C 103 > Kieid was toen, -omtrent' eerrturrdaarvan af, in es» een ander .huis te werken. Wy lieten haar door dea Waard van onzent weegen groeten,en gaven hem eenige zesthalven om haar die by gelegenheid te geeven. h— Zy heette (zo ik wel heb)' Jobanna Eriuks, en was van Séventer geboortig. VAN DEN SNÏDER EN DEN OLIFANT IN SURATE. In Surate wierdt een' Olifant naar de rivier gedree- ven om te drinken, terwyl een zeker Snyder 'aan de deur zat te naaien, hebbende eet; korf met appelen aan zyne zyde liaan. Als nu de Olifant hier voorby kwam, bleef hy (til (taan, frak zyn langen fmtit er naar uit, en haalde, zoo doende, verfcheidene appelen tot zich. De Snyder wilde de appelen liever zelf eeten; toen de limit weêrkwam, (tak hy er zoo vinnig met zyne naald in, dat de Olifant p'r'r'r knorde en verder ging. By de rivier gekomen zynde, dronk hy zich zat, en nam een' goeden fnuit vol water mede terug; plaatfte zich, toen hy weêr voor het huis van den Snyder kwam ? vlak voor den genen die hem gedoken had, en blies hem het water over't gezigt en het lyf, dat hy tot op zyn hembd nat wierdt, Wy heeren menfchen kunnen van den Olifant iets leeren en moesten , wanneer we ons toch voldrekt eens wreeken willen, onzen mond, gelyk de Olifant, alleenlyk maar vol water neemen: op die manier, geeven wy elkander niet toe, en armen en beenen blyven heel. De Olifant had zynen vyand met zyn' fnu'it even gemakkelyk opneemen en een vyftig voeten hoog in de lucht kunnen werpen, dat hy 'er niets van nagezegd zou hebben, en evenwel vergenoegde hy zich, met hem eens doornat te maaken. Wy menfchen verbeelden ons, dat wy meerder zyn, dan dc Olifanten, en wyzyn 't \verke'yk ook. 'Och! liiogten onze daaden' dit dagelyks bevestigen! 't kan  ( io4 ) 't kan altoos slimmer. De Perfiaanfche geleerde Lockman verhaalt van zich zeiven: hoe ongelukkig het my in de wereld gegaan „ is, ik heb my over myne wederwaardigheden nim„ mer zeer geërgerd, een eenigmaal maar uitgezon„ derd, wanneer ik barrevoets ging en zoo veel geld „ niet had, dat ik een paar fchoenen konde koopen. „ Geheel en al ter neder geflaagen, ging ik zoo te „ Kufa in den Tempel. Maar als lk daar een menfch „ aantrof, die geene voeten had, was ik met myne „ bloots voeten te vrede, en dankte mynen God van „ van harten, dat ik nog, zonder fchoenen, konde „ gaan: want het is ja toch beter geene fchoenen „ dan geene voeten te hebben! Zou de kreupele „ mensch niet gaarn barrevoets gegaan hebben, zo „ hy maar voeten had gehad?" ——» Je Groningen, by W. Z UI DE MA, 1799. 1 en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.   Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam 01 106+ 8466 UB AMSTERDAM  Weekblad voor den 200 genaamden GEMEENEN MAN* uitgegeeven door het DEPARTEMENT STAD en LANDE, behooren de tot de maatschappy Tot nut fan t algemeeïï. derde deel. te groningen, b* W. z ü I D E M A 17 9 9'   INHOUD VAN HET DERDE DEEL. # Nr. 105. Tweede Avondvertelling, door j. abeinoa. 106. Samenfpraak tusfchen twee buuren over het GodsdiennVg Onderwys cier Kinderen. — Merkwaardige gebeutenis , in den harden winter van 1740 voorgevallen, door \an heynin'gen eosch. — Vervolg en flot der tweede Avondverteïlmg, door J. a b bin ca. ÏD7. Tweede Samenfpraak over 't GodsdienRig Onderwys der Kinderen. — De Mfeari&heirl onzer Voorouderen, in fpys en drank.—. Hoe onvoorzien en toevallig kan 'er brand ontdaan, door b. t ie boel. ïoS. Het Bygeloof omtrent de beuzelingen, welk° in de Almanakken voorkomen, ontmaskerd, door demopedeutes. 109. De Schat : twee avondgefprekkrn van den Predikant Heilman met zynérj buurman Maarten. QEirjle avond.') door g. v. sc hnee voogt.— Het Cygeloof, enz. ontmaskerd. (Vervol" en flot van Nr. 108.) — Om Brand in een fchoorfteen fpoedig en veilig te blusichen , door r. ti e koel. HO. De Schat : enz. (^Driehonderd vier en zestig/ïe /4vond.~) (Vervolg en flot van Nr. icq.) ——. De Voonrtflykheid van den Met sch boven de Dieren, eene Ooiterfche Vertelling, gcdcekelyk overgenomen uit het Nieuw Algetn. Magazyu van Weetenfchap enz. Deel 4. Nr. 6. -—— Het is veel beter, om de Schaapen het geheele jaar door in de opene lucht te houden, dan ze des wintets in den {hl te neemen. — Om de wol der fchaapen te verbeteren. — Nuttigheid van hec Varenkruid in den Landbouw. i in.  Nr. Xil Staaltje van den aêlouden M^ed der Barnaflch§ Zeehelden, overgenomen uit de N. A. (vorst erjj Letter-Bode. — Met belachlyk Vooroordeel. — De HorosQoopti^kker. ÏI2. Bêfchouwmg van den Natuurlyken rn Burger'yken toefbnd van Reiderland, voor en by het ontdaan van den Dollecc, (vervolg van N» tot ,) gedeelttyk naar ingekomene harMfcfiriftep , door van heïningen bosch. 113. Gefnrek, over den Godsdienst,, door h. wks- TEll. ÏI4- Gei'prek over de noo.lzaaklykheid en bet v lige van den Godsdienst, '"ïoor u. *,vi . , Ï15. T««ee ongeiyke Broe.lei.s, (een mm gefgliiedénis ) Leerzaame Spreuken. Beiden door 1 TE»- — De l'aafchennronk, (eeye •• .> femedenis) door y4n heyninrjpn bosc 1. Af'lcheid aan den harden VViutei, uW 1- t e r. Ji6. De inneeming van de Stad B-iel door rl geuzen in ['572, d«»or h. we ster- beeld van Kinderlyke Liefde. De'Tv.e Arend, (een Indiaanfcbe Kabelj en MeU aÜe drie door n. west end.'J» p. — naar 'i Hoogduitsch van claudil H7- De \VTel«iaa.)ig.ueM onder d,e geringe kiUïc i van menfehen. (een gefpek) — LieMaad'igheio van ee~ ne Ar bes"liter. Van den Snvder 'en rlei in Surate \ beiden door van h-Kpit; Bosch ; d.pgh de laatffe naar 'r H<»)gd;)ii.-cti van'cLAUDJüs. — 't Kan ai o s tlirnmer. 518. Aanmeriiingen 'over de Opvoeding en het eerfls Godsdiesnftig Onderwys der Jeugd, door van woeste nb f. rg. De Merfchenüe'de eenes ScbaVenflyprrs, door n. westendorp. Vervolg van Nr. 118, door van woesten- 4' •' »eho. 3po. Vervolg en Oor van Nr. itq, door van vvoestenbero Eenvnid:g en'beproefd Middel ter geneezing van Koeien, die na het afkalven blyyen liggen, zonder te kunnen opftaan. 121. Hebben wy redenen om den fongften Watersnood, ais een oordeel of Tuchtroede van Gods " ' " " flraf-  ftrafoefenende band te befchouwen? en Raadfel, beiden door van heyningen bosch. 122. F.erlre vervolg van Nr. 121. en Antwoord op hef R adfel in dat Nommer, beiden door van heynin (ï en bosch. Ï23. Tweede vervolg van Nr. 121. Men moet zyne Evenmenfchen in den nood behulpzaam wezen, (een gefprek) en Raadfel, allen door van hey* ningen bosch. 124. Inbeelding is flimmer dan de derdendaagfche Koorts, door van heyningen bosch. —Rampzalige gevolgen der Dronkenfchap, door h. a. spandaw. Loflied aan God, op een vruchtbaaren Lentemorgen, door h. we ster. Raadfel, door van heyningen bosch. 125. les over eene zmryke Spreuk, door h. west eiv. Antwoorden op de Raadfels van Nr. 123 en 124. door van heyningen bosch. 124. Over het geloof aan Wikwyven of Waarzegfte'S, door n westendorp. 127. Vervolg van Nr. 126, door n. westendorp. 128. Over het waar geluk, door h. o. feiih. Over hei geloof" aan Wikwyven, Cvervolg en flot van Nr. «27.} door n. west en dort. 129. Over het waar geluk, (vervolg van Nr. 128.) door h. o. feit h. 130. Over den fchadelyken invloed der Kermiflen op den zedelyken toeftand der menfchen. — Over Bet waar geluk, (vervolg en flot van Nr, 129.) door h. o. feith. 131. Vervolg en (lof van Nr. 130. Beproefd Middel om een paard voor de helft der gewoone kosting te onderhouden, door h. we ster. —— Een rechtvaardige en belang. looze daad, door n. westendorp. Wat vermag de Schaamte niet! door van heyningen bosch. — Voorbeeld van Grootmoedigheid, en de nuttige Schoolmeefler, beiden door h. a. spandaw. 132. Briefvan#eWn'£aanjf«w, doorn, o feit 11 De Nyd, door j. a. uilkens. — Wat iemaad waarlyk gelukkig maakt, door van heyningen bosch. 133-  N*. -133. Brief van Eoert Kmezinga aan zyn* vriend Kristiaan Kalmhart, en Antwoord opdenzelven, door h. we ster. I34.. Over de voordeelen der oplettenfieid, door w. c. - 's Werelds beloop, en, dat wdS een onverfchillige Gal/io, beiden door van heyningen bosch. - De vergenoegde Arbeidsman, een volkslied, door h. a. spandaw. J55. Het Bygeloof omtrent donderfteenen, enz: ontmaskerd; in een gefprek tusfchen een Vader en zyne twee zoonen, door demopedeutes. 136. Vervolg en (lot van Nr. 135,— Obida of de verdwaalde Reiziger, (eene Önsterfche gefchiedems) door n. westendorp. 137. Aanfpraak van den Burger Groninger in't Volksonderwys te Haarlem. — Raadfel, door van heyningen bosch. t38. Vervolg van Nr. 137. - Over de Dwaal- of Hiplichtjes, een Samenfpraak, door j. a uilken s. — Antwoord op het Raadfel in Nr. 137, door van heyningen bosch. 139. Morrer en Felix, of bet vast vérkrouweri op Cod de bron van Weltevredenheid, naar een ingezonden handfchrift van d. h. d'autun. 140. Over het gewigt van den Huwelyken Staat, (een gefprek over-eene Leerrede) door j. a..uilkens. — Vervolg en flot van Nr. 139. 241. Hoe zal men in de gewigtige keuze van eene Echtgenoot gelukkig flaageu? (Tweede gefprek) door j. a. ui lk en/s. X42. Over de Nuttigheid der Dieren voor den Mensch, en over de Misbruiken , die hy van fommigen derzei ven maakt. 143. Vervolg van Nr. 142. 144. Vervolg en flot van Nr. 143. — Spookgefchiedenis, waaruit men zien kan, hoe nuttig het zy, dezelve wel te onderzoeken, en de verreezene Bakker, of de eene Spook op de ander, beiden door van heyningen bosch. 145. Aanfpraak va;i den Burger Groninger in het Volksonderwys te Haarlem. — Men moet, zelfs jegens zyne vyanderi, edelmoedig zyn, door t. s. sm" aan. I46.  N'. 146. Vervolg van Nr. 14s. — De beloonde Eerlykheid, door h. a. spandaw. — De Grysaard • en de drie Jongelingen, naar 'tFransch vanFONtaime. — Het ftandvastige Meisje (een Volkslied) door h. A. spandaw. 147. Marcus Atilius Regulus en M. Curius Dentalus, door h. a. spandaw. ■— 't Geluk van een braaf en huislyk leven, (een dichtftuk) door van heyningen bosch. 148. Aanfpooring tot eene aandachtige befchouwing van den Hemel, door h. west er. 149. De Lptgevallen van Hendrik, door h. o.feith, naar een ingezonden handfchrift. 150. Uirrrekfel uit eene voorleezing, gedaan den 17 Oétöber 1798, in het Volksonderwys te Haarlem, door g. v schneevoogt. 151. Gefprek tustchen eenen Geneesheer en zynen buurman Hindrik den fmid. — Het Bytje en de Duif, (eene Fabel) naar 't Hoogduitsch van miCHAëLis, door van heyningen bosch. 152. Een oud eerwaardig Man van zyne ongegronde zwaarmoedigheid en bekommering geneezen, door j abbinga. 153. Over een aangelegen, maar gewoonlyk overge» flagen ftuk, in de opvoeding der Jeugd. 154. Vervolg en llot van Nr. 153. 155. Derde vervolg van N*. iat-, en waarachtige Historie van eene Vrouw, die behekft was, en allerlei kleine vischjes braakte, beiden door vab heyningen bosch. 156. Vierde vervolg en flot van Nr. 121, door van heyningen BOSCH.   WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 105, TWEEDE AVOND VERTELLING. (Vervolg van de eer/Ie.) anneer onze kinderen 's morgens ontwaakeri* (dus begon de Vrouw het geval te vernaaien) krygöri zy,na het aankleeden en na zich met koud water fchoott gewastenen te hebben, terflond hun morgen öntbyt, betraande doorgaands in karnemelksbry, of een boterham met eert glas melk en water; wanneer zy dit met dankzegging genooten hebben, moet elk, naar maate zyne krachten en vermogens het toelaaten, iets nutties verrichten; l zy. door eenig huiswerk of eene boodfchap te doen, 't zy door zyne lesfen te leeren, zoo als wy zulks dan goedvinden. Als zulks gefchied is. heeft elk vryheid om zich te vermaaken waarmede hv wil; echter Worden zy ongemerkt in hunne uitfpanningen en ('pelen door ons beftuurd. Door gewoonte en gevoel van pligt, door aanmoediging en belooning, wordt het betrachten van onze leslen een waar vermaak voor hun: alles, wat wy van hun begeeren gedaan te hebben, doen zy doorgaands met vermaak en vlyt, zoo dat wy hen zelden 'er tegen zien morren. Nu hadden myn Man en ik opgemerkt, dat Willem en Setje eenige morgens achtereen, na hunne Ic-feri geleerd of iels ander nuttigs verricht re hebben in plaats van met den kleinen zesjaarigen Klaas of in het 1U. Deel. A vef-  C 2 ) vertrek onder onze oogen te fpeelen, te fatnen naar het prieeltje liepen en aldaar een poos vertoefden. Wy waren nieuwsgierig om te weeten, wat zy daar verrichtten, en gaven hun deswegens onze verlangen te kennen; maar zy vouden niet goed daarop iets te antwoorden, dan alleen dat zy Vader en Moeder verzekerden, dat zy 'er geen kwaad deeden. Dit maakte onze begeerte om het te weeten nog flerker, ea daarom flöop ik, den eerden morgen den besten, dat ik 'er kans toe zag, om het ongemerkt te kunnen doen, ftilletjes langs de laan achter het prieel, ten einde hen te beluisteren. Dit gelukte my ; zonder dat zy my bemerkten , kon ik hen zoo even dooi. de groene takken befchouwen. Maar, Hemel! met welk eene aandoenlyke vreugde wierd myn Moederharl vervuld, toen ik Willen^ en Betje met gevouvvene handen eerbiedig zag nederknielen , en hen God hoorde aanfpteeken! Zy dankten den goeden Hemelfchen Vader voor het leven, de gezondheid en zoo veele. weldaaden, a!s zy dagelyks genooten; zy dankten Hem voor de bes:e Ouders, welke Hy hun gegeeven had: o lieve God! dus baden zy verder, Gy zyt zoo goed ! laaten toch onze Ouders nog lang by ons blyven; wy hebben hen zoo noodig om ons te leeren en te verzorgen : en maak ons vooral braaf en leerzaam , op 'dat Vader en Moeder recht blyde over ons zyn!" — Zoo ongeveer fprakeu zy, maar het is my niet mo» gelyk u dat alles in hunne kinderlyke bewoordingen zoo uit te drukken. En nu ftonden zy op, en kufchten elkander; waarna Willem zeide: ,, Lieve Zusje! laaten wy nu alles doen, wat Vader en Moeder ons gebieden; anders kan Gód onze bede ook niet vervullen." Diubeantwoordde Betje, met te zeggen: „daar is myn hand, Broertje! . . . dat is onze pligt." Hier .op gingen zy weir vrolyk naar huis. Traanen van vreugde en dankbaarheid rolden my over de wangen. Ik fpoedde naar jmynen Man, drukte hem aan myne borst, en vertelde hem wat ik gehoord en gezien had. iVy waren te famen in deeze oogenblikken zoo vergenoegd, zoo gelukkig, als of wy reeds met onze kinderen in den hemel waren." Ik  C 3 ) Ik bedankte de goede en tederhartige Anna, (zoo was de naam der Vrouw) voor de mededeeling van ditifieval. . Zoo zien Ouders vaak de gezegende gevolgen van eene verftandige opvoeding. Hoe gelukkig zyn zulke kinderen, wier Ouders in dit opzigt bunnen pligt kennen, gevoelen en betrachten! — Onderwyl ik met Anna hier over praatte, kwam haar Man in huis — Hy had een gunftig uitzigt, en was zee? befcheiden en vriendlyk. Uit het gedrag van hun beiden merkte ik duidelyk, dat zy elkander op-ech? beminden, en hunne liefde op deugd gegrond was JNa dat ik het een en ander met hem cefproken ]"d berichtte ik hem, dat zyne Vrouw en ik over de Op-' voeding der kinderen aan 't fpreeken waren. Wel zoo, was zyn antwoord, dan behandelt gy voorz-ker een zeer gewigtig onderwerp, waaraan in \t algemeen veel te weinig gedacht en nog minder gearbeid wordt." Waarop ,k zeide: „ dat men in dit belangrvk Ruk oneindig vee! gebreken vond. En, voegde-ik 'er bv het ichynt, dat de menfchen zich voor het tegenwoójdige nog niet veel bekommeren, hoe het met hunne ■ nakomelingen gaan zal, daar het toch maar al te zeKer is dat, indien 'er iets goeds voor de volgende gellac.uen worden zal, men met de jeugd een btfifin moet maaken. " _ Op myn verzoek liet hy my de wetten voor zyne kinderen zien. Na dezelven geleezen te hebben, moest ik bekennen, dat by 2e zeer kinderkundig had opgeiteld. Lu gal aanleiding rot een meer l,reedva£i« gefprek over de opvoeding der jeu?d in 't algemeen? s Mms gezonSe denkbeelden over dit ft uk waren re be~ langt yk dan dat ik dezelve niet zoude vertellen: doch hefct wil ik zulks op ecuen anderen avond verrichten \ oort na dit gefprek kwamen hunne kinderen uit de fchool, naamlyk Willem, Befje en Klaas, die 'er zeer aardig en lief uitzagen, en recht beleefd waren. Elk hunner wierd gevraagd, hoe hy zich gedraagen en wat hy geleerd had ? met Wi/lem en BeAp alles goed af; maar de kleine Klaas had fouten begaan. Dit zag de Vader al aanllonds uit zvne befchroomd- heid en neêrgefiagene oogen Klaas bekende by het onderzoek zyne ovenredingen openhartig; hy deedt A 2 dus  C 4 ) dus niet gelyk veele menfchen of kinderen gewoon zyn te doen, die hunne fouten niet leugens zoeken te verbergen, het welk een dubbele zonde is; neen .'hy bekende dezelve terltond , verzocht om yerfchooning, en beloofde beterfchap. —— Wy zullen dan zien of Klaas zyn woord houdt, zeide de Vader: maar, kom aan; ik wil evenwel met Willem en Betje nu eens wat praaien over de nadeelige gevolgen van Ongehoorzaamheid en andere kwaade dingen: Klaasman moet dan aandachtig toeluisteren en alles goed onthouden 1 'tls wei Vader 1 zeide Klaas. Albert (zoo was de naam van deezen Kindervriend.) begon dit gefprek aldus: Lieve kinderen! zoudt gy niet graag gelukkig willen zyn? O Ja, Vader! dat wenfchen wy hartlyk- Zegt gy de waarheid wel? Hierop mag Vader vast vertrouwen: wy moesten ook al heel domme kinderen zyn, als wy liever ongelukkig wilden wezen. Maar, doet gy wel eens kwaad? Ja, dat gebeurt wel, Vader! Wiens fchuld is het als gy uwen pligt verwaarloost-? Onze eigene fchuld. Dan kunt gy het kwaad-doen toch. wel nalaaten? Zulks kunnen wy niet ontkennen. Waarom doet gy dan evenwel fomtyds kwaad? Wat zullen wy zeggen? vaak door ongeluk of onbedachtzaamheid; ook worden wy 'er wel toe verleid..'. maar wy hoopen toch nooit met opzet te zondigen. Hebt gy ook wel eens voordeel van het kwaad-doen gehad? Neen, neen, Vadert Weet gy wel, dat gy 'er u ongelukkig doormaakt?. Dat zal wel zoo wezen: wy zyn ten minften nooit blyde en vergenoegd, wanneer wy flecbte daaden gedaan hebben. Hebt gy uw Vader en Moeder wel eens ongehoorzaam geweest? Het' fpyt ons dat wy dit met ja moeten beantwoorden. Zyt gy alsdan niet verlegen? 6 Ja! dan zyn wy bang, en durven onze Ouders niet onder de oogen komen. Kun-  ( 5 ) Kunnen zy u dan wel liefhebben? Dat is onmogelyk, omdat wy bun dan verdriet aandoen. Smaakt het eeten u dan wel goed? Neen; dan hebben wy vaak geen' lust om te eeten. Nu, lieve kinderen! luistert eens. Ik heb een kind gekend van ryke en aanzie'nlyke Ouders, dat zich zoo aan ongehoorzaamheid gewende, dat hy eindelyk hunne lesfen en vermaaningen verachtte, ja zelfs de tucht hardnekkig doorftond, of ook wel wegliep, wanneer hy ftraf verdiend had: konden braave menfchen zalk een' ftouten jongen wel beminnen? ó Neen, Vader! Zyne Ouders beitelden hem by andere menfchen, 's weeks voor agt guldens; want voor weinig geld wilde hem niemand in huis hebben. Hier maakte hy het binnen korten tyd zoo flecht, dat die goede menfchen hem weêr moesten te rug brengen. Niet lang daarna liep deeze ongehoorzaame en ondeugende knaap van zyne Ouderen weg; niemand wist waar hy gebleeven was. Zes jaaren naderhand hoorde men, dat hy zich voor Soldaat had laaten aanneemen; — maar ook uit dee~ zen ftand was hy, wegens zyne gefiadige ongehoorzaamheid, verweezen, om voor al zyn leven zwaar te moeten arbeiden, waarvoor hy niets anders genoot dan water en brood. — Wiens fchuld was dit nu? Zyne eigen fchuld, riepen de kinderen. En wat was de oorzaak van zyn ongeluk? Zyne ongehoorzaamheid en ftoutheid. * * * Maar zyt gy wel eens traag in 't keren geweest ? Ja wel, Vader! 't is wel al gebeurd, dat wy den tyd verfpilden en zeer weinig dachten aan de lesfen van onze Ouders en Meesters. Wie heeft het meeste nadeel hier by? Wy zelve, Vader! Waarom ? Omdat wy dan geen leezen, fcbryven, rekenen en andere nuttige en noqdzaaklyke dingen leeren. Js zulks dan fchadelyk voor u? Wel dégelyk, Vader! Indien wy niet f}ks leeren eu A 3 deugd-  deugdzaam worden', zoo blyven wy ellendige en onnutte menfchen. Op zyn best genomen kunnen Hechte weetnieten (zegt Meester) fchaarenflypers, fcheepopjaagers, landloopérs of bédelaars worden. Maar, indien uwe Ouders u eens veele fchatten nalieten, wat dau? Dan kunnen wy, zonder wysheid en deugd, nog wel zeer ongelukkig worden. Hoe dan? weet gy daar een voorbeeld van? Ja wel, Vader! hervatte Betje. Onze Meefter heeft vaak verteld van een' fchatryk Koopman, welke een eenigften zoon had gehad, die hem zeer lief was geweest; dan helaas! dit kind had niets willen leeren. Wanneer men hem naar de redenen van zyne traagheid gevraagd bad, dan was zyn antwoord geweest: Ik heb immers geld. en goed genoeg; myn Vader is ryk; als. hy dc&d is, dan kryg ik zyn geheele bezitting." — 1.1 y was en bleef dus een domme weetniet, die kezen noch fehiyveii kou. Dy bet {terven van zynen Vader was hy een 25 jaarige domkop, die terftond zyne.i Boedel door vreemden moest laaten beftuuren ; ,dit ging in 'teerst, toen hy eerlyke Bedienden had, nog .ai vry wel; maar het veranderde weldra: hy kreeg onder anderen een' Boekhouder, die een diefachtig bej!taa«T h^d; deeze maakte misbruik van de onkunde van /ynên Heer, en bedroog hem op eene listige wyze, hetwelk die arme man niereerder ontdekte, dan na dat de fchelmachtige Boekhouder zich in ftilte weggèp'akt had. Wanneer mén toen onderzocht, hoe zyne zaaken gefield wa*en, ziet, zoo was het zoo erg met zynen boedel , dat hy zyne fchulden niet meer bctaa'en kou. De Meester heeft ons verzekerd, dat die ryke Koopmans-zoon kort daarna zyn5 kost heef. moeten bédelen. Wien had hy dit onheil nu te wyten, kinderen? Zich zeiven, Vader! Indien hy in zyne jeugd goed leezen. fchryvëh, rékeneri, enz. geleerd had, dan kon hy zyne eigene zaaken hebben waargenomen. * * * Moeten kinderen Zich ook wschten voor dievefy5 Ja  ( 7 ) Ja, Vader! zy moeten zich onmogelyk niet Iaatea verleiden om iets, hoe gering ook, te iteelen. Waarom niet? Om dat dieven fchandelyke en Hechte menfchen zyn, die vroeg of laat zich ongelukkig maaken. Wat zou een dief wel denken? Dat weeten wy niet recht, Vader! maar een dief kan, naar onz>è gedachten, geen gerust oogenblik hebben; ten minden hy moet alryd bang wezen, dat zyne fcheltnftukken of dievery ontdekt worde. Eu is het hier dan mede gedaan ? Neen: zulk een deugeniet wordt van alle braave menfchen veracht; men wantrouwt hem; niemand wil iets met zulk eenen te doen hebben: en indien hy een openbaare dief is, dan wordt hy gevat en geftraft. Recht zoo, kinderen! Hiervan zal ik u een voorbeeld vertellen. — In Engeland heeft een man gewoond, die zich in zyne jeugd het fteelen had aange-, wend. Nog een kleine jonge zynde, waagde hy het' by zyne Ouderen eerft ééfl duit, vervolgens twee, drie, vier, ja agt uit de geldlaade te neemen; toen hem dit gelukte, verftoutte hy zich van tyd tot tyd 'er meer uit te iteelen. Zyne Vader en Moeder ontdekten dit eindelyk; maar, helaas! te laat. Zy deeden wel terItond alle moeite, om het hem af te leeren; maar te vergeefs: hy was 'er al zoo fterk aan gewoon, dat hy het niet meer koude of wilde nalaaten. Hy wist zyne dieveryen echter zoo bedekt en listig uit te voeren, dat niemand (behalven zyne Ouders) zyne Hechte geaartheid in 't eerst ontdekte of gewaar wierd. Maar toen hy 35 jaaren oud was, fchreef hy valfcbe fVisJels, waarvoor hy zeer veel geld beurde; dan deeze ftoute en openbaare bedriegery kon niet verhooien blyven: hy wierd weldra verdacht gehouden, en als zoodanig aangeklaagd. Het Gerecht liet hem 's nachts van zyn bed ligten, en in eene gevangenis zetten, waarin hy min of meer een jaar lang opgeflooten bleef, tot dat hy eindelyk, na dat men alles nauwkeurig onderzocht en hy zelf bekend had een' bedrieger en dief te zyn, die door 't maaken van valfche Wisfejs eens Enderen geld genomen had, zyn leven fchandelyk op een fchavot moest 'eindigen. Zoudt  ( 8 ) Zoudt gy wel zulke ongelukkige menfchen willen worden? Neen, neen; daar bewaar onze lieve Heer ons voor! - Gy ziet dus, lieve kinderen! uit dit en dergelyke gevallen, welke rampzalige gevolgen de zonde heeft, 'tl$ waar, 'er zullen wel veele menfchen zyn, die hunne kwaade daaden zoo bedekt verrichten, dat zy ongeÖraft in de zonde voortleeven: maar 'er is toch een, die alles weet; en wie is dat? God! — in ons vraagboekje ftaat: God hoort en ziet al wat gefchiedt. En hoe zou God het met zulke menfchen maaken? Hy zal elk loon naar werk verfchaffen: dit ftaat in den Bibel , en hierover heeft Meester onlangs nog met ons gecatechifeerd: ook hebben wy nog onthouden wat Paulus daarvan leert by i Kor: V: ïo. „ Wy alle moeten geopenbaard worden voor den rechterftoel van Kristus, op dat een iegelyk wegdraagt' het gene door het lichaam gefchiedt, 'na dat hy gedaan heeft, het zy goed, het zy kwaa '". Hierop zeide de kleine Klaas: ik weet ook nog een gevaltje van een dief, Vader! Wel zoo Klaasmanl laat ons dat eens hooren. Een Hechte jonge ging in een hof om appels te fteelen, en toen hy in den boom zat, kwam de eigenaar van het hof: zoo rafch de jonge hem zag, viel hy van fehrik uit den boom, en brak zyn been. Recht zoo, Klaas! dat kwam ook door zyne dievery. Maar wil Klaasman ook een ongehoorzaame en kwaade jonge worden? Neen, Lieve Vader 1 ik wil liever een goed kind worden. Hierop bedankten de kinderen hunnen Vader voorde gegeevene lesfen, en zy kreegen vryheid, om een uurtje te fpeelen. {Het vervolg in bet volgend Nomtner.') Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1798. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. DEN ptp. TUSSCH™ TWEE BÜDRL!^ £ENVOnn"£R VERSTANDIG E N KLAAS n~n» ' °VER HET G0DS«IENST10 ON DE R W Y S DER KINDEREN. mf'Z;« GfdeQ avdnd bmirman gy doet W pleifier dat gy eens komt, de kleinen glan aan! ftonds naar bed, dan kunnen wy eens ^aS Ga is zy nuV'PJrMe W°rdt 31 e£n heele mdd; Boe oud je! zeg uw gebedje eens op. ("het meSe ze*^ avondgebedje top, met goedehulp van Sar V?der1 wat zegt gy daar van, iW? vader.} wil it g met fPreeken5 maar nu wy alleen zyn lï Deel gedacIlten hier°ver wel zeggen > ?  C 10 ) K. Als het n belieft. P. My dunkt gy leert uw kind veel te vroeg het bidden. K. Veel te vroeg! kan men ook te vroeg bidden leeren ? P. Zeer zeker. Zoo lang toch een kind geen begrip- van God heeft, d-ie het voorwerp des gebeds is, zoo lang het niet weet wat het bidden betekent, kan het ook niet met verftand bidden: of meent gy dat het bidden Hechts beftaat in het opzeggen van e'enige van buiten geleerde woorden, gelyk uwe Trymje zoo even eenige woorden van een avondgebed opzeide? K. Dat meen ik wel niet, maar my dunkt toch dat een kind vroeg een of ander gebedje moet leeren , opdat het aan het bidden gewenne. P. Moet men dan uit gewoonte bidden? dit zult gy zeker niet willen bcweeren. Wanneer de gewigtige Godsdierstpligt des gebeds behoorlyk zal betracht worden, zoo moet dezelve met de |uiterfte aandacht en den ciiepftcn eerbied verricht worden; maar welke aandacht kan een kind hebben by het opzeggen van woorden die het niet verfhat! welken eerbied kan het gevoelen voor een Wezen 't welk het geheel niet kent! gy begrypt dus ligt, dat men een zoo jong kind wel woorden, maar geen bidden, kan leeren: een gebed toch, waaraan aandacht en eerbied ontbreekt, is geen gebed. K. Dit laat zich hooren. P. Hier komt by; dat een kind, door het zoo vroeg opzeggen van formuliergebeden, met den tyd zoodanig aan het onaandachtig en oneerbiedig bidden gewent, dat het, tot jaaren van onderfcheid komende, deezen Godsdienstpligt als eene enkele lichaamlyke vertooning, waarin het verftand en hart geen het geringde aandeel heeft, befehouwt en beoefent. — Even eens is het gelegen met het te vroeg bywoonen van den openbaat en Godsdienst. K. Hoe! wilt gy dan ook niet dat men de kinderen vroeg mede naar de kerk neenie? P. Wat zullen zy, bid ik u, in de kerk doen, wanneer zy nog geene begrippen hebben van bet eeefl daar verricht ol gefproken wordt? zullen zy daarfpee- lea  C n ) len of flaapen, of zich zeiven verveelen en verdrietig worden, om dat zy zoo lang ftil zitten moeten? K. Dit juist niet; maar 'hierdoor wordt het Kerkgaan hun tot eene gewoonte, en als zy ouder geworden zyn, weeten zy niet beter of het hoort zoo. P. Laat ik u dit eens, voor een oogenblik, toeftemmen; maar is dan het gevolg van deeze gewoonte ook niet, dat zy eene heblykheid verkrygen om den openbaaren Godsdienst alleen met het lichaam zonder aandacht en eerbied by te woonen? K. Dat zoude kunnen wezen. P. Dat is zeker zoo; de ondervinding heeft my dit Bieermaalen geleerd; en welke waarde heeft zulk een enkele lichaamlyke vereering van een Wezen, hetwelk als een volmaakte Geest vooral in geest, met onze redelyke ziel, en in waarheid wil gediend worden? wat nut kan men hebben van- de verkondiging van GoCs woord, zo men zyne gedachten daarby niet nauwkeurig bepaald heeft'-? — Daarenboven gaat het niet eens door, dat de kinderen door het vroege bywoonen van den openbaaren Godsdienst eene ftandvastige gewoonte van het kerkgaan verkrygen ; immeis zeer veelen worden daardoor tot verwaarloozers van den plegtigen Godsdienst gemaakt, daar zy, van jongs af aan genoodzaakt zynde om, tot hun verdriet, zoo lang in de kerk te zitten, daarvan eenen Herken afkeer 'hebben verkreegen, en den zondag als eenen ftrafdag hebben leeren befchouwen. K. Ik moet bekennen, dat uwe redenen gegrond zyn. — Gy zult dan misfehién het vroegtydig vraagen keren Ook wel afkeuren? P. Kinderen te kwellen met hen vraagen van buiten te doen leeren, die zy niet kunnen begrypen, is buiten twyfel allernadeeligst; daardoor worden hunne vermogens verftoropt; ■hunne lustlot onderzoek en nadenken wordt uitgedoofd; daardoor gewennen zy zooda» dig aan den klank der woorden, die zy van buiten beleerd hebben zonder er iets by te deuken, dat zy naderhand weinig Just gevoelen om kennis van derzelver waare meeuing te verkrygen. K. .Ja hierin hebt.gy. volkomen gelyk, want dat weet ik by eigen ondervinding: ik moegt ook reeds B 2 vroeg>  vroeg, tot myn verdriet, den Catechismus en Hellenbroek van buiten leeren, terwyl ik er 'genoegzaam niets van verftond; en ik kan niet zeggen dat ik hiervan veel nut gehad heb , wanneer de Dominé eene icnnrtuurplaats aanhaalt, die ik in myne jeugd ge* leerd heb, dan is my dezelve nog wel levèndig; maar ïk geloof dat het beter was, dat ik die niet'gelord had, want de woorden zyn my dikwvls zoo eigen, dat ik niet eens aan de zaaken, die daardoor te 'kennen gegeeven worden, denke ; en zoo1 gaat het mv pok met veele vraagen van den Catechismus. Myne jongens zullen daarom met het vraagen leeren niet geplaagd worden, zy moeten die eerst kunnen verftian. P. Plet is my aangenaam, dat gy hierin met my gelyk denkt; onze Godsdienst is redelyk, het onderwys jn denzelven moet daarom ook redelvk wezen, en naar de vatbaarheid der kinderen ingericht worden. K. Zoude men de kinderen voor God wel mogen bang maaken? P. Wel buurman! hoe komt gy by die vraag? K. Dat zal ik u zeggen: ik was laatst in zeker huis, daar een der kinderen vry wat frout was, de moeder beftrafte het kind en voegde er deeze bedreiging by: » a's gy niet zoet zyt dan komt gy in de hel! " het kind vroeg: „wat is dat, de hel?" en het antwoord der moeder was: „een eeuwig vuur, daar God alle „ ongehoorzaame kinderen inwerpt! " het kind begon fe beeven en beloofde zoet te zullen zyn. P. Deeze handelwyze van die moeder was zeker ten uiterften onverftandig; noodzaaklyk moeste haar kind zoo doende voor God, als eenen wreeden Heer, met eenen flaaffcben fchrik aangedaan en van hem afkeerig gemaakt worden. Neen Klaast het bang maaken der kinderen voor God is ten hoogften af te keuren. K. Dit dacht my ook, ik wil althans van myne kinderen liever uit liefde dan uit vrees gehoorzaamd worden, en zoo dunkt my zal onze lieve Heer ook denken over onze gehoorzaaming van hem. P. Dat hebt gy wel, en hierom is het ook allernapeehgst de kinderen voor het zoo heilzaam onweêr bevreesd te maaken, door, wanneer het dondert, daarvan te fpreeken ais een geducht blyk van Gods gjam- fchap  C 13 ) fchap op de menfchen; dit most noodzaaklyk eenen nadeehgen indruk op hun jeugdig hart maaken, en het zelve voor waare Godsvrucht toefluiten. Vooral py een Onweder moet een Ouder zeer voorzigtig met de kleinen omgaan, 't Is niet genoeg hun te verzekeren, dat zy den donder als een teken van Gods goedheid hebben aan te merken; maar de Ouders moeten hen ook door hun eigen gedrag doen blyken, dat zy daar zoo over denken. Ik was eens in de Stad bv een' Koopman. De man had volk byzich, en liet my p de keuken gaan, waar de vrouw met haar naaiwerk aan t venfter zat en een aardig knaapje daar nevens, dat de mond geen oogenblik flïl ftónd. Intusfchen begon bet geweldig te donderen: de Moeder verfchrikte uitermaatén. Waarom laat onze lieve Heer 't zoo dikwy's donderen? ?ei de kleine, terwyl hy de Moeder (terk in de pogen keek. Omdat Hy ons zoo lief heeft, antwoordde de Vrouw. Maar waarom is Moeder dan zoo bang? liet de kleine daarop volgen. w De arme Vrouw wierdt zoo rood als bloed; de Koopman kwam Hjnnen, en de knaap vsrliet ons. — Zulke voorbeelden doen den kinderen meer na- dan voordeel, en kunnen hen ligtlyk aan de wyze lesfen dér Oiiueren doen twyfelep. K. Maar nu wilde ik ook wel weeten, op welk ee2* 'j???6'' vo]3ens uwe gedachten, de kinderen in den Crodsdiensr met vrucht kunnen onderweezen woeden want gy hebt alleen afgebroken , maar niet opgebouwd! P. Zeer gaarn wil ik u myne denkbeelden hierover mededee'en, dan ik heb myn tyd nu verpraat, wees zoo goed en kom Zondag avond by my, dan zullen wy daarover fpreeken. K. Dat neem ik aan. merkwaardige gej3eurf.nis , in den harden winter van het jaar MDCCXL voorgevallen. Toen ik de fraaie hiftorie van het weêr opleeven der agt honden, in Nr. 10,3 van dit Weekblad geplaatst , geleezen had en men my daar nevens verhaalde, dat in deeze ftrenge koude al een en ander mensch B 3 dood  ( M ) dood gevrooren was, fchoot my de volgende klucht, in den jaare 1740 in fret PruisüTche, riaby de Po >1fche grenfen, voorgevallen, te binnen, welke, ho* belachlyk ook op zich zelve, nochtans in deezen tyd wel mag worden opgemerkt. Een zeker Heerfchap reedt, vergezeld van zynen knecht, in de maand Januarymet eene ysfleede naar Koningsbergen. Na eenige uuren op reis geweest te zyn, omziende, vondt hy zynen dienaar, die achter hem zat, geheel verftyfd en zonder eenige bewustheid. Hy fcbudde en zolde hem als een waterhond; maar alles vergeefsch: de knecht was ftyf en bleef ftyf, alwaarom hy eindelyk begreep dat de arme drommel dood gevrooren was.- Dewyl nu deeze Heer geen' zin had om den gewaanden dooden zóó met zich mar Koningsbergen te voeren, beOoot hy ter zyde af een weinig landwaards in te ryden., en het lyk aldaar in de diepe fneeuw te begraaven, met voorneemen om het, op zyne terug reis, daar weder uit te neemen en ter behoorlyke plaats te laaten begraaven. Zoo gezegd zoo gedaan, en onze man vervolgde daarop zynen weg. Eenige dagen laater zyne bezigheden te Koningsbergen verricht hebbende, keerde hy te rug, en ter plaatfe, waar hy zynen reisgezel verborgen had, gekomen zynde, wilde hy zyn voorneemen ter uitvoer brengen; doch hy kwam te laat: want er was geen' knecht noch knechtsgelyken meer te vinden. Vermits er in die ftreeken veele Beeren en Wolven zyn, kwam het Heerfchap al fpoedig op de gedachte, dat deeze dieren het lyk opgefpoord en verRonden zouden hebben. Hy betreurde het ellendig omkomen van den armen kerel, en reedt verder. En wie kon ook anders deuken, wanneer men eens alles nagaat, wat er gebeurd ware? En evenwel was de knaap niets minder dan dood, maar zat fpringleevend op dit oogenblik in de herberg van het naastgelegen dorpje aan den warmen haard met de boeren te koeteren. Zoo vondt hem zyn Heer, toen deeze een uur daarna bet vertrek binnen trad om zich wat te ontdooien. Alhoewel deeze in den eerften opflag meende, dat hy den geest van  C «5 ) van den overleedenen voor zich zag ftaan en geweldig gvoote oogen opfpaikte, wierd hy toch op ftaande voet van het tegendeel overtuigd. „ Hoe komje hier" ? was natuurlyk de eerfte vraag die hy deedt. „ Hoe ik hier ben gekomen, antwoordde de knecht, dat weet ik zeer wel: maar hoe ik gekomen ben daar ik geweest heb—• hy meende onder de fneeuw — dat mag de lieve Hemel weeren"! en daarop vertelde hy korten knap, boe hy, op de yslleede zittende, eerll zeer koud en ftyf, en toen fluimerig was geworden, — hoe hy zich verwarmd onder een' hoop fneeuw had weêrgevonden, enz. enz. En omdat dit het naafte dorp was (dus befloot hy) ben ik hier toen heengeloopen, om te zien of gy hier ook weêïkwaamt, en om anders met eenige dagen onze woonplaats weêr op te zoeken. Om kort te gaan, de lieer reedt vervolgens met zynen half dood gpvroorenen en weder leevend gewordenen knecht naar huis, en zy fpraken nog lang van deeze wonderbaare ontmoeting." Leest dit geval met aandacht, vooral Gy, die dagelyks uw vermaak van het ys gaat neemen! Was de knecht niet onder de fneeuw geftoken, hy zou zeer waarfchynlyk niet weêr bygekomen zyn: want de geneesmiddelen geeven in zulke gevallen gemeenlyk weinig baat. Nergens vindt men zulk een gemaklyk, onkostbaar en zeker middel voor bevruozene Jïden dan in de fneeuw, die in den ftrengen vorst meestentyd:* overal voor handen is. Maakt 'er by voorkomende gelegenheid gebruik van: want de doo.d van hun, die wy voor onze oogen laaten fterven, zonder her geneesmiddel, dat ons bekend en binnen ons bereik is , aan hun te beproeven, zal even zeker op onze rekening worden gcfteld, als de moeite, die wy daarmede hebben, ons hier of hier namaals zal beloond worden. — Terwyl de ftreuge vorst noodig is om het fchadelyk ongedierte te dooden, zendt God te gelyker tyd de koesterende fneeuw op aarde, om het mogelyke nadeel. dat die vorst aan menfchen, plantenen boomen zou kunnen toebrengen, door een levenwekkende warmte weêr weg te neemen. Zoo zyn in de hand van den Schepper met oogenlchynlyke rampen al-  C 16* ) altoos zegeningen verbonden. Welk eere Wvdieid en Goedheid is hier in te ontdekken 1 y TWEEDE AVONDVERTELLING. (Vervolg en flot van bet voor tg Nommer.') Ik zeide tegen Albert en Anna, dat zulk eene msmer van onderricht my heel gepast en Szaam voorkwam. Waarop Alïert antwoordde, te gek oven dat voorbeelden eenen Herken indruk op de ionS harten maaken, en dat hy daarom dezelvenVbruK om zyne kinderen daardoor van 't kwaade af te fchr k! ö?ukZZZlr]S d°°r^0ede voorbeeldt deugd aan te fpooren. - Onderwyl wy hierover verder fpraken, hoorde ik de kinderen zee? l" t g zingen Vaakr0ezffdPW^ liedJe-Zy 200 m00i opdeïndenf j Vaak zeide Albert, zingen zy uit van Alpbens kindergedichten of uit de Volksliedjes; thans Sn zv geloof ik, een versje dat ik zelfgemaakt b7b Zeer' begeeng zynde om dit eens te leezfn, vr^eg , 'er h m ^o'w ïy^3f V Vryheid hefzclve ^ tf fchryve™ Na dat ik du gedaan had, was het hooge ty/v^i my om te vertrekken: ik bedankte dus Albert' en X na voor hun aangenaam gezelfchap en de vriendfchap aan my beweezen; ik kuste hunne lieve kinderen e,,' begaf my zeer voldaan over dit gelukkig Huisgezin op reis naar myne wooning. nuisöezin, Te Groningen, by W. Z UI DE MA, 1708. en te Amfterdam by H. KEYZER en verder alom te bekomen. '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 107. SAMENSPRAAK TUSSCHEN TWEE BUURLIEDEN, PIETER VERSTANDIG EN KLAAS EENVOUDIG, OVER HET GODSDIENSTIG ONDERWVS DER KINDEREN. (Vervolg van bet voorig Nommer.) Klaas. Cjoeden avond Pieter! zyt gy gezond5 Pieter. Ik ben wel, en gy ook gelyk ik zie 'neem plaats buurman! Zyt gy heden ook in de Kerk geweest ? 6 K. Ja, als ik gezond ben verzuim ik dit niet ligt* maar ons laaide gefprek heeft my doen befluiten onzen kleinen Harm en Trytttje te huis te laaten, waarmede zy wel in hun fchik waren, byzonder Harm want dien begon het kerkgaan al te verveelen. ' P. Gy zult u deezen maatregel niet beklaagen. K. Wilt gy nu aan uwe belofte voldoen, en my uwe gedachten mededeelen, op welk eene wyze men zyne kinderen in den Godsdienst dient te onderrichten? ■ P. Ik heb daarover federt onze laatfie byeenkomst iets op het papier gebragt, het welk ik u wel wil voorleezen, terwyl ik verzoek dat gy my uwe bedenkingen daarover tuffchen beiden voortelt. Maar teek eerst eens aan. (Klaas een pyp gedopt hebbende , begint Pieter met het voorleezen van zyn opftel.) «r",^" moet raet het Godsdienfiig onderwvs der kinHl. Deel. C ' de«  ( 18 ) „ deren niet te vroeg beginnen; de vermogens van een „ kind moeten zig eerst ontwikkelen, voor het vat- baar is voor zulke verhevene en afgetrokkene denk3, beelden als tot den Godsdierst vereifcht worden; ,, voor een kind is alles nieuw, hec heeft onbegryp- lyk veel te leeren, het moet zyne lichaamskrachten „ leeren gebruiken, van de gemeenzaamfte dingen zich „denkbeelden leeren formen en die leeren uitdrukken; daar mede verloopt een geruime tyd, deeze nood„ zaaklyke ontwikkeling der ziels en lichaams vermogens ,, worat verhinderd, door het kind over zaaken te on- derhouden die het niet kan begrypen, vooral door „ het te kwellen met het van buiten leeren van dezelve. „ Men moet echter het onderwys in den Gods„ dienst ook niet te lang uitftellen; immers: het kind verkrygt, ook zonder een bepaald onderwys, door ,, het gene het dagelyks van anderen hoort en ziet, „ eenige, en dikwyls de verwardfte en ongerymdfte, „begrippen van God en Godsdienst; welke verkeerde „ denkbeelden, door een te lang uitftellen van een ge„ regeld onderwys, zulke diepe wortelen in zyn hart „zuilen fchieten, dat dezelve niet gemaklyk wederom. „ uitgeroeid kunnen worden.*' K. Wanneer moet men dan hiermede beginnen? P. Deeze vraag heb ik al verwagt; zie hier bet antwoord: „ De juiste ouderdom, waarin een kind voor de eerfte beginfelen van 't Godsdienstig onderwys „ vatbaar is, kan niet wel door een' algemeenen re„ gel bepaald worden , daar dit afhangt van de ver„ fchillende vatbaarheid, lichaa'rrs;efteldheid en gele„ geilheid, die het kind beeft om zyne vermogens te „ ontwikkelen; waarover een verftandig ohderwy?er, die dagelyks met het kind omgaat, het beste kan 5, oordeelcn." K. Maar alle Ouders zyn zoo verftandig niet: Ik voor mv wil althars gaarn myne onkunde hierin belyden. Zoudt gy my niet een of ander kenmerk aan de hand kunnen geeven, waaruit ik met grond tot de vatbaarheid myner kinderen voor de eerfte beginfelen van Godsdienstige kennis zoude kunnen befluiten? P. Het komt my zoo voor, dat men veilig dat tydftip kan afwagten, waarin het kind door vraagen als ander-  C 19 ) anderzins toont, over Godsdienftige onderwerpen na te denken, of vatbaar te zyn voor gevolgtrekkingen uit het zichtbaarë tot het onzichtbaare, b. v. voor de opklimming van het beftaan der boomen, bloemen , planten, dieren enz. tot derzelver eerfte oorzaak. Ook kan men de vatbaarheid van het kind hierover van tyd tot tyd door 'zy lelinglche vraagen wel eens toetfén; zoo heb ik laatst ondervonden dat myn kleine Gerrit nog niet vatbaar was voor Godsdienftig onderricht; hy bragt my, naamlyk, eene fchooue bloem, ik vroeg hem van waar die bloem gekomen was ? — ,, uit den tuin," was zyn antwoord, dat is wel, zeide ik, maar hoe is die daar in den tuin gekomen? ,, hy ,, is daar gewasfen," goed; maar hoe komt het toch, was myne verdere vraag, dat er bloemen in den tuin \vasfen? hierop kreeg ik geen antwoord, maar in plaats van dat, vroeg hy my: „is dat niet een mooie bloem, Vader?"—— waaruit ik belloot dat zyne nadenkenskracht nog niet fleik genoeg wns om hem, met vrucht, God als de eerlte oorzaak van alles bekend re maaker. K. Ik bedank u voor uwe-opheldering, vervolg nu, als het u gelieft, uwe voorieezmg. P. ,, Men (lelie aan het kind , zoo dra het voor „ denkbeelden van een Opperwezen vatbaar is, God ,, voor als een liefleryk en wys Wezen, als eenen gpe,, dertiereh en zorgdraagenden Vader van alle zyne „ fchepfelen, en byzonder ook van ons menfchen, ,, waartoe het gene wy in' de natuur zien, en dage,, lyks ondervinden, overvlrtcdige ftof oplevert; zelfs kunnen hiertoe de luisterryke verfchynfelen van don;, der en blikfem dienstbanr gemaakt worden, als zyn„ de dezelve treffende blyken van Gods wysheid en „ goedheid, daar de zoo noodige zuivering van de „ lucht door dezelve zichtbaar wordt daargefteld. Door „ zulk eene voorftelling van het Opperwezen, zal het „ kind vroegtydig liefde en dankbaarheid, voor dien ,, goeden en wyzen God, worden ingeboezemd, en „ hetzelve begeeiïg gemaakt worden, Hem behaaglyk ,, te leeven. '(*) Deeze grondflag gelegd zynJe, zal C a men (*) By de Commisfle tot de Uitgave van dit Weekblad, ec'  C *o ) », men daarop zonder veel moeite verder de kennis „ van God en zyne Weldaadige betrekking tot ons, „ gelyk ook van onze verpligting aan hem, kunnen bouwen. „ Men draage intuflchen zorg, vraagen van het kind „ omtrent meer verhevene ftukken van den Godsdienst, ,, waarvoor het nog niet vatbaar is, niet onvoorzigtig s, te beantwoorden, opdat het daarvan geene verwarde „ en verkeerde denkbeelden verkryge, maar men be„ loove hetzelve liever, het daaromtrent naderhand, ., wanneer het ouder zal geworden zyn, te zullen onderrichten (**); gelyk men over het geheel het „ kind met moet laaten leezen, van buitengeren of „ verrichten, dan hetgene hetzelve kanbegrypen, op„ dat zyne aandacht en lust tot onderzoek niet wor- de uitgedoofd. „ Men eenige bedenkingen over deeze zinfniede gevallen zynde, en of bet niet beter zoude zyn , de kinderen eerst over Gods goedheid en daarna over zyne wysbeid te onderhouden, is 'er intujffchen by dezelve daarover een byzonder llukje ingekomen, hetwelk in een volgend Nommer geplaatst zal worden* (**) My wierdt onlangs daarvan een opmerklyk voorval van een goed vriend verhaald: een jongetje, van omfireeks zes jaar en, had in zyn vraagboekje, hetwelk anders vry wtlin den kindertoon gefcbreeven was, iets geleezen over de Drie'êenheid, bet kind vroeg hierover zyne moeder; die, eene ver ft andige vrouw zynde, betzelve beduide, dat bet hiervoor nog niet vatbaar was enz dan de kleine liet zich biermede niet afzetten, maar drong er op, hier meer van te willen weeten, daar er toch iets van in zyn vraagboekje ftondt, welks fcbryver dat er niet in zoude geplaatst hebben, zo hy er niet vahaar voor was; de moeder wierdt hierdoor niet weinig in verlegenheid gebragt, maar /lelde ecbt»r eindelyk den knaap gerust, door hem te belooven den Opfleller van dat hoekje te zullen /cbryven, dat by die ftuk in het vervolg 'uit hetzelve mogte iveglaaten, dewyl kleine kinderen er toch niets van konden èegrypen.  C ai ) „ Men maake uit dien hoofde het kind ook met „ voorzigtigheid met den inhoud des Bibels bekend; „ hierin doer men misfchien het best te beginnen met „ het verhaalen van eenige Bibelgefchiedeniffen, die " ?°?Tr dTesze]fs vatbaarheid berekend zyn, als: van 3> Jofef5 Jefus en anderen. K. Ik weet niet of ik my tot^het bevatlyk verhaalen van deeze gefchiedeniffen wel zoude in ftaat bevinden. P. Geef dan uwe kinderen gefchikte boekjes in dé hand, waarin zy dezelve kunnen leezen, waartoe het thans aan geenen voorraad ontbreekt, gy kent toch de gefchiedems van Jozef door hulshoff, het beste km° > de twaalfjaarige Jefus en diergelyke meer. (***") K. Deeze raad is goed. Nu verder? >■>. P;'Men vermyde alles nauwkeurig, het welk het „ kind van den Godsdienst afkeerig kan maaken, en „ doe daarom het onderwys in denzelven nimmer als „ eene ftraf, maar veeleer als eene belooning aan het „ zelve voorkomen ; men ftelle nimmer den Gods" aT -°f deszelfs Pb'gten in een treurige , maar " f-irS eene vrolvke en aangenaame gedaante aan h £et kmd voor, door hetzelve veel te bepaalen op „ het heilzaame en waar genoegen aanbrengende van „ derzei ver beoefening; men vermyde insgelyks zorg„ vuldig, de openbaare onaerwyzers in den Gods„ dienst in een vreeslyk of befpotlyk licht aan het „ kind voor te ftellen, anders toch zal het zynen af„ keer van deezen weldra op den Godsdienst zeiven „ overbrengen."—Nu volgt nog eene gewigtige les." K. Ln deeze is? C3 „P. C***) De Verhandeling van p. schouten over Gods be = ftaan, door de Maatfcbappy Tot nut van't Algemeen uitgegeeven, de groote en /('/«'«eCatechismus der Natuur van martinet, fommige flukjesvanbet Ge. fchenk voor de Jeugd van martinet en van den berg, eenige werkjes van de perponcher , als mede de beerlyke Lofzangen voor Kinderen, uit bet Engelscb vertaald en onlangs in Zeeland gedrukt,zyn iiertoe by uitneemendheid gefcbikt.  P. Men zette zyn onderwys en voorfchriften kracht „ by door een Godsdien/lig gedrag; door fteeds met „ aandacht en eerbied te bidden; door altyd met ontfl, zag, hoogachting en liefde van God en zynen dienst „ te fpreeken; door beftendig met lust en yver den „ openbaaren Godsdienst waar te neemen; door fteeds s, getrouw de voorfchriften en lenen van het Kristen- dom op te volgen, en zoo allezins op eene verftan„ dige wyze aan het kind te toonen, dat men van den Godsdienst en deszelfs pligten gevoel hebbe." ■ Ziedaar myn Vriend! eenige algemeene regelen, die, naar myn inzien, ons doof het gezond verftaud en eene ménschkundige ondervinding, in het Godsdienftig onderricht der kinderen voorgefchreeven worden. K. Ik bedank u voor uwe genomene moeite. Nog een verzoek, wüt gy my uw opftel medegeeven, want ik kan alles, van eenmaal hooren leezen, zoo niet onthouden. P. Zeer gaarn, want ik heb het voor u voornaamlyk gefchreeven. Deeze twee huurlieden, nog eenige oogenblikken over meer onverfchillige onderwerpen te famen gefproken hebbende, fcheidden hierop van eikanderen, beide met een vergenoegd haft; Klaas, dewyl hy iets belangryks geleerd had, en Pieter, omdat hy tot verlichting van zynen medemensen was werkzaam geweest, en dus zyn pligt had betracht. OE MAATIGHEID ONZER VOOROUDEREN IN SPYS EN DRANK. Toen men in den zoogenaamden tachttgjaarigen oorlog, tusfehen den Koning van Spanje en onzen Staat, bykans een half honderd jaaren gevogten, en Spanje geen geld meer had, deedt hetzelve by de Staaten van onzen Lande in 160Ö aanzoek om den vreede, t welk ten gevolge had, dat de beide oorlogende partyen voor verfcheidene jaaren eenen ftilftand van wapenen flooten, die naderhand het Twaalfjaarig Beftand is genoemd geworden.  C 23 ) Het merkwaardig geval, dat ik u verhaalen zal, is ©mltreeks deezeti tyd voorgevallen. Terwyl de Spaanfche gezanten met veel ftaatfie naar den Haage trokken, om aldaar met de Staaten over den vreede te raadpleegen, ontmoetten zy onderwege een klein fchuitje, waaruit eenige mannen aan wal flapten, die een (luk brood en kaas uit den knapzak haalden en daarvan, met een glas bier, hunnen maaltyd deeden. Door eenige tiiterlyke eerbewyzingen, welke men die mannen toebragt, waarfcbynlyk opmerkzaam geworden zynde, vroegen de Spaanfche gezanten, wat lui dat waren? Hun wierdt geantwoord: " deeze ,, zyn Afgevaardigden (of Reprefentanten) des volks, die naar den Haage gaan om daar in de vergade,, ring der Staaten zitting te neemen." Als verdomd keeken de Spanjaarden op dit zeggen elkander aan, en riepen eindelyk als geheel buiten zich zeiven uit; „waarlyk! tegen zulk een Volk kan ,,'tonze koning met oorlogen niet uithouden!" — Zoo waren de zeden onzer Voorvaderen, en daarom hebben zy ook zulke daaden gedaan als wy in de kronyken van hun leezen. Wy, hunne nakomelingen, hebben dezelfde goede gslegenheid om ons als mannen te gedraagen: maar meent gy, dat wy mei onze verwyfde zeden en weelderige levenswyze daartoe in ftaat zouden zyn? neen zeker! gelyk de zeden zyn, zoo zyn ook de menfchen : gelyk de menfchen, zoo zyn ook hunne daaden. Eene maatige ingetogene levenswyze brengt fterke en dappere; eene overdaadige levers .vyze brengt zwakke en laf hartige menfchen voort. Onze Voorzaaten gebruikten brood »n kaas met een dronk bier of water en — wierden door alle Volkeren geëerbiedigd. Hunne nazaaten gebruiken taarten en pasteien met een glas wyn of liqueuren en — kunnen den roem hunner Voorzaaten niet ftaande houden. Welk een onderfeheid! doch — zulke zeden, zulke daaden! HCE  C 24 ) hoe onvoorzien en toevallig kan 'er brand ontstaan! Voor weinige jaaren een' Vriend van my bezoekende en te famen over een' toen voorgevallenen brand fpreekende, verzocht hy my eens met hem te willen gaan, net welk ik deed. Wy kwamen op een klein' achterzoldertje, welks pannen dak vlak tegen over het Zuiden was. In hetzelve waren eenige panglazen en een van dezelve was gemaakt uit het middenduk 'van eene groote fcbyf Fransch glas, en ten minften, gelyk meestal, 2 duimen dik, bekend onder den naam yan Beduw. Juist tegen over dit glas Honden eenige ledige Theekisten, in welks bovenfte des daags te vooren een gat was gebrand ter groote van eene vuist, eer men den brand op den middag ontdekte. Die Bedutn Hond vlak over de Theekist, en daar dezelve juist m het brandpunt van dat glas was geplaatst, had hetzelve als een brandglas gewerkt en het hout ki brand gedoken. Het is dus ten uiterden noodzaaklyk voor een ieder, om hierop wel acht te liaan. My heugt ook nog voor eenige jaaren in een Nieuwspapier geleezeu te hebben, dat 'er in Frankryk brand was ontdaan door dat de zon op eene, met water gevulde en op een bekleede tafel daande, Caraf of witte flefch fcheen. Die Caraf was dus een brandglas, en in deszelfs brandpunt was reeds een gat door het kleed en de tafel gebrand, eer men het ontdekte. Offchoon nu we! diergelyke gevallen zeer zeldzaam gebeuren, kunnen zy echter gebeuren, en moeten ons oplettende maaken. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1798. en te Amderdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; Nr. 108. HET bygeloof omtrent DE BEUZÏLIRfl oen, welke in de almanakken voor1» komen, ontmaskerd; IN eene SAMEN-. spraak tusschen e e n' vader en zyn ï> TWEE ZOÖNfiN, hendrik en WTILEM» V. Wat voor een boek heb je daar In de harf* den Hendrik? H. Ik heb den Almanak, Vader! en ben nieuwsgier lig, om te weeten, of wy vervolgens goed dan kwaad weêr te.verwachten hebben. V. Wat hoor ik! zyt gy nog zoo onnozel, dat gy voorzeggingen in den Almanak verwacht, en het goede of Hechte weêr, daaruit meent te kunnen weéten? H. Hoe zoo, Vader? Ik zie toch dikwerf, dat veeIe menfchen, om die reden, in dén Almanak kyken. V. Dit ftem ik toe, myn Zoon! maar ben tevens ook verzekerd, dat zy in hunne verwachting groot* lyks te leur gefield worden. H. Te leur gefield, Vader? zouden dan zulke wyze mannen, die genoegzaame kundigheid bezitten om een Almanak te vervaardigen en den loop der frerre'rj nauwkeurig te berekenen, geheel onkundig zyn in 't voorzeggen van het wéder? V. Waren het die wyze en erv'aarene Waarneemers van den loop der hemelfche lichaamen, van de veran* dering der Grifoenen en van den invloed dezelve* voor* HL Deel. D 4  al van de maan op de weêrSveranderingen, die uit getrouwe waarueemingen van veele jaaren de waarfchynJyke 'gelteldheid van het weder bepaalden en aan de Almanak-i'chryveis opgaven, dan zou men mi.sfchien 'er wat neer ftaat op kunnen maaken; maar H. Wat, Vader! zyn het dan niet die wyze mannen, die den Almanak maaken ? de Eclipfen korren immers altyd uit naar den Almanak; en hoe kunnen andere dan wyze en geleerde menfchen die voorzeggen ? V. Dat heb je wel, Zoon! — Van de Eclipfen zullen wy ftraks nader hebben; maar wat de voorzegging van het weder betreft, daaromtrent hebben die wyze mannen op verre na zulke vaste regels niet: want wtêr en wind hangen af van de meerdere of mindere hoeveelheid van dampen, welke in den dampkring zyn,— van de gvfteldheid der lucht; of naamlyk dezelve donker of helder, nat of droog is — en van duizend andere omftandigheden. Wie — bid ik u — kan nu met zekerheid weeten, wat voor dampen morgen of overmorgen , en in vervolg van tyd zullen opklimmen, en of de wind uit het Oosten- dan uit het Westen zal waa'ën. Zulks kan, gelyk ik zoo even gezegd heb, niemand met zekerheid weeten, dan God alleen. W. Waarom leest men dan in den Almanak zoo Heilig: op dien of dien dag; regen, wind, hagel, fneeuw, ftorm, enz.? V. Dit alles wordt nog in eenige Almanakken gezet, om onkundige en ligtgeloovige menfchen genoegen te geeven: hoewel men ook andere foorten van Almanakken ziet, waarin van dit alks niets ftaat: waarom zy ook van minkundige en bygeloovige menfchen niet gretig gekocht worden. W. Het gebeurt toch wel, Vader! dat het weêr met het zeggen van den Almanak overeenkomt. V. 't Is zoo: maar dit gefchiedt by toeval, even gelyk een blinde vogel wel eens een koorntje vindt. Geloof my, de Almanak-fchryvers ftellen het w. êr naar hun eigen goeddunken. Zy geeven flegts acht, dat zy geen' donder in January — geen fneeuw in Juny of July— en geen vorst in de hondsdagen zetten. Wanneer iemand eens toeging en tekende nauwkeurig aan, hoe  ( *7 ) hoe het weder het gelieele jaar door op die dagen was, van welken de Almanak-fchryvers profeteeren; ik durf wedden, dat men bevinden zou het meestentyds verkeerd uit te loopen. H, Dit komt my niet onwaarfchynlyk voor, Vader! misfchien is dit ook de reden, dat men vaak zeggen hoort: de Almanak is een leugenzak. V. Om u van myn zeggen volkomen te overtuigen myne kinderen! zal ik u een paar kluchtige Ililtóneri verhaalen, welke ik onlangs in een boek geleezen heb. tl. en VV. beide. Als het Vader belieft: wy zullen met aandacht toeluisteren. V. Hoort dan: Een zeker Heer in D had op zich genomen om de uitgaaf van den LandsAlmanak te bezorgen. Deeze lag by hem voor de drukpers gereed, en zou afgegeeven worden, zoo dra flechts de veranderingen van het weêr — welke nog ontbraken, — daarin opgetekend waren. Om nu dit werk te volvoeren , had die Heer aan zynen Klerk opgedraagen, - die ook zeer in zyn fchik was, dat hy bekwaam geacht wierdt om, geduurende het gfeheele jaar de verandering van weêr"en wind te bepaalen. De Klerk plaatlïe zich ten dien einde aan zyne fchrij'ftafel en tekende, met een veelbeduidende houding, by eiken dag weêr en wind zorgvuldig aan. Met dit werk tot aan Paafch gevorderd zynde, en ontdekkende , dat hy den fneeuw vergecten had, fprong hy fehielyk op van zynen (loei, liep tot zynen Héér, en zeide met verbaasdheid: .,wat nu te doen? ik heb ,, den fneeuw vergeeten?" Dit is eene kleinigheid antwoordde de Heer koelmoedig; en in allen gevalle konde de fneeuw ook we! voor eenmaal achterhoven. Maar hoe ver zyt gy met uw werk gevorderd ? byna rot aan Paasch, was het aniwoord. Wel nu — zeide de Heer, zet daar dan fneeuw; om Baaien is het nog tydig genoeg, maar niet om Pinklter. De andere hiftorie is niet minder kluchtig. Een Almanak-fchryver in Duitschland zettede in zvn' Almanak naast den ee;ften Jury by abuis, ftrenge koude Ongelukkig voor hem was het op dien dag zeer heet weder, en de Maaker dien middag by een' zVner vrienuen ter maaltyd, die, om hem eens voor V lapje te hebben, de kachel D 2 zc'o  C 28 ) 200 fterk aanfrookte als of fiet midden in January Ware geweest. De Almanak-fchryver ten laatften niet meer weelendewaar. hy van hitte heen zoude, vroeg den Gastheer eindelyk, hoe hy in dit warme we.k-r 200 onmanierlyk (looken kon? „Wat? zei deeze, klaagt »7gy in dit koude weêr over warmte ?" — in dit koude weêr! antwoordde de Almanak-fchryver, is het dan tegenwoordig koud by u? „wel zeker is het dat" hervatrede zyn Vriend, terwyl hy den almanak uit zyn' zak laaide, „ik zal 't u uit uwe eigene woorden daardoen. Zie maar eens hier! den 1 July flrenge koude. — Ja, riep daarop de Schryver, meent gy 't zoo! Hoor- ii maak den Almanak wel: maar onze lieve heer maakt toch het weder. Ziet kinderen! zoo is het met de zaak geleegen, en daar om heb ik moeten lachen, dat gy het goede en flechte weer uit den Almanak' wildet weeten. H. Maar Vader! men vindt ook andere weetens* Waardige zaaken in den Almanak, dan de voorfpelling vanjiet weêr. b. v. de 12 Zodiaktekens: de Ramde Stier— de Tweelingen ~ de Kreeft, enz. als mede de Quatertempers. Ook leeren ons deeze boekjes den rechten tyd, wanneer men moet pooten en planten, aderlaareiii laxeeren, hair affnyden enz. V. De Almanak fchynt dan wel eene leerfchool te ïyn, waar in men veele nuttige zaaken leeren kan. 't Is maar te bejammeren, dat meest alle die zaaken. welke Gy zoo even hebt opgenoemd, op. nietige fondamenten fteunen, en geen' anderen grond hebben, dan in het hoofd van bygeloovige menfchen. Ho en W. Wy verlangen, Vader! om dit uw gezegde wat nader te hooren bevestigen. V: Ik zal zoeken dit alles klaar te maaken; maar zegt my eerst, wat weetenswaardigs hebt gy van de zodiak tekens uit den Almanak geleerd? H. Men houdt eenigen van dezelve voor gelukkige, en anderen voor ongelukkige tekenen. Wanneer b. v. iemand onder het tekep van den Waterman geboren is, dan mGet hy zich zorgvuldig wachten, om niet in 't water te vallen, dewyl hy meer, dan andereu, gevaar loopt van te verdrinken. — of wanneer iemand onder het teken van den Kreeft geboren is.  ( 29 ) is, dan wordt hy zeer ongelukkig, en alle zyne onderneemingen gaan den kreeften gang, of achter uit. V. Alle deeze Hellingen verdienen onder de fabelen 'en oude wyyen praatjes geteld te worden. Niemand word gelukkig of ongelukkig, omdat hy onder deeze of gene tekenen van den dierenkring geboren is.— Maar Hy, die verftandig handelt, zyne zaaken wel in acht neemt en vlytig is in zyn beroep, heeft zegen en voorfpoed van God te verwachten , al honden 'er tien Kreeften op zynen Geboortedag. H. Wat houdt Vadei dan van den honderdjaarigen Almanak, waarin geleerd word, wat de Planeeten op onze aarde werken, en wat van een menfeh, die onder de regeering van deezen of genen Planeet geboren is, worden zal. V. Ik houd deezen Almanak ook voor eenen Aartsleugenaar, en verwerp dus alle zyne domme en dwaaze {tellingen. De Planeeten hebben met onze aarde met te doen, en dus niet den geringften invloed op ois geboorte jaar; maar al wat daaromtrent geleerd word, behoort mede op de lyst van ongerymdheden en beuzelingen geplaatst te worden. W. Zoo is dan de beroemde honderdjaarige Almanak ook al een leugenzak? V. ja volkomen: Elk die maar zyn gezond menfchen verltand wil gebruiken, zal dit moeten toeftemmen. Denkt maar zelve eens een weinig na, kinderen! Om dat by voorb. Mars van de oude heidenen voor den God des oorlogs en der tweedragt gehouden wierd; zoo zullen alle kinderen, welke onder deezen Planeet geboren worden, ook genegen zyn tot grimmigheid, geweld en wraakzucht. Wat dunkt u; kan 'er wel een laffer (telling bedacht worden? en ftrydt zulk eene onderltelling ook niet eenigzins tegen den Godsdienst? En oniNj hiervan wat nader te overtuigen, zal ik u wederom' eene Hiftorie verhaalen, welke ik onlangs in een bo'A geleezeu heb, indien gy dezelve aauhooren wilt. H. en W. beide. Zeer gaarne, Vader! want wy hooren graag historietjes vertellen. V. Luistert dan toe: ,, Een zeker man las op den „ geboortedag van zynen zoon in den Almanak, dit volD 3 „gen-  C 30 ) ,, geade: Een jongetje h> in deeze maand geboren — „wordt zwart van hairen; is zachtmoedig; en komt „ tot eer. — Dewyl nu de Vader aan dit karakter niets „ te berispen vond, zoo liet hy, — om de Natuur niet te ftooren .— zyn zoontje in het wild, als het jon„ ge vee, opgroeien. Maar wat gebeurde 'er ? de hat„ ren van dit jongetje begonnen met de jaaren vry rood „ te worden — en dewyl hy een' van zyuefpeelgenooten „ in toorn met een dikken ïtok zoodanig voor het hoofd „ gellagen had, dat hy het niet weêr navertelde, zoo ,j wierd hy in den besten bloei van zyne jaaren opgi„ hangen. Doch niet tegengaande dit alles, oordeel„ de zyn Vader, wanneer men de Natuur, door dat „ opknoopen, maar niet verftoord had, dat de hairen, „ met 'er tyd, nog wel zwart; de jonge zachtmoediger, en eindelyk een Man van groote eer en aanzien zoude geworden zyn. VVat dunkt u hiervan? kin„ deren!" II. Nu , die Vader moet toch wel bygeloovig geweest zyn. My dunkt, dat hy meer fchuld had aan het ongeluk van den Jongen, clan de Zoon zelf: dunkt u dat ook niet, Vader? V. 't Is zoo: maar wat hebt gy aantemerken by de Quatertempers, welke men ook in den Almanak vindt. H. Ik heb in een oud boek — waarvan ik den titel niet weet — geleezen: wanneer de Quatertempeis op de laatfte dagen van eene maand vallen, dan wordt het koorn in dat Jaar duur; en de Koopman en de Boer kunnen eenen hoogeren prys bedingen. V. Al weêr een oude fabel, welke misfchien in vroegere tyden in zwang is geweest, (want of dit bygeloof thans nog plaats heeft, weet ik niet zeker) maar nu ook al door de ondervinding gelogenftraft is. H. Ik geloof ook, Vader! dat dit fabelen zyn, welke verdienen befpot te worden. V- Ja zeker: even eens is het gelegen met de voorfchriften van aderlaaten, koppen, laxeeren, het hair affnyden, enz alle deeze dingen zyn beuzelingen. Wie g?zond is , moet noch roedicynen gebruiken, noch aderlaaten, noch laxeeren; en zulks ook niet eerder, ais 't noodig is, of van een' kundig'Geneesmeester geordonneerd wordt. En wat het hair betreft, dat moet men  C 31 ) inert laaten affhyden, als het te lang is, ofte wanftal- lig om het hoofd hangt. H. Laat het zyn, dat deeze dingen beuzelingen zynj intusfchen fcnyut het toch met de waarheid over een te komen, (gelyk ook fommige Almanakken ltellen; dat het fnoejên en zaaiën — pooten en planten — indien het wel zal gelukken, veel van de Maan - wisfelingen afhangt. V. Wat wilt gy daarmede te kennen geeven, Hendrik ? H. Dit Vader! dat men eenige vruchten en kruiden in de wasfende,—anderen in de afneemende — en wederom anderen, in de kwartieren van de Maan moet zaaiën, pooren of planten, indien dezelve voorfpoedig zullen groeien. V. Ook hieraan flaa ik weinig geloof, maar tel zulks mede onder het Uygeloof. H. Ik zou dit ook wel willen doen, Vader! indien alleen de Almanak dit (telde, te meer, omdat ik zoo even van u gehoord heb, dat daarin veiele bygeloovigheden als ftelüge waarheden worden opgegeeven. Maar men vindt ook eenige Hoveniers- boeken — welke ik vooronderftel van kundige hoveniers gefchreeven te zyn — waarin zulks fterk wordt aangeraaden. V. Ik wil dit alles juist niet ontkennen ; maar ik gu,0"f, dat het hier mede gtfteld is als in veele andere gevallen, daar één grein wezen of waarheid onder negen greinen opfchik of bygeloof te zoeken is. Ik bekommer my daarom hierover'niet. Wanneer de grond behoorlyk toebereid — het weêr gunftig — en my niets in den weg is. dan poot en plant ik, zonder eerst in den Almanak of in een hoveniers-boek te zien, en zonder my naar de Maan - wisfeling te richten; en myne vruchten groeien bes'. Ik heb myne erweten en boonen in de wasfende maan gezaaid, en nogthans hebben zy zich niet doodgebloeid. W. Maar Vader! indien alle deeze dingen bygeloovigheden zyn, waartoe dient dan nog langer de Almanak? Laat ons denzelven op het vuur werpen, en vervolgens voor dat geld een ander nuttiger boekje koopen. V. Niet zoo haastig, myn Zoon! men moet het gebruik  C 3* ) brdik niet dm het misbruik verwerpen. De Almanakken hebben ook hunne nuttigheid; gy weet, dat alle menfchen de kundigheid niet bezitten, om te berekenen, wanneer de Feestdaaen invallen, of wanneer dè Zon-en Maan-wlsfelingen komen. Een bockderhalven, waarin de verdeeling van een Jaar in maanden, weeken en dagen — de hooge Feesten: Paafch, Pinkfteren enz. — de Maanwisfelingen — benevens de Zonsen Maans-verduisteringen, rauwkeurig ftaan aangetekend, is eigenlyk een Almanak, en verdient geloof, omdat de Almanak-fchryvers dit ontleenen uit getrouwe lysten en tafels, welke door geleerde Sterrenkundigen opgemaakt zyn. De overige prullen, by voorb. de kruisfen, fteenbokken, kreeften, met betrekking tot de < weêrvoorzeggingen , voorfchriften en andere beuzelingen behooren 'er niet toe. H. Hoe komt het Vader! dat Paafch-Hemelvaartsdag en Pinksteren niet — gelyk het Kers feest — jaarlyks in dezelfde maand, en op dezelfde dagtekening vallen? 5 5 V. De grond of reden van deeze verandering is te zoeken in het Paafchfeest, 'twelk altocs op een5 zondag invalt, en wel bepaaldlyk op dien zondag, welke onmiddelyk op volle maan na de Lente nacht-evening volgt; ten zy de volle maan juist op een zondag komt als wanneer Paafch eerst op den volgenden zondag ^ en dus agt dagen laater invalt. Dewyl nu Hemelvaart altoos op den veertigften - en Pinkfteren op den vvftigften dag na Paafch gevierd word, zoo moet Hemelvaartsdag en Pinkfteren* even zoo wel als Paasch, noodzaaklyk van tyd veranderen. Hierom worden deeze drie Feesten beweeglyke feesten genaamd, daar integendeel het Kers (.KrisQfeest een vast of onbeweeglyk feest is. {Het vervolg in het volgend Nommer.") Te Groningen, by W. Z UI D E M A, 179a en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 109. ■ ■ ■ * DE SCHAT. TWRÏ AVOND-GES PR ERKEN VAN DEN PREDIKANT HULMAN, MET ZYNEN BUURMAN MAARTEN. Eerfte avond. "Predikant Heilman, (zvnen buurtman Maarten op *t Vcid ontmoetende} Hoor eens, Maarten', 't is my zeer lief dat ik u britmóet; ik moet u eens fpreekeu over eene zaak van groot belang en die uw waar geluk betreft. Maar één dbg moet ik vooraf weeten.... Maarten. En wat i« dat. Dominé? Pr. Of gij wel kunt zwijgen! Maarten! B'j. O Dominé! ik ben zoo ftom als een blok, alp het 'er op aankomt. Pr. Ja maar lang, — Gy moet een rond jaar kunnen zwijgen; dan zal ik u tot een Tyk man maaken. M. Tof in den dood toe, Dominé! God zal my... Pr. Hou! niet gezworen, Maarten', anders geloof ik 11 niet; want wie ligt zweert, die liegt ook ligt. M. Nu ik beloof het u, ik zal zeker zwygcn. Pt. En 't is ook wel der moeite waardig, want ik wil u eenen grooten, zeer grooten fchat doen gfa'aven. M. Eenen fchat, Dominé! Wel die zou my won !. r wel van pas komen. Ik raak toch al.zoo Wat in *t III. Deel. E  C 34 ) onderfpit en zoo een Vriend in nood zoude rny zeer welkom zyn; maar Pr. Ja Maartenl ik weet eenen Schat, dien gy heden over een Jaar zoudt kunnen magiig worden» M. Maar, neem 't my niet kwalyk, Dominé! houdt gy my niet voor den gek? Pr. Wel hoe komt gy daaraan? M, Ja, kyk Dorniné! maar gy moet het niet kwalyk neemen. Anders zegt gy altyd: goudmaaken, fchattengraaven en dergelyke, was "niets dan bedrog en gekheid, en nu.... Pr. Zeer goed, Maarten*. Ik blyf daarby. Doorgaans en byna altyd is het bedriegery; maar bier zal't _ terlyk in zyn werk gaan. Wy beiden zullen .zeker niet bedrogen worden. Een zeer heilig man, dien ik wel ken, die my.nog nooit bedrogen, maar reeds uit duizend verlegenheden gered heeft , die wil ook u helpen, en verlangt daarvoor niet, dan oprechte dankbaarheid. D. Maar Domir.é! als ik het zeggen mag, waarom houdt gy dien fchat dan niet voor u zeiven? Pr. Ik heb hem niet noodig. Die heilige man heeft my in ftilte reeds meërrriaalèn geholpen, en helpt my nog (leeds voort. Nu heeft hy my met den fchat regelregr aan ü geweezen. M. Nu dan, in Gods naam! die fchat komt als of hy geroepen was! , Pr. Ja, maar Maarten! daar zoo valt my wat in. Het zal toch niet kunnen gefchiedeft. M. Myn Heer! waarom niet Dominé? Pr. Erg genoeg! gy kunt niet doen wat 'er byge" daan moet worden. 't'Spyt my maar, dat ik 'er u na heb doen watertanden. Wees nu maar zoo goed en zwvg 'er van. M. Maar myn Hemel, Dominé! ik wil alles doen -rat men my oplegt, en gy zegt immers dat die heilige man zelf u naar my toegezonden heeft. Pr. Ja kyk! Hy vroeg my: is uw buurman Maarten eerlvk ? ik antwoordde: ja! — Godvruchtig: ja! — Kuifch? ji! — Vlytig! ja Toen zeide de heilige man tot my: Gaa dan tot uwen Buurman Maarten, laat hem doen wat ik u gebieden zal, en dan den Schat graavcn. M,  ( 35 ) M. Maar waar hapert liet dan aan, Dominé ? Pr. Gy kunt niet doen wat de heilige man hebben wil. Gaa maar heen, met U is 't niet te doen! M. Om Gods wil, Dominé! als het één menfch doen kan, dan wil ik het ook doen. Pr. Eén menfch, zegt gy? Het halve dorp kan het doen, maar gy niet. M. Zoo zeg het dan toch maar. Misfchien is het toch nog mogelyk. Gelooft gy dan dat ik myn geluk zoo wil wegjaagen, en dat ik 'niets zoude willen doen. om uit den nood te komen , waarin ik ben ? Neen is wil alles, alles doen. Pr. Nu luister dan! A's gy den Schat wilt hebben, dan moet gy dikwyls en vooral 's morgens zoo als <*y opftaat, en eer gy na bed gaat, uw hoofd, borst en handen met koud water wasfchen, en zindelyk zyn; gy moet alle dagen meermaalen hartelyk, eenvoudig en met' vertrouwen tot God bidden; gy moet terftond naa uw ontbyt en middagmaaltyd zonder eenig verzuim aan 'twerk gaan. Des Zontiags moet gy trouw ter kerk komen en aandachtig zyn; en dan moetgy alle avonden, 'c geheele jaar door, in den vooravond by mv komen, en my openhartig en oprecht, van allcs Wat gy gedaan hebt rekenfchap geeven. en dat leezen of fchryven wat ik u voor eiken Zondag opgeeven zal. M. O dat is dood gemaklyk, dat is zoo veel als niets. Het bidden, werken en kerkgaan ben ik'toch al van jongs op gewoon, en het andere is maar fpeelwerk. Geloof my Dominé; als Y anders niets is dan is van daag over een jaar de Schat - myn! Pr. En toch zult gy hem niet krvgen'. Het "ene nu komt kunt gy niet doen. M. Zoo zeg het dan toch 7iiaar. Domit ë! Pr. Gy moogt voorts het geheele laar door uwe Marytje geen kwaad befcheid geeven, ja haar niet eens donker aanzien. Kyk! dal konden alle mans in ons dorp, want zy is de braaflle vrouw onder de zon • maargy kunt het niet; Gyflaathaar zelfsfomtvds! Foei! M. dat vervloekte opvliegen! Maar"nu zal ik ook zeker ja als ik maar Ach goede hemel- fche Vader, help gy my toch hierin! Pr. Heb ik het u niet gezegd, dat het niet gaan zoude 2 E 2 M,  ( 36 ) M. Slaan zal ik haar niet meer, dat beloof ik u als een man. Maar goede hemel ! een woord, een woord, hoe ligt ontfnapt.dat iemand. Pr. Kom aan, daar s raad voor. In de eerfte maand zuilen u nog drie kwaade woorden jegens uwe vrouw door de vingeren gezien worden, mits dat gy baar hartlyk om vergiffenis fmeekt en Marytje bet,tl ook vergeeve; in de tweede maand twee, eri in de derde één. Maar dan ook niet een eenig woordje meer, en nooit een flag of 't is in eens gedaan. M. Nu God dank! voor den eerften tyd, — en dat rny zoo iets toch nog konde ontvallen, was ik maar bang. Pr. Ja, maar daar mag U maar bed weinig ontvallen , verftaar gy? M. Ik ben immers geen kind, Dominé! De vrees, dat ik den fchat kwyt mogt raaken, zal my dag en nacht in toom houden. Ik kryg den fchat vast en zeker. Pr. Meent gy dat? Maar het moeiiykfte komt nu eerst ? M. Wel nu? Pr. En dat kunt gy niet houden. Gy zyt een Zuiper, en bezuipt u byna alle dagen En dat moet gy weeten, by 'teerfte roesje is de"fchat weg, en onherftelbaar verlooren. M. Wel ik wou dat ik in myn leven geen Genever gezien of geproefd had! die vervloekte drank is toch aan al myn verdriet en ongeluk fchuld. Ach Dominé! help my toch? Pr. Heb ik 't u niet gezegd dat het niet gaan zoude ? gy kunt dien drank al byra niet meer laaten. Eerst drinkt gy des morgens een borreltje, en dan nog eentje, en dat is al te veel; en dan des avonds byde buurtjes eerft een glaasje, dan nog een glaasje, dan hog een flokje t>e, eindtlyk nog het laatfte linkje cn dan een flokje om te fcheiden, en zoo gaat het tot gy vol en dronken zyt, en dan verdwynt die heerlyke fchat, die u voor uw gantfche leven gelukkig zou .maaken „ ten eenenmaale en hy is weg. M. Nu kyk D tminé! Ik beloof het u, ik zal geen O. -tever meer drinken ; ik wil 'er zelfs geen meer proe-  C 37 ) proeven. Nooit gaa ik weêr na de kroeg, en myn Gene verlies en kelkjes, alles en alies ftnyt ik terftond aan gruizementen. Pr. Ja, dat hebt gy reeds meermaalen gezegd, Maarten! en her heeft toch niet willen gelukken. Dat aan ftukken flaan doet hier ook niets ter zaake. Waare beterfchap, dat is het rechte, maar dat znl niet gaan-* zoo ver zult gy u niet kunnen in toom houden, 'tls, maar jammer om dien mooiën fchat. M. Het zal gaan, Domiré! by al wat heilig is, het moet gelukken; God zal zich over my ontfermen! gy hebt gelyk, dat capotilaan helpt niets. Ik weet bever' raad. Öp de kas, waar de fhs ftaat, maak ik een f, dat zal my aan den fchat herinneren, en dan doe ik haar niet open. Myne Vrouw krygt 'er den fleutel van, en als ik 'er haar eens om vraag, moet zy ahyd zeggen: Schat! Schat! ik geef hem u 'niet. Dan deijk ik aan den fciiat, en laat haar den fleutel hou ten, en.. maar, o Dominé! daar opent God eensklaps myne oogen. —— Nuchter zynde, heb ik Marytie nog nooit kwaad gedaan. O dat vervloekte zuipen! Maar mag ik dan myne Vrouw niet ten minlten iets wegens den Gene ver zeggen, op dat zy my helpe? Pr, Gy moet haar niets andeis zeggen, dan dat sy u op myn verzoek het geneverdrinken wilder afwennen, en dat zy altyd, wanneer gy uitgaat, u moet toeroepen: Schat, in geene kroeg. _ En zoo moet zy G ook, wanneer zy merkt dat gy boos wilt worden, zeggen: Schat, Schat! vergeet het niet! Dat moet gy haar maar zeggen. Maar laat haar by my komen,'ik zal er zelf eens met haar over fpreeken. —~- Als gy 3t maar uithoudt, Maarten! M. ja, vast en zeker, Dominé! O hoe welkom za.1 die fchat my wezen! Pr. Hy zoude u tot den gelukkigften man maaken van 't geheele dorp. M. Ik zal God om zynen byftand en hulpe bidden. Dagen nacht zal ik'er aandenken. Ik zal Maar och myn lieve Dominé! als 't zoo niet recht lukken wil, dan zult gy my immers wel wat helpen. Pr. Van harten gaarne. Alle dagen komt gy vo'gers affpra.ak by my, en dan zullen wy ever dat 'fluk meer E 3 me  ( 38 ) »et elkander fpreeken, Ik zal u trouw helpen. Gaa na maar naar uw huis en laat uwe Vrouw nu by my komen. Maar geef haar terftond den fleutel van de kas! Zoo als gy van my van daan gaat, gaat het eontradï in. Pas op, Maarten! waak en bid, op dat gy niet in verzoeking komt. M. Dat zal ik doen. God ftaa my genadig by! Goeden nacht, Dominé ! Pr. Goeden nacht, Maarten! Maarten hield trouw zyn woord, en hy bezocht, ee» rond jaar lang, alle Vooravonden den Predikant. {Het vervolg in bet volgend Nommer.) met üyckloof omtrent de eeuzeling ën , welke in de almanakken voorkomen, ontmaskerd; in eene samenspraak tusschen een' vader kn zyne twee zo one n, hendrik en willem. {Vervolg en Jlot van bet voorig Nommer,') li. Ik lei al eerder willen vraagen Vaderl wat betekent het woord Quatertemper of Quatember , eii waarom ftaat het zelve in den AlmanakV V. Met is een latynfch woord, en betekent zoo veel als viertyden, naamlyk de vier Getvden des Jaars, op welke het Vasten in de Roomfche Kerk gebruiklyk is. Paus Leo de Groote heeft dezelve omtrent het Jaar 460 na de Geboorte van Kristus ingefteld, om naamlyk voor het Geboorte feest van Kristus, —— in de eerfte week van her Veertiudaagfche Vasten voorPaafch, —. In de week van Pinkfteren, — en eindelyk in de maand September, na het feest van Krirsverheffing, — gehouden te worden, Eertyds wierden deeze Vasten openlyk van de predik-ftoelen afgekondigd, en de tyd wanneer zy moesten gevierd worden, bepaald. Maar in vervolg van tyd wierden zv in de Almanakken met goude of vergulde letteren anngeweezen : waarom ook de daarop volgende Zondagen, Goude of Gulde Zondagen genaamd wierden. H.  ( 39 ) . H. Waarom draaien onze tyd-wyzers den wonderlyken naam van Almanak of AlmanachV V. Dat zullen de fchyvers mogelyk zelve niet weeten; de een volgt hierin den' ander na. Tydwyztr is Neêrduitfch en klinkt ons veel verftaanbaarer in de ooren. Doch wat de oorfprong van dit woord betreft, foramigen meenen, dat dit woord famengefteld is uit de woorden van Afmaan-acht: en dus zoo veel zeggen wil, a's iemand , die acht geeft op alk maan wittelingen. Doch deeze afleiding, dunkt my, meer eene fpeeling, dan eene afleiding van woorden te zyn. Anderen leiden het daarom, met meer grond, af van het A'-ahifene voorzet-woord Al— 't welk ook nog in het Spaanfch zeer gemeen 's - en een Hebreeuwfch woord nianab, dat tellen, of rekenen betekent, zoo dat Almanak, of Ahnanach, zoo veel zegt, als: een boek, waarin Tyd-tellingen, of Tydrekeningen opgetekend en aangeweczen zyn. Waarom wy dezelve in onze taal ook Tydwyzers noemen. W. Maar zoude het waarheid zyn, Vader! dat de Almanak in de t2 dagen en nachten tusfehen het Kersfeest en de Heilige drie Koningen gemaakt word? V. Al weder eene fabel, welke alleen van onkundige en bygeloovige menfchen geloofd word, dat naamïyk de Irerretikundigen llegts gedtiurende deezen korten tyd de Eclipsen en den loop der fterren zouden kunnen berekenen. Intuffchen kan 't wel wezen, dat — dewyl omtrent deezen tyd des Jaars gemeenlyk de klaarste en helderfchynendste dagen en nachten zyn, de 'fterrenkundigen ook deezen tyd meest in acht neemen, om op den hemels-loop te letten. W. Weet Vader ook, hoe lang de gedrukte Almanakken al in gebruik geweest zyn 2 % V. Ja: Een Oude Kronyk bericht ons, dat in het .nar 1474. na de Geboorte van Kristus, een zekere yoban Muller, Regiomontanus (Koningsberger) eerlten Almanak heeft laaten drukken. H. Wy hebben nu veeie nuttige zaaken van Vader geleerd, en gehoord dat allerhande beuzelingcn in oen Almanak gevonden worden; maar met dat al is t toch niet onvermaaklyk, om eens in een ledig uurtje den Almanak te doorbladeren, en te zien wat hy, inzonderheid van het wtêr, voorzegt. V.  C 4° ) V. Tis =00: Een zeker Geleerd Schryver zegt daarom niet onaartig: „Daar een Roer het recht heeft, om „ altyd weêr voorzeggingen te begeeren; zoo moet 'er „ ook altyd iemand zyn, die ze hem verfchafr. En „ het nadeel, dat door de dwaalingen der weêrvoor„ zetrgingen te wege gebragt word, ïs van zoo weinig ,, belang , dat men geen menfch daarom het genoe„ gen behoeft te beneemen van een' Almanak met ten ,, fraaien lchildpadden band te bezitten." OM BRAND ÏN EEn' SCHOORSTEEN SPOEDIG EN VEILIG TE BLUSSCHEN. Zoo dra men befpeurt dat het roet begint te branden , en men den brand door het losftooten van het roet niet kan blusfchen, neemt men Hechts 3 of 4 lappen lucht, fjzynde linnen lapjes in gefmolten zwavel gedoopt en by de Wynkoopers tot zwavelen der vaten gebruik'.) Men houdt deeze lucht tusfchen de tang, 'fteekt dezelve van onderen in brand , houdt ze aldus onder dén fchoorfteen, — en de brand is fpoedig door de verflikkende zwavellucht celefcht. — Wy hebben hiervan voor weiniüe dagen in onze buurt een vootbeeld gczieu met een geweufcht gevolg. '#* Wy hebben den brief van Demopbilus ontvangen, neemen met dankbaarheid zyn voorftel aan, en znllen met genoegen leerryke Fabe'en en Voorbeelden van uitfleekende Dapperheid, beproefde Trouw, ongeveinsde Vriendfchap, enz. uit vreemde, uit de Romeinfche en Griekfche, maar inzonderheid uit onze Vaderlandfche Gefchiedenisftn, ontvangen. De Commhfie tot de Uitgave van dit Weekblad. Te Groningen, bv W. ZUIDEMA, 1799. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 110: DE SCHAT. TWEE AVOND-OESPR EKKEN VAN DE}| PREDIKANT HEIL MAN, MET ZYNES BUURMAN MAARTEN. (Vervolg van bet voorig Nommer.*) Drie honderd en vier en zestigfie Avond. Maarten, (heengaande.) Nu goeden nacht, Do-, miné! ik w nfch u eene aangenaame nachtrust. Predikant. Goeden nacht, Maarten!..,*. Maar wacht eens, hassr hadden wv wat vergeeten. M. Vergeeten? en wat dan Dominé? Pr. Wel bedenk u eens ter deegen. M. Daar valt my niets in. Pr. Wel wat is 't morgen voor eenen dag? M. Dmgsdag de 23 Maart. Pr. Goed, en wat moeten wy dan doen? M. Wel, gy moet kindercatechifatie houden, en ik moet morgen mynen Koeftal eens fcïioon maaken. Pr. Neen, ik meen heel iets anders, zoude u dat zoo geheel en al ontdacht zyn? M. Wat meent gy dan toch, Dominé? Pr. Moeten wy morgen den Schat niet opgraaven, Manten ? M. Jongens kinderen! Dat is ook waar, daar had III. Deel. F ik  C 4^ ) ik in 't geheel niet meer aan gedacht. Maar dat r* toch wonderlyk dat ik dat zoö giad en af vergeeten heb. Pr. Wel is het! Maar hoe komt dat ? "anders zyt gy nog al zoo vergeetachtig niet. fn 't begin waren immers alle uwe gedachten eenig en alléén opden fchat geves'igd , en gy hadt 'er altyd zulk een zwaar hoofd in, dat by u oirglippen mogt. M Ja dat is al te maal over, Dominé! Pr. floe komt dat toch? M. Dat moet ik zelf eens gaan bedenken. Wat moet daarvan toch wH de reden zyn? fa, kyk Dominé! In'teerst ftak ik nog al vry diep in fchuld, toen was ik in nood, en was waarlyk magtig verlegen om den Schat. Pr. Wel rjf? M. En toen was ik bang dat ik hem verfpeelen mogr, en A$t ik my toch nvsfehien nog eei.s tot den drank of krakeel mogt laaten verleiden. Pr. Hu toen ? M. En ik was waarlyk ook dikwyis in harde verzoekirig: Maar dan fpraakt gy zoo vertrouwelyk en verftandig met my, en gaaft my zoo goeden raad, dat Pr. Maar dat alles was toch nog geen fchat. M. Dat wel niet; maar 't was toch zoo goed als gereed geld. Ik veizoop myn geld niet meer; al myn werk vlottede veel beter, omdat ik vergenoegd en te vreeden van geest was, en met myne lieve vrouw op eenen goeden voet leefde; den tyd verdrentelde ik niet meer in de kroeg; op uwen raad en voorlichting heb ik veel dingen anders en beter by de hand gevat; en myn hooi- en akkerbouw zyn door Gods goedheid zoo gezegend uitgevallen, dat ik myne fehulden reeds zoo ver afgedaan heb, dat de rest my niet meer benaauwt — En met den Schat kan ik ten overvloede ook die r.o«- afbetaalén. Zoo is't gegaan, Dominé! ik had den Schar enkel uit welgelteldheid vergeeten. Pr. Het komt my haast zoo voor. Maarten! als of gy naar den Schat niet zoo meer hunkerdet, en er u niet meer zoo op verheugt als gy voorheen deedt; is 'r niet zoo? M. Neen, Döminé! ik vefheug 'er my nog v/el op — maar  C 43 3 VS&SHTI Z0°-h00^ bro°^oodig niet meer P u , T nuJa' war zal ik zeggen? 'tis... Pr. H el wat hadt gy daar nog op de tong'? ' Daar kryg ,k eenen zeer gewigtigen inval, DoPr. En dat is .... M. Kyk, ik 'heb u meer dan eens verhaald hoe ik een, door eene erfenis aan h zuipen geraakt ben wvf n^^", 3a;i °T«» ™« my bra vl wy . Dat geld jeukte en drukte my zoodanig en ik dachr daar was k y . en « fealTdl?1 V°!k Ll Whap, en met§die eerst aan t drinken, en toen aan 'r zuipen.' Dn kwam ik dronken en met een berooid hoojdle huis Sen mies/1'Onri W OT* dk' '£ S&Ö den moest. Om dat ik geld had, zochten'de andere en procesien, ik verloor met alleen al myn è> êffde getdje., maar raakte 'er nog danig doorin ' ÏSn£5t 7 want o GodJ de me;;fc^ ? WJJIW letdelyb fchepid, vrees ik m5ar dat het m^n-e r:en bewaan^ar^ ^ ' ^'*«! ^ SB 4*. Hoe zoo? ft vreesde juist dat hy 'er mv weder toe vei leiden zoude. ' 3 b Pr. Neen, Maartenl befch.ouw den fchat maar en s ter deegen. De fchat kan dat niet doen, bedenk i ns we waar hebt gy hem, dien fchat? lil & M. Uatir ik dien fchat heb, DomiTé?..,. Morgen moet hy „nmers eerst gegraaven worden. bezit%mS z°m® (!an tm ^d9 en wi H m'" ,M7kt ^ n,et al iL"s waar ik hce"en wiH Ja, M< m uw huis, in uwen echï reeds.. Gy ztnpt niet meer; gy 2vt v!vI> ' maal£ 'T denlyk, te vreeden met uwe on,Rm ^ : ^ " den met uw böwlyk; ,.e vreedet, met u z hen 1" dat ,s die groore rchar, diende he li?, ™ ,\ n~™ door my het aanwyzen. Een geheel jaar hëbffw? 2 ' naar  ( 44 ) naar dien fchat gegraaven, en Gode zy dank! eindelyk is hy gevonden! M. Gy hebt gelyk ! Ja toch , hy is gevonden! . God zy gepreezen, en gy duizendmaal bedankt, 1iê«ve Dominé! dat gy my geholpen hebt. Gy zyt myn redder! En dat gy het zoo met- den fchat begondr, iat was noodig, anders was niets ter wereld vermogend geweest my van myn dwaalpad af te brengen. Pr. En nu fpyt het u immers niet, dat 'er niet Ook nog een Geldfchat bykomt ? ... ■ ■■■ M. Spyten zoude het" my ? O neen, Dominé! Ik fchaam my — gy hebt my geleerd wat fchaamte is. —- ik fchaam my nu en bedroef 'er my over, dat ik niet door het zuivere cn eenvoudige woord Gods, maar dat ik alléén door de zucht tot Geld, van de ondeugd heb kunnen afgebragt worden. Waarlyk ik ben \x byna bly om, dat het niet dat Geld fout is. Ik wou niet of het was zo. Pr. Gaa Maarten! Gy hebt myne verwachting van « vervmd , — meer dan vervuld. Myne hulp hebt gy «iet meer noodig, gy zyt gelukkig, gy erkent het goede en bemint het — omdat het goed is! —-± M. Ik dank u niet met woorden, Dominé! Gy hebt uwen loon reeds in uw hart. Ik blyf eeuwig uw groote Schuldenaar! Maar myn hart is overkropt vol, ik moet naar myne vrouw en in myn kamertje God danken voor zyne weldaaden. Myne knieën worden naar den grond getrokken, ik moet heen — O God2 hoe gelukkig ben ik hoe gelukkig door U, —— Goeden Nacht! lieve Domine! goeden Nacht! Maarten ging diep ontroerd heen, dankte met zyne Vrouw den hemelfchen Vader voor zyne weldaad en fmeekte verder .om zynen byftand en zegen. ■ Zyn gebed wierd verhoord. Maarten, die nu eiken dag braaver en gelukkiger wierd, was fchieVyk een welgefteld man, en God gaf hem den grootften Schat die op aarde te krvgeu is: een gerust geweten en buislyk Geluk. ^ DE  ( 45 ) DE VOORTREFLYKHEID VAN DEN MENSCH BOVEN DE DIEREN. Eene Oosterfcbe Vertelling, De Leeuw, die den Menfcb nog niet kende, fprak Wel eer tot de Vogelen, die hoog in de lucht zweefden, en zich op de toppen der hoornen nederlieten: , wat kunt gy, met vleugelen voorzien, die u zo hoog verheffen, toch op de aarde te vreezen hebben?" — ,den Menfch" was het antwoord."— „ De Menfch is toch een dier als ik, (voer de Leeuw voort) hoe is hy dan in ftaat u te bereiken?" „ Hy bereikt ons in de hoogte door fchieten , (fpraken de vogelen) en hy lokt ons op de aarde. Daar weet hy ons te vangen. Daar fluit hy ons in kooien op. Daar doodt en ver- fjindt hy ons." Hier over verwonderde zich de Leeuw, en was nieuwsgierig den Menfch te zien. Toen ontmoette hem het trotfche Paard in zynen vliegenden loop, met opgereezen maanen, met fier gelaat , en briefchenden neus. Mogelyk is dit de Mensch , dacht de Leeuw, want' fterkte en aanzien is hier in een grooten graad verëenigd. Hy fprak hem daarom nan. — Maar het Paard antwoordde: „O Leeuw! de Menfch vangt my, temt my met toom en zadel, dwingt my zyne hand en fpooren te gehoorzaamen, zyne lasten te fleepen; en wanneer ik myne krachten verlooren heb, dan doodt en verllindt hy mv." Niet lang daarna ontmoette hem de fterke Stier, vm welken hy' dacht, dqt die de Menfch wel zyn kon. Doch de Stier leerde hem anders: ,, In het Juk word ik gefpannen door den Menfch, gedwongen om de aarde met den ploeg te doorwroeten; en wanneer ik oud geworden ben; dan is de llachtbank myn loon, en het ingewand der Menfchen myn graf." Hier op zag hy den langhalzigen hoogen Kameel, die, op dezelfde wyze doorhem ondervraagd, tot antwoord gaf: „Geen last zou mynen rug bezwaaren, zo de Menfch geen fterkte en list genoeg bezat, om my aan zynen wil te onderwerpen. " Ook gy zyt de Menfch niet, dacht de Leeuw. F 3 En  C 4 en am Academie der weetenfcbappen voorgeleezen in den Ja are 1/611. Dezelve zoo wel in den zomer als in den winter in de opene ucht, zoo wel by dage als by nacht te houden, zoude een zeker en veilig middel zyn, om ze Iterfc en welvaarende te maaken, om het wolvee voor de meeste ziekten te beveiligen, daar het aan onderhevig is; deszelfs vleefch een beter' fmaak te geeven, en om hun wol witter, fyner, beter en overvloediger te maaken. i Die, waarop de proeven waren genomen, hadden behalven den regen, yzel, fneeuw en mist, zulk eene ftrenge koude moeten uitttaan, dat de Thermometer van Reaamur tot i4f graad beneden het vriesmuit was gedaald, het welk naar onzen Farenheitfchen' uitkomt op 33 graaden beneden vorst, of op o, en zehs daar beneden; eene koude, welke misfchien in vyf en twin- vïelf wordt.aUW'ykS ee'iS in °"S 'and ^Nederla«d) 8* OM DE WOL DER SCHAAPEN TE VERBETEREN. deSlu.?/ninf'"°!:ï'V?datt,e SchaaPe" gerchorenzyn, vervïei^fw^;V0f bT en zwavcI> e" wascht die vervolgei.s twee dagen daarna met water en zout af, en  ( 48 ) en de wol van het volgend faifoen, zal niet alleen fyuer en zachter, maar ook overvloediger wezen: ook kan men Haat maaken , dat de Schaapen, geduurende dat Jaar aan geen fchurft of ongedierte zullen onderhevig zyn. NUTTIGHEID VAN HET VARENKRUID IN DEN LANDBOUW. Een Heer en een Roer te famen over een land wandelende, welk land den Heerzeer zandig en dor voorkwam, vroeg deeze den Roer: of hy dit land niet dacht te verbeteren? waarop hy antwoordde; dat hem dit fluk veel opbragt, overmits het hem geduurende de Jaaren, waarin het braak gelegen hadt, een ryken oogst van varenkruid had opgeleverd, zonder dat hem het verbouwen daarvan iets had gekost. Deeze bezuiniging vondt de Heer des te zonderlinger, dewyl men in Engeland zeide, da~ deeze plant zeer fchade'yk voor de velden was: maar de r>oer hielp hem weldra uit den droom, met te zeggen, dat hem het varenkruid een overvloed van ftroo opleverde voor de beesten, wanneer hy ze geduurende den winter op den (tal hield, en dat ze veel beter lagen op een bed van varenkruid gemaakt , dan op roggenftroo. Dewyl dat kruid by hem in overvloed groeide, zoo voedde hy zyne mindere beesten met derzelver ftroo, en beftrooide ze allen met varenkruid. Hy bevondt. dat de mest, welke bier van kwam, opperbest was, en won tevens door deeze manier veel ftroo en hooi uit, <=n betuigde, dat twee wagens met mes' van varenkruid volkomen zoo goed waren , als drie wagens met mest van roggen ffroo; te meer, daar de eerfte veel langer kracht deedt in den grond, dan de laatfte. Te Groningen, by W, ZUIDKMA, 1799. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. ui. staaltje van den alouden moed dek. bataafsche zeehelden. (Volgens mondelyke Berichten.) D it ftiikje, dat wy voor korte weeken in een geXcht Vaderland** Tydfchrifr vonden, oordeelden wv gelchikr e.i aanmoedigend .voor den zoogenaamden Gemeencn Man, die daaruit duidelyk zien kan, hoe moed en verdienden hem fomwylen tot fortuin brengen en welke vooral jn deeze dagen gelden, dat wv het'met vermaak een plaats in ons Weekblad geeven. * * * Jan Barendse, in de wandeling Jan de Lafper gcheeten, uit hoof.ie van zyn beroep van Schoenlapper, leefde in het midden der voorige Eeuwdeed, naar de gewoonte dier tyden, verfcheidene toe' ten ter zee, en klom, door zyn beleid en moed, allenaskens op tot den rang van Dekofficier. In die quahteit diende hy op de Vloot onder den ouden Ai. ujMk r ?• Tromp> ^ één dier Capiteinen, welke never het gevest van verre dan van naby bel fchouwden en d,e dus zich, byna altoos, buiten fchoots hield doch welke laffe bloed de Admiraal, SEïfi? kedWe2£n' omrzyRe 111 «Stïge Familie rela! fjr tien,  ( 5o ) 'tien, moest dulden. Eenmaal echter weder in Actie zynde, geraakte die bloodaart, door het uitfchieten van den wind, in het midden dis vyands, en, zoo als het oude Holl. fpreekwoord zegt: blêo Jan, iet eerst dóo Jan, lag onze Poltron, en zyn Lieincnant, even dapper als hy , 'wéldra onder den voet, en het volk, niet geWootl te vegten, van fchrik door eikanderen; roepende om het Schip aan den vyand overtegeevcn; maar toen greep onze braave jan de Lont,' en riep woedend uit: , dat zal nooit gebeu„ ren, ik ben nu uw Capkein , en als cy vegten wilt, zuilen de Engelfche Blik .... op haar lap„ pen krygen; zo niet, jaag ik het Schip door al „ het kruid voor den duivel."—. „ Vivat Jan de Lapper enzs Capiteitl!" riepen de Matroózen , en teégen als leeuwen, onder zyn Commando, aan het werk. Jan plaatfte zyn Schip tusfehen twee Engelfche Scheepen in, fchoot het eene in den'grond, en joeg het ander op de vlugt. Tromp, die dit gevegt onder het oog had, en het Schip kende, kon volftrekt niet begrypen dat deeze Capitein, die anders altoos zoo •fchanrielyk afhield, nu zoo woedend vogt; dan', na het eindigen van het gevegt, feinde de Admiraal alle de Capiteinen aan boord, en jan ftapte ook, op dat fein, in zyn Sloep, en voer naar boord. 'Zoo a's tromp hem zag aankomen, die hem kende, ("vermits hy het voorige i'aar by hem zelfs gevnaren badfj zeide hy hem, opgetoogen van verwondering, ,, wel jan hoe kom jy hier?"— „Admiraal," zeide jan, myn Capitein , dien gy kende, en zyn Luitenant zyn naar de moer. en ,, het fcheelde weinig of ons Schip was het ook; maar „ verdord toen was het myn beurt; ik vatte her Com„ mando op, en heb de Êngelfchen naar het gat ge,, veegd dat het hun zal heugen; nou ben ik Capi„ tein van het Schip, en kom dus in die quahteit op „ uw fein aan boord, en hoop onder Gods hulpe, en ,, met jou perm'sfie, het zelve in Tixel binnen te bren,, aen."—- „ Kom op braave man, zeide de Admiraal, dat zal je gebeuren: " en jan voer, na het houden des Krygsraads, weder naar zyn Schip en bragt bet behouden in Texel binnen. By zyn aankomst in bet Vaderland, gaf de Admiraal zulk een gunftig beticht  C 5i ) richt van 's Mans dapperheid, dat hy van de Admiraliteit een Gouden ketting, met een daar aan vast zynde Medaille, ontving, en daarenboven een Premie van ) 250 Nu was jan 'er boven op, koet voor een gedeelte van dat geld Leder in voorraad, en voo>de rest een nieuw zwart Zondagspak, en ftapte 's weekelyks met zyn Vrouw als een 'pauw, met zvn ketting om den hals, naar de Kerk. Het jaar daar aan volgende, kwam de Admiraal tromp, vroeg in het voorjaar, door Haarlem ryden, om, in oen Haag, rjet in Zee brengen van 's Lands Vloot te bevorderen; het geval wilde, .dat juist de Melkbrug wierd opgehaald, en dus de Admiraal moest wagten. Jan, die vlak daar by in zyn uotbuis fchoenen zat te lappen, fprong, zoo dra hy zyn Admiraal zag, voor den dag, en vloog naar hem toe. „ Wel jan",-' zeide de Admiraal, „ jy m je Pothuis, als de Trom voor „ s Lands Vloot flaat?"— Ja Admiraal, zei jan, „ik „ kan nou met dienen, en dat fpyt my fatans."— , En waarom niet?" zei tromp, „ om dat ik als Capi„ tein_ ben binnen gekomen, en niet anders dan als ,, Capitein weder kan uitgaan, 'en om my dat te „ doen geworden, daar geeven de 1 leeren de Dui„ yel van." — „ Nou jan" zeide de Oude Held, „ Luitenant zoude'ook wel' meê doen; " „ Neen „ riep jan, by het afryden; „Capitein pf'Sckoeohrp„ per, dat is myn vaste refolutie! " A«t dagen nderhand, kwam'er een brief, geadresfeerd aan ]an bar end se, Schoenlapper in het Pothuis de Zivarf Hond te Haarlem. Jan, die gebrekkig gedrukt, en geheel geen igefcbreeven 'fehrift leezen kon, trok 'er mede naar den Sclioolmeester in zyn buurt- deeze naa hem geleezen te hebben, zeide: „jan buur' „ gy moet ten eerfren in den Haag komen. " tan, zonder iets meer te zeggen, vloog als een wind naar zyn huis, riep: „ Wyf! geef my aanfronds myn „ Zondagspak, en Gouden Ketting," en trok zoo deftig uitgedost, naar den Haag. In bet Collegie voor het welke hy ontbooden was, gekomen zynde' proponeerde hem de Prelident, eerst een Luitenantsplaats, ivaar voor jan hartelyk bedankte; hier op trad een Staaten Loode toe, met een Bandelier waar aan G 2 een  C 52 ) een Degen hing met een zilveren Greep; en, onder het omhangen, zeide de Prefident: „jan barekd„ se, gy word aangefteld door 's Lands Staaten als. Capitein op een nieuw Oorlogs-Fregat van 20 Smk,, ken kanon." Jan kon zich van vreugde, in die aanzienlyke Vergadering, niet bedwingen, maar riep in verrukking uit: ,, nu zullen de Engelfchen van den „ Duivel droomeu!" Tromp, die 's Mars braafheid kende, maakte hem feconde van zyn Vlag en zyn gedrag beantwoorde volkomen aan zyn verwagtii g. In het eerlte Zeegevegt dat voorviel vogt jan boven alle verbeelding, en hield zich in de Linie, altyd aan de zyde van zyn Admiraal, tot hem, na een paar uur vegtens, de regter Arm wierd afgefchooten. Jan, woedend om dat ongeluk, wilde de Engelfchen zyn afgefchooten Arm naar het gat zenden; üet zich , na het verband, aan de groote Mast vastbinden en commandeerde dus voort, tot hem een tweede kogel van het leven beroofde. Hy is Schoenlapper geweest, in liet Pothuis op den hoek van de Hoogftraat en het Spaarne, te Haarlem, alwaar tot over weinige jaaren de Zwarte Hond in den voorgevel van het huis. uithing. * . * * Wy hebben dit verhaal letterlyk geplaatst, zoo als het ons is opgegeeven, door een onzer ftadgenooten, die het meermaalen van zyn Vader met vaderlandsch vuur in deezer voegen had hooren vertellen, als een geval by alle oude Haarlemmers als echt bekend , en waar aan niemand twyfelde ; fcboon daar in mogelyk met den tyd, gelyk het meermaalen gaat met mondelyke overleveringen, welke enkel op het geheugen fteunen, deeze of gene kleine onnauwkeurigheid kan ingedoopen wezen: 'gelyk vry zeker moet gebeurd zyn met opzigt tot den, blykbaardaar by te veel vervroegden, tyd, waar op onze Held gefneuveld is: 't geen niet onder den Admiraal m. h. tromp kan voorgevallen wezen, overmits men, in brand's Leven Van de ruiter, Op bl. 99 jan d e lapper nOg Vind als Commanderende het "Schip Maarfevecn van 43  ( 53 ) 42 Stukken bemand met 155 koppen en behoorende toe de Vloot, die onder het bevel van de ruiter op den 27lten July 16.56 voor Dantzig lag, en nog eens op bl. 103 als, by het binnen vallen dier Vloot in No-' yember daar aan volgende, in het F/ie, van zyne Ankers gedreeven en aan den grond zittende. Hy kan dus niet op zyn eerften togt als Kapitein op het bed van eer geftorven zyn: hoe zeer, volgens een-' paang bericht van alle oude Haarlemmers, dit eindelyk het geval moet zyn geweest: fchoon wy zvn naam op geene gedrukte Scheepslysten van laater tvd ook niet op die der fonnidable Vloot, welke in i66< ?" f/,0B^AM te§en de Engelfchen uitliep, in de Hollanajebe Merkurtus van dat jaar opgegeeven, hebben kunnen vinden. het belachlyk vooroordeel. Op een zeker Dorp ftondt een jong Predikant, een verftandig en braaf man , die door zyne kunde en braafheid de achting van de Gemeente verdiende weg te draagen; hy was byzonder leerzaam en nuttig, en verftrekte'een' ieder tot Raadsman: in 'tkort, hy was een uitmuntend leeraar, die niet alleen de leffen van den Zahgmaaker leerde, maar dezelve ook betrachtte doch !!! hy had iets aan zich, dat naar de gedachten van een.se van zyn Gemeente niet regt met de waardigheid van een' Predikant overeenkwam. — En waar denkt gy, Leezer! dat dit in beftondt? — nu vTn r*EV * land, voor en by het ontstaan van den dollert. (Ver-volg M0 Nommer lor.'i TT W it het verhaal, dat wv u onlang * en voortga»* des Dol/erts ^m^tetf™^^"* ken, waarde Leezersldat de felle lvL,? *n?Pmïa~ hooge vloeden en zwakke ft at der ^Srb10^ ÓS zeer veel hebben bvedraaaen d£*dvltwer,ten daartoe Aaraft zou St^S^S^J^T T Dollen veroorzaakt hebben, zou men ?e toTf zyn; vermits men nimmer van eene zaak L*00r£alnS gnp kan hebben, zoo lang men niet aL ^1 be* oP maar eenige betrekking'h«ft, nluwkelriff* gaan. Om nu dit in deezen te doen *„, S S m^ wendig den toeftand der verdrop eerfte inbraaken, de n*™,™*™^™*» den loop derEems, de WaterweerÏÏen Z\Z^ "uur, de geaartheid, zeden en g^S^dJSf^ zaaten moeten belchouwen D ! derff«df III. Deel, ti H Het  C 58 3 Het Verdronketi land droeg weleer mar de twee THizicnlvke .teksten. Ooster-cnWcster-reide, den naam p,'JertanL zynde een klem gedeelte van het Oldaffibt, ten huldigen dage nog Reide of ReideUand «eh-eten. Voor een paar dwizeud jaaren en laater, was de liafiing dier lah'dftreek, toen nog onbedykr, buitencemeen laag, waardoor het overvloedige water van d- koon-ere , daarom toegclegcne veenlanden, m verfcheidene f*) bekjes, naar deezen oord afzakte, en /-ch Êedeeltelyk in de Noordzee en de Eems. ontlastte. aHeeVclvk in de laagten van Reiderland (laan bleet fn verfmoorde. Dit laatfte gebeurde veelal by den veelvuldigen herfstregen, wanneer die beekjes, fterk opgezwollen zvnde, de landitreek tot ééne plas maakten. Ê4T kwam" nog by, dat de Noordzee en de fcetns W hoog water,vooral om deezen tyd, zich dikwyls wyd en zvd over het land uitbreidden en alles in een baaré zee veranderden. Dat door 't een en ander de veengronden hier zeer voos en moerasfig moesten worden, kan een kind begrypen. De aart van alle moerige gronden brengt toch mede, dat d,e, door het ineezooaen water als een fpons uitzetten en eindelyk SS worden. Dit had ook hier plaats, "zoo dat *a zelfs midden in den zomer, op net Rampen van den voet veelal water uit den grond fpatte. - Na verloop vin veele jaaren wierdt echter deszeifs oppervlakte eanmerkely.k beter: want doordien het Zeewater, by de Ebbe, vooral in ftil weder, een vette flibbe en klei a-tcrliet, wierdt de laage en dorre grond, (flegts eênise diepe poelen en ftilftaande watertjes uitgenomen), ï langzamerhand hooger en vruchtbaarer; en de bewnnrers dee?er landen, tot nu toe voornaam lyk van dTvSery leevende, kreegen thans gelegenheid zich, door den akkerbouw en veeteelt, een ruimer beftaan te bezorgen. Doch, alhoewel nu door natuur, vlyt en kunst de oorfpronglyke gefteldbeid van den bodem Siger wierdt, en men 'er vervolgens aanzienlyke fehiebten, dorpen, kloosters, vlekken, ja zelfs (lellen tichue, was dit nogthans meer een fchqonfchy. Waai van de Ee, de Aa en de Tjamme naderhand mg weêr bekend zyn geworden.  ( 59 ) nend dan wezenlyk voordeel, dewyl op de grondflneen deezer oppervlakte , die enkel in loffe veenaarde beftonden, niet veel te betrouwen was. Alle, aan zee gelegene, landen, wier oppervlakte niet wat hooger is dan die van de zee, en welke niet met zandduinen, gelyk Zeeland, Holland, Texel, Vlieland , Schiermonnikoog enz. bezoomd zyn, moeten volftrekt door Waterweeringen boven gehouden worden. Friesland heeft, iedert onheuglyke tyden, in dit geval geweest. Daarom was het by'onze voorzaaten een algemeen zeggen: Friesland kan, zonder dyken en dammen, niet in wezen hlyven: om welke redenen men. toen ook de dykwerken een gulden wal noemde. De juiste tyd der eerfte bedyking onzes Vaderlands kan niet net bepaald worden. De eerfte algemeene dykwerken hier te lande, waarvan in oude brieven gemeld wordt, zouden in de negende Eeuw, langs de dorpen Holwierde, Usquert enz., welke toen het digtfte aan Zee lagen, geweest zyn; zynde dit flegts kaadyken, dié in 'l voorjaar opgeworpen, doch tegen den winter weêr aan zich zelve wierden overgelaaten. Toen nu, omtrent de twaalfde Eeuw, de" bewaoners hier fterk vermenigvuldigden en veele bouwlanden aanlegden, vorderde het algemeen belang, gefamenlvker hand de dykwerken in een' goeden ftaat te brengen. Deeze, eerft door enkele landgebruikers en familien, vervolgens door buurten, kluften, dorpen en jurisdictiën bekostigd ," wierden nu in verfcheidéne districten verdeeld en ervaarene mannen gekoozen, om daar het toeverzigt over te hebben. Overii! waar men zulks noodig oordeelde, wierden Waterleidingen en dykwerken aangelegd en ieder huisgezin, naar de uitgebreidheid zyner bezittingen, in 't onderhouden een pand aangéweezen, wordende dat van de onvermogende door "de gantlche gemeente betaald. Zoo ontltonden de ZviyestenyenenScbepperyen, die elk afzonderlyk beiluurd wierden en waar over de Staaten van den Lande het oppergezag voerden, fiet toenmaaljge Dvkrecht was toen dus maar weinig van het hedendaagfche verfchiliende. Vermits van onze Kunlten en Weetenfchappen, toen ter tyd, nog maar weinige bekend, en, die men kende, nog iu hunne kindschheid. waren , valt gemaklyk te begryDen , H 2 " dat  ( éo ) Öat men in he-t leggen der Waterweeringen, toen, op Verre na zoo geregeld niet is te werk gegaan, als men thans doet. — Door de ondervinding geleerd, hehben hunne nakomelingen de dykwerken met post- en paalwerk, ilerker fteenen glooiingen (of doceeringen) en Zeewier bevestigd en, bevindende, dat zulke langzaam optooiende dyken minder van den flag des waters te lyden hebben en duurzaamer zyn, hebben zy de zelven op de regels van de toegepaste Wiskunst (*) gegrond, en alleszins naar de omftandigheden van tyd en plaa;s ingericht. De tegenftand, welke een — mogelyk te ïteil opgaande — Aardenwal, met ryswerk doorvlogten en met g^aszooden bedekt, (waarin denkeiyk de dyken der Reiderlanders beltaan hebben,) vermogt ie'bieden . kon zeker niet groot wezen. Ook is het zeer Wai'ïlchy; lyk, dat de nog overgebleeyene losheid van den grond en het onvermogen van (omniige gemeentens, overal geene even zwaare Waterwerken gedoogd hebben: waarom dezelven, over 't algemeen, maar zwak moeten geweeft zyn. Dat dit heden of morgen voor Reiderland de droeviglte gevolgen moest hebben, kan imen tevens ook uit den ouden" loop van de Eems optaaaken. , Deeze ftroorn had toen, tot aan Reide, bykars denïelfden loop., dien hy thans heeft. Doch, vóór de eerfte inbraak, nam dezelve een weinig boven den uithoek van Reide, by Rutgerskerk en Janfum een' korten draai naar't Noord-oosten, ftroomde halvernaansgewyze bylangs de muuren van Embden, voorby Borfum, en ftreek van daar, gelyk nog heden, zuidoostwaards naar Petkum en zoo verder. Wanneer men nu eens een bogige lyn trok van Reide op Nesferland en van Nesferland op Paving (in Oostfriesland), en men zich daarby verbeeldde dat alles, watten zuiden en zuidoosten van die lyn ligt, land ware, dan zou men zich terftond kunnen voordellen , hoe ver zich Reiderland (waarvan Nesferland nog maar overig is) uitftrekte, eu hoe de oude Eems Embden kou voor- (*) De Wiskunde is die weetenfcbap, welke men gemeenlyk Mathefis' neemt, en waarvan de Meetkunde of Geometrie een byzonder gedeelte is.  C 61 ) voorbyftroomen, In die tyden, liep deeze rivier vaa Loge tot aan Borfum ongeveer langs den eigenen Oostfrielchen oever, die thans aldaar door den Dollert befpoeld wordt. De zwaarte krachf van den vloed moest toen, derhalven, door de dyken van Rutgerskerk en Janfum, waar de eerite doorbraak plaats had, gefluit worden, welke hier, om den korten draai van de Eems' zeei veel van den llag des waters hadden uitteftaan. In hoe verre deeze loop van de Eems, als een by-oorzaak van den Dollert is aantemerken , zullen wy in esn volgend Nommer onderzoeken. Wat het Staatsbestuur, Zeden en Geldmiddelen der Inwooners betreft, deeze waren ook zeer gebrekkig en gering. In de tiende Eeuw [trekte Friesland zich uit van de Weezer tot aan Rbyn en Maas, en kwam, na hevige worltelingen, in 785 onder den Frankifchen Keizer ka rel den grooten: deeze liet het gantfche Volk door Hertogen en Graaven, naar hunne eigene wetten en voorrechten beltuuren; doch, in de tiende Eeuw, fcheurde zich het noordlykfte gedeelte van de overige Volkeren af, zynde de beek Kinbem in Noordholland (waarvan de landftreek Kennemerland zyn naam zou hebben) hunne grensfeheiding. Dit vrye Friesland (alzoo genaamd ter onderfcheiding van het andere, dat onder de Graaflvke Regeering zuchtte,) vereenigde zich toen , onder den naam van de zeven Zeelanden of Frieslanden tot één algemeen Bondgenootschap. Ieder deezer zeven Zeelanden, beftonden weêr in verfcheidehe kleine onafhanglyke landfchapjes, welke, elk afzonderlyk, door vryp.ekoozene Aesgaa's of Riuchters (zynde zoo veel als Richters) baftierd wierden, die in hunne uitfpraaken aan de oude gewoontens en befchreevene Landrechten gebonden waren. terwyl de algemeene belangen des Lands door de (*; Afgevaardigden des Volks, opeen' algemeenenjaarlykfehen Landsdag wierden beregt. En als zoodanige vrye landfchapjes , moeten wy ook het Oldambt en Reiderland ia de dertiende Eeuw aanmerken. — H 3 Tus- (♦) Deeze Afgevaardigden kwamen op een Buk lands 20^lU"land' even huim de fiad Aurik, dat Upltalsboom genaamd was, byïen.  Tusfcheii Vryheid en Losbandigheid is groot onderfcheid. 'r !§_ maar jammer dat de laatfte zoo dikwyls voor de eerite genomen wordt. Dit heeft gemeenlyk plaats by Volken, wier verftandelyke vermogens wat bekrompen of verkeerd zyn aangelegd en welke zich, daarenboven, aan de Weelde verflaaven. Door byzondere ihzigten en hollende driften voortgefleept, zoekt ieder daar zyn eigen best, zonder eens te bedenken, of hy, zoo doende, zynen evennaasten ook benadeelen kan. Daaruit ontltaat dan twist en oneenigheid. 'De een wil voor den ander niet onderdoen en, terwyl elk zyn eigen hoof?, blyft volgen, worden de gemeene landszaaken verwaarloosd. in hetzelfde geval waren de Reiderlanders, in de dertiende 'en veertiende Ecuwen. Door de vruchtbaarheid hunner landeryen verrykt zynde, zonder dat, naar evenredigheid, hun Verftand verlicht en hunnen Inborst verbeterd was, hadden zy de verleidende aanlokfelen der Weelde al te zeer gehoor gegeeven, en zich aan alle die ondeugden fchuldig gemaakt, welke altoos het gevolg vat: onkunde en overdaad zyn. Koppig, afgunftig, wraakzuchtig en ouderling verdeeld zynde, wierden alle Mensch- en Burgerpligten, die het Eigenbelang niet regtftreeks vleidden, door hun verzaakt en de llegeering, wiens voornaame fterkte by een vry Volk in de goede Zeden der Burgeren gelegen is, raakte fpoedig al haaren invloed en veerkracht fcwyr. De gefchiedenis verhaalt daarvan, onder anderen, het volgend (taaltje. Toen de dyken voor de eerftemaal waren doorgebroken, en fommige onvermogende huisgezinnen de buitcngewoone onkosten, tot derzelver bcrftel benoodigd, niet konden opbrengen. zou een ryke landbezitter gezegd hebben, „ dat hy liever alle zyne landéryen een manslengte onder wa" ter wilde zien loopen, dan één fchup vol aarde toe" brengen, om de dyken zyner nabuuren, waarmede hy verfchil had, te maaken."—— Die dwaas! zou hy wel geweeten hebben, dat hy, die het geluk van zyn evennaasten bevordert, tevens ook 'zyn eigen yerrneerderd? — Herinnert u hier by eens, lieve Vrienden! wat in Nommer 101 van het gedrag der Fmftarivoiders, Oost - en Midwolders, Scbeemders en Eek ft er s in  ( 6~3 > in 1444, omtrent de uitvoering van de heüzaame oogmerken der Stadsregeering, gemeld is. Waar de Landbouw en Veeteelt bloeiën, bezit de Staat een onuitputbaare bron van Rykdom en Welvaart, zo'> lang de Burgers vrienden van Deugd en goede Zeden zyn : doch, zoodra zy ophouden dit te zyn, begint die bron van Rykdom en Welvaart ongemerkt optedroogen, en de inkoniften, ntl niet meer aan de • uitgaven', die de Weelde noodzaaklyk heeft gemaakt, geë'venredigd zynde, moet dit natuurlyker wyze, onder den middenftand fchaarsheid aan geld en gebrek te weeg brengen. De Re.derlanders wierden nu door de droevige ondervinding hiervan oveituigd : zoo dat het veelen hunner ten laatften zeer moeilyk viel, de gewoone en buitengewoone landslasten en zwaarigheden, naar behooren!, optebrengen. De algemcene Weelde was, wel is waar! hiervan de eerite, maar niet altoos de eenige oorzaak; dweepery, bygeloof en priesterlist deeden ook het hunne daartoe: want, behalven menigvuldige overflroomingen en fchaarfche oogden, waarby ook nu en dan een Veepest kwam, wil men dat de Kruistogten (*) of Heilige Oorlogen den kommerlyken itaat der Ingezetenen grootlyks vermeerderd hebben. Door deezen wierdt bykaus geheel Europa en ook ons Vaderland aanmerkelyk ontvolkt en verarmd, zonder dat 'er iemand eenig wezenlyk nut van had: dewyl ieder, welke aan zulke togten wilde deel heb- '(*) Die Kruhtogten waren eerst door Paus Gregorius den Vil. en naderhand door Paus Urbanus den II aangedrongen en van de Kristelyke Mogendheden ondernomen, tot herwinning van Palestina , of bet Joodfche Land in Afien, hst zoogenaamde Heilige Land, 'twelk deor de ongeloovige Saraceenen, die den Turkfchen Godsdienst beleeden, veroverd was. De eerfte Kruistogt viel voor in 1099, de laatfte in «269, waar de Friefen van beide Sexen altoos fterk mede ingemengd waren. Die niet mede gaan konden, betoonden bunnen Godsdienst-yver door giften en gaven, dat door de geestlykbeid, die hier toen veel te z;gg:n had, krachsd aadig wierdt aangezet.  C *4 ) hebben, gehouden was, by de (*) tachtig guldens aan baar geld en een* grooten voorraad van klieren wapens en mondbehoeftens medetebrengen , en allé die er van napraaten konden, met- bebloede koppen berooid en uitgemergeld in hun kwvnend Vaderland terugkeerden. Deeze geestdrift veroorzaakte mede hieromftreeks eene groote fchaarsheid aan weerbaare mannen, geld en levensmiddelen. Zoodanig nu was de toeftand van Reiderland, toert de dyken in 1277 voor de eerflemaal doorbraken. In den beginne zeiden wy, dat na deeze befehouwing de oorzaaken, waardoor de Dollert ontftaan is ons, als van zelve, in 'toog zouden vallen. Wv twyfelen ook geen oogenblik, of veelen uwer, waarde Leezers! zullen die reeds hebben opgemerkt D iar 'er echter ook zullen zyn, welke hieromtrent eenige verdere inlichting raeenen benoodigd te hebben, willen wv graag de moeite neemen dezelven eens uit het verhandelde, als met den vinger, aantewyzen. overhalen". m°eten WÊ V°°r een V°lgend NommeI (*) Zeven mark Sferlmgs, zeggen de Historie fcbryvers, dat ongeveer 80 guldens bedraagt, zynde in dte tyden een zeer groote fom. Immers leest men in de oudekronyken, dat de Metfelaar van den Graaf van Holland, in de veertiende Eeuw, daags met den kost met meer dan duit; doch zonder denzelven 6 dal ten verdiende. _ In bet Jaar 1272 , dus orf/wa voor de eerfte inbraak, was ba gebrek aan gereede penningen hier zoo groot, dat men vyf en twintig' per cent rente moest geeven. Te Groningen, by W. ZUID F MA, 1700; en te Amfterdam by H. KEYZER en verder alom te bekomen. '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 113. Men kan uit ieder fchepfel leezen 't Be/taan van 'f eeuwig Opperwezen, Maar boe men God recbt kent en eert% Wordt bett uit 't Bibelwoord geleerd. GESPREK OVER DEN GODSDIENST. Onlangs op een' zondag avond , ontving onze meergemelde Kerkvoogd weêr een bezoek van zyn' vriend Kasper. Na dat men eikanderen gegroet, naar den welftand gevraagd, en een pyp aangettoken had, viei het gefprek ovr den Godsdienst; op de volgende wyze Kasper. Gy weet, Kerkvoogd! dat ik niet zoo veel geleezen en onderzocht heb als gy. Ik bedroef my vaak, dat ik dit in myne jonge jaaren te veel verzuimd heb; doch de tyd, die voorby is, is niet weêr te achterhaalen; het gene my te doen ftaat is dit, dat ik den overigen tyd myns levens maar we! in acht neeme, om geduurig wyzer en beter te worden. — Ik ben door uwe gelprekken reeds van veele vooroordeelen geneezen, waar mede onkundige menfchen meest altyd behebd zyn. Uit verfcheiden nuttige gefchriften, my door u aangepreezen, heb ik ook reeds veel goeds geleerd: maar met dat al ondervind ik toch, dat er eene zwaare wyze op gaat, om in zyn' ouderdom een kundig mensert UI. Deel. ï ls  ( 66 ) te worden, zo inen den tyd in zyne bes*e jaaren té veel verzuimd heeft. Het hapert my aan duidelyke en gegronde denkbeelden over verfcheiden gewigtige zaaken. b. v. van deezen morgen prees onze Dominé zeer ernftig de ktnnis en betrachting van clen Godsdienst aan; als bete'amjyk, npodzaaklykl, en nuttig; hy fprak ook van den natuurtyken en geopenbaarden, Godsdienst. Ik heb over dit alles nog geen recht onderfcheiden begrip; ai lieve ! klaar myne verwarde denkbeelden over deeze dingen war op: ik kan by niemand beter te recht komen dan by ü; en daarom zeide ik tegen myne vrouw: ik gna van avond eens wi êr naar onzen Kerkvoogd; daar leer ik altyd wat goeds, dat ik te vouren niet wist. Kerkvoogd. Ik wil u graag naar myn vermogen verlichten, vriend Ka 'per! maar zeg my vooraf, wat u, ten aanzien deezcr zaaken, doi ker is. Kasper.. Ik weet niet of ik de betekenis van het woord Godsdienst wel recht vetftna; en nog meer ontbreekt het my aan een duidelyk begrip over her onderfcheid tuslcheu den natuurlyktn en geopsnbaarden Godsdienst. Kerkvoogd. Wy beginnen dan met den Godsdienst in 't gemeen; naamlyk wat men daar door verftaan moet? Kasper. Goed ! maar vooral niet te geleerd ; dan kan ik het niet vatten. Kerkvoogd. Zoo eenvoudig als my mogelyk is. — Het woord Godsdienst vinden fommigé menfchen, die anders nog graag wysgeeren heeten willen, heel duister en dubbelzinnig. My komt het zoo niet voor. Godsdienst is by my, God te kennen, te eerbiedigen, en te gehonrzaemen; of nog korter, Godsdienst is, bet doen van Gods wil. Want dit fluit het eerstgemelde in zich; om dat het Góds wil is, dat wy Hem kennen, eerbiedigen, en gehoorzaamen. Ksper. Het doen van Gods wil!... dit is duidelyk, en ook gemaklyk te onthouden:-- maar kan dat wel eigenlyk Godsdienst heeten? dienen wy God daar clan door? Kerkvoogd. Gevoegiyk kan het doen van Gods wil Godsdienst heeten, 'cis zoo, wy brengen God daar door  C 6> ) door geen gemak of voordeel toe: in dien zin kan God niet gediend worden. Hoe zou een mensen God profytelyk zyn? God wordt van menfchen havden niet gediend ah iets behoevende Hand. XVlI: 25. Hy is de Almagtige, die in zich zeiven algenoegzaam is. — Maar met dat al kan het doen van Gods wil met recht Godsdienst heeten. Een knecht dient zynen meesier als hy zyn' wil doet, of het gene zyn meester hem gebiedt: dus dienen wy God ook, als wy doen henrène God ons ge-, biedt. Is daar nu duisterheid in? of is dit woord hierin dan zoo ongepast? Kasper. Neen; ik ben' voldaan. De betekenis van 'twoord Godsdienst is klaar, en ook gepast: uwe gelykenls van een' knecht neemt my alle bedenking weg. Maar gy zeidet (traks dat gy het woord Godsdienst ook niet dubbelzinnig vondt: verklaar my dit wat nader. Kerkvoogd. Godsdiens', zeide ik, is het doen van Gods wil. Alles wat God wil dat wy doen, is dus Godsdienst. Gebruikt men dit woord dan ook wel eens, meer bepaa'd, voor een of ander gedeelte van die pligten, welke God van ons worden", daar door wordt db woord echter niet dubbelzinnig. Dus noemt men Godsdienst, den openbaaren plegtigcn eerdienst, op den da* des Heeren ; of ook, de leer van den Godsdienst: want dit alles behoort tot den Godsdienst voor zoo ver het ook Gods wil is», dat wy Hem 0penlyk vereeren , en dat wy de leer van den Godsdienst kennen. Een knecht dient zynen meester, dan eens door deeze. dan eens door die pligten of bevelen te doen, zonder dat het woord dienst daar door eenige dubbelzinnigheid heeft. Kasper. Ik ben nu zoo ver verlicht. Zeg my nu wat gv door den natuurlyhen, en wat door'den geopenbaarden Godsdienst verftaat? en waar die byzondere benaamingen van daan komen? Kerkvoogd. Weet gy wat men door de Natuur verHaat? Kasper. Verftar.t men, er niet de Wereld door? Kerkvoogd. Ja; het gansch Heelal, in zyn' aart en gefteldheid. I 2 Kat-  C 68 ) Kasper. En wat is by u dan de Natuurlyke Godsdienst P Kerkv. Door den Natuurleken Godsdienst verlraa ik de kennis, erkentenis van God, en gehoorzaamheid aan God, welke ontftaat uit. eene aandacntige befchou» wing der Natuur, en door redeneering. Kasper. Vergun my, dat ik u hier over nog wat vraag. Hoe verkrygt men uit eene aandachtige befchouwing van de Natuur kennis van. God? Kerkvoogd. Gy zyt met alle redelyke menfchen zeker overtuigd, dat er niets van zichzelven komen kan. Befchouw maar eens dit huis, dat uurwerk en honderd diergelyke dingen , dan houdt gy u aanftonds verzekerd, dat zy gemaakt zyn. Kasper. Dat leert my de ondervinding: ik zie dagelyks, dat menfchen huizen bouwen , uurwerken en, andere dingen maaken. Kerkvoogd. Ook de rede leert ons dit. Stel eens, een fchipper kwam op een onbekend Eiland, daar hy geen volk zag, noch wist dat er ooit menfchen fewoond hadden ; maar hy zag er kerken , torens, uizen, enz. kon hy daar uit dan niet met recht befluiten, dat die gebouwen er niet van zeiven waren gekomen? maar van menfchen gemaakt waren? Kasper. Dit moet ik toefiemmen. Kerkvoogd. Als wy dan met oplettendheid de groote wereld befchouwen, moeten wy dan niet aanftonds overtuigd worden, dat zy een Maaker moet gehad hebben? en wie kon buiten God een wereld icbeppen? «-— Wanneer iemand ftaande hield, dat het fraai en prachtig Stadhuis van Amfterdam er van zeiven gekomen was, zou men dien niet voor onzinnig houden? Nog veel dwaazer is het te ftellen, dat het verbaazend groot en kunftig Heelal er van zeiven gekomen ware ! —— Ja dat er een God is leert ons zelfs ieder mug, ieder blad, ieder zandkorrel; want er is niet minder dan een Godlyk vermogen toe noodig, om zoo iets voort te brengen. —— Kasper. De Natuur leert ons dus klaar dat er een God is. Kerkvoogd. Ja, en dat Hy eeuwig, onaf hanglyk, almagtig, wys'en goed is, enz. Ka  C 69 ) Kasper. Gy zult my dienst doen, door dit in het kom- wat nader aan te toonen. Kerkvoogd, Indien uit de befchouwing der wereld blykt, dat God dezelve gemaakt heeft, dan moet God reeds vóór de wereld een beftaan gehad hebben ia van eeuwigheid: want indien God niet van eeuwighei was, hoe zou Hy dan een beftaan gekreegen hebbefl?-T Is God van eeuwigheid, en be'ftond Hv Voor alle dingen dan volgt ook dat Hy onafhanglyfc is; dat is, dat Hy mets buiten zich noodig heeft Kasper. Breid dit maar niet verder uit; het berint my h-ast al te geleerd te worden. ë Kerkvoogd. Ik gaa dan voort. Wy kunnen uit de befchouwing der Wereld ook Gods almagi, wvsheid en goednetd zien; want hoe zou iemand die geen oneindige nagt had, zoo een verbalend aroot Heevai kunnen maaken? Gods oneindige wysheid en goedheid blykt ook klaar uit alles wat wy jn de wereld zien, zo wy het maar met oplettendheid befchouwen. Ik zou u dit int duizenden van dingen kunnen aan* toonen, maar dit laat thans de tyd niet toe. Misfchien fpreeken wy hier wel eens opzetlyk over by eene andere ^beid Of anders, lees m.rtjmt £. techsmus der Natuur, en gy zult er over verbaasd K-nper. Gy hebt gezegd dat tot den natmirlvken Godsdienst met alleen tennis van God behoor S ook erkentenis en gehoorzaamheid. ' Kerkvorgd. Zonder dat, kon de kennis geen Godsdienst heeren. De erkentenis en gehoorzaamheid 0? anders, het doen van Gods wil, ontftaat medfnit de ÏSSSg NatUUr' *n d°0r eene verftandige Kasper. Hoe bewyst gy dit^ Kerkvoogd. Is God de Schepper van alles, dan is Hy ook onze Manker; dan if Hy ook de Eigenaar van alles onze Gpperheer : bygevolg moeterT wv aï £ men fCh6P f H "'l 3,5 Z0°^^ eerb,'cd5 of erkennen. — Is Hy zu]k een vol k w 6 . bemint Hy ook de deugd, en wil die ook ons be racht hebben. Ons geweeten overtuig: on dat fcet God niet onverfchillig kan zyn c/wy goed of * 3 kwaad  t 70 -} kwaad I Kasper. Ik ben voldaan, 't Wordr tyd naar huis. Kerkvoogd. Nog een paar woorden. De Bibel geeft ons de fterkfte drangredenen tot deugd aan de hand, wegens zoo veele geeftlyke weldaaden, ons van den weldaadigen hemelfchen Vader gefchonken. De Bibel wyst ons aan hoe men tot de daadlyke uiroefening van zyn' pligt kan geraaken ; daar de ondervinding ons toch leert, dat zinlyke lusten, verkeerde driften, en duizend verleidingen, ons in de uitoefening hinderen.Kasper. Hoe dan? Kerkvoogd. Om dat in den Bibel de Godlyke hulp en byftand beloofd wordt, aan elk die er den hemelfchen Vader om aaiabidt. Luk. II. 9. Kasper. Ik bedank u voor uw onderricht; — llaap lustig'. ■■" ■ De Bibel is een eedle fchat, Die zoo veel nut en troost bevat, Dat elk oprechte Godsdienstvrind, Diens inhoud voor zich zalig vindt. Tc Groningen, by W. ZUIDEMA, 1799. en te Amfterdam by H. KEYZER, cn verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.' Nr. 114: De waare Godsdienst is tot alles nut, en beeft de belofte van [belooning, beide in] dit tegenwoordige, en in bet toekomende leven. iTim. IV. 8t>. Naar de overzetting van van hamelsveld. cesprek over de noodzaaklykheid , ett het voordeelige van den godsdienst. I'i het voorgaande Nommer hebben wy onze leezers in een gefprek, eenig duidelyk begrip aangaande den Godsdienst trachten te geeven; in deeze famenfpraalê wilden wy aantoonen, hoe noodig en beilzaam de beoefening van den Godsdienst is. Op zekeren tyd dat Godelief bezig was met het kezen in een boek over den Godsdiens}, wierd hy 0*verwacht geftoord door Losbol, die, met eene winderige houdisg, zyne kamer intrad, en, na hem gegroet te hebben, het volgende gefprek met hem hield. Losbol. Gy fchynt zeer aandachtig te kezen; hebC gy daar wat byzonders? Godelief. Ik lees ten minften iets gewigtigs. L. En wat dan, Vriendje? G. Iets over den Godsdienst. L. Zoo! zoo! — 't Is zeldzaam, dat een jong Cl-Deel. K mensc]!  C 74 ) menfch zich met lastige en zwaarmoedige dingen kan bezig houden. . G. Kan her lastig wezen, te denken aan Hem, die de Oorfprong van ons beftaan is? die ons dagelyks rflei 'duizend wddaatfcn overlaadt? die louier beide'eu g^dbefd is? L Ziet. men daii niet, dat menfchen die zich veel met den Godsdienst bezig houden, fteeds een hangend hoofd, een droevig gczigt, en eene bedrukte houding verroonen? G. Ja, zulke menfchen wierden er ten allen tyden gevonden; maar daarin bedaar niet het beoefenen van den waaren Godsdienst. De Godsdienst vordert niet van ons, tfcrl wy alle 'önfchnldige vermaakèn der wereld vaarwel zeggen, en. ais kluizenaars keven zullen; veel minder*, Bat wy zulk eene uitwendige vertooniug' fan- byzorderen ernst frullen maaken. Dit is doorgaans het werk van huichelaars of fehynvroomeh, die uit-'trotscbhêtd, "én onder fchyn van nederigheid, boven anderen willen fchyncn uit te munten. 'Zulke Farizeeuwen wierden van den Heiland Jefus meermaalen beftraft en tegengegaan.' zie by voorbeeld Matth. Yi: "s. 5 en i6t De Godsdienst vordert, in tegendeel, dat wy Gods vveidaaden blymoedig en dankbaar genieten zullen; i Tim. IV: 4. Dar wy altyd blyde zullen wezen, I Tbesf. V:, 16. Vtrblydt u f alk tyd. De Godsdienst maakt ons dus niet zwaarmoedig: zy wekt ons op to' blydfchap; ja ik houd ftaande, dat niemand zonder Godsdienst waare en duurzaamc vreugde fmaaken kan. L. Wei, waarom niet? Leeven Teugelruim en zyns Va niet vrolyker dan de Godsdienstvrienden? C, Dit mag 'ferns Jzoo febynch, maar 't is zoo niét. Tcugeltvtm en zyn kameraaden hébben geen geeven: dit knaagt hen geduurig, en dm dat dll hun listig valt-, zoeken zy vetltrooiïng in luidruchtige vermaakèn, om de Item van 't geweeten ter fmqoren- De waare Godsdienstvriend, in tegendeel, geniet ce goedkeuring van zyn geweeten, en daar door eene flide inwendige vreugde; waarom hy de zinjyke vermaakèn beter misfen kan. Zeg, als Pius en : - Ten-  C 75 > Teugelruim, op een' donkeren en regeiwchtigen dag, beide in de eenzaamheid hunnen tyd in huis moeten flyten, wien zou dit eerst verveelen? L. Scheid uit met zulke fyne hairklooveryen! gy zult my daar door den geftrengen Godsdienst niet beminlyk maaken. G. Gy noemt den Godsdienst Geflreng, en waarom? De Godsdienst verbiedt ons immers geen geoorloofd vermaak: ,, De Godsdienst verbiedt ons "niets dan „ het gene met de rust onzer ziel, met den welftand „ van ons lichaam, en met ons waar en eeuwig geluk I ftrydig is." zegt martinet. Gevolglyk gebiedt hy ons niets, of het is aan de rust onzer ziel, aan den welftand van ons lichaam, en aan ons waar geluk bevorderlyk. En is dit dan geitreng of hard? L. Gy zegt daar veel dat al mooi klinkt, jammer is't dat gy het niet bewyzen kunt! G. Dit kon ik u met veele bewyzen aantoonen, doch dan zou ons gefprek te uitvoerig worden. Let alleen op het volgende. Paulus wil, Tir. ii: it, ia. dat men de godloosheid en wereldfcbe brgeerlykbeden zal verzaaken, en maatig, rechtvaardig, en God uiig zal leeven. Wordt myne Helling daar door niet volkomen bevestigd? L. Toon my dit eerst nader aan. G. Goed! De Godsdienst gebiedt dus, vooreerst de maatigheid; te weeten in fpys en drank, in flaa-p en vermaaklykheden, enz. Is de onmaatigheid omniet ten hoogden nadeelig? zoo wel als de maatigbeW tot ons voordeel ftrekt? Een vranr, een dronkaan en een die zich overgeeft aan zinlyke vermaakèn, bederf^ zyne; gezondheid , wordt onlustig, verdrietlyk, en vindt zich ongefchikt om zyn beroep getrouw waar te neemen; hoe nadeelig dus! hoe wyslyk is die ondeugd dan, tot ons eigen voordeel, verbooden! Hoe' heilzaam is dan het gebod: weest maatig! dewyl mea daar door zyne gezondheid bewaart, zyne goéderen befpaart en tevens de vergenoegdheid en de rust zyner ziel bevordert. De Godsdienst gebiedt ons, in de tweede plaais, rechtvaardig te zyn omtrent onzen naasten. Dit gebod is even zoo heilzaam voor oi.s eigen geluk. K 2 Door  C 76 y Door onrechtvaardigheid te pleegen bekomt men een befchuldigend geweeten, en dus wordt de rust onzer ziel geftoord. Ook blyft onrechtvaardigheid zelden he.1 lang bedekt; zoo dra zv nu openbaar wordt, moeten wy , of eene fchandlyke ftrat in 't Gerecht ondergaan, of ten minden verliezen wy de gunst en het vertrouwen onzer medemenfchen, worden van elk veracht en gefchuwd: is dit niet ongelukkig? — Rechtvaardigheid brengt ons het tegengedelde geluk aan. Denk maar aan het fpreekwoord: Recht door de zeel daar kan men bet verst m°é komen. ("Weekblad Nr. 91.) De derde pligt die hier gebooden wordt is, Godzalig' beid. Dit woord duidt hier voornaam lyk aan de pligten die wy jegens God verfchuldigd zyn: als geloof, hoop_, Ijefde, eerbied, gehoorzaamheid, enz. Dit gebod is insgelyks weêr tot ons eigen voordeel aan ors gegeeven. God is geen DeTpoot, die met willekeurigheid zonder heilzaame oogmerken regeert : neen! Hy is een alwys en goedertieren Vader; en zoo liefderyk en heilzaam zyn ook zyne bevelen. Hy vordert onzen dienst; dat is, dat wy Hem, als den Opperheer, Schepper, Weldoener en Vader eerbiedigen; om dat dit hoogst billyk is. Hy wil echter niet vergeefsch ffediend worden: Hy is eer. belooner den genen die hem zoeken. Hebr. 11: 6. Wanneer wy God dan, overeenkomdig onzen pligt, eerbiedigen en dienen, dan bekomen wy daar'door de verzekering, dat Hy onze Vriend is, die ons in tyd en eeuwigheid zyne gunst zal doen ondervinden. Welk een geluk! welk eene gerustheid! welk ten kalm geweeten moet dit baaren ! en wat is er dat tegen de vreugde van een gerust geweeten kan opweegen? — Door godloosheid in tegendeel, verwydert men zich van de Bron van alle goed, en daardoor maakt men zich zeiven ten uiterlten ongelukkig.— Heb ik u myne fte'ling niet beweezen? L. Ten opzigt van deeze dingen kan ik u juist niet wel tegenfpreeken; maar daar zyn zoo veele andere bevelen die de Godsdienst van ons vordert, welke veel meer gedrengheid of hardheid hebben: b. v. dat men  C 77 ) men zyne vyanden zal lief hebben en wél doen; of is dit ook al tot ons eigen voordeel? Q. Dit ook al; want door onze vyanden lief te hebben en wel te doen, zullen zy hunne vyandfchap ligt afleggen: dus verhinderen wy hun daar door, dat zy ons meer kwaad doei'; en bewerken tevens, dat zy önze weldaaden met weldaaden beantwoorden.— Wai hebt gy nu meer? L. De Godsdienst vordert ook, dat wy onze genjoe Isdriften zo , geregeld beftuuren, en zoo firak in toon houden, is dat niet las:ig? G. Onze buitenfpoorige en fchadelyke driften te beftryden en te overwinnen, is in 'teerst wel wat moeilyk maar is' echter noodzaaklyk, en heilzaam voor ons geluk: dewyl zulke driften onze zielsrust verftooren , en 01 s duizend onheilen veroorzaaken. Laat dit al wat moeite kosten, de overwinning is ook iets groots: want die beerscbt over zynen geest, is beter dan die eene Stad inneemt, Spr. XVI. 32. L. Ik kan tegen u niet praaten. — Er is echter nog iets zwaarmoedigs in de bevelen van den Godsdienst, dat gy niet Hgï zulk een fraaie plooi zult kunnen geeven; — het is dit: De Godsdienst gebiedt ons, onze zonden te betreuren : zie daar een gebod dat enkel zwaarmoedigheid behelst! G. De droefheid over de zonde baant den weg tot waare zielsrust, en inwendig vergenoegen. Zo wy zon ligen, dan hebben wy toch altyd min of meer onrust van binnen, een heimelyke vrees, ontftaande uit een befcbuldigend geweeten. Buiten den Godsdienst nu , kunnen wy nimmer tot de volkomene zielsrust geraaken: die is by Jefus en zynen Godsdienst te vinden, Matth. XI: 28-30 De H. Schrift zegt: die zyne overtreedingen bedekt, zal niet voor goedig zyn; maar dieze brkwt en laat , zal bermhartigheid verkrygen. Spr. XXVIII: 13. J& Wy moeten dus onze overtreedingen voor God met een waar berouw belyden, er tevens afttand van doen, dan kunnen wy op Gods Vaderlyke bermhartigheid, en zyne vergeeving, ftaat maaken: baart dit nu zwaarmoedigheid of blydfthap? is dit ons nadeelig of voordeelig? ö K3 L.  C 73 ) L. Gy praat my vast Volgens uwe ftellïng is de Godsdienst altyd voorJeelig. G. Dat is Hy ook. De -waare Godsdienst is tot alles vut, en heeft de belofte van [belooning, beide in] dit, en in .bet toekomende teven. 1 Tim. IV: 8. L. lii heb den Godsdienst ten minden voor dit leven zoo niet befchouwd. De Bibel zegt toch : veele zyn de tegenfpoedsn des rechtvaardigen, Pf. XXXIV: 20. G. Maar er ftaat ook by: „ uit alle die redt Hem de Heer." — Hebben ongodsdienftige menfchen ook geene tegenfpoeden ? L. Dit kan niet ontkend worden. G. Nu, dan is een waar Godsdjenftig Kristen veel gelukkiger onder zyne tegenfpoeden dan een ongeloovige. 'De ongeloovige moet wel verdrietig en wanhoopig onder dezelve gebukt gaan, en het noodlot vervloeken, om dat hy geen alwys en goedertieren beduur van God erkent; op God niet vertrouwt: de Kristen denkt onder al'es wat hem bejegent: de Heer regeert! en wel met wysheid en goedheid; hy weet, dat God als Vader kasrydt, met goedertierene oogmerken ; dat God alle dingen tot zyn best zal doen medewerken; hem redden en uithelpen als 'them nuttig is, Welk een onderfcheid! Nog grooter moet bet verfchil wezen, wanneer zy beiden aan dood en eeuwigheid denken, of dien Koning der verfchrikking zien naderen: texwyl de ongodsdiendige in dille wanhoop nederligt, of van angst op zyn legerdeê brult, kan de Kristen vrolyk zyn affcheid van deeze aarde te gemoet wachten. — Laat my u uit de zedekundige lesfen van ge leert Eerde deel bladz. 268— nu iets voorleezen, en zeg my dan, of u zulk eene taal nief treft ? L. Lees maar; ik zal geduld hebben. G. „Laat my u, dierbaarfte vrienden! hier.een o„ penhartig getuigenis afleggen. — Ik heb vyftig jaaren „ geleefd, en veele geneugten des levens ondervon„ den; maar geene derzelver zyn bedendigcr,'oflfchuL ,, diger, en zaliger voor my geweest, dan die myn ,, hart, door de zagte banden van den Gods-üenst be„ dwongen.— Dit betuig ik op myn geweeten— ik „heb vyftig jaaren geleefd, en veele meeilykheden dc*s  ( 79 ) „ levens ondergaan; maar nergens meer licht in duis,, twnis, meer kracht, troost en moedgeeving in alle „ wederwaardigheden gevonden dan door middel van „ den Godsdienst: dit betuig ik op myn geweeten. . „ lk heb vyftig jaaren geleefd, en ben meer dan een„ maal aan de poorten des doods geweest; èn ben-ge„ waar geworden, dat niets... dan alleen de kracht „ van dén Godsdienst ons He verfchrikkingen des doods helpt beftryden: dat nieis dan het heilig geloof aan onzen Heiland en Verlosfer, den beangftigdeii geest „ by den allesbefliliénden overgang in de eeuwigheid „ kan verfterken, en het geweeten dat ons knaagt be,, vredigen: dit betuig ik voor God!" Wat zegt gy hier van? L. ik ben er door getroffen. Dan is oen Kristen toch gelukkig! G. Gelukkig hier, en nog gelukkiger hiernamaals. Dan zal hy eene eeuwigduurende gelukzaligheid genreten, die alle Onze verbeelding te boven gaat. Mm fchiet nog iets te binnen, dar moet ik u nog gauw' verhaalen; en hier uit zult gy hei gei uk van een' waaien Godsdienstvriend befeffen. Addison, een zeer godvruchtig Kisten, hg op zyn frerfbed. Toen hy den 'dood "voelde naderen, liet hy eferi' jongeling, by zyn bed roepen; hy kwam, eri vroeg, wat hebt 'gy my te zeggen? . . . Niets! antwoordde ad dison, gy zoudt maar getuige zyn, hoe geritst een Kristen flervth kan!— hy drukte hem de hand en ftierf. L. Zoo gerust zou ik ook wel wenfehen te fterven. G. Ik ook 'wel. Bileam wenschte dit ook ; myn ziel fierve den dood des oprechten, en myn uiierfte zy gelyk het zyne, zegt hy. Num. XXlil: 10. Doch wy moéten — niet alleen in ons uiterfle aan een' oprechten gelykvormjg wenfehen te wezen; neen ook in ons geheele leven! dan zal zeker ook ons einde vreedè zyn. Jef. LV1J: 2. . L. Uwe redenen, beginnen my te overtuigen. Maar daar fchiet ray nog iets te binnen. Is de Godsdiens'ook nuttig voor den welftand van 'tVaderland? Dit wierd onlangs door vriend Teugelruim driftig f%èlgèfproken. G. De Godsdienst is'niet Hechts tuatïg, maar ook vol-  volftrekt noodzaaklek voor den welftand van 't Vaderland. L. Hoe zoudt gy dit bewyzen? G. Stel eens, dat 'er een Land was, in 't welk geen andere menfchen dan Godverzaakers woonden hoe zou zulk ten Land kunnen befraan? L. Zoo als andere Landen heftaan: de Regenten moesten goed regeeren; de Ambtenaaren getrouw zyn, en de overige lnwooners moesten ook het heil vart t t Vaderland bevorderen. C. Dat hebt gy. wel! maar hoe kon men dit van Godverzaakers verwachten ? Wat zal een Regent best weêrhouden van zyn Vaderland te verraaden , van zyn eed of belofte "te verbreeken, in geval hy kans zier om vuil gewin te bejaagen, en de ftraf te ontfnappen? ... De Godsdienst! Wat zal een Ambtenaar weêrhouden om trouwloos te worden, wanneer hy in de gelegenheid is om dit te worden zonder dat het bemerkt worden kan? De Godsdienst! Wat zal ieder Burger best aanfpooren, om, foms met voorbyzien van eigenbelang, het nut van 't Algemeen te behartigen ? ... De' Godsdienst! De Godsdienst, myn vriend! maakt waardige Regenten, getrouwe Ambtenaaten, en braave Ingezetenen. Zonder Godsdienst wordt ons gtweeten verdoofd, en zonder geweeten kan niemand braaf of deugdzaam zyn. — Ik zou dit nog verder kunnen uitbreiden, en met meer bewyzen bevestigen, doch ik hoop, dat het gene ik gezegd heb, vooreerst genoeg is, om u belang in den Godsdienst te doen Hellen. Tot flot nog dit versje: De Godsdienst geeft ons waar geluk; Hy troost ons hart in ramp en druk; Hy dient ook 't Vaderland ten flut: De Godsdienst is tot alles nut.' .Te Groningen, by W. ZUIDFMA, 1799. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 115. TWEE ONGELYKE BROEDERS. (Eene waare GefcbiedenisA T . JL wee Broeders, Jobames en Jacob, woonden met eikanderen m hun vaderlvk huis, tot dat een zonderling toeval den jongflen broeder Jacob in 't jaar i7a noodzaakre, om lchielyk naar elders de vlu-t te neemen. Jacob, toen omtrent 18 jaaren oud zynde, bevond zich, op zekeren tyd»met vier zyner medgezellen in een wynhu.s. De jonge lieden hadden een pooa om een meisje getwist, eerst met woorden, vervolgens door den drank bevangen zynde, met (lagen; tot dat eindelyk, door een' ongelukkigen flag een van hun dood ter aarde viel Nu namen alle de overigen, waar onder ook Jakob was, terftond met fchrik de vlugt De Overheid hen te vergeefs hebbende laaten zoeken er* jndaagen, wierden hunne beeldtenisfen, met hunne naamen, aan een galg gehangen. Jacob intusfchen, na een jaar heen en weêr gezworven te hebben, nam eindelyk zyn yerblyf by een' Doopsgezinden, in een dal Hier maakte hy zich, door zyne vlyt en getrouwheid, zoo bemind, dat hy, na korte jaaren, de eenige dochter zyns meesters ten huwelyk verkreeg. Hy'ieefde met dezelve gelukkig, in de tederfte liefde en beste eensgezindheiQ; gaf zyne kinderen eene gelihikte en Godsdienftige opvoedingen wierd ook in het tydlyke Ul' DeeI' L 3 yzoo  ( 82 ) zoo gezegend, dat hy, met het veertigtte jaar zyn» ouderdoms, eigenaar en bezitter van een der beste landgoederen geworden was. Ondertusfchen was zyn oudere broeder Johanties, als fchoenmaake s- gczd!, buiten 's huis in diëtist geweeft-, en had zich, na'zyne terugkomst in het oude rlyk huis, in den echt begeeven; zyn eigen en tevens zyn broeders erfdeel naar zich getrokken. Doch door eene affchnwlyke leeveuswys, had hy het in weinig tyds zoo ver gebragt, dat hy en zyne vrouw zich eindelyk genoodzaakt zagen te bédelen; want werken behaagde hun nie . Ondertusfchen wierden zy, door een ondeugende Pleitbezorger genaden, om van ecu fnoode kursrgreep" gêbrmk reTHaSkéh, ter vtrkryging van geld: te weeten, zy hadden, vóór hunne meerderjarigheid , eenige góéderen verkocht; deeze goederen zouden zy, door den weg van rechten, weêr te rug eifchen. Zy beproefden dit dan, en —• bet gelukte. Doch het geld, dat zy daar door bekwamen , • viel voor een deel den Pleitbezorger ten buit, en het overige was zoo ongezegend, dat zy in kotten tyd zich w\êr in dezelfde armoede bevonden als te vooreu. Dewyl er hu dan gebédeld moest worden, wilden zy dit liefst by hunnen broeder Jakob doen, (want zy wisten waar hy zyn verblyf hield). Jobanms begeeft zich dan derwaards op reis; en fchoon hy zich federt ei jaaren geheel niet over zynen broeder bekommerd had; in tegendeel zyn ouderlyk erfdeel er had doorgebragt, en hem overal gelasterd en gevloekt, — wierd hy van Jakob nogthans zoo wel en liefderyk ontvangen, dat hy hem en zyne vrouw, voor al hun leven, kost en inwoo'ning beloofde. — Zy woonden daii van toen af in het huis des weldaadigeli broeders, die hun van al het 'noodige willende verzorgen, hun een Van zyne beste koeien fchonk, nevens een genoegzaam ftuk weidland voor dezelve, doch onder beding, dat zy ?zyn gefchenk zonder zyne toeftemming niet zouden verkoopen; dat zv niet geheel ledig zouden gaan; dat Jolanms voortaan niet" meer zyn geld zou verlpeelen; dat hy geene kroegen of drinkhuizen zou bezoeken j enz. Ook  C 83 ) Ook wierden zy op nieuws gekleed, en dus volkomen uit hunnen armoedigen toeftafid gered. —- De eerfte vier weeken ging het ook zeer wel. Beiden waren vlytigün het arbeiden; maakten van hunne kleine winsten een goed gebruik, en deeden onophoudlyk de fcuoonfte beloften. — Eindelyk begonnen zy hunne welvaart weêr tot moedwil te misbruiken, door eene leevenswyze aan de voorgaande gelyk. De man begaf zich weêr tot fpeelen en zwelgen, dreef in zyne droukenfchap met zynen braaven broeder den (pot: zelfs ging het op den duur zoo ver, dat Jobannes zynen broeder Jakob, om eene ernftigej en brooderfyke vermaaning, met de verfchriklykfte wraak bedreigde, en ook aanftonds werklyk ten uitvoer bragt. Hy begaf zich naar M. . . en maakte aan de Regeering bekend, dat een zekere Jakob, die voor 22 jaaren ter galg verweezen was, zich te B bevond; verzoeken¬ de, dat men hem de verdiende ftraf deed ondergaan! — De Regeering gaf ook de noodige bevelen om Jakob te vatten; en (lus wierd de weldaadige broeder, twee dagen daar na geboeid naar zyne geboorteplaats gevoerd , verzeld van zyne wanhoopige vrouw en fchreiende kinderen 1 en hier wierd hy in de gevangenis geworpen. leder zag de daad yan den booswicht met afgryzen aan; elk bad daarilyk medelyden niet den ongelukkigen Jakob; de Regeering zelfwas over hem aangedaan — en, wat gebeurt er? . . . nog binnen drie weeken wierd hy aan de ongeftoorde omhelzingen van zyn huisgezin en vrienden weêr te rag gegeeven! Maar wat deed nu de edelmoedige en geredde Jckobl nu zal hy,' zal menig een denken, opgehouden hebben, den ontmenfehten Jobannes verder zyn gumt te betoonen- — Neen, verre daarvan! hy had geen rust voor dat Jobannes weêr by hem kwam; hy fchonfc hem, in plaa s van één, nu twee koeien, zoo blyle was hy, dat door zyns broeders toedoen, hem het geluk weêr gebeuren mogt, om vry en zonder vrees voortaan zoo vaak weêr in zyn Vaderland te komen als hy goedvond. Zie daar, leezer! twee zeer ongelyke broeder?; de een moet ons een voorbeeld van navolging zyn, en L 2 de  C 84 ) de ander van affchrik. Het menschlievend karakter van Jakob is zoo élel, dat een deugeniet her niet openlykzal verachten; het gedrag van den ontmen5chten Jobannes zoo affchuwelyk, dat een ihoodaart het ten minlten in anderen zal verfoeien. Wy zien uit dit verhaal, dat de ondeugd, uit haarmaart en natuur, de nadeehgfte gevolgen heeft! zelfs één enkele misftap van den anderzins braaven Jakob! Jiy maakt zich voor een keer aan dronfèenfchap fchulcig; dit chynt op zich gelf eene kleinigheid; en echter, welke vreeslyke gevolgen had die mispas voor iiem J terwyl het eene kwaad de baarmoeder is van t ander. Hoe zorgvuldig moest ons dit maaken, om ons voor den eerften misftap te wachten! - Nog veel akeliger waren de gevolgen van Jobannes opzetlyke euveldaaden; hittere armoede! zwervend zyn brood te moeten zoeken, en buiten twyfel een berooid hoofd, en pynigend geweeten! — De zonde is als een beker wyn Vermengd met doodelyk fenyn: Haar lekkerheid is kort van duur; Verandert rafch in 't wrangfte zuur: Die zich aan 't kwaaddoen overgeeven, Verlmaaden hun geluk en leven! LEERZAAME SPREUKEN. Uit verzuim van één' Spyker ging eens een hoefyzer van een paard verlooren; door verlies van 't hoefyzer bet paard zelf; en door verlies van 't paard ging ook de Ruiter verlooren, die er op zat: om dat hy zynen yvand die hem vervolgde te voet niet kon ontvlugten. Zoo kan één klein verzuim een groot onheil na zich feepen! 't Is -sernaklyker de eerfte begeerte te onderdrukken, dan alle de volgende te verzadigen. Koop niet al wat u ontbreekt; maar koop het gene gy niet misfen kunt: een onnut ding is duur, al kost net weinig. Koop  ( 85 ) Koop het gene gy niet noodig hebt, en binnen, korten tyd zult gy misfchien uwe noodwendigheden' moeten verkoopen. Winst is altyd onzekermaar de uitgaaven zeker al ons leven. DEUGD IS DE WAARE ADEL. DE PAASCHENPRONK. {eene fpook-gefcbiedenis.) De Ouders van Jacoba overleeden, toen zy nog geen vyf jaaren oud was. Die arme menfchen! zy hadden wel befchikking over hun goed; maar niet, dat het voornaamlte was, over hun kind gemaakt. Verkeerde gewoonte waarlyk! zorgden de Ouders , dat hunne kinderen, na hun dood, gefchikte Voormonders hadden, die onnozele bloedjes zouden zoo vaak niet in de handen van onbermhartige en domme Bloedverwanten vallen, die hen gantfch en al laaten verworden. Maar - wat ik eigenlyk zeggen wilde! Jacoba was by haare Bloedverwanten in huis, waar zy zoo veel moest lyden als winterkoorn op 't veld. Zy kreeg het lyf nauwlyks half vol eeten en moest op den zolder onder de haanebalken, flaapen, alwaar men haar' r2?domr,bft ,dakvenfter> va" eenige loffe planken'èen atlchutlel had gemaakt. ■■ Eens op een' nacht aldaar te bed liggende, w'erdt zy wakker— Zy keert zich daarop eens om — kykt vaa 't bed en ... 6 jemini joosje ! daar ziet zy in haar vertrekje eene Dame met een hooge muts op, aan den anderen kant van het laage tafeltje zitten. Denk eens hoe zy ontftelde! Zy ziet - ziet nog eens — wil twyfelen of het wel zoo is , en bevindt andermaal dat er zulk eene Dame zit, die heldere oogen in het hoofd had en in t wit gekleed was. Wat nu te doen? ... Volk roepen, dorst zy en konde ze ook met; want zy was te verre van hen om gek 3 hoord  C 86- ) koord te worden. Eindelyk neemt ze het mannelyk belluit om den Beddeftok, die ter zyde van haar ftond, te krygen, en de Jufvrouw daarmede den kop in te Haan. Hoe dorst zy dat doen zou men zeggen en echter, zy deed het. Met een' frlsfchen nioed zet zy zich nu meer overeind in 't bed — tilt den ftok met beide handen 5n de hoogte en . . .. paf! . . . de noodlottige flag ïs gefchied! Daar kiingelt met veel gefchetter en geftommel de arme Jufvrouw gantfch en al van de tafel over den grond, 'dat het ftroomde. Dat het ftroomde? — wel ja zeker! Zy ftroomde over den vloer dat het van de zoldertrappen afkletterde. „DeGeest?" — neen,myne Vrienden! de bierkan. Dat is u te geleerd, niet waar? kom aan, dan wil ik het u wat nader uitleggen. Toen Jakoba naar bed ging, had zy de tinnen bierkan, die meer, dan half vol was, op de tafel gezet en haar mooie muts, die zy 'savonds te huis had gekreegen, wyl liet .'s anderendaags Paafchen was, op dat dezelve "niet kreukelen zoude, daar over heen gehangen. De Maan had door het dakvenfter op de blinkende bierkan gefcheenen -— de levendige verbeelding van jFokoba, en waarfchynlyk ook eenige bevreesdheid voor fpooken, was daarby gekomen, en zoo had zy eindelyk de kan met de muts voor eer. mooie Dame aangezien. —« welke wonderlyke figuurcn men f.miwylen voor het gezigt kan krygen, door lang op één ding te {haren, te meer nog, wanneer de gedachte: „ zou het ook een fpook. wezen? " daar by komt, zullen de mecsten uwer wel eens ondervonden hebben. - Thans zat men met de handen in 't hair. De geheele Paafchenpronk was bedorven: maar — het lag 'er nu toe. 't Beste was, dat Jacoba hier twee dingen uit leerde, welke haar naderhand dikwyls te pas zyn gekomen en daarin beftonden, dat zy van nu af aan minder geloof aan fpookeryen begon te krygen, en wanneer ze iets ongewoons by licht of donker zag, 'er zachtjes naar tastte , zonder 'er naar te (laan. Hoe ligt kunnen diergelyke verfchynfelen, zonder opzet door een mensch of ecnig ander kostbaar ding 'worden veroorzaakt , dat men, door er zoo naar te flaan;  ( *7 ) flaan, ten eenemaal ongelukkig maaken of zou kunnen bederven. ■ AFSCHEID AAN DEN HARDEN WINTER.» Op de wyze: De gryze winter is vel koud. Onehoon dat ieder Jaargety Zyn nut en fchoonheid heeft, En zelfs de guure Winter my Vaak groot genoegen geeft; Zoo zeg ik nogthans,'zonder fpyt, Zyn afmarsch thans vaarwel. Geluk! wy zyn den Winter kwyt: Hy was ontzaglyk fel. De vorst maakte alles ftok en fteen Wat vatbaar was voor.vorst; Hy gaf aan menfchen koude leen, En de aarde een, harde korst. Wat ftond er menig handwerk ftil! De werkman kon toch niet De handen reppen naar zyn' wil; Dit bragt hejm in 'c verdriet: . De voorraad van den armen man Kwam hier door rafch aan ': end: Want als hy niets verdienen kan Dan raakt hy in ellend. De koude, al had men geen gebrek, Wierd lastig op den duur: Men zat zelfs in een góed vertrek, Te krimpen digt by 't vuur. Dat 's nu voorby! — Haast fnaaaken Wj Driedubbel het genot „Van 't aangenaamer Jaargety, Door 'c wys beftuur van God/ Wy  <: 88 ) Wy klappertanden nu niet meer Noch in - noch buiten 't huis: Wy danken onzen lieven Heer! Wy zyn verlost van 't kruis! Gaa, ftrenge Winter! gajf;"— vaarwel! Kom zelden zoo weêrom;. Uw koude was my al te fel^ 'k Noem 't voorjaar wellekom. Reeds voelen wy een zagter lucht Die nimmer ons verveelf * Terwyl de LeeuWrik in zyn vlugt Onze ooren zingend' ftreelt. Het bar toneel van fneeuw en ys t Verdwynt van tyd tot tyd; - N" Vlndt het ho"gr's: wild weêr fpys • — Lik werkt nu weêr met vlyt. * * * God dank! wy zyn ook door zyn hand bevryd van Watersnood, Die in 't voormaalig Gelderland — Verwoesting baart, en dood! Erbarmer! hoor het noodgebed Dier Broedren, in hanp' druk; Verzagt htm fmart, verfchoon en red; Schenk ongeftoord geluk. Geef zegen aan ons Vaderland; Geef heil .aan 't Wereldrond; Op dat men U aan alle kant Vereer' met hart en mond. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1700. en te Amfterdam by H. KEYZER en verder alom te bekomen. '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. u 6. Op den eerflen April Verloor Alba zyn' Bril, DE INNEEMING VAN DE STAD B R I K L DOOR DE ZOOGENOEMDE WATERGEUZEN * OP DEN EERSTEN VAN GRASMAAND 1572.* "V^tt denkt gy, Leezer! van het bovenftaande ipreukje? Hebt gy het meer gehoord of geleezen* Weet gy 'door wien het gemaakt is? Verftaat gy het volkomen? Misfchien kunt gy alle deeze vraagen niet met Ja beantwoorden: wy willen u dan waf te hulp komen. Dit fpreukje is gemaakt door de oude Nèderlanders voor 227 jaaren. — Maar wat wilden die menfchen daar dan meê zeggen? wat verftonden zy door den Bril dien Alba verloor? enz. Dit wilden wy u wat nader verklaareh. Door den Bril, dien Alba verloor, verftond men de Stad Bnel. Door uitlaating van de letter e verandert het woord Briel in Bril. Deeze ftad, die Alba op den ecrften April of Grasmaand des jaars 1572 verloor, is gelegen op het eilandWoorne, aan de rivier de Maas; iu het voorroaahg Gewest Holland, Jê: «?. Deel. M 4  t 90 ) Om deeze gebeurenis eenigzins grondig, en in baa» ren famenharg te verdaan,- gelieve onze leezer zich Vooraf te herinneren, of liever nog eerst eens weêr te herleezen, het gene wy van den cllendigen toeftand orizes Vaderlands ten tyde van Alba gemeld hebben, in onze hefchrvving van den Veldftag te Heiligerlee in "r jaar 1568, Nr. 102. In het flot van dit ftukje, ziet gy de viuchtelooze poogingen van Prins Willem, en andere uitgeweekene Nederlanders ter redding van het benauwde Vaderland in 't werk gefield. Doch eindelyk hoorde God het bang gezucht van het verdrukte Volk} Hy deed verlosfmg opdaagen van waar men die geheel niet verwachten kon; gelyk den leezer ftraks nader blyken zal. De wreede Alba, die zoo veele duizenden van menfchen op moordfchavQttèn liet om 't leven brengen, kon zich echter nog niet met het bloed der Nederlanders verzadigen; hy wilde ook hun goed hebben: ten dien einde eifchte hy den tienden penning, enz. In dien tyd zoo veel geld' op te brengen, en dat aan een* vreemden dwingeland , i niet tot redding van 't Vaderland, maar tot bedeif van 't zelve, verwekte een groote verontwaardiging: ja hier door wierd de haat regens Alba genoegzaam algemeen. Intusfchen wilde de onverzetlyke Hertog niet het geringde van zyn voorneemen afdaan. ,,Zon en maan zullen eer hun fchyn„ fel verhezen, dan dat ik'den tienden penning niet „ zou krygen " Dit was zyne taal. Hy maakte dan in dit jaar 1572 ook werkiyk roet het invorderen dier belasting te Brusfel een begin. Sommigen hadden echter de vrypostigheid om dij geld te weigeren. Alba, die het leven van menfchen niet veel hooger fcheen te fcha'tren dan anderen dat van redelooze dieren , befloot aanftonds, om de zulken daadlyk met den dood te ftraffen. Strippen en ladders waren reeds vaardig, om een deel Brusfelfche burgers in hunne deuren op te hangen; maar door de tydins die hem gebragt wierd, dat de Watergeuzen de Stad Briel hadden ingenomen, wierd dit voorneemen gtdaakt: warr op men dan al fchertfende zeide, dat Alba de» Bril verlooren bad om den tienden penning te zoekenNu willen wy de inneemhig van den Briel zelve ver-  C 9* ) verhaalen. Zy wierd gedaan door de zoogenoemde Watergeuzen. (*) — Wat waren dal voor menfchen? denkt misleiden een leezer Dit zullen wy vuoraf zeggen. Het waren meest Nederlanders, die, om de woede van Alba , uit het land gevlugt waren; en nu op eene vloot fchepen de Spanjaards afbreuk zochten toe te brergen. Toen de poogingen om den Spanjaard te beftryden te lande telkens mislukten, gaf de Franfche Admiraal Coligny deezen raad arm Prins Wil. lem den eerden; die dan ook terftond fchepen liet bemannen, om als vrybuiters rond te zwerven, en van den vyand weg te neemen wat zy maar krygen konden. Dewyl zy in Frankryk, Denemarken, Emden, en eerst ook in Engeland, vrye havens vonden, waren zy niet ligt te achterhaalen, en hadden dus ook veel geluk in hunne onderneemingen: zy namen niet alleen veele Spaanfche Schepen weg, maar overmeesterden ook het Eiland Texel. Om dat deeze menfchen denkelyk mee.st den Protestantfchen Godsdienst toegedaan waren, of ten minden de vrye Godsdienstoefening voorftonden , en z:ch daarenboven veel op bet vv.:ter onthielden, kreegen zy den naam van Watergeuzen. Hun opperde Zeebevelhebbber was de Graaf van der Mark; Hy voerde den tienden penning in zyne vlagM 2 gen, Geuzen zegt zoo veel ah Cedelaars. Deeze fchrfdnavn is allereerst gegeeven aan de drie- of vierhonderd Nederlandfche Edelen, die in ,t jaar 1566, de Landvoogdes te Brusfel een fmeekfcbr fr overgaven, waar in zy opfeborting van Koning Filippus bloédplakaaten verzochten. Toen de Hertogin die groote menigte zag aankomen, wierd zy ontjleld: maar een zeker Raadsheer, P>arlaimontgeheeten, zeide, om baar gerust te feilen: 'tzyn maar Geuzen. Deeze Edelen waren meest Roomschgtz;nd; maar omdat de Gereformeerden by dit verzoek bet meeste belang hadden, is die fcbcldnaam naderhand aan bun gtgnven: daarenboven nam de Protestantfebe Adel al fpoedig dien naam aan tot ezn1 Eernaam, tn zoo wierd dezelve in die dagen weldra de naam van alle voorft'anders der , Vryheid,  C 9* ) gen, en had gezwooren, dat hy zyn baard niet wilde ieheeren noch zyne nagels korten, voor dat hy den dood van Egmond en Hoorn gewroken had. Deeze twee Nederlandfche Graa/en, naamlyk, had Alba, niet lang na zyne komst hier te lande, de hoofden, op een ichavot, laaten afflaan ; om dat zv zich mede voor de vertrapte Nederlanders in de brés gefield hadden. Onder de verdere hooge Officieren op de vloot waren, onder anderen, Barthold Enres, zynde een GroningerJander Edelman, en dapper krygsheld; Willem Blois van Treslong, Jakob Sixomzoon de Ryk, en raeer andere Vaderlanders. _ Eene vloot van 24 deezer fchepen lag in het voorjaar van 1572 in eene Engelfche haven; doch op het verzoek en de klagten van Alba, gebood de Engelfche Koningin haar te vertrekken. De Watergeuzen gehoorzaamden, neemende een befluit om naar Texel te keeren, en een kans in Noordholland te beproeven; maar de wind was hun zoodanig tegen , dat dit hun onmogelyk wierd; zy dreeven dan tot voor de Maas. Jakob Simonsz. de Ryk was van oordeel, dat men wat groots moest onderncemen, en nu nam men het befluit om de -Stad Briel op te eifchen. Zoo gezegd, zoo gedaan! Toen zy de ftad naderden zag nïen bun eerst voor eene' koopvaardyvloot aan; men zond een veerman naar hen toe, welke door van der Mark weêr te rug gezonden wierd, met de boocifchap, dat de Ilegeering de ftad aan hun moest overgeeven. Terwyj men hier over raadpleegde, en zelfs tot de overgaaf beflooten had, Itaken de Watergeuzen de Noorderpoort in brand, en trokken er binnen, eer zy nog antwoord bekomen hadden. Gelukkig was het voor de vlootelingen, dat de ftad juist van krygsvolk ontbloot was. Zoo wierden dan de Watergeuzen onverwacht, en zonder flag of ltoot, meester van de ftad Bf iel. — De Oppervlootvoogd van der Mark wilde de ftad plunderen, en dan weêr verhaten; maar de Admiraal Blois van Treslong haalde hem over, om ze te verfterken, en er Prins Willem kennis van te geeven; gelyk dan ook gebeurde. — De Spanjaards ftelden aanftonds veele moeite in 't werk om de ltad te herwinnen; maar  C n ) maar vergeefs! men opende eene fluis, waar door het land mèerèr/deels onder water geraakte, zoo dat de vyanden met verlies weêr moesten te rug keeren. Sedert was de Briel de fchuil- en verzamelplaats van de gevlugte Nederlanders. Nauwlyks was de inneeming van de ftad Briel gebeurd , óf zy had verbaazende gevolgen, die geen menfch vooruit gezien had. De Burgers waren, gelyk wy reeds gezegd hebben overal ten hoogden op Alba, om het vórderen van den tienden penning, verbitterd geworden. JElk hygde, om, zoo dra mogelyk, zich van zyn juk te ontdoen. De verovering van den Briel gaf hun nu moed* om hunne krachten ten dien einde te beproeven. De Zeeuwfche dad Vlisfingen was de eerde die de Spaanfche Bezetting wegjoeg; Zierikzee en Feere volgden rafch. Toen de meeste deden in Holland, Gelderland , Frii s'lan 1 en Overysfel. — Dus was dan de verovering van den Briel de grondflag van Neêrlands "VerlofljDg uit Spanjes geweldige overheerfching. Wat dunkt u, leezer! is deeze gebeurenis niet dubbel waardig, om van elk Vaderlander gekend , en, met dankbaarheid aan God, herdacht te worden? En daar dit op den eetden April of Grasmaand voorviel, wilden wy u dit verhaal tegen dien tyd juist ook mededeelen , om er op den 227ften verjaardag aan te kunnen gedenken; den Albeduurder in zyne regeering te eerbiedigen, en, lust het u, op de wyze van Ps. 42 te zingen: Lof zy U, Almagtig Wezen! Dat Gy Neêrland, in dien nood, Hebt goedgundig hulp beweezen; Dat Gy 't zelve uw' bydand boodt. Onzer vadren noodgebed Klom tot ÜJ Gy hebt gered! . . , Die in nood zich tot U wenden, Vinden uitkomst in ellenden. M 3 V09R-  C 94 ) voorbeeld van kind erlyke liefde. Een Franfche Schryver, Bertrand, v.rhaalthet voegende geval in zyn' Tbtretton of de zomerdagen op bet gebergte. Ik zag, dus fpreekt by, den heldhafiigen zoon, di» Voor eenige jaaren zyn leven in gevaar (telde, om dat van zynen vader ie redden; denzelven met waaren heldenmoed midden uit de vlammen weghaalende. Hy woont in een dorp op een berg, eenige uuren van Tberenon. 't Gebeurde op etn' zekeren dag in Augustus, dat hy, in het b> sch zynde, door een hevig onweder overvallen wierd. In plaats van ergens eene fchuilplaats te zoeken, tot dat het zich iets bedaard had, liep hy, door een geheim voorgevoel gedreeven, niettegenftaaude de ftroomen van plasregenen en de donderdagen, naar zyne wooning. Op de hoogte komende, waaronder zyn huis ligt, ziet hy de vlam door het houten dak üitflaan. Hy fnelt yljngs voort, komt doornat aan, en ontmoet zyne vrouw 'en kinderen, die het droevig ongeluk, het uitwerkfel van den blikfem, beweenen. Met ongeduld vraagt hy. „waar „ is myn Vader." ,,Ac!i! door de jicht in 't bed te rug gehouden, kon hy niet te gelyk met ons vlugten; en wy konden 'er niet weder inkomen, omdat" het vuur reeds de deuren aantastte."—Aanftonds, zonder zich te bedenken, (tortte deeze edele zich in het midden der vlammen, offchoon zyn vrouw fchrei» de, en hem wilde te rug honden Hy dringt in de kamer, waar hy zynen Vader geknield aantreft. Onverfchrokken, hoewel in het uiterfle gevaar, overweegt hy» hoe hy ontkomen zal; door de deur weêr uit te gaan, was onmogelyk: hy grypt dus een byl, breekt de muur door, en opent zich een' nog vryen uitgang, Hy neemt zyn' Vader op zyne fchouders, en draagt dien 'er gelukkig uit. Toen hy 'er inging had hy zich de linker wang en het oor gebrand; maar zyne doornatte kleêren en zyne vlugheid hadden het overige van zyn lichaam bewaard. Hy draagt nog de roemryke lidtekenen van deezen brand. Kinderlyke liefde, edel en natuurlyk gevoel, gy waart beltendig het teken eener rechtfchapene ziel! be  C 55 ) BE TWEEHOOFDIGE ARE NB» (Een Indiaanfcbe Fabel.') Menfchen, welke door hunnen ftand verpligt zy» by eikanderen te woonen, moeten infchiklyk en tuegeeyende zyn, anders worden zy ongelukkig. Een Arend had twee hoorden , die zelden met elkanderen overeenftemden, omdat, als het één lekkere vruchten vondt, het dezelven opat, zonder 'er zyn* makker iets van te geeven: deeze laatfte beklaagde zich hierover. „ Wat kan het u fcheelen, zeide het ,, eerfte, of die vruchten door my of door. u gegea,, ten worden, naardien [zy bèftemd zyn orn hetzelf- „ de lichaam te voeden?" , ,, Dat beken ik, „ was het antwoord; maar haar lekker^ geür geeft a ,, een' aangenaamen foiaak, en ik zou gaarn hetzelfde „ genot hebben." —. Deeze verruaaning verbeterde den gulzigen kop niet; maar by wied er voor geitraft: want de andere at, om zich te wreekeu, vergif en zy kwamen beiden om 't leven. METASTASIO. Deeze beroemde Dichter was in zyne jeugd arm. Maar nu gebeurde het dat een zeer vermogend man, die zyn boezemvriend was, by deszelfs overlyden, hem by uiterften wille zyn geheele nalaatenfchap, meer dan honderd duizend guldens waardig, deedt erven. Nu kon Metaflafio eensklaps ryk worden; onaf hanglyk van een iegelyk, naar zynen fmaak en neigingen leeven. Doch hy hoorde, dat de verftorvene nog nauwe Bloedverwanten in Bologna had, en zeide oogenbliklyk, toen hy dit gewaar wierd: „ Deeze „ zullen huns nabeflaanden vriends aandenken zege- nen, en geenzirs hem en my vervloeken!" Hierop rels.le hy naar Bohgna, en a's hy de ontdekte Bloedvrienden by een had doen komen, zeide hy tot hen; Mvn vriend maakte my wel erfgenaam van zyn „ geheele nalaatenfchap; maar, gelyk ik geloof, met « geen ander oogmerk, dan opdat ik dezelve zoo lang ,s 208-  C 90. } „ zoude bewaaren, tot ik de waardieften onder zvne „ nabe taanden opgezocht had, om de goederen on- „ der hen naar billykheid re verdeelen en ten dien einde ben ik hier gekomen." Aanftonds deelde hy de geheele erfenis uit, zonder iets voor zich zeiven te behouden. POLYCAKPUS Was een Kristen en te gelyk Bisfchop van Smyrna. De heidenen vervolgden en fieepten hem daarom voor den Rechter, op dat hy, naar de toenmaalige wyze van doen, zoude verbrand worden. Toen deed hem de Rechter den* pnbefchaamden voorflag om Kristns te" lasteren. ■ „ Ik dien hem nu zes en tachtig jaaren „ (antwoordde Polycarpus) en hy heeft my nimmer „ kwaad gedaan. Hoe zoude ik dan mynen fleer en „ Heiland kunnen lasteren?" Intuffchen w s hy er gaarn meé te vreede, dat men hem verbrandde,'t welk dan ook gefchiedde. Wat zal men hieruit leeren? Antw. Dat die een goede Heerfchap zyn moet, ▼oor welken men, naa een zes en tachtig jaatigendienst! «og gaarn door het vuur wil gaan. ' Te Groningen, by W. Z UI DE MA, 1700. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. * Nr. 117. DE WELDAADIGHEID ONDER. DE GERINGE KLASSEN VANMENSCHEN; EEN GESPREK TUSSCHEN MENSCIIENVRIEND EN GOEDHART. Menfchen vriend. Myn waarde Vriend Goedhart! welk eene bittere koude hadden wy deezen Winter! hoe veel ellende en gebrek zal 'er niet onder de arme menfchen geleeden zijn! Goedhart. Ja Vriend!' myn hart fchreide daar menigmaal over, en verontrustte my dikmaals in dert flaap: ach! dacht ik dan, ik ben warm en verzadigd ; maar hoe veele arme zielen zullen thans wegkrimpen van koude, en flauw zyn van honger! o! ware ik ryk, geen grooter vermaak zou ik kennen, dan veelen dier behoeften te vervullen. Menfcbenvriend. Met is de goedheid van uw hart', welke u die menschlievende gedachten inboezemde. Hoe wenfchelyk ware het, dat zulks meer algemeen gevonden wierd; maar, eilaas! hoe verre is 't er vari daan ! hoe veele vermogenden trekken zich de ellende hunner mcdenjenfchen geheel niet aan! De Weelde en de vermaakèn maaken hun daar voor ongevoelig; en zo zy nog al eenig gevoel van medelyden hebben, dan beheerscht hen dikwyls de Gierigheid, zoo dat hunne giften niet noemenswaardig zyn, naar het vermogen, 'twelk zy bezitten. Hl. Deel, M Goed-  C 9« ) Goedhart. Jlet is zekerlyk met veele vermogenden zoo gelegen; (de goeden niet te na gefproken° want daar zyn onder'de Ryken; die, tot'hunnen lof, in weldaadigheid uitmunten) doch in den minderen of n^ddenlhnd zyn er ut>k maar al te veel, die niet vry te-pleiten zyn van eene harjdë ongevoeligheid omtrent den nood der armen, \ is waar, daar kan van dezulken riet gevorderd worden, dat hunne giften gelyk zullen (laan met die der venppsgenden, welke ilegts van hunnen overvloed geeven, daar zy hunne uirgaav?n: ot? hunne huisgezinnen te verzorgen, met voorzigiigheiu moeien befhuiren; doch wanneer men gezind is om aan de vérpligüng tot weldaadigheid te voldoen, kan men door het befiioéleo van onnoodige ïdtgaayen, nog.al wat bcfpaarcn, ,'twelk ons in ftaat zoude (tellen om dien pligt te kunnen uitoefenen, zonder dat ons befraan daardoor zoude Iyden. Hoe menige fiéYaadên, zoo in kleeding .als in Meubelen, kunnen 'er gemist worden, zonder dat het (zoogenaamde) fatfoen daar by behoeft te lydcn ! en zou men zich bei befpaaren van eenige onnoodige verteeringen niet wel kunnen getroosten, wanneer bet ons waarlyk ernst is den noodlydenden te hulp. te komen? mnfchenvrteM. Ja, myn Vriend! het hangt alles af van de gefteldheid van het hait: als dat vervuld is met mu.fchenliefde, niet médelyden, en met een levendig gevoel van verpligting tot weldaadigbeid, dan zal de hulpbetooning aan de noodlydenden, de verzagting der ellende by voorkomende gelegenheid niet ach• er blyveu, én dan kan zulks zelfs plaats hebben onder de geringe Maffen van menfchen. Hiervan zal ik u een geval verhaalen, 't welk my onlangs zeiven is voorgekomen. „ Op een' der koudfte dagen van deezen Winter, kwam ik in een klein, huisje, waar bet huisgezin belfond uit man, vrouw en twee kinderen. Toen ik 'er in trad, keek. ik het baardje eens rond; de kleedingen warén gering, en het Huisgeraad beftond alleen uit het volftrekt noodige, doch niet te min, alles was zindtlyk en fchoon. .,Wel goede Luidjes! (vroeg ik) hoe gaat het 11 al, indeezen geftrengen winter?" Nog sl wel, Heerfchap'! (antwoordde de man) de koude -j is-  C 99 ) ïs aandoenlyk en ieder gevoelt die; maar wy hebber nog al wat om ons- te verwarmen en te voéden: m offchoon wy ons zuinig moeten behelpen, wy lyden, God dank! nog geen gebrek: en'boe gélukkig bevin-' den wy ons daar door boven veelen ónzer medemenfchen, die door honger eh koude in deeze dagen byna moeten omkomen! Ja' myn vrouw ch ik ftort'éjj menigmaal traanen'daarover, en zenden onze verzuchtingen ten hemel,- era de harten der ve'rmoeenden te beweegen, dat zy die ellendigen in hunnen nood te hulp komen. — Laatst in- die allerlélfte koude konden wy het niet langer uitftaan; hoe moet het 'er wel uitzien (zeide ik) by onzen buurman Teunh "met zyne vrouw en vier kinderen! Voorzeker zy hebben aan alles gebrek, en moeten van honger en kommer'hyna omkt men. Wel, zeide ik regen Mary, (dit was de naam' van de Vrouw) zouden wy niet iets kunnen doen, om de ellende van Teunis4büm en de zytien 'ten min» ften iets te verzachten? 't is waar,'w'y hebben niét veel, en wy moeten het voorzigtlg óverleggen om toetekomen; doch de nood komt hier aan den man, en wy dienen te doen wat wy kunnen. Ut (laa 'er riet even eens mede, Lieve man! Qzeide'.fflyrtVröuwj ik zoude hun wel de helft van deeze'brngge (boterham) willen geeven: laaten wy eens een'over fiag manken , wat wy zouden kunnen -misfen; 'ik weet wel, het zal zeer gering zyn, maar het zal die .arme zielen toch eeriigè vérHgtirig geeven en onze lieve Heer zal er toch genoegen in neemen. Wy leezen in den Bibel, dat de arme wed uw, die maar twee penningskers in de offerkist wierp,-daar meerder in geworpen had dan alle de andere, die zulks van hunnen overvloed gedaan hadden : en (voegde zy daarby) zouden wy ook niet nog al wat kunnen befpaaren, zonder dat wy daarom gebrek behoeven te lyden? Wy gingen dan te werk, om na te zien wat -wy zouden kunnen misfen ; dit by één verzameld hebbende, nam ik dat op, 0m het by Tettnis-huur te brengen. Jk kan u niet zeccen, Heerfchap! welk eene vreugde ik gevoelde; nu (dacht' ik) ben ik ook een weldaadige, hoe gering de gifte ook is; in de daad mag ik my gelyk ftellen met'Ryke en vermogende Weldoeners. Ach Hemelfche Vader! N a (zei-  C ioo ) Czeide ik by my zelve) welk een genoegen doet gy my gevoelen t — 1!^ kwam in het huis van Tennis, daar het ellendig gefield was; ik bood hun myne gifte aan; de man kuste my de handen, de vrouw Hortte van blydfcha'p een vloed van traanen, en de kin-, ders, die in een bultje te famen gekroopen wartn, de fpyfen ziende, begonnen van vreugde te huppelen, (Ik.kon my, op dit aandoenlyk gezigt, niet onthouden van traanen, en ik ondervond een blydfchap, die my dacht dat de hemelfche vreugde evenaarde. Hi^r eindigde de goede man zyn verhaal, terwyl hy een traan afveegde, en er een ftraal van genoegen op zyn aangezigt blonk.— Wel braave Luidjes! (zeide ik) denkt,dat uwe deugd niet onbeloond zal blyven: vertrouwt, dat die goede Voorzienigheid, welke u tot nu toe voor gebrek bewaard heeft, u verder zal gadeflaan; gy verdient de ach:ing van alle braave menfchen: en zo u iets noodzaaklyks mogt ontbreeken, geeft het my te kennen, ik zal er myn eer en pligt instellen om' dit gebrek te vervullen. Ik was zoodanig getroffen, datik hen nauwlyks kon groeten, en vertrok. Goedhart. Uw bloot verhaal doet my gevoelig aan; de fchoonheid deezer deugd fchittert ten allerfterkften in zulk een' Iaagen (land: hoe zeer moet dit dienen ter befchaaming van zulken, die, met overvloed geze-» eend, hunne giften echter maar fchraal en met een bekrompen hart uitdeden! Menfcbenvriend. Zulke daaden Aftrekken tot fieraad der menschheid, en tot eere van den Gods lienst; van dien Godsdienst, wiens Infteller de weldaadigftc aller menfchen was, bet Land doorgaande, goeddoende aan allen: wiens voorbeeld na te volgen zynen belyderen ten allerduurften wordt aanbevolen. Goedhart. Ik kan my geen denkbeeld vormen van menfchen, die yóorgeeven belyders van dien weldaadir gen Jefus te zyn, zyne geboden hoog te achten, en hunne verpligting te etkennen, om zyn voorbeeld in liefde en weldaadigheid na te volgen, en nogthans ongevoelig blyven omtrent de noodlydenden, zonder hunne poogingen naar vermogen aan te wenden om dezelven te hulp te komen, 't Schijnt waarlijk dat die menfchen maar weinig geloof flaan aan eenen toekomen-?  ( lor. ) menden ftaat van algemeene vergelding, ten minden den dag dier algemeene vergelding koelziunig te gemoet zien ; daar nogthans zoo uitdrukkelyk geleerd: wordt, dat er een Onbermhartig oordeel zal gaan over de genen, welke geene Bermhartigheid geoefend hebben, en dat de Bermhartigheid roemt tegen het Oordeel, welk Oordeel gunftig zal zyn over degenen, die de hongerigen gefpysd en de Baakten gekleed hebben. Mtnfcbenvtiend. Ja, myn vriend Goedhart! maaral te gegrond is uw oordeel over zulke onbermhartige Kartenen. De bedenking van dien oordeelsdag, dien elk Krilten toch gelooven moet dat onfeilbaar komen zal, diende by die Kriltenen, welke van God in een. meerdere of mindere ruimte van tydlyke goederen gefield zyn, eene zeer levendige en fteeds byblyvende overtuiging te wege te brengen van hun hoogst belang zoo wel als van hunne onvermydelyke verpiïgting om zich, naar de maat hunner vermogens bermhartig en weldaadig jegens de noodlydenden en ellendigen te betoonen. Maar laaten wy, daarvan ten vollen overtuigd, dan ze'ven vooral daarin niet nalaatig zyn; —. laaten wy ookby elke bekwaame gelegenheid de weldaadigheid ernftig aanpryzen, op dat wy daar door eene meer algemeene beoefening dier zoo voortreflyke en beminlyke als noodzaaklyke deugd bevorderen, en ook in deezen tot nut van 't algemeen werkzaam mogen zyn. LIEFDAAD I GHEID VAN EENE ARBEIDSTER. " Eene jnatuurlyke grootmoedigheid en goedheid der ziele vergezelt gewoonlyk de - onfchuld en de eenvoudigheid van zeden, welke wy dikwerf by menfchen aantreffen , die van de weelde en de groote Steden verwyderd leeven. Het volgend geval, 't welk ik voor vier of vyf jaaren had, waaneer ik een reisje naar Cleef deed, kan deeze aanmerking op eene treffende wyze ftaaven. Niet verre van Laag-Eken in een kleine herberg pleifterende, vroegen wy naar den weg, dewyl myn N 3 reis-  C IOS ) reisgezel, ik en de voerman, alle drie eV8H - •'- -.dig waren. Men onderrichtte ons niet alleen, maar bood «elfs aan om de arbeidfter, een frkfche jonge meid, een eind wegs mede te geeven. Dit gefchiedde. Onze paarden gingen "in-het gulle zand maar heel langzaam voort, 't welk ons in ftaat (lelde, al gaande weg,: Met onze wegwyfter te- praaten. Zy verhaalde ons„ dat zy yriend noch maagen had, lëezen noch fchryven konde, en met arbeiden den mond moest openhou5, den, daar he: haar .nog al heel wól meê ging, om 3, dat zy God dank 1 gezond en fterk was," enz. Zoo. praatende kwamen wy op een' driefpong. „ Nti ben je hji ver geaoeg, zeide zy, om 'talleen te kunm nen vinden." en Weef .(laan ort een handfteeker te hebben.—- 'tis bekendidat in die ftreeken zeer veele en drjielle bedelaars, sau den weg liggen. Wy hadden dl onze duiten,.fttjive'rtii.ïs en dubbeltjes reeds-weggefchonkcn. Wy; zochten, derhal ven onze laatste twee" dubbeltjes, en wilden dezelve, r.oo aan ile- arbeidfter geeven, toen wy, terzydevan der.sveg, eene arme vrouw met drie hulplooze kleinen ontdekten, die in buitengemearf zieklyloe on armoedige omftandigheden lebeer/te zyn. Zy vree - ons heel zedig maar. dringende om een aalmoes.. „ Wy'nebben reeds zoo. veel gegeeven, wasohs antwoord „ dat wy geen kleingeld meer hebben:,je moet heengaan", enz. 't Anne..wyf zog •bèfchaamd voor zich, en wv langden daarop , de bei Je,, dubbeltjes aan onze g'eleidftcr. «— 01' het van blydiohap .kwam.-ovör dat geld, ('t welk daar te lande al een heele gifte is) dan of 'er andere redenen voor waren, weet ik niet; maar deeze had -zoo dra niet; gezien, wat zy-gekreegen had , of zy liep naar de bédelaarfter en riep, terwyl zy haar .ecu dubbeltje; In,:den fchoot wierp: ,, daar; hebje „ o,ok wat 1 ik kan weêr wat verdienen , maar fy „ niet," enz. en fnelde daarop, na ons goeden dag gezegd te; hebben-, als een pyl van een boog naar de herberg te.rug,/ Dat dit edelmoedig gedrag voor ons zeer'befchaamend moest zyn, en wy, ten aarlzien van de'bédelaarfter, onzen misdag door eene milde gaave verbéterden, fpreekt van zelf. — Op onze terugkomst gingen wy opzetlyk . weêr by die herberg aan: doch de braave meid  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAINL Nr. 118. AANMERKINGEN OVER DB OPVOEDIN© EN HET EERSTE GODSDIENSTIG ONDERWYS DER JEUGD. Het zou voorzeker eene verwaandheid te kennen geeven. wanneer ik wilde veronderftellen, dat ïnyna medemenfchen, die met my de zelfde ftukken in dit blad geleezen hebben , tegenwoordig niet even goed overtuigd waren a's ik, hoe fchadelyk het is, de Jeugd godsdienftige begrippen te willen mededeelen, voor welke zy nog niet vatbaar is. — Nog onlangs heeft onze vriend Pieter Verftandig (*) getoond, hoe men de kinderen, van het zigtbaare tot den Onzigtbaaren, behoorde te leiden; en van welken dienst de befchouwing der Natuur moest zyn, om hen de goedheid en wysheid van het Opperwezen te laaten gevoelen. — Tusfchen de overtuiging van iets en de gefchiktheid, om het gene, waarvan men overtuigd is, «it te voeren, is echter nog een merkbaar onderfcheid. — Het zyn wel fchoone ontwerpen, zal menig een zeggen, welke wy van tyd tot tyd, in dat blad, over de Opvoeding leezen: doch zy gaan onzen kring verre ie boven. Hoe weinige kinderen, zelfs van de rykfte lieden, worden zoodanig opgevoed; -— en boe f *) Ziet No. 107. MI. Deel. O  ( io6 ) hoe kan men dan in den Handwerksman of den Land bouwer zoo veel kennis veionderftellen , dat hy to zulke dingen zou bekwaam zyn? — Ik beken, myne Vrienden! dat dit foms het geval is; en gy ziet dus, (om dit in liet voorbygaan aan te merken,) dat de Opvoeding der Jeugd zoo gemaklyk niet valt, als veele zich voorftellen. — Doch laat u daardoor niet affchrikken. Gy zyt, zoodra gy de moeilykheid van deeze taak gevoel/., reeds verder gevorderd, dan menig ryk man, die zynen kinderen eene uitmuntende opvoeding meent gegeeven te hebben, indien zy flechts verfcheidene jaaren, onverfchillig op welke wyze, in eene zeer aanzienlyke kostfchool hebben doorgebragt, en ook verder dan menige zoogenaamde vrouw van de groote wereld, die, zoo wel in als voor het huweJyb, door haar gedrag toont, van hoe weinig belang by haar het wezenlyke van eene goede Opvoeding is. L De kinderen van- foortgelyke Ilyken mogen v,erftandiger en aartiger zyn dan de uwe; doch hunne zedelyke en godsriienftige beginfels zyn veeltyds nog al zoo gebrekkig. — Gy moogt vry gelooven, de eerfte ftap om de Jeugd behoorlyk op te voeden, is het gevoel van het uitgeftrekt belang en van de moeiiykheid dier taak. « Niets leert beter dan voorbeelden, heb ik wel eens hooren zeggen; en ik zal er u daarom bier ook één geeven, waar uit gy zien zult, dat men, zonder ryk en hooggeboren te zyn, zich zeer wel de gefchiktlieid kan eigen maaken* welke noodig is, om de tedere jeugd tot godsdienftige begrippen en deugdzaame beginfels op te leiden. Het zullen flechts enkele trekken zyn, van welker veele ik getuigen was, die ik u, uit het huis'yk leven van een paar lieve menfchen en de verkeering met hunne beide kinderen , zal mededeelen; doch ook dit weinige zal kunnen dienen, om er u, in het opvoeden uwer kleinen, naar te kunnen fchikken.— Albert (zoodanig was de naam van Elsjes bemiqnenswaardigen echtgenoot) was een arbeider. Een zoontje van zeven en een meisje van zes jaaren , waren de overgebleevene vruchten zyner huwlyksliefde, toen ik hem toevallig leerde kennen. — Albert was dus ook een gemeen man, ~ eeu gemeen man naamlyk, zoo als  C 107 ) als men gewoonlyk door dat woord verftaat, — doch ik was er grooisch op ,J my zynen vriend te kunnen noemen ; en het verftrekte" my in myn oog tot geene oneer, dat ik door eenen arbeider in de kunst der Opvoeding onderweezen wierd. — Ik voedde op dien tyd nog het gewoon gevoelen, dat men de jeugd met de kennis van het beïtaan van God:, met het opzeggen van' gebeden, en in één woord met elke zaak, die op Godsdienst betrekking heeft, nimmer te vroeg kon bekend maaken ; want ook myne zoogenaamde fatfoenlyke Opvoeding had ik, overeenkomftig dit begrip, ontvangen, en het heugde my nog levendig, hoe ménigwérf nien, tri de eerfte jaaren myner kindsheid ; my een godsdienittgén en deugdzaarfien jongen had genoemd, als ik eene lange reeks van gebeden, vraagen en geboden-had opgezegd, c;ie den' aaudachtigen toehöorer; niet minde1!- over myn verbaazend geheugen, dan over myne vorderingen in deri Godsdienst (gelyk men het geliefde te noemen), deeden verfteld ftaan. ■ Het zal u dus geene moeite kosten, om u te verbeelden, hoe groot myne verwondering moést'zyn, toen'ik ondervond, dat Keetje en Toon, in eenen, ih myn-oog reeds zoo ver gevorderden, ouderdom, in het Godsdienftige naüwlyks van iets meer dan vaif' het aanwezen van God eenig begrip hadden; en Albert, toen ik"hem en zyne vrouw deeze-verwondering liet blyken, my daarenboven nóg te kennen gaf, dat zy ook dit weinige , nog niet zoo heel lang geleeden, eerst geleerd hadden.— Indien ik niet geweeten .had, dat dit paar algemeen als braave lieden' bekend was, myne verwondering .zou waarfchynlyk verontwaardiging zyn géworden. Thans ver"anderde zy in medelyden , en myn hart beklaagde deeze ongelukkigen in hunne eenvoudige onweetend- heid.. Het duurde echter Hechts eenige oogen- blikken, dat ik my met de ftreelende gedachte bezig hield, hoe veel ik in myne Opvoeding toch voor deeze kinderen voor uit had; want het daarop volgend gefprek met Albert en'-Elsje overtuigde my fpoedig, hoe zeer ik my bedroog. Albert verhaalde, hoe hy met fommige anderen, in vroegere jaaren , door een braaven, verftandigen en verlichten SchoolmeesO % te*  C 108 ) *er, het nadeel, dat in het te vroeg bidden der kinderen gelegen is, benevens de verbeterde wyze van Opvoeding in het Godsdienftige, geleerd had. (Welk een uitgebreid nut kan zelfs één énkele Schoolmeester «jet Ihchten, indien hy de verhevene waarde vaa zyn beroep kent en gevoelt!) Ik zou u zyn gefprek afIchryven, myne Vrienden! indien de voomaamfte zyJier gronden niet reeds meermaalen in dit weekblad, by andere gelegenheden, waren voorgekomen. Gy kunt Jigt denken, dat ik my niet gemaklyk liet overtuigen; want wat is toch moeilyker dan de vooroordeeieu zyner kindsheid af te leggen? Tegen zyne redenen kon ik het echter met geene mogelvkheid (taande honden. „ Myne kinderen, " zeide onder anderen de eerbiedwaardige man, (o! hoe groot was hy thans in myne oogen! welk een onderfcheid is er, dacht ik by my zeiven,tusfchen deeze arbeider en menig een, die *m zyne fchatten of voorouderen als wef opgevoed doorgaat, en echter eenvoudig genoeg is, om zich, terwyl hy zelve den waaren adel niet eens kent, op eens anderen mans verdienden te verhovaardigen!) „ Myne kinderen hebben thans met hun baden den s, ouderdom van ruim dertien jaaren bereikt, en kun„ pen u, a's gy hen over den Godsdienst ondervraagt, 9, nauwlyks iets meer zeggen, dan dat er een Opperen wezen beftaat; en waatfchynlyk was u, voor dat •» Sy drie jaar oud waart, zulks reeds bekend. — *» Doch indien gy het gewigt deezer kennis ter dee«» ge nadenkt, zult gy my dan niet toegeeven, dat zy », reeds zeer veel weeten? — Om hun enkel de klan«» ken: „ er is een God", te leeren uitfpreeken, had », ik een begin kunnen maaken, toen elk hunner nog « geen twee jaar bereikt had, want beide myne kin9, deren hebben vry vroeg kunnen fpreeken. |— Ik begreep echter, hun dit niet te moeten zeggen ; 9, maar dat zy, uit enkele overtuiging, er van zelve toe komen moesten. En daarom deed ik ook gemeen„ lyk niets anders, dan hun'alleen den weg, welke er hen brengen moest, aanwyzen. — Welk een onder- fcheid is er echter tusfchen iets van buiten geleerd „ te hebben, of er van overtuigd te zyn? En hoe 3,, veel meer tyd is,<« dit gtvaf, niet tot het laatfle w da»  C 109 ) dan wel tot het eerfte noodig? — Denk eens, Myss „ heer! of het niet zeer veel zegt, dat deeze kleinen , „ in hunne tedere jeugd, het aanwezen van hunnen „ Schepper even zoo overtuigend gevoelen, als gy of „ iemand anders het immer gevoelen kan? ,En kennen „ zy daar door niet reees het voornaamfte en gewig„. tiglte gedeelte van den geheelen Godsdienst ? — „ Dat zy het doen, daar van houde ik my volkoment „ verzekerd; want de befchouwing der Natuur en het ,, uitbreiden hunner denkvermogens, waar toe ik hert „ van hunne eerite jaaren heb opgeleid, heeft dit ge„ voel in hunne harten veroorzaakt, en hen tot eene „ Eeitte Oorzaak, doen opklimmen, — Ik heb het „ eindelyk zoo verre gebragt, dat zy my van zelve „ vroegen: „ Vaderi er m^et toch iemand geweest zyn, die dat alles.gemaakt heeft?" —- De verruktt kjflg» waar in 'k op dat zeggen geraakte, is onbe„ lchryllyk groot! Aangenaamer oogenblik in myn ge„ heel leven kan ik my niet te binnen brengen. —, „ Daarenboven zyn zy echter, tot het uitbreiden n namer Godsdienftige kennis, ook reeds aanmerklylc „ voorbereid, Gy behoeft hen flechts over de eenvou. „ di^IIe beginfelen der Natuurkunde te ondervraa„ gen, om te zien dat zy er meer van weeten, dan „ men gemeenlyk in kinderen van die jaarën ver- ,, wacht." Ik moet u bekennen, dat ik verfteld ftond; en wel verre van nog medelyden voor deeze kleinen te gevoelen, had ik het thans met my zeiven. „ Het fchyut, dat gy 11 verwonden", vervolgde Albert,, hoe of een gemeen arbeider aan Natuurkennis komt, „ en zype kinderen zoodanig kan opbrengen; en'gaarne „ wil ik u ook bekennen, dat my dit niet weinig tyd „ en moeite gekost heeft. Zonder myn braaven Mees.„ ter zou ik het voorzeker zoo ver niet gebragt heb„ ben. Aan deezen verftandigen man ben ik het ver* „ fchuldigd, dat ik in het onderwys myner kinderen nog ,, meer belang ftel, dan zelfs in het onderhoud hun„ nes levens. - Als gy eens getrouwd zult zyn, ze-„ -de hy my dikwyls, zal het uw pligt wezen, voor „ uwe vrouw en uwe kinderen te arbeiden • maar " £eï,?al -niet mi,nder noodiS zvn> d-t gy bekwaam„ hsid bezit, om deezen laatften eene deugdzaame, ver- 0 3 ftan-  < ,*» ) S9 ftandige en godsdrenftige Opvoeding te geeven; want „ zonder dezelve zonde het beter voor hun zyn, hen w van honger te laaten omkomen. — Die braave Lee,$ raar heeft my ook de boeken aan de hand gegee9, ven , waar door ik de noodige kennis verkreegen heb; martinets Catechismus der Natuur (*y a,~-was onder anderen myn handboek, uit het welk.ik ,, de wonderen der fcheppmg leerde kermen. — Reèds lang voor dat ik dacht,' dat Elsje myne vrouw zou. „ worden, heb ik my dus doende tot een aanftaand ,, hawlyk gefchikt gemaakt, op dat de kinderen, die 3, ik eens mogt doen gebbrert worden, geene reden „ zouden hebben, om'het aanzyii dat hun vader hun ,, gaf, 'te vervloeken; ~ Eu nu, na dat ik aan haïire zyde het aaugenaame van een gelukkigen echt ge„ niet, gaat er nog geen winter-avond of zondag ,T voorby, dat wy niet i'n eenig nuttig boek eikanderen „ iets voorlezen-, of over dc Opvoeding onzer kinde- ren fpreeken. — Alle myne begrippen heb ik haar, i, alle de ha'are heeft zy my me.legedee'd; — en ,, wy denken thans geheel eeiiftemmig. Beiden bej, fchouwen wy-de Opvoeding én het Onderwys on3$ zer kleinen-als een der aliergrootfte pligten, welken jVwy bier vervirltenr- moeten; en dus kari ons geene j, opoffering te groot zyir ont daar-aan toetebrengen. • ■ Naar maate Aimtt -la'ngér fprak, naar maate gevoelde ik ook de bewondering aangroeien, welke dit beminlyk paar in my had te weeg gebragt. Het huwlyk kwam my thans van oneindig meer geWrgt vodr. Nog nooit bid ik in de groote wereld zoo verftandig en Godsdienftig over de- Opvoeding der Jeugd hooren lpreeken; — nog nooit had ik een meisje" of jongeling voor derzelver"echtverbintenis, welberedeneerde ontwerpen over het onderwys van kinderen zien maaken; — en ik wilde daarom' ook', dat Albert thans myn leermeester-zyn zou. « f» --M% 'Ifc (*) Dit helangryk ft uk kan ook ieder, uit de Leesbibliotheek, waar Van de hoeken in dé Broér-kerk worden uitgegeever,, om nie-., ter Wkffig krygen.  ( III ) Ik ben overtuigd, zeide ik hem, dat gy het in de kunst der Opvoeding- oneindig verder gebragt hebt daft ik, en dat er veel meer moeite en verftand toe noodig -is, dan men zich gemeenlyk voorftelt. — Gy hebt myne begrippen, door uwe redenen, eene geheel andere wending gegeeven; doch laat nu het werk, dat gy begonnen hebt, ook niet onvoltooid liggen. Maak my integendeel van tyd tot tyd deelgenoot van het onderwys, het welk gy uwe kinderen mededeelt; en los myne bedenkingen op. — Hy beloofde my dit. (Jlet vervolg bier van in een volgend Nommer.") ■■ ■ DE MENSCHENLIEFDE EEN ES SCHAARENSLYPERS. Een jonge Schilder uit Duitfcbland, bereikte eindelyk , op zyn reis naar Italien , met veel moeite Modena. Alles was verteerd en hy leed volkomen gebrek. Uit dien hoofde verzocht hy eenen Schaarflyper, om hem voor een geringen prys, of zo het mogelyk was,om niet een flaapftede te.-willen bezorgen. De Schaarflyper bood hem gulhartig zyn verblyf aan. De Jongman maakte van deeze vriendelykheid gebruik; bleef eenigen tyd by hem, en zocht ondertusfchen om werk: maar hy kon niet aankomen. Echter bleef zyn Waard hem herbergen , en deelde in vreede en goede hoop zyn beete broods met hem. Doch, in plaats dat de rampen van deezen Reiziger een gelukkig uiteinde namen, wierd zyn lot nog meer verergerd, door eene ziekte, welke hemï overviel; het Igevolg van de geledene moeiten en tegenfpoed. Nu verftootte misfchien de Schaarflyper den Jongman? — ó neen! hy ftond nu vroeger op en ging laater te bed dan gewoonlyk, om door zynen arbeid des te meer te verdienen, opdat 'er nog iets mbg. te overblyven voor de noodwendigheden en bezorging van den zieken, - Zoo  C ii* 5 ■ Zoo veel hy kon, waakte hy tevens 'snachts by tiem , en betaalde blymoedig de kosten , welke 'er ïn den tyd der ziekte gemaakt wierden. De Vreemdeling wierd eindelyk volkomen geneezen, en niet lang na zyn herftel kreeg hy geld uit zyn Vaderland. Terftond fpoedde hy naar huis, om zynen Waard de fchuld en de onkosten te betaalen, en hem voor zyne getrouwe onderfteuninsr en menfchlievende behandeling te beloonen: en de Schaarflyper nam het aan, denkt gy? —— neen! hy antwoordde hem: ——. ,, Ik „ zal niets van u neemen. Wat ik voor u gedaan heb, „is een fchuld, die gy gemaakt hebt, en die gy aan ,, den eerften eerlyken man betaalen moet, welke onge„ lukkig is. Ik heb aan eenen anderen insgelyks eene diergelyke weldaad te danken: ik heb aan u betaald „ bet gene ik ontvangen heb. Docb vergeet niet, bet M zelfde aan eenen anderen te deen, zoodra zicb de gen legenbeid aanbiedt. " ,Te Groningen, by W. ZUIDFMA, 1799, en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. AANMERKINGEN OVER DE OPVOEDING EN HET EERSTE GODSDIENSTIG/ ONDERWYS DER JEUGD. (Vervolg van Nommer 118.) "V^^elke zal nu de eerfte ftap zyn, vroeg ik vervol* gens, dien gy met uwe kleinen in het Godsdienftige doen zult? — Doch misfchien raad ik dit wel.— ,, Wel! welken meent gy dan?" zeide hy my. — Zo ik my niet bedriege, zult gy hun thans, dewyl zy het Opperwezen kennen, ten minften ook eenige gebeden leeren, was myn antwoord. „ Dit had ik wel ver- wagt, vervolgde hy, en Gy zult dus verwonderd „ zyn, indien ik u zeg, dat zy dit nimmer van my 9, maar van zich zeiven leeren zullen. ■ Doch om„ trent dit ft uk fpreeken wy elkander wel eens na5, der. —— Voor het tegenwoordige wil ik u alleen „ vraagen, hoe of gy kunt begeeren, dat zy tot een 9, Wezen, van het welk zy, buiten deszelfs beftaan, „ nog niets kennen, gebeden zullen opzenden? —» 9, Dat onze kennis van de Godheid immer zeer on„ volmaakt zal zyn , is maar al te zeker; doch het is ook niet minder waar, dat wy ons van fommi„ ge eigenfchappen en betrekkingen van het Op„ perwezen , ten onzen opzigte, moeten overtuigd ,, hebben, eer wy hetzelve danken of iets verzoeken 5, zullen. — Hoe wilt Gy, by voorbeeld , dat ik een „ groot en deugdzaam man vereeren zal, indien ik „ niets anders van hem weet dan dat by . n:et als , groot en deugdzaam, maar en:;el dat hy als menfch „ beftaat? Liefde, dankbaarheid, hoogachting „ en vertrouwen moet het kinderlyk hart vervulHI. Deel. P ,,len ,  ( H4 ) „ len; — zonder dat zal het gebed al zyne waar„de verliezen, of liever alle de eigenfchappen van „ het gebed mis len. Dernalven moet ik bun eerst liefde „ en dankbaarheid, en vervolgens hoogachting en eef„ bied voor het Opperwezen inboezemen; dat is, met „ andere woorden, eerst moet ik hen tot het gevoel „ van Gods goedheid, en daarna, ik zeg daarna, xot „ dat van zyne wysheid en almagt opleiden; en de Gods-verëering zal van zelfs volgen." nct komt my voor, zeide ik, dat gy weder gelyk hebt doch waarom zegt gy ni.'t zoo veel nadruk, dat gy hen eerst daarna, na dat zy van Gods goedheid overtuigd zyn, tot zyne wysheid wilt opleiden? ——. „ De ondervinding," antwoordde hy, „ heefc my ,, de noodzaaklykheid deezeronderfcbeidingdoenopmerken. — Offchoon de liefde en hoogachting voor het j, Ópperwezen de gene, welke men voor eenig mer.fch „ kan opvatten, oneindig ver moet te boven gaan; zoo 5, komt het my voor, dat zy evenwel in beide gevallen in ons op de zelfde wyze ontdaan moet. Èn ik meen te hebben waargenomen, dat myne ("en den* ,, kelyk wel alle) kinderen veel vroeger voor liefde ,', dan voor hoogachting vatbaar zyn, en daardoor veel „ eer iemands goedheid dan zyne wysheid waardee„ ren. Onze Jan de Denker, by voorbeeld, de tim„ mermans baas, die hier drie deuren van af woont „ is niet alleen een zeer goed en braaf, maar ook een „ by uitftek verftaadig en vernuftig man, aan wien ik „ zeer groote verpligting heb. - Deeze man is voor„ al zeer geestig in het maaken en uitvinden van werk„ tuigen, waar van hy er eenige aan myne kleinen ver,, ëerd heeft, om er aartige proeven mede te neemen' „ want ik heb het genoegen, hem verfcheidene maaien ,, by my te zien. Nu heb ik dikwyls' myne kinderen „ hooren zeggen: wat is de baas toch een goed man ! „ maar het ftaat my niet voor, dat zy hem nog ooit ver,, Handig of wys hebben genoemd."—(*) £oo- ( ) Zoo zullen ook de Ouders, wanneer zy de kinderen ovet hunne Grootouderen fpreeken, in den beginne niet zeggen: hoe wys is 'Grootvader o/Grootmoeder! maar, hoe goed zyn die braave oude lui! — En  C 115 ) Zoodanig, myne Leezers! waren de veel beloovende omwerpen, welke Albert reeds in voorraad VóbV de Opvoeding zyner kleinen gemaakt had. Ik heb l et genoegen gelmaakt van hein dezelve, met behulp vaa zyne deugdzaams Elsje, te zien uitvoeren; ~ en de uitkomst heelt volmaakt aan zyne verwagting voldaan. — Menig aangenaam en leerzaam uur heb ik fedèVt den dag op welken ik de waarde van hem en Elsje leerde kennen, in het gezelfchap van dit gelukkig huisge-zm doorgebragt; menig nnfchuldig genoegd myhs tevens ben ik aan deeze braave lieden verpügt. Dikvvyls ben ik de ftille en bewonderende aanfciiouwer van 'de godsdienftige aandoeningen hunner kinderen, en de ge* ruige van het Onderwys geweest, waardoor zy dezelve wisten te veroorzaakeu, en haar tot die hoogte'op' te voeren, welke zy tegenwoordig bereikt hebben. • \Vanneer eene verkwikkende zomerreaen, na eene Jangduunge droogte, den van dorst hygenden grond veizauigd, alle planten en gewaslen verinsclu — alle menlchen en dieren verkwikt en vervrolykt had; _' of na dat de lucht, bezwangerd met Ichadelyke dampen, welke het menfehdom met kwaadaartige zkkten dreigden, eer zy dezelve konden veroorzaken, door bl.klem en donder was gezuiverd; kon men, ihdtétt noodzaaklyke bezigheden het niet vei hinderden, Albert gemeenlyk met zyne vrouw en kinderen op het open veld vinden. _ Daar maakten zV hunne kleinen dan voor Gods goedheid gevoelig, dóór de verandering, welke de lucht, die zy thans zoo verkwiklvk •inademden, het veldgewas, dat zich met een vernieuwd groen aan hunne oogen vertoonde, elk fchepfel en elk 'hunner, door het toedoen van deezen reeën of van dit ■onweer, ondergaan had. Wanneer zondags'ménige handwerksman of ryke zyn' tyd nutteloos dnnrbragt, wandelde ik met dit gelukkig huisgezin door wenge koorn- en weilanden of uitgeftrekte bosfehen. En dan zag ik Albert en Elsje geftadig bezig, om hunne kinderen opmerkzaam op de weldaaden hunnes P 2 Schepijs niets is natuur lyk er; dewyl toch bet hart oneindig vroeger voor ba gevoel van weldaadigheid, dan M vei'ftand voor bet heg, ip van wysheid vatbaar is.  C 116 ) Scheppers te doen zyn; en hoe zy elke gelegenheid zochten, welke de kinderlyke liefde voor de Godheid vermeerderen moest. „ Ziet eens! zeiden zy hen, „ zonder dit zaailand en deeze weiden, waren onze 9, paarden, koeien en fcbaapen niet van gras, hooi 9, en haver, en wy van geen meel of brood voorzien. „ — Die bloeiende moestuinen en vruchtbaare hoom„ gaarden zyn wy onze lekkere groenten, ons ooft en; veele geneezende kruiden verfchuldigd. — Gindfche „ bosfchen brengen het hout, en deeze hei- en veen9, gronden den turf voort, waar mede wy ons tegen de (Irenge koude befchermen. En dit alles echter zyn wy aan de vaderlyke zorg van onzen Schepper verpligt!" — Doch niet enkel des zondags, ook op andere dagen, hadden Albert en Elsje, als de arbeid zulks maar «enigzins gedoogde, met hunne kleinen menig godsdienitig gefprek. — Vooral was Albert er op gefield, dat zy des Zomers in den vroegen lichtend met hem in het veld gingen, en de zon zagen opkomen; of fomtyds des avonds, als hy zyn dagwerk verricht had, en de maan zich met eene menigte fterren aan der| helderen hemel vertoonde, door het welig koorn wandelden; (want by was te wel van de fchadelykheiu der lucht overtuigd, welke de planten, na het eindig gen van eenen heeren dag uitwaasfemen, om dit niet boven eene wandeling in het groen of het bosch te verkiezen.—) Dikwerf heb ik hem op deeze wandelingen vergezeld, en getuige geweest, hoe hy de harten zyner kleinen met gewaarwordingen van liefde en dankbaarheid voor het Opperwezen wist te vervullen, door hun de aakligheid van den duisteren nacht voor te (lellen, waarin zy zonder deeze verlichtende en Verwarmende lichaamen zouden moeten omkomen, en dien met het gelukkig leven, dat zy thans door het toedoen derzelve genooten, te vergelyken. — En als eindelyk de lange winter avonden aankwamen, myne Leezers! dan wierd het eerst voor dit deugdzaam paar de rechte tyd, om aan het Onderwys en de Opvoeding van deszelfs kleinen met yver te kunnen arbeiden. Terwyl dan de regen of hagel van buiten tegen de venfter-glazen kletterde, of een hevroorene fceeuw op de verfteende aarde neerdaalde, en de kinde-  ( »7 ) deren niet wisten, hoe zy digt genoeg het vuur zou» den naderen, zat Albert in den hoek van den haard, en wist zich van deeze gunftige gelegenheid te bedienen , om hen te doen gevoelen, hoe weldaadig de goede God had gezorgd, dat het vuur, het welk tot het onderhoud des levens zoo nodig is, en daarenboven vceischt wordt, om onze meeste fpyzen en dranken te bereiden en zich van verfchillende werktuigen, en zoo veele andere dingen te kunnen voorzien, ook zoo gemaklyk kan worden verkreegen, en de meeste ftoffen tot het ontwikkelen^ ontvangen of voortbrengen van hetzelve, en vooral hout en turf, dat men over-» al in overvloed kan vinden, tot deszelfs onderhouding gefchikt zyn. — Gemeenlyk lazen Elsje en haar mam ook om den langen avond nuttig door te brengen, hunne kinderen, uit het een of ander boek, het welk zy naar hunne vatbaarheid uitkoozen, beurtelings iets voor; en hielden hen vervolgens met het voorgeleezene bezig. En veeltyds waren dit korte bibelfche, of wereldlyke gefchiedenisfen, die voor kinderen ger fchreeven waren, en dienen konden, om hunne liefde en dankbaarheid voor het Opperwezen te vergrooten. (*) Niet eer, voor dat de beide kleinen voor wyze en groote daaden begonnen gevoel te toonen , hielden derzei ver ouders hen, ten aanzien van God, met iets anders dan zyne goedheid bezig. Zoo dra Albert echter bemerkte, dat zyne kinders den timmermans baas niet meer alleen een goed man noemden, maar hem ook wegens zyn verftand begonnen te pryzen, om dat zyne werktuigen zoo kunftig famengefteld, en alle derzelver deelen zoo volkomen voor het oogmerk, waartoe zy dienden, berekend waren, of om dat zy met een en het zelfde werktuig zoo onbegryplyk veel konden uitvoeren ; deed hy hen ook op de nog oneindig grootere P 3 wys- (?) Zedert dat martinet zyn Huisboek heeft uitgegeeven, kan men zich ook van dit uitmuntend werk, in zoodanige gelegenheid, met zeer veel vrucht bedienen. Het beflaat uit afzonderlyke /lukken, waar* van fommige voor de Ouders, en andere voor de kinderen gefchreeven zyn, en is dus gefchikt, om zoo wel de eerst- als laatstgenoemden te onderrichten.  wysheid van het verhevenfte Wezen opmerkzaam zyn. üy bragt hun onder het oog, dat God alles nog. met onbegryplyk meer kunst had famengefteld dat alle zyne werken veel beter aan hunne doeleinden beandwoordden, en dat hy onnoembaare oogmerken door het eenvoudigst middel had weeten te bereiken. Lang te vooren had hy by voorbeeld, terwvl de kleine Teunis gaatjes in een doosje geprikt had," om zyn meikever" in het leven te beWaaren, de volftrekre noodzaakJykheid der lucht voor het leven van menfchen en vee doen opmerken, en getoond hoe goed de weldaadige Schepper moest zyn, dewyl hy door .de geheele wereld lucht genoeg verfpreidde, en haar daarenboven zoo dun en vloeibaar maakte, dat zy door eene kleine ruimte kan_doordringen, en ons, wegens haare doorlchynendheid het gezicht niet beneemt. Tegenwoordig bediende hy zich van het ryzeu en daalen der kwik m een barometer; —- van den wind, welke de beweeging van zyne hand of zakdoek veroorzaakte; ~ van de gefpannenheid of het berden eener toegebondene en met weinig lucht gevulde blaas, als hy 'haar by den warmen haard bragt; van het vermeerderen van den gloed, wanneer hy door een blaasbalg den toevloed der lucht rondom het vuur begimfti^de* -van het geweld, waarmede een gekauwd papieren propje of balletje van !t ipverf of klei-aarde de buis of fchacht van eene fchryfpeu, waar'in het volkomen fluit, verlaat, door de lucht aan den eenen kant famen te perfen: —• en van duizend andere verfchynfels, (die men door het in het werk ftellen van natuurkundige proeven nog oneindig vermeerderen kan,) om zynè "kinderen de menigvuldige eigenfchappen der lucht te doen kennen, en hun te toonen, dat deeze vloeifto'f niet enkel gefchikt is, om het leven van menfchen en vee te onderhouden, maar ook daarenboven ciient, om het voor ons zoo verkwikkend vuur te doen branden; — de visfchen te doen zwemmen, — den dampkring door haare beweeging, (welke wy wind noemen,) van fchadelyke uitwaasfemingen te zuiveren: — elk geluid .tot ons gehoor over te brengen, _ in eene verftaanbaare taal te kunnen fprecken; en met behulp der pompen het water uit den grond te doen naar boven komen. Hoe  C «J ) „ Hoe oneindig - hoe onbegryplyk wys moet de Al- „ magtige zyn, zeide hy dan tegen zyne kinderen „ cue zoo veel groote oogmerken te gelyk, door een „ zoo eenvoudig middel, kan bereiken' Dus doende wist de braave arbeider van elke ^tegenheid gebruik te maaken, om nu ook de hanen zyner kleinen, die de Godheid reeds als het weldaadig en menlchlievend Wezen beminden, met de warmite hoogachting - met diep ontzag en eerbied voor de verbaazende wysheid van den Oneindigen te vervuren En die gelegenheid was voor een opmerkzaam man" a s_ Albert, niet zeldzaam. Denkt flechts, myne Vrienden! hoe kundig de plant-gewasfen, de kruiden en bloemen en boomen, de visfcbcn en vogels het viervoetig gedierte en de redelyke menfch, zoo wel ia hun geheel als ook in derzelver byzondere deelen, zvn famengefteld, met hoe veel wysheid, zoo wel de jaargeryden als de gefteltenisfen van het weêr de zoanefchyn en de regen , de zagtere en de hardere winden, elkander atwisfelen, en de fneeuwvlokken op het aardryk valleu, om de tedere plantjes met een warmen mantel te dekken, wanneer de aannaderende koude hen dreigt te vernielen; - denkt flechts aan de kundige inrichting der Natuur, die uit een en de zelfde aarde zoo veel veifchilleude vrachten doet voortlpruiteu, en er voor bezorgd is, dat zy niet te gelyk ryp worden, of haaren vollen wasdom hebben, maar elkander integendeel opvolgen, zoo dat fommige zelfs voor het gebruik het best in den winter gefchikt zyn; - aan den juist berekenden affland , waarop zich onze aarde van de zon bevindt, om niet alles, door eene grootere of kleinere verhein, te doen verbranden of aan eene ondraagiyke koude, welke alles verdyven zou, ten prooi te geeven, — aan het Godlyk Alvermogen, het welk xn ltaar is, om de zwoele zomervlaagjes in overflroomende plasregenen, de levenwekkende windje-, in bulderende orkaanen, en de verkoelende onweérsbuiën in eenen alles vernielenden blikfem te doen overgaan • Denkt eindelyk aan de verwonderlyke overeenkomst waar in zich alle de byzondere deelen der Schepping zoo volmaakt tot hun voorgedeld doeleinde vereenigen • aan de kundige eenvoudigheid der middelen, en 'aan het onnoembaar getal der grootfche oogmerken, welke er ech-  C I20 ) echter door bereikt worden; — en vraagt dan u zeiven, of Albert geen ruim veld had, om zyne kinderen, voor de wysheid, almagt en grootheid van den goeden en verhevenen Schepper der Natuur, met een warm gevoel van liefde en dankbaarheid, met diep ontzag en een onbepaaiden eerbied te bezielen? — Menigwerf heb ik ook den onweêrftaanbaaren indruk waargenomen, welken dit onderwys op de harten deezer kleinen te weeg bragt. — Ik zag telkens, hoe hun gemoed vol wierd, en zich de gevoelens van dankbaarhei 1, en de kenmerken van een diepen eerbied op hun gelaat vertoonden; met een foort van verrukking vielen zy, onder den blauwen hemel, voor den Oorfprong van hun aanwezen neder; hunne ouders lagen naast hen ter aarde geknield, — en op eene eenvoudige en ongemaakte wyze, doch met nadruk en ontzag, hoorde ik Albert en Elsje dan de Godheid voor zyne zegeningen danken. — By deeze gelegen leden ondervond ik, hoe zeer of Albert had recht gehad, toen hy lang te vooren tegen roy zeide: „ik moet my„ ne kleinen eerst tot het gevoel van God? goedheid, „ daarna tot dat van zyne wysheid en almagt opleiden, „ en de Godsverëering zal van zelfs volgen." Ik hoorde deeze kinderen nog wel geene ten aanzien van den ftyl welgeregelde gebeden herhaalen; doch de afgebrokene uitdrukkingen: „ O! God! wat zyt Gy goed!" — „O! „ hoe lief heb ik u 1" myn hemelfche vader! wat zyt „;.gy weldaadig! " — Verhoor deezen mynen wenfch „ ook! Ik weet , hoe zeer gy uwe kinderen bemint!" — die van zelve hunnen vollen boezem ontglipten, gaven my grond om te veronderftellen , dat zy daar by veel meer gevoelden, dan zy onder het uitfpreeken van lange voorfchriften, die men moet van buiten leeren, in hunnen regenwoordigen ouderdom doen zouden. (*) — (Het vervolg en flot in een volgend Nommerf) (J*) Zekere oude vrouw, zegt een beroemd man,; in bet werk van j. h. camp e, over de ftaars-omwenteling in Franklyk, Nsêrd. vertaalinp bl 348 ) kon, in de plaats van alle formulier-gebeden . niets anders uitbrengen dan O.' — Goede vrou w! zeide baar Bisfcbop tot haar. ga maar voort met zoo te bidden, uw gebed is beter, dan bet onze. — Te Groningen, by W. ZUID F M A, 1799. en te Amfterdam by H. KEYZE R, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. *SSSSSSS8SSS3©5# Nr. iao. AANMERKINGEN OVER DE OPVOEDING EN HET EERSTE GODSDIENSTIG ONDERWYS DER JEUGD. (Vervolg en flot van Nommer 119.) D e verëering aan het Opperwezen en die, welke men aan de Grooten der Aarde bewyst, zyn in zoo verre van elkander onderfcheiden, dat de Godheid enkel 00 het hart, en de Vorst meer op den uiterlyken Vórm ziet Ook wanneer de jeugd in een ryperen ouderdom haare gebeden of dankzeggingen , fomtvds volgens zekere voorfchriften of in vastgeftelde klanken, met vrucht, tot voor den troon der Godheid zal brengen ; zoo moeten die voorfchriften en klan"keu enkel dienen, om haare aandoeningen levendiger te maaken, of haar te onderrichten, wat zy verzoeken , — waar zy voor- danken zullen; , enkel ten dien einde kunnen zy, indien men in zyne kindsheid even als de kinderen van Miert heeft leeren bidden, m een meer gevorderden ouderdom nuttig zvn Doch het voornaamfte moet immer in de overtui4iö beilaan, dat het gebed niets anders is, dan fiorting van een dankbaar gemoed in den feboot van den besten Vader der menfchen» JU. Deel. q ?m  C 12a ) * * * Ziet bier, myne Vrienden! bet gene ik meende, u uit het huislyk leven van dit gelukkig paar en de opvoeding van deszelfs kleinen te moeten melden. Ik heb u vooraf gezegd, dat het Hechts enkele trekken zouden zyn; en gy ziet nu, dat het niet noodeloos xvas, u zulks te waarfchouwen. — Ik hoop echter, hoe gebrekkig deeze fchets ook zyn mag, dat ik haar niet geheel te vergeefsch zal gemaakt hebben. — Toon is tegenwoordig een braaf, verftandig en godsdienftig Burger, Echtgenoot en Vader; en het lieve Keetje zal eerlang de Gade van eenen man worden, welke waardig is haar te bezitten, —- dien zy zelve, met verftand, uit haare minnaars heeft uitgekoozen, en welken zy ook gelukkiger zal maaken, dan menige Vorftin haaren Gemaal. Ook zoo gelukkig kunt gy uwe kinderen doen worden, wanneer gy, even als Albert en Elsje, hen met verftand tracht op te kweeken, en ten dien einde geene moeite te'groot en geenen tyd te dierbaar acht; ——. en daar toe hoop ik dat u deeze gèfcbiedenis zal aanmoedigen. — Echter kan ik nog niet beGuhen , om u voor dit maal vaarwel te zeggen, zonder er nog eene enkele aanmerking te hebben bygevoegd. —— ,, Albert was wel een zoogenaamd gemeen man, „ gelyk gy hem befchreeven hebt, want hy was een „ arbeider, en zoo min als zyne Elsje in de groote „wereld opgevoed, „ zal menig een zeggen," doch ,, desniettegenftaande hadhy aan een gelukkig toeval meer „ verftand te danken, dan men in 't gemeen in hand,, werkslieden en landbouwers veronderftellen kan. — „ Wy ten minften, die geene gelegenheid gehad heb„ben, om zoo verftandig als Albert te worden, zien ,, ons niet in ftaat, om zyn voorbeeld te volgen." — Maar, lieve menfchen! meent gy hier in een genoegzaamen grond, om u te verontfchuldigen, te kunnen vinden? — De gelegenheid, die Albert tot zoo ver gebragt heeft, zyt gy verpligt, om ook insgelyks te zoeken. — Ontbreekt het u aan een zoo verftandigen Schoolmeester, die u te recht wyst, dat dit Weekblad en het voorbeeld, het welk ik u in Albert ge-  ( 123 ) gefchilderd heb, dan diene, om dat gebrek ten mmften eenigzins te vergoeden. — De boeken, van welke hy zich bediende, zyn ook voor u te bekomen, en wy hebben u dezelve by andere gelegenheden reeds meermaalen genoemd. — De antwoorden, die in bet voorgaand jaar, by de Maatfchappy tot Nut van het Algemeen, op twee uitgefchretvene prysvrcagen, zyn ingekomen, kunnen u ook van aanmerklyken dienst zyn; het antwoord op de eene naamlyk om ü met de kennis der Natuur, en dat op de andere om u met het God.sdienftig onderwys der jeugd gemeenzaam te maaken. Ik zal u die beide vraagen hier ter neer fchryven, zoo als zy in 1796 door de Maatfchappy wierden opgegee-. ven, om u tiet belangryke deezer ftukfes te doen kennen: 1. De Maatfchappy begeert een Natuurkundig Sclwolhoek in vier deeltjes, in het welk de Jeugd, op eene alzins bevattelyke wyze, zonder wiskunftig betoog, de Natuurkunde geleerd wordt, zot wel tot het tegengaan ' van vooroordeelen, als tot duidelyker kennisfe van den Schepper in zyne Schepfeltn. 2. Staan Ouders en Opzieners tnder de onvermyielyke verpligting, 9.7» de aan hunne zorge toebetreuwde kinderen, met betrekking tot eene Godsdienilige Opvoeding, Gebeden en Dankzeggingen te d*en len en, en God te doen bidden en danken?- » Zo ja, op welk èpte ^-yze moet zulks ingericht worden? [Ih*. moet de inbpjld der Gebeden zyn? En in welk een tydperk der Jeugd moet daar mede eenen aanvang gemaakt worden ? I Van welke vraagen rie"'e;rS!.gcr.oen.dc door jon anke s buys te Amfteldanr en den Predikant uilkens te Lellens, de laatstgenoemde door de Christen-Leeraars J. w. sta ti qs muller en wilhelmus i>eckering, en den Cargadoor j. van ouvverkerk de vries is beantwoord. In plaats dan van langer tegentedenkiugen te maaken, zult Gy beter doen, van met my deeze gevolgen uit het voorig verhaal af te leiden: I. Het is nooclig, dat ik my ever: als Albert en Elsje gefchikt maake, om myne kinderen, volgens het voorig ontwerp, eene deugdzaame, verftandige en godsdienftige Opvoeding te kunnen geeven. ■— Dit is niet zoo temaklvk, als men zich sewoonlyk voorftelt. — Q 3 El-  ( 124 ) Elke Jongeling en elk Meisje behoorde zich canrtoe reeds lang voor het huwlyk te hebben voorbereid — Het is eene misdaad, indien zy zulks verwaarloozen, eene nog veel grootere misdaan, dan wannéér zy zich. 111 den echt verbinden, zonder voor middelen van beitaan gezorgd te hebben, om hunne kindereu te kunnen onderhouden. — In het laatfte geval kunnen hunne kleinen, die zy het leven geeven, (indien aeeue edelmoedige menfchenvriendcn zulks verhinderen;', van armoede en honger omkomen; — doch in het ee>lie geval brengen zy haar in gevaar, om met eene menigte! haarej Nakomelingen, om met haare kinderen en kindskinderen, voor eeuwig ongelukkig te zyn. ——i Man en vrouw verbinden zich 'eens, 'zonder genoegzaam in ftaat te zyn, om als zy kinderen teelèn, de-' zelve te onderhouden, en de geheele Wereld heeft er den mond vol van, dat. deeze menfchen hun kroost zullen ongelukkig maaken; - de Wereld heeft recht. Doch menig paar treedt in het huwclvk, zonder dat het ooit over de Opvoeding der jeugd heeft nagedacht , - zbnder.dat het de minfle gefchiktheid daartoe heeft trachten te verkrygen; — en"de geheele wereld, gy moogt onder de zoogenaamde Ryken en Apnzienlyken, (by wien rykdom of horige Geboorte en eene goede Opvoeding het zelfde betekenen',') onder den Burger, of onder den zoögenaamden ggmeenen man komen, zal er geen woord van zegge:)!! Dit is nu eenmaal eene zoo verouderde gewoonte eeworden; doch de zaak blyft daarom de zelfde. — ,,Ik zeg yhu' mnre Vr,enden! " *egt Jesüs ergens (Luk. *P,4. 3fe», X. 28.) ,, vreest niet voor de genen, „ die het lichaam dooden , en de ziel niet kunnen „ dooden : maar vreest veel meer hem , die beiden „ ziel en lichaam verderven kan. " — Van u, menfchen! die kinderen het aanzyn geeft, zonder over de verhevene waarde deezer beftemmipg, — zonder over oe moeilykheid, en het uitgeftrekt belang echter, der taak, om hen tot redelyke wezens te vormen;— zonder over de beste wyze van Onvoeding immer gedacht te hebben, en u nogthans verbeeldt, dat Gy zulks vry doen moogt, doordien het u aan geene middelen ontbreekt, om hen te onderhouden; — van u kan  C 125 ) kan men pet recht zeggen: dat Gy de lichamen uwer kinderen in het leven behoudt, terwyl Gy hunne ziele« bloot geeft aan het verderf. O! oneindig beter zoudt gy gedaan hebben, van U geheel zonder mi..delen van beltaan te hebben verbonden, en oorzaak te zyn geweest, dat uwe kinderen waren omgekomen; want door hunne lichaamen te dooden, zoudt Gy dan nog ten minden hunne zielen gered hebben Nu, daarentegen kunt gy weiligt de oorzaak zyn dai zy. zelfs eens hun aanwezen vervloeken. - 1 11 Gy moet my dus toeftemmen, dat een ieder die zich ooit begeert in den echt te begeeven, van'den ryklten tot den armflen, zonder eenige uitzondering om kundigheden tot het geeven van eene verftandige* en deugdzaame Opvoeding te verzamelen, onvermvdelyk verpligt is. - Aan iyd kan het hun ten dien einde nimmer ontbreeken; «- de zondag blvft ten minlien aiiyd over, om er. zich ter bereiking van dit rtóodzaaklyk oogmerk van te kunnen bedienen, en voorzeker kan men hem voor de Godheid, op geene aangenaamere wyze doorbrengen. - Doch hoe veel lange winter avonden hebben de meeste menfchen, en onder hen de Landlieden, nog ter hunner befcbikking? en hoe menige oogblikken kan men bovendien niet van zyne dagclyidehe bezigheden afzonderen, om zyL et gene kinderen vcrltandiger, 0m hunne harten «c^jzaarncr te maaken? En'geen gebrek aan tyü uiuldyk, — geen voorwendfel van ongefchiktheid daartoe, - geene moeilykheid, welke daar men' ?ePaard mU — kan ter uwer verontfchuldigin* lïreKken. - Gy zyt verpligt, om er tyd toe te neemen;- Gy zyt verpligt, om er u gefchikt toe te maa- \7 ♦ ,Y 'F YerP]igt> om geene moeite te ontzien; ~ Want het is de grootfte pligt, dien gy als Burger Vader en Echtgenoot vervullen moet. - Gebrek aan tyd, bekwaamheid of verftand, of het voorwendfel dat het u te moeilyk valt, kan u niet verontfchuldigen ï uwe kinderen het levens-onderhoud te bezorgenr — doch het kan u even min verfchoonen, om hun eene deugdzaame verftandige en godsdienftige Opvoeding te geeven. _ Voor gy tot beide bekwaam zyt, h "deï gy tegen uw geweeten, door u in den echt te verbinQ 5 den,  C 126 3 den. Zoo dacht ook onze braave arbeider en zyne geliefde huisvrouw, reeds lang voor dat zy zich met elkander vereenigden; en hun voorbeeld diene, zonder eenige bepaaling, een ieder ter navolging.—— III. Eene tweede aanmerking zal de voorgewende moeilykheid, is het niet voor u, ten minften voor uwe Nakomelingen, nog meer uit den weg ruimen. — Gy moet het my zelve toeftemmeu, dat de Opvoeding, die Gy ontvangen hebt, niet zoodanig geweest is,"ais zy wel behoorde; anders zoudt gy over geen gebrek aan verftand of bekwaamheid , over geene moeilykheid , om volgens het voorbeeld van Albert uwe kinderen te onderwyzen , behoeven te klaagen. —> Indien gy derhalvea den zondag, eiken langen winterfchen avond, of elk oogenblik, dat gy met mogelykbeid kunt'iiitfpaaren, ter Ieezing en herleezing van de nuttige fchriften belteeden wilt, die wy u van tyd tot tyd leerden kennen, — indien gy al!e moeite wilt aanwenden , om uwe kleinen verltandiger te kunnen opvoeden; zoo zult gy haar niet enkel meer met de eigeniyke waarde en het echte wezen van den Godsdienst bekend maaken, en haar daardoor braavër en deugdzaamer doen worden; maar gy zult er haar te gelyk het vermogen door geeven, om haare nakomelingen, met minder moeite, op eene verbeterde wyze te kunnen opbrengen. En gy maakt dus niet alleen uwe eigene kinderen, maar te gelyk in hen geheele genachten gelukkig. 1 IV. Verbeeldt u niet, dat gy inde Opvoeding uwer kleinen alles gedaan hebt, wat gy ttondt of behoordet te doen, indien zy, ouder geworden zynde, geene openlyke fchendaadea bedryven, maar als itille burgers daar heen leeven; en dat dus deeze aanmerkingen op 11 niet kunnen worden toegepast. " 1 « Zoo denken de meeste menfchen , en de ondervinding leert echter, hoe gebrekkig in het algemeen de Opvoeding is. — Ik zai het tafereel van de ondeugden deezer eeuw, dat u dit gebrek uit deszeifs fchadelyke vruchten kan leeren kennen, met voor u ophangen; want gy kunt het allerwege aantreffen. (*) —- En (?) ocKüRSE beeft het meesterlik g'fibilderd, (in zyn  C 127 ) En indien de Godsdienst een wezenlyken invloed op ons zedelyk gedrag heeft; dan behoeft 11 onze ondeugdzaamheid, welke gy in dat tafereel zult vinden, niet langer te verwonderen: verre de minfte menfchen leeren ooit het eigenlyk wezen van denzelven kennen; want gemeenlyk beftaat hy in niets anders dan klanken of uitwendige plegtigheden , onder welke het hart niets gevoelt. ———- Ziet daar het onvolnmkte, het welk men in de Opvoeding en het onderwys van hyna alle kinderen aantreft, en dat toch een ieder behoorde — en zoo duur verpligt is te verbeteren Nog eenige aanmerkingen over de opvoeding en het onderwys zelve kon ik hier byvoegen ; doch ik zou er door in herhaalingen vallen, of welhgt te wydloopig kunnen worden. — Herleest liever het gene ik u van het bovengenoemd deugdzaam huisgezin verhaald heb, en vergelykt het met het gene in dit Weekblad op andere plaatfen, en in de u aangepreczene (tukjes, over het zelfde onderwerp , gezegd is ; dan zult gy haar zelve maaken kunnen, en my in de gelegenheid Hellen, om heden de pen te mogen neerleggen. ■ EENVOUDIG EN BEPROEFD MIDDEL, TER GENEEZING VAN KOEIEN, DIE, NA HET AFKALVEN BEYVEN LIGGEN, ZONDER TE KUNNEN OPSTAAN. Dewyl deeze kwaal, op verfchillende plaatfen in ons Vaderland, waarfchynlyk ook verfchillende naamen draagt, zal het best zyn, de zekere tekens deezer ziekte optegeeven, welke hier in beftaan: zulk een Rundbeest wordt een, twee, drie of vier dagen, fomtyds ook laater, na het kalven, zoo zwak in de pooten, dat het niet meer kan (taan; wanneer het zich neêrlegt, zonder weêr op de beenen te kunnen komen; Ontwerp tot eene algemeene Characteikunde, I., Stuk, hl. 143--162.) Het is voor ons waar ongelukkig, dat zyne trekken zoo veel waarheid heb-  ( ia8 ) E £ doo!L„geval de Eige,mr geil00dzaakt is'het Dit ongemak kan door het volgend middel ^eneezen worden, ö Men neemt een vierde van een Kan Genever en even zoo veel Brandewyn, en doet dit onder elkander. Hiervan maakt men een gedeelte, bv voorbeeld een zesde part te gelyk, in een paftnetje zoo Warm, dat men 'er de hand in kan houden, waarin als dan een lapje wordt natgemaakt en daarmede het Beest van de klauwen af tot aan het lyf toe gewaffcbm en sewreeven, drie, vier, ja afwas het zesmaal daags, hoe meerder zoo yeel te beter: doch men zal, in een paar dagen, geen halve Kan er van gebruikt hebben, of het Beest zal wéér herfteld zyn. -L_ ncuDen, De Koopman AlpbonCe Mysberg, die db Geneesmiddel in 1780, aan den Oeconomïfehen Tak te Haarlem bekend gemaakt en daarop een gouden eérepenn.ng getrokken heeft, had de nuttigheid van hei V m het geneezen van twaalf beesten ondervonden, wel* ke alle daarvan herftelden, zonder een eenige te\nis- Dat het voor menfchen, welke vaneen zwaareziekte opkomen, ook zeer verwerkende is , de beenen arte ot viermaal daags, met koude brandewyn te wryven, is door de ondervinding dikwyls bewaarheid Geworden. ö Te Groningen, by W, ZUID F, MA, 1700. ea te Amfterdam by H. KEYZER en verder alom te bekomen. '  WE EKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 131. „0 Gy, wiens oog flechts ff tart op's Waerelds tegenheden, „Zie in den tegenfpoed de bronnen van Vgeluk: „ D>ez» /fa'-de is geen woeflyn, noch immer lagchendedenf ., Zy is een fchouwtoneel van vreugde, en kalmte, en druk z „ Dees treden beurtlings af, en komen beurtlings weder, ,, En vormen onderling een gantscb volmaakt Geheel: „ Het oog der Godheid ziet op aller gverking neder, „ En Almagt ftuurt elk deel. HEBBEN WY REDENEN OM DEN JONGSTEN WATERSNOOD, ALS EEN OORDEEL, OF TUCHTROEDE VAN GODS STRAF-OEFENENDE HAND, TE BESCHOUWEN? "V^eel en verfchillende wordt 'er in deeze dagen, in ons Vaderland, van den feilen Winter en den Waters'nood, die wy onlangs hadden, geredeneerd en geoordeeld. Men treft menfchen aan , die flellen, dat de Overftroomingen moeten worden aangemerkt, als eene regtftreekfche Tuchtiging, waar mede de Hemel ons, om onze veelvuldige zonden en misdaaden .krm't bezoeken. — De een begrypt, dat de "Waterst ood onmiddelyk, dat wil zeggen, door een buitengewoon beftier van de N.ituur, door God is veroorzaakt geworden'; de atid'er houdt ftaande, dat de Godheid in deezen niet onmiddelyk, maar middelykerwyze,' volgens den gewoonen loop III. Deel. R der  ( is* ) ier' Wereld , ïs werkzaam geweest en zich van dea harden Winter, als zoodanig een ftrafmiudel, by uitneemendheid, bediend heeft. Wy voor ons gelooven, dat deeze lieden de zaak gantsch en al verkeerd befchouwen en meenen in Haat te zyn, ulieden op goede gronden te kunnen aantoonen, dat zy, welke denken dat de Ovcrftroomingen onmiddelyk, door Gods byzonder beflier van de wereldfche dingen, bewerkt zyn, de bal deerlyk misdaan , en dat die, welke, om den Watervloed, den (hengen Winter als een geeffe! voor Land en Volk willen hebben aangemerkt, niet alleen al te voorbaarig oordee3en: maar ook, naar alle waarfchynlykheid, het plankje zeer verre mis zyn. — Ea het is daarom, dat wy ons verledigd hebben , om de natuurlyke oorzaaken van de Overftroomingen, als mede de voor- en nadeden van den, jongstleeden Winter eens oordeelkundig te befchouwen en eenigzins optehélderen. Ter voorkoming en verzwakking van de allerfchadelykftc vooröordeelen, welke veelen uwer omtrent den feilen Winter en den, daaropgevolgden Watersnood , reeds hebben en nóg zouden kunnen krygen, zullen wy hierover, wat breedvoerig handelen. Wegens het gewigt der zaake, hebben wy ons deeze moeite gaarne willen getroosten, in vertrouwen, dat gylieden ons met oplettendheid zult aanhooren en dat de goede God onze poogihgen zal zegenen. Heeft de Schepper den Menscb met redelyke zielsvermogens begiftigd; heeft Hy gewild, dat zyn Schepje!, door de beoefening der Rede, zyne kennis en dus ook zyn geluk zou vermeerderen, dan, zeker! is de Menscb ook vei pligt, alles wat hem voorkomt, zoo veel de gelegenheid, toelaat, redelykerwyze te overwcegen, al voorens hy 'er zyn oordeel over veile, of pyn gedrag 'er nnar inrichtte. Op deezen grond, is by dus ook gehouden, alle, en vooial de mèestgeduchte, verfchynfelen der Natuur, gelyk onder anderen de hooge Watervloeden en zeer ftrènae Winters, opmerkzaam gadereflaan en, zoo lang by veronderftellen kan, dat derzelver oorzaaken, uit het gewoone beloop der Wereld kunnen worden afgeleid en verklaard, die oorzaaken, door behulp zyner Re-  C 13* ) i Rede, optefpooren en, in verband met de daartoe i betrekkelyke omftandigheden, re befchouwen, ten eïti: de zyne kennis van de Natuur ('waarvan hy de groo: te nuttigheid dagelyks ondervindY), meer en meer te i volmaaken. I Men behoeft, naar ons inzien, maar eens te deni ken: i.) Aan de gewoom gevolgen van ongemeen firen» ' ge Winters bier te Lande; 2.) aan de ligging en ge1 jleldbeid onzes Vaderlands, met opZt'gt tot de Rivieren, die hetzelve doorfnyden; 3.) aan de betrekkelyke ~om1 flandigheden , welke met de Overflroomingen gepaard I gingen en eindelyk 4.), 'aan de gevoelens vanDeshm-' \ eiigen, dienaangaande, om ten vollen overreed te worj den, dat dezelve niet zoo zeer als eene oiimiddelyke i Tuchtroede: maar enkel, als gebeurenisj,en, die uit het ; algemeen en geivoen beloop der natuurlyke dingen zyn : voortgevloeid, moeten worden befchouwd. Wat, in de eerite plaats, de gewoone gevolgen van ongemeen ftrenge Winters hier "te Lande'betreit: die niet gantfeh en al een vreemdeling in de Vaderlandfche gefchiedenisfen is, zal zich ïigtclyk berinneren kunnen, dat zulke Winters,hier bykai s altoos, van iaate Voorjasrcn, duurc tyden, of geduchte Ovcrftroomingen vergezeld gingen. Zoo was geb'rek aan turf en houthals mede aan de-noodigfte behoeften des 1c- vens, inde felle Winters van 1709 en 1740. (om niet van vroeger eeuwen te gew-aagen), ten toppunt gefteegen. In 1709 en 1740 moest men voor brood, boter, kaas, erwten, boonen, gort, olij, fterke dranken enz. tWeemaalcn meer dan anders en, te Rotterdam, voor dén ei, 3 (t. betaalen. In 't begin vair 'Mei 174 c wierdt in Holland ïoco fS Hooi voor 70 a 80 g!., een La>t Boekweit voor 40 -ffi Vlaamfcit, of 040 gl. en, in 't . laatst, van den Zomer voor 89 fg Boter 44 a 46 gl. gegeeven. Duizenden runderbeeften ctr allerhande b'öcmen, kwamen, vooral in Friesland en Groningerland, om , door gebrek aan voedfel en den Herken vorst; en is die Winter zoo langduurig geweest, dat 'er, in*t begin van , Juny, hier te Lande, aan de boomen nog geen blad : en op de velden geen gras wierdt gevonden; zynde de Winters van 1726, 1729 en 1740, Ï741 en 1742", als ook die van 1784,1771 en 1795, door Overllioomingen agterR 2 volgd  ( 132 ) voigd geworden. Ten voorbedde kan (trekken, het gene daarvan door de Hiftoriefchryvers is aangetekend dat naamlyk in 174! en 1742, in Noordbodamt, bm. nen den tyd van tien maanden, driemaalen zeer li >g water heeft plaats gehad. „Deeze Watervloed wordt „ met regt een zeer groote genaamd, Czegr een hunnerjj 9, want het was in Louwmaand 1742. dat ons een fchrsn5, der en zeer oplettend Heer, die den Vloed, voor een 5, groot gedeelte, nauwkeurig had befchouwd , verhaa!35 dc, dat het overftroomde land wei vyftien maal groo„ ter was dan de Haarlemmer meir. Deeze Meir nu „ wordt begroot [te dier tyde] op 20,000 Rhvnland„ lelie morgens Land; waaruit volgt, dat die" Vloed ,; toen 300,003 morgens bedekte; dat is ten nassteu- „by half zoo groot, als geheel Holland, enz." Zynde die- Watersnood toen (naar de gedachten van denzelfden Schryver) veroorzaakt gewornen, door het jmelten van de groote menigte Sneeuw, welke, in den itreiigen Winter te vooren, in de bovenftreeken van Duitscbland, Zwitzerland en Frankryk — van waar onze vojrnaamfte Rivieren afkomen — gevallen was. (*) Die gelegenheid hebben om de Hiftoriefchrvv, rsv Welke opzetlyk over de Watervloeden , federt Noachs tyd in Europa voorgevallen , gehandeld hebben , a's Oabbéma, Outhof en anderen, eens narefhian, zul en ook bevinden, dat de meeste Overftroomingen zvn gebeurd, in de maanden January, February, Maart, September, OSlober, November en December, en derhalven juist in die faifoenen van het jaar, in welke de Dyken en verdere Waterweeringen van de bulderende Herfst- en Winter-ftormen. plasregenen en ysichorffen het meeste hebben uitteftaan en"dat die ,' welke m den Zomer voorvielen, zelden anders, dan door de, in'de voorafgaande Winters, op de gebergten, gevallene Sneeuw , zyn veroorzaakt geworden. .. Dat ook (*) Men kan omtrent een en ander op deeze jaaren , naleezen j. wagenaar Vaderl. Hiftorie, j. l. schuer. Nederlands merkwaardigfte Gebeurteniffen en NlKot. duyn, in zyne Hirtorifche Aanmerkingen op drie, meer dan gemeen, ftrenge Winters.  C 133 3 ook Deskundigen van deezen Iaatften feilen Winter, dezelfde fchrikbaarende gevolgen hebben verwagt , toen 'er nog geen fchaduvve van Watersnood beftond, blykt, onder anderen , uit een onlangs uitgegeeven verslag van de Ovtrjiroomingcn, (?) waarin gezegd wordt: „ Na dat eene, byna voorbeeldeloos, felle „. en langduurige vorst, in de maand December van „ het afgeloopen jaar 1798, onze, gelyk ook alle de ,, Buveiilandfcbe Rivieren , by een middelbaare wa„ tershoogte, zeer fpoedig met zwaar ys bezet had, >% 200 dat raei' over deeze, anders zoo fnelftroomen,, de, Wateren met de zwaartte vragien konde paffee„ ren, kwamen al aanftonds by Deskundigen, die het ,, geheel overzien, de vraagen op: hoedanig zjn thans „ onze Rivieren, onze Dyken gefteld? welke • beboed„ middelen worden ''er by voorraad beraamd en zou men behoor en te beraamen, om 4e geduchte gevaar en, (die9 „ by bet losbreeken der Rivieren en bet afkomen van 9, menigvuldig ys en water, by bun geivis voorfpeld wer,, den) zoo veel mogelyk te voorkomen?" Zynde dan, toen ook, door den Lande, bekwaame perfoonen afgezonden , om, by tyds, den ftaat der Dykwerken enz. m oogenfchyn te neemen en de vereischte middelen, totdeszelfs behoud, aantewenden; zonder welke voorzorg, de verwoestingen ongetwyfeld nog veel grooter zouden geweest zyn. Welke redenen zouden wy dan nu hebben, om juist den jongften Watersnood en die ons Vaderland, wanneer de Zomer-zon de, nog overgebleevene, Sneeuw orvde gebergten doet fmelten,> nog zoude kunnen, treffen, voor iets anders/dan een noodwendig gevolg van het dagelyks beloop der Natuur te houden? Al ware het ons uit de overleveringen van vroegere R__fl ty- C) Zie uitvoerig en nauwkeurig verslag van*, den tegenwoordigen ftaat der Rivieren in ons Vaderland en van de Overflroomingen enz met eene Landkaart, waarin de plaatfen der onderfcheidene Dykbraaken zyn aangeweezen, door de zoo geloofwaardige als kundige Scbryvers van denOekonomifcbenLourant uitgegeeven. Gedr. te Amft. by c covens en alömme voor 15 Stuivers te bekomen '  C 134 ) tyden niet bekend, dat ons Land, zeer ligt aan Overüroomingen onderhevig is, wy zouden *t uit eene, flechts oppervlakkige i, befchouwing van de ligging onzer, vooral Hollandfcbe en Gelderfcbe GeWesten, als mede uit den onlangs voorgevallenen Watersnood, zeer gemakkelyk hebben kunnen afneemen. Ulieden , waarde Leezers! derzelver ligging en den loop der Vaderlandfche Rivieren, waarop wy doelen-, te weeten die van de Maas, van de Merwe, van den Rbyn, van de Waal, van de Leek , van den Tffèl, van de Vecht, van de Hunfe (of het Hoornfche diep) en van de BelÜitgewolder Aa uitvoerig aantewyzen, zou ons te verre van ons ftuk afbrengen. Gy kunt die, op een Landkaart van deeze Republiek,'veel beter zelve eensnagaan, dat wel de moeite waardig is. De Maas en Rbyn, de een op een boogen berg in Champagne , de ander op bet Jlpifcbe gebergte, in Gtavhtivderland, uit gennob.cn Sneeuw, (waar mede die bemelhoóge bergtoppen altoos bedekt zyn ,) kleine welbronnen en . onderaardfche beekjes van altoos (troomend water, oorfnrouglyk, by den langduurigen fterkerï vorst, al fpoedig met de vreeslykfte ysdammen bezet, welke dóór den aanhoudenden toevoer van water en de daaromftreeks zoo dik gevallene, Sneeuw, dagelyks vermeerderd wierden, moesten volftrekt, by den fchielyken dooi, aan 't kruien geraakt, waar de Dyken voor zulk eene drukking van water niet bedand waren, de aakeligfte verwoe dingen baaren. „ Voor den 20 Jamiary 1. 1. ,, (zegt het meergemelde Verflag) was men door de echt„ de berichten geïnformeerd, dat de Boven-Rhyn, ,, 'van St. Godr opwaards, allerwege met ys bezet „ was. Van gemelde pfa*« tot Remagen was een „open vak. Van. daar tot Onckesten was de Rivier „weder digt. Van laatstgtmelde-plaats tot by Mul„ helm open. Van Mulbeim tot Rhynimf digt. Van Rbyndorf tot Dusfeldorp was de Rbyn open; ter-^ „ wyl van laatstgemelde plaats, benedenwaards tot „ Pannerden. de Rbyn, en verder de Waal, Neder,, Rbyn en TJfel, gelyk ook de Maas met zeer zwaar „ Ys bezet waren." „ Tegen deeze onderfebeidene Ysvakken wierd het water, in verfchillende hoogten opgehouden; echter Cde-  C 135 ) Cdewyl de toevoer van boven als nog niet aanmerk,, lyk was), niet zoodanig, dat daar uit gevaaren „ voor de aaupaalende Dyken en Landen konden „ voortkomen. Doch het plaats gehad hebbend dooi „ weêr, gepaard met den aanhoudenden regen en de „ fmelting der, in de Bovenlanden menigvuldig ge„ vallene, Sneeuw, deedf den 20 January reeds eeni9, ge beweeging in den Rbyn, boven Keulen, en eenen ,, meerderen aanvoer van Water verneemen, tot dat den 26 het Ys voor die ftad in volle beweeging ge„ raakte, door beurtlingl'che vastzetting en losfcmé„ ting, zich tot Ysbergen formeerde, en het water tot „ eene vervanrlyke hoogte opzettede, waardoor Mul* ,, heini en Deutz, met alle de omliggende laag gele„ gene Landen, geïnundeerd werden. Den 28 ^fanu„ ary geraakte de Rbyn andermaal los en het water „ wierd, door kort daarop volgende Ysftopping, tot de „ ontzaglyke hoogte van 30 voeten aan de 1'eilpaal „ opgezet. Het zwaare Ys richtte eene verbaazende ,. verwoesting aan. — Schepen werden, door het Ys en den fnellen ftroom, bp hooge Oevers, als tusfchen „ Ysbergen, gezet en 120, zoo groote als kleine, „ vaartuigen geheel vernield. Onderfcheidene Dyk„ braaken, zoo aan den rechter als linker Rhyn-oe„ ver, waren de gevolgen deezer Ysftoppingen. Het „ graaffchap Meurs wierdt geïnundeerd. Dusfeldorp, ,, Duisburg, Roeroortb en eene menigte andere plaat,, feu, moesten dit zelfde treurig lot ondervinden, ter,, wyl de onheilen, daardoor veroorzaakt, onbel'chrvf„ lyk en de fchaden alommc onberekenbaar zyn."" Het kan niet miffen of deeze fchrikbaareride toeftand van den Boven-Rbyn en Maas, moest een zeer verderfelykeri invloed op ons lieve Vaderland hebben, waardoor toch al dat Ys en Water paffeeren moest, om zich in de Noordzee te ontlasten; Nauwlvks was de Ysgang by Schenkenfchant en bet Panderfche gat den Balaaffcberi bodem genaderd, of de rampen namen, ook hier, gelyk elders, een begin. De veelvuldige Hulpsatcn, Overlnopen van water en Doorbraaken in de Dyken van Holland, Gelderland, Utrecht en, Stad en Lande (meer dan dertig in getal) hebben treurtoneelen opgeleverd, die Nederland een' reeks van jaaren, zullen heugen. De-  ( 136" ) Dezelfde gevolgen, welke de fchielyke dooi en het opzetten der Rivieren, daardoor veroorzaakt, in Holland en Gelderland hadden, hebben ook —. om nog een woord van ons gewest te fpreeken — alhier plaats gehad. De Hunfe, (of het Hoornfche diep) wiens droom, naa zwaare regenvlaagen, in deezen tyd gewoonlyk zeer hevig is, waardoor fomwylen, zoo ver hy niet bedykt is, gebeele velden in een zee worden veranderd (*) en de Bellingwolder Aa, door de groote menigte gefmolten Sneeuw van het hoogere Munflerland, fVesterwolde en Drenthe aanmerklyk opgezwollen, moesten natuurlykerwyze, by gebreke van andere voldoende afwateringen, door deeze beide droomen, naar onze laagere oorden afzakken en, waar men uit onbedagtzaamheid of anders, verzuimd had de Dykwerken tegens zulk eene zwaare persfing van water te wapenen 9 zich te laat daarover beklaagen. (Het vervolg biervan in No. 12a.) R A A D Z E L. Ik ben een teder kruid, In 't Voorjaar loop ik uit, 'kWord vaak twee Zomers oud; Myn bloem is geel, als goud; Myn naam is, als myn aart, En ongemeen vermaard. Veel menfchen, arm en ryk, Zyn, daarin, my gelyk. Meer zeg ik niet. Nu moog je raên: Maar, roer my toch vooral niet aan. Ik heb — 't is waarlyk al te oprecht! — U reeds myn naam, voluit, gezegd. Het anïw. bier naa. (•) Zie Tegenwoordige Staat van Stad en Lande I. D. bl. 14 en 15. Te Groningen, by W. 'ZUID E MA, 1799. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 122. HEBBEN WY REDENEN OM DEN JONGSTER WATERSNOOD, ALS EEN OORDEEL, OF TUCHTROEDE VAN GODS STRAF-OEFENENDË HAND, TE BESCHCUWEN? (Eerfte vervolg van Nommer 121.) Spraken wy. in het voorgaande Nommer, over de gewoone gevolgen van ongemeen ftrenge Winters, over den oorfprong der Vaderlandfche Rivieren, de Maas en Rbyn, als mede over derzelver laatfte Ysftoppingen en, daardoor aangebragte, onheilen; thans zullen wy eens onderzoeken, of, en in hoe verre, de Natuurlyke en Wiskunftige ftaat onzer Rivieren en Dyken, tot die onheilen, aanleiding hebben kunnen geeven. , Dat goede Dykagien in de daad van groote nuttigheid kunnen zyn, is eene uitgemaakte zaak: doch of onze Dyken, gelyk men die oudtyds aangelegd beeft en thans nog onderhoudt, in de "daad goed zyu en zoo veel nut doen, als zy zouden kunnen, dat "is een andere vraag. Het Water, eene vloeiftof zynde, loopt, gelyk alle vogten, loodlynig, by den oorfprong der Rivieren, naar de laagte en vormt, als van zelve, eene goot, .welke men de Geul der Rivier noemt, die wyder of nauwer wordt, naar de hoeveelheid van Water. III. Deel. S dat  ( 138 ) jiat er tusfchen doorgaat; zynde de Snelheid van deu 'ftroorn altoos groot of gering, naar de breedte en afhelling van den Inhoud der Rivier, welke men ook. dc Bedding noemt. De Rivieren loopen onbelemmerd in hunne Geüien voort, tot dat zy zich in Zee, of elders ontlasten , en wanneer 'er, in de vogtige Jaareetyden, meer toevoer van Water Yoor handen is, dan de Inhoud der Rivieren kan bevatten, breidt zich. het overvloedige Water wyd en zyd over de omgelesene vlakten uit. Zoo dra is niet deeze Watershoogte eenigzins gevallen t of her zelve keert in de laagere Rivieren terug en laat een huid van flibbe agter. — Landbouw en Koophandel winnen bier. alsdan, aanmerkelyk by: want de verfchillende ftoifen, welke de fnelle ftroom altoos, in zynen vaart, met zich mede ■fleept, als zand, klei, flyk, hout, ftcen, enz. by het vallen van den ftroom, op de vinkten gebleeven, maaken dezelve hooger en vruchtbaarïr, de Verzandingen en Banken nu geen plaat* hebbende, blyven de Oevers der Rivieren gemeenryk evenwydig, de Beddingen regelmaarig, het Warer zuiver; zoo dat bet zich , met de vereischte Snelheid, onverhinderd in Zee Horten en overal de zwaarfte vaartuigen kan afvoeren. Zoo gür* bet toen de Rivieren nog aan zich zeiven wir-n ovetgelaateu. Doch, nauwlyks 'was de Kui.st de Natuur te bulpe gekomen, of Natuur eu Kunst geraakten, door kvvaiyk aangewende middelen, als in tweeftrvd en, van toen aan, wierdt de eerfte ftcen tot het'wis bederf der Rivieren en de, daar aan fwettende, Landouwen gelegd, het welk wy tot heden toe moeten bezuuren. De meeste Rivicr-dyken zyn, hier te Lande, tusfchen de tiende en veertiende eeuwen aangelegd. Vóór dien tyd, hadden de bewooners deezer Landen weiui-r of geen denkbeeld van zoodanige Waterkeeringen. Kaa de tiende eeuw, kwamen zy op den inval, om, ter voorkoming van Overftroomingen, de Rivieren, voor altyd, te beletten, buiten hunne Oevers te treeden. Nu wierp men, langs de boorden der Rivieren,, breede aarden - wallen op, verfterkte dezelve, naderhand, met post- en paalwerk en dacht toen, dat men een 'rooten dienst aan het Vadeiland gedaan bad: doch  doch de ondervinding heeft, belaas! geleerd,dat deeze ondemeeming, in de gevolgen, niet zeer aan de verwachting heeft beantwoord. De gebreken onzer Dyken en Rivieren zyn van dien aart, dat zy, van tyd tot tyd, grooter en menigvuldiger moeten worden. Het eerfte nadeel, dat de Bedykiag noodwendig met zich braat, was, het zinken van de medtgefieepte fiofen, tot op de Reddingen der Rivieren, welke te voor en op de overgeftroomde vlakten bleeven liggen. Hier uit ontftonden Plaaten, Banken ea Verzandingen, welke de oppervlakte der Beddingen Blinder onregeluiaatiger maakten en den Inhoud vernauwden. Het Wier, Riet en de Biezen, op deeze Zandbanken groeiende, houaert de afdryvende ftoffen aanmerklyk tegen, ftuiten den ftroom, en maaken de Rivieren ongeTchikter om, met de noodige Snelheid, een groote menigte Waters door te laaten. Waar de miufte Snelheid in een Rivier plaats heeft, kunnen zich de meeste ft , die dezelven ftuksgewyze en, ten hunnen byzonde', ren koste, fteeds onderhouden en herftellen moes" ten? Wie gevoelt niet, dat zuik een gewaagd ver\, trouwen, in eene zaak van dat algemeen belang, hoogst \, onvoorzigtig zoude zyn ? —• Wie beeft niet, in bet ge„geeven verslag opgemerkt, op boe veele plaatfen de „ ongelukken, die er zyn voorgevallen, juist daaraan wa„ ren toetefchryven, dat men niet overal dezelfde toerei- kende voorzorgen genomen, niet overal naar denzelf„ den regel gewerkt, niet overal den genoegzaamen voor', raad van hulpmiddelen en maleriaalen, ter nooowee* ringe vereischt, voorhanden had en dus, juist aan l, de nadeelige uitwerkfelen van een gefmaldetld Dyk „ en Waterbeftuur!" enz. ' ••. LuSt het ons, te midden van den Watersnood en de iiartgrievende rampen , daaruit voor den Lande ontfprobten, naar een blyk van Gods gunftig toeverzigt, op de belangen des Bataaffchen Volks, te vraagen, de Iherpende Ooltenwind , welke zulk een geruimen tyd hier, bykans onophoudelyk meteen ftevige koelte, gewaaid heeft, zoude ons daarop antwoorden en, door zynen, toen zoo gezegendeil invloed op de losgebrokene Wateren , onze klagten kunnen doen zwygen. Hadden de Weste en Zuidweste Winden, welke onze Strrnden, Duinen en Dyken zoo dikwerf in het grootfte bevaar bragten hadden de Noordweste Winden" waarby in 1277 de Dollert, in 1421 de Biesbos of Dortfcbe 'Waart ontftonden, en die in 1532 en 1570 zulke vreeslyke Watervloeden in Hollanden elders aanrigtten thans weder onze Dyken gebeukt, hoe veel zwaardere onheilen zouden dezelve misfchien, by den jongstkedenen,zoo voorbeeldeloozen Ysgang, na zich hebber» gefjeept! Waren de Winden ons onderdaanig geweest, zouden *wy wel een gunftiger, dan de Oostenwind hebben kunnen uitkiezen? Deeze Wind toch waait, volgens zynen aart, in deeze Landen, gemeenlyk veele cla^n achtereen, zonder in ftorm te veranderen; jaagt het Maas en Rhyn-waxer, door de Leek, Merwe en Waal, met kracht de Zeegaten uit, en houdt de hooge 7eevlocden van onze ftranden verwyderd, terwyl hy die naar de Engelfche Kusten dry ft. Daarom was hy nu ook weder een zegen voor ons Land. Immers, had het  C 147 > het Rivier-water zich wyd en zyd over Gelderland e» Holland uitgebreid, en evenwel wierdt, reeds den 20 Maart 1. 1., uit Arnhem gcfchreeven (zie Ommel. Cour. van den 26 dier Maand), dat alle de overftroornde Landen , toen, byna weêr geheel van water verlost waren en, binnen weinige dagen, volkomen droog zouden zyn, veroorzaakt door het vallen van de Rivieren en, voorzeker ook, door de voortftuwende en opdroogende, kracht van den Oostenwind. ——» Moet ge nu, na het gene wy, in dit en de beide voorige Nommers van den Watersnood aanmerkten , wel overwoogen te hebben, waarde Leezers! niet bekennen, dat het, met de Overftroomingen, zeer natuurlyk is toegegaan; dat dezelve in de plaatshebbende omftandigheden volftrekt die onheilen moesten te weeg brengen, welke zy gedaan hebben, en dat derhalven in het geheele beloop van den Watervloed niets te vinden zy, waarom men dezelve juist, als eene onmiddelyke Tuchtroede, door een byzondere werking der Natuur daargefteld, moet opvatten?... 'tls mogelyk, doch niet waarfchynlyk, dat, by deeze gebeurenis, zekere afwykingen van de gewoone Orde der dingen, of andere merktekenen, waar in de tuchtigende vinger Gods, by uitnemendheid, hebbe doorgeftraald, zyn voorgevallen. Dan, zoo lang wy van dusdanige merkteekenen geene zekere narichten hebben —— gelyk 'er wezentlyk niet zyn . - ■ zoo lang itaat het ons ook, als redelyke Wezens, geenzins vry, daaraan te denken. Het eerite gedeelte onzer Verhandeling nu beredeneerd hebbende, zouden wy tot het tweede kunnen overgaan, om te bewyzen, dat de Godheid zich niet van den laatftcn feilen Winter en den, daar door te weeg gebragten, Watersnood, als een (trafmiddel, ter Onzer tuchtiging, bediend hebbe: doch, daar, gelyk het fpreekwoord zegt, verandering vermaakt, willen wy hier liever- iets van eenen anderen aart laaten volgen, en dus het tweede deel deezer Verhandeung voor een volgend Nommer befpaaren. R 2 MEN  ( 14* ) MEN MOET zyne EVE nmenschen in den nood behulpzaam wezen. QEenGejprek van willem en mauie met bunnen) kleinzoon pieter. Pieter. „Hee,wat zyn Grootvaders fchoenen vuil! men kan ,,'er de gespen nauwlyks opzien, lin Grootvaders ka„mizool, zie reis,Grootmoeder! heele kluiten modder „en drek!"... zei de kleine Pieter, terwyl hy de klèe* deren van den ouden Willem ft uk voor (tuk, van boven tot beneden, bezag en die hoog optilde, om ze Mar ie te laten zien. Willem. 61 Is 't anders niet, daar is af horzelen weêr goed Voor, myn Zoon! Pieter. Maar als nu die vuiligheid er niet weer uit wil, dan komen 'er vlekken op; o! en dat (laat zoo 1 'lyk, zegt myn lieve Moeder altoos, en daar worden de kleêren ook niet beter van. Willem. Dat worden ze zeker niet: maar wat kan dat fcheelen? Wanneer ik maar gerust kan zyn, dat ik ze door myn eigen (lordigheid of' onachtzaamheid niet heb afgeflonst, dan zal de goede God my, als deezen af zyn, ook wel nieuwen weêr geeven. Mar ie. (veinzende, als tf zy 'r met den kleinen hield.) Maar als Grootvader nu toch van nacht in huis had gebleeven en maar bad laaten branden, dat branden wilde, dan hadden 'er toch geen vlekken kunnen inkomen, niet waar myn Lieven? Pieter. Ja, en dan had Grootvader van nacht ook gerust kunnen flaapen en van morgen.... Willem. Braaf met u gefpeeld hebben, dat wildet gy toch zeggen. Juist ;myn kind! daar hebje gelyk aan. Nu heb ik van nacht geen oog toegedaan, my moê gemaakt  C 149 ) maakt, myn kleêren bykans bedorven en van den motgeii niet met u kunnen fpeelen, noch den kost voor u en Grootmoeder verdienen, en evenwel ben ik 'er toch van harten over verblyd, dat ik van nacht by dien Brand geweest ben. Üat kunt ge niet begrypen en her is toch zoo. — Hoor Piet! wanneer uw Broêrtje eens in 't water viel, en gy daar by ftond met al uw mooie zondagfche kleêren aan: wat zoudt ge dan wel doen, wanneer ge kans zaagt hem uit dat gevaar te redden? Pieter. (.ziet nu eens Willem en dan Marie aan) Als myn Broertje in 't water lag?... O Myn lieve Grootvader! Grootvader» Nu! wat zou je dan doen?... Pieter. Ik zou, zoo fehielyk ik maar kon, hem een ftok toelangen, of anders'er zelve in fpringen, om er hem uit te helpen. Willem. Zoo! maar dan wierden al uw mooië kleêren bedorven. Je zoudt verdrinken kunnen, en op zyn allerminst, zoo nat als water, worden. (Pieter grimlagt in zicb zeiven, terwyl vervolgt Willem.) Gy zoudt evenwel uw best doen en denken, mvn Broêrtje is meer waardig , dan al de mooië kleêren van de heele Wereld, 't Is myn fchuld niet als mvn goed bedorven word. Ik deed het om bestwil. Vader en Moeder zullen my, om dat ik myn Broertje zoo trouw heb bygeftaan, wel nieuwe kleêren weêrgeeven. Zoo ongeveer zou je denken, niet zoo mvn Jongen? J (Pieter knikt van jaa en Willem vervolgt) Gy zoudt uw Broertje weêr aan wal brengen. Hoe nat en koud ook, u echter verblyden, dat hy, door uw toedoen, van den dood gered was. Hy zou mede'er zeer verheugd over wezen en 'er u te liever om hebbenen als gy, na deezen, eens het ongeluk had in 'twater te vallen, of in andere ongemakken te komen, wat zou hy dan doen, dunkt u? &3 «I  ( i5° ) Pieter. •! Dan zou de lieve jongen my er ook weêr uithelpen. Willem. Dat hebje wel begreepen myn kind!— Nu, zoo als het u gaan zou, zoo ging liet Grootvader van den nacht ook. Grootmoeder en ik, wy lagen te bedde. Daar hoorden wy den Klepperman brand! brand! brand! loepen, de klokken luidden bom bam, bom ham enz. Pieter, (btudt zicb als of hy op een brandhtorn blies en trommelde) Zie zoo grootvader! toe... t.., toe... t! rouw douw! rouw douwl rouw douw! Willem. Zoo doet men by u in de Stad: maar hier te Lande niet. Dan — dit is om 't even! gelyk ik zeide, wy hoorden dat 'er brand was. Onze Medemenfcben zyn in nood (zeiden wy tegen elkander) wy moeten ben gaan helpen. Len, twee, drie, was Grootvader van 'tbed en het dorp in. o! Je moest eens gezien hebben hoe deeriyk het daar uitzag, 'tlleele huis van den Jooden Slagter ftond in lichte laaie vlam, als of het een ineif vuur geweest ware. De arme bloedjes van kinderen ftoaden daarom heen zoo hard te kryten en te jammeren, dat iemand het hart er van breeken moest. Hunne Ouders en Buuren waren intusfchen druk bezig om het vuur te blusfchen. Wat moest Grootvader iraar ïiw gedachten nu gedaan hebben? Zonder hand of vinger uitfteeken, daar by ftaan gebleeven zyn te kyken, of weêr in 'tbed gekroopen zyn? Pieter. Ik zou vlytig water gepompt en dat er in gegooten hebben. Zoo doet men by ons byna altoos, en dan moest het toch wel uitgaan. Willem. Jal maar dan moeit ik my nat en vuil maaken? Pieter. Grootvader kon zich immers wêer droogen en fchoon maaken en uitrusten. Willem. ] Recht zoo, dat dacht ik ook en toen deed ik, nevens de  C i5r ) de andere lui, myn best met pompen en waterdraa-» gen, tot het vuur gantfch er. al uitging. Pieter. Wat zullen die kindertjes blyde geweest zyn en huil Vaêrtje en Moê/je en altemaalt Willem. Dat kun je eens denken, myn Zoon! hoe onthutst en bedroefd zy ook waren, kusten en drukten zy ons echter de handen, en konden van biydfcbap geen woorden uitbrengen: zoo verheugd waren zy, dat wy hen geholpen hadden. Ö! en gy zoudt niet gelooven, hoe aangenaam het iemand is, als hy zich zoo moê gewerkt heeft om een ander Mensch tè redden, en als hy dan ziet, dat die Menfchen daarover zoo blyde zyn. Jongen! 't was even eens of onze goede Heere God van boven uit den hemel, tot my zeide: „ werk „ maar voort, Willem-torn! ik zal u we! in ftaat ftel„ len, om nieuwe kleêren wtêr te kunnen koopen."— Als gy groot wordt en eens in dergelyk geval komt, zult ge nog wel eens aan Grootvaders woorden denken. — Om kort te gaan, het ging my nu krek zoo, als bet u zou gegaan hebben, wanneer gy uw Broertje uit liet water gered had. Zo uw Broertje in 't water viel en gy liet hem leggen, hy zou u voorzeker, als hy er het leven niet by infehoot, ook niet helpen, als gy in ongemak kwaamt: even zoo zouden onze Buuren, wanneer ons huis eensin den brand geraakte, ons ook niet helpen, wanneer wy hen nu niet hadden bygeftaan. Pieter. Maar die Oome en die kindertjes waren Grootvaders broertjes toch niet. Willem. Neen! dat waren ze wel niet: doch onze lïev* Heer, die veel beter en wyzer is dan alle Menfchen, met malkander, wil gaarne hebben, dat wy onze Naasten zoo behandelen, als of zy wezenlvk onze Broertjes en Zusjes waren. Behandel al uwe Speelkammeraads, waarmede gy verkeert, altoos zoodanig, myn Beste! en gy zult, ik durf 'er wel zeker! op zeggen, en gy wilt my ja wel gelooven ? Gy zult (zeg ik), met een Jaar of wat, als gy wat grooter begint te worden,  ( 152 ) den, gemaklyk kunnen begrypen, waarom onze Hev God dat zoo graag wil hebben. —— In deezer voegen (braken de oude lu! met den jongen Pieter. — ToenWillem zich nu wtfêr aangekleed en afgeborzeld had, nam hy den kleinen met zich naar het half afgebrande huis en wees hem, om een' te dieper indruk van het gehoudene Gefprek op hem te maaken, al de verwoestingen, die, eer men het konde voorkomen, door den Brand waren veroorzaakt: ,.Nu „ kunt ge eens zien, zeide hy tevens, waarom de Oua, ders hunne kinderen en diei stboden altoos zoo ern„ (lig verzoeken, om toch met licht en vuur vo>'rzig„ tig om te gaan. Hoe ligtelyk kan 'er een vonk af- „ vliegen! hoe ligtelyk kan die ééne vonk ergens „ aan hangen blyven, dat daardoor aan 't fmeulen ge„ raakt en in een kool vuurs verandert! en zoo ie'ts, „ is genoeg om een huis, ja een geitel dorp aan te fteeken en honderden van menfchen dood arm te maa„ ken." RAADSEL. Een viertal fterke Potentaaten, Met twee en dertig Onderzaaten, Die zeer veel goeds en kwaads bedryven, Doen my fteeds gaande en ftaande blyven. Ik heb, door myn gedutirig gaan, Aan NEêRLAND, grooten dienst gedaan, En daar, door een geleende magt, Uit Water, Weiland voortgebragt. Ik loop — wie henker zou dat droomen ! — Doch, zonder van myn plaats te komen, En geef, zoo doende, aan klein en groot, Tot heil van 't Land, het daaglyksch Brood. Het antwoord bier na. Te Groningen, by W. ZUID F MA, 1799. en'te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 124. fNbeelding is slimmer, dan de uerdki^ daagsche koorts <£j gt het fpreekwoord en dit zeggen is zoo waarag- Mg als algemeen. De derdendaagfche koorts worde nog al dikwyls. geneezen; doch een kwaade inbeelding zelden: want de geneesmiddelen, tot de eerfte, Zyn (naar den mensch gefprokerf) in alle apothesken te krygen: maar die, tot de laatfte, alleenlyk ia de apotheeken van fchrandere koppen» welke maar fchaars voorkomen. Dat men, om iemand van een kwaade Inbeelding te geneesen, met een fneedigen inval , dikwyls verder kan komen, dan met alle drankjes flikpotjes en pillen van de gantfche Wereld, zal het volgend geval bevestigen. In de voorige eeuw en vroeger, had men hier in Europa overal den mond vol van Toveraars, Bezweer* ders en Duivelbanners, zynde toen om die gekheden Veele onfchuldige menfchen ïammerlyk omgekomen. In die dagen leefde 'er in Holland een geleerd Man, welke zich verbeeldde, dat hv een trommel in 't hoofd had, waar dagelyks op geflarren wierdt, zoo nog» thans, dat het voor hem alleen maar hoorbaar was. Len Schoenlapper in de buurt, waar hy een kwaad oog op had, zou hem, naar zyn zeggen, dat infim* ment daar 1x1 getoverd hebben. m Deel. g jy^;  ( 154 ) Menfchen, die veel ftudeeren en weinig beweeging hebben, zyn wel eens met. bypokonder geplaagd. Deeze verfchrikkelyke ziekte, welke den genen, die er mede behebt is, allerongelukkigst kan maaken, zat onze Man in 't gebloed, en van daar was bet, dat geene redenatiën hem dit uir bet hoofd konden brengen. Vee'e Geneesheeren van dien tyd, met het zelfde vooiön-deel, omtrent de zoogenaamde Toveryen, bezield , deeden vruchtloos bun best om den armen hals te geneezen. De Priesterlyke bezweeringen konden even weinigbaaten; en de Geleerde zou, met die malle Inbeelding, eindelvk nog eens het flachtolfer van zyne zotheid geworden zyn, zo 'er niemand gekomen was, welke hem daarvan verlostte. , p^ze mede een Geneesheer, doch minder bevooroordeeld zynde — legde zyne zaaken geheel anders aan, dan de voorigen gedaan hadden. In plaats van den Padent tegen te fpreeken, of te bezweeren, gaf hy hem voorzigtig wat toe en verklaarde eindehk, nadathy zvne'kwaal, van ftukje tot beetje, dikwyls met hem verpraat en, daardoor, zyn vertiouwen gewonnen bad, dat by gaarne geloofde, dat Mynheer een trommel in 't hoofd bad: doch dat hy, Geneesheer wel kans zag om hem dat laftig ding er uit te haaien. De bersfenpan moest (naar hy voorgaf) opgelikt en zoo de trommel, uit het hoofd, worden genomen:'dit was wel met veel pyn en kouen verzeld, maar daar voor wierdt de Patiënt-dan ook geneezen. Eindelyk — dag en uure wierdt bepaald, waarop deeze kuur zou gefchieden. De Geneesheer verfcheen ter beftemder tyd. Het fcherpe lancet, windfels, pleisters en doeken, met een groot bekken om 'tbloed in te laaten loopen, wierden nu op de tafel in orde neêroezet, en de beeveude Patiënt, door een paar handlangers, welke de Dokter, om een uitwendig vertoon van gevvigt aan 't geval by te zettén, had medegebragt, op een' Üoel gebonden en knaphandig geblinddoekt, gelvk iemand dien de kop voor de voeten zal worden gelegd. Dit gefchied zynde, naderde de Geneesheer den Lyder en gaf hem een, zoo fikfchen groet over den kop, 'dat hem ft bloed bv de ooren neêrliep en hem de traanen in de oogen kwamen. In een oogenbhk was  ( i55 > was de bekken half vol bloed en het trommeltje, dat den goeden fukkel zoo geplaagd bad, dreef 'er midden in. Een voldoende hegtpleister over de fneede, die niets minder dan gevaarlyk was, gelegd en het hoofd met een menigte doeken bewonden hebbende, wierd den Geleerden de blinddoek van 't gezigt genomen, de bekken vertoond en geluk gewenscht met het volbragte werk. De blydfchap van den Patiënt en de trotfche houding, waarmede hy nu eenige der Omftancters, die hem over zyne dwaasheid wel eens wakker gekapitteld hadden, beftrafte, is niet uit te drukken. Genoeg! hy was nu geneezen en de Dokter, na wel ernltig verhouden te heb'oen, het windfel niet los te maaken, dan wanneer hy zelf dit kwam doen, wierdt, met dankbetuigingen en gelchenken ovtrlaaden, uitgeleide gedaan. ■■ ,, Maar! (hoor ik dunkt my eenigen myner Leezers zeggen) hoe zat het toch wel met de trommel die „ midden in het bekken dreef?" dat zal ik u zeggen. De Genetsheer, by zich zeiven te recht begrypende, dat hier een fyn bedrog, om belt wil gepletgd, geoorloofd ware, had, eer hy zich naar den Patiënt begaf, een blaasje vol bloed by zich geltoken, waar hy een propje gaas, dat wel wat naar een trommeltje zweemde, had ingedompeld. T^en hy denzelven qye/S den kop theed, had hy, door een zyner handlangers, 't een en ander, in bet bekken laaten overltorten, en de geblinddoekte Patiënt, die hier van niets bad kunnen merken, zoo doende, weeten te vrede te ftellen. De omftanders. die dit v.l befpeurd hadden, waren te wys en de Patiënt te vctheugd, om de zaak van het trommeltje zoo heel diep uit te pluizen. De Geleerde herftelde en toen men hem, lang daar na, zyn voonge dvyaasheid verhaalde,bedankte hy zyne vrienden, al lachende, voor hunne getrouwigheid. — En wat hebben wy hier nu weder uit geleerd? Dat men zulke menfchen niet bezweeren, uitlachen, of tegenfpreeken. moet: maar, door een fneedigen inval, op een toegeeflyke wyze, moet trachten, hen op andere gedachten te brengen. Gud bewaaré ons allen voor de derdendaagfche koorts: maar nog meer voor een kwaade Inbeeld 'g! S a RAMP"  C is* ? 15-AMPZALIGE 8EV0LGEN DER. DRONKENSCHAP. In het jaar 1780 woonde 'er te W .-• een jon- ' geling, genaamd Jan Reinders. Hy was een timmerman van zyn ambacht, en verwierf door zyne ny£m e!n g0ed gedraS de achting' van alle braaven, j 1 ■ ?eer inSet°gen en maatig: maar ha.'l het ongeluk van lang overlet, ais'de gelegenheid liet frieöenragt, eene duchtige roes te drinken. — Het wi'i jammer van den jongen. Zyne Vrienden hadden hem nier over a! eenige maaien onderhouden. Jan wactiVtë zich wel zorgvuldiger; maar om van die ingewortelde gewoonte, hoe fehadelyk dezelve ook zyir'mogt.'irt eens ganfchelyk afrèftappen' —' dit icheen tiefö volI trekt o.nmo^elyk toe. Alen nam het hem ook zoo Kwalyk niet, om dat zv'ne andere hoedanigheden deeze ééne fout, als het ware, bedekten. Jan had nu' 19 jaaren bereikt, en het ging heni even als het zoo veele andere Jongelingen gaat' — hy kreeg zin aan de :meifjes. ' ff Frifeh van leden en gezond van kleur, r.yzfg van geltalte en aartig in den ommegang, had hy weinig moeite pm Antje IVelder, de dochter van eenen eerfyken Landman, waarby reeds menig een knappe jónS ge een blauwtje geloopeh had,' in zyne belangen over. te haaien. Vooraf moest Hy evenwel 'hcldovcp, van ïich nooit weder' te zullen dronken drinken. Uy maakte ook geene zwarigheid, deeze' belofte te doen" veel te blyde zynde, dat hem zulk eene lieve vrouw zoude ten deefe vallen. In ernst gefprokeu — de knaap bad ook geene fchuld, dat Hy zich verheugde: want Antje was een gezond bloedryk meisje "van drie zesjes. Bevallig en befcheiden, teder en goedhartig, minzaam en zacht, — was zy fchoon, verftandig en deugdzaam: in één woord—volmaakt gefchikt om een man gelukkig te maaken. Nauw had Jan het trouwen'in den kop gekreegen,' er Hy wilde nu ook zelf Baas geworden. Hy'had een tamelyk ftuiyertje overgewonnen, het wejk, gevoegd by twee honderd guldens, die zyne aanftaandc fchoonvader hem uit deszelfs nooddruft fchonk, hem ia  I w 5 fn ftaat ftelde zich een huis en het benoedigd gereedieliap tot een' (immerwinkel aan te fchaifen. Nu •FOM byna uit zyn vieren van blydfchap —— de Wereid was hem nauwlyks groot genoeg Eigen huis, ci^en tafel, eigen wvf— niemand was zoo ryk — niemand zoo gelukkig als Jan: „ Daar kon 'roch « vvd. een b?rrel opftaan * dacht Hv by zich zeiven. ily ging m de eerfte herberg, die hy aantrof, waar Hy , benalven eenigen zyner kennisfen, vier wervers aantrof. Aan deezen vertelde Hy terftond zynen gelukkigen toeftand. Zy fcheenen warme deelgenooren te' zyn van zyne vreugd. Het gefprek wierd hoe langer hoe leVeiidigeJ en al zoetjes aanpraatende, dronk men er lustig op voort. Het eene glas volgde op het' éndere; wierd ftapél dronken; wist niet meer wat Hy deed ot fprak en de verleidende Wervers namen hem aan tot Soldaat. Arme Jan! arme Antjel waar zyn- nu alle uwe betoverende begochelmgen ? waar uwe zoo (tredende vooruitzig.en? - Antjc ms f'chier raadloos op het hooren van deeze bedroefde msfcï Jan, weder tot zich zeiven komende, fcheurde zicb de hairen uit het hoofd. Wat nu te doen? WegteJoopen - Dit duldde zyne eer niet; en mede te gaan S k°"„ de 'iefde bezwaarlyk haare toeftemming geeven Hy -befloot echter tot het katfte. — Het ongelukkig verliefd meisje zoude hem eaarn vergeld heboeri: maar zy achtte haare maagdelyke eer nie°t veiv u, "f™1^0 van een dartel en wellustig keer. Zy bleef dan in het dorp, waar zy, geduurendede afwezenhe.d van Jan kuifch en deugdzaam leefde naar niets reikhalzende, dan naar de vvederkomft van baaren minnaar. Deeze bad voor zes jaaren dienst genomen; konde in al dien tyd geen verlof krygennam zyn pligt getrouwelyk wnar; fchreef dikwyls aan zyne heve Antje, en fchaamde zich niet in zyne brieven te bekennen, dat hy nog „iet geheel en al geneezen wa5 van zyne oude kwaal, maar nu en dan zyn. keel nog eens door en door nat maakte. — Eindelvt verhepen die benauwde zes jaaren. - Jan ïï zyn heffte den dag, waarop Hy haar hoopte te ora. £ nfcLwerdr F* S? P'"™^ ™ ganlche wereld. Zy wilde hem nu eens recht aange- ^ 3 naaai  ( 158 ï naam verrasfchen en befloot hem een end wegs te gemoet te gaan. Ten dien einde begaf zy zich op reis , en kwam des avonds te G aan, waar Jan, naar haare beste rekening, ook dien eigen avond konde komen. Zy ging in de herberg van het dorp: maar Jan was 'er nog niet. Het verlangen om hem te zien was onuitfpreeklyk; hevig floeg haar hart; de minuuten, die zy daar vertoefde, fcheenen dagen te zyn. Eindelyk wierd 'er geklopt. „Daar zal Hy wezen:"riep zy uit —» en vloog naar de deur. —— Vier mannen droegen een lyk binnen — Antje befchouwde het <—■ gaf een gil en viel in onmagt op hetzelve neder. Het was Jan, die, wederom te veel gedronken hebbende, in het water was gevallen en verdronken. Men bragt Antje met moeite weder by. Zy fcheen haar verftand verlooren te hebben. De goede menfchen van het dorp beftelden het ontzielde lichaam ter aarde en voerden het rampzalige Antje tot haaren vader over, by wien zy korten tyd daarna van hartzeer ftierf. Dit waren de gevolgen van één enkelen dronk. » loflied aan god, OP een' vruchtcaaren lentemorgen. Op de zangwyze: God/yke oogen; (van Schutte) üU. i. . ...' r? Blyde morgen!.... 's Hemels zorgen Hoedden my voor ramp en fmart. Hemelvader'. Zegenader! *k Lóóf U met een dankbaar hart. 2. Allerwegen Stort Gy zegen Ryklyk uk, by dag en nacht; Al uw werken Draagen merken Van uw wysheid, gunst, en magt. 3»  C -59 ) 3- De oosterkimmen Zie ik glimmen Vol van glans en morgengloedj Purperkleuren, Balfemgeuren, Storten wellust in 't gemoed. 4- Vogels zingen, Hupplen, fpringen, Groeten vrolyk 't morgenlicht; Kristaliynen Stroomen fchynen Driemaal fchooner voor 't gezigt. 5- 't Warme zuiden Stooft de kruiden, Al het hof- en veldgewas: O hoe praaien Vruchtbre dalen Met het verschöntloken gras ! 6. Dauw en regen, Neêrgezegen In den jongstverloopen nacht, Weekt de kluiten, Drenkt de fpruiten, Siert het groen met fchooner pracht. 7- t Hart naar boven, God te looven, Dit past ieder fterveling. Nooit volprèezen Opperwezen! Hoor het danklied dat ik zing. 8. Hoor myn bedè Tevens mede Daar ik nadre tot uw' troon; Daar ik nader', Lieve Vader! Vol vertrouwen , door uw Zoon. 9.  9- .Schenk genade < Vroeg en fpade, Om naar 't heilig bibelblad, Rein van zeden Te betreeden 't Zielverblydend deugdenpad, 10. Wil my fterken* Om te werken In den post my opgeleid; Wil my fchraagen, Om te draagen Rampfpoed, my tot heil bereid? ii. Wil in lyden My verblyden; Stort dan troost in 't angftig hart; Als myn zonden 't Hart doorwonden, Giet dan balfem in myn lmart. RAADSEL. Wie heeft, in Huw'lyksliefde ontdoken» Met Mannen-moed en Vrouwen-list, Door middel van een Boeken-kist, Zich op de Dwing'landy gewroken 's Lands Staaten van de huig geligt En, daardoor, heel Euroop verpligt? De antwoorden van dit en lei voorige raadsel,/» bet volgende Nommer. 5 Te Groningen, by W. ZUID F MA, 1700. eo te Amfterdam by H. KEYZER, «1 verder alom te bekemeo.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.' Nr. 125. 'M valt óns 'tdardfcbe goed by toeval foms te beurt, De wysheid nimmer; zy moet worden opgefpeurd. iets OVER EENE ZlNRYKE SPREUK. „II et geluk zoekt ons fomtyds; maar de wysheid moet ,, aayd gezocht worden." Deeze fpreuk vindt men in de verhevene Nachtgedachten van den Engelfchen Dichter edoard young. Ofichoon dat gefclirift voor minkundigen meerendeels onverftannbaar is, kan echter een mingeoefende, die maar <;ezond menfchen verftand heeft, de evengenoemde fpreuk gemaklyk vatten; ten minften wanneer hy er maar een weinig over nadenkt. — Of wenfcht gy liever, Leezer, dat wy u die moeite befpaaren; wel aan, dan willen wy dezelve wat nader ontwikkelen. De Dichter fpreekt hier van V geluk. Wy moeten dit woord hier neemen in die betekenis, zoo als het van veele menfchen geduurig gebruikt wordt: te weeten, wy moeten er aardfche goederen en voorrechten door verftaan; en niet ons waar, wezenlyk. en beftendig geluk. Dit blykt, om dat het geluk hier van de wysheid onderfcheiden , of er tegen over gefield wordt: maar onder ons wezenlyk en beftendig geluk is de wvsheid meê begreepen. Ook blykt het uit het gene hief van het geluk £reIII. Deel. T * tuigd  C 16*2 ) tuigd wordt; naarriyk, dat bet mis fomtyds zoekt. —i Wilt dit nu Zeggen wil, valt gemaklyk te begiypen. Het geeft te kennen, dat men fomtyds door een onverwacht toeval, geld, goed, en aardfche voorrechten, kan delachtig worden; zonder dat wy onze poo* gwgen.cmr-tötf- aanwenden: zoo dat men, gelyk men zegt, er door een rompflomp aankomt. Is dit nu niet eene waarheid, die de ondervinding ons leert? — Joban van der-Zwier, by voorbeeld, was een jongeling die weinig geld had; ook had hy niet veel geleerd, om op eene byzondere wyze zyn fonuin te maaken. Hy bragt zyn tyd meest door in ledigheid, of met loopen en zwieren — „ Wat zal er nog eens van dat fcheplel worden?" hoorde mep de menfchen foms zeggen. „ Hy moet nog arme dagen beleeven '* zeiden wiêr anderen. — Maar wat gebeurde er? hy had een Oom, die van de Oostïndiën weêr in 't Vaderland te rug kwam. Men meende, dat die reeds op reis overleeden was, en echter, hy kwam weêr t'huis met een grooten fchat. Rasch hier op wordt de man ziek, fterft ongehuwd, en van der Zwier wordt erfgenaam van de helft zyner goederen! ——. Zie daar nu het eerfte gedeelte van de fpreuk bewaarheid. Van der ^wier zocht hier niet het geluk; maar 'tgeluk zocht hem, om zoo te fpreeken. Of nu zyne erfenis hem tot wezenlyk geluk verltrekte, kunnen wy met zeggen; doch het is niet te denken, zoo lang h» geen ander mensen wierd. ■■ - Meer voorbeelden zouden wy ter bevestiging van de waarheid van Toungs gezegde kunnen bybrengen; doch wy achten dit onnoodig: elk Leezer zal zich wel diergelyke gevallen kunnen herinneren. Wy moeten echter wel opmerken, dat de Dichter met zegt: het geluk zoekt ons altyd, of vaak; neen maar fomtyds: dit zyn maar enkele gevallen. Dus moet niemand daar op zorgloos worden, en denken: ik wil dan ook maar leeven als van der Zwier; 't geluk zal my ook wel eens opzoeken, enz. Neen, het is iedersphgt, om ook zyn tydlyk geluk, op eene rechtmaatige wyze te zoeken; dan gaat het veel zekerder: want onder duizend menfchen is er vaak niet een die van'c. geluk opgezocht wordt: dit gebeurt zoo zeldzaam! Maar  Maar met de wysheid gebeurt het in h geheel met; daar is het anders meê gelegen: De wysheid moet aU tyd gezocht worden. Dit is liet tweede lid van de fpreuk. Ja, Leezer! boe toevallig ook iemand foms aan geld en goed komt, zonder dat hy cr moeite om aanwendde , wysheid en nuttige kundigheden, bekomen wy nimmer op zulk eene wyze. De eene mersch heeft wel wat vlugger vermogens dan de andere, maar alle moeten zy hunne poogingen daar toe aanwenden ; men moet moeite en vlyt befteeden om wyzer te worden, of men blyft dom en onkundig. Wanneer wy dit wilden bewyzen, dan zouden wy overtollige moeite doen, en den Leezer maar verveelen: want elk rcdelyk mensch is er ten vollen van overreed. Of kan iemand één' wys' en verftandig' mensch aanwyzen, die nooit zyn vlyt aanwendde om kundigheden te verkrygen ? —» Wy vertrouwen, dat onze Leezers van de waarheid deezer fchoone en leerzaame fpreuk thans wel overtuigd zyn. Wy zeggen, fchoone en leerzaame fpreuk; want zy is niet alleen zeer fraai, maar zy bevat ook eene by uitftek nuttige les voor ons: immers, verkrygt men nimmer wysheid zonder dat wy die zoeken ('t welk tiet het aurdfche goed wél eens gebeurt) dan mtrt elk mensch alle megelyke vlyt aanwenden, om wysheid te bekomen, of men bh ft van dezelve ver fok en. Als men nu hef groot aantal menfchen, óver 'talgemeen, opmerkzaam befchouwt , kan -men dan wel zeggen, dat de wysheid vry algemeen gezocht wordt? wenden de menfchen daar toe de beste middelen doorgaans aan? Helaas! het tegendeel is maar al te veel duidelyk openbaar. Men kan tot veele onnoodige dingen nog al foms een ftuivertje misfen,maar een herzaam boek te koopen, dat kan er niet uit! dit ge'd zva men verlooren achten. Men kan overal nog wel ' een weinig tyd toe vinden, behalven tot het kezen : daar toe heeft men veel te veel bezigheden: men kan het onmogelyk wachten. Men hoort fommige menfchen nog wel eens zeggen: „ja, ik wenschte wel, „ dat ik ook zoo wys ware als die of die." Maar daar blyft het by: om er middelen toe in 't werk te T a itel-  X 164 5 pellen, daar heelt men geen lust toe. Dus leeft men dom, en fterft men dom! is dat niet ongelukkig? Maar wat mag wel de voornaame reden zyn, waarom de menfchen, over 't algemeen, zoo weinig werk maaken, om weetenfchap en wysheid te bekomen?-Buiten twyfel deeze: men kent de wysheid niet in haare rechte waarde; men acht haar niet voor zoo noodzaaklyk en heilzaam als zy waarlyk is. Indien er ook zulke menfchen onder onze Weekhladleezers mogten gevonden worden, die willen wy dan eens herinneren hoe koning Salomo er over dacht. Salomo, weetgy,w-s een heel verllandig en wys man, hy kon dus over de waardy der dingen grondig oordeelen. Ook moet men zyne uitfpraaken als een gedeelte van Gods heih'g woord aanmerken. Nu, die Salomo zegt: dat de 'wysheid uitneemendbeid heeft hoven de dwaasheid, alshet licht uitneemendbeid heeft hoven de duijlernis. Pred. a: 13. Hoe veel 1111 het licht voorrreliyker is dan de duifternïs, is elk uwer bekend. Men leeze zyne Spreuken, en men zal bevinden, dat hy de wysheid boven alles verheft en aanptyst. b. v. Spr. 3: 13—24. Welgelukzalig is de mensch die wysheid vindt ; en de. menfch die verftandigheid voortbrengt. Want haar koop-; handel is heter dan de koophandel van zilver; en haare inkomst dan uitgegraaven goud. Zy is kostelyker dan robynen, en al ivat u lusten mag is met haar niet te vergelyken, enz. Als mede Hoofdftuk 4: 5—9. Ver* kryg wysheid, verkryg ver Hand; en vergeet niet, en wyk niet van de redenen myns wonds, Verlaatze niet, en zy zal u behoeden; heb ze lief, en zy zal u bewaaren. De wysheid U bet voornaamftex verkryg dan wys-. beid; verkryg verftand, met alle uwe bezitting enz. . En kunnen wy het zeiven ook niet beoordeelen, wanneer wy maar bedaard nadenken ? Is onverttand en' dwaasheid niet zeer nadeelig, in alle gevallen? en moet; dan de wysheid niet altyd voordeelig en heilzaam wezen? Zeker! de wysheid is voordeelig , beide voor ons tydlyk en voor ons eeuwig geluk. Door kundigheid en wysheid is men veel beter bekwaam, om zyn beroep en kostwinning gelukkig uit te oefenen, en daar door heeft men dan ook een ruimer beltaan in de wereld te wachten. Door wysheid kan men foms dingen uit-  < ie* 5 Uitvoeren tot nut van onszelven of anderen, die an*" ders onmogelyk zyn voor ons. De wysheid verfiert onzen geest; door.haar maakt men zich geacht en beminu by aüe weldenkende menfchen. De wyzen zullen eere beërven. Spr. ' 3: 35. De waare wysheid i*« ook nuttig voor het toekomende leven: want door haar vlieden wy het kwaad der zonde, leeren vroomheid en deugd betrachten, en worden dus voorbereid tot eene zahge eeuwigheid. De wysheid geeft haare bezitters bet leven. Pred. 7: 12. Moet dit ons dan niet ernftig aanfpooren, om de wysheid te zoeken? 1 Niemand zegge: ,, ja dit alles is wel waar; maar ik „ ben reeds te veel in 't achteren; ik zie er nu geert „ kans meer tóe om een wys mensch te worden.'*'. Want, kan men al niet zoo wys worden als anderen, die er van jongs af meer htm werk van gemaakt hebben om verftandig te worden, 't is toch altyd beter, weinig, dan geheel niets te vorderen in nuttige kundigheden. Wat zou men van een arm mensch denken, als hy zeide: „ ik zie toch nu geen kans meer ,, om een ryke te worden; ik wil maar niet om 'tgeld werken ? " Men zou denken, dat hy dwaas5 redeneerde! en zeker dat zou ook waar zyn. Even zoo onwys zou 't zyn, daarom bet zoeken van wysheid geheel te verwaarloozen. Heeft men niet veel' vermogens, tyd, of gelegenheid; men doe echter wat men kan doen. Al oefent men zich 's daags maar één half uur, of nog minder, om nuttige kundigheden te verkrygen, men zal er toch telkens iets door bekomen; en veele kleintjes maaken één groot uit, is het fpreekwoord. „ Dc kei wordt van den drop allengskens opgegeeten" Dit rymtje kent gy misleiden uit den ouden Trap der Jeugd. Als er één drup water op een keifteen valt, zal er geen de minfte deuk van inkomen; de tweede, derde, ja zelfs de duizendfte, zal het niet zigtbaar maaken; echter door aanhoudend druipen, zal de keifteen op den duur afflytem Dit kan ons leeren, dat geduurig aanhouden wint.—. Ten befluite, Leezer! men voege by zyne poogingen het gebed, naar de les van Jakobus: Indien iemand van u wysheid ontbreekt, dat hyze van God begeer e; die een iegelyk mil* T 3 de-  4clyk geeft■,, en niet verwyt', en zy zal hem gegeevtif wrden. Jak. i: 5. ÜNTWOORD OP HET RAADSEL VAN NOM. I23, Een Watermolen, welke, door den Wind, gedreeven wordt. Door het viertal fterke Potentaaten en der-, jzelver twee, en dertig Onderdaanen, bedoelt men de zes en dertig Windftreeken, die, by uitneemendheid , gefchikt zyn, om allerhande Werktuigen, welke voornaamlyk uit rader-werken beftaan, te dryven en aan den gang te houden, als Koorn, Zaag, Olie, Papier, Pel en Watermolens. Van welk eene uitgeltrekte nuttigheid de Wind in 't a'gemeen, en de Watermolens in 't byzonder, hier te Lande, zyn, kan men leezen, in Nom. 41, bladz. 321 enz. van dit Weekblad. — Men wil, dat de Watermolens het eerfte, tuffchen de jaaren 1520 en 1529, in Holland zyn ui gevonden, doch door vvien, is onbekend: maar j. jongenee-Ls F. van obdam , klaverweide , van ma rle, nik.o- 1 aas calkoen en byzonder a. g. eckiiardt en coruelis redelykheid hebben nieuwe foorten van Molens, of aatjmcrkelyke verbeteringen, aan de hand gegeeveu. Zeker is het, dat ons geheele Land, doch Holland vooriil, aan deeze uitvinding, een aanmerkelyk gedeelte van zynen Welvaart en Rykdom te danken heeft; vermits hetzelve, oudtyds, met zeer veele groote en kleine Menen, ftilftaar.de Poelen en Moerasfen, was doorfneedeu— waarvan de Noordboilandfcbe Scad Alkmaar of Alcmeer, waar om toe het, in den beginne, bykans alles meir geweest is, zynen naam zou hebben gekreegen — en de meesten dier Meiren, Poelen en Moerasfen, na de uitvinding der Watermolens, drooggemaalen, bedykt en eindelyk , in het vruchtbaarfte KÏeiland, zyn verwiffeld geworden. Immers kunnen de Egmonder-meir, die in den jaare 1555, de Zvpe, die omtrent 1600, de Beemfter, welke tusfchen ïóo3 en 16,12, de Purmer, die in 1620, de Wormer9 en de Huigenwaard, welke in 1626, de Diemermeir, welke in 1630, en de Schermer, die in 1632 bedykt Zyn, onder anderen, daarvan getuigen, als zynde deeze  C 167 > «e drooggemaalene Water-kolken, eene uirgeftrekfheij van meer dan 30 000 Morgens Lands bedraagende„ naast het onvergelykelyk Rbynland, thans ,ongetwyfeld * de Jchoonfc Lustplantaadjen en Paradyzen van geheel Bolland. Ln hoe nuttig de Watermolens zyn, voor de leege Landen, om deeze Stad en elders geWen a waar, van tyd tot tyd, nog meerdere en frooterS worden opgerigt, is een welbekende zaak. antwoord op het raadsel van nom. M4* Maria van Reigersbergen, te Veert on het eiland Walcheren, in Zeeland géborén! ' P Toen baar Man, de welbekende Huig de Groot Raadpenfionam van Rotterdam, in de Staats-beroerten, die van oldrnbarneveld het hoofd <fren' ?ca 18 Ml l6l9, by voonifTe van ComnnfTansfen, daartoe by de Hoog Mog. Heerenj Staaten Generaal benoemd, door toedoen van Prins ma o rit 8 , tot een eeuwigduurende gevangenis or» oveTr^T ee!\°Ud Ka(tee' in Zuldbolland XeZ over Gotwcbem gelegen - was verwcezen, vergezelde ÏpvTJt kindere" e" dk"stboo^n willem van Mnn J 611 els'b v*n houwening , haaren Man naar die gevangenis; liet hem in 1621, onder ? geede van Elsje, in een Boekenkist, hein elyk van daat brengen en bezorgde hem, die voor een der grootite Geleerden van zynen tyd gehouden wierdt tot vreugde van alle waare Vaderlanders, zyne vVyheS weder. - Deeze Gefcbiedenis is waarlyk te fchoon om 'er weinig, en ons bellek te klein, om »er ?«! van te zeggen, waarom wy onze Leezers, die deeze achtenswaardige perfoonen nader wenfehen te kennen ditmaal flechts been wyzen, naar die boeken, wel! ke er opzetlyk van gefchreeven hebben, als daar lyn Lntt nf ELSJE vacn hoüwening, dienstmaagd van huig ds groot; of huig de groot en mmux van reigersbergen, beiden door adr loostes pz en te Haarlem, by den Autheur zeiven gedrukt ~ boe^ alömme voor 3 fluivefs te be*ornen. De Heer j. f. i,iartINET, in zya réri*, nigd  C 16S ) tïted Nederland; j. wagen aar, in zyne Vaderland* fcte Hiftme en meer anderen, maaken 'er ook met veel roem melding van. En—op de volgende wyze, heeft de groote van vondel de getrouwe maria bezongen: Geweld van wallen, dubble gracht, Ontruste honden, wacht by wacht, Befiagen poorten, ys're boomen, ,v Geknars van flotwerk, breede ftroomen; En de onvermurwde Kastelein Verzekerden op Loevejiein Den grooten huigen, buiten duchten Van in der eeuwigheid te ontvlugten; Ten waar zyn fchrandre Gemaalin, En drukgenoot en Kruisheldin, Een eerlyke uitkomst hadt gevonden En hem van lang verdriet ontbonden. Zy fprak: „myn lief, myn levenslicht, (De traanen ftonden in 't gezigt) „Zal dees fpelonk uw glans vert'mooren, „ En "is uw deugd dit graf befchooren? „ Helaas 1 maar 'tis vergeefscb gefuft, „ Hier belpt geen kermen: maar vernuft. Myn geest zal nu wat groots bezoeken l" — Terltond verandert hy in boeken. De Scbildwagt draagt dien vetten buit, Op haare beê, voor boeken uit. Een Vrouw belacht all' die haar persfen, En laat hen op de tanden knersfen. Eén Vrouw is duizend Mannen te erg. o Eeuwige Eer van Reigersberg, De volgende Eeuwen zullen fpreeken, Ho» gy den haat hebt uitgeftreeken! Te Groningen, by W. Z UI D F M A, 1799. en te Amfterdam by Ih KEYZER, eu verder alom te bekomen.  weekblad VOOR DEN ZOO GENAAMDEN gemeenen MANj Nr. 125. over het geloof aan wikwyveh of waarzegsters. Over deszelfs oorfprong. W, willen alle gaarii het toekomftige vooruitzien. Elk mensch, wie hy ook zy, is 'er zeer op gezet, om vooraf te weeten, wat hem of anderen zal overkomen , of hoe een zekere zaak zal afloopen. Zitten wy niet dikwyjs avonden by elkander te praaten, om door vermeende gronden, gisfiiigeii, waarfchynlykhedcn en losfe berekeningen, gebeurenisfen te voorfpelleu? Onderzoeken wy niet vaak in onze gefprekken, of onze Buurvrouw fpoedig zal gaan trouwen; of een ander wél met haar man zal kunnen leeven; of de oogsr goed zal uitvallen; of het vee duur zal worden; of Klaas en Pieter zyde by hun werk zullen fpinnen; of het deeze en gene gelukkig of ongelukkig in de Wereld gaan zal? Hoe gaarn zou een iegelyk onzer het niet fomtyds weeten willen, of hy ryk, oud en a'anzienlyk zal worden; hoe het hem met zyne kinderen zal gelukken; of hy in een voorgenomen ontwerp wel flaagen zal! Nieuwsgierigheid, om vooraf den uitflagvan een zekere zaak te weeten, of het lot van eén perfoon, ia een algemeene hoedanigheid der menfchheid. En fteunt niet tevens op eene dagelykfche ervaaring de volgende UI. Deel. X ' op.  i! / - v* J . i - : opmerking, welke eene oplettende befcliouwer det menfchen niet kan ontkomen zyn: dat onwyzen, onkundigen, en 'wyze en verftandige lieden, als ze met een zaak verlegen zyn , en geene uitkomst zien, dan gaarne jden raad van eenvoudigen aanneemen, en aan hunne vóorfpellingen geloof geeven ? 't Behaagt ons\ dat een ander dezelfde verwachtingen heeft als wyf en dat fchynt ons een grond voor onze hoop te zyn. Zoodanige vleiende moedgeevingen brengen het hart min of meer in rust en herltellen de verloorene kalmte dikwerf, 't Is in de menfchlyke natuur gegrond : het gene men wenfcbt, gelooft men ligt: en uit dien hoek 1'pruit het geloof aan Waarzeggers. Dewyl 'er geen ander middel opgegeeven wordt, om zyn lot met eenige zekerheid vooruit ie weeteii, en de ziniyke menfch niet eene brandende begeerte daartoe gedreeven wordt, zoo gelooft hy gretig aan lieden, die profesjie doen Van de kunst, van ia Gods geheimenisfen te kunnen zien. Doordien deeze nieuwsgierigheid in de menfchlyke natuur gegrond is, zoo is ook het bygeloof, waarvan wy fpreeken, oud en algemeen. Reeds in de fchriften van Mtfes wordt 'er van zoodanige bedrieglyke lieden gcfprcken; (*) gelyk ook op andere plaatfen der Heilige Schrift 'er meermaalen gewag van gemaakt wordt. (**) Dit bygeloof ontleent zynen oorfprong uit eene godsdienftige 'gewoonte, om Priesters en Priesteresfcn omtrent toekomftige gebeurenisfen raad te pleegen : deeze lieden wierden door de eenvoudigheid, wegens hunne gewaande heiligheid en de byzondere verbindtenis en betrekking, in welke zy tot de Godheid ftonden,.daartoe juist gefchikt geoordeeld, en deeze looze Bedienaayen verzuimden niet, om deezen waan te verfterken. Ziet daar! de oorfprong der godfpraaken en der raadvraagingen aan de Goden, waarvan de-fchriften der Grieken en Romeinen zoo vol zyn. By onze Voorvaderen, (*) sMofes 18: 10, u. (**) Jffaias 8: 19- Zacb< 10*. S, iSatttUcJzZs 3. fl iT«« mngen 83, 24 enz.  C m ) ren, die weleer in dit ons Vaderland woonden, wierd, toen zy nog niet tot het Knstendom bekeerd waren, mede algemeen aangenomen , dat de Bedienaareq en Bedienaareslen van den godsdienst, voor den dienst der Goden afgezonderd, in derzelver geheimen en vriendichap ingewikkeld, 'tvermogen bezaten, om toekomftige gebeurenisfen te voorfpellen. Zy wikten uit het eeten; t geichreeuw,'t gezang en de vlugt der vogelen; uic het gebnesch van paarden, die daartoe bvzonder gehouden wierden; uit het leggen van rysjes', en op meer andere wyzen. Oude Schryvecen, die omtrent Jefus komlte leefden, merken op, dat onze Duitfche Vaderen byzonder de Vrouwen tot het voorzeggen bekwaam achtten (*}, en hier van daan komt het, dat onder ons, hunne nakomelingen, dit waangeloof mede gevonden wordt. Llke dwaasheid, elk bygeloof toch, 't welk ooit op aarde was, wordt nog ergens, fchoon onder een verlchillenden naam, geëerbiedigd; eti heeft, zo geen openbaar godshuis, ten minden'"een huiskapel. By de omhelzing van het Knstelyk geloof, vermaanden de Leeraars onze Vaderen wel hartelyk, orn niet meer aan zoodanige Waarzeggers en Wikvrouwen, gelooste geeven, en 'er van daan te blyven: Zy maakten er zelfs ftrenge kerkelyke wetten tegen; maar de rnenlch kan zich niet zoo fchielyk van 'oude voorvaderlyke gevoelens en gewoonten ontdoen. En onze Voorvaderen konden dit te minder, nademaal zy niet uit overtuiging het Kristeudom omhelsden: maar meestdeels door kracht van wapenen tot "deszëifs belvdenis gedwongen wierden. Tevens waren de Leeraars van enen tyd te onverftandig, te hoofdig en te bygeloovi'T om langs den weg van redelyke overtuiging, hunne meV 2" de- ( ; Tacitus tfi zyn boekje, over de zeden der oude L)uit(cners, op meer plaatfen. Ccefar de bel/, gal. I. i. zegt, dat bet aan de Frouwen fond, om te voorfpellen. of men /lag behoorde te leveren. In de oorlogen der Romeinen en Germanen was Velleda eene zeer beroemde Waarzegf er onder onze Foorva* deren : biervan heeft zekere Scöry;:er bat fcbeldwoerd, oud vel, vry gezocht afgeleid.  demenfchen van hunne dwaasheid te geneezen. Zy voeren flechts uit, en beftempelden iets, 'twelk enkel bedrog was, met den bekenden titel, van werken des dut' veis en Her duisternis. Dit raazen, nog zoo lang daarHa in gebruik gebleeven, had echter een 'tegengeftelde uitwerking: het maakte de menfchen bun voorvaderlyk «n oud geloof nog dierbaarer, en zy bleeven ia ftil-v te hunne plegtigheden en hunne Wikwyven of Priesteresfen aankleeven. Zy raadpleegden, gelyk voorheen , hunne wyze Vrouwen, die de voorzeggingskracht bezaten, en deeze bragten die bedrieglyke kunst, (gelyk onkundigen het geloof daaraan) tot anderen over. Uit die oorzaake vinden wy nog een uitfpruitfel daarvan onder ons: of wie is het onbekend, dat zekere lieden, die men IVaatzegflers, Goeder gelukzeggers, Wikkers en ÏVtkwyven noemt, 'voorgeeven, dat zy, of uit gewoone fneelkaarten, of uit een boek, of uit de hand, of uit koffydik, of uit byzondere daartoe vervaardigde kaarten, het gebeurde zien en het toekomftige voorzeggen kunnen ? —- Niettegenftaande onze godsdienst deeze heidenfche bygeloovigheden verbande: evenwel zyn dezelve nog onder óns. Een zeer fterk bewys Voor de overdreevene nieuwsgierigheid der menfchlyke natuur, zich vermaakende met zich by voorraad bezig te houden met toekomftige zaaken, als of men niet genoeg te doen had, met de tegenwoordige te beftuuren. Over de ongegrondheid van bet geloof aan ,t ivaarzeggen. Duizenden liggen nog aan dit bygeloof krank; duizenden gelooven nog aan de gegrondheid van het waarzéggen. Indien dit Hechts de Tuugufen, de bewooö£ES van de kuaten teiMagellaanfcbe ftraat, of denos, den in de binnenlanden van Noordatnerika, aile onbefchaafde, woeste en verafgelegene Volkeren , waren , dan zou' voorzeker myne moeite voor het Weekblad belachlyk zyn:' maar neen, in ons Vaderland, ih dit Gewest, en in deeze Stad, is het niet minder erg ten deezen opeigté; Menfchen op dezelfde trap van betchaaving komen in veele begrippen overeen. Schap ren  C 173 ) ren van getrouwden en ougetrouwden, onvergenoegd, van een verliefd geitel,, of in eene liefde-historie in-, gewikkeld, trekken naar deeze gewaande Waarzeggers toe. Hoe menig jong en beminlyk meisje, trekt in eene donkeren avond, in meiden kleêren, verlangend naar zulk eene oude koppélaarfter heen: zet zich Beangst in de bemorste hut neder, andwoordt eerbiedig pp alle eenvoudige en dubbelzinnige vraagen, fpteekt haar hart uit — deelt haare geheimen mede — én gelooft alle gezegdens als Godfpraaken. Ik heb my verfcheidene reizen laaten waarzeggen: ik heb deeze Mannen en Vrouwen in hunne, fchuilhoeken opgezocht; hunne kunst van naby bekeeken; en dewyl ik myne medemenfchen van het nadeel wenfchte te overtuigen, heb ik door vertrouwelyke gefprekken hunne geheimen uitgelokt. Iemand, die nu alles, alleen en in gezelfchap4 onder verfchillende gedaanten, ondervonden heeft, ma'rocfi we! zyn gevoelen in het midden brengen, en ik moet dan myne dwaaiende Leezers uit den grond van myn hart betuigen' —— dat alles voorgeeven en bedriegery is. Gy wilt my misfchien niet gelooven, en beroept op uwe eigene en de ondervinding van andereu. — Doch iii ernst, myne Vrienden! indien het U als redelyke menfchen wezenlyk om waarheid te doen is, zegt my dan eens, wat ftaat 'er in kaarten, in koffydik, of in onze handen, wel van onslot? — Meent gy dan, dat de voorvallen van uw leven 'er door de Voorzienigheid op getekend zyn? — Zou God geheimen, welke hy voor ons verftand verborgen heeft, op kaartenen in koffydik fchryven? dingen, waarvan onze ziel niets weet, door diergelyke verachtlyke wegen openbaaren? En wat byzonders is 'er op kaarten, in koffy, of in onze handen te leezen? Bedenkt u een oogenblik! — 't Verborgene is voor den Heere, maar het in den Üibel geopenbaarde is voor ons ■ ,■, ■ en gy zoudt denken dat God u het toekomftige, voor uwe redelyke vermogens onkenbaar, in verachtlyke kaarten, een verlieten koffykan, of door een morfig oud Besje, zou te weeten doen! — Maar hoe weet zy 'tdan? zegtge. Komt, Iaat ik u les in 't waarzeggen geeven, en u beduiden hoe het toegaat. V 3 De  C 174 ï De oude bedriegfter, in haar leuningftoel gezeten zoekt haare morfige kaarten voor den dag, en verzoekt elk 'er twee af te neemen. Deeze legt zy op de tafel heen, in één ry, en de overige van het lpel in drie ' vier ryën 'er onder. Dan begint zy loos te ondervraagen en uit te lokken, en hier op grondt zy dan voornaamlyk haare uitfpraaken. Insgelyks volgt zy in haare waarzeggingen eenigzins de kaarten: ligt 'er fchoppen onder myn getrokken kaart, zoo is dit eene beduidenis van tegenftribbelingen, fterfte en ongelukken;' een aas, beduidt een wrok; harten liefde; klaver geluk; ruiten moeite en twist. Dit zyn de grondregelen. Dikwerf vergist zich de Waarzegfter: doch foms raadt zy het. „ Wie is het," zegt Cicero, een oud en wys Schryver , die reeds voor Kristus geboorte leefde, van deeze dwaasheid fpreekénde, „die'zich „in het fchieten oefenende,- niet fomtyds het' wit „ treft?"— Zy heeft veifchAdene dubbelzinnige gezegdens, die byna altyd waar zyn: als, gy hebt een prefent van uwen minnaar gckreegen, of hy is voorneemens u iets te vereeren: gy hebt iets by de naaifter: gy hebt iets nieuws gekocht: er zit zoo iets tusfchen de vfyery: gy krygt den genen, dien gy bemint; uw Vryër woont over een water, digt by een pad en boomen: gy hebt iets verlooren, weet gy 't nog wel was het niet iets wit? —- 'tVolgt, dat men altyd ryk' voorfpoedig en gelukkig worden zal; want dit gelooft men 't liefst. De verftandigen onder hen ontkennen, iets van 't getal der kinderen te kunnen voorzeggen: de ondervinding zal hun geleerd hebben, dat ze hier vaak mede te onpas kwamen. „ Dat hangt alken van Kristus af, myn kind!" hoorde ik eens zulk een Bedriegfter een fraaie ligtgeloovige Juffer toevoegen. De laffe en dubbelzinnige waarzeggingen deezer Besjes worden zeer juist afge'fchilderd in het liedje, getiteld: De Waarzegfter, in den Almanak van brender a brandis, voor 1793. te vinden op bladzyde 187. Wy-  C i?S ) Wyze: Fan Marlborougb. De koffy ftaat gefchonken, Miron Nu zagtjes uitgedronken, Dan zeg ik u geluk. Dit dik doet my befchouwen, Miron . . . . ; Dat gy heel graag zoudt trouwen, Indien ge een Vryër hadt. ❖ Ziet, aan dees rand ftaan boomen, Miron Daar ziet ge een Jongman komen, Hy komt gewis om U. Hv zal iets blinkends draagen, Miron En u ten huwlyk vraagen. Als gy hem jwf niet zoekt. Zyn neus is wat geboogen, Miron Iets wits is in zyne oogen, Zyn elleboog is krom. Hy deed nooit Meisjes vreezen, Miron Hy heeft een manlyk wezen, Doch maar een linkeroor. Zya  * Zyn liefde is reeds gebleekeri, Miron Hy kan des nachts niet fpreeken» Omdat hy rustig flaapt. Hy zal u fteeds beminnen . Miron Miis gy, niet wuft van zinnen, Hem onderdaanig zyt. Hy zal ftaêg voor u waaken Miron Den dood zelfs voor u fmaaken,- Zo 't niet gevaarlyk is. «■ Nu nog eens ingefchonken Miron En 't kopje leeg geyjenken, Nu vrienden, p J""uw geld: Gekruist — of niet — dat 's even, Miron Als gy maar munt wilt geeven, Dan zeg ik u geluk. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1799. m te Amfterdam by H. KEYZER, *u verder alom te bekomen.  WEEKBLAD voor den zoo genaamden GEMEENEN MANj nr. 127. OVËR HET GELOOF AAN WIKWÏVEH OF WAARZEGSTERS. (Vervolg van Nommer 116.) Indien zulk een Vrouw, door een Meisje geraad> pleegd wordt, 'twelk, by voorbeeld, by haare Ouderen ra haare liefde tegenkantingen ontmoet, zoo doet ze een weinig zout in een toegevouwen kaartblad, met last om dit poeiertje, 't welk het poudre de fympatble zal verbeelden, in de waterpot of onder het bedlaken te leggen. Dat zal dan een onfeilbaar geneesmiddel tegen de ouderlyke ftyfhoofdigbeid zyn! een paar meisjes zag ik met veel eerbied en verrukking dit middel aanneemen. Ik heb nog gefproken van het waarzeggen uit een boek. Hierin ligt dit voorrecht voor de Waarzegfters dat men dan min of meer zyn ftand en ouderdom moet opgeeven, op dat zy het kan nadaan, zoo als zy valfcbelyk voorgeeft. De luie menfchen, die dit werk dryven, zyn gemaklyk in ftaat om in elk gefchrift te vinden, het gene men hun vraagt, en ook vinden de vraagers in alle antwoorden de vervulling hunner wenlchen: want de ligtgeloovigheid en de verbeelding helpen elkander. Voor het overige gaan ook deeze waarzeggingen, gelyk de vooreemelden toe. Er is foms LI. Deel. X sw  ( 178 ) zoo veel flot in, dat de nakomelingfchap ze nog op zoodanige wyze zou kunnen toepasten als het hun behaagde. Zoo vaak, als ik by bet waarzeggen tegenwoordig geweest ben, 'tzy alleen of in gezelfchap, antwoorde mén ahyd op alle vraagen, ja: zoo doende wierd de Bedriegfter den gewoonen weg van uit te vraagen, afgefneeden, en tevens kwam zy in den waan, dat wy paalvast aan haar geloofden. Hierdoor misleid en ons, gelyk wy ons vertoonden, voor bygeloovige en eenvoudige zielen aanziende, ftapelde zy den eenen leugen op den anderen: op die wyze heb ik een en ander van baar bygeloovigheid zien herftellen. . Wanneer de eene handwerksman vlytig by zyn werk is, wel oppast, en zyne kalanten wel behandelt:zuinigjes leeft, en zich eerlyk en braaf houdt: terwyl zyn Nabuur drinkt en zwiert, met een dol hoofd te huis komt, alles aan zyne knechten overgeeft, en zich met zyne geheele kostwinning niet [bemoeit: — zoo kunnen wy wel vooraf weeten, wie van beiden't voorfpoedigst gaan zal. Wy berekenen dit uit de noodwendige gevolgen, welke bun verfchillend gedrag voor hun geluk heeft. 'Er is ook geene andere voorweetenfchap dan eene zoodanige, die op den famenhang der dingen berust, 't Is den menfch niet gegeeven om bepaaldelyk te kunnen voorzien, b. v. hoe veel kinderen Tiet et krygen zal: of Jan en zyn Vrouw lang of kort zullen leeven: wie van hun beiden 'teerst zalfterven? —- In onze oordeelvellingen volgen wy onze ondervinding, en den bekenden loop der natuurlyke en zedeiyke wetten. Gebeurenisfen, die van onbekende, niet te bepaalene omstandigheden afhangen, die wisfelvallig zyn, kunnen wy niet bepaalen. Wie zal my zeggen hoe veel kinderen ik zal krygen? of ik myn aatiftaande Echtgenoote zal overleeven? waar ik naa verloop' van drie jaaren zal belanden? — Zoodanig voorzeggingsvermogen is niet in de menfchlyke natuur gegrond, is geene eigenfehap tot den menfch als zoodanig' behoorende. $. i. Maar ligt 'er niet eene byzondere kracht in den helm ? Offchoon 't bekend is, dat elk niet kan waarzeggen, zouden nogthans zoodanige lieden, die met den hel»  C 179 D Mm geboren zyn, niet het vermogen bezht«n, om toekomftige voorvallen re kunnen voorzien V «— Met deezen helm wordt elk kind geboren: het is niets anders dan eene verkeerde plaatfing van het vlies. Sm> Hier fteekt niets buitengewoons in. 'tls dan onkunde, en eene belachlyke dwaasheid, om aan dit vliesje de kracht van voorweetenfchap toe te fchryven: nademaal abe menfchen diens volgens, de gave van toekomende gebeurenisfen te kunnen voorfpellen, bezitten moesten, 't welk nogthans de ondervinding luide tegenfpreekt. En hoe ook zou 'er een voorfpellingsvermogen in een gering, nietig, aan verrotting onderhevig vliesje kun-, nen leggen? S< a. De .kunst van waarzegging is en kan geene eigenfchap zyn, noch van alle, noch van byzondere menfchen: want onze ziel befluit alleen door gevolgtrekkingen , van het gebeurde afgeleid : wy kunnen geene zekere gevolgtrekkingen maaken uit onzekere, en wisfelvallige. gebeurenisfen. — Doch zou God misfchien deeze gave van waarzegging niet aan fommige perfoonen gegeeven hebben? Veele zyn van dit' gevoelen. Maar, hoor eens, lieve Leezers! indien God het eens behaagde, om aan fommigen te kennen te geeven , wat deezen of genen bejegenen zou : dan voorzeker zou de heilige en rechtvaardige. God zyne geheimen niet openbaaren aan oude hoeren , Hechte en zedelooze vrouwen, landloopers, fcnaarflypersj lichtekooien en luiaards. God kan immers geen gemeenfchap hebben met werkers der ongerechtigheid t God verkies' alleen deugdzaame menfchen tot zyne Vrienden. Gy zoudt uwe geheimen aan diergelyk flag van lieden niet willen openleggen; gy betrouwt bun uw huis en goed niet; en zoudt gy denken kunnen , dat God zich in zulk eene nauwe gemeenfchap zoude inlaaten met zulk gemeen volk? Dat zy deeze kunst niet van God kunnen hebben, en Hy dit vermogen niet in hunne natuur gelegd heeft, noch bun de voorweetenfchap van toekomftige gebeurenisfen toevertrouwd, geblykt allernadruklykst daaruit, dat in den Uibel alie waarzeggery flrenselyk verboden wordt. Zoo leeröfc wy by Levidcus XX: 27. Als ,, nu een man .ofte vrouwi- in zicb een vtaarzeggendett X 2 geest  C 180 > », geest zal hebben, (dat is, die dit voorgeeft) —% zy s, zullen zekerlyk gedood worden: men zal dezelve met „ fteenen fteenigen, By üeutern. XVJI1: 10. ,, Onder U zal niet gevonden worden, die met waarzegge)yen „ omgaat, een guichelaar, ofte dia op vogelge.fchrei s, acht geeft. —— ofte een bezweerder die met bezweet r> [Inge omgaat, ofte die een waarzeggenden geest (dat 9, is, een waarzegger,) vraagt. Want al wie zulks s, doet is den Heere een gruwel. Jefaias zegt, Hoofd. „ VI: v. 19. Wanneer zy dan tot Vlieden zeggen zullen: s, f raagt de Waarzeggers: zoo zegt, zal- niet „ een Volk zynen God vraagen'! Uit dien hoofde wierden al zulke bedriegers door Saul en Josia uk den lande gebannen, 'tBlykt dus uit den Bibel, dat de Waarzeggers van onzen tyd geenzins eene byzondere gave van God ontvangen hebben: integendeel wordt in den Bibel ingefeberpt, om deeze lieden te vlieden, nadien het enkel bedrog en leugen is. Men zal my hier misfehien Hand. XVI: 16-19. tegenwerpen. TeFilippi, dus luidt het verhaal, ontmoette een dienstmaagd, die een waarzeggenden geest had, Paulus en Silas. Zy volgde deeze mannen, en riep: „ Dit zyn dienstknechten des Allerhooglten, die ons „ den weg der zaligheid verkondigen!" Dit duurde verfcheidene dagen. Paulus hier over te onvrede, gebood den geest uittegaan. En hy ging uit ter zelve uuret- Laat ons dit verhaal toelichten. Een waarzeggende geest te hebben, betekent een buikfpreeker te zyn. Een buikfpreeker is iemand, die met geflooten lippen plag te fpreeken, zoo dat bet fchynt, als of het geluid uit de keel, borst en buik voortkomt. De Oude Schryvers', die omtrent den tyd van-jESus en deszelfs Apostelen geleefd hebben, getuigen eenpaarig, dat deeze lieden niets meer dan groote bedriegers waren, welke, gelyk onze Wikwyven, voor duiten elk een bun goed geluk zeiden. Deeze bedriegers wierden Pythenes genoemd: dewyl zy door bet bygeloof gerangfehikt walen onder Apollo, die in den goeden ouden tyd, als de uitdeeler deezer gave, gezien was. Doch by meerdere kunde verviel dit geloof geheel, gelyk wy uit Cicero zien kunnen,die de moeite doet, om het verval vaa waar-  C 1S1 ) waarzeggingen en godfpraaken na te fpooren. „ Wel* „ ke is 'er de rede van," vraagt hy, „dat niet Hechts. „ nu geene godfpraaken en voorzeggingen gebeuren; maar, dat 'er federt langen tyd niets verachflyker „ ware?" — Wanneer van deeze Vrouw .gezegd wordt, dat zy den geest van Python, een' waarzeggenden geest, had: zoo ;-:egt dit in onze taal: zy had een waarzeggend vermogen; zy kon waarzeggen. Onze Schryver volgt het fnraakgebrmk van zynen tyd, en gebruikt zulke uitdrukkingen die i'n zwang waren. De Duivel hier meê in te mengen, ..is te kinderachtig om 'er van ,te fpreeken: want waar geeft Lnkas 'er eenisen wenk van 3 "Zy zeide, dat Paulus en zyne medemakkersigodlyke gezanten waren, die den weg der zaligheid verkondigden. —— Eu nu, dat was dan iets byzonders l Paulus leerde dit immers openlyk en eiken "dag in de ft,;.!: zoo dat her elk besje achter het fpinnewiel wel bekend zyn kon. — Dit wyf deed dit, met oogmerk, om z>eh meer gezag en ingang te verwerven, als of zy met de gidlyke gezanten in verbindtenis ftond. Dewyl zy algemeen voor een Bedriegfter .bekend was by alle lieden van eenig nadenken, zoo was Paulus 'er niet over gedicht: want ook zyne zaak moest daardoor merkelyk in achting daalen. Hy verbood dus: bet Wyf't waarzeggen. Paulus fchikt zich naar het fpraakgebruik. Van dit oogenblik kon zy niet meer waarzeggen of door den buik fpreeken. P 3- &an dg Duivel zulke eene gave niet uitdeelen? Heeft deeze de magt niet, om aan fommigen het vermogen te verkenen van toekomftige dingen vooruit te kunnen zien? — By deeze vraag heeft menig een fchipbreuk geleeden. Hoewel ik geene roeping heb, om' martelaar voor deeze zaak te worden; evenwel zal ik 'er iets van zeggen. 't Is U bekend, Leezers ! dat 'er in onze heilige Schriften van goede en booze geesten gefproken wordt, die buiten het geflacht der menfchen voorhanden zyn. Sommige Kristenen houden deeze verhaalen voor zeer merkwaardig, leerzaam en belangryk; terwyl andere er meê verlegen zyn, dezelve overfpringen, nf op eene met den gewoonen loop der dingen overeenkom(tiga X 3 wy-  e is* ) wyze uitleggen. Dikwerf heeft men het aanzyn der Geesten gelcchend; of ten minften ontkend, dat zy in eenige betrekking tot den menfch zouden ftaan. Aan de andere zyde, heeft eene verhitte verbeelding, door 't gene de Schrift 'er van zegt, zich laaten verleiden tot allerlei droomeryen en bygeloof. Wy willen geenzins de gronden deezer lieden onderzoeken: maar liever, boe wy ons in dit verfchil te gedraagen hebben. Wy moeten naar den Bibel luisteren! want het ftaat niemand fraai, die denzelven als een godlyk onderwysboek befchouwt, om zoo in eens alle verhaalen en uitfpraaken, die opzigtlyk de geesten in denzelven voorkomen , van de hand te wyzen. De eerbied en achting, welke wy aan de waarheid verfchuldigd zyn, verpligt myom te belyden, dat, ingevolge de H. Schrift, het beftaan van Geesten niet kan gelochend worden. Want, hoewel wy gaarne erkennen, dat verfcheidene plaatfen ten onrechte hierby ten bewyze aangevoerd zyn: zoo blyven 'er desniettemin genoeg overig, welke, myns bedunkens, deeze uitfpraak buiten allen twyfel Hellen. Men werpe my niet tegen, dat Jesus zich in dit geval naar de zwakheid der jooden gefchikt hebbe: daar hy ook, wanneer hy met zyne Leerlingen in't vertrouwen; fprak, op dezelfde wyze, als voor het Volk, deeze zyne gevoelens voorftelde. En wie weet niet uit de Schriften der Apostelen, dat zy ten allen tyde aan deeze be? grippen trouw gebleeven zyn? Eene redelvke denkwyze en een weinig uitlegkunde vordert evenwel van oiis tevens te erkennen, dat bet woord Engel, in den Uibel niet alleen voor onzigt* banre hemelfcbe Wezens genomen wordt: maar ook van ■menscblyke gezanten, groote veranderingen —— en krachten der natuur-, van welke God zich bedient ter uitvoering van zynen wil. Van ieder Lasteraar, ieder Tegenftreever, ieder Vyand, wordt' hetzelfde woord gebruikt, 't welk anders den Duivel aanduidt; (*) en uit dien hoofde is het fomtyds eenigzins onzeker, of wy aan menscblyke tegenllreevers, dan aan (•) By voorbeeld Mattb. XVI'. 13. — 1 *"g. XXIX. 4. uSam. XIX: ta, 1 Kon, V: 4. en IX: I4: 23, a5«  ( iH ) tmigtbaare geestlyke krtcbten, denken moeten, 'th redelyk , om dit laatfte dan te doen, wanneer een plaats zonder geweld niet anders kan opgevat worden. Op dit een en ander behooren wy te letten , dewyl onze geest, zo dezelve eenige neiging tot het zonderbaare en zeldzaame heeft, ons ligtelyk te ver vervoert. En wy wenfehen den Bibel toch niets optedringen? Tevens zal elk onzer gaarn willen woord hebben, dat wy weinig met zekerheid van den invloed der geesten op de belangen der menfchen weeten. De H. S., hier zyn wy het allen eens in, heeft ons nergens den aart en de wyze verklaard, langs welke geesten op menfchen zouden kunnen werken. Zy leert ons, dat booze Wezens aandeel hebben aan het ontftaan en de verbreiding van 't zedelyk bederf; doch zy heeft niet bepaald, hoe wy deezen invloed te verftaan hebben. Zy heeft ons geen enkel voorbeeld gegeeven, om bet ons begrypiyk te maaken: even zoo min gwft zy eenig kenteken op, waardoor wy de inwerking!'der geesten van een natuurlyk gevolg kunnen onderfcheiden. Hoe merkwaardig is deeze behoedzaamheid der Schrift! Als wy dus zoo veel van de werkingen der booze geesten in de gemeene gevallen des levens weete.i, zoo hebben wy dit niet uit de Schrift: maar uit ons zeiven! ■ ■ Enkele gevallen moeten wy nimmer tot eenen algemeenen regel maaken. Om dat Pieter van de brug in het water viel, daaruit blykt het niet, dat alle drenkelingen van de brug in 't water vallen. ■■ Zekere gebeurenisfen, zekere werkingen , in een zeker' tydpunt voorvallende, moeten wy niet over alle tyden uitbreiden. En, daar de Bibel geene kentekeuen bepaalt, waarby wy onderfcheiden kunnen, of gedachten, gebeurenisfen, verfchynfelen, natuurlyk dan bovennatuurlyk zyn: hebben wy nu recht, om kentekenen optegeeveh, door welke wy de inwerking van den boozen geest van een natuurlyk gevolg onderkennen kunnen?-——• Laat ons liever eenvoudig aan deu Bibel blyven. Hetgene, waarvan dezelve thans duisterlyk fpreekt, zal eens de toekomst duidelyk ontdekken. Nu neemen wy by ongewoone gebeurenisfen, waarvan ons de natuurlyke gronden onbekend zyn, al rasch dl  C 184 5 de inwerking van booze geesten aan. ! Zoo kunnen wy ons de moeite van onderzoek gemaklyk befpaaren! en wat vleit onze traagheid, onze onkunde, en onze neiging tot het wonderbaare meer? —— Maar, waarlijk, wij hebben er hoegenaamd geen recht toe. . 1. Foor eerst leert de Bibel of de Reden er niets van; en zy fpreeken, wat meer is, bet zelfs luid genoeg tegen. — In plaats dat zy ons regelen en voorfchriften geeven zouden, >om zoodanige werkingen te kunnen nafpooren, zyn wy genoodzaakt te bekennen, dat al het gene wy hierin doen ons eigen werk, een misbruik van den Bibel, en een nadeelige toepasfir.g is van df-szelfs onderwys. — Indien er in de daad zoo> veel aan vast was, de Bibel zoude er van gefproken, en ons, dien aangaande, eenige onderrichting gegeeven hebbeu. Doch nu hy zulks niet doet, zegt'ons de gezonde reden, dat wy naar natuurlyke oorzaaken van de verfchynfels, die ons als nog onverklaarbaar voorkomen, zoeken moeten. En is het niei der opmerkzaamheid en vlyt gelukt, om duizend dingen, die bet bygeloof aan geesten toefchreef, uit gewoone oorzaaken te verklaaren, en het vertrouwen tot God er door op te wekken? Groote God ! welke fchrikbeelden heeft het bygeloof verdicht! hoe heeft het zyne ilaaven met vrees voor fpooken, toverkunften, werkingen van booze geeften gekweld! hoe heeft het alle vertrouwen tot God, den Vader en Befchermer van alle zyne fchepfelen, die dezelven onmogelyk den moedwil prys kan geeven; — hoe heeft het bygeloof alle zuivere, edeie kinderliefde, in zoo veele duizenden zielen, uitgedelgd! En echter is de waare leer, dat zonder den wil des le* melfcben Vaders geen balr van ons boofd kan vallen. ■—i Daarom heeft de Bibel ook alle geloof aan wichelary en toverkunften, alle vertrouwen op bedriegers, die ons in den waan zoeken te brengen, dat zy het toekomende voorzeggen kunnen, en daar door ons leven ongelukkig maaken, ten ftrengften v-rbooden. (JHet vervolg en flot in een volgend Nommer,') Te Groningen, by w, Z uI"öTm'aTt799»" en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MANj N'. 128. OVER HET WAAR GELUK. •VJT vlieden, myne Vrienden! hebt dikwyls geleezen of hooien fpreeken van bet waar geluk, en, daar de begeerte om hetzelve te bezitten eenen iegelyk, van "welk een' (tand by ock zyn moge, is aangeboren, zoo o tftaat misfchien by u de wensch om te weeten, 'waarin dat geluk beftaa, en op welk eene wyze het Verkreegen worde. Om uwen rechtmaatigen wensch naar myn vermogen te vervullen, vat ik heden de pen op, en zal mynen arbeid dubbel beloond achten, zo ik den een of ander van myne Leezers mogte overbaalen om naar dat geluk te ftreeven door de middelen, die ik hem daar toe zal aanwyzen, met vlyt te gebruiken. Waarin beflaat bet waar geluk f Het goud myne Vrienden! kan u geene genoegens fcbenken, die zuiver en duurzaam zyn. Den wilden heeft God het geluk niet onthouden, en echter tellen zy hunne goud en zilvermynen niet. Diep in den grond laaten zy dat blinkend ftof rusten en zyn dikwerf gelukkiger dan wy. Een ongebonden wellust verwoest ziel en lichaam, geeft by het eerfte genot wel eenigegenoegens, maar eindigt immer met ongeluk. De rang, BS, Deel. Y de  C 186* ) de geboorte, of de eertitels maaken niemand, hoe zeer fommige dwaazen er op mogen roemen, waarlyk gelukkig. De dagelykfche ondervinding leert ons, dat onder de burgers en boeren, meer te vredene en gelukkige lieden zyn, dan onder de vorften en grooten. Zullen onze genoegens rein en goed Wezen, zoo mogen zy ons gevoel wel ftreelen, doch moeten deugdzaam zyn, overeenkomen met onze natuur, en nimmer uit hunnen aart berouw kunnen verwekken. Den Haat nu van een' mensch, die zeker kan zyn, dat zoodanige waare genoegens thans en in 't vervolg van zyn leven boven onontwykbaare rampen in zwaarte of getal zulJen gaan» mag men met recht gelukkig rekenen. Gy begrypt ligt, dat volgens deeze bepaaling alle menfchen in alle deelen der wereld, zoo ryk als arm, groot als gering, geluk en vreugde kunnen verkrygen. Het hangt er 'alleen maar van af hoe zy de zaak willen aanvatten , en hier van zullen wy in 't vervolg fpreeken. Gelooft echter niet, dat ik alle ftanden hetzelfde geluk tbefchrvf; neen, er is een die ons boven anderen vreugde kan fchenken, die ons in meerdere betrekkingen voert, die ons beter aan onze beftemming doet beantwoorden, en die de vermogens, waarmede de Goddëlyke Schepper ons zoo weldaadig voorzag, van allen het verst ontwikkelt. Ik bedoel het huwlyk. Ziet eens myne Vrienden! wanneer gy eens u zeiven afvraagt, welke uwe pligten zyn, wat gy als mensch vetfchuldigd zyt, en wat de maatfchappy van u vordert ? Als gy dan daarby overdenkt, dat men nimmer meer genoegens kan genieten , dan wanneer men aan alle zyne pligten, aan zyne gantfche beftemming, zoo veel mcgelyk zoekt te voldoen, ben ik verzekerd, dat gy my gaarn zult willen toeftemmen, dat bet buwlyk verre weg de gelukkigfte ftand is. Het verftaat zich van zelf, dat het geen vuig eigenbelang, geene redelooze wellust, noch een andere diergelyke grond moet wezen , waarop men dien gewigtigen ftap moet doen : neen, eene grondige kennis van elkanders karakter, eene diepe "achting voor elkanders deugden, en eene overeenftemming van gevoelens moeten de eenige dryfvecren zyn, die ons tot zulk eene daad be- paa-  C 107 > paaien. Zoodanig eene verbindtenis brengt voordeden te wege, die voor 's menfchen geluk van een zwaar gewigt zyn. Niets dunkt my, is voor den gevoelhebbenden mensch ftreelender, dan burgers aan de maatfchappy gelchonkeu te hebben, die braaf en aan dezelve nuttig zyn. Het is in deeze nauwe verbindtenis, dat men aan de zucht tot gezelligheid, die diep in het hart van iederen mensch, onder welk eene luchtftreek ook geboren, begraaven ligt, op de gefchikfte en aangenaamfte wyze voldoen kan. De gedachte ,, ik „ heb een huisgezin, dat zich over myne tegenwoor„ digheid verheugt, dat zich over myn afzyn bedroeft, „ en in myn lot een oprecht en welmeenend deel „ neemt!" is voor eenen deugdzaamen burger van meer waarde, dan al het goud der wereld. Ook is het verrukkend om het verftand van zyne kinderen te zien rypen, en door hunne lieve vraagen, die van dag tot dag belangryker worden, zich te zien ontwikkelen. Gelukkig hy , die zich na gedaanen arbeid onder zyne kleiuen kan nederzetten, en zich, terwyl zy rondom hem heen dartelen, of vrolyk tegen hem opfpringen, met hun aanminnig en onfchuldig gefnap kan vermaakèn. 's Menfchen leven vloeit nimmer zoo kalm voorby, of cr komen altyd rampen, die zyne rust ftooren. Smart en vreugde wid'elen elkander geftadig af. Doch het is een troost, geenen ftand zoo byzonder eigen, dat de fmart door de mededeeling verminderd en gelenigd, maar de vreugde dubbel' genooren wordt. Dit is de menschlyke natuur, dat men in zyne wederwaardigheden altyd naar iemand uitziet', in wiens boezem men zyn hart kan uitftorten en in wiens armen men zyne traanen kan lucht geeven. By wie zal men hierin beter (laagen, dan by een echtgenoot? Is men voorfpoadig, en verwekt ons het een of ander toeval eene byzondere vreugd, zoo kan men verzekerd zyn, dat niemand zich meer over onzen gelukkigen toedand zal verheugen, niemand vrolyker Juichen, en ons genoegen levendiger en aangenaamer maaken, dan een echtgenoot. Dit is natuurlyk . myne Vrienden! dewyl man en vrouw zoo nauw aan elkander verknocht zyn, dat zy noodwendig in alles hetzelfde belang moeten hebben. Y a 0P  c i88 r Op deeze wys gaat hun leven voorby tot dat de dood, die den deugdzaamen nèmlnar veiictniklyl: is^ hen voor een tyd iang van ekandef fcheidt; Vindt gy niet dat het een aangenaam denkbeeld is om dervende van echtgenoot en kipderen de iaavÖe hulp te zullen ontvangen, om het doodszweet door hun te laaten afveegen, en door hunne handen de bteekendö oogen te laaten toedrukken? O! ik vind be* nik een zalige gedachte, dat de kinderen hunnen besten vader , of hunne tederfte moeder, de. teruggelaaienB echtgenoot bet. beminde voorwerp uit grona van o hart niet heete traanen btfchreiën. Zoo goed, zoq oneindig goed was onze Schepper, dat hy ons voo* de rampen van dit leven zoo veele middelen om dezelve te [lenigen aan de hand gaf, dat hy man en Vrouw beide fchiep , om elkander te beminnen, en hierin eene vruchtbaare bron voor het wezenlyk geluk te vinden. Maar, denkt gy misl'chien by u zeiven, indien het huwlyk zulk een gewenfehte Band is, indien het den menfch zoo veele genoegens fchenlo, hoe komt het dan toch wel dat er eene gantfché menigte van ongelukkigen in gevonden wordt? Ha rede, waarom gy niet alleen in, maar ook buiten het huwlyk veelen vindt, die rampzalig zyn, is deeze; dat zy de middelen, die ons gegeeven worden om een echt geluk te fmaaken , van de hand wyzen. Wanneer men ziek is heeft men zyn ellendigen itaat aan zich zeiven le danken, zoo men zich verwaarloost heeft en dan nog de medicynen van den geneesheer verfmaadt. Even eens moet men over geene rampen klaagen, zo men verfchcidene middelen heeft om dezelve of len grootften deelt voor te komen of, in geval zy er zyn mogen, geheel' fe verdryven; of ten minden te verminderen. Dat wy zoodanige hulp tegen den rampfpoed hebben, en welke deeze zy, zult gy uit de beantwoording van myne tweede vraag kunnen zien. IVelke'zyn de middelen om tot het waar geluk tc komen? Het eerfte en voornaamlte middel om een genoeglyk leven te leiden is de Godsdienst. Die niet deugd- zaaiu  C »89 ) Mnm \s kan nok niet gelukkig zyn, want zo er rampen komen , die toch een ieder in deeze wereld, den een meer den ander minder, te beurt vallen, mist hy alle troost. De waarlyk godsdienftige menfchen kunnen by a Ie voorkomende gelegenheden, hoe ernftig en benauwend hun lot ook zyn moge, zich gerust aan hunnen Schepper overgeeven, kunnen zich zonder morren aan zynen wil onderwerpen en zich bevredigen met het denkbeeld, dat Gö~d hunne fchouderen geen zwaarer last zal opleggen, dan zy draagen kunnen; dat liy hen op zyn tyd zal redden en geen ramp zal doen geworden, dan die volftrekt tot hunne volmaakwig vereilcht wordt. Zo wy den Bibel zonder vooroordeel leezen , vinden wy in den zeiven voor alle bedrukte gemoederen troost, en kunnen, in welken toefiand ook geplaatst, door welke zorgen ook gedrukt, m welk land ook Revende, met welk noodlot ook worlh lende, aan onze onrustige ziel niet alleen volkome e Kalmte, maar ook dikwerf vreugde en vrolvkheid geeven J Onze voorouders waren eenvoudige, maar deuadzaame menfchen, die, op den Bibel [leunende, hun land oeeden bloeien, hunnen koophandel tot aan de verafgelegenlte plaatfen uitbreidden, door hunne zeevaart meester van rivieren en zeeën, door hunne manlyke deugden hy alle volkeren zoo zeer geacht en bemind, als ontzien en gevreesd waren. Zoo zyn onze vooroude' s geweest, zoo was ons vaderland, toen men den Godsdienst voor den voornaamfteU fteun van den Staat en zyn eigen geluk aanmerkte. Jk heb wel eens hooren zeggen, dat de rede, waarom onze tegenwoordige Nederlanders zoo zedeloos zyn, er. hunne welvaart zoo Iterk vermindert, grootendeels daaraan is toe te fchrvven , dat men thans de loflvke inftelling van onze voorouders verzuimt, om dagelyks voor het by een vergaderd hutsgezin iets uit den Bibel voor te leezen. 1p, a ,u ook.vaVy^moge, ik voor my geloof zek . dat het met dan zeer goed kan zyn, om in eene 5 sTdl?lv^¥eding en kindsheid veelal gegeeven worden , blyft behouden. Het is pligt overeenkomftig onze nauiur te lee'ven , en wannéér voldoen wy hier meer aan dan door ons te volmaaken? Verder worden wy van deeze waarheid nog meer overtuigd, indien wy eens bedaard overdenken, tot wat einde wy van den Schepper op deeze aarde gefteld zyn, en waartoe hy ons dit leven heeft doen geworden. Onze ziel is onfterfelyk en de tyd, die ons hier vergund wordt, in vergelyking met de eeuwigheid niet noemenswaardig. Het doel van ons leven op deeze wereld geloof ik dat geen ander is, dan om ons voor de toekomft toe té bereiden. Wy knnnnen met recht zeggen onzen tyd wel te befteeden, zo wy tot het bereiken van dat doel met alle onze krachten werkzaam zyn. En waar kan deeze 'voorbereiding anders in gelegen zyn, dan in ons zelve, zoo ved wy kunnen, te volmaaken? Gerust en vrolyk, myne Vrienden', kunnen wy vast niet leeven,indien wy, door onze talenten te veronachtzaamen, met fchrik en yjeés het fterfuur te gemoet zien; indien wy by het minfte gevaar moeten beducht zyn , dat de dood ons, nog tot geene fcheiding bereid, kome overvallen^ indien ons de gedachte van toch eenmaal, 'tzy vroeg of fpade, ie zullen flerven, elke onfchuldige vreugde, elk  ( 195 > elk zoet genot van dit leven verbittert. Zo gy hier nog byvoegt dat het ten boogften aangenaam is', anderen van onze evenmenfchen door onze kennis te kunnen verlichten en nuttig zyn, dat wy hier door met alleen aan onzen pligt voldoen, maar ook dankbaarheid en liefde in anderen verwekken, dan zult gy my denk ik gereedlyk toeftaan, dat men om waarlyk gelukkig te zyn zich zeiven en anderen moet zoeken te volmaaken. Ten derden, neemt uwe gezondheid in acht, en zvt arbeidzaam, want het verftaat zich van zelf, dat hy*L die met de eene of andere ziekte, met hchaamlykfe Pynen en fmarten behebt is, niet vrolyk en opgeruimd kan wezen. Ziel en lichaam zyn nauw aan elkander verknocht. De ziel wordt door de pynen en ziekten Van 't lichaam treurig en neerilagtig. Het lichaam daarentegen wordt krank, zwak en uitgeteerd , wanneer de ziel door verdriet en kommer weemoedig is. Met het verwaarleozen van onze gezondheid haaien wy ons de meeste ziekten op den hals, en dus kan men wel nagaan, dat het inachtneemen van dezelve een der voornaamfte regelen voor ons geluk zy. Het onmaatig gebruik van fterke dranken is eene ondeugd, waaraan veele Nederlanders zeer verllaafd zvn. 'De drookenfchap is een verfoeilyk misdryf, Zy maakt den mensch, dat verftandig en fchrander wezen , gelyk, ja zelfs minder, oneindig minder dan een redeloos dier; zy ontrooft de ziel haare denkingskracht en haare waarde; zy ontneemt het lichaam "jeugd, fterkte, moed, en vlugheid: zy verwekt beroerte, hloedrtortïng, ongenéeslyke waterzucht,' héete en ontfteekende koörtfèn; zy verzet den mens:h in eene gantfche yitteering; zy martelt hem ,met langduurige pynen; in een woord, zy maakt ellendig», rampzalige menfchen en verfoeüyke burgers. De ongeoorloofde liefde moge den dierlyfcen wellusteling een kórtftondig genot opleveren, hy moet deeze oogenblikken met een reeks der verfchriklykfte rampen betaalen. O myne Wenden! zo gy uw geluk lief hebt, volgt zyne voerftappen niet na! Zyne handelwyze is zoo ftrydig met . de natuur als met de rede. En kunt gV gelukkig zyn als uwe Godsdienst en rede u veroordeefen? De laage wellusteling is den Z a kor-  korten tyd, waarin hy genieten kan, vrolyk om geduurende zyn geheel leven te treuren; hy moet den lach van eene-korte vreugde met de bitteifte traanen, die hem (mart en pyn uit de oogen peilen, onder de Vervloeking van zich zeiveu, bekoopeu. De wellust verdooft al het licht van zyne ziel en verzwakt haar Veerkracht; hy ontfteelt den jongeling den blos zyner kaaken; hy opent eene vruchtbaare bron van allerhande woedende en verflindende lichaams kwaaien , en eindelyk, zo hy den verzwakten mensch geene genoegens meer kan geeven, verlaat hy hem, dikwerf nog jong en in zyne bes?e jaaren, als een afgeleefden grysaard, belaaden met den vloek der maatfchappy en der onfchuld. Ik gaa het geweeten ftilzwygend voorby, om dat ik my te zwak gevoel u naar waarheid te befchryven met welken verfchriklyken en helfchen angft een ontwaakt geweeten den menfch foltert. Het onnatuurlyk eeten en drinken bréngt lichaam en ziel fn wanorde, is fchadelyk voor de gezondheid en nadeelig voor het geluk. (*) De gierigheid en hebzucht zyn driften, die ons by den "'grootften' rykdom armoedig doen leeven, die ons alle genoegens onthouden en ons dikwerf, ia mcesten tyds tot allerleië zonden, als woeker, diefftal, febending van eer en pligt, laaten ovcrhaalen. Verkwisting is even fchadelijk, want zy geeft ons flechts een korten tyd vreugde en overdaad, om ons naderhand in fchulden te fteeken, om ons armoede en duizend andere onaangenaamheden te verwekken. Deeze gebreken zyn driften. die voor de gezondheid ten hoogften nadeelig zyn. Er zyn nog verfcheidene ondeug¬ den, die het menschdom, de'burgeimaatfchappy, en ons zelve befchadigen, doch waar van ik zal zwygeri, om niet wydloopig te worden. Van Che. echter moet ik toch nog fpreeken, wyl zy veel te veel noodlottige gevolgen in den ftaat heeft en met ons geluk te zeer ftry- (*) Ziet ever de meatigbeid bet 95^ nommer van ons Weekblad, (**_) .Ziet over deeze en andere ondeugden n. 1 anohans , verhandelingen over de ondeugden, die zich aan de gezondheid der menfchen zelve wreeken.  C 197 ) ftrydig is. Ik meen de ledigheid. De luie burger is tot alles onnut en ftaat élk oogenblik gereed in alle de hier opgenoemde zonden te vervallen. Eene volflagene zedeloosheid is het doorgaande gevolg dier ondeugd. FRANKHNj.myne Vrienden! was van eene geringe af komst, tiocb heeft zich door eigen vlyt en naatftigheid, zonder hulp van ryken of Grooten, eene uitgebreide wysheid, een aanzienlyken ftaat, en algemeene achting verworven. Zyn grootfte fieraad was deu<»d en zedigheid. Hy had veel ondervonden en zegt ergens „ vroeg te gaan flaapen en vroeg op te ftaan zyn de „ beide befte middelen, om zyne gezondheid, goede„ ren, en oordeel te bewaaren. " En verder, al „ wie arbeidzaam is, heeft geene fchulden te vreezen. „ De honger ziet dé deur d-s vlytigen welaan, maar „ durft er niet binnen treeden. Het is niet noodzaak,, lyk dat gy fchatten vindt, noch dat vermogende ouders u hunnen rykdom nalaaten. De oppaffend„ heid is de moeder van den voorfpoed. De Schep„ per weigert de naarfiigbeid niets." Met deeze leve nswyze heeft fr an k li n 3o jaaren gelukkig geleefd. Niets is- lastiger dan zich te verveelen en geene ondecigd oerukkent ons deeze plaag meer dan" luiheid, leder deel van uw lichaam is tot den arbeid gegeeven en moet ook door eene maatige beweeging frisch en gezond blyven. Het ledig zyn verkort grootiyks inv leven, verwekt u allerhande ziekten en ongemakken maakt ziel en lichaam vadzlg, en brengt te wee dat gy even zoo lastig voor de maatfchappy a!s voor u zeiven zyt. De Ledigganger is voor eene tedere en warme liefde niet alleen, maar ook voor de zachte ea beniinlvke vriendfehap ten eenemaale ongefchikt. Hy blyit irtl op zynen weg ftian, maakt geene vordering in eenige kunst of weetenfehap. wordt aan een iegeIyk geheel onverfchillig, zo niet gehaat. Oordeelt myne Vrienden! of de luiaard gelukkig kan zyn. Daarenboven legt de ledigheid de grootfte ondankbaarheid voor ontvangene weldaaden aan den dag. \erbeeldt u eens dat gy een Vii-nd hebt, die u in de bitterlte armoede van het noodige voorzier, die zo ev geene middelen bezit, uwen honger ftilt, uwen dorst lesent, en uwe naaktheid dekt, die u in zyne belchér2 3 ming  C 198 > «ring neemt, als uwe vyanden op uw have en goed, op uw leven en vryheid loeren, die het onrecht dat u aangedaan is, ftraft en vergoedt, die zich uw lot altoos aantrekt en uw geluk in alles welmeenend zoekt te bevorderen. Zoudt gy dien hartelyken vriend geen de minfte vriendfchap willen betoonen? Zoudt gy ongevoelig en ondankbaar genoeg zyn, om hem niet met ganisch uw vermogen, met alle uwe krachten, met verlies van uw geld en goed, ja zelfs met opoffering van uw eigen leven te willen byftaan? neen,myne Vrienden! ik heb een veel te gunftig denkbeeld van uw hart, dan dat ik uwe dankbaarheid een oogenblik in twyfel zoude trekken. Maar wie toch, boor ik u dunkt my met ongeduid vraagen , wie toch is my zoo toegenegen? niemand anders.', lieve Vrienden! dan de Maatfchappy, waar in gy met uw huisgezin leeft en woont. Zy is het, die u, als gy onderdrukt wordt, recht verfchaft, die u in armoede gedompeld, metfpys en drank, met kleederen en andere noodwendigheden van dit leven verzorgt, ja zy is hér, die u bemint en lief beeft, die u middelen aanbiedt, om uw hoogfte geluk% het Ivóldoen aan uwe beftemming, te bereiken. Gy weet wel, dat de Maatfchappy niet beftaan kan, zo alle derzelver leden niet werkzaam zyn. By voorbeeld: onze Staat heeft eene vloot van nooden^ om onze zeeën en rivieren van rovers bevryd te houden, op dat onze handel niet geheel vernield worde , maar onbelemmerd ■ voortgaa en bloeie: zo,er nu geene fcheepstimmerwerven , geene zaagmolens, yzerimeden en andere fabrieken waren, om die dingen te maaken, die tot het vervaardigen van fchepen vereischt worden ; zo men nu geene menfchen kon krygen om die fchepen te bemannen, en er, als het van nooden is, roede in zee te fteeken, kon er immers met geene mogelykheid een vloot in order komen, noch de koophandel u van het noodige voorzien. Zoo is het niet alleen met eene vloot gelegen, maar ook met alle andere dingen, zonder welke onze Staat niet beftaan kan. Daar dan, het welk ik nu eigenlyk zeggen wilde, de maatfchappy u reeds in uwe kindschheid alle huip en byftand beweezen, en teder gelyk een vriend voor u gezorgd heeft, daar zy nóg voortgaat u rust, veiligheid van perfoon en  C 199 3 en goederen, zoo veel zy kan, te bezorgen, eïscht de dankbaarheid, de aanminnigfte deugd in 's menfchen karakter, dat gy dag op dag in uwen arbeid vlytig en werkzaam zyt. Nog meer, byaldien de Neêrlanders ledig willen zyn en niet gelyk hunne Voorouders Tykdpm en welvaart met jhet zweet van hun aangezigt willen kóopen, zullen zy welhaast de rampzalige gevolgen van hunne luiheid gevoelen, door gefamenlyk een prooi der wateren te worden. Zo nu eens de boeren hunne fchtippen wegfmeeren en 's Lands dyken lieten verworden, moesten immers noodwendig alle landen by het minfte aanwas eu geweld der zeeën en rivieren overftroomd geraaken. Indien de boeren, om by deeze klasfe van menfchen maar te blyven, eens hunnen arbeid ftaakten, indien zy geen koorn meer zaaiden, geen hooi meer inzamelden, geen aardappels, boonen, en andere groenten meer plantten, indien ... doch dit is reeds meer dan genoeg, om u te vraagen, waar gy in dat geval uwe kleederen, melk, boter, kaas, vleesch en andere eetwaaren van daan zoudt krvgen, en of gy niet van honger en gebrek zoudt moeten omkomen? Ja, lieve Leezers! dat zoudt gy zekeriyk. Voegt nu alle deeze dingen by elkander, en ik ben verzekerd, dat gy zult moeien zeggen, ,, het is waar, om een „ vrolyk en genoeglyk leven te hebben, moeten wy arbeiden en onze gezondheid in acht neemen. Ten vierden is er geen beter middel om tyd en verdriet uit te winnen, dan orde. Een man, die alles in de war maakt, heeft veel meer tyd en moeite van nooden om zyn dagelyks werk te verrichten, komt altyd achter aan, en heeft nimmer gedaan werk. Zo men geregeld leeft, kan men oneindig meer op den dag afdoen, heeft men veel gemaklyker arbeid, kan men buiten fchade eens een uurtje rusten en men is verzekerd om, zonder iets te vergeeten, alles op zyn tyd te zullen verrichten. Onze goede franklin zegt: „ arbeid terwyl de luiaard rust, dan zult gy koorn te „ koop hebben en nog overhouden. Gy hebt zoo „ veel te doen voor uw vaderland, uw huisgezin, en *» 11 zeiven.' Staa's morgens met den dageraad op en ,, laar de zon, op de aarde nederfchouwende, niet „ kunnen zeggen: zie daar een luiaard, die flaapt!" Gy  Gy wilt gaarn een ftuivertje overwinnen om op den ouden dag Wat gemaklyker en onbezorgder te kunnen leeven, of - zo gy al een wcinigje vergnêrd hebt, wilt gy liet ook gaarn by elkander houden. Doch dat gaat niet, daar all? uwe arbeid, yver, moeite en zorg u niets kunnen baaten, byaldien gy geene orde in acht neemt. Voovonderltelt eens, dat gy de rykfte man in 'tgantfche land waart, zoo geloof "vry dat uwe opeeugettapelde fchatten n niets konden helpen, daar gy door uwe dofheid en wanorde nog bitter arm zoudt worden. Deeze ondeugd komt al zeer dikwyls daarvan daan, dat wen op kleine zaaken niet oplettend is zonder te bedenken dat een klein verzuim de grootde onheilen kan te wege brengen. By gebrek van flechts' éénc Ipyker, verloor het paard zynen hoef, viel neêr, en leverde den ruiter aan zyne"vyanden over. 'Men dacht het niet, dat een zaak van zoo weinig aanbelang, paard en ruiter konde doen omkomen. Niet alleen uwe eigene zaaken brengt gy langs deezen weg in de war, maar berokkent ook dikwyls aan anderen eenig nadeel. Ik wil eens dellen, dat gy als voogd over eenen minderjaarigen geplaatst zyt. Het zou uw pligt zyn, om de goederen van dat kind zoodanig te beftieren, dat gy, als een eerlyk man, ieder oogenblik rekening zoudt kunnen doen. Door uwe onachtzaamheid echter gaat de boêl achter uit, worden de goederen minder, en raaken eindelyk geheel te niet. Het arme kind, dat u als zynen vader, als zynen befchermer aanzag, moet u tegenwoordig als den verderver van zyn geluk befchouwen. Uw geweeten befchuldigt u, van uwen pligt gefchonden, en uwen eed verbroken te hebben. Als men rekening van uwe voogdylchap begeert, en gewaar wordt dat gy dezelve niet doen kunt, veracht en verfoeit u een ieder. O gy zytdandiepellendig! (Het vervelg e» fot in een volgend Nommer.) Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1799. « te Amfterdam by H. KEYZER, «1 verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.' *3©96ÖS8SS©83S®# Nr. 13°' over den schadelyken invloed der kermissen of jaarmarkten op den zedelyk.en toestand des volks in 't algemeen, en van veele menscuen in 't 15yz0nder. In het eerfte deel Nr. 25 van dir Weekblad is eeri •kort vertoog over de zoogenaamde kermiffen geplaatst, met betrekking vooral tot de betekenis dier benaammge en den oorfprong van het janrlykfehe gebruik derzelven, of de aanleiding en gelegenheden, welke die waarfchynlyk hebben doen ontftaan. -— Daar thans het jaar-faizoen weêr is gekomen, in 'twelk de mees■te kermiffen, of jaarmarkten gewoonlyk hier te Lande gehouden worden, daar mede uit oorzaak der in deeze dagen erkende, en in veele opzigten misbruikte geiykheid in rechten, het getal dier markten ongelukkig, zoo ik meen, aanrherkelyk vermeerderd is , doordien er op veele Dorpen in ons Land kermilfen zyn aangelegd, die te vooren niet 'beftonden; zoo komt het my gantsch niet ondienftig, noch naar het oogmerk van dit Weekblad ongepast voor, dat hierin thans iets wordt gezegd van het gebruik, of, laat ik liever zeggen, van het groot misbruik, 't welk maar al te algemeen gemaakt wordt van dezelven: waartoe ik dan dit ftulq'e aanbied, om geplaatst te worden, zo het der plaatfing waardig'wordt gekeurd, ïll. Deel. Aa Dat  ( 20a ) Dat menfchen, zoo we! van hoogen, als van laagen ftaat, die de zinnelyke vermaakèn en het lediggaan zeer beminnen, of die daarmede hunne beurzen kunnen vullen, met de kermiffen veel ophebben, en voor de inftandhouding, of de invoering van 't gebruik derzelven yveren, is iets, dat geene bevreemding baart; m2ar vreemder, en minder te verfchoonen is 't, dat onder hen, die voor voorftanders der verlichting en der goede zeden, en voor behartigers van het algemeen belang en de welvaart der maatfchappy willen doorgaan , ook gevonden worden , die het gebrmk daarvan betoonen voor te ftaan, en daardoor aan die volksneiging een krachtig voedfel geeven; daar het echter zeer zeker is, dat zy daarmede der waare verhchting en goede zeden meer na- dan voordeels toebrengen , en ook de belangen hunner Stads- of Dorpsgenooten te onvoorzigtig uit het oog verliezen. Dan over dit iaatfte, als meer tot de ftaatkundige, óf huishoudelyke, dan tot de zedelyke inrichting der maatfchappy behoorende, heb ik niet voor te fpreeken; maar zal my alleen bepaalen tot het aanwyzen van den nadreligen invloed, dien de Kermis/en of Jaarmarkten, eigenaartig verwekken op den zedehken toef and des Volks in t algemeen, en op de inwQoners der plaatfen in Vbyzonder, alwaar dezelven gebonden worden. lkt is eene, by allen, die eenige ondervinding hebben, bekende waarheid, dat alle byeenkomften, die wel voornaamlyk aangelegd en gehouden worden, om Ditfpanuing en vermaak te neemen, zonder zekere bepaalde en gepaste maat, doorgaans van nadeelige gevolgen voor de goede zeden zyn,—— gevolgen, die zich dikwerf zeer ver uitftrekken, en onberekenbaar zyn; doch die zich allereerst en hoofdzaaklyk vertoont n in eene fteeds toeneemende afkeerigheid ran de behooriyke waarneeming zyner zaaken, of van aangelegene bezigheden in 'talgemeen, dus, het gene op het zelfde uitkomt, in eene met gelyken tred voortgaande begeerte tot ledigheid, die luiheid voortbrengt, de zeer vrugtbaare Moeder van de fchandehykfte foort van ondeugden zoo wel als van de grootfte nadeelen m ellenden; waarmede dan eene even fterke zugt tot zmneJyk vermaak vergezeld gaat; *t welk men al meer en  C 403 ï en meer in losbandige vrolykheid en allerleie ongebondenheden genegen wordt te fcheppen. Uit zulk of diergelyk een oogpunt befchouw ik nu oe kermiffen of jaarmarkten, die het Volk byeen doen komen, zoo als ook de tydverdryven en toneelen, die «ezelve opleveren. & wil niet betwisten, dat zy oorfpronalvk tot ondericheidene grove misbruiken en buitenfporigheden niet zyn aangelegd, — dat deeze daarby wel vermyd kunnen worden, en zelfs het meerderdeel der marktgangeren die ook daadelyk vermydt, — dat dezelve zich flegts tot eenen tyd van weinige dagen bepaalende, niet doorgaans van den werkzaamen man eenen bebbelyken ledigganger en luiaard , noch van den oppalienden en zedigen eenen doorbrenger, ongebondenen, en aan 'tluidrugtig vermaak, den drank en 'rfpel overgegeeven fchepfel maaken. Gaarn erken ik ook her Ichuldcloos genoegen , 't welk een Taarmarkt aan vee.en in dit opzigt verfchaft, dat zy alsdan het byzyn van vrienden en bekenden eens genieten mogen, die het hun buitendien maar fchaars of nooit gebeuren mag te ontmoeten. Doch dit is by my zeker, en wil ik wel voornaamlvk beweercn, dat niets bedacht kan worden ,"tlen menfchen, vooral den min verlichte en min aanzicnlyke leden der faaagfehappy meerdere aanl.ejui.-ig en verlokfels tot mispaffen en buitenfporigheden aan de hand te geeven, en aan de ttraks gemelde ondeugden een fterker voedfel te verfchaiïën, dan de Jaarmarkten in gemeen, zoo als die doorgaans zyn gefield en ingericht. Wie moet my, vooreerst, niet totftemmen, dat anders werkzaame, hunnen tyd wel waarneemende, en fpaarzaame lieden, die eenig b'edryf of handwerk oefeuenj, alsdan in 't een en ander opzigt zoo nauwgezet zich niet betoonen, al te vaak een uurtje of twee van bunnen, voor den arbeid beftemden en niet wel te rniifen, tyd afneemen, en aan de kermis en den lediggang toewyden, en dan ook het daarvoor houdende, dat de kermis ook een duitje van hun hebben moet, heel ligt voor zich alleen, of voor het gantsch gezin, aan üioepery, of in het vvynhuis, meer geb's te zoek brengen en verreeren, dan hun ftaat en hunne A a 2 om-  C 2Q4 ~) omftandighedcri hun veroorloqven: in welk geval zelfs, fpvt en zelfs-verwyt, een kwaad humeur, en hmüelyke ongenoegens by veelen van die genen de genome-, lie uitfpanning en bet genoten vermaak ten onaangenaamen, en voor hunne zedelyke gefteldheid ook fchadelyken, gevolge hebben. 'En was dfi nog al het kwaad, bet welk de Jaarmarkt haaren liefhebberen zoo eigenaartig aanbrengt, en gevoelen doet; het mpgt zoo groot met won.cn aangezien voor de hier befchreeverte lieden, die dooreairns wel op hunnen tyd en hunne zaaken pal^n, en hun geld niet nutteloos verfpillen. Als zy Ha den atloop van het jaarlyksch' feest zich weêr, ais naar woonte, met vlyt tot hunnen arbeid begeeven, en de teering nanr de neering zetten' dan wordt de nttttóqS rioorgebrag'e tyd welhaast weêr ingewonnen, het geleeden nadeel'weêr vergoed, en de voonge genoeglyfec eenftemmigheid en weltevredenheid in t huisgezin herboren. — Maar hoe ver het er van af zy, dat alle, die gaarn eens ter kermis gaan, en z-ch aldaar, vermaakèn, zoo wel er afkomen, en niet dunrer bun vermaak betaalen, leert oi;s genoeg de ondervinding, en kan elk getuigen, die geen Vreemdeling is in het, pene doorgaans aldaar voorvalt. ' Men vindt er onder die zelfde foort van doorgaans wel oppaffende en vry mnaiig leeveiide menfchen zci.s dezulke, die 'het zoo hoogst ichadclyk als dwaalend denkbeeld koefteren, dat men zich ter gelegenheid der kermis meerdere vrvheid in 't gedrag , dan op eemn fludereu tvd, mag veroorlooven, die zich zeiven , en anderen wys willen maaken, dat men nu, daar t Kermis is, die maar eens of tweemaal in een jaar komt, er ter dege zyn plaifier van neemen, en de lust er eens regt uit moet, dat men zich ook ™ .z00.^™^ • gan de maat kan binden, of aan 't ftyf zedjae behoeft te houden, maar wei een weinig buiten de ichreet mag eaan, eu wat dies'meer gebeuzeld wordt, om zien sejr ven'.en anderen te misleiden; - die dan opk waarlyk onbefchroomd, naar een vooraf overlegd beitelt ,. aan hunne in werking gebragte .lusten den ruimen teugel vieren, en zicb regt vermaakèn gaan. En waarin ne ftaat dan dat plaifier, dat ter dege kermis houden;—  t 205 ) Gy alle weet het, Leezers! — in den wyn, of fter-r ken drank onmaatig ie gebruiken, den gantfeben avond en den nacht te zuipen en zwelgen, in een woest geraas en gefchreeuw te maaken, in veele andere buitenfpoorSghed'en te bedryven, —— niet dén woord: in al te doen, wat laag en onbetaamlyk, liegt en fcliandelyk, den man van eènfg fatfocn volftreki onwaardig, en den rsdclyken mensch ten eenemaal ongeoorloofd is. —— Gy kent ook de gevolgen, die zelden milieu al aanftonds en orunjddelyk uit dat zoogenoemd degelyk plaifier neemen of kermis houden voort te komen: — te weeten,' onderlinge tweedragt en gefchülen uit gewaande of wézenlyké beledigingen gereezen, die de 'één den anderen in zyne dronkenfehap heeft aangedaan, welke langs' boe hooger ryzen, heftiger en woedender worden , zoodat zy eikanderen vyandig op het lyf val» len» en er fchrikkelyké vegtparryéri voorvallen, waarby de één den anderen ligt zwaare wonden toebrengt, en hem gantfehelyk ongelukkig maakt. Mag dan de anders nugreren cn wel leevende man, die dwaas genoeg op zulk een kermis vermaak gefield was, en daartoe zulk gezelfchap zogt, het groot geyaar ontkomen, waarin hy 'zich aldaar gewikkeld had; by keert nogthans fchandelyker wyze, geheel ontydig, met een berooid hoofd , en ook welligt met eene ledige beurs, van het woest gezelfchap tot het ftille, verflagen, en verlegen huisgezin te rug, alwaar hy, en ook door hem de zynen, de zeer wrange vruchten van zyne begaane dwaasheid op deeze of gene wyze fmaaken moeten. Ja dit is zelfs fomwylen bet allerfchadelykst en heilloost vruchtgevolg daarvan, dat hy, fchooii, allereerst rnet een diep leedwezen en berouw deswege aangedaan, . en vast beflooten hebbende, zich voortaan zorgvuldig voor die buitenfpoorigheid te wagten , nogthans na verJoop van tyd eene neiging tot het weder bywoonen van pen wel niet zoo woest als het voorraaalig, edoch ook vrolyk gezelfchap by zich ontwaar begint te worden, alwaar men het verdriet, en de zwaarmoedigheid eens regt van 't hart kan drinken; welke neiging, by herhaling door hem ingevolgd, en daarop langs hoe meer den meeter fpeelende over zyne goede beginfelen, hem A a 3 daar-  ( ?-06 ) «daarvan allengs geheel ontaarten, van zynen gewoone» arbeid en alle nuttige bezigheid hem even zeer afkeerig worden, aan den drank en andere grove ondeueden zicb volmaakt verflaaven doet, en langs dien sewisfen weg het volflagen bederf van zich en zyn rampzalig huisgezin te wege brengt. Tot nu toe heb ik maar alleen U gefchetft den nadeehgen invloed der gewoone kermisten op de zedelvke gelL-ldheid van menfchen van een anders doorgaand goed karakter, en eene welgeregelde manier van keven ; zoo dat deeze eigénaartig zoodanig eenen de allercerfte aanleiding en gelegenheid verfchaffen kunnen, en ook dikwerf daadlyk verfchaflen , tot het begaan van deezen en genen of rasch herftelden misftap, of van zulke buitenlpoorigheden, die hem allengs van eenen ordentelyken, arbeidzaamen, maatigen en fpaarzaamenman en zorgdraagenden Huisvader tot eenen veracnreJyker ledigganger en dronkaart, eenen fchandevolJen doorbrenger, en wreedaarrigen verwaarloozer van de zynen maaken, met één woord, van een' goeden «M een' zeer Hechten mensch misvormen ° Maar neemt nu eens in bedenking, Leezers' welk een gantsch ander flag van menfchen zich mede al«mme op de kermisten laat vinden, die zelfs doorgaans de getrouwfte bezoekers en vereerers zyn derzclven' — ik bedoel dezulken, die van een veel "Hechter (tempel dan de bovengenoemde zyn, ~—— aVéfyk'fche ledW gangers, luiaards, die alle bepaalde bezigheid en nuTten arbeid erger fchuwen dan de peil, die hunnen tyd met beuzelagtige en onwaardige bedryven te dooden zoeken, ——— liefhebbers van alle zinnelyk en redenloos vermaak, die hetzelve met drift ten allen tyde najaagén, en overal zoeken waar zy het kunnen opfpeu- ren; vuurige beminnaars van het fpel eu den drank . ongebnndene, die de orde en betaame- lykheid doorgaans uit het oog verliezen, van deugdzaame beginfelen en gezindheden ontbloot, en aan veele grove ondeugden geheel en al verflaafd zyn, . die alzoo naar niets vuuriger, dan naar elke gunftige gelegtilheid, verlangen, om hunne geliefkoosde, doch fcbanoelyke neigiagen, zoo vrv en ruim. als rn.ogel.vk ie kunnen involgen. —— H*oe welkom is dcrïiafven dee-  deezen niet altyd het geliefde kermisfeest! welk eene uiimuntende gelegenheid geeft dit hun niet aan de hand. om veel vryer en ruimer, dan eenige andere gelegen! heid ter wereld, aan die hunne neigingen en hevige begeerten den teugel te vieren l —« doch welk eene ruitóe en heillooze gelegenheid tevens, om hen meer en meer aan de ondeugd te doen verflaaven, om hunne redelyke gefteldheid langs hoe volkomener te bederven om daardoor de fomme hunner ongelukken en ellenden' Jti plaats van hun genoegen en geluk, aanmerkelyk té vergrooten , en hun bederf langs hoe gewisfer en oh■eritelbaarer te maaken. O Vervolg in bet eerftvolgend Nommer.) OVER HET WAAR GELUK. (Vervolg en flot van Nommer ia8.) r PaJïreJLl>0ven bren8f oilgeregeldheid niet zelden moriigheid (*; voort, en deeze verwekt voor ons en anderen een reeks onaangenaamheden , die rust en genoegen vernielen. Hebt uw geluk lief, en mydt d« wanorde. 3 Ten vyfden, eindelyk is de vvelvoeglykheid nog eene deugd die ik als zeer noodzaaklyk voor 's menfchen geluk befchouw. De blos der fchaamte tiert den mensch en is een blyk van zyn onbedorven hart. Alle daaden die de fchaamte beledigen, noem ik ohwélvoeglyk. Niéts' Itaat aan mannen en vrouwen in myn oog fchooner. dan een kiesch gevoel en handelwyz*. De lompe drieste en onbefchaafde verkeering onder de menfchen* ot met zich zeiven, vermindert de achting die wy voor onze eigene zedigheid of die van anderen koesteren. Wy kunnen gemeenzaam met iemand Omgaan, zonder de vvelvoeglykheid te kwetfen, en het is juist zulk eene verkeering, die verre weg deaangenaamlte, nuttig- Zer èefcbadeW* itvofféü der morfighdd h* •ifle hommer van ons Weekblad.  C.oo8 ) tigfte en duurzaamfte is. Zo de walging outllaat, neemt het genoegen een einde, en, gelooft my , zy komt niet dan te vroeg waar onbetaamlykheid plaats grypt. Ily, die op eene kisfché wyze denkt en handelt , zal zich niet alleen v» onwelvocglyke en onordentelyke daaden onthouden , als hy in bet gezelfchap van anderen is; maar ook wanneer hy zich alleen bevindt. En dit is volftrekt noodzaaklyk, zo men eenigen prys fielt op de achting van onze vrienden, en op die van ons eigen ik. De fchaamte is geen vooroordeel , maar eene eigenfehap van onze natuur. Gy moogt de wereld vry doorreizen, gy moogt de afgelegentte en onbefchaafdfte volkereu gaan opzoeken , ik ben overtuigd dat gy deeze hoedanigheid min of meer by een iegelyk zult ontdekken. De mensch., die bedorven genoeg is om alle welvoeglykheid in den wind te (laan, opent daar door een breede deur aan eene menigte ondeugden en rampfpocden. Leezers! neemt uw waar belang ter harte rten vliedt de onbetaamlykheid, Hy alleen myne Vrienden! kan op een waarachtig geluk rekening maaken , die volgens* deeze leiddraad handelt. De Godsdienft, de volmaaking van zich zeiven en anderen, de arbeidzaamheid en het verzorgen van zyne gezondheid, de b(ewaaring van orde, en de in achtneeming van bet welvoeglyke , zyn de middelen om het geluk van dit, en het toekomende leven met zekerheid te verwachten. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1799. cn te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  we e k blad VOOR DEN ZOO GENAAMDEN gemeenen MANj N'. 13 r. OVER oen SCHADELYtSEN INVLOED DER KERMIfSESJ of JAARMARKTEN < p den zedelyken toestand des volks in *t ALGEMEEN, EN van VEELS MENSCHEN IN 't byzonder. (Vervolg en fiot van Nommer 130.) D e Kermiffen van onze dagen zyn zekerlyk vari ee^ n--u anderen aart, en meer gevaarlyk, dan ten fyde van den Griekfchen Wysgeer pythagoras; naardien deeze, zoo verhaald wordt, gevraagd zynde, tsaar in de markt befiond? daar Op ten antwoord gaf* In kykers, koopers en verkoopers: van dieven weet ik niet, anders zou ik er die byvoegen." In onzen tyd zouden wy op zoodanig eene vraag al vry wat meer ten amwoorde daarhy kunnen voegen, en zeggen: „ Onze Jaarmarkt btftaat uit kykers, koopers,, & verkoopers, dieven, bedelaars, fpeelers, ligtmiffed, fortuinzoekers van de fleg-:fte foort, en diergelyk (lag van wezens meer." —— Ja Waarlyk, onder de menigte van koopers en verkoopers, en der kermisgangeren in 'tgemeen, vermengen zich ook gantfche zwermen van die gelukzoekers, van de verachtelykfié luiaards, die met hunne handen een vast accöord'aangegaan en plegtiglvk beloofd hebben, om ze nimmer te gebruiken tot den arheid. Aan deezen verichaft B b dan  ( 2IO -) dan ook de kennis de gunftigfte, en dikwerf de ee- nigftegelegenheid om hun fortuin te maaken, of een duitje" by een te zamelen, en die daarom niet verzuimen , zich ten tyde der kermiffen , zoo veel 't hun fchikt, na zulke plaatfen te begeeyen, en tot groote ergernis der weidenkenden aldaar zich te vertooncn en hun fchandelyk fpel te fpeelen. Aldaar ftaat het dan den luiaard vry, om eiken der honderden, ja duizenden voorbygangeren met zyne ftoute hédelary op 'tlyf te vallen, hen vooral door een medelyden wekkend voorkomen, ja door dikwerf louter voorgewende afzigtelyke lichaams - kwaaien en gebreken, tot het gee- " ven eener aalmoes te verbinden. Nog onlangs, toen wy hier kermis hielden, hadden-wy daarvan een levendig bcwys. Er lag naamlyk een Man, in de geftalte eenes kreupelen en met krukken gewapend, op ftraat, die alzoo het medelyden der voorbygargeren opwekte, en ook niet weinige giften verzamelde; doch zyne vrypostigheid wat al te ver uitftrekkende, wierden hem door één der Gerechtshedienden eenige gevoelige ftokflagen toegedeeld, hetwelk zulk een krachtig geneesmiddel voor hem was, dat hy oogenbliklyk van zyne kreupelheid herftelde, opfprong, en , met achterlaating van zyne krukken , het hazenpad koos. Aldaar vindt de onbefchaamde en afgerichte bedrieger de fcnoonfte kans en eene geopende baan, om behendiglyk de beurzen der eenvoudigen te ligten, en fomwylen zelfs onder fchyn van eerlykhcid door 't fpel hun aanmerkelyk veel gelds te ontvreemden.— Deeze allerfchadelykfte, gevaattykfte, en in den hoogden trap zedenbedervende praktyk van 'tfpel in 't algemeen, en zeer listige foort van openbaar gepleegd bedrog daarmede in 't byzonder, is gewis in onze daeen lat gs hoe algemeener geworden, en wordt veelvuldiger, dan wel te vooren, op zeer veele plaatfen geoefend. Wanneer men het groot aantal dobbeltafels van onderfcheidene foort eens overziet op eene kermis, en maar voor eenige oogenbhkken gadeflaat , boe veel gelds alsdan wel van de eene hand tot de andere gaat, dan kan men ligtlyk daarvan het zekere befluit opmnaken tot eme zeer aanmerkelykè hoeveelheid gelds, 't welk op eenen dag doorgaans op de nuttelooste wyze dus ver-. fpild  fpild, en in de onwaardigfte handen gebragt wordt; dan kan men met zooveel te meerderen grond die oe» feningen als alkrverfoeielykst, en derzelver bedryvers als de gevaariykfte bedriegers veroordcelen; dan moet men ook de meestal onnozele flagtoffers vin derzelver bedrog hartelyk beklaagen, die met eene geledigde beurs en een beklemd en droevig hart huiswaarts moeten keeren. Indien niet zonder eenigen twyfel op elke andere plaats, daar geduurende den kermis-tyd zulke fpelen worden toegelaaten , fomwylen voorvallen van dien zelfden aart gebeurden; ik zou, ter waarichuwinge myner medemenfchen, die elders zich be-' vinden, niet kunnen agterwege laaten, treffende voorbeelden van diergelyke buitenfpoorigheden, ter plaalfe myner wooninge bedreeven, die haare flagtcffets in êenen zeer verlegenen, wanhoopigen, en ongelukkigen toeftand dompelden, ter baane te brengen. — Dit alleen zal ik van 't gene men bier ter plaatfe, aangaande die fchandelyke foort van fpel byzonderlyk, en voorheen ganseh ongehoord, moet zien gebeuren, bier bybrengen , dat Jongens van 16 jaaren en daaromftreeks, hetzelve met vingerhoeden oefenen, vanwaar de naam ontftaat van vingerhoed-fpeelers, in 't welk zy zich ongemeen geoefend, en verwonderlyk afgericht, en ie geiyk betoenen, dat zy den aanleg hebben, om de handigfte en gevaariykfte bedriegeis te worderc; die daarmede nu alreeds zoo ver zyn gekomen, dat zy daarby eene krsrwinning vinden, volkomen toereikende, om daarvan thans hun beftaan te hebben:— doch die nu ook nie'.s dat goed is, niets, dan bedrog en list, en'allcrlete ongebondenheden kerende, en daaraan helaas! hunnen" besten jeugd:gen leeftyd cpofferende, het uiterfte gevaar loopen, van pisten der maatfchappy, en de rampzaligften der ftervelingen te worden. ——— Ziet daar Leezers! U den nadeeligen invloed der kermiffen of jaarmarkten op den zedelyken toeftand des Volks in 't algemeen, en van veele menfchen in 'c bvzonder, of dezelveii als eigenaarde en zeer gevaarlyke aanleidingen tot veelerleie inisfhppen, buitenfpoorighëden, en daaruit dikwerf ónyermydelyk voortkomende zeer groote onheilen, in eenige byzonderhe* Bb 2 den  (Jen afgefchetst, en onder het oog gebragt! — Gy moet niet denken, dat ik daarmede heb bedoeld, en van gevoelen ben, dat de kermiffen uit dien hoofde maar overal en gantfcbelyk afgefchaft worden motsten. Neen! gelyk in "de meeste gevallen het gebruik van eenig ding en het misbruik, het welk fommige of veele daarvan maaken en nogthans wel vermydén kunnen, niet veroordeeld noch vernietigd worden kan; zoo willen wij wel to;geeven, dat dit ook op de kermiffen in het byzonder, zelfs alleen als eene Volks» vermakelykheid befchouwd, kan worden toegepast. — Laaten de omft innigheden van den handwerksman, en minvermogenden burger, hem geheel niet roe, de ter plaatfe zyner wooninge gehouden jaarmarkt, eenige reizen te bezoeken, en daartoe zooveel tyds er van ie neemen, het ftaat geheel aan hem zeiven, om daarvan een fpaarzaamer gebruik te maaken; of ook niet, om iets onnodigs te koopen, of re veneereu, hy kan zyne beurs> gellooten houden. Niemand ook behoeft, om eens zich alsdan te verlustigen en eene uitfpan:ning te neemen, even weinig, als hy zulks vermag, •en buitenfpoorig vermaak daartoe te kiezen; — noen ook door anderen zich tot dronkerrfchap, en bet by* woonen van flegt gezelfchap verleiden, noch door bedriegers en gelukzoekers tot het Tpel vervoeren , cn van zyne beurs te laaten berooven. —~ Maar is het, dat ik naar waarheid heb beweerd , dat de aanleidingen en verlokfelen tot dingen, die niet pasten, tot grove misftnppen en buitenfpoorigheden, die de kermiffen, gelyk die in 'c algemeen hedendaags zyn ingericht, veelvuldig, en boven andere gelegenheden daartoe groot zyn; dan mag ik met hetzelfde recht beWeeren. dat het zoo wenfchelyk, als nodig ware, dat dezelven alninme, daar zy zyn , en hoofdzaaklyk dtrs zyn ge» fteld, eene betere inrichting erlangden, de plaatshebbende aanleidingen tot het laatst befchreeven verfoeielyke kwaad geheel vernietigd, en de wanorders en onf geregeldheden, zoo veel mogelyk, te keer gegaan worden; en dat daar, waar zy nog niet zyu/ook niet werden Ingevoerd. AAN-  C 213 ) AANWYZING VAN EEN BEPROEFD MIDDEL, OM EEN PAARD VOOR OE HELFT VAN DE GEWOONE ROS TI N G TE ONDERHOUDEN. Dat brood beter voedfel geeft dan rauw koorn, ?s eene waarheid, die aan veele bekend is. De ondervinding leert het, en ook de natuur der zaak: want het zuurdeeg, welk tot het brood genomen moet worden , beeft deeze eigenfchap , dat het het voedzaams middel in het meel zoodanig ontbindt, dat het voor de maag ligt valt, ae beste voedende deelen af te zonderen — daar in tegendeel , van rauwe korrels , al worden zy nog zoo veel gekauwd , veele voedende deelen onverteerd blyven, en dus onnut verlooren gaan. — Om die reden, moet men de haver, voor de paarden bettemd, tor meel laaten maaien, en met veel zuurdeeg vermengd, tot brood laaten bakken. IVlen fnydt dan dit brood in vierkante ftukjes , en geeft het dus, onder wat fnydfel vermengd, aan de paarden te eeten; dan zal men bevinden, dat men met de helft tot broöd gebakken haver, zoo veel uitwerken kan, als met nog eens zoo veel rauwe haverkorrels Nog beter is het, wanneer men met dat haverbrood , in plaats van fnydfel , wetten zemel vermengt; want dan heeft men nier noodig om de paarden hooi te geeven , en zy zullen zich zeer gezond by Jit voedfel bevinden. Men denke nier, dat deeze voor/lag een bloote inVal is; neen, zy is door de ondervinding bevestigd. Had en de bewooners van het noordelyk'gedeelte van Zioeèden dit hulpmiddel niet, zy zouden nauwlyks voedfel genoeg voor hunne paarden weeten te vinden. Zy bedienen zich dan van dit haverbrood, waar door zy niet alleen veel haver , maar ook ander paardenvoeder belpaaren. ^ Dit Hulpmiddel vonden wy in een maandwerk van tjaar 178a, en het kwam ons zoo belangryk voor, dat wy het wel waardig achtten, om het ook in dit weekblad te plaatfen ; ten einde het meer algemeeH bekend mogte worden. B b 3 EEN  ( *I4 ) ben rechtvaardige en belanglooze daad. een Notaris te Wambrechiers by Rysfel maakte , voor eenige jaaren, by uiterften wil, zyn geheel vermogen aan dreille, Notaris in Franfch Vlaanderen: niet uit hoofde van eene nauwe vriendfchap; maar alleen bewogen door den roem zyner algemeen bekende rechtfchapenheid. Toen Carsitk dit gewaar wierd, Heide hy aanftonds de eruftigfte poogingen in het werk, om de rechtmaatige erfgenaamen van "den Overleedenen op te fpooren, en hy ontdekte, dat dit eenige arme Weezen waren. Zeer verblyd over deeze ontdekking , verzocht hy den Voormonder deezer hulplooze onmondigen , benevens eenen Notaris en twee Getuigen, by zich ten eeten. Zy wenfchten hem alle geluk met zyne ryke erfenis; doch hy zweeg Uil. Ai:i het einde van den maahyd, trok hy een gejchrift uit den zak, en zeide: ,, Hier door ftaa ik de „ verkreegene erferVis aan de rechanaatige erfgenaamen ,, af, i)e oorzaak, waarom de Heer Deloz juist my ,, zyn geheel vermogen gemaakt heeft, weet ik niet: doch dit weet ik, dat de wetten hetzelve aan zyne t Naastbeflaauden toekennen. Gy zy: 'er Voormon,, der van: ontvang dit gefchrift, waarvoor ikv in te», genwoordigheid van een' Notaris en twee Getuigen , myn recht formeel afftaa. Aanftonds verdeelde hy de geheele erfenis onder de kinderen, en was op dat ©ogenblik voorzeker gelukkiger dan hy ooit zou ge worden zyn , indien hy die rykdommen had behouden. wat vermag de schaamte nirtï Toen, een groote agt honderd en vyftig jaaren voor Kristus geboorte, de beroemde t.ycurgus, \nG~riekenland, de Wetgever der Spartaanen was, hadden de jonge dames de gruwe'yke gewoonte, waaneer haar dit of dat tegen de borst was, zich, uit een zeker paint  ( aiS ) foint d' bsmeur, door vergift, of andere moorddaadige middelen, van kant maaken. Hoe zeer lycurgus zyn best deed, deeze verderfelyke mode te doen ophouden, was echter alles" wat hy deedt, flechts olie in 'tvuur. De zwaarfte dreigementen en (haffen hielpen even zoo weinig als de zoetfte woorden en beloften. De wyze Man, die het menschlyk hart door en door kende, kwam dezelve nogthans te boven: want, wel bewust zynde hoe veel kracht de fchaamte op alle menfchlyke wezens en, vooral op de fchoone fexe, heeft, beval hy ten laaiften, dat ieder Vrouwsperfoon 't welk zich weder aan zelfsmoord fchuldig maakte, moeder naakt aan een paal gehegt en, in dien toeftand, een gantfehen dag, op de publieke markt zou worden ten toon geftld. Deeze wet kwam zoodra niet in 't licht of het zelfmoorden was over. — Zoo veel vermag de fchaamte « Ouders en Opvoeders der Jeugd! houdt dit, in het opbrengen uwer Kinderen, vooral onder 't oog. . voorbeeld VAN grootmoedigheid. Het fterk gevcel van deugd en braafheid doet ons over de buitenfpoorige opwellingen onzer hartstochten, over wraakzucht , over haat en liefdé zegepraalen. Men vertoont het kenmerk van een groot hart, daar men grooter in ongeluk, dan in gelukkige omftandigdigheden is. Men vergeeft grootmoedig aan zyne vyanden en doet ben weldaaden genieten. Zoo deedt Helvetius , de door zyne fchriften en milddaadigheid jegens het menfcblyk geflagt weldaadige Helvetius. Men vervolgde hem van alle kanten in Frankryk om de uitgave van zyn Werk: van den Geest. De Jefuiten febaamden zich, dat zy by deeze gelegenheid, nog gee-, ïiê kuipery hadden"aangelegd. Een van bun verwierf zich het vertrouwen des Wysg&érs , misbruikte bet, en bragt hem in de ongenade dér Koningin. Helvetius kwam, na zich eenigen tvd verwyderd te hebben, ia  ( E«Ö ) in Frank ryk te rug. De Kuiten-orde was al daar ver niengd, en zyn verraad» was in zynen Ouderdom armoedig. De Wysgeer zond hem door eenen deH-n vyftig gouden Louifen: „ Breng hem dat Geld Czeide hy) maar zeg niet dat bet van my komt. De'man beeft my beledigd, en hy zou zich fchaamen onderftand van my te ontvangen." 'BE nuttige schoolmeester. Wien mag men inderlaad een nuttig wezen noemen? Op wien magzichdemenf:h met\ grootfte recht beroemen* Wie is Hy, die de jeugd de beste lesfen teeft, Zorgvuldig opvoedt— en voor haai' belangen leeft* Wie is in ftaat bet week-se-oelig hart te vormen? Wie wendt Voorzigtig af't.geweid van woeste ft .rmen Waar mede de ondeugd vaak den Jongeling beroert, En hem tot wulpshten en losbandigheid vervoer ? Wie doet met zóó veel vrucht- met zóó veel moeite en'zorDe zaaden kiemen, die in 't harte zyn verborgen? Cgen Wie is Hy, die zóó wys de jonge driften leidt, Niet toom'ioos hnilen doet,maar voor-iers grootsch bereidt? Wie kan het teêr verftand dien zachten indruk geeven Die zelfs in laaïer tyd — in \ meer gevorderd leeven,' Weldaadig uitbot en de rypfte vruchten voedt; —— Voor dwaaling, misverttand en valfche leer behoedt? Wien zag men ooir zyn' tyd met zoo veel nut htfteeden? WTie fchenktder Maatfchappy een waardig nantal Laden? Wie is Hy, die verftand en deugd verwekken kan? Een nuttig Meester is gewis die groote man! Te Gromngen, by W. ZUID F. MA, 1709. eo te Amfterdam by H. KEYZER, «1 virder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 13 a. BRIEF VAN HENDRIK AAN JAN, Beste Vriend! Wv boeren zyn niet, zoo als die groote geleer* den, die in de ftad woonen, gewend om het gene wy nu en dan gevoelen en denken op het papier te Hellen. Wy zyn al heel blyde, indien wy het maar met fpreeken kunnen uitbrengen , en in die gulle , een'* vouwdige taal aan ons gelyken , die ons met aandacht en vriendfchap hooren, weeten mede te deelen. Het is wel waar, dat by ons de een aartiger en mooie? dan de ander voorkomende zaaken weet te vertellen j maar dit maakt toch niet dat men daarom na den meer eenvouwdigen met met genoegen zou luisteren. Gy hebt my dikwyls gezegd, en daarin was ik het met u eens, dat gy wel eens gaarn met den timmerman Kasper in gezelfchap mogt wezen, offchoon myn buur-> man Willem , die dat fcherpe Wyf beeft, veel welfpreekenderis. Op deze manier bandelen die groote wyzeif hiet, zoo als gy my van 't winter eens op een faturdag avond gezegd hebt, want die geevln meesten tyd» gelyk aan hun, die op het mooist iers zeggen en anderen met hunne woorden - prsal overbluffen kunnen. Ja! Ja! Vriend! ik herinner my nog zeer we', dat gy dit met nadruk verleide en er, terwyl myn Truiije en ik u in verwondering aanhoorden,, met een klein III. Deel. Cc fchalk*  : ; ( »ij ) fcbalkachtig lachje byvoegde, dat een fchryver nimme ineer hyval kan verwachten* dan wanneer by onder een weeffeJ van 1'choone woorden zoo veel geheims en duisters verbergt, dat de beele boel byna onverftaatibaar is, >—, Maar zacht! ik moet tyd en papier nu fiiet verlchryven, want van al het gene er thans reed* i.i myn brief (laat, wilde ik eigenjyk niet eens gerept hebben. f\Tu gy weg zyt cn wy niet meer 's avonds by elkandéren kunnen komen keüfelen, moet ik, als er wat van belang is, hoe ongewoon my de pen ook zy, dezelve toch opvatten. Hier dunkt my hoor ik u vraagen , of er dan iets van belang in ons dorp is voorgevallen , en of misfchien een onweder, hagelbui,,...? neen Jan! alles is hier zoo voorfpoedig , als het maar kan , en toch is er iets van veel gewigt voor myne ziel gebeurd. Gy weet, dat ik fchielyk, als het voor den wind gaat, vrolyk, maar ook rasch, als het tegen loopt, moedeloos ben, Truidjè] dat goede wyf, heeft my duizendmaal opgebeurd en, zo ik geheel was ter rieêtgeflagen, vermaand van my toch als een Kristen in de wereldfche zaaken te febikken. Somtyds verwekte zy my wel eens troost en moed. Vooral van 'twinter, toen myn beste Koe ftierf en ik daar over ten uiterften bedroefd was. Zie Jan! zulk een vrouw is beter daneenheele ftal met koeien. Zy fprak toen ter tyd zoo verftandig aJs een Domiré , en voegdebyhaare fchrandere woorden, zoo veel goedheid en tedere liefde, dat ik wezenlyk, al waren my ook twee beesten afgeftorjvea , er nog door zoude getroost zyn. De traasneti zelis drongen haar uit de oogen. En echter bleef ik, ondanks alle haare moeite , als my het een of ander ongeluk overkwam, nog altoos ter neêr geflagen. Ik liet my dan wel voor een tyd van haar troosten: maar dat duurde niet lang of alle moed lag by den "minften tegenwind weêr op den grond. Vooral kon ik niet verduwen, dat het den Goddeloozen zoo wel gaat, en de braaven zoo ongelukkig zyn. Eindelyk heb ik de bron ontdekt , waaruit ik in alle gevallen , zoo treurige als vrolyke, troost en bedaardheid kan putten. Ik deel u hier het gefprek mede van den gryzen Albert, die van te vooren koster in ons dorp was en altoos voor een . recht verftandig mensch te boek . ftond-  ( *'9 ) Hond. Voorleden faturdag avond kreeg ik myn wéïk nog al vroeg gedaan en, een pyp opgeftoken hebbende, wandelde ik de lange kerklaan op, waar ik den ouden gryzaard op den Ham van een afgehouwen boom vond zitten. My naast hem neèrplaatfende, begon«jen wy over bet weder te fpreeken, waarvan ik de. lange droogte als fchadelyk voor het gewas aanzag. A, Gelooft gy Hendrik ! dat bet beter voor ons geluk zou zyn, indien er gisteren regen was gekomen ? H. Ja zeker. Het zand is. immers even als asch , en de groenten, de kruiden, en boomen verwelken, van oogenblik op oogenbhk. Myn lieve ! waar wil dat heen, zo er geene verandering komt ? A. Dat dunkt my zal zich wel ten onzen beste febikken. H. Dat willen wy hoopen. Ik bep daar ftrsks in myn tuin geweest, maar waarlyk ik wierd er ïieêrflagr? tig van, zoo verdord zag alles er uit. Gisteren bad ik nog zoo vuurig aan God om regen ovei het gewas, maar hy heeft my niet verhoord; want het was van daag heeter dan gisteren en eergisteren. A. Maar zeg my eens, waarom bidt gy? H. Wel Albert! gy zyt nog-een oude koster, en kunt toch fomtyds recht .domme vr?agen doen. A. Nu goede Htndril! antwooid my maar eens, misfchien dat myne woorden dan oog wei wat wyzer worden. H. Wel uw vraag kan een kind oplosfen. Het is natuurlyk, dat ik van het Opperwezen om dat gene bid, waarvan de vervulling my gelukkiger kan maaken. A. Van wien hebt gy uw verftand gekreegen? H. Dat is weêr een'dito. fjjw ytaagëü worden niet wyzar; dan daar ik toch nu tyd en lust heb, zal ik u eens op alle dezelve met geduld antwoorden om te zien, waar toch eindelyk dat dom gefprek op zal uitdraien. A. Nu, van wien ontvingt gy dan uw verftand?. H. Wel van God. A. Zoudt gy niet denken, dat Hy, die u verftand en oordeel gaf, nog oneindig wyzer is, ja ze'fs, dat gy in uwe eigenfehappen gebrekkig cn feilbaar, maar Hy in tegendeel tot den hoogften graad volmaakt is? , Cc 2 H.  Jff. Wel dat fpreekt van zelf. ^. Dan zult gy denk ik ook wel niet willên ontkennen, dat hy oneindig goed is, en in alle zyne handelingen alleen het geluk van zyne fchepfelen bedoelt? H. 'Neen waarachtig niet , Kosterl Hier aan heb lk nooit getwyfeld. A, Als God dan zoo oneindig wys en goed is , zult gy wel toeftemmen dat deeze en andere van zyne hoedanigheden op de gelukkigtte wyze vereenigd een geheei uitmaaken, dat ons het volmaaktst Wezen vertoont ? H. Dat ontken ik in geenen deele, want zie eenS Albert! in een volmaak; Wezen moet de goedheid met de wysheid overeenkomen. A Bravo! dat hebt gy wel begreepen. Maar zeg tvty nu eens, als gy iets tot wezenlyk heil aanziet, het gene God juist geheel anders befchouwt, wat denkt gy dan, dat Hy doen zou? H. Dan verhoort hy my niet, maar doet my dat gene geworden, dat mv heilzaam is. Ax Juist zo Hendrik! als uw kind een mes ziet liggen, dat voor fpeelgoed aanziet, en er om vraagt, zoo weigert gy hem dat uit wysheid en vaderlyke liefde. Gy hebt my toegeftemd dat God oneindig wys en goed is, waarom gy dan ook wel kunt nagaan dat de regen gisteren voor het algemeen fchadelyk moest zyn. Wyl Gods hoogfte doel in alle zyne daaden des menfchen geluk is. Hoe kunt gy dan nog klaagen, Zuchten, en morren, wanneer uw'gebed zoo niet terftond vetho^rd wordt. —— Laat ons niet altoos murmureren , zo wy dat gene niet verkrygen , waarom wy fineeken , en toch bedenken dat de Schepper ons. altoos verhoort, wanneer ons het voorwerp van onze begeerte gelukkig kan maaken. H. Gy weet bet krek, als onze dominé, weêrgnês mooi te knooiën. Maar zeg my eens, Koster! of het wel ooit van achteren gebleeken is, dat het gene, waarover de menfcii murmureerde, hem tot nut verftrekte ? A. Zekerlyk. Kunt gy u nog herinneren, dat ik van 'i winter dikwerf van het vruchtbaar Egypten verhaalde? H.  C 32* ) H. Wel zou my dat niet meer heugen? Van die Pyramieden, die vruchtbaare ftreeken, die. .... A. Dan weet gy ook nog wel dat aldaar de Nyl, die groote rivier, welke na den kant van Arabien ligt, eenmaal in 't jaar het land overftroomt, en na er een' geruiraen 'tyd op vertoefd te hebben, weder binnen zyne oevers terug keert, terwyl by een (lyk nalaat ', "dat ren hocgften vruchtbaar, ja voor het land ouontbcerlyk is. II. ja dat weet ik allegaêr op myn duimpje. Maar hoe komt dat hier te pas? ' A. Dat zal ik u zeggen. Toen men zich eerst met de wooning in Egypten nederzette, toen men daar zyne landen bebouwa bad, toen men die groote rivier buiten haare boorden zag vloeien, en niet wist dat zulks om hec llyk voordeelig was, kunt gy welnagaan, dat men eerft murmureerde en by het aangroeien van 't water, het vuur van zyn gebed verdubbelde. Maar denk eens hoe zeer zy getroffen moesten wezen, toen God, na het "afbopen van 'twater, hunne warme gewesten tot de vruchtbaarfte oorden van de geheele fchepping deedt worden: en oordeel dan zelf hoe wys en goed het Opperwezen is, dm ons dat gene te zenden, dat ons gelukkig maakt, en dat gene te onthouden, dat ons onheil berokkent. ' H' Ja» k gy hebt gelyk, Alben! zo ik nu eens weer ondervinde dat myn gebed niet verhoord wordt wil ik nooit weêr neêrflagtig zyn , wvl ik dan zeker weet, dat het voorwerp van myn gebéd, toen ik er om fmeékte, my meer nadeel dan voordeel zoude ver-, wekt hebben. De Voorzienigheid waakt over' ons, wil volgens haare onbegrensde goedheid ons eigen best, en kiest, overeenkomftig haare grondelooze wysheid 'daar toe de gefchiktfte middelen.1' Zie daar, nu weet ik'waar mede ik my altoos kan troosten en in voor- zoo wel als in tegenfpoed alles in Gods band laaten berusten. Nu nam ik affcheid van onzen wyzen Albert en zette myne wandeling door. Dit is hét eerft oogenblikje, dat ik heb kunnen vinden om u dit gefprek mede te 'deelen. In myn gantfchs leven heb'ik nog Zoo veel niet gefchreeven. Mvn Truidje srroet u! Myn handen zyn moede van 'tfchryven, waarom ik C c 3 de  C Ï29 ) de pen uederleg, met den wensch van u fchielyk mon« delyk te kunnen zeggen, dat ik ben Uw oprechte Friend HENDRIK,. B E N Y D. Een Meester ging eens met twee zyner leerlingen, Frederik en Jan genaamd, de eerfte van tien en de andere van agt jaaren, na fchooltyd in het veld wandelen , gelyk hy dikwyls met zyne leerlingen deedt, om hen te vermaakèn en te gelyk door nuttige gefprek* ken over voorkomende Natiiurverfchynfeien te leeren. Terwyl zy dan nu langzaam naar een digt bygelegen bosch wandelden, zagen zy reeds van verre een' zwarten rook uit hetzelve onihqog klimmen. Hé! Meester! vroeg Frederik: wat is dat daar, die dikke rook? Miester. Het zal waarfchynlyk een Hoiitmyt zyn, die een Koolenbrander aangeltooken heeft. %«, Op welk eene wyze gaat dit wel toe,Meester? M-ester. Er wordt hout te famen digt op elkander gevlyd, van binnen een kleine opening naar boven laatende, wanneer men deezen hqutftapel of hotttmyt rondom met aarde, zoden of lym bedekt, en als dan, door van boven in deeze myt eenig vuur te werpen, langzaam laat verfmeulen en tot kooien branden, wanneer de waterige en olieachtige bcftiandeelen van het hout in eenen zwarten rook omhoog klimmen, gelyk gy ziet. Welk hout gebruikt men daartoe ? vroeg Fre* detik. Meester. Veele foorten, als Beuken, Berken, Esfchen, Elleren, Eiken en nog meer andere houtfoorten; het oudfte, gezondfte en digtlte hout geeft de beste kooien,. Jan. Maar waarom wordt zulk een houtftapel met aarde of iets anders digt bedekt? Meester. Om dat het hou? anders geheel tot asch ver-  C «23 } verbrandt, en er dan geene kooien zouden overblyven; want door deeze bedekking wordt de lucht den vryen toegang tot het vuur belet: en zo er nu geheel geene lucht konde bykomen , zoude 'het in de opening geworpene vuur terftond uitgaan, gelyk aangebrande turf of hout, welke in een doofpot gedaan wordt. Onder dit gefprek waren zy reeds in het bosch tot den houtftapel en koolenbrander genaderd, en na alles wel bezien, en met den brander gefproken te hebben, zeide de Meester: Ziet hier nu, myne Kinderen! deeze zich zelve vcrteerende houtmyt is het echte afbeeldfel van den nydigen mensch, die zich zejven even zoo verteert als deeze houtftapel. Hier toonde hy hun de heete kooien , welke de braave koolenbrander uit het vuur nam, en verklaarde hun, hoe deeze alle, zonder helder gebrand te hebben, geheel tot kooien verteerd waren; en de Nydige mensch is deezen volkomen gelyk: want die fchandelyke zielsgencigdheid , waardoor de mensch aan den duivel gelyk wordt, doorwoelt met haar verteerend vuur zyn geheel lichaam zoo lange, tot dat hy met een bleek geel gelaat en ingevallene kaaken het leven eindigt. Thans is nog goed en levendig hout onder deezen nieuws aangeftookcnen hoop, maar met twee of drie dagen zullen wy wederom hier heen gaan, en dan zal alles door het fmeulend vuur tot kooien verteerd zyn. Zy kwamen ook na deezen tyd we^r, en vonden niets anders meer van den houtftapel dan kooien en zand. Dit waren dus nog de nuttige overblyffele», die het vuur van de houtmyt tot het gebruik gelaaten had ; maar het vuur, dat zich op eene onedele en misdaadige wyze in de borst van eenen Nydigaart huisvest , verteert hem tot een nietswaardig wezen. Naderhand onderhield de Meester zyne leerlingen ■dikwerf over deeze allerverfoeilykfte ondeugd, waarfchuwde hen met alle welmeenendheid en kracht tegen dezelve, op dat zy aan eenen Kaïn niet gelyk mogten worden, hun eigen leven verpesten, en eei| vloek voor het menschdom zyn. WAT  ( £24 ) WAT IEMAND WAARLYK GELUKKIG MAAKT. Gy kebt tocb wel reis van Ak vander en Diogenes geboord;, thet waar Leezers? de eerfte was Koning van Macedonië, en Griekenland , die, toen hy bykans de geheele bjkende wereld ten onder had gebragt, nog naar een tweede wereld verlangde om zyne veroveringen te kunnen doorzetten: delaatfte was een Griekfchen Wysieer, die zoo weinig met fchatten en eerbewyzingen ophad als er ooit iemand zyn kon, die kunde en deugd boven alles waardeerde, in een Hechten ton woonde, en egter vergenoegd was. Beide bezaten zy veel kunde en grootheid van ziel. Toen Alexander voorneemeus was, de Perfen te gaan beoorlogen, kwam hy te Oorinthie, waar zich Diogenes tbans'bevondr. Nu zal Diogenes voorzeker zyn opwachting by my komen maaken en my om iets verzoeken, dacht de Held; maar jaa wel! wou Alexander Diogenes fpreeken , hy moest hem zelf gaan zien, gelyk hy dan ook, met verfcheidene hovelingen deed. De Wysgeer was juist bezig zich, toen hy aankwam, in de Zon te bakeren. „ Kan m ik u ook ergens in van dienft wezen"? zeide de Vorft tegens hem. —— Als ons dat eens gevraagd wierd van zulk een magtig Vorft, o jcmini joosje! wat zouden ons de moedvcêren niet ryzen! en wat meent ge dat de Wysgeer ten antwoord gaf? ,, Thans „ in niets, ik verzoek maar alleen dat je my wat uit „ het licht wilt gaan." Niets te bezitten en niets te begeeren , welk eene zeldzaame tevreedenheid! Geen wonder, waarlyk! dat Alexander , dit hoorende, uitriep: „ zo ik geen Alexander was, ik zou wenfehen «, een Diogenes te zyn!" ——— Wat kunnen wy nu bier uit keren? Antw: Dat, niet het bezit van land en zand : maar tevreedenheid met het gene men beeft, wezenlyk gelukkig maakt. Te Groningen, by W. Z UI DE MA, 1799, en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  'WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; N'. i33. BRIEF VAN EVERT KNIEZINGA, AAN ZïN1 VRIEND KRISTIAAN KALMHART. Myn waarde Vriend! Als ik myn gemoeds beftaan met het uwe vergeJyk, dan kan ik met geene mogelykheid begrypen, waar kSnf °n lMheid beidefvan' S komt. Ik kan met zeggen, dat ik meer tegenfpoeden of.' 73t uitwendige omftandigheden aan- EluuZ ■ ge]ukk:g ben dan gy ^en echter i«f Jk veeltyds in eene kwynende droefgeestigheid: zelden ben ik vrolyk en . gebeurt dit al nu of dan eens , aanftonds wordt die vreugde wéér achtervolgd door neerilachtigheid, verdriet, onrust, kommer of bange voor^ Uitzigten. Met één woord, ik mis die ffille verge, noegdbeid en zielsrust, die ons het leven recht aangenaam ,rnaaken. Gy in tegendeel zyt meest altyd opgeruimd var» geest. Men ziet u wel zelden buitengewoon vrolvk; maar altyd befpeurt men by u eene aangename weltevre^ denöeid : nimmer zyt gy mistroostig of onvergenoegd. O-y zufe my zeer verpligten, waarde Vriend! door my eens te melden, hoe gy denkt en werkzaam zyt, d=n fl° V£eI, Meei' Vr^de in dit leven te fmaakan dsn uw ongelukkige vriend in n„. EVERT KNIEZINGA.  ( aa6 ) ANTWOORD OP DEN VOORGAANDE N. Geachte Vriend! De Aarde is vol van de goedertierenheid des Heeten ' Gods goedheid en barmhartigheid zyn alle morgen nieïtw C)1'-^ Wanneer ik in den blyden morgenftond, li een' lieve! flftap genooten te hebben, myne oogen Opflaa, zie ik my reeds op nieuw door duizend goedertierenheden omringen! ook den ganfchen dag overlaadt de Alzegertaar my met zyne gunstbewyzen. — Moet de overweeging van zoo veele verbeurde , en foms onverwachte zegeningen, geen dankbaar vergenoegen baaren? — Ontevredenheid onder dit ailes , doet ons het waare genot van het goede misten; verhindert ons, om onze verfchuldigde dankbaarheid aan den God onzes levens en onzer goedertierenheid te betoönen, en maakt ons ongeichikt, om aan het oo$r merk te beantwoorden, waar toe de algoede Schepper ons hier op aarde geplaatft heeft, 'tls zoo, tgaat met ons niet altvd voor den wind; er zyn tegenheden en rampen,, die ons foms min of meer treffen; maar ook die gaan -verzeld met veele inmengfeis van barmhartigheden: wat zeg ik? zy zyn heilzaame geneesmiddelen , om ons van zedelyke ongefteldheden te geneezen; zy maaken ons meer vatbaar voor 'twaare genot van 'tgoede: want onder onafgebrokenen voorfpoed worden wy ligt ongevoelig. . Dat het onze pligt zoo wel als ons geluk is, vergenoegd te leven, hier van zyt gy zoo wel als ik overtuigd; maar gy wenscht de middelen te weeten, door welke ik myne vergenoegdheid bevordere: de zucht om myne medemenfchen nuttig te zyn, laat niet toe, om u "deeze begeerte te weigeren. . Ik heb voor my zeiven eenige Regelen ontworpen, die tot bevordering van het vergenoegen my zeer noodig en nuttig fchynen: deeze ftel ik my geduurig ter beoefening voor; en ik bevind er my wel by. DezelTe wil ik nu aan u mededeelen. i. Vesüg uwe aandacht meer op het gene gy hebt, dan ep het gene gy mist. ^ (*.) Pf' tt-5b'.K/a*£l' 3:23.  C 227 ) Dat deeze regel vergenoegdheid bevordert, is va» zelf klaar: want bepaalt men zich veel by de voorrechten en weldaaden, die men geduurig geniet, dan verblydt men er zich ligt over; zy leiden ons natuurlyk op tot erkentenis van den milden Geever, die ons alles ryklyk fcbenkt om te genieten. In tegendeel, ftaaroogt men geftadig op het gene men mist, en ziet men wat m«n bezit voorby, dan wordt daar ontevredenheid met ons deel uit gebooren. 2. Pergelyk uwen ftaat meer by dien van bun, welke minder, dan by dien van zulken, die boven u bevoorrecht zyn of febynen. Deeze tweede regel is een aauhangfel van den eerften, of ftaat ten minlten met denzelven in bet allernauwfte verband. Dus moet hy ook even zeer dieEen ter bevordering van ons vergenoegen. A. en B, by voorbeeld, hebben genoegzaam dezelfde voorrechten. Zy zyn niet ryk, maar hebben toch een maatig beftaan. A. denkt geduurig: ,, wat beb„ ben de ryke menfchen het goed in de wereld! ik ,, moet werken ; zy neemen dagelyks hun pleifier; ,, ik eet gemeene fpys, en drink bier; zy eeten lek„ kernyen, en drinken wyn, enz," Dit maakt hem gémelyk, ondankbaar, en onmedelydend. B. "denkt , in dezelfde omftandigheden : „ o wat „ heb ik veel vooruit boven duizenden van myne me- demenfehen! ik eet en drink wel niet van liet aller„ kostbaarüe en aangenaamfte, maar ik geniet toch dagelyks. met fmaak gezonde fpys en drank, tot ver,, zading toe. Myne Woon ing is wel geen paleis, „ maar genoegzaam ter befchutting voor koude, re„ gen, en onweer. Myne kleederen zyn wel niet „ prachtig, maar genoegzaam-tot dekking, en .ma.i„ tige verfiering. Myn huisraad beftaat niet in kost,, baare dingen , die" de weelde uitvond ; maar het ,, ftrekt my toch tot geryf en gemak. Befchouw ik „ myne arme huurlieden, en zoo veele anderen, die „ in een armhartig berookt hutje of kamert e, nauw„ lyks zoo veel brood hebben om hunnen honger te „ ftillen, of kleederen om hunne naaktheid te bedek„ ken, hoe veel heb ik boven hen vooruit!" ——— Dit maakt B. vergenoegd, dankbaar, en weldaadig. D d 2  I 228 ) 'tls zoo, B. vestigt zyne aandacht ook wel eens op Zyne meer bevoorrechte natuurgenooten; maar dan 'beichouwt hy hun lot juist niet als zoo veel be^erlvker. „ Wie weet, denkt hy, of die menfchen meer é, wezenlyk geluk genieten dan ik? of zy me°r ver„ genoegdheid bezitten? of hun het eeten en drinken s, lekkerder lmaakt? 'tfs toch niet in den overvloed >» gelegen, dat iemand'recht weltevreden maakt. — », Men hoort wel eens den werkman zingen , te'rwyl 3, de rykaart door allerlei zorgen bekneld wordt." —- 3.Befchoum uw lot en omftandigheden veel aan de peordeeltgfte zyde. Deeze regel hangt insgelyks met den voorgaanden nauw famen. De betrachting van den zelven zal ook niet minder ons genoegen bevorderen. Ik wil u dit fnet een paar voorbeelden bevestigen, die ik my herinner ergens geleezen te hebben; en waar uitgy myhe meening aangaande deezen regel duidelyker zult begrypen. ■ J Het eerfte voorbeeld is een man, die deezen regel Jmoefende. Hem was, naamlyk, in een' nacht, icco Gulden geld uit zyn kabinet geftoolen. Een zyner goede vrienden 111 zyne buurt, dit hoorende, fpoedt zich naar hem toe, om dat hy hartlyk deel aan zvn ongeluk nam. Hy ftelt zich den man als zeer bedroefd Voor; doch by hem komende, vindt hy hem, tot Zyne, bewondering , meer dan gemeen blyde. -■ », Hoe! heeft men u niet beftoolen?'» vroeg hem zyn vriend. — „ Ja, was 'tantwoord, de dieven hebben s, myn kabinet opengebroken , 1000 Gulden, die in ,, eene lade voor de hand was, hebben zy er uit >, nomen; maar icoo daaler, in een andere fade hét *' u ü MyVtot !nyn ge!ük* niet gevonden! hoe ligt s, had ik die ook kunnen kwyt raaken! nu heb ik de s, grootfte part nog behouden! hoe is 't mo^elyk? Deeze man hield zyne gedachten meest Vvestigd fep het.geld dat hy nog behouden had, en dit ver! Wekte in hem zoo veel vreugde , dat droefheid over tgene hy kwyt geraakt was, geen plaats konde vinden. Het tweede voorbeeld is van een geheel andere natuur; van een man, die, op eene verregaande vvvze het tegendeel van deezen derden regel uitoefende. Te wee *  C S29 ) Te weeten, een zeker welbemiddeld Landman, had eens, m een vruchtbaar jaar, zoo veel meer veldvruchten in te zamelen dan gewoonlyk , dat hy byna de he fte meer geld *an daghuuren voor 'twerkvolk uktellen moest aan te vooren. Een zyner bekenden eens op een avond, m zyn huis komende, vond hem S gémelyk en misnoegd. En de reden van zyn? S dnetiykheul, ontdekte hy ras, was hier in g legen, lenl-Z-?00 ^ arbeidsl0°n had ™eten uittel- Deeze fchraapzuchtige Albegeer, zag al de grootere voordeden van een dubbel gewas vdorby , ften hy kon er geen genoegen van hebben , wegens zyn kniezen over een gering meerder uitfehot. 4. Wees geen Bemoeial, noch Albedil. Lik die zich, zonder noodzaak, met eens anderen doen bemoeit, haalt zich veel verdriet op den s" dat alle genoegens verbant. ' S'- Wacht u voor buitenfj>oorige Eerzucht. Wanneer men deeze zielsneiging te veel inwilliet wordt zy onverzaadlyk op den duur; - e!neven f n KSfaiB??8 Tr de Waare ^elsrust . want z? verwekt afgunft nyd, verdriet, en zelfs verachting li Z:s TV'eene fcbadtm^ * *<" H, (m d'enr VBOr ttUdt> vo!Ztze «ebterna. • ' treflvk oon f°nedkeunnS van hec geweeten, is een voor- JhfaieÏÏbSg™ ***** ** „ZSÏa TWy gez°?d en vro]yk ' of te« «»nften vergenoegd leeyen, dan beeft ons lichaam geduurig beweeging nodig Eene maatige beweeging maak? ons Vlug, verteert de fPys, en doet ons met fmaak eeten Honger is oe beste faus der 1'pyzen. Nuttige ziel-werkzaamheid geeft geen minder vergenoegen. Onze gedachten ft,an nimmer ftil; zo wy ons roet dwaasheden of beuzelingen ophouden, dan kan de ziel er geen verkwiklyk voedfel uittrekken; dan geraakt zy ligt 111 een kwynenden en verveelenden toeftand. In tegendeel, nieuwe kundigheden te bekomen van belan»iyke zaaken; te overleggen 'tgeen voor ons zeiven én D d 3 an.  C 230 5 nderen (heilzaam is', geeft een edel genoegen. Goede boeken te leezen moet ten dien einde vooral niet verzuimd worden. Met deezen regel is de volgende nauw verbonden. 7. Tracht altyd naar een goed geweeten, door uwen pligt in alles getrouw waarteneemen. Me: een knaagend geweeten kan geen waare zielsrust beftaan, en zonder die kan men geen genoegens fmaaken; zelfs niet in de gelukkigfte omftandigheden. Maar als het geweeten ons niet van opzetlyke ondeugden of pligtverzuim befchuldigt; als er kalmte in ons hart huisvest, dat geeft een genoegen waar tegen niet? kan opweegen. 8. Vestig, in het toekomftige, uwe aandacht niet tc veel op het kwaad, dat u mogelyk overkomen kan» Vertrouw uw lot aan Hem die 'f heelal regeert. Indien wy daar voor vreezen moesten, wie kon dan één oogenblik gerust leeven? want wat is er nier al mogelyk'i Het goede kan ons even zoo mogelyk overkomen, indien voor het eene geen meer waarfchynlykheid is dan voor het andere. Doch om alle deeze grondregels , ter bevordering van myne zielsrust en vergenoegen, uit te oefenen, en inzonderheid de twee laatften, zie ik geen kans, zo er nog niet één bykomt: en die is, 9. BEOEFEN STEEDS DEN GODSDIENST VAN JESUS,. Die Godsdienst wyst ons den weg aan tot waare zielsrust en inwendig vergenoegen.— Die leert ons, alle dingen naar haar juifte waarde te fchatten; geeft de beste voorfchriften tot deugd — fpoort ons ten fterkften aan om haar te betrachten; ——» wyst ons den weg aan om hier toe in ftaat geftcld te worden; —— biedt geneezenden balfem voor de fmertlyke wonden van t bloedend geweeten; — ja die leert ons, op Gods viderlyke voorzorg te vertrouwen; ons lot met gerustheid aan Hem over te geeven, die alles met wysheid en goedheid beftuurt, ten beste van zyne verëerers; en die eenmaal zal, (wat er ook gebeuren moge,) Aan alle hunne zaaken Een heuglyk einde maaken. Zie  C 231 ) Zie daar, myn vriend! aan uwe begeerte eenigzins voldaan. Meer zou ik er kunnen byvoegen; doch ik herinner my, dat er in de Weekbladen voor den zoogenaamden gemeenen Man, over deeze ftof ook reeds iets gevonden wordt, in No. «4, 98, en 99; welker herleezing ik u tevens aanbeveel. Alleenlyk wil ik nevens deezen brief nog laaten volgen, een lied van gellert, 'twelkik dikwerf, met nut en genoegen, geleezen en herleezen heb. Vaar wel! en leef voortaan 200 vergenoegd als uw vriend kristiaan kalrihart. het vergenoegen in den leevens-stand. (jt'n gellerts geestlyke gezangen en liederen.) 1. Klaagende over zwaarigheden In den ftand waar in gy leeft, Toont ge u dikwerf zeer te onvreden, Dat God u geen' beetren geeft; Daar gy daaglyks zwoegt en zweet, En uw brood al zuchtend eet, Doch niets wint met al uw ftreeven Om in meer geluk te leeven, 2. Klaag vry: „ Heeft dan God^ bebaagen ,,In myn traanen, in myn' druk;" Maar denk ook te rug in 'tklaagen: „ Is geluk fteeds waar geluk? „ Is de voorfpoed op deeze aard' „ Niet met veel verdriet gepaard? ■ j,, En 't geluk dat wy beminnen „ Slechts een itreeüng onzer zinnen? 3- Nooit fchenkt Hand nog goed de menfchen Waare vergenoegdzaamheid; Nooit  ( 232 ) Nooit voldoen zy onze wenfehen • tHart wordt fteeds door meer'gevleid Zoekt gy rust voor uw gemoed, Waare rust, die 'r harte voedt, Wordt fteeds in de deugd gevonden, Aan de zielsrust naauw verbonden. 4- 'tGeen u is van God gegeeven, t Zy gy weinig hebt of veel, Strekke aan u tot nut van 't leven4 Vergenoeg u met uw deel: Wat u niet is toegeleid, t ^liSn dat raet tevredenheid. Ieder ftand heeft zyn genoegen; Maar zyn zorgen ook en zwoegen. . 5- God is Heer: zyn milde zegen Wordt door Hem zeer wys verdeeld' tiy leidt ons langs beetre wegen Dan zich 't wenfehend hart verbeeldt. Durft gy denken in uw leed, Dat Gods liefde u gansch vergeet ? Hy geeft meer dan we ooit verdienden- Nooit iets fchaadlyks aan zyn vrienden.' 6. Dat het V2dzig ongenoegen Nooit verteere uw leevensvuur. Lust moet zich by arbeid voegen. O! die zch aan Gods beftuur Overgeeft, by vlyt en pligt, ir a Zjyn 00g naar 'teeuwge richt, Vindt den weg tot rust en leven, Leer me, o Heer! dien op te'ftreeveü. Tc Groningen, by W. ZUIDEMA, '1700. tü te Amfterdam by H. KEYZER, en verdar aloia te bekomen,.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MANj N'. 134. Doe, wat ge wilt! gy komt* er niet, 7-.n zy ge uit eigen oogen ziet. Volg de oud- ÏÏènfer niet alleen, Ge'lyk uw Vuêt hans «rekkebeen: Hdnar vuil'ge, aanhoudend, eer en voordeel9 Gebruik dan ook uw eigen oordeel! N aar aanleiding van het bovengaande versje lusè hr. my thans, ais eene eerfte proeve om ook iets tot dit nuttig Weekblad by te draagen , U geëerde Leezers! te onthaalen óp een Zedekundig onderwerp, daar ik 'trachten zal ü bevattelyk en klaar onder het oog té brengen de voordeelen, welke doorgaans te haaien zyri uit het geltadig beoefenen van oplettenheid op' voorwet» ppn en zaaken die onder ieders beteik vallen, en de na< deelen welke doorgaans volgen lüt onoplettenheid op de' Zelve;. Sommige, rrilsfchiën veele van u zullen nu al réedè denken of zeggen: ja dat weeten wy wel; da' is" geen nieuws; dat hebben wy al dikwyls gehoord zoo tn predikatiën als anderzins; daar zullen wy niet veel] uit leeren: het komt maar op het uitoefenen aan, en dat" hangt van ons zeiven af." Het zy zoo, Leezers! eigenlyk nieuws kan ik u, die zoo veel weet, niet a?g«i gen. Salomón zeide reeds in zyneri tyd; ef is geen lil. Deel, ■» E e nieuvjf  ( 234 ) nieuws onder de Zon; maar er zullen welligt een aan* ral onder u zyn, die zoo veel niet weeten, die zoö veel niet gehoord, gevat of opgemerkt hebben: ten nutte van deeze fchryf ik dan deeze myne opmerkingen. Eü het zal my eene aangenaame aandoening verwekken zo ik mogte belpeüren, öat flechts eenige van deezen uit hunnen ftaat van verwarring tot denkende wezens door myn gefchryf hervormd wierden. Hoe dom, ho* onkundig ook iemand moge weezen, als hy niet verftandeloos is, zal hy toch wel befpeuren dat eronder zyne kennisfen, van zynen ftand zelfs, menfchen zyn , die heel veel meer weeten van zaaken en voorwerpen die by hem geheel of gedeelielyk ganfch onbekend zyn : ook zal hy wel opmerken, dat er lieden van zyn betlryf of handwerk zyn, die verre boven hem uitmunten, en daarom ook veel meer winnen of verdienen, en hierom raeer voördeelen en aangenaamheden des levens genieten dan hy. Als hy nu'dit heeft opgemerkt dan kan hy ook ligt aan het denken komen en nagaan, dat deaze fchrcndcrer en gelukkiger Lieden tot 'deeze meerdere kundigheden niet gekomen Zyn , door flechts op den ouden voer langs zynen weg yverig voort te werken als by den fleur; maar dat er eene andere reden moet zyn, waarom deeze beter, gevvifser en gelukkiger in hunne onderneemingen ffaagen dan zy, of waarom andere veel kundiger zyn, en van veele en onderfcheidene zaaken,daar hynie^s van weet, kurnenlpreeken of fchry. ven. Waar vandaan nu anders dit groote onderfcheid tusfchen menfchen en menfchen van eeuerleien ftand of bedryf? waarlyk door niets anders, myne Vrienden! dan dat de een veel opmerkzaamer, veel oplettender is, dan de ander, gefteld dat beider natuurlyk verftand gelyk is. — Het is wel waar, 'er zyn voorwerpen van be'ryf, die nu op den duur nog zoo moeten bewerkt worden en gefield blyven, zoo als zy eettyds daargefteld wierden; maar dat getal is zeker zeer gering in vergelyking van de menigte anderen, die voor verandering en verbetering vatbaar zyn; en onder die blyvende zyn de meeste nog vatbaar voor verbeting of befpoediging in de bewerking, geiyk de opmerkzaamheid van fommige bewerkers hun aauleiding geeft tot die verligtingen, of verfnellingen, door  door welke zy, des noods, de bewerkte zaaken beter koop dan anderen, die op den ouden voet voonwerken, kunnen leveren en daardoor veel meerder aftrek van dezelve hebben. Een Boer by voorbeeld, die op de natuur V211 zynen grond en op de ligging van zyn land let, zal beter Hagen' in het aanleggen van zyne gronden tot bouw- of weiland, hy zal met meerder vertrouwen deeze of gene gronden op de voegzaamfte wyze weeten te beploegen en onderfcheidene zaaden op de gepaste tyden uitzaaien, dan een ander, die flech's naar 'tgene hy geleerd heeft, of naar het doen zyner nabuuren zal handelen. Een oplettend Timme man zal niet alleen een beftek van een gebouw maaken naar de regels der kunst, die by geleerd heeft; maar zal daarenboven acht fjaan op de ttandpiaats van heigebouw, op het voordeeligfle gebruik van den grond, en op de bekende begeerte van eigenaar of gebruikers: daar een onoplettende alle deze belangryke maatregelen niet zal weeten te vereenigen en alzoo een gebouw zal daarfteileu, waar van men de gebreken, of aanftonds by de voltooiing, of , een wyle daar na ontdekken zal. Schoen en Kledermaakers, die niet letten op de veranderingen van den fmaak in het algemeen , en alleen hun roem (lellen in deugdzaam en welpasfend werk te maaken, zullen in- yergeetcnheid geraaken by die hunner klanten, welke aanhangers van de mode en algemeenen of byzonderen fmaak zyn. Een Fabrikant, die alleen weet, wat tot het maaken van goede deugdzaame ftoffen behoort, en niet opmerkt, dat die zelfde foorten door anderen met beter zwier, meerder glansen ooglykheid, in ruimte afgeleverd worden, zal voorzeker agter af raaken en zyn aftrek zal, hoe langs zoo meer, „fterk verminderen. Schippers of Voerlieden, die niet oplettende zyn op de toevallige omftandigheden, waar in zy fomwylen geraaken, ftaan bloot aan veele gc-vaaren, en ftorten zich in ongelukken, welke opmerkenden weéten voor te komen of te ontduiken. Leeraars van den Godsdienst, die in hunne verklaaringen niet letten op tyden , omftandigheden , zeden en aart der taaien, maaken dikwerf, met eene vertooning van geleerdheid, een belachlyk figuur en heel verkeerde toepasfingen, daar anderen, die daar opletten, verftaanE e a baar  'C 235 ) kaar zyn en hunne toehoorers dichten en leeren. -rr? En zoo is het indedaad doorgaans het geval van allen, die met menfchen, of we:ktuigen te doen hebben; de onop'ettenden komen niet voort, maaken geen figuur onder hunne meer oplettende medemenfchen , blyven of den ouden man of vervallen in hunne bedryven tot Vergeetenis, armoede en gebrek. Hoe veel ellendiger zoude het 'er nog in de wereld Uitzien, dan het thans doet, wanneer alle menfchen, zoo onoplettend en onbedacht waren, als er, helaas! maar al te veele zyn : de wereld zoude wejligt niet half zoo fterk bevolkt zyn als zy nu is; rust en vreede zouden tusfchen onderfchetdene Volkeren niet knullen beftaan; huisfelyke genoegens zoude men nauwlyks kennen. Dan waarlyk! w. s de wereld een ja1: merpoel van verwarring, domheid en ellende. Kunftep en weetenfcnappen zouden nog in het duistere begraaven zyn , en gebrek zoude alom heertenen; öiaar door eene wyze fchikking der Voorzienigheid zyn er altyd menfchen aanwezig geweest, welke door opmerkzaamheid kennis verkreegen, dïe aan hunne natuurgenooten mededeelden, en door hunnen invloed dezelven tot hunne medehelpers wisten te maaken: hierdoor; bleef het mensch lom in ftand, en nam fteeds in talryk? heiden verni'gens toe; aan zulke verhevene en werkzame wezens hebben wy alle de vorderingen te danken, welke de pefchaaving des menschdpms, tot deszelrs heil, ondergaan heef ; waren alle onkundige onr oplet en le menfchen by hunne (hjgheid en onverzeitelykheid gcbleeven, het licht der opmerkzaamen zoude te vtrgeefsch voor veelen geflikkerd hebben, en \ ware grootetideels geheel verdoofd: maar de goede natuur en de rede hebben, door Gods wyze lchikking , over de algemeene domheid gezegepraald, en de menfchen hebben zich over het geheel merkelyk daar in verbeterd , byzonderlyk in dit gedeelte der Wereld , Europa, welks bcwoouers ongetwyfeld boven de ove° riïe veel grootere deelen zeer kennelyk uitfteeken, het welk zy zeer zeker aan hunne meerdere oplettenheid cp hunne waare belangen en geregelder denkbeeld van bun wezenlyk geluk te danken hebben. *S W E-  C 23? > 'S WERELDS BE L O O >. De Egyptifche Koning Sefofïris, door zyne overwki- Bingen verfcheidene Koningen gevangen genomen, «a. v or zyn triumf-wagen hebbende g.fpannen, liet hy zich door dezelyen voorttrekken. Doch een der overwonnene vóiften midlerwyl geduurig achter zich omziende, mier*: dit door Sefoftm bemerkt , die hem vr ieg, waai by telkens zoo naar keek? ,, Ik kyk naar „ het fofëntefen oer rad'ren," antwoordde deeze, „die „ my maan zeer eigenaartig den loop der wereldiche „ zaaken 'affchftfen: want- wat nu boven is, is op ,, een volgend oogenblik weêr onder. En gaat het „ ook zoo niet met ons menfchen ? '? ~> Sefoflris bloosde over zynen hoogmoed, Heide de verwonnej-on in vryheid, en fpande nimmer weder gevangene Koningen voor zynen triumfwagen. Boven een der poorten van een zekere Stad in ons Vaderland, ftaat een wereldkloot uitgehouwen. Aan de eene zyde van denzelven , ziet men een fraai opgefchikten Jonker, die met veel windiigheid komt aanloop n en ichynt uitteroepen, terwyl hy op den Wereldkloot wy«, die onze fchoenen lapt. Dat is toch yry gek van ons, wy arme aardwormen daar we zvn' Heil en beterfchap wil de goede Hemel ons allen eed ven! ö DAT WAS EEN ONVERSCHILLIGE GALLIOÏ By het einde van de maand Juny 1798 vond men op een vroegen morgen te Peize in het Lamifchap Drenthe, net lyk van een oude naaifter, Styntje genaamd j" rtVyver agter het huis van den Schults van Eelde' den Heer Ketel 3 waarin dit arme mensch niet dan met veel moeite en overleg had kunnen komen. Haare huisgenooten, na haar overal vergcefsch gezocht te hebben, eindelyk aan den tuin van gemelden Heer komende, vroegen aan den boerenkneclu, die daar werkte, of hy ook zoo en zoo een Vrouwsperfoon bad zien voorbygaan? Het antwoord was fchielyk gereed. „ Ik heb nie„ mand zien voorbygaan, antwoordde de boerenkin„ kei, maar daar ginder ligt er een in onzen vyver „ ik heb haar ?tooryzer nog van den 'kop willen haa„ len, om te zien of er ook een naam op ftond, maar „ kon er niet bykomen." Men ging hier naar zien en vond die men zocht Welk een liefdeloos gedrag jegens zvn evennaasten! Een zyner medemenfehen in 't water te vinden en ' even als een doode hond of kat te laaten liggen, zonder hulp te roepen en te zien, of men hem, zo mogelyk, nog weer by zou kunnen krvgan!—— Waarfchynlyk had Styntje reeds het tyde'lyke met het eeuwige verwifleld, maar dat kon die knaap toch niet met zekerheid weeten. Gefield, zy. ware nog eens in leven geweest, toen hy baar eerst vond, zou dit dan voor denzelven geen harde verantwoording hebben kunnen geeven? of hy was eens de Redder van haar leven, geworden, zou dan zulk eene daad geen natte hand of voet zyn waardig geweest? DB  C 23? ) DE VERGENOEGDE AR BEID 3 MAK» (een Volkslied.') wyze: Hoe zoet is 'f, daar de vriendfcbap -woont. 2souö.c ik niet wéltevreden zyn? Ik heb geen leed noch druk, Geen bittre fmart nog bange pyn, Geen ramp noch ongeluk ~ Ik ken geen zorg, die 'i hart doorboort, Maar leef gezond en vrolyk voort In vreê, in vreê, in vreê. Een naarft'g wyf en vrolyk kind Is al wat ik bezit ——~ Zy worden van een man bemind, Die om hun welzyn bidt. Hy dankt den grooten goeden God Voor zyn zóó zeer gezegend lot Met vreugd, met vreugd, met vreugd. *k Begeer geen ydele eer noch pracht, Geen rykdom en geen geld —- Die dit betov'rend goed veracht Wordt nimmermeer gekweld: Maar fmaakt in wyze maatig^eid, Slechts voor het fchuld'loos hart bereid, Geluk, geluk, geluk. Een Koningskroon Is in myn oog Oneindig minder waard, Dan liefde, daar ik fteeds op boog,, Die my genoegen baart -r— zy  t 24e ) Zy kweekt'de v é êWedênfiëic! 4 Daar zy weldaadig heenen leidt Tot deugd, tot deugd, tot deugde Al fchonk men my en goud en land, En flaaven zonder tal ■ Ik wëes het alles van de hand: Te veel baart ongeval. Myn wyf en kind is grooter fchat, Dan ooit-een Heer of Vorst bezat t O ja! o jat e ja! Ik flaap den gantfeben nacht gerust In de armen van myn' vrouw. —— Daar zy my 's morg-ers; wakker kus:ht, En loont myn Huw'lykstrouw •, Dan ryze ik lustig — wé gezind, En denk: dat gaat voor wyf en kind Aan't werk, aan 'twerk, aan'twerk, De dag gaat dan in vlvt ten end, En de avondftond bereidt Voor 'thart, aan ftille deugd gewendjj De rei; fte zaligheid —. Dan zing ik aan den blyden discb, Dat 'er geen grooter zegen is, Dan wyf en kind en brood* Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1799. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen. Ai  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MANj N'. 135- HET BYGELOOF OMTRENT DONDERSTEENEN4 KOM EETEN, VUURBALLEN, NOORDERLICHT ENZ. ONTMASKERD; IN EEN" GESPREK TUSSCHEN EEN VADER EN ZYNE TWEE ZOONEN, HENDRIK EN WILLEM. Hendrik. V oor eenïge weekeh met elkander gebroken hebbende over het Bygeloof omtrent de beuzelingen, welke in de Almanakken voorkomen, hebben wy veele nuttige zaaken geleerd; thans is ons verzoek, dat Vader gelieve voorttegaan, met ons v;in gelykfoortige dingen te handelen, en ons daaromtrent Wat nader te onderrichten. Vader. Dit wil ik zeer gaarne doen, myne Zoonenl indien ik maar weet, omtrent welke dingen gy nadere verlichting,begeert. Denkt eens na, Hendrik', oïWillem! hebt gy iets gehoord of geleezen, dat verdient opgemerkt te worden? Hendrik. Ik heb niets van eenig belang gehoord, Vader! maar my fchiet te binnen, dat ik voor weinige dagen, uit een ftuk van eene oude Courant geleezen heb, dat te B eene meid, in een zwaar om» weêr, door den donder gedood is. Vader. Denkt gy dan . Hendrik! dat de dood van deeze meid, door den flag van den donder veroorzaakt is? III. Deel, Ff Hem  ( 242 ) Hendrik. Ja Vader! want onmïddelyk na den donderdag is zy ter aarde gevallen, en van andere menfchen, welke daarby tegenwoordig waren, in huis gedraagen, zonder ooit weder leevend geworden te zyn. Vader, 't Is zoo, men zegt gemeenlyk : deeze en $ené is door den donder geraakt of doodgeflagen, maar dit is eigenlyk zoo niet. De donder is niets anders, dan een min of meer fterk geluid, veroorzaakt door de 'trillende beweeging der lucht. Dus doet dan de donder even zoo Weinig kwaad, of kan iemand dooden, — ten zy by toeval, door eenen overmaatigen fcbrik — ais het gebulder van een kanon. Maar de Blikfem, is de oorzaak van allerlei rampen en onheilen, en dikwerf van den dood. (*) Willem. Maar Vader ! ik heb mv toch wel laaten vertellen, dat, als men een donderfteen in huis heeft, hetzelve dan voor aüe gevaar van het onweêr beveiligd zy. Vader. Myn Zoon! dergelyké donderfteenen zyn 'er gantschlyk 'niet, — en dus is het eene fabel, dat men , door middel van dezelve, voor het onweêr zoude beveiligd zvn. Hendrik. Neen Vader! ik herinner my ook, van onzen Buurman eens gehoord te hebben, dat hy zoodanigen Heen in zyn huis heeft. • Vader. Ik ftiia toe, myn Zoon! dat onze Buurman iets in zyn huis heeft, 't welk hy een donderfteen noemt, en welken hy meent een donderfteen te zyn, maar dit is juist bygeloof. Hendrik. Wat zou dit dan zyn, Vader? Vader. Ik zal 't u zeggen, luistert maar opmerkzaam toe: de zoogenaamde donderfteenen zyn niets anders , dan zekere werktuigen, welke in zeer oude tyden in gebruik zyn geweeft. Want onze Voorvaders, hoewel dappere, echter in 'talgemeen onkundige menfchen zynde — kenden het nuttig gebruik van het yzer nog zoo goed niet als wy, en kouden dus van hetzelve zoo veele nuttige werktuigen niet maaken. Zy bedienden zich derhal ven, in plaats van het yzer, r*j Zie over den Blikfem Nr. 50. van dit Weekblad.  ( 243 7 yzer, voornaarulyk van keifteenen, en vervaardigden daarvan allerhande Inftrumenten, by voorbeeld, kolven , meslën, houweelen, hamers enz. als mede punten van hunne fpiesfen, fabels en pylen. Deeze en diergelyke werktuigen zyn met verloop van tyd te zoek ep onder de aarde geraakt, en worden nu en dan, by toeval, ontdekt, uit den grond opgedolven, en van onkundige of bygeloovige menfchen voor donderfteenen gehouden. Hendrik. Dit komt my waarfchynlyk voor, Vader! ten minften veel waarfcliynl^ker, dan dat deeze fteenen, by een onweder, uit de lucht zouden vallen. Willem. My ook, want ik denk, dat het laattte onmogelyk is. Vader. Zekerlyk is dit onmogelyk. Overweegt —bid ik u —• de zaak maar eens by u zelve: kunnen zulke fteenen, waarvan fommige eenige ponden zwaar zyn, wel lange in de vrye lucht hangen blyven, zonder fchielyk weer naar beneden te vallen? En hoe zouden zy ook in de lucht komen ?. want als men maar een klein lteentje om hoog gooit, valt het ftraks weêr naar beneden. Zelfs in het water, 't welk toch, volgens de waarneeraing van natuurkundigen , üoomaal zwaarder is dan de lucht, ban zich een Heen niet boven houden, maar zinkt aanftonds naar den grond. Hendrik. Het is dan ten eenenmaal ongegrond, Vader! dat 'er donderfteenen zyn, welke iemand voor het onweêr kunnen beveiligen. Vader. Ja: dit is onmogelyk, en bygevolg een kinderachtig bygeloof. Er is thans een ander cn veiliger, behoedmiddel voor het onweêr bekend , onder den naam van Blikfem-adeiders; waarvan gy een nader onderricht kunt vinden in No. 43. bladzyde 345. van dit Weekblad. (nadat Willem deeze plaats uit bet Weekblad voor» geleezen bad) zeiden Hendrik en Willem beide. Dit zullen wy onthouden, Vader! en deezen verftandigen raad opvolgen; ook willen wy denzelven aan andere menfchen bekend maaken, om zich voor het gevaar van ': onweêr te behoeden. Hendrik. Maar, wat oordeelt Vader over de Komeeten, of de Dwaalfterren ? Ffa Va-  C 244 3 Vader. Wat is een Komeet, Willem? Willem. Ik weet niet, Vader! ik heb nooit een Komeet gezien. Vader. Weet Gy myne vraag te beantwoorden, Hen* Hendrik. Ja Vader! Een Komeet is eene fter met een Jangen vuurigen ftaart. Vader. En wat dunkt u van zulk ean Komeet? Hendrik. Ik weet niet of het de waarheid is, wat Veele menfchen zeggen: dat naamlyk een Komeet een buitengewoon teken en een voorbode is van oorlogen, fterfgevallen van hooge perfoonen , pestilentie, hongersnood, en dergeiyke algemeene landplaagen. Vader. Laat u zulks niet wysmaakeh, myn" Zoon I Geloot my, de Komeeten zyn hemelfche lichaamen, die Cgelyk de maan, als ook de andere planeeten en fterren} haaren Beregelden loop hebben. Her onderfchèid beftaat alleen hier in: dat, — daar deeze byna alle nachten fchynen , de komeeten flechts zelden w?arenomen worden. En het gene zelden gebeurt, komt ons wonderbaar voer. Hendrik. Ik kan nauwlyks gelooven, Vader! dat de komeeten ook zulke natuurlyke fterren zvn. a's de andere fterren. ' ' Vader. Waarom niet? "t Is toch genoegzaam bekend «at de fterrekundigen de verfchyning der komeeten kun! nen berekenen en bepaaJen. ^ Willem. Maar ik heb opgemerkt, Vader! dat Hen* Vrtk de komeeten, dwaalfterren noemde: dwaalen zv aan ? 3 Vader. Ja : nu gaan zy voort, dan ftaan zv ffil; hu gaan zy haaren gang, dan keeren zy weder tê rug, dan fchynen zy te dwaalen, en daarom worden zy dwaalfterren genoemd. Willen. Als ik eene Her zag, met een' langen vuurigen Haart, ik zoude toch eenen heimelyken fchrik daar voor hebbe» en iets kwaads vreezen. Vader. Gy hebt niets te vreezen van dien vuurigen ftaart, myn Zoon! al waren de Komee:en, gelvk fommige goedvinden te Hellen, fterren die branden, zoo volgt daar uit nog niet, dat zy vuur en vlam in de gedaante van ftaarten met zich lleepen, en daarmede door  ( H$ ) dao? het ruim Heelal in het wild heröm zouden vliegen \ want, dat zy aan orde en wet in hunnen loop. gebonden zyn, heb ik u reeds doen opmerken, en dat die {taarten geen vuur en rook zyn blykt daaruit, dat men de vaste fterren door dezelve heen kan zien, even als de Zon eh Maan door een luchtige wolk; dit nij zou niet kunnen gefchkden, zo de ttaart vuur was, veel mirj op. zoo venen afftand; ook ftaan de {taarten beden lig van de zon af gekeerd, en fchynen dus flechtg dunne luchtige dampkringen van die fterren te zyn, welke van de Zon zelve verlicht en daar door zig baar worden, Wiskm. Dan. wil ik ook zoo kinderachtig niet meer zyn , en iaaten my door zulke vertelfels bang maaken. Hendrik. Ik heb my wel eens laaten vertellen, Vader! dat voor een oorlog, voor een fterfte van vee en menfchen, of andere landplaagen, dikwerf een Komeet gezien is, en deeze oordeelen binnen korten tyd daarna gevolgd zyn. Vader, 'i Kan wel zyn, dat kort na de verfchyning van i en .vomeet in deeze of gene Iandftreek een ongelu gebeurde, of eene landptaage kwam, maar dit te willen toefchryven aan de verfchyning van een komeet, is een dwaas bygeloof, 'twelk"meer verdient befpot dan wederlegd te worden. Daar fterven immers alle jaaren aanzienlyke perfoonen, en 'er zyn veele duizend n, lie eer zonder, dan met de verfchyning van een Köraeet fterven; even zoo algemeen zyn ook de oneerjigheden van groote Heeren, die maar al te dikwyls m zwaare oorlogen uitbarflen. En wat de hongersnood betreft, deeze is dikwerf het natuurlyk gevolg van oarlogen of overftroomimren , welke die landen verwoest hebben. Geen verftandig menfch kan derhalven gelooven, dat een Komeet deeze voorvallen op de aarde 'e weeg brengt. Hendrik. Maar Vader! de vuurballen of brandende klonten, en de fterren, welke fomtyds uit de lucht rVj Zy" t0ch zeker fchrikbaarende verfchynfelen Vader. Even zoo weinig als de Komeet; want de vuurballen zyn brandbaare ftoffen, welke—in de lucht verdund en vlugtig gemaakt zynde _ ligtelyk vuur vaten. La wat de zoogenaamde vallende fterren betreft F f 3 (het  C 24* ) (het zyn geene fterren, maar worden verkeerdelyk zo© genaamd) deeze 'zyn ook ontvonkte lichaamen , uit brandftoffen in de lucht gevormd. Beide deeze luchtverfchynfelen hebben met het weêrllcbt dezelfde oorzaak; zy züiveren de. lucht van onreine uitwaasfemingen , en moeten dus onder 's Hemels gunften geteld worden. Willem. Ik wil niet ontveinzen Vader! dat, indien ik een vuurbal zag, my de Ichrik en vrees zou bevangen; even gelyk ik tot nog toe de vrees voor het onweêr niet heb kunnen afleggen, om dat 'er dikwerf groote onheilen en verwoestingen door zyn aangericht. Pader. 'tls zoo myn Zoon!. God kan den zegen in een vloek veranderen. Hy kan by voorbeeld, door den donder en blikfem — welke toch waarlyk van veel nut zyn voor menfchen en beesten, voor boomen en planten -— ook groote verwoes jngen aanrichten. Zelfs de weldaadige regen kan in een ftortregen veranderen en zwaare rampen veroorzaaker». Hjerbm is. eene betaarolyke vrees voor den God der natuur, ^— die de blikfemen maakt met den regen (PfXXXXV.7 ) en die alleen ons kan en moet bewaaren —— altyd pryslyk. Maar 'eene dwaaze kinderachtige vrees moet. men, zoo wel voor de Komeeten en vuurballen, als voor bet onweêr zoeken afteleggen. Hendrik. Ik heb Vader zoo even hooren zeggen, dat de Donder en Blikfem van veel nut zyn voor menfchen en beefteti — voor boomen en planten, wat nut trekken deeze 'laar uit? Vader. D't zal ik u zeggen. De Donderen Blikfem is nuttig voor menfchen en beeften, om dat niets de brandende, lucht meer verkoelt, en van ongezonde dampen reinigt, als het onweêr; zoo dat kwaadaartige ziekten en yoornaatrdyk de pest, daardoor merklyk worden verzacht. De boomen worden door den blikfem en het weê.rlicht verlost van de fchadelyke rupfen, welke deszelfs, geflikker. — zoo 't fchynt - ni?t kunnen vsrdraagen- Eindelyk, de planten en kruiden worden door den nederdaalenden regen grpotlyks verkwikt. Hendrik. Ik geloof Vader! dat dit waar is ten opzigte van den Blikfem en het Weêrlicht: maar wat voordeel verfchaft ons de Donder, die toch, wegers zyn  ( 247 ) zyn fterk geluid , zoo ontzaglyk voor 't gehoor Is ? Vader. Juist dit fterk geluid van den Donder vefftrekt tot gtoot voordeel. Want het veroorzaakt eene overgroote fcbudding en fterke beweeghg voornaamlek , als de Donder laag in de lucht gehoord word — waarvan eene gewenschte vruchtbaarheid het gevolg is. , Willem. Deeze overgroote voordeden , welke ons bet onweer verfchaft, zullen my aanzetten, om in het toekomende alle poogingen aantewenden, om den fchrik en vrees, niet alleen voor de Komeeten, maar ook inzonderheid voor het onweêr te overwinnen. Vader. Dit is zeer pryslyk, myn Zoon! en vooral moet het ons aanzetten, om den raad van eenen Godvruchtigen Elihu optevolgen : hoort met aandacht de beweeging van Gods ftem, en het geluid, dat uit Zynen mond uitgaat, dat zend Hy recht uit onder den gantfchen hemel, en Zyn licht over de einden der aarde: daarna brult Hy met zyne ftem, Hy dondert met de,ftem Zyner hoogheid. Hy doet groote dingen, en wy begrypen ze niet. (Job XXXVII. 2——50 Willem. Maar Vader! de dwaallichtjes, welke men fomtyds op het land huppelen ziet, zyn evenwel zeer gevaarlyk, en men heeft ook reden, om 'er bang voor te zyn: want ik heb my vaak laaten vertellen, dat menfchen — dooï dezelve verleid zynde — in een (loot of in een moeras gevallen en jammerlyk om 't leven gekomen zyn. Vader. De dwaallichtjes of ftalkaarsjes , zyn niets anders, dan brandbaare ftoffen, welke licht geeven en in donker van zich verfpreiden, en die op plaatfen, waar veele verrotte lichaamen liggen, by voorbeeld, op Kerkhoven en Gerichtsplaatfen — alsmede in broeken, moerasfen, oude flooten en by mesthoopen meest al gezien worden. Het is een dwaas bygeloof, dat dezelve booze Geesten of verdoemde Zielen zyn, die den reizigers 's nachts voorlichten en op verkeerde wegen brengen: daarom behoeft gy 'er nimmer voor te fchrikken, al is 't ook, dat zy u kort op de hielen volgen. Willem. Indien my dit gebeurde Vader! ik zoude waarlyk, vol van angst en vrees , wegloopen zoo fel ik kon. Va-  C 248 ) • Vader. Gy moet nimmer voor dezelve vlugten, want daar door verwekt men tocht, en dit isjüisr het fegté middel om een dwaallicht aan te lokken. Maar gy moet ftoutmoedig daar op toeloopen, of fterk v»n u blaazen , of ook met een doek de lucht van u Bjflaar), dan vlied het van u weg. — Inruffehen moet elk *er op bedacht zyn, dat hy niet onvoorzigrïg in een floot9 vyver of moeras loope"; want aan zulke plaatfen gelyk ik zoo even gezegd heb - onthouden zich de dwaallichten meest. Voor het overige doen zy niet het minfte kwaad: want het zyn geene brandende, maar flegts lichtgeevende ftoffen ; waarom zy ook alleen 's avonds en hy nacht kunnen gezien worden. Dus is 't ook gelegen met die lichtjes, welke fomtyds op bezwectte lichaamen van menfchen en dieren gezien worden. Hendrik. Dan zullen de zeelichtjes of vlammetjes, welke by ftormachtig weêr aan de vlaggen, touwen en masten van een fchip gezien worden", ook misfchien door diergelyke ftoffen veroorzaakt worden? Vader. Neen: volgens het getuigenis van opmerkendde en lang bevaaren Schippers, zyn deeze lichtjes njets anders, dan kleine, weeke, flymige vischies, welke uit de Zee, te gelyk met het fchuim der baaren, overal aangeflagen worden, en eenigen tyd licht geeven, tot dat zy fterven, fmeltende d an aanftonds weg, even a'$ fommige lichtende vliegen, zoo lang zy leeven, lichtende vlammetjes fchynen. (Het vervolg hiervan in een volgend Nommer.') Te Groningen, by W. ZU1DEMA, 1700. ca te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN • GE ME EN EN MAN. N'. 136*. Het bygeloof omtrknt donder sternen someeten, vuurballen, N o o r DERLICHt' enz. ontmaskerd; IN een gesprek tussciien krn vader EN zyne TWEE zooken, hendrik EN WILLEM. (Vervolg en (lot van Nommer 135.) Willem. Ik denk nog al weêr aan het dwaallicht Va* dcrMk heb my wel eens laaten verhaalen, dat deeze lichtjes door bidden by ons komen , en door vervloe* kingen van ons wyken. Dat men derhalven fterk moet vloeken, om dezelve te doen verwyderen. Vader. Ik weer we! mvn Zoon ! dat dit een algemeen vooroordeel van onkundige en bvgeloovige mentenen is. Maar, al is dit ook waar"/ dan kan men hiervan eene natuurlyke reden geeven. Wanneer mort uit angs: en vrees, al biddende, voor het verfcbvnfel te rug deinst of loopt, trekt men een zog of ftroom yan lucht naar zich toe en daardoor wordt dan ook bet dwaallicht vader bygelokt. M.iar, wanneer men moedig, al vloekende en raazende op het verfcbvnfel aanloopt, dan word daardoor de lucht, en te èelvk het dwaallicht, verder weggeflooten. — Dus is dan met het vloeken, maar het voortftooten van de lucht dè waare oorzaak van de verwydering van het dwaallicht, Hemhik. Indien dan deeze lichten geene kwaad' Voortekenen zyn, dan zal misfchien het Noorderlicht ook geen kwaad voorfpellen? Vader. Nesn : wat kwaad zoude het voovfbellen» Integendeel bet doet veel nut. Want feboon wv, hier te lande, geen byzonder nut daarvan hebben,^III. Deel. Gg >:  als: dat het aanfchouvven van dit fchoon luchtTerfchyri" lel ons aanleiding geeft, om Gods magi, wysheid en goedheid te erkennen — verftrekt het echter den bewooneren van den Zuid- en Noordpool tot groot voordeel, naamlyk, om hunnen langen nacht, — welke byna den tyd van een halfjaar duurt — te helpen verlichten, cn hen in ftaat te ftellen, om hun werk, beftaande voornaamlvk in jaagen en visfchcn, te kunnen verrichten. Willem. Wat is het Noorderlicht, Vader? Vader. Het is een fchoon, yyurig luchtverfchynfel» 't welk veelal by ftil helder weêr «fa zelden in den Zomer, meest in den Winter — aan het noorderdeel van den hemel gezien wordt. Dit luchtverfchynfel, 't welk men na het Jaar 1716 in Neérland dikwyls begonnen heeft te zien — duurt fomwylen een geheelen nacht: dikwyls ziet men het 3 of 3 nachten: ja» fomtyds wel meer dan 10 dagen en nachten. , . . Hendrik. Zyn 'er ook beproefde tekens Vader! waar uit men weeten ka», dat men het Noorderlicht hebben zui? Vader. De Natuurkundigen geeven voornaamlyk deeze twee tekenen op : de wolken —. zeggen zy — welke het Noorderlicht maaken — hangen, gelyk de donderwolken, wild en verward boven een, zoo dat een onkundige, deeze in het noorden ziende, zou oordeelen, dat 'er donder op handen was. Doch, deeze Noorderlicht- wolken zyn dunner, blauwachtig en uit den ascjigrauwe; zy liggen ftil in de lucht, enkomen boven den grond uit, alleen tot op zekere hoogte. Wanneer men deeze tekens in het Noorden , of Noordoosten, of Noordwesten ziet, zal men zekerlyk'snachts het Noorderlicht hebben. — Ook heeft men in Zweden door veele waarneemingen bevonden, dat de N"orderlichten een invloed op de Magneetnaald b bbcnj men kan derhal ven op den dag, voor het Noorderlicht, te vooren weeten, dat het op den avond komt: want de Naald van het Kompas beeft en draait zich buitengewoon, zoo lang de Zon nog boven den Horizon ftaat. Hendrik. Wat moet men denken van de kringen, welke men dikwyls rondom de Zon en de Maan ziet? Vader. Zy beduiden, even als de Byzonnen en de Bymaanen «— noch goed, noch kwaad— zy zyn allen natuurlyke verfchynfelen, en worden veroorzaakt door waterige dampen in onzen dampkring, waarin de lich- ftraa-  C *5* ) ftraïlen van de waare Zon en Maan gebroken worden, en weder omkaaiien. Willem. Gy gewaagdet zoo even van Byzonnen e» Bymaanen, Vader! zyn 'er dan meer, dan eene Zon eh eene Maan? Vader. Neen myn Zoon ! 'er is maar eene Zon em eene Maan: maar iomwylen vertoonen zich meer — we! eens tot zeven toe — voor ons gezigt. Men noemtze Byzonnen en Bymaanen, omdat men waant, datzy rondom de Zon en de Maan ltaan, doch, dit alles is bedrog, want zy ftaan in onzen dampkring, niet ver van ons af. Hendrik. Ik herinner my, voor eenigen tyd in een boek geleezen te hebben, dat het wel eens bloed, kikvorfchen, padden, wol, hoeden, asch, fteenen, en wat' niet al, geregend heeft. Dit zyn toch zeer zéldzaame en ontroerende voorvallen; wat dunkt u hiervan, Vader?' Vader, Dergelyke gebeurtenisfen zyn by de Natuurkenners niet onbekend. Wat de bloedregens aanbelangt : het is waar, dat men in het Jaar 1670. in Ltyden en in '* Hagt, bet water der Grachten bloedrood gezien heeft. Maar by nader onderzoek, heeft men bevonden, dat niet de regen, maar eenè overgroote menigte van roode Infekten daarvan de oorzaak geweest is. Ook is het gebleeken , dat een zoogenaamde bloedregen niets anders geweest is, dan een met het roode yzerftof, uit de yzermynen, vermengde tegen. — Wol, hoeden, linnen enz. — waarvan oude Gefchiedfchryvcrs gewaagen — zyn waarfchynlyk door een Hoos, of door een fterken wind opgenomen , in de lucht weggevoerd, en op eenen verren afftand met. den regen weder neergevallen. Doch Padden en Kikyorfchen zyn nooit uit de lucht gevallen, maar deeze diere» kruipen, — gelyk bekend is — by eenen,ftijrken regen, uit hunne gaten, dewyl zy wegens het indringend water, daar in niet langer verduuren kunnen. En aangaande de asch- en fteenregens, heeft men ia onze tyden verfcheidene maaien bevonden, dat de berg Vefiiviüs, by Napels in Italië, in brand geraakende, asch en zwaare fteenen uitwierp, welke eerst tot een groote hoogte in de lucht vloogen, en daarna in Zee, of op de omliggende landen en dorpen weer nedervielen. Dit alles gaat dan natuprlyk toe, myne Zooaen! en daarom moet gy u voor het bygeloof hoeden, Gg 2. wan-  Wanneer gy iets dergelyks in 't vervolg moai zien, oir booren verteilen. Hendrik. Zoo ontftaat clan, het gene wy tot hiertoe verhandeld hebben, uit nacuurlvke oorzaaken,. en bygevoJge behoeven wy voor alfs deeze dingen _ als" Waren zy fehadelyke voortekenen ~ niet te vree/en. AWer, In 't allerminst niet. De werken van God in den henjel voorfpellen nimmer euiige rampen of ongelukken. De ondervinding leert ook genoegzaam ,iat dezelve noch goede , noch kwaade voortekenen zyn. ün daarom myne Zoonen! ontzet n nooit voor de tekenen des hemels. (Jerem. X. 2.) maar gewend u liever, by heldere avonden, veel naar den hemel te zien, want de , Luchtvertopningen zyn altyd fchoon. Eu al is de hemel min of meer droevig, wie weet, wat fraais "en ongewoons gy fomtyds zien zult. Ei*. Jn,d;en deeze wonderen der Natuur u bckooréu, zoo Zingt ter eere van den God der Natuur met eenen vuortreflyken Dichter; Hoe fchoon praalt aan den hemeltrans Het heir der flonkerlichten, Die-, tot Gods eer, voor hunnen glans Alle aatdj'che pracht doen zwichten! Het oog w rd nimmer moede in Vziaüj Wen km het, wat zich aan moog' biê.n, Op nieuwe wond'ren richten. Hier willen wy voor ditmaal een einde maaken van1 ons gefprek: op eenen anderen tyd — hoop ik -1 gelegen-1 heid te zullen hebben, my' met u omtrent andere bygëloovigheden te.onderhouden'. En, om zulks'gevoegfyk te kunnen doen, raad-ik u — hetgene in uwe gëdachjen' opkomt, of'1 gene gy hoort of leest, kortelyk op te fchryven, en' daaromtrent eenige vraagen te doen/ • ■ > 1 1 V O B I DA , OF DE V E R b WA ALDE REIZIGER. j (eene Óosterfcbe gefebiedenis.') Obi'Ia, de Zoon van Aberiftia, verliet vroegtydig'in de:i morgen de plaats zyner nacht ruste, en vervolgde zyne reis door oe vlakten van Jndoftan. Verkwikt'en ffer.k geworden door de rust, gemoedigd door hoep, geprikkeld door verlangen, fnelde hy met grooten fpoed door de valleien, en'zag,'de heuvelen voorjzich,: allengs-  ( *S3 ) iengskenS meer opklimmen. Zoo als hy voorwaards Spoedde, wierd zyn oor vermaakt met het morgengezang van den patadysvogel: een luchtig windje koel- j de , en de fpecerywouden belprenkelden hem met hunnen dauw. Somtyds befchouwde hy de lteilopklimmende hoogtevan den eik, derheer der. heuvelen: famtyde febepte hy de liellyke geur dertyloos, cudfte dochter der Lente. Alle zyne zintuigen wierden geftreeid, en alk. zorg van''t hart gebannen. Dus fpoedde hy voort, tot dat de zon het zuiden heileeg, en d,a>or haare toeneemende hitte, zyne krachten veriiaauwde; zoodat hv naar een gemaklyker pad/ omzag; Ter rechteband zag .hy; een boschje, 't welk als om hem te noodigen,< zyne 1'chaduw fcheen te be* weegen. Hy ging in het zelve, en vond de-koelte en groenheid aanrreklyk. Hy vergat echter.niet, werwaards zyne reis heenftrekte; maar een naauw paadje vindende , met bloemen bezet, en 'r welk met den grooten weg dezelfde richting fcheen te houden , doeg hy hetzelve op: zich verheugende, door.deeza gelukkige uitvinding, middel gevonden te hebben, van vermaak en bezigheid faam te paaren, en de belooning der naarlligheid te erlangen, zonder haare moeilykheden te ondergaan. Dit deed hem een wyle ityds voortftreeven, zonder eenige vertraaging van zynen yver5 behalven, dat hy fomtyds in verzoeking kwam, om naar het gezang der vogelen te blvven luisteren, welke dé lmte hier in.de fchaduw had doen verzamelen» SomwyleTi 'ook vermaakte hy zich de bloemen, die aan wecrzyden wieffen, of het ooft, 't welk aan de takken mng, te plukken. .Eindelyk begon het groene pad zyne voonge (trekking te verhaten,' en tusfchen heuvelen en boschi'es om te loopen, die door ruifchende watervallen gekoeld wierden. Hier bleef Obida een Wyle poozen,, by zich zeiven overweegende, of h«t wel- langer, veilig -ware,- den gemeenen en bekenden weg te laaten vaaren: doch bedenkende, dat de hitte nu op het hoogfte, dat ook de vlakte oneffen en vol Itofs was, befloot hy dit nieuwe pad te vervolden, meenende , dat het flechts eenige weinige omwegen zoude maaken, wegens de ongelvkhetd van den grond, en eindelyk wel weêr op den gemeenen weg uitloopen. Op die wyze zyne bekommering eenigzins gdbld G g a heb-  C 25+ ) hebbende, vernieuwde by zyne pooging: fcboon hy eenigzins vermoedde, dat hy niet veel voorwaards geraakte. Deeze ongerus'heid van ziel noopte hem, om elk nieuw voorwerp aan te grypen, en alle zinlyke aandoening gehoor te geeven, die. Hechts eenigzins gefchikt was, om hem te Hreelea, en zynen kommer, te verdry ven. Hy luisterde naar elke echj, klom op eiken heuvel, bezocht eiken waterval,'en vermaakte zich, den loop van een zaxlitvlie end beekje naitgaan, 'c welk langs den voet vm 1'chaduwryke boomen heenftrootnde , en eea graat? ftreek lands'.«net ontallyke kronkelingen bowiterde, 'Li'deeze tydkortingea liepen, de i*uren opgemerkt vaorby; zyne afwykinge'n hadden zyn geheugen verhyscyi, zoo dat hy niet wist, naar welke llreek by. zyn' w.eg richten moest. Bedremmeld, «n vol gedachten bleef hy ftaati, vreezende zo hy voert waards ging, te zullen dwaalen, en echter wel begry* pende, dat de tyJ.vau Gtrnmelen nu voorby was. Intuslchen, dat Obida dus door de onzekerheid geflingerdwierd, betrok eensklaps de lucht: de dag verdween uit. zyi gezigt — en een fchriklyk onweêr broeide boven, zyn hoofd. Het gevaar, waarin hy zich nu bevond, verwekte fchielyk een levendig en pyulyk nadenken zyoer dwaasheid in hem. Hy zag nu, hoe geluk verloeren wordt, als men met de gemaklykheid raadpleegt! hy. betreurde het onmanlyk ongeduld, 'twelk hem aanzettede, om in het boschje fchuilplaats te zoeken; en , verachtte van harte de kinderachtige nieuwsgierigheid,' die hem van de eene beuzeling tot de andere leidde. Intusfchen wierd de lucht nog zwarter, en een donderdag brak zyne overdenkingen af. . Hy bedoot nu te doen, wat nog in zyn vermoge» wis, te weeten, denzelven weg weêrom te gaan, en te beproeven, of hv'ergens eene opening uit het bosch in de vluVe vinden"konde. Hy wierp zich ter aarde, en beval zich aan den Heerfcher der Natuur: hy rees op met vertrouwen en gerustheid, en fpoedde voorwaards met den fabel in zyne band; want de beesten der woesryne begonnon zich te roeren, en een vermengd gehuil /van woede en vrees liet zich ter weêrzyde hooren. Alle de akeligheid van duisternis en eenzaamheid oraringde hem: de winden huilden in de hbsfc.hen , en de waterflroomen Hortten zich met geraas van de heuvelen neder. Das  ( 355 ) Dus verdoold en verlegen, dwaalde hy door het wond, zonder te weeten werwaards hy ging, en of hy elk oogenbhk zyn behoud of verderf nadeide. Ten laa:_fte begon niet zoo zeer de vrees, als wd de vermoeidheid hem te overmannen: zyn adem wierd korter, zyne kn eën ïrilden , en hy was nu op het punt van in zyn voorneemen te bezwyken, wanneer hy gelukkig door de ftruiken de flikkering eener lampe ontwaar wierd. Hy fntlde naar het 1'eht heen, vond eene eenzaame leemen hut,de wooning van eenen kluizenaar, waar hy aemechtig binnen trad. Deeze man zag hem vol verwondering aan: doch ziende, dat de afgematte Reiziger zyne h dp noodig had, zoo bood hy hem gul en oprecht alle zyne verzamelde gerechten aar. Toen Obida tenigzins bekomen was, vroeg hem de •Kluizenaar: „Zeg my, door wal toeval gy hier gebragt „zyt? Sints twintig jaaren bewoon ik deeze wildernis, >, zonder ooit eenig mensch alhier gezien te hebben."-. Obida verhaalde de ontmoetingen op zyne reize hem -bejegend. zonder eenige ontveinzing of verbloeming. „ Zoon! zei de Kluizenaar, laaten de misdagen en 9t de dwaasheden, het gevaar en de ontkoming van des„ zen dag, diep in uw hart gedrukt worden! Gedenk, „ myn Zoon! dat 's menfchen leven de reis !s van eenen „ dag. Wy óntwaaken in den uchtend der jeugd, vol van „ fterkte en vol verwachting ; wy fpoeden voorwaards „met wakkerheid en hoop, met blyheid en naarftig„ heid, en reizen voor een wyle op den regten weg „ van godvrucht naar de verblyfplaatfen der ruste. Iti „korten tyd begint onze yver te verflappen, en wy „ trachten eenige verzachting in onzen pligt te vinden, ,, en door gemaklyker middelen ter bereiking van het zel„ ve oogmerk te geraaken. Hierdoor vermindert onze „wakkerheid, en wy befluiten niet meer zoo ftreng je„ gens misdryven, niet meer zoo vreesachtig voor on„ deugden te zyn: in tegendeel, op onze ftandvastig„ beid vertrouwende, waagen wy datgene te naderen, ,,'twelk wy beflooten hebben, nimmer aanteraakcn. ,„ Dus treden wy in de Instpriëclen van gemak en weel„ de, en lepgen ons in de zelve aerusrlyk neêr. Maar „hier verflapt de moed, het hart wordt weeker, en ,3 de waakzaamheid verlaat haaren post. Dit maakt ons „ gewillig om te beproeven , of wy niet een ftap vera, der kunnen gaan , en of wy ten rainften onze oogen „ niet  C £50" ) ,, niet naar de tuinen der wellust wenden rrbeeh Wv „ naderen dezelve met eenigen (chroom; wy'treden bm„nen; doch al beevende: en hoopen doof dezelve behouden .te zullen-heenkomen, zonder den weg der „ deugd te verhezen, welken wy nu en dan in het „ oog houden, met voorneemen om tot denzelven te. „ rug te keeren. Doch verzoeking komt oo verzoeking " Mp?VCne T'"!ging baant den weg voor eene andere! „ Met den tyd verhezen wy het geluk onzer onfchuM „ en troosten onze ongerustheid met zinlyke voldoening „ gen. Allengs vergaat her geheugen van ons eerfte ooe„merk en het eenigfte voldoenend voorwerp eener re,, delyke begeerte laaten we Hippen. Wv verwarren ons „ zelve in.bezigheden, dompelen ons in de weelde, en „ dwaalen om in het doolhof der onftandvastieheid, töt „ dat de duisterheid des ouderdoms ons overvah en on„ gemak en angst onzen loop (tuiten. Dan zien we te „ rug op ons verfleeten leven — met droefheid bebouw en knaaging: en wenfehen, doch dikwerf te „ ten hadden! Gelukkig zy, myn Zoon! die uit, w „ voorbeeld zul en leeren, hunne reis door deeze were d „ met meer bedachtzaamheid en voorzorg tr*en ttèvaar„ lyke afdwaalingen aan te vangen, engten op dien „ voor hen nog niet genoeg bekenden, we? van goed „ geleide te bedienen! Maar gelukkig ookVy die er „ uit leeren niet te wanhoopen; maar re gedenken dot „ Ichoon de dag voorby en hunne kracht bvna verfpild „ is, er nog eene laatfte pooging overblvft ,.0W gedaan „ te worden; - d?t verbetering nimmer hoopel -os is, " Ü" e/nn,Se Poogingen niet zonder In ftand blyven — 3, dat hy die doolt, nog mag terugkeeren van zvnc af„ d_waahngen, endathy,die om fterkte en moed fmeekt „yinden zal, dat gevaar en moeite voor hem wvken zul! " F'a Mo^e'k' BV, zoodra hy de fchitteringen der deugd befpeurt, haare woonftede opzoeken» -L. Begeef u nu ter rust, myn Zoon! beveel u zelven aan het toevoorz.gt van den Aimagtigen, en, als de uchtend rl^n'uw ^ da" V3n nieUWS aan uwe ,Te Groningen, by W. ZUID F MA, i7og, tn te Amfterdam by H. KE Y/ZE R «i verder alom te bekomen, '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 137, aanspraak van den burger groninger in ' r volks - onderwys tb haarled. Waarde Broeders en Zusters l D aar tpsè Mv*x hebben beiden f tiuld is een overoud en bekend fprejskWoord, dat veelen onzer, denk ik', gecjuprig gebruiken,, zbndej dat Wy het altyd toepufrn 'liet de verejsehte onpartydïgheid , waar va» vyy de'waarHëid ha gegrondheid doorgaans erkennen, Wanneer wy zeiven buiten het geva! zyn; doch da{ vVy niei giftrn hooren aanvoeren, wanneer wy oiiS is eenig gekyf niet onzen naasten ingewikkeld vinden. —• 't fs intlisfchen :en fpreekwoord dat buiten uitzondfirïng in allen gevalle waar is, en dat altyd mag toegepast worden, 'tzy dat het ons zeiven, 'tzy dat heÉanderen geldt. — Stna my toe dat ik UL over dit zeggen eenige oogelibl'kkeu onderhoude, en het tha«* voor mynen Text neeme, waar over ik in volgend* •rde hoop te fpreekeii: 1. Dit ik eerst dien Texr verklaare , , B. Dan, de waarheid daar in vervat, betoo^e, % En eindelyk met een woord van Toepasfing befluire0 ï. Wat dan bet eerfte betreft, 'tkomt hier geheel'en aïleenlyk aan op de betekenis van 't woord kyven . want al het overige is klaar en dmMlyk, en ik zat my wei vvagten van de bela'chelyke nauwkeurigheid der zulken, die door eene uitvoerige verklaaring van elk Textwonrq de zaak zelve, dje zy behandelen mossen, verduisteren. $1. Deel. Uk Kyï  C 3 Kyveri daii is by my, heftig, luidruchtig en met blykbaare drift te' fpreeken over zaaken, waar over men van eikanderen in dehkwyze verfchilt, en elkander harde verwytingen te doen. t. Veffchi! in denkwyze over de zaak die bekeevent Wordt, gevoelt Gy allen , dat er toe vereischt worde om eene kyfpany uit te maaken. Immers is het niemand uwer ooit in de gedachte gekomen dat het kyven ware, wannéér Keetjen en Styn, onder een vriendlyk vyfuurtjen met eikanderen over 't mooie weer en andere belangryke flükken kouten, en men haar alle oogenblikken hoort zeggen, dat is zoo, en daar heb je gelyk aan Buurvrouw, *kbcn het volkomen met j« eens, — Maar —v verfchil in denkwyze alléén, is niet genoeg om gekyf uit te maaken. Ook dit zal zich door een voorbeeld gemakkelyk laaten ophelderen. Barend Praatgraag, die goede ziel, zynen buurman Jakob Zeker ontrhoetendé , merkt aan dat het Uordig weêr is; dat zou ik niet zeggen buurtjen, antwoord Jaceb, is 'tje al Vergeeten, dat Wy iaatft in 'tVolks-onderwys hoorden, dat zulk weêr uitfteekend goed was om de lucht te zuiveren? — Dat kan wel wezen, zegt Barend, ik kan dat alles zoo niet onthouden, maar met zoo een regen en wind , dat alles wat je aan hebt bederft, dunkt my mag men wel zeggen, dat het Uordig weêr is.. — Dat weet ik niet, hervat Jacob, veronderftel zelfs dit je oude hoed in h water en weg raakt door den hevigenwind, moet je dan nog niet erkennen dat het goed weêr is, wanneer die zelfde öntftuimigë lucht u bewaard voor een doodlyke galof rotziekte? — Daar heb ie gelyk aan Co! maar wie zal my zeggen , dat ik juirt die ziekte zou gekreegen hebben wanneer het 'Hl en zoel weêr gebleeven was? —■ Dat kan ik je niet zeggen, beste maat! maar 't was toch mogelyk, en bleef jy wel, dan trof het zelfde onheil misfchien vyf en twintig van "je medeburgers, die nu door Gods goedheid gezond blyven. Je praat van myn ouwe hoed, Co! zegt Barend, als of ik 'er anders geen fchade by lyden kon. Maar ik kon toch ook een oude fchoorftecn of een dakpan op rayn harsfens krygen, dat ik er niet van na vertelde, zou je dan nog zeggen dat het goed weêr was? — 'tZou  ( 2^9 ) *£ Zou my in myn ziel fpytcn, Barend! indien u zult een onheil overkwam, waarlyk! ik hou zoo veel van je, dat ik er niet aan 'denken mag om je aangenaam gezelfchap te miffeï), maar wanneer zoo iets gebeurde, zóu men dan niet mogen denken: Onze Lieven Heer weet wat best is , Barend was een hubfehe braava jongen, die zyn'geloof wel verltond en beleefde, die zal wel gelukkig worden. Daar hy vrouw noch kind bad, tn zyne Ouders dood en weg zvn, wordt niemand door zyn overlyden in zwaare verlegenheid gedompeld, 't Is waar met mooi weêr, zoo als men dat noemt, zou hy miflchien dat ongeluk niet gek reegen hebben, evenwel dat kan men zoo vast niet verzekeren, maar al veronderftellen wy dat.eens, misfchien hadden, zo het ftil en warm gebleeveu ware, binnen kort een aantal 'bedrukte en raacleloze weduwen haare echtgenooten betreurd, en menig hulploos kind den lieven Vader of de tederzorgende Moeder moeten misfen? misfchien zouden, de beerfchende koortfeti en loop zoo befmetlyk «worden zyn, dat men bang voor elkanderen wierde en menig zieltoogend' lyder by gebrek van hulpe omkwam? —» Zoo dat je wilt dan zeggen, hervat Barend, dat het goed weêr was, al fchoot ik er den hals by in. \ Ivau.zoo wezen, Co! maar ik kan dat alles zooniet niet begrypen, en je bent my ver de baas, als 't Öp'txedèt&ereh aankomt — Ga maar vlytig in het Voiks-onderwvs, Barend!, ën maak gebruik van dc boeken, die de 'Maatfcbapp'y voor niet leent; zie je bent,jong, en hebt een . ed natuurlyk verftand, dan zei je my met den tyd de baas worden en zeer veele nuttige en goede dingen begrypen, daar je nu by gebrek van oefening nog niet by kunt. , . Laaien'wy nu eens over je njeisjeq pr,38ten, daar zullen, wy 't beter eens over wezen. Ziet Gy, Medeburgers! Barend en CS verfchillcn in denkbeelden over het weêr, en evenwel niemand uwer zal begrypen, dat zy êigenlyk kyven. . Maar vervoegen wy ons voor een oogenblik Hang zullen wy het er niet uithouden) in de mor%e Cabane van Grietje Slof, op het ooguiblik dat haar'man Pieter Tsatbals te huis komt. Zuo! ben je daar, jöu» oronken lap! is de uitgefchreeuwde vvelkomgro.i van Gg 2 Griet,  ( *6> ) Êtriet, *k dacht dat je den geheelan nacht in ds kroeg • Zoudt blyven. Nli heb Je zei;erlyk het geki verzöprten, daar wy van de weck van keven moesten! —' J3.i. hebje mïsgerëaden, Jou morsilge karonje! antwoord, & SCfi terwyl hem het bjóed in de oogen ftygt, biet 18 hét'alles op dén dubbeltje na, dat ik in een fitfoeilyk huis verteerd heb, omdat het bier Zoo beest;achtig uitzietdat ik vrees om vast te kleevcn v::.u* heer 'ik zitten gaa! >»-«—> Ei lieve, ÖUWt 'Griet hca\ hier op toe, waar zat Ik'het geld vsn daim haakn, om alles zinlyk en iietjes te bonden, w.mneer jy'da> je, dat jé met je jeèjè handen verdient, uaar de l;-ce* brengt? —!— Waar je dat geld van daan zmtlt baaien,'jou Spilpenning! meer dan daar toe noödig is, geef ik je alle weekeu; als|ê wat minder kclfy en koek] tnet je buurwyven door 't keelgat joegt, dan zou alles gnapper voor' *t licht komen , en wanneer ik dus iri èen ordentlyke kamer een 'zuiver ft uk bróód in vrede inegt eeten', dan zou'ik meer trek nasr huis hebben.-O! zulke jeneverkeunmgen als jy, hebbèn geen brood noodig, die kunnen van den drank alleen wel keven» ïdaar dat je my, en je arme kinderen van honger cii gebrek laat omkomen, dat kunje van je leven niet verantwoorden. ——~ Op deezen trant vaaren deeze ongelukkige menfchen voort, fteeds heviger raazende, tie- ' tende en fcheldende, zonder naar rede te luisteren, tot dat beiden eindelyk uitgewoed zynde, al morrende en, grommende tot bedaaren komen, en als een paar (lommen met eikanderen "te bed gaan , om op den volgenden dag elk in zyn foort weêr nieuwe (tof tot onderling misnoegen te verzamelen.' ' Élk Uwer, Myne Vrienden! (Temt tqe dat dit kyven mag heeten, en dus zyt Gy het met my eens, dat ky-» ven is Heftig, luidruchtig en met blykbaare drift te fpreeken, over zaaken Waar over men van eikanderen in denkwyzë verfchilt, en elkander harde verwytingen te.' doen. —— Nu gaa ik over om aantetooiien: ' II. Dit beide fchuld hebben, wanneer twee met elkandoren kvven. Wanneer ik met iemand Uwer afzonderlyk in gefprek trad, Myne Broeders en Zusters! cm U te ber ' 3 óm-  .fi.klGn, dat dit Volks-onderwys nog al een nutrig ding v'as, zoudt Gy yerwagten dat ik myn mond aan Uw tor bragt en met een ra.izend geweid* begon te icbreeuwen, zoo hard ais ik maar kon? Indien ik dit zonderling middei wilde gebruiken om U te overrmgen, !k geloof vast, Gy zoudt uénjcen dat bet my in den bol fcheelde , en zeggen: Burger! ik ben niet doof, s zoo goed en fpreck wat zachter, ik kan het anders aan myn hoofd niet uhftaan. Indien ik nu voortvoer met U uretefchreeuwen , dat dit er zoo by bep'ooi e, om U te overtuigen dat ik gelyk had , dan gelóóf ik dar gy vast zoudt denken dat ik eene kwaade zaak voor had, die ik door een woest gefchreeuw zocht goed te maaken. . Z 10 intüucbep of zoo omtrent ged'aagen zich een paar kyvers; élk fchreeuwt om 'thardfte, om den anderen te overtuigen dat by gelyk heeft, en die de besté longen en de wydlle keel heeft, behoudt doorgaans het iaaifte woord, en fchryft zich de overwinning toe. — Beide gedraagen zich dus voor dat oogenbUk ais een paar zotten; door geraas en onftuimig gedruis poógèn zy te bewerken, het gene alleen door de bedaarde reden kan re wege .gebrast worden. —w *k Befluir derbafven : Daar twee''fryven hebben beiden fcbuld. Vercnderftelt zelfs dat déa van beiden gelyk heeft in de zaak die zy betwisten, die onftuimigheid in het fpreeken is en blyft voor een iedelyk fchepfel eene onVerTcTioonba'are dwaasheid , en dus is hy althans in dat opzigt met recht te befchuldigen. Verder — indien ik, om by het zelfde voorbeeld te blyven, u van de nuttigheid van dit Volks-onderwys wilde overtuigen, door aanterperken dar hef ze*r fchadeiyk voor de gezondheid is om in den Zomer veel fpek te eeten, of door u te berichten dat Mauheim by capitulatie aan de Oostem ykers is overgegaan; zoüdt gy niet denken dat ik kolderde en vraagen, hoe komt dit nu te pasV dit doet immers volflrekt niets ter zaake. Gy zoudt gelyk hebben, myne vrienden! Maar bedenkt nu dat twee menfchen, die van harten aan *t kyven zyn, even onzinnig te werk gaan. Zelden hebben zy lang met elkanderan ain den gang geweest, of het geheele ftuk, waarover &h 3 tyt  ( SU ) riet geFchil loopt, wordt uit het oog verlooren, en ef komen eene menigte dingen by, die er geene de minlïe betrekking toe, hebben. Let er maar op, wanneer gy een paar menfchen in een fpel, of op de markt, over de plaars waar zy ftaan of willen ftaan, hoort kibbelen, 'tis tien tegen een, zo gy niet een geheel gedacht register krygt van de wederzydfche familien, en bericht, hoe de eene zyn mem een ongelukje gehad heeft, dat voor een fraaie Huiver afgekocht is, eri de andere zyn, grootvader aan de geesfelpaal zou geraakt zyn, indien die ryke Heer, die wel wist waarom hy her deed, niet tusfchen beide,.was gekomen. Twee menfchen twisten om een Huiver, die zy bei-* den te gelyk gevonden hebben, de een voor den ander wil hem alleen in eigendom hebben, en wanneer zy een half tiasrtier over de zaak geraasd en gefchreeuwd hebben , dan ftaat gy vèrfteld van vinnige en ongepaste' aanmerkingen te hÖorèn tegen net Lutherfche en Gereformeerde, tegen het Roornsch-iJnthoïyke ofMetiiste geloof. Indien de kyvers eene verfchillende belydenis aatikleeven , dan meet er vast Iets van dien 'aart onder loopen. Is het anders, dan zult gy hen mogelyk met heete 'drift hooreu da een den andereu üitmaaken voor dit en datfche kees, klant, flymgbst, aristocraat, jacobyn en wat niet af, vervolgens" van de woorden tot de zaaken komen, en zich zoodanig Verwarren in ftaatsgefchilien, dat ze geheel van den e'erfteh text Vaaken. . My dunkt ik heb genoeg gezegd om u aan te toonen, dat een paar Ökfché kyvers, even als of zy met den kop gebruid wareU, dikwerf het minltc fpreeken over de zaak waar over zy moesten fpreeken, en zottelyk uitweiden over dingen, die geheel niet te pas komen. Beiden gedraagen zich dus als gekken, en dus befluit ik al wederom, daar twee kyven hebben "beiden fchuld. Verder. —*> Hebt gy immer eene kyfparty van eenig helang bygewoond , uiyne Vrienden! Waar in niet van weerskanten vry wat gefcholden wierdt, en elk 'zyne party met'een reeks van kwaade naaroen naar den kop gooide? —'. Waarom doen de kyvers dit? 'zyn de liefFèlyke woordjes, Jakhals , leui-wambes , dron-  C } dronkenlap, hoer of diefegge dan zoo gefchikt om iemand te overtuigen dat hy ongelyk heeft, en dat hy de zaak gewonnen moet geeven ? Niets minder voorwaar; maar hy, die deeze kwaade naamen uitbraakt, bedoelt daar door, of lucht te geeven aan eene verfoeilyke kwaadaartigheid, of zyne party te verbluffen, ©f hy wordt beftuurd door eene dolle en woedende drift, welke hem voor dat oogenblik van zyn verftand perooft, zoo dat hy zelf niet meer weet wat hy zegt» Welke van deeze veronderftellingen gy ook aanneemt, gy bemerkt dat de fchelder zich fchuldig maake aan onbetaamiykheid, boosheid of hartstochtlykheid, welke onvoegzaam en misdaadig is voor fchepfels met verftand en rede begaafd. Maar terwyl nu bykans altyd beide partyen zich van het zelfde haatlyke middel bedienen, zoo mag ik dunkt my al weder met alle ruimte beïïuiten: Daar twee kyven, hebben heide ftbutd. Beide partyen poogen eikanderen tot ftiizwygente brengen door middelen, welke juist gefchikt zyn om elkanderen meer en meer te verbitteren, en eindelyk eenen onverzoenbaaren baat tusfchen beide te verWekken. Ondertusfchen, op dat wy er dit nog byvoegen -s in de meeste kyfpartyeu blyft het zelden, by eenvoudidige fcheldnaamen; daar deeze, gelyk ik zeide, party flechts meer verbeteren, vindt men zich genoodzaakt, om toevlugt te neemen tot het haatlyk middel van bedreiging. Men vertelt malkander: Ik zal het je irt je oogen doen druipen! 'tzal je lang heugen dat je met my aan den gang geweest zyt, 'kweet wel het middel om betje duur betaald te zetten! Wees verzekerd! dat ik je zoo mak zal maaken, dat je voor myn voeten zult kruipen, en wat er meer van dien aait is. —* Doe^ wat je kunt, is het antwoord , ik tart er je toe,' en ik zal wel weeten wat ik met jou te doen heb, meenje dat ik niet weet waar je geld fchuldig bent, cn wie dat je krediet geeft, die luiden ken ik ook, wees verzekerd dat ik hun de oogen zal openen, en als je loopt te bedelen, denk er dan eens om dat ja rnet my gekeeven hebt. — Moet gy niet bekennen Vrienden! dat zy, die zulke onzinnige taal uitflaan* even veel waar over zy eigenlyk twisten, z'jch zee* Mi  £ 9 #n'dfcÖ£end gérlraagen , en mag iknièc, zonder te weeten wat eigenlvk tot hun byven aanleiding gaf, daar uit reeds btfluiten, dat zy heide fqhuH hebben? Nog éé ten (lap verder kunnen jniusfchen twéé kv= vers gaan, waar mede zy op hèt dritegehfpreeklyWtö de waarheid van onzen Text betoogen, al had een vart beiden in de zaak, die zy betwisten $ ook hef grootftd gelyk van de wereld, wanneer zy nadmlyk met fcherpe nagels en ftevige vuisten eikanderen zoeken te overtuigen , en van woorden _ tot daaden komen. Doch daar deeze onzachte manier van overtuigen niet zoo* algemeen by alle kyfpartyen plaats heeft ais de reeds1 gemelde dingen, zoo zal ik my vergenoegen met dit, laatft; blootlyk te hebben opgenoemd. . " Na at het gezegde zal het inrusfehen niemand uwer verwon-* deren, dat ik nu het volgende [algemeen befluit op=< waake. ('t Vervolg in een volgend Nommer.') RAADSEL. fit wed. myn Vriend! Gv weet nog niet, Wat ieder menfch het ligtfte aietS Te Groningen, by W. 7UTDEMA , 1799. cn te Amfterdam by H. KEYZER» en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDÊN GEMEENEN MAN. Nr. 138. AANSPRAAK VAN DËN BURGER GRONINGER IN 'T VOLKS - ONDER WYS TS HAARLEM* (Vervolg van Nommer 13^.) Overal, daar men, overeenkomftig met onze vet* "klaaring van den Text, kyft, maakt men zich fchuldig aan een woest gefcbreeuw, of aan zotte aanmerkingen die by het ftuk geheel niet te pas komen, aan haatlyke feheldnaamen, aan leelyke bedreigingen of daadlyke mishandeling van onzen evenmenScfi; Zö piet in alle, gaat men zich echter te buiten in één of fommige van deeze dingen; maar alle die dingefl in bet gemsen , en elk derzelve in het byzonder, zyn onbetaamlyk voor redelyke feheplèlcn, voor natutirgenooten en broeders, 'die aan eikanderen verfchuldigd zyn gevoelens en daaden van vriendlykheid", töegeevenheid en waare liefde ; en dus mag ik met ronde woorden beweereii dat een ieder die kyft, evenveel waar over, in 'teen of ander opzigt fchuldig worde, en dus, daar twee kyven beide fchuld hebben- Maar hier verbeeld ik my eene tegenwerping van onzen vriend! Dirk IVysboofd: Burgert zegt hy, 'tis nog geen week geleeden, dat ik verfchil had met myn buurman Klaas Qngeftuim, over het gebruik van zekere pomp in het poortjen, daar wy beiden in woonen. Klaas zette UI. Deel. LI o**  oogenbüklyk een keel op als een oven, raasde, tierde, fcholdt en dreig le, net zoo als de burger het daar aanftonds gefchilderd heeft, ja hy had werk om de handen van my af te houden; ik in bet tegendeel bleef volkomen bedaard, ik fprak bezadigd, en hield my by het Huk, zonder dat ik eenigen fcbeldnaam of nnbetaamlyke bedreiging gebruikte; ik zeide hem zelfs dat ik, om vreedes wille, verfcheidene dingen zou zwygen, die ik anders wel kon zeggen, en dat ik geene dreigementen zoude uitflaan, die hem anders nog al van beduidenis zouden voorkomen. Hy bleef inmiddels al voortraazen , en wie weet hoe 't afgeloopen zou hebben, indien hy op een kleinen afftand van ons niet iemand ontdekt had, die op openbaar gezag mede toezigt moest houden op de goede orde, en door eene knaagende eonfcientie in huis gedreeven wierdt. Wat dunkt ö, 'wordt' nu het fpreekwoord niet gelogenftraft, dat gy behandeld hebt, en was in dn geval de fchuld niet "geheel aan de eene zyde? — Wat zal ik zeggen, Dirk! gy fclïynt wel haast gelyk te hebben, "maar 'i is toch Qolcop de keper befchouwd niet meer dan fchyn. — Indien ik u volkomen toeftond, dat gy u in het gemelde geval volmaakt onfchuldig gëdraagen hadt, wat doet dat bier ter zaake? Ik heb Immers niet beweerd dat daar één kyft beide fchuld hebben, maar daar het twee doen : indien ik u dus Voor een oogenblik toeftond dat gy niet gekeeven hebt, wal nu, dan heeft hier een geheel ander geval plaats gehad, als waar over gefproken is, en uwe tegenwerping komt dèrhaiveh niet te pas. — Maar om u de Waarheid te zeggen , beste Maat! gy hebt u zeiven dunkt my zoo "eventjes beklapt, en ons doen zien, dat gy niet zoo bedaard in het geval geweest zyt als gy voor 'tuiterlyke fcbeent. ——— Gy hebt tegen Klaas gezegd, volgens uw eigen verhaal, dat gy verfcheidene dingen zoudt zwygen , die gy anders konde zeggen, wat meende gy daar mede? hoe kwam dat by de hfftorie van de pomp te pas? Leg de hand eens op het hart, Dirk! en vraag u zeiven, of gy dit niet gezegd hebt, om de andere buuren in bet poortjen, die er zeker by geweest zyn, fleg'e vermoedens in te boefemen omtrent dien Klaas Otigeftuim, hen te doen den-  C a*7 ) denken dat er vry wat ten zynen laste by u bekend was , en dat hy heimlyk een liegt mensch was. Is dat edelmoedig, Dirk! is dat zonder drift gehandeld? Wat onderfcheid is er tuffchen iemand uit tefehelden, en met fchynbaare bedaardheid, door een dubbelzinnig woord , hem als een ondeugend man te doen voorkomen ? Dacht gy dus Klaasbüux tot ftilzwygen te brengen, h m door vreeze te verbluffen? O! dan hebt gy als andere kyvers gehandeld. De eene zoekt zyn party te verdommen met een fcheldnaam, de andere meteen bedreiging, een derde met een opgeheven vuist,.maar gy doet het met een dubbelzinnige en kvvaadaartige uitdrukking ; wat onderfcheid maakt dat In de zaak zelve? Gy hebt gezegd dat gy geene dreigementen zoudt doen — en op het oogenblik doet gy het, door er by te voegen, dat gy wel in ftaat waart om er zoodanige te doen, die nog al zoo iets te beduiden hadden,; wat wil dat anders zeggen, dan, als je dt.n mond niet houdt, dan zal ik je dingen voor den neus duwen, daar je van lillen en beeven zuh? zoo of zoo ontrent denk ik, dat Klaas Ongeftuim uwe fpreekwyze ' zou omzetten. fiour, Dirk! laat ik u als vriend mogen zeggen, gy hebt zoo wel gekeeven als Klaas, fcn gy zyc gausch niet vry van fchuld. Het eenige onderfcheid is dat gy een bedaagd, dor, koelbloedig man, en een flimme gast zyt, die u altyd bezadigd en fraai weet voor te doen, daar Klaas integendeel een jonge borst is van een vuurig en volbloedig geitel, die te eenvoudig en onbedreeven is , om zyne driften in teugel te houden, die, wanneer hy uitgewoed heeft, geen zweem van haat of partyfchap overhoudt. Ziet daar, Myne Broeders en Zusters! wat ik heden over die onderwerp te zeggen had. Voor deeze reize zal ik U hiermede vrylaaten. 'k Ben anders nog lang niet uitgepraat, maar wilde u nog gaarn door eene reeks van voorbeelden ophelderen, hoe veelal twee kyvers niet alleen in de behandeling van de zaak, waar over zy kyven, maar in de zaak zelve ongelyk hebben. Doch dit en de Toepasfing, die ik u beloofd heb, fpaar ik tot eene andere gelegenheid, en verzoeke U om het gehoorde bedaardlyk na te denken, er uw eigen £niet uw buurmans) gedrag, onpartydig by te verLl 3 ge-  t 2Ö8 ) gelyken, en in vervolg van tyd zorg te drnagen, dat §y zei ven de waarheid van onzen Text niet bewyst> oor uvye eigene bedryven, «VER DE DWAAL- OF Hl P - LIC H T J F. S ; EEN SAMEN SPP.AAK TUSSCHEN EENEN VADER EN DRIE KINDEREN, ROOSJE, FERDINANp EN WILLEM. Roos/e. (verfcbrikt des avonds binnen komende*) o Vader, wat ben ik bang geworden! Anje, onze meid, en ik hebben een Dwaallichtje gezien, het was achter onzen tuin, digt by de oude floot; o wat liepen wy om uit den tuin te komen! Willem. Dat is vast een fpook; ik zal my wel wachten fem niet by avond in den tuin of op het land te gaan! Ferdinand. En ik al vast ook niet. Vader. Wat zeide de meid wel, Roosje? Roe;je. o Deeze zeide, dat het iets kwaads was; — en dat zy de menfchen doen verdwaalen; — ook vertelde ze my, dat 'er ook fomtyds gloeiende menfchen »n brandendeftroofchooven, op het veld rondgaande, gezien zyn, Vader. Hebt gy wel eens die Hiplichtjes, en andere vuurige verfchynfelen, van naby gezien? Alle Kinderen. Wel neen, Vader! wie zoude die ooit van naby durven of kunnen zien! Vader. Ik zal u dezelve dan eens van naby toonen , en doen zien , dat gy te vergeefsch gevreesd hebt, doordien hef een even zoo natuurlyk verfchynfel is als ragen, hagel en fneeuw , doch echter zoo dikwerf niet gezien wordt; en wanneer onkundige of bygeloovige menfchen dan zoo iets verneemen , zoo ftellen zy zich allerhande gedaanten voor, die nergens anders een plaats hebben dan in hunne ontftelde hersfenen, (Lachende) en gy zyt ook nog bang voor zoo iets, van waar hebt gy dat bygeloof wel gehaald? Roosje. Zou^Vader ons dan zulke lichtjes kunnen toonen? Vader, Zeker dat. — Zulke lichtjes is een Pbofperachtige brandbaare lucht, die zich uit moensfen, oude  ( 269 ) ar fiootcnen andere plaatfen ontwikkelt, in brand raakt, en den ftroom der lucht of wind volgt. Ik zal u dit toonen, zo ge my flechts een koeblaas en een grooten trechter haalt. — -- -- -- -_-.„ Willem. Hier, Vader! is al een goede blaas en trechter; — wel — hoe zal dat wel gaan! Vader. Ik za! flechts den hals of mond der blaas regt vast om de tuit van den trechter binden, en nu alle lucht uit de blaas drukken. Als gy nu met my naar de oude floot gaat, zult ge zien op welk eene wyze deeze brandbaare lucht verkreegen wordt. Alle Kinderen. Gaarn, Vader! dit verlangen wy te weeten. (De Kinderen volgen bunnen Vader derwaards.} Vader. Ziet. — Ik zal nu deezen trechter fchuins onder het water brengen , op dat dezelve vol water worde, en deeze gewoone lucht uit den trechter niet in de blaas omhoog klimme; als ik nu met een ftok in de modder roere, zoo komen er zeer veele bobbels uf luchtbellen boven , welke ik rnet den trechter opvange, en dewyl deeze onder water is, door denzelven in de blaas omhoog klimmen , ze uitfpannen en geheel opvullen, gelyk gy ziet, dat de blaas allengskens z;ch uitzet en grooter wordt. Fadinand. Ik wist wel, dat er bobbels boven komeii als men met een ftok in een floot of gracht in de modder roert; maar ik heb nooit geweeten hoe men die lucht zoude kunnen krygen, en nog veefmin? der, dat die branden kan. Vader. Het eerfte ziet gv nu, en het tweede zal u ook terftond blyken. — De blaas is reeds opgelpannen; ik zal nu den hals toedrukken, op dat de lucht er met weêr uitkome. —- Gaat nu wederom mede naar huis, en wy zullen zien, dat deeze lucht zeer helder kan branden. C-Öe Kinderen volgen bunnen Vader te rug.} Willem. Dat zal mv wel verwonderen! Vader. Ik zal nu flechts een pypfteel in de blaas Iteelcen, en den hals derzelve daarom vast binden; houdt den vinger zoo lang op de pypfteel, op dat de lucht enderwyl er niet uitgaa. 1/12 (De  . (De Vader houdt nu de pypfteel aan de vlam der lamp, de blaas aanhoudend zachtkens drukkende, zoo dat de lücht in een brandenden ftraal uit de pyp gaat„j) Vader. Kan nu deeze lucht ook branden, Kinderen? Alle Kinderen, (in verwondering.") dat geloof ik, Vader!— welk eene heldere rood blauwachtige vlam!—, zoo hebben wy het dan nog nooit gezien!! Dit fchynt in de daad toveren. Vader. Dit is nu het zelfde, Kinderen! het welk de menfchen dwarrellicbtjcs, dwaallichtjes, hiplichtjes, en in de ftreeken van de Zjeryp, Lopperfum, het Zand enz. het Rypfferi'icbt noemen ; misfchien omdat het dikwerf in en by de Ryp of Zeeryp gezien wordt; hier voor loopen dan de bygeloovige en onkundige lieden weg, tervvvl zy zich verbeelden de zonderlingfle gedaanten te "zien, of zy raak en, door hierop lang te iharen, van het pad en verdwaalen, en daarom ook dwaallichtjes gebeeten. Deeze lucht ontwikkelt zicb van zelve uit oude en vuile flooten, grachten, diepen, moerasfcn , alsook door de verrotting van dierlyke zeltllandigheJen; en daarom ook dat op Kerkhoven, gerichtsplaatfen, en overal, waar dieren verrotten, zulke lichtjes wel eens gezien worden, wanneer, door de akeligheid deezer plaatfen, de vrees .in de zwakke zielen niet weinig vermeerdert. Als bet waar is, het gene men algemeen zegt, dat deeze hip- of dwaallichtjes vlugten als men ze vervolgt, en den genen vervolgen, die ze ontvlugt, zoo kan dit gemaklyk uit de beweeging der lucht worden verklaard, welke door de vervolgende of vlugtende gemaakt wordt; echter gebeurt het ook, dat ze tegen den wind fchynen optegaan, hetwelk eigenlyk met gebeuren zal; maar veeleer zal eene , zoo loopende ftieek, Pbofpcrachtige brandbaare lucht beurteling tegen den wind op ontbranden, hetwelk als dan vokomen fchynen moet even als of zulk een licht tegen den wind opging. ' Ferdinand. Maar, Vader! hoe komt dan deeze Inent in brand? .Zy moer toch eerst aangeftokén worden, telyk Vader aan de limp gedaan heeft. • 1 Va-  ( m ) Vader. Gy weet nog te weinig van de Natuurkunde , om u dit volkomen verftaanbaar te verkiaaren ; het kan tweeledig gefcbieden, of door het Elektriekt vuur, dat in alle lichaamen aanwezig is, doch alleen bemerkbaar , wanneer dit van het eene lichaam, dat te veel heeft, overgaat tot een ander, dat minder of te weinig heeft, gelyk de blikfem zulk Elehriek vuur is, het welk rlle brandbaare lichaamen kan in brand ^ fteeken: of ook ten tweeden door eene andere ftof, welke in de natuur aanwezig is en door kunst kan gemaakt worden, met een vreemd woord Pyopborus genoemd, hetwelk zoo fchielyk vuur vat als het flechts in aanraaking met de gewoone lucht komt. Doch deeze lucht is nu met geene andere floffen verbonden, daar de hip- en dwaallich'jes waarfchynlyk mede met een. ook' door vuilnis en verrotting viuxWamfe. pbofper* aebtig wezen verbonden zyn; want derzelver lucht en eigenfehanpen fïemmen er volkomen mede overeen. Fordinand. Pyopborus en Pbofpborus; wat al zonderlinge naameni van het eerfte heeft Vaderons deeigenfchip gezegd, %'an , naamlyk, van zelf vuur te worden; maar wat is het laatfte? Vader. Even gelyk de Pyopborus vuur wordt door aanraaking van de lucht , even zoo geeft het laatfte een zeer fterk flikkerend licht, zoo dat men het daarmede gefchreevene op een'muur, plank, of iets anders, zeer duideiyk in de donkerheid leezen kan, terwyl de leners zich als van vuur vertoonen: ook vat bet by eene groot ere warmte terftond vuur, wanneer het n.et eene fchirterende vlam onuitbluschbaar voortbra" ff. Willem. Dit wilde ik wel hebben; hoe wordt dit gerrnnln, Vadef? Vader. Als gv ouder en voorzigtiger zyt, zal ik het u wel zeggen; — het zoude nog te gevaarlyk voor u zyn. O >k is het tyd, dat'wy nu naar bed gaan, opdat wy morgen het fchoonlte gedeelte van den dag, den vroegen morgenftond, niet verflaapen. Onthoudt dit nu wel, en zyt nimmer bang,-ttocH voor het een noch voor het ander; dit is belachlyk voor elk mensch; foei! waarom zouden wv by avond en nacht meer vreezen dan by dage ? » > Onderzoekt ai- .  ( *7% ) lö8, wat gy moogt zien en verneemen, en de ondervinding zal u leeren dat alles uit natuurlyke oorzaaken voortvloeit, waar voor niets te vreezen is. Op een anderen tyd zal ik u meer dagelyks voorkomende verfcbynfelen trachten opteklaaren. Alk Kinderen. Voor dit reeds bedanken wy Vader Zeer, en verlangen om fpoedlg meer hiervan te leeren. ANTWOORD OI> HET RAADSEL, IN NO. 137. VOORKOMENDE. Een anders gebreken. — Een man, die maar één oog had, een' Bultenaar tegenkomende , vroeg aan denzelven, wanneer hy zyn kastje van de rug zou zetten: waarop deeze den vraager antwoordde: ,, dat zal „ ik doen , zoo dra gy uw beide venfters geopend „ hebt."——— Ei! zoo wierd die Spotter maar eens heel mooi betaald. De Eenoog beeft voorzeker het gebrek van zyn evennaasten ook ligter bemerkt, dan zyn eigen : want anders zou hy ja den mond wel gehouden hebben. Gy ziet de Jplinter in uws broeders oog: maar de balk in uw eigen ziet ge niet, zegt tesus. En wy kunnen 'er met een Vaderlandsch ipreekwoord by voegen: de pot verwyt den ketel, dat by zwart is. 'tWare te wenfehen, dat een en ander zoo dikwyls niet bewaarheid wierd. Laat ons oppasfen, lieve Leezers! dat dergelyke gezegden op ons niet kunnen te huis gebragt worden. ■ Die zich in deezen verloopt, zou men, met een goed gevolg, dit Raadfel wel een» voor de voeten kunnen gooiëu. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1799, en te Amfterdam by H. KEYZER, en vsrder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN 200 GENAAMDEN GEMEËNEN MAN.' N*. 139. MORRER ÉN F E LIX, OF HET VAST VÉRTROUWEN OP GOD DE BRON VAN WELTEVREDENHEID. In dit Wen is de mensch als een reiziger door eert yfcemd land naar de plaats zyner beftemming; de één ïïfiM Tg V 'T/™ bePlant' de ^der met door* nen en dtftelen; den ééten, al toont hy weinige wys. heid te bezitten, ja zorgloos te leeven, febynt aL rrp„ yhndlrnefratï Wd te §e,ukke^ terwyl den anderen, hoe hy het keere, wende of aanlegge, alles tegenloopt zelfs zoo, dat rykdom, geleerdheid, vrien* den noch gezag hem redden kunnen: maar al valt den mensch ook alles naar wensch toe. evenwel ftaJ hy elk oogenblik bloot dat alles re moeten verlaa en ? om even naakt als de allerarmfte en ongdukkigfte in een anderen ftaat overtegaan; het volkomen geluk toch is in dit wiuelvalbg leven niet te vinden, maar blyft bewaard voor het toekomend beftendig leven in een beter vaderland , een land van rust en zaligheid , de waara plaats van 's menfchen beftemming, terwyl dit leven flegrs de weg is., welke hem daar heen leidt. Nogthans is 'er voor den merscb in dit leven een gedeeltelyk geluk, evenredig aan zynen reizenden ftaat, te vinden, en des te grooter, omdat het böven 4t bereik ,s van al het gene hem omringt, wanneer, naamm'n 1 njensch> ZIch ze]ve<" bezittende , van zyrid W.Deel. Mm krach-  074) krachten en vermogens het mogelyk rut weet te trekken en te gelyk"zich te onrlei werpen aan zynen albeftuurenden, goeden en wyzen Schepper: want, fchoon 'de mensch geen meester zy van zyn lot, echter maakt by, ten vry werkend wezen zynde , hem «elven gelukkig of ongelukkig, dikwy,s te mulden van den srootften v.orfpoed tot het rampzaligst fchepfel, of in tegendeel , wanneer zelfs, alle rampen op hem aanvallen, tot een voorbeeld van waar geluk, gelyk dit in de levens gevallen van Eaman en Job vertoond wordt. Met zyn lot, onder wettige puogmgen om hetzelve, zoo veel mogelyk, te verbeteren, boe bet dan moge uitvallen, te vrede, en in zyne omftandigheden, hoe bekrompen of fmertelyk ook, vergenoegd t. zvn _ zie daar! een onwaardeerbaar fchat, welken ieder mensch in zyne magt heeft te bezitten en die hem, wat hem ook over!ome, waarlyk gelukkig maakt, al wordt hy om zynen laagen ftaat of gering beroep van dwaaze ryken en grooten voorbygez.en en VaMnrer woonde in eene vo'kryke plaats, daar hy in 't burgerlyke en 't godsdienftige, in zyn beroep, met zvne huisgenooten en vrienden alle geneugten des levens ryklyk kon genieten: maar hy bezat weinige ondervinding, befchaafdheid en oordeel; nimmer bad by rampen ondervonden, noch by vreemden den kost moeten winnen; by was eigenwys; overal vondt hy bedroe, en domheid, de wereld zag hy aan als verkeerd ueftuurd, of tegèn hem in 't harnas; hy kreeg in t land zyner wooning een 'egenzin en — eensklaps vertrok hy naar Noord-Ametka. Reeds op weg, aan de genade van winden en zee geleverd, was bet al fchielyk niet naar zyn zin; dart las de zee te ftil, dan te onftuimig, dan was de wind & of bet ftormde, en telkens was hy gemelyk en ijggde over zyn ongeluk. Contentus Felix, een wy* en en-aren man de Medereizigers dat gednung Laoen moede, nam bet woord tegen hem op; Morr r zeide hy, hoe zyt gy fteeds zoo wederfpann.gf "evoelt gv niet', dat uw ongeluk van u zeiven a leen komt' w gehèel gedrag getuigt, dat gy hWl«*tdtt ede, 'iweïk u tot gids gegeeven * en het geluk  aan wyst, weigert te volgen: zoo lang gy doof zyt voor reden en pligt, zult gy nergens rust noch geneugte vinden. De wyze Schepper plaatst de menfchen in> verfchil'ende omltandigheden, en geeft hun tevens middelen tot geluk aan de hand: maar dat geluk kan en moet door het wel gebruiken van die middelen, fchoon den Schepper daar voor de eer toekomt, hun eigèa werk zyn': waar toe zyt gy van Hem met vei ftand en oordeel begaafd , anders dan om in zyne befchikkium gen zyne goedheid, wysheid en oppermagt te eerbiedigen? Heeft Hy, van wien gy-, even^ti:- alle anderen, het leven en alle dingen bebr, niet het recht om over ü en eenen iegelyk, naar Zynen wii te btsfijtojfea V-*n? Bedenk toen, wie gy zyt-, en w.;ar heen dit leven leidt; welke poogingen hebt gy.al gedaan om aan uwe beftemming te beantwoorden, en hoe ver zyt gy daar in gevorderd ? voldaan hebbende aan uwe kchaamlyke nooddrufren, die maar weinige zyn, (want de natuur is met weinig te vrede, om ons te leerert altyd met weinig te vrede te zyn,) .. we'k grootcr geluk kunt gy begeeren in dit leven, te genieten, dan uwen Schepper, zyne werken en beltuur eerbiedigende, naar zyn wil tot lichting, weizyn en blydfchap uwer na;uurgenooren medetewerken , en . wederkeer(tg, ieder hunner :e mogen aanzien als medewerkende aan de bevordering ook van uwe belang n? Hier toe zyn wy hier, en hier in is het geluk, dat in dit leven kan genooten worden , gelegen : te vergeefs zult gy vreemde landen en zeeën doorreizen, om een andtr geluk te vinden, want alle oorden der aarde leveren dezelve waarheden op ; maar ons eigen han. datoveral met ons is, dat is het heiligdom, buiten het welk geen geluk te vinden is, daar moeten wy zelvea het plaatfen en koesteren, doorr.zulke gevoeiens met nuttige bezigheden en waardige daaden voorteftaan en te dryven. Terwyl F^lix fprak, zweeg Morrsr. Ondertusfchen ftak de wind op, de zee wierdt verbolgen, de ftorrn verfchriklyk, het gevaar oogenfchynlyk, het fcheepsvolk hoopeloos, en een akelig tooneel deedt zich van alle kanten op. — O my ongelukkige 1 riep toen Morrer-ait, hoe wordt de mensch vervolgd en geplaagd, Mm 2 waar  C 276 ) waar toe anders zulk een ftorm! ach! ware er eene allesbeftuurende wyze Voorzi. nigheid — (met één ftiet het fchip op een klip en wierd verbryzeld) — ach my — ik vergaa -— ik ongelukkige —' 0 myn Godl waarom ... wat, riep hem Feiix van een wrak toe, Weigert gy nog Gods hand te eerbiedigen, die U in zoo grooten nood fpaart en byftaat? roept gy Hem aan als uwen God, en durft gy met een zyn beduur ever alles en zyne zorg over u in uvylcl trekken"' Wat gerust hebbende aan den oever, trókken zy verder op — Alwcêr opreis, *cj Momr; om nog meer ongelukken tegentekomen! '^a, aiwiêr op reis, antwoordde Fe.'ix, en dat door eèn vreemd land; en wie weet, langs welken weg! dpcb lutud maar goeden moed, is het ons om waar geiuk te doen, dan zullep wy her ook wel vin Jen. Morr&r kon dit nog niet begrypen, doch volgde Fetix. In de daad , allerhande ellenden en wederwaardigheden bejegenden hun op dien onbekenden weg, aan welken, wegens deszelfs afgelegenheid en het goedkoop leven veele, die in verval geraakt waren, jsich hadden neergezet. Het eerst kwamen zy aan eene vervallen Wooning van een deftig man, maar die du altoos ziek lag, zyn geld tot zyne geneezing, maar zonder baate, befteedt hadt, door pyn en fmert verteerd wierdt, en klaagde dat hy nimmer Gods lieve lucht kon gaan fcheppen, enz.-r- Zyn vriend verhaalde al zuchtende, hoe by in overvloed en huislyk geluk had geleefd, maar dat eerft zyne beminde, de beste vrouw , de fteun van zyn huis, hem ontrukt wierdt, en kort er op ook zyn eenig kind, dat hy vervolgens door het ongeluk van lieden, by wien hy geld geplaatst hadt, en door proceflkn, ook zyn goed hadt verlooren, en nu in de akeligfte omftandigheden verkeerde. Aan een ander huis troffen zy iemand aan, die zich beklaagde , hoe hy door den uiterlyken fchyn van deugd en rykdom misleid, eene fitcbte vrouw, met meer fchulden dan goed getrouwd had, die nu ook het zyne verfpilde, niet ophield hem te kwellen en de ■plaag van zyne kinderen en dier.stbooden te zyn, zoodat hy by haar zyn' ondergang en hel vondt. En ik, zeide iemand, die 'er by was, heb geld noch zorg ge- fpaafd  r ar? ) fpaard, aan de opvoeding myner kinderen, maar wat worde ik ellendig re leur gefteld, verdriet en fchande doen zy my dagelyks aan , en loopen in hun eigen verderf! De knecht van het huis had mede veel te verhaalen, hoe hy een welgezeten man was geweest,maar door bankroeten van den eenen en ontrouw van den anderen, voor wien hy borge was geworden, na tot deezen laagen ftaat gebragt was. Heb ik het niet gezegd, zeide Morrer, dat wy rampen en ellenden zouden tegenkomen; waar vindt gy nu hier allerwegen dat goeddoend Albeltuur? is dat de zegen, om welke die menfchen gebeden en gewerkt hebben? — Ja, antwoordde Feiix, dee2e menfchen, voor zoo veel zy buiten hun fchuld ongelukkig zyn geworden , zyn door den alwyzen Beftuurer in een Haat van beproeving gefteld, en zoo hun de reis bard valt, hunne komst in het vaderland zai van te grooter blydfchap en heil zyn; gy ziet ook, dat althans de meesten hunne ongevallen dus befchouwen en zich et aan onderwerpen. Den volgenden dag een verren weg afgelegd hebbende , kwamen zy aan een eenzaam huis op het veld, hoopende daar wat rust en verkwikking te vinden ; maar een ftuursch man trad hun tegen en vraagde, wie zyt gy, van waar komt gy en welk is uw geloof? want ik houde geene gemeenichap met wereld'lingen, die den geest Gods niet hebben; en hy gaf hun niets:, hy liet hen niet eens onder zyn dak. Morrer kon nauwlyks fpreeken, zoodanig was hy verontwaardigd over de troschheid en hardheid van dien dweeper, die hen vermoeid met honger en dorst onder den blooten hemel liggen liet : maar Feiix zeide, ontevredenheid over Gods befchikking is geen mindere d aasheid ; want met alle zulke wederwaardigheden verzorgt nogthans God ons oneindig beter dan wy verdienen : alwie over zyn lot, hoe dit ook zy, mort, fpuwt ondankbaar voor al het genooten goed, God als 'r ware in 't aangezicht: bezie üzelven,'Morrer! in den fniegel van uw geweeten, en gy zult wel reden vinden om ftil te zyn. Eens kwam Morrer te vallen en kneusde zich aan *et been; ach ffly ongelukkige 1 riep hy uit, alweêc iYlmg te-  legenfpoed, en dat in deeze barre woestyn, daar water noch plant is, daar wy weg noch uitkorrst zien! Feiix antwoordde, het kon nog erger uitgevallen zyn, en op wat grond mogen reizigers verwachten, dat hun geen ongemak zal overkomen, waar is uw recht op beteren weg? Afgemat en fmagtende, bereikten zy eindelyk laat ln den nacht een Hecht huisje, maar ook hier was het erg gefteld; de vrouw Iton'dt dood boven de aarde, de man en het kind lagen aan de rotkoorts, terwyl een derde hen oppastte. Hier ziet het naar en bekl ia* genswaardig uit, zei Morrer; maar gy geboft echter, dat de fterveling nimmer ophoudt hat voorwerp van Gods vaderlyke zorg te zyn. Het is zoo, Morrer! hier lchynt reden tot klaagen te zyn , maar wy moeten naar den uiterlyken fchyn alleen niet oordeelea, zelden weet de menfch wat voor hem of anderen het heilzaamfte is, dat weet God alleen en hy b.fchikt er over, rampen en tegenfpoeden moeten daar toe mede dienen, en dikwyls is in den hooglten nood Gods byitand hec grooift en zigtbnarft: wy moeten deeze menfchen van het onze mededeelen, moed en troost toe. fpreeken en te vrede zyn , hoe wy, het hier ook vinden. In een andere hut vonden zy twee kinderen, wier ouders reeds geftorven waren aan die koortfen, en daar het allerarmlykft uitzag.'Morrer al wederom het hoofd fchtiddende, duwde Feiix hem toe, wel! waren die ouders niet zoo wel op reis als wy? de één komt vroeger dan de ander aan , en kan en zal God voor die weezen nu niet even zoo wel zorgen, als toen de ouders er by waren, die God toch ook onderhield? welk een mislyk denkbeeld maakt gy u van den Vader der menfchen ? Hier op volgde een allermoeielykfte togt over hooge bergen en door moerasfen heen, zoo dat zy vermoeid •n doornat een huis bereikten, maar het welk door het ©nwedcr verwoest was; de man zat met zyne kinderen op de puinhoopen — hy W« by de inftomng van het huis ook gewond geworden aan den arm , maar her gèue hem, die eerlvk was, het meelt grieUe, was, dift hy g^reigd wieïrft met de gevangenis om ichuldeii.  ( 2?5> ) Ik geloof, riep Morrer op dat gezigt, dat alle rampen het afi>efproken hebben om onze verdrietige reis nog akeliger te maaken. Dan kunt gy zien, deedt hem Feiix opmerken, dat gy, die meent zoo ongelukkig te zyn, het niet zyt, of er is nog veel ongelukkiger dan gy maar die te midden der rampen Gods hand erkent, hem als zynen wyzen leidsman eert, op hem zich verlaat, dien "kunnen zelfs de rampen dienen tot wezen- ^Ue'ieis voortzettende troffen zy eene"' herbergier aan * die hun verhaalde , dat hy over de dertig jaaren als fchoenmaker vlytig gewerkt, altyd best werken best koop gemaakt , e.en ieder eerlyk en naar genoego? bediend , zyne kinderen behoorlyk opgebragt en fteeds aoede orde in zyne zaaken gehouden hadt: ik ging, vo'«-de hy er by, altyd regt door zee en was opregt, ik kon noch kruipen, aoch zuipen, noch valsch zyn, hierom kreeg ik veele wanden, en is alles my tegengeloopen: nu heb ik herberg opgezet, zorg en moeite ontzie ik niet, ik doe myn best, ik leeve in hoop* dat het mv gelukken zal en vertrouwe op onzen hemelfchen Vader en verzorger, die my toch niet zal laaten vergaan. — Een weimg verder riep hun een arme bloed agter na; laat ons zien, zei Feiix, wat die man wil; ja wel, zei Morrer, ons nieuwe ongelukken en ellenden doen zien. Hebt gy geenen gids noodig? vroeg hy hun. Hoe komt gy aan dat werk, vroeg Feiix, en met één begon by een breed verhaal van zy* ne ongelukken, eerft van zyne ryke ouders, van zyna aanzienlyke opvoeding, van zyn jeugdig leven in allen overvloed, maar hoe hy nauwlyks 18 jaaren oud, zyne ouders verloor, onder oneerlyke voogden geraakte, die hem een winkel en efaire kogten, daar hy geen verftand van had, hoe hy door zyne bedienden beftoolen, en door te veel te borgen verarmd, de negotie had moeten verbaten; hoe hy, naa lang vraagen, een ambt gekregen hadt, maar wat hy ook gedaan had om hetzelve goed en met eer waarteneemen, evenwel dweepers en nydigaards hem zoodanig beb.sterd hadden, dat hem de po(r wierdt ontnomen; hoe hy vervolgens als beunhaas, fchoolhouder, knecht, arbeider, op allerhande wyzen het beproefd had, maar hoe lan-  C *8o ) ger hoe ongelukkiger geworden was, en nu het'zocht mt vreemde lieden den regten weg te wyzen di' hier met gemaklyk te houden is. V ' Maar , vroeg hem Feiix, hoe denkt gy over uwe wederwaardigheden? ach! antwoordde de man "ik „Tb myn phgt en myn best gedaan, tn moet mv o-derwerpen aan Gods befchikking, ook ben ik, onder Gods zorg my Bellende, te vrede, nog een korten tyd hier en dan hoop ik in betere gewesten aantelanden. Bra' vo, zeide Feiix, blyf in die gevoelens, en uwe boon zal niet ydel zyn. Wel man ! wel man l zei Morrer met een ontroerde ftem . is het mogelyk! Ja wel is het mogelyk, hernam Feiix, zoo kan meh arm en e gelyk gelukkig zyn, ja gelukkiger dan die in overvloed leeven; en gelyk God de belooner is der genen, die hem zoeken, ontbreekt het Hem ook niet aan middelen, om hen te redden, die in zyne befchikking berusten: ja, ongelukkige, maar braave manl welhaast ti uwe moeilyke loopbaan ten einde, 'tzalig vaderland is ginds; die met traanen zaait zal met vreugde maaiën, O Vervolg en {lot in een volgend Nommer.) Te Groningen by W. 7 U IDE MA , T7oo4 en te AmBerdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MANj Nr. 140. over het g f. w 1 c t van DïH huwelykew staat. (Een gedeelte der Samenfpraak tusfchen Jan, Kasper, en D>ris. over eene Leerrede, aangaande dit zelfde onderwerp.) K Maar, — dat is waar! *yt ff o ;k g s.eren in de kerk geweest? Jan. Ja zeker, ben ik er geweest! Doris. ' Ik niet, myne vrouw was gansch niet wel, en dus konde ik er niet komen. Heeft Dominé dan iet» by/'>ndeis verijdeld, om dat gy daarjuist naar vraagt? Kasper. Een zeer beiangryk onderwerp, „ Het gewigt, naamlyk, van bet hnwelyk;" enaanftaan.de zondag heeft hy beloofd te zullen fpreeken ,, van de wyze om in de keuze van eene wederhelft gelukkig te fhagen;" terwyl hy in eene derde leerrede wil voorftellen „ de betrekking, waarin Echtgenooten tegen eikanderen ftaan, en hoe zy zich onderling gedraagen moffen Doris. Wel — het fpyt my dan, dat ik er niet geweest ben! — Hoe kan het zoo mal treffen ? ik blyf anders zelden uit de kerk; — de twee volgende keeren zal ik alvast, buiten de uiterfte noodzaaklykheid, Biet te rug blyven. — Maar — gy zyt er beide geweest, verhaalt my, zoo veel ge kunt, wat Domin© ULDesi. Na «v*  li i\ Jl li afb overeet «wigt van 'th'uwelyk gezegd heefr. Zulki JeerrJ8eneft'''hftg- ïfcifeaanre hSbreii; ■ ■ die zyn beiangryk, hebben op bet menfchiyk leven zeer vrei invloeden kunnen werkelyk onder Gods zegen veel voorcetföu^oaaV? •> dWr tyèh de toetste menfchen, en mzou^cTlfiin jrnigeNreden, lange niet genbeghet gewiet van het hnwelyk bedenken. Jan. Ik heb..n.*ti mond en neus toegeluisterd, en zc Kasper my wat .vil helpen, zulten wy er u nog wel ie;s vin kunnen zeggen. De Test was Mattheus X'X. vs. 5 alwaar .lr..>u* tesen de Farizeën zegt: „ Daarom zal een menfch* Yadej.j;nJ^avjisr_.verlaaten, en hy zal zyn wyf aanhangen, en die twee zullen tot édn v!ee?ch zyn." Ge'flfka ajftoftSj wacreer de ttxt geene opheldering van nooden heeft ,, rj aar door haare eenvouwdigbeid van elk kan verftsan wofrlen, hielat hy z;ch nu ook niei bezig bw* cene.drooge^ vervcsiende, woorden-verklaag ring ;* rnr.rr ginjr terftond tot zyo onderwerp, bet gewigt van ba..Üyweïyk over, het welk hy tot deeze drie hooFddeelen gebragt beeft"; nauwe vercemgng, ^aamlyk,. Redelyke bedoeling, en belangryke gevolgen. War zeidè'hy Tiok van''het rerfle, Kasper? Kasper. Het was de ^süVrte verbiudtenis, zoo wel door. de wyze. van vereei iring, als door de uir:«eftrektheid, zynde Vóor"het geheele de ven van man of vrouw. Dat het* dé naüv'fte ve:bin'dtcn;s was, bleek duidelyk uit den text, in r-a;.rvoigtng van-Genef. If. vs. want jfsos zegt ook bier, dat men eerder Vader en Moed.r zoude" Verharen, dan zyne Ech'genoot. Welke band- Is nu anders' nauwer, Welke betrekking grooter, dan die v:m kinders tuffchen hunne Ouders, deeze zyn bet immers, gelyk Domiié ook zeide. die van onze, eerfte jeugd af aan, ja — voor wy zelfs nog op de wereld waren, de tederfte zorge voor ons genomen hebben: want nauwlyks heeft eene moeder, met de py;,lyklte fmertcn en levensgevaar, haaren zuigeling ter wereld gebragt, of haar geheele ban, benevens dat van haaren man, is ever het zelve met de grootfte zorge waakzaam , veele ongemakken moeten er om worden geleeden, veele flaaplooze nachten doorgebiagt; — veele dreigende gevaaren, die het wankelende-  C 283 -) de wiegje van den bloozenden zuigeling ^omriugen.,,, met moeite worden afgeweerd , terwyl menie; bede,, d >or hun voor het welzyn van hun kroost ten "hemel' wordt opgezonden, menig gevoelige traan daar'voor. geliort! —»— Hoe veel verpbgtiug ligt er dan niet op de kinderen, om deeze liefde van hunne ouders jeg-ns hen, die met Gods oneindige liefde in deu bibel ver?, geleeken wordt, met de grootfte wederliefde en dankbaarheid te beantwoorden. Wanneer nu de betrekking en liefde tufTcben Echtgenomen nog grooter moet zyn, .hoe nitjw is dan d'& vereeniging niet! — dan —. die twee .billen ti't £Jm vleesch zyn. —— Geen Djvt ! 1 n Jonathan, .geene. vrien ten konden zoo. aan eikanderen wurdui vei bonden , gelyk Dominé, zeide; door de;i huw ■ lyksband worden harten en zielen aan eirtaijderen gefaie'ed en geklonken. De anders verfelieideiie belangen wordeu éé:i; terwyl behoeften en begeerten, zich in een middelpunt vereenigen; de man werk: voor de vrouw als Vour zich zeiven, en de vr.jiiw voor den man. Jan. Ja — en. deeze «steniging is voor een geheel, leven van man of vrouw; want zo men nog eerder Vader en Mieder zoude moeten verladen dan een echtgenoot , zoo mag men voorzeker niet, anders, dan in de uiterfte noodzaaklykheid. van elkanderen fcheiden', Hoe gewigrig is dan niet eene verbindtems, die onverbreekbaar voor een geheel leven duurt! van vrienden kan men nog w.eêr af, zo men eikaér niet meer bevalt, en men zich in de keuze daarvan bedroogen ziet;—■ maar in een huwelyk Haat dir niet jigt vry. —«™. — Waarlyk, Kasper /toen Dominé dit alles zoo fterk vuorftelde, wierd ik bang voor my zeiven, en byna afgefciinkc, om eene vrouw te zoeken; ik dach., men kan ze toch niet fteeken als een vat boter, ze houden veel by ons mannen haare pypeu in den zak, zoo als men" zegt, en o, wéé! zo men ééns eene verkeerde keuze, deed ! • Doris. Dit is wel waar, Jan! maar het is nogthans, zulk eene gewigtige zaak, en ik heb ook vaak"tegen Anje gezegd , toen ik nog naar haar vryde, dat zy zicb, goed moest bedenken; — dat het huwelyk een ailerbelangrykfte verbindteais was, enz, maar hoe gewigtiger N n 2  f a*4 ) wy ons net huwelyk voorftellen, die» te minder onbe» dacht zullen wy er ook op aangaan. Kasper. Gy raakt van den tekst, — wat zeide Do~ ttiné van de zedelyke bedoeling? Jan. Wel, — dat fmaakte my recht, en deed my waariyk, of fchoon ik er al vry wat gewigt in zag, Baar eene wederhelft verlangen. Doris. Nu kort, —— wy h bben niet veel tvd meer. Jan. De zedelyke bedoeling was ten eerften, om •en vertrouwling te hebben, aan welken men gehrel zyn hart kan openleggen, en die het ten besten beftuurt; als ook ten tweeden, om een reis- en deelgeno< t op den levensweg te bezitten, die met 01 s in blydfchap en voorfpoed zich verheugt en in droefheid en tegenfpoed ons vertroost en opbeurt. De mensch heeft een trék, gelyk Domiré zeide, en dit is ook zeker zoo, om zich medetedeelen; van hier het gezellige leven in maarfchappyen, ft Hen, dopen; van hier de meer nauwere vereeniging door vriendfchap, gemeenzaamen omgang en verkeering, die min of meer famengebonlen wordt, naar maate van over«enftemming van gevoelens, geneigdheden en karakter. Dan — by dit alles wordt nog niet geheel het hart, •n de behoefte, om zich zoo geheel medetedeelen, vervuld ; er moet nog eene ftcrker vereenigende band zyn, en deeze is die van het huwelyk; daardoor verkrygt de man de vertrouwlte vriendin, de vrouw den vertrouwften vriend; geene geheimen worden er onder deeze gevonden; maar men vertoont zich aan elkandefen met alle behoeften en begeerten in zyne eigene gedaante, zonder vermomming of agterhoudendheid; en dan ook van hier, dat inzonderheid de zedelyke bedoeling van 't huwelyk zyn moet, om elkanders hand en karakter ten goede te neigen : wie toch is hiertoe beter in ftaat, dan die ons geheel kent, en < ns geheel weent, die dagelyks met en by ons is, en alle afwykingen door tedere liefde en eene menschkundige handel wys wil en kan te recht brengen? Kasper. 01 dit ondervindt men zoo dagelyks, als men eene goede en verftandige vrouw gevonden beeft, die meer waardigis, gelyk Salomon zegt, dan Rol ynen. Jan. En inzonderheid moeten dit alle vrouwen van hua  ( a«5 ) hunne mannen ondervinden, waar van dit insgelyks", ja zelfs nog meer gevorderd wcrdt. Maar hier komt ten tweeden tot eene zedelyke bedoeling in 't huwelyk by, om een deelgenoot in alle zyne wederwaardigheden , een reisgezel op den weg des levens te hebben. De blydfchap, zeide Domiie, is de helft grooter, de droef heid de helft minder, ware neer wy iemand hebben , die er met ons in deelen wl. Welke zaligheden vallen daar door den mensch niet ten deel; is hy in voorfpoed , zoo verheugt zich zyne wederhelft met hem; zy gaan hand aan hand op den weg des levens, zy gevoele;; te famen al het fchoone der fchepping en de vreugde van hun aanwezen;' eerbiedigen in alles Gods Vaderliefde en goedheid, en hunne harten f.nelten niet zelden te famen in juichende dankbaare loftuitingen, door gevoel geheel verrukt! En befchynt niet altoos de zon van voorfpoed ons op onzen weg, zyn er niet altoos roozen, waarop wy treeden; o ! de ftikdonkerfte nacht van tegenfpoeden is oog lieflyk licht voor harten , door zuivere liefde veië.nigd; de fcherplte doornen zullen hen niet kwetfen. die oprecht gelyk de duiven, voorzigtig gelyk de (langen hunnen weg betreeden, zich zeiven weeten te genieten en onderling voor eene zedelyke volmaaking werken. Kasper. Had ik myn vrouw hier thans by my, ik drukte haar aan myn hart; — waarlyk ha is zoo, zulk eene verhevene, bedoebng beeft ook het huwelyk, zu'k eene zaligheid brengt het werkelyk te weeg voor de-gdzaame zielen. D ris. Wel— offchoon het al vry'aat wordt, moet ik echter nu nog hooren, wat Dominé van de belang' ryke gevolgen van 't buzvelyk gezegd heeft. Jan. Deeze bragt hy, zo ik Wel heb, tot de vorming en wyziging der karakters door den huwelyken ftaat, waar uit dan van zelve voortvloeide eene verbetering, of ve 'gering van hart en gedrag, zoo dat goede, deugdzaame Echtverbindteniffen, ook altoos goede, werkzaame burgers en burgereffen voorden Staat, goede, trouw verzorgende huisvaders en huismoeders, en braave edele opvoeders der Jeugd zullen vormen; en zoo met kwaade huwelyken omgekeerd; —dus dat N n % if.  C aS6 ) de Maatfchappy ook hierby het grootfte belang beeft, en derzelver geluk en welvaart werkelyk in verband ft jat met goede ticlitverbindtenille;). Wanneer wy op het dagelykfche leven zien, zfide Domité, zoo merkt ïnen zeer fpoedig den grooten invloed, uien eene gemeenzaame verkeering met andere op den mensch te weeg brengt, zoo dat men meestal min of meer ten goeden of ten kwaaden gewyzigd w rdt, naar dat men met deugdziame of ondeugende heden verkeer.'; kwaa ie gezelfchappen en famenfpraaken bedeTven toch goede zeden. Hoe veel te m er moet dit dan plaats hebben, door den allernauwften huwelyksband. Hier komt by, dat hy, die in den huislyken kring de reine genoegens des levens fmaakt, in zyne Echtgenpote zyn vertrouwfte , ^te ierfte , geliefdfte vriendin waardeert, in haar geluk, vreugde, en genoegens, zich verheugt en verblydt, alle de verfchillende pügien, die zyn ftaat of beroep vorderen, getrouw volbrengen .zal, an zich dus als een deugdzaam, en allernuttig-1 lid der Maatfchappy gedraagen; en zoo ook de vrouw, d'e zich zoo gelukkig aan eenen man verbanden heel . Maar vindt men in den huislyken kring de waare genoegens niet, veifchillen de karaktets, heeft er een zoo ongelyk humeur plaats, dat ieder begeert, naar zyne willekeurige voorftellin_en te handelen, zio dat in fhHii van liefde, overeenftemmmg, en onderlinre vereenigmg tot het waare beste; afkecisheid, verfchil »a tweedragt 'gevonden wordt, zoo brengt dit meestal voor het zelelyk gedrag der zoo ongelukkig verbondene Echtelingen . de rampzaliafte gevolgen voort! Men zoekt,het g- luk daar, waar het wezenlyk nimmer ie vinden is, buiten zyn huisgezin; men verflaaft zich aan den drank, om het verdriet van'i hart te ('poelen; neemt zynen toevlugt tot het fpel, en andere ongeregeldheden; en zie daar, de erootfte zedenloosheid, uit ongelukkige Echtverbindteniflen zoo dikwerf voortkomende; zie daar, de mensch niet zelfs onnut, maar zei k tot een fchadelyk lid voor de Maatfchappy gevormd , terwyl alle pligten worden vergeeten , alle ht&'yke en nmtfchappelyke belangen verwaarloosd, Eu, wat wordt er van de opvoeding dier kinderen, waarvan de ouders de hu's'yke rust, van zoo een groc-  gronde wjStde! niet bewaaren ; boe zullen zy in deezen zich van hunnen pligt kwyten, daar zy denzelven in alle overige deelen verwaarloozen! — Ja , wat wordt er gewoorlyk van zulke- kinders, die dagelyks de verfchillen tuflchen hunne Ouders bywooren , die tufichen de zelve party nekken, i'ie huri alle zedc'ykbeil, braafheid, liefde, én toegecflykbèid zfên :fi;ggeo,'die de deugd by hunne Oudets zien verachten, ten muften liiet betrachten; fa die zich zelfs aan alle om'l*"ypi Mheden en zèdenlot sheid 'vergeeveri? fCupir en Doris (Ye gelyk). Ach! bevestigde de ondervinding dit alles niet! ja, hoe veele.ouders zullen in den jon<:flen dag'^ hunne kinderen 'e'seu hen zien onflaan, terwyl ■ zy hun verwyten zull.n , van tfdÖt Hechte'voorbeelden hun in ondeugd te hebben cp'dèj bragr. i JfH Waarlyk niets, niets is gewignger, dan bet huwelyk; niets wordt 'er, door tien mersch 'in zyn geheel leven ooit belangryker ondernomen, dan dit ! W& Vrienden! wy moereu fcheiden; — het is reeds laat; laat_ons toch overal,'waar.'wy kunnen,' den mensch en inzonderheid Jongelingen en J Inge dochters by het gpwtgt van 't huwelyk bepaafrn. op dar er toch nier. rr.e. r rampzalige EchrverHndfé'mfren worden aa« geraan! — op dat toch de liefderykfte tpfigten der Godheid" met deeze verbindtenis, de eenigfte die hy he'è'ft im>efteld, door den me^ seh met de rampzaligftc m&m nier misbruikt woroen ! MORRFR EN FELIX-j' OF HET VAST VERTROUWEN OP GOD DE BRON VAN WELTEVREDENHEID. (Vervolg en (lot van Nommer 139.) Eindelyk kwamen.zy ter plaatfe hunner begeert». Gelooft ey, zei Feiix tegen Morrer, dat hier minder ontevredenheid en ongeluk te vinden zal zvn f dafi in Europar, want het is dezelfde aardbodem-? Morter trok da  C a88 ) fle fchouders op, en het bleek wel haast, dat hy, nis den mond open te houden, werken moest: T;y, die in Europa baas was geweest, moest hier voor knecht dienen; de één gaf hem weinig loon, de ander Hecht eeten , de derde liet hem zelfs geen nachtrust, hy vondt overal kommer en gebrek: doch door de lesfen van Feiix opmerkzaam geworden op het gene hy hadt tezien . en door den nood geleerd, gewende hy zich met zyn lot, en ondervondt dat alwie met zyn lot te onvrede is, ongelukkig is, maar dat hy, die zich zyn lot, boe bitter ook, getroost, boven alle rampen ver heven is. Feiix en Morrer onderhielden eikanderen by vervolg, meermaalen over dit ftuk , 'en Morrer wierdt ten vollen overtuigd en beleedt, dat die menfch alleen gelukkig is in dit leven, die met zyn lot te vrede is daarom , om dat God, die geen reden geeft van zyne daaden, maar in alles wys, goed en volmaakt handelt, alzo over hem gelieft te befchikken, en die op Gods vaderlyke zorge vertrouwende , zynen weg door dit leven , hoe hobbelig en moeilyk die ook moge zvn, moedig en vergenoed vervolgt in de blyde verwachting van het volkomen geluk eenmaal aan gindfche oorden te zullen bereiken. Morrer wierdt dus een geheel ander menfch, gelukkig in zyn tégenlpoeden, en roemde fteeds met een Godpryzend hart, geleerd te hebben vergenoegd te zyn ia het gene hy was. Te Groningen, by W. Z UI DE MA . 1799. es te Amfterdam by H. KEYZER, es verder alom te bekomen.  weekblad VOQR DEN ZOO GENAAMDEN gemeenen MANj N'. 141. HOR ZAL MEN IN Tl E GEWIGTIGE KEUZE VA» EENEN ECHTGENOOT GELUKKIG SLAAGEN* (Tweede Samenfpraak tusfchen Jan, Kasper, Dons, en J3anelt.) Ja». We!, Vrienden ! Iaat ons nu eens fpreeken over de preek van Dominé, die wy'alle , zoo ik ho'-o, gehoord zullen hebben. Bartett. Ik immers niet: want gy weer, dat ik als Me>"s; niét rot uwe Kerk behoor. Doris. Wel — soo heb ik fret riog nooit gehoord ' Ik weer zeer wd> dat gy ;„ mijge k,ejn;aheden V£^ ons veilchilt; maar meent ge dan, dat omtrent deeze ftttksen altoos de red voe-ingen ingericht zyn? onze Borniné verkondigt ons het Euangeüiirri, eri dit jt&t looft gy ook immers, zoekt ons wyzer en bete'r hè m**lenM begeert ,gy ook toch; en zo \r eens een verlchilfluk te pas komt, waarover de tótiefaëH het niet eens zyn, zoo blykt uit alles, dat hy waurheil Bedoelt, en ftelt hy de verfchillende gevoelens met alle liefde en zachtzinnigheid voor. Bartelt. Ik ben toch wel in uwe kerk geweest dat ik dat altoos niet vinden kon; het waren veelal y'del'é haiuloveryen en niets ter zaak doende verfchijlen, welke verhandel! wierden op eene wyze, weinig rnét het zagtmoedig en Verdraagzaam Euangelie van TÉsijS overeenftemmende; die geene verbetering, maar veeleer verbittering ver,-örzaak/en, en waarvan de verlidfi£ng die ze nogmogten aanbrengen, «Heen berustte iri Hl. Deel, Oo ^  ( 290 ) verfchillende gevoelens te leeren kennen; en raakt ons eenvouwdige lui dat? laat men ons leeren wat wy te gelooven en te betrachten hebben! laat men zich toeleasen om gefamenlyk waarheid te zoeken, maar niet door verdoeming, vervloeking en verkettering eikanderen verbitteren. , , Doris. Maar, Barteh'. weet gy dan met, dat de menfchen hoe langer hoe wyzer Worden; dat alle weetenfcnappen in meerdere volmaak'heid toeneemen ; en zouden dan de Predikanten roet de Gemeenten ook juet wyzer worden? Zoude er ook in de Godsdienftige begrippen riet meerder opklaaring omftaan? Het zoude ia[ immers eene vernedering voor den Godsdienst en dcszelven Leeraaren zyn, zo deeze alleen, door alle tvden volgens oude begrippen en uitlegkunde wierde verklaard en verftaan! en deeze menfchen even zoo wys bleeven als voor 200 jaaren, terwyl alle overige in kennis dagelyks toeneemen. _ miné hierby aanmerkte, dat, aaamlyk, deeze zedelyke overeenitemming geenzins een volkomen gelyk gemoeds* beftaan (temperament) vorderde.; doordien dit in alle opzigten ee« middel tot ongelukkige huwelyken zoude kunnen zyn : want zo b. v. twee vrolyke en tegelyk zorgelooze lieden elkander trouwen., zullen zy, ligt mogelyk-, zoo lang zorgloos, vrolyk leeven, tot dat hunne goederen vèrvloogen zytv: «*» geeven integendeel twee zwaarmoedige lieden elkander de hand-, hoe zullen zy de een den ander dan troosten en opbeuren , onder den wederfpoed des levens ? tot gelyke moedeloosheid zullen zy vervallen, en met verdriet of nuttelooze zorgen eindigen zy hun leven. Jan. Ja, Dominé zjide, dat deeze zedelyke deugdzaame overeenftemming gelegen was, in eene gefnmenlyke begeerte tot het waare beste, en volbrenging van 80 2 *W  ajïe die verfcfnilende pligten welke in iemands beroep en Jeyensltand voorkomen; beider na.rten moeten daar, toe iamenftemmen; a|le handen daartoe vejëenjgd zvj;• de hegeene en zucht van een ieder daartoe L'itltrekïcen, zoo zelfs, dat het hun gro tïle vreu_.de en blydichap is, en geen. werk, — hoe moeüyk oor anders! rner verdriet verricht wor lt, wanneer de deugd en pligfj Jet flechts gebiedt. — Ja de zedelyke overeenftemming des.harten moest zoo verre gaan, dat men buiten de zelye de waare rust en vergenoeg, heid nier fan vin'en©aar in elkanders tegenwoordigheid en gemtenzasmen Omgang alle behoeften vervuld ziet! waarom de vervulling van onze wederzydfche behoeften, door Dominé gekkend wierd, tot een gelukkig huwelvk te beheren. Men moer dus alles v-or elkanden-n zyn, geheel Voor eikanderen 1-even;— elke dag moet, door zulk fene verbindtents, in elkanders genot, als een zabe ppgenhhk heen fnellen, zonder zelfsverveeh'iu?, of trek pm buiten het gezelfchap van zyne beminde wederhelft het genoegen te zoeken; ~ hand aan hand mo'et men den levensweg betreden, het zy de zelve met roozen pt lteeken..ie doornen bezaaid is! — ja ook als dan zeKs ïiog moet het de vreugde zyns levV: s zyn, elkander, ook daar te vergezellen, waar de ftornien des we lerfpoeds woeden, juist om dat alleen de Echtgenoot alle de redelyke behoeften van zynen of haaren Echtgenoot kan vervullen, en zonder de zelve het heeilvkst Eden eene huilende'wildernis, en de harfte zandwoeftyn tot een heerlyk Eden wordt door hem of haar, die haare Of zvne ziel lief heeft. Kasper. Ja - zeker! maar het moest eene vervulling der redelyke behoeften zyn, gelyk Domiré fterk verr maande; want deeze alleen gaan met de dengd gepaard en kunneu door rede of Go :s h'-mst niet worden gebraakt; deeze alleen zyn hetrekkelyk tor het huwelvk, ?n kunnen, met wezenlyk geluk en beftendige genoegens, door het zelve haare vervulling erlangen/ Hoe pnredelyk zyn toch niet veelal des menfchen begeerten. Of behoeften, en hoe ongelukkig de Echtvexbindtems•{en. die ter vervulling daarvan worden ingegaan? Wordt het oppervlakkig oog en niet genoeg bezadigd en bedachtzaam, harr, betoverd en verrukt, door uireriykc tcoifels, en lichaarr.s fchoonheid, en begeert men voor  C 293 3 voor zich zulk eene wederhelft, en ;s alleen de vervulling van neeze Ivlioef e de grond van zvne keus, de oorzaak zyner li cbtverbindtenis! waar"is dan de huwelyks iefde en trouw, wanneer de bruÜofts-verfierfelen venviiïeld wonen met het eenvouwdig, minder luis.-erlyk. kleed ? waar is dan de onderlinge tedere hefde,, wanneer de Hos van de kaaken, "het vuur der Qflggh., — het; purper der lippen, _ en de aan wit albast gelyk zynde boezem verdweenen is? Strekt zich het begeerlyk hart uit naar rykdom en ich tien, begeert het luister en aanzien, wil het hierdoor ee de gemaklyke rust, en verheffing boven zynen (tand en-eveumensch! doet hy of zy ter vervulling van aeez: belnefte in het huwelyk eene keus: De fchatteij zullen worden bemind, maar niet de wederhelft, die ze ? ibrengt , de rust genooten, maar door haare eentonigheid ve-weelt zy, en de gemeet zaame omcan? eener echtgenoot vergoed dit niet; — luister en aanz«en verrukt, maar vervult het ledige hart niet geheel, brengt zelfs fmert aan, om dat het eene verlochening van veele andere genoegens vordert! En wat is minder duurzaam dan fchoonheid? , wat meer onbeftendigen veranderiyk dan werelds goed, rykdom en aanzien,?-«~ en o! rampzalig dan de Echtirerbindttniffea, a'lecn hierop gegrond! 'haar ftaat is in rampzahgnei-' boven alle befchryvim ! Hierom, zeide Dommé, fprak by alleen van zedelyke deugdzaame bebpefteri, om welker vervulling te erlangen, dü ■ nsch niet alleen vryheid had, maar zelfs door phgt g [rongen wjeqdt Bartelt. Dit is a remad wel; maar zegt my ook eens Wat wyze Dommé opgaf om eene Echtgenoote te krygen' doorwelk.r verhimltenis zulk een geluk voort kan vloeien' ü.>rts Daar zyn wy ook nu aantoe gekomen; deel ze belton Ir ten éerjk», in een ryp overleg, bezadigdheid en ernst; en ten tweeden, in eene genoegzaame kennis van z-ch zeiven, benevens der gene, naar wier harr en hand men ftaat. De Lente van 'smenfchen leven, fprak Dominé, het beste, maar ook gewoonlyk minst bezadigdfte gedeelte Van zyn leefperk, is meesul het tydflip,"waarin nieuwe, nimmer gevoelde behoeften zich ontwikkelen; — een ledige ruimt* in het hart gevoeld wordt, en een Ö03 trek  ( 294 ) trek en begeerte ontftaat naar een vertrouwling, — ■aar een deelgenoot, — naar een reis- en med-gezel op het levenspad. Door geene genoegzame ondervinding of wysheid beftuurd, tast het dikwerf mis in een voorgefteld goed , wordt het menigmaalen bedroogen in verwachtingen , daar de hoop naar een begeerlyk goed meer ftreelt, dan het genot zelve; ja, daar, waar men zich vleidde , niets dan vreugde te zullen «enieten, en voorfpoed te fmaaken, dikwerf droef heid wordt aangebooden en rampfpoed plaats heelt. Zyn nu de Jaaren der Jongelingfchap, en van den eerften manbaaren ouderdom, veelal de jaaren van ze fs-m.sleiding en te leurfteSing; zyn het meestal ook deeze inareni , waarin de trek naar eene Echigenoote ont• brand, en den Echt wordt ingetreden, en is deeze de gewigtigfte onderneeming, - de belangrykfte itap, die door den mensch immer gedaan kan worden; Hoe noodzaaklyk dan, dat.deeze niet eerder worde bUonnen, voor dat de ziel m ftaat is geregeld te denken en eene genoegzaame bezadigdheid den mensch beftuurt: Hoe noodzaaklyk dan, dat hierin zonder eenige drift, maar met het rypst overleg gehandeld wordt. O» hoe dikwerf heeft toch niet de treurige ondervinding geleerd, dat met heete, - bloedige traanen dat oogenbl* beweend wierdt, waarin men floor tvuur der driften zich voor altoos verbonden had; dat ooïnhlik klaaeende, ~ zuchtende met het yslykst zelfsfeïwyt en naberouw vervloekt, waarin (zoo, dikwerf door een enkele welluftige vervoering!) de huwelyks h?nd voor altoos gelegd was! HhJ moet bezadigdheid zonder drift; - ryp overleg londer overyling; - eene mannelyke ernst zonder jeug. Sige ÓsSheid gevonden worden, zal ^kunnen, •Wrven hoopen , voor altoos, en niet voor de eerite zes weeken , gelukkig te flaagen. Vr Ten tweeden, zeide Dominé, wordt 'er vereisdit, genoegzame-'kennis van zich zeiven, benevens der gen "naar wier hand en hart men ftaat: want, 2 [deg Dominé, de zaligheid van den Echt vloeit voort, §t ^eene^overeenftetntnmg van deugdzaame geneigdheden en vervulling der redelyke, tot het buWelyk betreklyk zynde, behoeften; hoe zal men dan nu kunnen iShten, dit deeze zedelyke overeenftemming altoos  C 295 ) zal ftand grypen, dat men elkander* behoeften vervul* len zal, zo men zicb zeiven , noch de gene, naar welke men ftaat, niet kent? Er wordt dan veretscht om op zyn eigen hart, en alle des zelfs beweegingen te leiten , zyn geheel gemoedsbeftaan te leeren kennen, en inzonderheid te onderzoeken of niet de deugd het richrfnoer is, waar naar men zyn gedrag zoekt in te richten, zoodat men minder zyn'eigenen wil, dan wel de opvolging van het wezenlybe beste bedoelt. Zoo ook moet men zyne behoeften ontdekken, en zich zeiven af vraagen, wat begeer ik in eene wederhelft? welk een karakter, welk een gemoedsbeftaan moet de zelve bezitten? hoedanig moet haar hart en gedrag zyn, om met my zedelyk overeenteftemmen, en myne redelyke behoeften te vervullen? Heeft men dan zich zeiven leeren kennen , heeft men zyn eigen hart en karakter zoo gevormd, dat het zedelyk goed genaamd kan worden, en de deugd op het zelve door zuivere Godsvrucht onderfteund, haare kracht uitoefent; zoo is dan in de tweede plaa's noodzaaklyk, om ook die gene, naar welke men ftaat, In hartsgefteldheid, karakter, en gemoedsheftaan te kennen, opdat men verzekerd zy, dat de karakters overeenkomen, de harten famenftemmen, en men, als t ware, voor eikanderen gefchapen is. Bartelt. Goede raadgeevingen, voorwaar! Hoe zal men eikanderen zoo leeren kennen voor en aiëer men zich reeds verbonden heeft: want gelooft maar vry, dat zoo fchielyk wy ontdekken, dat een meisje niet onverfchillig omtrent ons is, en wy ook eenige inzigten omtrent haar hebben, zoo zullen wy ons altoos aan onze befte zyde vertoonen ; en zoo fchielyk een meisje merkt, dat men naar haar ftaat vzal ze ook voorzeker haare zwakheden bedekken, én zich juisr zoo voordoen, als ze weet,dat wy het liefst zouden hebben. Doris. Dit is eene zekere, menschkundige waarheid ; maar hierom, zeide Dominé, dat men elkanders hart en gedrag befpieden moest, zonder dat het gemerkt wierde , en inzonderheid op kleinigheden letten , om dat de menfchen daar in de natuurlykfte, hun eigene rol fpeelen; maar in grootere meer gewigtiger dingen in tegenwoordigheid van anderen *nelal zich vermomd voordoen »  C 296 ) dóen, en z'ch als la» zoo niet houden, als ze tiiemana te-e- woorJig zynde,," doen zouden. ' ° ■Rmer. Dk befloat Djminé .fan eindelyk met roe rrnde aanforanken aan ouders,.en j mgeluuen en ionge dochters; de eerften aa fpoorende om ,1e, tot hunae jaaren ree..s gevorderde kinderen, veel bv her ee* Wgt van t huwelyk te b*paal*n, op dat ze nimmer. Zonder genot-gzaame bezadrgheid en ernft, deezen WÓd* ten trap onderneemt;.-; maar ook htm te gelyk Verin as» nende, om nunnier hunne kinderen uit laage inzitten tot eene eohtverblndtenis te dwingen, ofte r"g te houden, zo er geene gewigtige redenen voor waren. wegens fcedrag of karakters. En de laarften drukte Dommé diep op het hart, om toch in deezen bui* ten hunne ouders.:, als hunne beste vrienden, niets te onderreemeu; de Goddelyke voorzienigheid ook in deezen te erkennen, en ook hunnen liefdervken Go I, om zyne toel enting en gunBttvke bêfl «ring te bidden; attoos edele, deugdzaame inz.g.en met het Huwelyk te hebnen , ook nimmer het setvé integaan, zonder yooruuztgt een ««rond vooruitziet van een toereikend imddel van beftaan voor zich zeiven en de zyne daar zoo dikwerf uit bekrompene, nier verwachte of voorziene, omftandigheden, hebch veifchil en oneenigneid voortvloeit; terwyl Domi> é eenige tafereel vmI ongelukkige huwelyken, door onderscheidene dingen en voorvallen veroorzaakt, fchetffe; zoo wel om ouders te leeren, hoe zy met hunne kinderen over het huwelyk moesten handelen, als ook om jongelingen eri jonge dochters voor ongelukkige Echrverbindtemsfen af te lchnkken, en bun tot meer bezadigbeid, betere inzigten , deug.lzaamer bedoelingen, en ïyner overleg aan te fpooren, Bartelt — _ (op hef flaan der kink) Wel napperloot! hoe laat is dat ree.'s? de tyd fchynt weg te vlie. gen, as men zoo wat aanpraat! — Ik'groet de vrienden, en verwacht hen fpoedig by my. Te Groningen, by W. ZUTDEM A , 1700. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen^  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; Nr. 14&. OVER DE NUTTIGHEID DER. DIERfetf VOOR DEW] MENSCH, EN OVER OK MISBRUIKEN, DIE HY VAR SOMMIGEN DERZELVE MAAKT. T , J.11 t begin des Bibels wordt ons, gelyk elk wn3t°Qrn^n, e" klauwen zy" voor or,s vn11 veden Hierby voegt het eigenaartig, dat wy ook onze aan, dacht voor eenige oogenblikken by het Schaap bepaa3en, myne Vrienden! Dit dier, fchoon zoo veel'kleiner, dan het rundvee en Rok voor ftuk in eene mindere hoeveelheid den mensch van noodig en verkwiklyk voedfel kunnende Voorzien, behoeft nogthans voor hetzelve niet te zwichten in opzigt van het nut en voordeel, 'twelk de menichen oaarvan trekken kunnen. — Wy gewaagen met een enkel woord alleen van de vette 'en aangenaam* melk, die het ons geeft, noch willen blyven ftaan by net geenzins te verfmaaden vleesch, waarvan, uit aanmerking van de ta'rykheid dier dieren, den menfchen net gebruik in eene verbaazende hoeveelheid mag gebeuren: maar ftaan wy met onze gedachten eens een weinig lt:l by een gansch ander voortbrengfel van dit dpr: - ik bedoel de wol, waarmede de wyze Schepper het tor dekking van zyn teder lichaam heeft voorzien; doch die hy tevens tot dat zelfde einde voor ons, menfchen, heeft gelieven tebefteminen, en waarvan het ondertcneiden gebruik voor ons van eene voiftrekt on- be«  ( 3°i ) berekenbaars waarde mag geacht worden. Van waas anders immers erlangen wy het grootft, voornaam!! en noodzaaklykfl: gedeelte, en daarby de voor'allerleien• rang en. ftaat van menfchen meest gefchikte foort van kleeding, dan van die Hot, die dat kleine dier op- èu , om geheel zyn lichaam dr agt? hoe veelerleie goederen van onderfcheidene waarde worden tot dat einde daarvan niet gemaakt! - Welk een voornaame tak van handel maakt buiten dien die zelfde wol niet uit onder.byzondere perfoonen, en geheele Natieën! Kan er dan wel een byzonder VQortbreugfel van eenig dier der aarde, het zy groot of klein, worden uiigeoacbt van eene grootere nuttigheid en waarde dan dat van ibchaap? — zou het welligt elk ander dier niet daarin overtreffen; gelyk het over het geheel geacht wordt naar evenredigheid van deszelfs uitwendige waarde het meest voordeel doende dier te zyn ? — Is dan dit kleiner vee zoo wel, als het zoo veel grooter rundvee voor ons, menfchen , indedaad van zoo onknatbaare waarde, van zoo onvergelykiyk veelvuldige en groote nuttigheid,, gelyk ik u nu kortlvk voor oogen heb gefteld; ik zal dit alleen dienaangaande maar hier by voegen , dat wy alle zorg moeten aanwenden, om ent voor ons zoo kostlyk gefchenk des hemels on geenerleie wys te misbruiken , _ dat wy het beide allenrnalvc wel behandelen, en, zoo veel ons dat mag aangaan, zorgvuldig oppasfen, dat, terwyl het ons ongetwyfeld vry ftaat hen te dooden, en van bun vleesch tot ons voedfel een maatig gebruik te maaken. het volltrekt ongeoorloofd en wreedaartfg is, hun bv het dooden noodelooze en langduurende fmarten aan te doen, dat wy alzo op het gemaklykft en fpoedigft tevens het leven hun beneemen moeren. 1 Ik gaa dan tot de befchouwing over van eenige andere foorten van by ons gemeenzaame dieren, welke doordien zy tot een geheel ander, of fchoon ook hoogft nuttig en noodzaaklyk gebruik voor ons beftcmd zyn, eigenaartig meer aan misbruik van der menfchen magt w!L uC Tv Cenae wi!lekeu^ onregtvaardige en ï„l In '''"F ?aan bl00tg<^eld, en dezelve daadIt IT™ \ V6ele hu™«niedefchepielen, & als heesen ea meesterg over hen gefteld zyn, van hoog en fP3 laag.  ( 3°* ) raag, van'oud en jong, —- te dikwerf ondervinden moeten. ——> Van deezen is het Paard wel 'teerfte, •twelk onze opmerking verdient, en onze aandacht tot zich trektï — dat dier, het welk uit hoofde van de fraaiheid zyner geftalte , de fierheid van zynen aart, de ongemeene fterkte van zyn lichaam, en de verwonderlyke vlugheid zyner ledemaaten, ééa der fchoonfte, ons bekende, diereu, ja een pronkll.uk der Natuur geroemd mag worden; — een dier, dat by zyne grootte, fterkte en vlugheid , niet wreed, noch kwaad van aart, maar door de ook in deezen volmaakt wyze fcbikking der'Voorzienigheid, zeer gewillig en gehoorzaam, zelfs vreesachtig, en door de hand des bekwaamen mans gemaklyk te beftuuren is. — Op hoe veelerleie wyzen en tot boe veele einden kan niet de mensch' dU fchoone dier gebruiken! in hoe veele opzigten is 't voor hem niet van "het grootfte nut, ja volftrekt noodzaaklyk en onmisbaar! — Hoe zou een Koopman ("om uit de ontailyke gevallen, waarin het Paard den menfchen zoo ze»r dienftig en noodzaaklyk is, maar eenige weinige tot" (halen 'daarvan aantehaalen, en aan uwen geest te vertegenwoordigen, Leezers!) — hoe zou een Koopman °zeg ik, zyne waaren toch verzenden na ■—, of bekomen uit zulke Landftreeken, die door gebrek aan zee' rivieren , of wateren niet anders, dan te lande, bezocht kunnen worden, indien er geene Paarden waren om die waaren te vervoeren! — ja hoe noodzaaklvk 'is het gebruik derzelve tot dat einde niet in eene en dezelfde' plaats! - hoe veel moeite en arbeid met handen en 't geheele lichaam zou de mensch niet verrichten moeten! - hoe dikwyls zou hy niet met alle zvne moeite vrugtloos werk verrichten en zyne krachten te vergeefs infpannen; daar veele lasten, zelfs voor eene menigte van menfchen te gelyk, ondraag , of onvervoerbaar zyn, die door het Paard in eenen korten tvd eenen vry aanmerkelyken afftand ver gemaklyk lomwvle worden voortgefleept! - van hoe grooten dienst is het voor den reizenden man ook biet, om hem gemaklvk en fpoedig van de éine plaats tot de andere te ■brengen; 'twelk by gebrek deszelven veelal zeer lang, zaatn gaan. en rog moeielyker zou vallen! - van welk een Onwaardeerbaar nut is al mede het gebruik der  C 33 ) Paarden niet in veele hanteeringen en fabrieken, die zoader dezelven ten deele geheel-en-al niet konden ten deele door te veel menfchen - handen eu met al te zwaare kosten gedreeven moesten worden'. — En moeten wy ook niet zeer teel rekenen, myne Vrienden 1 voor de zeer aangenaame verlustigingen, welke wy ons door die dieren alleen verfchaffen kunnen met opzigt op het gebruik, 'twelk wy van hun, gefpannen vooreen rytuia, maaken kunnen, om ons alzo door land en bosch naar lust en welgevallen te laaten voeren? — welkeen zeer groot vermaak des leevens, 'twelk veele nu genieten kunnen, en voor geen hoogen prys zouden willen misfen, zouden zy geheel niet kennen, indien het gebruik der Paarden tot dat einde den menfchen onbekend ware! — Laat ons nog deeze aanmerking by dit alles voegen, dat het getal van menfchen in de maatfchappy waarlyk aanmerkelyk groot is, dia hun beftaan alleen aan den dienft der Paarden zyn verfchuldigd, welke zy tot het vervoeren van menfchen en goederen gebruiken. —. En welk redelyk mensch zal nu, na deeze onze korte fchets van het veelvuldig en onderfcheiden gebruik, waartoe het Paard voor ons menfchen beftemd is, niet fereedlyk my willen toeftemmen, dat dit overfchoone ier voor ons van een buitengemeene nuttigheid is, dat het ons getrouwlyk dientten bewyst, welker grootte niet wel te bepaalen is, en dat het derhalven eene onfchatbaar groote waarde voor ons heeft ? Wie zal ook niet erkennen willen, dat dit dier in zyne foort van ons waarlyk hoog te fchatten, en het onze pligt is, een alle— zins redelyk en betaamlyk gebruik van 'tzelve, en van de magt en heerfchappy te maaken, die God over dit ftout en veelvermogend dier aan ons gegeeven heeft; dat wy ons dier,aan ons verleende,heerfchappyehoogft onwaardig maaken, en zeer kwalyk doen, wanneer wy hetzelve niet behoorlyk in acht neemea, het buiten noodzaak hard behandelen , ofopeenigerhande wys misbruiken. En nogthans is er eenig dier aan de willekeurige heerfchappy der menfchen, en aan 'tmisbruik hunner magt daarover, onderworpen, moét eenig dier veel lyden van de onredelykheid, ligtzinnigheid en losbandigheid,der menfchen, en dikwerf eene harde, ja wreede behandeling van  C 304 ) van hun ondergaan; - het is welligt meer, dan eeni-ah; der d,t zelfdeonichatbaarnuttig, laarbygewoonllk zeet gewillig en genoorzaam dier, waarvan de eerfte oorzaS ongerwyfefd ,n die zelfde ongemeene fterkte en vlugheid des bchaams ,S gelegen , waardoor het den menfchen zoo groote d.enlten kan bewyzen en daadelyk bewyst - Vraagt iemand uwer, myne VriendenI waarin ik toch rnaa denken dat dat misbruik, 't welk de menfchen van hunne heerfchappy over het paard gezegd worden te maaKen, en van die ongeoorloofde behandeling deszëïyen ^e. voornaainlyk beftaan mag:_ik zal het een en ffi van dezelve die ik oordeel als zoodanig befchouwd te moeren worden, even afflippen. A^lhJïT m5g l\et «fl m«bruik en ongeoorloofde behandeling d^er Paarden heeten, wanneer hun geftad.g meer wordt afgevergd, dan zy behoorlyk kunnen doen, wanneer zy zwaardere lasten moeten draagen, of voonlleepen, of harder en langer loopen moeten, dan hunne krachten hun toelaaten. Dit acht ik ongeoorloofd, en byzonderlyk zeer ondankbaar gehandeld jegens een dier, 'twelk niet alleen in ftaat "is veel voor ons te doen, maar ook doorgaans gewillig ]S zoo veel het kan te doen. En komt dan daar nog by, dat zy, twelk maar al te dikwyls het geval is door flagen, of andere geweldige middelen, tot al tl veel werks gedwongen worden; dan maaken zich dezulke, die dit doen, aan eene zeer fchandelyke onregtvaardigheid fchuldig, die eiken gevoeligen mensch zeer tienen en die hy ten hoogften veroordeelen moet. O Vervolg en flot in een volgend Nommer.1) Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1700. en te Amfterdam ny ft. KEYZER, en verder alom* te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN< Nr. 143. OVER DE NUTTf OHEID DER DTRREN VOOR «ET* MENSCH, EN OVER DE MISliR U1KEN , DIE HY VA» SOMMIGEN DERZELVE MAAKT. (Vervolg van Nommer 14a.) X^n wat zal ik toch wel zeggen van het gebrul der I aarden rot de gewoone harddraveryen, — eend hef hebbery, die hier en daar in ons Vaderland in hooge waarde (laat, doch in de daad onder de loffelykfté Vaderlatidfche hefhebberyen niet gerangfchikt worden; kan. Is het ergens, dan is 't hier vooral, dat deeze dieren dikwerf meer; gevergd en ten laste wordt ge!f t zy' zonder %vont gevaar van hunne gezondheid en hun leven, in ftaat zyn uittevoeren. 'tls daarom ook niet vreemd, dat zy die liefhebbefy hunner onbezonnen' Meesteren fomwyle indedaad met hunne gezondheid en hun leven beide boeten .moeten. Strydt dit met al te zeer tegen de nauwlettende en meêwarige zorg, d:e wy verpligt zyn, altyd voor hun te draageiW Ik acht dezelve uit dien hoofde niet betaam lyk, zoo met opzigt op het ongeoorloofde gebruik, twelk men daartoe van het moedig Paard maakt, als mede op de ligt daaruit ontftaande gevolgen van dronienfcnap, en fw?$t en vechteryen. Ik kan niet nalaaten, nog van ééne byzonderheid! dienaangaande te gewaagen, welke ik ook meen, dat iU'Deel' Qq OS*  C 3°S ) onder de meest af te keuren willekeurige handelingen,, en misbruiken van der menfchen heerfchappy over het Paard, gerangfchikt worden moet, en waarvan ik altyd een afgryzen heb gehad. — Ik bedoel het wreedaartig afhakken van^hunnen Haart. Dit deel is immers hun van den . alwyzen en goeden Schepper niet alleen tot een wezenlyk fieraad , maar ook tot een zepr nuttig einde gefchonken. Het ftrekt hun, onder anderen, tot eenen in den zomer vooral hoogst noodigen geeffel, om de hen jammerlyk fteekende en kwellende vliegen mee denzelven van hunne huid te weeren. En dit fchoone .deel, 'twelk hun zoo veel fieraad bvzet, en zoo w'.-zenlyk nut aanbrengt, wordt hun op eene zoo onbezonnene, als wreede wys afgehakt door hunne al te ongevoelige Meesters, die waarlyk in deezen ook geenzjns op eene redelyke, en met des goeden Scheppers oogmerken overeenkomftige wyze, hunne magt gebruiken. Er zyn, gelyk Gy ook wel weet Leezers! nog andere,, by ons gemeenzaam bekende, foorten van het Viervoetige gedierte, van welken myn onderwerp me* debrengf, en 'i niet ongepast zou zyn, ook afzonderlyk te fpreeken; offchoon zy in eenen laageren rang gefteld worden, dan die, van welken ik airede heb gefprokeu: doch ik zal my flegts tot twee derzelven bepaalen « te weeten, — tot den bond, en het tweederlei genacht der bokken. Hier'bv zullen welligt fommige myner Leezeren den neus opnaaien, en met eenen wat'fpytigen lach by zich zeiven vraagen: „ Moet de man hier van de honden „ niet alleen, maar van de bokken ook gewaagen? zyn „ deeze dan van zoo veele aangelegenheid en nut voor „ ons, dat zy ook hier eene plaats ter overweeginge „ verdienen? wat zal hy toch van veel aanbelang „ daarvan zeggen kunnen? " —- Ik weet zeer wel, myne Vrienden! dat beide deeze foorten van dieren, maar wel vooral de laatstgemelden in eenige verachting liaan by veele menfchen; 'twelk by.fommigen welligt daaruit voorkomt, dat zy in de H. Schrift zelve in geen zeer gunftig licht gefteld worden, als waarin onwaardige, ondankbaare en kwaade menfchen by dezeiven veraeleeken worden; 'twelk echter onge- twy  ( w ) twyfeld op zekere hoedanigheden in den aart dier dieren , en niet op hun geheel wezen zyn opzigt heeft, Ook erken ik gaarn,-dat deeze dieren op zich zeiven zoo veele waarde niet bezitten, en ons dat groot nut en voordeel geenzins aanbrengen, 'twelk het Rundvee het Schaap , en het Paard wel doen. Maar ik heb immers gezegd, dat ik zoo wel van't misbruik ,'t welk het gros der menfchen van de hun vergtmde magt over de dieren veelal maakt, als van het gebruik, en nut derzelven voor ons allen, zoo veel te pas kwam, fpreeken zou; en dat het niet aan itof ontbreekt, om in dit opzigt van deezen iets te zeggen, zal toch niemand redelyker wyze ontkennen kunnen, daar ook deeze me» ren van dat misbruik, en de mishandelingen der menfchen veel te lyden hebben. Hiermede wil ik trouwens niet te kennen geeven, dat ik zelf van meeni'ng ben, dat deêze dieren geene waarde en nuttigheid van aanbelang voor ons hebben zouden. Hoort eens, wat daarvan, raakende vooreerst de bokken en geiten, de reeds genoemde martinet zegt: ,, De melk der „ geiten is beter, dan die der koeien en fcliaapen; „ zy voedt op eene uitneemende wys de zwakke kran„ ken, en geneest hen dikwyls. Óok levert de melk ,, goede kaas op. — Het vleesch der jongen is zeer „ maken en lekker. — de vasrc van bokken en geiten „ kan men tot pelfeu laaten bereiden; — in andere „ oorden maakt men er kemelshair van , 't welk zeer „ veel by ons in gebruik is. ~ de htvd geeft leder, „ van 'twelk men, onde* anderen, de maroquine ban,, den voor onze boeken maakt. — van het ongel of „ vet giet men de hardfte en beste k'aarfen. — Is dan „ dit dier (^vraagt martinet zelf daarop) niet zeer „ nuttig voor ons?" —— En moet een ieder deeze vraag met ja beantwoorden, is er dan uit aanmerking hiervan geene genoegzaame reden voorlran, den, oin ook dit dier op hoogen prys te fchatten en het niet als nutteloos te verfmaaden? En welke wettige, of verfchoonbaare reden is er aan den anderen kant toch vcoc, om 't zelve zoo fmaadelyk aantezien en te bejegenen, als gemeenlyk gefchiedt! is deeze in den aart van deszelfs wezen, of zyn natuurlyk beftaan te zoeken? =» Zyn zy dan in 't-gemeen, ofQ q 3 fchooa.  C 308 ) fehoon de bok wat koppig zy, niet gemaklyk te ba? ftuuren? onderwerpen zy zien niet aan den dwang en pen last, die hun meestal willekeurig, en van hunne harde Meesters worden opgelegd ? ——_ En hoe zagi *n fchuldelqos een diertje is niet het van natuur zoo vrolyk en dartelende geitje ! ——- Het is byzonder-? lyk het ongelukkig lot van deeze dieren, dat zy den Kinderen veelal ten fpeeltuig dienen, en alzo in handen van zulke meesters moeten vallen, die hen nie$ behporlyk weeten te beftuuren, die uit ligtzinnigheid en onbedachtzaamheid, ook daartoe aangezet door da. iwaade voorbeelden van anderen, zich geheel vryelyk veroprlooven, ja hun vermaak zelfs vinden in hen ge- v fta£g door flaah, en op andere manieren, te kwellen, ep te mishandelen; die hen ook lasten doen;voprtfleeK pen, voor weiken zy niet zyn beftaqd, en waaronder jiy tep eenigen tyde bezwyken moeten, en die zich an plaats yan Meesters als gevoellooze en wreede b iel zoude bezitten, waardoor de domme bloéd zoodanig ontftelde, dat hy geheel buiten westen geraakte. Om kort te gaan, de ftudent herkende eindelyk zyren vrien 1, verhaalde hem, zoo veel de fchrik toeliet, het voorgevallene, en deed nu met den Priester zyn best, om den knecht weder by te brengen; die, op het zien van den Priester eri verdere buisgenooten, welke irs;elyks op het rumoer waren toegefchooten, a's mede op het verfJag van den Prirs.er en Student, zich ten laarden 0' k moest Jaaren overtuigen, dat alles flechts eene dwaaling geweest ware. Te Groningen, by W. ZÜ1DEMA, 1799. m te Amfterdam r>y H. KEYZER, en verder alom te bekomes..  weekbl AD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN gemeenen MANj Nr. t45. Aanspraak van den burger groninob» in t volksonderwys te haarlem. Waarde Broeden en Zusters'. Leergierige Medeburgers! uy;*^le de ,aatftvnorfi;artnde reize gehoord her*» ben, ( ) zullen zich nog herinneren hef onderwerp dat ik toen had uitgekozen, en beloofde by eene andere gelegenheid te vervagen. Het b.ftondt naamlyk, op dar Ife dit vermelde ten aevalle van hun, welken roet» met tegenwoor,-) a waren, in bet bekende zeggen: Daar twee kyven hebben beiden fchuld. Van dat zeggen heb ik 'oen de meening ontvouwd, doi»r byzonder ftil te ftaan op de betekenis van het woord 'Kyven, 'twelk ik noemde, en betoogde te zyn: heftig, luidruchtig en Met hlykbaare drift te fpreeken ever zaaken, waarover men verfcbilt in denkwyze, en eikanderen hardt verwytingen te doen. —. Vervolgends heb ik aaneetooud, dat een paar kyvers zich altyd fchuldig maaken aan zotheid of boosheid in ds behandeling van de zaak, waar over zy verfchillen. Steeds ontdekte men by eene echte kyfparty, een woest gefchreeuw. een belachlyk afwyken van de groote zaak, waar over men Verfchilde, haatlyke fcheldnaamen , en boosaartige bedreigingen, fomwylen ook daadlykheden en perloonlyke beledigingen, i , PI- Deel. Ss Cf X*) Zte Nontmer 137 en 138,  ( 32* ) Op elk van deeze gronden afzonderlyk en op alle in het géineen mog't ik 'bet befluit bnuwen: Daar twee kyven bebben beiden fcbuld, en dit befluit onbefchroomd ioepasfen op alle kyl'partyen zonder iets te weeten van het onderwerp, waar ever de kyvers Verlehillen. -—« ïvl'aar — nog ben ik iets verder gegaan , en heb de ftoutheid gehad van te beweeren,dat etn paar kyvers, behalven dat zy altyd fchuld hebben in de behandeling van de zaak waar over zy kyven, daarenboven in de'^zaak zelve veelal beide ongelyk hebben. Dit laaiflö heb ik gezegd maar niet bevveezen. En dit bewys i.«, behalven de"toepasfing op beide redevoeringen, de taak welke ik nu behoor aftewerken. Myne Toeboorers gelieven intusfehen byzonder te letten op bet kleine , maar veelbeduidend woordeke veelal, waar van ik my opzetlyk bediene, c*i U te doen opmerken, dat ik niet beweer, dat twee kyvers volftrekt altyd ongelyk hebben in de zaak waar over zv kyven, msar dat dit al zeer dikwerf het geval 10., Hfhóo'n het misfchien niet by alle gelegenheden doorgaat. En dit merk ik opzetlyk en eens voor al aan, voor eerst om U allen het regte denkbeeld van myn ■volgende betoog te geeven, en ten tweeden om niet wederom, gelyk voormaals, aangevallente worden van onzen goeden vriend Dirk IFysboofd uit het poortjen. Myne ftelling is dan, op dat Gy het wel begrypen iroogt, dat twee echte kyvers, doorgaands of meest altyd ongelyk hebben in de zaak waar over zy kyven» I. En' dit dunkt mv mag ik in de eerite plaats befiuiten uit de drift en verbolgenheid , welke alle kyfpartyen vergezelt, volgends onze uitlegging van den Tex't, en het betoog dat wy daar op reeds gebouwd hebben Alle "drift en .verbolgenheid verblindt en verbystert het verftand en belet het, om de zaaken te befcheuwen in haare waare gedaante/ Wanneer het oog nws lichaams ongeïteld is, myne Vrienden! 'dan ziet Gy de voorkomende dingen geheel verkeerd. Zy zyn .of;mst eenen nevel omgeeven, zoo dat tv dezelve niet regt kunt onderfcheiden , of zy *omèn U vn-baazen^ groor or magtie klein voor; ot gy ontdekt er valfcbe couleuren aan, en 'tgene blauw  C 323 5 is komt u groen voor, en het geële fchynt u rood toe. Zoo is het ook met het oog der ziele, wanneer ik deeze zinfpeling hiér gebruiken mag. Voor daï oog of het verftand, wanneer het door drift of misnoegen van zynen welftand beroofd is, vertoonen de dingen zich geheel anders dan zy waarlyk zyn; het yergroot of verkleint de voorkomende zaaken, of leert er coupuren aan, die er niet natuurlyk toe behoorer. Het misvormt, by voorbeeld, een onbedacht woord, in eene vinnig bedoel e kwaadaartigheid; de gërirtèfte afwyking van de itreugtle regelen (ter rednvaaftligdigheid , in afgrysfelyke fenclroapy; eene -lo&ië , niet al te voorzigtige uitdrukking of uugw.euk, in niets minder dan hoerery of overfpel, terwyl 'uien ombedachten Vader des groeienden htiisgezins, voor ecu heblyk dronkaart en verdervdr van zyn gezin aanziet, om dat hem twee of driemaalen eene vrolyke geleg.nheid tot buitenfpoorigheid in deezen vervoerd had. In eenen tegeogeftelden zin zal iemandwiens verftand door drift beroerd is, de gevjrigctgfte en bedenkelykfte zaaken onnatuurlyk verkleinen;— de haatlyklre maar bedekte verwyfingén, en vuiiaartigfte aanduidingen, ais eene aartigheid e;i fchuldeloozé jokkeruy, of als esnc vriendbroederlyke waarfchuwing en beftraffing, —• eene onverfchoonbaare fchurkery, voordellen als eene gauwigheid om anderen optefcherpen, terwyl beestachtige lusten en fchandelyke gemeenzaamheden in zyn oog gelyken naar verfcnoonbaare luchtigheid of geoorloofde vrolykheid, en hy zyn geduurig kroegloöpen en Aardig verwaarloozen zyner zaaken vryplcit met het fpreekwoord: De boog kan niet altyd gefpannen zyn.— Zoo ziet Gy, Myne Broeders en Zusters! dat drift het verftand benevelt, en de voorkomende zaaken aan het zelve doet voorkomen in eene vreemde en onnatuurlyke gedaante. Daar nu, om tot myn hoofdhefluir te naderen, allen die kyven, onze vriend Wys* hoofd, met'al zyne fchynbaarc bedaardheid, niet uitgezonderd, meer of min in drift ontdoken zyn, is het ook zeer natuurlyk te veronderftellen dat althans de meesten de zaak, waar over zy kyven, met een vergrootend of een verkleinend oog befchouwen, of zich zeiven in een valsch licht voorttellen, dat is, met a3-  '" ■ r C 334- } wanten van deezeu arbeid nog vruchten te zullen " inzamelen? dan zoudt ge immers zoo oud motten. worden als een van de Aartsvaders. Vyaarom be" kommen gy u over een tóekomst, die gy niet " heieeven zult. Denk voortaan liever aan dé zonden !' uwer jeugd, en laat die hooge gedachten en uitgebreide plannen vaaren ; zulke dingen paffen beter voor ons jonge lieden!" „ Zy paffen u geen hair beter dan my, voerde de Gryzaard bun te gemoet: H-t goede geluk komt laat in huis , en blyft er " zelden lang. De dood klopt zoo wel aan de deur " van de jongheid, als aan die van den ouderdom. " Het eene oogenblik verzekert u niet, dat gy het an" dere beleeven zult. Voor de fchaduwe en de vrucn" ten, die deeze boomen te eeniger tyd geeven zul" len' zal myn nazaat my nog bedanken: zou een " wvze ook niet voor 't genoegen van zynen meoe" mensch zorgen ? ziet! de bewustheid van wel te " doen, is eene vrucht, die ik beden reeds {maaken " kan • ik kan haar morgen , ja nog ettelyke dagen " genieten, als de Heer my he; leven gunt: veélhgt H zie ik nog wel eens de zon over uwe graven op-. " De'o'ude had de fpyker op den kop geflaagen. De een deezer knaapen, voornemens zynde naar Amerika te yilèn, verdronk in de haven; de andere, die, om *L den weg tot de hoogfte eerambten te baanen, den Staat in het oorlog diende, verloor,zyn leven dooreen doodelyken fchot; de derde viel van een boom, dien hv omhakken wilde, en brak den hals; en weenend fchreef de Gryzaard deeze gefchtedems op hunnen grafzerk. HET STANDVASTIGE MEISJB. {een Volkslied.) ]\'!yn minnaar is een hubfche vent, II- zoo aartig praaten, lk héb hem réèds zoo lang gekend — i Zoude ft ium dan verlaaten? > ^,  ( 335 ? Myn* Moeder raaz', zoo veel zy wil, ■ Zy zal my niet verfchrikken; Gehoorzaam, zwyg ik altyd ftil, En weet het wel te fchikken. Ham Zivetfer met zyn fch.urken oog»' Die Moeder kon betov'ren, Maar die zoo menig maagd bedroog, Zal nooit myn hatt verov'ren. Hy fnork' en poch' vry op zyn goedj Zyn aanzien en vermogen! Zyn g-ootheid en zyn ad'lyk bloed Zyn nietig in myne oogen. Myn Willem is een deugdzaam man, Verftandig en goedaardig; Als hy bedrukten helpen kan, Dan is by altyd vaardig. Naar rykdom en Baar blinkend geld Zag ik .hem nimmer haaken—Ik ben 'er ook niet op gefteld, 'tKan niet gelukkig maaken. Geen tafels, daar de wyn op praait, M"t uitgezochte fpyzen, Uit Oost en West te faam gehaald, Doen ooit de deugden ryzen. En zonder deugd is geen geluk Op aarde toch te vinden; De boosheid is een bron van druk— Zy kan het hart verllinden. Van 't goede, dat, men doet „ bewust 4 'Kent men geen bitt're fmarte. Eenftemm'igheïd en zielenrust, En kalmte in het harte. —- Dit is het, dat my Willem bood, Wat zoude ik meerder willen? Een  C 33^ ) Een water-teug met roggenbrood 5 Kan dorst en honger ftillen. Aardapp'len met tevredenheid —. Z iude ik naar meerder zwoegen? Geen lekkerny-, hoé wel bereid* Schenkt vreugde en vergenoegd. „Byjclryven, (zegt myn Moeder dan) Is t waarlyk wel te wezen; De liefde is toch een M.nde-man, En kan geen letter leezen." Maar ik — ik lach. wat om het goud, Om ryders en dukaaten; OfRrflöofl men 'er een poos op bouwt, Het kan toch weinig baaien. Hoe meer genot— boe meerder lust, De beek moet altyd vlieten — In 'c ifrld? wordt men iu flaap gefust, ErHtati nier meet genieten. Bedwelming wykt— de mensch ontwaakt,... ■ Hy heeft een ledig harte, Dti r hy voorheen naar heeft gehaakt Is thans een bron van fmane. Hars Zwetfer heeft'my lang gekweld, Hy zal my niet verwinnen; Hy koope een and'ïe voor zyn gêid Ik zal hem nooit beminnen. Neen! Willem is een bubfche vent4 Hy kan zoo aartig praaren, Jk h?H hem reeds zoo lang gekend. Zoude ik hem dan verlaaten? Te Grolingen, by W. ZUIDEMA, 1799. en te Amfterdam oy H. K E YZER, en verder alom te bekomen,  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MANj Nr. 147. G y hebt, Waarde Leezers ! zekerlyk wel meermaa* len hooren fpreeken van de Romeinen. Die waren eenen langen tyd recht dappere — braave en edelmoedigs menfchen: maar eindelyk zyn zy ontaart, en wreed, trouwloos en heerschzuchtu geworden. De gefchiedenis van deeze Romeinen, die byna de gantfcbe wereld overwonnen hebben, is zeef belangryk en leerzaam* Gy kunt ligt begrypen, dat onder hen veele braave, maar ook vêele (1 chte menfchen Waren. De GefchiedfchryVefS hebben hier van, ter onzef leering, veele Vborheelden bewaard. Zy hebben ons mannen leeren kennen, die byna onbeerynlyke dingen gedaan hebben, en wier edelmoedigheid, eer'ykheid , belangeloosheid en vaderlandsliefde onze grootfte bewondering verdienen. Voor eenigen tyd las ik onder anderen nog een uitmuntend gedrag van Zulk een' Romein. Ik befloot ulieden hetzelve mede te deelen'. — Indien het u behaagt en my de tyd niet ontbreekt, kan het ligt gebeuren, dat ik u van tyd tot tyd wel eens meer diergelyke voorbeelden verielle. — Maar ter zaak. Het gene ik u dan verhaalen wil betreft den perfoon van MARCUS ATILIUS EEGULUS. Deeze wierdt in eenen flag tegen Je Cartbagers, ee* Biag-ig volk, met wien de Romeinen in oorlog waren, iil. Deel. Vv ge*  ( 338 ) gevangen genomen en naar Carthago overgevoerd. Na da l!v vyf jaaren gevangen was geweest, zonden de Cartbagers, die gaarn vrede met de Romeinen wilden hebben , 'hem nevens andere gezanten naar Rome, om over eenen billyken vrede, of ten minden over de intwiffeling der krygsgevangenen te fpreeken. Zy lieten hem tevens eenen duurcn eed doen, van weder in de gevangenis te zuilen keeren, indien bet oogmerk zyner zending m's'ukte. Dit was recht locs overlegd van de Cartbagers: want zy wisten, dat regulus zeer gezien was te Rome en eenen zeer fteiken invloed had op de Regeering. 'Zyn belang bragt ook klaarlyk mede, dat zyn Vaderland vrede maakte met Cartba~ go mm want "anders moest by wederom naar de gevangenis en eindelyk den dood ondergaan. (In die tyden behandelde meti de gevangenen veel onmenfehelyker, óm tegenwoordig.) De Cartbagers bedroegen zich echter zeer. l\Ta dat hy, benevens zyne Medegezantf», den voorflag van Carlbago gedaan had, wilde hy piet bun den Raad verlaaten : doch de Leden van denzelven verzochten hem, om hunne onderhandelingen by te woonen. Die andere afgezanten hem dit Toeftaande, willigde by het verzoek in. Men vroeg hem in den Raad zyn gevoelen af en men dacht, dat By voor den vrede zoude Remmen — maar men had rr.ïsgerekend. Met eene man'yke taal fprak hy voor de belangen van zyn vaderland en fpoorde den Raad aan tot het voortzetten van den oorlog. Men gevoelde iiet gewigt van zyne reder eering, maar mes durfde hem' niet weder naar Carthago doen terug keeren. Terltond had men allerlei uitvlugten gereed, om hem tot blyven aantefpooren. De uitfpraak van den Opper Priester wns: dat regulus zonder meineed te iüme blyven kon." De braave r e gul us wilde hier echter in het geheel niet van hoortn. — „ Ik voor my weet zeker (zeide by onder anderen) dat de uitgezpehtfte filtering my te Carlbago wacht : maar de meineed is my vree'slyker. Deeze zou regulus rampzalig maaken; die kan flechts zyn lichaam floopen." Hy eindigde met te zeggen: ,, naar Cartbags weder te keeren is myn pligt «—- myn lyden aldaar is der Goden zaak." m  ( 339 ) Nu had hy nog de aanzoekingen eener rederminnende Gade en lieve kinderen te wcderfftan. Zyne vrouw viel op haare knieën; had hem om te blyven; om haar niet tot weduwe — zyne kindereu niet tot weezen te maaken. Doch hy gaf zich niet aan het gevoel over; beantwoordde de klachten zyner vrouw niet; — het zyne kinderen niet toe hem te omhelzen: mr.ar verliet met de afgezanten eene ftad, die hem door onderfeheidene betrekkingen zoo dierbaar was en waarvan hy wederkeerig zoo harteiyk bemind wierd. Hy kwam te Cartbago weder, alwaar hy, om zyn afraaien van den vrede, den affchuweiyklten en wreedften dood om» derging, zoo als hy wel had voorzien. 't Kost weinig moeite — weinig lyden, Wanneer belang en pligt niet Itryden, Zyn woord te honden — pal te lliau: Maar, eer den wreedften dood te kiezen, Dan 's vyands achting te v'etüezen, Dit kondigt waare grootheid aan!' M. CURIUS DENTATUS, Onder de veelvuldige oorlogen, die de Romeinen voerden, behoort ook die met de Samniten, welken cutuus ten einde bragt. Na dat hy de vyanden overwonnen had — liet de Raad van Rome aan hem over om een voorfchrift van vredesvoorwaarden ragt de overwonnene vyanden te maaken. De Samniten, (ft hoorende, beproefden terftond alles om deezen man Voor hunne belangen omtekoopen. — Gy hebt zeker, wiarde Leezers! van diergelyke omkooperyen wel meermaalen gehoord. - Mannen , waarop geheele Volken en S aaten fteunden, lieten zich niet zelden op eene veraChtelyke wyze door eenige handen vol gouds in de belangen van den vyand over haaien. Dit wilden nu de Samniten ook beproeven. De afgevaardigden vonden den Romeinfcben Veldheer op zyne landhoeve. ''Gy moet u niet verbeelden, myne vrienden ! dat dit eene prachtige Buitenplaats was — voorzien met de kostelykfte vertrekken— o neen! in dien tyd was men Vv a, nog  C 34.0 ) SOg eenvoudiger, dan thans. Curius, hun overwinnaar, zat bf hunne aankomst in zyne armoedige hut op een' Hechten houten ft .el by den haard. En wat dunkt u wel, dat die g.,ne man op dat oogenblik deed? Hy was bezig met zyn eigen maahyd aefeed te maaken, die uit eenige wortelen belton. Het jezantfchap zag deeze foberheid voor gebrek aan, en vondt nu in het minfte geen zwaarighpid om hem bunDe fchatten aantebieden. Maar o weel wat kwamen ?y daar lelyk te pas! Met eenen glimlach, die de diepfte verachting voor alle laage omkoopery te ken oen paf —- zeide hy tegen de afgezanten: „ Vertelt den Samniten, gy bedienden van een onnut, ja verm\ et :td gezan fchap, dat marcus curius de wet aan ryken voortefchryven verkiest boven zelf ryk te zyn; sie*mt uw goud , tot 's menfchen verderf uitgegraa* ven, mede, en onthoudt, dat curius zoo onöm» kooplyk, als onverwinlyk is." Het goud heeft dikwerf meerder kracht, Da/i oorlogstuig en wapenmagt; Zvn glans heeft menig menfc'henkind Tot nadeel van zich zelv' verblindt: Maar hy is geen reebtfehapen man, Die 't niet, als ftof, verachten kap. 'Tgei.uk van een braaf en huisi yk leven» De bye is klein onder de vliegende G& dier ten: maar bare vrucht is bet voot* maamfie der zoetigheden. jesus SIRACJÈi.. Dien de Liefde heeft verbonden, Aan een Vrouw van zachten aarts Wier vernuft en heufche zeden, Ëdel hart en fchoone Leden, cf" Ieders liefde en achting baart?  < S4i 3 D;e, met zyn beroep te vreden, Overvloed noch armoê kent; Uit een' braaven ftam gefprooten, Jn het hart van eigen Loten De Ouderlyke deugden prent: Jura * *« a ::i,„n . Die, gezond en frisch en vrolyk, Wyf en kind zyn leven wydt; Meer vergeeten, dan verheeven, Door geen laag belang gedreeven, Niet gevloekt wórdt noch benydt: Die, in Kerk- en Staatsgefchilten, Elk verdraagt, maar niemand vloekt; Die, door eigen vlyt en zeden, Deugden kweekt en kundigheden; 't Waar geluk van 'tMenschdom zoekt» >Srv • - .. - *."2CStCStf ,£i ' / Die, van *t Staafsgewoel verwyderd, Nimmer dwaaze wenfehen voedt; Al zyn Mensch- en Burgerpiigten, Trouw en iivrig wil verrichten; Ais een Kristen denkt en doet; Zulk een is de vriend des Hemels I Is het reinst geluk bereidt! Altoos trouw aan Deugd en Rede, Groent.zyn hart in rust en vrede, Bloeit zyn huis in zaligheid. • ShSflGd )*<:., io& üyh,*q Ziet zyn Tot in 't veldviooltje Aan den (tillen watervliet 1 ' Vv % \ Woes.  X 342 ) Woeste ftormen, onweêrvlaagen, Die den hoogen eik verflagen, Treffen 't nedrig bloempje niet. * Elke ftand is ryk aan zorge; Doch de zyne valt hem ligt. Denkt eens, welk een zielsgenoegen! As hy eina'iyk, door zyn zwoegen, \ Heil van Kind en Gade fticht; * 'sHemels goedheid, zynen yver. Ieders achting zich 'bewust; Nimmer driftig, los noch ledig, Ahoos vlytig, ftil en zedig, Slaapt hy eiken nacht gerust. Nedrig, fpaarzaam, net en zind'lyk, Zonder zich aan overdaad, Gas'ery, of pronk te keeren, Houdt hy zich, in kost en kleêren, By de gouden middenmaat. ti>Öt, rt3'k»ii3:i'.v.KA «V.. h. Warscb van morrend ongenoegen; Warsch van ftyven praal en dwang, Hóórt" hy | graag, in ftille' ftr'eeken, Zachte vreugde en vriendfchap fpreeken, Doet by meê, by fpel en zang. * ' Ja Skiles rijh Uii B^s üsóifi Denkt hy ook aati'thongrig weesje? Deelt hy in der armen pyn? Hoe! zojrhy zyn pligt niet weeten? Hy, de Broedermin vergeeten, En — een vriend,van j e s u s zyn ? Neen)  I 343 > Neen! de fchyndeugd moog' hier bloezen: Waare Deugd blyft altyd groot! Had hy Koninglyk vermogen. Nimmer zag men fchreiënde oogen. Allen gaf hy werk of brood. Vaak bewondert hy, in ftilte, 'f Groote en fchoone der Natuurj A'magt, Wysheid, Liefde, Zegen Lacht hem, in den dauwdrop, tegen, Schittert hem, in 'tblikfem-vuur. Ieder welkend bloempje leert hem, Hoe de dood, ook hem , verbeid ; 'rKruipend Wormpje, naa zyn ilaapen, In de fchoonfte vlieg herfchapen, Schetft hem zyne onfterflykheid. * Vaak leert hy zvn Huisgenooten, Uit een Zeilfteen, Blad, of By, 'sMaakers Grootheid optemerken; En. uir duizend andre werken, Welk een ftip de fterv'ling zy. * Gaat beto 'ivveï: geen dwaaze trotschheid Neemt zyn hart en wooning in; ^Nut van 'tAlgemeen te ftichten; 't Dankbaar hart op God te richten, Is zyn uitgang en begin. Hoe gedraagt bv zich in d' onfpoed? Geeft hy de Eer en 'tBloed 'er aan? WU |jy trooft, in flegte hoeken, Uitkomft, in de wanhoop, zoeken, Wanhoop, in den dood, ontgaan? Ar*  t 344 ) Arme mensen, dien zulk een leere, Zulk een troost tevreden fielt Schoone Godsdienft! rein gewisfe! Gv — gy zyt, in duisternisfe, 'tEenig troost-licht van myn held. Staarende op Gods Liefde en Almagt, Zegent hy 't Al wys bedel: „ Niets is my de Hemel fchuldig," Zegr hy, dankbaar en geduldig, Looft zyn Schepper, en doet wél. Is hy voor den ploeg geboren; Leeft hy in den Biirgerftand: E'k beroep, van hem gedreeven, Wordt, door zyn voorbeeldig leven., Roemryk voor zyn Vaderland. *tVaderland! — zo u zyn glorie, Zvn geluk ter harre gaat : Denkt dan, Vrienden en Vriendinnen! „ 'tWelzyn aller Huisgezinnen, „ Is ook 'twelzyn van den Staat," * * * Jongelingen, Marnen, Vrouwen! Trof u deeze fchildery! Hjmel! wierd het hun gegeeven, Zoo te denken — zoo te leeven, Welk een heerlyk loon voor my! Te Groningen, by W. ZUIDEMA , 179a m te Amfterdam ny H. KEYZER, en verder aloj^ te bekomes.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAM N\ 148. Het famen fel van Godsdienst 't geen bet Heelal ons voorft'lt, valt onder bet bereik van den eenvoudig/len mensch. — Die een oprecht hart bezit , wordt geteerd en ivys, zelfs achter den ploeg. YOUNG. AANSPOORING TOT EENE AANDACHTIGE BESCHOUWING VAN DEN HEMEL. w V V y menfchen zyn, ten aanzien van onze lichaams-' gerhite, van de redeleoze dieren, onder anderen, ook hier in onderfcheiden, dat wy met óns hoofd regt op gaan, daar het hoofd der beesten naar den grond gebaogen is. — De mensch is dus, door zyne regtopgaande geftalte, in ftaat gefteld, om, zonder moeite, den Hemel te aanfchouwen. Gelyk alle de werken van God onze aandachtige befchouwing verdienen , zoo is dit inzonderheid waar van het wyduitceftrekte Hemelruim. Welk.gezigt is fchooner en treffender dan dit? Welke zigtbaare dingen kunnen ons meer opleiden tot Ged; meer aanfpooren om zyne grootheid, zyne almagt, wysheid, en goedheid te bezeffen en te bewonderen , dan het verbaazend Hemelrond? - - De Hemelen vertellen tocb Gods eer, en het uitfpanfel verkondigt zyner handen ™f*- pf« XIX: 2. Immers het werk pryit zynen III. Deel. X x Mees-  C 34^ ) Meester. —— De mensch wordt tot deeze befchotlwin$r, van God zei ven in de H. Schrift, opgewekt. Ziet dit Jes. XL: 26a. Heft uwe hoofden op, en ziet wie deze dingen gefchapen heeft. Braave en Godsdien* lligc menfehch i:cbben 'er ook fteeds hun werk van gemaakt; men zie het in den Dichter van den agtfrèa pfalm, het vierde vers: Befchouwt myn aandacht uwen hemel, Het prachtig kunstwerk uwer vingren, De zilv're maan, de flonkerftarren, Door U gemaakt; Wat zyn, 0 God', de ftervelingen. Dat gy aan hun wilt gunstryk denken, enz. (*} En onze braave en verdienftelyke landgenoot martinet zegt ergens van zichzelven: „ In den vroe5, genmorgenftond, is, na het gebed,myn eetfte werk, den hemel te aanfehouwen : is de lucht helder, en zie ik de Zon uit de fchoone kameren van het oos11 ten koomen, dan juicht myn hart over dat prachtig verfchynfel." 't Is zoo, ieder mensch ziet den Hemel doorgaans eiken dag; maar gefchiedt dit van veelen niet enkel toevallig, zonder oplettend nadenken? — of om eens te zien"1 wat weêr het is, of worden zal? — Zulk eene gevoellooze aanfehouwing kan ons geen zedelyk nut aanbrengen; zy verwekt geene edele, geene Godsdienftiae gevoelens in ons hart; zy leidt ons niet op, om den God des Hemels te eerbiedigen, en te vereeren : hier toe wordt eene meer opzetlyke , eene aandachtige befchouwing vercischt; waar toe wy onzen Leezeren eenige handleiding wilden geeven. Om van bet fchoone bemelsblaauw niet te gewaagen welk een heerlyk kunstwerk van Gods alvermogen 'is de luistervolle zon! — Dat groot en weldaadig licht verdient alle onze aandacht en bewondering. Dat groote licht, zeggen wy. Natuurkundigen hebben berekend , dat de Zon meer dan een millioen, of duizendmaal duizend maaien, grooter is dan onze ge- hee- Naar van lamelsvelds vertaaling.  C 347 ) heele Aarde: (*) nu heeft onze Aarde omtrent negen duizend uuren gaans in haaren omtrek; 'c welk beidonzen Leezeren in voorgaande nommcrs. is bekend gemaakt. Hoe verbaazend groot moet dan de Zon zyn! — Zoo groot moest zy juist weezen, maar ook niet grooter: want was zy aanmerkïyfc kleiner, alles zou op aarde van koude verltyven; en was zy groaier, alles zou byna door haaren heeten gloed verfchroeiën of verbranden. Dat de Zon ons menfchen eenter nies grooter tocfchynt, komt van ,haaren verren aflhnol. Natuurgeleerden verzekeren ons, dat, indien het mogelyk vvas, dat een naar de Zon afgefchooten kanonskogel zyn eerite of oorfpronglyke fnelbeid koude blyven behouden, zulk een kogel'echter-ingeen «5 jaaren de zon zou bereiken. — Deeze afpand der zon van ons is ook de juistgep .stte: was zy digter by ons, of verder van ons Verwyderd, het zou dezelfde onheilen veroorzaaken als of zy grooter of kleiner was; naamlyk, eene al te groota hitte of koude. Hoe wys en gued heeft de Schepper alles verordend en daajgefteidi De Zon is ook een weldaad:* fehepfel van God. Het voordeel dat wy van haar genieten, is toch aan elk bekend; naamlyk"—Hebt,— warmte,— vruchtbaarheid.— Wat zou onze Aarde zonder de Zon zyn? — Eene barre, koude, düiöère, en onbswoonbaare klomp. — Dat wy dan het nut van de Zon tteeds overweegen; — maar ook tevens haaie fchêonbeia en pracht. Op den helderen middag kunnen onze oogen haar, in haaren vollen glans, niet aanfehouweo; docii by haaren op- en ondergang kan dit onbelemmerd geleideden. En, welk een gezigt! indien het aangenaam weêjr is. — Een bedaard aanfehouwer, die hier door niet min of meer getroffen wordt, moet geheel gevoelloos zyn voor het fchoone dat er in de Natuur is. De helderlte glans van 'tzuiverfte goud verliest hier al zyne fchooaheid by; terwyl zy de verrukkendfte kleuren verftaan de luchtige wolken, die niet verre boven de kimmen zweevcn! — De Heidenen, door de fchoonheid der Xx 2 Zon (*) Nauwkeuriger is deeze grootte opgegeeven in de Aan. merking op bladz. 686, Nr. 86.  ( 348 ) Zon, en hattr weldaadig nut verrukt, vereerden haar als eene Godheid; —waar van nog de eerde dag der week den naam van zondag draagt; — maar de nïeerverhchte Kristen befehouwt de Zon als een uitmuntend fchepfel, en buigt zich met eerbied voor haaren Maa. leer neder! Verdient de Zon onze aandacht bv dag, de Maan met minder by nacht De Maan fchyht óns omtrent zoo groot tos als de Zon; echter is zy, naar de berr- ™H van Natuurgeleerden, omtrent 50 maal kleit er ran onze Aarde; en dus meer dan 50 mtlh'oenen tiirl klei ter dan de Zon. Dat die beide lichten zich echter genoegzaam geiykc groot v rroonen. kom' hier van daan, dat de Zon omtrent 400 maal verder van ons af is dan de Maan. Wy noemden de Maan zon even een li ebt, om dat zy ons licht geeft; maar eignlyk is zv een duister lichaam, gelyk onze Aarde: want had zy" licht in zich zelve, dan moesten wy haar altyd vol of rond zien; maar nu zien wy haar altyd alleen naar dien kant verlicht, die naar de Zon gekeerd is; waar uit blykt, dat zy al haar licht van de Zon ontvangt. — Dit haar geleend licht nu kaatst zy tot ons wtêr'te ruq; 'twtllc voor de bewooners dee.'.er Aarde zoo nuttig als aangenaam is, gelyk elk bekend is. Immers,'\ie Mam verlicht ons de donkere nachten, tot gemak en voordeel van den nachtreiziger, inzonderheid van den Zeeman, die by haar licht een veilig pad door de wotsre golven vindt. — Natuurkenners beweeren ook, dat de Maan de eb en vloed van het zeewater mede veroorzaakt De Maan is ons dus van veel nut; rfféar zy is niet minder fchoon en aangenaam. Elk mensch heeft 'er min of meer gevoel van; zelfs jonge kindertjes kan men foms, door hen op de lieve Maan te wyzen, tot weltevredenheid brengen. Voor aandoenlyke eu deuodzaame harten is zy vooral bekoorlyk. Haar lief én Zacht licht beurt hen op, in droefgeestige uuren; zy vertedert hun gevoel, en haare zilverblanke fchoonheid Ipoort hen aan, tot eerbiedige Godsverëering. —— Keeren wy nu, Leezers! met onze aandacht tot de tintelende starren. Ook die verdienen onze op- uu-rkzaame befchouwing , Welk een treffend gezigt is  C 349 ) is het, wanneer eene menigte Starren aan den onbewolteen Hemel flikkeren! voornaamlvk in een' fcboonen winternacht; om dat dan de meerdere donkerheid ook meer ftarren zigtbaar maakt, en die met m*er helderheid doet giinfteren. — De Starren fchynen voor ons oog blinkende flippen, echter zyn fommigen veel grooter dan onze geheele Aardbol. Èenigen zyn duistere lichaamen. die, gelyk de maan, hun licht van de Zon ontvangen; en deze noemt men Planeeten, of dwaaiharren , die hunnen loop rondom de Zon hebben. Anrveren noemen de Natuurkenners vaste Starren, en zy denken, tja men mag wel zeggen, zy hebben beweezen) dat het Zonnen zyn; Cd at wil zeggen, dat het lichaamen zyn, die hun eigen licht hebben.) De Sarren hebben een verbaazenrien afftand van onze Aarde; inzonderheid de vasfte noodzaakiykheid: want zonder ■ zou er geen regen van den hemel nedervali war zou dan onze Aarde zyn? - -. Eene dorre vruchtbaars klomp, daar geen plant of kruid op groeië'i, geep mensch of beesr op leeven kon! thr de Wolken komt ook bükfem en donder voort wel ontzagverwekkend voor het fchepfel, zoo dat de ftoutfte Godverzaakers en vrygeesten zelfs'er foms voor iidderen: maar tevens is dit onweêr een groote ze*en voor imenscbdom;-dewyl het de drukkende lucht van icoadelyke dampen zuivert, en mensch en beest weêr ruimer adem doet fchenpen. Elk weet toch by ondervinding , hoe verfriflehend en aangenaam terftond de lucht is, zoo dra het onweêr voorby is, Xx 3 De  C 35° ) De Wolken geeven ons foms een allerfchoonst e* verrukkend gezigt, door haare kleur en gedaante; vooral by het op- en ondergaan der Zon, in aangenaame morgen- en avondftonden. Dus kunnen zy zich, b. v. a's een keten van bergen vertoonen, wier toppen verguld zyn. • Wolken kunnen ons dus tot eerbied voor Gods Majefteit, en erkentenis van zyne goedheid opwekken. Uit dit weinige ziet gy dan, Leezers! dat bet groote Hemelruim onze oplettende btfchouwing dubbel waardig is; dewyl wy daar door Godsdienftige gevoelens kunnen aankweeken; en ons zeiven edele en waare genoegens verfchafFe». Laat ons dan fteeds, als redelyke menfchen, als Kristenen, het groote en fchoone in de Natuur opmerken, en den'God des Hemels eer geeven. Hebt gy hier toe gezindheid en begeerte, Vrienden! —— wy bieden U dan het navolgende zangftuk aan, onder den titel van GODSDIENSTIGE HE MEE BE SCHOUWING'. een loflied aan God; op de wyze van Ps. CXXXVI. I. Hef ik myn opmerkzaam oog Naar den ruimen Hemelboog, Daar zie ik, by dag en nacht, 'sScheppers wysheid, gunst, en magt. 2. Blinkt de Zon aan 'sHemels trans, IVlet een weêrgaêloozen glans; Op het zien van zulk een' gloed, Denk ik veeltyds: God is goed! 3- 't Groote kunstwerk van Gods hand, Is geplaatst in zulk' een' ftand, Dat het al wat is en leeft, luist het heilzaamst voordeel geeft. J «..  C 35* 3 4- Licht, en warmte, en vruchtbaarheid, Die de Zon alom verfpreidt, Geeft ons telkens ruime ftof Tot des grooten Maakers lof. 5- By haar op- en ondergaan, Staar ik haar verrukkend aan; Buig my voor der fcheps'len Heer, Vol van eerbied, juichend neêr! 6. Ook de lieve fchoone Maan Blinkt my fomtyds vriendlyk aan; Licht ons vaak op 't donkre fpoor Als een held're fakkel voor. 7- Zy behoedt zoo menig fchip Voor 't gevaar van bank of klip; Zy veroorzaakt eb en vloed; Zy geiuigt ook : God is goed! 3. Als een ziel van droefheid kwynt, En de Maan zoo vreedzaam fchynt, Dan verzagt zy vaak haar fmart; Stort weêr ftiHe vreugde in 'thart. 9- Zy vertedert ons gevoel; Wekt ons tot het groote doel Van ons aanzyn. — Eed'le Maan! 'k Bid om u myn* Schepper aan. io. "t Starrtnheir, vol majefteit! Toont aan my Gods heerlykheid: Onuitdruklyk is zyn pracht la een fchoonen winternacht! : f Ook der Starren tintiend licht Is ons foms van veel gewigt: Voor  t 352 ) Voor den zeeman allermeest, Als hy voer verbyftring vreest. 12. Wolken zweeven in de lucht, Ryk met heilzaam nat bevrucht; Storten uit haar ingewand Groeizaam vocht op 't dorftig land. 13- Wolken, voor ons- oog zoo fchoonI Spreiden 's Keeren gunst ten toon ; Somtyds wekt haar donkerheid Eerbied voor Gods Majefteit. i4. Als een wolk de blikfems braakt, Als de lucht van donders kraakt, Buig ik met ontzag my neêr, Voor des werelds Opperheer. i5- Als het onweêr zich bedaart, Als de lucht wordt opgeklaard, Juich ik, met een bly gemoed, God is liefde! God is goed! 16. God! Gy bragt den Hemel voort Door uw alvermogend woord; Gy bewaart dien, door uw hand, In zyn fchoonheid, orde, en ftand. 17- Groot zyn al uw werken, Heerl t Hemelrond vermeldt uw eer; — t Geeft ons telkens zingensftof, Tot uw nooitvolpreezen lof. * Te Groningen, by W. ZUIDEMA , 1700. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEK BLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nf. 149. 3E L°TGEVALLEN VAN HENDRIK. X rSriïe'hut^T ladd^8 in eene eenvoudige er! e' eene do^ t^S f drie,,ieve i01^»* Door een ffil en'v, L ldfte hunner kinderen luk frnaikten ™ Vfeedzaa,n. §en°t van het huislyk ge- Dtaairin eKder ïffgf"°egen' waarTO0' ^ 2vn. Schafte> tLbeminn?nde «cbtgenooten vatbaar' ten dX £v konden zv hunnen kinderen niet nalaa- dati; ^felvkJ h WyZe onthield, het goede, voorZyo;,aefyr?e\b;ve" zo,° veeI* duizenden gehopteri Grd a f 5. L ' " he" t0t dankbaarheid jegens ⅆ;oSnStfh7ronen onderhouder van aHei/op- ]on*e!in ° 3f. , y ?p e~nen n,et verren afffand een* wiPrH 1' V t0en ^ Eernk en de zynen gewaar was nis her blho ^ het met den ion£™n niet zoti Hl Deel, benoorde> ^"kte hem tot iich ên vei* * ^ du§rf  ( 354 ) dubbelde insgelyks zyne fchredeii om by hem te komen. Eernks open en vriendelyk wezen boezemde den vreesachtig^ jongeling vertrouwen '"- Dood bWk, in ongeïravende klederen, en in eene bult ende houding, flecpte hy zich met moeite voor een landman, verzamelde zyne weinige krachten, om hem tot medelyden en ontferming te beweegen, en viel bezvvvmd voor zyne voeten neder. Eerryk behoefde geene drangredenen om te helpen Hy bezat een gevoelig hart, en vroeg njnimer of de ongelukkige die hem behoefde, een jood of Kristen, een booswurht of deugdzaam mensch was. De maatttaf voor zyne weldaaden was noch rykdom, noch geboorte, noch rang, noch Godsdienstfefte, noch vriendfehap; maar ongeluk alleen. Hy volgde hierin Jesus na, en deed wel aan vriend en vyand, aan groot en klein, aan ryk en arm De kleme jongens, in wier boezems de ouderIvke deugden reeds kiemden, fchreiden recht harily* over den ongelukkigen vreemdeling. Zy hielpen hunnen vader en bragten den jongeling in hunne woonins Het üanfche huisgezin kwam op de been, en het fcheen als of men elkander in dienstbetoomngen wilde overtreffen. Zoo handelt de menscbhevendheid l 7v is het onfeilbaar teken van een onbedorven hart. Ook braat de zorg dier goede landlieden bet emdlyk zoover, dat leven en krachten by den zirken terug keerden. Toen hy gansch Weêr bekomen was wilde hv het gulhartig huisgezin wegens zyn raadzekichtig gedrae niet langer in onzekerheid laaten. De ongefalkitfe gevoelt fijner, dan de gelukkige. De vrees dat men' hem het een of ander miidryf mogt toekennen, maakte hem, die reden bad om ten utterften voorzigtig te zyn , fpiaakzaam. De gastvryc landlieden plaatftenzich, op zyn verzoek, rondom hem en hy verbaalde het volgende. , Ik ben de eenigfte zoon myner ouders. Myn vader was wolkammer te L***. Toen ik negen jaaren oud wps verloor ik in hem den besten vader en myne Aioeder den deugdzaamften echtgenoot. Hy ftierf en het zyne zaaken in een voordeeligen ftand. De noodzaaktvkheid om alles , wat de kostwinning betrof, door vreemden te laaten beftuuren, deed onze zaaken achter-  ( 355 ) uifn-aan. Dit liep een jaar of zes zoo heen, tot dat ik Öde zaaken'op my nam. Aan nyver ontbrak het niy niet; want ik werkte van dat de dag aan den hemel kwam, tot laat in den avond toe; ik ontzag werk noch moeite, en toch raakten wy hoe langer hoe meer in verval. Of het 'was, dat ik nog te jong.was, en geen doorzigt genoeg in myne bezigheid had, dan of er eenige andere reden was, weet ik niet. Wy gaven een' iegelyk bet zyne, en fchoon eenigen zeiden, dat myne moeder te goed en te nauw van geweeten was, verheugde ik er my toch over, daar zy toonde bever arm en deugdzaam, dan ryk en Hecht te willen, zyn: wy hielden het echter nog vier jaaren zoo uit, tot dat eindelyk, eenige maanden geleeden, myne moeder in eene doodelyke ziekte verviel. Heb ik, terwyl zy gezond is geweest, veel van haar geleerd, zoo heb ik zulks nog oneindig meer geduurende haare ziekte. By het fterfbed van "eene braave moeder leert men eerst de deugd op haare rechte waarde (tellen. Zes weeken lang heb ik haar opgepast, geen nacht boven de Vier uuren geflaapen, en ben geen dag, ja zelfs geen oogenblik van haare zyde geweeken. Geen drank ontving zy, dan uit myne: handen, eu niemand verkwikte, laaide, en verzorgle baar beier, wint niemand beminde haar meer. Het doodbed van een Kristen is niet akelig, maar troostvol en leerzaam. Zy ffierf,' ais of zy zachtjes influimerde, om in een' frisfehen lente-morgen te ontwaaken. Even voor haaren dood gaf zy my haaren zegen, en zeide my nog deeze woorden: U? lieve1 Hendrik! laat ik alleen op de wereld, zonder vermogen, zonder ouders. Gy zyt arm, maar deugdzaam. Ik fcheide zonder bekommering van u met het volfte vertrouwen op onzen hemelfchen Vader, zon Ier wiens wil geen hair'van uw hoofd zal vallen, en die u om uwe^kinderlyke liefde, om de zorg en goedheid aan uwe zieke moeder betoond, ook zekerlyk zal zegenen. Zyt moedig, myn Zoon! houd God voor oogen, en volg de le'ffen van uwe ouders zorgvuldig na, op dat gy "eenmaal ook daar moogt aanlanden , waar uw vader reeds is, en uw moeder nu heen trekt. Vaarwel Hendrik! vaarwel myn jonge! eens zien wy ons weder , om nooit weêr te frh -— Hier viel het gor- Yy2 dyn,  ( SS* ) dyn, dat tyd en eeuwigheid van eikander fcheidt De ?.el vlood mar haaren fchepper en Sic.Wik \onder! neem het niet, u te befchryven, hoe ik te^óedTvva Myne Vrienden! vergeelt'deeze tnanen, die ioo t njenigte langs myne wangen biggelen; Waarom zöu LSbnE h°Uden? > »y'^nW$i zyn?de 5pf i r "', Waan" lk V8n myne-deugdzame moetroo vol Pr7eken' f ^ ber«n, ^ngenaanY & E ? k .Z3t da8e,vk« by haar iyk te weenen hoorzaamheid, en overdacht aan haare zyde, de oo£n de^nrS£nd wez«l gevestigd, hoe. Wg?ns w5 MrTe 'heZ? ^ ,ichaam wierd eindelyk ter Sn leven! ? ^ ^ 2]le de ^eif e »,pu.n,tre?treun,11,)aand na den dood myner moeder hebben de fchwIdéifTchers onzen boedel aatigetrs > u< I ■ ^ menslievendheid zoo wel, als die van myne b'lóe : verwanten, maakte dat ik by een paar bra" ve mlSti kwam m te woonen, waar ik mvn hand wei k by een Kundig meester kon voorzetten en ordentlyk leeveV In deezen ftaat bragt ik eeuigen tyd gerust door rde denkende, dat my nog zwaare onheilen te St'zou pen vallen. Eergisteren avond, daar ik van mS winkel naar huis wilde gaan, ontmoette my een ml ner kenmsfen, die my vroeg, of ik hem wilde begekiden „aar een herberg, waar men wasfchen be-lden toonde, ik had njromer diergelyke beelden gezien ep voldeed dus gaarn aan zyn verzoek. Dit huis yoo als ,k naderhand ontdekte, maar voorheen niet wist was een werf huis, daar men jonge lieden tot den zeedienst aanneemt. Toen wy alles bezigrigd hadden wnden wy te rug keeren. Zes of zeven jongelingen nopdigden ons uit om nog eeuigen tyd aldaar te ver, torven, voorgeevende, dat de avond toch gebroken was, en men het overig gedeelte van denzelven niet beter kon befteeden, dan door gezamenlyk een pvp te rooj;en eq zich onderling te vermaakèn. Ik fiÖe^ in 't perst hun verzoek af, doch'ziende, dat myn vriend neer genegen was om nog wat te blyven , zoo liet ik gy oyerhaalen. Wy plaatften ons rondom het vuur. m m m ta $nde? verhandeld te hebben, viel het ge-  C 357 ) gefprek op de fchryfkunsr. Men daagde zich onrW hng uit, en het fcbryfgereedfchap kwamvoodmdT Myn vnend, die tot deeze bezfgheid de m es e aa£ £dmg geeven had, zette my°aan, om ook S d^ oyepgen, een pen te neemen. Hierin geen kwaad Vermoedende, nam ik in dit onfchuldig tydverdryf deel J fchryf .aamljïk wel. Men was van gevoelen dat' rnen „ooi: over iemands ervaarenheid inf£ekufst beier h0„ oordeelen , dan wanneer hy zynen SS fjljeef, en dienswege zette ik den • da myn vrtend my overhandigd had. S ^einig vleide my de lof, dien men my Wn maai? -zwaaide, alzoo zy eenpaarig bekenden, voor m? W deezen te moeren onderdoen. Eindelyk fprak ik 2 v n rekken en men liet my gaan. Gistein m.dda. omflreeks, twaalf nuren ontmoette myeen der jongelingen fc den v°0"g™ avond met my m gezelfchap gêS waren, en verzocht my met hem te gaan 7yUtn zeker heer myn fcbrift gezien had en daar door zoo ve?gt.W* geworden, dat hy my nader wensc ne te E ren kennen. Dit ftreelde, ik beken het openhar tig ■vee weinig mvne eerzucht, en deed my zonder eed* ■.'-moede,, met myn leidsman naar het huis San S Wy, ,ons den vooxigen avond bevonden had en Hv Ü mv" nn erffi Pe"' waa™een officier was, en vïrhet my. De ..ffic-er gmg na my.toe en zeide' wel „ ongman gy zyt wel braaf /an u zonder handgdd re tipbbt-nlaa.eoaanneemen, doch zie daar een drt giften om u te overtuigen, hoe zeer ik u om uwe „ wyze vai! denken genegen ben. " ê Ik Iprong van verwondering terug en vroeg hem cruur^if'" m1 bed°eldc? G^ W immers mynTe! puur; hervatte by, en toonde my een gedrukt panier waar by de ondergetekende bekende zifh op ThZl vloot tot den dienst te hebben verbonden. Met fchrik zag ik myn naam onder het gedrukte ftaan een 2 zïnd7f]e4er Wj* ™d™ t^^SS? ziende. Het papier, dat men my toen gegeven had om voor de aartigheid myn' naam op te fchryven was zoodanig opgevouwen geweest, dat ik de boventon, de gedrukte letteren niet konde zien, en het zelfd^ *« »y nu de Officier vertoonde. Ik' wierdLek van y 3 aan-  'aandoening, en fchreide bittere traanen, uitroepende dat men my bedroosen had. Met de angitige taal van eenen diep ongelukkigen, met wringende handen, met een beklemden boezem fmeekte ik hem om my weder vrv te laaten. Hv Weef onbeweeglyk, .lachte my koelties uit, en toen ik het papier wilde verfcheuren, dreigde hy my vreeslyk te zullen doen Haan. Ik wierd wanhoopte, en viel woedend op hem aan , doch wierd 00 zvn wenk door twee ruwe kaerels overmand, naar een andere kamer géflèept, en daar alleen opge looten. In eenzaamheid gezeten, overwoog ik myn toekomttig lot dacht op myne dille kindfche 'jaaren terugbelde mv' myne goede, lieve, dervende moeder voor den seest ho" zy my altoos verzorgd had, en met eene. wvze' troostryke les op haare lippen gedorven was ; ik brast my haare moederlyke liefde m haaren ganfeben omvang weder te binnen, en 6 hoe rampzalig, hoe diep rampzalig gevoelde ik my met ! Doch nu ondervond ik ook, dat de zegen van eene deUgdzaame moeder niet onvervuld blyft, nu ondervond ik dat God de vader der weezen is, en geen hair zonder zyn wil van ons hoofd valt, want toen ik reeds alle hoop on redding verlooren had, toen ik de kamer raadloos on en neer liep, trad een dienstmeisje diïletjes binnen en wenkte my toe haar zachtjes, zonder fpreeken, te volcen. Dit deed ik. Wy gingen door een geheime deur waar een lange dónkere garg ons tot aro het achterhuis bragt. Daar verhaalde zy my, dat de jonïeling dien ik voor mynen-vriend hield, de grootde ïerraaderwas, alzohymy, gelyk veele andere jongelui, «en, met opzèrin dit-huis gelokt bad, om ons door bedrieglyke dreeken in zyn net te doen vallen. Zy zeide dat hy daar voor door den officier ryklyk beloond wierd, zy vermaande my fpoedig te vlugten, wenschte mv onder een gullen haudendruk eene voorfpoedige reis op-nde de deur, en liet my ontlnappen. Ik liep reeelreet dc poort uit, hield my nergens op, en, my on "eene groote wegen vertrouwende, doorkruiste_ ik verfcheiden landeryen. Eindelyk kwam de nacht, dien ik êhder d"n blooten hemel moest doorbrengen. Angst, vrees "hoon, en andere diergelyke aandoeningen, gevoed' by lier driftige loopen, hadden my zoo moede b ge-  ( 5S9 3 gemaakt, dat ik my op den grond moest neêrvlyërT en infliep. Lïgtlyk begrypt gy, myne vrienden! dat ik in deezen flaap weinig rust genoot. De fombeme droomen, de ysJykfte fchrikb'eeiden, hielden myn geest te fterk bezig om een moed- en krachtgeevenden flaap te hebben. Siyf en doordrongen van koude, nog vol vrees voor .vervolging, begaf ik my op weg zonder te weeten waarheen. Ten laatteen, braave landman! zyt gy my verfcheenen als een Engel, die der menfchen lichaam en gelalte llegts aanneemt om wel te doen. II, uwe vrouw, en lieve kinderen kan ik niet naar eisch danken, zoo als myn hart het wel wenscht. In alle myne gebeden zal ik om uw geluk fmeeken, en wordt myne vuurigfte begeerte vervuld, dan daalt er, voor het geen gy my zoo menschlievendbeweezenhebt, de heerlykfte belooning op uw huisgezin en wooning neder. En nu wys my, bid ik u den naasten weg naar de grenzen, op dat ik my, om van alle vervolging vry te zvn, daar heen begeeve." Hier zweeg de van krachten uitgeputte jongeling. E-rryk vatte minzaam zyne hand , troostte hem en zeide : Schep moed, lieve jonge! gy blyft hier by my en zult my niet eerder verhaten, voor dat gy weder vry zyt. Ik zal myn uiteift best doen'om u weêr les te krygen. Leg u thans ter rust; want gy zyt afgemat en zieklyk. Hendrik liet zich overhaalen en begaf zich na bed. Eerryk, wiens weldoen in geene bloote woorden beftond, zoo als dat der fchyhbeih'gen, maar in deuadzuame en menschlievende daaden, was des anderen daags met het krieken van den morgen -reeds op weg na de ftad , alwaar hy een ouden vermogenden vriend had. Deezen ging hy opzoeken, om Hendrik door zyne hulp in vryheid te ftellen. Het trof toe' vallig dat juist deeze vriend een neef van den jongeling was. Traanen van vreugde ftroomden dien ouden man langs de wangen, toen hem zyn vriend het gelukkig ontfnappen van Hendrik verhaalde: Hy liet des jongelings nabeftaanden terftond by zich verzoeken en beraamde daar een middel mede om zynen neef, het mogt kosten wat bet wilde, zyn ontflag te bezorgen. Den Zee-Lieutenant wierd gevraagd, hoeveelgeld bv voor zvn ontvlooden recruut wilde hebben, en J " tin-  C 35° } 'tinnen een uur wvs het geëischte d ar "p *it de één zich M.boo/m ï ' Z"™"'5S.,'K mnc Éllen bemincie„ B^4r7 < tmtl%^''' toen hy^S^J^l^^^ vertrekken, en looven%an d kw " f een Sfïï^» hv V zvn woord, InvanV zvne Sjf' hield kén en le^^gjjffi^" bezoe- mind en sticht kteIJ hem Van een ieder bè- dien L^^^ 4 iBbprft 'alle uwThoSgihSf'^^S^^ Kke^ » roekeloosheid t S deezen on J , f *eV°?en' d,'e eene Wilt gy van nwe fede iflTw^drf^ en te Amfterdam by H. KEYZER en verder alom le bekomen. *  weekblad VOOR BEN ZOO GENAAMDEN gemeenen MANj Nr. 150. ÜITTREKSEL UIT EENE VOORLEEZINO ©fi* 'DAAN DEN T7 OCTOBER I798, IN HET VuLKSONOEIlWYS TE HAARLEM. "Voor etlyke weeken bevond ik my in bet gezelfchap van twéé der beste ingezetenen deezer ftad. 'Na dat Wy eenigen tyd by eikanderen hadden zitten praaten, viel het gefprek op eene treurige gebeurtenis, die op een nabuurige buitenplaats was voorgevallen, en in den omtrek vee! gerucht maakte. Een van het gezelfchap, die dezelve van naby wist, verhaalde on» het navolgende: De Tuinman of Baas van die buitenplaats, was4 omtrent twee maanden geleeden, met zyne Vrouw op den gewoonen tyd naar bed gegaan, zonder vooraf, zoo als zy anders ahyd gewoon waren, het buitenhek van de plaais te fluiten. Dit hadden zy gelaaten, om dat één van de 2 tuinknechts, die te "famen op een* zolder boven het O'range of Koetshuis fliepen, nog van huis was; en die volgens belofte, als hy te huis kwam, het hek Zbïjde fluiten. Deeze Jongeling deed zoa als hy beloofd bad, floot het hek, ging de huisdeOr in en den trap op naar zyn' flaapzolder. Deeze zolder nu heeft eene deur, die naar den trap leid, en digt daarby eene andere, welke naar buiteu gaaf en gefchikt is, om goederen', die-met een wind-as naaf III. Deel. Z z eo*  C 362 •> bnven gehyst worden, op den zolder te brengen. De Tuinknecht daar komende, vindt zyneö kameraad reeds te bed liggen, ói tkleed zicli en begeeft' zich ook ter ruste.. Doch riauwlyks ligt hy, ot hy hoort den hond, die beneden op de plaats'aan eene kéren ligt, vreeslyk builen en tiankcn,"en dat zoo aanhoudend en fterk, dat 'er zyt) kameraad van ontwaakt. Min of meer ongerust wordende, denkt hy by zichzelven, dat hy, tiaar 't reeds laat was, mifichien mogt vergeeten hebben, het hek ter deegen te fluiten, en 'er dus veelligt icmafid on de Plaats was gekomen, Hy neemt derhalven een'kort befluit, en ilaat op. Naar beneden willende gaan , neemt hy by ongeluk de verkeerde deur, en, in plaats van den trap af te komen, valt hy uit bet luik, met het hoofd op de fteenen, en wordt byna ga»sch verpletterd. De hond houd nu op sa t tjanken en tP ft.1. De andere tuinknecht verwonderd,, dat zyn kameraad nog niet te rug komt, neemt het befluit om ook opteftaan en te onderzoeken wat de reden van zyn uitblyven z\. Gelukkig treft by de r..iclite deur en 'gaat naar beneden, waar by hem lang te vefgeefseh roept en zoekt. Eindiyk hoort hy een dof en akelig fteenen. In den duider, want het .was dien nacht vry donker, gaat hy voort en floot roet den voet regen zynen ongelukkiger medemakker. Hy maakt tetllond gerucht, zoo dat 'er volk uil heHk-erenhujs met licht te voorfchyn komt. Zy vinden dien dcernïswaardigén in zyn bloed liggen zwemmen. Het hoofd was onherftelbaar gewond; betblped Aroomde geweldig; zvn nekbeen was geheel gebroken; in een'" woord, hy was in eenen allerjammerlykfien toe■ ftand 4 en heeft lans als een martelaar gelecden, tot dat by eindelyk voor 2 of 3 weeken geftorven is. Zie daar die akelige gebeurtenis. Wy fpraken nog eenigen tyd over dat jammerlyk ongeluk en beklaagden den armen jongeling uit grond van ons hart, want téen leefde hy nog, en leed de gruwelyklte fmerten. Terwyl wy zoo daar over fpraken, zeide die geen, die het verhaal, gedaan had, Kyk, 'tis toch won der lyk dat die Hond dat ongeluk vooruit geweeten en door zyn tjanken te kennen gegeeven heeft. Ik verwonderde rry ten hoofeften, en maakte recht groote oogen, dit uit zynen  C s63 ) »en mond te verneemen, en wilde beproeven, of ik hein dien waan konde ontneemen, doch dat was' geheel mis. — Jk nam terftond het befluit om over die ftük eens opzet'ylc iets op het papier te brengen, en 11 hier voorteleezm. Daar het deezen avond myne fpreekbeurt is, zal ik uk myne gedachten hier over onbewimpeld mededeelen. Ik geloof juist nier, of wil het ten minden niet hoopen, myne Vrienden I dat er onder U zyn, die het bygeloof zoo zeer zyn 'oejedaan, doch ik rekene bet t'Hens niet omiuttig U bet belacblyke, bet ongcrynde, fchadelyke en ongeoorloofde van bet geloof dda, — en de vreeze voor —» diergelyke doodwoortókenen aan te iojnen: immers zyn er nog veelen, en zelfs in Haarlem, die het denkbeeld koes'eren, dat, wanneer zy in den ■wand booten tikken, dit den dood van een der huicgenooten, vrienden of buuren voorfpelï, of dat 'er, wanneer 's avonds en 's nachts een hrad built oftjar.kt, een groot ongeluk, zo niet een (lerfgeval, binnen k rt volgen zal; of dat [en dit vooroordeel is ren platten lSnuê zeer gemeen] wanneer een raaf, kraal of uil op den feboorfleen of dak van zeker buis zit ie fchremwen, er in hetzelve weldra een lyk zal zyn; of ook wel dat, wanneer juist 13 menfchen aan eene tafel zitten een van hun dat Jaar moet derven enz enz. Ik zal my thans bepaaldlyk met bet tikken in den wand bezig Inuden. Vooreerst dan:" wat is dat getik in den wand, dat by de bygeloovig- en domme menfchen zelfs met ecu eigen woord her doodsborologie genoemd word? Hetzelve, myne Vrienden! wordt eenvoudig, maar toch zeer wonderlyk veroorzaakt door een zeer klein infekt, zynde een wormpje of rupsje van de kieinde foort, ik meen graauwachtig wit, en met eenen zeer harden hoornachtigen kop. Gy weet dat de rupfen , die uit eieren zyn voortgekomen, welke de Capelieu of Vlinders gelegd hebben, naa hunnen vollen wasdom bereikt te hebben, zich in eene pop gaan woelen, waar uit, naa verloop van eenigen tyd , (hy de eene foort zeer veel langer dan by de andere) een vliu Ier te voorfchyn komt, Eenige rupfen woelen zich geheel in zyde zoo als de zydeworm ; anderen gaan in dea grond, om daar in een pop te veranderen, en van wa>Zz 2 der-  ( 3*4 ) derom anderen is de pop een vliesachtig huidje van eene «eer wonderlyke gedaante. —'.Ons doodshorologetje nu, weet zich, door middel van zynen bladen en ptintigen kop in oude kofynen, deurposten, e i. in te booren, en daar verandert hy zich in eene pop. Dat kan nu by dit rupsje even min ftil liggende ge- fchieden als byanderen.' lk weet niet, myne Vfiéh» den! of gy wel ooit zyriewormeif geeieu hebt, maar als die voelen, dat zy groot genoeg zyn, en hun tyd daar is om te p-ippen, dan ligten zy den kop ■ cv gaan daar mede al heen en weder tot dat zy iets vilden waartegen zy (tuiten , en waaraan zy dus "hunne draaclen kunnen vasthechten Wel juist met geheel eveneens, maar op foortgelyk eene manier dbe( ook dit houtrupsje. Om zyne pop te maaken mófct het zyn harde kopje al heen en weder beweegen, en daar bet Biet dat har Ie kopje aan weêrszyden tegen hout, ook een hard lichaam, aanftoot. z 10 tikt dat telkens, en waakt juist zoo een regelmaatig getik a's een horoló» gie. Daar hebt gy nu het aantfche geheim van dat doodshoro'oaie, en gy ziet dar bet geheel 'en al ïiatuurlyk te werk gaat, en er niets bovenuatuurlyks achter Ichuilt. Miffchien werpt men my de ondervinding tegen, en beweert, dat het dikwils gebeurd ;s ., dat op dit „ tikken de dood van den eenen of anderen gevolgd „ is^ en men 'er dus we! degelyk aan moer gelooven. „Al hebt gy, zal men zeggen, zulk een geval aóoit „bygewooud, dan.zyn'er toch anderen. Myne.dVfcifrf „der en Grootmoeder hadden het ai van haare Groot„ moeder, ais eene van oudsher bekende zaak booren „verhaalen dat het tikken in den wand iemands dpöd ,, voorfpelt; en zoo iets fchudden de menfchen toch „niet ui: hunne mouw, of zuigen het uit den grooten „toon: daar moet toch grond voor zyn, al loogent „ gy dat maar zoo recht toe ft. ft. ft. bedaar wat vriend lief! Da tegenwerping, die my daar gemaakt word, is tweeërlei, ik moet'er dus tweeledig op antwoorden — Vooreerst zeide men, dat het toch dikwils gebeurd was, dat, in een buis, waar men dat tikken gehoord had, koit daarop iemand geftorven was, en dat dit tikken dien mensch dus wel degelyk den dood  ( 365 ) { dood voorfpeld had.—— Daarop antwoord ik, dat het zeer wel mogelyk zyn kan, dat iemand geftorven is, naa dat voorheen in zyne kamer, of in zyn hms, iiat getik gehoord was; maar om daaruit het befluit; op te maaken, dat zyn dood door dat tikken voorfpeld geweest zy, zoude geheel valsch zyn. 't Is over 't algemi en een groot gebrekvan de menfchen , dat zy zoo gaarne van de eenvoudige Natuur afwyken en, zoodra zy iets niet ten eerften begrypen, 'er eene bovennatuuriyke oorzaak aan toefchryven. Dit nu is geheel verkeerd. Wanneer wy iets zien gebeuren, waarvan wy, zoo ten eerften, niet den grond kunnen bedenken, laat ons dat dan met bedaardheid onderzoeken, wyze menfchen raadpleegen . en geene moeiten fpaaren. Zo wy de zaak niet kunnen ontvouwen, moeten wy in onze onkunde, die als dan tot geen fchande verftrekt, berusten.— Daar is oude Gees de Turftonfter, by voorbeeld, die in een klein vervallen huisje in de behoeftige Poort woonr, en my heden morgen, toen zy by ons aan 't turven waren, met eene groote wysheid zeide: .,Sinjeur! daar is me Jannetje buur ,j gister avond geftorven! " wel zoo, Gees! zeide ik, die goede oude floof, is die dood. Ik wist wel dat ze ziek was, maar zoo fchielyk had ik haar einde nog niet verwacht. ——» „ja kaik Sinjeur! ikke wel, dat wist ik wel, want ik en me buurvrouw , wai hadden ,, her voor drie dagen in den wand booren tikken en „ daarom moest Jannetje buur fterven." In myn geest moest ik lachen om het antwoord van de oude turftonfter, maar met eene ernftige tronie gaf ik haar ten antwoord: Neen, Gees! dat heb je mis, ik dacht wel niet dat Jannetje zoo gaauw het afgelegd zou hebben, maar dat zy fterven moest wist ik, want zy had eergister avond karnemelkspap gegeeten, en toen jy voor drie dagen 's avonds in den duister na 'tfecreet gmgt, liet jy jou rechtermuil uit flippen, en daarop is Jannetje geftorven. Gees keek my met groote oogen aan: Ai, Sinjeur! dat wist ik niet., zeide zy en zweeg (til. 'i Is het nu aan den eenen kant waar, en kan ik niet tegenfpreeken, dat men drie dagen voor Jannetjes dood dat getik in dan wand -gehoord heeft; 't is aan de andere zyde even waar, en Gees kan het niet Zz 3 ~ loo.  lochenen, noch] dat Jannetje den avond voor haaren dood karnemelkspap heeft gegeeten', noch dat zy zelve, Gees naamlyk', drie dagen voorheen, toen zy des avonds laar in den duifter naar 'r fecreet ging, haaren rechtermuil liet uitglyden; en Jannetjes dood is dus tiet zoo wel gevolgd naa of op de twee byzouderheden, die ik opgemerkt heb, a's op het,tikken in den wand. ■ Maar om nu te willen beweercn, dat Jannetjes dood door een van die drie dingen voorfpeld geweest, of daardoor veroorzaakt is, dat zoude geheel en al fout en zeer bezvden de waarheid zyn '7 immers er is een hemelsbreed onderfcheid uiffchen een zaak die het gevolg van een ander is, en zulk een die opeen ander volgt: zoo is b. v. het fterven geen gevolg van het tikken in den wand, offchoen het wel op dat tikken volgde. .,, Dir, myne Vrienden ! achte ik genoeg ter beantwoording der eerlle tegenwerping. —. Maar nu de tweede: Myne Grootmoeder en Overgrootmoeder hebben het reeds geweeten , dat het tikken in den wand iemands dood voorfpelle; waar komt dit denkbeeld dan van daan? De Gefchiedenis en de oorforong van het bygeloof is altyd zoo in 't donker verlchóoleji, dat men de bron, waaruit de byzondere bygeloovige begrippen voortkomen , dikwyls niet kan opfpeuren. Hoe dit fprookje van 't doodsHörologie in de wereld is gekomen, weet ikeigenlyk nier, en kundiger en geleerder lieden dan ik ben, hebben't ook onbean woord gelaaten. Evenwel, zal ik 11 zeggen, hoe ik denk dat men aan die wanbegrippen gekomen is. Doch vergunt my eerst de twee volgende vraagen te beantwoorden. Waar hoort men dat tikken in den wand V meest? Wie is 'er dan, naar die verhaalen, op geftorven? Wanneer wy deeze twee vraagen beantwoord hebben, zullen wy den oorfprong van het bewuste fprookje, denk ik, wel kunnen vinden. Ik h«b reeds aangemerkt, dat het een klein houtrtrpsje is, die zoo in deu wand tikt, door met zynen barden kop zich geduurig heen en weder te beweegen. Offchooli nu dc kip van dit diertje al vry hard is, 200 waagt bet zich niet ligt, het zy aan al te hard, bet zy aan nieuw of geverwd hout, en men zal het nooit,  C 367 ) rooit, of zeer zelden vinden in glad hout, in Mafra- gony of in Eiken; maar meest houdt het zich op, in , oude vervallen kofyneu, in weeke vermolfemende deurposten , of in oude .opengefpleetene en ongeverwde houten fchotten en wanden; want de verv, althans de nieuwe verv, is voor de meesten van die Infecties doodlyk. ■ En nu, myne Vrienden! kunt gy wel zeiven 'opmaaken dat menfchen, die in nieuwe huizen woonen, dit ge ik minder hooren moeten, dan behoeftige lieden? die in oude kleine vervallene huisjes lee- ven, waar veel houtwerk is En dit word door de ondervinding bevestigd; men hoort dat getik'tmeest op 't p'ane land, en in arme buurten waar men aan de oude kleine huisjes veel houtwerk vindt. Menfchen, die hunne verfrandelyke vermogens het mi'st geoefend hebben, zyn het bygeloovigsr. Het is daarom de pligt van Ouders en Opvoeders," om 'het verftand van hunne kinderen te ontwikkelen , en vooral met geene dwaazebyge:oovigheden optevul'en. Zy bedenken fteeds, dat bygeluovige denkbeelden in de jeugd vreeze veroorzaaken, in den miridelbaaren ouderdom {luimeren, doch tn de oude dagen weêr met nieuwe fterkte te yoorfchyn komen. Hiermede reken ik myne eerfte vraag beantwoord en gaa tot myne tweede over, die wel het gewigtigfte is: Wie zyn 'er dan nn. naar die verhaalen, op, of door dat tikken geftorven? De Sterfgevallen, die op het booren tikken in den wand volgen:; zyn tweeëdei. Er word gezesd: die perfion is geffnrven want by heeft het teen óf toen bóoren flikkert — of hy is geftorven ,,want men heeft bet ^morén tikken» Wat het eerfte geval betreft Toebo. rers! wat zal men daar veel van zesnrei? Wy kunnen een dood incnsch niet wel vraagen >f het waar is; dat hy het kort voor zynen dood heeft hooren tikkken, en om 'tgeen_ bygeloovige overgebleevene Menfchen van bygelooviae denkbeelden eenes overleedenen zeegen, juist alles voor goede munt en waarheid aanteneemen, is zeer geVaarlyk. — Maar het was eens waar, die perfuon had het booren tikken, moeten wy dan niet met grónd ftellen , dat hy door ziekte of "ouderdom ge... toi. flor-  C. 36*8 ) üorven is }■ maar niet door dat tikken ? Daarenboven vraag ik , of hy, veronderfteld hem rot zekere jaaren gekomen, dat tikken nooit meer zou gehoord hebben ? Er zyn immers perfoonen, die het honderden maaien hoorden, en toch nog leevem Ik ken een Timmerman, die my voor eenige maanden zeide , dat hy op den morgen van dien dag, waarop ik met hem over dit (ruk fprak, het tikken van het höutrupsje'nog klaar gehoord had; die man leeft intusfchen nog, en heeft bet federt dien tyd nog meermaalen vernomen en zal bet misfchien voor zynen dood nog honderd en duizendmaal hooren. wm~- En het tweede' geval: dat iemand fterve om dat een ander het in den wand heeft böbren tikken. - Wanneer'wy de verhaalen' van die yatiejrj nagaan en ontleeden, dan zullen wy meest al-inden, dat d.iar onzekerheid en kwaade trouw by s hebbent Want wanneer iemand'het in den wand ll t;kken, waarom maakt hy het dan niet terftond i i, en zegt.: om dat het in den wand getikt heeft . ti die of die fterven. Doch niemand! waagt het cm zoo ie;s vooraf te fpreekdn, hy wacht eenvoudig \i tot er iemand fterft, endan komt hy met zyne wysheid voor den dag, en liegt, er dikwiis nog ruim de • ■ ft by. Zo het echter treft dat er geen doode /olgt, zoekt hy zich tepverreeden ttet hy mis gehoord - ;r;ft Doch veronderfteld eens, hy hcèft het van te ■ ren gezegd en er is eens bytoeVal iemand op geftor, wat bewyst dit dan nog? Zon het wél niet eens eiwd zyn, dat een huisheer op het Haan van zyn geftor'veo is? Zo ja, dan kan ik met-het zelfde . recht zeggen dat het fiaan vnn die klok de oorzaak ■ zyn dood was: want het fterven heeft geen meer ■ tfbarjd met het rikken van een rupsje, als met het liaan ;t:, een klok. Hoort vrienden! denkt eens wel over de afj na, en ik ben zeker, dat gy dan zult moeten be,1 ennet», dar het geloof aan het tikken als aan een voor* ■>ektn de dwaasheid zelve is. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1799, m te Amfterdam by H. KEYZER, tB verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MANa Nr. 151. SïSPREK TUSSCIIEN EENEN GENEESHEÈÜ» EN ZYNEN BUURMAN, HINDRIK DEN SMID. Geneesheer. Goeden dag, buurman Hindrik! Hoe gast het nog ai? met verwondering zie ik, dat gy in uwe hooge jaaren nog dagelyks zulk een zwaaren arbeid verricht. Hindrik. Ja» Dokter! daar verwonderen zich mee>5 menfchen over; ik ben , God dank! nog gezond, fchooa ik wel kan voelen, dat myne krachten minder beginnen te worden, en ik dat niet meer kan dijen, dat ik op myne 10 en 30 iaaren deedt; doe nam ik zonder vee! moeite het Ambout op} dat wel 500 ü weegt£ maar nu moet ik het we! liaan laaten; "doch, al zeg ik het zelf, men ziet niet veelen , die op hun 75 jaaren, zoo als ik nu reeds bereikt heb, dat zullen doen* 't welk ik nog dagelyks afwerke. Geneesheer, ja, hier zegt gy wel ter deeg Ai waarheid, men ziet niet veel zulke menfchen, het ié öf het menscbdom dagelyks zwakker wordt; en uvf Zoon, die u in uwe kostwinning zal opvolgen, komt my ook al wel. zwak genoeg daar toe voor. Hoe oud is uw Zoon Jan? Hindrik. (zuchtende') sa Jaaren, Dokfevj Jjj wat zal ik u daarvan zeggen? rr-r% Kom wat birrt Hl. Deel* Aaa «en;  C 37° O nen, ik wilde toch wel eens met u over hem wa praaten." , Geneesheer. Dat is goed, Hindrik! maar wat kort dan, want ik moet nog eenige patiënten bezoeken, en heb dus niet lang tyd. Hindrik. Ik zal het zoo kort doen als mogelyk is, maar ik moet u toch eerst her. één en ander van dier! jongen zeggen, en dan wilde ik graag u om raad vraagen. (ly moet dan wceren, Dokter! doe die jonge ter wereld kwam, wrs het een cikke gezonde knaap, en hy groeide zoo voorr, tot zyn 14de jaar; een ieder moest zich over hem verwonderen, zoo fchielyk als by alk-s konde begrypen en onthouden; met zyn zevende jaar kon hy leezen en fcliryven, zonder weèrgaê; )k had myn vermaak aan dien Jongen; ik dacht, die kan met er tyd nog wel een groot man worden, hy was de viugfte.van alle mvne jongens. Maar hoe wierd ik hitr in bedroögèn 1 Hoe ouder hy witrdt, hoe ondeugender ook; het was een regte fchalk en, zoo als men zegt, gelyk zoekt gelyk, verkeerde hy ook met zulken, als hy zelf was, waar ik in'teerst geen erg in had: maar ik bemerkte weldra, dat hy een liefhebber van fiegte vrouwen was; nu, dacht ik wordt het tyd, om op den Jongen te paffen, en ik weet niet beter of ik heb zoo veel mogelyk is er voor' gezorgd, dat hy met zyne kameraadén niet by die fiegte vrouwen ging, waar ik wel van gehoord'heb, dat zy 'er verfchrikkelyke ziekten by kunnen weghaalen. Ik heb my , God dank ! nooit met die dingen opgehouden; maar wat zoude ik van myn' jongen zeggen, hoe ik ook op hem paste, hy begon er hoe langer boe .«aarder uittezien ; hy kon geen eène vraag meer van huiten leeren; 't was of zyn geheugen wegging: wat zoude ik doen; in 't eerst heb ik hem wel eens ter deegcn beftraft; maar ik wist toch nief, waar ik bet aan zoude roefehryven, en evenwel, de Jonge wierd minder; eok kon ik niet zien, dat hy ziek'was • warut hy at ruim zoo veel als ik en myn 'andere kinderen: toen hy toch niets van buiten konde leeren, dacht ik, er moet nu maar een fmid van worden: maar zie, de Jonge was reeds zoo zwak, dat by niets iondc uitrichten, als by maar een weinig aan één had ge-  C 37» ) gewerkt, moest hy wel een uur rusten, en dit is al zoo dagelyks minder geworden: toen heb ik alles bezogt om hem te laaten leerendat maar geen zwaar werk was; maar te vergeefs: niets konde hy leeren, alle dagen klaagde hy over hoofdpyn, en dit wierdt zoo fterk, dat hy fomtyds flauw konde werden. Het is waar, Dokter! ik mogt u hier wel wat eerder over gefproken hebben ; maar ik woonde toen ook niet in uwe buurt, en 't fcheen of myn wyf'cr ook niet voor was; zy zeide, wy kunnen die onkosten befpaaren, er zyn wel huismiddels genoeg om onzen Jongen te helpen, die wy dan ook gebrnikten en wel 'in menigte, die hem ook fomtyds fcheenen te helpen : maar zie, nu is het reeds zoo ver gekomen, dat dit aites niets meer-kan helpen, en wy ons wel genoodzaakt zien om by u raad te vraagen'; of de |onge nog mos» kunnen geholpen worden. Ik weet zyn kwal aem naam te geeven, hy klaagt over een ysfelvkc pyn ia de rug, ziet 'er uit als de dood zeif, h-n ook geen eeten, dat eenigzins vet is, verteeren. Sotn'.yds wordt by doodelyk benauwd, dan heeft hy weder' wrichrikkelyke hoofdpyn; hy zoude gaarn den gatifchea dag op bed willen liggen, het gaan is hem lastig, iatiffmds ts hy moede, en kan dan nauwlyks adem haaien; wat zal er toch van hem worden ? hy kan het zoo niet lang goed maaken; ziet gy nflg hoop, Dokter? Schryf hem dan toch, bid ik u, een Ce*deltjè voor, hy zal het goed inneemet:, ik zal 'er w 1 op toezien. " De Geneesheer, zicb e enigen tyd bedenkende. Wat zal ik uwen Zoon voorfchryven, Meester Hindrik! ik vrees dat zyne kwaal met geen bagatel is te verhelpen. Hindrik. Hoe, myn Heer! wat heeft hy dan voor eene ziekte? De Geneesheer. Dat laat zich zoo ligt niet zeggen Hindrik! ik zoude hier over breedvoerig met n kunnen fpreeken ,« en dan verftaat gy my ""mogelyk nog niet; maar, indien ik nog iets tot behoud van uwen Zoon kan doen, (dewyl ik de oorzaak zyner ziekte meen te weeten) zal ik alles, wat mogelyk is, daar toe in 'twerk Hellen. Hindrik. Zeg my dan, Dokter! hoe deeze byzondere ziekte genoemd wordt? Aaa 2 £)t  € 5?* 3 De Geneesheer. Dat wij ik u we! zeggen, wa.nf, fndicn uw Zoon eenige vrugt van ons gefprek zal hebben, dan bad ik gaarn, dat gy het dan hem zciven pok onder 't oog bragt. Hindrik. ik beloof u alles. Geneesheer. We! nu dan! men noemt deeze ziekte Onanismus of Zelfbevlekking. Vcrftaatge my? ik geloof van neen: kom san! ik zal zien, of ik'het u tluidelyker kan uitleggen: „ Zonder medehulp van een marrnelyk of vrouwelyk wezen, in eene wellustige vervoering, zich zeiven van die dofte te ontdoen. welke de Hemel den ntensch, eenig en alken , géfchonktp beeft, om het aardryk te bevolken;" dit beet ?;ch zeiTen te bevlekken; 't geen helaas 1 maar al te veel onder de jong; lieden plaats heeft: men noemt het 0"k Gnanismus van ÖftM, die zich hier aan, en wel met èen boos opzet, fchuldig maakte, zoo als wy dir vinden in het boek Genesis , Kap. XXXVMI. Hindrik. Nu verfita ik U, Dokter! en zoude myn Jonge dan ook deeze vervloekre zonde bedryven; moést hy daarom zoo, als een zwyn en als een onnut meubel heep keven; dan wil ik hem, als hy dit niet nafeat, liever de heenen aan ft ukken ffean. De Gensesheer. Zagt, ragt, Hindrik! men moet hier met verftand te werk gaan; want uw zoon is de ceiiiafb niet, die z;ch aan deeze verwoestende gewoonde heeft overgegeeven; ö neen! dit is een heerfchend kwaad, dat zich maar a,l te vroeg onder de jnigd ppenbaart. Hindi ik. Het is vreeslyk; en geeft dit zulke ysfeiyke gevolgen ? 'Da. Geneesheer* óJa, Hindrik! hier uit worden allerleïe ziekten gebooren , • die dikwyls de droevi jfle gevolgen naa zich fleepen , en zy, die deeze zonde toïe.?gefi, verkorren meer dan de helft var. hunnen leef■jyd; zy maaken zich voor altoos (indien zy voort zon'd'genj) en voor aljeè onvatbaar; befchouw eens hunne gedaante; Jongetirjgèll van 16 a 17 Jaaren draagen reeds de kenmerken hunner zonde op hun gelaat; hun verbleekt tmaer gezigt, holle oogen, blauwe kringen, zyn $e voorboden hunner verteering, en, zo zy al eens 2? » 30 .waren worden, dan hebben zy reeds de trek- ke|  ( 3?3 ) ken in hun gezigt van een ouden, afgeleefden grys» aard: zy kunnen het minfte niet uirftann, alle hunne leden beeven en fchudden, zy zyn tut alle werk onbekwaam: imiie;i ik u alle de rampzalige flajtoffers van deezen allesvernielenden vyamt zoude optellen, die ik gdkend neb en nog genoeg keu, dan zoude ik nog al eenige uuren met u kunnen belteeden: zoodanig beerscht deeze ziekte, wdke met recht een ver-» krachter van bet menschdöm kan genoemd worden. Hindrik Wat zal ik nu dan aan den Jongen doen; by is immers nergens toe bekwaam, of zoudt gy nog een middel voor hem weeten V D Geneesheer. |a, Hindrik! aan middelen ontbreekt het niet, zy worden dagelyks voor deeze kwaal voor* gefchreeven, doch zy zyn dikwerf olie in't vuur. Hindrik Hoe komt dat zoo, Dokter? De Geneesheer. Omdat, gelyk ik er veelen ken, die onophouleiyk middelen gebrmken , zy dan denken, Wanneer wy deeze nuttigen, dan hebben wy geen nood. Hindrik. houden de medicynen dan geen nut doen ? De Geneesheer. Indien zy eenigen diens; zouden doen, dan moesten deeze zondigers oogenbliklyk van hunnen verfoeilyken lust afzien, anders doen die medicynen nver nadeel dan nut; en daarom verzoek ik u, Hindrik! fchilder eens uwen Zoon zynen toeftand af, en houd hem voor oogen, hoe veele onielbaare rampen hy zich hier door op den hals baale. Deezen namiddag zal ik u een boek voar hem geeven, handelende over de zelfsbevlekking, het is van Tyssot; dit boek raade ik allen dier^elyken Jongelingen aan om teleezen, zy kunnen hier in de yflelyke gevolgen zien van hunne verfoeielyke bezigheden, en 'er worden ook, .indien zy zich nog n> tyds willen béreren, eenige hulpmiddelen aan de hnnd gegeeven tot 'verbetering van hunne kwaaien. Hindrik- 6 Dokter! wat ben ik blvde met dat boek; Ik zal her we' een jaar moeten hon len. De Geneesheer. Hoe zoo, Hindrik? Hindrik. Ik wil zeggen dat gy het wel een jaar misfen zuit, omdat ik het alle Jongens in onze buurt wil laaten leezen, ik ken er wel twintig, die 'er ook zo© verlept uitzien als myn Jonge. Aaa 3 De  C 3f4 _) De Geneesheer. Dat geloof ik zeer wel; er zyn vast oneindig veele, die ziek aan dit vervloekte tydverdrvf fchuldig maaken: evenwel moet dit niet van allen «redacht en gezegd worden, die 'er masr bleek en mager uitzien, o neen , 'erzyn ooft andere én orfchuldwé oorzaaken voor zulke ziekten. Nu, Hir.drik ! laaten wy ons gefprek hier by laaten. ImnfTchfcn beloof ik u dat boek te zenden: want fchoon 'er mëer zyn, die over deeze zonde handefen, by voorbeeld, v^grl, Unghan's en andere, echter is, naar myn oordeel tyssot het best gefchikt en het vei ftaan baai fte voor den gemeenen man. (*j Hindrik. Ik ben voor zoo ver blv, dat gv nog eenigen kans voor hem ziet, en ik za'l er hem ook fterk toe aanzetten dat hy daarin leeze. De Geneesheer. Dat hy in dat boek leeze, is goed, maar hy moet 'er niet lang op zitten te-denken/want dit zou zeer nadeelig zyn; hy moet aliengs aan wede beweeging gebragt Worden en altyd eenige bezigheid en afleming van gedachten hebben; de ledigheid en de eenzaamheid is dikwyls de oorzaak van dit kwaadvooral moet hy niet dan mageren en ligten kost men en dan zal ik u ook eenige medicynen zenden, welke hy moer gebruiken. Hindrik. Ik beloof alles zoo te doen, als myn beer zegt. De Geneesheer. Nu, Hindtikl ik ral myn woord houden, en u nu en dan eens bezoeken. * * * De Profefför Hufeland in de Kunst om bet menschlyk leven te veriengen, te Amfterdam by Jé Mart dit jaar uitgegeeven, fchêtfit i» het 2de Deel, bladzyde 15, een tafereel van de ellenden, door het voorgemeld mfedryï veroorzaakt wordende, dat wy gefchikt oordeelen hier by te voegen. „ Ver- C*) De titel is, Het Onanismts of Verhandeling over de ziekten oorfpr ongelyk uit de zelfbefmetting, uit het Franscb van den 'Ueere Tyssot, te Utrecht lj?U  C 375 ) „ Verfchrikkelyk is de (tempel, dien de Natuur zulk eenen zondaar indrukt! Hy is een verwelkte roos, een in den bloei verdorde boom, een wandelend fyk: al bet vuur en leven wordt door dit kwaad uitgedoofd, en 'er blyft flechts krachteloosheid, onwerkzaamheid, doodskleur, een verwelkt lichaam en eene nedergeflagtene ziel overig. Het oog verliest deszells glans en fteikte, de oogappel valt in, de gelaatstrekken verlengen zich, het lchoon jeugdig aanfchyn verdwynt, en eene bleek geele, doodkleurige verw bedekl het aangezicht.' Het gantfche liciiaam wordt ztekelyk, aandoenlyk, de fpierkrachten gaan weg, de flaap brengt geene verkwikking aan , elke beweeging valt moeilyk, de voeten weigeren het lichaam langer te draagen, de handen beeven, er omftaat p\n in al de ledemaaten, de werktuigen der zinnenverhezen derzelver kracht, alle vrolykheid gaat verloo*eU'uHy fPreekt weinig , en als 't ware flechts uit nooddwang: alle voosige levendigheid van geest is onderdrukt. Jongelingen, die te vooren geest of verftand hadden, worden Hechts middelmaatïge menfchen of zelfs weetnieten. De zie! verliest allen fmaak voor goede en verhevene gedachten ; de inbeeldingskrachc is gantgch bedorven. Ieder blik, dien zy op een vrouwelyk wezen werpen, verwekt in hun begeerten, angst, berouw, fchaamte, en wanhoop aan de geneezing deA kwaal maakt den pypJyken ftaat volkomen. Het geheel leven van zidk een' mensch is eene aai ééufchal e'iinÉ van geheime verwytingen, van een pynige'nd gevoe/ van inwendige verzwakking , die hy zich zeiven op den hals gehaald heeft, van befluiteloosbeid en verdriet in het leven, en het is geen wonder, als 'er eindelyk by hem neiging tot zelfmoord opkomt, waartoe niemand meerderen aanleg heert dan de Onanist. Het verfchrikkelyk gevoel van levendig dood te zyn maakt eindelyk den wezenlyken dood begeerenswaardig. De verfpilhng van hetgene dat leven geeft, doet m^est walg en tegenzin in het leven ontftaan, en die byzondere. loirt van zetfmoord, par dépit. die onze dagen k»l>* merkt. Daarteboven is de fpvswrteeringskracbt yürlooren , opgefpatmenheid van'winden eh maagkrampen  t 376 ) pen veroorzaaken eene geduurige ongeile! lheid , liet bloed wordt bedorven, de bótst verflymt, 'er onflaatt huiduitflag en zweeren in de huid , uitdrdoging en vermagering _ van her gantfche lichaam, vallende ziekte, longtering, fluipkooitfen, flaauwten en een on* tydige dood." HET BYTJS BN DE DUIT. Een Bytje viel in 't midden van een beek, Een Duif, die daaromtrent toevallig nederftreek, Vernam zyn droef gefteell, En wfer) een blad hem toef liet Bytje zwom 'er heeri,Dreefmet het blad naar wal, en'wierdt daardoor geborgen. Het Duifje zat, ger-.'ft en zonder zorgen. Niet lang daarnaa, in *t lommer van de' blaêa: Straks legde een Jqger op hem aan, En *t goede Dier had moeren fneeven: Doch 't Bytje kwam en ftak dien kwant, By 'tafgaan van 't geweer, pik!..in de hand; Pof!.. . maar de fchot was mis, en't Duifje hield het leven. Erbarmt u graag, wanneer ge uw naaften ziet in nood* Geeft gy den Armen beden brood, Ligt zal 't u de Arme morgen geeven. Te Groningen, by W. 7U'DEMA . 1799. «1 te Amfterdam by H. KEYZER, m verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; Nr. 153. hen oud eerwaardig m\n van zyne ongegronds zwaarmoedigheid en- bkrobimering geneezen. IVF ATXogelyk weeten fommigen van myne Landgenoo* ten, Jat er even voor en na Kerstyri van het afgeïoopen iaar 1798, zich herhaalde maaien, zoogenaamde byzonnen venoond hebben: ten mh.ften te W ... wierden zy gezien. Nu wilde hei geval, dat'er's u'^nds, wanneer men smorgTS twee ie ge!yk had waargenomen, eert ouJ eerwaardig buurman van my in myn huis kwam. Ik merkte terftond aan zyn gezigt en ftem, dat by jet* op zyn hart moest hebben. — Toen by zitten "ging, zuchte hy nadruklyk en tr- urig Dit "gaf aanleiding tor het navolgende gefprek. Jan. Zyt gy niet wel, oude Fleer? K/aasoom. Och ja! ik ben God dank! gezond. Jan. Js u dan eenig onheil bejegend , waarom gf *oo zucht? Klaasoom. Dat kan ik juist niet zeggen : mtaf ik vrees, ik vrees! ik ben heel beducht over de fcbnklykê tnbeilen eu osrdseien , welken ons boven het hoofd hanaen. Jan. Hoe zoo? —4 Klaasom. H»e zoo? merkt gy Gods flaande hü«a1 Sl.DeeJ. Bbb fli^  < 37* ) «iet reeds? ach! wat is het eene bittere koude: waar zal dat heen, zo God zich niet over ons erbarmt! —«■ Jan. Ik weet juist niet, dat koude of vorst een ftraf van God is : veel eer zou ik denken, dat dezelve over 'r algemeen een zegen voor ons in deeze gewesten was : ten mintten een friifche vorst is gezond voor menfchen en becsren , maakt dé aarde los en vruchtbaar, doodt veele fcbadelyke dieren enz. 't Is waar, zulk een geftrenge koude, als wy thans hebben, zal veele menfchen 'wel bang vallen: maar maakt u dit dan zoo bekommerd? Klaasoom. Dit niet alleen: maar heden morgen zag ik twee vreemde zonnen fchynen, en dergelyke verfchyn» feltyi zyn toch ahyd blyken, dat God ons met zyne oordeel-en bedreigt Myn zalige Vader en Grootvader hebben ons vaak verteld, dat vréémde zonnen, ftaartfiarren, of als er vuur uit de lucht viel, gewiffe voorboden waren van allerleië ftraffen en onheilen: zoo dat wy Góds hand daar in wel degelyk moeten opmerken, en voor al in een* tyd als wy nu beleeven, waar in het zoo zedeloos en onkristelyk toegaat. , Ach! buurman, buurman! wie weet wat ons arme menfchen nog zal overkomen ! dit weegt my zoo zwaar op het hart, dat ik het u niet zeggen kan. Jan. Lieve buurmanï ik geloof zeer wel, dat uwa ongerustheid en verlegenheid uit een goed hart voortkomt: maar evenwel heb ik in dit opzigt medefyden met u. K/aasoom. Waaróm hebt gy medelyden met my? Jan. Het kan wel.wezen, dat wy eerlang rampvolle tyden moeien beleeven: en zo men geneigd is om alles, wat wy gewoonlyk Gods oordeelen en ftraffen noemen, als gevolgen van 'smenfchen zonden aan te merken; ja dan wil ik wel bekennen, dat ik inggelyks beducht ben: te meer, om dat wy ons in de tegenwoordige tyden, over 'talgemeen, niet beroemen kunnen, ernftige betraebters van Godsdjenst, deugd, menfcheuliefde, rechtvaardigheid, maatigheid, nedrigheid enz. te zyn, gelyk wel voorheen: .— deeze pligten worden helaas ! in ons Vaderland maar al te zeer. verwaarloosd, zo niet door meenig een veracht en befpou — Daar de ondervinding nu door alle eeuwen heea  C 579 ) heen geleerd heeft, dat zulk een Land en Volk, alwaar Godsdienst, deugd, trouw en werkzaamheid, haar kracht en indruk op de hanen der menfchen verlooren, ook tevens hun roem en eer, hun welvaarten grootheid verlooren hebben , zoodat zelfs hun naam vergaan is, gelyk uit de gefchiedenis vau den 2Ïgerneenen Zondvloed, des fchrikkelyken ondergang» van So'dom en Gomorra, der overheerfching en gevanglyke wegvoering des joodfchen.; Volks door de Babiloniers, en van zyn' geheelen ondergang, zoo zelfs, dat hun geen Stad of Tempel wierd overgelaaten, klaarlyk is te bevestigen. Dit alles ftaat ons geboekt in Gods woord, *t welk niet liegen kan. — En behalven dit, word ons deeze waarheid door het lot van andere Landen en Volken overtuigend bevestigd : ten dien einde behoeft men flechts de hiftorien der Grieken en Romeinen te leezen. Ik zeg, in dit opzigt zyn er mogelyk maar al te veel redenen, om bekommerd' te zyn, maar dat God ons door byzonnen of andere verfchynfelen te kennen wil geeven, dat Hy op het menschdom toornig is en ons ftraffen wil, dit denkbeeld komt my voor ongegrond en verkeerd te zyn: waarom ik geloof, dat Gy, uw Vader, Grootvader, en denkelyk veele menfchen tot u, in dit geval deerlyk dwaalen. Khasoom. Wat zegt gy daar? — dwaalen? myn Grootvader was een verftandig man! — Jan. Dat kan wel wezen: de verftandigfte zelfs kan wel eene misvatting hebben . Gaarn geloof ik, (zoo als ik reeds gezegd heb) dat onze zonden en ongerechtigheden uit hun eigen natuurlyken aart en eigf iets anders, daar in zeer duidlyk kunnen zien. •— Nu moet gy u voordellen, dat gtmelde ysnaalden een foort van fpiegels zyn, die de draalen der Zon te rug kaatjfen, w.-Ike ons dan in de oogen vallen. Zoo doende ?ien wv het beeld der Zon, of, gelyk wy zeggen zouden , de 2*8 fp'regelt zicb in de ysnaalden; en als zulks met de Maan gebeurt, de Maan fpiegelt zicb, zoo dat Wy haar beeld in de bevrooren dampen ontdekken. Klaasoom. Maar menfchen kinderen 1 dat heb ik nooi| 300 hooren uitleggen. fan. K int gy het dan begrypen, buurman? ïaisoom. Ja: heel wel, heel wel, dat kan een kind Verft ian. Ach had men my dit in myn jeugd geleerd! dan Dit dit ysnaalden zyn, wet m«» ook daaruit, dm m»n p. n<- hum'rkt beeft, dit fwtgelyke ysnaalden r ni 4; verfchyning van een, byzoa of bymaan W* 4?dmf nJ> gevallen zyn.  C 581 ) dan bad ik zoo vaak niet onnoodig en ongegrond ongerust behoeven te zyn.'- Jan. In de kouJere noordelyke landen ziet men zulke verlchyfeten geduurig, ut wel dagelyks: zoo dat bet daar geen wonder, ja zelfs geen nieuws is. — Hier vertoonen de byz nnen of bymaanen zich geWoonlyk des winters, en wel vooniaamlyk dan, wanneer er veele f^ne dampen in de lucht tot kleine vsdeehjes gevroóren zyn. Klaasoom. Dit laatfte zal helen morgen bet geval ook wel geweest zyn: want hei was vehement kon f, toen ik de byzonnen gag O k kan ik we! begrypen, dat 'er veel dampen v . de Zon moeten geweest zyn, wv se maat een heel fktaüw (bbynfdl gaf. Jia. 7, ••>^egryptgynjudan,dv tlks/.eern'aThurlyk i -• ee s vertellen? dan kunt gy oordeelen of i't u ve (l n I eb. Jtn. \ - gy Vtlt] Na dat by dit zeer nauwkeurig gedaan bad, w ndt by bet gefprek op iets anaers, ctf vervolgde lus Klaasaom. Maat neem het my niet kwaalyk , dat ik u ii myn domheid n >g iets vraag. Jan. Wel, geheel niet: ik merk dat gy een redelyk denïend man zyt, en dat gy u gaarn van uwe dwa.alingen laat te rug brengen. Klaasoom. Er fchynen foms wel eens Starren met Staarten; voorfpellen ons die dan 0 >k geene oorlogen, ziekten en andere onheilen? Jan. o Neen! even zoo min als de Byzonren: en hiervan zal ik u aanftonds ovenuigen met hetu mogelyk o t; zoo deiken als gy, in* dien de ondervinding mv !ulks niet geleerd had. Kaastom. Zulke me: fc . . wélke het riiét aan vermogen, tyd en selegc ito ..: ofrfrifeekt om wyzer te worden, en die dit ut: röihei I, onverfcbilligheid of gierigheid na'aaten, handelen imvcrantwoordlyk flecht. — J< Kei echter ook eenige beden, die leergierig genoeg zvn: maar deezen ombreekr het voor21 aan gelegenhei :: om fommigen deeze- veizoek ik u vriendelyk eens ©n een avond in myn huis'te komen, dan wil ik ge* mei 'e. Jie !t_n ook Verzieken : indien gy hun dan ook wildvï beduiden wat Byzofchen en Sraartftarren waren, «oudt gv bun zoo wd als my, zeer verbly- het overige beloof ik u reri eerften een bezoek te geeven: wilt gy dm een en andere merfchen by ons n oHjaen, dan zullen wy e?k«nde) Onderling zoo nuttig trac'uen te zyn als mogelyk is. Met dir voordel was myn on'e buurman zoodanig in zvn fchik, dat hv het met .geene woor'cti wist te zegsen: hy drukte my met een gelaat, waarop dankbaarheid en te vredenheid te léézen WaS, de harden: te'wv' 'y betuigd*, dat, zoo zwaarmoedig en bekom' Werd by gekown was, zoo opgei uimd en blymoedig ging hy naar zyne wooning te rug. ï« Groningen, by W. ZUinEMA, I70g, en te Amfterdam by JH. KEY2ER, e« verder alen ie bekomen,  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; Nr. 153. «VER EEN AANGELEGEN, WAAR 0EW00NLYK OVESt« GESLAGEN STUK IN DE OPVOEDING DEH JEUGD» Ouders, Meefters, Voogden, Vaders en Verzorgers van Wees - en Kinderbuizen, of in welke betrekking ook, Waarde Leezers! gy eenig opzigt bebt over de aankomende jeugd, laat ik in dit Weekblad, waarin zoo veel over de opvoeding wordt, voorgedraagen, u ook eens mogen onderhouden over iets, het welk Vry algemeen verzuimd wordt, en echter, naar myn in» fcien, volftrekt niet verzuimd behoort te worden. Ik heb het oog op de eerst- aankomende Jeugd Van ©mftrseks twaalf, dertien en eenige volgende jaaren, en bedoel het kwaad der Zelfbevlekking, waar toi dezelve, dikwyls dart reeds, tot haar ongeluk, ja niet zelden, tot haar volkomen bederf vervalt. Het is toch zeker, dat zoowel van de Ouders in* de buizen , als van de Meesters in de Schooien ea van de baazen in de winkels en werkplaatfen, ovef iet algemeen , weinig gelet en nog minder gezorgd wordt om dit kwaad voortekomen en tegentegaan. Waarby zou het toekomen, myne Vrienden! datrnera hieromtrent zoo achteloos verkeere? *Er zullen wel eenvoudige menfchen zyn , die naauwlyks dit kwaad kennen, of weeisSJ, dat bet gepleegd wordt5 er zullen II. Qeel. Ccc wei  ( 3*6 ) wel onkundigen zyn, die niet begrypen, dat het eaa groot en .-verwoestend kwaad is; er zullen naauwaezetten zyn, die zuik een gevoel van eerbaarheid hebben., dat zy meenen zich te moeten fchaamen, om over deeze zaak te denken, veel meer, om 'e» onzetJyk hunne aandacht op te vestigen zoo veel noodig zal zyn, om het kwaad te befpieden, voortekomen en aftekeeren; er zullen floffen en traagen zyn, die bet met opzet met willen 'weeten, om de lastige moeite te befpaaren, van het te moeten tegengaan; 'er zullen zedelyk pngevoebgen zyn, die 'er rmveifcbillie en lïgtzmmg overheenftappui, ja, zoo Hechten en bedorvenen, dat zy dit kwaad, wie weet, voor welk eene beuzeling houden. Dan de voornaame en meestgewoone reden deezer achteloosheid van Ouders, Meesters enz. op dit ftuk ■neen ik, , dat gelegen is in hunne eigene Opvoeding*! by welke zy zeiven niet geleerd en onderricht zvp: gelyk m honderd andere omftandigheden de menfchen zich gebragt vinden tot het beoefenen van pliaen dieze nooit geleerd hebben, en zich dan verlegen bevinden, zoo brengt ook hier hunne onkunde hen in de vertegenheid, wanneer zy wel iets zouden willen doen hoe zy het ftuk zullen aanvatten, hoe op eene geknikte wyze met de aankomende jeugd over deeze zask te handelen. Deeze verlegenheid is het, die de menfchen fchroomach-ig , befluiteloQS ,- uitftellende en eindelyk nalaatic doet zyn «j het neemen van maatregelen ter weering vau dit kw?ad : terwyl - ongelukkig! - even daaraan is toe-efcbryven, dat hetzelve zoo algemeen doorbreek, en zoo vreeslyke gevolgen naa zich fleepe. Buiten tvvyfel gevoelt gy, waarde Leezers! die gaarne uwen pligt als opvoeders wilt weeten en betrachten, de kracht van deeze aanmerking, en wordt gedegen om dit ftuk wat dieper intezien, of het gelukken mogt uit die onzekerheid en gevaarlyke befluiteloosheid te geraaken, en op vaste gronden nedertekomen, op welken gy, ten vollen overtuigd en w-1 beraaden, zult meenen het ftuk te kunnen en te moeten aan'asten. . Ten dien einde heb ik my verlengd om te ©verwee-  C $*7 ) wee-en, of er iets, en wat dan, in deeze zaak zon kunnen gedaan eu aangeraaden worden, en dit ftukiopgefteld om u te onderhouden, in de eerfïe plaats. over den aart van het kwaad der Zelfbevlekking ten einde ,tn de tweede f laats, hetzelve te overweegen met betrekking tot ê: opvoeding. Het kwaad der Zelfbevlekking, in Zyn?n aart befchouwd, vertoant gfch, aanftonds, als zeergroot, en van de najleebgfte gevolgen te zyn; maar ook, byna. dere overweeging, ais een kwaad, het welk die vmege aankomende jeugd , rot welke alleen ik my titans bepaale, pleegt ui haare onnozelheid, zoodat zy niet weetc, wat zy doe. y. Hoe groot en nadeelig dit kwaad zy , hebben Tys•qt inzonderheid, en!anderen reeds voor lang , wel Iterk en treffend , echter niet minder juist beföMft ven, met opgrierk, p.n de ve'rflaafden ^ liit',w d er van aftefchnkken , en hun eene leefwyze en genees* middelen aan de hand te geeven, welke die buttemfpoorige drilt bedaaren, en hunne kwyning en zietVen'verbeteren kunnen : ook in dit Weekblad hebt gy on- lykende lchddery der tien.len, daar door veroorzaakt, aangetroffen.. Ik beveel u myne Vrienden! de leezing en overweegmg deezer fóetfen en ondervinding ten fte.rk.tten aan; maar myn byzonder oogmerk de herhaaling derzelveniet duldende, wil ik ualieenlyk doen opmerken, dat daar dit kwaad, om dat het on zulk eene onnatuurlyke wyze, en met zulk eene gedwongene infpannmg van krachten gepleegd wordt, „iet alleen vetfoedyk, maar ook boven alle andere onmaaige genieting der welluft voor de gezondheid fchadeIyk is, het van zelf moet volgen dat het'ontydlg- opwekken der wellust door zelfbevlekking in de vroede jeugd, eer de voortteelingskrachten geheel ontwikkeld zyn „iet a leen tot vroeger, maar ook tot moteren gewtsfer verderf zal leiden; het is een geweld de na tuur aangedaan, zoo ver boven haare kracht' dit da geheele gezondheid in kwyning vervalie; de eeth-sr wor.lt er door aangezet, maar de verteeringskracht verzwakt; en hier door is het, dat het lichS vaï Cc ca baar  C 388 ) baar gemaakt wordt voor heete en hevige ziekten, die Wederom wegens de verzwakte levens-kracht, gevaarJyker zyn, of althans moeiiyker geneezen worden, en ligt in kwynende en uitteerende ziekten overgaan; of, f allen die jonge lyders al niet in zulke hevige ziekten, $an volgt eene langzaame vermagering en uitteering, welke hen even zeker ten grave ileept, eer zy nog hunne dagen hebben ter helft gebragt. De minften evenwel worden zoo ontydig geheel bedorven; de meesten hebben , het zy een temperament prn zich te kunnen maatigen, het zy mindere geleaenfeeid, het zy eenige grondbeginfeleu, het zy (lerkte van lichaam genoeg, om de uiterfte verwoesting te kunaen wederftaau, en behouden dus, mat een min of meer draaglyk verval van gezondheid, nogthans het leven: maar — helaas! — hoe veel verliezen ook nog deezen! Want ziet eens; de wyze en goedertieren Schepper heeft met de orde der dingen, die den menfch tot Zyn gelulc en beftemming leiden, de liefde-drift naauw Verbonden ; deeze isi het, die in de jeugd dien edelen eu fleren moed allengs omfteekt , voedt en aanzet, dqor welken zy van zelf tot yver en werkzaamheid vvordt aangefpoord met het ftreelend uitzigt, om eenmaal met eene Gade in reine wellust ter voprtteeüng van haar gedicht te leeven, om .tevens in eenig eerlyk en nuttig bedryf van zaaken de middelen van beftaan te vinden, en om door deelneeming in het algemeen welzyn der rnaatfchappye en gewillige medewerking daar aan den lust en het geluk van dit leven te volmaaken. —» Wat doet nu de jeugd by dit misdryf? Op eene onnatuurlyke en geweldige wyze berooven zy zich juist van dat geen, hei welk daar toe gefchikt was; en met deeze berooving komt een geheele verbystering in die natuurlyke orde der dingen; de ontwikkeling der goede vermogens en hoedanigheden der jeugd wordt gefmoord ; zy verbasteren op de vreeslykfte wyze: want met de verzwakking van het lichaam vergaan moed en lust, de geest wordt ter neergeflagep, zwaarmoedig, afgetrokken, en zoodanig vervuld rrjet wellustige, la^ge, vuile denkbeelden, dat het gevoel van eer en deugd en wezenlyke belangen, en de yyer voor goede en edele daaden verkracht wordt; ter-  C $H ) terwyl te gelyk dat gezellig , dienstvallig en inneemend karakter van de jeugd ontaart in koele, ftuurfche onverfchiliigheid, waardoor zy zich zelyen en anderen tot weerzin en verveeling worden. Zoo wordt, door dit wanbedryf, de Jeugd reeds by haare ontluiking, lichaamlyk, zedelyk en burgerlyk bedorven, ja welligt voor eeuwig ongelukkig! Dit lichaam, hart en zielverdervend kwaad wordt nog vergroot door de algemeenheid, met welke het Biet zelden heerfcht door geheele fchoolen, kost en werkhuizen, en daar heerfchen blyft, om dat, niet allen te gelyk afgaande, er altoos overblyven, die de nieuwaankomenden verleiden : de meeste ouders en meesters vindt men gereed om te ontfchuldtgen zoo veelen als onder hun opzigt ftaan; dan! wy kunnen daar op niet vertrouwen; om dat zulks meermaalen alleen hunne onoplettendheid of onweetendheid bewyst; anderen hebben maar al te veel kennis van dit kwaad om niet te denken , dat hetzelve vry algemeen in zwang gaa onder de aankomende jeugd. KuntGy, myne Vrienden! uit dit aangevoerde reeds opmaaken, dat de oplettenheid van alle ouders en opzigteis der jeugd op dit kwaad behoorde gevestigd re zyn, dit zal u nog duidlyker blyken, als wy nu ook overweegen, hoe dit groot en algemeen kwaad van de aankomende jeugd , dikwyls bedreeven worde in haare onnozelheid, zoodat zy niet weete, wat zy doet. Om u dit wat k'aarder te maaken, zal ik de zaak wat hooger ophaaleu door u te doen opmerken, hoe de Schepper den M mfch zoo wel als den Dieren trek • of lust tot eeten, drinken en voortteelen heeft ingefchapen , als noodzaak'yk tot onderhouding van het tydlyk beftian der byzondere wezens, en het blyvend beftian der gedachten; miar tevens, hoe groot «en onderfcheid er plaats heeft, ook met opzigt tot deeze lusten, tusfchen den LVIenfch en alle de Dieren. Alle Dieren hebben eene bepaalde beftimmmg, die zich niet verre uitftrekt, zy hebben eene bepaalde leefwy*e, aan die beftemming beandwoordende , en insgelyks bepaalde lichaams krachten en werktuigen, benevens zinlyke vermogens en natuurdriften, door welke »y uit zich zelvsn geleid worden,, ieder naar zyCcc 2 ae>  C 390 ) «en aart , tot zyne ieefwyze en beftemmins/: onze huTs- *) lastdieren zyn, tot ons gemak en voorrecht over het geheel m de middelen van hun beftaan en hunne Ieefwyze we! zoo bepaald niet, of zy laaten zich op veelerhande wyzen gewennen; maar de wilde dieren leiden hun leven alleen npar die inzefchapene bepaa.ing: zoo kennen, vinden en neemen zy het voed-fe , dat voor hun gefchikt is, vamvden bet fchadelyke, neemen genoeg en zelde;i ie veel; bereiden hunne nesten, en fchuilplaatfen, • verdeedigen zich, teelcn' voort, en zorgen voor hunne jongen, elk op zyne wyze, maar welke wyze ook., wegens deeze bepaaling hunner vermogens, onafgebroken van den beginne af tot nu toe dezelfde geweest is, en altoos blyven zal. . "}mt ^■■■niensch.-, tot veel uitgeftrckter en hooeere einden gelcnape.n, kon door zulke bepaalde vermogens niet gebonden worden aan eene voor allen even be.i perkte en.gelyke Ieefwyze : zvne behoeften tot voeding pekking, beveiliging en maatfchappelyk beftaan zyn zoo veele, zyne zinlyke lusten en begeerten zyn, daam om ook, zoo uugcftrekt, dat alleen dieriyke vermogens, ter Vervuiling derzelven niet voldoende kunnen zyn; hy heeft dezelve dan ook zoo onvolkomen en zoo onbepaald, dat hy. op verre'na niet altoos alleen door deezen kan onderfcheiden, wat voor hem gefchikt of fc'iadelyk zy, noch ook de maat in het voldoen aan zynen trek weate te houden, zoo dat hy, zeer zeker, door zyne lusten zal worden vcvotrd tot zyn bederf, wanneer hy, aan zich zeiven gelaaten zynde, alleen deezen volgt. " De mensch dus .geenen aanleg hebbende om , gelyk een zinlyk dier, te kunnen beftaan , heeft volftrekt nood,g eene Ieefwyze aan te leeren door voorbeelden en onderricht van anderen: weshalven hy hiertoe ook alle gefchiktneid heeft wegens zyne zedelykheid en redelyke vermogens, waardoor hy vatbaar is voor leere en befchaaviiig: de kinderen en de jeugd zyn opmerkzaam, nieuwsgierig en gereed om al, wat hun voorgedaan wordt en hunne zinnen ftreelt, te volgen, zo "zy het miar eenigzins kunnen uitvoeren, en al wat hun -geleerd wordt, te gelooven, zo zy het maar eenigzins vanen kunnen: op deeze wyze verkrvgen zy kundig- he-  C 39i ) fceden, uit welke zy met den tyd leeren recïeneerea, dat «, het goed-en kwaad, nuttig en lchadelyk onde;icoe|tien, en eindelyk, zich zeiven redden» Ik herhaale het, de kinderen en de jeugd merken op, volgen en gelooven alles, waar voor zy vatbaarheid hebben; maar daar zy nog de minfte vatbaarheid niet voor hebben, dat ireft hen ook niet,' dat doen zy inet naa, ten zy men met belooningen of ftraffen tuslenen beiden kome, voor welker genot of fmart zy vatbaar zyn: zy volgpnook alle voorbeelden eu liaan geloof aan alle onderrichtingen zonder ondericbeid , zoo lang zy niet vveeten of dezelve voor hun goed dan kwaad zW : zy zouden dit met den tyd wel leeren uit hun zeiven door ondervinding, maar dan , dit fpreekt van zelf, worden zy omtrent het kwaad wys als het te laat is, als zy de uitwerking er van reeds weg hebben. Daarom dan, omdat de kinderen en de jeugd zoo vatbaar zyn voor en begeeng naar zinlyk genot, maar zoo weinig weeten wat .hun voegt of fchaadt, en dus oogenbliklyk in gevaar zyn om door Hechte voorbeelden en onderrichtingen bedorven te worden; maar, daar en tegen, ook gefchikt en vatbaar zyn voor goede leer en vorming, moet men then ip ryds onderrichten, wat hun goed is, en wat hun ichaadet; Kan» Gelyk nu dit in het gemeen waar is, zoo is het msgelyks waar in het byzonder met betrekking tot de • zelr-oevlekkmg: om nu niet te fpreeken van nog veel jonger kinderen, welke onder allerhande kunstjes', die het gevoel ftreelen, eikanderen ook a! deeze fchandeïyke en gevaarlyke kittelingen der verborgene deelen ieeren, bepaale ik my alleen tot de aankomende jeugd , en verzoeke u om alle uwe aandacht te ves'igen'op deeze gewigrige opmerking — dat, naamlyk, deeze aankomende jeugd natuurlyk vatbaar wordt voor de ver eiding tot zelfbefmetting, eer zy nog uit haar zelve kunnen weeten , dat dit bedryf kwaad" zy. Immers moet die vatbaarheid natuurlyk ontftaan met de ontwikkeling der deelen en krachten , door welke de jeugd toegerust wordt tot den ftaat der huwbaarheid , en met «Je nieuwe gewaarwordingen en neigingen, welke dan « haar gebeor&a worden, lu het cerft begin is dee» ze  ( 392 ) te Ontwikkeling onmerkbaar, zy gaat langzaam voort, en komt naby haare rypheid, voor dat de drift ter voortteeling gaande wordt, mits aan de natuur de on- feftocrde vryheid en tyd gelaaten worden, om naar aaren gezetten en verordenden gang te werken: dan doet de wyze natuur allengs en geregeld die groote en heilzaame verandering in het geftel, katakter en den Geest der Jeugd gebooren worden, door welke , «oo als wy boven reeds gefchetft hebben, zy den aan'leg bekomt om tot rechtfchapene Mannen, Vrouwen en Burgers te kunnen gevormd worden. Maar, hoe zagt ook de natuur deeze ontwikkeling mofje bewerken , de vatbaarheid, de voorgefchiktheid', op welke wellustige voorbeelden en onderrichtingen kunnen werken, om aangenomen en gevolgd te worden, wordt er evenwel door gebooren, eer die vroege jeugd uit haar zelve, dat is nog ongeleerd zynde, weete te beredeneeren, of zulke voorbeelden en onderrichringen goed dan kwaad zyn. En wat zal nu een kwaad voorbeeld, een flecht onderricht uitwerken op de onkundige, maar voor al wat zinlyk vermaak heet, begeerige, en voor het wellustige nu ook vatbaar wordende jeugd ? waardoor zal zyde verleiding wederftaan? wat zal haar tegen dezelve befchermen? — Ach! die onnozele Jeugd ! Denkt de zaak eens ernftig naa, myne Vrienden! raadpleegt uwe eigene ondervinding en uwe vertrouwden , en oordeelt zeiven vof zy niet ten hoogftcn verdie» ne'als een ftuk van opvoeding in aanmerkinge genomen te worden van allen, die aankomende jeugd onder hun opzigt hebben. By de volgende gelegenheid zullen wy dan ook het ander ftuk, de zelfbevlekking aaet betrekking tot de opvoeding, everweege». Tt Groningen, by W. ZUIDEMA, 1799. m te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 154. ÖVER EEN AANGELEGEN, MAAR GEWOONLYK OVE&» GESLAGEN STUK IN DE OPVOEDING DER JEUGD* QVetvoIg van Nommer 153.) XJ.?bt Gy, waarde Leezers! hef voorgaand vertoog gelet zen en overvvoogen, dan zult gy overtuigd zyn, dat onze kinderen en aankomende feugd, wegens het Ui'geftreküe hunner zuiiyke begeerten en wegens het onbepaalde hunner vermogens om nuttig en fchadelyk te onderfcheiden veel minder dan de dieren aan hunne lusten kunnen worden overgelaaten, ja, dat zy, in dat geval, onfeilbaar zich zullen bederven; en dat, gelyk zy dit zullen doen door eeten en drinken , zf bet ook zullen doen door wellust. Niet minder zal het gezegde over de grootheid en fchadelykheid van het kwaad der Zelfbevlekking, en over de onnozelheid, in welke de Jeugd daartoe dikwyls vervalt, tt gereed doen toeftemmen, dat in de opvoeding met de grootfte oplettendheid en met de tederfte zorg tegen dit kwaad behoort gewaakt te worden. Laaten wy dan nu bet kwaad der Zelfbevlekking •ok ovrweegen met betrekking tot de opvoeding dcf aankomende Jeugd, tot welke' wy ons, naar het gemaakt beftek, thans 'alleen bepaalen , en laaten wy omzien naar middelen om dezelve tegen; dit kwaad te behoeden. BI. Deel. jji Qe,  C 394 ) Gelyk de kennis der oorzaaken van een kwaad doorgaans veel helpt rot het vinden van de middelen er tegen , zoo moeten wy ook in dit geval ons voorltellen dat de vatbaarheid en de verleiding, te faacnen werkende, xle jeugd tot de Zelfbevlekking vervoert. JJe algemeene trek om het gevoel, over het geheel lichaam verfprein, op allerhande wyzen te kittelen dé meerdere gevoeligheid der fchaamdeelen by.haare 'ontwikkeling en de .onnozelheid of onbewustheid van het IchadelyKe, maaken de Jeugd daar voor va'baar of voorgefchikt, en, misfchien, vervallen fommigen eenigtyk hierdoor, en dus uit hun zeiven, er daadelyk toe: maar, gcwoonlyk, komt hier bv als aanlèidende oorzaak, tie verleiding door voorbeelden van makkers die zeiven verleid zyn, en dikwyls opzetlyk anderen er toe als tot een vermaak aanzetten. Deeze verleiding en de onnozele geneigdheid, eikanderen ontmoetende, vereenigen zich gereedlyk en hebben ha-re ongelukkige uitwerking. Van welken kant meent gy nu. Vrienden! dat men de zaak zal kunnen aantasten om te verhoeden dat de jeugd aan dit kwaad vervalle? Dc oorzaaken'kunnen wy niet wegreemen; het gevoel en de drift der n&tuut geheel niet en de aanleiding van buten is over het geheel te ver buiten ons bereik ,**dan dat wy op ai:e genbméne voorzorgen tegen dezelve zouden durven vè'ffrotJWén. Naar het my voorkomt' is het, voornaamlyk, aan den kant der onnozelheid, dat wv de voorbehoeding moeten beproeven, en zoeken door afweerende middelen te beletten, dat de verleiding haare uitwerking hebbe op de onnozele Jeugd: gelyk wy laage landen bevryden van de overftrcoming door dvken, die het water keeren, ons befchermen tegen d» brandende zon door boomen, op welken haare'ftraalen affluiten, of tegen de koude door kleederen, zoo moeten wy uodr middelen de onnozele jeugd behoeden, op dat de verleiding, als zy baar aandoet, haar niet treffe en be- ' derve. Deeze middelen ter afwecring van den invloed der verleiding, zyn alleen te zoeken in éè'ne'geregelde opvoeding, die van de eerfln kindsrhheid af over betgeheel  C 395 3 heel en algemeen wel aangelegd is: myn plan laat niet toe nier over uitteweiden, ik zal evenwel oenige trekker, er van renetten, tot cns doel byzonder dienende. Ju het gemeen dan behoort to: zulk eene wel aangelegde opvoeding, dat men, door aan deneenen kant zyn gezag altyd optehouden, maar ook aan den anderen kant, door den vriendelvkften en hefderykften omgang met de kinderen, derzelver hoogachting", Hef|ë ,e" vertrouwen onbepaald gewonnen hebbe ; zood'at de kinderen, wel verre van door vrees voor de ouders pt meesters hunne tegenwoordigheid te vermyden zoo veel zy kunnen, in tegendeel, hen aanhangen, opzoeken en in hun byzyn hun grootst genoegen vinden, liet voordeel van zulk eene vertrouwlyke en liefdervke yerkeenng met de kinderen bellaat diar in, dat zy allé keringen , vermaaningen en waarfchuwingeu, als blyken van liefde, met vertrouwen aanneemen en opvolgen; daar zy, door flaaffche vrees gedwongen zvnde tot onderwerping, zoodra zy meenen niet gemerkt te worden, dezelve m den wind liaan, en welligt luist het tegendeel gaan doen. Door vriendelykheid maakt men hen bedachtzaam omtrent alles, dat zy nog niet kennen , niet alleen voor vuur en water eti al wat kweifen kan, maar ook voor kunstjes, fpeiletfes en vermaakèn, in welke de oudere de jongeren aanbrengen, maar welke, boe zeer gefchikt tot opfcherping. eenter ook zeer gevaarlyke middelen var, verleiding zvn'J door vriendelykheid kan men hen uitbooren over het gene in de fchoolen en onder hunne makkers omgaat den aart en de zeden hunner medgezellen leeren kennen, op hunne gezelfchappen toezien, en hen dus voor veel kwaad behoeden: door vriendelykheid zal men tevens zoodanig hun vertrouwen winnen, dat zv zich zeiven wantrouwen iets vreemds te ,doen of te onderneemen, zonder eerst u gevraagd te hebben: met een woord, door vriendelykheid zal men het best den Kinderen bedachtzaamheid leeren. Hierby voege men een gezette voorzorg, om het gevoel van fchaamte, waarvoor de kinderen al vroeg vatbaar zyn niet Homp te maaken, gelyk zeer gewoon ge»ïi h' °0/ al:er,Tde dartele praatjes en fpelletjes met hun, als zy naakt zyn, maar om die veel eer op Dd 2 te  C B9$ ) tewekken eis te fcfterpen, byzonder ook door ben van alle onnodige öfliblóötiftf» en belasting der verborgene deelen, als onbetaamlyk zynde, afkeerig te maaken: Jiien wett, hoe de kinderen onder eikanderen 1'pcelende naadoen, het gene Je Ouders en Meesters ih ernst piet hun voor hadden, daarom keuren friramige ook het ftraffen met de roede af als gevaarlyk voor het begjnfel van fchaamte, en, misfchien hebben zy gelyk. Een kind, dus bedachtzaam cn kiesch opgevoed, M.j zoo ik meen, by zyn' jeugdigen leeftyd, de eerfte voorbeelden van zelfbefrnetnng, als efn fchaamte» loos kwaad, ftrydig met zyne grondbeginselen, met afkeer befchouwen, en dus weerhouden worden van dezelve te volgen. Ziet daar iets althans ter afweering van den eerften aanval der verleiding: maar, Vrienden! wy moeten het hierby niet laaten berusten: de aankomende Jeugd, Uit fchaamte zulk een voorval verbergende, zal inet haare gedachten, naar haaren trek tot al wat zinkit is, er op blyven fpeelen; welligt is de opvoeding dVs verre niet zoo naauwgezet in aifès geweest, dat de ontluikende Jeimd by alle voorvallen door bcJnclttzaamheid en kieséhheid befltiurd worde , en wórdt bet zwak tjfecl uwer poogingen door de verkei ring pier ruuwe makkers nog meer'verzwakt; de Jeugd helt fterk tot zinlyke vermaakèn, en begint, bv de ent* wikkeling der huwbaarheid, te neigen tot welimtighe» den , zoodat het fteeds te vreezen is, dat zy, al heeft zy ook de eerfte verleidingen wederftaan, met de volgende zal worden weggefleept. Wy zullen derhalven by aanhoudendheid, ja, nog fterkere voorzorgen moeten gebruiken. Vraagt gy, welke deeze voorzorgen zyn zullen? ik antwoorde, met u in bedenking te geeven, of deeze niet moeten beftaan in regtftreekfche" onderrichtingen en waarfchuWingen? Ik meen , dat bloote waarfchuwingen niet voldoen zullen, maar dat zy gepaard gaan moeten met onderricht^ of leering: immers is de aankomende Jeugd op deeze jaaren reeds zoo ver gevorderd, dat zv haar verftand gebruike, nadenke en redeneere over het gene haar wardt geleerd en vermaand; op uwe vermaajdtingeo eq waarfchuwingen zullen zy geenen prys ftel- len,  (' 397 ) jen, ten zy dezelve gegrond zyn op, of volgen uit het gene zy reeds weeten en waarvan zy overtuigd zyn; dus zullen ook uwe bloote waarfchuwingen tegen deeze ongeregeldheid van weinig invloeds zyn, zoo lang uw Zoon of Dochter nog geen begrip heeft van orde en regel, met welke zy uwe gezegden vergelyken, en dus derzelver gepastheid en waardye gevoelen kunnen. My dunkt, ik hoor u invallen, waar zal dat heen? zal men dan de Jeugd reeds zoo vroeg over de liefde onderhouden, baar leeren wat liefde is, waartoe zy dient en leidt, wat orde en regel is in het Huk der liefde, wie heeft dat ooit gehoord"? Zy worden maar al te vroeg wys in deezen, men behoeft hen waarlyk niet te onderrichten, en wie zou zich niet fchaamen, om met zyne eigene kinderen daarvan te fpreeken! Het is zoo; zy worden maar al te vroeg wys. Maar, Vrienden! bedenkt toch ook te gelyk, hoe zy zoo vroeg aan die wysheid komen; wie is het,.die hun leert, die hen onderricht ? Zyn het niet hunne makkers, fpeelgenooten en mede-fchoolieren, maar die met kwaade famenfpraaken, fleebte voorbeelden en dartele onderrichtingen hunne zinlyke lusten gaande maaken , eer zy nog het minst van orde en regel hebben gehoor!, eer zy nog iets begrypen kunnen van de natuur van bet kwaad, en het dus alleen als een bloot zinlyk vermaak aanmerken. Het is juist hier, in dit vroege tydvak van bun leven, en tegen dit gevaar van flechte leer, dat zy uwe voirbehoeding noodig hebben: want, zoodra de natuur in hun begint te welken, maar zy nog onnozel zyn, zyn zy vatbaar zoo wel voor uwe goede leer, als voor de verleiding, die ben omringt. Hoe veel waagt gy derhal ven met uwe fh'lzwygendheid! hoe vee! daaren'egen zult gy kunnen voorkomen met tydige onderrichtingen en wyze raadgeevingen! En wat vreest gy door uw onderhoud den kinderen te leeren, dat zy nog niet behoeven te weeten! vreest veel meer, dat de verleiding u voorkome, en onderricht hen vertrouwelyk en liefderyk, opdat zy in tyds leeren zich zeiven kennen en wachten voor liet kwaad. En nog eens, wat vreest gy ? wat is de Dd 3 hef.  ( 39§ ) 1 $ liefde en de drift, die zy verwekt, dat gy die zoo ontziet, en zoudt meenen u te moeten fchaamen om 'er met de aanksmiftfide jeugd over te fpreeken? De liefde-drift is immers met alleen geen kwaad; maar zy is het werk van den Schepper der natuur zeiven , die niets fcöandelyks of oneerbaars heeft gemaakt; maar die, gelyk hy in alle zvne werken wysheid en goedheid opeubaart, ook in "deezen, wys en goedertieren, het zoo heelt ingericht, dat de drift ftérk en de voldoening met de grootiie geneugte verbonden is, opdat de mensch tot de noodzaaklyke voortplanting van zyn gedacht, en met dezelve rot zyne roaatfeheppelyke beftemming op deeze wereld, krachtig worde aangezet en niet ligt zich daarvan kunne onthouden. De liefde-drift is immers wel degelyk een gefchikte en fterke drvfreer van werkzaamheden, tot welke de mensch tn dit leven beftemd is: haare geregelde werking maakt perfoonen, huizen en gedachten gelukkig en groot; zy is voor het belang et* nut van het algemeen onmisbaar; maar haare ongeregelde werking als zy verloopt tot onkuischheid. zelfbevlekking, hoe' rery, en echtbreuk, bederft perfoonen, maakt huizen en gedachten ongelukkig, en brengt de grootfte wanorden in de maatfchappy. Dit weeten wy alle;' de ondervinding leert het ons maar al te veel. Zal men er dan nog aan twvfelen, Of de zelfbevlekking en alle andere ongeregeldheden der liefde-drift met alle haa--e akelige gevolgen, zyn voor het grootfte deel, de uitwerkfels eener kwalyk aang-elegde opvoeding, die men onderneemt zonder de natuur van den mensch te kennen, en de wioodzaaklykh eid van derzelver befchaaving te begrypen, van eene opvoeding althans, die men onderneemt zonder te bedenken , dat de liefde-drift,' die zöo fterk is en werkt, mede behoort tot des menfchen natuur, en dat zy, niet minder als het geheel, ruuw en wild van haar zelve zynde, gewis zal verbasteren, ten zy zy van jongs af beltuurd en tot haare waare beftemming geleid worde. Zoo weinig deeze sewoone ftiizwygendbeid overeentebren0en is met dc noodzaaklyke befchaaving van 'smen-  ( 399 ) 's menfchen aangeboorene ruuwheid, zoo weinig ftrookt zy ook mee hei gene de Bibel leert : daar vinden wy ai wat wy van onze beftemming weeten, daar worden onze afdwaalingen met haare fcbroomlyke gevolgen, en onze verbetering met de middelen 'er toe ons aangeWeezen, en daar vinden wy dat alles, byzonder ook, roet betrekking tot de liefde-drift: daar wordt de kuischheid en eerbaarheid in haare fchoonheid en beminlykbeid met haare gezegende gevolgen, en alle ongeregelde wellust in haare fchandelykheid en met alle rampzaligbeden , die haar aankleeven, niet flechts op eene enkele plaats, noch. in bedekte termen voor de jeugd, maar byna io ieder boek, en op allerhande wyzen van lecring, door voorbeelden , fchilderycn, vermaaningen , waarfchuawingen klaar en krachtig voorgefteld. S alom on is 'er byzonder op uit, om de Jeugd aï vroeg met de verleiding bekend te maaken, haar te waarfchuuwen en te onderrichten: en het geheele boek, bet Haag-lied genaamd, is, naar de veel duidlyker vertaaling, de veelverbeterde afdeeling van den inhoud eu de. verklaarende aanmerkingen van den waardigen Y. van Hamels veld, waarfchynlyk, met geen ander, dan alleen zuiver zedekundig oogmerk gefchreeVen , om te dienen tot befHering van de liefde-drift. De ede'e en zuivere liefde wordt 'er, zegt hy, in baar wezenlyk fchoon gefchilderd, met bevalligheid gefchildérd; haare aandoeningen, haare kracht, 'haare bèftendigheid., bezongen; de verleiding wordt bafebaamd, en de zorg der kuischheid aanbevolen. Dus wordt de Dichter van deeze Zangftukjens een Zedeleeraar; een Zedeleeraar, die in de taal der bevalligheid fpreeken Ie, zich by de lieve Jeugd veraangenaamt, en haar zoervneng tot haaren pligt, dien natuiir zelve infcherpt, opleidt. Het is 'er, de zaak dus befchouwd zynde, zoo ver van af, dat men deeze Zangftukjens aan de jeugd zou moeten onthouden , dat derzelver leezing kan (Trekken, om haar de liefde, daar natuur toe aanfpoort, in haare waare fchoonheid te doen kennen-, zoo fterk affteekende tegen geilheid en onkuischheid ; die liefde te doen eerbiedigen, ten einde eens volgends haare leffen een gezegend huwlvk met een deugdzaam portuur te beleeven." Laa-  (' 4oo ) Laareti wy, waarde Leezers! zoo veelen wy het Opzigt over de aankomende Jeugd, het zy eigene het zy toevertrouwde, op ons genomen hébben, deeze gewy Ie vojrbeelden en leeringen volgen , op welke wy te meerderen prys moeten" (tellen, omdat zy ons uit de grootfte verlegenheid redden, hoe, naamlyk, geiciiiicte gelegenheid en aanleiding te vinden ore de Jeugd over dit teder ftuk te onderhouden : leest zeiyen, laat uwe kinderen voorleezen uit den Bibel, fpreekt er met hun over naar hunne vatbaarheid, en het zal u niet entbreeken aan gelegenheid noch middelen ter vorbehoeding, naar welke wy hebben omgezien. Ik eindige met dit alles aantebeveelen aan de nadere en emftige overweeging van allen, die in het ftuk der opvoeding kunde en ervaaring bezitten, en tevens te verzieken, dat zy hunne aanmerkingen, verbeteringen, wederlegging of aanbeveeling over en van dit onderwerp vaVi opvoeding, ten algemeenen nutte willen mededeejen. *** De Commisfie tot Verzameling en Uitgave van dit Weekblad, verzoekt deSchryvers, welke iets tot dit Weekblad hebben bygedraagen, of van wien één of meerdere Stukken in hetzelve zyn geplaatst , en die verkiezen als Schryvers van dezelven bekend te zyn, daarvan ten fpoedigften aan de Comuvsfie kennis te geeven, ten einde hunne naamen op het Register des derden Deels achter hunne Stukken geplaatst kunnen worden. Te Groningen, by W. ZUIDEMA , 170a «1 te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEM ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAR N'. 155. Bysldien wy alle de oogmerken en nuttigheden ken» den, welke doer den Winter bevorderd worden* zoo zouden wy dien ongetwyfeld, als een vriend van menschdom, en een weldoener des aardbo* detns befcbouwen. UNZER. HF.fiBEN WY REDENEN OGt DEN jONGSTRN WATERS^ ROÖP, MS, EEN OORDEEL, OF TUCHTROEDE VAN GODS STl'.AKOKFÏNKNDE HAND, "TE BESCHOUWEN? (Derde vervolg van Nommer 121.) D ewyl , in het tweede gedeelte deezer verbande* ling, waarmede wy thans eenen aanvang maakettj tooofdzaaklyk over de eigenaartige gevolgen Vin koude* vorst en fneeuw moet gefproken worden, en wy on# thans weêr in den winter bevinden — welke, om zynen hollzaamen invloed ep menfchen, dieren, booffl- ett planigewaden, een der merkwaardigfte tyden van heï gantfche jaar oplevert —— kwam het ons niet onvoeg* lyk voor, hetzelve thans te plaatfen. Mogten 'er on* der onze Leezers gevonden worden, die, in den te* genwoordigen winter, zelvett eens onderzoek deeden* paar de zoo nuttige eigenfchappen, welke wy, in de volgende bladen, aan koude, vorst en fneeuw heb<= ben toegefchreeven! zy zouden, door zulk een onder» zoek, niet alleen hunne kennis van de natuur verry* ken: maar, iegelyk ook gefchikter worden, de gegrond* heid onzer bewyzsn, dat, eaamlyk,, deeze dingen als UI. Deel. E® niets  ( C ; 402; ) %JL km JTT >y» %z\ V'w nier? minder dan oordeden en ftraffen moeten worden aangefBctkt, te beoordecien èn te gevoelen. Een ander foort van mentenen (zeiden iyy by 'tbcgi.,ï. ezpr yerlianclcliüiO wil wel, toeftemmen , dat •Je, Watersnood; volgens dej algemeenen loop d r natuur, co du?, tKidrkly'tervyzc, daargeïïeld zy: doch honden ftyf en fterk (taande, dat het Opperwezen zich van den lellen winter, jongstleden, als de naaste middeloorzaak, bediend heb:»:', om ons te tuchticeu. ,, De Hemel behoeft dc menfchen ("zeggen zy") nier ,, Op een onmiddelykë manier te kas yden; hy kan „ cu k de zameuloop der werejdlchc dincen'zoodanig 9» bemeren, dat, het eene den rrensch bejegent, uit „ zynen aart en natuur, eene (trekking heeft dm'hem ,, re (traffen." Gaarne w:.iien wy Gods almagt in deezen toeftemmen: maar te denken, dat God'juist den harden winter als zWk een ftrafmiddel gebruikt heeft, komt ons voor, ten eenemaal fbydig met het gezond verftand te zyn. Op grom! van de natuurlyke geaartheid van koude, vorst en fneeuw, kunnen'wv, redelykerwyze,vast(telleti,dat, ook deeze laatfte winter, veel grooter voor, dan nadeden heeft aangebrayt, en dat wv derhalven denzelven, in Gods hard, eerder als een mid'del ter zegening", dan a's een middel ter kastyding moer. n opvatten. —- Wanneer een hevig onweder tfari Blikfem en donder een' hooifchtmr in den brand Haat, en, door dien brand, een geheel dorp in de asfche worclt gelegd , dan is voorzeker de fchadc van het onweder zeer groot': doch, wanneer zulk een omïhdef te gelyk de vergiftige dampen in de buitenlucht,-welke anders eene rillesvefnielende pestziekte over het ganlfche land zouden gebragt hebben, doet verteeren èn de geheele natuur verfrischt en vervrolykt , dan beeft nngetwyfeld dat onweder meerder voor, dan nadeel gedaan, en mag met recht, ook zelfs op de puinhoooen van het afgebrande dorp, als eene zegening worden aangemerkt. — Zou deeze vergelyking niet op den laatfteo winter kunnen worden ïijegépast.?..:. Zyt "y immer de kdn>*e, vorst en fneeuw in hunne gewoone uftwerkfelen nagegaan? Zo neen, haasten wy ons dan, om deeze, zoo kostelyke, wonderftoffen eens dusda-  C 403 ) danig te bcfchouwen, ten einde het denkbeeld, dat de felle winter van't voorleeden jaar ons Land t'Ót een tuchtroede geürekt hebbe, verre van ons yerwyderd wp.jde. Volgens de gedachten vaa den kundigen vAn Bèrkhey, behoort ons Vaderland onder het koude !.limaat van dé noördelyke hinden, zynde 'deszelfs. Hic-iitSgefteldffeid zeer vcranderhk. —„Wat de koude !.. t.i :., „ (zegt hy) dezelve is, bier te lande, veel (ierker en ,, natunrlyker den de hitte ; er gaan weinig winter,, failbenen en heVfsi-getyde'n yoorby, waarin de «it,, werkfelen van fnerptrlde 00: te en ncordo^e win„ den zich niet doen gevoelen; 'er verzwinden geerfê „ jaaren, waar in de koude, op den een' of pnjl • . „ tyd, het aard ryk niet gevoelig aandoet," en, zyn Vr „ voorbeelden van bdiien^ewdonè lieeté en cfróoge „ den, daar zyn Vs iVpg meei van bar le ên k'óuftfe ., winters." — Wanneer de koude zóódanig is loe*genotnen, dat de 'IT^rm'omcicr van bAiuu.r.imi j 32 a 33 graaiden böv,bn o Ib-at, dan heeft men h er'te La» le, volgsns de Waai :. ningarj van den grrjptch Boeriia\e en vax Mu.^s>.,-,»t..!5,«.L!. , alt-., s' voist; waarom men deeze graadihoo^c! lui vik:pur.t riöem'f". In 1709-was de koude en voi.-,t hier zoo groot, dat de gemelde Thermometer 18 graden ouder o tekende; in 1740 heeft dezelve 4 grasM'n", en in den laarstleeden winter van 179", 10 graa ien onder o getekend. Om van de eróoré nuttigheid oer koude, vor;t en fneeuw ten vollen overtuigd te worden, heli .even wy imar eens_ by den helderen blauwen hemel, die ons in den winter z >o veele fchopne. dagen en naclitén g»eft; by de vastigheid eu vlugge bevveeging van ons lichaam; als ook by derzelver invloed op de geheelè natuur, een oogenblik (til te ftaan, Een drooge koude, gelyk wy in den Iaatfrcti winter veel gehad hebben, reinigt de lucht, waar in w\y lèeven moeten, van alle fchadelyke uitwaasfemingenj, die, by warmer jaargetydea in dezelve zyn byêetTver* zameld. Gelyk het bederf nergens fterker door bevorder! wordt, dan door warmte, zoo is er niets, dat dit bederf meerder voorkomt en beteugelt, dan de koude, in welk opzigt de koude atlerdienftigst is voor het dierlyk geitel van mensch en vee. Door de faménEe 2 iftefc.  C 4°4 ) trekkende kracht van koude en vorst, wordt dit nut nog ongemeen bevordert; vermits, in zulk een koude lucht, wanneer de Barometer klimt , de omloop van het bloed, en de uitwaasfeming veel vlugger is, waardoor mensch en dier alsdan gémakly'ker ailerleië beweeghigen kunnen vetdraagen. — ,, Ais de Vorst niet zoo „ fterk is, dat dezelve onze (pieren veiftvft en onze „ vogten ftremt, (zegt de Ichrandere Geneesheer ün„ zbr (*) zoo werken de eerfte met grooter kracht; „ zoo vallen ons alle beweegingen iigter, onze va„ richtingen gaan vaardiger voort , en wy genieën ,, bet vermaak, 't welk een onbelemmerde uitwaaffe,; tning en verfteikte gewondheid geeven, met een bly„ geestig harte: men behoeft, om hier van overtuigd ,, te worden, blootelyk zyn eigen ondervinding eu „ aandoeningen raad te pleegen. Het is een vermaik „ ook, de menfchen in een frisfche vorst op Itraat te „ zien gaan. Hoe luchtig loopen zy voort, hoe vrien„ delyk bejegenen zy elkander ! Die anders met een „ Spaanfche deftigheid langzaam (lappen, rennen na 3, met een luchtigen vaart; die malkander in nat weit der, ftuursch voorby gingen, groeten nu den an„ deren vriendelyk; die voorheen malkanderen koelt* „ jes aanzagen, maaken nu een praatje; elk is gtzel•> hg, levendig en vrolyk; tik Ichynt meer dan naar „ gewoonte te doen te hebben." ,, Werkzaamheid, lichaamskrachten , een vrofyke „ geest , is 't leven van den mensch , en dit allts ,, werkt een drooge koude uit. Elk onzer heeft daar „ zoo veel genoegen in , dat moeite en arbeid zelve ,, ons vermaaklyk worden, duor de overtuiging, die „ wy daardoor krygen, van ze te kunnen uitharden. De droefgeeftigfte mensch vergeet zyne mymeringen, als hy de handen vol beeft, eu de vermaakèn der dieren zelfs beftaan daar in, dat zy jaagen, loo„ pen, fpringen, fchoon zy zelve daar geen oogmerk „ mede bedoelen. En, op dezelfde wyze, wordt ook onze werkzaamheid en lust, in den winter, door „ het famentrekken onzer vefe'en en vogten, en dus, „ door den Arts of Geneesheer, ^JieFertoeg. gedr. te amst. by de wedw, kqrn, van ïoncerloo ttt zoon.  C 405 ) door het vermeerderen onzer krachten vergroot. (*) Wy voelen, in een frisfche vorst eerst regt [hoe ,, lekker ons het eeten fmaakr,] boe iterk wy zyn ; ,, wy fpeelen, om zoo te fpreeken, met ons lichaam, en 't is of onze iedemaaten geen eigen zwaarte heb„ ben. Hier by komt, de vervroiyking van onzen ,, gcist, doqr de fchoone voorwerpen, welke ons de dampkring vertoont. De lucht fchittert van millioe„ nen kleine ysdeelijes, waar op de zonneitraalen ge„ broken worden, en deeze verfchaffen ons des te meer * „ vermaak, door haare liellyke koestering, naar maate „ het zonder dezelve, kouder, is. In de noordfcbe landen , daar de| grootfte koude heerscht, vindt men de (terkfte en oudfte menfchen: doen, in de zuid: r itreeken, waar de meeste warmte gevoeld wordt, beeft volftrekt het tegendeel plaats» Aan onze verwyfde opvoeding en onverftandlg gedrag in den winter, is het te wyten, dat dezelve ons dikwerf zwaare ziekten en den dood zelfs op 't lyf haalt. „ Met een woord (vervolgt Unzer) week,, iykheid, onvoorzigtigbeid, weelde, vadzigheid, ge„ mak , gebrek, [aan de gerieflykbeden des levens, „ zoo wel, als] aan fmaak voor nuttige uitfpannin„ gen, onkunde, verwaandheid en dergelyke, zyn de ,, haatelyke oorzaaken, welke veelen de koude lastig i, en ongezond maaken." Vraagt iemand naar de nuttigheid van koude en vorst voor de aarde, met derzelver boom en plantgewasfeu: wy willen de meergemelde Martinkt en een ongenoemden fchryver voor ons antwoorden laaien. - 1 m„ De Vorst (zegt M ar'tinetj reinigt „ de lucht van kwaade dampen; maakt de grond E e 3 vruchten Volgens verbaal van den Franfcben biftoriefebryver de thou , befpeurde men in den winter, aan den Franfcben koning hendrik den III, die in 't laatfte der zestiende eeuw geregeerd beeft, en van een zeer weeldrigen, traagen, en onbeffendigen aart was, altoos eene meerdere werkzaamheid en minderen trek tot weekelyke vermaakèn. Hem bezielde, alsdan , een byzondere geest van orde, gerechtigheid en hervorming, die ml eens wat gteds uitwerkte.  C 406 ) „ vruchtbaar; ontbindt de harde kluiten; zuivert het „ land van ongedierte : maakt veele fpyzen aange„ naamer, malfcher en bekwaamer ter voedin?e; her„ vormt klompen ys uit brak en zout water,°tot een „ zoet vogt: hierom was men, in den lan^dnurigen „ droogen winter van bet jaar 176^, in Noordhol„ land en op de eilanden, daar bet "zoet water be„ gon te ontbreeken, verpligt vsfcftotfeti te hakken, „ dezelven luchtig opeenteftape'leri, en te laaten uit„ vriezen; waarna men ze tot water, ten gebruike „ van het huisgezin, ontdooide. Voorts bewaart de „ vorst visch en vleesch, tegens het bederf; geeft „ het lichaam meer krachts, waarvan de mensch, „ by koud weder, veel fterker en vrolyker is dan „ anders, ook verlengt de vorst ons leven, en doet „ ons denkelyk nog meer onbekende dienften. „ De nadeden (vervolgt hv), dat eenige boomen, „ dieren, visben, vogelen en planten doodvriezen, „ zyn altyd veel minder, dan de voordeden , die de „ vorst aanvoert: men kan anders middelen aanwen,, den om er zich tegens te befchermen" enz. Een ander geacht fchryver geeft 'er dit fraaie getuigenis van: „ Hoe fterk de vorst in December- maand „ zy (zegt dezelve) is zy den verftandigen hovenier „ en landman echter welkom , en aangenaam. Zy „ weeten dat de vorst hunnen arbeid" te gemoete „ komt, met de pooren der aarde te openen, om de „ fappen te kleuren en ze tot den wasdom voortebe„ reiden. De vorst zet de aardkluiten uit, en ver„ deelt dezelve beter, dan alle arbeid van den wak„ keren mensch. Van de uitzettende kracht, hier „ bedoeld, verftrekken ten bewyze de voorbeelden, „ die, des aangaande, voor handen zyn, dat, naam., lyk, metaalen kanonnen te barften gevroozen zyn, „ en dat de vorst, gebakken en andeVe fteenen, tot „ pulver gemaakt heeft. Zoo ontbindt zich de aarde, „ door de fterke vorst,f en valt, in het voorjaar, als „ tot poeder." ■' ,, De winter (zegt nog een „ ander geleerd natuurkundige) is de rusttyd der aar„ de, en de llaaptyd der planten; geduiirende den „ tyd, dat het groeien afgebrrken, of ten minften „ zeer verminderd is, worden de fappen in de narde „be-  C 4°7 ) „ bereid; om die reden verlangt men naar eenen kou-„ den, droogen , ongeihiimigen winter, met veel lneeuw en ys. — waarachtige historie van eene vrouw. die behekst was, £n allerlei kleine vischjes braakte. Een myner naastbetraanrien hield kennis, met een 0 :0e meid, die, toen zy nog een kind was, by haare ouders gedund had. Vernomen hebbende, dat het ouue mensch ziek te bed lag, liet zy , dewyl zy zelve met uit kon, de zoon by zich komen, wel, Ke haar toen op haare vraag: wat zyne moeder fchortte-, met veel vyven en zeilen vertelde, dat zyne moeder door een zoogenaamd wikwyf uit de buurt beneltst was: zy was geduurig flauw en misfelyk om 't nait, gevoelde, by vlaagen, inwendig een hevige pyn, dan of haar roet een mes in 't lichaam gewroet wierde, moest fomwylen braaken, en gaf dan niets over, ais klejue witte viscbjes, die wel wat na ftykelfpooren geleeken, waar aan men duidelyk kop, vinnen en ftaart kon Onderfcheiden. _ Marie, zoo heette myne naastreftaa.ode, zocht dit den jongen uit het heofd te praaten: doch deeze bleef zoo flerk op zyn ftuk ftaan, en bevestigde zyne gezegden met zoo vee! waarfchynlykne^en, dat zy 'er op het laatst geen mouwen meer »!P )vm te Wfr». Om echter niet ten halven overtuigd te zyn, gaf zy den knaap een tinnen bord mede, zeggende: „ wanneer uw moeder eens wtêr van „ die viscbjes overgeeft, laat my dan eens eenige van „ dezelve zien-" Hy beloofde haar dit, en ging weêr naar huis. Een paar dagen laater, kwam gemelde zoon wezenlyk met het bord en de gewaande viscbjes terug. Marte kon 'er wel niet alles aan zien, wat tot een visch behoorde; doch bleef echter in twyfel wat zy van dezelve maaken zoude. —. Wanneer nu de'zaak niet verder onderzocht was, zou men het gewis daar voor gehouden hebben, dat de oude floof, inderdaad behekst was., en viscbjas had overgegeeven; by nader onderzoek bleek echter, dat deeze zoogenaamde vischjes - „ en-  ( 4°8 ) enkel uit ongefteldheid van de maag waren voortgekomen. 'Er leefde hier, ten dien tyde, een zeer kundig apothekcr, die by burgerlieden veel als Dokter gebruikt wierd. Marie vertoonde hem het bord met de vischjes,en nu wierdt het raadfel in eenmaal opgelost: want dezelve, met een mes doorgefneeden hebbende, hield hy ze tegen het licht, en zei toen, al lachende: , ziet eens hier! wat vermogen onkunde en bygeloof niet! het gene gy lieden voor viscbjes hebt aaüge,, zien, is niet anders dan zuure melk en room , waar„ van die vrouw by gelegenheid wat te veel gegeeren „ heeft; een en ander is haar in de maag, die buiten dien waarfchynlyk al uit ftuur was, gekeefeld, en „ in zulke brokken. met flym en fpuw beilibt, uit ,, de keel gevioogen." —. Hy zweeg en gaf haar een gefchikt geneesmiddel mede, gelastte dat zich de oude in het eeten en drinken wat waaren moest, en voegde 'er by, dat zy dan fchielyk herflellen zoude, gelyk ook gebeurde. — Toen zy nu by de oude meid ging en haar vertelde, wat de apotheker gezegd had, kwam het perfect naar zvn zeggen uit. De'zieke had den vooriaen zondag, met haar' zoon, in het frongelbuis geweest en aldaar dikzuipen, met zuuren room , gegeeten en des avonds, by eene haarer buurvrouwen , een goed ftuk verkensvleesch daar boven op gezet. Te bed gaande, had zy reeds eenige roislykheid befpeurd; dit was des nachts erger 'geworden, en den volgenden morgen had zy hei bed moeten houden. Het oude wyf, dat haar betoverd zou hebben , had in het frongelhuis vlak teiren haar over gezeten, en zoo was zy ©p de gedachte gekomen .dat deeze haar behekft had.— Hoe veel dergelyke voorvallen zullen 'er in de wereld niet wel gebeuren, die, by gebrek van behoorlyk onderzoek, aan den onmiddelyken invloed van zoogenaamde hekfen en toveraars worden toegefchreeven, en die toch, indedaad, niets anders zyn, dan natuurlyke gevolgen van onze eigene overdaad , onkunde en bygéloovigheid! Te Groningen, by W. ZUIDEMA , 1799. «B te Amfterdam by M. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MANj Nr. 156. Gf/vk de regen en de fneeuw van den hemel neder1* daan, en frrwaards niet wederkeert; waardoorvcgitgt de aarde, en maakt, dat ze voortbreng ge, en uitfpruite, da zaad geeve den zaaier eti brood den etter. JE SAÏAS. HE KR RN WY REDENEN OM DEN TONOSTEN WATERSNOOD, ALS EEN OORDEEL, OF TtïCHTROEDK VAN GODS STRAFOEFENENDS HAND , TE BESCHOUWEN? (Vierde en laatfle vervolg van Nommer 111.) C3ver;U, waar fneeuw valt, houdt men het voor eene uitgemaakte waarheid , dat dezelve allernuttigst is voorliet plantènryk; waarom men vry algemeen, naa een' flappen of ftrenge:-] winter met weinig fneeuw, een fchraalen zomer en herfst, doch, naa een feilen winter met veel fneeuw, eenen vruchrbaaren zomer cn een' gezegenden oogst verwacht. Hoe dieper de planten, ten tyde van koude en vorst, onder de fneeuw1 gezeten hebben, zoo veel te beter willen zy vervolgens voort. Immers wordt dit, niet alleen döor dfi langduurige ondervinding der landlieden, maar ook door een menigte proefneemingen Van de grootfte natuurkundigen bevestigd. De heilzaame invloed van de fneeuw op de vegetatie, of wasdom der planten ecÉ zaaden, wordt ongetwyfeld door even zoo veele menfchen erkend, als gelegenheid en lust gehad hebbert dezelve optemerken; en zulk eene groote gelykheicl van gedachten kon, onzes inziens, niet wef mogelyfé zyn, byaldien 'er weinig, of geheel niets aan ware. BI. Deel. Ff ftfatf  C 410 3 Maar — tuffcben eene zaak et kennen en begrypen is een groot onderfcheid ; en even daarom willeh wy eens zien, of wy u, door het befchryven van -de be- ftaflddeelfjes der fneeuw dat wil zeggen, van Ai materie of zelfftandigbeid , waar uit de fneeuw is famengcfreld — dit begryptyk kunnen maaken. Volgens het algemeen gevoelen van deskundigen, beftaat de fneeuw uit eene waterft >f, bezwangerd met falpeterzuur, zoM , kalkaarde en olieachtige deeltjes, die de planten altoos wel vochtig houden, derzelver gri'eifap en wasdom voor;brengen, maar, gefuiolten, cn door den mensch gedronken zynde, even ais zeewater,, krimpingen in de ingewanden veroorzaken. Daarenboven kan men de fneeuw gevo'eglyk aanmerken, als een mantel, waarmede onzer aller zorgdraagende moeder, de natuur, de tedere kiempjes eu wortels der aard- en boomrewssien tegen de- verwoestende koude en vorst btlchermd, en de natuurlyke wnrmte var? het aardryk, welke anders in de lucht virdamp'cn zoudt-, - ter voeding van bet plantenryk, in den fchoot der aarde, houdt opgttlooten. ,,f)eouden bemerkten dat dé rnetaalen, even zoo door de lucht, ais door zminlofTen, aan'troesten geraaken, (op deeze wyze redeneert een buitenlandse h naiuurkun. li;e , de H?t van BonnccET) en beibv-ten daaruit, dat de lucht een zekere znurilof in zich bevatte; zy bemerkten, dat zich on I-aikachtke ftoflen , als van zelf, l'alpeicr zerte, en daaruit maakten zy op dat het zuur, 't welk in de lucht voorhanden was, faipeter ware. — Dit befluit komt tramlyk wel met de waarheid overeen; want het is bekend, dat de proeven van l atere nauuromWzoekers beweezen hebben, dat de lucht uit zuurffof en ftikftof beftsat, uit wier onderlinge vereemging de faipeter voortkomt. — ■■—*- Ook bemerkte men dat leder cn meer andere dingen, in fneeuw gelegd zynde, 'er even zoo verbrand uitkwamen, als of zy in een zuurffof gelegen hadden. Daar men nu eenmaal beflooten had, dat'er zich in de lucht faipeter onthoudt, was het zeer natuurlyk, dyfi de uitwerking van de fneeuw op het leder, en derzelver invloed op den wasdom der planten, voornaamiyk , aan bet falpeterzuur wierd toegefcbrceven."_- „De proeven van Ingenhoüsz wet betkiemen der zaad-  ( 4" ) Zandkorrels, hebben ons geleerd, dat bet aanzyn en de medewerking van de ziiurdnffen vol Strekt noodzaaklyk zy, om de kiemen te doen ontwikkelen. Zy hebben ons aangetoond , dat het kiemen zoo veel te fchielyker voortgaat, hoe ved te meer zuufltetfé voorhanden is. liu dit is nog, voor eenigen tyd door humis olds fenoone proefneemin^en bevest'gd geworden, welke veelerhande foorten van zaadeti in waier, dat met veel zoute en zuure ftoffen bezwangerd was, ongemeen fpoèdig zag ui;b ittén. Het eene plantgewas kan ongelyk meer koude dan het dnder verdraagcn. Men heeft 'er die fterven, wanneer ze aart de koude van fmeltcnd ys zyn blootgefteld: anderen daarentegen lyden van de fixrkfte vorft niets hoegenaamd: doch de meesten krygen 'er zoo veel van weg, dat ze, om zoo te fpreeken, niet toeven noch (terven kunnen, er, altoos aan 'tkvvyneu blyven. Allen heboen eenter haare grenzen: meerder koude en vorst, dan waarvoor zy berekend zyn, doet hen ongetwyfeld (terven." ,. Wanneer men nu een menigte planten van verfchillenden aart aan de koude en vorst blootllelt, zal het aantal, dat 'er by omkomt, altyd geëvenredigd zyn aan de koude, die ze hebben moeten verduuren. A!s men echter dezelve, door een gevoeglyke bedekking, voor de koude befchutten 'en verhinderen kan, dat zy aan de volle koude van de buitenlucht onderhevig zyn, dan zullen de meesten van hen, welke zonder de bedekking zouden zyn te gronde gegaan, behouien worden; die aan 't kwynen zouden geraakt zyn, gezond blyven; en het getal van de geredden zal altyd zoo veel te grooter wezen, naar maate de buitenlucht koud is geweest." ,, Byaldien men de gewaffen tot hunne volkomene rypte laat komen, ftrooiën de meesten van hen een gedeelte van hun zaad rondom zich op den bodem uit, en zaaiën dus zich zeiven. Deeze, geheel aan zich zeiven overgelaatene zaadjes , worden door de fneeuw, welke hen, gelyk de overige, in den winter bedekt, niet alleen tegen de koude en vorst befchermd, r maar trekken ook, uit derzelver vocht, een genoegzaam aandeel zuurftoffe, zonder welke zy niet aan 't kiemen zouden geraakt zyn, en die nu de middeloorzaak van hun beftaan wordt. Het zelfde voordeel geF f 2 niet  ( 4i? ) nier. het wintergraan en de overige gewaffen, welke in OSlober, November, en zelfs ook in December, aan de aarde worden toevertrouwd, en hebben die bedekking pok even zoo nodig. 5t Is waar, de meesten botten wel uit vcor de vorst in \ land komt: doch 'er zyn ook, die laater aankomen; en dus ftrekt hier de fneeuw, zoo wel om de zaadjes door haare zuurftoffe te doen ontwikkelen, als om de tedere kiempjes, die reeds uit de grond kyken , te koesteren en te doen gro.èiën " \yie herinnert zich hier niet met genoegen,"hoe ber vallig de tedere kiempjes van bet winrerkoorn, by het Wegdooi'ën der fneeuw, hunne groene kopjes hier en «laar op den akker kunnenwpfteeken, die, by het vallen van de fneeuw, nog zwart was: en wie herinnert z.ch niet tevens, hoe verkleumd en fietsen zy 'eruitzien, als zy,by gemis van fneeuw, door een fcherpe Vorst en kletterende hagelbuien geteisterd zyn? »;. Wanneer liet aardryk dik met fneeuw "bedekt is, ontfiaat 'er, tutTchen de koude buitenlucht van den eenen, en de warmte, welke her aardryk in zich bevat, van den anderen kant, als 't ware "een tweeftryd. Pe buitenlucht . tracht den natuurlyken trap van koude, dien de fneeuw eigen is, te vermeerderen, daar integendeel, de inwendige warmte van het aardryk, denzelven zoekt te verminderen; en dit heeft gewoonlyk ten gevolge, dat de planten, die, buiten en befialvtn dit, ook nog altoos een zekere eigendomlyke warmte, zoo onombeerlyk voor den omloop van de levensr fappen, vooruit hebben, niets meer dan de koude van de fneeuw, die baar weinig of geen nadeel doen kan, hebben daorteftaan." „ De fneeuw heeft derhalven, eene dubbele werking pp het plantenryk. Ten eerlten, levert zy depianten, by aanhoudenheid, door haar falpeterzuur, zulk een voedfel, als voor haare natuurivke geaartheid het onöntbeerlykfte is: ten tweeden, befchut zy haar tegen de -al te hevige indrukken van koude en vorst, welke haar anders ten eenemaal zouden verdelgen. "(*) Daarom zegt ook de Pfalmist: By geeft fneeuw als, wolle; zynde dit, volgens de aanmerking van een ge--. acht Vergelykt ook over 'teen en ander martinets Catechismus der natuur, L D, bl, 155, 156 en 157.  ( 4^3 ) acht Schryver, eerder natuurkundige, dan dichteriy e uitdrukking; dewyl de wolle onze lichaamen verwarmt, niet om dat zy zelve warmte geeft ■ want zy verwarmt geen pilaar— maar óm dit zy de» buitenlucht afhoudt, onze eigene warmte, a!s'tware in ons befluit, of dezelve, ter onzer koestering, in ha»! re rmgte, bewaart en aan ons weêr mededeelt. Op dezelfde wyze, verwarmt de fneeuw de oppervlakte der aarde, en deszelfs gewaffen, naardien zv, gelyk reeds gezegd is, de geestige uitwaaffemingen, die zy anders zoude verliezen, terughoudt, en hen voor de fcherpheid van koude en vorst beveiligd. ,.. * * # 1 hans meenen wy, uit het verhandelde, genoegzaam beweezen re hebben, dat de jongfte watersnood, niet als eene byzondere tuchtroede van Gods ftraf-oefeDende hand, maar als eene gebeurenis', welke uit het gewoon beloop der wereld is voortgevloeid, moet Worden opgevat; alsmede dat de laatfte felle winter uit zynen aan en natuur, geenzins eene regtftreekfcbe (trekking konde hebben om het menschdom _ met betrekking tot de werftroommgen - te kastyden. Alle dingen hebben twee handvatfels, zegt men dat is, men kan ze van twee kanten befchouwen — Dezelfde zon. die de bloefemknoppen ontfluit en'onze vruchten rypen doet, beftraalt ook de vunfche mooderpoelen, waar zy, door haare warmte, allerlei ongedierte en vergiftige dampen uitbroeit, die naderhand de lucht verpesten, en doodelvke ziekten over t land brengen. Daar de fneeuw oorfpronglyk is van bevroozen waterdampen, moet volgen, dat dezelve, gefmohen zvnde ook tot water wederkeert, en dat een groote menigte' het gewas ongemeen bevorderen, doch tevens eene groote hoeveelheid water moet te weeg brenflen. Dit is de aart en het natuurlyk gevolg van de fneeuw, en wanneer deielve aan deezen haaren aart beantwoord, dan bereikt zy haare beftemming, en werkt naar dè natuurwetten, aan welke zy onderworpen is, gelyk zv by^den jongden watervloed gedaan heeft. ' Er heeft , in de zedelyke en natuurlyke wereld b°ide, eene zekere orde plaats, naar welke zich alles re- ïlwL™ alle tyden en in a,le la"den, de¬ zelfde is. Gelyk de ontelbaare zonnen en wereldbollen ^ 3 van  C 4H ) van het hemelde', voor duizenden jaaren zich beweeg.den, bqweegen zy zich nog. Dé grasfpfuii kiemt en rypt, liet menfchelyk verfijnd ontwikkelt .zich, by nappen: hk31" altoos op dezelfde wy.ee, en' tot het eigen einde. Het zedelyk gevoel van goed en kwaad is beftendig, en hy alle onverbasterde volken eenerlei, gelyk dc eeuwige bron, waaruit hetzelve gefchtpt is. My dunkt het is geen vraagens waardig, waartoe dc Godheid het geheel-ai , op zulk eene geregeld» orde, werken- laar. Is orde de hegrite zuil van hec geluk, cn geluk het doeleinde cler fchepping niet? Imfliers is één mcidch, £é.a. huishouding in 't kleine, hetzelfde , Wat de geheele wereld, in haare uitgebreidheid, is. Een menfch, zonder vaste beginfels, begaat ieder dag jjegenflrydige daaden, en ylt daardoor ten "erderve: m-'.ir hy, die in alle zyne bedryven naur eene vasrgefielde orde werkt, Helt , door eene aaneenfchakeling van uit elkander volgende daaden, zyn perfoonlyk en huishoudclyk geluk, in het fchoonfte daglicht. En wie van deezen geiykt meer naar het rjteW van God, de eerfte oorfprong van orde en bcfiendigheid ? Voorzeker de laatlle' het is, derhalven, geen vraagei swaardig, veaar roe er zoo veel orde, in de zedelyke en natuurlyke wereld, plaats heeft! Orde en geluk zyn , m de fchepping^altyd ann elkander verbonden; zelfs daar, waar wy op het eerfte , gezigt verwarring meenden te ontdekken, vinden wy orde — waar wy rampen dugten, lacht ons, als wy den af feb rik wek kenden fluiër, waarmede veele verfcnynfels omtogen zyn, kloekmoedig durven opheffen5, zegen en gjeluk toe. VVi-' zou zeggen, als hy egyimk eens door den Nyl overftroomd zag, als hy de Eina een ftroom van vuur en dampen, die zon en ma^n, als 'tware verduisteren, en de aar'4e lïdderen doen, zag uitbraaken,... Wie zou zeggen, dat die ovetftroomi'ng, door de flibbe die zy agrerlaat, dat die vuurkolk, door de asch en (lyk die hy uitwerpt, de dorre zanden van egypte met vruchtbaarheid bezwangeren moet, en sicilie tot de voorraad fchuur van itaue doet verftrekktn? Ja wie zou zeggen, dat aan de:; alverwoestenden winter, hier te lande, de zomer zy. ' bloefems , de herft haare. vruchten te danken he.'fr"? i mmm Op dezelfde wyze, was aan de Haver- 1 y v_n tosef , liet hongerig egypte., zynen welvaart vet-  ( 4f5 ; VBffWlUldlgd — de vernedering van manasse mankte hem, en zyn volk gelukkig , en in ons vaderland, bragt de tyrnjiny van sPhnje de vryheid van ons, en van onze voorzaaten voort. Ieder onzer heeft dagelyks gelegenheid den gewonnen, loop der wereld optemerken -/ieder merkt het indedaad ook onwillekeurig op: maar, te zeer aan onkunde en vooroordeel gekluisterd, fchynthetotts der moeite n?et waardig, dien aangaande, eens onpartydig met onze eigen ondervinding en die van anderen raadtepleegen. Wy drooteen van jammeren ellende, daar enkel Heil en zegen voorbanden is, en fchilderen ons daarom Gods fchoone wereld, als een akelig traanendal. — Van waar zulk eert verkeerd oordeel? van onkunde en vooroordeel? Ja! deezen zyn het, die ons fpoorbyster maaken. Wy hoonen de natuur, om dat wy ze niet kennen; of liever, om dat wy ze miskennen. De onveranderlyke natuurwet — het rigtfnoer, naar'tw lk alles, voigens zynen aart, verpligt is te werken'- deeze wet is ons ten eenemaal vreemd. Wy vormen in onze ydelluid een plan — toetfen een klein gedeelte der natuur aan dat kettzigrig plan en beoordelen het geheel er na: en waar wy doelwit misfen, durven wy, met voorhyzfe'n van onze eigene dwaasheid, in morrende klagten tegen den algqeden, den al wyzen Vader der natuur uirbariTen, of denzelven eene grillige oppermagt toefchryven. Is het won n 'de Tyriers en Sidonien, en evenwel had Ty:u> en Sidon een' vol-  C 416 ) volflagen ondergang getroffen. En wat zeide hy, tnefl hem geboodfchapt wierdt dat Pifatus het bloed'van eemge Gahkers m-t hunne offerhanden gemengd had? Meynt gy dat defe Galikèrs fondaers zm gewet Ir boven alle de Gaf kers,, on, dat fy fidks geleeden hebben? Ick Jegge u neen Je. - ofte die achtiena, op wakke de foren tnsiloam vtel, ende doodefe: meynt gy dat defe fcbuldenaars zyn geweest, boven alle menfchen die injerufalem woonen? lek fegge u neen fe: enz. Luc. XIlï. l-<« . Op grond van hetgene wy in No. 122. van de rivieren en dyken onzes vaderlands gezegd hebben, maaken wy geene zwaarigbeid de watervloeden , die door het frnel en van de fneeuw in de bovenlanden gelyk deeze laatfte ~ reeds zyn, en nog zullen veroorzaakt worden, met de geleerde mannen, uit wiens doorwrogte werken wy die bedenkingen ontleend hebben , aan den ftegren toeftand der ftroomen en warerweermgen , en dus aan de onkunde en zucht tot zelfbelang van ons en onze voorzaaten te wyten. De watersnood, tv.fchnuwd als tegenfpoed, dien wy ons zeiven op den hals gelaaden hebben, levert ongetwyfeld de vrucbtbaarfle ftof tot heilryke overdenkingen op. Immers is de tegenfpoed de beste fchool der deugd. Deeze toch wordt, door het lyden, als in een fmeltkroes gelouterd, en beproefd zynde, is het daar, waar zy zich in al haar heerlykheid vertoond. Nimmer leert mende waarde van een rein geweeten beter kennen, dan in tegenfpoed. Hy verlicht" het verftand; verbetert het hart; maakt ons buigzaam, geduldig, gedwee, roedelydend, en eerst recht gefchikt, om de Waarde van den voorfpoed te bezetten. Hy vervult ons met dankbaarheid en ftil vertrouwen op de Goddeiyke Voorzienigheid: maakt ons los van de verganglyke goederen deezer wereld, en doet ons ftreeven naar het beftendig geluk van Gods kinderen. ~. Hoe veel te krachtiger moet by op ons werken, hoe veek te meer tot heil van den Lande gedyën, wanneer wy zynen oorfprong en famenhang _ gelyk in dit geval - kunnen nagaan, en zeggen moeten : ,,'t is niet de hand van eeH „ vertoornd God, maar ons eigen pligtverzuim , die ons „ deezen bitteren beker heeft doen drinken!"—— Te Groningen, by W. ZÜfDEMA, 1700.. en te Amfterdam by H. KEYZER, en verder alom te bekomen.