Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam A1 1864 8516 UB AMSTERDAM  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, ÜITGEGEEVEN door het DEPARTEMENT STAD en LANDE, behoorende tot DE MAATSCHAPPY TOT NUT VJN T 4LGEMEEN. TWEEDE DEEL. te GRONINGEN, by W. Z ü I D E M A, 1798.   INHOUD VAN HET TWEEDE DEEL. * Nr. 53. Iets over 't wentellen by Nieuwjaar. — Eenige onopgemerkte weldaaden Gods in den Winter. £4. Vervolg en flot van Nr. 53. — Winteravondlied, door h. avester. — Óver den flaap, naar 'c Hoogduitteh van saltzman. 55. Over de Eer, door n. westendorp, vryelyk gevolgd naar 'cHoogduitsch van beckrr. ~ D:c yoordeeleii der zindelykheid, naar 't Hoogduitlch van saltzmah. 56. De deugd beloond, of de getehiedem's van een' armen Scboenmaaker. 57. Vervolg en flot van Nr. 56. — De Visfchen, befcbouvvd als onwraakbaare getuigen van Gods Heerlykheid. 58,. Vervolg en flot van Nr. 57- — Over de kransjes in de bedden, door n. westendorp. — Het groot nadeel der onkunde, naar 1'c Hoogduitteh van s at, tzma n. 59. Over het begraaven der Lyken in en by de Kerken, door jakoi; van getjns. 60 Vervolg van Nr. 59. 61. Vervolg en (lot van Nr. 59. — Ontwerp omtrent eene buiten-begraafplaats te Groningen, — Om de Kies- en Tandpvnen af te keercn. - De tehadelyke gevolgen der Morlïgheid, naar '1 Hoogduitteh van saltzman. 62. Aigemeene beicÖpuwjiig der , Dieren , getrokken uit de beknopte natuur'tyke Hiftorie der zoogendt Dieren van j. d. pasteur. i«e Deel. 63. Vervolg en' flor van Nr. 62., Over de zoogende Dieren in 'c algemeen, insgelyks uit pasteur. — Hoe ongelukkig men'zich maakt door 'c lieden, naar 't Hoogduitteh van saltzman. 64. Gclprek tustehen Jufvrouw Kinderlief en haare buurvrouw Anna, over de Opvoeding.  Nf. 65. Vervolg en flot van Nr. 64. — Veroordeelt uwe Evenmenfchen niet te haastig. 66. Nmiurlyke Historie van de Honden, uit pasteur 67. Vervolg van Nr. 66. 68. Vervolg en flot van Nr. 67. — Proeve van Vaderlandlche Spreekwoorden, met derzelver onrFprong en betekenis, door van heyningen Bosch. — Den Ouden zal men eeren, dnur j. s. swaan. — Lied, te zingen by 't uitkomen der Tandjes, door van hevsincen r.osrn, vryelyk gevolgd naar '1 Hoogöuitfch van ClawJius. 69. Hoe verfoeiiyk en fchadelyk de Ondankbaarheid is. Hoe goed het is, dat men altyd de Waarheid fpreekt. Beiden naar 't Böpgduiffch .van Saltzman. ~. Het Geluk beftant alleen in de Deugd, door j. s. swaan. — Lentezang, door h. we Ster. 70. Over de Opvoeding der Kinderen, (eerlte gefprek) door h. ave ster. 71. Over de opvoeding der Kinderen, (tweede gefprek) door h. aa'ester. 72. Over de Opvoeding der Kinderen, (derde gefprek) door h. w e s t e r. — Voorbeeld van en Waar» fchuwing tegen moedwillige Dartelheid. 73. VoorbeeldigeMenfchhevendheid derQuakers in Ierland, jegens een' Schipper en Vrouw van Veendam, door van hf.yninc.en bosch, naar een ingezonden Bericht. — De Lasteraar en de Vleier, door j. s. savaan. 74. Over de Opvoeding der Kinderen, (vierde gefprek) door h. weste r. 75. Voorleezing over 't Welbefleeden van den tyd, gedaan in 't Volksonderwys te Haarlem. 76- Vervolg en flot van Nr. 75. —. Voorbeeld van en Waarfchuvving tegen moedwillige Dartelheid. — Om de Turkfcbe boonen voor 't omfpeelen of verbasteren te behoeden. Middel om de koornhoopen van muizen te zuiveren. -— Om de Rupfen van de vruebtboomen te weeren. 77. Zal 'er ook onderfcheid tusfehen het Geluk der Zaligen in den hemel zyn? door n. westendorp. — De God der eere dondert, door h. ave s t f. r . 78.  INr. 78. Vervolg en flot van Nr. 77, door N. westendorp. — Ellende uit onweetendheid. — Voorbeeld van en Waarfchuwing tegen moedwillige Dartelheid. 79. Hoe gelukkig ons de Braafheid en Oprechtheid maaken, naar *t Hoogduitfch van saltzman. 80. Aanfpraak in 't Volksonderwys te Haarlem. 81. Vervolg en flot van Nr. ,80. — Het is een groot geluk, gezonde ledemaaten te hebben. — Hoe goed het is dat men altyd de Waarheid fpreekt, naar 't Hoogduitfch van saltzman. — Verbeterde wyze om Boter toe te bereiden. — Om beste witte en roode Buuskool te verbouwen — Middel tegen den brand. - Wat vermag de Inbeelding niet? 82. ffigrotiè van Clement, den Weekbladfchryver. Treffend voorbeeld beide van Vaderlandsliefde en van Trouw te houden. 83. Levensverhaal van den ongelukkigen Hendrik, door van heyningen bosch, naar een ingezonden Bericht.— Hoe nadeelig het is, bang te zyn, naar 't Hoogduitfch van saltzman. 84. Een paar woorden over de Gefchiedenis van den ongelukkigen Hendrik, door van heyningen bosch. — Prysverhandeling over de vraag: welke zyn de beste middelen, om op eene eerlyke wyze een genoegzaam of ruim beftaan in deeze wereld te hebben? door H. wrster. 85. Iets over de Zons- en Maans verduisteringen, door j. van woestenberg. — De betoonde deugd. — Zomeravondliedje van een* Landman, door h. wester. 86. Vervolg van iets over de Zons- en Maans verduisteringen, (met een afbeeldfeP) door j. van woestenberg. — Een Almanak van Kaazen. — Edelmoedige daad van Marten Tromp. — Voorbeeld van Broederliefde en Moed. 87. Vervolg en flot van iets over de Zons- en Maans verduisteringen, door j. van woestenkfrg. — Gemakly'ke manier om goede Appelboomen te verbouwen, zonder ze te enten. 88. De verpligting tot dankbaarheid voor een' gezegenden Oogst. 89.  Nr. 89. De Tekenkunft, hefchouwd als nuttig en noodzaakiyk voor Geleerden , Kunflenaaren , Fabriekeurs, Handwerkslieden en allerlei flag van menichen , getrokken uit de Redevoeringen van cornelis PLOOS VAN AM stel. 90. Vervolg en flot van Nr. 89. — De verhevene deugd in eene laage hut. (een waare gefchiedenis.) 91. Iets over het Gebed. Regt door de zee, daar kan men 't verfte meè komen. Beide door h. wes- - te eu 92. Proeve van Vaderlandfche Spreekwoorden, met derzelver oorlprong en betekenis, (vervolg op Nr. C8.) door van heynincen bosch. 93. Vervolg van Nr. 92, door Denzelven. 94. Leerzaame Voorbeelden, om de zorg voor de gezondheid aan te bevoelen, naar't Hoogduitfch van j. c. weland, dOOr J. van geuns, —< De Ménfchétl met roode hairen zyn niet meer valfche meufciien dan andere, getrokken uit het Hoogduitfch van bahrdt. Verfchriklyke gevolgen van moedwillige Dartelheid, door h. we ster. 9g. Leerzaame Voorbeelden, om de zorg voor de gezondheid aan te beveelen, (vervolg op Nr. 94..") naar 'tHoogduitsch van j. c. wel and, door j. van geuns. — Een waare Spookgefchiedenis". De mogelyke Tovery. Beiden door n. westendorp. 96. Samenfpraak over 't waarneemen van den Godsdienst op Zondag. - Merkwaardig bewys dat er nog geld in den Lande is. 97. Samenfpraak over 't waarneemen van den Godsdienst op Zondag, (vervolg en (lot van Nr. 96.) — Leerzaame Voorbeelden om de zorg voor de gezondheid aan te beveelen, (vervolg vaïi Nr. 95 ) naar 't Hoogduitsch van j. c. weland, door j. van geuns. - Lofwaardige daad van Hen'drikjan Menfinck. 98. Aanfpraak van den Burger Groninger in h Volksonderwys te Haarlem. 99. Vervolg en Hot yjni Nr. 98. - De Muis een Zedenleeraar, (een Fabel.) - Stelt nimmer eene met water gevulde en digt toegekurkte Kruik op de  Nr' de Kachel of by het vuur; de Aufricbtig DtuiJcbe Folkszeitwg vry gevolgd, door j. van w oes ten bek. g. 101. De Duivelbezweerer. Edele denk- en handelwyze van eenen Roomschgezinden Paftoor. Beiden de Aufr. Deutfche Volkszehung vry gevolgd, door j. van woestenberg. — Ook de geringe Arbeiders zyn nuttig. i©i. Gefchiedenis van den Dollert. 102. Veldflag te Heiligerlee, door h. we ster. Een koddig verhaal. - Dwaasheid der mentenen omtrent het weêr, de Aufr. Deut. Folhzehung vry gevolgd, door j. van woestenberg. Dwaasheid en fchadelykheid van bang te zyn, naar 't Hoogduitfch van saltzman. 103. Brief aan de üifgeevers en Inleiding tot eenige Avond vertellingen*, door j. abbinga. — Waarneeming van verdronkene Honoen, by toeval weêr bygekomen , door h. wester. Aanmerking op dit geval. icu.Eerfte Avondvertelling, door j. abbinga. De goede gevolgen der Liefde tot den Naasten, naar' 't Hoogduiisch van saltzman. — Tot fluiting van het tweede Deel. V Schoon wy niet gaarn eene lyst van drukfeilen achteraan geplaatst zien, oordeelen wy echter noodig een paar misftellingen met derzelver verbeteringen hier op te geeven, omdat ze den zin waarlyk ftooren. Bladz.685 reg. 9 ftaat: en zoo omgekeerd van de rechterzyde der maan, lees: en zoo omgekeerd van de recbterzyde der zon, langs de linkerzyde der maan. fes— 694 aanm. ftaat $. 90. lees §. 299.   WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 53- OVER HET WENSCIIEN BY GELEGENHEID VAN HET NIEÜW JfAAR. Ieder opmerkzaame ontdekt ligtlyk, dat 'er, fen aari* zien van het wenichen by gelegenheid van het Nieuw Jaar, veele wangebruiken en gebreken plaats hebben, Wy zullen eenigen daar van opnoemen. Daar is 'ei een, welke, met een door den drank bedwelmd hoofd, een Hspende tong, eenen vvensch uitftamert , terwy! hy zelf niet weet, wat hy zegt, en even zoo gemaklyk eenen vloek als eenen zegen kon uitfpreeken, indien: de reeds j'aaren lang gebruiklyke wensch hem niet, als 't ware, in den mond beftorvcn was. Hier koomt een ander aan, welke eer zyne hand uitfteekt om eene gave te ontvangen, dan zynen mond opent oïn Vaneen gelukzalig Nieuw Jaar' te fpreeken. Sommigen maaken zoo veele buigingen met het lichaam, neemen zulk een emftige houding aan, zetten hun gelaat in zulke effene plooien , en maaken hunne aanfpraak zoo lang, dat zy zeer veel gelykheid hebben met eenen Stndent, als Hy voor de eerfte maal in het openbaar eene redevoeiing doet. Geen wonder dan, dat hun de eene kleur na de andere uitflaat, wanneer een zeker woord, tot den van buiten geleerden wensch behoorende, hurï geheugen ontvalt. Nog grooter zeker en onherftelbaar is. het ongeluk, wanneer zy in hunne oratie blyII. Deel. Ggg ven  ( 420 ) ven {teelten. De zakdoek of een fnulfje doen data vaak, als men 'er listig mede weet om te gaan, overheerlykc diensten, en 'tgelukt menig eenen daar door weër aan den gang te raaken. — Anderen fpreeken, by de verwisfeling des jaars, van rykdom, gezondheid en een lang leeven, offchoon de toegevvenschte rykdom hunnen medeburger, als de zelve hem ten deel viel, tot een' onverdraaglyk' trotfchen gek, of tot eenen dwingeland, of toteenen luiaart, of tot eenen wellustigen zoude tuaaken; en offchoon elk, die zyne oogen maar wel gebruikt, duidelyk zien kan, dat een haastige dood van hem, welke den gelukwensen ontvangt, veel waarfchynlyker is, dan een hooge ouderdom. — Deeze vat zynen buurman, naar den fchyn, trouwhartig by de hand, en wenscht hem alle bedenklyk heil en genoegen, hoewel zyn hart zegt: ,, een'fchielyken ondergang!" — Gene volgt blootlyk de gewoonte, en wenfcht met even zoo weinig overleg,, als hy gebruikt, wanneer hy zynen hoed afneemt. — Ieder verftandige moet deeze en foortgelyke gebreken trachten te vermyden. Het is beter weinig woorden te gebruiken, en het wel te meenen, dan veel te zeggen, waar by men niets denkt. Zullen onze wenfehen van den rechten aart zyn, dan moeten wy de waardy van onderfcheidene dingen voor oogen houden, en anderen dat gene toewenfehen, wat hnn wezenlyk gelukkig kan maaken, en vooral met bedachtzaamheid en oprechtheid bezield zyn. — Uit dien hoofde wenfehen wy u, by gelegenheid dat wy eeu nieuw jaar beginnen, allen tóe: „ dat gy, „ by rampen niet onmaatig treuren; het goede, tën dage_ des voorfpoeds, biymoedig genieten, en ge- duurig wyzer, deugdzaamer en Godvruchtiger wor- den moogt!" EENIGE  C 4* ) EENIGE ONOPGEMERKTE WELDAADEN GODS IN DEN WINTER. Wanneer wy de werken Gods in de natuur met wat meer opmerkzaamheid befchouwcfen, dan wy gewoonïyk doen, dan zouden wy ook in dit guure faargetyde, j meen m deI> winter, toereikende opwekkingen vinden, om ons over Gods goedheid te verheugen en de wonderen zyner wysheid te verheffen. Zoo geheel ontbloot van alle aandoeningen zullen 'er wel wéinige mentenen gevonden worden, die zich niet tot vreugde cn dankbaarheid zouden laaten opwekken, wanneer zy de lchoonheid der Natuur in de lente of in den zomer en den zegen des Ailerhoogften in den herfst aanfehouwen; maar zelfs de tederfta harten vinden dikwerf geene dankensfioffe , wanneer zy de velden van alle bekoorlykheden en zegeningen ontbloot zien, wanneer koude noordewinden hunne wooningen doeu fchudden, of wanneer de aarde met fneeuw en het water met ys bedekt is. Maar is dan dit jaargetyde werklyk zoo arm aan weldaaden, en zoo weinig Bekwaam om de aandacht en de dankbaarheid der menfehen op te wakkeren? Neen, myne Leezers en Leezeresfcn' Oewent u flegts om oplettender te zyn op de werken Gods in het ryk der Schepping, en dankhanrer voor de genngfte proeven zyner goedheid; dan zal ook de Wmter u genoegzaame gelegenheid verfchaffen , om uw weldaadigen Schepper en Onderhouder te pryzen Ik zal u thans daartoe een bekwaame handleiding geeven, met u eenige onopgemerkte weldaaden Gods in oen Winter voor den geest te brengen. De Eet (Ie is: yod verzorgt menfehen en beesten in den AVintcr: de Iweede: God heeft de fneeuw en de vorst ingericht om het aardryk vruchtbaar te maaken: De Derde is deeze: God herinnert in den Winter den menlenen de verganglykheid van hun keven. Foor Eirst: God zorgt voor menfehen en dieren in den winter. David prvst deeze weldaad met deeze woorden: Heere! Gy behoudt menfehen en beesten. Ps. ? i 7' Z— Zo° vede mi,lioencn van redelyke fchepielen, die op den geheelen aardbodem verfpreid wooGgg 2 nen  C 422 ) «en, worden in dit jaargetyde van al dat gene ver» zorgd, wat tot de behoeften hunnes leevens noodig is, offchoon de aarde thans woest en ledig is. Deeze alwyze en goedertierene verordening, welke de Schepper van hemel en aarde tot onze onderhouding ger niaakt heeft, verdient om zoo veel temeer befchouvvd en bewonderd te worden, hoe grooter het getal der menfehen is, en hoe menigvuldiger de behoeften naar hunnen ftand , ouderdom en leevensmanier zyn , ja hoe weiniger zy zelve in Haat zyn voqr hunne inftandhouding te zorgen, 't Is waar, het aardryk brengt thans, in den winter, geene vruchten voort, die tot mondkost voor den mensch dienftig zyn, maar even daarom moesten de velden en akkers in den. afgeloopenen zomer en herfst soó vruchtbaar zyn, opdat wy van de zelve een ryken voorraad tot den winter konden infaamelen. Bemerkt hieiin dan de weldaadige wysheid van God; want had God ons in den zomer pn herfst onverzorgd gelaaten, zoo dat wy thans gecfien voorraad van fpyze hadden,maar denzeiven nu eerst door arbeiden uit den grond der aarde moesten haaien , dan zouden wy ons voorzeker in een' alierdroevigften toeftand bevinden. Maar de Heer, de eeuwiggoedertierene God, heeft onze fchuuren en zolders met allerleien voorraad opgevuld, zoo dat wy nu den eenen voorraad na den anderen voortbrengen, en onze behoeften vervullen kunnen, En hoe veele voorzorgen van God omtrent de menfehen ontdekken wy nog daarenboven by de inrichting van den wintertyd! Hy heeft den mensch de kunst geleerd, om zich tegen de koude en andere ongemakken te wapenen: Overdenkt maar eens by U zeiven, Leezcrs ! hoe ongelukkig zoudet gy zyn, wanneer gy in eene ftrenge koude noch hout, noch klederen , noch bedden haddet, om u daarmede te kunnen verwarmen! Hoe goedertieren is dan de Heer over u, dat Hy uwe behoeften zoo liefderyk te gemoete koomt, PU zelfs in het ruiiwfte jaargetyde voor uw gemak en nooddruft zorgr! Gy geniet, immers de meesten uwer, thans nog de aangenaame warmte van 'tvuur; moet Gy dan God niet danken, die turf en hout in zulk eenen  ( 4=3 ) neii overvloed laat groeien, dat ook zelfs'de armfte zich daarvan nooddruftig kan bedienen. De jaarlykfciie aangroei van het hout is even zoo wel een biyk van de voorzorge van God, onzen liefderyken Vader, als de vruchtbaarheid van het veld. Gy hebt nog warme bedden,, waarin gy geduurende den nacht kunt fusten; gewislyk eene weldaad, waarvoor gy verpligt zyt, God, uwen Weldoener, op eiken avond te danken, inzonderheid, wanneer gy bedenkt, dat veele van uwe natuurgenooten geene bedden hebben, om zich daarin te verwarmen. Gy hebt ook nog klederen, met alleen om uwe naaktheid daar mede te kunnen bedekken, maar ook om u tegen de koude te kunnen belchutten. En dunkt u dit geene weldaad van God ie zyn, zoo denkt maar aan uwe arme broeders, die hall naakt; in gefcheurde lompen wandelen, en'van koude en ongemak •nauwlyks hunne halfverftyfde leden kunnen beweegen. ó Hadden deezon fJegts de helft ,van de klederen, welke veeleu onder u bezitten, hoe gelukkig zouden zy zich achten! — En gy zoudet uw geluk niet willen erkennen? Gy zoudet uwen Schepper voor deeze weldaad van verwarming in den winter niet willen danken? i Ja,— om dit by deeze gelegenheid met een woord te herinneren, — even daarom laat God den mensch -geheel naakt, en zonder eenige bedekking, gebooren .worden, terwyl de meeste dieren hunne kleeding mede op de wereld brengen, om den evenmensen een Voorwerp van medelyden en ontferming te zyn. Neemt derhal ven uwen behoeftigen naasten'in uwe befeherming, en erkent uwen pligt om den armen tefpyzen, te kleeden, te verwarmen, te troosten, en dus zyne bekommering en kwelling te verzachten, om hem een vroegtydigen dood te ontrukken ; deelt hem mede, het zy van uwen overvloed, of van uw maatig vermogen en bedenkt, dat men nooit te arm is om te kunnen weldoen: fmaakt het zoete vergenoegen van een edelmoedig hart, om uwen behoeftigen broeder de ftren°-heid van den winter, en de moeilykheden van zvn leeven door een daadelyke mededeelzaamheid verligt te hebben. & Ggg 3 Doch  C 424 ) Doch de voorzorg van God in den winter ftrekt zich niet alleen uit over de menfehen, maar ook over de redelooze dieren. Dat de ontelbaare menigte van dezelve in den zomer hunnen onderhoud en hunne wooningen vinden, is zoo zeer niet te verwonderen, omdat dc geheele natuur in dit jaargetyde medewerkt om dit oogmerk te bereiken; maar dat zelfs in den winter zoo veele millioenen van viervoetige, kruipende vliegende en zwemmende fchepi'eien'voortduuren e'n onderhouden worden, is eene zaak, die den nadenkenden niensch in verbaasdheid en verwondering zetten moet. Een groot getal ven dieren wordt door de milde Natuur in den winter met een zoodanige bedekking voorZien, dat zy zich zeer ligt tegen de koude befchutten, en hun voedfel en onderhoud even zoo Wel als in den zomer kunnen vinden. Het lichaam van veele viervoetige, en inzonderheid van alle wilde en verfcheureude.dieren, is van den Schepper zoo ingericht dat het tegen den winter en tegen den zomer zich •van het oude hair ontdoet, en in den winter met een veel dikkeren pels voorzien wordt, waarin het de ftrengfte koude kan verduuren. Een andere foort van dieren vindt onder de korften van boomen, in oude muuren, en in de holen van bergen of fteenrotfen een veilige fchuilplaats, zoo dra een overhandtoeneemende koude hen noodzaakt hunne zomerwooningen te verlaaten. Hier brengen zy hun voedfel, of" voor den winter by een, of zy leeven van hun eigen vet, 't welk zy in den zomer gezet hebben, of zy brengen den geheelen winter in een geduurigen flaap door. Aan cenige foorten van Vogelen, die daarom Trekvogels genaamd worden, heeft de wyze Schepper een natuurlyke aandryving (jnftincY) gegeeven, om in groote fchaaren uit de koude In warmere gewesten te'trekken. Andere Vogels, die niet bekwaam zyn om zulke verre reizen te onderneemen, vinden nochthans in den wintertyd haar nooddruftig onderhoud. Eenige weeten het klein gewormte tusfehen het mosch en de ipleien der boomkorften op te zoeken; andere hebben geleerd haar voedfelf onder de fneeuw en het ys op te krabben. De bloedelooze diertjes van allerlei foorten,  ( 425 ) ten, die zich in de moerasfen en waterpoelen ver» Ichuilen, leeven den geheelen winter zonder voedfel, terwyl intusfchen alle leevens beweegingen in hun klein lichaam beftendig voortduuren. En hoe veele middelen en wegen zyn ons misfchien nog geheel onbekend, welke dé Voorzienigheid gebruikt, om de dieren in den winter te verzorgen, te fpy2en, en op een behoorlyke wyze te onderhouden. Wie onzer wordt dan, by de overweeging van dit alles, niet gedrongen, den alomtegenwoord'igen en almagtigen Onderhouder van alle dingen te aanbidden? wan: hoe vol van majefteit en beerlykheid Hy ook is; zoo goedertieren is Hy tevens, dat Hy zelfs het geringïte van zyne ichepfelen niet laat vaaren. Laat u dan beweegen, myne Leezers! om, onder een getrouwe waarneeming van iiweu post en pligt, alle uwe zorgen op den fleer te werpen, en op Hem te vertrouwenwant die God, welke de dieren in den winter met dekfel verzorgt, zal ook u met genoegzaame kleedins voorzien : die God, welke den dieren de holen der bergen en de fpleeten der fteenrotfen tot hunne wooning aanwyst; zal ook u eene plaats laaten vinden, Waar gy veilig en in vreede zult kunnen leeven: Ja, die God, welke voor de dieren, zelfs onder de fneeuw en het ys, hun voedfel bereidt, zal ook in armoede en koude u weeten te onderhouden. En dit leidt my van zelfs tot de tweede onopgemerkte weldaad van God in den winter, welke deeze is: ,, God heeft de fneeuw en de vorst ingericht om 5, het aardryk vruchtbaar te roaaken." De fneeuw, die uw wateragtige dampen beftaat, welke in de lucht bevriezen, fchynt in den eerden opflag van geene zonderlinge nuttigheid te zyn: ja men zoude veeleer denKen, dat de koude vogtigheid, die zich door de fneeuw over de velden verfpreidt , een fchadelyken invloed op de _ gewasfen en boomen zoude hebben, maar de ondervinding leert juist het tegendeel. De fneeuw is het beste dekkleed, 'rwelk God aan het koorn,degewaslen en boomen heeft kunnen geeven, om dezelve legen de (cbadelyke Itreiigheid van den vorst te befchutteij: wantjchoon zy naar hst uitwendig gevoel koud is,  C 426 ) befchermt zy nochthans het aardryk tegen de koude . . winden, onderhoudt de noodige warmte voorliet winterzaad , en lost het zelve door zyne falpeteragtige vogtigheid op. Dus maakt God reeds in den winter een nieuwen aanvang met zyne ichepfelen te onderhouden, en bereidt ons voor het toekoomende dien ze* gen, welke onsmenfehen en zoo veele andere dieren voeden zal. Hierom is ook de fneeuw een werk van Gods wysheid : ,.Hy zegt tot de fneeuw, wees op de aarde." Jon XXXVII. vs. 6, „ Hy geeft fneeuw nis wolle, Hy ,, ftrooit den rym als asfebe, Hy werpt zyn vs henen „ als Hukken." Ps. CXLVJL vs. 16, 17. " Wie zoude hierin de goedertierene voorzoree van onzen God en Vader niet willen erkennen! Wie zoude, by zulk eene wyzc beftiering, het ongeloof en de onnutte voedfelzorg willen plaats geeven! Neen, het gene ons in den eerften opilag fchynt onnut en iehadelyk te zyn, bevordert dikwerf in vervolg van tyd onze welvaart; en als wy meenen , dat God zich om ons niet bekommert, dan maakt Hy reeds heimelyke fchikkingen, om ons uit deezcu of genen nood te redden, of deeze en gene weldaad te bezorgen. (Jtlet vervolg en flot in V volgende nummer.} Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat. Te Amfterdam, by van der Burgb en Zoon, Cravlus , Nieman en de Fries, Appingadam Knypinga. Farmfum Westendorp, Haarlem Bobn en Lootjes, 's Hage y. Plaat, Leeuwaarden C. van Sligh, Leyden Du Mortier, Herding en Honkoop, Nieuwwolda Weemko jfurriens, Rotterdam van Santen, Utrecht van Paddenburg, Veendarn H. % Mulder, Westzaandam van Aaken,Winfchoot /^/K^OTjWinium B,Swaagman.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 54. EENIGE ONOPGEMERKTE WELDAADEN CODS IN DEN WINTER. (Het vervolg en flot van nummer 53.) Eydoch de fneeuw verwarmt niet alleen het aardryk in den winter, maar zy maakt het zelve ook vruchtbaar. Immers hoe veel moeite en arbeid moet niet de Landman beftecden, om zynen akker nooddruftig té bemesten! Hoe ligt valt het in tegendeel God, om worden onbruikbaai. de visfehen fterven 111 ondiepe wateren- de Z ftiI-ed/yoZenbr°Vei] ^are °CVers: de watermolens fta „ ftd: de gevyasfen lyden veel nadeel: het winterkoor,? indien het niet met fneeuw bedekt is, vervries " vee boomen en planten verderven : een grooï Xal vi dieren t it gM ^ ^ 8 ot e al va_„ lTTJ°Udf tegronde; jaa veele menfehen lyden daar door veel nadeel aan hun leeven en "ezondhed • Doch hoe veele winters gaan 'er voorby,Cnter & Do h wann^.1^26 ^«W^ werktagi'pLÏÏ?£& ten verin w ' «n.ge dieren hier of daar mogten vergaan, of wanneer ook een felle vorst eeni|e ver-  C 429 ) ïeTirSii? ?? Vf * wat is dit «, éL^TcZgT gr00tev001-dee,e»} welke wy ii/l^ nl!u' myne J-ee?ers' in hettoekoomende, zvnl JZ °VCI, de W£gen Gods voorzichtiger S, ,L a ai' '7, den geheelen fimenhang van de ver&d^,wcrf 200 reinig inzien; daar wy het verband usfehen de oorzaaken en werkingen in de h TLnZ ,n, ïaar,gehe^n omtrek kennfh; hoe is de nuïi,rhrifIyf Vf- Wi een gegrond 00rdeel «ver ÏLr* g il d ,ofTfdiadelykheid van natuurlvke dingen SMi1 HLaat?S,' ko«^htige menfehen, fnfn Ï!n,deeZen bekennen, en ons meer en meer Jn de troostryke overtuiging fterken , dat 'er meer goed dan kwaad, meer aangenaamheid dan droefheid Jn de wereld te vinden zy. ja, laat ons wel ove weegen, dat menige verandering, welke wy, door eigenbaat gedreeven, voor nadeelig houden, over het geheel .genomen, het welzyn van de wereld Tevó tril ,% f", overdenking zullen wy het onwaardeerbaar voordeel genieten, om in alle voorkoomende gevallen te kunnen berusten, en in alle verander hoe droevig zy ons ook mogen toefchvnen, God on! zen wyzen en goedertierenen Vader te pryzen. bmdelyk geeft ons de.winter bekwaame gelegenheid aan de hand, om te gedenken aan de verganglykh d en aan het einde van ons leeven. En deeze is de h'rJe weldaad van God, die wy nog met wem ge woot den willen overweegen. Sneeuwvlagen en zonnefchvn ftadLereafen wisfelengi„ dender ^ ltadig af. Nauwlyks koomt de zon te voorfchvn of zy is ook reeds wederom verdweenen, en dit is eene afbeelding van het menfchelyk leeven , waarin ons menigvuldige wederwaardigheden bejegenen Zoo a!s J« de" Heiland ging, wanneer HyStdS cpelen de ftad Jerufalem naderde ; dus gaat het ook nog dikwerf met zyne naarvolgers, want op het blSde geroep: „Hofannaden ZoneDavids; Gezegend s Hy! " hóoïft3Tin,de".n»ar des Heeren' Holanna in dl ,, hoogte hemelen." Matth. XXI. vs. 9. volgde wei, wge dagen daarna het onftuimig gefchreeuw: „ Kruist Hhh 2 „ hem,  ( 43° 3 : hem, kruist hem." Maar gclyk de fnceuwvlaagen en rto-mwinden noodzaaklyk zyn tot de vruchtbaarheid van het aardryk; zoo zyn ook de tegenlpoeden en wederwaardigheden, die ons in dit kleven ontmoeten nuttig en 'heilzaam. Wy zouden derhalven ten uite'ften onverftandig handelen, wanneer wy geen andere , dan goede en blyde, dagen wilden gemeten. etls "enoeg, dat alle wederwaardigheden, die ons be-> teeeneh, wéinig of niets te rekenen zyn, tegen de voordeden, welke wv door Gods voorzienigheid genieten ; ja dat zy als verborgene weldaaden aan te merken zyn, indien wy dezelve, naar het voorklmlt van Gods woord , tot heil van onze zielen weeten aan te leggen, evengelyk de fneeuw, de iïormwind'en de vorst en alle veranderingen van het weder, middelen zyn, door welke God ons nieuwe weldaaden bewvst. . .. , „. De gebeele Natuur heeft in den winter die bevalligheid en fchoonhetd niet meer, welke zy in den zomer had De velden en hoven, welke wy in den zomer zoo'caarn bezoeken, zyn dan met een dikke fneeuw bedekt- maar in weinige dagen kan ook deeze fneeuw weder'fmelten. „God zendt flegts zyn woord, en doet ze fmelten, Hy doet zynen wind waaien, en ?' de wateren vloeien henen." Pf. CXLVII. vs. 18. Zouden ons deeze veranderingen in de natuur niet opmerkt Kaam maaken op de ydelheid van alle aardfche dingen? Gewislyk! God heeft ons niet zonder genoegzaame redenen zulke gedenkteekenen van de verganglykhe:d in de natuur gegeeven: zy zullen ons met hnder ftemme deeze gewigtige waarheid Dredikan, welke Salomo in Kvnen Prediker voordraagt: „Ydelheid der ydelheden, het is al ydelheid." Hoofdft. I. vs. 2. Hoe fnel worden ons alle onze zinlyke genoegens ontrukt? zy verdwvnen, terwyl wy ze nauwlyks beginnen te gemeten Dikwerf hebben wy den morgen van eenen dag riet blydkhap begonnen, en reeds tegen den avond vlieten onze ooeen van traanen. Hoe vluchtig, hoe verganglyk is niet het genot van alle aardkhe goederen' De fcliatten, op welke wy wel eens trotsch zyn, tnaaken zich dikwerf vleugelen, gelyk eep arepd, ep vhe^:  'C 431 ) vliegen van hunnen bezitter, juist dan, wanneer hy de zelve in een ougeftoorde ruste meent te bezitten. De overgang van den grootften rykdom tot de uiterfte armoede is dikwerf even zoo fciiielyk, als het volgen van dooi weêr op een ftrenge vorst. En wat lüerby nog verdient opgemerkt te worden, is, dat ons leeven en dg gezondheid van ons lichaam even zoo verganglyk zyn, als alle andere ondermaanfche dingen. Hoe haast koomt de winter van ons leeven, en hoe fchielylc naderen de jaaren, van welke wy zeggen'zullen, „ ilc „ heb geenen lust in de zelve." Pred. XII. vs. as Als dan verdwynen alle bekooringen, op welke wy ons irt de lente en in den zomer van ons leeven verhovaardigden , en indien wy verftandig willen denken en handelen, dan moeten wy uitzien naar een ander en beter leeven, 'twelk aan zulke veranderingen niet onderhevig is. De nacht overvalt ons in den winter, eer wy het vermoeden, zelfs wel eens in het midden onzer bezigheden. Wanneer wy ons dikwerf nog gereed maaken, om 'teen of ander werk te volbrengen, dan verfchynt op 't onverwachtfte de avond of de duifternis, die onze bezigheden afbreekt. Hier ontdekt zich eene afbeelding van den nacht onzes doods; eer wy 'tvermoeden, is hy veelligt voor handen. Én o! mogte hy ons dan onder zulke bezigheden aantreffen, van welk© wy eenen zegen in de eeuwigheid kunnen verwachten. Het droevigfte en het meest verveelende in de winternachten is, dat zyzoo lang duuren, eer het dagliche weder aanbreekt; en misfehien verwekt het denken aart de langduurigheid van den doods-nacht ook in ons menigvuldige akelige voorftellingen. Edoch, gelyk d» winternachten onder een zachten flaap ongemerkt voorby fluipen; zoo zal ook de doodsnacht, eerwy'tvermoeden, een einde neemen, en de blyde morgen vat» de toekoomende ópftanding aanbreeken. Want zoo zeker en gewis het aardryk, 'twelk in den winter mei fneeuw en ys bedekt is, op zyn behoorlyken tyd wederom zal beginnen te groenen : en zoo zeker en gewis de boomen, die in deezen tyd als verderven en zonder vrucht zyn, in den toekoomenden lentetyd wederom zullen uitbotten en vruchten draagen, zoo geHh 3 wis  C 43* > wis zulle» ook de doode lichaamen der menfehen P,n* wederom leevend g worden „ en uir te mcnen een* fchyn koomen. Mogten wy dan mvZ r " te TJ' dankbaarheid, de werken Gods berispt of veruht heb' ben m het toekoomftige opmerkzaameie„ da, kbnrer' zyn f Mogten wy aan den winter van on leeven a™ dood, graf, en eeuwigheid meer gedenken' hm" ten wy, wanneer wy in deeze guure ch«Jja g warmende kracht van het vuur oSdervindeS nf , lieer de leden van onze lichaamen Se ^fc?^ Set „2yiGodn 'iTr^11 fUSt en verkS ^ genieten, God, den goedertierenen Vader en Onder houder van ons leeven, danken, dat Hy ook onzes aan gezichts hulpe en onze God is. — aan*i WINTER .ÏVONDLIED. Op de wyze: Nu V muts jen af e» 't Faderland. DeiJryze winter is weI koud, Maar geenszins ongezond; Ook hebben wy nog turf en hout, i^n nooddruft voor den mond. Een huis, dat ons befchutten kan Voor regen, fneeuw en wind; Daar menig arm en deugdzaam man Nauw brood of fchuiJplaats vindt. Myn warme kleêren dekken 't Ivf Myn bed is taamlyk goed; kHeb honderd dingen tot geryfDus ben ik welgemoed. " Ik werk met vlyt, en wacht van God] Zyn zegen over 't werk. Gods hand befïuurt des werelds lot .Aen beste van zyn Kerk. Angst-  C 433 ) Angstvallig vraagen: boe zal 'traan* Strydt tegen Jefus leer : God zorgt getrouw voor elks beftaan. Wie heeft van 'tkniezen meer? Ik neem myn deel, dat God my geeft; Geen rykdom is myn wensch: Uie vergenoegd en dankbaar leeft, is een gelukkig mensch. Indien het altyd zomer was, De zomer had geen' lust: fcenroonigheid verveelt ons ras, Ln t veld had nimmer rust. De winter geeft ons vruchtbaarheid Aan t uitgemergeld Jand: JJe Algoedheid houdt, met wys beleid, Lik jaargety in ftand. En zitten wy, in 't avonduur, Dan vreedzaam bv den haart, Wy warmen ons by 't koeftrend vuur, -Uat vergenoegen baart. A1 ls de koude foms wat zwaar, Al ineeuvvt het nog zoo fel, Ik prys den Opperzegenaar! Al wat Ily doet, is wél. over den slaap. vroeg lpï:l™?RI* ** **" WCêr2il5 ™ BrttoÏÏfl-hy m' Zeer-WC? begreeP' h°e veel hy door om 2 Sh Ver2L1,mde> e« ook dikwerf vooW Sin n flag te,veibéteren, kon hy 'er even we ZJLnltl-°mdat^ geen' "oedsy genoeg had 't vSs n h Zm tegen hct güede te overwinnenf was ffl den zomer, dat hy eens 's morgens vroeg ten  ( 434 ) ten vyf uuren ontwaakte; op *togenblik kwam zyn voornecmen hem in de gedachten; hy dacht by zich zelven-: „ik moet immers ééns een begin maaken." Hy fprong tchielyk van het bed; maar eene rilling liep hem over 't geheele lichaam, zoo iïerk kantte zyne traagheid zich daar tegen. Inmiddels kleedde hy zich fchielyk; maar by het aankleeden fcheen het hem nog altyd, als of hy zich wederom moest nederleggen. Hy was ook zells eenige maaien in de vcj-zoeking, om het te doen; maar by ftond de zelve gelukkiglyk tegen. Na dat hy zich gewasfchen en vervolgens gekleed bad, ging hy zitten om zich tot zyne lesfen voor te bereiden; en met veel genoegen bemerkte hy, dat hem alles veel gemaklyker viel dan te vooren. Zyne Leermeester was den geheelen dag buiréngemeen over hem voldaan, en zyne Ouders, welke dit boorden, overlaadden hem met liefkoozingen. Hy zelfwas vrolyk en vergenoegd; het fcheen hem toe, als of hy heden een nieuw leeven had begon- ncn- , , , j Nu dacht hy by zich zelven: „ beloont my de „ kleine overwinning van my zelven, welke' het vroeg „ opftaan my heeft gekost, met zulk een groot ver„ maak; 6 ik zou immers een dwaas zyn, wanneer „ ik niet alle dagen zoo doen wilde." Hy deed dit C iederen morgen viel 't hem gemaklyker om even zoo vroeg op te ftaan. Eindelyk wierd het hem zoodanig tot eene gewoonte , dat hy nooit langet flaapen en in 't bed blyven kon, al had hy 't ook willen doen. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1758. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. SS- Titel, rykdom, geld noch goed, Ordens lint noch aédlyk bloed, > Zetten ons geene achting by : Deugd alleen geeft ons waardy. OVER DE EER. (Eene gefdbiedenis van drie hoeren-zoonen.') Irlet vee is te vreden, als het gezond is, te eeten. krygt, rusten, en als de tyd daar is, aan de drift om zyn gedacht voort te planten voldoen kan. Maar voor ons, naar Gods beeld gefchapene menfehen, met eene onfterflyke ziele , is zulk eene dierlyke vergenoegdheid niet voldoende. Wy moeten meer hebben. Zelfs de geringde Arbeider begeert met recht, om vergenoegd te kunnen zyn, dat hem niemand verachte en befpotte; dat de gene, van wien hy loon ontvangt, vriendlyk jegens hem zy; en zyne Medeburgers hem voor een' braaven man houden, offchoon hy 'arm zy. Wie het ook even veel is, wat andere verftandige en deugdzaame menfehen van hem zeggen, dien kan men niet vertrouwen, en men mag deuren en venfters wel voor zulk eenen fluiten. In tegendeel zyn 'er ook voorbeelden van lieden, die, door ydele eerzucht bezield, of gekken geworden zyn, of zich fchande en ongeluk op den hals gehaald hebben- Wat II. Deel. Iü waa-  h J[ S 4?l >3 3T W waare eer zy, en hoe men daar toe geraake, blykt duidelyk int de vofgööde gefchiedenfs. 'Er waren drie boeren - zoonen, even oud, die te «amen naar fchool gingen. De Ouders van alle drie waren welgeftelde eii bïaave lieden; .doch zy mogten emane er nfee best- lyden. Dewyl de kinderen liatlyk «ie feilen en ondeugden der Ouderen aanneemen, zoo zagen ook deeze drie jongelingen elkander met nydige oogen aan, en als zy opwiesfen, zocht de een aanzienlyker en grooter in het Dorp te worden dan de anderen. Zy floegen alle een' verfchillenden weg in, aan het einde zag men, wie de kunst, om zich waare eer en hoogachting te verwerven, het best verftond De een, Pieter Rok geheeten, was een fraai en vlu» jongman. * Als vrygezël had hy altyd de fchoonltS Kleêren; hy droeg gouden knoopen in zyn hembd, twee hembdrokken met zilveren knoopen, een' witten en een zyden damasten, daar benevens een' broek met een dertig kleine en eenige groote zilveren knoo-' pen. Zoo uitgedoscht, met een horlogie, waar aan een zilveren keten hing, in de zak, een paar groote gespen met zilveren beugels op de fchoenen , een' mooien rok aan, en een' grooten driekantigen hoed op, en zoo verder, liep hy langs de buurt. De Meisiei waren zeer blyde, welke hy op kennisfen of op boeldagen bieren en hoógtyden, tot zyne vryfrers nam, en hy (lelde zich al heel wat voor, als de lui braaf na zyne kleérert zagen. 1 oen hy naderhand in eene eigene huishouding kwam, liét hy engelfche venfterraamen in zyn huis maaken, en de deuren en venflers traai verven, en op den dam aan den weg zettede hv eene_ poort. Zyne Vrouw en Kinderen kleedde hy , ahes met graagte genieten kan. Zindelykheid prvst „ den menfehen de herberg, de fpys en den drank, „ aan. Zelts iets, dat gemeen is, wordt hoog geacht, „ wanneer het Hechts zindelyk is." * De Heer Welgemoed bezocht zynen vriend, die lievige hoofd- en tand-pyn had, en aan verfchéidéne piaatien van zyn lichaam een' afzichtelyken uitflag had. O, zeide de zieke, toen Welgemoed'zyne kamer intrad, ont.erm u over my, en ontdek my het geneesmiddel waarmede gy u by zulk ëene beltcndige gezondheid onderhoudt! Myn geneesmiddel, antwoordde Welgemoed, welt op Jn den put, welke voor myne deur is. Met het koude water uit den zelven fpoel ik mvne tanden, wasch iK myn hoofd, oogen en ooren, en alles wat eern^e zuivering noodig heeft; en op deeze wyze wasch 'ik byoa  C 442 ) fcyna alle fmarten af, waar van anderen geplaagd worden, die het koud water ontzien. * Het is thans een Jaar, dat wy U, waarde Leezer! in Nr. 9. een bericht mededeelden van de Maatfchappy der Drenkelingen, hoe deeze Ongelukkigen moesten behandeld worden, als mede eenige behoedmiddelen tegen het verdrinken op het Ys. Wy verneemen tot onze innige droefheid, dat veelen door onvoorzichtigheid en het niet gebruiken van onze raadgeevingen verdronken zyn. Waren hier en daar boven de nieuwsbevrorene wakken paaien met ftroo gezet — men zou niet van de baan geloopen zyn, — het welk doorgaans zeergevaarlyk is, vooral op onbekende plaatzen — Had men op onzen raad touw op KIolFen by zich gehad, veele ongelukken waren niet gebeurd. De Uitgeevers. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat. Te Amfterdam, by van der Burgb en Zoon, Gravitts , -Nieman en de Fries, Appingadam Knyptnga, Farmfum Westendorp, Haarlem Bobn en Loosjes, 's Hage J. Plaat, Leeuwaarden C. van Sligb, Leydeu Du Mortier, Herding en Honkoop, Nieuwwolda Weemko jfurriens, Rotterdam van Santen, Utrecht van Paddenburg, Veendam H. jFt Mulder, Westzaandam van Aaken,W'm~ fchoot Finkers, Winfum B.Swaagman.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.' N'. S6. DE DEUCD BELOOND, OF DE GESCHIEDENIS VAN EEN' AEMEN SCHOENMAAKER. £üicn arme Scboenmaaker te D... had reeds met zy* ne vrouw zes of .zeven jaaren in den echt geleefd, terwyl 'er niets aan hun beider geluk ontbrak dan een rykelyker inkoomen. Zy hadden reeds vier kinderen 'in leeven, thans was de goede vrouw voor de vyfdemaal zwanger. Hoe zy, by de aanltaande vermeerdering van hun huisgezin, zouden rond koomen, daar zy reeds dikwyls voor den naasten morgen geenen penning geld, en geen (tukje brood in huis hadden? — dit was hun gewoon gefprek by het naar bed gaan. Gewoonlyk beflooten zy het zelve met te bekennen, dat zy het niet wisten; en — met traanen. Eens tegen middernacht, toen de Schoenmaaker nog geen het minfte kwaad dacht, om dat zyn huwelyks kalender hem een ftilftand van drie of vier weeken beloofde, wierd hy door zyn vrouw, uit den flaap gewekt; die hem te kennen gaf, dat zy zeer hevige pynen gevoelde, en aan haare, op handen zynde bevalling niet meer twyffelen konde. De arme man was in geen geringe verlegenheid. Hy wist zeer wel, dat zulk een omftandigheid geen uitfiel kon lyden. Om eene vroedvrouw te laaten haaien , bad hy niemand tot zynen dienst. Hy was wel bereid om haar zelf te gaan haaII. Deel. KkIc h kn.  ( 444 ) len; doch in dien tuflchentyd moest zyn arme vrouw geheel alleen blyven; zy hadden |gecn buur, geen vriendin, die in den diepen nacht gewekt kon worden; in 'tkort, onze man b.clloot liever zelf zoo goed, als in zyn vermogen was, de pligten eener vroedvrouw over te neemen, eri zyn'vrouw kwam ook binnen een vierendeel uur wel gelukkig genoeg, maar ö fchrik! van tweelingen in de kraam. Reeds voor één kind ontbrak het by deeze overhaaste bevalling, en der ouderen bittere armoede, aan veele dingen , die tot' reiniging en oppasfing noodig waren; en nu moesten zy zelfs om kleeding, kost en onderhouding voor twee zorgen! Hoe zy dit zouden overwinnen, was voor de moeder, die alle lichaamlyke fmerten, en voor den vader, die zelfde zyne vergat, een onoploslyk ftuk. Eindclyk viel den laatften toch een gedachte te binnen, die hem het eenigfte jniddel van uitkomst fcheen te zyn. „ Herinnert gy u wel, zeide hy, hoe vuürlg nog onlangs de Kruidenier op den . hoek van de andere ftraat, naar kindereu wensch'te? Hoe? Als ik hem nu. eens een van de onzen voor de deur leide ? het is een vermogend man; neemt hy het naar zich, dan wordt dit kind mogclyk zyn erfgenaam en gelukkig; —■ behoud hy bet niet, zo moét hy het ergens anders heen brengen: overal zal het ten minften beter onthaal vinden, dan by ons; het is een zomerfchc nacht; voor het keven van het kind is geen gevaar. Wat zegt gy? hebt gy 'er niets tegen , zoo breng ik het terftond Weg."— Hoe groot de nood van de arme vrouw ook ware, liet zich echter het moederlyk hart nog fterker by haar bboreil, om den voorllag van haaren man te vyederftreeven ; zy moest hem echter cindelyk toefraan, ten eeriteü, dat'hun onvermogen om zes kinderen op te voeden oogcnfchynlyk was; en dan wat hun voor de deur ftond, indien morgen hun toeftand aan meerder lieden bekend wierd. — Zy gingen dan tót eene deeling over, en handelden' hier in zoo eerlyk als mogelyk was. De tweelingen waren van beiderlei gedacht; daar men waarfchynlyk kon gisfen, dat den kinderloozen Kruidenier, een jongen aangenaamer  C 44d ) zóu zyn, dan een meisje, wierd de zoon tot vondeling gefchikt. De fchoenmaaker nam hem, zoo goed mogelyk ingepakt, onder zynen mantel; reeds driemaal was hy met het kind aan zyne kamerdeur , terwyl hem zyn Vrouw nog telkens terug riep, om het zelve nog een kus, den laatften, zoo zy dacht, te reeven. Eindelyk ging de vader op marfch, die hem zwaarder viel, dan meenig een Soldaat in het heetfte vuur van den flag, of op den ftormladder. 'Er was geen mensch op ftraat; — thans was de fchoenmaaker tot het bewufte hoekhuis, genaderd, had nog wel tweemaal naar alle kanten omgezien, of hem ook(iemand van verre kon befpieden; hy zag niets, deed yhngs twee of drie voetftappen naar de deur, kust? het (laapend jongetje hartlyk, en leide het neder. Op het zelfde oogenblik ging de deur open; de Kruidenier Iprong voor den dag, vatte onzen fchoenmaaker by den kraag van zyn mantel, en riep: ,, heb ik u „ daar fqhavuit? komt gy waarlyk nog eenmaal? waar „ duivel kerel, haalt gy de kinderen 'van daan? en ,, waarom zou ik juist de uwen opvoeden? neem op „ het oogenblik uw beide kinderen weder met u, of „ ik laat de wacht roepen, die u en hen wel huis,, vefting zal verfchafFen. " — Met deeze woorden fchoof hy den fchoenmaaker een tweede,geheel vreemd kind, dat hem, gelyk men vervolgens hoorde, omtrent een halfuur te vooren, op dezelfde plaats voor zyne deur gelegd was, onder den arm; dwong hem dit, zoo vvel als zyn eigen kind, weder mede te neemen, wilde geen enkel woord meer hooren, en floeg hem mee dreigen en fchelden, de deur voor de neus toe. Nooit had zich mogelyk een menfeh in zulk een? benauwde omftandigheid bevonden , als thans deeze vader. Wat zou hy doen? voor een andermans deur gaan? maar mogelyk had men in de buurt reeds iéts van dit geraas gehoord? zou ook, wanneer hy al verder ging, en de kinderen te vondeling lag, dgn naasten morgen niet _ alles ruchtbaar, alles ontdekt zyn, daar de Kruidenier hem zoo goed als zeker kende? zoude, men hem dan niet voor het gerecht ontbieden", en loon naar werken geeven ? — en evenwel dit tweeKkk a de,  < 446 ) de, genoegzaam uit den hemel gevallen kind ! wien behoorde dit? hoe kwam hy 'er aan? wat zou hy 'er mede beginnen? als nu de wacht eens kwam? hem met deeze kinderen aantrof?—naar de corps de guarde fleepte?— Als zelfs eens een van de kinderen in zyn arm kwam te fterven? als men eens geloofde, dat hy deszelfs dood bewerkt of verhaast had? als men hem eens gevangen nam, terwyl zyn vrouw, — ach! het heir der mogelykheden, dat hem van alle kanten beftorrnde, en waarvan altyd ieder laatfte aanval fchriklyker was dan de voorgaande, wies eindelyk tot zulk eene grootte aan, dat hy zoofchielyk, als of ten tweedenmaale de Kruidenier, en het gantfche gerecht hem by zyn' mantel kreeg, met beide kinderen naar zyn huisje liep. Maar nu de verbaasdheid van de arme, magteloos liggende vrouw, die reeds van doodsangst zweette, waar haar man zoo lang vertoefde; die zich vast verbeeld had, hy zou ledig te huis komen, en hem nu zoo bekaden zag binnentreeden; die, daar hy zyn vragt op tavel kg, en zoo, fpraakloos als een geest, met een blik van wanhoop op beide kinderen ftaarde, niet wist wat haar over kwam; niet begreep, wat 'er van worden moest; die hem wel twintigmaal vraagde: wat ?er toch gebeurd was? en eindelyk uit enkele afgebrokene woorden, haar droevig noodlot meer giffen dan verneemen kon; — wie kan zich de droefheid en ellende deezer ongelukkige Kraamvrouw voordellen? — Byna bragten zy een geheel uur, met bittere traancn, in vruchtlooze klagten en even vruchtlooze overleggingen door. Het daglicht brak reeds aan; zy wisten riog niet, wat zy doen zouden. Eindelyk begon de inan te befeffen, dat dit zorgen en weenen voor zytie vrouw , in haare tegenwoordige omftandigheden, Van zeer gevaarlyke en welligt doodlyke gevolgen zou kunnen zyn; om haar dus te fpaaren, nam hy, hoe yerfcheurd zyn hart ook was, allengs een vrolyker gelaat aan, toen eensklaps een nieuw bemerkte omftandigheid hunne gefprekken, hun gevoel, en alle hunne pitziclnen een gantsch andere wending gaf. Het arme vreemde kind, dat reeds een geruimen tyd  > C 447 ) tyd zonder voedfel gelegen had, begon bitterlyk te vveenen. De Schoenmaakers vrouw, die dit aan het harte ging, wilde het kind ten minften wat zuiveren. Zoo als zy ten dien einde de luyers losmaakte, en het kind uit het dekentje nam, dat net en zindelyk was, gaf zy een gil van verwondering: want zy zag, dat by den hals Van het kind twee ltrookjes papier ingefchooven waren, die uit de luyeren vielen. Het eene raapte de kraamvrouw zelve op, en zag het opfchrift: Honderd guldens! vol vreugde riep zy uit: ó God! wat zie ik ! De man kwam toefchieten, en nam het andere papier op, dat op den grond lag; het welk geen banknoot, maar nog meer waardig was, en luidde als volgt: „ De bankier Z... Ceen der gegoedfte „ uit de Stad) kreeg last, den opvoeder van dat kind „ jaarlyks te betaalen tot het zevende jaar toe vyftig daalders, tot het twaalfde zeventig, en tot het ,, twintigfte honderd daalders^ Byzondere familie-om,, Handigheden noodzaakten de ouders van het kind „ wel, het ter vondeling te leggen, maar verlaaten L zouden zy het nooit. Den opvoeder, op wiens eer„ lykheid men vertrouwde, ware .het vrygelaaten, „ waar toe hy het kind wilde opbrengen, mits het „ maar een welvoeglyke kostwinning was. De bylig,, gende banknoot van honderd guldens zou niet voor afrekening, maar alleen tot eene aanmoediging voor het toekomende dienen." Menig een vorst zal dikwerf by het erven van een Koningryk', zöo veel vreugde niet gevoeld hebben, als ons paar by het leezen van dit fchrift, en by het ontr vangen deezer banknoot. Wel honderdmaal kusten zy nu beide den kleinen vondeling, wien zy hunnen befcherm-engel, hunnen weldoener noemden i wien zy boven alle hunne eigene kinderen lief hadden. Van nu voortaan waren zy alle vrees en nood te boven. Met vyftig Guldens konden zy zich alles bezorgen, wat hun huishouden behoefde; voor de overige vyftig leder koopen; van de jaarlykfche inkomften eene dienstmaagd houden, en met eigen handen daar voor met des te meer lust arbeiden. Het wierd reeds dag, en zy maakten nog geduurig plannen. Plannen van een* Kkk 3 gansch  C 4^ ) gantsch anderen aart, dan de voorigen waren ' plannen waar by zy even vrolyk waren, als het bekende boeren meisje by haar pot met melk. Doch byna was het ook hier, even als te vooren op een ydel met uitgeloopen! Geheim kon deeze zaak, uit haaren aart, toch niet blyven. Reeds daar door, dat zy ten naasten dage met drie Kinderen te gelyk ten doop moesten koomen, wicrd een aanzienlyk deel van de waarheid ontdekt. De inwisfeling der banknoot. wekte nieuwe verwondering, en de praatzucht en vrolykheid der goede lieden klaarde het raadfel ten vollen op. Dit geval kwam meer menfehen ter ooren, onder anderen ook den Kruidenier: hy ftond als voor zyn hoofd geflaagen, toen hy hoorde, dat hy zulk een wel uitgerusten vondeling verftooten er. aan een ander opgedrongen had. Hy had berouw over deezen ftap._ Hy eischre het Kind terug: de Schoenmaaker weigerde het hem; en de zaak diende voor het gerecht Dit kind," zeide de Kruidenier, „ was niet voor de deur van den Schoenmaaker, maar „ voor zyne deur gelegd, dus hadden ook de ouders „ in hem, en niet in den Schoenmaaker, hun ver„ trouwen gefield. Dat hy dit kind terftond weder „ verltooten had. was alleen een misflag, en wel een „ vergeeÖyke misflag geweest, dewyl daar by eene „ dwaaling had plaats gehad. Hy had het voor een „ verhaten fchepfel, en niet voor een kind dat ter „ opvoeding gegeeven wierd, aangezien. Nog meer„ hy had het eigenlyk niet verftooten, maar (lests aan „ den geenen, dien hy voor den rechtmaatigen Vader „ hield, terug gegeeven. Door zoodanige maatreoe„ len had hy dies wegens geene fchaade, endeSchoen„ maaker door het voorbedacht verlaaten van zvn „ eigen Kind, nog minder eenige belooning verdiend. „ Welke oppasfing konde ook een vreemd Kind in „ tydeu van nood, van eenen man verwachten 'die „ zyn eigen' vleeschlyken Zoon ten vondeling'had „ w.Heu leggen i_ Het Kind moest, zoo als men „ uit het kostgeld kon opmaaken, gegoede ouders heb„ ben; doch deezen zouden immers liever een Koopr» man> dan eefl gemeen ambachtsman tot opvoeder „ over  C 449 ) over het zelve willen hebben. Zy fpraaken daar en 5, boven van een welvoeglyke kostwinning, waar toe men het moest opbrengen; deeze benoeming paste „ zeer wel op de Koopmanfchap, doch niet dan ten „ uiterften gedwongen, op de Schoenmaakers leest." Op dit alles antwoordde de Schoenmaaker, of liever Zyne voorfpraak: „ dat het nog ten uiterften onzei, ker was, of deeze onbekende ouderen hun Kind met eenig byZonder doelwit op de lïoep van den Krui„ denier, dan wel regt toe voor de eerde- deur de ;, belle gelegd hadden. Doch zelfs gefield, dat zy een „ byzonder vertrouwen op den Koopman gehad heb„ ben, dan had hy zich het zelve door zyn gedrag ,, volkomen' onwaardig gemaakt. — Men wilde wel 5, gelooven, dat hy het voor een vrucht der armoede ,, en ellende gehouden had; doch dan had liet Kind, „ ten minften als memch , op zyne menfchenliefde ,, eenige aanfprnak gehad; en waar door had de ver„ mogende Kruidenier aan deeze aanfpraak voldaan? „ Hy had het ongelukkig kind niet gekoesterd, niet ,, verzorgd, zelfs niet eenmaal nauwkeurig befchouwd ;■ „ want anders zoo hy by hetzelve gevonden hebben, ,, wat vervolgens de Schoenmaaker vondt.— Ja,\kar „ hy den laafden gedwongen had, beide kinderen me„ de te neemen, zoo was dit meer een voorwendfe), dan een billyk vermoeden geweest, dat deeze arme ,,. ambachtsman hem het eerde -ook zou gebragt heb-, „ ben; want het ware toch in 't geheel niet waarfebvn,, lyk, dat een man twee kinderen zou te vondeling „ leggen , en geheel onwaarfcbynlyk, dat hy deeze „ twee kinderen, een voor een, en dat korten tyd „ na eikanderen, juist voor de zelfde deur zou leg„ gen; veel veiliger ware het dan geweed,' hen bciden te gelyk, of voor twee onderfcheiden deuren ,, neder te leggen. „ Dóch de Kruidenier had zich van het Kind maar „ willen ontdoen, ^en ieder voorwendfe], waarfehyn„ lyk of onwaarfcbynlyk, was hem hier toe welkom „ geweest. — Veel menfehelyker daar en tegen was „ het gedrag van den Schoerima|feer. Ily had onbe,, fchroorrtd, dit derde Kind kunnen wegwerpen; want „ daar  ( 45° ) „ daar hem altyd nog twee jonggebootene Kinderen „ overig bleeven, kon het vermoeden met geene rr0. ^&k7rdktt Zyn' "Het was dus „ niet de eerrte daad, waar toe de armoede en de „ hoop om het ongelukkig noodlot van zyn eigen kind „ te verbeteren hem verleid hadden, maar zyn daar „ nood zich over een verlaaten en hulpeloozen wees " L\°ntiermenL tgeen wel verdiende, dat hem liet "o^TeLl™ het/eri"ge voo<-deel, 4 welk Z de „ opvoeding jan deezen vondeling verknoet was " dan die v n T de"Kruide™r alleszins beter wa " Wft» Schoenmaaker; doch ook deeze „ laatfte was een eeriyk onbefprooken bnreer, enner- " o^drT^ ? tgefchrif^ gewaS gemaakt", dat men ,, op den ftand maar wei op de eerlykheid van den „ opvoeder zich verlaaten had. Tot welk een beroep „ het kind, als het tot jaaren van onderfcheid eeko5, men was, zou opgebragt worden, moest aan zvne „ e,gene_ keuze overgelaaten blyven; tot dietydUot „ zou niets verruimd worden, om het tot een eerlik „ beroep op te leiden, en bekwaam te maaken. " (Het vervolg en /lot in het volgend nummer.) Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1708. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat. TAT;.Amftei'dan)' r7- VÜH,der BurZh en Zo™, Gravius, Zw^ i VrtelS ^PPinSad™ Knypinga,Y^rm-' ium We tendorp, Haarlem Bohn en Lootjes, 's Hage \ ml- Lee"WaFden c- van SBgb,i Leyden Du Mortier Herdtng en Honkoop, Nieuwwolda Weemko Jurriens, Rotterdam van Santen, n?» VV Padd™hurg, Veendam ff. % Mulder, Westzaandam vanJaken,Winfcboot Vinkets, Winfum B.Swaagmatt.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. DE DEUGD BELOOND, OF DE GESCHIEDENIS VAN EEN' ARMEN SCH0ENA1AAKKR, (Vervolg en flot van nummer 56.) In het oog van den Rechter ftoiid dé Weegfchaal aaft beide partvcn zoo zeer in evenwigt, dat zy niet wisten, wien de uitflag moest toegeweezcn worden. De meestep dachren dat de letterlyke zin van dit gefchrift meer voor den Koopman, doch dat de billykheid meet voor den Schoenmaaker pleitte. Men was reeds van voornoemen de zaak naar hooger rechtbank te verwyzen; en daar dikwyls in Duitschland wet en billykheid op zeer verfchillende wegen wandelen , zou de arme Schoenmaaker zeer ligt zyn dankgebed nog te vroeg gebeden hebben, zo niet zyn zaak door eene nieuwe omftandigheid zichtbaar en onlochenbaar was verbe-r terd geworden. De zelfde bankier, naamlyk, die Volrriagt had, om voor het kind jaarlyks kostgeld te geeVen, ftelde de overigheid eenen brief in handen, dien hy van de post gekreegen had, en buiten allen twyfei door dezelfde hand gefebrecven was, als het panier, dat men onder des vondelings hoofd. had aangetroffen „ en dus luidde: „ Het kind ware in den beginne den Kruidenier to&« ,, gedacht geweest •, die kinderloos, niet onbemiddeld, en zoo men meende ,een braaf man was. Doch de onII. Deel. L1 „ berm-  C 452 ) „ bermhartigheid, waarmede hv het zei™» h*A n „ ten, had hem het vertrouwen van de mïd J J h°°i " Ivken sr?Zen' 7 fCh°nk h£t ÏÏ« nÏÏSSïS „ iyken Schoenmaaker. Hy moest het blyven behou „ den. Zyne armoede verdiende onderen!- behou" eeriykheid belooning. fflèd dé^S* T* „ yk geheel alleen hef behoud ^vn^nTST „ ken. Dieswegens was hier no* een min../ „ vyftig guldens bygevoegd , cffietfa^ftM „ met tien daalders verhoogd. Was liv l v V „ zulk een braaf man, als&het fcheen "e" dJrTen „ onder de hand naar verneemen 7m L i ^ „ ongelukkige, doch tS^SS4S^^ „ zich zelve nog wel eens iets nmi^,,^ "loeaer, „ opvoeder van haaren ^kun" „ nen bétoonen. • ^»us te Kun" Nu dacht de Raad alleszins ten voordeele van den Schoenmaaker te moeten beilisfen. De eisfcher wierd door zyn' elgen' advokaat afgeraaden, de 7a J VJ dï voort te zetten. De gedaagde bleef n 'r Ltt t jongetje, en Vervulde^ok ïeheef en al df^rtSrtS bgtte deeze onderftand |ne hu^lery VEetK" pjerllyk; maar daar zyn naam by deeze 4S„S by verfcheidene menfehen bekend wierd • veeIé! hem genegenheid kreegen, en zelfs wèï een verden Se iyke daad zonder eigen fchade dicht™ t» vuViemtewanneer zy by hem lieten werken zóo Vernchten» ring binne? koVt drie e?vie^oSg ot " Alleen kwaam ambachtsman kreeo- 11V aJ „n„n • wierd een als. zyne twee banknooten, fielden hem i^S om *r een kiemen handel in leder by te be mi en ''ook hier m flaagde hy gelukkig, en wierd een S; • êMyVi^MiWbragt hy s««^te tevens ^^^S °P Zy«efl DE  C 453 ) DE VTSSCHEN, BESCHOUWD ALS ONWRAAKBAARR GETUIGEN VAN GODS HEERLYKHEID. Het water, 't welk het grootde gedeelte van den Aardkloot omringt, fchynt in den eerden opflag geen gepast Element te zyn, om leevende fchepfelen te kunnen voeden en onderhonden; en echter leert de ondervinding, dat het krielt van bewooneren, welke in 't algemeen onder den naam van Visfchen bekend zyn. David, wanneer hy de werken Gods in het ryk "der natuur bewondert, maakt daarom ook gewag van de Visfchen, zeggende: ,, de zee, die groot en wyd van ruimte is, daarin is 't wriemelend gedierte, en dat „ zonder getal, kleine gedierten met groote."Ps. CIV. vs. 25. Gelyk allerlei dieren op het land leeven, zoo leeven ook in het water Zeekalven, Zeehonden, Zeewolven, Zeepaarden, Zeekoeien, enz. Men vindt'er domme en geluidgeevende, zwemmende, kruipendeen vliegende,— fchadelyke en nuttige dieren. \vy vvjlen thans, zonder van deeze Zeemonders te gewaagejï, onze aandacht alleen maar bepaalen op de kleinere foorten van Visfchen, welke zich in meiren, vyvers, en rivieren onthouden: want deezen vertellen toch ook de magt, wysheld en goedheid van hunnen Schepper. Om ons hiervan genoegzaam te overtuigen, willen wy Hechts letten op der zeiverrnaakfel en beweeging, — op hunne tallooze menigte, — en op het nut en voordeel, 't welk zy den mensch yerfebaffen. Befchouwen wy vooreerst de gedaante der Visfchen; zoo vinden wy, dat derzclver Iichaamen doorgaands langwerpig en fraai zyn, 'twelk hun bekwaam "maakt om het water te klieven, en gemakiyker te kunnen zwemmen: om de fnelbeid van de beweeging der fcheepen te bevorderen, geeft men aan de zelven eene foortgeïyke gedaante. De buikvinnen van den Visch dienen, om deszelfs beweeging te beduuren, en hem in evenwigt te houden: want a's hy de vinnen, welke aan de rechte zydc daan, beweegt, en integendeel die ter linker zyde dil houdt, en tegen het lichaam drukt, dan richt zicli zyne geheele bevveeging naar de linkeL 1 2 zy-  C 454 ) zyde, even als een fchtiit met twee riemen, — indiei men den eenen ftil houdt — zich altyd wendt naar dien kant, waar de riem niet in beweeging is. Ook dieren deezt vinnen om den Vjsch regt én gelyk te houden: want zoo dra hy van de zelve beroofd is, waggelt het arm fchepfel heen en weêr, en is niet in Haat om zich naar behooren te beftuuren. Deeze vnnes beftaan uit kraakbeenige fpaakjes, welke met vliezen aan een gehecht zyn, zoo dat zy, gelyk een vrouwenwaaier, kunnen uirgefpannen en toegevouwen worden: ook zyn zy met veelerlei {pieren voorzien, dor welke de Visch het vermogen heeft om de zelve dus naar willekeur te kunnen uitipreiden, lteevigen en bewee- fen. Doch het zyn geenzins deeze vinnen, welke den Isch doen yoortlchieten, maar deeze bcweeging wordt gemaakt door den fbart, wanneer de zelve zich over de eene en andere zyde kromt, en telkens met eenen flag, by welken te "gelyk de ftaartvin uitgefpreid en gefpannen wordt, weder uitftrekt: door deezè ftootingen van den ftaart tegen het water zwenjjfcje Visch voort met minderen of meerderen vaart, naar ae kmcht jnet welke hy dien flag doet, zoo dat by fótiBj met eene verbaazende fnellieid, als een pyl ui: een boog kan voortfehieten, en in ftaat is om de verlte'reizen te onderneemen. De Matroozen vaaren met de boot wel eens'op eene dergelyke wyze. Het gene wy dus verre van de Ocftalfc der Viffclicn hebben aangemerkt, is genoegzaam om derzelver voortgaande beweeging, ais mede hunne wending van de eene naar de andere zyde te begrypen. Maar van waar komt het, dat zy naar hun welgevallen kunnen klimmen en daalen? Om deeze vraag te beantwoorden, moeten wy opmerken, dat de wyze hand des Scheppers, in dusdanige Visfchen een windblaasje gevormd beeft, door middel van het welke zulks bewerkftelligd wordt. Dit wind- of luchtblaasje is voorzien van een luchtbuis, door welke de lucht in- en uitgelaaten. en waardoor de Visch of ligter of zwaarder wordt. Wanneer nu de Visch daalen wil, dan laat hy door deeze buis een luchtbelletje uit dit blaasje uitgaan, of drukt •door de fpieren van den buik het blaasje iamen, waardoor  C 455 ) door hy zwaarder wordt en naar beneden zakt; en wanneer hy wil naar boven komen, zet hy de buiklpieren uit, waardoor het blaasje meerder lucht verlcrygt, en de Visch ligter wordt. Zoo dient dan dit blaasje, om het lichaam der Visfchen in het evenwigt met het water te houden: want als het zelve geborlten is, zinken zy als lood, en kunnen niet weêr naar boven komen. Dit is ook de reden, waarom den Platvisfchen, welke zich by den grond onthouden, en dus dit blaasje niet van nooden hebben, hetzelve ook niet gegeeven is. Wie onzer ontdekt hierin niet eene zonderlinge Wysheid en Voorzorg van God ? Te recht worden dan de Godverzaakers door Job naar de Visfchen geweezen. om daarin zyne wonderen en Wysheid te leeren kennen. Job XII 8. De fchubben, waarmede de Visfchen bedekt zyn, leveren ook een genoegzaam bewys op van Gods Altnagt en Wysheid. Deeze dienen den Visfchen om hen voor de ajadoeniniien van 't water en voor uitwendige kwetfmgén te befchutteu, en om te beletten dat zy, door het geduurig weeken in het water, niet flap worden; als mede dat het bloed, door de langduurende koude van het water, niet ftolle. Haar getal is verbaazend groot; men telt in dén' Karper wel 6coo, in één' Snoek 9000, ja in één Baars wel qoooo. Met dit dekfel komen de Visfc'ien ter wereld, omdat zy in hun eerfta levens-oogenblik de fchubben al noodig hebben. En — hetgene nog opmerklyker is — alle jaaren groeit 'er 'eene nieuwe fchubhe over de oude been, en breidt zich naar maate de Visch groorer wordt, naar alle kanten, buiten de randen van de voorigen uit, byna op dezelfde wyze als het hout der boomen jaarlyks dikker wordt, door de by voeging van een' nieuwen kring om de bast: zoo dat men uit het getal der plaatjes, waaruit de fchubben beftaan, den ouderdom der Visfchen kan leeren kennen. Daar en boven zyn deeze fchubben nog met zeker vlies overdekt,'twelk met een foort van oly of vernis overtrokken is , waardoor de oudheid iu 'taanraaken en de vastigheid derfchubbenverooorzaakt wordt; zoo dat een Visch, zonder uiterlyk geweld, de zelve niet kan kwyt raaken: indien zulks L1 3 by  C 456 ) by ongeluk gebeurt, moet de Visch onvermydelyk fter- Zicn wy eindelyk op het zintuiglyk geftel der Visfchen; ook daarin blinkt eene byzondere Wysheid en Goedheid van hunnen grooten Maaker uit. Hunne oogen puilen niet voonvaards uit het hoofd, gelyk die der landdieren; maar zyn plat, om niet van 'twater befchadigd te worden. Zy hebben geene oogleden als zynde voor hun onnut; maaralleen een oogluikend vhes, bekwaam om al wat fchadelvk is af te keeren. Ook zyn hunne oogen in een' verfchillenden ftand geplaatst: in de Rond visfchen vindt men de zelve ter wederzyden van den kop; maar in de Platvisfchen alleen aan eene zyde, omdat deezen zich meest op den grond onthouden en alleen noodig hebben op- en zydwaards te zien, om hun voedfel te bekomen. Wat de Reuk aangaat, deeze wordt eenpaarig aan de VitTcben toegekend :. de meesten hebben daartoe aan 't uiterst einde van den limit twee kennelyke reuk-gaten, en de ondervinding leert, dat zy door welriekende diadÉÈiangelokt, en door den frank van anderen verdrjj^Kyorden : waarom men zich dikwerf van welrfl^Mbas bedient, om de zelve gemaklyker te vang^^^KH min kan men twyfelen aan den Smaak deJ^^H». Zy kiezen immer'; het eene voedfel boven lïcfl^Pedit kan men duidelyk bemerken aan de CrM^Ee Goudvisfcben, welken de liefhebbers tot hun v^Hfc houden: want geeft men den zelven nieuw water^lP!. ïn veele luisjes of wormpjes zyn, zy verftinden'de zei. vc met veel grengheid, en laaten de kruimties brood welke zy anders nuttigen, onaangeroerd. Van Gevoel zyn de Visfchen geenzins ontbloot: want de ondervinding leert genoegzaam, welke ftuiptrekkende bewee<*ing zy maaken, wanneer men hun de fchubben affchrapt of de harde en taaië huid afftroopt. En wie zal ïan-; ger willen of durven beftaan, aan de Visfchen het vermogen van te kunnen Hooren te weigeren? daar veelvuldige voorbeelden- bevestigen, dat zy, op het fluiten, in vyvers opfchieten, en naar de plaats zwemmen, van waar het geluid komt, in verwachting om volgens gewoonte, voedfel te krygen. Intusfchèn zyn hun-  ( 457 ) hunne oorgaten om wyze redenen zoo klein gefcha- ïv wv?C ren„Ze nauTIyks vinden kan: want waren zy wyd, boe Ifgc zouden zy door de onreinheid der beroerde wateren, door zand, flyk en fteemjes kunnen verdopt worden, en de Visch geen' kans zien om zich daarvan te ontdoen. Wie onzer wordt hier niet gegedrongen, in verwondering over het oneindig verfland en de zorg van den hoogen God, ook ten aanzien der Visfchen, met den H. Dichter te zeggen: Hoe groot S»SS3$! m* alle *««| ,vi™, k" nn|" wy "og meer overtuigd worden, fier Visfchen en hunne verbaazend iterke voortteelinir overweegen. Alle Visfchen - de Walvisfchen en êenige anderen flechts uitgezonderd, welker nut zoo zichtbaar niet is, en welker fterke vermenigvuldigintr ook meer fchadelyk dar. voordeelig zoude zyn - vc"mcer?nrr,Xfene,0',1Suel00flyke Wvze- Opleuende NatutnfnSSfci C!1 vv'iarge"omen, dat de kuit van W NH**kc" mCer dan ^sendertig duizend Eitjes ^a '(i|Fn e^n,gf ^teur heeft dikwerf van zestien Snr^Mi01ideU k,U,C*. 200 verbaazend groot dit !?«P,liet Zdve 15 nochthaus niet te vereelvianr^Hf verme"igvuldiging van de Haringen: want als men overweegt, hoe veele millioenen van de züvejaarjyks gevangen, en hoe veelen 'er van groote vis cTOft verflonden worden; ja hoe verbaazend groot de benden zyn, welke weder naar de Zee te rtigC- ]\k'crn^m0et.nien beke,lnen, dat hun getal onbegryplyk groot en oyna te vergelyken is by het zand der zee. Hier vinden wy de waarheid, van het gene MoGod zeide: dat de wateam over. 7t£fyrrr°rrtbre"Se» een gewemel van lecvcndi^ zielen Gen. f. 2o. Op deeze onnafpeurlvke verme- n.gvukhging der Viffchen ziet 00k vj neer hy zynen zegen over de beide zodnen van Iose* dus uitboezemt; dat zy mogten vermenigvuk igen ajs Visfchen n menigte. Gen. XLVlIf. l6. IS'twelk zeer opmerklyk is — Wie moet hier niet erkennen de wyze voorzorg van den wéldtódigeu Schepper, dat Wal-  C 45§ ) Walvisfchert, BruinvifTcben, Zeehonden en dergefykc Gedrochten zoo fpaarzaam vermenigvuldigen; en integendeel die iborten, wejke het fmaaklyks; zyn en tot een algemeen voedfel, voor de menfehen verftrekken» ongemeen fterk voortteelen. (De Visfchen toch 'zyn de vruebtbaarfte van alle fchepfelen; want 'er is geen dier, noch op den aardbodem, noch in de lucht leevende, 't welk in vruchtbaarheid by de Visfchen kan yergeleek'en worden.) Billyk mogen wy dan onze harten verheffen tot den goedertierenen Schepper en Verzorger van al wat leeft, dat hy in de trekvisfehen, en voornaamlyk.in de Haringen, eene neiging heeft gefchapen , om op gezette tyden, — en wel juist op dien tyd, nis zy weigevoed en fmaaklyk zyn — uit den Noorder-Oceaan naar de Noordzee, de Zuiderzee, enz. over te komen, en zich in onze handen te {lellen. Door deeze wyze inrichting loopen zy ons, om zoo te fpreeken, in den mond, en geevcn ons een aangenaam en 'gezond voedfel, het gene wy anders zouden misfen. En dit leidt ons van zelf tot de befchouwiufcvan het derde (luk, naamlyk bet nut en voordeel, 't welk de Visfchen ons verfchafFen. {Het vervolg en-flot in het volgend nummer.) Tc Groningen , by Wi1 ZUID E M A. 1798. Boekverkooper aan de Brcede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat. Te Amfterdam, by van der Burgb én Zoon, Gravïus, ffleman en de Vries, Appingadam Knypinga, Farmfum Westendorp, Haarlem Bohn en Loosfes, 's flage j. Plaat, Leeuwaarden C. van Sligb, Leyden Du Mortier en Her ding, Niemvwolda Wetmk» jwriens^ Rotterdam van,Santen, Utrecht van Paddenburg, Westzaandam van Aaien, Winfchoot Pinkers, Winfum B. Swaagman.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. *!SSS3S5S3SSS9G!* Nr. 58. DE VJSSCHEN, BESCHOUWD ALS ON'WR AAKBAARE GETUIGEN VAN GODS HEEULYKHEID. (Vervolg en flot van nummer 57.) IN iet alleen worden daarmede voorzien de tafels de> ryken welke dus gelegenheid hebben dan deezen, dan •genen Visch te kiezen, en naar hun welgevallen eene aangenaame afwisfeling van fpyze te treffen; de tafels van armen en behoeftigen worden daarmede ook verzond, - om Jiunncn honger te ftillen en aan de behoeften der.latuur te voldoen. Hoe mild is de Natuur in'Tder1 mensch te onthaalen! HoC komt zy hem met haare-Zegeningen als tegemoet! Deeze weldaadig- in llvS^Tr't1^11,2 JreeZerS.! !'S "iet minder d^in blykbaar, dat de talryke menigte der Visfchen rwel- ke> vergelykmg met andere dieren — om dezelve te onderhouden - den mensch niets of zeer weinig kosten; nochtans zoo veelen duizenden tot verkwikking en tot een aangenaam voedfel verftrckken; niet alleen in zoo verre zy door huh zelven genuttigd maar ook aan anderen verkocht worden: gelyk dan 2^Üa ch V"y a!Seraeen neggen, in Holland flechr! door den Haringvangst meer dan twintigduizend Huisgezinnen hdn beftaan plegen te hebben; om nu niet te -gewaagen van alle de genen, welke in Frankryk Schotland, Engeland, Noorwegen en Denemarken, waar deeze Visch ook gevangen, gezouten, gerookt, en alzoo byna door de gëheele wereld verzonden wordt - daarmede hunnen kost winnen; voornaamlyk, naï Dea' Sommigen meenen in  ( 4Óo ) het jaar 1316) de kunst heeft uitgevonden, om de zelven te kaaken en te zouten, en daardoor lang voor bederf te bewaaren. Hier by fcHiet my te binnen: men leest van keizer Ka rel den vyfdem, dathy, op zyne reis door Flaanderen, zich het graf van deezen Willem Beukel te Biervliet heeft laaten wyzen en op het zelve, tot eerbewys, eenen Haring heeft verteerd. • Maar wat is hier nu onzepligt, myne Leezers! wat anders, dan ook dit, gefchenk uit de hand van den milden Gcever dankbaar te ontvangen en zyne onverdiende Goedheid te pryzen? welke dit gedeelte van zyne fchepfeleu ook voor ons heeft voortgebracht. Want voor ons ftroomen de zeeën r.n rivieren; voor ons leeven de talryke benden , weike daarin wemelen; voor ons onderneemen de Haringen en andere trekvisfehen hunne verre reizen; voor ons worden zy gevangen, en verftrekken aan armen en ryken , aan geringen en aanzienlyken, tot een goedkoop en gezond voedfel: in één woord, voor ons heeft de milddaadige ïSchepper de overgroote menigte van Visfchen gefchapen, en wy zouden nalaatig zvn om zulks met dankzegging te erkennen, en God de eer van zyne Magt, Wysheid en Goedheid te geeven, welke in alle zyne werken zoo .heerlyk uitblinken! Geeft dan den Heere, gy Volken! geeft den Heere eer en fterkte : Geeft den Heere de eer zynes naams: aanbidt den Heere in de heerlykheid zynes heiligdoms. Ps. XCVI. 7-9. die over de Visfchen der zee heerscht, de zelve in menigte vergadert, en dus ook in het water voor ons eene tafel bereidt. Laat ons tot flot met een' keurig' Dichter opzingen: Hoe weem'len, in de wyde meiren, De ontelbre groote en kleine heiren Van fcheps'len, door uw magt gewrocht! Wy zien den Leviathan zwecven En dart'Ien, waar de kielen ftreeven, Door' u geleid op haaren togt. AI, wat hier leeven heeft ontvangen, Wacht op uw gunst, opdat uw hand Met fpys voldoe aan elks verlangen, Naar zynen onderfcheiden ftand. «ver,  <: & ) OVER DE KRANSJES IN DE BEDDEN. Eergisteren had myn Wyfje eenige buurvrouwen op een vyf uurtje by zich. Ik ging intusfchen zien, hoe bet met myn rundvee was. Dit gedaan hebbende , kwam ik by het gezelfchap. Heden riep men, toen men my zag , onze Kony wordt koud! - Dat komt, zei Jantje, als men zoa zoet met elkander aan 't praaten is. Ik. Zoo even waart gy braaf te werk: waar was het over? of mag ik het niet weeten? Myn Vrouw. Och ja! men vertelde dat het kina van N behekst of betjoend was ; dat er m het bed en in de hoofdkusfens kransjes gevonden waren: Ik. Gekheid, gekheid! . ■ Jantje. Neen, lang geen gekheid ! ik heb de kransjes met myn eigen oogen gezien; fommigen waren reeds vol, anderen nog niet. En, nu men het kind opeen ander bed gelegd heeft, begint het mooi te beteren. Ik. ^ygeloof, en anders niet: doch morgen zal ïls het eeJl onderzoeken. Den volgenden dag ging ik naar N..., om alles eens ter deeg te onderzoeken. Wel, vroeg ik, hoe is 't met uw kind. , , . N ... Hoe zou het zyn! door Gods goedheid hebben wv de oorzaak van de kwaal ontdekt; wy hoepen, dat ons Meisje nu fchielyk betiteld zal zyn. ^ Ik. En wat is de oorzaak dan van de ziekte i — een menigte wormen? ,. N.... Heden neen! — doch de zaak is van die natuur, dat men 'er niet gaarn van fpreekt als men 'er van tusfeheh kan. 't Zyn onaangenaame en verdrietige gevallen: en die *t gedaan heeft, zettede ei zvn' naam niet by. _ . , , Ik. Zou dan een mensch uw kind ziek gemaakt heb- ^N ... Als ik het dan zeggen moet; ik geloof: ja! - Om u uit den droom te helpen: ik kan u verzekeren , dat ons kind behekst of betjoend geweest is. Geduurig meesterden wy al, dan met den eenen, dan & Mm i met  C 462 ) met den anderen: wv hebben alforfoïa., 1 maar wy vonden 'er geen £ fv 7"?d getaan' fchrikr man i Kelens. Wat «vierden wy ver- f^Wi Sloo^eT of veêren ' rP f V,C dü ^hoonde vederen JömpdmeeT cn pV,0È.hten> dee^ kragen zyn men toch die «eden fa^b^** Vne^! höe kwa' N.... Dat weet ik niet. de fji £"irS ^wSonfS ^^«V^ H°e k™e» ?Ü9 # "'i waaiom maakcn zy d er^elvke l-.-,„ fen? Lr. welke fchndelvke invloedf kunnen Jk van die kransjes denk? Jzie dè v v , g Wf Lb0nEnheoeT toJ"?^ -aï^ióe dervct gen, welke de hoenders mesten! W ïedS vér" koopen deeze veêren aan de de zelven onder andere veêren vermenoe 'nJ vederen van gemeste dieren zynde? zlTver n ' vette Hof vérfamélt zich aan 1 punfe? der vel ref IKÖt zyn. De hoopen Hechte wol, welke in uw bed zyn,  C 463 j zyn, zyn 'er niet in geraakt door de Hekfen of Toveraars maar door den Winkelier, die u de zelve voor veêren verkocht heeft. - Dit is het «nonifte en . yollcdjgfte kransje van allen; vereer my het. Was het £dteth,rdr°0g Seh0U,den Cn goed omge^ icnudt, het zou zoa volkomen niet geworden zyn Ar zoudem zich zoo veele veêren niet by elkander gepakt vnUrh" £Te£n' "f6"' uwe verklaaring is valsch Men maakt my van daag nog niet wys, dat die veêren zoo toevallig by elkander geraakt zvn Daar hebben vast anderen de handen meê'in geha? 0W' a hier is nu bet beste kransje, 'tls wel een aai tig ding; maar toch is het, myns bedunkens al zoo eemgzins kinderachtig, te willen geloov , dat tot d famènftelJing van diergelyke kransjes, luiitengewoone, meer dan menschlyke en bovennatuurlyke krachten en vermogens yereischt worden, 't Is immers flechts een onnozel hoopje iaamgepakte vederen. Men behoeft waarlyk mef te kunnen toveren, om zoo iets te maaken. Toeff. de vette vederen aan 't zwceten geraakten, pakt» zy zich te famen. Even gelvk: men in «en winterteen'kleinen fneeuwbal door SE tot eeï ontzachiyken klomp kan doen aanwasfen, zo" ook kan een kleine hoop. veêren een tamelyk kransje wo d van mh?d°T TérC"iVan/ °f Sn door 't maal „ van liet bed dan hier dan daar gefchud wordende vermeerdert zich allengskens, dewyl andere vSe en zweetende veêren dit klein hoopje ontmoe en ën 'er zich aankleeven. -Ook het wasfen der bedden Sn al mede de^rzaak van een' ineenzakten têTvSen Uu a'a ^T" Ln ,als men hicr eens by rekent, dat veele bedden (en ook uw bed^ door kinderen dikwérf nat gemaakt worden, en in veele huisgezinnen dTzelvë zelden gedroogd en recht omgehutfeld worden • $h behoort het ons te verwonderen, dat de veêren mer erger ,„ een pakken. Nu fnydt'men zeidén bedden open dan ingeval van tovery: maar indien men eens meer van die gemeene, en door kinderen of EstS den beflapene bedden Cwant op de zoodanige vvordr het minst acht gellagen) opende, ik verzeker man, Mm 3 d7t  C 4*4 ) dat 'er dan honderden van kranten zouden gevonden worden, zonder immer of ooit eenig nadeel gedaan te hebben aan hun die 'er op {liepen. Daar h'hhen vast anderen de handen mede m gehad, hebt gy zoo ftraks gezegd. Gy doeldet op de Toveraars of Toveresfen, welke men in deeze Provintie meestal Hekfen en aan de Friefche grenzen Tjoenders noemt. Vooreerst moet ik u zeggen, dat. het geheel, en al tegen den inhoud der Kristeiyke leer is, aan 10veraars te geioovcn, en dat God ons in den Bybel dikwerf voor zoodanig bygeloof gewaarfchuwd heeft: om deeze redenen moeten de Avondmaalgangers onder die Kristenen, welke men Hervormden noemt, plegtig erkennen , dat zy niet aan de zotte praatjes van Hekjery of Toveraars gelooven. Immers de Predikant leest uit het Formulier des H. Nachtmaal: de volgende uitdrukkingen voor: „ Daarom wy ook na het bevel van Christus en van den Apostel Paulus, alle die zich " met'deeze volgende lasteren of ondeugden betmet " weeten, vermaanen zich van den tavel des Heereti " te onthonden, en verkondigen hen, dat» geen deel " in 't Ryk van Christus hebben, als daar'zyn —— " alle Tovenaars en Waarzeggers, die vee of men" fchen, mitsgaders andere dingen, zegenen, en die " zulke zegeningen gelove geeven." Het wik zeggen, dat zv welke gelooven dat 'er Toveraars,«Hekfen, Tioenders, Waarzeggers, of Wikkers zyn, of aarmeemen die zotte en belachlyke vernaaien, aangaande de krachten en vermogens van genoemde lieden, — dat de zulken maar lang geene waare en echte Kristenen zvn Praat 'er dus niet meer van! Doch ik zal er pens binnen kort een* fristenen avond aan befteeden, om u "oed te beduiden, hoe bedroefd eenvoudig het is, aan die laffe dingen geloof te flaan. N Drink uw kopje uit, Janöom! Nu, nu, zoo heb ik het nog niet gehoord: ik heb 'er nooit aan gedacht of die kransjes ook op eene andere wyze konden veroorzaakt zyn. ^ GylieJen denkt niet! het is 11 te vêel moeke. Gy gaat altyd het oude koepad, t Lelk uwe Voorouders gingen, en - wee den genen, die 'er van durft afwyken!  ( 4% ) N... 't Is waar, Janoom! maar ik heb nog eene zwadrigheid; Hoe worden die kransjes toch zoo rond? Ik. Waarom worden boomen, appels, pruimen, bloemen, komkommers, meloenen, abrikoozen, perfikken, wyndruiven, enz. rond? — Waarom zyn, de regendroppels, waarom is de hagel rond, die uit de lucht valt? Als uw Vrouw hofmansdrupjes gebruiken wil, en gy de zelven uit het Hesje laat uitloopen, uit welke oorzaak hebben die droDpels een ronde gedaante? — Nu, weet gy 't? - - Dat komt van de lucht, die allerwegen is. Die dingen, welke wy zoo even genoemd hebben, worden van alle kanten evengelyke zwaar gedrongen en geperst door de lucht, en derhalven is de rondheid 'er een natuurlyk gevolg van. Is u deeze reden te gezocht? my mede. Doch deeze rondheid der kransjes laat zich gemaklyk begrypen: neem zelf eenen hoop vederen, en leg de zelven met de punten aan elkander, en ik verzeker u, dat het een •ronde figuur zoude worden. Dit gaat zeer eenvoudig , zonder eenige tovery, toe. Het kólTyketeltje is leeg; myn pyp is uit; en de dag is verloopen: laat ons nu ook eens een einde maaken van het* kranke en van ons gefprek! — Geef my een goede warme" Hoof. (Grietje hragt dezelve.*) Nu zal ik de faamgepakte veêren los doen worden. (Na een' langen poos op de ftoof gelegen te hebben.) Zie, vriend! nu deeze veêren alle goed gedroogd zyn, kunt gy ze uit eikanderen wryven. Zy zyn dus niet kunstig in elkander gevlochten, maar door de vettigheid aan een gekleefd. Waren ze aan elkander getoverd, dan zou de gewaande Toveraar die zekerlyk wel zoo goed in een gefutfeld hebben; dat wy ze enkel door deeze wryving niet van elkander konden fcheiden. _ HET GROOT NADEEL DER ONKUNDE. Êen arme daglooner in Duitschland had eenen broeder buiten 'slands, die wel 20 jaaren afwezig was geweest; en de menfehen geloofden dat hy dood was, omdat zy in 't geheel niets van hem hoorden. Op ze-  C 466 ) zekere» dag kwam [cv een brief aan den armen daglooner, juist toen by in de ftad was. Maar dewyl die man noch gedrukt noch gefchrecven fchrift leezen kon ging hy met den brief naar zynen Waard, en verzocht dat die hem den brief wilde voorleezen. De Waard dien brief ecnigen tyd ftil voor zich geleezen hebbende zeide tot den daglooner: „ Hoor, in den brief .„ itaat dat uw broeder buiten 's lands overleeden is, „ en u honderd guldens gemaakt heeft: maar gy moet „ terftond komen, en het geld zelf af haaien." ,, Wel „ myn tyd! zei de daglooner, waar moet ik dan heen " & 011' het/eld te haale»?'" — „Naar Amiler„ dam , zeide de Waarde twee honderd uuren van V bier' daar I»gt;W geld." - „Wel zoo, zeide „ de man, twee hónderd uuren heen, twee'honderd „ uuren weerom, - dat zyn vier honderd uuren- en .„ dan zou my immers de reis en het verzuim bv den „ naderenden oogst byna meer' kosten, dan ik erven „ kan. Hoor, zeide de Waard, geef my den „ bnet, en verkoop my uw recht op die erfenis voor „ tachtig guldens; dan kunt gy hier Uwen, en ik zal „ wel zien, dat ik fchadeloos blyf. Maar gy moet „ geen mensch iets van deezen handel zege-eii. Wilt ,, gy dit doen ?" - „ Zeer gaarnantwoordt de daglooner. De AVaard haalde het geld, en telde hem tachtig guldens toe. De daglooner bedankte hem, nam dit geld, en ging vergenoegd naar huis. Maar yerfcheidene jaaren daarna, toen de Waard, die intusfchen een woest leven geleid had, en arm was geworden, op zyn fterfbed lag, belcedt hv met veel angst voor zynen dood, dat hy den armen" daglooner had bedroogen: want dat in dien brief had ^eftaan„ dat aan hem, welke deezen briefin Amfterdam'bv „ zekeren man vertoonde, vier duizend guldens feu „ dus veel meer,. dan de Waard aan den daglooner „ had gegeeven) zouden toegeteld worden." Welke vier duizend guldens hy dan ook ontvangen maar op een buitenfpoorige wyze doorgebragt had. Te Groningen, by W. Z U ï D E M A. 1708." Eoekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat. I  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAR N'. $9- OVER HET BEGRAAVEN DER LYKEN IN EN BY DE KERKEN. D e menfehen hebben van de vfoegfte tyden af hunne dooden begraaven, en ook naderhand verbrand. Dtf reden,welke den leevenden hier toe genoodzaakt heeft, is zeer natuurlyk: wanneer het leven in het dierlyk lichaam uitgebluscht wordt, gaat het zelve fchielyk tot verderf en verrotting over, Waardoor de voorheen geliefde voorwerpen nu fchrik en afkeer verwekken aan den overgebleevenen vriend, ja zelfs fchadelyk en nadeelig worden voor de gezondheid der leevenden. Niets is derhalven natuurlyker, dan zulke nu affchuwlyke en fchadelyke lyken van zich te verwyde-» ren, en te zorgen, dat ze geen nadeel kunnen veroorzaaken. Het begraaven der doode lichaamen in de aarde fchynt wel zoo voegzaam en meer natuurlyk te zyn, dan het verbranden; immers het lyk wordt i« de aarde ontbonden, en geeft daar door deszelfs beftaandeelen, welken het uit de aarde had, aan de zelve weder om te dienen tot bevordering van den groei van planten, boomen en gewasfen, en hier door weder onderhoud aan leevenden te verfchaffen. Niets toch gaat op deezen aardbodem verlooren; maar alle planten en dieren keeren weder tot de begiitfelen, waar fc.Deel. Nan «k  C 468 ) uit zy genomen zyn, om tot voedzel aan de opvolgenden te verftrekken. Het gebruik om de lyken in de gemeene aarde te begraaven, is derhalven het eenvoudigfte en meest met de natuur overeenkomende. Dit hebben in de vroeg*. fte tyden de üudvaders reeds gedaan. Abraham kocht van Ephron, den Hetbiter, een' akker lands, waarin een fpelonke was, tot eene erf begraafplaats: want de Aartsvader wiide geen gebruik maaken van de vriendlykheid der Ueibilen, welke hem hunne begraafplaatfen aanboden , zeggende : „ begraaf uwe „ dooden in de keure onzer graven, niemand van ons „_zal zyn graf voor u weeren, dat gy uwe dooden „ niet en zoudt begraaven." Waaruit genoegzaam blykt, dat het begraaven der dooden toen reeds algemeen aangenomen was, als mede dat dit in de opene lucht gefchiedde, gelyk ook deeze gewoonte by alle bekende volkeren van den aardbodem heeft ftand «-ehouden: de Kristenen alleen hebben; in laatere tyden, het begraaven in en by de Kerken begonnen. . 0m den oorfprong van het begraaven der lyken m en by de kerken des te beter naar te fpooren, zullen wy- kortlyk onderzoeken, wat dien aangaande by de meeste vroegere volkeren heeft plaats gehad. De Jooden , zeer gezet op de uitwendige reinheid van perloonen en heilige plaatfen, begroeven altoos, en ook nog tot op deezen dag, op een' goeden af» ftand buiten de legerplaatfen enfteden, en dit gefchiedde op, Gods uitdrnkkelyk gebod en bevel. Het doode lichaam van onzen Zaligmaaker Jesus, aan geen bederf of flank onderhevig , wierd buiten da Stads poorten begraaven. De Turken en Oosterfche Volkeren handelden hier omtrent desgelyks. By de Grieken was het eene wet en ftandvastige gewoonte, de dooden te begraaven aan den gemeenen weg, of voor de Stads poorten. By de Romeinen is dit ook Ileeds ifl- gebruik geweest: by hen wierd by eene nitdrukkelykewet wel ftrengelyk verbooden, om binnen de Steden eenige lyken te begraaven of te verbranden. Ook begroeven of verbrandden de vroegere Noordfche volkeren en onze Voorouders ia de Heidenfche tyden, altyd  C 469 ) altyd hunne lyken buiten de fteden en plaatfen. Met één woord, het geheel menschdom wierd, van de onheugelykfte tyden af, geduurende meer dan vyf-en-twintig honderd jaaren, buiten den kring en de maatfehappy der leevenden begraaven. De eerfte Kriftenen volgden, ten minften drie geheele eeuwen, deeze aêloude gewoonte. Zy hadden hunne begraafplaatzen buiten de fteden en dorpen In zekere holen of fpelonken. Deeze begraafplaatzen hadden zy zoodanig ingericht, dat de zelve voor hunne vervolgers verborgen waren, opdat de lyken der martelaaren in 't[byzonder daarin ongefchonden mogten blyven rusten. Dikwyls vergaderden zy te famen in deeze holen, by tyden van vervolging, ter uitoeflening van den Kristclyken Godsdienst: want de vervolging liet hun hiertoe veeltyds binnen de Stad geene vryheid: en dit fchynt de eerfte aanleiding gegeeven te hebben om de denkbeelden van begraaf- en Godsdienstplaatfen te verëenigen. Zoo dra 'er rustiger en gunftiger tyden voor bet Kristendom kwamen, begon zich meer en meer de diepe eerbied en het bygeloovig zwak der Kristenen voor het overfchot der Apostelen en martelaarcn te ontwikkelen. Onder den druk der vervolginge gaf men zich reeds de grootfte moeite , om hunne beenderen of andere overblyffels te verfamelen, en de zelven in eene veilige plaats over te brengen. Men was, naamïyk in het denkbeeld, dat de zelve eene byzondere heiligheid aan zich hadden, en het vermogen bezaten om wonderdaadig te geneezen; den duivel te verbannen; rust te geeven aan de zwervende zielen, en hun de voorbidding der Heiligen in den hemel te bezorgen. Al verder meende men, dat deze beenderen en overblyffels zeer gefchikt waren ter opwekking van den gods'dienftigen aandacht en den yver voor het Kristengeloof. Het is dus niet te verwonderen dat men, in dit beuzelachtig geloof, zich met alle magt beyverde, eerst, otu de gewyde graven in ftille bedevaart te bezoeken; dat men daarna, in tyden van vryheid, 'er Nnn 2 zeer  C 470 ) «eer opgefteld was om de heilige beenderen en overblyffels naar de Steden te vervoeren, en ter eere en beveiliging daarvan, over de zelven Bidhuizen, Capellen, Heiligdommen en Altaaren te (lichten; waar van de eene dikwyls ryker en prachtiger was dan d$ andere. Het is dan ook verder niet te verwonderen, dat men eindelyk zich, na zynen dood, digt by het overfchot van den befcherm- heilig deedt begraaven; want ieder kerk was in dien tyd aan een' byzondcrea Heiligen als der zeiver patroon, en de beguuftiger van »llen, welke kerkelyk daartoe behoorden, toegewyd. Conflantjn de groote, de eerfte kristen-Keizer in het Oosten, overleedt omtrent het jaar 340. Hy was de eerfte, die op zyn eigen uitdrukkelykc begeerte in het voorportaal van de fchoone Kerk der Apostelen te Cotiftantinopolen, door hem zelven gedicht, wierd bygezet. Dit fchadelyk voorbeeld wierd zeer fchiclyk nagevolgd, eerst door Keizers, Bisfchoppen, Edelen, Geesrrelyken, uitfteekende Godvruchtïgcn, vermogende lieden, en eindelyk, gelyk het gaat, door iederëenen. Echter hebben verfcheidene Keizers, Bisfchoppen en Kerkvergaderingen zich tegen dit wangebruik verzet door openbaare beveifchriften en wetten; zelfs tot aan het einde der dertiende eeuw toe. Men vergunde alJeen de begraafuis in de kerken aan Keizers, Bisfchopr pen, beroemde Heiligen, Patroonen der Kerken, en aan Heeren en Vrouwen van heerlykheden. Door deeze middelen wierd deeze fchadelyke gewoonte wel van tyd tot tyd eenigzins beteugeld, doch nimmer waren ge in ftaat de zelve geheel uit te roeien: want de toeneemende geestdrift der Kristenen maakte telkens we-derom nieuwe inbreuken op de wet. Eindelyk kreeg ^eeze fchadelyke gswoonte zyn volle beflag, en wierd algemeen door de vergunning van laatere Keizers, Welke aan een' ieder in dit ftuk de vryheid lieten om zich in de kerken te mogen laaten begraaven. Tot.het algemeen-worden deezer gewoonte, werkte „■ook niet weinig mede de geldzucht der Geestelyken van dien tyd, die de graflieden in de Kerken op hoogen prys bjelden, aldus hun voordeel doende met de zwak-?  ( 4?ï ) «wakheden der keken. Zy verkochten de zelven duurer, naar maate zy dieper in- en nader by het Hoofdaltaar waren. Hier van daan kwam het, dat eerst de voorportaalen . en ingangen met graven vervuld wierden,.en daarna het ruim der kerk, het kruispand, en het choor voor en agte.r het hoofd-altaar. Intusfchen nam hierdoor zoo verbaazend toe het aantal van dooden, die, in vroomen yver, ter kerke wierden ingedommeld, dat de geringere en arme lieden zich weldra moesten vergenoegen met het kerkbof,,zynde de opene piaats rondom "de kerk, daaraan behoorende; welke echter vooraf plegtig wierd gevvyd, en hun, fchoon onder den blooten hemel, verzekerde van de nabyheid en krachtdaadigen onderftand der heilige beenderen. Zie daar dan den oorfprong van eene gewoonte, welke Dit een zwak en bygeloovig denkbeeld der Kristenen gebooren wierd. Deeze gewoonte heeft zich, te gelyk met den Kristelyken Godsdienst, van land'tot land-in Europa uitgebreid, en is ook niet eer, dan met de aankomst van het Evangelie, in ons Vaderland aangekomen. Voornaamlyk fchynt het tegenwoordig wangebruik in en na de dertiende eeuw meer •algemeen in zwang te zyn geraakt. Zoo veel nadeels (lichtte "dan het voorbeeld van éénen Keizer, 'twelk door een ligtgeloovige menigte met geestdrift wierd nagevolgd, en -aangepreezen door-de prikkeling der eerzucht op het menschlyk hart, als ook door de eigenbaat en geldzucht van behoeftige Geestelyken. . Onbetwistbaar is hef echter, dat de Kristenheid, federt een paar eeuwen, in dit (luk veel verlichter is geworden. Zeer veele kundige en vermaarde manneri hebben zich dikwyls openlyk en kloekmoedig tegen dis overoud en wanvoeglyk gebruik verzet; ook hebber» zy niet zelden in hunne periboncn een loflyk voorbeeld gegeeven, door zich na den dood. buiten de Steden te doen begraaven. Zelfs vindt men geheele Steden en Staaten, waarin het begraaven in en by de kerken door de hooge Overheid voidrekt is verbooden en afgefchafr Ja men kan veilig zeggen, dat niet alleen het verftanNnn 3 digst  C 4?* ) digst en beste gedeelte van onze Landgenoofen, maar ook van andere volkeren, zelfs van gantsch Europa, eenftemmig het nut van buiten begraafplaatzen erkent' doch niettegenftaande dit alles, heeft het tegengeftelrt wangebruik zich tot op deezen dag vry algemeen (taande gehouden. Voor het naaste moet dit hier aan worden toegefchreeven, dat men onder Kristenen van allerlei gezindheid nog maar al te veei zwakke gemoederen vindt, die of nog befmet zyn met het voorouderlyk bygeloof, of, door een ander zwak beheerscht, eenen zeer hoogen prys op hnn eigen graf in of by de kerk (tellen, die het voor hunne grootfte eer en geluk rekenen, na hunnen dood by hunne Familie-beenderen te liggen, en vooral na by den Predikftoel, of by of op het choor; althans die het begraaven buiten de Stad in de ruime lucht, ter goeder trouwe, voor eene verachting en heiligfchennis houden. Hierom willen wy ons nu nader trachten te overtuigen van bet onnoodige, zeer vianvoeglyke en hoogstnadeelige der begraavingen in en by de kerken, waarvan wy den beuzelachtigen oorfprong tot hiertoe naar waarheid hebben opgegeeven. Het begraaven der dooden in en by de kerk is volftrekt onnoodig. Waarom toch en in welk opzicht zoude een lyk heiliger of veiliger rusten in of by een kerk, dan wanneer het in een bekwaame plaats onder den blooten hemel ligt?— De Aarde toch en baare volheid is des Heerem: overal rusten onze lichaamcn in den fchoot van onze algemeene moeder, de Aarde; overal bedekt ons het heerlyk verlicht Hemelgewelf. Hy, die den Hemel en de Aarde vervult, is zoo wel naby ons in het eenzaam veld, ja op den bodem der zee, als ter •plaatfe van den Godsdienst. Ook kan ik niet zien, dat een lyk veiliger in of by een Kerkgebouw dan op eene buitenbegraafplaats zoude rusten. Immers de misdaad van lyken in de kerken en op de kerkhoven te berooven, ie vry oud en gemeenzaam in ons Vaderland: men gruwt, als men nagaat alle mondelinge e» gefchreevene berichten omtrent het roekeloos en ftnaadlyk behandelen der beenderen, ja der nog onvergaane lyken in veele plaatfen en groote Steden. En dit kwaad is  ( 473 ) js meestal een noodzaaklyk gevolg van het begraaven binnen de Steden en Kerken. Ja menig een zoude nimmer zyn lyk aan de kerk overgeeven, indien hy wist, hoe men met dat van zyne Voorouders hebbe omgeiprongen. Zeker is het althans dat een buiten begraafplaats, vooral indien zy genoegzaam ruim was, veel gefchikter voor de rust der dooden zyn zoude, en niet zoo veele wegen openlaaten voor de graffchenders. Even nutloos is het begraaven der dooden in en by de kerken voor de leevenden. Wat nut, wat voordeel zou het hun kunnen aanbrengen? Zal het hen gemeenzaam maaken met de gedachte des doods? Zal het hun indrukken van hunne derflykheid geeven, en tot godvruchtige overdenkingen opleiden? Ja, als ieder Kristen welgedeld was; Ja, als de kerkganger nooit vergat, dat hy zit en treedt op het ftof der dooden, op het gewormte, dat ook hem zal verteeren. In dit geval kon men hoopen, dat de nabyheid der dooden onder de leevenden, byzonder by het oefenen van den Godsdienst, eenig nut zoude ftichten. Dan! de ondervinding leert ons overvloedig, hoe weinig indruks dit gebruik, door de gewoonte, op den geest der menichem maakt; hoe los en ongevoelig men zelfs de treurige lykdatie naar het graf volgt, en de dof klinkende kist onder den grond hoort wegdommelen. Wat zal dan, vraag ik, het onopgemerkt verblyf der dooden in onze kerken voor nuttigheid hebben? Men zoude, dunkt my , het zelfde oogmerk, en «ogelyk beter, bereiken kunnen, indien riten de lyken in de opene lucht aan den gemeenen weg, of op een bekwaame afgelegene plaats begroef. Aldaar kon de denkende Wandelaar zich, in dille eenzaamheid, aan het voorledene gefiacht en aan zyne eigene derllykheid herinneren. — t De gewoonte om in en by de kerken te begraaven, is niet alleen onnodig, maar ook zeer wanvoeglyk. Indien de Steden en Kerken gefchikt zyn tot woonen vergaderplaatzen eener maatfcbappy van leevenden, dan is het in de daad een zeer wanvoeglyk gebruik' deeze plaatfen. te beballaste« reet het «verfchot der genen,  C 474 ) Ken, wien de dood het lidmaarfchap in die mnatfchappy reeds ontnomen heeft, en die reeds werkelyk door anderen zyn opgevolgd. Het is even het zeifde, als of men een nieuw huis wilde bouwen, en de benedenfte verdieping daar van vullen met al het vuile en den afbraak van het oud vervallen gebouw, dat voorheen aldaar geftaan had; — en wie voelt niet het ongerymde en redenlooze daarvan? Hoe wyd ook anders het verfchil moge zyn tusfchen de menfehen, over den geheelen aardbodem verfpreid, hier in komen zy allen genoegzaam overeen, de Jood, de lurk, de Heiden, de Wilde, dat zy gruwen en een huiverenden afkeer hebben van het doode aas hunner natuurgenooten , en dat allen het zelve van zich poogen te verwyderen. In de dieren ontdekt men de zeilde neiging, door den Schepper als *t war» in hun gelegd. Immers zy ontdoen zich van hetgene enkel fchadeiyk is; zoo wenden de by, de mier, en andere diertjes hunne yverigfte poogingen aan om een lyk uit te werpen, dat zich in hunne kleine wooning bevindt. Voorts, welk verband heeft toch een doode met da leevenden? Wat gemeenfehap is 'er tusfchen de plaatfen van Godsdienftige famenkomsc der Kristenen en — koude lyken? Geene ter wereld immers; of hoorde ooit een doode den flauwftcn weêrgalm onzer "-ezangen, gebeden, leerredenen? drong het Evangelie des levens immer door doffe zarken tot de donkere grafplaats? Klom 'er in veertien eeuwen wel een enkele Godverheerlykende zucht, verwekt door zedelyke indrukken, uit deeze grafffeden ten hemel? — Redenloos denkbeeld! — neen! — „De dooden zullen „ den Heere met pryzen, noch die in de ftilte zyn „ nedergedaald, maar wy zullen den Heere loovenI — ,, de leevende, de leevende, die zal Hem looven* Ps. 115: 17, 18. QHet vervolg en flot in het volgend nummer.) Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798. 13oekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.' Nr. 60. OVER HET BEGRAAVEN DER LYKEN IN EN BY DE KERKEN. (y•rvolg van nummer 59.) W ilmcn by bet graf der zynen zich de vertroogi teude gedachte hunner zalige verryzems regt levenX voor den geest brengen, hoe veel. gefchikrer is daar? toe eene plaats, onmiddelyk overdekt door den hooien hemel géköesfèrd door de alles bezielende zon, fl k ns doorweekt van vruchtbaare regen- en dauwdrup, pelen, en aan alle kanten omringd van een bloci-ndp natuur, welke ons jaarlyks de aangenaanfStfS geeft van het hcerlyk leven uit détPdood op den dag zulk ee.ie plaats, dan een dof, befboten, noch groei noch bloei vertoonend kerkgebouw, waarin de Ivkert als m een eeuwigen kerker met zarkdeuren, die' dik" wyls byna ontelbaar zyn, worden gevangen gehouden Er ,s derhalven geene dc minde famendemming Vs-1 fchen eene begraafplaats en de plaats, waarin wy onzen Godsdienst oefenen; integendeel heeft de vercernging deezer denkbeelden iets zeer aandootlyks in " i~J , 15 0tnbelW)'stl'aar, dat Jooden en Heidenen altyd hunne Heiligdommen in den hoogden craad vnnl ?b°£ FW^WR"» lloe onteerende is het'dan voor den Knstelyken Godsdienst, dat deeze de Hei' •a1, Ueel- Ooo jjg.  ( 4/6 ) ligdommen openzet ter infameling van rottende lyken, en van al den flank, welke daar door wordt uitgegewaasfemd! ■— Woont God op eene byzondere wyze in de vergadering van zyne veiëerers, ja vertegenwoordigt zich Jefus Kristus daar, waar twee of drie ïn zynen naam te famen zyn, —- billyk moet het ons dan verontwaardigen , dat wy famenkomen en God dienen in zyn huis, onder het uitdampen van de vuilfte onreinheden; dat wy, bezig met het oefenen van eenen Godsdienst, die enkel zuiverheid ademt, een befmette lucht inademen: met één woord, liet is een groote fchande, dat wy eenen tempel, tot den dienst van den hoogen God gefchikt, vrywillig veil geeven tot een verblyf van een aas, dat niemand onzer, dat noch Heiden, noch Turk, noch Jood in zyn eigen huis zoude willen dulden. En nog zoude deeze gewoonte, hoe weinig noodzaaklyk, en min voegzaam ook, eenigzins te dulden zyn, was zy niet te gelyk ten uiterften nadeelig voor ons leven en gezondheid. Het nadeel voor de gezondheid, veroorzaakt door het begraaven in en by de Kerken, zal ik voornaamlyk uit tweederlei oorzaaken afleiden. Vooreerst, uit de -werkingen, te weeg gehragt op leevende lichaamen, door vef rottende en pinkende uitwaasfemingen, die uit doode dier/yke lichaamen opgeheven en in de lucht verjpreid werden. — Ten twee-; den, uit de kwaade gevolgen, welke dezelve vtroorzaken, wanneer ze voortkomen uit doode lichaamen , d.'e van eene hefmetlyke ziekte zyn aangetast geweest. Wat het eerfte ftuk aangaat, moet ik vooraf eene bekende en beweezene ftelling onder de geneeskundigen , aanhaalen, dat naamlyk de dierlyke lichaamen uit hun' eigen' aart, en aan zich zelf overgelaaren, tot verrotting evergaan; zoo dat het zeer te verwonderen is, hoe de natuur, door middel van het levensbeginfel, het menschlyk lichaam daar tegen zoo lang, geduurende den tyd van 60, jo, ja zelfs 80 en 90 Jaaren bewaart, en de verdervende verrotting verhoed en al keert. JCe natuur meet derhalven daar toe zekere middelen aan-  C 477 ) aanwenden, en al het gene dezelve daarin ftoort, is nadeelig en bevordert bet bederf. Het zoude hier niet voegen deeze middelen op te noemen. Ik zal alleen één, 'twelk voornaamlyk tot ons oogmerk, dienftig is, meiden, te weeten, zuivere lucbt. Het is ten uiterften nadeelig voor de gezondheid, eene lucht in te ademen, die met rottende en verdervende nirwaaflemingen opgevuld is. Hier uit ontdaan veeleriei ziekten, kwaaien en ongemakken, kwaadaartige koortfen enz. Dit is eene beweezene zaak", enhet is daarom onnoodig hier van voorbeelden by te brengen, Dit nadeel heeft niet alleen plaats, wanneet men bedorvene lucht inademt, die bellooten is in een vertrek of gebouw, maar ook wanneer diergelyke rottende uitwaafïemingen in de opene lucht plaats vinden. Meermaalen zyn hier uit volks-ziekten ontftaan , en hebben groote verwoestingen onder het Menschdom aangerecht. Wanneer wy nu nagaan, wat 'er plaats heeft in 't begraaven van lyken in en by de kerken, zoo zal het niet moeilyk zyn de fchadelykheid daarvan aan te toonen. Oagelyks worden 'er in een beflootene plaats lyken gebragt en bewaard, die reeds een' zekeren graad van verrotting hebben, de eene meer, de andere min, vooral in den Zomer. Zoodanige plaats moet noodzaaklyk opgevuld worden met rottende en ftinkende dampen en uitwaaffemingen, die uit den grond opryzen. Het is waar, dewyl de grond met fteenen bedekt is, wordt de opdamping van onderen wel eenigzins verhinderd, maar niet geheel belet, byzonder indien de lyken niet diep onder den grond geplaatst worden, dat niet altyd gebeurt. Maar hier dient vooral ook in aanmerking genomen te worden, dat telkens by 't begraaven van ieder lyk de grond geopend wordt, die vervuld is met doode lyken, de eene geheel, de andere half, verrot. — Welke fchadelyke dampen ryzen niet op uit die graven, die eenen geruimen tyd open blyven! Hier by moet men nog opmerken, dat, door de bepaalde ruimte in de Kerken, 'er dikwyls gebrek aan plaats is, wegens de menigvuldige lyken. De doodgraavers ruimen derhalven, om ledige gravea Ooo 2 te  C 4?8 ) re maaken, dikwyls de lyken, die nog niet geheel vergaan zyn, op. Wanneer men dit alles aandachtig overweegt wie gevoelt dan geen afkeer van zoodanige plaats, die de zuiverfte van allen behoorde te zvn? ook zyn de gevolgen hier van niet moeilyk naar tè gaafi. Men wordt immers by het intreeden van eene lcerk, waarm veele lyken begraaven worden, byzonder in den Zomer eene onaangenaame, Hinkende en rottende lucht of damp, veeltyds gewaar, die hoofdpynen, duizelingen, flauwten, benauwdheden, en meer ïaakT t0CVallen' vooral in zwakke geitellen, veroorDit alles wordt nog aanmerklyk vermeerderd, wanneer de kerken met veele menfehen opgepropt zyn, door dien de lucht door de inenschlyke uitwaasfemins nog fterker bedorven wordt. Zoodanige lucht als wy thans befchreeven hebben, kan zwaare ziekten en hevige koortien verwekken, wanneer dezelve ingeademd wordt, en men daarin eenigen tyd verkeert . Dit gezegde wordt niet alleen met bondige redeneenngen beweezen , maar voornaamlyk bevestigd door een reeks van treffende, (fchoon treurige) vSorbeelden, van welke laatften, als meest gefchikt ter overtuiging van eenvoudigen, wy het een en ander kortJyk zullen aanvoeren. »JTa CeniêC h"T heeft men eene kerk te Metz, een itad in Frankryk, voor een' geruimen tyd moeten verhaten, en den dienst eenen'tyd lang in eene andere kerk verrichten wegens den merkbaaren ftank door een zeker lyk in dezelve veroorzaakt Zoo heeft men ook ergens eene rotkoorts waargenomen , die enkel door den ftank van een lyk veroorzaakt wierd, J Te Bruimsfe, een dorp in Zeeland, wierd de kerk in. den jaare 1783, door het openen eenes grafkelders ILrTTim^ d-e Vl'0ire dier PIaats' ''ennaate belmet, dat de Godsdienst den volgenden Zondag daarin niet kon verricht worden. Voor eenige jaaren opende men in eene aanzienlyke °°S yaderla"d> een'grooten Grafkelder, met eoguicrk om dien te doen ruimen; dan zoodra dit ge- fchied  C 479 > lehied was, ontdekte men zulk een' zwerm van zwarte vliegen en ander ongedierte, dat men 'er onder den Godsdienst, en m de nabuurïge wooningen den grootften overlast van had. Men wierd dus genoodzaakt dien kelder ipoedig te fluiten. Het zelfde gebeurde met eenen tweeden kelder van gelyken aart In de flad Tolento, in Italien, hadden de dood»raavers, een graf voor een' overleedenen niet diep" genoeg gemaakt; de kist wierd echter in dit ondiepe graf geplaatst, en flegts met eenige lofle aarde overdekt, en met de voeten digt getrapt. Weinige dagen daarna vervulden de rottige dampen , uit het eraf voortkomende, allengskens'de kerk zoodanig, dat men de zelve verlaaten moest. Men befloot het lyk wederom op te graaven, en van nieuws dieper in den grond te brengen. Van de drie doodgraavers cJ raaüten twee onder dit werk zeer fterk aan het'braaken, de derde viel daardoor in eene gevaarlyke koorts waaraan hy tien of twaalf dagen daarna ftièrf ' Veelhgt denkt iemand, dat"het bovengemelde alleen toepaslyk is op de kerken en niet op de kerkhoven, die binnen de fleden zyn, omdat aldaar de dampen zich beter in de ruime lucht kunnen verfpreiden en daar door verdund worden, wanneer ze minder fchade kunnen doen : doch de ondervinding leert hier ook weêr het tegendeel, en toont dat 'er veele nadeelen uit kunnen voortkomen. Men heeft bier van voor eenige .jaaren een treffend voorbeeld te Parys waargenomen twelk wy, ter bevestiging van het gezegde, nog hier Dy willen voegen. 5 Te Parys is" een kerkhof, thans in het midden der otad ge egen, doch dat in oude tyden, toen die Stad veel kleiner was, aan den uithoek der Stad gelegen was. Op dit kerkhof wierden jaarlyks zeer veele lvuen begraaven. De lieden, die by en om het kerkhof woonden, klaagden van tyd tot tyd aan de Regeerinff over den flank en nadeelen, hier door veroorzaakt De Regeering, om nader overtuigd te worden of de ucht en de flank, van dit kerkhof komende, 'wezenlyk zoo kwaad en nadeelig was, liet dit door geleerde en kundige mannen onderzoeken ; Deeze on Ooo 3 der_  C 480 ) dervonden tot hunne verbaazing, dat de lucht van dit kerkhof allerongezondst was, ja zelfs dat dezelve zoo flegt en bedorven was, als die welke men in de ergfte Hospitaalen of Ziekenhuizen vindt. Niettegenftaande dit alles ging men fteeds voort op dit kerkhof ts begraaven, en fchoon men al van tyd tot tyd verfcheidene blyken van de befmetlykheid der lucht in den omtrek van gemelde kerkhof waargenomen had , ontdekte zulks zich eerst op het fterkst in de maand February 1780, en dus in den Winter, wanneer men anders minder dergelyke fchadelyke dampen te verwagten heeft. Iemand ontdekte met verwondering dat, wanneer hy in den kelder wilde gaan, die naast aan 't kerkhof was, het licht, dat hy medenam, uitgebluscht wierd. Ja zelfs konden de flambouwen, die men vervolgens gebruikte, niet brandende blyven; zoo bedorven was deeze lucht. De kelders in dien geheelen omtrek, met wynen opgevuld, wierden hier door onbruikbaar* Men trachtte den wyn 'er uit te brengen; maar dit kostte byna het leven aan twee werklieden, welken door die lucht met flauwtens, duizelingen en benauwdheden aangetast wierden. Deeze toevallen bedaarden wel weêr, door het irademen van de vrye lucht, doch indien zy langer in deeze lucht vertoeft hadden, zouden 'er ichielyk erger toevallen, en den dood zelven uit ontdaan zyn: dien zelfden avond wierden zy ook nog aangetast door hevige braakingen, vergezeld met zwaare hoofdpynen. Eenige dagen daarna nam een Jongeling, niet afgefchrikt door deeze voorbeelden, ook de proef 'er van, en ging in eenen van de kelders; want 'er waren drie, die zoo fterk befmet waren: maar hy had reden zich over zyne roekeloosheid te beklaagen, dewyl hy fchielyk door de zelfde toevallen als de arbeiders aangetast wierd, en vervolgens in levens gevaar geraakte. En met dit al hadden de kelders eene vrye gemeenfchap met de buitenlucht, door middel van openftaande luiken, die in de zelven tot dit einde gemaakt waren. * Deeze kwaade lucht befloeg geenzins alleen de kelders, maar de huizen in den omtrek wierden 'er ook door  ( 48* ) door aangedaan, de eetwaaien konden tegen het bederf niet bewaard worden en vcrrotteden fchielyk: ook wierden verfcheidene der inwooners doorziekten, hier uit oorfpronglyk, aangetast. De wyn op flefchen wierd zwart en ftinkendc, wanneer de flefchen met de kurken, tegen den muur, waar door de rottige dampen doordrongen, aangepiaatst waren; terwyl in tegendeel, in die flefchen, welke met den bodem tegen den muur geplaatst waren, de wyn goed bleef. En hier mede meenen wy overvloedig aangetoond te hebben de nadeelige werking, welke verrottende en Hinkende uitwaasfemingen, die uit doode dierlyke lichaamen opgeheven en in de lucht verfpreid worden, op leevende lichaamen doen. Wy zullen nu ten tweeden aanwyzen de kwaade gevolgen, welke die uitwaasfemingen veroor zaaien, wanneer voortkomen uit doode lichaamen die van eene hefmet.yke ziekte zyn aangetast geweest. Groot zyn de nadeelen, welke ontflaan uit deeze bygeloovige gewoonte, wanneer 'er befmetlyke ziekten heerfchen; d"an immers worden de zelve wel 't allermeeste verfpreid. In zulke tyden zyn de kerken het allergevaarlykst, wanneer de lyken der genen, die aan befmetlyke ziekten geflorven zyn, in de zelve begraaven worden. De ondervinding zal ons dit weder door treffende doch treurige waarneemingen bevestigen. Zoo heeft men veele geloofwaardige berichten, dat de opening van een graf, waarin langen tyd een befmettend lyk geleegen"heeft, meermaalen doodlyk voor de graavers geworden is; dus leest men een ontroerend geval van vyf perfoonen die in den Jaare 1744, in eene kerk te Parys een' grafkelder openden, en de een na den ander, binnen weinig tyds, daar in dood ter neder ftortten. Te Parys is, zoo wel als in andere volkryke fteden doorgaans waargenomen, dat ten tyde van befmetlyke ziekten, vooral" van de kinderpokjes, de flank in de kerken veel flerker en ongezonder is, dan anders. Het is ook bekend dat in Pestiyden de menfehen, die van deeze ziekte werden aangetast, buiten de Steden  ( 432 )' den geplaatst worden, om zoo veel mogelyk de bezetting te weeren. Om deeze reden was bet ook, L 'i öf™ ^flerdam in de voorgaande eeuw liet kerkhof van de westerkerk, naar een der Stads Bolwerken, deed verplaatfen. Ook in die Stad heeft men waargenomen, dat geduurende twee en drie Jaaren na het woeden der Pest aanfteekende en kwaadaartige koorden heerfchten, wel™ deTTf 0ntn:o"de" en het meest woedden rond?en Ooi r?1' daa, V-Ê,e P^t'y^n begraaven waren. Ook weet men dat in gewöone tyden, by heete zomer che dagen, de genen °die naby het Catthu\?ér en andere kerkhoven woonen, meermaalen door den ondraag lyken flank veel overlast hebben , en zelfs daarom hunne huizen digt moeten houden. lot verdere bevestiging van het hoogst nadeelige deezer gewoonte, zal ik nu nog twee gevallen aanhaalen. rJ JC van «n dorp genaamd, jn p k_ Zn M"SmA W1Crd ""li §raf nopend, om eene Vrouw, Hl een rotkoorts geftorven, te begraaven. De graawas °"tdekten, ee"e ,(ist' waar » een lyk beflooten het ivl vnn'eeke"mte vocre".daan» begraaven. Toen !?J?i f™ dC V ^uw in c §raF .^plaatst wierd , wierd haare kist, en ihsgelyks de anderen geopend waaruit aanftonds zoodanige bedorvene en 3endè lucht uitvloeide dat allen, welke de begrafenis bywoonden, genoodzaakt wierden uit de kerk te gaan.— Van de 190 menfehen wierden 'er 114 zwaar ziek onder anderen ook de priester, de kanellaan en dè doodgraaver. 'Er ftierven van dit aantal'menfehen '18 Lrft°fn' 'T' Va" ,de priescer e» de kapeilaan het eerlte weggerukt wierden. (Het vervolg en flot in bet volgend nummer.} Te Groningen, by AV. Z UI DE MA. 1708. Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. ff OVER HET BEGRAAVEN DER LYKEN IN EN BY DE KERKEN. (Vervolg en fat van nummer 60.) X e Cbefaood, eene plaats in Engeland, opende d« doodgraaver een graf, waarin voor 3oJaaren, een man aan de kinderziekte overleeden, begraaven was Hv vondt de eiken kist nog in goeden (laat, doch by ongeluk bet dekfei openende, rook hy den verfchriklykHen ftank. Er wierd in dit graf een lyk bygezei, riae gevolgd was door eene aanzienlyke rouuftaatfy. Weinige dagen daarna wierden 14 perfoonen, die 'er tegenwoordig geweest waren, door de kinderziekte aangetast welke na verloop van eenige dagen het geheel dorp beimet hadden. Zelfs ontftak deeze ziekte op fil^^P^ncn, van waar 'er inwooners de begrafenis handen bygewoond. Kan dus één enkel bennet graf na 30 Jaaren beflooten te zyn geweest, nog zoo veel onheils berokkenen, welk een peftige lucht moeren dan verfche lyken niet lJ^VlaMemen' di,kry]? in n,en,'Ste by en op elkander geitapeld, vooral by heete zomers, wanneer Persloop rot- en galkoortfen of andere befmetlyke ziekten in eene ftad of d heerfchen. Ik kan ^ nie[ ? iiddenng indenken , noch my genoeg verwonderen over de bewaarende zorg eener weldaadige Voorzienigheid die hoe veelen de flagtofTers van onze voorvadenyke lichtzinnigheid ook zyn mogen.' — evenwel een groot deel der fchadelyke gevolgen, welke daar uit grboren moeten worden, zoo kennelyk alsgunftig verhoedt. u.ucei. ppp En  C 484 ) En zoo rneenen wy genoegzaam, door gegronde redenecringen en voorbeelden, aangetoond te hebben het noodelooze, Wanvoeglyke, hoogst nadeelige en fchadeiyke deezer aloüde bygeloovige gewoonte , om de ■dooden in en by de kerken te begraaven. Niemand kan het dus vreemd fchynen, uat zoo veele groote als verlichte en braave mannen en menfchenvrienden, tegen de zelve geyverd hebben, en getracht deeze gewoonte af te fchaflën. 'Er zyn ook op onderfcheideïic plaatfen van ons Vaderland, begraafplaatfen buiten de fteden en dorpen aangelegd. Het is ook hierom, dat eenige Burgers van deeze Stad , overtuigd van het nadeelige en wanvoeglyke van het begraaven in en by de kerken, befiooten hebben eene begraafplaats buiten de Stad Groningen aan te leggen, ten einde, althans voor een gedeelte, dit misbruik te doen ophouden. Om aan alle menfehenvrienden gelegenheid te geeven, daar in deel te kunnen neemen, hebben zy hiertoe eene infehryving geopend, en het volgende ontwerp vervaardigd, om naar het zelve deeze inrichting ter uitvoer te brengen. ■ONTWERP OMTRENT EENE BUITENBEGRAAFPLAATS. 1. „ In de nabyheid der Stad Groningen zal een ff.uk „ gronds aangekocht worden, dat ten minften 1000 ,, graven zal moeten kunnen bevatten, ieder graf 3 „ en § voeten breed en 7 voeten lang. 2. „ Indien de gelegenheid zulks toelaat, zal men zoo „ veel meer gronds aankoopen, als noodig mogt zyn, „ om de begraafplaats, in vervolg van tyd, te kun- nen uitleggen , wanneer het bovengenoemd getal ,, van graven mogt uitgegeeven zyn, en meer deel,, neemers zich aanmelden. Vooreerst echter zal het ,, fluk gronds voor 1000 graven of daar omftreeks „ aangelegd en beveiligd worden. 3- „ Ieder graf zal zyn vaste nummer hebben, en aan „ ie-  C 485 ) t, ieder' deelnemer, zyn graf of graven afgegeeveri* worden. „ Men zal een genoegzaam aantal van graven open„ honden, om aan minvermogenden en weidenkenden „ een begraafplaats voor niet te kunnen geeven. * „ De grond zal hoog genoeg moeten zyn, om ds „ lyken tot drie diep, droog te kunnen begraaven;. „ indien de aan te kopene grond niet die hoogte mogs „ hebben,'zal men dezelve trachten te verkrygen dooc „ het overbrengen der aarde, uit eene te graavene „ floot rondom de begraafplaats. 6- „ De begraafplaats zal beveiligd worden met palis„ faden, rondom digt genoeg gezet, 7 voeten hoog, op eenen fteenen gemetfelden voet. De zelve zal „ voorzien worden met een deftige poort of hek tot „ eenen ingang. Indien het terrein en de gelegenheid „ zulks toelaaten zal de begraafplaats met boomen ,, omplant worden. 7- ,, Voor het eigendom van ieder graf zal betaald ,, worden eene fom van twaalf guldens. 8. „ Voornoemde betaaling zal in drie termynen ge„ fchïeden, ieder van vier guldens; het eerfte, zoo „ fpoedig als de grond zal zyn aangekocht; hét twee„ de, wanneer men beginnen zal, met het terrein aan „ te leggen en te beveiligen; het laatfle, als een ie,, der der Deelneemers zyn graf of graven zal zyn aan„ geweezen. 9- „ Voor ieder graf zal jaarlyks door den eigenaar „ betaald worden , twaalf Huivers , om daar uit d$ „ noodige onkosten, tot onderhoud als anderzms te vinden. 10. „ 'Er zal op de buitenbegraafplaats een doodenhuis, „ of klein gebouw gezet worden, om daarin de lyken „ te plaatfen, wanneer dit begeerd wordt, tot dat'er „ zekere tekens van rotting of den waaren dood zich 4, openbaaren. Ppp a 10.  ir. Aan een ieder, die hier in deel wil neemen zal „ een lyst tot ondertekening en deelneeming worden s, aangebooden. Een ieder kan voor een of meer gras, ven naar goedvinden tekenen. 12. „ Zoo fpoedig als 'er voor 500 graven ingetekend s, is, zal men trachten het noodige terrein aan te kooo, pen, en met de onderneeming eenen aanvang maaken. 13. ,, Vervolgens zullen de graven aan hun, welke hier „ m deel begeeren te neemen , fuccesfwehk worden „ verkocht. J 14. „ Ook zal mej» een zeker getal van graven open9, houden, om tot eene zoogenaamde verrottinge te s, verhuuren. 15. „ Voor deeze begraafplaats zal eenen vasten dood„ graaver worden aangefteld, welke digt by, of op „ de zelve zal moeten vvoonen. Deeze zal tot meers, dere veiligheid van den grond, zoodanige maatrej, gelen neemen met de Commisfie van Directie, als s, noodig zullen geoordeeld worden. De opkomften „ en bezoldiging van den doodgraaver zullen nader p, bepaald worden. 16. „ Zoo fpoedig als de aankoop van den grond zal 5, gelchied zyn, benoemen de deelneemers in dit ont„ werp, eene Commisfie, welke als dan de Direclie „ en verdere uitvoering op zich neemen." * * * Na al het gezegde over dit onderwerp, durven wv veilig vertrouwen, ja verwachten, dat alle oprechte en waare menfchenvrienden deeze onderneeming zullen begunftigen, en zoo veel zy kunnen, daar in deelen,_en de zelve ondcrfleunen, gelyk reeds een zeer aanzienlyk aantal weldeukenden gedaan hebben. NB. De Lyst tot deelneeming en ondertekening op de tmitenbegrasfplaats, zal, geduurende vier agter een vol-  C 437 ) volgende weeken, ter ondertekening gereed liggen voor een" ieder1, welke daarin wil deel neemen, by den Boekverkooper Zuidema. om de kies- en tand pynen af te keeren. Voor omtrent twee jaaren het werk, de Bode uit Tbw ringen, van den verdienftlyken en by het leezend Publiek zoo zeer bekenden Saltzman leezende, vond ik onder andere regelen en voorfchriften ter bevordering van 's menfehen gezondheid, en om vergenoegd en gelukkig te leeven, ook de navolgende raadgeeving om de Kies- en Tandpyn af te kecren: Indien men by aanhoudendheid 's morgens, eer men fpys of drank genuttigd heeft, met koud water ,, zich wascht om het hoofd, vooral agter de ooren en „ langs de kaakbeenderen, alles behoorlyk bevochti55 gende, daarna den mond insgelyks met koud water. „ uitfpoelt, en met een tandboifeltje de tanden bene„ vens de kiefen^ ter deeg fchoon veegt, en vervolgens 5, aan dit borfeltje een weinig Tabaksasch doende/hier „ mede de tanden en kiefen afwryft; indien men die „ behoedmiddel in acht neemt, zal men nimmer door „ tand- of kiespyn gekweld worden , of fcheurbuik „ aan het tandvleesch ontdekken." Toen ik deeze raadgeevingen van den aebtenswaardigen Saltzman las, had ik zeer veele aanvallen van kiespyn, fcheurbuik aan het tandvleesch, en andere ongemakken van dien aart, in den mond. Zyne raadgeevingen, by my zelven overweegende, kwamen my voor op redenen en goede gronden te (leunen. Het koud water heeft het vermogen, om onze fpieren en zenuwen te verfterken, en als 'tware tegen de koude te harden, gelyk wy in onderfcheidene waarneemingen op ons lichaam kunnen ontdekken, als by voorbeeld: op onze maag. Zo die .door het overtollig gebruik van rauwe en flauwe fpys of drank een' aanmerkelyken graad van verzwakking heeft bekomen • dat wy dan, volgens den raad van 'Mar tin et, ons PpP 3 in  C 488 ) ia fier. gebruik van fpys maatigcn, en in tegendeel, eene geêvenredigde hoeveelheid koud water drinken, zoo zullen wy onze maag herftellen, en onze fpieren vlugger en fïerker maaken. Veele perfoonen zyn bekend, voor door het .fpoelen en zuiveren de aanfteekïne en het bederf der tanden, en doer beiden al ook door nsHÏ'ierf"Wnee,'e"de kracht va" het zout clet tabaksWh de verflappmg en verrotting van het tandvieescL de schadelyke gevolgen der morsigheid. Klaas had Ouders, welke hem zeer goede lesfeti gaven; maar zy badden bck!c Z0Q %^hSm dat zy met, altyd konden nagaan , hoe deeze S ■door hem werden ongevoleri k„ „;L idnm, dat 0^^^^^^ get om z.ch zei ven, maar uit genegenheid7 voor heï ie moeten naarkomen, en meende lus genoeg gedaan ie hebben, wanneer hy 'er ^.lleenlyk in hunne ?e enwoorchgheid aan volde.dt. " Hierom deedt by altXct tegendeel van hetgene zyne Ouders hem gezegdTh dden zon dn hy merkte, dat zy geen'% hadden om hem ,n 'toog te houden. Zy hadden hem l? voorbeeld, gezegd, dat hy zieh zelven en zyne kleedi ï In den morgenftond flenrerde hy, als een droomer overa rond, en ontzag de weinigï'moeite'Lin S e' wasfchen en zynen mond te zuiveren. Hy verfchoonde ™' f z-v"e kleederen vergat hy altyd te bergen ter plaat e, hem door zyne Moeder daar toe aangewee"e„ Dit was voor hem van zeer onaangenaam? 4S «en. Zyn mond en zyne tanden hadden eenefzeï onaangenaamen reuk, die elk walgde, welke n bv hem kwam In zyn hair groeide ongedierte , hetwélï'S zeer afTchuwlyk maakte. Het fcherpe zvveet hetvvelh hyzeer zelden afveegde, tastte zyne E aan en veroorzaakte dat hy gedunrig met eenen ukflag beze" was De geheele menseh begon eindelyk te (tinken en kreeg een ongezonde vaale kleur, zoodai h dai elk zynen omgang myddc. "Ooauig, aat ""ïêljoningen, by w. Z uTd¥mX~7^8T Boekverkooper. aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 62. ALGEMEENE BESCHOUWING DER DIEREN. CjTewoon'yk verdeelt men de Natuur in drie Ryke*. •welke men het Ryk der dieren, het Ryk der gewas/en en bet ryk der delf ff of en, of ook wel, om de kortheid , het Dierenryk, het Plantenryk en het Mineraal' ryk, noemt. Wanneer men de drie bovengemelde Ryken van voortbrengfelen, de dieren, de planten en mineraalen aandachtig gadeflaat, zal men moeten bekennen, datde dieren de voortreflykfte van Gods fchepfelen op aarde zyn; want de delfftoffen, als de aarden, de fteenen, de metaalen, hebben noch leven, noch gevoelzy voeden zich niet, zy groeien niet; zy beweegen zich niet; zy teelen niet voort: maar worden op eene andere wyze geformeerd en vermeerderd of vergroot het zyn doode klompen, die ook weinig fchoonheids op het uiterlyk aanzien hebben, wanneer zy niet dooiden mensch bereid en gepolvst zyn: de boomen en planten en allerhande foorten van gewasfen, die het ander Ryk uitmaaken, leeven wel, want zy voeden zien, ontwikkelen zich, brengen door zaaden hunne gelyken voort; maar zy hebben echter geen gevoel geene gewaarwording, of bewustheid dat zy in de wereld zyn, geene willekeurige beweeging van de eere plaats naar de andere; maar de dieren daarentegen, hebben niet alleen leven, groeien niet alleen, en teelen met alleen voort, maar hebben ook gevoel; zV gevoelen, zy hooren, zy zien, zy ruiken, zy finaaken; want fchoon fommige de eene of andere van deeze n-DccL Qqq zin-  C 492 ) zinnen moeten misfen, bezitten de meeste foorten die echter in eenen meerderen of minderen graad; ja lommige munten in kracht en fynheid van de eene of andere zeer uit, als wanneer de volmaaktheid van het fién zintuig het gemis van het ander vergoedt; alle ondertusfchen hebben gevoel; zy hebben geheugen, wil, meerder of minder vryheid van beweèging, en hunnen zich meest van^de eene naar de andere plaats begeeven. Door zoodanig eene bewerktuiging en zulke vermogens zyn dan de dieren veil voortreffelyker dan de gewasfen; maar als men de zelven nog opmerkzaamer befchouwt, bevindt men dat zy meer voortreffelyke hoedanigheden bezitten, die onze verwondering dubbejwaardig zyn; wy zullen daarom dat 0* felbaar heir vaii dieren eens met een vlugtig oog overzien. De dieren zyn echter niet zoo volmaakt als*^de Mensch. Het ipraakvefmogen is reeds een uitneemend voorrecht der menschlyke natuur. Sommige dieren, als Papegaaien en anderen , kunnen wel fpreeken ; maar zy hechten geen juiste denkbeelden aan de toonen, • welken zy voortbrengen. Dewyl het den dieren, in het algemeen, aan het fpraakvermogen ontbreekt, zoo kunnen 'er zulke duidetyke en geregelde gedachten by hen niet opkomen, als by ons; 'want het fpreeken ontwikkelt onze denkbeelden, en wy keren al fpreekende de een van den ander'. De dieren vergelyken de voorwerpen niet, noch begrypen dat elke ftoflyke zaak uit verfcheidene deelen iamengeftcld is; ook oordeelen zy niet over oorzaak en gevolg, over oogmerk en uitkomst. De kring van 't gevoel der dieren fluit Hechts zekere dierlyke behoeften in; maar wy hebben zoo wel behoeften van den geest als van het lichaam. Het dier leeft flechts voor het tegenwoordig oogenblik, zonder op het toekomilige te letten, en zonder dat hetjzich het voorleedene met fmart of blydfchap herinnert. Eene tegenwoordige aandoening (men denke aan het Paard) moge by het dier op een zekere wyze voormaalige gebeuremsfen weder vernieuwen; het gefchiedt nimmer zoo als by den mensch, met de herinnering aan veele byzon- der  ( 493 ) derheden, zoo dat men zich in den voorleedenen tyd te rug plaatst, en de voormaalige gebeurenis met d& tegenwoordige vergelykt. liet dier'heeft verder, even als wy, ook lichaamlyk vergenoegen en fmart; maar weet niets van zedelyk en verftandig vergenoegen of ontevredenheid , waar voor wy by zinlyke gewaarwordingen vatbaar zyn. De mensch voelt het onrecht, en de befchitnping, welke hem door iichaamlyke fmart aangedaan wordt, dikwyls veel fterker, dan het zirlyk lyden. Het ftrekt den mensch tot eere, voor eene goede zaak Iichaamlyke fmart ftandvastig door te {laan; maar het zoude, lafhartigheid en laagheid van geest zyn, wanneer hy geen gevoel had van onrecht en befchimping: op _de zelfde wyze is het zinlyk vergenoegen met zekere inwendige aangenaame gewaarwordingen verbonden. Eindelyk, de werkzaamheid van ieder dier is van een, bepaalden en onveranderlyken aart. Zonder onderricht en oefening beweegt het zich, zoekt-het zyn voedleï, plant het zyn geflacht voort, en draagt het zorge voof zyne iongen. Alle kunstftukken, welke verkheinene dieren uit hoofde van de behoeften hunner levenswyze tot onze groote verwondering,'vervaardigen, manken zy op 'dezelfde wyze, zonder Leermeester. Nieuwe kunften worden door ben'niet uitgevonden, even zoo min ais oude verboren gaan of ficcmer warden. De mensch daarentegen moet' alle 'zyne vaardigheden doo'r oefening verkrygen; hy heeft flèCbtS de vatbaarheid tot menigvuldige bekwaamheden, en, uit dien hoofde, arbeidt hy nu zoö, dan anders. Het dier blyft op den zelfden trap van volmaaktheid, waar op het van de vroegfte tyden af geweest is: het menschlyk geflacht komt', in 't algemeen, geduung verder, en ontwikkelt hoe langer zoo meer zyne krachten. Deeze befchouwingen doen ons zien , dat wy dé volmaakfle dieren zeer veel overtreffen. Wy liaan, als 't ware, op' eéne verhevene plaats , ^en zien de wereld der dieren als met één opflag van 'r oog over. Wy noemen de dieren by naam en, en Haan hunne levenswyze en eigenfehappen gade. Veelen van de zelven -ebruiken wy tot onzen dienst j bedwingen lomQqqs mi-  ( 4P4 ) «igen, die ons in grootheid en fterkte verre overtreffen, en hebben fomnnge foorten tam gemaakt. Wv zyn dus ,B de daad Heeren der dierlyke S' ping Y Verbaazend groot is het getal Her dieren De" antIche oppervlakte der Aarde, de diepten der 7ee en dV die'r , fCne, P 3!US kd,g ZOUde zvn> ftrekt 6« "n ,, Vf " t0t een verbl'yf- & onderzoekers ^5^ WW ov.èrde yyftien duizend (borten van van de,?PAn J, 'TCn eVeJnwd zvn vede gf^te ilreeken Schts wfiniï '/0t tS Verre of in '^heel niet of ren zat 1 Tlï"?^0^ geworden Va!' d^ kedfe* kend 7vS" mft g iTfe,d ?0g een groote menigte onbeïanddkren" Je Zelve ** talryker dan de SwR^fe^/<^dS °P den Oc, aan het ^ onSSJ d,ertJes vervuld,'waardoor Hoe E ™ ,d?- Zee a,s met vuur bedild fchynr. Ske foon o, Sfi Zy "kt CVe" j***. fchoon moes ÏÏ li n f 200 VOimaakt is a,s ZV weze« ï*»rf« •• ^ et ?0Smerk, waar toe zy van den Scheo- ^00^ P!frdZa' °"S vóórkomen eln de verfcheidenheid van foorten is zoo nn r"d-g fehil tnsfchen e7n oh^ant 'dilte Tn'fjf zoo groot is als een paard, en een klei» JT^1 men nauwlyks met het oog zien 1 an ™ f'da£ er nog. veel kleine, De Iffi^S^fjieS JS ook iets, dat opmerklyk is; de viervoet?™ ^ " zyn meest alle met hair bedekt dat hnl ™f 'T1 koude en ongemakken der K Schut In dT hair heeft eene oneindige mengeling van klearen * genaarn vooi het oog zyn, e? dieï*ï£5v£aS fchoonst fieraad aan de zelve byzetten lïïvfr L l -2 van de Zebra of J^icheu E^'^^  C 495 ) is met donker zwarte banden op een' witten grond, die van den Tyger, van den Luipaard, welke eerftl geit-reept en de andere met fraaie zwarte ronde kringen op eenen geelen grond verfierd is. Welke fraaiheid van ledematen zien wy by de viervoetige dierenhoe fierlyk is het paard gevormd, hoe fraai' het hert Hoe fchoon de leeuw; en hoe wel zyn alle hunne leden geflhikt tot vlugheid of tot Merkte, elk naa? zynerl aart. Befchouwen wy de Vogelen, hoe ligt en fraai van eest zyn zy, en hoe uitmuntend fchitterend zyn de kleuren van hunne pluimaadjen, van welke fomml- fLSeeU Pen?el kan "abootftn; de Visfchen hebben wederom andere fchoonheden, en wyken de Vogelen met in kleuren, waarin goud en zilver fomtyds" ïiitT]rT:A Deflangen en bagedilTen zelve fpreiden eene verfcheidenheid van allerleië fchoonheden ten tonnen hoe fchoon de kapelletjes zyn, behoef ik niet oo te haaien, naardien ieder, welke deeze fraaie diertjes ziet, in verrukking moet opgetogen ftaan, om nu niet te fpreeken van andere infekten, als torren en vlieden en andere die met de fteikfte kleuren, als goud e» zilver, pryken; ja zelfs de wooningen van dieren verlustigen het oog door haare fraaiheid van gedaante en tekening , gelyk men in de horens en fchulpen met opgetogenheid moet befchouwen. P Zoo verfchillend de gedaante der dieren is, zoo verlcneiden is ook de levenswys, waartoe zy gefchikt zvnlommige leeven alleen op de oppervlakte van den grond' fommige onder de oppervlakte in den grond, ander! vliegen door de lucht, andere zwemmen in het water andere kunnen vliegen en zwemmen, andere loopen en zwemmen; befchouwen wy de infekten, dan vindt men Weder even zoo veele verfcheidenheid van fevenswvs want men vindt die overal op den grond, in den grond' Hl het water, op plantirewaffen, op dieren, binnen in de dieren, ui rottende Hinkende vogten; in 'tkort alles is met leevende fchepfelen bevolkt, behalven 'het vuur, waarin men nooit een heeft kunnen ontdekken' Ook vindt men in alle luchtftreeken van de wereld dieren boe heet hoe koud het 'er zy, daar beftaan jcnepleienj doch, hieromtrent ftaat aan te merken dat  ( 49ö ) in de warme landen veel meer dieren zyn dan in 'de koude landen; elk land ondertuffchen heeft de zyne; die in heete landen leeven, kunnen niet alle in koude;, beftaan, en die in de koude landen zyn,1 kunnen niet alle leeven in de Warme landen; daar zyn echter foorten, die in koude en in warme landen gevonden worden; en eenige :andere foo'rten verhuizen, op zekere tyden van het jaar, uit de warme landen naar de koude, of uit de koude naar de warme landen, gelyk verfcheidene foorten van trekvogelen doen. De bezigheden der dieren zyn hun voedfel op te zoeken , voor hun behoud te waaken, en hun geflacht voort te planten; de drift of de neiging tot deeze bezigheden heeft de Schepper allen dieren ingeplant, hetgene men hun Inftinft noemt; maar dit doen zy wederom op verfchillende wyzen, het welk dan maakt dat zy eene verfchillende levenswyze of Huishouding ' hebben, Sommige foorten gvaazen de kruiden en planten van ■den grond, andere leeven van bladeren, van takjes, of van vruchten; deeze dieren, leeven dan van de gewasfen; doch andere dieren zyn zoo gemaakt, dat zy niet van gewaslen kunnen leeven, maar zich met het vleescb van andere dieren moeten 'voeden ; fommige foorten eeteh elkahderen, andere aazen op andere foorten van dieren, gelyk de verfcheurende dieren, welken dan door den Schepper ook kracht en werktuigen gegeeven zyn om die te vangen en te verfchcuren; als fcherpe nagels en fterke tanden, of by de vogelen fnavels; 'of wel de bekwaamheid om werktuigen te vervaardigen om hen te vangen, gelyk de fpinnen daartoe kunftige netten kunnen bouwen, en een ander diertje, de mierenleeuw genaamd, eene put graaft, waarin de mie; •ren, met welke het zich voedt, nedervallcn en düs gevangen worden; andere wederom voeden zich met de •krengen van geltorvene dieren; in 'de warme landen 'is 'een dier, dat als hét fterft, hoe groot het ook zy, binnen weinige uuren geheel verteerd wordt door de ■menigte dieren en diertjes, welke daarop aazen, waar'door" voorgekomen wordt , dat de lucht niet befmet worde door des- zelfs verrotting, het gene anders gebeuren zoude; dit aazen van de dieren op malkandep .. - ren  C 497 ) ien, brengt ooit te weeg, dat de eene foort niet te veel boven de andere vermenigvuldigt; want die andere dieren eeten, worden ook op hunne beurt weder door andere gegeeten ; fommige vliegjes leeven, by voorbeeld, van pianüüizen; de fpin eet de vliegjes, maar Wordt ook wederom verflonden door padden, hagedis^ fen, Hangen, welke wederom gegeeten worden door fommige vogelen en viervoetige dieren, als, by voorbeeld , door de zwynen; de zwyrien worden verllondcn door tygers, die wederom in de leeuwen hunne vyaaden hebben; ook is het opmerklyk dat de dieren, die meest vermenigvuldigen , ook meer onderworpen zyn om vernield te worden, terwyl de groote en de verflindende foorten, die weinig door andere dieren gegeeten worden, zich ook zoo weinig voortplanten, dat zy zoo min als de andere, hoe langer hoe fterker in getal kunnen toeneemen; want het is klaar, dat, zo 'er eene foort ware, die, altoos voort, hoe langer hoe fterker in getal toename, de zelve alle de andere als verdringen zoude, en op het laatst alleen ovcrblyven; hier voor heeft de Schepper door alle deeze bovengemelde middelen in zyne alwysheid gezorgd, zoo dat het evenw'igt tuffchen de dieren altoos bewaard wordt. Hiertoe was ook noodig dat zy, zoo veel zy kunnen, zorg voor hun behoud en dat van hunne foort droegen; dit doen ook alle zoo veel als in hun vermogen is, en zy zyn door de natuur met de middelen daartoe voorzien. Deeze bezitten fnelheid in het loopen, vliegen of zwemmen, om zich met de vlugt te bergen; het vliegend vischje, wanneer het in het water vervolgd wordt, vliegt op boven de baaren, en, komt 'er een roofvogel, die het grypen wil, begeeft het zich weder in zyn clement, het water: andere hebben het lichaam bedekt met fchilden, met fchaalen, met fcherpe pennen of fchubben, die hen voor den beet van andere dieren kunnen beveiligen, terwyl andere wederom in .hunne kracht, in hunne hoornen, flagtanden, klauwen, of in het vergift, dat zy by zich hebben, middelen vinden om zich te verdedigen, en den dood nog dikwyls te ontgaan. Hierin is ook opmerklyk, dat de dieren aanftonds hunnen vyand kennen , hetgene hun ook door de natuur ingefchapen is; klei-  C 493 > kleine vogeltjes verbergen zich met vrees, zoo dra z* zoo drf^1 ï de-ll'Cht befPcure"' de "K v gtt zoo dra zy de kat ziet; en niet minder opmerklyk is maatlchappy keven, en daardoor met vereenigde krachtenenJ Seneden tr0ep' zkh zeIven en eikanderen ïf mi t 7au£" Va,n andere dieren befchutten, gelyk men by de byê'n kan waarneemen. efenThondt de mtUUr de" dieren ,eert voor b™ e gen behoud te zorgen, even zoo is hun ook de nei- te Tunne 'do n n "°g * ,ZWak zvn om dit ze've re Kunnen doen. Deeze zorg begint reeds voor de ae~ lTrl^^l?^fS enandere Se meest die Sin? nf -Y f"""' eieren ge,e§'d bt'bben' en voor die gekipt of uitgekomen zyn, draagen zorg de zelve pp die ki mden en op die plaarfen te leggen f welke de neiging ook by de hoenderen zien, hoe zorgvuldig zv baare eieren bewaaren, warm houden en uitSn* SVerenTn Je?0""' welï°PJ«tendheid geb°üEn v e n £h 0111 V°°r hün te waaken en hen te voeden 1 Worden hunne jongen aangetast of gedreind en zien zy geenen kans om te vlogen,da? Waaien de ÊnSÏÏ 7r kVen om dat SI me jongen te befchermen, en zullen dan den fterkften vvand vveêrf and bieden en met de grootfie vervvoedbeiclve"ten, ja men heeft veele voorbeelden, dat dïeren zich hebben Iaaten dooden, veel liever dan hunneKeKS verlaaten:. Hiervan heeft men eens een opmerk $Oorbeeld gezien: Een ojevaar had zyn nest op een feE fteen van een gebouw te Delft, en had daarion^n m, wanneer het gebouw in den brand ge a k e>5e ojevaar vloog langen tyd rond, als om te tfaditeï'hulp te vinden; zy deedt haar best om de jongen tZZn maar dit niet kunnende doen, verliet zy echter haar Je' zin met tot de vlammen haar met haaïe jon'en verteeg den; ziet daar een voorbeeld van kinderliefde ^11^11 gaê meii moeite zou hebben onder de menfehen t viX» _SHeLvervolg hervan injetml^eni nummer!) ieGron,n«en, hy \^~~TTTTDWMlt\rT?^— Boekyerkooper aan de Breede Markt op de hoek vap. het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 0-3. ALCEMEENE BESCHOUWING DER DIEREN. {Vervolg van nummer 62.) W ernZr01L?er dieren, V0°,r hU""e J°"^n d™<* lang tot deeze op zich zelven kunnen beftaan zich den kost zoeken, en genoegzaame krachten hebbèn om zich zelven te verdedigen : zoo lange voeden zvhen met het voedfel, dat voor hun het best gelchikt isde zoogende dieren met hunne melk, de vogelen h alen wormpjes en vruchten aan, en brengen die den jongen ,n bet nest; daar zyn echter dieren, die zoo tliZy g!ib0ren WOrden' 1,1 ftaat ZY» hunnen kost te zoeken, deeze verlaaten dan ook aardlonds d o der; zoodanig is het gelegen met de visfchen behaU ven den walvisch, die, gelyk de vierTcS'dieren zyne jongen laat zuigen. ö e"» Ik heb reeds gezegd dat de dieren de zintuigen van fm f hebbed1 ^hoor, den reuken dS lmaak hebben; alle bezitten die echter niet in eenen zelfden graad; alle dieren hebben wel gevoel, maar aï tST"^ dC infekten 2Vn ^kerlykzoogevol hg niet als de viervoetige dieren of vogelen, en onder voeSeV°e ige, d,erC"- i het ZWvn ee" van de oiigevoehgfte In het gez,cht munten de vogelen boven de andere dieren u,t; zy kunnen van zeer hoog uit de ' ïr£n Proo< op den grond onderfcheiden; den reuk hebben de viervoetige dieren fyner, en onder deeze hebben de honden dien allerfcherpst, zoo dat zv de voet lappen van het wild zeer gemaklyk op den grond vinden kunnen, al is het eenige uuren geled 11 Deel.0"" S1'01Ul ?l0npen is' Dc ÜFSS *^rr voe*  C 500 ) voetige dieren hebben een goed gehoor, inzonderheid de muizen en rotien, gelyk ook de vogelen; men heeft getwyfeld of de visfchen wel hooren konden, doch het is zeker dat zy het geluid, als het niet te zacht is, gewaar worden. De fmaak is ook vry goed by de meeste dieren, fchoon zy gemeenlyk dat zintuig zoo fcherp niet hebben als de andere. Daar is echter zulk een verfchil in hunne fmaaken , dat de kruiden en planten, welke fommige eeten, wederom door andere verworpen worden, waardoor iedere foort den kost kau vinden,- en daar zyn maar zeer weinige gewasfen, die niet eenigen dieren tot voedfel dienen. De dieren hebben een vry goed geheugen van dingen, die in hunnen kring zyn, en handelen naar hunne ondervinding; dit kan men dagelyks in de honden waarneemen; zy kunnen onderfcheiden of zy geroepen worden; zy kennen de plaatfen daar zy eeten gekreegen hebben, gelyk ook de perfoonen, die hun welgedaan, en andere, die hen geflaagen hebben, hetgene zy niet weeten zouden, zo zy geen geheugen hadden; ja zelfs kan men den dieren niet alle redenecring weigeren, dat is, zy kunnen in dingen, die hun aangaan en tot hunne driften of behoeften betrekking hebben, eenigzins redeneeren; hetwelk men ziet in de listen, die fommige te werk ftellen om hunne vyanden te vangen, of om die te ontkomen. Wyl de dieren gefchikt waren om op zeer verfchillende wyzen te leeven, en deeze in de aarde, andere in de lucht, andere in het water moesten verkeeren, zou de wereld overal bevolkt wezen, en hunne gedaante daarnaar gefchikt moest zyn, zoo kan men dezelve in het ruuwe daarnaar ook verdeelen, en dit is zoo natuurlyk , dat ieder gemaklyk die verdeelingen onderfcheiden zal. Men heeft dan viervoetige of zoogende dieren, vogelen, dieren die in en uit het ixiater keven of kruipende dieren, (waaronder de eierleggende viervoetige dieren , dat de hagedis/en zyn en de {langen) visfchen, infekten en -wormen. Van het geheel heir van dieren nu, dat wy tot hiertoe in het algemeen befchouwd hebben, zullen wy u van tyd tot tyd eenige foorten gaan befchryvew , en wel vooreerst van die foort, welke men zoogende dieren noemt. OVER  ( $®i ) over de zoogende dieren in het algemeen. De zoogende dieren zyn die dieren, welke warm rood bloed hebben, welke hunne jongen levendig ter wereld brengen, en die dezelve dan eenigen tyd met melk uit hunne borften zoogen of voeden. Alle dieren , welke deeze eigenfchappen bezitten , behooren dan onder die bende of klasfe, die men met den naam van Zoogende Dieren betekent; deeze zyn de mensch, alle de viervoetige dieren (maar niet de krokodillen en haagdiflen, fchoon zy ook vier pooten hebben , want deeze hebben koud bloed en leggen eierenj en de walvisfchen , robben en eenige andere zwemmende dieren. De bcfchryving der Zoogende Dieren bevat dan inzonderheid die der Viervoetige Dieren. . Wyl eene der eigenfchappen van de Zoogende Dieren is, dat zv hunne jongen zoogen, dat is, te zuigen geeven. "als zy nog zoo jong zyn, dat zy hun eigen voedfel nog niet kunnen zoeken en het grove voedfel hun nog niet dienftig is, zoo is het ook klaar dat alle die dieren borften hebben, waarom men de zelve dan ook wel, gelyk in fommige andere taaien, Dieren met borfien zoude kunnen noemen; de wyfjes zyn ook iuiedaad alle met borden voorzien, gelyk ook de mannetjes, en gewoonlyk hebben de wyfjes nog eens zoo veele borfien als zv jongen in eens ter wereld brengen: Die gewoonlyk één jong teelen, hebben er twee, die gewoonlyk twee jongen te gelyk krygen, hebben 'er 'vier, en zoo vervolgens, waardoor de Natuur gezorgd heeft, dat elk jong ryklyk zyn voedlel aan de melk zyner moeder kan vinden en dat , zo door het een of ander ongemak de eene borst geen melk geeven kan, de moeder nog andere heeft om haare jongen te voeden: Naardien het ook menigmaal gebeurt dat een dier meer jongen dan gewoonlyk ter wereld brengt, zoo is door de Natuur, met deezen overvloed van borften, ook daarvoor gezorgd, dat die overtallige ionge dieren niet van gebrek bchoevtn te fterven. Schoon dit ondertusfchen gewoonlyk dus by Rrr 2 de ü  ( 5°2 ). de Dieren plaats heeft, zoo is echter het getal der borften by de dieren niet altoos het zelfde, maar verschilt wel eens eenigzins, zoo dat fommige wyfjes van de zelfde foort van dier wel eens een of meer borften hebben dan andere, welk verfchil echter meer plaats heeft by dieren, die veele, dan by dieren, die. weinige borften hebben; fomtyds hebben de wvfjes van de honden, of de teeven, tien, fomtyds negen, fomtyds agt, fomtyds zeven borften; de zog, of het wvfje van het varken, heeft 'er fomtyds tien, fomtyds "elf, fomtyds twaalf; de geit en het fchaap fomtyds vier drie of twee; de rot tien of agt; de fret drie aan de *S^n Vier aa" t ,h'ke'- ^de, zoo dat men daarJK?» f g yll*? dC meeste^"Sen in de natuur, g.cnen vasten regel kan geeven, die geene uitzonde' ringen zoude lyden. De plaatfing der Borften is by alle de zoogende JJieren met even eens, maar ver'fchilt zeer veel. Bv ommige zyn dezelve voor op de borst geplaatst, gelyk by de menfehen, by de aapen, by de oliphanten en vledermmzen; by andere ftaan zy tWchen de agterfte pooten, of eigenlyk in de liesfcben, gelyk bv bet hoornvee, de fchaapen, herten, kamcelen, paarden; by andere wederom aan den buik, gelyk by de honden, en by de zwynen ftaan zy langs'het Ivf De meeste zoogende Dieren hebben' het Ivf niet makt, maar bedekt, fommige met gekroesde buren of Wol, gelyk de fchaapen ; veele andere foorten met tyve buren, die meer of minder digt ftaan, en in de koude landen digter dan in de warme, gelyk de paarden, het rundvee, herten, haazen, konynen en andere; andere met dikke ftyvc hairen, die men BorlhU heet, gelyk de zwynen; by andere worden zy zoo dik dat zy Stekels zyn, gelyk men by het egeltje ziet, en' ruig dikker by het ftekelvarken , by 'rwelk zy als Pennen zyn; men vindt 'er die met'fchubben bedekt ' zvn, als het fcliubdier, fommige met een fchild, *eJyk de armaail en andere. Schoon alle de viervoetige dieren vier pooten hebbèn; zyn de zelve echter by de eene foort anders gcVorfrH dan by de andere, en wel zoo, dat zy gefchikt ïyn naar de kvenswyze, tot welke elke foort van die, res  C 5°3 ) ren befremd is. De mensch heeft maar twee voeten m-tar heeft ook twee handen; beiden zyn met vin-eren voorzien. De aapen hebben vier handen, want hunne agterlte zyn zoodanig gevormd, dat zy van dezelve even zulk een gebruik hebben als van hunne voorfte, handen. Andere foorten hebben vier pooten met vingeren aan alle vier, die met nagelen voorzien zyn; doch by eenige zyn die.vingeren los, by andere zyn zy door een vlies aan een verbonden, naamlyk by die, welke in het water en op het land leeven, en die hun dan dienen, op het land om te loopen, en in het water om als met roeifpaanen daarmede' te zwemmen; eenige weinige hebben ongefpleeten Hoeven, gelyk het paard, andere gefpleetene Klau* wen, als het rundvee en de varkens, met nas veele verlcheidenheden. De kvenswyze en de plaat Ten, daar de zoogende Dieren zich onthouden, zyn zeer verfchiliende; de meeste viervoetige dieren leeven altoos op de aarde; fommige, gelyk de aapen, zitten meest altoos in de boo-i men; andere onthouden zich op fteile klippen en fteenrotlen, als de gemfen; andere onder den grond, gelyk de mollen; andere zyn dan op het land en dan in het water, gelyk de bevers, de otters, de zeebeeren; andere woonen altoos in het water, als de walvislchen; fommige kunnen vliegen, gelyk de vledermuizen, die zuiks doen, niet met vlerken, maar met een vlies, dat van hunne voorpooten tot aan hunne agterpooten gefpannen is, zoo dat men hen vooral nnet onder ie vogelen kan rekenen ; andere vliegen wel met, maar kunnen, op een diergelyk vlies, van den eenen boom op den anderen door de lucht zweedere' gdyk ^ vliegend eekboorntje, en fommige an- Naar de verfchillende levenswys der zoogende Dieren en naar het voedfel, dat zy vermaalen moeten zyn ook hunne Tanden gevormd. Zy hebben voortanden of fnytanden om te vatten en te plukken hondstanden om te verfcheuren, kiezen om te vermaalen; de vleescheetende dieren hebben de tanden bvzonder fcherp en fterk; en de mierenëeters hebben in het geheel geene tanden.  ( 504- ) Alleen onder" de viervoetige dieren vindt men dieren die herkauwen, dat is, die de kruiden, welke zy eeten, eerst indikken en naderhand weder uit de maag in den mond krygen en dan kauwen, gelyk de runderdicren en fommige andere. Eenige foorten van viervoetige dieren zyn tot hunne verdediging met Hoornen gewapend, omtrent welke aan te merken is, dat by fommige foorten de wyfjes ongehoornd zyn, terwyl de mannetjes hoornen hebben, gelyk-, by voorbeeld , de herten; dat fommige foortcn die altoos behouden, gelyk het hoornvee, en dat by andere foorten de zelve Jaarlyks afvallen, en door nieuwe vervangen worden, gelyk by de herten plaats heeft; dat fommige holle hoornen hebben, terwyl die van andere zonder holligheid van binnen zyn. De meeste dieren draagen de hoornen boven op het hoofd, terwyl de rhinoceros de zyne op zynen neus draagt. De allermeeste zoogende Dieren hebben eene Stem, dat is, dat zy kunnen geluid geeven, en elke foort geeft een byzonder geluid, waardoor de dieren malkander verftaan kunnen , voor zoo veel zulks tot de kleine gemeenfehap, die zy met eikanderen hebben, rtQodig is; fommige laaten hunne Item dikwyls hooren, terwyl in tegendeel andere zulks zeldzaam", en niet dan by hooge noodzaaklykheid en in den uiterften nood doen. Meest alle de viervoetige Dieren hebben eenen Staart, "tfie hun van een verfchiliend gebruik is, en ook by Andere foorten verfchillende gedaanten heeft. Sommigen dient hy tot het verjaagen van vliegen en andere hinderiykc vliegende infekten, die het bloed van de dieren komen zuigen; anderen, gelyk den füngeraapen om zich aan de takken der boomen vast te houden en op te hangen; het eekhoorntje en anderen dient de dik met hair bewasfen ftaart als een roer om zich te bellieren, wanneer zy'van den eenen boom of tak op den anderen, fpringen. Het is ontegeuzcglyk, dat onder de Zeogende Dieren de nuttigde dieren voor den mensch gevonden worden. De menfeh heeft zich veele door tammaaking, door ondcrwyzmg, tot hulp in zyne menigvuldige bezigheden van behoefte cn vermaak gewesten te maa- - ken.  C 505 ) ken. Das dient het Paard, de Muil, de Ezel, de Os* de Buffel, het Rendiei, de Oliphant, de Kemel, de Honden zelve hem tot ryden, tot trekken, tot draagen van lasten en tot het werk van den Akkerbouw; tot de jagt gebruikt by Honden en Fretten; hy laat zyn peribon, zyn huis, of zyn Vee door de getrouwe Honden bewaaken. Andere gebruikt hy wederom om, zoo veel mogelyk, de dieren uit te roeien, die de menfehen in hunne eigendommen fchade toebrengen , gelyk de Katten, welke hy by zich houdt om de ■Rotten en Muizen te vangen. Hoe veele verfchaffen hem niet een goed voedfel, het zy met hun vleesch of vet, als het Rundvee, de Schaapen, de Geiten, de Zwynen, Herten, Haazen, Konynen en veele andere, het zy met hunne melk, als de Koeien, de Geiten, de Ezellinnen. Hoe veele dienen hem tot kleeding* fchoeifel en dekfel, door hunne vellen, hair, wol, baleine'n , terwyl andere hem eene brandbaare ftof verfchaffen, die hem dient om in de duifternis van den nacht licht te branden, als het ongel van het Rundvee, de traan van de Walvisfchen , en eene zekere ftof, fpermaceti genaamd, die van den walvisch komt. Andere Zoogende Dieren verfchaffen wederom perkament, leder, borftels, hoorn, yvoor, been, om fnuisteryen van te maaken, gelyk ook de tanden van fommige tot polysten gebruikt worden, en van de zenuwen en beenderen lym bereid wordt, en van de darmen fnaaren. De mest van veele wordt op bet land gebragt en maakt het vruchtbaar , terwyl veele nog verfcheidene nuttige geneesmiddelen opleveren. Daarentegen zyn 'er onder de Zoogende Dieren ook verfcheidene, die den mensch fchadelyk zyn. De groote verfcheurende dieren dooden menfehen, gelyk de Leeuw, de Tyger, de Wolf; deeze en veele andere foorten «trfcheuren dieren, die den mensch van veel nut zyn, gelyk de 'Wezel, de Marter, de vischeetende Otter en andere; of befchadigen de vruchten en gewasfen, welke de mensch zich tot fpyze fchikt, gelyk de Veldmuizen, de Haazen, de Bevers, de Aapen en veele andere doen; of aazen op eetwaaren, gelyk de Rotten, Muizen en Vledermuizen. —— Ik moet hier ook opmerken dat, onder de Zoogende Dieren, geen een  C $06 ) «en gevonden wordt, dat vergift by zich draagt: van fommige kan echter de beet vergiftig zyn, als zy, naamiyk, door zekere ziekte aangevallen worden, gelvk van honden, die dol worden, bekend is. Ziet daar de voornaamfte algemeene eigenfchappen n„ «gÜnde Pie,r in vervolS van meenen wy u nu en dan de befchryving van eene byzondere foort tnnwl?"'1' wa',neer WY « dan ook met derzelver byzondere eigenfchappen bekend zullen maaken. hoe ongelukkig men zich maakt door het liegen. Lodewyk; een doortrapte fchurk, verheugde zich op eene boosaartige wyze, wanneer hy anderen fchrik kon aanjaagen. Hy deedt dikwerf als of hem een groot ongeluk was overgekomen, begon ysfelyk te fchreeuvven,_ en wanneer de dienstbooden toefchooten, was i*X??etu ? va" weinig Of geen belang, maar hy achtte hen dan zelfs nog uit. Zoo liep hv, by voorbeeld met een groot geraas de trap af,"en poogde het gebons van een zwaaren val na te bootten. Dikwerf floeg hyftcrk op de tafel, fpatte zich het fep van eene kers in 't aangezicht, dat het fcheen bebloed te zyn, en fchreeuwde, dat men gelooven zou, dat hy een gat in t hoofd had geftooten. Na dat hv de rnenfchen in het huis zoo dikwerf had misleid, luisterde men in t geheel niet meer naar hem. Eens klom hy op eene adder, die in 't voorhuis ftondt; daar brak een fport, hy viel 'er af, en brak zyn linker been. Hy fchreeuwde uit al zyne magt; maar men liet hem liggen; en ftoorde zich aan zyn fchreeuwen niet. Eindelyk vondt hem eene van de dienstmaagden, die niet om zynen wil, maar in andere bezigheden door het voorhuis ging en zag nu wel dat het ernst was. Men haalde den heelmeester; maar dewyl men hem niet ten regten tyde was te hulp gekomen, was de voet zeer gezwollen, en wierd by dubbele fmarten, welke hy nu lyden moest, zoo kwaalyk weder gezet, dat hv al zyn leven kreupel bleef. ' y 1 Je Groningen, by W. ZUÏDEMA. i?^."" Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kkine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDE N GEMEENEN MAN. Nr. 64. gesprek tusschen jufvrouw kinderlief ei* haare buurvrouw anna over. de opvoeding. A nna. Goeden avond, Jufvrouw. Ik heb hel Boek (*j nu uitgeleezen; maar — dat kan my toch niet helpen. Jufvrouw. Hoe zoo Anna? kondt gy het dan niet bcgrypen? A. Ja Jufvrouw. Het is zoo mooi, zooduidelyk, en treffend. Ik heb 'er vaak by zitten fchreiën, en ik ben nu nog meer bezorgd over my zelve, en myne lieve kinderen. J. Dat is goed, Anna. Ik ben bly, dat het zulk eene uitwerking by u gehad heeft. A. Ja, wat zal my dat helpen? Is dat dan genoeg? J. Neen, zeker niet. Gy moet nu aan het verbete.1 ren. (*) De Jufvrouw had haar de Prys-verhandelingen, over de zedelyke Opvoeding der Kinderen, geleend, wel' ke door de Maatfcbappy. Tot Nut van 't Algemeen: zyn uitgegeeven. Een boek, welks herhaalde leezing wy ten fterkften aanpryzen aan alle Ouders, byzonder aan die, voor welke dit Weekblad is ingericht. Het is voor den geringen prys van 8 ftuivers te bekomen. En de onvermogenden kunnen hetzelve, gelyk zo& veele andere nuttige Boeken, om niet, ter leezing krygen uit de Leesbibliotheek by de Broérkerk, in deeze Stad opgericht. II. Deel. S s s  ' ( J. Dat kan ik u niet beter zeggen, dan in dat Boekje ftaat. Maar wilt gy weeten, wat ik heb opgemerkt? dat gy omtrent uwe Zoons dat liefdevolle Moederhart niet meer hebt, als te vooren. Want had ik van Grietje en uwe kleine Jantje gezegd, gelyk van Jan en G er rit, dat gy haar maar moest affnyden, als of zy uwe kinderen niet waren: hoe heftig zoudt gy my dan tegen gevallen zyn ; maar nu hebt gy 'er niet eens op geantwoord. Zoo gaat het veeltyds met Uheden, als- de Kinderen klein zyn, hangt geheel uw hart 'er aan, dan zyt gy 'er veel te mal meê, dan willigt gy alle hunne wenfehen in: maar worden zy grooter, dan is het niet mogelyk hun in alles hunnen zin te geeven. Dit brengt gy hun dan niet met verftand onder het oog; maar klopt 'er op, en (tuurt hen van de hand, om van het dwingen en plaagen bevryd te zyn. By ouden en jongen verdooft aüengskens de liefde, en dat Boekje zegt: dat gy door de liefde en heï vertrouwen uwer kinderen meest op ben werken moet. Herinner u eens, toen Jan nog uw eenige was, hoe lief gy hem hadt. Is dat nog'zoo? Smaakt gy 110» dat innerlyk vergenoegen en b'lydfchap over hem'? " A. Neen, dat moet ik bekennen; daarin heeft Jufvrouw gelyk. Maar, als men ook zoo veel verdriet van zyne kinders heeft, en geheel geenen dank of liefde, by al zyn' aanren arbeid, welken men voor hun doet; dan moet men ook wel boos worden op zulke ftoute kinders. Al wilde ik nu ook nog zoo graag anders met hun leeven, ik heb, geene magt meer over hen. Als de Vader 'er niet by'is, kan ik 'er niets meê worden. Zy jouwen my uit, lachen en maaken allerleis kuuren. Die Gerrit! al ben ik ook nog zoo boos, hy kan my altyd aan 't lachen krygen: en wil ik de jongens kloppen, zoo dra ik opkom — wip! zyn zy de deur uit. Myn man zegt, het is myn eigen fchuld, dat zy naar my niet hooren: en dat het de rechte weg niet is, om altyd te kyven, te grommen en te dreigen, en, als het 'er op aankomt, te lachen, in plaats van door te tasten. Maar, ik kan het niet helpen, ik kan niet anders. Sss 2 1.  ( 5io ) j. Hoor Ansa! als gy niet beter roet uwe kinderen weet te leeven, dan moest gy nooit getrouwd zyn. Dit ftuk diende elk jong mensch, vooral een meisje, wel te overweegen, dat zy zich dan onder nieuwe en grootere verpligting brengt, ja zich veele. zorgen en moeiten op den hals haalt. Alle hintten moet men leeren, zo men de zelve wil oefenen: maar op deeze zoo gewigtige en zwaare kunst gaan veele menfehen aan, zonder nadenken, ja zonder dat zy 'er iets van weeten. Is het dan wel te verwonderen, dat 'er zoo veele kinderen verdorven worden? En dan krygen die arme fchepfels nog de fchuld: maar elk verftandig mensch, en vooral God oordeelt zoo niet. A. {haar in de reden vallende.) Ach, myn lieve Jufvrouw, niet meer! Ik wil my beteren. J. Ja' Anna, al meer. Gy hebt zeer verkeerd met .uwe kinderen gehandeld: en zo gy u niet waarlyk bétert, dan komt hun tydlyk en eeuwig ongeluk op uwe rekening. Gy legt althans den grondflag, waar door zy voor zich zelve en de Maatfchappy geheel kunnen bedorven worden. Als men in die teêre hanen niet vroeg zaaden van Godsdienst en deugd ttrooit, dan hlyft de ïkker woelt en ledig. Terwyl ik hier over met u ipreek, herinner ik my iets, 't wedt ik onlangs in een heel nuttig boek (*) geleezen heb; teweeten, dar een reiziger door fchipbrcuk aan een vreemd land gekomen zynde, op de vraag, welke de Producten of Voortbrengféls van dat Land waren , tot antwoord kreeg: onze kinderen zyn onze Producten. En waarlyk, wanneer de menfehen in 't algemeen zoo over hunne kinderen dachten, zy zouden 'er meer moeite aan befteeden. Wat doet niet de boer aan zynen akker en des zelfs voortbrengfels, en elk in het zyne aan dat gene, 'twelk hem tot een middel van beftaan moet ftrekken. Moet men ook niet aldus met de kinderen handelen? Zyn zy niet die wezens, waarop wy de nauwfte betrekking hebben? Zvn zy ons niet veel meer waardig, dan de voortbrengfeicn van akker, tuin of iets anders. Moesten wy dan ook niet alles aanwenden, wat in ftaat is om hen voor tyd (*) De bode van Tbuuringen.  C 5ii ) tyd en eeuwigheid gelukkig te maaken? Moest men hun dan niet vroeg deugd, orde en goede gewoonten inboezemen, en zorgvuldig al het onkruid, 't welk zich in hnnne harten ontdekt, uitroeien? A. Ja maar Jufvrouw, neem my niet kwalyk, dat ik hier op zeg, dat wy van onze kinderen dat voordeel niet trekken, 't welk koorn en veele andere dragen , waar aan men arbeidt, ons toebrengen. Ook laaien zich onze kinderen zoo gemaklyk niet behandelen. Als ik in het tuintje achter myn huis het onkruid, uitroei, of iets anders verricht, dan brengt het gene daar groeit 'er niets tegen in. Maar zoo is het met myne jongens niet. Ik heb het Jufvrouw nog lang niet verteld, hoe ftout zy wel zyn. J. Ik geloof niet Anna! dat gy 'er op hebt nagedacht, toen gy zeidet, dat onze kinderen ons dat voordeel niet aanbrengen, 't welk andere zaaken ons geeven. 'cis waar, gy krygt geen geld voor hun in handen ; maar ontvangt gy daarom geen' loon op uwen arbeid? Verzoet het u niet menig flaapeloozen nacht, als uw zuigeling op uwen fchoot u ftreelt en vleit en aanlacht? Zoudt gy'er niet wat om willen doen, als gy uwe kinderen, naar hunne vatbaarheid, verftandig, gezeglyk, vriendlyk en deugdzaam mogt zien; als de huislyke genoegens van uwen man daardoor vermeerderd wierden ; als uwe kinderen zoo opwasfende en groot geworden zynde, overal in de wereld konden te recht komen , zich van elk bemind zagen , en zy door hunne nyverheid en zuinigheid hunnen Ouderen den ouden dag gemaklyker maakten? Ja zelfs gy zoude in de eeuwigheid nog kunnen geloond worden voor uwe tydlyke moeite, en uwe kinderen zouden u voor Gods richterftoel nog danken voor de goede [opvoeding. En zouden uwe kleinen zoo gemaklyk niet te behandelen zyn als Producten? Geloof my, 'er is meer aan te doen, dan gy denkt. UWe kinderen hebben een redelyk verftand, en in dat opzicht is 'er met meer vrucht wat aan te doen, dan aan redenlooze zaaken. Als zy het eenmaal recht begrypen, dat gy alles tot hun eigen best doet; als gy, even gelyk de wyze landman, die wind en weder in acht neemt, en alles op Sss 3 zy-  C $12 ) zynen tyd doet, ook by uwe kinderen de gefchiktfre tyden uitkipt, elk naar zynen aart en vatbaarheid behandelt, en tevens met geduld den tegenftand verdraagt , met verftand en ftandvastigheid den zelven zoekt te overwinnen; als gy hen met hartlyke liefde behandelt: dan zyn 'er toch weinige kinderen , dieniet, de een vroeger, de ander laater, daar door gewonnen en verbéterd worden. En liet onkruid zegt 'er wel mets tegen, als gy het uitroeit in uw tuintje; maar als het eens is verwaarloosd , dan komt het toch altyd weêr aan: dit getroost gy u, en de telkens vernieuwende gebreken uwer kinderen aanhoudend tegen te gaan, verdriet u! Voor het overige, Anna, hebt gy nog zwaarigheden en bedenkingen,die wil ik,als ik kan, u wel graag beantwoorden. Maar wat de ftöutigheden uwerknaapen aangaat, vertel my daar maar niets meer van. A. Ik moet Jufvrouw dit nog zeggen. Onlangs kwam Oom uit het Oldampt in ons huis. Toen waren zy ook zeer flout. Maar Oom begon met hun te praaten. Hv /telde hun beiden voor, hoe zv wezen moesten. _ Hy zeide, dat hunne Ouders dagelyks voor hun arbeidden, en van hunne jeugd af zoo veel voor hun gedaan hadden: dat zy daar voor dankbaar zyn, hunne Moeder, waar in zy konden, helpen, en haar in alles gehoorzaam zyn moesten. Hy fprak ook tot hem van God, hoe zy van Hem het leven en alles ontvingen, hoe Hy alles zag en hoorde, en geen ftoute kinderen kon lief hebben. Dit maakte vry wat indruk bp heh, inzonderheid op Jan. Het blief hun ook een' tyd lang by , zoo dat, wanneer zy naderhand weêr begonnen den baas te fpeelcn, en ik hun de leden van Oom herinnerde, zy ftil wierden. Maar nu lachen zy daar ook al om. J. Uit dat Haaltje kan men zien, Anna! dat uwe kinderen wel door redenen te fluuren zyn; en dat zyn alle kinderen, als de Ouders hen maar niet bederven. Dat andere menfehen hun eens den pligt op het hart drukken, kan van goede gevolgen zyn; maar gy zyt daarin ook al niet verftandig te -werk gegaan. A. Hoe zoo Jufvrouw? Mogt ik hun dit dan niet weêr voorhouden? Het hielp ja eerst goed; zy wierden dan bang en beloofden beterfchap? J.  ( 5J3 ) J. Denk nu zelve daar op eens na, Anna"! hoe komt het;, dat dit nu niet meer helpt, als gy hen aan Oom herinnertV Hebt gy hun ook niet bedreigd, dat hy zou weêr komen, en gy het dan zoudt zeggen? En ... A. Heden ja Jufvrouw ! Dat alles heb ik gezegd, en dat Oom hun dan een dik pak Hagen geven zou. J. Zoo, dat zou ik nog gevraagd hebben. Maar Anna! dacht gy ook, dat die man hen dan in de daad Haan zou, zoo als gy hun bedreigd hebt? A. Wel neen, dat zou hy lang niet doen. Maar ais ik, dus doende, iets van hen kan gedaan krygen, of hen Uil kan krygen; dan ben ik al bly. J. Maar Anna! is het u dan om 'teven, of gy waarheid of onwaarheid fpreekt? Welke gevolgen kan dat hebben! Als gy hen over leugens beftraft, kunnen zy u dan niet ten antwoord geeven : „ Moeder „ zegt ook wel wat, dat altoos niet omkomt?"—Kinderen door vrees te beftuuren, is altyd gebrekkig en gevaariyk. Zy worden daar door ftouter en roekeloozer, of men brengt hen tot eene flaaffche vrees, en maakt 'er laffe bloodaarts van. Gy bedreigt hen mogelyk ook met den Schoorfleenveeger, of met den ouden Jood ? A. Ja, dat doe ik, als zy klein zyn. Als ik maar tegen Jantje zeg, wanneer zy fchreeuwt en dwingt: ,, daar komt de oude Jood aan," aanftonds is zy ftjj» Maar wat kwaad (leekt daar nu in? J. Hebt gy haar wel eens een ouden lood haten zien ? A. Ja, dat moest Jufvrouw gezien hebben, hoe ik haar daar voor eens bang gemaakt heb. Zy floeg met handen en voeten, gierde en fchreeuwde. Ik' kon haar haast niet weêr tot bedaaren krygen. . J; Moest ik dat gezien hebben? ik zou my 'er innig hebben over bedroefd. Foei Anna! dat gy uw lief kind zoo mishandelen kondt! Weet gy niet meer wat gy in het tweede nommer van het Weekblad geleezen hebt over het bangmaaken der kinderen, en welke nadeelige gevolgen dit hebben kan voor hun geheel leven? En nu vraagt gy nog, wat kwaad daarin fteekt? Lees dat nog eens na! En die oude Jood i kan  ( £14 ) kan Wel een braaf en eerwaardig man zyn. Het is eene fchande voor de Kristenen, dat zy hunne kinderen zulke vooroordeelen inboezemen tegen die ongelukkige Natie. Dit leert ons immers het Euangelie niet. A. Ja Jufvrouw! voor ons gemeene menfehen is het onmogelyk, alles net zoo te doen en te laaten, als 'er wel gefchreeven ftaat. En myn Hoofd is geen almanak, J. Nu is het weór onmogelyk en ftraks hebt gy gezegd, ik mogt u nog eenige handleiding geeven, en gy wildet zoo doen als in het boekje ftaat. Die Schryvers zyn ook niet voor dat dreigen, bangmaaken en liaan. Gy moet u die lesfen in het hoofd prenten, en dan in de beoefening brengen, om zoo nieuwe pligten aan te leeren, en oude Hechte gewoonten te yerrnyden. En dan moet gy den eenen dag eens hier, den anderen daar over, wat met hun praaien, en hun iets vertellen. Al zyt gy een mensch uit de mindere klasfe in de Maatfchappy, dit geeft u geen recht, om uwe kinderen te verwaarloozen. Neen zeker niet. Gy moet juist daarom uwen yver verdubbelen. Eene goede opvoeding, waar door het verftand en de zeden befchaafd worden, is het grootfte erfgoed. 'Er ligt in de famenleving zoo veel aan gelegen, om braave lieden uit uwen ftand te hebben. Uwe kinderen zyn even zoo goed, als die der ryken. De opvoeding en het geld maaken alleen het onderfcheid. Het gene de ryken voor hun geld door veele meesters aan hunne kinderen kunnen laaten leeren, dat moet gylieden veelal zelve verlichten. Befteed toch daar uw tyd en vlyt 10e, om wat heters van uwe kinderen te maaken dan (tokken en blokken, gelyk veelen van uwen ftand. Gy hebt 'er de beste gelegenheid toe. Menig een , die door gezelschappen of zyn beroep wordt afgetrokken, heeft daar geen tyd toe ; maar gy hebt niets anders te doen, dan voor uw' man en kinderen te leeven. Wel Anna! doe dan toch uw best, {Het vervolg biervan in bet volgend nummer.') Te Groningen, by W. Z U 1 D E M A. 1798."" en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alöm te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GËNAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 6$. GESPREK TUSSCHEN JUFVROUW KINDERLIEP Eïï HAARE BUURVROUW ANNA OVER DE OPVOEDING» (Vervolg en pot van nummer 64.) A • Ja Jufvrouw, .het kon zeker nimmer met ólis # als myn man zoo veel niet verdiende en ik ook op eeri dag-huur uit moest. Maar dan moest 'er toch wat anders verwaarloosd worden, Met breiden, ftoppen eü naaiën, verdien ik ook wat, al is het voor ons zelvenj Met die naald moet al zoo wat aan malkaör gehouden worden: anders kwamen wy 'er niet. Hier komt by het huisweik, om alles knap en op zyn fteê te hou-' den, ik heb daar goed myn aanflag meê. En als ik *er haast een kleine by kryg, dat bindt de handen ook weêr. Ik zie zoo zeer niet tegen dien poft en het meerder werk op, als ik maar gezond mag zyn. Maaï de kinders wasfen al op en 'er gaat hoe langs zoo meer' toe; daar maal ik wel eens over. Maar myn man zegts wy willen dan nog zuiniger worden, en ik zal zien t nog wat meer te verdienen. Heb daar maar geen zorgf voor. J. Daar heeft uw man groot gelyk aan. God fchept' geene monden of Hy geeft 'er ook voedfel voor^ Werk gy maar vlytig in vertrouwen op God den Alze^ genaar, en denk, hoe meer kinderen God u geeft, Hy dies te meer vordert, dat gy deeze dierbaare panden getrouw bewaart en verzorgt. En al hebt gy veele be=zigheden, gy kunt zelfs onder uw werk, met uwe kin-* deren fpreeken, en hun dus veel leeren. Maar het zal .uoodig zyn, dat men u in deezen helpe. Zie, daar iL Deel. Ttt heft  ( 5i6- > hebt gy nog een heel mooi boek, QLietibert en Geer* truid) lees dit, en gy zult volkomen overtuigd worden , dat men veel te doen kan hebben en evenwel zynen kinderen eene goede opvoeding geeven. Maar daar komt my nog iets in den zin. Kom aan, als gy nu ernftig voorneemt om uwe kinderen beter optevoeden, dan zal ik u iets aan de hand geeven, 't welk u veel zal helpen. A. Heden Juffrouw, wat is dat dan? Als ik het zoo hoor vooiftellen en aandringen; fa, dan denk ik. ik moet en zal het doen. Maar om 'het in 't werk te Hellen. ... J. Hoor, ik zal bezorgen, dat uwe beide jongens op een beter fchool komen, en de kosten daar voor bemalen. Die Meester zal u grootlyks in de hand werken. Op die fchool krygen de kinders boekjes naar hunne vatbaarheid, daar krygèn zy lust aan het leeren! daar kunnen zy goede zeden en veele nuttige kundigheden aan)» leeren: Als gy-dan aan uwen kant ook uw beft doet, dan zult gy rafch zien, dat uwe kinderen beter worden. Kom aanftaanden Zaturdag met al uwe kinderen by my, dan zal ik wat met hun praaren: maar gy moet niet kyven, daar meê is niets te winnen. Ik zal hun dan' boekjes geeven, en die boekjes moogt gy zelve ook wel leezen, om daar uit aanleiding te neemen tot nuttige gefprekken met uwe kinderen. A. Nu, ik bedank Jufvrouw wel duizendmaal. W-öt zal ik blyde zyn, als dat goed gaat, en zy op die fchool beter worden. J. Dit vertrouw ik zal wel gelukken, als gy het maar op den meester alleen niet laat aankomen/maar zelve leerzaam en Hefderyk met uwe kinderen omgaat, en uw gezach zoekt weer te krygen en te bewaaren: en hierin moet uw man u de behulpzaame hand bieden. Dan zal alles wel te recht komen. En uw kleine Grietje moet gy zelve eerft wat leeren leezen, of hebt gy die 'er ook al uit ? A. Ja die gaat op een kinderfchool, maar niet gezet. Ik kan haar 'er baaft niet heen krygen, maar het moet nu beter gaan; ik zal haar naar den grootcn breiwinkel ftuuren.' J. Ik houd niet van die kinderfchooltjes, wyl de kin-' de-  C 517 ) deren daar, wegens gebrek aan goede inrichting, veel al meer kwaad dan goed leeren. Maar om zulk een klein ding den gantfchen dag naar de breifchool te ftuttren, dit is ook niet wys ! dan veruitten zulke kinderen. Ze is wis nog geen vier jaar V A. Neen, over twee maanden. Doch zy moet 'er maar uit, daar moet ze wel om lyk. Of als Jufvrouw het niet hebben wil. — J. Heden, Anna ! wat zyt gy een wonderlyk menfch! Gy moet niet denken! dat ik my nu de magt over uwe kinderen wil aanmaatigen. Maar ik wilde 'u graag ten belten raaden. Kunt gy zelve dit niet gevoelen? Zulk een klein en woelig ding daar den gantfchen dag op den brei-winkel te laaten zitten, is even eens of gy het op den pynbank zet. De levendigheid en vrolykheid gaat 'er dus uit. De kinderipcelen zyn zeer nuttig voor lichaam en ziel. Dan zyn zy in hun element. En zo dit te Iterk wordt tegengegaan, verluffen zy al rafch. Gy moet haar nog een tydlahg by u te huis houden. A. Ja Jufvrouw, dan haalt zy my alles overal. Dan ligt alles vol lappen en vodden en dan jaag ik haar'er uit. J. Dit is verkeerd van u. Met kinderen kan men alles niet op orde hebben. Gy weet wat dat Boekje zegt. „ De moeders moeten zelve de kinderen eerft ,, onderrichten." Met kaartjes kunt gy haar, al fpeelende de letters leeren. Met lappen en poppen te fpeelen wordt daar ook zeer gepreezen. Daar is een boekje. Het ligtfte moet gy haar daar uit voorleezen. A. Wat boekje is dat Jufvrouw? T. Het heet Zidekunde voor kinderen door den Pre' dikani van Voorst. Uwe grooten moeten dat vooral geheel leezen , en daar zal de kleine dan wel graag naar hooren, en met moeder 'er over fnappen. En uwe Jantje moet gy niet weêr van den ouden jood voorpraaten, noch de anderen dagelyks met de hei bedreigen. Als zy ftout zyn moet gy zeggen, dat onze lieve Heer hen dus niet kan lief hebben, en moeder ook niet. Breng hen dan uit de keuken, of in de kas, en laat hen niet eerder vry, voor zy beterfchap belooven. Maar als zy zoet fpeelen, prys hen dan ook. Dit helpt vaak meer dan de ftraf. Maar daar wilt gy mogelyk niet veel werk van maaken. Ttt 2 A.  C 518 ) A. Het wordt waarlyk tyd, dat ik heen gaa. Ik zal dan zaturdag maar komen jufvrouw? J. Ja Anna! ik zal u dan verwachten met uwe kinderen. God zegene u in uwe goede voorneemens! A. Ik ben nu veel ligter, dan toen ik hier kwam. Ik heb nu wat te praclifeeren. Als het my maar goed afgaan mag, wil ik 'er wel een uur eerder om opftaan. J. Nu dat is ook beter, dan dat uwe kinderen vetwaar* loosd worden. Dit is de hoofdpligt, welken God van u vordert. En als gy maar het vafte voorneemen hebt, ben ik voor de uitkomft niet bevreesd. Nu, het ga ti wel! groet Roelof. A. Ik dank, Jufvrouw! veroor 13 eelt uwe evenmenschen niet tb haastig. Het oude fpreekwoord: bezint, eer gy begint', het welk in dit Weekblad meer dan eens is aangevoerd , kan op onderfcheidene gevallen toepalTelyk gemaakt Worden. Zoo komt het vooral te pas by het beoordeelen der daaden van onze evenmenfchen. Voor en aleer wy oordeel vellen over het gedrag onzer naasten omtrent ons, behooren wy altyd eerst te bedenken , hoedanig ons gedrag jegens hen geweeft is; of wy hun ook door woorden of daaden aanleiding hebben gegeeven om zoodanig te handelen als zy doen. Als wy dit verzuimen , en, zonder genoegzaame kennis van zaaken, zoo maar aanftonds heen oordeelen zullen wy menigmaal in het geval komen van onze naasten valfchelyk te befchuldigen en hen onrechtvaardiglyk te veroordeelen. De volgende gefchiedenis kan de waarheid van het gefielde, op eene treffende wyze bevestigen. Voor omtrent honderd jaaren, toen de openbaare wegen op veele plaatfen nóg zeer onveilig waren, het welk tegenwoordig door de meerdere bevolking en het beter toevoorzicht der Regeeringen aanmerklyk is verminderd, zo niet ten ecnenmaale heeft opgehouden, gebeurde 'er in Engeland het volgend zonderling geval. Eenigc malkanderen onbekende perfoonen flapten te Glocester in den gewconen postwagen, welke van daar naar  C 519 ) «sar de hoofdftad des ryks, Londen, rydt, ongeveer twintig Engelfche mylen of dertig van onze gewoone uuren van elkander gelegen. Öp den weg tuffchen beiüen onthielden zich zeer veele Struikroovers, welke de reifigers veeltyds deerlyk mishandelden, en hun vaa alles wat zy hadden beroofden; zoo dat onwecrbaare menfehen fomwylen geheel haakt te Londen of Gloeefler aankwamen. Onder andere perfoonen bevonden zich in dit reisgezelschap een bejaard Heer en een jong Meisje- Al fpoedig viel het gefprek op de onbewoonde ftreek, welke ze thans doortrokken, en op de onveiligheid en het gevaar, waarin men zich thans bevondt van wege de roovers. De Eerftgenoemde nam hier in geen deel, maar had de houding als of hy zat te fiuimeren. Het Meisje, integendeel, vierde bot aan haare praatzucht , en toonde klaar haare onervaarenheid in de menfehkunde, door gulhartiglyk aan haare relsgenooten te vernaaien: dat zy voorneemens was een bezoek by haare vrienden te Londen af te leggen, en eenige weeken in die ftad te vertoeven; dat haare Ouders haar daartoe, boven het reis-geld, eene Banknoot van honderd ponden jierlings (*) hadden gegeeven, dewelke geen roover by haar zoude vinden, dewyl zy dezelve onder haaren linker voet in de kous had verdoken. De praatzuchtige reisgenooten van het Meisje preezen haare vinding om fchatten te verbergen zeer hoog. Maar pas een halve myl voortgereeden, wordt den Posteljon eensklaps toegeroepen: „houd ftand!" en agt wel gewapende kerels liaan voor de paarden, den voerman gelastende om af te komen, onder bedreiging van hem anders voor den kop te zullen fchieten. De reifigers ontvingen het zelfde bevel, met last van alles wat een ieder van waardy by zich had, aan hun af te langen; zoze dit niet goedwiliiglyk deeden,mogt elk verwachten, wat hem zoude overkomen. Deeze taal klonk hun als een donderdag in de ooren; een ieder dondt als beduiteloos; zuchten , kermen en om genade fmeeken was het alTtt 3 ge- £*) dat is, een Wisfelbrief van Elfhonderd Guldens, zynde Een pond jierlings de waarde van Elf Hollandfcbe Guldens.  ( 5'2o % gemeen middel, waartoe zy hunne toevlugt namen. Intuflchcn vroegen de roovers den reifigers hoofd voor hoofd zeer ernflig naar deszelfs goederen of kleinoodiën: echter gaven zy daaromtrent geen het minde bericht. Ten gevolge van dit ftilzwygèn, beflooten de roovers de reifigers te ontkleeden, en alles te doorzoeken, ten einde hun boos oogmerk te bereiken. Nu nam de oude Heer voor 't eerd het woord op, en fprak de roovers aldus aan: „De Heeren zien ons „ gezelfchap milfchien aan voor zeer voornaame per,, töonen, by welke groote fchatten te verwachten zyn; „ doch hierin vergist gy u ten hoogden. Om ons van ,, onze kleederen te berooven en naakt te laaten ver„ trekken, — daartoe bezit gy, gelyk ik vertrouw, „ te veel edelmoedigheids; ook zouden die dingen u „ tot een grooten lad zyn: Zegt ons dan liever", wat „ wy u te famen zullen geeven, om vry onzen weg „ te vervorderen en veilig te Londen te komen." De roovers, eenigzins getroffen door de vrymcediae en g ;-tde taal deezes bejaarden Mans, raadpleegdeneenen koiten tyd met eikanderen over dit voordel, en gaven weldra dit befcheid: „ Als gylieden kunt be„ fluiten, om ons vyftig ponden fterfings of de waar„ de van dien te geeven, dan zullen wy u vry laaten vertrekken, en u eene behoudene reis wenfehen." Niemand der reifigers antwoordde hier op, behalven de oude Heer, welke, wederom het woord opvatlende, zeide: „Uwen eifch vind ik billyk; ik ben vol„ daan over uwe edelmoedigheid; vyftig ponden fier„ lings is waarlyk eene gemaatigde vraag; u komt meer „ toe; honderd ponden zoude ik u gerecdlyk afdaan, ,, indien ik 'er bezitter van was: Maar deeze jonge „ Jufvrouw heeft eene Banknoot van juift honderd „ ponden in de kous van haaren linkervoet; zy zal de „ moeite wel gelieven te neemen van alleen in den „ wagen te klimmen, haare kous te ontlédigen, en „ de Banknoot, tot onzer aller behoud, aan u te fchen„ ken." Hoe zeer het Meisje zich nu van haare onvoorzichtigheid beklaagde, begreep zy echter al te wel, dat geene tegendribbeling haar eenigzins in deezen konde baaten. Zy flapte derhalven in den wagen, vol- deedt  C 521 ) deedt aan liet verlangen des otiden Mans, en gaf met een bedrukt hart haare Banknoot aan de ftruikroovers over; welke, na haar al fchertfende voor haare milddaadigheid bedankt te hebben, den reisgenooten eene gelukkige reis toevvenfchten, en vertrokken. Zoo dra waren deeze niet uit hunne oogen verdvveenen, of elk overlaadde den ouden Heer met de kennelykfte blyken van verontwaardiging en .verachting. Het Meisje, ten uiterften misnoegd wegens het verlies van naaren fchat, zeide: „Ik zal dien ouden fchurk, „ die gewislyk in den buit, welke my ontroofd is, „ deelt, by het Gerecht aanklaagen, op dat hy loon „ naar werk ontvange." Een ander van het gezclfchan liet zich dus hooren: ,, Ik denk dat by een fpiön vin „ deeze ftruikroovers is en wenfchte wel dat hy ook „ als zoodanig eenen geftraft wierdt." Eene derde, die wat liefderyker dacht, zeide: „Ik geloof dat dee„ ze man niet wel by zyn verftand is, of dat hy re„ deren heeft, waarom zyn gedrag zoodanig ge weeft „ is." Op alle deeze en dicrgelyke hoonendc gezegdens zweeg de oude Man ftil, tot zoo lang, dat de Pofteljoa den reifigers toeriep: „ wy zullen zoo aan„ ftonds in Londen ryden.'' Toen "fprak hy met bedaardheid het gezelfchap aldus aan: „ Myne vrien„ den! ik heb met geduld uw .ongunftig oordeel over „ myn gedrag, en uwe beledigende gefprckken ovev „ mynen perfoon aangehoord; ik neem het u nier „ kwaalyk: want menfehen,. die de wereld nog niet „ by ondervinding hebben leeren kennen, zyn dikwerf ,, zwak genoeg om eene zaak, fchoon' met het befte ,, hart , echter van de. onrechte zyde te befchouwen. Dit is hier uw geval ook. Ik betuig nu.Hechts, dat „ myn belang het vorderde,. om rnvn gedrag zöbcfcw „ nig in te richten, als ik, geduurende de geheele „ reis, gedaan heb. Dat ik een eerlyk man ben , zult ,, gy nog deezen avond ondervinden. Als ik wcetcn „ mag, waar gy denkt te kgeeren, dan zal de waar„ heid van myne gezegdens u volkomen blyken." Hierop befloot.het gezelfchap in ééne herberg," welke ze hem noemden, hun' intrek te neemen, terwyl hy" in eeneandereging. Nu hicldt de polhvagen ftil,.'cii hy fchcidde van zyne reisgenooten. , ■ . •' si aéip ïa5»v h . Na  ( 522 ) Na zich een weinig ververfcht te hebben, zondt hy den volgenden brief 'aan het bedroefde Meisje: Mcjufvrouw! „Nooit heb ik eenen dag beleefd, op welken ik met eene fom van Eenhonderd ponden fterlings zoo veel gewonnen heb, als op deezen dag. Uw Banknoot heeft my meer dan vyftig duizend ponden fterlings doen behouden, welke lom ik aan Bauknooten in myne brie-* ventafch had. Ik zou my fchuldig maaken , aan dieffial en ondankbaarheid, indien ik u geen Deelgenoot van myne winst maakte. Ik zend u daarom in deezen eene Banknoot ter waarde van Tweeduizend ponden fterlings tot vergoeding van het verlies, door u op deezen dag geleeden, en ter overtuiging, dat ik geen oude fchurk ben. Ontvang deeze fom zonder my 'er ooit voor te danken; maar zyt daar voor dankbaar, dat gy van my geleerd hebt, hoe voorzichtig men zich op reis behoore te gedraagen, hoe men zich, als men Hechts bedaard blyft, met het meefte voordeel uit verlegenheden kan en moet redden, en hoe omzichtig men behoort te wezen in het beoordeelen van onze evenmenfchen! Wees op eenen anderen tyd bedachtzaamer in uwe gefprekken! Heeft uwe onbezonnenheid u thans voordeel aangebragt, waan niet dat zulks meermaalen zal gebeuren! Neen! want de ondervinding van veele jaaren heeft my geleerd, dat men zeer ligtlyk door onbedachtzaamheid ongelukkig kan worden. En hoe ligt kan ons daardoor een ongeval treffen, 't welk wy nooit weder kunnen te boven komen 1 Intulfchen teken ik my uwen vriend, dien gy gered hebt tot zyn voordeel en ter uwer leering, De onbekende" Te Groningen, by W. Z U I D E M A. 179& au te Amflcrdam by H. KEYZER, en verder alëm te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 66. NATÜUKLÏKE HISTORIE OF BESCHRYVINÖ VAN DE HONDEN. JBefchouwden wy onlangs de Dieren en Zoogende Diei ren in het algemeen; thans willen wyu, naar onze belofte in Nr. 63. eene byzondere foort van Dieren, de getrouwe gezellen van den menfeh, de Honden ,befchryven4 Vooraf echter meenen wy, dat het niet ongepast zal zyn met _ een kort woord gewag te maaken van het onderfcheid van wilde en tamme dieren. Door wilde dieren verftaat men dan dieren, welke in bet wild, in de bolTchen, in de velden, op de bergen, onder den grond , in het water, leeven volgens bunnen aart en naar de beflemming van de natuur; dat is, die eeten, waarroe zy door de natuur gedreeven worden, of waartoe hun lichaamsgeftel is ingericht; het zy vruchten of Kruiden of bladeren, het zy vleefch van andere dieren, welke in die Iuchtftreken leeven daar zy in het wild geboren worden * of daar zy zich vry willig heen begeeven en zich volgens de natuur voortplanten. Zoodanig zyn ontegenzeglyk alle foorten van dieren eens geweest; zy zyn dus alle wild geweest, voor de menfcli zich meefter gemaakt had van eenige, welker aart toeliet dat hy dezelve naar zynen wil kon regeeren; toen dwong de menfcb die, welke hy in zyne magt had, om anders te leeven, dan zy in den natuur/laat leeven zou» den; hy deedt dezelve naar andere luchtftreeken verhuizen; benam hun de vryheid van beweeging; bragt hen uit de opene lucht onder dak en in warme vertrekken; deedt htm van ander dan hun natuurlyk v»edfel leeven s U. Deel. Vvv gaf  C 6H ) gaf hun gekookte in plaats van rauwe fpyzen; overlaadde hen daarmede en liet hen dan weêr honger lyden • liet .die, welke uit verfchillende ftrcekcn kwamen", metelkander jongen voortbrengen, behieldt van die jongen, dikwyls die gene, welke meest van den vader en de moeder afweeken, en het die weder te famen voortteelen; in 't kort, deedt hen in alles zw& naar zynen wil fchikken en buigen; zy wierden dan tamme dieren, huisdieren, onderworpene' dieren. Dat eene levenswys, zoo verre van hunne gewoone m uatuuriyke-levenswys verwyderd, rnvltrcd op hunnen aart en gedaante moet hebben, is ligt te batten en zfl'.irJèh'gefeedlyk toeftemmen, als mén "bedenkt welke verandering m kletir en gedaante zelfs bv het menfchengeflacht is voorgevallen, door de verandering van luchtü-reek, levenswys en vcedfeV Ook is die verandering by de tamme dieren zeer groot, inzonderheid by de I-Jonden, die om hunne buigzaamheid van aart, om hunne verkleefdheid kan den'menfch, als zy aan hem gewoon of door hem opgevoed 'zyn, zekerlvk reeds vroeg onderworpen en tam gemaakt moeten geweest zyn, en dus ook door de lange voortduuring van eene levens^ wys, die hun niet'natuurlyk eigen was, ook zeer veranderd zyn. En indedaad als men eenen 'grooten Bulhond of Dryfbrak met een juffers fchnothonclje, met een Leeuwtje of Spanjoletje vergèlykt, kan men bezwaarJyk gelooven dat deeze, op het uiterlvke zoo verfchillende, dieren tot een zelfde geflacht bebooren, fchoon het echter uit de befchouwing van de inwendige deelen dier dieren, uit hunne gelykheid van aart, uit hunnen omgang en neiging, of trek tot elkartdereh, zeer zeker blykt dat zy tot een geflacht behooren. De Honden, dié wy dagelyks zien, zyn dan geene Honden zoo als die uit de hand van den Schepper gekomen zyn, zoo als die in den wilden natüurftaat zyn; het zyn, om zoo te fpreeken, door kunft van den merifch veranderde dieren. Om dan te weeten, hoedanig een natuurlyk wilde Hond 'er uit ziet, moet men dieln de bösfchen, in het wild, opzoeken. Doch in het wild zal men tweeërlei Honden ontmoeten kunnen; men zou daar Honden kunnen aantreffen, welker geflacht altyd wild geweeft was, zonder ooit on-  C 525 ) onder de handen van den mensch geweeft te zyn, eu deeze zouden rechte wilde Honden wezen; deeze zouden ons Honden aanbieden gelyk zy waarlyk van oorsprong zyn. Maar men zou in het wild ook Honden kunnen vinden, welker gedacht voorheen tam geweeft is, maar die afdammen van Honden , welke weggeloopen zyn en in het wild zyn gaan leeven. Schoon nu dit laatde ras nog maar voor eenen tyd wild geweest is, of tot den daat van wildheid is wedergekeerd, zoo is het toch allerwaaifcbynlykst dat zy ook weder met den tyd de gedaante en aart van wilde Honden zullen hebben aangenomen: want even ais de dieren door eene levenswys, die hun niet natuurlyk eigen is, in gedaante en aart langzaamerhand van het oorfpronglyk model der Natuur afwyken, zoo zullen zy ook, als zy wederom aan hun zelven overgelaatcn zyn, en dus volgens hunnen aart en natuurlyke beftemming leeven, langzaamerhand van geflacht tot geflacht, weder dat model naderen en hunne waare oorfpronglyke gedaante weder aanneemen; want het is niet in het vermogen van den menfeh de Natuur zelve te veranderen; hy kan wel die dieren en gewaflen, welke hy in zyne magt heeft, eene andere richting geeven; dan, zoo dra de menfeh zyne handen daar aftrekt, herneemt de Natuur haar recht en komt weder tot de onveranderlyke wetten, door den Schepper vastgedeld, terug. Het is dan zeker dat men in de Honden, die men in het wild vindt, altoos zulke zal aantreffen, die meest den oorfpronglyken Hond vertoonen. Doch men befluite echter hieruit niet, dat 'er maar eene enkele foort van wilde Honden is, dat is, dat alle recht wilde Honden eene zelfde gedaante zouden hebben. Alle dieren, die over veele dreeken van den aardbol verfpreid zyn, vertoonen verfcheidenheden naaide dreeken, waarin men hen vindt; zoo zal men die, welke in de koude luchtdreeken, en dus in de Noordlyke dreeken woonen, altoos ruiger of met meer hair .bedelu vinden dan die, welke in'warme dreeken woonen; die in warmer dreeken woonen zullen kaaler huid hebben; ook vindt men de meeste witte dieren in de koude Nooidiyke dreeken, die veeltyds roode oogen hebben. De Honden nu zyn, naar alle waarfchynJVvv 2 fyk-  C 5a.6 ) lykheid, ©ver een groot gedeelte van de aarde in het wild verfpreid geweeft , waar uit volgt dat 'er ook verfcheidene rasfen van wilde Honden zullen gevonden worden. Men kent echter deeze verfcheidenheden van wilde Honden nog niet, om dat men de zelve niet nauwkeurig genoeg heeft kunnen waarnaemen; de weinige, die men naar de befchryving der reifigers kent, hebben mm of meer overeenkomst met de gedaante van die, welke men Herders-honden noemt, weshafven men den Herders-hond aanziet als den voornaamden ftamvader, dien wy kennen, van de rasfen der Honden Men fpreekt wel van verfcheiden andere wilde Honden, die meer naar Wolven gelyken, onder de naaflien van Bofcb-bonden, wilde Honden, Wolf- bonden doch deeze zyn waarfchynlyk andere foorten van dieren, •n behooren tot de Jakhalzen of andere dieren. Uit de jgelykenis van fommige wilde Honden met de Wolven, heeft men willen befhiiten, dat alle de Honden uit de Wolven afdamden; ik boude echter den Wolf en de Honden voor geheel afzonderlyke dieren, fchoon de waarneemingen geleerd hebben dat de Hmden fomtvds .met de Wolven, gelyk ook met de Vosfèn paarën, waarom het zeer.mogelyk is, dat deeze paaring ook toegebragt hebbe om eenige verfcheidenheden van rasfen onder de Honden voort te brengen; maar hier uit hebben andere wederom te veel beftooten; zy hebben ïiaamlyk, gefteld dat de Honden, de Wolven en de Jakhalzen eenerlei ras van dieren waren, het welk my althans voorkomt geene waarfcbynlykheid te hebben. Alles wat wy nu in deeze onzekerheid omtrent de oorfpronglyke Honden doen kunnen, is uit de verfchillende'hoofdfoorten, of voornaamde foorten van Honden die te neemen, welke de meeste overeenkomst met eikand :r hebben, die by elkacr te voegen en te onderftellen dat die van eenen zelfden ftam, of van eene zelfde natuurlyke verfchcidenheid onder de wilde Honden afdammen ; fchoon het dan echter nog onzeker blyft, of fommige van die raffen niet wel door ontaarting, vcrbaftering of verandering van natuurlyke raden ontdaan zyn, en vervolgens die op te geeven, welke •ntftaan zyn uit de vermenging van twee honden uit die  C 527 ) die hoofdraden; die, welke wederom uit de paaring van verfchillende foorten van deeze reeds eens vermen^ de ralfen, en dus van byzondere baftaarden, afdammen, kunnen met voldandig by hunne onderfcheidene gedaante bly ven, omdat het te zelden gebeuren kan dat juist badaarden, op dezelfde wyze geteeld, met malkanderen paaren; daar volgt dan, als men de ralfen niet uit eikanderen houdt, eindelyk eene verwarring van ralfen, die men met meer kan nagaan, en die ook niet meer volitandtg de zelfde blyven. Zonder ons voor als nogte bepaalen tot de befchryving van die verfchillende rallen der Honden, meenen wy echter dat het noodig en voor onze Leezers niet onaangenaam zal zyn, eerffc en voornaamlyk over den aart, huishouding en andere hoedanigheden van deeze dieren in het algemeen te lpreeken. De Hond is dan een natuurlyk vleescb-eetend, of verfcheurend dier, dat ligt tam gemaakt kan worden* en door de tammaaking tot verfchillende rasfen van huisdieren, die groetlyks van elkander verfchillen, veranderd is. De naam van Hond wordt aan het geheel geflacht gegeeven en is de algemeene naam van het dier, terwvl het mannetje met den naam van Reu, het wvfie met dien van Teef benoemd wordt. De geftalte van den Hond is niet ontbloot van fierJykheid, zy vertoont in de meeste vlugheid en krachtdoch by fommige meer vlugheid, by andere meer fterkte, gelyk ook fommige rasfen uitmunten in eene van deeze hoedanigheden; de tamme Honden verfchillen zeer veel in maakfel, in grootte, in puntigheid of flompheid van fmoel, in langheid of kortheid van ooren en itaart, in kleur, in ruigheid of kaalheid van huid, in de hoedanigheid van hunne vagt, wyl fommige foorten het hair ftyf en ruw als dat der wolven, andere glad als dat der paarden; andere gekruld en wollig als dat der lchaapen hebben, deeze hebben ook kort hair andere hebben wederom zeer lang hair, vooral aan den itaart, welken eenige byna zoo ruig als Vosfen hebben. Hunne voeten zyn in teenen verdeeld; zy hebben vyf vingeren aan de voorde, en vier of vyf aan de agterde voeten; in hunnen bek hebben zjl zes fnvtanVw3 de»  den en twee hondstanden in elk kaakbeen en in het hovende zes, in het onderde zeven kiezen aan elke zydedoch men vindt Honden, die enkele tanden meerder of minder hebben: Hunne tanden zyn puntig en derk, en bekwaam om te byten en te verfcheuren; zy kunnen 'er zelfs harde beenderen mede verbryzelen: zy wisfelen fommige tanden. De Hond draagt zynen daart meed naar de linker zyde omgekruld, het welk men daaraan toefchryft dat hy niet met het lyf regt vooruit gedrekt loopt, maar altoos met de regter zyde wat voorwaarts, waardoor dan natuurlyk de daart naar de linkerzyde overhangt. De Teef krygt gewoonlyk, na een, twee, of drie en zestig dagen diagts, van zes tot twaalf jongen te uelyk; doch de groote Honden meer dan de kleine, welke fomtyds Hechts een, twee of drie jongen zullen werpen vooral als het de eerde reis is, want alle dieren werpen de eerde reis weinig jongen: de Teef heeft gemccnlyk tien tepels, om de zelve te zooeen; maar wy hebben reeds op eene andere plaats aangemerkt dat dit getal by verfchillende Teevcn merklyk vcri'chik (*); de.'jongen komen blind of met hunne oogen door een vlies geflobten ter wereld; als zy jong zvn, zyn zv nog zeer Hecht geformeerd, terwyl hunne gedalte zich langzaaméfhand ontwikkelt. Men kan ook zeer weinig daat maaken, als men jonge Honden in het nest ziet, welke hunne grootte en gedaante in het vervolg wezen zal, en men zal zich daarin ligt bedriegen; ook heeft de levenswys welke men hen doet houden, zeer veel invloed op de ontwikkeling van hunne gehecle gedalte; de Honden, welke men veel buitens' huis, vooral op het land, vry laat loopen, zullen voorzeker grooicr, derker, moedeer en leevendiger worden dan die, welke men altoos in huis opgellooten zal houden. De leeftyd van den Hond duurt omtrent veertien, vyftien of zestien Jaa'ren, fchoo'n fommige hunnen leeftyd tot twintig jaaren rekken, maar dat gebeurt zeiden; nog zcldzaamer is het gene men van eeneu Krulhond verhaait, die agtentwintig jaaren oud geworden is; ook was hy (*> Zie Netnmcr 63/ bladzycle 502.  C 52? ) hy vyf jaaren doof, ftom 'en blind geweeft, en waggelde op zyne pooien. De aart van den Hond is, in zynen natuurlyken wilden ftaat, vuurig, woest en-boos; her zyn verfcheurend'e dieren, die enkel van hunne jagt leeven; zy vereenigen zich tot troepen, jaagen met malkanderen in het gemeenen deelen. den buit. Wanneer'wy zien wat onze tamme jagtbonden op. de jagt verrichren, kan men oordeelen welke fchrandere listen het inflindl der Honden, die aan zich zelven overgelaaten zyn en altyd jaagen , hen in het werk zal doen Hellen om het wild magtig 'te worden. Somtyds gaan de tamme, als het hun ianiet bekt wordt, ook te famen op de'jagt, en jaagen fl% zoo goed als of'er dejaagcr by was. Terwyl dé brakken, die eenen goeden reuk hebben, en het wild weeten op te fpooren, zich in de boscbjes bcgeeven, om het wild 'er uitte jaagen, ftaan de windhonden daar buiten te wagten tot het 'er uitkomt, eii vervólgen het dan op het vlakke veld; maar het is wanneer de Honden doorjaagers beflierd en geleerd zyn, dat men moet zien met welk-eene voorzichtigheid" en fchranderhcïd een Hond weet te jaagen, hoe hy met de jaagers weet mede te werken, om met vereende poogingen het wild te vangen en te dooden, ja zelfs tot de vogelvangst te helpen, en gefchooten vogelen uit het water op té brengen; men moet zich verwonderen hoe een geleerde Patrys-hond, als hy de patryzen op het v\lJ dooF den reuk heeft opgefpoord , zich inbindt, ftil blvft ftaan , zonder zich ,te roeren , en wagt tot de jaager 'er by komt, eer hy de vogelen doet veifchrikken en opjaagt, dat deeze hen zoude kunnen fchieien; men doet hen hunnen aart zelfs zoo verre verzaaken, dat zy het wild, 'twelk zy vangen, zelve niet opceten, maar het hunnen rrieeficr brengen; dit doen echter Hechts uitgezochte geleerde honden, en wyl de , andere het wild zullen vcifchcuren, als zy het krygen, heefr men, als men jaagt , gemèenlyk eenen hond /die daarop afgericht is, en welken men los laat zoo dril men ziet dat de brakken of windhonden het wild vangen; deeze is met eenen^ halsband met yzcren pennen gewapend, plaatst zich by het wild, en 'byt alle weg, die het aanraaken willen; men noemt hem den lefchuttir. — Doch het zoude  ( 53° 5 de te lang vallen alle de jagten te befchryven, welke met honden verricht worden. —— Men gebruikt ook Honden om de truffels, of het aardbrood, een gewas dat in den grond groeit en zich niet boven den grond vertoont, op te zoeken. De Honden, welke daar op 'afgericht zyn, ruiken waar de truffels zitten en gaan daar wroeten. De Honden zyn zeer moedig en vinnig van aart, en ontzien geen gevaar; zy zullen met eikanderen dieren aantasten, die veel fterker zyn dan zy; zy durven wilde zwynen, wilde ftiercn, ja zelfs, zoo men zegt, leeuwen en tygers aanvallen; ik denk echter dat zy de laatfte meest met vrede Zullen laaten, en dat het zeer zeldzaam gebeuren zal, ten ware zy daartoe in een ftrydperk 'aangehitst wierden. Een oud fchryver verhaalt hiervan een geval, dat aanmerklyk is: Toen Alexander de Groote naar Indië toog, fchonk de Koning van Albanië hem eenen Hond van ongemeene kloekheid; deeze Vorst, den Hond willende beproeven, liet eerst eenen Beer, vervolgens wilde Zwynen, en een Damhert voor hem los,maar hy bleef als uit verachting ftil zitten, waarop de Koning, denkende dat hy een leuië hond zonder moed ware, hem liet dooden; dit kwam den Koning van Albanië ter ooren, waarop hy Alexander eenen diergelyken toezondt en hem liet weeten, dat hy hem niet tegens zulke geringe dieren , maar tegens eenen Leeuw of Oliphant moeft beproeven, dat hy maar twee van deeze foort gehad had, en dal hy hem dus, zo hy deezen ook liet dooden, geenen anderen zoude kunnen zenden. Alexander liet dan eenen Leeuw tegens hem los, welken de Hond rasch overwon. Toen liet hy eenen Oliphant brengen, waarop de Hond dat groot dier geweldi°- begon aan te baffen , en op het zelve toe te fprijigah; hy wift den fnuit van den Oliphant geduurig te ontwyken en hem met veel list dan hier dan daar aan te vallen, zoo dat de Oliphant door het geduurig draaien duizelig wordende, op den grond nederftortte, en dus van hem overwonnen wierdt. Qlet vervolg hiervan in een volgend nummer.^) Je Groningen, by W. Z IJl DEM A. 1708, en te Amflerdam by H. KEYZER, cn verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; Nr. 6>. NATUURLYKE HISTORIE OF BESCHRYVIN» VAN DE HONDEN. (Vervolg van nummer 660 ln Engeland laat men groote Honden, welke daarop afgericht zyn, met elkanderen vegten, welke dieren-S vegten by het Engelfche volk, zoo wel als het vui£ vegten en haanen-gevegt, een zeer gezocht fchouwfpel zyn, terwyl men zwaare weddingfchappen op den uuflag van het gevegt doet. v Schoon nu het vleesch van andere dieren de natuurlyke fpys van den Hond is, zoo kunnen zy zich desnoods tot andere fpyzen begeeven, en het is bekend dat men hen in hunnen tammen ftaat alles doet eeten wat men wd; zy eeten ook bedorven vleefch en verWyzelen de beenderen, en flikken die door; daarIV1, fomnnge vogelen, vooral water-vogelen, van welke dehonden het vleefch en de beenderen weiden zuhen! De Honden lepperen, als zy drinken, met de ton? zonder hunnen bek in het water te fteeken, da! hun anders in de neusgaten hinderen zoude; men kan hnn behalven het water, ook melk te drinken geeven, maar wyn of gegifte dranken zullen zy niet proeven- zv men''wil LT* ?* "f™' ma*r drinkea dikw^I men w.I dat zy, als zy angen tyd dorst moetenV ïn,'^ a W°rfe"' eeDe lchrikJHe ziekte, die hen i« £n t w"' 3 3 W3,?,neer ^ raenfchen en ^eren zoeken te byten, hetwelk van die uitwerking is, dat die geoeetene menfehen of dieren de zelfde ziekte krygen? Het is ook opmerklyk dat de Honden niet zweefen ^J?l%JS™ dC ~" I  C 532 D De Honc! heeft alle zintuigen zeer goed, maar munt boven alle dieren uit in volmaaktheid van het zintuig van den reuk; deeze is by dat dier van eene voor ons onbegrypelyke fynbeid, en is het van eenen onbefchryflyken dienst; hy wordt het fpoor van de wilde dieren nog langen tyd, na dat zy over den grond geloopert zyn, gewaar, zoo dat hy het nauwkeurig op den reuk kan volgen, en het wild dus opfpooren; ja zelfs het fpoor van zynen meefter zal een Hond ruiken, fchoon deeze niet met bloote voeten over den grond gaat; hy ruikt van verre, of 'er wild in de bofchjes of op het land ligge, waartoe hy zeer wel den wind weet te vangen, dat is, met den neus in den wind opgaan, omdat de wind alsdan de ruikende deeltjes van verder af tot zynen neus brengt. Een handfchoen, eene neusdoek, die zyn meester aangeraakt heeft, zal hy aan den reuk herkennen; doch alle foorten van honden hebben dat zintuig niet even fcherp; die, welke zeer fpitfe fmoelen hebben, hebben zulk eenen goeden reuk niet als die met korte ftompe fmoelen. f' Doch dit in het wild zoo woest en boos dier wordt het tamst, het goedaartigst als het door den mensch opgevoed wordt; het leert zynen naam kennen; het leert in korten tyd de fiem van zynen meefter gehoorzaamen, op zyn bevel alles te haaien, brengen, opzoeken, zelfs uit het water en van onder het water dingen weder te brengen; de kunstjes, die het leeren kan, zyn oneindig in getal; men heeft 'er zelfs geheele fchouwfpelletjes van gemaakt, welk alles men gelegenheid genoeg heeft om dagelyks te zien en op te merken. Doch men vindt niet dagelyks zulke Honden als waarvan een zeker fchryver gewag maakt, en dien hy zegt zelf gezien te hebben. Een kind had opgemerkt, dat deeze Hond eenige gefchiktheid had om woorden te leeren uitfpreeken ; het had hem een geluid hooren geeven, dat naar Hoogduitfche woorden geleek, en kreeg daarop in zyn hoofd om den Hond te leeren praaten; hy leide zich daar zorgvuldig op toe, en bragt het, in eenige jaaren, zoo ver, dat de Hond omtrent dertig woorden kon uitfpreeken, waaronder eenige Franfche, als thé, café, chocolat, aJJ'emblée; zyn meester moest hem de woorden eerst voorzeggen, en dan herhaalde hy die als met moeite en gedwongen. Me»  C 533 ) Men heeft ook wel eens een kwaad gebruik gemaakt van deeze leerzaamheid der Honden. Ik heb ergens geleezen dat iemand, te Londen op ftraat wandelende, 'er een fraaie Hond by hem kwam, die kwispelftaartte en hem vriendfchap bewees; hy ftreelde het dier, dat met deszelfs voorfte pooten tegens zyne knieën op ging liaan, doch zoo dra de Hond zyne kans fchoon zag, vatte hy de ketting van het horologie, rukte het uit den zak, en begaf zich op den loop, waarop hy zekerlyk door gauwdieven was afgericht. Een andere Hond in die zelfde Stad kwam dagelyks in een kantoor, of bank, daar veel geld gehandeld wierdt; in het eerft bewees men het dier vriendfchap; maar men bemerkte eindelyk dat hy dagelyks een ftuk geld in den bek nam en daar mede henen gong, waarop hy door zynen meefter afgericht was. Doch zo zy door dieven gebruikt zyn om te fteelen, hebben zy ook fomtyds gediend om dieven te ontdekken. Op eene zekere wandelplaats in Londen was een Heer zyn horologie kwyt geraakt; hy klaagde daarover aan de wacht, die voor die wandelplaats ftondt: een ander, welke dit hoorde, zeide dat, zo men de hekken wilde toefluiten en zynen Hond toelaaten in de wandelplaats te loopen, daar anders geene Honden komen mogten, hy zich overtuigd hieldt dat zyn Mond den dief wel vinden zoude. Dit toegeftemd zynde, liet die heer den Houd den genen, welke bcftoolen was , beruiken, en liet hem vervolgens het park inloopen, zeggende zoek, bet is verkoren, waarop de Hond door het "volk liep, iedereen' berook, en eindelyk eenen by de flip van zynen rok vattede en hem iets uit den zak wilde haaien; de lieer zeide daarop: deeze is de dief, en toen men hem onderzocht, vondt men ook waarlyk het horologie by hem. Van alle dieren is 'er, behalven de Oliphant, nauwlyks een, dat zoo zeer met gevoel begaafd is als de Hond, welke inwendige gewaarwording zyne oogen ook genoeg uitdrukken; hy hecht zich met eene groote genegenheid en getrouwheid aan den mensch, welken hy, zoo veel in zyn vermogeu is, hulp biedt, dien hy zal verdedigen, als hy wordt aangetast, zal helpen, als hy in gevaar is, betreurt, als hy afwezig Xxx 2 is,  ( 534 ) fs, of als hy hem door den dood komt te vertieren dien hy herkent, al is hy eenige jaaren afwezig geweest, en dan met vriendfchap en blydfchap vefwSkomt dien hy dankbaar is voor geno ene weldatdeï terwyl hy zich niet ,aat affi.hrikk* d ; fcnT' teWbnd VCrSeet' e" «Kt onderwerping aan de voeten van zyttea meester kraipt 4 om ver pfnw ar te fmeeken, ja de hand likt, die Ü X gen heeft. In 'tkort, de Hond bezit zoo veele £ ede hoedanigheden dat hy met recht altoos als dë So fte vriend van den mensch onder de dieren is aaïS den is'. ^ T0°r Zinneb£dd d"getrouwiieidS: Deeze hoedanigheden maaken dan ook dit dier tor den getromvften medgezel van den mensch. De Zm zoo wel als de bedelaar, vindt zyn vermaak'in Hm,' den by zich te hebben; zy leeren-zich ookn aar hZ nm meester fchikken, en neemen hét gedrag™ de gene met welke zy verkeeren; zy worden of booï aartig, 0f lomp, of befcheiden enWndlyk^r^ te hun meefter hun een voorbeeld geef?^ zv voTsen zelfs den flenter van het huis, waarin zy 'woonenr zv zullen dageyks op het zelfde uur naar depTaSani daar eeten klaar gemaakt wordt, en daar S en tot hun iets wordt toegeworpen; ik heb een el Hod H zien, die alle middagen ten twee uuren naar èeS oÊl «ans ging, en op zyne achterfte pooten ging opzitten tot hy wat te eeten kreeg. De Hond weet' zee wel de vreemdelingen van de vrienden zyns nuXs te onderfcheiden ; deeze Iaat hy met rust, eiwv hv de vrcemdehngen aantast; hy past op de k nde renv n het luns en za! die befchermen en by hen blvven - hve waakt de wooning en zal, des nachts," w „'n er ï dieven komen, de huisgenooten wakker maakéj . De Hond is dan m dit opzicht een allernuttig dier W huizen, d,e buiten en op eenzaame pSSSn n winkels daar kostbaare goederen zyn, die dë d even aanlokken. Memg een is het behoud van zyn Joed aS zynen Hond ycrfcnuldigd geweeft. Zoo cel eind he, korten tyd geleden, oP eene zekere plaatsinEme£d dat eenige kerels bv eenen Heer, d c cenen zoon S' welken hy uit de West-Indien kof-  ■ C S3S ) koffer bragten, hem zeggende dat zyn zoon aangekomen was en een gedeelte van zyn geld vooruit zondt, en des anderen daags zelf zou volgen, dat hy niet in taat was om zynen vader te fchryven, wam dat hv een kwetfuur aan zyne hand gekreegen had. De Heer laat bet koffer in eene kamer plaatfen; maar een Hondie dat hy had, fnuffelde geftadig aan' het kofier en blafte er tegens; men deedt den Hond de kamer Kan* gaar toen bleef hy aan de kamerdeur blaffen en krab'- en; eindelyk kreeg men achterdocht en men ogende de kamer weder, waarop het Hondje naar het koffer nerf zyn geblaf verdubbelde, en met groote drift Hfc £§? ve krabde; men bedoor hierop het koffer opei e We c ken; men deedt het, en vondt 'er eene,kerel i„Tft wa1sr,b-e?gCreefcbap' die voorneemen g we was de huisdeur, des nachts, voor andere open te doen en het huis te befteelen. 1 le Men weet dat een Hond zynen meefter herkent aft by hem, na jaaren 'afvvezenheid , weder ontmoet; doch zie hier een voorbeeld van eenen Hond, die niét zv nen meester maar zyne-landslieden onder vreemdelhTgen herkende, b het jaar 1789 kwam èefi S£ Kap, em Coxon genaamd, zyn fchip te Otabe te een e land in de Zuid-zee; daar aan wal gegaan zvïide was 'er een Engelfche Hond, die het faaf e voo? n door eenen anderen Engelfchen Kapitein, SgenaS Aar was achter gelaaten: deeze onderfche&de terfto d de Engelfchen midden onder de menigte inwoont van dat eiland en kwam al huppe»^r Sóf DeZyR. TOS betoone"^; even of hy hen l ende! De Honden hebben een goed geheugen; wan eer men hnn meer brood of vleefch geeft dan zv oo kmf nen eeten, zullen zy hetgene zy nier0prkunnen^S iets Cen" $B 5et' ,als 2y ,l0"*er hebbenen niets krygen, naderhand weder te vinden Het is onbegryplyk hoe fterk het geheugen van Hnn feweeV™ ™ Weder te vi"^nl daarlj m re^ geweeft zyn, en om van zeer verre den weg naar hiï! weder te vinden; ieder zal daarvan weIvoSE gen h^ben . doch alle zyn zy niet zooKScue welke ik nuzalverhaalen. Een man, teLéyden woon •ebtig, was naar Braband gereisd en had |neö Hond Xxx 3 mede  ( 536 ) mede genomen: na eenigen tyd komt de Hond allee» zonder zynen meefter te huis; de huisgenooten van den man verfchvikten en vreesden dat hy zoude verongelukt zyn, tot dat naderhand de man zelf te huis kwam, en verhaalde dat hy zynen Hond in Braband was kwyt geraakt. Men is nooit te weeten gekomen hoe die Hond de rivieren is overgekomen, vooral die aan den Moerdyk, daarzy te breed is voor eenen Hond om over te zwemmen. Het ander voorbeeld is nog aanmerkenswaardiger. Een Geldersch Heer was uit Gelderland naar Hellevoetfluis gereisd, en aldaar in de pakketboot te fcheep gegaan naar Londen, hebbende zynen Hond by zich. ; Hy verloor zynen Hond in Engeland, die, eenigen tyd daarna in Gelderland te huis kwam. Men vorfchte naar hoe die Hond over zee ware gekomen , wanneer men vernam dat hy in de pakketboot te Harwich te gelyk met eenige reifigers was fcheep gekomen;-de fchipper had gemeend dat die Hond hun toebehoorde, terwyl deeze gemeend hadden dat hy den Kapitein, of de een dat hy den anderen toebehoorde. Dus was hy mede gevaareh tot Hellevoetfluis en aldaar met de reifigers uit het fchip geftapt, van waar hy zynen weg naar Gelderland gevonden had. Schoon men alles wat de Honden doen aan een volmaakter inftinct,;fyne zintuigen, gewoonte, opvoeding, moet toefchryven, kan men zich niet onthouden van hun eenige redeneering toe te kennen, of een gevoel, dat zeer naby reueneering komt. Hiervan zou ik veele voorbeelden kunnen aanhaalcn, die befchreeven zyn, doch naardien het in dit (tuk, vooral op de zekere waarheid aankomt, zal ik flechts'fpreeken van hetgene ik zelf gezien heb. Een Kees-hond wierdt door zynen meefter een jas te bewaaren gegeeven en een' rotting, maar zoo, dat de jas op eene andere plaats gelegd wierdt dan de rotting; men fchepte vermaak om hem te plaa«ren, met zich te houden als of men den rotting weg wilde neemen; als dan liep hy naar]den rotting en verdedigde dien , maar terwyl hy daarmede bezig was, raakte een ander de jas aan; dan liep hy weder naar de ias ,maarmoeft den rotting in den loop laaten. Hy vondt zich zeer verlegen, maar toen dit twee of drie maakn «ebeurd was, koos hy de party, die ieder redelyk menfeh 0 ïr  ( 537 ) in zyne plaats ook zou gekoozen hebben; hy nam naamlyk den rotting op en droeg dien by de jas, als wanneer hy die beiden te gelyk befchermen kon. Zon men nu niet moeten zeggen dat de Hond dus geredeneerd moet hebben? Zy zullen my een van beiden ontneemen: ik kan beiden niet te gelyk befchermen, want zy leggen te verre van eikanderen; dus moet ik die op eene zelfde plaats brengen, als wanneer het my gemaklyker zal vallen beiden te gelyk te verdedigen. Ik zeg niet dat de Hond deeze woorden of deeze fluitreden gedacht heeft), maar de uitkomft of het beflnit daar van heeft hy zoo goed begrepen als hy begrypt, ik heb honger en moet naar huis gaan, daar zal ik eeten krygen. — Nog een ander voorbeeld. Op eenen tyd liet ik mynen Hond, zynde een zwarte Krulhond eenen bal haaien; ik wierp eindelyk den bal in een venfter van een bovenkamer van myn huis; de Hond, dit ziende, klom eerst op een trapje; doch merkende dat dit te gek was en dat hy zoo niet in het venfter van de tweede verdieping konde komen, bedacht hy zich een weinig, en liep toen regt toe de deur in, de trappen op, naar de voorkamer, om den bal te haaien: ik heb my altoos verwonderd, hoe de Hond heeft kunnen begrypen, dat dat venfter in die kamer uitkwam, en dat hy dus daar naar toe moeit loopen, om den bal te zoeken. ' De Honden zyn geene liefhebbers van de muzyk; zy doet hun gehoor-zintuig onaangenaam aan; de meeste beginnen te janken als zy muzyk hooren fpeelen, of toonen op eene andere wyze, dat zulks hun verveelt. Ik heb eenen gekend, welke, als hy op de kamer koude komen daar het klavier ftondt, tegens het zelve ging blaffen, denklyk uit boosheid om de onaangenaamheid, waarmede het zyne ooren aandeedt, als 'er op gefpeeld wierdt. Men heeft echter Honden gezien, die gaarne muzyk hoorden; een fchryver fpreekt van eenen, dien hy had, welke, als 'er muzyk gefpeeld wierdt, altoos in de concert zaal ging liggen en, als het fpeelen ophielt, zich weder naar zyn hok begaf. Daar heerfcht by den zoogenaamde Gemeenen Man eene bygcloovigheid dat, wanneer een Hond des avonds voor aen huis jankt, iemand aldaar aal fterven; het is ze-  ( 53» ) zeker, dat dit geen noodzaaklyk gevolg is, en datee» Hond jankt, liet zy om in huis te wezen, het zv om dat hem iets fchort; echter heeft deeze bygeloovicheid kaarcn grond m eene waarheid, die men te varre overdreeven heeft; want men heeft menigmaal voorbeelden gezien dat fomtyds een menfeh, dat Kerft, fonunigen fionden eene onaangenaame gewaarwording, denklvk in het zintuig van den reuk, geeft, die hen onrustig maakt; wanneer nu iemand, by welken een Hond eevvoon ts te wezen , fterft, zal hy uit verknochtheid en gewoonte by hem blyven; die onaangenaame gewaar- Wfr dfPfai ïem -1°^ >",ken; deeze ondervinding heeft die bygeloovigheid in de wereld gebragt; zy heeft de menfehen doen denken dat een Hond, die inkt altyd daardoor te kennen geeft dat 'er iemand fterven zal, fchoon de ondervinding het tegenfpreekt, en men zeer dikwyls Honden zal hooren huilen voor deiren zonder dat er iemand in dat huisfterfr; men had dan ook reeds lang door de ondervinding van die bygelooviVbeid moeten geneezen zyn, zo niet veele menfehen redt Joos genoeg waren om, tegens alle bewyzen en ondervinding aan, hunne verkeerde begrippen en bygeloovige dcnkwyzen te blyven aankleeven. fa Men vindt Honden door de gehecle wereld. In Europa zyn de meeste tamme en ook de meestverfchillende raflen van die dieren; in Afrika vindt men wilde Honden die bv troepen in de bosfehen loopen; in Amerika zyn ook veele wilde Honden; doch deeze zyn van tamme Honden afkomfbg, welke men aldaar in het wild heeft laaten loopen na dat zy uit Europa overgebragt waren; zy zvn op fommige plaatfen in dit werelddeel zoo verraeniavuldigd, datzyin de bewoonde ftreeken komen en aldaar het vee en zelfs de menfehen aanvallen, waarom men hen dood fchiet, gelyk de andere wilde dieren, fchoon zy echter wel tam te maaken zyn: daar zyn in Amerika ook Honden,die ooifprongyk aldaar gevonden wierden, alvoorens deEuropifche in dat gedeelte van de wereld wierden overgebragt. (Het vervolg en flot in bet volgend nummer.-) Tc Groningen by W. ZUID E M A. 1798, cn te Amfterdam by H. KEYZER, an verder alöm te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 68. NATUURLYKE HISTORIE OF BESCHRYVINÖ VAN DE HONDEN. (Vervolg van nummer 67.) Behalven het gebruik, dat men van de Honden iii de verfchillende jagte.i, die men op andere dieren te werk ftelt, heeft; behalven de huisdiensten, die men' hen doet verrichten, als in een rad te lopen om het ipit te draaien; op het huis, op de werf te paiTen* het vee te bewaaren en andere; gebruikt men de groote fjulhonden ook dikwyls om voor wagentjes te trekken, voor welken men dan verfeneiden te gelyk fpant? dus ziet men de vleefchhouwers, de vellen plooters in iommige Steden die dieren in hun werk zoodanig gebruiken , gelyk ook de Scheveningfche visfehers. ia jbiberie en Kamfchatka, daar de grond meest altoos met ineeuw en de rivieren met ys bedekr zyn, gebruikt men de Honden om voor de (leden te fpannen, waarmede men 111 die landen reist, hetwelk zelfs aldaar de gewoone wyze van reizen is. Voor zulk eene ilede worden veeltyds twaalf, zestien, twintig en meer Honden gelpannen. In de landen, daar de Honden niet tot zulke bezigheden gezocht worden, worden zy tot fpvzen gebruikt. In China maakt men de Honden vet en Aagt hen voor de tafel. De Negers verkiezen het honden-vleefch boven alle ander vleefch: By die volkeren worden zy als fchaapen naar de markt gebragt, om ter ilagtin? verII. Deel. Yyy °kccht  C 54° ) kocht te worden, en duurer dan eenig ander wild betaald; en op hunne feesten is de beste fchotel een gebraadcn Hond. De Kanadafche Wilden eeten insgelyks Honden. Op de eilanden in de Zuid-zee houdt men die ook voor eene lekkere fpyze, en de Heer Cook en zyne rcisgenooten getuigen, "dat een Hond van de eilanden van de Zuid-zee weinig minder in ftnaak is dan een Engelfch lam, het welk hy daaraan toefchryft, dat die Honden niet dan met fpyzen van gewasfen gevoed worden en nooit met vleefch. By Groenland liggen eenige eilanden, de Honden-eilanden genoemd, elk omtrent eene myj in den omtrek groot: op deeze eilanden is eene groote menigte Honden, naar men wil wel vier duizend 'fluks, welke' de Groenlanders daarop in den winter onderhouden; zy voeden die met eene foort van zecmos, met mosfelen en dikwyls ook met een weinig robben-fpek, als zy dat zelve misfen kunnen. Zy jaagen vervolgens op die Honden, dooden hen, en laaien het vleefch droogen, of bergen het onder de fneeuw, 't welk zy dan vervolgens met veel fmaak tot voedfel gebruiken"; fchoon wy nu door de opvoeding en ongewoonte eenen afkeer van het eeten van Honden hebben , zeagen echter de sene welke 'er van gegeeten hebben , met den Heer Co'ok, dat hun vleefch niet kwaajyk fmaakt, en dat het eenige gelykenis met varkensvleefch heeft. Men bereidt de huid van de Honden tot leder, dat zeer zacht is, zoo dat het tot handfchoenen voor de ïuÖers verwerkt wordt, alzoo het het vel zacht maakt, 'zelfs lesgen de Paryfche Dames, des nachts, velletjes van dat leder op haare boezems, om die deelen zachtheid te geeven. Men maakt kousfen van de vagt der Krulhonden, welke men onderdek dat goed zyn voor listige lieden; ook maakt men van die zelfde vagten van Krulhonden warme bonte mutfen, die federt eenige jaaren des winters gedraagen worden. Zie daar de meeste opmerkenswaardige hoedanigheden van het gedacht der Honden. Mogelyk gaan wy in 't vervolg nog wel eens over om de byzondere Hoofdraden der Honden te befchryven; voor ditmaal zy het genoeg dat wy dezelve Hechts opnoemen; zy zyn: De 'Herdershond, de huine Engelfche Hond, de Wolfhond •f  C 541 ) tf Keeshond, de Siberijche Hond, de Tslandfche Hond, de Brak of Patryshond, de Bengaalfche Brak, de Dashond, de groote Krulhond, Waterhond of Poedelhond, de Spanjolet of ,t Spaanfcbe Hondje, de zwarte Sfianjolet, de Wachthond, de groote Deen, de Tygerbond, de Windhond, de Rusfifcbe Windhond, de Dog, het klein Deentje, bet Turk/bh of Barbary^cb Hondje, bet klein Krulhondje het Bolonsefch of fchoothondje, bet Leeuwtje, de Steendog of Mops, en de Bulhond of Engelfcbe Dog. proeve van vaderlandsche spreekwoorden, met derzelver. oorsprong en betekenis. Alle taaien, en dus ook onze Nederlandfche taal, hebben zekere Landeigene Spreekwoorden, dat is, fpreuken, die met weinig woorden veel zeggen, en waarheden behelfen, welke algemeen als zoodanig zyn toegeftemd en van de gefteldheid, gelchiedenis, of zeden van een zeker Land ontleend zyn. In het Gefchenk voor de Jeugd van martinet e» van den berg worden meer dan zeventig Spreekwoorden , met byvoeging van den Oorfprong en Betekenis gevonden, die zeer aangenaam en nuttig te leezen zyn. Gy moet die lieve boekjes noodzaaklyk koopen, myne goede Vrienden! Want gy zoudt niet gelooven , hoe veel mooië dingen daar nog buitendien in voorkomen. De Spreekwoorden (*) vooral, zullen by hen, welke graag eens een aardig vertelfel of verhaal uit de Vaderlandiche gefchiedenisfen mogen leezen, veel piefier verwekken. Maar kom aan! ik wil de proef neemen, of ik ook niet eenige foortgelyke Spreekwoorden voor u kan opftellen; doch onder beding, dat gy dan, zo deeze u Yyy s be- Deeze zyn in een apart boekje uitgegeeven te Amfterdam by J. Allart in 1796, onder den titel: Verzameling van Vaderlandsche Spreekwoorden, opgehelderd door J. F. Martinet, ten gebruike der Jeugd en in de fchoolen. Alom te bekomen voor 8 ftuivers.  C 542 ) bevallen en gy, zonder uwé huishouding te benadeelen, zoo veel geld byëen kunt krygen, (dat gy dan, zeg ik O terfroud heen zult gaan ofn .die boekjes te koo-s pen. Nu, Vrienden! wat zegt ge? gy Haat den koop toe, niet waar?.. . Bcstig! dan wil ik oogenbliklyk maar eens een begin maaken. — 1. Zoo vinnig als een kat. Zoo loos als een kat. Het katje van de baan. Menfehen, die ongemeen fchrander en listig, of Loos en grimmig zyn, worden veelal gezegd zoo vinnig als een kat of zoo loot als een kat te wezen; daar men gewoon is hen, die zich met veele dingen bemoeien'en overal boven aan zyn, de katjes van de baan te heeten, In den eerften opflag zou men zeggen, dat het Spreekwoord zoo vinnig als een kat, van onze gewoone Huiskatten afkomltig zy, vermits dezelve algemeen voor nydige fchepfelen worden gehouden: doch gefield dit was eens zoo; waar zal men dan nog met de andere, naamlyk, zoo loos als een kat en 'het katje vande baan, belanden?—- Een kat is toch met al haare vinnigheid een niet zeer fchrander en febuwachtig dier, dat weinig of geen overleg heeft, en by dag nauwlyks te voorfchyn durft komen. Indien nu de beide laatfte ook van haar ontleend waren, zoude zy volftrckt het tegendeel moeten zyn. Neen, myn lieve Vrienden! alhoewel 'er in onze taal veele Spreekwoorden gevonden worden , die met het grootfte recht uit de hoofd-eigenfehappen van fommige dieren zyn voortgekomen , wil men nochtans dat deeze drie eenen gedenkwaardiger' oorfprong hebben, en wel, dat zy van'onze oudffe Voorouders, de Katten of Batavieren zouden afdaaleu. Zoo denken althans eenige Vaderlandfche Hiftoriefclnyvers 'er over. Gy kunt die boeken niet bekomen, omdat zyte duur zyn, en daarura willen wy'er u wat uit vertellen. Voor  C 543 ) Voor een paar duizend jaaren hehben In zekere* oord van Duitschland, tegenwoordig het Landgraaf. Jcüap (*) Hessen genaamd, eenige Heidenfcb volkeren huisgehouden, die Katten wierden geheeten. . Peeze Katten, welke, by eene ongemeene heldhaftigheid , een dreigend oog en grof gefpierd lichaam bezaten, dat allerlei koude en ongemak kou ve dnaaen waren met alleen weêrgaéïooze foldaaten: maar ook ia a.le andere opzichten zeer fcherpzinmge en doortrapte knevels, die, wanneer daar omftreeks wat te verhak«Ukken viel, altoos het meeste hadden in te brengen, zy beminden de vryheid meer dan het leven: haatten de flaverny meer dan de dood. Zy zouden zich liever tot den Jaatlten man in de pan hébben laaien hakken, (tón voor altoos onder de overmagt van eenen dwingeland te bukken. Ten blyke daarvan, hadden zy eene kat in hunne vaandels gefchilderd, waarmede zv wjldea aanduiden dat zy even zoo vry en ontembaar a'aren, als du fefi Z iel, dat liever zich zelve verworgen dan zich aan barfr den zou laaten leggen. Een honderd jaaren voor Kriftus aeboorte, wierdt deeze Volkeren door binnenïandiche'beroerrens onderling verdeeld, waarom verfcheidene Hammen, Batte* genaamd, met zak en pak langs den Rhynfiroom naar deeze landen weeken, en zich neêrlloe^en in eene onbewoonde landftreek , toen reeds, of naderhand naar hen Batavïèn, doch vervolgens gedeeltelyk Holland, Gelderland en Utrecht genoemd. In den beginne behielden zy humun oorfpiontr'yken naam, waarvan fommige nog eenige overblyffels nen te ontdekken in de naamen van zekere plaaifen Yvv 3 ai| < ; Landgraaf betekent zoo veel ah Rechter van eeni<* . gewest ö/provintie, die met een vorfldyke waardigheid bekleed ts. Heffen ligt in Duitschland, gre£de aan Thunngen, de Wetterau, Westphaleni BrnrtT wvk en Frankenland en behoort eigenlyk aan?2» Keizer alhoewel het door de Lamlgraavenvan H -fl7>n Cafle en Heffen-Darmftad by erfLbt beJiioZ lor*. C ) Hier van eerstdaags nader.  C 534 > als in Duitschland: KatzeneHebogen, Kattenfort, Katfchur, Katterberg, Katwinkel; in Zeeland : Kats en Kattendyke; in Zuidhoiland: Katwyk binnen en Katwyk sp Zee; in Utrecht: Kattenbroeke; in Friesland Kaïlyk en groot Katlyk, enz. Naderhand wierden zy, in lteê van Katten of Batten, Batavieren; wy, als hunne nazaaten, naar hen, Bataaven, en ons Vaderland deBataaffche Republiek geheeten. ■ _ Onder alle bekende Volkeren, die hieromftreeks in die tyden verkeerden, hebben geene boven hunne nagebuuren of tydgenooten zoo zeer uitgeblonken, noch zich zoo beroemd gemaakt, als de Katten of Batavieren. En van deeze Volkeren nu wil men, dat de Spreekwoorden zoo loos of zoo vinnig als een kat, bet katje van de baan, enz. moeten afgeleid worden. Ook zegt men wel: dat is een iooze bekfe, of zoo loos als een hekfi. 't Is zeer waarfcbynlyk, dat deeze den zelfden oorfprong hebben; alzoo de Katten al van overlang Hes/en genaamd wierden, en het woord Hesje, door den tyd, gemaklyk in Hekfe, of Hexe kan verbasterd wezen. In de vyftiende en zestiende Eeuw wierden de grooten van den Lande, en eenige uitfteekende Mannen hier nog Katten geheeten, en derhalven toen nog dit woord, volgens zynen aart, in een' goeden zin genomen; daar het thans, integendeel, om den naam bet katje van de baan te verkrygen, genoeg is maar boven anderen hier of daar in uit te fteeken,om 'teven, of dat met goede inzichten en eerlyke middelen, dan met kwaadc inzichten ert oneerlyke middelen gefchiede. Doch het mag hiermede zyn zoo 't wil, zeker is het ' dat wy veel— zeer veel aan onze Stamvaders te danken hebben. Wy zyn verpligt ons met hoogachting en erkentenis hunne bedryven te herinneren , eii te toonen dat wy in het goede nog niet van hen ontaard zyn; dan! even daarom behoeven wy geene blinde navolgers van hen te zyn. Waren zy vinnig en boos; laat ons trachten zachtmoedig ondeugdzaam te worden. Waren zy loos en gejleepen , en hebben zy zich van deeze vermogens met heilzaame oogmerken bediend; laat ons trachten hun daarin op die üyze gelyk te worden. Heb-  C 545 ) Hebben zy zich overal mede ingemengd, dan zullen zy zonder iwyfel ook wel eens met een' langen neus aer afgekomen zyn: want foortgelyke lieden loopen altyd gevaar, nu en dan eens met de klompen in ''t gelag te komen, en, in plaats van eer en glorie, fchande en fchimp te behaalen. Laat ons daarom, eer wy ons hier of daar infteeken, de zaak eerst van alle kanten hckyken; ons zelven afvraagen , of wy daartoe wel gefchikt zyn, en bovenal, of wy 'er wel eenig nut mede zullen uitwerken: zoo doende zal men zich veel verdriet befpaaren en de achting aller braaven verwerven. Welk eene belooning! wanneer de dankbaare na« zaat eens op onzen grafzerk mogte fcbryven: Waar Godsdienst, deugd en goede zeden, Gepaard met nutte kundigheden, In Nederland zyn voorgedaan, Was dees bet Katje van de baan. DE OUDEN ZAL MEN E E REN. Het is niet alleen voor kinderen, maar ook voor volwasfenen een pligt den gryzen ouderdom infchikkelykheid en achting toe te draagen. By de Spartaanen, een matig, tegen ongemakken gehard en (trcng opgevoed volk van Griekenland, was eene wet, welke hun beval, niet flechts hunne eigen Ouderen, maar ook alle andere menfehen, die meer in jaaren gevorderd waren, te achten, te eerbiedigen, te gehoorzaamen. Het gebeurde eens, dat eenige gezanten deczer Spartaanen, by de Atheners, een nabuurig volk van hun, het welk het in geleerdheid en kunsten veel verder gebragt had dan zy zelve, in den Schouwburg verzocht wierden. Hier was het uitermaaten vol, en dus voor een' oud' man, die te laat kwam, onmogelyk om plaats te bekomen, terwyl het niemand in den zin kwam om voor den eerlyken grysaard op te ftaan. Eindelyk gelukte het hem te naderen tot de plaats, waar de Spartaanfchr afgezanten gezeten waren, en zoo dra wierd hy door deezen niet bemerkt, of zy reezen op, en drongen hem de gcmaklyklte cn beste v?n hunne plaatfen te  C stf ) neemen. Dit deedt de Atheners, getroffen over hunne edele denkwyze, met handgeklap hunne daad goedkeuren, waar op een der Spartaaners de zelven toevoegde: „ De Atheners weeten wel, wat billyk is „ maar verzuimen het te doen" — .... Dit leert ons tevens, dat men de deugd niet altyd in geleerdheid jn een fraaien zwier van woorden zoekenmoet; maar dat een eenvoudig man, indien hv maar een oprecht welgeplaatst hart bezit, de zelve d'ikwyls veel meer en beter betracht. lied, om te zingen by 't uitkomen der tandjes. Wyze: Pfalm 117. Wat heilryk uur! wat blyde maar! De kleine witte Tand is daar. Komt, lieve Moeder, Broertje en Zus! Begroet hem met een welkom-kusch! Ei ziet! die Tand gelykt, voorwaar! De dauwdrup op den roozelaar. Dees Tand zal heeten Welgemoed. God houd hem altyd frifch en goed! Hy geeve u meerder nog daarby, En brood, zoo veel u noodig zy: Maar bovenal een hart, myn Kind! Dat Jefus als een Broeder mint! Te Groningen, by W. ZUJDEMA. 1708, en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alöm te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 69. hoe verfoeilyk en schadelyk de ondankbaarheid is. Sophia kwam op een kalmen avond in de lente te rug van eene wandeling, en was zoo aangedaan over de menigvuldige fchoonheden, welke zy gezien had, en over het menigvuldige goede, het welk God aan zyne fchepfelen fchenkt, dat zy een reikhalzend verlangen had, om ook zeer veel goeds te kunnen doen. Vervuld met deeze gedachten , ontmoette zy een klein meisje met zwarte oogen, 'twelk barrevoets ging en met flechte lompen gekleed was. Dit meisje verzocht haar met een zeer vriendlyk gelaat om haar eenige van de bloemen te geeven, welke zy in de hand droeg. Sophia deedt dit met veel genoegen, en onderzocht tevens, waar dit meisje te huis hoorde? Zy ontving tot antwoord , dat het Vader noch Moeder had, maar opgevoed wierdt door eene arme vrouw van haare maagfchap, die in de nabyheid in een klein hutje woonde. Terftond ging Sopnia met het meisje by haar, en vroeg, of zy dit kleine meisje niet aan haar wilde overlaatcn, om het zelve op te voeden? zy verzekerde, dat het als haar eigen kind van haar behandeld zoude worden. De goede oude vrouw, die zich-zelve nauwlylcs konde geneeren, nam deeze gunftfge aanbieding met vermaak aan, en Sophia nam dit kind ook oogenbliklyk aan de baud, en bragt het mede naar huis. 11. Deel. Zzz Bm-  C 548 ) Brigitte, dit was de naam van dit meisje, had het hier zeer goed. Zelfs des anderendaags wierden 'er nieuwe zindelyke kleederen voor haar gemaakt, en dp oude lompen wierden haar uitgetrokken. Zy ontving dagelyks haar ontbyt, middag- en avond-maaltyd, welke haar heerlyk fmaakten, omdat zy van de jeugd af den ellendigften kost had genooten. De traanen kwamen haar dikwerf in de oogen , wanneer zy een bord met groente en vleesch ontving, en herdacht, dat zy zich te vooren met een (tuk brood en wat zout had moeten behelpen. En wanneer zy de oude lompen weder zag, welke zy te vooren had gedraagen, en die haare voedfter niet zonder reden in "een kamertje bewaarde, en de zelve vergeleek met haare tegenwoordige zindelyke kleederen, wierdt zy nog fterker aangedaan- Zy liep in deeze aandoening dikwerf naar Sophia, kuste met dankbaarheid haare handen, en verzekerde , dat zy in haar geheele leven niet in ftaat Was, om haar de weldaaden, welke zy haar thans betoonde, te vergelden. Sophia*deedt haar nog veel meer goeds. Zy liet haar ook onderwyzen in 't leezen cn fchryven; zy liet haar het kooken, ("pinnen, breiën, naaien en alles leeren, wat een meisje moet weeten, 'twelk eerlang zelf den kost wil winnen. Hctgene gy by my leert, Brigitte! zeide zy dikwerf tegens hasj, zal eerlang uw uitzet zyn; daardoor kunt gy' u onderhoud voor aPuw leven vcifchaffen. Hierin fchepte nu Brigitte zeer veel genoegen. Maar allengskens wierdt zy aan het goede, 'twelk zy in het huis van Sophia genoot, zoodanig gewoon , dat zy vergat het zelve als eene weldaad te befchouwen, en zich verbeeldde, dat zy recht had om het te eisfehen. Zy ging zich zelfs een en andermaal zoodanig te buiten, dat zy misnoegd was over den kost, welken Sophia haar deedt geeven, en dat zy ta kennen gaf, als of het kleed, 't welk zy haar had gefchonken, niet goed genoeg was. Dit was voor de goede Sophia zeer grievend. Maar Brigitte wierdt in vervolg van tydnogveel fcuitcufpooriger. —— Toen zy groot was geworden, en zoo  C 549 ) zoo veel had geleerd, dat zy geloofde zich-zelve onderhoud te kunnen verfchaifen, betoonde zy zich jegens haare weldoenfler zeer onvriendlyk, en pruilde eenige dagen, wanneer zy van haar eene kleine berisping had ontvangen. Eens had zy eenen doek, welken Sophia haar had' gegeeven om den zelven te wasfchen, zoo flecht gewasfchen, dat Sophia haar daarover moest berispen. Dit fpeet het meisje zeer, zoo dat het in ftilte de zaaken, welke Sophia haar van tyd tot tyd had gefchonken, byëenpakte en van haar wegging. Haare weldoender nam met natte oogen affcheid van haar, en zeide haar vooraf, dat zy over den onberaaden flap, welken zy thans deedt, gewislyk wel haalt berouw zoude hebben. Evenwel volgde zy haar hoofd, en verliet haar. Zy gbg by eene andere vrouw, bood de zelve haare dienden aan, en geloofde dat zy nu, om haare bekwaamheid, met opene armen van haar zoude aangenomen worden. Maar zy bedroog zich zeer. Want toen deeze haar vroeg, waarom zy het huis van Sophia had verlaaten, en Brigitte zoo godloos was, dat zy veele kwaade dingen van haare weldoender fprak, verwonderde die vrouw zich ten hoogden over haare ondankbaarheid , en zeide : fchaamt gy u niet zoodanig te fpreeken van een perfoon, aan welke gy uw geheel geluk moet dank weeten.? Wilt gy deeze goede vrouw niet gehoorzaameii, hoe veel minder zult gy my gehoorzaam zyn? Spreekt gy van haar kwaad, hoe" veel meerder kwaads zult gy fpreeken van my, die niet in fta.it ben om u zoo veel goeds te bewy^en? Dus moest Brigitte met eene bëfchaamde tronie heen gaan. Zy ging by eene andere, vrouw, maar ontving van haar het zelfde antwoord. Zy zoude gaarn wedergekeerd zyn in het huis van Sophia, en was zeer genegen om de dezelve om vergiffenis te vraagen : maar zy moest vreezen van haar afgeweezen te worden. Eindelyk kwam zv in den dienst van eene zeer ryke vrouw, waar zy 'techter zeer flecht had. Gemeenlyk moest zy fpyzen eeten, welke bedorven waren, en de drank wierdt haar toegemeeten. Zy moest zwaa'rsn ZZZ 2 a£r_  ( 55o ) .arbeid verricbten, en zo zy liet minde misdeedt, wierdt zy op eene fchriklyke wyze tiitgefcholden. Hierom ging zy ook reeds zes weeken daarna van haar weg , en zocht eenen adderen dienst. Hier had zy 't juist niet veel beter, en moest den zelven insge3yks drie maanden daarna verlaaten. Dit maakte haar van tyd tot tyd boosaartiger, en de kwaade gewoonte, om haare Meesteres onvriendlyk te behandelen, had telkens dieper wortel by baar gefchoo het eeten in de maag, wordt zuur, en verwekt buikpyn. — Ik heb wel hooren zeggen van kundige lieden, dat men doorgaans verkeerd handelt met kinde-ren, welke men genoodzaakt is zonder de borst te voeden, dat men hun te vroeg voedzaame pap en te veet1 geeft; maar dat men die jonge kindertjes behoort op te kweeken met voedfel, dat zoo naby de naruurlyke moeders -melk komt als mogelyk is, "en dat daarom koei-melk, verdund met even zoo veel gekookt water en met een weinig fuiker zoet gemaakt, het beste is van allen , en dat men hun geene pap moet geeven voordat zy althans eenige maanden of een half-jaar oud zyn.' Tryntje, Zoo zegt de Dokier ook, maar zy is bezorgd dat het kind daarvan niet zal kunnen beftaan. Kerkvoogd, Uw Zuster doet niet wel van den Dokter raad te vraagen en zynen raad in alles niet te volgen: want geneesmiddelen alken zyn niet genoegzaam tot herltelling, maar fpys en drank, en de gehcel'e leefwyze en verzorging moeten medewerken, en daarom moet ook dit alles naar den raad van den Dokter ingericht worden. Hier op leidde Tryntje haar kleine in de wieg; en offchoon het anders in 't geheel niet koud was, moesten evenwel aile kusfens goed gewarmd, en het kind rondom heel digt toegeltopt worden. Moeder! fprak de Kerkvoogd, zoo even prees iku, maar, neem het my niet kwaalyk, nu verdient gy berisping. Om gezonde en flerke kinderen op te voeden, moet men zich wachten, van hen zoo fterk te broeiën: dit verzwakt en verflapt hunne geheele lichAaaa 2 aams-  ■aamsgefteldheid: zulke troetelkinderen zynopdendutrr niet half zoo goed gehard tegen koude en ongemak, die men toch niet altyd ontwyken kan; ook zyn zy minder gefchikt tot allerlei werk in een beroep. Tryntje. Ik ben altyd bang dat de lieve fchaapen koude lyden, en dat is toch niet goed! Kerkvoogd. Deeze uwe bezorgdheid 1$ goed, maar zy moet niet buitenfpoorig wezen: door eene maatige en natuurlyke warmte, zyn zy ook van koude te lyden beveiligd. Ook moet iku dit nog zeggen, dat, over 'tgeheel genomen, de koude veel gezonder voor den mensch is dan de hette. Ondervinden wy het zelve niet vaak, dat wy in droog koud weêr, gezonder en frisfcher zyn dan in eene groote hette? Kasper. My fchiet het mooie liedje in gedachten, dat wy in nummer 54. van 't Weekblad hadden: De gryze winter is wel koud, Maar geenzins ongezond. Nu kwam het oudfte meisje in de kamer, en riep: *ch moeder! wat doet my dat Keurslyf (Ryglyfj zeer; ai, trek my het toch uit'. Kerkvsogd. Daar hebben wy op nieuw gelegenheid om over eene andere verkeerde handelwyze in 'het opvoeden der kinderen te fpreeken. Wat plaagt men de kinderen vaak door de keurslyven! Het gebruik, of ten minsten het misbruik van die dingen, heeft veele meisjes fcheef of gebogcheld gemaakt; hier van zynveele voorbeelden: om van andere onheilen, die uit het draagen van dat tuig geboren worden, te zwygen. Tryntje. Hé Kerkvoogd! zouden de kinderen '"dan zonder keurslyf loopen? Scheld daar toch niet op:zy zyn immers algemeen in gebruik ; en zo zy niet te wauw of te /?v/zyn, dan dunkt my, dat zv voor kinderen van veel nut zyn, om het verzwakken voor te komen: kleine kinderen hebben toch tedere leedjes. Kerkvoogd. Maar uw oudfte meisje is geen klein kind meer. Gy zegt zo zy niet te nauw of te fyfzyn, dan zyn zy van veel nut: maar is dit niet dikwerf het geval? het klaagen van uwe dochter is hier van een bewys. Ja, alles wat knelt of knypt is zeer nadeelig; «iet alleen keurslyven, maar' ook te enge fchoenen en an-  C 559 ) andere kleederen. Gy zegt, dat de! keurslyven van veel nut zyn om het verzwakken van kleine kinderen, die tedere ledematen hebben, voor te komen* maar ik kan nauwlyks begrypen, dat de wyze Schepper den menfeh soo gefchapen heeft, dat hy zulk een harnas noodig zou hebben; inzonderheid wanneer de kinderen eenige jaaren oud zyn. Hebt o-y hier te lande niet vaak VVestfaalfche weeversmeiden gezien? Deeze draagen nooit keurslyven; en zaagt gv ooit vrouvvsperfoonen met fterker en frisfeher ledemaaten? — Waar toe dan dat fchadelyk kweltuig'? Nu wierdt liet op één na oudfte kind wat hoofdig Wees gauw te vreê, fprak Tryntje, dan zal ik u morgen wat lekkers geeven. Kerkvoogd. Uw wal lekkers brengt my iets in gedachten, dat ik u noodzaaklyk moet herinneren • dit naamlyk: te veel lekkers, of zoete fnoeperyen, 'zyn zeer nadeelig voor de gezondheid der kinderen.' ,, Veel lekkerny bederft de maag, „ En maakt de menfehen loom en traag." r*) Men geeve de kinderen doorgaans gezonden kostmen leere hun alles eeten wat 'er dagelyks op^efchift wordt: maar men draage ook zorg, dat zy nieste vêel or te gulzig eeten. „ Die nooit genoeg heeft voor zyn' mond, . „Leeft zelden vrolyk en gezond." (**) Kinderen moeten ook ni?t veel koffy en thee drinken • want alle warme dranken verzwakken de maag Jel never, brandewyn, of andere fterke dranken 'moet men hun geheel niet geeven. Kasper. Alles wat gy daar zegt, komt my heel goed voor; vaar maar voort. Kerkvoogd, Dat men zyne kinderen voor de nadeelen van vuur en water moet bewaaren; hun mesfen en ander fcherp goed dient te onthouden, behoef ik u niet te zeggen. Ook zult gy zeker weeten, dat moriigheid en ftank zeer nadeelig voor de gezondheid is: befmetlyke ziekten, ja zelfs de pest kan hier uit voortkomen. Reinheid bewaart en bevordert in tegen- . Aaaa 3 deel <*) Sluiter, Q**) van Alpben,  C 56o ) deel onze gezondheid. Maarookmoetrnen zyne kinderen dikwerf buiten in de frisfcbe lucht laaten verkeeren. Op het land is het doorgaans veel gezonder dan in de fteden; en waarom ? om dat men op het land een frisfcher lucht inademt dan in de '"bedompte fteden. Dit is ook de voornaame reden waarom de menfehen in groote fteden, b. v. in Amflerdam, over 't geheel genomen zelden zulk een frisfche roode kleur hebben, en zoo lang niet leeven dan op de gezonder dorpen in Gelderland of Drenthe; gelyk uit de iferflysten blykbaar is.... Joris (had tot nog toe zich dood ftil gehouden; maar nu viel hy den Kerkvoogd in dereden.') Zachtt Kerkvoogd, riep hy, dat gaat te ver! gy blyft niet rechtzinnig: alle menfehen leeven net zoo'lang als God het beflooten heeft. Kerkvoogd. Ontken ik dit dan Joris1? Zeg, gaat Gods befluir meer over ons leven dan overanderc dingen? Joris. Gods betluit gaat over alle dingen, zegt Helienhroek, Kerkvoogd. Waarom hebt gy nu drie jaaren lang, op uwe hooge ven beter koorn gehad dan op dat achterfte ftuk land? Joris. Om dat dat achterfte ftuk te laag en waterachtig is om zulk goed koorn te geeven: o^k is 'er jn langen tyd geen mest opgekomen; maar de hoqge yen heb ik wat goed bejegend? Kerkvoogd. En Gods bcfluit gaat over alle dingen, zegt gy immers; dus ook over het gewas des velds. Dit fluit evenwel, naar uw eigen zeggen, de middelen niet uit ten aanzien van het koorn; en zou Gods befluit dan ten opzicht van 's menfehen leeftyd van de middelen afgefcheiden zyn? ——» Hoor vriend! even zoo zeer, als gy om goed koorn te hebben, de middelen, welke daartoe dienftig zyn, moet aanwenden, even zoo zeer dient gy ook van .de middelen, die ltrekken kunnen om u een lang leven te bezorgen , gebruik te maaken. - Kas/>er. My - dunkt dit is heel klaar. Heeft Kerkvoogd nog iets over de gezondheid aan te merken? Ker-kvoigJ. Ja; -nog iets van veel belang voorde  C 561 ) gezondheid; en dat is de beweeging. Zoo nadeelig een stilzittend leven is, zoo heilzaam is de beweeging, om gezond te zyn. De ondervinding leert ons dit alles zeer duidelyk. — Hier uit volgt, dat men jonge kinderen niet ligt in hunne woelige beweegingen moet tegen gaan, en hen tot ftilzitten dwingen. (Jok moet men kinderen, zoo lang zy nog niet werken kunnen, niet van zulk fpeelen te rug houden, waar door zy eene jnaatige lichaamsbeweeging bekomen; behalven op den tyd dien zy tot leeren noodig hebben. Joris. Onze vroome Aafkemoei zeide vaak, dat de lust tot fpeelen een bewys was dat de kinderen vroeg van natuur verdorven waren; en dat men die drift daarom moest tegengaan. Gy denkt 'er dan anders over. i Kerkvoigd Uwe Aafkemoei begreep dit geheel verkeerd. De fpeelzucht op zich zelve, kan nooit een -vrucht of bewys wezen van de verdorvene natuur der kinderen; maar zy is eene vrucht van hunne onfcbuldige, Jeugdige natuurt, Dit ziet gy immers in redenlooze dieren: alles wat jong is fpeelt graag: denk maar aan de jonge lammeren, jonge katten, enz. Of is het in die dieren ook eene vrucht van hunne verdorvenheid? —— De wyze Schepper heeft, tot goede einden , in alles wat jong is, een' fterken trek tot fpeelen ingeplant; want door zulk eene lichaams-beweeging wordt de gezondheid, de fterkte en de groei bevorderd : de zintuigen van het gezicht en gehoor worden door die fpelen geoefend en'gefcherpt, en de vermogens van de ziel, het verfhind en oordeel, worden uitgelokt en werkzaam gemaakt. De kinderen leeren, al fpeelende, hunne krachten beproeven, worden onderneemende, yverig en eerzuchtig om vooral niet minder te we?eu dan een ander, maar veeleer om boven hunne makkers uit te munten, en dus zyn die kinderfpelen wel zeer nuttig. Kasper. Dat is wel beredeneerd, dunkt my. Kerkvoogd. Nog fchiet my iets te binnen, 't welk zeer nadeelig zyn kan voor de gezondheid der kinderen ; te wceten, dat men hen bang maakt; 't zy voor zwarte kerels, die hen in den zak willen krygen, of door allerlei laffe en ongerymde fpook- en hekfe* r . ver.  vertelfelijes, als anderzins. De nadeelen die 'er uit de verfchrikking kunnen ontdaan, zullen u niet onbekend zyn; en zou men zyne kinderen daar voor dan niet zorgvuldig moeten bewaaren? Zo gy daar eens wat over leezen wilt, kunt ge in nummer i en 2 van 't Weekblad te recht komen. Tryntje. Wat is men vaak onoplettend', en'wat is het goed, dat verftandige menfehen ons veele dingen herinneren, daar wy anders niet eensom denken zouden. «- Kerkvoogd. Men zou over dit Ruk nog veel meer dat nuttig is kunnen bybrengen; doch dan zou ons gefprek: al te wydloopig worden. Dit wil ik 'er echter nog byvoegen: dat, niettegenftaande de beste voorzorg derOuders, de kinderen nogthans wel eene of andere ziekte kan treffen. Gebeurt dit, gaat dan terftond naar een kundig Dokter, en volgt zyn' raad en voorfchrift nauwkeurig op: maar wacht u voor alle kwakzalvers: hoe bedrieglyk dat foort van menfehen veelal te werk gaat, en hoe nadeelig dit is, hebt gy toch uit verfcheidene Rukken van onze Weekbladen kunnen leeren. — Het Ruk overtde licbaamlyke gezondheid der kinderen houden wy thans voor afgedaan. Nu is nog overig, hoe men de kinderen verftandig en deugdzaam moer opvoeden; doch dit zullen wy tot eene andere gelegenheid uitflellen. Ik moet gaan. Kasper. Wy bedanken u voor uw nuttig onderricht. Tryntje. Mag ik u bidden, vervolg uw gefprek aanftaanden zondag avond weêr: ik verlang naar het overige. Kom gy dan weêr mede, vriend' Joris. Dit wierdt van beiden beloofd: en nu fcheidde het gezelfchap. (Hei vervolg in het eerstkomend nummer,") Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798, en te AmRerdam by H. KEYZER, en verder alöm te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 71. Men moet {leeds door aanhoudend poogen, 't verstand, dat edel zielsvermogen , Ontvjikk'len in de ted,re Jeugd: Dit leidt baar tot geluk en vreugd. over de opvoeding der kinderen» tweede gesprek. J^Jauwlyks was het avondëeten op naastvolgendet» zondag geëindigd, of de Kekvoogd, gelyk ook Joris, ïpoedden zich weêr naar het huis van Kasper; alwaar het gezelfchap al rafch hun gefprek over de opvoeding der kinderen; in deezer voege hervatte. Kasper. Het gefprek van verleeden zondag avond lag my de geheele week in gedachten. Te vooren dacht ik nog wel eens aan de opvoeding, maar weinig aan het zorgen voor hunne lichaamlyke gezondheid. Dit fchat ik nu van veel meer gewigt dan te vooren. En met hoe meer genoegen ik my uwe onderrichting te binnen bragt, hoe meer myn verlangen naar het overige wierdt opgewekt. Ik bid U, Kerkvoogdl begin maar aanftonds ons te- zeggen, op wat wyze men best verfiandige kinderen kan opvoeden ? Dit zal toch een ftuk van belang zyn: want Salomo zegt: Een zot zoon is een verdriet voor zynen vader, en bittere droefheid voor de g;etie die hem gebaard heeft. Spr. 17; 25. Joris. My dunkt die vraag kunt gy zelve wel gemaklyk beantwoorden, Kasper! Men moet de kinderen II. Deel. - Bbbb naar  t 5^4 ) ,naar de fchool zenden, om leezen cn fchryven te'leeren, en naderhand naar de eatechjfatiej. Wat zal men hier al veel meer aan doen? Zy behoeven toch alie geene Dominees of Dokters te worden. Tryntje. Ik begryp dar iemand niet ligt te veel leeren kan,"al woft hy juist geen Domme" of Dokter. Kerkvoogd. Vriend Joris zal toch met ons wel inftemmen, dat een dom menfeh een verachtlyk menfeh is: door onkunde en domheid komt men nader aan de redelooze beesten. en is dit niet tot fchande van een rcdelyk wezen? Weest «let gelyk een paard, gelyk een muilezel, welk geen verftand beeft, ftaat 'er Pf 32: 9. God gaf den ihenfch eene redelykfc ziel, op dat hy wyzer zou zyn dan de redelooze dieren: maar niemand wordt ve'rftahdig gebooren; de wind zal het ons ook niet aanwaaien; wy moeten het verftand door oefening verkrygen, of befchaaven.— Een weetniet kan ook geen gelukkig menfeh zyn; noch hier in den tyd, noch namaals in de eeuwigheid. Uier in den tyd, kan hy niet recht gelukkig zyn: om dat hy byna nergens gefchikt toe is. Wat zal hy worden? en zo hy in een of ander beroep komt, hoe zal hy het met voordeel waarneemen? Op zyn'best kan men hem gebruiken tot de alierlaagfte bezigheden, die hem niet half zoo veel geluk cn vergenoegens kunnen geeven als verftandiger menfehen genieten, in.hunnen meer edelen Werkkring. — Een onverftand kan, noch God zynen Schepper, noch zynen pligt kennen, en by gevolg dus ook niet betrachten; . en Hoe zou hy dan een eeuwig geluk kunnen wachten? — Hier over zullen wy het wel ééns zyn; — maar dat men. nu anders niet te doen Jieeft om verftandige kinderen op te voeden dan hun ïïaar de fchool en de catcchifatie te zenden, dit kan ik Joris niet toeftemmen. Zyn'er niet duizenden domöoren overal in ons Land, die echter wel naar de fchool en in de catcchifatie gingen? Wat wordt 'erin veele fchoolen geleerd? op zyn be6t wat leezen, fchryven , en rekenen. Joris. Is dit niet genoeg? Kerkvoogd. Dit is wel. noodzaaklyk, doch niet genoeg. Hoti leezen; fchryven, en rekenen te leeren, maakt op ^üich zelven befellouwd, ons eigenlyk nog ■* niet  ( 5^5 7 niet verftandig; maar hier door bekomen wy eene bekwaamheid om verftandiger té kunnen worden; naamlyk als wy die kunften tot dat oogmerk gebruiken. Err hoe veele menfehen worden ledematen van de Kerk, zonder dat zy over den Godsdienst eenig gegrond begrip hebben. Joris. Dat hapert dan aan de Dominees? Kerkvoogd, Niet altyd. Het komt veelal ook uit de onvatbaarheid en lusteloosheid der menfehen zelven: en die onvatbaarheid en lusteloosheid komt dan hier vaak weêr van daan,dat hunne zielsvermogens in hunne kindscheid niet befehaafd, opgefcherpt, of ontwikkeld zyn; en dan worden zy op den duur onbruikbaar. Nu, dit opfcherpen van 't verftand in de tedere jeugd, is buiten twyfel de pligt der ouders. Ouders hebben de meeste betrekking op hunne eigene kinderen; zy hebben 'er ook de befte gelegenheid toe, om dat zy allo dagen by hen verkeeren; inzonderheid de moeders. Tryntje. Van myne verpligting hier toe ben ik nu wel overtuigd, had ik 'er maar verftand toe! Kerkvoogd. Kom, ik zal u maar eens wat op den weg helpen, en dan zal 't wel gaan; om dat het u recht ernst is: want dan kan men foms doen 't geen ons te vooren vaak onmogelyk fcheen. — Luister dan! — Kinderen, weet gy, zyn vaak nieuwsgierig; zy zullen al heel vroeg allerlei vraagen'doen: hoe niets beduidend u die vraagen ook foms toefchynen mogen, let 'er echter op, en beantwoord die zoo eenvoudig en gepast, dat uw kind 'er iéts uit leeren kan. Zo uw kind « niet vraagt, vraag gy het dan dikwerf. Tryntje. Ach! ik ben zoo geleerd niet. Kerkvoogd. Praat toch niet van geleerdheid; die komt hier immers niet te pas: ik bedoel allereenvoudigfte dingen, die elk bekend zyn, bchalven kleine kinderen. Vraag, b. v. Hoe veel kunt gy tellen ? — een, twee, drie, enz. Hoe veel handjes hebt gy? Welk is uwe rechte, en welk uwe linkerhand? Hoe veele oogen, hoe veele ooren hebt gy? Wat doet gy met uwe oogen? "VV'at met uwe ooren? Wat met uwen mond? Bbbb a Wie  C 558 ) Wie heeft uwe fchoenen gemaakt? — waar van?-- Wie maakte dat, en dat kleed? — die gespen? — en waar van? Waar wordt brood van gemaakt? Waar van boter? — en waar van kaas? enz. Dat uw kind niet weet moet gy zeggen. "Wys het vervolgens uw keuken - en boergereedfchap; En vraag dan, hoe heet dat? en hoe dat? Wat doet men daar meê? eh waar is het van gemaakt ? Gy kunt dit nu zelve wel uitbreiden. Joris. Dat zyn alle kleinigheden, die weinig te beduiden hebben. Elk leert dit alles van zelven. Kerkvoogd. Kleinigheden? ja, ik fpreek ook maar van kleine kinderen, die voor groote en gewigtiger dingen nog niet vatbaar zyn. Zoo lang een kind die kleinigheden nog niet weet, blyft het van andere dingen ook onkundig, 'tIs waar, zy zullen zulke dingen, aonder opzetlyk onderwys, op den duur wel leeren; maar hoe vroeger zy zulke gemeene dingen leeren, hoe meer hun verftand opgefcherpt en ontwikkeld wordt, en des te fpoediger zy voortgang maaken zullen in de kennis van andere dingen. — Men wil toch foms wat met de kleinen praaten ; en waarom dan niet liever iets dat hun nuttig is , dan allerlei geheel nutlooze beuzelingen? Kasper. Ik geef bet n gewonnen, Kerkvoogd; zeg ons nog maar meer zulke dingen: wy kunnen het toch zoo goed niet bedenken. Kerkvoogd. Men moet al trapswyze voortgaan, om de vermogens van een kind op te fcherpen, en met nuttige kundigheden te verryken. Men leerc voorts het kind de onderfcheidene geldmunt kennen, en hoe veel die in waarde is; — op een uurwerk zien hoe laat het is;-- de dagen der week;-- de hoofdwindftreeken, enz. Ik zou te wydloopig worden, indien ik meer zulk flag van dingen optelde. Wilt gy iets van dien aart tot eene handleiding hebben, koopt dan voor 2 Huivers, de korte en nuttige leeslesjes voor kleine kinderen, door II. IVester: hier in zult gy nog wel meer diergelyke dingen vinden. Kasper. Ik kan gemaklyk begrypen, dat, als men zoo geduurig met de kinderen fprak, zy dan veel eer tot meerder kundigheden geraaken zouden. Kerk-  C 5*7 > Kerkvoogd. Beproef het maar, en gy zult het ondervinden. Zy zullen hoe langer hoe vatbaarer, en ook weetgieriger worden; zy zullen nuttige bezigheid voor hunne zielen hebben, 't welk hun ook veel meer weltevredenheid zal verfchatfen; en weldenkende ouders zullen ook veel meer blydfchap over hunne kleine lievelingen ondervinden. Joris. Gy fpreekt nog van geen fchoolgaan. _ Kerkvoogd. Daar was ik juist aan toe. Dit moet niemand verzuimen. Hoe nuttig het leezen en fchryven leeren is, is uit nummer 3 en 8 van het Weekblad gebleeken. Zonder dit te kennen, wordt niemand een verftandig menfeh. — En daar wy eenen fchoolmeester hebben, die deeze kunften uitneemend leert, en daar benevens ook nog veel doet om het verftand en het hart van de kinderen te befchaaven en te verbeteren, raad ik u, dat gy hem nimmer dwarsboomt in zyn nuttige bedoelingen; gelyk eenige lompe onverltandige ouders wel eens deeden; die zich b. v. aankantten tegen eenige nuttige boekjes, die hy in zyne fchool gebruikt, alleen om dat die boekjes nieuw waren, en zy zelven 'er nooit in geleerd hadden. Herleest, bid ik u, nummer 39 en 40 van de Weekbladen; en zo gy voor overtuiging vatbaar zyt, zult gy het onderwys in de fchool wel volkomen aan den Meester toevertrouwen en overlaaten, zonder hem ergens in paal eu perk te (tellen tot onberekenbaar nadeel van uw eigene kinderen. (Joris gromde nu wat; want dit was niet naar zynen frnSak) Vooroordeelen, dus voer de Kerkvoogd voort, vooroordeeien, myne vrienden! zyn de grootfte hinderpaalen om gegronde kundigheden te verkrygen: dit is ons in nummer 48 van het weekblad aangetoond. Behoedt u zelven en uwe kinderen hier dus voor, zoo veel in uw vermogen is. Leert hun by herhaaling, dat, als men het oordeel vóór het verftand gebruikt, men de paarden dan achter den wagen fpant. Joris. Is dit ftuk nog niet haast afgedaan? Kerkvoogd. Ja; 't zou overtollig zyn, iets dat elk die zien wil, ook met een'opflag van'toog zien ka», breedvoerig te bewyzen, ik gaa dus over tot nog iets anders, 'twelk hier ook niet onvoegzaam by kan te pas gebragt worden. Bbbb 3 Kas'  C 5*8 ) Kasper. Wat dan? — het Godsdien/rig onderwys? Kerkvoogd. Dit gewigtig ftuk zullen wy nog wat uit* (tellen: ik bedoel eigenlyk bet leeren van een nuttig beroep. Kasper. Zeker! dit is wel een gewigtig ftuk. Kerkvoogd. Ja wel gewigtig! Ledigloopers zyn onnutte balladen in de menfchlyke Maatfchappy. Een land vol lediggangers zouden van honger moeten derven. — Boeren, fchippers, kooplieden, ambagtsüedeu, kuiiftcnaars, en ook degeleerden, of beoefenaars en onderwyzers in weetenfchappen, werken allen tot nut van 't Algemeen; ook tot nut van elk onzer in 'tbyzonder: nu, dit is elk van ons, op zyn beurt, ook weêr verpligt te doen: anders werkt een ander tot voordeel van ons, en wy niet weêr tot voordeel van een ander; elk ziet dat dit onbillyk is. Behalven dat, is het ook voor ieder noodzaaklyk, dat hy werke voor zictzelven; om op eene eerlyke wyze aan den koft te komen. Ja, al.haddén wy ook zoo veel geld, dat wy met leêgloopen meenden door de wereld te kunnen komen, dan is het nog voor ons eigen lichaam en ziel noodzaaklyk, dat wy iets werken. "Het werken bevordert de gezondheid des h'chaams, en een gezond lichaam geeft een vluggen geeft; bevordert onze weltevredenheid, „ 'k Moet yvrig werken; God werkt mede, „ De luiheid voegt my niet; ,, De bezigheid baart rust en vrede; ,, De ledigheid verdriet." (*) Lediggangers worden ligt deugnieten, en een deugniet is immers een rampzalig fchepfel! een pest der Maatfcbappy.-—Behalven dat, de rykdom is vaak 011geltadig; want 's Werelds goed Houdt eb cn vloed. Wanneer een ryke dan arm wordt, en geen beroep geleerd heeft, waar door zal hy dan aan zyn brood komen? — De Bibcl keurt het,werken ook allernoodzaaklykst. Men leeze de Spreuken van Salomo, en men zal zien, hoe hevig die wyze man tegen de !u,i- aarrs (*) van Alpben en van de Kaftesh Mengelpoezy.  C 5*9 ) aarts uitvaart! ;— Paulus wil, dat zy die niet wille?! werken ook niet eeten zullen. Kasper. JYlyii vrouw en ik fpreeken 'er wel eensover, wat wy onze jongens zullen leeren laaten, indien zy eens aan liet boerwerk geen' zin badden. Joris. Myn oudfte jongen had ook geen zin aan 't boerwérk: hy praatte geduurig van dit, en van dat, maar ik wist 'er wel raad toe, om'them te beduiden. Kasper. Ja! gy dwingt hem: maar 'kweet niet of dit wel raadzaam is. Hoe denkt gy hier over Kerkvoogd? Kerkvoogd. Offchoon ik, zoo wel als gy lieden, den boerenftand boven alle anderen bemin, vi'rfd ik het echter niet raadzaam, om een kind hier toe te dwingen: ook tot geen ander beroep: te weeten zo een kind 'er een' volftrekten tegenzin in heeft; of een' onweerttaanbaaren trek tot een anderen ftand heeft. Joris. Waarom niet? Kerkvoogd. Om dat het een flecht vooruitzicht geeft, als iemand in een beroep komt, dat hem volltrekt tegen de borst is. Joris. Moet men zich clan naar de wïspeltuurigheid der jongens fchikken? 'Kerkvoogd Neen ook niet. Maar "de neiging tot of afkeer van eenig beroep is altyd geen wispeituurigheid. De wyze Schepper legt wel eens eene fterke nei.;ing in- de ziel, voor een beroep waar toe iemand, wegens zynen natuurlyken aanleg, het best bekwaam kan worden. Men'dcnke maar aan den Admiraal de kuiter. Die onvergelykelyke Zeeheld was in zyne jeucd ccutouwflagers jongen. Hier in had hy echter volltrekt geen zin; ér was ook geene verwachting, dat 'er op'den duur ict's van belang van hem worden zou. De jonge Mi' cbiel de Ruiter wilde volltrekt ter zee vaareh; daar was 'maar geen tegenhouden aan. Dit gebeurde dus ook. En wat was het gevolg?—Van dat oogenblik af wierdt hy een geheel ander mensch! hy gedroeg sich voortreft yk; wierdt de bekwaamde zeeman; klom van trap tot trap op, tot den hoogden rang van Lt.Admiraal, en bragt ons Vaderland meer nut "te weeg dan duizenden van zyne tydgenooteu te famen. Hoe zou het gegaan hebben, als men dien trek van de Ruiter tot de .zeevaart, met geweld had te keer gegaan? Daïrwas hy  ( S7° > hy veelligt een onnut, of weinig beduidend man geworden. In 'tkort, myn raad komt hier op uit: indien een zoon van het beroep zyns vaders volltrekt een' afkeer heeft; indien hy een onwêêrftaanbaareneiging tot een ander beroep, dat naar zyne omftandigheden niet geheel ongepaft is, gevoelt, men weerhoude hem niet. Kasper. Maar deze gevallen zyn zeldzaam? Kerkvoogd. Men pleege dan raad, niet alleen met de geaartbeid of neiging der jongens; maar ook met hunne zielsvermogens, en zyne eigene geldmiddelen. En, die heruitvoeren kan, moet dan niet te zuinig zyn, om zyn' zoon, in 't een of ander beroep alles te laaten leeren wat hem daar in maar nuttig zyn kan; en als dan zullen dergelyke gevallen ook minder zeldzaam worden. Tryntje. Met de meisjes heeft men hier omtrent niet. Veel te doen. Kerkvoogd. Het beroep waar toe de meisjes moeten opgevoed worden , komt meesral op het zelfde uit: naamlyk dat zy goede en nuttige huisboudfttrs worden, en wat hier noodig is om te leeren, weet gy zelve. Tentje. Ja: men moet haar goed breiden, naaien, fpinnen en keukenwerk leeren, niet waar? Kerkvoogd. Dit bedoelde ik. — Voor het overige moet men de jeugd alle zoodanige boekjes in handen geeven, die tot opfcherping en befchaaving van 'tverftand nuttig zyn. Kasper. Zullen wy nu ook haast fpreeken op wat wyze men beft deugdzaame kinderen kan opvoeden? Kerkvoogd. Wy zullen dit tot eene andere gelegenheid fpaaren: 't is bedgaanstyd. — Goeden nacht faam! (Jlet vervolg in bet eerstkomend nummer,) è Te .Groningen, by W. Z UI D E M A. 1798, en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 72. Wat dunkt u, Ouders! kan de Jeugd Gelukkig worden zander deugd? Strekt ondeugd niet tot fcbade en fcband''? En is zy niet een pest voor 't Land? Men leer'' dan kindten goede zeden, Op dat zy '1 pad der deugd betreeden. over de opvoeding der kinderen. derde gesprek. Den eerstvolgenden zondag avond hervatte men het geiprek over de opvoeding der kinderen, in het huis van Kasper aldus. Kerkvoogd. Wy hebben in onze voorige gefprekken gezien, dat men, om gelukkige kinderen op te voeden, wachten moet dat zy gezond zyn, en verfiandig worden; Maar hier door zyn zy nog niet gelukkig, zo zy niet tevens braaf en deugdzaam worden. Of'kan een deugniet gelukkig' zyn? neen! den godloozen zal bet niet welgaan, leert de Bibel Pred. 8: 23. Al geniet een deugniet uitwendigen voorfpoed in deeze wereld, hy heeft toch geen inwendig vergenoegen, geen geruft geweeten en wat is al het aangenaame, zo men dat mist? Veel minder kan een fnoodaart op een eeuwig geluk hier namaals wachten. De boozen zullen by God niet verkeeren; Hy haat alle werkers der ongerechtigheid. Hier uit volgt, dat men de ondeugd in kinderen, zoo veel mogelyk, vroegtydig tegen gaan moet, en hen de deugd met allen yver trachten in te prenten. Spr. 22: 6, jons. Dat woord deugd mag ik niet geèrn hooren, II'Deel- Cc cc Kerk.  ( 572 ) Kerkvoogd! het klinkt ray zoo wat onrechtzinnig toe. Kerkvoogd. Wat! het woord deugd moogt gy met om  C 573 ) om dwingt. Gy doet dit om het te vree" te houden, en dit is juist de reden waarom het niet te vreê wezen wil. Hadt gy uw kind van 'c begin af geweigerd te geeven waar het om dwong, dan was het met een of tweemaal afgedaan geweest; en nu hebt gy 'er alle dagen verdriet van. Hoe meer men een kind altyd zyn' wil geeft, hoe meer de begeerten aangroeien zullen. Eindelyk zullen zy vaak dwingen om iets dat gy hun ia 't geheel niet geeven moet; b. v. om een 1'cherp mes; of ook wel om iets dat gy hun met geen mogelykheid geeven kunt- Daar zal ik u eene aartige hiftorie van verteilen. Luister 1 — Eens was 'er eene zekere moeder, die haar kind ook byna alles gaf wat het maar hebben wilde; ook om het te vrede te houden, zoo als gy. Nu zat zv eens op een'avond, met haar kind op fchoot, by % venfter! VvVas mooi weêr, en helder maanfehyn. 't Kind ftaarde een poos uit het venfter en eindelyk'wilde het met geweld de maan hebben. Wat zou nu de moeder doen ? zy kon het kind de maan niet geeven, en 'tkind wilde anders niet te vred wezen. Daar was Holland in last! fchreeuwen geen gebrek f — Zie daar de verkeerde rekening die zulke dwaaze moeders maaken! Kasper. R-echt zoo! Kerkvoogd; ik zeg myne vrouw ook wel eens, dat zulks niet goed is. • Kerkvoogd. Vriendin! wilt gy gehoorzaame kinderen opvoeden, neem dan deezen ftëlregel onverzetlyk aan: alles waar een kind om divingt, dat moet men bet vol' ftrekt niet geeven, ten minflenniet zoo lang bet met dwingen aanhoudt. Dan zal het heel fchielyk leeren, dat het toch te vrede meet zyn; dat het dwingen niet helpen kan, en dus zal het 'er ook rafeh meê uitfebeiden. Hier door gewent men de kinderen tot buigzaamheid van hunnen wil; daar zy anders, op den duur, de onverzetlyksfte ftyfhoofden van de wereld worden kunnen. Deeze handelwyze maakt de kinderen veel vergenoegden zy zullen met het geen gy hun geeft, tienmaal zoo blyde wezen, als een kind dat met zyn dwingen iets krygt. OndertHsfchen begon Betje, die eindelyk moe gefchreeuwd was, zich te bedaaren. De moeder had het ook een en ander fpeelgoed gegeeven. Nu kwam JoC c c c 2 cbum ,  ^ 574 3 chttm, de knecht, binnen, en Rak zyn pyp aan. Uitde grap nam hy Betje wat fpeelgocd af; en nu Betje weör op nieuw aan 't fchreeuwcn! doch Tryntje nam Jocbum het fpeelgocd weêr fchielyk af, en klopte hem braaf. Jocbum hieldt zich als of hy bitter begon te fchreiën. Daarop begon Betje te lachen dat het fchaterde van blydfchap. — floe ftaat u 'dit aan, Kerkvoogd? vroeg Kasper. Kerkvoogd. Dit ftaat my flecht aan! Eerst maakt men het kind, zonder noodzaak boos, en wekt zyn wraaklust op; dan voldoet men 'er aan; en zoo worden de zaaden van boosheid in de kinderlyke harten voortgekweekt, die men moest trachten tegen te gaan, of uit te roeien. Daar op nam Geeske, de meid, het kind opfchoot, trok het haar nachtgoed aan, en ging 'er mede by het vuur zitten, om het al trantelende in flaap te zingen. Geeske begon het allerlaffte tiptapdeuntje te revelen, dat men ooit gehoord had. Kerkvoogd. Al weer iets dat af te keuren is.' waarom moet men den ftnaak der kinderen vroegtydig bederven, door zulke kwetelaary? Waarom zingt Geeske niet liever: „ Wy zaten laatst by Saartje, „ Onze oude gpede baker, „ Die fprookjes kan vertellen; ,, Wy dronken chocolade, ,, En deeden honderd vraagen, enz. Tryntje. Heden! Kerkvoogd, dat is een aartigding! waar Raat dat in? Kerkvoogd. In van Alphens kleine gedichten voor kinderen. Dit voortreflyk boekje kostte lange jaaren 12 ft. maar nu is het onlangs gedrukt te Leer, by van Zwol, en voor vierdehalf ftuivers te bekomen. Hier kunnen uwe grootere kinderen ook magtig veel goeds uit leeren. Tryntje. Zie zoo! woelwater flaapf; nu hebben wy ftilte. Kerkvoogd. Laat my U dan nu eenige opvoedings regelen voorleezen, die ik op een Rukje papier gefchreeven heb, en men, naar myn oordeel, vooral in acht moet neemen. i.  C 575 ) 1. Men moet kinderen niet van onfcbuldi? vermaak weerhouden; anders zullen zy zoo v efte eeftot fffeykffi^ VCmIlen' ldnd be^S 2. Men moet kinderen, zoo min mogelyk is, geheel g^ven: dat is, als men iet van bon w,l ge aaten of gedaan hebbèn, alleen om da men het wil; zonder reden. — Maar men beveel- S dïKr^ °f nLlttig LS' bedS mm dat het rfoe» hier van hun pligt is, hunluie ES] otiderliefde in'tkinderhart wil kweeken, Moet als fthfjff fchaars- meestal vteRaadsman fpreeken! 3- Wanneer men eenmaal aan kinderen iets verkonde* oï gebooden heeft, dan moet men vol houden tot dat zy geboorzaamen. Dat veele ouders geen gehooïzaamer kinderen hebben, komt veelal uit het verzuun van deezen regel voort. Men gelast het kind iets et kind gehoorzaamt niet; men herhaalt het bevel "en £7 rï X^"' het ki"d ka« '«ScK gen aan, of gehoorzaamt ten minften nogmV- ei*. Se.g6enft S? ?™' en men wordt dus Je mniite! en, ziet daar! men is het gezag kwvt -! S Wd0atdtalkilhderen bv onderlig' ge¬ leerd, dat al hun tegenkanten vruchtloos is dan gullen zy 'er rafch meê uitfcheiden. Kost d t'voo? de eerfte of tweede keer al wat moeite, dat moe ' dan Syigetr°0Sten: liever een «f tweemaal verdriet' 4. Men moet zich niet gewennen, om geduurd met de kinderen te kyven of knorren; veel minder om ben geftachg te ftraffen of kloppen. DtSlhenïï bederven dan verbeteren. En offchoon zv dan al in onze tegenwoordigheid, ons uit flaafmhe vrees* gehoorzaamen, zullen zy in onze afwezigheid d s te meer uitfpatten. <-^i,u«u nes 5- Men moet trachten om van zyne kinderen eerbie d>g gevreesd en te gelyk hartlyk bemh3 tï den. Ten dien einde moet men hen foms dnnr kleine belooningen tot hunnen pligt TanSoedige^ Cccc3 zyne  C 57* J yvrie goedkeuring daar over blyken laaten; hun bet nadeelige der ondeugd, en het voordeehge en vermaaklyke der deugd, op een vriendelyke wyze foms kort voorhouden. Vatfi?r Mag men dan geen kinderen flraffen ? Kerkvoogd. Zo 'er geene andere middelen zyn om hen te doen gehoorzaamen, dan mag men niet alleen ftnffen, maar dan moet men het doen: niet tut bitterheid!.maar uit liefde. Wie zynen zoon hef beejrt, die kaffvd hem, zegt de Bibcl. Kasper. Welke ftraffen keurt gy best? Kerkvoogl. Die, zoo veel mogelyk naar den aart def misdafd zyn. Straf luiheid b. v. door hen dub. bel werk te laaten doen. Neemt uw kind een ander he fpéelgoed af, onthoud het zyn eigen fpeelgoed \,T, ivd lans. — Voorts moet de ftraf ook min of mee! 'naar In Aagten of wreeden aart der kinderen ingericht worden. . . „„19 \oris Wilt gy dan dat men nimmer [laan zaW Kerkvoogd. Als ,kindcren, van 'c begin,: af, altyd verli nk wierden opgevoed, dan zou het flaan, over 't Tebéel, veel minder noodig zyn, en voor veelen geheel niet. Somtyds is het evenwel noodzaaklyk: b. v. als andere ftraffen vruchtloos zyn; als kinderen groote „f oSyke boosheden begaan. Ook zyn 'er misdaaden die allergepast door flaan geftraft worden, b. v. Een kind heeft een ander kind zonder reden deerlyk Son en dus gevoelig beledigd; wat is nu natuurlyV r dan dat het hier over ook weêr geklopt, en dus gev //fift ft worde? - De wyze Salomo prees daar- 1i^t vaak de ro'.de aan. Die zyne roede inhoudt om ook vaak de w« , ^ ^ f^ TfiSn Tl^ DYroïl en lehejlraffing geeft wy, (CXte,Sodg J^ ;n 9-5Beduid uwe kinderen, als % ftraft, da? ïy S ftraf ™« hebben, en dat het Sodzaaklvk tot hun eigen best moet gefchieden. 4orl Als ik myne kinderen flaa, dan wil myn wyf het vS tegen houden; of zy beklaagt hen achter na ^Kerkvoogd. Dan zal de ftraf weinig nut doen. Ou-  c 577 y ders moeten hier in eensgezind te werk gaan. Gebeurt" het echter, dat een van hun de ftraf afkeurde, als onverdiend of te zwaar; dit ;moet men toch de kinderen niet blyken laaten: men onderhoude eikanderen hier over in hunne afwezigheid liever. — Nu genoeg hiervan! Kasper. Wat is 'er dan nog overig betreklyk een deugdzaame opvoeding? Kerkvoogd. Nog zeer veel: maar ik zal het overige maar kort opnoemen, en alleen maar het voornaamfte; om niet te breedvoerig te worden. Men moet zyne kinderende pligren van beleefdheid, — vriendelykheid — en befebeidenbeid leeren, — voorts eerlykbeid en oprechtheid; — medelyden, envjeldaadigbeid, — ook de fpaarzaamhtid. —• Vooral moet men hen de deugd van liefde voor hun Vaderland in prenten: en de tegenovergeftelde ondeugden ernftig te keer gaan. —— Tryntje. Hier toe behoort al wat kundigheid. Kerkvoogd. 'Er is een overvloed van gefchikte boekjes voor handen, die u hier toe van veel nut kunnen zyn. Kent gy die niet, pleeg dan raad met kundiger menfehen; die zullen u wel aanwyzen van welke gy u beft bedienen kunt. Kasper. Nog hebt gy niets van het Godsdienfiig onderwys gefproken. Kerkvoogd Men kan alles niet te gelyk afdoen. Dit Ituk keur ik het allergewigtigft voor de Jeugd: maar om dat kinderen daar zoo vroeg niet vatbaar voor zyn dan voor de pligtsbetrachting, heb ik het voor *t laatft gefpaard. Doch om dat ik merk, dat de avond te ver verftreeken is, om dit bedaard af te handelen, willen wy dit voor eene andere gelegenheid fpaaren. Laat ons fcheiden. Joris. Komt dan alle eerftkomenden zondag avond in myn huis famen. Myn vrouw zal dat ook graag hooien, en zy kan niet wel uit het huis. Men beloofde dit, en men hieldt ook woord. (Het vervolg en flot in bet naastvolgend nummer.) VOOR-  ( 578 ) voorbeeld om't gevaar van moedwilligedartelheid aan te toonen,en daar tegen te waarschuwen. Te Mofjjoy, eene kleine ftarl in het voormaalig Hertogdom gulik, gingen eens drie fchoenmaakers knechten, na dat zy hun dagwerk afgedaan hadden, op den bovenden zolder van de wooning hunnes Baas, om daar te famen eenig hout te zaagen en te klieven. Men weet, dat handwerkslieden dan recht vrolyk zyn wanneer zy vier-avond hebben: maar hoe ligt kan die vrolykheid ontaarten en overllaan tot eene uitgelaatene wildheid, waar door men zich zelven en anderen ligtelyk in het ongeluk kan brengen! Zoo sing het hier ook. Nauwlyks waren de drie gemolde"knechten ter bepaalder plaats gekomen en bevonden zich alleen, zonder opzicht van hunnen Baas of iemand anders, of zy begonnen eerst te gekfcheeren, daatop eikanderen te kittelen, en eindelyk tegens eikanderen te worftelen. Alle drie hadden zy zich omgevat, en fchcurden of duwden malkanderen over den zolder heen. Na een poos hiermede bezig te zyn geweest, kwamen zy onvoorziens aan het luik, hetwelk naar de draat uitkwam, en flechts met een' dunnen haak toegemaakt was. Ongelukkig leunden zy met alle magt hier tegen aan; de haak fprong los, het luik vloog open, en zy domen alle drie van eene hoogte van omtrent 40 voeten op de draatdeenen neder. De eerde, welke de beide anderen omvat en ook waarfchynlyk naar zich toe getrokken had, viel plotsling dood, en zvn hoofd wierdt geheel verbryzeld: de tweede kreeg" eene yslyke wonde in het voorhoofd,* zyne hersfenpan fpleet door den val van een: de derde had de beide beenen gebrooken. De twee laatden echter wierden, na eene langdiiu. rige en ongemeen pynlyke fukkeling, wederom herdeld. Hunne ellende wierdt nog verzwaard door het|fmartlyk zelfverwyt, dat zy zich deeds moesten doen, van naamlyk, zelve de moedwillige oorzaaken te zyn hunnes ongeluks. Te Groningen, by W. Z U I D E M A. i^coC en te Amderdam by H. KEYZER, en verder alöm te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 73- Op, op! uw Broeder zit in nood. Wacht niet tot by uw hulp komt vraagen* Men noem bem Kristen , Turk of Jood, Lfiat dtt uw yver niet ver-.raagen ^o zMhy insgelyks, raakt gy ,n druk of pyn , met raad en daad uw Reader zyn, VOORBEELDIGE MENSCHLIEVENDHEID DER ZOOCFNAAMDE QUAKERS IN IERLAND, BETOOND AAN DM* RAWPSPOEDIGEN SCHIPPER, ADRMAN IIARMS HORT EN VROUW JANTJE HINDRIKS, WOONACHTIG TE VEENDAM. f*~) S vJchipper Adriaan Harms Hort met vrouw en kirrderen, benevens bet overige Scheepsvolk, op den 17 Januari 1796 van St. Martin, een Franfche hzve/ mer een larbng zout onder zeil gegaan zynde om te Dordrecht in Holland te losfen, Wierdt, na weinige da! °VCrgebragt' Va" een'K^ Jfi .?« roer e» agterhek verboren, in gevaar van ovmeild te worden geweest te zyn, tweemaalen het ankertouw gekapt, mets dan de groote mast en (tafïbk overgehouden, en allerlei wederwaardigheden te hebben doorgedaan, geraakten zy eindelyk, meer by geluk dan wysheid, m den morgen van den 26 Januari onder Ierland de revier de Sbure op, en trollen, toen .... zy C)Een vlek in de Ommelanden. II. Deel. Dddd  ( 58° ) zy eenige uuren op de zelve gevorderd waren, een Hoep (*) met agt mannen aan , die, hunnen nood gezien hebbende, daar reeds een' geruimen tyd op hen edelen had, en door wiens getrouwe hulp en byltanci zv nog dien zelfden avond by een dorp, genaamd Pasfys, aankwamen. Zy alleen, welke immer ot ooit zulk een geval bygewoond of daarvan ooggetuige geweeft zyn, kunnen zich een recht denkbeeld maaken van den akeligen toeftand, waarin zich toenmaals Schip en Volk bevonden. De Kapitein van de Hoep, zynde een Engelfcbe prefofficier, een handwerk daar anders niet veel medelyden op zit, bezorgde nu wel dra dat de Vrouw en kinderen aan wal onder dak gebragt, verkwikt, verwarmd en met drooge kleÊren voorzien wierden. 'tWas de zelfde man, die hen met hun Schip verder op naar Watetfort, een der aanzienlykfte Kooplieden van Ierland, hielp; aldaar aangekomen zynde, de Schipper by een'goeden Correspondent (**)bragt, en hem behulpzaam was, om zyn Schip te doen kalfateren, ten einde de voorgenomene reis te kunnen vervolgen. Zoo waarachtig is het, dat het kleed den man niet maakt, en 'er in alle Handen, zelfs in de ruwlte handtering of beroep, brave menfehen gevonden worden. Nu hadden zy weêr land onder de voeten; zy waren naar den menfeh gefproken, buiten gevaar, en hadden den Engelfchen Kapitein tevriende, die hen nu wel verder zoude voorthelpen enz. 't Is waar, zy dankten God voor hun behoud tot dus verre: doch za- (*) Een Sioep, ff een langwerpig vaartuig, dat, aan de iccr- en cgtetfteven [pits toeloopt, en befiemd ts om goederen en manfebappen van de groote Jcbeepen naar land te brengen, zy*'» den oorlog dikwyls met eenige Hukken kanon voorzien, en hangt gemeenlyk buiten aan de febeepen. (**> Correspondent, is iemand, die met de voornaam/te y 'Kooplieden in alle bandeldryvende landen briefwtfjeling houdt, en,onder wiens om (lag, de Schippers voer geringe kosten, tyding mar en van hunne Kooplieden kunnen krygen*  C 581 j zaten evenwel nog te zeer in de nyp om volkomen gerust te kunnen zyn. Geen wonder waarlyk! Grootbrittannien (*) en de Vereenigde Nederlanden, hun Vaderland, waren toen ter tyd reeds met elkander in oorlog. Hoewisfelvallig ware het, tyding en onderftand van huis te krygen! hoe ligtelyk konden zy by deezen of geenen onmenfch bekend worden, die van hunnen rampipoed gebruik maaken, hen voor goeden prys opbrengen, of andere onaangenaamheden zoude kunnen veroorzaaken! Deeze en diergelyke overdenkingen kosten den Schipper en zyn gezin, menigen flaapeloozen nacht. Maar wat gebeurt! wanneer de menfeh de mindeverwachting heeft, ftaat dikwyls de uitkomst voor de deur. Gewoon zynde omfomwylen in het vooronder ecu' pfalm te zmgen, wierdt dit, alhoewel zy van de draatjongens zeer veel overlast leeden, door verfcheidene goede menfehen gehoord , en zie daar het middel van hunne redding! En wat flag van lieden waren dat ? Zekerlyk geloofsgenooten?... Neen myne waarde Lezers! het waren niets minder dan (zoogenaamde) Quakers. — Onder deeze menfehen, welke zich door elkander de Vrienden laten noemen, waarvan in Ierland een groot getal woonachtig zyn, en die hier, te lande, veeltyds, zoo belachlyk worden afgebeeld, vindt men veele goede menfchen-zielen , die de Kristelyke Zedeleere, zoo eenvoudig als die door Jefus en zyne Apostelen gepredikt en beoelFend is, in al hunnen handel en wandel naar de letter trachten optevolgen. Nauwlyks was hun de ellende vart den ongelukkigen Schipper ter ooren gekomen, of ieder van hun, gedachtig aan de fchoone les van den Verlolfer : al •wat gy wilt dat 11 de menfehen doen , doet hen ook alzoo, ieyverde zich op 'tzeerite, om hem vriendelyk te bejegenen , aantehaalen , en een riem onder 't hart te ftceken. Met hun, naar hunne Godsdienftige vergadering, Dddd 2 die ' CO Grootbrittnnnien,£g/?<ïtfHf/e uh Engeland,Schotland cn Ierland.  < $8a ) die zy de Meting noemen, gegaan zynde, lieten zich de Schipper en zyne vrouw, by het uitgaan der zelve, overhaalen om met de Vrienden te gaan eeten, en, van toen aan de achting der aanwezige broeders verworven hebbende, wierden zy met vriendelykheden als overhoopt, en zoodanig behandeld, als of zy by hunne bloedverwanten waren te huis geweest. De kleecüng van de Schipper en zyne vrouw daar te lande een ongewoon verfchynfel zynde, hadden zy hierom op ftraat nauwlyks vrede vau 't kanailje. Drt moet de Vrienden ter ooren zyn gekomen: want kort daarna verfcheen 'er een kommando foldaaten om hen te •beveiligen. En wie anders dan de Vrienden zonden dit befteW hebben?.,. Om alle verdere historiën voortekomen, lieten de Vrienden llraks daaraan de Schippers vrouw naar 's landswyze kleeden, en daardoor van al dit ongemak bevryden. Maar nu kwam het ergfte nog aan. De Vrouw was zwanger, en de tyd haarer bevalling, tegens welke men gedacht had in 't Vaderland re zullen zyn, naderde met groote fchreden. De poppekraam was grootendcels in 'rVaderland, en dat men nog by zich had-r de, in de grootflc Wanorde. Deeze om Handigheid kon voor de goede Qjjakers niet lans, verborgen blyven. En, wat deeden ze~ïui? zy beklaagden de arme menfehen, namen hartlyk deel in der zeiver ongelegenheid, wenfehten hun Gods zegen enz. — Ja! dat deeden zy: maar zy deeden nog meer. Op een' zekeren tyd by een hunner ter maaltyd zynde, befchonk hun de een met een groote rol fervctten goed, de ander met een twintig ellen fyn baai, een derde nam op zich om het maakloon te hetaalen , en zoo wierdt nu binnen tien tellens alle zwaarigheid weêr weg genomen; terwyl men nog boven dien hunne kindertjes zoo deftig in de plunnen (lak, dat de ouders, zo hen de fpraak niet verraaden had, hunne eigene kinderen niet gekend zouden hebben. De kleine voorraad van geld was nu verteerd. De Vrienden daarom te vraagen, kon men niet over zyn 1chip, had onze man zoo diep in fchulden gebrast dat hy, zonder nieuwe fchulden te maaken, nu geen kans zag zich de verelschte levensmiddelen aan te lcnatten, ot met eeren weg te komen: en men kon toch zonder eeten en drinken met aan boord gaan Nu was goede raad duur. 3 Dit C) Wiflel of WiUdbrief is een bandfcbnft, waarin de febuldenaar belooft, op zekeren tyd en plaats, aan den fcbuldeifcber, of die de wi/f.ibritf o» den vervaltyd in banden beeft, de fomme te zullen b'taa. len, daarin vermeld: welke wisfefs men aan èlUan- , deren kan overdraageu, en zoo gotd als geld gerei kend worden. 5  I 5^4 ) Dit leuteren liep, gelyk men denken kan, geweldig in 'toog. Door de Vrienden daarover aangedaan zynde, befioot de Schipper maar voor de vuist uit te komen, gelyk hy dan ook deedt, zeggende: „ ik verwacht „ wisfel van Amfierdam, en vrees dat die om den oor„ log zal opgehouden worden. Wil ik een eerlyk man „ blyven, dan moet ik hier myne 1'chulden betaalen, eer „ik vertrek; en hoe kan ik dit? — Wat zyt ge van nooden? was 'c andwoord. „Een groote ibmme; zoo , en zoo veel." — Nu gingen de Vrienden een paar "ogenblikken alleen, wifielden eenige woorden met eikanderen , en — of de pligten der menfchlievendheid nog niet genoeg door hun voldaan waren — (en zeg ik), terug gekomen, vatte een van hun edelmoedig het woord op, en fprak: „ gy kunt vertrekken Vriend! heen ter „ tyd uwe wisfel is ingekomen, zullen wy uwe fchuld„eifchers door een voldoende Borgtogt tevreden (tellen." Behalven iets ter verkwikking voor de jonge Vrouw, die toen dertien dagen oud kraams was , lieten de Vrienden nu nog, een grooten overvloed van victualie, als fpek, vleefch, aardappelen, wyn, bier, chocolade, koffy, thee en andere noodwendigheden, te veel om te noemen, te ge'eve, aan boord brengen, en alles, ter afreis klaar maaken. Eindelyk verfcheen de dag van hun vertrek. Een gunftige wind wapperde in de zeilen. Nu was het afTcheidsuur daar. - Hoe zal ik dit befchryven! Kunt ay u, uit al het voorbaande, niet verbeelden,hoe het zelve onder zulke deu«dzaame menfehen .moet geweest zyn, waarde vrienden^.. . voor hun, die zich dit niet verbeelden kunnen, zou'ik vruchtloos moeite doen, het zelve af te fchilderen ■ zy, die het zich voordellen kunnen, hebben myaie befchryving niet van nooden. Een hartelyke handen* druk en een „ God zy met u!" van de eene: harten, te vol om, anders dan door ftómme traanen, te kunnen fpreeken, van de andere zyde^ verbeeldt u dit, en ziet daar dan het geheele affcheid! Men ligtte den 21 Juny het anker, cn kwam den-19 lulv, behouden in Holland ann. Toen hy nauwlyks aan wal geftapt 'was, ontving ue Schipner een brief van de Vrienden in WaUrfott, méldende, dat zy de verwachte wisfel twee dagen na zyn ver-  C 585 > vertrek te Waterfort ontvangen hadden, en daar door nu alles voldaan was. En van wien kwam nu deeze wisfel? Zekerlyk van den man, dien de Schipper daarorn verzocht had. Ja myne Vrienden! dat had ik ook gedacht! maar neen; zy was mede uit Menfchlievende beginfeien voortgefprooten. Eene weldaadige Weduwe in óenöldambte,(*) die de ongelukkige toeftand van den Schipper en de zyr nen hekend was geworden, had, uit eigene beweeging, de gelden daartoe opgefchooten en naar Ierland overgemaakt. Zoo moeft de eene weldaad ftrekken om de andere te vergoeden. Toepasfingen zullen wy by deeze gebeurenis, waaraan geen jota of tittel verzierd is, niet maaken. Ieder Leezer, die geen ftok of blok is, zal di« zelf daar wel byvoegen. Wy voor ons, hebben, onder 'tleezen, dikwyls aan den barmhartigen Samaritaan gedacht, en den man gezegend', die ons, uit Veendam, dit verhaal heeft medegedeeld. Wat dunkt u lieve Leezers'. hebben wy wel het minfte recht om de zoogenaamde Quakers te verachten of te befpotten? DE LASTERAAR EN DE VLEIëR. Een oud inwooner van Athene, met naame Diogenes, wierdt eens gevraagd , welk dier hy het gevaarlykfte oordeelde te zyn? en zyn antwoord was: „onder de wilde dieren de Lasteraar, en onder de huisdieren de Vleier. " — Hy wilde hier door te kennen geeven, dat beide, de Laüeraar en de Vleier, zich den naam van menfeh onwaardig maakten, en zich vernederden tot den rang van het onredelyke vee: dat de eerfte onder de wilde dieren veidismde gerangfehikt te worden, daar hy even als' deeze alles verfcheurde, wat onder zyne magt kwam, zonder dat deugd, onfchuld of braafheid meerder beveiligd bleeven , voor zyne woede, voor het verteerend gif zyner tonge, dan de affchuwlykfte boosheid: terwyl de kruipende Vleier gc- (*j Een der Kivartieren van ons Gewest Stad en Lande,  < 536- ) gefyk was aan het nederige, zynen meester in alles believende huisdier, en laag genoeg was, om uiterlyk toe te temmen in dingen, die hy in zyn gemoed afkeurde. Ln in de daad, even zoo affchuwlyk als de Lasteraar in het oog van eiken braaven ;s, daar zyne ziel een fcelfcb vermaak fcbynt te fcheppen in het bekladden der onfchmd; daar hy het, hem door het Opperwezen gelehonkene, verftand misbruikt tot het verdichten van misdryven door welke hy zynen naasten in zulk een verachtlyk licht zoekt te plaatfen, als hy zelf verdient geplaatst te zyn, even zoo laag ziet hy, die zyne waard Is menfeh gevoelr, op den Vleiër neder. Hy ziet mets m hem dan den veracbtlvken (laaf, die denkt ■zxet en hoort (lichts door de hersfenen, oogen en oo* Ten van hem, wiens afhangeling hy is: welk een laa» wezen! uit eigenbelang,, uit gevoel van eigene nietigheid, of andere by-oorzaaken, toe te iuichen waar ons hart afkeurt, (laafsch aeder te buigen, waar onze ziel veracht. Neen, myne Vrienden! leeren wy aJtyd in het oogjhouden, dat, om 'teven of wy in fiekrompenere of ruimere omftandigheden ons bevinden, dat elk menfeh het recht heeft, om voor zich-zelven te denken, en zyne gevoelens vry te uiten; ia! dat dit zelfs een van onze eerfte pligten is, voorzoo verre wy ons zelven willen bewaaren, van in laaae huichelaars te ontaarten. s Te Groningen. fcy W. ZUIDEMA. 1798» en te Amterdam by H. KEYZER en verder alöm te bekomen. '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 74- De godsdienst is een hron van vreugd $ De grond/lag van oprechte deugd; Hy geeft ons troost in ramp en druk; Bevordert fieeds ons waar geluk; Hy doet ons, na een vreedzaam Jierven, By God een zalig leven erven. over de opvoeding der kinderen. vierde gesprek. Toen het Gezelfchap op den volgenden zondagavond, in het huis van Joris en Anje faamgekomen was , wierdt de Kerkvoogd al fpoedig verzocht, ora zyne gedachten over de godsdienffige opvoeding der kindeven te zegaen. Kerkvoogd. Zullen onze kinderen waarlyk deugdzaam worden, dan moet men hun den Godsdienst ook inprenten: zonder Godsdienst is 'er geen oprechte deugd. Kasper. Ik hoorde onlangs van Koert Teugelruim zeggen: „ de deugd heeft met den Godsdienst niets „ te fchaffen ! " Kerkvoogd, 't Zal voor u lieden niet noodig zyn, het loste en ongegronde van Teugelruims gezegde te hewyzen: gy zult alle van het tegendeel wel levendig overtuigd wezen. Dit wil ik 'er echter op aanmerken: Iemand die waarlyk deugdzaam is, moet het zoo wel inwendig, en in'c verborgene, als uitwendig voor de menfehen zyn. Kasper. Dat is zeker. II. Deel, Eeee Kerk'  ( 588 ) Kerkvoogd. Maar hoe kan men van Teugehuim en zyns gelyken verwachten , dat zy de deugd héimlyk en in de ftilie zullen uitoefenen, zo zy niet gelooven of zich reu minften niet voordellen, dat hunne bedryven van een alweetend en heilig God worden gadegefiaagen ? of dat 'er belooning of ftraf na dit leven zal plaats hebben? Kasper. Of het moest zyn om de goedkeuring van hun geweetcu te genieten. Kerkvoogd. Kunnen menfehen, die zich deeze zaaken niet voordellen; die om geen God of Godsdienst denken* een naauwgezet gevveetcn bezitten? Kasper. Het tegendeel leert de ondervinding in Tew gelruim en zyns gelyken. Kerkvoogd. En de natuur der zaak. Zonder Godsdienst ontbreekt het aan de beste drangredenen en hulpmiddelen tot de deugd. Hier uit zien wv dan hoê noodzaaklyk het is, dat kinderen ook in de waarheden van den Godsdienst onderweezen worden. De Bibcl demt hier mede in. Mczes zegt tot het volk van Israël: Deeze ivoor den, die ik u heden gebit de, zullen hl uw \harte zyn; en gy zultze uwe kinderen infeherpen, en daar van fpreeken, ah gy in uwe huizen zit, en als gy opftaat. Deut. 6: 6, 7. Paulus fchryft aan de Efeziers, dat zy hunne kinderen zouden opvoeden in dt kering en vermaaning des Eeeren. Efef. 6: 4b. Kasper. Hoe weinig wordt dit in acht genomen! Kerkvoogd.. Veele laaten hunne kinderen in 't wilde opwasfen als of zy niemand toebehoorden , zoo dat zy vveeten van God noch zyn gebod. Joris. Myn Wyf en ik zyn 'èr beide even derk voor, dat onze kinderen de godlyke waarheden leeren, Anje (zoo is de nnnm van Joris vrouw) leert hun al bidden als zy maar even praaten kunnen. Onze Theeuwes is ira 6 jaar, maar hy moet alle weeken een' zondag uit den catechismus van buiten leeren, en zoo vaak als 'er gepreekt wordt, moet hy meê naar de Kerk. Onze groote jongen, Oifert, moet den Bibel doorieezen. ■ Kerkvoogd. Dunkt u dat dit genoeg is om Godsdiendige kinderen op te voeden? Anje. Wy waarfchoiiwen hen ook voor 't kwaad en zeggen vaak, dat zy ia de hel komen zo zy zich niet beteren. Kerk-  Kerkvoogd. Vrienden! ik wil wel gelooven, dat gy het goed meent met uwe kinderen; maar, neemt het my niet kwaalyk, ik moet u zeggen, dat gy van het ónderwys der kinderen in den Godsdienst nog geen recht begrip hebt; of liever, gy hebt 'er geheel verkeerde denkbeelden van. Joris. Hoe! keurt gy dan dat alles af wat wy doen? Kerkvoogd. Het geen gy doet, keur ik op zich zelven juist niet geheel af: maar ik denk, dat men in dit ftuk met wat meer overleg moet te werk gaan. Joris. Wat hebt gy 'er dan tegen? Kerkvoogd. Dat men kinderen bidden moet leeren, zal geen goed Kristen tegenfpreeken: maar zoo dra als zy praaten kunnen, is te vroeg. Kan zulk een kind wel het minde denkbeeld van bidden hebben ? zoo lang het niets van God weet, en dat Hy de oorzaak is van het goede dat het geniet, zoo lang kan het onmogelyk weeten wat bidden beduidt: en waar toe dient het dan? — Ik leerde myne kinderen eerst iets van God kennen, en hoe Hy alles in de wereld beduurt, en dan leerde ik hun heel korte gebeden. Tryntje. Korte gebeden leerden wy onze kinderen ook eerst: zoo als voor het eeten: „Met fpyze en drank verderk my, Heer! ,, Maar met uw woorden Geest veel meer. Amen." Kerkvoogd, Men moet de kinderen niet alleen korte gebeden leeren, maar 'er moet ook geen woord in voorkomen dat zy nog niet verdaan kunnen: cn daarom keur ik het laatde regeltje van uw gebed af, Tryntje! Wat weet een klein kind van Gods Woord en Geeft? en veel minder, hoe men daar door verfterkt wordt. Tryntje. Mag ik u verzoeken, om my zulke korte gebeden op te fchryven, die naar de vatbaarheid der kinderen zyn? Kerkvoogd. Die in de leeslesjes van Wester daan vind ik niet ongepad: zie of zy u ook niet behaagcn. Joris. En wat zegt gy dan van het catechismus leeren? ■ Kerkvoogd. Een kind van 6 jaar zal zeker veel moeite hebben, om eene geheele zondagsafdeelmg uit den Heidelbergfchen Catechismus van buiten te leeren? Eeee 2 An~  C 590 ) Anje. Ja: want hy kanze nog niet goed leezen; maar ik lees hem de vraagen geduurig voor. Kerkvoogd. Wordt hy dan foms niet verdrietig? Joris, üat helpt hem niet! hy is niet vry eer hy den zondag kent. Kerkvoogd. En als hy mét alle martelen dien dan geleerd heeft, wat helpt hem dat dan nog? Kunnen kleine kinderen den fleidelbergfchen catechismus verdaan? en dat men niet verftaat, kan men daar door wyzer en beter worden? Waarom neemt gy niet liever een vraagboekje naar de vatbaarheid van kleine kinderen? Door zulk kinderplaagen als gy doet, krygen zy een' tegenzin in 't leeren, en een af keer van den Godsdienst. Joris. Het Kerkgaan denk ik, zult gy ook al afkeuren? Kerkvoogd, Wat zal ik hier van zeggen? Geheel afkeuren kan ik het juist niet. Kinderen moeten aan den openbaaren Godsdienst gewennen. — Maar daar valt my iets in gedachten, dat ik u gauw zeggen wil Onlangs was ik op een' zondag in de dad: kort na het middagëeten moest ik juist de Brofir Kerk voorby, waarin 's nademiddags in de Franfche taal gepreêkt wordt. Nu verftaa Jk geen Franfch, gelyk u bekend is; evenwel ging ik 'er uit nieuwsgierigheid eens in; doch de Domiré had nog geen half uur gepreêkt, of het verveelde my al. Ik ging 'er weêr uit, en dacht hy my zelven: hoe verveelend moet het wel voor de vlugge kindertjes zyn, alle zondagen een paar uur telkens in de Kerk te zitten! daar zy even zoo min van de preêk verdaan, als ik van het Franfch! Ik wenschte wel, dat men tooi-kinderen 'szondags een half uur, een foort van afzonderlyke Godsdienstoefening konde aanrichten , die naar hunne vatbaarheid gefchikt was. Kasper. Dat was zeker niet af te keuren! Anje. Het Bibelleezen is toch goed, Kerkvoogd'. Kerkvoogd. Ja; Paulus prees Timotheus, om dat hy van kinds af de heilige Schrift geweeten had. 2 Tim. 3: 15. Doch daar alles wat in den Bibel is, voorkinderen niet even gelyke verdaanbaar is, en ook alles «iet even noodzaaklyk, zou ik de voor kinderen gefchikt  C 59* ) fchiktfte ftukken 'er uitzoeken, en hen die liever by herhaaling laaten leezen. Anje. Hoe denkt gy dan over myne beftraffing? Kerkvoogd. Kinderen telkens met hel en verdoemenis te dreigen, zou dat, dunkt u, het gefchiktfte middel zyn, om tot liefde en eerbied voor God aan te fpooren? als mede tot gewillige gehoorzaamheid van zyne geboden ? Oordeel zelve: Liever zou ik hen geduurig by al het goede bepaalen, dat God hun geduurig fchenkt, en hun aantoonen, hoe fnood en ondankbaar liét zyn zou, tegen dien goeden God te zondigen; hoe gelukkig zulke kinderen zyn en worden, die God vroeg dienen, enz. Het onderwys der kinderen moet altyd naar hunne vatbaarheid, en ook naar hunne natuurlyke geaartbeid ingericht worden. Kasper. Naar hunne vatbaarheid en natuurlyke geaartheid? Her wenschte ik nog wel wat meer van te hooren: hoe gefchiedr dat best? Kerkvoogd. Kinderen hebben kinderver/tand; daarom moet men hun de waarheden van den Godsdienst zoo duidelyk voordraagen als mogelyk is. Men moet met het allereenvoudigfte beginnen, en dan al lang- zaamerhand voortgaan. Kinderen zyn vlugtig, levendig, en vrolyk van aartf over 't algemeen; by gevolg moet ons onderwys zeer kort, bevallig, en minzaam zyn. Om u myne meening zoo veel duidelyker onder het verftand te brengen, zal ik de vryheid neemen, om u eenige (taaltjes te vernaaien, hoe ik met myne kinderen doorgaands te werk ging. Tryntje Als 't u belieft, Kerkvoogd, als 't u belieft! Kerkvoogd. Alles wat de uitwendige zintuigen of de zinnen aandoet, maakt een' fterker' indruk op het hart der kinderen, dan bloote gezegden of redeneering. Voor een onderwys waar by men de zintuigen te baat neemt, zyn kinderen ook vatbaarder. Om die reden bepaalde ik myne kleinen, in het Godsdienftig onderwys , ook eerst by allerlei zichtbaare dingen, die rondom hun waren in de fchoone Natuur. Als de zon eens heel prachtig op- of onderging, dan riep ik hen buiten by my; wees hun op dat verrukkend gezicht, Eeee 3 en  ( 592 ) en vroeg eindelyk: hoe zou de zon 'er wel gekomen zyn? — van zelve? --- Dan liet ik hun myn horologie eens zien, en vroeg verder: kon dit kttnftig ding wel van zelve komen? Neen , vader! was 't antwoord. Nu, de zon dan immers ook niet, zeide ikt — Maar wie zou de zon dan gemaakt hebben? — Zouden menfehen het gedaan hebben ? Neen, kinderen , de zon zit veel te ver van ons af, en zy is zoo groot; —i God heeft ze gemaakt; ook de groote wereld, enz. — Zoo deed ik ook wel eens, als de maan helder fcheen, of de fterren aan den donkeren hemel tintelden; om hun eene levendige overtuiging te geeven van een Opperwezen. Te vooren heb ik u gezegd , hoe men het verftand der kinderen cpfeberpen kan, door allerlei vraagen, waar dit of dat van gemaakt wordt? of hoe het 'er komt? In het Godsdienstig onderwys ging ik een (lapje verder. Dus vroeg Ik. waar van kwam die Appelboom?— Jantje. Van een appelkorreltje. Ik Waar van kwam dat appelkorreltje dan? Janfe. van een appel. Ik. En van waar die appel? Jantje. Van een' appelboom. Ik. Van waar kwam dan die appelboom ? Jantje. Weêr van een' appelkorreltje Ik. En dat al zoo voort? van waar kwam dan de allereerfte Appelboom? CJantje zweeg) Hoor myn kind! dien maakte de groote God, Hy maakte ook de eerfte menfehen, de eerfte vogels , de eerfte visfchen , enz. Ook had ik wel eens eenige vraagen over het brood gedaan. Wanneer het kind dan geantwoord had, dat het van koorn gemaakt wierdt, en dat het koorn op het land wast, dan vroeg ik verder: wast het daar van zelf? — Kunnen wy menfehen het wasdom geeven? ■ Als het eens niet regende, en de zon niet fcheen, kon het koorn dan ook wasfen? — Maar wie kan nu maaken dat het foms regent? of dat de zonfchynt? — Kan Vader dat doen? — De Dominé ook? » Wie dan? Ziet, dan liet ik het kind eerst wat denken, en zo het my dan niet verder wist te antwoorden, dan zeide ik: hoor, lieve kind' dit kan door geen mensch gefchieden; maar alleen door onzen lieven Heer! die geeft regen, zonfehyn, en wasdom nan de planten; die beftuurt alles in de wereld, enz.  ( 593 > Dan had ik ook gelegenheid om van onze verpligting tot bidden en danken te fpreeken. Veeltyds nam ik myne kinderen mêe naar 't Veld, of in den 7#/«, en deed hen de fchoonbeid in de Natuur opmerken; ik beduidde hun, zoo goed ik kon, hoe veel magt, wysheid, en goedheid die God moest bezitten, die zoo veele kun/lige, aangenaame, en nut' tige dingen gemaakt bad! Zoo leerde ik hun ook vervolgens, dat God alles weet„ dat Hy 'er van eeuwigheid geweest is, enz. maar van zyn alomtegenwoordigheid fynk ik nog niet: zulke zaaken die hun jeugdig verftand zouden verbysteren, het ik nog achterwege. Ik zocht hun ook eenïg denkbeeld van hunne ziel te geeven. Jantje! zeide ik, zit eens doodfti! endenk eens wat —- Wat hebt gy nu gedacht? vroeg ik verder. Dat, en dat Vader, was 't antwoord. — Ik. Kan die boom ook denken? -- Neen. Waar mei doet gy dat denken? met uw lichaam? Dit doet gy door uw ziel, Jantje! Onze ziel is dat geen waar door wy denken; waar door wy iets hegrypen kunnen, iets willen, enz. Eindelyk iprak ik van de onfierflykheid der ziel. ■■ Ook verzuimde ik niet om myne kinderen by hetg-;weeten te bepaalen. Ik vroeg hun vaak: of zy', wanneer zy kwaad deeden, dan inwendig wel zoo gerust zoo wel te vrede, en blyde waren, dan als zy hunnen pügt deeden; al wist 'er ook geen mensch iets van? Nu, zeide ik verder, die inwendige ongerustheid over 't kwaad, en die vreugde over 't goede dat wy verrichten, noemt men hetgeweeten: dat geweeten overtuigt ons, datGod het kwaade cn het goede wil ftraffenof beloonen. Met dejwaarheden van den Bibel ging ik dus te werk. Eerft en vooral leerde ik hun de gefchiedenisfen der H. fchrift kennen. Ik vertelde hun vaak eenige Hukken uit dezelve, op een heel eenvoudigen kindertoon. O hoe luifterden zy dan! —- De leerftellige waarheden droeg ik hun zoo eenvoudig naar den Bibel voor, als of 'er geen verfchilj over was Voor de fynfte verfchil Hukken der Godgeleerden zyn kinderen niet vatbaar. Ook behoeven zy die niet te weeten. Veel meer drong ik aan op de betrachting van de leer des Bibels. ■ Dik-  ( 5*4 ) Dikwerf onderhield ik hen over de kinderliefde van Jefus, toen Hy nog op aarde was, en beduidde hun, dat Hy nog even zoo gezind was. Ik fprak veel van Jefus en zyne lotgevalien; wat Hy al om onzen wil geleeden en gedaan had, en dat wy zeer Hecht en ondankbaar zyn zouden als wy hier geen acht op gaven. Ieder Feestdag onderhield ik hun over het geen waar van men dan gedachtenis vierde; las hun die gedeelten uit den Bibel voor, welke daar van handelen. Zoo dra zy leezen konden gaf ik hun ook eenige nuttige boekjes over den Godsdienst; als verfcheidene van Domine Niewolt te Gnningen by Groenewolt gedrukt; eenige van Wester, vervolgens den Godsdienst der kinderen van Sei/er, en diergelyke. Tryitje. Och Kerkvoogd! hadden wy ook zoo veel verftand! Kerkvoogd. Begint maar zoo goed gy kunt; *t zal u wel wat toevallen. Gebruikt,'er de beste boekjes bv. Kasper. Hebt gy nu afgedaan, Kerkvoogd? dan wordt het tyd van naar huis te gaan: 't is al laat. Kerkvoogd. Ja; ik kan het nu niet verder uitbreiden: maar eer wy fcheiden, wilde ik graag nog met u lieden éé:i versje zingen. Allen. Geern, Kerkvoogd! geern. Men kreeg pfalmboeken ; de Kerkvoogd gaf op Pfalm 127: vs. 3. Men zong: Zoo gaat hèt elk, dien God bemint. "Wie kindren voortbrengt tot Gods eer, Verkrygt een erfdeel van den HEER : Wie zich met kroost gezegend vindt, Dat zich oprecht en dankbaar toont, Ziet al zyn zorg naar wensch beloond. Nog iets, zeide de Kerkvoogd, na dat het zingen geëindigd was, moet ik u nu zeggen, en dat is van zeer veej gewigt: naamlyk. Ouders moeten de beste poogingen aanwenden in de opvoeding, maar vooral ook niet verzuimen, veel voor hunne kinderen te bidden, en hen met een goed voorbeeld voor te gaan. En hier mede namen de gefprekken over de opvoeding een einde. Te Groningen , by W. Z U 1 D E M A. 1798, en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alöm te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. VOORLEEZING OVER 'T WELBESTEEDEFf VAN DEN TYD, GEDAAN IN HET VOLKSONDERWÏS, (*) TE HAARLEM. Geachte Toehoorers J Ik verheug my waarlyk, dat ik thans de gelegenheid heb, om tot u, in dit volksonderwys, te fpreeken die my bykans dit geheel faifoen ontbraken heeft daar het aan één der oprichters en fterldte voorftanders van dat onderwys juist niet fraai ftaat, om 'er geheel met de hand aan .te houden. Maar, Myne Vrienden! de tvd tot het maaken vat? een opftel of voorleezing voor dit gezelfchap gefchikt. heeft my ontbroken. * Ja, denkt ligt de een of ander. Gebrek aan tyd is zoo een algemeen voorwendfel, wanneer men tot iets geen lust heeft, dat deeze verontfchuldiging of verte ■oomng maar van weinig gewigt is in de meeste gevallen. Ik moet hem, by wien zulk een gedachte op, ryst, waarlyk gelyk geeven — en fchoon ik meen, dat ik in deezen onfchuldig ben, ben ik het, met iemand, die zoo denken mogt, eens, dat het gebrek aan tyd dikwyls een blauwbloempje is, dat by den eerften opflag wat lykt, maar eigenlyk niet met al bete, kent. De menfehen zeggen dikwyls ik heb geen' tyd, als ; - : (*) Zie Nummer 46 van dit Weekblad. II. Deel. Ffff  ( 596 ) zy van iets willen af wezen, terwyl anderen het zoo wondeibaarlyk aanleggen , dat zy waarlyk toe byna geene dingen, dan de allernoodzaaklykfte, tyd hebben, terwyl echter dat gebrek alleen aan hun zelven te wyten is. — My dunkt dus, dat dit als van zelve my de gelegenheid aan de hand geeft, om met u over den tyd, in dit uurtje, een weinig te fpreeken. — En elk opmerkzaame zal gereediyk begrypen , dat het een zaak van geen klein belang is, waarin wy allen deel hebben, en het geen, als wy 'er wat over nadenken, zelfs fpoedig blyken zal, de aandacht te verdienen van ieder, die maar niet zoo in het wilde daar heen leeft. Ik verbeeld taf althans over het recht gebruik vaft den tyd voor een poos u zoodanig te zullen kunnen onderhouden , dat gy geen billyke reden hebben zult om te klaagen over den tyd, dien gy hier geweest zyt. Wat viel me de tyd kort, zegt Mietje, tegen haare Vriendin. Ik meende dat het eerst twaalf uuren was, en het was al drie uuren in den nacht , toen wy van dé bruiloft van Styntje kwamen. Ik kon het my niet verbeelden, dat het zoo laat was , zoo. veel plaifier hebben wy gehad. De tyd vloog om, zegt Pteter, die aan een ftuk zat te weeven, dat hy niet af heeft kunnen krygen, en *t was middernacht, eer ik het wist. Als ik den klapperman niet twaalf had hooren roepen, zou ik gedacht hebben dat het pas elf uuren was. Dien nacht, zegt Willem, dien nacht zal ik nooit vergeeten, zoo lang hy my gevallen is; myn broeder Klaas was'te bruiloft, eh ik zat hem te wachten — ê, 't was of de tyd kroop; *t was of ieder quanier een uur lang was, zo dobdlyk verveelde ik my. Lysfe, die by haar zieke Moei gewaakt heeft, zegt: ik dacht , dat 'er aan dien rfacht geen einde zou gekomen zyn, zoo verfchriklyk lang is hy my gevallen. Ik was geduurig bfy', als ik de idok voorflag hoorde fpeelen, en wat duurde her een eeuwigen tyd eer dan de klok nog fpeelde. — waarlyk, het was of 'er aan dien nacht geen omkomen was. Zoo fpreeken menfehen over het zelfde ding, dat men gewoon is tyd te noemen: dcnzelfden tyd yan twaalf uuren, neemen deeze onmerkbaar kort, en fnel voor-  ( 597 ) voorbyvliegende, terwyl anderen hem lang, en traagvoortkruipende vinden; daar 'er honderden zyn, die noch van de kortheid noch van de langheid eenig bezet' hebben, daar zy ver bet grootst gedeelte van den zelven, op hun een oor;, gelyk men lpreekt, gelegen hebben, en deeze. in een zoeten llaap, zonder byna eenige bewustheid, hebben doorgebragt. Wat, Myne Vrienden ! wat moet men denken van een ding, dat zoo veele onderfcbeidene beoordeelingen ondergaat, terwyl het waarlyk vooy allen het zelfde is? Immers ieder quartier, dat Mietje op de bruiloft doorbragt, was even lang, als dat Lysje aan het ziekbed van haare moei Heet. — En voor' den drok arbeidenden Pieter, was een half uur niet korter dan voor den zich verveelenden Willem. Zou het dan ook alles :.n de verbeelding beftaan? denkt misfehien iemand uwer. Zou de tyd wel iets zyn? Is het ook maar zoo een naam, dien wy aan een ding geeven, dat 'er waarlyk niet is; want wat is de tyd eigenlyk ? — Hier zou ik u veele bepaalingen, van dat ding kunnen geeven het weik men met den naam van tyd doopt, die u waarfchynlyk eer verder van huis zouden brengen, dan op het rechte fpoor helpen. Waar om ik my dan liever met wat wezenlykers, althans met iets, dat ik voor u gefchikter acht, voor eenige oogenblikken zal trachten bezig te houden. Voor eenige oogenblikken, zeide ik, en kust noem ik daar de kleinfte maat, die men voor dat ding, dat men tyd beet, uitgedacht heeft. Men kan zich zeker niet veel fneller. verbeelden, dan het heen en weder knippen van onze oogleden, dat zoo fpoedig gefchiedr, dat wy het zelve niet bemerken, wanneer wy 'er niet bepaaldlyk op letten, en met zulk eene vlugheid toegaat, dat w-y .de oogen als onveranderd-yk en onafgebroken op eenig voorwerp meenen gevestigd te houden, terwyl onze oogleden echter van "tyd tot tyd tpeknippen , en eenen oogblik vormen; of'wil men liever, dat oogenblik beiekent het werpen van een blik onzer oogen op eenig voorwerp. — dat ook gefchiedt zoo fnel, dat 'er byna geene vergelyking van iets fnellers voor handen is. Men heeft dan, by meest alk; volken die maar eenigzins befchaafd zvn, al vroeg uitgevonden, om den F fff 2 tyd  C 598 ) tyd door deeze of geene middelen af te meeten. Dc rrattmtlyke afmeeting was die van dag en nacht, en van' de verwisfeiing der jaargetyden, Lente, Zomer, Herfst en Winter: maar aan deeze afmeetingen had men niet genoeg, men maakte kleiner verdeelingen door kunsiwerktuigen als Zandloopers, Zonuewyzers, Uurwerken enz. — zoo ais nog by ons in gebruik zyn. ; Hier dodr leerde men, en leert men nog, nauwkeu-' ïiger afmeetingen te maaken van den tyd", [die beftaaf in eene óp een volging van oogcnblikken . - want beter weet ik u den tyd niet te befchryven, — of zou ti zeker te duister worden en u fraaie woorden in plaats van zaaken geeven. Wat anders en veel beter is het, myne Vrienden! die oogenblikken welke den tyd uitmaaken, op eene gefchikte wyze, en tot het meeste nut te gebruiken, en daarover is het dat ik met u wat wil fpreeken, en dat ik met nut het groetfte deel van den tyd, dat van dit avonduur overfchiet, befteeden zal. My dunkt, dat ik best zal doen met u'eenige voorbeelden te'geeven van Lieden, die hun tyd wel, en Van Lieden die hunnen tyd kwaalyk befteeden , cn deeze voorbeelden zullen u misfehien meer leeren , dan af■getrokkene befpiegelingen, waar • van de toepa.'fing nioeilyk te maaken is. Sfelf u voor eenen knecht ■ die wy maar Dirk noetnen zullen; deeze Man, in dienst van zynen Meester, maakt geene dc minfte rekening op zynen tyd. Nu eens ftaat hy op voor dag voor dauw, en dan flaapt hy weder, zoo als men zegt, een gat in den dag. Hier door veroorzaakt hy zich groote "moeite , want van daag heeft hy een uur of twee- tyd over, en morgen twee te kort. Den eenen morgen heeft hymauwlyks tyd om de laarfen vr.n zynen Meester af te veegen, en zyn rok even met den Schuier over te loopen, en den anderen zou hy tyd hebben, om alle de feho'erien en laarfen, die'in huis zyn, netjes fchoon te maaken, en aftcpoetzen, ja alle de" kleederen van zv"tféh meester tot een toe keurig fchoon te manken. ■Maar misfehien denkt Gy, dat'hy dit de ochtenden, Wanneer hy zoo ongeregeld vroeg opftaat, verricht, en dus in voorraad werkt. Ocb neen! Gy bedriegt  C 599 ) tr, dan is hy doodlyk verlegen met zynen tyd, dan ftaat hy. een half .uur naar den hond te kyken die op een kusfcn te fiaapen ligt, zit (frak in het. vuur te zien, ea komt, by (lot van rekening, dan ook nog tyd te kort. Hy maakt ook geene gisting, of zyn Meester dien dag vroeg of laat denkt uittegaan; of hy waarfchynlyk veeie boodfchappen zal moeten doen $ om daar naar zyne werkzaamheden van den dag te fchikken. Hy loopt fomtyds op een drafje wanneer hy overvloed van tyd heeft, en gaat fiapvoets en langzaam aan, wanneer er naar hém gewacht wordt, het zy door zynen Meester of zyne Mede dienstbooden. Hy verpraat zyn tyd, wanneer het uur daar is, dat zyne mededienstbooden eeten, die dan ook getrouwelyk, zonder dat 'er naar Dirk den Slenteraar, 'zoo noemen zy hem, gewacht wordt, hun.gang gaan. 't Gebeurt ook dat hy een half uur te vroeg komt aandraaven en uit zyn adem is, als 'er nog geen menfeh om eeten denkt, 's Avonds is het hier mede even eens gefteld, en 't zy hy veele of weinige boodfchappen voor zynen Meester te doen hebbe, zyn werk is nooit af, althans nooit op dien tyd, als zulks behoorde. De eevolgen uit zoodanig een kwaade berekening van den tyd, outfprmtende uit gebrek aan nadenken, en voórtduurende door eene verkeerde gewoonte, zyn zeer nadeelig voor den jongman zelf en zeer onaangenaam voor elk die wat met hem te Hellen heeft. Hy ziet 'er altyd tót als iemand, die gejaagd is, en vraagt mén hem om dit óf dat te doen: het andwoord is: „'ik heb nu geen :„ tyd." _ Hy maakt al zyn werk flordig en ten halven af, en leeft in eene geduurige verftrooing." Hy wordt befpot en uitgelachen door allen, die hem omringen, en hy 'krygt menigen graauw, om dat hv hun het leven lastig maakt door geduurige te leurHellingen en misrekeningen, die hy hnn doet maaken door zvn flordige ongeregeldheid. By die geenen, welke bovên hem gefield :zyn, verkerft hy het ook zeer fpoedig, en hy heeft meest ieder vierdedeeljaars een nieuwen dienst, dewyl bet ondraagelyk is zoodanig iemand tot knecht te hebben. En intusfehen de jongman is gedienfiig, vriendlyk en eerlyk - maar het gebrek van geene rekening op zynen tyd te maaken, veroorzaakt, dat hy geheel onbruikFfff 3 baar  ( 6oo ) baar wordt in dien kring der Maatfcbappy |waarin hy zich geplaatst vindt, en hy zou zeker in eenen- anderen ftand even lastig en misfehien nog fchadelyker zyn. Laaten wy nu eens een tegenovergefteld voorbeeld neemen; Jantje, de Kindermeid, fchoon niet zeer gedienftig van aart en zelfs wat kribbig van humeur, jameer of min verdacht,;, of zy wel in allen deele trouw en «erlyk is, heeft eene zoo verftandige verdeeling op haaren tyd, dat zy door de hnisgenooten, evenwel agter haar rug, want als zy het hoorde zou 'er volk by baar te huis zyn, bet wandelende borolegie genoemd wordt. Zy heeft in elk faifoen van het jaar haar bepaal-? den tyd van opftaan. Zy ftaat 's morgens nóóit op., of zy heeft reeds by zich een plan van werken voor den geheplen dag ontworpen. Het ontbyten, het kleeden der kinderen, her verzorgen van de verderenoodjsaaklyke behoeften, het middagmaal — alles kortom ïs op een juisten en op eenen bepaalden tyd gereed. — Jt Is of zy alles-met een pasfertje heeft afgemeeten. *t Is 'er wet ver af, dat zy, fchoon zy verfcheidene kinderen on.ler haar opzicht heeft, tyd te kort komt: Keen! zy klaagt zelfs 'er nooit over . dat haar tyd te kort fchiet: zy heeft dien zelfs altyd voor baar eigene zaaken in de ruimte over: maar zy laat ook geen oogenblik onbefteed, en verwawelt geen quartier met dingen te doen, die van geen nut of aanbelang ter, wereld zyn. En hier door heeft Jans.je het voor haar zelve zeer gemaklyk; alles loopt in de geregeldlte orde af. —s en fchoon niet by uitftek gedienftig, fchoon niet gemaklyk van humeur, fchoon zelfs een weinigje verdacht, of zy, zo al niet ontrouw, ten minften vry Whaalig is, kan echter: haare Meesteres niet beiluiten, om haar heen te zenden, daar alles zoo goed door haar befttuird en geregeld wordt, en alleen daar door, om dat zy, het tegenbeeld van Dirk den Slenteraar y een keurige fchikking op haaren tyd heeft, waardoor zy dus voor zich zelve nuttig en voor allen, die haar omringen, noodzaaklyk is. Want ook haar mededienstbooden hebben veel met haar op, om dat zy zoo juist ftaat »>o h.nar kunnen maaken. Uit 'deeze twee voorbeelden blykt het, myns achtens . zonneklaar, dat men, om den tyd wel te befteeden, eene,  ( 6oi ) eene geregelde fchikking omtrent den zelven moet !n acht neemen. — Maar myne Vrienden! het is niet alleen te doen met eene geregelde fchikking omtrent den tyd, dat men, rekenfehap daarvan moetende geeven, zal kunnen zeggen dat gebruik van den zelven gemaakt te hebben, net geen men verpligt is: want de tyd moet zoodanig worden hefteed dat wy in denzei ven, zooveel ons mogelyk is, onze pligten, in onze onderfcheidene betrekkingen, naar belmoren vervullen. Laat ik n dit, zo het eenigzins duister mogt -zyn, weder door voorbeelden ophelderen. Vrouw Bregitta, een weduw met twee kinderen, heeft wel eene juisïte verdeeling op haaren tyd gemaakt, maar, op eene zeer byzondere wyze. 's Morgens, als zy opftaat, doet zy een gebed van een groot halfuur lang ——. 't geen veroorzaakt, dat het ontbyt veel te laat gereed komt, om haare kinderen tydig' naar fchool te doen ga;>n — als de 'kinderen fchool zyn doet zy haar huiswerk fiordig en met grooten haast af, om zo 'er kerk of catechifatic is daar heen te gaan of geeft aan eene buörvrocw die met haar in dezelfde gevoelens ftaat, een langwylig bezoek, in het welk zy uit zoogenaamde ftichtelyke boeken leezen, of zich in treurige gefprekken over de boosheden van deeze wereld beklaagen, terwyl de kinderen, uit fchool «e huis komende, dikwyls het vuur uitgegaan, en geen behoorlyk eeten gereed gemaakt vinden. Den namiddag flyt zy in den zelfden fmaak. Zyn de kinderen na fchool, dan aanftonds aan het leezen in het werk van den een' of anderen ftichtelyken fchryver, terwyl de kotisfen ongeftopt en .de kleederen onverfteld aan haare zyde liggen. In den avond krygt zy, zo 'er geën kerk is, bezoek van den eenen of anderen haarer foortgenooten, en de avond wordt in gefprekken, dikwerf te onrecht ftichtel)k genoemd, door gebragt. Den zondag brengt zy door met 3 maal ter kerk te gaan — en de kinderen gebeden en gezangen te leeren. — En Bregit* ta meent dat zy den tyd heel wel betleedt met den zelven, geheel, zo zy het noemt, aau den Godsdiensf toe te wyden, en [immers zy heeft eenen vatten regel omtrent den zelven bepaald. » Geheel anders legt het Jncb aan. Deezen is, door eelt  ( 6oi ) een hoog Jot te trekken, een rykdom te beurt gevallen, waarop by geheel geen ftaat gemaakt had. Hy heeft terftond de fpaê by den arbeid geftoken, maar gewoon om zyn tyd behoorlyk te yerdeelen, heefr hy er toch eene fchikking opgemaakt, die hy ook dagelyks ten uitvoer brengt. Hy tlaapf 's morgens taamelyk lang, —. en, na een ftevig outbyt 'er ingezet te hebben , gaat hy twee uuren kuieren, of by een' ouden buurman praaten. Dan ftapt hy naar een wynhuis en neemt daar een frisfchen borrel of twee; leest de Couranten en praat een uur of anderhalf met den gaanden en komenden man. Dan nog.één uur gewandeld, en voorts aan een goeden maattyd, en daar by een halve fles gedronken. — Na het eeten zet hy zich geregeld ter rust en na een vol uur geflaapen te hebben, gaat hy weder kuieren als het maar taamelyk Wéér is, en, zo het flecht is, leest hy in de eene of andere oude biftorie eenige bladzyden, tot dat het tyd van theedrinken wordt. ' Na hiervan een goede maate ingcflobberd te hebben, gaat hy naar zyn Wynhuis of Sociëteit,, fpeelt daar zyn kaartje en kraakt zyn fles, tot dat een goede avondmaaltyd hem op den behoorlyken tyd weêr te huis roept, waar dry dan zyn hart weder ophaalt, en met eenen vollen balg na bed fchuifr. Jacub meent dat hy zyne dagen wel doorbrengt, en men kan niet ontkennen, of 'er is geregeldheid in zyne tydsverdeeling, maar of hy zynen tyd zoodanig doorbrengt, gelyk hem als mensch betaamt, is eene andere zaak. (JJet Vervolg hier van in let volgend nummer,*; Te Groningen, 'by W. ZUID EMA. 1798. m te Amfterdam by H. KEYZER, f-0 verder alom te bekomen,  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.^ Nr. 76*. voorleezing over 't we L b e s te e d e Ut van den tyd, gedaan in het v0lksonderwys, te haarlem. {Vervolg van nummer 75.) Ik zal eens beproeven, of ik 11 een derde voorbeeld geeven kan van een paar menfehen uit den ftand der Handwerkslieden, die hunnen tyd niet alleen geregeld, maar ook wel doorbrengen, die hunne dagen befteeden met te zorgen voor hun lichaam en hunnen geest beide, en dus een aangenaam, entevens nuttig, leven leiden door het geregeld en wel befteeden van den Tyd. Cornelis, een timmermans knecht van handwerk, gehuwd met Klaartje, en in hun huwelyk gezegend met eenige kinderen, heeft eene goede fchikking op den tyd gemaakt, 's Morgens- is het geheel huishouden by tyds in de weer en het eerfte werk van Klaartje is, dat voor haar man een goede boterham gereed komt — en dan. zorgt zy voor de kleinen. — Cornelis doet een kort ftichtelyk morgen Gebed; en als het wat heel vroeg is, wordt 'er na het ontbyt nog wel eens door Klaartje Wét zy een Geestelyk of VVereldlyk Lied gezongen. -L Cornelis fpoedt zich daar op met lust naar den'arbeid en Klaartje zorgt dat haare kinderen naar fchool komen. Als die weg zyn, heeft zy handen vol werk, zoo om het huis rein , als de kleederen van man en kinderen in orde te houden. — Als mede om te zorgen , dat 'er goede voedzaame kost tegen den "•Deel- Gggg niid-  I 604 ) middag in gereedheid zy, als zy haar Cornelis met een hongerige maag t'huis wacht.— de klok flaat twaalf. — Cornelis komt van 't werk en de kinderen uit het fchool— en het eeten verfchynt juist op tafel. — Onder vrolyke gefprekken wordt de goedgereedmaakte voedzaame i'pys gebruikt —- en dc dankbaare harten verheffen zich tot de Oorzaak van dien zegen. Na den maaltyd haast zich Cornelis weder naar zynen arbeid, terwyl Klaartje zich nog wat met het jonge goedje, haare lieve kinderen, bezig houdt, die by haar de versjes van van Alpben, welke zy op het fchool geleerd hebben, opzeggen, of haar de lchriften, die zy gefchreven hebben, laaten zien. Klaartje, die nooit haar' tyd met haare buurvrouwen verkallooit, heeft heel wel gelegenheid om zich met haare kindertjes bezig te houden, 's Namiddags zet Klaartje, als de kleinen weder van den vloer zyn, haar werk van den ochtend voort; fomtyds, maar niet alle dagen, krygt zy een Zuster of een Vriendin by haar, die een gedeelte van den tyd onder nrnrigen hüislykeh drbeid m gefprekken over de dagelykfche gebeurenisfen doorbrengt. Met den avond komen de kinderen en de man weder te huis. Nu eens brengt hy den avond by vrouw en kinderen door, terwyl hy onder een vaderlandfche pyp de Courant leest, of eenig ander nuttig boek, of zit, in eene onfehadelyke ledigheid, zyne moede leden, tot den avond maaltyd toe, rust te geeven, en ziet roet genoegen op den afgeloopen' dag cn Welbeffeeden tyd te rug, terwyl de jongens rondom hem fpeelen en kuuren aanrichten, die hem en hun vermaaken. Dan eens gaat hy nanr een Wynhuis en brengt daar, onder een praatje of fpelletje om klein geld, het overfchot van den dag door, en komt wel te vreden, tegen hec avondeeten, by Klaartje tehuis—die hem dan met de grootfte kinderen, want de kleinften gaan vroeger naar bed,aan den eenvoudigen maar netten en zindelyken disch zit op te wachten. — Op Zon of Feestdagen, gaan Cornelis en Klaartje, komt het met alles wel uit, eens ter kerke —-cn houden voor het overige dien dag voor den dag,hunner uitfpanning, gaan hunne ouders of vriendenbezoeken, ef krygen een enkelen goeden Vriend of Vriendin by zich,  c 605 y zich, dien zy dan met Vaderlandfche gulheid op eene onkostelyke wyze naar hunnen Hand outhaalen, terwyl zy, is het weder en faifoen daarnaar gefchikt, bovenal in de Buitenlucht, met goede wandelingen hunne uitfpanning en vermaak neemen. . Nog moet ik zeggen, dat beide deeze menfehen dagelyks hun hoofdwerk maaken, om hunne kinderen eene gefchikte opvoeding te verkenen, waar door zy zich kwyten van een der hoofdpligten, om, naamlyk goede burgers voor den Staat op te kweeken. — Ook leeren hunne kinderen, door het goede voorbeeld dat zy dagelyks voor oogen hebben, den tyd behoorlyk te verdceien, en op de beste wyze te befieeden, want de deugden der Ouderen erven, als het ware, ongemerkt op de Kinderen over. My dunkt, dat bet Cornelis en K/aartje al heel wel met hunne tydverdeeling niet alleen, maar met de befteeding van den zelven aanleggen, en dat zy verdienen als een goed voorbeeld voor veelen zoo ter aanmoediging als ter verbetering te worden voorgedraagen. Het voorbeeld, opdat ik u niet langer ophoude, Myne Vrienden! van Dirk, die de Slenteraar met recht genoemd wordt, moet u leeren, eene behoorlyke ve«deellng op uwen tyd te maaken, waar door gy veele onaangenaamheden voor u zelven zult vermyden en u ook by anderen van nut en noodzaaklykheid maaken: gelyk u allen uit het voorbeeld van Jantje de kindermeid gebleeken is. Deeze, immers, onaangezien haar ongevallig humeur, en verdere gebreken, wist zich, zo al niet aangenaam, ten minsten noodzaaklyk by haare Meesteres te maaken, en wel goeddeels door het behoorlyk in achtneemen van haaren tyd en. de goede geregelde verdeeling omtrent den zelven. Niet, dat men zich zoo ftiptlyk aan eene verdeeling houden moet, dat men 'er om lief of leed niet van zou afyyyken, geheel niet, want dan zou weder een ander kwaad ontdaan: dat naamlyk van eene te groote gezetheid, of gemaakte bepaaldheid. Men moet zich als men wys handelen wil omtrent den tyd, ons dierbaarst goed, eene verdeeling daarftejlen, en in alle gewoone gevajien, daar naar handelen, maar ook niet fchroomen, Gggg a om  ( 6oG ) em wanneer liet de omftandigheden of hoogere belangen en pligten eifchen, daarvan zelfs verre af te wyken: anders handelende, zou men een flaaf of flaavin worden van eene eigene willekeurige bepaaling, en vooral dat uit het oog verliezen, het welk, naar myn gevoelen, in alle zaaken niet te veel kan,in acht genomen worden, dat, naamlyk, het goede in eene behoorlyke middelmaat gelegen en in het midden tusfchen twee uiterften gevonden wordt. En dat, myne Vrienden ! heb ik u ook zoeken aan te toonen, in de twee voorbeelden van Bregttta en Jakob, die zoo hemels breed van elkander in de tydsbelleding vcrfchilden. Bregitta doet te veel, het geen zy voor goed acht en verzuimt daarom haare huishouding. Jakob leeft, fchoon met de naauwkeurigfte tyds verdeeling, als een dier of plant, die tot geen hooger einde, dan om te leeven en te groeien geworden zyn. Beide verliezen zy in de aanwending van hunnen tyd het midden uit het oog en handelen dus verkeerd. Maar Haat gy het oog op'het gedrag van het huisgezin, aan welks hoofd zich Cornelis cn Klaartje bevinden. Daar immers ontdekt gy niets dan geregelde tydsverdeeling en eene behoorlyke aanwending van den tyd, zoodanig afgewisfeld dat er niet alleen eene aangenaame maar nuttige verfcheidenheid uit geboren worde, welke het waar geluk ten gevolge heeft. Wy zyn op deeze Wereld geplaatst M. V. om het goede, zoo veel in ons, te verrichten, en dat goede, ziet gy ook hier , is tuflehen twee niterftens gelegen. Dat wy dus, behalven het meer byzondcre zoo betrelfende de tyds vcrdeeling als de 'behoorlyke aanwending van den zelven , in het algemeen uit het verhandelde leeren, om zoo veel mogelyk, in alle zaaken, die ons voorkomen , noch tot het 'een noch tot het ander uiterfte te vervallen, en het gelukkig middenpad te bewandelen. VOOR-  C 607 ) VOORBEELD OM 'T GEVAAR VAN MOEDWILLIGE DARTELHEID AAN TE TOONEN , EN DAAR TEGEN TE WAARSCHUWEN. Niet verre van Memmingen, eene Duitfche Ryksftad in Zwabenlattd, ftaat eene aanzienlyke herberg, waarheen de ftedelingen van allerleien ftaat en rang, op fommige Feestdagen wandelen, om zich eens te vervrolyken. Op den 2den van Sprokkelmaand (February) 1790 was hier ook een groot gezelfchap faamgekomen, waarvan fommige begonnen te danfen. Men verwarmt aldaar de kamers door kachelpypen, waartoe net vuur buiten het vertrek aangeftookt wordt. Als nu eenige van de gasten klaagden, dat 'er te fterk geftookt wierdt, gelastte de Waard aan zyne meid, dat zy het vuur voor een gedeelte uit de kachel zou neemen. Deeze ging daarop in het buitenhok, waar de kachel ftond, 't welk nauwlyks zoo groot was, dat zy 'er gebukt in ftaan konde. Terwyl zy nu doende was met het vuur te verminderen, ging juist een brooddronken Heertje uit het gezelfchap daar voorby, en maakte de deur van dat ftookhok toe, die van binnen niet konde geopend worden: hierop ging hy weg, en vergat dit als een kluchtje. Dewyl nu de rook geen uittogt had, vermeerderde hy weldra zoo fterk, dat het opgeilooten meisje in het uiterst levensgevaar kwam. Wat zy ook fchreeuwde en hoe zy ook klopte, zy wierdt in langen tyd niet gehoord wegens het gedruisch van het danfen. Eindelyk deedt men haar de deur open, en nu viel zy half verflikt 'er uit, had alleriei lïuiptrekkingen, en wierdt ter nauwer nood ciooc de uiterfte zorg en vlyt van den Geneesheer nog in 't leven behouden. OM DE TURKSCHE-BOONEN VOOR HET OMSPEELEN OF VERBASTEREN TE BEHOEDEN. In onze Vaderlandfche tuinen ziet men, onder de verfchillende peulvruchten, ook de Sny- of Turkfcheboonen aankweeken; eene vrucht, die over 't algemeen veel zorg en vlytbetooning vereifcht en van eene tede« Gggg3 re  ( 6o3 ) re hoedanigheid is, als zynde oorfpronglyk uit een war-» mere luchtftreek dan die van ons gewest: waarfchynlyk heeft men haar daarom deezen naam gegeeven, om dat zy van Turkyën naar hier en elders is overgebragt. Eyna elk een legt'er zich in den zomer op toe, om de befte en fchoonlte Turkfche boonen tot een inzaad voor het volgend voorjaar te laaten ryp worden, om daarvan weder eene goede foort te bekomen. Dit zorgvuldig te werk te ftellen, wordt eenen iegelyken vooral aangeraaden. Maar onaangezien deeze voorzorg, ziet men toch byna in alle tuinen, dat 'er zich by de beste Turkfche boonen nog verfchillende wilde foorten opdoen, die veeftyds kleiner zyn dan de andere en met harde fchillen omtoogen; die, wanneer zy op een volgend voorjaar mede gepoot worden, meer en meer vermenigvuldigen , ja zelfs zoo fterk vermeerderen, dat ze binnen weinige jaaren de overhand hebben en het grootst getal uitmaaken; waarvan dit de reden is: Deeze verbafterde wildgewasfen zyn van een fterkere natuur dan de andere, dus meerder gefchikt voor onze luchtgeftel, kunnen de koude nachten beter verduuren, en komen dus alle aan 'tgewas: integendeel doen het vogtig weder en de nachtvorften zeer veel hinder aan de Tuikfche-boonen, waardoor dikwyls veele fterven of verrotten. Om dit zoogenaamde omfpeelen of verbafïeren van Turkfche-boonen in wildgewas te verhoeden, heeft men het volgend zeer gemaklyk middel uitgevonden. Als men in de herfst de rype vrucht heeft afgeplukt, zoo neemt men de bovenfle en onderfle beotien uit de einden der peulen, en zondert die af, op dat ds zelve in het volgend voorjaar niet weder mede gepoot worden; daarna neemt men de andere boonen uit de peulen, en bewaart die tot het inzaad voor de aanftaande lente. Door aanhoudende proeven heeft men bevonden, dat by deeze handel wyze de omfpeeling, verbaftering of verwildering in eene andere foort geen plaats had, terwyl de peulvrucht ook de andere, waaraan dit niet gefchicd was, aanmerklyk overtrof in lengte en breedte, MTD-  C 609 ) MIDDEL, WAARDOOR DE LANDMAN 3JYNE ROORNHOOPEN VAN MUIZEN KAN ZUIVEREN. In den Jaare 1796 hoorde men de Landlieden over het algemeen fterk klaagen, dat het veldgewas deerlyk door de Muizen verwoest wierdt; in den oogst vermeerderde dit ongedierte nog in groote maare, en het koorn, 't welk buiten huis in hoopen was gezet, wierdt wej dra de verzamelplaats der Muizen, waarin zy, tot groot nadeel van den nyveren Landman haare verwoestingen voortzetteden. Hier tegen een middel aan de hand te geeven, het welk door de ondervinding bevestigd, en, fchoon wel by fommige, echter op ver na niet by alle Landlieden bekend is, kan onzes oordeels niet anders dan nuttig zyn. In het dorp B. woonde zekere opmerkzaame Boer, welke twee koornhoopen buiten huis hadt ftaan, en ontdekt hebbende, dat zieh in dezelve een groote menigte van dit fchadelyk gedierte ophieldt, het volgende weinig omllagtig middel niet liet beste gevolg te werk ftelde. Hy groef, naamlyk, rondom die koorn-hoopen een taamly'k brtede gctot ter diepte van éènen voet, die feil was afgefpit: hierin plaatfte hy een paar verglaasde fteenen potten, zoodanig, dat de bovenfie rand der potten, volkomen gelyk was met den bodem der goot, dezelve Vervolgens ter hoogte van min of meer twee handbreedten met water vullende. De Muizen nu, welke des nachts in deeze goot liepen, konden 'er noch fpoedig noch gemaklyk weder uitkomen, liepen des de goot in het rond om eene uitkomd te vinden, en vielen alzoo in de potten met water, waarin ze verdronken. Geduurende de eerden nachten ving. deeze man by honderden van muizen in de potten, waarvan hy om derzelver merkwaardigheid dagelyks aantekening hieLit, en binnen zeer korten tyd waren zyne graan hoopen geheel van muizen gezuiverd, wanneer hy, zyne aantekeningen optellende, bevondt dat hy door dit middel meer dan vierduizend gevangen had. Ren ander, hiervan bericht gekreegen hebbende, ftelde terdond dezelfde proef in_het .werk, door.tuflchen de beddingen van een' hof, in het welke dit gedierte veel  ( 6io ) veel fchade aan eenige vruchten toebragt, eene lange goot te maaken en daarin op gelyke wyze eenen pot met water te plaatfen, met dit gelukkig gevolg, dat •hy in weinige dagen omtrent vierhonderd muizen had 'gevangen. Indien nu iedereen deeze voorbeelden wilde volgen, is het dan niet zeer waarfchynlyk, dat door dit eenvoudig en ligt-uitvoerbaar middel, wanneer by volgende herfilen de muizen eens weder in zulk eene menigte onze akkers verwoesteden, dit ongedierte in een' korten tyd eene zeer aanmerklyke vermindering zoude ondergaan? OM DE RUPSEN VAN DE VRUCHTBOOMEN TE WEEREN. Toen wy in den jaare 1795 veel inkwartiering hadden van de Franfchen, wandelde ik met een' deezer broeders in den tuin. Hy toonde daarvoor zeer veel liefhebbery te bezitten, en fprak oordeelkundig over het aanleggen van tuinen, het welk my verwonderde van eenen krygsman; doch deeze verwondering hieldt op, toen hy my verhaalde, voor het oorlog een Tuinman van zyn handwerk geweest te zyn. Hy befchouwde met leedwezen de boomvruchten, welke door een verbaazend getal van rupfen vernield wierden, en gaf my deezen eenvoudigen raad: ,, Zaai in een volgend „ jaar om de ftammeri uwer boomen Hechts eenige 'wei„ nige korrels Hennipzaad, en gy zult, zo dit aan 't „ gewas komt, in dat jaar geene rupfen op uwe boo„ men ontdekken." Hy voegde 'er by, dat hem de ondervinding de deugdzaamheid van dit eenvoudig hulpmiddel bevestigd had. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MANj Nr. 77. ZAL 'ER OOK ONDERSCHEID TI5SSCHEM HET GELUK DER ZALIGEN IN DEN HEMEL ZYN? Deeze vraag, wier beantwoording altyd een* zeef grooten invloed heeft op de Zedekunde, heeft my geïcheenen een nuttig onderwerp voor ons Weekblad te zyn, terwyl hieromtrent de gevoelens onder alle gezindtens der Kristenen overeenftemmen. Evenwel bemoeiën 'er zich de onkundigen niet mede, en in hunne önweetendheid fchynen zy te gelooven, dat het evenVeel zy ten opzichte der toekomftige gelukzaligheid, of men zich een minuut voor zynen dood, dan in zyne vroege jeugd, tot een' kristelyken levenswandel bekeere. Offchoon het waar zy, dat wy de zedelyke geboden moeten gehoorzaamen, omdat het ons gebooden wordt; desniettegenftaande blyft de hoop op eene toekomftige eeuwige gelukzaligheid altyd een ryke bron van troost, en een der fterkfte dryfyecren tot heiligheid des levens en een Godebehaaglyk gedrag: vermits de mensch van natuur geneigd is, om zich alle zyne gedachten en uitzichten onder zinnelyke of lichaamlyke gedaanten voo» te Hellen, en de eeuwige gelukzaligheid een onuitputïyk onderwerp is, om zyne verbeelding op zulk een zinnelyke wyze aangenaam bezig te houden. Indien nu allen een even groot deel van zaligheid verkrygen zouden, 't zy men in zyne bloeiende jeugd of in den kwynendetV'ouderdom veranderd ware; zoo volgde, dat het ten eenemaal overtollig ware, zich vroeg aan II. Deel. Hhhh de  C 6~is ) de deugd te gewennen, en zich vroeg van Gods liefde te verzekeren. Ik weet wel, dat de deugd zich.zelve beloont; zy fchenkt dikwerf groote genoegens : doch niét altyd is de deugdzaame hier gelukkig. — ook is de aarde (lechts een fchool voor de eeuwigheid , een plaats van opvoeding, en geenzins van belooning. Filou, een dief en moordenaar, die menig huisgezin door zyne huisbraaken en dieveryen arm en ongelukkig maakte ; die zyne handen zoo veele maaien met onnozel bloed befmettede ; wiens leven eene aaneenfchakeling was van de grootfte euveldaaden, wiens hart niets dart boosheid opleverde: deeze filou, hoe? zou hy in de> eeuwigheid even zulk een groote maat van zaligheid genieten, omdat hy in zyne laatfte oogenblikken-zyne daaden verfoeide en zyn hart tot God bekeerde— als de vroome addison? Deeze addison, een En.gelschman, die in 'tmidden deezer eeuw geleeft heeft, was voorbeeldig van gedrag; in zyne jonge jaaren haatte hy reeds de ondeugd ; elke dag van zyn .leven wierdt gekentekend door edele daaden en deugdzaame tiedryven; hy was een algemeene hulpe en raadgeever — Hoe nu, zouden beide een even groote maal van zaligheid in den hemel genieten ? Indien iemand, door onkunde misleid, dit met ja durfde beantwoorden, dan {lelde hy tevens dat eene ftandvastige onderhouding der ■Godlyke geboden, de beoefening der deugden van een -vroom leven, en de zucht om yverig te zyn in goede werken, of de liefde en gehechtheid aan den Leidsman cn Voleinder des gelöofs getrouw tebetoonen,— <-'enc gantsch overtollige en onnutte bezigheid Ware. En ziet hier de deur tot eene toomelooze zedeloosheid g-'öpend! 1 ' Ik zal nu trachten te bewyzen, dat 'er, gelyk men dit gexveouiyk noemt, trappen in de gelukzaligheid zyn. ' _ Zo het noodzaaklyk ware, dit gefielde, ter ónderrichting en leering van ongelcttcrden (want deskundigen zyn het hierin volkomen eens) met gezag te versterken, dan zoude ik dë naamen opnoemen van al zulke mannen, welke van de opkomst der 'Kristcnheid tot nu toe, met bewyzen geftaafd hebben, dat 'er onderfcheid tusfchen de heloening der gezaligden zyn zal. Maar hoe kwalyk Haat het, met rede, verftand en oor-  C 613 ) oordeel begaafde wezens door menschlyk gezag, door menschlyke uitfpraaken te willen ovèrhaalen! Bewyzen alleen tellen. Wy hebben van den Schepper verlfand en oordeel ontvangen, niet om zwakke en feilbaaare menfehen op tón woord te gelooven, maar om zelve te onderzoeken wat waarheid zy; en deeze moeite van' onderzoek behooren wy nimmer aan anderen af te ftaan, want hoe zullen wy dan, ter zyner tyd rekenf'chap van ons geloof kunnen geeven ? Wy zullen dan de bewyzen voor onze ftelling bybrengen. Dat wy dan eerst raadpleegen met den Bibel, en wel voornaamlyk met Jefus K'ristüs, die bet. leven en de onverderfykheid aan het licht gehrngt heeft , die de kennis der onlterilykheid heeft opgehelderd en uitgebreid. in een' zekeren zin kunnen wy wel alle zaligen als gelyk befchouwen, deels daaiïn, dat zy alle gelukkig zyn ; deels , dat ze alle naar hoogere volmaaktheid ftreeven kunnen; deels, in zoo verre zy alle hunne zaligheid als een genadeloon moeten befchouwen, 'twelk God hnn niet eigenlyk fchuldig geweest was. Hièrïrc kunnen de zaligen eikanderen gelyk geacht worden, dar niemand het recht heeft om op zyne verdienden te pochen. Ook zyn ze elkandercn daaiïn gelyk , dat hunne zaligheid even lang duurt, cn gelyk'eeuwig y. Alle zullen oog Hen zonder ophoifilen: alle zullen zicb 'vei*, beugen, en hunne blylfchap zal niemand van hun nee-' men. Alle zyn ook even zeker en veilig: alle zyn be* vryd van de aardfche rampfpoeden. Doch daaiïn zal nu het onderfcheid beftaan, dat de vergenoegens, de bekroningen en de zaligheden der hcmelHngen niet alle even groot, maar de een gelukkiger zyn zal dan de andere, naar maate hy vroomcr, vh> tiger en getrouwer in het goede geweest is. Wy verkiezen tot bewys geen gebruik te maaken vart Daniël 12: vs. 3, naardien 'er zich. betrek lyk dee7e plaats, veele zwaaïigheden opdoen. Zoeken wy liever op, wat de Heiland hiervan gedacht hebbe: zyne bcfjisfing zal ongetwyfèld voor-de meeste onzer Leezeren voldoende zyn. Wy beroepen ons dan op de gelykenisrede, die by Lnkas 19: vs. 12— voorkomt. De zelve is van deezen inhoud: „ Een zeker voornaam 11 hh 2 ma»  ( 6-14 ) jnan reisde na Rome, om van den Romeinfchen Kei«er tot Vorst over eene ftreek lands te worden aauge-i fteld. Voor zyn vertrek gaf hy zynen Dienaaren tien Minen, C) ten einde 'er koophandel mede te dryven. Toen de Heer als Vorst weêr te rug kwam, gelastte hy zyne Dienaars te roepen , op dat ze lekenfchap zouden geeven van hetgene een ieder van hun gewonnen had. By 't onderzoek bleek, dat de eerfte by.zyn Mine tienmaal zoo veel gewonnen had, — en dieswegens wierdt hy tot Stadhouder van tien Steden aangefteld. De tweede, die by zyn Mine vyfmaal zoo veel had bygewonnen, wierdt over vyf Steden Stadhouder. Een ander had zyn geld nauwkeurig bewaard en 'er niets mede uitgericht, deeze kreeg ook niet de minfte belooning."— De zin deezer gelykenisrede is deeze. Een iegelyk heeft krachten en vermogens ontvangen, om in zynen kring iets goeds te werken, cn nu'tig te zyn — en om in deugd, wysheid cn heiligheid des levens toe te neemen. Die deeze zyne gaven, talenten en vermogens bedeed heeft ter zyner vohnaakinge en tot nut van zyne medemenfehen, die zal ook beloond worden naar maate hy yverig in deezen taak en vlytig in het goede geweest is. De zulke, die meest aangewonnen heeft in deugd en kennis, die meest uitmuntte in goede bedryven, die het derkst gewerkt heeft om Godsdienst, deugd en allerlei nuttige kundigheden onder zyne medemenfehen uit te breiden, — de zulke zal grooter en heerlyker belooning ontvangen dan hy, 1 die zich minder werkzaam betoonde in de vervulling zyner pligten, die minder bezig was in 't goede. En den gecnen, welke zyn' aanleg verwaarloosde, niets, het welk heilzaam en pryzenswaardig was, verrichtte, zal ook geen loon geworden. De Vorst gelast, by Matth. 25: 30, dat men zulk een onnut mensch buiten de verlichte zaal jaagen en hem in den donker op ftraat zoude dooten, opdat hy de gevolgen zyner traagheid zoude fmaaken, — naamlyk, diepe droefheid. *t Wil zeggen, dat een mensch, die geen nut gedaan heeft, zal veracht worden. Al- Q~) Een Griekfchg munt. Een Mine bedroeg ii\ Guldens.  C 615 ) Alle verftandige lieden door de gebeele wereld zyn het daarin met den Bibel eetis, dat het goede betoond wordt. En wie zou Jefus niet gaarn willen gelooven, als hy ons leert dat het loon verfchillen zal? Onze Heiland verzekert ons dit, wanneer hy zegt: Die eenen profeet ontvangt in den naam eens profeeten, zal den looit eens profeets ontvangen: en die eenen rechtvaardigen ontfangt in den naam eens rechtvaardigen, zal den loon eens rechtvaardigen ontvangen. Matth. 10: 41. Dit betekent dat zulk eene, die eenen Leeraar ontvangt, om dat hy een Leeraar is, of uit hoogachting voor zyne leere, zulk een' loon verkrygen zal als eenen Leeraar toekomt; en die eenen rechtvaardigen ontvangt, om dat hy een rechtvaardige is, zal als zoodanigen beloond worden! 'Er behoorde in die eerfte tyden zeer veel moeds toe, om als Leeraar van het Kristendom op te treeden. Vooreerst was het een ftandvastig gebruik onder de Jooden en nabuurigeVolkeren, dat een Onderwyzer in den Godsdienst geftadig van de eene plaats en vlek tot de andere reizen moest, om zyne betere begrippen uit te breiden. *t Was dus een goed werk en een godsdienftig bedryf, de zulken te herbergen, offchoon de gastvryheid ook eene algemeenc wet ware. Maar het was eene bezondere edele daad, dit recht van gastvryheid te betoonen aan een' Kristen-leeraar van dien tyd, nademaal zy van zoo veelcn veracht, gefcholden, gefmaad en vervolgd wierden. 'Er behoorde dus meer ltandvastigheid, eene grootere maat van verlichting, meer zucht tot wysheid toe, het recht der gastvryheid aan eenen Leeraar dan aan een ander oprecht menfeh te bewyzen: want men onderwierp zich immers aan verachting en vervolging door de Leeraaren van eenen Gekuisten in te neemen. Het loon zal ook dus rechtmaatig verfchillende zyn. Andere uitdrukkingen van den Zaligmaaker leeren ons meede de waarheid, dat 'er onderfebeid in de bekoring der zaligen is. Zoo leezen wy by Matth. 8: vers ir. Doch ik zegge u, dat veele zullen komen van Oosten en Westen, en zullen met Abraham en lfaak en Jakoh aanzitten in bet Koningryk van God. De zin deezer plaats kan geene andere zyn dan de volgende. Hhbh 3 Uit  C 616 ) Uit allerlei ftreeken zullen menfehen tot het Kristendom, en daardoor tot eene zaligheid, geraaken, welke even zoo groot zyn zal als die van Abraham, Ifaiik en [acob. De Heiland bediende zich dikwerf van. de zinnebeeldige voorftellingen der Jooden: deeze fielden zich de toekomftige gelukzaligheid onder het zinnebeeld van een prachtig gastmaal voor. — Abraham wordt insgelyks de hoogde eer en magt toegefchreeven in de gelykenisrede by Lucas 16: vers 19. en vervolgens. En wanneer wy vers 22 leezen, dat Lazarus gedraagen wierdt in Abrahams fchoot, zoo is dit mede een bewys voor onze (telling. — De eetzaal der Oosterfche volkeren is in 't midden van het huis. Zy hebben geqne (loeien of banken, gelyk wy: maar zy leggen geduurende den maaltyd, op heengelegde kusfens of dekens rondom de tafel: men kan dus gevoeg-, lyk in elkanders fchoot liggen, — en dit is een teken van liefde en zeer nauwe betrekking. In Abrar hams fchoot te, leggen , betekent dus, zyn lieveling te zyn, en naast hem de grootfie eer te genieten. Dit leidt ons dus wederom van zelf tot het ondericheid der belooning. Ook fchynt deeze waarheid bevestigd te worden door de volgende woorden van Jefus: Voorwaar ik zegge «/, dat gy, die my gevolgd zyt in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des menfehen zal gezeten zyn op den troon zyner hetrlykbeid, dat gy ook zult zitten op twaalf troonen, oordeelende de twaalf gefachten van Israël. Matth. 19: 28. Dit zinnebeeld van eenen heerlyken troon voor den Mesfias, door zyne trawanten, op twaalf troonen gezeten, omringd wordende, — is geheel van de Joodfche ftaatsgefteldheid ontleend. Niemand verftant dit letterlyk: ook maakt geen verftandige in deezen tyd, in het openbaar van diergelyke zinnebeeldige uitdrukkingen, zonder bygevoegde verklaaring gebruik , hoe zeer ook het onbefchaafd en zinlyk menfehen-verftand diergelyke, voor hun onverftaanbaare, gezegden met opgetoogenheid ontvangt. De zin deezer woorden, door welke onze ftelling verfterkt wordt, is deeze: „ Gy, myne Leerlingen, zult by die gelukkige omwenteling, Cwe" dergeboorte) als een groot deel der wereld zal omgezet zyn, en men my voor den waaren Verloslèt zal er-  C 617 ) erkennen en eerbiedigen, ook de hoogfte eer en gelukzaligheid, naast my genieten. (gehyk de twaalf Stamvorsten der Israëliten naast den Koning het meest in aanzien waren.) Het 29 en 30 vers leveren niet minder goede bewyzen op voor het gene ik verdedig. Wat Jefus leert, leeren ook zyne Apostelen. — Eerst ontmoeten wy Rom. 3: 6. Welke een iegelyk vergelden zal na zyne werken. Dit veelbeduidend gezegde van den Apostel, zoo belangryk wegens de nuttige waarheden, welke'er uit voortvloeien, bewyst nadruklyk hctgene wy beweezen. Of zyn de werken, de daaden en de bedryven der menfehen niet zeer verfchillende? Is niet de een meer geneigd tot de ondeugd dan de ander? Slaat uwe oogen in het ronde, en befchouwt het gedrag der genen, welke u omringen! De eene zuipt, de andere fpeelt? een derde doet overfpel, een vierde echtbreuk; deeze is een dief; genè een moordenaar; deeze, is een lasteraar, gene een onderdrukker. De menfehen zyn aan onderfcheidene ondeugden gehecht, en 'er is een onmeetlyk ondcrfcheïd; 'er zyn menigvuldige graaden van overtredingen, jegens dezedelyke wetten. Het verfchil in deugden m verkreegen volmaaktheden, en der nyverheid en getrouwheid in het goede, is niet minder groot. Wie zou zulk eene klaarblyklyke waarheid durven ontkennen? Kn dewyl een iegelyk zal vergolden worden naar zyn werk, zoo volgt, dat het loon 'twelk op aarde verfabelden is naar de vlyt, 't vernuft, oordeel, de kunde en werkzaamheid, aan het werk hefteed t, niet minder in den hemel zal verfchillende zyn. Wien zou hier- nog eenige tWyfel overblyven, wanneer hy aandachtig de volgende woorden van Paulus overweegt? En dit zeg ik, die fpaarzaamlyk zaait, zal ook fpaarzaamlyk maaien, en die in zegeningen zaait, zal ook in zegeningen maaien. De Apostel zegt dit, by gelegenheid dat hy de Kristenen te Korinte vermaant tot owderlteuning hunner medekriflenen in andere gemeenten Hoe meer deugd, hoe meer waarde, en des te hooget is de prys. Die zich weinig op zedelyke volmaaïaJieid en goede, edele, menschlievende bedryven hebben toegelegd, der zulken loon is zeer gering: doch zy, welke hunne ziel verfierd hebbejj met deugden, en hun le-  C 6i3 y leven opgeluisterd hebben met braave en nuttige dasden , zy zuilen geenzins fpaarzaam maar ryklyk 'oogftcn : want zoo wat de mensch zaait, dat zaï by ook inaai'èn. Gal. 6: 7. Hier is de zaaityd. Hoe vlytiger gy het veld, dat u aangcweezen is, aanbouwt; hoe beter zaad gy in het zelve uitftrooit; hoe ryklyker gy zaait; des te meer vruchten en des te grooter oogst zult gy daarvan inzamelen. De deugd heeft altyd goede gevolgen. Haare verëerers beloont zy met fchatten en vergenoegens, welke u noch dood noch graf ontueemen kunnen. Gy arbeidt niet Hechts voor weinige dagen of jaaren; gy arbeidt voor de eeuwigheid. De heerfchappy, die gy hier over u zelven erlangt, de wysheid en deugd, die gy hier verwerft; die zult gy nimmer verliezen ; die zullen eens den grond uwer hoogere wysheid en deugd uitmaaken. Hoe meer gy uwe krachten en vermogens in het goede oefent, des te meer wordt gy vatbaar voor ftrengere pligten, meerder heiligheid, en grooter geluk in de toekomftige wereld. {Het vervolg hiervan in een volgend nummer.) DE GOD DER EERE DONDERT. PS. CO; VS. Op eenen avond, na het eindigen van een zwaar onweder, gaf een vriend aan den Maakcr van het navolgende vers de agt laatfte woorden tot ilotklanken op, (die daarom met fchuinfche letters gedrukt zyn) om 'er even zoo veele rymregels van te maaken: en aan deeze gelegenheid is dit versje zyn oorfprong verfchuldigd. WaarblinktGodsMajeftpitzoogrootscb als inden donder? Roep ftervling! met ontzach: hier fchuiltietsGodlyksw^r.' Geen minder heerlykheid blinkt in het blMemlicht: ó Mensch! eerbiedig God, op 't zien van eiken fchicht. Het onweêr gaat dikwerf verzeld met frisfehen regen: Dit alles ftrekt onze aard' tot een gewenschten zegen: 'tls billyk dat elks lof hier voor ten hemel ryst? Dat elk Gods grootheid, en zyn goedheid tevenspryst. Te Groningen , by W, Z TT I D E M A. 1798, ' en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 78. ZAL BR OOK ONDERSCHEID TUSSCHEN HET GELUK der ZALIGEN IN DEN HEMEL ZYN? {Vervolg en flot van nummer 77.) JLJat wy pu ten derden onze {telling, dat 'er trapi pen in de gelukzaligheid zyn zullen , door bewyzen van de --eden ontleend, buiten eenigen twyfel nellen' Indien men zich het toekomftig leven flechts gelieft voor te (tellen als eene voortduuring van dit leven en zwaangheid maakt om ftellige belooningen aan te neemen; zoo volgt desniettemin, dat de toeftand der zaligen na dit leven zeer ongelyk moet zyn, naar maatc de een boven den ander' in verftand, oordeel of nuttige kundigheden uitmunt, waarmede hy zich verrykt heeft, of, wegens den tyd, welken een ondeugende, na zyne bekeering, aan zyne befte belangen heeft kunnen befteeden. En wie twyfelt daaraan dat 'er een nauwe famenhang tusfchen dit en het toekomftig leven is? Onze ziel is het, die eeuwig voortduurt. Door aanwas van kennis in ons waar belang door oefening, en vrywillige en aankleevende gehoorzaamheid aan de zedelyke wetten , wordt onze wil zmverer, de hartstochten worden daardoor gelenigd, dewyl het verftand en oordeel 'er door verlicht vermeerderd en verbeterd worden. Naar maate deeze aanwas, oefening en gehoorzaamheid grooter zy, heeft "•ueei. Iiii onze  C 6z. > onze ziel gewonnen aan inzichten, wysheid en heb* belykheden tot het goede. Als wy fterven, zoo behoudt echter de ziel de zelfde goede of kwaade hoedanigheden, welke zy zich aangewend- heeft. En nademaal 'er geene fprongcn plaats hebben noch in de natuurlyke noch in de zedclyke wereld, zoo blykt, dat de ziel met den rykdom of armoede, welke zy by t vertrek van deeze wereld bezit, in het toekomftig leven over treedt. Wysheid' en heiligheid worden alleen door oefening verkreegcn, niet ingeftort. Deeze aarde is een fchool, waar wy in de zelve kunnen onderweezen worden. Wie zou derhalven durven beweeren, dat een vroeg verftorven kind in den hemel met de zelfde kennis begaafd is als dc befchaafde verftanden, welke zich door aanhoudende vlyt eenen fcbat van.wyjheid hebben toegeëigend? 'Er is een nauwe evenredigheid- tusfchen deugd en geluk. Hoe zou het dus mogelyk zyn, dat 'er eene volflagene geiykbeid kon plaats hebben tusfchen den toeftand van dien vroemen, die van zyne ?eu°-d af zich op wysheid en heiligheid bcvlytigde, en van den deugniet, die, na zyn leven met eene menigte van euveldaaden bezoeteld te hebben, zyn bartin de laatfte oogecblikken des levens tot God bekeerde? De zedclyke volmaaktheid, de gehoorzaamheid, het- vertrouwen der' beste Kristenen is zeer ongelyk op hun fterf bed. Die .wftig jaaren aan de deugd hefteed heeft, is zeker^verder. gevorderd, dan de zooda«iee, die 'er Hechts twee jaaren aan te kost legde. Paulus- was ongetwyfeld heiliger, dan-ik. En is met het genoegen geërairedigd aan onze volmaaktheid? 'tGaat vast, hoe meer last wy tot de wysheid en deugd hebben, hoe meer wy aan onze beflemmmg, ?an onze verpligtingen beantwoorden, des te meer hellzaame vruchten worden wy deelachtig, des te meer genót en genoegen ftroomt ons toe. 't Is dus onmogelyk, dat de toeftand der zaligen gelyk zoude zyn. 'Er zyn onderfcheidene rangen naar de onderfcheidene ze.lelvkc volmaaktheden.. Indien men echter de eeuwige ..zaligheid gelieft te befchouwen- als een Joon; zoo febyrit het de rechtvaardigheid, de billykheid te vorderen, dat God aan den eenen meer toedeele dan aan een' anderen, wge- vol-  ( 6n ) volge hunne mindere of meerdere getrouwheid. Qf waant gy, dat God niet aan de zelfde zedelyke wetten gehoorzaamt, aan welke hy ons onderworpen heeft? Indien God één der zedelyke wetten, 't zy die der rechtvaardigheid, 't zy eene andere, overtrad, dan deedt hy zonde en hy wierdt misdaadig. Indien gy het Opperwezen flechts ingevolge' eenen onbepaaldcn willekeur laat handelen, zoo dwaaltge; gy maakt hem tot een verfchriklyker dwingeland, nog gevaarlyker omdat hy zoo veel magts bezit. God is integendeel volmaakt heilig; hy overtreedt nimmer de wetten , welke hy zelf heeft ingefteld; hy volbrengtze. alle. By gevolg is het waar, dat de zaligheid der deugdzaamen niet even groot zyn zal; maar dat der zeiver uitdeeling zal gericht zyn naar de onJerfcheidene fommen van heiligheid en zedelyke volmaaktheden , welke men , by den overgang tot een ander leven, zal te voorfchyn brengen. Hoe, zouden de volyverige Apostelen die alles gdceden hebben om de goede zaak des Kristendoms uit te breiden, hoe, zouden de Martclaaren, die manlyk voor de waarheid uitkwamen, niet meer loon ontvangen —- dan de Mpojdenaar, aan het kruis? Ongetwyfeld zal een iegclyk maaien naar dat hy gezaaid heeft. Een trooftryke leer voor den getrouwen dienftknecht van God, welke zyne gaaven en vermen ■ gens recht trouw en yverig gebruikt heeft, om zoo goed, zoo wys,zoo deugdzaam en nuttig in deeze wereld te worden, als het hem mogelyk ware: zyn opgeklaard oog kan vrpïyfc op zyn toekomftig lot ftaaren, en dc weinige ftraalen, wélke 'er vnn affchyneu, verfpreiden een vrolyk en helder licht op het donker pad des levens. Doch de leuie, traage en werkelooze dienftknecht, een dronkaart, een hoereercr, een dief, een menfehenhaater, wie hy ook zyn moge, 't zy hy zich aan veele of aan eenige geliefkoosde ondeugden overgeeft, 't zy hy niet den minften trek in zich gevoelt'om goede bedryven en handelingen te verrichten, en zyne vermogens op rente uit te doen; — de zoodanige zullen misfehien eenige tegenftribbelingen tegens, deeze waarheid gevoelen. Veeier Kristendom beftaat Hecht in woorden en bevindingen, in plaats van in Iiii 2 daa-  ( 622 ) daaden en bedryven. Zy kunnen niet veelen, dat een vroege aankleeving aan de deugd gelukkiger zou maaken , meer zou beloond worden, — om dat zy 'er geene achting voor hebben. Een behoorlyke itryd, oplettende waakzaamheid, nauwe zorg en ftandvastige vlyt kosten hun te veel werks, te veel moeiie, te veel bekommernisfen, om niet te wenfehen dat hun eenige zuchten, eenige traanen, eenige woorden, op dezelfde hoogte» van zaligheid zullen plaatfen, waarop men den volmaaktftcn, den bctligften Kristen zal aantreffen. Laat my ten laatften de eenigfte tegenwerping wegneemen, welke een traag en werkeloos Kristen my met eenigen fchyn zoude kunnen maaken. De zelve is genomen uit de gelykenis, welke by Mattheus voorkomt, en van deezen inhoud is: „ Een zeker Heer huurde 'smorgens arbeiders, voor één penning 'sdaags. Om -- negen uur ging hy naar de markt, waar men gewoonlyk byëenkwam om een praatje te houden, en om naar werk om te zien. Om 12 uur, om 3 en 5 uur 'snademiddags huurde hy 'er nog andere by, e'n.zondt ben mede naar zynen wynberg. De Boekhouder riep hen alle 's avonds by een, om de daghuur te befaalen, en begon, volgens zynen last, met de laatften, welke om 5 uur gekomen waren, en gaf ieder éen penning. Die 9s morgens vroeg begonnen waren te werken, kreegen ook maar één penning. Deeze waren 'er zeer over te onvreden, dat de laatften, die fiechts één uur gewerkt hadden, even zoo veel loons ontvingen' als zy, daar zy den last des daags en de hitte verdraagen hadden. Doch de Huisheer zeide: heb ik u niet voor één penning gehuurd: Strykt uw geld op, en gaat heen. Ik wil aan allen even veel geeven. Mag ik dan met het myne niet doen, wat ik wil? Of ziet gy my met-nydige oogen aan, omdat ik jegens anderen goed ben?" — Deeze gelykenis- is aan een verkeerd gebruik onderhe» vig: eensdeels trekt men 'er fchadelyke gevolgtrekkingen uit, anderdeels maakt men de zelve tot een onderwerp van bittere fpotterny. Sommige pasfen deeze gelykenis toe op de belooningen en zaligheden van het" volgend leven, en maaken 'er uit op, dat God eens in den hemel tusfchen alle menfehen de volkomenfte gelykheid zal daarftelkn, en aan een iegelyk gefyke vooideeien en  C 623 ) en belooningen zal uitdeefeu, zonder op hunne bedryven, hunne werken, zonder op de menigte en de waardy hunner goede verrichtingen, zonder op hunne ongeykevolmaaktheid, te zien. Andere vallen in bittere beichuldigingen tegen den Huisheer uit. Men beroept zich op de gerechtigheid en zegt, dat grootere yerdienften grooter belooning vorderen: men yvert luid en nadrukiyk tegen zyn wreed en ongevoelig hart, wanneer hy ftaande houdt, met het zyne te mogen doen wat hy wil. Veele vinden 'er meer ongenoegen dan ftichting in. — Maar welk een geneei ander licht gaat over deeze voortreflvke gelvkems teite op, als men den waaren zin treft." teiuswil den Joooen voorzeggen , hoe het met zyne 'leer gaan zoude. Vooreerst zouden de Jooden tot het Kristendom worden aangenomen, daarna ook de Heidenen. Maar de Jooden, trotfch op de rechtgeloovigheid en den tempeldienst hunner Voorvaderen, zouden er zeer over te onyreden zyn, dat de Heidenen hun gelyk geacht en gelyke rechten met hun zouden genieten. Ên daardoor zoude veroorzaakt worden, dat (vs. 16.) de aatfte de eerfte en de eerfte de laatfte zouden zvn; dat is, dat dc Joocen op ver na niet zoo bereidwillig wezen zouden om het Kriftendom te omhelzen , als de Heidenen, welken het laater aangebooden wierdt. ïefus leert zynen tochoorderen nadrukiyk, dat de ver- ov "rS, dGr' VadC^n "iet °P de k'"dere» kunnen worde" 5 «■ ^t alle menfehen zonder wSid?dMeatSi: S ÏS. hCbben °P d£ dHet blyft dan waar, dat 'er onderfebeid mCcben bet lot derzaligen zyn zM, Ieder dag, ieder m, ieder of hebben, brengt een deel onzer zaligheid om. In tegendeel gaat ook geene goede daad verboren; maar alles, wat wy goeds bedenken, fpreeken en doen eder nuttig bedryf, ieder kristlyk werk, elk reckmat tig en pryzenswaardig gebruik van onzen tvd B S krachten, wordt ons van God als het ware in1 rS nmg gebragt, en zal byzonder beloond worden Al ware God het niet fchuldig te doen, en al moe"en wv alles als genade en goedheid aanzien', zoo heeffhy S Ijii3 nog-  ( 624 ) nogthans beloofd , en zal het nu gewis markomen. Daarom laat ons goed doen en niet vertraageu. — Deeze wereld gaat voorby. Wv, die hier met traanen zaaien, Zullen, aan haar' jongden dag, Juichend, volle garven maaien. Deeze wereld gaat voorby: Dat heel 'tmenschdom heilig zy! ILL Ti ND E UIT ON\VEE TENDIIEID. Niet verre van Z... in Duitschland, leeft een zeker en zeer ellendig man, welke op de volgende wyze in zyn ongeluk gekomen is. In zyne jeugd ging hv een»; in gezelfchap van zynen ouden Vader, met . een SW" naar K om 'er zout van daan te haaien Op de terugreis wierd de lucht zeer donker S betrokken, en dreigde hun met eenen zwaaren ftortSten. Om deeze bui te ontwyken, fnanden zy bei£n alle hunne krachten aan, hoopende lpoedig een Sorp te zullen bereiken, alwaar zy veilig den dreigenden ftorm konden laaten overgaan. Eindelyk bereikten zy, na aaufpanning van alle hunne vermogens, een So - Dan de zwarte wolken fcheideden zich zonreeën te geeven. Nu legden beide zich neder op Se fchaduwryke plaats, alwaar zy een weinig wilden uitrusten! Het bloed gonsde en kookte hen in de ïderen; bunne kleederen waren doornat van zweet — beide fmagteden naar eene teug, om hunnen hevigen d De VadefgSg daartoe in het dorp, om bier te haainn- doch hy konde het niet bekomen, dewyl in dat ioroi ? seen herberg was. Zeer mismoedig en nog Ös elnen geweldigen dorst lydende, befloot hy weer Jaar zvÏÏn Zoon te rug te keeren, om hem dit treii5*bericht bekend te maaken. — Doch deeze had, ot zyn groot ongeluk, reeds den dorst gelescht -  doch ook teffens daardoor den grond gelegd tot zyn ziek en zeer ellendig leven. Te vveeten, nauwlyks was de Vader heen gegaan, om wat drinken te haaien, zoo kwam 'er een jong» knaap voorby, die water gehaald had; hy vraagde aan hem waf hy toch in zyne kan had ? —— Deeze hem nog nauwjyks geantwoord hebbende, dat 'er water in was, had hy ze reeds voor den mond gezet, en iloeg het yskoude water met groote en gulzige teugen naar binnen. Na deeze volbragte daad , kwam nu de Vader in eene treurige houding terug, en berigtede dat hy niets had kunnen 'krygen. Vol van vreugde verhaalde d» Zoon, dat hy gedronken had, waar door hy zeer verkwikt was geworden. Beide onweetende, dachten niet aan de droevige gevolgen, die daaruit konden voortkomen; zy wagteden dus nog een' korten tyd, en wilden nu verder voortgaan. De Vader ftond op, doch de Zoon kon nauwlyks van zyne plaats komen, en naar huis gaan : want (leeds had hy eene geweldige pyn, en een gevoel als of het vleesch van zyne beenderen zoude afvallen. Den volgenden morgen kon hy geheel niet opitaan , want hy was lam aan alle zyne leden. Men beproefde wel alles, wat mogelyk was, om hem te helpen; doch alles te vergeefsch —— en nog fteeds zucht hy wegens zyn treurig lot, dat hy zich zelf door onweetendheid op den hals heeft gebaald ~— want hy kan tot op dit uur noch fpreeken, noch met zyne leden iets arbeiden, ■— men moet hem uit en aankiccden, — dikwyls heeft hy fmaitlyke pynen en trekkingen in zyne leden, en dit alles is bet gevolg, van eenen enkelen dronk by verbit bloed! • voorbeeld, om 't gevaar van moedwillige dartelheid aan te toonen, en daar tegen te waarschuwen. De Zoon van een'Dorp-predikant, een jongeling van zeer veel hoop, en 14^ jaaren oud, kwam op den aden van Wintermaand des jaars 1791 by avondfche- 1 . ■:. ■■. me-  C 626 ) mering in het woonvertrek van zyn Ouders huis, waar zyne Zuster, een meisje van 22 jaaren, aan de tafel ftöndt, bezig zynde met aardappelen te fchelleh. Uy ging tegens haar over zitten en eischte een aardappel. Toen zy hem dit weigerde, zoo om ffondt'er tusfchen die beiden een twist in jokkerny. De Broeder fprong eindeiyk boven op de tafel, en wilde naar den fchotèl grypen. De Zuster greep insgelyks toe, maar had vergeeten het mes uit de hand te leggen, en de Jongeling, die wegens de fchemering het'mes niet gezien had, greep in het zelve. Zoo dra hy pevoelde dat hy gewond was, fprong hy van de tafel 'af, liep'no* één been, Heifa! Mietje! nu zyt gy myne huisvrouw. Eensklaps ftondt Marten ftü. Mietje' zeide hy daar vale my iets op 'thart. Dit geld zal ons geluk bezorgen; maar is het dan ook bet onze? Heeft het niet iemand verlooren, en moeten wy 't niet aan dien man wedergeeven ? Ja, lieve God! dat moeten wy doen. Zo wy het behielden, was het even zoo goed, als of wy 't eefloolen hadden. De arme man, die het verloor, hoe bedroefd zal die misfcliien zyn! Mogelyk was het zyn geheel vermogen. Is 'tniet zoo, Mietje , wv moe--" ten 'them wedergeeven? „ Dit moeten wy ^doen," zeide Mietje, en zuchtte daarby hartlyk. Kom, kom, vervolde Marten, wv zullen het aan den Dommé ver! alen, die zal best weeten, hoe wy kunnen onderfcheppen, wie liet kistje heeft' verlooren. Zy gingen 'er heen. Myn heer! zeide Marten by den Dommè komende, dit kistje, waai in zeer Veel geld is, heb ik gevonden. Ik bemin dit meisje als myn eigene ziel, en zo ik het geld behield, zou zv gewislyk de myne zyn. Maar geef ik't weder om dan weet God, of zy wel ooit myne vrouw zal worden En evenwel, Domme"! ontzien wv die zonde te begaan, en willen het gaarn weérom "geeven; geef ons raad, hoe wy't moeten aanleggen om dien man uit te vinden, welke het verlooren heeft. De Domme" hoorde hem fpreeken, en verblydde zich zeer daar over. Hy zag' Marten aan en het jonge meisje, en was zeer aangedaan over zyn oprecht gedrag. „ Kinderen! zeide hy, blyft altvd zoo vroom en „ zoo goed; de Hemel zal u zegenen. , Wy zullen „ den eigenaar van dit geld wel uitvinden, en die zal „ uwe oprechtheid beloonen. Ik zelf heb een kleine „ fom byëen gebragt; die zal ik'er byvocgen, cn dan „ Marten! zult gy uwe Mietj.e hebben. ' Ik „ neem het op my, om haaren Vader daartoe over „ te haaien." Hier op telde hy het geld, 't welk voor 't grootst Kkkk 2 ' „P  ( 630 ) gedeelte in goud beftondt, en vondt dat het eene fom was van agttien duizend guldens. Marten liet het geld by den Domine, en deeze maakte het in de nieuws-, papieren bekend, dat de eigenaar zich by hem kon)vervoegen. Ten zelfden tyde zou 'er een zeer goede landhoeve in het dorp verpacht worden. De goede Domine befteedde geld en krediet, dat Marten de pachter daarvan wierd. Vervolgens bragt hy 't by Mietje 's Vader binnen een' kor.ten tyd zoo verre, dat hy haar aan hem ten huwelyk gaf. Wie was nu gelukkiger, dan dit paar! Onze jonge cchtgenooten droegen elkander eene hartlyke liefde toe. Marten werkte op bet veld, eii Miïitje bezorgde het huishouden met vee! zorgvuldigheid. Dit ftelde hem in ftaat om de pacht ten bepaalden tyde tc betaalen , en van het overfchot een zeer vergenoegd leven te leiden. Zoo verliepen 'er twee jaaren, en onaangez;en de herhaalde bckendmaaking in de opcnlyke nieuwspapieren, kwam 'er niemand, die dit gevonden geld weerom begeerde. Toen kwam de Dominé by zyne jorge Echtgenooten, en zeide: „ Myne kinderen! geniet nu de wel- daad , welke de Hemel u heeft toegevoegd. De „ agttien duizend guldens zyn de uwen: wam daar is niemand om gekomen. Gebruikt de zelven nu, zoo „ als *tu welbehaagt; hier zyn ze!" En daarop gaf hy het kistje aan hun over. Dominé! zeide Marten; het is evenwel altyd nog mogelyk, dat hy, dien het toekomt, vroeg of laat eens gevonden wordt. Dus ben ik van gedachten, om dit geld zoodanig te befteeden, dat 'er niets van •kan verlooren gaan. En hoe dan? vroeg de Dominé. De landhoeve, welke ik gepacht heb, antwoordde marten, is te koop. Daar zyn veele hnderyenby, en zy zal wel by de agttienduizend guldens kosten. Hiertoe nu denk ik dit geld te belteeden; komt dan heden of morgen da'eigenaar, dan is de landhoeve de zyne, en ik ben zyn pachter. De Dominé keurde dit voornecmen zeer goed , en zelfs  C 63! ) zelfs wierd het reeds den anderen dag ter uitvoer gebragt. Marten verbeterde als eigenaar zyn landgoed merkelyk; en zyn Mietje verblydde hem van tyd tot tyd met twee kinderen, welke zy hem baarde. Hoe verheugden zy zich beiden, dat zy zich in deeze dierbaare panden hunner tedere liefde op nieuws zagen herleeven! Kwam Marten des avonds van het veld, dan bragt zyn lieve vrouw hem haare kleinen te gemoet, hy kufchte ze, nu het een, dan het ander, en drukte de goede Moeder aan zyn hart. Het een veegde hem het zweet af, en het ander nam hem de hark, of wat hy anders naar huis droeg, uit de hand, om het voor hem te draagen. Marten verheugde zich in den goeden wil van zyne kleinen, liefkoosde hen op nieuw. en dankte God, dat hy hem zulk eene goede vrouw en zulke kinderen had gegeeven, die eerlang naar hem zouden gelyken. Na verloop van eenigen tyd overreedt de braave Dominé, aan wien zy voor een gedeelte hun geluk verfchuldigd waren. Dit fierfgeval herinnerde hun hunnen eigenen dood. Wy móeten ook fterven , zeide Marten, en ons landgoed blyft voor onze kinderen. Indien nu die geene kwam, dien het eigenlyk toekomt; hy zou 'er voor altoos van beroofd zyn, en wy hadden onzen kinderen vreemd goed nagelaaten. — Deeze gedachte bewoog hen om eene fchriftelyke verklaaring op te ftellen, de zelve door de aanzienlykfte inwooners van het dorp te laaten ondertekenen, en aan den nieuwen Predikant ter bewaaring óver te geeven. En nu waren zy gerust. Pvceds hadden zy nu dit landgoed tien j*aaren bezeten. Op zekeren dag, dat Marten na eenen zuuren arbeid naar hais ging, om, zyn middagmaal te houden, zag hy, dat 'er op den weg een koets omgevallen was, waarin twee menfehen zaten. Hy liep,om hen te helpen. Gelukkig waren zy. niet gekwetst geworden. Hy verzocht hen by hem te eeten, en boodt hun zyne ploeg-paarden aan, om hunne zaaken naar zyn huis te brengen. Kkkk 3 Maar  ( 6> ) Maar één van dc twee reizigers zeide: deze plaats is voor my zeer gevaarlyk. Thans ben ik hier met den wagen omgevallen, en tien jaaren geleeden verloor ik hier omtrent eene aanzienlyke fom gelds. Hoe! vroeg Marten, hebt gy dan geen onderzoek daar naar laaten doen? v Dit was my niet mogelyk, antwoordde de vreemdeling. Een valfche befchuldiging noodzaakte my in dien tyd, zoo fchielyk als mogelyk was, het land te verka5 en, indien ik my niet in de gevangenis wilde jlarten zetten. Ik raapte derhalven al het gereede geld, 'twelk ik in huis had, en omtrent agttienduizend guldens beljep, byëen, zettede het kistje met geld op den bodem van mynen wagen, en reed met geduurig nieuw voorfpan dag en nacht door, om de najaaging te ontgaan. Ongelukkig was de onderfte plank in den voetbodem van mynen wagen van ouderdom reddeloos geworden. Zy brak, toen ik tegen den avond door deeze plaats reed, zonder dat ik het gemerkt had. Toen ik het op de eerstvolgende plaats, alwaar ik de paarden verwisfelde, ontdekte, was het reeds nacht; en omdar ik geenen tyd moest verliezen, wilde ik myne vryheid en misfehien myn leven behouden, zag ik my genoodzaakt om myn geld achter te laaten. Ik reisde dan rcgelregt op Hamburg, ging aan boord van een fchip, het welk juist gereed lag om af te vaaren en reisde naar Oost-Indien. Thans, dewyl myne onfchuld gebleeken is, ben ik van daar wedergekeerd. De oogen van Marten flikkerden van blydfchap by dit verhaal; en hy drong 'er nu volltrekt op aan, dat zy met hem naar zyn huis zouden gaan. Dit gefchiedde ook. Hy zelf ging vooraf, gaf zyne vrouw kennis van de komst der gasten, deedt, voor dat het middagmaal gereed was, eenige ververfc'iingen op de tafel brengen, en leidde het gefprek wederom ^p het verlooren' geld, om zich volkomen te overtuigen, dat dit het zelfde was, 't welk hy had gevonden»' Hy kon 'cr nu niet meer aan twyfelen, en liep naar den nieuwen Dominé, om hem zyne aangenaame ontdekking bekend te maaken, en hem te verzoeken, m et  ( *33 ) met hem in 't gezelfchap der vreemdelingen te eeten. De Dominé deedt dit met zeer veel vermaak, en verwonderde zich over de braafheid van dien goeden man. Men at; en de gasten wierden telkens meer in verrukking als weggeileept over het gul en vriendlyk gedrag van hunnen onthaaler, over de beminnenswaardige goedaartigheid en gedienftigheid van zyne echtgenoote, en over de geregeldheid en zindelykheid, welke in hunne geheele huishouding heerschte. Na den maaltyd leidde Marten zyne gasten rond; toonde hun zyn huis, zynen tuin, zyne fchaapen, zyn hoornvee, zyne velden en beemden, en verhaalde hun, wat hy al verbeterd had, en hoe veel het geheele goed thans jaarlyks opbragt. „En, vroeg de eene vreemdeling, behoort u dit al„ les in eigendom?" Neen, antwoordde Marten, ik' ben alleenlyk de pachter van dit goed. „ En wie is dan, vroeg de vreemdeling, de eigen„ lyke bezitter van het zelve?" Gy, Mynheer! was het onverwacht antwoord van Marten. ,, Wat? Ik? Gy boert 'er mede. " Neen, vervolgde Marten, het is ernst; het geld, twelk gy hebt verlooren, viel in myne handen. Na dat ik vruchtloos had gepoogd, om den eigenlyken eigenaar te vinden, kocht ik 'er dit landgoed voor, om ten allen tyde in ftaat te blyven, het zelve te kunnen wedergeeven. Zelfs in gevalle ik overleeden was, Weef het altyd het uwe, gelyk de Dominé getuigen Kan. Dominé haalde toen de fchriftlykc verklaaring, welke onder hem berustte, uit zyne zak, en liet dezelve den verbaasden vreemdeling leezen. Deeze vreemdeling zag vervolgens Marten en zyne echtgenoot ftilzwygende aan, die beide zoo vol olydfehap voor hem ftonden, als of zy dat gene, 't welk zy nu wilden wedergeeven , in dit oogenblik eerft hadden gevonden. Waar ben ik? riep hv eindelyk; terwyl hem vreugde traanen in de oogen kwamen — Onder menfeheïj of  C *34 > ef onder Engelen ? Welk een gedrag ! Welk eene deugd! Hy viel vervolgens eerft den braaven Marten en toen des zelfs buisvrouw om den hals, kufchte ze beiden hartlyk, drukte hen de handen, en zeide: weest myne vrienden, gy braaven! gelyk gy my voor altyd tot den uwen gemaakt hebt. — Uwe deugd, vervolgde hy, verdient beloond te worden. Hoe dank ik nu God, dat hy my in een ander werelddeel zoo veel heeft laaten verwerven, dat ik het werktuig van zyne Voorzienigheid zyn kan, om uwe oprechtheid te vergelden. Terwyl hy dit zeide, verfcheurde by de fchriftlyke verklaaring met deeze woorden : dit landgoed is het uwe! Dat iemand den Notaris gaa roepen. —— Marten en Mietje ftonden in eene fpraaklooze verwondering; en de Domii é zondt naar het Ambthuis, om den Notaris te haaien. Hy kwam , en de vreemdeling gaf hem op om te fchryven , dat het geld, 't welk Marten had gevonden, den zelven voor altyd gefchonken wierd. Marten en Mietje wilden hem uit dankbaarheid te voet vallen; maar hy beurde ze fchielyk op, omhelsde ze beiden, en alle drie, nevens de aardebouwers, plengden traanen van blydfchap en verrukking, met gewaarwordingen, welke zich niet laaten befchryven. Te Groningen, by W. Z U I D E M A. 1798. en te Amfterdam by II. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 80. aan de verzamelaars van 't weekblad voor den zoogenaamden gemeenen man te groningen. Waarde Medeburgers i D e vriendlykheid , waarmede gy myne voormaal» toegezondene aanfpraak in 't Volksonderwys alhier, ontvangen en geplaatst hebt, en uw verzoek om meer foortgelykeproducten ,(*) noopte my onlangs om u eene dergelyke aanfpraak van eenen myner goede vrienden eni medearbeiders toe te zenden. Ook deeze heeft uwe goedkeuring weggedraagen, en zulks moedigt myaan, om op nieuw aan u ter hand te ftellen een (tukje, dat als een vervolg mag befchouwd worden van de eerstgemelde aanfpraak, door my-zelven den geringfchynenden medeburger ten nutte voorgedraagen. .Indien ook dit Ulieden bevalt, zal ik miffchien van tyd tot tyd eenige verdere voortbrengfels van onzen arbeid ü zonder geleidbrieven toezenden. In afwachting van den uitflag van deeze nieuwe pooging, om myne achting voor uw Weekblad aan den dag te leggen, blyf ik Uw dienstvaardige Vriend Haarlem .. Juny 1798. Groninger. Aanfpraak in '/ volksonderwys te haarlem. Leergraage Medeburgers! Toen ik de laatfte reis van deeze plaats myne Broe- Deel- LUI der3 (*) Zie Nummer 47. bladzyde 37Ö.  . '. ( 636- ) ders en Zusters aanfprak, handelde ik over de ydele nieuwsgierigheid, deed de zelve eenigermaate kennen en, zoo ik hoop, verachten. — By-die gelegenheid had ik moeten fpreeken over eenen byzonderen tak van dit gebrek , de begeerte naamlyk , welke veele menfehen hebben, om kennis te draaGen aangaande hunne1 toekomende lotgevallen en omftandigheden, of de toekomende lotgevallen en omftandigheden van hunne natuuvgenooten. 'k Had zelfs aan myne mede-onderwyzers vry duidlyk toegezegd , dat ik ook (daapover zoude handelen: en ik heb het evenwel niet gedaan. Nu zoude ik Ulieden miflehien kunnen wysmaaken, dat de Rykheid van de ftofte, die ik laatst behandelde, de oorzaak was van deeze nalaatigheid, of, dat ik gevreesd had uwe aandacht te veel te zullen vergen, en veele vyven en zeilen, waarvan een Zeker foort wan lieden zich meesterlyk weet te bedienen, wanneer zy niet weeten wat zy zeggen zullen. -Maar neen! Ik moet u niet bedriegen. Daar zat het hem niet — Ik heb' het eenvoudig vergeeten, ziet daar de naakte waarheid, en ik heb die fout niet ontdekt voor dat het al eenige dagen geleeden was, dat ik gesproken had. Het fpeet my, dat ik aan myne bedotte niet voldaan had. Hoe meer ik 'er over dacht, hoe belangryker my het onderwerp voorkwam. Myne verbeelding fchetfte my menigen dwaazen jongeling, in eene peinzende houding zittende, om zich zelven, ware het mogelyk, te beantwoorden de vraagen; Wat, zal 'er nog van my worden? Hoe ver zal ik myne levcnsjaarèu rekken? Zullen myne Ouders hunnen zin krygen en fcheele Tryn, die myne Moeder wel kon zyn, myne vrouw moeten worden? Zal ik .om een kostwinning te krygen, een oud en lelyk wyf moeten neemen? Of zal ik in de armen van myn lieve Jansje Hartcuief een zeer middelmaatig beftaan hebben, maar een recht vergenoegd leven mogeif leiden? Zal ik voor haar en een huis vol lieve kindertjes, al zingende, yverig mogen Werken ? Of zal ik , fteeds opgefcheept met eene oude knorrepot, myne overige dagen in verdrietige vadzigheid en verveeling moeten '*ilyten ? — Zoo verpynt zich de knaap over zyn toekomend lol in de gemelde en andere opzichten, eri on*  C 637 > onbekwaam om zyne eigene vraagen te beantwoorden, raapt hy fehielyk eenen almanak op, om de prognofticaden te raadpleegen, nopens het jaar, de maand, en den dag zyner geboorte. Eu 't fpyt hem magtig, dat dokter Lademan dooden weg is, anders verfnoepte hy vast zyn geheele fpaarpot, om. zyn horofcoop te laaten trekken. Miffchien gaat hy eerstdaags naar den Overtoom, om den beruchten boerenwaarzegger over zyn toekomftig lot te raadpleegen. Om kort te gaan, dag en nacht kwelt hy zich over de vraag: wat zal 'er nog van my worden? Jansje Hartedief, het beminde meisje van onzen vryër, heeft foortgelyke kwellingen over haar toekomend lot. Behalven onzen gaam voorweetenden knaap heeft zy nog twee vryërs, waarvan de één door Vader en de ander door Moeder fterk begunftigd wordt, terwyl zy zelve haaren zin gezet heeft op den eerst aangeduiden, wiens naam Cornelis Hubscb is. Nu zou zy magtig gaarn in voorraad weeten, wien dat zy nog eindelyk zal krygen? Somwylen kweelt zy zich. weer over geheel andere dingen. Te weeten, zy fchynt niet altyd zoo gezond te zyn als men van zulk een bloozend meisje zou verwachten. Zy heeft nu en dan eenen onaartigen hoest, en iets dat verkoudheid heet, maar fomwylen wel erger gelykt. Twee of drie maaien — maar zy wil liet niet weeten — heeft zy een weinig bloed opgehoest. Dit maakt haar by wylen met reden bekommerd, dat zy nog den eenen of anderen tyd in de teering zal komen. Hier over zwaarmoedig, geflingerd door hoop en vrees, loopt zy Heimlyk raadpleegen met menfehen, die zich op de kunst van voorzeggen beroemen. Doch deeze zyn het niet eens over haar toekomend lot. Bahbafar Toyerroe heeft in haar hand gezien, dat zy 41 jaaren zal worden. Melcbior Hsiden fchryft haar nog korteren leeftyd toe — 't arme fchaap kan niet veel geeven, en daarom wordt zy niet'gevleid— De Huzaaren Dokter heeft by het zien van haar water het hoofd gefchud , en eene bedenkelyke houding aangenomen. Dit eene en andere maakt haar verlegen; doch tuffchen beiden wordt zy weêr opgebeurd door Lysbei IVikfter, een eude gecle tandelooze Nicht van Kees Hubscb , die Llll 2 haar  fiaar uit koffydik en droomen wonder veel geluks en voorfpoeds aankondigt en vast verzekert, dat zy met haaren Kees de gouden bruiloft zal vieren, omringd van kinderen en kindskinderen en verdere dis[endenten. Doch Iaat ik myne verbeelding niet verder bot vieren, of voor u fchilderen een aantal dier dwaaze zelfkwellers, welke zoo gaarn in het toekomende inzien. Gy allen weet dat zy 'er zyn. Wy allen hebben 'er mifTchien meer van , dan goed is voor onze rust, en niemand uwer zal denken dat ik eene fcbaduw bevecht, wanneer ik het aangeduide gebrek ben ftryde. Dit gaa ik nu doen door u eenen droom te vertellen, welken ik gister had voor mynen fchryftafel zittende , met opene oogen en eene pen in de hand. Gy weet immers dat 'er meer menfehen zyn, die met opene oogen dutten, flaapen, droomen en fnorken! Op eene reis in vreemde landen bevond ik my eensklaps onder de wallen eener aanzienlyke ftad,'waaraan ik met den eerften opflag van het oog ontdekte, dat zy heerlyk aangelegd maar deerlyk vervallen was. Een man van middelbaare jaaren , trad toevallig de poort uit my te gemoet. „ Vriendlief, zei ik, indien ik „ vraagen mag, hoe heet deeze ftad?" Zonder my aan te zien, met den hoed in de oogen getrokken, zeide hy: Voorweetenburg; op welk antwoord een diepe zucht volgde. Ik wilde meer vraagen, maar toen keek de man my aan met zulk een verwilderd gelaat en verfchriklyke houding, dat ik bang voor hem wierd, en my haastte om de Stadspoort in te komen. Doch eer ik nog binnen was, hoorde ik een doffe pistoolfchoot, zag om, en bemerkte dat de wanhoopïge in zyn bloed wentelde. Van fchrik bleef ik ftaan, zonder te weet^n wat ik deed, wanneer eene nog jeugdige vrouw, met drie of vier lieve kinderen, de Stad uitftuiven kwam, en my in raadlooze verlegenheid vroeg: Hebt gy mvnen man ook gezien? Vreemdeling! Eer ik antwoorden kon vlbog zy my voorby, en gillende zag ik haar bezwykeu ter piaatfe waar het ongelukkig flagtoffer van moedeloosheid op den grond uitgeftrekt lag. Werjctiiiglyk fnelde ik ter hulpe der rampzalige Moeder en doodlyk verlégene kinderen. Doch op nieuw eenige mannen uit de  ( 639 ) de Stad ziende komen, vreesde ik voor een' moordenaar aangezien te worden, en nam de vlugt. Ondertusfchen befpeurde ik fchieiyk, dat zy 't op my niet gemunt hadden, maar alleen de bezweekene weduw en raadlooze weezen hielpen. Nu kreeg ik moed om te rug te keeren. De toeloop vermeerderde, en myn dienst was geheel noodeloos. Eindelyk by het fteeds aangroeien van den hoop, iemand bemerkende van een bebaard en toefchietlyk voorkomen, vroeg ik hem naar de oorzaak van het ongeval dat ons te famenbragt. Gy ichynt een vreemdeling, gaf hy ten antwoord. >6yt gy nimmer te Voorweetenburg geweest? Nimmer, hervatte ik, 'k wist niet dat 'er zulk eene plaats in de wereld was. Wel nu! zeide hy, mag ik dan voor eene kleine helooning u rondleiden, en in kennis brengen met myne geboorteftad ? Zeer gaarn, gaf ik ten antwoord, Maar zeg my onderwyl, zo gy 't weet wat deezen rampzaligen tot het wanhoopig befluit gebragt heeft om zich zelven van kant te helpen ? Niets anders hervatte hy, dan de bewustheid, dat hy heden oyer agt maanden door eene heftige en benauwende ziekte van eene beminlyke echtgenoot, dierbaare kinderen en groote rykdommmen zou afgefcheurd worden: daarover heeft hy zich nu reeds drie jaaren vreesJyk gekweld, zyne zaaken verwaarloosd, en het genoegen van zyn huisgezin jammerlyk geftoord, en nu is eindelyk het leven hem zoo lastig geworden, da* hy zelf zyn einde verhaast heeft. Maar! vroeg ik, „ Hoe wist de man, dat hy 'er over agt maanden toch „ at moest? — ,.Hy had het Weeteuvel, was het ant„ woord. Het Weeteuvel?hernam ik, watzonderlinge „ ziekte isdit''?— ,,'tls eene ziekte,zeide hy, die zich, „ zoo veel my bekend is, alleen bepaalt tot deeze Stad en s, der zeiver omtrek. In allen leeftyd, in eiken ftand, „liaan wy arme Burgers van deeze Stad bloot voor „ de zelve, wanneer wy ons niet wachten voor ze„ keren wind , welke nu en dan over onze Stad waait „ en die uit den hoek der Wikken blaast, eene ver4, achtlyke Natie op eenigen afftand van ons Rechtss, gebied woonende. De ongelukkigen, welke deezen „ wind met fchieiyk binnen de muuren van hun huis „ ontfnappen, zyn doorgaands voor de rest van hun L1H3 9jle.  ( °4° ) leven beklaaging-waardige lyders, en fterven meestal Wwanboopig. Naar het lichaam leeven zy dikwerf "nog al gezond, maar hunne zielen zyn verzamel3 plaatfen van onlydelyke kwelling en verdriet, welke ''hen wars maaken van alle vreugde des leven en ' tot de buitenfpoorigfte befluiten vervoeren. Van dit "oogenblik af aan, naamlyk, draagen zy kennis vaa 9 de voornaamfte lotgevallen , welke hun zelven ot. andere perfoonen, waarop zy eenige betrekking neo"ben, ftaan te bejégenen, met naame van den dag " huns doods, of des doods van hunne lievelingen. Hoe veele ftof tot vreugde deeze kennis hun oplevert, de onheilen en fmarten, welken zy vooruit-, "zien, trekken doorgaands hunne geheele aandacht, " en naar maate die naderen worden zy fomber, naar"eeeftia, verlegen, raadloos, wanhoopig. Zyn de " rampen, die hun boven 't hoofd hangen, met geene "moaelvkheid te voorkomen, dan vervallen zy tot "foortgelyke uiterften als gy hier voor u ziet; is het anders, dan bedienen zy zich fomwylen van nuddelen om de zelve af te wenden, waaraan men zonder fchrik niet kan denken. Doch kom en zie! en. " daar gy toelichting noodig hebt ben ik tot uwen " dienst " — Dus praatende traden wy de bouwvallige ooort Hl van Voorweetenburg. 'k Vroeg mynen gids , waarom dat oorfpronglyk fchoon gebouw 'er zoo haveloos uitzag? 'tls, gaf hy ten antwoord, omdat de meerderheid der Leden van de Commisfie ter bezor, e 112 van de Stads werken het weeteuvel heboen, en. vooruitzien dat de Stad over dertig jaaren van deeze zvde zal belegerd en ingenomen worden, en deeze poort in flarden gefchooten. Nu begrypen zy dat alFe onkosten, die zy 'er aan doen, verlooren zyn, gelyk^ zy ïe fchooney wyde gragt hier nevens u om de zelfde reden laaten toeflikken, zoo dat 'er een kleine ionaen gemaklyk kan doorloopen. Terwyl hy dit verhaalde komt 'er een j^gdig Bedelaar met gelapte klederen naar my toefchieten en ze*r „Welkom, vreemdeling! wie gy zyt. Hebt gy eenige gunst te verzoeken? Hier is uw man. \\ an" nee? gy een braaf Borst zyt, zal ik niet karig zyn ^ op eenige zakken guldens, of een voordeehg ambt.  C 64i ) j,, Waar zult gy dat van daan haaien? Kameraad!" vroeg ik met een glimlach. „Niet zoo familiaar, was 3, het antwoord! wy zyn geene KameraadenI Gy ziet „ hier vóór 11 den man, die door eene ryke erffenis, „ en een nog ryker huwelyk, tot de hoogfte waar„ digheid in deeze Stad opklimmen, en het in zyne „ magt zal hebben om geld en ambten uit te deelen." Terwyl ik bedacht hoe ik my van den vent ontdaan zoude, hieldt 'er eene koets by ons Uil, waaruit een oudachtig Heer te voorfchyn trad, die regelregt op den Bedelaar toeliep en met ootmoedige buigingen en hooffche pligtpleegingen hem om de gunst verzocht voor eenen zoon, dien Iry over drie jaaren arm en berooid zoude nalaaten. De Bedelaar nam met eene deftige houding den jongeling in zyne befcherming, en de oude paai reed weg. Ik intusfchen begaf my in eene herberg om 'eenige ververfching te neemen. De vrouw ' van 'huis zat in den hoek van het vertrek, in eene ' kvvynende en misnoegde houding, met het bekoorlyki\t en aahv lligfte kind, dat ik immer gezien heb, op haare knieën. Het lieve wicht kuste en ftreeide de ongelukkige Moeder op allcrleie wyze, en poogde door zyne lachjes 's Moeders opmerking tot zich te trekken, maar vruchtloos! Grauwen en fnatiwen en het ■ kind op de vingers te tikken, was al het antwoord dat zy gaf op de inneemendfte liefkoofingen. Ik kon niet zwygen en vroeg naar de oorzaak van zulk een vreemd 'verfchynfel. De vrouw had het Weeteuvel, zoo als gyl. begrypt, en begon eene lange reeks op te haaien van flordige fhikken, waartoe dit lieve kind met den 'tyd zoude vervallen, en hoe het eindelyk zyne oude Moeder, ten gevalle van een onwaardig vrouwsperfoon, van gebrek zou laaten omkomen. Deeze lange lyst van akelige voorfpellingen wekte haar misnoegen tegen het lieve kind dermaate op, dat zy in eene vlaag van drift het onnozel fchaap, terwyl het haar wilde omhelzen, van zich (lootte, zoo dat het op den vloer viel en zich jammerlyk bezeerde. Dit kon ik niet uitflaan, ik nam het kind op, gaf het aan eene oude meid, die ik in een ander vertrek zag zitten, en fpoedde my weg zoo haast ik korde, ïn eene andere herberg nam ik de ververfchirg, - »usrnoi3d. cj,ïïtcl: r-iasvn* ik  C 642 ) Sk gemeend had hier te zullen nuttigen, en daar ont-moette ,my niets, byzonders. Nu gingen wy de Stad •verder in om deeze en geene byzonderheden gade te '.flaan. Nog maar weinige fchreden gevorderd zynde, ontmoette my;een jongen van 7 of' 8 jaaren, met een riem vol boeken op zynen rug en een peinzend gelaat. Hy moet aan myne kleeding gemerkt hebben dat ik een vreemdeling was, althans hy kwam naar my toe, -vroeg my naar mynen welftand, en zeide, dat hy my voor een man van Itudie aanzag, die miffchien onder andere byzonderheden ook den ftaat der Hoogefchool al-hier zou verlangen op te neemen. „Stel eens dat het „zoo was, Mannetje! gaf ik ten antwoord, wat ligt u „daar aan gelegen?" „Niet anders, MynHeer! zeide ,, hy, dan dat ik u den doorgeleerden Profeflbr Scha„ maijim zou recommandeeien, indien gy kinderen mogt „ hebben, die met den tyd de Oofterfche taaien zullen „ beoefenen.'* ,, Profeflbr Scbamaijim, zei ik, wat is „ dit voor een' knevel?" „ Dat is geen knevel, ant„woordde het piepend knaapje,, dat is een man van „ uitbundige geleerdheid, een man van wiens roem de „ geleerde wereld zal gewaagen, met één woord, die „ man ben ik, wanneer gy 15 jaaren in het toekomen„ de vooruit rekent." — Hy zou verder voortgepraat hebben, indien niet zyn Vader, een fchoenmaaker van zyn ambacht, onverwacht was toegefchooten , en den Profeflbr de fpanriem over de fchouders gele'gd had, met byvoeging, dat de aardappels alweêr aan ftukken gekookt waren, omdat hy zoo.onmanierlyk lang wegbleef. My vertelde hy iu .'tvoorbygaan, dat de jongen ondraaglyk lastig was; dat hy met de uitertte kleinachting op zyne Ouders en Familie neder zag; dat het huis dagelyks wcêrgalmde van 't gekyf tufichen hem en zyne broeders, welke zyne verhevenheid boven hun niet wilden erkennen, en die hy dagelyks tergde, met de belofte van hen te zullen begunftieen, zoo dikwerf'er voor den Senaat of Academie waf te werken viel, dat door hun konde gedaan worden. — (.Het vervolg hiervan in een'volgend nummer.') Te Groningen, by W. ZUID EMA. 1798. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 81. Aanfpraak in V volksonderwys te haarlem. {Vervolg en flot van nummer 80.) er des raakte de Schoenmaaker met den hoof*-» geleerden huilebalg uit het gezicht, en wy gingen onzen weg , waarop wy niet lang daarna ontmoetten eenige gerechtsdienaars, welke eenen gevangenen naar 3e boeien bragten,,die oogenbliklyk door mynen gids herkend wierdt voor een' verren Neef van hem. „ Is het mogelyk! riep hy verbaasd uit, die man heeft „ pog maar veertien dagen geleeden over dc dertig „ duizend guldens geërfd, en nu wordt hy om zyne „ fchulden vastgezet!" Ik vroeg, hoe dit by kwam? en kreeg tot antwoord; „ dat de gevangene, nu zeven jaaren geleeden, een zeer welvaarend'kruidenier was, die, van niets af begonnen, door zuinigheid en vlyt het zoo ver gebragt had. Toen had hy het weeteuvel gekreegen, en daar door ontdekt, dat hy omftreeks deezen tyd een ryke erffenis te wachten had. Dit had hem aanfronds zoo afkeerig gemaakt van den arbeid, waarin hy tot hiertoe zyn vermaak vondt, dat 'hy het befluit opvatte om zynen winkel te verlaaten, en in een ftil huis als een fatfoenlyk rentenier te leeven. Vry wat over 'gewonnen en nog meer krediet hebbende, had hy in de laatfte zeven jaaren opgeteerd het serie II. Deel. Mmmm h hy  Ca ' e 644 ) 3 W hy bezat en vrat hy te wachten had. Nu, met het vervallen van de erffenis, waren de fc'huldeisfchers opgekomen en, zo 't fcheen, was het oude en nieuwe niet toereikende om hem buiten de boeien te houden. — Een koets 'met 4 paarden befpannen, welke naar ons toekwam, 'trok onze oplettendheid van den gevangenen af. Een man van aanzien vervulde de zelve met jammerklagten, terwyl de lyfknecht achter op fchudde van lachen, eil 'zynen ongelukkigen heer achter den rug befpotte. De eerfte wenkte ons zonder te weeten -wat hy deedt. Wy kwamen by, en ik zag duidlyk dat de man befchonken was/ „ Beklaag my, Vreemdeling! ftamerde hy met eene vreeslyke ftem uit, en , help my zo gy kunt. Alles wat de wereld genoeg„ lyks geeven kan, 5s het myne. Myn leven is een ,, geduurige maaltyd, en myn huis de verzamelplaats van alle wereldfch vermaak. Maar ! binnen drie „ maanden moet ik dit alles verlaaterJ binnen drie „ maanden in het aaklig graf daalen' Ach! kunt gy „ het noodlot niet verbidden! Ik heb niet geleerd te „fterven; ik" heb niet geleerd dan om te'leeven en ,'woede der te maaken"! „ 't Is de wyn, antwoordde ik vrymoedig, die u het hoofd vult met naare ver: f- beeldingen." „Neen! geen wyn, hervatte hy; dien „ nam ik om my zelven le {vergeeten, om niet tot de uiterfte wanhoop te vervallen, maar die pesti„ge wind, die mv voor agt dagen onder het vaaren niet de tentjagt aanwoei, die wind heeft hetmy*ge*, daart. Daarby heb ik nog bet hartzeer, dat een vuige , flaaf, daar achter op de koets, ongevoelig is1 voor „myne ellenden, en moeite heeft om zich van lachen " te onthouden zoo dikwerf hy my aanziet. Ook ' hem heeft dezelve wind aangewaaid, maar ik kan het !' 'niet uit hem krygen , wat hy daardoor ontdekt V, heeft." Dc lyfknecht trok my by den hoed, en luisterde my hl.: „ Dat niet weet, deert niet; maar „ tegen 11 in vryheid gezegd: Binnen één jaar zit ik in de koets, om met onze Mevrouw zoo heen en wéér een beetje te trouwen: Hoe komtjé dat voor?" Hierop fchaterde hy van lachen , zoo dat Mynheer boos wierdt en den koetfier beval om 'er de zweep *p te leggen, en zoo reeden zy hecnen.  ( 645 ) Myne Vrienden! indien ik u alle ontmoetingen nauwkeurig wilde opnoemen, waarvan ik in dit rampzalig Fscrweetenbitrg oor en ooggetuige wierd, ik zoude o met der haast verveelen. 'k Zal dus befluiten met u kortlyk te zeggen, dat het hier vol was van gebouwen die op elk oogenblik dreigden in te Horten;»van lusttuinen vol dood hout, omdat de eigenaars begreepen, dat zy niet lang genoeg leeven zouden om voordeel te hebben van de verbetering; dat het hier krielde van knoestige jongens en handige meiden, die, in de afwachting, van een toekomend fortuin, liever honger lyden dan werken wilden; dat Ter weinige huisgezinnen waren, daar geene onrust, wrevel en misnoegen heerfchte; in het eene, om dat de vrouw haaren man befchouwde als den toekomenden echtgenoot van de dienstmaagd, of om dat de man zynen ftalknecht als zyn Opvolger aanmerkte; in het andere, omdat de Ouders hunne kinderen als de toekomende verkwisters van hun goed aanzagen, of de kinderen begreepen, dat Vader cn Moeder lang genoeg zouden leeven, om het gantfche boeltje op te tceren, en eindelyk nog tot last van hun kroost te komen. Op zekeren uithoek van de ftad ontmoette ons een gezelfchap van woeste knaapon, een van welke rey vry onhefchaamd in de oogen zag, en eindelyk uitriep: „ Dat is hy! Dat is hy! " lk ontiteldde en wist niet wat dit beduidde , toen hy met eene gemaakte bedaardheid naar my toetrad, en vroeg: „Wie maakt „u zoo ftout, om morgen openlyk aan een veel gc„ lukkiger Volk dan wy, onze gebreken en dwaasbe„ den op awen befpottënden toon te willen mededec„len* Zeg liever in ernst aan het goede volk van „ Haarlem, dat het zich niets ergers kan toewen„ fchen, dan om vooruit te weeten wat hun bejege„ nen zal in den loop des levens." Ik beloofde dat ik het doen zoude, en kwyt my by deezen van die belofte. Ondertusfchen had de vrees voor den misnoegden hoop zoo veel invloed op my, dat ik wakker wierd, en uit was myn droom, gelyk myne tegenwoordige aanfpraak. Mramm 2 HET  C ) HET IS EEN GROOT GELUK,GEZONDE LED EMAATEN TE HEB BEN. De menfehen ontvangen veele weldaaden van God, Waarvoor zy niet dankbaar zyn, omdat zy de zelveii langen tyd hebben genooten. Zulk eene weldaad, waarvan veelen de waatdy niet kennen, is de gezondheid des liehaams: die altoos gezond is, bedenkt maar zelden hoe groot een geluk dit is. De volgende gefchiedenis bevvyst het gezegde. Klaasy een arme Boer, ging eens by groote hitte, over 'tveld, en kwam vermoeid by eene herberg, ging daarïn, en liet zich een kan bier met een Huk rog-, genbrood geeven. Een weinig laater kwam 'er een fraaie koets voor de herberg, in welke een ryk'man zat; deezen bragt men een ftuk gebraaden vleefch en een flefch wyn, 't welk hy in zyne koets gebruikte. Te vooren was Klaas met zyn bier en brood vergenoegd geweest : maar nu wierd hy op eenmaal te onvreeden cn dacht by zich zelven: „ Deeze ryke kan gebraaden vleesch eeten en wyn 3, drinken, en op zyn gemak in een' wagen ryden: „ maar ik moet te voet gaan, en heb daarenboven 3, tot myne verkwikking niets dan bier en roggen„ brood. Mogte ik het ook zoo goed hebben als die „ ryke! " Zoo dacht hy, en befchouwde den ryken met nydige oogen. Deeze merkte zulks, en zeide tot hem: „ Goede vriend! zoudt gy wel verkiezen met my 3, te ruilen?" Klaas bedacht zich niet lang, maar antwoordde terftond : „Dat kan men ligt begrypen! Mynheer kome uit de „ koets cn geeve my alles, wat hy heeft; ik wil hem „ ook alles geeven, dat ik heb." Terftond beval de ryke aan zyne bedienden, dat zy hem uit het rytuig zouden draaeen. Dit gefchiedde, maar — welk een gezicht! Zyne voeten waren lam, hy konde niet ftaan, maar moest zich van zyne knechten zoo lang laaten onderfteuncn , tot dat de krukken gebtagt wierden, waarop hy fteunde. — Nu ?ag hy Klaas aan, en zeide; 1 „Wel  ( 6"47 ) „Wel nu! Hebt gy nog lust om met my te ruilen? „ Geef my uwe gezonde voeten, zoo zult gy alles „ hebben,iwat ik bezit." — Maar Klaas antwoordde geheel ontffeld: „ Neen! daar bewaare my God voor! Myne twee „ voeten zyn my meer waardig dan duizend paarden„ voeten. Ik wil liever grof roggenbrood eeten, en „ myn eigen meester zyn, dan wyn en gebraad heb„ ben, en my als een klein kind van anderen laaten „ rond le,iden. Ik groet u!" Met deeze Woorden ftond Klaas op, en ging heen. „ Gy hebt gelyk!" riep hem de ryke na. „ Kondt „ gy aan my uwe gezonde voeten geeven, gy zoudt myn wagen, mynè paarden, myn geld , en alles „ daarvóór hebben. Een arm man, die gezond is, is „ gelukkiger dan een ryke kreupele." P.QE GOED HET IS, DAT MEN ALTYD DE WAARHEID SPREEKT; OF DE GELUKKIGE GEVOLGEN VAN ZYN WOORD TE HOUDEN. De Heer Nyver begon handel te dry ven, en had evenwel niet meer dan honderd en vyftig guldens, waarvoor hy waaren konde inkoopen. Nogthans had hy eenige jaaren daarna den aanzienlykften koophandel in zyne ftad. Een van zyne vrienden vroeg hem eens, hoe het toch mogelyk was, dat hy, by zyn klein vermogen, binnen zulk eenen korten tyd , zulk eenen grooten handel had kunnen aanleggen? Dit zal. ik u terftond zeggen, antwoordde hy. Ik heb altyd gehouden hetgene ik beloofd heb. Wanneer ik van iemand geld of waaren ontving, bepaalde ik altyd den dag, wanneer ik wilde betaalen. Als nu die dag kwam, rustte ik niet, tot ik het geld byëen had en het wederom betaalen konde. Daardoor heb ik by ae grootffe Kooplieden zulk een vertrouwen verworden, dat ik zoo veele waaren kan verkrygen, als ik Mmmm 3 be-  C 64s ) begeer. Het kost my fleqhts éénen brief, en dan iS "er ftraks drie of vier duizend guldens tot mynen dienst. Krediet, krediet, waarde "Vriend! is zoo goed al» gereed geld. En krediet krygt men, wanneer men zyn woord houdt, VERBETERDE WYZE OM BOTER TOE TE BEREIDEN* Neem twee deelen van bet gewoone Zout, ëén deer Suiker en één deel Salpeter; meng dit volkomen famen. Neem één once van dit mcngfel voor elke zestien oneen of één pond Boter, bewerk het wel, en fluit het' ten gebruike weg. Bt ken geene eenvoudige verbetering in dit vak, grooter dan deeze, vergeleeken met de gewoone handelwyze om alleen gemeen Zout tc gebruiken. Ik heb de proeve onbevooroordeeld zien neemen van een gedeelte Boter, gemaakt op deeze wyze, en van een gedeelte met Zout alleen. Het verfchil was zoo groot, ja zoo groot, dat ik zou durven veronderftellen, dat de prys van beide op eene openbaare markt zeer aanmerklyk zoude verfchillen. De Boter, met het mengfel vervaardigd, was léenig, zacht, fchoon van kleur, had niets van het brokkelige, noch een' zouten fmaak: de andere was, in vergelyking, hard, talkachtiger en veel zouter. Ik heb Boter, op die wyze toegemaakt, gegeeten, die drie jaaren oud was, en deeze had den fmaak van nieuwgemaakte Boter. Noodwendig ftaat bierby aan te merken, dat Boter, volgens dit voorfchrift toegemaakt, drie weeken of een maand moet blyven ftaan, eer men de zelve gebruikt. Opent men het vat vroeger, dan zal men het Zput niet genoeg met de Boter vercenigd vinden, en ook foms de koelheid van den Salpeter proeven, 'twelk vervolgens geheel verJwynt.  C 649 ) üm beste r o ode en witte winter bub*> xool {joods en witte koof) te verbouwen. Door menigvuldige proeven, is hét beweezen, dat op verfchillende gronden, door eene voorafgaande bemesting met varkensmest, de Buuskool zeer .weeldrig tiert, echter heeft deeze regel omtrent de veen- eii moeraflige gronden zyne uitzondering. Voor eenigen tyd een ervaaremiandman fpreekende, bericntéde hy my, dat hy, door Veelvuldige proeven, met varkensmest als ook met andere mest, had onderzocht, of 'er geene fnogelykheid was, om op veenaehtigen grond goede'kool te verbouwen; doch de uitkomst was altyd ongunftig geweest. FindeTyk op den jnval komende, om de afch van den haard daar toe te gebruiken, zoo was dit naar vvenfch uitgevallen ; daar hy nu op zynen veengrond iaarlyks eene groot,e menigte van afch bragt, waardoor hy nu ilitreemende en zwaare buu-.koo( verbouwde. Dit ka,n voor iommige onzer leezers gelegenheid .geeven, om tot hun voordeel van deeze raadgeeving gebruik te maaken. voortreflyk en onkostbaar middeê tegen dén brand. Gisteren liet myae Vrouw het linnen, datgewas•fchen zoude worden, iri de broei zetten. Toen nu de dienstmaagd 'er een emmer vol kookend water wilde opgieten,"brak de hengel, of het handvatfel, en het water ftortte over myn Vröuws voet, waardoor zy zich geweldig brandde. Men had my onlangs een zeer eenvoudig middel daar tegen aangepreezen, 'twelk ik terftond beproefde, en wel met het gelukkigst gevolg. Te weeten, ik trok de kous zeer voorzichtig van den voet, om de huid zoo weinig mogelyk te befchadigen, nam gewoon keuken zout, floeg het om het verbran^ de been , en binnen weinige minnuten was de pyn geftild. —. De pyn kwam echter weêr: nu maakte ik het zout vochtig, en deed dit zoo difcwyls zy pyn  gevoelde, welke echter allengskens draaglyker wierd ën na verloop van anderhalf uur tyds geheel gedrild was. Dit nog niet alleen1: de brandvlekken waren geheel en al verdweenen, en heden weet zy niet dat zj zich gifteren gebrand heeft. wat vermag de inbeelding niet? • Een Geleerde, die meestal een zittend leven had* en door te weinig beweeging zyne gezondheid krenkte, wierd een' Geneesheer aangepreezen, welke verfcheidene uuren van hem afwoonde en zeer beroemd was. Hy gaat naar den Geneesheer. Deeze geeft hem een doosje met pillen, met last om , wanneer hy daarvan ingenomen had, voort na den eeten een paar goede Uuren ftèvig ie gaan loópen. Dit gefchiedde. Toen de Geleerde de pillen had opgebruikt, fcbreef hy aan den Geneesheer om nieuwen, ten einde die te gebruikén als'zyne kwaal eens wederkwam. Eu wat meent gy dat deeze antwoordde? '„Hy zoti maar een ftuk roggenbrood in de plaats gebruiken, en dan zyn gewoone wandeling doen: want-de pillen waren niets anders geweeft dan roggenbrood met verguldfel. Zyn loopen moest hem behouden." Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 8p.. BZ historie van clement, den WEEÏBLAD-SCHRYVER. (Eene Vertelling.} In de groote Steden en plaatfen van ons land vindt men koffvhuizen of herbergen, daar vooral 'smorgens Veele kooplieden, renteniers, ambtenaars en andere' gegoede en ongegoede lieden komen om een pyp te rooken, de courant te leezen en te praaien of te fpeelen , terwyl zy eenigen morgendrank of iets anders gebruiken. In zoodanig huis in den Haag gebeurde het, dat by het leezen van de courant het gefprek viel op de ondericheidehe manier van regeering en beftuur van die Gemeenebesten, die voor veele eeuwen in Griekenland gebloeid hebben: een Jong Heer van in de twintig [aaren mm deel in het gefprek, en wist zoo maar'uit Zyn hoofd zoo nauwkeurig te vertellen van Atheuen, van Lacedaemonien en van alle onde hiftnries, dat elk 'er van verfteld ftondt. Dit gefprek geëindigd zynde, vraagde een bejaard Man dien jongen Heer, of hy in den Haag woonde? Hy antwoordde: Neen, maar dat hy er zich federt eénigen tyd - ophield : vervolgens Ipraken zy onderling, en fcheidende zeide de bejaarde Man , . kunt gy het lchikken, kom dan van avond II. Deel, Nnnn e«n  een pyp by my ronken, — tevens zynen naam en woonplaats opgeevende ; en de jonge Heer nam dit ook aan. Maar wie was die jonge Heer, en wie die bejaarde Man ? De jonge Heer was de eenige Zoon van eenen Yzerlcóoper, wel van geringe middelen, maar die door zuinig re leeven en yverig op te paffen jaarlyks vry wat inkomen hadt: zyne vrouw ftierf, toen de Zoon zeven jaaren oud' was: de Vader beminde dit zyn eenig kind als zynen oogappel, en, van aart wat hoogmoedig zynde, hadt hy het plan om van den jongen éénmaal een Vroedfchap of zoo iets, ten mintten een Regent te maaken, en wilde hem daarom laaten leeren, het gene daartoe noodig zou zyn: „Ja zeker, ,, zeide hy, eerst zal myn Zoon Latyn leeren, en dan „ zal by naar de Academie;" en dit gebeurde vervolgens in de daad. De Vader vergat ondertuffchen by gelegenheid niet zynen Zoon te doen gevoelen, boe hy hoopte eenmaal hem ook medé aan het roer der regeering van het Land, ten minften. van de Stad, gefteid te zien; zoo dat de Zoon foms droomde, zelfs al fliephyqiet, dat hy reeds Burgemeester was, en den neus optrok vooe /den Man, die voor twéé duiten, aan fpykers verkocht, offchoon die Man zyn vader was. De Zoon leerde ondertuffchen ter deeg; zyn vlyt evenaarde zyne eerzucht: ziet hier, wat by al leerde* Vooreerst maakte hy zich bekend met byna alle mogelyke oude taaien, met het Hebreeuwfcn en Grickfch niet alleen, maar ook met het Arabifch, Koptifch, Armenifch, Samaritaanfch en Egyptifch; hy leide zich» tevens fterk toe op de regte leezing van het AngelSaxifch, Teutonifch en andere Spraaken; hy Jas Homerus en Ovidius ; en bragt de Hiftorie der Grieken, fn Romeinen zaaklyk in zyn geheugen. In de Natuurkunde bragt hy het ook zoo ver, dat hy fchetfen liggen hadt van de ftelfels der ouden, van Ariftoteles en Pvthagoras af tot' Epicurus en Lucretius toe, en vervolgens van Defcartes, Gaffendi en anderen; tulTchen beiden oefende hy zich in de Redeneerkunde, en wierdt in het fyne met den tyd zoo uitgeleerd en bedreeven, dat  ( C$3 ) dat hy onder het redentwïsteii van party veranderen kon, zonder één voet gronds te verliezen, dien hy zyn tegenparty hadt afgewonnen. Ik wenfchte deeze laarfte regels duidelyker te hebben kunnen zyn; maar verbeeld U, geachte Leezer! zo gy dit niet verdaan hebt, dat ik gezegd heb,,,on„ ze jonge Heer leerde alle die dingen , van welke ,, men in de gewoone famenleeving weinig hoort." Zoo verre was de jonge Heer in deeze Studiën, na eenen arbeid van ettelyke jaaren gevorderd, wanneer zyn Vader met het begin van het jaar 1795 kwam te derven: ongelukkig voor hem daarenboven was zyn Vader een jaar te vooren aan deszelfs meid getrouwd, hadt by dezelve een kind geteeld, en met haar een testament gemaakt, waar by de zoon wierdt gefield in een kinds gedeelte: nu liet de Vader niet veel na, cn onze jonge Heer hadt op de hooge fchool ook nog al fchulden gemaakt: zoodat hy, inmiddels meerderjaarig geworden en met zyne diefmoeder afgedeeld hebbende, het nu aan de hooge fchool niet langer kon houden, maar, eenige weeken geieeden, naar den Haag gegaan was, niet welk oogmerk heb ik nier kunnen ontdekken. Nu moet ik tt ook met een enkel woord den bejaarden man doen kennen. Hy was een braaf burger van den Haag, die door zyne maatige leefwyze jaar* lyks wel honderd guldens van zyne tnkomden befpaarde, welke by befteedde om ongelukkigen te helpen, of om aan arme menfehen eenig geld te laaten verdienen, en die bchalven dat zyn vermaak daar in frelde, dat hy anderen van dienst was, waar hy maar konde. De Jonge Heer dan dien avond, zoo als hy aangenomen had, gekomen zynde, wist de goede oude man hem zoo verre te brengen, dat hy verhaalde, dat zyn Vader hem altoos gezegd hadt, dat hy in de Regeering komen moest, dat hy hem hier toe hadt Latyn laaten leeren en voorts naar de Academie gezonden, waar hy den tyd niet vruchtloos bedeed hadt;voords het buwlyk en den dood van zynen Vader met de lioedelfcheiding; en hoe hy nu moest bekennen, dat zyn geld op was en hy gaarne door zyne verkreegene kundigheden ies zoude willen verdienen: hy voegde 'er by, dat hy meende daarenboven eene opvoeding Nnnn 2 se-  ( «S4 ) .gehad te hebben , welke hem, de handwerken uitgezonderd, tot alles in Itaat (telde. De bejaarde Man, welke onder de genen, die nog «1 eens nu en dan een ambt te begeeven hebben, veeJe goede vrienden"'hadt, verblydde zich in de gelegenheid te zyn van een bekwaam Jongeling te kunnen voorftellen, en nam voor zyn best te doen om hem te liclpen en aan te beveelen. Weinige dagen daarna wenkt by den Jongeling in *t Koflyhuis ter zyde, en zegt hem, dat 'er zich twee voordeelige gelegenheden aanbooden , dat het Committé van de Marine iemand zucht, die grondige kunde hadt van de gelegenheid der Engelfche Zeekusten, cn, dat een goed vriend van hem, een Overfte, die in vreemden dienst zoude overgaan, hem gevraagd had , of hy niet iemand wist , die bedreevcn was in de Werktuigkunde en in de Vestingbouwkunde. D^ Jongeling bloosde! en verklaarde, dat hy van die voorgeftelde zaaken geen kennis hadt: maar dat hy echter geloofde, dat hy'bekwaamer zoude zyn om de eerfte post, welke in 't vervolg mogt voorkomen, waar te neemen. De oude Man was hier mede niet te zeer in zyn fchik; maar genegenheid voor den Jongeling opgevat hebbende, zeide hy alleen, j,nu, wy fpreeken clkan.„ deren wel nader!" Hier op bleef hy in den Haag, en 'er verliepen wel veertien dagen, dat hy niets van zynen vriend hoorde, die ondertusfehen zich beyverd hadt om berichten Van allerhande vacante posten cn plaatfen intewinnen; eindelyk ontvangt de Jongeling een briefje van zynen Vriend om by hem te komen. Hy komt daadelyk. Wel* nu, zegt de oude man, hebt gy de Courant gelcezen 40 wel die Advertentie uit naam van zekeren algejneenen Opziener der Gebouwen? Ja, zegt de ander gy meent zeker deeze: — „Men begeert eenen Jon„ geling, die eenige .kennis heeft van de Bouwkunde en een nette" manier jn het tekenen van platte „ gronden cn verdeelingen enz."—Maar ik moet met leedwezen betuigen, dat ik my 'er niet bekvyaam toe ken Bet is mogelyk» zeide de ander, maar zie daar, fe-  C 655 ) federt ik u de laatfiemaal gefproken heb, heb ik alles, wat ik maar hoorde, dat open was, opnefchreeven, ik heb 'er bygezet welke kundigheden tot ieder post vereifcht worden; 'er is vaft wel iets by, dat iï lyken zal; lees dit eens met aandacht naar. Hier op gaf hy den Jongeling de volgende lyft over. De burger A. . . jong Kapitein ter Zee, zoekt tot een goede plaats op zyn fchip eenen jongeling van goede opvoeding, die redelyk gevorderd is in de Stuurmans kunst en in het gebruik van de kaarten, en die hem tevens tot vriend en medegezel zou willen ftrek^ ken. De burger B... bericht, dat hy eenen eerften boekhouder aan zyn kantoor noodig heeft. NB. de laatfte, die overleeden is , heeft genooten ƒ 2000 - : - ï 's jaars. '£r is een Wyn-rooiers plaats vacant te hier toe is eene byzondere vordering in de Rekenkunde noodig. De burger C...* van zegt, dat daar een Secretaris plaats vacant is, en men gaarne iemand hadt van kennis in de Ordonnantiën van het Collateraal, 40fte penning, trouwen, begraaven en verdere middelen, en de manier van invordering derzelve. De burger D... voornaam Bankier", heeft een bediende noodig, die redelyk cyfferen kan, maar die, boven al, een fraaie hand fchryft. De Ontvanger van de gemeene lands middelen te... zoekt een perlbon tot Commis , eenigzins kundig tot bet ontvangen der penningen van de continueele geldheflingen, en vooral ook in het opmaaken der gewoone maandflaaten. Onder het leezen van deeze lyst floeg onzen geleerden Jongeling de kleur uit en. in; eindelyk riep hy op eenen weemoedigen toon uit: het moet zyn, dat-myne leermeefters my bcdroogen hebben, ik verklaar u, myn waardfte Vriend ! dat ik tot alle deeze zaaken even onbekwaam ben, en ondertuffchen heb ik zoo veel geleerd , en alles wat ik geleerd heb, heeft men my gezegd , dat van ouds en hedendaagfch voor (lukken van grondige geleerdheid gehouden is. Ongelukkige Jongeling , zeide de ander, ongelukNnnn 3 kjg  C 6-56- ) iig moet ik u noemen daarom, dat de zoo uitgebreide kennis van weetenfchappen, welke gy bezit, niet aangelegd is tot eenig meer bepaald oogmerk om der Maatlchappye van dienst en u zelven tot voordeel te kunnen ftrekken — misfehien kunt gy Taalmeester in het Latyn en Griekfch of zoo iets worden, doch daar toe kan ik althans u van geen nut zyn: het eenigfte dat ik u raaden kan is dit; word een weekbladfcbryver, en ziet, dat gy daar mede aan den kost komt. Clement (dus heette de jongeling) ondernam dit, en fchreef een politiek of ftaatkundig weekblad met redelyk goed fuccès, dan door zyne onkunde van.het tegenwoordig beduur beging hy, nu en dan, misdagen en maakte verkeerde toepaflingen, zoo zelfs, dat hy eens in de gevangenis geraakte en een groote boete betaalen moest. * * * Ik vertrouw, dat ieder by het leezen van deeze vertelling gevoeld heeft, hoe decht de zoon deedt met zyn geheel dudenten leven door te brengen, wel in geleerde letteroefeningen, maar zonder plan, zonder bepaald vooruitzicht, om zich met den tyd in een of ander vak nuttig en noodzaaklyk te maaken. Ondertuflchen gebeurt dit maar al te veel, en daarom moesten Ouders, die zelve niet in de weetenfehappen opgevoed zyn, wanneer zy hunne zoonen by dezel/e zetten, vooral kundige en wyze mannen raadpleegen , en hen dellen onder derzelver opzigt, om hunne ftudien zoo te regelen, dat de Jongelingen op hunnen tyd klaar voer hun duk zyn. —— Vooral is 'er ook dit te leeren uit deeze vertelling, dat men zich zorgvuldig moet wachten om zyne kinderen' Grootfche gedachten van hunnen toekomendenftaat in te boezemen: 'tis waar, de zoon deedt decht, dat hy op zynen vader, die hem zoo liefhad, met verachting nederzag, omdat de oude man maar fpykers verkocht, terwyl hy myn Heer de Student was: maar was dit niet des vaders eigen fchidd? en daarom brengt nooit uw jongens in den waan, dat zy, als zy groot zyn, Burgemeester zullen worden. TREF-  C 657 ) treffend voorbeeld béide 'van vaderlandsliefde en van trouw te houden. Omtrent den jaare 1661. zocht een Cbineefebe Zeeroover, cox in ca genaamd, het Fort Zeeland op het eiland Fvrmofa te winnen. Niet fchieiyk daarin flaagende, gebruikte, hy den Predikant ham broek , welken hy met \"rouw en twee kinderen gevangen hadt genomen, om de belegerden tot overgaaf te vermaanen, met bedreiging van hem anders te zullen dooden. Hy, op bevel van den Cbinees , onder belofte van weder te keeren, maar met vermaaning aan 'tFort om zich over te geeven, daar heen gezonden, kwam 'er binnen, en riedt de overgaaf niet alleen af; maar fprak de belegerden aan om goeden moed te honden. Twee zyner Dochteren, daar zynde, wierpen zich aan'sVaders voeten, omhelsden zyne knieën, en baden hem met traanen niet van haar te vertrekken. Maar hy, zyns woords, aan coxinga gegeeven, getrouw, jukte zich uit haare armen, zeggende: „Myne Vrouw, „ myne andere Kinders, en veele myner Landgenoo„ ten zyn nog gevangen. God verhoede het, dat ik „ hun leven in gevaar zoude brengen om het myne ,, te redden. Ik heb myn woord van weder te kee„ ren gegeeven: ik moet dat houden; en zal het een „ geluk achten, wanneer ik ten llagtoffer myner Broe,, deren geofferd worde! " Daarop keerde hy naar 'svyands legerplaats te rug. 'tFort, geen ontzet erlangende ,'gaf zich vervolgens op eerlyke voorwaarden over. Dan, vyf honderd gevangenen, in verdenking eener Zamenzweering gevallen, wierden daarna ter dood gebragt; gelyk ook den braaven hambroek, wien men eerst gefpaard hadt. ander voorbeeld van trouw te houden. Omtrent het jaar 1420 was albrecht retling, tot de Kaleljauwfcfo party behoojende, flotvuogd van  C <%8 ) ScboonbeveH. Deeze hadt dc Hoekfchen naar hunnen zin te lang in het beleg opgehouden, waarom zy hem by deszelfs bemagtiging, veroordeelden om leevende onder de aarde bedolven te worden. Tot onderwerping gedwongen, verzocht hy déne maand uitftel om zyn zaaken te befchikken. Dit vergunde men hem, en liet hem los op 't woord van trouw. Beiling hieldt •zyn woord , keerde op den bepaalden tyd te rug, en het verfchrikkelyk vonnis wierdt aan hem voltrokken. Ce Groningen, by W, Z UI DE MA. 1798. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN gemeenen MANj N'. 83. Bezint eer gy begint: Want eerst gedaan, en dan bedacht Heeft hendrik in't verdriet gebragt. levensverhaal van den ongelukkigen hendrik, waar ouders en jonge lieden vry wat uit kunnen leeren. I') een der voornaamde Koopfieden van ons Vaderland, leefde voor korte jaaren een Jongeling, dien wy. om zyn Familie-naam te verzwygen, Hendrik zul'en heeten. Zyne Ouders waren welgedelde lui, die hem een deftige opvoeding gaven, en geen kosten of moeite fpaarden om van den knaap een braaf en verftandig man te maaken. Toen hy ongeveer tien jaaren bereikt hadt, ontdekte men reeds uit zyn kinderlyke grapjes dat hy grooten trek tot de Zeevaart hadt. Alle houtjes en papiertjes, welke hy vondt, wierden tot fchuitjes, zeilen en vlaggen verfneeden, zynde deeze en diergelyke fpeelen al zyn lust en leven. Twee jaaren gingen zoo voorby, en de kleine man bleef onophoudelyk by zyn opzet. De Ouders, welke gewoon waren altoos te zeggen: onze Hendrik zal 11. Deel. Oooo * een  ( 66a ) een Koopman worden, zochten den jongen de Zeevaart wel uit het hoofd te praaten: maar dat kon niet veel helpen. Somwylen fcheen hy wat toe te zullen geeven: doch telkens kwam ook zyne oude liefhebbery weêr boven. „ Hoor, zeiden de Ouders geduurig, ge kent den „ ryken koopman wel, die daar tegens ons over in dat „ mooie huis woont? toen deeze met den koopban,, del begon, was. hy een arme jongen en nu rydt „ hy koets en paarden. Dat komt 'er van als men 4, koopman wordt en goed oppaffen wil, enz. " Al zulke redeneeringen fcheenen eindelyk onzen Hendrik aan't wankelen te brengen. Aanftonds wierdt hy nu, tot groote blydfchap zyner bloedverwanten, by een braaven koopman beftcld, die ongemeen wel met den knaap in zyn fchik was. Geen wonder waarlyk! een vlugge geest, vriendelyke uitkyk en beleefd gedrag zyn drie hoedanigheden, waar door men zich by al de wereld bemind kan maaken. Hendrik wierdt hier als kind van huis behandeld, en overal, waar wat te leeren was, nam zyn patroon hem mede. In 'teerde jaar kreeg hy ƒ 40-:-: en vervolgens ƒ80-:-: Guldens loon. Andere jongens, zyne kameraden, ontvingen van hunne Ouders veelal nog zakgeld boven hun verdiende. Hendrik vroeg hetzelfde van zyn Ouders, en hoewel 't mogelyk beter ware geweest dat men hem dit geweigerd hadt, hy verkreeg het ook, met eene eindige vermaaning nogtffans om op geen kwaade wegen te loopen. In den beginne vondt deeze vermaaning gehoor: Doch Hendrik wierdt ouder — woonde nu meer allerhande gezelfchappen by — wierdt taamlyk drinkzoet, cn kreeg kennis aan een meisje dat mede niet weinig toebragt om hem in 't verderf te dorren. Hadt de arme jongen nu maar regt uit zyne oogen gekecken, hy zou ligt bemerkt hebben, dat deeze 't niet wel met hem meende: want zoo lang Hendrik gefchenken gaf, was Mietje (zoo heette zyn liefje) vriendelyk en wel: maar gaf hy die niet, dan was zy onvriendlyk en dwars.— Die het zoo om 't geeven en fmullen te doen zyn, moet een jongman zich altoos voor wachten, want dat zullen nimmer goede huishoud-  C 6-6-r ) houdfters te worden. — Om de banden wat ruimer te krygen, zocht hy zyn troost in'tinei. Hy fpeeide en won. Hier door nog meer op het fpel verkikkerd, fpeeide hy nog eens — daarna nog eens-, en nu —verloor hy alles wat hy bezat. Te laat zag hy thans dat by 't fpeelgeld geen zegen is. En, om zyn verdriet wat te verzetten, gelyk hy dat noemde , fpoelde hy nu met een roemer wyns de zorge van 't hart. Wat nu in deezen gedaan? zyne Ouders dit voorval te zeggen, vondt hy niet raadzaam; zyn zaaken aan den Koopman open te leggen, nog minder. Mietje keerde hem den nek toe en zyne vrienden ontweeken hem. Zoo gaat het in de wereld! als wy wat hebben te geeven is ieder onze vriend : maar moeten wy wat hebben, dan is niemand te huis. Weinige dagen laater gaf zyn koopman hem een zak Guldens (*) om na te tellen , welke een ouder Bediende zoo even van een Schipper ontvangen hadt. Eensklaps komt hem in den zin, om, wanneer hy geheel alleen zou zyn, daar wat af te neemen, en als dit goed ging, daarvan mecrmaalen gebruik te maaken. Dat geldtellen was nu recht een kolfje naar zyn hand. -Hy telde en het geld kwam net uit: maar nu nam. hy 'er twee Dalers af en verborg die heimelyk. Donkere gedachten, die hem benauwd maakten, gingen door zyn hoofd. Het hart klokte hem in 'tlyf. Hy fidderde als een blad — ftak de hand uit — trok die weêr terug— zag fchichtig om zich heen — greep nog eens, en— nu was de d'ieffial volbragt. „De Schip„ per is weg, dacht hy, wie zal nu zeggen, dat ik „ het gedaan heb!" Die dwaas! hy bedacht zekerlyk niet dat God, die alles hoort en ziet, het kwaade zelden ongeftraft laat. Hy telt — telt al weêr — en houdt zich zeer verlegen. De koopman komt binnen en merkt dit. Er is maar ƒ 597:-:- zegt Hendrik. De oudere Bediende wordt geroepen-— ook deeze telt het geld na, en ziet! 'er is toch niet meer dan ƒ597-:-: Wanneer men een goed geweeten heeft, kan men vry door praaten. „ Toen ik het ontvangen heb, O 0 0 0 2 ,, zegt • C*) bedraagt altyd 600 guldens.  ( 66» ) „ zegt de Bediende) is het 'er geweest. Al moest ik 'er op fterveri, het is 'er geweest, en 't zal 'er weêr „wezen! ook waren 'er twee Dalers by, en die zyn „ 'er nu niet." — „ kom kom! riep de koopman, geef 'er elk een Daler by, dan is de zaak uit den >, weg. " Hendrik— begryp eens welk eene (toutheid! — Hendrik verzet zich hier tegen en zwetst wakker van zyne onfchuld. „ Dan moeten u beider zakken nagezien „worden " hervat nu de koopman. Dit gefchiedt': doch de Dalers worden niet gevonden.. Nu weet men met langer wat 'er van te moeten maaken. „ Laat ons ge„ duld neemen, zegt hun patroon, het zal wel'te „ recht komen." Nu was het eetenstyd. Elk gaat zyns weegs. drik, uitermaten over het welgelukken van zyn diefftal met zich zelven ingenomen, werpt het hoofd zoo moedig in den nek als of'er niets gebeurd ware—komt nu, als naar gewoonte, by den koopman zyn compliment afleagen — tast naar den hoed — neemt die af buigt z;ch voorover, en ... . klingeling .... daar rollen de beide Dajers over de vloer ! De Dief, naar de mode gekleed, droeg een dubbele kap in den hoed. Daar had hy de Dalers tusfclun geftooken, toen hy die wegnam: maar het bandje ging los, en zoo beloonde het kwaad zvn eigen meesier. Daar was nu 't verraad ontdekt! Hendrik moest met befchaamde kaaken fchuld bekennen en zich laaten welgevallen, dat men hem een, twee, drie het huis uitjoeg, met verbod om den koopman immer of ooit weê.r over deur of drempel te komen. Gedachtenloos zwierf nu ons .jonkertje , met zyn goed onder den arm, ftraat uit ftraat in. Naar het ouderlyke huis om te zien , daaraan dorst hy niet denken. Toen hy eindelyk weêr wat op zyn (tuk kwam, wakkerde eensklaps zyn oude lust tot de Zeevaart weder aan en wierdt thans levendiger dan ooit. Straks zet hy 'er een fikfchen borrel op en gaat regelregt een zielverkooper opzoeken, die voornaamlyk in Amfterdam, altoos byTn derwaara, en vonden •Stoffel in een diepe moerasfige floot, waaruit hv zich zelven niet kon helpen, vol modder, en zyn banden c /ff'cht door de doornftruiken gekwetst. - Wel Stoffel! nep de Vader toen hy 'e/hem uittrok', hoe zyt gy hier gekomen? Ach Vader.' zeide hy, toen Lysje my hadt verlaaten, liep ik van fchrik gedreeven ai voor £n zag geduurig om naar het.vuuriee ding, ï LWri cindue,.ykJ,chee" na te l0°Pen en telkens nader te komen: hierdoor geraakte ik geheel van den ™e8 a*> nen noS voor de laatfte maal omzieH Je, viel alt in de floot: ik poogde om 'er uit te komen, maar ak greep geduurig in de doornen. Zie eens Vader' ^eVreV,enS, begon llv bitterlyk te fchre'ën. *Si/r„ "i Te hem zeer- Maar hoe kwaad was Stoffel op zich zelven, wanneer hy hoorde, hoe gelukkig zyne zuster door haare onbefchroomdheid WWe. st was! In her naar huis gaan herhaalde de Vader zvne oude gewoone les, dat men gerust moet kt gaan op alle vreeslyke gedaanten. & F Te Groningen , by W. Z UI D E M A. 1708. en te Amfterdam by H. KEYZER en verder alom te bekomen. *  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. «sssssssssssss:* Nr. 84. «EN PAAR WOORDEN OVER DE GESCHIEDENIS VAN DEN ONGELUKKIGEN HENDRIK. IN HET VOORIG NUMMER BESCHREEVEN. "War zegt gy van die gefchiedenis, tnyne jongs Vrienden! Hebt gy het levensverhaal van den ongelukkigen Hendrik zonder aandoening kunnen leezen? cn, dat zwaarer weegt, heeft u zyn voorbeeld ook ■wat geleerd? Deedt Hendrik 'er, naar uw inzien, wel aan, dat hy op fleehte gezelfchappen ging—alles by eene lichtekooi opzette — fpeeide en dronk— een diefftal beging —zich zoo geheel en al verliep, eh de liefde zyner Ouderen nevens de goedheid van zynen Meester zoo ondankbaar beloonde? . . neen, dat deedt Jiy zeker niet. Hy hadt dat kwaad gezelfchap moeten fchuwen, dan hadt hy waarfchynlyk die andere mis-, daaden niet begaan. Gy ziet hier op een nadruklyke Wyze, hoeveel 'er aan gelegen zy om zich voor den eerften misftap te wachten. De eene ondeugd brengt de andere voort. Hendrik heeft dit ondervonden. W s de goede God, door den diefftal te ontdekken, niet tutTchen beiden gekomen, hy hadt naderhand mogelyk vier, vervolgens zes of agt Dalers weggenomen, en — eindelyk ontdekt—waarfchynlyk aan*cTê galg moeten llerven. Spiegelt u aan het voorbeeld van den armen jongen. Eert uwen Vader en uwe Moeder, 'tzv gy by hen in huis woonen of uw voeten onder eens anderen tafel moet fteeken. Zyt hunne lesfen gehoorzaam : en denkt, het is enkel liefde voor mynen welvaart, waar ze uit voortkomen. H. Deel, Pp pp Hebt  < 668 > Hebt ge ontmoetingen, in welke gy niet weet boe u te moeten gedraagen, gaat dan, eer gy andermaal in die zelfde omftandigheden komt, met uw lieve Ouders of met andere braave menfehen daar over raadpleegen. De goede God zal uwe openhartigheid met een gelukkig leven vergelden. Is deeze gefchiedenis merkwaardig voor jonge lieden: zy is dit tevens voor u, 6 gy Ouders, Voogden en Opzieners der jeugd! Onze Hendrit heeft het ongetwyfeld flecht laaten leggen; maar wie zou daartoe wel de eerfte aanleiding gegeeven hebben? Wat dunkt u, hebben de Ouders 'er wel aan gedran, dat zy volltrekt een* koopman van den jongen wilden maaken, zonder eenmaal te bedenken waartoe hy den meesten lust en bekwaamheid hadt? Van een ftuk hout kan men maaken wat men wil, tafeis, ftoelen en banken: doch een redelyk menfeh is geen ftuk hout. De menfeh is van natuur hier —of daartoe beftemd, en. meestal geeft de Schepper den Ouderen in de kinderlyke fpeelen eenen wenk, om daaruit hunne gefehiktheid en beftemming af te leiden. Hadden Hendriks Ouders hier op gelet en 'er naar gedaan, zy zouden hun' zoon tot den zeedierst opgebragt hebben, en Hendrik zon veelligt een braaf kerel zyn geworden. Wanneer een kind twee jaaren lang, gelyk Hendrik, tot een of ander beroep geneigd blyft, mag een Ouder dit niet ongemerkt voorby laaten gaan 9 zo hy waarlyk het geluk Van zyne kinderen wil bevorderen. Hendrik was met een enkele zeetogt niet bedorven .geweest: mogelyk was hy daar door op andere gedachten gekomen, en dan hadt hy nog altyd koopman kunnen worden. De zoon van een zeker Heer, by my bekend , wilde nergens toe deugen en met alle geweld Snyder of Kleermaaker worden. De verftandige Vader ftoorde zich niet aan de praatjes van de menfehen"'•maar liet zyn' zoon een veertien dagen op de fnyders-tafel arbeiden. Spoedig kreeg de jongen toen een' tegenzin in zyne liefhebbery. Na lang bidden nam de Vader zynen zoon wefir in huis. De knaap wierdt ter fchool befteld, paste nu veel beter op dan voorheen, en ftaat thans by 't algemeen als een verftandig man te. boek. Waa  c 6*9 y Was Hendrik by zyne keus gebleeven, wat zou 'er aan verlooren geweest zyn, zo hy een zeebonk geworden w; s i De zeedienst is een zoo achtingwaardig beroep, as er zyn kan. Zonder Matroofen en Zee-officieren kan ors Vaderland niet behouden blyven: en het is aan deezen, dat het zelve een groot deel van zyn behoud tot nu toe te danken heefi. De verftandige acht den man niet om zyn beroep; maar het beroep om den man. Een ryk Koopman met een Hecht hart zal met geacht worden, omdat hy juist ryk en een koopman is: even zoo min zal een 'Zeeman, zo ny anders een eetlyk hart in 't lyf heeft, veracht T/°j °Tdat hy J'uist een arm matroos :s: want bet Kleed maakt den man niet. Die tot een Zeeman m « wieg is gelegd, zal nooit een goed koopman of lredikant enz. worden. Gv hebt wel eens ge- hoord of geleezen van Micbiel Adriaansz. de Ruiter? Deeze held hadt eerlyke maar armoedige Ouders. Men bedelde den jongen Micbiel op een lyrtflager's baan; maar hier wou de knaap geheel niet om'lyk/Hy moest naar zee. Het gefchied'de. De Ruiter wierdt bootsmansjongen Hy paste voorbeeldig op: en wat ;s het gevolg geweest? . . . Deeze zelfde Micbiel Adriaansz. de Kuiter is met alleen een uitmuntend Menfeh. Burger, Kristen, Echtgenoot en Vader, maar ook de grootlte Admiraal ter zee geworden , dien Nederland immer gehad heeft. Hadden de Ruiters Ouders gelyk die van Hendrik-gehandeld, wie zal zeggen dat die HenTrikTn ^ Z°U gemaakt hebben dan onze Alle die hunne kinderen liefhebben en hun wezeniyk heil willen zoeken, mogen dit een en ander wel eens bedenken, en dan vooral eens leezen het boekje, dat door de Maatfchappy Tot nut van 't Algemeen omtrent dit ftuk is uitgegeeven, getyteld : prysverhand el in o op de v kaag: -waaraan zullen Ouderen beft kunnen weeten tot welke Ambachten of Handwerken hunne zoonen , volgens hunne geiiartbeid (genie) behoor en opgeleid te worden? gedrukt te Amlierdam en alom voor 4 duivers te bekomen. Pppp 3 * waar-  C 6> ) waarde leèzersï Het zal u veelligt niét onbekend zyn, dat 'er in ons Vaderland verfcheidene Maatfcbappyen zyn; beftaande Uit een aantal menfehen, die zich famen verbinden, om het voordeel van hunne medemenfehen te bevorderen: van zoodanigen aart is, b. v. de Maatfcbappy tot nut van 't Algemeen, die u dit weekblad, en andere nuttige gefchnften, levert. ——- Gy zult misfehien ook wel eens gehoord hebben, dat die Maatfcbappyen fomtyds Prysvraagen uitfehryven, en iedereen, die de bekwaamheid heeft, uitnoodigen, om dezelve te beantwoorden; en dat zv dan aan die fchryvers, die de beste antwoorden inleveren, gouden en zilveren Eerpryzen fchenken. —<- Sommige van zulke Prysverhandelinsen zyn wat al te wydloopig en te geleerd, voor menfehen die weinig tyd hebben om te leezen, en niet veel kennis bezitten; maar andere zyn ook kort en verftaanbaar. Of gy ooit eene Prysverhandeling geleezen hebt, weetBn wy niet, maar het is toch goed, dat gy aan fommige eenige kennis bekomt; want rot dat einde wordt 'er zoo veel moeite en geld aan te koste gelegd. Wy willen ü hier dan eens de beantwoording van eene Prvsvraag te leezen geeven, eene die zeer kort, duidelyk, en by uitftek nuttig is. Ziet hier dezelve. prysverhandeling, onder de zinfpreuk: .D"or Cpaarzaambeid, met vlyt gepaard, Verkrygt men *t noodig' goed op aard', Wanneer men maar verftand bezit, En g o d om zynen zegen bidt. vraag. Welke zyn de beste middelen, om, op eene eerlyke wyze, een genoegzaam of ruim beftaan in deeze wereld te hebben? antwoord. Het is een groot geluk voor den menfeh, zoo veele Éardfche goederen te' hebben als hy tot zyn' nooddruft behoeft: armoede en gebrek, maaken den menfeh het leven onaangenaam. Hier van is eik overtuigd. Evenwel  ( fyl ) wel zyn 'er toch veele menfehen in de wereld, die brood der fchaarsheid eeten, of nauwlyks zoo vee! hebben als noodig is, om hunnen honger te ftillen, en hunne naaktheid te dekken. Het beantwoorden der voorgeftelde vraag zal ons de beste middelen aanwyzen om van dit kwaad bevryd te blyven. Elk Kriften weet dat God de Regeerder der geheele wereld is, Ps. 103: 19. Dat rykdom en nrmopde dus ook van God ons toekomen, wantr/s HEERE maakt arm, m Hy maakt ryk, 1 Sam. 2: 7. God is de geever of eerfte oorzaak van al het goede, Jak. 1: 17. Hebben wy dus een ruim beftaan in de wereld, wy hebben het God te danken; of wenfehen wy het ta verkrygen, wy moeten het van Zvnen zegen verwachten; want de zegen des HEEREN maakt ryk. Spr. io: 22. Doch offchoon dit eene zekere waarheid is, moeten wy echter geen ruim beftaan in deeze wereld, zelfs geen nooddruft, zonder middelen verwachten. Wy moeten niet denken, dat de raaven ons brood zullen brengen, of dat het voor ons uit den hemel zal regenen! neen, God geeft het den menfeh door gepaste middelen, welke de menfeh verpligt is in acht te neemen; en deeze middeLn moeten wy nu aanwyzen. fn 'talgemeen is hier toe noodig, vooreerst dat men met verftand en oordeel in zyn beroep te werk gaa. Men moet genoegzaame kundigheid hebben van het beroep dat men waarneemt, en het met goed overleg uitoefenen; zonder dat is het niet wel mogelyk dat iemand veel geluk in 't zelve zal te beurt vallen. Stel eens een onkundigen ambachtsman en koopman, die zonder verftand en oordeel hunne zaaken waarneemen, wie zal hun beftendig neering gunnen ? zullen zy hunne zaaken ook niet ligt in de war brengen? Is iemand zulk een arbeider, wie .zal hem gaarn in zyn werk begeeren ? Is hy een fchipper, hoe ligt zal hy miszeilen of ftranden? Is hy een boer, hy zal m>t half zoo veel van zyn land en vee maaken, als een ander. — De wyze Salomo heeft dit in zyn tyd ook al geleerd, wanneer hy zegt: daar is een die verteerd wordt door ge. bre^ van oordeel, Spr. 13: 23b. „ Hy heeft gebrek aan m !pyzes Czeg§en de Kanttekenaars van den grooten Pppp 3 Bi-  ( *7* J „ Bibel,) om dat hy geen verftand van landbouwery „ heeft, of geenen goeden regel houdt," — Elk wie dan gelukkig wenscht te zyn in zyn beroep, moet naar genoegzaame kennis van het zelve trachten, en met wysheid te werk gaan. Hier toe behoort ook in 't byzonder dit; dat men niet ftyfzinnig zy, maar alle vooroordeelen aflegger men moet, in veele gevallen, verftandig beoordeelen, en daadlyk beproeven, wat nuttigst en best is; en nimmer denken: dat iets daarom voordeeligst is, om dat men het van ouds zoo gewoon was te doen, en om dat het onze ouders, en ons, zoo geleerd is. Hier geldt ook, gelyk in veele gevallen: beproeft alle dingen, behoudt bet goede. Het tweede algemecne middel ftel ik het gebed te zyn. Gy hebt niet om dat gy niet bidt, zegt Jakobus, Kap. '4: 2. Maar die bidt, die ontvangt Luk.' li: 10. Aan 's Heer en zegen is 't al gelegen, zegt het fpreekwoord, en die zegen maakt ryk, zagen wy ftraks.— Onze Znligmaaker beeft ons uitdruklyk gebooden te bidden: Onze Vader! — ons dagelykscb brood geef ons beden. Matth. 6: Agar bad ook, dat God hem geen armoede wilde geeven, Spr. 30: 8. - Nu zullen wy de meer byzondere middelen befchouwen, welke, nevens de algemeene, volftrekt noodig zyn, om een eerlyk, ruim, of genoegzaam beftaan in de wereld te hebben. Tot deeze middelen breng ik de Naarftigbeid en de Spaarzaamheid. De Naarftigbeid beftaat hier in: dat men met aanhoudende vlyt en yver zyn beroep waarneemt. Een naarftig menfeh ilaapt niet te lang; hy fchat zyn' tyd te dierbaar om dien nutloos te verfpillen; hy neemt wel eens eene maatige uitfpanning, wanneer zyne omftandigheden het toelaaten, maar daarna begeeft hy zich, met vernieuwde lust en kracht, vlytig by zyn werk. Hy draagt zorg, dat alks op zyn' tyd gefchiedt: dat heden gevoeglyk gefchieden kan, fielt hy niet tot morgen uit. — De luiaart, in tegendeel, heeft altoos tyd genoeg: morgen —morgen! wil hy dit of dat doen, en komt de volgende dag, dan heeft hy weêr honderd beletfelen; en zoo is hy altyd met zyn werk ten achteren. Dat nu de naarftigbeid een noodzaaklyk middel is i • om  C 672 ) om eene goede koftwinning te hebben, is zoo Waar als de dag. Immers, daar de naardige in één' dag zoo veel afdoet als een luiaart in twee of drie, zoo moet volgen, dat by ook zoo veel meer. wint. De naarfh'ge heeft alles op orde, maar de zaaken des.luiaarts loopen m de war. Door één' dag 'te verzuimen kan het koorn of hooi van eëft traagen boer op 't land bederven; dewyl het weêr wisfelvallig is. Een luie fchipper, die van daag een' goeden wind verzuimt om uit te zeilen, kan morgen door tegenwind belet worden, en dus foms eene geheele reis in 't achteren geraaken. Eene vrouw, die niet naarftig is, zal de kleederen 'verfcheuren laaten; want „zy wil die morgen naaien of doppen, en dit uildel duurt vaak zoo lang tot dat zy onherdelbaar zyn. Leest de fpreuken van Salomo en 'gy zult zien dat die wyze man tegen geene menfehen derker uitvaart dan tegen luiaarts en zotter. Hy zegt inzonderheid van den luiaart, dat de armoede bem overkomen zal. Spr. <5 6—ii. Ook die zicb flap aanftelt in zyn werk, te een broeder van een doorbrenger, Spr. 18: O. zulk een is aan een' doorbrenger gelyk. - In tegendeel verzekert hy den naardigen, dat zy Gods zegen te wachten hebben. De band des vlytigen maakt- ryk, Spr. 10: 4 De ondervinding bevestigt het ook. Denkt maar eens na, en gy zult zekerlyk menfehen gekend hebben, of nog kennen, die door luiheid arm zyn geworden en anderen, die door yver en vlyt een ruim bedaan.gekreegen hebben. Doch zal de naardigheid ons van nut zyn, de Spaarzaamheid moet 'er noodzaaklyk meê gepaard gaan Maar wat is fpaarzaamheid ? — Het is noodzaaklyk dat men hier een recht denkbeeld van hebbe; want de gierigaart geeft ook aan de ondeugd van gierigheid dikwyls den naam van fpaarzaamheid. Spaarzaamheid is niet maar alles op te potten wat men kan; Ichatten op fchatten te dapelen, en echter te leeven als een kluizenaar: dit is het bedaan vaneen' ried* gaart, die arm is in 'tmiddenvan den overvloed. Klaar de fpaarzaamheid is hier in gelegen: dat men de aard* iche goederen, als gaaven van God, op den rechten prys Itelt; nimmer het geld nutloos verfpilt of uitgeeft. Een ipaarzaam mensch demt volmaakt in met het zeggen van een  C <5> 4 ) een zeker wys man: Een onnut ding is duur al kost bet Weinig De fpaarzaame heeft zyn geld niet te lief om 'het uit te geeven wanneer het noodig is, en zyn pligt het vordert; hy geniet vrolyk en dankbaar het geert hy tot zyn nooddruft en verkwikking behoeft., maar hv betracht inïalles de maatigheid, als in eeten, drinken, kleederen, huisraad, en vermaaklykheden. De fpaarzaame zoekt , met een goed overleg, te befpaaren, alles wat hy met een goed gevveeten befpaaren kan: hy kan niet veeleu dat 'er voor een oortje onnut verlooren: gaat. Dat nu de fpaarzaamheid even zoo noodzaaklyk is als de naarftiiheid, om een taamlyk goed beftaan in de were! t te hebben, zal niet noodig zyn breedvoerig te bewyzen. De zaak is van zelf klaar: want wat helpt het' als men een ryklyk inkomen verdient,'en het weór onnut verfpilr? Al heeft een verkwister ook groote fchatten, hy raakt-ze doorgaans kwyt, en 'er zyn veele menfehen die door fpaarzaamheid en naarftigbeid veele goederen verkrecgen hebben. Ons Vaderland is eertyds door het beoefenen van d- aangeweezene middelen,! bloeiend, vermogend, en onrzaglyk geworden; maar door luiheid, weelde, overdaad en verkwisting . zullen geheele volken verarmen en ie gronde gaan* Dir alles leert de natuur der zaak en de ondervinding. Ziet daar de befte middelen, om, op eene eerlyke wyze. een ruim of genoegzaam, beftaau in deeze wereld te hebben ! Vraagt men ondertusfehen, of bethimmergebeurt,dat iemand , die deeze middelen in acht neemt, tot armoede vervalt? ik antwoord: dat offchoon hef al eens gebeurde . dit echter niet wegneemt, dat de 'aangeweezene middelen de allergefcbikfte zyn om dit ongeluk voor te komen. Of kan men wel beter middejen uitdenken? 'tls waar, men kan nog wel meer middelen opnoemen, die daar toe dienen kunnen, als vriendelykheid, befcheidenheid, en een goed leversgedrag, « maar dan kunnen de eeistgenoemde middelen toch nimmer gemist worden om dat oogmerk te bereiken. Te Groningenbv W. ZUIDEMA. 1798. .en te Amfterdam by H. REYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.' N'. 85. IETS OVER DE ZONS- EN MAANS VERD UISTERINCEN. "Weinige zyn 'er, die maar eenigzins leezen kunnen, en zich met geenen Almenak voorzien, al moest liet dan ook maar een vier duitfche wezen. Zoo iets is al meê het eerde, dat men in zyne bibliotheek piaatsr, en byna in elk huisgezin aantreft. In elk tvdwyzertje, hoe klein het ook zyn mag, komen echter al wonderlyke dingen voor. - Men ipreekt daar van zons verduisteringen, maan-eclipfen, en wie weet wat met al meer; - Ik zal het overige maar dilzwygend voorby gaan, om dat ik thans voorneemens ben, u enkel over het eerstgenoemde te onderhouden; en u niet gaarne door zoo veel vreemde woorden verveefen wil. Maar zulks verontfchuldigt u geenzins, om nimmer ook eens om het andere te denken; want ziet! het «aat toch maar in het geheel niet aardig, als men boeken leed, en niemand recht na vertellen kan, wat men zoo al geleezen heeft. — Doch ter zaake! - Voorleeden jaar Iaast gy in uwen almenak, dat 'er zich op het aardryk vier eclipfen, twee aan de zon en twee aan de maan vertoonen zouden, waarvan men, inonsNeêrlandeéne .aan de zon, en ééne aan de maan zou kunnen waarneemen. Van dit jaar leest gy insgelyks van vier verduisteringen, en dat wel juist weder van twee aan de zon cn twee aan de maan; doch de almenaks-fchryver verzekert 11, dat geen van alle voor u zal te kyken zyn, en hier in kunt gy hem vry wat beter gelooII. Deel. Qqqq ven>  ( 676 ) Ven, dan wanneer hy u het goed of flegt weêr voorzegt. Van deeze zons- en maan verduisteringen wil ik u nu de oorzaaken leeren kennen, en u te gelyk volkomen overtuigen , dat zy nimmer voortekenen en aanzeggingen van aanftaande rampen of onheilen, noch van te gebeurene wonderen , zyn kunnen; maar dat zy veel meer, als zeer natuurlyke en aan vaste regelen gebondene gevolgen, in den lo< p van de zon, de maan en onzen aardkloot haaren oorfprong hebben. — Gy zult toch wel eens waargenomen hebben, myne Vrienden! dat, offchoon de lucht helder is, de zon ecVer fomtyds haar fchynfel verliest,"en dat dit dan zoo niet in eens, maar aikngskens in zyu werk gaat. Meéstty'ds verheft zy 'er ook maar een gedeefe van, en het is zeer zeldzaam, dat zy geheel verdonkerd wordt. — Denkelyk hebben veelen uwer dit verfchynfel wel eens, door een boven de lamp zwart gemaakr glas, of door een klein gaatje, dat men met een fpeld of naald in het papier prikte, of ook wel in een emmer met water, waarin zich het beeld der zon vertoonde, van wat nader by bekeeken; want de fterke glans der zon wordt daar door aanmerklyk verminderd, vvelke niet wel toelaat, dat men 'er zoo maar met het bloote oog in zie. Ook zal het u, onder het neemen van die proef, wel zyn voorgekomen, dat her in zidk geval even eens is, als of 'er een zWarte fchyf van het westen naar het oosten in de zon rukte. En juist dit verfchynfel is eene zons-verduistering, en die zwarte fchyf is niets anders dan onze maan, welke het licht der"Zon aan ons gezicht onttrekt. Let maar eens wel op; en ge zult zien of ik het niet recht hebbe. Nog nimmer heeft men die donkere vlek in de zon waargenomen, of zon en maan wierden op eene zelfde plaats aan den hemel gezien; het was altyd op eenen dag, op welken men zegt, nieuwe maan te hebben; als wanneer de zon en maan zich altyd aan den zelfden kant van den hemel bevinden, daar zy integendeel wanneer het volle maan is, tegen elkander over (laan. —- Ook heeft men opgemerkt, dat de zon haar licht niet op alle plaatfen van den aardbol op den zelfden tyd, noch in eene even groote hoeveelheid, voor ons oog verliest; en dus kan het geene wez-m- lyke  C *77 ) lyke beroovtng van licht zyn, dewyl alle menfehen» waar voor de zon zichtbaar is , het dan te gelykér >yd» en even tterk, zouden waarneemen, maar het is noodwendig een digt en fchaduwachtig lichaam , dat tuffcheft ons gezicht en de zon doorgaat, en aan de zonne* ftraalen geen doortogt verleent; en dat zoo ver van ons af fchynt te zyn als de zon zelve, offchoon het gebeuren kan, dat het veel digter by ons is, en zulks alleen door den al te grooten afltand veroorzaakt wordt; zoo als het wel eens gebeuit, dat wy twee boomen, welke op eenen aanmerklyken afltand gezien worden, even ver van ons af rekenen, en evenwel, als wy nader by komen, bemerken, dat hunne plaatfen zeer veel van elkander verfchillen. . Dewyl zich nu dit lichaam, voor ons oog, op de zon als een ronde fchyf vertoont, zoo fpreekt het van zelve, dat het ook eene ronde gedaante moet hebben, -s— Eu doordien de maan van het westen naar het oosten voortgaat, en juist in dat tydftip, waar in de zon haar licht fchynt te verliezen, tuflchen de zon en onze aarde komt , en daarenboven voor ons de gedaante eener ronde fchyf heeft, (gelyk men zien kan, wanneer de maan vol genoemd wordt); zoo blyft'er geen twyfel over, of de maan is het zelfde digt en donker lichaam, het welk geene zonnellraalen doorlaat, en ons dus voor een' tyd van bet zon-licht berooft. — • Derhalven is eene zoogenoemde Zons.-verduhtering niets anders, dan eene bedekking der zon, door toedoen van de maan, die ons op den aardbol, of ten eenemaal, of flechts voor een gedeelte, het licht van de zon onttrekt, in eenen tyd, waarin anders de geheele zon door ons zou gezien worden, -r Eene zoodanige verduistering kan dus ook maar alleen door de tuffchenkomft der maan ontdaan, dat is, wanneer zich aarde, maan en zon juist in ééne regte lyn bevinden; waar door veroorzaakt wordt, dat de zonneftraalen niet op de aarde kunnen vallen, en daarom de zon, offchoon zy ten tyde der verduistering even zoo goed als van te vooren fchynt, en ook op andere plaatfen der aarde in haaren vollen luifter gezien wordt, fommige menfehen duider of zwart voorkomt; dewyl men het donker gedeelte der maan, dat onder de zon daat, Q.qqq a voor i  ( 678 ) voor de zon zelve aanziet. — Rygevolg is de verduistering der zon flcchts fcliynbaar, en 'kan eieenlyk geene verduifrering, maar wel eene bedekking, jut' liever eene verduistering der aarde genoemd worden: de zon fchynt alleen in onzen tuin niet, en dat gebeurt wel eens meer, wanneer de lucht met dikke wolken bezwangerd is, die evenwel nimmer in de zon zelve eeinge verduistering kunnen veroorzaaken. — Verlangt gy nu van eene zoodanige verduistering «ene zinnelyke voorftelling; zoo doet uw eenoog toe, en houdt tuflchen het ander en de zon eenen kleinen bal op zekeren afftand; dan zult gy gewaar worden, dat men met dien bal, indien deszelfVafftand van het oog niet zeer groot is, de geheele zon bedekken kan, INeemt gy echter den afftand grooter, dan kan bet gebeuren, dat gy rondom uwen bal eenen ring of uititeekenden rand van de zon ziet, en beweegt gy hem een weinig ter zyde, dan zal flechts aan den'eenen kant de rand der zon daardoor bedekt worden. In het algemeen zal uwe waarneeming daarop uitkomen, dat öe bedekking der zon minder wordt, naar maate gy oien bal verder van uw oog verwydert. — Doch wat meent gy nu wel, dat onze maan is? Denkt gy, dat zy iets anders dan een zoodanige bal zy? —.— Zyis, wel is waar, onbegrypelyk grooter dan een klein bolletje, dat men tuflchen zyne vingeren kan houden, dewyl zy, volgens de berekening der Sterrenkundigen, flcchts vyftig maaien kleiner is dan onze aarde: maar zy is ook op eenen onbegrypelvk grooteren afftand van ons oog verwyderd. — Evenwel is die afftand niet altyd de zelfde; want de kieinfte is 27, de grootfte 39 maaien grooter dan de middellyn of de dikte onzer aarde, en naar maate dezelve, ten tyde der verduistering, kleiner of grooter is, wordt ook of de geheele zonnefchyf, of flechts het midden daar van, zoo dat 'er rondom een verlichte ring overblyft, voor ons oog verduisterd, volmaakt op de zelfde wyze, als door middel van dien kleinen bal gefehieden kan. —Wanneer de maan verder ftaat, 'is de verduistering kleiner. — Gebeurt het echter, dat de maan de zon meer aan de eene dan aan de andere zyde voorby gaat, zoo wordt ook flcclns de rand der zon aan den eenen kant donker. Hier  ( 679 ) Hier uit begrypt ge, dat liet zeer wel mogelyk zy, dat de geheele zon voor uw oog verduisterd wordt ot dat er eene totale of volkomen zons-verduistering" plaats hebbe. — Want hoe groot of klein onze aarde zy, dat doet hier mets ter zaake; „ het komt hier alleen op ons oog, de grootte van de maan en zon en haare afftanden van den aardbol aan. - Indien men immers, door eenen kleinen bal op eenen korter afftand voor ons oog te houden, de geheele zon kan bedekken; waarom zou dan de maan, dat een zoo veel grooter nchaam is, niet het zelfde doen kunnen kot" ^ ?aV0C nech;s d''^ S^eg Mn onze aarde komU ~ lin dat zy indedaad zoo digt, en in zulken ond,elvhid"ink°mCn,' daC ZflS S^ureVkan, heeft S ondeivinding reeds meer dan eenmaal, onder anderen nog geduurende onze eeuw, geleerd. - Die gebeurenis was al te aanmerkiyk, myne Vrienden! o/e by deeze gelegenheid nog niet het een of ander van tl zeggen; _ zy viel den ia van Bloei-maand (MeO 1706 voor, en dus zult ge waarfchynlyk uwe ouders 'er we! eens over hebben hooren fpreeken De zon was op de meeste plaatfen van Europa voor menton l f?*"*6» °P/eni,geverduisterd! en men kon de fterren aan den hemel zien. Zelfs wM midden op den dag, de duisternis op veelfphaS» waar eene yoikmtne zo,,s-verduister,ng ftandP 'r en* zoo aanmerkiyk, dat zy noch naar eene fchemfSL' noch naar eenen nacht geleek; zy was van eenen bvzon' deT Men tUf^Tt mi"fte" vyf minuuten aaXu"! oen. Men kon noch leezen noch arbeiden nauwlyks kon men elkander kennen; zoo dat men tThet omftecke,, vankaarfen genoodzaakt wierdt. Scheuch«ne ftad in Zwteerlj£?%g. Z r\ -ï T" byna °P vier trede" geene menfehen onderfcheiden kon. Ook fchikte zich alles, als of de avond begon te daalen. Alle de vogelen,'de zwalï wen n,et uitgezonderd, lieten zich neder;' de naci£ gaal begon te zuigen en de vleérmuis kwam te vool fchyn. De bloemen in de tuinen, als de tuh en T« toen ter tyd bloeide», flooten zici, weder L De luct werdt rood aan den gezichteinder. De dauw vieï en in het westen zag men eenen kleinen nevel; daar Q«a3 ech-  ( 68o > echter nief9 diergelyks in her oosten befpeurd wierdt. — Voor dat deeze zons verduistering voorviel, fprak men in de verhchtfte deelen van Duitfcbiand van enkel vergiftende nevel-dampen, welke onder de verduistering zouden ter aarde vallen; daarom dreef men het vee met de grootlle zorgvuldigheid naar den Hal, men dekte de bronnen toe, en floot zich zelve in afgelegene kamers op. — Alles, wat de Wysgeeren daar tegen zeggen konden , was vergeeffch. On lertusfchen namen de Sterrenkundigen dit zeldzaam verfchynfel met inwendig genoegeti waar; en de gevolgen leerden, dat, zich de metste menfehen voor harsfenichimmen hadden bevreesd gemaakt. — Ziet daar dan een bewys van de mogelykheid eener volkomens zons-verduistering, en te gelyk een aanmerlyk voorbeeld, om tot de onfehadelykheid der gevolgen van dusdanige verduisteringen te befluiten. —' Derhalven leert zoo wel de onlervinding als de reden, dat er totale zons-verduisreringen kunnen voorvallen; offchoon zy, wegens de geringe breedte der maau-fchaduwe, zeer zeldzaam, enVelniinder dan gebeele oftotale verduisteringen der maan, op een en de zelfde plaats van waarneeming kunnen gezien worden. Zoo zyn, by voorbeeld,volgens de berekening van du vaucel, van het jaar 1770 tot 1900, te Parys 59 zonsverduifteringen zichtbaar, en echter bevindt zich daar onder geen eene gebeele; alleen zal die van den 9 van Wynmaand (Octoberj 184.7 ring-vormig verfchynen.(*; Vervolg in een volgend nummer.) de eeloonde deugd. In eene der groötfte'Steden van Duitfcbiand woonde voor weinige jaaren een arm, vaderloos, doch fchoon en welgemaakt Me;sje, de dochter van eenen arbeider. Zy leefde met haare Moeder kommerlyk, doch eerlyk, van de geringe verdienden van wasfchen, naaien en fpinnen, in een kleine bouwvallige hut: — tegenwoordig leeft zy a's een deftige Vrouw in de beste omftandigheden. — Haare bevallige geftalte trok de aandacht van zekeren Vorst. Hv gaf haar, onder belofte van aanzienlvke voordeden, zvnc genegenheid en verlangen te J ken-  C 681 ) kennen. Hoe veele van haaren ftand zouden hier niet fflet beide handen toegegreepen hebben, denkende:„op deeze wyze kom ik tot een' hoogen ftaat, en dan kan ik myne Moeder helpen: — uit hoofde myner armoede zal men my gewis nu vergeeten; maar dan kan ik m 't vervolg een aanzienlyk huwelyk doen." Hoeveel voornaame en mindere vrouwen zouden dit aanbod voor een groot geluk gerekend hebben! Maar geheel anders ge.iroeg zich dit eerlyke Meesje. Zoo dra de Vorst haar tot zich' hadt laaten roepen en den voorflag gedaan, antwoordde zy vrymoedig: Uw Vrouw kan ik worden; en om uwe Hoer te worden, daartoe ben ik, by alle pyne armoede, te groothartig. — Misfehien heeft de Vorst wel nooit zoodanig een antwoord op dergelyk voorftel gehad. Dan! hoe dit ook zyn moge, het gerucht van dit voorval verfpreidde zich raseh door de Stad Elk rechtfehapen man prees dit braave Meisje; en het bewoog een aanzienlyk Burger haar zyne hand aan re bieden. Deeze lloeg zy niet af; maar leeft daardoor tegenwoordig in ombekrompene, en wenfehelyke omftandigheden. Zou zy wel zoo gelukkig zyn geweest met een' Vorst? ZOMER-AVONDLIEDjE VAN EEN LANDMAN. Wyze: Ps. 65. T * Xk zit hier onder 't groene lommer, En zing myn avondlied. Ik leef bevryd van angst en kommer: Ik weet van geen verdriet, 'tls God, die door zyn liefdezorgen, My 't noodig goed befchikt. Zyn goedheid bleek my in deez' morgen J De fJaap had my verkwikt, a. Myn «-orte'duifje riep my wakker; 't Was vyf uur naar myn klok; Ik moest toen fpoedig naar myn' akker} Ik had 't van daag wat drok. Eerst dankte ik God voor al het goede, Genooten in den nacht; ft  C 6>4 ) Ik prees Hem voor zyn trouwe hoede, En bad om hulp en kracht. 3- Ik mogt myn werk met vreugd verrichten; '. Het ging my taamlyk goed; De landman is by 't korenzichten, Toch doorgaans welgemoed. Moet ik van zwaaren arbeid zweeten, 't Herdenken aan myn piigt, En een gerust en bly geweeten, Maakt al myn' arbeid ligt. 4' De ryke is, in zyn kostbren wagen, Niet half zoo vergenoegd Als hy, dien zyne beenen draagen, Terwyl hy d' akker ploegt. Wat kan de werkman zich verblydea Als 't werk is afgedaan ! De luiaart zou zyn lot benyden Als hy dit kon verftaau. 5. Ik werk met vlyt, en bid den zegen Van God, de Bron van goed; Al loopt het my ook foms wat tegen, Ik blyf toch welgemoed. Gods wysheid zal myn lot bellieren, Zoo als zy 't heilzaamst vindt; God zorgt zelfs voor dekleinfte dieren, Veel meer nog voor zyn kind! *t Is billyk uwen Naam te pryzen, O Hemelmajefteit! Ik roem uw dierbre gunstbewyzen, Met blyde dankbaarheid. Bewaar my deezen nacht in 't leven; Geef my een zoete ruft, Om morgen naar myn pligt te ftreeven Met vrolykheid en luft. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.    WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 86. IETS OVER DE ZONS- EN MAANS VERD UISTERINOEN. (met eene afbeelding.') (Vervolg van nummer 85/) IVlaar wat denkt gy. myne Vrienden! zonden de zois^rduifteringen ook algemeen zyn kunnen? — — Niets minder dan dat; — want hier komt het niet meer op het oog van den aanfchouwet, maar wezenlyk op de grootta onzer aarde aan. Eene verduiftering worde algemeen genoemd, wanneer zy op alle plaatien, die op de eene helft van onzen aardbol liggen, kan waargenomen worden; en zulke verduisteringen der zon behooren m het ryk der onmogelyke dingen. Want dewyl de maan zoo aanmerkiyk kleiner dan de zon of het verlichtend lichaam is, zoo moeten de zonneftraalen, welke haar rondöm raakend voorby gaan, hoe langer hoe nader famenkoroen. en daarom ti»(chen hen eene des te kleinëre befchaduwde plaats laaten, naar maate die plaats op eenen grooteren afftand van de maan genomen wordt; gelyk men gemaklyk kan waarneemen, indien men eenen bal tegen de zon houdt en de fchaduw daarvan met een wit papier opvangtnaar maate men het papier verder van den bal verwy' dert, wordt de fchaduw kleiner1, tot dat zy in één punt famenloopt, en eindelyk geheel verdwynt. Dewyl nu de afftand tusfchen maan en aarde dan eens groooter, dan eens kleiner, doch altyd zeer aanmerkiyk is, gelyk ik boven reeds heb opgemerkt, en Rrrr de  ( 684 ) de aarde de maan zelve nog vyftig maaien in grootte overtreft; zoo ftaat de fchaduw , welke de aardbol van de maan ontvangt, in vergelyking tot de grootte der aarde als een klein plekje gronds tegen een aanzienlyk landfchap: dikwyls gebeurt het, dat de maan den aardbol alleen met de fpits haarer fchaduwe, en fomtyds zelfs in het geheel niet bereikt, en des niet tegeuftaande kunnen wy eene zoris-verduiftering hebben: indien ge immers des avonds de vlam eener kaars flechts voor een gedeelte met uwen vinger bedekt, zoo zyn uwe oogen nog niet in de fchaduwe, want gy ziet nog een' gedeelte van het licht der vlam, en echter heeft 'er eene verduistering voor uw gezicht plaats, dewyl de vlam niet geheel en al zichtbaar is; het zelfde nu gebeurt ook ten opzichte van de verduistering der Zon. — Wanneer gy u in de kleine fchaduwe bevindt, als de Zon in haare verduistering eens eene donkere vlek op onzen aardbol werpt, dan hebt gy eene geheele of totale zonsverduistering; want dan kunt gy even zoo min de zon, als 's avonds- het licht zien^ indien zich uwe oogen in de fchaduwe bevinden. -« Zulke geheele zons-verduisteringen nu kunnen, als zy voorvallen,, Hechts op weinige plaatfen waargenomen worden, dewyl, gelyk ik reeds gezegd heb, de fchaduw, die de maan op onze aarde kan werpen, ten opzichte deezer aarde zeer klein is; en deeze verduisteringen kunnen derhalven op verre na niet algemeen zyti, dat is, door alle bewoouers op de eene helft van den aardbol waargenomen worden: degene, die zich buiten die kleine fchaduw bevinden, kunnen de zon Hechts voor een gedeelte bedekt zien; en dit zelfs kan ook nog niet eens, gelyk in de fierrenkunde nader wordt aangetoond, overal op de eene helft der aarde worden waargenomen, om dat de maan ten opzichte van de aarde en de zon zoo klein is, en de onderlinge afftanden zulk eene onbegrypelyke iengte hebben. *». TAeX hier eene Schets fin Fig. /.) welke dit voor het oog eenigzins duidelyker maakt. De lynen et c en h d verbeelden de zonneHraalen, Welke uit den uiterften omtrek der zon komen, en de maan raakende voorbygaan. Elk, die zich derkalven in de ronde fchaduwe c d, of in het rond vlak  C 635 ) vlak (*) bevindt, waar mede de afgekorte fchaduw-kegel aan de aarde ftoot, kan de zon in het geheel niet zien en heeft dus noodzaaklyk eene totale zonS-verduistering. Doch ook veele plaatfen, die buiten den omtrek van c d liggen, kunnen een gedeelte van het licht der zon misfen; om dit duidclyk te maaken, heb ik van de linker zyde der zon langs de rechter zyde der maan, en zoo omgekeerd van de rechter zyde der maan, raaklynen a f en b e getrokken. - Iemand, die in de punten e of/ftaat, kan de geheele zon zien, óm dat hy beide derzelver uiterfte punten a en b ziet, maar zyn gezicht reikt ook niet verder dan juist tor aan dén buitenkant der zon in «, wanneer hy in ƒ geplaatst is, of tot den buitenkant b> als hy zich fin e bevindt; dewyl de gezichtftiaalen, welke de maan raaklings vooibygaan , juist in dien buitenkant der zon eindigen. Alle de plaatfen, welke buiten den omtrek e f liggen , hebben op dat oogenblik in het geheel geene verduistering, want in elk derzelve kan terweêrzyde van de zon nog een gedeelte van den blauwen hemel gezien worden; maar daarentegen is voor eiken waarneemer, die binnen dien omtrek, tusfchen e ene of d en / geplaatst is, een gedeelte van de zon verduifterd. ~ Verkiest flechts een punt tusfchen e en c of d en f, waar gy wilt, en trekt van dat punt langs de maan tot aan de zon eene regte lyn, welke een gezichtflraal verbeeldt; dan zal dezelve tusfchen de pun-ten a en b in den omtrek der zon eindigen, en .daardoor aanwyzen, welk gedeelte van de zon voor het oog van den Waarneemer door de maan bedekt, ca welk gedeelte daarentegen zichtbaar is. _ Alle de aardbewooners, è\e- zich binnen e f en buiten c d bevinden hebben derhalven een gedeeltelyke zons-verduistenng, ~ Uit (*)' Dit ronde vlak is een gedeelte van de bolle oppervlakte der aarde, en dus is de afgekorte fcbaduwkegel niet gelyk afgefimden, maar eenigzias uitgehold. Rrrr a  C 6B6 ) Uit deze tekening kunt gy de volgende gevolgen afleiden. 1. De zon kan zeer wel verduifterd worden, zonder dat ergens op de geheele aarde eene totale Zorsverduiftering plaats vindt; want ten dien einde is het flechts noodig, dat de maan z'cli, ten tyde der verduiffering, op eenen zoo grooten afftand van de aarde bevindt, dat dat de fpits van den fchaduw-kegel g h c d de aarde niet bereiken kan, dewyl de omtrek e/daarom toch nog over blyft, binnen welke flechts een gedeelte der zon kan gezien worden. • 2. De ronde plek, welke op de aard vlakte door den omtrek c/omgeeven is, Kan nimmer zeer groot zyn, en op verre na de eene helft der aarde niet beilaan; want naar maate de aflhnd tusfchen de zon en den aardbol grooter is, is deeze plek kleiner, gelyk men door het verplaarfen van de afbeelding der Zon kan waarneemen; doch nu weet men, uit fterretikundige' vvaarïieemingen, op welken onbegrynelyk grooten afftand de zon zich van onze aarde bevindt, die volgens het gevoelen van huygens zoo aanmerkiyk is. dat een kanonskogel, welke zich immer met de zelfde fnelhéid ■naar de zon bleefvoortbeweegen, niét binnen 05 ia-ren de zon bereiken zou; en men kan dus hier uit,Wanneer men de grootte van de middellynen van de zon, snaan en aarde, en den afftaiid ti-sfchen de aarde en maan, mede in aanmerking neemt, (*) eenigzins tot de uitgebreidheid van die gedecltelyk verdonkerde plek e f be- flui- (*; Volgens den beroemden Sterrenkundigen 1. e. bode, den hlongleeraar a. c "gaspari, en ande*en mter, is de middehyn der zon byna ï 13 maaien gtoprer dan die der aarde, en derzelver inhud bedraagt meer dan een millioen en vier bon-Ierd duizend (f, 400, 000) maaien z»o veel als de licbaimlyke inhoud van onzin aar-lkioot. De middelbaare afftand tusfchen haar en.de aarde is omtrent twintig tnillioenen zes honderd, duizend (so, 600, cc.o') mylen. (GaspAtu , Lehfbuch der Erdbcfclireiburg, 3ter Curfus. 1796. S. 12 en 13.). — Daar en- te-  luiten, en daaruit afleiden, dat nimmer zons»verduisteringen algeméén kunnen zyn. Men pleegt eiken ,i - ' dag  ( te9 ) dag van de melk, die de beesten geeven, eene kaas te maaken. Naar maate nu de dagen in het Voorjaar en den Zomer langer worden, wordt ook de voorraad van melk fteeds ruimer en de kaazen grooter. By het naderen van den Herfst korten de dagen, de beste en geuriglte kruiden vetflensfen, de koeien geeven minder melk en de kaazen worden dus ook wéér kleiner, tot dat zy op de zelrde grootte ais in de eerite voorjaarsdagen komen. Als dan weet de Veehoeder p (Senne), dat het tyd is, om naar de flal te vertrekken , en zoo kan hy zonder een gedrukten Almanak te recht komen. edelmoedige daad van marten tromp. Deeze Vaderlandfche Zeeheld, die als Admiraal over eene geheele vloot het bevel voerde, had eens het volgend aanmerkiyk geval. !n één der zwaarfte Zeefiagen, die hy ooit geleverd had, gebeurde het dat hy éénen zyner matroofen in den weg ftondt, juist toen bet gevecht op het heetst aan den gang was. De matroos vol drift zynde en op dat oogenblik geene belemmering kunnende veelen, gaf aan tromp een klap om de ooren, dat hy uit den weg vloog, terwyl hy niet wist, dat het de Admiraal was. Volgens de fcheepswetten had hy den dood verdiend. Meenig wreedaart zoude hem, buiten genade, daartoe veroordeeld hebben. Maar wat deedt nu de groote tromp? in plaats van na het eindigen des ftryds krygsraad te belegden en den man, die in zyne onvveetendheid misdaan had, te ftraflen, — gaf hy een blyk van waare groótheid ern edelmoedigheid. Hy liet den matroos by zich komen, en beleed zyne fchuld, dat hy hem in zyn werk tot hinder was geweest. Hy betuigde, zeker te gelooven, dat de belediging, hem aangedaan, by mistasting gekomen was, welke hy, wegens de omftandigbeden van tyd, toen het gebeurde, gaarne wilde vergeeven; daarop prees hy die daad zelfs, als een. bewys van dapperheid en drift in het vechten, en befloot zyne aanfpraak met de matroos tot een hoogeren post te doen opklimmen. Zie  ( 690 ) Zie daar Léezer! een ftaaltje van gtootmoedi- vn* geeving. Denk 'er aan, wanneer iémand u eeni trim . nnsHoet, het zy by ongeluk, betzy ook mr H«zS tod f andere öorpalén. Wees niet zoo laag, ora eke kleinigheid terfto»d te willen wreeken. Maar leef van onzen grooten Landgenoot trom? iets bver te zien, her we!k „..ffchien roet znlk een boos opzet " n.et wordt toegevoegd, als gy bet opneemt. Daar dooï u züven niet ai|een veele verdr etlykheden befpaare» d.e met de wederwraak vergezeld 'aan, maar'ook in de bewustheid van een grootmoedig |n verevend hart te bezitten u zelven verheugen; ja dJSTS met 'neet gevoel en vertrouwen kunnen bidden: , He„ meffche V tder ! vergeef my mvne fchulden, ge'yk ik die vergeeven heb aan myne fchuldenaaren " voorbeeld van br os d e tt l ie fd e e n m o e d. hJ? plf") tac,"i > aarde treedt, zult jgy van zelve begrypen, als ik ti zeg, dat men, volgers deeze veronderfteliing, den tyd der maan-verduifteringen, even zoo goed als, volgens de voorige, dien der zons - verduifieringen,, voorzeggen ka'n: volkomen nauwkeurig kan rrieii berekenen, niet alleen, hoe vee! 'er in voorige jaaren geweest zyn, maar ook hoe veel 'cr in toekomende tyden nog moeten komen; en dal wordt telkens volmaakt bewaarheid, gelyk men in de almenakken van elk jaar kan nazien. — Alle maan cdipfen zyn dus waare Verduisteringen: want dewyl de maan geen eigen licht bezit, maar, zoo web als de-aarde,- al haar licht van de zon ontvangt, zoo moet zy, wanneer „het lichaam der aarde haar dit licht" omtrekt, noodzaaklyk wezenlyk vérduifterd worden, voor zoo vet'dé fchaduw der aarde 'haar bereikt. I Met de grootte deezer verduiftering ,is het echter even als met die der zon gelegen; hoe digter de maan, ten tyde der verduistering by de aarde Ifcgjt, al het overige gelyk blyvende, koe grooter de verduiftering wezen zal — Wilt gy hier van een zinnelyk voorbeeld, zoo houdt eenen bal in het fcbynfel der zon, en een wit papier tegen over'de zon agter dcnzelycn; dan zult gy zien, dat de fchaduw', welke die ba) op liet papier "werpt, klejner wordt, naar maate gy het papier verder' van den bal verwydert. — Indien'gy dit 'zelfde echter by het licht van'eene kaars of lamp doet, zoo zult gy het tegendeel Waarneemen, irdieh de bal niet kleiner dan de vlam 'is: da'rj zal de fchaduw grooter worden., naar maate,gy het papier verder van den bal afhoudt, dewyl a's'dan.de lichtftraalèn, welke den bal rondom raakende voorby gaan, zich hoe langer hoe meer van elkander verfprcideh'z,ull'en.— Omtrent de maanverduiflering heeft hu'.'het eerfte plaats; want de zon overtreft den aardbol'it'èrklyk in grootte, en dus móeten de (fraalen, welke de aarde raakchd' voorby gaan, hoe langer hoe nader, en eindelyk in één punt famenkomen. — . . Ook hebben de rfiattn- verduisteringen nog eene eigenfehap, welke aan" dc zons-verduisteringen ontbreekt, de eigenfehap''fiaamlyk, dat zy alle algemeen zyn, of van alle volken, die op de zelfde helft der aarde woonen, hoven welke de maan is opgegaan, ge.  C 6» > gezien, en wel op de zelfde wyze gezien worden, oflchoon naar net verfc-b.il in den tyd, waar op onder-' icheiden plaatfen middag hebben, derzelver begin ' en einde naar andere minnuten geteld of gerekend wordt — Ook deeze verduisteringen kunnen geheel wezen: rolkomene maan-cciipfen zvn zelfs op verre na zoo zeldzaam niet, als geheele zons-verduisteringen, want orlchoon de fciiaduw, welke de aarde, tegen over de zon van zich werpt, altyd eene kleinere vlakte verdonkert, dan dc groorflé cirkel der aarde is, en kleiner wordt, naar maate dit viakzich verder van de aarde verwydert, om da: het veriiclrtendlichaam, dezon, den aankïoot zoo ver in grootte overtreft, en dus de zonne - ftraalen, welke onze aarde raaklings voorbv gaan hoe langer hoe nader moeten famenkomen; zoo kan het echter fomtyds gebeuren, .dat de maan den aardbol zoo naby komt; dat de fchaduw van de aarde, orlchoon zy klemer is dan de oppervlakte der aarde zelve, evenwel de maan, om.dat die kleiner dan onze aarde is, in uitgebreidheid nog te bóven gaat: en komt dan de maan juist midden in die fchaduw zoo is zv geheel verdonkerd. -* Zoo kan men immers eenen kleii nen bal door eenen grootereu geheel overfchaduwen ■ al is het verlichtend lichaam üog zoo groot indien men dien kleinen bal (1 c'rs digt gen .eg by den grooten brengt. ~ In de //. Figuur hebt gy eene afbeelding van eene totale maan-veTduiiterïiig; en indien gv daarin liet beeld der maan ieis hooger, of wat meer ter zyde plaatst, zoo zult gy het van eene gedeelte]vke hebben. _ J Evenwel behoort men hier by aan te merken, dat de maan met eensklaps in eene dikke verduiftering geraaktmaar eerst verbleekt, voor dat zy verdu s^erd wordt' want als zy ter plaatfe komt, waar de dikkere lucht ro.mdöm de aarde, of onze dampkring, reeds eeneg» «$• <§• Wat denkt gy nu, Leczers! moet eene dusdanige, verklaaring van deeze belangryke verfchynfels de waarbeid niet orseiudig meer naby komen, dan dat wy in de denkbeelden van onze minder verlichte voorouderen bleeven voortieevjn, en hun als aakligc voortekenen aanzaien, welke de Godheid had uitgekoozen, om het menfchdom tot voorboden zyner naderende wraak te verftrekken? — Of zou het u nog mogelyk zyn te gelooven, dat eene verduistering, welke wy in de zon of maan'waarneemen, de oorzaak of het voorteken van eenen aanft&nden oorlog, of van een zich,open-, baarende veeziekre zou kunnen uitmaaken? Zoo iets kan onzen voorvaderen yergeevfiri worden, (welke in de donkere midden-eeuwen leefden, toen nog de geesten der afgeftorvenen, langs de grafkelders, in lange witte doodskleederen, rond dwaalden; maar onze nakomelingen zouden het van ons, in de gefchiedboeken , ntSt zonder bloozcn, -kunnen leezen. . De dwaalingen zyn enkel vergeeflyk , zoo lang het ons aan middelen ontbreekt, om haar ie verbeteren; maar wanneer onze kennisfen zich hebben uitgebreid, en wy echter in de voorige begrippen blyven voordeeven, dan worden zy ftrafhaar. ■ — De Natuur-en Sterrenkunde heeft in de laatfte jaaren eene hoogte bereikt, welke ons verbiedt deeze natuurlyke verfchynfels langer aan harsfensfehinmien te onderwerpen, of hun op eene andere wyze te verklaaren, dan zy ons zelve voorfchyft. -i— Zy leert ons, dat 'er niets aanwezig is, het welk zynen bepaalden ftand niet heeft, zich daar in beweegt, zynen kring ^ door-  C «97 ) doorloopt, en eindelyk tot zyne gezette phats te rug keert. Zoo dat men, gelyk de eerwaardige martinet zich uitdrukt, „ eene geduurige betrekking tusfchen „ alle deelen der wyde fchepping vindt, waar door „ het kleiirfte met het grootlte, de menfeh en de zandkorrel wordt famengevoegd." Doch welk verband is 'er tusfchen dc berooving" van, het zonne-licht, die door de natuurlyke en van te vooren berekende tusfchenkomst der maan veroorzaakt wordt, eh eene fterfte van menfehen, of eene ziekte onder het vee? —. Moeten wy dat .zonne-licht niet eiken nacht geheel en al raisfen? — En welken famenhang heeft de fchaduw der aarde, wanneer zy in dc maan valt, om dat de loop' deezer lichamen door de Godheid zoodanig bepaald was, dat zy zulks ,-jiiet ontwyken kon, met eenen oorlog, die in de kabinetten der Grooten gefmeed word? -— De natuur is zodanig ingericht, dat zy ten allen tyde tot de beste eind-oogmerken medewerkt. —«— De Gefchiedkunde Seert wel, dat'er, ten tyde deezer natuurlyke verduisteringen, rampen" ontftaan zyn. — Niemand zal dit immer ontkennen; de wereld toch is groot in haaren omtrek. Maar wie zal die rampen van de verduisteringen afleiden; daar deeze zich boven de geheele helft van onzen aarbol vertoonden, en de onheilen flechts enkele landen ten deel vielen? — Eiken ochtend treedt de Zon aan de kimmen ten. voorfchyn; en zou ook eiken dag, op den geheeïeli aardbodem niet een groot aantal onzer medemenfehen en eene groote menigte van dieren, op eene ongelukkige wyze, van het dierbaar leven beroofd worden? — Doch wie zal de fcbiild daarvan aan de weldaadige zon, of haare vervrolykende licluftraalen, toekennen? God, die zynen regen zoo wel over de onrechtvaardigen als de rechtvaardigen uitftort, doet ook zyne zon over boozen en goeden, niet ter hunner (tralie,- maar om hun geluk te bevorderen, opgaan. (Mattb. V. 45.) Wilden wy echter uit vericbynfelen fehrikbeelden ontleenen, dan gaf ons de zon die dagelyks, en de eclipfen maar enkel. — -Ontdoet u dan, myne .Vrienden! van alle. die. vooroordeelen, welke fchadelvk'voor uw verftand en hart, en voor uwe ruft nadeelig zyn, houdt de luchtycr: Is tofoyv as fchyn-  C 698 ) fchynfelen voor dat gene, waar in zy wezenlyk beftaan; en zyt gy hierin onkundig, zoekt dan het onderwys van de zulke, welke daarin meer ondervinding hebben dan gy zelve. Iets, dat aan my onbcgryplyk voorkomt, heeft echter zyne redenen, waarom het zoo en niet anders zy; en de oneindige goedheid van het Opperwezen is my eene verzekering dat het nimmer tot ons onheil, .maar wel tot ons geluk, zoodanig is ingericht. Befchouwt gy het uit een dusdanig gezichtspunt, dan zal het u opleiden, om de grootheid, wysheid en goedheid van uwen Schepper meer van naby te leeren kennen, en haar in zyne werken met dank. baarheid te bewonderen. En offchoon het waar is, dat 'er voor den grootften wysgeer nog oneindig veele geheimen overblyven, welke hy niet overzien noch doordenken kan; zoo is het echter niet minder zeker, dat de Natuur een openliggend boek is, waarin wy, door eenig onderzoek, ten minden dat gene kunnen leeren kennen , het welk elk in zynen kring afzonderlyk noodig heelt. ■ GEMAKLYKE MANIER OM GOBDB APPELBOOMEN TE VERBOUWEN, ZONDER ZE IK ENTEN. Deeze manier is my onlanss door een*' geloofwaardi* gen Boer verhaald, die my verfeheirtcne fchoone boomen toonde, welke hy op deeze wyze had voortgeplant. Hy nam, naamlyk, een' rypen appel van den boom, waarvan hy een' jongen wilde hebben, legde hem in den grond, cn pastte nauwkeurig op het eerfte jonge boompje, dat 'er van opkwam, 't welk hy onthield door 'er een ftokje by te zetten, of een bandje om te binden. Dit eerfte jonge boompje verplant zynde, behoeft niet geënt te worden, het welk met de overige al moet gefchieden, als ze goed zullen zyn. Te Groningen, bv W, ZUID F, MA. 1798. en te Amftcrdam by II. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; Nr. 88. DE VERPLIGTING TOT DANKBAARHEID VOOR EENEN GEZEGENDEN OOGST. I^erién Vader hebben en hem niet beminnen: weldaaden van hem ontvangen en geene dankbaarheid daar V"or betoonen, i,s niet alleen onkristlyk, maar zelfs onbillyk en onmenfchlyk. Ja het is de zedelykheid geheel verzaaken en zich beneden den rang der dieren ta pkatfen. Befchouwen wy maar eens eenen hond, of een ander van onze huisdieren; wanneer wy hun het noodige voedfel toewerpen, dan zien wy, hoe zy door kwispelen, fpringen en andere tekenen van liefkoozingen hunne dankbaarheid aan den dag leggen. Of, — zo men dit liever wil verkiezen — flaan wy onze oogen op onze kinderen; wanneer wy hun een boek, een kleed, of eenig ander gefchenk geeven, dan bemerken, wy, hoe zy, — vol van vreugde -~ dezelve niet kunnen verbergen, maar door woorden en andere tekenen van blydfchap, welke de dankbegeerre hun inboezemt, openbaaren. Maar is God niet by Hitftek onze Vader? verdient Hy niet meer, dan allennderen, welke den naam van Vader, Vriend, of Weldoener draagen, van'ons bemind en gedankt te worden? overweegt de zaak maar eens zelve, myne Leezers! doorioopt maar eens met my alle de jaaren, welke van onze Kindsheid af, tot op dit oocrenblik verftreeken zyn; is 'er wel een dag te vinden, op welken wy niet iets Goeds ontvangen hebben? en van II, Deel. Tttt wien  ( °9i ) wien ontvingen wy alle deeze weldaaden? waren wy zelve de bewerkers van ons geluk? zyn 't de menfehen of eenige andere fchepfelen, welken wy ons leven en onzen voorfpoed te danken hebben? Neen: Elk, die maar opmerken wil, moet deeze waarheid in de oogen ftraalen: God is Goedertieren, Vader is zyn naam. , , Zelfs eert Heiden — indien hy flechts redelyk nadenken wil — kan dezelve, zonder veel omzoekens, tasten en vinden. „ Wanneer hy, by 'tontwaaken, de „ verkwiklyke ftraalen van de Zon ontvangt, of, dor„ (tig, uit eene koele fontein drinkt; of de zoete vrtich„ ten van een boom of plant geniet, zoude hem dan „ nooit in de gedachten komen: wie is de groote Wel„ doener , die my doör deezen zonneftraal, door deeze „ fpys en drank verkwikt ? zoude hy nooit iets van „ dankbaarheid in zich befpeuren jegens den, hoewel „hem onbekenden, Schepper van alle dingen? Laat „ het immer zoo zyn, dat hy zyne dankbaarheid op „eene verkeerde wyze aan den dag legt, of dat hy „ zynen Schepper en Onderhouder met bygeloovige „ plegtigheden vereert: 't is genoeg, hy bevindt, dat „ 'er ergens een Weldoener aanwezig is, een God, wie „ hy ook zyn moge die waardig is, om bemind ' en gedankt te worden." De verftandigften onder hen hebben dit ook erkend. Een Cicero kan ons hiervan tot een voorbeeld (trekken. — „ Hem, zegt hy, die ons de meeste Goedgunftigheden bewyst, moeten wy " ook voor anderen toegedaan zyn. Inzonderheid past "het ons dankbaar te zyn jegens onzen Weldoener; want de dankbaarheid is de noodzaaklykfte phgt, ' welken wy moeten in acht neemen." Heeft nu een Heiden deeze waarheid erkend: dat men zynen Weldoener moet beminnen cn danken, hoe veel te meer behoort zulks een Kristen te doen. Want hy ziet en ondervindt niet alleen, hetgene een Heiden ziet en ondervindt, maar hy heeft daarenboven de H. bchntt, welke hem op alle bladzvden leert, hoe groot en menigvuldig Gods weldaaden jegens ons zyn, en hoe veele redenen wy hebben om hem daarvoor te danken. Befchouwen wy eenen Weldoener in 't gemeen, zoo vinden wy, dat hoe hooger en voortreflyker dezelve is,  ( 7oi ) hoe liefderyker hy is: hoe weiniger belang hy voor zich zelve by de betopning zyner weldaaden heeft: hoe minder hy aan ons fchuldig is: en hoe meerder weldaaden hy aan ons bevvyst, wy ook dies te grooter dankbetuigingen aan hem vertchuldigd zyn. Nu is, buiten alle tegenfpraak, God de allergrootfte Weldoener, en zoo oneindig boven ons verheven, als alle zyne volmaaktheden die van zyne fchepfelen oneindig ver overtreffen. Hy bewyst ons dageiyks het goede: in Hem leeven wy, beweegen ons en zyn wy. Hand. XVII. 28. — God is de liefderykftc Weldoener, die zich jegens ons gedraagt, als een Vader jegens zyne kinderen. —* God is een Weldoener zonder het min'te eigenbelang, of zonder eenige verwachting, dat Hem van ons iets wedervergolden worde. (En wat zouden wy hem ook kunnen vergelden? wat zouden wy tot zyne Gelukzaligheid kunnen toebrengen? daar wy toch niets hebben of bezitten, dan hetgene wy van hem ontvangen). — Ook is God ons niets fchuldig; want wie heeft Hem eerst gegeeven, dat het hem vveder zoude vergolden worden. Rom. XL 35. wie heeft liet minfte recht, om iets van God, als een pligt, te vorderen2 Neen, al wal God ons geeft, is enkele weldaad, zonl der eenige verdienfte, zonder de minfte verpligtin"-. Eindelyk, de menigte en veelheid der weldaaden, waarmede God ons overlaadt, verpligten ons tot meerdere dankbaarheid jegens hem. Want al wat wy zyn en hebben, hebben wy alleen van God. Deeze goederen,welke hy ons te genieten geeft, zyn zoo menigvuldig', dat men niet weet, waar men beginnen of waar men eindigen zal, indien men dezelve in eenige orde wilde optellen. Want om nu niet te gewaagen van de geestelyke zegeningen, welke wy tot nog toe mogen 'genieten, zoo denken wy maar alleen aan de lichaamlyke goederen, waarmede God ons — inzonderheid in den herfst- en oogsttyd — heeft begiftigd. IJy heeft den arbeid van den Landman gezegend; het land heeft zyne inkomften gegeeven , en het Geboomte des lands heeft zyne vrucht voortgebragt, zoo dat wy nog mogen verzadigd worden met het verte der tarwe, en met alles, wat wy tot tydelyk voedfel noodig hebben. Ja, hoe veel te meer redenen hebben wy, om jegens T111 2 God  ( 6& ) God, onzen Weldoener, dankbaar te zyn, die zvne weldaaden aan ons onwaardige» béwyst, en naar zyne groote lankmoedigheid fteeds daarmede aanhoudt; ja dezelve ons veeltyds aanbiedt eer wy ze van hem begeer Ten. Hoe betaarnlyk is het derhal ven, dat a's Wai wy zyn, hebben en genieten, ook met lof cn dankzegging tot hem wederkeeie. 't Is wel waar, in alle declen is de oogst niet even voorfpoedig geweest: — maar laaten wy daarover niet murmureeren , maar veel meer ge.lenken, dat God toch niet fchuldig is, ons alles op het xykly!:st te geeven; Hy geeft ons immers veel meer, dan wy verdienen, en uit dien hoofde hebben wy overvloedige redenen, om hem daarvoor te danken. Denkt iemand by zich zelve, waarin beftaat dan de pligt van waare dankbaarheid jegens God , en hoe wordt dezelve op de rechte wyze aan den dag geiegd ? Wy antwoorden hierop kortelyk; eene opregte dankerkentenis beftaat: niet in het geeven van eenige uiterlyke tekenen van erkentenis, of in het uitfpreeken van "eenige woorden, waarmede de erkentenis betuigd wordt; neen, de pligt van dankbaarheid vervat deeze volgende vier (tukken: voor eerst, eene vlytige overweeging van Gods weldaaden ; verder , een Gemoed , 't wik daardoor recht aangedaan en gevoelig getnffen is; vervolgens behoort daartoe de lof en dankzegging met dm mond; en eindelyk, een levens-wys, welke met dezelve overcenkomftig is. Wie derhalven eene waare dankbaarheid jegens God voor zyne weldaaden wil betoonen, moet voor eerst dezelve recht kennen en overdenken : — daarop nauwkeurig acht geeven: derzelver grootheid en menigvuldigheid overweegen, en dfzelve nooit uit zyne gedachten laaten gaan. De meeste menfehen genieten wel Gods goedheden, maar zien nooit of zeer zelden om naar de hand van den Weldoener. Zy flaan geen acht, hoeveel zy van God ontvangen hebben, en hoe veel zy aan hem als hunnen weldoener verfchuldigd zyn. Zy overdenken byna nooit: wie heeft inv hl de wereld geplaatst? my dit of dat gefchonken? Ik geniet veele voorrechten: ik heb voedfel en dekfel: ontclbaare voordeden en vermaaklyk'heden vallen my te beurt: ikzelf ben toch de oorzaak van deeze dingen niet: van wien heb  C ?o3 ) heb ik dan dit al ontvangen? Deeze overdenkingen en redeneringen , welke met de reden zeer overeenkornftig zyn , fcliynen wel van zelve in den mensch te moeten ontdaan, maar hoe weinige worden 'er gevonden , welke dit overdenken? of zo 'er al eenige zyn, weke fomwylen daarop letten, hoe koel gedraagen zy zich hier omtrent en hoe ligt vergeeten zy het. Een vroom en dankbaar mensch handelt op deeze wyze nier; neen, zyne overdenkingen houden zich geffadig bezig met Gods weldaaden optemerken en dezelve zich te erinneren. Want wie wys is, zegt de Dxhter, neemt deeze dingen waar, en let verftandiglvk op de Goedertierenheden des Heeren. (Tf. CVII. 43.) Doch, het is niet genoeg op Gods weldaaden acht te geeven en dezelve behoorlyk te overweegen, maar wy raceten ook ten tweeden, door dezelve geraakt en gevoelig getroffen worden. Dit is eigenlyk die beweeging of neiging des gemoeds, welke gemeenlyk een dankbaar gemoed genaamd wordt. En waarlyk myne Leeze s! wy menfehen zyn van natuur zoo gefield, dat wy - ziende met weldaaden ons overlaaden daardoor zekerlyk geraakt en getroffen worden. - want Hy, die deeze werkzaamheden des gemoeds in zich niet gewaar wordt, is nauwlyks waardig onder de mentenen gerekend te worden ~ Wie zal dan zoo veele en zoo groote weldaaden, waarmede God ons geduurig overlaadt, zonder ontroering kunnen befchouwen en daardoor niet gevoelig getroffen worden. Zulk een dankbaar gemoed blonk voornaamlyk in David uit hy wierdt door Gods weldaaden zoodanig ingenomen' dat zyn gevoel over alle andere dingen geenzins daarby te vergelykên was. Ja, dit zyn gevoel was zoo groot, dat hy zeer verlangde hetzelve ook in zyne tydgenooten optewekken. Smaakt en ziet- ze<*t hv dat de Heer goed is. Ps. XXXIV: 9. Zoo gevoélde David, en zoo moeten ook wy gevoelen Leezers! en dit gevoelen met woorden uitdrukken. Ik zeg met woorden; en dit is het derde ftuk, 't welk tot eene waare dankbetuiging vereifcht wordt ~ want dewyl wy zoowel een lichaam, als ook een ziel nebben, en onze woorden de kentekenen zyn van onze gedachten en genegenheden; zoo kunnen wy Gods Tttt3 wel-  ( 704 ) Weldaaden recht kennen noch waardeeren, en door de* zelve naar behooren getroffen worden, indien onze tong daardoor niet bewoogen en aangedreeven wordt, om, dezelve te verbreiden en gröotlylis te pryzen. Dit is de natuurlyke uitwerking en een onaflcheidbaar gevolg van een dankbaar gemoed, 't welk men zonder pligt verzuim niet magnalaaten. Ja, by aldien wy oprechtelyk en krachtdaadig door Gods weldaaden getroffen zyn, dan zullen wy wenfehen, dat ook anderen daardoor mogen getroffen worden, en hen door het zingen vaji lofzangen en geestelyke liederen daartoe zoeken optewekken, Dit is waarfchynlyk de oorfprong der oude Gezangen geweeft, om naamlyk daarin de uitnecmende daaden en inzonderheid de Godlyke weldaaden te roemen, gelykwe hiervan in de Liederen van David zeer heerlyke voorbeeldeu vinden. Dergelykc dankzeggmgen met den mond moeten niet alleen in het verborgen gefchieden, maar ook in het openbaar en in de tegenwoordigheid van andere menfehen. Doch geenzins, om daardoor onze vroomheid ten toon te fpreiden, maar met dit heilzaam oogmerk, om ook-anderen door ons voorbeeld tot dankbaarheid optevvekken, op dat zy, die het koorn inzamelen, ook met ons den Heer mogen pryzen. Jef. LXU: 9. Hier by moeten wy 't nog met laaten berusten: neen, met onze woorden moeten eindelyk ook onze daaden gepaard gaan. En waarlyk, wie recht dank-r baar is, betuigt dit niet alleen met den mond, maar laat ook geene gelegenheid na, om zyn dankbaar gemoed door eenen kristlyken wandel te betoonen. Want als God ons zegent met lichaamlyke goederen, dan gefchiedt zulks met oogmerk, om ons daardoor aan hem te verbinden en tot zyne Vrienden te maaken— om zyne milddaadigheid en andere Godlyke deugden natevolgen — en door het genot van zyne weldaaden ons zelven en andere menfehen gelukkig te maaken. En waarlyk myneLeezers! ons hartmoet zeer verhard en ten eenemaal onvatbaar zyn voor gevoelige aandoeningen, wanneer wy onder de ruime genieting van allerlei zegeningen, welke God ors— ook nu inden Herfst en Oogsttyd , fchenkt, niet gevoelig geraakt en getroffen worden, en eene vuurige begeerte in ons befpeuren, om on-  C 705 ) onze dankbaarheid jegens hem te betoonen *. ons zvn* vriendfchap waardig te maaken, en alles te doen wat hem welbehaaglyk is. En wat is het toch, dat God aangenaam is? Js het mifchien een buitenfpoorig en ongeregeld leven ? eene voldoening aan onze zondige lusten en begeeriykheden? of zyn het veelfigt de gierigheid ^ongerechtigheid, verkwisting en andere fnoode ondeugden i Neen Vrienden! wy hebben den Bibel, daarin wordt ons bekend gemaakt>watgoed is, en wat •de Heer van ons eischt, naamlyk recht te doen, weldadigheid hef te hebben, en ootmoedig te wandelen met onzen God. Mich. VI: 3. Daarin wordt ons geleerd, datwy de wereldfche begeeriykheden verzaakende, maatig, rechtvaardig en Godzalig zullen leeven in deeze tegenwoordige wereld. Tit. II: xa. op deeze wyze moeten wy onze dankbaarheid betoonen door eenèn Godzaligen wandel. Een ander oogmerk, waarom God ons weldaaden Ichenkr, is: om- ons nittenoodigen zyne Goedwilligheid en milddaadigheid natevolgen. Wanneer ons derhalven een arm en behoeftig menfeh om eene geringe gaave aanzoekt, moeten wy hem niet te vergeefs laaten bidden, of hongerig en dorftig van ons laaten weegaan; neen, het paft ons veeleer, eenen hongerigen te fpyzigen, eenen dorffigen te drinken te geeven' en een naakten te kleeden. Door de betooning van deeze liefde phgten kunnen wy eene gegronde hoop hebben dat God, die ons in deezen Nazomer een ryken öogft gefchonken heeft, ook in een volgend laar zvnen zegen niet onttrekken zal; want die zich des armen ontfermt, leent den Heere, en hy zal hem zvne weldaad vergelden. Spr. XIX: 17. Einde yk God verleent ons weldaaden, om door derzet ver gcnot 0HS zeIve £n anc]er,e menfcnen p-eiuj-kjp. te maaken. Elk weldoener, die iemand een gefchenk vereert heeft daarby een zeker oogmerk, waarom By zulks doet. Hy wil, dat men hetzelve zoo of zoo zal aanwenden, en ~- indien men zyne guiifl niet verliezen wil - dan moet men zoeken zynen wil hierin natekomen. Di s moeten wy dan ook deeze weldaad va» Ood ~ deeze fchenking van den Oogft - juist daartoe gebruiken, waartoe hy ons dejizelven gegeeven heeft, • ' naam-  ( 706 ) naamlyk: om onzen eigen welvaart en dien vnn anderen te bevorderen. Mogen wy in dit gezegend land woonen, een land van koorn, van tarwe en garst: mogen wy eeten de vruchten des veh.'s, boter van koeien, melk van fchaapen, met de vetfte lamineren en de beste tarwe. Deut. XXXÜ. 14. Wy moeten ons dan vooral wachten vooreenen ydelen hoopmoed, en ons niet gedraagen gelyk de ryke dwaas in de gelykenis Luk. XII. 16—19., op dat wy niet het antwoord mogen hooren: Gy dwaas! in deezen nacht zal anen uwe Ziel van u afeifehen, en het gene Gy be« reid hebt, wiens zal het zyn? vs. 20. wy moeten ons wachten voor alle misbruik van Gods gaaven ; God heeft ons den ryken oogft gegeeven, niet om in overdaad en verkwisting te leeven, maar met dit heilzaam oogmerk, om ons en onze huisgenooten te onderhouden, en door een maatig gebruik onze gezondheid te bewaaren; met een woord, om ons zelve en andere menfehen gelukkig te maaken. Laat ons dan wandelen, niet in brasferyen en dronkenfehappen, niet in flaapkameren en ontuchtigheden, en laat ors het vleefch niet bezorgen tot begeerlykheid. Rom. XUI. 13-; T4. maar laat ons veeleer de weldaaden Gods met een vrolyk en dankbaar hart genieten, en met eenen voortreflyken dichter dit danklied opheffen: Heer! uw alwys vermogen Verrykt en onderhoudt Met zegen uit den hoogen Al, wat men hier befchouwt. Des zal myn Siterklank Uw Goedheid eeuwig pryzen, En haar alle Eer bewyzen: U wyde ik lof en dank. Gefchreeven in den Herfst Van 1798. Te Groningen, by W. ZUI DE M A. 1798. en te Amflerdaro by II. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD V VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MANj Nr. 89. be tekenkunst beschouwd als nuttig en nood-* zaaklyk. voor geleerden, kunstenaaren , fabriekeurs , handwerkslieden , en allerlei slag van menschen. Onder alle Kunften en Handwerken, die tot nu toé onder de menfehen bekend zyn, weet ik geene te bedenken, wier beoefening zoo algemeen nuttig en nood-< zaaklyk is voor menfehen van verfchillende kunne er* jaaren, als de Tekenkunst. De Tekenkunft is de kunft, door welke alle zigtbaare dingen met omtrek, licht en donker, met al hun kleuren en fleuren naar hun' eigenen aart en geftekibeid, op doek, papier, pergament, hout, fteen, metaal enz. worden uitgebeeld, gelyk zich die aan onze oogen vertoonen, als Hiftoricn, Land- en Zeegezigten, Menfehen, Dieren, Bloemen, Kruiden en meer andere zaaken. Met recht noemt men de Tekenkunst de moeder der kunften en de goudmyn der kunftenaaren: dewyï geen Kunftenaar, Fabriekeur of Handwerksman in ftaat is iets uitmuntends,, iets dat algemeen voldoen zal, zonder behulp der Tekenkunft te vervaardigen, gelyk daar zyn Bouwmeesters, Beeldhouwers, Stucadoorers, Graveerers en Stempelfnyders, Bebjmgfelmaakers, Chits- en Catoendrukkers^ Weeveis, Stik- en Borduurfters, Kantwerkers, Kistmaakers, Timmerlieden, Metfelaars, Zilverfmcden, Loodgieteis» HoroII. Deel. Vvvv ]r>  ( 6o8 ) logiemaakers, Blikflagers, Smeden, Inftrumentmaakers, enz. Zeggen is zeggen, maar bewyzen is de kunst. Daar hebt ge gelyk aan, myn lieve Leezers! doch, om u te toonen dat ik niet te veel van deeze fchoone kunft gezegd heb , zal ik my bedienen van de woorden eens beroemden Kunftkenners, (*) en u dan laaten oordeelen. En wat zegt deeze dan? Hoort hem zelven, myne Vrienden! „ Ik ben verzekerd dat men my gereedlyk zal toeftaan, dat de Tekenkunst verfcheiden 'aangenaamheden aan ons gezigt verzorgt; doch ook dat fommigen in twyfel trekken of in dezelve ook nuttigheid, en vooral, of'er eenigé noodzaaklykheid in gelegen zy." „ Indien ik niet vreesde, dat zy, die alle fieraaden der Tekenkunft op een' laagen prys fchynen te ftellen, het ook van niet veel' belang zullen rekenen of wy geregelde, fierlyke, en deftig opgehaalde gebouwen in onze Steden ontmoeten, dan of wy, in een hoop laage en bouwvallige hutten, hier en daar verftrooid, waarin noch fmaak noch orde heerfcht, ons leven moeten flyten; zoude ik de Bouwkunde hier niet behoeven by te brengen, voor zoo verre het anderzins van zelf fpreekt, dat deeze alle haare juiste evenredigheden, uit en inwendige fchoonheid, grootfchbeid van het geheel en alle de deelen, benevens de vastheid en onderlinge verbindtenis derzelven, aan de Tekenkunst verfchuldigd is. Deeze leert den bouwmeester de grondftellingen der kunst; deeze levert hem fchetfen van den platten grond en opftal van het ganfche werk: deeze is het, die hem, op het papier, de wanftalügheden doet ontdekken, eer hy, aan het werk gevallen zynde, moeite en kosten aanwendt. Doch kan het u ge- De burger corns. ploos van amstel jt>s- cs«., Dire&eur van de Teken-Academie der ftad Amfterdnm. en van de Keurvorftlyke Schilder- Beeldhouwen Bouwkunst-Academie te Dufleldorp. enz. in 's mans Redevoeringen, gedaan in de Teken - Aca-demie te Amfterdam, bladz. 47 en volgende.  ( 709 ) genoegen geeven, en fielt gy eer uwe Stad verfierd te vinden met ruime en welgefchikte vergaderplaatfen, die uwen eerbied in den Godsdienst opwekken; met deftige raadhuizen, die der Regeering en den Gerechte achtbaarheid byzetten, en nut bekwaame openbaare Gebouwen, voor u en de nakomelingfchap ter voortzetting van uwen handel, bewaaring van uwen voorraad , oefening uwer Liefdaadigheid, en andere voortreflyke oogmerken, gefchikt: fchept gy vermaak deeze blyken van het welvaaren onzer medeburgeren overal aan te treffen, wanneer gy langs de Gragten en Straaten deezer ftad wandelt? Weet dan, dat niets, volftrekt niets, van dit alles, zonder de Tekenkunde, zoude kunnen plaats hebben. En of gy al meende, dat dit, te veel aanleiding tot pragt en weelde gegeeven hebbende, fchadelykcr door het misbruik, dan voordeelig door 't gebruik is, zoo zult ge immers zekerlyk moeten erkennen, dat 'er zeer veel aan eene v ülige famenwooning gelegen is, waarin men tegen onrustige nabuuren beveiligd, en in het bezit zyner goederen en voorrechten befchermd wordt." ,, Maar kunt ge zulks in een open Land verwagten? behooren uwe Steden niet met wallen omringd, met vesren beflooten, te worden, welker verzorging de fchadelyke vorderingen in de Kunst van oorlogen hoe langer hoe moeilyker maaken? Doch zal immer de Vesfingbouwkunde haare regelen zonder de Tekenkurst verltaanbaar maaken? Zal de Vestingbouwer, zonder dezelve, aan zyn heer en meester, ja aan zich zelven en zyne werklieden, eene klaare bevatting kunnen geeven van het ontwerp, dat hy, ter verfferking eener plaats, gemaakt heeft? 'De Tekenkunst geeft hem immers ook een volkomen denkbeeld eener reeds aangelegde Sterkte, om de gebreken van dezelve te kunnen v rbe'eren, of de gelegenheid in allen opzigte naar te ga n: zelfs kan de Veldheer, zonder haar, geen nette bewustheid hebben van het Leger zvns VyaiVs. en van de gefteldheid der Landffreek, waarin hy zich bevindt, en of het hem noodig voorkomt een vektflag te waagen; om nu niette fpreeken van hoe groote noodzaaklykheid de Tekenkunst tot het famenftellen der Oorlogfchepen en andere werken van dien aart zy " Vvvv a „Maar  ( 7io ) „ Maar behaagt u, vreedelievende Nederlanders! dit bewys minder, omdat het uit de Kunst "des Oorlogs ontleend is. Welaan, wy zullen u, die door rechtgeaarte zucht voor het welzyn van uw Vaderland gedrceven wordt, andere voordeelen bybrengen, die zelfs de Koophandel en de Manufaétuuren van de Tekenkunst trekken." „ Het is voor den Koophandel, buiten twyfel, van het grootfte nut, dat haare Schepen de kostbaare vragten veilig en fpoedig overbrengen. Maar wat Scheepstimmerman zal in ftaat zyn, op vpste gronden, te werken, en aan allerleie vaartuigen de vereischtc gedaante, het juiste beloop en flerkte, te geeven, zo hy niet eenigzins in de Tekenkunst bedrecven is? Den Zeeman zelven komt de ervaarènheid hierin wel te pas,, om allerlei ftranden, voorgebergten en baaien af re tekenen, om daardoor anderen tot onderrichting en waarfchouwing te dienen." „En behoeft het wel bewys, dat, tot het maaken van bevallige patroonen, tot het weeven van veelerleje ftolfen tot kleeding en fieraad, de Tekenkunst van de uitcrftc noodzaaklykheid is? Wat zwier en losheid, wat bevallige fchikking van kleuren , zal 'er kunnen plaats grypen in eene duizendvoudige verandering, welke de grillige mode onophoudelyk vordert; byaldien de Tekenkunst, zoo ryk van vinding, zoo juist van uitvoering, geen hulp verleent; en hoe wenfchelyk ware het, dat deeze meer geraadpleegd, en haare wetten nauwkeuriger opgevolgd, wierden 1 Zullen ooit onze Fabrieken herleeven; zullen wy immer onze vernuftige jinbuuren op zyde ftreeven; zullen ooit minder uitheerafche ftoffen gevorderd worden door bevooroordeelde Nederlandcren: wy zullen zulks, alléén, van de aanmoediging en verdere uitbreiding der Tekenkunst moeten verwagten. Het zelfde heeft ook plaats in het vervaardigen van veele andere zaaken, in veelerleie handwerken en fabrieken, die tot gebruik of fieraad vereischt worden; en zou men dan zulk eene Kunst, die jn alle deeze zaaken onontbeerlyk is, en ook zelfs den Koophandel bevordert, onder de nuttige eene plaats kunnen weigeren ? " „ Denkt echter niet, dat het deeze takken onzer wel-  C Th ) welvaart, en die dezelve voortzetten, alléén zvn d^ Iv? nt^e°¥<* heb'-n: ik zafmoge! lyk net te veel zeggen, wanneer ik vastfïel dat elk gedaante van hunne Voorouderen geduurig voor zichtl moge,, befchouwen, en hen, aar"welken™hun en oorlprong, roem, en welvaart verfchuldigd zvn tor S^lSS nakomeli"§f^P tedoenkenneif'mTrganIphe Natiën is 'er ten uiterfte aan gelegen; door dr muwkeungè afbeeldfels hunner groni^^ «SVr! verCSActrv]elden en,ma"nen van naam,'derzeïIuLS < , vereeuwigd te zien, om dezelve niet alleen geduunglyk in hunne harten te zegenen „S ook, tot naarvolging van hun doorlucht,/ Sbeïd te ernftigcr aangefpoord te worden." vuur"eeta, „ De Gefchiedkundige weet, welk eene aandoening welk een yver de befchouwing van het to XeÏÏS den grooten Alexander, in Csfar, te weeg bS • e daar het Nederland aan geene helden ontbroken heeft SrVOofbeenerVrd ^ *" "k Van «5 Ata! ander, of een Ca=far, der naarvolging waardio- 7Vn. welk een edele drift zou het opletteldTSLwl' van hunne beeldtenisfen, en:h«.?£deakeiÖïïï den, n de gedachten vernieuwende, in recht-Wrte Vadenanders niet kunnen uitwerken' " rLUU§eaartc T,w°e )eZWa?rlyk ka" de Ge^hiedenis de hulp der en gedaanten der beroemdfte Steden vertoont en n,^ i;eS?de vert™nt ons, niet alleen de leven 1 Vvvv 3 dienst:  ( 713' ) dienft': wat zoude, de Oudheidkunde, van ftandbeelden, basrelieven, munten en gedenkpenningen, en andere vruchten der ïekenkunde, beroofd zynde, toch betekenen? zy zou niets dan een menigte van tegenftrydige gisfingen der geleerden opleveren, en de gefchiedkunde zelve daardoor met grootere duisternis overdekt worden; gelyk ook dè gedenkfchriften der Oudheid daardoor niet dan te onverftaanbaarder zouden worden. " „ En even als, tot het recht begrip der Ongéwyde Schriften, en derhalven tot de oordeelkunde, de overblyffels der Oudheid, weleer, door middel der Tekenkiinde, vervaardigd, volftrekt noodig zyn; zal niet alzoo de Heilige Schrift, in de taal der Jooden en Grieken gefchreeven, en duizendmaal op de gewoonten deezer Volkeren zinfpeelende, deeze zelfde middelen vereifchen?" „ Derhalven kan de Godgeleerdheid, die baar licht aan de Heilige Waarheden omfteekt, onze meergemelde Kunft geenzins ontbeeren. ? „Maar zou de Wysbegeerte, aan welke thans de rdgemeene wierook toegezwaaid, en die om ftryd geoc'end, wordt; zou deeze haar niet kunnen misfen? Geenzins! " ,, Is het de Tekenkunft niet, aan welke de Natuurlyke Historie haare groote vorderingen en uitgebreidheid voornaamlyk heeft dank te weeten? wat kunnen de nieuwe ontdekkingen in een der drie Ryken baaten, zo ze niet medegedeeld worden? en hoe kan zulk eene mcdedeeling volledig gefchieden, zonder nauwkeurige afbeeldingen der voorwerpen, welke zich doorliet bloote oog, of door middel van vergrootglazen, aan den onderzoeker ontdekt hebben? Eene woordelyke befchryving is ten uiterfte moeilyk, en, alleen (taande, ten hoogde gebreklyk, terwyl de Tekenkunft het genoegen-en 't geluk der opfpooring algemeen maakt, en ons allerleie gedierten, planten en mynftoffen, welke dc ganfche wereld uitlevert, vertegenwoordigt." , 'Is het niet even alzoo in de Proefonderv'mdelyke Natuurkunde gelegen? Hoe zullen wy onze na'vorfchln^en tot kennis onzer medemenfehen brengen, zo de  C 712 ) de Tekenkunde, ter afbeeldinge van werktuigen en proeven, ons de behulpzaame hand weigert?" „DeZedekuude zelve, fchoon ze haare gulden lesien door enkel woordelyke voorftellingen uitdeelt, agt net niet onnuttig zich fomtyds aan het oog, zoowel, als door het oor, aan haare Leerlingen aan. te beveelen. De vertooning van aanmerkelyke gebeurtenilTén; de^ afmaaling der ondeugden in alle haare akelige geVolgen, en verfoeilyke eigenfchappen; de tegenfèflelde verbeelding der Deugd in haar waare licht, en natuurJyke fchoonheid; kunnen dikwyls de betaamlyke aandoeningen van verontwaardiging en afkeer , of van goedkeuring en navolging, in den opmerkzaamen aanschouwer te weeg brengen: en dus dan ook een nauwKeung tafereel, waarin de natuur met oordeel gevolgd, en eene behoorlyke fchikking in agt genomen is, en Waarin _ voornaamlyk de hartstochten wel uitgedrukt zyn, met anders dan gevoelige harten treffen: en'even als door de Dicht- en Speelkunde, met de Schilderkunst zoo nauw verknogt, verfchillende gemoedsbeweegingen veroorzaaken!" „ Maar laaten wy niet vergeeten, welke groote Voordeden de Genees- en Heelkunde, zo.o na aan de Natuurkunde vermaagfchapt, van de Tekenkunde, trekken: kan de eerfte vooral, zonder eene nauwkeurige kennis van kruiden en gewasfen, de natuurlyke geneesmiddelen, die de fchoot des aardryks uitlevert; kunnen zy geen van beiden, zonder eene volledige kennis van de gedaanten en waare gefteldheid des menlchelyken Üchaams, met goede uitkomst, voorfchrifren geeven of zich van eenige handgreepen bedienen; en kan'de Kruid- noch Ontleedkunde, zonder behulp der Tekenkunst, met vrucht worden geoefend, wyl de voorwerpen zelve ons niet altyd voor handen zyn; dan blykt het van zelve , van welk eene, nuttigheid niet alleen maar van welk eene noodzaaldykheid , dezelve in de Menschlyke Maatfchappy is. Ja, dat de Tekenkunst, «lis voor de Opvoeding onzer kinderen, van meer dan eene nuttigheid is, zal ieder ligtelyk kunnen begrypen, wanneer ik u te binnen breng, hoe zy, die eerder een begrip van de gedaanten der voorwerpen, welke zy dagelyks zien, dan van de letteren en derzelver famen. voe-  ( 714 ) toeging, vormen; door middel der Tekenkunst, voor onze onderrichtingen te eerder vatbaar worden; de ■zaaken beter begrypen , en al fpeelende tot eenige kundigheid en oefening worden opgeleid ; waaróm het niet vreemd was, dat de Egyptenaarcn , en andere volkeren der voorige eeuwen, zich van beeldfpraak, in plaats van letteren, bedienden; om zich te algemeener etl te beter van jong en oud te doen verttnan, en aan allerleie begrippen met te grooter nadruk hunne gedachten mede te deelen. En wat is fchryven op zich zelf anders, dan het tekenen van letteren? Indien gy dan alle agting en" eerbied voor de Schryfkunst hebt, waardoor wy onze gedachten en kundigheden zelfs aan afwezenclen, zelfs aan de volgende eeuwen, mededeeleh ; en welker nut, even als dat van onze fpraak, onwaardeerbaar is; laat de Tekenkunst, waarfchynlyk öp grooter'oudheid boogende, in uwé agtitig deelen, en, in haare nuttigheid erkend worden^ Om niet te melden, dat zy, wegens de juistheijl, dié zy aan 'toog en het oordeel geeft, wegens den.fmaak , dien zy voor veele kundigheden inboezemt, wegens Veelerlei gebruik van allerleie perfoonen en ftanden; met het uiterfte nut van onze jeugd, fchoon tot de Schilderkunst niet opgeleid, konde en behoorde geoefend te worden, het gene ik, zo de 2aak verder bewys vorderde, door het oordeel van een orzer kundigfte en bezadigdfte helden,1 den grooten Fredrik. Hendrik, zou kunnen bevestigen." ('* Vervolg in bet eerstkomend Nommer). Te Groningen, by W. Z UI DE MA. 1798. en te Amfterdam by II. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.- #!SSSSSSSSSSSS«* Nr. oo. DE TEKENKUNST BESCHOUWD ALS NUTTIG EN NOOtff ZAAKLYK VOOR GELEERDEN, KUNSTENAAREN, ÏABRIEKEURS , HANDWERKSLIEDEN , EN ALLERLEI SLAG VAN MENSCHEN. (Vervolg van nummer 89.) O m plaatsgebrek konden wy in 't voorig Nommef niet alles aanhaalen, wat wy voorgenomen hadden Daar wy vertrouwen durven, dat gy het voorige mef genoegen ge.'eezen hebt, zullen wy voortgaan met vf verder van de nuttigheid der Tekenkunft' aanwvs te doen. * „ My dunkt, dat ik reeds befpeure (vervolgt de Schry* ver) dat men my wel zal willen toeftaan,"dat de Te* kenkunst nuttig, ja noodzaaklyk, is, in de gevallen door my bygebragt; maar ik voorzie ook, aan'den anderen kant, dat fommige my zullen tegenwerpen, ert vraagen, wat nuttigheid fïeekt toch hier'in, dat iemand zich alleen toelegge, en zyne byzondere bekwaambedaar toe alleen te werk ftelle, om Schilderyen en Tekeningen te vervaardigen, die nergens anders toekunnen dienen, dan om geplaatst te worden in de Kabinetten van liefhebbers der Kunst? en'wat nuttigheid fteekt toch daar in, dat deeze liefhebbers kin stukken; verzamelen, die hun van geenen anderen dienst kunnen zyn, dan alleenlyk om dezelve te befchouwen? n ,, Om dit nu konelyk te beantwoorden, 'c welk anII.Dcel. XxxH dcrs,  ( 7i6 ) ders, zo liet de tyd wilde gehengen, wel wat omltandigcr behoorde te gefchieden, zal ik vastftellen ,'t geen ik vertrouw dat niemand zal teger,fpreeken, naamlyk, dat zekerlyk die gene in de menlchlyke fainenleeving nuttig Zyn, welkers arbeid de rykdommen van hun Land' vermeerderen. Beftaat nu de rykdom van een volk in het geen de Natuur in hun land voortbrengt, en in het geen 'de Arbeid en de Kunften uitwerken of verbeteren, zoo moet ook, gevolgiyk, onder de Kunftenaars, die gene de nuctigfren gerekend worden, welke hun werk met de minfte kosren weeten te vcvaardigen. Is 'er nu wel een éénig kunftenaar, die, in aanmerking der waarde zyner kunst, minder, of geringer, benoodigdheden behoeft, dan een fchilder? Met hoe weinige kosten vervaardigt hy kunstftukken van groote waarde, die ni.t-alleen ten tyde dat ze gemaakt worden, maar veel jaaren daar na, en niet alleen in 't Land daar ze gefchilderd zyn, maar door de ganfehc bekende Wereld, en by de befchaafdfte Volken, zoo gangbaar zyn als goud. " ,, Om geen voorbeelden uit de Oudheid, toen men. de Schilderyen tegen goud opwoog, noch van eenige andere Landen aan te haaien, zoo laat ons alleenlyk nagaan, welk een fchat dwor de Kunstftukken van onze Nederlandfche meesters in ons land gekomen is: worden de bcsren niet meeft al door de Franfche, Engelfche, Duitfche, en meer andere Natiën, duur betaald, en ten lande uitgevoerd; zoo dat 'er thans zeer weinigen van rembrand, dou, mieris, potter, adr1aan, of willem, van de velde, brouwer, ostade, wouerman, brrchem, den Ridder van der werf, of van een menigte anderen, te veel om allen genoemd te worden, hier te Lande meer te bekomen zyn ? en niet alleen hunne Schilderyen, maar ook hunne Tekeningen, hunne eigen geë:(te Prenten, en die Prenten door bekwaame Plaatfi y leis, naar hunne fchilderyen en tekeningen gemaakt, hebben aan dit Land een fchat van geld opgebragt. Wordt 'er wel meer • vereifcht, om te bewyzen, hoe nuttig een Kunftenaar voor het Land zyner inwoonmg is? Kunnen wy wel onze bi'lyke achting weigeren aan zoodanige Knnftenaais, die ons land  ( 717 ) land door hunne Kunstftukken verryken, en moet niet de naam van fchilder, als een eernaam, den genen gegeeven worden, die dezelve wegens hunne bekwaamheid met recht verdienen? Maar, zal men mogelyk vervolgens zeggen, wy kunnen, 't is waar, niet wel tegenfpreeken l dat de Schilderyen, Tekeningen en Prenten, door bekwaame meesters vervaardigd, ons Land veel voordeel hebben toégebragt, dewyl de dagelykfche bewyzen ons te duidelyk de waarheid hier van bevfStigen; doch, wat nut geeft het den liefhebber, dezelve te verzamelen? dienen de fchilderyen wel ergens anders toe, dan om onze kamers te vetfiereti, en worden tekeningen en prenten, wtl om andere redenen vergaderd, dan om een ydele roemzucht te voldoen , en blyken te geeven van onze welvaart enpragt? Om deeze zwaarigheid uit den weg te ruimen, behoef ik, onder andere voordeelen, Hechts by te brengen, den dienft, welken de Leerling, uit de befchouwing van deeze Kunftwerken, trekken kan, zo de verzamelaar aan hem den toegang daar toe verleent; hier door wordt hy niet alleen in ftaat gefield, om koftloos de beroemdfte werken van groote meesters te leeren kennen , dezelve tegen die van anderen te vergelyken, en de zynen daar aan te toetfen; maar hier door wordt ook zyn Verftand verbeterd om het fchoonfte en bevalligfte der Natuur, volgens deeze voorbeelden, te verzamelen. en tot zyn gebruik te verkiezen. Zulke verzamelingen dan, waar van deeze Stad genoeg-1 zaam voorzien is, zyn dus van zoo veele nirtigheid voor de Teken-, Schilder-, Beeldhouw-, en Graveerkunst, als de openbaaare Boekvertrekken voor de Geleerdhe;d. Zo het nu al geene andere nuttigheid dan het fieraad onzer vertrekken, of het voedfel onzer glorie met zich bragt, zou het, myns oordee's, nog te verkiezen zyn, boven honderd andere zanken, waar mede geen ander einde dan het reeds gemelde bedoeld wordt, die ook van minder duur zyn, en met minder bekwaamheid en ziels vermogen kunnen gemaakt worden. Maar in zoo verre nu de geeft boven het lichaam verheven is; zoo verre zyn ook de verltandelyke vermaaken boven die, welke voor het lichaam gefchikt zyn, en hoe oiifchuldiger deeze vermaaken zyn, Xxxx i hoe  C 718 ) hoe bctaamlyker ook eerlyke en deugdzaame menfehea we ker vermogen en tyd zulks toelaat* zich Verlustigen. Zo men alle betaamlyke citfpanninsren niet ten eenemaale verbannen wil, kan men dan wel ede' Ier uitfpanmng bedenken, dan zich] te vermaaken in S ilJ TruVa" de v^»brengrels der Teken-, bclulder-, Beeldhouw-, en Plaatfnykunde? Zo wy nu «enigen lust hebben in het leeren derHiibrien , w «enig vermaak vinden in de werken der Poëeten, in fl" -Cll,ge Ê" °nhei!ige Zi"""beelden en Verdichtleien; zo wy met eenig genoegen een weleefclvkt Toiieelfpel befchouwen, waar in& wy de haftSten op eene betnamyke wyze zien werken: moeten wy dan geen vermaak fcheppen in de Schjlderktinft, djelitX fïn t\t V l' "aamJy{ Cene taa' V00r de °°&«* die van alle Volken, welke verfcheidene taaien fpreeken, iLr'Tm ? WyZC ,dl!idelyk en klaar verllaa/word?? Nf,,„r Tc Cr' -i vCt fch00ne' ^doordeganfche Watuur .tg verfpreid ligt, wordt door de Kunft verza- 8ffl2*sV* 0,nsJ.verm^'k e" Verwondering vermenieK fiTS dltJvermaak n°S veel grooter wordt , ^^SïoidSenT?' V0,ge"S d£ regdtn d£ï „ Al ware het nu, dat de Kunft, in zich zelve «och nuttig, noch noodzaaklyk was; 'waar van ik het SftÏÏ duideivk beweezen h'eb; al wr E zelfs, dat het vergaêren van Kunstftukken niet 'anders dan eene loutere verkiezing kon genoemd worden, -t geen ik, om de reeds bygebragte redenen wel u.tdruklyk ontkenne; ja aI ware het dat zulks' wet met eenige de minfte verhevenheid van geest gepaard g,ng en kwaalyk in ftaat was onze aandacht achter zo hy anders een eerlyk man was, nog moe- lenJ WCn' d3t ^ V001' de edeIe en ^anzienlvke Jeiigd beter was, zich te vermaaken met het maatig en fchuldeloos kunft vergaderen, dan zich over te T 200 *ee,e tha™ " ^bruik zynde nitfpanmngen, die veelal met gevaar, met geld verfmllingen en fomtyds met verlies van gezondheid, eer? e„ foe-' den  f 719 ) „ Doch is "de TeSLst \SChnW,gd Wor^"." «elFs ook onontbeeriye? „SodSAi"?? nUt,«' maar Weetenfchappen haare: dmvWa 3LIyk? 20uden veele ken van Schilderyen TekS 1 Deren? 18 het voor Stad en Land n \, "£ Prfnten' ™>rdeelig door lieden van buiten„nïï.„ ^Cne kü™l^n dart door eeneJngefchaMn SeDe bekv™beden, en die toe gefchikt z7nTlZSnlT hfmea geeft als daa' «en Tekeningen enfTchild,^ "? ? eindelyk» k™beelden , heilige en rt„feyen £ns de Historiën verdichtfeie'n, en al „« frh 68 Zlnnebe^en en Ververtoonen kunne„z 0n hT^" de ganlbhe Natuu< opwekken, vanT ™ , h?Ste roere"> ter deugd cn verbete'ren,en kuntnf fch^™> ons leeren, tnaak doen vëVzdd S" wt' a"eyeve»* *» ver! twyfelen, of men wd doet d.f I3" "°g ku™en wn4 aan te moedigen ln \l ,eeze, kunst te bloeiën?" lwai&*a> op te kweeken, en te doen waa^SeS wit^" ÏT*" hebbe"> kunft alle haan» g ote vo°rdeelen de Teken' het Vaderlanda^Sla'rb"ief^i^, »»« S ^elve, dat gy uwe „deren enhet va« gen zyn toevertrouwd in al w r ,die aJan lnve Kunst behoort te Wen™1beginfelen d'er fchoone gezegd, Cziet het voo " nIS'h , wy hebbe» zouden laaten oordeeten? wv Tn0 ^Vy u zel™ meer byvoegen. Gy ïevolï ^ " bier daar°m niets dit onderwys zoo Li8X de noodzaaklykheid van helling, zuSen wy 7n ee*d^/vo^A^ Verond«wat met u praatey ™e:e"a" v.^nde Nommers eens f Zeevaartkunde , Welke olnt'd ™ ^ den hier, te mn^ onlangs door eenige Vriendoende, 'de„ weg HR&, 15 °Pgeiicht' en uJZ baare wVze u zelven f/ ^' °m °P eene min ^(lder kunften, deiTekenSnflnT,", me^óe fchoon^ ken. r ieKenkunft naamlyk, bekend te maa- Xxxx 3 ar  c ?20] y BE VERHEVENE DEUGD IN EEN LAAGE HUT, Een waare Gebeurenis. De HeerN. teU., die een aanmerkiyk gedeelte van zyn leven bedeedt aan de edele bezigheid, om noodlydendehop te Roeken, en ook daadlyk .te helpen, vernam dat in zekere agter-ftraat der Siad, eene vrouw w>inde, die haaren man, zeden 4 jaar aan ziekie belegerig, met de vlyt haarer handen verzorgde. „Den ongelukkigen man,-die g'ansch en al buiten ftaat is, om. iets te verrichten, zorgvuldig op te paffen,-/en dan nog, dooi gefudigen arbeid, zoo veel te verdienen, dat zy keilen daar van leeven. kunnen, moet de goede Vrouw gewis bezwaariyk'zyn.'' God weet of zy niet dikwerf 't er'evendst, gebrek lydt. Zv verdient ongetwyteld ondérdeund te worden." », Op deeze wys by zich zelv.eu redeneerende ging hy uit oai haare woonmg op. te zoeken. Na zeer lang vraagen,. vondt hy haar eindelyk,'in een klein,' doch zeer bouwvallig huis. De Vrouw omving hem zeer minzaam. Voor haar, op een halfgebroken ftoel, lag een kleed, waarop zy bezig was bloeden te bord uuren. Zy zat naast he' be* van haaien man, die niet dan met een zeer flauwe Item kende fp'ccken. Alles was rein, fchoon de duidclykfte kentekenen draagende,j eener bitterde armoede. < ik h4> op mv genomen, zeide de Heei IN., u deeze kleinigheid — '«.waren 2 dalers. ter uwer on '•witeuning te overhandigen." „ Ik dank u, myngoed- Heer antwoorde de. vrouw, zeer hartlyk voor uw moeite God zal zeker den Weldaadigen beloonen, dat hv de' verlaatenen tracht op te beuren, maar Hy zy oe raait dat ik tegenwoordig geene hulp noodig heb! N Dat kan wel zyn, Moederlief! maar de man die daar te bed ligt deeze heeft gewis onderdeu- jjing noodig, en voor hem is ook eigeulyk t geld ge- &]J)ehóuv». Ach! myn.goede 'Heer!, dat is myn Man. God weet het, dat ik hem getrouwd heb, toen hy nog ion" en gezond was en hem heiliglyk beloofd heb, «m°lief en leed, geluk en ongeluk, - met hem te dee-  C 721 ) !en, in tot nog toe verdien ik zoo vee), dat wy daaf van leeven kunnen. N. Braave edeldenkende vrouw! neem toch, bidde ik u, 't geld aan — ik mag hetzelve niet weder te rug brengen. De Vrouw. En ik kan of mag het niet nanneemen, myn Heer! Er zyn waarlyk nog een menigte andere, die veel armoediger zyn dan ik. — Zou ik deezen niet ontfteejen, al wat ik buiten noodzaaklvkheid aannam? j Met traanen iu de oogen, fchoon intusfchen vol van tmnerlykfte genoegen over zulke voortreffeiyke gevoelens , legde de Heer N. iets meer, dan hy eerst 'voorneemens geweest was, op 't venfterkozyn neder, en W1idt heen&aan: docn de Vrouw hieldt hem tegen en gaf hem 't geld te rug met deeze woorden: „ Wanneer gy my toch wilt góed doen, neem dan het geld weder, en koop my daarvoor een' bibel met groote letters. Des avonds, wanneer ik voor myn arbeid niet meer zien kan, lees ik gewoonlyk daarin; en deeze, dien ik hier heb, wordt my reeds al te fyn: maar, myn goede Heer! mag ik u bidden, dat gy my uw naam opgeeft, en wanneer ik eens in grooten nood zyn mogt , dan zal ik zoo vry zyn, om by u te komen om 't overige te haaien. ,, Ik ben N., antwoordde hy, en woone op Morgen, beloof ik u, zult gy den bibel hebben. God zegene U!" Zoo als hy cle deur uittradt, ontmoette hy een oud man , die juist in denzelfden fmaak— armoedig doch zindelyk —- gekleed was, als of hy tot deeze edele hut behoorde. N. vroeg hem, wie hy ware?'' „Ik ben een arm man, gaf hy ten antwoord, die alle myn oude kënnisfen overleeve, zoo dat ik tegenwoordig niemand heb, waar ik my by vervoegen kan. De goede Vrouw in dit huisje, beeft my de voorige week, tot zich genomen cn geeft my thans den vryèn kost voor *t eeten. " „God in den Hemel!— barfteN.uit, waar verbergt zich niet de waare deugd!" en trad met de man ia de kleine ftulp te rug. „ Indien gy dan, hernam Ihy tot de vrouw,.'t geld voor.u zelve niet nanneemen wilt, neem Let dan ten min-  C 723 ) «ïinfien voor koftgeld van deezen ouden man; ik zal hem in 't vervolg voor myne rekening onderhouden; De Vrouw. Ach! myn lieve Heer! ik bid u, plaag my nu niet langer; waarlyk, ik kan geen geld aanneemen. 'Er zyn nog zoo veel andere, die armer zyn dan ik. Vereer my, zo gy wilt, den bibel; — geef my dan het een of ander a's ik in nood zyn mogt, en — help my den goeden God bidden, dat Hy my behoede, dat ik nimmer trotfch worde, om dat ik my, boven myne kommerlyke omftandigheden, in ftaat bevinde on» eenen die nog armer is, te helpen. ^ * * * Daar deeze gebeurenis op een' echt getuigenis heruit, zoude 't my leed doen, zo de een of ander flechts de geringde omftandigheid, als een verdichtfel befchouwde. — Te Groningen , ny VV. Z U 1 D E M A. 1708. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAJVIDEN GEMEENEN MAN. Nr. pr. O Kristen! -wil uw heil betrachten; Wees altyd waakend in 't gebed: Ontboezem fteeds aan God uw klagten Die altyd boort en gaarne redt. * GELLERT. ■■■ ' -'"'•" " ■' *■ V | - - . ■ IETS OVER HET GEBED. Leezer! ik wil u geene volledige verhandeling over het gebed,^deelen. die,kunt gy by feb-yvers over den Goasdieiift genoeg vinden; ook geeven uwe leeraars er openbaare verklaaringen over; maar ik wj] u eene en andere byzonderheden over het gebed te leezen geeven,.die, naar myne gedachten, voor eik uwer van rgrooifte belang zyn, en dus uwe oplettendheid verdienen. - ■• - Dat het gebed eene voornaame Gods üenstpligt is wordt byna van ieder'mensch toegeftemd: niet alleen van kristenen, maar ook van Jooden en Mahomaaatidn; zelfs de Heidenen vinden het: noodig om hunne goden aan te bidden. Jona I: 5 Ja, myne Vrienden! liet bidden is een hoofdpligt van den openbaaren, en ook van den hmSlyken Godsdienst.. Zouden wy Go6 met bidden en danken , daar wy al het goede van Hem geduurig ontvangen? Ieder kruimel brood, elke druppel water, ieder draad onzer kleederen, zelfs de lucht cue wy inademen; dit alles, en nog oneindiV meer, zyn gefcheuken van zyne hand : Alle goede gaave ... komt van boven van den Vader der lichten. Jak. r: T? In Hem leeven wv . beweegen wy ons, »« zyn wy: ffy geep ons het ÏÏven, den ademy cn alle n.ueel. Tvyy din*  C 7H ) dingt*. Hand. \f. vs 28 en 25. Ja wat hebben wy, dai wy niet van Hem ontvangen hebben?—'tlszuo, God heeft ons gebed niet noodig; Hy is de alw'eeténtlt, en kent dus alle onze behoclten; Hy is ook oneindig goed, de Vader der menfehen, die het geluk zyner fchepfelen wil: maar wy hebben echter het gebed noodig ; om daar door tot erkentenis van zyne goedheid en liefde, van onze afhanglykheid, om daar door tot vertrouwen op Hem , en tot waare deugd aangevuurd en verfterkt te worden. — Ook is het ten hoogften billyk dat wy God bidden en danken. Of is een kind niet verpligt zynen lieven vader beleefd ie vraasen, om iets dat de vader weet dat het noodig hee't? en hem tevens voor zyne giften te danken? hoeveel te meer moeten wy dan den hemelfchen Vader.-eerbiedig verzoeken om de vervulling van oiise nooden , offchoon Hy die veel beter weet dan wy zelven ! Zou ons het bidden niet be'aamen? 'tls nis de b s.e med'cyn: J Die zich deh pbgr van bidden fchaatnerï. Die fchaamen zich Go .s vriend te zyn. (*) Fen menfeh, die God niet bidt en dankt, is een jn^ifch zonder Gods ienst, en by kan niet recht gelukkig zyn. Hy mag foms Veele uitwendige voorrechten deelachtig wezen , a's rykdom, eer, en aanzien; hv n;:s echter het zoet en vreedzaam genot van dezelve, 'twelk de vereerer van God geniet. Hy mist de byzondere gunst en vriendfchap van God ; en hy kan geen eeuwig geluk na dit leven verwachten. Of zou aan de verachters en vereerers van God, hetzelfde lot te beurt vallen? Neen! d>i rede en de Bibel leeren het tegendeel. Gy hebt niet om dat gy niet bidt, fchryfr de Apostel Jakobus; en hy voegt 'erby ,gybidt en omvangt niet, om dat gy kwaalyk bidt. Jak. 4: VS. 2,3. Over dit laatfte ftuk wilde ik u nu nog wat nader onderhouden. Wy zien dus, dat men ook kwaajyk bidden kan, en dat men, kwaalyk biddende, dan niet ontvangt. (*j Alle vu fen in deeze verhandeling. zyn genome» uit het lied van gellfkt over 't gebed; naar de vertaalhg van van alphen en van de kasteelè.  ( r»5 ) vangt. Maar wat is kwaalyk bidlen? Kwaalyk bidbidden, kan op veelerlei wyze gefchieden ; by voorbeeld, als men bidt om iets dat men in wellust wil doorbrengen, gelyk de Apostel fchryft x ingemeldei» brief. Kwaalyk bidden gefchiedt ook als men niet op de rechte wyze bidt; zonder rei (land en hart. Joist Slenteringa neemt flechts zyn' hoed af, en zegt zagtji s, terwyl zyne oögen heen en weêr gaan, wat woorden op, die hy niet half verftaat; zonder aandacht, zonder eerbied voor God, zonder bezef van zyne nooden., en zonder ernftige begeerten. Is dit geen kwaalyk bidden? indien het den naam van bidden draagen mag? Zeker! hoe zou God hier in een behaagen kunnen hebben, daar het elk weldenkend mensch moet m shaagcn? Maar wat is dan recbt of go'd bidden? vraagi gy misfehien. Leezer! ——. Dit kunnen wy uit den f! bel leeren. Men moet met het verftand en met het hart bidden. Met ver/iand bidden , is met een duid yk begrip van zaaken; en met het batt bidden, is met eene beraamlyke gemoedsgéfteldheid. Doch dit moet ik n nog wat nader bewyzen. Dat men met het ve"ftand moet bidden, leert ors Paulrs i Kor. 14: 15. Onze Godsdiei s: moet redelyk: zyn Rom. 12: i1'. doch dit kan hy niet wezen, als het verftandig begrip 'er ontbreekt. Dat men met het hart moet bidden, leert lef s, a's Hy ons zegt, dat men God moet aanbidd- n in geest tn waai beid. Joh. 4: 24. Men moet het hart voor den Heer uitftorten, Pf. 62: 9. IIe zóu 'er God behaagen in kunnen hebben, als men alleen tot Hem naderde met de lippen, en het hart echter ver van Hem meid? Met weinige woorden wil ik nu nog een' oprecht' bidder, die met het verftand en met be'batt bi.d_T.wat nader fchetfen. Zulk een bidder verheft zyne ziel tot God; hy vertegenwoordigt zich God als den Allerhoogiten, den Alweetenden, Almagtigen Opperheer, als een genadigen -Vader, en Dron van alle goed; hy kent zyne nooden; en draagt die aan den Heer voor, met gepaste woorden, die hy zelf verfhat; hy bi't om het gene God in zyn woord beloofd heeft, met aandacht, met ootmoed, met ensr, en een geloovig yeitrouwen op zyne oneindige goedheid. ■ Yyyy 2 Het  ( 7*6' ) Het bidden van veele menfehen is hier van zeer vérfchiliend. Steven Goedhals b. v. bidt dagelyks: maar wat bidt hy? -'Oms het Onze Vader, foms ook de tien geboden of bet Geloof. Wat dunkt u, Leezer! van dien man? bidt hy met hui verftand? Dit. is'onmogelyk; want hy weet niet eens een gebed van geboden, of eene hely'denis te onderfcheiden. flans van Ekfteren bidt lange gebeden, die hy, in zyne jeugd, uit een' Catechismus of ander boek, van bui.teii geleerd heeft, zonder dat hy weet' wat al de uitdrukkingen in zyn gebed berekenen. „ Ik ben zoo geleerd niet, zegt hy , dat ik uit het hoofd bidden kan, en nieuwe gebeden vrees ik dat zy niet rechtzinnig zyn." 't Is'van zelf klaar, dat hy ook niet bidt zoo als 't behoort. Dat men zich in 't bidden van opftellen van kundiger menfehen bedient, is niet af te keuren; maar dan moeten die opftellen ook juist onze nooden en behoeften uitdrukken , zonder dat 'er iets anders tusfchen komt, dat ons niet past te bidden ; dan moeten wy dit alles ook duidelyk begrypen. Maar zou 'er wel geleerdheid toe noodig zyn, oiri ook zonder voorfchrift van anderen te bidden? Stel gens, iemand bevond zich in nood, en hy moest tot zyn evenmensch om hulp roepen , of een arme wil pen' ryk' mensch om eene aalmoes vraagen, heeft hy daar toe een opftel van.een' ander al yd noodig ? ~ Of, heeft een kind altyd een voorfchrift noodig, wanneer het zynen Vader om iets wil vraagen? waarom zou een ongeleerd menfeh dan geen woorden vinden kunnen, als hy den besten Vader, die in den hemel is, iets te verzoeken heeft, waarroe hy volkomene vryheid yerr kreegen beeft?— zyn de woorden dan' al eens minder fierlyk, de oprechtheid .en ernst kan het vergoeden: God ziet meer op 't hart dan op de woorden. Leer in 't gebed eenvoudig fpreeken; God ziet uw hart; Hy is een geest; Hoe kan 'taan woorden u oinbreeken, Als God in 't hart uw meening leest? Geen klanken zyn 't die God behaagêii, Geen woorden döor de kunst bereid; God  ( 7*7 ) God is geen mensch; 't gelonovig vraagen. Dat is by Htm welfpreekendheid. m Bid (leeds, in dille en eenzaame oorden; Ontdek vrymoedig God uw fmart; Hy fchat het hart niet naar de woorden, Maar wel de woorden naar het hart. Men rlenke echter niet, dat woorden en uitwendige, licoaamsbouding onder 't bidden, onverfctnllige zaaken zyn, daar men in 't geheel niet op behoeft te letten: neen ge yk men met een' eerbiedigen geest tot God moet bidden, zoo moet die eerbied ook uitwendi°- getoond worden: dit vordert de aart van het gewigtig werk ; om dat wy in 't gebed tot den hoogen God ipreeken , de wy met ziel en lichaam moeien dienen. — ündertusfchen zal iemand, die, onder het bidden met een waaren eerbied voor God bezield is, zorgvuldig vermyden alles wat maar eenigzins naar gemaaktbetd zweem:. Kwezelia b. v. als zy bidden wil zet zy haare tronie in de allerdevootfte plooien; zy zucht en (leent zoo luide, dat men het gemaklyk hooren kan; en wanneer men haar overluid hoort bidden, is het als of zy het, wegens een groot ongeluk, uitiammert. Zulk eene gemaaktheid is recht Farizeeuwsch en het tegengeftelde van waaren eerbied, offchoon zv den tchyn hier van tracht te vertoonen. . De gezegende Jefus heeft ons nog verfcheidene nuttige lesfen aangaande het heilig bidvverk gegeeven, van welke wy nog het een en ander zullen aanftippen: Hy leert or.s: ^ . *■ Dat wyLniet te lang, met te veel woorden, moeten bidden Matth. 6. 7. 2- Dat wy niet bidden moeten om van menfehen gezien en voor buitengemeen vroom gehouden te worden ; miar liever in onze eenzaame binnenkamer gaan Matth. 6: 5, 6. 3. Dat wy God in geest en waarheid moeten aanbidden Joh. 4: 24. 4. Dat wy met ernst en aanhoudenheid moeten bidden Luk. 18: 1—8. 5- Met een geloovig vertrouwen op God, Luk.ir. 6. Dat wy het nederig en ootmoedig moeten' doen. Yyyy 3 Men  ( 723 ) Men leeze zyne fchoone en leerzaame gelykenis van den trotfcbeii Farizeeuw en den boetvaardigen Tollenaar, Luk. 18: 9—14. Voons heeft (efus, ;e1yk Hyors een uitmuntend voorbeeld gaf van bidden, fins ook tevens een trttft.nd voorfchrift nagelaaten, dat met recht het allervolmaaktlte gebed mag heeten; te weeten het Onze Vader Matth. 6:9--13. lo dit gebed is, met korte woorden, alles bcgreepen wat wy noodig hebben. Van dit gebed m°gen eh moeten wy ook gebruik maaken. Maar, Leezer! verfbat gy alles wel wat hier in voorkomt? zo gy het bidr z inder het te verftaan, hoe kunt gy 'er dzii uwe begeerten door te kennen geeven? — Geen fterveling is iri (laat om dit gebed van den grootteen Leermeester te verbeteren; evenwel, om dat 'er uitdrukkingen in voorkomen, die niet naar ons hedendaagsch taalgebruik ingericht zyn, en daar door voor roingeoefen ten min of meer donker, wil ik beproeven, of ik den zin van dit gebed, m.er andere woorden, die u verftaanbaarer zyn, kan uitdrukken. Onderzoek zelf of ik den waaren zin wel gïfoffen, en kort en duidelyk uitgedrukt h-'b. Myn oognerk is nier, dat gy in het bidden van dit gebed, de woorden van onzen Zaligmaaker met de myne zoudt verwisfelen: maar ik wilde u, op de allerkortfti wyze, du gebed leeren verftaan; want anders kunt gy het, noch met het verftand, noch met het hart bidden. Hemelsche Vader! Leer ons u recht kennen en vereenm; Laat Godsdienst en deugd op aarde vermenigvuldigen; Leer ons uwe bevelen zoo yverig en getrouw betrachten als de hemelingen hier'boven; Geef ons eiken dag fpys en drank, en alle lichaams nooddruft; Vergeef Gy ook onze zonden, daar wy menfehen zelfs hun vergeeven die ons beledigen; flewaar ons fteeds voor dc verleidingen tot zonde, en verlos ons van alle kwaad. Vader! Gy zyt toch onveranderlyk goed, almagtig, en groot, om ons te willen en te kunnen helpen, hoor dan ons gebed, op dat Gy door ons gepreezen wordt tot in eeuwigheid, Amen. //v, V  ( ) Hy, die den rechten we ff fowandelt, De altyd trouw en eer lyk handelt; Zuik een zal, met verhoop van jairen, Hier zonder twyfel best t/y vaaren. f EGT DOOR DE ZEeI DAAR KAN MEN 'T VERSTE ME é KOMEN. Dit fpreekwoord , Leezer ! zult gy misfehien wel eens gehoord hebben. Gy zult over 't algemeen ook wel weeten, wat men hier mede zeggen wil. Het komt my echter zoo nuttig en leerzaam voor, dat ik het de moeite wel waardig acht, om 'er u wat nader over te ondeihouden. Een Schipper, die over zee vaart, en, om eene of andere reden, omwegen kiest, by bogten en kronkels vaart, zal lang zoo fpoedig niet tot de plaats zyner bcftemming komen, dan hy die regt uit regt aan vaart. Dit weet elk. Nu gebruikt men het bovenftaande fpreekwoord; meest, om 'er door aan te duiden, dat iemand die int alle gevallen oprecht, trouw en eerlyk fpreekt en handelt, zch hier op den duur veel beter by bevinden zal, dan hy die allerlei draaieryen i n looze ftreeken gebruikt , om maar voordeel te bejaagen. Zou die even zoo zeker gaan? — Ja Leczer! Iemand die wél denkt, zal dit gereed toeftemmen. Alle menfehen zyn 'er echter niet genoegzaam van overtuigd; anders zouden 'er zoo veele niet gevonden worden, die allerlei kromme wegen en kronkelpaden bewandelen, om maar aan geld te komen. Ik wil dus de waarheid van het fpreekwoord wat nader aanwyzen. 't Is zoo; veelen komen langs (linkfche wegen aan groot gewin: dit hebben zy vooreerst: maar 'kunnen zy dit op den duur altyd zoo volhouden? Krygt men zulke menfehen niet al rasch in den kyker, gelyk men zegt? en zal dan elk die hen kent, zich niet voor hun wachten?-- Ten minden men zal hen nimmer vertrouwen: en die het vertrouwen kwyt is, die is veel k»vyr. Zulke menfehen worden ten minden dan veelal buiten ftaat gefield, om hunne rollen ten einde toe uittefpet-, len. Maaken zy het wat al te grof, dan gaat het hen vaak als een zeker foort van muggen, die zoo lang om het  C 730 ) fiet kaarslicht vliegen, tot dat zy in hetzelve haar vleugels en beenen 'verbranden. — In tegendeel, hy die altyd eerlyk-en oprecht handelt, mag wat minder op eenmaal Winnen, hy heeft zoo veel te meer' ka's om geduurig te winnen, want hy verkrygt het volkomen vertrouwen van zynen medemenfch, en dus zal hy 'er op den duur altyd best by vaaren. Nog meer. Salomo zegt: Die met eene bedrieglyke band werkt, word arm , Spr. 10: 4. Kent gy'hier geene voorbeelden van? zy zyn'er ten minfb-n genoeg te vinden. Die met eene "bedrieglyke h?nd werkt, heeft nimmer den zegen van God op'zyne poogingen te'wnch. ten; en wat geluk kan iemand buiten dien'Hebben? — De oprechte, braaye, en eerlyke man, in tegendeel, heeft, volgens de leer des Bibels. Gods zegen te-wachten: en, Aan 'j Heeren zegen Is 't al gelegen, zaagt gy nog onlangs in een der Weekbladen. Ten befluite, wil ik dit fpreekwoord:'/?^ door de zee! daar kan men het verffe meê'komen, beveiligen met een voorbeeld, waar van ik zelf getuige ben geweest. Een zeker koopman, op wiers woorden men altyd volkomen ftaatmaaken kon, had cewoonlvk de beste waaren in zyn winkel, die by'altyd onvervalscht verkocht. Gebeurde het eens, dat pruimen . korinten of iets anders dat bederf onderworpen was, door dert tyd niet meer zoo goed wrs gebk-even als voorheenen, en men hem hier over ondervraagde; dan zeide hy altyd aan de koopèrs de zuivere waarheid. Nimmer prees hy iets dat niet verdiende gepreezen te worden; en hier door had hy het volkomen vertrouwen van elk die hem kende. Prees hy eens iets van zyn goed, men geloofde het, en het kwam altyd zoo uit als hy gezegd had. Dit had ten gevolge, dat'die Koopman meer neering had dan verfchei 'ene andere famen. Hy won dus, met een zuiniger verdienst, meer dan veele anderen , die foms flechte waaren voor goed verkochten. — Dus had de man', by een meerder inkomen, een zuiver geweeten; en ondervondt de waarheid van het fpreekwoord: Regt door de zee! daar kan men J}t>t v^r^' meê kovr-n ie Grou.ii.geu . i>v VV. z ü 1 I) E M A. Ï798. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 02. PROEVE VAN VADERLANDSCHE SPREEKWOORDEN» MET DERZELVER OORSPRONG EN BETEKENIS. (Fcrvtlg op No. 680 i. Een gast mag een gast meêbrsngen. De betekenis van dit Spreekwoord is heel duidetyk en klaar. Te gast gaan onderftelt aJtyd eenige kennis tuslcheu den Gast cn den Gastheer of Tractant* m m zulk een geval kan 't 'er op de vriendfchap wel door, om een gast of vreemdeling — welke beide woorden in onze oude Landstaal dikwyls het zelfde beduiden — meó te brengen. De Gewoonte, om gefamenlyk te Eeten, en te Gastereeren of maaltyd te houden, is in de Menfchlyke natuur gegrond en zoo oud als de wereld De Menfeh is een gezellig fchepiel, dat wil zeggen, de trek tot het gezelfchap zyner medemenfehen is'hem natuurlyk eigen: want, zonder met zyn evennaasten te verkeeren, kan hy op den duur, zoo min naar den geest als "aar den vleefche, voUhekt niet gelukkig zyn. Al had Rohmfon Crufoë, op zyn onbewoond eiland, al het goud en zilver der wereld, met de lekkerfïe boom- en aardvruchten, benevens alle gerieflykheden des levens bezeten: gaarn zou hy dit alles voor wat aardappelen met een ftuk rundvleefch gegeeven hebben, als hv die met een paar goede vrienden of huisgenooten had mogen opknappen. Leest zyne Reisbefchry ving, (*) myne Vrienden! ^ DA Handleidi"£ tot de natuurlyke Opvoeding 0f1e Ge/cbtedenis van kobinfon Crui'oë door camve , is ds beste en alom te bekomen. Deel. Zzzz  C 7S2 ) den! en gy zult zien, dat ik de waarheid gezegd heb. Het is dezelfde trek tot zyne natuurgenooten, welke den Menfeh aanfpoort, om zyne. vermaaken en genoegens met anderen te deelen. Maakt niet de gelegenheid, waardoor wv onze medemenfehen kunnen laaten zien, hoe gelukkig wy zyn, en waardoor wy hen in ons geluk kunnen doen deelen, ook ons zelven gelukkig? En welke kkkernyen fmaaken best, die wy in onze eenzaamheid, alleen, moeten opneemen, of die wy in het feyayn onzer Vrienden kunnen gebruiken? Zekeriyk de laafde. Dit heeft onze eerfte Moeder ook al geweeten. Immers leezen wy van haar Gen.Wl: 6, Zy gafoek haaren tnan, die W insgeiyks van au Daarom zingt de Dichter: Een Eden,:Voor de vreugd gefchapen, Is, ongedeeld, een -wotsteny. Waarmede ny zeggen wilde, dat, zo vader Adam in het Paradys geen menfeh by zich had gekreegen, welken hy getuige èn deelgenoot van zyne genoegens had kunnen" maaken, het Paradys hem dan zoo eenzaam en akelig, als een woeste wildernis, zou geworden zyn. De Gezelligheid verbindt dus de eene menfeh aan den ander, en noodzaakt hen elkander op te zoeken, als broeders, met elkander famen te woonen, en, tót hun wederzydfch belang, de handen in een te flaan. Hierdoor is het Huwelyk. en de Samenleeving , met zoo veel nurte Kunften, Ambachten en Weetenfchappen, ontftaan, en het Menschdom in de gelegenheid ge» bragt, zyne ziels- en lichaarasvermogens, ter ecre van zynen Schepper, tot nut van zich zelven en zyne evennaasten, dagelyks meerder te volmaaken. Zoo bragt de Gezelligheid de Samenleeving en deeze het Samen-eeten en drinken voort. Adam en Eva hebben ongetwyfeld met hunne Zoonen en Docbteren famen gegeeten en gedronken. Deezen, een eigen huishouding opgezet "hebbende, deeden insgeiyks zoo, wier nazaat en dit voorbeeld weêr' volgden, en is, op die wyze, het Samen-eeten en drinken eindelyk by alle (*} Volkeren, na hen, een daalen wet geworden. - Wan- (?) De Otaheiters een Indiaanse!] volk in de dille Zuidzee , maaken eene uitzondering op deezen regel. De berotmde Heiliger Coock tekent als eene hyzonderbeid aan , dat.  ( 735 X Wanneer men zich nu eens recht wat wilde te goede doen, verzocht men eikanders Vrienden of Bloedverwanten, over en weêr, op de beste ipyzen en dranken, die men bekomen kon, en, zoo doende, kwam het Gastefeeren in gebruik. Elkander Eeten en Drinken voor te zetten, wierdt by de oudfte Volkeren als een teken van Vriendfchap, 1 oegenegenheid en Trouwe aangemerkt; a&n. Vi. vs. ai, 22, 23._ het Samen-eeten en drinken als een ftilzwygende betuiging om elkander broederlyk te behandelen. Jesus at en dronk met de Tollenaaren en Zondaaren. JJit Jtafc de Jooden geweldig in de oogen. Waarom? Zy konden met dulden, fotjefus dit gemeene Volkje zulk een teken zyner Liefde en Trouwe gaf. Luk. VII: 34. Ook zondt ■merroudtyds brood en vjyn aan'de voorby trekkende Velüheeren, welke men van zyne Vriendfchap wilde verzekeren. Zoo kwam Me\.ciuzit>v.k Abraham te gemoete, Gen. XIV: 18. Zoo zondt Isaï zynen zoon David metbrood en wyn naar Saox,XSam. XVI: 20.>z eook Jofua JX: 4- Dit niet te doen, wierdt als een openbaar vyandig gedrag befchouwd, Deut. XXIII: 3, 4. Alle plegtige Verbintenisfen wierden met een gastmaal bevestigd. Daarom hielden [akob en Laban, by het opnchten van hun Verbond, op het gebergte Ctöeads, eéa* maaltyd, Gen. XXXJ: 54. Daarom moesten 'er mogelyk op de Verbonds-tafel in den Tabernakel en den Tempel twaalf toonbrcoden en wynkoppen wezen, ten teken van het Verbond, dat God met de twaalf Stammen 7fra'èls had aangegaan, Lev. XXIV: 5-8. Ter gedachtenis van enkele Perfoonen óf groote Gebeurenisfen te gastereeren, was by hen zeer gemeen. Op het laatfte Pafcha, dat Jefus met de zynen hieldt. boodt hv hun het gebroken brood en den drinkbeker aan, om dat brood te eeten en den wyn te drinken, ter zyner gedachtenis. Luk. XXII. 19. En dat dit by gedenkwaarZzzza dige dat de Otaheitaanen niet te [amen eeten. Ieder beeft hy hen in bet huisgezin zyn eigen korfje meifpyienen tafelgereedfchap , en eet alleen, zonder een enkel woord te fpreeken. Alhoewel dit Volk voor V overige zeer gezellig en hefchaafd is, hebben zy nogtbans'een afkeer van Alamen eeten, en houden zulks voor onbe* taamlyk. De reden daarvan is nog onbekend.  C 734 ) voorvallen ook gefchiedde, kan men leezen, Exod. X;I: 14. Estber IX: 18. 19, enz. De Oosterlingen waren altyd zeer genegen, iemand met dit zinnebeeld van Vriendfchap cn Trouwe te bedienen, al waarom zy _?_*> bergzaame en gastvrye lieden genaamd worden. De Gastvry- of Herbergzaamheid is een zeer ichoone deugd,en,om zoo eens tefpreeken,dezuster derMenfchhevendheid en Weldaadigbeid. Die geene Menfchenliefrte of Weldaadigheid bezit, is te gierig om zyn brood en wy» (*) met een' onbekenden broeder te deelen, of om gastvry te zyn. Zoo veele herbergen, als thans hier te lande zyn, vondt men in die tyden en landen niet. Die landen waren, en zyn nog, op verre na zoo bevolkt niet als de onzen| tegenwoordig. De handel en wandel was gering. Even daarom had men aldaar de lof-, lelyke gewoonte, den voorbygaanden vreemdeling in zyne tent of hut te noodigen en hem eene verkwikking aan te bieden. Men oefende heden de pügten der gastvryheid aan deezen uit, om zich morgen van de rechten der gastvryheid by een' ander'te bedienen. Zonder dit zou het reizen toen ondoenlyk zyn geweest. Zoo zat vader Abraham op den heeten middag (den gewoonen rusttyd in de Oosterfche landen) voor zyne tent, om den rcifiger op een beete broods binnen te verzoeken. Gen. XVflf. Zyn Neef Loth hieldt de rechten der gastvryheid zoo heilig, dat hy liever zyna eigene Dochters door de dartele Sodomitten wilde laaten mishandelen , dan gedoogen dat de Vreemdelingen, die onder de fchaduw van zyn dak waren ingegaan, in ongemak zouden geraaken, Gen. XIX. 8. En wat verzocht Eiïczer, toen hy voor zyns mersters zoon eene Bruid zou zoeken? Dat zy, die van den Heere voor Izadh beftemd ware, zich door de deugd van gastvryheid en gedienffigheid van de andere fchoouen mogt onderfcheiden, Ge» XXIV; 14. Hoe nadrukiyk zegt eindelyk de Apostel Paulus : Fergcei de herbergzaamheid niet: went hier-. (*} Brood en wyn of brood eeten en iemands brood eeten betekent veeltyds in den Bibel maaltyd houden of gasterecren, Gen. xvin: 5,6,7, 8. Exod.xvm: 12. 2 Kon. vi: 22,23. Matth. vi: uen 15. enz. Iemand te verraaden cfte misdoen, wiens brood men gegeeten heeft. wordt by ons nog voor eene der verachtlykfle misdaadengehouden*  ( 735 ) bierdoor^hdthen fommige onweetens Engelen geherbergd. Dezelfde Gastvryheid wordt hederrdaagfch by de Arabieren (*) en andere Oosterlingen nog heilig bewaard, en, om al het wereldfeh goed, niet gefchonden. Wanneer een Arabier iemand met zich uit één beker heeft laaten drinken, kan deeze op zyne veiligheid ftaat maaken. Komen zy met eikander in twist,, of willen ze iets met nadruk van iemand verzoeken, aanftonds is het: „ gedenk aan het brood en zout (**) dat wy met elkander gebruikt hebben." Van iemands brood, zout ot water niet te willen hebben, is even veel, als met iemand in onvriendfchap te willen leeven. De eerfte Menfehen verzadigden zekerlyk hunnen honger met de boom- en aardvruchten, en lefchten hunnen dorft met melk en water ,of zuiver water, dat hun de milde natuur allerwege in hun geboorteland aanboodt. — Naar yceler gedachten hebben de menfehen niet eer, dan, na den Zondvloed, die in i6s onzeker. Zy bewoonden het Landfchan JJrentbe, Stad en Lande, het tegenwoordige Friesland N„n\ n ; La"JS' Welke' Zints Akn ^hen Noordbolland en Friesland, in water veranderd is en de ^'Iferzee of meer byzonder, de Middenzee wo'rdt genaamd ttrekkende zich toen de Friezen diep in Noordil' Aaaaa ]10]..  ( 7\° ) holland uit, waarom hetzelve nog dikwyls Westftiet' land wordt geheeten. (*) Wie en van waar de Batavieren waren, hebt gy kunnen leezen in No. 68. Zy hebben waarfchynlyk de Toxamlrcn, Kaninefaaten, Marzaateu en Bructers uit Duitfcbiand mcdegebragt. De Batavieren bedriegen de landen aan weerzyden van de rivier de Waai, die een der takken van den Rhyn is, thans gedeeltelyk Zuidbolland, Utrecht en f elder/and genaamd. De Toxandren moeten Zeeland, Beierland, beuevens het Land van Voorne en Puiten nebben ingehadde Kaninefaaten dat gedeelte van Zuidbolland, 'twelk (*V 'Het h otmerJtenswaardtg dat de Friezen, welke voor de 'oudfte' bewooners deezer Gewesten worden gehouden, ook het langfte van allen mverbasterd in wezen zyn gebleeven, waaruit men zou kunnen beft uiten, dat de Friezen de natuurlyke Ingezetenen deezer landen zyn. Toen in de tiende' Eeuw de naam der Batavieren , Kaninefaaten, Bructers, enz. al lang verlooren was, waren da Friezen nog een zoo magtig Volk, dat toenmaals ons geheele Land, tusfchen de Waal en de Etms, naar ben Friesland wierdt genaamd. En onder de Volkenï welke thans deeze Landen bezitten, z'rn de Friezen waarfchynlyk al mede de heroemdflen, en voorzeker in naam, taal, karakter, zeden en gebruiken , verre weg de eorfpronglykften van allen. De Friezen hebben voorbeen altyd het grtatfte deel onies Vide'rlands heflaagen; cvsndaarcm zou men ons Land, thans de Bataaffche Republiek genaamd, vaar myn inzien, met meerder recht, cteFnefche Republiek kunnen bieten. D" Ge dacht ly sten der Hollanderen, ZfiOwtn, Gelderfchen en Overysfeljchen zyn elk, in vergelyking van die der Friezen, zeer duister en twyfelacbttg. Men wil, dat de naam van Betuwe pfBat-ouwe (een [treek lan'd's in Gelderland aan de Waal, daar de Batavieren aker-eerst gaard zyiO »og van de Batavieren herkomt; ouwe hetrkende'certyds land, en dus Bat-ouwe bet Batten* of Batavieren-land. De naam van bet tiéedfé B-tenburg in de Betuwe gelegen, zou van den zelfden oor fprong zy.i, als ook bet ambt Batenberg in het lli sfen-Darmftadfohe»  ( 74i ) 't welk hedendaagsch Rhynland is geheeten. De Mar- zaaten wierden in Noordbolland, bylangs de kusten der Noord- en Zuider-zee,. gevonden, welke laatfte toen het Meir Fievttm of Fkvo heette; en eindelyk de Bructers in een gedeelte van Gelderland, Overysfel en Westfaalen. Dat deeze Volken, of liever Volks-Hammen (want zy om hun klein getal niet wel Volken konden hecten) van een grof lichaamsgelfel waren, is mede al in Nr. 68 gezegd. De Batavieren hadden goudgeel of roodachtig hair, waar ze veel mede op hadden; men heeft echter nimmer gehooid, dat zy valfch waren, dat men de roodhairigen dikwyls, doch verkeerdelyk, nageeft. Zy droegen veelal lange haarden en breede knevels, en gingen in hunne kindschheid moedernaakt. Tot jaaren van onderfcheid gekornen zynde, floegen zy een' mantel van onbereide beestenvellen om den rug, die met een knoop, doorn of gesp wierdt vasrgemaakt. j De Rykften droegen kleêren, die hen ris een bus om 't lichaam flooten ; niet ongelyk aan de fpanbroeken van onze hedendaagfche jonkertjes In de kleeding van mannen en vrouwen wrs weinig onderfcheid. Om zich voorde overftroomingen der rivieren, de Maas, de Waal, de Rhyn, de Tsfhl en de Eems, benevens dc Noordzee, te beveiligen, waarvan zy by een' noordwesten wind veel overlast leeden, bouwden zy hunne hutten, die met hout en leem gemaakt, van binnen fomwylen tot fieraad met een glinflerend Bof en zeefchelpen wierden befmeeten, óp aarden hoogtens, die door de natuur of door menfehenhanden waren opgeworpen, en terpen wierden genoemd. Naderhand zou deeze benaaming in torpen of dorpen veranderd zyn. Men vindt in Friesland eenige dorpen, in wier naam dit woord nog onverbast'rd is overgebleven, a's Slappeterp, Greenterp, Olterterp., Ureterp, Wynjeterp, enz. De bewooners deezer hutten gingen by den fchoor» fteen uit en in: want zy ftookteu midden op den Vloer, en het gat van de deur w?s" hun fchoorfteen. Voor korte jaaren heb ik dergelyke wyze van ftooken nog op het Landfchap Drenthe gezien. Aaaaa 2 Be-  ( 742 f Bemtmrde Steden zouden in den beginne by hen niet bekend zyn geweest. De meesten konden leezen, noch fchryven. Kunften en Weetenfchappen bemoeiden ze zich niet mede. Zy hadden geen zittenden aars, waarom arbeiden ook hunne zaak niet was. Zwemmen, exerceeren, paarde-ryden, op de jagt gaan, dobbelen, zuipen, en, onder een praatje van hunne heldendaaden, werkeloos om den haard of voor de hut te liggen , was alles wat de mannen deeden; vermits zy, naar hunne denk wyze, alle audere bezigheden, als beneden hun fatzoen, befchouwden. De Vrouwen waren by hen, gelyk by alle oubefchaafde Volken,rechte werk-ezels. Deczemoesten de kinderen opvoeden, dat ieder wy'fzelve deedt; pot kooken; kleêcen verftellen; fpinnen; melken, boter en kaas maaken; met de ouden en zwakkelyken, het land bebouwen en op het vee pasfen, zvnde bv hen de Landbouw en Veefokkery wel degelyk'in zwang. Veelwyvery en Echtbreuk waren ongewoone verfchvnfelen by hen. Zeldzaam trouwden zy onder de twintig jaaren en dan wierden gemeenlyk jongens en wichters van gelyke grootte en jaaren famen gepaard. De Man bragt het huuwlyksgoed mede. By de trouwplegtigheid vereerden zy eikanderen altoos eenig wapentuig, ten teken dat zy in lief en leed, zoet en zuur gefamenlyk wilden deelen. Het was een eere by hen, veele: een fchande, geene kinderen te hebben. By de Begraafnisfen hadden zy weinig ftaatfie. Hunne lyken wierden gemeenlyk, met wapens en paarden van den overledenen, op houtftapels verbrand; vervolgens de afch in aarde kruikjes, die men urnen noemt, verfameld en begraaven. (Van hunnen Godsdienft, Regeering en Krygszaaken zullen wy by eene nadere gelegenheid wat hebben.) Nacht-bedden waren hun geheel onbekend. Een leger van ftroo, bladen of vellen, op den grond gefpreid, was alles wat zy hadden. — Zy wisten niet anders of het behoorde zoo, en zullen 'er mogelvk geruster op geüaapen hebben, dan veelen onzer op hunne matraden van hvendige veêren. Zy (liepen een gat in dén dag; gingen by hunne ontIvaakmg zich wasfchen, en vielen voorts aan 't fchaffen. Wat  c m ) Wat hunne fpyzen en dranken betreft, dezelve waren bykaus zoo eenvoudig als die van de eerde mentenen, -.ekiternyen maakten zy weinig wetks van. Ook waren zy geene tuiniers: maar aten wat in 't w-lde groeide «'sappelen, peeren, blaauwe besfen, kornoeljes, aaibesicn, aardbeziën, kruisdoornen, nooten, pruimen, erweten, boonen, kool, wild en tam vee, visch eieren, welk, boter en kaas, enz. en een pap van rogge ot gerst, veel overeenkomende met het Drentfche nggendoUis. Water, of water en melk waren hunne gemeenzaamfte dranken; ook hielden ze beet veel van een zekeren koorndrank, die een dronkenmaakende sra^nt bezat, cn wel wat naar.ons bier of moutwvn zweemde; welke drank by alle Noordfche Volkeren federt onheugelvke tyden, in grooten trek is geweest! " *&* lebben ze ook wel appelwyn en meede gedronken. Wynen, die ,van buiten in moeten komen Vond' men weinig of niet by hen. Kofiy m Thee w-sten ze niet, dat in de wereld waren. Zy zaten plat op den grond, in een ronden kring, om den haard, hadden groente of vellen onder zich en iedereen laag tafeltje met drie pooren, of driefttd en daarop een' bak Met fpyze, voor zich. MiJde ■ in t vertrek was de bede plaats, waar de Voornaamlter. en Dapperden zaten, en de Gastheer daar nevens, «Je hun van de bede fpyzen toediende. ' Zy richtten op eens niet meer dan één fchotel aan eerd groentens , dan vleesch, en vervolgens fruit. Zv hadden geene lepels en vorken: maar wel groote mesïen. um de gasten te vervroiyken, maakten de iongehngen onder den maaltyd allerlei kromme fp'ongen, en wierpen zich, moedernaakt, zonder zich in t minlte te bezeeren, tusfchen onibioote «waaiden pietlen en moordpriemen. Behendige, maar gevaarlv! ke kundjes zoo waar! doch- 'sLan* wyze\ iJds eer, zegt het fpreekwoord. Jongens en Meisjes, die zekerlyk weer andere booden onder zich hadden bedienden de'tafel. De Friezen waren gewoon op hunne maaltyden even als de Grieken en Romeinen Cwaarvan ,n t voorig Nommer gemeld is), bv lotin» eenen tafelkoning te benoemen, dien zy SiwardVï Sjuurd noemden. y lJ>wara 01 Aaaaa 3 Zy  ( 744 ) Zy dronken uit houten en aarden nappen en1 osfenhoorns, die door de Romeinen, waar zy veel verkeefing snede hadden, kundig met goud en zilver heilagen wierden. Mogelyk hebben onze Ouden ook wel, gelyk de Scyten, en"Galliërs, uit de hersfenpannen hunner verfla^ene vyanden gedronken. Naderhand kwamen de zoogenaamde Beukebekers, Berkemeiers, Henfebekers, Geufennapjes, kriltallen Glazen en Pokaalen, zilveren en gouden Bekers, Koppen en Schaalen op de baan. .By de oude Friezen zeide hy, welke de beker in handen bad aan dengenen, dien hy toedrinken wilde: „wacht heil!" waarop deeze dan antwoordde: „Drink heil!" .Hun beil-drinken en ons gezondheid-drinken (*) was dus hoofd zaaktyk het zelfde. Heden zegt men nog: uw gezondheid!" cn „bet f rekke u tot gezondheid!" 'enz. Wanneer zy iemand toedronken, gaven zy dien de rechterhand, en zoenden daarbv hunne wyfjes, dat iet klapte. By de Laplanders (**) zoude deeze gawoonte nog in gebruik zyn. Groote liefhebbers van gastereeren zynde, wierden onder den maaltyd, waar zy altoos gewapendverfebeenen , veele dingen by hen verhandeld. By zulke «elegenheden, vooral wanneer de drank de overhand op den man krygt, worden aller harten ontdooten. Ieder legt dan het hart op de tong, en vertoont zich, even eeus als hy wezenlyk is. Onder den maaltyd raadpleegden zy daarom ook over de algemeene Lands zaaken «r- maakten rulie, plukhairden en herftelden de vriendfchap — legden zuip-en jagtpartyen aan en meer diergelyke dingen. Als dan een jonasje van drie daa gen (*) Men had hier voor een honderd jaaren nog glazen zonder voet, die men, vol gefebonken zynde, niet eeraer neerzetten kon, dan wanneer ze leêggedronken waren, zynde daar een zilveren belletje onder aan, dat klingelde . als het glas geleegd wierdt. Het gebruik om te drinken en met eikander te klinken, is misfehien door zulke glazen in de wereld gekomen. (**■) De Laplanders of Lappen, zyn armeen onbefebaafde Polken, die in de Noordlykfle ftreeken van Europa woO' tien, behorende onder Rusland, Denemarken en Zweeden.  C 645 ) gen te maaken en elkander de volle laag te geeven, was by hen geheel geen ichande. Voor het overige waren onze Ouden dappere, eerbaare, oprechte, getrouwe, woordhoudende en eerlyke lieden. De Romeinfche Keizers vertrouwden hunne lyfwacht liever aan Batavieren en Friezen, dan aan hunne eigene onderdaanen. £n gebeurde het, dat zy onder'tdobbelen aan den winner hunne eigene vryheid en die hunner Vrouwen en Kinderen veTfpeeld hadden, datwei eens voorviel, dan waren zy eerlyk genoeg om zich, zonder daartoe door eenige Wet verbonden te wezen, cordaat over te leveren. Zy fchyuen dus te eerlyk geweest te zyn , om zich van "onze gewoone fpreekwyze, dat men fpeelfcbulden niet behoeft te betaalen, te bedienen. Goede Gewoontens deeden, byhen, even veel af, als, by andere Volken, goede Wetten. In het vooiïg Nommer fpraken wy over de deugd der Gastvryheid. Deeze Deugd wierdt by de oude bewooners deezer Landen by uitftek bemind en beoeffend, en het is, uit deezen hunnen karaktertrek, dat ik denke, het fpreekwoord: een gast mag een gast meebrengen, te zyn voortgekomen. Hoe ruw en ftreng deeze lieden anders ook waren, gedroegen zy zich echter alkzins beleefd, milddaadig en gastvry jegens allen, die tot ben inkwamen. Door vriendelyke uitnoodigingen trokken zy de voorbyaangers naar binnen, en tractcerden hen, elk naar zyn ftaat en conditie, op het gene zy hadden. Onbetaamlyk ware het iemand, wie hy wezen mogt, uit het huis te weeren: maar gruwelyk de herbergzaamheid door een verraaderlyk gedrag te fchenden. Zy befchermden hunne gasten ' als hunne eigene huisgenooten, cn leefden zeer gemeenzaam met hun. Menigmaalen gebeurde het, 'dat, wanneer men zulke gas;en by zich had, de mondkost fpoedig verteerd was. En wat deedt men dan , meent gy, waarde Leezcrs ? Wat nieuws koopen, of met eeten en drinken uitfcheiden. ... Ja ! dat deeden zy, als .ze genoeg hadden; doch was 'er niet genoeg, dan had men de gewoonte, onder geleide van den Gastheer, zoo maar regelrcgt het naaste huis, of waar men verkoos, in te duiven, en daar van vooren af aan, on-  ( 74* ) gevraagd en ongeweigerd , te teeren en te fmeeren, als of (elk in zyn eigen huis geweest ware. In zulk een tyd wierdt tusfchen bekend en onbekend geen onderfcheid gemaakt — men at en dronk zoo gul en brocderlyk te famen , of -men elkander al zyn leven gekend had — by 't fchciden fchonk men malkaêr, wederzydfch, een ditje of datje tot gedachtenis, zonder daardoor eenige verph'gting te krygen, en zoo liep dan deeze pret ten einde. Wat was nu natuurlyker, dan dat men, wanneer de Gasten inkwamen, elkander toevoegde: „ ho! hoï „ een mondvol eeten en drinken zien wy niet op! Die „ komt is welkom I Een gast mag wel een* gast meê„ brengen ! " - enz. WH «?en echter dit Spreekwoord liever afleiden van de Schaduwen by de Romeinen , waarvan in 't flot van t voorig Nommer is gemeld, en beweeren dat die Gewoonte aldaar het eerfte zulk een SDreekwoord in de wereld gebragt heeft, en dat dit, door de veelvuldige verkeermg van de Romeinen met de Batavieren, naar deeze landen is overgekomen ; ieder kan daarin zyn zin doen. Toen naderhand de menfehen wat befchaafder wierden, zyn de woeste zeden, en, met dezelven, de Gewoonte, om zoo maar met de deur in 't huis te vallen, m onbruik geraakt: doch de Nederlanders, zo men zal zeggen gelyk het is, zvn altyd groote liefhebbers van gastereeren en van een' Vadcrlandfchen dronk gebleeven, en geen oprecht Vaderlander heeft ooit aan de fpreuk: een gast mag een gast meebrengen, getwyfeld.—. En evenwel zegt men, ook al fchimpende: ongenoods gasten worden achter de deur gezet. Strydt dit niet tegen elkander? . . niets minder dan dat, myne Vrienden! maar dit zal ik u, by eene nadere gelegenheid wel eens verklaaren, en dan te gelyk ook de groote voordeden van matigheid en fpaarzaamheid, in tegenoverflelling der nadeelen van overdaad en verkwisting, voorftellen. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798. en te Amfterdam by II. KEYZER en verder alom te bekomen. '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.- ♦ssssssssssssss®* m 94- LEERZAAME VOORBEELDEN OM DE 7 O n ri VOOR DE GEZONDHEID AAN TE BEVEELEN^ F W S , a'V/ * f gez9nd Uebaam> * wel eeno „ i i n ch revens volkomcne omfchrvvina van rf?2 gdukkigften toeftand der menfehen in dee2e vïereld Al w,e beide bezit, dien blyft niet. meer over f te wenfehen; en wien een van beiden ontbreekt dien baaten alle andere zaaken weinig. oniM«", dien Als men geene gezonde, dat wil zeggen. verftandtëfl hPfPïUgdfaame Zid bezit' 200 za) ™n nimme recS beteffen leeren, wat eigcnlyk ons gelukkig £t-et als men met een zwak en zieklyk IJchJIm is, zoo, zal men noch recht naar geiük: ïïeteïftioË hetzelve genieten kunnen. '"teven, noch Iemand behoeft zich maar eens te herinneren hti* by te moede was, toen hy ziek ter neder fc of zich zelfs maar niet volkomen wel gevoelde Imrneï men is dan al voort lusteloos, verdrietig• aikï verS veek; men is ongefehikt of onbekwaam tot' zynen S be,d_of bezigheden; kortom, het leven heeft ïs dT« Weinig bekoorlyks. alS da$ Men mag dus met recht zeggen: Gezonde leden, frisfche kraehten , o God! hoe veel zyn die niet waard! Wie zal met hifi zyn pligt betrachten, -ir n„ i zielue of k°mmer hem bezwaart? — "•DeeI- Bbbbb Ge-  ( 74§ ) Gezondheid fchenkt ons vreugde en moed. Gezondheid is het wenfchlykst goed. Een ieder is daarom verpligt zyne gezondheid in acht re neemen en den goeden raad, die daaromtrent gegeeven S', op te volgen: want de welftand van ons lichaam kan ligt verlooren gaan. Eenefterke hartstocht, eene ongelukkige val, een naar binnen geilagen zweet, eene onvoorzigtige verachting yan gevaar eene onmatigheid in eeten of drinken, kan ons ziekten veroorzaken en een einde aan oné leven maaken. Wv leveren daarom thans eenige kleine verhaalen, gnomen uit de gefchiedenis der wereld, en welke gefchikte leflèn en waarfchuwingen behelfen , om benoorlyk .voor'onze gezondheid te zorgen. WIL MEN GEZOND BLYVEN, ZOO MOET MEN ZICH IN DRIFTEN EN TOORN MAATIGIN. Coccejus Nerva Wierdt na dat de affchuwlyke Domhiaan vermoord »as in deszelfs plaats tot Romeinfch Keizer verboren in het jaar 96 na de geboorte van Knstus Hv was een zeer goed Regent, en wenfehte niet meer dan van de Romeinen bemind te worden. Doch dbedorvene foldaaten van de Keizerlyke Lyfwagt mogten hem niet lyden, dewyl hy ben niet, gelyk DomSmTotfchandelyke verrichtingen gebruikte, en hun daTd'aar voor rvkelyk betaalde. Zy maakten hem uus veel verdriet. Èens* wierdt hy door zekeren Regulut zoodanig tot toorn aangezet, en had^zich zoo, dflfog "«naakt, dat het zweet hem van alle kanten uitbrak. Daar hy nü dit zweet aan zyn lichaam het bekoelen haaldehv zich daardoor eene koorts op den hals, welke binnen korte dagen een einde aan zyn leven maakte. Spreuk. S* XIX: l9. Groote grmmgbetd zal ftraf e draagen. Johannes Hufs, F en fchrander, rechtfehapen en braaf man, maakte ■^I^S^Dat^ opmerkzaam, dat^het  ( 749 ) Kn'stendom, st welk toen geleerd wierdt, niet over* eenftemde met de leer van onzen Zaligmaaker, in liet nieuwe Tedament vervat. Dit wierdt hem door den Paus en de Geestelykheid als eene misdaad toegerekend. En daar 'er, tot onderzoeking zyner leerftukken, eend byeenkomft van Bisfchoppen, of eene Kerklyke vergadering, te Conftantz in het jaar 1414 gehouden wierdt; wierdt hy aldaar als een Ketter ter dood veroordeeld, en men liet hem levendig verbranden! Vergeeffch had Keizer Sigtsmund hem een vrygeleide, dat is,, een plegtige fchnftlyke belofte gegeeven, dat hem' geen leed gefchieden zoude; dewyl de Bisfchoppen voorwendden, dat men niet fchuldig wis, zyn gegeeven woord aan een wangelooyig Kristen of Ketter' te houden. — Door dit verfoeilyk en fchandelyk gedrag wierden de aanhangers _ van 'Hufs, die men Hasfiten noemt, zoodanig verbitterd, dat zy een' opdam: verwekten, uit welken een bloedige en wreede oorlog ontftond, die 16 jaaren duurde, en de Husiiten oorlog genaamd wierdt. ' In het begin deezer onlusten in Boheemen, gaf de Koning l-Venzcflaus, aan een zyner lieden, eenige vrees te kennen. Dan, deeze zeide hem maar vlak in'taan* gezigt, dat liet onder eene zoo flechte Regeering, als hy gevoerd had, eindelyk wel tot een' opdand had moeten komen. Hier over wierdt Koning Wenzeflam zoo toornig, dat hy den bedienden met de voeten fchoppen en vertrappen wilde. Doch een Beroerte trof hem, en hy viel dood ter neder: Zo» bragt de toornigheid dien dwaazen om. Job V: 2. Tycho de Brahê Was een beroemd Sterrekuudige en een der fchranderde mannen, welken Denemarken voortbragt; hy leefde in de i6is Eeuw. Te Roftock fpeeide hy eens, met een zyner landslieden, een zeker fpel om hoog geld; en als by by dit fpel veel verlooren had, zoo Wierdt hy zoodanig door drift vervoerd, dat hy zyn* landsman merkelyk beledigde. Dewyl ook onder de Studenten de dwaaze gewoonte heerfcht, dat die gene, welke elkander beledigd hebben, elkanderfchieten of met elkander vegten moeten, zoo wierdt ook hy tot Bbbbb 2 een  ( 75° ) een tweegevegt gedaagd. Zyn tegenparry hieuw hem het puntje van zyn neus af. En" alhoewel Tycbo terftond door een kundig gemaakte zilveren neus dit lichaamjyk gebrek zocht te verbergen,- zoo was hy toch zyn leven lang gefchonden , cn droeg bedeudig de ftra,Te van zyne opvliegendheid met zich om. — Wil hen gezond blyven, zoo moet men in eeten en drinken maatig zyn. ftlAATIGIIEID MAAKT frisch sn sterk. Daniël Wierdt, nevens drie andere Israëlitifche Jongelingen,, gebragü aan het hof van Koning Nebukadntzar\ alwaar zy, drie jaaren lang, eene oriderfcheidendé en Vorstlyke opvoeding genieten zouden. De Koning had bevolen, dat deeze Jongelingen dezelfde fpys en drank, als op zyne tafel gebragt wierdt, gebruiken zouden, opdat zy des te fchooner, gezonder en derker mogten worden. Daniël konde dus alles hebben, wat een jong menfeh maar eenigzins wen» fchen zoude ; de uitgezochtlte geregten en ïekkernyen tot zyne fpyze, en de aangenaamfte wynen tot zynen drank, ó Die gelukkige Daniël! zal menig verwende knaap denken. Doch Daniël Was geen verwende knaap. Hy had altyd maatig en nuchteren geleefd, en zich daar by zeer wel bevonden: daarom wilde hy nu ook by deeze kvenswyze blyven. De drie andere Isxaëlitifche Jongelingen dachten net als hy. Hy nam dan op zich, om voor zich zelven en zyne makkers, by den Opperkamermeester van het Hof, te verzoeken, dat men hun gewoone fpyzen, en zelfs in plaats van vleefch, groente mogt laaten geeven. Dit verzoek deedt hy op zulk een dringende en befcheidene wyze, dat de Kamerheer zeer geneigd wierdt, het zelve in, te willigen. Doch, zeide hy,'ik durf het niet doen; want als de Koning bemerken mogt, dat gy lieden eens ma-  C 751 ) magerder en bleeker begont te worden, dan de andere Jongelmgen, d.e met u Méden opgevoed worden, zoo zoude hy my voorzeker aan het leven ftraffen • ,J "U öa»f/'za?- dat deeze man voor de verantwoording vreesde, d.e hv daardoor over zich zoude brengen zoo drong hy niet verder by hem aan; maar vervoegde zich tot Melzar, dien de Kamerhee^toc hunnen Spys- of Schafmeester gefield had. En eve zeide hy tot hem , beproef het met ons maar eens' ware! te drinken; en zie dan eens, welke Jongelingen, er gezonder en frisfither zullen uitzien, wy , fy zkhwZ^iï" U,Z,al ^dunken! Me/zar liet 2 1£ ,Hy gaf hun tien daSe» lang die fpyzen en dat drinken 'twelk zy begeerden? en daar lï;JLdeeze,tien ó^n zag,^ dat zy daarmede veel gezonder en vlugger waren dan de andere Tongelzen die van 's Konings tafel gerPyzigd wierden en van*Zynen wyn dronken; zoo vergunde hy hun altyd groenten en fnsch water te mogen genieïen. Y & lJo-rJrtZe ,voor^ezette maat!ge levenswyze van de Israehtifche Jongelingen , maakte hen niet alleen vat- ïondbdr T kere?' m?F verfterkte ook hunne gezondheid, en gaf hun die bloeiende kleur en frischheid, welke men zoo gaarn by Jonge lieden ziet O Vervolg in een volgend Nommer.} 35E MKNSCHEN MET ROODE HAIREN ZYN NIET MEER VALSCHE MENSCHEN DAN ANDERE. zo^en^vn e"f0hen' Welke-r00de hairen hebbe"> valsch Sm n y rnV^ee"e mee"lng' die vry aIgemeèn aan^enomen maar die ook even zoo dwaas en ongegrond s, naardien zy uit de natuur der zaake niet is XbèveLr'1 rk °Pl««endheid of oTdervinciing dervSlT^V pellen deeze meening op de lyft bv mon?;dWaalingen' WeIke va" geacht tot geflacht ly ™ °Ver gaan' en van menfehen, die niet gewoon zyn naa te denken, te onderzoeken en te henrot Bbbbb 3 veiIj  ( 75* ) ven, als gangbaare munt worden aangenomen : en wy achten het meer dan tyd te zyn, dat men deeze dwaaling leere kennen en gaa verlaaten. Immers is deeze dwaaling den redelyken menfeh geheel onwaardig, en daarenboven zeer fchadelyk in de uitwerking. Foei toch ! zynen naaften voor eenen valfchaart te houden, hem te mistrouwen en in handel en wandel te fchuwen, daar hy het misfehien niet verdient,maar veelligt oprecht, welwillend en dienstvaardig is boven veelen; — wat is dit liefdeloos geoordeeld en gehandeld! wat moet de bewustheid van voor valsch gehouden te worden, niet eene nadeelige uitwerking hebben op het verftand en het hart van onzen, zoo ongegrond verdacht geboudenen evenmensch ! en wat zal het onsfmerten, wat zullen wy ons moeten fchaamen , wanneer wy t' avond of morgen in het geval mogten komen, dat wy onzen naaften, dien wy zoo ligivaardig verdacht hielden, als een' goeden, een' braaven van aart en hart leeren kennen! Hoe komen de menfehen toch wel aan zulke verztnningen? Judas Iscariot, die zynen Meeerer verraaden beeft, wordt gewoonlyk met roode hairen en een rooden baard gefchüderd; of de dwaaling hier van daan kome, dan of de fchilders Judas zoo voordellen, om dat zy mede in deeze dwaaling verkeeren , Iaate ik daar; maar dit kan ik zeggen, dst Geleerden in deezü zaaken geen rede van weetenfehap kunnen bybrengen, dat Judas in de daad roode hairen gehad heeft. De oude Schryvers, en byzonder de Dichters voor de geboorte van Kriftus, roemden in tegendeel het goudgeel en donker rood hair als een fieraad van het menfcblyk hoofd. En waarlyk! ziet zelve meteen onzydig en van vooroordeelen bevryd oog ih het rond, merkt op en pleegt de ondervinding raad, (want deeze alleen kan de zaak Haflechten.,) en gy zult bevinden, dat de menfehen met roode hairen over het geheel even zoo_ 'openhartig, gul en oprecht zyn, als die zwarte, bruine, blonde of witte hairen hebben; en Iet dan verder op de fnooden, de bedriegers, de valfchen en huichelaars, die met geen lantaarn behoeven gezocht tc worden, maar, helaas, ons dagelyks bejegenen, en gy zult'er me-  C 753 ) menig leeren kennen , die by zyne valschheid geene 100de hairen heeft, en overtuigd worden, dat de karakters van de menfehen • niet uit de kleur van het hair, en dus ook de vaischheid niet uit de roode kleur van 't hair, kan gekend worden. Maar wilt gy het Karakter van uwen naasten kennen, ziet dan op wezenlyke daadzaakerr; ziet op hun gedrag in het huislyk en burgerlyk leven; op hunne zedeu en redenen; op den aart en de wyze, hoe zy zekere voorneemens bejaagen, of een zeker doel zoeken re bereiken; op de keus van hunne middelen en .op hun ganfeh gedrag in deeze of gene betrekkingen: en hebt gy van elders overtuigende bewyzen van hufi .valsch, bedrieglyk karakter; verwydert u dan van hen, zoo wyd gy kunt, zonder te vraagen, of zy roode of andere hairen hebben. De onderfcheideae kleuren van het hair hangen waarfchynlyk af van de verfchillende luchtftreeken, en veranderen door de vermenging van verfcheidene volken onder elkaaderen; maar die kleuren hebben op het karakter zoo weinig invloed, als de kieur van de Huid, of de verfcheidenheid in de kleuren der oogen. Houdt het veel eer daar voor, dat de Alwyze Schepper deeze verfchillende kleuren, benevens zoo veele .anden: .verfcheidenheden van gelaat en wezens-trekken, van grootte, gedaante, houding en gang onder de menfch,en verordend heeft, om den eenen van deit anderen, hoe veele millioenen dan ook zy zyn m«rgen, te kunnen doen onderfcheiden en onderkennen. VERSCHRIKLYKE GEVOLGEN VAN MOEDWILLIGE DARTELHEID. Onlangs een togtje naar Ter dpel doende, ftapten wy, in de weêromreis, by een arbeiders huisje, tusfchen Zellingetw Flogtwedde* de Rennenburg geheeten, uit het rydtuig, en ftaken 'er onze pypen aan. Hier vonden wy een allerellendigst kind, in een' hoek van den haard zitten; zynde op zyn ftoeltje, dat van onderen open wrs, vastgebonden. —• Om dat wy 'er te vooren reeds van gehoord hadden  ( 754 ) den,. deeden wy, nopens dit ongelukkig fchepfcl, vericheidene vraagen, en het antwoord van de Moeder kwam hoofdzaak yk hier op nit: „ Dit kind is omtrent 15 jaaren oud: het was, tot aan zvn vyfde jaar, een bevaihg en fchrander jongetje; een Boerenzoon van 20 jaaren, kwam toen eens onverwacht in ons huis loopen. en iioeg het kind met eene leevende Mol vlak in het ^g,eZ'|t'J^aa,r door het zo°danig verfchrikte, dat ï'™, jn bezwymingviel: wy bragten het te bed; *?„? gn i k-yn °Pe»baarde zich de vallende ziekte, op eene allerhevigfte wyze. _ Geduurende drie jaaren! deeden de Geneesmeesters allerlei poogingen, om he •kind, ware het mogelyk, te herftellen, maar vergeefs' ~- Van toen af wierdt het geheel zinloos en fimpeli en dtt heeft tot op heden geduurd. " Uit het bericht dat 'er de Moeder verder van gaf 11 welk ook door het aanfchouwen bevestigd wierdO bemerkten wy dat de verftandelyke vermogens van het feind verre beneden den rang van het allerrcdelooste dier gedaald waren. Nimmer gaf het eenige de minfte benoette te kennen; nimmer toonde het de minfte begeerte naar fpys of drank; men bragt het zoo veel eeten en drinken in den mond, als men oordeelde dat het noodig had; het wist zich voor geen vuur of water te boeden; — m-'tjtore, wy hebben nooit van een ellendiger menfchlyk wezen gehoord. _ Wy oordeelden het niet ondienftig te zvn, dit bericht in het Weekblad te plaatfen; ten einde den leezer treffend te overtuigen, hoe vreeslyk de gevolgen van moedwillige dartelheid, inzonderheid in 'het ban»* maaken van kinderen, kunnen worden! Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1703, " en te Amfterdam by H. KEYZER en verder alom te bekomen. •  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, «ÖSSSSSSSSSSSSf» N'. 05. «ERZAAME VOORBEELDEN OM DE ZORG VOOR DE GEZONDHEID AAN TE BEVEELEN (.Vervolg van Nr. 94.} WIL MEN GEZOND BLYVEN, ZOO MOET MER IN EETEN EN DRINKEN MAATIG ZY1V. ( MAATIG HEID MAAKT FRISCH EN STERK. Nicolaas Malebranchc i^r^i C? Z£er verfb,ndig en braaf man. Hy leefde 'n/fankryk omtrent het laatst der Vootige eeuwen VnJïï nf- em-.m « 'oeifl gemaakt, dat eeü Engdfch Officier cue als krygsgevanfen naar Parys gebragt Wierdt,, zich over dit zvn ongeluk verbeide omdat hy nu gelegenheid had Malebranche te 2 Ly had wel geen fterk lichaam, maar genoot toch zeet m acht, en leefde maatig. -Als hy zich niet wel gevoelde, dronk hy fchoon water en vastte. In zvn zeven en zeventigfte jaar wierdt hy ziek, teelde zéér dT^Tniip:en ffierf 200 zaci dat ntn ^ «.Deel. Ccccc ^  ( 756 ) Hans Sloane, Een beroemd Geneesheer en Natuurkenner in Ëngt* land, wierdt in zyn zestiende jaar van een bloedipuwing overvallen, waardoor hy genoodzaakt .was drie jaaren lang zyne' kamer te houden. Hy zag al fpoedig in, dat hy, gelyk de Geneesheeren hem \ferzekerden, van deeze ziekte niet bevryd zoude blyven, maar fteeds eene wederinftorting te vreezen had, zo hy niet de grootfte maatigheid in acht nam, en zich in 't byzon» der van allen fterken drank, hoe ook genaamd, onthield. En hy handelde juist zoo, als hy, volgens zyne overtuiging, handelen moest. Hy nam een ftrengelevenswyze in acht, en week daar van , ook na dat hy volkomen herfteid was, niet geheeel af. Dus doende bereikte hy eenen zeer hoogen en gezonden ouderdom, en beves igde door zyn eigen voorbeeld den regel, welken hy dikwyls aan anderen gaf, te weeten, dat Maatigbeid het zeker/Je middel is tot behouding van het leven. Hy wierdt in 1660 geboren, ftierf in 1752, leefde dus 92 jaaren, en zag zes Koningen van Engeland , van Karei den tweeden af, tot aan George den tweeden toe, de Grootvader van den tegenwoordigen Koning, George den derden. Be Aht Jerufalem Was een der voornaamfte bevorderaars van nuttige kundigheden in Duitfcbiand, en daarby een man van zeer edele en mcnfchlievende denkWyze, die in veele opzigten dè uitneeraendde dienden aan zyn Vaderland en geheel hei Menfchdom beweezen heeft. Deeze verdiendelyke Jerufalem had een zeer zwak lichaam; byzonder fukkelde hy derk aan een zwak Zenuwgeftel. Hy was dikwyls gevaarlyk ziek, en moest op verfcheidene tyden, byzonderlyk in de laatde tien jaaren van zyn leven, dagelyks Rhabarber en Kina neemen. Doch daardoor, dat hy deeds op zyne gezondheid bedacht was, daardoor vooral, dat hy eene ten uiterden maatige en eenvoudige kvenswyze kide, en in zy-  C T$7 ) zynen oüderdom zich fteeds vroegtytdig ter rust begaf, bragt hy zyn leven tot Tachtig jaaren. Hy ftierf in 't jaar 1789. DNMAATIOHEID VERWEKT ZIEKTE, EN DOET VOOR DEN TYD IN 'TGRAF DAALEN. De Israëli ten, ^ Die Mo fes van de flaverny 'bevryd had, welke zy |n Egypte leedgn, toonden zich dikwyfc ondankbaar jegens hem, en tegen de Godlyke 'Voorzienigheid, wejke bun door Mofes gered had". ; Eens morden zy ook daarover, dat zy in de ArabiJche woestyne, welke zy doortrokken, niet zoo als in Jigypte vleefch konden eeten, maar zich met Manna behelpen moesten. Dit Manna begon hun te vervecien, en zy vorderden van Motës vleefch. Hy kwam daardoor in groote verlegenheid; doch Gods Voorzienigheid hielp hem uit dezelve. Er komen, naamlyk, zoo als reifigers' in die (heeken waargenomen hebben, fomwylen' groote vlugten van wagtcls uit Afrika over den Arabifchen zeeboezem gevlopgen. Vermoeid van deeze ylugt, vallen zy neder om zich uit te rusten zoo dat men dezelve 'als dan zeer gemaklyk met de hand grypen kan. Juist dit gefchiedde nu ook by de rogt der Israëliten door Arabiën. Thans' hadden zy vleefch in overvloed: doch nu 'aten zy zoo onmaatig daarvan, en doodden en bewaarden daar en boven nog zoo veelen, dat zy ze niet ontecten konden, maar'dat de vogels aan het bederven raakten, en zulk een'kwaaien flank verjpreidden, dat 'er eene pestziekte ontflondt, waar aan zeer veele Israelitèn ftieiven. Sirach XXXI: 21-24. Weinig is genoeg voor een menfeh, die welonderweezen is; daarom en bygt hy niet op zyn bedde, met een maatig gehouden maag heeft hy eenen gezonden fiaap , en kan 's morgens weder vroeg opflaan, en zyn vernuft P h 1>em> Maar een, onverzaadiyk menfeh ftaapt onrustig, heeft huikwee en pyn in de darmen. Ccccc 2 r>io.  ( 75* ) Dionyfius de Eerfte Leefde bynn 400 jaaren voor Krïstus geboorte; liy was van geringe afkomft; door zyh list cn fiimfieid bragt by het zoo Ver, dat hy de onbepaalde beheericber van Syrakufe wierdt. Na dat hy zich by zvne onderdaancn gehaat had gemaakt, wierdt hy nog daarenboven by dezelve, zoo wel als by alle Grieken, belachlyk, wyl hy ftceds een Dichter zyn wilde. Men kon zyne gunfr niet zekerder verwerven, dan wanneer men zich by zyne ellendige verfen als ticheel verrukt hield; en als hv ze voorla, zoo durfde men met dan met een' geflooten mond te gaapen. Eenigè zyner gedichten zond hy naar de Griekfcb'e ftad Ohmpia, hoopende dat dezelve voor de besten verklaard worden en den uitgeloofden prys verkrvgeu zouden; doch zy wierden afgekeurd. De Atheiiienfers waren beleefder, en kenden hem "den piys van het Treurdicht toe. Hy liet zich op deeze eer zoo veel te meer voorftaan, naar maate hy ze minder verdiende. Hy toonde openlyk zyne vreugde en dank door de koftivkfte offeranden, en gaf aan zyne vrienden een pragtig gastmaal. Doch daar hy zich by deeze gelegenheid in eeten en drinken zeer te buiten ging, haalde hy zich een ziekte* op den hals, aan wélke" hv kort daar op ftierf. S rach XXXVII: 30-32. Zyt niet onverzaadlyk in alle lekkernyen , en eet niet met gulzigheid; mant door veele fpyze komt ziekte, door de onverzaadlykheid zyn *er veele geftorven. Alexander de Groote Was eerst in zyn eeten en drinken zeer maatig. Dit kan men genoeg opmaaken uit het gene hy aan Ada, die hy Koningin van Kariên gemaakt had,"zeggen liet. Want als deeze hem eens uit dankerkentenis veele kostIvke fpyzen en dranken, benevens haaren bekwaamden kok, zond, liet hy haar vveérom zeggen: „dathydie niet noodig had; dewyl zyn H°fmeèster Leenidas hem van betere koks had voorzien." Hy had hem, naamlyk , geleerd 's morgens vroeg op te ftaan en te arbeiden,  C 759 ) den, pp dat-het eeten 'smiddags wel zoude fmaaken, cn verder om 'smiddags maatig te zyn, ten einde'sa' vonds wederom honger te hebben. By deeze pryzenswaardige levenswyze bleef hv niet lang; maar gaf zich weldra over aan de zwelgerven die toen ten tyde in Afiè zeer in zwang gingen. Na' dat hy van zynen togt uit de Indien te rug gekomen was, reed hy zeer langzaam met zyne vrienden Z een wagen met agt paarden befpannen, en hield zeveS dagen en nachten achter elkander een'openbaaren maat tyd, aan eene tafel, die aan eene verhevene plaa?s op den wagen gemaakt was. Kort hier op noodigde hS veele van zyne vrienden en Generaals te .gast, awaÏÏ hy dnnkweddmgfchappen liet inftelleni.Wden ïEE ; krans vereerde. Eer? zekere Pro- Z "L dri11^ 2*5 Sedro«ken; doch leefde nietig ger dan drie dagen daar na. Van het overige «ezelchap fberven nog een en veertig perfoonenT welke ane y^SS^ van cene fterke kQlu,e of ™°^ Te Babyion gaf hy eens een pragtig gastmaal en w.lde na hetzelve zich ter ruit begeeven. Doeh hy bet zich, door het dringend verzoek van Medil7 overhaalen „og een drinkgezelfch b l£ llZ nTÏ hy "U ,den geheeIen 4i dagTo" «weldiir VT lam? krCeg- D"ezc wierdt ^eds* geweldiger en hy ftierf aan dezelve, twee en dertifr jaaren oud zynde. Dus - Hortte hem alzoo de onm ? S:lom Yxrfr'1 ï°d zyr lcvens in 'c S . fealom. XXIII: 29, 3c. By wien is wee? by wien is acb? iy den genen, die by den wyn vertoeven. ,w,ents acot Met fpys en drank zyn lichaam te verzaaden, ls ieders phgt, behoefte en wenfeh. Maar met die fpys en drank zyn lichaam teoverlaaden, M Sft en betaamt geen reediyk menfeh. rwi, ai '?he,d Sebrmkt> verfterkt hem goede wyn: Poch gulzig ingeüikt.-zal hy hem dopdiyk zyn? O Feroolg in een volgend Nummer.} Ccccc 3 EEN  EEN WAARE SPOOKGESCHIEDENIS. Veele zullen reeds beginnen te lachen, en by zich. ■zelve denken: enkel grappen en niets anders!— Ik za| bet U lieden echter maar eens heel netjes door een bewys daar doen, dat 'er werklyk fpooken beftaan. Het i geval zelf is voor eenige jaaren in Oost-Friesland 'gebeurd. In een zeker dorp ftierf een Boerenvrouw, die geduurende haar leven juist in geen beften reuk had geftaan, en daarom ook, zoo men in het algemeen geloofde , onmogelyk wel zou kunnen rusten. Maar, wat gebeurt 'er? — Zy vertoont zich weder, kort na haare begravenis. De Dienstmeid wordt haar by het vee op den ftal gewaar, en — de Nabuuren zien haar me•nigwerf van het graf naar huis, en zoo vic verfa weêr van huis naar het graf zweeveu. Voor het overige Huisgezin bleef zy echter onzigtbaar, eri de Weduwnaar, die 'er zich langzaamerhand aan gewende , had ondertusfchen . naar een ander Vrouwtje voor zich omgezien. Doch nauwlyks wordt dit ruchtbaar, of het fpook begint zyne verfchyningen zoo zeer te' vermenigvuldigen, dat Bruid en Bruidegom daar heel onrustig onder worden. Thans was goede raad'duur. Na lang overleg wordt eindelyk, met algemeencn vriendenraad, befloo'ten oni een paar nabuur-ige Predikanten te verzoeken, den 'geest te komen zien en af te vraagen, wat zyne begeerte wasf — De Predikanten kwamen: maar de geest vindt niet goed voor hun te vetfehynen. De Meid en de Nabuuren hielden echter ftyf en 'ftërk ftaandc, dat de geest zich thans veel meer vertoonde dan anders: doch de beide Domine's bemerkten niets ter wereld en keerden onverrichter zaake weer, van waar zy gekomen waren. Dat zou de drommel verdrieten! zei nu de man van huis, en gaf order, dat men den Pater van G... zou gaan haaien, om voor geld en goede- woorden het Spook te bezweeren. De goede Pater deedt alle kunft. en vliegwerken, die hy maar bedenken kon, doch — .alles olie in 't vuur! De geest liet bezweeren, die bezweeren wilde, en verfcheen als vooren. Inmiddels moeft'de Veemeid' by den P."s!rjor van het nabuurig Kerkdorp..gaan biegten. (Dit is by de Lutheraanen op fommige plaatfen nog in gebruik.} De b Pre-  C 70-1 ) Predikant, die dit meisje door en door kende en een verftandig man was, een en ander met haar over die fpookeryen aan haars meesters huis gepraat hebbende, vroeg baar, of alles, wat de menfehen daar van zeiden, waar was? „Heden ja! antwoordde zy heel ftem>« mig, „ alles is de zuivere waarheid!" „Hoor! hervattede toen eensklaps de Dominé, met een forfche Item, terwyl hy haar ftyf in de oogen keek: „ HoorE „ gy heat het! Ik weet wel beter. Gy hebt al die praat- „ jes zelve bedaqbt. Ontken het eens, zo gy durft! „ Wacht maar! ik gaa op ftaande voet den Schout al „ 11 we bedriegeryen ontdekken, en ik verzeker u dat gy hei, zo gy uw gedoente niet bewyst, met den Tug j, zult betaalen." Dat was een zesendertig ponder voor de ontftelde feeks! Zy wilde fpreeken, maar de tanden iloegen haar op elkander — zy beefde over haar gantfche Jyf- ftotterde eenige onverftaanbaare woorden, en viel door de korf. Nu moest zy met befchaamde kaaken bekennen, dat zy en eenige nabuuren, die den boer? een pek wilden fteeken , alles hadden uitgeftrooid , zonder dat 'er een woord van waar was; en zy liet den Pastoor niet heel duister blyken, dat zy zelve een goed oog op haaren meester had gehad, en hier door ""zyn voorgenomen huwelyk had willen verydelen. Wel, wat zegtge nu, myne Leezers! heb ik u thans niet klaar genoeg daar gedaan, dat 'er veele Spooken *h worden gemaakt? de mogelyke tovery. Furcius Cre/tnus, oudtyds een boer in de nabunrlehap van Rome. wierdt eens, door verfcheidene Landgebunkers van die ftad, befchuldigd, dat hy de landeryen zyner nabuuren betoverde, wyl die, fchoon veel grboter dan de akkers van Crefïnus, nogthans veel minder dan de zyne voorbragten. De kwaadaartfgheid dier menfehen ging ten laatfte zoo ver, dat zy den goeden man by de Regeering. verklaagden, omdat hy, gelyk ze zeiden, ongeoorloofde middelen gebruikte om zich zelven, ten koste van zyne nabuuren, te verryken. Nu  ( 7** > Nu wierdt Crefmus voor den Rechter gedagvaard. Toen hy met zyne vyanden voor het Gerechte verlcheenen was, en gehoord had, wat hem te last wierdt gelegd, trad hy met vry moedigheid vooruit, en zeide terwyl hy de gewoone boerengereedfehappen voor de voeten der Rechters nederlegde. „Indien het gene ik „ gedaan heb Tovery kan heeten, ziet hier dan, my„ ne Heeren 1 in deeze gereedfehappen, de middelen „ waarvan ïk.my m myne boosheid bediend heb. Ik roep „de Goden tot getuigen, dat ik nietjéén derzelve ach„ter gehouden, en geene andere krachten heb aange„ wend, dan die door middel van deeze werktuigen „ kunnen worden daargefield. Ik heb het myne vlyti„ ge Dochter, myne fterke osfen, myne fcherpe ploegen, eggen, fchuppen, enz. te danken, dat myne „ landen vruchtbaarer zyn dan die my'ner nabuuren. Mogelyk heb ik meer vlyt en overleg daar by gebe„ zigd— mogelyk meer van den vroegen morgen for den „laaten avond gezwoegd en gezweet dan wel andere: „doch van deeze dingen kan ik U lieden niet anders „ dan de uitwerkfelen, myne vruchtdraagende akkers „ naamlyk, aantoonen — Zyn dit nu ongeoorloofde „middelen; zyn dit dingen, die my den naam van „ een loveraar , welke zyne nabuuren benadeelt ''wyshel!" * onderwerP my gewillig aan uwe' Zoo fprak de achtenswaardige Grysaart. De Rechters behoefden geene uitfpraak te doen : aller gelaat wees, met een ftille goedkeuring, de gantfche zaak ten voordeele van Furcius Crefmus uit. Zvne par'vên droopen met fchaamte weg: doch de Verftandree .Landbouwer keerde, overlaaden met de loftuitingen zyn.er Rechters, naar zyne vreedzame wooning te rug en, lang na zynen dood, plag men nog te zeggen als iemand om dergelvke zaaken te onrecht befcïiuidkcl wierdt: bet is een Toveraar gelyk Furcius Crefmus. Te Groningen , by W. Z UI D E M A. 1798. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. «SSSSSSSSKSSSSSf* Nr. 96*. SAMENSPRAAK OVER HET WAARNEEMEN VAN DEM GODSDIENST OP ZONDAG, TUSSCHEN DEN SCHOOLMEESTER VAN HET DORP , JAN GERRITS EN THEUNIS KLAASSEN MET HUNNE VROUWEN. ^mÊSt en tbeunts kl*asfen' goeden avoncf* Meester. Goeden avond, Vrienden ! Het is mv aangenaam uheden juist te ontmoeten. Ik was voorl neemens, na het doen van eene wandeling, een van u beiden te bezoeken. % G. Zeer goed. Gaa dan met my. Buurman Tbeunts en zyne Vrouw zouden by ons een koo k«flV drinken Gy zult ons dan gezelfchap houdend M. Zeer gaarh. (Zy gaan naar het huis van %n Gerft'ts; ert na de gewoone groete aan de Vrouwen, begint de Schoolmeester.} ö M. Wel Vrienden! Gy zyt heden morgen in de Kerk geweest; hoe beviel u die Predikatie? 1. My zeer goed. Onze Dominé preekt doording ™at,eenV°Udige tl™ ^nrebefhet kumienhl gtypen : maar nu toch byzonder. Ik weet niet, dat prediken.200 °V" ^ Sabbat °f ZondaS heb ^oren M. Het beviel my ook by uitftek. Wanneer merf op^ne wyze, als Dominé het voorftelde, den Zondag 'J-/CL1' Ddddd h  ( 7H > befchouwt, hoe veele redenen hebben wy dan met», om God te danken, dat Hy denzelven tot zulke einden verordende. T. ]a, ik plag daar over ook zoo niet te denken. De tyd, welken ik in de Kerk doorbragt', verveelde , jnydikwvls, en na dien tyd, nam ik 'er myn plaifief van: maar niet op die wyze, als Dominé leerde, dat het gefchieden moet. Ik wil ook wel bekennen, dat ik nooit zoo over die woorden van den Zaligmaaker ge.iacht heb, als hy ons voorftelde. Ik heb al beproefd , om 'er wat van te vertellen aan myne Vrouw, die by de kinderen te huis blyven moest; maar ik heb eene flegte memorie. Meester! gy kunt beter iets onthouden dan ik. Ai! zeg gy haar 'er wat van. M. Zoo veel ik zulks doen kan, wil ik graag. Dominé had tot een tekst de woorden van d?n Heiland, te vinden Mark. II: aj- De Sabbat is gemaakt om den mensch, niet de mensch om den Sabbat. Eenige aanmerkingen , welke hy maakte over de aanleidende gelegenheid tot deeze uitfpraak van den Heiland, zal..ik ©verdaan, en alleen fpreeken van het oogmerk, waar toe de Sabbat gegeeven is, volgens Dominés verklaaring- hly zeide; de Sabbat was gegeeven tot der menfehen voordeel en genoegens. God had toch in alle zyne werken en wegen met de menfehen dit altyd tot zyn doel. De Sabbat ftrekte daarom ook tot der menfehen nut, naar ziel en lichaam beide. De mensch, die voor de eeuwigheid gefchapen, en tot verhevener bezigheden beftemd was, dan welke dit dagelykfche leven opgaf, deeze mensch moest zich dan tot de eeuwigheid voorbereiden, en zich op aarde reeds oefenen in die dingen , Welke hierna zyn werk zouden uitmaaken; immers zo hy gelukkig worden, en zyn eigen welvaart niet verwaarloozen wilde. Daar nu de zinlyke mensch door zyne tynlyke bezigheden dagelyks afgetrokken en gehinderd wordt, om zich in die dingen te oefenen; van boe veel belang is het dan niet , dat de goedertierene Schepper der menfehen eenen dag verordend heeft, waarop de mensch, ontflagen van zyne bezigheden, zich gezet kan begeeveu tot het onderzoek van die zaaken, welke het eeuwig belang van zy-  ( 7% ) zyne ziel betreffen ; ja dat God zelf hem wil laaten onderrichten van dat alles, wat hy noodig heeft, om wyzer en beter te worden? — Maar eer ik verder gaa, moet ik vraagen, daar ik my juist niet aan Dominés woorden binde, of ik evenwel den zin van zyn voordel duidelyk genoeg voordraage ? T. Ja, Meester! De preek wordt my nu wéér zoo klaar , als of ik die andermaal hoorde. Ik herinner rhy nu, dat ik, in de Kerk zynde, dacht: dat men, de zaak dus befchouwende, verkeerd handelde, wanneer men zich den Zondag, om zoo te fpreeken, voordekte, als eenen dag, welken God zich toeeigent, als of Hy 'er voordeel van heeft. Het is waar, men dient dan God; maar eigcnlyk gefproke», diént men zichzelven. M. Dat hebt gy recht begreepen, Tbeunts! Wy dienen op dien dag Göd, en Hy vordert dit niet het hoogde recht, daar Hy onze eenige Opperheer.' en groote Weldoener is. Wy moeten dit dan ook graag, en met eerbied doen. Geertje (de Vrouw van Tbeunts). Nu zie ik, hoe verkeerd ik dikwyls handelde, met my over den Zondag, voornaamlyk, te verblyden, om dat ik my dan eens kou uitrusten. Het kerkgaan héb ik meest pis pligt, en niet zoo zeer als een voorrecht befchouwd. Maar Dominé heeft gelyk. Men is de garitfche week zoo verbonden, en druk in zyn werk, daarby zit ik altyd zoo onder de kleine kinderen, dat 'er weinig van erndig nadenken komt. Doch ik hoop voortaan den Godsdienst vlytig by te woonen, en aandachtig te hooren. M. Gy zult u daarby zeer wel bevinden, vooral, wanneer gy, zoo als Dominé ook zeide, het gehoorde, zoo veel gy kunt, nadenkt; het gene gy niet mogt begreepen hebben, by wyzeren navraagt; en daarby, God van harten bidt. dat Hy het gehoorde aan u ze-' gene. Dan zult gy ook ondervinden, dat gy het een en ander onthouden hebt, het weik u onder uw werk te binnen, en in deeze cn gene voorvallen te pas komt; en dus, dat God u niet alleen wyzer en beter wil maaken, maar' dat gy, onder zynen zegen, ook wyzer en beter wordt. Ddddd 2 Maar  C 766 ) ■ Maar gy ziedet ftraks, Geertje! dat gy u dikwyls over den Zondag verblyd hadt, om dat gy dan kondt lusten. Dit is op zich zelven ook niet ie verwerpen. Dominé toonde ook aan, dat de Sabbat tot voordeel van 's menfehen lichaam verordend was. Wy menfehen arbeiden, zwoegen en fmven van den morgen tot den avond, van den eenen dag tot den anderen. Den eenen valt dit zwaar en moeilyk, om dat zyn arbeid vaak zwaar is, en boven zyne krachten gaat. Een ander is zoo bekoord door liet loon, 't welk hy van zyn arbeid hoopt te trekken , dat hy maar immer zoude voortwerken, zelfs ten kos'e van zyne gezondheid. Voor den ryken, die zoo niet behoeft re werken, is een rustdag min noodig, zou men zeggen. Doch de ryken hebben chenstbooden, en om dat zy het zuure van den arbeid by ondervinding niet kennen, leggen zy deezen vaak zwaardere lasten op, dan zy kunnen draagen. Hoe wys en weldaadig heeft dan de'Koning en Opperheer van Hemel en Aarde niet voor ons menfehen gezorgd, toen Hy, na eiken zesden dag, eenen ter ruste fchikte V Welke inrichting nog liefderyker wordt, wanneer men befchouwt, dat zelfs het redelooze vee in dit voorrecht deelt; daar de menfeh, die zoo dikwyls misbruik maakt van zyn gezag over dc dieren, zulks buiten dat nog meer doen zou. 7". Ja, men denkt altyd lang zoo niet over de zaaken, als men moest. Nimmer ondervinden wy beter, hoe noodig en nuttig voor ons de rustdag is, dan in den hooi-tyd; vooral, wanneer het weder wat onbeftendig is, dan ben ik, dan is myn volk cn myn vee vaak zoo afgemat, dat wy het zonder behoorlyke ruste niet zouden kunnen uithouden. Nu verheugen wy ons wel in die rust op den Zondag, maar om dat te doen met een innig dankbaar hart jegens God, die zoo goed over ons is; ach! daar komt zoo weinig van. M. Dit bedroeft u, Tbeunts! maar zoek het met Gods hulp beter te maaken. Waarlyk, wy hebben ?er alle redenen toe. Ik kan u niet zeggen welk een, aangenaam gevoel ik van de liefde Gods heb, wanneer ik foms, des Zondags, na den Godsdienst, eene wandeling doe, en die ruft waarneem, welke zich •«ver alles verfpreid ; wanneer ik den armen daglooner,  ( 7*7 ) ner, die vroegen laat, om zyn kost moet zweeten en zwoegen, zoo gemaklyk voor zyne deur zie zitten en zyne pyp rooken, Geen vader, denk ik dan wel, kan goedertierener met zyne kinderen, geen Koning vriendelyker met zyne onderdaanen handelen, dan de hooge God met ons doet. Hy maakt ons op eiken Zondag een feest, waarin de armfte en geringde zyner fchepfelen deelen kan. T. Ja, dat zeide Dominé deezen morgen ook, toen hy aantoonde, dat men zich des Zondags ook mogt vermaaken. Hy fprak van tweërlei menfehen, die daar over onderfcheiden denken. Hoe was dat ook, Meester ? ' M. De Leeraar zeide, dat de Sabbat ons ook ter verlustiging gegeeven was, wyl eene behoorlyke uitipannmg voor den menfeh noodig was, ter aanwakkering van zyne ziels-vermogens en lichaamskrachten. JVleenig een had daartoe in de week geene gelegenheid , wyl hy altoos verbonden en met den arbeid overlaaden was. _ Daarom mogt men ook tot dat einde den Zondag gebruiken, mits dat alles binnen behoorlyke paaien bleef, overeenkomftig onze verpligting, om God te dienen en te verheerlyken. Er waren, zeide Dominé toen, tweeërlei menfehen, die verfchillend hierover dachten. Sommige wilden zich op dien dag geheel geene mfpanning veroorlooven, wyl zy begreepen, dar zulks niet bedaanbaar was met de waardigheid van denzelven. Doch hoe pryslyk ook het beginfel zyn mogt, waar uit de zulke werkten, meende Dominé echter, dat zy hier in mistastten , wanneer zy het vermaak of de uitfpanning van den Godsdienst affcheidden. Eigenlyk gefproken zyn wy ten allen tyde, en in alle gevallen, verpligt God te dienen, en gelyk Pauluszegt, alles wat wy doen, zulks te doen tot eer van God, en derhalven ons ook op die wyze te vermaaken. Ln waarom zouden wy dit ook niet op Zondag mogen doen, vooral daar veelen anders van alle uitfpanning: zouden moeten verdoken blyven. T. Zoo verre ik het kan inzien, heeft Dominé gelyk. Indien myn volk ten minden niet eens in de week een tyd van uitfpannig hebben mogt, geloof ik, dat zy verdrietig en moedeloos onder hun werk zouDdddds den  C 7e Verloslèr,'die ons verpligtend voorbeeld tevens is, zich op den Sabbat genomen heeft. 'Er ftaat, dat Hy met zyne discipelen door het gezaaide ging. Hy zal thans eene wandeling met hun gedaan hebben, de fchoonef Natuur met ftille verrukking befchouwende , terwyl Hy de volmaaktheden van den hemelfchen Vader 'er' in opmerkte, en hier over misfehien met zyne leerlingen fprak. Dit kunnen wy ook doen. Eene nauwkeurige befchouwing van Gods groote en goede werken levert een wezenlyker vermaak op, dan wy immer in de woeligfte vreugden fmaaken kunnen. Wanneer ik des Zondags na den Godsdienst eene wandeling doe door het veld, en de volheid en fchoonhetd, de vrolykheid en het leven , 't welk ik overal ontmoet, befchouw, dan fmaak ik een onbetaalbaar genoegen, en neem vaak eenen eerbiedigen en dankbaaren indruk van de wysheid , magt en liefde des grooten Scheppers mede. Behalven dit, kan men onder de geoorloofde vermaaken ook eene plaats inruimen aan een blymoedig, gerust en dankbaar genot van Gods verkwiklyke gaaven, met zyn huis-gezin, of ook met vrienden en beleenden. Terwyl men dit veraangenaamt door vriendelyke en nuttige gefprekken, als by voorbeeld: over het gene men heeft hooren prediken, of geleezen, over het gene wy daar by dachten, of niet recht begreepen, en waarvan anderen ons meer kunnen zeggen.' Dus doende bevordert men, dunkt my, zyn nut en genoegen te gelyk ; en dit, het nuttige en ver-maaklyke famen . te paaren, is het oogmerk Gods in alle zyne werken. En wy, die, zoo ais Paulus zegt, Gods geflacht zyn, behoorden hier in toch niet vau Hem te verfchüien» T.  C 769 ) , 7". Ik wil gaarn gelooven, Meester! dat gy gelyk hebt; maar dat zeer veelen dit alles.voor geene, of eene zeer fchraale uitfpanning zullen houden, geloof ik tevens. . M, De ondervinding bevestigt dit, myn Vriend! Dominé merkre zulks ook aan. Toen hy de zoo eeven genoemde begrippen van fommige lieden, die te boog by den Zondag opzagen, wederlegd had, zeide hy, .dat een ander foort 'van menfehen denzelven veel te laag fchatte, meenende, althans zich gedraagende, als of hun deeze dag gegeeven was, om zich in allerlei losbandigheid te buiten te gaan. Maar zulkep bedachten niet, hoe zeer ftrydig zy handelden met'het goedertieren oogmerk, waartoe de Sabbat verordend was. Want, in plaats van op dien dag God meer gezet en openlyk te dienen, aan Hem hunnen Schepper en dagelykfchen Weldoener te gedenken, en zich door Hem te laaten onderrichten, op dat zy leeren beandwoorden aan hunne beftemming als redelyke en voor de eeuwigheid gefchapene wezens, zoo verlaagden veelen zsch daarentegen verre beneden het redelooze vee, en deeden dus hunnen grootén Maaker fchande aan. In (lede van op Zondag, naar Gods wys en goed befte! behoorlyk te rusten van den vermoeienden dagelykfchen arbeid, ging men daar in vaak voort onder verWaarloozing van den Godsdienst; ja, dat nog fchandelyker was, men matte zich afin bedryven, die ziel en lic'iaani bederven en bcnadeelen, ten koste van zyne huislyke belangen en welvaart. In hoe verre nu, deeze menfehen handelden naar Gods weldaadig oogmerk, mogt elk, die alle gevoel nog niet verlooren had, beOordeelen. iflet vervolg biervan in een volgend nommer,") merkwaardig bewys dat 'e r nog geld in den lande is. .,'tls een flegte tyd; (roepen alle menfehen) men „ moet geld opbrengen tegens de klippen aan; alles „ is duor en 'er wordt niets verdiend." Die  ( 77® ) Dit is wis en zeker altemaal klaar lontere waarheid : doch het is even wis en zeker, dat Vr nog wel geld in 't Land is, en de lui by voorkomende gelegenheid nog wel affteekeu willen. „Dat zou, met verlof, nog te bewyzen ftaan!"—« nog te bewyzen ftaan, lieve Vrienden? Dat neem ik aan te doen, en zoo re doen dat ge 'er alle van verwonderd zult ftaan. Let maar wel! ,, Sedert verfcheidene weeken (fchryft men ons van „ Amfterdam) wierdt in de Couranten bekend ge„ maakt, dat in deeze Stad een party van ongeveer „ vyf en zeventig fchilderyen van de beste Nederland5, fche Meesters publiek zoude verkocht worden, wel* „ ke nagelaaten zyn door den kunstminnenden jan „ jacob de bruin. — Nu is eindelyk die ver„ kooping gehouden ; en wat meent gy dat die 75 „ ftukken gefamenlyk hebben opgebragt? .... Niet „ minder dan Een en vyftig duizend, vyf honderd en „ negen en zeventig Guldens, ƒ51,5,79 gids. En is „ onder anderen één kabinetftukje van den beroemden „ gerard bouw aldaar verkocht voor Agt duizend en één honderd Guldens, ƒ 8,lCO gids."— Welk een verbaazende fom voor niet meer dan^K ftukken, en dat in zulke neringlöoze tyden! Ziet daar dan nu beweezen, 'dat 7er "nog wel geld in V Land is, en ziet daar tevens beweezen, het gene wy in Nommer 90, bladzyden 716 en 717, gezegd hebben, te weeten, dat Tekenaaren en Schilders van naam, gelyk hy ons een douw, potter., van de velde, wouerman en andere, het Land hunner inwooninge aanmerkiyk verryken; dat deeze Mannen dus onze achting dubbel waardig zyn, en hunne werken, die thans, gelyk wel eer, tegen goud worden ppgewoogen, ons moeten aan fpoor en om de Teken- en Schilderkunst op alk mogelyk» wyzen te bevorderen» *, Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798. «Hl te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 97. THE (JlS'IS KLAASSEN BIET HUNNE VROUWEN. (.Vervolg op nommer 06.)  ( 77* ) zou het beste middel zyn, orsfde menfehen in dit op* zicht wyzer te maaken cn te verbeteren? M. Daar mogten wyzere lieden , dan wy Theunis'. het hunne wel toedoen, om dat uit te vinden, en in werking te brengen. Maar my dunkt, dat, over 't algemeen, Ouders, Meesters, en Hoofden der huisgezinnen, elk in hunnen kring, veel ter verbetering zouden kunnen toebrengen, wanneer zy hunne kinderen, leerlingen, diensdiooden en alle ondcrhoorigen veel onderhielden over deeze zaak, hun gezonde begrippen deeze aangaande inboezemden, kerende,: wie deezen dag voor den menfeh verordend heeft, en waartoe; hoe nuttig, noodzaaklyk en weldaadig dezelve voor ons is, ja niets minder, dan een bewys van Godlyke liefde tot den menfeh. Waarom wy dan ook- verpligt zyn, die. liefde niet , met een, jegens, onzen' Opperden Weldoener, fmaadlyk gedrag te beantwoorden;, maar veeleer dezelve dankbaar en blymbedig te. erkennen, bewyzende onzen Heer, openlyk, onze hulde en gehoorzaamheid. En wanneer dit met een daar aan pasfend gedrag wierd aangedrongen, terwyl men by voorkomende ongeregeldheden gebruik maakte van zyn gezag ner weering van dezelve; zulks zou, onder Gods zegen, van een goed gevolg kunnen zyn. Want' kwaade voorbeelden, en gebrek aan goede onderrichtingen, doen in deezen veel kwaad. T. Wel ja, Meester!'Dit uw voordel komt my ook zeer' goed voor. En wat dunkt u 'er van? Jan Gerfitst Gy hebt by alles, wat 'er gefproken is, niet een woord gezegd. Van waar komt dit? M. Daar over heb ik ook al gedacht. J. G Wel, Vrienden! uw gefprek heeft my zeer wel behaagd, en ik was blyde, dat Meester zoo veel van die preek verhaalen kon; maar ik kon'er niet mede over fpreeken: want, ik moet het bekennen, ik was deezen morgen zoo dof en flaaperig, ■ dat ik van de preek weinig" onthouden héb: het welk my grootelvks fpyt. M. Wel, Vriend! dat fpyt my ook van uwent wegen. Zulke menfehen, wier gewoonte het is, in de kerk te llaapen, befchuldig ik altyd van eene fchande- lyke  ( 773 ) lyke onverfchilligheid omtrent hunne wezenlykfte belangen , en van groote oneerbiedigheid jegens God, wien men daar openlyk dient. Doch wanneer iemand tegen zyn wil door den ilaap overmeesterd wordt, gelyk ik. weet, dat met u het geval geweest is, met zulk een heb ik altyd medelyden. Schoon ik ook geioof, dat zulken veehyds daar tegen zouden kunnen waaken. Ik heb het oog op veele landlieden in onze ftreeken, die het zich zelven veroorzaaken, dat zy des namiddags onvatbaar en flaaperig zyn. J. G. Des namiddags juist ? Waarvan komt dit dan , naar uwe gedachten ? M. Hebt gy, landlieden, niet meestal de gewoonte, om des Zondags middags eenen der bezwaarlykfte maahyden van de geheele week te houden ? Gy kookt dan uw Ipek en vleescb , dit wordt warm en rykelyk gegeeten, nevens andere zwaare fpyfen; kan het nu Wel anders, of menfehen, die dagelyks1 zwaar werk doen, en des Zondags, meerdere en zwaardere fpyzen gebruiken, dan anders, en daarop in.de Kerk (lil zitten , moeten natuurlyk vadzig en flaaperig worden, en dus ongefchikt zyn, om behoorlyke aandacht te oefenen ? T. Ik ftem bet u aanftonds to'e, Meester l Maar wat moeten wy dan? liet is nu eenmaal de gewoonte. M. Wel! Die gewoonte veranderen, Ons is deezen morgen geleerd , alles te vermyden, wat ons ongefchikt kon maaken tot het behoorlyk waarneemen van den Zondag. Aaltje QJanGerrits Vrouw). Maar, Mecs'er! Dat gaat niet aun. Offchoon wy dat al doen wilden, ons volk zou daar tegen hebben. Zy zyn het gewoon, en zouden zeggen , dat men hun gróotelyks" te kort deed. M. Geheel niet, Aaltje! Wanneer gy het uwen dienstbooden redelyk en bedaard onder het oog brengt, Waarom gy zulks doet, en hetzelfde, dal gy^hun ande;s 'smiddags geeft, hun 's avonds of den volgenden dag voorzet, dan wordt dat fchielvk eene even goede gewoonte, als het tegenwoordig gebruik. Ik weet,'er zyn onder de Boeren die zoo handelen, en daarom even zoo wel booden krygen en behouden kunnen als Eeeee 2 an-  ( 774 ) anderen. _ Wanneer uw volk anders niets tegen is by U, als dit, zal zulks geene reden zyn, om uwen dienst te verlaaten. J. G. Hoor, Meester! fchoon myne flaaperigheid deezen morgen niet uit de gemelde oorzaak voortkwam, ben ik 'er echter zoo verdrietig over op my zelven, dat ik alles zal vermydcn , wat my daartoe eenigzins aanleiding zou kunnen geeven; en daarom beloof ik u, als myne vrouw dit ook zoo begrypt, dat wy in onze huishouding dit misbruik zullen wècren. M. Zulks zal uiv verblyden, en gy zult 'er u wel by beyinoen. — Maar ik geloof, Vrienden! dat het Jaater is, dan wy denken. Het wordt tyd het huis oprezoeken. J- G. Kom! Wy gaan mede. Zy namen hier op affcheid, en bedankten den Meester voor zyn nuttig onderricht. LEERZAAME VOORBEELDEN OM DE ZORG VOOR DE GEZONDHEID AAN TE BEVEELEN, (Vervolg van Nr. 95.) WIL MEN GEZOND BLYVEN, ZOO MOET MEN IN EETEN EN DRINKEN MAATIG ZYN. % DNMAATIGHEID VERWEKT ZIEKTE, EN DOET yOOR DEN TYD IN 'TGRAF DAALEN, Johan Wilmot Was in zyn agttiende jaar een beminlvk Jongeling. Hy had een goede geftalte „ genoot eene bloeiende geZondheid, en zyn geheel gedrag was befcheiden en'111necmend. De eerfte gelegenheid, welke zich aanbood om Engeland, zyn Vaderland, van dienst te zyn, aanvaardde hy, en diende als vry williger ter zee'in eenen oor-  't 775 ) oorlog, welken zyn Koning, Karei de tweede in 't jaar 1672 tegen de Nederlanders voerde, in welken Tiy zich ook ongemeen en dapper gedroeg. Wat was er niet van zulk een' gefchikt' en moedig Jongeling: te wachten? Doch hy verydelde alle hoopJ Z 3! genen, welke hem liefhadden. Hy geraakte in "ezelfchappen, die in de dronkenfchap en in de fchandfe- viute bimenfpoongheden haar genoegen zochten. In korten tyd overtrof hy alle zyne medgezellen, en hv gat zich zoodanig aan de zwelgery over, dat hv geurende vyf jaaren achter elkander, zeker niet e£ tot zich zelven te rug keerde. Hierdoor verzwakte l v Ti wSdheid' e" ?°r-tte Zi-C,h vroegtydig in het ^rar. Want na eene hevige ziekte, eindigde hv in het twee en dertigfte jaar zyn leven, dat hy recht vergenoegd had kunnen 'doorbrengen, en in 't welk hv «er nuttig had kunnen worden. Sirach XXXI: oft loont u geen man in Jen wyn, want de wyn beeft vee', ien m t verderf gebragt. Myn God! hebt gy het aardfche leven uw kinderen tot ftraf gegeeven, Om fteeds te wroeten als een'beest* Of nept gy hen.in 't aardfeh gewemel, Om daar te rypen voor den hemel 9 Gewis dit heeft uw doel geweeft. Hier moeten wy zaaien, En kiemt het wat voort, Gindfch zullen wy maaiè'n,' In zaliger oord. Hoe langer wy leeven, Hoe meerder wy ftreeven Naar kennis en deugd; Hoe ryklyker oogst in de hemelfche vreugd. Mattheus Halt Was een beroemd Rechtsgeleerde in Engeland. Hv leerde in de zeventiende eeuw. Als hy no? te Oxford ftu eerde wierd hy op zekeren dag/neve^s nog nieer Een ™ L, P hm,Land °P een ^astmaal veracht, ftun van het gezelfchap nam, zoo dikwyls als 'er ge- Eeeee 3 zond-  ( r?6 ) zondheden gedronken wierden, telkens zoo veel wyn„ cn dronk zoo onmaatig, dat hy, eer men het bemerkte, zonder bewust zyn van zynen ftoel viel. Dit verfchrikte het geheele gezelfchap, en men ftelde alle middelen in 't werk, om dit ongelukkig menfeh weder tot zich zelven te brengen. Byzonder maakte dit toeval op onzen Hak eenen zoo diepen indruk, dat_ hy uic het vertrek ging, en in zyn kamer op de knieën viel, God om de herftelling van zynen vriend bad, en plegtig beloofde, nimmer, geduurende zyn leven, weder zulke drinkpartyen te zullen bywoonen, Zyn vriend moest eene zwaare ziekte doorftaan, doch wierd wederom gezond; en Hak hield fliptelyk zyne gelofte tot aan zynen dood. Spreuk. Salom. XXXIII: 31, 32. Ziet den wyn niet aan ah by zich rood vertoont, ah by in den beker zyne verve geeft, hy gaat zacht nae binpen, doch daamae zal by als eene /lange byten en fieeken als een adder. Piet er Ramus of la Rame'e, Een beroemd Wiskundige, was weleer Hoogleeraaï. hy het Koninglyk Collegie te Parys, een zeer geleerd en welfpreekend man, die veel in zyn Vaderland had bygedraagen tot bevordering van waare en nuttige kundigheden. Hy kwam, dewyl hy het met de Rroteftanten hield, in den algemeenen nood, op den fchandelyken Bartelomeus nacht, ,in het jaar 1572, ook om het leven, nevens de meeste Proteftantfche Kriftenen in Frankryk. Nog een kleine knaap zynde, was hy eens, zonder weeten van zyne Ouders, in den kelder gegaan, cn had zoo overboodig veel gedronken, dal men hein, zonder bewust zyn en byna half dood, voor een vat liggen*vond. Van deeze buitenfpoorigheid in zyne kmdschheid kwam het, dat hy, geduurende zyn geheele leven, een' buifengewoonen afkeer van den wyn tehield. Sirach XXXI: 32, 33- wyn met maatigbeid gedronken, maakt vrolykbeid des harten en ver' heugt de ziek; maar veel wyns gedronken maakt hit terbeid der ziele. Waar-  Waarde Leizers! Verklaarden wy in ons bericht van dit Weekblad, dat de mededeeling van elke edele daad, hier of daar verricht, dankbaar aangenomen zoude worden: Wy verheugen ons, meermaalen in de gelegenheid gefteld te zyn geweest, van eene zoodanige daad aan het algemeen te hebben kunnen mededeelen; gelyk wy ons thans wederom haasten om , met dankzegging aan den Zender, en met harten verrukt door de braafheid van den Vaderlandfchen Jongeling, u mede te deelen de volgende lofwaardige daad van hendrik jan mensinck. Terwyl men van deezen zomer bezig was om op den put, voor het huis van gerrit schimmelpenninck , woonende aan den Brink te Deventer, eene pomp te zetten, viel een Jongetje van bloemink, omftreeks de 6 jaaren oud, in denzelven. Niemand der toegevloeide menigte wilde, of liever durfde het beproeven , om tot zyne redding toe te fchieten, om dat i. de put zeer diep is, 2. dat 'er wel ia Voeten water in was, en 3. dat hy op het punt was van in te vallen. lntirtTchen zocht hendrik jan* mensinck, een jongeling van omtrent 20 jaaren, overal naar eene ladder, die lang genoeg was om 'er mede tot op den bodem af te klimmen; doch deeze zyne pooging vruchteloos zynde, nam hy eene kleinere ladder, die by de hand was, van omtrent importen, bondt een touw aan dezelve, deedt dit door twee der omftanders vasthouden, en liet de ladder in dert put neder; waarna hy langs dit touw afklom, en het kind onder bet water vondt; 'dat zich met de handjes aan het een of ander, 't welk hy uit hoofde der duisterheid niet kon onderfcheiden, vasthieldt, en klom met hetzelve naar boven, terwyl geheele vakken uit den put langs hem naar beneden vielen. In plaats van" hem, toen hy dit hun, die het touw vasthielden, toeriep, op te haaien, heten zy, hem verkeerd verflaande, ten tvveedejxaiaalB in het water nederï- doch haalden m  C 7?B X den hem korr daarop met het kind naar boven, het we,k hy, zonder dat hetzelve eenig lettel had bekomen, aan de ontftelde Moeder wedergaf. jUF^rf' Wuardf Vrienden! eene daad, die met htt hooglte recht den naam van edel en lofwaardig verdient; die, by iedere herinnering van dezelve, het hart des Jongehngs met de ftreelendffe goedkeuring moet vervullen; die aller navolging, en de beloon£f van Menfchenvrienden waardig is. En dit laaffle is ook leeds gefchiedt door het Departement Deventer beboerende tot de Maatfcbappy. tot nut van 't algemeen: hetwelk den braaven menstnck in deszelfs vergadering heeft doen komen, zyne deurd en moed in een treffende aanfpraak, by monde van deszelfs Voorzitter geroemd en hem tot Erkentenis eene fraa>e zdveren Tabaksdoos vereerd heeft, waarop Tyn naam en de redenen, waarom hem-deeze gefchonken wierdt, gegraveerd. waren. &ucuonKen zvYervSnf^ f'^11, Cor^spondent Deniofiedeiitus zy verwittigd dat 'er door 't overlvden van één onzer leden, onder wien een menigte papieren berustten, verfcheidene ftukken te zoek zvn geraakt irar der veelhgt ook het aangeduide ftukje, het-welk wv ons met herinneren beoordeeld te hebben: Een nieuw affchnft van hetzelve te ontvangen, zal daarom aangenaam zyn aan de Commisfie tot de Uitgave van dit Weekblad. Te Groningen , by W. Z UI D E M A. 1798. en te Amfterdam by H. KEYZER en verder alom te bekomen. ?  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN TV/TT? 1?T\T1?TVT T\/r a tvi N'. 93. AANSPRAAK VAN DEN BURGER GRONINGER IN 'T VOLKSONDERWYS TE HAARLEM. Waarde Broeders en Zusters! p ■ \ JL oen ik my nederzette om iets te fchryven, dat ik u wilde voordraaien, had ik geen' tyd om lan» te peinzen wat het eigenlyk wezen 'zoude. Met het hoofd in de hand en de nage's aan de tanden, in eene zeer geleerde houding op myne ftudeerkamer zittende, hoorde ik van verre een kinderlyke Item liefelyk opzingen: „ Schep vreugde in 't leven, „ Zoo lang nog bet lampje fchynt,'''' en wat 'er meer volgt; — Ei, dacht ik, zou dat niet een goede Text wezen om over uit te weiden in ons Volksonderwys?. 't Is immers een deuntje, dat veelen geduurig in' den mond hebben, dat weinigen zich recht weeten ten nutte te maaken, en waarover nog al zoo ie's ter leering kan gezegd worden. • . °, ~ Zo het my . gelukken wilde om 'er iets over by te brengen dat de moeite waardig was om liet te bntU. Deel. Fffff hm-  houden, myne Toehoorers zouden alle dagen eri overal gelegenheid vinden om het zich te binnen te brengen, zoo dikwerf zy dien zang hoorden opdeunen. Myne gezegden zouden dus. op den duur, en lang na dat zy geïproken waren, nog van nut kunnen zyn, ja! myne vooruitfnellende verbeelding, door een ■weinig eigenliefde opgeklaard, deedt my reeds in voorraad bemerken, hoe Vader Welbedacht zynen luchtige jongen by,het aanheffen van dien deun zal toevoegen: „ Verfta je wel wat je daar zingt? Denk eens ,, na wat die woorden..al fn hebben, en herbiner u wat gy daar over in 't Volksonderwys gehoord „ hebt." Zoo gedacht, zoo gedaan. Ik had geen' tyd, gelyk ik zeide, om lang om te zoeken, en thans verlang ik uwe oplettendheid tot het aanhooren van de aanmerkingen, welke my by de beide eerde. regels van dat liedje in den zin fchooten. By de beide eerde regels zeg ik met opzet, want verder ken ik het nauwlyks, en nimmer is het geheel nïy gedrukt of gefchreeven onder het oog gekomen. Daarenboven leveren die beide eerde regels my Hof genoeg tot vermaaklyke en leerzaame overdenkingen. In de eerde plaats befchouwde ik veelen •myner Stadgenooten als eene foort van wandelende en zwervende Predikers, die op de openbaare draaten, markten en wegen, in fchuiten, op wagens, in herbergen en kroegen, de leer-verkondigden, om vreugde te fcbeppen in bet leven zoo long bet lampje nog fchynt. Evenwel kon ik my, niet weerhouden om veelen deezer te vergelyken by dien Leeraar, die zynen Toehooreis fomwylen toevoegde: „ Doet naar myne woorden, niet naar myne werken." 't Was dacht my voor den opmerkzaamen klaar te ontdekken, dat eene menigte van die vreugde preékers zelve de rechte vreugd des levens niet bezaten; hun pynlyke uit» kyk, wanneer zy door driften gefchokt, door wellust uitgeput, door woest vermaak afgemat waren, wanneer zy knikbeenende of llingerende naar huis gingen en beefden voor het onthaal dat zy te gemoet zagen, wanneer het hoofd berooid en de beins plat was, liet -geencn iwyfel over aangaande den droevigeu toeftand hun-  C 781 3 Iiunner gemoederen wanneer zy luide fchreeuwden; fcbep 'vreugd in V leven! En van de honderd, dacht ik, van deeze Predikers heeft nauwlyks één verftand genoeg om vreugde te fcheppen in het leven zoo lang bet lampje fchynt. Dit laatfte is my fteeds voorgekomen als eene groote en moeielyke kunft, en ik befchouw het als eene nuttige onderneeming, wanneer ik poogingen in jhet werk ftel om u lieden als my zelven die kunft te leeren. Laat ik dit mogen beproeven , M, B. en Z.! en' vergunt my dat ik eerft een paar woorden ter opheldering van mynen Text zeg. $ 'Er is niets duisters in de les om vreugde te ftbeppen in het leven. Gy allen weet dat het zeggen wil, om genoegen en blydfchap te haaien uit den ftaat waarin wy ons op aarde bevinden. Gelyk zy, die, ondankbaar, beweeren dat deeze wereld een traanendal is, overal verdriet en kwelling uit weeten te trekken , zoo worden wy door de gemelde les aangefpoord om dat genoegen en vermaak , dat wy in dit leven kunnen magtig worden, te verzamelen en te genieten, en ons alzoo te verheugen daarover, dat wy leeven , en dat goede genieten kunnen, dat is met andere woorden vreugde in het leven te fcheppen. Maar wat wil het zeggen, dit te doen: zoo lang het lampje fchynt? « Weet gy niet, dat het zeer gemeen is om het menfchlyk leven te vergelyken by een licht, by een kaars of lamp? Hebt gy nooit de ruwe fpreekwyze gehoord van iemand bet licht uit te hlaazen, in plaats van hem het leven te beneemen? Hebt gy nooit ten opzichte van eenen afgeleefden grysaart hooren zeggen dat de kaars in de pyp brandde, en is het niet zeer gemeen om te fpreeken van de lamp des levens, en van eenen ftokouden op den rand des grafs te, zeggen: dat de oly uit de lamp is? Vreugde te fcheppen in het leven zoo lang het lampje fchynt, wil dus eenvoudig zeggen', zoo .lang het leven duurt, zoo lang wy ons hier bevinden , en 'er wordt niet mede gemeend om nu en dan recht klet te hebben, en voor het overige den tyd met kniezen, kommer en finarts door te brengen, ó Neen! de bedoeling, of-laat ik liever zeggen, myne bedoeling', is, om daarmede aan te pryzen de er;> Fffff 2 ftige  C ?3a ) ftige en onvermoeide pooling om het doorgaands wel te hebben, en het genoegen van het leven te rekken zoo lang als 'r leven zelf. ' Mogt myn oude kennis Dirk IVipglas dit recht begrypen, hy 'zj>ii Waarlyk meer vreugde fcheppen in het leven dan hy nu doet. Alle avonden hoort gy hem onder 't rondgaan van den beker lollen , Schep vr'eügcl in 't leven "zoo lang wog het lampje fchynt, maar zyn gelaat zegt my, dat liy, al zingende, gepynigd wordt dop* eene knaagende confeientie, en door de vrees om te huis te'komen by zyne vrouw, die eene fcherpe vinnige tas is, en knoestig genoeg om hem de genöotene vreugde bitter te doen opbreeken. Over dag moet de -man, met een verzwakt lichaam, werken'om te féhturenj by kan het nauwlyks aanbrengen, en volvoert zynen arbeid al zuchtende en morrende, 't is geen 'wonder, 'er gaat zoo veel geld naar dc kroeg, dat "et geen ordentlyk maal eeten kan overfchieten , öm bet lichaam behoorlyk te voeden. Te huis heeft hv geeri enkel genoeglyk oogenblik, zvne vrouw kastydt hem dagelyks met de fcherpfte en" welverdiende verwytingen, en hy kan zyne half naakte en uitgehongerde "kinderen niet aanzien zonder zich zelven heftig re befchuldigen. Daarenboven kwelt hem de vrees, dat het rampzalig overfchot van zyne geringe bezittingen welhaast door zyne fchuldeifchers zal aangepakt warden, en zyne vrouw en zyn geweeten dreigen hem geduurig met het tuchthuis. Om kort te gaan, 'smans gemoed is eene verzamelplaats van angften en benauwdheden, en die zelfde man ilooft zich alle dagen uit om ons wys te maaken, dat hy her groote geheim gevonden heeft om vreugde in het leven te fcheppen! Hy is de onwaardige Prediker van eene leer, die hy zelf niet weet te bekeven Gy begrypt dan nu, M.B. cn Z.! dat de les, die wy voordraagen, niets minder bedoele dan om ons te leeren om fteeds vrolyk en opgeruimd te zyn, niet voor enkele oogenblikken, maar door den geheelen loop van 't leven. Gy moest my evenwel niet verkeerd verftaan, en denken dat ik beweeren wilde, dat men van 's morgens vroeg tor 'savorjds laat, jaar uit jaar in, zoo luidruchtig vrolyk moest zyn als onze zingende Predikers fchynen by het ver--  ' ( 7§3 > verkondigen van de leere, waarover wy fpreeken Dat is niet noodig. Men kan opgeruimd en wel te moede wezen offchoon men met zinge,, danfe of huppele. lux er komen in dit leven veele oogenblikken voor waarin ernst en nadenken, met doorgaande blydfcbap van gemoed beftaan baar, ons moet te rughouden van dat luidruchtige, dat onze zingende en zwervende Predikers kenmerkt Men kan in de kerk, onder zyne dagelykfche bezigheden, by het beoefenen van het gene ons tegenwoordig en toekomend heil betreft, opgeruimd zyn en vreugde in *t leven fcheppen , ofIchoon men met oplpringe en met open keele juiche en zmge. J Ook wil ik u niet vleien, dat ik kans zie om u te leeren voiflrekt altyd en onafgebroken blyde en wel ifia ik zelf met, en 'er komen in het menschlyk Ieven nog te veele onvolkomenheden van allerleien aart voor, om bet zoo ver te brengen. Deeze wereld, hoe ver ook van een traanendal te zyn, is toch eeen ftaiivan volmaakt geluk; en in wederwaardigheden^en"rampen geduldig te zyn, dat kan men leeren, maar om no/w r hll*^ °nd6r Vy"' dat moerik «lf «rat nog wat befludeeren, eer ik my onderwinden durf om u daarin les te geeven Myn oogmerk is thans om eenige dingen op te noemen, met behulp van welke wy zoo veel vreugde in het leven fcheppen kunnen a* er met mogelijkheid te haaien is uit deezen ftaat der onvolmaaktheid, en dit te doen zoo lang des levens lampje fchynt. 5 ■ [. Het eerde dat my hier voor den geest komt. is een gerust gewecten. Daar dat ontbreekt kan geene waare vreugde des levens genooten worden. De ongelukkige gemoedstneftand van den burger Wipelas u zoo aanftonds gefchetst, ftaat meer of min gelyk mét' dien van allen welke grove misdagen of buitenfpoongheden op hunne rekening hebben. Deeze vinden zoo veele ftof tot kwelling inwendig in den boezem, dat waare en doorgaande blydfchap 'er niet door kan dringen. Onvoldaan over zich zelven, fteèds bezet met vrees voor de ontdekking hunner buitenfpoorigheFffff 3 den,  den., of gekwek! door verachting of kwaade vermoedens van buiten, hejröiyk beevende voor het misnoegen des Allerheihgften, cn voor de gedachte des doods fidderende, mogen zy in een enkel oogenblik, door fpel of drank of wellust opgewonden, zingen: fchep vreugd in 'tleven, en zich verbeelden dat zy waarlyk blyde zyn; maar indien 't al zoo is, 't is eene fchraale blydfchap en Hechts eene vcrdooving van fmartlyk gevoel, welk binnen weinige oogenblikken met zoo veel te grootere hevigheid zal te rug komen: en wanneer gy hun geheele leven door eikanderen neemt x is het niets anders dan een famenweefsel van verdriet en kwelling. Meent gy, M. V. dat de onnatuurlyke Moeder, welke hier onlangs haaren zuigeling te vondeling legde, in ftaat is om vreugde in het leven te fcheppen? Zy moge haare knaaging poogcn weg te zingen zoo veel zy wil, haar geweeten zal haar geduurig pynigen met de lastigfte gewaarwordingen, 't Moederlyk hart blyft fteeds uitgeftrekt over 't verlaaten wicht. Gaarn zou zy het nu en dan omhelfen, gaarn zou zy van tyd tot tyd deszelfs lot verneemen; maar zy durft er niet naar taaien, uit vrees "van zich te verraaden en haar fehendig misdryf aan den dag te leggen. Heimlyk beeft haar hart, zoo dikwerf 'er van liet fuoode (tuk of iets foortgelyks gerept wordt, zy moet zwygen en zich welgemoed veinzen, en om niet ontdekt re wordeu, moet zy het ondeugend fchepfel helpen verfoeien, dat zulk eene wreede wandaad beftondt. Zy moet goedsmoeds verdraagen dat men haar, fchoon onbekend, als in het aangezicht verfoeië, terwyl zy zich zelve erger befchouwt dan een redeloos dier, dat zyn jong blyft opkweeken tot dat het voor zich zelven kan zorgen. Zulke en foortgelyke gewaarwordingen moeten geduurig haaren ftaat verbitteren, en zy zinge zoo luide zy wil: fchep vreugd in 't leven, zy zal haar geweeten daarmede niet overfchreeuwen, en vruchtloos, zo zy haar misdryf niet herftelt, naar waare vreugde zoeken. II. In de tweede plaats moet men, om het leven' recht te genieten zoo lang de lamp nog fchynt, zich wagten voor alles wat de lichaamlyke gezondheid on- 3eï-  ( 7*5 ) dermynt of bederft. Met een ziekfyk en hakkelend lichaam is het niet wel mogelyk om doorgaands vrolyk te zyn. Laat ik het u mogen ophelderen door het voorbeeld van Willem Tzerflerk, het eenig kindje van een' knoestigen yverigen Vader, die, van niet af aan begonnen , thans in ruimen doen zit, en dagelyks bezig is om zyn eigen goed en zyns Zoons gezondheid te zoek te brengen, door den jongen niets te weigeren wat hem maar in den grilligen kruin komt, waarin hy trouw geholpen wordt door Lysbet Malmoer. zyne huisvrouw. De jongen heeft een geitel mede ter wereld gebragt, waarmede hy honderd jaaren zoude kunnen worden, maar hy heeft in de eerfte 18 jaaren van zyn leven, die hy nu juist bereikt, reeds zoo veel koek en banket gegeeten, en zoo veel allerhande zwaaren kost doorgeflingerd , dat zyn maag in den grond bedorven is; terwyl de veelvuldige avond en nachtpartytjes hem zoo vast op de borst zitten, dat hy kucht en hoest als een grysaart van 80 Jaaren. Hy ziet 'er uit als een fchim, en fchoon hy !in kroegen noch kitten loopt,, verzuimt hy geene eene vrolyke party, en eet en drinkt en danst en fpringt 'er tot dat hy van het hoesten moet uitfcheiden', en in een jas en fchanslooper gewonden, met een fleedje naar huis gaat, om de eerfte helft van den nacht met vervaarlyk boesten en de andere met benauwde droomen door te brengen, terwyl hy als een geeft uit zyn bed'opryst, en den geheelen dag bezig is om met magt van drankjes en flikpot'cs zich zoo veel op te lappen, dat hy 's avonds weêr in 't gezelfchap kan verfchynen, om 'er uit een benauwde borft, met alle kwaaien van 't menfchlyk leven op zvn gelaat gefchilderd, te piepen : fchep vreugd in 't leven zoo lang het lampje fchynt. 4 uuren van de 24 heeft hv een zweemfel van genoegen. De overige 20 brengt hy door met zuchten* fteenen, vreeslyk hoesten, en k rimpen van pyn in maag en borst. En zulk een zotte jongen zal zich onderwinden om zyne-medeburgers tot 's levens vreugde op te wekken! Dat hy met zyn heefch gegil ons niet verveele, maar eerst leere hoe men vreugd in 't leven fcheppen moet, eer 'hy zieh verftoute om andere menfehen daartoe op te'wekken. nr.  ( 7^ y III. Barend Smytegeld kan, ten derden, dom- zyn gedrag ons leeren, dat bekrompenheid aan 's levens •nooddruft onbeftaanbaar is met dat vreugde fcheppen zoo lang let lampje fcbynt, waartoe hy geduurig zyne makkers al zingende opwekt, 't Is een jongeling van een goedhartig temperament, en een aartsliefhebber van de kolfbaan. Hy zuipt niet, hy hoereert niet, maar twee of driemaal in de week moet 'er een Aagje gefiagen worden. Zyne winden zyn juist groot genoeg om het noodige te bekomen, maar om d.t'hy 200 dikwerf kolft, moet hy te huis ellendig krom-liggen. Een vrygezel zynde, heeft hy by onderfcheiden ne menlchen ingewoond, maar niemand wil hem meer hebben, om dat de kostpenningen niet betaald worden ; daarom woont by nu op een nestig bovenkamertje alleen, dat hem flec). s een fchellinsge in de week kost, dat zoo gemeubileerd is dat gv he'yk bekocht zoudt zyn, indien 'gy 'er drie guldens voor gaaft. Een half etmaal in de week verfchynt hy met een gnap flag van een jasje in de ba-.m, dan "is hy Sinjeur Smytegeld, en zingt onder het heen en weêr drentelen: fchep vreugd in 't leven zoo lang het lampje fchynt. De overige zes en een half ei maak n, even of het lampje dan niet fcheen, flyt hv met Moedig werken, behelpt zich met aardappels en fcharneier (want hy is tot nog toe te eerlyk om te deelen) rammelt van honger, en kan 's nachts niet flaapén, omdat de lompen, welk hy zyn bed noemt, 's Zomers vol vlooiën sitten en 's Winters hem voor de nachtkoude niet_kunnen befchutten. Met dér woord, om 12 uuren in de week vreugde te fcheppen, getroost hy zich 156 uuren in dat zelfde tydftip alle moeelyke verdriet en ellende, welke uit bekrompenheid en gebrek voortkomen. En zoo'n vent durft zich nog v'ermeeten om u en my — Neen! wy komen niet in de kolfbaan, daar dacht ik niet om — te vermaanen oni vreugd in 't leven te fcheppen zoo lang her lampje fchynt. (Het vervolg en flot in bet volgend Nommer f) Te Groningen, by W. Z UI D E M A. 1.798. en te Amderdam by H. KEYZER, eu verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO CENAAMDEN GEMEENEN MAN, 4 «SSSSSSSSSSSSSfft AANSPRAAK VAN DEN BURGER GRONINCEB, IN T VOLKSONDERWYS TE HAARLEM. (Vervolg van Nr. 98.) T IV. X en vierden moet ik u herinneren, dat met de doorgaande vreugde, welke wy aanpryzen, geheel onbegaanbaar ra, huislyk ongenoegen en verdriet Vraagt het maar aan Grietje Rammelaar, de eerfaame hmsvrouw van den ouden Steven Knor. Grietie *Dlae een vrolyke jonge meid te zyn, die veel hieldt van een praatje en een vyf uurtje en van werken wat minder: zy was wys genoeg om haar zwak te kennen, en verkoos daarom Stevenbaas, die 'er dik in zat fchoon hy 24 jaaren ouder is dan zy zelve en vol! waslene kinderen heeft, boven Laurens Huppel, haar ouden vryer die buiten een maatig daghuur niets in .de melk te brokken had. Maar wat wil het geva " Oude Steven heeft zyne malle liefde fpoedig vergieten" en federt veertien dagen na de bruiloft knort hv maar eenmaal daags, en 's nachts zoo dikwyls als hv wak. ker wordt. Griet heeft nu eeten en drinken zoo veel zy lust, want Paai is niet gierig, en houdt zelf nog al van wat goeds: zy mag ook alle avonden van vvf » n^t T een praatje maar dan moet zy ook te huis komen om de zeere beenen van Vau"ueel' Ggggg der.  ( ?88 ) derlief te verbinden, daar een uurtje mede been loopt onder een vreeslyk geknor en gekyf , waarby twee volwasfene dochters haare fpyuge aanmerkingen tegen de Stiefmoeder mengen, en Vader bitter beklaagen dat zyne vrouw zoo onhandig is. Zy zou 'er zich wel tegen verzetten, maar zy moet man en kinderen te vriende houden, omdat zy anders buiten het Teftament zou geraaken. Om 2 vad de 24 uuren naar haaren zin door^e brengen eu op haare wyze vreugde in het leven te fcheppen, moet zy de overige 22 flyteri in den verdrietlykften .ftaat waarin een jonge vrolvke vrouw zich kan bevinden. En ook dat ongelukkig menfeh zingt onder een kopje koffy en een lekker llqueurtje met de buurvrouwen: fchep vreugd in 't leven zoo lang het lampje fchynt. Is het wel te verdraagen? M. B. en Z.J V. Voorts moet men, om het recht genot van het leven te hebben., niet al te.veel zich overgeeven aan uitfpanning ken pleifiertjes, zoo als Leendert Doeniet, die het ongeluk heeft van een penfioentje van vyf honderd guldens te krygen, waardoor hy des noods buiten werken kan leeven. Weduwnaar zonder kinderen zynde en niet veel byzond'ers gewoon, heeft hy zich voor een ryksdalertje in de week in den kost befteedt by eerlyke gemeene luidjes. Hy flyt zyn* tyd met duiven melken, hondjes kweeken, wandelen, kolven, dammen , en 's avonds met zyn flaapbaas op het dominés fpel'etje te fpeelen. Zondags, als 't goed weer is , gaat hy fteevast met baas en vrouw naar een onnozel tuintje dat hy in huur heeft; de thee betaalen baas en vrouw, en Leendertoom geeft 'er eene flefch wyn by, omdat het zondag is. Zoo leeft hy jaar uit jaar in, is altyd gezond, en heeft nimmer tegenfpoed. Met dat alles fchept hy geene vreugd in 't leven. Alles wat hy doet heeft hy al zoo dikwyls gedaan, dat 'er het nieuwtje af is. Omdat hy met zyn' tyd verlegen is-, gaat hy vroeg te bed en ftaat laat weer op; omdat hy niet werkt, flaapt hy gebrekkig, en eet en drinkt zonder honger en dorst en dus zonder rechte verkwikking. Met één woord, hy verveelt zich zelven' bitter, en echter, wanneer hy zondags avonds met baas-  C 789 ) baas en vrouw onder de flefch zit, dat begint hy ook al onder het derJe of vierde glaasje door de neus te dreunen: fchep vreugd in 't leven zoo lang het lampje fchynt, VI, Beter (laat dit zeker en fraaier luidt hel, wanneer gy dit met een fchoone heldere ftem hoort opzingen door Freerik Zondererg, een lmbfche knaap van 24. jaaren, die op het punt is van te trouwen met Mietje Gvedbloed, een inzoct mooi meisje van drie zesjes: die goede kinderen hebben beiden een gerust geweeten, een gezond lichaam, een klein verftand en een welmeenend hart; tot hier toe leeven zy onbekrompen en in vreede met allen die hen omringen. Werkende of wandelende zingen zy dat het klinkt: fchep vreugd, jn 't leven; en zy doen her; altyd zyn zy opgeruimd en wel te moede; nimmer zyn zy gemelyk M verdrietig; Met dat al vrees ik dat zy halswerk xu'k-n hebben om vreugde te fcheppen zoo lang bet lampje fibyttt. Freerik, onder ons-gezegd, is een rechte^ flakker, die het nooit verder zal brengen dan om dfie guldens in de week te verdienen. Mietje heeft ZO • vee] vcrltond en hm'shoudlyk overleg, alf myne oudfte dodHei, die nog geen volle zeven .jaaren bereikt. Onder een ne plaats meer konden vinden, en dus — toen de kurk onwrikbaar bleef — de kruik moesten doen fpringen. En begeert myn Leezer zich op eene andere en min gevaarlyke wyze te verzekeren, welk vermogen uitgezette lucht en opgehoopte dampen hebben, wanneer zy ingeflooten zyn; hy kan het doen op de volgende wyze (*) Hy neeme een' grootem pyp-fleutel, vuile hem (op' dat het niet te lang duure) tot op de helft met warm water, en _ verftoppe dan deszelfs opening, zoo vast als maar immer mogelyk is, met een gekauwde proppapier; houdt hy het gedeelte van deezen, dus toebereiden, fleutel, waarin zich het water bevindt, nu boven het licht, zoo zal het niet lang ^aanhouden, of de prop zal benevens het water den fleutel met een' vry aanmerklyken flag verlaaten: Zoo dat hy dus doende, door het vermogen der opgeloste water-dampen, al vry aardig uit eenen fleutel zal kunnen fchieten, hy moet flechts zorg draagen, van zich door het uitkomende water niet te branden. Be- ( ) Ook iedereen, die geen volkomen vreemdeling in Bet vak dir Natuurkunde is, zal zich hier weldra aan de Proeven met den zoogenaamden Papiniaanfchen pot berinneren.  c m ) Begeert men echter ook te zien, welk vermogen de lucht m het byzonder uitoefent, wanneer zy ishnreJlooten, en door de warmte word uitgezet, zoo neeme XL""! Yerke"s-b,Iaas' en vuile haar, op een koude plaats, buiten de kamer, met lucht; want als men ftaar dan vervolgens digt toebindt, en aan het vuur ot de warm geftookte kachel brengt, zoo zal zy zich met alleen geduurig meer uitzetten, maar zy zal ook m liet kort, onder eenen hevigen flag, barften. .Beide proeven en het in het begin verhaalde voor- T6,? £chter' 200 ik meen> zeer duidelyk: hoe gevaarlyk het zy eene met water gevulde en digt gelurkte kruik of flefch, tot het verwannen van het bed 01 eenig ander gebruik, op of by het vuur ie plaatfen.' negeert men zich evenwel van dit verwarmend middel ie bedienen, zoo kurke men de kruik of fles cb niet eer» «er toe, dan als zy van bet vuur wordt weggenomen. ,.%*De Commisfie tot Verzameling en Uitgave van SS wIH'^ ,Verzoekt de Schryvers, welke iets tot n"m7eJ ih,e,bben bygedraagen, of van wien één trZZ £, &fltn in hetzelve gePlaats£ zy»> en die 2,1 T ?* Schryveis van dezelven bekent te zvn, daai van ten fpoedigften aan de Commisfie kennis te geeven, ten einde hunne naamen op het register des tweeden deels achter hunne ftukken geplaatst kunnen Te Groningen , by W. Z UI D E M A. 1798. en te Amfterdam by H. KEYZER cn verder alom te bekomen. '  weekblad VOOR DEN ZOO GENAAMDEN gemeenen man.' *&SSSSSSSSSSSSa» Nr. 100. "VIÜÏ Waarde Leezers! Ophoort wy ons met reden verblyden, dat dieren lyke bygetoom» en menfch-onteerende bedryven S m het volgende fiuk verhaald worden, in o^ LancS nier meer plaats hebben, meenen wy'echter dar d? «aden daarvan nog maar al te veel zhten in Lt over! dreeven geloof aan de werking van den duivel op de menfehen hetwelk vooral nog huisvest by d e klasfc van menfehen voor welke voornaamlyk dit Week! chd wordt uitgegeeven; en het is daarom, dat wv beflooten het volgende ons toegezonden ftuk te plaTt? ren on, tot een behoedmiddel tegen het werken en uitbotten van die zaaden te dienen; terwyl «J u on het geloofwaardig getuigenis van den Zender voor de echtheid deezer gebeurenis, welke op zekere pK in Dmtfchland is voorgevallen, inftaan. P DE DÜIVEL-BEZWEERER, Jjet is-thans zeven jaar geleeden, dat éen fonifeïiritf, d,e zeer Hecht onderwys genooteu had, endoord onknndtge en Bygeloovige ouders was opgevoed gevvo-! d n zich geduurende een gernimen tyd niet w7bl hv ec'hter Zrd Te\ maa?Pyn wa* Dewvl hy echter met dat al nog tamelyk zyne krachten bleef CC1, H h h h h ue.  ( 79* ) behouden, en ligten arbeid kon verrichten; zoo biel den zyne Ouders het, even zoo min als hy , voor eene gewoone ziekte, maar meenden, dat men hem had betoverd, en dat hun buurman Habkbt hem alléén door het doen van boete kou kunnen herdellen, Deeze wendde, door het mompelen van onverfiaanbaare woorden, door het maaken van kruisjes en foortgelyke dingen, nu wel alle mogelyke moeite aan; doch de zieke wierdt 'er niet beter door. Zyne ziekte begon zelfs te verergeren, dewyl 'er zich nog een hevige hik meê vereenigde; dat voorzeker den Wonder-dokter geene geringe verlegenheid veroorzaakte. Op dat hy nu hier var met eere mogt afkomen, en van deeze arme men„l ee«. nog meer "zou kunnen affleepen ; zoo maakte hyT hun wys, dat de zieke niet betoverd, maar geheel en al door den duivel bezeten was, welken een der Dorpelingen in hem had weeten te doen vaaren. ,, Bedenk u maar!" zeide hy tot den zieken, ,, hebt „,gy niet eens van iemand te eeten of te drinken ge„ kreegen?" ,, Ja! ja! riep .deeze, eens, roen ik zeer „ arooten dorst had, heb ik by onze buurvrouw ge„ dronken!" — Daar ziet gy het.nu! fchreeuwde de ■wonderman — heb ik het niet wel getroffen ? — En op dat Gy van de waarheid der zaak moogt zeker zyn, zoo zal ik aanftonds de toverroede laaten flaan. Hy nam haar, maakte 'er de gewoone potfen meê, en zy boog zich naar het nabuurig huis. Zie! zie! riep hy vvat hebt gy meerder bewys noodig? —^— Dit veroorzaakte nu den armen eenvoudigen zieken veel angst en kommer. Och! dacht hy, het is reeds erg genoeg, Hechts eene muis op het bloote lyf te hebben , en ' ay — gy bebt den levendigen duivel zoo maar in uw lichaaam! En nu ftelde by zich denzelven voor, gelyk hy wel wordt afgebeeld, koolzwart, met hoornen, itaart', klauwen en paardevoeten. — O ! die affchuwlyke, die afgryslyke duivel ! Het zweet brak hem' van alle kanten uit. Deeze gedachte en dé yslyke fchildery van den duivel , vervolgden en pynigden hem zonder ophouden, krenkten zyn weinigje verftand, en werkten zoodanig op zyne verbeelding, dat, wanneer zyn lichaam door winden was opgiblaazen en daar door gerommel in zyn  C 797 y zyn darmen ontftond, hy niet anders meende, dan dat het de duivel was. Ziet ge! hoort ge! riep hy dan — och! dat is voorzeker de helfche duivel! voorzeker de Bcëlfebub! — Nu had hy dag en nacht geen rust meer; vrees en fchrik vermeerderden; — het bloed liep onregelmaatiger, en bruifchte immer met meer aandrift; het klamme zweet wierd geduurig (terker en menig vuldiger; — afgematheid en krachtloosheid verfpreidden zich door het geheele lichaam; en mismoedigheid en melancholie pynigden hem zoo hevig, dat hy zich aan niets meer wist te vatten. In deezen beklaaglykeu toeftand liep hy, op aanraaden zyner ouders, weder tot zynen nabuur Habkbt, en fmeekte hem, om Gods wille, hy zoude hem toch van de onuitftaanbaare plaag helpen, en den duivel uit hem verdryven. Deeze maakte echter in het begin zwaarighedra: ,, duivelen uit„ dry ven, zeide hy, is eene zeer moeityke en gewig„ tige zaak! Ik moet my daartoe door vasten en ,, bidden voorbereiden, en dat kost moeite; ik kan en „ mag daarby niet arbeiden, dat beneemt myjmyn in„'komen; ik moet veel daartoe hebben; ik moet geld, „ duure wortels, der hellen-dwang en zoo veele andere „dingen daar toe hebben. — Lieve, beste Jongen! bet ,, kost geld ~ en wie betaalt my?*:*— Och! riep de zieke — myn vader betaalt alles! al zou hy er het geld toe moeten borgen! Bcvrydt my flechts van den duivel ! — Nu wierd de Vader geroepen; en toen deeze beloofde, voor alle kosten inteftaan, maakte men aanftonds gereedheid, om. den duivel, cn wel _ het zy met verlof gezegd,— niet achter uit, maar van boven door den mond, te verdryven, om dat zulks de ligtfte en zekerde weg was. — De duivel-bezweerer Habkbt befprak ook eenige menfehen , om den zieken, geduurende de operatie vast te houden, welke eerft met hem, zondags te vooren, biechteden en ten avondmaal gingen. Voor den zieken wierd in de kerk openlyk gebeden; de Leeraar wist echter waarfchynlyk niefs van dit duivels fpel. — Thans begonnen in den daar op volgenden nacht, terwyl de klok twaalf floeg, deeze, op alle mogelyke wyzen toegeruste en voorzien zynde, mannen den helfchen geest den oorlog san te kondigen, en met geweld te beilormen, en zulks wel Hhhhh a op  É 798 ) ïhileZt e" de navo,Se»de wyze: vooreerst wierd de de ! L '"'f negChSr,ei foort van en krui! den bewierookt; toen elk der omftaanden een ftuk van Èftoke,' gCff,den J.^^-Kristus.wortel in den mond T i,, v-el\ insge,yks de "ezweerer deed, op o? een ^"^Mëdemen,den zieken met den buik fchen tPv d ftf0°u' en Het hüm doyr de >«en. en het lied te zingen: «n vaste bum U onze God' mr' metg^„TndeKdien- tyd ^Ide^de duive t Lin 5 e" u,t vrees en fchrik h d was zvn blL?d?" ïroob°s gelegd wierd, od ,! ?yn1 bloote achterfte, dat hem hooren ei dei en alle jannen geheel vergingen [n deeze bekk ïykeï ËftdJ hy alles van achteren, e , omftaTninakCnd f^ "90 °P» *P" «"£ i oroltrianden - merkt gy dan niet aan den afgry*lyken «ank, /at de duivel thans den afrogt blaast? i . tvveèr?/ San beneden uit' antwoordde de be~ een onwillig gelaat, _ by moet naaB £ L?" tl,ans b^"c ^ zic« eerft te beweeg,n. -~ Timmert et maar fnfch op! hy 2a] weldra uitvaaren' £ En nu begon hy, het volgend bezweerings forro 1 her, met eene lu.de ftem te faaten hooren: g Se „ nieuwe maanen! thans kniel ik voor u neer; neemt „ alle myn bezwaaren , hoe zy ook zyn, tor U! " Geduurende dit en het gezang: „ 0 jammervolle God, 5, zie toch van uwe heilige hoogte op onze arme zon' daaren néér!" geesfelde de duivel-bezweerer de bil- Snr^i; !° W£de?:' zooveel zvne vermogens naar toelieten- Deeze arme beklagenswaardige Lyder rpn^n, ardo„orIhev,ge .ftuiptrekkingen, en begon buitengewoon fterk te fnikken ; eene braaking wilde 'er SSSoH* fcW8*88 zyn gantfche 8efte] §eraakte I-n wanorde; het fteeg naar boven; dan! de natuur was door het aanhoudend martelen deezer ontmenschaLte zee,r ont?enuwd geworden, dan dat zy zich h er door geheel konde helpen — alles bleef in de keel Z ten; het gezjgt wierd nu kool-zwart; de oogen puiidetj naar buiten, m-* met één woord, de zieke zou  C 799 ) bou geflikt zyn, wanneer niet een der omftaanden zich' over hem ontfermd, hem overeind gezet, en den onbarmhartigen beul de roede uit de hand gerukt had. Wat doet gy? nep deeze met een vertoornd gelaat— reeds was de duivel tot in de keel — tot op de tong ™'r«? m ? 7 a°™™y- Gy zyt fchoone helpus!~ Nu dan!- maakt het aanftaanden nacht beter — ot -- ja, Hoort my dan maar niet! wendt dan met my alle uwe krachten aan, anders komt er niet van! wam de duivel zit drommels vas'! — En ree^swaren ook alle toebereidfelen tot deeze nieuwe duivèibezweering in gereedheid, welke den armen zieken fdie. door den fchnklyken indruk, die deeze zaak over he* algemeen op zyn lichaam en zyne ziel gemaakt had, en door de onbarmhartige geesfeling, geheel krachte- Rw'lTfi ZGer Zfker hetJeven zoude gekost hebben. J3y geluk kreeg echter de Overigheid der plaats bericht van de geheele gebeurenis. Nu wierd aanftonds een JJtt chtsdienaar afgezonden ; de zieke in gerechtelvke bewaarmg-genomen, goed opgepast en verzorgd, en voor een tyd lang onder het opzigt van eenen Lee- I Z « Glne?S}*et f laateun' Toen nu kort daarna de zaak gerechtclyk onderzocht wierd; zoo bevond men dat „ niet de dtiivcl - die nergens te vinden was' en ook niet de buurvrouw, door betoverin° dê oorzaak der ziekte was geweest: maar dat alles zeer natuurlyk was toegegaan. De zieke had, naamlyk voor zyne ziekte de fchurft gehad, en de had men door verkeerde geneesmiddelen te fpoedig verdreeven" de onzuivere (lof had dus noodzaaklyk nftar de inwendige deelen van het lichaam moeten te rug keeren en had zich vooral in den omtrek der maaf vastgezet en alle bovengenoemde kwaaien van deezen mensch veroorzaakt. De goede en ze« vaderlyk gezinde Rechter, die de verbetering en bevordering van het wezenlyk geluk zyner onderdaanen, tot het doelwit Sr bediening gemaakt had, liet alles, wat tot herftefflng en volkomene geneezing van den zieken dienen kon? n orde brengen. Ten dien einde wierd hy tot zvnetï ziekS GeneesrSter g6b>at' deeze °»deSochyt d" zekte nog nauwkeuriger; hy ontdekte eene verzwee«ng omtrent de maag, welke door de te fpoedig verHhhhh 3 dree-  C Soo ) dreevene fchurft ontffaan was, en hy herftelde hen» weder geheel in zes of agt weeken tyds, door het gebruik van goed gekoozene en krachtig werkende geneesmiddelen: zoodat de zieke weder frisch en gezond wierd, en zyne weldoeners voor alles op het hartlykst dankte, doch vooral daar voor, dat zy hem van de menschlyke duivels bevryd hadden. Want dat menfehen gevleeschte duivels worden kunnen, en menfehen op eene natuurlyke cn gewoone wyze kunnen kwellen, dat wist hy nu door ondervinding; maar dat zoogenaamde duivels of booze gees;en in de menfehen vaaren, dezelve martelen en plaagen en allerlei andere ónbehoorlyke dingen verrichten kunnen — dat geloofde hy, ter eere der menfehheid, niefmeer. Neen! hy was nu volkomen overtuigd, dat alles op deeze wereld natuurlyk in zyn werk gaat! > Wat de duivel-bezwee- rer en zvne karnuiten aanbelangt* deeze wierden door den rnenschlievenden Rechter onderhouden, en met de ernftige vermaaning losgelaaten, van zich in het vervolg voor foortgetyke bygelovjge en menschontecrende kuuren geheel en al te wagten. En nu nam de Leeraar der plaats, een zeer braaf en verlicht man, op zich om deeze lieden van hunne dwaalingen te rug te brengen, hen omtrent den aart der zaak beter te onderrichten , en hen zooveel mogelyk tot de kennis der waarheid te doen geraaken. —— EDELE DENK- EN HANDELWYZE VAN EENEN ROOMSCH GEZINDEN PASTOOR. Een Visfcher uit Regensburg ,(*)rot de Gemeente der Lutherfche Krifbnen behoorende, deed op den 23 van Louwmaand Qanuary) eene reis te paard naar Neujiad aan den Donau* — Den volgenden dag trof" hy, op zyne terugreis, eenen Roomschgezinden Paftoor aan, die denzelfden weg reisde als hy; en waarmede hy dus zy- .(*) Dit is eene vrye ryksftad, in het Hertogdom Beieren, dacr ter plaat(e aan de rivier den Donau gelegen, wut r bet rivkrtje de Regen 'er in firoomt.  ( 8or ) zyne reis verder kon vervolgen. Te Ahach, een vlek en flot aan den Donau, twee mylen van Regensburg gelegen , kwamen zy aan eenen berg. De Paftoor klom uit zynen wagen —— de Visfcher van zyn Paard, en zy beflooten den overtogt te voet te doen. Wanneer zy echter den berg omtrent tot op'de helft beklommen hadden, en de Visfcher weder wildé te paard ftygen, kon hy niet; want op eens kreeg hy eenezoo hevige en langduurige bloedftorting, dat de Predikant aanltonr's zynen nabyzynden dood bemerkte. En wat deed hy? —- Hy fpoorde^ den zieken aan tot biechten — (Dit is op verfcheidene plaatfen in Duitfcbiand, ook onder de Lutheraanen gebruiklyk) Ach! zeide de ftervende Visfcher, hoe zal ik biechten, daar gy weet dat ik Proteftantsch ben? Dat doet 'er niets toe,; antwoordde de weldenkende Leeraar,. want wyrzyn tocb alle kinderen van ééN en den zeefden God. Hy bad vervolgens zeer vuurig met zynen kristlyken Broeder, en bleef ook nog, toen deeze reeds dood wss, in de feifie koude zoo lang by hem, tot dat'er menfehen kwamen, die hem in het naaste dorp bragten. Deeze braave P.sfoor was reeds eenmaal, wegens zyne verdraagzaamheid, of om zyne vritndlyke behandelins van Piotestamfche Geloofsgenooten, afgezet; —" hy beklaagde zich daarover, won het pleitgeding, het welk hier uit ontftond, en bekwam", — eene betere pasrory. en dat — met het grootfte recht. Hier aan zullen zy alle kennen, dat gy myne leerlingen zyt, zo gy elkander liefbebt, zegt je sus zelf. Joan. XIll: 35. Veracht geen' Ambachtsman, fchoon hy armoedig fchyn';' Hy is een Menfcb, als gy! Wat boe ft by meer te zyn? Veedigt keft by der Maatfcbappy Tot meerder Nut, dan gy, ook de geringe arbeiders zyn nuttig» Een Schilder zeide eens tot eenen Schoorfteenveeger: Het is u'ch masr een flecht handweik, 't welk- gy  C 8o3 3 gy oefent; ik maak alles fraai en fchoon .« A veele dingen door middel van de verven' I f1 zy een heerlyk aanzien verkrygen- 27Tn\^ , '7 maakt alles lelyk en vuil w £ ™ ? tegcndeel, zwarte i,,n^ n ri ' 77 §y aanraakt mei uwe en vimmen opgaa? Is myn werk, {£ g ng het n ook fchynen moge, niet een nuttig werk? Ben ik dn,r ^^^i?3 Goudfmid byen dl TgLiÏfaS^Vl? £ faeroïlf^^ -viaS " te^è zonder ra»? 8°"d te fmeken? Wat zyt ^ toch * * * Men moet geen ftand verachten, noch «men arbeid «ring achten, die: voor den menfeh int?"en £ lbg is. Ook een Veemeid, die dë fblle Vein^r een Dienstknecht, die de Schoenen fc£nn a k f'zvn m de maatfehappy nuttig en diëriltig: wr?n 2f b'evT • De Verfiandige acht den man niet om zvn he' roep; maar het beroep om den man. Y Te Groningen by W. ZUI D EMA, m3 en te Amfterdam by H, KEYZER en verder alom te bekomen. '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. «ssssssssssssss* Nr. ior. GESCHIEDENIS VAN DEN DOLLERT. Ey'k ingezeten van ons Land, byzonder van dit voormaalig Gewest Stad en Lande, die eenige lief heb-' bery bezit om wat meer te weeten, dan hy tot zyn dagelykfch beroep volltrekt noodig heeft, ftëlt 'er ongetwyfeld belang in, om de lotgevallen van den grond, dien hy bewoont en de nabuurige ftreeken te kennétli. Wie hieromtrent onverfchillig en lusteloos is, Vart diens oordeel en Vaderlandsliefde kan men geene zeer" gunftige gedachten opvatten. Het heeft ook eene vry groote nuttigheid, dat men weet, in hoedanigen ftaat zyne Landftreek in vroegere tyden geweest zy, dewyl men alsdan dé tegenwoordige gefteldheid daarmede katl vergelyken en gewis langs dien weg tot meer tc vredenheid met zyn lot en dankbaarheid jegens deszelfs goedertierenen Befchikker zal opgeleid worden. Vry algemeen is nog onder den zoogenaamden gemeenen m in het denkbeeld , dat de aloude'inwooners van ors Land eert veel geruster en gelukkiger leven geleid hebben, dan wy nu doen. Hier van daan komt het, dat veelen geduurig wenfehen: ,, Ach! dat die oude goede dagen „ eens mogten wederkomen! toen de menfehen-lang „ zoo veele zorgen en bekommeringen niet hadden, ook op verre na zoo boos niet waren, als nu! " Hoe ongegrond en dwaas diergelyke wenfehen zyn, kan men best leeren uit de Geichiedenisfen van onze Voorouders, die ons melden, wat dezelve alhier te Lande beleefd hebben. M. Deel. Iiiü \y,y  C 804 ) Wy hebben het voor u, waarde Leezers! dienfb> geoordeeld, u eens een proefje aan te bieden, waardoor gy eenige kundigheid zoudt verkrygen van de natuurlyke gelteldheid deezer Landftreek, iu het byzonder van een aanmerkiyk gedeelte daarvan, zoo ais die oudtyds geweest en naderhand geworden is. Wy hoopen, dat het naar uwen fmaak moge wezen en de evengenoemde heilzaameoogmerken by u moge bereiken. 'Er zal naüvvlyks iemand onder onze Stad en Landgenooten zyn, die tot jaaren van onderfcheid gekomen is, weike niet wel eens heeft hooren praaten van den Dolkrt. Veele hebben gewis den zelven met eigene oogen gezien. Eenige zullen 'er ook wel iets over geleezen hebben: mogelyk in een zeker klein boekje, dat onder-den naam van Jarfkels Profeetfie van de Landloopers en 111 kleine boekwinkeltjes verkocht wordt. Dewyl nu in dat gefcluïft veele beuzelachtige en bygeloovige dingen voorkomen, die, gelyk wy vast weeten en (bande houden, grondvalfch en grove leugens zyn, maar nogthans door eenvoudige lieden ter goeder trouw geloofd worden, en dewyl verre weg de "minden van onze Leezers recht duidclyke denkbeelden hebben van den Dollert en ook niet weeten, hoe die 'er «-ekomen is, zoo willen we nu eens ons best doen, om eene tamelyk breedvoerige, nauwkeurige en klaare befchrvyine daarvan mede te deelen. Als men een onkundig menfeh, die zelfden Dollert gezien heeft, eens vraagt: Wat is dat toch voor een ding? Zoo zal hy weinig meer'weeten tc zeggen dan dat het een groot water is, tuflchen Groningerland en Oostfriesland, waarop het vaak hol en dol toegaat. Dit is nu al te maal waar en goed; maar niet genoegzaam. Eene zee, een meir, eene rivier, zyn ook groote wateren; echter is de Dollert noch het één, noch het ander, Ons dunkt, dat men hem op het best aldus kan befebryven: De Dolkrt is een uitgeftrekte inham in de Eems, naby dezelver uitwatering in de Noordzee, die ook van de Aardryksbefchrvvers een Zeeboezem genoemd wordt, bykans rond in den omtrek, maar naar den Zeekant wyd open; gelegen ten Oosten van het voormaalig Gewest Stad en Lande en ten Westen van  C 805 ) van Oostfriesland; op de wydde plaatfen is bv ongeveer 2 uuren gaans breed, en wie'er rondom toe wilde gaan, zou wel een uur of 5 noodig hebben, fchoon hy van tyd tot tyd kleiner wordt. De benatS is ontleend van het dol of onfiuimig geraas der golven. Wy moeten met denken, dat de* Dollert vfn den Beginne of de Schepping der Wereld af aan 'er al 7eweeft zy; ook niet, dat hy op eenmaal ontdaan en ■ tot me uitgeftrefctheid gevormd zy, welke hy uhelft of bevoorens eer de indykingen gefchied" waren, gehad heeft. Neen: zoo oud is hy niet, hoewel het al zeer langen tyd verleedeii is, federt hy zyn oorfprone Ivn° b^n'^^v rmlyk a' S% J'aaren' gerekend" S *yn begin in t (jaar 1277. Van dien tyd af is hv allengskens grooter geworden, ja heeft zich geduurende meer dan 200 jaaren uitgebreid Leest hier nu het verhaal van die gebeu?emiTen, zoo als he doo geloofwaard,ge Schryvers is te boek gefteld en van Z overgenomen en in eene gefchikte orde gebrast doüeoVIrer-d^ Eff?S' die uit Munfterland 'afkomt en door Oostfriesland loopt, ftort, gelyk bekend is, haar water tulfchen Embden en Delfzyl in de Noordzee uit. Nu gebeurde het in Louwmaand (Januari) des jaars 1277, dat, by een hevigen ftorm uit het Noorden het water van de Eems door den wind en de Zeebaaren dermaate wierd opgeduwd, dat de Janfumerm dyk doorbrak en eene groote fchade veroorzaakt wierd Dit was echter maar een klein begin van de rampen die daarop volgden. Den 25 van Wintermaand fDecembep in het zelfde /aar, ontftond 'er wederom een watervloed, maar die veel geweldiger was , dan de Darrelt (een dorp westwaards en naby die Stad gelegen) wierd wegge/poeld. Nu hadden %de woedende 11111 2 gol- (*) Janfum was toen ter tyd een aanzienlyk dorp, doch nu wegge/poeld, tegen over Loge gelegen, in> Neerland. Dit dorp lag op eene zeer gemarlyke plaats aangezien het {leeds blootgefteld was aan de Westeen Noordwefte-winden, en alken door een zwakken dyff, zoo, als men toen meest overal had, hefchermd  golven ruins baan: zy ftooven Landwaards in (*)< vernielden een aantal dorpen, buurten, Burgten, cn kloosters, en bragtcn, overal waar ze kwamen verwoesting, voor menfehen en vee den dood, of' de uiteide ellende aan._ In de 3 hierop volgende jaaren,rot aan 1280, wierden teikens die akelige cn fchtikbaarende tooneelen hernieuwd, en alles, wat men in dien nood nog,aan de dyken had zoeken te herltellen, ging wederom verlooren. Het zeewater dus binnenlands een diepen kolk gemaakt hebbende, ging voort met de nabygelegene Landen af te kabbelen en te verzwelgen. Het onvermogen en de moedeloosheid der ongelukkige inwooners vermeerderde ^ naar maate het kwaad de 0yerhand nam. Doch 7 jaaren daarna, te weeten in 1287, mede in Wintermaand, omdond 'er op nieuws, een Watervloed, die geheel Friesland op de geduchtJle wyze teiderde, zoodat alleen in de Ommelanden tusfchen de Lauwcrs cn d>i Eems 00.000 verdronkene lyken geteld wierden. Offchoon deeze vloed de hoo» ger op'iggende deelen van Oosifriesiarid minder befchadigde , fchynen echter de dyken van lleiderland 200 veel geleeden te hebben. dat de arme inwooners van dien ryd af den moed geheel verlooren hebben, om weder aan het hcrdellen tè"gaan. By eiken hoogen vloed, d.e 'er kwam, richtte het binnenwater, door het Zeewater aangedrongen en opgeduwd, nieuwe verwoestingen aan. In het eerst b'eef die waterpias een geruimen tydlang bepaald tot de Oostzyde van het riviertje de A, (**) dewyl men in die flreek veel yveriger werkzaam waq in C*) te weeten, in Reiderland, een gedeelte van Oostfriesland, bet welk terflond nader zal befchreeven worden. Q**) Deeze fttoom (lyiens benaaming oudtyds in bet algemeen water, een open en afvJietend water betekende en alleen in de uitfpraak verfcbilde van Ee, in bet Franfch Eau) had toen en heeft nog zynen^ corfprong uit het Zwarte Meir, 3 uur achter Rooswinkel in de mcerasfen gelegen. Hy loopt Westvooldingerland, dat voorheen mede tot Reiderland behoorde, in de lengte door , en wordt hy Wedda eerst bevaarbaar. In ouden tyd vjierd hy eerst ter rechter zy-  kj het herflellen van de doorbraaken der dyken, maar eindelyk wierd ook deeze grens overweldigd, en door de golven met den Dollert vereenigd, die zich nu achterFnifterwolde, de Beerta en Winfchooten uitbreidde, ja zelfs digt aan Wedda, tot hy aldaar door de Zandhoogtens gefluit wierd. Dit moet voor den jaare 1454 gefchied zyn. Immers, toen de fluizen by Oosterreide (zie de noot), door het inzwelgen van de A, geen nut meer konden doen, befloot men in het genoemde jaar, om het dreigend gevaar, dat van tyd tot tyd grooter wierd, door nieuwe en zwaare dykwerkeu af te keeren. Reeds eenige jaaren bevoorens was men daarop, bedacht geweest, maar men bleef aan het draalen, tot aan het jaar 1444, toen de Regeering deezer Stad, by den dood van Eppo Gockinga, Hovetling te Broek (Zuidbroek) het gezag over het Oldambt "in handen kreeg. Het voorneemen zoude toen reeds ten uitvoer gebragt zyn geworden, zo niet de gene, welke 'er het meeste belang in hadden, naamlyk de Oldambflers van de Eexta, Scheemda, Midwolde , Oostwolde en Finfterwolde , hunne hulp en medewerking volflrekt geweigerd hadden. Doch in Ket jaar 1454, toen de nood hooger klom en de ftyfzinnigbeid voor de vrees moest wyken, begon men daadelyk handen aan het werk te flaan en ap gemeene kosten van Stad en Lande, van het Oldambt, en van de geestelyken als de Abten van de kloosters te Termunten en Wittewierum, den Proost te Heiligerlee en anderen, eenen vasten dyk te leggen. De Stadsregeering zond mede deswegens den Raadsheer Gofen Dulck, als Drost, om het opzigt over bet werk te hebben. Deeze dyk begon by het Klooster Palmar niet verre van het dorp Tysweer (beide naderhand liiii 3 in zyde met een beekje, dat naby Bonda begon. vermeerderd, en daarna ter linker zyde met dc Tjamme of Zype, die bet Oldambt van Reiderland febeiade. Dus tot een tamelyk groote rivier aangewasfn zynde, ontlastte de A haare wateren tusfchen de dorpen Ooileren Wester-reide, door 7 groote fluizen in de Eems, en wel naby derzelve mond, dat is, waar ze zich in de Noordzee ftort.  C 808 ) in den Dollert verdronkene plaatfen), hy wierd 7n\A waards doorgetrokken tot aan Finfterwolde en van daar Noorawaards voorby Reide tot aan de Eems Dus ftrekte: hy zich nog vry verre uit in den tegen! woordigen Dollert. Men ondervond weldra de goede gevolgen van die onderneeming. Want, geduurende ruim 40 jaaren lang, was men aan deeze zyde van nh?n,Trla£t,<1eS wfe;SLbevrvd' en dit zoude waarchynlyk nog langer hebben voortgeduurd, indien men Hechts den dyk m een behoorlyken ftaa had wiTlen onderhouden. Maar omtrent het jaar I495 na n de Saxilche krygsberoertens in deeze gewesten eéen aanvang Daardoor wierden de ingezeteS op nieuw" in verfchillende partyen verdeeld, hun vermogen en bul zitdngen verminderden, men verwaarloosde de dykwer- SLU alAZ& allf"gS tot dat ze\ niet meer beftand zynde tegen de kracht van het water, dooi hooge vloeden en zwaare ftormen, weggefpoeld wierden. De grootite fchade wierd echter veroorzaakt door eene der aflerzwaarfte overftr^mSrdfc S viel den 26 van Herfïïmaand CSc-ptemberfi^ TcSn 2?Ö£ het Ze,e:V;Ker den 0l,de" boezem des Doï leits zeer aanmerkiyk, of liever het opende een geheel nieuwen aan de Noordwestlyke zyde die ook volder Dollert genoemd wordt. Immers het ftroomde digt vooroy 1-infterwolde, Ooftwolde en zoo de oude kerk van Midwolde (*), dat dezelve op d ï oever te Itaan kwam , vervolgens voorby Scheemda en de Meden tot^digt aan Zuidbroek, gelyk men bv de gerechtsplaats nog befpeuren kan, waar men van een veel hoogeren zandgrond eensklaps op de laager liggende klei afdaalt; van hier ftoof het water naar de Noordzyde by langs Noordbroek, eindelyk wendde het zich Ooswaards terug voorby Siddebuuren, Wagenborgen en Woldendorp. (**) -pen (.*) Deeze kerk: is bekend onder den naam van Viertorenskerk., Dewyl Midwolde oudlyds als de hoofdplaats van het Oldambt wierd aangemerkt, zoo bezigde men eene afbeelding deeztr Kerk tot een Landswapen en r**$n P'.f^Kerk is én 1717 voltooid geworden. ("*) De berichten der Ge/cbiedfchryvers aangaande deezen  ( 809 } Tan Noord-Oosten van de A, bylangs de Eems, was de grond door menigvuldige overftroomingen en bezakkingen van tyd tot tyd vaster en hooger geworden. De taaie klei kon ook veel meer tegenftand bieden aan het inftortend water, dan het ligte veen of de laage en vooze moerasfen, die verder binnenlands gelegen waren. Hier bleeven dus nog eenige dorpen, met een Stadje, gelyk kleine Eilandjes overig. Het dorp VVilgtim was nog in het jaar 1437 aanwezig; want men leest, dat de Steenen van een Jiurgt, daar ter plaats gelegen en in dat jaar gefloopt, gebruikt zyn tot het bouwen van de Stadsmuuren te ismbden. Een ander dorp, Fletum, beftond nog in net jaar 1464. Behalven deeze en nog eenige plaatJen, bleef het ftadje Torum het langst van allen liaan, lchoon zonder befchutting van dyken en dus onmidoelyk aan de woede der golven blootgefteld. Volgens oude berichten is aldaar nog in het jaar 1507 gerechtsoefening gedaan. Deeze plaats moet in ouden tyd al vry aanzienlyk en vermogend geweest zyn , indien men op de overleveringen vertrouwen mag, dat alhier een Muntmeester en SGoudfmeden gewoond hebben; het welk niet onwaarfcbynlyk is, doordien 'er eene voortretlyke markt gehouden wierd, en men ten tyde van ______ TJb_ zen vloed zyn ontzettende. Een enkel flanltje zaTtt verbaazen Leezer ! Door de kracht van het water wierd een ftuk lands, misfehien veengrond, waarop 10 of 12 koebeesten weidden en eenige Eikenboom en ft ouden, m zyn geheel opgeligt, van het overige land af■ gejeheurd. en dreef voor den wind af naar de over zyde des Dollerts tot in Reiderland; alwaar nog 21 jaaren laat er naamlyk in 1530, een van die hoornen welig groeide. ~ De febade aan vernielde goederen, aan verdronken vee en menfehen was zoo groot, dat de ingezetenen nog langen tyd daarna niet dan met de mterfte ontroering, zicb hieraan berrinnerden. Volgens de bygeloovige denkwvze, welke toenmaals heerfchte /telden veele de oorzaak van dit onheil in bet afjclntftn van eenen Feestdag, het welk de Saxers bad(ien rtoygeZ,t, waarover zy zich verbeeldden dat de ^oW:td baare gramfabap aan de inwooners, boewti mest allen hieraan cnfchuldig, deed ondervinden.  C 810 ) .Ubbo Emmius (*) nog de overblyffelen der Gebouwen, naast eikanderen in ftraaten getimmerd, by ha" water, konde zien. In laatere tyden hééft het Zeewater naar dien kant nog al meer verwoestingen aangericht. Zoo is het dorp Logum of Loge, ten wesfen van de Stad Emfoden, zoo zyn nog 2 andere dorpen Greetsweer en Betteweer allengskens vau den Dollert ingezwolgen, welke Iaatfte plaats eindelyk in 't jaar 1720 beeft moeten uitgedykt, dat is, door het meer binnen waards leggen van den dyk aan de Zee overgelaaten worden. Zie daar, waarde Leezer'. een, zoowel wy weeten getrouw en volledig verhaal van den oorfprohg en de voortgangen des Doüerts. Door de verwoestende uitwerkingen van het dolle zeewater, zyn'er 33 aanzienlyke dorpen, benevens het ryke Stadje Torum, verfcheidene buurten, gehuchten en kloosters, meest alle in Reiderland cn eenige weinigen in het Oldambt gelegen , verzwolgen. Wy zouden u de zelve a! te maal uit de oude kronyken opnoemen, indien wy niet begreepen, dat eene lyst van bloote naamen u maarverveelen zoude, daar ze toch geen het minde nut kan aanbrengen. Het zal genoegzaam zyn aantemerken ,• dat van geheel Reiderland nieis meer is overgebleeven , dan het kleine eilandje Nesiérland, 'twelk voor de Stad Embden ligt en de uithoek Reide in hec Klei-Oldambt, naar alle vermoeden een overblyfse! vau het verdronkene dorp Wesrerreide, alwaar 2 kerken gedaan hebben, welkeröéne in het jaar 1575 nog aan.vezi'g was. Laat ons nu eens nafpooren, of wy niet eenige oorzaaken kunnen ontdekken, het zy in de natuurfyke gefreldheid van den grond, het zy in den burgerlyken en zedelyken toedand der ingezetenen, welke medegewerkt hebben tot de vorming van deezen zeeboezem. Dit onderzoek zal ons ook wel gelegenheid verfchafFen, om eenige leerzaame aanmerkingen daarby voor te draagen. (*) Deeze zeer geleerde man, byzonder in de Gefcbied- en Oudheidkunde door ervaar en, wierd in 't jaar 1614 by'dtet oprichten onzer Hooge fchool, van Nor den, in Oost friesland, alwaar by Rector der Latynfche fchoolen was, hier beroepen tot Hoogleeraar in de Gefcbiedeniffen en Griekfche taal. Te Groningen, by W. Z UI DE MA, 179b. en te Amderdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 102. Begeert gy, Leezer! 't geen voor deezen Gebeurd is in ons Land te leezen; Zie daar een fiaaltje! — vraagt gy meer Verwacht dat op een ander' keer. VELDSLAG TE HEILIGERLEE. f"*"i V V eelen vnn onze leezers, inzonderheid die in dén omtrek van her Oldambt en de Pekel-A woonen, weeten. dat er eertyds te Heitigerlee een Veldflag is voorgevallen. Doch dit. is ook genoegzaam alles wat men eikanderen hier van weet te vertellen. Wy willen dan van deezen veldflag, uit het «ene de Historiefchryvers hier van hebben aangetekend &wat nader bericht geeven. Gy zult btiïren twyfel wel eens gehoord hebbenGeachte Leezer! dat ons Nederland, in voorige tyden, een' oorlog met Spanje gehad heeft, die 80 jaaren duurde; te weeten van het jaar 1568 tot 1648, 't Was dan in 't begin van dien 80 jaarigen oorlog, dat. deeze veldflag voorviel: naamlyk ep den 1% van Bloeimaand (Mei) 1568; tusfchen een Spaansch leger „ en dat van Graaf Lodewyk van Nasfau, broeder'van Prins Willem den eerften. Dodï C ) Heihgerlee/f eene Buurtfchap, beboerende onder W<1N terlee, een Dorp onder het Oldambt. U.Deel, iKkkkk  C 812 ) Doch zult gy eenig duidelyk denkbeeld van deeze gebeurenis bekomen, Leezer! dan zal Wei niet ongepast zyn , dat wy u dezelve ia haaren famenbang kyrdyk voord laage». ° Na dat de Dmtfcbe Keizer, Karei de vyfde. in het jaar 1555 afftand van de regeering deed, wierd zyn zoon Filippus Koning van Spanje, en tevens fleer van de Nederlanden, even ais zyn Vader geweest was. Deeze Koning, bekend onder den naam van Filippus den tweeden, had, met het aanvaarden zyner replegtig gezwooren, om deeze tanden overeenkomftig zekere vastgeftelde wetten te beltinnen; doch het duurde niet lang, of hy be.heerfchte dit volk op de willekeurigfte wyze, zonder zich aan wet en eed te- bekreunen: in 't kort, hy wierd de wreedlfe dwingeland! Inzonderheid wilde hy in 't geheel niet dulden, dat de Nederlanders vryheid van Godsdienstoefening hadden: hier tegen liet hy zulke ftrenge plakaaten.afkondigen, dat een barbaar er van yzeii zou. Na dat de Nederlanders veelerlei vergeeffcbe poogingen gedaan hadden om den Koning van zyne wreede voorneemens te rug te brengen, of dezelve ten minften wat te doen verzagien, wierd het verdrukte en vertrapte volk eindelyk de onderdrukking zoo moede dat, bet tot een opftand kwam. Hier op wierd de wreede Filippus woedend van kwaadheid. Hy nam een vast bed uit, om de Nederlanders op het allerftrenttfte te ftralïen; ten dien einde zond hy den Hertog van Alba met een leger Spaanfch krygsvolk naar. de Nederlanden. Deeze Alba was een monfler in wreedheid die zyn' Koning in bloeddorst, zo niet overtrof, ten mhften evenaarde. Alba kwam; en byna alle Nederlanders wierden ftraffchuldig verklaard, als booswichten, die leven en goederen verbeurd hadden. Geen pen kan befchryven, geen tong kan uitfpreeken, welke ellenden en jammeren toen ons Land vervulden! duizenden van menfehen wierden ter dood gemarteld! men hoorde alom van hangen en verbranden! Immers, zal het onze leezers misfehien niet geheel onbekend zyn, dat de fnoode Alba, by zyn vertrek uit de Nederlanden, 'er zich op beroemde, dat hy 18600 men-  ( 8i3 ) menfehen door beulsbauden bad laaten ombrengen Ln hoe veele duizenden zyn er nog daar boven van de bpaanfche ioldaaten vermoord en door hun toedoen omgekomen.' > Voor Alba's komst', hadden Prins Willem de e*rffe sKonmgs Stadhouder, en veele honderden van de Neder.andlche Edelen, zich tegen 's Konints wreede voorueemens verzet; doch toen dit Vruchtloos was uitgevallen, hadden de meesteu van dezelve de vlugt genomen naar vreemde landen ; en wel honderdduizend andere Nederlanders hadden hun voorbeeld nagevolgd. " 5 Prins Willem was naar Duitfcbiand geweeken- en de meeste vlugfelingen zochten hem aan, om een' leger op de been te brengen, om daar mede 's Lrïrlds reading te onderneemen: het welk die Prins dan ook deed, offchoon met weinig goed gevolc. Volgens een gemaakt ontwerp, moest dan Graaf Lodewyk van Nas/au, 's Prinfen broeder, Groningen en 1-nesland aantasten. Lodewyk begaf zich dus naar fimbden in Oostfriesland, om volk te werven.— Jn het begin van Bloeimaand deezes i'aars 1568, deed Graaf Lodewyk reeds een' togt iri het WesterwoldJche, en overrompelde daar met 50 man het huis of ilot te Wedde (thans nog door den Drost bewoond\ Drie dagen daar ra kreeg hy hier nog zes- of zeverhonderd man by zich, trok toen naar de Ommelanden alwaar hy, door zyn broeder Adolf van Nmfau ver' Iterkt, Appingadam en Delfzyl innam. rmusfeben ondernam het krvesvolk dat toen in Groningen lag, om Graaf Lodewyk uit de Ommelanden weer te verdryven; maar hetzelve wierd, op de noogte van Witteivierum, door Lodewyk zoo wel omvangen, dat het fchieiyk wéér naar de Stad te rti* keerde. Zoo dra nu dit voorgevallene aan Alba bettend wierd zond hy den Graaf van Arcnberg, een Spaanfch Bevelhebber, met vërfcheldeh duizenden kryssüeden om Lodewyk op nieuws aan te valleu. Het kwam te Witrewierum wederom tot een gevecht; en hier behielden de Spanjaarden het veld. Graaf Lodewyk brak dus nog dienzelfden nacht met zyn leger op naar Kkkkk a siog-  C 814 ) Stogtemi, om van daar naar Wedde te jrgg te keeren' doch de Spanjaarden vervolgden hem zoo fchieiyk, oat hy goedvond, om op de hooge zandige vlakte by bet klooster te Heiligeriee, ftil re houden, en den vyand daar al te wachten. Hier fchaarde hy dus zvn volk in ilagörde, en liet hinderlaagen brengen in het Sreupelbolch en doove flooten. —- Zoo dra' de Spanjaarden aangekomen waren, viel'er een allerhevigst gevecht voor: men ftreed van weerskanten met veel verwoedheid; maar toen het Spaanfche krygsvolk al te heftig indrong viel het in de genoemde hinderlaagen. JJit bragt eerft Jiun paardevolk, en daar na hun voetvolk in verwarring: het welk groote verflagenheid onder de Spanjaarden verwekte. Ook iheuvelde hun Opperbevelhebber de Graaf van Arenberg; en nu namen de Spanjaarden terltond de vlugt; jdoch wierden .door .Lodewyks yo]k vervolgd, en veelen gedood. Het verlies der Spaniaarden was groot: wei ocro man bleeven er dood op het flagveïd, en daar onder hunne voornaamfte bevelhebbers: ook viel al hun ;eld en zilverwerk, benevens de overige pakkaadje in handen der overwinnaars: als mede al het grot' gefchut, dat zy uit Groningen medegevoerd hadden. Van Graaf Lodewyks zyde fneuvelde, onder anderen zyn broeder Adolf van Nasfau. Men heeft eene overlevering, zegt zeker Schryver, dat de beide Graaven, Arenberg en Adolf, door elkanders eigene banden zyn omgekomen: of dat zy eikanderen te gelyk bebben doodgeftoken. Adolfs lyk wierd eerft naar de kerk te Wedde gebragt, en van daar vervoerd naar Kmbden om vervolgens naar Duitfcbiand gebragt te worden Het lichaam van Arenberg wierd eerft in het Klooster C J re Heiltgerlee gevoerd, van waar het naderhand in een looden kist ook weer naar de Spanjaards gebragt Dee- C y Du was een Maagdenklooster, in 'tfaar 1191 gefticbt. Ibans ftaat er een voornaam 'boei enbuis ,'bewoond door den landman Ajolt Tjapkesj in - en om ■wiens wooning de overblyffels van bet oude Klooster nog dutdelyk kenbaar zyn.  Deeze Veldflag viel dus wel gelukkig uit voor de veivrukte en benauwde Nederlanders ; 'maar zy had echter geene gewenschte gevolgen , die van langen duur waren- ' is zoo, Graaf Lodewyk keerde nu weer naar Appingadam te rug; zelfs floeg hy eenige dagen daar na, het beleg voor Groningen: maar wanneer na» derhand Alba zelf met een talryker leger kwam afzakken, moest Lodewyk voor de overmagt wyken en de vlugt neemen; hy trok over Slogteren, Winfchoot, e'n Beilingewolde, naar Jemmingen in Oostfriesland, wordende van Alba achtervolgd , en aldaar zoodanig door hem geflagen, dat zyn leaer byna geheel vernield en verflrooid wierd ; en hy zelf ter nauwernood het leven er afredde. Doch dit verder uit te breiden, behoort niet tot ons tegenwoordig beftek. EEN KODDIG VERHAAL. Philanthropus, die zyn zomerverblyf doorgaans op een van zyne landgoederen nie!d,reed op een'zekeren dag paar zynen vriend Mmander, welke in een ander dorp niet verre van hem af, woonde, met voorneemen om hem op den volgenden dag by zich ter maaltyd te noodigen. Ain de wooning van zynen vriend gekomen jtynde., vond hy niemand te hais en de deur geflooten. Hy klom daarom van zyn paard, nam een ftuk kryt, en fchreef deeze woorden aan de deur van het huis: „ De Heer M.. wordt op morgen by P.. ten middagmaal verzocht." Hier op (leeg hy weder te paard, en verbet de wooning van zynen vriend. Deeze, een geestig en vrolyk man, te huis komende, leest hetgene aan de deur gefchreeven ftond, en vervoegde zich 's anderen dags op den bepaalden tyd by zynen Gastheer. Daar gekomen zynde, trof hy meer andere van zyne goede vrienden aan, welke nevens hem verzocht waren op den maaltyd. Men fchertst, men lacht, Kkkkk 3 me»  ( 8iö ) oisn eet en drinkt, en das vrolyk geweest zynde fcheidt men des avonds zeer vergenoegd van elkander' Den volgenden dag kwam onze Gast tegen 12 uuren weder by zynen Gastheer. Deeze, hier over by zich zeiven verwonderd, liet echter niets daarvan blyken: maar onthaalde zynen Gast ten tweeden maal, en zoo gingen zy des avonds wederom vergenoegd van elkander. Maar, op den derden dag verfcheen Menander tegen den middag weder by zynen Gastheer, die, over zulk een zonderlinge handtlwyze van zynen vriend geftoord, gémelyk en verdrietig wierd, terwyl Menander met al zyne vrolykheid niet in ftaat was om hem, geduureiide den maaltyd tot lachen te beweegen. Toen het eeten gedaan was, verontfchuldigde zich Pbilantropus dat hy zynen Gast niet beter had kunnen onthaalen, zeggende : Men verwacht zyne vrienden niet alle dagen, en om die reden maakt men ook geen' byzonderen töeftel. Ik vraag verfchoo- niug, hernam Menander; uw tafel vind ik altyd beter bereid dan de myne: voor het overige hoop ik niet» voegde by 'er by, dat ik met myne tegenwoordigheid u lastig valle; myne komst gefcliiedt op uw verzoek: want alle avonden, wanneer ik te huis kom, vind ik san myne huisdeur gefebreeven : „De Heer M... wordt op morgen by P... ten middagmaal verzocht." Toen merkte Pbilantropus de fchalkheid van zynen vriend, en wierd weder vrolyk. Doch, eer de Gast vertrok , liet hy zynen knecht vooruitgaan, met last, om hetgene aan de deur gefebreeven Hond , uit te wisfehen. * * * Korts wyl moet verftaan worden, zegt een oud fpreekwoord : want word zy verkeerd opgevat, zoo kan ze, zelfs onder goede vrienden, niet flechts ongenoegen, maar ook dikwerf groote vyandfehap veroorzaaken. DWAAS-  C 8ï7 ) DWAASHEID DER MENSCHEN OMTRENT HET WEÓR. De Boeren van zeker Dorp, (waar het zelve gelegen zy, doet niets ter zaake,) alwaar een jong Predikant beroepen was, geraakten in geene geringe verlegenheid, toen hun geboden wierd, hunnen nieuwen Pastoor de zelfde voorrechten weder afteftaan, die men de Pastory allengs had weeten te ontneemen. Zy zagen echter zeer wel in, dat hier geene tegenftribbelingen konden baaten; wanc dat zy eindelyk toch altyd zouden te kort fchieten, en hetjpleitgeding, indien het zoo ver getrokken wierd , voorzeker zouden verliezen. Na veel overleg namen zy'dtis het wys beduit, om toe te geeven, en den Predikant de geëifcbte rechten, doch flegts onder zekere voorwaarden, afteftaan: en op dit ftuk bragt de Schout met een der Ouderlingen een heerlyken inval voor den dag. Deeze beide ft elden naamlyk voor, om den Pastoor het begeerde recht m te willigen, wanneer by belooven wilde, ben, door zyn gebed, telkens regen of zonnefcbyn, zoo als zy bet" naamlyk zouden noodig hebben, te bezorgen, en daar~ mede aanflonds een begin te maaken, Deeze inval wierd met algemeene goedkeurig ontvangen, en oogenblikfyk zond men twee Afgevaardigden naar den Predikant, om hem dit beflait te doen weeten. Hy, die zeer wel merkte, hoedanig het met deeze gefchiedenis zou afloopen, nam in de vastgeftelde voorwaarde behagen, en beloofde nog heden hunnen wil te zul. len vervullen, indien zy hem llegts geliefden te zeggen, welk weêr alle hunne Committenten, voor het.tegenwoordige, begeerden. Zy vertrokken, onder belofte, hem aanflonds hier van bericht te brengen. — Het duurde echter één, — twee, — drie uuren, en nog langer, niemand kwam te rug. En waarom dan niet? —, Wel!" om dat de Boeren het niet konden eens worden, om welk weêr zy Dominé ver-  ( 818 ) verzoeken zouden te bidden, want het eene gedeelte drong aan op regen, het andere op zonnefchyn. Toen de morgen aanbrak duurde hun gefchil nog, en ech' ter konden zy zich niet vereenigen: waarom z;ch dan ook de voorige Afgevaardigden, den volgenden dagj weder naar den Predikant begaven, en hem verzochten, dat hy het, ten aanzien van het weêr maar by het oude zouden laaten. ~» ÖE DWAASHEID EN SCIIADELYKHEID VAN, BANG TE ZYN. Een Schoorfteenveeger ging laat in den avond weder naar de ftad. Hy ontmoette Hans, dien zyn meester met ploegyzers naar de ftad had gezonden. Beide kwamen juist aan den hoek van een bofch by een. Hans fchrikte geweldig: hy was van zyne onverftandige Ouders weinig naar de fchoo! gezonden en had dus niets gehoord van de dwaasheid en fchadelykheid van het bygelöof, en dat er volltrekt ook nergens fpooken en hekfen zyn. Hy wierp de ploeg-yzers fchieiyk weg, en liep zoo fpoedig als hy kon, over flooten en heggen naar huis. De Schoorfteenveeger, die met zyne vrees den fpot dreef, nam de ploeg-yzers op. Toen de meester van Hans naar dc ploeg-yzers vroeg, waren zy'er niet'. En Hani was zoodanig verhit en van angst bevangen, dat hy 'e- eene koorts van kreeg, en byna geftorven wrs. Hv bleef er altyd by, dat by een zwart fpookfel had gezien. Eenigen tyd daarna zond de baas van den fchöorfteenveeger den boer de ploegyzers weder. Het gebeurde kwam aan den dag; en Hans wierd van kinderen eri van oude menfehen behoor, en om zyne kinderachtige vrees veracht. Te Groningen, bv W. ZUIDRMA, 1708. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen. '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. *®8S8SSSSSSSSS5* Nr. 103. Waarde Menfchenvrienden! Tl J-^e gunftige plaatfing myner ftukken in het eerfte deel van uw Weekblad voor den zoo genaamde ge? meenen man, gevoegd by eene ernftige zucht om, nzonderhe.d mynen m.nkundigen natuurgenoot*,, nut- krarl1L yt.'K P00rde" my ?an ' om andermaal myn* Krachten te beproeven, tot het vervaardigen4 van eenn f Avondvertellingen; hoopende dat gy dezelven ge* ich.kt zult keuren voor uw belangiyfoogtnerk. Dit zou reeds eene aangenaame belooning zyn voor den intgekocbten tyd en de aangewende moeite van uwen gaarn getrouwen Medehelper en Vriend. jre»°Z\,dïl l6'" regin maak ket de Avondvertellingen. ml ik mynen Leezers iets herinneren: niet omdat ,k veronderitel, dat zy zulks niet weeren" nee?' m ar alleen om hen opmerkzaam te maaken op henzelve en op hetgene zy in gezelfehappen, of in den dagelykfchen wandel, met elkander praaten! _ Om die redenen verzoek ik zeer vriendlyk , dat elk het volgende ernftig mag overweegen , en met zyne gefprekken en vertellingen vergelyken; iets, 'twelk huizeer Z tnS '"S' ™dat wy Menfehen ons zeer hgt aan veele dingen zoodanig kunnen gewennen, dat wy aan het goede of kwaade daarvan niet eens meer denken, dat is met andere woorden S zJven e vergeeten, of voorby te zien. l*.D«el. Lhjj h  ( o20 ) Hetcene ik thans voornaamJyk bedoel, is de nieuwsgierigheid: wy menfehen zyn in 't algemeen zeer beleerfe om wat nieuws te willen weeten. Deeze zucht of neiging is op zich zelve zeer goed. Onze liefderyke Hemelfehe Vader voorzag ons met deeze begeerte, om allerleie dingen op te hooren en te onderzoeken, ten einde wy daardoor wyzer en beter zouden worden. , Maar nu zal bet 'er op aankomen, welk een gearutk wy van onze nieuwsgierigheid maaken. — Wanneer wy deeze neiging by aanhoudendheid trachten te voldoen met nuttige en weetenswaardige dingen te ontdekken, dan is'het wel; dan handelen wy pryswaardi"- terwyl de ervaaring ons leeren zal, dat deeze zucht een zeer noodzaaklyk middel is ter bevordering van kennis. Doch indien wy meestal bygen om metsbeduidende dingen, beuzelingen en allerhande lahe vertelfeltjes te willen weeten, dan zyn wy grootlyks te befchuldigen: want, dus doende, handelen wy eigenlyk onverftandig en laag, omdat wy een zeer flecht gebruik maaken van onze redelyke vermogens en van den kostlyken tyd, terwyl wy voorzeker, met alle die onze nieuwigheden, domme oï dwaaze weetnieten blyven. Laaten wy ons in dit opzigt dan eens getrouw onderzoeken; of laaten wy onze dagelykfche gefprekken , en vooral onze avondvertellingen, eens nadenken; ik vrees dat veelen dan zullen moeten erkennen, dat zy in deezen het betaamlyke en pligtmaatige doorgaands al te zeer uit het oog verliezen: ten minden de ondervinding heeft my zulks in onderfcheidene Boeren- en Burser%ezp.lfchappen zeer overtuigend geleerd, en ik/twy. fel niet of myne Leezers zullen dit ook maar al te wel weeten. Want hoe vaak hoort men met vertellen van Heks-en Spookhiftoriën, van voorloopen, van menfehen die na hunnen dood op deeze aarde weêrverfcbyïién cn rondzwerven, van lichtjes, glende kerels, honden huilen en meer diergelyke onnutte dingen, welke of hyo-eloovige domheid en leugenachtigheid verraaden, of gehéél onzekere of ook wel zeer natuurlyke oorzaaken" hebben: gelyk men weet, dat de zoogenaamde gloeiende kerels ên lichtjes niets anders zyn dan, zekere doffen of dampen, welke ontvlammen, en dus licht  ( 821 ) licht geeven. -_— By dergelyke vertellingen zitten Ouden en Jongen vaak met mond en ooren te huileren als of het Evangelie ware: terwyl ik myne Leezers kan verzekeren, dat diergelyke fabelen haaren oorfprong hebben uit de oudfte, bygeloovigfte en domfte tyden, toen men nog geloofde, dat menfehen op koorden door de lucht kouden vliegen, of zich in katten veranderen, ja door een riem- of fleutel-gat van eene deur kruipen. Ook heeft men menfehen, die in hunne gezelfchappen de nieuwsgierigheid op eene andere wyze zoeken te bevredigen. Ik zou gaarn van zulke onedele, ontnenscblievende praateryen zwygen, indien ze niet byna aan de geheele wereld bekend waren. Zyn 'er niet menfehen , die 'er hun werk van maaken, om anderen te hela/leren, te beliegen, en hunne fouten met vergroeiing bekend te maaken? Zyn 'er geen mondpraaters, oogendienaars, die eens anders huishouding en verrichtingen liefdeloos en onrechtvaardig beoordeelen? ——-» Wie ooit in de gezelfchappen van diergelyke twist- en onruft-kweekers geweest is,zal zich deïikelyk wel kunnen herinneren, dat de zulke zich een geheelen avond, ja nog langer, kunnen bezig houden,'met aan anderen alles, wat zy van hunnen naaften weeten, van ftukje tot beetje te verhaalen, en eindelyk dat alles op een meesterlyken toon te veroordeelen: zonder by zich zelven eemnanl ernftig te overweegen, ,, dat zoodanige menfehen, welke graag over de zwakheden en gebreken van anderen mogen fpreeken, al doorgaands zelve op verre na niet zuiver zynl" Men vindt ook menfehen, die anders niet recht in hun fchik zyn, of zy moeten pochen, zwetfen en grootfpreeken. Hoe grof en haatlyk ook deeze ondeugd zy, wanneer hun gezwets hun zelven of den hunnen maar alleeulyk raakt; dit kwaad wordt echter nog veel grooter .en ondraaglyker, zoodra zy, gelyk 'er doorgaands ligt op loopt, daarmede anderen te nakomen, door ten hunnen koste zich zelven te verheften ; zich zelven eene eer aanmaatigende, die hun toebehoort; hunne karakters ten dien einde verlaagende, en hunne pryswaardigfte daaden in een ongunlïig en weinig betekenend licht (lellende. En zyn het al geene fpookvertelfeltjes, geene lasterLllll a en  £ Sas ) BH leugenpraatjes-, geen ydel gezwets, die het gezel? ichap bezig houden; dan houdt men zich rrraaf ai te veel op met allerleie beuzelachtige redenen, laffe praateryen, en het vertellen van nieuwtjes, die geene de minde waarde hebben: mèermaalen heb ik in oir opzigt myne aandacht gevestigd op de zoogenaamde Kraamvifites of .VVyvendagen ; ik hoop de Vrouwen zullen my dit eene woordje niet kwaalvk neemen, en my wel willen toegeeven, dat haare gëlprekken aldaar doorgaands wel wat belangryker (om niet te zeggen minder beuzelachtig) mogten zyn , en dat ook 'wel wat beier orde en gefchiktheid in het voeren dier gefprekken diende in acht genomen te worden. ■ lk beken dat deeze en menige andere bveenkomden niet opzetlyk 'worden aangelegd, nm zeer eindige en gewigtige onderwerpen met elkander te behandel n; evenwel doet 'er zich toch dikwyls de gelegenheid op, en vindt men aanleiding, om te fpreeken; by voorbeeld, over de waarde en ontwikkeling van'sme'n-. fchen vermogens; over de opvoeding der jeugd, over de kortheid önzes levens; over het gewigtig doel van on? ze bedemming en dergeïyke zaaken. Dan, meu nioët zich helaas! bedroeven ten deezen'opzigte, dat veele menfehen hunne gedachten fclner alleen over weinig of niets waardige zaaken laaten gaan, zo ten minden dezelve hunne byzondere tydlyke belangen niet betreffen,— dat zy zoo ongevoelig en onvatbaar voor gewigtige overdenkingen fchynen te zyn a's de rederiloozé dieren, noch zich zelven en hunne hooge waarde als redelyke fchepfels, noch het verheven einde te kennen, waartoe God hen heeft gefchapen! Gaat het niet zoo verre, dat veelen by de treurigde en derkst-treffende fterfgevallen, begraafnisfen en uitigden, daar allen tot erndige bepeinzingen en gefprekken krachtig opgewekt, ja gedrongen worden , alsdan nog van niet anders, dan van geheel onverfchillige dingen , van köettjes en kalfjes, gelyk men zegt, weeten te praaten; of weldra de redenen van andere onderwerpen daar heen te wenden! Eik denke dit een en ander oplettend over, en ik ben verzekerd dat er maar al te veel voorbeelden te Vinden zyn, die myne herinneringen zullen bevestigen ,  gen, en u, myne lieve Leezers! overtuigen, dat wy menfehen de gaave der nieuwsgierigheid te dikwyls misbruiken, in plaats van dezelve aan te leggen om wyzer en beter te worden. Niemand denke echter, als of men in alle gezelfehappen, of in aile gefprekken, nooit iets tot vervrolyking of om te lachen mogte vertellen; neen! dat is geenzins. myne bedoeling. — Geestige kluchten, leerfcaame invallen*, en andere vermaaken kunnen dikwerf zeer nuttig zyn. Men onthoude zich in alle gevallen flechts van onedele, domme, laage, leugenachtige en vuile praateryen: dingen, welke voor geen redelyk fchepfel voegen. Ook weet ik wel, dat veelen myner medemenfehen net veel byzonders kunnen vertellen, dan alleen vait hunne dagelyklChe ontmoetingen, werkzaamheden en over ienkingen: laat dit zoo zyn, als men dan maar zuivere waarheid vertelt, en er iets uit zoekt te leeren. Men kan van zulke menfehen, welke dagelyks in. hun beroep yverig en aanhoudend moeten werken, ook niet vorderen, dat zy veel leezen en onderzoeken , ten einde in ftaat te zyn om gewigtige gebeurenisfeu en zaaken te verhaalen of om leerzaame vertel» lingen gewaar te worden : dus doende kan men het veele menfehen niet eens zeer kwaalyk neemen, datzy,om hunne nieuwsgierigheid te voldoen, de oude vertelfekjes weêr ophaalen, welke zy in hunne jeugd geleerd hebben. Dit laatfte heeft my inzonderheid bewoogen, om een gedeelte van den tyd, welke er van myne beroepsbezigheden overfchoot, voor den zoogenaamden gemeenen man te befteeden, met oogmerk om zoodanige Vertellingen by een te zamelen of te vervaardigen die niet alleen vermaaklyk, maar vooral ook nuttigen leerzaam zyn; hoopende dat dezelven gebruikt mogen worden in de plaats der ftraksgemelde laffe en beuzelachtige vertelfeltjes! L1111 3 Voor  Voor weinige dagen ontvingen wy van onzen geachten wester onder anderen ook , ais een na«fchrift, deeze waarneeming van verdronkene honden, bv toeval wederom bygekomen. „ P. S. De volgende gebeurenis komt my eem'gzins aanmerkiyk voor: ik kan my niet weerhouden u die mede te deelen, of het mogelyk ware, in de behandeling van Drenkelingen hier iets uit af te leiden: zo niet, lach my niet uit; ik ben geen Arts: 't geval is toch niet onaanig." • „Myn Buurman N. Kranenborg heeft eene Teef, die onlaus 8 iongen'ter wereld bragt. Niet lang daar nagaf hy bevel, om die alle te doen verdrinken. Men baalde ten dien einde een' grooten emmer, daar men de beesten uit te drinken geeft, vol water, en de jonge honden hield men één voor één zoo lang onder het water, tot dat zy geen teken van leven meer gaven. Toen zy, daar na, alle nog min of meer een half uur in dien emmer met water gelegen hadden, beval myn Buurman aan eenen zyner werklieden, om de verdronkene jonge honden in den mesthoop te begraaven. Dit gefchiedde en wel op eene plaats, waar op onlangs paarclemest gebragt was. 's Anderen dag's morgens hoorde men in dien mesthoop een aanhoudend gepiep; men onderzocht wat het w'as, en zie! de dieren waren alle in 't leven! . ■ ■ Een van dezelve bragt men weêr by zyne moeder, doch het ftierf tegen den avond. De anderen had men terftond gedood." ,, NB. Zy waren niet heel diep in den mesthoop begraaven geweest." aanmerking op dit ce val. Verre van deeze Waarneeming belachlyk te vinden, haasten wy ons om dezelve te plaatfen, als leerzaam zynde en regtftreeks leidende Tot de waare behandeling van Drenkelingen. Wy hebben in deeze jonglte da-  C 825 ) dagen van vorft en ys wederom van veele ongelukken gehoord, en ook wederom van die verkeerde en fchadelyke middelen welke de gemeene man, ja zelfs fommigen, die zich Genees- en Heelmeefters noemen, ter redding van die ongelukkigen gewoon zyn aantewenden. — Hoe is het mogelyk, dat men (leeds zoo onkundig blyft van de menfchlievende inftelling en gepaste onderrichtingingen van de loflyke Maatfcbappy, tot redding van Drenkelingen, te Amfterdam reeds in 'tjaar 1767 opgericht; immers is de Bekendmaaking daarvan ook door dit Gewest op last der Hooge Magten, niet lang 'er na algemeen gemaakt, naderhand meermaalen herhaald , en ook nog voorleeden jaar in het qA' Nommer van dit weekblad geplaatft en aanbevolen. Wy verzoeken, wy bidden u allen, Geachte Vrienden! zoo veelen dit Blad leezen, dat Gy die Bekendmaaking wederom herleest, en den inhoud 'er \«*h ook aan anderen , zoo veel gy kunt, bekend maakt, of hun dat Blad te leezen geeft; opdat toch eindelyk eens deeze zoo heilzaame, menfchlievende, en ons Vaderland vereerende Inftelling in deeze ftreeken meer algemeen bekend worde, en de menfehen meer algemeen mogen weeten , welke de befte en must beproefde middelen , zyn, om in Drenkelingen, die voor dood uit het water getoogen worden, doch waar van veelen ïleChts fchynbaar dood zyn, het leven, zo het mogelyk zy, wederom optewekken. Thans voegen wy 'er alleenlyk by, dat , overeenkomftig met de gemelde Bekendmaaking in de behandeling van Drenkelingen, het eerfte en voornaam/Ie werk is bet lichaam te verwarmen: geen rollen, geen heen en weör loopen met den Drenkeling met het hoofd naar beneden kan iets helpen; het is zelfs fchadelyk; maar draagt aanftonds den Drenkeling, met het hoofd opwaards gehouden, in het naastbygelegen huis, trekt alles wat hy aanheeft uit; droogt hem af; heilaagt hem in warme dekens ; maakt vuur aan; wryft hem met warme doeken, en doet het gene gy daar meer voorgefchreeven vindt, om hem, niet fchieiyk door geweld van vuur en hitte, maar langzaam en, zoo veel mogelyk, over het geheele lichaam egaal te verwarmen. De  C 820 ) £>e gemelde Maatfchappv plaatfte rn^, 4 9de stukje ^.filSKS^tïï^?e,,'' « nëes- en Heelmce^rT", C de hulP van dtn Ge. .IprenbeZttSs Sn Wen ';°mt' 113 dat de Verder vvSrdtdhar' h\Z o Zeëecv™ enz." van een meSwaaS ' en tr^^ g™aakt een drenkeling n «onderling geval, waar in welven kwam?™ Zie" I "fE" tyd Weder tot herzeg ondervonden T * LtlKT.1 niet een "enfch «erwyfwy udee'e^ "ev 1 lenTl f •'°ngC h°nden ' en aanp?vzen be™ ^ • ,a'S ,cerzaame voorbeelden egaal werkende l^L? u zy om eene batige en tc: deéE el ITZÏJf Y geJiee1e licIiaa™ »*de de flerke Vo rTy,i g " ^r by' dat de doordringen- op te wekken ï»*MJen en bet verdoofd gevoel vab LSeSnTat^eï ff^i t0t g,en, een eenvoudig^^V^o^ "''en'wryr ^ * hU''S ; °mk,eed> ve"™ Waas rooien' adem in, laat, drenk, verzorg Te Groningen, by W. ZUIDKMA 1708 en te Amfterdam by H KE YZ£ R en verder alom te bekomen. '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 104. EERSTE AVOND VERTELLING. "X^oor omtrent twee jaaren wierd my door een*2eef goed' vriend bericht, dat hy in zeker Dorp van ons Va'erbnd, onder den zoogenaamden gemeenen man, of1 liever onder den Boerenjtand, eene Huishouding had aangetroffen, waarin Ouders en kinderen hem zoo braaf en welleevend waren voorgekomén, als hy in dien ftand of kring van menfehen nauwlyks had kunnen verwachten. Onderwyl hy my dit vertelde, nam ik aanflonds het befluit om dit Huisgezin, zoo fpoedig mogelyk, in eigen perfoon eens op te zoeken. Dit deed ik ook al kort daarna: ik begaf my naaf het Dorp en terftond naar de Wooning van deeze gelukkige menfehen. Ik vond het huis wel niet groot, maar alles had een byzonder bevallig voorkomen; het heem was omringd met in orde geplante boomen; voor het huis lag een welbearbeidde tuin, met een aardig groen zomerhuisje of Prieeltje er in; aan de Zuidzyde van 't huis was een wel aangelegd appelhof; alles was in goede orde, net en zindelyk onderhouden, huis en hoven niet alleen, maar ook -den gantfchen grond met de ringflooten en wallen ; nergens zag men hoopen van fleen, omballing of vuilnis; nergens bosfehen van netels, klitfen of wildgewas. Dit trof te meer myne aandacht, daar het by anderen van de buurt vry flordig uitzag, en kondigde my aan, H. Deel. Mmmmm dat  ( 828 ) dat een verftandig en vlytig werkman in deeze won* ning zyn verblyf moest hebben. In huis gaande, vond ik de Vrouw met haar klein- fte dochtertje van byna twee jaaren alleen. De Moeder zat te naaien , terwyl het meisje vlug en vrolyk fpeeide. Het vergenoegen, de gulle vriendlykbeid en de wehevredenheid waren op het gezigt van deeze goede Vrouw te leezen; de eenvoudige en oprechte befcheidenheid fcheen haar natuurlyk eigen te zyn; terftond, als ik haar zag, kwamen deeze gedachten in my op: welk eene heminlyke cn voorbeeldige Moeder zal deeze voor haare kinderen en huisgenooten zyn! Hoe genoeglyk zal zy bet leven van haarer. Man moeten maaken! — Vólgens gewoonte "langde zy my eën'è pvp met tabak, en maakte (wyl het reeds te drie uur nadenmiddag was) de thee klaar. Terwyl zy hiermede bezig was, vestigde ik myne aandacht op het eene en andere in de kamer; maar geen ftuk was 'er, vhêt zoo verre ik zien kon, op de onrechte plaats. O"der het thee drinken fnapte de kleine [meid geduurig met haare Moeder; dan wees zy met haare vingertjes naar de ooren, oocen, neus, mond, tong, handen, voeten; dan naar afies wat zy in de kamer of on de tafel zag. Uir hetgene de Moeder zeide, kon ik ten halvcn ontdekken wat het kind van baar wilde weeten : 'eindelyk vroeg de Vrouw ^ my of ik het kleine fnapftertje .verftaan kon? Toen ik dit met neen! beantwoordde, vertelde zy my het volgende: „ Myn kleine Jantje (zoo was de raam van 't kind) is op haare w'yze aan't vraagen en vertellen: de redenen hiervan zvn deeze. Ik heb dagelyks de gewoonte, om myne kinderen al zeer vroeg bekend te maaken met die dingen, welke hen omringen of welke zv zien en hooren. Zoo leer ik hun, by voorbeeld, allereerst, dat zymy. kunnen aanwyzen, Waar hunne oogen,ooren, neus, mond, tanden, kin, hals,rug, lyf, handen, voeten, enz. zyn; vervolgens-. Wat zy daarmede doen. Ik vertel hun van koeien, febaapen, paarden, katten , honden, zwynen , vogelen, visfchen, van alle onze huisgeraaden, gereedschappen, van boomen, vruchten, planten, en allerleie veldgewasfen; met een woord , van alles , wat maar voor hunne oogen komt. En de ondervinding heeft my  ( 829 ) my geleerd, dat zy hierdoor niet alleen het praaten keren, maar dat zy dus doende ook zeer vroeg de tiaamen en eigenfchappen der dingen gewaar worden. Ook weet ik geen gefchikter middel, om de kinderen aan het denken te helpen, dan door zoodanige vertellingen; terwyl mei hen daardoor te gelyk ook kan opleiden tot onzen Schepper en Weldoener als den Oorfprong van artes. — My dunkt, dat zoo iets oneindig beter is, dan dat men de kinderen allerlei oude lafl'e en onnutte dingen voorkwezelr." Ik verwonderde my zeer over de natuurlyke, eenvoudige en ongedwongene wyze, waarop zy my dit vertelde. Ik kon niet nalaaten om haar myn genoegen hier over te betuigen, terwyl ik haar verzekerde, dat, wanneer zy op zulk eene voet trapswyze met haare kinderen voortging, zy dezelve rafch aan het nadenken zoude brengen. ,, Dit geloof ik ook, Koopman! (zoo noemde zy my eerst) zulks heeft cié ondervinding my -reeds met onze drie andere kinderen eenigzirs geleerd, en ik word hierin nog dagelyks bevestigd. Maar ik kan u ook verzekeren, dat myn Man en ik geen moeite en vlyt fpaaren, om onze kinderen redelyk cn kristelyk op te voeden: want wy denken, dat zulks voor onze dieibaarde panden van veel meer waarde is, dan dat zy groote fchatfeh van ors konden erven. In dit opzigt deuken myn Man en ik volkomen eensgezind, en dat maakt dat wy lustig en rustig voort werken; wel overtuigd zynde, dat het goede.» at welk d or den eenen wordt aangekweekt, door den anderen niet weêr wordt uitgeroeid. En hetgene ons ook vooral aanmoedigt, om onzen pligt als Vader en Moeder met betrekking tot onze kinderen te betrachten, is dit, dat wy van tyd tot tyd ondervinden, dat zy, die hunne kinderen wel opvoeden, achterna gunjle vinden, gelyk de Schrift zegt. Hiervan ontdekten wy nog onlangs een duidélyk bewys. " Ik verlangde om dit te hooren, maar de goede vrouw zweeg: ik merkte dat zy teder en aangedaan was; ik wachtte daarom een pöosie, en vroeg 'er toen op na; maar zy weigerde zulks eerst, en wel op eene wyze, d-ie duidélyk eene nederigheid en fchaamte te kennen Mmmmm 2 gaf,  ( 83Q J gaf, welke haar hart eer aandeeden. Eindelvk even. Wel, bewoog ik haar door de oprechte Skeri^ dat ik zulks piet hegeerde te weeten, om flechts my' pe nieuwsgierigheid te voldoen; maar veel meer, om door de gevolgen van eene verflandigs opvoeding insgeiyks aangefpoord te worden tot het betrachten van mV nen pitgt. 1 Vn'A^Qed-f-,Vriend ! £a,dus fPrak 7-y ™V nu aan,) IZ1 lkiU dan kort ze^en' hoe onze kinderen leiden, leeren, en aanzetten rot het betrachten van hunnen pligt. Myn waardige Man heeft ceS regelen of wetten opgefteld, naar welke onzekm deren Ven *vl Vatbaar,v?OT zyn, ?ich moeten gedraal gen. Van deezen zal ik u thans zoo veel vertellen als myn tegenwoordig oogmerk vordert, terwyl gy dezelve naderhand wel eens kunt leezen. Een der eerfte en voornaamfte regelen of wetten is 15 ee? God' dien zv boven al'es moeten Hoogachten en gehoorzaamen, omdat zy het leven de omdÏR d', * ar'lS g°eds Van Hem ontvaren en omdat Hy hen gefchapen heeft met oogmerk om hen tydlyk en eeuwig gelukkig te maaken. — Wie zulks l n rÏÏ T g rag bet°onr' maakt zich de liefde va Se br dL8""SV ? we,daaden zyner Ouderen en van alle braave menfehen onwaardig iJf, i\7Crpligt Z^nen Yader "'Moeder te eeren, bef te hebben, en te doen, wat zy hun gebieden, en t, laaten wat zy hun verbieden; omdat zy, naas Gód, aan hunne Ouders de meeste verpligting hebben ; moetende van hunne geboorte af aan op hen pasfen, hen verzorgen, kleederen, eeten, drinken, en alles geeven; hen opvoeden, en zorgen dat zy verstandige en braave menfehen worden. Wi° derhalven in deezen zyn' pligt niet betracht, zal als een Hecht en ondankbaar kind worden behandeld. Niemand mag de lesfen en vermaaningen van zynen Onderwyzer verwaarloozen: indien zulks ontdekt wordt, C^T,™^ t0t Te fchande' een of meerlesfm m huis blyven, omdat hy zich het onderwys van Zynen Leermeester onwaardig heeft gemaakt. ura°?,,ltyd vreedzaam met'elkander leeven: onder het fpeelen mogen zy niet kribben, fchrecuwen of  C 831 ) ef een woest alarm maaken. Wie dit nier o^a • acht neemt, wordt terftond van de ander affö, -a denzot Zoo lang hy beronw uA'S^^ Spaarzaamheid, 2 ook Zlf f^'z. andere nliatZ ■ mededeelzaamheid en meer kif^^^Fiïï**' wftten worden - een b7ek}e~*L hnnn^'6" g6brUiken Wv «°S ook hunne ^ySndere soede Tl™™ /°Uten e" rel-pnri «„ _^uuacTe goede daaden worden nn» voor de andefe? beto"nd g m *°°'b«'<« in Zht- wlfS„fre" Wy * portie vwrzioteheid hebben wy op zulk eene wyze mf'cL,„' langer bf koner werS' d™ df „ »y dezdre niet su U1yven, zoo dat zy ten minfl-pn „„j hand moeten erkennen dir an~c „ ,minlten nader- kiSen^^bïï'e 'qpI^O^^ ■» Bnderen,"ZStS«SSLfto.de"Elf"? 7^ WESi-!4' - K Mmmmm 3  ( 832 3 Mvne Leezers worden verzocht, hunne nieuwsgierigheid tot eene volgende Avondvertelling op te fchor"en, waarin ik dit'geval, met hetgene ik verder van deeze gelukkige Huishouding weet, zal mededeelen. BE GOEDE GEVOLGEN DER LIEFDE TOT DEN NAASTEN. Hormg was een arme, maar braave landman. Waar hv konde helpen , daar holp hy met vreugde; en nooit was hv vergenoegder, dan wanneer hy het genoegen van anderen had vermeerderd: hierom hadden alle zyne bmiren hem ook hartiyk lief, en vergolden hem zyne ijefderyke gezindheden , zoo dikwerf zy daartoe gelegenheid hadden. Eens ontftond 'er brand in het dorp. Horntg was ziek Reeds zag Heilman, zyn naaste buurman, zyn huis' branden; maar eensklaps floeg de vlam door eenen rukwind over tot het ftroodak van Hormg, en m een oogenblik ftond hetzelve in volle vlam. Toen Hulman dit zag, liep hy fpoedig naar het huis van den ZlZvnc vrienden riedden hem , om eerst op het behoud 'van zvne eieene goederen te denken; maar hy antwoordde hun: myn zieke buurman ,s met m ftaat om zich zelven te helpen, en ik weet dat hy op mynen bvïtand vastelyk ftaat maakt. ■Mei deeze woorden liep by in den gloed , welke reed* van alle kanten rondom het bed van Hormg was Steebortten. Hy trok den hulploozen uit zyn bed, en droèg Sm oP zyne fchoudcren gelukkiglyk uit de VlC' was in doodsgevaar; maar de liefde: vani zyne "buuren (een gezegend gevolg van de zyne) behield hem het leven. TOT  ( 833 ) TOT SLUITING VAN DIT TWEEDE DEEL» Met het 104de Nommer het tweede deel van dit Weekblad fluitende, bedanken wy wederom zoo veele yverige en werkzaam* Vrienden, die ons door de mededeeling hunner bydragen en de bevordering van den omloop deezer bladen in ftaat gefield hebben, om meer en meer naar den aanleg van ons betrek en tot ons gewenscht oogmerk voorttewerken: en wy betuigen ons byzonder genoegen, over de goede gevolgen van ons Bericht ten befluite van het eerfte Deel gegeeven, want wy hebben niet alleen onderfteuning van eenige Departementen der Maatfchappy tot Nut van 't Algemeen ondervonden, maar ook opftellen en vertoogen ontvangen, raakende den natuurlyken en geopenbaarden Godsdienst, over de Vaderlandfche gefchiedenis, de gezondheids-regelen en de Volke-fchriften, welke van tyd tot tyd worden uitgegeeven; zoo dat wy nu aan onze beloften geheel en al hebben .kunnen voldoen, gelyk uit de vergelyking van den inhoud der twee deelen met het Bericht, dat het plan van dit Weekblad, behelst en voor de uitgave van het eerfte Nommer is in 't licht gekomen, kan blyken. Ons oordeel over het nuttige en voegzaame voor dit Blad moetende vryhouden , fmert bet ons ondertusfchen, dat wy eenige toegezondene (tukjes wegens gebrek aan deeze vereischten niet hebben kunnen plaatfen • zoo zyn eenige Godgeleerde verhandelingen, als te (Irak naar een byzonder ftelfel of eigene denkwyze gefchoeid; andere over Natuurkundige onderwerpen; maar te ver boven de vatbaarheid van onze onderftelde Leezers, of als te min beduidende; andere over zaaken buiten hunnen kritig, als over het aanleggen van boflchen en boomgaarden, en wederom andere om andere redenen niet uitgegeeven. Zyn er gefchikte ftukken wat lang liggen gebleeven, of liggen zy nog voorhanden, het is om voor te komen, dat de lust niet verflauwe door veel over gelykfoortige onderwerpen kort op elkander te leezen, gelyk wy ons vooral met opzigt tot verhandelingen over de opvoeding en het onderwys der jeugd in dat geval  C 334 )' val bevinden, en wy fteeds, naar den aanleg van diè werk, verscheidenheid van onderwerpen by gefchikte afwifleling zoeken te leveren. Door het goed en toeneemend vertier van dit Weekblad overtuigd, dat wy met de uitgave er van veelen een aangenaamen en nuttigen dienst doen, en in dit befef onze belooning en verdere aanmoediging vindende, noodigen wy ook wederom onze geëerde Vrienden, om in dit genoegen met ons te blyven deelen, en daar toe deeze onderneeming met waardige hydragen verder te helpen wel gelukken, en vleien ons ook , dat nog andere kundige Volksvrienden zullen toetreeden, en medewerken ter uitbreiding van kennis en verbetering van Zeden onder den zoogenaamden Gemeenen Man en hun aankomend geflacht: wat Vaderlander toch gevoelt niet het belang der zaake,wat Menfchen-vriend wenscht niet haare bevordering! wel aan dan! laat het aan geenen yver ontbreeken om daar toe mede te werken en om ook langs deezen weg daar aan nuttig te zyn. d. 31 Dec. De Uitgeevers. 1798. NB. De Titel met het Register, zal byhet eerfte Nommer van het volgend Deel worden uitgegeeven. Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.