01 1019 6185 UB AMSTERDAM   DE GROOTS CATECHISMUS van Doct. MARTINUS LUTHERUS. Zoo als dezelve Anno 1519. door hem zelfs in'tHoogduitsch befchreeven, en door den druk gemeen gemaakt; en Anno 1715. door- Z ACHARI AS DEZIUS, Lutherfche Predikant te Rotterdam, Met het CONCORDIE BOEK, Is vertaald en aan 't licht gegeeven. En nu in een afzonderlyk Boekdeeltje gedrukt en uitgegeeven met een Voor* berigt, en achter een kort Uittrekzel van den zaakelyken Inhoud. door EENIGE BEMINNAARS VanLuTHERUs Werken en hervormde Kerk Leere, Teffens ook Leeden van de onveranderde Augsburgfchc Geloofs Belijdenis. Te ZAANDAM, By G. OOSTWOUD, 1786.   VOORBERIGT. Een iegelyk Christen is in zyn geweten zoo wel, als uit Gods woord overtuigd, dat hy niet alleen voir zyn zeiven, of t< t zich zeiven gefchapen is, maar dat hy ook gefchapen en gefield is in deze waertld, om zynen God te verheerlyken, en zynen naasten in alle goe ie zaken, het zy geestelyke of lichamelyké, bevorderlyk en dienstelyk te zyn; en in tegendeel alle die zaken, die tegen Gods eere en d s naasten waare gelukzaligheid aanloopen , zoo veel moogelyk te verhoeden Deze overdenkinge en betrachtinge, is de waare beweegoorzaak en drangreden van de Uitgevers des grooten Catechismus Cdoor D: M: Lutherus '\n* no 1529 zelfs opgefteldengefchreeven) om denzelven in een afzonderlyk boekdeeltje in de Nederduitfche taaie voor eenen laagenprys verkrygbaar te maaken, vertrouwen wy en A 2 hoo.  iv V O O R B E R I G T. hoopen, den heilbegeerigen Leezer, geenen geringen dienst te doen. Wy vertrouwen ook dat deze of diergelyke rede , het ware oogmerk geweest is van den grooten geleerden en godzaaligen man D: M:Luther; toen hy voorgenomen heeft, (benevens zyne andere geleerde, vermaarde en nuttige werken) den grooten Catechismus voor de eenvoudigen te fchryven, op dat zy klaarder en duidelyker verftand van den kleinen Catechismus niet alleen; maar ook eenen vasten en klaaren grond mogten hebben van alle die waarheden, die een Christen mensch van God en zyn heilig Woord, tot zyn waare gelukzaaligheid geopenbaard , moet weeten met korte , eenvoudige en duidelyke woorden te zamen te vatten , en het waare goed, dat daarin begreepen is, te genieten, om voor valfche waan bewaard te worden. Want fommige eigenwyze, in ver- beel"  VOORBERIGT' v beelding verftandige, waanen denzelven niec te hoeven, meenen ook wel weinig heil daarin te vinden; daarom verzinnen en maaken zy eenen anderen, om hunne leerlingen ook eigenwys te maken , op dat zy zoo veel te lichter veranderen of onverfchillig worden, uit oorzaak, dat zy noch geenen vasten grond gekend of o-elegd hebben. Maar anderen, die D; M: Lutherus Catechismus ken* nen, houden hem voor eenen waarden fchat, gelyk zulks klaarlyk blykt, uit menigvuldige getuigenisfen van braave geleerde en godzaalige mannen , oprechte Voorftanders van de Christelyk Lutherrche Leer, van de i$, >6, en 17 eeuw, welker getuigenis alle nog voorhanden zyn , en in de histoorifche aanmerkingen van Henricus Hagemann over de beide Catechismusfen van Lutherus in 't gemeen, enden grooten in'tbyzonder , Amfteldam 1760 by GeorgjaA 3 cob  vi V O O R B E R I G T. cob Wishoff gedrukt , duidelyk te zien en te leezen is; gelyk klaarlyk blykt pag. daar hy 't noemd: „ dit koscelyk kleinood, ter verkry„ gmg van hun eeuwig geluk zoo „ onontbeerlyk;" En pag; 107 leest men deze woorden: „ Hoewel het „ te wenfchen w^s, dat dezelve ook „ afzonderlyk in onze Spraake ge. „ drukt, en nog wenfchelyker, dat „ hy in dezelve van Ouden en Jon„ gen meerder mogt geleezen wor5, den:" Deeze eenpaarige getuigenis houden wy voldoende. Die meerder echte getuigenisfen begeert, ge lieve den opgenoemden Schryver na te zien , die een wolke van echte getuigen aanwyst en daar ftelt Boven en behalven dezen grooren Catechismus te/ vervaardigen, heeft God ü: M: Luther gefield tot een werktuig en middel in zyne hand, om Christi Kerk in 't gemeen, maar voornamentlyk den eenvoudigen (want  VOORBERIGT. va (want de Geleerden zulks niet behoeven) van eenen onwaardeerbaaren nut te zyn in het vertaaien van den bybel; in 't ftellen van eenige voornaarae hoofdleeringen, die wy noemen; de Augsburgfche Geloofsbelydenis ; in 't opftellen van eenige Christelyke Kerkgezangen of Liederen en in 't opftellen van den kleinen Catechismus voor de kleinlie kinderen in 't verftand , op dat de eenvoudige Christen in alle omftandigheden , een' klaaren en duidelyken vasten grond hebben zoude, van alle waarheden, die ter Godzaaligheid leiden, welke w? door Gods genade en middelen van opregte trouwe Christelyke Leeraren,op Lutherus verzoek, meer dan twee eeuwen lang bewaard, tegen alle laster, bedrog en boosheid verdeedigd, en op haar nageflacht tot op ons onverandert voortgeplant hebben ; t welk ook Luther zelfs verzocht heeft, zoo A 4 mon"  vin V 0 0 R B E R I G T. mondeling als fchriftelyk aan alle „ die zynen naam en titel tenopfchrift willen ftellen, gelyk duidelyk te leezen is in de voorreeden van Lutherus bybel. Och dat wy noch zulke Leeraars hadden! och dat ons God zulke Leeraren fchenken wilde, die Gods Woord en onze Evangelifche Lutherfche leer, die God door Lutherus den eenvoudigen en gemeenen leeken gegeeven heeft, onveranderd onder ons bewaarden, opdat wy dezelve onvervalschc op onze nageflachten konden overbrengen, en voortplanten ; dan zoude men met eendrachtige en aandachtige harten, met de Kerke of Gemeente konnen zingen, niet alleen klaag Gezangen, maar ook troost- en lof - Gezangen; daar benevens die geehe , die de Christelyke Leer en wandel klaar en duidelyk voorftellen , nier alleen, maar dezelve overtuigend in 't gemoed  VOORBERIGT. ix moed drukken, om deszelfs heüzaarae vruchten te genieten. Wy zeggen noch eens., wy zouden als met eenen mond, met de Evangelifche Lutherfche Kerk , niet alleen klaagGezangen, maar ook troost Gezangen zingen, gelyk als dezelve meer als twee eeuwen lang onveranderd gedaan heeft; gelyk klaar en duidelyk te zien en te leezen is in'tConcrrdia Boek, of Eendrachtige Belydenis van het Aügsburgfche Geloofsbelydenis, als het eenige Richtfnoer en Verklaaring van ons Geloofsbelydenis , door eenpaarige vergelyking, en van Keurvorsten, Vorsten, en Standen des Ryks, tot onderrichting en waarfchouwing hunner Landen , Kerken en Schooien en Nakomelingen in't Jaar 1580 door den druk gemeen gemaakt , en in onze Nederduitfche taaie overgezet, door Zacharias Dezius, 1715* gedrukt tot Rotterdam; 't welk ook op ons geA 5 erft,  x VOORBERIGT. ërft, gelyk ten overvloede bekend is; daar wy het klaag Gezangleezen konnen: L'oor Adams val verdorven is , menschlyk natuur en weezen. Dat is het eenigfte niet, dat Lutherus Kerk heeft aangenomen, gelyk het Kerkgezang-Boek, in het Opfchiiit van de Maakers getuigenis geeft, dat Lutherus Gezangen meer als andeithalve eeuwen v 150 Jaaren) in 't Neêrduitsch onverandert, in de Kerk geblee\ en, en ook nu nog by oprechte belydeis van de Lutherfche Kerk blyft, maar by andere, naden nasm Lutheriche , in woorden en zaaken verandert is, en evenwel Lutherus naam en beeldnis op 't titelblad ftellen , om de eenvoudigen dies te maaken, dat het niet alleen echt en recht, maar zelfs verbeterd is , 't welk Lutherus nooit begeerd , maar zeer ernftig daar over |eklaagd heeft, als klaarlyk blykt uit de Voorrede van 't tweede deel des  VOORBE R1GT. xi des boeks Concordia, als waar deze woorden liaan: „ valtche broederen „ die willende onze zyde houden, en willenze hun fenyn met myn „ arbeid op pronken, en het arme „ volk onder myn' mam verleiden: „ wat zal 't noch eens na myn' dood „ wc-rden Ja ik zoude billyk al- les verantwoorden — maar die „ niet willen hooren noch opmer- ken, wat wy fchryven, maar zich „ zeiven flechts met aile naerfligt, heid daar in oeffenen, hoe zyonlt ze woorden in alle letteren op 't 'i9 fchandelykfte verkeeren en ver* J} derven moogen ? aan zoodanige s, laat ik den duivel antwoorden,of „ ten laatften Gods toorn, gelyk zy „ verdienen." Het ichynt voor een rys niet ge* noeg te zyn, Lutherus Kerk-Liederen "of Gezangen, die Lutherus ge* maakt, te veranderen , en deszelfs, opfchrift of naam. van boven de Gezant  xi V O O R B E R I G T: zangen te verdelgen en wech te doen, op dat hetnakroos geen auteurs kenne, veel min d*ar aan gedenke, wat goed ons de Heere door hun ge. fchonken heeft: hadden onze voorvaderen zoo kloek en fchrander geweest, zoo hadden zyMozesenDavids Opfchrifc van boven de liederen der Israëlitifche Kerk, en ook de eerfte Christelyke Kerk lang weggelaten ; men kan immers flellen, dat zy met dat Opfchrift niet meer van doen hadden , als wy met het Opfchrift van Dj M: Lutherus. Zy waaren godzaalige mannen en middelen in Gods hand, om den naam des Heeren te verkondigen, te verheerlyken, en op hun nagedacht voort te planten. Wy houden ook dat Lutherus een middel in Gods hand geweest is, om zyn woord te verkondigen en uit te breiden, en op zyn nagedacht voort te planten. Zoo waare het ook billyk, dat wy dat  V_0 O R B E R I G T. xiii dat goed, 't welk de Heere ons door hem gefchonken hadde , te bewaaren, en op ons nakroos voort te planten , met het opfchriftj hunner, naamen, op dat als onze Kinderen vraagen; van waar is deze Godsdienst, en door wien? of op wat wyze is hy tot ons gekomen ? dat wy hun redelyk antwoord kunnen geeven : zie en merk daar op, wat opfchrift boven ftaat, en wordt verftandig; zoo zullen wy, noch ons nakroos niet verblind noch verleid worden, maaf God danken, en hun voorbeeld volgen , gelyk alle trouwe Gods Dienaars gedaan hebben. Boven dat moet de kleine Catechismus van Lutherus ook noch kleine veranderingen leiden, onder den naam van verbetering; doch, 't is maar een kleine verandering ; maar al wat groot worden zal, moet eerst klein weezen; en al wat groot geworden is, heeft eerst klein geweest. Zoo  xiv V O Ö R B E R I G T. Zoo heeft het ook met het kwaad of de zonde gegaan* Daarom wenfchen en bidden wy, dat ons, en ons ge» flrcht voor kleine zonde moge bewaard worden, zoo zullen wy onder Gods genade voor groote zonden wel bewaard ! lyven. Gebruikt dan, waarde Land- en Geloofsgenooten! zoo wel oude als jonge, dezen Catechismus, die u w rdt toegewyd, tot kennisfe en bevestiginge van de hoope des eeuwigen levens. Het welk van harte wenfchen de Uitgeevers J. S. M. A. S. M. I A. V. F- M. B. Zaandam den 31 Decemb. 1785.  DE GROOTS CATECHISMUS van DOCTOR MARTINUS LUTHER. Uit de Hoogduitfche Taaie. Eene Christelyke, heilzaame en noodige Voorrede , en trouwe ernftige vermaaninge van D: Mart: Luth: aan alle Christenen, maar byzonder aan alle Farheeren en Predikanten, dat zy zich dagelyks in den Catechismus, zynde een korte Somma en uittrekfel van de gcheele H: Schriftuur, wel oeffenen, en getrouwelyk en geduurig in de Kerke leeraaren en dryven zul'en, enz: Dat wy in onze Predikatiën den Catechismus zoo fterk dryven, en om te dry ven zoo wel begeeren als verzoeken, daar toe hebben wy geen geringe reden, a zoo wy zien, dat helaas! veele Farheeren en Predikanten hier in zeer nalaatigzyn, en verachten alzoo, zoo wel hun Ampt als deze Leere, fommige uic groote hoose konst; fommige uir. enkele traag» heiden buik zorge, dewelke zich niet anders tot dit werk gedraagen, als of ze maar om des  16 De groote Catechismus. des buiks wille Farheeren en Predikanten waaren en of ze niets behoorden te doen, als maar de goederen, zoo ^«S^^Iveneen; ner te gebruiken en verkwisten , eveneens K vk zfï onder het Pausdom gewent zyn. Khiwelzy, al wat ze leerer. en pred. ken zullen , tegenwoordig zoo rykelyk klaar en lich voor zich hebben in zoo veele heilzaame Doeken,en (gelyk zy't eertyds noemden) de rechte fermones per fe loquentes dormf recure , paratos & thefauros nochtans zyn ze zoVvroom en oprecht niet , datze Se Boeken koopen, en, fchoon zy dezelve wel hebben , nochtans niet aanzien noch kezen Och! dat zyn zonderling fchandelyke Vraaién en Buikdienaars, die Hev«Z«yiiherders en Hondeknechten zyn zouden, als Zielewachters en Farheeren. Daue nu maar zoo veeldeeden, dewyl zy van d'onnutte moeijelyke prevehng var de zeven zetyden nu vry zyn, dat ze, in plaats fan delelve, 's morgens, 's middags en savondt ontrent een blad of twee uit oen Kalechi mus, Gebedboekske, het Nieuwe Tesamènt, of elders uit den Bybel lazen Ca fomtyds een Vader Onze tot God den Vader voot zich en hunne Gemeente baden, en dus wederom aan het Fvangelium eene Eere: en Jank beweezen, als waar door zy van zoo meemgerlei jukken en bezwaarnisfen bevry: zyn, en zich eenigfins fchaamden, dat zv, gelvk de zwynen en honden, mets meer van hit Evangelium nebbe behouden .  De groote Catechismus. 17 als maar zulk een luije, fchadelyke, fchandelyke, en vleefchelyke vrvheid. Want het gemeene volk acht, helaas) zonder dat, het Evangelium zeer weinig; wy voeren ook niet zonderlings uit , alhoewel wy allen bedenkelyken vlyt aanwenden, wat zal het dan doen. indien wynalaatigen traag willenzyn, gelyk wy onder het Pausdom hebben geweest V Bovendien komt daar toe fchandelyke lasrer, en het heimelyk kwaad van zorgloosheid en walging, dat veelemeenen, de Catechismus zy eene flechte geringe Leere, dewelke zy, met eens maar over teleezen,aanftonds konnen, het boek in een' hoek werpen, en dus zich fchaamen meer daar in te leeseu Ja men vind wel fommige Onedele en Fielten, ook onder den Adel, dewelke voorgeeven, men behoefde voortaan noch Farheer noch Prediker , men hadt het in boeken , en kon dus van zich zelfs wel leeren. Daarom laaten zy ook wel getroost de Predikantshuizen inftorten en verwoesten, daarby , zoo den Farheer als Predikant koenelyk nood en honger lyden, gelyk zulks te doen betaamt den dollen Duitfchers; want wy Duitfchers hebben zulk een fchandelyk volk, en moeten hetverdraagen. Maar dit zeg ik voor my; ik ben ook een DoÖor en Predikant, en al immers van zoodaanig een geleerdheid en ondervindinge als die alle moogen zyn, die zulke vermetelheid en zorgloosheid hebben: nochtans doe ik als een kind, dat men den Catechismus leert, B en  18 De groote Catechismus. en leeze en fpreekeook van woord tot woord des morgens, en als ik maartyd heb, de Tien Geboden , 't Geloof, het Onze Vader, de Psalmen, enz: en moet noch dagelyks daar by leezen en ftudeeren, en kan echter noch niet beftaan, gelyk ik wel gaerne wilde, en moet een kind en Scholier van den Catechismus blyven, en blyf het ook gaerne. Maar deze tedere walgende gasten, willen in eens overleezenDoftoren boven alle.Doft.oren zyn, alles konnen, en niets meer behoeven. Wel aan ! dat is een zeker bewys, dat zy zoo wel haar Ampt als de Ziel van het Volk, ja daar benevens Gód en zyn Woord verachten, en niet behoeven te vallen, dewyl zy alree fchrikkelyk gevallen zyn , ja dat het wel noodig waare, dat zy kinderen wierden, en het A. B. C. begonnen te leeren, 't welk zy oordeelen al lang aan de fchoenen veifleeten te hebben. Dierhalven bid ik zulke luije basten of vermetele Heiligen, dat zy zich om Gods wille laaten overtuigen, en doch gelooven , dat zy w.iarlyk niet zoo geleerd, noch zoo groote Doftoren zyn als zy zich laaten voorftaan ; en nooit denken. dat ze dit ir.uk uitgeleerd hebben, of van alies genoeg weeten alhoewel 't hun dunkt; dat zy'tal te wel konnen. Want of zy 't al in alle deel en or> het beste wisten en konden , ('t welk echter in dit /even onmoogelyk is) zoo leit nochtans menigerlei nuttigheiden vrucht daar achter, indien men 't dagelyks leest en oef»  De groote Catechismus. 19 oeffend met gedachten en gefprek : nament]vk dat de H: Geest by zulkleezen , fpreeken'en denken, tegenwoordig is, en geduurig nieuw en meer Lichts en Aandachts daar toe verleent, dat het altoos beter en beter fmaakt en ingaat, gelyk Christus ook belooft, Matth: 18: ro. Waarmee ofdrie vergadert tyninmynen Naame, daar ben ik midden onder haar. Daarenboven helpt het krachtig tegen den Duivel, de Waereld , Vleesch en allekwaade Gedachten, als men met Gods Woord omgaat, daar af fpreekt en dicht , zoo dat ook de eerfte Psalm zaalig P'Yf • die ge^e' Tf' welke dag en nacht vaa; de Wet Gods, fpiee ken; buitin twyffel zult gy geen Wicr°°* of eenig ander Reukwerk tterker tegen den Duivel hebben, dan wanneer gy met Uoas Geboden en Woorden omgaat, van dezelve fpreekt, zinfit en denkt. Trouwens dat is het rechte Wywater en het waare reeken, waarvoor hy vlied , en waar mede hy zien iaaNun zoudt gy immers alleen maar hierom ztfke ftukken gaerne ieezen, fpreeken , denken en verhandelen, indien gy geen andere vrucht en voordeel daar van hadt, dan aat Evdenbuivelen booze Gedachten daar mee kondt verdryven , alzoo hy Gods Woord niet kan hooren nog gedoogen; want Gods Woord is niet een ydel loos geklap, als dat 13 2 van  ao De groote Catechismus. van Dirk van Bern, enz: maar gelyk St. Pau]us, Rom: i: 16. zegd, eene kracht Gods ter Zaaligbeid, alle die daar aange- ÏOOVen. Immers ja eene kracht Gods, dewelke den Duivel het grootfte leet doet, maar ons boven maaten fterkt, troost en helpt. En wat zal ik veel zeggen? Byaldien ik alle nuttigheid en vrucht, die Gods Woord werkt, zou verhaalen, waar zou ik Papiers en Tyds genoeg daartoe vinden ? Den Duivel noemd men in 't gemeen een Duizendkonstenaar, dat is, wiens magt is verfcheide en veelerlei: maar hoe zal men Gods Woord hieten, dat zoodanig een' Duizendkonsienaar, mee alle zyne konst en magt verjaagt en te niet maakt ? Het moet immers meer dan hondertdujzendmaalkonstiger zyn: en wy zouden zulk een magt, nuttigheid , kracht en vrucht, zoo lichtvaurdig verachten! byzonder wy,die Predikanten en Leeraaren willen zynr trouwens dan waarenwy waardig, dat men ons, niet alleen gantschgeenEeten gaf, maar ook met Honden uithitfte en ver. jaagde, en met Longen uitwierp, terwylwy zulks alles niet alleen dagelyks, zoo wel als het dagelyks Brood behoeven , maar ook dagelyks tegen de dage'ykfche en onrustige verzoekingen en looze ftreeken van den duizendkonstigen Duivel moecen hebben. En indien zulks tot vermaaning niet genoeg waare om den Catechismus dagelvks te leezen : [zoo moest ons doch Gods Gebod alleen  De groote Catechismus. m alleen genoeg dwingen, dat Deut: 6: 6, 7, 3. ernftig belast, dat men zyn Gebod zal zittende, gaande ,Maande , leggende en opftaande , geduurig bepeinzen, en even ais een geduurig merk en teeken voor de 00gen en in handen hebben. Buiten tegenfpraak zal Hy zulks niet te vergeefs zoo ernftig gebieden en eisfchcn : maar terwyl Hy onzen perykel en nood weet , daarbenevens des Duivels geftaadig en woedend ftormen en aanvechten, wil hy ons daar tegen waarfchouwen, wapenen en bewaaren, als met een goed harnas tegens zyne vuurige pylen, en met een goed geneesmiddel tegens zvn fenynige kwaade befmettinge en ingeevinae. O welke dolle en zinnelooze dwaazen zyn wy, dat wy onder zulke magtige vyandep , als de Duivels zyn, moeten woonen en herbergen , en daar by ons geweer en wapen willen verachten, en traag zyn, om dezelve aan te zien of aan dezelve te gedenken. En wat doen doch zulke walgende, vermetele Heiligen , die niet willen of moogen den Catechismus dagelyks leezen en leeren, als dat zy zich zelfs voor veele geleerder houden dan'God zelfs is, met alle zyne Heiligen, Engelen, Profeeten, Apostelen en alle Christenen ? want nademaal God zich zelf riet fchaamt, zulks teleeraaren, als die niers beters weet te leeraaren,en altoos een en het zelve leeraarr, en niets nieuws noch iets anders voorneemt, en alle Heiligen niets B 3 an"  12 De groote Catechismus. anders en beters weeten te leeren, en nie; konnen uitleeren , zyn wy dan niet de fynfte gasten voor andere? wy, die ons laaten voorftaan, als wy 't maar eens geleezen en gehoord hebben , dat wy 't alles konnen, en niet meer te leezen noch te leeren behoeven, en het in een uurtje ten vollen konnen uitleeren, dat doch God zelf niet kan uitleeraaren; alzoo Hydat noch fteeds leeraart van 's waerelds begin af tot het einde toe, en alle Profeeten , benevens alle Heiligen .daar aanhebben gehadt om te leeren, en echter altyd Leerlingen zyn gebleeven , en noch blyven moeten ? Want dat moet waar zyn, wie, de Tien Geboden wel en geheel kan , dat die de H. Schrift moet konnen , dat hy in allezaaken en gevallen kan raadcn , helpen, troosten, oordeelen,en richten ,zoo wel geestelykeals waereldlyke zaaken, en zyn mooge een Rechter over alle Leere , Standen , Geesten,Gerechtigheid , en wat in de waereld zyn mag. En wat, bid ik u, is het geheele Psalmboek anders, als enkele gedachten en oeffeningen van 't eerde Gebod? Nu weet ik immers zekerlyk,dat zulkeluije buiken en vermetele Geesten , geen eenigen Psalm verftaan , ik zwyge , de ganfche H: Schrift , en willen nochtans den Catechismus weeten en verachten . dewelke is een kort uittrekfel en affchrift van de H: Schriftuur. Ten dien einde verzoek ik wederom allen Christenen, zonderling den Leeraaren en Pre- üi-  De groote Catechismus: 23 dikanten, zy gelieven niet te vroeg Hoftoren te zyn, en zich, als of ze alles wisten, niets valfchelykte laaten voorftaan, (daar gaat van het dunne en uitgerekte Laken veel af) maar liever zig dagelyks daar in wel te oeffenen, en met kracht in te fcherpen , daar neffens met alle zorge en vlyt zich te wachten voor de giftige befmetting van zoodanige zorgloosheid en valfche meesterlyke inbeelding, maar geduurig aan te houden met leezen, leeraaren, leeren, nadenken en dichten, en aldus niet af te laaten, fot dat zy ondervinden en verzeekerd worden , datzy den duivel hebben dood geleerd, en geleerder geworden zyn, dan God zelfs is en alle zyne Heiligen. ' ., Benaerftigen zy zich aldus, zoo wil ik hun belooven , en zy zullen 't ook ondervinden, wat vrucht zy verkrygen zullen, en wat deftige Mannen God van hen maaken zal, dat zy met 'er tyd van zelfs belyden zullen , dat, hoe langer hoe meer zy den Catechismus met ernst infcherpen, hoe minder zy dien befeffen en weeten , maar van noodenheoben,geftaadig daar aan te leeren! En zal hun , als den hongerigen en dorsti«en , altans eerst recht fmaaken, t geenze tegenwoordig , wegens den grooten over. vloeden walging , niet eens rieken mogen. Daar toe geeve God zyne genade, Amen. B4 KORTE  24 £>e groote Catechismus, KORTE VOORREDE VAN D: MARTINUS LUTHERUS. D eze Predikatie is ten dien einde geordineerd en begonnen , op datze zy een onder» wys voor de Kinderen en eenvoudigen. Waarom die ook van ouds af uit het Grieksch hiet Catechismus, dat is. eene Kinderleere, dewelke e:n ieder Christen ter nood weeten zal , zoodanig , dat, die zulks niet weet, niet onder de Christenen kan geteld, nog tot eenig Sacrament toegelaaten worden ; gelyk men een Handwerksman, die het recht gebruik van zyn Handwerk niet weet, verwerpt eq voor onbekwaam houdt. Derhalven zal men jonge lieden de (lukken, die tot den Catechismus en Kinderpredikatie behooren,welen vaerdig laaten leeren, en met naerftigheid in denzelven oeffenen en feherp inprenten. Uit dien hoofde is ook een ieder Huisvader verplicht, ten minften eenmaal ter week, zyn kinderen en huisgezin om te vraagen en overhooren , wat zy van den zeiven weeten en leeren, en by aldien zy dien niet konnen, met  De groote Catechismus. ö5 niet ernst daartoe aan te zetten , datze denzelven door en door leeren. Want my heugt noch wel den tyd, ja het gefchied noch dagelyks, dat men traage, domme en bejaarde lieden vind , dewelke hier af niets geweeten hebben of noch weeten ; gaan evenwel ten Doop en tot het Sacrament, en gebruiken al wat de Christenen hebben, daar nochtans die geene , die tot het Sacrament gaan , na behooren meer weetenfchap, en volmaakter verftand van alle Christelyke leere behoorden te hebben, als wel de kinderen en eerstbeginnende Scholiers. Maar doch,wy laaten 't voor het gemeene volk, by de drie ft.uk. ken blyven, die van ouds af in de Christenheid gebleeven, maar weinig recht geleeraarden ingefcherpt zyn , zoo lang, tot men zich in dezelve wel oeffene en bedreeven zy, beide jong en oud, wat een Christen 'thieten en zyn wil, en zyn voornaamentlyk deze: Ten I. De Tien Geboden Gods. I. Gy zult geene andere Goden neffens my hebben. BS H.  25 ' De groote Catechismus. IL Gy zult den Naame des Heeren uwes Gods niet misbruiken. III. Gy zult den Vierdag heiligen, IV. Gy zult Vader en Moeder eeren. V. Gy zult niet dooden. VI. Gy zult geen Overfpel doen. VII, Gy zult niet fteelen. VUL Gy zult geen valfche getuigenis fpreeken tegens uwen Naasten. IX. Gy zult niet begeeren uwes Naasten huis. X. Gy zult niet begeeren uwes Naasten ^ Huisvróuwe^ Knecht, Dienstmaagd ,  De groote Catechismus. 27 maagd, Os, Beest, of iet wat zyn is. Ten II. De Hoofdartikelen van ons Christelyk Geloof. ï. Ik geloove in God den Vader Almagtig, Schepper des Hemels en der Aarde. II. En in Jefum Christum zynen eenigen Zoone. onzen Heere : die ontfangen is van den H: Geest , gebooren van de Maagd Maria, geleeden heeft onder Pontio Pilato, gekruist , geftorven en begraa- ven.  23 -De groote Catechismus. ven 3 neder gedaalt ter Hellen, ten derden dage verreezen van den dooden : cpgevaaren ten Hemel, zit ter rechterhand Gods des Almagtigen Vaders . van daar Hy weder komen zal , te oordeelen de leevende en de dooden. 111- lk geloove in den H: Geest ; eene heilige Christelyke Kerke ; de Gemeenfchap der Heiligen; vergiffenisfe der zonden; verryzenisfè des Vleefèhes. en een eeuwig leven . Amen. Ten  De groote Catechismus. 29 Ten III. Het Gebed of Onze Vader, gelyk Christus geleerd heeft. Onze Vader, die gy zyt inden Hemel. I. Geheiligt wordt uw Naame. II. Uw Ryk toekome. III. Uw Wille gefchiede op Aarde,als in den Hemel. IV. Ons dagelyks brood geef ons heden. V. En vergeef ons onze fchulden, gelyk wy vergee-  30 De groote Catechismus. geeven onzen Schulde naaren. VI. En leid ons niet in bekooringe.VII. Maar verlos ons van den kwaaden, Amen. Deze zyn de noodigfte Hukken, die men eerst leeren moet van woord tot woord op te zeggen. En zal men de kinderen daar toe gewennen,dagelyks wanneer ze 's morgens opftaan, aan de Tafel, en 's avonds flaapen gaan, datze het moeten opzeggen, en hun geen eeten noch drinken geeven, voor al eer zy 't hebben opgezeid. In diervoegen is ook een ieder Huisvader verplicht met zyn Huisgezin, Knechten en Meiden te doen, dat hyze geenzins tot zynent gedooge , indien zy 't niet konnen noch leeren willen. Want het is niet te verdraagen, dat een mensch zoo woest en wild zy, en zulks niet leere, nademaal in deze drie Hukken kort, plomp, en op 't eenvoudigfte begreepen is, al wat wy in de  Be groote Catechismus. 31 de Schriftuur hebben. . Want de lieve Vaders en Apostelen (vvieze ook vvaaren) hebben aldus in eene fomma opgemaakt, wat der Christenen Leere, Leven , Wysheid en Konst zy, waarvan zy fpreeken en handelen , en waar meê zy ommegaan. Als nu deze drie (lukken naerftig bevat zyn, betaamd het hun ook, datze weeten te zeggen van onze Sacramenten, (door Christus zelfs ingefteld) van den Doop en het H; Lichaam en Bloed van Christus: byzonderlyk deText, dewelke Mattheus en Marcus aan 't einde van hun Evangelium opteekenen, zoo als Christus zynen Jongeren het affcheid gaf, en hen afvaerdigde. Het Sacrament. * Van den Doop. Gaat heen , en leert alle volkeren3 en dooptze inden Naam des Vaders, des Zoons, en des H. Geestes. Wie gelooft * A. C: 12. Ap: 156. A: Sm: 359' Cat« 376.  32 Be groote Catechism, het L Gebod. looft en gedoopt wordt, die zal zaalig worden : Maar wie niet en gelooft, die zal verdoemd worden. Zoo veel is eenen eenvoudigen genoeg, uit de Schriftuur van den Doop te weeten. Dus ook van het andere Sacrament, met korte eenvoudige Woorden, als naament]yk de Woorden van S1. Paulus uit i Cor: II. * Het Sacrament van 't Avondmaal. Onze Heere Jezus Christus, in den Nacht toen Hy verraaden wierdt.nam Hy het Brood, * A: C: 12. Ap: 157. A: Sm: 330, Car. 380. Ep: 597. Deel: 724.  De groote Catechism. het I. Gebod. 33 Brood, dankte, en brak 't, en gaf 't zynen Jongeren, en fprak: Neemt en eet, dat is myn Lichaam, dat voor u gegeeven word ; zulks doet tot myner gedachtenisle. Desgelyks nam Hy ook den Kelk na het Avondmaal, en fprak: Deze Kelk is hetNieuwe Testament in mynen bloede , dat voor u vergooten wordt, tot vergiffenis der zonden.zulks doet. zoo dikwils gy dien drinkt, tot myner gedachtenisfè. Aldus hadt men overal vyf ftukken van de Christelyke Leere, die men geduurig dryven en van de Jeugd van woord tot woord eifchen en overhooren zal. Want Terlaat u daar niet op, dat het Jonge volk O  34 De groote Catcchism het I. Gebod. enkel uit de Predicatien dezelve leert en onthoudt. Wanneer men nu zulke Hukken wel weet, zoo kan men ook wel eenige Pfthnen of Liederen, die op dezelve gemaakt zyn » voorHeeriiefl; als tot eene toegifte en verfterking van dezelve, en aldus de Jeugd in de Schrift leiden , en daagelyks verder gaan. Maar het zd daar mtè niet genoeg zyn, dat men dezelve alleenlyk na de 'letter kan bevatten en op2eggen , maar men moet ook de Jonge lieden in de Predikatiën laaten gaan , op datzy 't hooren verklaaren, en leeren ver. Haan , wat een iegelyk ftuk in zich behelst, zoodanig, dat zy 't ook konnen opzeggen , zoo als zy het gehoord hebben, en', als men ze vraagt, netjes antwoorden, Op dat het niet onnut en vruchteloos gepredikt worde. Want even darjom doen wy ons best, den Catechismus dikwils te prediken , op dat men dezelve de Jeugd infcherpe, niet na de redeneerkonst en hoogdraavend, maar kort en op het eenvoudigfle; op dat zy denzelven des te eerder bevatten , en haar in de geheugenis blyven mogte Ten dien einde willen wy de voornoemde Hukken achter elkander verhandelen , en naar eisch op de duidelyklle wyze van dezelve fpreeken. Het  De groote Catechism. het I. Gebod. 35 Het I. Gebod. » > Gy zult geene andere Go» den neffens my hebben. Dat is, gy zult my alleen voor uwen God houden. Wtt is dat gezeid, en hoe verftaat men 't? Wat hiet een' God hebben , of, wat is God ? Antwoord: Dat hiet een God , van dien men zich alles goeds belooven , en in alle nooden toevlucht hebben zal, zoo dat, een' God hebben, niets anders is, als hem van harten te betrouwen en te gelooven, gelyk ik al dikwils gezeid heb, dat enkel het vertrouwen en geloof des harten, maakt te gaader een God en Afgod Is het geloof qa het betrouwen recht, zoo is ook uw God recht: en wederom, waar het betrouwen valsch en onrecht is, daar is ook de rechte God niet: want die twee behooren by malkander, Geloof en God. Waar op nu (zeg ik) uw hart fteunt, en gy u verlaat , dat is eigentlyk uw God. Dieshalven is nu de meeninge van dit Gebod, dat heteischt, een recht Geloof C 2 en  36 De groots Catecbhm. het I. Gebod. en toeverzicht des harten, 't welk van den eenigen waaren God niet afdwaalt, maar hem alleenlyk aankleeve; en wil zoo veel zeggen: Ziet toe, en laat my alleen uw' God zyn, en zoek immers geenen anderen, dat is: wat u ontbreekt in 't goede, dat beloof u van myne mildadigheid, en zoek het by my: en waar gy ongeluk en nood lydt, kruip tot my, en hou u aan my; Ik wil u overvloedig geeven, en uit allen nood helpen, Laat maar uw hart san geenen anderen hangen, noch in den zeiven rusten. Dat moet ik een weinigje breeder en duidelyker verklaaren , op dat men 't by voorbeelden, uit het tegendeel genomen, te beter verfta, watze zeggen willen: Het ismeenig een, die meent, hyhebbe God, en alles in overvloed, -als hy geld en goed heeft, verlaat en blaast zich daar over zoo ononverzettelyk en zeker op, dat hy om niemand wat geeft- Zie, deze heeft ook eenen God, die hiet Mammon , dat is, geld en goed, daar op hv met zyn ganfche hart (leunt, 't welk cok de allergemeenfte Afgod op aarde is. Wie maar geld en goed heeft, die oordeelt zich zeker te zyn, is vroolyk en onbevreest, als zat hy mid-  De groote Catecbism. het I. Gebod. 37 midden' in 't Paradys. En wederom, wie 't niet heeft, die twyfFelt en vertfaagt, als wiste hy van geen' ïGod. Want gy zult weinige vinden , die goeds moeds zyn, en niet treuren noch klaagen , die den Mammon niet hebben, het kleeft en hangt de natuur aan tot in 't graf. Dus ook, wie daar betrouwt en pocht, dat hy groote Konst , Wysheid , Magt Gunst, Vriendfchap en Eere heeft, die heeft ook eenen God , maar niet dezen rechten eenigen God. Dat ziet py wederom daar neffens, hoe vermeeten, zeker en hovaerdig, men op zulke goederen is: en hoe neerflagtig als zy 'er niet zyn, of fomwylen onverziens onttrokken worden, daarom zeg ik andermaal, dat een' Godt te hebben, hiet iets te hebben waar op het hart zich geheel verlaat. Daar beneyen bedenk , wat ysfelyke dingen wy tot hier toe in de blindheid onder het Pausdom bedreeven hebben: wie tandpyn had, die vastte en diende S: Apollonia : vreesde men voor Brand , zoo nam men S: Laurents tot zyn' Befchermheer: vreesde men voor Pest, zoo deede men geloften aan S: SebastiaanofRochio , en diergelyke ontelbaare gruwelen meer"; C 3 waar  33 De groote Catecbism. het I. Gebod. waar door 't gefchiedde, dat een iegelyk zynen Heilig verkoos, aanbadt én aanriep, om in de nooden te helpen. Hier toe behooren ook die, dewelke het ganschgrof, en met den Duivel een verdrag maaken, dat hy henlieden gelds genoeg geeve , of aan Boeleerfters helpe , hun vee bewaare, verboren , goedweêr befchikke, enz: als daar zyn de Tovenaars, en die van de zwarte konst; want deze zetten gansch hunne harten en betrouwen nergens anders heen; in plaats van op den waarachtigen God zulks te doen, belooven ze zich niets goeds van hem, zoeken ook niets by hem. Aldus verftaat gy nu lichtelyk, wat, en hos veel dit Gebod eischt , naamemlyk, het ganfche hart des menfchen , en alle betrouwen op God alleen , en niemant anders. Want gy kunt wel befeffan, dat, God te hebben niet zy, dat men hem met de vingeren grypen en vatten , noch in den zak fteeken, of in een koffer fluiten kan: maar dat hiet (hem gevat te hebban, als hem het hart grypt, en hem aanhangt. Maar met het hart Hem aanhangen, is niets anders, dan zich geheel op Hem te verlaaten. Uit dier oorzaake wil , hy ons van al het andere aftrekken , dat buiten hem  De groote Catecbism. het I. Gebod. 39 hem is, en tot zich trekken wil, terwyl hy het eenigfte eeuwige goed is, als wilde hy zeggen : Wat gy te voren by de Heiligen gezocht, of op den Mammon of elders betrouwt hebt, dat verzeker u alles van my, en hou my voor dien, die u helpen , en met ailes goeds rykelyk overftorten kan. Zie, daar hebt gy nu, wat de rechte Eere en Godsdienst zy , dewelke God behaagt, dewelke hy ook gebiedc op ftraffe van zynen eeuwigen toorn; te weeten, dat het hart van geen' anderen troost weete, als van hem, zich ook niet van dien a£ fcheuren laate, maar liever waage, en met den nek aanzie al wat op aarde is. Daarentegen zult gy lichtelyk zien en oordeelen, hoe de waereld enkelen valfchen Godsdienst en Afgodery bedryft, Want nooit is 'er eenig volk zoo reukeloos geweest, dat niet eenen Godsdienst bedelt en ge» houden hebbe. Dus heeft ieder tot eenen zonderlingen God verkoozen, van wien hy zich eenig goeds, hulpe en troost belooft heeft. Gelyk by voorbeeld, de Heidenen, die hunnen Datum op geweld en heerlchappy fielden, en hunnen Jupiter voor den hoogC 4 . ften  40 Ée groote Catecbism. het I. Gebod. lten God aanbaden. Andere die naar rykdom, geluk, wellust en goede dagen Houden, Hercules, Merkurius, Venus en andere. De zwangere Vrouwen Diana of Lucina; en zoo vorders maakte zich een ieder ten God , waar toe hem zyn hart neigde. Zoo dat eigentlyk, zelf na de gedachten van alle Heidenen, een' God te hebben , hiet , betrouwen en gelooven: maar daar in feilenze, dat hun betrouwen valsch en onrecht is, want het is niet op den eenigen God gefield , buiten dien geen waarachtig God is , in da Hemel noch op de Aarde. Daarom maaken de Heidenen eigentlyk hun eigen verdichte inbeelding en droom van God tot een Afgodt,en verlaaten zich op enkel niets. En zoo is 't met alle Afgodery, want ze beftaat niet flechts alleen daar in , dat men een beeld oprecht en aanbidt maar voornaamentlyk in 't hart, dat anderwaarts heen gaapt, hulpe en troost zoekt by de Schepfelen, Heiligen en Duivelen , God niet achtende , noch zoo veel goeds zich van hembeloovende,dat hy wilde helpen; gelooft ook niet, dat het van God komt wat hem goeds gefchiedc. Behalven deze is 'er noch een andere val-  Be groote Catecbism. het I. Gebod. 41 valfche Godsdienst, en. de hoogde Afgodery. die wy tot nu toe bedreeven hebben, en noch in de waereld heerscht, waar op ook alle geestelyke Standen gegrond zyn, dewelke alleen het geweeten raakt, 't welk hulpe, troosten Zaaligheid, zoekt in eigene werken, verftout zich God den Hemel af te dwingen, cyffert by zich zelfs op, hoe veel hy gefticht, gevast, mis gehouden heeft, enz: {leunt en braveert daarop, als wilde hy niets van hem gefchonken hebben , maar zelf verwerven en overvloedig verdienen ; eveneens of moeste God ons ten dienfte zyn, en onze Schuldenaar, en wy zyne Leenheeren. Wat is dat anders, als uit God eenen Afgodt, ja een' Appelgod gemaakt, en zich zelf vooreen' God gehouden en opgefmceten ? Doch dat is een weinig te ftraf, en behoort niet voor de jonge Scholieren. Maar dit zy den eenvoudigen gezeid , op dat zy den zin van dit Gebod wel opmerken en onthouden, dat men God alleen betrouwen, en zich enkel goeds van hem rerzekeren, van hem verwachten zal, als van dien , die ons geeft lyf, leven, eeten, drinken, neeringe, gezondheid, befcherminge, vrede, en alles wat wy tyde- c 5 lyk  42 De groote Catecbism. het I. Gebod. lyk en eeuwiglyk behoeven: daar by bewaart hy ons voor ongeluk; en by aldien ons iets overkomt, hy ons. redt en behoudt. Zoo dat God (gelyk ten overvloed gezeit is) alleen die is, van wien men al hecgoede ontfangt, en van al het ongeluk bevryt wordt. Uit dien hoofde denk ik ook, dat wy Duitfchers God met dien naam van ouds af noemen ( fraaijer en beter als geen andere taaie doet), na het woordeke goed , als die een eeuwige Bronaar is , die zich met enkel goed overftroomt, en van wien al, wat goed is en hiet, afvloeit, Want alhoewel ons ander fins veel goeds van menfchen gefchiedt, zoo hiet het echter alles van God te zyn ontfangen, wat men door zyn bevel en ordeninge ontfangt. Want onze Ouders en alle Overheid, daar by een ieder ontrent zynen naasten, hebben bevel, dat zy ons allerlei goeds doen zullen: zoo dat wy 't niet van henlieden, maar door hen van God ontfangen. Want de Schepfelen zyn maar de handen, pypen en middelen, door welke God alles geeft. Gelyk hy 's moeders borsten «vervloedig melk geeft om het kind te voeden, koorn en allerlei gewas uit de aarde tot levensmiddelen ; welke goederen geen Schepfel van  Be grtote Catecbism. het I. Gebod. 43 van zelfs maaken kan. Derhalven zal geen mensch poogen,iets te neemen of te geeven, of God heeft het belasc, op dat men 'c erkenne voor zyne gaaven, en hem voor zyne mildaadigheit danke , gelyk dit Gebod komt t'eisfchen. Om deze rede zyn ook zulke middelen door de Schepfelen goed t'ontfangen, niet te verwerpen, noch door vermetenheid andere manieren en wegen dan God belast heeft te zoeken, want dat zoude niet zyn, van God ontfangen, maar van zich zelfs gezocht. Hier ziet nu een ieder op zich zelf, op dat men dit Gebod immers groot en hoog achte, en voor geen boertery houde Vraag en doorzoek wel uw eigen hart, zoo zult gy vinden, of het God alleen aanhangt of niet. Hebt gy zulk een hart, dat zich enkel goeds van hem belooven kan, byzonder in tyd van nood en gebrek, daarenboven verachten en den fchop geeven dat geen God is, zoo hebt gy den eenigen rechten God. En wederom, hangt het iemand anders aan , van dien 't zich meer goets verzekert dan van God, en niet tot hem vliedt, maar van hem wechvliedt als het hem kwaalyk gaat, zoo hebt gy zekerlyk eenen Afgodt. . Der-  44 De groote Catecbism. het I. Gebod. Derhalven , op dat wy zien , dat God niet wil , dat zulk een Gebod veracht, maar ernftig opgevolgt worde, heeft hy by dit Gebod gevoegt een fchrikkelyk dreigement . en ook een fchoone troostelyke belcfte, dewelke men dik wils en wel dryven zal, en het jonge volk inprenten, op dat het zulks begrypcn en onthouden mooge. Verklaaringe van des Eerften Gebods byvoegfèl. Want ik ben de HEERE uwe GOD, een jaloersch Yveraar 3 die daar bezoekt der Vaderen misdaad aan de kinderen tot in het derde en vier-  De'groote Catecbism. hst I. Gebod. 4$ vierde gedacht, die mv haaien : en doe barmhertigheid aan veele duizenden , die my liefhebben, en m}ne Geboden houden. Maar alhoewel deze woorden op alle Geboden zien, (als wy hier nahoorenzullen) zoo zynze echter tot dit, als het voornaamfte of Hoofdgebod, gevoegt, en wel daarom, wyl 'er het meeste aan leic, dat de mensch een recht hoofd hebbe, want waar 't Hoofd recht gaat, daar moet ook het ganfche ligchaam recht gaan, en zoo in het tegendeel. Leer daarom uit deze woorden, hoe toornig God zy over de geenen, die zich op ets anders , dat buiten hem is, verlaaten. Wederom, boe goed en genadig hy zy den geenen; die hem alleen van ganfcher harte vertrouwen en gelooven , zoodanig , dat de toorn met ophoudt te woeden , tot in 't vierde geilacnt:; daarentegen , dat de weldaad en goedheid ga^t over veele duizenden: op dat men niet zoo zeker henen leere. zonder op zich zelfs gade te flaan, gelyk de wilde woeste  46 De groote Catecbism. het I. Gebod. harten denken , het leit 'er niet veel aan hoe zy gekeft hebben Hy is zoodanig een God, die 't niet ongewrooken laat, dat men zich van hem afkeert , die niet ophoudt te toornen , tot in het vierde geflacht, zoo lange tot ze geheel en al uitgerGoit worden Uit dien hoofde wil Hy gevreest en niet veracht zyn. Dat heeft hy ook betoont in alle verhaaien en gefchiedenisfen , die ons de Schriftuur overvjoedig aanwyst, en de dagelykfche ondervindinge noch leeren kan ; want hy alle Afgodery van 't begin af heeft uitgerooit, en dat om hunnent wiHe, zoo wel der Heidenen als de Jooden; gelykerwys hy noch op den huidigen dag alle valfche Godtsdienften 't onderfle boven keert, datze eindelyk alle, die in dezelve blyven, moeten te gronde gaan. Daarom, alhoewel men opgeblazen, magtige en ryke basten vindt, die (meer dan de Perfiaanen op hunnen Mammom pogchen, ongeacht God toornt of lacht, zich zelf vermetende, zyn' toorn uit te harden, echter zullen ze het verderf niet ontvlieden , maar , eer zy 't vermoeden, verplettert worden, met al 't geene waar op ze zich betrouwt hebben , even als ze alle zyn te gionde gegaan,  De groote Catecbism. het I. Gebod, 47 gaan, die zich veel zekerder en magtiger te zyn lieten voorilaan. Ter oorzake van deze harde koppen, dewelke meinen, wyl hy met oogluiking hen ongemoeit in hun bezit laat, hy weete niets daar af, of bekommert zich nergens mede, zoo moet hy wel flaan en ftraffen, alzoo hy 't niet vergeeten kan, tot op hunne kindskinderen , op dat een ieder dit overdenke , de groote welgemoede zorgeloosheid en verachting verbeetere, en zie, dat het hem geene kortswyl zy: want deze zyn 't ook, die hy meent met het zeggen : Die my baaten, dat is, die op hun pogchen en opgeblaazenheidbly ven {leunen, wat men hun predikt en zeit, willen ze niet hooren; ftraft men ze, op datze zich beteren eer de ftraffe begint, zoo worden zy dol en dwaas , op dat zy den toorn te recht in alle manieren zouden verdienen, gelyk wy zulks noch dagelyks aan de Bisfchoppen en Vorsren ondervinden. Maar hoe fchrikkelyker deze dreigementen zyn, dies te magtiger is de troost van de Beloftenisfe, te weeten , dat die , die zich aan God houden, zullen verzekert zyn,dat hy barmhartigheid aan hen bewyzen zal, dat is, enkel goeds en weldaad be- wyzen,  48 De groote Catecbism. het I. Gebod. wyzen, niet alleen aan hun, maar ook aan hunne kinderen, tot in het duizendfte en andermaal duizendfle geflachte. Dat moest ons immers bewegen en aanzetten, om ons hart in vertrouwen op God te vesten, by aldien wy verlangden , alles goeds tydelyk en etuwig te hebben, nademaal de groote majefteit~ zich zoo goedertierentlyk aanbiedt , zoo hartgrondelyk lokt, en zoo overvloedig belooft. Om deze reede benaerftige zich een ieder dit ter harte te neemen; en men denke niet, als hadde 't maar een mensch gefprooken : want het raakt u, of ten eeuwigen zegen, geluk en zaligheid, of ten eeuwigen toorn , ongeluk en hartzeer. Wat wilt gy meer hebben of eifchen , dan 't geene hy u zoo vriendelyk beloof. ? te weeten hy zal de uwe zyn, met alles goeds, u belchermen en helpen in alle nooden., Maar helaas! daar in worden wy misleid, dat de wsereld niets van dat alles gelooft, noch van Gods woord houd, terwylze ziet, dat die, dewelke Gode en niet den Mammom vertrouwen , gebrek en nood lyden, en de Duivel hen zcodanig tegen (treeft en afweert, datze geld, gunst noch eere, ja zelf kwalyk het leven behouden. In 't tegen-  De groote Catecbism het L Gebod. 49 gendeel , die den Mammon dienen, hebben heerfchappy , magt, gunst , eere en goederen , en alle gemak m de waereld. Daarom moet men zulke woorden wel be- grypen, op dat men ze zulk eenen fchyn tegenftelle, en weeten, dat zy met liegen noch bedriegen, maar waar moeten zyn. Denk gy 't zelf by u na, of onderzoek het vorders, en zeg my, wat die, dewelke al hun werk daar af gemaakt hebben, datze groot goed en geld te zamen fchrapen mogten , wat die eindelyk gevorderd hebben, zoo zult gy bevinden , dat zy moeite en arbeid verlooren hebben Ut, alhoewel ze groote fchatten opeengehoopt hebben, nochtans verdoven en wechgevlooaen zyn , zoo datze zelfs van hun goed seen goede fier hebben konnen maaken, In eindelyk niets op denderde Erfgenaam heeft konnen komen. Overvloedige voorbeelden zult gy nier van in alle Historiën vinden, ook van beiaarde bedrevene lieden, aanzie ze maar, ]en iet daar op. Saul was een groot Konins, van God verkooren, en een vroom maar toen hy het Ryksbeftier in bezit had, en zyn hart van God neigde, vertrouwende op zyn kroon en geweld, moesD te  50 De groote Catecbism. het I. Geboi. te hy te gronde gaan, met al wat hy had, dat zelfs geen van zyne kinderen [over bleef. In het tegendeel, David was een arm veracht Man, verdreven en over al vervolgt, die zyn leven nergens zeker was , echter moeste hy voor Sauls grimmigheid bevryd bh/ven, en koning worden. Want deze woorden moesten blyven en waar worden, dewyl God niet liegen noch bedriegen kan. Derhalven laat u de Duivel en waereldmet haren fchyn, die wel voor een' tyd duurt, doch eindelyk niets is, niet bedriegen. Daarom laat ons het eerfle Gebod wel leerén, op dat wy zien , hoe God geene vermeten hied noch vertrouwen op eenige andere zaake gedoogen wil, en niets zoo grootelyks van ons eischt, als maar een hartelyk vertrouwen van alles goeds , alzoo , dat wy den Genade weg uitgaan, en alle goederen, die ons Godt geeft, niet verder gebruiken , als een fchoenmaakers naald, els en pekdraat,ten arbeid gebruikt, en ze naderhand weg leid, of als een gast dê herberg, het voedfel en de legerftee, alleen maar tot een tydelyke noodzaakelyk, heid, een ieder in zyn ftaat na Gods ordening, en laaten geen van dien zyn Heer en Afgod zyn. Dit zy genoeg gezeid van bet  De groote Catecbism. het Iï. Gebod. 51 het eerfle Gebod , 't welk wy eenigfins met woorden hebben moeten uitbreiden, terwyl deHoofdzaake van de geheele Godzaligheid daarin leid. Daarom (gelyk te vooren gezeid is) alwaar het hart met God wel (laat , en dit Gebod achtervolgd word, daar volgen de andere al te faamen achter naa. Het II Gebod. Gy zult den Naam des Heeven uwes Gods niet misbruiken. Gelvkerwyze het eerde Gebod het hart onderwyst, en het Geloofgeleeraartheeft, Ïoo brengt ons dit Gebod naar buiten , en keert den mond en tongetotGod. Want het eerfte dat uit het hart opwe t en zich voordoet, zyn de woorden, welke ik boven geleeraart hebbe, om tantwoorden, hoe het hiet een' God te hebben : zoo moet gy ook den zin van dit en alle Geboden eenvoudig leeren, bevatten en uufpreeD a Ken'  5a De groote Caiechism. het II. Gebod. ken. Als men nu vraagt, hoe verftaat gy het tweede Gebod ? of, wat hiet Gods naame ydel te gebruiken af misbruiken? -zoo antwoord kort en bondig aldus: Dat hiet God i Naam misbruiken, als men God den Heere noemt, op wat wyze het ook gefchiede, rot leugens en menigerlei ondeugden. Daarom is hier zoo vee] geboden , dat men Gods Naam niet valfchelyk aanroepe of in den mond neeme, wanneer het hart wel anders weet, of immers wel anders wceten zoude; gelyk by die dikwils pleeg te gefchieden, die voor 't Gerecht een' Eed doen, en de eene party op de an. der liegr, Want men kan Gods Naam niet flitnmer misbruiken, dan wanneer men daar mede liegt en bedriegt. Laat dit den duidelykften en lichtften zin van de Tien Geboden biyven. Hier uit kan een ieder van zelfs afmeeten , wanneer en hoedaanig Gods Naam word misbruikt, alhoewel, alle misbruiken te vertellen, onmoogeiyk is. Doch, om kort te gaan, zoo gefchied allerlei misbruik van den ffodcielyken Naam, eerst in waereldfche bedryven en zaaken, die geld, goed, en eere raaken; 't zy zulks opentlyk voor *t Gerecht, of op de markt, of ergens an- ders  De groote Catechist, het II Gebod. 5 3 ders gefchiede, daar men zweert, enyalFche Eeden doed op den Naam van God, of de zaaken op zyne ziele neemt, bn zonderling is dit zeer gemeen in hchtzaa Z Lr twee heimelyk zich met m^ ander verlooven, en, als het voor deiftech ter komt, malkander wederom afzweeren. Doch meescendeel is dit misbruik in geestelyke zaaken, die het geweete naken, wanneer valfche Predikers ztch op doen, die hunne leugenen voor Gods Woord breed opgeven. K > ;i , Zie, datalles hiet, zich met Gods Woord re verfieren, ofte willen pronken, en gelyk te h-bb-n , 't zy het gefchiede in waereldfche bezigheden, of verhevene fcherpzinnige zaaken van 't Geloof en de Leere. En onder de Leugenaars behooren ook de Lasteraars , nietflechtsde plompe, die een ieder bekend ZVn, die zonder fchroom Gods Naam fchenden (dewelke niet in onze , maar m des Beuls ichoole behooren) maar ook die, dewelke de waarheid en Gods Woord openbaar lasteren , en zonder eenige fchaamte zeggen, het zy des Duivels woord: waar van tegenwoordig niets verders te zeggen valt, , Laat ons nu hier leeren en ter harte nee- D 3 men>  54 De groote Catecbism, het Iï. Gebod. men, hoe veel aan dit Gebod gelegen is, op dat wy ons vlytig wachten en fchuwen voor allerlei misbruik van Gods heiligen Naam, als voor de grootfte zonde, die ui* terlyk gefchieden kan. Want liegen en bedriegen is alree in zich zelf eene groote zonde; maar word veel zwaarder, wanneer men zulks nog wil rechtvaardigen, en, om het te bekragtigen , Gods Naam bybrengt, en tot een fchanddekzel gebruikt: daardoor gefchied het, dat uit een'leugen eene tweevoudige , ja veelvoudige leugen word. Uit dien hoofde heeft God aan dit Gebod een eraftig dreigement gevoegt, dat hiet aldus: Want de Heere zal dien niet onfchuldig houden, die zynen Naam misbruikt: dat is, het zal niemand ten goede gehouden worden, noch ongeflraft blyven. Want zoo min hy w.1 ongewrooken laaten, dat men 't hart van hem afkeert, zoo min wil hy ook gedoogen, dat men zyn' Naam gebruikt om de leugens te verfchoonen. Nu is het, helaas! eene gemeene plaage in de ganfche waereld , dat 'er zoo weinige zyn , die Gods Naam niet tot leugens en alle boosheid gebruiken, zoo weinige als'er zyn, die  De groote Catecbism. het II. Gebod. 55 die alleen van harten op God betrouwen. Doch deze fchoone Deugd hebben wy alle van natuur, dat, die een boevenftak bedreeven heeft, wilde gaerne zynegehande toedekken en opfchikken , op dat nee niemand zaage en wiste. En is n«m»»d "oo uitgelaaSn, dat hy zich, wegens de bedreevtne boosheid , tegens elk een roeme; maar zy wdlenze alle m 't ^mb% dry ven, eer men ze gewaar word: beltraJt men iemand hier over, zoo moet het God met zyn' Naam misgelden, het boevenftuk vroom , en de fchande tot eere raaaken. Dit is de gemeene waereldsloop , die ais een groote Zondvloed alle landen over. ftroomd heeft: daar voor on fangen wy ook onzen rechten loon, en t geene wy zoeken en verdienen, te weeten. Pest, Oor. fog, Dierentyd, Brand, groote Watervloeden, ontaarde Wyven, Kinderen, Dierbooden, en allerleiongelukken Waarzoude anderfins zulke en zoo veele jammeren van daan komen? 't noch groote genade, dat ons de aarde draagt en voed. Uit dien hoofde behoorde men voor al het jonge volk ernftig daar toe te houden en te gewennen, dat het dit en bet eerfte Gebod in hoogachtinge hielde; en mdien D 4 C  56 De groote Catecbism. het II. Gebod, 't die overtraade, aanftonds met de roede achter naa te komen, en het Gebod voor te houden en geduurig in te fcherpen, op dat het aldus opgevoed wierde, niet Hechts met flaagen, maar tot ontzag, en vreeze voor God. Dus verftaat gy nu, wat het is, Gods Naam te misbruiken : namentlyk (om kort weder op te haaien,) of flechts tot leugens, en iets onder den Naam van God uit te geeven dat niet is, of tot vloeken, zweeren en toveren; in fomma, op wat wyze men boevenllukken mag uitvoeren. Hier nevens moet gy ook weeten , hoe men Gods Naam recht gebrnikt. Want even met dat Woord , als hy zeid: Gy zult den Naame Gods nkt ydel gebruiken , j geeft hy te verdaan, dat men dien wel gébruiken zal. Want hy is ons immers daar toe geopenbaard en gegeeven, dat hy recht en voordeelig gebruikt worde. Om deze reden volgt het van zelf, terwyl hier verbooden is, den Heiligen Naam toj: leugens of ondeugd te gebruiken, dat van de andere zyden gebooden is , dien tot de waarheid en al het goede te gebruiken; by voorbeeld , a'.s men zweert ter nood , óf daar  De groote Catecbism. het 11 Gebod. 57 daar't geëïscht word; zoo ook, wanneet nS recht leernrt, desgelyk , als men den Saam van God aanroept in nooden. looft en dankt in het goede , enz', t wufc aues kortelyk te femel! gevat en belast is m de Want dit hiet, alles in waarheid aangetoo ^ 51 n zaaliglyk gebruikt, en word das a, lig zynen Naame geheihgt, gelyk wy m t Onze Vader bidden. „„uaa Ahoohebt gy le Gebod verklaart, fcn ui *"J£™* vwd de vr3a lyk hart genooten worden ; gelyk ik het zelve aan veelen ondervonden heb, die hunne Trouwbeloften verzwooren hadden; dat zy naderhand geene gezonde uure of gezonden dag hebben gehad , en aldus aan lighaam, ziel en goed, bedroeft omgekomen zyn. Dieshal ven zeg en vermaan ik, even a's te vooren, dat men de Kinderen by tyds gewenne, met waarfchouwen en dreigen, afweeren en ftraffen , dat ze zich hoeden voor leugenen, en byzonder, Gods Naam daar by te gebruiken; anderfins, by aldien men ze zoo laat heenen gaan, fpruit niets goeds daar uit; gelyk wy tot op dezen dag zien , dat de waereld kwaader is dan ze wel  De groote Catecbism. bet II. Gebod. 59 wel geweest heeft, vermits geen regiment, gehoorzaamheid , getrouwheid en geloof, maar enkel verwaande toomelooze menfchen overig zyn , aan dewelke geen otiderwvzen noch bettraffen baat. 1 Welk alles' Gods toorn en flraffe over zulke ongebondene verachters van dit Gebod is. Ten tweeden , zal men ze ook wederom lokken en aanzetten, om Gods Naam te eeren , en geduurig in den mond te hebben, in al 't geene wat hen ontmoeten en overkomen kan ; want dat is de rechte dienst van Gods Naam , dat wy ons van allerlei troost van hem verzekeren, en hem daarom aanroepen, zoo, dat het hart (gelyk boven gezegd is) te vooren door 't Geloof God zyne eere geeve, daar naa de mond door de belydenis. Dit is eene heilzaame en noodige gewoonte, en zeer kragtig tegens den Duivel, die altoos rondom ons gaat, en maar loert, hoe hy ons tot zonde en fchande, lammer en nood, mag brengen: maar hoort zonderling ongaern, en kan niet lange vertoeven, daar men Gods Naam van harten noemd en aanroept. Rn trouwens, ©ns zoude meenige fchrikkelyke en gruwe* }yke val overkomen, by aldien ons God door  €o De groote Catecbism. het Iï. Gebod. door de aanroeping van zyn' Naam niet hielp Ik heb 't zelf bezocht en ondervonden , dat dikwils een fchieiyke ongemeene val, aanftonds in zulk roepen zich veranderd, en een' keer genoomen heeft. Ten fpyt van den Duivel (zeg ik) behoorden wy altoos den Naam van God te roemen, op dat hy geen fchaade konde doen, zoo als hy wel wilde. er toe behoort ook, dat men zich daagelyks gewenne, met Ziel, Lighaam, Vrouw, Kinderen, Dienstbooden en wat wy hebben, tegens alle toevallige nooden Gode te beveelen. Van waar de Benedictie, of zegening, het Gratias, of Dankzegging , en andere zegeningen, 's morgens en 's avonds opgekomen en geble. ven zyn; item, de kinderotffening, op dat men zich zegene, als men iets , dat ysfelyk en verl'chrikkelyk is, ziet of hoort, en fpreekt: Heere God, behoede; help, lieve Heere Christus; of diergelyke, Dus ook wederom , als iemand , zonder vermoeden , iets goeds ontmoet, hoe min het ook is, dat men fpreeke: God zy gelooft en gedankt: dat heeft my God "bezorgt, enz: even als men eertyds de kinderen gewent heeft, den H: Nikolaas en andere Hei-  De groote Catecbism- het II. Gebod. 6t Heiligen met vasten en bidden te eeren. Zulks gefchïedende , was 't Gode aangenaamer en behaagelyker dan 't kloosterleeven, of de heiligheid van de Kar- thuifers . Zie dus konde men de jeugd op eene kinderlyke wyze , en als fpeelende, optrekken in Gods vreeze en eere , op dat het eerfte en tweede Gebod geftadig geoefFent wierde. Althans konde iets goeds beklyven, uitfpruiten en vrucht voortbrengen dat zulke lieden opwiesfen , van dewelke een geheel Land eenig nut hebben mogte. 't Is ook de rechte wyze van kinderen op te voeden, dat men ze met gunstbewys en vermaak kan buigen. W ant van 't geene men met roeden en ilaagen moet te weege brengen, zal geen goede aart komen; en als men 't verre gebragt heeft , zoo blyven ze echter niet langer vroom, als tot zy de roede zien en gevoelen Maar bier worteld bet in t hart, dat men meer voor God dan voor de roede en knuppel vreest. Dit zeg ik geheel[eenvoudig wegens de jeugd , op dat het doch eens gefchiede en wortel fchiete. Want om dat wy den kinderen prediken, moeten wy ook fomwyl ftamelen. Aldus hebben wy  6 2 Da groote Catecbism. het II. Gebod. wy het misbruik van Gods naam zoeken voor te komen, en het rechte gebruik aangeweezen, als iet, dat niet flechts in woorden , maar ook in de oeffening en het leven beftaan zal , op dat men weete, dat Gode zulks hartelyk behaage, die het ook zoo rykelyk wil beloonen, als hy het misbruik van zynen Naam fchrikkelyk ftraf. fen wil. Het III. Gebod. Gy zult den Vierdag heiligen. Vierdag hebben wy 'tgenoemd, achtervolgens het Hebreeuwsch woord Sabbath, 't welk eigentlyk hiet, vieren, dat is, leeg liaan van zyn arbeid Waar van daan wy pleegen te zeggen, Vieravond, of heiligen Avond maaken. Nu heeft God in 't O: Testament den zevenden daguitgekoozen, en geordineerd te vieren, en belast, den zeiven voor alle andere heilig te houden. Ter oorzaak van deze uitwendige ruste is dit Gebod den Jooden gegeeven, datzy zouden van  De groote Catecbism het TIL Gebod. 63 van alle uitwendige werken en handgebaar ftil zyn en rusten , op dat zy beide, Menfchen en Vee, verpoozende , door geenen eefudigen arbeid verzwakt wierden; alhoewel zy hem naderhand al te naauw vierden en zeer misbruikten , zoodanig, dat zy t aan Christus laakten en lasterden, met konncnde gedcogen zulke werken, die zy doch zelf op de Feestdagen deeden, gelyk men overal in 't Evangelium leest: eveneens, als zoude het gebod daar mede vervult zyn, als men in \ geheel geen uiterlyk werk deede, dat echter de meening niet was, maar eigentlyk deze, dat ze den Vier- en Rustdag zouden heiligen, als wy in t vervolg breeder hooren zullen. ■ Daarom gaat dit gebod na den uitwendieen verftande ons Christenen mets aan, alzoo het een geheele uiterlyke zaake is, aan zekere Wyze, Perfoonen,Tyien en Plaatfen gelyk alle andere inzettingen van t O: Testament gebonden, dewelke nu door Christus alle vry gemaakt zyn. Maar om een Christelyk verftand voor de eenvoudigen hier uit te vatten , wat God in dit Gebod van ons eischt, zoo onthoud , dat wy Vierdag houden , niet ora de verftandige en geleerde Christenen, wanc  6\ De groote Catecbism. het III. Gebod. deze behoeven 't in het geheel niet, maar, ten eerden. om een lighamelyke oorzaak en noodzaaklykheid , dewelke de natuur leerd en eischt, te weeten, voor het gemeene Volk, Knechten, Meiden, die de geheele weeke door hun werk en hanteering waargenoomen hebben, om ook eenen dag te hebben ■> op welken zy mogen rusten en zich verpoozen Ten tweeden, meestendeels daarom, op dat men op zulk een Rustdag, (terwyl men anderfi ,s niet wel daar toe komen kansruimte en tyds hebbe, den Godsdienst waar te neemen, zoo, dat men te faamen kome, om Gods Woord te hooren en te verhandelen, eindelyk God met Liederen , Psalmen,Gezangen en Gebeden te looven. Maar zulks (zeg ik) is aan geen* tyd gebonden, gelyk by de Jooden, dat het juist deze of d'andere Dag zyn moeste, want de eene is in zich zelfs nietberer dan d'andere., maar behoorde zulks wel dagelyks te gefchieden: doch dewyl 't het gemeen niet wachten kan, moet men immers ten minihm eenen dag in de weeke daar toe verkiezen. Maar terwyl van ou-is af de Zondag hier toe geordineert is, zal men 't ook daar.by blyven laaten, op dat het met. eene  De groote Catecbism. het III. Gebod, 65 eene eendrachtige ordre gefchiede, en niemand door onnoodige nieuwigheid een ordening maake t Dit is de eenvoudige meiningvan dit Gebod , terwvl men doch Vierdaagen houd, da' men zulke Vierdaagen ordineert om Gods Woord te leeren, alzoo, dat het ejgentlyke w-rk van dezen dag zy, het Predikampt, wegen- de jeugd en het gemeen, Nochtans zal men het vieren niet zoo naauw en bygelooyig waarneemen , dat daarom andere toevallige bezigheden, die men niet voorby kan, verbooden worden. Dieshalven, wanneer men u vraagt, wat dat gezeid is: Gy zult den Vterdag heiligen ? Zoo antwoord : den Vierdag heiligen, hiet "zoo veel, als heilig houden. Wat is dan heilig houden? Niets anders, dan heilige woorden , werken en een heilig leeven voeren. Want die Dag behoeft voor zich zelfs geene heiliging, want hy is in zich zelf heilig gelchaapen; maar God wil, dat hy u heilig zy. Aldus word hy uwent weegen heilig of onheilig, voor zoo ver gy heilige of onheilige dingen op den zeiven doed. Hoe gaat nu zulk heiligen toe? Niet aldus, dat men achter denkag. chel zit, en geen uitwendig werk doed, E als  66 De groête Catechism, het III. Gebod. als met een' bloemkrans het hooft te tooijen, en zyne beste kleederen aan te rrekken, maar (als gezeid is) dat men Gods Woord verhandde,en zich daar in oeffene. En trouwens, wy Christenen behoorden altoos zulke Vierdaagen te houden, en enkel met heilige zaaken bezig te zyn,dat is, dagelyks met Gods Woord om te gaan, en dat in 't hart en den mond om te draagen Maar alzoo wy alle (gelyk gezeid is) geen' tyd en leedige uuren hebben, moeten wy in de weeke eenige uuren voor de jeugd, of ten minden eenen dag voor de geheele Gemeente daar toe befteeden, op dat men alleen daar op bedacht zy, van niets anders dan de Tien Gebooden , het Geloof en Onze Vader, te dry ven, en wy alzoo ons gansch leeven en doen na Gods Woord inftellen; op welken tyd dit werkfte'lig gemaakt en geoeöend word,op dien tyd word een rechte Vierdag gehouden: zooniet, zal het ook geen Christen.Vierdag hieten; want vieren en leeg gaan konnen de Onchristenen ook wel, ook de geheele zwerm van onze Geestelyken , die dagelyks in de Kerken ftaan, zingen en klingen , bulken en fchreeuwen luidskeels, en echter geenen Vierdag met dit gefchreeuw en  De groote Catecbism. het III. Gebod. 67 en wolfsgehuil heiligen. Wanr zy prediken , noch oefknen Gods W >ord niet; maar leeraaren en leven daar tegens. Het Woord Gois dan, is het Heiligdom boven alle Heiligdommen, immers het eenigfle dat wy Christenen weeten en hcbben: want fchoon wy alle de beenderen van alle Heiligen, of Heilige en gewyde kleederen by een gehoopt hadden , zoo was ons echter daar mede niets geholpen. Want het is alles dood dat ons niet heiligen kan; maar Gods Woord is de Schat die alles heiligt , waar door zy zelf, alle Heiligen, zyn geheiligd worden. In welke uure men nu van Gods Woord leeraart, predikt, hoort, leest of nadenkt, in dezelve word daar door perfoon , dag en werk geheiligd, niet van wegen het uitwendige werk, maar om het woord , dat ons alle tot heiligen maakt. Daarom zeg ik geduurig, dat ons ganfche leeven en doen acbtervolgens Gods Woord moet beftierd worden , zullenze Gode behaagen , of heilig bieten: indien dat gefchied, zoo gaat het Woord in zyn kracht en volheid. In het tegendeel, wat zaake of werk buiten Gods Woord gedaan word, dat is voor God onheilig,het fchyneen blinkezoo't wil, al E 2 fchoon  63 Be groote Catecbism. het III. Gebod fchoon men 't met enkel heilige overblvffels van de Heiligen overkleedde , gelyk daar zyn de verdichte geestelyke Standen, die Gods Woord niet weeten, en in hunne werken heiligheid zoeken. Zoo merk dan, dat de kracht en magt van dit Gebod niet beftaat in vieren, maar in heiligen, alzoo, dat deze dag eene byzondere heilige oeffening hebbe. Want andere werken en verrichtingen hieten eigentlyk niet heilige oeffeningen, ten zy de mensch te vooren heilig zy. Maar hier moet zoodanig een werk gefchieden, waar door de mensch zelf heilig worde , dat alleen (als ik gezeid heb) door Gods Woord gefchied. Daar toe zyn ook gedicht en geordineerd Plaatfen, Tyden, Perfoonen, en de geheele uitwendige Godsdienst, op dat zulks openbaar en geduurig in 't gebruik blyve. Terwyl nu zoo veel aan Gods Woord leid, dat zonder het zelve geen Vierdag geheiligd word , moeten wy weeeen, dat God dit Gebod ernftig wil achtervolgt hebben , en al de geene (haffen , die zyn Woord verachten, niet hooren noch leeren willen, zonderling in dien tyd, dewelke daar toe geordineerd is. Der-  Be groote Catecbism. het III. Gebod. 69 Derhal ven zondigen tegens dit Gebod niet alleen die, die den Vierdaguiterlyk misbruiken en ontheiligen, zoo wel als die, wegens hunne gierigheid en lichtvaerdi&heid, Gods Woord verzuimen te hooren,of in de Herbergen dol en volleggen als de zwynen ,maar ook die , dewelke Gods Woord aanhooren als een vertelling en oud wyfs verdichtfel en maar uit enkele gewoonte de Predikatie in en weder uitgaan, en als 't jaar ten einde is, zoo veel van 't voorfte als van 't achterfte weeten. Want tot hier toe heeft men gedacht, het was wel gevierd, als men des Zondags een Mis of het Evangelium hadt hooren leezen ; voor de rest, heeft niemand om Gods Woord wat gegeeven, gelyk het ook niemand oprecht geleeraard heeft. Tegenwoordig, nu wy Gods Woord hebben, leggen wy evenwel het misbruik niet af, laaten ons altyd prediken en vermaanen, maar hooren het zonder ernst en bekommernis. Daarom weet, dat het niet alleen om flechts te hooren, te doen ftaat, maar 'c moet ook geleerd en onthouden worden. En denk niet, dat het aan uw goedvinden ftaat, of niet veel daar aan gelegen zy, maar dat het Gods Gebod is, die eifchen E 3 zal,  70 De groote Catecbism. het III. Gebod. zal , hoedanig gy zyn Woord gehoord , geleerd en geëerd hebt. In dier voegen zyn ook te beftraffen de walgende Geesten, dewelke , wanneer zy eene Predikatie of twee gehoord hebben, dezelve zat en moede zyn, even of ze 't nu zelf al konden, en geen meester meer behoefde. Want deze is juist die zonde, dewelke men tot hier toe onder de dood zonde geteld heeft, en hiet «*>)A'*, dat is, traagheid en verdriet, eene hatelyke en fchadelyke plaage, waar meê de Duivel de harten van veeie betoverd en bedriegt, op dat hy ons verrasfe , en het Woord Gods wederom in flike onttrekke. Want laat u dit gezeid zyn , dat, of fchoon gy 't al op zyn best wiste, en van alle dingen meeseer waart, gy echter dagelyks- onder des Duivels Ryk zyt , die noch dag noch nacht rust om u te bekruipen , op dat hy in uw hart ongeloof, booze gedachten, tegen de voorgaande en alle Geboden, mogen ontfteeken. Dierhalven mott gf geftadig Gods Woord in 't hart, in den mond en in de ooren hebben. Maar by aldien het hart leedig ftaat , en het Woord riet klinkt, zoo belpringt hy u, en veroorzaakt fchaade eer men 't gewaar woid.  De groote Catecbism. het IV. Gebod. 71 word. Wederom heeft het deze kracht, indien men 't met ernst nadenkt, hoord en verhandeld, dat het nooit vruchteloos is, maar aboos een nieuw verttand , vermaak en aandacht verwekt, en reinigt het hart en de gedachten, nademaal het geen vermufce noch doode , maar werkzaame levendige woorden zyn. En fchoon ons geen ander nut en noodzaakelykheid dreef om Gods Woord te hooren, zoo moeste het echter een ieder daar toe lokken, want de Duivel door deze handeling fchuw word gemaakt en verjaagd, waar mede dit Gebod vervuld worde ; dat Gode behaagelyker is, dan alle andere fchynheihge huigchelwerken. Het IV. Gebod. Dus verre hebben wy de drie eerfte Ge= boden geleerd, die, om God te gehoorzaamen, ons gegeeven zyn, ten eerften: dat men hem van ganfcher harte betrouwe, vreeze en beminne, in ons geheele leeyen. Ten tweeden : dat men zynen Heiligen Naam niet misbruike , tot leugens noch eenig boevenftuk; maar tot Gods lof, nut. E 4 > "S  7 2 De groote Catecbism. het IV. Gebod. tigheid en Zaaligheid des Naasten, en die van ons zelfs gebruiken. Ten derden: dat men op den Vierdag en Rustdag Gods Woord vlytig verhandde en dryve, opdat al ons doen en leeven met dit richtïhoer geheel overeen kome. Nu volgen de andere zeven, die wy omtrent onzen Evennaasten moeten opvolgen, onder dewelke het eerfte en hoogde is: Gy 'zult uwen Vader en uwe Moeder eeren. Dezen Vader- en Moederdaat heeft God zonderling met een loffchrift voor alle andere Standen, die onder hem zyn, verfierd, dewyl Hy niet flechts gebied, de Ouders te beminnen maar te eeren. Want omtrent Broeders, Zusters en den Naasten in 't gemeen, belast Hy niets hoogers, alsmaar, hen beminnen , zoo , dat Hy Vader en Moeder affcheid voor alle andere Perfoonen op Aarde , en nevens zich plaatst. Want het is vry wat grooters, eeren, als beminnen, nademaal dezelve niet alleen de Liefde behelst, maar ook een tucht, ootmoed en ontzag, als omtrent eene Maje- ftèit  Be groote Catecbism het IV. Gebod. 73 Heit aldaar in 't verborgen te houden is. Zy eischt ook niet alleen, dat men ze vriencielyk en met eerbied aanfpreeke, maar wel meest, dat men zich zoo met het hart als met het Lighaam gedraage en betoone,dat men veel van hen houde, en wy naast God hen voor onze Opperde aanzien ; want dien men van harten eeren zal, dien moet men vooral hoog en waardig houden. 't Is derhalven noodig, dat men van gelyken de jeugd inprente, haare Ouders in Gods plaatfe te eeren, en das te bedenken, fchoon zy flecht, behoeftig , gebrekkelyk en iluurs zyn, dat zy nochtans Vader en Moeder zyn, van God haar gegeev eu. Ter oorzaak van hunnen Wandel en Cebreeken, zyn ze van deze eere niet beroofd. Uit deze reede moet men niet aanzien der Ouderen Perfoon , wie zy zyn, maar Gods wil, die het aldus fchept en ordineerd. Anderfins zyn wy wel voor Gods oogcn alle gelyk, maar onder ons kan het zonder zulk een ongelykheid en oidentlyk cmderfcheid niet zyn. Daarom is het ook van God geboden om te houden, dat gy my als uwen Vader gehoorzaam zyt, en ik het oppergebied over u hebbe. Zoo leer ten eerften, wat de eere om- trent  74 De groote Catecbism, het IV. Gebod. trent de Ouders, welke in dit Gebod geëbcht word, is , te weeten, dat men ze immers vooral hoog en waerdig houde, als den hoogden ichat op Aarde. Ten tweeden, ook met woorden zich zedig en eerbiedig tegens dezelve gedraage , niet kwaad ontmoete, trotzere en raaze, maar dat men ze laate gelyk hebben , en zwyge , of fchoon ze die paaien te buiten gingen. Ten derden , ook mer werken, dat is , met lyf en goed zulke eere betoone , dat men ze diene , heJpe en bezorge, als zy oud, ziek, gebrekkelyk en behoeftig zyn : en zulks alle niet alleen gaern, maar met allen ootmoed en eerbiedigneid , als voor de tegenwoordigheid van God gedaan. Want , die dat weet, hoe hy ze in zyn hart achten zal, die zal niet gedoogen, dat ze gebrek noch honger lyden , maar boven en neffens zich plaat(èn, en mededeelen, wat hy heeft en verlaag. Ten tweeden, zie en let eens hoe groot een goed en heilig werk den Kinderen hier voorgelegd zy, dewelke men helaas ! geheel veracht en in den wind flaat, en niemand gemoedeiyk bedenkt, dat zulks van God geboden, of dat het een heilig God- delyk  De groote Catecbism. het IV. Gebod. 75 delyk Woord en Leere zy. Want indien men 'c daar voor gehouden had, had een ieder daar uit konnen befluiten , dat 'er ook heilige lieden behoorden te zyn, die achtervolgens deze woorden leefden. Men had ook geen Kloosterleeven noch geestelyke Standen behoeven in te (lellen; ook zoude een ieder kind by dit Gebod gebleeven zyn, en had zyn geweete tegens God konnen behouden, en zeggen: Zal ik goede heilige werken doen, zoo weet ik immers van geene betere, dan myne Ouders alle eere en gehoorzaamheid te bewyzen, terwyl 't God zelf zoo zeer geboden heeft. Want wat God gebied, dat moet veel edeler zyn, dan al 't geene wy van zelfs mogen verzinnen. En alzoo geen grooter noch beter Meester te vinden is dan God, zoo is 't zeker, dat 'er geene betere leere zy, dan van welke Hy zelf Auteur en Meester is. Nu leeraard Hy grondig wat men doen zal, als men oprechte goede Werken oeffenen wil ; want mits Hy 't gebied, toond Hy dat zulks Hem vvelbehaagt. Is 't dan God die dat gebied, en niets beters weet te ftaaven, zoo zal ik 't immers niet beter maken. Zie, dus had men een vroom kind recht on-  76 De groote Catecbism. het IV. Gebod. onderweezen en heilzaam opgevoed, en te huis behouden in de gehoorzaamheid en dienst van de Ouders, zoo dat men vreugde en blvdfchap daar aan gezien had. Maar aldus heeft men Gods Gebod niet aangepreezen, maar min geacht en geveinsdeivk voor by geflapt, zoo dat het een kind niet gemoedelyk overdenken konde, maar ondertusfchen gaapende fnappen, naar het geene dat wy zelfs verdichtende uitgevonden hebben, zonder dat God daar overgeraadvraagd of begroet is. Ei lieve ! laat ons derhalven om Gods wille eens leeren, dat de Jeugd, met achterlating van alle andere dingen,zonderling op dit Gebod gade (la, op dat, als ze Gode met rechte goede werken wil dienen, zy doe, wat Vader en Moeder, of die ze in hen lieden plaats onderdanig zyn, aangenaam is. Want zulk een kind, dat zulks weet en doed , heeft ten eerden dezen grooten troost in zyn hart, dat 't blymoedig zeggen en roemen kan: (tenfpyt entegen alle die met zelfs verkozene werken omgaan ) Zie, dit werk behaagt mynen God in den Hemel zeer wel, dat weet ik zekerlyk. Laatze met hunne groote moeijelyke werken te gader opgekoppelt te faa-  De groote Catecbism. het IV. Gebod 77 faamen treeden, voor den dag komen en zich beroemen, en laat ons maar zien, of e ergens een eenig werk voor den dag brenVn^llen.datg'rooter en edeler zy, dan Vader en Moeder gehoorzaam te zyn , dat God ter zyde van zyne Majefteits gehoormmheid geplaatsten belast heeft. Dus, ïls Sdf Woord en wil werkftellig gemaakt word, zal niets meer gelden moogen, als de wil en hal woord van de Ouders, zoodanig , dat het nochtans ook onder God gehoorzaam.blyve, en niet tegens de voorgaande Geboden ftryde. & Dieshalven zult gy van harte blyde zyn, en God danken, dat Hy u daar toe verkoren en gewaerdigd heeft, van Hem zulke kostelyke behaagelyke werken te doen. En hou zulks voor wat groots en dierbaar, fchoon 't by de Menfchen voor het mmfteen verachtfte aangezien word, en dat, niet van wegen onze waerdigheid , maar terwyl het in de kleinodie en 't Heihglom, te weeten, Gods Woord en Gebod, vervat en opgeüoten. is. Och ! wat zouden niet alle Karthuizers , Monniken en Nonnen daar voor geeven,datze in al hungeestelyk gedoen een eenig werk Gode mogten te voorfchyn brengen, dat naar zyn Ge-  78 De groote Catecbism. het IV. Gebod. bod gedaan was! en met een vroolyk hart konden zeggen : Nu weet ik , dat u dit werk behaagt. Waar zullen 'Joch die arme lieden blyven, als zy voor God en deganfche waereld met fchande befchaamt zuilen ftaan, tegen over gefield een jong kind, dat na dit Gebod geleeft heeft , en ge. noodzaakt zullen moeten bekennen , dat zy met hun gansch leeven niet waerdig zyn , hem het water te langen? Maar het gefchied hun recht, ter oorzaak van de duivelfche verkeerdheid , terwyl ze Gods Gebod zoodanig met voeten treeden, dat ze dus zich zelf met vetdichte werken te vergeefs plaagen en kwellen moeten, daarenboven fpot en fchande ten loon hebben. Hoe, zoude dan niet een hart van blydfchap opfpringen , en van vreugde verfmelten , als het te werk ging , en deed wat hem bevolen was, dat het konde zeggen. Zie, dat is vry beter dan de heiligheid van alle Kaïthuizers, of ze zich al ter dood wil en vasten, en onophoudelyk knielende bidden. Want hier hebt gy een gewisfe Goddelyke getuigenis, dat Hy dit geboden heeft, doch van 't andere geen eenig woord belast. Maar dit is bedroeft, en  De groote Catecbism. het IV. Gebod. 79 en eene fchrikkelyke blindheid van de waereld, dat niemand zulks gelooft: zoodanig heeft ons de Duivel betoverd met valfche heiligheid én fchyn van eigene wer- kGDus (ze!* ik noch eens) wilde ik heel gaerne, dat men oogen en ooren opdeed, en zulks ter harte nam , op dat wy met eens wederom van het reine Woord op des Duivels feögen vervielen: dan zou het ook in 't toekomende gefchieden, dat de Ouders dies te meer vreugde, liefde, vriendfchap en eendragt , in de huizen hadden, en de kinders konden dus der Ouderen harten fteelen. Daarentegen, indien ze ftuurs zyn , en niet eerder doen watze wel behoorden, voor en aleer men ze met een eind houts daar toe dryft, zoo vertoornen ze beide God en de Ouders, berooven zich zelf daar meede van zulk een' fchat en blydfchap des geweetens, en vergaderen zich enkel ongeluk. Uit dien hoofde gaat het ook tegenwoordig zoo toe in dewaereld, gelyk een ieder klaagt, dat zoo jongen als ouden, wild en woest zyn , geen ontzag noch eere over hebben , niets 'doen , dan door (kagen daar toe gedreeven , maar achter iemands rug  80 De groote Catecbism het IV. Gebod. doen wat ze konnen Daarom ftrafcze ook God, datze in allen jammer en elend geraak n Men ziet ook , dat de Ouders bykans zelfs nitts weeten en geheel onkundig zyn ; en zoo gefchiet 't, dat de eene zot den anderen onderricht, en gelyk de Ouders geleefd hebben , ook na. derhand de kinderen zoo leeven- Dat (zeg ikJ behoorde nu het eerde en grootfte te zyn , dat ons tot dit Gebod zoude aanzetten, om wiens wille, als wy Vader- en Moederloos waren, zouden wy wenfchen, dat ons God hout en {teen voorleide , dewelke wy Vader en Moeder roemen mogten. Hoe veel te meer zullen wy blyde zyn, terwyl Hy ons levendige Ouders gegeeven heeft, dat wy mogen bewyzen eere en gehoorzaamheid! wetende dat het de groote Majefleit en alle Engelen zoo zeer behaagd, en alle Duivels verdriet. Daar by het hoogfte werk is dat men doen kan, na den voornaamften Godsdienst, in de voorgaande Geboden begreepen ; zoo dat aalmoesfen uitdeelen, en alle andere werken omtrent den naasten , dezen noch niet eens gely. ken. Want God heeft dezen ftaat boven aan geplaatst, ja in zyn plaats op Aarde ver-  De groote Cateibism. het IV. Gebod. 81 verheven. Zoodanig een wil en welbehagen van God behoorde ons een oorzaak en aanprikkeling te zyn , dat wy gewillig en gaerne deeden wat wy konden. Daarby zyn wy 't ook verplicht voor de waereld, dat wy de weldaaden en al het goede, van 'onze-Ouders genooten, met Dankbaarheid indachtig waren. Maar daar heerscht de Duivel wederom in dewaereld, dat de kinderen de Ouders vergeeten, eveneens, gelyk wy alle God vergeeten, en niemand by zich nadenkt, hoe hem God voed, hoed en befchermt, en zoo veel goeds doed naar lichaam en ziel, zonderling als maar eens een kwaad uurtje komt , dan toornen en murmureeren wy met onverduldigheid, en 't is al vergeeten, wat goeds wy van ons leven ontfangen hebben. Eveneens doen wy den Ouderen ook , en daar is geen kind, dat zulks erkend en bedenkt , ten zy de H: Geest het gecve. Zoodanig een' moedwil van de waereld kend God zeer wel, daarom dryft en vermaand hy ze met Geboden; dat een ieder nazinne , wat hem de Ouders gedaan hebben, en hy zal bevinden, dat hy iyf en leven van hen hebbe daar nevens met veel zweetens en zorge'opgekweekt zy , daar hy anderfins hon-  82 De groote Catecbism. het IV. Gebod. derdmaal in zyn vuiligheid had moeten vergaan. Daarom is het van oude wyze lieden recht gezeid: Deo, Parentibus& Magtftris , non potefl fatïs gratiae rependi, dat is, Gode , den Ouders en Schoolmeesters , kan men nooit genoeg danken noch vergelden. Wie dat aanziet en bedenkt, die zal wel, zonder van andere aangedreeven te worden, zyne Ouderen alle eere bewyzen, en ze op de handen draagen, als door dewelke God hem alles goeds gedaan heeft. Boven dien behoorde dit ook eene groote oo:zaak te zyn, van ons te meer aan te prikkelen, dat God by dit Gebod voegd eece lichamelyke belofte , en zeid : Op dat Gy lange leven moogt in het land daar gy woond, of dewelke de Heere uwe God u geeven zal Daar ziet gy van zelf, wat een' grooten ernst het God zy omtrent dit Gebod, wyl Hy niet alleen uitdrukt, dat 't Hem aangenaam zy , vreugde en blydfchap daar in hebbe, maar 't zou ons ook wel gaan en ten besten gedyen, dat wy een fraai zoet leven met al het goede hebben mogten. Ten dien einde trekt het St: Paulus in Eph: 6: i. aan,en roemd het vol-  De groote Catecbism. het IV. Gebod. 83 volmondig, zeggende: Dit is het eerfte Gebod dat beloften heeft, op dat het u wel ga, en gy lange leeft op aarde. Want hoewel dé andere ook hunne beloften behelzen, is 'er ekhter tot geene zoo duidelyk gevoegd als tot dit Gebod. Aldus nebt gy nu de vruchten den loon dat, wie't houd, zal goede dagen geluk en voorfpoed hebben;daarentegen deftraffe dat wie ongehoorzaam is , zal dies te eerder 'onkomen, en nooit zyn leven met een vrolyk hart genieten Want een lang leven hebben, noemt de Schriftuur, niet alleen, hooge jaaren bereiken , maar alles Lbben, wat tot een lang lever, behoort, als, Gezondheid , Wyf en Kind, Leeftocht^ Vreede , goed Regiment , enz: zonder t welk men dit leven niet, vrolyk genieten, noch lange beftaan kan. Wilt gy nu Vader en Moeder niet gehoorzaamen, noch u laaten verbeteren, zoo zyt gehoorzaam den 8eul; gehoorzaamd gy dien met:, zoo zvt gehoorzaam den Strekkebeen , dat is Se Dood Want dit eischt God, gy wi t of wilt niet, of, ind;en gy Hem gehooraam zyt, liefde en dienst doed dat Hy •fu overvloedig met allerlei goed vergal-  84 De groote Catecbism. het IV. Gebod. de; of, by aldien gy Hem vertoornt, dat Hyover u fluure, beide de Dood en den Beul. Waar van daan komen zoo veele Vagebonden, die men dageljks ophangen, onthoofden en rabraaken moet , als uit d'cngchoorzaamheid tegens d'Ouders? nademaal zy zich door 't goede niet willen laaten leiden; zoo gefchied het, dat zy, door Gods toorn in allerlei fchandbedryf geraakt zynde, naderhand openbaar leelyk mishandeld en d'Ouders tot fmaad en hartzeer worden. Want het gefchied heel zelden , dat zulke godlcoze merfchen eer/ rechten en tydigen dood fterven, Maar de vrcomen en géhoorzaamen hebben dien zegen, dat ze lang en in goede ruste keven , en hunne kindskinderen zien, (gelyk te vooren gezeid is; tot in 't derde en vierde geilacht. Gtlyk men ook ondervind, dat, waar braave en oude gedachten zyn, die wel zitten en kinderen hebben, zulks immers daar van daan komt, dat fommigevan hen wel opgevoed zyn* en hunne Ouders ontzien hebben. Wederom ftaat gefchreeven van de goddeloozen in Psalm sop: 13. Zyne Nakomelingen moeien uitgeroèit tierden ; hun naam moet in V ander  De groote Catecbism. het IV. Gebod. 85 der Ud ondergaan. Daarom laat 't u gezeid zyn, welk eene groote zaake de gehoorzaamheid by God zy, rerwyl Hy die zoo hoog plaatst, Hem zelf zoo zeer behaagenlaat, en rykelyk beloond, daarentegen de overtreeders ftreng en ongenadig ttraft. , , Dit al zeg ik daarom, op dat men het jonge volk zulks wel inprente. Want niemand gelooft *( , hoe noodig dit Gebod ?Y , en nochtans tot nu toe onder het 1 ausdorn niet is geacht noch ingeboezemd geworden. Een ieder meend, het waaren Hechte en lichte woorden , Hy kondeze voor heen wel, daarom ftaptmen daaroverheen , en gaapt naar andere zaaken; men ziet noch gelooft niet, dat men Goa zoo fchrikkelyk vertoornd als men dit achterlaat, en wederom, de kostelykfte en aangenaamfte werken doed, door ze Achtervolgen. In de uitbreiding van dit Gebod behoord ook vorders gezeid te worden, van verfcheide gehoorzaamheid omtrent de Overheid die te gebieden en re regeeren hebben. Wam air het Oppergebied van de 9**1e? vioe-d en breid zich uit al 'r andere. Want als een Vader zyn kind (een baloorig kind; niet F 3 a  36 De groote Catecbism. het IV. Gebod. alleen kan opbrengen, zoo neemt hy een Schoolmeester daar by,die het onderwyze, (door leeringen en wetenfchappen van de vrye konften zyne wildheid buige en temme). Maar is hy, (om dit verwoeste gemoed tegen te (taan), niet krachtig genoeg, zoo neemt hy (een van) zyne Vrienden of* Buuren te helpe: komt hy te nerven, zoo laat hy het opzicht aan andere, die men daar toe ordineert. Daar nevens moet Hy ook dienstboden, knechten en meiden, in 't hiusregiment tot zyn dienst hebben, zoo, dat ze alle, die men Heeren noemt, in plaats van de Ouders zyn, en van hen krachten magt ontfangen om te regeeren Uit dien hoofde worden naar den ftyl van de Schriftuur die alle baders genoemd , dewelke in hunne regeering het Ampt van een' Vader bekieeden, en een vaderlyk hart tot de hunnen hebben moeren. Gelyk dan ook van ouds af de Romeinen en andere Volken de Heeren en Vrouwen in 't huis , Patres <"«? Matresfamilias, dat is, Huisvaders en Huismoeders genoemd hebben. Zoo hebben ze ook hunne Landsvorften en Opperheren Patra Patriae, dat is, Vaders over  Be groote Catecbism. het IV. Gebod. 87 over 't ganfche Land, geheeten, ons Christenen toe fmaad cn fchande, om dat wy ze niet aldus heeten of ten minften voor zoodanige houden en eeren. Wat dan een kind aan Vader en Moeuer verplicht is , dat zyn ook verplicht alle, dia in 't huisregiment begreepen zyn. Daarom zullen knechten en dienstmeiden zich benaerftigen, datze hunne Heerenen brouwen niet alleen gehoorzaam zyn, maar ook in eere houden, als hun eigene Vaders en Moeders, en doen al wat zy weeten en wat men van hen hebben wil, niet uit dwang en onwil, maar met lust en vreugde ; en dat wegens de voorige oorzaaken, dat het Gods Gebod is, en Hem voor alle andere werken wel behaagt. Uit dien inzicht zouden zy noch zelve wel loon toegeeven, en blyde zyn, dat zy Heeren en Vrouwen bekwamen, en een vrolyk ge weeten hebben , en weeten , hoedanig zy rechte goudené werken doen zouden, dewelke tot hiertoe verduisterd en veracht zyn geworden; en in (lede van dien, een ieder in 's Duivels Naam in de Kloosters, tot de Bedevaart en Aflaat geloopen is, met groot verlies van Tyd, Geld en Geweete. Als men dit het arme volk konde inprenF 4 ten,  83 De groote Catecbism. het IV, Gebod. ten, zoude een meisje van blydfchapopfpringen, God loven en danken , en met eenen maatigen arbeid , daar voor ze anderfins kost en loon neemt, zulk een' fchat verkrygen , die alle , dewelke men voor de heiligfte houd, niet hebben. Is dat niet een heerlyke roem , dat te weeten en te zeggen , dat gy , u^v dagelyks huiswerk gedaan hebbende , een heiliger en beter werk gedaan hebt , dan aller Monniken heiligheid en leven is , datze zoo ftraf eifchen ? En boven dien de bcloftenisfe hebt, dat zulks u ten goeden en weK-aaren gedyen zal? Hoe wilt gy, aangaande de werken , zaaüger zyn en heiliger lever.? Want voor God maakt eigentlyk het Geloof heilig, en diend Hem alleen , maar de werken den mcnfchen Dus gefchied 't, dat gy onder uw' Heer geniet alle 't goede, befchatting en befcherming; behoud daar by een vroolyk gewcecen, en eenen genadigen God, die het u honderdvoudig vergelden wil. Doch wat vertoef ik lang? gy zyt gansch gelukkig, als gy maar vroom en gehoorzaam zyt: doch zoo niet, zoo hebt gy ten eerften enkel toorn en ongenade van God, onvreede in het hart , ten tweeden , alle p'aagen en ongeluk. Dien* nu zulks niet be-  7)= «roou Cüecbism. het IV. Gabon. 89 awn w:l en vroom maaken, dien geebeweegenjü en ^ Hn^ Tendfen einde denke een ieder Sch U laaten gezeggen , ? d waerdiefle wyze voeren, zoo zy n wy td!mm verfchuld, d*e wy ze eeren e SSen, als voor den dierbaarder, foha, en kostelykde kleinodiën op aarde. Wie na hier gehoorzaam , gewillig en d.enstbaar is, en gi^ doet al t geao^  oo De groote Catecbism. het IV. Gebod. wat tot eerbewyzing vereischt word, die weet, dat hy Gode behaagt , Vreede en Geluk ten loon ontfangt. Wil hy 't niet met liefde doen, maar verachten, zich tegenkanten en oproer maaken , die weete ook wederom, dat hy geen genade noch zegen zal hebben. En daar hy denkt een' gouden nobel mer deze ongehoorzaamheid te winnen, zal hy anderwaards tienmaal meer daarenregen verliezen, of in de handen van den beul geraaken, of door Oorlog , Pest of Hongersnood omkomen, of zal aan zyne kinderen niets goeds beleeven , van zyn Huisgezin , Buuren , Vreemden en Tirannen, fchaade, onrecht en geweld lyden moeten; op dat aldus ons worde betaald en t'huis kome, wat wy zoeken en verdienen. Derhalven, als wy ons maar lieten zeggen, dat zulke werken Gode zoo aangenaam zyn, en zoo rykebelooning hebben, althans zouden wy in enkelen overvloed van goederen zitten, en hebben wat ons harte begeerd. Maar terwyl men Gods Woord en Gebod zoo geheel verachtelyk houd, als had het * Cares of Threfis gefprooken en geftaaft, zoo laat eens zien, of gy die * Perfoonen, die de waarheid voorfpelden , en nochtans voor leugenaars geacht wierden.  De groote Catecbism. het IV. Gebod. 91 die Man z t, die met gelyke kracht met hem in den ftryd gaan kond. Maar hoe zvvaar zal 't Hem vallen, dat Hy u weder betaale ! Derhal ven dunkt my, was 't veel raadzaamer, en u veel voordeeliger , dat gv liever leefde in Goies gunite, vreede, genade en geluk, als in ongeluk en ongenade , dat Hy uw vyand is. Waar vandaan meend gy 't te komen, dat de waereld tegenwoordig zoo vol ontrouws , fchande, elende en moords is, als dat een ieder zyn eigen heer en keizer vry wil zyn, om niemand wat geven, en al doen wat hem behaagt? Daarom ftraft God den eenen Boet met den anderen, dat, indien gy uwen Heer bedriegt of veracht, een ander kome, die 't u wederom met dezelve maate toemeet: ja, in uw eigen huis, van Vrouw, Kinderen en Dienstbolen , tienmaal meer lyden en verdragen moet. Trouwens wy gevoelen ons ongeluk wel, murmu eeren en klaagen over ontrouvigheid, geweld en onrecht, en willen ondertusfchen niet zien , dat wy zelfs boeven zyn, dewelke de ftraff- overvloedig verdiend hebben , en doch ongeb :terd b'yven; wy willen geene genade noch geluk heboen, diaram hebben wy met reden enkel ongeluk, zon-  92 De groote Catecbism. her. IV. Gebod. zonder eenige barmhertigheid Ik beken , daar moeten noch ergens eenige vroome en oprechte menfchen op aarde zyn, om dat ons God noch zoo veel goeds bedeeld, want onzenthalven behoorden wy geen' penning in 't huis, noch eenen ftroohalm op het veld te behouden. Dit alles heb ik met zoo veele woorden moeten opnoemen, of het ook iemand wilde ter harte neemen, op dat wy mogten vry worden van de blindheid en den jammer, waar in wy zoo diep gedompeld leggen . en Gods Woord en Wil erkennende, dezelve met ernst omhelzen. Want daar uir zouden wy leeren , hoe wy' konden vreugde, geluk en heil , tydelyk en eeuwig genoeg hebben. Aldus hebben wy driederlei Vaders in dit Gebod voorgeftcld; van 't bloed, in 't huis, en van 't lard. Boven deze zyn 'er ook noch geesteiyke Vaders, niet zoo als in het Pausdom, die zich aldus wel hebben laaten noemen, n aar peen vaderlyk Ampt gevoerd hebben ; want die verdienen alleen geesteiyke Vaders neroemd te worden,die ons door Gods Woord regeeren en'getrouwlyk voorftaan , gelyk zich Paulus be. roemd een Vader te zyn, j Cor: 4: x* Ik  Be groote Catecbism. het IV. Gebod, 93 Ik heb u gebaart in Jezus Christus door het Evangelium Terwylze dan Vaders zyn, behoorr hun ook de eere voor alle andere. Maar daar op word her minde gezien. Want alzoo worden zy van de waereld geëerd, dat men ze uit het land hiP-d en geen beete broods gunt; m fumma (zy moeten, als Paulus zeid des waerelds vloek en vaagoffer voor allemenfchen Zy Edoch 't is noodig dit het gemeene volk in te fcherpen, dat die, dewelke Christenen willen heeten, voor God verplicht zyn die geene, die voor hunne zielen zorgen, tweevoudig in eere te houden, wel te doen en te verzorgen: daar toe zal God u wederom genoeg geeven, en geen gebrek laaten leiden. Maar hier weigerden kant zich een ieder tegen, vreezende , dat misfchien de buik mogt verfmachten : men kan tegenwoordig geenen «nigen geleerden, oprechten, trouwen Man onderhouden, daar wv eertyds wel tien mestbuiken hebben konnen opproppen- Daar meê■ verdienen wy ook, dat ons God van zyn Woord beroove en wederom Leugenpredikers laat opllaan, die ons voor den Duivel voeren,  91 De groote Catecbism het IV. Gebod. daar by ons zweet en bloed uitzuigen. Maar die Gods wilie en Gebod omzien, hebben de beloften'sfe , dat hun rykeiyk zal weder vergolden worden, watze , zoo aan de lichamelyke als aan de geesteiyke Vaders befreeden en hen ter eeren doen; niet datze alleen voor een jaar of twee brood, kleederen en geld hebben zullen, maar een lang leven, neeringe en vreede, en zuilen eeuwig r>k en zaalig zyn. Daarom doe wat gy verplicht zyt, en laat God daar voor zorgen, hoe Hy u geneere en genoeg befchikke. Heeft Hy 't beloofd, en riet geloogen, zoo zal Hy u ook niec voorliegen Dit zoude ons immers aanprikkelen en zulk ten gemoed geeven, dat in liefde verfmplt tegens die, dewelke wy om te eeren verplicht zyn, zoo dat wymet opgehevene handen blymoedig God dankten, dieons zulke beloften gegeeven heeft, als na dewelke wy tot aan des waereldseinde loopen zouden. Want hoewel de ganfche waereld haare krachten te famen Ipande, zoo kan ze echter geeneenig uurtje tor ons leven zetten,noch ookhetkleinfte koorntje uit de aarde geeven. Maar God wil en kan u alles overvloedig na uwes harten begeerte geeven, Die nu zulks veracht en  De groote Catecbism. het IV. Gebod. 95 en in den wind {laat, die is niet waerdig dat hy Gods Woord hoore Dit is ten overvloed gezegd , allen den geenen die dit Gebod onderworpen zyn Hier nevens was ook wel te prediken den Ouders, wat van hun doen en plicht was, hoeze zich gedraagen zullen tegens die, die hun toevertrouwd zyn om te regeeren. Dat is hun op veele plaatfen in de H: Schriftuur wel rykeiyk belast, alhoewel 't in de Tien Geboden niet ftaat uitgedrukt. God wil het meê onder en in dit Gebod verftaan hebben, wanner hy Vader en Moeder noemd. Want Hy wil geene Boeven en Tirannen tot handhaving van dit Ampt en Regiment hebben, geeft hun ook daarom die eere niet, dat is, magt en recht om te regeeren , datze hen zullen aanbidden laaten, maar bedenken, datze onder Gods gehoorzaamheid ftaan, en vooral hun Ampt hartelyk en trouwelyk hen laaten aangeleegen zyn, en datze hunne Kinderen , Dienstboden en Onderdanen , enz: niet alleen lichamelyk geneeren en bezorgen , maar ook, 't welk 't meeste is, tot Gods lof en eere opvoeden. Daarom en denk niet, dat zulks in uw eigen welbehagen en verkiezing© beftaat , maar dat 't God  96 De groote Catecbism. het IV. Gebod* God ernftig geboden en opgeleid heeft, dien gy ook daar van zult moeten rekenfch^p geeven Edoch, daar zien wy nu wederom die jammerlyke plaage,dat uien and zulks achtervolgd noch acht : men gaat heen , als gaf ons God flechts kinderen,om ons vermaak en plezier aan dezelve te hebben: de Dienstboden, om ze maar als een Koe en Ezel tot den arbeid te dry ven en te gebruiken; of met de onderdanen na onzen nioedwil te leeven, baten ze gaan, als gingen ze ons niet aan, wat zy leeren of hoe zy leeven. Niemand ook bedenkt, dat het een bevel is van de hoogfte Majefteit, dewelke zulks met ernst zal eisfehen en wreeken, noch ook, dat het noodzakelyk is, dat men zorge draagt voor de opvoeding van de Jeugd. Want indien wy hupf- bekwaame lieden willen hebben , beide tot de waereldfche en kerkelyke Regeering , zoo moeten wy zeker geenen viyt, moeite noch onkosten , aan onze kinderen fpaaien, om dezelve te leeren en op te voeden, op dat ze God en de vvaereid dienen moogen. Wy moeten niet alleen denken , hoe wy hen geld en goed zullen bezorgen en vergaderen 5 nademaal te God wel zonder ons kan  Be groote Catecbism. het IV. Gebod. 97 kan geneeren en ryk maaken, gelyk Hy ook dagelyks doed,maar ok (daarom heeft Hy ons kinderen gegeeven en toevertrouwt) hoe wy ze na zynen wil zullen opvoeden en regeeren , anderfins behoefde Hy nergens zoo Vader en Moeder. Ten dien einde weete een ieder, dat hy, by verlies van Gods genade, verplicht is, zyne kinderen vooral tot Gods vreeze en kennis op te trekken , en , indienze eenige bekwaamheid hebben, dezelve in wetenfchappen te laaten onderwyzen en (ludeeren, op dat men ze, waar *t de nood vereischt, kan gebruiken. Deede men zulks, dan zoude God ons ook overvloedig zegenen en genade geven, dat men zulke lieden opkweekte, van dewelke het land en de lieden gebeterd wierden. En by naerltige waarneming van deze tucht, zou men in 't kort 'zien opkomen, fraaije wel opgetogene borgers, kuifche en huishoudende Vrouwen , die in 't vervolg vroome Kinderen en Dienstboden voortbrengen mogteh. Overdenk dat nu eens by uzelf, wat een grouwelyke daad gy bedryft , wat ysfelyke fchade gy veroorzaakt, als gy .hier m nalaatig zvt, dat uw kind nuttelyk en heilzaam opgevoed worde , boven dien alle zonden en toom G op  98 De groote Catecbism. het IV. Gebod. op u haald, en dus de Helle aan uwe eigene kinderen verdiend , of gy al anderfins vroom en heilig leeft! Derhalven, terwyl men zulks veracht, ftraft God de wnereld zoo verfchrikkelyk, dat men geen tucht regiment noch vreede heeft, waar over wy wel alle klagen, maar zien niet, dat 't onze eigene fchuld is. Want gelyk wy ze opvoeden ; zoo hebben wy ook weérfpannige en ondeugende Kinderen en Onderzaten. Dit zy genoeg totvermaaninge, want zulks breedvoeriger te verhandelen, vereischteenen anderen tyd. Het V. Gebod. Gy zult niet dooden. Wy hebben nu gefproken van het geesteiyke en waereldlyke Regiment, dat is, goddt-lyke en waereldlyke Overheid en gehoorzaamheid. Maar hier gaan wy uit ons Huis tot deBuuren, om te leeren, hoe wy onder elkander leven zullen , een ieder voor zich zelfs en tegen zyn Naasten. Daarom zyn God en de Overheid in dit Ge-  De groote Catecbism het V. Gïbod. 99 Gebod niet begreepen ; doch is hen het recht en Je magt niet genomen datze hebben, om te dooden de misdadigers Want God beeft zyn recht om kwaaddoenders te ftraffen, doch zy-ks de Overheid in plaatfe van de Ouders belast , dewelke eertyds zelfs (gelyk men by Mofes leest) hunne Kinderen moesten voor het Geregt brengen en ter dood veroordeelen, Dieshalven, wat hier verboden is, werd particuliere Per* foonen byzonder, en niet de Overheid verboden. Dit Gebod is licht om te verilaan en dikwils verklaard , gelyk men Yjaarlyks in 't Evangeüum Matth: 5: 32. enz: hoort, alwaar het Christus zelf uitleid, en in eene fomme bevat, te vveeten, dat men niet dooden zal , noch met de hand , hart, mond, bewyzen, gebaarden noch met hulpe en raa^ge ving Git deze rede is een ie^ der daar in verboden om te toornen, behal ven (gelyk gezeid is ) die in Gods plaatfe zittendat'is. Ouiers en Ovemeid. Want Gode, en war een Goddelyke ftaat is, betaamt over die te toornen, tc fch-dden en te ftraffen, dewelke die en andere Geboden overtreeden Voor het overige is de nopdzaakelykheid Ga' «•  ioo De groote Catecbism, het V. Gebod. en oo'zaik van de inftelling van dit Gebod deze, dat God wel weet hoe boos de waereld is, en hoe dit leeven veel ongeluk onderworpen is, daarom heeft Hy die Gebod tusf-hen goeden en kwaaden geftaaft. Gelyk nu menigerlei verzoekingen zyn tegens alle Geboden , zoo gaat 't hier ook, dat wy met veele menfehen leeven moeten die ons leed doen , dat wy reden bekomen van ze te haaien. By voorbeeld : Wanneer uw Buurman ziet dat gy een beter Huis en Hof, meer goeds en geluk van God hebt, dan Hy, zoo fpyt 't hem, en haat tr en fpreekt niets goeds van u. Dus be» komt gy door des boozen Geestes aanprikkeling veele Vyanden, die u geen goeds, noch ligchamelyk noch geestelyk gunnen. Als men dan zulke ziet, zoo wil ons hart zoodanig daar tegens woeden, dat het zich wreeke- Daar uit öntftaan dan vloeken en fkiagen , waar uit eindelyk jammer en moord volgt. Dit komt nu God te voor als een liefryke Vader, leid zich daar tusfen, en wil den twist van een gefcheiden hebben, op dat geen ongeluk daar uit fpruite, noch de een den anderen verderve. En in foinma, hy wil een ieder hier mede befcherftid, beveiligd en bevreedigd hebben, te-  Be groote Catecbism. het V. Gebod, iot tegens een ieders boosheid en geweld, en dit Gebod tot een muur, borgt, en vryftad van den Evennaasten zyn laaten , op dat men den zeiven geen ichaade noch leed doe. Zoo is dan de zin van dit Gebod, dat men niemand eenig leed aandoe om 't een of ander kwaad bedryf, alhoewel hy 't rechtmaatig verdiend had Want waar dooden verboodenis, daar is ook alle reede van dien verbooden, als waar uit zulks öntftaan kan. Want dikwils gefchied het, dat menig een, hoewel hy met de hand niet dood, iemand vloekt en kwaad wenschc, zoodanig, dat indien 't raakte , men niet lang leeven zoude. Terwyl nu zulks een ieder van natuur aanhangd, en het doorgaans een gebruik is, dat niemand van malkander wat verdraagen wil, zoo wil God den wortel en oorfprongh van dien wechneemen, waar door het hart tegens den Evennaasten van boosheid opzweld, en ons gewennen, dat wy altyd op dit Gebod letten, en ons in 't zelve fpiegelen, Gods wil aanzien, en hem het onrecht dat wy lyden met een hartelyk vertrouwen en aanroeping van zyn Naam beveelen, en aldus d'andere maar wat laaten heen woeden en toornen , en doen G 3 wat-  io2 De groote Catecbism. het V. Gebod. watze konnen , op dat alzoo de mensch leere den toorn maatig-n, en een verduldig zachtmoedig hart hebben , byzonder omtrent die, dewelke hem reden geeven om te toornen, dat is, tegen devyanden. Daarom is de geheele fomma deze, deweke den eenvoudigen op het duidelykfte is in te prenten , wat 't heete, niet dooden. Ten eerften : dat men niemand eenig leed doe, noch met de hand of daad, noch met de tonge, omme daar toe iets te fpreeken of raad te geeven, boven dien, geen middel of weg gebruike noch toeftemme, waar door iemand mogte beleedigt worden. En eindelyk, dat 't hart niemand op een vyandlyke wyze haate , noch uit toorn en nyd kwaad gunne Zoo , dat lyf en ziel buiten alle fchaade zy in 't gemeen, en byzonder van dien , die u kwaad wenscht of aandoed. Want dien kwaad te doen , die goeds gund en doed , is niet menfchelyk maar duivels. Ten tweeden, is aan dit Gebod ichuldig, niet alleen die kwaad doed, maar ook die, dewelke nalaat, den Naasten goed te doen, daar hv iet afweeren, hem befchermen en redden konde , op dat denzelven geen onheil overkwam na ztel en lighaan. ö Wan-  De groote Catecbism. bet II. Gebod. 103 Wanneer gy nu eenen naakten laat gaan, en gy kond hem kleeden, dien hebt gy zeker met da koude gedood Ziet gy iemand honger lyden en fpyst hem niet, zoo hebt gy hem van honger laaten fterven : niet minder als gy iemand ziet ter dood veroordeelen, of in gelyken nood, als gy zyt, en gy red hjm niet, daar gy doch middel en raad daar toe weet, zoo is 't zeker, dat gy hem gedood hebt. En de bygebragte uitvlucht, als had gy noch nut raad noch met daad in zyn ongeluk bewilligd, zal u niet helpen, want gy hebt hem alie liefde onttrokken , en van de weldaad beroofd, waar door hy by 't leeven gebleeven was Daarom noemd God met recht die alle Moordenaars, dewelke in de nooden en perykelen van Lighaam en leven niets raaden noch helpen; deze zal Hy ten jongden daage droevig ter verdoemenisfe vonniafen, gelyk Christus zelf dat vooraf boodfchapt: zeggende: Ik ben hongerig en dorstig geweest, en gy hebt my niet g-Jpyst noch gedrenkt: Ik ben een gast geweert , en gy hebt my niet geherhtrgt: Ik ben naakt geweest, en gy hebt my niet bekleedt: Ik ben krank en G 4 8e~  io4 De groote Catecbism het II Gebod. gevangen geweest, en gy hebt tnyniet bezogt: dat is, gy hebt my en. de mynen laaien van honger, dorst en koude derven, van de wilde dieren verfcheuren, in degevangkenisfe van ongemak vergaan , en in alle nooden te gronde gaan. Wat heet dat anders, dan dezelve voor Moordenaars en Bloedhonden uitmaaken- Want alhoewel Sy zulks niet gedaan hebt met de daad, hebt gy echter, zoo veel als u raakt, hem in ongeluk laaten fteeken, blyven en omkomen, ijj . , En dat is even eens, als of ik iemand zag op diepe wateren zeilen en door tegenwind dobberen, of in 't vuur vallen, hem fnet handreiking daar uit koste trekken „ en zulks niet deede Zou ik anders voor de waereld, dan een' Moordenaar en Booswicht konnen aangezien worden? Daarom is eigendlyk Gods oogwit,dat wy niemand kwaad doen , maar alles goeds en Heide bewyzen; en is eigendlyk dit Gebod omtrent de geene op te volgen, die onze vyanden zyn: Want dat wy onze Vrienden goed doen , is eene Hechte beidenfche deugd, als Christus fpreekt, Matth: 5: 46. Hier hebben wy wederom Gods Woord , daar meê Hy ons aanprikkelen en aanzet-  De groote Catecbism. het V. Gebod. 105 zetten wil tot de rechte, edele, groote werken , te weeten tot zachtmoedigheid en verduldigheid, in fomma. tot liefde en weldaad tegens onze Vyanden. Willende ons geftadig te binnen brengen, dat wy te rug gedenken zullen aan het eerfte Gebod , dat Hy onze God zy, dat is, ons helpen , byftaan en bsfchermen wil, op dat hy den wraaklust m ons dempe. Dit behoorde men te dry ven en in te fcherpen; zoo hadden wy alle handen vol van goede werken te oeffenen: maar dat Was niet gepredikt voor de Monniken, den geestelyken Staat te veel benadeeld, der Karthuizeren heiligheid te na gekomen, en misfehien zou dit heeten, goede werken verbieden en de Kloosters verwoesten. Op deze wyze , zou de algemeene Christenftaat even zoo veel, ja veel meer gelden , en een ieder zien , hoe zy de waereld met va'.fchen geveinsden ichyn van heiligheid beleid en misleid hebben, terwyl ze dit en het ander Gebod in den wind flaan, en voor onnoodig hebben gehouden , als waaren ze geene geboden, maar raadgevingen , daar by onbetchaamd hunn' hu.chelftaat en wei ken voor het volkomenfte leven geroemd en uitgeroepen , G 5 °P  ic6 De groote Catecbism. het V. Gebod. op dat die Basten en Varkens immers' een zacht en gemakkelyk leven mogten leiden, zonder kruis of verduldigheid. Uit deze oorzaake zyn ze ook in de kloosters geloopen, op dat ze niets behoefde van iemand te lyden noch iemand goed doen Maar weet, dat deze de waare, heilige en goddelyke werken zyn, over dewelke Hy zich met alle Engelen verheugd, tegen dewelke alle menfchelyke heiligheid flank en drek is, en niets anders dan toorn en verdoemenis verdiend. Het VI. Gebod. Gy zult geen Overfpel doen. Deze volgende Geboden zyn in zich zelf licht om te verftaan uit de verklaringe van het voorgaande. Want zy doelen alle daar op, dat men zich vvachte voor allerlei kwaad den naasten aan te doen, maar zyn in eene nette ordre geplaatst: het eerfte ziet op zyn eige Perfbon, om die niet te beleedigen: het tweede ziet op den Perfoon van den naasten, of op eene zaake na  De groote Catecbism, het VI Gebod, cor na zyn eigen de naaste, namentlyk, zyne echte Vrouw, met dewelke hy een Viee^ch is, zoo, dat men hem daar omtrent niet zwaarder noch fnadelyker beleedigen kan. Dus word hier duidelyk uitgedrukt, dat men omtrent zyne echte Vrouw geene fetiade noch leed doen zal. En luid het ei. gendlyk van 't Overfpel, daarom, terwyl onder het Joodfche volk geordineerd en belast was, dat een ieder in den Echdlaat leven zoude Hier van daan kwam 't, dac de jongkneid zoo fchielyk trouwde, dar men den maagdelyken en ongehuwden ftaat geenfints achtte. Ook was het niet geoorloofd eenig hoerenhuis of bordeel tegedoogen, als wel hedendaags gefchied; daarom is Overfpel de gemeenfte foort van onkuisheid by hen geweest. Maar terwyl ook by onseene zulke fchandelyke vermenging en grondfop van alle ondeugd en boevery gezien word, zoo is dit Gebod tegens allerlei foort van onkuisheid ingeiteld En is niet alleen de uitterlyke daad verboden, maar ook allerlei oor zaak, aanlokking en middel, op dat het hart, de mond, en het ganfche ligchaam kuisch zy , geen plans, hulpe noch raad geeve tot onkuisheid; doch niet alleen dat, maar  io8 De groote Catecbism. 'het VI. Gebod. maar af keere, befcberme en redde, te gelyk, waar psrykel en nood is, en wederom helpe en raade , op dat zyn Evennaasten by eere blyve. Want indien gy zulks verzuimd door nalaatigheid , daar gy ecbrer konde daar voorwezen, of door de vingeren zien, als raakte het u niet, zoo zyt gy even zoo daadig daar aan als de daader zelfs. Otn kort te gaan , zoo eischt dit Gebod zoo veel van ons , dat een ieder zoo wel voor zyn eigen perfoon kuisch leeve, als den Naasten daar toe helpe. Want God heeft door dit Gebod eens iegelyks echte Vrouw willen omfchansfen en bewaaren , op dat zich niemand daar tegens door Overfpel misgreepe. "Edoch, terwyl dit Gebod juist op den Echtftaat uitziet, en rede geeft daar van te fpreeken , moet gy 't wel onthouden en nadenken. Zonderling ten eerlten hoe God dezen ftaat zoo deftig eert en pryst, daar mede , dat hy denzelven in en door zyn Gebod fterkt en befchermt. Te vooren heeft hy den zeiven in het vierde Gebod bekrachtigt : eert Vader en Moeder: maar hier heeft hY 'l ^'als gezeid is) tót meerder zekerheid bewaard en belchermd. Daarom v?il Hy dien van ons  De groot'e Catecbism. het VI. Gebod, iop ons ook geëerd, gehouden en voortgezet hebben , als eenen Goddelyken zaahgen Staat, terwyl Hy dien met ernst voor alle andere ingezet heeft , en daarom Man en Vrouw gefchaapen, (gelyk het blykt) niet tot boevery, maar datze by malkander zouden leven , vruchtbaar zyn, (deren) kinderen teelen , geneeren en opvoeden, tot Gods eere. Daarom heeft God dezenFchtltaat voor alle andere Standen op het overvloedigfte gezegend, bovendien, al wat in de waereld is gegeeven, en hun alles ten gebruik onderworpen , op dat immers deze Staat wel en overvloedig bezorgd wierde. Zoo dat het blykt, dat de Echtftaat geene boertery en nieuwsgierigheid zy, maar eene dierbaare en Goddelyke zaake. Want Hy acht zulks zeer hoog, dat men lieden opvoed , die de waereld dienen en helpen tot de kennisfe van God, eenen zaaligen levenswandel en alle deugden , om tegens de boosheid en den Duivel te ftryden. . Dieshalven heb ik geduurig geleeraart, dat men dezen Staat niet verachte noeh befchimpe, gelyk de blinde waereld en onze valfche geestelyken het doen, maar denzelven aanzien naar Gods Woord, daar mede Hy  iio De groote Catecbism. het VI Gebod. Hy verfierr en geheiligd is, zoo dat hy niet alleen andere Standen gelyk is, maar voor en bover die alle gaat, zy mogen zyn Keizers , Vorsten , Bisfchoppen , en wie ze ook zyn Want beide, zco Geesteiyke als waereldlyke Standen, moeten zich verootmoedigen, en alle in dezen Staar laaten vinden, gelyk wy naderhand hooren zullen. Uit dien grond is de Echtftaat geen byzondere, msnr algemeene, doch edele Staat, die door den ganichen Christenftaat , ja door de gehcelc waereld gaat en reikt. Ten tweeden, zult gy ook weeten, dat het niet alleen is, een eerlyke maar ook een r.oodige Staat, zeer ernftig van God bevolen, op dat in 't gemeen, alle Standen , Mans en Vrouwsperfoonen, die daar toe gefchapen zyn, zich in den zeiven laaten vinden , uitgenomen fommige , doch weinige, dewelke God zonderlirg na zyn raad &afgtfcheiden heeft', datze tot den Echtftaat onbekwaam zyn, of met groote bovennatuurlyke gaven en vryheid begiftigd heeft, datze buiten dien Staat kuisch leven konnen. Want waar de natuur, gelyk ze ons van God ingeplant is , gaande word en dryft, daar is 't ormogelyk buiten den Echrftaat te leven , nademaal vkesch en bloeci  De groote Catecbism. het VI. Gebod, ut bloed hun natuur niet konnen veranderen, maar de natuurlyke neigingen haar gewoonelyken gang gaan, zonder eenig belet, t welk allen menfchen bekend is. Daarom, op dat het eenigfins lichter waare d'onkuisheid te vlieden, zoo heeft God den Echtftaat ingezet, op dat een ieder zyn befcheiden deel hebbe, en zich aan 't zelve laate vergenoegen , hoewel ook hier Gods Genade by van nooden is , op dat het hart kuisch blyve. Daar uit ziet gy, hoe verwoedelyk de gamche Paapfche hoop, de Paapen, Monniken en Nonnen, deze ordinantie en dit Gtbod van God tegenftreeven, door hun verbieden en verachten van den huwelyken Staat: vermeeten zich en doen geloften, datze eene eeuwige kuisheid houden willen , en bedriegen aldus de eenvoudigen met leugens en fchyn. Want niemand haat de kuisheid zoo zeer, dan die den gehuwden Staat door groote heiligheid vlieden, dewyl ze of openbaar en onbefchaamd in hoerery leven, ofheimelyk veel vuiler dingen bedryven, die men niet vernaaien mag, als men wel helaas! re veel ondervonden heeft. Om kort te gaan, hoewel zy zich van dit werk onthouden, lleekt echter hun hart  112 De groote Catecbism het VI. Gebod. hart vol van cnkuifche gedachten en beeeerlvkbeden , dewelke et n geduurig branden en vei bergen lyden is, 't welk men in den oebuwdtn Srcat ontgaan kan. Derhalven is door dit Gebod de Gelofte van kuisheid, van alle ongehuwde gedaan, alhier verbooden , ja ook allen arme gevangene gewetens, die door hunne Kloostergeloften bedroogen zyn, belast, dat zy uit dien om kuifchen ftaat in den Echtftaat overgaan; mdemaal gefield, dat, of al an dei fins het Kloosterleven Goddelyk was,het nochtans de kracht niet heeft de kuisheid te bewaren: en, indien zy daar in blyven, immers maar meer en meer tegens du Gebod zondigen moeten, Dit zeg ik daarom, op dat men het jonse volk daar toe houde, dat het lust bekome tot den huwelyken Staat, en weete, dat het een gelukkige en Gode behaachekke Staat zy Op deze wyze konde men 'c met 'er tyd daar toe brengen, dat die wederom in zyn voorige achting kwam , en het onkuifche , onreine en onordentelyke wezen wat minderde, 't welke tegenwoordig overal op de verachting van den Echtftaat gevolgd is, dat men nu apenbare bordeelen en lasters ziet. Uit dien hoofde zyn de  De groote Catecbism. het VI. Gebod. 113 de Ouders en Overheden verplicht, de Jeugd gade te flaan, dat men ze tot tucht en eerbaarheid opvoede, en als ze volwasfen is, niet God en eere laate trouwen, waar toe God zonder twyffel zynen zegen en genade zou geven, op dat men lust en vreugde daar uit befpeurde. Ten laatften mag tot dit te gadar, ten befluit, bygevoegd worden, dat dit Gebod eischt, niet alleen, dat een ieder met werken , woorden en gedachten , kuisch leve in 't zyne, dat is, zonderling in den Echtftaat, maar ook zyn getrouwde Huisvrouw, hem van God gegeeven, Hef en waerdig houde. Want waar echtelyke kuisheid zal plaats hebben, daar moeten Man en Vrouw vooral in liefde en eendragt by elkander leven , dat d'eene d'anderen van harte en oprecht meene. Want dit is een van de voornaamfte ftukken, dewelke de liefde en yver van kuisheid ontvlammen: 't welk, indien het gefchied, volgt de kuisheid van zelfs, zonder die te gebieden. Dieswegen vermaand ook S: Faulus de Echteheden ernftelyk , dat de eene den anderen beminne en eere. Hier hebt gy nu wederom een kostelyk, ja groot en deftig werk, op het welke gy tegen alle geesteiyke Standen, die H bui-  U4 De groote Catecbism. het VII. Gebod. buiten Gods Woord en Gebod verkoren zyn, kond roem draagen. Het VII. Gebod. Gy zult niet fleelen. Na u Perfoon en uw echte Vroüw, is het naaste , het tydelyke goed; dat wil God meede bewaard hebben, en belast, dat niemand zynen Naasten het zyne benadeele, noch neimelyk ontfutfele. Want fteelèn heet niets anders, dan iemands goed met onrecht aan zich haaien: daar rneê in 't kort begreepen is allerlei voordeel tot des Naastes nadeel, in allerlei handelingen. Dit is nu een zeer wydloopige algemeene laster, die echter zoo min geacht word, dat het overdraagt, zoodanig, dat, indien men ze alle, welke Dieven zyn, en nochtans dusdaanige niet willen heeten, zoude ophangen, zou de Waereld met 'er haast leeg en woest worden, en, beide aan Beuls en Galgen, te kort komen Want gelyk wy gezeid hebben, is dat niet alleen een diefftal te noemen, als men kasfen en zak-  De groote Catecbism. het VU. Gebod. ti5 Zakken befteeld, maar ook als men op de Markt,in de Winkels daar waaren te koop ftaan ,inWyn en Bier Kelders, op de werk* winkels, in fomma, waar men eenige Koop* manfchappen of werk doed, 't zy met geld of met waaren, wat zoekt weg te nemen. Als by voorbeeld, op dat wy t den gemeenen man wat duidelyker en botter zeggen , om maar eens te zien hoe vroom wy zyn: wanneer een Knecht of Dienstmeid in Huis ontrouw diend, en fchaaden doen , of zulks laaten gefchieden, die ze konnen beletten, of elders hun Heerfchaps goed verwaarlozen en verzuimen uit traagheid, nalaatigheid en boosheid, ten fpyt en verdriet van den Heer en Vrouw, op wat manier dan zulk een moedwil kan gepleegd worden; (want ik fpreeke niet van 't gee. ne, dat misfchien en onverziens gedaan is) op deze wyze, zeg ik , kond gy licht jaar lyks Dertig of Veertig en meer guldens uw Heerfchap ontneemen , 't welk , indien c een ander heimelyk geftoolen of wechgedraagen had, zou hy al lang opgehangen zyn. Maar hier verltout gy u noch om te trotfeeren en te pogchen, alhoewel gyvan de diefftal wel weet, en niemand u een dief mag heeten. Ha Nie?  II6 De groote Catecbism'. het VIL Gebod. Niet minder fpreek ik ook van Ambachtslieden , Arbeiders en Daghuurders, die allen moedwil oeffenen, niet weerende hoe ze de Menfchen genoeg [uitputten zuilen, en echter lui en ontrouw zyn in hnnnen arbeid. Deze te gader overhaalen verre de geheime Dieven , voor welke men Slooten en Grendels leggen kan, of indien men ze betrapt, aldus bedwingt, dat zy het niet meer doen. Maar voor deze hun ontrouwigheid kan zich niemand wachten, men mag ze ook niet eens zuur aanzien, of van eenige dieffhl befchuldigen. Zoo dat iemand tienmaal liever uit zyn zak iets verliezen mogte; want het zyn myne buuren , myn eigen Huisgezin', van welke ik dat hy mensch geworden , en van den H: Geest en de Maagt Maria, zonder zonde ontfangen en geboren zy, op dat hy een Heere zy over de zonde : daar by geleden , geftorven en begraven, op dat hy voormy, wat ik verbeurd en verdiend had , genoeg deede en betaalde , niet met goud of zilver, maar met zyn eigen dierbaar bloed. En dit alles daarom , op dat hy myn Heere wierde. Want hy heeft dit alles om zynent wille niet gedaan, noch van nooden gehad. Daarna is hy, den dood verflonden hebbende, L 5 weer  i 70 Fan bet Geloof, Art. II. weêr opgedaan ; en eindelyk ten Hemel gevaren , aanvaerdende de Regeering van zyn Ryk, zittende ter Rechterband des Vaders, op dat de Duivels en , alle Magten gedwongen wierden Hem onderdanig te zyn, zoo lange, tot Hy ons eindelyk ten Jongden Dage van deze booze waereld, den Duivel, den Dood, zonde, enz. geheel affcheide. Maar alle deze deelen in 't byzonder af te handelen, behoord niet in de korte Kinderpredikatien , maar in de groote Predikatiën , die 't ganfche jaar door gedaan worden , zonderling op die tyden , die daar toe geordineerd zyn, om een ieder Artykel in 'c breede af te handelen, van de Geboorte, het Lyden, de Verryzenisfe en Hemelvaard van Christus, enz. Ook doeld het geheele Evangelium dat wy Prediken daar op, op dat wy dit Artikel wel mogen bevatten, nademaal aan het zelve al ons •Heil en Zaligheid leid, en zoo ryk en wydloopig is, dat wy altoos genoeg daar aan te leeren hebben. Het  Van hei- Geloof\ Art. III. 171 Het IIL Artikel. Ik geloove in den H: Geest; eene heilige Christelyke Kerke ; de Geméenlchap der Heiligen ; vergiffen isfè der zonden ; verryzenisfe des Vleefches, en een eeuwig Leven, Am:n. Dit Artikel kan ik niet beter plnatfen, dan, na gezegd is, tot de Heiligmaking, dat, namelyk, waar door de H: Geest en zyn Ampt, dat Hy heilig maakt , uitgedrukt en afgefchilderd word. Daarom moe» ten wy op dit woord: Heilige Geest, aangaan , wyl het zoo kort begrepen is, dat men geen ander hebben kan. _ Want daar zyn anders menigerlei Geesten in de Schrift, als Menfchelyke, Hemelfche, en kwade Geesten. Mau Gods Geest heet alleen een H: Geest, dat is , die ons geheiligd heeft en noch heiligd. Want gelyk de Vader een Schepper, de Zoon een Verlosfer heet, zoo  172 Van het Geloof, Art. III. zoo moet ook de H: Geest, wegens zyn werk, Heilig of een Heiligmaker heeten. Maar hoe gefchied zulke Heiligmaaking? Antwoord: gelyk de Zoon de Heerfchappy bekomt, daar door Hy ons zich byzonder toeëigend door zyne geboorte, derven en oplhnding , enz. Aldus voltrekt de H: Geest de Heiliging door de volgende Stukken , dat is , door de gemeenfchap der Heiligen , of Christelyke Kerke , vergiffenis der zonden, opftandinge des vleefches en het ecuwig leven, dat is, dat Hy ons eerst leid in zyne H: gemeente, en in denfchoot van de Kerke. door dewelke Hy ons pre-? dikt en tot Christus brengt. Want noch gy noch ik konden ooit iets van Christus weten, noch aan hem gelooven of tot een Heere krygen, indien't niet door de Prediking van 't Evangelium, door den H: Geest ons opgedraagen en vry willig gefchonken wierde. Het werk zelfs is volkomen. Want Christus heeft ons dien Schat ver* vvorven en gewonnen door zyn lyden, derven en verryzenis, enz. Maar indien het werk verborgen bleef, dat bet niemand wiste, zoo was 't om niet en verloren. Op dat nu zoodanig een Schat niet begraven heeft,  Fan het Geloof, Art. lil. 173 bleef, maar aangeleid en genoten wierde, zoo heeft God zyn woord tot alle uitgezonden en laaten verkondigen, daar in den H: Geest gegeeven, om ons zulk een'Schat en verlosfirtg deelachtig te maaken en toe te pasfen. Daarom is het Heiligen niets anders, dan tot den Heere Christus brengen, om zulke goederen , door Christus ons verworven , te ontfangen , tot dewelke wy door ons zelfs niet komen konden. Leer derhalven dit Artikel op zyn duidelykfte verftaan , op dat gy , gevraagd wordende wat gy meend te verftaan door deze woorden: Ik geloove inden H: Geest ? promtelyk antwoorden kond : Ik geloove, dat my de H: Geest Heilig maakt, waar van zyn naam getuigd. Maar waar meê doed Hy zulks? of wat is zyne wyze en middel daar toe ? Antwoord: Door de Christelyke Kerke, vergiffenis der zonden, verryzenis des vleefches en het eeuwige leven. Want ten eerften heeft hy eene byzondere gemeente in de waereld, welke is de Moeder, die een ieder Christen baard, en draagt door het Woord Gods, dat de H: Geest openbaard en verkondigd, de harten verlicht en ontfteekt,dat zy 't begrypen, aanneemen, daar aankleeven en daar by blyven. Want  174 Van het Geïo°f> drt. IIL Want waar hy 't niet laat Prediken en in 't hart verwekt, dat het worde aangenomen, daar is het te vergeefs en verloren; gelyk onder het Pausdom gefchied is, daar het Geloof geheel en al is verzuimd en verduistert, en niemand Christus voor een' Heere erkend heeft, nochte den H: Geest voor dien die heilig maakt, dat is, niemand heeft gelooft, da: Christus aldus onze Heere w'as, die ons , zoncer ons verdiende, zulk een Schat gewonnen, en ons by den Vader aangenaam gemaakt hadde. Welk is dan de oorzaak hier af geweest ? Deze, dat de H: Geest niet is daar bygeweesr, die zulks geopenbaard had en laaten Prediken : maar menfchen en booze Geesten zyn daar geweest, die ons hebben geleeraart, door onze werken zalig te worden en genade te bekomen. Daarom is het ook geene Christelyke kerke: want waar men niet van Christus Predikt, daar is geen H: Geest, welke de Chri-telyke Kerke maakt, beroept, vergaderd, zonoer dien niemand tot Christus komen kan. Dit zy genoeg van de fomma van dit Artikel iViaar om dat de ftukken, in 't zelve benoemd, voor de eenvoudige niet al re duidelyk zyn, willen wy ze ook doorloopen. De  Van het Geloof, Art. III. 175 De H: Christelyke Kerke noemdhet Geloof, Commumonem Sanclorum, eene gemeenfchap der Heiligen. Want het alle beide een en 't zelfde beduid. Maar eertyds was het andere fluk niet daar by gevoegd , is ook kwalyk en onverttaanbaar verduitscht: eene gemeenfchap der Heiligen. Immers , zou men 't duidelyk verklaren , behoorde men na den duitfchen ftyl heel anders te fpreeken. Nademaal die woord Ecckjia, eigentlyk op zyn duitsch heet, eene vergadering. Maar wy Duitfchen zyn gewoon het woordje Kerke te gebruiken, het welk de eenvoudigen niet van eenen vergaderden hoop , maar van een geweid Huis en Gebouw verftaan. Hoewel het Huis niet zou heeten, eene Kerke, als maar daarom, wyl de menigte van Menfchen daarin vergaderd. Want wy, die te faamen of byeen komen,maakenen nemen ons eene zonderlinge ruimte, en geven hec Huis na de menigte eenen naam. Alzoo heet het Duitfche woordje Kerk, eigentlyk niets anders,dan eene vergadering; en is dit geen Duitsch maar een Grieksch woord , (even als het woord Ecclejia^) want zy heeten 't in hunne taal *VfUi, gelyk  176 Van het Geloof, Art. III, lyk men 't ook in 't Latyn Curiam noemt. Daamm zoude het op goed Duitsch en in orze Moedertaal heeten; eene Christelyke gemeente of vergadering, of op zyn best en duidelykfte, eene heilige Christenheid. Aldus ook het woordje Communio, dat daar by gevoegd is,zou niet gemeenfchap, maar gemeente heeten, En is niets anders, dan de Glosfa of uitlegging, daar iemand heeft willen beduiden, wat de Christelyke Kerke heet. In plaats van dien hebben de onze onkundig in de Latynfche en Duitfche taal overgezet, gemeenfchap der Heiligen, daar 't nochtans in 't Duitsch geen ftyl van fpreeken is. Maar om recht Duitsch te fpreeken, zou het heeten: eene gemeente der Heiligen, dat is , eene gemeente, in dewelke enkel Heiligen zyn , of noch duidelyker , eene Heilige gemeente. Dat zeggt ik daarom, op dat men de woorden verdaan mag, wyl het zoo in de gewoonte geraakt is, dat het zwaarlyk weder uit de gemoederen van de menlchen te krygen is; en het zou bykans Kettery moeten zyn, indien maar een woordje veranderd wierde. De Somma van dit byvoegfel is deze: Ik geloove, dat op de aarde is een hoopje der Heiligen, en gemeente van enkel Heiligen  Van het Geloof, Art. III. 177 lige menfchen, onder een Hoofd Christus, door den H: Geest te famen beroepen, in een Geloof, zin en verftand , met mentgerlei gaven, doch eendrachtig in de liefde , zonder fekten en fcheuringen. Ik geloove beftendig van dezelve een medelid, alle hunne goederen die ze hebben, deelachtig en een medegenoot, door des H: Geestes werking daar toe gebragt en ingelyft te zyn, daar door,dat ik Gods Woord gehoord heb, en noch hoore , 't welk het beginfel is om daar in te komen. Want te vooren, eer wy daar toe komen, zyn wy geheel des Duivels geweest, hebbende van God en Christus niets geweeten. Aldus blyft de H: Geest by de heilige gemeente of Christenheid tot aan den Jongden dag, waar door hy ons haald , en gebruikt ze daar toe, dat zy het woord predike en oeffene, waar door hy heilig maakt en vermeerderd, op dat ze dagelyks toeneeme, fterk worde in 't Geloof en zyne vruchten die hy hervoort brengt. Behalven dat, gelooven wy, dat wy in de Christenheid hebben , de vergiffenisfe der zonden, dewelke gefchied door de H: Sacramenten en Abfolutie, beneffens allerlei troostfpreuken van 't geheele EvangeM liutn.  178 Van het Goloof, Art. III, Ham. Daarom behoort hier by, wat van de Sacramenten, van hun gebruik endierbaarheid te Prediken is, en in ibmma, het ganfchc Evangelium en alle Christen plichten , dewelke, op dat ze onophoudelyk en ernftig geoeffent worden, hoog noodig zyn. Want hoewel Gods Genade door Christus verworven, en de Heiligheid door den H: Geest gemaakt is, door het Woord Gods, in de eenigheid van de Christelyke Kerke, zyn wy echter nooit zonder zonde, en dat wegen» ons vleescfe dat wy noch by ons omdragen. Daarom is alles in de Christenheid daar toe geordineerd, op dat men dagelyks enkel vergiffenisfe der zonden door 't woord, en de teekenen daar roe berteld, ontfange, om ons geweeten te troosten en op te beuren, zoo lang wy hier leven Alzoo maakt de H: Geest, dat, of wy al zonden hebben, zy ons echter niet fchaden konnen, om dat wy in de Christenheid zyn, daar enkele vergiffenisfe is, zoo wel, dat God ons vergevc , als dar ook wy onder malkander vergeven , dragen en ophelpen. Maar buiren de Christenheid, daar het Evangelium niet is , is ook geene vergiffenisfe, even als ook geene Heiligheid daar zyn kan. Daar-  Van bet Geloof, Art. III. 179 Daarom hebben zich alle die van Zelfs daar uit geworpen, dewelke niet door 't Evangelium en vergiffenisfe der zonden, maar door hunne werken, Heiligheid zoeken en verdienen willen. Ondertusfchen , terwyl de Heiligmaking begonnen is, en dagelyks toeneemr,wachten wy, dat dit ons vleesch, met alle zyne onreinigheid en lastering vernietigd en begraven zynde, verrotte, maar heerlyk weder op ftaa tot een geheele en volkomene Heiligheid, met een nieuw en onfterffelyk leven bezield. Want tegenwoordig blyven wy maar half en half rein en heilig, op dat de H: Geest geduurig aan ons arbeidedoor 't woord, en dagelyks vergiffenis der zonden bedeele, tot aan 't andere leven, daar de vergiffenis geen plaats meer hebben zal, maar de menfehen geheel en al, rein en heilig, vol van vroomigheid, onttrokken en bevryd van de zonden, Dood en alle het verderf, in een nieuw, eeuwig, onfterffelyk , verheerlykt ligchaam en leven zullen overgeplaatst worden. Zie dit alles zal zyn het ampt en werk van den 11: Geest, op dat Hy op aarde de Heiligmaking beginne en dagelyks vermeerdere door die twee deelen: de CbrisM 2 te-  i8o Van het Geloof, Art, III. telyke kerk cn de vergiffenis der zonden. Maar als wy tot ftofgeworden zyn, zalhy 't geheel in een ocgenblik voltrekken en reinigen, en ons in eeuwigheid daar by behouden , achtervolgens de twee laatfte Artikelen. Maar dat hier ftaat , verryzenisfe des vleefches,is ook niet te wel op zyn Duirsch gezegd. Want als wy Duitfchen van vleesch hooren , denken wy niet verder dan op de vleeschhallen. In goed Duitsch moesten wy aldus fpreeken: Verryzenis des lyfs of des ligchaams. Doch deze is geene zaake van zulk een zwaar gewigt , als men maar de woorden recht verftaat. Dit is nu het Artikel, dat altoos moet werkzaam en gaande blyven Want de Schepping hebben wy omfangen : de verlosfini; is ook voltrokken: maar de H: Geest dryft zyn werk ahcos, tot aan den Jongften dag : daar toe verordineerd hy eene gemeePteop Aarde, waar door hy alles fpreekt en doed. Want hy heeft zyne Christenheid noch niet te ramen gebragt, noch de vergiffenis der zonden uitgedeeld. Daarom gelooven wy aan dien, die ons dagelyks door de Pre- di-  Van bet Geloof, Art III. 181 cfikatie des Woords trekt, het Geloof geeft, vermeerderd en verflerkt, door het zelve woord en de vergiffenisfe der zonden, op dat hy ons, als dit alles voltrokken is, en wy daar by blyven , de Waereld en alle ongelukken afgeftorven , eindelyk geheel en eeuwig heilig maake, 't welk wy tegenwoordig door het woord in 't Geloof afwachten. Zie, hier hebt gy het geheele Goddelyke wezen, wil en werk, met heel korte doch zeer ryke woorden gezeid en op 'c fraaifte afgefchetst, in dewelke beftaat alle onze wysheid die boven de wysheid, zin en vernuft, van alle menfchen gaat en zweeft. Want fchoon de geheele Waereld met grooten yver en onderzoek gepoogt heeft te weeten, wat doch God was , wat hy dachte en deede, zoo heeft zy 't doch met haar vernuft niet bereiken konnen. Maar hier hebt gy 't alles op zyn overvloedigfte: want in deze drie Artikelen hy zelfs heeft geopenbaard en geopend den diepen afgrond van zyn Vaderlyk hart en enkel onuitfpreekelyke liefde, want hy heeft ons daar toe gefchapen, dat hy ons verloste en heiligde, en behalven dit, dat hy ons, al M 3 wat  i8a Fan htt Geloof, Art* lil. wat in den Hemel en op Aarde is, geeft en onderwerpt: Hy heeft ook zynen Zoon en den H: Geest ons gegeeven, door dewelke Hy ons tot Hem bragte. Wanen oit konden wy (als boven gezeid is) daar toe komen, dat wy des Vaders goedheid en genade erkenden , als alleen door Jefus Christus, die een fpiegel is van het Vaderlyke hart, buiten dien wy niets zien, dan eenen toornigen en fchrikkelyken Regter. Van Christus konnen wy ook niets weeten, indien 't niet door den H: Geest geopenbaard was. Uit deze rede fcheiden deze Artikelen des Geloofs ons Christenen af van alle andere Lieden op Aarde. Want wat buiten de Christenheid is, het zy Heidenen, Turken, Jooden of valfche Christenen en Huigche. laars, fchoon ze al maar eenen en waarachtigen God gelooven te zyn en aanbidden , zoo weeten zy doch niet, hoe Hy jegens hen gezind is, konnen zich van geene liefde tot Hem noch iets goeds verzekeren: blyven daarom in den eeuwigen toorn en verdoemenis, want zy hebben den Heere Christum niet, zyn ook met geene gaven door den H: Geest verlicht en begaafd. Hier uit ziet gy nu, dat het Geloof eene  Van het Geloof, Art. III. 185 geheele andere leere is,dan de TienGeboden: want die leerd wel, wat wy doen zullen; maar deze zegt, wat God ons doed en geeft. De Tien Geboden zyn ook elders in de harten van alle menfchen gefchreeven : maar het Geloof kan geene menfchelyke fcherpzinnigheid befeffen, en moet alleen van den H: Geest gegeeven en geleeraart worden. Daarom maakt de eerfte Leere noch geen Christen , want Gods toorn en ongenade blyft noch altoos over o ns , om dat wy niet houden kon-. nen, wat God van ons eisch*:: maar deze brengt enkel genade, maakt ons vroom en Gode aangenaam. Door deze kennjsfe bekomen wy lust en liefde tot alle Geboden van God, terwyl wy hier zien, hoe zich God geheel en al, met al wat Hy heeft en vermag , ons geeft tot hulpe en byftand om de Tien Geboden te houden: de Vader met alle zyne Schepfelen, Christus met alle zyne werken: den H: Geest met alle zyne Gaven Dit is voor tegenwoordig ge noeg van het Geloof, om een' grond te leggen voor de eenvoudigen , op dat ze niet te veel overladen worden , maar, als zy de fomma daar van verftaan , zelfs verder daar na trachten, en, wat ze uit de M 4 Schrift  184 Van het Gebed. Schrift leeren, hier by voegen,en geftadig overvloedig worden in de kennis, en wasfen in 't verftand: want wy hebben doch alle dagen, zoo lang wy leven , daar van te prediken en te leeaaren. Het III. Deel. Van het GEBED. Het Onze Vader. Wy hebben nu gehoord, wat men doen en gelooven zal, in welke zaake het beste en zaligde leven beftaat, door op volgt het derde deel, hoe men bidden zal. Want oro dat het met ons alzoo ftaat, dat niemand de Tien Geboden volkomen houden kan, of hy al begonnen heeft te gelooven, en zich de Duivel met magt, neffens de Waereld en ons eigen vleesch daar tegen kant, zoo is niets zoo noodig, dan dat men God geduurig met gebeden aanroepe en bidde, dat hy het Geloof en vervulling van de tien Geboden ons geeve, onderhoude en  Van het Gebed. 185 en vermeerdere , en , al wac ons in den weg leid, en daarin belet, wegneme. Op dat wy nu weeten mogten, wat en hoe wy bidden zullen, zoo heeft onze Heere Jezus zelfs de wyze en woorden om te bidden geleeraart, gelyk wy aan ftonds hooren zuilen. Voor en al eer wy echter het Onze Vader achtereen verklaren, is wel vooraf van nooden , dat men de lieden vermaane en aanzette tot het Gebed, gelyk ook Christus en de Apostelen hebben gedaan; endic zal voor al het eerfte zyn, op dat raen wete , hoe wy , van wegen Gods Gebod, verplicht zyn om te bidden, nademaal wy hebben gehoord in het tweede Gebod: Gy zult den Naam uwes Gods met misbruiken, dat daarin geëischt word, Gods H: Naam te pryzen, in alle nooden aan te roepen en te bidden. ; Want aanroepen, is niets anders dan bidden, zoodanig, dat het ftreng en ernft.g geboden is, gelyk alle andere, om geenen anderen God te hebben, niet dooden, met fteelen, enz op dat niemand denke, t is evenveel, ik bidde of bidde niet : gelyk de plompe en onbefchofte menfehen plegen te doen, denkende : wat zal ik bidden? b M 5 we  i85 Van het Gebed, wie weet, of God om myn gebed wat geeft, of hooren wil? bid ik niet, zoo bid een snder; en komen dus in de gewoonte van nooit te bidden, nemende hunne traagheid, of liever goddelooze luiheid te hulpe, daar wy de valfche en huigchelgebeden verwerpen, als leeraarden wy, men zoude noch behoefde niet te bidden. 't Is immers waar, dat de gebeden, tot nu toe gedaan , met te lang bidden en fchreeuwen in de Kerken, enz. geene Gebeden zyn , nademaal zulke uitterlyke zaken , indien ze recht gebruikt worden, mogen oeffeningen zyn voor de jonge Kinderen, Scholieren en eenvoudigen, zy mogen gezongen of geleezen worden; eigendlyk nochtans heeten ze geen gebeden iVIaar dat heet bidden, gelyk het tweede Gebod zeid: God in alle nooden aanroepen. Dat wil Hy van ons hebben; en 't zal niet in ons goedvinden bellaan, maar wy zullen en moeten bidden , willen wy Christenen zyn, zoo wel als wy zullen en moeten Va. der, Moeder en de Overheid gehoorzaam zyn , want door 'i aanroepen en bidden word de Naam van God geëert en recht gebruikt Dat behoorde gy vooral te merken, op dat men daar mee te'rug ftoote zulke  Van het Gebed. 187 zulke gedachten, die ons daar van af hou» den en affchrikken. Want gelyk het niet geld, dat een Zoon tot den Vader zeggen wilde: Wat geeft God om myne gehoorzaamheid? wat nut kan u myne gehoorzaamheid doen ? ik wil heen gaan, en doen wat ik kan, 't is doch evenveel Maar daar is het Gebod , gy wild of wild het niet doen. Alzoo ook hier, het ilaat niet in uw behagen, van te doen of te laaten, maar zal en moet gebeden zyn, indien gy niet in Gods toorn en ongenade komen wild. En dit is vooral vlytig op te merken, op dat wy daar meê wederhouden en verdry ven, de gedachten, door dewelke wy van te bidden worden afgetrokken en afgelchrikt, als was 't eene flechte zake, niet te bidden, of als was alleen den geenen belast te bidden , die in heiligheid overhalen , en in grooter genade by God zyn, dan wy, gelyk wy ondervinden, dat het hart zoo vertfaagt en van natuur verkeerd is, dat het altyd voor God vlied, denkende: God hebbe een walging voor onze gebeden, om dat wy zondaaren zyn , niets anders dan de ftraffe verdiend hebbende. Ik zeg noch eens, om deze gedachten te verdryven , is dit Gebod ons noodig om te bedenken, op dat wy  188 Van het Gebed. wy ons tot God keeren, en door onze ongehoorzaamheid hem niet te zwaarder tot toorn verwekken Want met dit bevel, te weten (datwy bidden) wyst Hy genoegzaam aan, dat Hy ons en ons Gebed niet wil verwerpen, van zich afwyzen en dryven, fchoon wy al zondaaren zyn, maar te meer tot zich lokken, op dat wy ons voor Hem verootmoedigen, en onze elenden en kwellingen ontdekken, en zyne genade en hulpe aanroepen. * Te dezer oorzaak word in de Schriftuur gelezen, dat God ook over die toornig is>, die , geflagen en geltraft wegens hunne zonden, niet hebben gewild zich tot God te keeren, maar z'ch met hun Gebed tegen zynen toorn hebben aangekant, om geen genade fmeekende. Hier uit befluic en denk nu aldus : om dat ons zoo zeer belast is te bidden, dat niemand zyn Gebed verach'e, maar hoog waerdeere, en veel daar van houde; en neem een gelykenis uit andere Geboden. Een Kind zal geenfins zyne gehoorzaanheid omtrent de (Juders voor iets flechis houden, maar denken: dit werk is een werk van gehoorzaamheid, en dat ik het doe, doe ik uit geene andere meening, dan dat ik in de ge-  Van het Gebed. 189 gehoorzaamheid en Gebod van God verkeere, daar op ik rusten kan, en dit hoog achten, niet om mynent maar des Gebods wille, Zoo ook hier, wat en waar voor wy bidden, zullen wy zoo aanzien, als van Gode geëischt, en in zyne gehoorzaamheid gedaan, en aldus denken: mynent halven was het niets, maar daarom zal het gelden, terwyl het God geboden heeft. Alzoo zal een ieder, waarom hy ook te bidden heeft, altoos voor God treden, uit gehoorzaamheid tot dit Gebod. Daarom bidden wy en vermaanen alle menfchen om Christus wille, dat men dit ter harte neme , en geenfins ons Gebed verachte. Want zoo heeft men tot nu toe in *s Duivels naam geleeraart, dat geen mensch zulks geacht heeft, maar gemeent: het zy genoeg , dat het werk gedaan was, God verhoorde of verhoorde het niet, Dat heet, het Gebed niets geacht,,in den wind geflagen, en te vergeefs gemurmureerd; daarom is het een onnut en vruchteloos Gebed, want wy worden door zulke gedachten byfler gemaakt en afgefchrikt: Ik ben niet heilig noch waerdig genoeg: indien ik zoo vroom en heilig was als S: Petrus of Patllus , zoo wilde ik bidddn. Maar weg  io. o Van het Gebed. weg met zulke gedachten: want even dat gebod, waarin jPauiuS belast is te bidden, belast ook ons te hidden En is het tweede Gebod niet minder om mynent a's om zynent wille gegeeven , zoo dat hy zich van geen heiliger Gebod beroemen kan. Daarom zult gy aldus zeggen : myne Gebeden , die ik tot God doe, zyn immers alzoo kostelyk, heilig en Gode behagelyk, als die van Faulus en de Alleiheiligfte , de reede is, ik wil hen, aangaande de Perfoon, gaerne laaten heiliger zyn, maar van het Gebodshalven niet , terwyl God het Gebed niet aanziet om den perfoon , maar om zyn eigen woords halven, en de gehoorzaamheid aan hem bewezen. Want op dat Gebod, waar op alle Heiligen hun Gebed gevest hebben , rust ik ook, biddende : daar by bidde ik dat zelve, waarom zy altemaal bidden of gebeden hebben. Dit zy het eeifte en noodige gedeelte, dat ocs Gebed geheel fteunen en rusten zal op Gods gehoorzaamheid, zonder aanzien van onzen perfoon , wy mogen zondaars of vroome, waerdige of onwaerdige zyn. En 't is te wétten, dat het God niet vcor goed zal opnemen , maar zeer zwaar toornen en ftraffen, indien wy traag zyn in 't bid-  Fan het Gebed. 191 *t Bidden, niet minder, gelyk hy alle andere ongehoorzaamheid pleeg te ftraffen: als ook , dat hy ons niet te vergeefs wil laaten gefproken hebben. Want indien hy u niet wilde verhooren als gy bid, zoude hy u, te bidden, zoo hart niet belast hebben. Ten tweeden zal ons ook te meer daar toe aanzetten en lokken, dat God zyne beloften daar by gevoegd heeft, en belooft, dat het zal Ja en Amen zyn, wat wy bidden Als hy Psalm50:15.getuigd: Roept My aan in den tyd van nood, zoo wil ik U redden. En Christus in het Evangelium Matth: 7: 7 en 8. Bid, ZOO word u gegeeven , enz* Want een ieder die daar bid, ontfangt. Dit behoorde immers ons hart op te wakkeren eo t'ontvlammen om met lust en liefde te bidden , wyl hy met zyn woord betuigd, dat ons Gebed hem hartelyk behage, daar neffens gewisfelyk zal verhoord en ingewilligd worden, op dat wy 't niet verachten noch in den wisd flaan, en op het onge. wisfe bidden. Dat kond gy hem voorhouden , en fpreeken: hier kome ik tot u, beminde Vader, om te bidden, niet op myn voor-  iö2 Van bet Gebed. voorneemen, noch op myne waerdigheid, maar op u Gebod en r dofte, die my geenfins liegen noch feilen konnen. Maar die zulke beloften niet betrouwd, weete wederom , dat hy God tot toorn verwekt, als een die hem ten hoogden beledigd en van leugens beticht. Behalven dit, zal ons ook lokken en trekken om te bidden, dat ons God, neffens het Gebod en de belofte, te voorkomt, en zelf de woorden en wyze voorfchryften in den mond legd, hoe en wat wy bidden zullen , op dat wy zien, hoe zeer hy zich onzer behoeftigheid aanneeme, en geenfins twyffelen , dat hem zulk Gebed behagelyk is, en zekerlyk verhoord worde Daarom overtreft des Heeren, of het van den Heere voorgefchreven Gebed, alle andere die wy zelf bezinnen mogen. Want in deze zou altyd het geweeten in twyffelinge blyven, en zegge: lk heb wel gebeden , maar wie weet hoe't hem behaagd? ofte: of ik ook de rechte wyze en maate getroffen heb! Daarom is op den geheelen Aardbodem geen edeler Gebed te vinden, can dit, vvyl het zulke deltige getuigenisfen heeft, dat God gaern hoord , dat wy 't om geen Waerelds eoed wilden ruilen of misfen. & En  Fan bet Gebed. 193 En 't is ook daarom aldus voorgefchreven, op dat wy zien en overdenken den nood, die ons dwingen en dringen zal om zonder ophouden te bidden. Nademaal, die bidden wil , iet moet voortbrengen, voordragen en noemen , dat hy verlangd: gefchied 't niet, zoo kan hetgeen Gebed heeten. Uit dien hoofde verwerpen wy met recht de Gebeden aller Monniken en Heiligen, die dag en nacht met moeite huilenen murmureren, maar niemand onder hen denkt om het rnïnrte te bidden; en als men alle Kerken van die balkende Ezels in een plaats met hunne Geesteiyke te famen bragte, zoo moesten ze bekennen, dat zy noch nooit van harten om het min* fte drupje Wyns Gebeden hadden ; want niemand van hen heeft uit gehoorzaamheid tot God, en geloof op de belofte , zich voorgenomen om te bidden , ook geenen nood aangezien, maar niet vorder gedacht (als 't op zyn best gedaan is) als een goed werk te doen, daar meê zy God betalen, als die van hem niet nemen , maar hem geven willen. Maar waar een recht Gebed zyn zal, daar moet een ernst zyn, dat iemand zynen nood voeld, door dewelke hy word geN dreven  IP4 Van het Gebed. dreven om aan te roepen en te fchreeuwen. Als dan gaat het Gebed eerst gelyk 't behoord van zich zelf, dat men niet behoeft te leeren, hoe men zich daar toe bereiden en aandacht haaien zal, want de nood , die ons zoo wel voor ons zeiven als voor an. dere moet ter harten gaan, zult gy overvloedig genoeg in 't Onze Vader vinden, daarom zal het ook daar toe dienen, dat men zich dien daar uit bezinne, bedenke en ter harte neme, op dat wy niet nalatig zyn om te bidden, want ons allen ontbreekt genoeg, maar dat is 't maar, dat wy zulks niet gevoelen noch zien. Ten dien einde wil God hebben, dut gy zulk een' nood zult klagen en opnoemen, niet als wiste hy 't niet, maar op dat gy uw hart ontfteekt, dies te heviger en krachtiger te begeeren , en uw' mantel wyd uitfipreid en opdoed, om veel te ontfangen. Daarom behoorden wy ons van jongs op te gewennen , een ieder voor zyn' eigen nood, als by maar iets gevoelde dat hem aanftoot, en ook voor die van andere lieden , onder dewelke wy zyn, dagelyks te bidden, gelyk als voor de Leeraars, Over • heden, Gebuuren , Huisgezin, enz. en altyd (als gezeid is) Gode zyn Gebod en be- lof-  Van bet Gebed. 19 y loften voorhouden, niet twyffelende of hy zal zyne Geboden verhooren. Dit zeg ik daarom, terwyl ik gaern wilde, dat men zulks wederom de menfchen inboezemde, op dat zy recht leerden bidden , en niet zoo ruw en koud in den dag heen leefden, waar door zy dagelyks onbekwamer worden om te bidden , 't welk de Duivel ook hebben wil, en met alle krachten daar toe helpt, want hy voeld wel, wat hem dat voor leed en fchade doed, als het Gebed recht in zyn werk gaat. Want dit moeten wy weten, dat onze ganfche befcherminge en zekerheid in 't Gebed leid, alzoo wy veel te zwak zyn, den Duivel en zyn' aanhang, die hen tegens ons aankanten, uit onze eigene kracht te beftryden, zoo datze ons lichtelyk zouden konnen onder de voeten treden. Daarom moeten wy denken en naar de wapens grypen, waar meê die Christenen behooren gewapend te zyn, om tegens den Duivel te beftaan. Want, wat meent gy, wat tot nu toe zulk een groote zaake uitgevoerd heeft? onzer vyanden raadplegen verydeld , hun voornemen ontdekt , het moorden weg genomen , de heimelyke oproeren onderN 2 drukt  196 V*n bet Gebed. drukt en uitgedaan, als waar door de Duivel ons met het Evangelium gemeend heeft t'onderdrukken, indien niet de Gabeden van fommige vroome menfchen, als eene yzere muure, op onze zyde daar tusfchen waaren gekomen. Immers hadden zelf onze Vyanden baast en veel gruwelyker treurfpel gezien , hoe namentlyk de Duivel , geheel Duitschland in zyn eigen bloed verïmoord hadde. Zy mogen 't nu dan voor een fpot houden, wy willen hen en den Duivel alleen maar door 't Gebed mans genoeg zyn, indien wy maar yverig genoeg aanhouden en niet traag worden. Want alwaar een vroom Christen tegenwoordig bid: Lieve Vader, laat doch uw' wil gefchieden! aanftonds fpreekt hy daar boven: ja , beminde kind , het zal ja zyn en gefchieden, ten fpyt van den Duivelen al de Waereld, Dit zy tot vermaninge gezeid , op dat men voor al leere het Gebed groot en dier te achten, en een recht onderfcheid te weeten tusfchen het ydel klappen en bidden. Want wy verwerpen het Gebed niet, maar het enkele onnutte gefchreeuw en huilen verwerpen wy: gelyk ookChristuszelfs het lange geklap verbied cn verwerpt. Daar meê  Van bet Gebed. 197 meê zoo willen wy het Onze Vader heel korc en duidelyk afhandelen. Nu zyn hier in zeven Ardkels of Beden achtereen bevat alle nooden, die ons altoos raaken, en is een ieder van dezelve zoo groot, dat wy door dezelve al ons leven, om te bid1 den, aan te dryven waaren. De eerste BEDE. Geheiligd worde uwe Naam. Dit is nu wat duister en niet wel duitsch j gefproken. Want na onze Moedertaal zouI den wy aldus fpreken: Hemelfche Vader, I; help, dat maar uw Naam worde geheiligd: 1 Wat zeid hem dit Gebed, dat zyn Naam |j heilig worde? is hy niet voorheen al Heilig ? antwoord: Ja, hy is altyd heilig in I zyn wezen, maar in ons gebruik is hyniet I heilig. Want Gods Naam is ons gegeven, na dat wy Christenen geworden en gedoopt : zyn, dat wy Gods Kinderen heeten, en de Sacramenten hadden , waar door Hy ons met zich vereenigd, zoo, dat al wat Godes is, tot ons gebruik dienen zal Hier ' word ons nu eene groote noodzakelykheid N 3 op-  ipg De 1. Bede. opgeleid, welke wy meest behooren te bezorgen , dat de Naam zyne eere hebbe, heilig en hoog gehouden worde , als onze hoogfle fchat en heiligdom dat wy hebben: en dat wy als de vroome Kinderen daarom bidden, dat zyn Naam, die anders in den Hemel heilig js, ook op Aarde by ons en de geheele Waereld heilig zy en blyve. Hoe word nu zyn Naam onder ons- geheiligd en heilig? Antwoord: Ik zal op 't allerduidelykfte , als ik kan , zeggen , als ons leer en leven Christelyk is Want wyl wy in dit Gebod God onzen Vader heeten, zoo zyn wy verplicht, dat wy ons overal gedragen en houden als de lieve Kinderen, dat Hy geen fchande maar eere enprysvan ons hebbe. Nu word hy van ons, of met woorden of met werken ontheiligd: ( want wat wy op Aarde doen , moet of woord of werk , reden of doen zyn,) ten eerden, alzoo,als men predikt,leeraart en fpreekt, onder den fchyn van Gods Naam, dat doch valsch en verlydend is, dat zyn Naam de Leugens opfchikken en te veil bieden moet: dat is nu de grootfte fchande en oneere van den Goddelyken Naam: ten tweede, als men bottelyk dien heiligen Naam tot een fchand ■  De I. Bede. 199 fchanddekfel gebruikt, met vloeken, zweeren, toveren , enz. ten derde , met een openbaar boos leven en werken, als die, dewelke Christenen en Gods volk heeten, Overfpeelders, Brasfers, Gierigaarts, Wrakkers en Achterklappers zyn. Hier word wederom Gods Naam van onzent wegen tot fchande en lastering ten toon gefield. Want gelyk het eenen aardfchen Vader eene fchande en oneere is, dat hy een Deugniet van een kind heeft, dat met woorden en werken tegens zyne Vaderlyke Geboden handeld, zoo dat Hy om zynent wil moet veracht en verfmaat worden ; dus ftrekt het ook tot oneere van God, indien wy, die na zyn' Naam genoemd zyn, en allerlei goederen van Hem hebben, anders leeraaren, fpreken en leven, als wel vroome en hemelfche Kinderen anderfins betaamd, zoodanig, dat hy hooren moet, dat men van ons zeid, dat wy geene Gods maar des Duivels Kinderen zyn. Dusdanig ziet gy klaar , dat wy va dit Artikel dat geene bidden , het welk God van ons in het tweede Gebod eischt, namentlyk, dat wy zynen Naam niet zullen misbruiken met zweeren, vloeken, liegen en bedriegen, enz. maar noodig gebruiken N 4  800 De I. Bede. tot lof en eere van God Want wie den Naam van God ergens tot eenige ondeugd gebruikt, die ontheiligd en befmet dezen heiligen Naam: gelyk men voor dezen eene Kerke ontheiligde, als een moord of andere boevery daar in bedreven was; of als men eene heilige zake of Heiligdom onteerde, dat wel aan zich zelf heilig was, maar in 't gebruik onheilig wierde. Dus is dit ftuk licht en klaar, als men maar de ■woorden recht verftaat, dat Heiligen zoo veel heet, als loven,pryzen en eeren, met woorden en werken. Zie hier eens, hoe zeer zulk Gebod van nooden zy. Want terwyl wy zien, dat de Waereld zoo vol fteekt van Sekten en valfche Leeraars, die alle den Heiligen Naam tot een dekfel en fchyn van hunne Duivelsleere voeren, behoorden wy met recht geftadig tegens zulke te roepen en uit te galmen, beide, die valsch prediken en gelooven, als ook wat ons Evangelium en de gezonde Leere beftryd, vervolgt en dempt, gelyk de gemyterde Bisfchoppen, Tirannen, en Zwermers, enz. item, ook voor ons zelfs, wy, die Gods Woord hebben, maar daar voor niet dankbaar zyn, ook daar na niet leven, zoo als wy moeten en  De L Bede. 201 en behooren. Dit nu aandachtig en van harte biddende , kond gy verzekerd zyn, dat het God behaagd, nademaal hy niets lievers hooren zal, dan dat zyne eere en heerlykheid vooral, eenig en alleen, overal bloeije en groeije, zyn Woord rein geleeraard , dier en waerdig gehouden worde. De tweede Bede. Uw Ryk toekome. Even gelyk wy in het eerfte ftuk gebeden hebben, het geene de eere en den Naam van God raakt, dat God afwere,dat de Waereld hare leugenen en boosheid niet daar onder verfiere, maar hoog en heilig houde, zoo met de leer, als met het leven: zoo bidden wy ook hier, dat zyn ryk komen zal. Maar gelyk Gods Naam in zich zelf Heilig is, en wy evenwel bidden, dat hy by ons Heilig zy, alzoo komt ook zyn Ryk zonder onze Bede van zich zelf, echter bidden wy, dat het ook tot ons kome, dat is , onder en by ons ook gaande zy, zoo, dat ook wy een deel zyn, waar onN 5 der  soa De II. Bede.} der zyn Naam geheiligd worde , en zyn Ryk bloeije. Wat heet nu Gods Ryk? Antwoord: niets anders, dan, gelyk wy boven in de belydenisfe van 'c Geloof gehoord hebben, dat God zynen Zoc-ï Jefus Christus onzen Heere in de Waereld gezonden heeft, op dat hy ons verloste en vry maakte van des Duivels geweld, en toe zich bragte , en regeerde als een Koning der gerechtigheid, des levens en der zaligheid, tegens de zonde, dood en 't kwade geweten, daar toe hy ook zynen H: Geest gegeven heeft, die ons zulks aanbied door zyn Heilig Woord, en door zyne kracht in het Geloof verlichte en verfterke. Daarom bidden wy hier meê ten eerften, dat het geen, dat Christus ons verworven heeft, by ons krachtig worde, en zyn Naam hoog geprezen worde door 't Woord Gods en Christelyk leven; en dat wy , die 't aangenomen hebben, daar by blyven, en dagelyks toenemen mogen, en dat het by andere menfehen eene toeftemming en aanneming vinde, en krachtig door de Waereld heerfche, op dat 'er veele tot het ryk der genade komen, de verlosfing deelachtig geworden zynde , door den H: Geest toegebragt, op dat wy aldus alle  De II. Bede. 203 alle in een Koningkryk, tegenwoordig beginnende, eeuwig blyven. " Dat Gods Ryk tot ons kome, gefchied op tweederlei wyze: eens, hier tydelyk door 't Woord en het Geloof, daar na eeuwig, door de openbaringe. Nu bidien wy, dac het kome tot die, die noch niet daar in zyn, en tot ons, die het bekomen hebben, met dagelyks toenemen vermeerderd, en in 't toekomende in 't eeuwige leven. Dit alles is niets anders, dan zoo veel gezeid: lieve Vader, wy bidden, geef ons eerst uw Woord, op dat het Evangelium rechtzinnig door de Waereld worde gepredikt : daar na, dat het ook door 't Geloof worde aangenomen, in ons werke en leve , op dat aldus uw Ryk, onder ons opgerecht, bloeije door 't woord en kracht des H: Geestes, en des Duivels ryk worde verdelgd , op dat het geen recht noch geweld over ons hebbe, zoo lange, tot het eindelyk geheel ondergedrukt, de Zonde, Dood en Helle verdelgd worde , dat wy eeuwig blyven , en in eeuwige gerechtigceid en Heiligheid leven mogen Hier uit ziet gy, dat wy hier niet flechts om een enkel ftuk broods, of om een ydelyk vergangkelyk goed bidden, maar om eenen  204 Be II. Bede. eenen eeuwigen overvloedigen fchat, en alles wat God zelfs bezit, dat veel grooter is, dan dat een mensch zich zoudeveritou» ten om ze te begeeren, indien Hy zelf niet belast had daarom te bidden. Maar terwyl Hy God is, zoo wil Hy ook de eere hebben , dat hy veel meer en overvloediger geeft, dan iemand befeffen kan: gelyk een eeuwige en onuitputtelyke bron, die, hoe meerzy uitftrooaid en overloopt, hoe meer zy zich uitgiet. Hy wil van ons niets meer, dan dat men veele en groote dingen van hem bid; yverd daarentegen , als men niet vrymoedig bid en eischt Gelyk by voorbeeld: wanneer de rykfte en vermogendfte Keizer eenen armen Bedelaar belastte om te bidden wat Hy begeerde, en hy gereed was hem een groot keizerlyk gefchenk te doen , en die dwaas bedelde maar om een' hansfop, hy zoude immers voor een fchelm en boef gehouden worden, als een die met het bevel van de Keizerlyke Majefteit den fpot dreef, en niet waerdig was om onder zyne oo* gen te komen. Dus ftrekt het ook God tot groote fmaat en oneere, wanneer wy, dien hy zoo veele or.uitfprekelyke goederen aanbied en toe-  Be II. Bede. 205 toezeid , zulks verachten of niet betrouwen om te ontfangen, en kwalyk om een ftuk broods durven bidden, Van dit alles is oorzaak het fchandelyke ongeloof, dat zich niet zoo veel goeds van God belooft, dat het gelooft, God zoude zyn buik hem onderhouden, ik zwyge, dac hy zulke eeuwige goederen zonder twyffel van God zoude afwachten. Daarom zullen wy ons daar tegens (Ierken , en dit het eerfte laaten zyn van 't geen wy bidden, zoo zal men zekerlyk ook al het andere overvloedig hebben , gelyk Christus leeraart: Tragtet ten eerflen naar het Ryk Gods, zoo zal u zulks aïtemaal toevallen. Want hoe zoude hy ons aan tydelyke goederen laaten gebrek lyden, daar hy de eeuwige en onvergangkelyke ons te geven heiliglyk belooft. De  206 Be II. Bede. De derde Bede, Uw wille gefchiede op der Aarde5 als in den Hemel. Tot hier toe hebben wy gebeden, dat zyn Naam van ons geheiligd worde , en zyn Ryk onder ons groeije: in welke twee Beden begrepen is, wat Gods eere en onze Zaligheid raakt, op dat wy God met alle zyne goederen ten eigendom bekwamen. Maar hier leid op ons eene andere nood en plicht, dat wy zulks vast houden en ons van dezelve niet laaten aftrekken. Want gelyk in een goede Regeering niet alleen moeten zyn, die bouwen en regeeren, maar ook die afkeeren, befchermen en vast daar op ftaan, aldus ook hier , of wy al voor den hoogften nood gebeden hebben, om het Evangelium, het geloof en den H: Geest, dat hy onsregeere en uit des Duivels geweld verlosfe , zoo moeten wy ook bidden , dat hy zyn' wil gefchieden laate, want wonderlyk laat het zich aanzien, als wy daar by blyven , vermits wy veele aanllooten en gevallen daar ove  De III. Bede. 207 over moeten lyden van alle de geene, die zich benaerftigen om de twee voorgaande Hukken te beletten en te weeren. Want niemand gelooft het, hoe de Duivel zich daar tegens kant, niet konnende gedoogen, dat iemand recht leerd en geloofd : en het doed hem zeer, dat hyzyne leugens en grouwelen, onder den fchoonen fchyn van den Goddelyken Naam geëerd, tegenwoordig by het opgegaane Licht van het Evangelium moet laaten ontdekken en met fchande beftaan , daarenboven uit de harten gedreven worden, en zulk een bresfe laaten maken; daarom raast en woed hy als een toornige vyand, met alle zyn magt en kracht op ons toevallende, neemt zich ter zyde tot hulpe al wat onder hem is, de Waereld, ons eigen vleesch en bloed: want ons vleesch en bloed is in zich zelf traag, en ten kwaden genegen, of wy Gods Woord al hebben aangenomen en gelooven ; de Waereld is flim en kwaad, die hitst hyaan, ftookt ze op, en zet ze aan, op dat zy ons hinderd, te rug dryft, ter neêr flort, en weêr in zyn ryk fleept; dit is zyn wil, zin en meening, daar naar ltreeft hy dag en nacht, en verzuimd geen ommezien , gebruikt alle konsten , listigheden, wyze en wegen,  208 De III. Bede. wegen, daar toe die hy maar bezinnen kan. Daarom moeten wy ons zekerlyk beloven, indien wy Christenen willen zyn, dat wy 'den Duivel met alle zyne Engelen en de Waereld te vyand hebben, die ons alle oogenblik ongeluk en hartzeer aandoen; want waar Gods Woord gepredikt, aangenomen en geloofd word, en vrucht brengt, daar zal het lieve heilige kruis niet uitblyven; en niemand denke, dat hy vreedzaam leven zal, maar daar aan wagen moet,wat hy op aarde ooit bezit, als goederen, eere, goeden Naam, Huis, Wyf, Kinderen, lyf en leven. Dit doed nu onzen ouden Adam zeer en evenwel moet men voor 't kwaade niet wyken, maar edelmoedig vast houden , met geduld doorftaan, hoe men ons ook aantast, en laaten gaan wat men ons met geweld ontneemt. Uit deze rede is alzoo nodig, dat wy hier, gelyk in alle andere , zonder ophouden , bidden : Lieve Vader, UW vrille gefchiede, en niet des Duivels wil en die van onze Vyanden, nochte dier, die uw heilig Woord onderdrukken en dempen, of uw Ryk beletten. Geef ons, dat wy, al wat daarom te lyden is, met verduldigheid dragen en overwin-, nen, op dat . ons elendig vleesch en bloed uir,  De III. Bede. 209 uit zwakheid of traagheid niet wyke noch afvalle. Zie, aldus hebben wy heel eenvoudig in deze drie (lukken , den nood, die Gode raakt, doch al om onzent wille: want het gaat ons alleen aan wat wy bidden, te weten , zoo , gelyk gezeid is, dat het ook in ons gefchiede, dat anderfins buiten ons gefchieden moet. Want, gelyk ook zon. der ons Gebed zyn Naam geheiligd en. zyn Ryk komen moet, zoo moet ook zyn wille gefchieden en doordringen, of de Duivel met zyn geheelen aanhang den zeiven al tegen ftryd, haat en raast, en zich vermeet het Evangelium geheel en al te verdelgen. Daarom moeten wy om onzent wille "bidden, dat zyn wil, ook zonder ons, tegens zoodanig woeden onbelet zyn' loop houde , op dat zy niets uitvoeren konnen , maar wy tegens alle geweld en vervolginge onwrikbaar en onverzettelyk daar by blyven , en zoodanigen wil van God ons laaten behagen. Zulk Gebed zal dan tegenwoordig onze befcherminge en wapen zyn , die op de vlucht dryve en te grond (la, wat maar de Duivel, de Bisfchoppen, Tirannen en Ketters, tegens het Evangelium met list O onderr  2ro De III. Bede. ondernemen, laat ze vryaltemaaltoornen , hun best doen en te famen raadplegen , hoe ze ons willen dempen en uitroeijen, op dat hun zin en raad gefchiede. Tegens deze hnnne raadplegingen en geheime t'famenzweeringen zullen een of twee Christenen met dit eenige ftuk onze muur zyn, waar tegenzy,aanloopende, verpletteren. Want deze troost hebben en dit vertrouwen houden wy, dat het zeker gefchieden zal, dat des Duivels en onzer aller Vyanden wil en Raadplegingen zullen verydeldworden,hoe ftout, zeker en magtig zy zich oordeelen te zyn. Want indien hun voorgenomen wil niet gebroken wierde, zoude het Ryk Gods op Aarde niet blyven , nochte zy Naam geheiligd worden. De Vierde Bede. Ons dagelyks Brood geef ons heden. Hier gedenken wy aan den benoodigden broodkorf, dat is , aan de behoeftigheid van ons ligchaam en tydelyke levensmiddelen.  De tV. Bede. f i t len. *t Is wel een kort en eenvoudig woord, maar begypt veel in zich; want als gy het dagelyks brood bid en noemt, zoo bid gy al wat daar toe behoord, om het dagelykfe Brood te hebben en te genieten , en daarentegen ook, tegens al wat hetzelve belet. Daarom moet gy uwe gedachten wel laaten gaan, niet alleen in de bakovens en baktrog, maar op het wyde veld en 't geheele land, dat het dagelyks Brood en allerlei voedfel draagt. Want indien het God niet liet wasfen, bovendien zeggende, en op het land voor verfcheide ongemakken bewaarde , zouden wy nooit Brood uit den bakoven haaien, noch op de tafelen konnen voorzetten. En op dat wy alles in 't kort zeggen, zoo wilv deze Bede raeê ingefloten hebben , al' wat tot dit ganfche leven in de Waereld behoord, wyl wy alleen om diens wil het dagelyks Brood moeten hebben. Nu behoord immers niet alleen tot het leven , dat ons lighaam zyn voedfel en dekfel en andere behoeftigheid hebbe, maar ook, dat wy onder de menfchen , met welke wy leven en verkeeren , in den dagelykfchen handel en ommegang allerlei bezigheden hebben rusteen vrede genieten, in O 2 fom-  211 De IV. Bede. fornma, al wat tot de huisrelyke, politifche en borgerlyke waarneminge behoord ; want waar deze twee , de borgerlyke en huislyke, belet worden, dat ze nooit ruste konnen hebben, daar is ook het levens onderhoud belet, dat men 't eindelyk niet hebben kan. Daarom is 't wel eene hoognoodige zaake, voor de waereldlyke Overheid en Regeering te bidden , als waar door ons God meest ons dagelyks brood en de gerustheid des levens onderhoud. Want of wy fchoon alle goederen van God in overvloed bekomen hebben, konnen wy echter niets van dezelve behouden, noch zekeren vrolyk gebruiken. indien Hy ons geene befiendige vreedzaame Regeeringe geeft; want waar onvrede, twist en oorlog is, daar is het dagelykfche brood alreê weg genomen of ten minfle belet. Ten dien einde mogt men met recht in 't wapen van een ieder vroom Vorst een brood zetten, in plaats van een Leeuw of Wynruitekrans, of op de munt ftempelen, in plaats van 't beeld, om aldus dezelve en hunne onderdanen te binnen te brengen, dat wy door hun ampt befcherming en vrede hebben, en zonder hen het lieve Brood niet eeten noch behouden konnen. Daar-  De IK Bede. 213 Daarom zyn ze ook alle eere waerdig, dat men hun daar toe geve, wat wy zullen en konnen, als den geenen , door welke wy, al wat wy hebben, met vrede en ruste bezitten en genieten , daar wy anderfins geen penning behouden zouden: daar nevens , dat men ook voor hen bidde, dat God ons des te meer zegens en goederen door hen geve. Dus zy op het kortfte aangetoond en afgefchetst, hoe verre dit Gebed zich door al ons doen op aarde {trekt. Hier uit zou nu iemand een lang Gebed konnen maaken, en wydloopig opnoemen, alle flukken die daarin behooren, namentlyk, dat wy bidden, dat God ons geve , eeten, danken, kleederen, huis,hof,een gezond lighaam, daar by het Koorn , de vruchten op het land wasfchen, en met winst vrolyk gedyen laate, daar na ook helpe, dat hy wel huishouden, geve een kuifche Vrouw, vroome Kinderen , een welgemanierd huisgezin, en die gezondbewaare; onzen arbeid, handwerk, of wat wy te doen hebben, wel laate gelukken, en getrouwe gebuure* en goede vrienden befchikke, enz Item: den Keizer , de Koningen en alle Standen , en zonderling onzen Landsvorst, alle O 3 Raads-  ai4 De IV. Bede. Raadsheeren, Overheeren en Amptlieden, wysheid, fterkte en geluk geve, om wel te regeeren , en tegen den Turk en alle Vyanden te zegepralen: marr den onder danen en het gemeen gehoorzaamheid, vrede en eendracht, om onder malkander re leven: en wederom, dat hy ons behoede, voor allerlei fchade des lighaams en der neringe , onweder , hagel, vuur, water, fenyn, pest, fterfte onder het Vee, Oorlog, bloedftorting , duuren tyd, fchadelyke scd erten, booze menichen , enz. Dat alcemaal is noodig, om de eenvoudige in te prenten , dm zulks en diergelyke van God moet gegeeven en gebeden zyn. Zonderling is dit Gebed ook geileld tegens onzen grootften Vyand den Duivel; want dat is al zyn zin en begeerte, dat hy ons ontneme al wat wy van God verkregen hebben. Hy is niet vergenoegd, dat hy het geesteiyke Regiment verhindere en floore, waar meê hy de doot zyne leugens verleide zielen onder zyn bedwang fleept, maar weerd en belet ook, dat geene Regeering, noch eenige eerbaare en vreedzame (laat, op aarde befta, daarom ftookt hy overal haat , moord , oproer en oorlog , desgelyks , onweer, hagel om het koorn  De IK Bede. fii5 koorn en vee te verderven, vergiftigd de lucht enz. In fomma, het is hem leed, dat iemand een beete broo is van God heeft en met ruste eet; en indien het in zyn magt ftond , en naast God ons Gebed niet beftond, wy zouden zekerlyk geen air op het veld behouden , byzonder die , dewelke Gods Woord hebben , en gaern Christenen willen zyn. Zie, zoo wil God ons aanwyzen, hoe hy zich onzen nood te gader aanneemd, en zoo getrouwelyk ook voor onze tydelyke neeringe zorgt. En hoewel hy dezelve ook den godloozen en boeven rykeiyk geeft en onderhoud, echter zoo wil hy, dat wy daarom bidden zullen, op dat wy erkennen, dat wy zulks te gader uit zyne handen ontfangen, en daar in zyne vaderlyke goed. heid omtrent ons befpeuren Want indien hy zyne hand onttrekt of fluit, zoo kan niets gedyen noch onderhouden worden, 't welk wy zekerlyk dagelyks ondervinden. Wat is niet hedendaags voor een plage in de Waereld , alleen maar met de kwade munte, ja met dagelykfche belastingen en fchattingen in den gemeenen handel, koop • manfchappen en arbeid, van de geene, die door hunn' moedwil den armen drukken, O 4 en  ai6 De F. Bede. en zyn dagelyks brood onttrekken! 't welk wy wel moeten verdragen; maar zy mogen zich in acht nemen, dat zy het gemeene Gebed niet verliezen , en zich wachten, dat dit ftuk in 't Onze Vader hen niet tegenftryde. De Vyfde Bede. En vergeef ons onze lchulden, gelyk wy vergeven onzen fchuldenaaren. Dit ftuk raakt nu ons arm en elendig leven , het welk, of wy al Gods Woord hebben , gelooven , zyn' wil doen en lyden, en van zyne gaven en zegeningen geneeren, echter van zonden niet vry is,zou dat wy noch dagelyks ftruikelen, en ons te buiten gaan, terwyl wy in de Waereld onder de menfchen leven, die ons veele dingen te leed doen, en reden geven tot onverduldigheid , toorn , wraake , enz. Daar by den Duivel van achter hebben, die ons op alle kanten toezet, en (gelyk gezeid is) flryd tegens alle voorgaande (tukken,  [De y. Bede. 217 ken, zoo dat het niet mogelyk is, in zulk een' kamp altyd te beftaan Uit dien hoofde is hier wederom eene groote noodzakelykheid , om te bidden en te fmeeken : Lieve Vader, vergeef OtlS onze fchulden. Niet, als of hy niet voor en zonder ons Gebed de zonden vergave, ( want hy heeft ons het Evangelium, daar in enkel vergiffenisfe is , gegeeven, voor dat wy noch daarom baden, of het ons in de gedachten gekomen is) maar het is daarom te doen, dat wy zulke vergiffenisfe erkennen en aanneemen. Want om dat het vleesch, waar in wy dagelyks leven, van die natuur is, dat het Gode niet betrouwt noch gelooft, en zich geduurig roerd met booze begeerlykheden, zoo dat wy dagelyks met woorden en werken, met doen en laaten zondigen, waar door 't geweten in zyne ruste geftoord word, dat het zich voor Gods toorn en ongenade vreest, en alzoo den troost en toeverzicht uit het Evangelium verliest; zoo is 't zeer noodig, dat men hier na toe loope en troost haale, om het geweeten wederom op te beuren. Maar zulks zal nu daar toe dienen, dat God de opgeblazenheid van het ongetemde gemoed verbreeke , en in nedrigheid O 5 hou-  2IS De V. Bede. houde. Want dit voorrecht heeft God voor zich behouden, dat, indien iemand op zy. ne vroomheid roem wilde draagen, en andere trotfelyk verachten , dat hy zich zelfs aanzie, en dit Gebed voor oogen ftelle, waar door hy bevinden, dat hy even zoo vroom is als de anderen; en moesten wy alle voor God de veeren laaten vallen , ei blyde worden, dat wy maar vergiffeni fi der zonden ontfangen. Niemand denke, zoo lang wy hier leven , het daar toe te brengen, dat hy zoodanige vergiffenis eer zonden niet behoeft. In fomma , indien hy niet geftadig vergeeft, zoo zyn wy verboren. Zoo is dan de zin van deze Bede, dat God niet aanzie onze zonde en ze behoude, maar in genade met ons handele, en vergeeve gelyk hy belooft heeft, en aldus een vrolyk en vrymoedig geweten geve , om voor hem tc komen en te bidden. Want als 't hart met God niet wel ftaat en zulk een toeverzicht nemen kan , zoo zal het nooit durven ondernemen om te bidden, maar zulk een toeverzigt en vrolyk hart kan nergens van daan komen, of het weete , dat Hem de zonden vergeven zyn. Noch is daar nevens een zeer noodig doch troostelyk byvoegfel aangehecht: Ah wy  De V. Bede. *io wy vergeven onzen fchuldendaren. Hy heeft belooft, dat wy zullen verzekerd zyn, alle onze zonden zyn ons vergeven en gefchonken, echter zoo verre, dat wy ook onzen Naasten vergeven. Want gelyk wy tegens God dagelyks veel verfchulden, en Hy doch alles uit genade vergeeft , zoo moeten wy ook onzen Naasten geduurig vergeven, die ons fchade, geweld en ongeluk doed, en kwade treken bewyst,enz. Vergeeft gy niet, zoo denk ook niet, dat u God vergeeft : maar vergeeft gy, zoo hebt gy dien troost en gewisheid, dat u in den Hemel vergeven word ; en zulks niet, om dat gy vergeeft , want hy doed het vry en om niet , uit enkele genade, terwyl Hy 't belooft heeft, gelyk het Evangeüum Ieeraart: maar dat Hy ons zulks tot gewisheid en zekerheid , als tot een waar teeken, geve, neffens de belofte, die met dit Gebed overeenftemt, Luc: 6: 37. Vergeeft, zoo word u vergeven. Daarom wederhaalt ze Christus terftond na het Onze Vader, en fpreekt: Matth: 6: 14. Want is *t datgy den menfehen hunne feilen vergeeft, zoo zal u uwe Hemel'febe Vader ook vergeven, enz. J Daar.  220 De V. Bede. Daarom is zulk een teeken het Onze Vader mede bygevoegd, op dat wy, biddende , zulke beloftenisfen ons te binnen brengen , en alzoo denken: Lieve Vader, daarom koom en bid ik, dat gy my vergeeft; niet dat ik met werken iets voldoen en van u verdienen koste, maar om dac gy 't beloofd en het zegel daar aan gedaan hebt, op dat ik zoo verzekerd zal zyn van de vergiffenisfe, als had ik de abfolutie van u zelf mondeling ontfangen. Want zoo veel de Doop en het Sacrament , uiterlyk tot een teeken gegeeven , gelden mag, zoo veel kan ook dit teeken doen, om ons geweten te Herken en vrolyk te maken, en is voor andere daarom ingefteld, op dat wy 't alle uuren konden gebruiken en werkftellig maaken, als eene zake, die wy geftadig by ons gereed hebben. D«  Be VI. Bede. 221 De Zesde Bede. En leid ons niet in bekooringe. Wy hebben nu ren overvloed gehoord, wat moeke en werk het vereischt, dat men, al 't geene men bid, verkryge en daar by blyve, 't welk echter zonder gebreken eh ftruikelen niet gefchied. Daarenboven, alhoewel wy de vergiffenis der zonden en een goed geweten bekomen hebben , en geheel vry gefproken zyn, zoo is 't doch met ons leven zoo gefield, dat iemand heden ftaat en morgen valt. Daarom moeten wy wederom bidden, of wy al vroom zyn, en met een goed geweeten omtrent God Haan, dat hy ons niet laate te rug vallen, en voor de aanvechtingen en bekoringen wyken. Maar de verzoekinge, of Cgelyk onze Saxeis van ouds af fpreken) bekoring, isdriederlei; te weeten des vleefcbes , des Waerelds en des Duivels. Want in't vleefch tvoonen wy, en dragen den ouden Adam by ons, die beweegt zich in zyne afftólen, dryft ons dagelyks tot ontucht, traag-  22* De VI. Bede. traagheid , brasfen en zuipen , gierieheid en bedrog, om den Naasten te bediiegen en te benadeelen, in fomma, tor alle booze lusten, die ons van natuur aankleven, en die dikwils in ons wakker gemaakt worden door andere lieden gezelfchappen, voorbeelden, hooren en zien, die ook dikwils een onnozel hart verwonden en ontileeken. Vorders is 't de Waereld, die ons met woorden en werken beledigd, en aanzet tot toorn en onverduldigheid: in fomma, 'tis 'er niet als haat en nyd, vyandfchsp, geweld en onrecht, ontrouw,wreeken , vloeken , fchelden , achterklappen , hovaerdy en opgeblazenheid, met overdadige opfchikking , eere , roem en geweld , daar niemand wil de minfte zyn, maar boven aan zitten, en van een ieder gezien zyn. Dezen komt de Duivel tot bjftand, die hitst en blaast overal ncch toe, maar zonderling is hy bezig om te verllooren, dat de confcientie en de geesteiyke zaken raakt, r,amentlyk, dat men Gods Woord en werk niet acht, dat hy ons van 't Geloof, de hoope en de liefde aftrekke, en brenge ons tot het bygeloove, valfche vermeten"heid en verftokking , of geheel tot ver- twyf-  De VI Bede. 223 twyffeling, verloochening en lastering van God, en andere ontelbaare gruwelyke ftukken. Deze zyn nu de ftrikken en lagen, ja de rechte vuurige pylen, die niet vleesch en bloed, maar de Duivel op 't allergiftigfte vinnig in onze harten fchiet. Deze zyn immers groote gevaavlykheden en aanvechtingen, die een ieder Christen uitftaan moet; zwaar genoeg , als 'er ook maar eene alleen was. Daarom worden wy alle uuren gedreven om te bidden en God aan te roepen, zoo lang wy in dit elendige leven zyn, van al!e kanten beftreden, nagezet, en gedreven worden, dat God ons niet vermoeid laat onderleggen, en te rug vallen in zonde, fchande en ongeloof Want anderfins is het onmogelyk zelf de minfte aanvechting t'overwinnen. Dit heet nu niet, in bekooring leiden, als God ons kracht en fterkte geeft om te wederftaan , zonder dat echter de verzoeking noch weggedaan en weggenomen is: want niemand kan de verzoekingen en bekooringen ontgaan, zoolang hy in 't vleesch leeft, en den Duivel rondom zich heeft. Wy willen dan of willen niet, wy moeten aanvechtingen uitftaan, en in dezelve om.  224 De VI. Bede. ommegaan. Maar dat bidden wy , dat wy in dezelve niet vallen en omkomen. Daarom is 't een heel andere zake, de aanvechtingen gevoelen , of dezelve involgen. Gevoelen moeten wy ze alle, hoewel alle niet eenerlei, maar fommige meer en zwaarder, gelyk de Jeugd, zonderling van 't vleesch; daar na, wat oud word en bejaard, van de Waereld; andere, die met geesteiyke zaken om gaan, dat is, de fterke Christenen , van den Duivel. Maar terwyl zulk gevoelen tegens onzen wil is , en wy liever daar van vry waren, zoo kan 't niemand fchaden: want indien men ze niet gevoelde , zoude het geene aanvechting konnen heeten; maar involgen is , als men haar den toom laat, en noch met geweld noch met het Gebed wederftaat. Derhalven moeten wy Christenen altyd gewapend zyn, en dagelyks af .vachten, terwyl wy zonder ophouden aangevochten worden, op dat niemand zoo zorg-doos en achteloos heen leve , als was de Duivel verre van ons: maar overal den houw afwachten en hem afweeren. War t of ik al in deze uure ben kuisch, verduldig, vriendelyk, en in een vast geloof fta, zoo kan 't een-  De VI. Bede. «25 \ echter gefchieden, dat de Duivel in deze uure zoodanig een' giftigen en vinnigen pyl in myn hart werpt, dat ik kwalyk beftaan kan. Want hy is zulk een vyand, die nooit aflaat, noch vermoeid, dat, waar de eene bekooring ophoud, groeyt een andere op nieuw. Daarom is in zulk een zwarigheid geen andere Raad noch troost, als tot dit Gebed gevloden, en met God van harte aldus gefproken: Lieve Vader, Gy hebt my belast om te bidden, laat my niet door de bekooringe in de voorgaande fchandelyke zonden vallen ! Dit doende, zult gy zien en gevoelen, dat ze ophouden en minderen, en zich u eindelyk gewonnen geven. Of anders, indien gy onderneemt om met eigene gedachten en raad u te helpen , zult gy 't maar flimmer maaken, en den Duivel meer plaats en gelegendheid geven. Want hy heeft een flangenkop, welke, waar hy een gaatje vind om door te kruipen, volgt fchielyk het ganfche lyf, zonder eenig belet: maar het Gebed kan hem afweeren en te rug dryven. 3 De  226 De Zevende en laatfte Bede. Maar verlos ons van den kwaaden. Amen. In de Griekfche taal luid dit deel aldus: verlos en behoed ons van den boozen, of boosaardiger. Welke woorden fchynen te luiden, als fprak Hy van den Duivel, of wilde Hy 't alles in een' band te famen knoopen, dat te weeten, de ganfche Somma van al het Gebed ingefleld zy tegens dezen onzen Hoofdvyand. Want hy is die, dewelke, al wat wy bidden, onder ons belet, als namentlyk, Gods Naam en Eere, Gods Ryk en Wil, het dagelyks Brood, en een vrolyk geweten. Daarom bevatten wy dit al te famen: biddende Lieve Vader, help doch, dat wy van alle kwaad en ongeluk bevryd mogen worden! Niet te min is 'er ook mede ingefloten, wat kwaad onder het ryk des Duivels ons ontmoeten kan, als , armoede, fchande, dood,  De VIL en laatfte Bedë. 227 dood, en, om kort te zeggen, het Treur, fpel van alle jammer en hartzeeren , deweN ke op Aarde velerlei en ontelbaar zyn , want de Duivel, die nier alleen een leugsnaar, maar ook een moordenaar is, ftaat geduurig naar ons leven, op dat hy zyn' moed koele, waar hy ons maar ten val en fchade van 't lighaam brengen kan. Hier door komt het, dat by menig een den nek breekt, of zinneloos maakt, fommige in 't water verzuipt, en veele daar toe aanport, dat zy zich zelfs om het leven brengen, en tot veele andere zeer ysfelyke zaken. Uit deze reden hebben wy op Aarde niets te doen, dan maar tegens dezen Hoofdvyand zonder ophouden te bidden. Want indien ons God niet onderhielde, zouden wy geen uur voor hem zeker zyn. Hier uit ziet gy wederom, hoe God cok om al 't geene , dat ons lighamelyk aanvecht, wil gebeden zyn, op dat men nergens , dan by Hem , hulpe zoeke en afwachte, en daarom heeft Hy dit ten befluit geplaatst. Want indien wy van al het kwaade zullen bewaard en vry worden, zoo moet te vooren zyn Naam in ons geheiligd worden, en zyn Wil gefchieden. Daar na wil Hy ons eindelyk voor zonden en fchanP 2 de  228 Be VIL en laatfte Bedei de behoeden , en benevens die van al wat ons zeer doed en ichadelyk is. Aldus heeft God op het kortfte alle nooden , die ons geduurig mogten drukken , ons voorgeleid, op dat wy geene gelegendheid hadden, om het Gebed te verzuimen. Maar hier in leid de grootfte kracht om te bidden, dat wy ook leeren Amen daar toe zeggen ; dat is, niet twyffelen, dat het zekerlyk verhoord zy en gefchieden zal, alzoo het niets anders is , dan een ongetwyffeld geloofs woord , die niet te vergeefs bid, maar weet, dat God niet liegt, om dat Hy 'i beloofd heeft te geven. Waar nu zulk een Geloof niet is, daar kan ook geen recht Gebed zyn. Ten dien einde is het eere fchadelyke argwaan van de geene, die zoo bidden, dat ze niet van harten du rven Amen daar toe zeggen, en waarachtig befluiten, dat Godvethoort; maar volharden in dien twyffel, zeggende: hoe zou ik my onderdaan konnen, om te beroemen, dat God myn Gebed verhoore? ben ik doch een arme zondaar, enz. Dat doed, om dat ze niet op Gods beloftenisfe, maar op hunne eigene werken en waerdigheid zien. Hier door komt het, dat ze God verachten, en van leugens be- fchuU  De VIL en laat ft e Bede. 229 fchuldigen, gelyk Tacobus zeid: pvie daar bid, die bidde in 't Geloof, en twyffele niet: want wie daar twyffeld, die is ah eene Zeebare , die van den wind gedreven en beweegt word. Al zulk mensch denke niec dac Hy iets van den Heere ontfangen zal. Zie, zoo veel leid God daar aan, op dat wy zullen verzekerd zyn, dat wy niet re vergeefs bidden, en wy in geene deele ons Gebed verachten. Het Vierde Deel. Van den Doop. Dus verre hebben wy uitgebreid de drie Hoofddeelen van de gemeene Christelyke Leere. Behalven deze is noch overig om tc zeggen van onze twee Sacramenten van Christus zelfs ingefteld, waar van ook een ieder Christen ten minfle etn korte onderwyzing hebben zal, nademaal die onkundig hier in is, geen Christen zyn kan, hoewel men helaas! tot nu toe niets rechtzinP 3 nig,  230 Van den Doop. nig, noch in 't geheel niets daar van geleeraarc heeft. Daarom nemen wy ten eerden voor den Doop, waar door wy mee den eerden in de Christenheid opgenomen worden. Maar op dat men dezelve wel begrype, willen wy ordentlyk alle deelen afhandelen , en maar daar by blyven , wat ons noodig is om te weeten. Want hoe inen die moet onderhouden , en tegen de ketters en fekten beveiligen, zullen wy den Geleerden overlaaten. Ten eerden moet men vooral de woorden wel weeten, op welke de Doop gegrond is, en alles oogt wat daar van te zeggen is, te weeten, als de Heere Christus fpreekt, Matthcus in 't laatfte Kapittel: Gaat beenen in alk Waereld, en leert alle volkeren, en dooptze in aen Naam des Vaders, en des Zoons, en d'.s H; Geestes. Item Marcus in hec laatfte Kapittel: Wie gelooft en gedoopt word , die zal zalig worden: maar wie -niet gelooft , die zat veraoemd ivorden. In deze woorden moet gy ten eerften opmerken en bedenken , dat hier ftaat Gods Gebod en inzetting , op dat men niet twyfTele, de Doop zy een God- delyk  Van den Doop. 231 delyk ding, niet van mentenen bedacht en uirgevonden- Want gelyk ik voorzeker zeggen kan , dat de Tien Geboden , het Geloof en 't Onze Vader, uit geen menfchen brein zy gehaald , maar van God zelfs geopenbaard en gegeeven, zoo kan ik ook roemen. dat de Doop geen Menfchelyk verdichtiel, maar van God zelf ingefteld zy, daar by ernftig geboden, dat wy ons moeten laaten Doopen, of zullen niet zalig worden, op dat men niet denke, het zy een lichte zaake, als of men een' nieuwen rooden rok aantrok , want hier in leid de grootfte magt en kracht, dat men den Doop dierbaar , hoog en heerlyk houde, waar voor wy meest (tryden en vechten, nademaal de Waereld tegenwoordig zeer vol fecten is, die daar fchreeuwen : de Doop zy eene uitterlyke zaake: maar eene uitterlyke zaake zy niet met al en onnut. Maar laat ze eene uitterlyke zaake zyn zoo als ze kan, hier ftaat Gods Woord en Gebod, waar door de Doop ingezet,gegrond en bekrachtigd word- Wat nu God inzet en gebied, moet niet te vergeefs maar koste! vk en zeer nut zyn, al was 't ook in het aanzien flechrer dan een firoohalm, Wy hebben veele eeuwen herwaart den Paus P 4 boog  232 Van den Doop. hoog konnen achten , als Hy met brieven en bullen aflaat uitdeelde,Outaaren en Kerken bevestigde, en dat alleen maar om der brieven en Zegels halven, hoe veel te hooger behoorden wy den Doop te houden, van wien Christus zelf Auteur is, die Hy bevolen en ingefteld heeft, in wiens Naam het ook gefchied: want dus luiden de woorden : Gaat heen, doopet, doch niet in uw , maar in Gods Naam. Ajzoo , in Gods Naam gedoopt worden t is niet van menfchen, maar van God zelfs gedoopt worden: daarom, hoewel het door des menfchen hand gefchied, zoo is 't doch waarachtig Gods eigen werk. Waar uit een ieder licht befluittn kan, dat het vee) hooger is dan eenig werk van een mensch of Heiligen gedaan; want wat konnen 'er voor grooter werken zyn of genoemd worden dan die van Gcd ? maar hier is de Duivel heel bezig, op dat hy ons met een' valfchen fchyn verbiinde , en van Gods werk op ons werk brenge: alzoo, dat het een' veel heerelyker fchyn heeft, wanneer een Karthuizer veele zwaare groote werken doed; en wy zelf houden meer van onze eigene dau van Gods werken. Doch de Schriftuur leeraart alzoo; dat, of al de werken  Van dm Doop. 233 ken van alle Monniken te gader op een geftapeld wierden, en zoo fchoon fcheenen als ze wel mogten, zoo zyn ze echter zoo edel en goed niet, als wel, wanneer God maar een ftroohalm van de aarde optilde Waarom? Daarom, terwyl de Perfoon veel edeler en beter is Nu moet men hier niec de Perfoon na de werken, maar de werken na den Perfoon fchatten, van wien ze hunnen Adel ontleenen en ontfangen. Maar hier oordeeld het onzinnige vernuft verkeerdelyk, wyl de Doop niet zoo zeeruuterlyk blinkt als de werken; zoo wy 't deeden,zoo was hy van geen belang of waerdy. Leerd uit dit voorzeide een rechtzinnig verftand opvatten , en, gevraagd worden.de, wat de Doop zy, alzoo antwoorden, dat hy niet Hechts water zy, maar een water, in Gods Woord begrepen , en met het zelve verbonden, en daar door geheiligd, zoo dat het niets anders zy, als Gods of Goddelyk Water, niet dat het Water in zich zelfs edeler zy dan ander Wacer, maar om dat Gods Woord en Gebod daar bykomt. Daarom is 't enkele boevery cn Duivels fpotterny, dat tegenwoordig onze nieuwe Geesten,op dat ze lasteren mogen, van den Doop het Woord en de inzsttinge p 5 Gods  234 Van den Doop. Goch weg laaten, en dien niet anders aanzien , dan water uit een' put gefc iept, en daar na aldus blameeren: wat zou een hand vol waters de ziele helpen ? . Ei lieve! wie weet dat niet, als men za van den Doop affcheid, dat water, water zy? Hoe, vermeet gy u van Gods ordinantie het voornaamfte kleinood af te fcheiden , waar meê God het verbonden en ingefloten heeft, en het niet wil van malkander gefcheurd hebben ! Want het Woord Gods, of Gebod, of Naam van God is, in 't water het pit, welke fchat veel grooter en edeler is, dan Hemel en Aarde. Aldus maakt dit het onderfcheid, dat de Doop een aansch andere zaake- xy dan alle andere Wateren, niet wegens het natuurlyke wezen, maar om dat hier iets, dat edeer is, bykomt, want God vereerd zelfs den Doop met zyn' Naam. Uit deze rede is het niet Hechts natuurlyk water,maar eenGoddelyk , Hemelsch, Heilig, en heilbrengend Water,en op wat wyze men 't te meerder pryzen kan: en dat alles wegens het Woord, dat een Heilig, Hemelsch Woord is, dat Niemand genoeg pryzen kan, want het behelst alle kracht en magt Gods in zich. Hier uit heeft het cok  Van den Doop. 235 ook zyn wezen , dat het een Sacrament moet genoemd worden. Gelyk ook de H. Auguftinus leeraart: 4ccedat verbum ad ehmentum £2? fit Sacram ntum, dat is, als het Woord tot het Element of natuurlyk wezen komt, zoo fpru.it een Sacrament daar uit, dat is, een heilig', God' delyk ding en teeken. Ten dien einde leeraaren wy geduurig, dat de Sacramenten en alle uiterlyke dingen, die God geordineerd en ingefteld heeft, niet aan te zien zyn na den groven uirwendigen fchyn , maar gelyk dezelve in Gods Woord mgeflooten zyn. Want aldus fpreeken wy ook van des Ouders en Overheids ftaat , wil men dien aanzien gelyk zy Neuzen, Ooren, Huid en Hair, Vleesch en Been hebben , zoo gelyken zy de Turken en Heidenen. En zou iemand zeggen : waarom zoude ik meer van dezen dan van den anderen houden? Maar om dat het Gebod daar by komt; gy zult Vader en Moeder eeren, zoo zie ik eenen anderen Man, verfiert en aangedaan met de Majefteit en Heerlykheid van God. Het G^bod (zeg ik; is de goude keten , die hy om den hals draagt , ja de kroon op zya hoofd, die my aanwyst, hoe en  236 Fan den Doop. en waarom men dit vleesch en bloed eere» zal. In dier voegen zult gy den Doop eeren en hoog achten , wegens hec woord, nademaal hy die zelfs , zoo met woorden als met werken geëerd heeft, daarenboven met wonderen van den Hemel bekrachtigd. Want oordeeld gy, dat het een kortswy] was , dat Christus zich van Johannes Doopen liet, de Hemel zich open deede, de H: Geest zichtbaarlyk nederdaalde, en daar niets anders was dan enkel Goddelyke Hecrlykheid en Majefteit ? Daarom vermaan ik wederom , dat men die twee, "Woord en Water geenfins van malkander fcheide en treineere, want het Woord daar van gefcheiden zynde, zoo is't geen ander Water dan dat in de keuken, om daar meê te kooken, gebruikt word , en mag wel een Doop van de Badmeesters genaamd worden : maar als 't daar by is, na de ordinantie van God , zoo is het een Sacrament, en heet Christus Doop. Dit zy het et rite ftuk van het wezen en de waerdigheid van dit H: Sacrament. Ten tweeden , om dat wy nu weeten, wat de Doop zy, en boe die te waerdeeren zy , moeten wy ook leeren , waarom en waar toe dezelve zy ingefteld, dac is, wat ze  Van den Doop. 037 ze voordeeld, geefc en werkt. Dit kan men ook niet beter weeten,dan uit de bovengenoemde woorden van Christus , te weeten: wie gelooft en gedoopt word, die zal zalig worden. Daarom bevat de ganfche inhoud van deze zaake op het eenvoudigfte aldus, dat dit zy de kracht, het werk, de nuttigheid, vrucht, en het einde van den Doop, dat hy zalig maakt. Want men doopt niemand ten dien eind?, op dat hy een Vorst worde, maar, gelyk de Woorden luiden, dat hy zalig worde. Maar zalig worden, weet men wel, heet niets anders, dan van de zonde, Dood en Duivel verlost worden , in Christus Ryk komen, en met Hem eeuwig leven. Hier ziet gy wederom, hoe hoog en dierbaar de Doop zy te fchatten, terwyl wy zulk een' onuitfprekelyken fchat in dezelve bekomen. Dit bewyst van zelf overvloedig , dat het geen flegt water kan zyn, want enkel {lege water konde zulks niet doen , maar het Woord doed het, om dat (als boven gezeid is) Gods Naam daar in is, en waar Gods Naam is, daar moet ook leven en Zaligheid zyn j zoo dat het niet t'onrecht een Goddelyk, zalig, vruchtbaar en gena- deryk  238 Van den Doop. deryk Warer mag heeten ; want door 't Woord bekomt het de kracht, dat het een Bad der wedergeboorte is, gelyk dat Paulus noemd, in Tir: 3: 5. JVlaar dat onze nieuwe Geesten en Neuswyzen zeer verfmadelyk verdichten , dat het Geloof alleen zalig maakt, en de werken of uiterlyke zaaken 'er niets toe doen ; ik aniwoorde, dat zekerlyk in ons niets» dan alleen het Geloof de Zaligheid werkt, waar van aanflonds breeder Echter zoo willen de blinde leiders niet zien, dat het Geloof *ets hebben moet: dat hy gelooft, dar is, waar op hy fleund, en onderfteund zynde, geduurig blyft. Aldus hangt het Geloot aan het Water, en gelooft dat het eene Doop zy, waar in enkel zaligheid en leven is : niet door 't water, als dikwils gezeid is, maar daar door, om dat het met Gods Woord en ordinantie is verbonden, en met zyn' Naam geadeld Dit geloovende, wat geloove ik anders, dan in God, als in den geenen , die zyn Woord in den Doop geleid en ingeplant heeft, en ons deze ui;erlyke dingen voorleid , in welke vvy zulken fchat omhelzen konne^. >u zyn de nieuwe geesten dol, datze zich niet fchamen om van een te fcheiden het  Van den Doop. *3? het Geloof en de zaake, waar aan 't Geloof hangt en gebonden is, alhoewel ze uitterlyk is. Maar het moet en zal uitterlyk zyn, op dat men 't met zinnen vatten en befeffen, en Hoor dezelve in 't hart brengen kan, even gelyk het ganfche Evangelium eene uitwendige mondelyke Predikatie is. In fomma, wat God in ons doed en werkt, dat wil Hy door zulke uiterlyke zaken en beftellmgen werken Waar hy nu fpreekt, ja waar heen en waardoor Hy fpreekt, daar na toe zal het Geloof zien, en zich daar aan houden. Nu hebben wy hier de woorden; wie gelooft en gedoopt word, die zal zalig worden. Waar op zyn ze anders, dan op den Doop gefproken, dat is, het water in Gods ordeninge vervat en gegrond. Daarom volgt dit, wie den Doop verwerpt, die verwerpt Gods woord, het Geloof, en Christus, die ons daar naar toe wyst, en aan den Doop bind, Ten derden, dewyl dat wy erkennen de sroote nuttigheid en kracht van den Doop, zoo laat ons vorder zien, wie de Perfoon zy die dezelve ontfangt, wat de Doop geeft en profiteert. Die is wederom gansch fierlyk en duidelyk uitgedrukt, even 1D de-  240 Van den Doop. ze woorden: wie gelooft en gedoopt word, die zal zalig worden: dat is: het Geloof maakt de ferlbon alleen waerdig , om het heilzame, Goddelyke Water met nut te ontfangen: want om dat zulks, hier in de woorden, by en met het Water voorgedragen en beloofd word , zoo kan het niet andets ontfangen worden, dan dat vvy zulks van harte gelooven; zonder het geloof is het onnut, of het in zich zelf al een Goddelyke onwaerdeerlyke fchat is. Daarom vermag het eenige woord Cwie daar gelooft) zoo veel, dat het uitfluit en verwerpt alle werken die wy 'doen konKen , met dien inzicht, om door dezelve de zaligheid te verkrygen en te verdienen, want het is aldus onwederroepelyk beiloten, wat geen Geloof is, dat doed niets tot de zaligheid, ontfangt ook niets. Maar zeggen zy, als zy plegen: Is doch de Doop ook zelf een werk? en gy zegt: de werken gelden niets ter zaligheit: waar blyft dan het Geloof ? Ja, onze werken doen geenfins iets ter zaligheid: verder zoo is de Doop niet ons, maar Gods werk, alzoo de Doop, na 't boven gezeide, verre is te onderfcheiden van der Badenmeesters Doope)  Van den Doöp. 241 Doope) want Gods werken zyn heilzaam en noodig ter zaligheid, en fluiten niets uit, maar eifchen het Geloof,dewylmen ze zonder het Geloof niet kan befeffen. Want daar mede, dat gy het water over u laat gieten, hebt gy hem noch niet ontfangen of gehouden, dat hy u eenigfins profiteere, maar als dan zal hy u profiteeren, als gy u met dat oogmerk laat doopen, om Gods bevel en inzetting te voldoen, op dat gy, in den Naam van God gedoopt, in het Water de beloofde zaligheid ontfangt. Dat kan noch de vuist noch het Lighaam doen, maar het hart moet het gelooven. Aldus ziet gy klaar, dat 'er geen werk is, dat van ons gefchied , maar eenfchat, dien Hy ons geeft, en het Geloof aanneemt, even eens gelyk de Heere Christus aan het kruis geen werk is, maar een fchat, in 'c woord begrepen, en ons voorgedragen, en door het Geloof ontfangen Daarom doen 2e ons ongelyk, dat ze tegen ona uitroepen , als predikten wy tegens het Geloof, daar wy echter daar op aandringen, als dat het zoo noodig is , dat zonder het zelve niets mag ontfangen noch genoten worden. En dus hebben wy de drie (lukken, die men van dit Sacrament weten moet, byQ zon-  24* Van den Doop. zonder, dat de Doop zy Gods ordinantie, in eere te houden; dewelke alleen genoeg was, of ze al een geheele uiterlyke zaake was, Gelyk het Gebod : Gy zult Vader en Moeder eeren, alleen maar om een lighamelyk vleesch en bloed te eeren geordineerd is, waar in men niet vleesch en bloed, maar Gods Gebod aanziet, waar m het begreepen is, en om diens wille het vleesch en bloed Vader en Moeder heet. Zoo ook, al fchoon wy nrers meer hadden,' als maar deeze woorden, gaat h eenen, en doopt, enz. moeten wy ze nochtans als Gods ordinantie aannemen en doen. Nu is hier niet alleen Gods Gebod en bevel , maar ook de beloftenis. Uit dien hoofde is de beftelling van den Doop noch veel kostelyker en heerlyker dan andere dingen , die God geboden en geordineerd heeft, in fomma, zy is zco vol troots en genade, dat Hemel en Aarde hare verhevenheid niet begrypen kan. Maar daar behoord konst toe, dat men zulks geloove ; want het ontbreekt niet aan den fchat, maar daar aan ontbreekt het,dat men hem vatte en vasrheude. Daarom heeft een ieder Christen in zyn' levens-  Fan den Doop. 243 levenstyd genoeg, dat Hy den Doop recht leere en oeffene, want hy heeft werks genoeg, dat hy voor vast geloove, wat hy belooft en geeft, te weeten, d'overwinning des Duivels en des Doods, de vergiffenisfe der zonden, G >ds genade, den geheelen Christus, en den H: Geest met zyne gaven. In fomma, wat de Doop met zich brengt, is overvloedig, dat, indien 't de bloode natuur bedenkt, Zoude ze wel twyffelen, of het konde waar zyn. Want reken het eens: indien ergens een Geneesmeester waar, die een konst had, dat de menfchen niet ftierven , of, fchoon ze al llierven, daar na eeuwig leefde, hoe zoude niet tot den zeiven groote en kleine , flroomswyze, met alle hunne goederen loopen, zoo, dat door de menigte van de ryken niemand dien konde bykomen! Nu word hier in den Doop een ieder, om niet, zulk een fchat en Medicyn voor de deur gebragt, die de Dood verflind, en alle menfchen by 't leven behoud. Op deze wyze moet men den D01 p aanzien en zich te nutte maken, op dat, op dezen ons verfa:ende, wy ons ver» fterken en vertroosten, wanneer ons onze zonden of geweten bezwaren, d?.t wy als dan zeggen: Ik ben immers gedoopt: maar Q 2 ben  244 Van den Doop. ben ik gedoopt, zoo is my belooft, dat ik zal zalig worden , en het eeuwige leven hebben , narr ziel en lighaam. Want ten dien einde gefchied zulks in den H: Doop , dat het lighaam begoten word, dat niet meer, dan 't Water, vatten kan, en daar by worden de woorden ge. fproken,op dat dezelve de ziele vatten mag. Om dat nu Water en Woord een Doop is, zoo moet zoo wel de ziel als het lighaam zalig worden en eenwig leven ; de ziele door het Woord waar aan zy gelooft, maar het lighaam, terwyl het met de ziele vereenigd is, en den Doop ook aangrypt, gelyk het dien aangrypen kan. Dus hebben wy aan ons lighaam en ziel geen beter kleinood ; want daar door worden wy geheel heilig en zalig, dat anderilns geen leven, geen werk op aarde kan verkrygen. Dit zy ten overvloed gezegd van 't wezen, voordeel en gebruik des Doops, zoo veel hier om te weten noodig is. Van den Kinderdoop. Hier neffens komt de vrage voor, waar meê de Duivel door zyne fekten de Waereld  Van den Kinderdoop'. 245 reld in de war brengt, te weten, van den Kinderdoop , of ze ook gelooven, en recht gedoopt w )rden? Daar op antwoorden wy in 't kort alzoo: Wie eenvoudig is , die wyze deze vrage onopgelost van zich, en laat ze den Geleerden over om te ontleden. Maar wilt gy antwoorden, zoo antwoord aldus : Dat de Kinderdoop Christus behaagt , ontdekt zich in overvloed uit zyn eigen werk, te weten, dat God veele van dezelve heilig maakt, en den li: Geest gegeven heeft, die aldus van de geboorte Kinderen gedoopt zyn. Want vee^e zyn 'er hedendaagsch noch , waar aan men befpeurt, dat zy den H: Geest hebben, zoo wel wegens de leer, als het leven: gelyk ons ook van Gods genade gegeven is, dat wy de Schriftuur konnen verklaren , en Christus erkennen, 't welk zonder den H: Geest niet gefchieden kan : Maar indien God den Kinderdoop niet aannam, zoude Hy niemand van dezelve den H: Geest, nochte iets van dien geven. In fomma, het zoude zoo langen tyd, tot op dezen dag, geen mensch op Aarde een Christen zyn. Terwyl nu God den Doop bekrachtigd door de ingevingïvan zynen H: Geest, gelyk men in fommige VaQ 3 ders  140* Van den Kinderdoop. ders, als St: Bernhardus, Gerfon,Jnhan Hus, enz. en andere wei befpeurc, en ook de H: Christelyke Kerke niet ondergaat, tot aan des Waerelds einde, zoo moeten zy belyden, dat ze God behaage, want Hy kun immers n et tegens zich zelfs zyn, of de leugens en fchalkheid onderfchragen , nochte zvne genade en Geest daar toe geven. Die is bykans het beste en krachtig'le bewys «oor de eenvoudige en ongeleefde, want men zal on.s dit Artikel . Ik ge/oove eene heilige Christety» ke Kerke, de Gemsbiteder Heiligen, enz. niet rooven , noch over hoop fmyteb, Daar na zeggen wy ook dit , dat de grootfte magt niet daar in leid, of die, dewelke Gedoopt word, gelooft of niet: want daar door gaat de Doop riets af: maar aan Gods Woord en Gebod is het ailes gelegen, Dit is nu wel eenigfins wat fcherp, en evenwel komt het geheel en al daar op aan, dat ik gelegd heb,dat de Doop niets anders zy, dan water en Gods Woord, by en met malkander: dat is, als het Woord by het Water is, zoo is de Doop recht, alhoewel het Geloof daar niet by komt; Want myn Geloof maakt den |}pop niet, «naa.r  Fan den Kinderdoop. 247 maar het bekomt en omhelst den Doop. Nu word de Doop daarom niet onrecht, als hyte recht ontfangen en gebruikt word, alzoo hy (gelyk gezeid is) niet aan ons Geloof, maar aan het Woord gebonden is. Want fchoon op dezen dag een Jood mee bedrog en een kwaad voornemen kwam om zich te laten Doopen, en wy hem met alle oprecmigheid Doopten, behooren wy nochtans te zeggen , dat de Doop recht zy; want daar is het Water en het Woord Gods; of fchoon hy ze niet met een oprecht gemoed ontfangt: gelyk die, dewelke onwaerdig aan de Tafel des Heeren gaan, het rechte Sacrament ontfangen, of fchoon ze niet gelooven. Aldus zier gy, dat der Rortengeesten, tegenwerpingen ydel en krachteloos zyn. Want, als gezeid is, of fchoon de kinderen niet geloofden, ( dat men doch geenfins toeftemmen kan , als aanftonds bewezen is) zoo was doch de Doop recht, en niemand zal ze herdoopen, gelyk aan het Sacrament niets afgaat, fchoon iemand met een kwaad opzet daar toe naderd, en niec te gedogen was, dat hy het, wegens het misbruik , in dezelve uure wederom gebruikte , als had hy te vooren het SacraQ 4 ment  24 8 Van den Kinderdoop. ment niet waarachtig ontfangen. Want dae was het Sacrament op 't flimfte gelasten en gefchonden. Hoe, zoude het Woord en de inftellinge Gods daarom onrecht zyn en niets gelden, om dat wy het t'onrecht gebruiken? Daarom zeg ik : hebt gy niet gelooft zoo geloof noch, en zeg aldus: de Doop is wel recht geweest, maar ik, elendige, heb dien , helaas ! niet recht ontfangen; want ik zelfs, en alle die zich Doopen laten, moeten voor God alzoo fpreeken: Ik kome herwaart in myn en anderer Geloof, nochtans kan ik daar op niet bouwen, dat ik vast geloove , en veele menfchen voor my bidden; maar daar op bouwe ik, dat het uw Woord en bevel is, gelyk ik ten H: Avondmaal ga , niet op myn geloof, maar op Christus Woord; ik mag fterk of zwak zyn, dat late ik God over ; maar dit weet ik, dat ik op zyn bevel moet genaken , eeten en drinken, enz. en Hy my zyn Lighaam en bloed geeft, dat zal my geenlïns liegen noch bedriegen. Even zoo doen wy nu ook met den Kinderdoop: het Kind brengen wy tot den Predikant om te laten Doopen, in die hoope en meening, dat het geloove5 en bidden,  Van den Kinderdoop. 294. den, dat hec God het Geloof geeve: maar daar op Doopen wy 't niet, maar daar op alleen , dat het God bevolen heeft. Waarom dat ? Daarom, terwyl wy weeten, dat God niet liegt. Ik en myn Evennaaste, ja alle menfchen mogen feilen en dwalen, maar Gods Woord kan [niet feilen noch dwalen. Daarom zyn het immers rechte vermetene botte Geesten, die zulk een gevolg maken en befluiten : waar geen Geloof is, daar is ook de Doop onrecht; eveneens als wilde ik befluiten, geloove ik niet, zoo is Christus niets; of dus: ben ik myngrooter en meerder ongehoorzaam, zoo is Vader, Moeder en Overheid niets. Is dat wel geoordeeld , als men niet doed wat men doen Zal, dat daarom de zaake aan zich zelf niets zy, noch gelden zal? Lieve! keer het om, en befluit liever aldus; even daarom is de Doop voor dierbaar en recht te houden, om dat men hem niet recht gebruikt heeft; want indien hy in zich zelfs onrecht was, zoo konde men hem niet misbruiken, noch door hem te misbruiken zich verzondigen. Èn heet het aldus: AbupaS non tollit, fed confirmat fubftantiam 3 dat is, het 0; 5 mis*  25° Van den Kinderdoop. misbruik neemt niet weg het wezen, maar bevestigd het zelve. Want goud blyft evenwel goud, of he: fchoon eene hoere met zonden en oneere draagt. Daarom zy eens befloten, dat de Doop altoos recht en in het volle wezen blyft, fchoon ook maar een mensch gedoopt wierde, die nochtans niet eens recht geloofde, want God laat niet, het geene Hy eens geordineerd en gefproken heeft, van menfchen veranderen en verdrajijen. Maar zoodanig zyn de dwaalgeesten verblind , dat zy Gods Gebt d en Woord niet zien, de Doop en Overheid niet verder aanzien, dan het water in een beeke en pot, of als een ander mensch: en om dat ze geen geloof noch gehoorzaamheid zien , denken zy, dat noch de Doop noch de Overheid ietzy. Maar hier fchuild een heimelyke en oproermakende Duivel, die gaern de Kroon d'Overheid ontrooven wilde, op dat men ze naderhand met voeten vertrad, daar by alle werken van God en zyne ordeninge omgekeerde en vernietigde. Daarom moeten wy gewapend en wakker zyn, en ons van het woord niet laten aftrekken noch wyzen, op dac wyniet gelooven, als was de Doop maar  Van den Kinderdoop. 251 maar een bloot enkel teken, gelyk de klappers en Dwaalgeesten droomen. Ten laadlen is ook te weeten , wat de Doop beduid, en waarom God zolke uiterlyke teekenen en gebaerden tot het Sacrament ordineerd , waar door wy eerïïelyk in de Christenheid opgenomen worden. Maar het werk en de gebaerde is die, dat men ons in het Water doopt, waar mee wy in 't geheel toegedekt en ingedompeld , daar na weder uitgetrokken worden. Deze twee Stukken, onder het water dompelen, en wederom daar uit opkomen, beduid de kracht en het werk van den Doop, dat niets anders is, dan de dooding van den ouden Mensch, en daar na de opllanding van den nieuwen Mensch: welke twee ftukken wy geduurig in ons geheel leven oeffenen zullen; zoodanig, dat het leven van een Christen niets anders is, dan eene dagelykfe Doop, die eens wel begon", nen, maar doch altyd te oeffenen is; wanc het moet geftadig gefchieden, dat men de onreinigheden van den ouden Adam uitdoe en zich zuivere, en voorkome de geftalte van den nieuwen Mensch. Wat is dan de oude Mensch? Dat, te weten, dat ons ingeboren is van Adam, dat wy zyn toornig s  2.52 Fan den Kinderdoop. nig,haatig,nydig,onkuisch, gierig, traag, hovaerdig, ja ongeloovig , ivjet alle lastering bezet, en in welke van natuur niets goeds is. Als wy nu in Christus Ryk komen , zoo moeten wy in deze ondeugden dagelyks afnemen, op dat wy hoe langer hoe meer zachtzinniger, verduldiger, milder , en zachtmoediger worden, en akyd de gierigheid, haat, nyd en hovaerdy, wat afbreken. Dit is her rechte gebruik van den Doop onder de Christenen , wordende beduid, door Waterdoopen. Waar nu de Doop aldus niet gcoeffend, maar den ouden Adam ruimte gelaten werd , dat hy fterkte bekomt, dat heet niet, den Doop gebruiken, maar dien wederftaan. Want die buiten Christus zyn, konnen niets anders doen, dan dagelyks erger worden, na hetgemeer.e doch waarachtige fpreekwoord: Altyd flimmer, hoe langer, hoe boozer. i Is iemand voor een jaar hovaerdig en gierig geweest, zoo is hy tegenwoordig veel gieriger en hovaerdiger, zoo, dat de ondeugd van de wiege af met hem opwast. Een jong Kind heeft geene zonderlinge ondeugden aan zich , maar by 't opwasfen word het onroanierJyk , wild, onkuisch; komt  Van den Kinderdoop. 253 kont het tot zyre Mans jaren , zoo beginnen recht de or deugden hoe langer hoe meer. Daarom gaat de oude mensch in zyne nanur onophoudelyk voorc ; indien,men die door de kracht van den Doop niet afweert en dempt. Wederom, waar Chris* tenen zyn geworden, daar minderd hy dagelyks , zoo lang , tot hy geheel vernietigd word. Dat heet recht in den Doop ingedompeld, en wederom dagelyks opkomen. Alzoo is het uitwendige teeken ge» Held, niet alleen dat het zoude krachtig werken, maar ook iets beduiden. Waar nu het Geloof bloeid met zyne vruchten, daar is het geene bloote beduidenisfe, maar hec werk daar by: maar waar het Geloof niet is, daar blyft het een bloot onvruchtbaar teeken. En hier ziet gy, dat de Doop met zyn kracht en beduidenisfe ook behelst het derde Sacrament , dat men de boete genoemd heeft, welke niets anders is , dan den ouden mensch met ernst• aantasten, en in een nieuw leven over gaan; daarom, als gy in de boete leeft, zoo verkeert gy in den Doop, dewelke zulk een nieuw leven niet alleen beduid ,' maar ook werkt, be-  «54 Van den Kinderdoop. begint en voortzet; want daar in word gegeven genade, Geest en kracht, om tien ouden mensch te on herdrukken, op dat de nieuwe opkome en fierk worde. Daarom blyft de Doopattyd beftaan: en of al iemand van den zeiven valt en zondigd , zoo hebben wy echter altoos een* toegargk daar toe , dat men den ouden mensch wederom onder het jok van leedwezen en rouw werpt, maar dat wy met Water wederom overgoten worden, is onnoodig ; want fchoon men zich honderdmaal liet in 't Water doopen, zoo was 't echter niet meer dan een Doop: maar het werk en de beduidenisfe duurd en blyft altoos, Aldus is de boete niets anders, dan een wederkeeren en toegangk tot den Doop, dat men dat herhale en dryve, 't welk men te vooren wel begonnen, maar daar na door achteloosheid nagelaten heeft. Dit zeg ik daarom, op dat men niet op die gedachten kome, in welke wy lang geweest zyn, gevoelende; de Deop was nu vervuld, dat men ze niet meer iioefde te gebruiken, nadien wy wederom in zonden gevallen waren. Dat doed , dat men 't niet verder aanziet, als fl-Tchts na 't uiterlyke werk, dat eeris gelehied is. En dit is daar  Van den Kinderdoop. 055 daar van daan gekomen, dat Hkronimus gefchreven heeft: de Itoete zy de tweede Tafel, met welke wy uit het meir van deze Waereld moeten opzwemmen en overzetten, zoo dra wy in de Christenheid komen. Daar mtê 1*3 nu het gebruik van den Doop weg genomen, dat ze ons niet meer nut kan doen, Derhalven is 't niet rechc gefproken; want het Schip verbreekt niet, wyl het (als gezegd is) Gods ordinantie, en niet onze zaake is. Maar dat gefchied wel, dat wy geleijen , en daar uic vallen. Maar valt'er iemand uit, die zie toe, dat hy wederom daar na toe zwemme, en zich daar aan houde, tot hy weder daar in kome en daar in ga, gelyk hy te voren begonnen had. Aldus, o ^rdeele ik , ziet nu ieder, hoe de Doop een hooge dierbare zake zy, dewelke ons uit de kaken van den Duivel trekt, Gode ons ten eigen maakt, de zonde dempt en weg neemt, daar na dagelyks den nieuwen mensch fterkt, altoos duurd en blyft, tot wy uit deze elende tot de heerlykheid geraken. Daarom zal een ieder den Doop houden , als een dagelyks kleed, waarin hy altyd gaan zal , op dat hy zich altyd in 't Geloof en zyne vruchten  256 Van den Kinderdoop. ten late vinden ; dat hy den ouden mensch in zyne begeerlykheden dempe, en in een nieuwe gehoorzaamheid opwasfe ; want willen wy Christenen zyn, zoo moeten wy het werk dryven, waar aan wy Christenen zyn : maar valt iemand daar af, zoo genaakt h wederom tot het zelve. Want gelyk Christus, de genade doel, daarom niet wykt, noch ons afweert om weder tot Hem te komen, of wy al zondigen, alzoo blyft ook zyn ganfche fchat onwrikbaar. Wanneer dan eens in den Doop is ontfangen de vergiffenisfe der zonden, zoo blyft ze echter noch dagelyks , geduurende ons leven, dat is, tot in 't graf dragen wy den ouden mensch. Van het Sacrament des OüTAARS. Even gelyk wy van den H: Doop gehoord hebben , zoo moeten wy ook van het ander Sacrament fpreken, te weten van deze drie (lukken ; wat het zy ; wat het nutte; en wie het genieten zal. En dit alles zullen wy bekrachtigen met de woorden in de Schiift gegrond , met dewelke het  Fan het Sacrament. 257 liet van Christus al van 'c begin is ingefteld, nademaal een ieder Christen, die een Christen wil zyn , en toe het Sacrament gaan, die weeten moet; want wy zyn niet van fins, in het toekomende een ieder daar toe te laaten, of aaneen ieder het te reiken, die onkundig zyn in 't geene dat zy hier zoeken, of waarom ze komen. De woorden zyn eigentlyk deze: Onze Heere Je-^ zus Christus, in den nacht, toen Hy verraden wier de, nam Hy bet Brood, dankte, en brak bet, en gaf tzynen Jongeren , en fprak : Neemt, eet, dat is Myn Lighaam, dat voor u gegeven word: zulks doed tot myner gedachtenis. Desgelyks nam Hy ook den Kelk na het Avondmaal, dankte, en gaf hun dien, en fprak: neemt en drinkt alle daar uit: deze Kelk is het Nieuwe Testament in Mynen Bloede} dat voor u vergoten word, tot vergiffenis der zonden: zulks doed, zoo dikwils als gy dien drinkt, tot myner gedachtenis, R Hier  $58 Van bet Sacrament. Hier willen wy geenfins met iemand plukhaken , of met de lasteraars en fchenders van dit Sacrament in het twistperk treden , maar liever met den eerften leeren, waar in de gantfche kracht en magt van dit Sacrament (gelyk dat van den Doop) legt, te weeten, dat het voornaamfte Hoofdftuk hier zy, Gods Woord,ordinantie en bevel. Want het is van geen mensch verzonnen noch uitgevonden , maar zonder iemands raadgeving en overleg van Christus ingezet. Derhalven, gelyk de Tien Geboden, het Onze Vader en Geloof, in hun waerdy en wezen blyven, fchoon gy dezelve al nooit kwam te houden , bad , noch zou gelooven , aldus blyft ook dit Sacrament in zyne grootachting, geheel en ongefchend , of fchoon wy 't onwaerdig gebruiken. Wat meent gy, dat God na ons doen en Geloof wat vraagt, dat hy om onzentwegen zyne ordinantie en inzetting zoude veranderen laaten ? Wy zien immers, dat in alle waereldfche zaken alles blyft gelyk het God gefchapen en geordineert heeft, wy gebruiken ze zoo wy willen. Dit moet de gemeene man altoos met ernst ingeprent worden , want met het zelve kan men alle deuntjes en geklap van de dwaalgeesten fchielyk 5 af-  Van het Sacrament. 559 afweeren en te rug ftooten, want zy zien het Sacrament buiten Gods Woord aan, als eene zaake van ons gedaan. Wat is nu het Sacrament des Outaars ? Antwoord: het is V waarachtig Lighaam en Bloed onzes Heeren Jezu Chrhti,in en onder het Brood enden Wyn , door Christus Woord, ons Christenen heiast om te eeten en te drinken. En , gelyk wy van den Doop gezegd hebben, dat hy niet zy flecht water : zoo zeggen wy hier ook, dat het Sacrament is Brood en Wyn; maar geen liegt Brood en Wyn dat men ter Tafel brengt, maar Brood en Wyn, in Gods Gebod begrepen , en met Gods Woord verbonden. Het is ( zeg ik ) dat Woord, waar door het Sacrament word , en onderfcheiden word, op dat het niet enkel Brood en Wyn, maar Christus Lighaam en Bloed is en heet. Want het heet: Accedat Verbum ad elementum & fit Sacramentum, dat is, als het Woord tot de uitwendige zaake komt, zoo word het een Sacrament. Deze Spreuk van Augustinus is zoo eigendlyk en wel gefproken, dat hy naauwlyks ooit R 2 beter  2t5o Van bet Sacrament. beter gefproken he.'ft. Het Woord moet het Element tot een Sacrament maaken; zoo niet, zoo blyft het een bloot Element. Nu is het niet een woord en ordinantie van een' Vorst en Keizer, maar van de hoogfte Majefteit, die alle Schepfelen moeten te voete vallen, en ja zeggen, het zy alzoo , gelyk Hy zegt, en met alle eerbiedigheid , vreeze en ootmoet aannemen. Uit dit woord kond gyuw geweetenverHerken en zeggen: Niet tegenftaande honderd duizend Duivels, neffens alle. Dwaalgeesten volmondig en eenparig zeiden: hoe kan Brood en Wyn Christus Lighaam en Bloed zyn? enz. zoo weet ik, dat alle Geesten en geletterde te gader niet zoo wys zyn, als de kleine pink van de Goddelyke Majefteit. Nu ftaat hier Gods Woord : neemt, eet, dat is myn Lighaam: drinkt alle daar uit, dat is het Nieuwe Testament in myn Bloed. enz. Hier by blyven wy, tn willen die wel gaern eens zien, die Christus meesteren of het anders maaken zullen, als hy wel gefproken heeft. Dat is wel waar; als gy het Woord daar van doed, of zonder woord dit Sacrament aan-  Van het Sacrament". a6i aanziet, zoo]hebt gy niets dan enkel Brood en Wyn', maar blyven ze daar by, gelyk ze zullen . en behooren, zoo is, 't achtervolgens dezelve, Christus waarachtig Lighaam en Bloed. Want gelyk Christus mond zeid en fpreekt, zoo is 't ook, nademaal Hy niet liegen noch bedriegen kan. Hier uit is nu licht te antwoorden op allerlei vraagen, om welke men zich jtegenwoordig overal zeer veel bekommert, van welke deze eene is: fchoon een Godloos Predikant het Sacrament kan bedienen en reiken , en wat meer van die natuur is. Hier befluiten en zeggen wy: fchoon een Boeve het Sacrament aan andere bediend of zelf neemt, zoo neemt hy niet te min het rechte Sacrament , dat is , Christus Lighaam en Bloed: even zoo waaiachtig als die, die 't waerdig ontfangt en handeld, nademaal het niet is gegrondvest op de Heiligheid van menfchen, maar op Gods Woord. En gelyk geen Heilige op Aarde , ja geen Engel in den Hemel, het Brood en den Wyn tot Christus Lighaam en Bloed maken kan, alzoo kan 't ook niemand veranderen noch anders maaken, fchoon het misbruikt word. Want om des perfoons en ongeloofs wille word het woord niet R 3 valsch,  sfji Van bet Sacrament. valsch, waar door het Sacrament is gemaakt en ingefteld. Hy zeid niet: Als gy geloofd, en waerdig zyt, zoo zult gy myn Lighaam en Bloed hebben: maar: neemt, eet en drinkt, dat is Myn Lighaam en Bloed. Item , dat doed , te weéten, dat ik tegenwoordig doe, inzette, u geve en bevele om te nemen, Dat is even zoo veel gezeid: Gave God, gv mogt zyn waerdig of onvvaerdig, zoo hebt gy hier echter myn Lighaam en Bloed , uk kracht van deze woorden, die tot het Brood en den Wyn gevoegd zyn. Dit merk en onthoud maar wel, om dat enkel op deze woorden onze geheele grond , zekerheid, befcberming en verdediging ftaat, tegens alle dwalingen en verleidingen die ooit gekomen zyn , en noch komen mogen, Aldus hebben wy in het kort het eerfte (tuk, raakende het wezen van dit Sacrament. Laat ons nu verder zien op de kracht en nuttigheid van 't zelve, waarom eigentlyk dit Sacrament is ingefteld , en wat ook het noodigfle daar in is , op dat men weete, wat wy daar door zoeken en haaien zuilen. Maar dit is ook duidelyk, en licht om te verdaan , uit dezelve woorden, dat is myn  Van het Sacrament. 263 myn Lighaam en Bloed, voor u gegeven en vergoten, tot vergiffenis der zonden. Dit is in 'c kort zoo veel gezegd: Daarom gaan wy tot het Sacrament, op dat wy daar ontfangen zulk een' fchat, door dien, en waar in wy bekomen de vergiffenisfe der zonden. Waarom dat? Daarom , om dat de woorden daar {taan, en ons dezelve geven. Want daarom belast ons Christus om te eeten en te drinken, op dat het my zy, en my voordeele, als een zeker pand en teeken; ja even dat zelve goed, dat voor my gezet en verpand is tegens de zonden, dood en alle ongelukken. Daarom heet het met recht, een' fpyze van de Ziel, die den nieuwen mensch voed en fterkt. Want door den Doop worden wy eerst nieuw geboren: maar daar by, als gezeid is, blyft evenwel de oude huid in 't vleesch en bloed aan den mensch. Hier zyn nu zoo veele beletfelen en aanvechtingen, van den Duivel en de Waereld, dat wy dikwils moede en flaauw worden , en fomwylen ook ftruikelen. Uit dien hoofde is het ons tot een dagelyks voedfel gegeven, op dat door 't genot van dien het geloof zich hervatte en verfterke, R 4 en  *Ö4 Van bet Sacrament. en in zulk een' ftryd niet te rug valle, maar altoos meer en meer fterker worde. Want het nieuwe leven behoord alzoo begonnen te worden, dat het geduurig toeneeme en wasfe. Daarentegen moet het yeel lyden. Want zoodanig een toornige Vyand is de Duivel, dat,zoo dra hy ziet, dat men zich tegens hem opzet, en den cuden mensch aantast, en hy met geen geweld overrompelen kan, hy op alle zyden rondom ons kruipt en gaat, alle konsten bezoekt, en niet ophoud, voor dat hy ons eindelyk moede maakt , en wy ten laatften , of het Geloof verlaaten, of, alles opgevende, traag of onverduldig worden, f-lier toe is nu de troost gegeven, op dat, als 't hart voelt , dat het hem wil te zwaar worden, het als dan hier nieuwe kracht en lavenisfe haale. Hier wringen zich onze wysneuzige Geesten met hunne ongemeene wysheid en geleerdheid weer tusfchen, razende en luidskeels fchreeuwende : hoe kan Brood en Wyn de zonden vergeven, of het geloof verftetken ? daar ze echter weeten en hooren, dat wy zulks niet van Brood en Wyn zeggen , gelyk Brood aan zich zelfs is , maar van zulk Brood en Wyn dat Chris-  Van het Sacrament. 263 Christus Lighaam en Bloed is , en met die woorden verbonden zyn. Dit Brood, zeggen wy, is die fchat, en geen ander, waar door Christus ons zulke vergiffenis der zonden verworven heeft. Nu word het ons immers niet anders, dan door de woorden, Q voor u gegeven en vergoten") gebragt en toegeëigend. Want in dezelve hebt gy beide , zoo wel dat het Christus Lighaam en Bloed is, als ook dat het de uwe is, als een Schat en gifce. Nu kan immers Christus Lighaam geen onvruchtbaar en onnut Lighaam zyn, dat geen vrucht noch nuttigheid mede brengt. Echter, hoe groot de fchat in zich zelfs is, zoo moet het in 't Woord begrepen en uitgedeeld worden , of anderfius zouden Wy 't niet konnen weeten noch zoeken. Daarom is 't niet met al gezegd, en maar een ydel geklap , dat zy zeggen : Christus Lighaam en Bloed is niet in het Avondmaal voor ons gegeven en vergoten, en daarom konde men in het Sacrament geen vergiffenis van zonden hebben. Want hoewei het werk aan 't kruis gedaan, en de vergiffenis der zonden gefchied is, zoo kan ze nochtans tot ons niet komen , behalven door 't R 5 Woord?  a66 Van het Sacrament. Woord? Want wat wisten wy anders daar van, dat zulks gefchied was , en ons gefchonken zouden zyn , indien men 't niet door de Predikatie of mondelyk woord voordroeg? Vanwaar weeten zy-t, of hoe konnen zy de vergiffenis der zonden omhelzen en zich toeëigenen, indien zy zich niet houden en gelooven aan de Schriftuur en het Evangelium? Nu is immers het ganfche Evangelium en Artikel van 't Geloof, Ik geloove eene Heilige Christelyke Kerk , vergiffenis der zonden , enz. door het Woord in dit Sacrament begrepen en ons voorgelegd. Waarom zouden wy zulk een' fchat uit het Sacrament laaten rooven ? daar ze doch bekennen moeten, dat het even dezelve woorden zyn, die wy overal in 't Evangelium hooren; en immers zoo weinig zeggen konnen: Deze woorden in het Sacrament zyn onnut::*" zoo weinig als ze om te zeggen niet fchuwen, dat het gantfche Evangelium of woord van God buiten het Sacrament van geen nut zyn. Dusdanig hebben wy van dit ganfche Sacrament, zoo wel wat het in zich zelfs zy, als ook wat het brengt en nuttet, wy moeten ook zien, wat voor een Perfoon zulke kracht  Fan het Sacrament. 267 kracht en nuttigheid ontfangt. Deze is't, om kort te zeggen , als boven van den Doop en elders dikvvils gezeid is,die zulks gelooft gelyk de woorden luiden, en wat zy mede brengen; want zy zyn aan geen' Iteen noch hout gezegd en verkondigd, maar den geenen die ze hooren, tot die hy fpreekt: neemt en eet, enz, En om dat hy de vergiffenis der zonden aanbied en beloofd, zoo kan het niet anders, dan door het Geloof ontfangen worden Zulk Geloof eischc hy zelfs in het woord, a!s hy zeid: voor u gegeven, en voor u vergoten: als wilde hy zeggen: daarom geef ik 't, en beveele u om te eeten en te drinken , dat gy 't u zult toeëigenen en het genieten. Die zich nu laat gezeggen, en gelooft , dat het waar zy , die heeft het: maar die niet gelooft, die heeft niets, nademaal die 't zich te vergeefs laat voordragen , en zulk een heilzaam goed niet genieten wil. De fchat is wel open gedaan, en allen bloot gelegt, ja opgedischt, maar het behoort daar toe , dat gy dien aanneemt , zeker geloovende, gelyk u de woorden zelf leeraaren. Deze is nu de geheele Voorbereiding, om  268 Van het Sacrament. om dit Sacrament waerdiglyk te ontfangen; want om dat deze fchat in de woorden ons geheel voorgeleid word, kan het doch niet anders, dan met het hart omhelst worden, want met de handen kan men zoodanige gifte nietgrypen. Vallen en bidden, enz. kan wel eene uiterlyke Voorbereiding en Kinderoeffeninge zyn , dat zich het Lighaam zedig en eerbiedig omtrent het Lighaam en Bloed van Christus houd en gedraagt, maar, dat daar in en daar mede gegeeven word , dat kan het Lighaam niet vatten noch bereiken, maar het geloof des harten doed het, dat zulk een' fchat erkent en begeert. Dit zy genoeg, behoorende tot het gemeene onderwys van dit Sacrament. Want wat verder hier van te zeggen is, eischt een' anderen en byzonderen tyd. Ten laatften, om dat wy nu het rechte verfland en de leere van het Sacrament hebben, zoo is ook heel noodig, eene vermaning en aanprikkeling, dat wy niet verzuimen, zulk een' fchat , die men dagelyks^ onder Christenen bediend enuitdeeld, dat is, dat de geene, die Christenen willen zyn , zich daar toe bereiden om dit hoogwaerdige Sacrament dikwils te ontfangen. Want wy zien zonneklaar, hoe lui en  Fan bet Sacrament. 693 en traag wy ons daartoe bereiden. Hetjis bykans eene zeer groote hoope van de geene, die het Evangelium hooren, dewelke, uit de s verdichtfelen van den Paus zyn weg gedaan, dat wy vry zyn van zyn' dwarg en bevel, gaan zy wel twee a drie jaaren heen, zonder het Sacrament, als warenze zulke fterke Christenen, die 't Sacrament niet behoefden. En fommige laaten zich daarom affchrikken, om dat wy geleeraarc hebben : Niemand zoude daar toe gaan, ten zy honger en dorst hem daar toe dwong en aandreef- Zommige brengen by, het zy vry, en niet zoo noodig, en het zy genoeg, dat zy maar gelooven; wiens meerder getal meest daar heen vervalt, dat zy geheel reukeloos worden, en op het laatfte, zoo wel het Sacrament als ook Gods Woord, ten uiterfte verachten. Wel is 't waar, 't geene wy in 't begin geleeraart hebben , men zoude niemant op geenerlei wyze tot het Avondmaal dwingen, op dat men niet wederom op 't nieuw zielenmoordery aanrechte. Dit zal men echter weeten, dat zulke menfchen voor geene Christenen te houden zyn, die zich zoo lang van het Sacrament affcheiden en onttrekken , want Christus heeft 't hem daar toe niet ingefteld,  2»ro Van bet Sacrament. (leid, op dat het voor een Schouwfpel omgedraagen wierde, maar zynen Christenen geboden, dat zy 't eeten en drinken zouden , en doen tot zyner gedachtenis. En zeker, die rechte Christenen zyn,en het Sacrament in eenige vvaerdy en prys houden, die zullen zich wel van zelfs aan» dryven. Maar op dat ook de eenvoudigen en zwakken , die ook gaerne Christenen wilden zyn, te meer mogen aangezet worden, om de oorzaak en den nood te bedenken die ze daar toe aandryven zal, daar van willen wy een weinig fpreeken. Want gelyk 't in andere zaaken, het geloof, de liefde en verduldigheid rakende , niet genoeg is, enkel te leeraaren en te onderwyzen, maar ook dagelyks het Volk te vermaanen, aldus is het ook hier van nooden, aan te houden met prediken, dat men niet traag noch verdrietig worde, alzoo wy wee ten en voelen, hoe de Duivel zich altoos* tegens dit, en alle Christelyke oeffeningen kant, en zoo veel hy immers kan, de menfchelyke gemoederen daar van dryft en afkeerig maakt. Ten eerften, hebben wy den klaren Text in de woorden van Christus: dat doed tot myner gedachtenis. Deze zyn woorden, die  Van het Sacrament k 271 die ons bevelen en gebieden , waar door den geenen , die Christenen willen zyn, belast word, om het Sacrament te gebruiken. Daarom , wie een Jonger van Christus zyn wil, met wien hy hier fpreekt, die drage zorge, dat hy deze woorden ter harte neeme, niet zoo veel uit dwang als van menfchen aangedreven, maar van den Heere Christus, om dien gehoorzaam te zyn, Gy mogt misfchien zeggen : ftaat doch daarby: zoo dikwils aïs gy 't doed, daar mee dwingt hy immers niemand, maar laat het gebruik van 't Sacrament in de vrye keur. Antwoord: 't is waar, maar daar ftaat ook niet, of zoude men 't nooit doen: ja, om dat Hy die woorden fpreekt: zoo dikwils ah gy V doed, zoo is rer echter mede belast, dat men 't dikwils doen zal; en is daarom bygevoegd, om dat hy wil het Sa. crament vry hebben, op geen'tyd bepaald, gelyk de Jooden hun Pafcha, dat ze jaarlyks maar eens, en net op den veertienden dag van de eerfte volle Maan, 's avonds moesten eeten, en geen' dag overtreden; als wilde hy daar meê zeggen: Ikordineere en ffcelle u in, een Paaschfeest of Avondmaal , op dat gy 't, niet Hechts dezen avond,  272 Van het Sacrament. avond, in 'cjaar eens, maar dikmaals zult gebruiken, wanneer en waar gy wilt, na de gelegenheid en noodzakelykheid van een ieder, aan geen plaats noch beftemden tyd gebonden zynde. - Hoewel de Paus zulks naderhand heeft omgekeerd, en een Joodenfeest daar uit gemaakt. Aldus ziet gy, dat geenfins vryheid gelaten is, als mogte men 't verachten. Want dat noem ik verachten, als men zoo langen tyd heen gaat, zonder het minfte beletfel te hebben, en de walging daar vanfteekt, nooit daar toe genaakt noch het begeerd. Wilt gy zulke vryheid hebben , waarom matigt gy u die ook niet toe, dat u geheel niet betaamd, geen Christen te zyn, noch iets te gelooven en te bidden? want dat is zoo wel Christus Gebod als het andere. Maar wilt gy een Christen zyn, zoo moet gy fomwylen dit Gebod voldoen en gehoorzaam wezen; want zulk een gebod moest u bewegen, in u te gaan, en te denken: ziet, wat ben ik voor een Christen? was ik 't, zoo zoude ik eenigfins begeeren 't geene myn Heer my bevolen heeft te doen. En zonderling, dewyl wy tot dit Avondmaal zoo traag en af keerig zyn, befpeurt men ras, wat Christenen wy in 't Pausdom ge-  Van het Sacrament, 2-73 geweest zyn , die uit enkele dwinglandy, en vreeze voor een menfchelyk Gebod, zoo zyn heen gegaan zonder lust noch liefde, noch Gods Gebod aan te zien. Maar wy dwingen en dringen niemand, en niemand behoefd het ook om onzent wille te doen ; maar dit zal u van zelfs daar toe aanzetten, dat hy 't hebben wil, en 't hem behaagt. Van menfchen zal men zich noch tot hek Geloof, noch ergens eenig goed werk laaten noodigen Wy doen niets meer, dan dat wy zeggen en vermaanen wat gy doen zult, niet om onzent , maar om uwent wille. Hy lokt u zelf; wilt gy dezen verachten, zie toe, en verantwoord u zelf. Dit zy in de eerfte plaatfe gezegd den kouden en trage Christenen , op dat zy zich zelf bedenken en opwakkeren. Want het is zeker meer dan al te waar, gelyk ik 't by my zelf wel ondervonden heb, en een ieder by zich bevinden zal, dat, door zoo een ]an°duurige ontrekking van 't Avondmaal, wy°van dag tot dag reukelozer worden en ontaarden, en het eindelyk geheel in den wind flaan , anderfins behoorde men zyn hart en gemoed te bevraagen, en zich zoo te gedraagen, als een mensch dat Gods gunst S en  fi74 Van het Sacrament. en genade gaern begeerde. Hoe meer zulks gefchied, hoe meer het hart warm en ontftoken word, dac het niet geheel verkoude, Misfchien zoud gy zeggen: hoe dan, als ik voel daar toe onbekwaam te zyn? Antwoord: deze is ook myne aanvechting, noch afkomftig uit het Pausdom , daar men zich zoo geplaagd heeft, op dat men geheel rein wierde, en God geen het minfte, dat te berispen was , aan ons vond, waar door wy zoo vreesachtig van gemoed geworden zyn, dat aanftonds een ieder aldus met verbaasdheiduitgefchreeuwt heeft: ö wee my, rampzalige, tot dit Avondmaal zyt gy geheel onwaerdig! want daar begint de natuur en 't vernuft onze onwaerdigheid op te tellen tegens het groote dierbare goed, en dan blinkt het, als een duistere Lantaern regens de heldere Zonne, of mest tegens Juweelen; en om dat zy zulks zien, wil zy niet genaken , en fchuift het zoo lang op, tot dat ze wel bereid is, zoo lang, tot dat de eene weeke de andere, het eene halve jaar het andere na fleept. Maar wilt gy daar op zien, hoe vroom en rein gy zyt, en daar naar ftreeven , dat uw geweten u niet knage , zoo moet gy nooit daar toe komen. Daar-  Van het Sacrament. 275 Daarom behoord men de menfchen te onderfcheiden. Den vryposcigen en wilden zal men zeggen , dat zy daar van daan blyven, want zy zyn niet bekwaam om de vergiffenisfe der zonden t'ontfangen, nademaal zy die niet willen, ongaern vroom zynde; maar de andere, die niet zoo woest en wild zyn, en gaern vroom waren, zullen zich daar niet van-affcheiden,of ze al anderuns zwak en gebrekkelyk zyn, gelyk ook S: Htlarius gezegd heeft: Ah eene zonde niet alzoo gedaan is, dat men iemand niet kan met rede uit de Gemeinte bannen en voor een Onchristen houden, zoo 'zal men niet van het Sacrament zveg blyven, op dat men zich zelf het leven niet beroove. Want zoo verre kan niemand komen, dat hy geen menigte van dagelykfche gebreken in het vleesch en bloed behoud. Uit dien hoofde zullen zulke menfchen leeren , dat het de grootfte konst is, te weeten, dat ons Sacrament niet op onze waerdigheid berust, want wy laten ons niet Doopen als waerdige en heilige, komen ook niet ter biechte , als waren wy S a *euT  2? 6 Van het Sacrament. rein van zonden, maar in 't tegendeel, als arme elendige menfchen, en even daarom, om dat wy onwaerdig zyn: ten zy iemand . misfchien zoodanig een zy, die geene genade en vryfpreking der zonden begeert, noch van fins is zich te beteren. Maar die gaern troost en genade wilde hebben, zal zich zelf dry ven, en niemand daar van affchrikken laaten, en alzoo zeggen: Ik wilde wel gaern waerdig zyn, maar ik kom2 op geene vvaerdigheid, maar op uw woord, om dat Gy 'c bevolen hebt, willende gaern in 't getal van Uwe Jongeren zyn, het zy met myne waerdigheid zoo als 't wil. Maar het is zwaar, want dat leid ons altyd in den weg, en belet ons, dat wy meer op ons zelf, dan op Christus mond en woord zien. Want de natuur wilde gaern aldus te werk gaan, dat zy met eenige zekerheid op zich zelf mogte voelen en liaan: indien niet, zoo wil ze niet genaken. Dit zy genoeg van het eerffe ftuk. Ten tweeden, zoo is, behalven dit Ge* bod, nok eene beloftenis, gelyk te vooren reeds is gehoord geworden, dewelke ons op het krachtigfte lokken en dryven zal. Want deze zyn de vriendeiyke en zeer lief. felyke woorden: Bat ismyn Lighaam, voor  Van het Sacrament, 277 voor u gegeven: dat is myn Bloed, voor u vergoten, tot vergiffenis der zonden. Deze woorden hsb ik gezeid, zy zyn voor geen' Hok en fteen gepredikt, maar voor my en u, anderfins konde Hy even zoo wel flil zwygen, en geen Sacrament inzetten. Daarom doe u be«t, dat gy u in deze woorden Quoor U) influit, dat Hy niets met u te vergeefs fpreke. Want hier bied Hy ons aan alle rykdommen, alle zyne fchatten, die Hy ons van den Hemel neêrgebragt heeft, waar toe Hy ons ook elders op het vriendelykfle lokt, wanneer Hy fpreekt: Matth; 11:28. Komt herwaarts tot my alle, gy, die vermoeid en heiaden zyt, ik wil u verkwikken, 't Is dan zonde en fchande , dat Hy ons zoo hartelyk en trouwelvk eischt en vermaand, tot ons eigen hoogde en beste goed , en wy houden ons tegens hem zoo weigerig, en gaan zoo lang heen, tot dat wy geheel en al verkouden en verhar. den, cn geen' lust en liefde meer daar toe hebben. Men behoeft het Sacrament niet aan te zien als eenfchadelykezaake, waar van men weg loopen zal , maar als eene enkele heilzame troostryke Medicyn, die S 3 ons  27S Van het Sacrament. ons helpt, en het leven geeft, zoq na de Ziel als na het Lighaam. Want is de Ziel genezen, zoo is ook het Lighaam geholpen. Hoe houden wy ons dan daar van zco afkeerig , als ware 't een gift , waar aan men zich den Dood eeten zoude ? Die is echter waar, dat, die het verachten en onchristelyk leven, het tot hun nadeel en verdoemenis ontfangen, want zulken zal niets goed noch heilzaam zyn; even als eenen kranken, die uit moedwil eet en drinkt, 't geen hem van den Geneesmeester verboden is. Maar die, die hunne zwakheid gevoelen, en ze gaern kwyt waaren , en hulpe begeeren, zullen het niet anders aanzien en gebruiken , dan als een' kosteïyken Teriaak tegens het gift dat ze by zich hebben. Want hier zult gy in 't Sacrament uit Christus mond ontfangen, de vergiffenis der zonden, deweike by zich heeft en met zich brengt, Gods genade en Geest, neffens alle zyDe gaven, befcherming, zekerheid en magt, tegens de Dood, Duivel,en alle ongeluk. Alzoo hebt gy van God en Christus bet gebod en de belofte; behalven dit, zal u van uwe zyde daar toe dry ven uwe eigene nood die u op den hals leid, om wiens wil zul*  Van bet Sacrament. 279 zulk gebieden, lokken en belofte gefchied. Want Hy zeid zelfs: Be fterken behoeven den Geneesmeester niet, maar de kranken, dat is, die vermoeid en beladen zyn met zonde , vreeze des Doods, aanvechting des vleefches en des Duivels. Zyt gy nu beladen , en voeld gy uwe zwakheid, zoo gaa vrolyk daar heen , en laat u verkwikken, troosten en fterken. Want wild gy vertoeven tot gy zulks kwyt word, op dat gy rein en waerdig tot het Sacrament komt, zoo moet gy eeuwig daarvan daan blyven. Want hier over vonnist Hy, en zegt: Zyt gy rein en vroom, zoo behoeft gy my niet, en ik u niet. Daarom heeten die alleen onwaerdige, die hunne gebreken niet voelen, noch zondaars willen zyn. Gy moogt zeggen: Wat zal ik dan doen, wanneer ik zulke een' nood niet gevoelen kan, of geen' honger en dorst tot het Sacrament heb? Antwoord: die geene, die zoo gezind zyn, dat zy zulks niet gevoelen , dien kan ik niets beter raaden, dan dat zy in hunn' boezem grypeu, of ze ook vleesch en bloed habben; indien gy zulks vind, zoo gaa heen, u ten voordeel, in S: S 4 l'aur  2 8© Fan het Sacrament. Pa'dus Zendbrief aan de Galaten, en gy zuJc hooren wat uw vleesch en Weed voor vruchten voorbrengen. Maar openbaar (zeid hy) zyn de werken desvleeschs, als daar zyn, overfpel, hoerery, onreinigheid, dertelheid, afgodery tovery, vyandfchap , twist, nydigheid,' toorn, gekyf, tweedracht, fecten/haar, moord , zuipen , brasfen, en diergelyke. Daarom.kond gy het niet gevoelen, zoo geloof doch de Schrift wat die daar van zegt, die zal u niet liegen, nademaal die uw vleesch beter kend, dan wel gy zelf. Ja, vorders fluit S: Fatdus in Rom: 7\ 18. Ik weet, dat in wy, dat is, in myn Vleesch, niets goeds zvomd. Mag S: PaiÜUS zulks van zyn vleesch fpreken, zoo willen wy ook niet beter en heiliger zyn. Maar dat wy 't niet gevoelen is des te «romer, want het is een teeken, dat het een melaatsch vleesch is, zonder bevoelen , en echter woed ën om zich eet Doch f als id js gy • doods, zoo geloof doch de Schriftuur die het vonnis over u ftrykt. In fomma, 'hoe minder gy uwe zonden en gebreken gevoeld, hoe meer rede gy hebt, om daar toe  Van het Sacrament. 28 c toe te genaken, hulpe en rnedicyn te zoeken. Ten anderen, zie u om, of gy ook in de waereld zyt, of weec gy 't niet, zoo vraag het by uwe Buuren. Zyt gy in de waereld, zoo gedenk vry, dat het aan zonde en nood niet feilen.zal. Want zie maar aap, en hou u als wilde gy vroom worden, en by het Evangelium blyven, en let eens daar op , of u niemand zal tot vyand worden, daar by leed, onrecht en geweld aandoen , i*em , rede tot zonde en ondeugd geven Hebc gy 't niet ondervonden, zoo laat u zulks de Schrif: zeggen,die de waereld overal zulk een prys en geiuigenisfe geeft. Behalven dien , zult gy immers ook den Duivel om u hebben, dien gy niet geheel ondertreden zult, om dat onze Heere Christus zeifs dien niet heeft konnen ontwyken. Wat is nu de Duivel? iNiets anders, gelyk hem de Schrift noemt, dan een' Leugenaar en een Moordenaar. Een Leugenaar, om het hart van Gods Woord te verleiden,en te verblinden,op dat gyuwen nool niet gevoelen, roch tot Christus komen zond. Een Moordenaar, die u geen uur lang het leven gund. Indien gy konde S s z*en»  2S2 Vbn hst Sacrament. zien, hoe veele mesfen, fpiesfen en pylen, elk oogenblik op u gemikc worden , gy zoud blyde zyn , om zoo dikwils als gy konde tot het Sacrament te komen. Maar dat men zoo zeker en onbedachtfaam heen gaat, veroorzaakt niets anders, dan dat wy niet gelooven noch denken, dat wy in 't vleesch en in deze booze waereld leven, en onder des Duivels ryk zyn. Daarom onderzoek en oefFen u zelfs wel, doorzoek u, en zie u een weinig rondom , en hou u aan de Schrift. Gevoeld gy als dan noch niets, zoo hebt gy te meer nood, cm te klagen tegens God en uwen Broeder; van die zoek raad en laat ze voorubidden, en hou niet eerder op, voor u de (leen van uw hart valle: als dan zal zich de nood wel laaten vinden, en gy zien, dat gy tweemaal dieper daar in legd, dan een ander arme Zondaar, en dat gy het Sacrament veel meer behoeftig zyt tegens het elend, dat gy helaas 1 niet ziet, of God genade gaf, dat gy 't noch meer gevoelde, en te hongeriger «laar naar wierd, zonderling wyl de Duivel zoo toezet, en geftadig laagen leid, om u te verrasfen, en ziel en lighaam om te brengen, zoo dat gy geen uur voor hem kond  Van het Sacrament. 283 kond zeker zyn ; hoe ligt mogte hy u plotsling in jammer en nood, zonder u vermoeden, gebragt hebben! Zulks zy nu tot vermaning gezeid, niet alleen voor ons oude en groote, maar ook voor de Jonkheid, die men in de Christelyke leere en 't verftand van dien opkweeken wil. Wan: aldus konde men te eerder de tien Geboden, het Geloof en Onze Vader, de Jeugd inprenten, dat zy 't met lust en ernst aanleerde, en aldus van de wiege af zich oeffende en gewende. Want heiis doch nu met de ouden bykans gedaan, dat men zulks , en anders niet , van hen verkrygen kan, indien niet zulke menfchen van der Jeugd aan werden opgevoed, die onze nazaten zullen zyn , en in ons ampt en werk treeden , cp dat zy ook hunne Kinderen wel en met vreugd optrekken konnen, en aldus Gods Woord en deCnristenheid onderhouden worde. Daarom mag een ieder Huisvader wel weeten, dat hy, uit kracht van Gods bevel en gebod, verplicht zy , zyne Kinderen te leeraaren en te laaten leeren , wat ze weeten moeten. Want om' dat zy gedoopt zyn, eu in de Christenheid genomen, zoo zullen zy ook zoo-  284 Van het Sacrament. zoodanig1 g* meirdlhip van het Saciam nt genieten, op dac zy ons mogen dienen tot nut en byfland. Wat t zy moeten doch alle neffens ons gelooven, lieJ hebben, bidden, cn tegens den .Duivel vechten. Een korte vermaning tot de BI EGT. Van de Biegt hebben wy ten allen tyden aldus geleeraart, dat zy vry zoude zyn dat wy des Paus Tirany neder gelegd, en zyns dwangs los zyn , en van de ondragelyke last bevryd, want tot hier toe is de Christenheid geen zwaarder last op gelegd, gelyk wy alle verzogt hebben, als dat men op de hoogfte doodzonde een iegeljk tot Biegten gedwongen, daarenboven'hoog bezwaard, en de gevveetens gemarteld , met menigerlei zonden te vernaaien , dat niemand heeft Rein genoeg konnen Biegten, en wat het ergfte is, dat niemand heeft geweeten wat de Biegteis, of hoe voordeelig en troostelyk; maar hebben alleen angst en hellen fmarte daar uit gemaakt, wanneer  Vermaning tot de Liegt. a8> neer men 'c heeft, moeten doen, waar van men geheel af keerig was. Deze drie ftukken zyn ons vry gefchonken , ,dat wy niet behoeven te doen uit dwang, nog uit vreeze, ook zyn wy van de marteling ontheven, om alle zonden op te tellen. Daarentegen hebben wy dat voordeel, dat wy weeten hoe men dezelve tot Zaligheide-gebruiken , tot troost en flerking van onze gaweetens. Maar zulks kan een iegelyk wel , en hebben 't helaas al te wel geleerd, dat zy doen wat zy willen , en nemen de vryheid aan , dat zy nooit behoeven te Biegten, want dat heeft men haast begreepen, wat ons wel komt, en gaat boven maaten gemakkelyk , waar het Evangelium zagt en week is. Maar zulke zwyne ( heb ik gezeid) zodanige zullen niet by 't Evangelie zyn, nog het geringde daar van hebben, maar by den Paus blyven, en hen laaten plagen en dry ven dat zy moeten Biegten, Vasten, enz. meer dan voor dezen. Want wie het Evangelium niet gelooft, en niet daar naa leeven wil, en doen wat een Christen doen zal , die zal ook daar van niet genieten. Wat zou dat zyn, dat gy wilt genot hebben en niets daar aan doen,  a86 Vermaning tot de Biegt. doen, nog daarom bemoeijen, daarom wil]en wy het zodanigen nier Prediken, ook met onzen willen n:ets van onze vryheid toegeven, of genieten laaten, maar weder aan den Paus or'zynes gelyken over laaten, die hen dwingt als een Tiran, want zodanige behooren onder het Jan Hagel; die het Evangelium niet willen gehoorzaamen, laaten wy den Cipier over, die Godes Duivel en Beul is. Maar die anderen, die haar gaarne laaten gezeggen , moeten wy met Prediken altoos aanhouden. trekken en lokken, dat zy zulken dierba-ren troostelyken fchat, door het Evangelium opgedragen, niet te vergeefs laaten voorby gaan. Daarom willen wy ook van de Biegt iets fpreeken , om de eenvoudigen te onderregten en te vermaanen Ten eerften heb ik gezeid, dat over deze biegt, daar wy hier van fpreken, een2 tweederlei Eiegt is , die wel meer moge genoemd worden eene gemeene bekentenis van alle Christenen, dat men zelfs God alleen , of den naasten alleen Biegte, en bidde om vergiffenis, 't welk ook ii 't Onze Vader begreepen is, als wy fpreeken Vergeef ons onzefebuli, ah wy verge&vcn onze jcbuldenaaren, enz.  Vermaning tot de Biegt' 287 enz. Ja het geheele Onze Vader, is niet anders als een zodanige Biegt, want wat is ons gebed, als dat wy bekennen, dat wy niets hebben nog doen, gelyk wy fchuldig zyn , en begeeren genade en een vrolyk geweeten , een zodanige Biegte zoude en moeste onophoudelyk by ons gefchieden, ons leven lang , want daar in beflaat eigentlyk een Christelyk weezen , dat wy ons voor Zondaars erkennen en om genade Bidden. Desgelyks die andere Biegt, die een iegelyk jegens zynen naasten doed, is ook in 't Onze Vader begreepen , dat wy onder malkander onze fchuld Biegten, en vergeven, eer wy voor God komen en om vergeeving Bidden. Nu zyn wy alle in 't gemeen ondér malkander fchuldig, daarom zullen en mogen wy wel opentlyk voor alle Man Biegten, en geene den anderen fchuwen , want het gaat gelyk men fpreekt , is eene vroom , zoo zyn zy 't alle te zaamen, en doed nogtans geen eene wat hy God en den naasten te doen fchuldig is, ook is benevens die gemeene fchuld ook eene byzondere, waar in de eene den anderen vertoornt heeft, dat hy den zeiven om vergiffenis  288 Vermaning tot de Biegt'e, fenis bidde, op deze wyze hebben wy in 'c Onze Vader twee vryfpreeking, dat ons vergeven is, vvat wy verfchuldigd waaren, beide tegen God en den naasten , als wy hem vergeeven en ons met hem verzoenen Boven zodanige opentlyke, en dagelykfe en nodige Biegt, is nu deze byzondere heimeivke Biegr, die tusfchen Broeders alleen ge'chied, en zal daar alleen toe dienen, wanneer ons byzondere aangelegendheden aanvegten, die ons knellen (of wroe. gen_), dat wy niet konnen te vreeden zyn, nog in 't geloof ons fterk genoeg bevinden , dat wy zulks eenen Broeder klagen, Raad , troost en flerkte haaien , wanneer en hoe dikwils wy willen, want het is niet in 't gebod begreepen , als de twee voorgaande, maar byzonder gefield eenen iegelyken dien, die het behoeft, dat hy *t tot zyner nood gebruike, en is daar van daan gekomen en geordineerd , dat Chthtus zelfs de vry fpreesing zyne Chri;.tenheid in den mond gelegd en bevolen beeft, ons van zonden vry te fpreeken of te losfcn , waar nu een hart is, dat zyne zonden voelt en troost begeerd, dat het Gods woord vind  Vermaning tot de Biegt, 289 vind en hoord , dat hem God door een mensch van zonden los fpreekt en ontbind. Zoo merk nu dat de Biegt beftaat in twee Hukken, gelyk ik dikwils gezegd heb, het eerfte is onze werk en doen, dat ik myne zonde klaage, en bes,eere troost en verkwikking voor myne Ziele. Het andere is een werk dat God doed, die my door dat woord (den menfchen in den mond gelegd) los fpreekt van myne zonden , 't welk ook het voornaamfte en edelfte is, terwyl het ons troost, en aangenaam maakt. Nu heeft men tot hier toe alleen op ons werk gedreeven , en niet verder gedagt, als alleen, hadden wy maar Rein gebiegt, en aan het noodzaakelykfte ftuk niet gedagt, nog gepredikt, even eens alsof men alleen met dit goede werk God betaalen wilde, en waar de Biegte niet op 't allergetrouwfte en volkomenfte gedaan wierde, daar zoude de vry fpreeking niet gelden, ook de zonden niet vergeven zyn. Daar mede heeft men de Lieden zo ver gedreven, dat ieder Man heeft moeten twyffe,len Rein genoeg gebiegt te hebben, (daar het dog niet mooglyk is) waar by geen geT we®-  290 Vermaning tot de Biegt. weeten heeft konnen Ruste vinden , ook niet op de vry (preeking verhaten. Op deze wyze hebben zy ons die lieve Biegte, niet alleen onnut, maar ook zwaar en zuur gemaakt, met fchaade en verderf der Ziele. Daarom zullen wy bet zoo bezien, dat wy deze twee (tukken ver uit elkander zetten en fcheiden , (namentlyk ) dat ons werk gering of klein, maar Gods woord hoog en groot te agten, en niet heen gaan, als wilden wy (Godej een kostelyk werk doen en geven, maar van hem nemen en ontfangen Gy behoefd niet te komen om te zeggen hoe vroom of boos gy zyt, zyt gy een Christen, zoo weet ik het wel, zyt gy geen Christen, zoo weet ik 't nog veel beter, 'tis daarom alleen te doen, dat gy uwe nood klaagt en laat u helpen, op dat gy een vrolyk Hart en geweeten verkrygt. Daar tce vermag ik niemand met geboden te noodzaaken, maar zoo zeggen wy, wie een Christen is , of gaarne zyn wil, die heeft hier eenen trouwen Raad dat hy heenen gaa, en dien kostelyken fchat haale, zyt gy geen Christen, of begeerd zul* ken troost niet, zoo laaten wy u toe dat u een ander bedwinge, hier mede heffen wy nu des Paus tiranny, gebod dwang alte- maal  Vermaning tot de Biegt. 29* maal op , welke wy ook niet behoeven, wy leeren (gelyk gezegd) aldus, welke niet vry willig om de vry fpreeking wil tot de Biegt gaan, die laate het aanitaan, en wie op zyn eigen werk heen gaat, hoe Rein hy zyn Biegt werk gedaan heeft, die blyve van daar. Maar wy vermaanen , gy zult Biegten en uwe nood aantoonen, niet daarom dat gy 't voor een werk doed, maar hoort wat God u laat zeggen, dat woord zeg ik, of vry fpreeking zult gy aanzien, groot en dierbaar agten, als eenen grooten en voornaamen fchat, en denzelven met alle eere en dank aanneemen. Wanneer men zulks breed en duidelyk voorfteld en daar by de nood aantoond, die ons daar toe bewegen en trekken zal, zoo behoeft men niet veel dwangs of noodiging, een iegelyk zal zyn eigen geweeten wel dry ven, en zoo bang maaken, dat het zig daar over verblyden zou om vry te worden , en zoude doen gelyk een arme elendige bedelaar, wanneer hy hoorde, dat aan eene zekere plaatze eene groote buit uitgedeeld wierd , die behoefde reen met geene ftokflagen daar heen te dryven, hy zoude wel zelfs loopen, uit alle zyn vermoogen wat hy loopen konde, dat hy 't » 5 niet  è£2 Vermaning van de Biegt. niet verzuimde , wanneer men een gebod daar op leide, dat alle bedelaars daar zouden hetn loopen, en niets meer, en zvveege (lil van 't geene men daar zoeken en haakn zoude , daar van zoude men niet veel vreuc.de npg troost fcheppen, maar het gebod nog afkeeriger worden, even als wierde het hun uit fpot en verfmading op» geleid , dat zy moeiten haar armoed en elend laaren zien. Op een zoodanige wyze hebben tot hier toe de Predikanten van den Paus, de voornaame Ryke Aalnipefen en onnoemelyken fchat gezwegen, en alleen met vleid daar op aangedreven, niet verder als dat men zoude zien hoe onrein en morzigde Lieden zyn, wie konde gaerne tot de Biegt gaan. Masr wy zegden niet, dat men zien zoude hoe morzig gy zyt en daar aan zig fpiege]en, maar dat men u mooge zeggen en raaden , zyt gy arm en elendig , zoo koom en gebruik de heilzaame geneesmiddelen. Wa neer nu iemand zyne nood voeld, zal wel zulk verlangen kfygen , en met vreugde derwaards loopen , maar die het niet agten en zelfs komen, de gene laaten uy vaaren, maar dat zullen zy weeten dat wy hun niet voor Christen houden. Zoo  Vermaning tot de Biegt. 293 Zoo leeren wy nu , hoe voornaamlvk, kosrelyk. en troosrelyke zaak de Bie,t is, en vermaanen daar ,oe, dar men zulkdierbaar goed niet veragre, onaange/.ien o;>ze groote nood. Zyt gy een Christen, zoo behoeft gy van my geen dwang o jk van de Paus geen gebod, maar gy móogt zulks deelagtig worden. Maar wik gy 't veragten, en zoo ftout en zonder biegten heen gaan , zoo fluiten wy dat vonnis , dat gy geen Christen zyt, en zult ook her Sacrament niet genieten , want gy veragt wat geen Chnst zal veragten , en maakt daar meê, dat gy geene vergeving der zonden hebben kunt, en 't is een zeker teken, dat gy ook het Evangelium veragt. In 't geheel willen wy van geenen dwang weeten, maar wie onze Predikatie n'echoord en volgd, met die geene hebben wy ook niet te doen , zal ook geen deel aan 'c Evangelium hebben , wierd gy een Christ, zoo zoud gy verblyd worden", dat gymoogt over hondjrd meil daaron loopen , en u niet laaten noodzaaken , maar komen en ons dwingen, want daar moet de dwang om gekeerd worden, dat wy in 't gebod, en gy in de vryheid komt, wy noodhaken memand, maar leiden dat men on, tood3 zaakt,  eo4 Vermaning van de Biegt. zaakt, gelyk men ons dwingt dat wy Prediken en Sacramenten uitdeelen moeten. Daarom wanneer ik tot de Biegt vermaan, zoo doe ik niet anders, als dat ik een iegelyk vermaan een Christen te zyn, wanneer ik 't daar heen gebragt, zoo heb ik u ook wel rot de Biegt gebragt Want wie daar naa verlangt,dat hy gaerne een vroom Christen, en van zyne zonden los , en een vrolyk geweeten hebben wil, die heeft aireede den regten honger en dorst, dat zy naa bet biood fnakten, gelyk een gejaagd Hart van de hitte , en van dom brand, gelyk de 42 Pfalm getuigd ; Gelyk een Hart fchreeu-ivt na versch water, zoo jchreeuwt myne ziele God tot u, ziet dat is regt van de Üiegt geleeraart, zoo konde men lust en liefde daar toe maaken , dat de Lieden toekomen, en ons na loopen , meer als wy gaerne hadden, de Papisten laaten wy plaagen en martelen hun en andere Lieden die zulken fchat niet agten, en hun zelfs toefluiten, maar laat ons de handen opheffen, God loven en danken , dat wy tot zodaanige kennis en genaade gekomen zyn. Amen. BY-  BYVOEGSEL O F UITTREKZEL VAN DEN ZAKELYKENINHOUD DEZES CATECHISMUS. O p zoodanige maniere waare nu de gsheele Catechismus, die de plichten tegen God, tegen den Naasten en ons zelve bevat en in 't kort begrypt, befchreven, en de wil van ons Opperheer, achtervolgens alle Geboden verklaard en ons onder'toog gefteld; om duidelyk te konnen zien: hoe oneindig God het goede te vergeld-n, en 't kwaade te ftraffen ernftig van zins is en ons tot een hoofd, gebod gefteld heeft: Gy zult liefhebben God uwen Heere, van gan'cherhane, van ganfcher zi-le,van ganfchen gemoede; gy zult uwen naasten liefhebben als u zelven. Matth. XXII. 37 40. Vreest God, en houd zyne Geboden; want zulks betaamt alle menfehen; want God zal alle werken voor het Gerichte brengen, dat verborgen is, het zy goed of kwaad. Ecclef. XII. 13, HOm ons nu verder meer en meer van de waarheid, T 4 tef.  Byvoegzel of Uittrekzel van den ^ teffens ook van den uitgeftrekten grooten omtrek, gn de gewichtigheid van deze Geboden en Goüde. lyke Leere op zyn volkomenst te overtuigen, en een duidelyk en onvergetelyk denkbeeld daar van in onze Ziele te brengen, willen wy ons oog op de eerfte Tafel, en wei in 't byzonder op het eerfte Gebod vestigen, en ernftig betrachten , dat in 't zelve verboden is: De menigvuldige aart van Afgoderye; indien men in plaats van God of neven God, zich Goden maakt en verzien, en zyn vertrouwen op Schepfelen field; naar Exod. XX. 3, 4, 5, Jer. XVII. 5. Col. III. 5. Phri.III.19. Door Toverye; wanneer men door ongoddelyke en teffens buitengewoone handelingen en middelen, fchade te doen, of wat voordeel te verkrygen, zich benaerfligt. Exod. VIL 11 , 12. 22. Deut. XVII. 10, 11. Gal. V. 20. Apoc. XXI. 8. Door Waürzeggen en bygeloovig Zeegen fpreeken. Lev. XIX. 28, 31. Ach XVfl. 29. Door Aanroepinge der Heiligen Jef. LXIU. 16. Apoc XIX, 10. Door Eigenliefde en Hovaardye; wai neer men zich aan het bevel van God niet wil onderwerpen. Exod, V. 2. Prov. XVI. 18. Matth. XXIII. 12. 1 Cor. IV. 7. Wanneer men God af beelden , of'op ergens eene maniere hem door beelden wil dieren. Exod. XX. 4. Jef. XL. 18. 25. Rom. I. 23, 25. Apoc. IX. 20. Door allen zelfs verkozenen en tigenwilligen Godsdienst, die geen dienst, die geen bevel noch grond in 't Woord van God heeft. Nunj. XV. 39. Deut. XII. 8. 31. Matth. V. 24. Apoc XXII, 18, 19. Indien men den Naam Gods zonder eerbied en tot een kwaad oogmerk gebruikt. Gen. III. 4. Ps- L, 16, 17. Matth. V. 37. Jsc. V. 12. In 't tweede Gebod worden wy gewaarfchouwd voor  Zakelyken Inhoud dezss Catechismus. voor het Vloeken en Gods lastertnge, nanentlylc: indien men zich ot zyn' Evennaisten iets kwaads toewenscht, en God zoodanige dingen to?fchrvft, die tegen zyn Woord en Natuur zyn. Lev, XXIV. 10-17. Mare. III. 29. Veel meer moeten wy onzen Naasten goeds wenfchen. Rom. XII. 14. Maar ook het Uil zwygen , wanneer men vloeken hoort, en zich niet tegen kant, is zonde. Prov. XXIX. 24. Ephef. V. 11. Insgelyks een' vallenen Eed en licht, zinnig zweeren. Lev. V. 4. Mal. III. 5. Matth. V. 3437. Matth. XIV.9. Jac.V. 12. Maar eenen recht, maatigen Eed te doen is veroorloft. Deut. X. 20. Hebr. VI. 16", En Afval en Verloochening van de Goddelyke Waarheid op 't fcherpfte rerweeten. Zeph. I. 4. 6. Matth. X. 32 , 33. Luc. VIII. 13. Volgens het derde Gebod hebben wy de groote verplichtinge op ons, op geenerlei wyze den Godsdienst als een' onverfchilligen dienst aan te zien, de Predikatie te verzuimen,en duihet WoordGodi te verachten, Num. XV. 31. Hof. IV. 6.Joh.VIII. 47. Heb. X. 25. Insgelyks blyft de arbeid op 's Heeren dag verboden, Exod. XXXI. 14, 15. Jerem. XVII. 21. Hebr. IV. 10. Edoch de werken van de Nood en der Liefde wordeu niet verboden. Matth. XII. ia. Luc. XIII. 15. en XIV. 5. Ook is de nalatinge van 't naerftige betrachten en leezen des Woords Gods en van geesteiyke Gezangen te. gens den bevel van God, Joh. I. 8. Ps.XXVil.8. Joh. V. 39. Co'. III. 16. Ook zyn niet na te laten de plichten van liefde tegens de armen , zonderling de Aalmoesfen, Lev. XIX. 34- Amos V. 11, en VIII. 4. Match. VI. 3, 4. Luc. XII. 33. De eigenfeharjpen en deugden van de eerfte Tafel, biflaan in erkentenis van den waaren God; T 5 ia  Byvoegze! of Uittrekzel van den in kinderlyk Vertrouwen en gegronde Hoop op ©od; in waare Vreeze en Hoogachtinge tekens God; in ootmoed, verduldigheid en gehoorzaam' beid, ïich aa God en zyn Woord te onder werpen; ook in Geduld door eene boetvaerdige en geloovige aanroeptrge alles van God te bidden en te verwachten, Ps: XIII. 6. en L. 15. en LXXIIi. «3 28. Joh. XVII. 3. Indien wv nu de plichten ontrent God, in der daad als plich en aanfchouvven, en hiinne gewichtigheid met alle hunne gevolgen ryplvk overpeinzen, en oprecht ter harte neemen , zoomoeten on» ook die daar uit fpruitende plichten, omrent onzen Evennaasten , onmoogelyk onverfch'l.ig konnen blyven; want in 't laatfte iiggen de gevolgen van 't eerfte; dat die geene, die zynen Broeder nieten bemind, ook niet zeggen kan , dat hy God beramne. Want de uitoeffeniryg zo wel, als de nalaatiru vaa eene handelinge heeft haaren toereikenden grond. De grond van 't goede is in God, en de grond van 't kwaade buiien God te zoeken: leid nu de grond van onze handelingen in God, als in het heiligde Weezen ; zoo zyn de handelingen en ook dierzelven gevo gen goed, en 't tegendeel doet zich niet denken ; daar en rejen, wanneer hem de grond van onze 1-anHelingen buiten Goj bevind , moeten ook de handelingen buiten God , dat is, kwaade; en haare gevolgen van dezelve iraniere , namentlyk kwaade zyn. En wil en wy maar op den politiken toeftand onze oogen vestigen, en den zedelyken voor een weinige aan de kant zetten, zoo vinden wy duizenden van redenen, die ons in der daad, ook tetjens onzen eigenen wil noo lzaaken, andere menfchen aa» ons verplicht te maken, en hun lieden diende van liefde,  Zakeljken Inhoud dezes Catechismu. liefje, van vriendfchap en van nood tebewyzen; orn ook van hui lieden, wanneer wy in dezelve ongelukkige gevallen zouden genaken, en den byftand van onzen Evennaasten noodig hebben, wederzydfe hulpe te konnen verwachtea en hoo. P~Op zulk eenen wederzydfen dienst grondvest ook de geheele Somma van de Tweede Tafel; indien ons Mhttheus met deeze woorden van onze plicht gewag maakt en te binnen brengt, Matth. VU. 12. Al wat gy nu wilt, dat u de lieden do:n zuii;n, doet gy hen dat ook; dat is de Wet eti de 1 ro- ^Het'eerfte Gebod van deze Tweede Tafel leert ons de plichten van Kinders, en die in de plaatje. v..n Kinderen zyn , ontrent hunr,e Ouders en alle die geene, welke aan Ouders plaatze zyn, en verbiedt de ongehoorzaamheid en tegenkanting van de Kinderen tegen hunne lighamelyke Ouderen, Lev: XIX. q. en XX. 9 Prov: XIX. 26. en XX. 20. Matth: XV. 4. Eph: VI. 1, s , 3. Verder de gehoorzaamheid van de Onderdaanen'ontrent hunne Overheid, Exod: XXII. am: II: 2013. Co: IV. 1. Volgens d.: GenoJ zyn wy fchuldig, dat men aan de Voorgemelde alle gehoorzaamheid en gewilligheid (indien het niet tegen Gods Gebod aanloopt , Aft: V. 29. : ook alle liefde , eer - en getrouwigheid bt.wyze, voor ze bidde, zich onder hunne tucht onder .verae. en met hu:ne gebreken gedu'd hebbe. Prov: XV. 5. en XXVIII. 24. Eph: V. ai. 1 Tim: V 17. Tic 11 2. 4. Ouder-en Voorgefielde moeten ook hunne Kinderen enOndeihoorige, beminnen , verzorgen en hunne tyJe.'yke en eeuwige welvaart b--vorderen, Eph: VI. 4. 1 Tim: V. 8. l it: II. 4 io. Het Tweede Gebod van de Tw.ede Tafel han. deld van den dooJflag, toond de menigvuldige wyze tot eeoe ernftige waarfchouwing aan ,en eerbied den citweudijjen doodfhï d or het aelaat, Gen: IV. 6. Irsgelyks roor W.o'den, P-: LU. 5. en LXXXII. 4. Matih: V. u En in der 'aad, door wsperen en fenyn, Gen: IX. 6. Nuk: XXXV. 16. a Sam: XII. 9. Gelyk ooü den inw^ndi^en door haat , nyüigheid , gnmn igheid , toorn, wraakgierigheid enz P«: IV. 5. en XXXVII. 8. Matth: V. 22. Ron-: XII. 19. en XIII. 13. W.rders . wanneer men zich uit onverduldighcid en vertw^frllrg den dood uewersebt 01 zelfs dood, 2 Sa:r:XVII 23. 1 Chron: X. 8. Jon: IV. 8. Vat. 's gelyken, wanneer men God verzoekt, en z;i.h zonder noodzaaklykheid in peiykei geeft. Manh: IV. 7. Rorn: XIII. 14.  Zakeïyken Inhoud dezes Catechismus. 14. Ook, indien rren den Naasten in zyner nood niet te hulp komt, en wanneer men hem de levensmiddelen onttrekt, Prov. Xt!. 10. en XXI. 10. 13. en XXIV. it, 12. Matth. V. 7. Jac. II. 13. De Deugden van dit Gebod zyn dierhalven , liefde , vrede , verduldigheid , zichtmaedigheid, gewilligheid ook ontrent den er^flen vyand, naar Prov. XVI 24. 32. Matth. V. 24 , 25. 44. en VII. 12. Het derde Gebod van deeze tweede Tafel verbied in 't algemeen onkuifche gedachten, Matth. V. 28- Onkuisch gebaat, Prov. V. al. en VII. 10. Phil. Iv". 8. Onkuifche woorden en gezangen. Eph: IV. 29, 30. en V. 4. Onkuifche daaden;als hoertry«, overfpel , b;oedfchande, enz. L?v. XX. ii- 15. Den'. XXIII. 17, 18. Col. III 5, 6. Hebr. XIII. 4 Dertele Meeding, D^ut. XXII 5. Jef. III. 16 , 17 1 Tim. II. 9 , 10. Aües 't geene den mensch tf)t rlorteih-iT aanzetten kan; by voorbeeld booze gezeüch^p, dronkenfchap, luiheij en lediggans, en?.. Gen. X'X, 31-33.2 Sam. XI. 2.4 Rom. XIII. 13. Enh. V. 18. Volgens dit Gïbod moet dierhalven naerftig ge«effend worden , eene reine en beftendige li.'fda onder Ec^te liiden, en een zedig 4 eerly< en met fchaamte verkmcht leven ontrent ieder een; Gen. XXXIX 7. Julic XL. 39, 1 Thesf. IV. 3 7. Hebr. XIII. 4- Het vierde Gebol van d?ze Tafel verbied ons allen dieflbl, ïoo d.;n opeitlyken als heime'yken, Exod XXI. 16. en XXII. 1, 3, 4- Lev. XIX. 11. 13- 35 L'IC 11L M- Eph. IV. 28. Dm bedrog in koopmanfchap, handel en ommegang, zbometöh'gelyk gewicht, elle, maat, bedorve waaren, enz. ja  Byvoegzd ef Uitirekzel van den ja ook alle ongelykheid , Lev. XIX. 35, 36. es XXV. 34 38. 1 Cor. VI. 8-10. 1 Thesf. IV. 6. Dus ook de gietigheid en den woeker, Exod. XXII. 25. Ps. XV. 5. Matth. XVI. 26, 27. Col. III. 5. Scbsndelyke verkwistinge door luijeren , zuipen, fpeelen, brasfen enz. Prov. VI. 9.11. en XXI. 17. 25. en XXIII. 20, 21, 29. 30. Luc. XV. 13. Gai. V. 21. Ontrouwelyke arbeid; ook indien men den arbeider zyn loon te rug houd, het geleende niet ■ weêr oin geeft , en het verloorene niet tot zyn' heer en eigerdomsbrer brengt, Gen. III. 19 Exod. XXII. 7-14. en XXIII. 4 Lev. XIX. 13. Matth. XXV. 30. Jac. V. 4. De Leenngen en Gevolgtrekkingen van dit Gebod beftaan 'er in ; dat men in zyn beroep en werk trouw zy , gerechtigheid beminne, van de vergenoeglykhtid, de fpaarzaamheid en ordentelyke huishoudinge zich benaerfiige, willevaerdig on. trent den Naasien zy en aan de armen goed doe, Ps. CXXV1II. 2. Prov. X. 4 en XII. 11. 12, 24. 27. en XIII. li. en XXX. 8, 9. joh. VI 12. Phil. IV. 11. 2 Thesf. III. 11,12. Hebr. XIII. 16. Het Vyfde Gebod van de Tweede Tafel brengt ons onder 'c oog, dat verboden zy : alle leugenen , 't en zy dat ze beftaan in valfche en verzierde verte!lirgen of verioogcheningvandedaad, of indien men zyne belofte niet en houd, Gen. XVIII. 15. Exod. XXIII. 7. Lev. XIX. 11, u. Ps. V. 7. en XV. 5. Ptov. VI. 19 Matth. XXVI. 72. Col. III. 9. Valfche aanklagte en valsch vonnis in 't gerecht; ook ontrouwe Rechtsgeleerden, die zonder gewete handelen , Exod. XXIII. 6-8. Prov. XVII. 15. en XXIV. 28. Joh. VIL 24. Ins. geiyks het befpotten, fmaaJen en lasteren, achterklap-  Zakelyken Inhoud dezes Catechismus: klappen en kwaaden naam maken , Lev. XIX 1(5 iS. 2 sam. XV 3. Ps. V. 7. Ps. XXII. 7,8 Ps. L. 19, ïo. Prov. IV. 24 Luc. VI. 3;. Rom. III. 13. Van 's gelyken dat ftilzwygen , indien men den Naasten lasteren hoort, Prov. XX. 10 Mattb. VII. 12 Niet minder de ontyuiae praats ; indien men alles naklapt, of iemand al te veel vleid: het 00renblazen, en wanneer men goede woorden uit een valsch harte geeft 1 Sam. XVIII. 17. Ps. XXXIV. 14. Ps. XLI. 7. Prov. XXV. 8-10. Matth. II. 8. 1 Pet. II. 1. Het blyft ons dierhalven deze Leere over; voor onze fchuldigheid en verplichtinge te moeten achten : de waarheid altyd openhartig te zeggen, oprechtueid te beminnen en fecreet te weezen; des Evennaasten eere en goeden naam te zoeken redden ; alles op zyn best en oprecht duiden en uitleggen, ook zelfs na een' goeden naam trachten, 1 Sam. XIX. 4 Prov. X. 12. en XXII 1. 10. 11. a Cor. XIII. 8 Ephef. VI 14. 1 Thesf. V. 14. De Somma des Negenden en Tienden Gebods al te naauw met het Zesde en Zevende verknocht, en reeds breedvoerig genoeg afgehandeld en verftaanbaar gemaakt zynde, geeft ons occafie, tot het befiuit van deze Geboden te;ftond over te gaan, en '1 zelfde met ernst te betrachten, en ons oog naauwkeurig noch eens op het Verbod van alle booze gedachten en zondige lusten te vestigen, Gen. IV. 7. Mich. II. 1. Rom. VI. 12, 13. Jac. I. 14, 15. Aldus wil het befiuit, dat wy eenen haat en afkeer tegen alle zonden verkrygen, en alle lust tot die zeiven uitdelgen, en onze goede werken toonen znllen, Ps. CX1X. 104. Jef I. 16. Matth. V. 16. 48. Rom. VII. 22. De Leeringen uit de Wet van God  Zakelyken Inb oud dezes Catechismus. God zyn voor 't eerst: Dat elk eene overtredinge van de Wet den vloek verdient, Deut. XI. 26-28. en XXVII. 26. Matth. III. 10. Rom. J.I. 9- en VIII. 3. Vorders, dat niemand de Wet volkomen houden kan, Gen. VI. 5. en VIII. «. Jef. LXIV. 6. Rom. III. 23, 24. en VIII. 7. Insgelyks, dat niemand daar door kan zalig worden, maar door 't Geloove aan Christus, Ps. CIII. 3- 9« i°- JohIII. 16. 18. Nochtans is de Wet goed ; want ze toond het goede aan, en waarfchouwtteffensvoor 't kwaade , Ps. XIX- 10 12. Ps. CXIX. 2 5. HRom. m. 20. Gal. III. 24. Verder is geleeraard ; waar op zich de geheele Geboden Meunen, zoo belofte van 't goede als ook dreigement van de ftraffe over bet kwaad: dat de grond van onze gelukzaligheid op 't Geloove in God , en op 't achtervolgen van zyn Woord beruste', en dat hy uit enkele liefde tot ons menfchen, om ons maar gelukzalig te konnen maken, van zyn eige Zoon niet gefpaard, maar in den dood tot verlosfing van de geheele waereld daar heen eegeeveu heeft, aldus, dat hy ons het verdienst van Christus door 't Geloove toe rekenen , en ons cm diens wille niet en verwerden, maar van zyne genade en ontferminge , gelyk een iiefderyke vader en God deelachtig maken wik dat hy imrrers ons ook zynen H. Geest en vermogen wil fchenken , om zoo wel trek en lust ïn 't goede te vinden', en in ons te werken, als ook in 't zelve toe te neemen en groot te worden. Het Geloove is dierhalven het gewichtigste ftuk; dewyl zender het zelve nierrmnd zalig kan worden , Joh. 1H; 18. 3*5- Hebr. XI. 6. Ook grond zich het waarachtig Geloove op den drieëenigen God,  Zakelyken Inhoud dezes Catechismus. God, maar zonderling op Jezus Christus den Gekruis en; waar van in 't vervolg breeder. De Eerfte Artikel van deScheppinge verhandelt: a , fit ,een' Eenigen God in 't Weezen; maar de Andere,den Zoon; en ^ Derdejf» God de' Schepper en Onderhouder van alle Schepg,°edn fzoo van de "delyken als onvernuft.g.n en St 'dlï! ons zondennen w, niets^adelyks ontmoeten kan, Thren. IU 37 |( t ookhón« V9ade 'volgenfde^ch^ping OnÖiïenjerlosfing »^*ffiï ^Gor^ouLn "b^eede Artikel, van de Verlo.floge , vereist een waarachtig Geloove, 't welk op God e zonderling op Jezus Christus, den Gekrimten, e ondves dus, dat ons zyn verdiensr, al» ons f g" Si'enst toegerekend en door Hen. God me ons verzoend word: Maar dat wy ons ook overtuigd houden, dat Jezus Christus Gods Zoon >s, dien de Vader'van eVnrighdd af op eeneon.onbegrypelyke maniere gewonnen heeft , Fs. n. 7. Prov Vlll. 23. en Matth. XVII. 5 J°h.I. i4- j8Ir„°dat hy aldu's waarachtigen God mitsgade. den^ Vader en Heiligen Geesazy. J«uXXUl-5 '0,K°1^;  Byvoegzel of Uittrekzsl van den IX. ; i Joh. V. ao.ai. Ook is Jezus Chriitu* eeR waarachter, en recbtvaerdigen Mensch van Maria de Maagd, zonder roedoen van een Man, in den Ten' m^ÏTvJ* H Gee«« gebooren, 35; A dus Is hy God en Mensch i" een'Perfoon, ft« < \f,R°m- 1X- 5' 1 Cor* VIIL «• ' T.m «. 5. * Volgens zyne Menschheid heeft de Zoon Gods ge'eJ n onder Pontius Pilatus, indien hy gegeefeld, gekrutst, gelrorven en begraven ge wor- fvvrr J!; XJAX n' Tef- LIJI 5- IX Marth. XXVII. 59, 6o. Luc. XVIII. 31. 33. en XXIII ft 4£' JD'Twlyks? 'iat ^ "edergedwld is ter hellen, Eph. IV. 9. 1 Petr. m l3, 10>20> Evea eens is hy ook opgereezen ,en derden dage, en levendtg u,t het graf cen voorfchyn gekomen, P>. XVL ,0 ft. Aft. X.-4o, 41. 1 Cor. XV. / Van , ^elyken is. hy., na dat hy Veertig dagen op d aarde gewandeld had, zieniyk ten hemel or> gevaaren , en zit ter rechte, h nd van zynen vf der Ps. XLVII. ft en CX. , Mart:. XVI Aa. I. 3 9. Niet min 'er zai hy aan den jongftea dage wederom komen , te n0rde len de evendtge en de dooden, Jef LXVI. ,5, l6, 2 c£ * 10. Jud. V. 14, 15. Alle deze bewyzen van zyne Goddelykheid en Genoegdoeninge aeven ons redenen, Cnristum als onzen eenigften horg, re( ht te leeren kennen,' ,« ft M"en 'f bem'nn"n' ons venroHwen oP hem te lrelh-n, den ouden mensch te dooden, den nieuwen te v.rwekken, her hemelfche te zoeken,e„ hem voor zvne VHotfin,e dankbaar te zyn; op dat wanneer hy komt om te oor eelen, lvv niet «et fchandea worden, Luc. XXI. 34,36. Rom. VI.  Zakelyken Inhoud dezes Catechismus. VI. 2. 4- 6. Colof. I. aa. 28. en III. i. 2. 5. Tit*. ïï. IJ > ia« 14- . _,. . Befchouwen wy nu het verdienst van Christus als voldoende , zoo konnen wy geenzins onverfchillig , maar ten hoogden verblyd weezen, dat zulk een voldoend verdienst ons, als ons Eigendom, in 't Geloove zal worden toegerekend ; ja wy fcheppen ook eenen waaraehtigen en heilzamen troost, zoo wel uit den ftaat van zyne Verneederinge, naar Rom. V. 8.10. en VI. 8. en VIII. 32-34. Hebr. II. 14, 15, li, > 8- en IV. 15, 16. 1 Joh. IV. 9, 10. Als ook uit den ftaat van zyne Verhooginge , Luc. XXI. 27, 28. Joh. XIV. b, 3. 19. Rom. VIII. 10, 11, 33- 34- De Derde Artikel, verhandelende de Heiligmaking", leert ons de derde Perfoon van de IJ. Drieëenheid , namentlyk den Heiligen Geest, zynde waaraehtigen God van eeuwigheid af, nader kennen , Matth. XXVIII. 19. 1 Cor. XII. 4, 5, «• De H. Geest heiligt en reinigt ons van zonden, werkt het Geloove, Gebed en andere Genadegaven in ons, daarom hy zoo wel een Leeraar als Trooster genoemd word , Zach.- XII. 10. Joh. XIV' 16, 17, 26. Gal. V. 22. Joh. XV. 26. Ook heeft God zyne Kerk op Aarden, dewelke van den H- Geest beroepen word , en gemeenfchap heeft met de Heiligen in den Hemel, Jef. LIX. ai. Matth. XVI. 18- Aft. IX. 31, Eph. IV. 3. 6. Ook moeten alle Menfchen , zonder onderlcheid, op den jongften dagvoer 't Gerecht, fommige komen in 't eeuwige leven, fommige in d'eeuwige kwaal en pyn , Dan. XII. 2. Matih. XXV. 32. enz. Apoc. XX. 12. enz. Gelyk als in 't eeuwige Leven onunfpreekelyke Wydfchap zyn zal; zoo zal ook r V 2 de  Byvoegzel of Uittrekzd van den de kwaal der Verdoemden onuitfpreeklyk zyn. Jef. LXVI. 24. Ps. XVI. 11. Mare. IX. 44.46.48. 1 Cor. II. 9. Hoe menigvuldiger en hoe meerder gegrond, dat onze erkentenis van de waarheid van onze Christelyke Leere, en van dien,, naar zyn Weezen,eenigen; maar volgens de Perfoon, Drieëenigen God is; hoe grooter zal en i.ioet ons Vertrouwen en tef« fens onze gehoorzaamheid tot dit liefderyke Op. perweezen worden, 't welk zich door zoo veele onta'lyke en onwaardeerbaare weldaaden, aan ons heeft geopenbaard. Gelyk als nu de Vader door de Scheppinge en Onderboudinge; de Zoon door de Verlosfinge, zich hebben te erkennen gegeeven; zoo heeft ook de H. Geest zyne weldaaden aan ons betoond, door de Heiligmakinge en Wederge, boorte; als waar van Paulus zegd, Rom. VIII. 9. Gal. V. 16, 17. Gelyker wyze worden wy vermaand wegen de Christelyke Kerke en Gemeenfchap det Heiligen, Ps. XV. 1, 1. Jef. IV. 3. Rom.XII. 13. 16. 1 Cor. XII. 26, 27. Insgelyks wegen Vergeevin^e der zonden, Joh. V. 14. Act. X. 43. Ps. XXXII. 1. Zoo ook wegen opilandinge van 'c Vleesch , Joh. V. 28 , 29. En wegen de hoop van 't eeuwige leven, 1 Pet. I. 4. Her uit volgt nu de vertroouinge, dewelke .wy uit de Heiligmakinge des H Geestes fcheppen , naar Eph. I. 13, 14. 1 Job. III. 24. En ook uit de hoope des eeuwigen levens, 2 Cor. IV. 17, 18. Joh. XVII. 14. Ten Derden is ons aanbevolen het Gebed en 't Vertrouwen op zyne hulpe, gelyk 'er gefchreeven Itaat, Ps. L. 15. Roept my aan in den nood, zoo wil ik u redden, zoo zuitgy my pryzen— bidt, zoo zal u worden gegeever,. E:nüelyk wordt ons ook  Zakelyken Inboud dezes Catechismus. ook geleerd; dat het Gebed alleen op en tot G«d .gerecht zyn moet, en wel in een kinderlyk vertrouwen, gelyk als tot een' Vader, 2 Sam, XXU. 7. Jef. XLII. 8. Luc. XI. a. Joh. IV. 24. Ook heeft God belooft; te willen hooren het Gebed van de Geloovigen, Ps. XXVII. 8,9-XXJ"V; 18, 19. en L. 15. Joh. XV. 7 en XVI. 24. Het Gebed moet in 't Geloove gefchieden, in waarei» aandacht en ootmoed, met eens te zeggen, in den Geest; doelende op het verdienst van Jezus Christus, Ps. CXLV. 18, 13. Jer. XXIX, ,3 Mare. XI. 24. Joh. IV. 24. Ook moet men met het uebed aanhouden, en met verduldigheid het einde afwachten, en God niet tyd,noch perk,noch paal zetten en voorfchryven, 1 Reg. XVII 20. 22. 2 Reg. IV. 33. Maith. VI. 9' i° en XXVI 3941.'42 44. Men kan t'allen tydenenaau alleplaatfen bidden en danken. maar voornaamentiyk in t Gods huis, 1 Reg. VIII. 28 30. P-XXVU 5- 7Matth. XXI. 13. en XXIV. 42. Joh IV. 21. 23. Ook zal men voor alle menfchen bidden: ja ook voor zyne vyanden bidden- Jer. XXIX. 7. Matth. V- A4- 4S. Een vroom ZebilX heeit groote kracht en werking, Ps. CXXXVIIl. 3. Matth. VII. 8. Joh. XVI. 23. De Voorrede van 't Gebed des Onze Vader leerd ons hemelfche gedachten te moeten he'iben . wanneer wy rechtvaerdig willen bidden, Ps. CXV. 3. Tef LXI11. 15, 16. Ook moet men met een kinclerlyk harte bidden, Ps. CIII. 13- Jef- XLIX, 15. Rom. VIII. 14. IS- , , rr Eindelyk leert ons het Gebed des Heere zelts bidden; namemlyk , de naame van God, dat is, God zelve, zyne eigenfehappen en wetken, moe> V 3 ten  Byvoegzel of Uittrekzel van den ten van ons ais heilig erkend , geroemd en ge» preezen worden , Ps. XXXIV. 2. en CXV. 1. s. Matth. V. iö. Rom. X. 13. 15. Vorder moeten wy bidden , dat ons God door zyn Woord en Geest regeeren, en in zyn genade Ryk tot zich nemen wille, op dat wy ook tot het Ryk van de Heerlykheid mogen komen , Ps. CIII. 19 Luc. XVII. 20, 21. Rom. XIV. 17, 18. Col. I. ia, 13., Insgelyks bidden wy, dat ons God wille bereid maken, van onzen wil af te Ikan, en Gods wil zoo gewillig te doen , gelyk de Engelen in den Hemel ; by voorboeld: aan Christus te gelooven, een heilig leven te voeren , en gewillig te lyden, Ps. CIII. ar, 22. Ps.CXLIII. 10.Joh. VI. 40. Gal. V. 24. 1 Thef. IV. 3. 6. Hebr. X. 36. Onder de bede van \ dagelykfe brood begeeren wy, dat ons God met alle tyde'yke en lighamelyke nooddruft wil verzorgen, op dat wy dies te meerdere redenen hebben, hem te danken .Deut. VIII. 10 12. Ps. CXLVII. 9-14. Prov. XXX. 7.9. 1 Tim. IV. 3-5. en VI. 6. 8. Zulks nu gefchied: wanneer God de arbeid zegend en de neeringe onderhoud, Prov. X. 22. Wanneer hy de fpyze laat gedyen, en vreede en ruste fchenkt, dezelve te gebruiken, Ps. CIV. 28. En wanneer by ons een genoeglyk en vergenoegd hart geeft, Prov. XXX. 7 9- 1 Tim. VI, 6. 10. Ook fineeken wy vergiffenis der zonden om Christus wille, en belooven eene broederlyke verzoeninge en hartelyke vergeevinge, Ps. XXV. 18. en XXXII. 1. 2. 6. Matth. VI. 14. 15. Luc. VI. 35. 37. Insgelyks bidden wy volgens de zesde bede, dat ons God door zynen Geest, tegens den Sathan, de Waereld en ons ei. gen Vleesch, 't weik alles t'zaamen niet ophoud ons  Zakelyken InTmi dezes Catechismus. ons aan te vechten , onderhtrHen en be^tfflHi wil, Ps. XVIII 18, 19- XCL 3.4- H 'v Prov I. to. t5. t6; Matth. XXVI. *Ü ftom. VII. 32, 23. Eoh VI 12, 13- Het Beflalt leert, dat men Gods Naam pryzen, en zyne heerlykheid looien zal, i Chron. XXX. io k' P< L 23. 1 Petr IV. H, Apoc IV.9-11. Het woord, Amen, toond een geloovig vertrouwen aan, 't welk wy hebben, indien wy nle- in t minst a*n de verhoorde twyffeL-n, Matth. VI., 7. en XXI. 2ï. Mare. XI. 24- Ten Vierden en Vyfden zyn ons de middelen van de genade tot Zaaligheid duidelyk getoond en voorgefchreeven, zoo wel mits he- Sacrament van de. H Doop, als ook van *t H Avondmaal; teffens ook het nuttige en rechte gebruik van deze Sacramenten , en in 't bvzonder opgegeeven , getoond en beweezen gewor len , da- wederom het Geloo. ve dat noodznkelykft, ftuk van deze Sacramenten zv dewyl nethes: Wie geloofd en gedoop: word, die zal zaalig worden — Wie aan dezelve woorden geloofd , die heeft wat ze zeggen, en ho > ze luiden, namentiyk vergevinge der zonden ——toch die is recht waerdig en WH gelchikt, die t Geloove heeft aan deze woorden : Voor u gegeven en vergot-n tot vergiffenis der zonden. De H Doop is niet Hecht water; maar een Sacrament des Nieuwen Testanvnts ,'t welk ons verzekejd dat wy leden van de Ketk, met het Bloed en den Geest van Christus van alle zonden aU««atTcten. en in de kindfehap Qöds Op en au. «nomen -yn. Jef. IV 4- Ezech- XXXU Aft XXII 16. 1 Cor. XII. 13 Eph V. ii, 26. Tit III ■;. 1 Ion. V. 8. De Doop zal ons herm33 v 4 Beren  Byvoegzel of Uittrekzel van den neren van een nieuw leven, Rom. VI.3 , 4. Col. II. 11 , 12. Ook is de H. Doop noodwendig, fchoon de Dooplingen niet alle volftandig blyven in 't Geloove en Zaalig worden, Joh. III. 5. Act. X. 48. 1 Petr. III. 21. De Kinders zyn'er niet van uit te fluiten; want zy behooren in 't Verbond Gods en zyner Gemeente, Gen. XVII. 7. Aft. II. 39. Mare. X. 14. Col. II. 11. ia. Doop en Avondmaal wyzen op de eeniglte offerhande, namentlvk Jezus Christus den gekruisten, Rom. VI. 3. 1 Cor. XI 26. Het Vyfde Hoofdftuk , bevattende het Avondmaal des Heere; en 't is het Tweede Sccrament, voor volwasfdne van Christus ingeftelddat ze mitsgaders het gezegend brood en wyn, als teekenen en zegels, ook het waarachtige lighaam , en het waarachtige bloed van Jezus Christus, tot vergiffenis der zonden, met den monde eten en drinken konnen, Matth. XXVI.26 a8. Luc XXII. 19. enz. 1 Cor. XI. 34. enz. Die teekenen en plechtigheden , die Christus gebruikt heeft, moeten wy waatneemen , 1 Cor. XI. 34. enz. Want het zyn niet ledige teekenen, maar met de zelve het waarachtige lighaam, en 't waarachtige bloed van Je zus Christus: Onmondige Onboetvaerdige en wrevelige Zondaaren, moet men niet tot het heilige Avondmaal naderen laaten, Ps.L. 16, 17. Matth. VII. 6. 1 Cor. X. 21. Die aan de Tafel des Heere vviilen gaan, moeten zich voor al beproeven, of ze boetvaerdig' ootmoedig en geloovig zyn, Ps. LI. 19, Matth. XI. a8, 29. 1 Cor. XL a8, 29. 1 Joh. III Hebr. XI. 6. Even gelyk nu in waereldfche zaaken tot eene rechte en ordentelyke Regeeringe en Standhoudin-  Zakelyken Inhoud dezes Catechismus! ge van een" Staat, de Wetten noodzaabelyk zyn, door welke ons de Wil van ons Opperheer bekend gemaakt word; niet minder heeft ook onsGod.ali de beltierder van de geheele waereld, eene Wet gegeeven, eensdee'sin ons eigen geweete , dat is, in onze ziele; anderen deels ook in de openbaarmge, dat is, in de Bybel. Maar terwyl de geevinge van eene Wet, reeds in waereldfche zaaken , op 't beste en 't geluk van die geene doelt, om welker wille dezelve gegeeven is; dus moet noodwendig de Wet of de Wille van God, wyl God dat allervolmaakte en beste Weezen is, een, in eene veel hoogere maate, beter en duurzaamer geluk voor ons ten gronde heb- D> verplichtinge van onze kant, heeft aldus de firibitJ opvolging van deze Wet, dat is, gehoorziamheid ontrent den Wetgeever tot haarhoofdoogmerk; daar en tegen berust die verpligting van Gods kante daar op, ons zoo gelukzalig als maar mo. gelyk, ia eeuwig gelukzalig ie maken» Maar die geene, die ons gelukzalig maken zal, moet niet alleen den w'tile, maar ook de magt en de middelen, om ons gelukzalig te konnen maken, in zyner hand hebben: In God is de wille,ons gelukzalig te maken , volgens zyne goedigheid en barmhertigheid; in God is het vermoogen en de magt ons gelukzalig te konnen maken, wyl hy almachtig is; en volgens zyne wysheid kan en zalhy ook de besten en zekerden middelen uitvinden en kiezen, om ons in 't bezit van de duurzaamfte gelukzaligheid te Hellen. Gelyk nu de waarneeminge van eene Wet nog vreeze nog ft-rafte vootibrengt, maar ZelfstevredenV 5 hein  Byvoegzel of Uittrekzel van den fccid over onze handelingen, en eenWelbehaagen fry den Wetgeever veroorzaakt; nie. minder brengt ook de Waameeminge van de Go Idelyke Wet, by ons Zelfstevreedenheid over onze eige handelmgen, dat is, een goed geweete, ten 'voorfchyn; en maakt, dat God a's on/.e opperde Wetgever, niet ilegts welbehaagen aan ons en onze handelingen heeft; maar dat hy ons behalven dit, fchoon wy met alle zoodanige gehoorzaamheid niet ra t al verdienen, met hemelfche te vreedenheid en eeuwige zaligheid beloond. Wanneer nu aan ons de beloften van de Geluk zaligheid of van 't bezit van nlle Hemelfche, eeu wige en voonduurende goederen in vervullinge gaan, en ons tot een' deel en tor ons eigendom zullen worden, zoo blyft de aan ons van God gegeevene Wet, eene boven mnate groote weidaad, terwyl wy mits dezelve enkel en alleen tot den onwairdeerbaaren rykdom van Hsmeliche goederen konnen genaaken. Dewyl de opvolging van de Goddelyke Wet met zoodanige voordcelen veik ocbt is en na zich trekt, dewelke met de eeuwigheid in de naauwde berrekking daan, dus moei ze ons rot eene van deaangenaamde en luisterrykilc bezigheid van ons geheel leven worden, en wy moet n ons op zyn yverigst en zonder ophouden he-aer^ gen , ja alle onze krachten aanfpooren en aanwenden, om de Wet, zoo veel in ons ftaat, te voldoen; voor eerst, terwyl het onze pligt en fcbuldigh-id is, God onzen Opperheere te gehoorzaamen; en ten tweeden, terwyl wy niet onbeloond zullen blyven , wanneer wy, zoo veel in onze vermoogens en krachten is, daar na doen-; nog ook ergens eene onmoogelykheid voer  Zakelyken Inhoud dezes Catechismus. voor ons zien, naar de Wet van God, Cm zoo verre 't voor de menfchen mooglyk is; te konnen leven; want onmoogelykheden vergt ook God zeve, volgens zyne gerechtigheid, niet; nog veel te min dat hy ons, wanneer wy eene oamooge. lyke zaake niet hebben konnen moogelyk maaken , daarom betlraffen zou ; want zulks zoude tiranny, maar geenzins rechtvaerdige ftraffe, noch veel weiniger goedertierenheid en Ijefde, maar op zyn minst, barmhertigheid konnen genoeml worden.) Het zou dierhalven, zeg ik, nietflegts tegens de wysheid van God , maar ook tegens alle goedertierenheid en heiligheid ftryden , Indien hy ons wel eene Wet gegeeven, daar en tegen in 't geheel geene vermoogens, krachtens en middelen daar toe verleend hadde, welke nogtans hoofdzaakelyk vereischt worden, om na deze Wet te konnen leven en doen. Zulks zy nu voor die geene gezegd, die allerlei uitvluchten zoeken , en ten deel de onmoogelykheid of onvolkomenheid voorgeeven, maar zich ook ten deel geheel van zonden en feilen vry fpreeken , en de barmhertigheid van God, niet als barmhertigheid , maar als fchuldigheid en verdienst aanzien , in fomma voor die geene, die al te veel of al te weinig in vergelyking van dat geene, 't welk Goddelyk en Menfchelyk is, van God of van Menfchen willen hebben gedaan en vergen. Hoe blyd moet aldus niet die Christen zyn , die van zich kan roemen en zeggen: Heere, uwe Geboden houde ik gaerne, uwe Wet heb ik in myn harte. Welke gerustftelling en welk eenen troost zal hy niet befpeuren, ook in de laatfte uure van zyn  Byvoegzel of Uittrekzel van den zyn leven, als zyn aardsch huis verbrokei, en zyne ziele zich tot eene eeuwige gelukzaligheid, tot den troon van God en het perk van alle beloften, onder deze blyde toeroepinge: komt herwaarts gy gezegende myns Vaders, beërft het Ryk, 't welk u bereid is van 't begin der wereld afl zal genaaken? hoe fchnkkelyk moet daar en tegen aan den overtreder van de Wet die laatfte oogenblik voorkomen, dswelke zyne pligten fndeel kwaad, ten deel gansch niet heeft waargenomen, of wel geheelyk niet heeft willen waarnemen; die geene hoop, geen' troost verkrygen, geen' genadigen en algoedigen God verwachten, en geen gerust geweete in zich befpeuren, ik zwyge , van zich roemen kan: ik weet, in wien ik geloove, en ben verzekerd , dat hy het pand voor myn weg g«legd zal bewaaren, tot op de komfte van Jezus Christus, maar het oordeel van een' rechtvaerdigen rechter onder deze fchiikkelyke uiifpraak te verwachten heeft; Gaat weg van my in 't eeuwige vuur, 't welk bereid is, den Duivel en zyne Engelen. Wykt van my, gy kwaaddoenders , ik heb u nog nooit gekend. Dien ook nog deze troost uit de handen gerukt word , aan Christus een' Verzoener en Verlosfer, en door toeëigening van zyn verdienst een' Vader en God te hebben. De ziele des Verdoemden zal aldus vertwyfFelen en vertzaagen, de gelukzaaligheid van deZaa. ligen met vteezen,ma?r ook met beven en ontfteltenis aanfchouwen, en zich tot eene eeuwigheid van marteldom en pyn moeten veroordeeld zien. Och dat deze gedachte , een' goedertieren en verzoenden Vader aan God, en een' Verlosfer aan Chris-  Zakelyken Inhoud dezts Catechismus. Christus te konnen hebben, ook by ons levendig en daadig mogte worden, dus, dat ons geheel le. ven in loutere beyvering , Gode wel te behaagen, ! mogte bellaan. Deze korte befchouwinge van de Rigtfnoer van ons levenswandel of van de Wet, voert aldus gei lukzaaligheid of rampzaaligheid, zegen, of vloek, leven of dood te kiezen, met zig; zegen, leven en gelukzaaligheid over die geene, die naar de ge. I lykformigheid van 't Gebod Gods handelen; vloek, : dood en rampzaaligheid over die, die tegen 't Geil bod doen. Och, dat een iegelyk, die zich na den naam I van zyn' Verlosfer opentlyk voor een Christen op; geeft, deze Christelyke Leere ter harte neemen, getrouwelyk opvolgen en met dit hem toeveri trouwde talent mogte wcekeren; dus, dat ook aan geenen dage van't algemeen geregt, wanneer Hemel en Aarde zich aan den Verfloorenden onder, gang moeten onderwerpen, die blyde Hem tege: moete mooge klinken: Ei, gy, vroome en ge. i trouwe knecht, gy zyt over weinig getrouw geI weest, ik zal u over veele zetten: gaa in tot de i vreugd uws Heeren. Amen! EINDE.