WEEKBLAD voor den zoo genaamden GEMEENEN MAN, uitgegeeven door. het departement stad en lande, behoorïnde tot de maatscpiappy TOT NUT VAN t ALGEMEEN. *""*E F4STE PEE lT" te GRONINGEN, by w. Z u i d e m a; 1 7 9 7-   INHOUD VAN HET EERSTE DEEL, * I. Iets in plaats eenar Inleiding, — Over't bangmaaken der jonse kin 1eren op St. Nicolaas avond en by andere gelegenheden,door m. van heyningen bosch. a. Vervolg van Nr. i. (over 't bangmaaken) door van heyningen bosch. Dappere daad van eenen Groninger. 3. Over de nuttigheid van het Leezen en Schryven. ■ 4. Iets over den Bibel, door h. weste r, Schoolh. in de oude Pekel-tf. 5. Eenige (taaltjes uit onzen gewoonen Bibel. enz.—jesus de Goeae Herderreen liedje.) door h. wester. 6. Gefprek van koopman Burgerhart met zyne jongens over't Nieuw-jaar wenlchen, door van heyningen bosch, — Raadfel, door h. wester. (Hier volgt een los blaadje, dat tusfchen Nummer 6 en 7 moet gevoegd worden, zynde 't vervolg van Nummer 6. -— en de uitvinding der Spinnewielen, door j. abbinga. Schoolh. te Winfchoten. 7. Vervolg van Nr. 6, door van heyningen bos ch. — Brief aangaande een ongelukkig Huisgezin in deeze Stad. S. Vervolg en ilot van Nr. 3. Antwoord op het Raadfel in Nr. 6. 9. Over het redden van Drenkelingen. — Genoegly- ke Winteravond, (een liedjV) door h. wester 10. Gefprek over het "Weekblad. — Over de nuttigheid van de kennis der Natuur. Poolhil een zonderling geval, door h. wester. 11. Edelmoedige handelwyze nopens eenen Groninger. De braafheid edelmoedig beloond; beiden door den Pred. n. westendorp.— Bericht aangaande de onderfteuning van het ongelukkig Huisgezin.(zieNr 7 ) *2, Noodige waarfchouwing tegen Landloopers. leis over de Kwakzalvers, Beiden doorj, ASS1NGA. De  Nr. — De vrolyke Handwerksman (een liedje), doos van heyningen bosch. 13. Redding van twee ongelukkigen, door n. westendorp. — Over de Sneeuw. 14. Over de Sneeuw, (vervolg en flot van N. 13.) Milddaadigheid van eenen Landman, door j. abbinga. 15. Over een belachlyk vooroordeel. Dronkenfchap maakt arm. Van Gods Alweetendheid en Overaltegenwoordigheid, -t- De Kooiman een Wysgeer, door n. westendorp. 16. Kristyntj'e's gefprek met haare naaimeisjes over 't wikken en waarzeggen, door van heyningen bosch. 17. Over de (lichting onder eene leerrede. 18. Over de (lichting onder eene leerrede, (vervolg e* (lot van Nr. 17.) — Merkwaardige droom. — Eene Fabel. 19. Iets over de Kwakzalvers. 20. Verhaal eener reis van koopman Burgerhart. ■■ > "> Een arm man naarstig en edelmoedig. 21. GodsAlmagt, Wysheid en Goedheid, blykbaaruit zyne werken in dè Lente. —Proef vart eerlykheid, door van heyningen bosch. 22. Brief aan de Uitgeevers van het Weekblad. 23. Samenfpraak over de rondheid der Aarde. De Boer en de Dokter, beiden door h. wester. —. Edele trek van een' Boerenknecht. £4. Iets ter bevordering van het vergenoegen, door h. wester. 25. Iets' over den oorfprong der Kermisfen of Jaarmarkten. Vervolg van Burgerharts reis. Nr. ao. 26 Vervolg van Burgerharts reis. — Bericht van de Uitgeevers aan het Publiek. 27. Brief aan de uitgeevers van het Weekblad, door h. wester. 28. Een gefprek over het voor en nadeel van den Jenever. 29. Het leeven van Klaas Denker, doorj. abbinga. — Een Spookgefchiedenis, door n. westendorp. — Een (taaltje van den Engelfchen Volkshaat. 30. Vervolg van 'Klaas Denkers leeven, door j. abbinga. — Over het vroeg weêrftaan van 't kwaade. Morgenhulde aan God. (een lied) Beiden door h. wester. 31*  Nr. 31. Vervolg van Klaas Dénkers leeven, door j. as» binga. Ook de Jood is onze Naaste. 32. Vervolg van Klaas Denkers leeven, door j. abbinga. Gods oogmerk in 't Scheppen va* den mensen. — Voorbeeld van Ouderliefde. 33. Vervolg van Klaas Denkers leeven, door t asbinga. Snedig antwoord van eenen Bedelaar 34. Vervolg van Klaas Denkers leeven, door j. A"B. bin ga. — Over het broeiën van het Hooi. — Plechtgeersliedje voor Schippers-jongens, door i. abbinga. 35. Vervolg en flot van Klaas Denkers leeven, door j. abbinga. — Voorbeeld vaa verhevene deugd eens Vaderlanders. 36. De groote rykdom in de Natuur een getuigenis van Gods heerlykheid. — Eerlykheid voor Edelmoedigheid. 37. Sarnenfpraak over het Onweêr. — Om de melk m den zomer langer, dan gewoonlyk, te bewaaren. 30. Een droom. — Antwoord op de vraag, voorkoomende in Nr. 36. 39. Sarnenfpraak van twee Buuren over hun nieuwen Schoolmeester, door h. wester. • * Proeve van eerlykheid in eene Dienstmeid. _ Creitrafte Eigenliefde. 40. Tweede Sarnenfpraak, enz. ([vervolg van Nr. qo.') door H. WESTER. 41. Over het Nut van den Wind, door n. westendorp. - Kluchtige hekfery, door j. abbinga. — Nuttig gebruik van Aardappelen kwater ii> plaats van Zeep. 42. Door grappige voorvallen, die fomtyds gebeuren houden de Kwakzalvers hunnen naam op. Brief aan de Uitgeevers van 't Weekblad. — Middel om bedorven vleesch versch te maaken. — Een Eend en een Snoek. 43- Voorzichtigheid in 't gebruik van fbelden aangepreezen. — Sarnenfpraak over het Onweer, fver-i volg van Nr. 37. J v 44. Proeve van leerzaame Raadfelen, door van heyningen bosch, behelzende 1. Een goed geweeten. 2. De Waarheid of de Leugea.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. i. IETS IN PLAATS EENER INLEIDING. D e meeste weekbladfèhryvers openen het toneel hunner werkzaamheden met een algemeene ftoffe. Eene verhandeling over den Godsdienst, de Zedekunde, Natuur of Gelchiedeniflen enz. wordt veelal als eene inleiding tot de volgende, meer byzondere, onderwerpen genomen. Deeze manier van doen heeft zekerlyk haare reden: want, om zoo maar met de deur in 'thuis te vallen, gelyk men zegt, is ftrydig met de orde en welvoeglykheid, en moet daarom vermyd worden. Onze verfaamelfngen doorzoekende, vonden wy daarin wel {lukken, welke meer algemeen waren, en dus ook beter aan dat gébruik zouden voldaan hebben, dan daar wy thans voor 't eerst mede ten voorfchyn treeden. Wy waren echter van oorA deel,  ( 2 ) deel, dat minder gewoonte, dan oogmerk, onze keuze diende te befliQen. Zoo veel mogelyk tot nut van 't algemeen te werken, en de mededeelmg oozei onderwerpen, naar de omftandigheden van tydên en voorvallen, in te richten, om de zei ven, op die wyze, regtftreeks van meer aanbelang voor den Leeze'r te maaken, ons oogmerk zynde, konden wy den dag, waartoe het nevensgaande ftuk zoo veel betrekking heeft, den 5*™ December aanftaande naamlyk, niet met ftilzwygen vourbygaan. De onberaadene Volksmeeningen en misbruiken om met de onnozelheid der jonge kinderen als dan, door allerlei verkleedingen en vermommingen, den fpot te dry ven, die zoo veel vooröordeelen en wanbegrippen in derzei ver tedere gemoederen doen ontftaan, welke hen leevenslang kunnen byblyven, zyn, ons bedunkens, de opmerking van alle mensen en kindervrienden dubbel waardig. Dit hadden wy u te zeggen, voordat wy met het eerfte nummer van dit weekblad eenen aanvang maakten. Wy vertrouwen, dat het zelve, in plaats van eene inleiding, u 1. voldoende zal wezen. Zo iemand de bedoeling van ons Departement, met de uitgave van dit gelchrift, nader wil leeren kennen, dien wyzen wy naar het Bericht, deezen aangaande, door het zelve federt den .. deezer by den Boekdrukker L. Bolt te Groningen en verder alom uitgegeeven. Het  C 6 •) by onze Grootmoeder. Wat gebeurt? nauwlyks waren wy in den woonkelder, welke eenige nappen diep in den grond is , gezeeien , of ckar wierd een geraas, als van iemand , welke zeer zwaar flapt, boven in het voorhuis gehoord — Dat geraas naderde meer en meer — Daar kwam iets klos, klos, klos met een verward gerinkel, als van ylèren ketenen, en een angftig gebrom de trappen afftommelen. Nog heden ril ik 'er van. Eindelyk wy allen zagen verwonderd naar de deur en nu trad 'er iets in, dat meer de gedaante had van een monfterdier dan van een mensen. Het fpook, beter weet ik het niet te noemen, had zoo veel wy zien konden, eene koe-huid orageflagen , zoo dat de hoornen vlak boven het gezicht kwamen, dat achter een yslelyke lchetbiisjkop of mombakkes verborgen was, en de ftaart kronkelde achter aan. 't Gekios van de zwaare houten klompen, welke her zelve om de voeten droeg, gevoegd by het gerinkel der ketenen, om het midden geflagen en op den grond fleepende, alles faam genomen gaf zulk een vreesiyk geraas en aanzien, als ik voor of na nimmer weer gezien heb. Hooren en zien verging ons allen. Het ondier ging langs den muur het vertrek rond, trad toen by de tafel in 't licht, en vroeg met een holle ftem : zyn hier ook floute kinderen? — Wy kleinen gaven een gil, en vielen meer dood dan leevendig, mag ik wel zeggen, onze moeder en Grootmoeder op den fchoot, die beiden, even als wy, ook doodlyk ontfteld waren. Het monfter vertrok, gelyk het gekoomen was , en dit had, om kort te gaan, ten gevolge, dat wy dien nacht geen ogenblik rust hadden De eerstvolsenden waren niet veel beter, en van toen af hebö ven  ( 7 ) ben wy, als kinderen, nimmer weer alleen durven flaapen. Veele jaaren bleef ons, als wy aan du geval dachten, een benauwde beklemdheid by, en nu nog, zoo als ik reeds zeide, kan ik 'er nog koud van worden. Niet alleen op Sint Niklaas avond, maar ook by andere gelegenheden zyn deeze misbruiken zeer algemeen geworden. Het eertte, dat een der Ouders gemeenlyk zynen kinderen, ongehoorzaam zynde , voorhoudt, is : nu, ah gy Jïout zyt, dan zvil ik den zwarten man, met de lange baard, haaien Zyn de zelve onwillig , of verdrietig om het vroeg naar bed gaan; iets, dat zeer natuurlyke oorzaaken kan hebben, dan moet de kinderdief worden geroepen om hen in den grooten zak te jleeken. De knechten en meiden, wanneer man en vrouw van huis zyn, willen graag hunne vryheid hebben , gelyk ze zeggen. Kleine potjes hebben oom ren, denkt men, en daarom moet dan het jonge goed, willens of onwillens naar bed, en de oude jood of kinderdief moet den meesten tyd weer de bouze happart of kinderdief zyn. Somryds blyft het zelfs niet by zegswoorden. De arme harten moeten dan den kinderdief wel eens in de daad zien en hooren. Ten deezen einde (laat dan iemand uit het huisgezin een wit bedde laken om het hoofd , neemt een dikke knods in de hand, en koomt met een katten gemauw of honden gehuil de trappen op, of af, al naar de omflandigheden vorderen. Zidderend en beevend fmeeken dan de kinderen, dit verneemende, om vergeeving en hulp; dit verkreegen hebbende , verdwynt de kinderdief, en de kleinen gaan ter ruste. Ein  C s ) Eindelyk zy flaapen — maar hoe?... ontfteld naar ziel en lichaam beiden. ~ Uit han woelen en wenden in 't bed, verward praaten en fchreeuwen in den droom , plotzelyk fchrikken en ontwaaken, zyn gewislyk de zekerfte bewyzen van hunne inwendige gefteltenis op te maaken. Welk eene wreedheid! hunne zinnen worden zoodanig in wanorde gebragt, dat de arme bloedjes ook zelfs in hunnen flaap door akelige ichrikbeelden worden gepynigd en vermoeid! (Het vervolg in No. 2.) Dit Weekblad wordt uitgegeeven, TE GRONINGEN, BY WILLEM ZUIDEMA, Boekverkoper aan de breede merkt. De prys van ieder No. is 5 duiten, en voor iemand» welke hierop voor dén Jaar of 52 inteekent, 30 ft. zullende als dan nog titel en inhoud van het zelve gratis genieten.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. a. Het is niet goed de jonge kinderen, op Sint Ni' kolaas avond, en by undere gelegenheden, bang te maaken voor kindei dieven, oude jooden enz* (Het vervolg van No. i.") N- ■ J-n immer denk ik, ten deezen opzichte uan my= ne «underjaaren, nimmer zie ik deeze gewoomens in eenig huisgezin plaats hebben, dan met innige fmarte en leedwezen over de verblindheid der ouderen, en de hier uit voortfpruhende vooroordealen der aankoomende jeugd. Door deeze gewaarwordingen bezield, door de Menschlievendheid aangevuurd, btfloot ik het algemeen myne denkbeelden en raadgeevingen, dien aangaande , mede te deelen. Mogten de zeiven daar heen «rekken, om het oogmerk aller opvoedingen , de tydelyke en eeuwige welvaart der toekoomende ge/lachten, te bevorderen I Ouders, Grootouders, Voogden, en gy allen aan wier toeverzicht en trouwe de ontwikkeling B dér  C 10 ) tier kinderlyke jeugd, de verwachting van den Staat, is toevertrouwd! het is voor u allen van het uiterlt aanbelang, de natuur uwer kweekelingen grondig te leeren kennen-, ten einde gy uwe bfiitraffiogen en onderwyzingen naar de zelve in allen deele mogen inrichten. Deeze natuur is zeer verfchillende, en moeilyk is het daarvan een recht begrip te maaken. Door onderzoek en bevinding echter is gebleeken, dat de zelve zekere hoofdtrekken bezit, welke algemeen zyn. De kennis aan die hoofdtrekken is voor u allerweetenswaardigst, en wil ik u die daarom hier kortelyk voorltellen. Vooraf echter moet ik myne Leezers herinneren, dar ik, zonder my over het Godsdienftige uittelaaten, alleerlyk fpreeken zal van de menfchelyke of kinderlyke natuur, in zoo verre die tot een burgerlyke opvoeding betrekking heeft. Zonder deeze aanmerking, zouden myne onderwyzingen ligtelyk, als flrydig met de leerftellingen van de eene of andere gezindheid befchouwd kunnen worden. Thans kan ik gerustelyk voortvaaren. De natuur der jonge kinderen is dan 1. Zeer vatbaar voor de minfle indrukken. In den beginne laat zy zich, als wasch, tot allerlei gedaantens kneeden. 2. Doch éénmaal zekere form of hoedanigheden hebbende aangenomen, is het allermoeilykst die weer geheel te vernietigen — zelden of nooit worden de eerfte indrukken uitgewischt. Om  C ii ) Om een nog klaarer denkbeeld van de zelve te maaken, kunt gy ze U, myns bedunkens, niet be>er vooifleilen dan by een vel Ichoon papier. Zoo lang dit onbeünet biyft, kan een vaardig» hand 'er zulke zuivere, en fyne trekken op ichryven, als hy goedvindt. Belmet zynde, tracht men te vergeefsch op den vlak een goede letter te zetten, Ichoon alle konfl en vliegwerken gebezigd worden, blyft het nog altoos broddelary. Ook zoo gaat het met de kinderlyke natuur. Een wys en voorzichtig man kan de beste gewaarwordingen en neigingen in een gemoed, dat nog onbevooroordeeld is, doen ontltaan: doch, als het zslve éénmaal door een onachizaamen Leermeefter of kindermeid met verkeerde gevoelens en denkbeelden is vootingenomen, zal de wyze man vruchteloos van den morgen tot den avond zyne krachten verlpillen, om zulke verbyfterde gemoederen de lesfen van waarheid en deugd te doen aanneemen en opvolgen. Eu zo hy, na den onvermoeiden arbeid van fomtnige jaaren, al eenigen ingang vond, nimmer toch zal hy weêr het kwaad met wortel en tak kunnen uitroeien. Gy kunt van uwe kinderen derhalven, het Godsdienfttge, gelyk ik zeide, 'er buiten gerekend, maaken, wat U goeddunkt. Hier echter moet gy niet willekeurig, maar volgens vaste grondregelen te werkegaan: want reeds heb ik u aangetoond, dat niets ligter te bederven is dan de natuur eens kinds. Handelt gy, in de zelfde zaak, gister zoo en heden weer anders, dan doet of het laatiïe geen nut, of dat van gister en heden wordt door het kind onder één verward; en in zulk een geval, trekt het zelve, niet weetende waar het zich naar B 2 ge-  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 3. Wie, dom en yverloos, geen'lust fcbept in 'tbefcbaaven ran zyn uitmuntendst deel, den redelyken geest Maar enkel fpyze en drank ten doel fielt van zynflaaven^ Gelykt veel mm een' m,nscb dan onvernuf tig beest • Dat, Ouders'des uw Kroost de Lees en Schyf kunst le'ere, Die de eerfie voedflers zyn van kennisfe en ver/land' Zoo flrekken zy zich zelv\ der Maatfcbappy, tot eere' Zoo kweek tge uw' vreugd, bun beil, en 't bed van 'tFade'r- Qand.— OVER DE NUTTIGHEID VAN HEI LEEZEN EN SCHRYVEN. TT ■"et kezen mfihryven zyn twee kunnen, welke in het dagelyksch leeven, byna ieder oogenblik, te pas koomen. Zo men iets in de Wereld wil worden, dan kan men 'er voiftrekt niet buiten heen. Hy, die geene van beiden magtig is, wordt op duizenderlei wyzen gefopt en bedroogen. Hoe ligt zeggen de menfchen van zulk eenen: 0.' dat ts een weetniet en domoor/ al heeft hy ook nog zoo wel zyn verftand. Meestal wordt jy, omdat men weinig dienst van hem heeft, met k e.nachting behandeld. Veeltyds wordt een anoer, die veel kundiger, maar op verre na zoo C braaf  C ai ) meenende, de zaak gewonnen te hebben, keek hy de andere pafagiers eens Jiyf onder de oogen, en vroeg hun onbelchaamd, of hy geen gelyk had. Regt tegen over my zat een Boer, die, naar zyn voordoen, een welbemiddeld perloon was. Deeze had, tot dus verre, ons gefprek fhlzwygenci aangehoord en 'er zich niet wiüen infteeken /omdat hy, gelyk hy nadeihand zeide, een aartsvyand was van twisten en harrewarren, vooral in Trekfchuiten, Herbergen en op alle Openbaare Plaatzen. Maar toen de Arbeider zoo onbefchoft was, om zyne toeftemming te verlangen in zulke een ongezotitene taal, vattede hy het woord op. Met alle mogelyke befcheidenheid gaf hy hem het volgende tot antwoord: „ Wel vriend! neem het my „ niet kwalyk, dar ik u, in dit ftuk, ongelyk „ geeve. Middelyker wyze heb ik myne geheele „ welvaart aan het leezen en fchryven te danken. „ Hadden myne Ouders my zulks niet vroegtydig s, laaten leeren, zoo moest ik, naar alle gedach„ ten, ook nu nog om eene daghuur gaan werken." Dit zeggen maakte ons allen zeer nieuwsgierig Wy verzogten hem dan, of hy niet zoo goed wilde zyn, om zyne gef:hiedenis te vernaaien „ Ik fpreek niet gaarn veel van my zei Jen „ was zyn nederig antwoord." Echter wil ik uw verzoek niet plat afflaan, dewyl gy allen zoo een tterlt verlangen toont, om myne lotgevallen te weeten Myne Ouders dan waren gemeene lieden, wel" ke maar even hun brood hadden. Doch hoe fober ook hun inkoomen ware, zorgden zy nogthans, zoo goed zy kouden, voor myne opvoeding, en heten my dagelyks naar fchool gaan, al moesten zy het geld wel eens uit hunnen mond befpaaren. Weelende, hoe zuur hun dit viel, c 3 deed  C 24 ) myne afkoomst denkende, ging ik myne neiging, zoo veel in myn vermogen was, te keer. De oude lui 11 ogthans hadden 'er al zoo iets van gemerkt. Het was hun altyd tot groot genoegen geweest, dat wy beiden elkander zoo wel konden verdraagen en nooit een vcrichilwoord hadden. Zy wenschten ook niets meer, dan dat wy faam zoo byéén mogten blyven. Schoon 'er nu al een en ander ryke Boerenzoon zich opdeed, om naar Grietje te vryen, had zy echter hier in 't geheel geene ooren na. De ouders begreepen wel, waar de knoop zat, doch lieten Haar begaan, willende Haar niemand tegens haaren zin opdringen. Maar toen zy zich déns, zoo van ter zyde ontvallen liet, dat zy geen anderen, dan my, tot haat en wan begeerde, ftonden zy het gaarn toe en kor: daarop wierd ons buwelyk voltrokken. Volgens de begeerte onzer ouderen b'eeven wy by hen op de plaats vvoonen tot hun gezelfchap en onderfteuning, ja door Gods goedheid wordt ons bedryf zoo gezegend, dat wy het redelyk wel kunnen ftellen. Hier zweeg de hupfche Landman een poosje ftil, om te zien, wat uitwerking zyn verhaal op den ftyfhoofdigen Arbeider had. Het overig gezelfchap haastte zich toen, om den braaven man te bedanken voor het genoegen, dat hy aan eenen ieder, door zyn aangenaame gefchiedenis, gegeeven had. Maar elk van ons was even zeer verlangende om te hooren, wat de Arbeider daarop zesrgen zoude. Deeze had met openen mond en ooren toegeluisterd, en was in het eerst verlegen, om een antwoord te vinden; want hy durfde het geval niet voor eenen leugen verklaaren. Maar, zich een weinig bedacht hebbende, zeide hy: .,Ja, dat kan wel waar wezen, ,, maar dan is het één geval uit duizend. Ik moet „ bekennen, het is u wonder wel in de wereld gelukt; „ doch hoe veelen koomen met al hun leezen en fchryven „ nooit verder? En wat hebben zy 'er dan van, dat zy „ het geleerd hebben? Niets met al, dan dat ze hun' „ tyd en geld kwyt zyn." Hyhad deeze woorden nog niet uit den mond, toen het jagertje den fchuitevaarder toeriep, dat hy moest aanhouden. Het was om iemand in te neemen, die mêe wilde vaaren. (Het vervol? bier na.'} Te Groningen, by VV. Z U I D li MA.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 4. Hy, die den Bibel viel vertaalt, Verftaanbaarst voor elk eer?. Werkt, fchoon by niet veel dank behaalt % Tot nut van 't Algemeen. IETS OVER DEN BIBEL. In een zeker Dorp woonde een Boer, welke tevens Kerkvoogd was, zynde een verftandig mau^ die veeJe goede boeken las. Hy zocht, zoo veel mooglyk, elk' nuttig te zyn; zoo door leerzaame gefprekken, als door het voorleezen van nuttige gelchriften, wanneer de tyds gelegenheid het toeliet, en was dus een waar menfchenvriend. Eens op een' avond ontving Hy een bezoek van twee Boeren uit zyn dorp; Kasper en Joris. Na dat men eerst een weinig over het weêr, het werk, het een en ander nieuws gepraat had, viel het gefprek op den Godsdienst. De Kerkvoogd deed onder anderen, deeze uitdrukking: Men moet alles onpartydig aan den Bibel toet/en: de Bibel is een onfeilbaare regel van ons geloof en daaden: en toen ging het gefprek in deezer voegen voort. P Kas-  C 26 ) V Kasper. Dat hebt gy wél, Kerkvoogd! Ik houd ook veel van den Bibel, offchoon die in onze dagen van veelen veracht wordt. Men maakt zelfs al nieuwe Bibels / Ik had dit al lang hooren vertellen ; maar omdat 'er zoo veel gepraat wordt, daar men geen' ftaat op maaken kan, dacht ik, of het niet miffchien maar een opraapfel was; doch nu weet ik het zeker. Joris. Wat?... nieuwe Bibels!... heb ik het niet gezegd? — Toen men voor jaaren de Pfalroen veranderde, zeide ik aanftonds tegen myn wyf: boor Anje! 't zal niet lang meer duur en, of de Bibel wordt ook nog veranderd; en net zoo koomt het! Kerkvoogd. Zagt Joris! zoo driftig niet. Laat ons bedaard fpreeken. Zeg, Kasper, wat nieuwe Bibels meent gy? Kasper. Ja,., ik weet het niet: ik was onlangs in een huis in de Stad, daar heb ik een' met myn eigene oogen gezien! Het ftond 'er geheel anders in te leezen,dan in onze Bibels. Men noemde den Maaker ook: hy was, zeiden de Menfchen, een Profeffer; maar zyn naam is my doorgewaaid. Kerkvoogd. Was 't van Hamelsveld ook? Kasper. Ja, Hamelsveld' — Kent gy hem? Kerkvoogd. Ik ken hem uit de boeken, die hy gefchreeven heeft. Joris. Ik zou geen boek van hem in de hand neemen. Kasper. Hoe zal 'top den duur nog gaan, als men zulke fhaaken tot Profeüers heeft? Kerk-  C ar } Kerkvoogd. Vrienden! gy zyt veel te voorbaarig. Dat men in onze dagen veele verachters van den Bibel vindt, ftem ik u toe ; zelfs wordt het getal van zulke menfchen van tyd tot tyd grooter; maar, ik bid u, wat reden hebt gy om van Hamelsveld onder zulke menfchen te tellen? Joris. Wat reden ?.. is dat nog vraagen waardig ? Men mag Gods woord immers niet veranderen, en dat doet de man: hy maakt nieuwe Bibels! kan het nog dimmer? Kasper. Ik heb 'er my ook vreeslyk over geërgerd; en Tryntje, myne vrouw, zucht 'er ook alle dagen over, na dat ik het haar vertelde. Kerkvoogd. Ik betreur het vetregaande van de verachting van den Godsdienst met u, maar neemt het my niet kwaalyk vrienden! ik houd van Hamelsveld^ op goede gronden, voor een waar' hoogachter van den Bibel: hy heeft zelfs veele boeken gefchreeven om den Bibel, tegen allerlei beftryders, te verdeedigen: nog onlangs wierd in de Courant bekend gemaakt, dat hy een' boek van een' Engelschman weêrleggen wilde, die een groot deel van 'tN. T. niet voor Gods woord erkende. O Joris. Gy fcheert ons den gek aan. Ik houd u voor een braav' en verflandig' man ; en daarom kunt gy dit niet meenen. D 2 Kas- (f) Nota. Sedert een geruimen tyd heeft men elkander verteld: dat 'er in de Courant geftaan had, dat van Hamelsveld een boek gefchreeven had, waar in hy een groot deel van 'tN. T. voor onecht verklaarde.  C 31 > zetting gedrukt, en toen is zy, in plaats van de oude overzetting, overal in ons Land in gébruik geraakt. Kasper. Heden!.. Kerkvoogd! al het gene gy daar zegt, daar van heeft onze oude Dominé ons nooit onderricht. —. Maar hebt gy die oudere Bibels wel gezien? Kerkvoogd. Ik heb 'er wel een' in huis ziet daar! — Hy valt juist open by 't begin van 't boek Job; hier leest men: „ Daer was een man in de lande Vz, die hiet Hiob, de felve was flecht encie recht" ■ In onze overzetting ftaat: „Daar was een man in den „ lande Uz, zyn naam was Job, ende de zelve man „ was oprecht ende vroom —-—■•-» Nog op een andere plaa:s Spr. 26: 7. ftaat in den ouden Bibel: „Gelyck als eenen creupelen het danfien, „ alfoo voeget den fotten van wysheit te fpreeken." In onzen Bibel ftaat: „ Heft de béenen van den kreupelen „ op: alzoo is eene fpreuke in den mont der fotten." — In de oude overzetting vindt gy Spr. 30: 15. ,, Den „ egel heeft twee dochteren, brengt herwaerts, brengt „ herwaerts."— In onzen Staaten Bibel: „ De bloed„ zuiger heeft twee dochters, Geeft, geeft." Kasper. Dat verfchilt zeker veel t ik houd het met onze tegenwoordige Bibels. Kerkvoogd. Ik ook, over *tgeheel genomen: maar misfehien is de oude op eenige plaatfen nog wel beter: althans Spr. 26: 7. is in de oude verftaanbaarer dan in onze over»zetting, naar 't my voorkoomt. Kasper. Maar verbeeldt Hamelsveld zich dan, dat hy ome overzetting nog verbeterd heeft? Die Overzetters waren toch zeer geleerde mannen, zegt gy. Kerkvoogd. Onze Dominé, en andere geleerden, getuigen eenpaarig, dat de kennis in de grondtaalen, federt dat onze gewoone Bibel overbezet is, veel uitgebreider geworden is. 'Er waren in dien tyd nog veele uitdrukkingen in de grondtaalen, waar van men de beteekenis niet regt wist, maar die nu, door aanhoudenden arbeid, hekend zyn geworden. Kus-  C 3* ) Kasper. Hebt gy Hamelsveld* overzetting wel gezien? Kerkvoogd, Ik heb ze in eigendom; en gébruik die dagelyks. Joris. En gy houdt die altyd b ter, dan onze gewoone? Kerkvoogd. Ik onderzoek en beoordeel alles onpartydig: ik vergelyk die met onze gewoone, en ook wel eens met die nog ouder is; 'tgene my dan best voorkoomt, neem ik aan: doch over 't geheel keur ik die van Hamelsveld beter. Kasper. Maar is het onderfcheid tuffchen Hamelsvelds overzetting en onze gewoone zeer groot? Kerkvoogd. Meer in de woorden dan in zaaken. Joris. Hoe kan dat wezen? Kerkvoogd. Zeer wel! men kan immers de zelfde zaaken met onderfcheidene woorden uitdrukken, b. v. tusfehen wyf en vrouw, zwyn en varken, is, in den klank der woorden , groot onderfeheid, maar in de zaak niet. Dit kan ook plaats hebben ten aanzien van de fchikking der woorden. ——— Hamelsvelds overzetting is meer met onze hedendaagfche manier van fpreeken en fchryven overcenkomftig, en daar door is zy veel verftaanbaarer. Kasper. : Toe! lees ons eens een (tuk uit Hamelsvelds overzetting voor. Ik word 'er nieuwsgierig naar. Kerkvoogd. 't Is van avond te laat: ik heb nog iets anders te praaten : maar ik weet raad; ik wil er u eenige Maaltjes uit affchryven; en u die fpoedig toezenden. * * * Hier mede nam het gefprek over deeze zaak een eind. De Kerkvoogd, intuffchen, hield zyn woord : hy bezorgde Kasper en Joris eenige Haaltjes van Hamelsvelds overzetting; welke wy hierna zullen plaatfen. Te Groningen, by W. ZUIDEMA.   Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam 31 186+8482 UB AMSTERDAM    INT'. 3. Door tegenfpoed. 4. Het Leeven. . a t , 5- Abraham. ■ 6- David.' . 7. De Doornkroon van Christus* 8. Nero.... 9. Copernicus. 10. In Engeland. mm, 11. 't Zout. 12. 't Blikfemlicht. 13. De Sneeuw. 14. De. Lucht. 15. Een Etmaal. 16. Een Scheepsligter. 17. Door zyne Schriften. 18. Een ftaand Uurwerk. 19. Schoenen. 20. Een, Mans-hoed. — Iets over het flaan der Kinderen. 45. Over het flaan der Kinderen, .(vervolg van Nr. 44.O — Antwoorden op de Raadfelen van ftfr.44. jmet Natuur- Gefchied- en Zedekundige. aanmerkingen, door van heyningen bosch. 46. Aanfpraak in 't Volksonderwys te Haarlem. ~ Vervolg der Antwoorden door v. heyningen bosch. 47. Aanfpraak in *t Volksonderwys te Haarlem. — Een beproefd middel tegen den Wolf. — Iets uit de leerzaame aantekeningen van Kfacs Denkex y door J. abbinga. ■ ■ 48. Iets over het ongerymde en het nadeehge van de Vooröordeelen, door h. westER-— Overliet flaan der Kinderen. 49. Gefprek van Burgerhart met den landman Lui-as over de gedaante,'aart en verbouwing der Dren;lelie Hop, (met een gekleurd afbeeldfelO door van heyningen bosch. 50. Verv-lg der Antwoorden dóór v. heyningen eoschv 51. Op'-nerkzaaroe overweeging van de afyvisKd ng der laargetycVn, door h. wester. — Vervolgen . ilot der Antwoorden door van heyningen bosch. «a. Bercht aangaande een Leesgeze'fcnap te Leerdorp door j. abbinga. - Bericht aan het Publiek.  C s ) * Het is niet goed de jonge kinderen, op Sint Ni' kolaas avond, en by andere gelegenheden, bang te maaken voor kinderdieven, oude jooden enz. D e arme fchaapen van kinderen op Sint Nikolaas avond en anders, zoo verlchriklyk bang te nmken, is hier en in veele andere landtn, een zeer algemeene, maar ook te geJyk een zeer wreedaarrige gewoonte. De weirjigften myner Leezers, denk ik, zullen bekend zyn met de gefchiedenis van Sint Nikolaas, waarom juist op Sint Nikolaas-avond de' kleine kinderen hunne koufien en (choenen by den haard of onder de kast zetten, en daar dan den volgenden morgen koek, fuikergoed en andere lekkernyen in vinden. Daarvan wil ik nu den onkundigen eens wat vernaaien. Leest het elkander in de lange avonden eens voor, lieve vrienden ! en handelt dan overeenkoomftig de goede leffen, die 'er in voorkoomen. Eenige honderd jaaren geleeden leefde 'er in Italien, een der vruchtb3ar(te landfchappen van dit werelddeel, een zeer bruaf en godvruchtig man, die Nikolaas was genaamd en, naar 'tzeggen van veelen, Biffchop of Opziener der Kerkelyke Gemeente is geweest in een ftadje van het Koning. ryk Napels. A 2 Dee-  ( 4 ) Deeze man was zoo goeddoende, dat hy van alle zyne onderhoorigen als een Vader bemind en als op de handen gedraagen wierd. Boven alles was hy een kindervriend en deezen deed hy zoo veel goed, als hy konde. Ja dit deed hy dan altoos zoo, dat niemand gelyk hy meende, kon weeten, dat hy 'er de oorzaak van was: want, plag hy aliyd te zeggen, in 't geheim wél te doen, is veel fchooner dan in 't openbaar. Kende hy hier of daar een armoedig, doch braaf, huisgezin, hoorde hy eens wat van een gehoorzaam kind vertellen, dan wist hy altoos zyne giffen en gaven aan eene plaats te bezorgen, daar men die gansch niet verwachten zou, om, zoo doende, de ontvangers te verraffen; nu eens in een wambuis, dan eens in eene kous, eenen fchoen , muil ofte iets anders, dat maar gefchikt en by de hand was. Wanneer dan de arme lui of de kinderen, welke zeer wel wisten , dat hun' vroome Bisfchop zoo iets gaarn deed, die gefchenken ontdekten, dan wierd 'er gemeenlyk gezegd: daar is de goede Nikolaas weer te werke geweest en zoo voords. Toen eindelyk de braave man oud van dagen was, ontfliep hy — algemeene droefheid heerschte 'er by zynen dood in 'tgeheele land — — — De Roomsch Katolyke Kerk, om aan 's mans de-ugden recht te doen, iïdde hem toen onder Haare Sinten, dat wil zegaen. Heiligen, en fints dien tyd wordt nng jaulyks op den 5'Ü" December in de Roomrche Landen zyne nagedachtenis met vreugde -bedryven gevierd. De zoo b'kende kinderpret van Sint N'k'IaaS is eindelyk hier uit voortgefprooten. De Neder- lan-  ( 5 ) landers, voor eenige honderd jaaren nog grootendeels uit Roomfchen beftaande, waren ook gewoon deezen dag met hunne kleinen te vieren, en die gewoonte, om dat zy den jongen kinderen op zich zelve meer vóór dan nadeelig is, hebben de overige gezintheden tot nog toe behouden. Gewislyk, in zoo verre de fcelve een middel wordt om de jonge kinderen zoet en gehoorzaam aan hunne ouders te maaken , is zy nuttig en goed. Dan, het was te wenfchen , dat deeze, anders goede gewoonte, niet zoo verbasterd ware, en niet zoo veele misbruiken hadde, waar door deeze onfchuldige kinder - vermaaken voor de onervarene jeugd zeer nadeelig worden. De misbruiken , die ik bedoel, zyn aan jong en oud bekend, naamlyk de verkleedingen en ver~ mommingen, welke op dien avond, meestal door losbandige perfoonen, gefthieden, om de vrolyke kinderen eenen doodfchrik op het lyf te j^agen. Foei! dat is zeer boosaartiff en onvoorzichtig van die nienfchen gehandeld; zy hebben zekerlyk zich daarby nimmer herinnerd de fchoone les van den Besten Menfchenvriend Jefus: Wat gy niet wilt, dat u gefchiedt, Doe zulks ook aan een ander niet. Nog een kind zynde, heb ik daarvan zoo iets ondervonden, dat my tot nu toe kers versch in 'c geheugen is gebleeven, en waar van ik by de bloore herinnering heden nog koud kan worden. Dat moet ik u vertellen. Eens bragt ik, met mvnp zuster, naar ou lere gewoonte, op een Sint N.klaas avond een fchotel A 3 by  C 12 ) gedraagen moet, uit dat van gister even zoo mi» als dat van heden eenige goede vruchten: maar w rrdt eindelyk zoo verward in begrippen, d zyn mannelyken ouderdom vruchteloos door zyne Verftandsvermogens heeft beftreeden ? Immers worden 'er keerels als boomen gevonden; keerels, welke, gelyk men zegt, vuur gezien hebben, en in krachten gemeene menfchen te boven gaan, die echter huivrig zyn by avond of ontyden, alleen over een kerkhof te gaan, en by een plotzelyk geftommel of geritlel in hunne huizen met een kinderlyke bevreesdheid worden bevangen. Van waar deeze tegenftrydige gefteltenis? van waar deeze inwendige huivrigheid, fchrik en vreeze, door redeneeringen wel te ontzenuwen, maar echter niet uit te roeien V — van waar anders, dan van die losbandige zoo genaamde klugten op Sint Nikolaas avond en anders, die zoutelooze vertellingen en onberaadene beftraffingen der ouderen en dienstboden. Wie is blind en onverfiandig genoeg om 'er aan »e twyfelen, dat niet alle zoodanige kwaade gewoontens voor de bloeiende gezondheid van het lichaam, en de vrolyke gerustheid van den geest der jonge kinderen ten uitterften nadeelig zyn ? Trilling der leden, zenuwziekten, kwynende zwaarmoedigheid en meer dergelyke toevallen wierden dikwyls, onuitwischbaare vooroordeelen e* bygelooyigheden altoos hieruit gebooren. Hoe is het mogelyk, dat de ouderen en verdere opzieners der jeugd, die te voren toch ook kinderen waren, die kinderlyk behandeld zyn, en in verfchdlende maate , dit alles zelve hebban on* dervonden, hoe is het mogelyk, (zeg ik) dat zoodaanige ouders en opzieners der jeugd durven zeggen, hnnne kinderen en toevertrouwde panden lief te hebben, en echter zoo onachtzaam, zoo onvoorzichtig met dezelven kunnen omfpeelen ? B 3 Ou*  ( 14 3 Ouders, Grootouders, Voogden en gy allen myne Leezers en Leezeresfen, welke de zoete Vader en Moeder naamen reeds draagt, of nog éénmaal zult kunnen draagen! legt eindelyk eens af, alle die dwaaze wanbegrippen en vooröurdeelen , welke u in de opvoeding uwer kinderen zoo hinderlyk en nadeelig zyn. Toont door uw gedrag dat gy overtuigd zyt de bewerkers van hun toekoomend geluk en ongeluk te zyn, naar maate gy daartoe een goeden of kwaaden grondflag in hunne kinderlyke hartjes gelegd hebt, of leggen zult. — Geeft vooral acht op uw eigenen aart en gefteltenis, uwe zwakke zoo wel als uwe fterke zyde, uwe gebreken, hebbelykheden, en aangewende kwaade gewoonten», niet minder dan op uwe krachten, bekwaamheden en goede neigingen. - Onderzoekt, in hoe-verre derzelver oorzaaken al of niet gelegen zyn, in de onderwyzingen en maniere van opvoeden van uwe ouderen genooten. Trekt zoo wel het kwaade als het goede byëen , om het eerfte omzichtig te verrnyden, en van het laatfte een nuttig gébruik te maaken. ,. Pleegt raad met boeken, die hierover fehryven, als ook met wyze menfchen vrinden, en denkt altoos, dat het beter is, uw» kinderen een goede opvoeding te geeven, dan hun, zonder dit, zakken vol goud en zilver natelaaten. De pligten der menschheid. de pligten der ouderliefde, en wie fpreeken fterker in uwe harten ?alle deezen vorderen van u voortaan, en wyzer en beter, te handelen. 'Er zal ééns een dag koomen, waarop de welvaart uwer kinderen door den goeden Vader der menfchen van uwe handen zal geëischt worden. ^  C »5 ) Zyn uwe kiemen koppig en eigenzinnig, zo* dat gy hen, uws bedunkens, niet dan roet fterke midnden in den toom kunt houden, zyt verzekerd, daar zyn wel andere middelen voor handen , die even zoo veel uitwerken, en minder nadeelig zyn. By een volgende gelegenheid zal ik u daarvan mede deelen, die, naar myne gedachten, de besten zyn. Zie daar nu, lieve vrienden! myne denkbeelden over het bang maaken der jonge kinderen* Draagt zorge daarvan by de aanftaande Sint Ni~ klaas-avond en vervolgens ook by andere gelegenheden een welberaaden gébruik te maaken, zoo zal de goede God gewisfelyk uwe poogingea met zynen zegen bekroonen. - EEN DAPPERE DAAD VAN EENEN GRONINGER. In 't jaar 1580, toen onze voorouders tegen den Koning van Spanje in oorlog waren, floeg de vyand het beleg voor Steenwyk, een fteedje in Overysfel, op. In een duisteren avond gingen de Spanjaarden te werke en ftaken het buitenhek van de Gasthuis poort in brand. Nauwlyks begint de vlam op te gaan, of een Soldaat van het Staaten volk, dit ziende, grypt een Ieêren emmer, houdt dien met zyne handen vast, fpringt zoo over den wal in de gracht, en zwemt alleen Tiaar het aangeftoken hek toe. — In aller yl rukt hy eene teerton weg, en giet met zynen emmer zoo hng water, tot dat het vuur geheel uitgedoofd is. Onder dien arbeid hield de vyand niet op naar feen?  C 16 ) hem te fchieten: doch hy, zich hieraan in 't minst niet ftoorende, vaart 'er ge ust mede voort, en ^ midden in het dreigendst gevaar "heeft hy nog moeds genoeg om de belegeraars, tergende, toeteroepen: Schelmen en dieven! ik ben Ar ent van Groningen, een Brouwers zoon. De brand gebluscht hebbende, zwemt hy terug en krygt van den Kapitein een hand vol daalers ter belooning. . ■' j, m .Dit Weekblad wordt uitgegeeven, te groningen, by WILLEM ZÜIDEMA, Boekverkoper aan de breede merkt. Be prys van ieder No. is 5 duiten, en voor iemand^ welke hierop voor één Jaar of 52 N* inteekent, 30 ft. zullende als dan nog titel en inhoud van het zelve gratis genieten.  C 18 ) braaf en eerlyk niet is als hy, hem voorgetrokken. Zelfs moet hy het fomtyds met goede oogen aanzien, dat kleine jongens hem belpotten en uitlachen. Dit is echter niet goed - verftandige ouders zullen het ook nooit aan hunne kinderen toelaaten. Deeze lieden toch zyn 'er, voor hun zei ven, ongelukkig genoeg aan , en verdienen dus veeleer meddyden, dan verachting; te meer, omdat zy vaak aan hunne onweetendheid zeiven geene fchuld hebben. Sommigen zyn, in hunne jeugd, als in het wilde opgewaffen, zonder dat de ouders ei op toezagen, of zy wat leerden of niet; anderen waren zoo arm, dat zy het fchoolgeld met konden betaalen, en geene leerboekjes koopen, maar al vroeg 'er op uit moesten, om iets mede voor de huishouding te verdienen; anderen wederom troffen een' Hechten Schoolmeester aan, en zoo ^MefdTt' al is en blyft het regt jammer, dat 'er zoo veelen onder den zoo genaamden gemeenen man zyn, die niet kezen of fchryven kunnen. Jammer is het dat zy het zelve niet inzien, hoe verre daar door achter uit zyn, hoe veele voordeden en genoegens zy moeten miffen, en hoe ligt zy van looze bedriegers kunnen om den tuin geleid worden Maar het is nog veel dimmer, als zy, fchoon aoede gelegenheid tot leeren hebbende, ook dan C te "lui en te vadzig zyn, om daarvan gébruik te maaken. Allerfmardykst echter moet het eiken menfchenvriend vallen, wanneer hy, gelyk nu en dan wel eens gebeurt, menfchen aantreft die ftyf en fterk durven ftaande houden, dat het 'er voor gemeene lieden zoo zeer niet op aankoomt .or zy %e~en en fchryven kunnen, als zy met de handen dS kost kunnen verdienen. Eenigen hebben zich  C 19 ) dit zoo vast in 't hoofd gezet, dat zy 'er geea werk van maaken, om hunne kinderen naar fchool te zenden, al behoefde het hun geen' duit te kosten; maar ze liever op ftraat laaten omloopen en lpeelen , alwaar zy zeker weinig goeds en veel kwaads leeren. Ja het is, ik herhaal het nog eens, voor een weidenkenden en braaven man tot groote ergernis, als hy die menfchen zoo dwaas hoort redeneeren, en daarby hunne ftreng zoo vast houden, als of zy het grootst gdyk van de wereld hadden. Nog niet lang verleden had ik zelf het geval, van zulk eenen te ontmoeten. Maar zyn gezelfchap was my in de daad ruim zoo lastig, als aangenaam, waarom ik blyde was hem niet alleen by my te hebben. Het zal u, hoop ik, niet verveelen Leezer! als ik u eens verhaal, hoe dit geval afliep Gy, welke zoo gelukkig zyt van dit te kunnen leezen, weest niet onwillig, om het uwen evenmensch, die hiertoe buiten ftaat is, te vertellen of voor te leezen. Onlangs bevond ik my in eene trekfchuit met nog eenige andere perfoonen, my allen onbekend. Onder deezen was een boeren arbeider, die al wat op zyne jaaren fcheen te wezen. Wy geraakten al fchielyk met eikanderen aan de praat; en nu kwam het juist zoo te pas, dat de arbeider ronduit verklaarde, nooit leezen of fchryven geleerd te hebben, zonder dat hy hierover eenigszins befchaamd wierd of toonde, dat hem zulks fpeet. Ik betuigde hem dan myn leedwezen, zoo iets van hem te hooren, en zogt hem met één de nuttigheid van beide die kunnen onder het oog te brengen. Doch hiertegen zag hy heel vreemd op, en zeide, vlak het tegendeel te gelooven, dat 'er C 2 naam-  ( SO ) naamlyk voor een gemeen mensch in 'i minst geen voordeel op zat, al verftond hy ze beide, en dat 'er met zulk hoofdbreeken niets te verdienen waie. Wat ik nu hier ook tegen mogt inbrengen, en hoe veele moeite ik my gaf, om hem te overtuigen; de man bleef by zyn fluk, hy was 'er met geene mooglykheid aftekrygen. Op myne vraag, of hy ook kinderen had, antwoordde hy ja, maar voegde 'er te gelyk by, „ dat hy wel ter dege ,, oppaste, het geld en den tyd niet onnut te ver„ fpillen, door ze naar fchool te zenden."" Het fmartte my in de ziel van wegens die arme kinderen; ik hield daarom nog ééns by hem aan, trachtende hem over' te haaien, om de zelve in de jonge jaaren, terwyl hun verfïand nog vatbaar was, om iets met gemak te leeren, niet zoo geheel zonder onderwys te laaten. „ Gy kunt het immers ,, niet weeten, zeide ik, of het hun op den duur „ eens van nut en dienst kan zyn. Ligt makken zy 'er haar' fortuin nog eens mede in de Wereld. Maar nu wierd hy boos, omdat hy hier niets op wist te zeggen, en duwde my op een' knorrigen toon toe: „Weet ge wat? Ik mag en wil „ 'er nu niet meer van hooren. Myn Vader en „ Grootvader zyn ook zonder leezen en fchryven „ aan hun eind gekoomen , en ik heb het tot dus „ verre ook al gebragt. Myne jongens zullen het „ 'er ook wel buiten redden. Wat hebben wy,ge„ meene lui, met al dat hoofdbreeken van nooden? Ziende, dat de man driftig wierd, begon ik den moed op te geeven, om hem tot andere gedachten te brengen, en, daar ik toch niets met hem worden konde, nam ik voor hierover niet meer te fpreeken. Doch myne party was zoo fpoedig niet bedaard; mee»  C 22 ) deed ik al myn best, en leerde vry wel leezen, fchryven en ook een weinig rekenen. In myn twaalfde jaar verloor ik myne beide Ouders. Nu moest ik myne voeten onder eens andermans tafel fteeken; het ichuoigaan was uit en ik was blyde genoeg, dat een Boer, by wien myn vader dikwyls gearbeid had, my in zyn huis nam om voor kost en kiêeren het laagfte werk te doen. Man en vtouw waren goedaartige, maar heel onkundige, lieden, die geene A voor eene B kenden. Hun eenigst dochtertje, Grietje genaamd en ongeveer van myne jaaren, had ook tot nog toe niets geleerd; dewyl zy wel een groot uur gaans van de Dorpfchool woonden. Voor dat ik hier kwam, was de Boer loms deetlyk verlegen. Met eiken brief, dien hy ontving, moest hij naar het Dorp, by den Schoolmeefter of een ander goeden vriend gaan, om te weeten, wat 'er in ftond. Wist hy dat nu, dan moest hy vaak nog zelf in perfoon heen reizen, om befcheid en antwoord te brengen, al Kon de zaak ook met een paar regels afgedaan worden. Nu wilde het geval, dat hy kort, na dat ik by hem gekoomen was, wederom eenen brief uit de Stad kreeg Het was toen reeds iaat in den herist en juist zulk een weêr, dat een goed mensch zyn hond niet buiten de deur zou gejaagd hebben. Thans was goede raad duur. De Boer kon met rusten, voor dat hy den inhoud vernomen had, en evenwel zag hy byfter tegens den tocht aan De Vrouw klaagde en kermde over het droevig weêr; kortom het ganfche huis was in ellende. Toen ik de oorzaak hunner verlegenheid hoorrtp zeide ik tegen mynen Broodheer, „ dat ny „ maat ftdletjes kon t' huis blyven, als hy my^den  C *3 ) „ brief wilde laaten leezen," O! wat was er toen eene vreugd! ieder een was even zeer met my in fchik De Boer vooral, om dat hy nu zyne zaaken niet meer een' anderen aan den neus behoefde te hangen — En toen hy hoorde, dat ik ook fchryven kon, en hem dus zoo veele reizen uitwinnen, was zyne blydfchap met geene pen te hefchryven. Des anderendaags, toen het weêr wat bedaard was, moest ik in het Dorp al het noodige koopen, om den brief te beantwoorden, en in 't vervolg, zoo vaak 'er iets te leezen of te fchryven viel, telkens de man wezen. Van dien tyd afhad ik het zoo wel, als kind van huis. Myn werk kon ik gemaklyk aanbrengen. Geduurig was 'er een of ander nieuw ftuk kiêeren en alle Zondagen kreeg ik myn oortje zakgeld, dat ik zuinig opfpaarde. Myn eigene ouders konden het my nooit beter gegeeven hebben, dan ik het hier vond. De Boer zag JiB wel, hoe veel hy in zyne jeugd verzuimd had, maar thans was het voor hem te laat. Hy overlegde dan met zyne vrouw, hoe zy het best zouden fchikken, dat Grietje ook eens wat leerde en niet langer zoo in *t voild heen liep. Zy hadden hun ccnigst kind veel te lief, om het zoo een endweegs in den Wintertyd, die nu aankwam, alleen naar fchool te ftuuren. Buiten dat was 'er geene gelegenheid, zy oordeelden dan best te zyn, my te verzoeken, dat ik Grietje in de lange Winteravonden, een weinig onderwys gaf. Dit nam ik gaarn op my, om dat wy beiden wel over weg konden, en davyl ik vreesde, dat my de tyd anders maar verveelen zou. Het een en ander maakte, dat de oude lui my niet meer konden of wilden mfsfen. Ik moest volftrekt by hen blyven. Wy leefden dan alzoo verfcheidene jaaren met elkander , ah muschjes in het zand, terwyl niemand 'er aan dacht, om te fcheiden. Ondertuffchen krecgen Grietje en Ik zin aan malkanderen Onze genegenheid nam hand overhand toe, naar mate wy ouder en grooter wierden. Ik liet 'er echter, van mynen kant, niets van blyken, maar, geduurig aan myne  ( 28 ) Kasper. Dat Hem ik u toe Joris! Kerkvoogd. Wel! zo gy dat van my denkt, dan hoop ik, dat gy u van my beter zult laaten onderrichten: gy begrypt de zaak van de nieuwe Bibels geheel niet. Joris. Mag men den Bibel dan veranderen ? Kerkvoogd. Ja, of neen\ zoo als men 't neemt. Kasper. Een van beide kan toch maar waar wezen: niet of al. Kerkvoogd. Men heeft voor ruim anderhalf honderd jaaren den Bibel ook veranderd : de Bibel, dien wy nu gebruiken, is die nieuwe veranderde Bibel. Joris. Wat bewys is hier voor? Kerkvoogd. Wat bewys?.. de titelplaat, — As. voorrede, de Hiftorien van dien tyd. Ziet daar een' Bibel, leest eens het gene op den titel en in het voorbericht ftaat. Joris, (na het leezen.) Wel, nu geraak ik nog meer in den war,dan ooit! Kerkvoogd. Heb maar geduld: ik zal 'er u weêr uithelpen. Kamper. Verklaar ons eerst uw dubbelzinnig antwoord op de vraag van Joris: te weeten, of men den Bibel mag veranderen? Kerkvoogd. * Ik zeg ja of neen, zoo als men 't neemt. Van de grondtaalen mag men geen woord veranderen: maar overzettingen te veranderen is foms zeer nuttig. ?-  C 29 ; Joris. Nu ben ik nog niet vvyzer. Gy zyt my te geleerd. Grondtaalen en overzettingen, wat is dat? Kerkvoogd. Zeg, wie hebben den Bibel eerst gefchreeven? Joris. Wie2...dat zal Kasper u wel zeggen: die heeft beter memorie, dan ik heb. Kasper. Het Oude Testament is gefchreeven door Mofet en de Profeeten, en het N. T. door de Evangelisten en Apostelen. Kerkvoogd. Zeer wel. Maar hebben die den Bibel in onze Nederlandfche taal gefchreeven? Kasper. Daar heb ik juist nooit zoo opzetlyk over gedacht. Kerkvoogd. Niet! ... hebt gy nooit by een' Dominé in de catechifatie gegaan? Joris. Ja, Kasper en ik beide, by onzen ouden Dominé. Kerkvoogd. Uit wat boekje hebt gy toen geleerd? Joris. Uit Hellenbroek. Kerkvoogd. Weet gy niet, wat die hier over heeft? t Kasper. tls al zoo lang verleeden. Myn hoofd is geen almanach. Kerkvoogd. Ik heb dit vraagboekje juist by de hand liggen:: Hoort wat er over de fchriftuur ftaat, vr. 11 en 12. n Vr. In wat taal is het Oude Testament befchreeven 9 D 3 „Aw,  C 30 ) „Aw. In de Hebreeuwfche, en een weinig in deChal„ deeuwfche taal. „Vr. In wat taal is het Nieuwe Testament befchreeven? „ Aw. In de Griekfche taal." De Bibel is dus niet van de H. Schryvers in onze Nederlandfche taal befchreeven: - die was 'er toen nog niet — maar voornaamlyk in de Hebreeuwfche en Griekfche taaien. Kasper en Joris. Wat zyn dat voor taaien? Kerkvoogd. f Hoe zal ik u dit beduiden ? ik verftaa die, zoo min, als gy. ,, 't Waren de moedertaaien der fchryvers van den Bibel. Onze Dominé heeft een' Hebreeuwfchen Bibel, en een Grieksch Nieuw Testament. Hy zal u die wel eens zien laaten Nu, die taaien, waarin de Bibel allereerst gefchreeven is, noemt men de grondtaaien: en uit die grondtaalen zet men den Bibel, in onze en andere taaien, over; en dat zyn dan overzettinpen —— Kunt gy 0 niet herinneren, dat, wanneer onze Dominé uit het O. T. predikt, dat hy dan, voor het afleezen van den tekst, zegt: „ uit de Hebreeuwfche taal, in onze moederfpraak, getrouwlyk overgezet ?.. en als hy uit het N. T. preêkt, „ uit den Griekfche* „Grondtekst?".. Kasper en Joris. Nu gy het zegt,., ja. Kerkvoogd. Die nu den Bibel uit de grondtaalen overzetten, zyn doorgaans zeer geleerde menfchen, die veel kennis van de grondtaalen hebben ; maar 't zyn echter alle feilbaare menfchen, die ook hunne misdagen hebben. Eene Overzetting, die voor geene verbetering vatbaar is hebben wy nimmer te verwachten. Voor dat onze Overzetting in de wereld kwam, hadden onze Voorouders Bibels, welke op veele plaatfen zeer gebrekkig waren; daarom wierd er op de Nationaale Sinode, te Dordrecht, in het jaar 1618 bellooten, „dat de Bibel op nieuws, ' uil de Grondtaalen, in onze Nederlandfche taal, vertolkt zou worden." Dit is ook door 8 kundige mannen gedaan; en in 'tjaar 1637 wierd die meuwe ove^"  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 5. Hy, die den Bibel wel vertaalt, Verft'aanhaar st voor elk een', Werkt, fcboon by niet veel dank behaalt,, Tot nut van 't Algemeen. eenige staaltjes uit onzen gewoonen bibel met van hamelsvelds bibel vertaaling ver-' geleeken , nevens eenige aanmerkingen van den kerkvoogd, toegezonden aan kasper en joris. De gewoone Overzetting. Van Hamelsvelds. gen. I: II, 12. <ênbt $aöt fcube: ®ai bt aarae nptfcftiere rj^ap fcBcutfien^/ fi?upt jactSaepenbe/ ujucht&aec m> fiaamte/ bjaflenbe njtiriji na fpnen acrt/todfte£;$aet naec in fp au bet aeibe: enbc ijet tnaj? aïfao. €nbe nc aerbe ü^agt Joo?t/ B?a|fcö«itfiÉn#/ Harpt 3aet saerjenoc na fpnen aert. gen. I: II, I2. Toen gebood God: Dat de aarde jonge kruiden voortbrenge, met zaad bevruchte planten, vruchtbaar geboomte, draagende naar zyn' onderfcbe'iden aart vrucht , die op de aarde zaad in zich bevatte! * En het was zoo. , Want de aarde bragt j'onge kruiden voort, met zaad bevruchte planten, naar der zeiver onderfcheiden aart. —  C 34 ) Is van Hamelsvelds hier niet duicilyker , dan onze gewoone Overzetting? Is het b. v. niet viefltaanbaflrer: dat de aarde met zaad bevruchte planten dan kruyt zaet-zaeijende voortbragt ? De gezvoone Overzetting. Van Hamelsvelds. gen. III: 22-24. W>az fenbe be ty£€ÏÏ€ 03oöt: ffet/ be menferje i§ neton?öeri abj nnfer ten/ Hirnncnbc het gaet/ enbe fiet miaet: Bu ban/ bat hu fnnje rjölit met unt cn (téfic/enbe neeme anctt ban beu Mam öc;i feiten^/ cn* *e etc/ enbe ïeüe in tm* foinrjeut. ^aa berfanbt Qcm be $€£ft€ <öabt unt ben ïjaf <£öcn/ oin ben aetb* babem te bcurncn / baer gu tint ncnomen Uia£. ~€ribt rty b:eef ben men* fcïje unt: enbc fteïbe €Xyt> rubim tegen Ijet noflen be<5 rj°fê Otben/ enbc een blarnmtgfi ïemmer cene^ frocect^/ bat ftcïj emitteer* be; riiti te üewaaren ben tucgh; ban ben boom be£ ïeuen*?. Aanmerking. God had, gen. I: 26, gezegd: Laat ons menfchen maaken naar (of tof) ons beeld en gely- henis Dit gefchiedde ook vs. 27. Volgens van Hamelsvelds overzetting, van gen. III: 22. zegt God nu, na den zondenval: Helaas! de menscb was als één van ons! te weeten, toen hy nog niet gezondigd had: maar volgens onze gewoone overzetting fchynt het, gen. III: 22-24. Thans fprak Jehovah God: Helaas! de menscb was ah een van ons! nu kent hy goed en kwaad! welaan, dat by zyne hand niet uitfteeke, en ook van den levensboom neeme en eete, om eeuwig te leeven. Daarom deed Jeiiovah God hem uit den hof Eden verhuizen, om de aarde te bebouwen , waaruit hy genomen was; ja Hy dreef den mensch uit, en plaatfte, aan de oostzydc van den hof van Eden, Cberuhs, en vlammen in de gedaante van een zwaard, zich heen en weder beweegende, om den toegang tot den levensboom te bewaaren.  ( $5 ) als of de mensch door bet bedryf der zonde meer aan God gelyk wierd. De gewoone Overzetting. Van Hamelsvelds. gen. XXIX: i —io. Wae bief Sfacau fnne öoeten ap; enbe gingïj na get lant bet fiitiuercn ban bet (©aften. €nöe Ijp fagb tae/ enbe fiet / baec taas een put in 'tuelt; enbe ftét/baer toa* ren bjie Subben fcljapcn nebengai*ifeén / bit ban 3e* rufalem [toaren]feggenbe/ l^aetoin abertreebcn utae hifciuclen beinsertmgc bet (éuben? taant fa en taa£* fcgen gate ganben niet/ tannneer fn 6?oat fuiïen eten. .ïiaaai' Rn anttaoo?ben» irc fenbctatijact/taaetam nbecteccbt aoch gu get ge* öabt 35obt^/boa? utae in* fettincte? 3l&mt <<5abt geeft geba* ben / fettacnbe/ «Eert utocn babec eiibc nmebet: enbe taie babec ofte morbet Bloctfit/ bie faï ben boob ftetben. M^t gnfeggt/ fa taie tot |babet of macber faï (eggen :[^ct uj] een gabe/ foj taat u ban vnn fmtöc Bannen te nutte Hamen/ enbe fmien babcr/ ofte fmie moebct geenfmé en 3a! ce* ren/ [bie botboet.] Cnbegugcbt anao Toen kwamen tot Jesus Schriftgeleerden en Farifeën van Jerufalem , die hem vraagden: „ Waarom over,, treeden toch uwe leerlin„gen de overlevering der „ oudften, dat zy, voor dat „ zy voedfel gebruiken, de ,, handen nietwaffchen?" — Maar hy beantwoordde hunne vraag met eene andere , en zeide: En waarom overtreedt gylieden Gods gebod, juist door uwe overlevering? — God heeft duidelyk, en met even zoo veele woorden, gebooden: Eert uwen vader en moeder , [en toon dezen eerbied door weldaadigheid aan uwe Ouderen ,] en elders: Wie zyn' vader of zyne moeder vloekt, en harde woorden geeft,zal zeker ter dood gebragt worden. Maar sylieden leert, dat er gevallen kunnen zyn, dat iemand zyne ouders niet behoeft te eèfe'rt, of te onderdennen ; wanneer hy, naamlyk, tot vader of moeder zegt: hetgeen gy als eene gave of onderfteuning van my vergt, is door my tot eene tempelgave geheiligd. Zoo hebt gy Gods gebod krachteloos weeten te maaken door uwe overlevering. Gy  ( 39 ) De gewoone Overzetting. Van Hamelsvelds. <£ü gcUciH^DC/toelfieeft Gy huichelaars! Jefaia 3fCfaia| ban U nEp?0üh> heeft te recht van u gef'prottctt. ken, [en uw karakter getekend,] Aanmerking. Uit deeze proeven is klaar genoeg te zien , hoe veel van Hamelsvelds overzetting het in duidlykheid van onze gewoone wint. —■— Óok is zy op veele plaatfen meer treffend en hartroerend, gelyk ik u zou kunnen toonen, door b. v. Mark. XIV. den brief aan Filémon, en eenige Hoofdftukken uit de Openbaaring vanjohannes, af te fchryven; doch dit laat myn tyd thans niet toe. - Hebt gy nu wel redenen, Vrienden! om over de nieuwe vertaaling van den Bibel, zoo door van Hamelsveld als anderen, aangaande de zaak van den Godsdienst, zulk een zwaar hoofd te hebben? * * * . Zoo draa Kasper dit alles aandachtig gelcezen en met elkander vergeleeken had, vond hy zoo veel fmaak in van Hnnelsvelds vertaaling, dat hy ze terftond kocht:'— maar Joris, offchoon hy niet meer zoo hard doorfloeg, als in het eerde, weigerde echter zyne voornordeelen te laaten vaaren: hy was en bleef een domme Joris! je sus de goede herder, joh. X. Eens op een' lieven avondftond, Wanneer ik my in 't veld bevond, Vertoonde zich de maan zoo klaar, Als of zy louter zilver waer. Geen wolkje dreef 'er in de lucht; Geen windje maakte 't minst' gerucht; En nergens hoorde men geluid, Behalven eene herdersfluit. Een enkle herderinne toon Verzelde 't fpeeltuig, — o zoo Ichoon! — Ik bleef een poos aandachtig ftaan, En hoorde 't lied vol eerbied aan. Pewyl jk 't fchryfgoed by my had, Heb ik het in de pen gevat, Gelyk gy 't hier gefchreeven ziet: Dus luidt het gcestlyk herderslied. Op  C 40 ) Op de wyztl Marid's Lofzang. 1. Myn Herder Jefus zal De fchaapen van zyn ftal, Met herderlyk meêdoogen, Geduurig gadefjaan: Hun wordt geen leed gedaan, Of Hy is zelf bewoogen. 2- , Hy redt hen uit gevaar; Geen dief of moordenaar Zal ooit zyn fchaapen roovenr Hy houdt getrouw de wacht; Zy koomen, door zyn magt, Al 't bang gevaar te boven. 3- Zyn fchaapen kennen Hem Onfeilbaar aan zyn ftem; Hy roept hen allen famen, Of leidt hen zagtjes uit, Al fpeelende op zyn fluit: Ily noemt hen zelfs by naamen. 4- Hy gaat zyn kudde voor; Zy volgt Hem op het fpoor, Op bergen en in dalen: Het zoogend' leidt Hy zagt; Op zwakken geeft Hy acht; Geneest der kranken kwaaien. 5. En dwaalen zy eens af, Hy dryft hen door zyn ftaf, Straks weêr by de and're fchaapen, Om in een vetten oord, Gerust en ongeftoord, Te graazen en te flaapen. 6. Hy gaat den wolf te keer. De lamm'ren, jong en teêr, Wil Hy op de armen draagen. Hy zal, vol heldenmoed, Voor ieder fchaap zyn bloed, Zyn eigen leeven waagen. Te Groningen, by \V. Z U i D E M A. 1796. '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO, CENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 6. [gesprek \tan koopman burgerhart met zyne jongens. V V oor eenige avonden zat Koopman Burgerhart met, zyne vier kinderen rondom zich, zynde de eerfte Berend negentien, de tweede Jakob dertien, de derde Wülem tien, en de vierde Hendrik, genaamd, agt Jaaren oud, aan de eene zyde van den haard: terwyl zyn Vrouwtje, in de wandeling moeder Anna geheeten, als naar gewoonte, aan den anderen kant Nieuw jaars-koeken voor het huisgezin, hunne vrienden en llyters zat te bakken. Dc lange Winter-avonden zyn voor veele menfchen 7eer verveelende en onaangenaam : doch voor deeze huishouding waren zy vlak het tegendeel. De Vader van den huize bezat de konst, door zyne vertellingen en de gefprekken met zyne kinderen, den langen avond voor hun zeer kort niet alleen, maar te gelyk ook, zeer vermaaklyk en leerzaam te maaken. Hoe waren deeze vertellingen en gefprekken ?... dat willen wy u hier nu eens vernaaien lieve Leezer!  C 4a ) Willem en Hendrik begonnen by het groote vuur te knikkebollen. Berend, de oudfte, doch tevens de traagfte van allen, zat met de beide handen voor zich op de knieën, ftilzwygend, in het vuur te kyken ; Jakob echter, dat een regt platje, maar anders een Schrandere knaap was, fpeelde met den kleinen hond Fulél, en zettede de heetc koeken tegen de zyd-plaaten om die bros en ftevig te houden. Zoo dra de vcrftandige Vader die ver\ .elende werkeloosheid zyner kinderen bemerkte, was hy op een middel bedacht, om dezelve te verdryven. Hy ftak derhal ven zyn pyp eens aan, en begon het volgende gefprek: Zeg eens myne kinderen ! weet ge nog wel, wat ik u voorleeden Jaar verteld . heb, van 't gelukzalig Nieuw ïfaar wenfeben — het Nieuw Jaars-koeken bakken, en t.ie gevolgen daar van? Deeze vraag maakte een ieder wakker en leevendig. Willem en Hendrik wreeven de oogen uit. Jakob vergat den hond en de Nieuwjaars koeken. Allen, Berend zelfs niet uitgeflooten, fchikten digter naar Vaders ftoel: en nu fcheen men, met open mond en ooren, Vader de woorden, als uit den hals, te willen haaien. Vader. Hoe, antwoordt niet één van allen?'.... Berend, wat zegt gy ? Berend ftamelde en mompelde zo wat binnen 'smonds, dat geen fterveling verftaan kon. Burgerhart had" de gewoonte, om, wanneer de oudften niet wisten te antwoorden, tot de jongeren over te gaan. De lof, welke deezen, met goed te antwoorwoorden, behaalden, verwekte dan by de oudfte broeders niet weinig fchaamte en naaryver. Vader vervolgde. Zal de man nu een kind worden, Berend? Ik hoop immers niet, dat de kleine Hendrik het tl zal moeten zeggeh?.:.. koom, Hendrik! gy hebt het zekerlyk onthouden, zegt gy ons het eens Jakob. Ik weet het ook nog wel, Vaderlief! Vader (met een veel beduidenden wenk) Jakob! wordt gy gevraagd ? .... Eens vooral ver-  < 43 ) verzoek ik u, myne kinderen ! zo ik verder met' Ö fpreeken zal, als iemand uwer praat of praaten moet, dien niet in de rede te vallen. Men kan -wel te gelyk zingen, maar niet te gelyk fpreeken. Nu , zal ik voortvaaren, al of niet?... Jakob ziet voor zich; de anderen roepen allen: och ja Vader I och ja! Vader. Wel Hendrik! wat antwoordt gy dan op myne vraag? Hendrik. Tk heb nog alles onthouden, wat Vader ons gezegd heeft. Vader zeide, dat.... dat Ja, nu weetik het! Vader zeide dan, dat het gelukzalig Nieuwjaar wenfehen, en Nieuwcjaarskoeken, en ander lekkers op den eerften Januaty uit te ueelen, al voor zeer veele Jaaren in gebruik was geweest; ja, dat zeide Vader, niet waar Vader?... en nog veel meer mooië dingen. Vader. Baasagtig, myn groote Zoon ! — en dan zeide ik ook nog, dat zoodanige gebruiken, wanneer men daar by nl te begeerig \yas, zeer nadeelig voor de gezondheid konden worden. Heb ik dat niet gezegd?... Mlen. Ja! nu weet ik het ook wel! ja, dat heeft Vader ons gezegd, dat heeft Vader gezegd! Berend, (zich nu wat bedacht hebbende, trekt Vader aan de mouw) Weet Vader nog wel van dien armen man, welke op Nieuwjaarsdag zyn laaide duit fri de herberg ging verteeren, en die, toen hy half befchonken te huis kwam, zyne vrouw en kinderen, van honger en koude, dood zag liggen om den haard. En van die... die... Jakob. Joodcn en Turken meent gy? En die Heidenen... hoe heeten ze ook Vader?... Vader. De Romeinen. ... . Maar wel aan! elk op zyn plaats! dan willen wy alles eens herhaalen, wat ik u verleeden Jaar hier van F 2. ver-  C 44 > Verhaald heb.-Zy, welke onder 't praaten waren opgeftaan, gingen nu weder zitten. Jakob begon nog wel eens te reppen van Onzen Lieven Heertje, die in de kribbe tusfchen de beesten had moeten flaapen: doch een wenk van Vader bragt ook deezen tot zwygen, en op zyn plaats. Eindelyk begon vader Burgerhart zyne ondervraaging. Vader. Hoe noemt men den dag van den eerften January» Hendrik ? Hendrik. Nieuwjaars-dag, Vader. Vader. Waarom ? Hendrik. Om dat wy op dien dag met een nieuw cf een ander Jaar beginnen. Vader. Zeer wel. Willem, war is een Jaar? \ Willem. \ Een Tydvak van 12 Maanden. Vader. Hoe veel dagen heeft een Maand? Willem. ZevenMaanden hebben één en dertig dagen ,naamlyk: January, Louwmaand. [July, Hooimaand. Maart, Lentemaand. I Auguflus, Oogstmaand. May, Bloeimaand. *0£tober, Wynmaand. December, Wintermaand. Vier maanden hebben dertig dagen, zynde: April, Grasmaand. | September, Herfstmaand. Juny, Zomermaand. I November, Slagtmaand. Eéne der zeiven February of Sprokkelmaand, agt en twintig, en om 't vierde één Schrikkeljaar van negen en twintig dagen. Vader. Waar kan men den oorfprong van de benaaming deezer Maanden zeer nauwkeurig vinden? ( Willem. In Martinets Gefcbenk voor de Jeugd, agtfte {tukje bladz. 217.  C 45 ) Vader. In een laar zyn dus gemeenlyk ... Willem. Drie honderd vyf en zestig (365) dagen. Vader. Is deeze verdeeling des Jaars door god alzoo gemaakt'? Wülem. Neen. De menfchen hebben de zelve tot hun gemak ingefteld, om zich daar by te herinneren, wat 'er te vooren gebeurd is, nu gebeurt, en| nog zal gebeuren; om alles op te rekenen, en meer andere dingen. Vader De verdeeling van eene Week in zeven dagen, wordt aan god toegefchreeven, die de Wereld in zes dagen fchep, den zevenden van zynen arbeid rustte, en dien heiligde, gelyk wy leezen genesis I. en II. De oude Hebreërs, de Jooden en Christenen, hebben ook van die verdeeling altoos gebruik gemaakt. Maar, Jakob! konde men het Jaar ook op een anderen dag, of in een andere maand beginnen? Jakob. . Even zoo wel. Sommige Volkeren beginnen het zelve midden in den zomer, op den langften dag; anderen midden in den Winter, op den kortften dag; nog anderen in den Herfst, wannoer dag en nacht even lang zyn; ook wel in verfchillende maanden des Jaars. By de Romeinen, die in 'tbegin maar tien maanden hadden, was Maart de eerfte maand des Jaars. De Jooden maaken in September of Ofiober, de Rusfen in January, en de Turken in alle Jaar-getyden, naar het valt, eenen aanvang van het Jaar. Wy echter, en bykans alle Volkeren, welke den Bibel,en de leere van onzen Zaligmaaker jezus, als Godlyk, erkennen,beginnen het Jaar in den Winter, op den eerften January. Vader Gy fpreekt van de Romeinen; wie waren dat? Jakob. Een zeer beroemd Volk, dat ten tyde van jezus, en reeds lang voorheen, bykans de geheele Wereldbeheerschte. De groote ftad Rome in Italien, waar thans de Paus regeert, was hunne Hoofd-ftad. F 3 Va-  C 4* ) Vader. Zeer wél Jakob! maar verklaar my eens wat nader, hoe het Turkfche Jaar is, en wanneer het zelve begint. Jakob. De Turken rekenen het Jaar by 12 maanden, gelyk wy; maar die maanden hebben flegts negentwintig of dertig dagen, de eene om de andere. Ieder Jaar, dus elf dagen korter zynde, dan het onze, fpringt telkens hun eerfte dag van 't Jaar ook elf dagen terug, waar door het dus op alle Jaargetyden invallen kan, en de Turken, na drie en dertig Jaaren, één Jaar verder rekenen, dan wy. Vader. Dat hebt gy zeer wel onthouden. Jakob en Berend gy hoort dagclyks veel van de Franfchen praaten; wil ik ü ook eens vcrhaalen, hoe deezen hun Jaar verdeeld hebben?... Jakob en Berend. Daar mede zou Vader ons groot plaizier doen. Vader. Het Franfche Jaar begint, wanneer wy den twee en twintiglten September tellen: en is verdeeld in twaalf maanden , waar van ieder dertig dagen heeft, de zeiven zyn genaamd: 1 Vindemaire, Wynmaand. 7 Cerminal, Spruitmaand. 2 Brumaire, Nevelmaand. 8Floreal, Bloeimaand. 3 Frimaire, Rypmaand. 9 Praireal, Weidemaand. 4 Nivofe, Sneeuwmaand. loMesfidor, Oogstmaand. 5 Pluviofe, Regenmaand. 11 Tbermidor, Hittemaand. 6 Ventofe, Windmaand. 12 Fruflidor,Vruchtmaand. Bedraagende te zaam drie honderd zestig (360) dagen. Nu zultge wel vraagen: waar blyven de vyf overige dagen van ons gemeene Jaar? Weet dan, dat zy gevoegd worden, by de laatfte maand. Fruclidor, en allen Feestdagen zyn, in 't Fransch Jours Complementairs, by ^Aanvullingsdagen, geheeten. De Franfchen hebben, gelyk wy, om 't vierde, één Schrikkeljaar , en dan vieren zy, op den zesden dag, de Omwenteling van 't Jaar 1792, waar uit deeze verdeeling des Jaars is voortgefprooten. 7*"  C 47 ) Jakob. Dat hebben die Franschjes goed bedacht. Berend. ja, Ja dat hebben ze ook. Vader, (by zich zeiven) Het was te wenfehen, dat wy voor onze onverftaanbaare Heidenfche benaamingen der maanden, even als de Franfchen, ook altoos zeiden: Wintermaandt Zbmermaand en zoo verder. Maar, laat ons voortgaan. Berend! zeg gy my eens, om welke redenen beginnen wy juist het Jaar met den eerften January? Is die dag merkwaardiger dan andere dagen? Berend. Zonder twyffel. Men zegt, dat, op dien dag, onzft lie^e Heere jezus, na dat hy agt dagen te vooren,by ons Middenwinter of Kersdag genaamd, gebooren was, befneeden is; en, tot herinnering van die groote gebeurenis, beginnen wy met den eerften January onze Jaartelling ; andere Volkeren handelen op dergelyke wyze. Vader. Gy fpreekt van Befnyden; wat wil dat zeggen? Berend. In de dagen van het Oude Testament byna even het zelfde, dat by ons de Christelyke Doop beteekent. -tt Volgens bevel van god, genesis XVII. vs. 10. moesten alle de Nakomelingen van Abrabam befneeden worden, ten blyke, dat zy onderfebeiden waren van ae Afgodifcbe Volkeren. — Jezus, gebooren uit eene Maagd, die tot Abrahams nagedacht behoorde, moest alzoo ook befneeden worden. Vader. Maar zou dan wezenlyk die Befnydenis gefchied zyn op den eerften January? Berend. Dnt is by de Geleerden een twist-appel, waar van Vader beloofd heeft ons, wanneer wy ouder worden wel eens te zullen onderrichten. Men houdt het 'er echter in 't algemeen voor, dat Jezus toen befneeden zy. Vader. Hoe lang is dat nu geleeden? pjP.  C 48 ) Berend. Ook hier over heeft men veel verfchil. Gewoonlyk wordt gerekend, als of dat voor 1796 jaaren gebeurd ware, ongeveer in het vier duizendfte jaar der Wereld. Vader. Weet ge ook meer byzonders, dat op dien dag hier te Lande gefchiedt, Hendrik ? moogt ge dan ook ter School gaan, en op de ftraat fpeelen, als op andere tyden? Hendrik. Neen, lieve Vader! dan gaat men immers naar de Kerk. Vader. En waar over predikt dan de Dominé, myn zoon Willem? Willem. Over de befnydenis van jezus, 'twelk Broer Berend zoo even verteld heeft; ook wel over 't zoo fchielyk verloopen van den Tyd. Vader. Doet men dat overiil in ons Vaderland? Willem. Neen, niet in alle gewesten van ons Vaderland. In fommigc plaatzen van Holland, by voorbeeld, is de zelve niet meer dan een Werkdag. Vader. Gy hebt allen zeer wel gëantwoord, myn lieve Jongens'! ieder heeft een paar Nieuwjaars-koeken ver-» diend. — Koom Moeder, trakteer ons eens. —— ——• (V Vervolg in No. 7.) RAADSEL. Ik weet een ding, Dat altyd zweeft, Zoo zonderling, Ofschoon 't niet leeft. Dat 't altyd geeft Raadt wat het is! _ "t Geen 't zelf niet heeft; Maar raadt niet mis. '/ Antwoord in Num. 7. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1796.  ( 49 ) (Door een byzonder toeval zyn wy verhinderd het ! onderftaande eerder dan nu te piaatzen. Hetzelve moet volgen op Nummer 6, waar Burgerhart zyn geifprek eenigen tyd ftaakt, en weer invallen, waar hy, lin Num. 7. aan Berend vraagt: waarin beft aan die I voornaamlek ?) Na eenige ogenblikken ruste vervolgde Vader Burgerhart in deezer voegen: Vader. Hendrik! weet ge wel, waar toe die trommel vol iNieuw-Jaars koeken zal dienen?... Hendrik. Ha, ha, ha! zou ik dat niet weeten, Vader? voor : de meiden en knechten, die hier waaren koomên kooipen, voor de buurkinderen, en voor ons, en voor i Oompje, voor Moei Aaltje, en Neef jan, en voor al: remaal, die Vader en Moeder een gelukzalig Nieuw-Jaav Ikoomen wenlchen. He! Vader! heb ik het niet wel t onthouden? Vader. Zeer goed myn lieve Jonge! — Maar verlangt ge dan ook naar dien dag? Hendrik. Dat doen wy altemaal, Vader! niet waar Willem? nietwaar Jaap?... Dan krygcn wy ja ook van Vader en Moeder, en van Oom en Moei een Nieuw-Jaarsgift in onze fpaarpot. Vader, Gy verlangt daar allen zoo naar myne kinderen! ei lieve zeg my eens, wat gebeurt 'er dan meer op dien dag Jakob? Jakob. Veele vreugde bedryveu worden door iederëenen gepleegd. Vader. En wat wenscht men malkander op dien dag? Jakob. Een gelukzalig Nieuw-Jaar. Vader, 'Wel Berend! wat dunkt u, is dat een goede wensch ?.. Berend. Dat zou ik denken. De allerbefte wensch, dien men, in zoo weinige woorden, iemand kan doen.  C 50 ) Vader» Wat wil die wensch dan zeggen? Berend. Het zelfde, als of men zeide: Ik wensch u alles, wat py naar ziel en lichaam van nooden hebt, om in den tyd gelukkig, en namaals zalig te zyn, — En wat kan men beter wenfchen dan dit?... Vader. Wel aangemerkt! maar blyft dan alles daarby? Berend Geenszints. Eenige gebruiken en misbruiken maaken den eerften dag van 'tjaar voor veele menfchen dikwyls zeer ongelukkig. (zie nu verder Num. 7.) uitvinding van het spinwiel. (Ter plaatsvulling.') Dat het Spinwiel een allernuttigst Werktuig in dè menfehelyke faamleeving is, weet een ieder. Van veele noodwendigheden, als klederen, huisraad en meer andere dingen, ons thans volftrekt onontbeerlijk, zou* den wy verftoken zyn, by aldicn wy dit of dergelyk iets niet bezaten. Deszelfs gebruik is ons zeer noodzaaklyk, en zy, die het [pinnen, als een verachtelyk werk, aanzien, denken 'ér dus geheel niet wel over.— De Vrouw van den wydberoemden Washingthon, op welke beide menfchen Amerika met recht mag roemen, fchaamde zich niet dit nuttig werk met eigene handen te verrichten. Zy fpon allecnlyk, tot nut der Maatfchappy, om, door haar voorbeeld, anderen op te wekken, even eens als zy te handelen, en deezen zoo nuttigen arbeid meer in achting te brengen. Het ware te wenfchen-, dat onze voornaame Nederlandfche Vrouwen haare Landgenooten op dezelfde wyze in deezen voorgingen! De Man, die dit heilzaam werktuig uitvond, heeft der wereld een wezenlykén dienst gedaan , en alle aanfpraak op het dankbaar aandenken der nakoomelingfchap. Om nu denzelven der vergetelheid te ontrukk m, dachten wy u zynen naam te moeten bekend- maaken. In het Jaar 1530 dan is het Spinwiel, gelyk dat thans hier te Lande gebruikt wordt, uitgevonden door eenen Metzelaars-baas, zynde genaamd, Jur gens en woonachtig te Brunswyk, een voornaame Stad in Duitschland. ,_u,. >n  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, No. 7. s» Ik doop geen pen in gal, noch doel op deez' of geen". „ De dwaashein, die ik gisp, zyn duizenden gemeen:' O Vervolg en flat van No. 6.) WVader. aar in beftaan die voornaamlyk? Berend. In het fchaamteloos bedelen en afperfen van giften en gaven; het onmaatig zuipen en zwelgen, dat hier mede gepaard gaat of op volgt, benevens meer andere ongeregeldheden, te veel om te noemen Vader. Wel geantwoord, myn Zoon! Die ongeremdheden zyn te veel om te noemen. Men kan 'er zich geen recht denkbeeld van maaken, zonder die "ezien te hebben. ö ("by zich zeiven meer of min driftig.) Dat menfchen, welke niet beter weeten, of het behoort zoo, die zelden andere gelegenheid hebben, in hunne blydfchap geene maat weeten te raamen, en zich aan al zulke ongebondenheden fchuldig maaken: datzy hunnen kinderen, door een verkeerd voorbeeld vroegtydig bedorven, kunnen toelaaten, als dan door de Mad te zwerven, om de inwooners met hunne onbelchofte gewoonten en manieren lastig te vallen of den pokkei vol te fchelden dit alles is reeds «egt genoeg:_maar dat perfoonen, die anders nog G voer  C 49 ) voor verftandig en wél opgevoed te boeke willen ftaan, zich even zoozeer hierin verloopen, hunnen kinderen en dienstboden vryheid kunnen geeven, met gemaakte boodfehapjes, by hunne Kooplieden rond te loopen, om Irun lyf met derzelver zoo duur gewonnen zinker branlewyu, nieuw jaarskoeken enz. als op de eest te trekken, en met volgepropte zakken te huis te Komen; dit is nog flegter, en allerverfueilykst. — bert eerlyk man kan dit met geen goede oogen aanzienï Doch laat ons voort vaaren, myne kinderen. Weet gy my, ook te zeggen, Jakob! waar van de gewoonte, om den eerften dag des Jaars met vreugdebedryven-te vieren, afkoomftig is"2 Jakob. Daar over zyn de geleerden het niet eens, heb ik wel eens «rehoord. — Voorleden jaar heeft Vader aan Berend cn my beloofd, ons nu wat meer er van te zullen zesgen. Fadir. Hier hebt gy gelyk in, myn Zoon! Beloften maaken fcbuld: en boe eet men deezen afdoet, zoo veel te beier altoos. Ik wil de myne dan nu ook eens afcioen. Hendrik en fVdkm kunnen intusfehen te bed gaan. En vervolgens gaan wy dan ook ter kooi. Sommigen meenen derzelver oorfprong by de Heidenen en wel, by de Romeinen, waar van wy heuen avond reeds meer gefproken hebben, te moeten zoeken. Op den eerften dag des laars, gefchie.lden wel eer, by dit Volk, veele plegtighedcn. Hunne meu* we Regeering wierd op dien dag gekozen , en ging dan ook in haare ftaatziekleeren, voor de eerde maal, naar het Raadhuis, gelyk thans in het nabuung Oostfriesland, op fommige plaatzen, ook nog gefchiedt.— Tongen en Ouden, ryken en armen, wenschten elkander dan veel geluks , en deeden dit vergezeld gaan met allerlei Giften en Gefchenken, naar ieders Itaat en omftandigheden. Zelfs wierd de Keifer door de aanzienlvke lui, en deezen wêer, door den Keiler met zegeningen en ryke prelenten als overhoopt. Men onthaalde eikander op allerhande brafleryen enmaaltyden; en dit ging zoo verre, dat, zelfs aan de afwezigen.  ( Si ) iets wierd toegezonden van 't gene op de tafel was geweest, met eenen brief van gelukwenfching 'er nevens. Eenigen tyd na de bouwing van Romen, ruim 700 jaaren. naar het algemeene gevoelen, voor Christus geboorte, had dit aldaar reeds plaats. Wat dunkt u, Jacob en Berend! van deeze Heidenfche gebruiken ? Jacob en Berend (te gelyk.) Wel Vader! die zyn ja bvkans eveii eens als bv ons. Vader. Dat zyn ze ook. — Doch luistert maar verder! Andere menfchen zeggen ook, dat de eerde Kriste nen aanleiding, tot de Nieuw (aars-vermaaken, hebben gegeeven. En dit laat zich dok vry wel hooren. _ By de eerfte Kriftenen dan, welke, maar zeer weinig in getal, hier en daar in 't Joodfche Laud verfpreid waren - (Palestina, of het Joodfche Land, dit weet gy, is gelegen in Aften aan de Middelandfché Zee) — By de eerlte Kristenen (zeg ik) was het gebruiklyk, na hunne Heilige Nacbtmaalen , zekere Liefde-Maaltyden te houden, om het onderling vertrouwen, de eendrngt en fterkte in den Gelove, meer en meer te bevorderen. Toen dezelve echter, ongeveer drie en vierhonderd jaaren na Chriftus geboorte, van de Heidenfche Volkeren, zeer -veele vervolgingsn mocsien ondergaan, waren zy overal genoodzaakt, zich voor hunne 'Vyanden in o^deranrdfche holen en fpelonken te verbergen. Zy konden dus, door die Liefde Maaltyden, toen niet langer gemeenfehap met elkander houden. Maar wat deeden zy nu?.... Zy maakten zekere Kerskod-en en Paaschbrooden, ert deezen zonden zy elkander toe, om onder het nuttigen zich hunne Geloofsbroeders, de voorledene" Liefde Maaltyden en wat daarby gebeurde, te binnen te brengen. Ook liet de een den anderen by voornaame Heilige dagen Feestbrieven toekoomen, waar in zy hunnen vrienden dan van alle omftandigheden, hen aangaande, kennis gaven, en alles goeds toewenschten. — Hier uit eindelyk wil men,"dat de hedendaagfche mondelinge, en febriftelyke Gelukwenfcbingen, de Nieuw G 2 Jaars-  C 5* 3 Jaarskoeken, en dergelyke dingen, voortgekoomen zyn. " Jakob. Dat is aartig Vader! my dunkt Berend! wy moeiten die dingen opfchryven. Vader. Dat kan wel eens gefchieden. ■** In 't voorby gaan, moet ik u ook even zeggen, dat 'er, voor eenige honderd jaaren, in Holland nog een zoortgelyk gebruik plaats had, als tegenwoordig dat van Nieuw-Jaar by ons is. Het wierd genaamd: Pontzen en Nieten, hierin beftaande: de jonge Vryers en Vryfters zonden, op Sint Pontiaans en' Sint Agnietsdag, over en wêer, hunnen Vrienden en Bekenden alleehande gefchenken en fnuisteryen; dat deeze pret met veele vermaaklykheden ten einde liep, kunt gy wel denken. _ Wat 'er ook van zy: deeze gewoonte geloof »k, in den beginne, goed en nuttig geweest te zyn. Ons te verheugen, dat wy nog in 'tland der Leevenden zyn, 't welk aan duizenden niet gebeuren mag, dit is niet alleen geene zonde; maar zelfs onze pligt. Elkander daar mede geluk te wenfchen, en dan iets tot verkwikking te neemen, blyft, in allen opzichte, betaamlyk en ordentlyk, zoo lang wy ons daar in niet te buiten gaan, of als dolle menfchen aanftellen. (tot Berend.) Myn waarde zoon! veelligt zult gy fpoedig op uw eigene beenen Baan, en, als gy uw handwerk kent, ook een eigene huishouding moeten opzetten. Ik hoop, ja ik verwacht, dat gy als dan uws Vaders lesfen, ook hier in, niet vergeeten zult. Gy hebt onzen Buurman Pieter gekend. Toen hy met zyn Vrouwtje trouwde. waren zy welgeftelde lui: maar baas Pieter moest overal hansje de voorfte zyn, altoos by Wyntje en Tryntje in den kroeg. De laatfte Nieuwjaars-dag, dien hy hier in de buurte had, bragt hem geheel uit zyn fprong. 's Morgens om tien uuren, — ik keek juist over de onderdeur, -r- ging hv reeds, als een Jonkertje opgefchikt, naar de herbergt Drie dagen 'er na, wierd ik, als naaste buur, door zyn arme vrouw, in huis geroepen. Dat gezicht zal ik nooit vergeeten! Baas Pieter was in flegt gezelfchap geraakt, en tot op zyn hembd uitgeplunderd. ° r 9 Bont  C 53 ) Bont en blauw, met een ouden vrouwlui rok om 'tlyf geflagen, had een zyner bekenden hem, in een achterom ftraatje, uit de goot gehaald, en in huis gebragt. . Ik behoef u nu niet meer te zeggen. Bedroefd, allerbedroefdst zag het 'er uit! Eindelyk, de man kon dat nietjang goedmaaken. De fchuldeisfchers vielen in zyn boëdel. Heugt het u nog wel?... de laêtafel, die diar ftaat, heeft moeder op de verkooping van zyn goed gekocht. Nu is hy naar de Oost, terwyl zyn Vrouw en kinderen, die thans den onbezorgden kost hadden kunnen hebben, by de deuren omloopen te bedelen. , Spiegel u daar aan, myn Zoon! neem binnen uw eigene muuren een maatiggebruik van uw goed: maar loop niet in allerhande flegte huizen. Wanneer gy doet, gelyk uw Vader en Moeder gedaan hebben, dan zal het u in de wereld even zoo wel gaan als het uwe Ouders tot nog toe, gegaan is. Moeder Anna, die met bakken gedaan had, ftond nu op, om haar Nieuwjaars-yzer weer naar zyn plaats te brengen, en hiermede nam het gefprek een eind. Brief aangaande een ongelukkig Huisgezin in deeze Stad. Op Maandag den 2 van Louwmaand ontving de Commisfie, tot de uitgave van dit Weekblad, den volgenden brief; Achtingwaardige Medeburgers! In het Bericht van Uw weekblad voor den zoogenaamden gemeenen man vind ik bladz. 10. onder anderen, „Wordt 'er iemand of een geheel huisgezin, door on„ gewoone toevallen of anderzins, ongelukkig, daar zy „nogthans een beter lot waardig zyn: alle deeze en „dergelyke byzonderheden zullen dankbaar worden aangenomen. " Op dit menschlievend verzoek acht ik my ten hoogiten verpligt, het volgende ter uwer kennis te brengen. Sedert meer dan 30 jaaren woont 'er in onze Stad, ten zuiden in den kosters-gang, een arme, thans ftokoude, grysaard, Konraad Hetler genoemd, van de Lutherfche G 3 Ge-  ( 54 ) Gemeente, met zyne Gereformeerde Ehevrouw, Imke Pieten, hebbende beiden reeds hun 79 jaar bereikt. Op een eerlyke wyze den foberen kost verdienende, hebbende zy 4 kinderen groot gebragt; éénen Zoon, die foldaat geworden is en van wien zy, in eenige jaaren, niets vernomen hebben, en drie dochters, waarvan nog twee in leeven zyn. De oudfte leeft met haaren man en vyf kleine kinderen in bittere armoede en kan, ter nauwer nood, dit talryk gezin van een genoegzaam onderhoud voorzien. De andere, die insgelyks getrouwd, maar zonder kinderen is, heeft een eenigzins ruimer beftaan en bevindt zich daardoor in ftaat, om haare Ouders, nu en dan, een weinig onderftand te bezorgen. Voornoemde Grysaard, fteeds nyver om zyn brood te winnen, liet zich, zoo lang zyne krachten zulks toelieten, geen arbeid te zwaar valïen. Zuinigen oppasfend zynde, ging hy zich nimmer in dronkenfehap of andere verkwistingen te buiten. By het klimmen zyner jaaren, deed hy nog 's Zomers het ftraatmaaken, terwyl hy zich 's winters voor de Hoedemaakers aan het kaarden of fchrobbelen begaf. Toen hem eindelyk ook hier toe de noodige krachten en zintuigen begonnen te ontbreeken, wierd hy door zyne Baazen afgedankt. Hierop de Diakenen om eenige onderfteuning hebbende aangezocht, wees men hem, met een kleine toelage, naar het Werkhuis. Docli het duurde niet lang, of by wierd van hier, als kunnende tot geen werk meer gebruikt worden, teruggezonden. 'Er fchoot hem dan geen middel over, óm niét zyne handen iets te kunnen verdienen. Armoede en gebrek dreigden hem 1111, met een' dubbelen last, te zullen drukken. Een fmartlyke breuk, die hy reeds voor lange jaaren gekreegen had, verzwaarde nog zvn lyden. Terwyl hy in dit akelig vooruitzicht verkeerde, trot hem eene ramp, die zyne ellende niet weinig vergrootte. Op den roden deezer de Korenbeurs voorbygaande, reed 'er eene voermnns-flede regt op hem aan, en daar hv, wegens ouderdom en zwakheid, met fchielyk genoeg uit den weg koude wvken, konmt hy te vallen, wordt overgejaagd en aan zyne hielen zwaar gewond. Door eenige Ömftanders opgenomen en gevraagd zyn-  C 55 ) de: „ Of by zich ook bezeerd had?" antwoordde hy in verwarring: „Neen!" Doch hierop naar zyne wooning, niet groote moeite, heengefukkeld zynde en zich in den hoek van den haard neerzettende, bleek het weldra, hoe ongelukkig die val voor hem geweest ware. Het bloed liep hem uit zyne hielen , en (dit was het ergst van allen) hy had ook zyn verftand verloren. Met hulp van eenige goede lieden te bed gebragt, fcheurde hy zyne oude llanpmnts, dc eeniglie, die hy had, met nog andere plunjes aan ftukken. Men moest hem daarom de armen vastbinden. Hiciby kwamen zwaare kooitzen; en in deezen beklaaglyken toeftand bevindt hy zich nog. De oude vrouw, van gclyke jaaren met hem, door zwaaren arbeid gekromd en afgefio'ofd , betreurt het deerniswaardig lot van haaren man, zonder hem eenige handreiking te kunnen doen, naardien zy reeds haar . gezicht en gehoor, grootendeels, verlooren heeft cn zich , wegens haare door waterzudit dikgezwollene beenen, uauwiyks meer van den ftoel beweegen kan. Dit waarde Medeburgers! is een getrouw en waar bericht van het akelig lot, 'twelk een behoeftig, doch tevens ecrlyk en braaf huisgezin treft! Maakt 'er zoodanig een gebruik van , als' gy goedvindt. Het gevoel van hiermede aan mynen pligt voldaan en iets ter bevordering van uwe hcilzaame oogmerken te hebben toegebragt, zal my fteeds tot een genoegzaame belooning verftrekken. Ik ben Uw Medeburger enz. Groningen den 29 December 1796. Zoodra deeze brief in de vergadering der Commisfie was voorgeleezen, begreep men eenpaarig, dat'er, in dit geval, niet moest gedraald worden. Terftond wierden 'er twee leden afgevaardigd, om de zaak nader te onderzoeken en den dringenden nood van dit huisgezin, by voorraad, eehigermhnre te verligtcn. Zy bevonden alles overcenkoomftig met het bericht,hun daarvan medegedeeld; behals'en' dat de Grysaart, in den Nieuwjaars-nacht, reeds door den dood uit zyn lyden "ver-  C 56 ) verlost was. Doch, midden in die toneeler. van ellende, hadden zy het genoegen een ftaaltje van menschlievendheid aantetreffen, 'twelk hen in de daad zeer bekoorde. Eene Arbeidfter, die zich, voor weinige maanden by deeze lieden eene flaapftede gehuurd had, was door het ongeval van den ouden Konraad dermaate bewoogen geworden, dat zy, ruim drie weeken lang, uit haar werk t'huis bleef tot hulp en redding van beide die ongelukkigen. De Afgevaardigden naar de Vergadering terug gekeerd zynde, deeden aan dezelve vcrflag van hun wedervaaren. Hierop beflooten alle de Leden, dit geval, zonder uitftel, in het eerstvolgend N'. van het Weekblad te plaatfen. Ziet daar nu, Waarde Leezers! in deeze ongelukkige Weduwe een voorwerp van mededogen ! Ziet daar in deeze Arbeidfter een bewys, dat 'er onder de geringde {landen ook gevoelige harten te vinden zyn, die gewis aanmoediging en belooning verdienen! By aldien zich dan een of ander Menfchenvriend genegen mogt vinden , om iets ter verligting deezer bittere ellende van zynen overvloed aftezonderen1, dien verzoeken wy, om, zulks verkiezende, zyne gift, in een verzegeld briefje of op een andere wyze, aan den Boekverkooper W. Zuïdema ter hand te ftellen. De Commisfie, die de uitgave van dit Weekblad bezorgt, neemt op zich, om voor de ingekomene penningen aan de arme Weduwe eenige verkwikking toerebrengen; zullende tevens een gedeelte daarvan befteeden, om de edele daad van de Arbeidfter te beloonen. Eindelyk bedanken wy den braaven en edeldenkenden Schryver voor zyne goedwilligheid; hem verder, gelyk mede elk eenen onzer Stad en Landgenooten, uitnodigende ter medewerking aan onze nuttige verrichtingen. Mogten wy ons eerlang in ftaat gefteld zien, om het Algemeen van den gelukkigen uitflag deezer pooging te kunnen berichten! Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1796.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN " GEMEENEN MAN. «kssssssssssssssb No. 8. i Wie dom en yverloos, geen' lust fvbept in 'thefchaaveft Van zyn uitmuntendst deel, den redelyken geest, Maar enkel fpyze en drank ten doel fïelt van zyn jlaaven, Gelykt veel min een' menscb dan onvernuftig beest: Dat, Ouders! des uw Kroost de Lees en Scbryfkunst leer e, Die de eerfte voed/Iers zyn van kennisfe en ver/land! Zoo Jlrekken zy zich zelv' , der Maatfchappy, tot eere; Zoo kweekt ge uw' vreugd, bun heil, en 't heil van 'tVader- (.land. — IETS OVER DE NUTTIGHEID VAN HET LEEZEN EN SCHRYVEN. O Vervolg en /lot van No. D e man, welke onderweegs by ons in de fchuit ilapte, was zoo vriendlyk en befcheiden, dat ik aanitonds voor hem wierde ingenomen. Myn buurman die naast my zat, luifterde my zagtjes in 'toor, dat net de Schoolmeester van een nabuurig dorp was Nu was ik zoo blyde, als een Engel, van zulk een' man pn ons gezelfchap te hebben: want, men treft, onder dat (lag van menfchen, niet zeer veel nederige en befcheidene heden aan. Ook beloofde ik my wat goeds van hem, naamlyk ten opzichte van den Arbeider- _ en de uukoomst leerde weldra, dat ik my, in myne 'verwachting, niet bedroogen had. "? uiynever H „ Het  { 58") Het hield niet lang aan, of onze nieuwe reisgenoot hoorde al. Waarover wy doende waren. "Dit was regt een kolfje naar zyne hand : want de zaak ging juist zyn beroep aan. Hy trok dan met ons eene lyn, en deed mede zyn best, om den Arbeider te beduiden, hoe nuttig de lees- en fchryfkonst zy. Maar_ deeze, nog even ftyf en dwars als te vooren, wilde niet een* luifteren naar het gene de Meester zeide en duuwde hem, bits en lomp genoeg, toe: „ Hoor Meester, al „wat gy zegt, is geen pyp tabak waard; gy praat „maar in uw eigene beurs." Nu toonde de Meester, dat hy ook tevens een verHandig man was. Hy bleef bedaard en wierd in.'t minst niet kwaad, om dien lelyken uitval van den Arbeider. Met de zelfde minzaamheid hernam hy: „Wel,Vriend! „ zoo geheel en al hebt gy de plank niet mis geflagen, „want van het onderwyzen moet ik myn beflaan heb„bcn; maar wat dunkt 'er u van, als^ik eens zeg", „dat gv uit of tegen uwe betus praat?' De Arbeider: Hoe? Tegen myne beurs? Dat kan niet waar wezen. De Meester. Als het u maar niet verveelt, dan zal ik het u zoo duidclyk bewyzen, als dat 2 maal 2 vier is, met ecu geval van een Ambachtsman, die zelr by my te leeren gaat. De Arbeider. Neen! dat heeft geen' nood. Laat maar eens hooren, De Mester: Ik hoop, dat gy 'er u door z.ult laaten overtuigen. Maar, zo ik het overig gezelfchap lastig valle, dan wil ik liever zwygen. Allen: Gy zult ons, integendeel, grootelyks pleizier doen, Meester! , , De Meester: Eenige maanden geleden kwam er savonds een Ambachtsgezel by my, om myn onderwys. in het leezen en fchryven te verzoeken, dat ik nem gereedlyk toeftond. Hy zag 'er vry droefgeestig int en het fcheen my toe, als of hy zich wat fchaamde. Ik nodigde hem daarom binnen, willende gaarne wat nader kennis met hem maaken. Nauwlyks had hy plaats genomen en ene pyp aangeftoken, ot de traanen kwamen hem in d& oogen. Dit maakte my nog nieuws-  ( 59 ) nieuwsgieriger. Ik vroeg hem dan, of *er iets aan fcheelde? „Ach ja', gaf hy my, al zuchtende, tot ant„woord, maar al te veel. Ik ben deerJyk bedroogen „ geworden en dat alleen door myne onkunde. Nooit „denk ik 'er aan, of ik moet my, over my zelven „fchaamen. Ach! ware ik, in myne jeugd, wvzer <*e„weest!" Nu biggelden hem de traanen langs de wangen en de man was fterk aangedaan. Toen de Arbeider dit hoorde, maakte hy een paar groote oogen, fchikte digter by den Schoolmeester, en haalde hem, als 'tware, de woorden uit den mond. De Meester zag dit met vermaak en ging dus voort: „Nadat ik myn' nieuwen leerling eenigszins had op„ gebeurd en hem myn verlangen te kennen gegeeven „om zyn ongeval te hooren, deelde hy my de"vol<*en,,de Gefchiedenis mede: „Hy was, zeide hy, de eenigfte zoon zyner Ouders en heette Hendrik. Daar Vader en Moeder zeer mal met hem waren, kreeg hy doorgaans zynen zin, zelfs dan, wanneer zulks niet behoorde. Dus ging het ook met het fchoolgaan; lustte hem dit niet, nWbleef hy t'huis of fpeelde op (haat. Moeder maakte het altyd by meester weer goed ; maar 't zoontje leerde niets van belang. Dus verliep het eene jaar na het ander, tot dat het tyd wierd, om een handwerk te leercn. Hy verkoos het timmeren, bleef nu geheel van de fchool af en vergat binnen kort het weinige, dat hy nos wist. * Met het ambacht ging het vry'wat beter, dan met het leeren. Hy kreeg lust aan het werken en paste braaf op, zoodat hy weeklvks een goede ftuiver verdiende Nadat hy eenige jaaren by zyn' Baas, die veel van herri hield, gearbeid had en niet genoeg, naar zyn' zin van hem leeren koude, kreeg hy het in 't hoofd, om'eens mar Amfterdam te gaan. Zvne ouders hielden dit in *t eerst wel wat tegen , maar (tonden het echter na lang aanhouden, toe;, hy vertrok dan, voorzien met een goed getuigfchrift van zvn' ouden Baas, en wierd weldra bv een der voornaamfte Hollandfche Meesters in 'twerk aangenomen. Nauwlyks was hy hier een dag of wat geweest, of hv gevoelde al, hoeveel hy in zyne kindschheid verzuimd H 2 had,  C ) had. Hoe gaarne hy nu ook aan zyne Ouders eens tyding wilde ftuuren, hy moest het wel laaten: want hy kon geen letter op het papier zetten. Dit (peet hem ge» weldig. Maar het wierd nog erger, toen hy een en andermaal eenen brief van huis ontving, en dien ftil moest heen leggen, zonder den zeiven te kunnen leezen. O! wat kreeg hy nu een berouw! war beklaagde hy zich nu, over het tydverflyten in zyne kindfche jaaren! Maar dit baatte niets met al. Hy wist geen beteren raad, dan om by één' van zyne kameraads, die het leezen en fchryven wel verftond, te gaan, en deezen te. verzoeken , of hy hem den inhoud van die brieven niet wilde zeggen en ze ook wederom beantwoorden. Hy kreeg een roode kleur van fchaamte , toen hy dat verzoek voorftelde; maar 'er zat niets anders op, en hy moest van den nood eene deugd maaken. De kameraad was terftond bereidvaardig, om hem te helpen en bood zynen dienst gewillig aan, zoo vaak 'er iets te leezen of te fchryven mogt koomen; zonder , dat hy iets voor die moeite begeerde" De Arbeider:,, zoo.! nu was Hendrik toch weer klaar. De een moet den anderen door de wereld helden. Overal vindt men goede menfchen, en die kameraad moet ook wel een beste kerel geweest zyn, !'dat hy voor al zyne moeite geen duit geld nam." De Meester: „Zoo haastig niet Vriend! De man wist ,zeer wel, wat hy deed. en had *er zyn goede redc"nen voor, zoo als gy welhaast hooren zult." De Arbeider verdubbelde hierop zyne opmerkzaamheid zettede zich nog eens regt in 't poftuur en luisterde zoo aandachtig toe, als of hy 'er geld mede verdienen zou. „Hendriks oude lui, dus vervolgde de Meester, waren, federt eenigen tyd, meer achteruitgeraakt, dan zy gewonnen hadden. Zy hielden dit echter voor hem verborgen, en fchreeven 'er geen letter van. Maar nu kwam "zyn vader fchielyk te fterven. Zyne moeder, die ook reeds oud en zukkelachtig was, geraakte daardoor in groote verlegenheid, niet wcetende, hoe zy de doodsonkosten zoude betaalen, noch waarvan zy, m 't vervolg zoude leeven. _  fn dien dringenden nood nam zy de toevlucht tot haaTen zoon, als zynde nu de eenige* troost, die haar overig bleef. Zy fchreef hem dan de droevige tyding van zynes vaders overlyden, en met één haar' eigen kommerlyken toefrand. Hoe zeer dat treurig nieuws hem zal getroffen hebben, kan men ligt begrypen. Met dat al was hy blyde, dat hy zyn lieve moeder met geld Iconde onderfteunen. Hy had naamlyk, alle weeken, iets van zyn verdienst weggelegd en zoo doende een mooi fommetje opgepot. Hiervan nam hy nu zoo veel af, als hy maar eenigzins milTen konde, ging 'er mede naar een' Smous, wisfelde het in goudene Ducaaten om, en bragt die by zynen kameraad, om ze in eenen brief overteffuuren." De Arbeider: „ Kyk eens! 'dat had hy vast niet kun„nen doen, als hy zyn geld voor het leeren had uit„ gegeeven: want dat zal daar ginder nog wel zoo duur „wezen, als hier. De Meester: „ Ja, dat doet het ook. Maar nu „ koomt het voornaamfte eerst aan. Ik bid u, luister „ eens, hoe de zaak afliep. De Arbeider: „ Gauw dan maar! Ik ben regt „ nieuwsgierig." De Meester; „ De kameraad, in wien hy zoo veel „ vertrouwen (telde, was lang zoo braaf niet, als hv „ fcheen, maar een olyke fchurk. Het fchoone goud blonk hem zoo mooi in de oogen, dat hy lust kreeg, om het onder te flaan, en in plaats van aan de oude weduwe een' vertroostenden brief te fchrijven, gelyk hy verzocht was, gaat hy te werk en fchryft haar in zulk een' trant, uit'naam van haaren zoon, dat zy niet anders denken kon, ofHy was een verkwistende losbol geworden. Het arme mensch was bitterlyk bedroefd. De gehoopte onderftand in geld bleef weg en zy moest, daarby, haaren zoon voor een' ongevoeligen deugniet houden. Gelukkig fprongen eenige nabefbanden haar, in dien nood, by, maar die wilden volftrekt niet lyden, dat zy wêer aan den ontaarten Hendrik zoude ichryven. Deeze wachtte ondertusfehen van den eenen Postdag H 3 op  ( 6a ) op den anderen naar tyding van zyne moeder, maar wat hy ook wachten mogt, hy kreeg 'er geen taal of teeken van. Hierover wierd hy ongerust, en niet kunnende begrypen, wat 'er aan fcheelde, befloot hy, boe eer, zoo beter, naar huis te reizen. Zyn kameraad, die zich hiervan niet veel goeds beloofde, had alreeds een ditje of datje verzonnen, om hem die reize uit het hoofd te praaten, doch Hendriks geduld was ten einde en hy vertrok. Zoodra hy aan zyn geboorte plaats aankwam, vloog hy naar zyn ouderlyk huis. Maar hoe verbaasd ftond hy, toen men hem, te naauwer nood, wilde binnen laat'en en met zulk eene verachting bejegende, dat het nergens naar geleek. Zich van geen kwaad bewust zynde, vroeg hy, waarom men hem zoo koel en ftuursch behaudelde? Terftond viel eene oude moei, die zyn zwakke moeder oppaste, hem met de fcherpfte verwytingen op 't lyf en haalde met één den briet voor den dag, die in zyn' naam gefchreeven was. Nu was het raadfel opgelost. Nu ontdekte hy de trouwloosheid van zyn gewaanden vriend en op het oogenblik, nadat hy verhaald had, hoe het met de zaak gelegen ware, wierd hy, als zynde volkoomen onfchuldig, wederom in de voorige gunst aangenomen. Zyne blydfchap, dat hy zyn lieve moeder, nog leevende, wederzag en dat het misverftand uit den we" geruimd was, wierd niet weinig verminderd, doordien hy zich zeiven, wegens zijne onkunde, als de aanleidende oorzaak van het ganfche ongeval moest aanmerken. • . , . Ten uiterften verftoord zynde over het lnood bedrog, hem en zyne moeder aangedaan, bleef hy llechts een paar dagen by haar; want hy konde het niet langer harden, of hy moest 'er op uit, om te zien, hoe L het geld zoude wêer krvgen. Naar Amiterdam te rug gekeerd, vervoegde hy zich terftond by den Hoofdfchout en gaf het geval aan, zoo als t hem gebeurd was. Men zettede hierop den befchuldigden m hechtenis, dien, nadat hy zyne misdaad bekend had, de roode mantel door den fcherprechter wierd omgehangen en een plaatsje in het Rasphuis, voor etlyke  ( 63 ) jaaren, toegeweezen. Hendrik kreeg inmiddels zya geld voor 't grootfte gedeelte weer, ging ten fpoedigiten naar huis en leefde voortaan tot blydfchap en troost zyner oude moeder. Doch hoe zeer hy ook, over den goeden uitflag van dat mislyk geval, voldaan ware, gevoelde hij echter altyd een inwendig hartzeer over zyne onweetendheid. Ook was hy in een geftadige vrees, dat hem wederom iets dergelyks mogt overkoomen. Dit begon hem eindelyk te verdrieten. Hy nam dan het befluit, om, het gene hy in zyne kindfche jaaren verzuimd had, nu nog in zyn manlyken ouderdom te herftellen. En tegenwoordig is hy reeds zoo verre in het leezen en fchryven gevorderd , dat hy aan geen' van myn beste fchoolieren iets behoeft toe te geeven." Dus eindigde het verhaal van den Meester. Het zelve. had ons allen zoo wel gefmaakt, dat wy 'er hem niet genoeg voor wisten te danken. „ Ik vind my overvloedig beloond, antwoordde hy „ met veel befcheidenheid, doordien gy allen 'er zulk „ een genoegen in vindt. Maar zich tot den Arbei„ der kee-rende, hoe Haat het byu, vriendfchap! wat „ zegt gy 'er van? Houdt gy het leezen en lchryven nu nog nutteloos of zyt gy nu van andere 'ge„ dachten?" Deeze keek nu op zyn neus, als of hy geen vyf konde tellen. „ Wie weet, dacht hy by zich zel„ ven, of ik niet ook wel eens zoo bedroogen ben9 „ Ja wie verzekert my, of het niet myne beurt nog „ eens zal worden?" Eindelyk, na een poosje ftilzwygens, kwam het 'er uit: „ Meester ik moet bc,, kennen, dat ik dit nooit zoo bedacht hebbe. De „ Wereld zit vol bedrog en zulke ftreeken, als gy „ ons verteld hebt, kunnen my en myns gelyken tiet „ zoo wel gefpeeld worden, als Hendrik, den Timj, mermans knecht. Was ik nog een twintig jaar Joh„ ger, ik beloof u, dat ik niet, minder, danhv, aan j, 't leeren zou gaan." „ Daar zoudt gy wel aan doen, hernam de Meess, ter. Uwe ouderdom maakt het leeren u wat al te „ bezwaarlyk. Maar hebt gy ftraks niet van uwe jon-  C 64 ) u Tonen» gefproken, wel! hoe zal 't daar nu mede? De Arbeider: „ lk zal ze ten allereerften naar fchool „ ftuuren." , , t Bravo! riepen wy allen; en, nadat wy nog het een en ander over beide gevallen, door den Landman en Schoolmeester verteld, met elkander gepraat hadden, moest ik het my zoo aangenaam gezelichap verlaaten, doordien de fchuit thans aanhield op de plaats, waai ïk wezen moest. Antwoord op het Raadsel in Num. 6 voorkoomende., De Maan, één der Planeeten, die altoos om de Aak©e zweeft, en den weerfebyn van bet Hebt cj> dezelve werpt, dat zy van de Zon ontvangt. Te Groningen, by W. Z U ID E M A. 1797. En is mede a 5 duiten te bekomen, te Appingadam by B Kmpinga, te Farmrum by H- Westendorp,Schoolm. te Nieuwolda by Wetmko Jurriens, te Veendam bv H % Mulder, te Wimchoot by H f. Vinkers, en te Winfum by B Swaagman Schoolm. Kunnende een legelyk, welke 'er genegenheid voor heeft, hierop voor ♦en Jaar of 52 No. intekenen voor 30 it. cu dan nog titel en inhoud van het zelve gratis genieten.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAR No. o. OVER HET REDDEN VAN DRENKELINGEN* XJ& Gelastigden tot de uitgave van dit We*kb!fd, vernomen hebbende het ongelukkig verdrinken Van eeingen hunner Medemenfchen, en bedenkende, dat in diergelyke gevallen, (uit hoofde van onkunde,) dik' wyls verkeerde middelen worden aangewend 4 of de reeteen gepaste worden verzuimd, waar door deeze ongelukkigen, als dan aan een' zekeren dood worden Wprlf?Tn' heI?beft noodiS geoordeeld, door htórl Weekblad meer algemeen bekend te maaken, hoe men drenkelingen moet behandelen, ja welke dè befte'en meest beproefde middelen zyn om ze tot het leeven als het ware, te rng te brengen. ' Tot dat einde plaatten zy de Èekendmaaking van de Maatfcbappy tot Redding van Drenkelingen te ArnOer* dam welke niet alleen in z,ch bevat de opgave van de belte middelen, om byna verdronkenen te behandeJen en te redden, maar nog daar en boven eene b»Joonmg aanbiedt aan hem, wiens mensehlievende poogmgen in zoo verre gelukken van eenen Drenkeling je redden en tot voorige gezondheid te herftellen. bekendmaaking/ De Beftierers der Maatfchappy ter Redding van Dreiï- Sgeu'/n, £>a,r V61' te Amfterdam opgericht, Iteeds bedoelende hun mensehlievende oogmerken aan aüe de Ingezetenen van Nederland, zoo algemeen, al» ï moog.-  C 66 ) mooglyk, bekend te maaken, hebben goedgevonden daar vandoor deeze, by vernieuwing een korte doch zakTyke fchets op te geeven, terwyl ^wrf« |lfc, wie hy ook zy, verzekeren, dat de sLands en, Stedelvke Wetten alleszins toelaaten niet alleen de DienkeiiÏÏeni terftond uit het water te haaien, maar ook aan de zeiven fcboon zy reeds van het leeven beroofd fchyin , d behoorlykemiddelen ter berftelltng te beproeven, eifchende alleenlyk, dat men van het gebeurde aan den Gerechte kennis geeve. Een ieder, die met goede' bewyzen kan aantoonen, een' menscb, het zy kindof volwasfenen zonde ,eeni» teeken van leeven uit het water opgehaald, door het weder opwekken van dat leeven en verdere go ede behandeling, tot zich zeiven gebragt te hebben, zal e Bclolning genieten, betraande, ter zyner keuze fn zés Sen Dukaaten, of in een gouden gedenkpenning0, op welken zyn naam gefield zal worden; ol wel in een zilveren gedenkpenning nevens een kust e, bevattende het voornaamfte ter redding nood,, gelyk het zelve befchreeven en afgebeeld is tn bet 8fte ftuKje der Gedenklchriften deezer Maatlchappy. Maar dewyl het meermaal* gebeurt dat 'er veifcheiden JerfooneVi tot behoudenis eens_ Drenkehngs^ medewe ken, zoo zal als dan de Belooning onder hen , volgens de fchikking der Beftierers, naar billykheid verdeeld worden. Om tot het ontvangen der Belooning gerechtigc1 te zyn wordt een getrouwe beichryv.ng van hel. geval, door den Redder onderteekend, en een «X verklaaring vereischt van twee Perfoonen, van onoe frïne^naam en faam, die by f™* ™£g beginne af tegenwoordig geweest zyn, en in h« »e£ ken der Belooning geen belang hebben: moetende dee ze verklaaring ten huize van de Erven P. Meyer■ tn G. tVarnart * Boekhandelaars op den Dam te Aralterdam gebrag , gezonden, of wel op de gewone Verg de i| de? Maatlchappy ingeleverd worden; edoefe  indien zulk eene befchryving en verklaaring niet binnen den tyd van zes maanden aan de Maatlchappy ingeleverd wordt, zal voor zulk eene Redding geene Belooning gegeeven worden. 4* By aldien 'er eenige onkosten in een Herberg of ander Huis, mogten gemaakt zyn, worden de zeiven genoegfaam overal volgens 's Lands en Stedelyke Bekendmaakiugen voor onvermogenden, voldaan; het zy de Drenkeling al of niet gered is, indien men ffechts behoorlyk kan bewyzen, dat die onkosten wezenlyk alleen ten nutte van den Drenkeling gemaakt zyn. 5' Op gelyke wyze kan een Genees- of Heelmeester, voor zyn' tyd en zorg ter hertelling van een behoeftigen Drenkeling aangewend, des begeerende, belooning erlangen, het zy de perfoon, omtrent welken hy zyne moeite heeft aangewend, in 't leeven behouden is of niet. 6. De eenvoudigfte en meest beproefde middelen, welke ter hertelling van Drenkelingen door de ondervinding wordeii aangepreezen, belïaan voornaamlyk in de volgende: O Men zorge, indien 't mooglyk is, den Drenkeling terftond in een naast by gelegen Huis te brengen; (waartoe Herbergiers enTappeis verpligtzyn hunneuujzen te Iaaten gebruiken) en terftond om deti Wedman, 2 voornaamebuuren of den Lceraar te zenden, op dat alle ongeregeldheden door de zeiven geweerd, en de Redding door te veel omftanders niet belemmerd, ofte verhinderd worden; by deeze overbrenging, moet men het lichaam voorzichtig doe- drangen, het hoofd vooral ophouden, en alle beknelling'aan den hals terftond los maaken; in allen gevalle dient de byftand van een naast bywoonenden Docter of Chirurgyn verzocht te worden. b ) De Drenkeling behoort vervolgers ten fpoedigften van de natte klederen ontdaan, het lichaam droog afgeveegd en na aantrekking van drooge en warmgemaakte Onderklederen, of naakt in een Wollen Deken geI 2 won-  C 68 ) wonden, ep een Rustbedde, Tafel, Bank, Kist of Stoelen, indien 'teen bejaarde is, of zo 'teen kind j8 0p den fchoot van eenen der Omftanders, in een, -oo veel mooglyk, ruim Vertrek voor een maatig, wegbrandend en niet rookend, Vuur geplaatst te worrjféb. In vriezend weer zorge men echter, den Urenfcehng niet te fchielyk naby het vuur te brengen, c) In den Zomer kan men den Drenkeling, by een maatige warmte op het Veld, en by zeer heet weer, mi dc'fc'iaduwe behandelen. f,') Men onderzneke of de Mond, Neusgaten en Koel ook met modder bezet zyn, in welk geval mea deeze deelen behoort fchoon te maaken; om daarna dóór middel eener afgepunte Mesfefchede in den mond, of beter in een der 'Neusgaten gebragt, onder toehouding der andere openingen, lucht in de Longen te biaijfcën en de Ademhaaling te bevorderen. e ) Men ftélle terftond gemaatigde Wryvingen m het werk, het zy metdrooge, of in Brandewyn (met Gemeen- of Ammoniac-Zout vermengd) nat gemaakte, warme Wollen doeken, moetende deeze Wryvingen inhoudend, over het geheele lichaam, maar vooral tinp Borst en Buik, llug en Hals, en langs de binnenrydc van Armen, Dyën en Beenen gefchieden; terwyl nen de verwekte warmte door warme doeken, in de gewrichten van den Oxel, Liesfchen en Knieën aangeJcgd, kan onderhouden. ƒ5 Inmiddels blaaze men, by verpoozing, labaksrot)!" in het Fondament, 't zy dooreen gewoone Pyp, met een op den kop aangevoegde afgepunte Meslefchcdë, ofte door een Pyp of Mesfefchede alleen , of '<■'• i door een daartoe vervaardigde Tabaks-Klyfteerwv na dat men alvoorens den'Endeldarm, indien dccze met drekftof gevuld mogt zyn, met de vinger, rv, lepclfteel of Spatel, behoorlyk en voorzichtig gefedi-vd of wel daar toe een Klyfteer van Water, Oliën, Zp-Tt 'of van een aftrekftl van Tabak, gezet hebbe. * De warmte in het'lichaam des Dreukelmgs we,Vf' opgewekt en de polfla'g herteld zynde, en niet eeïder ^kan men eene Aderlaating in 't werk Hellen; vkike niet op eenmaal te ruim behoort te zyn, maar  C 69 ) liever, indien 't noodg is, weder herhaald te worden: de verfchynfelen, welke de Aderlaating noodzaaklyk maaken , zyn groote volbloedigheid en opzetting der Vaten van het Hoofd, flaapzucht, of benauwdheid. F) Wanneer men eenige beweeging in de keel of beivys van flikking befpeurt,' doch niet eerder, kan men pok een weinig Brandewyn of Genever in den Mond gieten, zoo kan ook, by eenig bewys van Ademhaaling, de vlugge Geest van Ammoniac-Zout, of eenig ander prikkelend middel, onder de Neus gehouden worden , of wel eenige Droppels van de zelve in eene Pypekop of Mesfefchede gedaan, door de Neusgaten ingeblazen, of met eene fchryfveder door den Mond in den Keel gebragt worden, tot Prikkeling. Zo de Lyder als dan eenig vocht naar zich neemt, kan men hem alle tien minuuten een lepel vol toe dienen van een mengfel beftaande uit zes of agt Grynen Braakwynfteen (Tarrarus emeticus) in een klein bierglas vol fchoon water opgelost, en zoodra walging volgt, een aftrekfel van Roomfche Chamille bloemen'by herhaaling, tot dat hy braakt. 0 Men moet met het aanwenden deezet Middelen niet te fchielyk ophouden, alzoo men voorbeelden heeft, dat het bewys van leeven fomwylen niet, dan na drie uuren tyds, befpeurd wordt. k) Wanneer alle moeite tot hiertoe vruchteloos zyn mogt, plaatfe men den Drenkeling in een gewarmd Bed; koestere den zeiven met de natuurlvke warmte van een naaktbyleggenden Perfoon, of eenige warme, doch niet zeer heet gevulde Waterkannen,'in Wollen lappen gewonden, of iets dergelyks, wel zorg draagende, dat men door te veel Dekfel, de Neus en Mond niet bedekke : vooraf echter, zo eene Laating gedaan ware, zy men bedacht om het Laatgat wel te bezorgen. O Verdere Redmiddelen, meestal op dieren, en in enkelde gevallen, op Menfchen beproefd, en aan kundige en ervaren redders niet onbekend, heeft de Maatfchappy niet raadfaam gioordeeld by deeze Bekendmaaking te voegen, op dat de zelve, in onbedreevene handen, niet tot nadeel van ongelukkige Drenkelingen zouden ftrekken. I 3 Voor  C 70 ) Voor het overige verzoeken de Beftiercrs deezer Maatlchappy, dat indien iemand, eenen Drenkeling gered hebbende, goed mogt vinden geene Belooning te vorderen, zy echter van al het voorgevallene, tot de redding betreklyk mogen onderricht worden, om daarvan gebruik in hunne Gedenkfchriften te maaken. Insgelyks wordt een ieder, die eenen Verdikten, Verhangenen, of anderszins fchynbaaren Dooden by het leeven gebragt heeft, verzocht, hun daarvan een omftandig bericht mede te deelen; ten einde men, door herhaalde Proeven, meer en meer de beste middelen ter behoudenis van Ongelukkigen, moge ontdekken en in het werk (tellen: tot redding van weiken, het brengen in de opene lucht en betprengen met koud water; benevens de bovengemelde wryvingen ter verwarminge, en het inblaazen van Lucht, 'Azyn of vluggen Ammoniac Geest tot prikkeling, voordeelige middelen bevonden zyn. Tot welk alles het Gode behaage zynen zegen te verkenen! Amfterdam den igden O&ober 1796. * * * Bij deeze gelegenheid ku:unen wy er met van tusfchen nog eenige aanmerkingen hier by te voegen. 1. In alle herbergen moest" gefchreeven maar liever gedrukt fzoo als hier en daar op order der Regeering) een afdrukfel, op bordpapier geplakt, hangen van de middelen, ter redding hier voorgefchreeven, ja het zelve by vorstwêer aan de Kerk deuren en elders aan te plakken zou zeer dienstig zyn. 2. Op gevaarlyke plaatfen, waar veel tocht is, by den Gpkoomenden dooi, een gut in het ys te maaken en daarin een zeer grooten ffcruik te plaatfen, met een zwarten lap ofte'lint 'er aan, zou vcelen in het leeven kunnen bewaaren; zoo als by v. naast de pomp onder het trekpad door liggende digt by de Stad buiten Steentilpoort, alwaar majar dan één verdronken is, bY de doorgraavingen uit het Foksholster Meer 111 het loope"1"6 dieP en zeer vee1e andere Pk»**®8- , n Zeer goed zou het ook :'.yn, dat ieder een op het vs^by zich droeg een paar iklosfen ofte andere (tukjes hout waarop de beide eindt» van eenige vaamen mar-  C 71 ) lyn, of beter touw, vast gehecht zyn , en het overige opgewonden is - zoodra 'er iemand iuvalt, loopt men 'er naar top, onderweegs maakt men het touw los en flingert dan de eene klos aan den in het water liggenden toe. Een geruimen tyd kan doorgaans iemand zich op de ftuldjen ys boven houden, vooral als Hy het water met zyne voeten (laat ■ het verdrinken koomt doorgaans uit het gevaar om het gat te naderen, welke door het touw volftrekt wordt weggenomen —— 'er moet hout op de einden zyn, op dat het touw niet zinke. 4. Men wachtte zich vooral om iemand, in het water liggende, de hand toe te reiken, hierdoor zyn dikwyls veèlen in één gat geraakt en wel reis verdronken —— men lange Hem een touw, ttok ofte zakdoek, toe; want door de benauwdheid hebben de in het waterliggenden zeer veel kracht; het ys is zeer glad vooral als op de kanten water is, het welk doorgaans en aanftonds plaats 1 eeft. Zie daar Medemenfch! U iets medegedeeld van het grootfte ^nbelang, welks behoorlyk gebrmk U zeiven eti anderen aê gezondheid en het leeven kan beveiligen. De Gelastigden tot het Weekblad. CENOEGLÏKE WINTERAVOND. Naar de versmaat van Ps, 100. Hoe aangenaam de Zomer zy, De barre Winter heeft voor my, Ofschoon hy veeltyds wordt gelaakt, Toch iets, dat hem genoeglyk maakt. Ik doel nu niet op 't fchoon gezicht, Als verfche fneeuw op 't aardryk ligt; Noch op 't aanloklyk ysvermaak; o Neen, 'k bedoel een andere zaak: Ik meen den Winteravond ftond, Waarin ik vaak genoegens vond, Wanneer dan, by den warmen haard. Het huisgezin zich famen fchaart, Zoo dra het eeten is gedaan. Dan keeatt het vergenoege» -WK m  C 7* ) 'De Vader, in den warmden hoek, Leest dan, uit een gefchrift of boek9 Het huisgezin iets nuttigs voor, Elk luistert met een greetig oor, Terwyl het vrouwvolk breidt of fpint, En dubbel vergenoegen vindt. De huisknecht neemt nu zyn gemak, Hy rookt met fmaak zyn pyp tabak; En zoo vervliegt 'er ras een uur. Thans kookt het water over 't vuur; De Koffie wordt nu klaargemaakt, Die ieder even lekker fmaakt. Nu legt de Vader 't boek aan kant, Neemt Moeder 't breidwerk uit de hand. Ook wordt het fpinwiel weggezet, En nu begint een ander pret: Men heft, van 't daaglyksch werk ontdaan , Nu faam een vrolyk liedjen aan; Of zingt een' pfalm; men zingt of fpeelt, Zoo dat het hart en ooren ftreelt; Men wekt elkandren op tot vreugd, Tot dankbaarheid, tot lof en deugd. Verandering is vaak aangenaam. Soms zit men vergenoegd te zaam; Men praat, men fcherst, of men vertelt Van een' of andren dappren held, Die 't Vaderland, in ouden tyd, Manhaftig heeft van ramp bevryd; Terwyl hy 's vyands magt verfloeg. Of haar van Neêrlands bodem joeg. Op 't hooren van die heldendaên, Ontrolt de vrouw een dankbre traan; Het manvolk voelt een heeten gloed Van vaderlandfchen heldenmoed, En elk bemint het Moederland, Gelyk zyn eigen regterhand, Nu wordt het tyd naar bed te gaan. Men bidt eerst God eerbiedig aan; Beveelt zich aan zyn liefde en magt. En wenscht elkand'ren goeden nacbtï Te Groningen, by W. Z U ID E M A.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 10. GESPREK VAN EENEN DORP-PREDIKANT MET EENEN LANDMAN OVER HET WEEKBLAD J-Je Predikant. Zoo Vriend ! zyt gy reeds uit de »tad te rug gekoomen. Was 'er ook wat nieuws? üe Landman. Domme! ik ben by uwen Boekverkooper geweest, en heb hem, op uw verzoek, gevraagd naar de boeken, welke gy by hem belteld hebt. ny lieert my eemgen daarvan voor u medegegeeven en gezegd dat 'er een Weekblad voor. den gemeenen man uitgekoomen is, waarvan hy my een paar Nummers om ze u te laaten zien, by de boeken ingepakt heeft. Ik heb in de Stad over dat Weekblad ook hooren fpreeken, en men heeft my verteld dat er tets in ftond over St. Nikolaas, en over eenen boeren-ar oetder, die van geen leezen en fcbrijven hield} maar met een lange neus 'er afgekoomen is. Dat is het nieuws, dat ik weet. Over de couranten wierd ook gefproken; doch men wordt aan de vernaaien van doodjaaan zoo gewend, dat men 'er haast niet meer op let. Predikant. Ik bedank u voor uwe moeite. Gaa zitten nrT,d,man' Maar Dominé! wat beteekent dat, een IVeekblad voor den gemeenen Man ? wordt dat gefchreeven voor gemeene fechte Menfchen ? Die zullen het aog veel minder leezen willen dan den Bibel. Of zal het dienen voor gemeene arme Menfchen? Wel lieven tyd! die kunnen immers meest allen niet leezen. K prt.  ( 73 ) Predikant. Gy bcgrypt, hoor ik, den zin en den titel van dit Weekblad niet wel. Ik heb voor eenige dagen by een nabuurigen Ambtgenoot de eerlte Nummers gezien, en wil u gaarn zeggen, welke de meening is der fchryvers met de uitgave van dit Weekblad. Landman. Gy zult my plezier doen. Predikant. Geef my het pak met boeken. (Na het losgemaakt en het Weekblad op de tafel gelegd te hebben) Zie Vriend! de titel is eigenlyk: „Weekblad voor „ den zoo genaamden gemeenen Man." Daar zyn voorheen veelen geweest, en helaas! ook thans nog zyn er zoodanigéh, die allen, welken niet veel gelds hebben, den gemeenen Man noemden. Zy waren trotsch op hunne afkoomst en geld, gaven aan minvermogenden allerlei naamen, waar door zy hunne minachting omtrent dezelven uitdrukten. Die ryk en dom tevens \jjaren, ("want onder de ryken zoo wel, als onder de minvermogenden vindt men weetnieten) ontëerden de menschlykc natuur het meest, en ontzagen zich met om de handwerkers en daglooners het gepeupel, Jan hagel en Kanailje te noemen. Landman. Foei! welke lelyke naamen zyn dat i zoo mag men zyne evenmenfehen niet noemen, al zyn het ook handwerkers en daglooners. Predikant. Regt zoo Vriend! dat is braaf van u gedacht. Onder de handwerkers en daglooners zyn eerlyke goede menfchen, en de ryken zouden in het geheel niet leeven kunnen, indien 'er zulke Menlchen niet waren, welke voor hun werken. Landman. Hoe zouden zy brood, linnen en foortgelyke noodwendigheden des leevens kunnen verkrygen, indien de Boeren niet ploegden , zaeiden, en, m het zweet des aangezichts, inoogstten? Predikant. De uitgeevers van het Weekblad denken even als wy over hunne medemenfehen. Wanneer zy aan het Weekblad den naam geeven van r^,, Weekblad voor den zoo genaamden gemeenen Man:" dan willen zy door de woorden zoo genaamden te kennen geeven, dat minvermogenden langen tyd zoo genoemd zyn geworden, en dar het, in geenen deele, hunne zaa.; 131  C 75 ) is, om Menfchen, welke niet veel gelds hebben, te verachten. — Op dat het door een ieder zoude kunnen geleezen worden, is de prys Hechts op vyf duiten, dat is, zoo laag als eenigszins mooglyk was, gefteld. Landman. Zoo Dominé! nu ben ik 'er achter. De Schryvers hebben dan deezen titel 'er voor geplaatst, om dat de zelve, naar hunne gedachten, te kennen geeft, dat zy niet zoo zeer voor ryken, als wel voor zoodanigen , die minder tydlyk vermogen bezitten, fchryven. lk verheug my, om dat 'er Menfchen zyn, die bedenken, dat wy allen uit éénen bloede afftammen, en dat niemand, wyl hy niet veel gelds heeft, moet veracht worden. Maar Dominé ! Ik heb in de Stad ook vernomen, dat dit Weekblad uitgegeeven wordt door het Departement van de Maatfchappy tot Nut van het Algemeen; wat zulks beteekent, begryp ik niet. Predikant. Dan zal ik het u, by een volgende gelegenheid, zeggen. Als ik eens een uurtje tyds heb, koom ik een pyp by u rooken. Landman. Dat zal my aangenaam zyn. (dit zeggende ging hy naar huis.) OVER EE NUTTIGHEID VAN DE KENNIS DER NATUUR. Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd: maar die dit alles gebouwd beeft, is God. HEBREEN III: 4. In de berichten, Waarde Stad en Landgenooten! ©uitrent dit Weekblad is gezegd, dat een voornaam deel van het zelve dienen zal, om u een bevattelyk onderwys in de werken der Natuur , of bet van God gefchaapene te geeven. Eer dat wy daarmede een begin maaken, achten wy het noodig, u het een en ander voor te draagen betreffende het nut van deeze kenK 2 nis  ( 7* ) m's, met «ogmerk om uwen lost op te wekken, tot het leezen van het gene wy u over de Natuur zullen mededeelen. Door de werken der Natuur verdaan wy al het gene in en op de Aarde is, nevens de Zon, Maan en Starren. Om kort te gaan, deeze woorden beteekenen het zelfde als de Wereld: want, fchoon men foratyds door de Wereld alleen de Aarde bedoelt, zoo wil echter dit Woord nog iets meer zeggen, te weeten: alles, walt op Aarde is, en 'tgene buiten de zelve beftaat. Van de werken der Natuur fpreekende, zoo willen wy daarmede niet te kennen geeven, dat de Natuur zelve, het gene aanwezig is, voortgebragt hebbe. Neen! wy erkennen een Almagtige oorzaak van alles, en hebben daarom gezegd in het Weekblad te zullen handelen over de Werken der Natuur, ook hebben wy daar by gevoegd (op dat men ons we) verftaan zoude,) het van God gefcbaapene. De opmerkzaame onder u, zal, hoopen wy, nu begrypen wat de woorden: de werken der Natuur beteekenen, en, anderen zullen, na deeze opheldering , dit aan ieder een', welke het begeert te weeten, ligt verftaanbaar kunnen maaken. Wy zullen ons derhalven hiermede nu niet langer ophouden; maar u liever de voordeden van deeze kennis onder het oog brengen. De werken der Natuur of der Wereld, dat is: alles wat eens door God voortgebragt wierd, kan gevoeglyk een groot huis genoemd worden, waarin veele Schepfelen leeven en woonplaats vinden, ja waarin God, de Vader en Heer is, die zyne oogen over alles laat gaan, die alles in orde houdt en regeert. Wanneer wy een huis zien, het welk een fraaie gedaante heeft, in het welk alles net en zindelyk is, en zich op zyne plaatfe bevindt, dan denken wy terftond, dat de bewooner van het zelve een man moet zyn, welke op zyne zaaken nauwkeurig let, veel verftands heeft, en een vriend van orde is. Op gelyke wyze kan de kennis van het gefchaapene ons overtuigen: niet alleen, dat 'er een Bouwmeester is, welke dit alles gemaakt heeft; maar ook dat de zelve veel verftandiger, magtiger en wyzer is, dan alle Menfchen. Treeden wy in een huis  C 7? ) .hüB, waarin de Kinderen, de Dienstboden, ja zelfs de Dieren wel behandeld worden: dan begrypen wy !i °r ivdar d£ Hu»sheer zyne Kinderen en Dienstboden hef heeft, en dat hy een rechtvaardige is,die zich (zoo als Salomo zegt: spreuk. XII: 10.) over zyn Vee ontfermt. Dat God zich jegens zyne fchepfelen even zoo gedraagt leezen wy: psalm CI11: 13. Gelyk hem een Vader ontfermt over de Kinderen, ontfermt hem de tieere over de gene, die hem vreefen. psalm C1V: 14 15. Hy doet bet gras uitfpruiten voor de beesten, ende bet kruid tot dunst der menfchen, doende bet brood uit de aarde voortkomen. — Ende den wyn die bet herte des menfchen verheugt doende bet aangeftcbte blincken van olie: en het broot, dat het herte des menfchen fier kt. Leert de belchouwing van het gefchaapene ons, dat God ale fchepfelen voedt en onderhoudt, zoo worden wv langs dien weg opgeleid tot het geloof, dat God een groote Goedheid en Liefde tot zyne fchepfelen bezit. Ue kennis der Natuur brengt ons derhalven tot de overtuiging,, dat God Alweetend, Over altegenwoordig , Magug Wys en Goed is, en verwekt by ons jegens men Uod, eerbied, ontzag, vertrouwen, liefde en 'dank- vZt \jRUt Vm? -en eeren ™y niet allen éénen vadei, welke zyne hmsgenooten verftandig beftiert. en van den vroegen morgen tot den laaten avond tot hunnen welfland werkzaam is? Hoe! zouden wy dan we onverfch.lhg omtrent dien God kunnen blyven welke geen var. zyne Schepfelen vergeet; maar allen bewaart, en gelukkig wil maaken2 Behalven, dat de kennis der Natuur ons tot vroome vereerers van God vormt, is dezelve tevens voor ons nuttig omdat wy daardoor van veele fchadelyke vooroordeeleii en bygeloovigheden bevryd worden. De Heidenen CMenfchen welke geene Christenen, Tooden of 7™ en de,n B.ibd niet er^nren,5 «ouden de Zon, de Maan en de Starren, de Dieren en de Plan- n?ddrTrTgebeden-hebben' indien W *™*t« nadden, dat de zelve niets meer zyn dan Schepfelen, EiwiBheidbï\d00r e" h£t Zdfde W^"vffvan' Eeuwigheid beftaat, voortgebragt zyn. Zv zouden mmmer zoo dwaas geweest zy„ gVan uit den loop der K 3 Star-  ( 78 ) Starren, uit de vlugt der Vogelen, en uit de ingewanden der Dieren, zich eenig kwaad te voorfpellen ot te wikken, indien het hun zoo wel als ons bekend geweest ware, dat alles zich naar wyze wetten, door God vastgefteld, beweegt en fchikt. Thans zyn er ook nog menfchen, welke door een verfchynfel in de Lucht, b. v. door een Komeet, het verfchieten van een btar of het Noorderlicht, bevreesd gemaakt worden , ot van voorteekenen droomen, en zich, door het gdchreeuw van Vogelen of het gehuil van Honden laaten bang maaken. Daar en boven gebeurt het dikwyls, dat flechte menfchen, bedriegers deeze vooroordeelen onder hunne natuurgenooten voortplanten en leevendig houden, om zich, ten koste van de eenvoudigen, op een llinkfche wyze te verrvken: ik bedoel de Kwakzalvers, de Marktfchreeuwers," de Waarzegfters, de Wikwyven en foortgelyk volk, welke aan ligtgeloovigen hunne waaren verkoopen, en van der zeiver geneezende en heilzaame kracht breed opgeeven, hoewel het menigmaal onfeilbaare middelen zyn om allerlei ziektens, ia zelfs een verhaasten dood, te veroorzaaken. De kennis der Natuur is het beste behoedmiddel en de krachtigite waarfchonwing tegen de bedriegeryen van zulke listige en ondeugende menfchen, leerende ons tevens, hoe dwaas en'belachlyk, of, wil men liever, beklagenswaardig het zy, dat iemand zyn leeven in angstvalligheid, gelyk de blinde bygeloovigeHeidenen,doorbrenge. De 'kennis van de Natuur geeft ook gelegenheid, om ons den tyd, op een aangenaam* wyze ten nutte tt maaken. Als gy uwen arbeid verricht hebt, en dan het Weekblad in de hand neemt, zoo zult gy,, met veiwondering en genoegen leezen, dat er op Aarae een ontelbaare menigte van Schepfelen iS* welke abenvm het een of ander opzicht, nuttig voor de Menfchen zyn. Gy zult dan kunnen opmerken, hoe al het gefchaapene met elkander in zulk een nauw verband ftaat, da zelfs wel eens het kkinfte diertje tot de grootfte gebeu enisfen aanleiding geeft of medewerkt. Iedere vordering, welke gy in de kennis van Godsi werken maal,t zal u een onuitfpreeklyk vermaak verfchaffen. Met genoegen zult gy hooren, van waar veele dingen koomen,  C 79 ) en hoe, het gene gy daaglyks ziet, als: zont, zuiker, koffie, thee, zeep, teer enz. ten gebruike, bereid wordt. Allen, welke zich op de Natuurkunde toelegden, verzekeren, dat dit hun nooit berouwd heeft. Den tyd, weikeu gy hiertoe afzondert, zult gy niet bektaagen, omdat uw eigen goweeten u zal zeggen: dat het veel beter is, op het van God gefchaapene opmerkzaam te zyn, dan den tyd met fpeelen, lediggang of zondige vermaaken, door te brenged. Gy hebt nu en dan ledige oogenblikken, geduurende welke gy van uwen gewoonen arbeid uitrust. In plaats van dezelve door te brengen , met uwen evenmensen te belasteren, is het voor u zeiven en voor anderen, ter bewaaringe van onderlinge liefde en vrede, en van de rust uwes gemoeds, veel dienftiger en loflyker, dat gy in ons Weekblad, of voor u zeiven iets leest over het gene 'er in de Wereld is, of uwe huisgenooten en bekenden daaruit iets voorleest. By eene wandeling zal de opmerkzaame befchouwing der Natuur b. v. van een' boom, van het gras, van een' Vogel, van eene rups enz. u veel (toffe tot overdenking en gefprekken opleveren. Wat dunkt u zeiven, is edeler en bctaamlyker, zich met beuzelingen en zondige vermaaken op te houden, of het verfftind op te fcherpen, en u van de redelooze Dieren te onderfcheiden, welke, gelyk gy, van God beweldaadigd worden; maar hunnen Maaker niet kennen? Eindelyk de kennis der Natuur is voor het gezellig keven en huishoudelyk gcryf onöntbeerlyk. Hoe zoude de Zee bevaaren worden, zo 'er niet eenige menfchen waren, welke op den loop der Zon, Maan en Starren acht gaven. Gy hebt toch wel hooren fpreeken van de Stuurmanskunst? Nu die kunst rust op de kennis der Natuur. Als de Geneesmeester, de Kruidmenger en Heelmeefter (de Dokter, Apotheker, ChirurgyY) zich niet toeleggen op de kennis van de lichaamen "der Menfchen en Dieren of op de eigenfehappen der planten , Metaalen en Bergftoffen, zoo kunnen dezelve geene ziekten en wonden geneczen. De oplettendheid op de werken der Natuur, wyst den Landman de middelen aan,.. om door den Akkerbouw en Veeteelt een ruim beftaan te vinden. De Kunftenaars en Handwerkers  / ( 2o ) kers worden door deeze kennis in ftaat gefteld, tot' het uitvinden en famenftellen van werktuigen, welke den arbeid gemaklyker maaken en voordeeliger tevens, ja in alle bedryven van het leeven te pas koomen. Zonder kennis van de Natuur kunnen 'er geene Schepen, Dyken, Sluizen, Molens, Huizen, Huiscieraaden en Klederen gemaakt worden. Een ftaat van woestheid en barbaarfchheid, van domheid en bygeloof, van elende en armoede is het gevolg van onweetendheid ten aanzien van het gefchaapene. In zulk eenen ftaat zouden wy immers niet begeeren te leeven? Is het dan lieve Leezers! niet onbetwistbaar zeker, dat de kennis der Natuur zeer nuttig is? EEN ZONDERLING GEVAL. Een zeker Jongman ging eens naar eene Wikfler of Waarzeglier, (Toolhil genaamd, by veelen onzer Landlieden zeer gezien.) Zoo dra hy by haar kwam, vroeg hy: „ zyt gy de vrouw, die toekpomende din» „ gen vooraf weet?" Ja! was het antwoord. Dan ben ik in het rechte huis, fprak de vent; maar ik heb zoo'n vreeslyken dorst; wilt gy my niet eerst wat water geeven? —— Ja wel zeide het wyf, en haalde hem een' grooten kop vol. De Potfemaker nam het en gooide het haar vlak in 't aangezicht! Zo gy vooraf toekomende dingen weet, riep by lachend uit. dan badt gy ook kunnen weeten, dat ik u V water tegen te tronie wilde aan/makken; < en ging zoo ter deur uit. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1797. En is mede a. 5 duiten te bekomen, te Appingadam by B Knypinga, teFarmfum by H.Weflendorp, Schoolm. te Nieuwolda by Weemko jFurriens, te Vee-ndam by H. J. Mulder, te Winfchoot by H. J. Vinckers, en te Winfum by B. Swaagman Schoolm.-— Kunnende een iegelyk, welke 'er genegenheid voor heeft, hierop voor een Jaar of 52 No. intekenen voor 30 ft. en dan nog titel en inhoud van het zelve gratis genieten.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. u. EDELMOEDIGE HANDELWYZE NOPENS EENEN GRONINGER. Ja Leezer! dat verrukt nog eens het harte,, als men hier ofte daar eenen man aantreft, welke boven het gewoone peil der menfchen verheven is ; die gevoel heeft voor het aanminnige der deugd; die het niet alleen verblyven laat by loftuitingen 'over edele mensehlievende daaden, maar by de eerfte gelegenheid de zelve verricht. Zulk een braaf man is de fteiin der men; chlyke faamleeving, en de achting van eenen iegelyken waardig. Is de zucht van naarvolging een d'ryfvcer der menschlyke handelingen; zoo zal het goed zyn, ons geduurig voorbeelden van uitmuntende bedryven voor oogen te Hellen. Wel aan! let dan eens met aandacht op de volgende fchoone gefchiedenis, en zoek 'er uw hart door te vormen en te veredelen! B..., een gebooren Groninger, voer van jongs af tet zee, en deed verfcheidene reizen naar Bajonne, eene haven in de Middellandfche Zee, aan de Spaanfcbe v zyde. Hier kreeg hy byzondere kennis aan eenen Timmerman, zynde een Weduwnaar en kwam dagelyks aan deszelfs huis. -De kinderen waren dan zeer'blyde en zy verlangden altyd naar de koomst van den Hollander. B..., fchoon een ongeletterd Zeeman, fprak het Fransch vry wel, kende de wereld en was zeer L aan-  C Si ) aangenaam in de verkeering. Op verzoek van deezeis Vriend bragt B... hem van tyd tot tyd de eene of andere koopwaaren mede uit Holland en vergat vooral niet, om 'er eenige Hollandfche lekkernyen voor de kinderen by te voegen. Hier door geraakte hy geheel cn al in de gunst en het vertrouwen van dit huisgezin; zoo dat men hem, als daartoe behoorenoe, aanzag. Elke reis, dat B.. te Bajonne kwam, fleet hy zyn ledige uuren, iri dit gezelschap, op de aangènaamfte wyze. Dit was reeds verfcheidene jaaren verleeden, toen eindelyk de laatfte oorlog tusfehen de Franfche Republiek en onzen Staat uitborst. B...' was onderwyl met zyn Schip in Zee, wierd door eenen kaper genomen, en te Bajonne opgebragt. Hy verklaarde my, dat hy zeer had aangezien, in zyne hoedanigheid ais Stuurman, tegen zyn aanftaand noodlot. Treurig en mismoedig wierd het Scheepsvolk en hy mede naar het kafteel gevoerd, om aldaar opgeflooten te w >rden» Zy wierdert overgegeeven aan de Burgerwacht naby het kalleek B ... zorgde tegen de gevangenis , en alhoewel hy daarvan zeker was, zoo bad en fmeekte hy echter den Officier van de wacht, om eenig uitftcl. B... verkreeg het door zyn welbefpraakte tong. De Officier vond behaagen in hem, en dewyl hy niet kon vluchten, zoo verzocht hy hem op zyn avondeeten, 't welk hem gebragt wierd. Onderwyl verbaalt K... dat hy meermaal te Bajonne geweest was. Medelydeu, 't welk by alle onbedorvene harten huisvest, deed hem vraagefi: — Of hy geen kennis te Bajonne had, welke borge voor hem konde ftellen, want dan zou hy niet naar 't kalicel vertrekken. Hy zegt: „flechts éé,,nen Man te kenen;" hy noemt den naam van den Timmerman, doch niemand kent dien; hy beduidt hun de woonplaats, doch niemand kent aldaar zulk eenen. ——— „Indien, zegt iemand hunner, dit een zy, 5, die een Burger deezer Stad is, dan is het een zeer ,' , ry k man, het is de Bouwmeester, hy noemt zich al„dus." „Neen, zegt B..., buitengemeen ryk was hy niet; het kan die niet wezen." —— Zoo zaten ze by elkander te praatcn, ja, men onthaalde den  C 83 ) den Gevangenen op een goed glas wyn; ieder gaf zyne fpyt te kennen, dat zulk een man in de gevangenis moeste; een onfeilbaare trek van het ligtbewoogen en aandoenlyk geitel der Franfchen. „Wei, zeide einde„lyk de Officier, van nacht blyft ge by ons, en morden vroeg zal ik u een kommande medegeeven, dan „kunt ge eens zien, of uw vriend de Bouwmeester „is dan niet." Zoo gezegd, zoo gedaan, 's Morgens gingen twee gewapende lieden met hem; zy kwamen in de ftraat, en allengskens by het huis: neen, dacht: hy, hier woont hy niet! Men klopte aan, terwyl zyn hart beklemd was, deels wegens het droevig vooruitzicht, deels uit vrecze van door den bezitter van het huis kwalyk bejegend te zullen worden wegens zyne vrypostigheid. De deur wierd geopend; de Man kwam by hem in de voorkamer; hy herkende B... terftond, en viel hem om den hals. B... verhaalde Hem zyn ongeluk, en vroeg Hem om raad in zyn bedroefde omllan ligheden. De braave Pranschman troostte hem, en zeide : „ Vriend! zyt bedaard, ik zal u helpen!" B... fchreide traanen van blydfchap over de ontmoeting vau zulk eenen braaven man, die hem in zyn* bitteren toelfand de behulpzaame hand wilde bieden. Hy verzocht B... op zyne kamer, (tuurde de gewapende mannen weder heen; betuigende, dat hy als lid van de llegeering den gevangenen voor zyne rekening nam. Nu bragt hy B... by zyn huisgezin. De dochters, nu reeds groot, kendën aanftonds den goeden en vriendelyken Hollander, uit wiens handen zy zoo menigmaal fnuisteryën ontvangen hadden: zy waren verwonderd van hem te zien; maar zeer aangedaan op het verneemen van zyn ongeluk. De vrouw, waarmede de Franschman inmiddels een tweede huwelyk aangegaan en zeer veel gelds betrouwd had, vond zich niet minder getrolfen op het verhaal; ieder fpoordc den Man •an, om borge voor B... te (lellen, en hem op vrye roeten te houden. „Laat ons nu eerst ontbyten, zei„de hy, en dan zullen wy het wel fchikken!" Menfchen ontmoeten elkander, maar hergen en dalen niet, zegt het fpreekwoord. Hier uit kan men tevens keren, hoe nuttig (van den pligt willen wy niet eens L 2 fprce-  ( 84 ) rpreeken) het is, om goed, vriendelyk, behulpzaam te zyn; want dat kan nog altyd nuttige gevolgen hebben, gelyk uit dit geval mede blykt: maar kwaadaartigheid en flechte handelwyze kunnen nimmer eenig voordeel aan den bedryver verfchaffen. Dat fpreekt van zeiven. De Franschman, welke voorheen Timmerman was geweest, maar door zyn huwelyk tot een beteren ftaat, door zyne kundigheid en vlug oordeel tot den post van Bouwmeester verheven was, bezat een ryke maat Van menschlievendheid, die fchoone deugd! hywas altyd gereed om iemand te helpen en ook rasch na 't ontbyt vertrok hy, om de zaak van B... op een goe^ den voet te brengen. Tegen den middag kwam hy Weêr te huis, er. bragt B... de blyde tyding, dat hy Vry in de Stad mogt wandelen, naardien hy eenige honderden guldens tot borge voor hem gefield had; hy voegde 'er by: ,,ik vertrouw nu, dat gy niet vluch- ten zult, zoo lang myne borgtocht ftaat." B... bedankte hem duizendmaal; hy Hamerde, want hy kon geene woordpn vinden, om zyne dankbaarheid uit te drukken, en verzekerde hem, dat hy in geeneu deele zou trachten te ontkoomen , zoo lang de borgtocht niet opgeheven was. Nu kreeg hy een vrye kamer by den Bouwmeester; hy at en dronk 'er; het was even eens of hy kind van huis was. Ieder zocht hem zyn Verblyf aangenaam te maaken. Hy maakte al fpoedig eenige goede vrienden, was als vreemdeling allerwege welkoom en welgezien. Doch eensklaps kwam 'er order, dat de gevangenen verder land waards in moesten gevoerd worden, en nu moest B... willens of onwillens, zyn geliefkoosd en aangenaam verblyf verlaaten; daar by nog vreezende, dat hy nu in de gevangenis zoude moeten gaan. Het geheele huisgezin was droevig wegens zyn vertrek; hy wilde bedanken voor zoo veele genootene weldaaden, welke hy nimmer in ftaat zoude zyn, van te kunnen vergelden: maar de Bouwmeester beduidde hem, dat hy met de aflegging van zyne dankbetuiging nog iets behoorde te wachten, naardemaal hy reeds middelen beraamd had, om hem in zyn nieuw verblyf te Dax, eenige mylen van Bajonne, op vrye voeten te houden. 9, Ach! zeide B... gy overlaadt  C 85 ) „laadt my met de edelfte gunstbewyzen; hoe gelukkig „ben ik, van zulk een waaren menfehenvriend aangetroffen te hebben!" De Bouwmeester gaf hem op, waar hy op zyne kosten intrek moest neemen; hy gaf hem geld, en brieven van voorfchryving mede aan goe. de bekenden aldaar, flechts onder belofte van niet te zullen vluchten. In deeze plaats heeft B... de overige maanden zyner gevangenis, onder de vriendfehap van goede heden, en medegerekend de geduurige onderfteuniug van zyn braaven begunftiger, den Bouwmeefter, naar tyds omfïandigheden, vry aangenaam gefleeten; tot dat eindelyk de heuglyke tyding van ontflag aankwam voor de Hollandfche gevangenen, by het einde van den oorlog met onzen Staat; wanneer hy meteen vrt> lyk hart naar Bajonne vertrok; zynen Weldoener naar zyn vermogen zyn onuitfpreeklyken dank betuigende voor de edelmoedige handelwyze jegens hem; Vrouw en Docnters vergat hy niet; en nu nam hy met nieuwen moed, na het weemoedigst affcheid, de verre reis naar het Vaderland te voet aan, daar hy behouden jn 1795. is aangekoomen. Nimmer zal Hy zynen Weldoener vergeeten; hy is overtuigd van de onberekenbaare verpligting, welke hy aan dien braaven Man verfchuldigd is. Dagelvks wenscht hy zich naar deszelfs gedrag te regelen^ insgelyks meedogend, behulpzaam en goedaartig jegens pngelukkigen te zyn, gelyk deeze zyn Vriend. Dit is zyne bedoeling. En ach! mogten wy allen bezield zyn, met den zelfden zucht, om liefde en weldaadigheid rondom ons te verfpreiden. Dit zou ons nader btengen aan het best voorbeeld van naarvolging, den menfehenvriend de braafheid edelmoedig beloond. Eene waare gefebiedenis van 't jaar 1783. Een Fruitverkoopffer te Parys bekend, Merthe genaamd, die agttien kinderen gehad had; en van welKe nog tien m leeven waren, moeste met dit talryk E 3 huis-  C 86 ) huisgezin leeven van het klein inkoomen , dat het Fruitwinkeltje haar gaf, en het fober dagloon haars twee en zestigjaarigen Mans, eenen Huurkoetzier. Haar ongetrouwde Zuster had vyf kinderen ter wereld gebragt; drie daarvan waren overlceden; het vierde was, om liegt gedrag, vastgezet; en het vyfde was omtrent vyf jaaren oud, toen de Moeder {tiert. Deeze maakte, by een', mét eigene hand gefchreevenen uiterften wil, haar goed aan de Vrouw eens Rakkers, in goeden doen gezeeten, met voorbygang van haare Zuster, waarfchynlvk die vreemde begunftigende, om dat Merthe haar zoo dikwyls ernftig beftraft had over het fchandelyk gedrag. De nalaatenfchap beliep om de twee duizend guldens. Merthe, die alleen de Erfgenaam van haare Zuster dacht te zullen wezen, zag, met groot hartzeer eene fom , die haar in heur behoeftige huishouding wonder wel te ftaade gekoomen zoude zyn, in handen van eene vreemde vallen. Zy vervoegde zich by een* Rechtsgeleerden, die haar verklaarde, dat deeze fchriftelyke onrechtvaardigheid niet te veranderen en het Testament niet krachteloos te maaken was. Zy had. den Rechtsgeleerden fpreekende, het vyfjaarig kind haarer Zuster by de hand; zy omhelst het, met veel hartclykheid betuigende: 't Is dan 'zoo, ik zal deeze kleine met my neemen; deeze nalaatenfchap zal my niemand betwisten: want ik geloof zeker, dat de Vrouw, die de erfmaaking aanneemt, bet kind in 't Hospitaal zou zenden, om 'er zkh van te ontdoen! — De Rechtsgeleerde, verbaasd over dit zeggen, oordeelde het bilfyk haar het getal haarer eigene kinderen te herinneren, en haar te vraagen, hoe zy, reeds tien kinderen hebbende, zich met den last der opvoeding van dit bitde zou bezwaaren? Hoe! hernam zy vol dnfts, dit ongelukkig fchaap kan't niet helpen, dat het in de wereld eekomen is; het moet gevoed en gekleed worden — God al my helpen! Zy hield haar woord, en bragt het by de haaren. 't Geval wierd bekend. • Een Gezelfchap te Pa- ryj, beroemd door veele daaden van Vaderlandsliefde éh goedertierenheid, gaf in Sprokkelmaand des volgen- den  ( 8? ) «ten jaars een heerlyk feesr. Meer clan hondert veertig perfoonen, mannen en vrouwen van liet eerfte aanzien, maakten het gezelfchap uit. Na de gewoonlyke pligtpieegingen wierd 'er een gordyn opgetrokken, en men zag de braave Merthe op een' heerlvken troon, omringd van haare tien kinderen en met "het aangenomene voor zich. Iemand van het gezelfchap verklaarde, in een aandoenlyke aanfpraak , wat deeze vertooning in had. In het tederlte gedeelte deezer Rede zettede een Graavin eene burgerkroon op 'thoofd van Merthe. >Een andere Dame gaf haar een Welvoorziene goudbeurs, ja eene Graavinne reikte haar eene mande of korf toe met het kindergoed voor het negentiende kind, waarvan zy zwanger ging. Het kind, door haar aangenomen, wierd hernomen door het Gezelfchap, 'twelk de opvoeding daarvan op zich nam. Dit hartroerend toneel en de treffende aanfpraak deeden de traanen biggelen van alle aanfehouwers. Hoe' öreelt eene vertooning, zoo zeer tot ecre ftrekkende van de Geevers als van de üntvangfter! bericht aangaande de ondersteuning van het ongelukkig huisgezin. Volgens onze belofte, in No. 7. van dit Weekblad gedaan, vinden wy ons verpligt om den uitflag onzer poogingen aan het Algemeen ter kennis te brengen. Nauwlyks was dit'blad in het licht gegecven, of 'er wierden ons al eenige giften ter hand gefield, ■waarop van tyd tot tyd nog meer andere volgden. Deeze blykeri van mensclilievendhe'id hebben ons, in de daad, zeer getroffen, en ftrekken ten bewyze, dat die feboone deugd in onzer midden nog een aairal van edele beoefenaars vindt. Wy betuigen dan mits deezen aan Hun, welke zich deezen eernaam hebben waardig gemaakt, onzen hartelvken dank, om dat zy ons het genoegen verfchalt hebben, van de kommerlvke omltandighcden der oude Weduwe vry wat te verbetereu ,  ( 88 ) teren, en de Arbeidfter, voor haar getrouwe dienften, op een behoorlyke wyze te beloonen. Verder bedanken wy den Armbezorger der Hervormde Gemeente voor zyn vriendelyken brief, Hem betuigende, dat het ons zeer aangenaam was te verneenien, „ dat Hy ruim twee jaaren die beide braave a, oude menfchen gekend had, en dat het Tafereel, „ door ons opgehangen, juist getroffen was," met verzekering, dat wy ons van zynen raad naar tyds omftandigheden bediend hebben. „ Meermaal was Hy met genoegen by Hen geweest — „ had hunne eerlyk, braaf en wel te vreedenheid dik„ wyls bewonderd. Zie hier Leezer den uitflag onzer poogingen! Ziet daar Begunftigers onzer oogmerken de goedkeuring voor Uw Hart! Zie daar onze vlyt en wensch met Gods zegen bekrachtigd! De Afgevaardigden tot het Weekblad. In onze Vergadering den 30. 1.1797- Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1797. En is mede a 5 duiten te bekomen, te Appingadam by B Knypinga, teFarmfum by B. IVeftendorp, Schoolm. te Nkuwolda by Weemko jfurriens, te Veendam by H. J. Mulder, te Winfchoot by H. J. Pinchers. en te Winfum by B. Swaagman Schoolm. — Kunnende een iegelyk, welke 'er genegenheid voor heeft, hierop voor een Jaar of 52 No. intekenen voor 30 ft. en dan nog titel en inhoud van het zelve gratis genieten.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 12. NOODtGE WAARSCHOUWING aan myne landge- nooten; om niet al te veel vertrouwen te stellen in onbekende menschën , gelukzoekers of landloopers. Een -waare Gefcbiedenis» -1 is maar al te zeker, dat'er helaas! ook in onze dagen nog menfchen gevonden worden, welke zich met ontz,en, ja zelfs hun werk 'er van maaken, om hnnr.e medemenfchen opzettelyk, en met overleg £ bedriegen - Deeze waarheid zal ik thans met een voorbeeld bewyzen : ten einde myne Landgenooten voor. eerlooze deugnieten en fchelmen te waarfchouwcn, op dat zy zich door de zulken, (hoe eerlyk zv zich ook mogen voordoen,) niet laaten bedriegen. In de Wintermaand van het Jaar 1787, kwamen 'er twee perloonen m een voornaame Heiberg te W (een Dorp in de Groninger Provintie,) deezen hadden onder anderen by zich twee kisten van een buitengcwoone zwaarte, één van de gemelde perfoonen fcheen een voornaame Jood te zyn, en de andere had zich gedraagen als of hy zyn knecht ware. Na eene nacht verhevens gingen zy weer weg. De Jood echter was na eenige dagen, in gemelde herberg weer te rug gekoomen, en had zich toen, zoo veel «ooglyk, aangenaam zoeken te maaken by den HerberM gier.  C 90 ) rier, _ Eindelyk had hy te kennen gegeeven, dat hy eene zaak van veel aangelegenheid wist, welke hy hem wel wilde ontdekken, mits hy 'er ftil van zweeg. De Herbergier eenigszins nieuwgierig vroeg, waar in zulks befiond?... ja; het was van groot belang, ook voor den Kaftelein' na veel vyven en zesfen zei* de de jood: koom! ik zal het 11 zeggen; maar zwy«■en, zwygen is de boodfehap, en ik verzeker U, indien gy my gelooft, en mynen raad wilt doen, dat wy beiden gelukkig' of ryk kunnen worden. Die man, welke bier by my geweest is, en zich hield als of hy myn knecht was, is een Engelsch Kapitein, deeze heeft my gebruikt, (om dat hy geen woord Hollandsch vetftmtd,) om hem met de twee kisten buiten dit Land te helpen. — In die kisten heeft hy Stofgoud, 't welk hy in de Indien veroverd heeft; dat Stofgoud, wil hy gaaru verkoopen; de waardy van het zelve is ten minften eenige honderd duizend guldens; rui weet ik zeker, dat indien, 'er iemand was, die 'er hem vooreerst maar twintig duizend' gnldens voor koude opfchieten, dat het overige dan, verre beneden de waardv, koude gekocht worden: ik weet zoo gewis als dat'tweemaal twee vier is, hoe 'er veel meer dan tienmaal honderd duizend guldens aan gewonnen kan worden. Wat zekerheid is hier voor? vroeg de Herbergier. — Wel! dat zal ik u toonen, fprak de |ood , en met een gaf hy den Herbergier een wei* nig ftofgoud in handen om bette zien: — maar dewyl de 'Waard de echtheid daar van niet konde beoordelen, zoo zeicle hy, dat hy 'er niets mede te doen wilde hebben, ten zy 'er iemand anders in deeze zaak met hem mogte deelen; welke tevens een kenner van goud was dit wierd ook eindelyk door den |ood toegeftaan, mits het een goed man was.- — Hier op wierd dus een derde geroepen, welke een kundig Zilverfmid was. — Deezen man wierd het groot geheim mede ontdekt, en hem gevraagd, of hy in zulk eene zaak deel wilde neemen? Intusfchen wierd gemelde Stofgoud beproefd, en men kreeg 'er wezenlyk een ft uk goud uit, 't welk de waardy had van ongeveer één dukaat: iets, 't welk den Kas  C 91 ) Kaftelein en Zilverfrnid vry wat tot zulk eene onder» neeming aanzettede,' zoo dat zy het, na veel praaten, onderling eens wierden als mede, dat de Jood, als de man van het geval, twee deelen van het gewin zonde hebben, tegen zylieden één deel. En wat de twintig duizend guldens aanging, zulks zoude zich wel fchikken. ——. Na dit vastgelleld te hebben, zoude men den Kapitein dan hoe eerder hoe beter opzoeken. De Jood, welke zich zeer greetig hield, nam alle reiskosten op zich. — Zy gingen dan, met overleg van den Jood, eerst naar de Fortres Bourtange, 't welk in de Generaliteits Landen van ons Vaderland ligt, op de grenzen van Westfaalen. — Hier zynde giste de Jood, dat de Kapitein moogelyk nog wel. hui het zoogenoemde huis van Abeltjemoei zoude zyn, 't welk even buiten gemelde Fortres Haat. Om nu regt voorzichtig te handelen, gaf de Jood in bedenking-, af het niet beter zoude zyn , dat 'er Hechts ééN van hun met hem ging... dan zulks kwam den Kastelein en Zilverfrnid, welke ook niet verrot waren, niet wel voor.... Zy gingen dus te zamen. — toen zy in he? huis van Abehje moei kwamen, vonden zydienEr.» gelfchen Heer. ..zittende geheel in allerfynst laken gekleed, aan een gedekte tafel.— dewyl hy geene taal, gelyk men voorgaf, verftond, dan de Engelfche, zoo moest de Jood, die gemelde taal konde'fpreeken, — hem de redenen van hunne koomst bekend maaken. Na dat dit gcfchied was, maakte de Kapitein de kisten open. — het Stofgoud was in mooië zyden zakken. ~ Om nu zeker te zyn, ftortede men het Stofgoud uit de zakken, en het wierd alles onder elkaar vermengd. Onderwyl men hier mede bez'g was, hield men een groot ongeluk, de eene kist namclyk Jtfak» door het optillen, midden door, zoo dat het kostelyke goud op den geond viel. Men zocht zulks echter, zoo goed mooglyk, weer te herftellên; het wierd tn een nieuw vat'gefchept, — onder dit werk, was het. gedrag van den Kapitein en den Jood, vry raadzelachtig en verdacht. De Kastelein intus- fcheti was op zyne hoede. Hy zocht, zonder dat het iemand merkte, iets van dit Stof-goud in een M 2 pa-  C 9? ) papier te krygen, en ftak het zeer behendig in zyn 2ak. . De Jood zocht ook wat te krabben, het welk hy blykbaar op zulk eene wyze verrichtte, als of de Heer zulks niet wist of merkte. . Na dat men alles weer in order had en wel deegeiyk door elkaar gemengd; verzochten de drie Kooplieden, om een genoegzaame hoeveelheid Stof-goud, ten einde zy het wel konden onderzoeken, welk eene waardy het zelve had. ■ doch de Kapitein was heel onvergenoegd, gelyk de Jood zeide, dat zy hem zulk een groote proef af vergden enz. enz. evenwel by fcfukte zich eindelyk, en zy wierden het vervolgens met hem eens, om na gedaan onderzoek, den koop te fluiten. —r Hier op ging men weer naar W te rug. — toen het Stofgoud beproefd zoude worden, deed men het op een wit bord, De Jood, hier by zynde. zeide, ik heb ook nog wat zien te krygen, om dat de Kapitein ons geen behoorlyke proef wilde geeven; met dit zeggen deed hy het zyne 'er terftond by, en roerde het door elkaar. Hier op verzegelde de Jood het, tot den volgenden dag. Dit alles wierd toen in eenen fmeltkroes gedaan, en 'er kwam in de daad een (luk goud van, 't welk de waardy had van min of meer vyftig guldens. — Nu dacht de Jood, dat hy het op zyn d.uimp6 ) lk werk, te vreden met myn' ftaat, Van 's morgens vroeg, tot 's avonds laat, Vol vreugd! enz. * * 'k Veracht den tooi. Ik ben geen vrind Van aanzien, roem of eer. 't Gerust bezit van Wyf en kind Is diiizendmaalen meer. En is daarby 't geweeten goed, Dan wensch ik om geen overvloed. O neen! enz. * * Myn wyf! ha, ha, dat is een Wyf! Zoo vlytig, zoo getrouw; "Er leeft, dit houd' ik fterk en ftyf, Op aard geen beter vrouw! Geheel de wereld zeg ik dit: Gelukkig die zoo'n Vrouw bezit'. O ja! enz. i * Bewaar altoos myn huisgezin Voor ziekte en ramp, o God! ! Zoo blyven wy, jaar uit jaar in. Te vreden met ons lot; Zoo zing ik fteeds: Geen ryker vians' Dan die zyn' kost verdienen kan! O neen, o neen, o neen! Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1797. En is mede a 5 duiten te bekomen, te Appingadam by B.Knypinga, teFarmfum by H.IVe/tendorp, Schoolm. te Nienwolda by Weemko Jurriens, te Veendam by H. J Mulder, te Wintchoot by H. J. Vinkers, en te Winfum by B'. Swaagmaa Schoolm.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. *SS8S8SSSSS8S3«# No. 13. REDDING VAN TWEE ONGELUKKIGEN, WELKE IN VOLLE ZEE OP EEN WRAK VAN EEN SCHIP DREEVEN, DOOR EENEN SCHIPPER VAN DEEZE PROVINTIE. {^JTeert Hindriks Wolt, woonachtig te Farmfum, ging ballastfcheeps van Amfterdam door de Zond naar de Oostzee, voorneemens om vragt in te neemen, ofte Pillau of te Memel, beide havens aan de Oostzee gelegen, behoorende tot het Brandenburgsch-Pruisfen; maar door. tegenwind belet om ééne van deeze twee havens in te loopen, moest hy van koers veranderen, cn het op eene Stad in Kourland, mede aan de Oostzee liggende, aanzetten. Omtrent vier mylen, naar gisfing, van wal zynde, gebeurde het, op den 8ften van Wyutnaand (Ocïober) 1796, dat één der Matroozen, insgelyks een Farmfummer van geboorte, door den Stuurman gelast wierd om het roer te houden, terwyl deeze wat anders te verrichten had. De Matroos, aan het roer (taande, en zyne oogen flaahde langs de onoverzienbare kolk van water, meende in het verfchiet iets te befpeuren, Dit voorwerp hield zyr.en geest bezig; doch misfehien, dacht hy, zal het eene brandinge zyn. Allengskens naderende, zoo kon hy eindelyk hetzelve eenigszins duidelyker onderfchei* den. Het kwam hem in den zin, dat het wel een N wrak  C 93 ) wrak van een fchip konde zyn, liet welk in den voorigea ftorm vergaan was; hy kon 'er geenen mast op zien; maar verbeeldde zich echter, dat 'er een boegfpriet op was. Deeze ontdekking deed hem befluiten, om zynen Schipper toe te roepen, dat 'er een wrak op zee dreef. Deeze kwam boven, en, door den verrekyker ziende, bevond hy het de waarheid te zyn. In hunne ziel rees eene mengeling van aandoeningen op, by de gedachte, dat de Schepelingen welligt hun graf in de allesvcrflindende zee gevonden hadden. Indien 'er echter, zeiden ze onderling, nog eenige leevenden op dat wrak waren, en wy de zelvcn mogten redden, dit zou een zeer aangenaame zaak zyn, en te recht; want wat zou genoeglyker kunnen wezen voor een redelyk en menschlievcnd gemoed, dan zynen evenmensch, welke op eenige (lukken hout, van alte zyden befpoeld door een geweldig water, ieder 00genblik den dood verwacht, van een fchriklyk en allcrbenaauwendst gevaar te verlosfen! Door zulke edele begrippen gedreeven befloot men, om het regtftreeks op" het wrak aan te houden , naderby gekoomen zynde den boot uit te zetten, en 'cr heen te roeiën, 't welk zeer wel gefchieden kon, dewyl de wind zagt en de zee zeer ftille was. De boot wierd dan ook uitgezet, maar uit hoofde men eene vlag meende te zien op het wrak, zoo dachten allen, dat, indien 'er nog menfchen op waren, de zelve dan zouden intrekken tot een feinteeken van hunne aanwezigheid. Ook deeze vlag, welke men fpoedig in zyn waare gedaante van een hembd zag, 't welk van de ongelukkigen tot een fein opgeftoken was, wierd ingetrokken. Nu vie. len-'er twee man in den boot, en roeiden heen, om nader onderzoek te doen, onder de verkwiklyke verwachting voor braaven — menfchen te zullen redden — redelyke wezens, door God gefchapen, vaneen byna gewisfen dood te verlosfen — om mannen aan hunne huisgezinnen weder te geeven. Deeze dryfveer maakte hunne armen vlug; zy repten zich al hun best en al fpoedig bereikten zy het wrak: maar welke aandoening overftmomde hun hart, toen zy alles in haar wezenlyke gedaante befchouwden. Zy zagen het overJ blyf-  C 99. ) blyffel van een Schip, 't welk byna van alle bovenwerk ontbloot was; de glazen van de kajuit wlrea inseflagen, en dat vertrek vol water, zoo we a7s hl num; het geheele overblyffel wierd óverftroomd door de zee, uitgezonderd het kleine plekje boven de kajuit _ en op dit plekje, voorwaar een treurig gezicht! waren twee afgematte menfchen. Hoe blvde waren deezen, toen zy hunne redders zagen verfchvnen; traanen van een onbepaalde blydfchap en dankbaaiheid rokien by hun bleeke wangen neder; zy hadden den dood reeds onder de oogen gezien , en nu waren ze bevryd; zy hadden van den zondag af tot dien donderdag, des.nademiddags, toe, niets meer genooten, dan een weinig boter, welke zy nog voor de woede der golven bewaarden. Op dit klein plekje wandelden zy allen dag geduurig op en neder, om zich in beweeging te houden, en bet hchaam voor verkleumen en vcrftyven te bewaaren. Des nachts dooken deeze twee lieden, zynde de Kapitein en een matroos, malkander dicht aan , om elkander over en weêr hunne natuurlyke warmte mede te deelen, en dus, zoo lang mogelyk, hun leeven te rekken. De overige vier Mannen waren reeds door de zee weggefpoeld, en ook de overgcbleeven Schipper had5bere,cishet wanhoopig befluit genomen, van zich zo er dien dag geene redding kwam oodaagen, tè verdrinken: en waarlyk ! wie zou in zulk eenen toeftand den moed met verboren hebben? Te meer, daar eenige Engelfchen, welke hun wrak gezien hadden, na alle poogingen te hebben aangewend, hen aan Gods genade hadden moeten overgeeven? — 7y konden nauw zoo lang wachten, tot dat de boot aangekoomen was; zy fprongen 'er aanftonds, met de lecvendigfte blyken van vreugde over hunne verlosfing, in. Nu gingen ze allen met een verligt hart te rug, even blvde over de redding. Aan het Schip gekoomen zynde, trok men den Schipper zyne laarfen met groote moeite uit, zoo zeer waren zyne beenen opgezwollen: de koufen waren vol bloed. Men bakerde hen wat op gaf hun een zoopje, wat koffie en ceten; maar niet zoo veel, als zy begeerden: want dan zouden zy zich N 2 Cge.  fgelyk iti zoodaanige gevallen wel eens meer gebeurd is) den dood of eene ziekte op den hals gehaald hebben. Deeze beide geredden waren uit Finland in Zweeden geboortig. Het Schip behoorde alleen aan den Schipper, ja zelfs de geheele laading, uit pek en teer beïtaande, was de zyne, 'er was geen kans om het wrak meê te fieepen, hoe gaarn de Zweed het ook hegeerde. Zy gingen flaapen, om hunne algematte lichaamen ruste en verkwikkinge te verlchaffen: want de flaap, hoe nuttig anders voor den mensch, was voor hun van de hoogfte noodzaaklykheid. De Farmfummer Schipper heeft de geredden te Lihau gebragt, waar den Zweedfchen Schipper geld en klederen door den Conful zyner natie bezorgd wierd. Zy', welke deeze edele en pryzenswaardige daao verricht hebben, zullen ongetwyfeld groote_ redenen vinden, om de Voorzienigheid dank te betuigen, dat zy hen heeft willen gebruiken, tot middelen, om twee ongelukkigen van hunne natuurgenooten in het leeven te behouden, en de gedachte daaraan zal, zoo wel hun als iederen menfehenvriend en deugdzaamen man, ten boogden aangenaam zyn. De Zweeden hebben niet minder redenen van dankbaarheid voor hunne wonderbaare behoudenis, te meer, als men in aanmerking neemt, dat zy hadden moeten zinken, indien met het barghout voor de opene luikgaten gefchooten was, en daar door belet had, dat de pek en teer tonnen konden wegdryven. GODVRUCHTIGE BESCHOUWING VAN DE SNEEUW. God, Onzen Schepper en Weldoener, regt te leeren kennen, beminnen en gehoorzaamen, is voor alle menfchen ten hoogden noodzaaklyk. Ieder middel derhalven, dat ons da-artoe kan dienftig zyn, moet door ons met de grootfte graagte in acht genomen en gebruikt worden. Nergens, dit is volkoomen zeker, kunnen wy God beter uit leeren kennen, dan uit de Schriftuur; maar daar uit volgt geenszins, dat de kennisfe Gods uit de Natuur of het Gefchapene geheel te verwerpen is. Neen,  ( ioi ) Neen,Leezers! want ook hier geldt de regel: „het een te „ doen en het ander niet na te laaten." Is God zoo goed geweest, van ons zyn woord te geeven, om hem regt te leeren kennen en te dienen; dan kan het hem niet alleen behaaglyk, maar het moet hem zelfs ten hoogsten aangenaam zyn, wanneer wy ook door de befchouwing der Natuur tot zyne kennis en dienst worden opgeleid. En hoe veele gelegenheden biedt ons de Natuur niet aan, om aan den Schepper te gedenken! Hoe fterfc wekt zy ons niet op, om hem te beminnen, dankbaar en gehoorzaam te zyn! Zy kan aangemerkt worden als een groot boek, dat altyd voor ons open ligt, waar wy ons ook bevinden, en waarin Gods voortreflykheid, als met gouden letters, gefchreeven ftaat; zoo dat wy, by een opmerkzaame befchouwing, daar door ten allen tyde aan God en aan onze pligten jegens Hem herinnerd worden: want „de hemelen ver„ tellen Gods eere, en het uitfpanfel verkondigt zijner „ handen werk. De dag aan den dag ftort overvloe„ digllyk fpraake uit, en de nacht aan den nacht toont „ weetenfchap. Geene fpraake noch geene woorden „zyn 'er, daar haare ftemme niet wordt gehoord." Pf. 19. „ Wy willen wel gelooven, zult gy'misfchien „ zeggen, Leezers! dat dit alles waarheid is; maar wy, „ eenvoudige menfchen, hebben zoo veel verftand niet, „ om uit de befchouwing der Natuur zulke dingen te „haaien, als de Geleerden kunnen doen." Geleerdheid is 'er niet toe nodig, Leezers! Gy kunt door behoorlyke opmerkzaamheid en nadenken heel wel tot die kennis geraaken. Doch het is geheel niet kwaalyk te neemen, dat veelen Uwer daartoe in het minfte geenen lust of gefchiktheid hebben. Men verzuimt maar alteveel u te zeggen, hoe Gods heerlykheid in alle fchepfelen te zien is, en hoe men door dezelve zich geduurig veele aangenaame en troostryke waarheden kan te binnen brengen; gelyk uit eene groote menigte gezegden van de heilige Mannen uit den Bibel en van den groottien Leeraar jezus Christus duidelyk te befpeuren is. Ik zal dan eens beproeven, om u te onderrichten, hoe gy met verftand de Natuur of de Schepfelen moet N 3 be-  C i02 ) befchouwen, en hoe gy daardoor tot het goede kunt worden opgeleid. Jk heb 'er niet lang over gedacht, wat ftuk ik tot dat einde zoude uitkiezen. Ik ben zoo even van een klein reisje te huis gekoomen, heb over de fchoenen in de fneeuw moeten loopen, en zag 'er uit als een Mulder of Paruikmaaker. Koom aan, dacht ik by my zeiven, ik wil eens wat over de Sneeuw in het weekblad plaatzen. Het is tegenwoordig winterdag, dan is dezelve een van de meest gewoone voorwerpen, en een „ woord op zynen tyd gefprooken, zegt Salomo, „ is als gouden appels in zilveren geheelde fchaalen." Ik zoude u dan, myne Vrienden! gaarn doen opmerken, hoe men op een godvruchtige wyze de fneeuw kan befchouwen, of welke heilzaame waarheden men zich kan te binnen brengen by het zien van de Sneeuw, en hoe men daardoor tot het goede kan opgewekt worden. Maar eerst zal ik u zeggen, waar het van daan koomt, dat het 'swintersfneeuwt, en hoe nuttig zulks is. Dat de fneeuw door de koude ontftaat, is klaar; want zy valt alleen in den winter, of ook wel in de herfst en het voorjaar, wanneer het regt koud is. Gy kunt ook gemaklyk befpeurcn, dat de lucht, waarin wy leeven en ons beweegen, altyd meer of min met darnpen bezet of vogtig is, die dikwyls, gelyk by mistig en nevelachtig weêr, kort boven den grond zweeven, en dan daarop neêrvallen; maar meestal zich omhoog, ver boven kerken en torens, begeeven. De dampen, boven in de lucht gekoomen zynde, (alwaar het altyd nog kouder is dan hier beneden) bevriezen aldaar; hechten zich aan elkander vast, doordien zy door haare ligtheid altyd in beweeging zyn, die door den minden wind vermeerderd wordt. Dat deeze bevroozen dampen nedervallen moeten, wordt veroorzaakt door de meerdere zwaarte, welke zy verkrygen; want, het is,u bekend, dat de koude alles faamperst. |Hoe kouder het is, zoo veel te fyner is de fneeuw. Is de lucht beneden merkelyk warmer dan boven, zoo worden de fneeuwvlokken in het vallen grooter, omdat dezelve dan eerder faamfmelten. In de herfst, in het voorjaar, en by  ( 103 ) by dooiweêr vallen de grootde vlokken. Het is zeer goed, dat de fneeuw niet in grootere vlokken nedervalt, om dat toch anders door dezelve alles verpletterd zoude worden. Nu wilde ik u nog wel zeggen, waarvan daan het koomt, dat de fneeuw wit is; doch hier over zyn de Geleerden zelve het niet regt eens: het is althans niet gemaklyk en duidlyk te verklaaren, waarvan daan het koomt, dat de fneeuw wit, de grond zwart, het gras groen is, enz. Genoeg dan, dat het den Almagtigen Schepper behaagd heeft, dat de fneeuw wit zoude zyn, en wy veilig gclooven kunnen , dat het zoo best is. Ik zal hier liever wat byvocgcn van de nuttigheid der fneeuw, want daarvan kan ik u meer zeggen. Wanneer het in den Winter ftcrk vriest, dan dient de fneeuw tot bedekking en bewaaring van het jonge winterkoren. Dit kan men duidlyk befpeuren aan de Rogge, als dezelve laat gezaaid is, zoo dat men 'er nog byna niets van zien kan, en het fneeuwt 'er als dan op, zoo ziet men dikwyls, wanneer de fneeuw weêr gefmolten is, het land geheel groen en fleurig ftaan. Hoe fchaadlyk is het daarentegen, wanneer het aanhoudend vriest, en daarby een. fterkc wind koomt, dan wordt de wortel van de tedere fpruitjes ontbloot, en zy derven. Dit kan de oorzaak zyn van een geheel misgewas des winterkoorns, als van Garst, Rogge en Weit. (Tarwe.) Wanneer hetzelve met fneeuw bedekt is, dan kan dit ongeluk geene plaats hebben. Als het in den winter alleen regende, en dan daarop fterke vorst volgde, dit zoude ook even fchaadlyk zyn; dus is het veel beter, dat het dan fneeuwt. Eene andere nuttigheid van de fneeuw is, dat zy groote vruchtbaarheid aan het land geeft. De fneeuw is met zulke doffen voorzien, welke het land vruchtbaar maaken; waarby koomt, dat zy, zonder het land digt te maaken, gelyk de Regen doet, beter door en door in den grond dringt, en daardoor vervolgens, by een droogen zomer, eene der voornaamde oorzaaken van de dauw wordt, die zoo nuttig voor alle gewnffen is. Een derde nuttigheid is, dat zy de lange en donkere winternachten heldeïér maakt. In de Steden, waar het  ( i°4 ; de ftraaten door Lantaarnen verlicht worden, befpetirt men dit zoo niet; maar te Lande geeft de fneeuw in het duister groot voordeel. Maar ook voornaamlyk dan alleen, wanneer men. op een bekend en betreden (beloopenj pad is; want anders zou men ligtelyk kunnen verdwaalen, wyl de fneeuw alles gelyk maakt, en de flooten met het land effen zyn, De'fneeuw doet daarby te Lande nog deezen dienst, dat ze de kleiwegen, die in de herfst en 's winters zoo flecht kunnen zyn, wederom bruikbaar maakt, doordien ze de gaten en Hagen in den weg aanvult; zoo dat het wel eens gebeurt, dat men dezelven met allerlei rytuigen zoo wel in den winter als in den zomer gebruiken kan. Een ieder begrypt gemaklyk, van hoe veel dienst dit is voor Land- en Stad-bewooners. Het is ook nog een zeer groote nuttigheid van de fneeuw, datze het water voor de Rivieren verfchafr, Deeze neemen haaren oorfprong uit hooge of bergachtige Landftreeken, en flaan nooit flil, maar ftroomen altyd naar de laagte, behalven digt by de Zee, alwaar ze met het zeewater ebbe en vloed houden. Eene van zulke Rivieren, en wel eeue der grootfte van geheel Europa, is de Rhyn, waar van thans in de Couranten zoo dikwyls 'geleezen wordt. Hy ontftaat in Zwitferlajid uit die groote bergen, welke de Alpen genaamd worden en tusfehen Duitschland, Italien en Zwitferland liggen. Op die hoogc bergen ligt zoo veel fneeuw, dat al iheeuwde het in veele jaaren niet meer, 'er toch nog altyd een groote menigte zoude gevonden worden. Als deeze fneeuw des Zomers fmelt, dan levert dit zoo veel water op, dat daaruit meer dan een groote Rivier ontftaat, waartoe onder anderen de Rhyn behoort, 't Is waar, terwyl de Rhyn door Duitschland loopt, ontvangt hy ook veel water van andere ftroomen, welke zich in denzei ven ontlasten, gelyk deMain, Moezel, Sieg, Laan enz. maar de fneeuw, welke op de Alpen fmelt, is toch deszclfs eerfte en voornaamfte oorzaak. Deeze Rhyn, door Holland in zee loopende, geeft aan ons Vaderland, zoo door fcheepvaart en koophandel als anderzins, groot voordeel, en zie daar dus van hoe veel belang ook in dit opzicht de fneeuw voor ons is. (Het vervolg in No. 14.) Te Groningen, by VV. ZU1DEMA. 1797.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 14. GODVRUCHTIGE BESCHOUWING VAN DE SNEEUW. (Pervolg en /lot van No. iq.") O KSver den oorfprong en het nut der Sneeuw is in het voorgaand nummer gehandeld, thans zullen wy óln zien hoe men op een Godvruchtige wyze de W, " z ch Ean'ïr"' f We,kG h£iIzaarae waarhede- men ™ w bJnneJn brensen bv het zie" van de fneeuw den Want, f t0t ^ S°ede kan «P^wek?vvór! f"oreent''de fneeuw kan ons herinneren Gods groo heid of heerlykheid, i„ het byzonder zyne Magt, Wysherd en Goedheid. Denkt eens, hoe ml tig en wys Hy moet zyn, die de dampen, welkeS van de aarde naar boven begeeven, op zoo veék verfchil ende wyzen tot ons doet wederkeeren: dieLw hage regen, donder en blikfem uit de\volkedoet voortkoomen; ja die dit alles tot groote eindeï do verftrekken. Gewis is God, de Schepper eTeJerll der ganfche Wereld, een allervoortreflylj Wezen „ ny doet groote dingen, en wy begrynen ze met' SxxVH.y ZCgt ^t^™-- wees opyaPaide!» JOlj XXXVII: vs. 5, 6. Her wordt de fneeuw als een ® werk  ( io6 ) werk van God voorgefteld, die naar zynen wil op aarde ncdervalt. Geen menscb is ooit tot de fchatkameren der fneeuw gekoomen. JOB XXXVIII: vs. 22. en heeft aldaar gezien, hoe de fneeuw voortgebragt wordt, 'tis waar, men verklaart dit wel zoo goed als men kan: 'er blyft echter nog veel over, dat wy met volkoomen bcgrypen kunnen. Niemand in de geheele wereld hoe geleerd en fchrander, hoe ryk en magtig hy ook zy is in ftaat.Hechts een enkel fneeuwvlolqe voort te brengen; laat ftaan zoo veele ontelbaare milhoenen, als 'er op éénen dag kunnen vallen. Daartoe behoort een Godlyke Almagt en Wysheid; zoo veel te meer, wanneer men nagaat, hoe fchoon ieder fneeuwvlokje is. Daarin zyn (choonheden, welke gy misfchien niet denken zult daarin aautetreffen. Indien gy kennis hebt aan eenen Dominé of iemand anders, die boeken heeft, verzuimt dan vooral niet den zelvcn te verzoeken om u uit martinets Catechismus der Natuur eenige afbeeldingen te laaten zien van fnceuwvlokken. In het eerfte en vierde deel van dat boek zoudt gy dan zien welk eene kunst 'er in ieder fneeuwvlok is. Zy zyn zoo fraai, dat het uwe verbeelding verre zal te boven gaan. David mogt dcrhalven te recht, PI. CXLVI1I. zingen: „ Looft den Heere, vuur en ha„gel, fneeuw'en damp, gyftormwiud, die zyn woord doet " of zyn bevel volbrengt. De Dichter ftelt hier onder anderen de fneeuw voor, als eenen dienaar van God, die deszelfs woord of wille doet, en hy herinnert ons daardoor], dat de Almagtigc haar Schepper en Beftuurer is. De fneeuw kan wel in een eigenlyken zin den Heere niet looven, dewyl dit het werk van leevende en redelyke fchepfelen is ; maar David wil zeggen, dat 'er in de fneeuw zoo veel van God tc zien is, dat dezelve, als 'tware, Gods heerlykheid verkondigt, en dat het de'pligt van ons, mentenen, is, die heerlykheid van God in dc fneeuw optemerken en dezelve ie looven en te prijzen. Het is ook der moeite waardig eens nateleezen, hoe fchoon de zoogenaamde Apokriefê Schryver jezus syrach over de fneeuw en andere werken Gods fpreekt. Hoofdft. XLI1I. Ten tweeden. De fneeuw kan ons tot eene beeldenis  bis van de kracht en werkingen des Godlyken woords verftrekken: VVant gelyk de Regen en de Sneeuw „van den Hemel nederdaalt en derwaards niet wederkeert; maar doorvochtigt de aarde, en maakt dat „ zy voortbrenge en uitlpruite en zaad geeve den „zaaier en brood den eeter; alzoo zal myn woord „dat uit mynen monde uitgaat, ook zyn: het zal niet „ledig tot my wederkeeren; maar het zal doen het „ gene my behaagt, en het zal voorfpoedig zyn in „hetgene, waartoe ik het zend. jes. LV. vs. io ir. Gelyk toch de fneeuw van den Hemel nederdaalt' zoo koomt het Godlyk woord ook van den Hemel,'van God, en ftrekt ons tot onberekenbaare nuttigheid en troost. De heldere witheid der fneeuw, en het vermogen, dat zy daardoor heeft om in het duistere licht te geeven, kan ons de zuiverheid en heiligheid van Gods woord te binnen brengen, en dat wy door hetzelve op den weg naar den Hemel worden geleid en voorgelicht; zoo als David daarvan ook fpreckt Pf. XIX: vs. 9. „De bevelen des Heeren zyn rein, ver„blydende het harte: het gebod des Heeren is zuiver „ verlichtende de oogen ;" en de Dichter van Pf. CXIX: vs. 105. „Uw woord is een lampe voor mynen voet, „en een licht Voor myn pad." De fneeuw dringt bet best in den grond en maakt denzelven vruchtbaar ■ Zoo maakt ook het Godlyk woord vruchtbaar in het goede, wanneer wy hetzelve in. onze harten laaten indringen; hetzelve met aandacht en heilbegeerte leezen hooren, onderzoeken en bewaaren of betrachten Alsdan verwekt het in ons goede gevoelens en gezindheden, en fpoort ons tot vroome daaden en handelingen aan. , De fneeuw verwarmt den grond en dient ter bewaaring van bet winterkoorn. Zoo bewaart ons ook het Godlyk woord, wanneer wy niet alleen Hoorers maar ook Daaders van hetzelve zyn, voor allerlei verleidingen en verzoekingen tot het kwaade. Hetzelve verwarmt onze koude harten, zoodat wy ons met meerder lust en yver toeleggen op het uitoefenen van de liefde Gods en des naasten Hoe nuttig, Leezers! zou voor ons de fneeuw zyn, wanneer wy ze dikwyls op zulk eene Godvruchtige wyze befchouw°2 den.  ( lo8 ) den, en zy ons mede tot een middel verftrekte om reiner en zuiverer van hart en wandel te worden Ja wanneer wy gaafö ons eigen best wenfchen te behartig dan zullen wy vaak ons oog op de fneeuw vestK'en door dezelve ons laaten herinneren het Godlyk woord, deszelfs pligten, beloften, bedreigingen en zaligheden en wanneer dit alles een behooryken mS op ons heeft, gewis dan zullen wy geluklug zyn Ten derden. De fneeuw kan ons herinneren de vergeving der zonden. Ook hierin gaat de Bibel ons voor. „ Al waren uwe zonden als fcharlaken , zy zul*ïn wit worden als fneeuw." jes. h vs. iS- ^Wasch mv en ik zal witter zyn dan fneeuw. Pf. LI: 9. In beide plaatzen wordt de fneeuw voorgefteld als een beeld der reinheid des harten, welke wy door Gods genade en door jezus Christus verkrygen, wanneer wy, gelyk'David, onze zonden erkennen en betreuren met onrechte harten God om vergeeving bidden en te gelyk met waaren ernst voorneemen ons leevèn te beteren, het kwaade naamlyk te laaten en het goede te doen, en zulks met de daad betoonen Wanneer wy nu, waarde Leezers! de zuiver witte fneeuw uit de lucht zien vallen, of daar voor ons op den grond zien liggen, laat ons dan denken aan de gefteldheid onzer harten, of dezelve vuil en onrein zyn door zondige lusten, ondeugden en misdaaden; dan ot ze door Godvruchtige gedachten, gevoelens en daaden ook eenige gelykheid hebben aan de reinheid en zuiverheid der fneeuw. Gy weet gewis, van hoe veel belang het voor u is hiervan niet geheel onkundig tc ziin- want „ de reinen van harten zullen God zien, r] zkTn%elukkigzyn." matth. V: vs. 8. Een heilig God verfoeit het kwaade, maar bemint het goede; Hv haat ons derhalven, wanneer wy het kwaade doen, en bemint ons dan alleen, als wy het goede betrachten. Kan 'er grooter rampzaligheid voor ons zyn, dan wanneer God ons haat? Welk eene eer, welk een geluk daarentegen, als God ons bemint! Ten vierden De fneeuw kan ons doen denken aan de onbeftendigheid onzer goede voorneemens. In welk eene menigte zy ook moge vallen, wy zien echter  t 109 ) dikwyls, dat zy byna even fpoedig weder verdwynt. Op den eenen dag kan het aardryk geheel met fneeuw bedekt zyn, en op den volgenden is zy vaak door de warmte der zon of door een vochtigen wind gansch verdweenen. Gaat het ook zoo niet menigmaal met onze goede voorneemens ? Zyn dezelve niet dikwyls even zoo veranderlyk en onbeflendig als de fneeuw? In een zwaare ziekte, by onverwachte of fmartelyke lterfgevallen van onze naastbeftaanden, by buitengewoone uitreddingen uit groote gevaaren, of by diergelyke byzondere gelegenheden, dan denkt men wel eens met ernst aan God, aan den dood, aan het oerdeel en de eeuwigheid; men herinnert zich zyne zonden met droefheid en berouw; men bidt God om vergeeving en neemt zich voor betere menfchen te worden: maar, helaas! even zoo fpoedig als de fneeuw voor de zon verfmelt, verdwynen ook meestentyds alle goede indrukken en voorneemens. Dikwyls is Hechts eene kleinigheid, eene ligte verzoeking of de eerfte verleidende gelegenheid genoeg, om den mensch alle zyne goede voorneemens te doen vergeeten en te rug te keeren tot zyn voorige verkeerdheden. » Herinneren wy ons by het dooiën der fneeuw onze geneigdheid tot ligtzinnigheid en onbeftendigheid, en zyn wy daartegen op onze hoede. De God'lyke Voorzienigheid wekt ons geduurig op, om aan God, aan ons zeiven en onzen toekoomftigen toeftand te denken; welk eene ondankbaarheid zoude het dan zyn, wanneer wy aan die opwekkingen of geen gehoor gaven, of zo wy dit eerst al deeden , echter kort daarna wederom tot voorige ongerechtigheden vervielen. Waar zou het met ons heenen, Leezers! indien Gods Liefde en Barmhartigheid ook zoo onbeftendig en veranderlyk, als wy zeiven, waren? Dat dezelve ons dan beweegen, om ftandvastig van het kwaade af te laaten, en ons met yver op de deugd toeteleggen! Nu heb ik u aanleiding gegeeven, Vrienden! om uwen Schepper in de fneeuw te verheerlyken, en ik hoop, dat gy nu niet meer dezelve zoo onverfchillig zult zien nedervallen en met uwe voeten betreeden. Het kan voor u van de grootfte nuttigheid zyn, inO 3 dien  dien gy u gewent om op deeze of foortgelyke wyze Gods werken te befchouwen. Gy hebt toch niet altyd gelegenheid, hoe zeer gy zulks ook wel zoudt wenfchen, om in den Bibel te leezen, naar de kerk te gaan, of andere nuttige middelen in acht te neemen; want uwe bezigheden laaten het u niet altyd toe, en deeze zyt gy ten duurften verpligt waar te neemen: maar hoe bezig gy het moogt hebben, altyd hebt gy de werken Gods of de Natuur voor oogen, altyd kan zy u herinneren, dat 'er een God is, die alles gefchapen heeft, beftuurt, onderhoudt, en zegent; altyd kan zy u leeren, dat gy alles aan Hem verpligt zyt, en dus door eenen vroomen wandel uwe dankbaarheid aan hem behoort te betoonen. Mogte ik, door het gene ik in dit weekblad over de fneeuw gefchreeven heb, den lust in u hebben opgewekt, om met meerder aandacht op de werken Gods te letten, en door derzelver befchouwing tot Hem en zyne verheerl'yking te worden opgeleid, hoe gelukkig zoudt gy dan te noemen zynl Zyt gy begeerig eenige handleiding te hebben om de fchepfelen met nut en vermaak te befchouwen, dan prys ik u aan de kleine katechismus der Natuur van martinet, welke u hierin van veel dienst kan zyn. Ik voeg hierby nog een ftichtelyk Versje, hetwelk my by het zien vallen der fneeuw in den zin kwam. Gy, aartige vlokjes, Die danfend' en hupp'lend' Thans daalt van omhoog, Uw wenden en draaien, En tuim'len en fchitt'ren Vermaaken myn oog. Gy leert my myn Ziele Naar boven te heffen, Van waar gy zoo kwaamt; Te denken aan' uwen En mynen Formeerder, Gelyk het betaamt. Gy predikt zyn Almagt, Zyn Wysheid, Zyn Liefde, Die alles bewaart, Bn  C in ) En dat Hem moet pryzen, Wat leeft in den Hemel En denkt hier op Aard. Gy koestert het Aardryk, Beveiligt de graanen, By nypenden vorst, En maakt zelfs, dat'sZomers By brandende hitte, Geen plantje verdorst: Zoo ftrektge my dikwyls Ten nuttigen Zinbeeld Van 'tGoddelyk woord, Dat door zyne lesfen, Beloften en pligten Het harte bekoort; Dat laafenis bieden, Verkwikking kan fchenken Aan 't treurig gemoed; En ftrooit in het harte De vruchlbaare zaaden Van geestelyk goed. Maar vlokjes! pas daalen Verwarmende lfraalen Der zon op u neêr, Of weg is uw fchoonheid, En mooglyk op morgen, Dan zytge 'er niet meer: Doch zoo doetge dan ook Met fchaamte my denken Aan 't wankelend hart, Dat 't goede vaak wil, Maar zich fpoedig in ftrikken Der zonde verwart; Zoo leertge my duid'lyk Het wisflen van alles, Wat 't ooge hier ziet. 'kZal deugdzaam dus leeven; Want mooglyk op morgen Dan ben ik 'er niet.  C na ) MELDING WAARDIGE MILDAADIGHEID V(W eerf LANDMAN. Het ispryzenswaardig, als iemand in zyn beroep naarftig en getrouw arbeidt, om voor zich en zyn huisgezin den kost te verdienen. — 't is verftandig en braaf, als iemands werk gezegend wordt, dat hy voor volgende dagen en jaaren ook iets zoekt te beipaaren en over te winnen. —— fa 't is roemwaardig, wanneer iemand, langs geoorloofde wegen, en door eerlyke middelen, fchatten vergadert voor zich en zyne nakoomelingen: maar 't is inzonderheid edel en voortreflyk, zo iemand by dit alles ook lust en vergenoegen "vindt, om overeenkoomftig zyn vermogen of rykdom, uit zuivere en onbaatzuchtige beginfelen, wél te doen, en door een welgeplaatst medelyden goede gaven uitdeelt aan zyn arme en behoeftige natuurgenooten. 2£ulks maakt ons beminnenswaardig by God en Menfchen. Ik verblyd my, dat 'er in ons Vaderland nog zulke mildaadige menfchen gevonden worden, van wien men zeggen kan, dat zy een hart bezitten, 'twelk vatbaar is'voor medelyden; en die tevens vermaak vinden, om arme en behoeftige menfchen door hunne mededeelzaamheid te onderfteunen, te verkwikken, en te verblyden. Onder anderen kan ik tot eer van eenen Landman', (wiens naam my niet geoorloofd is te noemen) melden, dat hy een edelmoedige daad aan zyn behoeftige natuurgenooten verricht heeft. 't Was in den ftrengen Winter van het Jaar 1795, in welk jaargetyde de leevensmiddelen, onder armen en minvermogenden veel al fchaars zyn; dat deeze Man weekelyks een aanzienlyk gedeelte brood liet bakken, en het*zelve des Saturdags op een bettemden tyd aan zülken uitdeelde, welke het, naar zyne gedachten, 't noodigst hadden. ■ En dit heeft hy zoo lang volgehouden, tot dat hy om de zeventien mudden rogge in brood had weggegeeven.— ook is my bericht, dat die zelfde man voorneemens is, zoo ras de omftandigheden der armen of minvermogenden zulks vorderen, om andermaal zyne milde hand open te doen, hen te onderfteunen en te verblyden. Te Groningen, by W. ZÜIDEMA. 1797.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 15. OVER HET BELACHELYK VOOROORDEEL, ALS DERTIEN MENSCHEN AAN ééNE TAFEL EETEN STERFT ééN VAN DE ZELVEN KORT DAARNA. ' Onze Stad en Landgenooten zullen weeten,.dat dit gezegde hy veelen een delregel is, welke by hen zoo vast doorgaat, dat zy aan de waarheid daarvan, in het geheel, niet twyfelen. Om die redenen zullen eemgen om hef noch leed, (hoe aangenaam het gezicht en de geur ook zy van de fpyzen, onder welker last de tafe zich nederbuigt,)zich aan geene tafel plaatfen, op welke voor denim menfchen borden gezet zyn Dit vooroordeel heerscht meest onder de zoogenaamde fatzoenlyke lieden: want, by den handwerkenden en daglooner, worden voor dertien perfoonen zoo dikwyls geene gastmaalen aangericht. De ryken erven dit bygeloof, zoo wel als het geld, van hunne Ouders, of Ooms en Tanten. „Is het mooglyk, (vraagt veelhgt de een of ander, die meent, dat ryk en verftandig te zyn altoos faamgepaard gaat,) „dat onder de vermogenden zoo iets geloofd wordt?" Ta Vriend' het is met alleen mogelyk; maar ook zeker, dat, gelyk dit vooroordeel zich onder den laagen ftand verIpreid heeft, het ook en bovenal, by de vermogenden plaats vindt. Verfcheidene Menfchen, de welke in fyn laken ot m zyde gekleed gaan, zyn ryk, wat het geld betreft; maar arm, als men op hunne verftandelyke vermogens ziet. Ten minden dit vooroordeel, dat P zo»  I H4 ) zoo vaak in een gekapt en gepoeierd hoofd woont, is "een blyk van gezond verftand. Wy noemen het, ïn eenvoudigheid des harten, groote domheid. Wanneer men nog zeide: als dertien menfchen aan üne tafel eet'en, fterft éi* van de zeiven daarna; wie, 5 de geheele wereld, zoude dat niet gaarn toeftemmen? Men behoeft toch geene behangene en gefchilderde kamers te bewoonen, om de volgende fluitrede te gelooven: „Zyn dertien Menfchen, te zaam genomen fterflyk,dan is ook ieder van de zeiven, hoofd !! voor hoofd, fterflyk." Alle vleescb is als gras, en als een bloeme des velds, zeiden David en Paulus. Maar neen, men vreest, dat één van de dertien aan-. . zittende gasten kort na zulk een' gehoucieiien roailtvd, den weg van alle vleesch zal gaan. En om dat niemand, zeïfs geen oud besje, by het eentoonsg geluid van het Spinnewiel, goedsmoeds byft, als de Dood toe wil tasten, zoo bedankt men hartlyk, erd?_ Het kan zeker eer gebeuren, dat van dertien eén na korten tyd fterft, dan dat één van «ne perfbosen binnen één jaar overlydt. —- Wanneer één van de dertien gasten veel zyne kaaken roert en een nes twee of drie naar zyne maag zendt dan kan het waarlyk ligt gebeuren, dat zulk een fch.e yk aan eene.bei oerte, Bloedfpuuwing of iets dergelyks, naar de andere  C "5 ) Wereld verhuist. Of wanneer een ander, na geëindig- den maaltyd, ontdekt, dat 'er dertien aan tafel geweest zyn, en bleek van fchrik wordt, dan kan ook zulk een door de naare gevolgen van vrees en ontroering, een' ftilftand in het bloed krygen, en voor dat het jaar om is, een lyk wezen, zoo als men van een vermogende Vrouwe verhaalt. Zoo fcnaadelyk zyn de gevolgen van vooroordeelen! Draagt dan maar zorg, waarde Medeburgers! dat gy het gezond verftand raadpleegt, en de maatigheid ia acht neemt, zoo zult gy, met ons, gelooven, dat het ongerymd en belachelyk is: dat van dertien menfchen, welke aan ééne tafel eeten, één kort daarna moet fterven. Leeft altoos zoo eeriyk en vroom , dat gy, waar, en wanneer de dood by u aanklopt, gerust met hem de groote reis kunt a"anneemeu. DE DRONKENSCHAP MAAKT ARM. Een zeker Weever, welken wy Jan Onverfland zullen noemen, verdiende, geduurende een geruimentyd, zoo veel, dat hy zyn huisgezin behoorlyk onderhield. Hy konde zyne fchuldeisfchers en huishuur betaalen! zyne kinderen gingen naar het fchool, en zyne vrouw, de goede, getrouwe, Griet Huiszorg kleedde het gezin ordenteiyk, zoo dat zy met haaren man en kinderen knap voor den dag kwam. Ach! ware Jan nuchtcren gebleeven en niet op den drank verzot geworden. Maar dit was het geval niet. Eerst was hy gewoon, alleen maar des Zondags, by eene wandeling, een kan bier in een herberg te drinken. Slechte gezellen troffen hem daar aan, verhaalden, hoe veel zy drinken konden, en befchimpten hem, om dat hy zoo weinig dronk. Hy verdroeg dit een tyd lang met geduld Eindelyk waagde hy het te zeggen: ,, dat hy, even zoo veel als zy, „ konde drinken, maar niet wilde." Zy dreeven toen nog veel meer dan te vooren met hem den fpot. Hier door getergd, nam hy 'er de proef van. Het wilde terftond niet gelukken; doch van tyd tot tyd wierd hy een grooter baas in het gelag. Ondertusfchen had hy den fmaak weg. De woeste vreugde in de HerP 2 berg  C li* ) fcer» begon hem meer te behaagen, dan de huislyke ftilte en rust. Somtyds wierd hy by het weeftouw zoo ongeduldig, dat hy 'er uitfprong, cm naar de Herberg te loopen. Hier by bleef het met. Hy kocht een flesje, verborg het in een hoek van zyn werk vertrek, en dronk geduurig daar uit, zonder dat zyne vrouw dit in het eerst bemerkte. —Wel haast echter ontitond 'er een droevige verandering in de huishouding. Een gedeelte van het verdiende geld verdween, zonder dat de Vrouw wist, waar het bleet. De huishuur kon op den tyd niet betaald worden, en Griet Huiszorg, die, met bittere droefheid, eindelyk befpeurde, dat Jan het geld gedeelielyk voor Jenever uitgaf, zag geene kans meer, om voor haare kinderen nieuwe kleéren te koopen. De kinderen moesten dus, tot haar leedweezen, gefcheurde en havenlooze kltêren diaagen. Te vooren hadden zy (omtvds, inzonderheid des Zondags en op de Feesttyden, een' ruimeren maaltyd, dan gewoonlyk, gehouden. Dit hield geheel op. Zv konde ook geen boter meer koopen en moest in plaats van boter, den kinderen flecht fineer, dunnetjes op het brood, geeven. Het kwam zelfs met den tyd zoo verre, dat zy gebrek aan hrood kreegen. Wat zou de bedroefde Moeder doen? Als zv met haaren man, welke geduurig dronken was, hier over fprak, dreigde deeze haar te flaan; vloekte verfchriklyk, en mishandelde de arme kinderen, op een deerlyke wyze. Om evenwel de kinderen, die bleek en mager wierden, niet geheel van kommer en eebrek te laaten omkoomen, zond de Moeder hem buit*n huis, om te gaan bédelen. - Het geduld van den Huisheer liep ten einde. Hy liet het goed van dit gezin, waar van reeds een groot gedeelte, voor de helft van ae waarde, gedrongen was, verkoopen. Jan Onver/tand wierd geheel balöorig, raasde als een onzinnig mensch, dronk meer dan ooit en liet zich, mei een berooid hoofd, tot Matroos op een Oostindieschvaarder aanneemen. De ongelukkige Griet moest met haare kinderen, den bedeiftaf in de hand neemen. Leert hieruit, Waarde Medeburgers 1 hoe elendig door de dronkenfehap, wordt. Het is  ( II? ) een rampzalige kunst, welke niemand tot eer verftrekt, veel fterken drank te kunnen verdraagen; en wanneer gy van iemand hoort zeggen, dat hy gaarn en veel in Herbergen en Kroegen loopt, beklaagt dan de arme vrou en kinderen van zulk eenen man en vader: want zulke mannen en vaders, (o Goede God! mo»te het getal daar van geduurig minder worden) mishandelen, in de meeste gevallen, hunne vrouwenen kinderen, in plaats van de zeiven lisf te hebben en voor hun geluk te zorgen. VAN GODS ALWEETEND HEID EN OVERALTEGENWOORDIGHEID. Een arme fchoorfteenveegers jonge moest op het Buitengoed van een voornaame Vrou de fchoorfteen veegen in het vertrek, !t welk zy bewoonde. Toen hy zyn werk verricht had, vond hy het vertrek ledig en bleef daarom een poos ftaan om zich te vermaaken met al het fraaië, 't welk hy hier aantrof. _ Allermeest fchepte hy behaagen in een goud horologie, 't welk met edele getteenten omzet was en op de tafel lag. Hy kon zich niet onthouden om het zelve in de hand te neemen ja nu kwam de begeerte in hem op, „ ach, had ik ook zulk een horologie!". Kort daarop dacht hy: hoe, „als ik het mede nam! „ ;— maar foei, dan was ik een dief! ,, Maar het zou „ immers niemand weeten, dacht hij vervolgens. — Doch in het zelfde oogenblik hoorde hy een gcdrüisch m het naaste vertrek, fpoedig legde hy het'horologie neêr en klom fchielyk weder m de fchoorfteen. Te huis gekoomen zynde lag het horologie hem altyd in het hoofd. Waar hy ging en ftond, was 't hem voor de oogen. Hy beproefde, om zich van deeze gedachte te ontdoen maar vruchteloos. Het was hem altyd, als of iemand hem met geweld wederom te rug trok. — Hy kon 'er niet van flaapen; en befloot dus wederom heen te gaan om het horologie te fteelen. loen hy in het vertrek kwam, vond hy alles zoo ft.I, dat in t geheel niet twyfelen kon, of Hy was alleen. Zeer befchroomd trad hy naar de tafel, waarop P 3 hy  C "8 ) hy het horologie by het fchemeren van de maan zag liggen. Hy ftrekte 'er de hand al naar uit , wanneer hy naast het zelve nog grootere kostelykheden ontdekte, hand en oorcierfels enz. van edele gefteenten. „ Wil ik? zeide hy tot zich zeiven, terwyl alle Ie„ den beefden, wil tk?'' —— „ Maar zou ik dan niet al myn leeven een fchande- lyke knaap zyn? Zou ik wel ooit weêr gerust kun,, nen flaapen ? Zou ik wel ooit iemand wederom vry „ in de oogen kunnen zien? ■ ,, 't is wel waar! , 1 ■■ maar ik zou toch op één„ maal een ryk menscb zyn; ik zou koels en paar„ den kunnen houden; ik zou fraaië klederen kunnen „ draagen; ik zou alle dagen overvloed van eeten en „ drinken hebben!" „ En indien ik dan nu ontdekt wierd? —• maar „ hoe zou .ik kunnen ontdekt worden? Het ziet im„ mers geen menscb? ■ ,, Geen menscb? maar ziet God het dan niet, „ die in alle plaatfen tegenwoordig is? —— Kan ik ., wel ooit wederom tot Hem bidden, wanneer ik den „ diefftal zal begaan hebben? Zou ik wel gerust kun„ nen derven?" —— By deeze gedachte overviel hem een koude rilling, „ neen' zeide hy, terwyl hy de kleinoodjen weer heên „ wierp; liever arm en een goed geweeten dan ryk „ en een booswicht te zyn." En met deeze woorden fpoedde hy langs den zelfden weg te rug, door welken hy gekoomen was. De Vrou van huis, welke Haar flaapvertrek allernaast deeze kamer had, aanhoorde dit alles en kende ook den jongen by het maanlicht. Zy deed hem den volgenden dag by zich koomen. „ Hoor, Jongetje, zei„ de zy tot hem, toen hy by Haar in 't vertrek trad, „ waarom hebt gy gisteravond het horologie eri de „diamanten niet" genomen?" De knaap viel voor Haar op de knieën en kon van angst geen woord fpreeken. ,, Ik heb, vervolgde die aanzienlyke Vrou, alles ge„ boord; dank God, myn Zoon! dat Hy u heeft ge» „ holpen om de verzoeking te viederftaan, tracht verder „ Uwe deugd te behouden. * Van  C 119 ; Van nu af zult gy by my blyven; ik zal u laaten voeden en kleeden. Maar ik zal nog meer voor u doen; ik zal u beboorlyk laaten onderwyzen en opvoeden , op dat niet zelfs de gedachte van zulk een kwaade daad by u moge opkoomen. Den Jongen rolden heete traanen langs de wangen; hy poogde Haar te bedanken, maar hy was 'er niet toe in ftaat: hy kon niets doen, dan mikken en de handen wringen. Die .Vrou vajbragt, 't gene Zy had beloofd. De Jonge wierd wel opgevoed; en zyne Wcldoenfter had de blydfchap, hem tot een goed, vroom en bekwaam man te zien opgroeien. DE KOOIMAN —— EEN W Y S GE E R. Daar was ik onlangs op het eiland Texel, en om dat ik vry nieuwsgierig val, zoo moeit ik ook juist alles zien, wat 'er te zien was. Voor een' opmerkzaameh befchouwer zyn 'er nog al regt aartige en mooie dingen. De deugd der Texelfcbe 'fchaapen is ook in deeze Provincie bekend: dat 'er veele en allerlei fooiten varHekkere vogels zyn, dat kan men gemaklyk gisfen. zoo'n Wulpje of Eendvogdtje, dat zyn maar eens goede dingen in den pot, juift om deeze te fchieten fukkelden wy van de eene (treek naar de andere. Eindelyk kwamen wy by het dorp Oo/ïerëinde op het gemelde Eiland. Hier is de Ooftereindfche eendenkooi, daar ik al veel van had hooren fpreeken. Koom, dacht ik myne luidjes zyn zoo wat verftrooid; ik zal hier eens ingaan, en zien, hoe,die kooi 'er wel uitziet. Dewyl myn hond, dien ik by my had, geen kwaad konde doen, zoo (tapte ik 'er in. In het dikfte en donkerde van het hout kwam ik aan een klein huisje., hetwelk flechts in één kamertje beftond, en tot verblyf diende voor den kooiman. Niet weetende, dat in dit paleis van agt voeten in het vierkant iemand woonde, draaide ik de deur open, wanneer ik een lang' en doodmager' Man ontmoette, met een fmeerige blauwe wollen muts op net hoofd, en een niet minder fmecrig kamizool, waar van ik de kleur niet onderfchekien kon, en een' langen  gen broek van de zelfde foort: by bad grove bruine wollen kousfen aan de beenen, en muilen aan de voeten: in dén woord, nooit zaagt gy lieden een volmaakter afbeeldfol van een' kluizenaar. De man fcheen minder verwonderd, dan ik, en verzocht my te gaan zitten op een meer dan half verfleeten' ftoel. Het gefprek begon met my te onderrichten, dat het niet geoorloofd was aldaar te fchieten. Terwyl ik hem verzekerde, zulks myn voorneemen ook niet te zyn, zag ik, dat de, gansch niet zindelyke, muuren van die wooning bekrabbeld waren met aanteekeningen van 's mans reken en Helkundige ondervindingen.—— In een hoek lag eenig droog hout; in het kleine fchoorfteentjen een weinig asch, en in een venfterbank een zwart uitgerookt pypje by eenige boekjes, wier omflagen zoo zwart waren, als het pypje zelfs. Verder met den man. in gefprek raakende, was ik verwonderd over zyn juist oordeel, en gepaste redeneeringen; doch naderhand naar dien man vraagende, vernam ik, dat hy één van de beste rekenaars was, en menigmaal den prys behaald had, wegens het oplosfen van voorftellcn, die door Schoolmeesters en andere liefhebbers van de Cyfferkunst, van tyd tot tyd, waren uitgefchreeven. Deeze Man won zyn fchraalen kost met Eenden te vangen, en btagt het overige van zynen tyd in eenzaamheid met leezen en letteroeffeningen door. Hy fcheen weinige of geene vooroordelen te hebben, en als men zyne wooning gadefloeg, zoo mogt men waarlyk wel vraagen: Waar is de wysbe* seerte gaan huisvesten? Niet het kleed maakt den Man: dit was de eerfte waarheid, welke ik hier uit afleidde. Zoo is het dan waar, dacht ik, dat onder een grove py altemets meer verftands zit, dan onder een met goud afgezetten' rok. Dat ik dan nimmer wederom den Man om zyn kleed achte; maar het kleed om den Man. De tweede leering , die hier uit" voor my voortvloeide, beftond hier in: Vergenoegdheid met zyn' ftaat is toch de giootfte fchat. Rykdom en grootheid kunnen dit niet geeven; deeze Man, met zyn weinigje te vreede, leeft vergenoegder, dan een Koning. Te Groningen, by W. Z UT DE MA. 1797.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. s «sssssss©$sss?* No. 16. ■ ^r"1'' DE HOLLANDSCHE W 0 L L E1NAAISTER, OF GESPREK OVER T 7*0 O GENAAMDE WIKKEN EN WAARZEGGEN ^^ëSSl^^ de Raamde Hol- handwe,k en allerhan'd/frSdSgen onderwees" ^ Jen. Haare, ïffBS? "olyke" S wi rf^T een aangeboorene deftigheid in 1' i? ?d 41001 waar van 2y ee„ *^XS^JS^. ken, aangenaam eetemnpprf ,n A , fe man- middelbaafen öude^on? ie hl' gfV°egd by haaI dikwyls bv haareTmdeir, Z'Ch Vrouwen hebben l^en^ogtaSS.f^ °f teKedYïTo^.S*0 t!eens ge,achen' *y zy werkte mede om WPt ba,s *ewerkt worden, ^ Jn  ( I2S ) In plaats van de kleeding, gang, naam en faam enz. van de voorbygangers te befchimpen ofte belacben, • en de gcbeele Stad aan één te praaten, wierden hier wezenlyke dingen tot onderwerpen van de gefprekken genomen. En hier toe booden zich genoeg gelegenheden aan, te meer, daar het vlug verftand van moeder Kristynje, gelyk de byën, uit alles eenigen honig wist te zuigen. Zelden kwamen de meisjes te huis zonder iets goeds gehoord of geleerd te hebben; en dc Ouders, welke altemets niet half zoo veel wisten als hunne Kinderen, kreegen van dag tot dag meer redenen, cm den goeden God te danken voor het groot gefchenk, dat HVhun in de braave Kristyntje had gegeeven. Zulk eene Vrouw magtegens goud opgewoogen worden! De Inwooners der Stad waren hier van ook volkoomen overtuigd, en dit veroorzaakte, dat de Naaiwinkel van moeder Kriftyntje op eiken dag meer opgang maakte. —— Niet altyd gaat het zoo in de wereld. Goede 'en vevftandige menfchen moeten dikwyls achter flaan , en zien , dat bedrieglyke broddelaars worden voorgetrokken: want het is al, gelyk het fpreekwoord Zegt: bet paard, dat de haver verdient, blyft daarvan verft/* ken, terwyl het den luiën ezel driedubbel wordt ingeftopt. Om den Leezer een te beter begrip van dit alles te geeven, willen wy hier een gefprek, dat zy eens met haare meisjes hield, overneemen; betreffende het zoogenaamde wikken en waarzeggen, daar, byzonder by de vrouwelvke Sexe, nog zoo veel geloof aan geflagen wordt. Veelligt zal het zelve, even als op den winkel van Krifiyntje, by eenige lieden, nog wel een goede uitwerking hebben. Eens op een' achtermiddag kwam Elsje, een onnozel wicht van dertien jaaren, met bekreetene oogen op den winkel. Zy had, zonder te weeten, hoe of waar, ééne haarer zilveren fchoegespen verlooren. Zy fchreidc bitterlyk: want nu durfde zy haar'Vader, uit vrees voor ftraf, gelyk zy zeide, niet weêr onder de oogen koomen. Dit 'baarde veel gefnap en rumoer onder de andere meisjes, en 't eind van het lied was, dat men haar ried zich naar een Wikwyf te begeeven; deeze zou haar zeker weetcn te zeggen, wie haare fchoegesp gevonden had, en of zv die immer zou weérkrygen. On-  ( "3 ) Onder al dit gewoel trad Kriftyntje in 'tvertrek, en nu ging een ieder geregeld aan zyn werk. Kriftyntje: was te fnood, om niet te bemerken dat 'er iets in til was; daarvan onderricht zynde, zeide zy tegens Elsje, zy zoude, wanneer het verlies buiten haar ïchuld was toegekoomen, maar goedsmoeds wezen. „Ik zal met „ u naar uwen Vader gaan, vervolgde zy, en het by „hem wel goed maaken." Eindelyk kwam het gefprek op de IVikwyven, en nu begon Styntje in deezer voegen te fpreeken. Kri/ïyntje. Hoort, Kindertjes! je lui fpreekt daar van wikken en waarzeggen. Wil ik je vertellen, wat ik daar van eens ondervonden heb? Ja?— Nu, luiftert dan. Tóen ik nog een jonge meid was, diende ik in Holland by een oude Jufvrouw: op eenen avond, van eene boodfchap te rug koomende, vond ik myne Jufvrouw &n de deur zitten. Ik zeide haar befcheid, en bleef wat by haat ftaan praaten. Intusfchen legde ik mynen hoed, want ik was warm geworden van het groot eindwegs, dat ik had afgelegd, nevens my op de bank. Onverwachts koomt 'er iets te kyken, ik loop eenige huizen ver er naar toe; wederkeerende Hond zy op, en wy gingen te zaam in huis, zonder dat ik om mynen hoed dacht. Nu floeg ik 'er ook geene acht op, maar des anderen daags, daar hadden wy de poppen aan 't danfen! Kindertjes! dat zal my nooit vergeeten! Ik moeft uit, ^en ... 6 jeminy joosje! Weg was myn hoed! Daar aan t zoeken en aan 't ftommelen door 't geheele huis van boven tot onder: maar, ja wel! myn hoed was weg en bleef weg. „Herinner u eens, zeide myne „Jufvrouw, waar je den hoed de laatfte maal hebt „gehad!" Dit deed ik, en nu fchoot my ylings te binnen, dat ik mynen hoed op de bank gelegd had, en zonder den zeiven was in huis gegaan. Hoe ik my beklaagde, dat kunt gy denken. Het was zoo'n mooi'ë hoed! En hy had my een handvol gelds gekost! Mynejufvrouw verweet my nog daarenboven, dat ik zoo onachtzaam en flof was; dit maakte my nog meer verlegen. Op aanraaden van eene Kameraadfche zocht ik mynen troost by een beroemd Wikwyf, Deeze onderQ 2 vroeg  C 124 ) .vroeg my zeer naauwkeurig naar alle omftandigheden , en.... wat denktge wel, dat het wyf zeide, Kaatje? Kaatje. Zekerlyk wees ze u den perfoon aan, die den hoed geborgen had en je kreegt dien weêr te rug?—. Kriftyntje. Ja, dat had ik ook gedacht! maar het viel heel anders uit. „ Kind, zeide zy, zet dien hoed maar uit „ uwe zinnen. Je ziet hem nooit weêr. Iemand uit het gemeene volk heeft hem gister avond weggenor „ men, en hem verkocht aan een vrouwsperfoon, dat „ al over Zee is gegean." — Daar ftond ik nu, even zoo wys, als ik gekoomen was, als een zoutpilaar. Ik betaalde de koffie, zocht myne Jufvrouw weêr op., en gaf nu den moed geheel vetlooren. Nauwlyks was 'ik in de keuken, of myn Jufvrouw riep: „ Styntje, „ belieft het Ucsnsbinnen te koomen :" „Jawel, Jufvrouw," antwoordde ik, en ging heen. „ Meisje, zeide zy, zoo dra ik binnen kwam, „ ik heb u eens op „ de proef willen ftellcn. My is bekend, waar gy ge7 weest en hoe gy gevaaren zyt. Dat JVikwyf is eene \ bedriegfter. Zie, daar is uw hoed weêr! Toen wy ''gisteren avond in huis gingen, heb ik hem ffilletjes "meê^enomen. Wees op een' anderen tyd zoo achte„ loos'en zoo bygeloovig niet." Hoe ik daar be- fehnamd, bedremmeld, doch inwendig hartelyk verblyd tevens, voor myne Jufvrouw ftond, dat behoef ik niet te zeggen. Ik beklaagde myne dwaasheid, en de ftu? vers," welke my het booze Wyf nog uit de beurs had gpklopt, en befloot, gelyk ik altyd heb uitgehouden, my nooit weêr zoo. by den neus te laaten krygen. Nu , Kindertjes, wat dunkt u daar van? Eenigen. Dat was aartig! Heel aartig! ja, dat was het! Tryntje, Maar dat was in Holland; en ik heb wel eens gehoord, dat daar veel meer flecht volk woont, dan hier te Lande. Als hier eene Wiklter geen goed befcheid kon geeven, zou zy, geloof ik, zoo boos niet wezen, iemand yoor te jokken., Neen! dit geloof ik van dage nog niet.— Het woord boos deed datje* de oudfte van allen, die  C 125 ) die tot nog toe Hechts toehoordfter was geweest, ook deel neemen in het gefprek; zy zeide: Antje. Boos, zeg je, Tryntje? wel lieve hemel! dat zal ik ii anders toonen: Eene Nicht van my heeft korts een geval gehad, hier in de Stad, dat ik anders met verteld zou hebben: maar, om u tot andere gedachten te brengen, nu niet wil verzwygen. Als je dat gehoord hebt; en dan nog durft zeggen, dat de Wikkers en VVikwyven hier te Lande zoo boos niet zyn als in Holland, weet ik niet, wat ik van je zeggen zal. Myne Nicht had eens een zilveren Naaldekoker verboren; nu! zoo als dat veeltyds gaat by ons jon "e meisjes, daar moest men zich wikken laaten. De wikker wierd opgezocht, zynde de zelve, als een der voornaamften, bekend. Na dit en dat over den naaldekoker gepraat te hebben, vroeg de kerel haar, „wie „ zy was, of zy niet daar en daar woonde, en of die „en die haar Vader niet was?" Schoon hy zich hier grootlyks in vergiste , zeide ze maar, om eens te nooren,_ wat hy verder zou zeggen, op alles volmondig ja, en juist dat bedroog'hem. „Wicht „wicht, zeide hy toen, haar op de fchouder klop„ pende, uw Vader kent my beter dan gy. Vraag hem „ eens naar my. Ik verzeker u, hy zal u zeggen, dat „ ik hem eens een grooten dienst gedaan heb! Hoor „ (Vervolgde hy) uw Vader woonde in een klein ach„teiomftraatje, en zyne koopmanfehap liep in 't riet * lo,en kwam hy by my,enfprak: „Vriend! daar en ,?,,daar, 111 die kelder, woonen twee oude eenvoudi„ „ luïdjes. Ik wilde gaarn in die kelder woonen: doch „ „ weet daar geenen raad toe. Wat dunkt u ftaat „„my nu te doen?"... Gaa maar gerust naar huis, „ antwoordde ik hem, en Haat alles op my aankoomen. „iü zal u wel binnen korten befcheid brengen Als „een wind was ik de deur uit, en by de oude lui in „ de kelder. Ik voorzeide hun allerhande ongelukken „ welke hun zouden overkoomen, wannerr ze niet zoo » puw ze F"aar konden, de kelder verlieten. Om'kort „te gaan, jk maakte hun het leeven zoo zuur. datzv „betboten de kelder op te zeggen, fchoon zy 'er if Q 3 dert  ( i£6 ; dert veertig jaaren een ruim beftaan in hadden gë', vonden. Dat oude volk kwam wel uit haar' fprong: ' maar dat deed 'er niet toe. Uw Vader huurde de „ kelder weêr, waarin hy, gelyk hy my dikwyls gezegd ,, heeft, altoos dubbel den kost heeft kunnen winnen. — Wat aangaat den naaldekoker, hy betichtte daar mede iemand van haar Huisgezin, welken hy zeide den zeiven te hebben weggenomen. Toen myne Nicht te huis kwam, kon zy niet nalaaten, haaren Vader alles te vertellen, zoo hoog lag haar dat bedrog. En haar Vader zeide: „ dat de Regeering zulke kerels en wy„ ven diende te doen ftraffen, waar aan zich ande„ ren fpiegelen konden".— Wel Tryntje denkt ge nu nog over onze Wikkers zoo liefderyk, als te vooren. Kristyntje. . . Dat zal zy zekerlyk nu niet meer. Maar Antje, is dat geval wezenlyk 'hier in de Stad gebeurd? Antje. Zoo als ik gezegd heb, moeder Styntje! Het is hieï on-ncrs met al ayne kleuren enfleured zoo, gelyk ik het verhaalde, gebeurd. — Ik heb nog vergeeten te zeggen, dat de naaldekoker, eenige dagen 'er na, is weergevonden, en wel tusfchen de voering van haaren tas. Kristyntje- Welk eene godloosheid! welk een fchandelyk bedrog! Ik moet bekennen de weêrgaê daar van nooit gehoord te hebben. . , . , , Alle de meisjes verwonderden zich insgelyks zeer fterk en zy wierden nu, uit de gefchiedenis met den hoed'en die der goede Kelder Luidjes, volkoomen overtuigd, dar de Konftcnaryën van de zoo genaamde Wtk* kers en Waarzeg/Iers alleenlyk van leugens en bedrog aan elkander hangen. - Om eens te lachen vertelde Kristyntje op het laatst nog een kluchtig voorval, dat haar Man met eene Wikfterhad gehad, en daar mede wierd het gefprek geëindigd. Kristyntje U heugt het nog wel, Antje'. dat myn man in zyn leeven Schouten-dienaar in deeze Stad is_ geweest. Hy was eens ooggetuige van een zeer mooi ge-  (. ) val. My dunkt, ik ftaa 'er voor in, als ik u dat heb medegedeeld, dat gy allen dan, myne lieve Kindertjes! over dit ftuk zult beginnen te denken, gelyk redelyke menfchen daarover denken moeten. De Regeering had op eenen tyd, dat het wikken hie.t fterk in gebruik was, een fcherp verbod daar tegen laaten uit gaan. Het Tuchthuis wierd het loon van allen, die op de daad betrapt wierden. Van dien tyd af ging men veel bedekter met die konftenaryen qm. De voornaamften wilden niet meer uitgaan; die wat te zeggen had, moest by hen aan huis koomen. In onze buurt woonde mede een dergelyk fchepfel, dat zich een grooten naam had gemaakt. Door een toeval kwamen wy 'er achter, hoe zy des nachts, als andere menfchen naar bed waren, nog -haare bedriegery bleef voortzetten. Myn man ontdekte dit den Schout, en terftond wierd beflooten, om die oude rot te vangen , het kostte, wat het wilde. In eenen nncbt wierd 'er zachtjes, tik, tik, tik, by het wyf aan de deur geklopt. Wie daar? wierd van binnen geroepen: het antwoord was: goed volk.' De deur ging open, en de oude Jood, die'er, naar 't uiterlyk aanzien, fcheen voor te ftaan, wierd binnen gelaaten. ,, Ah! koeten ,, abend moedertje! zei de Jood, ick ftaa je bei kort ,, te zegge, ze eb kehoort, je bint ein fiiinme vrouw! „ je kent mier de gebeerlieke zaake voor zegge"? — „ Tree maar binnen; je zyt aan't regte huis, Smous„ je"! antwoordde het oude Wyf, dat 'cr zeer leelyk uitzag, en geleidde hem in een klein donker vertrekje, dat aan de ftraat uitkeek. Na dat zich de Jood wat ' meer verklaard had, beval hem 't wyf zich daar en daar te plaatzen, zettede zich zelve in een' grooten armftoel, en begon den Israëliet allerhande fprookjes op de mouw te fpellen; wat geluk en ongeluk hem voor de deur ftond; wie hy was, en waar hy heen wilde, benevens honderd andere dingen meer, het een belacblyker dan het ander. Toen zy gedaan had, ftond de Jood van zynen ftoel op, en zeide „ Moedertje ieg „ weet ("opu zich zeiven wyzende) oock wat van de kunst. Nou! ó wai o wai! ick zei je dingezegge, „ die je niet verwakt had," plaatfende zich tevers in den armftoel, terwyl zich het wyf, wat groote oogen zy  C 128 ) zy ook oprpalkte, in den zynen' moest zetten. Pas gezeeten zynde, rees hy op, fmeet zyn lange baard met zyn ouden overrok van zich, vertoonde zich in zyne waare gedaante, welke het wyf als in den grond deed zinken , en fprak met een forfche ftem: ,, Ik ben de Schout van deeze Stad, en voorzeg u, „ dat gy binnen vier en twintig uu/en in het Tucht„ huis achter de traliën zult zitten  C 15a ) ingenomen, dan hebt gy den Struikroover en Dief in uwe ingewanden, en wat weg van verdediging ftaat 'er dan voor u open? Gy hebt uwen vyand in uw lyf, die reeds moorddaadig in uwe ingewanden wroet: gelukkig, zo gy 'er het leven af fleeptl geert. Gy hebt waarlyk gelyk, Domine! wy boeren denken omtrent die zaaken meestal niet verder dan onze neus lang is, gelyk Domine ftraks zeide. predikant. Gy merkt nu wel, Vrienden! hoe nadeelig het is voor de gezondheid en voor de beurfen der Ingezetene", wanneer zy gehoor geeven aan zoodanig Volkje, 'r welk den grootften fchat, de gezondheid, zoo geweetenloos, alleen uit een gevloekte baatzucht, ondermynen, en de Diaconien met bedroefde Weduwen en Weezen belasten. Men kan de menfchen nooit genoeg tegen zulke pesten der maatfchappy waarfchuwen. Laat ik u eens verbaalcn van eenen Schoenmaaker te Atbenen: deeze was een dronkenlap, onkundig in zyn handwerk, zoo dat hy den kost niet langer" met fchoenlappen konde verdienen en tot den bédelzak verviel, maar wat deedby? Hy kocht eenige geneesmiddelen, en gaf zich uit voor eenen Dokter. Toen was de man kundig in de oogen van het ligtgeloovig volk, en elk liep naar hem toe om geneezen te worden. Dit verdroot jEsopus; by klimt op bet fpreekgeftoelte op de markt, roept het volk byëen , en fprcekt het dus aan: „ Burgers van Athene lik heh altoos gemeend, dat gy verftandig en voorzichtig waart in alles, ■wat tot uw best verfirekte; maar nu loopt gy de plank geheel mis. en het fchynt ,dat uw verftand op 't bol is, en gy loopt vrywillig, zonder nadenken, in uw bederf: zvant boe zoude het anders mogelyk zyn, dat gy uwe gezondheid en leeven toevertrouwdet aan eenen man , aan wien gy bet lappen van uwe oude feboenen niet toevertrouwdet?— Het volk, getroffen door dit verwyt, fchaamde zich, en de fchoenlapper moest eindelyk loopen bédelen. Ik vraag ü dus ook, waarom gaat gy,in plaats van by een' landloopenden Kwakzalver, niet liever by een' verfhndigen Dokter, waaraan wy, Gode zy dank! geen gebrek hebben ? geert, lk {Êèm alles toe, wat gy zegt, Domme! maar  C 153 ; maar de Dokter moet eerst geld hebben voor zyne ordonnantie , en dan nog de Apotheeker voor zyne dranken. Dit loopt hoog aan, Dominé! predikant. Foei, Geert ï Het fpyt my, dat gy zoo onverftandig en onberaaden denkt, en een weinig gelds liever hebt, dan uwe kostelyke gezondheid. Laat u zulke leugens niet wys maaken, als of de geneesmiddelen van eenen Kwakzalver u minder zouden kosten dan die van eenen Apotheeker. Het tegendeel is waar: koom aan , ik zal 11 hiervan eens een Haaltje vernaaien. Voor eenige jaaren ftond ik in het voorhuis met den Apotheeker te praaten; 'er koomt een Kwakzalver uit de Bottekry, en koopt voor 4 ftuvers Elixer in een vlesje; het behoefde niet van de beste te zyn, het was (let wel!) maar voor een' Boer. Kort daarop zagen wy een' Boer uit de Herberg koomen, met het zelfdë vlesje ui de hand. Wy lieten den Boer roepen, onderzochten zyn drankje, en konden niet anders bemerken, dan dat hy maar een weinig water by de Ehxer gemengd had. Wy vroegen hem naar zyne kwaal, en trokken de fchouders op. De Boer had, na lang dingen, 56 ftuvers aan den Kwakzalver moeten betaalen. Na verloop van veertien dagen koomt de Boer by den Apotheeker, en vraagt of die kerel daar nog woont ? dan wilde hy hem den hals breekcn, hy was door dat vervl.... goed op den oever des doods geweest, en had verfchrikkelvke pynen in de ingewanden moeten uitftaan. Wat dunkt u daar van, Geert? geert. Ik moet bekennen, Domine! dat gy gelyk hebt: wy boeren zien de zaaken niet diep in, en daarom worden wy ook dikwyls bedroogen. Maar een Kwakzalver zal nooit weêr eenen duit aan my of aan myn wyf en kinderen verdienen, lk heb myn keven te lief, en wil my door geen' landloopenden Kwakzalver laaten vermoorden, en dan mynen dood nog duur bctaalen. Maar, Domine! om dat nu de Kwakzalvers zoo veel kwaad doen, waarom jaagt men die kerels, zoo gaauw ais zy hier koomen, niet het land uit? 'Er zitten wel in het Spinhuis, die lang zoo veel kwaad niet hebben gedaan. predikant. Wat zal- ik zeggen, Geert! Het is waar, dat het heil des volks de hoogfte wet is voor den Regent. Het fchyut waariyk, dat men zich aan de  C 154 ) de gezondheid der Invvooners niet veel fleurt. Zelfs zyn 'er veelen onder de zoogenaamde Grooten, welke zich van Kwakzalvers bedienen. Intusfchen zou het zeer gemaklyk vallen om alle deeze ongelukken voor te koomen. Men moest elk nieuw' aankomend' Kwakzalver noodzaaken om voor een Collegium medicum eene proef van zyne bekwaamheid af te leggen: en ook moest elk R.ichter te Lande geenen Dokter inwooning in het diftriSt vergunnen, voor dat hy een getuigfehritt van dat examen had vertoond. Tot dit alles behoeft weinig werk, als men de zaak maar eens ernflig by de hand nam, en dan zouden, eindelyk, de Boeren zich even veilig aan hunnen Dokter kunnen toevertrouwen als de Stedelingen. geert en klaas. Domine'. wy bedanken u hartelyk voor uw onderricht, en wenfchen u verders een behoudene reis. „Erfchiet nog een fluk over, E. M. Heeren, (dus fprak de Hoogleeraar van doeveren de Curatooren der Hoogefchool aan; zie deszelfs Redevoering over de gezondheid der Stad Groningen, vertaald door den Hoogleeraar van Geuns.) hetwelk grootelyks zal ftrekken ter bewaaring der gezondheid uwer Burgeren, en ter ontheffing van de zeiven aan de meestdreigende gevaaren. Dat uit uwe Stad verbannen worden de Kwakzalvers, Beunhaazen, en al zulk volkje, dat zich, zonder kennis en ondervinding, fteekt in het geneezen van kwaaien door in of uitwendige middelen, en daarmede geftadig ftrikken fpant, niet alleen voor de beurs, maar ook voor de gezondheid en het leeven uwer Inwooneren; welke onheilen, die dit allerfchadelykst volk aan het algemeene best toebrengen, in deeze dagen zoo treffelyk zyn afgemaald door den Schryver van den Artz, tissot, en anderen. — Ik zal'er flechts deeze eene bede van een' treffelyken Dichter byvoegen. Gy die den Staats hulk ftuurt, die '3 aardt yksfehepters voert, Duldt zulk een onrecht niet, keert afdiewreede pesten, Op dat het Heil des volks zy aan uw Heil gefnoerd. Wat wordt 'er menig ziel, by dagen nacht ten lesten, Door deezer Beulen fchuld, geftuurd naar 't aklig graf. Elk leer de kunst volmaakt, ef hou 'er handen af. " Te Groningen, by W. Z UI DE MA. 1797.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 20. VERHAAL VAN EENE REIS DOOR KOOPMAN BURGERHART. Op zekeren tyd, nog vroeg in het Voorjaar, was Burgerhart, dien onze Leezers, benevens zyn huisgezin, nog wel uit Nr. 6- en 7. zullen kennen, wegens noodwendige bezigheden van huis gereisd, en fchoon hy niet buiten de Provincie ging, bleef hy echter eenige dagen langer uit, dan hy bepaald had. Zyne vrouw' en kinderen, aan zulk een lange afwezenheid van den huisvader niet gewoon, begonnen min of meer ongerust te worden en verlangden zeer fterk naar zyne terugkomst. Eiken dag, als zy opftonden, was het eerfte, daar zy aandachten: hoe ef het den geliefden vader wel gaan zoude ? Hier op bevolen zy hem aan het opzicht en de bewaaring van den Goeden God, met de hartlyke bede, dat hy, binnen kort, gezond en wel wederom t' huis mogte koomen. Zoo dra zy 's avonds ftil by één zaten, dan ging het weer aan een gisfen: waar of vader nu wel van nacht zoude flaapen? dan rekenden zy eens over: hoe veele uuren vader nog wel uit zou blyven enz. De kleine Willem en Hendrik praatten geduurig van het lekkers en het mooië goed, dat vader zou medebrengen. Maar de vlugge en leerzaame Jakob wenschte niets zoo zeer, dan te hooren vertellen, wat zynen V va-  1 *56 ) vader op reis bejegend was. Berend verlangde mede, al zyn best, dat Burgerhart 'er haast weer mogte zyn, om dat hy het dan zoo druk niet had. Doch de braave moeder nam die gelegenheid waar, om haare kinderen opmerkzaam te 'maaken omtrent de goedheid van God, die hunnen Vader en verzorger nog zóó lang in het leeven ipaarde. Eindelyk wierd 'er eens op een' avond, toen zy naar gewoonte 'met elkander over den afwezigen vader fpraken, zagtjes aan de deur geklopt. Open gedann zynde, was het Burgerhart zelf, die uit de Schuit kwam. O', wat was 'er toen een uirgelaatene vreugde! Elk riep op het hardst: „ Vader is 'er wéér! Vader is 'er wéét V Vrouw Anna, Berend & Jakob heetten hem hartlyk welkoom en vroegen naar zyne gezondheid. De beide kleinen hingen hem om den hals en plaagden hem al fchielyk, om wat te hebben van het gene vader had mêegebragt. Dit ging echter zoo gcmaklyk niet. De verftandigc man onderzocht eerst: of zy moeder gehoorzaam geweest waren? of 'er braaf geleerd was? enz. En nu eerst kreeg ieder een ftuk* jen koek, al naar dat hy zich gedraagen had. Nauwlyks was men eenigzins tot bedaaren gekoomen , en, dewyl het eetenstyd was, aan tafel gezeten, als ieder om het eerst den Vader met allerlei vraagen lastig viel, Moeder Anna maakte hier echter fchielyk 'een eind van. „ Geen enkel woord meer, zeide ze, ,, voor dat wy eerst onzen lieven Heer gedankt heb„ ben, dat hy vader behouden en gezond wederom „ heeft laaten t' huis koomen. Daarna kunt gy, wat „ my betreft, zoo veel vraagen, als gy wilt.'' Allen erkenden zy, dat moeder gelyk had, en dankten God oprechtlyk en uit vollen grond van hun hart. Maar zoo dra dit gedaan was, ging het op nieuw aan een plaagen: „ Èi toe vaderlief! vertel ons wat!" „ Dat wil ik gaarne doen, kinderen! antwoordde hy, ,, maar laat my eerst met vrede eeten. Dan zal ik „ uwe nieuwsgierigheid voldoen." Nu was het eeten gedaan. Burgerhart ging in den gewoonen hoek zitten en begon aldus: „ Nu kinde„ ren! zal ik u gaan vertellen, wat my al op reis we- „ der-  „ dcrvaaren is; waar ik al geweest ben enz. maar ik „ heb zoo veel aartige dingen gezien en gehoord,' „ ja ben van avond ook zoo vermoeid van de reis, ,, dat ik niet meer kan doen dan een begin te maaken. „ Het overige zal ik u , van tyd tot tyd, altemaal „ mededeelen, en ik verzeker u, het is wel der ,, moeite waardig, om te hooren. Maar nu heb ik ,, ook één beding. Past my braaf op; werkt en leert „ vlytig; gedraagt u zedig en gehoorzaam. Wie lui „ of ftout is, zal 'er niets van hooren. — Ik zal myn „ verhaal by dagen afdeelen, dan kan ik u alles beter „ naar orde zeggen." Allen beloofden zy, zich zoo te zullen aanftellen, dat 'er niets op hun gedrag te zeggen zou vallen; en hierin hielden zy ook getrouw hun woord. Eerfte dag. Gy weet dan kinderen, ,,dus ving Burgerhart zyn „verhaal aan," dat het op den dag van myn vertrek zeer koud en ftormagtig weêr was. Toen Berend my 's morgens naar de fchuit bragt, als gy kleinen nog diep in flaap waart, waaide het, dat men het nauwlyks op de been kon houden. O! hoe bly was ik toen, dat ik myn gemak in de fchuit konde neemen. Hoe goed, dacht ik by my zeiven, is toch de uitvinding van de Trckfchuiten! Had ik nu eens moeten loopen in dien heftigcn wind of op een' openen Postwagen zitten, gelyk op veele plaatsen in Duitfchland & elders hoe bezwaarlyk zou. my dat geweest zyn ! Kinderen! wat heeft ons Vaderland niet al boven zoo veele andere landen vooruit! Maar nu moat ik u iets aartigs zeggen, dat u verwonderen zal. Geeft maar wel acht, want hetzelfde zal u naderhand ook wel eens gebeuren. Na dat de fchuit een poosjen was afgevaaren, keek ik toevallig het eene luik, fchuins tegen my over, eens uit, en nu fcheen het my toe, als of het Land, de boomen en al wat ik zien konde, achter uit ging, terwyl my dacht, dat de fchuit ftil bleef liggen. Berend. Hoe kon dat zoo wezen? Ik heb toch voor myne oogen gezien, dat de Schuit voortging. Jakob. Vader zal 'er gewis niet om ïpotten, Be* V 2 rendl  C 158 ) re'nd! maar waar kwam die raare verbeelding toch van daan Vader? Vader. Dat zal ik u zeggen. Het geheele geval was Hechts een bedrog van myn gezicht en gevoel, want ik wist zelf wel beter, dat wy voortgetrokken wierden en niet ftil lagen. Maar omdat de ganfche fchuit te gelyk met my voortging, zoo kon ik de beweeging van myn lichaam niet bemerken. Alles, wat'er rondmy om in de fchuit was, fcheen volkoomen in rust te zyn. Toen ik nu de kleine opening van het luik uitzag , was het even eens als of de voorwerpen 'er het een na het ander voorby gingen, zoo rasch , zoo rasch, dat ik 'er geen oog op houden kon. Die geduurige dwarreling nu misleidde myn gezicht en was de oorzaak van dien valfchen fchyn. -Onthoudt dit wel, jongens 1 Jakob. Naar wat plaats is Vader toen heen gevaaren? Vader. Naar Jppingadam. —- Weet Hendrik nog wel, boe het diep heet, dat daar heen leidt. Hendrik. Zou ik dat niet weeten? ■■ het Damflerdiep, Vader. Vader. Best zoo, myn lievert. — Nu wil ik u 'er nog iets meer van verhaalen, dat gy nog nimmer gehoord hebt. Deeze ftroom wierd oudtyds de Fivel geuoemd, en van hier heeft die ganfche ftreek den naam van Fivelgoo of''Fivelingoo kwartier gekreégen : het welk zooveel beteekent, als bet Land, of bet weideland aan of by de Fivel- Want de uitgang #00 koomt af van een oud woord Gouw, dat een weehge Landsdouwe te kennen geeft, Gy moet echter niet denken, dat dit diep altoos zoo van de Stad naar Appingadam heeft geloopen. Neen: voor omtrent 200 jaaren heeft men eerst, tot voordeel en gemak der ingezetenen, van hier tot aan Dykshorn, eene buurt ongeveer 2 uuren van de Stad liggende, eene vaart gegrnaven. Deeze is In het jaar 1650 wederom geheel opgefchoond, en toen heeft men 'er een' trekweg met puin of ftempeling aangelegd, gelyk mede een geregeld Veer van trekfehuiten voor Paffagiers, en voor goederen, die verzouden worden. Door den Jaagen eu\veeken grond is deeze vaart wel eens wederom  C 159 ) om vervuild, zoodat men ze, van tyd tot tyd, moest laaten uitmodderen. De laatfte maal dat zulks gefchied is, zal u nog wel heugen. Berend, Jakob en Willem. Ja zeer wel Vader! in 'tjaar 1791 en 1792. Hendrik. My ftaat 'er ook nog een klein beetje vari voor. Dat zal ook wel een hoop gelds gekost hebben, niet waar Vader? Vader. 0 Ja! dat kunt gy denken. Naar dat my gezegd is, heeft de graaving van Appingadam tot aan Dykshorn de fom van 72,874 guldens 18 ftuvers en 6 duiten, en van daar tot in de Stad 88,890 gl. gekost. Wie weet nu het gauwst uit te rekenen, hoe veel dat famen beloopt? Jakob. Vader! ik weet het al. Net 161,764-18-6. Maar nu wilden wy ook gaarne wat van de dorpen weeten, waar Vader doorgevaaren is. Vader. Wel aan dan, luistert oplettend toe! Het eerde dorp van Fivelgoo, dat wy voor by voeren, fchoon het een end weegs van de vaart afligt, heet Garmehvolde. Het is maar zeer klein en de grond is 'er vry laag. Uit het byvoegfel Wolde zoude men kunnen opmaaken, dat hier in vroegeren tyd veel bosch gedaan had, waar van men echter nu geen het minfte oveiblyffel meer ziet. Een groot half uur verder kwamen wy te Ten Boer, dat mede even zoo ver van het Trekdiep afligt als Garmerwolde. Hier is een groote en aanzienlyke Kerk, zoo als men niet veel te lande aantreft; de reden hier van is, dewyl de zelve oudtyds, toen de Roomfche Godsdienst nog de algemeene en heerfchende was, behoorde tot een klooster, waar in alleen ongehuuwde Vrouwen, die men Nonnen noemde, woonden. Na dat wy te Windeweer eene herberg ongeveer halfweg Delfzyl, gepleisterd hadden, voeren wy door Garrelsweer, een klein plaatsje, doch wegens de geduurige doorvaart vrolyk en leevendig. Wel eer was dit de marktplaats van het ganfche Fivelgoo-kwartier, gelyk men nog uit oude brieven kan zien. Niet verre van hier is een oud, vervallen, gebouw, dat men voor eenige jaaren tot eene meekrapftoof heeft opgericht, maar thans ligt het bykans geheel onder den voet. V 3 ja-  C 160 ) Jakob. Eene meekrapfioof? Wel wat is dat voor een ding, Vader? Vader. Dat is een foort van een oven, waar in de Wortelen van de Meekrap gedroogd worden. Dit is eene plant, die in Italien en het Zuiden van Frankryk in het wild wast, doch, om haare nuttigheid ook in andere Landen, en voornaamlyk in de Provincie Zeeland aangekweekt en verbouwd wordt. De gedroogde en fyngeftampte wortelen leveren eene roode verwe uit, waarmede men aan wol en allerlei wollen goederen eene fchoone kleur kan geeven. W'anneer men deeze plant aan jonge dieren te eeten geeft, dan krygen zy 'er roode beenderen van. Eenige jaaren geleeden namen iömmige perfoonen eens de proef, om de zelve ook hier te verbouwen, doch het fchynt, dat hun zulks niet wel gelukt is; waarfehynlyk is de grond hier te lande daarvoor niet gefehikt. Hendrik. Hoe lang duurde bet nog wel, eer Vader te Appingadam was? ■>■ lk verlang 'er zoo naar. Vader." Na nog omtrent anderhalf uur gevaaren te hebben, terwyl wy varfcheidene torens van Kerkdorpen van verre konden zien liggen , kwamen wy te Appingadam; waar ik dien dag blyven moest. Allen. Dat is goed. Daar moet Vader ons nu eens braaf wat van vertellen. Vader. Kinderen! het wordt te laar. Het is nu tyd, om naar bed te gaan. Morgen is 'er weer een dag. Denkt maar wel om de voorwaarde, die ik firaks gemaakt heb. Vlytig zoet en zedig wezen, anders koomt 'er niet van. Hier mede brak Burgerhart zyn gefprek af. De kinderen bedankten hem voor zyn aangenaam verhaal, vvenschten vader en moeder een genisten nacht, en gingen uitermate vergenoegd te bed. VOORBEELD VAN EENE EDELMOEDIGE GEZINDHEID EN NAARSTIGHEID VAN EEN ARMEN MAN. In den zeven jaarigen oorlog moest Hesfenland, en in het byzonder de Stad Kasfel veele rampen ondergaan.  ( 1*1 ) gaan. Tg deezen tyde bevond zich aldaar een zeker aanzientyk Heer, die geen grooter vermaak kende , dan de ellende van waare noodlydenden te verligten. Deeze ontving eens een briefje, waar in hem door een onbekenden gemeld wierd, dat een arm handwerksman, die vader van 4 kinderen was, ledert eenige dagen voor zich en zyne kinderen geen brood meer hadden, zo hy niet fpoedig geholpen wierd, met dc zeiven zoude moeten omkoomen; tevens verzocht men hem, om zyne milddaadigheid aan dien behoefrigen te bewyzen en wees hemdeszeifs woonplaats aan. Zoo draa de Menfehenvriend dit geleezen had, gaf hy aan zynen Secretaris (Boekhouder) 2 Louis d'or (ongeveer 18 a qo gl. Holiandsch al naar dat de koers is.), om ze aan den noodlydenden te bezorgen, doch onder geheimhouding van den naam des weldoeners. De Boekhouder ging op het oogenblik heen en zag bier een zielroerend fchouwfpel. Een Vader, door honger uitgeteerd, omringd van 4 even zoo vermagerde kinderen zat, mer gevouwene handen op een ftoel en verwachtte met de zeiven niets anders, dan den dood. Op de vraag: „ War of hy deedV" antwoordde hy: ,, Ik wachr, „ in ftille gelaatenheid, de fchikking van mynen God „ af, die my en myne kinderen gefchapen heeft. Van „ ieder eenen verlaatcn en van alles ontbloot, weetik „ geene hulp, als die, welke God, indien het zyne „ genadige wil is, my toe zal zenden. Zoo even heb „ ik my en myne kinderen aan God in den gebede „ aanbevolen en dit is de reden, waarom ik, by het „ aankloppen, u niet terftond heb toegeroepen, om ,, binnen te treeden." Met traanen in de oogen zeide de Boekhouder tot hem: ,, Zie daar, myn Vriend, hebt gy van een' Wel„ doener, dien gy echter niet nader zult kennen, iets „ om u & uwe kinderen voor een tyd lang te redden. „ Dank God voor deeze onverwachte weldaad en leg 5, de zelve wel aan." Welk een gevoel van vreugde in hel hart van deezen man ontftaan zy, toen hy by de opening van het papier 2 gouden Louis d'or zag, kan men zich ligt voorfoellen. Hy nam dezelve met die oprechte cn harte-  telyke dankbaarheid aan, welke hy aan God en zynen Weldoener verfchuldigd was , ja gebruikte de zelve als een Kristen. Na verloop van 14 dagen herinnerde de Menfehenvriend zich wederom den armen man en gaf zynen Boekhouder nog één Louis d'or om den zeiven verder te onderfteunen. Vol vreugde fnelde de Boekhouder naar het woonvertrek, waar hy hem de eerfte maal gevonden had. Doch men berichtte hem, dat hy alhier niet meer woonde. Hy vernam zyn tegenwoordig verblyf en verheugde zich, hem op zynen werkftoel te zien, terwyl zyne kinderen hem hielpen. Verheugd over dit gezicht bood hy hem óenLouis s/Vvan zynen Heer aan, maar ontving het edelmoedig antwoord: „ Het „ zoude onverantwoordelyk voor my zyn,wanneer ik thans „ eene weldaad wilde aanneemen, die ik niet meer zoo „dringend noodig heb, daar'er anderen zyn, behoef„tiger, dan ik. Gy, Myn Heer! hebt my door het „eerfte gefchenk in ftaat gefield, om niet alleen brood „voor my en myne kinderen, maar ook eenige wolle „te kunnen koopen. Nu bevind ik my in ftaat, om, „als God my gezondheid en krachten verleent, door „bearbeiding deezer wol, my en myne kinderen van „den ondergang te redden. Bedank g\ uit myn'naam „den grootmoeuigen Weldoener en verzoek hem, om „ de gifte, die hy my heeft toegedacht, aan iemand „anders te fchenken, die armer is, dan ik thans ben." Hoe zeer ook de Boekhouder by hem aanhield, om het geld toch aan te neemen, konde hy Hem evenwel met geene mogelykheid daartoe overhaalen. Getroffen door het goede hart van deezen man ging hy weder naar zynen Heer, die zich met hem verheugde, dat hy gelegenheid had gevonden, aan zulk een' edelen man wei te doen. Te Groningen, by W. Z U I D E M A. 1797. Te Amfterdam, by van der Butgh en Zoon, Gravius, Saakes en de Fries, Appingadam Knypinga, Dordrecht Blusfe, Earmfum Westendorp, Haarlem Bobn en Loosfes, 's Hage jf. Plaat, Leyden Du Mor. tier, Herding en Boskoop, Nieuwwolda Weem* ko jfurriens, Rotterdam van Santen, Utrecht van Paddenburg, Veendam B- j. Mulder, Westzaandam van Aakcn, Winfchoot Vinkers, Winfum B, Sviaagman.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 21. GODS ALMAGT, WYSHEID EN GOEDHEID, BLYKBAAR UIT ZYNE WERKEN 1N DE LENTE. Is 'er iets in het ryk der natuur, 't welk ons eene gepaste aanleiding geeft, om God, onzen Schepper en Weldoener, te leeren kennen, Hem in zyne grootheid, almagt, wysheid en goedheid te bewonderen en te verëeren, zoo is het zekerlyk de overvloedige rykdom van bloemen en planten, welke de vrolyke Lente ons aanbiedt. 'Er zyn maar weinige weeken verloopen, toen de aardbodem nog als dood — de hoornen als verdorven -— en de geheele natuur van alle haare uitwendige bekoorlykheden ontbloot fcheenen. Allengskens kwam 'er een dun grasfcheutje uit de zwarte oppervlakte van de aarde te voorfchyn; tedere knoppen doorboorden de zachte korden der boomen, en waren de voorboden van bladen, bloei en vruchten. De dauw, de regen en zonnefchyn voedden door hunne vruchtbaarmaakende kracht de tedere fpruitjes, en waren, door hunne geduurige afwisfelingen, behulpzaam tot derzelver wasdom'en flerkte. _ Hier vertoont zich reeds aan den eenen kant de aanbiddelyke wysheid van God, en aan de andere zyde het drafwaardig ongeduld der menfchen. Hoe onvergenoegd zya deezen voor het grootde gedeelte, wanX neer  ( 164 ) neer de luchtsgefteldheid zich niet naar hunne eigenzinnigheid wif voegen! dan willen zy warmere dagen , dan meer, dan minder, vochtigheid hebben, even als of zy meer wysheid en bekwaamheid bezaten, dan God, om de middelen te beraamen, welke dienftig, zyn om de tedere plantjes te voeden, niet bedenkende, dat een hooger' graad van warmte de' zelve zoude uitdroogen — hunne fyne aderen verftoppen — en de toegangen, om het voedendTap te ontvangen , zoude fluiten: zoo als ook een grooter maat van vochtigheid de zelve te fterk zoude uitzetten, of wel geheel doen verrotten. Doch wy willen verder gaan, myne Leezers! Op dit begin van de Lente volgde een' ryker' zegen. Warrt van tyd rot tyd ontfloot de aarde haaren vruchtbaaren fchoot, en deed ook zulke planten voortkoomen, die tederer uitfpruitfels hebben en een zachtere lucht behoeven. De hoven en velden wierden met menigvuldige bloemen en kruiden bedekt: deknoppen zwollen op, en aan de fpits van de zelve vertoonde zich de aangenaamfte bloei, welke door hun verfchillende gedaante, verwe en geur onze zinnen ftreelt, en dus zyn wy langfaamerhand tot dien trap van pracht en luister gevorderd, waai'in zich thans de oppervlakte van den aardbodem bevindt. Wy mogen onze oogen wenden, myne Leezers! waar heen wy willen — wy mogen onze gedachten in de bloemhoven of op de velden laaten weiden, overal zullen wy den vinger Gods ontdekken, en gelegenheid vinden óm zyne'liefderyke Voorzorge omtrent zyne fchepfelen te bewonderen en te eerbiedigen. Befchouwt maar eens met my den glans, de fchoonheid en bekoorlykheid van zoo veele bloemen, welke ten deele reeds verflenscht, ten deele nog voor ons gezicht tegenwoordig zyn. Welk een oneindige vericheidenheid heerscht 'er in de menigvuldige foorten van de zelve! Hoe heerlyk, hoe voortreffelyk zyn ze gefortnd! en daar by, hoe zeer van elkander verfchillende! Zegt my, Leezers! kunt gy wel beflisfehen, welke voor alle anderen de meeste bekoorlykheid heeft? Was het lieve Naakte Mannetje, 'twelk reeds verwelkt,  C i6$ ) welkt, minder fchoon, minder bevallig, dan de-tegenwoordige verhevener Narcis, of de toekoomftige prachtige Lelie V Niet ééne van deeze bloemen is aan de andere volkoomen gelyk, en nogtbans zyn zy alle voortrefïelyk van fchikking en gedaante. Allen hebben eenen hefelyken geur, maar daarin laat zich ook het duidelykst onderfcheid befpeuren. Allen zyn zy wit maar de witheid van de eene is van die d'er anderen merkelyk verfchillende. En hoe heerlyk, hoe glinftereud is deeze witheid! Salomon zelfs was, volgens het zeggen van onzen Zaligmaaker, in alle zyne heerlykheid niet zoo prachtig uitgedoscht, als eene van de zeiven. Matth. 6 vs. 29. Welk een wtmderbaare verfcheidenheid valt 'er in de Cellach; en der bloemen op te merken! Neemt maar eens, by voorbeeld, het gedacht der Nagelbloemen; hoe menigvuldig is der zeiver verandering! zoo dat men de zeldzaamfte naamen heeft opgezocht, om alle ioorten van dezel/en aan te duiden; en nogtbans is dit geen ingebeeld, maar een wezenlyk, onderfcheid. Men vergelyke de zelve flechts met elkander, en men . zal bevinden, dat de eene foort, het zy door de kleur ot door de bladen, van eene andere foort aaninerkelyk verlchilt. By de Tulpen is deeze ongelykheid nog duidelyker te befpeuren: ik geloof, dat men niet te veel zegt, wanneer men de zelven in duizend foorten verdeelt, en nogthans is elk van de zelven door haare byzondere teekening zoo nauwkeurig bepaald, dat een kenner van dezelve zich daarin niet ligt vergisfen zal. Alleen de verfchillende mengfelen van der zeiver verwen , en de zachte verdeeling haarer ftreepen, veröorzaaken het duidelykst onderfcheid. En om nu niet te gewaagen van de Aunkelen, welke ontelbaar in foorten yerfchillen, zoo gedenken wy nog maaralleen aan het Gras: dit is wel geheel groen; maar hoe fterk wislelt het nogthans af in licht en donker! Het is wel alles Gras; maar hoe zeer is het zelve onderfcheiden ni gedaante! Met even de zelfde zorgvuldigheid heeft de wyze en goede God alle foorten van boomen, bosfehen en kruiden onderfcheiden. 'Er is niet één geflacht onX 2' der  C 166 ) * der de zelve, 't welk niet van het ander merkelyk verfchik;geene foort, welke niet zyn eigen kenmerk helft. Waarlyk, wy verliezen ons zelven onder deeze ontelbaare menigte f hoe meer wy rondom ons zien; hoe meer wy onderzoeken en nwvotfchen, 700 veel te grooter vinden wy der zeiver getal. Laat o°ns dïn eJkenTen, dat de befcLuwing der Natuur een der befte middelen is, om God te leeren kernen., Ut verrukkende Lentetyd, welken wy thans mtjen beleeven geeft ons hiertoe de allergepastfte gelegenheid Zn'ó! hand Is het wel mogelyk, dat iemand alle de wonSn, die zich thans in de Natuur zoo^menigvuldig ten toon fpreiden, opmeikzaam gadeflaat of Hechts met een vlugtig oog aanfchouwen ta.n^«g der aan een Opperwezen te denken, van het welk dit alles zynen oorfprong ontleent. Behoorde dan niet ieder rcdelyk mensch - hoe veel te meer nog elke belvder des Kristendoms — ichoon nog zoo eenvoudig en ongeoefend van geest, gevoelig ?e zyn voor de betoverende bevalligheden der Natuur waarmede thans de oppervlakte der aarde pronkt ? Want „nimmer heeft men kunnen bemerken, dat andere fchepfelen door de fchoonheden der b oemen " .4troffen worden, of onthaald op haare hefelykc reuS'ken. Het paard blyft nimmer ftilftaan om op haa"r bekoorlykheden te letten; noch de Os wentzich van zvnen weg af, om op haare zoetigheden te wilS'kn aazen: deeze 'gunst geniet, met uitflumng jan alles, wat de aarde betreedt, de mensch alleen. ~Me wat hem onder de zinnen valt, moet hem toch oi de eene of andere wyze deeze gedachte inboezemen-iïnj» koomt dit alles ? Ik zag voor• weimZ weeken de hoven en velden kaal en naakt; maar fl at zv i z bedekt met eene verfcheidenheid van he thans zyn ze , ,,eelc natuur s bekleed met  ( I6> ) lïngen, welke wy in alle de fchepfelen waarneemen, moeten zelfs den zwakften geest menigmaal op de gedachten brengen, dat zy éénmaal een begin gehad hebben; dat Hy, van wien dezelve afkoomftig zyn, noodzaaklyk eerder moet geweest zyn, dan zy; dat Hy aan geene verandering moet onderhevig zyn, dewyl hy anders ook een eerften oorfprong en dus iemand boven zich moest hebben. Op deeze wyze verkondigt de Lente een Eeuwigen, Wyzen en Almagtigen God. Nog Merker worden wy van deeze waarheid overtuigd door een nauwkeuriger onderzoeking van Gods werken. Alles, wat wy ontdekken, getuigt van de almagt en wysheid van deszelfs Maaker. Laat ons Hechts het allerdunne grasfpruitje voor onze oogen neemen, wy zullen daarin het verftand en de bekwaamheid van den grootften Kunftenaar zien uitblinken. Zoo dun, zoo fyn het zelve immer zyn moge, is het nogthans met eene menigte van buizen en kanaalen vóórzien, door welke de lucht en de voedende fappen des aardryks opgetrokken worden. Hoe klein , hoe nauwlyks merkbaar voor het oog bet zaad moge zyn, waaruit het zelve voortfpruit, nogthans zyn in dit onopmerkbaar punt alle vezelen en wortelen reeds werklyk voor handen, waardoor het zyn toekoomend voedfel ontvangt en tot de behoorlyke hoogte opwast. Hier Haakt het menfchelyk naarvorfchen: ons _ verftand geraakt in eene verwarring, waaruit het zich nauwlyks weder ontwikkelen kan. Te recht mag dan van God gezegd worden: God is groot, en wy begrypen 't niet. Job XXXVI: 26. Daar is geen doorgronding van zyn verland. Jes. XL: 28. Ziet, Leezers! zoo wys en magtig toont zich God reeds in een gering grasfpruitje, wanneer wy hetzelve met een oplettend oog gadeftaan. Maar wanneer wy ons nu nog te binnen brengen, de verbaazend groote menigte van kruiden en bloemen, welke in het wyduitgeftrekte ryk der planten groeien, en welker aanleg altyd nieuw, echter altyd fchoon en onvergelykelyk is, dan moeten wy noodzaaklyk aangeprikkeld worden tot een heiligen eerbied voor den Hoogen God: ja deeze eerbied en hoogachting moet van een tedere liefde en X 3 dank-  C x68 ) dankerkentenis achtervolgd worden, wanneer wy op« meiken, dat God altyd genegen is, het aangenaame met het nuttige te paaren. Hy vergenoegt zich niet alleen, om voor onzen nooddruft zoo ryklyk te zorgen, maar Hy zorgt ook even zoo ryklyk voor ons vermaak en voor ons gemak. Hy verleent ons duizend Soorten van planten en gewasfen, om daar door aan den eenen kant onze walging en afkeer van een' en dezelfde fpyze voor te koomen, en aan den anderen kant onze gezondheid en onze welvaart te onderhouden. Doch hier by blyft het niet alleen: deeze planten en gewasfen moeten nog daarenboven door de verfcheidenheid van haare kleuren onze oogen verlustigen; door haar menigvuldigen fmaak ons gehemelte kittelen; door haar ondcrfcheidenen geur onze reukzenuwen ftreelen en onze herfenen vervrisfchen, en, terwyl zy dus den welftand van ons lichaam bevorderen, ook tevens tot ons genoegen dienen. By voorbeeld, hec verfchillend groen der planten verderkt het gezicht, terwyl het tevens onze oogen verlustigt: de welfmaakcnd'e kruiden voeden bet lichaam, terwyl zy tevens lieflyk en aangenaam zyn voor het gehemelte; en de zoete uitwaasfemingen van planten en bloemen balfemen, om zoo te fpreeken, de ledemaaten van ons lichaam, en verkwikken de vermogens van onzen geest, terwyl zy te gelyk onzen reuk op een aangenaame wyze vergaften. Wie onzer moet hier niet met den Dichter uitroepen? ,, Hoe groot zyn uive werken, 6 „ Heere! Gy bebtzs alle met wysheid gemaakt: bet „ aar dry k is vol van uwe goederen:' Ps. C1V: 24. Zegt my nu, myne Leezers! zoude» wy niet d.e ondankbaarden zyn van alle fchepfelen, die den aardbodem betreeden, wanneer wy onzen God, onzen Schepper en Weldoener, niet tcêrhartig wilden beminnen, verëren en aanbidden, die voor ons zoo vaderlyk, ja meer dan vaderlyk, zorgt en ons de geheele volheid Van vergenoeging fchenkt. Ja, zegt my, of deeze 0verdenking alleen, niet bekwaam is om alle onrust, en onvergenoegdheid over onzen Haat uit onze zielen te verbannen. Ik eindig met de volgende zoetvloeiën(\p dichtregels van I. van Eyk, uit deszelfs Liederen voer den Landman , «de. Stukje bladz. 67. De  ( 169 > De lieflyke Lente, De jeugd der Natuur, Doet alles herleeven Door koesterend vuur. Nu 't winterfche weder Voorby is gefneld, Nu vloeiën de beekjes Weêr lieflyk door 't veld. De bloempjes ontluiken, Het gras en het kruid; 't Geboomte fchiet knopjes , En alles loopt uit. Men opent de Stallen, En 't rundergezin Gaat vrolyk de weide, Al huppelend, in. 't Gevogelte klapwiekt, En dryft op de lucht, Het fteigert naar boven, Het ziet in zyn vlueht Den zegen der aarde; En — luister! — het zingt Een loflied den Schepper, Wiens liefde ons omringt. Meldt alles Uwe eere, Zyn vogels zoo bly! Myn Schepper, myn Vader, Wat wacht Gy van my!.. Een harte, doordrongen Van dankbaare vreugd, Vervuld met vertrouwen, En liefde tot deugd. * Gy, die nu alles Weêr ademen doet, Vernieuw ook myn leeven, Vernieuw mynen moed, Vernieuw myne krachten j Dan  ( i7o ) Dan meld ik Uwe eer Door alle faifoenen, Ja eeuwig, ö Heer! UITMUNTENDE PROEF VAN EERLYKHEID. Voorledenen Zomer deed ik, met eenige Vrinden, «en plaizier- reisje. Eens op een morgen hield onze Voerman Uil by eene Schouw, waar wy, met zak en pak, moesten overgezet worden. „ Hier moeten zes ftuvertjes Veergeld wezen" zeide hy tegens ons, terwyl wy over voeren. — Een Jongetje van ongeveer dertien of veertien jaaren, dat 'er wel vrolyk, maar tevens zeer armoedig uitzag, en een klein zusje by zich had, even zoo naakt als hy zelf, haalde ons over. By het uitflappen der Schouw , gaf ik den longen onze drie dubbeltjes, trad nevens myn gezel"fchap in het rydtuig, en nu floeg de Voerman de zweep over de paarden- Onverwachts hoorden wy bet daar! kei daar! ons achter naroepen. Omziende ontdekten wy den gemelden Jongen, die uit zyn adem, al wenkende, naar ons toe kwam loopen.— Wy wachtten hem jn. _ Ons genaderd zynde, en zich by my aan het poortier vervoegd hebbende, zeide hy: „Vriendfchap „ik heb te veel gekreegen. Gy hebt my drie dubbeltjes gegeeven, en ik moest 'er maar één hebben. "Daar zyVde twee overigen te rug." My de zelven toe gereikt hebbende, groette hy ons en ging heen. Wy allen zagen elkander verwonderd aan. Zoo veel eerMbeid by zoo veel armoede! De Jonge had alles kunnen onderdaan; hy had kunnen denken: „Niemand weet 'er van; men heeft het my van zelts ' «regeeven. De lui zyn al weg, en koomen hier mo, gelyk, nooit weder. 'Er zal geen haan naar kraaiden; ik kan 'er een goeden dag van hebben enz. En niet tegendaande dit, handelde hy zoo deugdzaam. De goede Jonge wierd geroepen. Hy keerde ryker weerom, dan hy gekoomen was. „Zie daar, zeiden „wy, eene belooning voor u! Blyf altoos zoo oprecht en eeriyk, dan zult gy een braaf kerel in de „ Wereld worden!" —— Te Groningen, by W. ZU1DEMA. 1797-  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. aa. 2RIEF AAN DE UITGEEVERS VAN HET WEEKBLAD VOOR DEN 2,00 GENAAMDEN GEMEENEN MAN. h^lJS^u^ voISender< brief ontvangen, welin ons VV tn g,enoeg voor ons behelzende, om ïeend SS " W""1 te wo,deJ0 wy echter'veS mecna nebben, dat door ons net moest achter eP- ons b/aadje! W* t0t meerdere vaS Aan de Uitgeevers van bet Weekblad votr den zoo genaamden Gemeenen Man. Tic ben één van die genen, voor welken gy nw Week* mv ln Zl * "T' d,0or mvner handen arb«d voor my en den mynen den kost verdienen. Mvne Ouders lyk mnanaendwenH?e f"* ^ vader waTeïn eer! Sn het nnnnT dde,aLzy',,e vlvt aan om buisgenam ook ï g onderb°ud te verfchaffen; doch dit oSfcïoot onTr tyd;V£S' 200 dat daar van ™« verkwen ' $„d°or °efcmng eenige kundigheden te aan fLel/n ^Y kmderen moesten al mede vroeg poot aan fpeelen, om mede ten nutte van het huisgezin te ^ ar-  C 172 ; arbeiden: zoo dat wy even zoo onkundig bleeven als onze Ouders. En in de daad, hoe konden wy opgewekt worden tot het verkrygen van kundigheden , daar 'er buiten den Bibel niet één boek in ons huis gevonden wierd, waar door onze nieuwsgierigheid en dus onze leeslust kon gaande gemaakt worden V Toen ik zelf eene huishouding had, ging de leevenswyze op den zelfden trant voort; myn ganfche tyd was met de bezorging daar van bezet. — Eenigen tyd geleden (en ik dank den Hemel voor de befebikking} ontmoette ik een oude kennis, die my ophield, en na eenige praat over ons werk, vroeg hy my ïebje ook ^het IVeekbladje al geleezen ? Jongen (zei' de hy") het is zoo aartig, ik vind 'er zoo veel plat- ','z/er'in." ,,Een Wcekbladjc, gaf ik hem ten "antwoord, ik weetniet, wat dat voor een ding is. ' ]a, een gedrukt Blaadje Cbernam hy^ dat alle wee,,'ken uitkoomt; het kost maar vyf duiten, en dient om den zoo genaamden gemeenen man kundiger en beter te maaken. Ik heb 'er eenigen van in huis, " die zal ik 11 reis toezenden, dan kunt gy zien, hoe " ze u bevallen." De vriend hield zyn woord; en toen ik ze geleezen had, ftond ik geen oogenbhk 111 twyfel om de zelve te koopen, en alle die weekelyks zouden uitkoomen, gelyk ik tot heden toe ook gedaan heb. Ik kan 11 niet zeggen, wat genoegen ik daar 111 vond; zoo dat ik nu telkens verlang, dat er maar weêr een uitkoomt. Ik verneem daar uit veele dingen daar ik nooit te vooren om gedacht heb, en ik kan met waarheid verzekeren, dat ik niet alleen meerdere kundigheid daar door verkreegen heb, maar dat ook de lust tot goed doen en, om als een braaf man te leeven, federt veel fterker by my geworden is. Ik ondervond nu de waarheid van het fpreekwoord, -waar hei hart vol van is, daar [preekt de mond van. Waar het maar te pas kon gebragt worden; fprak ik over den inhoud van die blaadjes, en zocht het eenen ieder aan te pryzen! ik moet u eens myne avantuuren verbanlen, en hoe het my daar al mede ging. Op eenen vooravond ftond ik voor myne deur „ myn pypje te rooken, ik zag mynen Buurman op  „ zyne ftoep ftaan, ik trad naar hem toe, en na ee- „ nige gewoone praatjes vroeg ik hem, ofby bet Week„ blad voor den zoo genaamden gemeenen Man al gi» „leezen bad? — Neen, zeide hy, en ik denk het ook „ niet te leezen. Een man, die heel wys wil wezen, „ heeft my 'er anderdaags vry wat van voorgepreekt: „ maar ik gaf hem ten antwoord, dat ik geenen tyd „ heb om te leezen en het by my een vaste ftelregel „ is, dat die veel weet , ook veel te verantwoorden „heeft:'' — „ Wel buurman zeide ik, wat den tyd „ belangt, dien gy befteeden moet om zoo een blaad„je te leezen, die is zeer gering; in een kwartier „ uur kunt gy daar in al ver koomen. En zo gy „ het wilt overleezen en den inhoud nader overpein,,zen, dit kunt gy doen 's avonds na het eeten, als „ gy toch uw pypje rookt, dan verlet het geen' tyd. — „ En wat uwen ftelregel betreft, dat by veel zal te „ verantwoorden bebben, die veel iveet, waar mede gy „ fchynt te willen aanduiden, dat het best is niet vee'l „ te weeten; daar omtrent moet ik u zeggen, dat een „ moedwillig verzuim, in het verkrygcn van noodige „kennis, nooit eene verfchooning kan geeven voor „onze onkunde. Ik ftaa toe, als de mensch in de volftrekte onmogelykheid is, om die kundigheden te „ yerkrygen en hem nimmer de gelegenheid daar toe „ is aangebooden, dat hy dan geene verantwoording „ fchuldig is wegens pligt verzuim, omtrent het gene „ hy niet heeft kunnen . weeten; maar wanneer hem „de gelegenheid, door zelf te leezen ofte hoorm „ leezen, daartoe is voorgekoomen en hy de zelve „verwaarloost, of uit kwaadwilligheid, om dat hy „geenen lust heeft om braaf te'leeven, moedwillig „van zich ftoot; dan zal zyn/ onkunde hem in het „ allerminfte niet verfchoonem' Zoudt gy kunnen den,„ ken, dat, wanneer 'er een Plakaat van het Raadhuis wierd afgeleezen , en iemand, die daar by „ ftond, dacht: ik wil dat niet hooren, want dan ben „ik gehouden, daar aan te geboorzaamen : en ftak „daarom zyne vingers in de ooren? ik zeg, zoudt „ gy kunnen gelooven dat dan zvne onkunde van den inhoud des Plakaats, wanneer hy het zelve overY 2 n trad  ( 174 ) ^trad, hem by den Richter zoude verfchoonen? Dit „denkt gy vast niet, althans niet, als het bekend „was, dat hy moedwillig onkundig was gebleeven; „ en zoudt gy dan oordeelen myn Vriend! dat de „ Richter der ganfche aarde, welke alle onze daaden „weet en onze verborgenfte gedachten kent, onze „misdryven zal verfchoonen, om dat wy verzuimd „ hebben onzen pligt te leeren kennen? Neen, veel „ meer zal zulk eene onkunde onze fchul.1 verzwaa„ ren, doordien de zelve eene daad van moedwillige „ongehoorzaamheid bevat, de grootfte misdaad, wel„ ke wy tegens onzen goeden Schepper en Weldoe„ ner kunnen begaan." Maar wat ik praatte of niet praatte, het kon niet helpen, de man bleef by zynen tekst. Geene hoop ziende, om hem tot het leezen van myn geliefd blaadje te beweegen, verliet ik hem en ging in huis. Eenigen tyd daar na viel my in, (ik gaa verft-hei* dene gevallen voorby, waar in myne goede meening met fpotterny of fchampere woorden wierd beloond) dat 'er onder myne kennisfen eene Weduwvrouw was snet één' Zoon, zynde een jongeling van 18 jaaren. Deezen kende ik voor braave lieden, de Zoon onderhield zyne Moeder (die anders behoeftig zoude zyn) uit het gene hy met zyner handen arbeid verdiende, en deed al wat hy kon, om haar het leeven genoeglyk te maaken. „ Wel, dacht ik by my zelven, my „ dunkt, bier zal gelegenheid zyn om myne ware aan „ den man te helpen. * Ik zuimde ook niet lang, ik ging op eenen avond naar het huis van die goede Luidjes, en vond Moeder en Zoon by het vuur zitten. Na wederzydfche groetenis, zeide ik ,, zoo, „Vrienden! zit gy zoo zoet by elkander; buiten twyf„ fel zult gy u bezig houden en vermaaken met wat „te kouten?" -— „Ja, dat doen wy ook, antwoord„ de dé Moeder, maar wy zyn zoo fchielyk nitge„ praat, want wy zyn niet gewoon ons met eens an„ ders doen te bemoeien en vooral niet, om de ge„ breken van onze huuren en bekenden op te haaien : „als wy wat goeds hooren, dan vertellen wy dat „ elkander, en praaten daar over met genoegen, maar „ zulks  C 175 ) ,, zulks koomt ons zoo weinig ter ooren, dat liet maar „zeldzaam is, dat Wy onze praat daar mede aan den „gang kunnen houden. En waar zullen wy, gemeene „ Luidjes, anders veel al over praaten? want van vee„ le dingen hebben wy geene kennis, welke andere „ Lieden van meer vermogen en ruimer tyd kunnen ,, weeten." (Heerlyk, dacht ik, hier koom ik regt ter fneê.). „Ja, goede Vrouw , zeide ik, daar zyn „ veele dingen, welke onze opmerking verdienen en „waardig zyn, dat wy ze weeten, en die ons over„ vloedige ftof kunnen verfchaffen om onze praat aan „ den gang te houden." — „ lk geloof dat ook wel, „ zeide de Moeder, maar als men 'er geene kennis aan „ heeft, wat zal men 'er dan overpiaaten? Wy lee„zen nog al vlytig in den Bibel, maar daarin koomen „ ons veele dingen voor (byzonder in het Oude Testament) daar wy weinig begrip van kunnen krygen, „ en andere boeken hebben wy niet. lk zeg wel eens „tegen Jakob, (myn' zoon) ik wenschte wel, dat „wy nog eenige boeken hadden, waar door wymeer „ begrip konden krygen van zaaken, daar wy nu ge„ heel niet van weeten, en welke ons misfchien nut „ en vermaak zouden verfchaffen. En Jakob! (zeg ,, tk dan) my dunkt, dat zou voor u, die nog jong „ zyt, heel goed zyn om wat te leeren: dan zegt hy, „(en ik kan hem niet wel tegenfpreeken) Ja, Moe„ der, ik ben ook wel in die gedachten, maar gy weet, „ dat myn verdiende zoo fober is, dat die niet veel extra „ (buitengewoone uitgaven) veelen kan: ook weet ikniet, „ wat voor boeken ik zoude moeten hebben, want ik „weet nergens van." Wel goede menfchen! zeide ik, Hamerende van blydfchap; want myn hart was overflelpt, „ ik geloof dat de Hemel my gezonden „ beeft, om u in deezen te bulp te koomen; ik zal u een ,, middel aanwyzen, waar door gy met een zeer ge» „ ringe uitgave van veele dingen kennis kunt krygen. „ Daar zyn eenige menfchen in Groningen, (Menfcben„ vrienden mag men ze noemen) die laaten ieder week „een blaadje drukken, eeniglyk en alleen, om den „ zoo genaamden gemeenen Man te onderrichten van „veele dingen, welke te weeten voor hun nuttig zyn Y 3 ss kun-  (176 ) „kunnen, en om dat het voor den geringften verkryg„ baar zoude zyn, hebben zy 'er den zeer geringen prys van vyf duiten , ieder blaadje, opgezet. In deeze „ blaadjes wordt over veelerhande zaaken op een' een„ voudigen trant gefchreeven , dan eens raakende het huislyk en gezellig leeven, dan van dingen, welke in „ de famenleeving te pas koomen, of ook wel eens „vertellingen, welke te gelyk nuttig zyn en vermaa„ ken, doch bovenal worden zulke zaaken verban-. „ deld, welker kennis ons verftand en hart verbe-. tert, en ons dus tot betere menfchen en kristenen „maakt." — „ Wat zegt gy, JOHANNES!" riepen Moeder en Zoon beiden in verrukking uit, terwyl hunne aangezichten gloeiden van blydfchap. ,, Ja, „vrienden! zeide ik, het is zoo, als ik u zeg, en ik „zal u nog meer zeggen; want behalven de nuttig,, heid, kan men uit veele voorftellingen, welke daar„ ïn voorkoomen, een fchat van vermaaken opdoen. ,, Want buiten dat onze Nieuwsgierigheid wordt op„ gewekt, welker voldoening ons een aangenaam ge„ voel geeft, zoo worden ons dingen ontdekt, welke „onze opmerking dubbel verdienen, en van dien aart „zyn, dat zy onze gedachten kunnen verleevendigen„en vervrolyken. Neemt eens, als wy voordellen keuzen, waarby ons wordt aangeweezen, dat in de „fchepfelen, welke ons omringen, het zy leevende of „ leevenlooze, zeer duidelyk de magt, de wysheid en „de goedheid van den Schepper te ontdekken zyn; „ welke gevoelige aandoeningen van eerbied, van lief„ de en dankbaarheid moeten wy dan niet omtrent dat „goede Wezen gewaar worden! en zouden'er wel ge„ noeglyker aandoeningen zyn, dan deeze? — En als „ wy 'er dan nqg eens by denken, dat dit Wezen, „(gelyk de Bibel zegt) onzer aller VADER is, die „ons allen kan en wil weldoen, nu Vrienden! als „ wy dit diep indenken, wie kan dan zyne oogen „droog houden van vreugdetraanen?" — En zouden wy zoo gelukkig kunnen worden, met behulp van bet leezen deezer Weekblaadjes ? vroegen zy beiden met drift, „ boe vrolyk zouden wy onzen tyd dan doorbrens» ëen » en onz3 famenfpraaken verleevendigen!" „ Ja., M  C i77 ) „ dit kunt gy met de Godlyk e hulp, welke uwe vlyt ze„ kerlyk zal zegenen, doen' was myn antwoord. „ Wel „dan gaa ik, zeide JAKOB, morgen heen (want van „ avond is het te laat) om die blaadjes te koopen, „ik wil 'er myn laatften duit voor uitgeeven, ik ,j brand van begeerte om die te leezen." Toen ik myn affcheid nam, zeide de Moeder: „ Vriend JOHANNES! ik bedank u voor de onder„ richting, maar nu had ik nog wel een verzoek aan „u te doen, dat is, dat gy niet lang wegblyft om „ons weêr een bezoek te geeven, want als wy die „ blaadjes geleezen hebben, zullen 'er denkelyk wel „ vry wat bedenkingen over deeze en gene dingen by „ ons plaats hebben, die wy zoo aanftonds niet vat„ ten kunnen: gy hebt die nu reeds alle geleezen, en „ denkelyk veel 'er over gepeinsd , zoo dat gy ons van „ groot nut zoudt kunnen zyn, om ons aan den gang „ te helpen." Dit verzoek wierd door den Zoon krachtig onderfteund; ik beloofde, dat ik hier aan zoude voldoen. Toen ik buiten deur was, viel my in de gelykenis van den Zaadzaaiër, die ik in mynen Bibel geleezen heb. Waarlyk, dacht ik, daar ben ik bezig geweest met het zaaien in de goede aarde, en ik twyffel niet, of het zal, met den Godlyken zegen, wel goede vruchten voortbrengen. Vrolyk en al neurende in my zelven ging ik langs de ftraat en kwam wel vergenoegd te huis. Uit mynen Werkwinkel. April 1797. * * * Waarde Stad & Landgenooten! Wy zyn verblyd, dat het oogmerk der Groninger Maatfcbappy tot nut van het algemeen zeer wel bereikt wordt. Het leveren van 400 nummers weeklyks alleen in deeze Provincie (waartoe het den Burger Zuidema binnen 13 weeken gelukt is te brengenj is een voldoenend b»vvys van goedkeuring. Het  ( i?3 ) tiet is ons aangenaam te ondervinden, dat 'er ee* nigen zich toeleggen om door ons Weekblad ten algemeenen nutte mede te werken. Ons werk is niet zoo zeer te fchryven als de Hukken naar te zien, te bëoordeelen, te veranderen en te verbeteren, hoewel zulks veel lastiger is. Wy verzoeken de Schryvers, zoo veel Hun mogelyk is, op onzen ftyl en de aangenomene fpelling acht te geeven ja mogten alle onze Leezers daarop hunne aandacht vestigen; dan zouden wy ook voor Hun in het verbeteren der Taal nuttig zyn, vooral wanneer de Schoolmeesters, waaronder nog veele onkundigen zyn, hiervan gébruik maakten. Het getuigenis van eenen der Grootfte Taalkundigen, dat 'et nauivlyks een foutje in ons Weekblad tegen de taal gevonden wierd, vervrymoedigde ons om de voorige aanmerking te plaatfen. Wy bedanken den Schryver van het ftukje, in deezen nummer geplaatst, voor zynen yver in het medewerken tot ons oogmerk —— misfchien is de Schryver zoo eenvoudig niet, als Hy zich opgeeft ja mogelyk is 't begaan van 300 fouten tegen taal, ftyl & uitdrukkingen met opzet gefchied. Wy vinden ons ook ten fterkften verpligt de Groninger Burgeres, Scbryffier van bet ftuk over de reken by bet eind van bet Jaar te fluiten dank te zeggen voor haare eerftelingen; algemeen Waren wy van oordeel, dat de Schryffter groote bekwaamheid bezit: wy konden Haar werk niet plaatfen, omdat'er twee numfiers by het N. Jaar reeds waren beftemd: wy hoopen 'er echter gébruik van te maaken; verzoeken Haar en iedcreenen onzer Leezers ons met de voonbrengfels van Hun vernuft en hart te verééren. Wy zyn Waarde Stad en Landgenoten! Groningen U L. toegenegene d. 17. 4. 97. Uitgeevers van bet Weekblad. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1797.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 23. samenspraak over de rondheid der aarde. MLeerling, eester! gy zegt ons vaak, dat de Aarde rond is, even als een kaatfebal; dit wil myn oude Grootje niet gelooven. Meester. Wat gelooft uwe Grootje dan? Leerling. Zy zegt, dat ze plat is, zoo als elk zien kan. Meester. Hoe! gelooft uwe Grootje den Bibel dan niet? Leerling, Hé Meester! ftaat het dan in den Bibel? Meester. Ja! Profeet Jefaias noemt de Aarde eenen kloot; nu is een kloot immers niet plat, maar rond. Gy hebt toch wel gezien, dat de jongens 's winters vaak met eeneii kloot of bal op het ys gooiën ? Leerling. _ Waar ftaat die plaats by Jefaias? die wil ik Grootje zeggen. Bleester. Jes. 40: 22. Hy is het, (t. w. God) die daar zit boven den KLOOT der aarde. Daarom noemt men de aarde dikwyls aardkloot of aardbei, Z Leer-  ( i8ó ; Leerling. Maar Ootje zegt, dat zy het niet begrypen kan, dat de aarde rond is. Meester. I En ik kan niet begrypen, dat de aarde plat wezen kan- _JL / 1 -1 vJL Ivl wJ. Leerling. Waarom niet Meester V Mééster} Als de aarde was, dan moest 'er aan haar» grenzen geen water of land meer wezen, en dit is my onbegrypelyk. 'er zyn veele menfchen ge¬ weest, die heel verre reizen gedaan hebben , maar nooit is het gebeurd, dat zy aan de grenzen der aarde kwa■fnen; zy vonden altyd, verder'weg, nog land of water. Leerling. Dat is heel klaar te begrypen, Meester. Meester. Ik zal u meer zeggen, myn jongen! — er zyn verfchcidene menfchen geweest, die reizen gedaan hebben rondom onzen aardkloot. Leerling. Reizen rondom den aardkloot! hoe moet men dit verdaan? Meester. Ik zal het u door een voorbeeld ophelderen. —*— Geef my uw kaatfebal eens. Zie! nu houd ik dien tusfehen myn' duim en voorden vinger. Indien nu op dees bal een klein diertje van een zekere plaats af al regt uit liep, waar zou dat eindelyk koomen? Leerling. D Dat zou op de zelfde plaats weer koomen, waar het van daan ging. Meester. . Recht! — Nu verbeeld u dan, dat iemand van hier, of elders, al voort reisde in 't oosten of in 't weden op, dan kwam hy immers ook eindelyk weer op de zelfde plaats, van welke hy vertrokken was: en dit hebben verfcheidene menfchen gedaan; onder anderen een\Engelfche Kapitein, die Cook heette, heeft ö meer  C iÜ ) tieer dan ééne reis rondom den aardbol gedaan. Zulke reis befchry vingen rondom de aarde'kan men genoeg te koop krygen. ö Leerling, Dan kan men 'er nu niet meer aan twyfelen of de aarde rond is. Meester, 'er zyn nog wel meer bewyzen voor de rondheid van onze aarde. Zeg Willem, als gy eens ou d n, oever van de zee of 't ftrand ftondt, by dood ftil weêr, wanneer de zee zoo efFen was, als een vloeien gy kondt met een verrekyker, heel wyd weg een groot fchip even zien, wat zoudt gy eerst zien de masten of het fchip? ' Leerling, Ik denk, dat men de masten eerst zien kan. I Meester. Ja; dit leert de ondervinding; maar wat is daar de reden van? Leerling. Om dat de masten hoogcr zyn. Meester. . Zeerwel! — maar waarom kan men het gene hoogst is, dan eerder zien, als 'er toch niets in den weg'is. dat ons het gezicht belet? Leerling: Die vraag is my te geleerd. Meester. Meester. Dat koomt van de rondheid der aarde, Willem! dit veroorzaakt, dat, op een' verren afftand, de bovenfte dingen carder kunnen gezien worden dan de orderlie Was onze aarde plat, dan moest men, in zulk eeri geval, het fchip eerder zien dan de masten. My dunkt dit is zeer gemaklyk te begrypen, en by u fchynt dit geleerdheid te wezen. , Leerling. t is klaar genoeg, Meester; maar ik was 'er aanftonds met op gevat. Meester. Ik heb vaak van Schippers hooren zeggen: dat, als zy in zee, met mooi weer, de zon hadden zien onZ 2 der-  ( i8a ) dergaan ; en die zoo even onzichtbaar was geworden, wanneer 'er dan iemand van hun terftond naar boven in den mast was geklommen, de zon dan weer geheel, zichtbaar voor hem was geweest: dit laat zich ook veel beter begrypen, wanneer men de aarde rond, dan of men die plat ftelt. Leerling. Ik heb nooit geweeten, Meester, dat 'er zoo veele duidelyke bewyzen voor de rondheid der aarde waren. Meester. 'er zyn nog wel veel meer grondige bewyzen voor, Willem; b.'v. uit eene Maanverduistering, maar ik weet niet of gy dit nog wel vatten kont. Leerling. Uit eene maanverduiftering Meester!... dat wilde ik toch wel graag eens hooren. Meester. . Zeer wel. Weet gy, waar door eene maanverduistering veroorzaakt wordt? Leerling. Heeft Meester ons niet wel eens gezegd» dat de aarde dan tusfchen de zon en maan geraakte? Meester. Ta als de aarde juist tusfchen de zon en maan, in haaren loop infchiet, waardoor dan de maan geen '„'licht van de zon krygen kan, dan is één deel der "maan donker, en dat noemt men een ekhps of verduistering in de maan." /,,„->, (zie Martinets kleine Katechsmus der Natuur bl.19.) Leerling. Hoe bewyst Meester hier nu uit, dat de aarde rond is i 3^665t€f'• Wanneer de maan niet geheel verduisterd is, dan is die verduistering juist, zoo als zy door een rond lichaam veroorzaakt 'wordt. _ Let 'er maar op, wanneer gy eene maanverduiftering ziet. Leerling. Eéne zwaarigheid heb ik nog tegen de rondheid der aarde; ik verzoek, dat Meester my daar nog in verlichte. u Zo de aarde rond is, hoe koomt het c.an, dat zy ons echter plat fchvnt te wezen? of moet men hier zyn eigene oogen niet gelooven?  C 183 ) Meester. Nu moet ik wel lachen, Willem', om zulk eene onnoozele zwaarigheid. - Zeg, als 'er eens een ronde bol was, tienmaal zoo groot als onze Kerk, en op dien bol waren eenige kaasmytjes, zouden die diertjes de rondheid van zoo een' bol kunnen zien? veronderfteld zynde, dat zy zoo veel verltands hadden? Leerling. O Meester! nu vat ik het al 1 ——— 't is om de grootbeid Van onzen aardbol, dat zy ons plat fchynt te zyn. Meester. Bestl ••! Onze aarde is omtrent eenige duizend uuren gaans in haaren omtrek groot; nu dit kan op een gezicbtswydte zoo veel rondheid niet veroorzaaken , dat het voor onze oogen merkbaar is. Stel eens, dat wy het drieduizendste gedeelte van een rond, dat zoo groot was als ons huis, zagen, dit zou ons genoegzaam plat voorkoomen, hoe veel te meer moet dit' waar zyn van zulk een groot rond als onze aarde is!—; Weet gy nu nog meer zwaarigheden, Willem? Leerling. Ja, daar fchiet my nog de allergrootfte zwaarigheid te binnen; die ik van myn Grootje ook vaak gehoord heb, en ik kan ze ook niet oploffen. — Zo de aarde rond was, zegt Grootje, dan moesten 'er onder ons, tegen de aarde aan, ook menfchen kunnen woonen; maar dit is niet mogelyk, of zy moesten met de beenen omhoog tegen de aarde aan kunnen loopen, zoo als de muggen tegen een' zolder; 1 mi in 'tkort, alles , wat onder en aan de zyden der aarde is, moest Wegvallen. Meester. Uw Grootje praat, naar dat zy verftand heeft. Overal, waar menfchen woonen, verbeelden zy zich boven op de aarde te wezen , en dat is ten hunnen aanzien ook zoo. De lucht, of de dampkring, die onze aarde omringt, perst alles naar het middenpunt toe; en wel van alle kanten: hier van daan is het, dat menfchen, dieren, huizen, en al wat rondom op de aarde is, naar de zelve, om zoo te fpreeken, toegedrukt wordt. iu Een mug houdt zich aan eenen Z 3 zol-  C 184 ) zolder vast, anders viel hy naar beneden, om dat de lucht haar niet naar den zolder, maar naar de aarde toeperst: maar met de menfchen die, naar onze verbeelding, met de voeren onder tegen de aarde aan loopen, is het geheel anders gelegen; de lucht drukt hen zoo fferk naar de aarde, als ze ons doet, en daarom zouden zy even zoo wel zeggen kunnen, dat wy onder tegen de aarde aanwoonen, als wy het van hun mogen zeggen. — ■ — Nog eene vraag, Willem! en dan heb ik geen' tyd meer. Zeg, als 'er een gat midden door de aarde was, en men liet 'er eenen fteen invallen, waar zon die blyven? Leerling. ■ Zou die 'er niet door vallen, Meester? Meester. Wel neen! die zou net m 't middenpunt der aarde hangen blyven: want, om dat de lucht alle dingen, van alle kanten even fterk, naar liet middenpunt perst, moest de fteen daar dan blyven rusten. DE BOER EN DE DOKTER. 'er zyn Kwakzalvers, welke den menfchen wys maaken, dat zy uit bet water, van eenen. zieken alle kwaaien zien kunnen, zelfs tot de kleinfte omftandigheden toe. — 'er zyn ook menfchen, die in zulke waterltykers veel meer vertrouwen fteilen dan in de kundiglte Dokters, die 'er zich niet meê ophouden. Een doorkundig Geneesmeeftcr zat eens, op een' vroegen morgen, voor zyn kamer venster, en zag een' man met een kruikje aankoomen, die veel haast fcheen te hebben. Die zal zeker het water hebben van een ziek mensch, dacht de Dokter, — koomjan! zeide hy tegen zyn' knecht, wacht hem in 't voorhuis op, zeg, dat ik nog mrt by de hand ben, en ondervraag hem intusfehen; ik zal in de zydkamer gaan en luisteren, wat hy zegt: als hy wel opgeklapt heeft, i;end hem dan maar naar achteren, en goa daar zoo lang by hem zitten, tot dat ik koom. — Dit ging aan. De  t 185 ) De man kwam dan by 't huis ('t was een Boer, die eenige uuren van hun afwoonde.) Zoo dra Jan hem de deur open deed, riep hy: goeden morgen! is de Dokter t'huis? ———Jan. Myn Heer is niet by de hand. — hebt gy het haaftig? De Boer. Ja! lang talmen is nu myne zaak niet. ^ . Zeg, is er iemand van u ziek? De Boer. Myn oudfte Zoon viel van een' bovenzolder, 25 trappen huog, naar beneden, hy heeft zich vreeslyk bezeerd in de borst, en heeft 'er een zwaare koorts hy gekreegen. Jan- Dat is dim! — maar laat ons naar achteren by 't vuur gaan, dan kunt gy eens aanfteeken. Toen zy maar eenige oogenblikken in de achterkamer geweest waren, volgde hen de Dokter, en vroeg den man naar de reden van zyne koomst. De Boer. Dokter, hier heb ik het water van myn' zoon, dat moet gy eens gauw zien. Dokter. Wat lcheelt uwen zoon? De Boer. Dat moet gy uit het water zien. Dokter. Zeer wel! Haal my eens een glas, Jan. ([andeed dit fchielyk) de Dokter goot het water in 'tglas, liet het wat ftaan; keek 'er foms, met veel vertooniug van oplettendheid naar; — eindelyk vroeg de Boer: Ja Dokter wat zegt gy? Dokier. Uw Zoon is van 15 trappen (dit had de Dokter verdaan in plaats van 25) van boven naar beneden gevallen; die val is gevaarJyk' en erg; daar by heeft uw Zoon ook eene koorts gekreegen. De Boer. \ Gy hebt één groot mispas Dokter! myn Zoon viel met 15» maar 25 trappen, hoog. Dék-  ( t86 ) Dokter. Maar hebt gy bier al het water, dat uw Zoon in eens gewaterd heeft? De Boer. Neen; maar toch het grootfte deel; het kon niet al in de vies. Dokter. Wel nul dan kon ik 'er ook geen 25 trappen in vinden. Gy hebt het grootfte deel zegtgy, en ik zie 'er 15 trappen in; dat is juist naar de evenredigheid van 't water. De Boer was met dit antwoord zeer voldaan, en ging, na dat de Dokter hem geneesmiddelen gegeeven had, wel te vrede naar huis. EDELE TREK VAN EEN' BOERENKNECHT UIT JUTLAND, IN SEPTEMBER l?<)6. Een Boerenknecht alhier had al zyn geld, dat hy door den arbeid verdiend en opgefpaard had, aan zynen Dorp Predikant geleend. Reeds had dit geld eenige jaaren gcftaan, zonder dat 'er renten van geëifcht of betaald waren. Nu kwam-de Predikant te fterven. Zyne nalaateufcbap wierd in Gerechtlyke bewaaring genomen en de Boer ontboodcn, om zyn geld weder te ontvangen. Men bood hem het kapitaal met de Tenten aan. Doch. zoo dra hy het eerfte bad opgenomen, gaf hy de Quitamie (kwytbriet) en liet de renten liggen. Men zocht hem over te haaien, om dat gene aan te neemen, wat hem zoo rechtmaatig toekwam. „ Neen, was zyn antwoord, dat fchenk ik „ den kinderen van onzen zaligen Predikant. Zoude „ik renten aanneemen van eenen man, die my zoo „veel goeds geleerd heeft? Te Groningen, by W. ZÜIDEMA. mi>  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Die /leeds het nut bedoelt van zynen evenmensch, Let ft vergenoegd, al gaat niet alles naar zyn' wensch No. _4. iets ter. bevordering van het vergenoegen. In een zeker Dorp woonde een Boer, welke tevens Kerkvoogd was, zynde een verftandig man, die veel van leezen hield. Hy was een waar menfehenvriend, en zocht, zoo veel "hem mogelyk was, aan ieder eenen nuttig te wezen; zoo door leerzame gefprekken, als door het voorleezen van nuttige gefchriften, wanneer de tydsgclegenheid het toeliet. Eens op eenen avond ontving hy een bezoek van drie zyner naafte buuren; den Schoolmeester, een' Bak' her, en een' Timmerman, die te gelyk een Metzeiaur was; zynde van een onvergenoegden aart. Na dat zy eikanderen naar de gezondheid gevraagd hadden, viel het navolgende gefprek voor. kerkvoogd. Wel Baas Timmerman, waar hebt gy van daag gewerkt.? timmerman. Aan de fchool van onzen Meester, Kerkvoogd. kerkvoogd. Zoo! dat is niet onaangenaam. timmerman. Ook nietplaizierig. Ik wenfehte wel, dat ik een andere kostwinning had, zoo dat ik in myn A a ai-  C 188 ) eigen huis kon blyven werken; zoo als de Bakker. Het timmeren en mctfelen is een lastig werk, en 'er wordt te weinig mcê verdiend; nu alles zoo duur is. bakker. Denkt gy, dat bet bakken minder lastig is?- Wy moeten ons in den zomer byna braaden voor d_i heetcn oven. Doch ik kan my dit wel getroosten, als ik 'er maar zoo veel mcê verdienen mag, dat ik met myn huisgezin den kost heb; en dat gaat nog al* timmerman. , De Meester heelt het gemaklyk! schoolmeest'er. Baas! indien'gy maar ééne week den fchooldienst hadt waargenomen, dan zoudt gy zonder twyfel denken: dat hoofdbreeken is nog tienmaal erger dan het zwaarste handwerk. — Doch ik denk vaal-' aan het zeggen van zeker' Dichter: ,, Ieder' (tand heeft zyn genoegen, „ Maar zyn zorgen ook en zwoegen." kerkvoogd. Recht, Meester! Ieder Hand of beroep heeft zyne onaangenaamheden, maar ook zyne genoegens; of fchoon juist niet alle beroepen gelyk zyn ia dit opzicht. Ik zou in den bocrenftand ook wel verfcheidene dingen kunnen opnoemen, die lastig zyn; maar.... timmerman. Maar gy boeren wint veel meer geld, en dat verzoet alles. kerkvoogd. Over 't geheel genomen, zal dit misfchicn federt eenige jaaren waarheid zyn; maar in den bocrenfiand is het geldwinnen ook wisfelvallitter. Misgewas, 't verlies van vee, goedkoopheid of laage prys van boter en koorn, brengen ons ook geene zooden aan den dyk. — 't Is waar, het loon verzoet den arbeid, en zonder verdiensten kan geen werkman leeven, maar denkt gy, Baas Timmerman! dat geld het eenigste is, dat den arbeid kan verzoeten? timmerman. Wat dan meer? schoolmeester. Kerkvoogd bedoelt misfehien de gezondheid, waar voor het arbeiden zekerlyk goed is; en dat werken een graage maag veroorzaakt, waar door men met meer fmaak kan eetèn? als mede, dat iemand, die werkt, ook beter flaapt? kerk-  C i«9 ) kerkvoogd. OfTchoon dit waar is, bedoel ik echter nog iets anders; en dat is het nut% dat wy door onzen arbeid vcroorzaaken: het denkbeeld hier van geeft een rechtfchapen hare eigenlyk het alleredelfte genoegen. schoolmeester. Kerkvoogd gelieve ons dit ftuk wat nader open te leggen. kerkvoogd. Dit zou gemaklyk te doen zyn, Meester! maar ik herinner my een boek in huis te hebben, waar tn een flukje ftaat, dat hier zeer wel te pas koomt, en myne Helling nader opheldert: zal ik het u eens voorleezen? alle drie. Ja, ja! Kerkvoogd; als 'tu belieft. kerkvoogd. Hoort, vrienden! dus luidt het verhaal: „ vermoeid van den arbeid, ging ik, om my wat te „ verpoozen, buiten de poort. De frisfche veldlucht, „ het befchouwen der fchoone Natuur, en van de „ nuttige bezigheden myner medemenfehen, maakten „ my het wandelen aangenaam, en gaven aan myn „ lichaam en geest nieuwe krachten en vermogens. „ Na dat ik ruim een half uur voortgegaan was, kwam „ ik by een landgoed van een' welgeHclden burger, „ welke, door naarstigheid en we! op zyne zaaken te „ pasten, een ryk man geworden was. rÜy liet juist „ toen ik by hem kwam, aan de verbetering van z\n „ landgoed werken. Jk befchouwde hem als eèn' „ man, die zyn geluk met den Haat van een' Vorst „ niet moest verruilen. Jk dacht bv my zelven: hier ,, vind ik een gelukkig' man! hy heeft door een „ behoorlyken arbeid, welke reeds vermaak was „ zich dat genoegen verfchaft, om, meer dan veclen* „ onaf hanglyk van andere menfchen te leeven, enby „ het genieten van zyn geluk, ook dat van anderen „ te vermeerderen. Jk fprak hem aan, en dacht hem 5, door de mededeeling van hetgene ik by de befchou„ wing yan zyn geluk gevoelde, nog vrolyker te maa„ ken." „ Vriend! zeide ik, het" is een ongemeen „ „ genoegen, te genieten wat men verworven h^eft „ „ te verbeteren, wat men gemaakt heeft, en boven' ,, „ dien een vry beftuur over zynen eigendom te heb. r> 55 ben."" „ Ik wierd echter fchielyk gewaar dat A a 2 _~it 55 lk  ( T$>Ö ) ik voor dien man Hebreeuwseri fprak. „ Neen, H Zn vriend! fprak hy, ik zweet hiervan benauw " " heiu, om toe te zien, dat myn volk maar voort, " " Se- want zo men 'er niet by tegenwoordig " " s wo^dT ' niets van belang uitgevoerd en bet " " dagloon gaat verlooren."" -„ Midlerwyl kwam I ?èrTeêmannd§by hem, aan wien hy een ftuverge kon gewinnen, waar op hy zyne arbeiders vei het en " WS ook van daar; denkende by my zelven : boe \\ gelukkig zou deeze man zyn, wanneer hy; inj« gene hy doet, op meer zaaken, dan alleen op t eeld dacht, 't welk 'er by gewonnen of verlooren " wordt! wanneer hy by zich zelven dus redeneerde: Hier ontftaat, op myn bevel, orde en ichoon" " heid; door elke fneê, die de Tuinier aan een' " " boom doet, wordt de volmaaktheid In een God" " lvk gewrocht, op myn bevel, vermeerderd; dooi " " Syn§toedoen wordt het geluk myner medemen" " fchen vergroot; myne werklieden gebruiken " dus hunne krachten tot bewaaring van hunne ge*? " zondheid; zy worden van de droevige en fcha* " delvke ^volgen der ledigheid bevryd; tot geluk " " gefchapene menfchen kunnen door hun verdiend " "loon, met hun huisgezin, verheugd eeien en " " drinken, ja door de hoop, om morgen opnieuw H weêr wat by my te verdienen, deezen nacht gerust flaapen enz." Verder voortwandelende, ontmoette ik een Touwflaeer, die, al werkende, op zyne: baan, heen en "weêr wandelde." „Zoo, vriend! zeide ik tot " hem, dat is regt vermaaklyk, zoo, wandelende " " e werken! zuivere luchtte fcheppen, een fchoon " " andgezicht voor zich te hebben, en een heide, " " ren hemel boven zyn hoofd te zien, die ons toe" " lacht • en daar beneven arbeid te verrichten , wel, " " ke voor uw eigen lichaam en geest, en mzon" " derheid ook voor uwe medemenfchen allernut, " tiirst isl" „ Ta, myn vriend! zeide hy, dat " " ma- wat fraais henten, als men zoo om het lieve " " broodje den ganfehen dag moet werken en drn ' nog nauwlyks zoo veel wint, om 'er behooilyk £ 's', van te kunnen leeven !" » u*  t 19* ) O! dacht ik, deeze denkt ook al verkeerd! hy „ zoekt ook al zyn genoegen alleen in het geld. — „ Ik wandelde verder, en kwam rasch by een prach„ tig Lusthuis; de Eigenaar ftond te mimeren op ee,, ne laan van bloeiende lindeboomen, aan welker ee„ ne zyde een heldere waterbeek ftroomde, die het. „ gezicht ongemeen verleevendigde. De bewooner van„ dit Lusthuis, dacht ik, zal immers toch weêr geen. „ ongelukkig mensch zyn; evenwel zyne peinzende „ houding fchynt het misfehien aan te duiden. ——«. „ Ik ging nader, fprak hem aan, en prees zyn'fraai„ en tuin en kostelyk huis, en wenschte hem veel ,, zegen mer zyne gelukkige dagen! — Maar, ziet, „ hy trok zyne fchouders op, zag my bedrukt aan, „ en fprak: ,, Goede man! ieder dag heeft genoeg „ ,, aan zyns zelfs kwaad en zorgen!" Dat is zooV antwoordde ik, en ging verder; deukende: al weêr „ een ongelukkig mensch! 't Ts waar, ieder dag heeft „ zyn eigen kwaad; maar hy kan ook zyn eigene ,, vreugde hebben, indien wy geleerd hebben uit de ,, overvloedige vreugdebron genoegens te fcheppen; ,, indien wy edeler bedoelingen hadden, dan alleen geld te winnen, de menigvuldige bewyzen van God3 „ goedheid niet ongemerkt ontvingen, en voorts aan ,-, een alwys beftuur van Gods goede voorzienigheid ,, geloofden." ,, Eene heefche ftem, die my om eene aalmoes ,, fmeekte, ftoorde my in deeze gedachten. Ik zag „ een mensch voor my, die 'er bleek, mager, moed,, loos- en havenloos uitzag, Ik fchrikte, toen ik ge„ waar wierd, dat deeze ongelukkige een van myne ,, oude fchoolkameraaden geweest was. Ik gaf hem ,, 't gene hy van my verzocht, vertroostte hem, zoo ,, goed ik konde, en ging van hem weg. Eer ik in „ ftaat was deeze treurige ontmoeting eenigzins na te „ denken, bevond ik my tegen het venster van eene „ herberg; hoorde een woest en verward gefchreeuw, „ en zag_ eene menigte menfchen van 't flechtfte foort ,, het weinig geld verzuipen en verkwiften, 't welk zy, „ geduurende die week, van hun werkloon hadden „ overgehouden; en het welk hun de lasten des OuA a 3 „ der-  C 19* ) ,, derdoms, der krankheid, en des onverrnogens had „ kunnen verligten, indien zy het wisten te'fpaarenv ,, of ten minsten, na hunnen dood, vrouw en kinde„ ren een uitneemend nut had kunnen toebrengen." „ ó God! dacht ik, al weer menfchen, die ongeluk„ kig zyn! fommigen zyn ongelukkig, om dat-ze het „ geld te hoog in waarde fchatten, en deezen, omdat „ zy het te gering achten! — . „ Ik bragt myne verdere wandeling door met ernstig „ nadenken over het ongelukkig beftaan der menfchen, „ die, of te veel, of te weinig waarde aan het eeld „ toekenneu. •—— „ Wanneer wy de menfchen tot een verftandig en „ gelukkig genot van dit leeven wenfchen op te leU „ den, dan moeten wy hun aan den eenen kant be,, duiden: dat zy de waarde van 't geld moeten ken„ nen, het niet te gering fchatten, door het onnutte s, verkwisten; en aan den anderen kant: dat het waar „ genoegen niet in den rykdom gelegen is; dat iemand, „ die geen andere genoegens in zyn werk kent, dan „ alleen het verdienen van geld, de zuiverfte vermaa„ ken mist. Een Timmerman of Metfelaar, by voor„ beeld, die aan het bouwen van eene Kerk werkt, zal „ door de volgende gedachte het genoegen van 't werk-, „ loon zeer ver te boven gaan." „ Welk een uiiftee„ kend nut kunnen myne tydgenooten, ja zeifs de na„ volgende gedachten, van dit gebouw hebben 1 Hoe „ veele menfchen zullen* in het zelve geleerd, ge„ fticht, vertroost en verbeterd worden; en dus door „ het zelve hun waar geluk voor tyd en eeuwigheid „ bevorderd vinden! Eiken fteen, dien ik leg, eiken „ fpyker, dien ik klop, moet daar toedienen! van welk „ een uitfteekend nut is myn arbeid! enz." „ In 'tkort, daar is geen eeriyk beroep of nuttige ,, bezigheid onder de menfchen, of zy kan, uit zulk ,; een gezichtspunt befchouwd, voor den weidenkenden. „ waarneemer, eene bron van het reinfte vergenoegen „ worden." * * * Onder het leezen van dit ftuk, zat het gezelfchap met de ingefpannenfte aandacht te luifteren. Toen het uit-  C 193 ) uitgeleezen was, zat elk als verftomd, De Kerkvoogd zag hen eenige oogenblikken fterk aan, en vroeg hun toen: Wel, Vrienden! wat zegt gy van dit ftuk? heeft de man geen gelyk? timmerman. Volkoomen gelyk! dit moet ik bekennen; en echter heb ik er' nooit zoo aan gedacht. Nu begryp ik het, Kerkvoogd! dat gy waarheid gefproken hebt, wanneer gy ftraks tot my zeidet: aan de fchool te werken is vermaaklyk. kerkvoogd. Zeker! indien gy U het uitgeftrekte nut van tlchoolwezen voorftelt! hoe veele honderden van kinderen in deeze 1'chool onderweezen, befchaafd, en verbeterd kunnen worden, en dat gy daar toe medewerkt, wat moet die gedachte fteeds aangenaam zyn.' —— Ln wat zegt gy, vriend Bakker? bakker. Ik ftem het van harte toe, myn «-oede vriend! De lesfen in het voorgeleezen ftuk zyn' voor my ook nuttig. kerkvoogd. Buiten twyfel. Indien gy onder uw werk u voorftelt, hoe veele menfchen zich, door uw toedoen, verkwikken en verheugen zullen, als zy met een graage maag uw welgebakken fmaaklyk brood zullen eeten, dit kan niet anders dan aangenaam wezen voor u. En welk een edel genoegen moeten zulke gedachten den Meefier doen fmaaken! wanneer hy getrouw zynen pligt behartigt, zoo als een braaven lchoolmeester betaamt, dan werkt hy niet flechts tot nut van dit, maar zelfs tot voordeel van de volgende geilachten ; ja hy werkt voor de eeuwigheid! " Wat is van mcêr belang, dan kinderen te onderwvzen te verlichten, te befchaaven, te verbeteren? hen tot nuttige Leden van den Burgerftaat en het Kristendom te tormen? hun tydlyk en ecuwig geluk te bevorderen? Deeze gedacjite moet den Meester fteeds aan- vuuren, om alles te doen, wat in zyn vermogen is, om, het voordeel der Jeugd te bevorderen; -_ is 't met waar Meester? schoolmeester. Ja wel waar, Kerkvoogd! zulke gedaeftten zyn de beste dryfveêren tot onzen pligt'* en de bewustheid van een uitgebreid nut aan 't menschdom toegebragt te hebben, is de edclfte belooning voor  C 194 ) voor den auderzins lastigen fchooldienst, welke een Meester hier verwachten kan. timmerman. Wel, Meester! ik begin reeds te verlangen, om morgen wtêr aan uw fchool te werken; laat ons te bed gaan. kerkvoogd. Wacht nog een oogenbhk. — Uit wil ik u nog even herinneren. 'Er is geen eeriyk beroep, hoe gering ook, of men kan, door de overweeging van het nut, dat men in zynen kring veroorzaakt, zyne genoegens ongemeen vergrooten. » lk zou dit in de byZonderheden kunnen aantoonen; doch dit is niet noodig: elk kan dit gemaklyk beredeneeren. lk voeg 'er alleen dit nog by: dat de alleszins eerwaardige boerenfiand, hoe zeer door fommige ftedeb'ngen veracht, my fomtyds, uit hoofde van het nut, dat zy voortbrengt, ongemeen behaaglyk voorkoomt. 'er is immers geen onontbeerlyker ftand: byna alle leevensmiddelen moeten eerst van ons boeren koomen. Welke genoegens! voor de geheele Maatfchappy der menfchen nuttig te zyn! —— Hier by koomt, dat de Landman dag'-lyks de fcboone Natuur voor zyne oogen heeft, en overal de fpreekendfte blvken ziet van de almagt, wysheid, en goedheid des Scheppers; en dit zyn waare vermaaken, die de gevoelens van ons hart kunnen veredelen. * * * * Nu floeg de klok 10 uur; het gezelfchap keerde naar huis, uitneemend voldaan over het leerzaam onderhoud van den Kerkvoogd: WTy hoopen, dat het den leezers van dit Weekblad insgelyks tot genoegen en nut verftrekke. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1797Te Amfterdam, by van der Burgb en Zoon, Gravius, Saakes en de Vies, Appingadam Knypinga, Dordrecht Blusfe, Farmfum Westendorp, Haarlem Bobn en Lootjes, 's Hage J. Plaat, Leyden Du Mortier, Herding en Bonkoop, Nieuwwolda Heemko Jurriens, Rotterdam van Sar ten. Utrecht van Paddenburg, Veendam B. J Mulder, Westzaandam van Jaken, Winfchoot Vinkers, Winfum 2>. Svoaagman.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. ag. iets over den oorsprong der K e rmissen of jaarmarkten. Uaar thans by ons kermis gehouden wordt- verTrouwen Wy, dat het veelen onzer Leezeren n et onaangenaam zyn zal, wanneer wy hun ove™ e e o°ïJyke beteekems van die benaaming en den oorfpml Met woord Kermis is eene verkorting van het vol. ^ Kerkmis, het welk ons terftond tot de eerfte wysr. te weeren: jn de tyden voor de Hervorming wterd h.er te Lande (en mogelyk nog, waar de loonl fch Godsdienst heerscht) by gelegenheid van de inwydmg eener nieuws gebouwde Kerk een ftaatlvkê rms gezongen die met grooten luister en veele pleï tigheden verzeld ging. p s Zulk een feest nü vierde men niet voor éénmaal maar het zelve wierd ook naderhand alle faaren 0Ó &H rw • ?efche™neil,gen was , wederom herÏÏT nat ,Z,ch op d£rgelyke dagen een groote med f 7n ,\ b,Y verzam^Ide, zich 1 gr begT- Ss de? ChwLdTby ",iet a!t00S nMr d^ftSfte regels der Chnstelyke tucht toeging, is even min te -B b ver.  C 196 ; verwonderen. Dit gebruik nu, dat men ook wel, zonder de waarheid veel te kort te doen, misbruik konde heeten, heeft de thans zoo algemeen in zwang gaande gewoonte, van Kei mis te houden, doen ont'ftaan, welke men ook na de Hervorming aan de hand heeft gehouden. . ' Wy herinneren ons hierby, eens een andere afleiding van den oorfprong der Jaarmarkten geleezen te hebben, die zeer veel waarfchynlykheids voor zich heeft, en wat althans veele buitenlandfcbe plaatfen betreft, vrv zeeker is. Deeze koomr bier op uit. In de duistere eeuwen, voor dat het licht derWeetenfehappen en der Hervorming doorbrak, viel liet aan de Gcestlykheid niet moeilyk, om de ligtgeloovige menigte allerhande, ja zelfs onmogelyke dingen wys te maaken. Het wondergeloof heerschte toen zoo algemeen en zoo fterk, dat men1 nauwlyks een _ ftad je of plaatsje vond, waar niet de een of ander Heilige was, die, om van andere dingen niet te fpreeken, allerlei ziekten geneezen konde. Niemand ging het daar mede zoo wel', als de listige Priesters; want zo eens een kranke door natuurlyke oorzaken herfteld was, dan kon het niet minder, of de Heilige moest 'er ryklyk voor beloond worden; en zo de ziekte bleef voortduuren, dan moest 'er een gefchenk wezen, om hem tot de wonderdaadige geneezing of zyne krachtige voorbede over te haaien. Wie zou het nu deeze Geestlyke Heeren kwalyk hebben kunnen neemen, dat zy die weldaadige inlichtingen aan de band hielden en op alle kanten zochten uit te breiden? Hier van kweeten zy zich ook zoo wel, dat niet alleen zieke, maar ook gezonde perfoonen in groot aantal naar den Heigen ter bedevaart gingen, hunne gaven 111 diepen ootmoed aan deszelfs' voeten nedcrleggende. Door zulk een famenvloed van menlchen kon het met mislen, ot de inwooners van zulke plaatfen. waar zich een wonderdoend Heilige bevond , moeiten 'er ook wel by vaaren. De bedevaartgangers moesten by hen hun verblyf neemen, kochten allerhande leevensnoodwendigheden en maakten foms ruime verteeringen. Eindelyk kwam men op den gelukkigen inval, dat het wonder-  C 197 ) dnndig vermogen des Heiligen het meest werkzaam was op deszelfs geboortedag. Daar nu omtrent deezen tyd de meeste bedevaarders plagten Tarnen te koomen , zoo wierd allengskens zulk een dag tot een jaarmarkt vastgelteld en met veele vreugdebedryven Joorgebragt, dewyl men begreep, dat zulks voor de ingezetenen by uitftek voordeelig was. In Opperfaxen, een iandfcbap in Duitschland, ligt een Stadje Querfurtb genaamd, het welk zyn beroemd jaarmarkt, aan een zonderling en grappig voorval te danken heeft. De adelyke Heer deezer plaats, Bruw, toog in de ebde eeuw, toen de verlichting juist niet zeer groot was, eens op zynen Ezel uit, om de Pruisfchen. die toen nog Heidenen waren, tot het Christelyk geloof te bekeeren. Op een groot fttik weideland voor Querfurth gekoomen, bleef de Ezel ftilftaari, zonder dat eenige liefkoozingen van zynen Heer in (Iaat waren, hem een enkel ftapje voorvvaards te doen gaan. Had Btuno hem maar eens duchtig de fpooren'gegeeven, de Ezel zou wel vlugger geworden zyn. Maar neen! daar ftak buiten twyfel een geheim achter. Men groef op die plaats in de aarde, en o wonder! men vond eene gewyde hoftie of ouwel. Hier nu wierd zonder uitftel een altaar gedicht en eene kapel 'er over heen gebouwd. 'Meer was 'er niet noodig, om eene menigte Volks hier naartoe by een'te lokken, het gene aanleiding gaf, dat jaarlyks, op Woensdag na Paafchen-, al'aar een beroemd markt gehouden wordt. Nog heden ten dage wordt d'ie belachlyke hifborie door de Pottebakkers daar ter plaats in gedachtenis gehouden, die als dan den H. Bruno rydende op zynen IJzel, als fpeelgoed voor kinderen verkoopen. Nog verdient het onze opmerking, dat men in deeze Stad voor Kermis ook het wooïd Mat iemis gebruikt. Men zou ligt kunnen vermoeden, dat het eene verbastering was. Maar dit is verre van de waarheid. In tegendeel is het een echte, oorfpronglyke benaaming, maar zy past alleen op de Herfstkermis; de reden is deeze. Voor de invoering van den nieuwen Styl of dagtellmg in den Almanak, die van den ouden of luB b 2 li-  liaanfchen net elf dagen verfchilt, welke de laatfte minder heeft, begon onze Herfstkermis in plaats van op den i8denSeptember(Herfstmaand)zooalsnu gelchiedt, op den Sften dier maand. Dewyl nu op dien dag juist het geboortefeest van de Heilige Moedermaagd Maria inviel en deezer lieve vrouwe ter eer ook eene mis gezongen wierd, zoo is hier uit de naam Mariemis voor Kermis ontftaan. VERVOLG VAN BURGERHARTS R EI ZE. Zie No. 20. bladz. 160. Den volgenden dag gedroegen zich de kinderen van Burgerhart zoo uitmuntend wel, dat het waarlyk een lust voor de Ouders was. Zoodra het werk van den dag geëindigd was, fchaarden zy zich allen om den Vader heen, vol van verlangen, om te hooren, wat hy van Appingadam zoude vertellen. Hendrik, de nieuwsgierigfte van allen begon eerst: weet Vader nog wel van gister avond, wat hy ons toen beloofd heeft? Vader. Ja Hendrikl dat herinner ik my zeer wel; en dewyl ik met genoegen befpeurd heb, dat gy allen de voorwaarde van vlytig, zoet en zedig te wezen zyt naargekoomen, zoo wil ik nu ook aan myne belofte Voldoen. Appingadam, ook wel flegtweg den Dam genoemd, heeft dien naam gekreegen van eenen dam, welke aldaar in de Fivel tegens de Zeevloeden gelegd was, voor dat men te Delfzyl fluizen had. Maar het is onzeker, van waar het'voorfte lid van die benaaming, t. w, dppinga ontleend zy: fommigen denken, dat een oud adelyk geflacht, dus geheeten, doch thans geheel uitgeflorven , hier omftreeks gewoond hebbe. Anderen Jeiden het af van een watertje de Apt genoemd, zoo dat het zoo veel zou te kennen geeven, als den dam in den Apt. Doch wat hier van zyn moge, _ dit gaat vast, dat deeze plaats van eene hooge oudheid is, en reeds zeer vroeg fledelyke voorrechten gehad heeft. Want  C 199 ) Want al voor het jaar 1327. waren alhier Burgemeesters, dat is, «ene byzondere Stadsregeering. Ook is zy al fchielyk tot eene vesting gemaakt en met torens en muuren voorzien, het welk aanleiding gaf, dat zy in oorlogstyden en binnenlandfche onlusten dikwyls een droevig lot moest ondergaan. Zulks gebeurde inzonderheid in den jaare 1514. op den 4den van Oogstmaand, toen Georg of Joris, Hertog van Saxen, haar ftormenderhand innam en door zyne foldaaten liet plunderen , welke de inwooners op een onmenfchlyke wyze behandelden, zoo dat het getal der vermoorden over de 1100 beliep. In het jaar 1536 trof haar nog droeviger ramp. Zy wierd toen, na een hard beleg, door Jurjen Schenk, Stadhouder van Friesland, op bevel van de Koningin Maria, die Landvoogdes over alle Nederlanden was, gedwongen zich overtegeven. De Koningin wilde haar toen tot den grond fligten, maar op het dringend verzoek der inwooners kwam het zoo verre niet. Evenwel is zy toen ontmanteld, dat wil zeggen, van haare vestingwerken beroofd, die federt dien tyd nooit weder opgebouwd zyn. Thans is zy het grootst en volkrykst vlek van deeze Provincie, zeer beroemd door de jaarlykfche paardenmarkten, die aldaar des Zomers om de 6 weeken gehouden worden. Jakob. Heeft men 'er ook groote Gebouwen? Vader. Er is een ruime en ïchoone kerk, doch van grooten ouderdom, eertyds aan Sint Niklaas toegewyd met een dikken zwaaren toren. Digt hierby ftaat het Raadhuis, waarin de plaatslyke regeering (eertyds Rechters of Eedgenooten, ook'wel Burgemeester en der Stad Damme, doch nu Municipaliteit genoemd) haare vergaderingen houdt. Onder dit Raadhuis is de Waag. Berend. Vader! Laatst riepen de jongens op ftraat: Daar gaat een Damfter Bigge heen! Ik wist niet, wat dat beduiden zou? Vader. Het is goed Berend! dat gy u aan dat mïsdryf niet mede hebt fchuldig gemaakt- Dat woord is een fcheldnaam, dien ondeugende ftraatjongens aan de leerlingen der Latynfche Schooien pleegen te geeven. Zy toonen daarmede, geene de minde opvoeding of beichaaidheid te bezitten. Braave en verftandige ouB b 3 ders  ( 200 ) ders zullen dit nooit in hunne kindeten gedoogen. — Maar gy brengt my daarby nog'één gebouw te binnen, dat ik haast vergeeten had, naamlyk dat van de Latynfche Schooien, 't welk ter zyde van de kerk ftaat. Men heeft 'er drie, waarvan de dienst door eenen Rector of Beftierer, die gemeenlyk de Oudfte Predikant is, vervolgens door eenen Conreélor of Medebeftierer, en door eenen Prseceptor of Leermeester waargenomen wordt. Voorheen plag deeze School zeer te bloeien, maar nu is zy in een deerlyk verval. Willem. Hoe veele menfchen zouden 'er wel in den Dam woonen V Vader. Volgens de laatfte telling beliep hun getal 1593 zielen. Hendrik. Weet Vader 'er nog niet wat moois van te zeggen? Vader. In de Roomfche tyden waren alhier 2 Kloosters, maar deeze zyn zoodanig verfieeten , dat 'er thans geen fpoor meer van overig is. Niet verre van den Dam aan de westzyde plag weleer een fterk adelyk flöt, Dekhuizen genaamd, te Haan, waarop de dappere en beruchte Oostfriefche Hoofdling, Focko üken, van wien ik u op een anderen tyd wel iets vertellen zal, gewoond heeft en den 29 van Oogstmaand 1435 geftorven is. Dit flot behoorde aan het gefiacht van de Ripperda's, waaraan Focko getrouwd was, in eigendom toe, en had zulke dikke muuren, dat het wel eene duchtige belegering kon doorftaan. In het jaar 1738 is het geheel afgebroken. Jakob. Bleef Vader dien gantfchen dag in Appingadam? Vader. Na den middag deed ik in gezelfchap van een goed Vriend eene wandeling door eenige omliggende Dorpen. Willem. Ik wenschte wel, dat ik mêe geweest was. Men. lk ook! Ik ook! Hendtik. Vader believe 'er ons nu maar wat van te vertellen? Vader. Eerst gingen wy naar Tjamsweer, een dorp niet verre van de trekvaart naar deeze zyde toe gelegen. De kerk eens beziende , vonden wy een oude zerk,  ( 20I ) zerk, met een Latynsch opfchrift. Geen van ons betden konde het leezen, maar myn Vriend had eens van een' Domine gehoord, dat het zeggen wilde: Deeze kerk is in het jaar otizes Heeren 1138 ten tyde van Unico Ripperda gebouwd. Wie weet nu het gauwst uit terekenen, hoe oud zy thans wel is9 Jacob. Laat eens zien. — Net 659 jaaren, Vader! 'Vader Juist gecytïerd, myn jongen! — Verder gaande kwamen wy door Jukwert of Tjukwert eh Krewert, twee zeer kleine plaatsjes, te Holwierde, dat van meer aanzien is. Nu keerden wy door Uiizvierde, Marfum en Sohvert, naar Appingadam terug, en wyl het nog vroeg genoeg was, gingen wy ook nog naar Opwierde — Van Sohvert verhaalde myn vriend my onder weg een aartig fprookje. "** Allen. Ei lieve Vader! wat was dat toch? Vader. In het Jaar 1525, toen de Roomfche Godsdienst hier te lande nog overal de beerfchende was, gebeurde het, dat een gewyde ouwel of hoftie, waar voor de^ Roomschgezinden grooten eerbied betoonen, uit de Kerk vermist wierd. By geluk en tot groote blydfcbap vond men hem weer op een Huk Weideland, niet verre van daar. Hier door ach'te men den grond zelven mede geheiligd te zyn en dit was reden genoeg, om daar ter plaats eene Kapel of Bedebuis te (lichten, waar toe ook de Paus eenen vergtinbrief verleende. Naar dit byzorider voorval kreeg zv den naam van HeiligeSacraments kapel. Toen nii kort daarop in 'tjaar 1536. Appingadam belegerd wierd, gelyk ik u frraks verteld heb, wierd de kerk in brand sefchooten, maar de kapel bleef gelukkig ftaa». Na de Her vorming is zyin het bezit der Gereformeerden geraakt, die 'er zoo lang hunnen Godsdienst in verricht hebben, totdat zy door ouderdom onbruikbaar wierd, en men in haare plaats een zeer net en fraai kerkje bouwde, dat 1733. voltooid en ingewyd is. Hendrik. Dat is regt aartig. — Ging Vader toen aanftonds naar de Herberg te rug? Vader. Neen! myn Vriend nodigde my in zvn huis, om wat met hem te praaten. Wv fpraken nog her een ' en ander over het gene wy bezigtigd hadden. Hier i • mede  njede bezig zynde, viel de aandacht van myuen Vriend op den uitgang van veele Dorpnaamen, als weer, wert en wierde. De beteekenis hier van niet vveetende, vroeg hy my, of ik hem daar omtrent eenige opheldering konde geeven? waar op ik hem kort en goed zeide, wat ik 'er van geleezen had. Allen, Dat wilden wy ook gaarne wel eens hooren Vader! Vader. Luistert dan wel toe! — Onze Voorouders hadden het in die tyden, toen 'er nog geene dyken aangelegd waren, dikwyls zeer erg. J3y ftormen en hooge Zeevloeden liepen zy telkens gevaar van hunne, have en vee te verliezen, en hunne wooningen te zien wegfpoelen. Hierom namen zy de wyk naar de hoogfte plaatfen, waar zy hun verblyf koozen, om tegens de aanvallen van het water eenigszins beveiligd te zyn. Dat zulke wooningen 'er lang zoo fchoon niet uitzagen, als de tegenswoordige Boerenplaatzen kunt gy ligt denken. Dergelyke hoogtens nu, het zy natuurlyke of door menfchen handen gemaakte, heette men Wieren of Wetren, ook wel Terpen, gelyk zy thans nog in Friefland genoemd worden, waar van met een kleine verandering de naam dorp ontftaan is. Daar nu zeer veele dorpen, vooral aan den zeekant op zulke hoogtens of Wieren zyn aangelegd, zoo is hier in de reden van die benaaming of uitgang te zoeken. Jacob. Hoe lang is Vader nog in Appingadam gebleeven? Vader. Des anderen daags vertrok ik naar Delfzyl, Willem. Daar heb ik zoo vaak van hooren fpreeken, dat ik nieuwsgierig ben, om 'er wat meer b>zonders van te weeten. Vader. Koom aan; dan wil ik u ook verflag doen van myn wedervaaren op den Tweeden Dag. {^t Vervolg lier van in een volgende.} Te Groningen, by W. Z U I D E M A. 1797. Thans Boekverkooper aan de Breede Markt op den hoek van het Kleine Koude Gat, in plaats van tusfchen de Gelkinge en Ooster Straaten.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 22.6. VERVOLG VAN BURGERHARTS R EI ZE. Zie No. 25. bladz. '202. WTweede dag. egens den geringen afftand van flechts 1 uur wandelde ik des morgens, daar het goed weêr was, naar deeze plaats (Delfzyl.) Zy is gelegen aan den mond van de rivier de Eems, die uit het Munsterfche af koomt, door Oostfriesland loopt, en haar water alhier in de Noordzee uitftorr. — Haar naam beteekent zoo veel als de Sluis, hier te lande gemeenlyk Zyl genoemd, van de Delf of Fivel, die zich insgelyks hier ter plaats in Zee ontlast. Zy heeft, naar het oordeel van veele deskundige mannen, de beste haven en reedc van alle de Nederlanden, en is daarom voor ons handeldryvend Vaderland van de grootfte aangelegenheid. Langen tyd is deeze plaats zonder veilingen geweest. In de Saxifche oorlogen heeft men 'er eerst een blokhuis of foort van kafleel aangelegd. De Hertog van Alba, van wiens barbaarfche wreedheid ik wel eens gefproken heb, kreeg het in den jaare 1568 in het hoofd, om van Delfzyl eene Stad te maaken, om den koophandel van Emdcn te benadeelen. Niet gewoon zynde lang te draaien, deed hy terftond de walCc ie»  ( 204 ) Jen en graften affteeken, binnen welke by het naby gelegen dorp Farmfum in zyn geheel wilde trekken. Deeze Stad zoude, naar den Heldenfeiten Oorlogsgod Mars, den naam van Marsbutg of Merfeburg draagen. Maar onze Stadgenootcn, hier van meer nadeels voor zich dan voor de Emders vrcezende, deeden al hun best, om hem van dit ontwerp af te krygen, tot dat het hun eindelyk, door-nederig fmecken en goede voorfpraak, gelukte, den anders zoo onverzetlyken Alba te vermurwen. — Eens toen de Stad en de Ommelanden zeer verdeeld waren, ik meen in 'tjaar 1577, zyn de vefh'ngen neergeworpen, doch kort daarna wederom opgebouwd. Van dien tyd af is zy meer en meer verfterkt en uitgebreid, zoo datmen haar thans voor eene der befte Veilingen van ons Vaderland houdt, zynde met 7 bolwerken en verfebeidene groote batteryen voorzien. Zy heeft 3 poorten, de Farmfumer, de Land en de Waterpoort, welke laatfle by hooggaande Zeevloeden geheel toegeftopt wordt. Hendrik. My dunkt, bet moet daar aan den Zeekant wel plaizierig wezen? Vader. . o Ja! by goed en helder weêr heeft men daar een uitmuntend Zeegezigt, dat geduurig afwisfelt Üoor de iti en uitvaarende of ook voorbyzeilende Schepen. Begeert men ce.n Landgezigt, dan behoeft men maar op den wal, bylangs de bolwerken te gaan wandelen, waar het even zoo vermaakiyk is, ais by ons. Met dat al is het hier voor menfchen, die aan de Zeelucht niet gewoon zyn, niet zeer gezond, wegens de vaak plotslyke afwisfeling van koude en warmte en de onverwachts uit Zee opkoomende dampen. Jakob. Is de haven ruim genoeg, om groote Schepen te bergen ? Vader. In de voorige eeuw was zy zoo diep en breed, dat onze beroemde Vadetiandfche Zeeheld, de Admiraal de Ruiter, aldaar met eene aanzienlyke WestIndifche vloot en 30 Koopvaardy Schepen, die hy op de Engelfchen veroverd had, kon. binnenloopen. Dit gefchiedde, naar het my voorftaat, den 6 van Oogstmaand 1665, by welke gelegenheid hy ook door deeze  ( =05 ; ze Stad, waar men hem overeenkomftig zynen ran» en verdiensien veele eerbewyzen betoonde, naar Holland trok. Niet lang daarna, in den jaare 1672, hebben 14 Oost-Indifche fchepen, die vreesden den Vyand in handen te zullen vallen, het voorbeeld van de Ruiter gevolgd. Denkt eens, van welk een aanbelang deeze, door de Natuur zoo wel gevormde, haven voor ons Gemeenebest moet zyn! Jacob. Maar hoe ftaat 'er nu mede? Vader. Schoon de haven thans ecnigszins verband, dat is , ondieper (Tchol'.er) geworden zy, houdt men ze echter nog, naast die van Viisfingen, welke voor cle helft aan de Franfchen is afgeftaan, voor de beste uit geheel ons Vaderland. Inzonderheid is zy zeer gefclnkt voor den handel op de Oostzee, liet geheele Noorden, en de naderbyliggende Kooplieden Hamburg, Bremen, enz. Voor weinige jaaren, zo ik het wel onthouden heb, in 1784 heeft de in dien tyd Schout by-nacht zynde Zee-Officier van Kimbergen de zelve onderzocht, of' het wel der moeite en onkosten waardig zoude zyn, om zc uit te diepen, eb, gelyk my meermaalén verhaald is, 'er een zeer gunftig oordeel over gegeeven. Doch na dien tyd heb ik 'er"niets van gehoord, dan dat onlangs door den Burger JJacot, in de Nationaate Vergadering, des aangaande wederom voorftagen gedaan zyn. Het is te hoopen, dat die poogingéii mogen gelukken en dat geen Provinciaal eigenbelang deeze, zoo algemeen nuttige, ondernceming moge verhinderen. Willem. Vader vertelde ons zoo even van een dorp, dat de Hertog van Alba binnen de muuren van zyn nieuwe Stad wilde betrekken, hoe heette het ook no"? Jacob. Farmfum meenje? Willem. Ja! Farmfum. Daar is vader zekcrlyk ook geweest? Wat geeft het daar byzonders? Vader. Toen ik te Delfzyl myne bezigheden geëindigd had , ging ik door verfchcidene dorpen naar Reide, dat eei^ uithoek lands is, waar van ik u ftraks meer zal zeggen. Jacob. Vader gelieve maar die orde te houden zoo als hy zelf gereisd heeft. Wy zyn te vreden, C c 2 als  ( ac>6 ) als vvv ma*r wat nieuws of byzonders mogen hooren. Vader. Daar ik zie, dat gy allen zoo aandachtig toeluistert, en daarby zoo befcheiden zyt, wil ik ook gaarne voortvaaren met u te vertellen, wat ik van de Plaatzen weet, die ik doorgetrokken ben. Van de overigen, waar ik thans niet geweest ben, zal ik u op het eind van myn reisverhaal wel iets zeggen, dewyl ik dezelve by andere gelegenheden bezocht heb. De eerfte plaats dan, waar ik aankwam,, was farmfum, onmiddelyk, dat is * zeer digt by Delfzyl gelegen. In ouden tyd plagt men Fermesbem te zeggen. De uitgang urn of bet», foms ook em en hum, waarmede veele naamen van dorpen, vlekken en fteden eindigen, is wel waardig, dat gy er acht op Haat. Zv is min of meer verbafterd van het oude woord beim, dat een buis, of ook de pl&ats, waar een huis opltaat, beteekent. Dit in het oog houdende, kan men ligtelyk d»-onrfprong van yeeie dergèlvke benaamingen naargaan, dewyl het eerde gedeelte dier woorden meeftentyds den naam van den dichter of bewooner van zulk een huis te kennen geeft. Hier te Farmfum heeft de kerktoren deeze zonderlinge eiganfchap, dat. van welke zyde men hem ook op eenigen atftand befchouwe, hy altoos fcheef ftaat of ter zyde cbynt over te hellen. Dit nu is ongetwyfeld eene misleiding van het gezigt, die veroorzaakt wordt door de byzondere inrichting van het gebouw. My koomt het waarfchynlyk voor, dat het een groot kunstftuk van den bouwmeester is, die het met opzet aldus heeft vervaardigd, fchoon anderen het voor een gebrek f™™- Hendrik. Maar Vader 1 als men 'er digt by koom., hoe is het dan? . , Vader. Dan befpeurt men 'er mets met al van en de toren fchynt even regt oP te flaan, als eene kaars. Het dorp zelf is zeer oud, en oftchoon bet nu eens door buitenlandfche vyanden dan eens. ren mt wel het meest) door nabuuren en inlanders vaak deerlyk geteisterd is, heeft het echter, tot nog toe ot der de aanzicnlykftc van dit kwartier eene plaats behouaen. Al zeer vroeg, na dat het Christendom, dat is de leer der Roomfche kerk, hier te lande was ingevoerd, wierd te Farmfum eene Procstdy mgeftcld. Ja'  C 207 ) Jakob. Eer dat Vader voortgaat, gelieve hy ons te verklaaren, wat dit woord zeggen wil. Ik geloof niet, dat het een van ons allen verftaat. Vader, Een Proost of Deken was een Geestlyk perfoon, meestal van Adel, door eenen BilTchop aan gefield , om over een zeker getal van dorpen het kefklyk oppergezag te voeren, zoodat zy de overtreeding der kerklyke wetten willekeurig, voornaamlyk door geldboeten , konden ftraffen. Zulke Geestlyke Rechtftoelen of Proostdyen waren 'er vyf in de Ommelanden, als hier te Farmfum & te Lopperfum in Fivelgoo, te Uskvvert en Leens in Hunfingoo, en te Oudehove in het Westerkwartier, welke al te maal door den Bisfchop van Munftcr begeeven wierden. Dit amt is niet terftond met de Hervorming opgebeeven , maar nog in den jaare 1602 is 'er een Gereformeerde Proost over alle vyf aangefteld, zynde de beroemde Heer Doede van Amsvoeer uit Appingadam, die ook reeds zyne Inft ruftte ontvangen heeft, fchoon de zaak verder geenen voortgang had. De Farmfumer Proostdy of Dekenfchap, waarover al vcrfcheidene maaien twist ontftaan was, is in het jaar 1415 crtlyk gemaakt aan het beroemd gedacht van de Ripperda's, welke alhier een fterk kasteel hadden , ■ dat nu en dan eens belegerd , ingenomen en verwoest wierd. Thans behoort de buitenplaats met een fraay en aangenaam bosch aan het gedacht Rcngers. JVülem. Hoe ging Vader toen vervolgens? Vader. In plaats van over den Zeedyk te wandelen, verkoos ik de dorpjes Weiwert en Heveskes te bezigtigen, tot dat ik, by Oterdum, weer aan den dyk kwam, hebbende Meetbuizen, dat, landwaards in, tuflchen verfcheidene meeren ligt, aan de rechterhand gelaaten. Jacob. Oterdum'? is dat niet de plaats, waarvan onze Franfchen zoo vaak gepraat hebben? Vader. Ja! zy is ook van groot beïang, omdat hier de uitwatering is van een zylvest, en het vaarwater hierby zulk eene diepte heeft, dat vry zwaare fchepen digt genoeg onder wal kunnen koomen, om ze te befchieten, gelyk in het jaar 1795. ook nog gebeurd is, toen 'er by het intrekken der Franfchen al fpoedig eeC c 3 ne  ( 208 ) ne battery wierd aangelegd. Ongetwyfeld heeft dit dorp zich weleer veel verder uitgeftrekt, dewyl de kerk, die elders overal in het midden van de dorpen geplaatst is, nu vlak aan den dyk ftaat, zoodat de Predikant van zynen leerftoel een ruim zeegezigt heeft; een groot gedeelte moet 'er dus in zee verzwolgen zyn. In het jaar 1450 is alhier door onze Stadgenooten een blokhuis of foort van vesting opgericht, en 50 jaaren naderhand een geheel nieuw kafteel op last van den Oostfriefchen Graaf Edzard, die in dit gewest een groote rol gefpeeld heeft. In den Oorlog tegens de Spanjaarden is die fchans dikwerf aangetast en veroverd, doch in het jaar 1584 zoo dapper verdeedigd, dat de vyand genoodzaakt was, om aftetrekken. Willem. Welke dorpen moest Vader nu nog door, eer hy te Reide was? Vader. Daar Oterdum het laatfte dorp in Fivelgoo is, aan deezen kant, kwam ik nu in het Klei-Oklamt, anders ook het kleine genoemd ter onderfcheiding van het Groot of Woud-Oldamt. De eerfte plaats, die ik aantrof, was Termunten, waar onder mede de buurt Borgsweer behoort. Oudtyds wierd het dorp Menterne gchccten. Het adelyk gedacht der Houwerda's heeft "alhier een huis of liever een dot of burgt gehad, het welk door eene bende Stedelingen, vereenigd met de Ommelanders, in het jaar 140a ingenomen en ten gronde toe gelligt is. Ook was hier, in de Roomfche tyden, een klooster, welks Monniken de orde van den II. Bernardus volgden. Digt hieraan is de Termunterzyl, waardoor het overtollig water uit het Oldamt in zee loopt. Verder oostwaards ligt de uithoek Reide, waar thans maar 3 huizen (taan; waarlyk een gering ovcrfchot van het voorheen zoo bloeiend en aanzienlyk dorp Wefterreide, het welk by den inbraak des Dullards door de zeebaaren verzwolgen is. Gelukkig echter voor ons Gewest, dat deeze hoek nog (taande is gcbleeven. Jakob. Hoe dat zoo, Vader? Vader. Dewyl hy zoo verre in de Eems uitdeekt, dat het geweld der Noordzee, ten tyde van den vloed, cc [tuit en de kracht van het water, langs de Oost- friefche  ( 209 ) friefche kust, naar het midden des Duilards gedreeven wordt; en by de ebbe, de terug vloeiing van het water eenigen tyd ophoudt, zoo dat het zyne flik kan laaten vallen, hier door wordt de grond allengskéns opgehoogd en het nieuwe, zoo vruchtbaare land «reboren, het welk als 'er een genoegzaame {treek is aaugeflykt, met eenen Dyk omtrokken'en dan Polder n daadlyk .ten ™ Jj^feSgj, bekwaaZonder grooten tejerrfttnd er, moi«. a jne ledemaaten, door de Ge« eo ^ ken, moesten den Dak nn^ ffi o^m^nen°"oeSten Schoenrnaakers^ggen giggen) ^«^^^SerS ïS beftaan, en by de onlangs ge j van {e een zeer groot beminnaar van kezm n.Om goede fchoon hy veete bgj , aaar beneve_ leezen te brengen, ten e,nde hun ve,ltanü m licht e? ^« J^^S.Tnte^ens v^ndthy meer hy veel moeite en kosten aan , cn i b werken. Van om het den menkhen «n^pryzen ^ „ zeide hy, 5 Perl0°j„:r » Arme lieden tracht hy " \T^tVkVen v " hefzdve over te haaien. , insgelyks tot het.Ieezen va u e£. De kosting wil hy zel^J"asen' lAl wordel •„ 0ok  ( ftx. ) » U menfcben ^^««J aangefpoord en- bewoogen beeft gaat ech ^ ?00 gemak yk met o. H.ie^anw ^ ^ ^ b&< ioelfte ^ "ven Ik fwam by zyn huis, klopte aan „ voogd t'huis? vroeg k. ,, in , ujit^aan naar ^f£tS; als ik leezen wil, 'kheb veSdeï beate boeken van mynen wyfs oo™ geërfd, In w ynebben wel twee Bibels in huis, daar heb ik geK?RKvooGD. Wat zyn dat voor boeken, die gy ge- ërflNsbt Ik weet de naamen van de fchryvers juist 7oo net niet van buiten; daar ftaanze, kyk ze maar. kfrkvoogd Ta, daar zie ik een predikatieboek van Roel- Piiers, voor omtrent tweehondert jaaren uitge«efen; Bunjam heiligen oorlog en donderflag der SnVen- Smtegeldlva den Catechismus; Hellen|S over 'tHoofelied; Duifke en Mllemyntje, en hoe wat ander klein goed. hans Deugen die boeken dan nu met meer? kerkvoogd. Dat zeg ik niet; maar ik vraag: of dafde gefcluktfte en nuttigfte boeken voor U zyn? Heb»v 'er veele nuttige zaaken uit geleerd? n Jl Ia, wat zal ik zeggen? ik ben zoo wys niet als gy. Maar is het weekblad dan zoo gefchikt voor ^kfrkvoogd. Dat verzeker ik U! het is met opzet zoTlSSn , dat menfchen, die niet veel kunde  C 216 ) bezitten , het gemaklyk verftaan kunnen. Gv KBM oiii0i.n uit leeren, die zeer nuttig zvn S^k^m^^ dl"g ln Plaat» van myne kerkvoogd Lees het dan nevens uwe boeken ' ^ behoudt uwe boeken daarom ook immers andertng van fpys doet eeten, is het nXwoId^s fSleiï ï^ag^^ " bek0(-t'eene ftANs. Och ! ik heb zoo weinig tyd om te leezen en myne huishouding is 'er ook W&riS£fa?ï omklKw£ïefe? TT maat ^ e" ^ ^'heeft Die jier blaadjes kan men onder het the&inken& vvel Biiel^;?^5 'tniCt bCter' dat mc" 'er ^ den kerkvoogd. Ik wil u het bibelleezen niet ontraden; dit prys ik'ten fterkften aan. [fc zelf Tees Slen morgen een gedeelte uit de H. Schrift; doe ook . f 'f h6t *a" 10 maar lees vooral net oor! deel om het te verftaan, en met oogmerk om hét S betrachten Doch gelyk ik gczeid^beb, men kan daarom wel een weinig tyds' vinden om iets anders 2 leezen, dat nuttig is. mum ic hans. Myne boeken heb ik reeds, en dit moest my dan nog weêr geld kosten, en met het geld ben k vaak voorzien als een kikvorsen met veeren. • kerkvoogd. Haiis,Hans! nu begint gy 'er den ftfc mee te fcheeren. Als 5 perfoorièn het famen leezen dan kost het den man 6 ftuvers in 'tjaar: welk eene' kleinigheid voor een man als gy, die nog eene koe melkt een zwynt,e mest, enz. Zeg, hoe veel heeft uw lichaam wel in 'tjaar noodig? hans. Wel, dat-heb ik nooit onthouden: zeker meer  C ai? ) meer dan 100 guldens al« ifr u*> » , KERKVOOGD. UW ^jl " ^ "k1**- *w noodig heeft is riï, z. Jaars ICo veel voor Lnve ï& * %TMfm(lerd »«™ W JS» Sp^ltft tne"^ „gen?"... ,V f-f ?°0ie gesPen éekrefe. „zoo vaak , £ ZtnHa moet „nog naanw een jalr Sad ï„ "J Zy ,heeft de 0l!de« *£f* of drie vJoTr gSn^ï- " a,Weêr^ tó^TE^^ O»* verhh, field; maar zV heeft ook ^T* Van eenig noodig is, dit (U I ve de K TO*' «at het n„t ^il'en 'er ooi- n,w i [ te breidcn. Wv meê beraalerwb °Ver ?raaten' gy S geefs mef lJL 'mtTln'^ f ^ j^ekbI2S zeg, wilt gy? dc tvd ioP ^ ha zinddvk bewaarta Hans ÖetetWiu °m hl,is te Sa™. en onverfchilii. ;e'' de'ykt^, doch zeer flaauw „ Verlichten ea BeSnav.r, tegefand ontmoeten *, Hans praat van zyjfe™ Jet menschdömi „ tels niet eens van A ' e" ,y kcnt cr de ti- * raapte dingen.. De nnn XLT1^" zo hy ai eens leest ht §een,Ice*en gewoon, cn, * Wik/om da "hy zyne boe7ene?rhCmGOP '< °W » ^ leezen, het gen men ni J n Verf-aa" kan: c» „ en kan ook gee" hè Z i 7ve,'fiaat> 15 verdrietig, » men bet niet vel J121W?WE' aS »> wy 'er met geene mnU -V ! ' dan kun»ea „ Hans 'er over tSiSr nt^P^ W,e Wecr» of * dan zou ik ^m^Séó^h^^'^ 3 w«cue genoeg beloond vinden. " 'v~' ' " . . Zie  C «8 ) Ziet daar eenige Karaktertrekken van den braaven Kerkvoogd 1 meer zoude ik 'er kunnen byyoegenj maar ik denk dat het ftuk reeds laag genoeg is voor uw Weekblad. Aan den Schryver van het Stukje, getiteld: Wei-Eenvoudig, Eedog niet Ondienftig voor de Gemeene man ter vermyding van Zulke Klippen. Waarde Medeburger! Uwe goedwilligheid en hartlyke zucht, om het welzvn van uwe natuurgenooten te bevorderen , itrekt u tot eer en verdient de hoogachting van alle braaven. Dan, hoezeer wy aan uwe welmeenende bedoelingen onze goedkeuring niet kunnen weigeren, verwachten wv echter, op grond van het vertrouwen in onsi gefield, van U, dat gy het ons ten goede zult houden, wanneer wy de vryheid neemen, om uw opftel met in het licht te brengen. Wy bekennen, dat wy over de wvze van uitvoering in uw ftukje te weinig voldaan zvn, dan dat wy het van ons verkrygen kunnen het zelve onder de oogen van een achtingwaardig Publiek , welks verlichting wy trachten te bewerken, te doen verfchynen. Voor het overige daar het uw loflyke toeleg is, om de rampzalige gevolgen der dronkenichap ten aanzien van het huislyk geluk en de opvoeding der kinderen voor te koomen en te verminderen zoo wyzen wy u, gelyk mede elk eenen onzer Leezeren naar No. 15. van ons Weekblad , waarin ëas dat onderwerp onder den titel: De dronkenfibap waakt arm, behandeld is. zie Bladz. 115 en volgg. Weet gv ons echter van het een of ander byzonder geval of voorbeeld nader bericht te geeven, zoo wees verzekerd , dat het zelve ons welkoom zyn zal. Wy blyven fteeds U hoogachtende Medeburgers, De Uitgeevers. Te Groningen, by W. Z UI D E M A. 1797-  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. a3. EEN GESPREK OVER HET VOOR EN NADEEL VAN DEN JENEVER. Medeburgers! Ik woon op een klein dorpje in onze Provintie en ben een gemeen ambachtsman, die fober het brood heeft, ten minden niet meer, maar ik bedeed doch weeklyks 5 duiten voor Uw Weekblad, en het gevalt my zoo wel, dat ik gewoonlyk verlange naar den dag, dat ik eenen Nummer kryg; het kakanders niet veel met ons gemeene Lui lyden; maar ik zeg, dit moet er doch af; 'er gaat zoo menig ftuver af voor het Lichaam, waarom dan ook niet wat bedeed tot vermeerdering van onze kundigheden, en 't verftand: in plaats van in de Herbergen te gaan om te drinken* dan denk ik: „ ei laat ik bet maar befpaaren, daar „ kan ik een boek voor koopen." Zoo doende heb ik my ook al eenige boeken aangefchaft, ik koop dan geene, die veel geld kosten, en my te geleerd zynmaar die voor myne vatbaarheid gefchikt zyn, en tot gebruik van den gemeenen man zyn opgefteld, ik heb de fchets van een Braaf man in 't gemeen bur^erlvk leeven, uitgegeeven door de Maatfchappy tot nut van tAlgemeen: daar in vind ik een groot genoegen, daar Ee 'in  ( 220 ) in zyn zoo yeel braave daaden vermeld van onze voorvaders , dat het hart 'er zich van moet roeren. «- Als ik het lees, dan denk ik, ik zal mynen evenmensch b handelen, als ik wensch van mynen naasten behandeld te worden, kortom! in dit Boekje is 't rondom in, hoe men ars een braaf man leeven moet, ik zal van de Maatfchappy haar andere Boekjes niet fpreeken, maar als cy eens by my in mynen Winkel waart, dan zoudt gy reis hooren, hoe menig Liedje ik 'er daags van opdreun. — Maar wat ik U zeggen wil, gy moet dan weeten, dat als ik wat lees, of hoor, dat ik nooit geweeten , of zoo wel niet begreepen heb, dat teeken ik op: zoo doende verfchaf ik my alle week kundigheden, die ik van te vooren nooit, of Jlechts ten deele, wist. Maar, om tot de zaak te koomen , zoo moet gy weeten, dat wy, op ons dorp, heel gemeenzaam met elkander verkeeren; groote gezelfchappen, welke veel kosten, maaken wy niet: als wy hy elkander koomen, dan is het een kopje koffie; en by een enkel geval ook wel een foopje Jenever, en daar is 't met afgedaan: over bet laaste naamlyk den Jenever viel gister avond ons gefprek: mvn Buurman Klaas en ik'waren by den koopman Btaafbart' aan huis, na dat wy koffie gedronken hadden, en het aantoe tyd was om naar huis te gaan, vraagde hy ons, of hy ons dienen kon met een Hollandfche borrel. Beiden, als het U belieft Koopman, dat kan geen mensch weigeren, daar kan men wel op flaapen. Braafbart. Deeze drank koomt nu magtig veel in zwang. Klaas Ja Koopman! een goed foopje Hollandfche Jenever fmai.kt ook zoo mis niet. Braaf bart. Gy moet zorgen Klaas, dat gy 'er geenen fmaak in krygt, want als" den menfchen het eerst begint wel te fmaaken dan is her mis, dan zyn zy 'er in 't gemeen al eer aan verflaafd, eer zy het zelfs weeten. /* Dan is het ongelukkig Koopman. Braaf-  C 221 ) Braafbart. Ja wel ongelukkig, hoe vnenig Huishouding, heeft dat niet tot haaren. ondergang ondervonden, ik heb nog een boek in huis, daar in over de voor en nadeelen van den Jenever gehandeld wordt, koom dir wil ik U eens voorleezen, beiden als 't U belieft, Koopman! Braafbart Leest. ,, ,, Er worden meer menfchen d'wr den Jenever om „ „ hals gebragt dan door het buskruid; en deeze drank ,, bedeijt een volk, dat 'er aan overgegeeven is ja „ „ maakt het ellendig en zwak: by, d\e derbalven ,, ,, deezen vyand kan verdryven, zal meer Doordeel ,, aan zy/i Vaderland doen, dan, wanneer hy de ,, zwaar/ie oproeren ftllde.'",'' ,, Deeze aanmerkely„ ke woorden van een bekwaamen Zweerifchen Na„ tuur en Geneeskundigen lazen Wy voor eenige jaa„ ren reeds met aandoening: zoo wel, om dat wy „ by ondervinding weeten, hoe verfiaafd en verzot ,, veelen onzer Landgenooten, aan en op. den Jenever ,, zyn, voornaamlyk de gemeene of ambachtslieden; ,, als mede om de moeite, die 'er aan vast is, om „ hen van dat dwaalfpoor te rug te brengen. Wy ,, hebben echter gepoogd, om het gewigt der zaake, en het belang, dat ons Vaderland in zyne ïngfizi„ tenen behoort te (lellen; hier eenige toelichting aan „ den Jenever te geeven: en het zou den Leezeren „ van net Weekblad voordeelig zyn, indien fommigen „ van dien drank zoodanig afgefchrikt wierden, dat „ zy er niet dan een matig offober gebruik, in plaats „ van een verregaand misbruik, van maakten. „ De Jenever, die meest door gisting of ffiookin| uit allerlei vruchten, maar voornaamlyk uit Rogge „ en Tarwe, en voortyds uit Jencverbesfen, gemaakt wordt, van welke laasten die drank zynen naam „ heeft ontleend, was in den Jaare 1310. in Europa „ nog niet bekend; zynde, zoo men meent, uhge59 vonden door de Arabieren. welke den zelven, als ,, een geneesmiddel, in TinBuuren aan de Egiptenaars mededeelden, men kan, of wil niet ontkennen, dat „ deeze drank, in veele gevallen een geneesmiddel „ is, doch het is. om de gevolgen byna zulk een geE e 2 „ vaar-  C 2SS2 ) j, Vaarlyk middel, om het iemand aan te raaden, als „ het rotte kruid, fchoon men 'er zoo fchielyk niet „ van fterft: maar is een kwynend en uitteerend 9, Dronkaart minder beklaagens waardig, dan hy, die S9 op het oogenblik den geest geeft? — Wy zullen ,, de goede eigenfchappen van den Jenever, tot de s, volgende bepaalen, ï. „ De Jenever is verfferkend, nadien zy als een 9, overgehaalde geest op de Zenuwen werkt; zy geeft „ den zwakken kracht, doet de fiauwen bykomen, s, en kan, met goed gevolg, even als de azyn, op den „ pols gevrecven, of onder den neus gehouden wor-> j, den. Zy neemt de vermoeidheid weg en droogt 1 et „ zweet op, weshalven fommige vermoeide lieden wel eens jenever in hunne fchocnen gieten, en daar baat s, by vinden. Zy die op reis zyn en fterk zweeten zullea „ door deezen drank verftefkt worden, en dezelve zal hen dan veel minder bevangen, dan op andere tyden. II. „ De Jenever hafdryvend, want zy maakt, 5, dat de onwillige beweegingen in het lichaam rasfer 5, gefchieden. Zy, die door koude niet kunnen was, teren, zullen door een flokjen |enever, meeftal ge* 9, holpen zyn. Deeze drank, onder koffie gemengd, is 5, een heerlyk middel voor de genen, die den ftuen en 't graveel hebben. III. „ De Jenever is een kwaad verdryvend middel, 5, want de warmte vermeerderende, vermeerdert Hy >5 tevens de uitwaasfeming. De damp, dien hy uit s, den mond doet gaan, en eenen dampkring om den „ zelven vormt, belet de fchadelyke , in de lucht zweelt Vende, deelen, die, uit verrotting voort koomende, 9, den menfch ligtelyk zouden aandoen. De Jenever s, doodt terftond de myten en andere diertjes, welke „ de befmetting voordzetten. Zoo dat hy van een „ nuttig gebruig is, voor zulke lieden, die in zieken3, huizen verkeeren, 'en voor al in zoodanigen , in „ welken Rotkoonfen , Roodeloop of andere befmet„ telyke Ziekten heerfchen: een weinig Jenever in het 8, Vottend Water gegnoten, dat de OostindiesvaarderS dikmaal? moeten drinken, doet de Watervlooien en s, andere "Mekten daadlyk fterven, en verdryft de 95 Buik-  C S23 ) Buikpynen, die anders door zulk rottend water ver„ oorzaakt worden. IV. . „ Da Jenever is bart/ierkend, maakende door 9, zyne warmte de beweegende kracht van het hart „ fneller, zoo dat men meenen zou dat het koorts ,, was, doch hy, die zyn hart, op deeze wyze, tel,, kens verfterkt, zal bevinden, dat deeze prikkeling ,, eindelyk geene kracht meer aan het lichaam geeft, en „ gelyk ftaat met den fpoorllag, dien men een Paard „ toebrengt, nadien hy naderhand in de zelfde even,, redigheid verkoelt, ais hy verwarmd had. Want het „ Lichaam trekt na een hevige uitwaafleming, meer „ koude lucht naar zich; zoo"dat men na het gebruik „ van deezen drank veel meer koude kan ondervinden; „ die, indien zy lang duurt, Pleuris, Winterhanden „ en andere ongemakken veroorzaakt. V. „ De Jenever is een maagmiddel voor zoo ver„ re het een Zenuwmiddel is, en door zyne warmte „ de graagte opwekt. Zy, die met ham of vet vleesch „ hunne maag overlaaden hebben, zullen door een „ weinig Jenever het vet ontbinden, en de krachten verleevendigen, doch dit moet niet te dikmaals ge„ fchieden, om dat de maag 'er aan gewoon wordt, „ en dan haare werking niet meer verricht, dan door ,, aanprikkeling, even als een Paard, dat niet voort,, gaat, als door de Zweep. VI. ,, De Jenever is een bedwelmende en aanmoe„ digende drank, ftompe en fraage menfchen worden ,, 'er wel eens fnedig en vlug door. Ja indien zy té „ veel gedronken hebben, zullen zy zaaken, daar ,, zy ter naauwer nood om denken, met moed en „ reukeloos aanvatten. Dichters , welke de waare „ dichterlyke verrukking misfen, verkrygen fomryds ,, door deezen drank eene leevendige vlugheid , die „ de waare verrukking zeer na by koomt. Doch „ indien dit telkens moet gefchieden, of dat men te ,, veel moet gebruiken, dan mag men de Lier wel „ vaarwel zeggen, nadien een dronken man veel zegt „ en doet, dat hy anderzins niet zal onderneemen en „ verdedigenook vertoonen hem zyne zintuigen zaa„ ken, die niet zyn, of zo zy zyn, geheel anders , zyn, als hy ze zich verbeeldt. Zie  „ Zie daar leezcr, de voordeden van den Jenever, maar welke zyn nu de nadeelige eigenfchappen ?—- laat ons de zelve ook eens optellen. {. „ De Jenever doet het bloed fiollen; hierom legt „ men op builen, kneuzingen en andere foorten van, „ ontfteekingen, warme doeken met Jenever; dan, „ het bloed in de vaten maar een weinig (lollende, „ zoo ontdaan 'er verdoppingen in de kleinde vaatjes, ,, welke heete koortfen, Pleuris, borst ziekten en an,, dere kwaaien verwekken . dat de bloedfpuuwing dik,, maals uit bloedverlloppingen in de long en flag ader „ voorkoomt, leeren de openingen derlyken, want de verdoppingen worden door. den Jenever veroor„ zaakt, waar uit men ligtelyk kan opmaaken, hoe ,, veel gevaar 'er in deezen drank is, uit vrees van. „ bloedfpuuwing, als ook uit den hoest, die in tee,, ring uitloopt, boven alles is liet drinken van Jene„ ver op een nuchtere maag ten deezen opzichte ge„ vaarlyk; een zekere minne, te veel Jenever geno„ men hebbende, liet het kind zuigen, waar op het. ,, daadhk ftuipeu kreeg en dierf: ten blyke, dat deeze geest "het geheele lichaam der minne doorloopen had. II. „De Jenever verhardt de vaste deelen , de ,, lichaamen der Dieren worden in kabinetten der na,, tuurkundjgen Jaaren lang door Jenever bewaard, ,, doordien de vezels faam gedrukt en verhard worden. ,, Zoo ook toonen de ontledigingen van onmaatige ,, drinkers, dat de klieren der Longen, de Milt, „ Lever, enz. verhard zyn, hier door belet menden „ groei van menfchen en beesten, want zoo dra on„ ze Spiervezelen tot een juiste dyfheid gekoomen „ zyn, dan houden Wy op met groeien. Gelukkig £ derbalven, dat de kinderen door dar euvel niet be„ fin et worden. Jonge bonden, welke de rug met „ jenever bedreeken wordt, en die men den zelven „ dwingt om te drinken, blyven klein, gelyk deScboot„ hondjes. lil. n &e Jenever verwekt verfcheidene ziekten, ,, wanneer hy te veel gebruikt wordt. Wy zullen 'er „ maar eenigen opnoemen; als I.p Heete koortfen, „ het welk voornaamlyk by Jonge lieden plaatsheeft, „ die  C 2itf ) „ die 'er veel te fterk door verhit worden. 2.) Tee,, ring door het Hollen van bloed, in de" Longvaten. ,, 3.3 Waterzucht, door het verharden der klieren. 4.) Geelzucht, door het ftollen van de Gal, het „ Hoppen van de Galbuis: en het veroorzaaken va» fteenen in de Galblaas. 5.) Aambeien (takken) die 5, of gedeelrlyk door het drinken van Jenever verwekt, ,, of 'er door gedrukt en. gevoeliger gemaakt worden. 5, 6.J Beevingen, zoo dat lbmmigen byna nier kuns, nen fchryven. En eindelyk. J.) Jeneverteekens ,, zynde een dikke en roode neus, roode knobbels in „ het aangezicht, en vervolgens een bleek en gezwol„ len gelaat: zoo dat men, fchoon overdragtelyk, ei„ genaartig genoeg van zulke lieden zegt: dat men „ den Jenever uit bun Wezen kan tappen. „ Gy ziet Landgenooten! dat wy geheel onpartydig „ U de Voor en nadecen van den Jenever willen doen „ kennen, om het nuttig gebruik, van het verderfelyk „ misbruik,af te zonderen. Wy erkennen het, in fom„ mige gevallen is deeze drank voordeelig, zoo om ,, de vochtige aantrekkingen der lucht te beletten, zoo „ om de zee vaarenden en anderen, tegen de gevolgen ,, van Hinkend water te beveiligen: ma:.r hoe verbaa„ zend is het misbriuk! hoe veele nadelen fpruiten „ niet uit de zelve voort! zoo dat men veilig mag ,, zeggen, dat de invoering van deezen drank het „ menschdom veel nadeeliger geweest is, dan de uit„ vinding van het buskruid, daar by van tyd tot tyd 5, meer menfchen doet fneuvelen dan de woedenfte oorlogen, in welken veele duizenden hun leeven verlooren. „ Hoe ellendig is de toeftand der genen, die zich „ aan het misbruiken der Jenever gewend hebben! „ 's morgens reeds kwynen zy, zoo dat by hun op,, lhan, nog ma'ar weinig uuren febynen te kunnen „ leeven. Hunne handen beeven, de tong ftamelt, „ de fpraak hapert, 'er is geen eetlust by hen, hun „ aangezicht is bleek, zy'hebben pyn voor de maag, j, even of'er een worm knaagde; zy zyn onbekwaam „ tbt eenig werk, gelyk de raderen van een afgeloo„ pen Horologie, en moeten als het ware, door Je- „ ne-  ( 22.6 ) ,, never opgewonden en aan den gang gebragt worden. Zy leeven enkel door Jenever, verwaarloozen „ hunne beroepen , verfpillen het geld waar hunne „ vrouwen en kinderen van beftaan en leeven moe„ ten. Zy verbreeken het huisfelyk geluk, de ban,, den van een gezegenden echt, de genoegens van „ dit leeven; enkel om weg te kwynen; om zonder „ eenig vooruitgezicht op een toekoomend geluk, be„ laaden met den Wanhoop der echtgenoote, de ver„ wytingen hunner kinderen, de befpotting van vee„ len en de verfmaading van de meeste menfchen, in „ het graf te daalen, en hnnne nagedachtenis, by „ het nagcflachte eene vervloeking te doen zyn. ■ „ Landgenooten! wilt gy waarlyk vry zyn, fchuuwt „ dan eerst de fla^erny van den Jenever: betoomt uwe begeerten en driften; en laat het gefchetst tafreel niet „ langer het echt af beeldfel van zoo veelen uwer wezen!" Braafbart. "Wat zegt gy vrienden, van dit Huk, hadt gy wel ooit gedacht, dat de Jenever zooveel goede en kwaade eigenfchappen hadde? Klaas. Ik nooit koopman! ik geloof, als ik nu weer Jenever drink, dan zal my aanftonds in den zin koomen, dat men 'er zich voor wachten moet, als voor rotten kruid. Nu floegdeklok tien uur, Wy deeden den koopman bedanken voor zyne vriendelykheid, en wy gingen vergenoegd naar huis, blyde, dat wy wat geleerd hadden, dat wy te vooren niet wisten. * * * Des fmorgens verzocht ik den koopman om my dit boek te leenen, kunt gy het nu plaatfen in Uw Weekblad, dan kan ons gefprek, nog mooglyk, vooreen gemeen man nuttig zyn en gy zult eenen van uwe Leezers plaizier doen, die zich noemt. Uit mynen Winkel Uwen beftendigen Leezer den 17 Maai 1797. Zelf Denker. Te Groningen, by W. 7.UIDEMA. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 29. HET LEEVEN VAN KLAAS DENKER. Beproef alle dingen en behoud bet goede. V oor weinige jaaren ftierf de Landman Klaas Den* ker: een fteifgeval, 't welk door veele menfchen betreurd wierd: maar inzonderheid heeft zyn overlyden my bedroefd, niet alleen, om dat ik overtuigd was, dat de Boerenftand aan hem een nuttig Mensch verloor: maar, om dat ik aan hem, helaas! een oprechten, getrouwen en beminnenswaardigen Vriend moest misfen. — Ik denk nog dikwerf, met een bewoogen hart, aan zyn vrolyk en vriendelyk karakter, aan V.yne uitmuntende denkwyze, aan zyn fterke en aanhoudende zucht om in zyn beroep alles te onderzoeken en het goede te behouden: maar boven al aan zyn ernft'ge begeerte en pooging, om als een braaf, eeriyk en oprecht Kristen te leeven en te fterven. Door eene nauwe vriendfchap en verkeering met hem, geduurende eenige jaaren, ben ik veele van zyne leevensgevallen gewaar geworden. En dewyl nu de ondervinding my volkoomen overtuigd heeft, dat keringen wekken, maar voorheelden trekken; zoo dunkt my dat het voor leergraage Menfchen niet onaangenaam zal zyn, dat ik hun het leeven en de handclwyze van Ff my-  C 228 ) mynen Vriend Denker, voor zoo ver my zulks vergund is, bekend maak; om daar door te bewyz.cn, dat in den eenvoudiiieu Boeienftand ook kundige, edeldenken e en werkzaame menfchenvrienden te vinden zyn: terwyl ik hoop en wensch, dat het voorbeeld van Kiaas nog den eenen of anderen moge aanfpooren tot denken, onderzoeken én werken! * * * De Ouders van Klaas waren eenvoudige, braave en vlytige, menfchen, welke voor zich en hunne agt Kinderen den kost met den Landbouw verdienden. — Dewyl hy nu al vroeg begon te denken en vooruit te zien , zo') merkte hy al rasch , dat het weinige, 't weik hy van zvn' Vader en Moeder konde erven , geenszins toereikende zoude zyn, om Vr eerlang als een orden? telyk man van te kunnen leeven. — Daar hy, zelfs in zyne eerfte jeugd, zeer begeerig was, om een vermogend man te worden : zoo dachrhyom die redenen dagelyks by zich zelven, welke middelen hy zoude moeten in 't werk (tellen, om daar toe op een eerlyke wyze te geranken? — Het eerfte, 'r welk hy daartoe noodig oordeelde, en ook vastftelde om te doen, was, dat hy een vvys en deugdzaam mensch moest trachten te worden: want dat wist hy reeds, hoe 'er van eenen domoor niets goeds te maaken was, en dat een deugniet by niemand, ten minden by geen braave menfchen, eenige achting konde verkrygen. ,, Ik moet „ en wil dus niet, als een beest, welks voornaamfte „ genoegen beftaat in te eeten en te drinken; maar ,. als een redelyk mensch, leeven." Even daarom gewende hy zich, om op alles, wat hem omringde, wat hy zag of hoorde, zeer opmerkzaam te zyn. Van Boomen, Kruiden en Gewasfen,hoe gering ook, trachtte hy de naamen, eigenfehappen en nuttigheden, zoo veel hem doenlyk was, gewaar te worden, 't zy by zynen Vader of andere verftandige lieden. Hy was ook niet eerder voldaan, voor dat hy het boe, of_het waaro'i-. en daarom van eene zaak onder zyn verftand had. Gebeurde het, dat hy met zynen Vader wandelde, dan vroeg hy over allerlei dingen na, om de redenen 'er van gewaar te worden. De oude man had  ( 229 ) had hem ook wel dikwerf tot antwoord gegeeven: 3, Ik kan u die vraag niet beantwoorden: Laat ons s, den Dominé daar naar vraagen, als die weêr by „ ons koomt!" Ik zal eenige van die vraagen, welke my nog in geheugen liggen, opnoemen. Zoo had Klaas, by voorbeeld, gevraagd: Waarom zaait Vader op dat ftuk land niet alle jaaren Rogge, op deezen akker Gerst, en op dien Haver? — Waarom wil Vader onzen Kolkkamp van 't jaar gustvalgen, dat is, braak laaten liggen? — Waarom zal onze zwartbonte koe juist in de Vetweide? — Waarom is het 's Zomers warm en 's Winters zoo koud? —— Waarom huilt onze Hond 's nachts fomty's buiten huis? — Hoe koomt het, 4dat de rook van Vaders tabakspyp altyd omhoog trekt? — En zoo deed hy honderden van vraagen, niet alleen aan zynen Vader; maar ook aan andere menfchen, die hy kende. Toen hy wat ouder wierd, maakte hy zich verfcheid'me korte fpreuken eigen; welke hy zich zeer wel ten nu'te wist te maaken. Hoorde hy een goed fprc-ekwoord, dan nam hy dit terftond in de pen. Ook las hy vlytig in de Spreuken van Salomon cn van |esus Siiach, en teekende die, welke by best verfiond, en w Ike hy dacht, dat hem ,t meest zouden te pas koomen , in een klein zakboekje op , dat by dage/yks overlas. Thans koomen de volgenden *er my van in gedachten, b. v. Niets gefcbiedt 'er zond r oorzaak. Ni gedaan werk is het goed ruften Geen roozen zonder doornen. De morgenflond heep gnud in den mond. Een gnede waterhond ontziet geen modderige floot Die zyne fchuU den betaalt, vermindert zyn goed niet. Wie niet onderzoekt, wordt ook weinig gewaar. Die bygeloovig is, begrypt de waarheid niet. Zulke regelen had hy zeer veek Wanneer 'er nu iets ongewoons gebeurde, of dat hy anders iets zag of hoorde, dan wist hy zulks zeer wel met zyne gedenkfpreuken te vergelyken, om gewaar te worden, wat men 'er van "te denken of te gelooven had. — Indien 'er , by vo> rbeeld, des avonds of des nachts eenig gedruis in hun huis omftond, F f 2 waat  ( 23° ) waar voor zyne Broeders begonnen te beeven: dan zeide by: ,, gedraagt u toch-niet als bjohartige, onverftandige of dwaaze menfchen! Dat geftommel is ee'e werking: deeze werking nu moet eene oorzaak hebben, war door zulk een geitommel ontftaat: maar denkt nu eens na; indien de fpooken geesten zyn, gelyk fommige menfchen zeggen, zoo moeten zy gewis ook handen en voeten hebben, of ten minften zulke vaste, dat is lichaamlyke, deelen, waarmede zy zulk een allarm kunnen maaken. — 't Is ook wonderlyk , dat gy altyd zoo wat in het duistere ofby nacht hoort. Waarom ipookt het ook niet eenmaal als het dag is? — Ik geloof nog vast, dat de fpooken door domme of bange menfchen gemaakt worden. — Koomt! laat ons op het oogenblik onderzoeken, wat 'er gcftommeld heeft." ■ ■ Zy vonden dan gemeenlyk , dat de Turf, of iets anders, naar beneden was gevallen; ook wel, dat 'er een kat naar een muis gefprongen had; en zoo iets dergelyks. — Wanneer zyne Broeders nu de oorzaak maar wisten van het gedruis, dan waren zy gerust en blyde: maar dan maakte Klaas ook lomtyds wel eene toepasfing, en zeide: „ Indien wy nu „ niet onderzocht hadden, waar door het geftommel „ was veroorzaakt, dan zoudt gy gewis w.ér aan 3, andere menfchen verteld hebben, dat het van nacht ,, in ons huis gefpookt had.'' Zy zeiden dan doorgaans: „ja, ja, Klaasbroêr! gy hebt gelyk." „ Onthoudt dan nu eens vooral, dat gy cn andere „ menfchen aldus de meeste fpooken in de wereld „ maaken!" Op zulk eene wyze was hy ook op andere dingen zeer opmerkzaam/ten einde het boe, het waarom, %oaar door, en het waar toe le. ontdekken. Op dergelyke manier beftudeerde of overpeinsde hy ook dagelyks, boe, en waar door hy, met zyn weinig erfgoed, tot een eeriyk en ordentelyk beftaan zoude geraaken, (V Vervolg bier van in een volgende.) EEN  ( 231 ) EEN SPOOKGESCHIEDENIS. Als de Baas en Vrouw uit zyn, en de Meid en Knecht dan zoo alleen 's avonds met de kinderen hy 'tvuur zitten, dan moet men aan h vertellen. O! dan zyn die kleine hartjes zoo blyde, zoo (hl, zoo vergenoegd, zoo opmerkzaam, dat het een lust is om zulks te zien: wenschlyk ware het, dat men deeze zucht gebruikte, om den kinderen het fchoone van deugdzaame en edele daaden, ja het lelyke der ondeugd, iai te prenten, of om hun door vernaaien de waarheid te leeren van het gemeen gezegde, 'er worden veele fpoo* hen gemaakt. Ik heb eenen knecht, welke van de kinderen zeer bemind wordt; deeze begrypt zoo wel, als ik, hoe fchadelyk het voor de kinderen is, hen door verhaal van leugens bang, bevreesd, en kleinhartig te maaken, deels wegens den nadeeligen invloed op de gezondheid, deels wegens de fchadelykheid van den jongst ingeboezemden fchrik, welke iemand dikwerf belet des avonds zyne noodzaakiyke bezigheid en werk te verrichten, en min of meer tot in den ouderdom byblyft. Om de kinderen dus te doen oordeelen over het verdichte in eene fpookhiftorie, zoo verhaalt hy hun diergelyke gevallen, waar door zy zelve tot deeze naarfpooring worden opgewekt. 'Dit volgende is 'er één van. Voorleedenen maandag van Groningen naar Delfzyl vaarende, ontmoetede ik eenen Jood in de fchuit, die 't gezelfchap verhaalde, dewyl men juist over fpooken fprak, welke wonderlyke ontmoeting hy onlangs had gehad, op eene reis in het Westfaalfche. Deeze, myns bedunkens, braave en geloofwaardige Man vertelde, „ hoe hy zich eens 'savonds, terwyl het hard regen„ de, waaide en vry donker was, in Westfaalen op „ eene heide bevonden had. Ik wilde gaarn , zeide „ hy, het dorp, daar ik heen moest, bereiken: maar ,, bet was zulk een flecht weêr, dat ik 'er geene kans „ toe zag. Verlegen en verdrietig bevorderde ik mys, nen weg; doch al fpoedig kwam my, tot myn groo„ te blydfchap, een man tegen. Na hem gegroet te Ff 3 heb-  ( 232 ) „ hebben, vroeg ik hem: Vriendl'chap! is hier onder„ weegs en digt by ook eene herberg. — Ja, zeide ,, hv, dan moetge dien en dien weg houden; maar bet deugt in dat buis niet veel" ——— Jk dacht op dat oogenbiik niet veel over dat byvoegfel na; want. honger, dorst, vermoeidheid en flecht weêr dreeven my ura een verhlyfpiaats op te zoeken, hoe het ook zyn mogt. Doch naby het huis koomende, fchoot my het gezegde van dien man, bet deugt daar niet veel! in den zin. Wel, dacht ik, hoe moet ik dat begrypen? Zou het 'er ouheblyk en fmeerig wezen? Of zouden de zeden der huisgenooten Hecht zyn? Want aan de gewoone bei eekenis dier (preek wyze in deeze Provintie dacht ik weinig. Ik moest onder dak, en trad derbalven binnen. In het vertrek zat een oude Vrouw naast een jong vrolyk Meisje : haar uirkyk ftond my wel aan, en het was 'er ook vry zindelyk naar die landftreek. Ik legde dus mynen reiszak neder, en vroeg, of ze my konden herbergen? Het antwoord was, ja: „ maar, gaa zitten, Heèrfchap! 'er is iets, ,, dat ik U zeggen moet. Wy kunnen u geen ander „ bed geeven dan 't gene op een klein kamertje is, en „ op dit kamertje deugt bet niet, • Dat is, zeide ,, ik, dat het daar fpookt? wel nu? daar geef ik wei„ nig om: ik verlang wel eens een fpookfel te zien. ,, Wees maar gerust, oude Bep! " Zy verhaalde my, dat zy het voor korten tyd eerst vernomen had; hoe 'er federt dien tyd niemand had durven flaapen, dat het haar fchade in haare neering was, en dar haar huis by een verkoop weinig zou kosten. ,, Hoor, „ zeide ik, Moedertje! ik zal het fpook verdryven!" en nu was ze zeer in haar' fchik, behalven, dat zy voor onheilen beducht was. Ik dacht, dat 'er waarfchynlyk eene (laapwandelaares in huis was; want andere menfchen, dewyl het op de ruimte (fond, konden 'er niet wel koomen'fpooken, en uit de oprechte eenvoudigheid en cmfchuldigfte openhartigheid van de vrouw en 'tmeisje was ik zeker, dat 'er geene gauwdieyery plaats had — en aan het aanzyn van fpooken konde ik niet gelooven. Eindelyk zocht ik myn bed op; men wenschtc my hartlyk goeden nacht, en te>- vens  C 333 ) vens de hnlp van alle heiligen. Men ried my aan, óm in geval van nood een kruis te maaken: maar ik vond het veiliger de lamp te laaten branden, en een paar piftoolen op het bed te leggen, lk kroop op myne kooi, weike boven den kelder was in een klein vertrekje, waar van ik de deur met geene mogelykheid konde toekrygen. Hoe vermoeid en afgemat, durfde ik echter my niet in den flaap begeeven; ik lag te woelen, terwyl de holle wind langs het huisje bulderde, en de regen tegen de glazen kletterde; ten laaiden ging myn hanglampje uit, — en nu lag ik in het duifter alleen, 111 een klein huisje, midden op de heide. Nauwlyks was het huisgezin in een diepe rust, tegen den middernacht, of ik hoorde eenig geraas in den gang, dre in de fchutir uitliep; 'er kwam iets de trappen op; ik luister.le nauwkeurig, en merkte aan den (tap, dat het geen mensch konde zyn; de deur wierd opengeftooten; het fpookfel naderde het bed, en fprong'er op. Ondertusfchen had ik my gereed gefield met een piftool in de hand; doch toen ik, na verloop van eenigen tyd, geen gedruis of eenige beweeging befpeurde, zoo verftoutte ik my, om nader onderzoek naar het fpookfel te doen. Ik ftak myne hand uit, raakte iets aan, en voelde niets dan hair. lk bleef bedaard, overdacht wat het toch zyn mogt, tastte nogmaals ter degen toe, en nu voelde ik duidelyk den kop van eenen Geitenhok. Hier van volkoomen overtuigd, lachte ik in my zelven over de befchroomdheid en bygeloovigheid der menfchen, die zoo rasch tot het verdichten van fpooken overflaan. Het dier vertoefde niet lang, maar ging fpoedig weêr heen, te meer daar ik eenige beweegingen maakte, om het te doen vertrekken, en nu legde ik my om nog een weinig te (luimeren, het welk my ook gelukte. Ik fliep een gat in den dag, gelyk men zegt, en ftond toen zeer vergenoegd en in goeden welftand op. Maar hoe verheugd waren de Vrouw en het meisje, toen ze my zagen! De vrouw fchreide, drukte my de bonden, en betuigde my, dat ze mynenthaive zeer ongerust geweest was; zy bad niet gedacht my loevend wéér te zullen ■nen; ha meisje was reeds vroeg op bet kelderkamertje g3.  C 234 ) geweest, em te zien , of ik nog leefde, en daar ze my gerust en wel bad zien flaapen, zoo was zy uitermaaten blyde geweest. Zy vroegen my, of ik niets befpeurd had ? — ■'■ lk deelde baar den uitflrg myner bevindingen mede en 1111 begreepen zy met my, dat bet de bok was geweest, die het geheele huis doorliep, en ook b> ons in het vertrek kwam. EEN STAALTJE VAN DEN ENGELSCHEN VOLKS-IIAAT. Een Franscfi Officier vond, in den zevenjaarigen oorlog, na den flag- by Fontenoi, eenen Engëlscrrttfan , wien de beide beenen door een' kanonskogel waren afgefchooten, op het flagveld liggen. De gelcwetfte verfmachtte byna van dorst. De medefydigè Fransctiman neemt zyne waterflescb, drinkt'er eerst eene teug uit, en langt ze daarop aan zynen verwonden vyand, om zich ook eens te laaven. Deeze neemt de flesch aan, niet gelyk men vermoeden zou, met eenig gevoel van dankbaarheid, maar den Officier ftyf en verwoed in de oogen ziende, werpt hy hem dezelve naar het hoofd, met deeze yslyke woorden: „ God verdoeme ,, u, gy Franfchen!" * * * Te Groningen, by W. 7UIDRM A. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat. Te Amfterdam, by van der Burgh en Zoon, Cravius, Saakes en de Vries, Appingadam Knyfiinga, Dordrecht Blusfe, Farmfum Westendorp, Haarlem Bobn en Loosfes, 's Hage J Plaat, Leyden Du Mor* tier, Herding en Honkoop, Nieuwwolda Weemko Jurriens, Rotterdam van Santen. Utrecht van Paddenburg, Veendam H. y Mulder, Westzaandam van Aaken, Wmfchoot Vinkers, Winfum B. Swaagman.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 30. BEZIN VOOR HET BEGIN. want Vooraf gedaan , daar na bedacht, Heeft menig mensch in 't leed gebragt. (Vervolg van Klaas Denkers leeven.) -L/it was ook eene fpreuk van mynen vriend Denker. Van der zeiver waarheid en noodzaaklykheid was hy volkoomen overtuigd. Om die reden maakte hy zich ■de zelve ook ten nutte, en vooral in zyn tegenwoordige omfiandigheden. Zyne Ouders had hy voor eenige weeken door den dood verlooren, en hunne nalaatenfchap was, overééukoomftig 's Landswetten, onder de Kinderen verdeeld. Doordien hy nu dien Ouderdom had, dat hy zyn deel zelf in handen konde krygen, zoo dacht hy, dat het hoog' tyd wierd, om vast te Hellen, op welk eene wyze hy vervolgens te werk zoude gaan, om eerlang, als een ordentelyk man, gelukkig en vergenoegd te leeven. Dit baarde hem hi teerst zeer veele zorgen: nu eens dacht hy dit, dan dat uit, en verder weer iets anders. Zoo dat hy meermaal als in eenen maalftroom van verwarring vyas, en niet wist, -wat, en boe, hy iets met zyn gering erfdeel zoude beginnen. G g In  ( s36 > In 't eerst dacht hy, om één paar van zyne Akkers te verkoopen, en het geld, 't welk hy daar voor ontving, in de Lotery te waagen: mogelyk (dus redeneerde hy) gelukt het, dat ik een groot Lot trek en dan ben ik geholpen. In de eerfte ogenblikken voor* fpelde hy zich daar veel goeds van: maar terwyl hem dit zoo fraai toefcheen, viel hem juist de fpreuk in, die aan 't hoofd van dit ftukje ftaat: Bezin voor bet begin; want, Foor af gedaan, daar na bedacht, Heeft menig menscb in leed gebragt. Koom aan, dacht Klaas, zoo gauw niet: eerst aan het overweegen. Nu kwam het hem te binnen, dat fommige menfchen wel eens fikfche plukken gelds uit de Lotery gekreegen hadden: zelfs was 'er een man in zyn dorp, welke voor eenigen tyd nog over duizend guldens getrokken had. Zulks kittelde hem: maar by dacht verder, en herinnerde zich, dat die man door dat geld ongelukkig was geworden; ten minften hy bad zyn werk van tyd tot tyd verzuimd, hier by zich Ó'vergegëèven aan een zeer flegte leevensmanier, en bet gevolg daar van was geweest, dat by zyn geld, en ook zyn goed, binnen korten tyd 'er doorgebragt had: zoo dat hy met zyne vrouw en kinderen vervolgens in zeer fobere en armoedige omftandigheden had moeten keven. Dus, zoo gewonnen, dus yerjlonden. Nog kwamen hem twee andere menfchen in gedachten , welke zoo lang op hoop van het hoogfte Lot gefpeeld hadden, dat zy alle hunne goederen 'er by iugefmolten hadden. Het gevolg daar van was geweest, dat, daar zy van hunne goederen anders zeer ruim hadden kunnen leeven, zy uit hunne bezittingen waren gejaagd ; zoodat hun niets was overgelaaten. Zy hadden vervolgens hun leevens onderhoud moeten bedelen. — Hier door wierd het voorneemen van Klaas geheel vernietigd, te meer, daar hy vooruitzag, in welk eenen angst en benauwdheid hy geduurig verkeeren zoude, wanneer het op een trekken zou gaan; ja dat hy byna geen gerust oogenblik zou hebben. Daar en boven had hy meermaal', ook van zyne Ouders, gehoord, dat 'er met die geheele kraam zeer veel be- drogs  C 237 ) drogs gepleegd wierd, zoo door valfche Iotbriefjes (Jotfedeis) als door het onderdaan of bekorten van het getrokken geld. Ook had Denker voor een' geruimen tyd, in een Courant of nieuw papier, geleezen, dat een zeker mensch, op het bericht van het grootfte Lot getrokken te hebben, van blydfchap in flauwte was gevallen, en kort daar op geftorven. Neen, neen! dacht Klaas, zoo dwaas niet! Wat zoude ik my daar door niet al moeite en verdriet op den hals haaien? En myn goede geld! Dat was immers even zoo goed, als of ik het in eene kolk fmeet, waar uit ik 'er nooit of zeer zelden, en dan nog met myn eigen gevaar, iets van konde weêr krygen. Ik zal 'er wel op pasfen. Zoo redeneerde Klaas by zich zelven over de Lotery. Evenwel bleef de zucht, om wat ruimer beftaan in de wereld te hebben, by hem boven. Doch geene kans ziende, om langs buitengewopne wegen hier toe te geraaken, befloot hy om de middelen, welke in zyne magt waren, zoo veel hem doenlyk was, aan te wenden. Hy dacht dan met allen ernst na, hoe of hy het meeste voordeel uit zyne akkers zoude haaien? Hier toe wierden voornaamlyk goede bemefting en vlytig» arbeid, vereisebt. Hy wenschte thans ook niets meer, dan dat God hem maar gezondheid, lust en krachten, doch vooral ook verftand en overleg, om te werken, mogr geeven; en daar zyn erfdeel zeer kléin en van geringe waarde was, kwam ook de begeerte by hem op, om eens wat grooter en beter ftuk lands te" bezitten. Maar de groote vraag was en bleef, hoe koom ik aan geld, om dat te kunnen koopen? Onderwyl hy hier over dagelyks peinsde, kreeg hy kennis aan de bedienden van een' zeker voornaam' Heer. Deeze vertelden hem, hoe veel loon zy kreegen; hoe veel drinkgeld zy maaken konden; dat zy voor geen klederen behoefden te zorgen; en hoe veel ledigen tyd zy overig hadden. Dewyl hy nu zeer wel konde uitrekenen , dat- dit een en ander jaarlyks een maatige fom kon bedraagen, zoo kreeg hy lust om by eenen Heer te woonen : wyl hy zulks aanzag voor een goed middel, om binnen korte jaaren eenig geld G g a over  ( 238 ) «ver te houden. *tIs waar, dacht hy, Heerenrknechten verzwieren meest al hun geld, worden hoogmoedig, lui en lekker, en daar men van Heeren niets kan erven; zoo ziet men vaak, dat veelen hun leeven in armoede moeten eindigen; dan zulks hebben zy zich zelven te wyten : want zoo te doen en te handelen, wordt toch nimmer geëischt of bedongen.—— Koom ik by eenen Heer te woonen, ik behoef dus niet verkwistende of lui te zyn: neen, ik kan en wil werkzaam en getrouw in mynen pligt zyn: geene penning zal ik onnoodig uitgeeven , maar, wat ik befpaaren kan, by een houden. De tyd, welken ik overig heb, wil ik befteeden, om overal rond te zien en te hooren, om by de boeren of anders te leeren, op welk eene wyze de onderfcheidene gronden der landen bewerkt moeten worden, om goede vruchten voort te brengen. Deeze zyne gedachten Helde hy onder anderen ook voor aan een' oud' eerwaardig' man , welke een groot vriend van zynen Vader was geweeft. De oude grysaart maakte hem verfcheidene zwaarigheden doch indien, by oppaffen wilde; dan konde by 'bemin goeden ernst het niet afraaden. ■ Ook zeide hy hem, dat het voor jonge menfchen wel eens zeer nuttig was, om by vreemden te verkeeren; wyl zy dan veele dingen gewaar wierden, waarvan zy anders onkundig bleeven. „ Nu, lieve K/aasman! zie wel toe, t, wat gy doet! blyf eeriyk, oprecht, vriendlyk-, ne9, derig, werkzaam en fpaarzaam, ja bovenal verwnar„ loos den Godsdienst van Jesus niet!'? — Klaat befliep zich hier nog eens op, en na alles wel overwoogen te hebben, zag hy uit om eenen dienst te krygen, 't welk hem ook fpoedig gelukte. Hy kwam in dienst van een verftandig, menschlievend'en ryk'Heer. Ik zal hem wegens zyn uitmuntend karakter Edelman noemen. Deeze man behandelde zyne bedienden als menfchen, en vooral betoonde hy aan eerlyke, braave, werkzaame cn leergraage dienstboden, dat hy hen beminde en hoogachtte, niet Hechts door woorden; maar voornaamlyk met daaden, door hen te onderrichten in alle weetenswaardige dingen, door hun nu en dan iets te fchenken, en hen voort te helpen. Klaas Denker  C 239 ) ging thans niets meer ter harte, dan om in zyn nieuwe en ongewoone omftandighedeu zynen pligt te leeren kennen en betrachten. Hoe het hem by Edelman en vervolgens gegaan zy, zal de gefchiedenis in het toekoomftige leeren. Bied vroeg bet kwaade tegenfland; Want anders krygt het de overhand. Alle ifwaad wordt best in de beginfelen weerftaai?. Indien men de aanvallen eener krankheid begint te ge", voelen, en terftond op geneesmiddelen bedacht is, om de ziekte tegen te gaan, dan zal dit veel gemaklyker gerchieden, dan of men zyne krankheid eerst een poos verwaarloosde. Wanneer men den kanker aan het lichaam krygt, en dien terftond laat uitfnyden, dan is hy veelligt rasch geneezen; maar wacht men'er te lang mede, dan koomt de zelve eindelyk door het bloed'en wordt dus ongenecslyk. Even zoo is het met het zedelyk kwaad, de zonde, naamlyk. Eene booze drift of neiging, kan men by de eerfte opwelling gemaklvker weörftaan of overwinnen, dan, wanneer'men die laat inwortelen. Het zondenkwaad is, in veele opzichten, aan den kanker gelyk: hoe langer men wacht om het tegen te gaan, zoo veel te ongeneeslyker wordt her. Voelt men, b. v. een heftige gramfchap in de ziel opwellen, dan kan men die veel gemaklyker in de beginlelen tegengaan, dan of men dezelve eerst in volle woede laat losbarften: dan is 'er vaak geen ftuiten meer aan. Gebeurt zulk een onftuimige "toorn herhaalde keeren, dan wordt die van tyd tot tyd nog verwoeder en eindelyk geheel onoverwinlvk. Verder. Wanneer iemand voor eene enkele 'keer onwaarheid fpreekt" en terftond voorneemt, om 'er zich in 'tvervolg voor te wachten, dan zal hem dit veel beter gelukken dan Wanneet hy nog eerst, by herhaaling, a] geduurd yoorthegt. Het liegen-kan iemand op den duur zoS eigen worden , dat het hem eene gewoonte wordt die met gemaklyk te overwinnen is. 'Er zyn zelfs menfchen, dte door veelen aanhoudend liegen, eindelyk zoo ver koomen, dat zy byna zelve gelooven, dat 'bunne leugens waarheid zyn. Gg 3 ^0 kenfcbap, nog met veele' voorbeelden kunnen bevestigen, doch van deeze verderflyke ondeugd zuilen wy vervolgens wel een ftukje mededeelen. Elk oplettend leezer zal het wel gulhartig willen toeftemmen, 't gene in de fpreuk, aan 't hoofd deezer verhandeling, geleerd wordt, dat men, nanmlyk, bet kwaad vroegtydig in de beginfelen moet weerftaan, en ten dien einde ook alle gepaste middelen in 'twerk Hellen. Maas  C 241 ) Maar welke zyn die middelen ? denkt mogelyk een of ander leezer. — Vooral deeze: men ftaa naar eens geduurige- en leivendige overtuiging van Gods alweetendbtid en rechtvaardigheid; — van bet fnoo.le en' na'leelige der ondeugd, en bet heilzaame der deugd. Men tracbte die overtuiging te bekoomen en leevendig te boudeu, door te letten op de ftJem van zyn geweeten; — door ernftige overdenkingen; — door het leezen der H Schrift, en andere goede boeken; door het bywoonen van den Openbaar en Godsdienst; — en eindelyk door bet Gebed. Niemand denke, dat hy de Godlyke hulp hier ontbeeren kan; neen! de zwakheid onzer overtuiging, de begeerlykheden onzer ziel, en de ontelbaare verzoekingen, waar in wy geraaken kunnen, en die wy foms geheel niet vooruitzien, ja die niet zelden een betoverend vermogen op ons hebben, geeven ons alle reden, om, naar de les eft het voorfchrift van j e s u s, den hemelfchen Vader te bidden : leid ons niet in verzoeking. Matth. VI. Vertrouwen wy te veel op ons zelven, dan is onze val vaak het naaste by. „ Hy is naby zyn' val gebragt, „ Die zich uit hoogmoed veilig acht," fchryft een waardig Dichter. Of wil men liever Eibeltaal, de wyze Salomo zegt: Hoogheid des geeftes is voor den val Spr. XVI: 18. worgen hulde aan god. O Schepper der Wereld! Verzorger van alles! Gy, Vader der menfchen! Hoe groot is uw gunst! O ja, Gy zyt liefde! Myne oogen ontwaaken; Uw goedheid verfpreidt zich Weêr rondom my heen! Millioenen van menfchen Verhaten hun leger, Genieten uw' zegen, O Bron van geluk i Vet-  C 242 ) Verkwildyke nachtrust, Verfchoouing van rampen, Gezondheid en vrede, 't Is alles van U! Hoe fchoon is de morgen! Hoe zagt is zyn indruk Op edele harten? O zuiver genot! De zon ryst in 't Oosten, Aandoenlyke zielen Gevoelen met blydfchap Haar fchoonheid en nut. O God! ik bewonder In hemel en aarde Uw grootheid en goedheid, En prys uwen naam! U kennen en dienen, U lieven en looven, Op U te vertrouwen, Wekt rust in 't gemoed. Ik bied U, myn Vader, Godsdienllige hulde. Gevoel en aanbidding Verhcemlen myn hart! Met dankbaarc liefde Uw gunst te genieten, "Wekt vuuriger aandrift Tot edele daên. Als Burger en Kristen Myn' pligt te betrachten, Dit is myn verlangen; Dit is myn geluk. Uw liefde verzeil' my, Uw magt onderfteun' my, Uw invloed beziel' my, Tot aan mynen dood! Te Groningen, by~W. Z U I D E M A. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 31. Wie -werkzaam is en eeriyk leeft, Wie naar de deugd met yvr ftreeff Die beeft in voor- en tegenfpoed, ' Voorzeker een gerust gemoed: Terwyl bem, die de deugd verfmaadt, Steeds onheil treft, '/ zy vroeg of laat. (Vervolg van Klaas Denkers Leeven.) Ueeze bovenftaande fpreuk had Klaas Denker reeds van zynen Vader geleerd. Welke fpreuk hy niet al. leen verftond; maar ook met de daad in afe gevallen en onhandigheden ernfbg ter harte nam fa uitoefende Zulks bleek onder anderen uit zyn gedrag by den Heer Edelman-, alwaar hy zich zoo braaf en leerzaam gedroeg, dat zyn Heer hem oprechtlyk beminde en zeer veel van hem hield. Edelman riep hem daarom des avonds na gedaanen arbeid dikwerf by zich in zvne kamer, en fprak met hem over allerlei nuttige en weetenswaardige zaaken; ook gaf hy hem boeken om te Jeezen, en inzonderheid zulken, welke over de verbetering van den Landbouw fchreeven, omdat hy merkte, dat Klaas in die nuttigde weetenfchap een byzonder belang ftelde. Bovendien gaf zyn Heer hem niet alleen vryheid, maar verzocht hem zelfs, dat, indien Hh hy  ( 244 ) hv iets las of hoorde, 'twelk hy niet verftond, hy zulks vooral moest zeggen, opdat hy het leerde be- ^Kha's Denker was nu zoo blyde als een Engel, dat hv by zulk een' deugdzaamen, menschhevendcn en verftandigen Heer woonde, welke hem be. hoe en het waarom en daarom van eene zaak niet alleen konde, maar ook wilde, onder 'tverftand brengen. ^ an deeze gunftio-e gelegenheid maakte hy ook een recht nuttig gebruik Hy Hét geen oogenblik van dien tyd , welken hv konde uitkoopen, onnut voorby gaan; by onderzócht alles, doch voornaamlyk zu'ke dingen, welke betrekking hadden op de Landbouwkunde, en bewaarde het eoede beste en nuttigde: gelyk men nog uit een groote menigte korte en zaaklyke aanteekeningen van hen, zien kan, - uit welke leerzaame aanteekeningen wy mogelyk, in het vervolg, atzonderlyk het eer. en ander aan leergraage Landlieden zullen mede ^Klaas Denker, welke dus bovenal zich oefende, om kennis van de Boerdery'tfi.krygen, zocht ook, op aanraading van zynen Heer, kennis te maaken met de Boeren, om de werkzaamheden van die nuttige menfchen recht te kunnen zien en gewaar te worden, waar toe hv zoo lang de Heer Edelman op zyne buitenulaats woonde, de beste gelegenheid had. Het duurde ook niet lang, of Kaas kreeg een hupfeben en edeldenkendcn Landman tot zynen vriend. De wyze, waarop zulks gefchiedde, zal ik om derzelver leerzaamheid alhier verbaalen. Klaas hai van zynen Heer de vryheid verkreegen van fomryds eens in het veld temogen wandelen; om ïzoo de bande! wyze van de boeren vin het bearbeiden v'n bun land te zien en te leeren. Van deeze vergunning maakte hy onder anderen eens gebruik op een lèlr fchoonen morgen. Toen hybuitenhet dorp kwam , zae hv de Landlieden overal naarftig aan het werk: fommigen ploegden, egden, zaeiden; anderen maakten gSen en flooten, of wiedden het onkruid uit het koorn. Dit alles befchouwde hy met zeer veel genoegen en zyn hart wierd nog meer vervrolykt door het  C 245 ) zingen van blymoedige melkmeisjes. Hy bewonderde in deezen de wyze en goede beftuuring der Voorzienigheid, welke ieder gelegenheid geelt, om in zynen ftand en beroep zoo gerust ja vergenoegd te lei ven en te werken. Maar terwyl hy ailes nauwkeurig gadefloeg, en over het een en ander nadacht, vie! zyne aandacht ook op ae koorhakkers; waarvan fopmigeh zoo heerlyk met vruchten waren voorzien, dat het een lust was om te zi n; doch. waren 'er ook anderen, waarop niet alleen Hechte vruchten ftonden, maar die daarenboven met distels en ander onkruid als bedekt waren. Hoe is zulks toch mogelyk, dacht hy by zich zelven, dit land heeft toch den zelfden grond, de zelfde lucht, regen, en zonnefchyn? of zoude het niet wel bearbeid worden? — Terwyl hy daar over peinsde, bemerkte by eenen Landman, welke vlytig aan het werk was. Naar deezen ging hy heen, groette hem, en vermits deeze man zeer vriendelyk was geweest, zno ontdekte hy hem het gene., waarover hy aan het nadenken was. ,, lk neem de vryheid, fprak „ Kiaas, om u iets te vraagen, Landman! — Ginds, gelyk ook hier, zyn voortreffelyke kampen met „ koorn; maar hier tusfchen beiden zyn een paarkam- pen, welke allernaarst ftaan, zoo dat men nauwlyks „ zien kan of 'er koorn dan onkruid op wast: welke „ zyn de redenen van zulk een groot bnderXeheid?** „ Ha! Ha! gaf de Roer ten antwoord, en glimlachte, „ dit zal gewis het land zyn van Con/èn Lwiqambs:... „ die man heeft altyd zulke flechte vruchten op zyne 3, landen, zoo dat ze niet waardig zyn, dat men' „ ze afmaeije of in huis haale: maar zulks is de „ knaap zyn eigene fclmld : hy had het net zoo 3, wel, en zelfs heter , kunnen hebben als ik. „ Toen hy eerst Boer wierd, had by goed land, daar „ best wat wasfen konde; hier bv erfde hy een mooie „ ftuver gelds: maar wat deed hy? — In plaats van „ op zyn land en werk toe te zien, zat hy des daags „ liever in de herberg by zyn glas Jenever, en ver„ lpilde den kostelyken tyd met laffe praaijes en vertelfeltjes: dus doende liet hy alles vlotten en dryven, ja liet zyn huis- en landwerk over aan zyn H h 2 .„ volk  C ) vo'k. Hy had 'er ook geen erg in, of 'er wat gc„ daan wierd of niet, en omdat hy zelf geene hand „, aan 't werk wilde liaan, ja zelfs te lui en onacht„ zaan was om 'er eens recht naar om te zien, maar 9, in tegendeel veel liever by de jenevervies zat; zoo ,, wierd niet alleen zyn kostelyk land, zyne huis,, houding, maar ook hy zelf geheel bedorven, en 9, zyne zaaken liepen zoo hard achter uit, als een 9, paard draaven kan. — Nu is hy zoo ver gevor„ derd, dat, wil hy den mond open houden, hy van 5, nood arbeiden moet: want hy kan geen volk meer 9, in dienst krygen. En de man is en blyft, tot zyn 9, grootfte ongeluk, by dit alles nog zoo lui, dat hy 3, ftirikt. Wanneer ik en andere Boeren reeds drie of 3, vier uuren in het veld hebben gearbeid, dan ligt hy 9, nog in het bed te flaapen. Wanneer ons koorn 9, haast airen wil zetten, dan begint hy eerst te zaei3, en. Indien wy ons land'driemaal omploegen, vera, richt hy het nauwlyks éénmaal. Als wy ons land 3, behoorlyk met mest voorzien, dan verkoopt hy ze 9, liever by huis. Gy kunt dus ligt begrypen, dat 3, zyn land onmogelyk goede vruchten kan voortbren,., gen. Met één woord; hy begint thans onverfchils, lig en genoegzaam fimpel te worden, alles verflod3, dert en bederft. Gelyk zyn land is, zoo is hy ., zelf, zyn vee, zyn huis, enz... Hy laat niets lan3, ger herltellen, en hy zelf zal geenen fpyker ergens ?, inflaan, ja hy is zoo lui, dat hy geen ftuk hout uit den weg zal leggen, al valt hy 'er ook tienmaal 3, over. Wat dunkt u van zu'k een onnutten en 3, flechtcn Kerel? — Maar hy zal de gevolgen van ... zyri onkristelyk leeven wel rasch nog erger onder- vinden; want zyn land draagt van jaar tot jaar minM der,' en zyn huis zal welhaast inftonen : daar,, by zyn de fchuldeischers voorneemens zynen boe- del snn t£ tasten: het kan dus niet anders, of hy zal 1, eindelyk nog brood moeten bedelen.'* ■ * ?, Hoe "is het mogelyk, zeide Klaas, dat een rede?, 'lyk' mensch 'zich zoo kan gedraagen, en zich zelven J moedwillig in de naarste en armoedigfte omftandigII heden brengen! Die man heeft het zich zelven dan 3, ook  C 247 ) „ ook te wyten, dat hy eindelyk (naar het zeggen van Sulomoii) gefcheurde klederen zal moeten draa»' §ctV Ja, de Luiaart, welke zyn land niet op den „ rechten tyd naar behooren bearbeidt, en niet zorgt „ om voor den winter iets in voorraad te hebben, „ zal in den oogst moeten bédelen: en wie zal zich, „ terwyl 'er dan anders in overvloed is, als dan over „ zulk eenen ontfermen! Wy zien en leeren ook uit „ zulk een voorbeeld, hoe fchadelyk en fchandelyk „ net voor menfchen is, wanneer zy zich aan Herken „ drank overgeeven. Te recht zeide daarom de wyze „ Koning: Al wie daar in dwaalt, zal niet wvs zyn; ,, maar handelt als een dwaas. - Zulke menfchen, " we'ke,te Iin zyn om h»n eigen werk te doen en „ zich daarenboven nog overgeeve aan de dronken„ lchap, zyn zich zelven en andere menfchen tot „ eenen last; ten minften zv doen eener Maatfchappv „ meer nadeel dan voordeel." ,, Daar aan hebt gy volkoomen gelyk, (vervolgde „ de vriendlyke Landman') en ik voor my blyf 'er ook „ by, dat een lui mensch nooit vergenoegd kan lee„ ven: want waar hy zyne oogen ook henen wendt, „ vindt hy onafgedaane zaaken, welke behoorden ver„ richt te worden; zulks baart hem verwarring in al„ les, en belchuldiging van pligtverzuim Zvne huis„ houding gaat achter uit, dit maakt hem gemelvk, „ verdrietig en lustloos, ja door het lang flaapen „ en ftil zaten wordt zyn bloed langzamerhand dik„ ker, en zyne leden loom en traag: alle braave en „ werkzaame menfchen vergeeten of verachten hem! „ Hoe kan zulk een mensch dan vergenoegd , wel te „ vreden, en blymoedig zyn? Ten minften ik voor mv „ weet by eigene ondervinding, dat ik nooit blyder ben „ dan wanneer ik veel te doen heb: dan heb ik geen „ één onvergenoegd of treurig oogenblik. Fn eal ik „ myn land voorby, alwaar ik zeer zwaar heb moéten „ arbeiden, zoo dat het zweet my door linnen en wol„ len ging, en zie ik dan, dat God myn werk Te „gent, en hoe welig het lieve koorn ftaat daar „ heen en weder gefchud wordt, ha! dan klopt mv he 5 ÊSn »ydfChaP' '"Hf ik Wd £en£ een ™<* i „ lieaje aan. Hh 3 Klalu  ( 248 ) Klaas, Wat liedje zingt gy dan wel, Landman? De Boer. Ik heb nu geen'"tyd om het te zingen maar koom aan, ik zai het u gauw eens voor zeggen. Het luidt aldus. Hoe werkzaam is de noeste vlyt Eens Landmans by zyn hut! Hy zwoegt, hy zweet, befteedt zyn' tyd Ten algemeenen nutt'. Dé welvaart van zyn huisgezin, Van gade en kroost, dryft hem Tot arbeid, en een zoet gewin Geeft aan zyn pooging klem. Nauw wordt hy 't morgenlicht gewaar, Of fluks ipringt hy van 'tbed, En maakt zyn juk en emmers klaar, Die zindlyk zyn en net. Dan, eer hy nog ten huize uitgaat, Moet eerst zyn pypje aan; Dat, zwart gerookt, recht kittig ftaat» Als Boeren melken gaan. Belaaden met een goede vracht, Keert hy voldaan van 't veld, Daar hem zyn lieve Vrouwtje wacht, Die hem wat nieuws vertelt; Terwyl zy bier, en kaas, en brood, Hem tot verfterking biedt; Waar, nevens hem, elk huisgenoot Het zyne van geniet. Zoo ra^ch is dit niet afgedaan, Of elk weet zyn verblyf. Fluks ziet men rappe handen flaan Aan 't nuttig Landbedryf. Men fpit, men poot, men zaeit, men plant, Of dryft den fcherpen ploeg Door taaie klai of 't gulle zand; Elks vlyt fchaft winst genoeg. ' Zelfs  C 249 ) Zelfs ieder uur geeft bezigheid, Nu wordt de melk ververschr; Hier zien wy boter toebereid; Daar wei uit kaas geperst; Ginds vellen maétërs 't gras ter nê1-; De hooibouw maakt het druk. Zoo nadert dan ook de oogsttyd weêr, En vestigt zyn geluk. 's Mans yver groeit van dag tot dag, Verfpreidt zich op 't gelaat, Wanneer hy by den vlegelflag Zyn zakken vult met zaad, Dar, fchoon gewand, van ftroo ontbloot, Wel rasch een' kooper vindt; Waar door hy, by zyn daag'lyks brood, Een taamlyk winstjen wint. Is 't winter, dan is zyn verblyf In 't hoekjen van den haard, Daar 't druk gewoel van 't huisbedryf Zich werkzaam om hem fchaart. Het fpinwrel fnort en 't vee op ftal Is onder 't rieten dak, Bevryd voor koude en ongeval; Nu houdt hy zyn gemak. Zoo leeft de Landman, wel te moê, By 't algemeene nut. Het bly genoegen lacht hem toe, En dartelt in zyn hut. Men eet, men drinkt, men lacht, men praat, Of zingt een vrolyk lied, Tot dat men lustig fcheiden gaat, Wanneer 't de tyd gebiedt. KRISTEN! BEDENK, DAT OOK DE JOOD UW NAASTEN IS. Een arme Jood, die zich met zyne hoogzwangere vrouw entwee kinderen op reis bevond, had het ongeluk  C 250 ) luk van te verdwaalen. In een zeer ongunftig weder eeneu tydlang omgedoold hebbende, was dit ongelukkig gezin op het punt, van door regen, koude, honger cn vermoeidheid om te koomen. Juist toen de nood op het hoogst geklommen was, ontmoette hen een Roomfch Geestlyke in den omftreek (niet verre") van Metz eene Stad in ■' Deeze, een gevoelig en menfchlievend hart bezittende , had medelyden met die ellendigen, welke reeds tot aan de poorten des doods genaderd waren. Hy nam hen op, bragt ze in zyn huis, koesterde hen by zynen haard, voedde en verkwikte hen aan zyne tafel, ja bezorgde hun alles, wat zy tot hun onderhoud noodig hadden. Kort hierop beviel de Joodin van haar kind, hy liet 'er in tyds eene vroedvrouw by haaien. Het kind, dat op den derden dag na zyne geboorte overleed, zond hy naar Metz, om het aldaar op het Jooden kerkhof te doen begraaven. De zwakke kraamvrouw, haaren man en kinderen behield hy', drie weeken lang, by zich in huis , en zelfs toen liet hy hen niet gaan, voor dat hy hun eenigen voorraad op de reis had mede gegeeven. Zulk een ongemeene weldaadigheid bleef ook niet onbeloond. De Jooden in Metz, getroffen door deeze liefde van eenen Kristen aan hunnen Geloofsgenoot beweezen, zonden hem tot een blyk hunner dankbaarheid een gouden Zakhorologie, op welks kas de gefchiedenis van den barmhartigen Samaritaan gedreeven ftond. Leezer! bewys ook uwe liefde aan eenen Jood, offchoon gy een Kristen zyt, en zo gy een Jood zyt, erken dan ook in den Kristen de verdienften, die hy jegens u zich verworven heeft. Ieder, ja ieder noodlydend mensch verdient ons medelyden en betooning onzer hulp en liefde. Ieder, ja ieder menschlieveiid mensch, verdient hoogachting en dankbaarheid. Te Groningen, by W. Z UI D E M A. 1797* Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO, GENAAMDEN GEMEENEN MAN; No. 32* (Vervolg van Klaas Denkers Leeven.) K laas. Dat vers behaagt my; ik zou het gaarn willen affchryven. De Boer. Koorn aanftaanden zondag na den middag by my; dan zal ik het 11 geeven, en dan kunnen wy met verftand eens over de Boerdery praaten. Klaas. Dat is zeer goed, ik wil gaarn Vriendfchap met 11 maaken. De Boer. Allerbest! ik houd veel van menfchen, die niet eigenwys zyn en graag wat willen leeren. De tyd roept my nu, ik moet aan 'twerk; maar eer ik het vergeet, waar woont gy? Klaas. Ik ben een dienstknecht van den Heer Ede)man, en woon ook by hem. De Boer. Hé! dat is my lief; Hy is een best man, van wien ik zeer veel geleerd heb. Hoe heet gy? Klaas. Myn naam is Klaas Denker: maar mag ik ook weeten, hoe uw naam is, en waar gy woont? De Boer. Ja wel. Myn naam is Jan IVerkqraag, en ik woon daar ginds, even buiten het dorp. Klaas. Goed! Ik zal de vryheid neemen w, by gezondheid, zondag na den middag eens te bezoeken. Ik wensch u een' vergenoegden dag, Jan Werkgraag! Ii De  ( 25a ) De Boer. Insgelyks, Klaas Denker! Hier op was de Landman weêr yverig aafi zyn werk gegaan. Klaas was ongemeen blyde met deeze ontmoeting, hoopcnde, dat hy aan Jan Werkgraag tas. nuttig', en oprecht' vriend zoude krygen. Toen Klaas ■in huis kwam, vertelde "hy zyne opmerkingen, als mede zyne ontmoeting met den Landman, aan zynen Heer: waar over deeze zeer voldaan en verblyd was, terwyl hy hem niet alleen vryheid gaf om zondag naar Jan Werkgraag te gaan; maar hem zelfs aanried om zulks by aanhoudendheid te doen. Klaas volgde dien vriendelyken raad van Edelman, en hy ondervond wel rasch, dat Jan Werkgraag een achtingwaardig, openhartig en vrykundigLandman was, ■welke zynen medemenfehen gaarn tot nut wilde wezen. Deeze gelegenheid, om weêr wat te kunnen leeren, was weêr recht van Klaas zvnen aanflag. Zy wierden langfaamerhand, «aar maate zy elkander recht leerden kennen, de beste vrienden. Klaas toonde ook met de daad, dat hv een hart bezat, 't 'welk vatbaar was voor oprechte en gulle vriendfehap; by dacht ook dikwerf aan Salomons fpreuk. „ Een man, die vrienden beeft, heeft zich vriendelyk te gedraagen. S p a. 18: 24. en de betrachting daar van maakte hem in zyne verkeering recht aangenaam. Daar by en de eerzaame Jan Werkgraag nu groote maats waren, zoo bezocht Klaas hem niet alleen menigmaal; maar wandelde ook met hem naar zyn land, om de kennis van den Landbouw recht onder zyn verftand te krvgen. Zulks was ook van een geweiischt gevolg voor Klaas: want hy wierd met de daad gewaar, hoe een Landman zyne huishouding moest inrichten, zyn vee behandelen, zyne akkers bearbeiden, om voor zich zelven en zyne medemenfehen nuttig te zyn, en om vergenoegd en gelukkig m zyn beroep te. ^'"'vorderingen van Klaas Denker gevielen den Heer Edelman ook by uitneemendheid. Hy muntte werklyk in veele dingen, en vooral in de Landbouwkunde, boven veele menfchen uit. By dit alles bleef hy altyd ned'rig en even leergierig. En zulks konde ook met  C 253 ) andere zyn; want hy was ten vollen overtuigd, dat men nooit uitgeleerd konde worden: Waarom hy ook dikwerf zeide: „ Hoe langer men leert, des te meer ,, ziet men, dat 'er nog veel te leeren is.—Wat weet „ ik nog weinig van het gene ik weetcn konde! —« „ Die zich verbeeldt, dat hy alles weet, is in de daad „ een dwaas. — lk wil dan leeren, zoo lang ik leef." — Eens op eenen avond was Klaas by zynen Heer, vertelde hem alles wat Jan Werkgraag hem geleerd had, en betuigde, dat hy in al zyn' handel cn wandel een zeer voortreflyk, nuttig, en navolgenswaardig man was; dat hy in groote en kleine zaaken altyd zelf dacht; alles wikte en woog; en aityd redenen konde geeven, waarom hy zoo of op zulk eene wyze iets verrichtte, en niet anders. Hy betuigde daar by, dat hy geen grooter geluk wist te bedenken, dan •'zoodanig een man te zyn, als Jan was, cn zulk een goed beftaan te hebben, als hy had. Edelman was zoo eenvoudig niet, of hy merkte wel, waar Klaas heen wilde. Hy wond 'er dan ook niet langer doekjes om, maar zeide' openhartig, dat hy zyn voorneemen reeds overlang bad kunnen befpeuren, dat hy 'er een groot genoegen in nam, cn gereed was om hem mede voort te helpen. „Hoor „ eens Klaas.' fprak hy, gy hebt my altyd getrouw ,, en eeriyk gediend, gy hebt braaf opgepast, en ik „ heb uwe aanhoudende leergierigheid telkens met ver„ maak waargenomen: nu, duizend guldens zyn naar ,, twee ten honderd tot uwen dienst. Wat zegtge daar „ op?" Klaas fprong op van blydfchap , en wist zynen Heer nauwlyks genoeg te danken ,, Koorn nnn, „ zeide Edelman hierop, fcheid maar uit! Ik wil dan „ nog een flapje verder gaan. 'Er liggen nog zoo zes „ honderd guldens in myne kas. My dunkt, ze zyn „ aan u nog zoo kwaalyk niet hefteed. Koop 'er u de noodige huisgeraaden en gereedfehappen voor; „ en denk daarby nog eens aan uwen Heer Edelman, „ die ze u fchonk." Nu ftond Klaas geheel verflagen; hy was, als 'tware, befefloos, en niet in ftaat zynde van één woord te uiten, begon hy te f'chreïen, en weende traanen van blydfchap en dankbaarheid. Zyn Heer gebood hem, dat hy zich van hem zoude ver1 i 3 wy-  ( 554 ) Wyderen, met by voeging, dat hy alles nader met hem' zoude overleggen. —— Klaas ging in het eenzaame, en dankte God, dat hy tot heden toe een oprechte zucht gehad had, om in alles zynen pligt waar te neemen, en ook daar door de gunst van zynen Heer gewonnen had. GODS LIEFDERYK OOGMERK IN HET SCHEPPEN VAN DEN MENSCH. By het leezen van het Weekblad (No. 2t.") voor den zoogenaamden gemeenen Man, handelende over Gods Almagt, fpysbeid en Goedheid, hlykbaar in Zyne werken in de Lente, herinnerde ik my de overdenkingen, welke wel eens by my plaats hadden; wanneer lk de fchoonheden der natuur, die de Lente aan ons Vertoont, met een aandachtig oog befchouwde. Als ik mynen Bloemtuin doorwandelde (^inzonderheid in den vroegen morgen, wanneer een malfche regen of machte dauw de gewasfen bevochtigd hadden , en de liefelyke zonneftraalen de Bloemen deeden glinfteren, en dezelve een* aangenaame reuk van zich gaven) dacht ik meermaal: waar toe toch het vertoon van alle die fchoonheden ? Deeze Bloemen, welke door haare kleur en gedaanten zoo prachtig, zoo heerlyk, ftaan te pronken, fchynen alleen voor den mensch gefchikt te zyn t want de dieren des velds hebben 'er geene aandoeningen van; doch zy voeden of dekken den mensch niet, en kunnen dus niet tot zyn noodige behoeften gerekend worden; maar dienen alleen om zyn gezicht te vermaaken en zyne reuk te vergasten. Welk eene Goedheid!' (dacht ik dan") welke niet alleen zorgt voor het noodige, maar ook voor het vermaaklyke: voorzeker , de Schepper van dit alles moet met den mensch verhevene bedoelingen hebben; zyne oogmerken moeten groot en vpel bevattende zyn. Uit deeze bedenkin? gen kunnen de volgende afgeleid worden. Op de oppervlakte der Aarde is een tallooze menigte van onbezielde of leevenlooze fchepfelen, benevens e§ns grqqts verfcheidenheid van gevoelige Wezens, die door  ( 355 ) door hunne zintuiglyke aandoeningen vatbaar zyn voot geneugten. Maar hoe fchoon deeze ook zyn mogen, en hoe zeer de Magt en Wysheid van derzelver Maaker daar m doordraait, echter kunnen zy in waardenet. vergeleeken worden by den mensch, welke naar Gods beeld gefchapen en begaafd is, (beha! ven me: een kunftig faamgefteld Lichaam") met een' verftandigen en redelyken Geest, waar door hy vatbaar is voor de yerhevenfte genietingen: met een' onfterflyken Geest, die de zaligde genietingen eeuwig kan fmaaken, welke, volgens de Euangelifche beloften, na den afloop der eeuwen zyn deel zyn zullen. Ik vraag my dan: Welke toch mogen de redenen geweest zyn, die den Almagtigen en Alwyzen Schepper (dieniets doet dan wegens de gewigtigfte redenen) bewoogen hebben, om menfchen, (Wezens met zulke hoedanigheden; voort te brengen en te doen beftaan* Zouden die geweest zyn; om daar door zyn eigene gelukzaligheid te vermeerderen? Dit kan niet zyn: dewyl Hy uit en van zich zelven beftaat, en eene gelukzaligheid bezit, die noch vermeerderd noch verminderd kan worden; en zou dan de mensch, wiens geheele aanleg is om alles van zyne hand te ontvangen, daar aan iets kunnen toebrengen? Neen ! God wordt van menfchen handen niet gediend, als iets behoevende, alzoo Hy zelf allen het leeven, den adem en alk dingen geeft. Handel. XVII. 6 Of zoude men zulke ongerymde gedachten van de Goaheid kunnen voeden, dat men denken zoude aan een oogmerk, om te gebieden? _ Immers Hy, die ah le magt m zich zelven bezit, die /preekt en let is W, behoeft geene fchepfelen het aanwezen te geeven om te kunnen gebieden. De zucht tot heerfchen welke maar al te veel by de ftervelingen gevonden wordt is een blyk van hunne zwakheid: hoe meer hunne mVt bepaald is, des te grooter is hunne begeerte om die Uit te breiden. ? Men kan eindelyk hier niet denken aan de vergroo. ting van den Godlyken roem: o Neen! Hy, de AIIptC hoogfte, die alle volmaaktheden bezit, en met zich zelven te vreden is, is oneiadig verre verheven boven alli 3 le„  C 256 ) len Lof. Het is waar, Hy gebiedt ons Hem den zelven toe te brengen; maar is dit om Zyns zelfs wille, als of daar door zyn roem zoude vermeerderd worden? . Neen! het is om onzen wille: Hem te looven en eere te bewyzen zyn de uitwerkfels, van erkentenisen dankbaarheid, welke rcdelyke Wezens voegen, en welbehaaglyk zyn aan hunnen grooten Weldoener, wiens gunst hunne zaligheid is ; behalven dat de lof, fpruitende uit eene overtuiging van Gods Magt, Wysheid en Goedheid, de. genoeglykfte aandoeningen verfchaft. Wat blyft 'er dan over, waar aan men te denken heeft, als eene reden, waarom God den mensch het aanwezen gaf? —— Niets anders, dan Liefde, onbegrensde begeerte tot Weldoen. Liefde is eene hoedanigheid van het Godlyk Wezen: daarom zegt de Heilige Johannes by bcrhaaling, 1 Joh. IV. vs. 8 en 16. God is Liefde Deeze, alles overtreffende Liefde, koos Voorwerpen, waar aan Zy gelukzaligheden konde mcêdeelen: God fchiep (benevens duizenden andere Voorwerpen) den mensch, cn begiftigde hem, boven alle fchepfelen, welke deezen aardbol bewoonen, met vermogens, die hem vatbaar maakten voor het genot van de verhevenfte gelukzaligheid, o Gadelooze Liefde! Wie kan derzelver diepten peilen! Wie moet niet, op deeze overdenkingen, in verwondering wegzinken! Leezers! Welke leeringen kunnen wy uit het gezegde afleiden? —— In de eerfte plaats, dat wy de grootfte reden, bebben om ons over ons aanwezen te verbeugen. De eeuwige Liefde riep ons uit het niet; om voorwerpen te zyn van haare weldaadigheid. Denkt niet, dat hier mede ftryden de rampen, welken het menschdorn in. deeze wereld overkoomen, en u zelven fomtyds treffen: Neen, de Goede Vader laat den mensch rampen overkoomen , om hem tot zyn waar en duurzaam geluk te brengen. Verwart nimmer rampen met ongeluk. Niemand kan in den eigenlyken zin ongelukkig zyn buiten zyn' eigene fchuld. De rampen, met geduld en onderwerping gedraagen, en ons oefenende 111 het goede, bevorderen onze hoogfte gelukzaligheid; en wat toch is dan het lyden van deezen tegenwoordigen tyd te waardeeren by de heerlykheid, die daarna, zal geopenbaard worden.' Wy  C 257 ) Wyders, kan 'er wel iemand zyn, die Gods liefde-i ryk oogmerk met den menschJaandachtig overweegt, en niet te gelyk overtuigd wordt van de billykheid van het gebod: Gy zult uwe naasten liefhebben als U zelven? Daar God ons alzoo lief gehad heeft; zyn wy dan niet fchiildig malkander ook lief te hebben? Moet reden en Godsdienst, en dus ons eigen hart, ons niet veroordeelen, als wy haat en wraakzucht tegen onze medemenfehen voeden, of weigeren hun alle goedwilligheid te bewyzen? Behoef ik, Leezers! u indachtig te maaken devtrpligting, om onzen weldaadigen Schepper weder lief te hebben? Verfoeit ons hart niet de ondankbaarheid als een fchandelyke misdaad? En kunnen wy die immer grooter begaan, dan tegen Hem, die ons het wezen gaf, en tot het genot van zoo veele zaligheden fchikte? Ja, die wederliefde, welke door gehoorzaamheid en een dankbaare erkentenis wordt uitgeoefend, is de grondflag van den waaren Godsdienst, en buiten dien zyn alle onze godsdienftige verrichtingen ydel: een dienst uit vrees (grenzende aan dwang") opgedraagen aan Hem, die de Liefde zelve is, kan niet voldoende zyn: en hoe toch zouden wy deelgenooten kunnen worden van die zaligheid, voor welke'wy beftemdzyn, indien wy God niet boven alles lief hadden? De uitoefening van zulk eene liefde zal de gelukzaligheid van het redelyk fehep"fel in eene nimmer eindigende Eeuwigheid uitmaaken. VOORBEELD VAN OUDERLIEFDE, OF DE EDELDENKENDE ZOON. Joban Hendrik Micbaël Ungerland, geboortig van een Klein Dorp in Duitschland, leerde in zyne jeugd reeds vroeg het Kleermaaken, waaraan hy grooten zin had. Nadat hy zyne leerjaaren had doorgebragt, reisde hy, volgens de gewoonte der Duitfche Handwerkslieden naar Dresden, de Hoofdftad van Saxen, om nog meer in zyne kunst te vorderen. Hier kwam hy ook weldra aan het werk, en arbeidde zoo net en vaardig, dat hy zich den roem verwierf van een bekwaam Kleermaakcrsge- zel  ( ^3 ) êel te zyn. Kort daarna wierd door den Èngelfchen gezant, op last der Koningin, een Kleermaaker gezocht, die kunst en bekwaamheid bezat, om voor Haar te werken. Ungerland, hiertoe genoegzaam in ftaat geoordeeld, wierd op goede voorwaarden in deezen dienst aangenomen. Vul vreugde nam hy ook deezen voorflag aan. Binnen weinige dagen vertrok hy naar Londen , alwaar hy ook aan het Koninglyke Hof volkoomen genoegen gaf. Over deeze gelukkige omftandigheden verrukt en als buiten zich zelven vervoerd, vergat hy echter zyne lieve en eerwaardige ouderen niet. By de eetfte gelegenheid fchreefhy hun, maakte hun het groot geluk, dat hem te beurt was gevallen, bekend en beloofde hun daarbenevens een jaarlykscb onderhoud te zullen overzenden. Zyn vader, die een jager was, had geen vasten post, en dus zoude het 'er op den duur zeer droevig voor hem en zyne oude vrouw hebben uitgezien. Doch de edeldenkende Zoon hield zyne belofte. In 't eerst maakte by alle jaaren 50 Ryksdaalers (d. i. naar onze munt 90 Holl. guldens) over. Niet lang daarna, toen zyn vermogen nog meer had toegenomen , verhoogde hy die lom tot aoo Ryksdaalers (of 360 Gl.) waarmede tot dus verre aanhoudt. Leezer! leer hier uit, hoe dat God voor de zynen zorgt, en vaak reeds in dit leeven naarftigheid en deugd tnet zynen zegen beloont. Ouders! dit geval fpoore u aan, om uwen kinderen eene goede opvoeding te geeven en hun vroegtydig een of ander nuttig handwerk te laaten leeren. Kinderen! dit voorbeeld wekke u inzonderheid op, cm, wanneer gy het in uwe magt hebt, uwe Ouders, die mogelyk reeds door hooge jaaren en afneemende krachten zich zelven niet meer kunnen verzorgen, niet te vergeeten, maar hun, in navolging van deezen dank* baaren Zoon, zoo veel gy kunt, al is het dan zoo ruim en breed niet, als in het bovenftaand geval, echter met een welmeenend en gevoelig hart, de noodige onderfteuning en verkwikking toe te brengen. Te Groningen , bv W. Z U I D E M A. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 33. De band des vlytigen zal gezegend worden. ■ ' Die zyn Land bouwt, zal van brood verzadigd worden: maar die ydele menfcben volgt, is verflandeloos. Sal omoiï. (Vervolg van Klaas Denkers Leeven.) Nadat Klaas Denker zyn voorneemen , om zelf Boer te worden en eene huishouding aan te vangen, wel doorgedacht en met den Heer Edelman overlegd had, kocht hy voor het geld, dat hy nu hy één had, eene kleine Boerdery: waar by het land, 't welk hy van zyne Ouders geërfd had, zeer gevoeglyk konde gebruik! worden. Ook bevryedde Klaas een Meisje, welke weinig meer dan goed Linnen en Wollen' bezat, doch zoo veel nóg van haar loon had overgehouden en faam gefpaard, dat het noodigfle 'er voor tot eene Boerenhuishouding konde gekocht worden Voor het overige was zy zeer zuinig, braaf, werkzaam, en oppaslénd, en dit was Klaas meer waardig, dan veel gelds en goeds. Toen Klaas met zyne Vrouw de' huishouding begon, nam hy voor om in al zvn doen en laaten een fhpte orde te houden: ten dien einde wa,s zyn eerde K k zorg  ( fl6*o ) zorg om eenige goede en vaste regels te bedenken, gefchikt naar zyn tegenwoordig land en goed, om daar naar te werken en die in acht te neemen. Hy overdacht daarom alles, wat hy in zyn leeven van zyne Ouders, van Edelmau , van Jan Werkgraag,,. enz. geleerd had; ja hy overwoog het nog een en andermaal zeer ernftig van ftukje tot beetje, en maakte daar uit, voor zyn Boeren bedryf, de volgende hoofdzaaken of hoofdwetten op. I. Voor een die vruchten zoekt, is't wenfchen niet genoeg: De hand moet uit de mouw en wakker aan den ploeg. „ Deeze oude fpreuk wil en moet ik my recht „ ten nutte maaken, om dat het Land, 'twelk „ ik bezit, niet anders dan door verbetering „ en vlytig arbeiden goede vruchten kan voort-; „ brengen. II. Ik wil vergenoegd wezen met bet gene ik heb: want de vergenoegdheid is de grootfte rykdtm. III. In de bearbeiding van myn Land wil ik geduurig denken, dat de waare rykdom juist niet gelegen is in de veelheid van Land: maar inzonderheid daar in, dat het zelve goede en veele vruchten draagt. IV. Zoo lang ik weinig Lands bezit, wil ik al myn werk zoo veel mogelyk zelf verrichten: want ik reken dus: weinig Lands — weinig Werks. — Dus weinig arbeids volk te onderhouden en niet veele uitgaaven. Zulks is goed voor jonge menfchen. Al myn Land wil ik een goede ligging geeven, van goede afwateringen voorzien, behoorlyk ploegen, bemesten, en van onkruid zuiveren; alsmede zal ik van tyd tot tyd de onderfcheidene gronden of aarde zoodanig onder elkander vermengen, dat de zelve met welbereide tuinaarde overëcnkoomen. VI. Geen een plekje, geene vurge of vore, zal 'er van myn Land of grond onnut blyven liggen: dus doen- d»  ( a6i ) de kan ik van weinig Lands veele vruchten infaamelen. VII. Daar de Mest voornaamlyk myn Land moet vruchtbaar maaken, wil ik zoo veel mest maaken, als my mogelyk is, en alles, wat daar toe dienen kan, by elkander verfaamelen. VUL Van het Stroo, 't welk ik bekoomen kan, zal geen hand vol verlooren gaan; ik wil het zelve vermengen met flootaarde, modder, en andere vuilnisfen, om 'er mesthoopen van te maaken, en nadat zy een of twee jaaren gerot hebben, wil ik ze over het laagfte, fchraalfte en onvruchtbaarfte Land voeren. IX. Aan myne Koeien en ander vee wil ik goed en ryklyk voedfel geeven: want daar door leveren zy, behalven andere voordeden, ook meerder mest. X. Ik wil met mest myne Landen beurt om beurt verbéteren; ik zal trachten om van tyd tot tyd zoo veel Vee te onderhouden, dat ik jaarlyks een grooten hoop mest kan maaken. XI. Jk wil alle verandering cn verbetering in den Landbouw eerst in het kleine onderzoeken, en dan het beste en voórdeeligfte volgen. XII. , Alles, wat ik door overleg, vlyt cn verbetering overhoud, wil ik jaarlyks tot een' fpaarpenning wegleggen; en, zo God my en myne Vrouw met kinderen zegent, dan wil ik, als de zelve groot worden, dat oververdiende geld befteeden; om van tyd tot tyd nog een ftukje Lands te koopen, opdat myne kinderen behoorlyk werk hebben, en iets toebrengen tot vermeerdering van onze inkoomften en goederen: dus doende reken ik, dat kinderen voor my en voor hun zelven nuttig en voordeelig zyn. XIII. _Wat heden kan en moet verricht worden, wil ik jtiet tot een volgenden dag verfchuiven: ik wil dus K k 2 nooit  ( 262 ) nooit denken: „ koorn ik van dage niet, dan koom „, ik morgen." 9 XIV. Het zwaarfte zal by my altyd het zwanrfte weegen; zoo dat ik het noodigfte telkens eerst wil afdoen. XV. Ten aanzien van he weder, wil ik in myn buiten werk nimmer ftaat maaken op den Almanach; maar my altyd gedraagen naar de gefteldheid van Lucht en Aarde. XVI. Ik wil, zoo veel in myn vermogen is, altyd zorg draagen, dat geen werk my dryve; maar ik het werk. Lust tot den arbeid kan ons geen dief ontneemen,en door onvermoeide vlyt koomt men alles te boven. XVII. Ik wil niet zoo zeer werken uit eene zucht tot rykdom; maar veel meer, omdat zulks myn pligt is; dewyl myn eigen beftaan en de belangens van myn Vaderland zulks vorderen. XVIII. Inzonderheid wil ik in al myn werk eene nauwkeurige orde houden, zoo dat alles op den rechten tyd g.'daan worde. Ook zal myn vee, myn boerengereedschap en myn huis altyd kant en zindelyk zyn. r XIX. By dit alles wensch ik deeze gewigtige waarheid nimmer te vergeeten: Dat wy ons in god bewee(3rn, leeven en zyn ; ja dat wy zonder zynen wil pies kunnen doen. Ik >yil het bidden en werken dan $]iyd te zaam voegen; Aan 's Heeren zegen. Is 't al gelegen. Toen Klaas deeze werkregelen kiaar had, las hy de zelve op eenen zondag-avond voor aan zyne Vrouw; lyelke hier mede zoo in haaren fchik was, dat zy KUtat om den hals vattede, en zeide: „ Myn lieve KÏaasl Gy zyt wel een goed en verftandig man... A, Ik deuk en gevoel net als gy over ons beroep: i ' „ maar  C 263 ) „ maar ik kon het u zoo niet zeggen... daar is my* „ ne han.l, lieve Man! ik zal alles, wat myn pligt „ in deezen van my vordert, met blydfchap waarnee- ,, men." ■ Toen vriend Klaas my dit vertelde, zeide hy: ,, Jonge, jonge! wat was ik blyde, dat ik ,, eene Vrouw had, die zoo edel en eenftemmig met „ my dacht! Zulk eene Huisvrouw is een zegen van „ God en een groote fchat, ja een halve Hemel op „ aarde." —— By deeze gelegenheid vertelde zyne Vrouw hem ook, dat zy een versje konde zingen waar van zy vaak zeer veel nuts had; hier op haalde zy uit haare kist het boekje, daar het in ftond, en dewyl Klaas de wyze van het liedje ook wel konde zingen, zoo zongen zy het (na het eerst geleezen te hebben) te zaam. Het heet, als volgt. 'TNUT DER. BEZIGHEDEN. / I. Wilt gy fteeds genoeglyk leeven, Dat gy ramp en kommer mydt; Zoo dient gy wel acht te geeven Op 't befteeden van den tyd. 't Oogenblikjen is verlooren," Waar in gy niet iets verricht; Dat u verder dan te vooren Brengt in 't volgen van uw' pligt. 1. 't Ledig leeven is verveelend Voor een opgewekt gemoed: Maar daar tegen valt het ftreelend, Als men 't werk met vlugheid doet. En het ftrekt veeltyds tot weering Zelfs van zwaare ziekte of pyn; Voor een flegte fpysverteering Is 't de beste Medicyn. 3. O! wat kan 't ons hart verkwikken, Als men, na voorgaande vlyt, *s Avonds eenige oogenblikken Van zyn rust aan vriendfehap wydt, K k 3 Zy  C 264 ) Zy kan pyn cn (mart verzachten, Zy maakt zwaaren arbeid ligt, Zy herltelt den moed en krachten; Alles wordt met lust verricht. 4- 'kZal myn' tyd dan wel befteeden, Voor my en myn Vaderland. Werkzaamheid geeft waare reden Tot genoegen in zyn' Hand: Daar door bloeien huisgezinnen; ja elk heeft 'er voordeel van. Laat ons dan het werk beginnen, Zoo lang men nog werken kan! De werkregels, welke Klaas opgefteld en aan zyne Vrouw voorgeleezcn had, fchreef hy vervolgens zeer duidelyk en netjes vooraan in een nieuw fchryfboek, waar in ieder blad zoo groot was, als een hall vel papier. In dit boek fchreef by het belangrykfle, 't welk hy buiten op het Land en in Huis verrichtte, aan. Voor ieder ftuk Lands nam hy een geheel blad, en zettede de naamen, welke hy ieder kampe Lands gegceven bad, met de nummers, boven op ieder blad, als by voorbeeld: No. 1. de Huiskamp, No. 1. de Koekamp, No. 3. iet Klei/luk, No. 4. bet 'Scbraalveld, en zoo vervolgens al zyn Land: en het gene niet in afgèfloote Hukken lag, nummerde hy naar de watergooten, welke 'er door liepen. Ieder blad verdeelde hy in vakken, en boven ieder vak plaatlte hy de onderfcheidene verrichtingen, van ploegen, mesten, zaaien, maaien, zichten, braakliggen, verbetering en inkoomsten, enz. Allen avond fchreef Klaas in zynen Almanach by ieder datum aan, wat hy in één, twee, drie of meer dagen had afgedaan : by voorbeeld: den 18, 19 en ao Maart No. 3. geploegd, den 1 April op No. 9. twintig voeren mest gebragt, den 15 September No. 4 bezaaid, den 7 en 8 Mai van No. 5. de afwateringen verbeterd, van No. to. twintig voeren Haver, van No. 5. dertig mudde Rogge gedorscht, . No. 1. groen, 0 enz.  ( 26*5 ) enz. i Dit alles fchreef hy dan des Zondags, na ge* eindigden Godsdienst, zindelyk met het jaar, de da-1 gen en datums, in zyn fchryfboek. Zulk boekhouden deed hy in navolging van zynen vriend Jan Werk' graag. Deeze aanteekeningen hadden, ten aanzien van den Akkerbouw, die nuttigheid, dat Klaas in volgende jaaren, uit vergelyking van het een met het ander, vry wel konde naargaan , waarom het eene ftuk Lands meerder, en het ander minder vruchten had voortgebragt. Ook wieid hy daar door op het zekerfte gewaar, hoe hy zyn Land jaarlyks op het voor deeligfte konde bezaaien, bemesten, ploegen, braak of groen laaten liggen. Hy liet ook niet na, om zoo nauwkeurig hem mogelyk was, in zyn bock te fchryven, wat en hoe veel hy van elk verkocht; en hoe veel koorn hy noodig had tot het zaaien, tot zyn vee, en tot zyne huishouding. Men kan zeer ligt denken, dat Klaas ook niet verzuimde om zyne ontvangst en uitgaven nauwkeurig aan te teekenen. Wat de'inkoomsten en uitgaven van zyne Koeien, Schaapcn, enz. aanging; hier van hield zyne Vrouw het boek. Deeze moeite, of liever voor Klaas aangenaame be^ zigheid, verrichtte hy nog te meer, omdat hy geen oogenbhk vergat, dat hy een fterflyk mensch was. Wierd hy dan eens ziek, zoo konde men zeer gemaklyk zien; hoe ver hy met zyn werk gevorderd was, of behaagde het God, om hem van de aarde weg te neemen, dan konden zyne Naastbeftaanden, als met eenen opflag van het oog, zien, hoe-alle zyne zaaken ftonden: zoo dat hy, ten minsten ten deezen opzichte, met een gerust gemoed de eeuwigheid konde inftappen, en dit fpoorde hem zeer fterk aan om zyne zaaken in alles klaar te houden. Wat zyne Huishouding meer byzonder betrof, hier omtrent kan ik myne Landgenooten berichten; dat Klaas en zyne Vrouw zeer' ernftige en welmeenende betrachters "waren van Naarstigheid, Spaarzaamheid, Zindelykheid, Orde, en Godsdienstigheid —- gelyk men uit het vervolg nog wel uit het een of' ander zal kunnen opmaaken. skje>  C 266 > SNEDIG ANTWOORD VAN EENEN BEDELAAR. In een zekere Stad; alwaar geen armhuis, gelyk hier, gevonden wierd ——> iets, dat over al wel plaats mogt hebben, in een zekere Stad, (zeg ik) plaatfte zich voor de deur van een ryken Handwerksman by herhaaling een Bedelaar, dien men, naar het uiterlyke, wel konde bemerken, dat hy niet in ftaat was, zynen kost met de handen te verdienen. De man van huis, welke reeds, meer dan eens,, eenige duiten aan den zelven gegeeven had, wierd nu knorrig en gelastte hem zeer onbefcheiden heên te gaan. De Bedelaar, in plaats van deezen man met ge'yke munt te betaalen ('t welk veele menfchen in dergeiyke gevallen ten onrechte meenen verpligt te zyn) antwoordde daar op heel bedaard: „ mvn waarde mees„ ter! het moest u lief zyn, dat ik hier zit: want „ ik weet, dat gy my iets geeven kunt. Is het niet ,, veel beter, dat ik voor uwe, dan gy voor myne „ deur, zit?'' De man gevoelde de kracht van deeze vraag, gelyk ieder braaf man die gevoelen moet. Hy tastte in zynen zak, gaf den Bedelaar eene hand vol gelds, en dankte God, dat hy de gelukkige man was, welke zóó veel konde geeven. Te Groningen, by W. ZUIÜEMA. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat. Te Amfterdam, by van der Burgb en Zoon, Gravius, Saakes en de Vies, Appingadam Knypinga, Dordïecht Blusfè, Farmfum Westendorp, Haarlem Bobn en Lootjes, 's Hage J Plant, Leeuwaarden C.van Slicb, Leyden Du Mortier, Her ding en Honkoop, Nieuwwolda Weemko Jurriens, Rotterdams» Santen, Utrecht van Paddenburg, Veendam H y Mulder, Westzaandam vanAaken, Winfchoot Aïi»far.r,Winfum B.bwaagman.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 34. Altyd yvrig op te merken, Hoe ik best myn' grond bereid 't Land verbeteren en bewerken, Is myn lieffte bezigheid. QFervolg van Klaas Denkers Leeven.) Hoe zeer Klaas Denker zicb ook gewend bad, om zyn werk met lust en vlyt te verrichten; zoo was hy onder het zelve tevens met zyn geheel hart overtuigd dat het te vergeefsch was, of hy arbeidde, verbeterde, zaaide en plantte, indien God zyne poogingen niet zegende, en aan de vruchten den wasdom gaf. Dewyl het Land van Klaas nu voor het grootfte gedeelte verwaarloosd en uitgemergeld was, zoo rekende hy het voor éénen van zyne eerde pligten, om met geheel zyn verftand en alle zyne krachten werkzaam te zyn, ten einde het zelve,'zoo veel mogelyk te verbéteren en vruchtbaarer te maaken. Hy gin» dan, om zoo te fpreeken, aan het heftuderen van zyn Land, dit wil zeggen, hy trachtte net gewaar te worden van welk eenen aart en natuur de grond was, waar de zelve onder elkander vermengd, gemest, gezuiverd, verhoogd of verlaagd moest worden. Nadat Li hy  ( a68 ) hy dit een en ander wel over- en door gedacht had;, overlegde hy het nok toog met den Heer Edelman en zynen vriend Jan Werkgtaag. Men ziet hier uit, dat Klaas niet eigenwys was, noch naar de oude Henter voortwerkte (gelyk zoo veele menfchen doen) om alles juist zoo en niet anders te doen, als hunne nabuuren, of als hunne Vaders en Grootvaders gedaan hebben. Neen, Klaas trachtte alles zelf door te denken, cn zoo te werken, als het best en nuttigst was. Op welk eene wyze en door welke middelen Klaas zyn Land nu verbéterde, en hoe by alle zyne zaaken inrichtte, kan ik niet zoo volledig befchryven, als het wel behoorde, maar zal mynen leezers Hechts van het een en ander iets melden. Onder anderen verbéterde hy eerst zyn Veebedryf, vooral met oogmerk om mest voor zyn land te kunnen maaken; te meer, dewyl hy de mest hield voor een der noodzaaklykfte middelen tot verbétering van zyne akkers. De wyze, op welke hy dc mest verfaamelde en bereidde, was opmerkens en navolgenswaardig; ten minften voor zulke Landlieden, die jaarlyks veel mest moeten gebruiken. Voor de zoodanigen dan wil ik de handelwys van Klaas kortelyk bekend maaken. De plaats, waar op hy zyne mest bereidde, was vry hoog en genoegzaam vierkant; achter en aan beide zyden voorzien met een behoorlyke floot. In de zelve bragt bydeasch, boombladeren, en allerlei vuilnis of afgeval, zoo wel die binnen als buiten zyn buis te krygen was, mits de zelve goed tot mest konde dienen: ook leidde hy. al het zeep en waschwater (*), de ier (pis of'vuiligheid) der koeien, ja de geheele afwatering uit zyn huis in deeze floot, welke hv de ierjloot noemde. Vooraf, eer hy de mest op genoemde plaats vergaderde, bragt hy op de zelve een goed deel floot of andere aarde; hier op zettede hy dan zynen mesthoop. Van het Stroo. dat hy zelf had, en jaarlyks van an- (*) Men weet, dat bet zeepwater vruchtbaarmaakend is, blykbaar uit de bleekvelden, enz.  C 269 ) andere Boerenkocht, liet hy geenen halm verlooren gaan: alles, wat hy niet noodzaaklyk gebruiken- moest, bragt hy naar zynen mesthoop: doch vooraf maakte hy het nat en zoo veel mogelyk, aan 't broeien: tot dat einde ftrooide hy het onder zyn Vee, of zettede het in hoopen en begoot bet met vuil water uit de ierfloot. Als dan vermengde hy het Stroo, de Koedrek en de dikfte vuilnis uit de ierfloot evenredig en zorgvuldig onder elkander: dus doende bleef zyn mesthoop behoorlyk vochtig; of, zo dezelve eens wat te veel uitdroogde, dan begoot hy dien met water uit de ièrjioot. Op deeze of dergelyke wyze maakte Klaas wel dubbel zoo veel mest (naar zyne^omftandighcid getekend) als andere Boeren, en daar te boven was zyne mest ook veel krachtiger en vetter. Bovendien verfaamelde hy jaarlyks een groote menigte aarde, zooden, ranken van boomen, aardappelloof, enz. om 'er mest van te maaken. Dit een en ander vermengde hy ook nog met Stroo, zettede het in groote hoopen aan den buiten kant van de ierfloot, en begoot dezelve met het vuil water. Zelfs maakte hy zulke aarde enz., die te ver van huis was om ze te haaien, op den kant van eene floot tot mest; welke mestboopen hy twee of drie jaaren liet zitten, en vervolgens over zulk Land bragt, waar hy oordeelde, dat ze het noodigst en nuttigst waren. Het werk, 't welk hy op zoodanige wyze van het mestmaaken had, was zekerlyk niet gering: doch de voordeden, welke hy 'er van tyd tot tyd door verkreeg, vprzoetten alle die moeite. Ook verrichtte hy, zoo veel mogelyk, dit werk meest in den winter, of op zulke tyden, als hy niets voordeeligcrs konde bearbeiden. Hier mede verbéterde Klaas in weinige jaaren zoodanig zyn Land, dat hy (naar voorgaande jaaren gerekend) dubbel zoo veele vruchten konde inoogfien. Elk moest zich verwonderen over de vruchtbaarheid van zyne akkers. Elk, die zyn Land kende, betuigde, hoe hy nooit geweeten had, dat zulke grond zoo uitucemend vruchtbaar konde gemaakt worden: maar dan zeide Klaas ook wel eens: „ Door aanhoudenL 1 a „de  ( 2/Ó ) „ de vlyt en moeite kan men ongeloofiyke dingen „ doen." , Hy maakte onvruchtbaare en woeste velden tot Vruchtbaare landen, en zulks deed by onder anderen of voornaamlyk met die aarde, welke by jaarlyks onder zynen mesthoop voerde (*). Voor het overige behoef ik niet te melden, want dit zal ieder Leczer van zelf opmaakcn, dat Klaas zyn Land op een verftaffdige wyze, ploegde, egde, zaaide, maaide enz. van allen onkruid zuiverde, en met goede afwateringen verzorgde.... met één woord, by bearbeidde of bouwde zyn Land op zulk eene wyze, dat het eïudlyk een vruchtbaaren en wel ingerichten tuin geleek. Met zyn Vee had hy zelden of nooit veel ongeluk. Hy paste 'er altyd zelf op; gaf aan het zelve ter rechter tyd genoeg, voedzaam en gezond vóedfel; hield,zvne beesten altyd zindelyk, en zorgde ook, dat ze aanhoudend gezonde lucht konden inademen. Dit een en ander had ten gevolge, dat hy van' zyn Vee meer inkootnften kreeg , dan veel andere Boeren. Gebeurde het echter, dat aan de eene of andere Koe iets haperde; dat de melk zoo niet was, als het behoorde; of ook, dat de melk niet boteren wilde; dan dacht hy niet Cgelyk fommige onkundige en ligtgeloovige menfchen) dat zyne koeien of melkgereedfchap tybekst waren; of dat de hekfen met de boter voortgingen, enz... neen! zulks kwam hem even zoo belaehlyk voor, als dat zich een mensch in een kat konde veranderen, of door het fleutelgat van ccne deur kruipen, üok liep hy niet naar Poolbille en foortge- ly- (?) Een voornaame Boer N. .. J... beeft my gezegd, dat by in 'tjaar 179$, Z!l^ aar(le op een ftuk Lands bad gebragt, 't welk te vooren woest gelegen bad; dat by in bet zelfde jaar en vervolgens Vr zeer goede vruchten van had ingefaameld. —— Ook verwacht ik nog een der gelyk e proef van eeven Vriend, die lust beeft om te onderzoeken en te Verbéteren.  C 27ï ) ïyken om raad te vraagen: dit was even zoo'veel by hem, als zich door een' eerloozen bedrieger wat wys te laaten maaken, en zyn goede geld te verfpillen- — maar hy trachtte de redenen daar van zelf op te fpooren en te ontdekken; het welk hem ook door oplettendheid en ernftig nadenken den meesten tyd zeer wel gelukte, terwyl hy als dan oogenblüdyk her ongemak zocht weg te neemen of uit te roeiën, 'r zy door zulk eene Koe, welke hy bemerkt had niet wel te zyn, iets in te geeven, of door eenige verandering in het voedfel te maaken. enz. — welke middelen ook doorgaans een gewenscht gevolg hadden. BRIEF AAN DE UITGEEVERS VAN HET WEEKBLAD OVER HET BROElëN VAN HET HOOI. Geachte Vrienden! Sints eenigen tyd zyn wy, in ons Dorp, begonnen met UI. Weekblad; en hier van zien wy nu reeds de aangenaame gevolgen; want onze onderlinge verkeerin» as door dit middel vry wat nuttiger en leerzaamer geworden , dan zy vati te vooren plag te zyn. Toen was het met anders, dan: „ Wat hoort men van dien en die? Hoe ftaat u dat geval van Buurman N. N. aan? Wat hebben wy heden in de Courant? enz. enz." Hier ovar dan zoo het een en ander gefnapt hebbende, ging men naar huis, en deelde daar het nieuws met de tiende verhooging weêr uit. Maar thans is het geheel anders by ons gelteld. Elk eenen is het 'er nu om te doen om wat nieuws, maar dat tevens ook nutti» is gewaar te worden , dat hem te vooren onbekend 'was Als nu iemand door eigene ondervinding leert dat het gene hy ontdekt heeft, de proef kan doorfta'an' dan is hy zoo laagdenkend niet, van het voor zich alleen geheim te houden, maar hy deelt het gul en openhartig aan zyne Buuren mede» Zoo gebeurde het nog gisteren avond. Onze Nabuur Jan Pteters begon aan het gezelfchap te klaagen dat zyn Hooi, 'twelk nu reeds over 8 dagen in het'zwat L 1 3 had  ( 2^2 ) had gelefen, welhaast zoude bederven, en dat hy het zelve niet durfde infaamelen, uit vrees voor het fterke Broeien en het gevaar van Brand, die daaruit ligtelyk ontftaan konde. Eén uit onzer midden, Klaas Hindriks, vattede het woord op, en gaf hem, op zyne klagt, het volgende tot antwoord. Klaas. Gy moet zoo ligt niet murmureeren; want het doen ons geen kwaade menfchen aan; maar het is nu best om te weeten, hoe men de middelen moet aanwenden , om het al te fterke Broeien voor te koomen. Jan. Hm! hm! dat is goed,, maar waar zullen wy loopen? Een Dokter heeft wel verftand van zieken, maar van geen Hooi; en onze Dominé? hm! hm! Klaas. Zoo haastig niet, Jan Oom! Het is beter te ondervinden dan te bevraagen; want ik heb het zelf by ondervinding geleerd, dat het volkoomen aan het •ogmerk beantwoordt. Jan. Nu laai dan eens hooren. Wat voor middel weet gy dan ? Klaas. Een myner goede Vrienden, die een boekje bezit, waar het in ftaat, heeft de goedheid gehad van het my te laaten uitfehryven ; en omdat het my zoo best voorkwam , heb ik het aanftonds in myn zakboekje eene plaats vergund : hebt gy allen lust om het te hooren, zoo wil ik het wel eens voorleezen? Allen, o Ja, zeer gaarn, als 't u gelieft. Klaas leest: „ Op elke Duizend ponden, (of een „voer Hooi) die men in den berg of lebuur legt, „ ftrooit men drie ponden zout; zorg draagende, dat „ het Hooi in het midden iets hooger gehouden wor„de, naardien anders het Zout , door het Broeien van het Hooi gefmolten zynde, te veel haar het midden zoude afzakken. Het Zout moet ook niet op éénen „hoop, maar over de geheele oppervlakte gelyklyk „ verfpreid worden. ■ „ Dit middel is uitgevonden door den Heer Bergs„ ma , voorheen Grietman van Dantumadeel in Vries- land. Na een zesjaarige beproeving maakte hy het „ zelve Ao. 1790 bekend. Eenige Noordhollandfche „ Landlieden namen 'er mede de proef van; en de uit- (lag bewees, dat het middel ia alle opzichten voldeed :  C s?3 ) 5, deed 5 niet alleen tegen het fterk Broeien van het „ Hooi, maar men bevond tevens, dat men met 4000 „ponden van zitlk Hooi, meer konde doen dan met „ 5000 ponden ander Hooi, terwyl de Beesten het geH zanten bovendien met meerder fmaak eeten, , ei! 'et beter vin groeien. Ook is beweezen, dat dit wHo ondtel voor het Vee is, om dat het meer i'.:en, waardoor 'er eene verdunning M bi dé v cl ten ..:cr dieren wordt te wege gebragt." la at zich ligt beproeven. De onkosten zyn gering; dat men 'er weinig by verliezen kan. Klaas. Zoo beb ik het ook begreepen, en daarom by de eerfte cn beste gelegenheid dit in het werk geit ik kan U verzekeren, dat ik myne moeite en onkosten dubbel beloond kreeg. Allbn. Zeg het nog eens,"als 't u gelieft, wy willen het ook opteekenen. Hier aan voldaan hebbende, was het tyd om te fcheiden. Ieder ging vergenoegd en opgeruimd naar huis, blyde zynde, dat'er weer wat goeds was aangeleerd. Zoo draa ik te mynent was, begon ik de geheele faamfpraak, die my nog versch in 't geheugen lag, op te fchryven, welke u thans mededeel. Mogelyk verdient het eene plaats in UI. Weekblad, om dat 'er weinig Boeren hier te Lande zyn, die zulks weeten, en nu noodzaaklyk moesten weeten. / Ik blyf met alle achtinge Ül. beftendige leczer ien 8 July 1797. Leergraa». plechtgeers liedje voor schippers jongens. op de wys: Nu H mutsjen af en '/ Vaderland. Hoor, Stuurman, 't is nu Voltergeer! Het water wordt weer vloot, Ik meet nu maar vyf voeten meer: Pas op, dat 'tSchip niet ftoot. Al-  C i>74 ) Allon, 't is ree! — dat gaat recht goed , Het Schip wendt fiks.... zie zoo! Ik peil alreeds weêr zeven voet, Zoo aanftonds roep ik, Schoo ! Ut vaar thans op de ruime zee, En werk tot nut voor 't Land. 't Valt wel eens zuur: doch 'k ben te vreft In myn beroep en ftand. De zee getuigt ook van Gods magt, En zvne aanwezigheid; Ik zie zyn grootheid dag en nacht In d'oceaan verfpreid. In ftorm en ook in lieflyk weêr Zy God myn toeverlaat! 'k Betrouw op Hem, en zing zyne eer: Wie bidt en werkt, krygt raad. Aanmerking. Plechtgeer is een ftok, waarmede de Schippers, inzonderheid op de Waden, het water peilen. Foltergeer beduidt, dat zy grond, en Scbo» geen' grond voelen. Regel drie zingt men, het getal der voeten met twee lettergreepen, dus Ik meet maar ze even voeten meer'. De zevende regel, het getal der voeten met éénc lettergreep, dus 'k Peil met de Plechtgeer wéér zes voet. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 35. Wie lofelyke Spaarzaamheid Vereent met Orde en Vlyt, Wint fchat by fchat door wys beleid, En leeft in God verblyd. Met ieders achting tot zyn deel Befcbreid van zyn Gezin Verlaat hy vrolyk »/ aardscb toneel, En ftapt ten hemel in. (Vervolg en Slot van Klaas Denkers Leeven.) Dewyl Klaas zich in alle omftandigheden als een verftanuig, eeriyk, braaf en werkzaam man gedroeg 200 kan men ook met grond denken, dat zyn arbeid gezegend wierd. Ik kan mynen Leezers berichten hoe hy het m de zes eerfte jaaren zoo ver gebrag't Heelt, dat hy het op rente genomen geld van Ede'< man, nevens zyne overige fchulden, tot een duit toe betaald en reeds alles vry had. Dit nu was ook geen wonder: want men zag hem nooit ledig zitten; hv hield alles, zoo wel in als buiten huis, zindelyk en m orde. Was er iets aan zyn huis te doen, of aan zyn Boerengereedfchap, hy herftelde alles, zoo veel mogelyk, zelf; ook kon hy de meeste dingen, welke Mm hy  C 276 ) hv in zyn bedryf noodig had, zelf maaken. Aan het een en ander werkte hy, wanneei het regenagug weder was, of als zyn ander werk dit toeliet; waarmede hy dus veele kleine uitgaven uitwon. Zvne Vrouw was te gelyk ook een oppaMende, braave en werkzname.hnishoudfter, zoo als men niet veele Boerinnen aantreft. Behalven haar huiswerk, fpon naaide of breidde zv. Niemand hunner had een enkele draad linnen af wollen aan 't lyf, waaraan haare handen niet alles hadden gedaan, wat zy konden. Klaas cn zyne Vrouw waren bet in alle opzichten wel eens met elkander. Vief er iets te overleggen ot te b-fluiten, dan wierd de beste raad gevolgd. Met lekkere fno'eperveïl of dergelvke fpyzen hielden zy zich geheel niet 'op": zy verfleeten den kostelyken tyd ook met met dikwyls koffie en thee te drinken: alleenlyk zorgden zy voor een goeden gezonden luiismanskost. Klaas 'rroest voorraamlyk voor de mkoomsten en uitgaven zorgen. Zv hadden een groote gladde eikenkas ter bewaaring van het geld: en 't gene heel braaf van hem was, by had eenige regelen gemaakt, waar naar hv zrch ten aanzien van het geld als anders wildé sed"raa*en. Deeze fchreef hy mef duideiyke letteren' netjes' op een vel papier, en plakte bet aan den 'binnenkant van de kas-deur. Zie hier zyne \00rfchriften. 1. Geenen ftnver of penning wil ik bezitten of zal m deeze kas rclegd worden, ten zy'my de zelve eeriyk en rechtvaardig toeköottit: want het fpreekwoord zegt niet te vergeèfscB: één onrechtvaardige ftuvet verteert wJ eens negen en negentig rechtvaardigen. 2. Geen duit moet 'er onnut uitgegeeven worden: want veel kleintjes maaken langzaam een groote lom. • 3- Ik wil op een verftandige wyze zuinig en fpaarzaam zyn, om iets in voorraad te krygen, waarop men in nood toetasten kam Men moet niets boven zyn vermogen doen., of den pol/lok niet verder zei ten, dar, menfpringen kan. £•  C 277 ) Alles, wat ik koop, zal zoo veel mogelyk, terftond met myn eigen geld betaald worden: want borgen geeft de Mengelpoëzy van van Alpiien en van de Kasteele . de Gedichten van Poot en van Jacob van Dyk, die beiden ook Landlieden waren ■ Gedenkwaardig* beden uit bet openhaar leeven van J e s u s (*") bet Zomer-buitenhoven van Hirschfeld - bet iiodsdienflig Handboek van Her mes . cn de Liederen voor den Landman van van Eyk. Behalven deezen had hy ook verfcheidene Werkjes die hy van tyd tot tyd aan zyne kinderen gegeeven' of tor. belooning gefchonken had: als een Geografisch Handboek Martinet's kleine Gatechismus dsr Natuur —— Reisbefcbryvingen voor de Jeugd cn Leesboek van Camp e Weekblad veor Neêr- lands Jongehngfcbap, enz. enz. Alle de ftukken , welken de Maatlchappy tot nut van 't Algemeen reeds in haaren tyd uitgaf, kochte hy, gaf ze aan zyne kinderen of ook wel aan andere menfchen te leezen: gelyk ook het Gefcbenk voor de Jeugd van Martinet en van den Berg. ———. By dit alles moest ik niet verzwygen, dat, hoeveel hy ook hield van goede cn leerzaame boeken, de Bibel evenwel by hem op den hoogften prys ftond. Geen boek in de geheele wereld fchattede hy zoo nuttig en waardig als de Heilige Schrift. Hy was met zyn geheel hart overtuigd, dat ons in dat'Boek van Gods wege zulke waarheden worden bekend gemaakt door welks geloovige betrachting wy in tyd en eeuwigheid kunnen gelukkig worden: even daarom maakte hv in zyne huishouding ook dagelyks gebruik van Gods woord. Dikwerf zeide hy aan zyne kinderen: „ Toon eerbied voor de Schrift: zy is 'tgeluk uws lee- ,, vens; „ En wordt, zoo waar God leeft, uw heil hier na„ maals tevens." Hy was een ernftig, welmeenend, oprecht en vrolyk betrachter van dien Godsdienst, welken Jesus M m 3 ons C9 van H. C. Bergen. —.  ( 280 ) ens heeft bekend gemaakt. Geen dag wierd 'er begonnen of geëindigd in zyn huis, zonder bidden en danken. Hy zeide vaak: „ Wie zich den pligt van „ bidden fchaamt, die fchaamt zich ook Gods vriend „ te wezen. Men is verpligt om God, onzen Schep„ per en Weldoener, boven alles te eerbiedigen en „ lief tfr hebben: want in Hem keven wy, hezveegen „ ons, en zyn wy. Alles, wat wy zyn^hebben en „ genieten, zyn gunst bewyzen van God." Hy betrachtte ook, zoo veel mogelyk, die fchoonc les van Jel'us: Zoo als gy wilt, dat u de menfchen zullen dom, doet gy hun ook alzoo. Netregenftaar.de dit alles, was hy ook geen vreemdeling in zyn eigen hart ■ hy kende zyne gebreken, zwakheden en te kort koomingen: waar van hy zich echter dagelyks zocht te ontdoen. Van Klaas Denker kan men dus met ruimte zeggen , dar hy als een nuttig Landman en als een voorbeeldig Kristen geleefd, gewerkt en gehandeld heeft:. ,. Die voorzeker den dood des Oprechten geftorr Ven is. Zoo dat ik vrymoedig myne Landge- nooten durf toeroepen: ,, Let op den Vroomen en „ ziet naar den Oprechten: want het einde van zulk „ eenen man zal vrede zyn!" VOORBEELD VAN VERHEVENE DEUGD EN GROOTMOEDIGHEID IN EENEN VADERLANDER. Ten tyde van den Hertog van Alha (nu juist 230 jaaren geleeden) trof onze Nederlanden een droevig en, befc'hreiënswaardig lot. Deeze man was om zyne krygskunde, dapperheid en andere verdienden door Philip, den tvjeeden Koning van Spanje, tot Stadhouder over de 17 Gewesten, aan hem onderhoorig, aangefteld. Doch, ongelukkig voor de toenmaalige ingezetenen, was hy vaneen' zeer geftrengen en bloedriorftigen aart. Wie maar het minst tegen de plakaaten', in naam des konings uitgevaardigd, zondigde of zien daar tegen ver^ettede, wierd zonder genade met de  C a8i ) de yslykfte draffen getuchtigd. Voornaamlyk betrof dit de genen, die den Roomsen- C.itholyken Godsdienst verlieten, en tot den Hervormden, die toen hier te Lande bekend wierd, overgingen. Zulks was onder de geduchtste bedreigingen verbooden. Doch veelen onzer Landgenooten, aan geenen geweetensdwang zich willende onderwerpen, gloorden zich weinig aan het verbod en overtraden het. Hierop kwam dan ook welhaast een fchriklyke vervolging; hier en daar wierden Gerechtshoven opgerecht om het fcherpst onderzoek tegen de zoogenaamde Ketters in het werk te dellen; en overal aan de Regeeringe'n der Steden en ten platten Lande zulks mede ten sterklten bevolen. Dtiizentien, waar ouder geheel onfchuidigcn ja zelfs yverige Roomschgezinden, wierden daar op gevat, gepynigd, ter dood veroordeeld, en de gevelde vonnisfen aan hun op de wreediiartigde wyze uitgevoerd. Onder deeze ongelukkigen nu bevond zich ook zekere Dirk Willemszoon, met wien het volgend zeer aanmerkenswaardig geval gebeurde. Onder "vermoeden van kettery geraakt zynde, wierd aan de Gerechtsdienaars belast hem te vatten. Het was juist in den wintertyd en by toegevroozen water, dat een der zelve dien last zocht uit te voeren. Willemszoon, hier op niet bedacht, had nauwlyks zoo veel tyds, dat hy de vlucht op en over het ys konde neemen, waar de dienaar hem nazettede. Gelukkig was het ys fterk genoeg om hem te draagen, en misfchien jhad hy aldus het gevaar kunnen ontkoomen. Dan wat gebeurt 'er? Zyn vervolger, mogelyk zwaa. rer van lichaam of op een zwakkere plaats geraakt zynde, viel 'er in en was op het punt van te verdrinken. „ Dat kwam Willemszoon regt van pas; nu zal hy „ zich hartlyk vcrblyd hebben, daar hy nu zoo veel te „ gemaklyker weg kon koomen:'' denkt mogelyk menig een onzer Leezeren. En dit niet zonder redenen: want de meeste menfchen zouden in een foorfgelyk geval ook zoo gedacht en gehandeld hebben. Maar "hoe gedroeg zich nu Willemszoon6* ■ Het tedergevoehg hart van dien braaven man konde zich niet verheugen over het ongeluk van zynen evenmensch. Het was voor hem niet uit  C 282 ) «it te ftaan, dat hy eenen mensch voor zyne oogen zag omkoomen, dien hy, offchoon tot zyn eigen verderf, had kunnen redden. In plaats dan van op zyn eigene veiligheid bedacht te zyn, en hoe fpoedigerzoo beter voort te vluchten, keert hy te rug, begeeft zich in een oogenfchynlyk leevensgevaar, helpt zynen vyand uit het water, en verlost hem dus van den dood, waar mede hy reeds worstelde. Maar wat deed nu de Dienaar ? ——. In het eerst was hy getroffen over zulk een buitengewoon blyk van grootmoedigheid, en het gevoel van dankbaarheid, het welk nog by hem opkwam, wederhield hem van zynen Verlosfer te vatten. Het was als of zyne handen verlamd waren. Doch jammer was het, dat juist op dat tydftip een Ud van de Regeering, in wien alle gevoel voor deugd en menschlievendheid wel fchynt uitgedoofd te zyn geweest, hier naby ftond en het geval aanfchouwde. Die wreedaarr, merkende, hoe dat de Dienaar begon te aarfelen, wilde hem, gelyk hy meende, zynen pligt op het hart drukken, en riep hem toe: Gedenk aan uwen Eed!" ———— Vrees voor ftraf bemeesterde hem nu en overwon in dit benauwend oogenblik de opwelling van dankbaarheid. Beevend en fidderend treedt hy toe, neemt zynen redder gevangen, en de gevoellooze Rechters hadden kort daarop de laagheid van dien grootmoedigen te veröordeelen om leevendig verbrand te worden. Te Groningen, by W. Z UT D E MA. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat. Te Amfterdam, by van der Burgb en Zoon, Cravius, Saakes en de Fries, Appingadam Knypinga, Farmfum Westendorp, Haarlem Bobn en Loosjts, 's Hage J. Plaat, Leeuwaarden C. van Sligb, Leyden Du Mortier, Herding en Nonkoop, Nieuwwolda Weetnko Jurriens, Rotterdam van Santen, Utrecht van Paddenburg, Veendam H-3* Mulder, Westzaandam van /faken,Wmfchoot Finkers,Winhm B.Swaagman.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 36. de groote rykdom in de natuur, een onwraakbaar getuigenis van gods 0nmeetlyke kennis , ondoorgrondlyke wysheid , en onbepaalde magt. Onder de vier faizoenen, waarin het jaar verdeeld wordt, is het zomergetyde geenszins het minfte, daar het ons een grooten rykdom van bewyzen der Natuur oplevert, dat het eeuwig en zelfftandig Opperwezen t welk alle dingen heeft voortgebragt, een oneindig verftand bezit. Deeze rykdom in de Natuur wordt iq de H. Schrift alleen aan God toegefchreeven. En te recht; want wy menfchen hebben niets van ons zelven ; maar ontvangen alles van God. „ De ze°en des „Heeren maakt ryk," zegt daarom Salomon Spreuk. X: 22. De gewyde bladeren fchryven Hem niet alleen „ eenen rykdom van wysheid en kennis toe," Rom. XI: 33. maar zy verzekereu ons ook, dat „God ryk ,, is over allen, die hem aanroepen," Rom. X: 12. En beftaat de aardfche rykdom in de bezitting van «eld en goed . zoo leert ons de H. Schrift daaromtrent„Myne is het Zilver, en myne is het Goud, fpreekt „de Heer der heirfchaaren." Hagg. II: 9. Behooren tot den rykdom Ten dit was inzonderheid r„. de der Aartsvaderen, gelyk het nog heden ten dage in de Oolterfche landen plaats heeft,) eene talryke kudde Nu vsn  ( 284 ) van vee; zoo zegt ook de Heer: „ Al het gedierte des „wouds is mvn, de bceden op duizend» bergen." Ps. L vs, 10. Wordt daartoe vereischt een overvloed met alleen van noodzaaklyke, maar ook van min noodzaaklyke dingen; zoo bericht ons David: „De aarde is des Heeren mitsgaders haare volheid; de wereld en die "daarin woonen." Ps. XXIV. vs. l. Met de befchouwing van deezen rykdom van God, welken ny in het ryk der fchepping ten toon fpreidt, willen wy ons thans eenige oogenbïikken bezig houden. Door den rykdom in de Natuur verftaan wy de overgroote menig'.e van fchepfelen, welke wy overal in de wereld ontmoeten. En wanneer wy ons maar eenigzins met dezelven bekend maaken, dan vinden wy derzelver aanta! zoo verbaazend groot, dat wy ons m verwondering en opgetoogenbeid, als 't ware , verhezen Wy mogen onze oogen wenden, myne Leezersi waarheen" wy willen, wy mogen boven ons, rondom ons of benéden ons zien, overal treffen wy een onnoembaar getal van de zelven aan. Zien wy boven on* naar den hemel; daar ontdekken wy eene tallooze menigte van lichten, welke by nacht den hemel verficren: want het is even onmogelyk de darren te tellen, als de zandkorrels aan den oever der zee. Hoe «root moet dan niet die God zyn, welke, (naar de Uitdrukking van den Bibel) het getal der darren kent, en ze allen by naamen noemt!" Ps. CXXVI1: vs. 4. , Keereii wy onze oogen van den hemel tot de aarde- welke overvloedige rykdommen ontdekken wy dan rondom ons! Rykdom in de lucht, rykdom ui het water, rykdom op het land, ja zelfs rykdom ra het binuende van de aarde. Befchouwen wy de lucht wat laager, dan zien we in de zelve een onrelbaare menigte van Vogelen en Infekten. De Natuurkundigen hebben van 'de Vogelen zelfs over de zeshonderd, en van de vliegende Infekten verfcheidene duizenden van foorten ontdekt. En hoe verbaazend groot is het getal van elk deezer foorten! In de zonnedraalen lpeefen geheele zwermen van diertjes, welke geen menfehlvk oog overzien kan. En wie weet, hoe veele eeuwen nog zuilen verloopen, eer dat men de verlcheidene  C ^5 ) foorten van de zelve bepaalen of rangfchikken kan ! Hoe veele Vliegen mogen 'er wel zyn? of hoe veele foorten van dezelve? Wy worden ze gewaar, wanneer zy ons fteeken, en met haare morrende ftcm ons verveelen: het bloed, 'twelk zy uit onze lichaamen en die van andere dieren zuigen, is een toevallig Vöedfel voor haar; en wy moeten vastftellen, dat tegen ééne vlieg, welke bloed van menfchen of dieren geniet, 'er wel een millioen leeft, die geen bloed proeft. Waar van leeven nu alle deeze fchepfelen? Wie onderhoudt dezelve? Is 't niet God, die aan elk fchepfcl zyn voedfel en zyne fchuilplaats laat toekoomen? Hy verzadigt alle dieren, hy fpyzigt alle Raven, en voedt alle Infekten, welke in de Lucht, in het Water, cn op de Aarde zich ophouden. Zoo talryk de inwooners van de Lucht zyn, even zoo talryk zyn ook de bewooners van,het Water. Hoe menigvuldig zyn, by voorbeeld, de kleine diertjes, welke den Walvifch tot voedfel verftrekken! Op zulke plaattèn, welke in den zomer van de zon befcheenen worden, ziet men dikwerf de zee krielen van deezc Infekten. Ja, in eiken droppel Waters kan men fchepfelen ontdekken, welker voedfel zjo wel als vermenigvuldiging voor ons onnafpeurlyk zyn.. ,, De Zee, zegt daarom de H. Dichter-, die groot en wyd van ruimte is, daarin is hel wriemelend gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met groote; zy alle wachten op U, dat Gy hun fpyze geeft tezyneriyd." Ps. CIV: vs. 25, ij. Denken wy nog aan de Haringvangst, welke juist in dit faizoen invalt, koe fchoon ontdekt deeze ons den rykdom der Natuur! Men heeft berekend , dat alleen door de Hollandfche viflehers omtrent 200 Millioenen. Haringen gevauren worden; het welk aan een uitneemend groot getal van huisgezinnen in ons Vaderland onderhoud en winden oplevert. Men begroot het aantal van menfchen, die hiervan hun bedaan hebben, op omtrent honderd en vyftig duizend. Op het vade Land treffen wy voornaamlyk een overgroote fchaare van Menfchen aan, welke alle fiit de milde hand van God , hunnen Vader, onderhoud, N n 3 klee-  ( a36 ) kleeding en verkwikking ontvangen. Hoe veel is flechts een enkel menfch, geduurende een leeven van 60 jaaren, benoodigd! Hoe veel, tot fpys en drank, tot kleeding, tot nooddruft en gemaklykbeid! Hoe veel in deeze of gene byzondere voorvallen! Menfchen van onderfcheidenen rang en ouderdom, in onderfchcidene gewesten leevende, gebruiken meest altyd onderfeheidene foorten van fpyzen. Hoe groot, hoe menigvuldig moet dan niet de voorraad zyn, die daartoe vereifcht wordt! En nochtans bemerken wy, dat'er op een weldaadige wyze, door een vaderlyke zorg en milde hand , in de Natuur zulk een overvloed gelegd is, dar het nimmer aan eenig foort van voedfel ontbreekt. Veftigen wy onze aandacht flechts op een enkel voortbrengfel, het welk door de verbafterende wedde thans tot een onontbeerlyke behoefte geworden is, ik meen de Thee. Zoudt gv wel gelooven, Leezers! dat van deeze ééne plant (voor de welke wy in ons land de geurige Salie, de verfrifi'chende Vlier- en de aangenaame Linden-bloefem hebben) jaarlyks over de 17 millioenen ponden uit China naar Europa gevoerd, en aldaar gebruikt, of laat my liever zeggen, verkwist worden ? Duizend en duizend foorten van Landdieren leeven in alle de gedeelten van de wereld. Deeze vinden alle dagelyks hun voedfel. Hoe veele honderd duizend van ieder foort vinden hun verblyf en hun voedfel in de boflchen, op het veld, op de bergen, in de dalen, in de holen en klooven van de fteenrotzen, op en in de boomen, op de kluiten van aarde, of in het zand, enz. Zoo veelerhande foorten van dieren'er zyn, zoo veelerhande foorten van voedfel zyn 'er ook voor hun beftemd. Een andere fpyze wordt 'er vereifcht voor de viervoetige Dieren . een andere voor de Vo- ge]en r een andere voor de Viffchen , en wederom een andere voor het Gewormte: evenwel vindt elk dier dagelyks dat voedfel, 't welk met zyne natuur overgéhkoomt, David zegt daarom te recht: „ Aller oogen wachten op U, lieer! en gy geeft hun hunne fpyjje te zyner tyd. Gy doet uwe hand open, en verzadigt al wat 'er leeft , naar uw welbehagen." Ps. CIV. vs.  C 287 ) vs. 15, 16. Ten dien einde heeft de goedertieren Schepper gezorgd, dat 'er een onnoembaar aantal hoornen, planten en gewaffen voor handen is, welke vermenigvuldigen en vruchten voortbrengen; terwyl ook verfeheidcne dieren tot voedfel voor andere leevende fchepfelen verftrekken. By deezen rykdom. van planten en gewaffen, is dit nog als iets verwonderingswaardigs op te merken, dat God die planten, welke voor menfchen en dieren tot voedfel en tot geneesmiddelen dienen, in een grootere hoeveelheid heeft laaten groeien, dan die gewaffen, welke zulk een groote nuttigheid niet hebben. De kruiden zyn, naar hunnen aart, veel talryker, dan de ftruiken en boomen: 'er zyn meer foorten van gras dan van eis kenboomen: ja het is onlochenhaar, dat het voedzaam koorn, 'twelk (tot meel gemaalen en tot brood gebakken) _ den menfch tot noodzaaklyk voedfel verftrekt, zich zeer fterk vermenigvuldigt; want het blykt uit verfcheidene waarneemingen, dat men drie onderfcheidene plantjes in dén korrel Weit, en in één kor. rel Rogge vier onderfcheidene plantjes is gewaar Geworden , waaruit de taftyke vermenigvuldiging kan afgeleid worden. En wie wordt niet opgetoogen van verwondering, wanneer hy. de vaderlyke voorzorg overweegt, welke de goedertieren Schepper in 't groeien van de Rogge laat blyken; dat naamlyk de zelve ook op de flechtfte landen groeit, en niet dan door «en overmaatige eulalles verfchroeiëude hitte kan bedorven worden; en dat de Tarwe, welke de befte foort van graan is, de grootfte hitte en koude kan verdraaien zoo dat zy niet alleen in gemaatigde landen, maar'ook aan den eenen kant in de koude en noordfche gewesten, gelyk Schotland, Denemarken, Muskovien^ enz en aan den anderen kant in de heetfte en zuidelvkfte' als in Egipten, Barbaryen, Ooft-Indien, enz. In de zuivre lucht gebiedt, t Blikfemvuur verteert de dampen Stopt^de bronnen onzer rampen: Wyl'tin onze lecvenslampen ülie van gezondheid giet. ^el,koom §0llden blikfemftraalen, We toom zilvren vochtkoraalen, Welkoom, uit de hemelzaalen, Die ons zoo veel goeds belooft. Straalt nog lange o leevenszonnen! Vloeit nog lange o voorfpoedsbronnen! Met een opgefteeken hoofd. nnn\rTJrt' a?* ^ a"eS > Dominé! zoo heb ik het nooit gehoordl en dat van een' Arbeidsman! {fomwé. Ja dat is het ook. Zoo ziet men, dat'er lrLW fl hJ00ne vernuften zyn onder menfchen van geringen ltand, en dat het verftand en een gevoelig hart JWSt van geen geld of geboorte afhangen. ë aATmen' Maar' D°>»™e verwaarl.ii si gy uw eigen geluk! Daar gy vroJyk en in overvloed kondet leeven, verkiest gy uwe dagen in verveelende vadzigheid en in 't lyden van gebrek door te brengen! Een oogeiibhk hierna (want in 't droomen reist men fpoedig) bevond ik my in een dorp of vlek; nauwlyks had ik myne voeten in het zelve gezet, of ik hoorde hevig kyven en allerlei feheldwoorden uitbiaakcn. Wat verder waren eenigen handgemeen, waarvan fommigen hunne twistzucht' met bebloede neuzen of. zwaarer kwetTiwren moesten boeten. De zeden van eenigen waren wel minder xuuw;. maar deeze waren echter met minder in de weer, om zich zelven en anderen veete vcrdrietlyklieden toe te brengen. Een Nydigaart^ wiens aangezicht bleek., en van fpyt gezwollen was, verfpreiddé eene menigte van lasteringen. Een Wraakzuchtige wierd, onder de verfchnklykfte bedreigingen, zoo hevig in toorn ontdoken, dat hem bet bloed uit de neus fprong en hy in aanmerklyk gevaar was van zyn leeven re"verliezen. Ik zag ook eenigen, ene uit hóoge gedachten van bun eigene bekwaamheden of vermogens, geene tegenfpraak kunnende verdraagen, zich zelven daar over kwelden en anderen verdriet zochten aan te doen. Aan Bcdi!zuchüg/n ontbrak het dok iiiet. welke in anderen niets konden verdraagen, het gene met hunne begrippen (die dikwyls zeer gril* li»' waren) niet overéénkwam, welke door hunne berispingen veel onrusts onder de huisgenooten en anderen veroorzaakten. Maar daar ik my het meest over verwonderde en 't gene my als onbegryplyK voorkwam, was, dat 'er eenig. n waren, die het best in hunnen fohik fcheenen te 'zvn, als zy braaf konden grommen en knorren. Hoe is 't mogelyk! (zeide ik by my zelven) Alle deeze menfchen neemen het zoet van t gezellig leeve-n geheel weg, en overlaaden zich zelven niet veele hartknaagende verdrietlykheden. Hoe wei-  ( 301 ) Mig bezefs hebben de zulken van die heerlyke les van onzer aller Zaligmaaker: Zalig zyn de zagimoetiigen, want zy zullen bet aardryk b erven! — Verdrietig over de dwaasheid deezer mentenen, fpoedde ik my van daar. Ik kwam in een andere en veel groeitere plaats, welke my wel eene Stad fcheen te zyn. Ka, (dacht ik) hier zullen wel wyzer menfchen woonen; zy zullen, doordien de weetenfehappen hier bloeien, hun waar geluk zeker beter kennen. iViaar, helaas \ nauwlyks was ik de plaats ingerreeden, of ik hoorde een woest gefchreeuw en eene vermenging van ftemmen , welke te kennen gaven, dat zy voa tgehragt wierden door menfchen, wier nerfenen door het te veel gebruiken van fterken drank vertik waren. Ik zag op, en ziat, dit geluid kwam van eenige kroegen en herbergen daar omtrent. Ik troostte my met de hoop van befchaafder menfchen te zullen vinden, en floeg een voornaame ftraat in. Het eerfte, dat myn oog trok, was een groot aanzienlyk huis; de raamen waren opgefchooven; een groot gezelfchap bevond zich in eene kamer, zittende aan den maaltyd. Ik bleef eene poos Itaan, cn bekeek (hoewel van verre) de opgedischte fpyzen en het gebruik, *t welk 'er de gasten van maakten. Toen ik hetonmaaüg gebruik van fpys cn drank zag, dacht ik: Welk eene dwaasheid 1 immers, de dood is bier in den pot. De menfchen zwelgen het vergif in, hetwelk hunne fappen bederft, ziekten voortbrengt, ja de dood Zelve verhaast. Maar Weelde en Wellust (dachi ik verder) zyn zoo na vermaagfehapt aan den Rykdom, dat men zich over het gedrag van die menfchen zoo. zeer niet te verwonderen heeft. Ik verwachtte, dat het by den middenftand wel beter zoude zyn; doch hoe was ik verwonderd, toen ik ontdekte, dat eene menigte van burgers een aanmerklyk gedeelte van hunnen tyd verfleeten in koffie- en wyn-huizen, tot geen ander einde dan om foopjes en hunne flesch te drinken. Terwyi ik hier over ftond te peinzen, ontmoette ik een' oud'- man, die 'er deftig uitzag, maar wat ouderwetsch gekleed was. ,, Neem my niet kwalyk (zeide ik tegen hem) „ dat ik u aanfpreek; ik ben Pp 2 „ hiep  ( 3®2 ) hier een vreemdeling: is dit algemeen zoo in dee9, ze plaats, dat men zich dus overgeeft aan den „ Wellust en het Vermaak, gelyk ik omtrent verfcheir „ dene inwooners heb opgemerkt?'' — Het zoude te „ veel gezegd zyn, (antwoordde de Oude Heer) als ,, men allen hier mede befchuldigen wilde; daar zyn „ hier veele braave Lieden, die zeer geregeld leeven. Maar het is te beklaagen, dat 'er ook maar al te „ veel van dat foort, welke gy hebt opgemerkt, ge-? „ vonden worden ! En dit is in mynen leeftyd krach-» „ tig toegenomen. Men moet 'er zich over bedroe9, ven: Want, beha!ven dat zulk eene leevenswyze „ dikwyls zedenbedervende is, zoo worden de herfe- nen van veelen daardoor zoo zeer verwilderd, dat B, zy hun tydelyk belban verwaarloozen, Daar koomt „ by, dat, door die onmaatige verteeringen, menig „ één in een' bekrompenen toeftand, enfomtyds zelfs „ tot armoede, geraakt, lk zwyg nog van het na9, deel, dat hunne gezondheid, door het onmatig ge„ bruik, hier by lydt; zoo dat deeze meiifchen de „ grootfte vyanden zyn yan h,qn eigene welvaart en 9, "geluk," Hier zweeg de Grysaart, en op het zelfde oogenblik fcheen het my toe, dat ik opgenomen wierd (wonderlyke verbeeldingen kan men in den droom hebben) en door de lucht, ja zelfs (dacht my) boven de wolken hcên gevoerd. Hoe ik nu weêr naar beneden kwam, weet ik niet; maar toen ik tot my zelven kwam, bevond ik my in een' alleraangenaamften oord. Alles was in een zeer geregelde orde. Schoone, welaangelegde plantagien, nette doch geen prachtige huizen, en zindelyke ftraaten vertoonden zich aan myn oog: kortom , alles getuigde van de welvaart en den goeden fmaak der inwooneren. De eerften, welken ik zag, waren twee menfchen, die elkander de hand toereikten, en, onder de benaaming van Broeder, met hartlyka deelneemmg naar elkanders welftand vernamen. Dit begin behaagde en verheugde my. Voortgaande, zag ik een" puö' man voor zyn huis zitten ; de voorbygangers groetten hem eerbiedig; eenigen bleeven (laan en vroegen naar zyne gezondheid. „ Ik yaar nog faamlyk, ?>w4  < 3°3 ) „wel, (was zyn antwoord). De ouderdom heeft my „wel verzwakt; doch ik heb redenen tot dankbaarheid. „Veele weldaaden geniet ik nog. Ik verheug my, dat „gy 'er zoo wel en frisch uitziet: geniet uw' jeugdi„ gen welftand met dankbaarheid , 'en befteedt uwen „besten leeftyd tot nuttige verrichtingen ! Dan hebt „gy een' vrolyken en vergenoegden ouderdom te ver,, wachten." Toen zag ik een' man aankoomen, die gebukt ging onder een zwaaren last, welken hy op zyne fchouders droeg. Een ander, die zulks zag, fchoot toe, en zeide: Broeder, die vracht is voor u ,, alleen te zwaar:" en met eenen zettede hy zyne fchonders onder dezelve. Ik zag vervolgens verfcheidene menfchen., met een aandoenlyk gelaat uit en in een huis gaan. Ik vroeg aan iemand, wat zulks beduidde? — ,, Daar ligt iemand zwaar krank, (was zyn antwoord). De buuren en vrienden gaan af en „aan, om hem alle mogelyke hulp en verkwikking toe „te brengen." Ten zelfden tyde ging 'er eene lykftaatfie voorby, en ik merkte op veeier gelaat aandoenlyke trekken van droefheid. „ Wie is dat, (vroeg ik „ aan eenen van de omftanders) die daar begraaven „wordt?—. „Een zeer braaf man; (was het ant,,woord)" hy was een trouwhartig bezorger van zyn „huisgezin, en laat eene Vrouw met verfcheidene kin„ deren na: doch (voegde hy 'er by) voor de Wedu„we en de kindertjes zal wel gezorgd worden. Hier „ter plaatze lydt niemand gebrek zonder zyn eigene „fchuld. Men ftelt 'er zyne eer en vermaak in,°ora „de nooddruftigen en vooral Weezen en Weduwen te „hulp te koomen.'' De plaats doorwandelende, vertoonden vlyt en vergenoegdheid zich aan alle kanten. Ik ontdekte toen ook een groot huis, dat my grooter fcheen dan een gemeen huis; ik vroeg, „ of dat tot „een byzonder gebruik gefchikt was? Ja, (was het „antwoord) daar vergadert onze Regeering; de beste „die ergens gevonden wordt. Wy noemen ze door„ gaans onze Vaders: want de leden der Regeering zyn „onvermoeid, om op alle mogelyke wyzen onze welvaart te bevorderen." Op het zelve oogenblik za» Jezehre van het raadhuis koomen. De menigte vloeide PP.3 toe  toe om hen te begroeten, en blyken van achting te betoonen, het welk zy met het minzaamst gelaat beantwoordden. Gelukkige Regeerersl (dacht ik) die de liefde en achting van de ingezetenen bezitten ; welk een voldoende belooning voor hunne trouwe zorg! Dit is waare eer voor een edel gemoed. Gelukkige Ingezetenen ! wier harten opfpringen van vreugde op het zien van hunne beftuurefs; welk eene ééndragt, welk een genoegen verfpreidt zich daardoor in de geheele Maatlchappy! O mogt dit overal zoo in de wereld gevonden worden; hoe zoude het gelukverftoorend twisten een einde hebben! Eindelyk kwam ik aan een zeer ruime plaats, (heE begon nu al wat naar den avond te -hellen) en zag een geheele fchaar van Jongens en Meisjes, die zich wakker vermaakten met danfen en andere beweegingen, waardoor de leeyendigheid en de vlugheid van dit aankoomend gedacht kon bevorderd worden. Ik merkte ook op, dat 'er eenige bejaarde lieden waren, die hen tot vrolykheid aanzetteden. Terwyl ik met genoegen naar de vreugde bedryven van deeze jeugd ftond te kyken, hoorde ik van verre een gezang. Ik ging naar het huis, van waar het geluid kwam. Ik luisterde en verftond zeer duidlyk, dat het een avondlied was, waarby het weldaadig Opperwezen voor de beweezene gunsten in 't algemeen en in 't byzonder dien dag, genooten, in de aandoenlykfte uitdrukkingen gedankt wierd. In dit gezang was zulk een fcboone harmonie, dat ik 'er geheel van verrukt wierde. Bedenkende het geluk deezer menfchen, welke de genoegens van het gezellig leeven in' zulk een ruime maate fmaakten, en de vruchten van hunne deugd alreeds in deezen tyd plukken, wierd ik met zulke fterke aandoeningen van blydfchap aangedaan, dat ik daardoor ontwaakte. Wakker zynde, dacht ik aa» het zeggen van een' oud' Dichter: Ach waren alle menfchen wys, En wilden daar by wel! Dan was deeze aarde een Paradys; Nu is zy vaak een Hel. ANT'  C 305 ) ANTWOORD OP DE VRAAG, VOORKOOMENDB IN HET STUKJE GETITELD J EERLYKHEID VOOR EDELMOEDIGHEID in JNr. 36. Zeker de Bedelaar. De bezitting van een oortje was Waarfchynlyk voor hem van meer belang, dan die van eene guinie voor denEngelschman. De verzoeking, waarin de arme kwam, was ongemeen groot. Veelligt had dezelve een zwaar huisgezin te onderhouden; wist zyne bedrukte vrouw geen' raad meer, en lchreiden zyne kinderen van honger. Met het ftuk gouds had hy zyn huisgezin een geruimen tyd kunnen onderhouden. Maar wat "kon het den ryken Jongeling deeren flegts ééne guinie te misfen? Het fpel en andere vermaaklykheden kosten menfchen van deezen aart, vaak in weinig tyd, een hand vol gouds. De arme bezag het geld * overlegde by zich zelven, dat zyn weldoener zich vergist had en wilde niet, dat deeze zich over de gift beklaagen zoude. Schoon de Engelschman de eerlykheid van den bedelaar edelmoedig beloonde, was hy echter voornaamlyk weldaadig geweest om van den armen maar' ontflaagen te worden, wiens aanzoek hem lastig viel, terwyl hy gaarne al zyne aandacht op de verkooping der boeken vestigen wilde. Men behoeft 'er niet aan te twyfelen of de Engelschman is kundiger geweest, dan de bedelaar. Dit dit alles blykt, dat de arme beter handelde, dan de ryke: want —— hoe fterker de verzoeking is; hoe meer men na ryp beraad, en dus als een verftandig wezen, goed doet; hoe flauwer het licht van kennis ié, zoo meer loflyk is een goed werk. .Als de ryke niet fteelt, handelt hy, op verre na, zoo deugdzaam niet, dan de arme, welke de verzoeking om andere van het hunne te beroovcn, wederftaat. Zonder overleg, met een blinde drift, aan eenen armen eene aalmoes te geeven, is in geenen deeJe zoo loflyk, als wanneer men, den naaften behulpzaam willende zyn., vooraf bedaard nagaat, hoe men met het beat  C 306- ) best gevolg weldaadigheid kan oefenen; wie het meest hulp noodig heeft, en aan wien de gift best belteed is. Ingevalleeen blinde Heiden of een goedhartig mensch met geringe inzichten, een goede daad verricht, by voorbeeld, een' ongelukkigen redt, zoo verdient deeze meer bewondering en is achtingwaardiger, dan de verlichte Kristen, welke het zelfde doet. In ons voong nummer is een misflag ingefloopen Uit het laatfte gedeelte van het versje is één regel vergeeten. Het zelve moet aldus geleezen worden. Straalt nog lange o leevenszonnen! Vloeit nog lange o voorfpoedsbronnen l Dat wy u begroeten konnen Met een opgefteekeu hoofd. Te Groningen, by W. 7UIDEMA. 1707. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat. Te Amfterdam, by van der Burgb en Zoon, Gravius* Saakes en de Vries, Appingadam HTnypinga, Farmfum Westendorp, Haarlem Bobn en Loosjts, 's Hag« J Plaat. Leeuwaarden C. van Siigb, Leyden Du Mortier, Herding en Honhoop, Nieuwwolda fVeemko Jurriens, Rotterdam van Santen Utrecht van Paddenburg „ Veendam H. Mulder, Westzaandam van Aaken,\Wiafchoot FwkersJNix&üxaB.Swaagman.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 30. samenspraak tusschen twee buur en over hunnen nieuwen schoolmeester. A. "Vi^"el Buurman! wat zegt gy van onzen nieuwen Meester? is hy niet een verftandig Man? en doet hy zyn werk niet uitneemend? B. Ja.. wat zal ik zeggen ?... hy kan wel wys genoeg zyn; dit wil ik juist niet tegenfpreeken; — maar, ik vind geen genoegen in zyn werk: offchoon ik den man anders niet wil verachten. A. Geen genoegen in zyn werk! hoe is het mogelyk? my dunkt, zyn kerk- en fchooldicnstmoest elk behaagen. Wat leest de man met een' voortreflyken ftyl! B. Van zynen ftyl in 't leezen moet gy zoo breed niet opfnyden. Als hy onlangs Ps. 51. las, ftond het my wel aan; toen las hy recht nadruklyk; maar als hy voor den middag 2 Kon. 2. las, was "het foms net, als taal kunnen leeren ? Maar leest en preêkt men overal gelyk, dan is alle zwaarigheid weg. Ik moet bekennen. Buurman! uwe redenen zyn goed: gelykheid m ftjifpraak in ons geheele land zon best zyn. Maar dan moest men ook overal gelyk fpreeken. A. Dit zou te wenfchen zyn, maar niet gemaklyk vallen om in te voeren. Doch door de .gelykheid van uitfpraak in het leezen zou het langfaamerhand bevorderd worden* B. Maar als men dan gelykheid van uitfpraak in 't leezen zal in acht neemen, waarom moet het dan juist naar de Hollandfche uitfpraak gefchieden? waarom niet naar de onze? A. Dit zou men in ieder landftreek kunnen vraagen. — Zoo als onze Meester leest, koomt zekerlyk veel nader aan de gewoone uitfpraak der Hollanders, dan aan de onze; doch dit is juist geene reden, waarom zy thans meer algemeen gevolgd wordt: maar om dat die uitfpraak het 'beste en zuiverde Nederlandsch is.. B. Waarom ? . _ Qq 2 A. De  C 310 ) A. De tyd laat niet toe om u dit breedvoerig te bewyzen. Gaa naar den Meester, hy zal 't u wel uitleggen. Laat my dit alleen zeggen: alle verftandige menfchen , die liefhebbcry voor de Nederlandfche taal hebben, zyn 'c hier in eens. De zoogenoemde Hollandfche uitfpraak koomt best met den aart der letters overeen; vloeit gemak ykst, en is zeer bevallig en aangenaam om te hooren. — Hebt gy wel een' Amfterdammer of een' anderen Hollander hooren fpreeken? B. Meer dan eens. A. Spreeken zy niet tienmaal zoo lieflyk, als een Ommelander, Oldambtfter, of Westerwoldinger? B. Ik kan dit niet ontkennen. Maar gy moet de Ommelander of Oldambtfter uitfpraak toch niet met het plompe Westerwoldfche vergelyken: die uitfpraak verfchilt niet veel van het Westphaalfche! A. En echter zou een Westerwoldinger even zoo veel recht hebben, als gy, om te vorderen , dar men overal zyne uitfpraak invoerde, indien men zich niet aan de beste moest houden. — De Westerwoldfche uitfpraak noemt gy plomp; maar, geloof my, onze uitfpraak klinkt in de ooren van eenen Amfterdammer nog plomper, dan de Westerwoldfche in onze ooren. B. Dat de Meester in de Kerk zoo leest, kan ik toegeeven; maar ik heb 'er veel tegen, dat hy onze kinderen zoo leert. A. Nu (laat gy den bal geheel mis! De Dominé preêkt £n catechifeert, en de Meester leest, naar de zoogenoemde Hollandfche uitfpraak; hier hebt gy nu niet meer tegen, maar zyt overtuigd, dat dit best is, —« en gy wilt, dat de Kinderen naar onze oude lompe uitfpraak hezen zullen leeren! Zeg, waartoe wordt 'er gepreêkt, gecatechifeerd en geleezen? B.  ( 3" ) B. Opdat de menfchen daar door wyzer en beter zouden worden. A. Best! — maar dan moeten zy 't ook verftaan. B. Dat fpreekt van zelven. A. - Maar als uwe kinderen, van 't begin af, leezen leeren, zoo als de Dominé en de Meester doen, zullen zy dan het preêken, catechifeeren en leezen, naar die uitfpraak, met veel gemaklyker en beter verftaan, dan of zy het anders leerden? B. Ja, wat zal ik zeggen? gy praat my vast. Gy zyt my te wys, Buurman! J A. Gy voelt, dat ik gelyk heb, en nu moet gy 't mv gewonnen geeven; dat is edelmoedig. B. Het is my zoo toch niet geleerd, en myne Ouders ook met: het is wat nieuws. A. Oud of nieuw doet niets af: de vraag is maar, wat best is? Wy moeten alle vooröordeelen afleggen zo wy de waarheid en het beste zoeken. Alle vooroordeden en ftyfheid zyn altyd nadeelig voor ons geluk' want dan kan 'er nimmer ergens iets verbeterd worden. Als wy ons altyd aan 't Oude moesten houden dan moesten onze fchippers ook nog zonder Compas vaaren; want de ouden wisten van geen Compas- dan moesten wy ook nog geen gedrukte boeken hebbende ouden, die voor ruim vierde half honderd jaar leefden, wisten van geene boekdrukkunst: die is immers eerst in 'tjaar 1440. uitgevonden te Haarlem, eene istad in Zuidholland, door Laurens Koster. B. Buurman! ik wil uw gefprek eens nader overdenken: k heb nu geen' tyd meer. Ik heb anders no£ veel meer tegen onzer Meester: Qq 3 A<  A. En wat dan al? B. Dat hy een geheel nieuw foort van boeken invoert; en een andere wyze van leeren houdt, dan men gewoon is. A. Jk zal u ten eerften een bezoek weêrom geeven; en dan zullen wy hier ook over fpreeken. B. Doe dat. Ik groet ul PROEVE VAN EERLYKHEID EN DEUGD IN EENE DIENSTMEID. Voor een' geruimen tyd (dit fchreef men uit Regensburg den 22 lanuary 1795O kwam alhier een uitseweeken Geestlyke uit Frankryk met een' geringen teerpenning voorzien, en ftovtte in eene ziekte. Toen hy, uit vrees voor mishandeling, zyne Pastory in Frankryk verlaaten moest, begroef hy met hulp zyner Kokmeid zyn gereed geld en kostbaarfte goederen. Kort na zyne vlucht wierd het huis geheel uitgeplunderd, en bleef zoo leedig ftaan. De getrouwe meid floop hier na eens by nacht daar in, groef het geld op en begaf zich hier mede naar de grenzen, om haaren Heer na te trekken, die zich ui gelaat en had, dat hy naar Regensburg wilde gaan. Om geen kwaad vermoeden te geeven, bleef zy eenige weeken lang op de grenzen by het Franfcheleger, en handelde in Brandewyn. Eindelyk verzocht zv, dat men haar mogt toeftaan, om over de grenzen te, gaan, ten einde zich van nieuwen voorraad te voorzien, dewyl zy binnenslands geenen Brandewyn meer kon bekoomen. De Franfche Soldaaten gaven haar gereedlyk hiertoe verlof. Zy kwam by de Duitfche legers aan, wierd onderzocht en verkreeg eenen pas naar Regensburg. Hier wilde men haar in het eerst niet binnenlaaten; doch gelukkig kwam 'er een ander Emigrant, mede een Fransen Priester, by haar. Aan deezen vertoonde  ( 313 ) de zy haaren pas, ontdekte hem het oogmerk van haare moeilyke en langduurige reis, en vernam van hem, dat haar Heer, die een goed vriend van hem was, werklyk zich te Regensburg bevond, maar krank en zwak op een fmartlyk ziekbed nederlag. Hier op wierd zy ingelaaten. Zy vond haaren Heer onder den zwaaren last van ouderdom, van ziekte, van armoede en kommer diep ter nedergedrukt, en reikte hem het geredde geld toe. De arme man was over deeze zcldzaarne trouwe tot weenens toe getroffen; dankte de Voorzienigheid voor die onverwachte hulp en bood zyner braave dienstmeid de helft der medegebragte fom aan. Dan deeze was deugdzaam genoeg om dit ftandvaftig te weigeren en verklaarde, dat zy door haaren Handenarbeid zich hoopte te onderhouden en hem daarby, zooveel mogelyk, te dienen en op tepasfen, het welk zy ook werklyk deed. DE GESTRAFTE EIGENLIEFDE. Die voor eer? anderen eenen kuil graaft, valt 'er zelf in» Twee Predikanten, in een kleine Stad, konden elkander niet verdraagen. Hunne onecnigheid ftrekte der Gemeente tot ergernis, daar zy zich niet ontzagen, openlyk op den kanfel tegens elkander uit te vaaren. Het ging zelfs zoo verre, dat'er op den eenen, welke de minde fchuld had, laderfchriften gemaakt en uitgeftrooid wierden; welke de ander, uit kristelyke broederliefde, in zyn- huis • liet affchryven en vervolgens rondgaan. Deeze laatde, fchoon verre weg de fchuldigde, geloofde nochthans het meest by de Gemeente in gunst te daan, en wenschte niets zoo zeer, dan dat hy zynen Ambtgenoot eens.kwyt mogt worden. Hy nam dan voor, eene pooging te waagen, terwyl hy zich vast inbeeldde, dat de Gemeente alles zou doen, om hem te behouden. Zoo gedacht, zoo gedaan. Hy liet een gefchrift rondgaan, waarin hy voordclde: of het niet goed ware, dat, daar zy elkander niet ft'el verdraagen konden, zy gefcheiden ea verplaatst wierden  C 314 ) den. Hy voor zich, wilrle zich gaarn daaraan onderwerpen, opdat hy maar gerust mogt leeven. Op de eene zyde van het papier had hy zyn' eigenen naam, op de andere dien van zynen Ambtgenoot gezet. Hy verzocht, dat de Leden hunne naamen by den genen plaatften, welken zy verkoozen te behouden. Hy zoude daarop dit gefcbrift aan het Confiftorie (den Kerkenraad) overgeeven; om de zaak te beflisfen. Maar wat gebeurde? Het gefchrift ging om en kwam te rug. Dan,hoe verfchrikte de man, toen hy de zyde, waarop de naam zynes Ambtsgenoots ftond, vol gefchreeven zag, en op de zyne flechts 3 ftemmen vond! Hy wilde in 't eerst zyne oogen niet gelooven; maar haalde, bykans zinneloos, zynen bril, die hem echter niets anders vertoonde. Denk eens Leezer! hoe thans zyne eigenliefde en verwaandheid geftraft vvierdeh. Hy verwachtte gewis niets anders, dan dat alle ftemmen zich voor hem zouden verklaaren, en vond nu juist het tegendeel. Zoo wordt men geftraft, wanneer men zich zelven verheft, en met een oog vol verachting op zynen evenmensch nederziet; terwyl men zyn eigene gebreken voor zich bedekt houdt. Waarlyk, indien alle eer- en eigenbelang-zoekers derwyze geftraft wierden, men zoude met grond kunnen verwachten, dat die fnoode gezindheid, met haare rampzalige uitwerkfelen, vry wat zoude verminderen, ja veelligt geheel uitgeroeid worden. Te Groningen, by W. Z UI D E M A. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.' No. 40. TWEEDE SAMENSPRAAK TUSSCHEN TWEE BUUREN OVER HUN NIEUWEN SCHOOLMEESTER. GA. oeden dag, Buurman! - Houd ik geen woord? ik koom om ons gefprek te hervatten: voegt het u? B. Gy zyt welkoom. Gaa zitten en fteek eens aan! ri 1-.^ , A* (Zyne fl°Ppende) Oy hebt laatst gezegd, dat gy ook tegen die nieuwe boekjes hadt, die de Meester in de fchool gebruikt, welke bedoelt gy? B. Sommige zyn van de Maatfcbappy tot nut van 't AU gemeen uitgegeven; als een fchoolboekje van Nederlandfcbe deugden en meer anderen. Ook zyn 'er daar geen naam van den maaker in ftaat: als het is toch goed dat er veele menfchen in de -wereld zyn. Zie daar is een heele boÉl! Onze kinderen hebben ze meê te huis gebragt. A. Zoo.. Ja die ken ik al, — maar wat hebt gy 'er tegen § Sommige dingen vind ik zoo kinderagtig. A. Kinderagtig? — Wel uitgedrukt, myn vriend! —en daarom zyn ze juist voortreflyk voor Kinderen. PauJns zegt: reen tk een kind was, fprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, en overlegde ik als een Kind. rkoR. 13. vs. 11. Alles, wat men kinderen Rr wil  ( 3ió ) wil keren, moet naar den aart en de vatbaarheid der SdSlSgS&t zyn, of't zal weinig ™%*B*g C-pn^n Dus moeten ook de boekjes, ctic zy letieii, Z7hunner ik en vermogens gefchikt zyn anders Sen y >V geen vermaak in vldeh, en ook geen „ut van hebben. Zeg, verftaat gy Latyn? Geen woord! dat weet gy immers wel. Indien gy nu alle dagen 'verfcheidene unrenméen Latynseh foek moest leezen, zou u dat met fchnklyk verVeelen ? ^ Praat van geen Latynseh'boek Ik heb eenige boeken van mynen Grootvader geërfd ^'^Wg veel te geleerd; hier kan ik geen blad m kezen ot tyd valt my lang. Denk nu eens! Een kind'zal alle dagen genoodzaakt worden om te leezen in zulke boeken Oïe bet met S;J K zyn? 'tkan niet anders of zy moeten 'er met verdriet Wen tyd doorbrengen. Maar gy hebt ook gezegd, dat van de boeken konden hebben, zo zy die met verfton den;zy keren 'er toch hetfc««» dooi? Ta met alle martelen keren zy op den duur de woorc'en^ii^edlen; maar zy zu|;M'g** f£ den en y^^^y^^L^ml ™ zal iemand ^ts met een bevalbgen gu^ y^ ^ -erüaanbaaren ^ftyl J«*n, gY by in der"! veel moeite om net 39 te bekoomen; het lachen, als het eenigfte middel daar  ( 335 ) „ daar voor overblyvende, moest noodzaaklyk gefchie* „den; maar om hiertoe te geraaken, zag ik wel, was" „ zeer bezwaarlyk ; een ieder uwer was in angst en „ benauwdheid. Ik herinnerde my aanftonds het ge- „Val, hetwelk ik beleefd heb, toen ik te B op „ de Hoogefchool als Student verkeerde. By zekeren „ maaltyd kreeg een myner mede Studenten ook eene „graat in de keel: wy deeden alles, wat de kunst ons „ aanwees; maar'er was niets, waardoor wy ons oog„ merk konden bereiken. De. Profesfer, die hier by tegenwoordig was; een man, beroemd wegens zyne „ kundigheden, maar die bv zvn hooge jaaren nog eene „vrolykheid bezat, die geen één onzer konde evenaa„ ren,— floop Billetjes weg, en kwam na eenige mi„ nuuten weder by het gezelfchap, bragt eenen Chirur„ gyn mede, zeggende by het intreeden : „ Hier heb,,„benwy de groote Klifteerfpuit; myn praktyk ge„„ biedt my om. die by onzen Lyder te gebruiken." „ Alle even zeer verwonderd , 'begon een ieder te „lachen; aanftonds loste zich de graat, die ons allen „ ongenoegen, en den Lyder een hevige pyn had veroorzaakt. De Profesfer wist het zeer wel, dat hy „met de Klifteerfpuit geen graat uit de keel konde „haaien, maar wel, dat het lachen hier toe dienftip„ was. ' "> Hier uit kan dus elk onzer Leezeren ten duidelykften ontwaaren, dat de Kwakzalvers van toevallige dingen een' grooten ophef weeten te maaken; dat zy door grappige voorvallendie wel eens gebeuren , hunnen naam weeten /taande te houden; en dat ze hunne daaden doorgaans met voorbeelden, getuigfchriften, en meer andere ichynende daadzaaken verdedigen, al zyn de eerfte flegts .overgenomene vertellingen, uit den fchat van 'talgrmeen vergaêrd, en de laatfte zonder Naamen, of welhgt bv •hen zelven opgeraapt. Wacht u daarom voor de valftrikken, welke door deeze bedriegers op eene baat- en heb-zuchtige manier gespannen worden! Zy trachten 'er naar, om uwe gezondheid door giftmiddelen te verërgeren, ten kosten van uwe beurs, die zy woedende aanvallen. T t 3 <5JRJEF  ( 336 ) BRIEF AAN DE UITGEEVERS VAN DIT WEEKBLAD^ Veel geachte Medeburger ! Daar de vermeerdering van Huishoudelyke kundigheden een voornaame bedoeling van uw nuttig Weekblad is, dunkt het my niet ondienftig het volgende onder uwe aandacht te brengen. Men heeft, federt korte jaaren, in het nabuurig Gelderland, Mankoppen of flaapbollen, gezaaid , die (zoo gy weet) menigvuldig zaad opleveren, waar van men Olie laat flaan om in de lamp te branden, zynde zoo veel zuiverer, dan onze gewoone Raapolie, dat men dezelve, na dat ze een jaar gelegen heeft, even als boomolie over de falade kan eeten. Ik heb een aanzienlyke vrouw gefproken, welke deeze Mankop-olie gewoonlyk over de falade gebruikte, my betuigende, dat 'er, even als aan de beste boom-olie, noch reuk noch fmaak was. Ook heb ik 'er een kundig Geneesheer over gevraagd, die my verzekerde, dat 'er in het zaad niets van de flaapverwekkende kracht, noch iets nadeeligs voor de gezondheid is. Omftreeks Zutphen maakt men hier gebruik van; ik meen ook by Deventer, ja zelfs, dat men ttJVillepe eenen molen heeft, waar men het zaad laat flaan. Ik ben thans niet in de gelegenheid om 'er zelf nader onderzoek naar te d@en , en dus nauwkeuriger berichten te geeven; doch dit onvolmaakt bericht zal genoegzaam zyn, indien de zaak u waardig fchynt 'er verdere naarfpooringen aan te befteeden. Gy zult weeten, dat men in onze Provintie, by voorbeeld in Westerwolde, in de zandgronden ook eene foort van ligt koolzaad, dat men daar Raapzaad noemt, met goed gevolg verbouwt. Men zoude moeten zien , welke van beide zaaden de meeste olie (en of ze beide koeken) opleverden. Won het dan het Raapzaad; dan zoude men nog een kleine hoeveelheid Papaverzaad kunnen zaaien tot olie voor 't gebruik in de huishouding. Daar geringe burger- en boeren-lieden veel olie, in plaats van vet, by hun eeten gebruiken, is deeze olie veel zuiverer en fmaaklyker dan de gewoone: en daar de Mankoppen in de allerfchraalfte gronden willen  ( 337 ) ten tieren, zoude 'er geen hoekje in ons Vaderland wezen, waar men hier geen gebruik van zoude kunnen maaken. Ik zal my verblyden , geachte Medeburgers! zo ik u op het ipcor gebragt heb, om ook myne geringe medeburgers hierin nuttig le zyn. Groningen den 25 Uwe beftettdige Leezsreu van Oogstmaand 1797. gemaklyk en onkostbaar middel OM BEdorven vleesch versch te maaken. Het gebeurt dikwyls, vooral in de warme zomermaanden , dat verscb geflagt vleesch, en wel voornaamlyk kalfsvleesch een' onaangenaamen reuk aanneemt, zynde het begintel van rotting. Dit is fomtyds zoo fterk, dat het 'er door de gewoone wyze van kooken of braaden niet afgaat. Zy, die te Lande woonen, waar men niet zoo gereed'versch vleesch kan bekoomen als in de Stad, 'moeten dikwyls zoodanig vleesch op hunne tafels zien. Ziet hier nu een gering en onkostbaar middel om zoodanig vleesch, 't welk, of door te zwakke inzouting, of zonder zout, te lang bewaard is, al ware het zelfs, dat bet met een dunne flymigc korst bezet is, fpoedig verscb te maaken. Men laat regenwater in eenen ketel aan de kook brengen; zoo rasch het kookt, doet men het bedorven vleesch 'er in;— brengt het weêr fpoedig aan de kook;—dan neemt men een' weldoorgeglommen turf, liefst harden turf;— houdt dien met de tang 5 of 6 minuuten in het water. Heeft men veel vleesch, dan herhaalt men dit nog één of twee maal. Het dus gekookte vleesch wordt afgefpoeld met frisch water, en vervolgens op de gewoone wyze gekookt, zynde dan zoofmaaklyk, als of het versch geflagt ware. Ik heb vleesch, 't welk veel langer bewaard was, dan men gewoonlyk doet, en'tgene dus oneetbaar was, op deeze wyze zien versch maaken. —-— Zy, die eenig belang Hellen in de oeconomiè (Huishoudkunde) zullen, koop ik, dit middel niet als eene nieuwigheid verwerpen. een  ( 333 ) EEN EEND EN EEN SNOEK.' {Een leerzaame fabel.') Een Eend, zynde de moeder van tien jonge kiekens, was dagelyks bezig met dezelven in noodige kunfteri en weetenfehappen te onderrichten. Dan eens leerde zy hun de kunst 'van behendig te zwemmen,— dan eens, om kundig op de oppervlakte van 't water te flaan, — dan wederom, om fchielyk naar beneden te duiken, en iets van den grond op te haaien,—en dan, om weder boven water te koomen. Op een' zekeren tyd fprak zy haar gebroedfel op deeze wyze aan: „Myne Kmderkens! wy bevinden ons thans in eenen „ vischryken vyver; hier heb ik my menigmaal ver- maakt met kleine fnoeken te vangen, en my daarop „vergast." Terwyl zy dit fprak, ontdekte zy op 't onverwachSt eene fchaare van kleine visebfes, welke, zonder het minde gevaar te vreezen, a! fpeelende in het water zwommen. „ Geeft nu wel acht, zeide de „ oude Eend tot haare jongen, en leert van my, hoe „ gy de vischjes moet vangen." Straks ging zy op de zelven los, fnapte veelen van hun op, en deelde van haaren buir ook mede aan haare jongen. Dan ! dit vrolyk vermaak nam haast een treurig einde : want een oude Snoek roofde in weinig tyds eenigen van de jonge eenden. De oude Eend, hier over zeer gebelgd zynde, zeide tot den Snoek: „Wat begint gy hier te „doen? gy wreedaarf!" Maar de Snoek gaf tot antwoord: ,, Ik doe niets, dan hetgene gy zoo even ook „hebt gedaan. Gy fnaptet myn gebroedfel op, en ik voedde my met uwe jongen. " * * * Men klaagt dikwerf (en fomtyds niet te onrecht) dat men van zynen evenmensch onbehoorlyk behandeld wordt: maar men vergeet om te onderzoeken, of men ook van te vooren zich jegens zynen naasten onbetaamlyk gedraagen hebbe. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 43. VOORZICHTIGHEID , IN HET GEBRUIK VAN SPELDEN, AANGEPREEZEN. In de Vaderlandfche Letteroefeningen van dit jaar etl wel in het Mengelwerk van het agtfte Nummer, bl, 32+ cn vervolgens, las ik een vefflag aangaande de droevige uitwerkfels van een doorgeflikte Spelde, het welk zoo merkwaardig is, dat het wel plaats in dit Weekblad verdiene. Het luidt dus. Bericht, aangaande de uitwerkfels eener doorgeflikte omgekromüe Spelde in de keel, flokdarm en maag, door A. Ypey, voorheen Hoogleer aar in de Geneeskunde te Franeker, thans pratlizeerend Geneesbeer te Amflerdam. „ In Lentemaand van 1784. wierd ik, door den kundigen Heel- en Vroedmeester Klaas Roelofs tot Sixbierum in Vriesland, geraadpleegd over den toeftand eener ongehuwde boerendochter, oud ongeveer twintig jaaren. Ik vond de zelve in een zeer onaangenaamen toeftand, door eene allcrgeweldigfte ontfteeking van het bovenfte deel des flokdarms, welke zich door de nabuurige deelen uitgebreid cn eene allergewcldigfte opzetting der amandelen, huig, enz. had veroorzaakt, welke de doorflikking geheel verhinderde en de ademhaaling niet weinig belemmerde. Daar nu dit ongemak reeds eenige dagen had aangehouden, en reeds alles was in het werk gefteld, 't geen de konst aan de hand geeft, om eene ontfteeking te doen vcrdwyneu, zo was 'er niets te doen, dan uit- en inwendig alles aan V v te  C 340 ) te wenden, om de ontfteeking tot verzweering te brengen, en de kragten door voedende klyfteeren te onderdennen. Het gelukte ons ook, door het naarftig gebruik dier middelen,-de zwelling ryp te maaken, en de zelve te doen doorbreeken; waarop, na bet uitwerpen van eene aanmerkelyke hoeveelheid etter, de pyn genoegzaam verdween, en de Lyderes thans met gemak voedzel kon doorkrygen. Ondertusfchen hadden wy naauwelyks deeze gewenschte ruimte bekomen, of de Lyderes klaagde over tene aanmerkelyke fleekende pyn in het midden van de borst, eenigzins naar de linkerzyde, waarby zich ras voegden, koorts, benaauwdheid, enz. met eene volkomen belette nedcrdaaling der fpyzen voorby de pynelyke plaats, die onder de hevigfte pynen weder te rugge keerden. Thans'-zag men gemakkelyk, dat 'er eene nieuwe ontfteeking in een laager gedeelre des flokdarms plaats had, en tellens had men alle reden van te gisten, dat het ongeval geene gewoone ontfteeking was, maar een gevolg van een of ander doorgeflikt tegennatuurlyk lichaam, bet geen zich aldaar op nieuw had vastgezet. Thans herhaalde men de Antiphlogistique Geneeswyze, in zo verre de kragten der Lyderesfe de zelve konden veelen; doch te vergeefsch : de ontfteeking volgde haaren gewoonen loop, en ging, met een dag of vier, in verettering over/ bjykêns eene groote menigte van etter, die meest van boven wierd ontlast, met verdwyning van de pyri en verdere onaangenaame toevallen. Daar 'er zich nu, behalven den etter en een weinig bloed, niets byzonders had ontlast, zo waren wy geenzins gerust over den toeftand onzer Lyderesfe, en ras bleek ook, dat onze bekommeringen zeer gegrond waren , dewyl zich plotfelyk eene geweldige Maagpyn openbaarde, waar by zich fpoedig alle kenichetl'ende tekenen eener waare ontfteeking der Maag voegden. Door de ,-oorige behandeling had de Patiënte te veel geleden, om nieuwe laatmgen, enz. te ondergaan; ook begreepen wy, dat de ontfteeking van dien aart was, dat, zoude de Lyderes behouden blyven', noodzaakelyk eene verettering en uitwerping der te-  C 341 ) tegennatuurlyke oorzaak, moets plaats hebben. Wy wendden hierom, zo uit als inwendig, alleen fterkyerzagtende en pynftillende middelen aan, om de zwelling al wederom tot eene gunftige verettering te brengen, 't geen ons ook tot genoegen gelukte, dewyl eerlang, door het uitwerpen van een overvloedigen etter, de geweldigfte toevallen verdweenen, en alleen eene fteekende pyn overbleef, met eenige braakzucht. Thans hadden wy niet alleen te zorgen voor eene Maagzweer, maar, daar 'er met den etter niets tegennattiurlyks was te voorfchyn gekomen, en de pyn en misfelykheid niet geheel verdweenen waren, zo hielden wy voor zeker, dat het fcherp tegennatuurlyk lichaam, 't geen naar alle waarfchynlykheid alle deeze toevallen had veroorzaakt, nog in den etter zak (tak. Om ons hier van te ontdoen, rieden wy de Lyderesfe aan, een ruime maaltyd te doen met roode Kool, die in zeer fyne lange draaden gefneeden en maar ten halven was gaar gedookt, in hoope, dat het vreemde lichaam in deeze fpyze ingewikkeld zoude kunnen worden en daar mede nederdaalen, of, het geen wy liever zagen, door braaking worden uitgeworpen. Hier mede bereikten wy ons oogmerk ten vollen; want de Maag, die, geduurende eenige weeken, niets genooten had, dan een weinig zeer flappe fpyzen, kon deezen ongewoonen last niet verdraagen, maar wierp de zelve eerlang uit door een geweldig en benaauwd braaken, by welke gelegenheid wy niet nalieten de uitgeworpen ftoffen naauwkeurig të bezigtigf-n. Ras vinden wy in de zelve, tot onze groote blydfchap, eene omgekromde Spelde zonder kop, gebogen byna als eene kleine visfchers hoek; een werktuig 't geen dus niet gefchikt was om den weg der eerfle wegen af teloopeii, maar 't geen noodwendig in alle plooien, die het ontmoette, moest blyven zitten. Dat deeze oragekromde Spelde de oorzaak was geweest van alle bovengemelde fchrikbaarende toevallen, bleek ook ras ten vollen, omdat thans de pyn, de misfelykheid en de verdere onaangenaame omftandigheden, van zelve ophielden, de Maagzweer zeer fpoedig genas en de Lyderesfe eerlang ia haare vqorige gezondheid en kragten wierd herfteld. Vv 2 Gy  ( 342 ) Gy ziet hier uit, waarde Leezers! hoe verfchrikiyk de gevolgen zyn, indien iemand eene Spelde doorflikt. Het is menigmaal gebeurd, dat de een en ander daardoor voor een' geruimen tyd, of voor altoos, de kostlyke gezondheid verlooren en onbefchryflyke fmarten uitgedaan hebben. Echter is de onvoorzichtigheid in het gebruik van Spelden verbaazend groot. Wenfchelyk ware het, dat de kleeding der vrouwen, en der kinderen inzonderheid, zoodanig gemaakt wierd , dat daartoe weinig of niet zoo veele Spelden vereischtwierden, als men tot de zelve gewoonlykgebruikt. Alle Moeders en Meesteresfen behoorden de kinderen op het ernftigst te waarfchuuwen, om nimmer ééne of meer Spelden in den mond te neemen, als zy bezig zyn met zich te kleeden, en nog veel minder met'Spelden in den mond (gelyk fommigen de gewoonte hebben) te gaan flaapen. Elk lid van een gezin moet zich ook zorgvuldig in acht neemen, om geene Spelden in theefchoteltjes en kopjes te leggen: want wanneer zulk een fchoteltje of kopje in haast tot gebruik genomen wordt, kan men ligtelyk by het drinken ongelukkig worden, met Spelden door te flikken. De genen, welke eeten kooken, fpys en drank gereed maaken, deeg kneeden, enz. dienen insgelyks, als zy hun eigene welvaart en het geluk van anderen behartigen willen, nimmer met Spelden achteloos om te gaan, en de Spelden aan hnnne kleedereu wel ter degen vast te deeken. Heeft iemand, by ongeluk , eene Speld of naald doorgeflooken, zoo doet men altyd best, in dit geval om een kundig' Heel- of Geneesmeester te zenden. Wanneer deeze niet fpoedig genoeg ter hulp mogt koomen, kan men intusfchen het volgende verrichten. Men plaatst den perfoon, die de Spelde doorgeflooken heeft, op eenen doel tegen het licht; men laat hem zoo wyd mogelyk gaapen, zoo dat het licht in de keel valle; men zie nauwkeurig, of de Spelde, of een deel der zelve, kan ontdekt worden. Zoo ja; dan neemt men best eene gewoone fchaar, brengt de zelve met der  C 343 ) voorzichtigheid in de keel, en tracht de Speld tusfchen de bladen of punten der zelve te vatten en uit te haaien. Wanneer de Speld niet peer kan gezien worden , en de Lyder echter meent de zelve nog in de keel of hals te voelen, moet hy fchremmen,(*) of den vinger achter in de keel brengen, om braaking te verwekken, ten einde te beproeven ofdeSpeld los en naar boven wil gaan. Indien men de Speld niet weêr te rug of naar boven kan krygen, moet men, zoo veel mogelyk, zorgen , dat de zelve geen leed aan de maag of ingewanden doe en ontlast worde. Tot dit einde moet de Lyder vasten en taaiën kost eeten, by voorbeeld, een fneê nieuwbakken wit of roggenbrood, of ook wel verfche koek, met boter dik befmeerd en in groote brokken doorgeflikt, of, zoo als met een gelukkig gevolg in het bovenftaand geval is opgegeeven , roode kool, zuurkool en diergelyken. Indien hier na het pynlyk gevoel, dat de Speld meesttyds veroorzaakt, als zy zich heeft vastgezet, vermindert of verdwynt, is zulks een goed teeken. Men flikt nog geftadig nu en dan wat van den voorzegden kost door. Dus doende zal men, niet zelden, de Speld onder de uitwerpfalen vinden, indien men ze nauwkeurig onderzoekt, zonder dat aan het lichaam daar door merkbaare fchade gefchied is." VERVOLG DER SAMENSPRAAK OVER HET ONWEêR, IN Nr. 37. VOORKOOMENDE. Klaaske. Op uw verzoek, Domine! koomen wy nu een kopje tbee by u drinken. Domine. Gy zyt my welkoom. Lammert, lk verlang al, Domine! dat gy met ons fpreekt over de behoedmiddelen tegen de fchadelyke uitwerkfels van het onweêr. Domine. Men heeft zich te bevlytigen op zindelykheid. Het zweet en de uitwaasfeming, die door morligheid onreiner wordt, trekken den blikfem naar zich. Men moet zich daarom geduurig wasfehen en reiniV"v 3 gen (*) Schremmen is een geluid achter in de keel verwekken.  C 344 ) gen, en niet moedwillig verhitten of bezweet maaken. Men moet by een opkoomend onweêr aanftonds, zoo veel mogelyk, zich ontdoen en van zieh verwyderen alles, wat metaal is, als mesfen, fchaaren, fleutelringen, gespen, enz. Ook doet men voorzichtig niette digt by den haard te koomen of aldaar te vertoeven, om reden, dat de zelve wegens de yzeren plaaten gevaarlykis; want yzer, koper, tin, lood, zilver, trekt altyd meer of min het onweêr, of liever den blikfem, naar zich toe, en leidt het langs hunne oppervlakten voort, waardoor dan de menfchen, die daar aan of digtebyzyn, ligt kunnen getroffen worden . Is het in den nacht, dat het onweêr opkoomt, zoo moet men niet in het bed blyven liggen, maar ylings opftaan en de flaapkamer, zo men die afzonderlyk heeft, verlaaten. Het bed en 't beflooten vertrek zyn, door de nitwaasfeming der flaapenden , met onreine dampen vervuld; houdt vooral hier de venfters digt toe, op dat die dampen niet uit, en de blikfem daar niet op, trekken. Voorts geeft altyd acht, van welken kant het onweêr opkoomt; maakt aan die zyde deuren en venfters digt toe, en daar het henen trekt wyd open, op dat geene menfchen door den dikken zwaveldamp, die dan aanftonds Bitgang vindt, verftikt worden; 'twelk meer gebeurt, dan dat iemand van den blikfem zelven getroffen wordt. — Hoedt u toch voor hard loopen, en hard jaagen met de paarden; het loopen, het zweeten byzonder, ook de takken der paardenyzers; — dat alles trekt den blikfem naar zich. Men jaagt de voor ons opziedende lucht fnel voort, en achter ons volgt een even zoo fnelle ffcroom van lucht, zwanger van da onweêrfloffe, die men alzoo met het onweêr naar zich trekt. — Eindelyk kan ik u niet genoeg waarfchuuwen tegen het fchuilen onder boomen. Laat u liever onder den ruimen hemel door en door nat regenen, dan dat gy u onder boomen begeeft. Zoo veel takken, fpitfa roeden, en getakte bladen elke boom heeft, zooveel meer loopt men onder eenen boom gevaar dan onder den ruimen hemel. Alle fpitfe dingen trekken den blikfem aan, en onder het dikke loof der boomen kan zich de onweêrsnof beter vcrfamelen en ophouden dan in de vryë  ( 345 ) mime luchl. Is men in de ruime lucht en in het open veld, en wordt men dan overvallen door een onweêr, dat naby of boven ons is, zoo doet men voorzichtigst en best zich vlak op den grond neder te leggen; want in eene vlakte kan een regt over eind ftaar.d lichaam van een mensch het onweêr, indien het naby is, ligt aantrekken. Ten laatllen, gy moogt ook wel gelooven, dat een al te ilaafagtigc vrees en angst het gevaar niet verminderen, maar eer vermeerderen, aLhans ons beletten om goede middelen in 't werk te Hellen; wees dan altyd bedaard, en, daar wy in alles Gods zegen behoeven , heb dan ook vooral een nederig en biddend hart. Lammert. Zyn 'er geen meer middelen tegen de ongelukken, uit het onweêr ontftaande? Domine. Ja, Lammert, in onze tyden zyn 'er door verftandige lieden werktuigen uitgevonden, die men afleiders noemt. Hindrik. Dat is goed , dat gy daarvan begint te fpreeken. Toen wy voorleden zomer naar T... reisden, en voorby G... kwamen, zagen Wy zulke dingen op eenen molen, en te N... in G... op een kruidmagazyn, alwaar de f'childwacht ons, daar naar vraagende, zeide: dat zyn blikfem - afleiders. Wat voor dingen zyn dat, Domine? b Domine Zoo veel ik 'er van weet, zal ik u zeggen. Zeide ik even niet, dat het onweêr van alle fpitfe dingen, en byzonder van yzer aangetrokken wordt? Dit merkten nadenkende lieden, die de natuur veel gadeflaan en gaarn iets ten beste der menfchen doen, gelukkig op. Nu vielen hunne gedachten op blikfem-afieideis, waarvoor hen duizenden zegenen en danken. Men richte op zulk een huis, molen of magazyn, een fpitfe yzere fiang op, gezet op pik of harst, waar dooide blikfem niet dringt, zoo als men zegt. Boven aan die ftang wordt eene ketting of fterke yzere draad vast gemaakt, en huiswaarts neêr tot beneden in eenen kuil, gat, of 'twater geleid; rondom welken kuil een ftaketfel is gemaakt, opdat voorbygaanden daar niette naby zouden kunnen koomen. De blikfem , boven zulk een huis koonjendt, wordt door die fpitfe Hang aan- ge-  ( 346 ) gezoogen, en vliegt langs den draad in den grond. 'Er zyn nog geene voorbeelden, dat gebouwen, met afleiders voorzien, in brand zyn gefiagen. Klaaske. Maar, Domine! ik weet niet, of dat wel geoorloofd is. Is bet niet, als of de menfchen, zoo doende, God de magt willen bcneemen, om ons te ftraffen? Domine. Daar zyt gy weêr, Klaaske! met uwe vooroordeelen. 'tGebeurt'immers, dat- het onweê' flnat in het huis van eenen vroomen , terwyl zyn booze nabuur verfchoond blyft. Neen, Klaaske! het zyn natuurlyke gevallen, die, wanneer ze gebeuren, voor den boozen, die gevoelt, dat hy boos is, even door dat gevoel eene ftraffe worden, en die hem dan zoo'wel als den vroomen tot nut en verbetering kunnen verftrekken. Maar anders, zeg my toch, indien dat zulks eene ftraffe ware, dan zou men naar uwe redencering ook den, door het onweêr veroorzaakten, brand niet mogen bltiilchen. Of Zoudt gy uw huis, wanneer u dat ongeluk trof, in Gods naam karen branden? Klaaske. Neen! dat is wat anders. Domine. Toch niet, goede Vrouw! Gelyk het Gode niet mishaagen kan, dat wy een' ontltaanen brand lesfehen, zoo kan het hem ook niet mishaagen, dat wy het geheel zoeken voor te koomen. — daar wordt geklopt. Jantje, (de meid van den Predikant binnen koomendeO Daar is Grietje, Lammerts dochter, die verzoekt, dat haar' Vader en Moeder t'huis koomen. Zy hebben gasten gekreegen. Lammert. Dan moeten wy gaan, Domine! 't Zal myn Broeder en zyne Vrouw wezen, die wy al lang verwacht hebben. Domine. Koomt ons met uwe vrienden eens bezoeken, (tot Hindrik ) Gaat gy ook zoo aanftonds? Hindrik. Ja, Domine! Domine. Zyt gegroet, Vrienden! Ik verzoek u allen vriendelyk haast weder by my te koomen: dan kunnen wy over andere nuttige onderwerpen fpreeken. Na elkander gegroet te hebben, fcheidden de vrienden. Te Groningen, by W. Z UI DE MA. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  Weekblad VOOR DEN ZOO GENAAMDEN gemeenen man. No. 44. PROEVE VAN LEERZAAMB RAADSELEN. o'H de lange winteravonden genoeglyk door te brengen, is het in öns Vaderland, zoo ter Stede als ten platten Lande; een zeer oude gewoonte, elkander allerhande Raad/Sm ter öplosfihge voor te ftellen. By de oudfte Volkeren der wereld had, zelfs op de Bruiloften en andere Feeften, na den maaltvd, deeze gewoonte reeds plaats. Die dan de voorgeftèlde Raadleien konde oplósfen, wierd met een "vollen beker van den beften wyn of met andere lekkernyen befchonken: noch die hier :.n nalaatig bleef, moest water drinken of andere ftraffen ondergaan, gelyk iets dérgelyks heden nog by ons bekend is onder'den naarn'^ van Panden verbreuken, Wanneer deeze gewoonte voorzichtig aangekweekt, die Raadfelen met verftand cn geest gekoozen worden, de Ouders en Meefters, of die de zelven voordraagen, de bekwaamheid bezitten om, waar het noodig is,"ophelderende aanmerkingen daarby te maaken; dan is zckerlyk dit niet alleen een veripaaklyk, maar tevens e 11 zeer nuttig, tydverdryf, dar, terwyl het den naaryver opwekt; de zedigheid noodzaaklyk maakt; het denken bevordert; het verftand opfcherpt; de jeugd , als 't ware, fpeelende, en dus ongevoelig, klaare deukbeclX s den  ( 343 } den van veele weetcnswaardige zaaken inboezemt, en diep in haar geheugen drukt. Deeze gewoonte, hoe heilzaam ook, begint grootlyks te verflauwen} en ik vermeen den grond te moeten zoeken daar in, dat 'er zoo veel vuile en zoutelooze, doch zoo weinig leerzaame en nuttige Raadftlen, gevonden worden, zoo dat, al wilde men eens opzetïyk zyne huisgenooten en kinderen met dit tydverdryf vermaaken, gevaar zoude loopen van fpoedig uitverkocht te zyn. (*) Deeze overweeging bewoog my, om voor dit Weekblad eens eenige Raadfelen op te ftellen, gelyk ik oordeelde die te moeten zyn, en wel in poezy: dewyl de zoodanigen het gemaklykst worden onthouden. De Gefchiedenislen, Natuur- en Zetfckunde vooral, leveren een ruim- veld van befpiegeling in deezen op. De denkbeelden, welke my daarvan invielen, heb ik verfaameld, en daar uit deeze Raadfelen ontworpen. Wanneer 'zy den Leezer bevallen, zal ik, gezond blvvende, meerder trachten te geeven. Voor een begin rekende ik het volgend twintigtal genoegzaam. I. Wat fchenkt de grootfte vreugde en lust. Doch is aan veelen onbewust; Wat doet ons, zelfs in fmarte en pyn, Te vreeden en gelukkig zyn? 2. Wat koomt toch eindlyk aan den dag, Hoe lang men 't ook verbergen mag? 3- Waar mee kan God de menfchen'tbidden leeren, Welke anders Hem met geen gebed verëeren? 4. (*) *Er zyn voor eenige jaaren door Passius fe Utrecht leerzaame en nuttige Raadfelen uitgegeeven: docb de zelven zyn my niet bekend.  C 349 > 4- 'tls overal; niet flegts aan zeker oord; 'tStaat nimmer ftil; 'tgaat altyd voort; 'tls lang en kort, Al naar 'tbekeeken wordt; 'tls vol verdriet, en evenwel de wensch Van dier en mensch: Doch is het eens voorby geloopen, Geen koning kan 'tzich weder koopen. 5- Zeg: wie bcfloot, wyl God dit had gebooden , Met eigen band zyn eigen1 zoon te doodenP 6. Wie was de geen, Die gansch alleen, Slegts van een herdersftaf en flmgerfteen voorzien, Den grootften Bullebak clorst wcérftand bien? Den vreefelykften held Ter aarde heefc geveld; Hem, welke een ieder vrees aanjoeg, Den lompen kon van 't lichaam fioeg; Ja, die in 'teind, naar 'iGoddelyk bèvel, De grootfte Koning wierd van 't magtig Israël? 7- j Wat was geen gouden koningskroon, En deed men toch, om hem te plaagen, Door d' allergrootften Konings-Zoon — Door d' allergrootften Koning draagen? 8. Wie was de Vorst van Romes rechtsgebied, Wie was de wreede deugeniet. Die, om een fnooden gloed, zyne Echtgenoot verftiet, Xx 3 Ea  ( 35» > En zelfs zvn Moeder dooden liet; Zyn' Meesfeiv, even wys als goed,. Deed baaden in zyn eigen bloed; Zyn Hoofdftad zette in vuur en vlam, Dat duizenden het leeven nam; En eind'lyk in den grootften nood Zich zelven tevens heeft gedood? In 'tkort, wie was het grootfte Beest, Pat ooit, ip mènfcbenfchyn, ter Wereld )S geweest? 9- Hoe heet de Man, die 't oud vooroordeel overwon, £12 fpvak: de Zon /iaat ftil: maar de Aard draad om de Zon i io. Zo gy 'tweet, zeg het my: In welk een Land De Koufeband Een fieraad van den adel zy? . ii. "kfjen vloeibaar van natuur; Word hard en wit door 't vuur. In water, aarde, lucht en vuur verfpreid., Ben ik van groote nuttigheid. De mensch houdt veel van my: Want de cêlfte iekkémy fs fmaakeloos eu ligt bederflyk zonder my. Nu raad eens, wie ik zy? 12. War vergaat Terwyl 't ontftaat; Maakt geen gerucht, Doch zuivert de lucht; Zet hemel en aarde in brand, En is echter een zegen voor "tland?  c 351 y 13- Heer Nix geeft warmte en is zelf koud; Ziet ieder jaar en wordt niet oud; Vliegt zonder vleugels,-— maakt, voorwaar'. Geen 't minst gedruisch, en is toch zwaardis fchooner, dan hy fchynt; en baart Vernieuwde leevenskracht en vruchtbaarheid op aard : En evenwel, hoe nuttig hy ook zy, Zet hem by 'tvuur, en — weg is hy! 14. Wat gaat 'er, zonder vleesch of been Onzichtbaar uit en /», en om ons heen; Kost niets, en is toch meerder waard, Dan al de fchatten deezer aard; Is, foms vervcrscht, voor al wat leeft Een gave Gods, die nergens weêrgaê heeft: Want fpys en drank en zonnefchyn Moge ieder fchepfel noodig zyn: Veel noodiger, dan al dit geen, Is 't wonder Raadfel, dat ik meen. 15- Een Vader heeft niet minder, Dan vierentwintig kinder; Hy wordt 'er meê gebooren; Hy gaat 'er meê verlooren; Gedeeltlyk zyn ze zwart; gedeeltlyk wit of grauw; Gedeeltlyk koud; gedeeltlyk warm of lauw. 16. Kent gy 't Kameel, dat drinkt noch eet, En echter, zonder dat het zweet, Geheele dagen Een zwaar belaaden fchip kan draagen? Xi 3 ig.  O 352 ) 17- Hoe kan een Mensch, offchoon niet meer in leeven, Nog nuttig zyn en zoet gezelfchap geeven? 18. v Die raaden wil, raad nu met vlytl Ik ftaa EiLgaa Op d' eigen' tyd. Ik ben met last belaên, En daarom kan ik gaan. Ontneem my dien : "ik ftaa; Hergeef my dien: ik gaa; En evenwel ik ftaa Op 't eigen oogcnblik.— Koom, raad nu vry;, Hoe heet men my? 19. Dat, wat ons droeg in onze kindfche dagen, Dat hebben wy als kindren ieeds gedraagen, Dat zullen wy, dat zal om draagen zonder pyn, Zoo lang wy, wel ter been, op aarde zyn. - ao. 'k Word nu eens /pits, dan rond, dan opgeflagen, Van deezen zwart, van genen wit gedraagen.—— * * * De Antwoorden, met Natuur- Gefcbled- en Zeden kundige aanmerkingen, in het volgend Nummer. IETS OVER HET SLAAN DER KINDEREN. 'Er zyn veele Ouders, welke meenen, dat het niet mogelyk is, gehoorzaarae Kinderen te hebben, indien dezelve niet door flagen geduurig onder bedwang gehouden worden. Schoon  C 353 ) Schoon men niet ontkennen kan, dat het fomwyleft noodzaaklyk is , de Kinderen op die wyze te tuchtigen; gebeurt het nochtans zeer dikwyls, dat de gewoonte om de Kinderen te flaan, de droevigfte gevolgen oplevert. Wy zullen u daarvan het een en ander voorbeeldonder het oog brengen, en u dan zeggen, hoe men in dit opzicht handelen moet. Klaas Driftig kon geene tegenfpraak, hoe genaamd, dulden. Zoodraa hy dacht dat zyne Kinderen iets misdreeven hadden, floeg hy hen erbarmelyk. Somwylen zag hy wel in, als hy wat bedaarder was, dat hunne misdaad niet groot Was, of dat zy geheel onfchuldig waren; doch hy gedroeg zich daarom in 'tvervolg niet voorzichtiger: want zyne drift, welke ligt gaande wierd, was grooter, dan zyn verftand. Het er'gfte van allen was, dat zyne Kinderen, grooter wordende, van tyd tot tyd, meer bemerkten, dat zy dikwyls buiten hunne fchuld, geftraft wierden. Om deeze reden was het hun onmogeïyk hunnen Vader hartlyk lieftehebben, en verlieten zy, zo ras mogelyk, het Ouderlyk huis, met oogmerk om daarin nimmer, of zoo min doenlyk, te rug te keeren. De Buurman van Klaas, gedroeg zich, wat het flaan betreft, niet veel beter. Wy zujlen hem Michael den Onbarmhartiger* noemen: want hy floeg zyne Kinderen iedere keer als hy meende, dat zy flagen verdienden, op eene deerlyke wyze, en mogt'daarom wel Michael de Beul heeten. Nu eens floeg hy de arme fchaapen, dat het bloed hun uit neus en mond fprong, dan weder wierden hunne armen en rug bont en blauw geklopt, zoodat zy hunne leden niet beweegen konden, zonder yslyke pyn te gevoelen. Eén van 'zyne Kinderen heeft, door het geweldig flaan , eene wond aan het hoofd bekoomen, waar van het lidteeken nog zichtbaar is. Een ander heeft zyn regteren arm niet wel tot zy-« nen wil, omdat dezelve eens, door de ruuwe behandeling, uit het lid geraakt is. Michael wilde, toen de Heelmeester gehaald was, zyne fchande bedekken, met te zeggen; „ dat het kind gevallen was;" maar het Kind zeide, in zyne onnozelheid, en, naar waarheid, „dat  C 354 ) a, dat Vader zulks gedaan had." Zoodraa dc Heelmeester zyne hielen had geligt, moest het hiervoor droevig boeten, en het was meer geluk dan wysheid, dat de andere arm ook niet uit het lid fprong. De Neef van Klaas (want de Vrienden zoo wel, als de Buuren fchynen tot het gedacht der geweldenaars te behooren) Piet Wysneus waande, in de hooge verbeelding van zyne bekwaamheden, dat hy de zaak by het rechte einde aanvattede, om dat hy niet zoo driftig was, by het flaan, als Klaas; en, met beter beleid, zyne Kinderen teisterde, dan Michael. ■ Hy pofte toch niet onbezuisd toe, om maar wat te raaken; maar overleide bezadigd en koelbloedig, welk een plan van martelingen het best zoude zyn. » Een Rottingje en een touw met knoopen kwamen hem als de beste werktuigen voor, en daarvan bediende hy zich meesterlyk naar de kunst. Hy gaf aan het touw den voorrang, wegens de knoopen,"en hong het in den haard, boven den flok, deels wegens de meerdere kracht van overtuiging, welke hy daar aan toefchreef, deels op dat zyne Kinderen een geduurige herinnering voor oogen mogten hebben, zoo dikwyls dezelve in de keuken kwamen en om den haard gingen zitten, — Voorts maakte hy, in zyne wysheid, eene rangfchikking ten aanzien der misdryven, om daar naar dë ftraf met den ftok of het touw te regelen : b. v. als een kopje of fchotelje gebroken wierd, moest de misdaadige zyne hand uitfteeken, om tweeflagen met het Hokje te ontvangen. Een Kind, het welk de broek bevuilde, kreeg een flag met het touw, voor het achterfte; een ander, dat in het bed had gepist, wierd daar mede tweemaal op den rug gekaftyd, cn als een knaap met zynen makker twistte en plukhaeirde, wierden aan deezen 6 flagen met hetzelfde inftrument toegedeeld. Ander kattekwaad wierd, naar dat het misdryf min of meer ergerlyk en aanftootlyk was, geftraft. (Jt Vervolg en flot biervan in bet volgend nummer.') Te Groningen, by W. Z UI D E M A. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 45. IETS OVER HET SLAAN DER KINDEREN. (Vervolg en flot van Ar. 44.) w y zonden nog meer voorbeelden kunnen bybrengen van zulken, welke hunne kinderen^ een fchoone Prines, beyverde zich Haar dit by alle gelegenheden te kennen te geeven. Nu geviel bet op eene*danspSy* Èuw ik £Ven K^and °"tviel' w& e^ SlnnJ ? Vors1t' dlt bemerkende, raapte dien terftond van den grond op, en dit verwekte by de aanwezige Hovelingen een heimelyk gelach , dat echter met zoo bedekt gefcbiedde, of de Koning bemeE te dit, en verftoorde zich daar over, wyf by overtuigd was dat hy alles in eer en deugd meende ; zeg-gende hy daarop m het Fransch tegen de omftanderl; Tnk/ZlJ^ mal?PenM beteekenende: Die kwaad denkt, voedt kwaad m V hart; en Helde hy van toen aan , om die Hovelingen te befchaamen, de Ridder-orde IZfa' ^ourTband j"> welke federt dien tyd door de grootften des Lands met eere gedraagen wierd, zynde een blauw lint of fchouder-fcherp, waar op dit gezeï ftaat P"'"5 ""«5 g(?Udene ktters gefchkerca Itaat. Wat kunnen zulke koninglyke grillen en beuzelingen niet al uitwerken! s r 2f ?°iUV z>'nde,dit eene /lof, die in V water fmelt of vloeibaar wordt, en fcherp op de tong prikkelt Er zyn veelerhande Zouten in de wereld. Db meet ten worden met veel nut in de geneeskunde gebruikt" liet gewoone keukenzout, waar op dit Raadfel doelt is tweederlci, en wordt gemaakt of uit Bergzout, dat' voornaamlyk in Polen (*} én Hongaryenf in groote' brok- Cni^°IennR0men' Ho"garyen, Pniisfen ,Grootbrittant reeten mi> waar alle dcezs Londen Hg. gen. ka» daaromtrent mei veel nut en vermaak na- ' zien  ( 2,6* 5 brokken, hard als 'fteen, uit de Bergen wórdt gehotw Wen; of uit Zeewater: doch dit laatfte is niet zoo krachtig als het eerfte. — Om uit Zeewater zout te trekken, laat men het zelve in groote pannen ovet 't vuur kooken en uitdampen, tot het droog en wit is. In Frankryk en Spanje delft men op den oever der. Zee diepe kuilen. De golven daar een zekere hoeveelheid waters in geworpen hebbende, wordt het, door de groote hitte der zon in die Landen, uitgedampt tot de kuilen droog zyn, blyvende het zout op den bodem liggen. .' Het zout is door alles verfpreid. De zoiitdeeljes, die in lucht, water, aarde, en vuur, gevonden worden, brengen zeer veel toe tot de gezondheid van menfchen , dieren, en planten; maaken de aarde vruchtbaar en zuiveren de lucht. In de toebe-. reiding der fpyzen is ons het zout-onontbeerlyk: want het bezit de wonderbaare eigenfchap om het bederf voor te koomen en weg te neemen, zonder zelf te kunnen bederven. Ook is het zeer gezond 's morgens tusfchen het eerfte voeder der koejen een handvol zout' te mengen; en hoe nuttig het zelve is tegen het broeien van't Hooi, kan men leezen in Nummer 34 van dit Weekblad. (V Vervolg hier van in het volgend nnmmer.) zien de fraeie geographische oefeningen, fchetfende de geheele aardrykskunde met 22 Landkaartjes, in vraagen en antwoorden, 1783 te Amfterdam by de Erven van F. Houttuyn uitgegeeven en overal te krygen. Te Groningen, by W. Z UI D E M A. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 46. aan de versaamelaars van 't weekblad voor den zoo genaamd ü-n gemeenen man te groningen., Medeburgers! In het Haarlemfche Departement der Maatfchappyë, Tot Nut van 't A/gemeen, heeft men federt één paar jaaren begonnen, en vaart men voort, met geen ongunftigen uitflag, om op gezette tyden de talryke en nuttige klasfe van menfchen, welke men gewoon is met den naam van den gemeenen man aan te duiden, openlyk te onderwyzen door gepaste voorleezingen, over Natuur- Gefchied- en Zedekunde. — De 'zender van het nevensgaande (tukje befteedt nu en dan mede een fnipperuur tot dat aangenaam en nuttig onderwys, en biedt Ulieden ten proeve aan éé^e van die Voorleezingen, met vryheid om 'er voor uw Weekblad gebruik van te maaken, zo gy het des waardig keurt. De aart en natuur van het ftukje, het oogmerk wair mede het opgefteld is, de uitgedrukte begeerte van iemend Uwer, en zekere nauwe betrekking, waarin ik ftaa tot de meeste leezers van uw Weekblad, mogen myne vrypostigheid verfchoonen, waar mede ik u niet weder zal lastig vallen, wanneer ik bemerk, dat Gy of uwe Leezers met myne invallen niet wel gediend zyt. —- Anders heb ik ter opheldering niet te zeggen, dan nog dit; dat met het nevensgaande ftukje het Volksonderwys voorleeden jaar geopend, en bet voor de eerfte reize in de Remonftrantfche Kerk gegeeven wierd. Voorts blyf ik met achting voor üZ z lie-  r 364 ) lieden, uw Weekblad, en des zelven Leezers, Uw Dienstvaardige Vriend,. Haarlem Groninger. Oftober 1797. W Aanfpraak in '/ Volksonderwys teYIaarlem. Wat dryft Ulieden herwaards, myne Broeders en Zusters, die ik voor my zie? Is bet fleur en gewoonte? Is het nieuwsgierigheid of waare leergraagte? Of is het iets anders? Het eerfte geloof ik niet. Daar 't Volksonderwys zoo langen tyd is afgebroken geweest, kan het zeker niet enkel uit gewoonte zyn, dat gy 'er naar zoekt. Het andere koomf my waarfchynlyker voor, en dat 'er, buiten het opgenoemde-, nog iets zyn zoude, dat u dryft, wil my geheel niet aan, daar ik niet veronderftellen mag, dat zucht naar tydkorting u in deezen beziele, of gy hier gezelfchap zoekt, dat gy te huis niet zoudet mogen afwachten. Nieuwsgierigheid en waare leergraagte derhalven, ik herhaal het, zullen wy moeten aanmerken, als de waare reden uwer koomst ter deezer plaatfe. Maakt u niet moeilyk, omdat ik u als nieuwsgierigen befchouwe, en denkt niet, dat ik my verbeelde, hoe gy hier gekoomen zyt om deeze kerk eens van binnen te bekyken, of op te neemen, hoe veele menfchen, en wie 'er zoo al, by het Volksonderwys opkoomen? Dat wil ik 'er geheel niet mede aanduiden. Nieuwsgierigheid ik beken het, wordt veelal voor een gebrek gehouden, en in zoo verre zou 't u mishaagen kunnen, dat ik u die eigenfchap toefchryve-; maar ik zal my volkoomen rechtvaardigen door aan te merken, dat nieuwsgierigheid niet altyd een gebrek, dat het fomwylen een lofwaardige deugd is. Dit laatfte is zy, by voorbeeld, wanneer zy zich uitftrekt tot Waarlyk nuttige en gewigtige zaaken. Wanneer gy, in beiangryke weetenlchappen, kundigheden zoekt op te doen, die u ontbreeken, dan zyt gy nieuwsgierig en daarom lofwaardig, gelyk gy laakens- en berispenswaardig wordt, wanneer gy u angftig toelegt om beuzélingen te ontdekken, welke tot niets goeds ftrekken kun-  C 365 ) kunnen, wanneer gy die ontdekt hebt; ik voegde daarom ' nieuwsgierigheid en leergraagte by elkander, om ' den opmërkzaanïen onder u reeds by voorraad aan te ♦duiden, dat#k het nog al zoo kwalyk niet meene, wanneer ik u nieuwsgierig noem. Door nieuwsgierigheid verftaa ik'u'an, begeerte om nieuwe en nuttige dingen te ontdekken, welke u tot hier toe verborgen waren, dat hprysiyke 'leergraagte; en ik wensch mynen medearbeiders in het Volksonderwys, gelyk my zelven, en-piieden, van harten geluk, indien 'er wat veel zulke nieuwsgierigen onder u gevöndcn worden. In die aangenaame hoop en verwachting vatten wy nu het afgebroken onderwys wederom op, en zal ik het zelve aanvangen met een korte en eenvoudige aanfpraak over dat zelfde ding, waar van ik reeds gewaagde, de nieuwsgierigheid naamlyk. Gy hebt geene taalgeleerdheid noodig, Aandachtige^! om te begrypen, dat Nieuwsgierigheid is begeerte^ naar wat nieuws, zucht om dingen te ontdekken, die ons onbekend zyn. Dit is een algemeene eigenfchap van des menfchen geest, eene, zoo onverwinbaare, begeerte, dat men bykans geenen fterveling vinde, welke 'er van misgedeeld is, en hy, die 'er niets van heeft, zal men zelden te onrecht vergelyken by een' loggen, loomen, vlceschklomp, alleen'voor zich zelven leevenden, en na zich vet gemest te hebben benen gaanden zonder begeerd te zyn. Maar met deeze neiging der menschlyke natuur naar wat nienws is het eveneens gelegen, als met alle oorfpronglyke lusten, dat zy naamlyk lofwaardig of fchandelyk worden, naar maate zy zich bepaalen tot verfchillende voorwerpen. Wanneer onze zucht naar wat nieuws zich uitftrekt tot zaaken, welke der moeite waardig zyn om te weeten, dan verdient de zelve allen lof en aanmoediging; maar dat doet zy niet, zy is misdaadig en laakbaar, wanneer zy zich alleen veftigt op dingen, waar aan ons niets gelegen ligt, die wy, noch tot vermeerdering van ons tydelyk geluk, noch ter volmaaking van onzen geest gebruiken kunnen. In dat geval noemt men de zelve Tdele Nieuwsgierigheid, en omdet die, heZz 2 laasj  f 366 ) laas! zoo algemeen is, is het allengskens in gebruik geraakt om alle nieuwsgierigheid uit een ongunftig oogpunt te befchouwen, en als een wezenlyk gebrek af te keuren. Schoon nu deeze wyze van befchouwing, dit algemeen afkeuren van alle nieuwsgierigheid, onbiÜyk is, zai ik my echter in de behandeling van myn onderwerp voor deeze reize fchikken naar het meest algemeene denkbeeld, en voornaamlyk fpreeken over de Nieuwsgierigheid als een gehrek befchouwd, of om nauwkeuriger te lpreeken, over ydele nieuws- cierighfid. Gy weet nu reeds, dat ik daar door verftaa de begeerte om dingen te weeten, waar aan ons ter wereld niets gelegen ligt, met de kennis van welke wy noch ons zel\jen noch eenig leevend fchepfel een wezenlyken dienst kunnen doen. , Zoodanige is. de nieuwsgierigheid van Z-ysfe Oudemaagd nTde Pasfagieftraat te Nieuwstao. Zy is zes en vyftig jaaren oud, woont in een kamertje op het leevendigfte van de ftraat, vlak tegen over de Weduwe Nyver, die met twee dochters halswerk heeft om als een fatfoenlyke Pastoors-weduwe met naaien den kost te verdienen, en die te harder moeten werken, omdat 'er nog een Zoon tot Domine moet ftudeeren van 't gene moeder en zusters kunnen overgaêren. Lysje Oudemaagd is nimmer gehuuwd geweest, maar woonde tot aan haar negen en veertigfte jaar by Mevrouw van Beuzelen, die zy trouw diende in het opfpooren van alle niets beduidende nieuwtjes, en die haare trouw, ftervende, beloonde met een zoet inkoomentje van vyf guldens in de week. Indien Lysje van een' werkzaamen aart was, dan kon zy 'er nog wel wat by verdienen, maar zy heeft een ongemak onder de armen dat haar hier in verhindert. Den ganfehen voormiddag ziet men haar met een grooten Bibel voor- en eenen bril op- haaren neus, gluuren in éénen van de beide fpiegeltjes, die ter wederzyde van het venfter uitfteeken, ver genoeg om alles op te neemen , wat 'er in de buurt voorvalt. Om geenen tyd te verliezen, heeft zy een handig jong meisje by zich, dat den pot kookt, de kamer aanveegt, nu en dan eene kous  C tf7 ) kous ftopt, en tusfchen beiden eens wordt uitgezonden om 't een of ander op te neemen. 's Namiddags, wanneer zy eeh uiltje gevangen heeft, gaat Lysje onder een kopje flappe thee het werk hervatten, fchynende te breiden aan een morfige kous, die nu net vyftien maanden onder handen is geweest. Na thee-, tyd doet zy haar best om hier of daar een vyf-uurtje op te loopen, en neemt onder weg menige dienstmeid waar, om zoo eens te hooren wat 'er al omgaat in de huizen, waar in de zelve woonen. In fchemeravond worden de fpiegeltjes ingenomen , het venfter geflooten, en, om dat de kaarfen zoo duur zyn, gaat Lys meestal, wanneer het weêr zulks toelaat, aan de deur ftaan , befchaduwd door den donkeren omtrek eens lantaarns, welke onmiddelyk aan haare deur ftaat, en die het huis van buurvrouw Nyver en andere buuren genoeg verlicht, om zoo ten naasten by te zien, wie dat 'er in en uit gaat, hoewel haar gebrekkig gezicht haar wel eens een weinig verkeerd doet zien by avond, gelyk zy nog onlangs het ongeluk had om den ftudent Nyver, die met een vrolyke avondgroete door zyne jongïte zuster wierd ingelaaten, aan te zien voor jonker van Vu'üenburg, de befaamdfte ligtmis van de ftad. Zoo dra het volk zoo wat van de ftraat is, gaat zy nog wel eens aan een venfter luisteren, en hoort duidelyk dingen, welke niet gezegd, rumoeren, die niet gemaakt, worden. Eindelyk, vermoeid van niets te doen, gaat zy naar bed, na dat zy een weinig geseeten heeft, en geniet een afgebrokenen llaap, om dat 'er in de woelige buurt nu eens een zangtoon wordt aangeheven door een' vrolyke nachtwacht, dan eens een dronken man tiert, en fomwylen hier of daar eene deur geopend of geflooten wordt; alle welke dingen haare nieuwsgierigheid derwyze opwekken, dat zy dikwerf rust noch duur heeft in haar bed, en menige verkoudheid fchept, doordien zy fomwylen maar zoo naakt uit haar bed op de zolder kloutert, om uit een klein dakvenftertje, zoo goed als zy kan, op te neemen, wat 'er in de buurt voorvalt. Ziet daar, myne Vrienden! eene korte fchets van 4 ielyk. —i— Met ftemt ook met den Bibel overeen, die ons leert : Beproeft alle dingen ; behoudt bet goede. 1 Thess.i V: 21. Dit is ook by uitftek nuttig. Gegronde begrippen veredelen onzen geest, en hebben heilzaame werkzaamheden ofte daaden ten gevolge. Zoo rasch de menfchen hunne vooroordeelen afleggen, zullen zy ook fpoedig eenftemmiger denken; menfchenhaat en partyfchap zouden verminderen; de maatfchappyen zouden bloeiën, en de zuivere Godsdienst zou meer veld winnen: ja wy zouden meer aan God, die een God der waarheid is, gelykformig worden! OVER HET SEAAN DER KINDEREN. By het gene wy reeds over dit onderwerp gezegd hebben, vonden wy nog het volgende te voegen. Wy h(oopen, dat Ouders, by de opvoeding van hun kroost, daar op zullen letten. : 1.) Slaat liever met de band, dan met eenen ftok of foortgelyke werktuigen. De foldaaten, welke onder een willekeurig bewind ftaan, worden met den ftok geregeerd. Maar moet niet elk, die de vryheid bemint, met verontwaardiging vervuld worden, over eene behandeling, welke de Menfchen, als ware het, in den rang der redelooze Dieren (telt? Moeten uwe Kindeien onder zulk eene geftrenge tucht ftaan, als die foldaaten, welke zich aan allerlei ongebondenheid fchuldig maaken? Ach! behandelt de zelven niet, als of zy llaaven waren ! Gebruikt gy gewoonlyk en onbarmhartig een' ftok, zy zullen of "laag van zich zelven denken en 't gevoel van eer verliezen, of zy zullen 11, zoo dra zy betere inzichten verkrygen, voor domöoren of dwingelanden houden. — 't Gebruik van een end touw is even zoo min aan te raaden, als dat van een' ftok. Men gebruikt dit middel, gewoonlyk, op de Oost-indifche fchepen, om baldaadige Matroozen in bedwang te houden, en het is bekend, dat zeer veele, welke naar Oost-indiën vaaren, in allerlei kringen  ( 385 ) gen van ondeugd rondgewandeld hebben. God bewaare u voor zulke moedwillige jongens, die volftrekt met touwflagen moeten bedierd worden. Beproeft eerst andere middelen , voor dat gy tot zulk een laag middel uwe toevlucht neemt Onder alle deeze koomt ons de draf met de hand best voor. Gy gevoelt dan zelf eenigermaate de ftraf, welke gy uwen Kinderen aandoet, en gy moet zeer wreed en ongevoelig zyn, indien gy dan niet leert binnen de paaien der maatigheid te blyven. Gy zult dan ook niet zoo ligt uwe kinderen tot gebrekkigen of kreupelen flaan. Doch hier by moeten wy u nog het volgende onder het oog brengen. Heft gy ééns uwe hand op, flaat dan toe, en bedenkt u niet tusfchen beiden: want anders zoude de misdaadige meenen, dat gy raadeloos waart, en, op een volgende reis, wel dra allerleië kunften beproeven, om de uitvoering te verhinderen. Slaat met uwe hand ook zoo, dat zy het ter deegen voelen. Het laatfte is noodig, om dat een looze guit van een' jongen , of een fchalkagtig wicht u, by gebreke van dien, wel eens zoudekunnen toevoegen: ,, Het doet niet zeer, „ ik wil het niet laaten," — of _ „ik zal het nog weêr „ doen." Het blyft, indien gy, naar raak, toetast, ook langer in het geheugen. 2.) Slaat uwe Kinderen over de band of op den rug. Gy loopt dan minst gevaar om der zeiver leden te verminken, het welk gy, zoo als reeds gezegd is, zorgvuldig moet vermyden. Doorgaans vatten de Kinderen, hetgene zy vernielen of onbruikbaar maaken, met de hand aan, of zy gebruiken hunne handen om anderen te flaan. Het is redelyk en gevoeglyk, dat die leden, waar mede zy moedwil bedryven, ook geftraft worden.»—— Sommigen zyn van gedachten, dat het best is, de Kinderen op de billen of voor den broek te flaan , omdat dit het minst kwetst of verminkt. Maar, dewyl dit niet gefchieden kan zonder ben te ontblooten, enz. zoo is het veelligt best, om 't gevoel van fchaamte te onderhouden, en onkuischheid voor te koomen , de ftraf aan de handen of op den" rug te volvoeren. 30 Als gy uwe Kinderen /laat, vloeit dan niet. Klaas  ( 38* ) Klaas Driftig plag te zeggen, als by een kind wilde flaan; ,,Kom hier, jou Duivelskind! ik zal je dat kwaad „ afleeren." Sommigen kunnen niet flaan zonder de woorden Donder of Blikfem in den mond te neemen. Hoe onverftandig is dit? Hoe zelden bereikt men op die wyze zyn oogmerk? Want— waarom (traft gy? Alleen om dat gy boos zyt op uwe kinderen? Foei! dan hebt gy de zelven niet waarlyk lief; dan acht gy hen niet veel hooger, dan uwe Dieren, weiken gy met een' ftok of zweep flaat, om dat gy op hen verltoord zyt. _ Slaat gy om wraak te oefenen, als de kleinen u, door ftout en ongehoorzaam te wezen, beleedigd hebben? Wel dan handelt gy nog flechter, dan die on.mondigen zelven: want deeze weeten dikwyls niet, hoe grooten ftraf baar bet kwaad zy, 'twelk door hun gepleegd wordt; maar gy hebt gelegenheid om van )efus te leeren, dat de wraakzucht onbetaamlyk en on- kristelyk is. Mogelyk zegt gy: „Neen, ik heb „ myne Kinderen lief, ik ftraf ben om ze te verbete,, ren, om ze van het kwaad af te fchrikken." Dit uw voorneemen is goed en pryslyk, elke tuchtiging is wreedheid en dwinglandy, welke geene verbetering bedoelt; doch als dit uw oogmerk is, dan moet gy u ook zoo gedraagen, dat gy het zelve kunt bereiken. Gy moet dan met de eene hand niet afbreeken, dat gy met de andere opbouwt. 'rKan waar zyn, dat gy uwe kinderen door ftrafoefening zoudt kunnen verbeteren; maar het is even gewis, dat gy door te vloeken een kwaad voorbeeld geeft. Doet dan het eerde, en laat het andere na; fl'raft wel, maar vloekt niet: want anders zult gy mogelyk hun meer lust tot het kwaade, dan tot het goede inboezemen. Te Groningen, by W. ZU1DEMA. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WE E'KBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 49. OVER DE GEDAANTE, AART EN VERBOUWING DkR DRENTSCHE HOP. (met een gekleurd afbeeldfel.) 2ronder twyfel hebt gv allen, mvne waarde Leezers! wel eens een goed glas Bier gedronken. Immers is dit van over.ang by ons een te algemeene drank, om iemand uwer onbekend te kunnen zyn. Een kan Bier fmaakt in den langen winter-avond onder een pypje maar eens regt lekker, en is in den zomer zekerlyk ook niet te verachten. Onze Voorouders, de Batavieren, waren gezonde knappers. Zy hielden veel van Bier-drinken, cn daar wy nu op onze plaifier-partyen een glaasje rood, een kop koffie, of een borrel neemen, zaten zy by de fchuimende Bierkannen, en vermaakten zich hiermede even zoo wel, als wy, nu, met onzen wyn, koffie jenever, enz. Maai*wat denktge wel, waar het Bier van gemaakt wordt? — Van Koom en Hop. Goed! — Bykans overal wast het Koorn ; doch de Hop niet. En waar groeit deeze dan, lieve Vrienden? Wat is bet voor een gewas? Hoe wordt zy verbouwd? enz. Dit zyn dingen, waarvan de meesten u- wer onkundig zyn. En geen wonder waarfyk? De Hop wordt maar op zeer weinige plaaatfen in ons Vaderland voortgeplant, en meestal in een zeer geringe hoeveelheid. Zoo ver ik weet vindt men hier te Lande nergens meer Hop, dan in het noorder gedeelte van het Landfchap Drenthe. Veele menfchen moet zy daar den mond open houden; van waar zy dan ook wyd en zyd wordt verzonden,—Buiten ons Vaderland Ccc ver-  ( 388 ) -verbouwd fnen haar insgelyks in Duitschland, Engeland 9 -Frank>yk, Polen, enz. Bobemen is 'er zelfs beroemd van. A'hoewel men lange jaaren gemeend heeft, dat zy in kouds landen niet \vel voort wilde, begint men *er echter firits eenlgelri tyd in 'Zweeden ook al mede, en met zulk een gelukkig gevolg, dat deskundigen deZweedfche Hoppe even goed houden als de Boheemfche. Weinig of niet is 'er in onze taal over den Hopbouw gefchreeven. dar voor u verkrygbaaris: zelfs wordt 'er in den tegenwoordigen Staat van Drentbe geen de minfte melding van gemaakt; en daarom, dewyl ik begreep , dat de Hop een al te aanmerklyk en nuttig voortbrengfcl van ons Vaderland was, om, by voortduuring, zoo onbekend te blyven aan zulk een groot gedeelte myner Landgenooten, heb ik my gaarn de moeite getroost, om uit den mond van eenige pcrfoonen, welke fnrs lange jaaren een beproefde kennis van de Hop-teelt hebben, de volgende berichten in te faameJen, van wierechtheid ik verzekerd ben. De afbeeldingen zyn door my zelven naar 'tleeven geteekend. SAMENSPRAAK TUSSCHEN IUTROERHART , ZYNE VROUW ANNA, EN EEN* DRENTSCHEN BOER, LUK AS. Lukas. Goeden morgen, Koopman! Burgcrbart. Ook goeden morgen, Lukas!gaa binnen; ik zal terftond by u zyn. (De boer treedt in de keuken, en wordt, na eenige eogenblikken, door den Koopman gevolgd S Wel! wat nieuws brengt gy mede uit het Landfchap? Lukas. Niets van aanbelang. Burgerhart. Hoe ftaat het met de Hop by u? Is dat gewas van 'tjaar nog al wat voordeelig? Lukas. Dat kan wel gaan. Buigerhatt Zo gy tyd hadt, konden ivy, onder een pyp tabak cn een tien lïurtje, nu wel eens wat over de Hop praaien. Gy hebt my dit federt lang reeds beloofd. Lukas. Gy kunt over my befchikken: want myne boodfehappen in de Stad zyn afgedaan. Burgerhart. Daar is dan pyp en tabak, fteek eerst eens op. (legen zyne vrouw /Innu.J En gy, Moeder! maak ons een potje koffie. Lilt  ( 339 ) Lukas. Waar mede wilt gy nu, dat ik zal beginnen? Burgerhart. Eerst met de hefcbryving van 't uitwendig aanzien of de gedaante der Hop; ten tweeden, van den grond. dien de zelve hebben moet, en ten derden, hoe zy bearbeid wordt, enz. Lukas. Wel aan dan! — Die nimmer Hop op 't gewas beeft gezien, zou de zelve by de eerfte befchouwing van verre voor turkfche- of fny-boonen houden. Gy hebt dit ondervonden, koopman ! doch dezelve van naby befchouwende, zal men'er een groot onderfcheid in ontdekken. De Hop wordt van afzetfels voortgeplant, en Haat niet op den vlakken grond : maar op aarde - bulten, die in een regte lyn achter elkander liggen , en twee of drie voeten hoog zyn. Ieder afzetfel heeft ée'nen bult en twee ftaaken, gemeenlyk agt of negen voeten lang, waar zy zich omflingert op de wyze als turkfche boontn, met dit onderfcheid, dat deeze tegen de zon, en de Hop met de zon, om de ftaaken loopt. De bladen en ranken hebben in grootte en gedaante zeer veel overeenkomst met die van den wynftok: doch de bladen zyn grover, harder, zwaarer, als ook regelmaatiger cn fcherper getakt. Op het wyngaard-blad ligt een bruinagtige gloed, welken de Hopbladen niet hebben. Deezen zyn van binnen bykans gras-groen, van buiten licht witagtig groen, en en ter wederzyden, ook de ranken, wat kleeverig. Nimmer vindt men minder of meer dan twee bladen by elkander. Nevens de bladen hangt de bloeifem of vrucht in trosfen, boven aan de ranken; aan ieder tros zyn gemeenlyk agt, negen of tien, ook wel eens meer» langwerpige knoppen, wier blaadjes als fcbubben over elkander vallen; de blaadjes van éénen knop zyn veeltyds tusfchen de veertig en vyftig in getal, en vast gehecht aan een pitje, dat, ter halve lengte van den knop, als uit de rank voortkoomt, en een zwartagtig zaad in zich bevat, 't welk zeer bitter, fterk en krachtig is. Deeze knoppen maaken de vrucht uit, zynde van een fchoone bleck-groene kleur, en zulke knoppen met vrucht noemt men by ons Hoppe-hellen. Burgerhart. Uwe befchryving is duidelyk en juist. Toen ik voorleedenen herfst in uw dorp was, heb ik eene afteekening van de Hop gemaakt; zie daar de zelve. Ccc 2 N5-. *  C 39° ) Nr. I. vertoont, boe de Hop op den bult in bloei ftaat. a. een balfomgejlagen Blad, en 3. een leevens groote Hoppe-bel. Anna. Laat eens zien, Vaderlief! Ei kyk, dat is aartig! De onderfte gelykt wel wat naar een bos druiven. Burgerhart. Dat doet ze ook, behalven dat deeze knoppen ieder aan een byzonderen (kei hangen en veel minder in getal zyn. Uwe Hop, Lukas! wordt by de geleerde lui Tamme Hp genaamd, dewyl 'er ook Wilde Hop gevonden wordt. Deeze laatüe is even goed in 't gebruik als de eerfte: doch haare knoppen zyn gewoonlyk kleiner; ook koomt zy zonder eenige bearbeiding als van zelve voort, kruipt laag over den grond, en flingert zicb gaarn om heggen, boomen, en alles wat zy bereiken kan. — Verhaal my nu eens, myn vriend! -wat grond de Hop hebben moet, en boe zy bearbeid wordt: maar drink eerft uw kopje eens leeg. (Dit gefebied zynde, vervolgt) Lukas. Zwaar zand is niet goed voor Hop. In een gemengelden grond, beftaande uit zand en zwarte aarde, die los en vetagtig is, wil ze het beste tieren. Zy houdt veel van zonnefchyn, en kan beter tegen maatige droogte dan groote vogtigheid. Koude voorjaaren, verzeld van nachtvorsten, regenagtige zomers en fterke winden, byzonder als zy begint te rypen, zyn haar zeer nadeelig. Wat de bearbeiding betreft, de zelve is heel werkelyk. Gefteld, ik heb een (tuk Weiof Bouw-land, dat voortaan met Hop zal beplant worden, dan laat ik de afzetfels drie weeken voor Mai een voet of vier van elkander in den grond Iteeken, en 'er zoo veel aarde om heen brengent dat deeze bulten ongeveer één voet hoog en breed wordén, zóó echter, dat de kopjes van ieder afzetfel een paar handbreedten boven dezelven uitkoomen. Nu blyven zy vyf weeken ftaan, wanneer men op ieder bult twee ftaaken fielt, en vier öf vyf ranken — dit is vrouwen werk — daar aan laat binden. De overige ranken worden te zamen gekreukeld, en met een' aarde-kluit bedekt, 'twelk wy dempen noemen , omdat anders het gewas te weeldrig worden en minder vruchten zoude draagen; als ook eenige weeken daarna op nieuws rondom gegraaven, of met aarde befmeeten. In den bloeityd wordt het    ( 39i ) het onkruid onder aan en tusfchen de bulten wakker omgelchoffeld, en op de bulten rondom de ftaaken gelegd. Nu doet men 'er verder voor het plukken niets aan. Den 25 July, op St. Jacob, ftaat ze gemeenlyk 111 vollen bloei, en is ryp omtrent Norgerm markt, Zynde den 5 September. In 't laatst van Augustus krygt zy een fterke reuk. Burgerhart, Maar waar aan kunt gy weeten, dat* de Hop ryp is? Lukas. Dewyl dan de bloeifemknoppen of bellen Iteevig zyn, zoo dat zy, wanneer men ze te zaamen drukt, zich van zelfs weêr uitzetten. Burgerhart. Ei, ei! Verder, als 't u belieft! Lukas. Nu is de Hop ryp. Thans worden de icheuten los, en een keerels-hoogte van de ftaaken afgelneeden, (wel verftaande van onderen op): en wyl dit niets dan blad en ranken is, wordt hetzelve voor de koeien geworpen, die daar veel van houden: zynde voor haar een zeer TgezonJ voedfel, dat veel melk en boter geeft. Om nu de Hop, die nog aan de ftaaken zit, droog binnen te krygen, laat men de zelve eenige dagen aan de ftaaken droogen; vervolgens het een met het ander uit den grond haaien, van de ftaaken ftruipen, en in huis brengen, alwaar dan terftond verfcheidene mans en vrouwen de bellen 'er af plukken, en het dorre loof als ftroo aan de beeften geeven. Wanneer zy te vroeg geplukt wordt, «reeft ze een' onaangenaamen ftnaak aan 'tBier, en te laat dan wordt ze krachteloozer. ' Burgerhart. En heeft niet het jonge volk daar een pret van? Lukas. Wel ja zeker! De buurjongens en meiden worden verzocht om 's avonds mede te plukken dat dan voor twaalf uuren in den nacht niet eindigt en met een' vrolyken maaltyd van aardappelen en brv beilooten wordt. Eertyds was het een ftaalen wet buiten huis op een' hoorn te blaazen, wanneer men voor dien dag uitfcheidde, om malkander een teeken van o-edaan werk te geeven: doch dit koomt nu wat in onbruik. Dat er voorts braaf geklonken en gedronken gezongen en gefprongen, en allerhande fnakeryen bedreeven worden, is ligt te begrypen. C c c 3 gur_  ±- C 392 ) Burgerhart. Dat is dan gelyk de Poëet zegt: in — — Drentb, vermaard door zand en heiden, Bosfchen, beemden» bron en weiden. Woont een Folk, heel rond van aart: Roggen dollis (*) U bun taart. Weeke foep en wyn by teugen, Mag hen van geen honderd beugen. Weg met al die laffery! Vatte kost is gort,/» bry, Schinken, worsten, en ook rollen, Drenthen hebben ronde bollen; Frisfcbe leden in een py; Gladde Tuyntjes zoenen zy. • Lukas. Ha, ha, ha! gladde Tryntjes t.. dat s mooi, Koopman! regt mooi waarentig! dat moet ge my m fchrift geeven. , Burgerhart. Goed, gy zult uw' zin hebben: doch om tot onze zaak weêr te keeren! gooit men nu de Hop zoo maar op den zolder neêr? Lukas. Ta dan zou 'er wat van worden! neen, neen! Geplukt zynde, laat men ze in een paardehairen kleed cn de daafe (of Eest) droogen, zoo lang zy hard is en tot ftof gewreeven kan worden. Met het een en ander verloopt' zoo veel tvds, dat ze gemeenlyk tegen Oclober op den zolder is, waar zy op één grooten hoop, zonder dien te roeren, blyf't liggen, tot zy verkocht en afgeleverd wordt. Tegen de nieuwe aankoomt, moet de oude Hop weg-, anders wordt zy korter cn verliest veel in kracht. Burgerhart. Ende prys? Lukas. Is zeer wisfelvallig. Mv heugt, dat de Mudde een Dukaat, maar ook dat die agt 'ftuvers gekost heeft. De meest gewoone prvs is een Daler, en twee of drie Guldens. Burgerhart. De Brabandfcbe Hop wil men toch, dat beter zv, dan de uwe? Lukas. Daar wordt verfcbiHend over genacht. De Drentfche, Groninger, Oldambfier en Westerwoldfche Brouwers willen nochtans de onze liever hebben : zy 2e. braave Postbode fchuddede het hoofd, en befloot', £J als ieder menfchenkind, wiens hart niet van hout of peen is, in zyne plaats gedaan zoude hebben — fhv betloot zeg ik) eenen zyner evennaasten van den dood te redden. En wat deed hy nu ? ... Raad eens!.. Hy haalde zoo veel Sneeuw, als hy noodig meende te hebben, by een, en begroef daar den armen hals één* dikken voet onder, zoo echter dat hy hem by neus en mond een gat liet, waardoor hy lucht kon krygen, en liep voorts heen, zoo gauw hy konde, om van het naaste dorp een paar boeren met een' dokter tot zvne hulpe te roepen, die den ongelukkigen man onder dak en door gepaste middelen weêr by konden brengen. Maar hoe ftond hy te kyken, toen by, na een'half uur te rug keerende, den Reiziger weêr friseh op zyne beenen zag ftaan, de fneeuw van zynen hoed afkloppen, en met fchelden, raazen en vloeken hóórde ui£ vaaren over den deugniet, welke hem, gelyk hy zeide, daar zoo godloos had toegedekt. „Hoor! zeide onze Poftbode nu tegens hem, naar „ djen deugniet behoeft ge niet lang te zoeken- ev „ ziet hem hier 111 myn perfoontje leevensgroot voor „', u ftaan: en verhaalde hem voorts heel omhVti» .alles wat van de zaak was. Dat de Reiziger zvnen redder hartlyk bedankte en een goede verëering in de hand ftopte, fpreekt van zelfs, i Du* Reizigei> een verren weg afgelegd en zich in het laatfte dorp, daar hv geweest was, wat rvklvk met een glaasje brandewyn had gezegend, vvas, dit kon nyzich nog herinneren, om zich uit te rusten, wat gaan zitten; en door de vermoeiing, te meer, daar hem de brandewyn en de wind bevangen hadden, in flaau geraakt zynde, zou hy zondei de hulp van den Post™e; voorzeker het tydlyke met het eeuwige verwisield hebben. Ieder vervolgde nu Weêr vergenoegd zynen weg: de Postbode met de aangenaame'bewustheid van zynen pligt gedaan te hebben, en de Reiziger met een hart vol dankbaarheid aan God, die daar zulk een braaven mensche tot zyn behoud had voorby gez inden. De boeren vertelden wyd enzyd, hoe J.y gezien hadden, dat een beyrooren man door de Sneeuwweêr be-  C 399 ) bekoonien was, en beflooten in zulke gevallen „immer wéér brandewyn te drinken, of op bet veld te gaal Zitten rusten. — Betooozene menfchen, in.plaats van trapsgewvze ~rtebyh een heet,vuu/ °f ze,fs in nel ben p„ h^'V ka"/omtyd* doodlyke gevolgen bebben, en dikwyls worden daardoor verlammingen ooirlZr Vm °f andeT M 0f koucl vuur ver- meniën Sför? ^""^ oplevert, kan doch dié £ ?1RTIN"S Catechismus der Natuur: T, tn P büek met beko°men kan, moet daar van zwa'r en doeT S*#l mSt °P Whoed of op eeï zwarten ooek eenige Sneeuwvlokken te laaten vallen, en dle dan door een' bril of ander vergrootglas beky Godlvl-1 nrHr tWSff Zal,hy ™™™*4 ftaan over de Oodlyke orde en fchoonheid, welke, ook zelfs in de geringde Sneeuwvlok, te vinden zyn. «,17^ "or^*-?^ en jwt, nuttigheid der Sneeuw van^df Clb,Tn nUmmer I3' ^ m - Door warmte wordt het ys niet alleen, maar ook de Sneeuw gefmohen: wanneer gy, volgens nW aan wyzmg over den oorfprong vaif de Sneeuvv l eSen hebt, dan zult gy gemaklyk begrypen, dat di zeer natuuriyk toegaat. ' lL /Ster Nr. iA De Lucht, die wv inademen, is een «Bf^ en p/0„W« yfofc , waarmede «lies doortrokken is? en die men twL'kan, Ser zl meer of mm geperst wordt. Zonder de zelve zou heï vuur uitdooveu ; de aarde geene vrucluen draa J ? menfchen en dieren niet kunnen leeven draaSen> Deeze Lucht, welke alle ledige ruimtens vervnlr met veelerle.ë goede en kwaade dampe^voorzien zv ' de, ademen wy m door de neusgaten eï dénïond Gen. U: vs. 7 welke dan vervolgens door deTonff' pypen gaat, en het bloed zyn fchadelyke■ efeenfcïïf pen ontneemt, terwyl zy het de nhn^ .g Pr andere goede hoeda.nghedenmetcS '^DaTzy S zeer veel toebrengt tot den geregeld™ omW, Y u bloed, heeft zy Wdenkh/k ™ZdV^t Ddd3 * fieM.  ( 400 ) ffeldheid der menfchen. Hoe zuiverer de Lucht is, zoo veel gezonder: hoe bedorvener, zoo veel te ongezonder moeten de lieden worden , welke daaglyks daar in verkeeren. Zo wy ons leeven en de gezondheid willen bewaaren , en wie zou dit niet willen* — dan zyn wy verpligt, zoo veel mogelyk , voor een geduungc ververfcbwg der Lucht in onze woon- en flaapvertrekken te zorgen, vooral, wanneer die vertrekken dompig en vogtig zyn, dat dikwyls hier te Lande het geval is. t Spreekt van zelfs, dat men, gelegenheid daartoe hebbende , alle zoodanige vertrekken vermyderi en daar voor ruime, heldere woonkamers moet uitkiezen. ——- De mrgenflorii beeft goud U den mond, zegt het fpreekwoord, en met reden waarlyk! dewyl als dan de Eucnt, voornaamlyk in den zomer, verre weg de gezondlte is van den geheelen dag. Zet dan, ja ook het ander gedeelte des daags, uwe deuren en venfters yvyd o* pnn opdat de Lucht 'er vryelvk kan doorfpeelen, en befprengt by 't uitllolFeu de vloer met koud Watèt. Begeef u in de ruime Lucht, en laat daar den wind eens frisch om de ooren waaien; dat zal u den ganfchen dag goed doen. Zindelykheid op uw lyf en leden als ook in uwe wooningen, bevordert msgelyks de uitwaasfeming en dus uwe gezondheid. Gewen u van kindsbeen af aan alle veranderingen der I ucht; zoo zullen de kwaade dampen u minder nadeelig zyn: want de gewoonte, zegt men, is de tweede natuur. Een toele Lucht veroorzaakt fterke, doch een warme broeiende Lucht zwakke menfchen. fDewyl in het volgende deel van dit Weekblad gezondbeidsregelen en voorfcbhften zullen gevonden worden, die mede opzetlyk over de Lucht hande- len, oerdeelden wy best hieromtrent, voor als no<*, in geene byzonderheden te treeden.) Nr ik. Een Etmaal, beftaande in vierentwintig uuren, waarmede het zelve ontftaat en vernietigd wordt: zynde verdeeld in de uuren van den dag, die ■wit en warm, van den nacht, die zwart en koud, van den morgen en avond, die grauw en lauw zyn. Zeven zulke Etmaalen maaken eene week; drie hon-  ( 4** ) derd vyf en zestig (*) een jaar uit. Zeg my nu eens-3 hoe veel uuren 'er zyn in ééne week, in ééne maand, of in één jaar? Nr. x6. Kameel, ook wel eens een Scbeepsl Jigier genaamd, is een groot werktuig, dat diepgelaa'dene Schepen, zelfs een zoodanig, dat honderd ftukken Canon kan voeren, in de hoogte heft, zoo dat het zonder eenig gevaar over ondiepe gronden kan worden gebragt. Men bedient zich van zulk een Kameel op het 'Y by Amsteldam, om de grootfte fchepen over het zoogenaamde Pampus (een ondiepe plaats) in de Zuiderzee te brengen. Die ooit te water naar Amfteldam is gereisd, zal aldaar dit kunftig werktuig wel eens gezien hebben; zynde dit in den iaare 1691 te Amfteldam uitgevonden door eenen M. Meindertszomt Bakker. (**) Hoe lang is dat nu geleeden? N*. 17. Door zyne Schriften. Dat is een onwederfpreeklyke waarheid. De eene mensch kan den anderen op veelerlei wyzen nuttig zyn, zoo door een* braaven handel en wandel, als door fchrandere uitvindingen en overreedende aanfpooringen tot alles, wat fchoon en goed is. Het nadenken, dat een braaf en kundig mensch by de wereld achterlaat, ftrekt ook dan nog, wanneer hy al lang ten grave is gedaald, menig eenen ten voorbedde of fpoorfiag om hem na te volgen, en de laatfte nakoomeling zegent hem nog voor de (*) Zie verder nummer 6 en 7. (**) Dit aangaande, als ook om een aaneengefchakeld denkbeeld van de gefebiedenis onzes Lands te verkrygen, kan men naleezen: Het Verëenigd Nederland , verkort in vraagen en antwoorden, door Martinet in '1790"te Amfteldam by J. Allart uitgegeven; insgelyks bet Kort begrip der Vaderlandfche Hiftorie in vraagen en antwoorden door Wagenaar , mede gedrukt te Amfteldam by J. Tirion 1758. zynde deeze- beide boekjes zoo beknopt en aangenaam gefchreeven, dat zy door eenen ieder onthouden, en, om bun' geringen prys, kunnen verkreegen worden.  C 39'a ) tfe goede inrichtingen en daaden, welke hy gemaakt en volvoerd heeft. Zyn 'er Boeken en Gefchriften door hem uitgegeeven, daar gaat het even eens mede. Zy worden honderden van jaaren als goud bewaard, en wanneer men de zelven leest, dan is de braave man immers nog nuttig, en verfchaft ons in veele eenzaame uuren nog een zoet gezelfchap. Neemen wy maar eens de Heilige mannen, welke den Bibel ichreeven. Reeds meer dan zeventien honderd iaaren zyn deezen dood geweest, en evenwel, zoo dikwyls wy in hunne fchriften leezen, is het dan niet even of zy daar nog by ons zitten , en zoo vertrouwlyk als Broeders ons van leeven en fterven, van fcheiden en wederzien, allerhande troostryke dingen vertellen? — Welk een uitgebreid nut, welke uitmuntende overdenkingen laaten hunne woorden by ons achter, als zy ons onder anderen de vroomheid van Abraham, Izaak en Jakob; de ouderliefde van Jofef, (*) en Davids geloovig vertrouwen op God, zoo éénvoudig maar verheven teffens, voordellen! Zouden wy meer genoegen m een gezelfchap van nog leevende perfoonen kunnen ondervinden? Beyvert u dan, myne Waarden! dat men na uw overlyden ook nog even zoo veel van u houde, als van dergelyke menfchen! Beyvert u om het Verftand en het Hart, beiden van n zelven als uwe evennaasten, te verlichten en te verbeteren en waar aan men over honderden-jaaren nog weetcn kan, niet alleen, dat gy geleefd hebt: maar,!t welk alles afdoet, dat gy ook Menschenvrienden geweest zyt! I ) De gefcniedenis van Josef voor kinderen, van wylen Willem van Oosterwyk Hulsiioff, uitgegeeven door de Maatfchappy Tot nut van't Algemeen, en hy. alk Boekverkoopers voor een'' getingen prys te bekoomen, moet door jong en oud geleezen wor-i Te Groningen, by W. Z UI DE MA. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN» No. 5i. Verwisfling van elk jaar gety , Van ied'ren dag en nacht, Toont ons Gods opperheerfchappy , Zyn wysheid, Itefde en magt. OPMERKZAAME OVERWEEGING VAN DE AFWISSELING DER JAARGETYDEN, ALS MEDE VAN DAG EN NACHT. 3L/ente, Zomer, Herft en Winter, benevens Dagen Nacht, wisfeien elkander geduurig af. Als in het Voorjaar de Zon om zes uur op- en ondergaat, dan neemt de Lente een begin. Na verloop van drie maanden heeft men den langden dag, wanneer de Lente door den Zomer vervangen wordt. Nu korten de dagen weêr, en met een vierendeel jaars zyn wederom dag en nacht gelyke lang, en dan neemt de Herfst eenen aanvang; die even zoo lang voortduurt, als de andere jaargetyden. Eindelyk, met den konden dag verfchynt de Winter, die wederom na drie maanden voor de Lente verdwynt. Deeze afwisfeling der Jaargetyden, als mede van Dag en Nacht, blyft ten alien tyde hellendig voortduuren. Wy verwachten b. v. na den barren Winter de liefelyke Lente; wy zien de Zon 's morgens ondergaan, en wy verwachten, dat zy 's morgens weêr zal opkoomen, en nimmer worden wy in onze verwachting te leur gedeld: nooit bleef de Lente , of eenig ander Jaargetyde, achter; nooit bleef de Zon te rug. Ook gaat de afwisfeling der jaarfaizoenen, als mede Eee het ' ^\  C 404' ) liet op- en ondergaan der Zon, of het langen en korten der dagen, zoo geregeld en nauwkeurig, dat men 'er in geene honderden van jaaren het minne verfehil in befpeurf. Na den kortften dag, worden de dagen 'iedere week zoo veel langer, als zy, na den langften dag, in eene week korter wierden. — Het eene jaar «an het andere gelyk: als 'er 365 dagen en byna 6 uuren verloopen zyn, dan begint altyd een nieuwe jaarkring. Onze uurwerken wyzen ons ook den tyd aan; doeh waar is een uurwerk, dat volkoomen geregeld gaat? maar het groote uurwerk der Natuur wint of verliest nimmer éénen polsflag! Dit zyn dingen, welke aan ieder bekend zyn, zult gy misfchien denken, Leezer! — 'tls zoo. Maar verdienen zy evenwel niet onze grootfte oplettenheid ? — Van waar koomt het, dat 'er in de leevenlooze Natuur zulk eene regelmaatige en nauwkeurige afwisfeling plaats heeft? Alles gèfcbiedt overéénkoomftig zekere en vafie wetten der Natuur , zegt men. Goed! dit is zoo. Maar van waar, vraagen wy , die onwrikbaare flandvastigbeid en geregelde nauwkeurigheid in de Natuurwetten? Wie maakte die Natuurwetten? Wie houdt ze ftaandc? en wie regeert alle dingen zoo juist overdénkoomftig de zelve?... Wie denkt, by deeze vraagen, niet aan een oneindig, magtig, wys, en goedertieren Wezen, aan den Schepper en Beftuurer aller dingen! om tot lof der Godheid te zingen: „ De dag is d'uw; ook vormdet Gy den nacht. „ Gyfchlept het licht, de zon met gloed en draaien: „ Door u is d'aard gefteld in juiste paaien: „ Elk jaarfaifoen hebt Gy tot ftand gebragt." Ps. 74: 16. in rym. Bcfchouwt men verder de vier jaarfaizoenen en met die oplettenheid, welke aan redelyke menfchen past, dan zal men nog andere en zelfs ontelbaare blyken van Gods wysheid en goedheid ontdekken. — Hoe noodzaaklyk is b. v. de afwisfeling der Jaargetyden. — Hadden wy hier altyd Winter; veele van de vruchten, welke ons nu tot nuttig gebruik dienen, zouden dan niet kunnen groeien. Was het bier altyd Zomer; het aardryk zou zoc veej  C 405 > veel tyds niet hebben om uit te rusten, zich te her,ftellen, of krachten te verfaamelen tot vernieuwde vruchtbaarheid. Ja, indien het bier altyd Zomer was, dan zou het een paar duizend uuren gaans verder naar het Zuiden, altyd fVinter wezen. Hoe noodzaaklyk en goed is het dan, dat Winter en Zomer geduurig af* wisfelen! en dat die afwisfeling langzaam ot'trapswyzê gefchiedt; want kwam men in één oogenblik van den. Zomer in den Winter, of van den Winter in den Zomer, geen fterveling zou die fchielyke en al te groote verandering kunnen doorftaan, Ieder jaarfaizoen heeft ook. zyne byzondere nuttigbeid, fcboonbeid en aangenaamheid. Laat ons dit, ten aanzien van elk jaargetyde, een weinig nader aanwyzen. In de Lente wordt de geheele Natuur, die in den Winterals verftorven fcheen, weêr met een nieuw leeven bezield! heldere dagen verwekken in ons een opgeruimden geest: menfchen en dieren zyn vrolyk. Alles is met nieuwe fchoonheid overtoogen: het jeugdig groen met duizend duizend bloemtjes vermaaken onze oogen! de leeuwrik, de nachtegaal en andere vogeltjes, ftreelen onze ooren met hun aangenaam gezang! en de ziel verrukkende bloeityd levert ons ontelbaare bekoorlykheden! Dan, in de Lente, is het: "Weest welkoom, blyde Lentedagen! In u vindt ieder welbehagen; Natuur herleeft, herftelt zich weêr: Haar' Oorfprong zy van alles de eer! Als gras en bloemen 't veld verfieren ; De vogels zingen, tierelieren; Natuur zich met een feestkleed dekt; Wordt elk tot blydfchap opgewekt. De bloeityd levert ons toneelen, Die oogen, ooren, harten llreelen: Waar dat ik dan myne aandacht keer; 't Roept al éénftemmig: looft den Heer! In den Zomer heeft de mensch byzonder reden, om nit te roepen met den Dichter : de aarde is vol van de goedertierenheid des Heren! Ps. 33: 5- De Zomer biedt ons een' ruimen overvloed van allerlei verkwikking en onfchuldig vermaak aan: nauwlyks is de zachte Roos afgevallen, pf de lieflyke Angelier (Filet) Eee % opent  ( 406 ) «pent zich weêr, om, ons door middel van liet-gezicht en den reuk op nieuw aangenaame aandoeningen te verfchaffen. Eene menigte nieuwe groenten, van onderscheidene foort, geeven ons zuivere leevensfappen. Kerfen , aardbeziën, aêlbesfen , pruimen , en meer andere lekkere fruit, verkwikt ons, en dient ter bewaaring of vermeerdering onzer gezondheid. En welke fchoone gezichten leveren ons dan de wyduitr geftrekte koornvelden op! daar de halmen van vetheid fchudden, en ons een' ryken oogst belooven! Hoe juichen dan de korenlanden! Wat volheid!...' wat al nyvre handen Zyn werkzaam, om, ter goeder uur, Het graan te bergen in de fchuur! Tn den milden Herfst koomt veel tot rypheid, 't gene in de Lente en Zomer flegts begon te ontluiken en te groeiën. Appels, peeren, aardappels, knollen, enz. bekoomen dan hun volkoomenen wasdom en rypheid. De vette runderbeeffen worden geflagt. En dit alles verfchaft ons een ryken voorraad om er ons, ook in den Winter, door te voeden en te verkwikken. De Herfst heeft minder fchoone dagen, Hy kan my evenwel behaagen: Al is het weder foms wat guur, Hy vult toch kelder, kuip en fchuur, 't Genot van zulke zegeningen . Geeft ruime ftof, om bly te zingen De gunlt van d' Opperzegenaar, In dit, en elk faizoen van 't jaar. Hoe veel de Winter van den Zomer moge verfchil-^ Jen, hy is echter noodzaaklyk en nuttig; gelyk wy ftraks zagen. Ook heeft hy zyn byzondere aangenaamheden , en levert verfcheiden onfchuldige vermaaken op. Men denke aan het verwonderlyk ys; aan het fchaatfenryden; aan de fchoone gezichten, welken de verschgevallen fneeuw, de rym, de yzel, en de heldere ftarrenhemel verwekken: men denke aan de genoeg, lyke vointeravondftonden, waar van wy een kleine teekening gaven in een versje, in het Weekblad Nr. 9. Wanneer wy in den Winter nooddruft hebben voor 'den mond, kleederen om ons te dekken, en een' warmen haard om ons te koesteren, dan is hef guurfte we-  C 407 ) weder, zelfs de felfte koude, gefchikt om ons de voorrechten, die wy genieten, te herinneren, ons der zeiver waardy fterker te doen gevoelen, en tevens onze duure verpligting aan den goeden God, die ons alles gaf. De Winter geeft ons koude dagen, Vbrft, fneeuw, en guure regenvlaagen , Gelukkig! die dan nooddruft heeft, Te vreeden is, en dankbaar leeft. De barre Winter is ook regt gefchikt om ons het meerder aangenaame van de lieve Lente, van den fchoonen Zomer, cn van den milden Herfst krachtiger te doen gevoelen: want onafgewisfelde genoegens verflauwen, ja verveelen ons op den duur. Landgenootcu! laat ons toch de duizenden bronnen van onfchuldige genoegens, welke de vier jaargetyden ons aanbieden, niet voorby zien of ongevoelig genieten ! — Dat wy ons fteeds verblyden in de goedheid van God! — zyne wysheid en goedheid in alle zyne werken opmerken, roemen, en onzen Weldoener dankbaar pryzen! Dit is 'tverheven doel,waar naar wy moeten ftreeven: 't Bevordert ons geluk voor dit en 't volgend leeven. antwoorden op de raadselen, voorkoomende in Nr. 44, met natuur - geschieden zedekundige aanmerkingen. (Vervolg en Slot.} Nr. 18. Een staand uurwerk, alzoo genoemd omdat bet de uuren van den dag aanwyst. Het Horologie- en Uurwerk-maaken is een zeer fchoone'en nuttige kunst- doch tot welke, om die volkoomen te verftaan, veele kunde, nauwkeurigheid en geduld worden vereischt. Deeze kunst, door den nood of behoefte voortgebragt, wierd naderhand door de toeneemende weelde merklyk aangemoedigd en verfraaid. 'Er zyn veelerlei foorten van uurwerken bekend,'welke door gewigten (waarop dit Raadfel ziet), een veêr, of zelfs door water gedreeven worden: doch de laatften zyn in onbruik geraakt. De Zonnewyzers kunnen ook ©nder de Uurwerken geteld worden: dewyl zy insgeEee3 lyks  C 408 ) Jyks het verloopen van den tyd aantoonen. De gewoone Uurwerken loopen, zonder opgewonden te worden, ruim vier en twintig uuren; ook zyn 'er, die| ééne week, eene maand , of één jaar kunnen gaan. Dat deeze kundiger en kostbaarer zyn, dan de gewoone, valt ligt te begrypen. In Holland en Duitschland , maar bovenal in Zwitferland, Frankryk eu Engeland, wierd deeze kunst federt eenigen tyd tot de hoogde volkoomenheid gebragt: alwaar men ook veele groote Fabrieken daar van heeft. In Geneve ,(*) wordt dezelve meer dan elders bevorderd, zoo dat aldaar die Kunftenaaren van alle Landslasten ontheeven zyn. Een zeer geloofwaardig reiziger (de Heer Björnstüll in zyne Reis door Europa en bet Oosten^) verhaalt, dat hy in die Stad by den Heer Mor and een Repetitie-werk (**) in een gouden ring heeft gezien, waarvan het ganfche werk niet grooter was geweest, dan een middelmaatige deen in eenen ring. „ Wy zagen (zegt hy wyders) „gouden rottingknoppen, ook lhuifdoozen met uur„ werken by herii; deezen fpeelen een airtje (of deunt„ je). Thans heeft hy een uurwerk met een klokken„ fpel in een' ring onder handen, dat drie airtjes zal 3l fpeelen. Wy nebben nergens elders zulk een' be, kwaamen meester in deeze werken gezien. Noch?, tans heeft men hooren zeggen, dat de Koning van , Spanje op eenen dag van gala een kleed had aangehad, ', waar van elke knoop een uurwerk met een klokken11 fpel had, welke fpeelden, als zyne Majedeit danste."— Nr. 19. Schoenen. De oudde Volken droegen veelal flegts zooien, in plaats van fchoenen, welke zy door riemen of veelkleurige linten om den voet, en ter halverwege het been gedrikt, vastmaakten. In Mofes tyd was'het gebruik van fchoenen reeds bekend, zie Exodus III. "Onze Voorouders, de Batavieren, en anderen droegen ook halve laarfen van onbereide beesten vellen. "Dat die niet heel proper genaaid of gedikt wierden, en ook niet zoo digt: maar veelligt fterker waren, dan de onzen, laat zich gemaklyk giffen. Ook \*) Een der voornaamfle jteden van Zwitferland. Betekent een Horologie, 'twelk men de uuren , met de kwartieren 'er voor of na, zoo vaak men wil, kan doen flaan.  C 4°9 ) Ook wierden zy wel eens van boombaften of*van hónf gemaakt, gelyk de laatften hedendaagscn nog by ons onder den naam van klompen bekend zyn , en fomwylen met linnen overtrokken. Men maakt echter de zelven tegenwoordig hier te Lande grootendeels van welbereide koei- en kalfsvellen, vetleêr, fpaansleêrenz., wier gedaante naar den tyd wordt veranderd, zynde nu eens hoog, dan laag gehakt; fpits of plat van vooren; hoog of laag op den voet; met groote of kleine gespen, linten, of riemen. — Een kleine voet is voor eene Vrouw een algemeen erkende fchoonheid. De Chineezen houden daar zoo overgedreeven veel van , dat zy de voeten hunner kinderen van jongs af in zeer kleine en nauwe fchoeuen prangen, die zy hen nacht en dag laaten aanhouden, en waarvan die arme fchaapjes veel pyn en ongemak hebben: dewyl die fchoenen den natuurlyken wasdom beletten. Wanneer evenwel deeze kinderen groot worden, dan doen zy, 6 wonder! hunnen kinderen weêr even dezelfde pynen aan, als waarmede hunne Ouders hen gekweld hebben. Dat zyn wreede menfchen! niet waar lieve Vrienden?... En nochtans! hoe veelen onder u handelen in dit geval bykans geen hair beter, dan die wreede Chineezen! ■— Foei! ontwendt u zulke lelyke dingen! Beitelt voor uwe kinderen ruimer fchoenen, die hen niet knypen , en de natuurlyke groei ongehinderd haaren gang laaten gaan. Dan zeker zullen zy , tot ryper jaaren gekoomen zynde, niet behoeven te klaagen over al zulke ongemakken aan de voeten, die u thans by de minfie verandering des weêrs of ftooting aan eenen fteen enz. zulke pynlyke gezichten doen trekken. Laaten hunne voeten wat breeder of wat langer worden; zy zullen 'er niets minder om wezen, wanneer zy zich anders braaf en verftandig gedraagen; en zekerlyk met hnnne groote voeten, waar aan zy geene pynen gevoelen, gelukkiger zyn, dan met hunne kleine voetjes, die hun veele verdrietlykheden, dp hunne» ouden dag , veroorzaaken. Nr. 20. Een mans-hoed. Deeze wordt gemeenlyk gemaakt van Engelfche konynen en kemels'hairen; van Engellche, Spaanfche, Poolfche, Bohecmfche en gemeene Landwolle, welke wakker gekamd, gezuiverd, beven't vuur gevuld, en tot vilt gemaakt zynde, vervol-  ( 4io ) volgens ih de gedaante van eenen' Hoed wordt gebragt en geverfd, gelyk men goedvindt. Ze worden met hooge of lage bollen, met twee of drie punten, en ook wel rond met allerhande verlierfelen gedraagen. Die daarvan wat aartigs wil leezen, •verfchaffe zich de fchoone Fabelen en Fertelfels van Gellert. (*) Daarin zult gy, onder meer andere mooie ;en nuttige dingen, i Deel bladz. 7, 8, 9 en 10. vinden de Hiftorie van den Hoed, die regt vcrmaaklyk te leezen is. — Eertyds was by de Romeinen het draagen van den hoed een teeken van een' vryman. Dit volk had zekere lyfeigene dienaaren, die door den kans des oorlogs of door een ander toeval, volgens de Wet, hunne perfoonlyke vryheid hadden verlooren. Deeze arme menfchen wierden dan flaaven geheeten, als beesten verkocht, en gemeenlyk net zoo behandeld, gelvk dat in de Oost- en West-indiën, als ook by de Turken helaas! nog heden plaats heeft. Onder die flaaven kunt ge wel denken, dat ook braave lui gevonden wierden. Wanneer 't nu gebeurde , dat zulk een braave flaaf een edelmoedigen Heer aantrof, dan gaf zyn eigenaar hem de verloorene vryheid wel eens weder en ten teeken daar van zettede hy hem als dan den Hoed op', dien niemand dan een vryman mogt draagen. ~~ Het wapen van ons Vaderland, dat de meesten uwer zonder twyfel wel eens gezien hebben, verbeeldende een Leeuzv met eene [peer in de klauwen, waar een hoed op hangt, fchyntvan deeze gewoonte afkoomftig te zyn ,en wil in dien zin, zeggen, dat het Nederlandfche Volk op het oogenblik, toen het zulk een wapen verkoos, daar mede zocht aan te duiden, dat het vry en oppeimagtig was, zonder aan eenen Vorst of Koning onderworpen te wezen, dan uit zyn vryen wil en welbehagen. * "* * Daar hebt gy nu, waarde Leezers! de gefaamlyke antwoorden op de Raadfelen van Nummer 44.—• Vergelykt ieder derzelven met het Raadfel, waar het op flaat, en maakt 'er dan een veelvuldig gebruik van: zoo zal ik my myne moeite dubbel beloond achten. C*)Gedr.teUtrecbt byj v.Schoonhoven en alom te bekoomen. Te Groningen , by W. ZU1ÜE M A. 1797. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. No. 52. BERICHT AANGAANDE E-EN LEES-GEZELSCHAP» Waarde Menfcbenvrienden 1 "\7"oor weinige jaaren hadden wy het geluk, Om,, tot ons onderling nut cn blydfchap, in ons dorp een Lees-gezelfchap tot ftand te brengen. Daar wy nu, in het begin vooial, aan geen gezette lees-oefening gewoon waren, en het ons waarlyk ook ontbrak aa*n imaak, oördeel, enz. zoo dachten wy, dat het voor ons in den aanvang voordceligst ware, om zulke boeken te leezen, Welke voor eerst beginnenden, of zelfs voor kinderen, gefchreeven waren, te meer, omdat ons Lees-gezelfchap meestal uit jongelingen, of jonge menfchen beftond. Dewyl wy zulk foort Van fchriften verftaan konden, zoo wekten die onzen leeslust en leergierigheid zeer Veel op. 't Ging ons dus, als kinderen, die eerst in 't a. b. boek moeten leezen, en daarna langfaamethand verder koomen. Ter opfcherping en befchaaving van onze redelyke vermogens, vonden wy tevens goed om iedet maand ééne faamkoomst te houden , in welke men niet alleen zoude fpreeken over het geleezene, enz. maar voornaamlyk ook bedoelde om elkander door vjfaagoefeningen nuttig te wezen. Ten dien einde wierden 'er voor elke maand eenige gemaklykc vraagen opgegeeven, welke by ieder faamkoomst fchriftelyk moes" Fff ten  C 412 ) ten beantwoord en voorgeleezen worden. Wanneerde zelve nu voorgeleezen wierden, zoo had iedïïid vryhe,d, om over de antwoorderI onbewimpeldL ot xfdlZu ' Cn r0ndb0I'llig Zyn£ «kingen mede Offchoon dit werk in 't eerst zeer eebrekkiV P„ r>n ^rdeelkundig toeging, Welden wy 'er evtwel onv^ mo^d mede aan; zoo dat wy thans reeds beginnen te merken, dat onze aanhoudende vlyt een gewcnfcb? gevolg voor ons heeft: want door dit middel word" wy om zoo te fpreeken, als genoodzaakt tot leezen EnSSSÜ ? dCnken- °°k ^«vinden wy, dat gemaSerS.Cn ™ °"S ™ ^ tyd rinï0Vv7ndinnn ^' 5* °P™™W en aanfpoo- rmg van onzen leeslust, het nuttig geoordeeld dat ek, injen hem zulks mogelyk ^^nlR,? vnl V Jmi"ftcn lets leerzaanis of weetenwaardigs voor den dag zoude brengen , 't welk hy te vooren nauwlyks, of gehee! nier, wist. _ Somtyds wordt et m Qnze vergadering ook, door den eenen of anderen, wel eens een fraai dichtftuk of iets anders voormm ons overvloedige flof tot SS I tige gefprekken zoo dat wy zeggen kunnen, dat wv SV££:der fcheiden zonder iets ^ ™*£ Ons Lees-gezelfchap beftaat thans nit 14 Leden: de boeken, welke geleezen worden, bedraa* en faar2 lyks om de 40 guldens; en nadat wy de zelven omLr * kander verkocht hebben, behoeft ieder L?d nFet m e te betaalen tot de onkosten, dan 8, io, i2,"f"ten hoogden 15 ftuivers, waar voor wy een geheel aar weeklyks een nieuw ftuk ter leezingy ontvangen ' ' Intnsfchen voegen wy hier nog by, dat men zeer vel doet, wanneer men zich in de verkiezing van boeken, welke geleezen zullen worden, laat raaden werfeii^Teft 'Wdke ^ dC befte C" Sefchiktfte Wy willen met dit bericht in geenen deele zeggen, dat wy groote vorderingen in het vak der Weetei! fchappen gemaakt hebben. Veel liever willen wy beJyden, dat wy flegts nog eerstbeginnende Leerlingen 2yus  C 415 ) *yn, welke, hoe meer zv Wivn *ien dat 2'y nog veel nl10e1S * Wv ^ * om die reden ook de vryheid vZ t u y "eemea wy het belaneryke nutrit »?, , betuigen , dat noodigfte weSlchaoH ™****l4 van d« kennen en ine zi £P'V ri1 .befin".e« « leeren » ons een belangeW zuchf verwekt JU'St' 'f van onze natuurgenooten; w ki tot h^,.01", f ^ werk van leezen ph «nÜ . neden toe geen door ons voorbeelddZtf0^ gcmaakt hebbe^ fpooren. Cüe op te wekke" en aan te medemenfehen, en hl ■ ins^hLT °"2,e mh^'^ vordering van oïsorn ft dienen konde ter & zelve inlvv Weekblad Te nlaatf n" Ü? gy' d°°r het digen om onze germge knd n ' ^ ^ aann,oetot tyd te beprleven, -él?Té* ^ oïSf^^fty kezen van nuttige en leerzaame boeken. Het éen en ander was oorzaak, dat de Boeren hem altyd' gaarn in ntm werk wilden hebben J zelfs gaven zy hein vrywillig meer dagloon,. dan anderen: want hy was niet alleen een .yverig en eeriyk werkman, maar wist ook, hoe hst Land bearbeid, bezaaid, en hl ftand gehouden moest worden: En zoo was Jan Een nuttig man. Klaas Klopper, eenes Predikants zoon, had grooten lust om den Scheepsbouw te leeren; dit was in 'teerst niet tet genoegen van zynen Vader, maar, op zyn aanhoudend verzoek wierd hem zulks eindelyk toegeftaan. • Klaas wierd befteld by een' zeer bekwaamen Scheepstimmerman. Hy gehoorzaamde zynen Meester, was vlug en yverig by 'twerk,i vroeg dagelyks, waarom dit of dat juist zoo gemaakt wierd, en niet anders?—i Hy behaagde zynen Leermeester uitneemend, eri maakte binnen weinige jaaren zulke groote vorderingen , dat zyn onderwyzer gulhartig bekende, dat hy hem niets meer konde leeren. Klaas evenwel was nog niet te vreeden; hy begreep zeer wel, dat deeze kunst nog niet tot haare volkoomenheid was. Even daarom las, onderzocht, en dacht hy 'er verder over na, enz. Zulks had ten gevolge, dut hy een der bekwaamfte en beroemdfte Scheepsbouwers van zynen tyd wierd. Zoo dat de fcheepen, welke by hem gemaakt wierden, veel fierlyker en fterker waren, zwaarder lasten droegen, en lheller zeilden, dan anderen. Elk zocht deeze kunst van hem te leeren, welke hy (als zynde een waar' Menfehenvriend) ook gaarn aan anderen mededeelde : dus doende verbéterde Klaas den fchcepsbouw zeer veel: En zoo was Klaas in deezen ftand Een nuttig menscb voor Zee en Land. lierman Leergraag was een braaf jongeling; had goede vermogens; maar weinig gelegenheid om de Fff 3 zei-  C 4i« ) aelve te ontwikkelen. Hy wierd evenwel *# «* t ïift beTwaJm Lnn' maar ?igenIyk was hV 'er nog wel wisr M g "°eg 'i* 5 ietS' 'twelk ^ or,k zeef tvd v vr* if ar -Vat deed hv? Hv gaarde geenen S'm? ' °f moeite* om kenilI's te verkrygen tot het 23?ve^voeS W gTgtigÊn P°St' Ten d^» zers 22 h,„y 2ICh,1by de ervaare"dfte onderwywvs' kochr ' 5 m ?ks raad' volSde hun onder2' F L " e" ander Z°ed boek over de opvoer edgs zoo Ver tf, T f°?derna"d, dat fha, s teil™ "Pvoeoers en onderwyzers der eugd mas der arhrL200 !f- ^rW<2W dus door ^ en vlyt «f rnaklVeieeerPn°0f Celdin ^nnen Z^S minknndigen gehet 'er Sn-' h°e dat ieder Mensch (wanneer hy rSt nutrit °P •°ue,egt^ in zvn beroeP of fta"d worde™. * V°°r Z1Ch e" zvne medemenfehen kan LEEnnoap Cfe Lees-gezelfcbap. BE-  C w ) BERICHT van de UITGEEVERS AAN HET PUBLIEK, tbn besluite van het eerste deel; 0 W"ks be" heden onvermoeid zullen voottvSren e I Z ^' deren, wien het noch aan tyd , och tJll °°k verlichting kennen er, h,7 „ f .de.Waardy der volks- onder anderen ,1n 1 et Sga ^ toogen raakende den iJ ' °PfteIIen en ver- Godsdienst over de vSS e" Geöpenbaarden Gezondheidsreden, eTdeffi GefchJedenis, de tyd tot tyd w'orden ™ t^v^^,» nWdke, wa onderwerpen in het eerfh» ^ i c /1dewy1 over deeze dat  ( 4i3 ) dat nut te weeg brengen, 't welk men met.de uitgave van bet zélve bedoelt. Deels rust deeze haare hope op het toeneemend vertier,,en de beloofde onderfteuning van eenige Departementen der Maatfchappye tot Mut van 't Algemeen; deels op de overtuiging, dat een werk, [hoe gering ook van befeekehis in den beginne, echter door qnvermoeide vlyt, van tyd tot tyd , belangryker wordt.- Och of deeze hoop door geen' faamenloop van onvoorziene gebeurenisfen verydeld wierde. Het is toch geene hope, welke de baatzucht ftreelt, en eigen belang bedoelt; maar een blyde verwachting, dat duizenden meer verlicht, verbeterd, en gelukkig zullen worden. NB. De Titel met het Register zal bv het eerfte Nummer van het volgend deel uitgegeeven worden. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. i?97Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat. Te Amfterdam, by van der Burgb en Zoon, Gravius, Nieman en de Fries, Appingadam Knyptnga, Farmfum Westendorp, Haarlem Bohn en Lootjes, sHage J. Plaat, Leeuwaarden C. van Sligb, Leyden Du Mortier, Her ding en Honkoop, Nieuwwolda Weemko Jurriens,Rotterdam van Santen, Utrecht van Paddenburg, Veendam H. % Mulder, Westzaandam van Jaken,Wmfchoot ^'wfor^Winfuai B,Swaagman.