Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam 01 1232 7507 UB AMSTERDAM  WEEKBLAD voor den zoo genaamden GEMEENEN MAN, üitgegeeven door het DEPARTEMENT STAD en LANDEj behoorende tot de maatsch a'p p y TOT NUT FAN t ALGEMEEN,, vierde deel. S-* GRONINGEN, by % Z U I D E M & .180 o.   IN HOUD VAN het VIERDE DEEL. * 157. De ujtgeevers van dit Weekblad aan het publiek. Het Bygeloof omtrent Toveraars en Toverhekfen ontzenuwd; in een gefprek tusIchen een' Vader en zyne twee Zo.onen, door demopedeutes, 158. Vervolg van N'-. 158. 159. Vervolg en Hot van Nr. 158. Bergen en dalen ontmoeten elkander niet, majir wel men- fchen , door van heyningen bosch. • . Schadelykheid der fterke dranken in groote koude, de Auf.-khtig-Deutfche Polfc -zeitung vry gevolgd : Middel om bevroorene leden te ge- nejzcn, overgenomen uit de Aufrichtig-Deutfcht Fulks-zeilung, beiden door jan van woes- tenukrg. . Opwekking tot dankbaarheid, (een vers) door h. a. spandaw. 160. Derde Avondvertelling, door j. abbinga, Ecne duchtig geftrafte Spookgcl'chicdenis; naar het Iloogduitsch, uit de Aujrichtig-DeutfcheFolkszeitung^ door jan van woe sten berg. ifii.Eenige eigenschappen en byzonderheden van de Lucht; voorgetteld in eene Samenfpraak tnfichen, eenen Vader en zyne Zoonen , door klaas gelling, Schoolhouder in de Pekel A. —,~Iets aangaande het zoogenaamde Koekkoeks-fpog, door j. abbinga. t6z. Grietje en jktje, of het gelukkig en ongelukkig Jluwelyk, (eene gefchicdenis) door h. A^spand a w. 163. Over de verkeering in gczclfchappen; naar een ingezonden handfehrift, door p. klomp. «64. Iets over de Verlichting, (Eerite gefprek) door }• A- uilksns,  165. Iets over 9e VeiMitlng. (Tweede gefprek) doof j. a. uil ken s. ï66. Over de Va&eüifè frj gé^efrchappen. (Vervol? vnn Nr. 1.63.) door p. klomp. J67. Vervolg en ..Slot-van Kv. 166, door p; ki omp -— Over het Hier a!s Volksdrank befchouwd* door j. van oeüns. Korte belchryving van het Rendier, do ar t. ABBINGA. De waare vreugd, (een versje) door h. a. span- daw. »68. De Kwaadfpreekendheid , (eene gefehiedenis.) door h. a. spandaw. Een voorbeeld van kmderlyke Eerlykheid, en, Zwarte verf, om de • Schaapen, zonder nadeel der wol, te merken* beiden door j. abbinga. i'69. c.fabricius luscinus, door h. a. span- Wr , Treffend voorbeeld van belanglooze Menfchënliefde. De Onfterfiykheid , (een dicht(tuk) door n. a. spandaw. 170. Over de ontwikkeling der menschlyke geestvermogens door n. 0. FfeiTH. Iets over de Waarzegfters. $71. Over de ontwikkeling der menschlyke geestvermogens, (Vervolg en flot van Nr. 170".) door h. o. 1'eith. Iets over den zondvloed, en, Een welgeplaatst Medelyden is eene lofwaardige deugd, vooral in jonge kinderen, beiden door j. ai;r,inga Maatighcid van dioge- nes, door van iieyningen bosch. jyav Herderskout over de faargetyden , en Ecnige nuttige vraag ;n en andwoorden, door j. a. uilKpiis. De gelukkige man, (een versje) door H. a. spandaw. >73. Beföhpnwfrjg van des menfehen opgerichte Lich- aamsgeftalte, door m. t. büsch.' Anecdote van den Heer de la mothe, Bisfchop van Orleans. De dankbaare Officier, door t. 4* bin ga. 174. Befchouwing van des-Menfehen opgerichte Lichaainsgeftalte, (vervolg en flot van Nr. 173.) door m. t. pijscH. Anecdote van den'beroem,- den mo n tF. s o j; 1 e t". ■ ^D?l)iürckid uit eene Redevoering, gedaan in het Ilccnisch-'  Roomsch-Catliolyk Wees- en Armenhuis te Haarlem in 1793. De waarde van een kundig man. Graaf Snorker. (een versje.) Ï76. Samenfpraak tufl'chen hendel ik en pieteRj over de Verftands-verlichting; naar een ingezonden handfehrift, door h. a. spandaw. 177. Over het Vooroordeel en Bygeloof aangaande de Misgeboorten, door izaüc tencate ■ Wat is de beste troost? door van heynin- gen bosch. 178. Het Vooroordeel en Bygeloof aangaande de Misgeboorten wederlegd, door izaüc ten cate. (Vervolg en flot van Nr. 177.) 179. Hoe nuttig kundige en veel beleezene menfehen in gezelfchappen kunnen zyn, door j. a. uilken s. — Oosterfchë grondregels en Spreuken. 180- Een Kristelyk Godsdicnftig leven is niet moeilyk en verdrietig. De Waterdroppel (een fabel) door ir. o- fe i th- 181. De Luiheid, door h. a- spandaw. Iets over de Ligtgeloovighcid en het fchadelyke daarvan; naar een ingezonden handfehrift, door p. klom p. 1821 Gefprek over het nut der Weetenfchappcn , door h. wester.- Ongevoeligheid, door h. 0. feith. 183. Vervolg en flot yan het gefprek in Nr. 182., door h. we ster Verregaande Bygeloovigheid, en, Geld, beiden door 6. o- feit 11. 184. Over het ftraffen der Kinderen; naar een ingezonden handfehrift, door p- klomp. 185. Vervolg en flot van Nr. 184, door p- klomp. Eene Spookgefchiedenis, door demopedeutus. ?86- Eene Spookgefchiedenis (vervolg van Nr. 1S5.) — Myne wenseh , en, Opwekking tot vreugd'; beiden door ii • a. spandaw- J87. Eene Spookgefchiedenis, (vervolg en flot van N». 18 6-) door demopedeutus- Spot nooit met de gebreken van een' ander'; en Aanmerking op het geval van deezen Matroos- Een voorbeeld van wreedheid. Een aartige trek van de Scyten. De gelukkige Landman, (een wsje>dqor «• a. spandaw» 188.  fcfc zS8. Gefprek van een' Landman en een' Stedeling: over de Lichaamsoefening der kinderen in dl Schooien, door m. t- adriani- lS9. Vervolg van Nr. iSS; door m. j. adriani. benegelykenis,naar'tEngelsch van b. frankklin. — Schoone trek van Aristides, door h- a. s p a n d a w- tpo. Gefprek enz- (vervolg en flot van Nr- 189.) door m- j. adriani- Leerzaame voorbeelden tot aanpryzmg van voorzigtigheid, naar 't Hoogduitsch van j. c. wel and. 191- De man is eene nul in 't cyfer, door tan van woestenp,erg- —L- Leerzaame voorbeelden tot aanpryzmg van voorzigtigheid, naar 't Hoog, duitsch van j. c- we land. Na de lan¬ ge droogte jn den nacht van 21 Aug- 1800, (een .Uichtltukje) door van heiningen bosch, 192. De man is eene nul in 't cyfer, (vervolg en flot van 191.) door jan van wo es tenberg. Voorbeeld van een verftandig on- derwys in de Schooien, door o. z- Ï93. Het land des geluks, (een droom) door 11. wes- ter. J94- Iets over de Veeziekte of Runderpest, door 1 z a a c ten ca te. _ Iets van Addifon, door 11. o- f e i t h- 195. Iets over de Veeziekte of Runderpest, (vervolg en flot van Nr. 194.) door izaüc ten cate. —— Men moet, indien men ziek is, zich aan'het oordeel van den Geneesheer overlaaten, en op.volgen hetgene door hem word voorgefchreeven • naar 't Hoogduitsch van t. c- we land- ' Gebed eener Syracuftfche Vrouwe, door h- a. s p a n d a w. 496. R.aadgcevingcn om de gezondheid der menfehen te bewaaren en te bevorderen, door demopedeutus- Voorbeeld van buitenfpoorigen en vernederden Hoogmoed; en, Ontzettende daad van diocles; beiden door h. a- spandaw. I97. Gods wysheid en goedheid, zigtbaar in twee vcrfchillende eigenfehappen van de Dieren,door de- m o p ede y t u s. Iets over de Mode; Spreek en handel altyd recht; beiden door j. abbinga. 19*  198. Vierde Avondvertelling, door p abbinba299. Vierde Avondvertelling, (vervolg en flot van Nr,. 198.) door j. abbinga. david; een voorbeeld ter aanpryzing van Lichaams-ocfeningen, naar'tHoogduitsch van j. c. weland.— Wat is Pergament? — Het kan te pas komen — Raadfel — en Ernflige gedachten (een versje) allen door j. abbinga. 400. Over de thans heerl'chende Kinderpokken en de Inenting, (een gefprek) door m. j. buscii. 401. Vervolg en flot van Nr. 200. door m. j. busch* — Godvrucht en onfchuld, door m. j. a d r i a ni. *02- Over het fchandelyk verzuim van nuttige boekert te leezen, door demopedeutus Voor* beeldelooze vcrraadery. 203, Over de wyze om met het meefle nut boeken ta leezen, (een gefprek) door n. o- feit h. 204. De Vogelen befchouvvd als getuigen van Gods almagt en wysheid, door demopedeutus. 205- Aanwyzing der zedelyke en natuurlyke oorzaaken van den Dollert, door van heyningen bosch. 206. Men kan niet weeten wat best is, door w- b. • Over de behandeling der dieren, door jam van woestenberg- 207. Het bygeloof van VVaarzeggery uit de aangezigten, handen, droomen, enz- ontzenuwd, door demopedeutus. 208. Vervolg van Nr. 207 , door demopedeutus. Aan het publiek, tot beiluit van dit Weekblad. * * * V Hoe ougaarne wy eene lyst van drukfeilen opgeeven, achten wy 't echter noodig hier éöne te plaatien, om dat zy den zin al te zeer hindert. Êladz. 355- reg. 1. ftaat: 42 jongen, het lees . 42 jongen, de laatjïe week beliep het 8 ouden en %i jongen ; het   WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GE ME ENEN MA Ni *3SSS8SSSSSSSSSt* Nr. \S7- DE UITGEEVERS VAN DIT W E E K, B L AD' AAN HET PUBLIEK, EY HET BESLUIT VAN HET DERDE EN DBfï i AAI»VANG VAN HET VIERDE DEEL. V olgens onze gewoonte, betuigen wy by deezen onzeh Leezers en Begunfligers, die, of door fluitig© bydraagen, of door het Jeezen en verfpreiden van de, daarin voorkomende, leeringen, tot nu toe met ons medegewerkt hebben, ter bevordering van kunde eri deugd onder den mingeoefenden burgerftand , onzen Welrrieenenden dank, voor de wyze, op welke ieder hunner getracht heeft, de poogingen van het eerwaar-» dig Lichaam, uit welks midden wy nu drie jaaren dé leer van Waarheid en Deugd hebben mogen vérkon* digen, de gewenschte vruchten te doen draagen. O s vereenigd doelwit blyft nog even zuiver als het Redelicht, waarmede onze leer befiraald wierdt; onzd belooning vinden wy in de Verlichting, die wy, op onze voetftappen, zien omluiken! Dewyl dit ons werk , voor den zoogenaamden gé* tneenen man —— onder deezen titel om het geheel niet al te kostbaar te maaken, waarfcbynlyk mefi IV. Deel. h èU  ( 3 ) dit vierde deel zal geflooten worden, zouden wy, in dit aantevangen jaar, gaarne nog eens alle vakken, over welke wy, volgens ons Bericht, moeten handelen, kurtlyk willen doorloopen, naamlyk de Natuurlyke en ( töpenbaarde Goddienst; de Zedeleer; de Algemeene en Vaderlandlche Gefchiedenisfen; de Natuurkunde, de Regelen der Gezondheid en Huishoudkunde : en tevens een verflag geeven van de beste Volksfchriften, die in ovs Vaderland zyn uitgekomen. Blyft ons, ten dien einde, «aarde Vrienden! met uwe aandacht en bydraagen, gefchikt naar de vatbasrbeid van hun, aan wier verftandelyke en zedelyke volmaaking onze arbeid is toegeheiligd, volyverig onderfteunen! . De nevel van onkunde en vooroordeel zal toch eindelyk eens voor de zuivere ftraalen van Waarheid en Deugd moeten wyken; het zedelyk goed de vergiftige bron van het natuurlyk kwaad doen opdrongen, en een ieder vatbaarer maaken, orn , als Mehsch, als Burger en Kristen , aan zyne eeüwige beftemming te beantwoorden 1 HET BYGELOOF OMTRENT TOVERAARS EN TOVERHKKSliM ONTZENUWD ; IN EEN GfSPREKTUSSCHEN F EN VADER EN ZYNE TWK K ZOONEN , HENDRIK EN WILLEM. I'ader. Hebt gy mynen raad opgevolsd , nayne Zoonen! welken ik U onlangs gegeeven heb, om, hetgene gy gehoord, ofgeleezen hebt, kortlyk optefchryven? Hendrik. Ja Vader! ik heb voor weinige dagen een beekje geleezen, waar in van Toveraars en Tover-hekfen gehandeld word. Daar uit heb ik eenige zaaken opgetekend, in verwachting, om daaromtrent nadere onderrichting van U te ontvangen. Vader. Hoe heet de fchryver van dit-boekje? Hendrik. Ik weet niet. Deszelfs naam ftaat alleen met de letters F. T. op het ritel-blad gedrukt. Dit boek is uitgegeeven in 't jaar 1642. De opfteller van het  C 3 ) hetzelve zoekt daarin te bewvzen , dat 'er waarlyk Toveraars en Tover-hekfen beftaan. Vader. Wie worden voor Toveraars en Tover-hekïen genouden ? üendnk. Zulke menfehen, meest al oude Vrouwen — welke met den duivel een verbond gemaakt Hebbende, door deszelfs bvftand in lbat zyri, om door de lucht te vliegen, zich in Wolven, Katten, eu aödert dieren te veranderen, en door hunne keneryea menfclien veeltyt1s fchade te verwek- Vader. Gelooft gy dan, myn Zoon! dat 'er zookunnen?™ " 111 de Zy"' Wdke dat düen Hendrik. Ja Vader! ik heb 'er altoos eeni* Hoof aan gegeeven, en nu ben ik — onder het leeten van dit hoekje _ nog meer in dit geloof bevestigd. ..„ Ti li ichyiitgy veel vertrouwen in dien fchryver te (tellen , myn Zoon! Hendrik. Dit km ik niet ontkennen, Vader! want tiy ttjart zyn geweien met géh'oeezaanje bjwyscron- tr. f 'net eeiliSen' ontleend Uit den Bibel. .JZi' Gy?hebtntoch deeze bewy]-gronden opgetekend, myn Zoon? 5 .Bfffi Jt Vader! ik heb2e a!'e opgetekend, en f al de-zelve -- naar die orde, welke de fchryver daar m houd, opgeeven. ^der Wel a.n dan, myn Zoon! Iaat deeze wysgrondan eens hooren, vStffiw "S1 rci'ry^r her.>ept zich vooreerst op de Egypn.de Toveraars. Exod. VU. feWa deez-n zegt hy, door de kracht en den byfhnd van den Dui' vel, hunne ftaven kunnen verandert in nanoen vs 12 en net water in bloed. vs. 32. Waarom is dan ongelooflyk dat onze hederrdaagfche Toveraars en, Tover- hekfen door dezelfde kracht en byfland van den w . a ZiC\rm> vreem ,e ^hen kun"en veranderen. Wat dunkt Vader van dit bewys ? Vader. My dunkt, dit bewys "fteunt op onvaste gronden k geloof niet, dat de Egyptifche Toveraars door de hulp van den duivel, hunne (laven in (langen en het water ia bloed werklyk hebben doen verande- A3 ren.  C 4 ) ren; want dit konds zonder een wonderwerk niet gefchieden, en het is volkomen zeker, dat niemand wondejren doen kan , dan alleen God. — Ja, indien de (laven van deeze Toveraars werklyk in (langen waren verr anderd, waarom wierden deeze (langen niet wederom in ftaven veranderd, gelyk dit gebeurde met de (lang van Aarons ftaf, volg. vs. 15. wEarin uitdruklyk gezegd word: en den ftaf die in een JJang is veranderd geweest, zult gy in uwe hand neemen. (ten bewys van de waarheid van Aarons wonder werk). Ik geloof vee! eer, dat deeze daaden van de Egyptifche Toveraars, niet door eene byzondere kracht van den duivel, Jmaar door natuurlyke — hoewel ons onbekende — middelen verricht zyn. ■ ■ Zoo weinig nu deeze Toveraars, hunne ftaven werklyk hebben kunnen veranderen in (langen, en het water in bloeii; even zoo weinig kunnen ook onze Tover-hekfen zich in Katten of in andere geftalten vetanderen. Willem. M^ar Vader! Ik heb my wel eens laaten Vertellen: dat de duivel noch de hekfen , de geftalte Van een fchaap, of van eene duif, kunnen aanneemcn. Vader. Waarom kunnen zy dit niet doen? myn 2oon! Willest. Om dat kristus het lam Gods srenaamd word? Joh. I: 29. en de II. Geest, als eene Duif, op flem nederkwatn. Matth. III :ió- Vader. Indien zy het eene kunnen doen, dan kunnen zy ook het andere doen. Maar het een noch het ander is waar, en behoort onder de beuzelinsen geteld te worden. Wat hebt gy verder tot bewys van uw gevoelen? Hendrik. Myn fchryver beroept zich verder op Esod. XXJD15. waarin bevolen word: de Toveres zult gy niet laten leeven. Indien 'er nu geene waare fovery had plaats gehad — zegt hy —• zoo zoude Mofes geene wet daartegen gemaakt hebben; en indien dit geene zwaare misdaad was geweest, zoude daarop zulk eene harde draf — de dood — niet gedreigd zyn. Ifader. Waare Tovery of Hekfery —om my van de woorden van een vermaard fchryver te bedienen —« Word gewislyk nergens gevonden. Maar, dat 'er Wetten tegen gemaakt worden ? is billyk, en fomtyds, nood?  ( 5 ) ' noodzaaklyk; ja zoo veelte noodzaaklyker, naar maate een Volk onkundiger, ligtgelooviger en vreesachtiger is. Want voortegeeven , dat men toveren kan, is buiten twyfel eene i'chandelyke wyze van het algemeen te bedriegen; en dit js~niet verpligt, het moge zoo eenvoudig zyn, als het wil, om iemand te dulden, door wien het bedroogen word. Het is danr en boven een bedrog, waardoor de zoogenaamde Toveraar zich zeer gewigtig kan maaken, en by het Gemeen veel uitwerken, of aan deezen en genen nadeel kan toebtengen ; en daarvoor moeten de wetten ons beveiligen. Maar wat de ftrengheid der wet betreft , die de Toveres — bygevolg ook waarfchynlyk eenen Toveraar — den dood dreigt, deeze ftrookt zeer wel mei den aart van het Molaïfcbe Recht, dewyl Tovery een foort van Afgodery was , (want Tovery wierd ten tyde van Mofcs, niet aan den Duivel, maar aan andere Goden toegefcbreeven) en Deut. XVIIF. ook als zoodanig word aangemerkt, welke onder Israël melden-dood geftraft wierd. Deut. XVII. 1-5. Hendrik. De Gefchiedenis van den Koning Saul met de Toveres te Endor, 1 Sam. XXVÜI. 7-25. bewyst toch duidelyk, dat deeze vrouw eene waare Toveres is geweest, en met den Du-ivel in een verbond heeft gedaan. Vader. Deeze Gefchiedenis, myn Zoon! kan hier niet in aanmerking komen: wanr deeze vrouw was eigenlyk geene Toveres, maar eene Waarzegfter. En over de Waarzeggery zullen wy miffchien op een anderen tyd met eikanderen fpreeken. Hendrik. Vervolgens beroept zich myn boekje op Simon den Toveraar, van wien gezegd wordt: dat hy in de ftad Samana veele tovéryen gepleegd, en daardoor het Volk in verrukking gebragt heeft. Hand. vin. 9. Vader. Dit bewyst even weinig, dat 'er waare Toveraars zyn: want het blykt uit het Iaatfte gedeelte van dit zelfde vers, dat deeze Simon een grooTpreeker en bedrieger was; 'er word immers uitdruklyk gezegd: dat hy van hem zeiven zeide, dat hy wat groots was, dat is, dat hy voorwendde ongemeene kunften te kunnen doen; foortgelyke bedriegers waren toen A 3 on-  C 6 ) onder jooden en jHeMenen niets zeldzaams. Hunne kunst beftond in gocbelfpel en vertooning van allerhande T< wei yen, waardoor zy voorgaven, bovenmenfchrlyke dingen te verrichten. Dewyl nu het bygeloof des volks, omtrent zulke zaaken, vry algemeen was, zoo kon het niet anders, of zulke bedriegers moesten aanhang vinden. Hendrik. Ook meent men een bewys voor het beftaan van waare Tovery, te vinden in Galat. UI. i. waar Paulus zegt: „o! gy uitzinnige Galaters, wie heen u betoverd, dat gy de waarheid niet zoudet gehoorzaam zyn?" waaruit men wil opmaaken: dat, indien 'er, ten tyde der Apostelen, geene waare Toveraars en Tovereffen waren bekend peweest, Paulus zich van deeze uitdrukking niet zoude bediend hebben. Vader. Dat 'er ten tyde der Apostelen menfehen geweest zyn, welke voorwendden, dat zy toveren konden , heb ik zoo even gezegd, (en blykt ook ten klaarften uit Hand. XIII. 6- 10.) Maar op zulke bedriegers heeft Paulus hier het oog niet. Hy ziet veeleer op de valfche Apostelen, welke door hunne fchoonicbynende redeneeringen de Galaters misleid'hadden, en vrrgelykt dezeive by de Toveraars. Want gelyk deeze — zynde vol van allen bedrog en van alle arglistigheid — door hunne knnftenaryen de zinnen der menfehen verblindden, zoo dat zy niet zien of hopren , hetgme zy moesten zien enhooren, alzoo hadden ook de valfche Apostelen , d>>or hunne fchoonfchynende redeneeringen; de zinntn en het verftand der Galaters zoodanig verblind en begocheld, dat zy de waarheid van het Evangelie niet meer voor waarheid kenden en aannamen, maar dezelve verwierpen. En dus zietgy, dat ook deeze fchrift-plaa:s niet bewyst, dat'er waare Toveraars en Tovereffen zyn , welke, door den byftsnd des Duivels, boven menschlyke daaden kunnen doen. fVdlem. Ik heb my wel eens laaten vertellen, Vader! dat de Hekfen en Hekfen-meesters in een verbond ftaan met den Duivel ? Hendrik. Dit zegt waarmede hy poogt zyn gevoelen te bewyzen. ^rader. Ei lieve! laat my toch dezelve eens hóo- Hendrik. Hy beroept zich op het eenpaartg mui gents va» de Gefchied-fchryvers\ welke onwerW en dat'er waarlyk Hekfen en Hekfen-meesterzvn hdieq men nu alle hiftönTche geloofwaardigheid ^ en eenenmaal verwerpen wil, dan moet men immers gen zyn™6" ~ ~ ™ '« Waar,vk «35 7rS^« De ondenTin,dl*0S leert genoegzaam , mvn Zoon! dat men niet alles voor goede munt kan ain- ïeTenOokWildH **^'« verand.'rl. » ha3Ze,n en wolven 20,ld^ hebben veranderd: dat zy met den duivel gemeenzaam verkec- ren,  C 8 ) ren, by hem flaspen, gefchenken van hem ontva iigeft en wat foortgelyke beuzelingen meer zyn. Willem. Zyn 'er dan geene Toveraars en Toverhekfen , Vader? Vader. Er zyn zekerlyk menfehen, welke deezen naam draagen, en zich ook beroemen, van toyerkunften te kunnen doen; ook zyn 'er, die vastlyk gelooven, dat zy betoverd of behekft zyn. Maar deeze menfehen zyn altoos of bedriegers, of bedrogene: de eerften maaken hun werk, om andere menfehen, door hunne gochelaryen, te bedriegen; en de anderen verbeelden zich, door middel van een zeker kruid, of door zekere tekenen en figuuren betoverd te zyn. Maar by nadere onderzoeking heeft'men altoos bevonden, dat het enkel inbeelding en een ydele waan geweest is. Willem. Men kan toch iemand door zekere kruiden en wortelen kwaad aandoen, en zoo betoveren of behekfen? Vader, 'tls bekend, dat 'er veele vergiftige kruiden en fchadelyke gewasfen z.ynt by voorb. de Dullekervel , het Bilfenkruid enz. door welker nuttiging menfehen en beesten, krom en lam, of anderzins ziek en ellendig kunnen worden. Doch, dit is geen betoveren, maar vergiftigen. Hierom wierden ook eertyds, in Italiën, de Toveraars en .Tover-hekfen vergiftigers en vergift-mengfters genaamd. — Ook heeft men voorbeelden, dat menfehen, door eene overmaatige vrees van betoverd te zyn, zich allerhande ziekten en kwaaien op den hals hebben gehaald. — Maar dit is wederom geene Tovery , maar eene ydele inbee'ding. Wacht u derhalven, myne Zoonen! voor vergifc en voor eene buitenfpoorige vrees van betoverd te zyn, dan zult gy alle foorten van hekferyeH veilig kunnen feefpotten. O Vervolg en flot in een volgend Nommer.1) Te Groningen, by W. ZUIDEMA , 1800. en te Amfterdam by de Wed. H. KEYZERS en verdei alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, Nr; 158. Het bygeloof omtrent toveraars en töVerHeksen ontzenuwd; in een gesprek tusschen een vader en zyne twee z0onën, hendrik en willem. QPervotg van Nommer 157.) VV Mem. Dan is het veelügt ook niet waar, Vader! dat men de kinderen *• door fint jars kruid, angelica-wortel, eerenprys en foortgelyke gewasfen in hunne wiegen te leggen — voor alle betoveringen kan beveiligen? Vader. Slaat toch — bid ik u, myne Zoonen.' — geen geloof aan oude wyven praatjes. De Geneesheeren bedienen zich van deeze gewasfen, als heilzaame genees-middelen, om de gezondheid te bewaaren of te berftellen. Hendrik. Maar Vader! de Hekfen zelve hebben yeelmaalen voor de Tover-rechters beleelen: dat zy deeze en gene verfoeilyke Toverven gepleegd, en dikwils daardoor fchade aan andere" menfehen veroorzaakt hebben. By voorbeeld, dat zy een kind hebben doen kwynen: een paard of koe hebben verminkt: de boterkarn van eene Boerin bedorven enz. gelyk dit alles wit de Hekfen-procesfen genoegzaam blykt. Hetgene nu iemand zelve voor 't Gericht bekent — zegt de Scbryver van myn boekje —, behoort immers geloofd te worden. IV. Deel. B Va-  C 10 ) Vader. Vooreerst kan dit alles door öatuurlyke zaa-» keu geleideden. Zoo zou men, by voorbeeld , eert zekere plant in'de wieg van een kind kunnen leggen, om 'net daardoor aan 't kwynen te krygen. De Bygeloovigneid noefiït dit dan Tovery; maar de verftandft ge en dcugdzaame Mjiifchenvriend noemt dit, by zyn* rechten naam, een fchanJelyk middel om menfehen te bedriegen en geweetct.loos te vermoorden. Ten tweeden, wanneer men de rechts-plegingen over Tovery fleg's met eene geringe opltttenheid doorleest, en derzeiver wreede manier van behandeling gadeftaat, behoeft men zich geenzios te verwonderen , dat de befchuldigde perfoqnen vetlmaals bekentenis deeden van misdaaden, welke zy nimmer bedreeven hadden. Om u van de waarheid van myn zeggen volkomen te overtuigen , myre Kinderen! zal ik u een kort verhaal doen van zulk een Proces, en van de onmenfehlyke pynigingen , welke daarby plaats hadden, zoo ais ik het onlangs in een zeker boek geieezen heb, indien gy 't aanboorkn wilt! Hendrik en Wdlem heide. Zeer gaarne, Vader! want Wy h oren eraag diergelyke gebeuremffén verrellen. Vader. Luistert dan toe: wanneer iemand van Tovery verdacht, of bsfehuidigd wierd met den duivcf ïn eene verbindtenis te (taan, wierd hy aangeklaagd aai 't Gericht, met verzoek, om ipoedig onderzoek mar de zaak te doen. Dit gdchiedde ook— veehyds al pp denzèlftlüi dag ■ maar zeer zelden wierd hem een voorfpraak in rechten verennr. Op de eerde ondervraaging , het zy, dat de befchuldigde iets of nie s beleed, wierd hy in eene gevangenis geworpen. Toonde hy, by eene nadere ondervraaging, zyne onfchuld klaar en duidelvk aan, dan geloofde men, dat hy van den duivel onderrichting ontving; en zoniet, dan zeide men: wie zich-niet weet te zuiveren, is fchuldig. Dus mogt dan een befchuldigde de aantyging bekennen of ontkennen, hy wierd in beide gevallen, a's fchuldig, aangemerkt. Hendrik. Dit wasten hoogden onrechtvaardig, Vader! Vader. Ja zekerlyk myn Zoon! Maar hiermede was de zaak nog niet afgedaan. Men wilde volftrekt, dat de befchuldigde bekentnis zoude doen. Men dreigde hent  ( II ) hem met den pynbank: n;en kleedde hem geheel naakt int: Ja menfchoor zyn gefieele lichaam , omkwam* vvyj g«,i tovertuig, hoe gering ook, hy zie1! verhe* ien te houden. - {adieu nu de befcHuldkcte , d jjr de wreede pyniging tot bekentnis kwam , wierd hy icnuHig verklaard, en veroordeeld om verbrand te worden: maar, indien hy weigerde te bekennen, was het- gely* de Tover-rechters z;iden - hardnekkigheid . Hierop wierdt hy nog wreeder gepynigd, zoo hn» tot dat hy eindelyk bekende. Herriep de Lyder of Ce Ly.leres, na het bedaaren van de fmart, de gedaarie bekentenis, het was alweer halftarrigheid. flVant bekennen wierd geloofd , maar geen ontkennen) Ziele gepyoigde verlegen en raadloos rondom, hy ziel -—- zeide men om hulp uit naar den duivel, uoeg hy de oogen nederwaarts, of lag hy door Pyn gekneld - in zwym; dan was het: zie daar! de iieKS of den Hekfenmeester nog flaapen , de duivel heeft haar of hem ten eenenmaal gevoelloos «maakt. Kwam zulk een ellendeling, door de kracht der pyniging te derven, dan had hem - volgens het ze^en Var) de rover-rechters- de duivel den hals gebroken en het lyfe wierd onder de galg begraven. Maar kwam ny» onder de pyniging, noch te derven, noch tot eentge bekentenis, dan wierd hy in eene akelige en Jangduurende gevangenis opgedoken. Wat dunkt u myne Km leren! van zoodanige handel wys ? ' Hendrik, Zy was ten enenaul onverantwoordivlt. en bekwaam om zelfs den hardvochtigden, daarL•der of t, doen bezwyken of tot bekentenis te Bfentei) WJU;n. Maar Vader! wanneer de Hekfen voor dé lover-recnters bekennen, dat zy een kind hadden doen k^vnen of dat zy een paard of koe hadden verminkt, oi de boterkarn van eene boerin halden besrorvn da* waren dit immers daadzaaken, welke waarlyk gebeurd en dus ook aan andere menfehen niet onbekend Ware* r*d*r* Zekerlyk waren deeze gebeurenisfen aan meerdere memenen ^ en fomtyds in een geheel dorp 1 o?Sr VTum ZOads'1 'hn de ^gsmmde Hekfen Jan Sa."?brnfKeweeten»,d" bV te kind kiïi i.Z 'n hngaan diergelyk een duivels-gebergte geweest waren en deezvermaaklykheden mede hadden bygewoond. En zulks nan fiaare goede vrienden verhaalenrie, wierd dit bv^eloof voortgeplant en ftaande g. houden. ' Hendrik. Men verhaak nok. Vader! dat op derj top van deezen berg eene langwerpig ronde plaats "evonden word, welke de eenige i«, wnaropgias groeit, daar integendeel overal anders eene menigte van fteenen liggen: en dar het gemeen aldaar die plaats de dansnlaats der Hekfen n-.emt. Vader. Ik zou 'er gantsch niet vreemd van wezen, myn Zoon ! dat deeze plaats vry wat tot onderden! ning van de Hekfen-hidorien had toegebragt: want hec komt met de eigenfchap van het bygeloof zeer wel overeen, dergelyke ronde plekken voor iers róveVscft«»s te_ houden. Maar men w. et ook , dat in Eiwlatid, in de Provincie Northampion , de TdVerkrhlgeti zeer gemeen zyn, en dat de gemeene man ze zoo noemt, omdat hy denkt, dat de Toveraa.s daarin jonnen Sabb&tH houden. Men vindt deeze plekken dóórgaans m her open veld. Het Gras op dezelvf is gemeenlyft geheel verdroogd, en ziet 'er u;t als verbrand. Menigmaal is ook het midden van' den Krng adeen verbrand , en de omtrek daarvan groen bommtgen fchryven dit - hoewel te onrecht ~ aan de uitwerking van een bemeisch vuur toe: maar anderen denken - met meer grond - dat de aarde daar zeive ue oorzaak vnn kan zyn, omdat de eene ader yeeltyds veel vruchtbaarer is, dan de andere. En zoo 13 het ie begrypen, dat deeze plekken, van jrar tot jaar op dezelfde plaats Wyveq, en dus altoos - naar de denkwys van den gemeenen man - aan' de Toveraars tot een verzamelplaat kunnen dienen. fVil/etn. Waar ligt de Bloks-berg, Vader* Vader. De Bloks- of de Broks-bere hst in Graatlcbap Wernigerode, tuffchen Hnnnover en Brunswyk niet ver van Halberfhd. DeszelFs hoogte word gerekend op 2462 paryfer voeten, (een paryfer voet bedrntrgt ,etg meer, dan een halve el.) ' Hendrik. Maar nog zotter is her bvge'oof, daf de Hefcien op ovengaffels, vorken, of bezems r-aaï dee» zen  C 16 ) xen berg zouden ryden. Hoe is men toch op deeze grollen gekomen, Vader? Vader. Ik zal 't u zeggen, myn Zoon! de oude bewooners van Duitscbland vierden (evengelyk andere Volken ook gewoon waren op hooge bergen te doen) jaarlyks op den Bloks-berg een Feest, ter eere van eens Godin Frea of Frya genaamd, (van welke de woorden vrouw, vryen en vrydag afkomen). Aan deeze Godin bragten de Vrouwen, gewoonlyk op den eerften Mei, een bezem en een oven-gaffel ten offer, het zy, dat zulks gefchiedde uit armoede, zoodat zy niet beeters hadden, of uit blydfchap, dat de vrolyke Lente nn weder veTfcheencn was, en zy niet nodig hadden haare handen langer met deeze zwarte werktuigen te bemoriTen. Dus was dit Feest een vreugde-feest over den nabyzynden Zomer, waarby dansferyen en andere vermaaklykheden plaats hadden. Offchoon nu deeze; menfehen, in laater dagen, het Kristendom omhelsd hadden, wilden echter veelen hunner de vermaaklykheden niet misfen, welke eertyds by het vieren vari dit Feest hadden plaats gehad. Maar dewyl zulks van de Overigheid verboden was, omdat daardoor het Heidendom te veel onderfteund wierd, zoo fluipten veeIe van hun heimelyk, of by nacht, daarheenen. Om nu in haare vreugde-be'dryven niet geftoord te worden, verfpreidden zy diergelyke vertelzeltjes van den duivel-dans en van de bezem- en ovengaff lrydery, om door dit middel andere menfehen aftefchrikken t van haar te komen befpieden , en dus dezelve in hunne huizen te doen blyven. {'t Vervolg en flot ht een volgend Nommer.) Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1800. en te Amfterdam by de Wed. H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, N'. 159. het bygeloof omtrent toveraars en toverheksen ontzenuwd; in een gesprek Tus- schen een vader en zyne twee ZOOmen, hendrik en willem. (Vervolg en Jlot van Nommer 158.) i^T"/"** Weet Vader 00k> van wa" deeze menkhen den naam van Toverden of Heltfen draage» " rafter. Wat de oorfprong van het woord TovereS betreft; fomm.gen leiden het af van het oude woord lobben, (hoogduitscb «*«0 dat is raazen, onS! zyn, omdat van ouds zulke Toveraars en Tovereffen als van den duivel bezeten en gedreeven / zich aan! Stófen' gdy, °?Zil,nise- Ande™ ^Sn J t lieve niïrfb h0°gduitrc^ woord zaubern, (tolt ren) afkomftig van het oud duitfche woord zabel dat is duivel, zoo dat dan zaubery of tovery zoovtA £ te e„f aIs duivelery, en Toveres ee? wVf! wefke duive Is-kunfren doet. Wat het woord Heks aansaat dit fchynt aftekomen van het woord Hyggia , "SStf Jy de aloude noordiche Volkeren betekende Wvsheid! %Z HaeSr^Hoegfe,Hekfe, een wyze vrouw. Hendrik. Hoe moet ik dit begrypen Vader ! de naam Heks was oudtyds een Eernaam, betekenende eenl Srmede0ri * deZdve eeh ^tlyk" nSJ 7~ u ,kenn.en S^ven wordt, eene onwyze! dwaaze, bygeloovige vrouw? J * iV.Deel. e ^  C 13 ) t Vader, 't Is zoo, myn Zoon! En óm u dit zoo Veel te beter te doen bevatten, moet gy opmerken, dat onze Vooronders —•» z'ynde meestal woeste en onbeschaafde menfehen —- eene geheel andere levenswys hadden, dan wy tegenwoordig hebben. De mannen gingen 'dsgeiyki ter jagt, 't welk hun weel voon» deel aanbragt, dewyi het land vol van bofchen was, en van wilde dieren krielde, van welke zy het vlcefch tot fpifze er. de vellen tot hunne kleeding gebruikten. De Vrouwen integendeel, welke de huislyke zaaken waarnamen, en ook altyd te 'huis waren, hadden uk dien hoofde gelegenheid om zich- meer, dan de mannen, in Kunllen eH Wéetenfchappen te oefenen. Zelfs fommigen van haar beoefenden de Geneeskunde ; zy kookten allerhande kruiden lot Geneesdranken; zy bereidden z'aïstèn en pleisters, en deeden allerhande knuTen. Zulke Vrouwen nu, welke in deeze wetenfehsp boven anderen uitmuntten , droegen den naam van Haesfen of wyze vrouwen. Dewyl nu eenvoudige en onkundige menfehen - vooral in" die bygeioovige tyden — meenden, dat deeze Geneesmeestereffen dit van haar zelve niet doen konden, zoo geraakten zy m den waan dat deeze vrouwen daarin door een Geest <&©3©TOah} ondeiweezen wierden. Waarmede dan 4nk deeze wvze vrouwen zeer in haar fchik waren, dawvh-men op die wyze meerdere achting voor haar ba'oonde. Doch met verloop van tyd is het woord Haegfe in een kwaaden zin opgevat, voor eene vrouw, die ribnite niet den duive1 '"ad\ i . . j t Willem. Ik heb opgemekt Vauer ! dat deeze heli chté Hekfawaart in der (Walburss-naclu gefchiedde; wat tan dit voor een nacnt, en waarom , wierd hy zoo genaamd ? ■ , , ' , ' Vader Het was de nacnt van den eerlten op den rtveeden .Mei, en droeg den naam van eene Engelfche Wffer Walbursis of Walpurgis genaamd , eene Zuster van Willipaid en Winipald. Zv leefde zeer Godvruchtig: was Abtdisfe van het Klooster Hetdenbeim, \ welk haar broeder Wmiprld voor haar getocht had: zv ttierf in het jaar 750 na Kristus Geboorte. Wanneer nu het'gerucht verfpreid wierd, dat er op den eerften Mei'een Balfem-oly uit haar lyk vloeide, dis  ( 19 ) rfie de kracht had, allerhande krankheden te'geneezen, geloofde men, dar die nacht iets byzonders voor anderen had, ea het bygeloovig volk liep otn ftry'd, iets van dien oly te vergaderen, en tot gebruik te bewaaren. Haar lyk word te Aichflad'ia Frankenland bewaard, en geeft, volgens het verhaal van fomoiigS Gefchied-ichryvers, nog op heden een ba'.fem-geur van zich. Gy ziet dan, myne Zooiten! dat al hetgeen wy tot hiertoe'van Hekferyeri gefoYoKeri hebben, oudwyliche fabelen zyn, welke wy moeren vervVerpen: volgens de vfcrmaaning van Paulus<• i Tm. tVi 7. bergen en dalen ontmoeten et.k ander. Niet; jhaak. wel meiS-scii.cn. Het damhuis der Hecren van Afkel is een-der qncjfte en roémrykfte van gantsc'u Holland. Ten tyde van Heer Jan de XIV". kwam er aan zyn Kasteel een jongen, die Komen heette, en met de mars dq3r 'tlaria liep, om eenigen onderlijnd van hem te Verzoeken. Men voldeed aan zyn verzoek en de krjaap keerde, wel voldaan terug; en nu kreeg men v -rvulgens taal noch teken meer van hem. j"m van A.kd gin:; intusfchea met meer Heeren van zyn kennis ter kruistocht naar Jerufalem: doch wierdt op zyrie terugtocht, naby Genua in Italië, door rdovers aangevallen en met de zynen tot op het hembd uitgefchud. Van alles ontbloot , zonder vriend of maag in een vreemd land en heel ver van huis zynde, begeeft'zich daarop Jinran Arkel'm een der kerken van Genua, en gelast zyne bedienden, midlerwyl, de ftad eens dobrtekr'u&fën, of zy mogelyk ook iemand van hun kennis mogten ontmoetten. —— En ziet! wie zou dat gedacht hebben? na een geruimen >tyd ftraat op ftraat neêr geIjouwd te hebben, valt hun eindelyk, in een voornaamen hoek van de Rad, boven de deur van een der aanzienlykfte huizen het gefchilderde fainiüe-wanen der Heereq van Ar\-4 jq 'toog. Niet weetende wat hier van te zullen deuken, zoeken zy in aller yl hunnen Histroostigen Ii:er Wéder op, en geeven hem van hune a ne  C co ) ne ontmoeting kennis. Jan van Arkel laat zich het fiuis wyzen, erkent het wanen voordat van zyne fanailie, en befluit den Fleer van 't huis daar over te gaan fpreeken. Men fcheldt; de deur\wordt geopend, en men verzoekt den bewooner te mogen fpreeken. Deeze komt, en nu zyn de Reizigers op één oogenbhk uit hunne verlegenheid gered. Hoe zoo?... De Heer Van thuis was niemand anders dan de jonge Marsdrager Komen, die, van land tot land reizende, zich eindelyk hier had neêrgezei, en zoo wel ,Joor middel Van bet geld, dat van Arkel hem verfcnooten had, als door zyne vlyi en oppasfenheid zulk een groot tóp* tuin in den koophandel had gemaakt, dat hy nu tot de yermogendfte burgers van' Genua behoorde; heb*l hy U!t ^ukbanrheid het wapen der Heeren van Arkel boven zyn deur feplaatst. Zoo dra de Reizigers zich wat verfrischt hadden, voldeedt Komen met een vrolyk hart zyne oude fchuld niet de renten van dien aan zynen Weldoener , en fchoot hem er zoo yeel by, dat hy met eere naar Holland kon te rug keeren, Pan Arkel vertrok nu met de zynen ep zond, zoo dra hy wcêr in *t Vaderland was , den Italiaanfchen Koopman, met duizend daakzeggingen, het geleende geld te rug. Hoe het met den braaven jongen verder ?ea2an zy, daarvan meldt de Gefchiedenig nier. Zoo kan het in de wereld loopen. Te recht zegt rnen daarom: Bergen en dalen ontmoeten elkander niet ; maar menfehen- Eu dir moet ons aanfpooren het weldaadig voorbeeld van Jan van Arkel te vol«en, op dat, wanneer we heden of morgen ook eens 'in ongelegenheid kwamen, ons ook een dankbaare Komen moge ontmoeten. ICHADELYKttEIO DER STERKE «RANKEN IN GRO.QTE JCOUDB. Een Schoolmeester van zekere plaats in DuïrschWnd, die in den kers-tyd van het jaar 1794, op het ZOO-  C 31 ) zoogenaamd rondzingen (*) uitging, had, onder zvn zang-choor, ook twee volwasfene zangers, we'ke de genever en brandewyn, die hun in verfcheiden huizen gegeeven wierd, dewyl het vry koud was, zéér zacht lieten naar binnen loopen, mifïcbien in de verbeelding zynde, zich daardoor voor de koude te waoenen h-indelyk waren zy in een welgegoed huis "ek'omen alwaar de Huisheer hen overvloedig op brandewyn onthaalde _ Zy zetteden zich neêr, en, i„ p]aars van den Schoolmeester, die hen van hunne onmatigheid wdde te rug houden, en weder met zich wilde neemen , gehoor te geeven, begonnen zy integendeel nu eerst recht te drinken f let duurde echfer niet lang of de eene Jongeling begon flaaperig te worden: men legde hem in eenen hoek, en dekte hem toe cm hem zynen roes te laaten uitflaapen. Doch, toen'mer» eemgen tyd daar na, naar hem kwam zien, was hv tot groote verbaazing van elk der aanwezcnden voor eeuwig onrfliapen; en zyn medemakker zou by'na het zelfde lot ondergaan hebben, indien men hem niet in tyds te hulp was gekomen. Deeze gefchiedenis verftrekt op nieuw ten bewvze hoe nadeehg en doodelyk het veelvuldig gebruik van Jerken drank vooral in de koude, is; want zoowel de genever of orandewyn als de koude, zyn beide bedwelmende dingen, en kunnen derhalven, dewvl reeds elk derzelve in het byzonder den dood kan veroorzaaken, het in verbinding nog des te eer doen. Most toch een ieder die het verderflyk vooroordeel koest5ert!1.d".bet 8ebru,k van fterI7±'Z/ ******* m haar de noodlottige omf ftandigneden, waarin zy zich bevond De eroöte zaak, waarop het nu aankwam, was, hoe zich voor s Keizers nafpoonngen te verbergen: haar i„ hunne wooning te houden... neen! zulks was te gevaat want zo dit ontdekt wierd, dan vreesden zy, dat zv allen kinderen des doods zouden worden. — De ioS ge Juffer vond eindelyk zelve goed, om z,ch te verbergen m een groot bosch, hoedanigen «er in Rusland in menigte gevonden worden. °Zy, beneS de man van haare Minne en de Dochter ïan £? Jl gen dan gefamenlyk in eenen donkeren nacht op' re f ten einde eene veilige wyk- en fchuilplaats te zoeken! D* De  C 23 ) De tiran van haare vriendin was een timmerman, en had zeer goede kunde in de bosfehen van dien fueck. Hy geleidde haar in een zeer groot bosch, waarin men eene zeer moerasfige pla ts vond, in wier midden een drooge plek gronds was, omringd met hoog onkiuid en kreupeibosch. Hier vermeide deeze edele jonge Juffer: terwy] gemelde timmerman haar, zoo ipoedig iriogelyk, in deeze wildernis eene kleine hut vevvaatr *gde. Zy had haar geld in handen van heure Minne gegeeven, om haar daar voor van levensonderhoud te Verzorgen. Dit deeden deeze achtingwaardige heden ook met alle getrouwheid: zelfs vertoefde de Min, of haare Dochter, ftandvastig iederen nacht by haar in ce hut. Den volgenden dag na haare v'ugt, kwam de Keiper, volgens gewoonte, in haarer Ouderen huis, om het voorwerp zyner üefde te zien en ie fpreeken: dan, welk eene ontmoeting voor hem! Hy vindt haaren Vader, Moeder, en verdere huisgenooten in de grootste verlegenheid. Men bericht hem de oorzaak hunner droefheid; dit ontroert hem; — hy wordt knorrig en verdrietig; — geeft te kennen, dat hy gelooft', dat alles een overlegd plan is, om hem te ietir te fteilen. — Eindelyk word hy toornig en bedreigt Vader en Moeder, op eenen Keizerlyken 100,1, met de gevolgen van ?yn vreeslyk ongenoegen, byaldien zy hunne Dochter, {iet voorwerp van zynen lust, niet fpoedig of terftond Wederom te voorfchyn bragten. Dit bragt dc bitter bedroefde Ouders jn de pynlykfte verlegenheid, eoo dat zy genoegzaam tot wanhoop vervielen. — Zy vielen den Keizer te voet, baden hem op hunne knieën om verfchooning ; verzekerden hem plegtig en by al wat heilig was, dat zy niets van het lot hunner Dochter wis en : mogelyk was haar wel hier of daar een doodelyk ongeluk overgekomen; iets, waarvoor zy maar al te zeer vrees len, om dat alle haare goederen voor handen waren, bchalyen haare daaelykfcbe kleederen. Onderwyl de Ouders zich dus verontfchuldigden, feejaarde's Keizers gramfchap: hy kreeg medelyden met hun,, te meer, daar deeze eerlyke Ouderen de kennelykl'te traanen yan verlegenheid en onfchuld over de reeds  C 29 ^ reeds verbleekte wangen rolden: dit roerde den Keizer dermaate , dat hy uitriep: „ ik zie uwe oprechtheid ! weest getroost! welhaast zuhen wy uwe D tljtei weiervinden."—— Hier op gaf hy bevel om nauwkeurig onderzoek naar haar te doen, nvt belofte, dat die gene, welke berichr van haar wist te geeven, eene aanzienlyke beloouing zoude erlan en. Doch alle nafpooringen liepen vruchteloos afs; meu ontdekte haar nergens; zo > (ar haafie ouders en naastbeltaanden beüooten, dat zy met meer leefde : waarom zy dan ook den rouw over haar aannamen. Meer dan een jaar bleef men onzeker, wat er van deeze braave D'-chter gew >rd ri was: dan, zeer toevallig wierd zy, door een' Kolonel, in haar ellendig verhlyf ontdekt. — Deeze man» uit het leger gekomen zynde om zyne familie te brzoeken, ging op zekeren dag op de jagt; het geval wilde, dat het wild, 't welk hy vervolgoe, juist naar die plaats vlood, alwaar zy haare wouning had. — De Kolonel, f-ene kleine hut in het moeras ontdekkende, was zeer nieuwsgierig om dezelve van naby te zien; 'er ingaande vond hv, tor Zyn groote verwondering, in deeze hut, eene frhoone jonge D ichter in een gemeen flegt kleed: iets, *t walk hém on ft.'lde. Hy wilde met haar fprce- k.n; dan, zy kon van fchrik geen woord uiten. eind dyk zeide zy, met eene beevende ftem, ,, ach, myn Heer! wets my genadig, verraad my niet! —• Na eenigz'ns tot bedaaren gekomen te zyn , onderzocht de Officier, wie zy was;- vroeg naar de reden, waarom zv toch in zulk eene eenzaame plaats haar verMyf hield. enz. eindelyk bem'erkte hy, dat zy die jonge Dame wis, wier verdwyning te Moskou, zulk een groot gerucht genaakt had —— Zv bad hem, om Gods wil, dat hv haar toch niet mogt ontdekken: — dan, de Officier berichtte haar, dat zy nu zoo zeer geene vrees meer behoefde te hebben , al wierd het bekend waar zy was: wyl de Keizer reeds in het bezit was van een ander voorwerp, met hetwelk hy zeer véél op had: —> om die redenen ried hy haar, om zich toch aan haare Ouders wederom bekend te maaken: en hier toe bood hv zich aan, als mede om vervolgens met-haare Ouders de gefchiktfte ü 3 mid-  ( 3» ) middelen te beraamen, welken in deeze zaak zevoeeJykst in t werk konden gefteld worden. Dit voordel behaagde de jonge Dame. _ Hv vertrok terftond naar Moskou, en verblydde haare Ouders met de gelukkige wedervinding. Zy be- flooten met elkander om met Medame Katharina fde tegenwoordige gunftelinge des Keizers) te overleggen wat 'er in zulk een zonderling geval gedaan behoorde te worden, en op welk eene wyze men den Keizer bet zelve bekend zoude maaken De Kolonel begaf zich dus naar Katharina: - dejsze ried hem om den volgenden morgen wederom by haar aan te' komen, terwyl zy alsdan hem tot den Keizer wilde leiden, en hem dus eene gunftige gelegenheid geeven, om met den Keizer over zyne gedaane ontdekking te Ipreeken, en tevens de toegezegde belooning te vlagen Overeenkomftig deezen raad, begaf de Ko- jonel zich den volgenden dag ten Hove, en toen hy tot den Vorst geleid was, verhaalde hy het geval, zoo als hy de Dame gevonden had: terwyl hy niet naliet den ellendigen toeftand, waarin hy haar ontmoet had, op eene aandoenlyke wyze aan den Keizer voor te fteilen. De Keizer was by dit verhaal zoo aandoenlvk geworden, dat hy traanen gefturt had. O >k had hy openhartig gezegd, dat hy de oorzaak van al haar lyden was geweest. Hy wilde evendaarom, zoo veel hy kon, haar vergoeding bezorgen Hierop was Medame Katharina hem in de rede gevallen, met te zeggen: dat de beste vergoeding, welke men deeze deugdzaam e jonge Dochter konde bewyzen, naar hsare gedachten, zyn zoude, om haar eene goede jaarlykfche inkomst te vergunnen, en haar tevens den Kolonel tot eene echtgenoot te geeven, wyl deeze 'er toch een groot recht op had, als hebbende haar, in het naiaagen van zyn wild, gevangen. —. Dit voordel van Katharina geviel den Keizer. Hy gaf terftond bevel aan een'en zyner gunltelmgen, om roet den Kolonel te gaan, ten einde de jonge Dame weerom te haaien. Het duurde ook niet lang, of zy wierd in de armen van haare, reeds in den ïouw gaande, Ouderen weör te rug gebragt. Naast- be-  C 31 ) beftaanden. Vrienden, bekenden, elk die bet geval Syde^S.- "eVenS onuit-fF«W Het voltrekken van het huwelyk gefchiedde fpoedijr. »e Keizer zelf beftierde het; hy droeg tevens alfe Kosten , en gaf jn eigen perfoon de bruid aan den bruidegom met deeze gezegden: ik geef U eene Jer deugdzaamfte vrouwen ten gefcbenke: ferwyl Gy, om haaren w.1, een (aarlyksch inkomen zuh tenie'en van 3C00 Roebels, (min of meer 8000 Gulden HollVen deeze jaarwedde zal by haare erfgenaamen voortdunf?' , """T— "ee2e Dame was en bleef jn groote achting by den Keizer, en by allen, die haar kenden 35e™ haar Echtgenoot gelukkig enverg"; * * * bP5f daaü' waarde Lazers.' een roemruchtig voorbeeld van de voortreffelyke deugd der kuischheid nii tn Z' maV°k 7" de heerl>'ke '^^ing derzelvf in deeze merkwaardige gefchiedenis u voorgedraagen! En zou men nu uit dit geval, hoe buitengemeen |e ande z,ns ook zy niet veiliglyk befluiten morgen, dat deeze Ö'V' he,llge'u e" a,*oede" God,ëzonde? S befcrnkking wy toch niet kunnen Hellen, dat dit g val eenen *>o wonderbaar loop en eene'zoo gelukkS mtKomst heeft gekreegen, hoogst aangenaam en weï gevalhg is in zyn redelyk fcbepfel hier op aarde*—. Dat wy daaruit tevens leeren bedenken, van höe veele waarde en aangelegenheid het zy, de deugd in 't algemeen getrouwlyk aan te kleeven, en de fterke verzoekingen der ondeugd ftandvaftig te wedrftaan: Jzlo wy daardoor den onfeilbaarften weg inflaan, om S alleen ons eeuw.gduurend heil, gelyk de Schrift ons daarvan alle verzekering geeft, maaf ook dikwerf m tegenwoordig geluk te wege te brengen.  EENE DUCHTIG GESTRAFTE SPuOKGESCHIFDFNIS. In ons Nederland fpeelden voor veele jaa en drie Dieven eene aartige Spookgefchiedenis , die hun ecnter' ,zeer kwa'.yk bekwam. De eene, naamly-K, k eedde zich als de Duivel — de ai.dere als de Dood. en de derde als een goede Kngel. In dee/.e vermomming kwamen zy op zekeren nacht in hei huis van een zeer ryken man, met oogmerk, om .zich meesters van zyn geld te maaken. De vermomde Duivel trad het eerft voor het bed des ryken, jaag 'e hem fchrik aan, en riep vervolgens de Dood op, die zich aarftelde, als wilde hy hem (laan. Nu verfcheen de goede Engel, plaatfte zich tusfchen Dood en Duivel ^ weerde beiden af, op dat zy den te bed liggenden geen kwaad zouden toebrengen-, en fprak den *btSng1ligden aldus aan: ,, Uw gebed :s voor God gekomen, en nem aan„ genaam, indien gy van uw geld a&hnd dofet; want „ anders zou u.ve ziel verlooren gaan." Und en Duivel begonnen, om dat zy den ryken thans niet zouden magrig worden, een yslyk gehuil te maaken, en gingen da ;r mede zo) onbedachtzaam :e werk, dat!men het in de buurt hoorde , op de beenfgeraakte, en alle drie betrapte en gevangen nam. De zaak wierd onderzocht — en — D >od — Duivel en Engel wierden' omgehangen —— 'et well in de ze'fde plunie opgehangen , waar in zy hunne rollen gefpeeld hadden. Te Groningen, by W. ZUTDEMA, 1800. en te Amfterdam by de Wed. H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MA Na Nr. 161; EENIGE EIGENSCHAPPEN EN BYZONDER HEDEN VAH DE LUCHT ; VOORGESTELD IN EENE SAMENSPRAAK TÜSSCHRN EENFN VADER EW ZYNE 200NEN, DORIS EN JAN. wis. Vader! ik heb wel eens geboord, er) oofe Wei sje.eezen in 't Weekblad voor den zooaenaamdert gérneéner) Man, Hat de Maan veel digter by onze Aarde is dan de Zon; en dat 'er Sterren zyn, die nog Veel en veel veder van ons af zyn dan deeze: hoe moet ik dit begrypen? zitienze niet alle in de bhuwe lucV? Va-kr. Nu moet ik u eerst eene wedervraag doen, Daris! wat meent gy dan dat de blauw? lucht is? Doris. Ik denk dat bet een vast veiwelTel is, byra op gelyke wvze als het gewe'f in onze kerk; maaf waar het van gemaakt is, weet ik niet. Vader. Jonge! wat zyt gy nog dom! doch het ver* wondert my van u zoo zeer niet; want 'er zyn v9e\ yeeie Ouden, die 'er niet beter over denken : doeli t is gned, dat gy 'er uwe gedachten over zee'; >u kan ik u zoo veel te beter te rechi helpen» De hemel is geen gewelf, daar zon, maan en fterren aan vast zitten; dan moesten zy alle even na by de aar* de wezen, en onbeweeglyk vast zitten i maar dat is IV. Deel. 6JE in*  C 34 ) immers zoo niet; wy zien immers geduurige verandering in den ftand van de aarde met betrekking tor de* zon, en in den ffand der maan met betrekking tot de aarde; ook vertoonen zich de dwaalfterren aan ons dan by deeze dan by gene vaste fterren, zoo dat die akbans, zoowel als onze aarde, met de maan in eene geduurlge heweedn? en wenteling zvn. Jan. Ja, Vader! dat hebben wy al meermaalen in het Weekblad geleezen; zoo als over de EcÜDfen ender anderen, en over de Komeeten en Planeeten. Doris. Maar wat is dan dat blauwe, daar ik meerde de zon, maan en .fterren aan te zitten? Het gelykt toch naar een gewelf. Vader. Dat is zoo: het gelykt er naar; maar dat is het evenwei niet. Het is Hechts eene fchynbaare vertooning in de lucht of Dampkring, die onzen aardbol omringt ; hetwelk gy zoo aanftonds zult kunnen fcêgrypen, als ik.u die lucht wat nader zal hebben keren kennen. &ër)% Zeer wel, Vader! a!s u dan maar belieft om ons hierin wat te onderrichten. Pad». Zyt gy begeerjg naar eenig onderricht hierin , don kan ik u helpen. Ik zal u dan eerst de merkwaardige eigenfehappen van de lucht optéllen en 'Vervolgens over ieder dcrzelver afzonderlyk me't u fpreeken. De eigenfehappen zvn deeze: zy is dun en vloeibaar (maar kan niet bevriezen gélyk het water5; zy jis-eh zvvaané'l zy is hoor- en voelbaar en tevens Onzigtbaar; zy heefteen veerachtig vermogen, dat is een inkrimpende en uitzettende kracht; gy is volftrekt nodig tot het leven van menfehen en dieren, tot den groei en wasdom van kruiden en planten, tot de vlam tot den voortgang van het licht en het geluid. Doris en Jan beide. O! welke verwonderlyke e;jjenfehappen! Vader, Ja wel ter deeg verwonderlyk; men kan de ftysheid en goedheid van den Schepper hier ook uit keren kennen: David riep met verbaazing uit: „ Hóe groot zyn uwe werken, o Heere! Gy hebtze alie met wysheid gemaakt." Ps. CIV. 24. f- Doris. Maar, vader! wal wil het zeggen, dat de lucht dm en vloeibaar is? V  C 35 ) Vader, Dat wil zeggen, zy wordt ligt bewoogen, en Wykt voor de minde druJdng. Du-is. [),t kan ik wel geiooven: maar dat de luebt zwaar zoude zyn, fchynt my wat ongeloo'flyk; ten minftên, ik kan niet begrypen, vy.iarom wy dan niet geweien kunnen dat zy ons drukt. Vader. D^t wi! ik'u wel z.eggenS dat komt om dat de lacht zich zelve onderfteurjt of draagt; 'twelfc men tegenpersfing noemt; 'er is overal lucht, in en om ons, zoo dat zy a's 't ware op zich zelve rust. Nu zal ik het u door een voorbeeld duidiyk maaken : gy weet, dat hef water zwaar is, ja zelfs; zoo zwaar, dat een teeriinkfebe voet, dat is, een voet lang, breed en hoog, min of meer f33 ponden weegt; gaat nu zoo diep als gy wilt onder water, dan zult gy de minijte drukking van 't water niet gevoelen: nu op zulk eene w ze zyn wy ook in dé lucht. Jau tegen Doris. Jan broêr! dat hebben wy ondervonden, toen wy ons onlangs baadden; wy waren al vry diep onder 'c water, doch wy konden nog geeije drukking gevoelen. Dow. Maar Vader! hoe zwaar is de Lucht dan Wel? Vader. Als gy u een kolom of pilaar van lucht verbeeldt van (één voet in 'tvierkant, van de aarde af, zo) hoog ais de dampkring zich uitfirekt, die zou ten naisten by dqoq ponden weegen. Diris. Hé, Vader! wat is dat zwaar. Doch wat nu: geeft ons die eigenfehap van de lucht? Vader. Onder veele andere en voor de famenleeving onombeerlyke werktuigen, doet zy ook de pompen werken. f Doris. De pompen1, Vader ? Vader■ Ja.zeker, myn jonge! en wel op deeze wyze. Daar de lucht overal even zwaar op het water perft; zoo volgt, dat het water wyken moet, a!s het eene open plaats vindt: nu zulk eene open plaats vindt het jn eene pomp , alwaar de lucht door het pompen uitgehaald wordt; dan ryst het water zoo hoog , dat het met de lucht in evenwigt ftaat, en komt pok nooit hooger, daarom kan men het water ook niet hooger op haaien door het pompen , E 2 dan  C 36 ) dan 33 & 34 voeten. Dus is zulk eene kolom water even zoo zwaar, als eene kolom lucht van dezelfde dikte, die zoo hoog is als-de dampkiing zich uitftrekt! Doris. Maar hoe hoog ftrekt de dampkring z:ch dan Wit; gaat ze niet zoo ver als de geheuic ruimte groot Js, tusfchen onsen de fterren? Vader. Wel neen! de natuurkundigen rekenen naar dat ze min of meer 45 uuren gaans hoo:- $, Doris. Ja! men kan wel wat heen rekene»: mefl kanze immers niet zien; en ook zoo hong »\e\ klimmen; daarom dunkt my, hei is toch maar gisfen, Vader. Deeze bedenking gelykt nog af'wat; om die reden wil ik de moeite ook noc doen, om u die «waarigheid wat weg te neemen. 'Zy kunnen door op hooge torens of bergen te klimmen, ontdekken. dat, hoe hooger, hoe dunner of minder zy wordt; en naar deeze proefneeming hebben zy berekend, dat op de hoogte van nog geen 45 uuren gaans de lucht reeds 40eo maal dunner is dan hier beneden: weike vermindering zoo groot is, als men zich byna verbeelden kan. Deris. Is het ook door de, zwaarte van de lucht, dat de molens maaien en de fchepen zeilen, of is dat door- den wind ? Vader. D or den wind, Doris! die niets anders is dan eene bewoogeue en in een meer of min feilen flroom voortgedreevene lucht. Het onderfcheid tusfchen (til, te en wind is juist het zelfde, als het onderfcheid tusfchen HiKtaand en loopend water; en dit laatfte weet gy, zonder dat ik het u verder behoef te yerklaaren, Maar de verfchillende oorzaaken, waardoor de lucht in beweeging kour, of de winden veroorzaakt worden, zyn nog té weinig bekend, om daarvan iets met Zekerheid te zeggen. Dit alleen is onbetwistbaar , dat de beweegiug der lucht voor onze gezondheid nuttig en nodig is. Want zy zuivert den dampkring en maakt die heilzaamer voor onze adembaalmg, waarom een geacht Nederlandfch Schryver haar niet onaartig de bezem der Natuur genoemd heelt. Doris. Ik ben te vreden; en begryp nu ook waarr ©m Vader zei rat de lucht hoor- en voelbaar is: maar wat nu verder ? Va&r. Nu .wil ik nog iets zeggen, van de enzigu baar^  ( z? ) haarbeid. Deeze onzigtbaarheid is niet volltrekt: in dien uien eeuige uuren gaans door dezelve heen ziet, vertoont ze zich b.auw: en hier komt van daan, dat gy, overal even verre door dezelve heen ziende, eene hemelsblauwe boog, gtlyk aan een gewelf, ziet.' Dit is nu het gene, dat gy meendet een vast gewelf te zyn. Ditkunrgy klaar bemerken, wmueergy 'een dorp or groo. bosch van verre ziet; hoe verder van u hoe blauwer; en dat is de lucht die tsfehenu en hetzelve in is» Doris. Al weêr waf nieuws, dat ik niet wist: maar vader heeft nbg meer eigenfehappen ongeteld; ik word nieuwsgierig, om daar o,ok wai van te hooren. Vader. Goed! 'at gy nieuwsgierig zyr, de nieuwsgierigheid is te pryzen, als zy zich uititrekt tot weete n.s waardige dingen; maar als het naar heuzeJingen of? lafie dingen is, dan is ze kwaad en af te keuren. ... Nu zal ik u dan van de inkrimpende en [uitzet'tande kracht wat vertellen. M n heef] proefondervindelyk beweèzen, dat de lucht eenige honderdmaalen verdikt kan worden , dus kanze in zoo veel te kleiner plaats belhmrcn worden, als dat zy in haaren natuurlyken ftand is. L) Kir de koude krimpt ze in, en door de warmte zet ze zich uii: tot een proef hier van kurit gy n blaas neemenen drukken de lucht er uit;'bindt Saar dan met een draad ftyf om den ha.s toe, en' houdt haar tegen *i vuur (mhs dat zy niet brandO dan zal die weinigeluch', welke nog in dé bkras is, zich zoo veel uitzetten, dat de blaas weêr Iterk zal gelpannen worden; en zo gy dan nog voortvaart mer haar tegen 't vuur te houden, zal zy eindelyk met eenflag, als een fnaphaa'Tchoot, van een fpringen. Jan en Doris beide. Dat wilden wy wel eens zien, vader* Vader. Dat kunt gy ook nog wel eens doen: doch gy hebt wel iets dergelyks gezien, maar niet opgemerkt, of bever met geweeten, waar het van daan kwam. Als gy een boon of appelkern of iets diergeJyksin tvuur gooit, die fpringt ook met een' flag van een: nu, dat komt ook van de lucht die in dezelve is Jan. _ Ja, dat zie ik wel vaak, als ik eens paarde poonen in t vuur leg om te braaden. Kan vader ons eog meer nieuws hiervan vertellen? fWfr» Ja, en »og het allervoornaamlte. De lucht E 3 i$  ( 30 ) is völftrekt nodig tot hst leven van menfehen en dieren: want zonder 'lucht kunnen wy geen adem haaien; als gy uw neus en mond toe houdt, dan zult gy aanftonds benauwd worden; en dat komt, om dat gy dan geen lucht kunt in en uitademen: dusfkan een mensch of dier, even zoo min buiten lucht leeven als een visch zonder water. De lucht nu , is niet alleen het element waarin wy leven moeten , maar (om zoo te fpreeken) de ftoffe van het leven zelf. 'tls zeker, dat de lucht- met eene ftoffe voorzien is, die onmidlyk tot het leven vereischt wordt: En deeze ftoffe is ook eene brandftof, of bekwaam om het vuur te voeden, en daar door verbranden verteerd te worden; want het is volkomen beweezen, dat geen mensch of dier leeven, en geene kaars branden kan, in lucht die door het vuur gegaan is. Doris. Dus is dan zeker, dat, indien 'er geene lucht was, wy 'er ook niet konden zyn. Maar wat nut heb ben de plantgevyasfen toch wel van de lucht? Vader. De kruiden en planten zouden even zoo min zonder lucht kunnen wasten, als wy zonder dezelve leeven; men befpeurt duidelyk,dat zy eene in- en uitwaasferaing hebben, en het zonderlinge hier van, is, dat zy haar voedfel en wasdom hebben van ftinkende en bedorvene lucht, Stiklucht genaamd, en ftisfche en gezonde lucht, Levenslucht geheeten. weêr uitwaasfemen. Welk eene wysheid en goedheid van den Schepper! dus wordt de lucht, door zoo veele plantgewasten, die den geheelen aardbodem bedekken, als 't ware, gezuiverd en fchoon gehouden, Doris. Ik had nooit gedacht, dat de lucht zoo veel nut deed aan de planten, en nog minder, dat deeze zoo veel nut aan de lucht toebragten. Vader. Ja, alle de werken Gods draagen e'cn duidlyk kenmerk van de onbegryplyke wysheid en "goedheid van deszelfs Manker. Doris. Man.r hoe kan men dit weten, van de zonderlinge in- en ui wa.-fleming der plantgewafien? Vader. Door middel van een bloempot met eene plant, die onder eene glazen klok gezet wirdr, en met ftinkende of ftikiucht gevuld; dan zal ; Ie plant zoo welig groe'èn, als ze nooit in de opene lu'.ht deed; doch  C 39 3 doch het zal niet heel duuren of zy zal verwelken lucht, m de !<]ok b gew öpgef]urpt heef dus, nu geen voedfel meer kunnende krvgen, »oet verwelken. Indien men verder, door eene behóoK mic \ be;,nrit^e"' dat> P'wts der Hinkende of kornet? ' § levenslucht onder de klok is ge- hefovÏÏigf" ÏS DU §en°eg beweezen; ^ verlang naar *%t' h}jyde2"lïnhf0H- fp°eden' en in 'c k0» iefs lïrh? n u , ^cht dient tot voortgang van het oorde 'UCht 0f dampkril,g ™d verlicht , door de ftraalen der zon, en voert dezelve met zich om daardoor komt zy in onze huizen, en overal in Indien du geen plaats had, dan zou dè zon zich w i als een groot licht, of vuurgloed aan ons venoonen">aar geen licht verfpreiden. 8 Hier uit volgde dan "o men met het aangezigt van de zon afgekeerd Hond fa» men niets dan nacht en donkerheif om zich beavond /n WJ Z0Ur u ^ 200 aa"Sen^e ais nuttige ™. ^ gen[Chemen,^cn WnmiBfen: metéln vinden? y Z0"den °nS in de akeli§fte dui»e™s be- Doris. Hoe is het nu met het geluid gelegen? II S w ne'gen C,,Tpen ten einde' en hier mede zullen wy ons gefprek voor ditmaal befluiten. Het ge.u.d wordt veroorzaakt, door de golfswyze oeweeg'"g .der lucht; welke ontftaat door de drillendeTe. weeging van het geluidgeevend lichaam. Deeze lucht golven nu, doen het trommelvlies van onze oo'en aan en brengen, door middel van de zenuwen, deeze ge-' waarwordingen tot onzen ge'est over. 8 , Dons en Jan beide. Wy bedanken vader harri** Senten * d^* ISÏiïJSfc *5TS  C 4® ) JETS AANGaaNDB HET ZOOGENAAMDE koekko'eksspog. Veele menfcben zvn in het denkbeeld, dat het Schuim,. 'twelk men des zomers op de bladen van heggen, aalfeesfen, p|'ahté'h en?, vindt, 'er door de Koekkoeken wr>rd opgefpo >gen. Zelfs ?yn 'er lieden, die hetzelve hekfenfnee (fpog) noemen. Om deeze verkeerde gedachten weg te neemen, kan ik mvnen minkundigen medemenfc'ien verzekeren, dat dit fchnim «ie kundige arbeid is van een Infekr, 't Welk doorgna\s sreuoemd wordt, het Schuimbektjg , of ook wel, wegens deszelfs fpringen, de Viiofpnng* haan. ——» En dit g.efch edt op' de volgende wyze. De ouden leggen in het voorjaar hunne e'ëren op gemelde bladen ,*Welke dan door de warmte der zon worden uitgebroeid. Zoo r?sch nu de jongen uit de eitjes komen , maaken zy zich een huisje van fchnim of fap, dat zy uit de bladen weeten te zu'gen; in dit huisje van fchuim blyven zy zoo lang, tot dat zy volvv;;sfen zyn. -. Elk kan, tot zyne verzekering, zulks gemaklyk onderzoeken : "yl We» in ieder hoopje fchuim, dat op de bladen z;', zu'k een fchepfehje vinden kan. O >k is het niet venyuig, gelyk het vooroordeel waant. — Te Groningen, by W. ZUTDEMA , 1800. •a te Amfterdam by de Wed. H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. IÓ~3. ÖRÏËTj'è E-N BETJE, OF HET GELUKKIG 3 ti ONGELUKKIG HUWELYK. (««e Gefihiedenh.) T J.n de BaMaffche Republiek woont in eerie bekoo'rlyke Jandftreek een Burger van een' gryzen ouderdom. Zyne jonge jaafrën beeft hv toegewvd aan den dienst' der Maatfchap-py. Dankbar voor genootene weldaad den, betoont zy hem; ook nu nog .— nu hy doof den last der jaaren niet meer in Haat is haare belangen zoo yverig te behartigen. — Zyne echtgenoote is hem reeds vroeg door den dood ontrukt. Twee meisjes, de vrucht hunner liefde, liet zy ^em na, en hy' ontzag scène moeite, om, overeenkornrfig zyne ver» mogens, deeze lievelingen van zyn hart eene opvoeding te geeven, die haar geluk zoude kunnen verzekeren. Hy was van meening, dat een vader, die zyne kinderen tederlyk bemint, en maar al te vaak genegen is hunne fouten en misdagen met den mantel der hefde te bedekken, niet zeer gefchikt is, te behaagen in Bet je — en Bet je was hem niet ol genegen. Als ik met zulk een' man huwe, dacht zv, kan ik eerst recht myne begeerten voldaan krygen. Vader bemerkte het en liet het oogluikend toe. Heimelyk was hy verheugd, dat zyne dochter de aandacht van zulk een' aanzieniyk man naar zich trok en toen men van hem zyne toeftemming vraagde, aarfelde hy niet lang met dezelve te geeven. Het doorzigti<*e Grietje befchouwde de zaak echter met een geheel' ander 003. Zy onderzocht haaren toekomenden broeder en bevond, dat het 'er met zyne verftandeh-ke vermogens jammerlyk uitzag. Zy had hem nog nooit over iets anders hooren fpreeken, dan over paarden, jagthonden, gezelfchappen en diergelyke kleinigheden meer. Hy verbeeldde zich met dat alles nog een man van vc-ftand en fmaak te zvn, en zag met een oog van,; verachting op zyn evenmensen neder. „ Aan zulk eeneB verftandeloozen losbol , zult gy u overgeeven, F " (vraag.  C 44 ) geraagde Grietje dikwyls aan haare zuster'; ge : . •/ immer eenig geluk met hem te kunnen fmaakei mint gy hem wel?" — „ Ik kan met zeggen . it ik iets tegen hem hebbe, en men moet ook zorgen, dat wen op eene fatfoenlyke wy-re door de were k n r," — was dan ahyd haar antwoord Alles <»-f Grietje aanwendde was vruchteloos, en Bet je trouwde den ryken Koopman. Nu kwam pok de beurt aan Grietje. Zy had een minnaar, maar een minnaar, die haarer waardig was. Jn de ftad had zy veele aanzoeken gehad — veelen leeren kennen, maar niemand ha! haar zoo kunnen behaage.i, als de Rredjkant van het dorp, van wien zy yuurjg bemind wie d. Deeze was een Jongeling van 2-ijaaren. Hy paarde een -/oortuffelyk verftand met een deugdzaam hart. Hy w3s eóo 'eeraar, zoo sis men -er weinigen aantreft. Zvn gfwigtige post nam hy yoorbeeldeloos waar. De Roe, ren beminden hem, als hunnen vader, en hy i de beoefenaar van eene leer, die hy zoo yverig pro dikte. Grietje vraagde haaren vader om raad. Deeze paakte veele zwarigheden. De Predikant, zei''; hy, heeft geen geld. Van zyne inkomllen kunt gy nauwIyksbefiaan, en van my hebt gy, zoo als u bekend is, piet yeel te wachten. Grietje zocht hem ie wederleggen: „ Vader 1 (zeide zy) ryfcdommen. maaken imr mers ons geluk niet uit; — wy beminnen eikanderen pu kunnen ons met weinig behelpen. Vader liet zich pindelyk'overhaalen, en Grietje fchonk den leeraar haare hand en haar hart. —— Het is nu byna iqjaaren geleeden, dat deeze beide, zusters getrouwd zyn, en het valt n;et rnoeilyk te gisfen, wat lot haar is ten deele gevallen. Bet je is hat rnedelydenswaardjgüe fchepfel, dat ik immer gezien heb. Nog geen greintje waare vreugd heeft zy gefraaakt. In den beginne genopt zy veele zoogenaamde yermaaken, maar die wierden "al 'rasch ééntoonig. Zy kreeg geene kinderen,, en eiken dag bragt zy op de veryeelendfte wyze ten einde. Met haaren Echtgènopt kon zy zich niet onderhouden. Zy zocht naar Vriendinnen, maar zy vondt geene vriendinnen — haar vader en haare zuster waren de eenigften, aan wien 'j,y haaren ellendigen toeliand konde ppenbaaren. En, «j alq  C 45 ) aïs of dit alles nog niet genoeg ware, — zy beleef-, de nog in het einde de armoedigfte dagen. Haar man had zoo iang met de zweep geknapt, dat het 'erdoor was gegaan. Zyne veneeringen overtroffen by verre zyne irikomften. In plaats van maatiger te leeven, wierd hy hoe langs hoe verkwistender, (chulden ftapeide hy op fchijlden. Het krediet ging verlooren. Zyne fehuldeisfchers liepen zyne deur af — namen eindelyk, wat zy krygen konden, en Myn Heer was dood arm. Nu had hy nergens toevlugt dan tot den vader van zyne vrouw. Deezen viel hv te voet. om hem met zyne Ëehtgenoote by zich in buis te neemen (welk eene vernedering voor den trotschaarQ tn beloofde voortaan op eene maatige en ingetogene wyze te zullen leeven. Vader, die altvd vader bleef, zoo wel in tegenfpoeden, als in gelukkiger tyden, willigde zyn verzoek in - en thans worden zv door hem onderhouden. Ongelukkige grysaart! nog zoo veele onweerswolken op den avond van uw leven! moest dit het loon zyn voor de zorg. waarmede gy uwe kinderen hebt opgevoed? Gy (laat reeds met den eenen voet in het graf — en misfchien zou de ander reeds gevolgd zyn, indien niet de weivaart van Grietje uw leven verjongde: want zy en haar man zyn zoo gelukkig, als men met mogelykheid wezen kan. Drie aanvallige kinderen heloonen hunne onderlinge liefde. Zy zyn om ftryd bezig, met dezelven op te voeden op eene wyze, die eer doet aan hun verftand, zo» wél, als aan hun hart. Grietje, weléér het deugdzaame meisje, is eene even deugdzaame vrouw—eene even deugdzaame moeder geworden. Zy leeft ganfchelyk voor haaren man en haar man lëeft ganfcheJyk voor haar. Zy komen elkanders wenfchen voor en reikhalzen naar niets, dan naar het gene zy verkrygen kunnen. Zy hebben nog geen' oogenblik van verveeling ondervonden. Geen dag gaat 'er voorby of zy ontdekken nieuwe bekoorlykheden aan malkanderen. Elk uur levert nieuwe tooneelen op van huisïyke genoegens. De poezele zuigeling dartelt op den ichoot zyner moeder. De beide anderen fpeelen op den grond en lachen hunne ouders vriendelyk aan Vader gevoelt, dat hy vader is. Moeder bloost en ? S drukt  ( 46 ) drukt hem de hand. Beide aanfcbouwen hunne kinderen; blikken naar den hemel; omheizen zich met al het vuur der huwelykshefde — en roepen eenftemmig uit: „O! wat maakt ons de liefde gelukkig"! Geacht van hunne evenmenfchen, met wien zy gulhartig verkeeren; gezeaend van de armen, die zy naar hun vermogen verzorgen; geliefd van hunne kinderen, die zy zorgvuldig opvoeden; bemind van hunnen vader, dien zy kindei,yk ondersteunen, endankbaar aan den Schepper, die hun wyslyk beftuurt, leeven zy gelukkig en te vreden voort en volmaaken zich zeiven door deugd , ©odsdiei st en liefde. —— Ziet daar, myre Leezers-en Leezeresfen! eene gefchiedenis, die gewislys uwe aandacht niet teneenenmaal onwaardig is. Vergunt my dat ik uit dezelve voor Ulieden een paar leeringen trekke; dat ik u eenige lesfen geeve, wfcr opvolging niet weinig zal toebrengen tot uw wezenryk geluk. Wy ieeren hier onder anderen uit: dat ouders, als hunne kinderen zullen huwen, niet zoo zeer moeten zien op uiterlyke omftandigheden — op rykdommen, eer en geboorte, als wel op deugd, bekwaamheid en verdiende. — Het zyn deeze laatfte hoedanigheden, welke niet misfen kunnen beftendige zaligheden voorttebrengen. Rykdommen verlaagen niet zelden den mensch; eer en aanzien in de wereld maaken hem dikwy's upgeblaazen en verachteiyk in de oogen van anderen, en geboorte is eene hersfenfchim. Gebrek aan geld is geene wezenlyke rampfpoed. Eene edele ziel weet zich te fchikken in alle omftandigheden van het leven. Zy zoekt niet buiten zich, het gene zy in zich zelve vinden kan —- en is altyd gelukkig, wanneer Hechts vergenoegen en liefde, met eenftemmigheid en zielenrust in haar binuenfte huisvesten. Ouders! mag ik u bidden, misbruikt uwen invioed niet, dien gy < p de tedere harten van uwe kinderen bezit! Schenkt uwe dochters, braave — verftandige — gezon ie mannen; uwe zoonen, goede— onbedorvene — deugdzaame vrouwen ! — gewislyk het zal hun wé'gaan l Ook worden de jonge dochters door deeze ge-  C 47 3 gefchiedenis gewaarfchuwd, om voorzigtig te wezen in het kiezen van eenen echtgenoot. „ Lieve meisjes! de hoedanigheden, die een man, weke uwe hand verdient, bezitten moet, heb ik zoo even reeds aan uwe Ouders opgegeeven. Ik raad a ermtig, daar op nauwkeurig acht te flaan. Neemt een voorbeeld aan Grietje en Bet je l De iantfte was ver» bhnd. Zy liet zich door klatergoud begochelen, door dingen, die geen wezen hebben, bekooren. Laat n dan nimmer bedwelmen door den glans van het goud. —— Ht is zelden nuttig, dikwyls verderflyk en altyi verganglyk. Ziet veel eer op wezenlyke dingen! volgt de voetftappen van het bedachtzaame Grietje! Zy veracntte, daar zy verachten — zy beminde,' daar zy beminnen moest. Wanneer uwe minnaars de vereischte hoedanigheden hebben en gy hen bemint, fchenkt hun dan uwe hand, al zyn zy door de fortuin niet mildelyk bedeeld. Het huwelyk , myne vriendinnen! moet gy nimmer van de hand wyzen. O! het is een gelukkige fhat! ik zou 'er u met gemak een treffend tatreel van kunnen ophangen; doch dit wil ik met dit behoef ik niet onze meisjes zyn van zelfs met ongenegen te trouwen, wisten zy maar wél. te trouwen! De liefde is een kind, dat ons veeJe reine — zuivere genoegens lebenken kan: maar het Kan oo& dikwerf ons leven jammerlyk vergallen. ■ Wcest dan op uwe hoede en vertrouwt dat kind niet te veel! Het heeft u weg, eer gy 'er om denkt. Uw nart moet kiezen, maar uw verlbnd moet goedkeuren. — Wanneer deezen in tweeftryd zyn, blvft dan cue gy zyt! Geeft geen acht op den ydelhartigen domkop! Behandelt den dubbelzinnigen, den zedenloozen vleier met verachting! Jongelingen van goede zeden en bekwaamheden moet gy nimmer ontvlieden - weigert hun uwe verkeering niet! — Gy moet nuttig zyn, waar gy nuttig wezen kunt — uwe omgang zal hun altoos voordeelig zyn. Raadpleegt vooral met uwe ouders! Zy zyn voorzigtiger — wy, r en meer ondervinding dan gy; als zy myne lesfen willen in acht neemèn, iuWzv ü nooit'ten kwaaclen raaden. Wanneer gy ëftMaai uw woord geIc-aonken heb:, verbreekt het *» titftteer, — maar blyfb  ( 48 ) b'yft getrouw — het koste, wat het wil! eerlvk moet men blyven in alle omflandigheden van het leven -j. bei rog js eene verfoeilyke misdaad. Gaat nooit een huwelyk aan om eenige byöogmerken! liefde op deugd gegronde liefde, zy uw diwfveer— geluk-waar- achtig geluk uwe bedoeling. Begeeft u nimmer in bedwelmende gezellchappen en fchatenende kringen! daar heerfcht meer losbandigheid dan deugd meer uitgelatenheid, dan vergenoegen. De liefde bloeit hef fchoonst in 't verborgen _ te veel gewoel kan haat hinderen — te veel verftrooiïng kan haar uitdooven. Voorzigtigheid en maatigheid moeten u fteeds vergezellen: onbedachtzaame ftapoen kweeken berouw, en, als het berouw komt, is het niet zelden ie laat: te vee' genot baart walging ~ walging maakt onaefchikt voor zuiver genot en leidt ons tot ongeoorloofde flappen. Nu — dan lieve Meisjes! bekoorlyk gedeelte van het mensehlyk gedacht ! zyt opmerkzaam op mynen welmeenenden raad en volgt myne lesfen! Onthoudt de gefchiedenis, die ik u verteld heb! neemt een voorbeeld aan het ongelukkige Betje en tracht Grietje n* te volgen — voorzeker — het zal u wélgaan! Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1800, en te Amfterdam by de Wed. H. KEYZER» en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR. DEN ZOO GENAAMD EN GEMEENEN MAN; *SSSSSSS3S3S&s:ft N'. 163. OVER DE VERKEERING IN GEZELSCHAPPEN» De mensch is uit zynen aart meer, dan eenig a* dar ilheptei op aarde, een wezen, tot gezelligheid gekhikt en geneigd, Dit zal toch een ieder dia maar eenige kennis van de menfchelyke natuur bezit en op zyne eigene neigingen zoowel, als op die van hun, we.ken h,-m omringen, niet geheel onopmerkzaam >s uie daarmede de gefteldheid, en levenswys der redenlooze dieren in vergelyking ftelt, gaarne toe- Wrs'Vv/'l r°k ët'niak^k te beredeneer*,. Immers *yn de menfehen ter bereikinge van die *e- wtgüge en wvd-uitgeftrekte einden, waartoe zv als redelyke fchepfeis , van God beftemd en in deeze wereld geplaatst zyn, van natuur en voor zich zeiven wei van «route vermogens, en een voortreffrlyk vernuft voorzien; maar deeze vermogens, fchoon zich van jarigs at aan door eigene natuur-kncht al zagtfens *y den «li ontwikkelende, verkrygen noglhans door die zelfde kracht dien trap van fterkte en groot■be.d, die maat van uitgebreidheid nimmer, dat hV op zich zeiven en van anderen onafhanglyk beftaah kan, en geene hulp van buiten nodig heeft, om daarvan het vere.scht gebruik te maaken, en aan de groote oogmerkea van zyn aanwezen te voldoen Wat zou er van den mensch toch worden, die van anderen afgezonderd en aan zich zeiven overgelaaten wierdt al ware hy zelfs door de allereerfte levens-jaaren heen! gebragt? — hoe hoogst bezwaarlyk, zo het al moge]yk ware zou hy tot den ftaat eens volwafTenen Mans opgroeienJ - -hoe zou hy het regt gebruik van zvïl *v. ueei. G Iich.  ( 5° ) lichaamskrachten en vermogens maaken ! fiiaar vooral, hoe de vermogens zyner zicie kunnen leeren oefenen, doen toeneemen, befchaaven en volmaakenV hoe die uit-, en inwendige hoedanigheden by mogelykheid verkrygen kunnen, die den eigenlyken tn ifc&tlchapen' meuscb uitmaaken? — De mensch moet opgevoed , onderricht en btfchaafd» worden: de een' moet den anderen opleiden en ondtrwyzen , om bekwaam te worden tot het waarneemen tan dien post, waartoe hy ts beftemd, —van dat beroep, 'twelk hy by de hand te vatten ihat: de één moet met den anderen overleden, raadpleegen, en hem helpen, om zyne zaaken wel aanteleggen en gelukkig uittevoeren: — elk moet tot zyn's naasten beftaan, rut, genoegen en geluk het zyne toebrengen: — met één woord , de één kan den anderen volftrekt niet misfen, om behouden en min of meer gelukkig door den tyd te komen, om aan de voornaame einden zyner beItemminge te beantwoorden , en om zyne toekomende eeuwige gelukzaligheid te bevorderen. Uit deeze natuurlyke gefteldheid dïs menfehen vloeit van zelf die trek voort tot gezelligheid , die hem zoo byzonder eigen is. De gezelligheid is voor hem eene noodzaakiyke en natuurlvke behoefte, en het menfehelyk hart is er ook zoo algemeen mede ingenomen, dat hy, die zich van haar afkeerig betoont, en den omgang met zyne namurgenooten geheel-en-al vermydt , al een geheel vreemd menfchelyk wezen , een zeer reldzaam verfchynfel is, en men alle reden heeft, om zu'k eenen, indien hy niet buiten zyne fchuld eeifê in den hoogften trap droefgeestige gefteldbeid omdraag', of niet waarlyk krankzinnig is, als een vcrachtiyk fchepfel, — een fchrpfel, dat den naam van mensch onwaardig is, te befchouwen. Aan deeze zugt voor gezelligheid zyn dan ook zoo veele byeetikornften en gezelfchappen hunnen oorfprong verfchuldigd, als wy overal, waar menfehen by elkander woonen, zien plaats hebben; en het is uit het gezegde genoegzaam blykbaar, waartoe dezelven behooren te dienen en ingericht te zyn. Edoch, myne Vrienden! zyn veelen van deeze ge.?,1fchar>Dcn wel waarlyk daartoe ingericht? beantwoorden  ( 5» ) den zy wel zoodanig aan de gewigtige oogmerken van dien ingefchapen trek tot gezelligheid, als zy behoo- ren te doen? Wie is zoo avèregts van zin, of zoo ontbloot van oordeel en ervaaring, dat het veele moeite behoeven zou te kisten, om hem te doen begrypen. dat daaraan zeer veel hapert? En zou alzoo eene flegts oppervlakkige bdchouwmg en onderzoek deezer zaake •enen ied.tr wel rasch en klaar doen zien , dat veele gezelfchappen, die in zwang gaan onder de menfehen, maar zeer kwalyk ingericht, ten deele volftrekt nieis beduidend, ten «icele (legt en verderfiyk zyn, en alzoo eene zeer aanmerfcelyke verbeiering behoeven. Is'tnu onbetwistbaar zeker, dat de gezelfchappen in 't gemeen eener» onbedeiikelyk grpoten en, naar derzelver verfchiilende inrichtingen, 'i zy voor-, *tzy nadeeligen invloed hebben op den (ïaat en 'twelzyn van het algemeen; zoo is my voorgekomen , waarde Leezers! dat een onderwerp van deezen aart voor dit Weekblad zeer gel'chikt, en uwer overweeginge niet onwaardig zyn zou. Ik heb ten oogmerk , hetzelve deezer wyze te behandelen, dat ik in de eerfte plaats eens kortlyk met U" nagaan zal, hoedanig veeie gezelfchappen doorgaans zyn ingericht, en dan , ten tweeden, hoe dezëlven tot de gemelde aangelegene doelen-den ingericht kïhooren te zyn. — Gy kunt intüsfchen wel verzekerd zyn, dat het gene ik dienaangaande voor heb voortêdraagen, geenzins uit een bedilziek hm voortkomt; miar uit een hart, 't weik niets anders bedoelt, dan h't wezen'yk nut en heil zyner medemenfehen, zoo veel dat ook dan zyn mag, mede te helpen bevorderen. Verwast niet. dat ik fpreeken zal van zoodanige gezelfchappen, die opzetlyk worden aangelegd, om zich in luidruchtige en ongeoorloofde vermaaken, en onderfcheiden buitenfpoorigheden toe-te-geeven, of die men daar rer plaatfe houdt, waar men alleen gewoon is tot zulk een fchandëlyk einde by den anderen te komen : hoe zeer dezelven ook de geftrengfte berisping verdienen; ik vertrouw nogthans van myne Leezers in 't gemeen, dat zy van zelf die zullen afkeuren e» verfoeien, en te afkeerig daarvan zyn, dan dat ik hunneaan lacht daarmede zal behoeven op-te-houden. 'tZyn ^fe gewoone ea dagelykfche gezelfchappen, in welken Ga de  C 52 ) ie zugt tot onderl'ngen omgang en verkeerJng de menfehen van ondeil'cheiden rang en (iaat, zonder zulke flegte oogmerken, by elkander brengt, welker aarten toefiand ik wel voornaamlyk met U in overwetging Wilde neemen. I) Dikvvyis, zeer dikwyls maaken zy, die nier onverfchiljig zyn, hoedanig men den tyct doorbrenge :n de gewoone gezelfchappen, wat daarin gefproken en gedaan worde, de aanmerking, en klaagen, dat dezelven, op zyn best genomen, veelal zeer weinig om het lyf hebben; en niet verdienen, dat men veel 'wals maake van dezelven, en daaraan zynen tyd opollere. En wie Uwer, dien 'miet geheel aan goeden lm aak en oordeel hapert, zal het gegronde en billyke dier klagtetoch ontkennen, e:: haaraiieen aan bediizugt van, die menfehen durven toerchryven ? 'tls, vooieeilL dan onbetwistbaar waar, dat in zeer veelen der pewoone gezelfchappen de tyd met weinig of niets beduidende gefprekken, met praaien over koetjes en kalfjes, ge yk tnen 'tnoemt, of ook met fmaaklooze en kinderachtige vertellingen wordt doorgebragt lk zal my nie-tophouden, met het gewoon beloop derzelven van (luk tot ftuk na te gaan en af-te-fchetfen. Wie is er, die niet genoegzaam by eigen' ondervinding weet , hoe het al de doorgaande gewoonte zy, dat men onderling gezeten zynde, de allen even zeer bekende geiielriheid van 'tfaifoen, van 'tweêr van heden niet alken, maar ook van gisteren, enz., fchoon daar ook niets byzonders van te zeggen valle, eikanderen, (bms defrfglyk, verhaalt, tusfehen 'reen'en ander' eeneorufhgnge vergelyking maakt, en daaruit een voor-, of nadeeiig befluit van den tegenwoordigen ftaat dierzaake trekt; dat men daarop tot het meestal niet meer gewigtig nieuws van den dag, en de gewoone dagelykfche voorvallen overgaat, elkander' zyne duizendmaal geuite, en even dikwyls tpegeftemde gedachten over den tegenwoordigen engelukkigen ftaat der aigemeene-zaaken, over vrede eq oorlog, mededeelt ? Ook ben ik er verre af, van zulke en foortgelyke woordenwisfelingen maar onbepaald te doemen, en ze uit de gewoone gezelfchappen geheelëniil verbannen te willen hebben; 't welk zoo ongerymd, alsonbillyk, ware te vergen. Tyd en  C 53 ) w gelegenheid maaken ze fomwylen zeer verfchoonbaar, ja raaden ze zelfs aan.—Maar dat de gtlprekken zonder onderfcheid van tyd en gelegenheid in dien krmg geftad.g rondloopen, - dat zulke mrteiooze redenen doorgaans eenig en alleen de onderwerpen nh> maaken zelfs in een anders wel gemanierd en befchqafd gezellchap en de tyd daarmede van 't begin tot aan het einde der byeenkomft dikwyls wordt -Mleeten: d.t ,s iets dat elk weldenkende met my voorzeker niet gepast noch betaamlyk zal achten voor een redelyk wezen, als de mensch is, die zyne edele veSs vermogens tot betere einden heeft ontvangen, die van dezelven en van den dierbaaren tyd zyn! levens z?S voor anderen als voor zich zeiven, veel hv kan en de gelegenheid medebrengt, een nuti.g gebruiïmoet maaken, en alzoo dezelven in gezelfclntp met zvne Sa Sena°°ten aanh0Udend 200 nutteloos niet mag beEu bleef het hier nog by in zoo veele gezelfchap& ~~~ bePaalde me» ^ich aldaar overal, uit gebrek aan voorhanden zynde ftof, of aan genegenhfid tot gew.gttger, den menfche waardiger fn Seer £^,faülta^ die Wel ««tteloosT dSfeonSS ?' e" n'et reS^«ks zedelyk kwaad II? Zy- te nJoemen; W zou^n de geftrengfte benspmg ntet verdienen, en zou het misdrvf met zooonverfchoonbaar zyn ten'hunnen opzLTvoo?al, rl.en het aan genoegzaame kennis en talenten ontbreek,, om over eenig aangelegen onderwerp te fpreeken en ook voor hun, die zich veeltyds gaarne in gezelfchappen by m.n gewigtige gefprekken bepaalen Szighedenf~S ™ hWm d^Wcbe modelyke 2; Maar, en dit ftd ik Uin de tweede nlaata nopens den daadlyken toeftand en de inSngP van veele Gezelfchappen voor oogen, — hoe verre ?s het daar .uet dikwerf af! hoe veelmaal vervaïgln, uft da zelfde gebrek aan een meer gewigtig en Lrzaam rm derhoud min fchuid- en fchade.oÓÏ, a S ^ geoorloofde misdaadige, en in derzelver gevolgen vooral zeer verderflyke gefprekken de plaats dier futteloozen, en op zich zeiven o.verfchilligeni - Ik bedoel G 3 by-  C 54 ) byzonderlyk dezulken , die bekende, en van bet gezelfchap afweezige perfoonen raaken. Hoe dikwyls, en fclhelyk tevens wordt niet het gefprek, het zy toevallig , het zy opzetlyk, daarheen gewend! — hoe ligtlyk geeft een enkel woord, dat zeker man gefproken, eénige daad, die hy bed ree ven heeft, een byzonder voorval, 't welk hem is bejegend, aan den een' of ander' aanleiding of tot eene fpotac uige, of tot eene berispende aanmerking over den perfoon zeiven! — hoe nsdi wordt daaruit nieteene afbeelding van zyn geheel karakter, eene beoordeeling van zyn doen en haten, vooral opzigtlyk zyne zwakheden en gebreken, en een verhaal van zyne ganfche levens^vys geboren! — En ziet daar een gezelfchap van menfehen, J?!yk zeer veeten daarvan ten getuige en voorheelde llrekken, alwaar vooraf eene byna doodfche ftilte en ftyfheid heerschte, alwaar haast ieder zich verbreeken en veele moeite geeven moest, om eenige doodlyk onverfchilli-te en niets beduidende woorden uit zynen mond hervoort ie brengen, allengs los en levendig geworden, en van eene verzameling van dorre zwygers, in die van drukke ?n luidruchtige praaters veranderd! ziet daar menig eenen, die ha~st van niets anders weet re praafen, en zynen mond vooraf gellooten hield, alsdan den zei ven geheel ontdooien , en aan hem de gaaf der fpraake in eene ruime maat eensklaps medegedeeld, zoo dra hy vooral de fchoone 'gelegenheid gekreegen heeft, om de feilen en gebreken van zynen naasten op-te-haaten, en daarvan aan 't gezelfchap eene uitvoerige afbeelding mede-te-deelen ! — Een ieder , die zich zeiven onder het getal der wel opgevoede lieden rekent, en vooral den naam van menfehenvriend wil draagen, zal my voorzeker aanftonds toeftemmen, dat gezelfchappen van die natuur, alwaar de tyd geheel, of ten grooten deele met zoodanige gefprekken wordt geileden, zeer kwalyk ingericht, en onbetaamlyk zyn, en het gedrag derzulken, die daaraan gaarne deel neemen, of er veel genoegen in betoonen te (lellen, zeer berispenswaardig is; al is het zelfs, dat men in zyne ongunftige afbeelding en beoordeeling van den man , die het voorwerp des drukken onderhouds is, der waarheid niet aanmerkelyk te kort  C 55 ) lort doet, al is het, dat by waarlyk die hoedanigheden, die zwakheden en gebreken heeft, die men van hem ophaalt, vooral indien hy niet by de ganfche wereld voor eenen flegten mensch te boek ftaat, en hy zelf in zyne eer en zynen goeden naam eenige waarde itelt. Maar hoe veel flegtér is niet de gefteldheid, hoe veel eroorer het kwaad van zoodanige gezelfchappen, hoe veeijfebadeiyker en berispenwaardiger is niet het gedrag der deelgeno nen van hetzelve, wanneer men zoo iemand, het zy geheel, het zy ten deele, vaifchlyk dusdanig afbeeldt, zyne woorden en bedryven in een valsch en haatlyk daglicht plaatft, de wanftalligheden en gebreken in zyn karakter vergroot, terwyl men van het goede in hetzelve een diep ftilzwygen houdt; of wanneer men niet fraai luidende, hem onteerende ftsaitjes van zyne levensvvys, trouwlooze, o,ieerlyke, en onregtvaardige bedryven van hem onbefchaamdlyk gaat verinalen, aan welken hy zich in 't uiinft riet fchuldig| heeft gemaakt, of aan fommigen zyner daaden laage, en Ichandelykè oogmerken toefebrvft, die hy daarmede nimmer had bedoeld! — En och of deese helfc'ne geest van agterklap en laster maar zeldzaam heerschte, dit wangedrogt maar weinig zvnen affchuwelyken mond opdeed in de gezelfchappen van redelyke fchepfelen! och of dezulken daar maar fchaari te vinden waren , die zich door dien geest b>-ftuuren laaten, — die zich aldaar met geen ander onderhoud onledig weeten te houden, dan t .velk het karakter, het doen en laaten van afwezige bekenden raakt, en op eene nadeelige beoordeeling van hetzelve uitloopt, — dan met te liegen en te lasteren van hunne evennaasten, dan met hunne eer, ea hunnen goeden naam aantetasren en te bezwalken, tzy reg'ftreeks en openfyk, 't zy van ter zyde, en langs eenen bedekten weg, dien men voorzigtig-, en veiligheidshalve meesial indaat, doch die te gelyk gewis voor den haatlykften en verfoeielykften is aan te Zien, daar hy voor bet voorwerp van den agterklap doorgaans de gevaarfykfte is! Maar wie uwer We»t het nier, dat veele, zeer veele gezelfchappen van menfehen van a'lerleien rang en ftaat met dit affchuwelyk kwaad btfmet zyn, dat bet getal dier wanfehen, Je-  ( 5* ) felen ïn de zedelyke wereld zeer groot te noemen is, die zich daar vinnen laaten, wien de gelegenheid tit lasterende gefprekken hoogst welkom is, die in zulk een tydverdryf hun grootst genoegen betoonen te (tellen, die alsdan alleen hunne venynige tong V3ardiglyk te roeren weeten , en haast niet aan 't einde hunner rede komen kunnen? Kwaadfpreekendheid ! welke ondeugd is toch grooter, fchan'delyker, affchuwelyker, dan gy, te achten? hoe meniawerf doet gy den eenen mensch den anderen een van 'deszelfs dierbaarHe goederen in dit leven, — deszelfs eer en goeden naam — ontrooven! hoe menigeenen ontweldigt'py op de argiifligfte en godlooste wvze dat gene, 't welk hy dikwerf hoogst nodig heeft," 't welk hem altyd zeer genoegelyk en aangelegen zyn moet te bezitten, —het goed vertrouwen, naamlyk, dat anderen voorheen in hem ftelden, en de achting en genegenheid, die zy jegens hem betoonden! — hoe menigeenen braa ven, eerfyken en deugdzaamen menfche hebt^Gy het hartgrievendfte verdriet, het grootfte nadeel, ja deszelfs ondergang berokkend! — hoe menig een is de krclie-nde tege'nfp-ied, onder welken hy gebukt gaat, niet aan Uverfcbuldigó!— hoe menig een opregte vriend is niet door U voor altyd van zynen even braavenen opregten vriend gefcheiden ! — hoe menig een getrouwe en regtfchapen Egtgemoot is door U niet ongelukkig geworden, en zugt niet over de jammerlyke gevolgen uwerhelfche opffnokingen!— Ach.' waart Gy nimmer in deeze wereld verfcheenen! hadtGy nimmer uwen zetel gevestigd onderde menfehen! — waart Gy voor altyd verbannen uit hunne gezelfchapoen! dan zouden zy van een verfchrikkelyk kwaad' ontheven zyn; — dan zou men ook in dezelven zoo wel, als in de geheele Imenfchelyke famenleving, meerdere eensgezindheid, meer onderling vertrouwen, meerdere achting en genegenheid jegens eikanderen zien beerfchen,en fcunnenf'™661 genoegen en 8eluk onder]ing genieten ^ O vervolg in een volgend Nt.) Te Groningen, by W. ZÜÏDEMA, 1800. en te Amfterdam byde Wed. H. KEYEZR, ea verder alom te bekomes.  WEEKBLAD) VOOR DEN ZOO G ENAAMDEN GEMEENEN MAN.- IETS OVER DÊ VERLICHTING. EERSTE SAMENSPttA-AK TUSSOHE .' JAN, ELSjB, _ EVERT, KL .AS EN EEN OüMINE. Jan. Het zal my wei eens benieuwen, wat mj nog het fhm-|'aar van deeze eeuw zal opleveren:—» waarlyk er is, in onzen tyd, al zeer veel zeldzaams voorgevallen. Si/iai. Dat geloof ik wel; — er zyn dingen pe«. beurd , die niemand konde vooruitzien, of flechts denken j en ik vrees, dat het in deeze nieuwe eeuw noê niet beter zal gaan! 5 t Bviri. Wat praatje van nieuwe eeuw, - die hebben we nog niet eens. Het faar 1800 moet ja eer(| Öit wezen, voor dat we met een nieuwe eeuw be* girtnen; vrees dus mg nier voor de nieuwe eeuw -*j daar zyn we nog niét in. Nu zyn wy nog in de verlichte 18de eenw. - Klaas. _ Verlichte eèuw! _ zeg liever van godloozè én verduisterde eeuw. — - ■ Even. Hoe, — 'Gy gelooft dan niet, dat deeze eeuw, en inzonderheid het einde der zelve, zich by«onder_ kenfehetft door opklaarihg van denkbeelden; door uitbreiding van kennir; zyn er thans... Klaas. Wat opklaaring—wat kennis! ja m ondeugd den; in Verachting en verwaarlozing van Oodgdienfl» m zedenloosheid,'en godloosheid heeft men vorderingen gemaakt! Elsje. Ja, dat is zeker zoo; ik heb myn vader dik<» wy.s hooren venellen, dat in zyne dagen.,. XS. Ueü, ft i gmt.  X 5* ) Zvtit. Zyne dagen waren veel beter dan de onze, dit fpreekt van zelf; gelyk.de Ouden zingen p-epen de jongen. Het is een oude gewoonte, om het voorleedene te verheffen, ten koste van bet tegenwoordige; Mat men moet'ja geheel blind, willens Wind, en dom gelyk een koe wezen , zo men niet weet, dat de nienfchen thans veel WyZer dan in vorige tyrien zyn. Klaas. Zwyg er van, — ik wil 'tniet meer hoc.ren; durft gy nog dfe zondig eh gorilocs gedacht voorftaan? ji , 'er zullen nog enkele rechtveerdigen w»7eni maar anders vreesde ik een tweeden Zondvloed. Domitié' (binnenkomende). Goeden avond, vrienden! wel —hoe gaat het hier zoo hard, 'er is immers geen verfchil ? Klaas. Verfchil, neen, Doir.ine! maar die Evcrt~ die waanwyze gek, durft zeggen , dat de menfehen thans vvvzer zouden wezen , dan hunne voorzaatcn ; er} ik zeg dat het zoo niet is,, maar dai zy fiechter zyn,dat zeg ik. . Dqmipe. Neen4 Klaas! zoo driftig niet; gy zult elküêr niet goed verftaan. Ik geloof, dat Evert zulk ten groot onge'yk niet. heeft, als gy denkt. Elsje. He, Dcminé! hoe was chit mogelyk? Domine, Gy hebt daar een onderwerp gekoozèn, t?aai vvy een? wat met eikanderen over praaten zullen; maar, dit beding ik, zonder eenige drift. Zeg mv een-, Klaas! waarom noemen wy den menfeh redelyk? . Kaas. Redelyk?—— om dat hy van God zoo geichapen is; hy heeft eene ziel. r_ Dcmine. Alle dieren hebben zielen; maar wy noemen ze daarom niet redelyk : de mensch munt door. ?«yne'rede, door het vermogen van te kunnen,O'-rdeelen , naarvorfchen , onderzoeken . en wyzer te worden , boven de dieren uit; niet waar? maar wat is nu de pligt van den mensch? Evert. Dat is klaar; om ook wyzer en kundiger tp worden. . Dnmirie. . Recht zoo. De mensch kan dagelyks kundiger worden ; de dieren niet: het eene geflacht van de menfehen kan het andere, voorgaande overtreffen; de dieren niet. Maar .wanneer nu de menfehen altoos even.  ( $9 > even wys bleeven, maakten-zy dan een goed gebruil? yan dat uiifteekend vermogen, dat Goa hut; niet te ver^eefsch gegeeven heeftV Evert. Neen — voorzeker niet, dan zyg zy ook beesten. B-jwtue. Dns ziet ge, dat het de pligt van deri mensch is, om door zyn redensgebruik dauelyks wyzer te worden. De honden, de'koeien, deYcflaaperït de paarden, ja allei dieren zyn ihans even zoo wys a!s voor duizend jaaren; maar de menfehen zyn veel wyzer, om dat zy van God edeler vermogens ontvangen hebben; en wanneer zy niet wyzer waren, hadden zy zich onverautwoordlyk flecht omtrent God gedraagen. Herinner u hierby, wat ik laatst in myne preêk over mat(TU. XXV. vs. 15.' hiervan gezegd h'éb\ hoe wy alle onze talenten, door God aan oas totveiïrouwd, op woeker moeten leggen. Euert. Zie zoof — dus hebben wy het ree.Is, dat de /e eeuw de verlichte is. Domine. öat volgt daarom nog niet, anders zoude elke eeuw eene verlichte moeten zyn, in vergelyking van een voorgaande, die minder verlicht, en bdcnaifii was; maar men noemt deeze eeuw, hy mtneemeudueid, de verlichte, wegens de groóte vordetingen, die 'er in verfchillende weetenfcliappen ' gedu'n.-ende dit tydperk gedaan zyn; zoo dat de zelve "thans meer hebben meegenomen, dan in 5 voorbande eeuwen te (amen; ru eene meerdere kennis heeft zich inz«mderhei 1 over d Klaas. Braaf en góed! — het mogt wat. Zy zyn veel flechter dan de wilden. Domine. Dit is veel ligter gezegd., dan beweezen. Ik zal u eens wat van de wilden zoo wel, als van de ondeugden onzer voorvaderen vernaaien,'en bellis d;n eerst. ~ De wilden, zynde de natuurlyke bewooners van Africa en America, leeven zonder kunften, — zonder vaste wetten,'zonder geregelde maatfchaopyën, meestII 2 al  *1 ia gïdöurige öorlojen tegen eikanderen. Zy tcftsan Van de jagt en v-lTehexy, zonder landbouw en vee* teelt. Oyereenkomftig hunne levenswys is bun karakter woest, wreed, bloertdorftig. De eeni^fte deugd, waarop zy zicb toeleggen, zo het nog'deugd genoemd mag worden, is die van onverfchrokken moed en het tarten v?n alle gevaar en pyn. Om dit te verwekken, ?/orden de Kinderen en Jongelingen aan alle pyn en inert o&denvorpen; men flaatze, brandize, en foljertze zoo zeer, dat 'er dikwerf eenigen ondei hezwyken en fterven. Ja, daar zy met hu;:ne gevargentn, in geduurigen oorlog verkreegen, op de.barbaarschre, mlerwreedlte wyze omgaan, met deeze* on^clukkigen Jeevend het vletsch uit het fchaam te knypen; met fcnodfen te liaan; gloeiende yzers te branden, lol zoo Jang zy. onder deeze onmenschlyke pynijsirgcn derven, zoo brengen zy hunne kinderen by dit 'akelig fclm.iwfpel; verven hen met het bloed deezer rampzaligen, en gewennen hen dus niet alleen, om alzoo alle mei schlykheid te verzaaken, en erger dan verfcheurende tygers te zyn, maar zy fpooren hen zelfs aan, om hun, de Ouders, naa te volgen, om ook woedend op de ter dood martelenden aan te vallen, ja om met hunne ouders met de tanden h'et lichaam van deezen te verfcheuren. Elsje. Dominèl daar moeten ja een Kristen mensch de hairen van te'berge ryzen! Domine. Gelyk hunne geheele levenswys barbaarsch en woest is, gedraagcn zy zich ook in die gewigtjgé Verbindtenis, het h uwelyk, op de loszinnigfte en onbefcheidenfre wys. Hy, die begeert te trouwen, koopt de gene, die hem bevalt, van haare Ouders; dezelve dus. veel minder fi'.s vrouw,'maar veel meer als fJaavin befchouwende, behandelt de man zyne vrouw z' nder eenige blyken van liefde »f genegenheid, maar noodzaakt haar, gelyk e ne dienstmaagd, ja veel erger, tot 3llen arbeid, die de vrouw moet verrichten1, leiwyl hy Zelf in tuig vadzige ledigheid zyne dagen flyt, en «Heen, by het daar naar gefchikt jaargety, door jagt ?n viflchery, eenig onderhoud zoekt te verkrygen. De vrouwen , door allen arbeid zoo zeer verbonden, befchouwen zich als moeder met eenen dubbelden last gedrukt; •— fchandelyk verhinderen zy dan de  C 6*1 ) de zwangerheid door hef gebruik var) hiertoe ftrèk» kende, en daar (m Americaj groeiende krui '-n. HM» ben. zy een kind, nog niet m (bat om zich zélf tt redden, en haaren zy alsdan nog eenen slieren zoo wordt deeze meestentyds by zVne geboorte pc lood gelyk ook, .wanneer dezelven eenig lichaarmWbreli ter wereld brengen. v*) Klaas. Nem; — dat hal ik niet. efcdaeht • dat is ja nu nl'ervreeslykft; waanyk, dan keven Wy hief nog zeer gei. Ifloig ! ... Ehje. Ja Domine! die menfehen zyn zeker onbegryp.dyk woest; dit had ik norit «edaebt . Domine. Gy ziet dus, Eisje! boe groot een geluk inzonderheid de vrouwen door verlichting en uitbreiding van kennis ten deel valt; en gy zyt dikwerf zoo tegen-al het gene, dat naar nieuwe i^r Pn "erlichtt* zweemt, zonder te bedenken-, dat onbefchaafdiieid altoos met deeze en foortgelyke ondeugden verbonden gaat; fa, zonder te bedenken, dat voornaam, ly* net vrouwelyk gedacht er zeer by'wint: want dè ondervindingen van alle eeuwen hebben met de befchouwende reden, altoos geleerd, dat de vrouwen als een imnder foort van Tchepfelen , als een noodzaaklyk Kwaad, befchouwd wierden, in onkundige en onbeschaafde tyden, daar de verlichte menfehen ze altoos met de mannen gelyk befchouwden; en voor dezelve als hunne vriendinnen, alle achting en liefde betoon'! den. Het was met onze oude voorvaderen weinig beter geiteld. Aan fpel en drank woest v-rÜaafd verfpeelden zy dikwerf alles, ja vrouw en kinderen;' eene gelyke levenswys als de wilden hebbende, waren ook zy woest en onbefchaaM* hls waar, zy hadden groote denaden; maar ook de ondeugden, aan • woeste onbefcmatdheid verbonden, vinden wy in d-rzelver )evensgefchiedenis -ykelyk; zoo dat zy, met" alle andere wnde volkeren in oorlogszucht, afgodery, het ongerymdlt bygeloof, en daar uit zoo menigvuldig voordiende andere ongeregeldheden, gelyk (tonden. Klaas. Ja, Dommel dit wil ik dan altemaal wel „ "3 ge- f*) Volgens robertson , Gefchiedenis van America, sdt deel hladz. 138 en volg.  gelooven; in die tyden, en by ajle wilde voikec#ï„ zal het er ellendiglyk om weg gaan; maar. zou len de' menfehen voor een 50 en ioo jiaten niet Gtoasdienftiger en deugdzaamer gewee-t zyn, dan nu,? Domine. Ieder tyd heeft zyne deugden en ondeug» den; maar veel zult gy voor Godsdienff en deugd van die ryden houden, dat de proef niet kan do «rltaan, ?cIs waar, toen beyverden zich de menfehen veel u,eer voor hunnen Gjdslienft; maar hoe dikwerf was ■ ec eene verkeerde, en ongodsdienftige yver; die meer voq: ondeugd, dan voor deugd moet worden gehouden. Veelen verbeelden zich gelyk paulus in het Vervolgen der kristenen, eerft recht gods.lienfr.ige lui te zyn, wanneer zy in eene woedende drift allen veroordeelden, verketterden, vervloekten , en vervolgden, die mei hun niet gelyk dachten. Zonder thans te fpreeken van de vervolgingen om den Godsiienft, in de duistere tyden voor de hervorming, wanneer door geweetensdwang brandftapels en fchavotten voor veele eerlyke en braave menfehen wierden opgericht , die met de kerk in alles niet gelyk dachten ; by alle deeze gruwelen uier waarlyk booze tyden ftd te ftaan, zoude alleen meer dan eenen avond vereifchen; maar voor 50 en honderd jaar, waren ook de menfehen nog zeer ver van recht kristelyk te denken en te handelen. Men fchol.it en raasde op eikanderen, als doile menfehen; van de leeraaren tot de leken, terwyl veelen zich verbeelden, dat alsdan eerft recht hunne godsdienftigheid bleek, daar zy ondertusfehen als fchynheilige deugnieten leefden, en niets minder dan Godsdienftig waren; Want de goede Godsdienft verbetert het hart, befchaaft de zeden, beteugelt het woeste van onze natuur, maakt ons menschlievend, oprecht, langmoedig, zachtzinnig, verdraagzaam, gaarne vergeeyende. Vergelyk nu hierby onze tyden; hebben wy verloojen , dat niet ontkend kan worden, wy hebben ook waarlyk veel gewonnen, en jestts koningryk is mcrkelyk uitgebreid; nu leeyen de menfehen, hoe zy ook in "het Godsdienftjg:- denken rooien, als Broeders.onder elkander; men denkt er z.'lfs niet eens om; ieder .gelooft vuD.r zich , z^nier docr anderen gemoeid .te worden; ieder heeft de zelfde vryheid ora God, overeen-  C 6*3 ) aenkomftlg zyne overtuiging, Godsdienflig te vereeren, en in deezen leeven wy allen als lcbepfelen va» eenen God , en kinderen van eenen vader. . Klaas. Dat geloot ik wel Dommel men bekommert zich thans om den Godsdienft zoo veel nief, en daarom is het ook om 'teven of iemand Roomfcb, Gereiormeerd, Luthersch, of wat hy ook is. Domme. Ik wil niet ontkennen, dat er ook thans zyn, die tot een arrder uitetfté, onverfchhligbeid, ook voor zich zeiven ovcrllaan ; maar denk v c!i geenzhïs dat wy onze Godsdie.iftige gezindheid door liefdeloosbeid en onverdraagzaamheid jegens anders denken, <.rj toonen moeten;-^ waar'yk, dan zyn wy ee!is geen kristenen meen Elsje. Ja, men (preekt zYo veel van 't oude licht en t nieuwe licht; ik vraag dikwyis wat verbetering toch wel^her nieuwe licht aangebraet heeft? Och l éj nz;er. 'er zon naar met ons u:t. (2y zucht} l Domine. Wat verbt-ermg, vraagt gv? is het geen verhercring dat wy. in 't godsdienftige "alle thans met eikanderen als bmeders leeven? Elsje! Elsje! hoe weirug kent gy noy> hfet wezen van het Kriftendom, — Mdneg u zelve niet; de vruchten van het geloof moeten door dengd, liefde jegens God en liefde jegens Uwen naaeten getoond worden. .. Elsje. Ja Domine! dat geloof ik ook, myne bevindingen en geftalten zeggen my ook, hoe veei 'er nog te vemeteren in my is, dat ik ook om heiligmeakins fmeeken moer. Domine. En inzonderheid om die heiligmaaking, die u meer liefdervk en gezind omtrent uwen evenrnenfch, gelyk wie hy is, rbaakt. (ern/tig) indien onze bevindingen ons niet zeggen, dat wy maatig, rechtvaardig en Godzalig keren moeten, zoo zvn het bevindingen der zelfsmisleiding. Evert. Recht .zoo^ Domine! met die kwezeianry komt men er niet; toont my uw geloof uit uwe werken, zegt-jakobus, en dat doet men tegenwoordig meer, dan in voorgaande tyden. Klaas. Het was te wenfehen!! -- ,, } . Domine. Het was te wenfehrn! — dit beken ik en sile waare verlichting zal eens daartoe ft-ekken. Zyn fs tüaas meerder moorden, meurder dieilfalle_n, meerder  gelooven; in die tyden, en by aHe wilde volkesan, zal het er eliendiglyk om weg gaan; maar. zou den de menfehen voor een 50 en ioo jiaten niet Gudsdieiz-; ftiger en deugdzaamer gewee.-t zyn, dan nu,? Domine. Ieder tyd heeft zyne deugden en ondeug» den; maar veel zult gy voor Godsdtenft en deugd van die tyden houden, dat de proef niet kan do «rltaau, ■tls waar, toen beyverden zich de menfehen veelmeer voor hunnen Gxi&iienft; maar hoe dikwerf was -et eene verkeerde, en ongodsdienftige yver; die meer voor ondeugd, dan voor deugd moet worden gehouden. Veelen verbeelden zich gelyk paulus in het vervolgen der kristenen, eerft recht gods.lienfr.ige lui te zyn, wanneer zy in eene woedende drift allen veroordeelden, verketterden, vervloekten , en vervolgden, die met hun niet gelyk dachten. Zonder thans te fpreeken van de vervolgingen om den Godsdienlt, in de duistere tyden voor de hervorming, wanneer door geweetensdwang brandftapels en fchavotten voor veele eerlyke en braave menfehen wierden opgericht , die met de kerk in alles niet gelyk dachten ; by alle deeze gruwelen uier waarlyk booze tyden ftil te liaan, zoude alleen meer dan eenen avoöd vereifchen; maar voor 50 en honderd jaar, waren ook de menfehen nog zeer ver van recht kristelyk te denken en te handelen. Men fcholdt en raasde op eikanderen, als dolle menfehen; van de leeraa^en tot de leken, terwyl veelen zich verbeelden , dat alsdan eerft recht hunne godsdienftigheid bleek, daar zy ondertusfehen als fchynheilige deugnieten leefden, en nies minder dan Godsdienftig waren; Want de goedeGodsdienft verbetert het hart, befchaaft de zeden, beteugelt het woeste van onze natuur, maakt ons menschlievend, oprecht, langmoedig, zachtzinnig, verdraagzaam, gaarne vergeeyende. Vergelyk nu hierby onze tydèn; hebben wy verlooien , dat niet ontkend kan worden, wy hebben ook waarlyk veel gewonnen, en jBstts koningryk is merkelyk uitgebreid; nu leeyen de menfehen, hoe zy ook in "het Godsdienw.ig;- denken mogen, als Broeders.onder elkander; men denkt er z.dfs niet eens om; ieder .gelooft vuo.r zich, zonder door anderen cemoeid .te worden; ieder heeft de zelfde vryheid ora God, overeen.-  C 63 ) aankomftlg zynt overtuiging, Godsdienilig te veraeren, en^ in deezen leeven wy allen als fchepfelen vait eenen God , en kinderen van eenen vader. Klaas. Dat geloof ik wel Dominel men bekommert zich thans om den Godsdienft zoo veel nieh, en daarom is het ook om 'teven of iemand Rootnfch, Gereformeerd, Luthersch, of wat hy ook is. Domine. Jk wil niet ontkennen, dat er ook thans zyn, die tot een ander uiterfte, onverfchüligheid, ook voor zich zeiven ovcrllaan ; mnar denk toch g.enzms dat wy onze Godsdie.ifhge gezindheid door liefdeloosheid en onverdraagzaamheid jegens anders denken tri toonen moeten;-^ waar'yk, dan zyn wy ie^ls geen kristenen meen Elsje. Ja, men (breekt h o veel van 't oude licht en t nieuwe licht; ik vraag dikwyls wat . verbetering toch wel^her nieuwe licht aangebragt heeft? Och l éj "e:*'e[ 'er zoo naar met ons uit. fay zucbt) , Domine. Wat verbetering, vraagt gy? is het geen verheTermg dat wy. in 't godsdienftige alle thans met elkanoeren als broeders leeven? Elsje! Elsje! hoe weirug kent gy nog htet wezen van het Kriftendom, — bedroe u 2elve niet; de vruchten van het geloof moeten door deugd, liefde jegens God en liefde jegens uwen naaeten getoond worden. Elsjê. Ja Domine! dat geloof ik ook, myne bevindingen en geftalten zeggen my ook, hoe veel 'er nog te veroeteren in my is, dat ik ook om heiligmeakins imeeken moer. Domine. .En inzonderheid om die heiligmaaking, die u meer liefderyk en gezind omtrent uwen evenrnenfch, gelyk wie hy is, rbaakt. (ernflig) indien onze bevindingen ons niet zeggen, dat wy maatig, rechtvaardig en Godzalig leeven moeten, zoo zvn het bevindingen der zelfsffiisleiding. Evert. Recht .zoot Domine! met die kwezelaary komt men er niet; toont my uw geloof uit uwe werken, zegt jakobus, en dat doet men tegenwoordig meer, dan in voorgaande tyden. Klaas. Het was te wenichenü | Domine. Het was te wenfcht n! — dit beken ik en alle. waare verlichting zal eens daartoe ff ekken. Zyn •r taans meerder moorden, meerder diefftal.'e.n, meerder  ( Èf' daar S voor „ en ïtoof; maar bet is 'een digt dekfel • " !eV 12_ e,'aU w " Di£t' maar ^lken%yn veilbe: «of ?ed b6ter? Zy verwa™en Ja lang ZW'. Ö.t beken Ik; maar zo gv eens w-> I,oe ^rK^vn"rg1;rU'k T rvi ' ^?y 2oydt ,2,e nimmer zoo gebruiken Men moet zich toch thans warmen • _ net is zoo ftre'icr knor) c. 1 1 vv,1'",c"? J geheel vervroorenf 5 t Jydt blter- ^"V0?Voet is rauw en open Y ' ~" de geheele fmertelyken voet niet gehad hebben, "  C 66 ) Klaas. Wel Domine! in de fneeuw of' koud watet eet bevrooren voet fteeken? dat was ja regt verkeerd , diï moet ja by 'tvuur ontdooien? Domine. Dat /.oude régt verkeerd zyn. Koude moet door koude, en hitte door hitte, worden verdree* vei. Onthoud dit eens voord: zo eenig lid van '.iw lichaam bevriest, breng het nooit by'tvuur, maar (fop het in hetkoudftc wrtr/r of in fneeuw, en de votfr zal er uittrekken, even a's uit een appel. Elsje. Dat wns nu nardig ook; van appels *>n andere vuehten heb ik bet wel gehoord; maar dat men ook zoo bevrooren leden moet behandelen, heb ik nooit ge-veeten. Domint. Z>'0 gaat het, wanneer men onkundig is,—■ dan handelt men. tot fchade en fchande dikwerf, verkeerd. — Gv zuit nu wel war wantter wezen, dan 2oo even: —- als 'tu bebeft, — neemt nn elk een goeden mond vol brandewyn,— nu kan 'tget-n kwaad meer. Klaas- Wel Domine! Dat had ik zoo even liever gehnd; — toen was ik door en door koud; — nu begin ik ai warm re worden. Domine. Om dat gy door heen koud waart, heb ik bet u niet willen geeven: — er is niets nadeeliger, dar. ooor en door koud zynde, Herken drank te gebruiken, gelyk, helaas! zo-> dikmnals gefchied. Men moet n+mos doiïr beweeging, of mtintige verwarming, zich eerf! wat van de koude her-Hellen: wanr andeis wordt het bloed nog meer cangezèt om met grooter kracht door de rer-ls wegens de koude vernauwde vaten te loopen, waar uit veele ziekten kunnen omfiaan. 'Jan- Als ik door en door koud ben^, neem ik een goede (lok; di; ir. dan vast verkeerd? Domine. Wel zeker! drink een warra kop koffy.— dar is dan veel beter Hoe! zyt gyindenrouw? Jan. Ja Domine! mynOomke te--—is overleeden. Domine. Wel zoo; — daar heb ik niets van gehoord. Was hy ook getrouwd? Jan. Ja Domine! hy laat een arme vrouw met zeven kinderen, die nog jong zyn, na. Ik ben 'er in. 'teerst van deeze week op het Üitigst (Rouw-maaltyd) geweest.  C 67 ) Domine. Waart gy daar nog veel rterkV Jan. Ja, Uiïïchèii de dertig ea veertig. Etsje. Die arme moeder met 7 kinderen: dat (Jitigst en de, rouwkkêreu, zal al Laar goedje ja wegg^iotnëtl hebben. Jan. Oeh ja, — zy kan het nauwlyks betaalen] Even. Dat vervloekte rouwen, eii tJnpst geeven, ~ 't is even of de menfehen i:it het Dolhuis zyn gebroken; __ men moet 'er raazend om worden! —— _ Elsje. He! — dan zoude men niet meer rouwen en uitlullen geeven? wazr wou dat heen! ■ Klaas. Ik weet niet wat ik zeggen 7.al: -—. het b zeker voor zulke lui een harde zaak, die door verderf van man of vrouw, in een hubje met kindek z'iiten blyven, en nauwlyks voor zich zeiven brood, en Qüg minder voor anderen fpek en vleesch hebben. Dr.ime. Ja, Vrienden! zo wy daarom denken , dan moeten we verlegen ftaan, of we om de zo'heid van C meufehdbm zullen fchroiën of lachen; en dikwerf is my het eerfte nader dan het laatlte. Al dat uitigften tn rouwen! het is verkeerd,- het is verkeerd! - Evert. Ik lach 'er wat om,— die niet anders wil, die niet anders zal. Het zyn immers redely'ke menfcieu als wy ook, - wj.irom doen ze hei? Elsje. O dat praat niets Waarom doe; het een ander? Evert. Een ftjmme reden! als een ander zich verdrinkt, wik gy het dan ook do:n? a's de geheele wereld zot getneg is om m.t gjzonde beeneu op krukken te loopen, zult gy het dan ook naawlgen? wy moeten uit on.te e:geu qogeu zien, en uie» uif die. van een ander, of (Tech s in naavolging, gelyk de aapen^Jeeven. Domine. Dat is vast waar, Ej.rt! a's wy fchtil^ den manken, en men ons miant, zoo zal het óns weinig b.iaten, dat wy zeggen, dat ook anderen fchulden hebben gemaakt; en zo wy, om anderen naate volgen, ons geld en goedje met rouw en uitigfteri doorbre> gen, zoo dat wy met onze kinderen h mger en gebrek lyden; zoo zal het ons by God niet baaten, wai neer wy rekenfebap geeven, dat ook andereu zoo gedaan hebben. leder is voor zich zelf verantwoordelyk, - en ieder i 2 moet  C £8 Kloet weeten wat Iietn te doen ftaat. Maar de inn> J>hen zyn nog zoo onkundig, — en verbeelden zich dikwyls in kennis en weétenfcliïp gehéél geen belang te hebben, Klaas. Zoo komen wy dan meer op de nuttigheid P» meerdere verlichting"; maar Domioet wyze 'menIchen handelen ook zoo dikwerf verkeerd? Domine. Da^doen zyeok; doch dit is geen gevolg van de verlichting, maar een bewys. dat zy rfd* met Kundig genoeg zyn. Het licht, dat óns U.éüj'aaTt ,°m.,et even zoo zuiver en vlekloos weren, als dar dér Zon en naarmaate de menfehen door kering e i tnrht zedelyker, en deitgdzaamer handelen, rvs: (fnrüie waarde: want de ttlensch bezit flechts zoo véél wezen'vfce waarde, als hy zedclyke waarde heeft; zoo da''goedheid des_ karakters, zuiverheid des horten, en heiligheid dey gezindheden en dsadert eigtnlyk dar t'Viie' fiii'niaaken, wat de mensch wezcnlyk achting kan hvzetten: maar om hier aan te kunnen voldoen; moet hy die kundirbeden vergaderen, die hem naar lidha;atn én ziel ivi fnat ftellen , om aan die gewigrjge heHemming ie beantwoorden; want in een ziekiyk en zwak lichaam, woont geen ftèfke en gezonde ziét, en een néerflachtige en bedarvene ziel zal ook het fccfiaa'm bederven. Elsje wist het nadeel der opene Ito .ven met veel Vuur niet; zy gebruikte ze dus; — haalt zich, gelyk andere , daardoor veele vrouwen ziekten op den hals'. ; Jan Berends wist het nadeel'd.-r verwarming van' bevroorene leden niet, — kan daardoor een voet verhezen, en zyn geheel leven ge'-rekiyk worden. Klaas en Jan hielden veel om, door en door koo I zynde, eer) goede flok Herken drank te gebruiken; en konden zich daardoor, gelyk veelen, omfteekirig ziekten op den bals haaien. De moei van Jan benadeelt zich zelve en haare kinderen v door"tm'igst en rouwideederen , om, hr-bns! anderen te volgen. •• Waar aan'zyn alle deeze verkeerde handelingen, die zoo veel nadeel veróorzaaken, toe te fchryven? Klaas. Aan domme onkunde, — dat iszeker. Domiie. Ziet ge dan nog niet, hoe nondzanklyk kermis en wezenïyke verlichting is;' — en hoe veelen bederven zoo door domme onkunde hun lichaam niet al-  ( 6y J alleen, en dat van anderen, gelyk die van kinderen, naar ook hunne zielen worden zoo dikwerf Tammer! Jvk bedorven. J £7rt». Veele lui, die toch v;or verlichten willen «fej'5*]icriaS-"Vetl °°k d°°r drüIlkt:"rcb;i? en wstfiVi -Dffw/M. Gy kent alle K, R. die voor een rechte vroome wil doorgaan, - vYytig in de kerk komt , _ pfalmzingt en b,d, - en is het niet bekerd genoeg, dat hy met fkchte vrouwen toehoud. — Gy kent de fyne vrouw vajj S. T. die veele vroome gezelfcTianies nywoont, en frerk voor de rechtzinnlXid viert^e.i weet ieder met van haare geheime byeenkomften 'me U. V. te fpreeken, zoo zeifc, dat wanneer die man'er Pre et T^* «* ^ » komen.- W 1"; Z<- a,t00s van toude l»cnt,- van ge- En denVdr5eerJng'T~en * niet fierk Sbr-Ï In - f r,,hy ZynC e Sep'e goederen door- gebrug en veele ichulden gemaakt heeft;* daar hv met elk m twist en vyandfchap leeft, en elk, d e et zoo denkt als hv, verkettert en verdoemt. _ S nu deeze M ook waare Godvruchtigen « Jenli ïennemWMl dt' Vr"Cht Zal Pmin't. Wel nu ! even zoo min zyn ook die gene, die zich aan wellust, aan fpeelen, aan dronkenschap, aan vloeken, of welke ondeugden ook, Sudig maasen, verlichte menfehen, offchoon dat zv zich m mogen voordoen: want, ik herhaal het nog eens Kennis en verlichting moet de zedelykheid bevorderen; en wanneer zy dit niet doet, kan ze dien naam n t draagen even zoo min, als ondeugd, zedenloos heid, onverdraagzaamheid, die van Godsvrucht; of- m£t"x7 . datmasker Godlooslyk bedekt wordt, ftlaar, Klaas! als men nu eens zeide „wat Gods- voort, het is een bron van alle kwaad ; zie? maar OP A. hy JS Godsiienftig, en hy vervolgt n vervloek elk die met zoo denkt als hy; ziet on R zv^P^f dienftig looPt fteeds bedrukt met It hoofd op t S iZyeVneun d°o fngS h£eft 26 no* een hoerenkind g-ha.i, en nu doet ze nog niets dan kwaadfpreeken , 1 3 en  C 73 3 en lasteren; ziet op C, dien fynen Koopman; men zou meenen dat men een* heiligen voorhad; en hy bedient zich toch van allerhande fchurkeryen. Ziet op den Siagter D , die by de ganfche wereld voor een Godsdienftig en vroom :nan doorgaat ; en laatst Wildé, by den knegt van Ë. voor een handpenning omkoopen, om aan hem de vette be&ften minder te doen dan de waarde. Zoo maakt de Godsdienst dea mensch vyandig, wreed', onverdraagzaam, zcdenloos, en vol ondeugden , erfderbalveu boude ik van geen Godsdienst!" Wanneer dit iemand tegen u zeide; wat zoudtge dan zeggen of denken; — Klaas, en Elsje? Klaas. Wel, dat fpreekt van zelf —— die ondeugden , zoude ik zeggen, komen geheel niet uit den Godsdienft voort; —> zy ftryden er regtlynie; tegen; maar de flechtfte menfehen gebruiken den Godsdienft, om daar onder die ondeugden te verbergen. Elsje, ja zeker, dat is zooi Domine. Wel nu, — even zoo is het ook ja met de verlichting; de Hechte daaden, die de zoogenaamde verlichte lui doen, moeten even zoo min als een gevolg van de verlichting aangemerkt worden; als de flëchre daaden van de zoogenaamde vroome Godsjdienftigen, ais een gevolg van den Godsdie ft mogen worden aangemerkt. Maar gelyk de fchynheihgen niet den Godsdienll bedriegen, zoo doen het de ze fêifloóze verlichten met de verlichting, en dus zyn ze afféfl bedriegers; — menfehen, die geen wezenlyke Waarde hebben; maar die volmaakt op éè.n hoogte liaan; — en niets waardig zyn: — Wan: zy bezitten niets geen zedelyke waarde. Éven zoo min nu, ais een rechtfehapen men.feh, de ondeugden, die onder het kleed van vroome Godsdienftigheïd bedekt worden , als een gevolg van den goeden Godsdienft zal houden; even zoo min moeten wy oek de ondeugden van de half verlichten, als een gevolg van de goede verlichting aanmerken. En daar wy niet afgefchrikt worden , om den Godsdienft cp het hoo'gft in waarde te houden; zoomoeten wy ook niet afgefchrikt worden om naar goede verlichting te trachten. Klaas. Dat is ook wsar. — Zoo als Domine het nu beredeneert, begryp rk her ook. Maar gelyk men door ver-  ( 7i ) verkeerden Godsdienft zoo ligt gevaar loopt, van flechte gevoelens te omhelzen, en flechte daaden te doen; zoo vrees ik dat men door verkeerde verlichting ook op een* even gevaarlyken dwaalweg kome. Want de goede verlichting van de kwaade te onderfcheiden zal Daazen Wélk zyn. Domine. Hier in moeten we ook als redelyk? en zedelyke wezens handelen, en even min in 'reen als m t ander blindelings naavolgen: gy moer, by voorbeeld, niet denken, dat het verlichting is, wanneer men onbedachtzaam, of met een flechthart, den Godsdienft lioonlpottend aanrandt; geenzins; want zonder Godsdienft heeft de menfeh geen zedelyke waarde, en dus ook geen wezenlyke waarde. Zoo moet gy ook geen verlichting vertrouwen , die u van flechte menfehen wordt voorgepreekt, even min als gy den Godsdienft van de zulken vertrouwen kunt: want in beiden moet men, zoo als gy wel gezegd hebt, uit de vrucht den boom kennen. Ook wil ik u niet eens raaden, zo gv aaar toe tyd en gelegenheid had, om alles te leezen wat u voorkomt. Veele gevaariyke fleilingen kunnen zoo bedektlyk en fpitsvinnig voorgedraagen worden dat ze de min doorzienden wegfleepen. Maar gy komt nog alvby deeze en gene braave kundige lu!; vraagt deezen om goede boekje s, die uwe kundigheden uil breiden ; het zy io uw beroep en handwerk; het zy in den .choonen Godsdienst; - het zv in de kennis d-r Natuur; het zy in de gefchiedeniflen; het zy in de opvoeding van uwe kinderen, of in een ander gewigtig (tuk. En denkt dan altoos, dat al onze kundigheden, al onze meerdere verlichting onze zedelyke en dus ook onze wezenlyke waarde'verhoogen moet* door goedheid des karakters, zuiverheid des harten' en heiligheid^der gezindheden en daaden. A7(w Wel Domine.' Ik verzoek u voort om eenig goed boekje, ik kom tot andere gedachten, en geloof waarlyk, dat wy verpligt zyn, om den tyd ook zoo vi! i?° ren' ?elyk D~omif" op niéuw-jaarsdag gepredikt heeft , dat 'er altoos oogenblikken overblyven om voor de befchaaving van óns verftand en hart te werken. Waarlyk, de mee^e menfehen leeven te veel ais ue beesten; k zie het than* me: fviijamre i«. Els-  ( fi ) Elsje. Domine zal ook wel een goed boekje voor my hebben? 1 Domine. Wel ja — Zie hier, voor Elsje _ één over de opvoedins, dat komt haar te pas. Het is SalïzmaN', handleiding tot een vet Handige ot>voedmg En daar Klaas! hebt gy het eerfte deel van den Bode tut Tburingen, ook van Saltzman. Evert en Jan. Wy verzoeken ook om de üurs' Domine. Daar hebt gy de Hemel op aarde van Saltzman, en daar is* ook het Huisboek van Marti net jNu kunt gy allen te huis aan 't leezen yaan: en wy zullen een kop chokolade drinken: want'die is in den winter goed. -■ ... Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1800. en te Amlterdam by de Wed. H. KEYZER en verder alom te bekomen. *  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEËNEN MAN. *SSSS98SS$3S&S!* N'. 166. OVER DE VERKEERING IN GEZELSCHAPPEN. (Vervolg vpn Nr. 163.) e'yk het zoodanig met de zwakke kindeten der. nienfchen veelal gaat, dar zy, liet ééne gebrek of kwaad vermyden willende, ligtlyk, eh wel zonder dat zy het dikwyls zeiven merken , in een ander tegehoverftaand vervallen; zoo is dit byzonderlyk het geval met opzigt op dè onderlinge verkeering, en op de onderfëheiden wyz'ri, op welken zy den tyd doorbjengeri in hunne gewoone gezelfchappen fdie wy in een voorgaand Nr. van dit Weekblad zeideri, dat ten grooterï deele maar luttel waarde hebben, en zeer kwalyk ingericht zyn, eh vi/aarvan wy daar ter plaatfe alreedi een tweederlei vry algemeen en voornaam gebrek vermeld , eh ter overweeginge genomen hebben.) Veeleri naamlyk, afkeerig van die nüttelooze, beuzelagtige en verveelende praatjes en Vertellingen , waarmede men; 2oo vaak den tyd flyt in gezelfc'iap — nog afkeêriger van zulk een onderhoud, het welk afwezige bekenden raakt, en daarheen gerigt is,, om hun karakter" in 'tgemeen, of eenige byzondere hoedanigheid in 't zelve te taxeeren, pm over zekere denk- en hande'wys Van hun, en wat dies meer zy, offchoon daar indedaad wel wat op te zeggen valle, breed uittehaalen, IV. Deel. K e»  C 74 ) en hen tot voorwerpen van fpotterny, of van verachting, ook by anderen te maaken, - al, waf naar 't vergrooten van ahderer gebreken, naar liegen, lasteren en eerrooven zweem-, ganfchelyk verfoeiende — achten t daarom meer betaamend, en veel verkieslvker. om, by gebrek van eenig nuttig en aangelegen onderhoud, zich onderling met dit of dat onfcbuldïg fpel onledig te houden: zoodoende, zegt men dan gemeenlyk, loopt men geen gevaar, van zich onderling ellendig te verveelen, en al geeuwende en eaapende bv elkanderen te zitten; heeft men integendeel een regr ee. valhg tydyerdryf, en kan men wel te vrede en vrolvk by eikanderen weezen. _ Denkt niet, Leezers! dat HVhet fpeelen in gezelfchappen zonder onderfcheid van ryd of wyze, op welken gebruik daarvan gemaakt wordt afkeur, als zulk een kwaad belchouw,''t welk ik zei' de, dat tegen de reeds gemclden overftaat, en slzoö mede op de lyst der grove gebreken in de gewoone gezelfchappen gefield wil bebben: neen, ik ook «eef niet alleen daaraan de voorkeure zeer ver bovennet onnut gefnap, en wel vooral boven 't kwaadfpreeken van onzen naasten; maar acht het, ter bekwaame eeJégenheid, maatiglyk, en alleen tot genoegelyk tydverdryf en ujtfpanning gebruikt-, ook goed en zeer geoorloofd, het mag dan fpeelen met de kaart, of met iets anders zyn; en 't zyn, ook naar myn gevoelen, alleen bygeloof en vooroordeel, die hetzelve volftrekt onbepaald, en in allerleie gevallen doemen durven — _ Edoch gelyk men in het neem en van zeer veele or> zich zeiven onfchuldige uitspanningen en vermaken dikwerf de maat te buiten gaat, en door een geheel ontydig, te veelvuldig en te aanhoudend gebruik daarvan te maaken, die misbruikt, en ongeoorloofd maaktzoo is dit onbetwistbaar met het fpeelen in gezelfchap' pen het geval wel by uitneemendheid. _ Hoe veelmaal, en hoe verre immers wykt men niet van een rnaat.g en gepast gebruik in deezen af, en wordt niet bet fchuldloos oogmerk met hetzelve of geheel of ten grooten deele uit het oog verboren! hoe veele gezelfchappen worden er niet gehouden, in welken eene geftadige gewoonte en eene hoofdbezigheid gemaakt wordt van het fpe], in welken 't zelve eene on- mis-  ( 75 ) misbaare behoefte zelfs geworden is; zoo dat men daarmede den tyd niet Uegts voor zich altyd met het grooïfte vermaak kan doorbrengen, maar dien ook maar met anders meteenig genoegen te flyten weet, en elk oogenbhk haast gansch verlooren acht, dat daaraan niet belteed worrii! — hoe veeier klagte over mangel aan gewigtige gefprekken in de gewoone gezelfchappen, en daar op gegronde verkiezing tot het ipel is daarom ook een lomer voorwendfel te achten, daar zy door hunne driftige begeerte tot hetzelve genoeg betoonen geenen meerderen h-st te hebben , om over aangeiegene, dan om over onverfchijlige zaaken onderling te fpreeken! 't Is dan het fpel op deeze en diergelyk eene wys geoefend, gelyk zoo veelvuldig wordt gedaan, 'twelk ik, en, zoo ik meen, met alle regt, in den rang der grove gebreken in de da-eiyklcne gezelfchappen wil geplaatft hebben, en zeer kwaad en ongeoorloofd keur. ——. Maar nog grooter wordt dit kwaad van 'tfpel, als men daar by laage en baatzugtige oogmerken heeft, en daarop uit is, om langs dien weg eenige maat van voordeel te bejaagen, en zyne beuis wat te vefrooten; hoe krachtig zet dit de zugt tot fpeelen by den roemen met aan! hoe zeer doet dit hem daaraan zich niet vertlnaven, en daarvan het fehandelykfte misbruik maaken! — k «vyg van die. by eiken zedigeu en welclenkenden menfeh ten hoogften liegt gekeurde Gezelfchappen , die eeniglyk. tot (beden, en we! rot'grof ipeelen worden aangelegd, en alwaar menig - een een aanmerkelyk gedeelte zyner bez ttingen , ja fomtvds alles, wat hy heeft, in de magt fielt van 'het blind fortuin. Ik zwyg ook van de onderfcheidene rampzalige gevolgen, die daaruit dikwerf voortvloeien, en vooral met opzigt op den deerniswaardigften toefland van armoede en gebrek, waaraan die roekeloozen en dolzinmgen eene onfchuldige vrouw en kinderen blootftellen, en in welken zy ze fomwyle werkelyk florten. Ik zal zelfs ook niet gewaagen van de onderfcheiden' groote nadeelen, die het gewoone fpeelen zelfs, wanneer men een veelvuldig gebruik en eene hebbelyke gewoonte daarvan maakt, onvermydelyk te wege brengt, noch van het zeer groot gevaar^ voor het aankweeken van K 2 ve]>  C 76 ) verfcheiden* grove ondeugden , ja voor een geheel zedelyk bederf, *twelk in hatfpeelen, byzondertyk om' eenig geld, voor de Jeugd vooral, ligt opgeOooten. — Dit zal ik alleen hierby maar aanmeiken, dat, gelyk het niet geoorloofd is aan redelyke wezens den tyd, dien zy in gezelfchap met elkander mogen doorbrengen, en die zy altyd op hoogen prys waardeeren moer ten, met nuttelooze en niets beduidende redenen re fiyten, zy alzoo ook even weinige vryheid hebben, om dien m« eenig gewoon fpel te verllinden, en met veelen ernft en oplettendheid, met hunne geheele ziel in .eene bezigheid te verkeeren, uit weike. zy voor zich het minfte nut niet trekken kas, naar welke men alalzoo, a} heeft men er ook het onfchuldigst oogmerk mede, niet vuuriglyk, en bsven alle andere bezigheid mag haaken; maar die men vry fpaarzaam, en als tyd en gelegenheid dat eens medebrengen, en tot eene gevalh'ge afwisfeling voegzaam maaken, by de hand moet vatten. 4) Ik kan niet voorby, nog van één zeer groot gebrek pf kwaad te fpreeken, 't welk wel niet ligt gevonden wordt jn die gewoone gezelfchappen, die 'vrienden en bekenden zonder opzet, om eenige buitenfpooriidieid .te bedryven, onderling afzonderlyk houden en welker Haar ik na^r myn opgegeeven plan bepaaldlyk ter beichouwing wilde neemen; maar dat toch in zekere buitengewoqne byeenkomflen, ter gelegenheid van bevordering tot deezen of genen post, van trouwen, verkoopingen, leverantien, enz., al te dikwyls plaats heeft, dan dat ik er geheel van zwygen zou:,— ik bedoel het onmaatig gebruik van wy.i, en byzonderlyk zoo genaamden Iterken drank. — Ëeti maatig en behoorlyk gebruik daarvan is, inzonderheid ter gelegenheid dier mede genoemde blyde gebeurenisfen, niet alleen geoorloofd en nuttig, maar zelfs van den algoeden Vader der menfehen beftemd, om het hart te verheugen, en den geest wakkerheid en vlugheid by te zetten, waardoor hetondeihoud eigenaartig eene aangenaamelevendigheid erlangen, en eene gepaste vrolykheid plaars kan grypen in 't gezelfchap. Maar wanneer het fterk gebruik van drank de plaats inneemt Van eene behoorlyke maatigheid ; dan verandert ook wel-  C 77 ) weldra zulk eene gepaste , en gartschiyfc geoorloofde yrolykbeid in eene zeer onbetasmlyke losbandigheids jn een luidruchtig getier en woest gefchreeuw, waarby de reuen haar vermogen op de hartstogten allengs verr liest, haare fiern als wordt verdoofd , en de wetten der betaamlykheid, der eerbaarheid en df ugd in eenen hoogeren, of laageren trap gefchonden worden. Dan, immers, fhat men ligtlyk van de déne 'buitenfpoisrigheid over tot de andere, en durft men onbefchröom.i zulke dingen doen en zeggen, .waarover men zich in bedaarde oogenbhkken, en in eenen nugteren ftaat'j ten boogden lchgamen zou; zoo dat allerleie vuile dubbelzinnigheden en orftugtfge redöjwn, dikwyls zelfs in het byzyn der tedere jeugd, oP 'tbaldöadigU uitgefiagen, en voor een regt vermaakend fipe) gehouden Wcnf» den, — de heilige naam van Öéd^dión men nooit:; dan met den dieplteu eerbied noemen m'oet. op Wel* ite gebruikt, en dit misbruik van veelen Voor eene aartige geestigheid opgenomen , — mer de beiligfte zaaken m c algemeen op de God-onteerendlte wys de fpot gedreeven wordt, —en men daarbv de goede gaaven, die onze hemelfche Vad :r ons ten onderhoud en nutte, er, tot vervrolyking gefchonken heeft, op het flordlglt ten ondankbaard; nuttigt niet alleen, maar zelfs lomwyle wegwerpt, en met voeten treedt; 'twelk de daadcr zelt op eenen anderen tyd voor eene gruwelyke zonde hoeden zou. Ziet daar, waarde Leezers! U eenige gro-.Te gebreken algefchetft, die ik acht, dat wel voornaamlyk gevonden worden in zeer veele gezelfchappen en byeenkomlten, die de menfehen ten meesten deele gewoonlyk houden met elkander', en waarin ik wel vertrouw, oat Gy met my zult inftemmen, dewyl de-ondervinding van de waarheid daarvan aan de menfehen in 't gemeen meer, dan genoegzaame getuigenis geeft! Wilde ik hiermede verder voortgaan, ik zou in meer andere aanmerkelyke opzigten de min loffelyke en fchadelyke gefteldbeid van dezelven ü vertoonen kunnen: edoch dit minder nodig achtende, gaa ik tot wy» tweede hoofdfluk over, in 'twelk ik vooraf zeide te zullen overweegen , hoedanig onze gewoone gezelfchappen aen meesten ouderlingen nutte bebooren ingericht te zyn. K 3 Wil-  C 78 ) Wilde ik dit (tuk met die uitvoerigheid behandelen, waarmede het wel gedaan zou kunnen worden, en in alle die byzondeiheden nagaan, die daarin eigenaartig liggen opgeflooten; ik zou my daarmede veel langer moeten ophouden, dan het bellek van dit Blad toelaat. En wie Uwer beïeft dit niet met my, die maar voor een oogenbhk de veelvuldige verlcheidenheid in aanmerking neemt van tyden,gelegenheden enomftandigbeden, in welken wy onze gewoone gezelfchappen en byeenkomften zelfs houden—en tevens het zeergroot verfchil van perfoonen, derzelver karakters en bedryven, die men vaak aantreft in dezelven? naar welke verfcheiden — en verfchillendheid het natuurlyk, gevoegelyk en dienftig vee al is, dat zy in eene meerdere- en mindere maat verfcheidenlyk gewyzigd zyn en ingericht; met die bepaaliiig evenwel, dat deeze inrichiing altyd, en in alle gevallen aan de wetten der betaamlykheid en welvoegendheid zy onderworpen, en daartegen in het minft niet aanloopc. Om gemelde redtn dan ten oogmerke hebbende, dit onderwerp meer algemeen, en tevens kortJyk te behandelen, merk ik aan, dat wy by den aanvang van deeze verhandeling gezien hebben, hoe wy, menfehen, het geluk, tot welks genot wy zoo voor dit — als voor het toekomend leeven zyn beftemd, niet erlangen kunnen, dan door eikanderen op onderfcheiden' wyzen te dienen , en te helpen — door eikanderen in 'tgene goed en nuttig is, te onderrichten, wyzer en verftandiger te maaken , goeden raad te geeven, daadlyk byteftaan, en 't famen daarin medetewerken — en door elkander' bovenal opteleiden en aantemoedigen tot deugd j braafheid en waare Godsdienftigheid: Dit nu zoo zynde, is het blykbaar, dat gezelfchappen, die «aden voornaamlyk zyn ingericht, — inge:: eikanderen te onderhouden over 'tgene onzen wezerriyken, zoo byzonderen als algemeenen, onzen rydlyken en eeuwigen welftand raakt, en om elkandcren te onderrichten in de waare wegen, die wy moéten inflaan, om dien trap van geluk, waartoe wy 1 ayn; te bereiken, —— dat zoodanige gezein; zeg ik, voor ons van de allermeeste nut•. • : vv. het hoogft belang zya. En  C 79 ) En welk een ruime voorraad van onderwerpen doet 2.cn in de famenleeving niet aan ons op, waarover men elKanderen by afwisfeling in de dag?'ykfche gezelfchappen onderhouden, en waarmede men den tvd kunnen doorbrengen, zonder dat men tot geen nut der Sf«1SfbSÏrfHkke"' °f '--ghedenVzyne toe^ viugt geltadig behoefde te neemen, om daarmede den tyd le l yten! >c]s waar, niet allen is 't gegeeven ove? onderfche.den . voorkomende zaaken, met naame' olfr derwe pen, die tot den Godsdienst en de zedeknide betrekking hebben, en over diergelyken meer me? fa vaaraïïe?1 15 r*reeken! den>Lften menfch n JJL ,, a'len'.d,e "i een en 't zelfde gezelfchao met elkander zich bevinden, ontbreekt het daaroe derhoud te erlangen, en om eikanderen ve ftandi'er en beter te maaken! Immers zyn 'er veele an dere aangelegene en tot die einden d^enftigeTaaken waarvan haast allen eene meerdere ofMindere S van kenms hebben, en van walken te Kren (Sg ken, en zeiven te fpreeken, onder het bereik valt hun ner vatbaarheden en bekwaamheden. Heeft „iet nn" der hen, voor zoo veel zy onder de befchaafdé eZ der Maatfcheppy behooren, en in hunne Sd „S ganfcheyk zyn verwaarloosd, de ééne dit, 7e andere dat eerlyk, en voor de maatfchappy nut en aanïel gen beroep geleerd, het zy dat h/eenig handVer/ o? £•",- Y 'n kr,phandd' het 2V w de beoefening'der fraaie weetenfchappen beftaa?- Wel nu men fpree- van eenig wezenlyk nut kan hebben. 1 Me fpreeke *eermaalen over zoodanige zaaken, die ons allen 5 het  ( 8o ) het-algemeen, als menfehen, als burgers en leden Van dezelfde maatfchcppy, en o>e ons Vaderland aangaan, e.n waarby wy allen een algemeen zeer groot belang hebben; — men boude elkaijderert op eene weltnee* nende, onpartydige, befcheidene en minzaatnê wyze de groöte verpligtingen voor oogen, die op ons ailèit ju die onderfebeidejoe betrekkingen rusten , om zoo wel het algemeene welzyn, zoo veel wy kunnen, mede te helpen bevorderen, als om ons byzonder heil te bewerken; als mede de onderfcheidene pligten , die wy in aniere zeer aangelegene betrekkingen, met naatne, als Ouders, als Egtgenooten, als Kinderen, als Leeraars, als Onderwyzers , als Heerert, als Dienstbaaren, enz. heilig te betrachten hebben, en die wy ons daarom niet te veelmaalen herinneren kunnen. — Mn nëeme nu en dan eenigen byzonderen pligr rits menfehen en des burgers, byzonderlyk des gezelliiien en njaatfcapptlyken leever s, ten onderwerpe , 't zy dien der eerlvkheici, rechtvaardigheid en trouWe, 'izy der liefde en goedwilligheid} ■ of ook dien der maatigheid, der t.aardigheid en fpaarzaamheid ; met welker behoorlyke waarnreming of alpemeene verwnr.rloozing eene maatfebappy eigenaartig moet blyven ftaan en bloeien, of geheel ten gronde gaan. Bovenal neeme men veelmaalen eene gunftige gelegenheid waar, om, niet op eene duistere, geheimzinnige, teemende en naargeestige, maar op eene klaare, redelyke, mannelyke en blymoedige wys over den Godsdierst , deszelfs pligren en belangen , en over onze daarmede ten n'auwften verbondene, toekomende, en eeuwige belangen onderling te fpreeken, als welken voor ons zeer zeker de alleraar.gelegenften zyn, en altyd allernaast aan 't harte moeten liggen, en waarvan! wy, als Kristenen vooral, genoegzame kennis hebben, om daarvan mede te kunnen fpreeken. —— Qt Fervslg hiervan in een volgend Nommcr.') " Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1800. . eii te Amfterdam by de Wed. H. KEYZËR, en verder alom te bekomes.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N», 167. OVER DE VERKEER INO llï GEZELSCHAPPEN. (Vervolg en flot van Nr, X66.} HVÏen wende, eindelyk, fomwyle, ja «lf$ dikwyls f het gefprek na de gefchapene Natuur, en de onder* fcheideue groote en heerlyke gewrochten Van dezelve, ten einde met dezelven langs hoe meer bekend te worden , of aan anderen zyne meerdere kennis van dit allerweetenswaardigtk voorwerp op eene geVallige Wyze medetedeelen,— ten einde eikanderen wel voornaamlyk tot eene eerbiedige overdenking, en uitdrukking van de verbaazeude grootheid van den nooit volpreezen* Schepper en Heer der Natuure opteleiden, die zyne aimagt, volmaakte wysheid en goedheid in deszelfs werken voor zyne redelyke fchepfelen op *tklaarfr eij luisterrykft heeft ten toon gefpreid. **** Welk een« onnoeffllyke menigte van nuttige en aangenaame onderwerpen biedt de befchouwing van deeze Werken def Natuure in het byznnder ons ftiet aari, myne Vrienden', hoe onuitputbaar ryk \s niet de (tof, Waarvan Wy ten deezen aanzien by gepaste gelegenheden in onze gezelfchappen een nuttig gebruik maaken künnefi! Maar welk eene ruime en overvloedige ftof Jevefeö alle de door my nu aangefiipte voorwerpen in 'tgemeefï en diergelyken meer, aan alle ledenmagtige «n *relIV. Deel. L I*  V * j, U *>Jk ..." gefielde menfehen, 'tzy zy meer of minder kundig err geoefend zyn, riet-op, -om hen op eene zoo wei iioogft genoegelyke a!s"hutr1ge %ze-vóor elkander ouderling te doen verkeereu, en zich in hunne \niei:dfchappelyke byceiikomUcn. met zoodanige ge (Wekken or.dcrüag bezig te houden , als den ledelykeu menfche pasfen en volmaakt waardig zyn! Neemt dan dit met my in 'acht, myne Vrienden! tracht in uwe gezellchanpen, zoo veel mogelyk , de bekwaame gelegenheden tot het onderbonden van zoodanige gefprekken waarteneeracn: brengt , zoo veel gy kunt, het Uwe toe, om zinderen aangenaam én fmaaklyk te maaken ; g'ee't alzoo daarin ren goed eu loffelyk voorbeeld aan uwe vrienden.., aan uwe bekenden ,• maar votiTat'aan uwe kinderen; zoo zuh Gy cp eene roemwaardige wys aan uwe beflemming hier op aarde, aan die verpügtingcn voldoen, die den'mensch', als een gezellig wezen , voernaamtyk zyn opgelegd , en dehi der beste middelen, ter verücbtinge en verbèteringe uwer medemenfehen , en ter bevorderinge van hun waaragtig bul ui tyd en eeuwigheid in 't werk ftelieu. ÓVER HET KIER ALS VOLKSDRANK BESCHOUWD. ■ Het zal u, waarde Leczers! niet onaangenaam, en welügt. kan het u zeer nuttig zyn voor uwe gezondheid en ter wegneeming van ongegronde vooroordeeic.n , dar wy u eens onderhouden ovu; den alleroudflen Vaiicrlandfclicn drank, het F.ier naamlyk, maar over welks nut of nadeel, als Volksdrank, "thuns zeer verIchiliende denkbeelden onder her algemeen heerfchen, terwyl ik toch meen, dat, by eene oplettende beoordeehug van dien drank, zoo veel onzekers geen plaats zal vinden. Laaten wy ten deezen einde beginnen met eene korte befchouwing der bereiding en beftanddeelen van het Bier, om daaruit over deszelfs aart en werking acht en grondig te kunnen oordeelen. , Het Bier is eene overoude Volksdrank, welke by J * * "' . on- ,  <- «3 ) onze Voorvaderen , de Batavieren , ftèrk in gebruik was. By fier. was toen ten tyde, buiten bet'water, geen alffetneener drank in zwang. Zeer lang' is ook het Bier hy het nagedacht, by ons, de byna algemeene volksdrank geweest, tot dat hetzelve, in vervolg van tyden. eerlt door de warme waterdranken, dc K'offy en Thee, daarna ook door de Genever en Wyn,' is verdrongen en zeldzaamer geworden. Dat deeze aê'oude vaderlandfche drank geenzins verdient in onbruik te komen, of achter gefield te worden door bovengenoemde v meer fchadénde en verderflyke dranken, zullen wy nu uit deszelfs nadere befchouwing trachten op te maaken. Het Bier wordt bereid uit garft, ofwel uit garft met haver vermengd. De hoofdzaak der bereiding komt. nier op néér. Op het gram wordt warm water gedaan, waardoor het zwelt en zich uitzet, Dus genoegzaam gedyd zynde, wordt het uit het water genomen^ op hoopen verzameld, en zoo lang in t-ist'gelnaten, tot dat het, door de ontwikkeling en werking van zvn inwendig levensbegmfel, eene broeiïng en warmte vêrKrygt, en begint te kiemen. Jn hét begin de&rcr kierrJkig wordt het koorn geroerd, van ee'n gefpreid, en door den wind, of door rrvttuf op de ioogeiiaamcfë daar, gedroogd, op dat "hst zaad door verder voort te kiemen zyn kracht nier verh'eze. Het dus bereide graan, nu den païtri van Mout verkregen hebbende, word met heet water gemengd en gekookr, en deelt aan hetzelve zvne op'osbaare, zoete cn flymige deelen mede. Uit dit vogt word, door behoorlyke bereiding en kunst, het Bier gemaakt en gekookt; gekookr enkoud gewórden zynde, in vaten gedaan,'en, na voleindigden eerden graad van gisting, bewaard en gedronken. Dit is de eerlle en algemeéne grondflag van de bereiding en brouwing van 't Bier. Veele, ja onnperrilyk veele verfcheidenheden hebben er piaa's, dm hetzelve Verfcflillende éigëhfchappén en fmaak mede te deelen, als welke in meed alle p'.aatferï eenigzins verfchillen. 'Het Bier, uit zynen aart zeer aan gisting onderhevig, waardoor het zuür wórd entindèlyk in azyn verli 9 art-  andetr, word de Hoppe er meestal bvgekookt om d« gisting en zuurwording tegen te ftaan. Dusdoende verkrygt het zelve een zigt* bitteren fmnak, waardoor net, vooral in zwakke maagen, des te beter verdraaien wordt. Verder verfchilt het Bier wel, naar maate het mta. «er of meerder verkookt word. Bier, dat weinig verkookt word, is bekend onder de benaaming van' Dunbier; dat veel verkookt word, onder die van Dik-bier; Van welke beide foorten weêr veele vcrfcheidenheden en tusrchenfoorfen voor handen zyn; kunnende dus als gewoon drinken, als verlterkend en voedend, ia zelfs als geneesmiddel aangemerkt worden. Naar maate het Bier langer opgelegd en goed bewaard word, vermengen zich deszelfs beftanddeelen tneer onderling, en verkrvgt het dus eene geestrvke en prikkelende kracht; terwyl het te verfche Bier, min» der in zyne beftanddeelen vermengd en rauwer zynde, aan veelen, vooral aan zwakkere maagen, minder goed bekomt. ' b Het Bier dan, volgens zynen aart en beftanddeelen bdchouwd, is eene voortrefFelyke drank. Het Dunbier voldoet volkomen om, als drank gebruikt, den oorft te (lillen, terwyl het daarenhoven in zich bevat eene voortrefTelyke en voedende kracht, als de fynfta en voedendfte deelen van het brood of koorn in'zich opgelost houdende, waarom men het Bier niet oneigen een vloeibaar brood zoude kunnen noemen; eene eigenfchap, waardoor het zeer en by uitneemendheid gefchikt is. om de door arbeid of vermoeienisfen verloorene krachten te herftellen en op te wekken. Dit vermogen , deeze eigenfchap worden echter vooral en in grooter maate gevonden in het zoogenaamde Dik-bier, Dusdanig, bghoorlyk bereid en belegen, Bier verkrygt eene fyner en meer geestryke werking op ons geitel, ja zelfs een.e vervrolykende, bedwelmende en dronkenmaakende kracht, zoo als genoeg bekend is. Het gewoon of Dun-bier is dan eene zeer goede en «reflyke drank, welks dagelyks gebruik ten onrechte , £o tot fchade voor de lïchaamlyke gezondheid, byna by het geheele volk voor de warme waterdranken moet achter ftaah. En willen wy een* oorzaak vin-  c *5 > vinden van de meer verzwakte, en aan veele kwaaie» meer onderhevig zynde, hcliaamsgtfteluheid in vergeJyking van vroegere jaaren; — die moet voorzeker,voor geen gering deel, gezocht worden in dein plaat* fcelüng van de warme waterdrauken, dat is, van de Krffy en Thee, voor het Bier. Het krachtiger en meer voedend of zoogenaamd? Dik-bier, waarvan veele foorten voor handen zyn, is ook in veele opzigten aan te pryzen als Volksdrank, wanneer de Burger en Handwerksman, onder den ge» zelligei kring van goede en gulle vrienden, eenige verpooztng en uitfpanning zoekt van den dagelykfchen en vermoeienden arbad; vooral is het by uuneetntfldheid gefchikt om de afgematte krachten fpoedig op te beuren, aan te wakkeren en te herftellen. Althans verre is het te verkiezen boven den, zoo algemeenen in zwang zynden, Geneverdrank, welks hand over hand toeneemend gebruik, of liever, zoo ala ik niet fchroom te zeggen, misbruik, alle waaremenfchenvrienden zullen betreuren. Immers, om dit maar kortlyk can te merken, heeft het Bier waarlyk voedende, verfterkende en opbeurende krachten in zich; daar de Genever noc': voedende noch verfterkende krachten bezit, maar alleen eene korte en fnel voorbygaande prikkeling en opwekkende kracht uitoefent, welke, uitgewerkt hebbende, des te grooter werkeloosheid en traagheid nalaat, en daardoor wezenlyk verzwakt; kunnende des niet onelgeuaartig vergeleeken worden by den prikkel die een loom of traag paard door de fpooren of zweep ontvangt. Het Bier daarentegen, gelyk ik zoo even aanmerkte, en vooral het Dïk-bier, is niet ontbloot van prikkelende kracht, doch paart daarby, uit hoofde van deszelfs beftanddeelen, eene voedende, ftandvastig verfterkende en verwarmende eigenfchap. By het gebruik van het Bier bevonden zich onze Voorouders, byzonderlyk de Groningers by hun kluun, zeer gezond, fterk en weWaarende, 2elfs boven hunne nabuuren. Uit het gezegde befluit ik, dat her Bier een zeergeschikte, voedende en verfterkende drank is; dat bet Dun-bier verre de voorkeur verdient boven de Koffy en Theedranken; dat het zwaarder of Dik-bi«r, L 3 h»  ( 86 ) in deugden uitwerking op ons Iichasmsgeftel, veel boven de geestryke dranken, en vooral boven de Genever, vooruit heeft. Moge het bygebragte iets toebrengen om het Vaderkndfche Bier wat meer in de plaats re doen treeden der verflappende Koffy en Theedranken, en der zoo algemeen in zwang zynde Genever! Ik zoude my als dan voor myne moeite meer dan beloond achten, en my verbeugen daardoor iets te hebben toegebragt tot welzyn van 'tAlgemeen. KORTE BESCHRYVING VAN HET RENDIER. Offchoon de Rendieren in ons Vaderland niet bekend zyn, hoop ik mynen léezereri echter geen' ondienst te doen, door 'er eene korte befchryving van te geeven. Het Rendier is het nuttigst icheofeï van allen, voor de bewooners der koudlle noordl'yke landen. Her gelykt veel naar een wild Hert. }>ü Laplander leeft byna geheel van dit dier: de melk en het vleesch levert hem fpys op; de huid dient hem lot kleeding en tot digtmaaking van zyn huis of hut. Hy gebruikt het Rendier om lasten te draagen, en fpant hem voor zyne fleede, waarmede het zeer fnel loopt. •——Van de hoornen en beenderen maakt hy allerleie werktuigen: van de zenuwen, draaden om te naaien, Van de blaas maakt hy fiesfchen en beunen. ... Het voedfel voor een Rendier is gering; het belfaat Hechts in mos en droog loof, en dit alles zoekt dit fchfpfêl altyd zelf, al is de aarde ook bedekt met de dikité" fneeuw. ——- De menfehen hebben dus van d t dier zeer veel dienst en voordeel, zonder dat zy 'erieeniga onkosten van behoeven te draagen. . . Zoo ziet men, hoe onze algemeene goede en wyze Hemelvader, die gewild heeft dat de menfehen zich over den ganrfchen aardbodem zouden verl'preiden, ook voor hun gezorgd heeft in zulke Landen, alwaar koude en armoede byna befteridig heerfidianr. -SUS  C 87 ) DE WAARE VREUGD. Vrienden! wilt gy vrolyk zyn, Zoekt bet niet by ouden wyn! Zoekt het niet by fpel en dans! Zoekt het niet by pracht en glans I Maar neemt u een eeflyk wyf,— Dit is 't beste tydverdryf. Vreugde, die de wyn u geeft, Als hy u bedwellemd heeft; Vreugde, die het fpel en dans, Schitterende pracht en glans, U met zoo veel wellust biedt, Is de waare vreugde niet. Wroeging, naberouw en fmart; By 't gemis een ledig hart; Een gevoel, zeer diep verlaagd; Een geweeten, fteeas gejaagd; Nimmer ruste en nimmer deugd — Zyn de vruchten van die vreugd. M-ar een wyfje, zacht en goed, Maakt het leven — o! zoo zoetl Als zy fchertfende verfpreidt Lachende tevredenheid; Als haar teder handje u ftreelt, Zalige genoegens teelt, En haar mondje zielenrust In 't ontroerde harte kuscht—i Maakt het wyfje, zacht en goed, U het leven — o! zoo zoet! Als ze uw' kind'ren onderwyst, En hun' braaven Vader pryst, Die voor hun belangen leeft, En hun fpys en kleed'reu geeft, Dar-  C 88 ; Dartelen ze aan moeders zy* Vrolyk, vergenoegd en bly; Godsdienst, mensch- en ouder-min Sluipen dan de hartjes in, En zy (maaken in hun jeugd Reeds de zaligheid der deugd —• Zulk een wyfje, zacht en goed, Maakt het leven — o! zoo zoet I Als zy voor 't aanvallig wicht, Dat in 't fchomm'lend wiegje ligt, Een betov'rend deuntje kweelt, Dat de lieve kleine ftreelt, Die, bekoord door 't zoet geluid, Slaapende zyne oogjes fluit " ■ Maak: het wyfje, zacht en goed, U het leven —. ol zoo zoet! Zyt ge een poos met Zorg belaên, Zy leidt u langs roozen paên. Zyt gy morrende om uw lot, Zy voert u omhoog tot God. Drukken rampen u ter neêr, Slechts één blik — geen' rampen meer. Kwelt u knaagend zielsverdriet, Slechts één lach —— gy voelt het niet. Zulk een wyfje, zacht'en goed, Maakt het leven -— o! zoo zoet! Vrienden! wilt gy vrolyk zyn, Zoekt het niet by ouden wyn! Zoekt het niet by fpel en dans [ Zoekt het niet by pracht en glans i Maar neemt u een eerlyk wyf — Dit is 't beste tydverdryf. Te Groningen, by VV. ZUIDEMA, i8co. enteAmfterdam by de Wed. H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  Weekblad VOOR DEN ZOO GÈNAAMDEN GeMEENEN man. DÉ KWAADSPRÊEKENDHElD. (etne gefcbitdetsh.') llfene dêr groötfïe misdaaden in de menfchelyke fa° menleeving is voorzeker de kwaadfpreekendbeid. Zy is de vyandin van alle zuivere genoegens; berooft ons van zoo menig onfchuldig vermaak; verbant de huislyke éensgezindheid; verwydert de getrouwfte vrienden van eikanderen; doet bloedverwanten in vyandfchap leeven; verbreekt den heiligen huwelyks-bahd; verwekt gemor en ontevredenheid; fficht tempels van tweedragt en verwarring en verlaagt de waarde der menschheid. Offchoon ik gaaru van myne Leezers vertrouwe, dat zy zich aan deeze verfoeilyke ondeugd niet fchuldig maaken — dat zy haar, ook zonder myne tekening, in alle haare affchuwelykheld kennen; vrees ik echter, dat foramige van dezelven zich niet zorgvuldig genoeg wachten voor allé menfehen, die dit verachtlyk handwerk dryven. De verkeeriug met hen blyft altyd zeer gevaarlyk. Vaak zyn zy zeer loos en wee» ten hunne oogmerken listig te verbergen. Zy komeii 'er dikwerf zoo bedektelyk met aan; weeten ée ojjiftandigheden zoo waarfrhynfyk te maaken; hebben een" voorkomen van eerlykheid , en eene tong,.die zoo vleiënde is, dat veele menfehen hunne pfaatjei geloo» IV. Deel. M * yen,  C 90 ) ven, en als heilige waarheden eerbiedigen. Veehyds ïs het ook onmogeiyk, om voor hun op zyne hoede te zyn. Men komt niet zelden in gezelfchap van menfehen, die men in het geheel niet kent, en waarover men dus niet anders, dan gunftig denken kan. Zy kunnen evenwél zeer gevaaryke heden wezen en zich ook aan kwaadfpreekendheid fchuldig maaken. , Het is derhalven zeer noodzaaklyk, dat men altyd met bedachtzaamheid waake voor haare listige inblaazingen; dat men niemand ligtelyk geloove, wanneer hy geene overtuigende bewyzen voor het geen by verrelt, kan o'pgeeven, en dat men nooit verandere van gedachten omtrent bet voorwerp, waar van iets ongunftigs verhaald wordt, veA min zyne da-aden regele naar het geen men gehoord heeft, voor dat men van ü£ waarheid ten eenenmaal overtuigd ;s. De gefchiedenis, die ik u thans zal vertellen, myne Leezers! zal myne gevoelens bevestigen en u tevens overtuigen, hoe dwaas en onvoorzigtig het zy, aan bloote praatjes en vertellingen, ligtvaardig geloof te flaan. Een afgelegen Doeren- dorp is de woonplaats van Aaitje, de deugdzaame weduwe van den eerlyken Steven Nyvcr. Het wordt Pa?sfchen driejaaren, dat hiar man aefloifyen is, die een fchoentnaaker was van zyn ambacht. Geduurendc zyn huwelyk heeft hy een rriööï fhiivenje overgewonnen — alleen door werkzaamheid en oppasfendheid: want de beide luidjes waren van hiers rp begonnen. Zy heeft éénen zoon en ande-& geene kinderen. Deeze jonge, die Albert liett, heJt zich altyd zeer hubsch' en braaf gedraagen. Zyn vader heeft hem het fchoenmtraktn uit den grond geleerd en hy is wis genoeg om zynen kost te verdict en. Gy kunt be^rypen, myne Vrienden.! dat Moeder met dat eenigrte Zoontje maar eerts o.nbedenkelyk mal wcs. Hy had zin om te trouwen, en het oude mensch had 'er niets tegen. Integendeel — zy fprak hem fterk aan, om maar ten eerden eens naar eene goede vrouw uitteziert ; zy konden da i Heel gemaklyk' by haar rnwoonen. Net op Nieuwjaarsdag was hy zes en twintig jaaren geweest en dus ook niet te jong, om zich in het huwelyk te begeéven. Zoo gezegd, zoo ge1 daan.  c 91 ; daan, Albert Het *ct liet gras niet ove-r heen wasfen£ maar zocht knaphandig een meisje op, en het duurde ook niet lang, of hy kreeg hét jaawoorrl. Zvne bruid was Janve, de oudfte dochter van Pieter Vrohk — een aUfcrheüte meid, twee faaren jonger dan hy eh net voor hem gefchikt. in haar dertiende jaar had zy reeds het ongeluk gehad, van haare moeder te verliezen, en Pieter was met vyf onmondige kinderen zitten gebleèven. I.idedaad — Albert had eene goede keus gedaan. Zyne liefde was niet koppig, niet eigenzinnig maar recht gemaklyk in den omgang en al yd vergenoegd en Hyde. Zy had wel nier veel in de melk te brokken, doch heel goed haar verlland en was eene ffkfe huisImudfter. In een woord — recht een wyf v^or Albert, waar mede de oude vrouw, zyne moeder, ook ter degen was ingenomen. Zy ried haat' Zoon nu frerk aan, om het huwelyk maar hoe eerder, hoe beter voort re zetten: want dat lange geloop, a's het toch klaar werk was, keurde ^y in het geheel niet goed. En waar zouden de ]oj)gé i(ó ook inwachten? zy hadden eene kostwinning,"een huis, en mogren zich daarenboven onk zoo gaarn lytlen, dat zv altyd by elkanderen wilden zyn, en het hun ten uiterffen hard viel, wanneer zy fchéidep moesien. Ik heb nog vergeeten te zeggen, dat de vader vnn Jantji ook zyne toellemming gegeeven had. Ou kort'te g'a-iq — alle toebereitlf.lcn tot her hiiWelyk 4.'è'rdpi gemaakt en ik verzeker u, dat de oude vrouw JVyuer maar eens ter d?|en aan de beurs moed. Het zondagfche kleed va t Albert wis hem maar lange niet mooi genoeg. 1 tv beitelde een' nieuwen rok van best blauw laken m t een'^ oveiflig en eene dubbelde ryge knoopen. Een vyffchachten broek met een kamifooltje zonder mouwen en panden moeft 'er volftrekt wezen. Hy had her zilveren horologe van zyn' vader gekreegen: maar de kette was bys-er ouderwetsch. Zyne gespen moesten noodzaaklyk verbuit worden. Hy kocht een hoed, naar de eerft' fuif opgetoomd. Moeder zou hem e.n paar ligt blauwe geribde koufen breiden en, zoo dra 'er maar een Nurenburger kwam, een wit halsdoekje koopen met een mooi randje. — Jantje kreeg ook alles nieuw: een goud-" Ootje , gouden ft.ften aan het M 2 oor-  C 9- ) ooryzer, cn een zilveren beugel had Ag>tft,!fa$i reeds gegeeven. Een zangen (donker paars) greinen jak en Tok was reeds in de maak. Een wit bont f'crioet (voorfchoot) esrj dqek met een' breeden zqórn, een 'fyne gazen hullé, een baptisten ondermuts met een zwiert, ge kant waren reeds ftj.eftetd. Daarenboven had Al&rf haar een paar houthakte fcboenen gemaakt- zoq a s 'er in het ganfche dorp niet waren. De maaker zelf kon 2icli niet begrypen, hoe hyj ze zoo mooi en netjes gekreegen had. Al het goed klaar en de jonge luj reeds uitgekondigd zynde, wierd ook met der hqast de dag vnsrgefteld, waarop zy voor den predikant zouden verfirhy»en- Ik wil we] bekennen, myne Leezers! dat ik niet jn ftaat ben, om u rechtte vertellen, zoo nis her behoort, hoe gelukkig het lieve paar was. Zy. die zelve in die omftandi'gheden geweest zyn , zullen het beter kunnen gevoelen , dau ik uitdrukken. Zv waren zoo recht yoor eikanderen gefchikt. 'Wat de eene wenschte , wensch'e de andere ook. Wat de eene gevoelde, gevoelde de andere ook. Zy hadd-n geene neigingen, pf zy konden ze vervullen. Hunne lefde was eenvoudig, onfchuldig en deugdzaam A'kert was alles. Voor Jantje en Jantje, was alles voor Albert. Zy hadden zich zoo recht — zoo innig hef. en geen mensen, kon vergènoegder zyn, dan zy. —~ Maar V wat gebeurt'er? 'Styntje Scben;je Myn lieve Niest! wat fe 'e;? Gy maakt my waailyk bang. SryMj'e. Maar rïic'itje! hebt gy het dan nog niet gehoor.! < Jantje. Wat wat? Siyitje De Jjeele wereld heeft'er de mond ja vol van. Jantjv. waar van ? Siyn/je. Nu moet ik wl lacl>en om uwe eenvoudigheid. De kinderen op het pad praaien V van, dat Gy he- zoo ellendig raakt. Thans bei*on zy het ar tiè Jantje te vertellen , dat raen al voorlang gezegd had, dar naar Bruidegom een zuiper was en met llecfre vrouwlui toehïeld. Doch Dat zy zulks nooit had kunnen gelooven: want de Wereld was boos en zondig — het gebeurde wal vaatk •dat men iemand belalterde. Maar tegenwoorlig moest men het we! gelooven — men Icon 'er maar niet aan twyfelen: wint het was zonder tegenfptaak, dat A'bert tu het geheim toehield met Gersje L\gtha*t Het had haar droefheid genoeg verwekt: zy had'erreeds haare harten traanen omgefchreïd, en geznehr over de bedorvenheid der menfehen kindereu. Her ongelukkige Jantje ll >eg geloof aan de vertelling. Zy geraakte geheel en al buiten kuare zinnen. Zy kon niet fpreeken noch fchreie,n, en wist niet, wat zy deed.™ De booze kwaadfpreekfter had nu haar oogmerk bereftr, was voldaan en vertrok. lïen poosje daarna kwam de Vader van Jantje ïrr§lyk te huis en rond haar in dien ^Jlendigen toeltand. Men kan ligt begrypen, hoe hy te moede was. Hy bragt haar een weinig weder by, en wierd met moeite de oorzaak van haar bitter hartzeer gewaar. Hy zocht het haar uit het hoofd te praaien — maar ja — niets daarvan — zy was heel en al mistroostig. Het moet "tndedaad benauwd geweest zyn, om te zien. Zy fcheurde zich de hairen uit het hoofden vërWenschie haaren, anders zoo geliefden . A'.hert.. Eindelyk ge'ukte her den ouden man haar op bed te krygen en een weinig tot bedaaren komende,, begaf hy zich zelf ook ter I/bert, die zoo onf•" «Wig wa~, rl een pas geboren  C 9$ ) reta kind, wierd dien avond van deeze gnnfche gebetv renis niet het minfte gewaar. Hy was vrolyk en welgemoed en kon byna niet Ihapeuvau blyfchap.'sMorgenS was hy a! uy cyds uit de vfceren. kleedde zich aan én liep vergenoegd en harilig naar het huis van zytis Ijeve Jantje Maar helaas ! baar vond hy nieu Zy was 'snachts uit het huis g«lóopen en geen mtTseii wist, waar zy gefïöbven of gê'yfpögen was. Haar Vader, die (iver.il reeds gezocht had, vertelde nu aan Albert de ganfche tiaar. Gy kunt denken, myne Leezersl hoe Jllbert dit trof, Als een wild mensen liep hy rond, om haar te zoeken ■ ■. maar vond haar nergens. Men begon ml te vreezen. dat zy i ch zoud. verdronken 'hebben, en die vrees was gegrond; wa.nt eenigeo tyd daarna ontdekte men haar dryven in de gragt. Haar vader was ovetftelpt van droefheid. Aibtrt is een' langen tyd zoo' ge wet st, dat men bang was dat het hem in deherslei:en geflageu was. Z\ne moeder wendde alles aan tot zyne behoudenis. Van lieverlee" is bet wel wat met hem gebetetd: maar hy lo pr'er beërf, als een fimpel mensch, en is zonder lust of leven. KEN VOORBEELD VAN KINDERI.YKE EERLYKHEID. In zekere School van her voormaalig Gewett Stad 'en Lande, beyvert de onderwvzer zidi ook onder anderen, om z*ne leerlingen eerlykhèid in te prenten: ten d,en einde heeft hy eene wet gemaakt, daar in gc* boden word, dat alles wat er in of buiten de fchool gevonden word door de Schooljeugd, aan hem moet worden ter hand gefield: met oogmerk om den eigenaar van zoo iets te ontdekken: doch indien zulks niet gefchied, dan word hetzelve aan den vinder wederom te rug gegeeven. — Deeze inrichting heeft reeds een gewenscht gevolg, en maakt een behoorlyken indruk op de harten der Kinderen: — 'twelk onder anderen blykbaar is uit het volgende geval. - Fn het vocale-  leeden jaar 1798. vond een meisje van 9 of löjaaren een gouden flot met kor'aalen, en wel op zulk eene wvze, dat zy het gemaklyk had kunnen behouden ponder dat bet iemand had kunnen gewaar worden: — dan, wat deed zy? — menig een zoude in hnnr geval mngelyk zoo niet gehandeld hebben! — zy bragt het rerftónd aan haaren onderwyzer — de eigenares Wierd fpoedig ontdekt, en men Het geenzins naa om dit meisje behoorlyk te beloonen. - Dergelyke gevallen aangaande kleinere dingen, ziet men dikwerf in gemelde School. 6 Wenfchelyk ware het, dat ouders en oftdefwyzerg meer algemeen, aok in dit opzigt, té famen werkren, om het aankomende gedacht te verbeteren en eene gezette én ftandvrstige eerlykhèid in te boezemen.' ZWARTE VERF, OM DE SCHAAPEN, ZONDER NADEEL DER WOL TE MERKEN. Onder één pond Ongel fmelt men zes lood teer, en .*oert er zoo veel fyn geftampte houtkoolen onder , als ter zwartmaaking vereischt Word': -wanneer men hier mede de fchaapen nu merken Wil, zoo zet men deeze masfe vooraf op het vuur re fmelten. De merken hier van worden door geen water nitg"wis-cht: ~- doch met zeep kan men dit zwart weer van de wol brengen, zonder dat dezelve hierdoor 't minfte benadeeld wordt. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1800. en te Amfterdam by de Wed. H. KEYZER , en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; Nr, 1(39. c. fabricius luscinus. zulr fj nog wel herinneren , rtiyne Leezers ! dar U in Nomrner 147 van dit Weekblad de getrouwheid en onomkoopbaarheid van m. cüRius dent at us verhaald is. Thans lust het my, u een nog fterker voorbeeld van beproefde, eerlykhèid en ftandvastige deugd te vertellen. Dc Romeinen, myne Vrienden! die réchte liefhebbers van den kryg waren, hadden oorlog met pyurhus, den Koning van Ëp'irüi. In den Raad van Rome belloot men , ötn met pyrriius in onderhandeling te treedeu over het lolTerj van krvgsgevangenen. Ten dién einde zond men drie afgezanten naar den Koning ■— de aanzienlykfte leden' uit den Raad, waaronder zich ca jus fabricius euscinus bevond. Dit gezantfchap was den Koning recht aangenaam — hy hoopte, dat zy voorfiagen lot vrede zouden doen, waarnaar hy zeer fterls verlangde. De afgezanten Wierden vrietidelyk ontvangen en minzaam onthaald — inzonderheid fabricius, wiens deugden, bekwaamheden, en behoeftige levensfhat den Koning reeds ter ooren waren gekomen. Om deezen Romein in zyne belangen over te? haaien, fprak pyrrhus hem aan in eene zeer vleiënde taal; roemde zyne burgerlyke deugden.; zvne IV. Deel. N itWd  fcbitterencfe krygsbedryyen en uitfteekende ve-dienflen Hy verkiaarde, hem oen tykften zyner roedeburcers te zuftetj ttófetferi i:n hfern mede te willen ne'emen naar zyn Koningryk. Hy wilde hem de eerde ambten naast den troon ciütiubeUeweai zyn Raadsman,- zvn Veldbed, zyn vriend-- alles zoude fabricius worden, indien hy Hechts den vrede voor hem wilde bewerken. _ Indedaad, Leezers ! het heeft al zoo iets te betekenen, v;m eenen Koning, waartegen veele menfehen tocYlj een weinig hoog opzien, op zulk eene wyze aangefproken te worden, en dan is het ook nog al ongeiyk, war ibort van een mensch zulk een Koning is. Pyrrhus was, om de waarheid te zeggen, een man, die veele goede hoedanigheden bezat Zyn hart was voor de edelmoedige gevoelens vatbaar, en gefchikt voor de vriendfehap. Maar dit alles kon hem echter tegenwoordig niets baaten. Zvne aanfpraak, zyne aanbredingen, zvne hoedanigheden — niets had eenigen invloed op her hart van den braven fabricius. Hy oordeelde, dat het Romes belang was, den oorlog voorttezetten , en antwoordde oen Koning op eene wyze, die ons deezen creolen Romein m zyne verhevene waarde kennen leert. Hv Iprak .orr zyne armoede — maar meent gv, mvne vrienden! dat de armode hem ongelukkig maakte?-. Ü! dan knjt gy fabricius niet. Neen! hy wilde .met ryk w ean Rykdcm was, volgens zyne taal, in dien tyd t te Rome geene verdiende. Men zag alleen op bekwaamheid en braafheid. Hv bekende, dat Hv niets bezat, dan een nedrig verblyf en een' kleinen akker, dien hy zelf bearbeidde — en met dat al be.vleedoe hy de eerde waardigheden. He hoogc Overheidsltoel was voor hem niet ongenaakbaar — 'de Veldheers {baf was niet boven zyn bereik. ., Welke rede„ oen van klaagen , (vroeg hv) heb ik in zulk een „ (remeenebest over myne bckrompene middelen9 Ik „ icnat de behoefte hooger, dan den rykdom. Zv „ doet my arbeiden, maakt my gezowd, houdt rov „ graag, geeft finaals aan het eenvoudigst voedfel en „ verkwikt my met den zorgcloosten flaap." Verder ging hy yoorr, over zyne kleederen, zyn huisgeraad en diergelyke dingen te fpreeken. Hy ftemde toe, dat hem  C 99 ) het* de magt ontbrak, van anderen gefchenken te geeven; doch het weldoen beftond by hem niet enkel in het uitdeelen van fchatten. „Myne dienlien aan ffiVfl », v aderland, zeide hy, durf ik weldaaden aan mynr * Medeburgers noemen." In één woord — rnync Leezers! zyne taal was zoo fchoon, zoo krachtig, zoo edel — aks raen zelden iets leest, en hy floeg 'de voordragt van den Koning ganfchelyk af. Pyr- Riius had wel groote gedachten van fa»*I«I&s gehad: maar zulk een man had hy toch niet verwacht ki hem te zullen aantreffen , en het het daarom hierby niet berusten; maar befloot niets onbeproefd te laaten, om deezen Romein in zyne belangen overtehaalen; doch alle zyne poogingen waren vruchteloos. I'abricius vroeg hem eindelyk: „Ben ik veracht„ lyk genoeg in uwe oogen, om my omkoopbaar te „ achten; waartoe dan myne vriendfehap gezocht--'-. „ of houdt gy my voor een eerlyk man; waar toe „ dan myn bederf onderdaanV" Mier op wist pyrr h u s niets te antwoorden; maar belloot tot een ander middel zyne toevlugr te neemen. Gy zult wel nieuwsgierig zyn, Leezers! om te weeten, wat de Jvoning nu deed — iets, dat- om recht uit te fpreeken — zyn hart niet veel eer aandeed. Ik zal het u varhnilea; Jn oude tyden mankte men in den dryd gebru k an Olypbunten. Deeze groote en verfchriklyke dieren had de Koning van Ejiirus ook in zyn leger. De Romeinen zagen dezelve thans voor het eerst, en pyrrhüs had opgemerkt, dat de vrees voorMee2* beesten, in den voorgaanden (lag, van eene z>«er nadeehge uitwerking voor de Romeinen geweest wa6. Van deeze vrees wilde hy zich nu ook bedienen, om zyne oogmerken met faüiucius te bereiken Ily verzocht den Romein te fpreeken, en liet voorafin de Kamer, tot het mondgefprek beltemd, een buitengemeen grooten Olyphant brengen , dien hy agter een tapyt verborg. Na dat zy een poos met eikanderen gefproken hadden, gaf pyrrhüs een teken om het gordyn op te haaien» Nu kwam het verfchriklyk dier met een vslyk geluid te voorfchyn. Pabricius, die 'er met den rug naar toe dond, keerde zich om, en zag zich N 2 by-  hyns tulTchen de tanden van het dier, het welk hem met geringe moeite van het leven had kunnen berooyen. Pyrrhüs, die wel gezorgd had, dat het dier liem geen nadeel kon doen, doeg met aandacht de ontftelte.iis van faericiüs gade, in de vaste verwachting van eeije.ijjinde onderwerping aan zyn welgevallen. Echter" bedroog hy zich zeer — en ik geef u eens te raaden, myne Leezers! wat onze Romein zei ie— dit waren zyne woorden: ,,'k verachtte g:s,, teren uw goud — ik beef thans niet voor uw mon- (>•-."-— t-YRRHUs -leed nu nog veel fterker aanzoekingen; zelfs bood hy fabrtciu's de eeilte plaats nnast hem op den troon aan -— maar alles vergeefs. Fabiuchts verttofe met zyne medeafgezanten weder n&frr.Rapn ,. eveq eerlyk , als hy gekomen was. Wat zegt gy wel, Leezers! van zulk een voorbeeld? Was deeze Romein niet een grooi manV Geen vleiëry, noch hooffebe Geen aanzien, goud, noch Ko ;« nften, Vennogten iets op 'i hart van Ro ne's afg /. ■ - 't Vervaarlykst Monftcr deed hem fclirjkken, Maar—in de oirroerendlte ©ogenblikken, Bleef hy getrouw aan de eer, de deugd en 't Vaderland, TREFFEND VOORBEELD VAN BüLANGLOOZE. H E N S C.H E NL1E F DE. Toen de fchielyk gefoiobeji fneeuw de rivier de Atige, op zekeren tvd ongemeen had doen zwellen, was, ten der drie bruggen in Veron.a, door den fterken, fïroom op zoo verre na weggefpocld , dat 'er niets meer van ftond, dan de middelde boog. Hierop rustte ee,n klein huisje, bewoond door een talryk huisgezm, het welk niets anders dan den dood te ge moet zag. Gp dit gezigc begaf zich een zeer groote menigte menfehen naar den oever. De ongelukkigen liepen om hulp j maar niemand durfde het waagen hen  C 101 ) hen te hulp te komen, omdat het met levensgevaar verzeld ging. Imusfcben nam ieder ftroomfehot een fluk van de brug mede : en daar elk oögenblik de plotslyke inftortins dreigde, deed ook ieder fchok die ongelukkigen de fchnkken des doods gevoelen. Hier bevogrjgde de Zuster den geliefden Broeder met haare traanen; daar hief de gryze Vader zyne wringende handen ten hemel; en de Moeder hield zich, terwyl zy haaren tederen zuigeling met de eene hand aan den boezem drukte, met de andere vast aan een waggelend venfter: men zag de doodverv op aller aangezigten. Onder al het volk, dat op den oever ftond, was ook de Graaf van Spolverini doorgedrongen. Hy loofde eene groote fomme gelds uit aan den genen, die deeze ongelukkigen met een boot of floep redden wilde. Maar niemand deed zich op. De fchroomlyk ryzende vloed., het nederwaarts Hortend puin en de vrees van tegen den boog geflaagen en verpletterd te zullen, worden, hield elk, hoe graag ook om geld te verdienen, te rug. Eindelyk kwam een arm daglooner op dit noodgefchrei af. Hy onderzocht hei geval, nam lerftond een boot, roeide uit nl zyn vermogen óp den boog af, en kwam 'er gelukkig by. Een touw, het welk die ellendigen aan het huis vast maakten, fcheen bun, hoe gevaarlyk ook, in deeze doods-angften een genaklyk middel om zich te redden. Zy lieten 'er zich vaardig by af, en de bleeke doodverv verliet reeds hunne kaaken, eer zy zich konden verzekeren buiten gevaar te zyn. Zy kwamen 'er gelukkig af, en fpanden alle hunne krachten, met die van hunnen verlosfer, te faunen, om den oever te bereiken: alwaar weldra een vreugdegalm, die de menschlykheid den aanfchouweren afperfte, ten hemel fteeg. De Graaf liep terflond naar den man, die zyn leven zoo grootmoedig voor anderen gewaagd had, om hem de aanctboodene belooning toe te reiken. Maar hoe verfteld ftond hy te kyken, toen de man dit affloeg, en hem verzocht dezelve aan het ongelukkig, doch nu geredde, huisgezin uittedeelen. „ Myn leven, zeide hy, „ is voor geen geld te koop; maar ik kan hetzelve ten 9, dienfie van myne medemenfchen , en om eene braave „ daad te doen, zeer wel waagen." N 3 DB  DE ONSTEP. F LYK HEID, Ween, Menschdom, ween nTet meer! God ziet op 't Jyden neêr! Zyn zegenende hand Heeft beter Vaderland, Dan deeze onzalige aard' Voor uw geluk bewaard. Waar 't oog hier henen blikt Het ziet bedwelmd, verfchrikt, Voorleeden fmart en druk En dreigend ongeluk En kommer en verdriet — Maar ftille zielrust niet. De driften hollen voort; De Reden wordt verfmoord —— Haar Goddelyke ftem Beroofd van kracht en klem, En de onfchuld wordt verdrukt, Of bloeiende afgeplukt. Elife! ween niet meer! God ziet op 'tlyden neêr—. Hy heeft uw éénig kind, Meer, dan gy zelv' bemind, En door verheven magt, In beter kreits gebragt. Wat had het hier beneén, Daar braafheid wordt vertreên; Daar gryze boosheid leeft, Die 't kind reeds lesfen geeft, Dat ook een booswicht wordt En in een afgrond Hort? Waarom dan meer getreurd En 'c hart van één gefcheurd? Uw lief, aanvallig wicht Had nog geen kwaad verricht -* Thans  C 103 ) Thans leeft het ongefroord In zaal'ge vreugde voort. Si aak, Moeder, ftaak uw klagtj De Goddelyke rnagc Schenkt u den Jiev'ling weêr Maar niet zoo, als weleer — In dien verheven kring Is hy geen Uerveling. Toen de onverbidb're dood, Zyn fcherpe pylen fchoot, Aan Kareis fponde kwam En hem zyn' Gade ontnam, Wierd zyn gevoelig hart Verfcheurd door bitt're fmart. Maar nu is 't oog verlicht En Karei kent zyn' pligt _ Hy dankt den goeden God, Die haar een beter lot, Utt reine goedheid gaf, En droogt zyn traanen af. Hy, die als mensch haar fchiep, Als Êngel tot rich riep, Om wien zy henen zweeft, By wien zy eeuwig leeft, H Tgeefc den man zyn vrouw Eu loont oprechte trouw. O Mensch! oTfchoon gy fterft, En 't nietig leven derft ... Het is een fluimeftïïg, Ge ontwaakt in beter kring: Zoo legt de rups zich neer, En leeft als vlinder weêr. Hy, die Hechts op deeze aard' Een poos aandachtig ftaart, Bemerkt hoe overal ■En ramp en ongeval Het  ( i mvne gedachten me! Om dit onderwerp wel te behandelen , zal het mo- engz?einkorteTvT wederkeerige" invloed van lichaam en ziel kortelyk aantetoonen. De geheele gelaatkunde rust op de nauwe betrekking van deeze beide menschlyke beftand-deeien! Het wezen iet zich naar de aandoeningen, die het semoed dikwerf en by aanhoudendheid ondervindtZie? gl dènhJ tU T^no^den de trekken van ontevSÏV^ DeeJ 1 Zi'n l£nn verbitte'd> cn afc iyne  C ioó ; «tióegens bedorven worden? Ziet gy niet op bet W zen vin den vergenoegden, dat er een kalm hart in zyn boez-m klopt, dat hy de vreugde des levens in maatigheid geniet, en dat hy, door geene paalio'ze begeerte tot eer, ryKaom, of aanzien gedreevcn, met Zynen ftai d te vrë'kn is? Ja de Natuur heeft op het gelaat van den veinsaart en op dar van den oprechten, hunne verfchillende inbotften voor den opmerkzaamen met even duidely.e en verfl ; nbaare letteren gefchrceven, als ik thans myne gedachten op het pap;er. Befchouwen wy eens het menschlyk lichaam in dien verfchi lenden toeftand , waarin het geboorte, opvoeding, toeval, of eigen fciuild gefield hebben, en wy Zullen deeze onderlinge betrekking van ziel en lichaam, fjereedlyk moeten toettemmen. Gy bebt veele menchen gezien: denkt u eens een gc oogenblikken den gezondften. Ziet hoe helder zyn oog onder de geboogene wenkbrauw fonkelt; hoe evenredig en welgemaakt zyne gelblte is; hoe Wel ontrold zyne beenderer zyn; hoe ichoon de blos der gezondheid op zyne kaaken prykt; hoe frisch en heerlyk zyn geheel voorkomen is: ziet, hoe krachtig en vlug zich zyne gefpierde leder bêweeaén, hoe Vait en maulyk zyne treden zyn? ziet in e'én woord , hoe prachtig hy uit de fcheppende handen der Godheid kwam , en oordeelt dan of zulk een man niet vrolyk, verflandig, deugdzaam, en 101 eer Van zynm Ivlaaker leeft. Geene rampen dii'ven hem géhaaken, en geene zorgen aan zyn hart knaagen. Hy geniet de vrolykheid van het leVen, en eerbiedigt zvnen God. Msar wendt uwe oogen nu eens van dit verruklyk beeld der gezondheid, en aanfchouwt den man, door kommer, verdriet', drifen. en andere ge!volle ziel zal wer dat flauw en diep in het hoofd gezonken oog, over dat doodsbleek gekat, over die loodkleurige lippen, die uitfteekende magerheid , die doffe , fleepende ftem , die traage, krachtlooz beweeging der leden, en dien waggelenden tred een diep medelyden oniwnaren. Herkent gy in dit jstyli fchepfel het pronkftuk der Natuur en het maak-  ^maakfel van den Oneindigen? Gelooft gy niet, dat deeze onaanzienlyke woning voor den gets;, die er in huisvest, eene belemmering is, om vrolyk, opgeruimd, krachtig in het denken, ftout in het Ontwerpen, en wys in het uitvoeren te zyn? Zeker, Mytfe Vrienden! dewyl er anders eene wederlpraak in de Natuur zou zyn. De ziel van dien ongelukkigen is even onnatuurlyk, en kwynend, als zyn lichaam, ilet is niet mogelyk, dat de ziel genoegei s kan fmaaketr, .terwyl het lichaam als met fmart en pyn is overlaaden, even min als deeze g z >nd kan hlyven, waar gene door hevigen kommer ol knaagende zorgen wordt ter neder gedrukt. Door eene groote vermoeidheid van ons lichaam, vermogen wy nier over eene, vol-' gens orde, aaneengefchakelde ry denkbeelden heen te zien, ja zelfs kunnen wy dan niet met de grootfte infpanning onze gedachten hunnen gewootien gang doen gaan. Z> wy een mensch, die door heete koortfen is aangetast, hooren fpreeken, ondervinden wy rasch, dat hy zich by een onderwerp niet lang kan bezig houden, maar met zyne denkbeelden jn een oogenblik langs eene menigte ziaken in een ordenlooren en verwarden loop rondzweeft. Ik meen nu die wederkeerige betrekking tusfehen lichaam en ziel genoegzaam te heböen beweezen. Uit dit alles zilt gy levendig gevoelen, hoe noodwendig het is , voor beiden z >rg te draagen. De ontw kkeling van den geest is niet alleen een vereischte tol de inflandhouding van 't leven, maar ook tevens een heilige pügt, voor hen, die zich de deugd en den '1o lsdienst ter harte neemen. Ziet hier, wat ter bev stiging van het earfte, door Hufeland, een v^rdienstlyk fchryVer, en Hoogleeraar in de geneeskun le te Jena gezegd wordt, by gelegenheid dat hy uver de befchaaving van den Ge?st handelt: ,, Zy ontwikkelt de werktuigen vdkomen, en he,, werkt by gevolg een grooteren voorraad van kfen, „ meer levensgenot, en eene overvloedigere herlteldng „ vin de verloorene deelen en krac iten. Hoe veele midde'en tor die herftelling heeft een mensch met „ teen befchaafd verltand, die den onbefetuarden onti, breekenl" O 2 „Zy  ( io8- ) I», % maakt het gantfcbe famenweeffe! van bet ij4, chaam eenigzms tederer en wechcr, en vermindert „ dus de te groote hardheid, die nadeehg is om een t, lang leven re bereiken." V Zy ons tegen vernietigende en levenvefj, kortende oorzaaken, die den wilden veel van ZVH ». leven ontrooven, by vwbeeld, ftrenge koude, hit- " ft T^'e honêe^ vergiftigde en », fcnsdelyke di 'gen enz. " Zl leett ,9h? 2iek,en en ongemakken geneezen, 9, en de krachten der Natuur ter verbetering onzer || gezondheid aanwenden. " V §y 3*^$ cn reSe!t het haitstogtelvke, het en„ Reld dierlyke, in ons, door verftand en befchaa. ,, ving leert ons ongeluk , beledigingen enz. met ge»» «atenheid verdraagen, en maatigt daardoor de al'te 3> geweldige en fterke kvendverteerinrt, 'die ons web s, dra verfiyten zou.," „ Zy vormt de'Maatfchappelyke — en Staats-ver„ bmtemsfen, waardoor onderlinge hulp, Siaars-re^e9, hng en wetten daargefteld worden, die in een on= „ middelbaar verband ftaan met de infiandhouding van , 9, het leven. Maar is het, zoo als ons deeze fchryver aantoont, ter voorrduunng van leven en gezondheid nodig, o.n den geest te befebaaven, zoo is het ook een gebod, en wel een voornaam gebod van den Godsdienst, om Jtyne ralenten niet, even als ontrouwe dienstknechten m den grond te begraaven, maar om met dezelven te Woekeren. Wy zyn sedelyk verpligt om onzen gepSI met kundigheden te verfieren, ten einde onze beftemtning als mensch, als burger, als fristen, als Ouder, m één Woprd, ten einde onze beftemming in alle onZt betrekkingen te bereiken. Hoe zullen Ouders on«vaaren m alle menschlyke weetenfehappen, onkündis in hunne handteenngen, hun kroost opvoeden? Die lieve kleinen zouden nuttige leden der Samenleving kunnen worden, zo hunne Ouders verftaudige lieden Waren. . Maar nu worden zy onnut en foms we! fchaaeiyk. Het jonge meisje, dat eene braave huisvrouw m Minnen worden, dat een eerlyk man had kunnen gelukkig maaken , dat eens moeder van gezonde kin•. 1... r. n ' de»  ( 109 ) deren had kunnen zyn , wordt een dom rampzalig Wezen, en niet zelden eene wellustige ligtekooi. Het' jongetje, dat eens een mai? had kunnen worden, (trekkende zynen Maaker tot roem, der menschheid tot eer, zyn vaderland tot heil, en het Kristendoru ten teun, wordt nu een vuil lid van het Maatfchpppelyk Jidiaam, waatvoor niemand liefde, niemand achting, niemand eerbied gevoelt. Aan u, o Ouders! aan u, en aan allen, waaraan de zoo moeilyke taak van opvoeding is toevertrouwd, wil ik eene vraag doen, die uwe grootde aandacht, alle uwe oprechtheid en heiligden ernst verdient. Zy if der?e:, Kun , Sy met een gerust geweeten een veiiigen blik tot dan hemel wenden; kunt gy zonder lehrik en ontroering in de toekomst zien, kunt gy met bedaardheid en genoegen aan uwen Schepper en Weldoener, aan dood en eeuwigheid denken, wanneer gy mve kinderen door eene volkomene verwaarloozing van nunne geestvermogens eene onbetaamlyke ' opvoeding hebt gegeeven? Zo deeze kinderen tot rype jaaren zyn gekomen, en hun van htinne* onnatuurlyke opvoeding nog het minde gevoel is overgebleeven, zullen zy over hunne onnuttigheid in de Maatfchappy, over de verachting van hunne Medeburgers, over de rampen die hun de vooroordeelen in hun levensloop berokkenden, over de ondeugden en misdaaden, die hen hunne toomlooze driften, en krarhtelooze rede deed begaan, hunne ouders of opvoeders voor den onpartydigen en alweetenden Rechter aanklaagen. Of zo 3y Sop,™61 ?en' Z? zy nog medeJyden in hunnen ™§"oele»' zal met te min de herinnering der ongelukken, waaraan men zyne kinderen, of die onze zorg waren aanbevolen, heeft biootgefteld, een fcherpe geeffel voor bet ontwaakt geweeten, een woedend vergif voor alle genoegens zyn. hrn nl da" n°dl?' gelyk ik meen aangetoond te hebben om zyne zielsvermogens wel te ontwikkelen, en we kz,?n/00r dMJgeest met geen gewenscht gevolg aam fdIT' ^"u Gen "3UWe zorg voor aam te draagen, zal het myns bedunkens nodie zvn feeYoXiT? "gelsoPtegeeven, welke de gïïïïSd bevorderen, en het meest op de denkingskrlcht onzer 0 3 ziel  ziel invloeien. Ten dien einde geef ik de navolgende levensregelen rp. De zindelykheid op zyn lyf en in zyne woning , is een der grootde gezondbeidsmidtitkn. Zy komt veele ziekten, en vooral die van een aanlteekenden aart zyn, voor. Haare byna onaffcbeidbaare gezellin 15 nauwkeurigheid ; eene deugd die ieder moet zoeken teverkrygen, maar in 't byzonder menfehen, welke veelvuldige bezigheden hebben; eene deugd, waaraan ik meerniaalen heb opgemerkt , dat het regelmsatig en nauwkeurig denken mede verbonden is ; eene deugd eindelyk , die ons veele nadeelen , hinderniffen , en moeilykbeden befpaart. Maatigheid in het eeten en drinken, is een noodzaakiyk vereischte voor hem, die in kenniffe wil vorderen. Eene onnatuurlyk opgevulde maag maakt het denkvermogen traag en het vernuft ftpmp, —— Veel bewee^hig maakt een vrolyk, opgeruimd gemoed. Zy keert veele ziekten , die uit een geftadig zitten, of uit eene te groote ru.^t voortvloeien ; zy ontfpant het denkvermogen, en dealt de ziel aangenaatne gewaarwordingen mede. Wanneer wy ten einde eepe wandeling te doen uit onze woning treden, moeten alle onse zorgen, alle kwellingen, en aue die gedachten, die van den geest eene te groote infpanning vorderen, achter blyven. — De flaap zou men met recht een Engel "les levens kunnen noemen. Hy is by den mensch, het gene de winter is in de Natuur: naamlyk, een voorbereider tot nieuwe werkzaamheden. Men vermyde daarom lutnachtbraaken legge zich ombonden van alle zorgen, vroeg ter ruste, en daa na 7of 8 uuren flaapens vrseg weder op — Liefde en vriendfehap Kan men aanzien als de twee weldoende voedders van ons leven. Doch hierin bandele men voorzigtig en deugdzaam. Men ontgaa kwaa» de gezelfchappen, waarin men zyn evenmenseh lastert, of waarin men gefprekken voert, die eene menigte Animerende driften doen ontwaaken , en ons met ondeugden doen bekend worden, welke gezondheid, vernuft fchaam'e, gevoel voor eer en godsdienst, ja het venbnd zot zyn. pleegen by het geringde voorval detze bedriegers om raad. Onder de dienstbooden vooral is het in ceeze Stad zeer algemeen. —— Hoe veele eerloozj vrouwlieden worden 'er niet gevonden , die, te lui zynde om te werken , z'ch voor Waarzeeders uitgeeven en 'er den kost mede verdienen. PuslHille, eene proftlTorinne in de kui st, zoo beroemd in de Hekfen — als veracht in de verdandige — wereld, is niet meer. Zy is opge-» volgd door haare dochter, een meisje van den besten aanleg, die 'sMoeders voetftippen van verre eerbiedig Volgt. j. Te Priefcbeloo, een dorp in IVtfiwoldiHgerland, heeft eene vrouw gewoond, en is thans naar Bl-jbam verhuisd, die ook, wegens haare fchitterende bekwaamheden, een ander lot verdiende. Janna — dus is haar naam — heeft, volgens getuigenis van veelen. door haare voorzeggingen verfcheiden ligtgeloovige menfehen den dood verooi zaakt. Die arme lieden worden altyd zelve de rampzalige flagtoffers hunner eigene driestheid. Zy worden ziek; pleegen zulk eene vrouw om raad, en het geloof aan haare onfeilbaarbeid werkt even krachtig, a's de wrangfle giftbeker. Thans zegt men, is zy weder yverig bezig z'ch in Staatkundige voorzeggingen te verdiepen; zy voorfpelt allerlei rampen en onheilen voor Westerwoldt; menfehen bloed zal ftroomen over de heide velden — dood en verwoesting zullen z'ch overal verfpreiden. Het is ligt te begrypen, hoe veele bygeloovige harten hier door ontroerd worden. Voorzeker deeze alweetende vrouw was een ander lot waardig. Hoe veelen zullen 'er misfehien niet in het tuchthuis zyn cpgellooten, die het minder verdienen, dan zy. Als zy daar voor haar kyen een plaatsje in bad, zoude zy ten minden iers met  ( m ) ■et zekerheid kunnen voorzeggen:' naamlyk— op wat plaats zy fterven moest * * p dt De navolgende waare gebeurenis , zal nevens zoo veele anderen, wederom kunnen bevestigen de juisN lieid der zoogenaamde waarzeggeryen Voor eenige jaaren was 'er in Drenthe een Boer, $ens paard zeer Ziek was, en, zoo als het fcheen -endraagjyke pynen had. AI wat men-ter geneezinl aanwendde was vruchteloos. Men befloot derhal ven ren gezantfchap naar PoolHilk te zenden, om gewaar te worden, wat het Paard deerde. Dit gefchiedde. De Godfpraak antwoordde , dat het Dier betoverd was; en wel door den man, die, als.de gezanten we, der te huis waren, het eerst by hen zoude komen. Gewigtige ontdekkingen voorzeker! zy befpoedigdeu hunne terugreis, brandende van verlangen, om te wee' ten wie die ontaarte wezen mogt. Nauwlyks waren aW wedergekeerd, of een Ouderling van de Kerk trad binnen dit was zonder twyfel de Man, Men keurde hem geen antwoord waardig, en Hy vertrok weder «onder een vriendelyk gezigt ontvangen te hebben. Rasch verfpreidde zich het gerucht door het gantfche dorp. Ieder een verachtte den vroomen - eenvoudiR|n man, en men wilde niet meer met hem aan het Nachtmaal gaan De Ouderling vervoegde zich by den Predikant, en klaagde bitterjyk. De Leeraar deed alle moeite, om de gemoederen te bedaaren, maarte vergeefs. Om kort te gaan -J. het paard fïierf. De Predikant dit verneemende, begaf zich in aller yl naar den Boer, en fmeekte hem het Dier te doen openen —— dit gebeurde en men bevond, dat de lyder aan wormen gejtorven was. De menfehen kwamen van hunne dwaaling te rng; hadden berouw over hunne ligtgeloovig* vföek^eïS»." * ™^»>™™« Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1800. en te Amfterdam by de Wed. H. KEYZER, en verder alom te bekomes.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; N'. 171. OVER DE ONTWIKKELING DER MENSC8LÏSU GEESTVERMOGENS. W(Vervolg van Nommer 171.*) fi* -ft anni.ee^ men zvn lichaam volgens deeze voor* icu.jtien behandelt, kan men in het ontwikkelen van VooS|b^ d£ V0,gende handIddinS »«'«* . Me,n neeme vfoeS een' aanvang met het kind in eenige kunst of weetenfchap te onderwyzen. Maar dedeel Zr1' 3m tedeT is-en in dat veel deel lydt, wanneer de ziel, die er in huisvest, zich met al te ernftige bezigheden ophoudt, moet mea vooral geene dwangmiddelen gebruiken, de kracht der Kinderlyke geestvermogens nauwkeurig beproeven en ten uiterften voorzigtig zyn. Men becinne allenesJens en als. by trappen den kleinen knaap te leeren denken. Geene weetenlchap dunkt my is er, die voor de gezondheid en vatbaarheid van een kind meer gebikt «„. fW"^ hift,1rie' Ik verftaa hier door eene oppervlakkige kennis van de zigtbaare dingeln, die den mensch omringen en vo^r zyne navorfchingen niet verborgen zyn, Deeze weetenfchap heeft voor een kind de navolgende nuttige vereischten: vooreerst verzorgt men zyne gezondheid in het onderwyzen van *V. Deel, p dM<.  deeze kennis. Men voert de kinderen busten hunne ' dompige woningen in de vrye lucht, waar men hun het (jlantenryk in alle zyne' verfcheidenheid en uiigeftrektheid voor cogen (telt; waar men hun de verfchillende dieren , een ieder gedacht in zyn byzondfiten aar;, werking, en hoedanigheid aantoont; waar tuin hen met het lleeneniyk, dat voor geene weefehfenap in vetfeheidenbeid of uitgebreidheid'behoeft te wyken, nader bekend ma;kt; en waar men hen, doch in een meer gevorderden leefïyd', als hunne iichaamen genoegzaame fterkte verkreegen hebben om de nachtlucht te kunnen doorltaan , den ftairenhemel , dat heerlyk fchouwfpel van Gods grooiheid en alaiagr, doet opmerken. In deeze wandelingen ademt het kind eene gezonde lucht, zyn lichaam geniet eene gemnatigdc beweeging, en zyn gemoed wordt in eene vrolyke gelleldbeid onderhouden. Ten tweeden is deeze weetenfchap voor de kinderlyke heidenen, meer dan eenige andere, berekend. Het zyn geene afgetrokkene voordellingen, die een koelbloedigen denker vereislchen, het zyn geene erndige leeringen, die het fpeel(saek kind verveelen, het zyn geene eentoonige denkbeelden , die den vlugden knaap in een duggen droo•iiier herfchejipen : neen hei zyn gedachten, die men niet, dan ziniyk kan voordellen , en waaivan de ver1'chcidenheid, door de grooide eenheid getemperd, aan oud en jong, aan menfehen van alle dauden, en met „welke geestvermogens ook voorzien, de vrolykde aandoeningen verfchaft. Ten derden is 'er geere fchool, waar men het jeugdig hart van een kind beter voor den Godsdienst kan vormen, dan midden in de weldaadige natuur. Waar toch zal een mensch met meer vrucht zyn maaker keren kennen, waar zal hy hem vuuriger aanbidden, waar met meerder gevoel eerbiedigen, dan daar; waar onder het blauw azuurgewelf al het gefchspene in de heerlykde orde, in het prachtigst gewaad den mersch verrukt, en waar alles, zelfs niet uitgezonderd het kleinde dofje, dat enkel in den zonnedraal zigtbaar is, Gods almagt, wysheid, goedJieid, en heerlykheid vertoont? Het beste middel om tan kind in den natuurlyken Godsdienst te onderwyzen , en hem waare, overtuigende, en nadruklyke denk-  c «5 ; dankbeelden van een allervolmaaks't Wezen, met alle dészelfs voor' den mensch kenlyke noëdanijjjiedén te geeven, is nnar myn inzien een onderwys in de natuurlyke gèlcliiedenis. Wanneer een kind de nuttigheid van de p-achtige zon, van het fcha luwryke bos.ch, van de 'voedende planten, van het trotfche paard, van de melkgeevende koei, en andere hoogstnodige febepfalen, volkomen inziet, wordt hy van zelf opgeleid om zynen nnderwyzer de zoo natuurlyke vraag te doen, wie toch heeft alle deeze vVyze en hejlzrdme dingen voorrgebrag' ? Men merkt mislchien aan, dat een kind niet altoos s,in een en deselfde bezigheid gehouden kan worden, en 'er dus eene afwdTeling van noden is, om hem geen verdriet in zyn leeren te doèn krygen. Deeze aanmerking is zeer gegrond, en het is daarom dat ik hier een; andere weetenfehap, waarmede men de Nitunrlyke hfftorle kan afwiflllen, aanbeveel. Het is de l\'iskunde. Zv is voor het geheugen m'nder lastig, kan ook in de teê.-ffë jeugd en in het open veld geleerd wor len. De Wiskunde is anders niet dan de geregelJfte ontwikkeling onzer denkvermogens. De kinderen he!hm deeze weetenfehap nodig, nodiger zelfs dan eenigj andere, om hen vio^ valfche begrijp'iti te beveiligen* Met zTodanige ontwikkel ng kan men nooit te voeg sativangen ; want de on lervinding heeft al te dikwerf geleer 1, dat her moeilykër valt zich'van verkeerde meenin-ten te ontdoen j dan zynen geest met geit lel nieuwe kundigheden te vêrryken. Hierop Iofre men vooral van de jeulgd door geen Heilig onderwys in deeze wee'enfchap te vermocië 1. Iom?i% w'mrroe z \i aulk een onierwys dienen? Die de otwikkeling van' den geest met een gelukkig gevolg wil rên einde brengen, bediene z'ch nooit van den toon eèries leeraars. Hv vaaje flechts, en, het kind deezè v aigen he.r woordende, w >rdt daar doo" op zyn.e eigene vi bad heid op'merkzum. Hy njjiide den kf'inen knaap in eene geduunge w^rkztamheid. Hy f'iate hem , by v >orbêel 1, de breedte vin eenen weg, of Je lengte eener . Weide rfiëetën, en de kinderen, hoe jon'2; ook, z i'len dit nooit iehuins doen, ^och altyd de kortfte 'vn P 2 zoe-  ( u6 ) Jtöeken. Door hen nu te ondervragen, WiSHram zv 200? en niet anders handelen, worden zv op hunne Verrichting opmerkzaam en leeren denken. Ij'it het Werkje Van J w. karstf.n, ten titel voerende, Handleiding tot de Meetkunde, en Voor 16 ftuiv-rs t' bekomen, Xü men deeze weetenfehap aan het jon^fte Kind kunnen leeren. ° Verder kan men een kind allengskens in het fnellen, leezen, en fchryVen Van zyne moedertaal les aeeven doch met de overige taaien, zoo als Pransch, Hooa! clu,fcC],, Latyn enz. moet men niet dan lanter eenen aanvang neemen. Het is eene verkeerde gewoonte, • o r&fy* de overhand neemt, en ren bederve der jeugd ftrekt, om kinderen, die nauwlyks hun zesde jaar bereikt hebben, aan het leeren van uitheemfche taaien te zetten. Men zoekt zvne jongens vroeg lot geleerden te maaken, en ondermvnt daardoor hun eeest en hfhaam: tvvelk even verkeerd is, alg het gebruik van Xeeie Moeders, die hunne dochters te Vroegtvdiff aan het naaien, breien, en andere zirtende vrouwlvke bezigheden gewennen. Immers is het aan dee2e na. deehge gewoontens toe, te fchryven, dat zoo .-menig kind. t welk een gezond lichaam ter wereld braet nnsvormd, Wandrochrlyk, en 2 ek'jyk wordt. Waarom moeten kinderen in hunne eerlre jeugd reeds de wvsheid en ervarenheid van grvzen hebben? Is dit ovvreenkörmt.g de natuurwetten, die voor iederen leefivd een byzonderen kring van w-rkzaamheid , naar de In \Vl 2id en lichaam afgemeeten, hebben daarj^tteld? .Waarom toch verbaten wv de N.ruur en geeven geen acht op haare ftem, die ors luide toeroept, een kind de bezigheid van.een kind, en ren bejaarde die van ryperen leefiyd nptelefrxen?' o Mvue Vrienden.' zo wy nimmer deeze weldoende en leerzaame moeder verheien, hoe veele rampfpoeden zouden wy n,et voorkomen, en hoe veele onheilen niet alwenden; . Wanneer het kind de teerfte jaaren voorby is, kan men hem ook met de grootfte vrucht in de gefchiedeniflen , zoowel van byzondere perfoonen als van ge-' beele Voiken en Staaten onderrichten. De Jeven^evanen van eenen frakklin, stilunc, wolff, fiuic  C 117 ) huig be groot, ELSJE van hotjwening «1 BZ ruiter, en andere verdienftelyke, of u it Hackende mannen en vrouwen, die een buirengewoonen S"°f gehad, kunnen op de zedelyke en hebben. * aI,ervoordee!ig^n invloed, vpr^nL nu deuvfrdere ontwikkeling der verrtandelyke ve mogens aanbelangt, zoo kan men hieromtrent geen lfrZTegtl bTaIcn- kder kind zoekt die handteenng en dat beroep uit, Waarvoor hv de meeste ffenegenheid heeft. Dit eene wil ik Jn , Ouders en poeders! nog onder bet oog brengen, dat gy ?n Z vrvtid n^"! fer°er? W kinderen hu!1De ™uurlyke " "n.lgi kfche leve,n Nukkig wierd, doordien zyne Ouders hem eene broodwinning opdrongen, waarSCen- df mi"fte^iging gevoelde. Ik we™ gV verlangt vuung het geluk van uw kroost, en hét % daarom dat ,k u fmeek, noch op uw fterfbed, uoch by een.ge andere gelegenheid uwe kinderen tegen hunze kovwinn26^1 be,'°nep t£ beP;'akn- femers^zo de worden'fa? * ",et naag^' en Zy 'er onë^^kig by Enn.,HTe" Zy\ ZClf5 by de grootfte liefde voor iZl\ n1 n,et',dan met «"genoegen en droefgeestige d aan dat noodlottig uur te rug'denken, waarin aanviardf""^" ^ dat ™or al">°* te Ie S Ii6V,e f e?ms! het gei,e ik u ^ d* Ofl* je heb wdlen mededeelen. Myne bedoeling was eeen*m u een volledig en algemeen ontwerp^an opvoeen gOnTr 16 fChlnyVe"- Ik heb de verftand ge Ouders geeven o^T-^/ Va" V£rre eenige "«5 fn »!h ? , J£Ugd op eene nu^e wvze tot braave men z S n'"rde T^™ ^ te kweeken' BeviS fn ?t mfin l Ruat °m Jmst die rsSelen> vvelke ik men ?nX £bi •gfbragt' te bewerkftelligen, zoo zal ziïfd ^ l-nfe>e'eidraad kernen, die naar de¬ zelfde beginfelen, en op dezelfde wvze gemaakt is als myn voorfchrifr. fn byaldien '5 oE^ulleden ? 3 maar  C »i8 3 m'aar eenige weinigen zyn, die opgewekt worden om hunne kinderen ot' leerlingen eene verftandige, zedelyke, en deugdzaame opvoeding te geeven, zal ik deeze weinige nogenblikken onder de gelukkigften van myn leven tellen. iets over den zondvloed. Noat-b was de man, die in overoude lyden, op' Gods bïvel, een vaartuig maakte, bekend onder den naaro van Arke, hetwik de lengte moest hebben van 300 Ellen, de breedte van 50, en de hoogte van 30 Elien, Onvrent het midden der voorige eeuw liet Pieter Jansfett IJvorn, zynde een Mennoniet, min of meer naar deeze evenredigheid, een fchip binnen Hoorn maaken, en men bevond , dat deeze vaartuigen een, derde meer last voeren, en veel {heller vaart maaken konden, dan eenig ander; alleen waren zy te rank, doch roert bad moeten rekenen op het overwigt van mss-en, zeil en treil, enz. — Ook verfiond men niet wat vs. 16 het woord znbar betekende, door venfltr vertaald . . . het woord betekent eene rondheid, hier den ronden buik van een fchip, waardoor het meer ftevigheid krygt, de rankheid verminderd, en zelfs de ruimte van binnen nog merklyk vermeerderd wordt. — Deezï rondte kwam echter in geene aanmerking, by het npjeeven der ellen-maat en der evenredigheid, welke alleeh moest verllaau worden vin het hovende gedeelte van het Vaartuig. De geleerde van itamelsveld heeft daarom vs. 16 aldus vertaald: Aan dit Vaartuig moet gy een ronden buik manken, doch vaar de opgegeevt» ellenmaat bet voltooien van boven af. Toen Vader Neacb 600 jaaren bereikt had, ging hy met zyn huisgezin en bet bepaalde Vee, z:ven dagen voor dat de watervloed b^gon, in de Arke; zynde in bet jaar 1756 na de fchepping der we-eld. Op den 17 Ocliber, naar onze gewoone m'aïnd- en dagtellint:,'' begonnen de pr»sfe*etfën en wolkbreuken, enz. Dk duurde volle 40 E maaien. Het water rees P a tot  ( H9 ) , tot, 15 Eilen boven den hoogden berg, en ftond 150 dagen tot zulk „een geweldige hoogte. Den 17 Maart des jaars J757 na de Schepping, raakte Ncacb's Ark vast op de bergen van Armentè, en op den 1 Juny zag men de topp»n der bergen. Den x September zag Nciicb, dat de oppervlak» '-'er aarde van water ontbloot was, en cp den 27 Oef fSr bevond hy, dat alles wederom zoodanig was opgedroogd, dat de aarde vour menfehen en dieren bewoonbaar was.— Toen ging Ncdcb on Gods bevel uit her Vaartuig; hebbende 'er a'zoo Een jaar en zeventien dagen m geweest. EEN WELGEPLAATST MEDELYDEN IS EENE LOFWAARDIGE DEUGD: VOORAL IN JONGE KINDEREN. In den verleeden* gedrengen winter van 1798 en 99 lag te W... een klein praam-fchip, waar in etn oude vrouw van omtrent 60 jaaren haar verblyf had, met nog twee kinderen, over welke zy grootmoeder i?. Detze vrouw begon, zelfs aan het nodigde voedfel, gebrek te lyden: — dit ontdekten onder anderen ook verfcheidene kinderen, welke haar met de daad ook eenig geld ter onderfteuning bezorgden. Twee van dezelven munteden in dit geval uit, zynde een Meisje van 9 en een Jongetje van byna 6 Jaaren oud: — deezen beflooten, om een gedeelte van hun befpaarde gf ld by elkaêr te doen. en daar voor dan iets, tot onderbond en verkwikking, aan de noodlydende oude vrouw te fchenken. Zoo overlegd, zoo gedaan; zy kochren in alle mogelyke ftilte, aardappelen, mos'ert, boter, ryst, kotTyboonen en ik weet niet rechr w l nog meer, van dit alles ten minden van elks een weinig, — en bragten het aan de gemelde vr"uw. Deeze ou Je doof wist niet wst haar overkwam,^ wt zv hiervan moest denken. Doch de kinderen ftelden baar genist, dat zy alles veilig mogt aanneemen. ——- Zy was blyde, eu bedankte de twee kleinen recht hartelyk. ——■ Eenigen tyd  . tyd dairna ontdekten de Ouders van gemelde kinderen zeer toevallig wat zy verricht hadden. By de ont- dekking van zulk eene edele daad konden rechtgeaarte ?"d"S "let ande". °*i voldaan zy„ over hunne kinderen: terwyl zy -kerlyk niet zullen nagelaaten hebben, om een welgeplaatst medelyden by hunne dierbaarfie panden aan te kweeken. MAATIGHEID VAN DIOGENES. De Griekfche Wysgeer Diogenes by iemand te gast zynde, en geperst wordende om meerder te drinken dan hy dacht dat hem goed wag, nam den volgefchonKri .r:er, en ftorre den wyn over den vloer. Hoe' ! zejdfi de Gastheer, dien kostèlyken z te bederven! _ „ 'tls beter, dat ik den bederf, dan dat de wyn my bederft," antwoordc '.Vysgeer. ' hy geen gelyk? — Alhoewel men het mörfig voorbet ld van deezen Griek niet naaf de letter behoeft cp te volgen, geloor ik nogthans dat het niet kwaad zoude zyn, by dergelyke gelegenheden daaraan eens te denken, mi» dat men er dan ook naar deed Te Groningen, by W. ZUIDEMA, j8oo. en te Amfterdam by de Wed. H. KEYZER , en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEM ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, Nr, 172. HERDERS KOUT, OVER DE JAARGETVDEN. C3p eenen vroegen lentemorgen, traden eens de vier wakkere Zoons van den gryzeia Damon, uit hunne eenvoudige ftulp; twee van hun om door den ploeg, met fterke rollen befpannen, den grond omtewerpen; twee om in den reeds gedroogden fchoot der aarde, haver en garst met eene milde hand re ftrooiën. Door eenen konen, maar gezonden flaap verfrischt, waren zy by de p achtvolle vertooning eener opgaande Zon en ontwaakende wereld , geheel gevoel en bewondering! en waarlyk, — het was de fchoonfte lentemorgen, dien de natuur kan opleveren. De zoele westeWindjes wapperden door de nog bladerlooze boomen; het zingend pluimgedierte huppelde lustig van tak op tak, en kwinkeleerde een vrolyk morgenlied; de dauwdroppelen fchitterden, gelyk paarlen, op de grasfc,heut« jes en de bladeren der nog tedere plantjes; terwyl de oosterkim door het morgenrood fchoon gekleurd was, en de Zon tuiTchen de veelverwige wolkjes haare eerfte ftraalen weldaadig over de aarde verfpreidde. Door dit fchoone tafereel als in gedachten verzonken, hadden zy, zonder veel te fpreeken, een eind wegs afgelegd, en waren reeds naby het land gekomen, dat door hun geploegd en bezaaid zoude worÏV. Deel. Qb den,  C 122 ) den, wanneer deou.ifte dochter van Pbormio, een bloozeud meisje van 19 jaaren , met een emmertje in de hand, hun ontmoette, daar zy de uiers der graazende fcbaapjes van voedzaame melk wilde ontlasten. ., Welk een fchoone morgen is deeze" fprak zy hun reeds van verre toe; „waar zult .gy zoo vroeg heen?" De Jongelingen. Naar gindfche bouwlanden, om te zaaien en te ploegen. — — waarlyk een fchoone morgen: — de fchoonfte, dien de lente kan opleveren; zyt £,y ook reei's zoo vroeg op bet pad? Het Meisje. Zoude ik zulk een' uchtendftond op het vadfige bed kunnen verfluimeren? wekt niet geheel de natuur ons vrolyk op? of zouden wy, gelyk de ongevoelige ftedelingen , onaandoenlyk zyn 'voor 't gezang der vogelen, dat ons oor ftreelr,— voor het heerlykst gezigr, dat ons oog bekoort; — De Jongelingen. Neen voorzeker, — dit is de grootfle zaligheid, die 'net land fchenkt, — wy leeven in de fchoone natuur, en — genietenze; maar hoe zeer ovs ook het gezang der vogelen ftreele, wanr.eer gy— lief meisje! ons eens een vrolyk liedje zongt, zoude dit ons nog meer btkoorei, ! Het Meisje. Vleiëis! dit meent gy niet,— kan ook de Item van een meisje de lieflyke toonen van den leeuwrik overtreffen? maar zo gy op uwe fluit wilt fpeelen, zal ik nog de lente bezingen. De Jongelingen. Wy hebben niets by ons; hadden wy kunnen denken, u te zullen ontmoeten — voorzeker wy hadden onze fluiten medegebragt. —. wilt gy anders niet zingen? «— dat wy dan op deezen hetwel tegen het ooften zitten gaan, ons in de opgaande zon, die zich zoo fchcon in het voor ons liggend meïr fpiegelt, eenige oogenblikken verlustigen. Het Meisje. Onder eene voorwaarde doe ik ook zulks; dat naamlyk, een van 11 de fehoonheid van het voorjaar roeme; de geheele ons omringende natuur zal ft voorzeker thans hier voor bekwaamen. De Jongelingen. Goed: maar dan willen we elk een jaargeiyde bezingen; en de oudfte van ons zaf-ze beoordeelen : Gy , Tityr, vermeit gy den Jbf van het voorjaar: want gy zyt de jongde. Gy Kaartje ! die van  ( 123 ) van deri zomer; Menalcas, de herfst; en Edu'ard &m winter. Tttyr. Dat wy dan voort beginnen. Uvve fehoonheid zal ik vermelden, o lieflyke f>ente! die gy alom ten toon Ipreidt, waar wy net oog oós mogen heenenwenden. Zien wy op het kabbeierid.! meir; nog onlangs zoo hard en na reeds zoo vloeibaar; op de velden, nog onlangs verdord, nu reeJs hergroend; op de bouwlanden, nog onlangs als yzer, nu reeds als los zand, zoo meiken wy uwen krachldaadigen, alles bezielenden invloed. Wanneer de natuur als in een' doodihap fluimert, doet gy ze ontwaakend herleeven ; — gy raakt ze rl ior uwe kundige toverroede aan, — en haare gedaante verandert. Dan ontkiemen de ziaden, — óntfpruiten de planter; — botten de hoornen uit; — ontvouwen zich de bloeifems. — Hoe fchoon worden dan de velden met het eerde groen verfierd, daar het blaetende fchaap , de loeien le koe, het rinnekend paard wel rascii met hunne fcherpe tanden de weilanden fcheeren. Zoo worden onze oogen in de lente gedreeld door de fchitterendfte voortbrengfelen der natuur; eene opgaande Zon vertoont zich aan den oosterhemel in volle pracht , wanneer zy, gelyk een bruidegom uit zynen lïaapkamer, te voorfchyn treedt; het veclkleuiig maagdeiief je, de weelige primula veris, met onderfcheidené veld en tuiubloempjes pryken met volle febjonheid, terwvl het zagt en' tederkleurig perlikbloeifei hun alie \v« overtreden. Z >o hooren wy in de Lente het fchoonlte gehang; wmneer de Köbgkrïrhrriehdé leeuw» rik de lieflykfh toonen Haat; de (foute vink een vrolyk deuntje fluit. —— Ja gy , o Lente! fehenkt aan alles leven en beweeging; fehoonheid en luister; ~— waar is de ongevoelige, — waar de (t'uggè grysaart zelfs, die uwe vriendelyke lonken, die gy alomme werpt, niet gevoelvol aanlacht? - ja, gy zyt de fchoohfte devr Jaargetydcn, en met ü wordt de bi- vallige jeugd-'vergeleeken, die de rooskleurige blos verderf, die niet allen luistergelyk een ee'rst bloeiend pjrfikboompje, prykt.—«. Wie zoude u dan niet roemen, wan: gy zyt de fchoonde der Jaargetyden! Q 2 Klaart-  C 124 ) Klaartje. Is de Lente fchoon en prachtig. — 00k zy is veranderiyk; — na heftraalt liet aardryk eene »angenaame warmte,-dan glinftert wederom de fneeuw. vlok,- nu rotscht het zachte windje,-.dat woedt-de itorm. Maar gy, o Zomer.» dientk Zalbezingen.koelte» de aarde met groeibevorderend Zonnevuur en Jicht; - de Lente fchenkt Hechts bloemen- maar gv rypt vruchten, en fchenkt fmaaklyke moeskruiden Gv Verfiert de velden met digt gras, - tot plydfcrfap . den maaier; de bouwlanden met golvend kou,, vreugde voor den landman. In u zyn de bosfchen door verfchillende bladeren bezet, die de duisternis in Zich beflu.ten. Gy, o Zomer! zyt de fchoonfte der Jaargetyden: want gy bekoort alle de zinnen , en fchenkt een itroom van zegeningen" , die tot in ons gevoelig hart vloeit. —- Vroeg opgewekt, by de verryaende /on, is in u geheel de aard: een Eden } wanneer de landman juichend zyn zweet, reeds z >o vroeg met de dauwdroppelen vermengt, en in eh met de natuur yrolyk werkt, en wanneer in u, o Zomer! de Zon hoog haare draaien fchiet; fchenkt gv eene aangenaame lommer onder het digt geboomte, - verkoe'end water, in het kabbelend beekje. - Met u wordt het mannclyk leefperk met.recht vergeleeken dat werkzaam en nuttig met volle kracht werkt, gelyk gy door uwe wouderbaare kracht aan duizenden vruchten en gewasfen aanwezen ea geur fchenkt Op u nonpen wy reeds, o Zomer! want gy zyt de fchoonfte der faargetyden. ——-. Menalcas. De Lente pryfcf mét luister;— de Zomer koestert door warmte; maarGv, o Herfst» dien ik zal roemen, draagt i:i den hoorn des ovcwloeds de ryre vruchten, wlke de Lente flechts a's bloeifels vertoonde; — de Zomer Hechts voor u (loofde. De Lente is omkranst met b'oemen, — maar gy zyt het met voedende (py«m, die de velden opleveren met geurvol ooit, dat de zwaargelaadene takjes der menigvuldige boomgaarden aanbieden. — In de Lente wordt gfzaaid, in den Zimer gevoed; maar in u, o Herfst' juichend mgeöogst; daar de voor den welgelaadenen wagen trekkende paarden, zwoegen yoor den last, die achter hun hangt, - terwyl de vrolyke dorpelingen eti ds  ( 125 ) de zingende landmeisjes op den akker en in de fchnur, — in den boomgaard, en in de tuin, een ryken voorraad vergaderen voor den naderenden winter. — Gv, o Herfst! zyt omhuld met de befte natuurvoortbrengselen, en in uwen fchoot ligt de geurige perfik, de fnpvolle druif, de fchoonkleurige abrikoos, - ia van de pruim tot de moerbezie is by u alles te vinden, wat het lichaam voedt en verfterkt,- wat den fmaak prikkelt en bekoort, - wat zelfs de ziel opbeurt en vervrnlykt. U, o Herfst! komt de roem boven al de Jaargetyden toe: want gy verzorgt en voedr, — gy zyt in ryke gefchenkpn het weldaadigst, boven alle de Jaargetyden. Met recht worden de klimmende faaren des roenschlyken levensf met u vergeleeken: daar de oudi rdom leffen van wysheid en ondervinding geeft, en rondsom welvaart en zegen, gelyk gy, doet vloeien. Juluard. Te vergeefs was het Lente - te vergeefsch wns her Zomer, - te vergeefsch was her Herfst: zo gy, o gezonde Winter! het aardryk niet bereidet, voedrel vergaderdet, - krachten aanbragt, - de lucht remigdet, en de gezondheid bevorderde!. Ta heeft de Lente luister en fehoonheid, ook gy, o Winter! zyt er meê omtoogen, wanneer het bevveegbaare water in harden (leen zich herfchept; wanneer de kunftig gevormde fneeuwvlok het aardryk verfiert ■ ——• o'' de ghnfferende rym zich om de takjes der boomen ,n de fchoonfte knftaj en fchiet! 'toont my dan, o ale gy Jaargetyden! een fchooner gezigt, dan de winter oplevert, dien ik roem Dan glyden wy op (malle yzers over het welvaste ys in (hellen vlugt — of vergaderen by den welgeftookten haard fchatten van kunde en wysheid uit nuttige boeken; - of keeren tor leerzaame vriendenkringen, en flyten den avond onder vrolyve kout, of onderrichtende gefprekken. Gy zyt 'ZL r°°n I" "Utng' 0 gezonde Wtntetl gelyk de grysaans onder myne medefiervelingen, wier hoofd Seenw ^ ''S ' gt^k de VeIden ineeuw, — die hunne fchatten voor de eeuwigheid hebben opgelegd en zich bereiden voor de grootfte ^~pp'tV ge!yk-,gy de natuur voor de zélve bekwaamt. U roem ik dan, o Winter! want gy zyt tchoon en nuttig, - heilzaam en gezond = Q3 Me-  ( 126 ) MeJibeus. Nu daa ik verlegen , waaraan ik myne goedkeuring zal heenten; — wat Jaargétyde ztÜ ik de voorkeur geeven?— gy hebt ze allen naar w'a&rde geroemd, en van niet een, dit kan ik vedig zeggen, te veel vermeld, zoodat zelfs de anders guur en onaangenaam gehouden' winter voordeden , nut en fehoonheid in zich bevat, waarop de andere jaargetyden niet kunnen roemen. Laat ons dan liever Gods oneindig wyze en liefdervke befchikking gadcflaan in de onderfchcidene Jaargetyden en derzelver fchoone orde: want in de daad, zo wy op de Lente, — de herleevende natuur zien, wie moet dan niet die wonderbaare herschepping be* wonderen, die 'er plaats heeft, en die ai wat leeft gevoelt, wanneer de Zon allengs hooger klimt, en het ys ontdooit, — wanneer de zoele windjes fpeelen en den grond droogen; — wanneer het gras ontfpruit, — de planten uitloopen,— de boomen uitbotten, ja wanneer alles zich tot een nieuw leven fchikt, daar het nog voor,, weinig weeken geheel levenloos en geftorven fcheen. Zoo klimt de Zon dan allengskens hooger, — harir vermogende invloed vermeerdert, — de warmte neemt toe, en met haar de groeien vruchtbaarheid. — Zy nadert eindelyk tot haar toppunt, en ziet met een vriendelyken lonk, op de grens haarer hoogte, op eene beweldaadigde wereld neêr; — dan, ook daar vertoeft zy niet, — ze gaat weder rugwaarts voort, — vtrkoit de dagen, — verlengt de nachten, — rypt de vruchten, en zoo biedt-ons de Herfst een ryken voorraad van de beste natuurvoortbrengfelen aan. Eindelyk wykt wederom de Zon libe langs hoe verder aan gindfche zyde van den Evenaar, —— de koude vermeerdert, ■ de warmte vermitfdert,— en binnen weinige weeken helt de bloeiende en groeiende natuur naar haaren fchynbaaren doodflaap. —— Het water, voorlem beweegbaar voor den vinger des teerden Zuigelings, draagt dan , door koude verdeend, onwykbaar, de zvitaardè lasten, — en het aardryk wordt geklonken als in ketenen van ys. Onder veel treil' nde veranderingen van nu eens vorst, dan dooi, nu fneeuw, dan nevel eg mist, nu hagel, dan regen, nu ry.n, dan dook, bereid zy dc aarde voe-r den Zomer, maakt den  C 127 > den grond gezond, — reinigt bet van te overvloedig ongedierte, hardt dieren en menfehen, zuivert den dampkring, en doei. veele andere ontelbaare zegeningen. Ziet eens myne Broeders 1 hoe Goddelyk fchoon de inrichting der Jaargetyden is, — waarlyk ieder draagt het duidelykst merk eens alwyzen en goeden Scheppers. ^ De andere. Ja, dit is zoo — elk Jaargétyde heeft God gezegend, verfietd, en tot heerlyke einden doen strekken. — elk jaargétyde kan ons bekooren, en is vol van reine genoegens, die we alle genieten kunnen, zo wy ze maar weeten te vinden; en even zegenryk is de orde, die in dezelve heerscht. Dan — myne Broeders! de Zon klimt al hooger, — dat wy tot onzen arbeid, met een juichend harte gaan; want zo wy den dag zonder nuttigen arbeid doorbrengen , zal de fchoonfte dag voor ons ophouden fchoon te zyn. Klaartje. Duftig dan, — ik naar myne fchaapjes , en gy naar uw land! —— EENIGE NUTTIGE VRAAGEN EN ANTWOORDEN. vr. Wie is het rykst? ant. De vergenoegde. vr. Wie is het gelukkigst? ant. De deugdzaame. vr. Wie is zich zeiven eh anderen tot een last ? ant. Die lui en ledig is. vr. Wie verricht in weinig tyd veel? ant. Die met orde vlytig werkt. vr. Wie is flechter dan een dief? ant. De lasteraar. vr. Wie is nimmer alleen? ant. Die uit nuttige boeken kennis vergadert. vr. Wie leeft lang in korten tyd? ant. Die den korten tyd goed hefteed en niet verfpillS vr. Wien zal men het meest eeren? ant. Die 't meest wel doet. vr. Wie is nooit onvergenoegd? ant. Die zyn pligt betracht, en zich aan God onderwerpt. vr*  C 123 ) vr. Wie is de grootfte held? ant. Die zich zeiven overwint. vr. Wie denkt zelden goed van anderen5 ant. Die zelf niet deugt. DE GELUKKIGE MAN. Hy, die in pracht en overvloed, ln weelde en wellust leeft; Aan eiken wensch — aan elke drift Gereed voldoening geeft; Die, al wat hart en oog begeert, Terftond verkrygen kan, Geen neiging onbevredigd laat, Is geen gelukkig Man. Maar hy, die by een held'ren geest 'tGezondfie lichaam voegt; Die arbeidt om zyn daaglyksch brood -* Voor wyf en kind'ren zwoegt. Die, altyd rein en fchuldeloos, In maatigheid geniet; Wiens hart, gelyk een ftille beek, Met effen golfjes vliet. Die in zyn' God zyn' Vader eert, Zyn pligten trouw betracht; Nlèt ieder bytje honig zuigt, Met ieder knaapje lacht. Die in zyn hart en in zyn huis De ruste en vrede vindt; In eiken mensch een'Broeder ziet, Hém, als een' Broeder mint. Die de onderdrukten byfland biedt, En helpt, zoo veel hy kan — In wéldoen zvn. belooning ftelt, Is een gelukkig Man. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1800. en te Amiïerdam by de Wed. H. K E Y Z E R , en verder alom te bekomen»  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 173. BESCHOUWING VAN DES MENSCHGNf OPGERICHTE LICHAAM3 -GESTALTE. De MenTch heeft met betrekking tot zvne licfeamleerbehoeften, begeerten, middelen van beftaan, geboorte, dood en meer andere opzigten goo veel gemeen met de Dieren, inzonderheid deleevendbaarende erj 6oogen3e Dieren, dat hy met reden mede op de lvst deizelve geplaai ft en, ter onderfcheiding, het redelyk Dit genoemd worde. Maar, in zoo verre de foortender Dieren door uitwendige gedaante en hoedanigheden onderfcheideft worden, hoeft de Menfch in dit opzigr iets geheel bvz mders , waardoor hy van alle anderen mar den eerltbn opfla? van het oog allerchiidelykft onderkend wordt, naanjlyk, zvne opgerichte Geftalte: hy ftaat en gaat op tv. dé voeten, met de rnggegraat overeind of londregt, dus ook zoo met den buik en met de bord, en met het hoofd boven; daar alle andere voornaamc dieren op vier beenen gaan, met da ruggegraat. buik en borft evenwydig aan den grond, ot ten uatisten by waterpas voor over hellende 'en dus met het Hoofd voorwaarts. Hier aan zyn wy zoo gewoon, dat wy er zelden aan denken , en veelen misfehien nooit opzettelvk et aar. gedacht hebben: het is evenwel iets, dat onzebefchouJV.Deel. a Wing  Wingen overweeging weiwaardig is, niet alleen om onzer! weetlust te voldoen, maar ook, om dat hier uit nuttige en belangryke byzonderheden op te merken en te leeren zyn: laaten wy, waarde Leezers! maar eens gaan zien, wat er van deezè zaak zy, en Gy zult hier in Wel met my overeenkomen. Gy begrypt ligtlyk, zo Gy al niet met opzet hier over gedacht rrogt hebben, dat toch wel anderen net zullen gedaan hebben O jaa! De één houdt zich op met deeze ^befchouwing uit lief hebbery voor de Natnurlyke Hiftorie, en beiracht alle uitwendige eigenfehappen van Dieren, Planren enz. om elk, en dus ook den Menfch, by zynen rang en op zyne plaats te fchikken: een ander doet het als Filofoof, om de xeden en de oogmerken 'er van te mogen weeten en te kunnen verklaaren: een derde, om dat hy als beminnaar van den Godsdienft ook uit het boek der Natuure en de befchouwing van hem zeiven tot de kenn>s en verbeerlyking van het Opperwezen zoekt opgeleid te worden: en wederom een ander moet a's Artz of Heelmeester noodzaaklyk ook op 's menfehen geltalte letten, om veele kwaaien en gebreken wel te begrypen en te behandelen: om nu niet van drilmeelters, dahferS, fpringeis en eene menigte van kunftenaars en ambachts-lieden ie gewnngen , die allen op deeze geftalte van den menfch acht beftooren te geeven, om in bun werk gelukkig te flaagen. Hier uit begrypt Gy dan, dat al veelen het byzojadT poltuur van den menfch met aandacht befchouwd en dat ook wel veelen hunne opmerkingen daarover zullen befclmeven hebben: zoo is hét; en het is zelfs niet onaartig tevemeemen, wat zy er al van gemaakt hebben. Tot een Haaltje hier van diene, dat een Filofoof van grooten naam, jaa zelfs Geneeskundigen, ons wys hebben willen maaken, dat de menfch, zo hy aan zyne eigene natuur overgelaaten wierd, op handen en voeten zoude gaan naar het voorbeeld van de Dieren, .die hem omringen, en dat het alleen aan de kunst der opvoeding en aan zyne geftadigc oefening toetefchryven is, dat hy overeind gaa. Waarlyk, het is om "te lachen en nauwlyks te begrypen, hoe anders fchrandeïe bollen zulke dingen aan den dag kunnen brengen  ( i3r ; imtners men behoeft geen geleerde tè zyn, dm alleen by uitwendige befchouwing van den gerieeien aanleg en bouw van ons lichaam, byzonder van de geiteldheid onzer voeten met de hielen, op welke wy ftaan en gaan, en or:zerhanden, vergeleeken met den aanlegen bouw van de lichaamen der Dieren , byzonder van hunne pooten en voeten, gaande en ftaaude alleen op de teen, of teenen, volkomen overtuigd te zyn, dat ons lichaam door de natuur gefchikt is om op twee voeten overeind te gaan: en dit is ons eigen met uijfliiiting van allé andere zoogende Dieren, zelfs van den Orang outang, of wilden bofcb-menfch, van welken men zoo veel gefchreeuwd en gefchreeven heeft; want Profesfor Camper heeft er hier ie Groningen zulk eenea gehad, en ouidelyk aangetoond, dat die zoogenaamde bofch-menfeh tot het getlachtt der A30^n behoort, en gefchapen is om op vier beenen ie gaan , hebbende handen en voeten als de andere aapen, gefchikt om inde boomen te kunnen verkeeren, en daar hun voedfel van vruchten, nooten enz. te verzamelen. Deczi en die het met hen mogten houden, doen voorzeker ie kort aan de voortrefiykheid van des menfehen gefhite, en miskennen des Scheppers wyze en goede oogmerken, welke in het maakfej, en vooral in deeze byzotïrtere ge'talte van den Menfch, duidtyk te ontdekken zyn, gelyk uit het vervolg zal blyken. , Andere befchouwen deeze liehaams gestalte, waarin wy regt op gaan met het ho )fd naar boven, als eene byzorjdere gefchiktheid tot de befchouving van den Memel, en ais het teken of zinnebeeld van onze hnogerbeftemming om te betrachten de dingen, d,e bwen zyn; terwyl zy de Beesten aanzien als met her hoofd naar den arond geboogen gaande, ten blyke vin haare laagere baftemming alleen voor deeze aarde. De znk', althans wat de beftemming van den menfch betreft, is zoo; en het zinnebeeldig denkbeeld over onze gefhite t-n deele vleiend voor ons, ten deele o;k tot het goede opleidend zynde, is dan ook vry algemeen aangenomen. Ovmros, één der grootde Dichters van de Latynfche oudheii, haJt reeds dit gevoelen, zeggende: ,, Daar „ de andere Dieren voor over naar dé «arde bukken , R 2 „ heeft  C 132 ) 5S heeft hy den Menfch, met het hooft overeind,' dën Hemel en de Sterren doen befchonwen:" en zeer"onlangs heeft de beroemde Bilderdyk in de kleine Dichterlyke Handfchriften , de twaalfde fchakeering, het volgend dichtftukje, naa Boërius, gegeeven, dat wy Om deszelfs fehoonheid en gepastheid hier by vcegefl} In hoe velerlei geftaltcn leeft het tadoos dierenryk! Sommige, uitgerekt van lichaam, booren rustloos door het fly!c, . Andre, die met lichte wieken vluchtig lucht en winden kneen , Zweven door de onmeetbre ruimte van des hemels vlaeiftaf heen, Andre drukken, zwaar van leden, logge flappen in den grond, Springen door de dichte besfehen, of de groene veld;n, tond. Maar hpe ze allea ook verfcheelen - door verfclreidenhetd van leest, ?t Hoofd voorover neergebogen maakt hen allen ftomp van geest. Niet dan 't hoofdgeflacht, het menfehdom , fteekt den fcfciedcl hemelwaart, Ziet, met opgeheven lichaam, \ uit de hoogte neêr op de aard, En dit maakfel, zoo byzonder, ^ leert die 'twaard'g gadeflaat, tHart ten hemel op te heffen met het opgericht gelaat; Dat geen logge en mê'-ged>-ukte, dat geen ziel aan 'tftof verkleefd. De eedle lyfsgeftalte onteere, Die zy tot haar' zetel heeft. . Ondertusfchen komt het my voor , dat men dus redeneerende, niet juist redeneert. De mensch draagt wel het hoofd verheven naar den Hemel, maar het is tfe blinde fchedel , het haairig gedeeite , dat hemelwaarts gekeerd is; zyn aangezigt, daar hét toch hier op aankomt, floot voorwaards, en zyn oog of gezigt firekt 1  < 133 ) ftiekt zxh niet opwaarts, maar regt uit en vlak ovar de aarde heen: even zoo ftaan ook de aangezeten en «te -ogen der meeste viervoetige dieren, wannee°r zy ftil JA poftuur ftaan, min of meer vooren zydewaarts, maar evtmwydig over den grond uitziendej' zy buigéndaa* enuovcn hunne hoofden en wenden hunne oogen naar boven met geen minder gemak dan de menfch: Hy ne.it zelfs met de dieren gemeen, dat zyn hoofd en gajagezfigt zeer gemaklyk en als van zelve, gelyk ons gebeurt ais wy zittende flaapen, voorover naar beneden neigen en dat wyopze.lyk moeite moeten doen om MIS hoofd [agter over te buigen, als wy onze oogen regt naar din Hemel richten willen,; natuurkundig juist is dus de uitdrukking van Jesaia, cap. 40: 526 Heft uwe hoofden op en ziet wie deeze dingen gefebapen heefti wy moeten ons hoofd,. dat is ons aangezig., opzetlyk ophelen, om den Hemel boven ons te kunnen befchouwen. Verlangt gy nog meer tot opheideri g van dit onderwerp, ennnert u dan den Dromedaris en het Kameel, hoe ueeze dieren natuurlyk hun hoofd en hals agterovergeooogen draagen, zoo dat hun aangezigt vlak opwaarts naar den Hemel gericht is, en echter wie weet niet, dat deeze ouder de domfte last-dieren behooren: beIcbowwt de Vogelen; hoe veel meer als de menfch nebben zy het hoofd om hoog geiloken! zy verheffen Zicli daarenboven met de vlugt, dat wy hen nauwlyks volgen kunnen, en wy redelyke menfenen blyven aan de aarde gebonden. Ziet, Vrienden, menigte van bewcegreoenen en aanleidingen omringen en dringen ons om geduurig met onze gedachten tot God en'Hemeliche zaaken opteklimman, maar wat onze lichaams-geftalte betreft, laaten wy het daar voorhouden, dat ons aangezigt en oog voor uit en het gemaklykft naar beneden z-ch wenden, daarwy ons dagelyks werk vinden , en voorztgtig moeten wandelen om niet oogenbliktvk aameftooten en te vallen; en laaten wy onl wachten van met een ftei! hoofd en opgetrokkene oogen te gaan, want men zou ons voor verwaande gekken, of ver! bysterde Hypocbondristen houden. Ik zou over dit ftuk zoo breed niet geweest zyn, daar het venchil niet is over de zaak onzer beftemanng, maar alleen over de vraag, of deeze door 'smen3 fcheri  C 134 ) fchen opgerichte lichaams geftalte zigtbaar worde uitgedrukt: het verfchilt toch weinig of men met dit gevoelen iirftemme dan niet, zoo lang het by bloote be« fpregeling blyft; zelfs kan deeze befpiegeling, offchoon gegrond in eene onnauwkeurige befchouwing en valscn begrip van de natuur, evenwel haare nuttigheid hebben, als zy den ongeveinsden Godsvereerer en opregten overdenker van zyne hooge beftemming daanoe opleidt. —— Maar aan den anderen kant is het ook waar, dat een valsch begrip altoos gevaarlyk is, omdat het leidt tot een valsch befluit en tot dwaaling; en zoo is het ook -met he: begrip onzer tegenwoordige zaak gelegen: veele menfehen voegen zich by de waare Godsdienstvrienden, jaa misfehien ter goeder trouw, maar die, wat traag en lusteloos van aart ïynde, ongaarne werken, kwalyk kunnen veelen dat een ander werkt, meer houden van ledig zitten eu van ftiehtelyke famenkomften, en zich aan zulk een denkbeeld van 's menfehen opaerichte -geftalte als het beeld zyner roepinge tot den Hemel te greetig vasthoudends, alleen in de toekomst hun geluk verwagten, zonder genoeg te bedenken, dat dit aardfche leven ons dient ter voorbereiding en volmaaking voor, jaa aanvanglyke genieting van dat geluk, en dat wy dit zalig oogmerk bereiken niet door ftil zitten enpraa;en, want dit baart onzalige verveeling, weêrzin in het levan, morren en ontevredenheid met de Godlyke fchikkingsn, maar door met yver in den Godsdienst ook vuurig te werken aan alles wat onze hand vindt om te doen, jaa, door werk voor dezelve te zoeken, waarop wy aan het einde van den dag tot onze blydfchap »eu vergenoeging kunnen naadenken, en dan met een bevredigd gemoed dankbaar gaan nederliggen. Het is uit dit oogpunt, dat wy de zaak, naar ik nieen, moeten opvatten: dan de plaats ontbreekende om dit aftedoen; zullen wy in het volgend nomraer deêüe befchouwing voortzetten. ANEC-  ( 135 ) ANECDOTE VAN DEN HEER I)E LA M0THE, BISSCHOP VAN OflLEANS. Deeze Bisfchop was een Kerkvoogd van uitfteekende verdiende, en zeer voorbeeldig gedrag. De ondeugd Zelve deed hulde aan zyne deugden. Met een recht engelagtige Godsvrugt en ftrenge zeden, paarde deeze Kerkvoogd een vrolykheid van geest en aangenaamheid in de verkeering , welke hem aller harten deed winnen. — Op zekeren dag, als zyne beurs, welke inderdaad die der Armen wss, leaig was, vernam hy dat de Intendant van Amïèns aan de aanzienlykfte vrouwen der ftad een pragtig Bal znn geeven: die* gelegenheid nam zyn werkdaadige welwillenheid te baat, om zyn fbeurs te vullen. Hy reed 's avonds om tien uuren na het Bal. Ry's Bisfcbpps aankomen hardt het Bal pas een aanvang genomen; de vrou\ven , allen pragug gekleed, zagen den Kerkvoogd niet, of zv namen de vlugt, in verfcheidene vertrekken van het Hotel zich verfchuilende. — Om een einde te maaken aan deeze verwarring, verzocht de Intendant den Bisfchop in een ander vertrek te gaan, om aldaar te hooren wat de Kerkvoogd mogt te zeggen hebben. „ Ik heb u niets te „ zeggen" hervatte de brasve man, ,, ik ben tachtig „ jaaren oud, en heb nog nooit een Bal gezien: bier „ om heb ik my herwaarts begeeven: heb derhalven ,, de goedheid, de Datnes weder by elkander te roepen."—Met moeite wordt het verftrooide en ontftel-'e gezelfchap op nieuws by een geroepen. .. Ten laatften fchaaren zy zich rondom den Bisfchop; zyne vrolykheid doet haar moed fcheppen; zy noodieen hem om te dansfen. „ Gv danst Dames" fprak de tVslchop, en ik zie het met vermaak; „ doch, onder dit alles, „ zyn myne Armen zonder brood, en zwemmen in ,, traanen. 't Is de zaak van hun, die hun vermaak nee„ men, hunne'raanen op te droosen. —— Zier Her „ hunne beurs" voegde de waardiee B'isfcb p 'er nevens, „ gy zfet dat ze ledig is " —. Wy zullen „ die vullen, mvn Heer''hernamen de vrouwen", „ drch „ onder vocnwaarde dat gy met ons zult dansfen." — - •: ■• - pj," ' " In-  C 3 Inmiddels g'aat de Beurs rönd, en keett tot den Bi*- » fch ip met eene aanzienlyke fomme te rug. Thans wordt de Prelaat uitgedaagd om te dansfen. „ t h „ w ar," zegt hy „ dat ik het beloofd heb; doch „ ik heb vergeeren Vr nevens te voegen, dat 'er rwee „ dagen in de wee'' zvn, op weihen ik niet kan dans- ten. Laat ik eens zien wat dag hét heden is?" ^ Dirf Sd.ig.myn Heer, was het antwoord dervrouwen. — Waarlyk, het doet my leed," fp- k hier op de Bisfchop,,, want deeze is' ongelukkig een van de da„ gen , op welken ik nier kan dansfen. Ik moet my der„ haiven van myne tWjfte ontflaan: maar gaat gy uwen „ gang, en ik wenfeh u een goeden nacht." de dankbaarb officier. Een jong Pruisfisch Officier kwam eens bv den overleedenen pjof. sfor Gelu kt xeLeipzig, zoo beroemd door zvn leer en leven, en zeide, terwyl hy hem een papier met honderd Dalers in de hand drukte, ,, Ik btn uw Schuldenaar, uw groote Schuldenaar: ik bid u errftig, neem dit aan tor een gering blyk van myne erkenreiykheid." -— Als Gellert weigerde dit geld aan te neemen, fp-ak de Officier verder: „ Ik rus: niet voor -lat Gy het aangenomen hebt; want Gy hffbt mvn hart door uwe fchrifien verbeterd, en zulks "is my meer waardig, dan de goederen van de geheele wereld," Te Groningen, by W. ZUIDEMA, t8co. en te Amflerdaro by de Wed. H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 174. BESCHOUWING VAN DES MENSCHEP? OPGERICHTE LICHAAMS-GESTALTE. (Vervolg en flot van AV. 173.) Ï3e befchouwing van des menfehen opgerichte lichaanis-geftalte voortzettende ter bevordering der kennis* fe van ons zeiven en van des Scheppers wyze en goedertierene oogmerken met ons» gaa ik nu.over tot dé vooriïeliing van Denkbeelden, welke, insgelyks, met de hqogere waardigheid van den menfch en zyne ver«< hevcner beitemrning boven de Dieren overeenkomen, maar tevens ook de waarheid, zo ik my niet bedriege, duidetvk uitdrukken. Buefon, naamlyk , en andere beroemde mannen be° fchouwen deeze onze opgerichte lichaams-geftalte als allezins voortrenyk en zoodanig als eenen Heerfcher der', aarde, wien alle andere Dieren onderworpen zyn, voegt en betaamt; en, naar ik meen, moeten wy volkomen met hem inftemmen, dat het eigenlyk oogmerk cn het waare voordeel onzer opgerichte geftalte hier in beftaat, dat wy onze armen en handen vry hebben, dat dezelve niet dienen om ons lichaam te onderfteunen, gelyk de voorpooten der Dieren daartoe dienen, maat dat wy kunnen gaan, ftaan of zitten, naar welgevallen en gebruiken ondertusfehen onze armen en handen. Deeze toch heeft de menfch alle pogeflbiikfeen uoodig JV. Deel, § OM  C 138 ) om blyken te geeven van zyne magt en gezac, tot zyn nooddruft, ter afweefinge van aan/allen en gevaar, ter omhelzing en liefkoozing, tot zyn byzonder vermaak, het onderzoeken van de werken der natuur het vervaardigen van werktuigen, bet maaken van allerhande kundig werk, en waartoe niet al! waarom dan ook de fynheid van gevoel aan de toppen der vingeren voornaamlyk geplaaift is. In de daad , myne Vrienden! denkt het veelvuldig, nuttig en noodziaklyk gebruik onzer armen, handen en'vingeren flegrs vlugtig naa, en Gy zyt aanhVnds overtuigd, dat een hellend poftuur als dat der Dieren, onderdeund door de voorde ledemaaten 4 óns geheel onbekwaam zou maaken tot onze bedemming op deeze wereld voor ons zeiven en anderen, en ons even min zou voegen als het overeind gaan den Dieren, die gras eeten. Door dit poltuur mei deeze fchikking onzer bovende ledemaaten voornaamlyk hebben wy die groote redzaamheid van lichaam en byzonder van armen en banden; het verdient onze opmerking, dat er geenplaatsje aan ons gantfche lichaam is, 't welk wy niet met onze vingeren kunnen betasten, zo wy ons zeiven het vry gebruik onzer leden maar niet beneemen door ongelchikte k eeding. Hoe onredzaam zyn de Dieren ten deezen opzigte, hebbende hier de voor- daar de agterppot, ginds de tongen elders den daan noodig"om zich overal te kunnen redden. Wy 'misfe'n wel de voorde leden tot deun van het lichaam in het draagen van lasten, en kunnen ook daarom zoo fnel niet hopen als veele dieren: maar hoe wyslyk heeft de Schtpper ons dat vergoed, door derfce fpierén en kracht te geeven aan onze lendenen, benedenfte leden en voeten, zoo dat de rnenfch, door verdai dige oefening daar fe aangebragt, de (helde loopers onder de Dieren, we1 niet in het' oogenblik, maar zeker by aanhoudende voortzetting van den togt afmat: zoodat de Menfch, of fchoon niet draagende'tegen dé fterkde lastdieren, toch aanzienlyk veel draage en naar zyne grootte en zwaarte misfchien niets minder dan eenig Dier; daarby heeft hy boven de Dieren het vermogen van op allerhande wyzen te kunnen draagen, op de rug, op defchouders, op het hoofd, onder de armen en hl de handen: en ?co, dat ook de menfch, of  C 139 ) of fchoon niet trekkende tegen den os en het paard, daarentegen in allerhande rigting trekke, ook van boven naar beneden, van beneden naar boven, en nog daartoe bet vermogen hebbe om den last voor zich nu te kunnen fchuivan. Wanneer ik alle de voordeelen, die wy boven de Dieren van deeze onze opgerichte geftalte kunnen trekken, (chetfen wilde, waar zoude ik het einde vinden? waarlyk! als wy bedenken, wat hoogten de Menfch kan beklimmen, tot wat diepten zelfs der zee de paarlvisfcher, by voorbeeld, kan daalen, wat de Ryders , Springers, Koordedanfers, dat is wat de Menfch door de kunft van balanceeren, die hy uit hoofde van dit Zyn poftuur leeren kan, niet al vermag uittevoeren, dan moeten wy verbaasd ftaan over zoo veele vermo. gens van kracht cn behendigheid als er jri het menfch. lyk lichaam gelegd zyn. Hrc is 'och niet alleen door zvn vernuft, dat de Menfch in lichaams-beweegingen en werkingen boven de Dieren uitmunt, maar ook, omdat zyn lichaam tot alle die verfcheidene en kunftige beweegmgen op eene byzondere wyze gefchikt gemaakt is; zoodat, al hadden de dieren het zelfde vernuft, zy evenwel wegens de ongefchiktheid hunner lichaamen, dat alles op verre na niet zouden kunnen uitvoeren , hetwelk de Menfch door zyn lichaam uitvoert. De Schepper heeft aan het Menfchlyk lichaam , behalven de opgerichte geftalte met de fterkte der heupen, dyën, beenen en voeten en de vaardigheid van armen en handen, ook nog dit byzondere gegeeven, dat her midden punt van zwaarte met het midden punt van beweejjng vaile in één en dezelfde lyn, welke gaat door de geledingen der heupen; hier door is. het voornaamlyk Wde, dat hy zyne opgerichte geftalte zoo gemaklyk in evenwigt houdt, niet tegenftaandè buiding en beweging; daar"alle dieren , op de agterfte beenen opgericht (taande,dn dit houden van het lichaam m evenwigt de groeft, moèilykheid vinden, en vilftxekt geene buigende b'gweeging maaken kunnen. H:er by komt ook nog dit byzondere, dat de ruggegraat van den menfch veel meer beweeglykheid en buigzaamh.ei i, inzonderheid zy.de en agterwaarts hebbe, dan in de dieren; en iaarenboven "t de geledingen der w welen eene dra den ie béwe . * 2 gnig  ( 14® ) ging toelaate. Aan alle deeze en nog meerdere byzondere fchikkingen der leden en krachten, maar welke alle wy hier niet wel verftaanbaar kunnen voordellen, is dan de Menlch zyne byzondere redzaamheid en groote vaardigheid boven de viervoetige dieren in het gemeen verfchuldigd. Wanneer wy by deeze befchouwiugen bedenken, dat de Schepper met alle zyne werken wyze en goede oog-f merken heeft en niets te vergeefs maakt, hoe zouden wy dan kunnen vergeeten by de overweeging van "s menfehen fierlyke en tevens redzaame lichaams geftalte zyne. Godlyke goedheid en wysheid op te merken en te pryzen! Hy plaatft ons aan het hoofd der menigte zyner fchepfelen, geeft ons magt en heerfehappye over dezelve, om ze tot ons nut, voordeel en vermaak , met een dankbaar hart te' gebruiken, fchenkt ons verlland en wysheid om te kunnen opmerken en uitvinden, en voorziet ons van een lichaam, het welk uit hoofda van eene gantfeh byzondere opgerichte geftalte en daaraan voegende fchikking van leden, eene onbegryplyke verfcheidenheid van verrichtingen en beweegingen toelaat: waaraan de Menfchlyke wysheid dan ook verfchuldigd is, dat zy die verleende tièerfchappy over de aarde, over dieren, vogelen en visfchen,'over boomen, kruiden en veldgewasfen kan'uitvoeren, en zich in het onderzoeken van de heerlyke gewrochten der Godlyke fchepping verlustigen. Maar laaten ook dezelve befchotiwingen ons overtuigen, dat wy op deeze wereld geroepen worden en beftemd zyn tot een bezig en werkzaam leven: of zou de wyze Schepper ons zulk een kundig toegefteld lichaam met zoo veel meerdere' gel'chikiheid tot het verrichten van allerhande werk boven de dieren gegeeven hebben zonder wyze'en goede oogmerken? Immers, neen. Bedenkt hier by, hoe deeze aardbodem, welke ons tot een verblyf en woonplaats gegeeven is, zo zy aan haar zelve gelaaten wierd, woest, wild en ledig, een dorre woeftyn, een huilende wildernis, vol van Hinkende moerasfen en rottige poelen zyn zoude; en bedenkt te gelyk, hoe uitgeitrékt onze neigingen en begeerten, eu dus ook onze behoeften zyn, en hoe wy daarom gezellig van aart zynde, in eene Maatichappelyke faraenleving ons vereenigen, om te beter on-  ( I4i > onze begeerten te kunnen voldoèn, en ziet uit het een en ander, hoe alles famenftem't en ons verkondigt, dat de Menie i niet alleen als eenling, maar ook met faamveree:jiigde powgingen en krachten door een werkzaam leven zyn byzonder geluk en genoegen, en tevens het geluk en genoegen zyner medemenfeben moet zoeken uittewerken. Wat klaagen dan zoo dikwyls de Menfcheti, dat zy ongelukkiger zyn dan anderen, omdat zy werken moeten: zal bet doen van onzen pligt ons ongeluk zyn? zal niet veeleer het nalaaten van dien ons beider ven? merkt op en ziet rondsom u, hoe de ryken , grooten en aanzienlyken, die niet behoeven te werken, en het daarom ook niet doen, hoe zy zich verveelen, noe zy zoeken moeten om zich te verlustigen en te *ermaaken, en hoe fchielyk zulk een leven" hun fluit en walgt of hen geheel bederft:. Zy misfen die tevredenheid des gemoeds, dat genoegen des harten, dat de dagIqorjer genieten mag, die in het werk zyn' pligt en zyn* lust vindt: gelyk een uurwerk en menig ander werktuig onnuris, verroest en bederft, wanneer het niet: gebruikt wordt, veel eerder dan dat het door een geftadi gebruik verflyt, zoo is het ook met ons lichaami onzen geeft beide gelegen; jaa hoe meer zy geperend worden, hoe zy beter worden: hoeveel meet: lust, genot en vermaak geniet hy, die werkt en zyn lichaam door oefeningen hard en fterk maakt, boven de. weeki* en redere liefhebbers van het gemak, die ieder guur windje vreezen, als of zy vederen waren, ieder vlaagje regen fchuuwen, als of zy, gelyk zout, ve;rfmelten zouden, en de groote, ruime, "vrye gezonde lucht-hemel met alle de fchoonheden der natuure en menfehlyke vlyt, die daarin pryken, ten beste geeven voor hunne binnen vertrekken en carosfen. Eindelyk moet ik u nog iets van aangelegenheid doen opmerken; maar daartoe vooraf uit het verhandelde erinneren, hoe door onze opgerichte lichaamsgeftalte onzen verhevenen rang boven de fchepfelen, die ons omringen, zigtbaar uitgedrukt en vertoond worde; hoe wy aan die zelfde geftalte het vermogen verfchuldigd zyn, dat wy door vernuft en redens-gebruik die waardigheid kunnen ophouden, en hoe de wyze en goedertieren Schepper onze lichaamen juist aïzoo heeft gemaakt, opdat wy door de oefening en het gebruik onS 3 zer  C 142 ) ■zer krachten en behendigheden aan zyne groote oog. merken met ons zouden kunnen beantwoorden, en met één zoowel ons perioonlyk als onderling geluk en genoegen kunnen bewerken Nu, is dit alles zuo, dan moeten wy ook door deeze befchouwing overtuigd worden van onze verpligting om niet alleen ons leven en onze gezondheid in het gemeen te onderhouden en te behoeden, maar ook in het byzonder om op deeze onze hchaams-gedalte als één onzer uitneemendde voorregten den waardigen prys te ftellen. Als wy met deeze denkbeelden voor den geest de menigte op de openbaare ftraaien, wegen en plaatfen belchouwen, dan krimpt ons binnenfte van fmart, op het zien van zoo veele mankgaanden , gebreklyken, Kreupelen, lammen, gekromden, fcheeven en inëengezakten, omdat zy byna alle even zoo veele getuigen zyn van het onverdand, het vooroordeel, de eigenzinnigheid, de onoplettendheid en onvergeeflykde Hofbeid, met welke zy by hunne geboorte en in hunne tedeie kindsheid behandeld zyn. Vroedvrouwen, bakers, minnen, albeftellen in de kraamkamer, onbedreeVene en kwalyk Onderrichte Moeders leggen te dikwyls haare zinken zoo liegt aan, dat dergelyke gebreken "de noodzaakiyke gevolgen er van zyn: aan onbedreevene, achtelooze, jonge kindermeiden, of zusjes nog zoo jong, dat zy zelve wel oppasfers noodig hadden, worden de kleine kinderen toevertrouwd, en daardoor gebeurt er ongeluk op ongeluk, waardoor die onnozele Wichtjes door vallen, zwikken, of verftuiken zich bezeeren, en voor al hun leven hunne gezonde leden moeten nv.slen: fnms moet de armoede, maar foms wil ook het ftyfhoofdig onverftand den kleinen kinderen, jaa den zuigelingen reeds allerhande kost doen eeten, maar d:e hunne verteenngs-krachten te boven gaande hen ziek maakt, jaa den dood doet; zeer zeker is het, dat hier aan voornaamlyk toetelcbryven is, dat er zoo veel meer kinderen der Menfehen, dan jongen der Dieren Iterven ; maar door t J!ge. meen, en alom voor een geringen prys te bekomen. anecdote van den beroemden montesquieu. Een Heer te Marfeilles zich bevindende, huurde een boot, met oogmerk om 'er mede voor vermaak te zeilen.— Hy geraakte in gefprek met twee jonge knaapen, aan welken her vaartuig toebehoorde. — Onder ditn^! ten ontdekte de Heer, dat zy beiden geen vaareusgezellen van beroep, maar zilverfmids waren, en den tyd, dien zy van hun beroeps-bezigheden konden uitfpaaren, op deeze wyze befleedden om iets meer te winnen. P .„ ? ƒ■ rie;cwegens zyne verwondering te kennen, en fchreef dit gedrag aan inhaaligheid en fchraapzucht a T Eenr,hunrier voerde hem daar op te gemoefe: „ Ach myn Heer.' indien gy de reden wist van dit ons „ doen, gy zoudt het aan een edeler beginfd toefchryj, ven. Onze Vader, bezorgd om zyn huis en huisge„ zin voorteftaan, verzamelde alles, wat hy bezat, by „ een,  c 144 ; „ een, en kogt een vaartuig, met oogmerk om op de „ kust van Barbarye handel te dryvên, — doch, ou„ gelukkig, door een zeerover ontmoet en genomen , „ werd hy na Tripoli gevoerd , en voor (laaf verkogt. — „ Hy beeft ons gefchreeven, dat hy in de handen ge4 „ vallen is van eenen goeden meester, die hem met alle menschlievendheid behandelt; maar dat de fom, „ tot zyn losprys gevorderd, zoo groot is, dat hy nimj, mer. in ftaat zal wezen, die te verzamelen ! Hy „ voegt er by, dat wy daarom alle hoop-., vsn hem a, immer weder te zullen *ien, moeten laaten varren, ,, en ons te vreden houden met te weeten, da' hy zoo veel goeds geniet als- zyn ftaat gehengt. - O i eenen ,„ by ons dier beminden 'vader aan ons zerVen en zy,„ ne familie weder te geeven, doen wy ons best, oiri alles, wat in ons vermogen is aantewenden' tot bet, „ famenbrengen van de fom tot zyn losprys noodig, éi? wy fchaamen ons niet, by wylen vaarensgezellente we,,, zen."— Zeer getroffen voelde zich die Heer over dit eenvoudig bericht, en deed hun, by het heenengaan, een ruime gifte. Eenige maanden na dit voorval zaten de beide broeders in hun winkel te werken, en vonden zich verrast door de t'huiskomst van hunnen vader, die zich in hunne armen wierp, teffenszyne vrees te kennen geeven. de, dat zy op geene regtmaatige wyze gekomen waren aan het geld tot zyne verlosfing betaald: want de frtm was te groot om door hunne bezigheden te kunnen worden overgegaard. — Zy betuigden van de géheele vrykooping onkundig te weezen, e» konden al'een vermoeden , dat zy huns vaders verlosfing te danken hadden aan den vreemden Heer, wiens edelmoedigheid zy zich noch leevendig herinneren. Na de dood van montesquieu vondt men onder diens papieren een verflag van de geheele toedragt dier geheele vrykoopinge, en van het beleid, door hem gehouden , om dat geld na Tripoli overtemaaken. Te Groningen, by W. ZUJDEMA, 1800. •n te Amfterdam by de Wed. H. KEYZER, en verdei alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN 200 GENAAMDEN GEMEENEN MAN; N'. 175. Ik, van rryne Ouders vro'g verlasten^ 'leruyl myn Vrienden hulploos zaten, Onthikt van allen raad en moed, Had zeker deer lyk omgezworven, En was misfcbien alreeds bedorven, Had Gy, e God! dit niet verhoed! Gy dee-lt my 'in een Weesbuis wonnen.^ kfee ban, die zulke Huizen hoonen f Zy zyn frn zegen voor ons Land, /lin ■Btoelk zy nutte Burgers geeven Die dooreen naar/lig, fcbtklyk teeoenj Ook eer doen aan den laagfien fiand, HET DANKBAAR WEESKIND Ut't de OecoriÖ* mifche Liedjes van wolf en deken. ÜITTRPKSEL UIT FENE üEDEVOERINC , GFDAAN ï# HBT ROnM'CH - CATHOLY'\ WEES-FN ARMENHUIS TE HAARLEM IN I7Q3. Vemeemende, dar dit Weekblad ook in Wees- ei . Armenhu'zen, liefde Schooien en diergelvke inrichtingen der wel daadigheid gelet zen wordt, geeven wsf wy gaarne een plaats in he zelve aan dit verkort en wa* veranderd Beric'-n of Ditrrekfel van eene eedgane redenering m hei Roomfch Wees- en Armenhui te Haar*  | 14* ) lem. by gelegenheid van eene plegfige uitdeeling van < eer.pryzen door bet Departement der Maatfchappy tot Nut van het Algemeen aldaar aan de kinderen van dat huis, die de meeste vorderingen in het lcbryven, leezen en ipellen gemaakt hadden. Kinderen, maar vooral Wat meer gevorderde Jongelingen en Dochters, die in foortgelyke geftichten, welke in ons Vadeiland zoo mildelyk voor handen zyn, onderhouden, geleerd en opgevoed worden, mitsgaders zoo veelen, als langs detzen weg reeds bekwaam geworden zyn voor een eer'yk, nuttig en toereikend beftaan, kunnen hier terhunner Ietring, erinnering en opwekking gepaste aanleiding vinder, üe defuge Redenaar, zyne aanfpraak tot de kinderen ristende, wekte hen op eerst, tot de overweeging der voorrechten, die zy genieten mogtenen, vervolgens , tot eene pligtmaatige dankbaarheid. Ter overweeging van de voorrechten, die zy genieten moeten, zéide hy met veel nadruk: Verbeeld u eet s, lieve Kinderen! in welk eenen behoefttgen ftaat gy allen zoudt zyn, als men niet, nadat uwe ouders n door den dood ontrukt waren, gezorgd hadt voor uwe opvoeding: immers moest Gy met hunnen^dood hunne tedere zorge en onderftegning misfen in een' tyd, in welken het u"onmoge!yk was u zeiven te redden, en u geene, althans geene toereikende middelen wierden nagelsaten om er u van te onderhouden. Veelen uwer hebben hunne ouders niet of nauwlyks gekend: wat zou er van u geworden zyn, als zich niemand over u ontfermd hadt? immers zötfdt gv van honger en gebrek in den allerdeerlykften totftand maar weinige' oegenblikken naa ben hebben moeten vergaan. Of waart gy al wat verder in jaaren gevorderd, en hadt gy eenig gevoel van uw verlies , dan begreept gy ook, hoé ongelukkig uw toefland geweest zoude zyn door het gemis van de zorg en hulp uwer ouders, indien men u geheel aan uw eigen noodlot had overgelaaten! Nog te jong om u zei ven eenig middel van beftaan te bezorgen, zoudt gy in de uiterfte armoede langs flraaten en wegen hebben moeten zwerven, en door bedelen nauwlyks het noodig leevens onderhoud kunnen opzamelen. Welk een geluk derhalven is het voor u, dat gy in dien ftaat van behoefte in zulk een Gedicht  ( 147 > der menfehen-Iïefde zyt opgenomen, dair gy-voor armoede en gebrek beveiligd zyt, daar gy gekleed en gefpysd wordt, daar gy des nachts uw veilige rustplaats vindt, daar gy een werk of b*foep leert, en in ft.nt kunt worden om met den tyd op eene eerlyke wyzé •Aan den ktiët te komen. Maar, waarde kinderen ! dit zyn niet alle de voordeden, die gy hier geniet; men draagt hier ook sorg voor uwen zedelyken toelhnt, dat :s men tracht u tot braave Menfehed eh goede Kristenen op te kweeken, "en dus ook uw eeuwig geluk te bevorderen. Waart gy van genoegzaame hulp onthlo )t geblcaven, gy .zouut eene geregelde opvoeding hebben moeten tuisten , én daar door z ju eene woestheid en domheil, erger dfth die der beesten, uw deel geworden zyn: maar ook iiLr voor wordt in dit liefderyk Gedicht zorge gkiraageij. Hier w irdr gy onderweezen in het leezen en fchryven, welke vveetenfehappen dc grondlla> zyn van alle andere nuttige kundigheden, en dns van de uirerïte rjpodzaakiykhc d ter bevordering van uw geluk in uw volgend leven: beha] ven' dit wordt gy hier andcrwée&in in de begiufélen van den Kris elyken Gods-dier.ft.door leeranren , welke met alle anderen daarin volmaaktelyk overdé ïkomen, dar de hoofdzaak van den Krisi J \ ken Godsdienft beftaat in het betrach'en der dèiiad en van die pügren, die het Euangélte van j^sus kiustus rus voorfchryft: hier in wordt gy door hun on&e'rweeZen, en door hun wordt gy gedirïtHg veimamd tot het getrouwIvk Waarne'ërrten van alle de zeae'y!;e 'geboden van den Godsdienlt, in het lei len van een deugdzaam lev.'in , en dus wordt in u de grond gelegd tot uw eeuwig geluk. Welke onl'chatbaare voordeden geniet gy derhalven, maar welke gy zqudt hébben moeten misfëa, indien de menfchenliefde en weldasdigheid u den toegang tot dezelve niet geopend hadt. Bedenkt eéns.ernftig, wat er van u geworden zou zyn, als men niet deezer wyze in uw« lichaamlyke en zedelyke behoeften voorzien hadt. De Menfch loch is in den eerlten tyd zyns levens van alle deleévende fchepfelen op den aardbodem her allerbehoeftigft;, van allen het m'ndt in ftaat om zich zeiven het rtbódig onderhoud te bezorgen, zoo dat hy zonder de hulp van anderen nauwlyks een enkelen T 2 dae  C ï48 ) dag kan leeven: laaten wy ons eens verbeelden zulk een ellendig fchepfebje, beroofd van 2yne ouderen, verftjken van eeiue menfc.hlyke hulp, in eene nrraelyke hut, fchreiende yan honger en dorft, verkleumd van koude, met weemoedige oogfes (la-arende op, en t-e tedere handjes uirtteekende naar het kor.de lyk Van naar, van wie het gay ion was zoo tederïyk gekoesterd en gevoed te worden: Myn God.' welk een jamttcriyk, welkeen akelig r0o:.eel! Ën.ondertusfcnen* Zülke ellendige vertooningen doen zicli, helaas! op oeeJ|e Wereld maar al te veel op. Vergelykt nu eens, waarde Runderen! deezm-jammerly,cen toelland van deeze ongelukkigen by den uWprJ. en ziet dan, welk een groot geluk, u te beurt is .gevvlien, dar gy geboren zyt in een Land en plaats» daar zoo veel zirge gedwagen wordt voor weez<.-n en behoefugen. Maar bedenkt dan' 0$ ie gelyk, on t welk eene duure verphgtin? tot dankbaarheid gy hg , dat u een beter lot is te beurt cevi ien. Ik houd, iny verzekerd, dat gy dezelve reeds,geyoelt, nogthans wd W u nu ook nog eeniae aanleiding getven ter betrachting van dien edelen phgr. Gy zyt, Vioreerst, vcrpligt uwe ernflige, vuurige en oprechte dankbaarheid te betoonen aaii God, den aigemcenen Vader der menfehen: door zyne Voorzie* mg.ieid is het, dat gy geboren zyt daar, waar men met zoo Veel zorge en middelen gereed ftaat om hulpeloozen met opene armen te ontvangen; te ('nylèn, te kleeden en tot nuttige burgers en goede kristenen te vormen. Deeze dankbaarheid kunt gvjbest betoonen door een deugdzaam en Gods dien (tig gedrag, u wachtende voor alle de verleidingen der zonde, en door uw geheele leven in eenen heitteen wandel en eene geduurige eriunering der onfehatbaare zegeningen, die door zyne Voorzienigheid van liefderyke en m ■ félydehde menfehen u gefchonken zyn. Verier zyt gy uwe hanlykfie dankbaarheid en vuujtu/lte wederliefde verfchuldigd san Hun, die de zorg uwer opvoeding wal op zich hebben willen neemen en u bezorgen het gene gy tor uw onderhoud van nooden hadt: degzerj hebben zich uwer aangetrokken niet uit eigenbelang, niat met uitzigt op eigen voordeel 5 maai  < H9 3 üianr veer eer met opoffering van bunnen tyd, die» zy san bun beroep of uitfpanning hadden kunnen befteeden, hebben zy de moeite w'el rp z;ch willen neemen van in alle uwe behoef en te voorzien: zy zyn het dus, die de .p'nats uwer ouderen bekleeden; zyt hun daarom gehoorz-lam, en draagt hun uwen fchuldigen eerbied toe; dit is de b s e dankbaarheid, die gy hun kunt bewyzen, gelyk dit ook de eenige belooning is, die zy van u zullen kunnen erlangen. Emdelyk moet gy ook uwe dankbaarheid betoenen aan allen, die medewerken ter bevordering van uw g,luk uwe onderw.ztis, t,we meesters of baafen, er» al.en die hunne milde hand toereiken tot inftandhoa» ding der geftich.en of inrichtingen, door w Ike iy der e. ende en der woestheid onttoogen. e> fpysd en befchaafd wordt. Onder deeze hecft de M adchapnv tot vut van tAlgemeen mede aanfpraak op uwe dankbaar heid: zv wendt, feden veele jnaren alles aan, om de Opvoeding en het onderwys in het algemeen , maar voornaamlyk ten behoeve van den minvermogenden te -verderen: zy zoekt de inrichting der Schooien en het -onderwys in dezelve te veranderen, met oogmerk, om de kinderen en de jeugd het leeren gemaklyk en aangenaam te maaken, zorg draagende zoo wel voor uwe gezi.dheid, om door nuttige fpden en oefeningen ■fterkte en vaardigheid van lichaam te verkregen ' als VOJ* de verkrygmg en uitbreiding van kennis in allerhande nuttige zinken, naar de vatbaarheid en gefchiktheid uwer jaaren en vermogens. Zy geefr ten dien eta■ de voor en naa de nuttigde boekjes en tot geringe prvzen uit, gjchikt niet alleen voor ouders en meesters maar ook voor u. kinderen en jonge lieden.' Zy doet dit aileen uit menfchenliefde, en met geene aB lere bedoeling, dan om u wyzer, beter en daardoor gelukkiger te maaken Oefent u vlyiig in die éénvoudige werken' °, TdSn def,Ve U nf>« niet in de !»*J3 gegeeven, zoektze op; de gelegenheid daar toe is byna over- Jj\et ™°ei,yk1Je Vinden? dezeïfde ""ten en handen ÏZJlfA™? "lM,rt*hdd, die gewerkt hebbe;. omdfe nuttige fchnfren ter uwer onderrichting te doen oPft4- ten ma de daad toonen, zo0 ook elders waarfchynlyk T 3 ge-  C 150 ) genegen zyn om u, als gy flegts lust betoont tot leeren en Onderzoek, de verkryging derzelve gemaklyk te maaken. de waarde van een kundig man» De beroemde Schilder holbein, bad zich eens, toen hy éöne der Gemaalinnen van Koning hendrik den égtjien in Engeland fchilderde, in zyne kamer op- f(looien, terwyl een der voornaamfte Heeren aan het of by hem kwam, om hem te zien arbeiden, holbein verontfchuldigde zich in 't eerft op eene zeer beleefde wyze, dat hy niemand by zich konde laaten. De Engeifchman, die zich inbeelde, dat voor eenen Man van zynen rang alle deuren geopend moesten worden, wilde geweld gebruiken; waarop holbein, die zier oploopend van natuur was, opftond, en den Lord van de trappen deedt tuimelen, vervolgens, om de wraak van den Lord ie ontgaan, uit het vengfter jproiu, en zich naar den Koning begaf. By den K«gekomen zynde, wierp hy zich aan zyne voeien, verhaalde hem zyne ontmoeting, enfmeekteom Genade. In 't zelfde oogenblik kwam de Lnrd in eenen vry fiechteu toeltand insgelyks by den Koning. De Koning boorde zyne klaaten aan en zocht zyne gramfchap ie doen bedaaren. Toen deeze echter uit eenen dies te hoogeren toon fprak, en den Schilder dreigde den hals te breeken, zoo verdroot zulks den Koning zoodanig, dar hy tot hem zeide: Mylord! ik verbiede u by uw leven, u niet aan mynen Schilder te vergrypm. Ik vin ie een zoo groot onderfcheid tusfchen u beiden , dat ik in dit oogenblik uit zeven Boeren zeven zulke Graaven kan maaken , als Gy zyt, doch uit zeven Graaven, als Gy zyt, zou ik niet eenen eenigen holbein kunnen maaken. * graaf  C 151 ) ©RAAF SNORKER. Daar leefde in ouden tyd een maci Van roem en groote faam; Hy was by groot en klein bekend ' by) beef voor my!" "En nam het blinkend (faal. JNhi w erd de dapp're Held beroerd ï^y trilde en fprak niet meer. . . Miar vlood door ftraat en (teegen heen —ï Men zag hem nimmer Wié.. O! Leezers! weest bedaent, wien ge uw vertrouwen f biedt I Zoekt naar den ftillen man — de fnorkers zyn het niet, Te Groningen, by W. ZU1DEMA, r8oor enteAmfterdam by de Wed. H. KEYZER, en verdei alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; *SS©8S8S8SSS8S$* SAMENSPRAAK TUSSCHEN HENDRIK EN PlETlili 4 OVER DE VERSTANDS-VERLICHTiNG. Pieter. w V hebben, myn Vriend ! reeds" ZOO vaak met eikanderen gefproken over onderfcheideiic onderwerpen. Gy hebt my zoo veele zwaarighedei* uit den weg geruimd, van zoo menig vooróórdeel geneezen, myne wanbegrippen zoo dikwyls,tegengfr* gaan, myne dwaalirigeri zoo menigmaalen 'wederlegd, en ik zoude, zander uwe Welmeenendc en verlbmdige onderrichting, over veele dingen zoo opgeklaard niet denken en de man niet wezen, die ik tegenwoordig Werkelyk ben: evenwel zyn 'er nog verfchei-: dene zaaken, die my nog zeer duister voorkomen,; en waarover ik gaarn eens uwe gedachten wilde weetenw Hendrik. Gy kunt wel zwaarigheden hebben, die», ik zelf niet in ftaat ben om op te lofi'en. 'Er is zoov veel , waaromtrent ik nog wel eenige opheldering nodig heb. Doch — laat eens hooren — wat begeerC gy van my te weeten? Ik zal u mvne gevoelens» openhartig mcdedeelen, en zoo veel iri myn vermom gen is, onderrichten, Pieter. Wat zou toch Wel de federt zyn, dat de* Fer/ïaftds-verlichting, waar oVcr tegenwoordig zo» Veel gefproken en gefchrecven wordt, en waarvar*, ieder weldenkend man de nuttigheid en noodzaaklykheid erkent, zoo verbaazend weinig Vordert ent niet meerder opgang maakt? ■ Hendrik. Ik geloof, myn vriend! dat verfcheidene redenen te famen loqpen, om deeze zoo heilzaame verlichting te verhinderen, Vooröordeelen Voor IV- Deel, W bet;  C 154' ) het oude; vrees voor nieuwigheden ; ftyfheid' en onkunde van veele onderwyzers ; de zorg van veele eenvoudige vroomen, dat hunne geloofsleer en rechtzinnigheid in gevaar zuilen geraaken, zyn zekerlyk eenige, die veel toebrengen om haar te belemmeren: maar met dat alles — ben ik van gevoelen, dat het grootfte beletfel van de doorwerking der verlichting niet van buiten, maar van binnen moet gezocht worden. Pieter. Dat begryp ik niet. Hendrik. Een weinig geduld! — de Verbetering van gebreken moet eerst van 't inwendige beginnen, eer dezelve naar 't uitwendige kan werken. Zoude een Medicynmeester niet verkeerd handelen, indien hy een' kranken , behebt met uitwendige leemten , die hunnen oorfprong hebben in inwendige, kwaadaartige ftoffen, alleen met uiterlyke geneesmiddelen wilde herftellen, en de oorzaak, die van binnen zit* Jiiet zocht weg te ncemen. Pieter. Zekerlyk. Hendrik. Nu— zoo is het ook met de zaak, waarover wy thans fpreeken. Veele menfehen, ja de meesten zyn onkundig — men wil hen verlichten, even als de Dokter den zieken wil gezond maaken: maar ik vrees dat men dit nuttig werk dikwyls van een' verkeerden kant ^ aanvangt. Ieder mensch moest met zich zelven beginnen. Ik wilde, dat ieder dc noodzaaklykheid en verpligting. inzage, rein zich taetelegM gen, om zoo veel verftands te venkrygeu., en zyne ziels-1 ■vermogens zoo verre te voimaaken, als mirgelyk zy, en zyne natuurlyke vermogens en omftandigheden maar eenig-' zins ü&laatenJ1* Dit zou, naar myn .oordeel , het geTeedfte middel zyn, om liet werk der verftandsverlichting voor anderen met vrucht in 't werk te Treilen , en kennis en weetenfehappen onder dc menfehen ie verbreiden. • Pieter. Maar zou de onkunde wel zoo groot zyn ? i Hendrik. Helaas! al te groot. Het is waar — daar* zyn veele menleken, ^die mcenen recht verftandig te zyn, — en op de keper befchotiwd, weetea zy byna niets. Ieder mensch heeft een goede doiis eigen-. liefde, en vooral in het verftand is ieder met zyn deel wel te vreden. Maar aan den anderen kant too- nerf  C 155 ) nen ook veele menfehen blyken van kunde en bedrevenheid in dat vak, waar toe zy zyn opgeleid; en buiten dat vak weeten zy niets, en zyn dood onkundig in dingen, die zy, zich daar op toeleggende, konden, en Jaar zy niet alleen voor zich zeiven leeven, behoorden te weeten — en 't is in dien zin, dat ik beweer, dat ieder verpiigt is aan de verlichting- van zyn verfiand te arbeiden. Pieter, Gy kunt echter niet willen, dat elk een zich op alle kundigheden, die zoo byzonder en zelfs verfchillende zyn, zoude toeleggen. Hendrik. Geenzms! — dan" zoude ik die gulden fpreuk: allen kunnen niet alks, vergeeten hebben. De vermogens van allen zyn niet gefchikt om alles te weeten, wat wel weetenswaardig is. Een menigte van omftajjdigheden kunnen hier eene groote onderfcheiding te weeg brengen: maar dit neemt nogthans de mogelykheid niet weg, dat iemand, buiten zyn gewoon vak, zich kunde zoude kunnen aanfehaflen in een of meerder weetenfehappen, waardoor hy zyne verftandclyke vermogens verbéteren en zyne kennis daadelyk zoude uitbreiden. Ook kan men niet eisfehen, dat alle menfehen even verftandig konden en moesten worden. Neen! ieder is het vermogen niet gegeeven, om over alle zaaken juist te kunnen oordeelen; het waare overal van het valfche; het zekere van het onzekere te onderfcheiden. De één heeft meer verbeeldingskracht, geheugen, oplettendheid en levendige vlugheid dan de ander. Pieter. Maar is het niet genoeg, dat ieder een zich bemoeit, met het gene hem zeiven betreft ? Zoude het geen gevaarlyke en nadeelige gevolgen kunnen hebben, indien ieder een, Jan en Alleman zich toeleide, om wyzer en verflancÜger te worden? my dunkt— dit zou groote verwarring kunnen baaren, Hendrik. Denkt gy'er dan niet om, dat alle menfehen Leden zyn van één en dezelfde huishouding? dat — indien, niet allen, die tot hetzelfde huis behooren, tot welzyn van hetzelve werken, de Boêl in de war moet loopen? dat één luiaart een anders vlytig huisgezin het grootfte nadeel kan toebrengen? en dat één zelfzoeker, die de rust over 't hoofd ziet, in ftaat is, alles in den grond te booren, ten W 2 eiu-  C 156 ) einde zich zeiven ftaande te houden ?— Ik hoor u fpreeken van 't gevaarlyke en nadeel 'ge, dat voorde deur ftaat, indien Jan en Menjan wyzer cn verftandiger wilde worden — maar, myn Vriend! denkt gy dan, dat in de zoogenaamde laagefe klasfcn der Maatfc^Pfiy geene weldenkende en doorzigtige luiden zouden kunnen gevonden worden, die zich bemoeiden Om Wyzer en verftandiger en daar door nuttig te worden? Ik Item volkomen toe, dat 'er onder deeze fclasle gevonden worden, die zich veel verbeelden en mets weetën, die meenen wys te zyn, en het niet Zyn, die door eene halve verlichting zich zeivenen anderen misleiden, en geheel cn al op een' doolweg genm,g"nd yerftnnd dc grondzuilen worden van onze be;ti'achtirigen, bedoelingenen uitzigten. Daarom heb6cn 09« Bityd Godstlienftige, zoowel, als Staatkun-  C '57 ) dige hcerschzucht met vereenigde poogingen geyverd om de verlichting te keer te gaan, en zoo veel mogelyk te bewerken, dat het geen dom was, dom bleef; dewyl eene onkundige menigte 't èemaklvkst te beheerfchen is. — Maar ik zal nog een Hap verder gaui en beweeren, dat men niet recht deugdzaam of Godsdienftig zyn kan, byaldiéh men de aankweeking van zyn verftand en vermogens verwaarloost. Immers is de waare grond van deugd en Godsdienst dat men het goede, hetwelk onze "hand vindt om te doen, doet, uit het befef, dat-dit dc wil is des Allcrhooglren. Deeze overtuiging nu — beftaat niet in eene verwarde verbeelding en bloote meenino- van onzer.1 pligt, maar wel dèegelyk in eene juiste kennis, fieunende op reden en veritandelyke overtuiging van den waaren aart en de natuur onzer verpligtihi en den grond, waar uit dezelve voortvloeit. Indien men deeze kennis bezat, zou men niet, vooral in den Godsdienst, zoo deerlyk dwaalen, of tot buitenlpoonge begimelen en werkzaamheden, met den waaren aart van den Godsdienst ftrydende, vervallen en uitlpatten. Wanneer men zich altyd had toegelegd, om den waaren wil van den Schepper te onderzoeken , zou men niet zoo veele wclmcenende dwaahngen begaan, en zich niet, fchoon omveetende, ichuldig gemaakt hebben aan gruwelen waar voor dc menschheid van fchrik en afgryzen vervuld is Pieter. Evenwel moet men de menfcllelyke zwakheid met uit het oog verliezen. Hendrik. Zeker niet. Dc menfehen zvn niet alweetende, met onfeilbaar. Zy kunnen niet alles weeten, met alles in zynen ganfehen omvang en fameuhang bcoordeelen —maar—wie loopt het meest gevaar voor misvattingen en doolingen — hv die het meest of minst van dit alles weet en kent? De men* ichelyke zwakheid is de gewoone klagte — maar dikwyls zeer ongegrond: want hoe kan men over zwakheid klaagen, wanneer men niet eerst zyne krachten en vermogens beproefd heeft? Ik vrees", dat traagheid en achteloosheid, gevoegd by eene al te groote gehechtheid aan het zinnelyke en ongeoorloofde 1VCCl- °nd,C!' den ?aaIn van zwakheid cn onl vermogen bewimpeld worden. W3 Pi*  ( 158 ) Pieter. Maar heeft niet ieder mensch verfhnds ge* noeg, om zyne pligten te kennen? Hendrik, Waarlyk men kan de traagheid en verkeerd geplaatfte eigenliefde niet beter in de hand werken, dan met nu eens der menfehen zwakheid, en dan weder de genoegzaamheid van hun veritand en de onnoodzaaklykheid van ingefpannenc aandachtsoefening te hulpe te roepen, en terwyl men hen aan 'de eene zyde ter neder flaat, aan den anderen kant hunne verwaande zelfsverheffing gaande te maaken. Maar laat ons dit (luk eens wat meer van naby befchouwen! Het komt my voor, dat de omvang, onzer verpligtingen zóó groot is en zich zóó wyd uitftrekt, als de omftandigheden onzes geheelen levens en dat de toepasfing van de algemeene regelen van deugd en godsdienst gefchieden moet op, en naar de •'byzondere omftandigheden, waar in wy ieder oogenblik komen, en zelfs niet verandering naar de betrekkingen, waar in wy zoo dikwyls met verwisfeling geplaatst worden. En — is dit zoo — hoe zeer moet dan niet het verfiand geoefend zyn, om in alle die byzondere gevallen zynen pligt te kennen, en dien, naar dezelve juist te 'berekenen? Behoort tot dit alles derfialven niet een verlicht oordeel, 't welk zeker niet anders dan door de ernftigfte infpanning van den geest te bekomen is, om telkens, na eene juiste bepaaling te kunnen zeggen : dit is pligt? Pieter. Maar, als men nu zoo verre gekomen is, dat men weet — wat pligt is — is het dan daar mede genoeg? Hendrik. Geehzins! men moet daar en boven befef hebben van de reden, de aanmoedigingen en beweeggronden, om dien pligt ftandvastig te behartigen; de beginfelen, waaruit men werkt, behooren beredeneerd te zyn, en hoe meer ze dit zyn, hoe meer ze ons zullen opleiden tot pligtmaatige betrachtingen en werkzaamheden. Ja! ik durf ftaande houden, dat het tegendeel van dit alles onze verrichtingen dikwyls zoo onvolkomen en ongenoegzaam maakt. Het uit het oog verliezen van den fchakel, die 'er tuflehen alle- pligten onderling is, en van het verband tuffchen deezen en alle onze betrekkingen, verraadt onze onkunde in deaelven en is tevens oorzaak, dat 'er  C 159 ) 'er zoo veel onvolmaakt is en blyft — een bewys, cfaï men van dit alles Hechts eene gedeeltclyke kennis heeft, Pieter. Wilt gy dan, dat ieder mensch zich zulk! eene algemeene kundigheid bezorge? kan hy dit doen, zonder zich aan pligtverzuim in andere betrekkingen! fchuldig te maaken? Hendrik. Ik ben een groot voorftander van die gouden fpreuk : Schoenmaaker houd u by uw leest, ert er dus verre af van te vorderen, dat "iemand zyne byzondere beroepsbezigheden, waar toe hy door de Voorzienigheid geroepen is, zoude mogen vaaren laaten, of dezelve aan zyne byzondere oefening opofferen. In tegendeel, denk ik, dat hy die dus handelde, fchandelyk zynen pligt zou verzuimen, eni zelf de oorzaak zyn van zyn eigen of eens anders1 nadeel: maar wie is de man, dien het aan gelegenheid ontbreekt, om , terwyl hy nyverig op zyne zaaken past, door opmerkzaamheid zyne kundigheden dagelyks te vermeerderen, en zyne verpligtingen„ die op hem liggen, in zyne betrekkingen, van tyd tot tyd, duidelyker te leeren inzien cn behartigen? ; Pieter. Waar zal hy den tyd tot zoodanige oefeningen vinden? Hendrik. 'Er wordt zekerlyk veel tyds vereischt, om zyne zaaken wél en getrouw waar -te neemen. Veelen zyn 'er, 'die overkvopt zyn met bezigheden —■ maar — behaïven -dat die overmeesterende drukste im veele gevallen moet worden tocgefchreeVen aati te veel omhaals en omflag, die men zelf nodeloos maakt, en ook dikwyls, dat men niet nauwkeurig genoeg is in de verdeeling van zynen tyd, of in de geregelde orde van zyne werkzaamheden, roep ik hier ieders ondervinding tot getuige, hoe veel tyd 'er wel' nutteloos verfpild en doorgèbragt wordt in verdrietige ledigheid en nietswaardige zaaken! Ik zal niemand beledigen, indien ik voor my zeiven en voor allen belyde , dat wy , zonder onze noodzaaklvké üitfpanningen te verminderen, nog veele —- zeer veele kostbaare oógenbUkkén zouden kunnen affnipperen, om iets by de hand te neemen, waardoor wy onze verftands- en zielsvermogens zouden kunnen verbeteren en uitbreiden. Pieter. Maar alle menfehen zyn toch niet in de ge-  C 160 ) t=tege,nheid- cn in ftaat, om zich de noodzaaklyk* ulpmiduelen aan te fehaffeh — hoe zuilen zy,"by voorbeeld, boeken enz. verkrygen? Hendrik. Alle menfehen, myn Vriend! behoeven geene geleerden te zyn. Geleerdheid, en aanfcwèeEifg van kennis, of verlichting van het verftand, zyn zeer onderfcheidene dingen. Uit de boeken, 'tis waar, kan men zeer veele onderrichtingen haaien, en dat onderricht kan ons den weg, dien wy ter eigene overdenking en onderzoek, te bewandelen hebben , merkelyk bekorten: maar dit weet ik — dat kennis, uit boeken gehaald, lang zoo aangenaam niet is, als die, welke men door zelf denken verkrygt.— Ook konden veele menfehen, indien zy flecbts wilden, een aanzicnlyk nut uit de verkeering trekken, zo dezelve niet zoo veel tot beuzelingen/nietswaardige— ja fomwyïen nadeelige dingen — maar iot kering, nut, en (lichting, wierdt aangewend. In plaats van den kostelyken tyd te vermeerden en te misbruiken, zou men het onderhoud op nuttiger onderwerpen brengen, en — indien men zulks deed, hoe veel nuts zoude men dan niet trekken uit eene verteering, die met verlichting, hoe eenvoudig die ook wezen mogt, heil en verbetering overal verfpreiden zou. Ik zoude hier nog veel kunnen byvoegen. Ik zoude kunnen aanvoeren, hoe veel in deezen tot Nut van 't Algemeen bygedraagen wordt door die loll'elykc Maatichappy. die in ons Vaderland beftaat, en die, zo niet in alle, nogthans in zeer Veele byzondere vakken, ter verlichting van het verltand en verbetering van het hart, onvermoeid werkzaam is. Uc zoude veel kunnen zeggen van het gedrag van veele leden dier Maatichappy, die tot dat groot einde niet fenocg werkzaam zyn, maai; veele geichikte gelegeneden door een onvoorbeeldelyke traagheid jammerlyk verzuimen — doch de tyd roept ons om te fcheiden. Pieter. Het is ook genoeg voor deeze keer. Ik bedank u voor uwe heilzaame onderrichtingen. Gy hebt my myne vraagen tot genoegen beantwoord, en ik ben volkomen voldaan. Te Groningen, bv W. ZUIDEMA, 1800. «1 te Amfterdam by de Wed. H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. *SS8SÖS8S8SÊS8SÉ* Nr. 177. OVER HET VOOROORDEEL EN BYGELOOF AANGAANDE DE MISGEBOORTEN. Ouder alle Vooröordeelen en Bygeioovighederi ¥ welke 'er nog onder het menschdom, cn in 't byzon-> der by den zoa genaamden Gemeeneii Man gevondene Worden, is geenzins dit van dc minden, het welk plaats heeft omtrent de zoogenaamde Misgeboorten; dat is, „Kinderen die niet wel gefchapen zyn", of liever, „ niet met behoorlyke gedaante en regelmaatige leden ter wereld komen." Mier op blyl't het Bygeloof met verwondering en ontzetting (baren; en het is de hang naar het vreemde en zcldzaame, die hen iets dusdanigs als mirakelen of wonderheden,, ja, als llralfen en oordeelen van een Vertoornd God doen aanmerken ; waar in echter , myns achtens , niet dan de eenvoudige, fchoon wel eens van haarenr gewoonen loop en werking afwykende, Natuur, ett nienschlyke oorzaaken te vinden zyn. En het is de zucht, orn iets nieuws en vreemds te vertellen, ent. ffof te verfchaifen aan het praatzuchtig gemeen, waai" door zoodanige voorvallen en gebeurtenisfen, zo zy al eens plaats hebben, dan nog oneindig vergroot worden. Onlangs gebeurde my iets van deezen aart. Ik zal eerst het voorval, zoo als het my wedervoer, Verhaaien; en dan de Vooröordeelen, welke men hier/ aan gewoonlyk hecht, en dïe ik ook hier by ontdekte, zoeken te wederleggen.  C 162 ) Eenige weeken geleeden ging ik van N... na V... enderweegs kwam ik in een ordentlyk burger huis; ik vond hier twee of drie Vrouwen , die taamlyk druk in diskours fcheenen. Na met haar eenige woorden gewisfeld te hebben over het wéér, en andere onverfchillige zaaken, viel myn oog toevallig op een', in dat vertrek zynden, hond. Hier door kwam ons gefprek op den dollen hond, die, gelyk fommige der leezers wel gehoord zullen hebben, voor eenigen tyd te Noordbroek in 't Oldambt geweest is, en aldaar door liet byten van menfehen en vee, ook vry wat onrusts veroorzaakt heeft. Men vroeg my, of ik er ook iets van gehoord had? Ik zeide van niets, dan behalven 3 of /\.-fchaapen en 1 of 1 honden, die de dolheid of watervrees gekreegen hadden, waar van ik zelf ooggetuige geweest was ; doch dat men nu hoop had, «lat, door de goede voorziening cn de krachtdaa'dige maatregelen, die 'er genomen waren, het zelve in zyne beginfelen, daar anders de verdere voortgang en gevolgen zoo aakelig zyn konden, zoude gefluit worden. Ja, zeide een der Vrouwen, door een hond kon al Vry wat te weeg gebragt worden; dit zag men onder anderen, in dat fchrikbaarend geval van de Vrouw van te Ik vroeg, hoe dan? denkende dat die vrouw mogelyk gebeeten ware, en de watervrees gekreegen had. Men beantwoordde myn vraag met een'diepen zucht, en vroeg te gelyk, of ik daar nog niets van gehoord had? 1—! op myn antwoord van neen! floeg men de handen famen cn de oogen hemelwaarts, en Hamerde met afgebroken woorden uit, dat die vrouw gekraamd hatl, voegende met een' uitwendigen fchyn van vroomheid 'er by, dat de Straffen en Oordèelen Gods nu zoo zigtbaar wierden op aarde. Ik dacht, Kinderen te krygen, ware ecrlyds een zegen, en dan zou het nu een vloek geworden zyn ? !.. Maar Ja! om myn herhaald vraagen kwam "'er nog wat by, men zuchtte wéêtj én gaf my te verffann, dat het geen, Kind -was als een ander Kind. Ach! dat arm Schep* fel! het had een hoofd — ach wie vst niet ? . een hoofd ruw — afzigtlyk , gelyk ecu "hond, daar by hon-  < i*3 ) hondenpooten — hondenvoeten en nog al meer Ik zeide hier op, dat dit in alles wel zoo erg niet zyn zoude; dat de zaak, daar zy zelve het toch niet gezien hadden, door verhaalen cn weêr verhaalcn wel vergroot zoude wezen, gelyk het doorgaans met dergelyke gevallen ging. O Neen! het was helaas! maar al te zeker dus gelegen, men wist het van goeder hand, men zou bevinden dat het alzoo, en ligtelvk nog erger was. Ik zweeg. — Maar nu moest het vrouwlyk gezelschap de misdaad van die vrouw opfpooren, waar door het kwam, dat zy zulk een wangedrocht had ter wereld gebragt. En gelukkig! een van haar wist dezelve. Deeze Echtgenootcn naamlyk, leefden oneenig, en zy hadden een hond — een grooten hond,, die deeze vrouw wel eens had aangeblaft, of haar was aangehitst. Nu was dc eenpaarige uitroep varr de anderen, daar hebben wy het al, eene ftraf, cerg exempel, Hy wrekt eer hy fprekt, (Hy — God wreekt eer hy lpreekt), en wat dies meer zy. Ik moest glimplachen, en dacht by my zeiven: Goede Hemel! indien alle Echtgenootcn, welke wel onëenig leevenwangedrochten teelden, — indien alle vrouwen, welke wel van honden aangeblaft worden, Kinderen met hondenhoofden ter wereld bragten; dan zou men veelligt meer redelyke wezens in dierlyke, dan in de gewoone menschlyke gedaante, langs de ftraaten zien wandelen. Dan, nu kwam 'er nog een ander perfoon binnen; hoorende waar over het gefprek ging, mengde hy zich er m. Hy had echte hefcheiden van de zaak ingewonnen, en was by iemand geweest, welke het van iemand had hooren verhaalen , die het zelf gezien . '.had: nu, dat begon te lyken. Hy btfehreef het dan aldus: dat het een Kind was met een dubbelenHaazenmond, doch geen hondenhoofd, maar hondenvoeten. Jk zeide: nu, wat zegt ge daar van? het word al wat ichooncr. — Ja, dit moesten zy bekennen, dat het dan zoo erg toch niet was als men haar eerst ver- < haald had. Maar 'er kwam nog eene byzonderheid by , die weêr fchrik cn vrees aanjoeg, te weeten, wan«eer het wilde lchreiën, daij blafte het gelyk een X 3 hond  C 164 ) nond. Ik trachtte haar wel eenigzins te beduiden, dat dit alles zeer natuurlyk zyn kon; dat by eerstgeboren Kinderen het geluidgecvend deel nog niet altoos behoorlyk gcftemd is, waar door zy alle op de"Zelfde wyze zouden fchreiën; en dat ik hier van in myn eigen Kind het voorbeeld had gehad, geduurende de eerfte week; doch dat ik verre van dit als een wonder aan te zien, er hartlyk om gelachen had, wanneer .het zelve zulke honden toontjes liet hooren. Doch ik konde er niet veel met uitwerken; dit was en bleef toch een Oordeel, eene Straffe, eene dubbele Straffe. Daar na heb ik dit Kind op verfchillende wyzen liooren befchryven, dan eens wat fchooner, en dan wéér afzigtlyker, tot ik eindelyk, volgens geloofwaardige berichten, overeenkomftig de waarheid daar van Tnecn te kunnen zeggen; dat het, naamlyk, een Kind 5s met twee gefplceten lippen of een' dubbelen Haazenanond, dat de beenen wat binnenwaarts geboogen zyn, dc toontjes (teentjes) der voeten haare behoorlyke geledingen of langte niet hebben, dus, zoogenaamde •horrelvoeten, ook zou het eene oog geen doorfchylierid gezigtspunt bevatten, en hier by, waarfchynlyk, eenige misvormde gelaats-trekken. Onlangs hoorde ik 'er nog een zeggen; dat hy hoopte, dat God het liever mogt hebben dan de menfehen, om het fpoedig tot zich te neemen. Hetlaatftc van deezen wensch was goed. Maar, zouden het de menfehen dan verftooten? Dit zeker zoude eene groote zonde en Gods oordeel waardig zyn! Het kan dus wel een voorwerp van mcdelyden zyn voor de menfehen, maar niet van haat of afkeer. I-Iet is immers toch een Redelyk wezen, voor de Onfterflykheid geboren. Of zoude 'er in een wanftaltig lichaam geen welgevormde Ziel kunnen huisvesten? of zou een mismaakt gelaat geen fchoon en vernuftig brein kunnen bevatten?! Dan, voorzeker, zoude'er jjimmer een fchrandere esophus beftaan hebben. Ondertusfchen ziet men de gevallen van misdragten 'gebeuren; misfehien vallen zy wel meermaalen voor, 'dan men 'ervan hoort; althans men treft hier en daar 'hv de Schrvvers al veele voorbeelden aan, uit welke te-  C 165 ) tevens blykt, dat 'er eene groote verfcheidenheid in dezelve plaats heeft: want men ziet fomtyds Kinderen geboren worden met te veel deelen, met zes of meer vingeren, met dubbele duimen of teenen, met drie borften; maar vaaker gebeurt het, dat 'er deelen ontbreeken of onvolkomen zyn, te min vingeren, halve vingeren, armen en beenen geheel of ten deele ontbreekende; 'er zyn, by welke de vingeren onmiddelyk aan de ftomp van den fchouder zitten; men heeft 'er gezien, by welke de buik niet geilooten was, zonder lippen, zonder hersfenpan, met gebrek aan oogen ■, ooren, mond enz.: anderen hebben het hoofd, de ruggegraat , of andere deelen van eene wanftaltige gedaante; de horrelvoeten zyn gantfeh niet zeldzaam : veele komen getekend ter wereld met vlakken, of uitwasfen, die naar aard- of moerbeziën of zoo iets gelykcn; of met hairige plaatfen in het aangezigt, of elders daar het hair niet gewoon is : fömtyds ziet -men aanééngegroeide tweelingen; ja, men ziet er, die geheel in een gegroeid zyn het zy met het onderlichaam, zoo dat'er twee hoofden op één lichaam ftaan, het zy met het bovenlichaam, en dat dus het onderlichaam dubbel is. Zoo iets fchynt met den eerden opflag het grootfte wonderfchepfel te zyn, en het onkundig en bygeloovig gemeen aanfehouwt dit met verbaazing cn ontzetting, waar üit dan ook alle die vooröordeelen voortkomen, welke gewoonlyk by deeze gevallen plaats hebben, en ook in het door ons opgcgeeven verhaal te vinden zyn. Deeze vooröordeelen moesten wy nu zoeken te wederleggen; doch dit zullen wy tot een naastvolgend Nommer befpaaren. — Intusfchen voegen wy hier by uit de Fabelen van den menschkundigen cn vindingryken o e l l e r t , het Gedicht, getiteld de Misdragt; om dat hetzelve, fchoon maar een Fabel, nogthans zpo veel overeenkomst heeft met de dagelykfchc ervaaring , met dit geval, cn met allen van dergeïyken aart. — Vrouw Orgon! fprak Mevrouw dePeetemoei,bedeesd, Och! wist gy waar ik ben geweest! Ik zou u myne ontmoeting wel vertellen; Maar vrees dat 11 de zaak te veel zal doen ontftellen. X 3 'k  C 166 ) 'kBen van een Kraamvrouw weergekeerd. Lucinde, "k zal dc zaak in 't kort aan u verhaalen, Lucinde, zo geneigd tot praaien, Die ons door haaren zwier zo dikwerf heeft vcrneêrd, Zy is het, fchrik toch niet als gy 'tgeval zult hooren, Zy is 't, die in den jongstvoorleden nacht, Een kind, helaas! een kind met lange haazenöoren, Een recht affchuwlyk kind, ter wacreld heeft gebragt. Die trotfche vrouw, voor iny ik wilgeen oordeelvellen; Maar niets gefchied vergeefs, dit moet men onderdeden. Lucinde wenscht wel dat de zaak niet zy verbreid; 'k Wensch zelf dit uit menschlievendheid; Doch,, denk aan my,'tzal ras de Stad ter oorenkomen, Intusfchen zy door u het zwygen waargenomen. Vrouw Orgon, nog vervuld van fchrik, Snelt naar Dorindes huis, op 't eigen oogenblik. Zy groeten pas elkaêr, of vallen aan 't bedillen Van Vrouwen, die haar' tyd in achterklap verfpülen» Maar doet zy aan Dorinde niets verdaan ? ó Neen , zy 'fchikt zich reeds tot gaan. Waarom moest dit bezoek zo ras zyn afgedaan? Zy beiden fchaamen zich misfehien van niets te fpreeken; Neen, dit 's geen reden om bezoeken af te breeken. 'k Geloof het niet. Wie of ook aan een vrouw Die praatzucht kwalyk neemen zou; Daar groote mannen, met geleerde wezenstrekken, 't Gefprek van niets te faam geheele dagen rekken? Vrouw Orgon wendde dan haar fchreên? Nog niet. Nu echter gaat zyheen. Maar ziet, zy keert te rug; ligt heeft zy iets vergeeten. Vrouw Zuster, nog een enkel woord, Een woord flechts! 'k bid u, doe my weeten Ofgy... Lucinde... Hoe! gy hebt dan niets gehoord? Dat ik by God vergeeving vinde! Niets van 'tgedrogt, het geen de prachtige Lucinde, Tot last van 'tmcnschclyk gedacht, Deez' nacht ter waereld heeft gebragt? Hier ziet men Gods gericht zich duidlyk openbaaren. Een Kind, in 't aangezicht met kaken Begroeid gelyk een haas, en met een' paardenvoet. Denk  C 107 ) Denk hoe verfchrikkelyk dit Schepfel weezen moet ï Lucinde wil de zaak verheden, Waarfchynlyk zeer beducht voor hoon. ■Hoed u des iets daarvan aan andren meê te deelen, : Och! 't arme kind! Het is een Zoon. Dorinde geeft haar woord, en echter zal 't niet faalen » Ol zy, zo dra zy kan, zal't nieuws weör voort verhaalen. Genoeg, men heeft haar fterk tot zwygen overreed. " Zy doet het zo getrouw gelyk vrouw" Orgon 't deed. Eerst had het Kind fleehts haazenöoren, Vrouw Orgon fchenkt daarby het eenen paardenvoet; Doch in Dorindes oog is 't nog te fehoon geboren. Dewyl ze ook iets verbcetren moet, Betoont ze omtrent het Kind haar gunftigwelbehaagen» En doet het klaauwen aan de beide handen draagen. Eer nog het avonduur verfcheen Klonk op de ftraat alreeds 't geheim in allerooren. De moeders kruisten zich, en waren op de been Om haare dochters, met recht mocderlyke reên, Door Zulk een gramfchapsblyk,tot bectringaan tcfpooren. Men vond byna geen mensch , dieniet, met wee en ach! Om dit wanfchapen Kind, zich uitliet in beklag, 't Bragt jongens in gevecht, zy fielden zelfs hun glori In een' bebloeden kop, tot ftaaving der histori. Zo dra men dc Ovrigheid dit voorval had bericht, Zond zy den Arts der Had naar 't fchrikverwekkend wicht. Door weetlust aangelpoord, verhaaste hy zyn fchreden. Doch, in Lucindcs huis getreeden. Vernam hy, in dc plaats van ccn'misvormde vrucht, Een welgcfchapcn kind, dat Hechts met grooterooren Dan andre kindren wierd geboren! Dit was dc Misdragt, zo' berucht. % W m Gemeen gerucht! oplaag van duizenden van menfehen In fteden en op 'tland, wie zou u niet verwenfehen, ü, die met al wat gv verneemt naar elders vliegt, Het, als een diep geheim, in alle huizen biegt,° En als gy t driemaal meld, ook driemaal daarby liegt! Eert  ■C 168 ) 'Eenkwaadverbreidendwyf, wat kan dat niet verhaalen, Vooral wanneer het een van haar vriendinnen geld ? Een kwaadverbreidend wyf.. maar neen, ik magmet fmaaIl{ wraak de redenkunst waarmee zy andren fcheld. (len: wat is be beste troost? . Toen dc Perfifche Koning darius ééne zyner geliefde Vrouwen door den dood verlooren had, was hy zoo uitermaaten bedroefd, dat men voor zyn verftand begon te vreezen. My zonderde zich ten eenen- -maalc van het gezelfchap der menfehen af, en, wat ook zyne hovelingen deeden,. om hem aan 't redeneo ren te brengen, alles was vergeefs. Op deezen tyd tverfcheen de Wysgeer democritus ten hove. „Ik ,, weet raad om den Koning zyne Echtgenoote we,, der te bezorgen," fprak hy. De Koning vernam zyne reden , en liet hem voor zich komen. Toen zeidd democritus: ir)*i Mynheer! 'er is nog een middel om U uwe Beminde weer te bezorgen." En dat middel is ? antwoordde de Vorst. „ Beveel ,, Hechts, hervatte de Wyze, „dat drie oude lieden', welke nimmer hartzeer of verdriet in de wereld ge„ had hebben, in uwe tegenwoordigheid hunne naa„ men fchryven, en ik fhia 'er U borg voor, dat gy „ uwe Gade te rug zult krygen." Drie oude liet den, die nimmer hartzeer of verdriet hebben gehad! waar vinde ik die ? vroeg toen de 'Koning aan alle ■ om (binders: maar niemand kon hem dit voldoende beantwoorden. Door hier op te denken, kwam hy aan 't redeneeren. Alle menfehen, zeide hy toen, moeten vroeg of laat hartzeer en verdriet ondervinden. Ben ik niet ook een mensch? waarom zoude ik my dan zoo zeer bedroeven om dingen, die ik met alle menfehen gemeen heb, en waaraan toch niet te veranderen valt? En wat is nu de boste troost in verdriet? lieve Leczer! de Rede; ofwel, in andere woorden, de fiille berusting in het lot, dat de goede Voorzienigheid ons doet overkomen. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, t8oo7~ en ta Amllerdam by dc Wed. II. KE YZE.R, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. #5S8SSSS8S8S8S8S*# Nr. 178. het Vooroordeel en bygeloof aancaanDb DE MISGEBOORTEN, WEDERLEGDj (Vervolg en flot van Nommer 177.) 'V^olgens belofte, zullen wy nu nog eens nader met u over het geval fpreeken, myne minkundige medemenfehen! die geWoon zyt aan dusdanige gebeurtenisfen de wonderbaarfte denkjbeelden, van Straf en en Oordeelen, te hechten; op dat -wy deeze uwe misvattingen mogen ophelderen, en u andere meer natuurlyke voor-» zieningen leeren gebruiken, om al'z'nlke voorvallen » Zoo veel mogelyk, te verhoeden. Gy denkt, myne Vrienden! dat msgeboorten oordeelen Gods zyn over de menfehen. Doch hier toe vind ik geen grond om zulks te gelooVen 5 Integendeel meert ik, dat-'er genoegzaame redenen zyn, waar uit men kan beflüiten, dat hét geen Straffen voor het mensendom zyn kunnen. Immers, zyn zulke gevallen maat zeer zeldzaam, men hoort 'er niet, dan flcchts miert dan Van.1 En hoe Weinige, die dit dan al hooren? hoe weinige, die 'er waarlyk deel in neemen ? — 'xIs waar, gy aanhoort al zulke voorvallen met Verbaa2ing — gy verhaalt ze aan anderen met fchrik en ontroering! maar op zulk eene wyze, dat het eerder dient om uwe medemertfehen, welken dit ongelukkig lot iö Wedervaaren , te verdenken en verdacht te maaken , dan dat gy ef op bedacht zoudt zyn, om uw eigen gebreken te verbéteren, en anderen'tot het goede aantefpooren. En zoude God nu, welke alle de uitwerkfelen van de door Hem gebezigde middelen volkomen bekend zyn, hier van gebruik maaken om het menschdom te ftraffen, daar het enkel, ten minftcn by de W- Deel, Y mees*  ( i7° ) meeaten , dimt om ftof aan de praat- en lasterzucht te veffchaffen ? ! Maar gy zult zeggen: „ het is toch een ftraf voor, de Ouderen, _dien zulke kinderen geboren worden." Ook dit kan ik U nog niet toeftemmen, Moeilyk zeker is het voor hen, maar dat het by allen eene ftraf zoude zyn, dit geloof ik niet, of zo gy het al eene B-taf'wilt noemen, dan is het enkel een natuurlyk en noodwendig, maar geen Wonderdaadig, gevolg huneer eigene onvoorzigtigheid en roekloosheid; waarvan ik u ftraks meer zal zeggen. — Hoe toch kan het een Itraf voorde Ouderen zyn, dat zulk een kind niet welgevormd ter wereld komc? ! moeilyk, gelyk ik gezegd heb, is cn blyft het voor hen; maar de meeste moeiiykheid — het grootfte ongeluk, komt dan toch"" altoos op zulk een kind neder, inzonderheid, indien hetzelve opwast en groot word. En hoe zoude nu een Rechtvaaroig God, om de misdaad der Ouderen -Cvooronderfteld, dat zy grootelyks misdaadig waren> zulk. een onnozel,ongelukkig kind kunnen ftralfen, dat hier aan toch m tminst niet fchuldig is, noch zyn kan ? Ik weet wel, dit denkbeeld is echter by fommigen van u zoo vreemd niet; gy verlaat u op den Bibel en «egt, daar baat, en wel in de Tien Geboden: Dat \»oa de misdaad der Vaderen bezoekt aan dc Kinderen, zelfs tot aan het derde en aan het vierde lid (*). Dit is zoo, dat ftaat 'er. Doch hier op moeten wy eerst aanmerken, dat hetlsraëlitifche Volk, aan 'twelk deeze wetten in het byzonder gegeeven wierden , (fchoott dezelve m zekere opzigten ons ook wel raaken) echter in eene geheel andere betrekking ftond, dan wy Kristenen. God was hun eenige wettige Souverein'; Ood, hun VVetgeever cn onraidlykc Beftuurer; daar ook, op het gehoorzaamen of overtrceden deezer wetten, onnudlyk en zigtbaarlyk de ftralfen en beloonin-? geil des Hemels volgden. En toen nog zoude het eenigzins pasfen, wanneer men zeide, „Hy wreekt eei !i\ Ipreckt. Maar den Kristenen is het welbehagen van God zynen laatften wil, door zvnen Zoon beke.iü gemaakt ; zy zyn gewaarfchouwd tegen dc Zon- cTË^cTJirj. 1 ■ —  C ffS > Zonde, aangefpoord tot Deugd, en de ftraffen en belooningen op dezelve , vervvagtcn zy niet hier . maar in de toekomende Wereld. Daarby, wat volgt op de zoo even door u aangehaalde woorden? dat Jrod de misdaad der Vaderen bezoekt aan de Kinderen^ aan hei derde cn vierde lid? dit der gene», dia my ■haaien. Dat is, indien de Kinderen -— het nago. Hacnt, zien ook aan die ondeugden fchuldig maakten, Msdan hadden zy ook insgelyks die ftraffen te verwagten. Daar door Kinderen hier geene opfchuldige kleinen moeten verftaah worden; maar afftammelingen , nakomelingen; even gelyk, als door Kinderen IsralU het nagedacht van Jakob, of het (oodfche Volk. i En ftaat 'er ook niet in dien -/Alocn Bibel , 't welk deeze uwe bedenking ten eenenmaale wcderlegt, Dat ae Zoon niet zal draagen de Ongerechtigheid zyns Vaders. EzECB. XVIHv J Jamaar, zegtgy, de Discipelen van onzen Zaligmaaker fcheenen nogthans zelve van dat gevoelen te zyn , wanneer zy by de ontmoeting van eenen blind geborenen aan 1 km vroegen, Joa.v. IX: i--, wie of gezondigd rad hy óf zyne ouderen, dat hy blind gel oren ware geworden? -—Dan, je sus Discipelen "waren vóór hunne Oodsdlenfitge verlichting, ofmcdcdcelingvan derr Lrecst, wel aan meer misvattingen cn vooröordeelen) .onderhevig: en wat was hier het antwoord van hunnen grootcn Meester? Noch.deeze, zeide hv, heeft gezondigd noch zyne ouders; maar dit is gefthied, op dat de werken Goas hem zouden geopenbaard worden. Hy gaf hun dus regtftrecks te verliaan, dat deeze zyne blindheid , waar mede hy geboren ware, niet iris eene ftraf moest aangemerkt worden, welke hem, noch door zyne, noch door zyner Ouderen fchüïd ware overgekomen: maar alleen, als een voorwerp van zyn medelyden, als een middel, om aan hem, zyne hoo-ere magt en Godlyke zending te toonen. Ziet het zelfdewat de Zaligmaaker dacht ten opzigte van die ongelukkigen, wier bloed Pilatus met dat van hunne offerdieren vermengd had; alsmede van die, welke eens door het inftorten van eenen toren, by 'ibad van Si- Ipa waren verpletterd geworden, by Luk. XIEtj t- En om dit alks met weinige wóórden af te doen' wyivt, dat misgeboorten voor geene oumilHx jlraffen Y 2 kun*  t *7* ) fcunnen gehouden worden , ook onder anderen daar uit, dat men dezelve dikwyls by de Dieren ziet plaats hebben, welke toch voor geen zedelyk kwaad, diensVolgens ook voor geene zulke ftraffen vatbaar zyn. Maar, zult gy nu zeggen, indien deeze zaaken geert }>ovennatuurlyke of wonderdaad/ge oorzaak hebben, van waar komen zy dan? Ik twyfel niet, ol veelen uwer hebben jnede het vry-algemeen aangenomen gevoelen, dat de wanftaltigheden en misgeboorten veroorzaakt worden •door aandoeningen des gemoeds , of der inbeelding van de Moeder in haare zwangerheid, zoodat door liet zien van afzigtelykc voorwerpen, of door het gevoel van iets, dat op haar lichaam valt of haar raakt", of ook wel alleen op een' grilligen lust, het kind een teken zou draagen van dien fchrik, of van die inbeelding, en wel op die plaats en van die gedaante, als ■de aanleidende oorzaak van de Moeder gevoeld of gezien is. Dit gevoelen is zoo gemeen, dat in deeze gevallen doorgaans de eerfte vraage is, of dc Moeder zich ook gefchrikt of aangedaan hebbe in den tyd van haare dragt: fomtyds treft dit, en men twyfclt dan ïiiet rneer; fomtyds is die vermeende oorzaak niet te Vinden, al zoekt men 'er ook nog zoo veel naa; en zeer dikwyls gebeurt het, dat de zwangere vrouw zwaar fchrikt en zeer bezorgd is voor haare vrucht, cn dat deeze echter zonder eenig teken, welgemaakt ter wereld komt. Behalven dit, moet ik u wederom wyzen naar de ■dieren, welke allerhande foorten van misgeboorten insgelyks voortbrengen, ofichoon de verbeeldingskracht op hun in het geheel niet fchynt te kunnen werken: dit gebeurt zelfs onder da Vogels en het kruipend gedierte; 'er zyn voorbeelden van Schildpadden en Slangen met twee koppen, en van een Haagdis met ilechts twee agterpooten: ondertusfehen komen deeze dieren uit eieren voort, die niet door het wyfje gebroeid worden, maar aan zich zelve overgelaaten, met 4e moeder hoegenaamd geene gemeenfehap hebben; Ook weeten wy, dat vogel-eieren met dubbele dooiren rnonfters geeven. Zyn deeze voorbeelden geene klaafe bewyzen, dat de wanftaltigheid reeds plaats heeft In de allereerfte bevruchting, cn dat dezelve niet door jfir inbeelding of andere zedelyke oorzaaken gemaakt wor*  C 173 ) Worde ? Wy leeren daarenboven uit dc wanfehapene bladen, takken, bloemen en vruchten, dat eene toevallige en ons onbekende omftandigheid in het werktuiglyk geitel van het vruchtje zulks veroorzaakt, en geenzins eene fpeelende of dwaalende verbeelding van de moeder. Zou het ook niet ongerymd zyn te ftellen, dat de Godlyke Schepper de wel- of kwalykgemaaktheid der kinderen van de Schepfelen zou hebben' willen doen afhangen van de ongeregelde en dwaaze verbeelding der grilzieke moeders V De fchrik, als zy hevig is, evenveel waardoor veroorzaakt, en vooral gramfchap , drift en toorn der moeders, die niet zelden voor den gezondften mensch van gevolgen, ja doodlyk zyn kunnen, kunnen voorzeker ook nadeel doen aan de vrucht; maar dit nadeel kan niet daarin beftaan, dat de vrucht, die reeds gevormd is in alle zyne grondtrekken van dc eerfte ontvangenis af, op allen tyd van de dragt, wederom van vorm kan veranderd worden, want dit zou ongerymd zyn om. te Hellen ; maar het nadeel, dat de vrucht dikwyls komt te lyden door de fchrik of drift van de moeder, loopt uit op deszelfs volflagen bederf, wordende door den geweldigen fchok der binnen-deelen van de moeder losgerukt, gelyk onrype boomvruchten door den ftormwind van hunne fteelen gerukt worden, en dan wordt die vrucht, dood of leevende, in miskraam geboren; een ongeluk, het welk, omdat de oorzaak dagelyks plaats heeft, zeer dikwyls voorvalt. 'Ik bidde u vooral, Vrouwen en Moeders ! overweegt eens ter deeg deeze redeneering, en laat u geneezen van dat pynlyk vooroordeel, dat ieder fchrik of lust, of inbeelding uw vrucht zal kunnen deeren en misvormen : uwe maalingen en kwellingen daar over kunnen uwe gezondheid cn fappen bederven, en daardoor ook de gezondheid van uwe vrucht; maar dezelve, eenmaal ontvangen en gevormd zynde, kan niet dan door ziekte of uitwendige oorzaak beledigd en mismaakt worden. Dit brengt my tot de waare oorzaaken der misgeboorten, welke dus, met uitfluiting van al wat (boven natuurlyk of zedelyk van veelen daar voor gehouden wordt, geene andere dan alleen natuurlykp zyn. Over deeze zal ik u hier myne meening te kenY 3 nen  Tien geeven, en hier en daar het getuigenis van des tundigen aanvoeren, terwyl ik u verzoek myne vrienden ! cn inzonderheid het vrouwlyk Geflacht, hier wel acht op te geeven , cn de hier voorgetelde behoedmiddelen met te verwaarloozen. Vooreerst mag men veele onregelmaatighcden in d<* vorming van de vrucht, die wy te vooren op»ef#even hebben, veilig houden'voor fpeelingen der Natuur, of afdwaalingen van haare gewoone wyze: wy Weeten met, hoe de natuur de vrucht in het verborgene toebereid, ert kunnen 'er daarom ook niet meer ■ Van zeggen ; zy werkt zekerlyk naar vaste wetten, maar die wetten zyn niet zoo'vast, of 'er hebben fomtyds afwykingen plaats; dit'zien wy in de kiezen en tanden, want 'er zyn menfehen, die geene tanden, maar altcmaal kiezen hebben: van deeze fpeelingen deinatuur zyn ook die fchepfelen de duidlykte blyken, welke met twee hoofden op één lichaam, of niet één hoofd cn twee lichaamen geboren worden; maar lu'ervan is volftrekt geene andere reden te geeven; gelukkig gebeuren deeze misdragten maar zelden, en komen ofdood ter wereld, of terven zeer fchielyk: wat anders is het gelegen met twee aandéngegpoeifle kinderen, die voor het overige beide welgemaakt zyn, zoo als men •er heel enkel gezien heeft; want deeze zyn niet anders dan tweelingen , welke niet bchoorlyk een. ieder in zyn byzonder vlies j maarte famen in een vlies opgefloot.cn zynde, door lang en vast tegen elkander te" liggen, aaneengegroeid zyn. Tegen deeze en dÊrgelykè fpeehngen der natuur vermag de menschlyke voorzigtigheid volftrekt niets: zy gebeuren by de Dieren, ia zelfs by de boomen en allerhande gewaden. Ten tweeden, worden veele andere mismaaktheden veroorzaakt door een' flag, een ftoot, of val, op of tegen het lichaam van de moeder, Waardoor de vrucht gekwetst of gekneusd wordt, zoodanig dat het geinvette deel van dc vrucht met dc andere deelen niet irieer gelykmaatig voortgrocit, ja tuft'cben het gezonde wegvalle of vertcere, en dan de gezonde deelen wederom of aanééngrociën,'of ook wel eene gaaping tusfchen beiden overlaaten, gelyk by haazenmonden, ongedoten buik, opene blaas cn andere plaats heeft: gelukkig zyn de gevolgen zeldzaam in evenredigheid dat een  ( *75 ) ten Root of val van eene zwangere vrouw dikwvls srebèurt; de wyze natuur heeft daar voor gezorgd , door de tedere vrucht rondsom te omgeeven met ruim water, waar m defchokken fmooren: de vrucht grooter en fterker geworden zynde, kan dan wel ligter geraakt worden, maar kart dan ook meer doórftaan en door zoodanige hgtcre kwetfingen ontftaan vermoedelyk veele van die kleinere gebreken : immers, zoo zegt de kundige Franfche Geneesheer des-essartz zeer natuurlyk van de oorzaak deezef vlekken en tekenen. „.Eene fterkc drukking der vrucht, in eenen gevor„ derden tyd der zwangerheid, kan eene beruing van „een aanmerklyk vat veroorzaaken, het bloed hier „ uitlopende n» dc vliezen, dc huid cn het celachtig „weefiel ingedrongen, kan deeze deelen zyne kleur „ mededeelen, en zich met de vezelen van deeze dce„ len gemeenmaakende , eene zoogenaamde wwvlek „ voortbrengen; op gclyke wyze byna, als in gèwoo„ nc kneuzingen plaats heeft. Andere vogtcn van de „ vrucht, door andere oorzaaken buiten de vaten uit„ gekort, en m het vakachtig weefTd of de huid inge„ drongen, zullen vlekken van eene andere kleur doen „ voortkomen; zy kunnen zelfs mislyke uitwalTen op „ het lichaam van een kind doen ontftaan, gelyk me* „ dagelyks ziet gebeuren." ' ö y Onder anderen haalt de gemelde Geneesheer het voorbeeld aan; van een mcisjf, het wellc^drie Wn oud zynde, uit verfcheidene deelen van haar lichaam en voornaamlyk uit degewrigten, hoonien u giS den, zelfs van 3 a 3 duimen lang, waar van fonunigett gedraaid waren, als de hoornen van een ilam zv w ! ren aan de huid vast, en hadden daar de gedaante^s wratten, doch aan het uiteinde waren zyYa d en 2 leekcn naar hoorn. „Was deeze dochter, zegt hy „ met zoodanige tegennatuurlykheden ter wS & „ komen, en had haare moeder in haar grootgaan met " Snf ^nK aCh£ ïCt °°g gdkFn °P SSOf een „ pient van de gedaante-verwifleling van ovidiüs „ men »u gewis yk de oorzaak van deeze zeldzaaml „ uitwaflen toegefchreeven hebben aan baarf verbed- " & oud Skind kr:^e niet> da* E Se „ laaien oud was gewerden omiïanS iC?mC" hkl' ^''nict Wcini^ uitwendige oralt.uKhghcdeu en oorzaaken, die vwr zeer nadeeiig mt-  ( ^ ) mogen gehouden worden ; als, tillen, draagen, ftooten, vallen, het ryden op harde en oneffene wegen en ftraaten: en inzonderheid, het in veele opzigten, en ook in deeze omftandigheden, zoo fchadelyk ja verderflyk gebruik van Ryg- of Keurslyven: die, dank hebbe de anders zoo grillige, doch in dit opzigt weldaadige mode, uit den beichaafden vrouwen-kring "wel meest verbannen zyn, doch niet te min, op het land en by den boerenftand, nog maar te menigvuldig gevonden worden.' Vrouwen! Moeders! hoort, wat ïn uwe omftandigheden de meergemelde des-essartz, op natuurlyke en vroedkundige gronden van dezelve zegt, en beeft voor de gevolgen! ,, Deeze Ryglyven zegt hy, die s, meestal zeer laag komen, drukken den geheelen on„ derbuik, beneemen de baarmoeder de noodzaaklyke „ ruimte om zich uit te zetten, ja drukken en knellen „ de vrucht. Behalven de onmogelykheid van aan- was, door deeze drukking, kan het gebeuren, dat „ de punt van het Ryglyf, een van haare leden raa- kende, het zy het hoofd, de rug, of eenige deelen „ van bet lichaam, meer dan andere gedrukt worden. ,1, Deeze tedere en nog flappe deelen, zoo' weck als ,, was, zullen zeer ligt wyken voor de drukkingen, en ,, op deeze of gene wyze gekromd wordende , eene „ andere gedaante krygen, dan ze hadden moeten aani„ neemen. De deelen, welke minder gedrukt wor„ den, zullen derhalven meer voedfel krygen cn groo,, ter worden. En dit is veelal de oorzaak van dewan„ fchapenheden, Waar mede kinderen ter wereld komen." Vrouwen! Moeders! wilt u dus aan den eenen kant, niet langer mirakelen of wonderheden laaten op de mouw fpellen, welke toch geen' den minden grond hebben noch in het gezond verftand, noch in Gods woord, maar alleen in het verwarde brein van bygeloovige oude wyven:—- Maar hoedu,aan den anderen kant, voor zaaken, die gy met uw gezond verftand begrypen kunt, dat Ü en uwe vrucht fchaaden kunnen, en dikwyls werklyk fchaaden! Dit zyt gy verfchuldigd aan God cn den Staat, aan uwe Mannen -— aan U zeiven, en aan uw Kind. Tc Groningen, bv W. ZUIDEMA , 1800. en te Amfterdam by de Wed. H. KE YZER, cn verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN/ N'. 179. hoe NUTTfG KUNDIGE EN VEEL BELEEZENE men** schen IN GEZELSCHAPPEN KUNNEN ZVN. * * * kasper met zyrs Bnurvr lenden, Tf S\.asper. (Een gezelfchap vrienden by elkander Vindende.) Goeden avond faam ! wel hier vind ik ja een kransje. Jan. Ja, ja gy komt recht ter fnede; Joost cn Klaas begonnen reeds in de oogen te w'ryven; en Tryntje, Geeske cn Matje ltaken de hoofden by eikanderen , en hadden zeker niets minder ten doel, dan om de gebreken van haare vrienden, en gebuuren eikanderen recht kiïstelyk medetedeclen! \—- Kasper. Nu nu, zeg niet te veel, 'cr is niets gevaarlykcr, dan eene vroiiw te beledigen, gelyk de baron k nig g &, in zyne verkeering met menfehen, geleerd heeft. Geeske. Gy zyt nog de oude ; Buurman Kasper'! altoos zegt gy ongevoelig de waarheid. Maar nu, —> gy zult veel te vertellen weeten; want gy leest zoo veel, verkort ons den avond. Kasper. Allerbest goed. Waarover' hebt gy met elkaudcren tot dus verre geredeneerd? Tryntje. Wy fpraken zoo even over Jaap Drinkebroér; hoe die 'cr alles doorbrengt, terwyl zyn vrouw" en kinders van honger en gebrek byna omkomen. IV. Deel* Z Mat*  C i?8 ) Mutje. Ja — gister was ik by die arme VtoüW^ **» «y kreet erbarralyk, -en wist zich niet te redden, Kasper. Dat fchreicn en weenen doet niets af; ■ de mensch moet altoos nadenken, en zoeken zich uit elk ongeval te redden; door wanhoopcnd met de handen over elkander te zitten, maakt zy de zaak niet beter, maar erger. Geeske. Gy fpreekt altoos van nadenken; wat zou nadenken haar helpen, om haar man uit dc herberg tehouden? om hem goed te doen oppasfen? om hem by zyn werk te bepaalen? Kasper. Alles wat verbetering genaamd kan worden. Hoor eens, ik zal u gauw eens verhaalen , hoe eene zekere vrouw in deezen leefde. ,, Een boer, die niet veel bezat, verteerde volftrekt -,, alles, wat hy nog had met drinken en fpeelen. Ge„ heele dagen bragt hy in de herberg door, terwyl 4, zyne braave vrouw en zyn klein kind in huis hon„ ger moesten lyden, Eens had hy iets verkocht; „ doch al het geld, daarvoor ontvangen, verdronk 3, en verfpeclde hy dien zelfden avond weder in de ,, herberg. Den anderen morgen ging hy In den Yvyu„ berg, en belastte zyne vrouw hem daar zyn mid- 4, dageeten te brengen. ,, Tegen den middag kwam de vrouw met een toe„ gedektenkorf, en zettede dien daar neder: Dehonj ,, gevige man Verliet terftond zynen arbeid; zettede „ zich daarby, en deed zyn gewoonlyk tafelgebed. „ Met veel begeerte opende hy nu den korf; -maar — „ hoe zeer verfchrikte hy, toen hy in plaats van fpy„ zc, zyn fiaapend kind daar in vond! „ Geheel verbaasd zag hV zyne vrouw* aan, als of hy Vraagen wilde, Wat dat beduide; zy had zich „ regt tegen over hem geplaatst, om hem wel waartc„ neemen. Zy zweeg, maar zag haaren man dieptreu- rig aan, en Fprak toen op een toon, die hem dooi' „ merg en beenen drong: „Zie daar, eet! dit is al„ „ les \vaï ik u brengen kan ,■ daar gy gisteren alles , „ „tot den laatften penning doorgebragt hebt; vcr„ „ teer nu uw reeds half verhongerd kind ook geheel, „ eerlang moet het toch door den honger verteerd „ „ worden: gy hebt nog meer recht daartoe, dan de „ honger." „De  C 179 ) „ D« man zat gehéél verflagen , flaarende op zyrt „ flaaptnd kind: eindelyk kon hy zich nietweêrhou„ den, i'prong yiings op, viel zyne vrouw om den „ hals, en beloofde haar van nu aan zyne levenswy„ ze te veranderen; Hy hield ook zyn woord, ging „ niet weder in de herberg, en trok zich als een braaf „ man zyn huisgezin, en deszelfs belangen aan. Welk „ een blydfchap voor de vrouw, voor zulk een uit„ komst van haare ondernceming." Alle. Dat was uitmuntend!. ~ dat was heerlyk door- die vrouw overlegt!! . Kasper. Vraag nu niet, wat nadenken haar zoude helpen? — die niet nadenkt, redt zich nooit; maar door na te denken, kan men voor alles een gat vinden. Tryntje. Zou dat wezculyk zoo gebeurd zyn? _ Kasper. Wel! gy kunt' het leezen in een onlangs uitgekomen fchoon werk „Godsdienst, deugd, natuur en Voorzienigheid, een leesboek voor het algemeen.'* het zyn twee deelen cn kost een Ryksdaler, Het is een allernuttigst en aangenaam boek, dat ge vooral moet leezen ,—. n „ Hoe gaat het uwe oude Vader thans? Tryntje! Tryntje. Och zoo wat, — hy wordt oud, cn veroorzaakt ons veel werk! , Kasper. Zoo zoo-,— veel werk! veel werk! Voor eenigen tyd vond ik in een Hoogduitseh werk het volgende. „Ik las deezen morgen in myn bed," „ en wierd plotslyk door eenig geraas'afgebroken; „ even als ot' 'er-ratten tuflehen het behangfel klct„ terden. Ik gaf nauwkeurig acht. Eindelyk zag ik ,, eene rat aan den rand van een gat te voarfchyn'ko„ men.; zy zag naar alle zyden om, en wrwyderde „ zich daarop weder. Eenige oogenblikkcn daarna, „ kwam ze weder te voorfchyn, lleepende eene andere „ grootere rat, die oud feheen te zyn, by de ooren; „ nadat zy deeze by de opening had laaten liggen, kwam „ 'er nog een andere jonge rat daarby; zy doorliepen „ alle beide de kamer, en zamelden kriiimpkens van „ tweebak op , en bragten de zelve aan de oude, die „ by de opening lag. Ik oordeelde, dat de oude blind 'i» moest zyn, dcwyl zy dc gebragto tweebak door  C 180 ) B, gevoel vond. Ik twyfelde niet, of die beide jon9, gen waren kinderen van de oude, die haaren blïnj, den vader vlytig verzorgden. Als geduurende my-> 5, ne vcnvcnderihg iemand in de kamer trad, zoq gaven de jonge ratten een gefchreeuw , om den 5, blinden vader daarvan te berichten, en niet tegen„ ftaande de fchrik, waarmede zy oyervallen waren, ,, wilden zy zich zeiven toch niet eerder redden, s, voor dat de oude in zekerheid was. Nadat dccze „ weder in zyn lok gevlugt was, kroopen zy hem na, ■9, cn dienden hem dus te gelyk tot eene nawacht." Tryntje. (haare oogen afdroogende) ik dank u har"telyk, Kasper! het is voor my genoeg. Geeske. Nu, zyne .Ouders .op den ouden dag te verzorgen, is voorzeker een duure kinderpligt; dat. •zoude ik ook geduldiger cn lydzaamer doen; dan nu altoos met myne flief kinderen omtehouden, en de zelve op te pastei). Kasper. Ei! eenen ouden vader of oude moeder te verzorgen, zoude nog al met een goed gemoed gebeuren; maar {liefkinderen— dit wil zoo goed niet.- Hoor eens. „ Een paar zwaluwen bouwden hun nest in eenen „ Hal, waarin het wyfje naderhand haare eieren legs de en zich op het zelve zettede. Eenige dagen daar, „ na zagen de dienstboden, dat het wyfje, wel is j,, waar, de eieren nog onder zich had; "maar dat het B, mannetje fomwylcn rondom het nest, af en aanT p, vloog, zich op een fpyker, ter zyde van het nest „ncderliet, cn geduurig een geluid gaf, dat onge„ rustheid verraadde. Na een nauwkeuriger onder? ,, zoek vonden zy het wyfje op de eieren' dood lig- gen, en wierpen het daarop weg. Thans vloog p, het mannetje op het nest, cn zette zich een poosf$ j^ °P de eieren. Toen het 'er echter een paar p, uuren op gezeten had, vloog het weg, en kwam 3, des nademiddags met een wyfje te huis, dat niet v alleen op de eiërea ging zitten', en die uitbrocide; j,, maar ook dc jongen zoo lang voedde, tot dat zy „ groot wierden, en zich zeiven verzorgen konden." Geeske. Ik vat het! ook ik bedank u, Kasper! gljf, Nu, dat zyn fchoone verhagen, daar ü  Is wat uit te keren. Waarlyk, de redcnlooze dieren overtreffen in de vervulling van veele pligten wel eens den mensch. Joost. Dat was dan aartig ook van die Zwaluwen; — men moet zich verwonderen over het overleg van van veele dieren. Kasper, Ja voorzeker! Gymoet, om de Natuur-^ en Kunstdriften der dieren te leeren kennen en bewonderen, het zoo nuttig cn vermaaklyk boek koopen, waar van dj titel is ,, Merkwaardige voorbeelden ter bevordering der kennis van dc zielsvermogens der dieren, voor de meergevorderde Jeugd, en weetgierige beminnaars van dieren, door johan gottl. tri molt" het kost één gulden. Daar zult ge zooveel merkwaardigs in vinden, dat ge met leezen niet zult kunnen uitfeheiden. Matje. Ja Ja ■ om zoo maar een gulden voor een boek uittegeeyen, — dat kan 'er by ons niet op ftaan. Geeske. Neen — voorwaar niet! , Kasper. — Hoort eens! De yoortreffelyke saltzman, verhaalt in zy* Bode uit Thuringen; een werk, dat boven allen lof verheven is, het volgende; — ik zal het een weinigje verkort, mededcekn: „ Men ftelde aan cenc zekere „ gemeente voor om tot een zelf-nuttig einde eene „ kleine geldfom by eikanderen te brengen; ieder be* „ hoefde maar een weinig te geeven, en dan was „ men in ftaat om eene nuttige verbetering te maa,, ken, tot veel voordeel der ingezetenen:' maar dit n wilden zy niet doen, en zeiden, zy hadden voor „ zulke nieuwigheden geen geld over. „ Intusfchen ging zekere vrouw naar dc Stad, en ,, bragt by haare terugkomst een' nicuwmodifchen „ halsdoek mede, deed denzelven des Zondags om, „ en ging 'er mede in de Kerk. Daadlvk daken de „ andere vrouwen de hoofden bv elkaér", cn weezen „ elkander op den nieuwmodifchen halsdoek. De „ Predikant predikte „ hoe veel goeds een Kristen H „ met geld kon dichten;" en de vrouwen discou„ reerden ondertusfehen over den halsdoek van MaJs rie: Toen de Godsdienst geëindigd was» bleeven Z 3 zy i  „ zy alle voor de kerk ftaan, en zagen Marie, — en „ Wel vooral haaren fchoonen halsdoek na. De ge„ heelc week door wierd 'er van de vrouwen niets „ anders gefproken dan van deezen halsdoek. De „ genen, welken hier nu den meestcn last haddeu, „ waren de mannen; deeze waren welhaast alle 011„ der Contributie gefield. Men had , ieder voor „ zich, tot die nuttige verbetering, maar eenige ftui,, vers behoeven optebrengen. Heden moest ieder man ,, één gulden voor een halsdoek, en fommige, wel„ ke een of meer groote dochters hadden, twee of „ drie gulden affteeken : in 't kort, na 14 dagen „ was dc contributie byeeii gebragt, — de vrouwen 9, gingen ter markt; kwamen met nieuwmodifchc hals„ doeken te rug, en gingen 'er den volgenden Zon■3, dag mede ter Kerk. ,, Dit was nu op één dorp, cn deeze mode betrof ,, flcchts dc halsdoeken , waarvoor men veel meer over had. dan voor eene wezenlyke, nuttige ver,, betering." Moet 'er ook nog een toepasfing by wezen? buurvrouwtjes ? De Vrouwen. Neen ■— ncc.n — zwyg maar; eene nadere toepasfing moeten onze mannen' niet hooren ! Kasper. Dn gy, die met een half woord te hooren, reeds genoeg denkt, zoo als een zeker fchryver zegt, behoeft ook dezelve niet. ' Tryntje. Ja, men kan nog wel een fhriver voor een goed boek weg leggen; maar men heeft ook zoo weinig tyd oni te leezen. Klaas, ik kan my ook niet begrypen, Kasper! hoe gy alle die boeken kunt leezen, daar gy zulk eene drukke kostwinning hebt; — die gy nogthans uitmuntend waarneemt. Kasper. Hoort, Vrienden! wanneer wy onze zaa-i ken met orde overleggen, kunnen wy in korten tyd veel doen, en zoo wel voor de ziel als voor 't lichaam, .en zoo wel voor 't lichaam als voor de ziel, zorgen. Ik ben nooit ledig; — verbeuzel nooit myn' tyd, maar koop dcnzelven uit, cn verdeel dien goed. — Heb ik met het lichaam gewerkt, — dan neem ik rust en  C 183 ) efi — zit rüet ledig; maar lees een goed boek. Is ■myn geest vermoeid, zoo werkt myn lichaam, het Zy in myn dagelyksch bedryf, het zy in anderen arbeid , en zoo zoek ik geen oogenblik onnut te laaten voorbygaan: en gelooft my, myne vrienden! wanneer wy orde op onze dingen hebben, en den tyd goed befteeden, o! dan kunnen Wy veel doen. Nu wensch ik u een aangenaam en nachtrust: want 20 ik langer vertoefde, Zoude ik den morgen verflaapen, orde verbrcekert, en den tyd kwalyk befteeden. (7/v vertrekt). jan. Die Kasper is dari eert aartige vent, — hoe Zeer moet ik hem boven zynen buurman verkiezen:! Klaas. Die mensch is overal nuttig. Wy vielen met eikanderen haast in flaap, en nu is de avond in Wlittigé leefingen vervloogen. {Mogten 'er veel zulke Kaspers zyn!~) ÖOStERSCITE GRONDREGELS EN SPREUKEN. • 's Menfehen leven is een dagboek, in 'twelk geene dan braave cn loflyke daaden, behoorden te worden opgetekend. Uwe Ouders verheugden zich by uwe geboorte, terwyl gy fchreeuwdc. — Leef dan op zulk eene wyze, dat, daar gy vrolyk zyt in 't oogenblik uws ;tffterven, anderen moogt zien weeneh. Wien van beiden aanfehouwt de Hemel met het meeste genoegen — den Ryken, die een zegen voor den Armen is, of den Armen, die den Ryken niet benydt ? De (legtftc van alle Vorften is hy, die de boozen met hoope ftrcelt, en alleen fchrik verwekt in den boezem der Braaven. De Wereld zou verboren gaan, indien 'er geene dan geleerden waren. Eenmaal wee over den man, die van alles onfctfedig is; maar zevenvoudig wee over hem, die, wanneer hy weet wat regt en goed is, in eenige betrekking, (trekkende tot welvaaren en geluk des Mensch- dOHlS;,  C 184 > domi, het gene hy weet, niet daadelyk te werk ftelt. Vorften kunnen niets goed doen, zonder den raad der Wyzen en Braaven; maar de Wyzen en Braaven kunnen gelukkig Wezen, zonder de gunst en belcherming der Voriten. De braafften onder zoodanigen, die onder de Kinderen der menfehen Groeten genaamd worden, zyn de zulke, die vermaak fcheppen in het gezelfchap der verftahdigen en Braaven. Het flegtfte Karakter onder hun , die men met den naam Van Filolbofen vereert, is dat van den man, die alleen de Vriendfehap der grooten zoekt. Wee dat volk, by 't welk de Jonge lieden reeds de ondeugden der Bejaarden hebben, eri den Bejaarden nog de ongeregeldheden der Jeugd aankleeven. {. Het rusteloos gedeelte des menschdoms mag men in twee deelen ondcricheiden — in Menfehen die zoeken en niet kunnen vinden; en de zoodanigen, die vinden en niet weeten te gebruiken. Een menfch kan zonder Broeder, maar niet zonder Vriend leeven. De wezenlyke Wees is hy niet, die zynen Vader' verlooren heeft, maar hy die van zynen Vader geene goede opvoeding verkreeg; Het is met een geuit woord eveneens als met een afgefchooten pyl: de laatftc, eens afgefchooten, komt niet tot deh Boog te rugge; liet eerfte komt niet weder op de lippen. Het geheim, my toevertrouwd, is myn flaaf: my eens ontfnappende, zou het myn meester worden. Wanneer een ligt volvoefbaar werk te doen ftaat, waarom zoudt gy dan overtollige middelen aanwenden ? ■ Waarom een Piek opvatten,- als een naald het verrichten kan? Geduld is de fleutcT voor elke deur, en het' geneesmiddel tegen alle kwaad. Ongeduld onder drukkend leed is de diepte der verdrukking zelVe. De Deurwaarder aan dc poort eens zotten mans, mag altoos met waarheid, zeggen: daar is niemand t'huis. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1800. en te Amfterdam by de Wed. II. KEYZER, en verder alom tc bekomen.-  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. #®3SSSSS8SSSS©{* Nr. 180. EEN KRISTLYK GODSDIENSTIG LEVEN I» NIET MOEILYK EN VERDRIETIG. Myn jok is zagt, cn myn last ligt. JESUS, (Een gefprek, tuffchcn een' Vader en zytf Zoon.) Vader IVTogelyk, myn Zoon! heerscht 'er by u, gelyk by lommige menfehen, het verkeerd begrip, als of een Godsdienfüg leven moeilyk en vol van verdneteiykheid is. Zoon. Ja Vader, ik kan die gedachten niet gehee! verzetten Ik, die nog jong ben, en veel vermaak vind in de genieting der aardfche dingen, word mee eene huivering bevangen, als ik aan de moeilykhede» van den Godsdienst denk. rader. Ik ontken niet, myn Zoon! dat iemand, die recht knstelyk wil leeven en de voorlchriften van het Evangelie ffiptelyk volgen , ongeregelde neigingen moet beteugelen, 'twelk niet altoos zoo gemaklyk toegaat ; waarom zulks een ftryd tuflchen het vleesch en den geest genoemd word; doch veelal voedt meni daarvan al te zwaarmoedige denkbeelden. rS°r £ve?wel> ,Vader ! «eh de H. Schrift een Cxodsdienfiig leven als zwaar en moeilyk voor, onder de benaammg van ftryden om in te gaan door de enge port; het betreeden van den fmallen weg; het vleesch te krutfigen enz. alle uitdrukkingen, die de moeilykheld van een Godvruchtig leven te kennen geeyen. * ïv.ueel. Aa  C i8 «ens godsdienftigen gedrags; — door opvoeding, gefprekken , of het leezen van boeken, waarby de Godsdienst in een droevig gewaad gekleed word, kan iemand in den waan geraaken, dat waare ernst vreemd is van alle vrolykheid, en dat eene fomberc en droefgeestige gefteldheid van het hart het uitwerkfel moet zyn van de godvrucht; ja, niet zelden heeft men uit dit beginfel zich afgezonderd van de famenlecving, en onthoudingen getroost, welke willekeurig en nimmer bevolen waren, even als of dc goede Vader van het menschdom bchaagen zoude fcheppen in de droefgeestigheid van zyne kinderen, welke hy dagelyks met zyne weldaaden overlaadt, en zoo veele redenen vcrfchaft tot blydfchap. Iemand, met zulke bygeloovige denkbeelden bezet, ondervind veele bitterheden; wat wonder, dat hy dan klaagt over de moeilykheid van een kristlyk godsdienftig leven. Zoon. Evenwel, Vader! kan niet ontkend worden , dat tot een Godvruchtig leven vereischt wordt een; bedaard nadenken; en hoe zullen wy, in wier aderen» het jeugdig bloed fpeelt, daar toe geraaken, dan met de grootlle moeite en bedwang van ons zeiven ? Vader. Bedaard nadenken behoort buiten tegenfpraak tot een oprecht godsdienftig gedrag: maar hier mede ftrydt niet de levendigheid van geest, en dc vrolykheid van het hart, zoo lang dezelve de paaien van welvoeg* lykhéid en pligt niet overfchrccdcn, of tot ligtzinnig- heid overflaan. Ik ftaa toe, dat jonge menfehen, meerder dan bejaarden, in gevaar zyn liet fpoof in deezen te buiten te treeden, cn dat zy zich fomwylen eenig geweld moeten aandoen : maar deeze moeite word hun rykelyk vergoed door het nut, welke dc bedaardheid van geest aanbrengt. Kalmte cn rust zyn toch aangenaamc gewaarwordingen, welke een wezenlyk genoegen verfchaflen. Zoon. Dit laat zich begrypen; doch het is my nog niet duidelyk genoeg gcbleeken, dat het bekeven van den Godsdienst niet alken gemaklyk, maar zelfs uit zyn'eigen' aart gefchikt is tot vrolykheid en blydfchap.» gelyk Vader zoo even zeide; dit zoude ik gaarn nog wat nader opgehelderd hebben, Vader. Dit wil ik gaarn doen, doch ik zal de hoofd* Zaaken maar even aanroeren. De deugd is van dien Aas aart,  tart, dat zy door dc beoefening hoe langer hoe gemak-' lijker cn aangenaamer wordt; zy ftrookt zoo zeer met de Reden, dat wy in elke goede daad voldoening vinden. Deeze voldoening, de goedkeuring van ons hart, Verwekt een genoegen, 'twelk ons alle moeite doet vergeeten, en dc beoefening der deugd tot eene aangenaamc bezigheid maakt, welke döor herhaalingen cenc hebbelykhcid en daar door gemak lyk wordt. — Ook word de moeilykheid, welke 'er fomwylen nog aan de beoefening der deugd vast mogt zyn, zeer veel verzagt door het voordcel, dat dezelve den mensch aanbrengt; het bcvrydt hem van de kwaade gevolgen der ondeugd , brengt veel toe ter bevordering van zylle gezondheid en weivaaren, Verichaft rust, en een zuiver genot der aardfche dingen. Maar dat boven alles een godsdienftig leven niet alleen gcmaklyk, maar ook gefchikt maakt tot vrolykheid en blydfchap, zyn de kundigheden, welken de godsdienst aan dc hand geeft: deeze ondcnvyst ons, dat dc oprechte belyders en beleevers van jjesüs leer, God op eene meer byzondere wyze tot hunnen Vader hebben, die hen ais 2yne kinderen met goedertierenheid en wcldaaden overlaadt ; dat jesus kristt;s, hun Verloifer cn 0Verfte Leidsman zynde, hen eenmaal zal.overbrengen an zyns Vaders huis, alwaar hv is voorgegaan, om •bun plaatfen te bereiden. En "moet deeze Weetenfehap den rechtfehapen Kristen niet yervrolyken cn anct blydfchap vervullen? En zou dan een Godsdienftig leven, zoo vol van voldoening, en de fchoonfte uitwerkfelen, waarin ecffie waare vrolykheid cn dc grootfte blydfchap, van wegen deheerlykfte vooniitzigten in het'toekomende, kan genooten worden, nog voor moeilyk cn verdrietig ie houden zyn? —Neen, het is of uit onkunde, of uit kwaadwilligheid, wanneer hetzelve daar mede beklad word. Ik laat 'er u zelf over oordeclen, myn Zoon! Zoon. ja, Vader'1 ik ben ten vollen door uwe reder fteti overtuigd, dat een godsdienftig gedrag niet moeilyk en verdrietig, maar integendeel gemaklyk is, cn overvloedige ftof oplevert tot vrolykheid"cn blydfchap. -—- Ik wil dan ook , tot het behartigen van Jletzelve, my met tillen ernst voortaan toeleggen, en imderen, inaoucerheid myne Jeugdige tydgcnootcn 5 daar  C 189 ) daar toe trachten aan te fpooren, op dat ik en zy de waarheid van des Apostels zeggen met de daad mogen ondervinden; dc Godzaligheid is een groot gewin, met vergenoeging, hebbende de beloften des tegenwoordigen etb des toekomenden Levens. 1 Timoth. IV. v. 8, en VI, v. 6> r)e waterdroppel, (een fabel..) ,, Een onder de wyze en geleerde mannen heeft ver,, haald, dat een drop waters, vallende van de wolken „ naar de grondelooze diepten ecner onftuimige zee, a« „ hy de woeste golven dier uitgeftrekte kolken aan„ lchouwde, verbaasd en fchaamrood is geworden. „ Na een weinig te hebben ftil gezweegen, wierd „ hy bedroefd , en fprak aldus : „ O Noodlottige „ „ dag! waarop ik geringer ben geworden, dan het „ „ vcrachtelyk Hof. Gisteren nog blonk ik onder „ „ de wolken des hemels, en nu reeds gevoel ik „ ,, my tot niets gebragt." Terwyl hy, als met „ ichaamte overdekt, deeze woorden ftamclde, is hy „ eensklaps met héerlykheid bekleed. Gods hand „ heeft hem in een fchelp gelegd, waar hy in eene „ kostbaare parel is veranderd. Thans glinftert hy ,, aan de kroon des Alleenheerfchers, want de God„ hcid, zyne zedigheid prvzende , heeft hem met „ glans en pracht omtoogen. Deeze gelykenis is de „ bloem cn het merg der zcdclcsfen. Neem 11 dit m daarom ten voorbedde, ó Vriend! cn maak dat ,55 gy nederig vau harte zyt." Deeze fabel, lieve Leezers ! is zeer leerzaam. Het kan niet anders dan nuttig zyn eene ondeugd, waaraan zich byna alle menfehen, de een meer cn de ander minder, fchuldig maaken," aandachtig te overdenken , de bron hier van op te fpooren , en het fchadclyke, dat zy den mensch toebrengt, aan te toonen. Eerst zal ik 11 een woordje van de fabel zelve zeggen , cn dan de gedachten, die onder het leezen van haar, in my opkwamen, medcdcclen. De Fabel is niet moeilyk te verftaan. Zy is oorfpronglyk in 't Perfiaanseh, en door zekeren Engelsman ui 't Latyn vertaald, waaruit wy haar ten uwen nutte in het Nederduitsch hebben overgebragt. —• Wy Aa 3 zal-  ( i9o ) bullen haar eens een weinigje ontleeden en ik twyfel niet of haar zedelyke zin zal u van zelf in 't oog vallen. De waterdroppel is hier de afbeelding van den mensch; dc uitgebreide kolken der onftuimige zee betekenen hier al dat gene, dat in waarde of uitgebreidheid naar 's menfehen eigen oordeel hem verre overtreft , en waarmede hy zyne hoedanigheden van dezelfde foort vergelykt, by voorbeeld de mensch vergelykt zyne krachten by die van den Oceaan , wiens byna alvermogend geweld de Ongefchapene alleen kan weerftand bieden; en eindelyk geeft men hier door dc verandering van den droppel in eene parel het loon te kennen, dat zich de zedigheid verfchaft. Ik wil den zin en het oogmerk van dc fabel op een voorbeeld toepasfen, en dan dunkt my zult gy haar duidelyk begrypen en by voorkomende gelegenheden met vrucht kunnen gebruiken. Verbeeld u een' man, dien wy jan zullen noemen, en die met een gezond verftand en middelmaatige kennis bedeeld is. Dc zedigheid, geene voorgewende of geveinsde, maar eene zuivere en oprechte, is zyn grootfte verdienfte. Als hy in gezelfchap komt , by voorbeeld met zyn buurman harm, die een man van veel uitgebreider kundigheden , cn om zyne meerdere jaaren van eene grootere ondervinding is, zoo ziet men hem nooit, dan met den grootften eerbied fpreeken, zyne gevoelens mét zachtmoedigheid voorbrengen, en zyn' buurman nooit met onbefchaamdheid tegenfpreeken, jan vergelykt zyne kennis onpartydiglyk met die van harm , en gevoelt zyne minderheid dan zoodanig, dat de blos der zedigheid op zyn wezen vertchynt. En Wat is hier nu het gevolg van, meent gy? Dit myne vrienden! dat een ieder in het geheele dorp hem veel liefde en achting betoont, dat elk zyne kennis waardeert, en hy zeff, door het gevoel van zyne onvolmaaktheid aangefpoord , dagelyks wyzer cn achtingwaardiger wordt. Hier ziet gy dus hoe fchoon de "zedigheid ftaat, en hoe heerlyk haare gevolgen zyn. Want wat kan 'er voor den gevoeligen cn wyzen mensch aahloklyker zyn, dan de achting en vriendfehap van verftandige lieden ? Kunt gy u iets aangenaamers voordellen, dan dat de wyze, deugdzaame en ervaarene man uwe verkeering zoekt, uwe vriend-  C 191 ) Vriendfehap poogt te winnen, en u alle blyken Vfts "toegenegenheid betoont? Neen lieve Leezers! grooter loon kan 'er in deze wereld voor dc zedigheid en wysheid niet gedacht worden. De zedigheid komt my voor eene der beminlykfte deugden te zyn. Het gevoel ónzer eigene'geringheid , dacht ik onder het leezen van de fabel, vermeerdert onze waarde in het oog van verftandige mannen. Dwaazcn zyn het alleen, die Hechts dan een hoog denkbeeld van iemands kunde of grootheid krygen, wanneer hy geleerdheid cn vermogen weet ten toon te fpreiden, offchoon zyn brein ledig, en zyne krachten gering zyn. Hiervan is eene zeer natimrlyke reden. De ervaaring leert het, en 't getuigenis van groote mannen bevestigt liet , dat hoe meer men irt, eenige kunst of weetenfehap vordert , dies te meer men ook het gebrekkige van zyne kunde cn den grooten afftand ziet, die 'er tusfehen deeze en de volmaaktheid is, waartoe het gene wy beoefenen kan gebragt worden. Het is even, als of het oog van den mensch , naar maate hy dieper in het ruime veld der wectenfchappen inrukt, foherper wordt, en meer bekwaam, om met nauwkeurigheid en op een verren afftand dc voorwerpen te befchouwen. De .dwaas daarentegen blyft aan den ingang van dit veld der menschlyke kennis ftaan. Voor zyn zwak en kortzigtig oog zyn alle voorwerpen met nevel omtöogen: hy ziet Hechts die weinigen, die vlak voor zyne voeten zyn, cn, daar de vernuftige hem is vooruitgefneld, en" hy dus alleen dwaazen rondom zich telt, is 'er niemand die hem kan doen opmerken, dat 'er buiten het bereik van zyn gezigt nog eene onnoemlyke menigte dingen is. Van hier, dat zich een zot terftond volmaakt wys gelooft, en met een verbaazend zelfvertrouwen over de moeilykfte kunften en weetenfehappen oordeelt. Zyne blikken zyn altoos ftout, en worden nooit door het gevoel zyner geringheid verzacht. Hy, dit zich op zyne deugden laat vóorftaan, zal nooit het doel, dat hy met zyne fnorkeryën voorheeft, trelfen. Het kasteel zyner hoope zal hy bevinden eeu luchtkasteel te zyn geweest. Immers "hy meent voor wys te zullen gehouden worden, zo hy in een nietsbeduidenden zin veele geleerde woorden weet uit te biet* •  •brengen: maar hoe deerlyk vergist hy zich ? De wy* «heeft medelyden met zyne domheid, en liet is Hechts de dwaas, die hem bewondert. De nederige wordt ïr„lrCt êu°i Zyner, ^ringheid aangefpoord tot het grondiger beoefenen der weetenfchappen, en naderhand telt men hem onder de grootfte mannen. De= Waanwyze blyft fteeds-op dezelfde hoogte en ais liy fterft, vergaat met hem de naam, dien hy 'zich by dAvaazen had verworven. Men bemint en eerbiedigt den nederigen, overal waar men hem kent De fnorker waar hy zich ook bevinde, ■ wordt gehaat en veracht. — Dit.waren myne gedachten, toen ik deeze Perfiaanfche fabel las , die om haare fehoonheid mve aandacht overwaardig is. Het loon, dat de zedigheid te beurt valt, wordt 'er door een niet minder juist, dan glansryk beeld uitgedrukt. Zy bevat, gelyk haar maaker te recht oordeelt, „ de bloem en het merg der zedelesfen," en daarom, myne vrienden I prent haar diep in uwe harten. De zedigheid is grooter fchat Voor 's menfehen hart en hoofd, Dan goud en aanzien, waar elkeen By dag en nacht om Hooit. Zy is een prikkel voor 't vernuft; Zy fpoort ons aan tot vlyt; Zy maakt dat wy voor 't vaderland Befteeden moeite en tyd, Zy duldt geen zucht tot hovaardy Op 't geen men kent of weet; Zy leert ons hart de ned'righeid , Die men zoo ligt vergeet. Zy fchenkt het oog een kwynend vuur Dat ons verrukkend lykt; Zy maalt een roosjen op de wang, Dat, ó zoo fierlyk, prykt. Zy maakt den wyze ons tot een vriend* Die ons bemint en acht; Ja, zy geeft ons een levenspad, Waar menig bloempje op lacht. Te Groningen, by W. ZDTDEMA, 1800. en t.c Amfterdam by de Wed. H, KEYZER ■en vejdej rj h^kmm,  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. DE LUIHEID. D e Mensch is verpligt aan zyne beitertirning te hé» antwoorden.- De vermogens, die hem van dert goe» den God zyn gefchonken, mOet hy daartoe aanwenden, en zich van elke gelegenheid bedienen, om in den kring, waarin hy door dc Voorzienigheid gefield is., zoo veel zyne krachten gedoogen, trtedetewerken tot het algemeen geluk en de volmaaking van zich zelvcn. Dit is de wil van den Eeuwigen, overal zoo zigtbaar aan den dag gelegd; dit zegt hem zyn eigen hart; dit leert hem de ganfche Natuur, die alommë met moederlyke toegenegenheid, als eene wyze Raadsvrouw haare Kinderen toeroept: „ Streeft naar „Volmaaking!" 'Er is voorzeker niets, dat deeze roepflern van de Natuur, deezen uitgedrukte^ wil Van dc Godheid,— meerder tegenwerkt, dan de Luiheid. Zy is miifchien de verachtelykfte, de verwoestendfte van alle maatf'chappelyke misdaaden, die haare zusters in zoo verre overtreft, dat zy de vrachtbaarfle is in het voortbrengen Van eene ontelbaars menigte der verfoeilykfte ondeugden , cn de rampzalige ftc gevolgen naar zich fleept. Wy zullen thans eenige oogenblikken befteeden, ont haar eens wat meer Van naby te befchouwen, en aan te tooncn, dat zy het is, die alle volmaaking hindert, de Maatfchappy verwoest, en de affchiiwelykfte onheilen doet geboren worden* Zij hindert alle volmaaking, ÏV.Deel, Ub Wan»  C 194 3 Wanneer wy dat gene, dat God ons gegeeven heeft, ten meesten nutte gebruiken; wanneer wy ons vcrftand verlichten, ons hart verbéteren, onzen fmaak verfynen, onzen wil zuivcrer maaken; wanneer wy alle onze zintuigen opfchciperi, onze natuurlyke krachten oefenen, ons lichaam vlugheid, vaardigheid eh ilerkte bezorgen — in één woord — wanneer wy alles aanwenden, wat onze ziels- en lichaamsvermogens kan ontwikkelen, vermeerderen en uitbreiden dan ftreeven wy naar volmaaking. Hier toe word eene verftandige, geregelde en aanhoudende werkzaamheid vereischt. Deeze is het tcgcngeftelde van Luiheid. Luiheid is de vyandin van alles, wat den geest in bcweeging brengt, en de vermogens van het'lichaam aanfpoort, en dus tevens def vyandin van alle volmaaking. De Mensch is een wezen, dat het verre — zeer vcrffe brengen kan — indien hy, by eene goede opvoeding, niets ontziet om zich te oefenen in alles, wat goed, edel en groot — heilzaam, voordeelig en nuttig is — in alles, waar toe hem zyn natuurlyke aanleg zoo byzonder in ftaat fielt. Maar aan den anderen kant — byaldicn hy deeze oefening fchandelyk verwaarloost — blyft hy altyd even dom en onkundig, en is niets meer dan het redcnloostc dier — een volkomen bewys, dat de Schepper eigene werkzaamheid gewild, en dat hy den Mensch niets meer gegeeven heeft, dan eene gefchikthcid en vermogens, om een verftandig Wezen te worden — en dus, langs den weg der arbeidzaamheid, de volmaaking te naderen. Zy verwoest de Maatfchappy. Werkzaamheid is de grond van allen Maatfchappe-» Jykeri welftand.- De Burgers van een land zyn leden van één huisgezin, op het nauwst aan eikanderen verbonden. Zy zyn zoo veele fchakcls van dezelfde ke* ten — zoo veele leden van hetzelfde lichaam, die wel verfchillcnd en byzonder, maar toch altvd in zekere famenftemming tot het zelfde doeleinde werkzaam zyn. Hy nu, die zyn leven in vadzigc ledigheid doorbrengt; die niet werkt tot dc inftandhouding, den bloei en het geluk van 'tgeheel, wordt eene onbruikbaare fchakel in dc algemecne keten, een vuil lid van het groote lichaam,-voldoet piet aa$ het oogmerk der Maat- fehap-»  C 195 ) fchappelijke inrichting, belet daardoor de medewerking van anderen ; en zyne handeiwyze, indien zy meer algemeen wierd opgevolgd, zoude de geheele ÏJaatfchappy ten eenenmaaje verwoesten.- - Zy doet de aflchuwelykde onheilen geboren worden. Even zoo als ieder ondeugd wederom andere ondeugden voortbrengt, en daardoor dies te gevaarJyker wordt — zoo is ook eene reeks van dc verfoeilykuv misdaaden aan de Luiheid haar aanwezen verfchuldigd. Niet alleendat zij hem, die zich aan haar heeft overgegeven, alle die genoegens onthoudt, welke een gezond lichaam, een heldere geest cn een geoefend verdand in ftaat zyn zoo wcldaadig te bereiden , vervoert zy hem daarenboven nog tot de buitenfpoorigde ongeregeldheden, dje zyne verhevene waarde jammerlyk verhagen. Ziet maar eens — myne Leezers — om u heen; ziet maar eens op dc Luiaarts, die gy kent, hoe ellendig het hun vergaan isP Befchouwt flèchts met aandacht Steven Knorrepot —waaraan anders, dan aan tydvervecling is zyne ongelukkige gcfteldheid toctcfchryycn ? Hy zit altyd ftyf in den hoek van den haard op zyne nagels tc byten, en geen mensch in huis kan hem iets naar het zin doen; nu praat men te veel, dan doet men weder geen mond open; nu ftoort men zich in 't geheel niet aan hem, dan valt men hem met dc kleinde vodderyën lastig; nu is de koffy te koud, — dan te heet; ni} is het eeten niet gaar — dan weder zyn alle krachten 'er uitgekookt — in dén woord t- niets is naar bchooren — hy is altyd in eenen kwaaden luim Wordt niet JochemPraatSI, die niets doet, dan zynen eyeumensch van eer en goeden naam te berooven, van eiken wcl- denkenden veracht cn gefchuuwd ? cn durft zich Jantje Liederlyk met zyn uitgeput geraamte, die zyne krachten in den vuigfr.cn wellust by" de gemeende ligfeköqiën yerfpild heeft, wel immer in een fatfoenlyk gezelfchap vertoonen? Hoe is het met flans Nathals niet gegaan? Hy is nu dood; maar daarom mag men, tot waaifchuwing van anderen, wel over hem praaten. Hy bezat een recht mooi kapitaaltje en zyme Ouders lieten hem maar eens een beste Boerenplaats naa; maar wat gebruik heeft hy 'ervan gemaakt? Bb s jrv  C 196 ) Indien hy maar zoo veel gedaan had, dat hy behoor» lyk tpeyoorzigt over zyn werkvolk had genomen, en zelf bcfteld had wat 'er gedaan moest worden, zou de boêl heel wel in den haak zyn gebleeven — hy had geene hand behoeven hittefteeken: maar neen! hy zag nergens naar om « (Waarlyk het was jammer van den man; hy was anders niet misdeeld van verhand) *s nachts laat in de herberg en daags tot den middag op 't bed —1— wat men hem ook zeide, alles was vergeefs het eene glas voor, het andere naa. Zy- 31e gezondheid wierd geknakt; zyn' geest verftompt, en zyn geld verteerd. Te huis vond hy eene ongelukkige vrouw en deerlyk verwaarloosde kinderen. De eerfte borst dan uit in traanen; de laatften fchreeuwden om brood — vloeken cn kastydingen waren zyn antwoord; eindelyk ftierf hy, en zyne yrouw en kinderen moesten aan den bedelzak. Wat heeft Kasper Doeniet in het ongeluk geftort ? wat anders, clan de verderfelyke Luiheid ? De knaap bad anders zoo een paar lievig gefpierde armen cn een fterk gezond lichaam. Het haperde hem ook niet aan natuurlyk overleg: t- zoo dat hy heel wel een beste arbeider had kunnen worden: maar hy was bystér bang voor een zweetdroppel. De maag was daar ■evenwel niet mede te vreden: daar moest wat te eeten zyn, en, in plaats van op eene eciiyke wyze zyn kost te verdienen, gaf hy zich over aan kleine dieyeryen, Huiken, cn eindelyk, ziende dat het hem gemaklyk viel, met weinjg moeite iets by elkandcrcn te krygen — aan huisbraak en openbaare dicfftal. Het duurde niet lang, of hy wierd betrapt, in hechtenis genomen , en. nu moet hy zyne dagen in het tuchthuis eindigen en zynen kost met (pinnen verdienen. Indien ik alle de onheilen, die de Luiheid voortbrengt, wilde opnoemen, zoude ik myn beftck verre te buiten gaan. Zy is eene invreetende kanker, waar tegen men niet genoeg op zyne hoede kan zyn. Ouders en Voogden, Leeraars en Onderwyzèrs, gy allen „ wie gy ook zyn moogt, die belast zyt met de opVoeding der Jeugd! tracht, zoo veel gy kunt, het aankomend gedacht, dat aan uwe zorgen is toevertrouwd , tot den arbeid op tc leiden! Brengt het de ■gevolgen der Luiheid vroegtydig voor den geest; cn piaakï  C 197 ) maakt het zoo veel mogelyk bekend met den zegen der werkzaamheid! Alle nunfchen in de maatfchappy moeten hier toe medewerken; zelfs in het geeven van aaïmoesfen moet men de üfterfte omzigtigheid betrachten — milddaacfigheid kweekt dikwerf Luiheid.. Het is ook de pligt van dc Beiïuurdcrs van' een Volk hunne oplettendheid op dit gewjgtig (lukte vestigen, en hier in hunnen veelvenn ogen den invloed te gebruiken. Zonder algcmccne arbeidzaamheid is geene algcmecne welvaart mogelyk — en dat Volk is Hechts gelukkig , dat, woonende op eenen grond, vruclitbaar door den arbeid , Bfiftuurd wordt door wyze en gemaatigde wetten, die dc vryheid verzekeren cn de nyverheid aankwecken. IETS OVER DE EIGTGELOOVIGHEID EN II ET SCH ADELYKE DAARVAN. Men vindt een zeker flag van menfehen in dc wereld, die zoo weinig geloof cn vertrouwen ftéllen in de kennis, die anderen, dezulken zelfs, wier woorden, ineeningen cn oordeel zy in deezen naar alle billykheid betrouwen moesten, van het beftaan. dén aart en toedragt van zekere zaaken hebben, waarvan zy zeiven onkundig zijn, en die hun vreemd voorkomen, dat zij haast niets van die natuur, noch iets in 't algemeen gelooven willen, van 't welk zy zeiven geene ondervinding hebben, ofdatzy niet met eigen' oogen zien, — veel min in zoodanig een geval naar 't gevoelen cn den raad derzulkcn ,"hoe gegrond en goed die wezen mogen, luisteren, en daarop alleen iets'onderneemen willen, 'twelk zelfs tot hun voordeel en geluk kan dienen, uit vrees, dat zy bedroogen zullen worden, en hun daarvan iets kwaads zal overkomen. Maar 't ontbreekt ook niet aan de zulken, — ja waar worden deezen niet in eene nog grootere menigte gevonden! — die eene tegcnovergeftclde geaartheid hebben, die heel ligtgelovig zyn, en te veel vertrouwen pp de woorden en gevoelens van andere menfehen, die, door eene groote maat van nieuwsgierigheid daartoe aangezet, alles vooral gretig aanneemen, wat Bb 3 voor  C 198 ) voor hun nieuw en vreemd is, of uit blinden eerbied en ontzag a], wat Meesters, Leeraars en diergelyken hun als waarheid verkondigen, zonder 'tminfte on-, derzoek voor ontwyfclbaare waarheid houden, of door hoop op voordeel en fortuin gedreeyen, gaarne gelooven, het gene kwakzalvers, zoogenaamde waarzeggers, en foortgelyk flag van fortuinzoekers en listige bedriegers, hun op de mouw fpelden. Ik heb nu niet ten oogmerke, Leezers! met bewijsredenen aantetoonen, hoe zeer kwalyk deeze beide foorten van lieden handelen — hoe onredcfyk en laakenswaardig aan den eenen kant het zy, welk eene ongevallige hoedanigheid het in 't karakter van den mensch vertoone, altyd ongcloovig, altyd wantrouwend cn ergdenkend te zyn omtrent het gene anderen hem mededeelen van zekere zaaken, waarvan hy zelf onkundig is, — hoe dwaas aan de andere.zyde de ligtgeloovighcid, en een te onbepaald vertrouwen zy op 't gene wy van anderen hooren, en ons laaten wys maaken, — hoe bekrompen een yerftand dit niet alleen meestal verraade, maar ook in welk een groot gevaar men zich daardoor altyd ftecke, van door anderen in dwaalingen gebragt, of geheel bcdroogen cn benadeeld te worden, en in zeer groote ongelegenheden te geraaken. In plaats yan dit te betoogen, cn breeder te ontvouwen, zal ik u aangaande de zeer nadeelige gevolgen der ligtgelooyigheid tot een voorbeeld onder dc veelvuldigen, die de dagelykfche ondervinding ons aan de hand geeft, het volgende geval verhaalen, Een zeker Landman te B. had eenen eenigen Zoon, hans genaamd, aan welken hy by zyn overlyden zyn huis en land, cn alle zyne bezittingen naliet. By zyn leeven fpoorde hy zynen Zoon altyd tot den arbeid aan, en plagt veeltyas tot hem te zeggen: ,, h a n s! wie vlytig arbeidt, heeft altyd brood /maar „die lui is, heeft aan alles gebrek." Doch hans. fioorde zich hier niet aan, en ging veel liever in de kroeg, om een glas bier of jenever te drinken, cn wat nieuws te hooren, dan na het land, om daar te werken. Kort na dat zyn Vader overlecden was, bemoeide hy zich geheel niet meer met den akkerbouw, noch, met eenig werk hoegenaamd, maar ging dagclyks uit  t *99. ) óp zyn piaifier, en in de herberg, waaruit by niet erwoon was voor in den laaten avond, ja dikwyls niet ' voor nnduernacht na huis te keeren. • ^Gfbeurde e"" op zekeren dag, dat 'er een manui de herberg kwam, die, zoo als hy voorgaf, eert bergwerker uit Duitschland was, cfi hier te ïailde eens i-ondlnuilelde, of 'er hier of daar ook fchatten verborgen lagen iri de aarde. Gy begrypt ligt, Leezers ! dat deeze man geen andere, dan een gemècnc landloopc:, en hftige bedrieger was. Hans, begeerig zynde' wat nieuws en vreemds van hem te hooren, begaf zich meer dan anderen, met hem in gefprek, deed hem eenige beuzelagtige vraagal aangaande dc gelegenheid zyn» lands enz. en was ook niet nalaatig, hem'een glas bier aantebieden. De gewaande bergwerker, weldra bemerkende, dat hans een eenvoudige hals was en weinig of mets wist, vertelde hem allerlcie 'vreemde dingen, die hans, naar maate zy wonderbaarer cn grover^gcioogen waren, zooveel te beter fmaakten,eni zyne nieuwsgierigheid zoo veel te fïerker gaande maakten. Onder anderen fneed hy braaf óp van zyne kunst van fchatten te graav'en, en van het groot fortuin, dat daarmede was te maaken, en bragt het eindelyk daar heen, dat hy hem als een groot geheim in het oor iluisterde, dat hy alreeds eenen verborgen' fchat wist doch zonder alsnog de plaats deszelven te noemen! Dit gefprek geviel hans Wonder wel; hy kocht daarom de eene kan bier voor, dc andere na, cn had alzoo de bergwerker bv voorraad vry gelag. Deeze won ten laatïteh het.Voïffe Vertrouwen van hans, kreeg hem geheel aan zyn inoer, cn wierden zv onderling vertrouwde vrienden; zoodat hy eindelyk aan hans de plaats ontdekte, waar de fchat verborgen lag, te weeten, ergens in het naastbygelegenc bosch? Hans vraagde hem met kwalyk ter fnede: wel vriend ■ indien gy hem zoo nauwkeurig weet, waarom hebt gy hem dan met airede weggehaald? Denkt gv, myn vriend! (voerde hem daarop de andere te gemoet) dat dat maar zoo gcmakkelyk toegaat? neen, daartoe heb ik een zeker middeltje nodig, waarvan ik zelf tegenwoordig niet voorzien ben. Ik moet, naamlyk, «ene zekere fomme gclds, en wel nauwkeurig die van 4- W. U ü. en 4 duiten hebben; waarby nog komt, , dat  C «00 y dat êk geld van drie onderfcheidene foorteii zy# moet, abv goud, zilver, cn koper.— (neemt hierby in aanmerking, Lèczers! dat de fchurk wist van'het géval, waarvan gy hans aanftonds zult hooren fpreeken) als ik dat maar had, dan zou ik 'er hem fchielyk van daan haalejh; want daarmede'moet ik 'er hem uitlokken. Vriend ! zeide hans regt blyde , dat treft juist van pas; zoo veel, cn nog meer heb ik wel in myn zak; ik heb v.ii daag een paard verkocht, én daarvoöt dukaaten, en voor het overige fchcllingen tot betaaling ontvangen: zie daar hebt gy, mits gy my de helft geeft van den fchat, agt dukaaten, drie 'fchelÈngéri, en vier duiten: dit maakt het riet uit^ niet waar? cn het is ook dricërleic foort van geld. Goed, zeide dc bergwerker , om twaalf uur in den nachfi gaan wy 'erna toe; de fchat is de onze, wy zullen hem te lamel 'deelen. Zy gingen dan 's avonds te ramen in het boseh: dc bergwerker ftclde hans aan den yöet van een' eikenboom, cn gebood hem, onl doodsgevaar, geen enkel woord te fpreeken, en daarenboven geduurende den tyd van drie uureri ftil op die plaats te blyven ftaan. Intuifchen ging de bergwerker met het.geld naar zyn grootje, — hans, aï vast met1 ongeduld, en 't uiterfte verlangen, doch te vergcel'sch, nog langer, dan den bepaalden tyd, daat wagtende, en eindelyk'met éven zoo veel fpyt klaar en duidclyk ziende, dat hy bedroogen was, ging in den morgenftond zoo verkleumd, als bedroefd naar huis; en toen hy zyn ongelukkig geval aan deezen en genen zyner Vrienden vertelde, wierd hy helder uitgelachen. "Laat dit verhaard geval TJ mede tot waar!'chuwing dienen, Leezers! zco voelen Uwer als dezelve mogen nodig hebben, tegen de ligtgeloovigheid in 't algemeen , maar wel byzonderJyk en vooral om toch geen geloof te liaan aan landloopcrs, kwakzalvers, en diergelyke foort van lieden, als 'er U in dit verhaal een voorgekomen is, welke, allen te regt voor de ïlcgtften cn verachtclykftcn onder 't menschdom gehouden worden» en die U altyd, als zy maar kunnen, om hun fortuin te maaken, bedriegen en ongelukkig maaken zullen. "e~Gronin^en , by \V. ZUIDEMA, 1S00. en te Amftcrdam by dc Wed. II. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAR Nr. 182. De mensch, die ?taar geen wysheid tracht', jDe weetenfcfiappen ftout veracht; Verlaagt zich, tot zyn fchade en fchand't Genoegzaam tot den beestenftand: Zyn domme drift voert heeffchappy; Zyn Godsdienst is Jlechts dweepery', Hy laat zich nimmer overtuigen; Wat zal zyn' jiuggen aart dan buigen! cösprek over het nut der weetenschappen. In geen' langen tyd hebben wy onze Leezers iets Van den braaven Kerkvoogd en zyne Dorpgenooten Kasper en Joris medegedeeld: thans willen wy u een zondagüvondgefprek verhaalen, in het huis van den eerstgenoemden voorgevallen. Kerkvoogd. Wat zegt gy van de preek, vrienden, die wy deezen morgen gehoord hebben over Spr.. XIX: 2. Èetie ziel zonder weetenfehap is niet goed? Kasper. Dat was, dunkt my, een recht nuttige preek: onze Dominé heeft dit zeggen van Salomo overtuigend beweezen, 'er veele gewigtige leeringen uit afgeleid, en ons die' ernftig voorgehouden: jammer is het, dat ik 'er niet meer van onthouden heb: mag ik. het u vergen, dat gy 'er ons nog het een en ander van herinnert? Kerkvoogd. Ter nadere betooging van Salomo's fpreuk, toonde de Dominé aan, dat God den mensch JV,Deel, Cc se.  ( 202 ) gefchapen heeft tot het pronkftuk van zyne werken hier op aarde; dat de mensch boven het rcdelooze vee begaafd is geworden met redelyke en edele zielsvermogens; verltand en oordeel; en daar door vatbaar, om zyne kundigheden uit te breiden; op dat hy de Almagt, Wysheid, en Goedheid van zynen Maaker uit zyne groote werken zou opmerken; Hem daarom beminnen, roemen, en verëeren; dat dit 's menfehen beftemming en pligt is, en ook zyn geluk uitmaakt. Met één woofd, dat God den mensch gefchapen heeft tot een zigtbaar beeld der Godheid, die met zynen Maaker hier de meeste gelykheid had, Gen. I: 2.6. Voorts merkte hy aan, dat, offchoon de mensch van zyne'oorfpronglyke voortreflykheid en zedelyke rechtheid zeer verbasterd was, hy toch altyd verpligt bleef, om naar die groote beftemming te ftreeven, en dat de Kristen Godsdienst hem de beste hulpmiddelen aanwyst, en aanbiedt, om'hier toe te geraaken. Verder hoorden wy betoogen, dat de mensch, tot zulke verhevene einden gefchapen, zonder weetenfehap onmogclyk hier aan kon beantwoorden: zonder weetenfehap kon de mensch God niet kennen1; gevolgiyk ook niet beminnen: want onbekend is onbemind. En hier uit maakte hy het befluit op, dat een ziel zonder weetenfehap niet goed is; dewyl al wat tot zyn oogmerk niet deugt, niet goed, maar Hecht is.' Toen ging dc Dominé over, om te bewyzen, dat de mensch zonder weetenfehap zyn eigen tydlyk cn eeuwig geluk niet bevorderen kon, cn niet nuttig zyn in zynen kring, voor zyne medemenfehen: dingen die zoo tastbaar waar zyn, dat zy etgenlyk geen bewyzen noodig hebben: evenwel om ons 'cr te" (terker van te overtuigen, beriep hy zich niet alleen op de natuur der zaak zelve, maar ook veel op dc uitfpraaken van Salomo, in zyne Spreuken en Prediker. Salomo, zeide hy, was een voorftander, en tevens een bezitter van weetenfehap cn wysheid ; hy pryst die ten ftcrkften aan; terwyl hy vaak heftig uitvaart tegen zotten en dwaazen, die de weetenfehap miflen en verachten. Eindelyk prees ia Dominé verfclieideue weetenfehap-  ( 203 ) fchappen ernftig aan, die noodig en nuttig zyn voor den mensch om zyn tydlyk en eeuwig geluk te btt vorderen, en dienen kunnen, om aan het oogmerk, waar toe wy in de wereld zyn, te beantwoorden. Kasper. Recht zoo J en dit alles heeft hy nog in vee* le byzonderheden uitgebreid. Kerkvoogd. Maar, vriend Joris, hoe zyt gy zoo ftil ? — wat zegt gy van die preek ? Joris. Ja, wat zal ik zeggen? — my dunkt, het was beter dat de Dominé van geloof en bekeering gepreekt had. Kerkvoogd. Van geloof cn bekeering? wordt daar dan niet loms over gepreekt ? — moeten de Predikanten dan altyd hetzelfde preeken ? -—- Is verandering niet aangenaam en nuttig? Indien God wilde, dat de Leeraars zich altyd by dezelfde zaaken zouden bepaalen, dan zou Hy er zoo veele niet in den Bibel hebben laaten befchryven. En wat denkbeeld hebt, gy toch ook wel van geloof en bekeering ? My dunkt dat deze preek daar toe de menfehen krachtig aanfpoort. Joris. Ik wilde wel eens hooren, hoe gy dit kunt goed maaken. Kerkvoogd. Het Kristclyk geloof is toch niets anders dan eene deelneemendc overtuiging van de Evangeliewaarheid, in dc II. S. vervat; maar om zulk eene Overtuiging te bekomen, is immers kennis en weetenfehap volftrekt noodig, Bekeering is, om my van Salomo's woorden te bedienen, dc flechtigheden te verhaten, en te treeden op den weg des verftands, Spr. IX: vs. 6. Ook betekent het een meer wys worden, zeggen de Geleerden, Is dc aanpryzing van de weetenfehap dan tot dat einde niet noodig en nuttig? Joris, Gy weet het altyd zoo wat te plooien: -maar ik kan 't niet helpen, ik kan in al die kundigheden, die men tegenswoordig aanpryst, geene nuttigheid zien. Ik houd het met Paulus; die achtte alle dingen fchade en drek om de uitneemendheid der kennis, van Kristus Jefeis, zynen Heer, Filipp. III: 8, en hy had niet voorgenomen iets te wecten dau Jei'us Kristus en dien gekruist, iKor. 11; 2. Kerhtogd. Gy houdt het met Paulus J — meent gy Cci' da*  C 204 3 dan dat wy het niet met hem houden? Wy geïooveil ook met Paulus, dat de kennis van Jefus Kristus als ïerbelangrykst is. Doch neem het my niet kwaalyk ' als gy meent dat Paulus alle andere kundigheden afkeurt, dan verftaat gy den Apoflel niet. Joris Ik dacht wel, gy zoudt wel weêr met eert hoop geleerdheid voor den dag komen. Kerkvoogd. Met geen noodelooze geleerdheid, maar met gezond menfehenverftand; dit leert my, dat men om een' Scnryvcr wel te verdaan, niet altyd een of ander uitdrukking in 't afgetrokkene moet befchouwcni maar in haar verband en famenhang, en dan de eene plaats met de andere te vergelyken. Joris. . En wat wil de Apollel dan met de aangenaaide uitdrukkingen zeggen, naar uw begrip ? Krb.mgd. Paulus zegt niet Hechts in 't gemeen, dat hy alle dingen ichade gerekend had om de uitneeJteendheld der kennis van Kristus Jefus; maar alle die dingen; te weetcn, die hy in 'tvoorgaande had opgenoemd, en daar hy, voor zynen overgang tot het Knstendom, veel meê op had; yeei belang in ftelde;_naamiyk, dat hy een befneeden Israëliet was, uit Benjamins ftam; cn wel een op uitwendigheden naauwgezettc Fanzecuw; voorts eén yveraar voor den Joodichen Godsdienst tegen de Kristenen , die hy op de wreedfte wyze vervolgd had: alle die dingen achtte hy nu ichade en drek, nu hy kennis aan Jefus Kristus en zyne voortreflyke leer gekreegen had; en zeker met het grootfte recht: want alle die dingen waren , of van geen belang, of ten hoogften nadeelig* yoor zyn waar geluk. — ; Kasper. Dit is zoo klaar als de middag. Nu 1 Kor, il; 2. _ Kerkvoogd. De Apostel zegt daar geenzins, dat hy niet voorgenomen had iets te wceten dan Jefus Kristus, cn dien gekruist; maar bepaaldelyk onder U, naamlyk de Konnters. Om dit wel te "vatten, moeten wy weêr op den famenhang letten. Er waren toen eenige valfche Kristenleeraars, die Paulus op allerlei wyze by de Konnters in fcldhachiirig zochten te brengen: zy bragtcn in, dat de Apostel in zyn nm YrWmtimt genoeg « werk ging, 20c»  C 205 > fels veele wysgeeren in dien tyd zich van eene kun* ftige en hoogvliegende welfpreekendheid bedienden, Paulus echter had zich in zyne redevoeringen van zulke kunstregels niet willen bedienen : cn waarom niet? om dat dit niet paste met de zaaken, die hy als Kruisgezant hun verkondigde, naamlyk, dengekruisten Kristus, als den Heiland der wereld; dccze evangelieleer was ingericht om het hart en den wandel te Verbeteren, ook van eenvoudige cn ongeleerde mentenen; een ai te hoogdravend voorftef zou daar aan maar hinderlyk zyn geweest. _ Kasper. Dus moet men Paulus uitdrukking dan niet in oen volftrektften en bepaaldücn zin verfraait? Kerkvoogdk Dat kan men onmogelyk doen: want dan zou dc Apostel ftrydig met zyne eigene betuiging gehandeld hebbew Hy (preekt, zeik in deezen brief, met alleen van Jefus Kristus als gekruist; maar hy handelt 0£$ over verfchciden krïstelvke pligten. Zelfs a . uY™ , ',r" XV: 33' CCI1Ü fPreut aan "it een' Hei» denscn Dichter, Menander naamiyk, gelyk de Randtekenaars ons berichten. Hier door "toonde hy geen vyand te wcezen van menschlyke gefchriften, "als zy maar wat goeds behelsden. Als hy dan van Je- ius Kristus cn dien gekruist (preekt, zoo moet men daar door de geheele evangelieleer verllaan, met alles wat daar op betrekking heeft, cn tot hetzelfde einde itrektc. —- Om dc Korinters andere nuttige wectcnfchappen te leeren, behoorde niet tot doel van Paulus , als Apostel van Jefus Kristus. Joris. Maar als mèn zoo allerlei weetenfehappen wil aanlccren, my dunkt dit hindert ons te veel in de kennis van Gods Woord. Kerkvoogd. Het beoefenen van veifcheidéne Weetenfehappen is ons fpms magtig voordeelig om kennis in Gods Woord te krygen. Joris. Als ik toch in andere boeken lees, dan kan ik immers niet te gelyk in den Bibel leezen. Kerkvoogd. Maar of men al veel in den Bibel leest zonder het te bevatten, wat helpt dat? Men moet •ook verflaan wat men leest, anders doet hetgeen nut. Jorts, Dat volgt van zeiven. 'gerkvotgd. En hier toe is het beoefenen van verCc 3 fchei-  fcheklene wectenfchappcn fomtyds by uitftek nuttig cn noodzaaklyk. Joris. Gy komt met wondcrlyke ftellingen voor den dag. Kerkvoogd. Met geene andere ftellingen dan die gcmaklyk te bewyzen zyn. Luister eens, vriend! Salomo zegt: als 'er geen hout is dan gaat het 'vuur uit, Spr. XXVI: vs. 20. wy hebben thans geen hout aan st vuur, cn 't gaat toch niet uit. Zeg, hoe kan een wys man dan zulk eene fpreuk voor den dag brengen ? Joris. Gy valt my geduurig met geleerde vraagen lastig: vraag dat aan een' Domine'. Kasper. Neen, Joris, dat is juist geene vraag daar veel geleerdheid by te pas komt. Weet gy niet, dat men in 't Joodfche Land, alwaar Salomo woonde, geen turf heeft, zoo als wy; maar dat men daar altyd hout ftookt; en als dat dan ontbreekt, gaat het vuur daar vast uit. Kerkvoogd. Wel geantwoord! — En hier uit blykt, dat een weinig kennis van de geftcldheid der Oosteriche landen duidelykheid aan fommige bibelplaatl'en gecft. Maar, pas op! al weêr een vraag: wy leezen Hand. X: 9. dat dc Apostel Petrus op het dak van 't huis klom om te bidden: was dat geene ongelchiktc plaats om 'er zyn gebed te doen? hoe kon het wel aangaan? hoe kreeg hy het in den zin? Joris '. Laat Kasper die vraag weêr beantwoorden; dat is myn zaak niet. Kasper. Ik wect het ook niet: 't is my duister. Kerkvoogd. Dat u dit niet duidclyk is, vrienden, komt weêr enkel uit gebrek aan oudheidkennis. De daken der huizen zyn in dc Oofterfchc landen niet zoo als hier; neen, maar geheel plat, met richlcn omT ringd; zoo dat men 'cr veilig op wandelen kon, gelyk David deed, 1 Sam. XI: a. 'Er was een binnentrap of opgang, die naar het dak toeging. Dus kon Petrus gcmaklyk op het dak klimmen, en ook gevocglyk daar zyn gebed doen, zonder van iemand gezien te worden; inzonderheid wanneer hy, gelyk ligt te denken is, knielende bad. Wat zegt gy nu? K^per, Nu is alles klaar en wclvoeglyk, Ja5 nu blykt  blykt het duidelyk, dat menschlyke weetciifchappeti tot het recht vcrltand van den Bibel foms zeer dicnllig zyn. Kerkvoogd. Nog eens. Lükas XVI. zegt de Zaligmaaker, dat Lazarus ftierf, cn dat zyne ziel door de Engelen gedraagen wierd in Ah-ahams fihoot; klinkt dit niet wonderlyk in uwe ooren? mefl neemt wel een kind in of op den fchoot, maar geen' volwall'en' man! Joris. Nu denk ik dat gy begint te gekfehceren; dat is ja eene gelykenis, en men moet de fprcckwyze on'èigenlyk verllaan: dit weet gy zoo wel als ik. Kasper. Ja vriend, dat is zoo; maar dit is, dunkt my, hetzelfde. De vraag blyft dan nog: hoe kan Jefus zulk eene ongepaste gelykenis voor/tellen, en zulke onnatiuirlyke zinnebeelden gebruiken. Ik wil wel bekennen, dat ik hier ook ftil voor fïaa. Kerkvoogd. Dit komt weêr uit gebrek aan kennis van de zeden en gewoonten der Oosterlingen. Gy moet weeten, dat in die landen de menfehen niet op ftoelen aan tafel zitten, zoo als wy; maar zy liggen aan hunne tafels, op hunnen linker elleboog, op den grond, of op kulfentjes, op den grond gelegd. In iemands fchoot te zitten, of cigenlyk aan te 'liggen, zegt daar zoo veel als naast hem te liggen, met den rug naar zynen fchoot toegekeerd. Zegt de Heiland nu van Lazarus., dat hy in Abrahams fchoot gedraagen wierd, dan fielt Ily de hemelfehe gelukzaligheid voor onder het zinnebeeld van eenen maaltyd of bruiloft, tot welken Lazarus niet alleen overgebragt wierd, maar daar zelfs een' hoogen eerrang genoot, naast vader Abraham. Hoe overvoortreflyk is nu de gelykenis! hier op aarde mogt dc arme man niet eens binnen de poort komen van den ryken man ; daar is hy aan tafel naast Abraham: hier mogt hv geen kruimels brood genieten, die van 'srykaarts tafef vielen; daar heeft hy 't vol genot van den kostbaarden maaltyd! Hoe gevalt u dit? Kasper. My voortreflyk, voortreflyk, Kerkvoogd» wat is het jammer, dat men zich zoo weinig in wcetenlchappen geoefend heeft; dit gebrek veroorzaakt, dat men overal duisterheden in het bihclleezen ontmoet, die anders heel klaar zouden, weezea. Kerk*  ( 208 ) Kerkvoogd. Ja, Reizigers, welke de Oosterfchc lan-» den bezochten, cn hunne zeden en gewoonten opfpoorden, hebben daar door honderden van fchrïftplaatfen een nieuw licht bygezet: zulke reisbefchfy* vingen te leezen is dus van het grootfte nut. < (Het vervolg en flot in het eerstkomende nommer.) ONGEVOELIGHEID. Het is onó allen, die in eene welgeordende Maaf-* fchappy loeven en van onze Modeburgeren zoo veele' dienften ontvangen, aangenaam mot een medclydend hart dool in hun lot tc kunnen neemen, en hunne ongelukken zoo Veel te verzachten als in ons vermogen is. De ouderdom heeft dat met de kindsheid gemeen, dat het een voorwerp van ieders genegen^ heïd is. Wie van ons zou ontrhenscht genoeg zijn, om dc ouden van dagen, die van elk met recht eerbied en liefde vorderen, of de zieken, die onze hulp en deelneeming noodig hebben, tc vcronachtzaamen? En toch, myne Vrienden! zoudt gy u dcerlyk vergiffen , zo gy mcondet dat zulks nergens gebeurt. Geloofwaardige gelchiedboekoron verhaalen ons dat Voorheen in America, in allo de flreeken des vasten' lands, van de Hudfons baai af tot dc rivier De la Plata toe, alle ouden en zieken van kant wierden gemaakt. Ja dit ging zoo ver, dat do Spanjaarden door (lollige wetten, met bedreiging van zwaaro ftraffen, den man moesten gebieden zyne vrouw, de vrouw haaren! man, don ouderen hunne kinders, den kinderen hunne ouders, den broeder zynen broeder cn der zuster haare zuster in ziekte op te paffen. Gelukkig hot land, waar eene geregelde Maatfchappy den Mensch een zyner fchoonlte fieraaden, het gevoel der Menschhcid, niet ontneemt, maar veeleer ontwikkelt en uitbreidt! Te Groningen, by W. ZUIDEMA, iSoo, en te Amfterdam by de Wed. H. KE YZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, *5SSSSS2SCSSSSS(* Nr. I83, vervolg en slotvan het gesprek ovejj. het nut der weetenschappen. Kerkvoogd. Doch laat ons voortgaan; want ik pen nog _ lange niet uitgepraat. Menschlyke gcfchrif» ten, zelfs van onkristenen, geeven ons de krachtigftg bewyzen foms voor de godlykheid van Jefus leer. Joris, Nu zoudt gy ons wel wys maaken willen ? dat wit zwart is! Kerkvoogd. Zagt! zoo driftig niet: ik zal 't u wel weer klaar maaken. Is de juiste vervulling van de voorzeggingen, die wy in den Cibcl vinden, niet een bewys, dat hy van Godlyken oorfprong is? Joris. Dit kan ik niet ontkennen; want het komt met Hellenbroek overeen. Kerkvoogd. Dus is ook de juiste vervulling van de voorzeggingen, door jesus gedaan, eeu blyk van de Godlykheid zyner leer. Kasper. Dat volgt. Kerkvoogd. Nu, Jefus heeft de verwoesting van Jer rufalem, den Tempel, en den ondergang van den gg, heelen Joodfchen kerk- en burgerftaat in verfcheidene byzonderheden voorzegd , Luk. XXI: vs. 6 en 20 tot 24. Hoe weeten wy, dat dit zoo vervuld is? — de Bibel vermeldt het niet. Joris, Dat kan ik juist niet bepaalen, maar ik geloof toch vast dat het wei zoo gebeurd zal weezen. m Deel, D4 """Kerk-  C «O ) Kerkvoogd. Dat is dan een geloof zonder dat liet op bevvysgronden (leunt, en heeft dus geene zekerheid; is dat redelyk? Ik geloof het ook, maar op het getuigenis van Jozsfus, een Joodsch Historicfchryver, die in dien tyd leefde, het alles in eigen perfoon hygeWoond, gezien, gehoord, en nauwkeurig te boek gefield heeft. — Ziet gy nu ;dat mcnfchelyke°gefchriften , zelfs van onkristenen , de Godlykheid der leer van 't kristendom bevestigen ? en evenwel wilt gy hebben, dat men byna alleen in den Bibel zal leezen! Neen, Vriend! wy moeten ook andere boeken leezen, willen wy gegronde bibelkennis bekomen : ons ook, ten minden een weinig, iri andere wcetenfehappen oefenen; als, by voorbeeld in de kennis der Natuur Joris. Ho, ho! fcheid maar uit; ik mag van de Natuur niet hooren; ik hoor liever van de Genade. Kerkvoogd. Gy doet al wonderlykc uitvallen ! wees toch bedaard, en laat uw oordeel het verftand niet Vooruitloopen ; anders feilt het dikwerf. — Gy wilt van de Natuur niet hooren; maar liever van dc Genade! — Dat God zondige menfehen, die hunne overtrecdingen bekennen en laaten, genade en barmhartigheid wil bewyzen is zeker de ailerbelangrykde cn allertroostrykde waarheid voor onsmenfehen: eene waarheid, waar van wy uit de natuur, of geene, of flechts donkere denkbeelden bekomen : maar die ons de Bibel zeer duidelyk openbaart, waarom wy dat boek met recht boven alles moeten waardeeren. Hierover hebben wy geen verfchil, dit demmen wy u hartgrondig toe. Doch volgt hier nu uit, dat wy de kennis der Natuur geheel moeten verwerpen en verachten ? Man! dat drydt lynrogt tegen den Bibel zeiven, dien wy toch niet gcdeeltelyk , naai 't ons goeddunkt, maar'geheel tot een' regel van ons geloof en wandel moeten aanneemen. Joris. Zeggen en bewyzen maakt onderfcheid. Kerkvoogd. Recht !■ hoor 't dan bewyzen. De fchryvers van den B;bel fioegen zeiven met aandacht de natuur gade. De heilige Dichters zongen 'ervan, zie Ps. VIII, XIX, IA'V, GIV, enz. Salomo was buiten twyfel een wys en godsdiendig man, en evenwel hoe veel had  had hy op met het befchouwen en onderzoeken van de Natuur! Hy fprak van de hoornen; van den cederboom aan, die op den Libanon is, tot op den yzop die aan den wand uitwast: hy fprak ook van het vee, en van het gevogelte, en van de kruipende dieren, en van de visfchen. I. Kon. IV: 33. Is de Natuur niet als een fchoon en voortreflyk boek, waarin zelfs de domfte mensch, Gods aanweezen, zyn almagt, wysheid en goedheid, als met groote letteren op het duidclykfte befchreeven vindt ? Begint uw Hellenbroek zyn onderwys in de» Godsdienst niet met de kennis Gods uit de Natuur 9 Joris? en gy moogt 'er niet van hooren! Joris. De genade is toch van meer belang. Kerkvoogd. Dat ontken ik niet; maar tot wat einde bewyst God ons genade? is het op dat wy maar dom en onkundig zouden voortleeven? Is het niet, op dat wy tot onze verpli'gting zouden wederkeeren , om God te kennen, dienen en vereeren? en dat ons de Natuur daar toe opleidt en aanfpoort, leert de Bibel en de ondervinding. Zelfs (trekt de Natuurkennis tot opheldering van den Bibel. Kasper. Van uwe laatsgenoemde Helling hoorde ik graag een (taaltje tot bewys, Kerkvoogd. Kerkvoogd. Als gy hoornen ent om goede vruchten te hebben, zet gy dan wilde looien op een' tammen ftam, of tamme looten op een' wilden (tam ? Joris. Wel, dat is geen vraagen waardig; wie heeft eoit wilde looten op een tammen (tam geënt? Kerkvoogd. En echter drukt Paulus zich leenfprcukig zoo uit Rom. XI. 11—24. Hy handelt daar over de verwerping der Joodcn, om hun ongeloof, en van de aannceming der ï leidenen tot de Gemeente van God , •in hunne plaats. Dit ftuk (telt hy zinnebeeldig voor, onder de gelykenis van een' Olyfboom. Hy vergelykt de Jooden by een' tammen Olyfboom , doch welke zyaie takken verlooren heeft, cn de gcloovige Heidenen vergelykt hy by takken van een' wilden Olyfboom, die op den ftam van den tammen Olyfboom zyn ingeënt, en nu vruchten droegen. — Zou men niet zeggen •dat deeze gelykenis geheel onnatuuriyk was? Kasper. Zeker! — kan nu de natuurkennis hier opheldering aan geeven? datwenschte ik graag te hooren. Dd a Kerk»  C *** ) kerkvoogd. Wacht! ik zal van Hamelsvelds aartteke-» ïung over zyne nieuwe overzetting hier over opzoe* ken , daar heb ik het al; hoort nu ! „ Ten ein- de de gelykenis van Paulus klaarer te verftaan , moet men weeten, dat, fchoon men doorgaans tak»,» ken van goede en vruchtbaare boomen op wilde hi dammen inent, echter omtrent de Olyfhoornen iets oni,, derfcheidens plaats heeft. Ten miriften schültz hi verhaalt ons, in zijne Reisbefchryving, dat by in i, zyne reize niet ver van Jericho veele wilde olyf boo- fi men vond welker Vruchten niet goed zyn om ij te eeten, doch te Jerufalem was hem bericht, dat bi wanneer de tamme olyfboom zyne takken verliest, * * zoo haalt men van den Jordaan wilde olyftakken, >,, en ent dezelve op den tammen ftam, eii dan dra*? H gen deeze takken goede vruchten. Eene ongemeens ne opheldering van Paulus gelykenis!" Ziet gynu niet duidelyk dat Natuurkennis. en ook liet leezen van Reishefchryvingcn fomtyds veele opheldering, aan den Bibel geeven? en zo wy dan die hulp* middelen verfmaaden, tooncn wy weinig belang in gegronde Bibelkennis te ftellen. Kaspeu ja, men moet zich zckei' fchaamen , dat inen zoo weinig van de natuur weet, die wy altyd a-ondom ons hebben; Want ik ben nu van dc nuttigheid dierkennis nog fterker overtuigd geworden. Kerkvoogd. Ik heb evenwel nog'maar een enkel Haaltje van de nuttigheid dier kennis bygebragt; als gy Martinets Katechismüs der Natuur eens kast ^ da-n fcpudt gy u nog eerst verwonderen! — ik zal nog maar (eene.nuttigheid opnoemen (want Wy kunnen thans alles niet verpraaten) dc natuurkennis ontheft of behoedt Ons. voor fchadelyk bygeloof en ongegronde vrees : denkt maar aan het kloppend torretje in oude huizen, welks geklop naar het tikken van een horologie gelykt, daar onkundige menfehen allerlei voorbeduidfels in zoeken, cn 'er voor vreezem Voorts aan de dwaaleii .hiphchten, waar van wy wel eens eene verklaaring jn het weekblad hadden; daar echter onkundige men*IcBen allerlei bygeloovige en fchrikachtige denkbeelden by koesteren. Kasper, Ik herinner triy, Kerkvoogd! dat, toen ey al»  C 213 ) allereerst de Natuurkennis opnoemdct, gy 'er nog iets wildet byvoegen; maar Joris viel u in de reden. Kerkvoogd. Gy hebt het wel onthouden. Ik zeide, dat men, om gegronde Bibelkennis te bekomen, zich ook 111 andere wcetenfchappen wat oefenen moest: by - de kennis Atv Natuur wilde ik toen npg voegen het onderzoeken van de Gefchiedenisfen, alsmede de Aard* fykskundet Kasper. De gefchiedenisfen te leeren, kan ik begrypen dat zeer nuttig is. Kerkvoogd. Buiten tcgcnfpraak. De gcfchiedfchryVers voldoen aan onzen pryswaardigeri wectlust; wy Worden door hengewaar, wat 'er al langen tyd voor ons gebeurd is; zy leeren ons de wereld en de menfehen kennen, cn dus wysheid, voorzigtigheid en bedachtzaamheid. — Joris. Volgt het laatftc uit het voorgaande? Kerkvoogd. Zeker! zeg, waarom zyn oude lieden doorgaans wyzei', voorzigtiger en bedachtzaamcr dan jonge menfehen? Joris. Waafom ? om dat zy langer in de wereld geweest zyn, en daar door meer ondervinding verkreegen hebben; dat is klaar! Kerkvoogd. Best! — Maar het leezen van de gefchiedenisfen brengt het zelfde voordeel aan; en in eenige opzigten nog meer: want wy leeven maar kort, ert hebben dus maar dc ondervinding van weinige jaaren al worden wy ook zeer oud; uit de Gefchiedenisfeö* integendeel, kunnen wy de ondervinding van veele eeuwen verkrygen, en dan nog van verfcheiden volken, die wy nooit gezien hebben. De Gefchiedenisfen hebben nog meer nut: wy ontmoeten 'ergoede en Hechte perfoonen cn daaden; de eerllcn om ze na te volgen, en de laatften om ze te fchuuwen. Uit de geIchiedenisfen zien wy foms de voorzeggingen uit den Bibel bewaarheid, gelyk uit Jozefus reeds gebleeken is; en dus dienen zy ter bevestiging van de Godlyk,"d^eSJ ,cIs- In 1 hmonder zien wy uit de Kerkiyke Gefchiedenisfen, hoe God het Kristendom fta-ade gehouden heeft, tegen alle aanvallen van het ongeloof en bygeloof; ja zelfs over het zelve heeft doen zegeVieren^zoo dat wy de belofte van den Heiland bewaarDd 3 beid  C «4 ) heid zien, dat naamlyk de poorten of magten der hel zyne Gemeente niet zouden overweldigen. Matth. XVI: i8£. Uit de Faderlandfche Gefihiedefikfen' aien wy, langs welke wegen en middelen God ons Land gezegend, verlost en bewaard heeft; waar van wy nog 'de gezegende vruchtgevolgen ondervinden: zoo dat dit «HjS tot dankbaarheid en gehoorzaamheid aanfpoort.—■ Kasper. Nog hebt gy de Aardrykskunde genoemd. Joris. Aardrykskunde, wat is dat? Kerkvoogd. Aardrykskunde is de kennis van dc juiste ligging der landen, zeeën, rivieren, lieden en «lor pen. Joris. Hoe word men die gewaar? Kerkvoogd. Doormiddel van boeken en landkaarten. Joris. En wat nut doet dit dan ? Kerkvoogd. Zeer veel nut; inzonderheid wel aan kooplieden en reizigers; maar ook aan ieder dén: want zonder deeze kennis kunnen wy dc Gcfchiedenisfen, da Reisbcfchry vingen, en de Nieuwspapieren (Couranten) niet half zoo goed verllaan: jazelfsfoms den Bibel niet. Joris. I Ia1 ha ! ha ! 't wordt nog al niet beter! da landkaarten zullen ook al dienen tot het rechte verfland van den Bibel! Kerkvoogd. Lach 'cr maar niet om; want hier door maakt gy u zeiven belachlyk. Ik heb gezegd, dat, zo men geene kennis heelt van de gelegenheid der landen en plaatfcn, dat men dan de gcfchiedenisfen van dezelve met half zoo goed bevatten kan: zou dat niet waar weezeii ? Joris. Dat kan ik toeftemmën. Kerkvoogd. Nu heb ik 't al gewonnen, Baas! bevat de Bibel iiiet een groot deel gefchiedenisfen'? — Stel nu eens, men leest van den uittogt en de reize der Kinderen Israëls uit Egyptcn naar het land Kanaan; dc ondcrfchcidenc lcgerplaatfen en ontmoetingen van hun met verfchillende volken , hoe veel duidelyker wordt ons dit, als wy ons de ligging dier plaatfcn "kunnen voordellen, dan of wy dit, niet kunnen doen? — 'en zoo in honderd gevallen meer. Lacht gy 'er nog om ? Joris. Laat ons hier maar met uitfeheiden: 't wordt tvd naar huis: myn wyf verlangt*vast naar 'tbed. ' Kasper. Nog een oogenblik, Joris, en dan gaan wy  C *r5 > ferncn; ik heb nog een verzoek aan den Kerkvoogd; te weeten, dat gy my eenige van de beste boeken op! geeft, die over de weetenfehappen handelen, daar w* over gefproken hebben : ik had graag over elk dier weetenfehappen een' goeden fchryver, doch die verftaanbaar en niet te wydloopig zyn. Kerkvoogd. Dat kan ik op 't oogenblik zoo goed niet doen. Veclligt zal het Weekblad u daar toe dit jaar wel handleiding geeven. Wilt gy die ook koopen, Joris ? . y°ris- .Ik? myn Vader en Grootvader hebben zich nooit met die dingen opgehouden; het is my» zaak ook niet. 'k Begeer ook niet, dat myne kinderen allerlei flag van dingen leeren, daar men te vooren op de fchoolen niet van vernam. Kerkvoogd. Nu moet ik op myn beurt eens lachen- Hadden de menfehen in ons Vaderland altyd zoo gedacht , dat leerde men thans nog geen /«zen of fchryven; onder de oudrte bewoomrs 'van on* land, waar uit wy voortgefprooten zyn, was dit niet gebruikiyk. Joris. Kom, Kasper! ik gaa weg. Goeden nacht. Kasper. Ik bedank den Kerkvoogd voor het nuttig onderricht, en wensch u wel te rusten. Kerkvoogd. Wel t' huis, vrienden! cn flaapt rustig» VERREGAANDE BYGELOOVIGIIEID. "De bygcloovigheid (trekt zich niet enkel tot dea Godsdienst uit, en is daarin verderflyk, maar ook tot byna alle zaaken, en vooral tot het beoefenen van het recht. Men had voor eenige eeuwen de gewoonte om zaaken, die voor den rechter gebragt wierden , door de pyn of het lot te beflisfen. Zoo wees men een pleidooi dikwyls ten voordeele van dien uit, die het best kon doodman, zyn arm door kookend water te haaien, ot iets diergëïyks dorst verrichten. Op gelyke -wyze had men het judicium crucis uitgevonden , dat daar-  ( »ifi ) daarin beftond, om zyn lichaam de gedaante van eert kruis te geeven, door het uitbreiden van beide de armen. Die van de twistende partyen het langst in deeze geftalte kon blyven , had de zaak gewonnen. In de jaarboeken vinden wy van deeze verregaande bygeloovigheid (want men geloofde dat God kracht zon fchenken aan hem, wiens zaak zuiver was) in het ftuk van rechtsoefening een aanmerklyk voorbeeld. 'Er ontftond in den jaare 775 een verfchil tusfchcn den Bisfchop van Parys en den Abt van St. Denys over de bezitting van eene kleine Abdyc. Onder goed-keuring van karelden grooten liet men de uitfpraak van het geding aan het judicium crucis over. Beide partyen leverden ieder een gevolmagtigdc „ die geduurende het vieren van de mis, zich voor het kruis van 't altaar plaatften, de armen opwaarts uitgeftrekt. De gemagtigde van den Bisfchop wierd het eerst moede , liet zyne armen zakken, en verloor de zaak. De Abt ontving zyne kleine Abdye. Ellendig land, waar dfe Advokaaten de hun tocbetrouwde zaaken , niet door recht en billykheid, maar door de kracht hunner armen moeten winnen! geld. Gy meent, myne Vrienden! dat niets geld kan we» zen dan gemunt koper, zoo als dc duiten, gemunt zilver, zoo als guldens, en gemunt goud, zoo als dukaa» ten. Gy vergist u. Alles kan munt wezen, waar men flechts eene bepaalde waarde aan geeft, cn dat tot een maatftaf voor andere dingen kan dienen. De Mexicaa-, tien gebruikten, toen de Spanjaarden hun land ontdekt ten , de Cacaomolen in ftede van geld. By fommige volkeren bediende men zich voorheen, om de waarde van eene zaak te fchatten , van het vee; by de Spartaa-, tien van yzer, en in Smeden van leer. Te Groningen, by W. ZUID E MA. 179S, 'Boekverkooper aan de Breede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat,  weekblad VOOR DEN ZOO GENAAMDEN gemeenen man. Nr. 184. OVER HET STRAFFEN DER KINDEREN. JVdTcnigmaalen is U, waarde Leezers! in dit Weekblad voorgedraagen, gelyk veele andere Schriften,.die Vooral in deezen tyd in 't licht gekomen en zeer klaar' en fraai over dat onderwerp gefchreevcn zyn, U dat nog breedvoeriger leeren, dat eene welgeregelde, ver*.• Handige;- cn ovef 't geheel goede opvoeding der kini deren eene zaak van de hoogfte waarde en aangelegenheid is, zoodat dcrzelver lichaamlyk en tydelyk zoowel,' als geestlyk en eeuwig heil en welzyn dikwyls daarvan afhangen', — dat het daarom één der allereerfte pligten van Ouders en Voogden is, alle mogelyke zorg daarvoor te draagen, — dat nogthans by die genen zelfs, die de noodzaaklykheid.cn' 't groot belang eener goede opvocdingé gaarne erkennen, en zich ook daaraan veel gelegen laaten leggen, het werk dcrzclve in eene groote maat gebrekkig is, cn zy maar niet weeten; hoe hunne kinderen behoorlyk op-te-leiden en te befluurcrt. —— Ja zeef veelvuldig, groot en fchadclyk zyn in waarheid de dwaaliugeri en misdagen, die veelen hunne? in dit ituk dagelyks begaan:? onder welken 'er één is, die in den rang der grootllen en govaaftykften ter recht gefield mag worden, en het beftraffen der kinderen over grootere of geringere fouten en wanbedfyven aanbetreft. Veele Ouders handelen daarin zoo verkeerd en dwaas, dat het groote IV. Deels E § oog-  C 218 > oogmerk der beftraffingen, de verbetering def kinderen , daarby geheel uit het oog verlooreu en verydeld wordt, en de kinderen daardoor dikwyls veeleer erger, dan beter worden. Zy weeten tusfchen den vericlnllenden aart der misflagen maar geen behoorlvk onderfcheid te maakejjf; maar ftralfen ze veelal op aeWke wys, het zy ze met of zonder opzet begaan worden, het zy ze meer of minder, ja al of geheel niet zedelyk kwaad zyn, en uit eene verkeerde gemoedsgefteltenis en boosaartigheid, of uit onvoorzigtigheid en jeugdige onbedachtzaamheid voortkomen: ja dikwerf zelfs letten zy nauwkeuriger op gebreken, die buiten t hart omgaan , en geenen invloed op hetzelve hebben, op misflagen van onbedachtzaamheid , en die dc uitwendige manieren aangaan, cn ilraifen om deezen hunne kinderen geiirenger cn veelvuldiger, dan om inwendige, voorliet hart fchadelyke en verderflyke gebreken , om weezenlyke ondeugden , die vooralle anderen krachtig en vroegtydigmoeten worden te keer gegaan. Zoo ziet men hen ook veelal in het ftraffen hunner kinderen om pligtverzuim, of 't bedryven van eenig kwaad , deezen zeer groven misflag begaan, dat zy op de verlchillende geaartheid der kinderen niet bohoorlyk letten , maar in deezen omtrent allen op gelvke wys te werk gaan. Daar 't ëéne kind zagtaartig, buigzaam , ligt te treffen en te regt tc brengen, het andere ftoutmocdig, eigenzinnig, hardvogtig en niet ligt te bedwingen, het ééne* eerzuchtig, voor fchaamte teergevoelig, vinnig van gcftel, het andere onaandoenlvk, koelzmnig, laaghartig is ; zoo moeten dc beftraffingen noodzaakiyk naar die verlchillende geaartheden dér kinderen nauwkeurig worden ingericht - zoo moet, ert kan ook alleen het ée'ne kind door zagtere, het andere door hardere middelen, een ander alleen door woorden en vermaauingen, een ander door vernedering en befohaamdmaairing, een ander wederom door kastyding, van het kwaade afgehouden, en'tot zvnen pligt te rug gebragt worden. Die dit geheel, of ten grooten deele uit het oog verliest , loopt groot gevaar , van weinig nuts, ja dikwyls veel meer kwaads dan goeds, met zyne beftraffingen uit-te-werken. ; Nog heerscht 'er een gebrek by zeer veele Ouders m 't ftralfen hunner kinderen, waarvan ik bovenal gewast.  C 219 ) waageri moet, om dat het met recht het grootde en fehadelykfte van allen van die foort gerekend worden mag, en twelk daarin is gelegen, dat zy mcesttyds, of wel eeniglyk, daarvan hun werk maaken, wanneer zy daartoe allerminst, ja geheel niet gefchikt zvn — tewccten wanneer zy zich in eenen kwaaden luim, ineen vlaag van gemelykheid, of van drift en gram! ichap bevinden; het zy dan dat die kwaade gemoed*, geftèldheid uit der kinderen meer of min ftrafwaardi. ge bedryven zeiven, 't zy uit een vooraf reeds opgevat, en van elders veroorzaakt misnoegen voortgekomen zy: waarby dan veelal komt, dat zv hunne draf. oetemng met verfchrikkelyk raazen, tieren, vloeken. en meer andere verftandelooze cn dolzinnige handelin"* gen doen vergezeld gaan. Sommigen derzulken fchroomen met, er by gelegenheid vooruit te komen , dat zy met een goed gemoed , zoo als het veelal heet o niet eenen welgeliefden en bedaarden geest hunne kinderen niet kunnen ftraffen , fe gelyk erkennende . dat zy dienvyzc kwalyk handelen , cn wel wenscheen , dat zulks anders met hun ware. En wie is 'er die maar eene kleine maat van verftand en oordeel heeft, cn daarvan gebruik wil maaken, welke dit niet gaarne erkent en niet duidclyk befeft, dat het zeer kwaad en Ichadelyk is, met een zoo kwalyk geftekt gemoed zyne kinderen tc ftraffen, cn op eene zoo dolzinnige wys daarmede te handelen ? — h waatlvk' myne Vrienden! in den hoogden trap verkeerd, dwaas' en onbetaamlyk, gcvaarïyk en verderflyk is zoodanS eene handelwys. ■ Ik zal dit voor tegenwoordig by wyze van aaneengelchakelde redeileenng niet aautooneu , cn ontvouwen : levendiger kan, cn zal ik daarom ook liet U voor oogen dellen, door U het geval tc verhaalen van cme ontmoeting, welke zeker Dorpleeraar had ten huize van eenen man van 't zelfde dorp, die doorgaans zoo on" yerftandig en onbetaamlyk met zyne kinderen te werk ging, cn door U het gefprek mede-te-declen, 'twelk ticeze Leeraar met hem daarover hield, om hem zyn* dwaasheid onder 't oog te brengen , en hem tot een vcrltandiger gedrag m deezen te beweegen. Ue gewoonte hebbende, om nu en dan zyne goede .Vnejirten, en vooral de leden v«i zyn Kejkgeraeen* E e * iehap,  C 22P ) fchjtj?, met lofFelyke inzigten te bezoeken, nam hy Voor, om naar den Broeder Pieter Klaafen, — zoo heette die man, i— cn zyne Vrouw Neeltje, eens te gaan. jDaar ten huize ingekomen , vond hy den boel daar 'decrlyk in dc war; Pieter geweldig driftig, raazende cn tierende; zyne Vrouw en Kinderen yerlcgen, en Verward door elkander' loopende. 'Na hun goeden dag gezegd, cn zyn uiterst leedwéezen over den mislèlyken en ongelukkigen toeftand betuigd te hebben, waarin hy het huisgezin in het geheel op, dat moment ontmoette, fprak hy Pieter ip 't byzonder aan, en vroeg hem naar de oorzaak van denzelyeu , en wel vooral naar de redenen waarom hy zoo raazend kwaad cn toornig was, eii zoo verfchrikkelyk tierde en vloekte. ' Pieter. Redenenredenen .... wel Domjné! dat kan ik je zop maar terftond niet zeggen je komt ïrje daar zoo onyerwagt op 't mat. Dominé. Wat moet ik hiérvan denken, Pieter? Gy zult toch wel, zoo ik hoop, gegronde redenen voor dit uw hooggaand , en uwen geest zoo zeer pntftcbiend, misnoegen hebben, en u geen tyd lang daarop behoeven tc bedenken. 'Pieter. Neen, dat niet: ik meen voorzeker daar wel heel goede redenen ybor tc hebben, cn kan die ook wel aanftpnds aan je zeggen. 'Je moet dan weeten, Dominé! dat ik nog al veel voor een gebruik heb , om myne kinderen, als zy eenig kwaad gedaan, of iets naeelaaten hebben.,' dat hun bevolen was, dc redenen iiaarvan af-te-vraagen, om te hooren,' of zy ook eenige, wettige yeifchqoning daarvoor kunnen inbrengen: want hen maar onverhoord te veroordcelen, vooral als Ik hun misdryf niet voor oogen zie, of het anders niet klaar cn duidelyk blykt, —■ daartoe heb ik hen te lief, en hplid te veel van rechtvaardig ftraffen. Maar zoodra 'cr dan zoo iets gebeurt, word ik ja al fehiclyk fcwaad cn driftig; want ongehoorzaamheid, of eenig' ander kwaad, kan, noch wil ik in myne kinderen vcrr draagen; ik fpreck hen dan mooi fterk, en met'een, vertoornd weezen aan, en wil, dat zy zich op ftaandc voet, kort én goed, zonder omweg of tegenfpraak; verantwoorden zullen; zyn zy daar niet fchielyk ïpeu j^c 'klaar, en ftaan' zy wat beteuterd, of hapert naai ' ■' " '' "myn-  jnyn' zin daar maar wat aan; dan kan ik myne drift geheel niet tegenhouden, die my aanzet, om hen op Eeeter daad, cn gevoelig te ftraffen, dat anders zoo gemaklyk niet gaan zou. Zoo gebeurde het daar fixaks, dat dén van myne jongens, een regtc huilebalg, met veel getier jn huis kwam laopen Idaagen , tjat zyn broer hem had geflagen. Ik, toevallig'toch niet wel gehumeurd zynde, wierd om dat duivelfchc gekibbel, dat de kinderen eeuwig onder elkander' hebben, meer; dan gewoon kwaad en driftig, vloog aanftonds op, riep_ den anderen met vry fterke woorden, die hem fchrikkeu decden, cn al bang maakten, daadlvk in huis, en-vroeg hem, terwyl ik hem al eenige frisfe klappen om dc ooren gaf, waarom hy zyn broer geflagen had. 't Scheen my toe, dat de jonge wel wat tot zyne verfchooning tc zeggen had: maar meen je , dat hy het oogenbliklyk, gelyk ik van hem eischte, docn,_cn zynen Vader duidelyk cn voldoend antwooir den wilde? — neen, al fnikkende cn huilende zeide hy het een cn ander, waarvan ik niets verfiond. Ik wierd raazend, greep naar de tang, cn wilde hem daarmede de tong wat losfer maaken, en gezwind en klaar leeren fpreeken: maar hy ontfproug den dans, en pakte zich weg, Dwmé. Wel Pieter, wel Pieter! ik ftaa verbaasd yan al, wat ik daarvan u boor,'en ben in myne ziel bedroefd over uw gedrag omtrent uwe kinderen, by-i zondcrlyk oyer_ uwe manier van hen te ftraffen om weezenlyke of ingebeelde misdryven, en over de ongelukkige gemoedsgcfteldhekl, waarmede gy gewoon zyt dat te doen, Is dat eene handclwvs," die eenen, rechtgeaarten Vader past, welke ui goeden ernst zyne kinderen van 't kwaade aftrekken,' en beten maaken wil? Wel wist ik, dat gy een haastig man; maar dat gy zulk een onverftand waart, u aanftonds zoo dolzinnig aanftellcn, cn zoo woedend driftig worden zoudt, en dat vooral in een geval, -waarin'dit allergcvaarlykst, fchandclykst en ïchadelvkst geacht mag worden, dat had ik nooit van u kunnen of durven denken, Pieter. Kan ik het helpen, dat ik zoo haastig van natuur ben ? heb ik zelf die my gegeeven ? — en als myne jongens het geftadig^zpo verbruien, cn niet naar E e 3 my-  myne pypen daiifen willen, kan ik daaronder dan bedaard blyveu, al was ik anders ook de bedaardheid zdve? zyn zy zeiven dan niet de oorzaak, dat myne driften geweldig-gaande, en myn hoofd geheel op hol geraaken, dat my ook een vry fterk woord uit den mond valt, en ik ze mooi haastig en gevoelig aantast.' — Ik vraag hun toch doorgaans, zooals ik zeg, naar dc redenen van hun wangedrag, en geef hun vry, eai zich te verantwoorden. Dominé. Dit zou ik in u pryzen, — en doen Ouders in 't gemeen zeer wel daaraan, ja handelen dus pïigtraaatig, in gevallen ten minfte, waarin de reden of oorzaak van der kinderen misdryf niet daadlyk blykt, < of hun niet ten volle bekend is, —— indien het uit een goed begmfel by u voortkwam: maar zoo als gy daarmede leeft, ftrekt het u tot geencn lof, heeft het Pjfets om 't lyf, is 't volkomen 't zelfde, als of gy het geheel niet deedt. Bedenk eens, welk een wondërlvk menghel van fchyubaare zucht tot rechtvaardigheid, "en van weezenlyke onrechtvaardigheid, ja wreede dwingkndy, — welk eene, zoo bedroevende als belachlyi , tëgeTïlrrydigfjeid cn ongcrymdheid zich alzo in dit uw gedrag veitoorten: — Gy wilt, dat uwe kinderen, als zy iets kwaads gedaan hebben, of daarvan befêhuldigd worden, u daarvan redenen geeven, en tot hunne verantwoording fpreeken zullen, om dat gy hun kwanswys niet onrechtvaardig ftraffen wilt; terwyl gy intusfchen door uw geweldig raazen cn vloer ten, vergezeld van fehrikkelyke bedreigingen, hun den moed niet Hechts daartoe beneemt, én te veel fchrik en angst op 't lyf jaagt, maar hun zelfs geen oogenblik tyds daartoe vergunt, ja, door uwe" dolle drift gehéél vervoerd, op 't zelfde tydftip, |op 'twelk gy hun naar redenen vraagt, hen airede, én wel op eene zeer orivoegclyke wyze, Haat: gelyk gy, naar uw eigen verhaal, daar ftraks aldus met éénen uwer kin-» «Ieren gehandeld hebt. Is deeze niet eene ten hoogftcn onrechtvaardige zoowel, als onredejyke en dwaaze handel wys? en is 't niet zonneklaar, dat uw zoogenaamd voorafgaand ondervraagen uwer kinderen niet uit een beginfel van rechtvaardigheid, maar eenig en alleen uit grilligheid , uit ydelen waan cn heerschzncht, en uit een trotscb, vertoon van uw geducht ge* zag  c én } zag oVer hen hervoort komt ? ftrekt niet het ftraks pe* beurd geval met uwen zoon daarvan ten leevendige» voorbedde V Pieten Als evenwel de jonge maar ordentelyk tot Zynen Vader, die dat toch eischen kon,-gefproken, en zich met weinige woorden bchoorlyk had verantwoord ik zou, 111 plaats van nog veel driftiger cn boozcr op hem te worden, daarnaar geluisterd, en welligt daarmede my te vrede hebben geftcld: maar wat doet hv.*--* hy lpreekt met «echts niet écu veritaanbaar woord, gelyk ik zemc, maar! ontloopt zelfs zynen Vader terwyl die hem te rede ftaat: had ik geene reden' om daarover zeer verftoord op hem te worden? Dominé. Gy bedriegt u zdven geheel-en-al, Pieter! — Al was uw Zoon, op dat oogenblik al eens m ftaat geweest, om op uwe vraag bchoorlyk te antwoorden, en zich te verorttfchuldigen, 't welk gy notrthans hem zoo goed als ondoenlvk hadt gemaakt \ zou hem toch ter werdd. niets "hebben kunnen baaten: uwe booze en hollende drift had u reeds ten eenenniaale ongelchikt gemaakt, om naar eenige goede reden van hem te luisteren, en zou daardoor geenzins tot bedaaren zyn gebragt. En waarom zou hy, door by tyds uwe handen te ontvlieden, geene zorg hebben mogen draagen, om niet het ongelukkig lla-toffervan uwe verlchrikkelykc gramfchap tc worden? — zoo Iaat men den leeuw brullen, en ontvliedt intuslchen zynen toorn Maar waar is hy toch heengegaan i — ik zou gaarne hem weer hier zien, om hem met zynen Vader te bevredigen. iW Ik heb hem in het heengaan verboden, onr n drie dagen onder myne oogen te komen: daar kan liy nu op knaauwen. ' mS^tt Het gl'icft my tot in Minnende, zulk eene taal van u te moeten hooren, dit verklaar ik * in waarheid, Pieter! Denkt gy dan waarlyk, dat gy jSfcwÏÏ doe»> u maar naar eglft w lekeur van 't toezigt op, _ cn dc zorg voor uw IClvn °L'n' C" ,let 200 ^Iied ^h zeiven, en aan zyn eigen noodlot oyerlaaten moogt? befeft evhet ongemeen harde, het onuatuuilyke niet van zullfeSe ITuIm Van Tm vc"yyderi»g, die dusdanig wyze tutfehen ouders en kaders werdt gemaakt? Denkt sy  C m 3 gy niet' na, welke droevige gevolgen dit ligtlyk naar zïclt fleepen kan? Ik yze, als ik denk aan de wanhoopigc cn verderflyke pasfcn, die een dus van zyne OiH ders verjaagd, cn voor een' tyd als verbannen kind in zyne verlegenheid in ftaat is te begaan, en daadlyk wel heeft begaan, — pasten, die naderhand dc Ouders zclven met hecte traanen bewecnen moesten. Necltjei Ja Dominé! ik heb al dikwyls met -myn* man hierover geiprokeri, en ben, en blyve van gedachte , dat 'cr weinig nut is te behaalen met zyne kinderen zoo te verjaagen: daarby kan myn mocderlyk hart het niet verdraagen, op die wys ze van my verwyderd te zien- Domine. Braaf van u gedacht, Neeltje! dat gij zoo voor uwe kinderen {preekt, doet uw hart eer aan, etl is natuurfyk ; het tegengeftelde is fchandelyk en onnatuurlyk. Neeltje. Wel ik ben niet blyder, dan dat de kinderen hier rullig en vredig by ons omgaan, cn 'er onderlinge vriendfehap en vergenoegen in 't huisgezin heerscht; en kan u niet zeggen, Dominé! hoe veel verdriet het my wel baart, als 'er tullchcn mynen man en de kinderen zulke rufie plaats heeft, en myn mart zoo bitter hasffig is. Dominét Ja Neeltje! dat geloof ik gaarne van u; en hartelyk wenschte ik, dat uw man ook daarvan zulk een' afkeer betoonde; cn levendig befefte, hoe fchroomlyk verkeerd, gevaarlyk en fchadelyk, hoe onbetaamlyk het tevens zy, in drift cn met een toornig gemoed zyne kinderen tc ftraffen. Ik zal u dit eens kort voor oogen Hellen, Pieter! in hoop, dat zulks iets zal toebrengen, om u tot betere gedachten, en eene verftandiger handelwys in dit ftuk te beweegen. Pieter. Als 't je belieft, Dominé! ik wil dit dan wel eens van je hooren. (liet vervolg in het volgend Nommer.j Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1798, Boekvcrkoopcr aan de Brecdc Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat,  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 185. OVER HET STRAFFEN DER KINDEREN. (Vervolg en flot van Nommer 184.) Dominé. J7\.\s gy uwe kinderen ftraft om eenig kwaad, -dat zy bedreeven hebben, en 't welk gy ten minften ftraffe waardig oordeelt; dan zultgy my, zoo ik hoop, wel toeftemmen, dat gy dat moet doen met oogmerk, om hen van het kwaade aftetrekken, en hen betere, deugdzaamere kinderen te maaken, dus tot hun eigen nut en best, om tevens uwen eigenen afkeer van het kwaade aan hun te vertoonen: niet waar? Pieter. Ja, daarom moet het zekerlyk voornaamlyk gedaan worden; dat begryp ik ook zoo. Dominé. Daarom moet gy, en moeten alle Ouders, het eenig en alleen doen. Maar als gv, zoo dra uwe Kinderen iets misdreeven hebben, u aan uwe driften overgeeft, geweldig kwaad en toornig wordt, verfchrikkelyk raast, en fcheldt, en vloekt, hen op eene ruwe en onbefchoftc wyze aantast en behandelt, en met zulk eenen ontftèlden geest hen ftraft; dan maakt gy u zeiven daardoor al aa-fonds aan een zeer groot kwaad fchuldig, zelfs all in zoo ver het voor eiken redenmagtjgen mensch, k iaat ftaan nog vooreen Kristen, ten hoogden ongeoorloofd cn fchandelyk is, zyn veifftand door-zyne drift te laaten overmeesteren, tc raazen en te vloeken, en zich verder iV. Deel, Ff 0a  op eene zoo onordentclyke wyze te gedraagen; dan ftelt gy u door uwe dolle drift en gramfchap buiten ftaat, om behoorlyk over het. bedreeven kwaad der Janderen, en over den gepasten aart en de juiste maat der ftraffe voor hetzelve, te oordeelcn; dan loopt gy groot gevaar, ja zal 'tzelden anders gebeuren, dat gy hen zwaarér ftraft, dan zy verdienden, dan verliest gy zelf het groote doeleide der ftrafoefeninge ten grootften deele, zo niet geheelenal, fchandelyk uit het oog, en is 't maar al te zeker, dat gy hen dan meer, om aan uwe booze drift en wraakzugtigen toorn te voldoen, dan met een inzigt tot hunBe verbetering, zult ftraffen. En aan welk eene groote onrechtvaardigheid , ja wreede dwinglandy, maakt gy u dan niet fchuldig! hoe zwaar bezondigt gy u niet door dus te handelen! En wat moet nu zoodanig een gedrag natuurlyk by uwe kinderen te weeg brengen? Het is niet al¬ leen genoeg, dat de Ouders by 't ftrafTen hunner kinderen de verbetering derzclven bovenal, ja eeniglyk tot een oogmerk en beweegreden daarvan hebben: — neen, de kinderen moeten zclven ook verneemen, cn overtuigd worden, dat het hun alleen daarom te doen is, — dat de Ouders hen dus tot hun eigen best, en niet ftralfen, om hen uit gemelykheid cn boosheid, eh louter willekeurig te Willen ftraffen. Intusfchen als gy u by het ftralfen uwer kinderen zoo verftandeloos gedraagt, als gy zoo tiert cn raast, aanftonds zoo kwaad en oploopend, en, zonder naar eenige redenen tot verfchooning ooit te willen luisteren, hen naar uw welgevallen ftraft, en alsdan vooral dat doet, wanneer gy u in eenen knorrigen en gemclyken luim bevindt; hoe zult gy hen dan toch kunnen doen gelooven , dat gy daarby dat goede oogmerk hebt ? moeten zy liet niet integendeel zeer zeker daarvoor houden, dat gy het uit knorrigheid cn boosheid, en uit eene begeerte doet, om hen tc kwellen en te mishandelen? — en zult gy hen daardoor niet onfeilbaar, in plaats van kindcrlyk ontzag , eerbied cn liefde , eene flaalfche vrees , eene vrees als voor een' harden dwingland , minachting, ja haat tegen u, hunnen Vader,'inboezemen? Daarenboven, Pieter! moogt gy my veilig-  C 227 ) liglyk gelooven, dat zy aan uw dagelykSch knorren, raazen en vloeken allengs geheclcnal gewennen, en het toefchryven zullen aan vlaagen en buiën, die zy maar moeten laaten overwaaien; — dat ook de (traf zelve, zoo onbezonnen en doldriftig aan hun uitgevoerd , als v dit helaas! veelal uwe verfoeielyke gewoonte is,'niet flegts haar heilzaam doeleinde ten eenenmaale misfen, cn haare kracht verliezen, maar ook de harten uwer kinderen verharden, en hen, in plaats'van beter en gehoorzaamer, langs hoe hardnekkiger en weêrfpanniger tegen u zal maaken. Bedenk ten laatfte eens in goeden ernst, welk een beklaaglyk en heilloos voorbeeld gy door dit uw onbe* zonnen gedrag aan uwe kinderen geeft in onderfchcidene zeer grove, fchandelyke, en gevaarlyke ondeugden , hoe gy hen in het zoo haatlyke knorren , in het zoo onordentelyke tieren, in het zoo affehuwelyk vloeken, en in het zoo redenloos involgen van woedende driften geftadig voorgaat, — en hoe hoogst gcvaarlyk, ja waarfchynlyk het zy, dat zy tot hun onbefchryflyk groot ongeluk uwe voétftappen navolgen ,, en nevens veele anderen ook deeze ondeugden in 'hunne harten eene plaats geeven, en ze daarmede te jam- merlyk bevlekken zullen. En Gddert gy nu niet op de gedachte, dat gy u zeiven dit eenmaal te verwyten hebben zult, dat uwe kinderen u deswege zullen vloeken, en gy u daarvan een ondraaglyk naberouw, en eene te zwaare verantwoording by' uwen opperftèn Rechter op den hals zult haaien ? Wat dunkt u, Pieter! kunt gy uit het gene ik ir thans kortlyk voorgedraagen heb , niet klaar genoeg: bevatten, hoe dwaas, gevaarlyk en verderflyk het in veele opzigtcn zy, zyne kinderen met een kwalyk gefield gemoed, en vooral in drift en toorn te ftralfen ? bevat het niet verfcheidene zeer gewigtige en dringende redenen, om u te beweegen, dat gy dit voortaan met alle zorgvuldigheid vermydt? Pieter. Ja waarlyk, Dominé ! ik moet bekennen, dat gy gelyk hebt, en ik daarin zeer kwalyk heb gehandeld. Dominé. Neem dit dan, bid ik u, altyd ernftig en nauwkeurig in acht; draag zorg, dat gy uwe kindeF f 2 " re»  ren nooit ftraft in eene vlaag van gemelykheid zo# wel, als met drift en gramfchap, op dat gy u niet beide tegen de reden en Gods woord bezondigt, noch ti aan onrechtvaardigheid en weezenlyke mishandeling uwer kinderen fchuldig maakt. Behoed u ook om die reden ten allen tyde, zoo veel u,mogelyk is, tegen de opwellingen dier fchadclyke hartstochten, en laat ze nimmer over uwe reden heerfchappy voeren. 3En zo gy u des niettemin toevallig er? ongelukkiglyk Sn zulk eene verkeerde gefteldheid van geest bevinden •moogt, wanneer zy iets misdoen, dat wel verdient geftraft te worden, onthoud u liever voor dien tyd daarvan, en neem daartoe eene gunftiger gelegenheid waar; breng hun eenig bedreeven kwaad vooraf met verftand en bedaardheid onder 'toog, — ftel daarby u -zeiven het groote oogmerk , waartoe, cn het bcginfel, waaruit gy hen altyd en eeniglyk moet ftraffen, te weeten, hunne [verbetering, en uwe opregte liefde voor hen, leevendig voor oogen, — en ftraf'hen dan , gelyk gy dan ook, fchoon met een gevoelvol hart, zult Jrunnen doen, als gy te recht hen ftraffe waardig acht, met even die bedaardheid, 't zy li eter of zwaarer, 't zy op deeze of op gene wyze, in zoo veel mogelvk nauwkeurige overeenkomst met den aart van 't nnsdryf, en naar den onderfchciden' aart en gcftcltenis der kinderen. Maak nogthans van het ftraffen, vooral door kastyding, maar een fpaarzaam gebruik, en jieem 'er uwe toevlugt niet, dan uit noodzaaklvkhcid , toe, wanneer zagtere middelen niet baaien kunnen.— Zoo zult gy u als een verftandig en rechtfehapen Vader gedraagen; zoo zullen uwe ftraf'öefeningenwaarlyk het bedoelde nut en heil gelukkiglyk te wege brengen; — uwe kinderen zullen langs hoe meer worden overtuigd, dat zy met geen ander inzigt, dan tot hun eigen best, van u geftraft worden, — zv zullen met een kindcrlyk ontzagen eerbied, zonder'laage vrees, vervuld worden, en u altyd een liefderyk en dankbaar hart toedraagen. Pieter. Ik bedank u hartelyk voor uwe wyze lesjfen en vermaningen, Dominé! en beloof Ü, myn best te zullen doen, om ze in vervolg van tyd te yehtervolgen. -  C 229 ) eene spookgeschiedenis, Eene Vertelling van eenen vader aan zyn beide Zoonen iiendrik en willem. Hendrik. Vader! wy hebben ons werk heden afgedaan , en zouden nu gaarne hooren, dat gy ons iets vertelde!. Wy hebben voor eenigen tyd by onzen winkelier een verfcheurd boek zien liggen, waarin wy een gedeelte van eene Spookgefchiedenis vonden, die in een dorp van Duitschland zou voorgevallen zyn, in tegenwoordigheid van eenen Student, eenen Smid en verfcheidene Boeren. Kent Vader die historie ook? Vader. Ja, myne Kinderen! ik heb dat voorval ook voor eenigen tyd geleezen , cn ben bereid Ulieden, die hetzclye Hechts ten deele weet, geheel te verhaalen. Hendrik en Willem beiden. Daarmee zal Vader ons zeer veel vermaak doen; want diergelvke Vertelfels hooren wy altyd met het grootfte genoegen. Vader. Luistert dan! In een zeker dorp, inDuitschland gelegen, — aldus begint het verhaal, — had geduurende eenen geruimen tyd de fpraak gegaan, dat een zeker man (Meps was zyn naam) die — gelyk men zeide — in zyn leeftyd voor 't Gericht een valfchen eed gedaan had, Spooken kwam. Zeer veelen hadden hem — naar hun vborgeèven — op het Kerkhof niet ver van zyn graf gezien. Dit gerucht, 't welk zich wyd en zyd verfpreid had, veroorzaakte, dat iemand niet ligt ondernam, by avond, of by nachttyd, over het Kerkhof te gaan of daaromtrent tc komen. — Gy begrypt ligtlyk, dat de Ratelaars cn de Dieven zich zulks wistenten nut te maaken; zoo dat de eerften, die gaarne een paar uuren langer wilden flaapen , 's nachts van 12 tot 1 uur niet in dien hoek van het dorp kwamen, onder voorwendfel, dat het daar geweldig fpookte: 't welk den Dieven gelegenheid gaf, om huis*» braaken te doen, en alles, wat hun aanflond, op hun gemak daaruit te haaien, wel verzekerd zynde, dat zy tyds genoeg hadden, en van niemand ligt in hun werk zouden geftoord worden. 'f Gebeurde dan op een' avond, dat de Boeren in Ff 3 den  C 530 ) den kroeg by elkander waren. Onverhoopt kwam Kat* per in een vollen ren aanloopen — was geheel buiten adem — zag 'er uit, als een lyk — en fidderde van fchrik door alle leden. Alle aanweezende Gasten vraagden hem: Wat gaat u aan ? Wat is u overgekomen ? maar de arme Hals konde, geduurende eenen gentianen tyd, geen enkel woord uitbrengen; eindelyk gaf hy — qp herhaalde vraagcn — met gebrokens woorden zoo veel te kennen: dat de oude Meps zigtbaarlyk in zyn doodkleed aan dc muur van de Kerk Hond. Alle boeren — inzonderheid de Vrouw cn de Dochters van den Waard — wicrdcn, op het hooren van dit zeggen, ten uiterften ontftcld. Heb ik 'tniet gezegd ! men heeft my niet willen gelooven ! ziet gy nu wel! deeze en diergelyke woorden hoorde men uit alle hoeken van het vertrek voort komen. By de kachel van de kamer zat een Student, die van Halle gekomen was, met oogmerk om zyne Ouders tc bezoeken, en het voornemen had, om dien nacht in deeze herberg te blyven. Hy aanhoorde, ftilzwygénd en met veele verwondering , de zotte redeneeringen van dc boeren. Eindelyk zeide hy tot hun: myne lieve menfehen ! Haat toch geen geloof aan dit zeggen van Kas* per! 'er zyn geene Spooken! bezondigt n niet aan den ouden Meps! hy was immers uw mede - Kristen! cn indien hy kwaalyk geleefd , of een valfchen eed gedaan heeft, ('t welk toch niemand uwer met zekerheid weeten kan, maar God alleen, die alle dingen weet) zoo zal hy zulks voor God moeten verantwoorden. Hierop vraagde hy: of 'cr iemand onder hen was, die moeds genoeg bezat, om met hem naar het Spookfel te gaan, dan zouden zy ondervinden, dat alles op JXiet uitliep, en loutere inbeelding of ydele vreeze was. Ja, — zeiden de' boeren — dit zoude fraai weezen ! Ei! waarom niet? dat wy toch zoo dwaas waren! laat den ouden Meps in 'sD... of in Gods naam daar ftaan, wy willen hem niet Hooren. Myne lieve menfehen! hernam de Student— dan zie "ik waarlyk niet, hoe het anders zyn kan, of het zal altyd daarby blyven : de oude Meps vertoont zich in een fpook. Dit kan ik niet gedoogen, omdat ik flerk cu ftyf ftaandc houde, dat 'er geene fpooken zyn. Wel aan!  C 231 ) aan! de zaak zal aan den dag : maar alleen gaa ik niet; want ik vermoede, dat niemand uwer my gelooven, maar veelligt zeggen zal: dat ik wel een fpook konde gezien hebben, maar zulks ontkende om dat ik volftrekt gelyk wilde hebben. Doch, 'er was niemand die moed wilde vatten zelfs op honderd fchreeden na met den Student te gaan. Juist op dit oogenblik kwam de Smid van het dorp» die weleer als Soldaat gediend had in de herberg. Na eenen goeden avond gewenscht te hebben, vraagde hy: wat is hier te doen? hoe hebt gy 't zoo byster drok met praaten ! gy hebt toch — hoop ik — geenen twist met malkander ! Neen — zeide Jochem *-> alles gaat in vreede toe. Maar zie daar derr Kasper! (en nu wierd het geheele geval verhaald) maar die Heer, daar zittende, (wyzende op den Student) wil het in 't geheel niet gclooven; hy dwingt? ons byna, om met hem te gaan. De Smid. Ha! ha! hy wil naar het Spookfel. . De Student. Ja Baas! dat wil ik. En u myn Vriend l zie ik aan voor een kloekmoedig man, die bereidvaardig zal zyn, om my te verzeilen. De Smid. Met al myn hart: voorwaar! ik hebb" toch geduurende myn leeven zoo veel ongemakken en gevaaren doorgedaan. De Student. Wel aan dan Baas! bezorg maar een paar dikke knuppels: Als wy weer in de hcrber* komen, dan zal ik u een daaler tot verëerin* leeven; en gy zult u met malkandcren op myne kosten vrolyk maaken. De Smid - over deeze belofte van den Student verheugd - fprak nog vier andere foneé heden een hart in 't Ivf, en haalde hen over, om ~ hoewel op eenigen afftand ~ méétegaan. De Waard en Waardin, alsmede de overige Gasten riepen ccnpaarig: menfehen! doet het niet; blylt hier! fa de Dochters van den Waard hielden den Student by de flippen van den rok vast, met dringend verzoek om toch met heen te gaan, maar in huis te blyven: het geloof — dus drukten zy zich uit — zoude hem onfeilbaar 111 dc hand komen. Dat denk ik ook — hermm de Student — ik hóóp' 't in de hand te zullen bekomen, en gy zult ajle, met mv, moeten lachen. - Al-  C 232 > Alzoo marsch! allen riepen: och! dat zy zich toch lieten gezeggen! Vermetelheid doet nooit goed! 't is waarlyk jammer om het jonge bloed! doch, dit alles baatte niets: men ging rustig voort. Welke zotte redeneeringen nu in dien tusfchen-tyd in den kroeg omgingen, en welk eene flechte verwachting men had van de uitkomst der zaak, kunt gy ligtlyk uit het, volgende opmaaken: alle aanweezenden fchudden geweldig hunne hoofden; neen, zeide de een zoo iets is wel nooit gehoord! indien dit goed afloopt, — fprak een ander — dan heb ik niets in te brengen! cn een derde liet zich hooren: neen, wie zich niet wil raaden laaten, dien ftaat ook zich te helpen! ja, ceil vierde fchroomde niet te zeggen: heb ik 't niet altyd gezegd! onze Smid is een deugniet! hy is een vrygeest! ja, hy ma£ zelfs wel een So-fo-ciaan (Sociniaan wilde hy zeggen) zyn! het blykt ten minsten, dat die karei geen God gelooft , om dat hy geene Spooken gelooft. En wat diergelyk gezwets meer was» (Het vervolg in het volgend Nommer.') Tc Groningen, by W. ZUIDEMA. 1800. Bockverkoopcr aan dc Brcede Markt op de hoek van het Kleine Koude Gat.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; Nr. i86\ eene spookgeschiedenis. Eene Vertelling van eenen vader aan zyn beidt Zootien hendrik en willem. QPrervolg van Nomtner 185.) Intuflchen gingen de Student, de moedige Snnd ende 4 jonge heden, welke van den Smid waren overgehaald en nu met durfden achterblyven, uit vreeze van anderzins befpot en befchimpt te vvoraei met malkanderen voort. _ Thans kwamen zy om den hoek van het Kerkhof. Help hemel! daar ftond het lange witte fpook in.lcevensgroottc De jonge lieden nepen: myn God! ziet gy'twel! daarftaithc?' God zy met ons «riet toch de vuurige oogen ! a waaiï lyk, het heeft geen hoofd! Zie eens, hoe 't immer grooter word. Zelfs de Student, in den eeffteiloS fïag wat ontzet zyncle ftond vreemd op te kvken maar, — de jonge lieden van verre geplaatst — en hun crrjfhg belast hebbende, om niet wegtegaan, ee? hy weder tot hen was gekomen, ging, ander het geleide van den Stnjd 1 wel£ 'eclte?' 0$ ïniS Ü Studci£ n«* ver van het fpook, hy riep: Werda? Geen antwoord —- doch zoo dra hv lm a£ Sr""" H °? " onverwth ï IV. Deel- §eWcldlgcn flaSrvoor 't hoofd, dat hy ach" £ ter  ( 234 ) ter over viel; en op dit zelfde oogenblik verdween het fpook. De jonge lieden, — dit ziende — maakten links-om: zy liepen, als of zy het hoofd gebrand hadden, en zagen geduurig om. Pieter! (dus riep Marwi) volgt het fpook ook achterna? Loop! loop! fchreeuwde Jpchem; en Niklaas zeide: dat dacht ik wel. Hierop riep Pieter: halt Jongens! die kareis meenende den Smienten den Smid lachen ons anders helder uit. De Student, in dien tuncnentyd zich weder heriteld hebbende, en bemerkende, dat zyne medgezellen zich van hem venvyderd hadden, ging zagtjes naar de plaats, waar hy hen van verre hoorde fpreeken, en vond tot zyne verwondering— zelfs den Smid zoo zeer beangst en bevreesd, dat hy ter naauwer nood deeze woorden konde uitbrengen: Heer! dit is toch waarlyk een vervloekt ding"! dat zeg ik u. Ik heb geduurende myncn ge- • heeïen leeftyd diergelyke niet gezien. Ik gaa — dit moet ik U maar zeggen — met U niet weder in den kroeg. Voorwaar, wy worden deerlyk uitgejouwd > en verftrekken aan elk tot een fpot. De Student was zeer gemelyk over dit geval; hy wist byna niet, wat hy zeggen zoude; alleen verzocht hy den Smid zeer ernftig, om met hem in den kroeg « weder te keeren, met byvoeging, van zyne beloofde Verëering te willen verdubbelen. Nu kwamen zy om den hoek van de herberg. Eenigen van de Gasten Honden in de deur: anderen keeken uit de vengfters: jnaar _ fetdrement I — hoe vloogen zy te rug en fmeeten de vengfters toe, zoo dra zy den witten zakdoek, welken de Student'voor 'thoofd hield, gewaar wierden; want, dewylhun hoofd vol was van den ouden Meps, vreesden zy, dat hy by hen mogt komen. Doch, zeer ras wierden zy van hunne dwaaling overtuigd. — De Student — de Smid, en hunne vier Geleiders kwamen nu in de kamer. Dat zich God in den Hemel ontferme! riep de Waardin — haaTe Dochters en de aanweezende boeren lloegen — vol van ontroering — in de handen, op het zien van de groote buil en Van den bloedenden neus, welke de Student door den geweldigen flag ontvangen had. Hebben wv 't u niet genoeg gezegd, — hoorde men van al-  C 235 ) allen zeggen. — Nu zult gy 't toch wel willen gelooven! my dunkt het geloof is u nu ter deeg in de hand gekomen: ja, ja, — zeide K/a..? — de Geleerde Ileeren willen nooit zoo iels gelooven, en wy zyn immers ook geene gekker., vier fchelhngen gaf ik gaarne, dat onze Pastoor dit fpektskel mede aanfehouwde, want hy gelooft ook niet, dat 'er Spooken zyn. O! — voegde Simen hierby — dit doen de geftudeerde Heeren wel alle; 't behoort mede tot hun ftudee.ren, dat zy op de hooge fchool leeren. Intusfchen was de Student 'cr gantsch niet over voldaan, dat zyne proefneeming niet beter gelukt was, te minder, toen hy hoorde, dat Pieter en Jochcm en Marten en Niklaas, met veel ophefs verhaalden: hoe vreesverwekkend het Spookfel had uitgezien; wat groote vuurige oogen hetzelve gehad had; hoe het van tyd tot tyd in grootte had toegenomen enz.: doch de Student zeide hierop maar alleen: gelooft het niet! een taamlyk groot wit ding , ja wel was het; maar oogen heb ik niet gezien: ook niet, dat het grooter wierd. Kortom, dit moet ik U zeggen, in fpyt van myne groote buil en mynen bloedenden neus, geloof ik nooit, dat het een Spook geweest is. De Waardin, inmiddels heen gegaan zynde , om brandewyn en een breed mes te haaien, kwam nu te rug, om daarmede de buil plat tc drukken, cn de wonden te verbinden ; doende zulks, volgens haar zeggen, altyd aan haare Kinderen, zoo dikwyls dezelve eene buil bekomen hadden — dc goede vrouw wilde dit ongetwyfeld welmcenend doen , maar de Student— die zich voornaamlyk in de Geneeskunde oefende , — beduide haar, dat deeze middelen niet goed waren, en dat men, dus te werk gaande, wel eens groot nadeel konde veroorzaaken. Onlangs — vervolgde hy — heeft een Kind, wiens buit op die wyze plat gedrukt was, zoodanig beginnen te bloeden, dat het er van is geftorvcn. Ei, daar ware toch goede raad voor geweest, viel Steeven hier in — men had flechts een kruis van ftroo behoeven te maaken en het bloed daar op laaten vallen, aanftonds zoude het geftild zyn. De Student; dit alles zpude niets hebben kunnen Gg a baa-  C 236 ) banten, cn den brandcwyn keur ik ook af. Hebt Gv geenen Wyn-azyn? J De Waardin. Neen, myn Heer! Een der dochters van de Waardin liep, op dit zeggen van acn Student, terftond heen naar het huis van den Predikant; zy Verhaalde by deeze gelegenheid de gruwelyke treurgefchiedenis, welke zoo even gebeurd was ; en kwam met den Wynazyn fpoedig te ru°De ihident goot 'er de halffcheid of 2 derde deelen üaainv water by, cn bette daarmede de buil; ook doopte hy eenige zachte lapjes daarin , en legde dezelve herhaalde reizen daarop. Dit was, volgens zyn zeggen , het onichadelykfte middel, om kneuzingen te geneezen. Maar, voegde hy 'er by, als de huid gefehemrd en er dus eene wond gemaakt is, moet men dezelve alken met zuiver water betten, en gekwetfte jKervel or Pietercelje daarop leggen ; maar pkifters moet men by diergelyke toevallen geheel niet gebruiken.-,—-—-DePredikant, de mislukte onderneeming van den Student vernomen hebbende en niet zonder Teden vreezende, dat het fchadclyk bygeloof, door dit ongeval, meer en meer mogt gekoesterd en voortgeplant worden, was daarover zeer misnoegd, cn maakte zich terftond gereed om naar de herberg te gaan Maar, hoe verheugde hy zich, wanneer hy, by het binnengaan in de kamer, dien braaven Jongman hoor*1e Itaande houden: dat het geen Spook geweest Was* zy zouden maar een kwartiertje geduld hebben, dan wilde hy heengaan, om andermaal de zaak te onderzoeken. Recht zoo! dat is braaf! riep de Predikant! en — dien Jongman omhelzende — zeide hy: wees mv duizendmaal welkom myn Vriend! niet teeen ftaan de uw klem ongeval my fmert aandoet, verheug ik my aiogthans, daardoor gelegenheid bekomen te hebben, om eenen zoo wakkeren cn braaven jongman te leeren kennen, die my behulpzaam zyn wil, om het domme bygelool uitteroeïen. Na het een en ander wat nader overlegd tc hebben, wierden zy fpoedig eens, om wederom heen te gaan. De Smid, ook Pieter en Niklaas peten zich andermaal overreeden, om meê van de party te zyn. Hoe fterk en aanhoudend dc bygcloovige poeren ook ditmaal mpgteq bidden en fmeeken, oin toch,  'C 237 ) toch te huis te blyven , alles was te vergeeft. De Student ging vooraan — de drie anderen in het midden en op deezen volgde de Predikant, om te beletten, dat niemand hunner mogte wegïoopcn. Geen wit ding was 'er van ver te zien: maar zoo draa zy naby kwamen, ziet! digt aan den grond lag een wit • hoopje. Pieter en Niklaas zouden al weêr het haa'zépacl hebben gekoozen, indien de Predikant hen niet bad te rug gehouden, met bedreiging, om hunne lafhartigheid aan alle menfehen te willen vertellen Op dit oogenblik riep dc Student: hierI hier! ha! ha' ha» het Spookfel, daar is het. Dit veroorzaakte zoodanig een geschater, dat de boeren hetzelve van verre konden hooren. De Student en zyne mcdgezellcn kwamen — terwvï het Spookfel vooruit wierd' gedraagen, — in de herberg te rug Zoodra de deur geopend was, begonnen dc Dochters van den Waard, op het eerfte ge'zigt van het Spook, geweldig te gieren. Doch", dit fiadden zy kunnen fpaaren: want alle de boeren, zoodra zy dc gebeurenis in haaren waaren aart hadden, vernomen, en zelve het gewaande Spook op de tafelzien leggen, 1 oopcu, de een na den anderen —zonder eens een goeden nacht te wenfehen ■ ongemerkt uit ae kamer; zich fchaamende over hunne domme bv- • geloovighcid. De Smid ontving hierop van den Student drie daalers tot eene vercering, en de Waard' twee daalers, met last, om de boeren — volgens de telofte van den Student aan hun gedaan wanneer zyweêr m den kroeg kwamen, te onthaalen, en 'hun te zeggen: dat zy aan hem en het Spook mogtenVedenken. De Student — affcheid genomen hebbende van zyne medgezellcn vertrok uit de herberg en ging, op verzoek van den Predikant, met hem naar zyne wooning, om aldaar te vernachten. Wat dunkt II nu, myneZoonen! wat was het Spookfel, t welk met alle geweld de oude Meps zyn zoude? Nadat Hendrik heen en weêr geraadenen WïBm geopperd had: het heeft toch den Student eenen geweldigen ilag toegebragt: zoo vervolgde Vader. Ik zal u het geheele geheim van deeze ♦spook-geichiedcnis verklaareu: de Vrouw van den G g 3 School-  C 238 ) Schoolmeester had' haar gewaffchen linnen over dag op het Kerkhof gehangen, om te droogen. Uit gebrek van eene genoegzaame hoeveelheid van lyncn had' zy den fteel van een hark tegen den muur van de kerk opgezet en een hembd van haaren man daarop gehangen. Dit wat laater gefchied zynde, was hetzelve niet gelyktydig met het andere linnen droog geworden; 'twelk veroorzaakte, dat de hark met het daaraanhangend hembd eerst wat langer ftaan bleef, en naderhand geheel wierd vergecten, om in huis gehaald te worden Met den flag of ftoot, welken de Student voor zyn hoofd kreeg, ging het dus toe: Toen de Student zeer digt aan de hark was genaderd, trapte hy, by ongeluk, op derzelver tanden, waardoor de lteel met zulk een geweld hem voor het hoofd fioeg, dat hy bedwelmd, ter aarde nederviel; waardoor de buil, en de bloedende neus veroorzaak,; wierden. Wat dunkt u nu, myne Zoonen! was dit niet eene aartige klucht? Hendrik en Willem lachten zeer hartlyk over dezelve, en zeiden: Ja Vader! zy verdient'waarlyk, van elk belacht te worden. Vader. En nogthans zouden zeer veele menfehen den dood daarop gezwooren hebben, dat het in waarheid een fpook geweest was, indien het geval niet ten tweeden maale nauwkeuriger onderzocht" was geworden. Want hier waren getuigen genoeg, welke konden bevestigen hetzelve gezien te hebben : ook viel het onderzoek in 'tbegin zeer ongunftig uit. En nogthans was het geheel geval niets anders, dan eene domme bygeloovigheid. Dus is 'took gelegen met alle andere fpookvertellingen. Willem. 'Er zyn dus geene Spooken, Vader! Vader. Neen. Hierom raad' ik U, myne Zoonen! zoo dra gy iets ziet of hoort, dat U vreemd en zeldzaam voorkomt, of, waarvan gy vermoedt, dat 1 t .']■ Spook zy, dan gaat itoutmocdig daarop toe, bek - ..t ter deeg, of grypr het onbefchroomd aan. fc en .moet elk 'er op bedacht zyn, zyne handen ui tefbeken, om niet door een harden ftoot of zwaaren val gekwetst te worden. Gelooft my, myne Zoonen! een nauwoplettend oog, eene driest toegrypende ea  C *39 ) en ter deege vasthoudende hand, en een goede dikke dok, zyn de drie zekerde middelen om de Spooken te doen verdwynen. Hendrik. Maar indien 'cr geene Spooken zyn, Vader! van waar is dan dit dwaas bygeloof in de Wereld gekomen? Vader. Het is afkom dig van de Oude Jooden en Heidenen. Veelen van dezelve geloofden, dat de Zielen der Verftorvenen zich nog een tydlang by de Graven onthielden, of ook wel in de huizen terug kwamen, en zich aan haare bloedverwandten en bekenden, in een nachtgezigt vertoonden. Offchoon mi deeze Volken naderhand tot het Kristendom overgingen, bleef echter dit dwaas gevoelen veelen hunner nog aanklceven. Ook wierden 'er gevonden, welke voorgaven , de kunst te verdaan, van de Spooken , voor geld, te kunnen verdryven; hoe meer geld zy nu ontvingen, hoe meer Spooken zy verdichtten. Ja, veelen verkleedden zich, en maakten eene vortooning, als Spooken, om menfehen tc verfchrikken en een vuil gewin te bejaageh, door dezelve uit de huizen tc verdryven. Waardoor dan onkundige en bygeloovige menfehen in eene voortduurende vrees voor Spooken gehóuden wierden. (liet vervolg en flot in het volgend Nbrnmer.") ' MYNE WENSCH. Ik wensch geene ydele eer—geen glorie te verwerven — Dc eer is Hechts klatergoud— de roem valt fpoedig af: Een leven vol van deugd,en zielrust onder 't derven—<\ Dit is de grootde gift, die ooit de Godheid gaf. OP-i  < Mo ) OPWEKKING TOT VREUGD. Weg met zorgen — weg met zorgen! Zorgen kweeken angst en pyn 1 Vrienden! laat ons roozen ftröoièn! Rimpels uit het voorhoofd plooien H Vrienden! laat ons vrolyk zyn! 0®P . O! het leven is kortftondig.' En de dood komt fpoedig aam . Vtiendea! laat ons vrolyk weezen, Weldoen en de dood niet vreezen! Laat ons rustig voorwaarts gaan! Voorwaarts op' den Weg des levens, Door de Algoedheid oiis bereid, Lacht de vreugde ons blyde tegen; Groenen vriendfehap, heil en zegen} Bloeien liefde en zaligheid. Weg met zorgen — weg met zorgen Zorgen kweeken angst en pyn — Laat ons onzen pligt betrachten, 't Ovrige van God verwachten, Dan zal de aarde een Hemel zyn! #0$ Te Groningen , by W. Z U I I) E M A. 1S00. en tc Amfterdam by de Weduwe 11. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.' Nr. 187; eene spookgeschiedenis. Eene Vertelling van eenen vader aan zyn beide Zooneu hendrik en willem. (Vervolg en flot van Nónimer 186.) Hendrik, II oc is het toch te begrypcn, Vader! dat dit domme bygeloof nog heden teri dage bïyft ftandhouden? Vader. Hiervan kan men voornaamlyk deeze volgende oorzaaken opgceven. De cerlte en voornaamfte is: Gebrek aan noodig onderzoek. Niets is natuurlyker , dan dat men , op het zien of hooren van iets, dat ons vreemd voorkomt, met vrees bevangen worde,, die by fommige menfehen zoo hoog gaat, dat zy terltond die plaats vcrlaaten, en zelfs" niet te be\ve> gen zyn, om 'er wcêrtekomcn, of het allerminst onderzoek te doen, en dus alles regelregt voor Spookery vcrklaarcn, gelyk uit het zoo even verhaalde geval duidelyk blykt. Hierby voeg ik, met de Woordenvan een' onbekend'' Schryyer, nog deeze volgende : 1 J- De opvoeding; wanneer naamlyk de Ouders de uwaaze gewoonte hebben', om hunne Kinderen, by't minst dat.zy misdoen, in plaats van dezelve te ver-' maanen, hun dreigen: dat de zwarte man — Piet met de pooten, enz. by hen zal komen, 'twelk de harten1 dier onnozele kinderen zo. .danig met angst en fchrik ÏY. Deel- H h' ver-  C 242 ) vervult, dat zy geen oogenblik durven alleen zyn.— 't Welk hun fomtyds al hun leven byblyft. Hier by komt 2. Het vertellen aan Kinderen van Spooken, naare droomen, moorden en andere akelige dingen, welke de Kinderen met veel aandacht en oplettenheid aanhooren , en onuitwischbaar in hunne gedachten blyven. Waaruit dan ontftaat v 3. Een vreesachtige inborst, zoo dat de Kinderen fidderen en beeven, als het begint donker te worden ; en volwaflen geworden zynde, aanftonds beangst worden , wanneer zy een onverwachte bons (veeltyds door een rot of een muis veroorzaakt) hooren. Deeze angstvalligheid neemt toe in de eenzaamheid, die de moeder en voedfter is van allerlei akelige gedachten; byzonder, als de plaats, waar men zich bevind, uit zich zelve naar is. Dit is ook dereden, waarom men de meeste Spooken op de Kerkhoven, Slagvelden, of in donkere Kerken enz. waant te zien. En wat zal men ook niet al kunnen zien en hooren, als men voorzien is 5. Met eene fterke verbeeldings-kracht, waardoor men, waakende, aan het droomen raakt, en zich verbeeldt leevendig te zien hetgene men in zyne herfl'enen by elkander fchraapt. Komt hier nu nog by 6. Een kwaad Geweeten, dan zien zulke menfehen ■ molens voor reuzen, honden voor leeuwen, zwynen voor beeren, en kalveren voor olyfanten aan. Dit is duidelyk te befpeuren in alle dezulken, die zich aan groote euveldaaden hebben fchuldig gemaakt; ziende byna ieder mensch voor een' Gerichtsdienaar aan, die gezonden is om hen te vatten. Indien men nu ■ dus vervolgt de Sehryver — myncn raad wilde op- ( volgen, dan zoude men, binnen weinige Jaarcn, nooit meer van Spooken of Spookeryen hooren, maar gelyk alle verftandige menfehen — eenpaarig hooren zeggen: Ik geloof niet, dat 'er zoo iets, dat men Spook noemt, aanweezig is. Hendrik. Wat zyn dat voor raadgeevingen, Vader! ik wensch dezelve van U te hooren. rader. Ik zal ze U opgeeven met de woorden van den Sehryver, zoo als zy by hem geboekt liaan: en, wanneergy verder in Jaaren gevorderd zyt, kunt gy ook van dezelve ecu nuttig gebruik maaken. Omtrent 1*  C a43 ^ i. de Opvoeding — zegt hy, vermaan ik de Ouders, hunne Kinderen nooit met Geruchten te verfchrikken, of met bullebakken te dreigen. Neen: plant hen een dapper hart in, en dreigt hun liever met dingen die gy gaarne hebt, cn hun nuttig zyn, en hen met 'er tyd kloekmoedige mannen kunnen doen worden. — Doet in hun byzyn i. Geen vertellingen van moorden , doodflagen , fpooken, toverkollen, of iets, dat eenige vrees in hun kan verwekken. Maar zyn uwe Kinderen reeds 3. Van eenen vreesachtigen aart, (lelt hun dan geduurig de onmogelykheid der Spookeryen voor oogen, en prent hun moed cn dapperheid in. Bejaarde lieden van zoodanige gefteldheid, raade ik ernftig te overweegen, dat ''er geene fpooken zyn of zyn kunnen; en" zich niet veel te begeeven in 4. Eenzaamheid; of zo gy daar al zyt, als verftandige menfehen te redeneeren, dat 'er hoegenaamd geene reden is tc vinden, waarom de geesten en de zielen en lichaamen der afgeftorvencn op deeze wereld verfchynen zouden , om zich daar, alleen tot verfchrikking van de lecvenden te vertoonen. (*) Begeeft u ook niet te veel tot naare gedachten, opdat 5. De Verbeeldingskracht niet alle gegronde redeneeringen in duigen fmyte: want — ik verzeker het ü _ zyt gy naargeeftig, angftig, en alleen, en vreest gy voor den Duivel, zoo gaat by nacht, met een kaars in uw hand, door bet huis, en ziet maar over uw fchouder om ; gy zult den Duivel zien, of hy 'er is, of niet. Maar eindelyk wacht u boven al, voor 6. een ongerust Geweeten. —— en dit prys ik u II h 2 r. ook (*) Vooral dienen hier ter leezlng van een ieder te worden :mngepreczen , de Verhandelingen van den Geneeskundigen o. bakker en den Predikant w. beekhuis , beide door de Maatfehappy TotNr.t van het Algemeen bekroond, die onlangs door deeze Maatfchappy onder den volgenden titel zyn uitgegeeven: Betoog van het ongegronde, onzedelyke en fchadclyke der vooröordeelen, omtrent de Waarzeggeryen, Toveryen, Spookeryen, en van andere daar mede verbondene vooröordeelen.g Benevens eene oplofmg der TajftUngt», die tot ftaaving ■van itiZi voor: ttrdseleii ui! ds U. Scbrift v/orden bygebragt.  C 244 ) pok emflig aan, myne Kinderen! Doet wel, cn ziet niet om. Beveelt u zei ven, naar lichaam cn ziel, in de handen van uwen Schepper cn Verlosfer, en zyt verzekerd, dat de poorten der hel Gods gunstgenootcn niet overweldigen, maar dat gy alleen voor de klagten van uw eigen geweeten hebt tc vreezen. Denkt en handelt gy zoodanig, dan leeft gy gerust cn veilig, bevryd van alle inbeeldingen en'herlfenIchimmen, die anders alle uwe genoegens verbitteren, en u uwe rust ontneemen zullen. SPOT NOOIT MET DE CEBR.EKEN VAN EEN' ANDER. Toen ik, in dc maand Maart van 't jaar 1777, met )iet Oostihdisch Gompagnie-Schip Diana, van Batavia naar 'tComptoir Cheribonreisde, had ik, aan boord, de volgende ontmoeting : Donderdag, den 20 Maart, tegen den avond, naar gewoonte wat qp het halfdek wandelende, viel myn aandacht op de — buiten verbeelding — belemmerde ipraak van den jongen Matroos N. N., geboortig van Rotterdam; — nimmer hoorde ik iemand , in zyne iiitfpraak, zoo fterk hakkelen; veel tyd had hy noodig, om eenen zin uit te brengen; — geen één enkel woord, hoe kort ook, kon hy regt en vlot uitipreeken : ik wierd hier op nieuwsgierig om te weeten , pf lly dit ongemak, in zyne uitfpraak, altoos gehad bad, en vernam met aandoening van hem het volgende „dat hy, omtrent 9 Jaaren oud zynde, en met „ eenige médemakkefs-fpeelende, 'cr, ouder die, zich „ één bevond, welke zeer belemmerd in dc uitfpraak ,, was, cn fterlc hakkelde; — dat hy dien, fpotten., de', bad willen naFootfeh, cn van dien tyd af, tot j, nu toe. meer dan zyn fpeelmakker met eene zWaaj j, re belemmering iri zyne uitfpraak bezocht wierd, *» -t geen hy zelf, (zoo hy zich uitdrukte) als eene „ rechtvaardige dra!' van den Hemel aanmerkte." Mogt dit, dacht ik, tot een waarfchouwing voor jdle'h; en, inzonderheid, voor dc dartele jeugd die-: pgn! om' nimmer met dc gebreken van een' ander, (vajj  C 245 ) (van wat aart zy ook zyn mogen) den fpot te dryven, maar 'cr, veel eer, met medclyden over aangeT daan te zyn; — dat wy, vry van die gebreken zynde , onzen grooten en goeden Schepper daar voor danken, en van dc lichaams- en ziels-vermogcns, die hy ons, boven anderen, fchonk, een nuttig gebruik maaken, tot zyne cere en ten nutte van onzen naasten! om zoo aan onze verhevene beftemming te beantwoorden. H den 4 April 1800. AANMERKING OP HET GEVAL VAN DEEZEN MATROOS. Zulke voorbeelden van hakkelen of ftamcren, gelyk ook van fcheclzien, fchcefheden, zenuwtrekkingen cn meer andere gebreken, welke men in zyne dartele jeugd, alleen, door de kwaade gewoonte van anderen natebootfen , verkreegen heeft , zyn gantsch niet zoo zeldzaam, of dc mcestcn onzer leezer'en zullen 'er zich by deeze gelegenheid weeten tc erinneren. Wanneer wy het geval van deezen Matroos vergelyken met de gevallen, die ons meer van naby bekend zyn, dan mecnen wy uit de overeenkomst te .mogen befluiten, dat ook dit geval niet zoo moet bcgreepen worden , als of dc Matroos , aanftonds , by de eerfte maal dat hy zynen hakkelenderi Makker dus fpottende nabootfte, met het zelve gebrek als op ccne wonderdaadige wyze getroffen geworden zy; maar dat het dus moet verdaan worden', dat hy dikwyls en geduurig aan zynen makker nagebootst, cn daardoor deszelfs gebrek ongevoelig ook' zich eigen gemaakt heeft. Des niet te min had hy alle reden om dit zyniiakkclen aantemciken als eene ftraf van God; want het is hem overgekomen volgens dc gewoone orde, welke God zelf in de dingen gelegd'heeft, en naar welke het kwaad zynen meester loont. Ilct ware tc wenfchen, dat Ouders en Opvoeders de Kinderen cn de aankomende Jeugd vrocgtydig bekend maakten met dcrgelyke natuurlyke gevolgen van het kwaad, en hen daarvan zochten aftebrengen, veel liever langs deezen H h 3 weg  ( 246 ) Weg op eene redelyke wyze, dan door hen te bedreigen met den toorn Gods en zyne onmidlyk flaande hand of andere fchrikbéelden: want dc kinderen zullen wel dra opmerken, dat van die bedreigingen niet komt; en daardoor zullen volgende waarschuwingen en bedreigingen niet alleen krachteloos zyn, maar zal ook het eerbiedig ontzag voor het Opperwezen in hun verzwakt worden. een voorbeeld van wreedheid. Dc gefchichtfehryver heroootus verhaalt ons yan darius eene verregaande wreedheid. De eerzucht wekte deezen Perfiaarifchen Koning op om tegen de Scythen, een vry doch ruw volk tulfehen de Donau en de Don , een onrechtvaardigen oorlog te voeren. Ebazus, een eerbiedwaardig grysaart, had drie zoonen , die hunnen ouden vader vreugde cn brood gaven. Zy wierden alle drie geprest. Wat zou nu de gryze eisazus in zyne cenzaame wooning, van aik's verlaaten, doen? Zyn beftaan had men hem met zyne zoonen weggenomen. Wie zou hem voortaan voeden en klecdenlt wie zou hem oppallen? wie zou hem verdedigen? wie zou hem troosten? Hy was alleen. De arme man neemt eindelyk zyn ftök, en gaat naar den Koning. Hy fmeekt en bezweert hem niet alle zyne zoonen van hem weg te rukken, maar hem ten minnen een tot onderfteuning en troost te laaten. Alles vruchteloos. ^ Wat zal men zeggen myne Vrienden! van een Koning, die langs de bleeke wangen eencs gryzen Vaders traanen kan zien biggelen en onbewogen blyven? Maar wat zal men van darius zeggen, die niet alleen over den fmeekenden Oude geen medclyden toonde, maar hem verachtlyk toeduwde: „ aan één zoon hebt gy^ niet „genoeg, grauwkop! ik zal ze u alle geeven: " en daarop de drie broeders liet fterven?—— O! het ware te wenfehen, myne Leezers! dat iierodotus droomde, toen hy deeze daad te boek ftelde, want zy maakt daiuus tot een affchuw voor de menschheid. EEN  ( 247 ) eên aartige trek van de scythen, De Scythen (tegenwoordig de Tartaareti) waren eell armoedig volk, doch dapper, ontembaar, en zeef gefield op hunne vryheid. Darius, Koning der Perïen, Wapende zich tegen deeze menfehen uit eene buitenfpoorige eerzucht, en toog met zyne Krygsbenden naar hunne vrye landen. By onrechtmaatige daaden is zelden heil te vinden. Dit ondervond de Perfiaanfche Monarch ook; want hy was genoodzaakt zyne krygers, veel verminderd en met bebloede koppen naaf Perfiën te rug te leiden. En wat deeden de Scythen? zy zonden hem een vogel, een muis, een kik* vorsch, en vyf pylen. Gy weet niet wat dit beduidt? Dat geloof ik wel, myne Vrienden! want het is in! onze landen geene gewoonte om, zoo als in 'tOosten dikwerf gebeurt, zyne gedachten door beelden uit te drukken. Zy wilden 'er hunne aanvallers dit doof te kennen geeven, dat, zo zy niet als vogelen wegvloogen, of zich als muizen in dc aarde flopten, of zich niet diep in 't water begaven als kikvorfchen , zy aan hunne pylen niet zouden ontkomen. de gelukkige landman. Dc Boer heeft ecu gelukkig lot, Zyn ftand is waarlyk vry, Hy werkt en zingt cn dankt zyn God, Hy fmaakt het zaligfte genot, Is vergenoegd cn bly. Een wyf jen', eerbaar, lief cn goed, Zyn troost in leed en druk, Die met hem deelt in zuur en zoet, In armoede en in overvloed, Bevordert zyn geluk. En kiridfen, vrolyk en gezond, Die in de ohnoz'le jeugd, Ge-  Gehoorzaam zyn met hart cn mond, Volmaaken Vaders levensftond, En volgen Moeders deugd; 3 Hy vreest geen leed, dat 'tharte kwelt—" 't Geloof aan Gods beltuur Verdryft de zorg, die 'thoofd onttelt —■ Hy ziet alleen in 't vryë veld I)e fehoonheid der Natuur. Hy hoort der vog'len morgenlied Hoe het Gods lof vernield; Terwyl zyn oog naar boven ziet, En 't hart , dat zoo veel vreugd geniet Dien dankb'ren zang verzclt. Hy ziet, hoe alles minnen moet Door werking der Natuur; In 'tvischje, fpart'lenue in den vloedIn 't duif je, kirrende van gloed, Bemerkt hy 't eigen vuur. Ily ziet de plant, die welig' groeit';-—s Het graazen van liet vee; Den dauw, die land cn tuin befproeit, Den Ih-oom, die door de velden vloeit,In ongeltoordc vree. Als zich Natuur ter rust begeeft, Verzelt de vreugd zyn tree 11 Als 't gonzend mugjen om hem zweeft , En 't brommend bytje celwaarts ftrcel't, . Geniet hy zajigheéh. Te huis vindt hy zyn zielsvriendin, En lieve kind'reh weêr •. Eerst zegent hy zyn huisgezin, Dan dankt hy God, en fluimert in',En.... heelt geen wenfehen meer.' Tc Groningen , by W. ZUIDE M A. . 1800V en te Amuerdam by de Weduwe H. KE YZER.; pn verder alom tc bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. *S8S8S3©8S8SG©É# Nr. 188; GESPREK VAN EEN LANDMAN EN EEN STEDELING« OVER DE LICHAAMS-OEFENING DÈR KINDEREN IN DE SCHOOLËNv Stedeling. el, Huisman! wat hebt pv char PPna rei van friffche, vrolyke en gezonde KindSen wïï! mn gy alle vermaak kunt hebben. Undman. Ja, Koopman! daar in heb ik een booten zegen van God, en, wanneer zy zoo rondom ons heen Ipnngen, dan vermaaken wy ons recht over de potten en aanfiagen, die zy kunnen hebben; het moet ook aj heel erg gaan, als ik 'er hen over berispen zal want ik denk altyd dat jong h fpeelt graag, en de tyd' heugt my ook nog zeer wel, dat ik geen hair beier W0.S. Stedeling Dat is ook zeer goed; het fpeelen en ravotten der Kinderen bevordert de gezondheid des lichaams en de vrolykheid der ziel; oSk is 'er in het opwallen veel meer verwachting van een kind, dat veel tydverdryf m het fpel zoekt en zich veel in de open lucht mag yermaaken, dan wanneer men het al2 léere °m te **** °f de" Sanfchcn daS door Landman. Voor Boeren Kinderen kan dat teil miniton wel, maar voor uwe Kinderen in de Steden gaar dat met aan, daar moet braaf geleerd worden om ver- iV' DeeI« I 1 yoh  C 250 ) volgens kundig te worden in taaien en weetenfehappen, die wy Boeren wel.kunnen nuffen, als wy maar Weeten hoe wy ons Land en Vee op de beste en voordecligfte wys moeten behandelen; en daar is niet veel hoofdbreeken mede', want de Kinderen leeren dit van jongs op, en als zy dan ouder worden, en Zoo redelyk hun verftand hebben, dan vinden zy hier en daar wel wat, dat verbeterd kan worden , maar tot geleerden worden zy niet opgevoed, daarom behoeven zy ook zoo veel niet te leeren. Stedeling. Wel, Huisman', denkt gy dan dat kennis en verftand by een kihd juist door het aanhoudend leeren en letterblokken komt,en dat men aan een kind, waarvan men gaarne een kundig man wilde maaken, jgeen tvd mag gunnen om te fpeelen ? Landman. Dat weet ik juist niet, maar als mynë Jongens niets deeden dan loopen, fpringen, fpeelen en ftoeiën, zoo als Zy nu doefi, dan zouden zy zeker zoo vlug niet kunnen leezen, fchryven, rekenen en vraagen opzeggen, dan zouden zy zeker zoo veele aartige fpreukjes cn versjes niet kennen als hu, en wy zouden niet half zoo veel vermaak aan die knaapen hebben; maar daarvoor gaan zy den ganl'ehen dag in de .School, en ik geloof als ik ze aanftonds by hun t' huis komen Weêr aan 't leeren zette, en 'et acht op gaf dat zy geene uitvluchten maakten, dan zouden zy nog wel dubbel zoo veel weeten ais nu. Stedeling. Dat geloof ik geheel niet, want de kin-derlyke geest is niet gefchikt Voor onafgebroken werk, dit zou hunne vermogens verftompen, hunne natuurlyke vrolykheid en goedaartigheid wegneem en , ert hen eindelyk dom, onvergenoegd en gemelyk maaken - 'tis, om eene vergclyking tc maaken, met derf menschlyken geest, vooral by een kind, even eens'gelegen als met onze maag; wanneer Wy op gefchiktc tyden van den dag Zoo bykans 011S genoegen eetert, dan kart de maag de gebruikte fpyzen verteeren, ett deeze dienen dah tot vocdfel voor Onze ievensfappen cn bevorderen dc gezondheid ; maar peten Wy den ganfehén dag door, eetcn wy te veel op eenmaal, of allerhande fpys door eikander, dan overiaaden wy ie maag, zy kan die groote menigte niet verteereit, i , en-  C 251 ) en die fpyzen dienen dan om onze vögten te bedeï» ven, en maaken ons ziek; zoo is het eveneens gelegen met onzen geest, verrykeH wy dien by tullbhenpoozen met kundigheden, en geeven wy hem gelegenheid om zyne vermogens daarop te oefenen, dan zullen die kundigheden ons wö«e rlyk nut aanbrengen , men zal daarvan op zyn tyd gebruik, kunnen maaken, en de vermogens onzer ziel Avorden door een Qi'dentlyk gebruik opgefcherpt; maar vergt men die al te veel, door onophoudelyk leeren, of door' te veel onderfcheideiie dingen te gelyk in 't hoofd te willen brengen, dan wordt de geest overlaaden en de vermogens der ziel kunnen geene geregelde werking hebben, zoo zal men dan van al dat blokken geen voordeel, maar veeleer nadeel hebben, wyl alles verward door elkander in 't hqofd ligt, en men veel van 't geen men geleezen, overdacht of beftudeerd heeft, volllrekt geen nut hebben, noch het op zyn pas weeten te gebruiken; zoo worden de vermogens der ziel, die door maatigen arbeid ongeicherpt moeten worden , verliompt, flyten at' zonder nuttigheid aan te brengen , en de kundige en verltandige jongen wordt daardoor wel' eens een dom en onverftandig man, ja eens weetniet! 't is daarom goed, ja het is de regte weg om zyne kinderen verftandig en kundig te doeni worden, dat men hen reeds vroeg gewent om by tusfehenpoozen het verftand, en de vermogens der zief te oefenen, cn tulfchen beiden ook zorgt voor de oefening des Lichaams, en dat zy, aan beiden niet te veel tyd achter elkander befteeden; zeker moesten» Kinderen beneden de 8, of 10 jaaren niet langer dan? één uur achter een ftil zitten om te leeren, leezen, fchryven, oyfjgren, enz. maar telkens weder een uurtje tulfchen beiden hebben, om door fpel en beweeging de krachten en vermogens des lichaams te oefenen. Landman. Maar, Koopman! wanneer men dit zou nakomen, dan was men genoodzaakt om zelf zyne Kinderen het leezen en fchryven enz. te leeren, dan konden zy niet naar School gaan, om dat daar de tijd niet zoo is afgedeeld. Stedeling, juist daarom zou ik wenfehen, dat by de verbetering der Schooien oak dc aandacht van het li 2 Lands»  ( ) Landsbeftuirr en van de Maatichappy Tot Nut van Hftep^Jaax<®. ^-jralléiij dat de Schooien niet alleen gefchikt wierden voor de ontwikkeling der Zielsvermogens, maar ook voor de oefening dcrLichaamsknichten, op dat de Kinderen niet alleen naar hunne ziel, maar ook naar hnn lichaam gevormd mogtcn worden en daardoor aanleiding krygen om ongevoelig .de Deugd ej, goede Zeden te leeren hoogfehatten. Landman. Maar, Koopman! ik kan niet zien, dat uit fpeelen en lichaamsbcweegingen zoo veel nut kan voortkomen, dat 'er de Schooien toe ingericht moeien worden. . ö •' Stedeling, Wat is dan , naar uwe gedachten het oogïncrk, waarom men zyne kinderen naar School zendt? Landman. Ik beken dat men tc voren 'er geen ander oogmerk by kon hebben, dan om dc Kinderen het leezen, lchryyen, rekenen en van buiten leeren zoo wat oju.er t vcrfland te brengen; maar nu, federt'er zoo veele nuttige, aangenaame en voor Kinderen bevaibaarc Schoolboekjes m 't licht komen, cn veele Schooi; weefters daarvan reeds gebruik beginnen te maaken, nu zou mei; Kunnen zeggen dat het oogmerk, waarom meo kmacrer, naar School iaat gaan, is. 0p Jat zy rer/tau«,ge, zidige „aarjtige en gefchikte menfehen mogen Zltl\ f° 7S fr CC!!S,in cen der werkjes va/de Wf^Sm lot Nut van >t Algemeen gelcezcn heb, en m fa-nt my voor, dat onder 't opzigt van verftanfhgc Scbqohneerters met die verbeterde inrichting van het onderwys kan bereikt worden. f^Jchng Recht zoo, maar om dit oogmerk in zvn geheel te oereikcn, kan en mag het lichaam in de "4regdd?: ucemng van hetzelve geenzins verwaarloosd ^xien,, om alleen op dc vermogens der ziel en hun- S flÊvfu8 ? -Werken ~ ZQ & lust hebt om my. , f'i dcn hler wer hooren, kan ik ze u wat nauer ontleden. J^'T'I' 7fe\ saa?e' want ik hen juist niet zoo m t oude gehecht, dat ik alles wat nieuw is veri hoewel ik ook niet alle nieuwigheden, juist orn dat zy nieuw zyn, goeclkeure, maar 't gék"mv gg: voorkomt, noeme ik goed, en \ geen my kwaad »oe .vk', ik ook kwaad. Sta  C *53 ) Stedeling. _ Ik zal u dan eerst trachten aan te toonen, dat de oefening des Lichaams een grooten invloed hebbe op dc befchaaving van den geest niet alleen, maar ook van het hart en zeden, waaruit dan van zelve moet volgen, dat beide de oefening der Lichaamskrachten en de ontwikkeling der Zielsvermogens, voornaamlyk in de kindfche jaaren een gclyken en eenpaarigen voortgang moeten hebben. Landman, Dat de oefening der Lichaamskracl iten de vermogens der Ziel zouden kunnen befchaaven, lykt my wat vreemd toe, want lichaam en ziel zyn van zoo een verfchillenden aart, dat zy ook zeer onderfcheidene oefeningen ter befchaaving vercifchen. Stedeling. Gy moet my wel verllaan — ik wil niet dat men alleen het lichaam zal oefenen cn de ziielsvermogens verwaarloozen , maar beide deeze deden jnoetcn gciykclyk geoefend worden, en dan heiben die oeteningen wegens dc nauwe verceniging de'ezër deelen een wederkeerigen invloed op de vorming van lichaam cn ziel: verwaarloost men de vermogens der ziel en oefent men alleen de krachten des lichaams, dan zal het kind nooit verftandig worden of eenige kundigheden verkrygen, dan zou'het langzaamerl iand meer een redeloos dier, dan een mensch beginnen te gelyken; maar zo men van den anderen kant alleen de vermogens der ziel tracht op te fcheroen, cn zich om het lichaam geheel niet bekreunt, dan verzwakt het lichaam eindelyk, en het gevolg is, dat de ziel, welke met dat lichaam op eene voor ons ónbegryplyke wys, echter ten nauwften verbonden is, ook nadeel lydt, haare vermogens niet geregeld kan uitoefenen, en eindelyk haare werkzaamheden moet af breeken, wanneer het lichaam, geheel verwaarloosd, haar begeeft. Landman. Dat begryp ik nu, maar op wat wys is dan die oefening des lichaams nuttig voor de opfcherpmg der zielsvermogens? Stedeling. Dit kan langs verfchillende wegen geiclncden: vooreerst, door de oefening der uitwendige zintuigen, welke zekerlvk tot het lichaam behooren, maar in een allernauwst verband Haan met dc vermogens der ziel: by voorbeeld, door het gezigt worden zeer veele denkbeelden in de ziel gebragt , daarli 3 door  C 254 ) door krygt zy een onderïcheiden begrip van de dingen, die ons geduurig omringen—wanneer nu ecu kind altyd in een klein; vertrek blyft opgefloaten, en het dus alle voorwerpen digt onder 't oog beeft, dan krygt het langzaamerhand een zwak gezigt en word(. byziende, zoodat hetr in de ruime lucht komende, niets van 't geen wat verre af is kan onderfcheiden, en dus ook van die dingen geen denkbeeld kan vor-i men, welke een ander gemaklyk kan zien cn onderfcheiden ; maar gewent men het kind om van tyd tot tyd verafzynde voorwerpen te befchouwen en duidlyk van malkander te onderfcheiden, oefent men het kind om de afftanden vanplaatfen, lengte, hoogte, breedte en diepte van 't geen hy zier, duidelyk te bcpaalen, dan zullen 'er veel geregelder denkbeelden van alle die zaaken in de ziel worden opgewekt. Zoo is het ook met het gehoor gelegen: 'er zyn menfehen die alles hooren zonder opmerking ; 'er zyn ook men^ fchen, die by voorbeeld, in de muziek een zeer nauwkeurig cn fyn gehoor hebben, om de zuiverheid of valschheid der toonen te ontdekken, waar anderen niets dan klanken vernéemen, en dit kan zeker door oefening veel bevorderd worden ; wanneer men dan het kind van jongs af gewent om de klanken, welke het hoort, te onderfcheiden, en het de voorwerpen weet te onderkennen, welke deezen ofgeenen klank veroorzaaken, den afftand tc bepaalcn, waar de klank van daan komt en het onderfcheid op tc geeven tulfchen klanken of toonen, die elkaêr gelyk fchynen — dan zeker zal de ziel met veele denkbeelden verrykt worden en meer onderfcheiden leeren denken. De oefening cn yerfyning van het gevoel kan insgelyks veel toebrengen tot de vermeerdering van denkbeelden in. de ziel, voornaamlyk wanneer wy bet gebruik van een oog of oor moeten rahTen; wanneer men dan Kin-, deren met toegebonden oogen en ooren vcrfchillcnde dingen laat betasten cn op het gevoel onderfcheiden, wanneer men hen uit eene geheel donkere kamer iets laat weghaalen, dat op het gevoel fleebts door weinige kentekenen van andere dingen te onderfcheiden is, hen van tyd tot tyd in den donker op plaatfen van eene *ngclyke oppervlakte laat wandelen, enz. dan zal ook  C 255 ) dit zintuig ongeloofiyk verfynd worden, eri by gelegenheid van veel nut kunnen zyn om de gewaarwordingen der ziel te hulp te komen Hier toe kunnen ook'de beide óverige zintuigen, de reuk en de [maak, in zekeren opzigte dienen, hoewel deeze niet Zoo veel invloed hebben op de befchaaving der zielsvermogens als het gevoel en gehoor, byzonder het gezigt: deeze moeten daarom ook niet verwaarloosd worden, wyl zy weder andere denkbeelden aan de ziel mededeelen dan het gezigt, gehoor en gevoel, en het zeker is, dat met boe meer zintuigen men eene zaak kan bevatten, men des te klaarder denkbeelden van dezelve in de ziel zal verkrygen, en dat, naar maate de werking der voorwerpen op onze zinnen verhinderd wordt, dc gewaarwording in onze ziel Ook des te zwakker zal zyn. Landman. Ik moet bekenneh, dat ik dit nooit zoo heb overdacht, maar 't is my nu klaar genoeg om te bcgrypen, en ik ftem u toe, dat de oefening des lichaams tot oofcherping der zielsvermogens byzonder nuttig is y cn hoop 'er by myne Kinderen de proef van te neemen. Stedeling. Dit is nog maar setl punt, maar ook de beWeeging en regelmaatige oefening des Lichaams heeft een regtfireekfehen invloed op het verftand, erf fcherpt het oordcel op. Laat uwe Kinderen zich oefenen in liet loopen, fpfingen, klonteren enz. dan moeten zy tc gelyk dc aflïanden der plaatfcn berekenen en de wyze waarop zy 'er het gauwst en veiligst zullen komen oefenen zy zich in het draagen of voortilee- pen van lasten, dan leert hun dc geduurige behandeling op welk eene wys zy die het gemaklykst kunnen opbeuren of medekrygen Wórftdèn en ftoeïën zy met andere knaapén van gclyke fterkte, dan moeten zy te gelyk hun verftand fcherpen, hoe zy htinnen makker door behendigheid en vlugheid een kans kunnen afwinnen; zoo leeren zy dan hunne vermogens gebruiken. Landman. Daar hebt gy volkomen gelyk in, en ik zie het dikwyls, wanneer myne jongens onder malkan'der of met, onze I'.uur-kindcren aan t fpeelen zyn. « Stedeling. Boven dien is de oefening der Lichaamskrachten zeer dienftig tot bevordering van dén' welftand der  der ziel m 't gemeen, en byzonder in de Jeugd totin het tiende, ja tot in 't veertiende jaar, maakt het Kind nog geene aanwending , geen eigenlyk gebruik yan zyne krachten, noch naar het lichaam, noch naar den geest, alles is dan Hechts ontwikkeling, beproeving en oefening dier vermogens: de kinderlyke geest heelt dan nog geene bezigheid, dan de opfcherping des verltands door middel van het geheugen en de verbeeldingskracht; het geheugen moet opgewakkerd maar niet overlaadeil, en de verbeelding verwarmd maar met verhit worden: dit kan niet beter, niet ze' keroer bereikt worden, dan wanneer men aan den jeugdigen geest door beflendigc vrolykheid gelegenheid geeve om zyne vermogens op eene aangenaame wys op te fcherpen, zoo zullen de Kinderen niet zoo ligt tot eigenlyke ondeugendheid vervallen; om altyd vrolyk cn welgemoed te zyny moet het kind gezond zyn, en mets bevordert de gezondheid meer dan geduurige beweeging en bezigheid — Kinderen die deeze nullen en Zieklyk zyn, vertoonen meer haatlyke driften en zyn meer tot ondeugendheid en allerlei kwaad genegen, dan gezonde Kinderen, zoodat di>s gczondheid en gecliutrige oefening deS lichaams de vrolykheid cn helderheid der ziel aanmerklyk bevordert en dezelve gefchikt maakt tot oefening van alle haare vermogens, waar door dan het Kind langs deezen weg, zonder het zelf tc merken, wyzer cn beter zal worden. (Het vervolg in het volgend Notnmer.') Tc Groningen , by W. Z U I D E M A. 1800, en te Amfierdam by de Weduwe H. KEYZER, en verder alom tc bekomen,  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO *GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 189. GESfREK VAN EEN LANDMAN EN EEN STEDELING, OVER DE LICHAAMS-OEFENING DER KINDEREN IN DE SCH00LEN. (Vervolg van Nommer 188.) Landman. Ik zie éfriS uit het geeri gy gezegd hebt, tot myne groote verwondering cn blydfchap, dat ik myne Kinderen, döor hen braaf te laaten fpeelen, op den weg heb gebragt, dm vervolgens goede en nuttige menfehen te worden, hoewel ik moet bekennen dat ik 'er dat oogmerk niet by had, maar alleen om hen en my zelvcn te vermaaken. Stedeling.. VaSr daar meê voort, en gy zult zien dat tiwe. kinderen meer vorderingen zullen maaken, dan wanneer zy van 's morgens .6, tot 's avonds 7 in de School moesten zitten om te leeren, zelfs al wierden zy tufïchen beiden ohdcrweezen in eenig handwerk, als van fchrobben, kaarden en fpinrien van wo! Voor de jongens, en van breien, naaien enz. voorde meisjes: hoewel ik dit laaifle niet afkeüre, al wierd het ook in de Schooien geleerd, zoo is 'er toch eenzeer groot ongemak mede verzeld, dat naamlyk de kinderen veel te lang achter een in een befloten vertrekworden gehouden,waar natuurlyk eene onzuivere lucht moet zyn door de verfchilleiide uitwaaffeming van zoo -eene menigte Kinderen, die nog meer bedorven wordt door den onaangenaamen reuk van de wol die 'cr gei fponhen wordt, van olie, of vet, waarmede de wielen gefineerd, en van andere ftoffen die 'er mogelyk beIV. Deel. Kk werkt  C 258 ) werkt worden behalven dit laat men inzonderheid ook de Meisjes veel te lang aan dén ftuk zitten te Werken, omdat zy door het voor overzitten en drnkken van het lyf bedorven maagen, bleeke kleur en allerleië ongemakken krygen, en daarenboven door eene kwaade houding fcheef worden. 't Zou daarom veel beter zyn en van een onbefchryflyk groot nut, wanneer men de Schooluuren zoodanig verdeelde, dat 'er fomtyds een uur van uitfpanning in de open lucht gehouden wierd, en daardoor het leeren leezen, fchryven, cyrferen, ja het beoefenen van eenig handwerk afwisselde, en dat 'er by elke School een of meer bekwaame Meesters geplaatst wierden, die de jeugd ceduurende dc fpceluurcn bezig hielden in het oefenen yan hunne zinnen en beproeven van hunne krachten in de open lucht. Landman.^ Maar zou dat by V School-onderwys behooren? Koopman! myne Kinderen fpeelen zoo veel t'huis en kunnen zich genoeg met elkaêr vermaaken, dat zy in de School wel mogen zitten om te leeren. Stedeling. Dat is waar, maar ik bedoel met die oefening des lichaams meer dan enkel vermaak; zullen die oefeningen nuttig zyn en tot opfcherping dienen , dan wordt, althans by de meesten gevorderd, dat de Kinderen zoo byna van gelyken ouderdom en fterkte zyn om het zelfde fpel, of dezelfde oefeningen te hebben, en dat kan by uwe Kinderen, die alle in iapren cn dus ook in fterktc verfchillcn, geen plaats hebben. Landman. Nu goed, dan kan ik andere Buuren Kinderen by de myncn laaten komen, en behalven dat hebben de Kinderen, althans hier ten platten lande, by de School in de Uiflchenuuren, als de Meester t'huis is om te ecten en te drinken, tyd en gelegenheid genoeg om zich elk met zvn makker te oefenen, om tegen clkaéT te loopen, fprjngen, klauteren en in jok met malkaér te plukhaken, en ik verzeker u, dat zy dat ook niet weinig doen; ga maar eens 's morgens tufïchen 10 en u , of's namiddags tuffchen 2. en 3 uur onze dorpsfchool voorby, dan zult ge zien dat de Kinderen daar ruimte genoeg hebben om allerlei grappen by 't eind te hebben, en ik hoor  C 259 ) hoor wel van myne jongens, dat het 'er ook hol genoeg toe gaat, zoo dat 'er de Dominé lbms niet van kan lludeeren. Stedeling. Daar hebt ge juist de Rede, waarom ik het nodig acht dat 'er bekwaame meesters gevonden wierden, die 'er zich toe moesten verledigen om het opzigt te hebben over de Kinderen geduurendc hunne uitfpanningen, die aan ieder zyn foei of zyne oefening kon voorfchryven, of die laaten uitkiezen, en die dan zorgde dat 'er orde gehouden wierd, en da£ alles Waarlyk tot bevordering van lichaamsfterkte, vlugheid , levendigheid van geest, opfcherping van t verftand, befchaaving en verbetering van hart en zeden en ter bevordering van onderling genoegen en vrolykheid moest dienen: want zoo als het fpeelen by de fchoolen, dat ik dikwerf gezien heb, gewoonlyk in zyn werk gaat, dan is het meer dienftig om de woestheid en zedeloosheid aan te kweeken, om de kwaade driften der kinderen op te wakkeren en te doen uitbarflen, dan dat 'er het nut uit zou voortkomen, dat ik bedoel; behalven dat gebeurt het dikwyls, dat een kind by zulke woeste fpelen cn tydkortingen door een ongelukkigen ftoot of val, voor zyn volgend leven beroofd wordt van het gebruik zyner anders frisfche en gezonde leden. Landman. Maar hoe zou het dan een Meester moeten aanleggen, om door het opzigt over de fpelen en oefeningen der Kinderen die zoo ten nutte aan re wenden, moest hy dan zelf ook meedoen"? Stedeling. Daar behoort zeker een goed verftand en nog meerdere oefening toe om juist de gefchiktfte bezigheden voor elk kind uit te vinden, voornaamlyk om 'cr de kwaade heblykheden en gebreken der Kinderen door te verbeteren die fpelen en oefeningen moesten ook niet naar een vast lyntje, om zoo te fpreeken, afloopen, maar geduurig veranderd worden, zoo dat 'er telkens weêr wat nieuws ter baane wierd gebragt, om zoo de verveeling by de Kinderen voor te komen, en hunne neiging, die altyd naar wat nieuws en naar verandering van bezigheid (Trekt, te voldoen fomtyds kon de Meester zich met alle, of althans met eene zeer groote menigte te gelyk Kk 2 fee-  bezig houden, om hunne zintuigen, voornaamlyk, bet gezigt en gehoor te beproeven en op te 1'cherpen ; fommigen kon hy aan 'twerk zetten om een zwaaien paal, plank of iets diergelyks van de eene plaats aiaar de andere te verdraagen of te fleepen andexen kon hy tegen elkaêr laaten loopen offpringen fommigen tegen boomen of. andere fteilten laaten opklimmen fommigen groote, wyde en diepe gaten in den grond laaten graayen en die door anderen we- der laaten vullen fommigen op fmalle planken of balken over flooten laaten gaan, die niet modderig, maar droog óf met zuiver water gevuld zyn — fommigen tegen elkaèr laaten worffelen, om malkaer op den grond te frnyten, of onder te houden — anderen tegen elkaer met zwaare ballen in de hoogte of in de yerte laaten werpen.- Voor de Meisjes moest byzonder gezorgd worden; 'dg natuurlyke zagthéid der Vrouwen 'maakt haar'e liohaamsoefeningeri verlchillende van die der j'ongens; touwtj'e ipringen, paletten, wandelen en dergclykc, komen met haaren zagten aart meer over dén: voor haar inzonderheid ook zou hét goed zyn, dat men de Kinderen leerde in èen goed poftuuf te marcheeren; men kent nog altyd oude Militairen aan eene betere houding en gang; veelen ónzer landslieden , byzonder onder dc vrouwen, hebben eene ilyve houding cn eenen onbeyalligen 5waaren gang , zy gaan gebukt met dc knieën yoorüit, klonende en Kampende met de hielen, dat de grond "er van dreunt; met wéinig moeite van den Meester en met vermaak zouden de Kinderen zich in het marcheeren kunnen oefenen, cn al fpeeleride eene edeler houding, een bevalligcr zwier en fraaier gang leeren aanneemen, welke zeker aan 's menfehen ïierlyk'e ïichaamsgeftalte en aan zyne waardigheid een gepasten luider lryzetten. Alles op te noemen, wat tot vorming cn oefening van het lichaam goed kan zyn, is niet mogelyk ; de vinding van een bekwaam Meester zal hier in byna niet worden uitgeput, maar hem telkens weer wat nieuws doen uitvinden, om aan de Kinderen nuttig'te zyn of hen te yermaaken en op te fcherpen. Hy moest echter by dit alles zeer nauwkeurige zorg draagen dat de oefening  ningen door gevaarlykheid geen nadeel konden toebrengen, nooit boven de krachten der Kinderen gingen , en ook altyd eene behoorlyke evenredigheid van krachten of fchranderhcfci in 't oog wierd gehouden omtrent die Kinderen, welke zich tegen elkander moesten oefenen ; boven alles moest zyn doel zyn, om goede heblykhedcn door fpel en oefening aan te kweeken, cn de kwaade gewoonten, driften en hoedanigheden tegen te gaan. _ Landman. Ik geloof echter niet dat deeze inrichting algemeen zou aangenomen worden, het is scheel tegen de algemeene gewoonte; onze Meesters,"en demeeste Schooien, voornaamlyk in cie Steden, zyn'er niet toe gefchikt. Stede!:..g. De Schooien te lande kunnen op de meeste plaatfcn met e ne gèpjinge verandering gefchikt gemaakt worden om zulke oefeningen in de ruime lucht fe kunnen toclaatcn ; de gewoone Schooien in de Steden zyn 'er zeker niet toe gefchikt, maar het was ook geheel geene zwaarlghcid om de penningen te vinden tot het aankoopen van zoo veel grond, voornaamlyk even buiten de Stad, als vereischt wierd, om een of meer Schooien daar op te bouwen en-die daartoe te régelen; mogeïyk zou 'er in veele Steden gelegenheid toe zyn om aan deeze of geene groote pleinen een Schoolhuis te bouwen, mits dat dat gedeelte, dat voor het oefenfchool gefchikt was, behoorlyk afgeperkt, met gras begroeid , of althans tot eene aanmerkelykc dikte met wit zand belegd was. En, wat de Meesters betreft, indien het Landsbeftuur by de verbeterde Inrichting van het Schoolonderwys, dat elk Menfehen- en Kindervriend met verlangen te gemoetc ziet, ook de lichaamsoefeningen als een voornaam deel van het zelve vastftelde, dan zouden die gene, aan welken vervolgens de aanftelling van publieke Schoolmeesters zal'worden aanbevolen , ook daarop moeten toezien, dat de te verkiezene Meesters in dat vak de nodige bekwaamheid moeften hebben , en de tegenwoordige Schoolmeesters zouden 'er zich van zelve langzaamerhand naar yoegen, of, 't welk nog beter was, men zou afzonderlyke Meesters voor 't onderwys in 't leezen enz. Kk 3 en  C =5, ) en andere voor de lichaamsoefening , by elke School moeten hebben: dit laatfte kon ten minden zeer gevoeglyk in de Steden en groote dorpen gefchicden, waar by elke School, zoogenoemde Ondermeesters zyn. Landman. Maar, Koopman', wat zouden veele Ouders daar onbegryplyk veel tegen hebben; men hoort veelen nu reeds klaagen, dat de Wereld langs hoe meer verwildert, dat de Kinderen hoe langer hoe darteier en ondeugender worden, en wat zou 'er naar hunne gedachten van worden, als de Kinderen reeds in de School tot fpeelen en ravotten wierden aangemaand niet alleen, maar zelfs opzetlyk daarin geoefend? Stedeling. Lieve vriend! als men door de verkeerde denkbeelden van fommige menfehen zich liet affchrikken om iets ter verbetering en ter bevordering van het geluk van zyn evenmensen aan te wenden, dan waarlyk zou men het maar altyd by het oude moeten blyven laaten, en dan zou het wezcnlyk waar worden dat het menschdom verwilderde, maar de menfehenvriend, die het heil van zyne natuurgenoten waarlyk bedoelt, beklaagt wel in ftilte de vooröordeelen, waarmede veelen behebt zyn, maar nooit laat hy zich daardoor van zyn doel, zo het waarlyk goed is, afbrengen, en verwagt met geduld, dat de menfehen door het inzien van het nuttige, dat in zyne voorflagen is, met den tyd, zich laaten overhaalen, ja hy is voldaan, wanneer zyne poogingen Hechts hier of daar eenig nut aanbrengen, en hy troost zich met het denkbeeld, dat mogelyk de nakomelingfchap 'er de vruchten van zal plukken, en zyn arbeid by haar nog gezegend zal zyn zekerlyk zal ieder, die wat verder ziet, dan zyn neus lang is, moeten bekennen, dat hoezeer de gewoone fpelen en tydkortingen der Kinderen ook aanleiding tot woestheid, ondeugendheid en baldaadigheid kunnen geeven, deeze echter, onder een behoorlyk opzigt van een bekwaamen en kinderlievenden meester die woestheid, ondeugendheid en baldaadigheid veeleer moeten tegengaan dan bevorderen. (Het vervelg en flot in 'ï volgend Nommer.~)  C 263 ) EENE GELYKENIS. (genomen uit de Mengelfchriften van BENJAMIN FRANKLIN.) Men weet, dat de Oosterfche Vorften van de oudfte tyden af aan, eikanderen waarheden en gewietiffe keringen onder den fluiër van verhaalen, gelykenisfen of raadfelen plagten voorteleggen. Deeze ouda gewoonte is m die landen nog niet geheel in onbruik geraakt. Een der voornaamfte Indifche Nabobs zond onlangs aan eenen nabuurigen Monarch de volgende gelykenis: „ Een Schipper aan den Ganges was in zyne kindiche jaaren byna verdronken. Zyn Vader en Grootvader verdronken, om dat zy niet konden zwemmen 1 zyne oudlte dochter verdronk byna onder zyne oogen; zyn fchoonzoon en eene kleindochter verdronken op eenigen afftand van hem. Een paar kinderen en kindskinderen zyn hem nog overgebleeven, van welke een éénige zwemmen geleerd heeft; 'zoude deeze Vader niet wél doen, wanneer hy zyne övergebleevene familie insgëïyksliet leeren zwemmen?" Deeze gelykenis, antwoordde de Monarch, is niet moeilyk te verdaan. Ik zelf ben de Vader, de familie van den Schipper is myn Volk, de Rivier de Ganges zyn de Kinderpakjes, en de kunst om te zwemmen de Inenting., Mogten ook de Leezers van ons Weekblad, (wanneer zich de kinderziekte, die men thans op fommige plaatfen befpeurt, meer begint tc verfpreiden), aecze gelykenis verllaan, om dé hunne, die nog niet kunnen zwemmen, deeze kunst, zoo fpoedig mogeiyk te leeren. & SCHOO»  ( ) scho one trek van aristides; Toen aristides bygenaamd de Rechtvaardige; van zyne tegenparty Valschlyk wierd befchuldigd, van zich de "Ópperheerfchappy te willen aanmaatigen, kwamen de Wyken byéén, om fchriftelyk over zyne ballingfchap te ftemmen. Aristides zelf was by deeze rechtspleeging tegenwoordig. Een gemeen eenvoudig burger, die leezen noch fchryven kon, zat naast zyne "zyde en verzocht hem, om op den fchelp , dien hy hem aanbood, den naam van aristides te fchryven, als zynde hy voor de ballingfchap. Aristides zich hief over verwonderende en hem Vraagende: „ of die man hem eenig leed had gedaan"? antwoordde dé Burger: „ Neen nimmer. Zelfs ken ik den man niet: maar het verveelt my, hem langer den Rechtvaardigen te hooren noemen." Aristides fchreef voor hem zyn'naam op, wierd gebannen, tn verliet het ondankbaare Athene , al biddende voor zyn Vaderland. Te Groningen, by W ZUIDEMA 1800. en te Amfterdam by de Weduwe H. kE ï Zr&K., en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAM' NT. 190. ëESP'rek van Een landman en een stedeling i over de l'tb'HAAMS-ÓEFENirtG der kinderen in de sciioolen. (Vervolg en pot van Nommer i8o«) . Landman. M aar denkt gy dan dat het nut, 't Welk deeze oefeningen voor het kind zouden aanbrengen, zoo^groot zal zyn, dat het der moeite waardig was, dat 'er by elke School byzondere Meesters toe gefchikt wierden, die ook eene zekere befolding moesten trekken ? Stedeling; Zekerlyk ja, heb ik u'niet tc voren reeds getoond, hoe nuttig zoodanige fpelen kouden worden ter h?lchaaving van de geestvermogens by de Kinderen? Lójidman. Dat is waar, maar my dunkt nog altyd,' wanneer de Ouders nu en dan daarin de Kinderen te techt hielpen, dan zouden zy zelve zich ook kunnen oefenen en het bedoelde nut daarvan trekken. Stedeling. Dat mag in fommige opzigten en by fom* mige kinderen Waar zyn , maar gy zult met my moeten bekennen , dat niet alle Ouders hiertoe genegen ?Yn» gelyk gy zelf zoo even als eene zwaarigherd hebt mgebragt; veel minder zyn alle Ouders daar toe in ftaat, of hebben genoegzaamen tyd om hunne kinderen hierin' te' onderrichten. Maar boven dit alles ligt 'er nog eene groote nuttigheid in deeze oefeningen en fpelen ter befchaaving van het hart en de zeden der Kinderen, wanneer dezelve in 't openbaar, en onderst opzigt van den Meester gefchieden — Zy wekken vart den eenen kant de eerzucht, die een feberpe prikkel is tot goede, groote en edele daaden, in het Kind op; IV. Deel U 3*  C 266" ) Ihaarzymaatigen tevens van den anderen kant de kwaa* de driften, welke die é^rZucht tot Ia-ge eigenbaat cn onedele oogmerken kunnen doen ontaarten zy kweeken van den eenen kant het gevoel van eigene waarde en kracht in hef hart eer [eugd aait; maar/.v ivaati'jeij dit gevoel weer aan den andere , karif foor Eet befef dat de een ces anderen hulp o >ge ibliklyk yan nooden heeft •—wordt fomtyds dc eij^ehneftte van ëelï jongen geftfeéld, wanneer hy zich in het worftele.n, ïn een'wedloop, of diergelyke, als overwinnaar befchouwt; op een anderen tyd wordt zyn geduld ea de gelatenheid op de proef' gefield, wanneer hy daa flyfe overwonnen is — zou hy in het eene geval fomtyds misbruik van zyne magt en., den overhand, dien hy boven zyn makker heeft,'kunnen maaken; de vrees van naderhand te zullen onderliggen, zal van zelve die ede1., zag' moedigheid in hem opwekken, welke hem zoo met zyn' makker doet handelen, als hy zelf in een diergelyk geval wenscht behandeld te worden Deeze en meer andere goede hoedanigheden, als gezelligheid, vriencielykheid,zagtzinnigheid, edelmoedigheid, zedigheid en diergelyke, welke door vcrfchillende fpelen, vermaakcu en oefeningen der Jeugd, by uitneemendheiu kunnen aangekweekt en bevorderd worden, zo 'er een behoorlyk beftier en opzigt by, plaats heeft, deeze goeie hoedanigheden zeg ik, zullen alleen dan uit deeze fpelen by de Kinderen voortkomen, wanneer het bekwaam beduur des Meesters ze daartoe inricht, wanneer hy elke kwaade drift, die daar by mogt opwellen op eene verftandige wys tegengaat , en de tegenovergeireldc goede cigènfchap • op allerhande wyzen aanmoedigt, en met zvne goedkeuring, al was het Hechts met een vriendelykcn lach, beloont kunt, of durft gy wel immer verwachten, dat alleen door de lees- en 1 "er-lenen in de gewoone'fchool-uuren zoo veel goeds in het kinderlyk hart zal worden aangekweekt ? — zekerlyk neen — want al pryzen de fraaifte boekjes, die de kinderen in de School gebruiken, nog-zoo zeer zulke goede hoedanigheden aan, al bevestigen zy die met voorbeelden; om dat alles in oefening te brengen , daartoe behoort meerder nadenken, dan men van'een kind kan verwachten, en al nam het kind zich voor om die goede voorbeelden natevolgen, juist wanneer het onverwacht in de gevalle».  C =6> 3 len komt, is Üètt zyn boekje, en het goerle dat hy daar in geleerd heeft; tiibt altyd voor den geèst; maar de fpelen en oef ni igea brengen hem flitst in de gevallen, waar in by zjm kwaad : heblytHèden of goede hoedanigheden inoèt ó^énbaaren, en-dit gefchiedt onder het oog van zynen Meester! Eh wat zouden de *ev"'--":' va; zu'ke eecening.n in de [eögd, in ryoere Jöaren groöt :n rfeiMa* ZVn, niet alleen voor 'den laan o! jongeling zelvfen, ma-ir voor den burgerftaat in t gemeen! de Jongeling van kinds af im-er of min aan gevaar gewen.;, zou in zyne volgende jaareu lt^nm iediger en meer ond?rneemende zyn, meer tegenwbord rh M van geesi bezitten om uitkomst te zien, öaar vria- iiiéti an.lers zou vertwyfeleh onverwachte géy mm zou hy met meer geduld trotfeeren — geen - vfrés of blohartigheid, die nu zoo dik-■wert de moeder is van veele ongelukken, zou hem •verhr.id.Tjn i!' he< redden van ongelukkigen, maar eene -édele onveflchrökkenheid, getemperd door eene gepas-te voorzigtigheid, zou hem zyn doel zekerlyk doen bereiken — dan zou men meer voorbeelden zien, dit rftforeen vaardig genomen befluit, met wysheid uitgevoerd, iets groots, iets edels wierd uitgewerkt, dat nu, door eene weifelende ovcrweegiug of door beflui«élöosheid geheel achterblyft. Zoo zou de Tongeling rtet een gezond en fterk lichaam, met een opgehelöérden geest, en met een hart vol van gevoel voor het edele en ïchoone der Deugd en Menfchenliefde, in de Maatfchappy zyne intreede doen, en juist het tegenbeeld vertoonen van die wandelende"fchimmen, die -op hun rfic j,ar reeds grysaarts fchynen, en eene icnroomlyke verwaarlozing van de opvoeding des lichaams vertoonen, terwyl ook hun geest door zulk een ongefchikt werktuig, een geduurige hinderpaal ■vindt voor zyne gewigtige oefenin-ren. Landman. Maar alle die nuttigheid eens toegeftaan zou met het leeren in de School daardoor hinder lyden, cn zouden niet de kinderen, terwyl zy zaten 'te leezen en fchryven, reeds weör met hunne gedachten by het fpel zyn, dat hun zekerlyk aangenaamèr zal zyn, dan het oefenen van hun geheugen? Stedeling. Ik ben juist van het tegengefteld gevoelen, wajit, daar dc kinderlyke geest altyd verandering LI 2 en  C 268 ) •n afwifieUng yan bezigheden zoekt, zoo zou by voor? beeld, 'één uur bepaaldclyk leeren, 't welk reeds mees dan genoeg is yoor een levendigen knaap, hem wei met genoegen doen denken aan de oefeningen, die volgen zullen, maar wanneer hy daarby ook een uur heeft doorgebragt, zal hy, mogelyk min of meer vermoeid , weder gaarne andere bezigheid beginnen, en zyn veranaaklyk i'choolboekjc, waar hy zoo veel aartigs en |Htttigs uit leeren kan , zal hem volkomen bevryden Tan al dat verveclcnde, dat men nu, by bet gebruik fier oude fchoo]hoeken , waarvan' het kind niets bejgrypt, zoo duidlyk in 't oog van eiken vluggen jongen, wiens geeft door den Schooimcelbrlyken plak jiog niet geheel is neergedrukt, kan leezen. En ook deeze zwaarigheid zou een bekwaam Schoolmceiter .gemaklyk kunnen wegneemen, zo hy de Iëes-uuren cn de uuren van oefening door eene geichiktc keus van jeejleflen en fpelen, met elkaèr deed overeenltcmmea in het bevorderen van het zelfde oogmerk: by voorr ■beeld, had hy in het leesuur do ccne of andere goede hoedanigheid aangepreezen, zoo zou hy daarop zoodanige fpelen en oefeningen kunnen laaten volgen, welke dc kinderen daadlyk deeze deugd leerden uitoe<.feiten qf derzelver nqodzaaklykheid dealen gevoelen: of had hy in het fpecliujr deeze of gene kwaade hebJykheid moeten berispen, pf iets goeds aangepreezen, kwaamheid heeft, om het een of an'.er beroep met vrucht tc kunnen waarneemen, — dat hy in den kring, waarin hy geplaatst is, geheel geen nut doet, — of dat hy in het algemeen van zoo weinig beduidenis is in de Maatfchappy, dat hy by alle verfiandige eit weldenkende lieden in geene aanmerking komt, en men hem niets van belang durft toevertrouwen: Met andere woorden, hy, die als eene Nul is in 'het Cyfer, is iemand'zonder eenige volftrekte of betreklykc waardy. Hy is de naklank van anderen, out Wier wille alléén hy iets betekent, en zonder welken hy door niemand wierd opgemerkt. Hy iseven als eene conronant in het a h c, die niet zonder vokaakn beftaan kan , een bloote Medeklinker, die al zyne waarde flechts van een ander ontleent. In het kort: hv is eene Nul in het Cyfer; want krachtiger kan men'het met uitdrukken, dat weet ieder, dien het bekend is, volgens welke gronden wy gewoon zyn, om de getalen in onze wyze van tellen door cyfermerken af- tebeelden.- Alle menfehen zyn echter met den waa- ïen aart der geujeene Rekenkunde niet zoo gemeen» Min zaam,  ( V4 ) zaam, dat zy de, kracht dier uitdrukking in haaren" geheelen omvang zouden vatten. Integendeel telt menig een van één tot honderd, en van honderd tot duizend, cn foms nog verder, zonder dat hy 'er ooit met oplettendheid over gedacht heeft, hoe hy eigenlyk telt. Het kan dus niet anders, of het Spreekwoord de man is eene Nul in het Cyfer, wordt van veelen gebruikt, die 'er de eigenly'ke betekenis niet van kennen , en daarom menigmaal geheel verkeerd uitgelegd. Laat my zien, of ik 'er iets ter nadere opheldering van kan zeggen. Sedert eenige eeuwen hebben wy de gewoonte onder ons, van alle getalen, hoe groot zy zyn mogen, In de gemeene Rekenkunde door tien enkele tekenen aftebeelden, waarvan de negen eerfte alleen elk eene afzonderlyke waardy hebben, en het laatfte eene Nul (o), of een niets, zonder de minde waarde is. Alle deeze tekenen draagen in het gemeen den naam van cyfer- of talletters; en elk van de negen eerfte ftelt eene byzondere menigte of hoeveelheid van dingen, zoo wel van enkele dingen, als van tienen, honderden, of duizenden voor, zonder echter op eenige wyze te bepaalen, welke de dingen zyn, -waarvan zy alleen het aantal vertegenwoordigt. Die cyferletters hebben dus Hechts eene waarde, waardoor zy bloot eene enkelvoudige hoeveelheid van de eene of andere zaak kunnen uitdrukken; maar die waarde is ook dan by haar onveriinderlyk eene en de zelfde. 1 is dus altyd één; fomtyds één Enkelvoudig geheel, fomtyds éène Tien, fomtydsèène Honderd, — maar echter altyd, één. 2 is altyd twee; fomtyds twee Enkele dingen, fom¬ tyds twee Tienen, fomtyds twee Honderden, enz. 3 is altyd drie; 4 .... vier; 5 . . - . vyfi 6 .... zes; 7 . . . . zeven; 8 . . . . agt; en 9 ... . negen. Nu  C *75 ) Nu kan volgens onze tientallige wyze van tellen eene Enkelvoudige hoeveelheid (dat"is, eene hoeveelheid van louter de zelfde dingen, by voorbeeld alléén van Eenen, of alléén van Tienen, of alléén van Honderden , enz., en dus geene hoeveelheid, die uit meer andere lamengefteld is,) nimmer grooter wezen dan negen. Want komt 'er by de negen dingen, wat deeze dan ook zyn mogen, nog één van de zelfde waarde, dan befchouwt men hen niet langer als dingen van die foort; maar als het te vooren eenen geweest zyn, dan worden het nu tienen, — als het tienen waren, dan worden het honderden, enz Dit is de hoofd-eigenfehap van onze Tellingswyzc, dfe daarom tientallig genoemd wordt ; doch met welker nadere befchouwing ik u liever by eene andere gelegenheid bezig houde. En daaruit volgt dus, dat er geene enkelvoudige hoeveelheid is, of zy kan door dc eene of andere der negen voorige cyfers worden uitgedrukt. Doch nu ontbreekt 'er nog een kenmerk, om telkens te weeten, welke dingen het zyn, waarvan de talletter de hoeveelheid of menigte afbeeldt; cn dit heeft men bellooten , om door de verlchillende plaatfing der cyfers te bepaalen. Her is daarom, dat men een verdrag heelt aangegaan, dat elkè talletter, wanneer zy naast anderen zich aan de rechter zyde, cn dus ook als zy zich geheel alleen bevindt, eene menigte van enkele. dingen of van eenen, wanneer zy, van de rechter zyde gerekend, op de tweede plaats Haat, dat zy dan eene menigte van tienen, dat zv op dederde plaats eene menigte van honderden, op de vierde eene menigte van duizenden, op de vyfdc eene menigte van tienduizenden enz., zal verbeelden, onder voorwaarde, dat men de plaatfen altyd van den rechter naar den linker kant zal rekenen. Dc dingen, waarvan dc talletter het bloote aantal uitdrukt, verkrygen dus eene tienmaal grootere waardy zoo menigmaal men die letter eene Plaats verder naar de linker zyde brengt, maar hunne hoeveelheid wordt 'er hoegenaamd niet door veranderd. En deeze waardyen zyn ook daarom de plaatslyke M m a maar-  C 3 ivaarchjen der cyfer. (*) 3 by voorbeeld, is altyd drie; maar ftaat zy achter aan, clan betekent zy drie eenen, ftaat zy op de tweede plaats, dan betekent zy drie tienen, op dc derde plaats is zy drie honderden, op de vierde drie duizenden, op de vyfde drie tienduizenden, enz., doch zy houdt nimmer op, drie tc zyn. En zoo is bet met elke andere cyfer. Ik heb het, in de navolgende Schets, .voor 3, en voor alle de overige talletters. , voor het oog nog duidlyker aangeweczen. 3 3 3 3 3 3 3 g a 1 h e a >-3 w F 2 g 2 2 S § r g 2 n g a 9 s § 2 g w 5 2 w pa S H ^ 2 2 ö N 2 ö ö w 5 w 2 c 2 ^ 2 ' » 1 2 •* o w 2 1799 betekent derhalyen een getal, dat uit vier enkelvoudige hoeveelheden ? of uit hoeveelheden van vier (*j Eigenlyk is deeze waardeniet de. waarde van de bloote cyfer, al* cyfer of a!s beeld der hoeveelheid, maar de waarde van haare plaats. De Cyfer zelve duidt alleen de menigte der dingen, _ de plaats, waar zy ftaat, dc waarde van elk ding aan; en uit de onderlinge yergelyking en famenvatting deezer beide waardyen, jn elk uitgedrukt getal, wórdt de voorftelling yan de bepaalde waarde of grootte van hetzelve geboor.cn. 1— Drie, by voorbeeld, is de eigenlyke betekenis van de cvferletter 3; doch om ever dc volftrektc waardy van het Getal te oordeelen, dat door dezelve wordt uitgedrukt,behoort men te gelyk,in iedere voorkomende gelegenheid, dc plaats in aanmerking te neemen , waar iich dit beeld bevindt, op dat men wceteri zou, hoe groot ia iet byzonder elke van de drie Eenheden is, die in het bedoelde petsl voorkomen.  < *77 ) vier velschillende fborten van dingen, is famengefteld. De i op dc vierde plaats beduidt eene hoeveelheid van één duizend, de 7 op de derde eene hoeveelheid van zeven honderden, de 9 op de tweede eene hoeveelheid van negen tienen of Negentig, en de 9 op den, dat gy een ml zyt. En als gy niemand hadt, die vnendlyk genoeg is, om u in uwe bediening de behulpzaams hand te bieden, en gy bezat bovendien dan uwe dertig of veertig duizend guldens niet zoo mogt gy gezigten trekken van van daag' tot morden de kleine kinderen zouden voor u kunnen naar&bed loopen, maar alle andere menfehen gingen u zeker onopgemerkt voorby. (liet vervolg en flot in het volgend Nommer.) leerzaame voorbeelden tot aanpryzino van voorzigtigheid. - Alcibiades, een beroemd veld-óverfte van den ouden tyd-, fpeelde eens in zyne kindschheid met eenige andere Jongens in eenen engen weg. Een voerman kwam, terwyl zy bezig waren te fpeelen, met eenen zwaar belaadenen wagen juist deezen weg doorryden Alcibiades nep den voerman toe, dat hV ftil zoude houden, tot het fpel geëindigd zoude zyn. Doch deeze gaf daar geen acht op, en reed voort. De andere Jongens weeken op zyde, doch alcibiades ging dwars over den weg leggen,,en riep: var- maar toe als jy t hart hebt!-— Dit was zeker moedi°aoch een moed, die ons aan onnodige gevaaren blootftelt, Wdrd onvoorzigtigheid en roekeloosheid, waar door jonge menichen dikwyls hunne gezondheid en leven benadeeld hebben. Deeze alcibiades is ook altyd een ligtzimug en wreed mensch gebleeven. Piiilippus de Eerfte, bygenaamd 'de Schone, was de Vader van keizer kar el den Vyfden. Eenigen tyd na zyn huwlyk wierd hy Koning van Spanjen, dat 111 dien tyd een der magtigfte Koningryken was. Doch hy verloor fpoedig alle uitzigten op vreugde en genoegen welke hy had kunnen ftichten, alleen door ééne onbezonnenheid. Na zich fterk verhit te hebben met het kaatsfpel te Burgos, tme Stad in Spanjen, zocht hy zich fchielyk te verkoelen, en zes dagen daar! na moest hy, fchoon nog maar agtentwintig jaaren 7h T geV0lgen van zi'Ile onvoorzigtigheid den geest geeven. ° a tUk  C 280 ) NA DE LANGE DROOGTE. (in den nacht van den 21 Aug.~) Het regent!... God zy dank en eere! Nu groent en bloeit het aardryk weêrt Elk dropjen is een bron van zegen!... Juich Neerland! juich Gods liefde tegen! Geloofd zy God! val neêr, val neêr.' * Hoe brandend zonk de zomerhitte Op veldgewas en kruid en blaên; Hoe kwynden akker, boseh en weide; Al 't land geleek een dorre heide; De dampkring fcheen in vuur te ftaan l * Geloofd zy God!... een milde regen Verkoelt de lucht; verjeugdigt de aard'. Naar God, naar God nu, ftervclingcn! De hemel druipt van zegeningen, Meer, dan al 't goud der wereld, waard* * Het regent!... Groei en bloei en leven Bevruchten de ad'ren der natuur. De landman wordt van 't kleuren wakker s Denkt aan zyn vee, zyn weide en akker, En juicht 'in Gods alwys beftuur. Naar buiten nu! Daar is zyn tempel! Hem is genoeg één zucht, één traan. Waartoe, met woordenpraal, te danken? God ziet op 't hart, niet op de klanken. Geloofd zy God! bidt aan, bidt aan! Te Groningen , by W. Z U 1 D E M A. .1800, en te Amjterdam by de Weduwe H. KEYZER-, «n verdw^lom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 192. de man is eene nul in het cyfer. (Vervolg en flot van Nommcr 191.) II et ontbreekt my aan geene gelegenheid, lieve Leezers! om.u meer diergefvkc voorbeelden van de verregaande inbeelding bytebrengen, die zich menschlyke Nullen dagelyks maaken. Dc eene verhovaardigt zich op verftand; dat hy niet anders dan by naam kent, — dc andere op een eerambt, dat men niet begrypt:, hoe hy het krygen kon, — de derde op geld* waaraan hy het alléén te danken heeft, dat de een en ander den hoed voor .hem aftrekt, cn hem niet geheel ongezien voorbygaat, — een ander wederom Qp eene vrouw, die hy menigmaal gehoord heeft, dat anderen fchoon noemen, — en zoo in het oneindige voort. Onze Medeburger steiloor by voorbeeld, die'daar in dat groote huis met die kleine vengfters woont, en dien men aan zvnen zwarten rok en zyne Profcsforaale houding Hgtelyk kan kennen, — want federt dat men hem heeft gezegd, dat zulks deftigheid cn verftand te kennen geeft, verzuimt hy zelden, om zich daarmede te vertoonen, — die myn Heer steiloor dan heeft voor ruim twee jaaren zich een allerliefst meisje tot vrouw verkooeen, dat alleen het gebrek had, van hem tot haaren man te *V. Deel. Nn kun-  C 282 ) kunnen neemen.——Ily had wel eens gehoord, dat 'er tot eene groote deftigheid ook verëischt wierd, om als 'een wélgefteld Burger getrouwd te weezen; en hy wilde daarom ook nu trouwen, fchoon hy anders weinig trek gevoelde. Het was hem daarom ook vry onveis fchillig, welk flag van een meisje hem zou willen \ bben: hy wilde tkchts eene vrouw, maar welke "as hem om het even. De man heeft een taamjyk kapitaaltje, en daarmede, meende hy, kon hy overSl te recht raaken. Andere waarde dan geld kende hyflechts by naam; en ook had hy wel eens gehoord, dat men de meisjes op veele plaatfen voor een prysje kon te koop krygen. Hy ging dan, en bragt het lieve bekje een bezoek, dat heden de eer heeft van zyne Hoog Wel Geboorene Vrouw te zyn; zy was nog min of meer eene nicht van hem, en bloedverwanten, dacht hy by zich zeiven, zyn toch altyd de naafte. En fchoon de man anders voor geen twee duiten aan verftand bezit, floeg hy hierin den bal nog al zoo mis niet. Ten minften hy had nu gelegenheid, om door middel van de Familie het grootfte gedeelte van de vryery voor hem te laaten waarneemen; want daarvan verftond hy bedroefd weinig. Hy had in die zaak geene ondervinding, en was dok niet in de gelegenheid, om die ooit te verkrygen; want hy had zoo min hart als verftand, en de kleine Schalk, dien de Dichters gewoon zyn kupido te noemen , heeft zich nog nooit verwaardigd, om een van zyne pylen op hem aftefchieten, uit vreeze van des zelfs punt daardoor alleen te verftomperi. Doch de glans van het geld deed hier by het meisje, dat de liefde niet doen kon, het een vergoedde in haar oog het gemis van het ander, en de zwartrok verkreeg het jawoord, dat hy, Wélftaanshalveiï, ook met eene zeer diepe buiging beantwoordde. • Nu is hy federt een paar jaa- ren een getrouwd man, hy bezit alle de uiterly- ke deftigheid van een aanzienlyk Lid der Maatichappy — eene vrouw, een kind, — dc hemel weet, hoe of hy 'er aankomt! — een zwarte rok, een zwierige bairzak en eene goede menigte van klinkende ferry-* ven; en hy heeft het ftreelend genoegen, van menigmaal van anderen te verneemen, dat hem een allerliefst*  C 283 ) liefst wyfje is ten deel gevallen.. Het kan nief feo* ft ï? " dC "T*#° «SeevkÏ Ëïfet&d fi SSSffTSSL oÜC eCnerhh'li 110 vrouw j„ Y 8 ' e andcre om zyncfchoo- ÏLöm en !' W T Zyne b-diening, dc vierde nieiom, en oe andere daarom; cn het is diïs uwn dSTfej] v>%t hy bUitCn ^St" menig'en ^TaiteriSS;;—Na,-,dit zou *alies n°s ^ ZS/S ; maa?ik wilde niet hebbe"- d« ™ man zelf zoo verwaand zou zyn, van te my ZC.Jven' aIs ik hem da^ nv li ^t' khï hou4ing *tó voorbvgaan, alsof wenfrhtL'^vV erdd °P /-yne fchouderen rustte; ik ET dit JK$E dei' Mfe?*W*i wel om een lief Sf dat «^ rfw^ V^ftö8d' om u te doe» Snoeien, oat gy niets meer dan eene Nul zvt en dir Ho 85: ifallS"S'^^y Joelden zich ook niets? net is alleen tiet on verftand van den eenen oF nnrU betë - - cn her U ™i Zy Zlch zclven weete» wel dï men haar ton ' °m ^ dei nul, houd? _ M,t ^T11 « 111 de Onkunde hybe^ fcl^nmTT , \Sy' Nullcn in de menschlyke MaatdaTa2t "'tl l W°nd^k wat in- Gy meent r^iVfi. • aatfte woord; en uw geheel «refbrek ïefch ei regï\t0t, hCt dnde raaven-geklaP cn uil ngeichrd. Gy hebt het aanzien, waarin g/ftaat al Nna' leen  C 284 > leen aan uwe fchatten, aan uwe hooge Familie, aan uwe ryke bedieningen, of aan uwe fchoone vrouwen te danken. Gy zyt ledige vaten, die, als men 'er tegen aan Haat, des te meer geraas maaken, juist en alleen omdat zy ledig zvn. De verdandige cn weldenkende lieden' lachen u uit, daar gy by ftaat; maar gy gevoelt het niet, of ten minden gy laat 'er u niet pan gelegen liggen. Menfehen! Menfehen! wordt toch wyzer op het einde der agttiende eeuw! acht den mail toch naar zyne innerlyke waarde, en niet «aar blinkende uiterlykheden, waarin zich dc gek cn .de zotskap verhult, om dat dc blinde Fortuin ze hem ^gaf. _ ,_ Maar myn geroep is een gefchreeuw in de woeftyne! Gelukkig, wanneer wy ons even gemaklyk in de Samenleving van Nullen ontdoen konden als jn de Rekenkunde, waarin wy zulks niet nodig hebben! Maar zv zyn 'cr, zv blyven 'er, en zullen 'er siog lange zyn".-^— De Rekenaar bedient zich van de ïiullen als een gefchikt middel, 0111 zyne rekeningen te voltooien, fchoon hy haar anders ook ohtbéeren kon. Maar zy weeten zulks, laaten zich gebruiken, en zyn vreedzaam cn nederig van harte. Doch de jnenschlykc Nullen doen het tegendeel, en zyn onnut-, te meubelen in eene poreelcin-kast. VOOR bi: IC I..D VAN KEN VERSTANDIG ONDERWYS l N DE S C 11 O O L E N. Onlangs was ik in een zeker Dorp in het voormaaüg gewest Stad en Lande. lk had myn intrek by den predikant dier plaats. Na dat wy verfcheidene leerzaame en nuttige gefprekken over verfehilleude onderwevnen met elkander gehouden hadden, viel het gefprek eindelyk op den\Schoolmccftcr dier plaats, welke daar kortlings gekomen was. —— Dc Predikant'verhaalde my, tot myne groote blydfchap., zoo yeele voorbeelden van bekwaamheden en geschiktheid van den Schoolmeester tot den post, welken hy bekleedt, dat ik my niet weerhouden kon, om éan mynen vriend te vraagen, of ik niet eens het 011- Üerwys zou mogen bywoonen? Gy weet,' zeide ij»  C *s5 ) ik tot den Predikant, dat liet welzyn der Schooien my zeer ter harte gaat en tot een innige blydfchap ftrekt; en dat, wil men de verlichting en verbetering onder het volgend gcllacht uitbreiden, men dan in de eerfte plaatsvindt de verbetering der Schooien beginnen moet. ' Het ware te wenfehen , zeide ik verder, dat de Volksvertegenwoordigers dit (tuk eens êrnfüg in overweging namen! Maar, — zacht! de Agent van Nationaale opvoeding, en de Maatichappy tot Nut :an t**4geme«nh zyn hier reeds mee bezig, en wy hoopen eenen goeden uitflag. Nu weer ter zaak. Ik vroeg dan, (zoo als ik reeds gezegd heb) aan den Predikant, om het Schoolonderwys eens te mogen bywoonen;" hiertoe kreeg ik vryheid, en wy gingen famen naar dc fchool. By de fchool gekomen zynde, zeide myn vriend: Meester! hier is een man ,• die gaarne eens in uw School wilde om het onderwys te zien; is het met uw verlof? Met alle plaiiier, Dominé! antwoordde de Meester; cn wy traden de School binnen. Ik ontwaarde al rasch in den Schoolmcefter een* man, die recht gefchikt was, om op eene zachte wyze de kinderhartjes te vormen voor het goede; want dc vriendlvkhcid 'ltraalde hem uit de oogen; en dit zelve ontdekte ik ook aan de kinderen, welke alle vrolyk en vergenoegd om de tafels zaten. De uitwendige inrichting der fchool', zal ik thans niet befchryven, mogelyk doe ik dit wel eens op eene andere keer. Ik zal u Leczer! thans een enkel (taaltje van 's mans bekwaamheden en gefchiktheid tot dert post, wolken hy bekleedt, opgeeven, en vooraf u zeggen, dat hy zyne leerlingen meer mctznnhn, dan met woorden bezig hield. De manier, op welke hy zulks verrichtte, fmaakte my zoo wél,' dat, toen ik te huis kwam, ik my niet weerhouden kon, om het eens, zoo ver ik my nog herinneren kon, op het papier te brengen en zenden het dan aan de Communie tot het_ Weekblad voor den zoogenaamden gemeenen man; wierd het, dan geplaatst (dacht ik) , kon het nog andere onderwyzers en opvoeders aanfpooren om deezen waar 'igen onderwyzer, zo niet geheel, mogelyk toch wel ten deele, te volgen. N113 Ziet  C 285 ) Zie hier dan, Leezer! de manier op welke de on« derwyzer dit deedt'; mogelyk zal het u ook gevallen Hy ftcide zien dan op eene verhevene plaats in "de School, en wel zoo, dat hy van alle de leerlingen gemaklyk kon gezien worden, en fchreef met krytJaan een houten bord, het woord: oogmerk. Vervolgens vroeg hy: Hoe heet dit woord, Jan? — KareP — Frederik ? Wie uwer kan my nu zeggen, wat dit woord betekent {■ , het is een zeer gewigtig woord, het komt er veel op aan, dat men het verftaat; en wie dit verftaat, kan rasch meer verllaan. Ik zal het « zeggen, Kinderen! vervolgens zal ik vraagen, of gv my begreepen hebt, cn of gy onthouden hebt, wat ik zeide. Nu, luiflert dan! Het woord oogmerk betekent zoo veel als uitzigt, doel, voornoemen enz. JNu Kinderen! zeide de Qnderwyzer, by alles wat men doet, heeft men een oogmerk: men wil by voorb. «ets doen, onthouden, erlangen, hebben; in 'tkort, men heert een oogmerk, waarom men zulks wil - Het fchoolgaan, het leeren, het fpeelen, het wandelen, het arbeiden, het rusten, — dat alles heeft zvn oogmerk. Gy gaar naar de School, om wat tc leeren; — gy leert, om van nuttige en nodige zaaken kundigheid te krygen, en om verftandig cn wys te worden • —gy fpeelt, met oogmerk om uitfpanning tc genieten'en u te verlusti.-cn; gy wandelt, mede om u te vermaaKen en óm uwe gezondheid te bevorleren; — gv arbudt, gewoonlyk om wat te verdienen; — gy rust om de krachten des lichaams te herftellen. . Wie eet en drinkt, wil daardoor gevoed en Pefterkt worden; — wie anderen leert, wil hun daardoor nuttige kundigheden verfchaffen; — wie zich te bed legt en gezond is„ wil flaapen; — Avie ziek is en geneesmiddelen gebruikt, wil daardoor weêr gezond Worden- — wie zynen akker bezaait, wil daar van vruchten inzamelen enz. Nu dit alles zyn' oogmerken. Hieruit ziet gy nu Kinderen! dat alles, waar mede de mensch zich bemoeit of moeite geeft, aantoont dat hy een oogmerk heeft, waarom hy zulks doét. ' Wcnfchelyk ware het, dat wy'altyd roede oogmerken hadden! dan zou 'er ook geea verdriet of knaagend na- be.  C 287 ) berouw op volgen; 'twelk toch zeker het geval is wanneer wy flechte oogmerken hebben; by voorbeeld liegen, bedriegen, anderer kwaad aan te doen, enz. Nu, Kinderen! geeft verder acht, wat ik u nu zeggen zal: Dat gene dan, waardoor men zyn oogmerk zoekt te bereiken, hm middel. Na fchreef de Onderwy- zer aan het bord het woord: middel. Hy vroeg weêr als vooren: Hoe heet dit woord: Jan? Karei? — Frederik? — Weet gy nog wat middel betekent ? wie kan het my zeggen?—Wanneer gy het niet onthouden hebt, kom aan, dan zal ik het u nog eens zeg» gen. Wat is nu het middel, waar van men zich bedienen moet, by Voorb. om gevoed eh gefterkt te worden? Leerling. Eeten en drinken. Qnderwyzer. "Wat is hier het oogmerk? Leerling. Gevoed en gefterkt te worden. Onderwyzer., Wat is nu het middel? Leerling. Eeten en drinken. Onderwyzer. Maar wanneer het eeten en drinken nu voor u ftond en gy wildet het niet in den mond neemen , niet doorflikken, zoudt gy dan daardoor ook gevoed en gefterkt worden om dat het eeten en drinken voor u ftond ? Behoort 'er nog niet meer toe ? Leerling. Ja, ik moet het my ten nutte maaken; dat is: ik moet het middel, dat tot bereiking van myn oogmerk aanweezig is, gebruiken; ik moet doen wat ik kan om myn oogmerk bereikt te krygen. Onderwyzer. Zoo, lieve Kinderen! Even als met het eeten en drinken is het ook met de School. De School, Meefter en leeren; alle deeze zyn aanweezig; maar wat moet gy doen, als gy uw oogmerk bereiken wilt? Leerling. Ik moet in de School gaan. Onderwyzer. Maar wanneer gy nu in de School gaat en om niets anders denkt, dan om uwfpeelgoed, zult gy dan daarmede uw oogmerk kunnen bereiken? Leerling. Neen, ik moet wat leeren willen. Onderwyzer. Waardoor toont gy, dat gy wat leeren wilt? of waaraan kan men weeten, dat ay wat leeren m\t ? Leer*  ( fi88 )• Leerling. Ik moet op alles nauwkeurig acht geeven. Onderwyzer: Maar wanneer gy niet meer ter School gaat, dan behoeft gy u met dat alles, wat gy in de School geleerd hebt, niet meer te bemoeien; gy moogt het vergeeten, nietwaar? Leerling. Neen , ik moet het onthouden en niet vergeeten. Onderwyzer. Wat moet gy dan doen, wanneer gy het niet vergeeten wilt? Leerling. Ik moet 'er geduurig aan denken. Onderwyzer. Juist! dat men geduurig denkt aan het gene men gehoord of geleezen heeft, is het rechte middel, om het niet te vesgeeten. Nu Kinderen! (fprak eindelyk de Onderwyzer tot alle zyne leerlingen,) wanneer gy alle deeze middelen nauwkeurig aanwendt, dan zult.gy ook gewis UW 'oogmerk bereiken; gy zult veel goeds leeren, en daardoor voor u zclven en anderen nuttig worden: God en alle braave menfehen, en ook ik als uw onderwyzer, zullen zich over u verheugen! Het ware tc wenfehen, dat alle Mcefters hun onderwys zoo verftandig mogten inrichten, en dat zy, even als deeze man, hunnen kinderen zulke dingen leerden, waarvan zy in het dagelykfche leven ieder oogenblik de gewenschte vruchten konden inoogften. Ik houd my verzekerd, dat in zulk een land, waar diergelyke Schooien algemeen waren, de menfehen in alle hunne betrekkingen deugdzaam, cn in alle omlïandighedcn gelukkig zouden zyn. Te Groningen, by W. ZUID E M A. 1800. «li te Amfterdalh by de Weduwe H. KEYZEK, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N'. 193- Gerechtigheid verhoogt een volk: maar de zondé is een fchandvlek der Natie. Salomo. Sj»: XIV: 34^ ïiET LAND DES GELUKS; (Een droom.) Onlangs,op een' avond,in gezelfchap zynde,wierd 'er gefproken van den gelukkigen Kerkltaat, dien mcri nog, voor de voleinding der wereld, verwachtte. f t'Huis gekomen, fpeelde dit gefprek zoodanig in myne gedachten, dat ik 'er' mede in Uaap geraakte; 'twelk aanleiding gaf tot deezen merkwaardigen droom. Ik droomde, naamlyk, dat ik met een groot fchip eene verre reis deed. — Van de reis zelve is my weinig meer bewust, maar het volgende is my vaii achteren zoo duidelyk bygebleeven als of het werklyk gebeurd was. Te weeten, wy kreegen eindelyk'land in 't gezigt; doch geen mensch van ons Wist welk land het was; zelfs de fcbepelingen niet. Dc Bevelhebbers; vonden goed, om het fchip 'cr regt op aan te ft uuren. By de aankomst trollen wy een goede haven, veele fchepen, en ongemeene werkzaamheid aan, en alles wat zich hier aan ons gezigt vertoonde, behaagde ons reeds by het eerfte voorkomen. Landwaarts in zagen wy eene groote Stad, die insgclyks van verre IV. Deel. O 0 ce-  C 290 ) eene fchoone vertooning gaf. Elk even nieuwsgierig zynde, flapten wy fpoedig aan wal. Onder de groote menigte van menfehen, die wy hier in eene leevendige, vrolyke, doch tevens zedige cn bedaarde houding, zagen werken en wandelen, bevond zich een eerwaardige Grysaart, wiens gul gelaat cn vrienuelyk voorkomen my uitlokte om hem aan te fpreeken. Vader! vroeg ik, hoe heet dit land, en gindfehe ftad, die zich daar in'tverfchiet vertoont?— Dit land,myn •vriend, was 't antwoord, heet het land des gelukt, en de ftad heet Heil ft ad. Elk onzer nieuwsgierig om meer van dit land en deeze ftad te wceten, beflooten wy om mar Heilftad toe te wandelen. Onze Grysaart, die zelf in de ftad woonde, bood zich aan, om ons tc geleiden ; gelyk dit dan ook aanftonds gebeurde. Wy wandelden dus met onzen leidsman op een' aan■genaamen weg, die midden tuffchen dc fchoonfte velden doorging, welke alle nyverheid, overvloed, en zejjen des Hemels vertoonden. Onder het wandelen hielden wy ons geduurig bezig jnetvraagen, die onze vriendelyke Gids alle gulhartig beantwoordde. Zie hier het belangrykfte van ons geIprek, Wy. Hoe is het met de Regeering uws Lands gcfield? ■ Hy. De Regenten worden door de Ingezetenen zel■ven gekoozen; cn dan zien wy om naar de kundigfte en braaffte mannen, die den welvaart des Vaderlands ter harte neemen. Onze Beftuürders zyn thans « Waare Vaderen des Vaderlands, die de wetten cn het recht getrouw en onpartydig handhaven'; geen penning van 's Lands geld onnut uitgeeven; de Ambten aan de verdienftelykfte burgers" opdraagen; kunften en wectenfcliappen, bejievens deugd en braafheid, op allerlei wyze aanmoedigen. Wy. Maar wordt gy in uwe keuze niet foms bedroogen, of door eigenbelangzoekers, weetnieten, waanvvyzc en heerschzuehtige fcjireeuwers gedwarsboomd? Hy. Alle weldenkend.en zyn hier tegen ten allen tyde op hunne hoede. Over 't algemeen is onze Natie te veel verlicht, dan dat zy zich door zulke fnoodaarts zou laaten blinddoeken, ui' overfchreeuwen. Wfi  C 291 ) Wy. Maar weet men ook onder u van ftaatkundigepartyicnapnen en verdeeldheden? Hy. Neen. De menfehen zyn juist niet alle even zeer verkent, en denken ook niet in ailes volkomen gelyk; maar'de minkundige fchorten hun oordeel doorgaans zoo lang op, tot dat zy nader kennis van zaaken bekomen, en plcegen met de verftandigftc en braafIte lieden raad. Vindt men onder de weerkundige onderfcheidene begrippen; dit verwekt echter geen'haat ot partyichap: elk is overtuigd, dat het dwaakn eene mogelyke zaak is: dus houdt men zyne denkbeelden niet zoo onverzetlyk vast, dat men zich niet wil laaten overtuigen: neen, men zoekt onpartydig de waarheid en zoo dra men zyne misvatting bemerkt, laat men dis vaaren. Wy. Welken Godsdienst wordt hier meest beleeden? Hy. De kristelyke. Wy. En hoe is het met uwe openbaare Godsdienstoefening gefield? Hy. Onze leeraars'doen korte, maar duidelyke. ernltige, en harttreffende gebeden en leerredenen. De gewigtige geloofswaarheden en kriftclyke pligten worden door hen uit de heilige Schrift, zonder verveelenden omllag, grondig en krachtig voorgefteld cn aangedrongen. Men zingt in onze Godsdïenftige vergaderingen met alleen plalmen; maar ook Kriftelyke gezangen, die zeer ffichtelyk en hartroerend zvn, eii weï op aaugenaamc zangwyzen. Wy. Wordt 'er onder U de huislyke Godsdienstook waargenomen? Hy. Die wordt in de meeste huisgezinnen zelden» geheel verzuimd, 's Morgens, by het ontbyt, doet de Huisvader, in tegenwoordigheid van zyne huiseenooten^een openbaar gebed, en leest voorts een gedeelte uit de H. Schrift, 's Avonds wordt 'er vccltyds overluid geleczen uit een godsdienftig, zedekundig, oi gefchiedkundïg boek; men zingt ook wel eens een ftichtelyk gezang, en de Huisvader doet weêr, voor dat men naar tbed gaat, een openbaar avondgebed. Lik Itelt daar beneven zyne byzondere nooden en belangen aan God in zyne cenzaame afzondering voor. Wy. Heeft dit ook plaats by den zoogenaamden geiReenen man onder u ? óo » ffj  ( &9* ) Hy. Ja, naar maate zyne omftandigheden het toelaaten. Wy. Dus blykt het, dat de gemeene man by u niet in oiïkunde, ongodsdienftigheid, en zedeloosheid voort? jeeft. Hy. Om den zoogenaamden gcmcenen man tc verlichten, te befchaaven, cn te verbeteren,wordt 'cr gce31c moeite noch kosten gefpaard. — Onze leeraars er. andere weldenkende mcni'chenvriendcn, laaten niets onbeproefd wat voor hem nuttig kan zyn. Men ondcr. wyst; febryft weekbladen en andere nuttige volksschriften niet alleen; maar men maakt ook fondfen, om daar \üt de kofting goed tc maaken, op dat minvermogenden alles voor niets kunnen hebben. Wy. Met dat alles kunnen wy nog niet begrypen, hoe gy zulk eene aïgemeene hervorming hebt kunnen ifot ftand brengen. Hy. Wy hébben het ook niet zonder veel moeite f;n t'egenftand zoo ver gebragt. Wy. Én waar mede hebt gy een begin gemaakt? Hy. Met dc Jeugd ; want aan veele oude lieden •was" niets te verbeteren. Het grootfte gedeelte liet zich door geene middelen van zyne vooröordeelen, lusteloosheid eh zinlykc neigingen terugbrengen. Wy hebben, met veel geduld en vlyt, eerst het Schoolwezen in ecu' beteren ftaat gebragt. Wy. Gy zegt met veel geduld en vlyt? ffy. Ja; want dit ging niet gemaklyk, cn ook niet fchielyk'toe. Doch eindelyk kwamen de fchoolen in een' gewenschten ftand. Thans zyn de leermeesters, der Jeugd geene beiacblyke windmaakers meer, noch ftyvè domkoppen; maar kundige, goclsdienftige, en braavc mannen, die 'er met al hun vermogen op toer leggen, om lipt verftand der kinderen te befchaaven, gn hunne harten te verbeteren. Hiertoe gebruiken zy ook de gefehiktfte middelen. Dc fchoolboekcn, by voorbeeld, zyn alle leerzaam en nuttig, cn naar de vatbaarheid en den fmaak der kinderen ingericht. En 't is thans zoo ver gekomen, dat noch leermeesters, jioch ouders zich door vooröordeelen laaten weerhouden, om het geen meest nuttig voor de Jeugd is, te gebruiken: dewyl dc meeste Ouders zeiven ook reeds een beter onderwys in hunne Jeugd genooten.  ( 293 ) Wy. Maar de zedenbedervende gelegenheden en gezelfchappen kunnen veel goeds verhinderen. Hy. Onze Regeering doet alles, wat mogelyk is, om dit kwaad te duiten, cn de Jeugd gelegenheid te geeven tot edeler vermaaken cn uitfpanningen. Leeraars, en andere Menfehenvrienden, bieden haar hietin dc behulpzaame hand. By voorbeeld, in onze dad zyn groote muziekzaalen, waar een aantal muzikanten , die op 's Lands koften onderhouden worden, fpeelen en zingen, waar toe elk, onder zekere voorwaarden, den vryen toegang heeft, zonder een duit te betaalen. Ook kan de Jeugd zich kosteloos verlustigen in het bywoonen van Natuurkundige proeven. 'Er wordt tevens gezorgd, dat onze kermis- f.-n, die niet menigvuldig zyn, dc Jeugd niet te zeer verwilderen. Onder deeze en diergelyke gefprekken , naderden wy eindelyk Heïïftad. Alles vertoonde zich hier deftig, grootsch, zindelyk en net; maar nergens zag men nutlooze pracht, veel minder buitenfpoorige weelde. Onze aandacht viel inzonderheid op de kleeding der meiiichen, die, over 't geheel genomen, genoegzaam van eenerlei fatfoen was. Nimmer zagen wy eene kiecding die zoo veele bevalligheid aan het mcnfchlyk lichaam byzette als deeze. Het waare fchoorf, dat de wyze Schepper aan onze ledemaaten fchonk, wierd door dezelve niet geweldig verdrongen, maar overal bewaard: men volgde, zoo veel mogelyk, natuur. Dit gaf op nieuw aanleiding tot het volgende gefprek. Wy. Weet men by ulieden van geene nieuwe mode, in kleederen,' huisraad, enz. ? Hy. Heeft dat by u dan nog plaats ? Wy. Ja, nauwlyks is de eene mode in gebruik, of zy wordt weêr door eene nieuwere vervangen : by voorbeeld: dan moeten de kleedcrcn lang, dan kort in de kneep zyn;.. nu draagt men platte, dan weer hooge knoopen aan den rok; nu moeten dezelve niet kleiner zyn dan een daaler, naderhand niet grootcr dan een ftuiver; heden draagt men een' grooten rand om den hoed, eerlang een' kleinen; foms moet de kap als een fpintvat weezen, dan weêr als een brandëmmer; eertyds droeg men fchoenen als een verkensfnuit, na-Oo 3 der*  C 294 ) dei-hand als een' vogelbek; nu draagt men zulk fat* fo en van fchoengespèn, over een jaar weêr geheel andere. Met het huisraad is het even zoo gefield, en met de klcederen der vrouwen nog erger dan met die der mannen. . Hy. Dan is men in uw land nog verbaasd ten achteren, ten opzigt van de befchaafdheid enden goeden fmaak. Wy. Hoe kunt gy dit hier uit beimiten? Hy. Dit volgt, zeer natuurlyk, van zeiven. Gy ■■zoekt immers nog naar het gene wy reeds gevonden hebben. Wy. Wat? Hy. Het geen waarlyk nuttig, fchoon en bevallig is, Wy. Heden houdt men by ons dit voor best, en fraaist, en naderhand weêr wat anders £ en die zich tegen de mode aankant, al is zy ook nog zoo zonderling en wanftaltig, wordt voor een mensch zonder welleevendheid en goeden fmaak gehouden. Hy. Dit is om te belachen'! Gy toont dus, dat de waare wysbegeerte, zelfs gezond menfehenverftand by u ontbreekt: was dat zoo niet, dan zoudt gy weeten, dat het waare fchoon onveratiderlyk is, en dus van geene mode kan afhangen. Wy. Heeft 'er onder 11 dan in 't geheel geene verandering in zeden, gewoonten, kieediug, cn huisraad , plaats ? Hy. Alleen dan flechts, als het nieuwe beter, of bevalhger is; ook wel als het even zoo goed of even zoo bevallig is als het oude; dewvl liet,' door dc afwiflehng en nieuwheid alleen, reeds meer bevalt: die zich hier tegen wilde verzetten, zou zich aan bevooroordeelde ffyfzinnigheid fchuldig maaken; 'twelk even zoo dwaas is, als willekeurige verandering. Gy moet door uwe grillige mode wel veel geld verkwiftcn: hoe vaak zult gy b. v. uwe gespen zonder reden verwisleien ! Wy. De zilverfmeden, en anderen, die aan de mode hun geld verdienen, moeten ook leeven, zegt men an ons land. Hy. Dat is eene'dwaaze verfchooning! Moetik «yn geld nutloos verkwilleu om anderen aan den koil t<3  < *95 ) te helpen ? en zegt my eens, hebt gy in uw land werkvolk te veel of te weinig? Wy. Te weinig: honderden vreemdelingen moeten 's zomers onze landen maaien, onzen turf graaven, of wy zouden 'er flecht meé ftaan. Hy. Wel nu! wanneer dan een deel van uwe modewerkers uwe landen hielpen bearbeiden, of in uwe fabrieken werkten, dan kondet gy even zoo veele vreemdelingen misfen, die uw geld nu buiten uw vaderland draagen en verteeren; was u dat dan niet voordceliger ? Wy. Gy redeneert zeker gegrond. Als gy by ons kwaamt, dan zoudt gy misfehien verwonderd ftaan, hoe de grillige mode al heerfchappy voert; zelfs over de fchoone werken der Natuur: b. v. de fchoonlte foorten van bloemen worden niet meer geteld, zoo dra zy uit de mode zyn. Hy. Indien ik by u woonde, en 'er voor bloot ftond , Om door uwe dwaaze grillen mecgefleept te worden, dan zou ik elk bidden, om my de mode ten minftèö in de werken der fchfipping toch niet bekend te maaken. Wy. Hoe zoo? Hy. Um dat ik dan miflehien een groot deel van myne edelfte genoegens zou verliezen, b. v. Het open ondergaan der Zon is voor my een der verrukkend-' fie verfehynfels die de Natuur oplevert; maar het fchoone hier van kon eens uit de mode komen! — en was dat dan niet ongelukkig voor my? Maar zegt my toch, uit welke bronnen komt zulk eene zotte wispeituurigheid onder u voort? Wy. .Dc ryken cn aanzienlyken onder ons, rekenen het beneden hun fatfoen , met den middenftand in kleeding gelyk te zyn; dcwyl die nu Itraks naaapt wat dc zoogenoemde Grooten voordoen, moet er al geduurig weer eene nieuwere mode uitgedacht worden. Hy. Dus is de leer van de gelykhcid der menfehen ouder u nog onbekend? • Wy. Onbekend? wel neen! dc voorftanders der gelykhcid zyn zeer talryk, hebben zelfs het Bewind irt handen, en 'er wordt geen bevelfchrift uitgegeeven, •f Jiet wéérd gefokt/tig pronkt aau 't hoofd.  ' Hy. Zyn dan de voorftanders der gelykheid onder u geen hair beter dan hunne tegenparty in dit opzigt ? Wy. Hier In heerscht juist eene algemeene gelyk* heid, dat elk zich door de mode boven zyne minderen wil verheffen. Doch de mode heeft ons al lang genoeg bezig gehouden; laat ons hooren hoe het met uwe Inwooners over' 't algemeen gefield is: hebt gy ook veele armoedige menfehen onder u? Hy. Door den zegen des HenfelS bloeit ons land in welvaart; armoede en gebrek zult gy hier zelden aantreffen: bedelaars zyn'er in't geheel niet; die wofdèri hier ook niet geduld. Elk moet werken, die' maar immer kan, en die hier toe volftrekt niet in' ftaat zyn, worden taamlyk wel onderhouden. Wy. Maar door welke middeloorzaaken is uw land in zulk een' bloeiende gelteldheid geraaktV Hy. Door nyverheid en vlyt; door maatigheid cn fpaarzaamheid; — door eerlykhèid, trouw, en cendragt, en andere deugden, die een volk gelukkig maaEen. Nu zouden wy de merkwaardigheden der ftad bezien; doch het geraas van een' wagen deed my ontwaaken, en myne eerfte gedachte was: droomen is bedrog. Maar waar toe verhaalt gy ons dan dit alles? denkt mifichien iemand. Hierom, Lcezer! dewyl ik mynen droom zeer leerzaam vond. Indien hy dienen mogt, om ons leevendiger te overtuigen, dat zulk een land, als ik in mynen droom ontmoette, waarlyk gelukkig Is; indien elk in zynen kring, en naar ztyn vermogen, het zyne toebragt, om het geen ik my daar verbeeldde te verncemen, hier tot ftand te brengen, dan zou ons Vaderland met de daad het Land des geiuks worden. Te Groningen , by W. Z U I D E M A. r8oo4 en te Amfterdam by de Weduwe H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, Nr. 194. IETS' OVER DE VÉE - 2IESTE OF RUNDER • PEST.' JL/c Menfehen zyn buiten tWyfel, als redelyke eni met verftand begaafde wezens, verpligt, ook betrekiyk deeze wereld voor hun geluk 'te zorgen , en die rampen en onheilen, welke hun en hunnen welvaart dreigen, zoo veel zy kunnen, te ontwyken of afteweeren. En naar maate zy meer van Vooröordeelen geneezen , en met de Oorzaaken van hunnen ramp bekend Worden, zullen zy hier in grooter vorderingen maaken. De Rundveeziehte is zekerlyk een van de fchadelykfte en verderfiykfte (zoo genaamde) landplaagen, welke ook ons Vaderland, en inzonderheid het landbouwend gedeelte van het zelve, van tyd tot tyd, gevoelig getroffen heeft ; . * * ö Het is eene ziekte, die ook te vooren, in'vroegere eeuwen, niet onbekend Was; maar voornaamlvk m onze eeuw, en wel in dejaaren van 1711 tot 1710 ■ 1717, 1722 tot 1724, i740, 1750, 1769 tot 1782, en daar na tot op den tegenwoordigen tyd, nu eens in dit, dan in dat land, onder het zoo nuttig Rund-vee dl grootfte verwoestingen heeft aangericht. - _ Zy is hier, zoo veel men weet, geene eigene Landsziekte, maar ontftaat by ons enkel door befmetting en is akoos door vreemd Pool/bh, Hangarifeh of Turkfch IV.Deel, Pp Ve»  Vee, fin welke landen . en inzonderheid in het laatffe, deeze,ziekte meer natuurlyk eigen is naar ">ultschla-id , en zoo Verder naar de Nederlanden oVergebragt. Van hier, dat in foinmige ftreckeu van Dultsctiand, voornaamlyk in Westfa üen , alwaar zeer veel vee uit de mees* tc gewesten word i'amengebragt, nauwlyks twee of drie Jaaren voorby gaan, waar in zich dezelve niet in deeze of gene ftreeken ontdekt, en dikwyls een menigte vee wegfleept. üm deeze reden is het ook, dat dezelve zich meestentyds openbaart in oorlog of opkooping uit andere landen , alwaar ligt de betmetting plaats heeft. Dikwerf wierd dus, door deeze verfchriklyke Runderpest , de Landman van zyn goed — van zyn bcllaan beroofd; dikwerf zal hy het laatfte (luk van zyn geidorven vee, met betraande oogen hebben naagezièn, daar het voor zyne voeten in den kuil nederzonk; dikwerf wrong hy in dien ftaat wanhoopend de handen, en floeg zyn gezigt meedoogend opwaarts, als wilde hyhet, naar zynen waan, [tranend Opperweezen bevredigen, of wonderen van den Hemel affmeeken om zyn vee te behouden, daar wel ligt, de middelen ter icdding in zyn eigen handen waren. Wat wonder dus, dat men by de toeneemeudc verlichting der Rede, en by de vermindering der Vooröordeelen, 'er op bedacht was om dit onheil af te wee* ren, of zoo veel mogelyk krachtloos te maaken. Ert onder alle deeze middelen verdiende de Inenting (hoe zeer het Bygeloof, Onkunde en Vooroordeel ook tegen dezelve mogten gekant zyn) voor als nog. de eerfte plaats. Men heeft in de laatfte tyden der "ziekte, ook in dit gewest, door menigvuldige proevm, het voordeel van deeze kunstbewerking onwcdcrlegbaar beweczen: zoodat van volwasfen ingeënt vee wel een vierde deel minder fterft, dan van 't vee, dat de ziekte natuurlyk heelt gekreegeft ,— van ingeente kalveren en holdingen zoo veelen nog niet fterven, — van jonggeboren vee, dat niet onder de lucht is geweest", nauwlyks een vierde deel vcrlooren gaat , — cn kalveren van gebeterde koeien, ingeënt wordende, er meest allen doorkomen. En het is de Vriend der landlieden—■ dc burger c. reij^ders, die geen moeite of kosten ont»  C 299 ) ontziende, zich byzonder, als zoodanig, by alle weidenkenden heeft verdienstlyk gemaak*. — Dan dit middel, hoe zeer het ook. diende om deeze ziekte in haare felfie woede te beteugelen, was evenwel nog niet toereikende dm dezelve tc ver :ryven, of derzclver verderflyke uitwërkfelen geheellyk te verhoeden: vooreerst, om dat'er, zoo als uit de zoo even gefielde prop ortioneelc berekening blykbaar is, van het ingeente vee, door elkander' genomen, nog al veelen fterven: ten tweede, om dat by gelegenheid van e-'fic op nieuw doorbreekende ziekte, byzonderlyk van het oude vee, ook ingeënt wordende, de meesten fterven. Verders gaat ook met de inënting dit nadeel vergezeld, dat zy de verdere, en eene algem'eenere vèrfpreidirig van de fmétftöf grootlyks bevordert. En al bragt de inenting; dit nadeel niet te wege, al was aan de andere zyde het voordeel van dezelve grooter; 't was nogthans te vreczen, dat dezelve in de vooröordeelen der menfehen te veelen tegenfland ontmoeten zou, dan dat men zou kunnen hoopen, dat dezelve uit eigene beweeging alöm zou worden ingevoerd; terwyl' 't geza"des Wetgeevers zoo ver zich niet fchynt 'uitteltrekken, dat die dezelve zou kunnen gebieden. Het bleef dan aan een ileptiblikeinsch Gouvernement, en aan het heilbedoelend oogmerk en voorflel van den evengenoemden Burger voorbehouden, tot beraaming van een plan om dezelve, indien doenlyk, uit dit gewest af te weeren, en zo zv al onverhoopt binnen onze'grenzen mogt naderen, plotshng te doen ono mdjn.: Kei'hruic v .omaamlyk hier in, niet alleen iiT het afweeren van vreemd vee uit zulke gewesten, alwaar de befmettihg gevonden word; maar ook, im'ien dezelve hier in het land aanliecke, in het oogenbliklyk doen dooden van al zulk vee, by welke zelfs de Béginfelen deezer ziekte maar moeten ontdekt worden ; te gelyk met de liefdaadige verordening, ter iriftandbrenging van een fonds, tot febadeloosltelling des eigenaars van het aldus gedöp të vee. Een plan, dat, indien het iliptelyk wordt uitgevoerd, en in andere landen nagevolgd, wel ligt toereikende zal zyn om deeze verderflyke veepest ten cenenmaale uit te roeien, of ten miuften uit Europa Pp a te  ( s°° ) $e verdryven , en naar haar eigenlyk geboorteland, vFurkye, dc moeder van meest alle fmetziekten, te rug .te bannen. Doch, hoe heilzaam en nufbeöogend deeze bedoelingen, en hoe wenschlyk dit gevolg ook zyn moge, zoo zyn 'er echter nog veelen onder den zoogenaamden Gemeenen Man, en niet weinige landlieden zelfs, welke deeze verordeningen, cn hen, die dezelve gemaakt hebben, eerder vloeken dan zegenen! Dan, daar ik denk,"dat het by de meesten derzelve voor? naamlyk nir onkunde en vooroordeel yoortfpruit; zoo .wil ik de zulken wel trachten te regt te brengen, terT wyl ik ook hunne zwaarigheden, welke zy hier tegen mogten aanvoeren, zal zoeken pp te Joflên. Gy meent, myne Vrienden! dat dit plan zqo geheel vreemd—zoo geheel nieuw is, en dit is by veelen uwer al genoeg om hetzelve af te keuren; maar dit is dan hier, ken minften in ziekten van dergelyken aart, nog het gcyal niet. Ik zal u dit- door eenige voorbeelden klaar maaken. Een zeker Hoogleeraar in de Geneeskunde te Erlangen, reich genaamd, heelt iij zyn onderwys aangaande de Runavèeziekte, duidelyk aangetoond, de juifie overeenkomst aangaande de Kinderpokken en even■gemcldc ziekte, wat betreft het gejykfoortige van derzclvei- voortzetting of befmetting.—.— liet ontbreekt 2iL-, aangaande deeze, yoor het menschdom zoo trcujige en vevwoeftendc pok-ziekte, airede in deeze eeuw, in yerfchijlende gewesten, aan geene voorbeelden eh proeven, ter ftuitjrig van deeze ziekte in het werk ge.fteki, en welke ook, fchoon nog in haare heginfcleii zynde,'" met den gewenschten llitflag zyn bekroond geworden. -— In Duitschland is, volgens getuigenis van pen fchranderen hufeland , een gezelfchap van Geïeerden werkzaam, om dit kwaad te (luiten, en indien flc Ücgecring deeze iiefdaadige poogingen in het vervolg' ouderfteunde, belooft "men zich hier van veel goeds. Te Chefter in Engeland, heeft men hiervan peds het gewensc*lite gevolg ondervonden:' Daar U'door," (te weeten, door eene zorgyuldige afzpnffeting van alle befmette perfoonen, en al het gene a'riderer. befmetten kan,) zegt de eyengemclde. hupet a^.Qj in zyn Kuiht cm het menfshelyk teven te verten* ff3??  C 301 ) gen, zde deel, bhdz. 400. „Daar door wierd te weeg „ gebragt, dat van het Jaar 1778 tot 1779, de ziekte „ aan zeven en dertig plaatfen geheel gefluit, en in „ twee en dertig gevallen niemand verder befmet wierd." Op Rhode Island in Noord Amerika heeft men dit meda al voor eenigen tyd in het werk gefield, en de uitflag beandwoort niet min aan de hartlvke wenfchen van alle waare menfchenvrienden. Kan men nu door afzondering alleen tot ftuiting van het kwaad der kinderziekte zoo veel te wege brengen, blykt deeze daartoe zoo zeer bevordcrlyk te zyn; hoe veel meer nuts kan men dan nog niet ter ftuiting en verbanning van de veeziekte van het fpoedig dooden van 't beftnetta vee^ verwagten, daar dit middel, 'twelk men alleen by 't vee kan en mag aanwenden, veel zekerer beide en gemakkelyker js om uittevoeren, dan dat van enkele_ afzondering, 'twelk ook voor het toekomende gewis zoo volkomen niet waarborgt. Dit, weet ik, lykt u zoo kwaad niet toe; maar gy denkt, dat dit en alle voorbehoedfelen toch niet'in ftaat zyn zuilen, om de befmetting te fluiten of af te weeren. „Het gebeurt immers, zegt gy, dat wanneer eenige van myn vee door de Runderziekte worden aangedaan, dat ze dan dikwyls overgaat, niet tot myn' naasten buurman, maar vier, vyf huizen verder, ja zelfs tot het ander einde van de plaats. En in allen gevalle, waar krijgtze de eerfte van daan?—. moet men dus niet vooronderftellen, dat ze door de lucht, of iets onmidlyks word medegedeeld, of ia het lichaam der beeften zelve is opgeflooten ? " „Waar ze de eerfte van daan krygt?" Ik heb 11 reeds gezegd, dat zy meest of wel altoos uit andere gewesten, door vreemd vee, naar ons wordt overgebragt. Dat dit zoo zy, is door menigvuldige ervaaring voldingend beweezen. En in die landen heeft zy waarfchynlyk het meest haare oorzaak, of wordt ten mmften dadr het meest onderhouden, door het ongunftig Klimaat af Luchtsgefteldheid, als heete dagen en koude nachten, hier by dikwyls flegt voeder en oppasiing, en meer andere famenwerkende oorzaaken. Of zouden welligt de oorzaaken van deeze kwaal Lgelyk lommigeo uwer meenen) ju de lichaamen der Pp 3 die*  C 3°2 } dieren zelve opgeflootcn, en zy als een erffmet hier .aan onderhevig zyn? 't Zal niet noodig zyn, dit in ;het breede te wederleggen; immers worden bon derden 'en duizenden oud en geflagt, die dezelve n'mmer gehad hebben. Ten opzigte van de Kinderpokken, heeft ~men algemeen nog al lang in dit denkbeeld geweest. JDan daar thans genoegzaam is aangetoond, "dat dezelve eerst in de zesde Eewv of daaromtrent in Arahie -zyn ontdekt geworden, en daarna door Koophandel -en. Scheepvaart in Europa overgebragt; dat zy eerst voor drie honderd jaaren Avcrika befmet hebben, en andere oorden nog veel laater; fa dat 'er thans nog landen gevonden worden, alwaar dezelve met bekend tzyn: zoo zal hier dbor deeze gedachte (ook met betrekking tot de Kinderpokken) als of men dezelve moest hebben, geheel en al vervallen. - Het is dan met deeze Veeziekte, gelyk met alle andere flnetziekten gelegen; te weeten, dat dezelve al'lennlyk door middel van aanraaking, zweet, etter, fpeekiel of iets dergelyks word medegedeeld; en hier door is het ook, dat by gelegenheid van de veepest, -uws buurmans vee niet «ilfoos het eerst door het uwe befmet wordt; maar dat gy zelve, of zy die op uwen befmetten ffal komen, doorzweet, kwyï, of iets dergelyks aan zich te hebben, deeze ziekte op eenen anderen, dikwyls afgëfcgenen ftal, kunnen overbrengen. Dat deeze ziekte enkel door den wind of ducht zou kunnen voortgezet worden, is een denkbeeld, het welt al voor lang de proef by deskundigen niet heeft kunnen dooirftaan, maar als ongerymd is verworpen. Dc lucht of de dampkring zrïl, "wel is waar, in de nabyheid van het befmettc voorwerp, in •de daad befmetlyk zyn, en ook anderen door deeze ■ziekte kunnen aangcfïoken worden; doch op eenen zekeren adfand, gelooven wy, dat dezelve geen nadeel meer kan toebrengen. Httfeland zegt kier van, in zyn even genoemd werk aldus: Het is in de „ daad niet te ontkennen, dat het vergift zich in de „ lucht ontbinden kan, maar deeze opgeloste deelen , „ zvn flegts in de nabyheid van het vergiftigd lich„ aam in zidk eene hoeveelheid by een te vinden, dat ,, ze (daar) de befnietting kunnen mededeelen; doch* 55 op  C 303 ) ti op eenigen afftand worden ze, door de vermen„ ging van andere lucht, zoo zeer verdund, dat ze „ alle aanlteekende kracht verliezen, even gelyk de „ Iterkffce vergiften, door ze met water te verdunnen, „ geheel onfchadelyk kunnen gemaakt worden." Men kan dus niet voorönderflellen, dat, oflchoon de meeste (tallen eener geheele plaats befmet waren, dat dan nog de lucht daaromltreeks het vergift zou kunnen mede deelen; veel min, dat het door een. wind of wolk, uit andere landen zoude kunnen worden overgevoerd. Deeze ziekte word dan niet onmiddelyk, noch ook door de lucht, medegedeeld; dcrhalven kunnen 'er voorbehoedmiddelen tegen gebruikt worden, om dezelve af te weeren of te (tuiten ; en het dooden van het vee. is het by mv beflisfenclst cn z.'kerst middel. En dit gevoelen is op de ondervinding zdve gegrond, die daarvan onderfcheidene treffende, en zeer veel ter zaake doende proeven heeft opgeleverd. In Zwitferland, by voorbeeld, heeft fiurs het jaar 1711 de veeziekte niet geheerscht: 'twelk door den beroemden .maller, die van geene geneesmiddelen voor dezelve iets goeds verwagtte, aan de ftrenge maatregels is toegeichreeven, die genomen wiemen, zood>-a dezelve zich ergens aan de grenzen openbaarde, en aan het daadlyk'dooden van h 't zieke vee. In andere landen, onder ander:n in Engeland, hebben verfchillende daarvan"genomen'proeven bewcezen , dat in (treeken, alwaar dit middef was in 'twérfc gefield, de ziekte binnen korten tyd ophield; terwyl dezelve in andere oorden twee of drie jaaren bleef heerfchen. Ja men mag het daarvoor houden, dat het fpoedig ophouden der veeziekte in de Gemeente van Heesnyk, gelegen in het Departement van de Dommel, welke in het laatst des voorlccdenen jaars. aldaar, gelyk in het voormaalig Vlaanderen, op het Eiland Walcheren, in het land van Cadzand, en eldersi daaromftreeks heeft plaats gehad, aan den by de bekende Publicatie van het Beltuur deezes Lands van den 26 December laatstleeden , voorgcfehrceven' maatregel, om al het zieke vee, en het geen men verder ale reeds befmet verdacht hield, op ftaanden voet te dooden, voornaamlyk is toetefchry ven; gelyk het fpoedig ver-  C 304 > verbod Van in- en doorvoer, en de behoedmiddels, ïri de Publicatie van 10 January laatstleeden gebooden, ongetwyfeld veel hebben toegebragt, dat in Walcheren de veepest niet langer beeft geduurd; fchoon zy waarfchynlyk reeds fpoediger gefluit zou zyn geweest, indien de Publicatie van 26 December 1. 1. vroeger ware afgekondigd,cn aldaar daadlyk ter uitvoer gebragt. (*) {Het Vervolg en flot in het volgend Nommcr.~) Iets van addison. Gy hebt wel eens van addison hooren fpreeken? Hy was een braaf Kristen-wysgeer, die een'ieder''t zyne gaf en recht vroom leefde. Niets verfterkt meer ons geloof, doet ons flandvastiger op het pad der deugd voortwandelen, geeft ons hart meer moed in wederwaardigheden , giet meer troost in onzen boezem , fchenkt meer onderwerping aan Gods wil en ver* trouwen op zyne beloften en goedheid, dan het uiteinde eens oprechten van naby te zien. Gy zult dan ook wel nieuwsgierig zyn te weeten hoe onze addison gcflorven is? Wel aan, ik zal het u zeggen.Prent het diep in uw geheugen en bereid u een even gerust flerfuur. De Wysgeer had eenen Zoon, den Graaf van warwick. Deezen liet hy by zich komen, toen hy voelde, dat de groote flap op handen was. De Zoon kwam ylings by zynen Vader en vroeg, wat van zyn begeeren was. De biraave ftervende drukte zachtkens dc hand des Graaft, en zeide met de bedaardheid van een' zachtmoedigen navolger van tesus: „Zie, myn Zoon! hoe gerust een Kriflen kan „ flerven." (*) Nieuwe Algemeens Kunst- en Letterbode, Nr. 344. V De CommifTie tot de uitgave van dit Weekblad, ziet met verlangen de Stukjes van demopedeutus te gemoet. Te Groningen, by W. Z UT DE MA, 1800. en te Amllerdam by de Weduwe H. KEYZER, en verder alom te bekomen,  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, Nr. 195. IETS OVER DE VEE - ZIEKTE OF RUNDER- PESTi (Perv M aar ik heb veele landlieden' dit middel hard* wreed, verwoestend, zo niet erger, hooren noemen.Dan, myne Vrienden! wat ftaat u te wagten in tyden der Rund veeziekte, indien dit niet gebeure? Dit heeft u de ondervinding by herhaalde reizen geleerd, en dit zöudt gy ook in 't vervolg leeren, indien het gebeurde dat gy dc ziekte onder uw vee mogt krygen; het zou niet by één, twee of drie blyven, die ziek wierden, ook niet by' één, twee of drie, die gy 'et denkelyk aan zoudt verliezen; maar welligt de helft, welligt drie vierde, zo niet alle! en dan zoudt gy te1 :laat uw vooroordeel — uw ftyfgezetheid beklaagen.—■ En bid ik u, is het wreed— is het verwoestend, wanneer gy een gedeelte van uw huis in vlamme ziet, die ook het overige dreigt te verteeren , dat gy dan niet alleen dat gedeelte, maar ook het geheele huis om verre haalt, op dat niet de brand voortflaa, en welligt de geheele Stad of plaats verwoeste? En wat is deeze doodlyke veepest anders dan een verflindend vuur, die alles verteert, wat zy bereiken kan, of in derzelver nabyheid gevonden wordt! En zou. het dan IV. Deel. Qq nog  ( 3°°* ) nog wreed — zou het verwoestend kunnen heeten, indien gy in zulk een geval, niet alleen uw befmette vee, maar ook het overige, het welk 'cr door bedreigd wierd, doodet, terwyl het nog van nut ware, en hier door veelen voor dien ramp konden behoed blyven? — Maar zegt gy, indien ik myn befmette vee doode, ■zoo kryg ik geen gebeterden; en hier door is het wel gebeurd , dat fommigen niet alleen zyn fchadeloos gefield, maar zelfs by de ziekte nog hebben gewonnen. Maar hoe zeldzaam gebeurt dit? boe veelen zyn 'er daar en tegen die alles verliezen? En zoudt gy u dan vrywilljg aan dit gevaar willen blootftellen, tegen zulle eenen onzekeren, ja byna altoos ongelukkigen uitflag? En zoudt gy u dan nog verrykt of fchadeloos wenfehen gefield te zien, ten kofte van de ellende van een ander; die ook deeze gebeterden dan voor zulk een ongchoorden prys, om niet geheel zonder vee te weezen, van U moet inkoopen; daar j toch, zo 'cr één, is, die hier door fchadeloos wordt j geftcld — 'er wet twintig zyn, die geheel ongelukkig j worden. Hoe veel wenschlyker is het dan, dat deeze -verwoesting worde afgeweerd of geheellyk uitgeroeid; dan zult gy niet langer voor dien ramp behoeven beducht te zyn, ook dan zal uw on gebeterd vee, van even veel waarde zyn als het gebeterde. Doch, zult gy zeggen, Zal het met alle die voor- j behoedmiddelen, dan nog wel mogelyk zyn, om dee- j ze ziekte af te wecren of tc fluiten ? Ik geloof 1 van jaa, indien 'er maar gezorgd worde dat die maat- j regelen, door bet Belluur voorgefchreeven , nauw- \ keurig worden opgevolgd. En uit hetgene ik u reeds i van den aart deezer ziekte, cn de wyze, waarop deéélviè' wordt voortgeplant, gezegd heb, zult gy dit reeds van zelve kunnen afleiden. En zyn 'cr nog on- ■{ der de leezers, welke deeze ziekte voor een ftraf en oordeel willen gehouden hebben, dezulken verwyzen ; wy naar eenige voorige Nommers van dit Weekblad, en wel die, welke handelen over de vraag, „ofmen „ den jongften watersnood, als een oordeel of tuchtroede „ kan aanmerken?" Als mede N'. i?7 en 178. „over „ het vooroordeel en Bygeloof aangaande de Misge„ hoorten." Indien zy dan nog niet van hunne dwaa lin-  C 307 > lingen overtuigd zyn, willen wy hun hartclyk herinnerd hebben, om zich zclven dan ook niet te hoeden voor de by den mensch bei'metlyke ziekten , of eenigen anderen natimrlyken ramp; ja om zelfs geen geneesmiddel te gebruiken tegen eene koorts, dcwyl dit dan insgelyks plaagen en ftralfen zouden zyn,welke men dus niet ontgaan of afweerën konde. Maar aan hun, die', van dit vooroordeel geneezen, geleerd hebben meer redelyk en verftandig te denken; aan hun vraagen wy, of het niet even mogelyk zoude zyn, de Feeziekte af te weeren of te fluiten, als de Pest of Melaatsheid? Immers woedde in voorige eeuwen, ook in ons Europa, deeze moordende Pest niet min verfchriklyk', dan zy thans nog doet in het min befchaafde Turkye. En waar door is het dat deezen Engel des Verderfs gefruit,, en tot zyn geboorteland te rug gedreeven wierd ? waar door anders, dan door de wyze en zorgvuldige maatregelen der Regeeringen ; en hier door is het, waarom wy ons ook nog heelen voor dezelve beveiligd achten, ja in het minst niet duchten op het hooren noemen van haaren, anders zoo verfchriklyken, naam, offchoon zy eenige weinige honderd mylen van ons, ook by duizenden ter neder veile 1 En meent gy dat wy, indien deeze voorzorgen ophielden, indien niet zelfs elk Schip van Afis of Afrika, of van eenige andere befmette landen, genoodzaakt wierd, bchoorlyk quarantaine of afzondering te houden,dat wy buiten deezevoorzorge(zegik) nog lang van dezelve bevryd zouden blyven? het ftond te vreezen van neen! En waar door is het, dat dc afzigtlyke Melaatsheid niet meer onder ons gevonden wordt? waar door anders, dan door de goede voorzorg der Regeèring, door het bcpaalen van eenen eetregel, door het in acht neemen van behoorlvkereinheid en zuiverheid, endoor welingerichte Lazaretten, welke dezelve binnen haare enge muuren beflooten houden. De wyze Wetgever des Joodfchen Volks, Mo fes, had ook hier Voor by zyne Medeburgeren, welke in dat land byzonder voor deeze kwaal vatbaar fcheenen, al wyslyk zorg gedraagen. Van hier de menigvuldige wafi'chingen en reinigingen, in. hun Godsdicnstftelfcl ingevlogten; van Q(j 2 hier  C 308 ) hier miflchien het verbod van geen verkensrleesch te eeten; en van hier dat eiken bennetten Israëliër fom te verhoeden dat deeze ziekte niet verder wierd voortgeplant) buiten hunne geméenfchap wierd afgezonderd,—■ dat hy, op het onverhoeds naderen van eenen anderen, hem moest toeroepen: „ onrein, onrein." Nog eens dan, daar deeze kwaadaartige , en voor den mensch zoo verdcrflyke ziekten, vcrdrecven of geftuit zyn; waarom zoude het dan niet even zoo wel mogelyk zyn, de veeziekte insgelvks te fluiten of af te wceren? Ja, dit is het ontwyfelbaar! en men mag met reden hoopen, dat, zo na verloop van Jaaren na één of twee Eeuwen, haaren naam by ons nog bekend is, dezelve ten minden niet meer verfchriklyk, noeh haare verwoedingen groot zyn zullend Wilt dan, myne Vrienden Landlieden ! wilt teti deezen opzigte de heilbeöogende maatregelen van uwe Regeering niet tegenwerken; maar veel eer zoeken te bevorderen. Immers, het is niet tot uw nadeel, het is niet om u op eene nutloozc wyze van uw welvaaren — van uw vee te berooven; maar het is tot uw eigen voordeel en geluk, om uw vee te behoudeni Het is, om, wanneer dc om Handigheid het vordert, ■— door het vrywillig opóTr'eren van éénen , duizenden van den dood te bevryden. men moet, indien men ziek is, zich aan het oordeel van den geneesheer overlaatkn, en opvolgen, he tg ene door hem wordt voorgeschreeven. * t ri'"' Pe Heere laat de kruiden uit cle Aardt groeien; en een Fcrfiandige veracht die niet. sirach XXXVIII. vs. 4. renatus descartes, Of cartesïus, gelyk hy ook menigmaal gepoemd wordt, was een Franschman van geboorte, Hy hield zich, geduurende zyn geheel leven, bezig, mer re onderzoeken, wat waar, recht en goed is, het-  C 309 ) zelve aan anderen aantepryzen, en 'er zyn eigen gedrag paar intexichten. In zyne feügd begaf hy zich in den Krygsdienst, en was by het beleg van Roebelle tegenwoordig. Deeze aanzienlyke Koopftad aan de Aquitanifche Zee, of aan een inham van, gelyk haar dc Zeelieden daar gewoon zyn te noemen, dc Bogt van Frankryk, eene Stad, die door haare ligging en verfterking en door den moed haarer Inwooners onöyerwinlyk fcheen, was de hoofdpha.es van de Hervormden onder de Kriflenen, die in Frankryk zich ophielden. De Kardinaal r1 c nelf eiï, die Staatsdienaar was van lodewyk XIII, trachtte haar daarom te vermeesteren, en liet, even gelyk voormaals alexander de groote VOOr de haven yan Tyrus gedaan had, midden in Zee eenen dam opwerpen, op dat de Inwooners geen toevoer van levensmiddelen zouden kunnen krygen. En, uitgeteerd) van honger, moesten zy zich ook eindelyk aan den Koning overgeeyen. Cartesius was geenzins voorneemens, cm Ie Krygskunde te leeren. Hy wilde Hechts met oogen zien, hoe de menfehen gewoon zyn, zich in gevaaren te gedraagen. Dy verzocht daarojf ><• 1 • 1 zyn ontflag, en wyddc zich vervol; ns • 1 •••>» Weetenfehappen. Eindelyk begaf hy Zich raar Zweden by de beroemde Koningin c h r i s f 1 n \, li h ni had laaten verzoeken, om in haar Ryk zvne v.r re levensdagen te komen doorbrengen;, niet om een beleerd map in haare nabyheid te hebben, maar om d m zyne lenen te leeren. Ten gevalle deezer weetgierige Vorllin verband hy zich, om alle ocbtendm ten vvf uuren tot haar te komen, en haar te onderwvzen, Dan, dcwyl het juist winter was, die in Stockbtfm veel flrenger is dan in Frankryk. haalde hy zich (.aardoor binnen weinige maanden'eene koorts op den hals. In deezen toelland willede anders zoo verftan üge man. zich niet, naar den raad van zynen Geneesheer, aanftonds doen ader-Maten; en toen dit eindelyk agt dagen daarna, met zyne toeflemming, gefchkdde.' was het te laat; want eene ontfteeking had 'in dien tudcheutyd reeds te zeer de overhand gekreegen: en hy ftierf, in het jaar 1650, aan dit ongeval. Qq.3 jam,  C 310 ) jan baptist lulli, Van geboorte een Florentyn, ging reeds in zyn vroege jeugd naar Frankryk. Hy had eene fterke neiging tot de Muziek, en bragt het in dezelve zeer ver. Lo33 e vv y k XIV. maakte hem tot zyn Kapelmeefter, en men kan hem aanzien als den Vader van de verbeterde Frarifche Muziek. Lulli ffierf, omdat hy geen acbt floeg op een ongemak aan eenen zyner toonen (teenen), dat hy zich had toegebragt, terwyl hy met eenen ftok de maat ftiet. Dit ongemak wierd door verwaarloozing zoo erg, dat de Geneesheer hem aanraadde, dien toon te laaten afzetten. Hy wilde echter hiertoe niet aanftonds bèfluiten; en het vuur. verfpreidde zich door het geheele been. Het fchecn met hem te beteren, maar het was ook Hechts een fchyn; want kort daarop nam zyne ziekte zoo fterk toe, dat hy, in het jaar 1687, weinige dagen daarna ftierf. pieter bayle Was de zoon van eenen Leeraar der Hervormden in Frankryk. Hy wierd Profesfor aan de Hoogefchool te Sedan. Toen deze Hoogefchool echter door lodewyk XIV, die zich liet overhaalen, om dc Proteftanten te vervolgen, vernietigd wierd, ging hy naar Rotterdam. Hy is de eerde Geleerde, welke eèn Woordenboek gefchreeven heeft, door het welk men denken leeren kan; fchoon men hem, niet ten onrechte, ten laste legt, dat hy in hetzelve eenigzins getracht heeft, alles in twyfel te trekken. Lang leed hy aan eene verzwakking der long, en dewyl eenigen van zyn gedacht aan een longziekte hun leven verlooren hadtien , kon men hem niet overhaalen, om daar iets tegen te gebruiken, hoewel ten dien einde zyne Vrienden zeer fterk by hem aanhielden. Hy dierf dan daarom ook reeds in het jaar 1706, in eenen ouderdom van Hechts 59 jaaren, daar hy volftrekt geene hulp by de Geneesheereu had willen zoeken,.  C 3" ) alexander de GROOTE Had zich, door zich onvoorzigtig te baaden, eene koorts op den hals gehaald, en bevond zich niet weinig in gevaar. Zyn toeftand was voor hem en zyn Leger des te meer verontrustend, om dat darius met eene groote Magt in aantogt was, om de Macedonïèrs aantetasten. In dit gevaar befloot een zyner Geneesheereu, philippus uit Akarnamèn, eene onderneeming ter zyner fpoedige herftelling te waagen. Hy baalde alexander over, om zich aan hem te vertrouwen, en eenen drank te gebruiken, welken hy bereiden wilde, en die hem weldra weêr in ftaat zou ftellen, den kryg te vervolgen.) Intuffchen kwam uit het Leger een brief aan den Koning, van zynen Veld- . heer parmenio , die hem aanraadde, zich voor philippus in acht te neemen, dewyl deeze van darius, door groote gefchenken en de belofte vaneen huwelyk met"zyne Dochter> omgekocht was, om hem te vergecven. Alexander las den brief, en legde hem, zonder hem aan iemand zyner Vrienden te toonen, onder zyn hoofdkuffen. Toen philippus met zyne Vrienden verfcheen, en hem den drank in eenen beker toereikte, gaf hy denzelven den brief te leezen, en nam intuffchen den drank getroost cn onverfchrokken in. Het was een bewonderenswaardig fohouwfpel, terwyl de een den brief las, de ander het geneesmiddel uitdronk, en daarop beiden elkander met zeer verfchiilende oogen aanzagen; alexander met een opgehelderd gelaat, dat vertrouwen en welwillendheid ten aanzien van zynen Geneesheer uitdrukte ; deeze integendeel vol verflagenheid en misnoegen over de lastertaal, welke men zich tegen hem had veroorloofd, en getroffen door het grootmoedig vertrouwen, dat de Koning in hem liefde. Onderwvlen toonde de ujtilag weldra, dat alexander zich in philippus niet misrekend had. Het geneesmiddel tastte hem in den beginne wel zeer hevig aan, en beroofde hem van zyne fpraak en het •gebruik zyner zinnen ; doch zyn Geneesheer bragt hem wel fpoedig weder by, cn gaf hem zoo veel klacht, dat hy zich aan zyrje Macedoniërs. kon vcr- too»  C 3ia ) toonen, die, vol moedeloosheid, zich eerder niet konden gerust Hellen voor dat zy hunnen Aanvoer» Zeiven gezien hadden. GEBED EENER SYRACUSISCÜE VROUW. Dionysius Koning van Syracufen, was een voor-beeld van wreedheid en dwingelandy: zoo dat hv zynen vader, dioxysius den Ouden, zelfs nog fcheen te overtreden, rerwyl alle zyne onderdaanen hem vervloekten, vernam hy met verbaazing, dat eene zeer oude byracu.ifche Vrouw dagelyks den Goden bad, dat haar toch deezen vorst niet wilden laaten overleeven. My ontbood deeze vrouw bv zich eh wilde de reden van eene zoo tedere deelneeming weeten. „Ik zal ze u zeggen — was haar antwoord — in myne jeugd, het fs zeer lang geleeden, hoorde ik elk zich beklaagen over hem, die toen het bewind voerde, en ik verlangde met ieder een mede naar zynen dood; hy wierd on* het leven gebragt. :Er kwam een tweede, die, toen hy meester van den burg was, den eerften deed terug werfchem. Wy bezwoeren de Goden, om ons van hem te vertollen, en wierden verhoord. Gy vcrfcheent daarop, en deedt ons meer kwaads, dan de twee and -ren. JNu denke ik, dat de vierde nog veel Wreeder zal zyn dan gy, en daarom bidde ik den Hemel dagelyks om uw lang leven." Over de openhartigheid van deeze vrouw voldaan' behandelde dionysius haar zeer wel en liet haar niet om hals brengen. Te Groningen, by W. Z UT DE MA, 1800 en te Amfterdam by de Weduwe II. KE YZER. en verder alom te bekomen. '  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, Nr. 196. raadgeevingen, om de gezondheid der menschen te bb waaren en te bevorderen. Dat de gezondheid de grpotftc fchat op aarde is* zal niemand met reden kunnen lochenen. Groot en Veelvuldig zyn indedaad cle voorrechten , die een mensch van een gezond en tevens van een fterk geitel boven den zieken en zwakken mag genieten: immers eet en drinkt hy doorgaans fmgaklyk, weêr en wind kan hy verduuren, de arbeid valt hem nimmer lalb'g, hy behoeft geen gebrek tc lyden, hy is, handelt hy anders wys en voonJgtig, altyd opgeruimd van ge» moed, en met zyn lot te vreedc; dus is hv ten vollen gelukkig. In tegendeel een zwak en zieklyk menfch is gautsch niet gelukkig; want hem fmaakt noch eeten noch drinken, weêr of wind kan hy niet verdraagen, bevindt hy zich in 'tgeval, dat hy door lichaams-arbcid den kost verdienen moet, dit laat hem zyn zwak geftel niet toe ; hy kan zyn dagelyksch werk geheel niet, of maar gebrekkig doen, eh daar hy byna niets verdienen kan, cn ondcrtulfchen door zyne ziekte zyne behoeften vermeerderd worden, gevoelt hy by zyne fmerten of pynen dikwyls ook nog kommer en verdriet, en is dus in eenen zeer ongelukkigen .toeftand. Jfisus sïrach zegt daarom' met zoo JV.Deel, R,r yee]  C 314 ) veel waarheid als nadruk: „een arme, die gezond eri „ fterk van lyf en leden is, is beter dan een ryke, die „ aan zyn lichaam geflagen is. Gezond en welgcftcld „te zyn van lichaam, is beter dan al het goud, en 3, een goed fterk lichaam, dan onmeetlykrn rykdom: „ daar'is geen rykdom beter, dan gezondheid des lich„ aams, en daar is geen vreugde boven de blydfchap „ des harten. De Dood is beter dan een bitter leven of „ byblyvende zwakheid." Hoofd ft. XXX: 14—17. Dewyl nu frisch en gezond te zyn beter is dan al het goud der wereld, zal het niet ongevoeglyk zyn eenige regelen aan de hand te geeven, welke dienden waargenomen te worden, om de gezondheid te be*vaaren en te bevorderen. De eerfte van dczelven is: men moet vooral zorg draagen om de lucht in de woonvertrekken zuiver cn droog tc houden. Dc intwaaflemingen van veele menfehen, te gelyk in één vertrek opgefloóten, of van dieren, bloemen en vruchten; de dampen van Jlegte lamp-olie; hout cn fooien-dampen; de uitwaaffeiningen van nieuwsgcmctfclde of verfchgewitte muuren; de dampen van vuurftooven , van water en andere vochtige dingen, zyn zeer nadeelig voor de gezondheid j' en veroorzaaken wel eens pleuris cn beroerte. Men moet derhalven dc deuren en venllers van ftook- flaap- en eetvertrekken inzonderheid waar geene opene fchoorfteenen zyn — 's morgens cn 's middags na den eeten open zetten, om de binnenlucht dooide buitenlucht te verfrifichen; want friflehc lucht van buiten ingclaatcn, is beter dan reukwerk: hoewel dit in vochtige vertrekken, of wanneer de buitenlucht met nevel en andere fchadclykc dampen aangevuld is, ook zeer nuttig en dienftig is. Huizen, die in breede ftraaten en op hooge plaatfcn ftaan, inzonderheid de bovenkamers, zyn de gczondflen, om daarin te woonen, 2. De kleederèn zyn voornaamlyk beftemd, om het lichaam te bedekken, cn tegen wind en weêr te bcichermen. Men moet derhalven hierop meer, dan op dc mode zien: men moet zich niette warm, maar los en luchtig klccden; meer zorg draagen voor den buik, dan voer de borst, als welke door de natuur met  C 3^5 ) met genoegzaame belricedfcls van fterkc en breede beenderen voorzien is. Eu daar enge kleedercn de doorüxaaling van het bloed en dc vaardige bcwceging van de ledemaaten verhinderen, moeten dezelve— vooral voor de kinderen — niet te nauw zyn. Ook moeten zy, wanneer zy van zweet doornat zyn, venviü'eld en gereinigd worden. In den zomer moet irreu zich niet te luchtig , en in den winter niet te warm kleeden. Inzonderheid moeten de hoofden der kinderen, zoo die der Jongens als der meisjes,— zelfs die van kleine kinderen — niet te zwaar bedekt of gebroeid worden; want door de hoofdbedekfels, het zy hoeden, mutfen, of kappen, wordt de uitwaaiTeming belet, en daardoor vecltyds eene korst op het hoofd, ongedierte, kwaadzeer, dauwworm enz. veroorzaakt. De zindelykheid en netheid moet vooral by de kleeding worden in acht genomen; want deeze wordt van vcrllandige lie- ■ den meer geacht dan alle praal cn pracht. De kleedercn van menfehen, die de Teering of andere befmetlyke ziekten hebben, moet men niet aantrekken, omdat men gevaar loopt zich dezelve daardoor op den hals te haaien. 3. Maatigheid, ordentlykheid en zindelykheid zyn de hoofdvereischten by het nuttigen van fpys en drank. Men moet nooit tc veele of te vcelerlei fpyzen onder eikanderen eeten: ook niet tc haaftig, om dc fpyzen niet te heet, of niet klein gekauwd, doorteflikken; maar langzaam, om cle fpyzen met het fpeekfei wel te vermengen. Men moet weltoebereide cn gaargekookte fpyzen nuttigen, in 'talgemeen meer groenten dan vleesch, byzonder in den zomer, en niet eerder eeten , tot dat dc te voren genootene fpyzen verteerd zyn. Alle vette of met veele fpeceryen toebereide fpyzen, als mede vette boterhammen moet men vermyden, als zynde moeilyk om te verteeren , en de oorzaak van flym, wonnen en galziekte by de kinderen. Menfehen, die gecnen zwaaren arbeid doen, of een zittend leven leiden, moeten niet veel vleesch eeten naar maate men zwaar werkt, mag en moet men meer daarvan eeten I let brood moet van regt ryp en droog- gewonnen koorn, ook wel doorbakken zyn; niet warm uit den oven, maar eenige dagen oud zynde. KoeRr 2 ken,  C |fg ) ja»-, en meerandere fooiten yaé gebak, zvn wel de lekkernyen voor dc jeugd, maar zeer aadee% tooi btane gezonohcid. Vooral moet nke», by de'toebereiding der fpyzen ,,de grootfte zindeivkucid in acht neemen; met koperen ketels, pannen enz. voorzW," omgaan, en, om alle gevaar aftekecren, dezelve 'hiaten vertinnen. Een ieder moet op zich zeiven lc-ren wat voor fpyzen hem nuttig cn diendig zyn, en zich daarnaar fchikken. ■ 4. De beste en gezondfrc drank is friseh en zriiver water. Helder, niet tc zwaar en wel uitgegist bier is 8 gezond, cn verfterkt het gantfche licMam. Het ipreekt van zelve, dat men, verhit of bezweet zynde, geene koude dranken, het zv water of bier, maar liever een teug warme drank, of'koud water,met wat wyn ot brandewyn vermengd , moet gebruiken , mits aiic-n acht gceve, om nimmer met eenen ai te grootcn teast,vooral op gecne al te koele plaats,cn ftaan ie — maar zeer langzaam , met kleine teugen, en buiten eenigen togt, zittende te drinken. V'yn„ Tucc cn Koffy, brandewyn enz. moeten van volwafTen menfehen met omzigtigheid,en van. jonge lieden zeer fpaaivaam pi liever nooit, gebruikt wor len; want een oyervloedig gebruiken van thee cn k Mfv verzwakt de maag en maakt de ipysyerteerir.g moeilyk , waar uitwinden' oprispingen, cn andere ongemakken ontdaan; terwyl koude dranken integendeel de maag verÜefken. Eet» pvfcrdtfadig gebruik van wyn cn fte-ken drank i nder* piynt de derl-.de lichaamsgeirellim; men wordt zwaklyk cn onbekwaam to«- den arbeid; men ruïneert zni buisgezin; en maakt veekyds Vrouw en Kinderen arm. En tcJtoon al één of ander dtonkaan een reeks van jaajen m zyn zwcigery moge volharden, echter wreekt zich dezelve aan hun in hunnen aannaderenden ouderdom r cn veroorzaakt de waterzucht en veelei-bande gevaarlyke ziekten, intiutehen biyft het zeker, dat dc fterkè dranken , als medicynen' befchouwd, ook nuttig kunnen zyn. Een Hokje daarvan kan bevordcrlyk zyn tot de waterloözing, imrevalle dezelve door koude opgedopt of moeilyk gemaakt is. Ook kan een piaatrg gebruik daarvan ecnigzins de befmetting voorWWSP. bY dic lieden, welke veel in ziekenhuizen of ia  C 317 *) in ziekenkamers, in tyden van rotkoortfen, roodea loop of andere befmetlyke ziekten moeten vcrkeeren 5. Door oen arbeid vermeerdert de mensch zvne krachten, bewaart zyne gezondheid, en behoudt zvn leven. Mm arbeide derhalven maar naardig voort in eyn beroep, want de Natuur zal iemand door de vrmoeung wel herinneren, wanneer hv moet onhouden. fcen mensch van eene traage Kchaarosgufteldheid, heeft vceityus nop Sg tot den arbeid opgewekt te worden, maar die dn .tig van aart zyn, mo.ten zich wachten om door oyermaatigen arbeid hunne krachten niet uit' te meten. De jeugd moet trapswyze aan den arbeia gewennen; want zwaar werk, bovn hunne krochten enjaaren, kan hunne 1, demaaten Verwrikken, hunne krachten u - uitten, of ook wel gevaarlyke bretikëft reroorzaakent Na eene"derke bewcegir- »fzwé&rën arbeid, moet men zich Met ,p eenm.ud, maar allen'skens tot rast b. geeven. Eed lang aa ihoudead zitten het zy by handwerken of op de ftudeerkamcr, is voor de gezondheid zeer naiieelig, men moet derhalven zoo VeeJ dpenlyk is, zoeken eene maatige lichaamsbeweegmg te maaken. Vooral moet men niet krom, maar zoo veel mogelyk is, regt op zitten, opdat de omloop van net bloed niet te veel gedremd worde. Het belce imdeel om zich te verpoozén, en de verlooren krachten te herftelien, is de daap; maar men moet met te lang (laaoen, als zynde zulks nadeelig, Zoo». ml_ voor de gezondheid als ook voor den' arbeid 7 ot 8 uuren te Uaapen, zyn vooral genoeg voor eeri volwaden mensch, maar kinderen moeten'lanaer ikiapen. Over dag te daapen, is dan alleen diendig en noodzaaklyk, wanneer men den nacht te voren niet gè»llaapen heelt, men moet echter zulks niet tot een gewoonte laaten komen. Wen moet niet ouder dikke dekbedden: met in warme kamers: niet met de armen boven het hoofd: of met eene opgepropte maag gaanflaapen. s Avonds by tyds de nachtrust te zoeken 'e* s morgens vroeg weder optedaan , vervrolykt den geest en verderkt het lichaam. 6. Wanneer de Hartstogtcn over het verdand heerichen, hebben zy eenen fchadelyken invloed op dé gezondheid. Hoe veele menfehen hebben zich door 3 den  C 318 ) sieh toorn, bloedftortingen en andere gevaarlyke toevallen , ook fomwylen eenen plotslyken dood veroorizaakt. Hoe veelen'zyn door weelde en wellust in den deerniswaard]gften toeftand gebragt, en ontydig — in den bloei van hun leven — weggerukt. Hoe mecnig .«en is van fchrik gedorvcn! of heeft geduurende zyn leven aan dc vallende ziekte, duipen en zenuwtrekkingen moeten fukkelen. Ja, welk een nadeel kan yrees eu benauwdheid bewerken; zy verzwakken het ^zenuwgeftel en beletten de natuurlyke uitwaalfeming. Zelfs fchielyke en onverwachte vreugde kan flauwten , ook wel den dood veroorzaaken. Men moet zich derhalven, reeds van jongs af, gewennen zyne driften te maatigen en te beftuuren, opdat men, ouder geworden 'zynde, niet zelve door zyne driften beftuurd of overheerscht worde. Maar is men van eene hevige drift overvallen, dan moet men, zoo fchielyk als mogelyk is, dezelve, onder eene zagte wandeling in de vrye lucht, zoeken te bedaaren, en niet eerder fpys of drank genieten , voor dat de onbeftuurde drift volkomen beteugeld is. 7. Zoo draa men van eene onpaslykheid overval-» len word, moet men zeer weinig, of liever niets eeten — alleen frisch en zuiver water drinken — zich, zoo veel mogelyk "is, eene zagte bewecging verfchaffen— en niet bevreesd of bekommerd zyn; want vrees eu benauwdheid vermeerderen de kiekte. Door het ger brink van fterke dranken, waarmede onkundige menfehen, by opkomende ziekten, zich waanen te helpen , worden dezelve dikwerf verergerd. Elk, die zyn leven en gezondheid lief heeft, verzuime nooit, ter regter tyd, dat is, in 'tbegin van de ziekte, by eenen verftandigen medicynmeeftcr—niet by een kwakzalver — de noodige hulpe te zoeken. De meede menfehen laaten zich, uit vrees voor de kosten, aft fchrikken , om by eenen kundigen Dokter raad te vraagen, en daarom moeten zy, tot hun dubbel nadeel, dikwerf ondervinden, dat de Kwakzalvers flegts het geld, en niet het, wclzyn van dc kranken zoeken: daar integendeel een braaf en menschlievend Geneesheer den noodlydenden gaarne om niet helpt. 8. Wanneer 'er befmetlyke ziekten heerfchen, moet men  C 319 > men niet neerfiagtig , maar opgeruimd van gemoed» zyn; want de bezorgdheid en beklemdheid van gemoed doet alle befmetting van de lucht ligter op den menfch vallen, en een vreesachtig mensch is in tyden van aanlteekende ziekten, veel meer dan anderen, voor de befmetting vatbaar. Men moet alle onmaatigheid Verïnyden: zich veele beweeging maaken-, en geduurig in de vrye lucht verkeeren. Ook moet men zich Veel waiTchen en reinigen , den mond vlytig met wynazyn fpoelen; Myrhe, Oranjefchil of Geneverbeziën kaauwen, maar voor het krankenbed het fpeekfel niet doorflikken. Voor 't overige moet men vertrouwen opGods altyd waakende Voorzienigheid. Wy eindigen; dit dukje met deeze volgende dichtregels: Die maatig, kuisch en deugdzaam leeft, En, fchoon hy veel of weinig heeft, Zyn hoop op God wil dellen; Die vrolyk cn arbeidzaam is, Hem zuilen niet ligt droefenis, Noch imart of ziekte kwellen. * * * 1 Of zo hem ook al ziekte treft, Geen nood; daar hy zyn pligt bcfeft, Zal hy niét zorgloos weezen: Maar volgen 'sDokters wyzen raad, En, wachtend zich voor overdaad, Ten yollen rasch géneezen» ■voorbeeld van b uit e ns p O o riCe n ES vernederden hoogmoed. Menecrates, een .Geneesheer van Syracü/itt, reisde met de meeste door hem geneezene zieken, dia hem, voor dat zy nog hcrdeld waren, beloofd hadden , indien de geneezing gelukte, hem overal te zullen volgen. De trotschheid van deezen man ging zoo verre, dat hy zich uitgaf voor j y p I T e r (in die ty- deq  den de opperde der Goden) draagende een purperenrok en eenen ryksftaf in de hand; terwyl hy zyne volgelingen in her gewaad van andere en mindere Goden kl. »dde. Hy fchreef eens aan philippus, den Koning van RlacedouXn, den volgenden .brief: „kE» eh „crates j:upiter aan philippus heil! Gy „ heerscïit in Macedonién, ik in de Geneeskunst; „ gy doet hun, die gezond zyn, derven, ik geef den „ zieken het leven weder; uwe lyfwacht beftaat uit „MMacedamën, de myne uit Goden." philippus antwoordde hem met een paar woorden: hcrkryg „ uw verd.md!" : Philippus, eenigen tyd daarna van zvn verblyf in Maccdoniën hoorende, ontbood en verzocht hem by zich ten avondmaal. Menecrates liet zich geen tweemaal nodigen, Ify kwam en wierd met zvn gczellchap op kodbaare cn hooggefehudde tafelbedden geplaatst vóór hun dond een altaar met de cer- flelingen van den oogst, en terwyl men aan de overige gaden een uitmuntend gastmaai voordiende, bood men aan dit nieuw flag van Goden niet,dan reukwerk en wynplénging aan, die deeze befchimping niet kunnende ver.u-aagen, de zaal oiuduimig verlieten en zich niet weder vertoonden. ontzettende daad van diocles. Diocles, aan het hoofd eener vergadering van kundige mannen zynde ter vervaardiging der wetten voor Syracufen, had onder anderen op dooddraf verbooden, gewapend op dc markt te verfchynen. Eenigen tyd daarna hadden dc vyanden eenen inval in de ommedreeken van Syracufen gedaan, en nu liep hy zelf zyn huis uit met het zwaard in de hand; te gelyk vernam hy, dat 'er oproer op de markt ontdond — hy begaf zich derwaarts; een burger riep hem toe: „gy „ fchaft uwe wet af!" „zegliever, dat ik ze bevèsï? tig," was zyn antwoord, terwyl hy het zwaard in •zyn eigen boezem dreef. Te Groningen, by SW. ZUID E M A. i8co, ente Amderdam by'de Weduwe H. KEYZEE.» ai verder alom. te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN; Nr. 197. gods wysheid en goedheid, zigtbaa& in twee verschillende eigenschappen van de dieren. .J^Vlle fchepfelen, zoowel die in de lucht, als dis op de aarde cn in het water leeven, leiden ons op tot de kennis van God cn van ons zeiven. Geen kreatuuf is zoo gering, of wy kunnen, by eene oplettende befchouwing Van dezelve, iets goeds van haar leeren., Een Os, die zynen heer, en een Ezel, die dc kribbe zynes heeren kent; de mier, die onvermoeid is in haaren arbeid; de nyvere bye, die den honig uit de bloemen verzamelt, en tot fpyze oplegt; de Ojevaar^ de Tortelduif, de Kraan, dc Zwaluw, welke alle hunnen tyd weeten, wanneer zy moeten wederkeeren ; de leeiiwrik, die zynen Schepper pryst; de duif met haare oprechtheid; de fiang met haare voorzigtigheid; in één woord, elk dier, naar zynen aart, herinnert ons aan menigvuldige onbetaamlykheden, welke wy moeten vermyden, en doet ons gedenken aan veele welvoeglykheden, Welke wy moeten in acht nee-* men. Wanneer job zyne vrienden van de Godlyke Voorzienigheid wil overtuigen, zoo bedient hy zich van deeze nadruklyke woorden: „vraagt toch dc beesten, elk een van die zal het u leeren, en hpt Gevogelte des hemels, dat zal 't u te kennen geeven; of fpreekt tot de aarde a ea zy zal 't u keren.. o»k zuilen 't u tV. Deel, Tt  C 322 ) de Viflchen der Zee vertellen." Job XII. 7. Wanneer je sus zyne groote zorgvuldigheid voor het heil en welzyn van de Jbodèri recht levendig Wij aan den dag leggen, zoo wyst hy hén op eene Hen, die haare Kiekens onder haare vleugelen yergadert, Matth, XXIII: 37. en wanneer Hy hunnen haat en vyandfchap tegen zyne Apoltelen wil aantoonen, zoo vergelykt hy hen by de Wolven , die alles wurgen en verfcheuren. Hoofdft. X. 16. Dit, myne Leezers! zalons eene gepafte aanleiding geeven, om twee verfchillende eigenfehappen van de dieren, naamlvk hunne vyandlykhcid tegen elkander, en hunne uitfteekende liefde jegens hunne jongen, wat nader te overvroegen, en daar uit Gods Wysheid en Goedheid te leeren kennen. Vestigen wy vooreerst onze aandacht op de vyandelykheden, welke dieren jegens eikanderen pleegen , zoo vinden wy, .dat 'er onder veelen van hen' een beftendige oorlog plaats heeft. Elk Element dient, om zoo te fpreeken, tot een kampplaats voor de dieren. De Arend rooft in de lucht; dc Tyger op het land; de Snoek in het Water; en de Mol onder de aarde. By deeze en meer andere foorten van dieren is de trek tot voedfel de beweegoorzaak, waarom zy hunne medefchepfelen vervolgen. Maar in fommigen ontdekt men eenen natuurlyken weêrzin (antipathie), waaruit deeze vervolgzucht haaren oorfprong neemt. Zekere dieren, die zich op den fnuit van een Olifant plaatfen cn denzelven zoo fterk en ftyf toedrukken, dat hy daaronder komt te bezwyken, doen dit zekerlyk niet uit eene begeerte naar voedfel, maar veelmeer uit eenen natuurlyken Weêrzin of afkeerigheid. Wanneer het Hcrmelyn eenen ilaapenden Beer of Eland in het oor fpringt; en zich met zvne fcherpe tanden daarin vasthoudt, kan men geenzins Hellen, dat het zulks uit eenen trek naar voedfel doet; want juist hierdoor, dat dit dier een ander wil benadeelen, benadeelt het zicii zeiven , en het wordt een prooi zyner yyanden. ïutufï'ehen blyft het zeker, dat 'er geen dier op den aardbodem gevonden word, 'twelk niet aan andere dieren tot voedfel verltrekt. Ik weet Wel, dat deeze fchikking der Natuur aan veele men- fdhea  ( 3*3 ) fchen toefchynt, tegendrydig, ja zelfs gruwzaam té zyn, maar desniettegenftaande durf ik beweeren dat juist deeze afkeerigheid en vyandlykheid der Dieren tegen elkanderen , een uitmuntend bewys oplevert van Gods Wysheid in de Regeering van de Wereld. Dat de Dieren in eenen beftendigen oorlog zyn, en zich onder elkander verllinden of vernielen, ver* ftrekt, over 'tgeheel genomen, tot groot nut en voordeel. Waren 'er geene Roofdieren, die zich met her vleesch van anderen voeden, dan zouden de dieren verbaazend fterk vermenigvuldigen, en de aardbodem zoude niet rri ftaat zyn , om ze allen te" bevatten. Waren cr geene Müflchen, die de rupfen opëeten, WV zouden weinige boomvruchten hebben. En indien geen Schneumon (een Indiaanfche muis) de eiëreu van den Krokodil vernielde, dan zoude dit verbindend Ichepfel te fterk vermeerderen. En hoe woest, hoe onbewoond zoude een groot gedeelte van den aardbodem zyn! hoe veele foorten van dieren zouden geheel ontbreefcerj , indien 'cr geene vleesch-eetendd dieren waren! of zouden deezen zich miffchicn met de U-ewaflen moeten voeden? dan zouden de Velden geenen genoegzaamen voorraad opleveren, om ons' e" ,a"°efe dierèn te onderhouden, fa, hoe zouden de Vihcben kunnen voortduureu, indien zy de Water-Infecten niet mogten nuttigen. Dit is ten minden zeker, dat dé dieren zeer veel van hunne levendigheid en kundgreepen zouden verliezen, indien 'er geene vyandlykheid, en geene begeerte tot vervolging onder hen plaats had. Het geheele fchepping-werlt; zoude fomber zyn ; alle dieren zouden als in eenen flaap gedompeld, zelfs de mensch zoude minder werk-: zaam zyn. Ja, hoe veele dingen zouden wy moeten ontbccren , waaruit wy thans de wysheid van God kunnen leeren kennen, indien 'er een algemeene vree-' de onder de dieren pjaats hadde. 't Behoort mede tot het plan van dc Wereld, dat het eene dier het andere vervolgt; eirwy zouden reden hebben onsdaarover te beklaagen, indien- door deeze fchikkine der Natuur geheele gedachten van dieren uitgeroeid wicrd.cn; maar dit gefchiedt geenzins; integendeel górden de dieren, door deeze geitadige vervolging enr Tt a be'  ( 3e4 ) feenadeeling onder elkander, in evenwigt gehouden. jHierom is het, dat het getal der woefte en verfcheur rende dieren, in vergelyking van de tamme en nuttige, zeer gering is. De fehadelykfte en de fterkfte dieyen zyn gemeenlyk ook de onverftandigften, integendeel weeten zich de zwakkeren van duizend middelen cn kimden te bedienen tot hunne verdediging of beveiliging. Allen bezitten zoo veele fcherpzinnigheid, Herkte, handigheid, voorzigtigheid en loosheid, als jiodig is om de magt, raddigheid, en list hunner vyanden in evenwigt'te houden. Wie onzer ontdekt hierin niet eene aanbiddenswaardige Wysheid van God! wie wordt niet gedrongen met eenen david idtteroepen: „hoe groot zyn uwe werken, o Heer! Gy hebtze alle met wysheid gemaakt." Ps. CIV. 24, Ziet, Leezers! op deeze wyze kunnen wy eenigcrmaatc begrypen waarom het noodzaaklyk is, dat de Dieren tegen eikanderen vyandfehap pleegen. Maar is het niet byna onbegryplyk, hoe onder het cdelde gedeelte van de Schepfelen hier q;j aarde, ik meen fflet goedertierenheid — nedrigheid — zagtmoedigheid en langmoedige verdraagzaamheid." Kol. III. 8 en 12, Doch, wy gaan voort met eene tweede en edeler' eigenfchap van de dieren tc befchouwen , naamlyk hunne, groote zorgvuldigheid om hunne Jongen te befchermen en te onderhouden. Eene natuurdrift, welke aan alle dieren byzonder eigen is. Men vindt geen dier , 't welk zyne eiè'ren of zyne jongen aan een blind noodlot overlaat: neen, allen neemen zy de befte maatregelen , welke tevens naar de behoeften hunner Jongen ingericht zyn. De genen, welke uit dc eieren van Viflchen en Infckten (gekurvene diertjes) voortkomen, hebben geene byzondere broeding van nooden, omdat de warme ftraalen van de Zon toereikende zyn hun het leven te geeven, en zy van hunne geboorte af in ftaat zyn, om zich zeiven te kunnen voeden, wanneer zy flegts op eene bekwaame plaats ter Wereld komen, waar zy eenen genoegzaamen voorraad van levensbehoeften vinden. De Visfchen, zyn niet in ftaat hunne eigene Jongen van anderen te onderfcheiden , en nogthans zorgen zy uit eene natuurlyke drift (inftincT) voor de hoofdbehoeften van hunne toekomende broed: zy komen by troepen aan den oever van de rivier, om zich, juist daar ter plaats, van hunne eieren te ontdoen, waar de Tongen gelukkig kunnen uitbroeden, en waar zy voedfel vindep, om te groeien. Andere dieren, die zoowel in het water als op het land leeven, by voorb. dc Schildpadden en Krokodillen, verlaaten op zekeren tyd het water, en leggen hunne eieren in het Zand, om daarin, door de warmte van dc kaefïerende zon, uitgebroeid tc worden, even als of zy 'twiften, dat hunne Jongen van zelve den weg wel zullen vinden, om in het regtc clement te geraaken en hun voedfel optczoeken. De Muggen, welke uit het water joorfpronglyk zyn , maar vervolgens in de lucht zwieren, en op het land hun voedfel vinden, leggen hunn& eieren op 't water, waar hunne Jongen eerst beginnen te leeven; de moeders dwaalen hieromtrent nooit; het kapelletje, 'twelk van een Koolrups voortkomt, zal nooit zyne eieren op vleesch plakken, en «le vleescla-vlieg zal dezelve nooit hechten aan de T t 3 bla-  ( 3=5 ï bladen van den kóól, omdat deezen géén voedfel zvn voor de Jongen, die 'er uitkomen. Sommige Infecïen vliegen andere leevcnde dieren achterna, om haare eieren in derzelver huid, hair, mond, ja zelfs in het ingewand te plaatfen. Eene zekere foort van vliegen , hebbende aan 't einde van het lyf eene boor doorbreekt met dezelve een blad van een eikenboom en veroorzaakt daardoor een Galnoot, in het midden van dezelve legt zy een eitje, 't welk vervolgens word uitgebroeid; de galnoot en het wormpje groeien met elkander te gelyk voort; en het jong,''twelk 'er uit Kruipt, vindt by zyne geboorte en huisVéfting en voediel. Zoodanige dieren , die niet in ftaat zyn , om zich aanvanglyk zclven te verzorgeh , zyn aan de Voorzorge cn koeftering van hunne Ouden bcvoolen. Hoe bezig zyn reeds de Vogelen, voor dat zy hunne eieren leggen? elk heeft zyne byzondere wyze om een nest te bouwen; hoe onvermoeid zyn zy in het Uitbroeien van dezclven! hoe zorgvuldig, om hunne Jongen■ te koefteren, en hun dat voedfel te befchikken, wat hun het dienftigfte is! hoe moedig, om deZelven tegen alle aanvallen te dekken! welk eene tedere hefde betoont by voorb. eene Hen omtrent haare Jongen: zy lokt haare Kiekens, zy voedtzc zv •leidtze met haar rond, zy koeftertzü, en by het'vei rapeden yan een dreigend gevaar, neemt zy hen in belcherming en verbergt hen onder haare vleugelen Over het algemeen genomen , is deeze natuurdrift van dc dieren , om hunne Jongen tc befchermen, veel fterkcr, dan hunne begeerte tot voedfel, tot ruste en tot hunne eigene veiligheid. Zy hongeren en dorften liever, zy ontbeeren liever den fiaap, en andere gemaklykheden, ja, zy fchatten hun eigen leven met te dierbaar, om flegts hunne Jongen te beveiligen. 'tls waar, men kan gcmaklyk begrypen, hoe zoodanige dieren welke levendige Tongen werpen, eene ongemeene liefde tot dezelvcn hebben; maar hoe by zoodanigen, welke eieren leggen, de zorgvuldigheid zoo ongemeen is, is meer zonderbaar en onbegryplyker. De eieren hebben eene geheel andere gedaante! dan de dieren, dié dezelvea leggen, en hebben itW niet  niet de minde gelykheid met eenig ander dier. Ja wat meer is, de eieren zyn nog niets eens zigtbaar, waaneer de Vogelen reeds beginnen hunne nefteu te bouwen — en de Infekten, om die planten en gewaden optezocken, waar hunne Jongen, by hnnne geboot te, voedfel en befcherming zullen vinden. Wie onzer bemerkt hier niet de onbepaalde uitgedrektheid van Gods verftand, en de vruchtbaarheid van Zyne wysheid en magt, die dergelyke indrukfels aan de dier ren gegeeven heeft! Wie moet niet bewonderen deszelfs licfderyk oogmerk, om het ryk der dieren voort te planten, en daardoor onze genoegens, ons nut en voordeel, en onze gerieflykheden te bevorderen. Laa-, ten Ouders van de Dieren leeren hunne kinderen tederhartig te beminnen; en laaten zy vooral, hunner hoogere verpligting als redelyke wezens indachtig, tevens hunne Kinderen ver/landig beminnen. Laaten zy hun niet alleen voedfel en dékfel verfchaffen, maar ook, en wel voornaamlyk, acht geeven op hunnen zedelykcn toedand; hen opleiden tot een deugdzaam gedrag eu Kriftelyken wandel; hen vervullen met eerbied voor God en liefde voor de menfehen; hen bekend maaken met eene gezuiverde Zedenleer en eenen redelyken Godsdienst; op dat zy ten eenigen tyde mogen opgroeien tot braave Godsdiendige menfehen — waare Kridenen— en nuttige Leden van den buraerftaat i 5 o Blode! Teel/Ier van verdriet! Wat droeve fmarten 'baart gy niet! Nooit bleef een land of maaifchappy Van uw vervloekte grillen vry; Zelfs neemtge in menig huisgezin Het kraamvertrek der Vrouwen in. In fommige oorden van ons Vaderland, heeft men nog de dwaaze mode of gewoonte, dat 'er terdond, na de verlosfing van eene Vrouw, alle vriendinnen ere nabuunimen te famen geroepen worden, zoo dat de geheele huishouding in rep en roer gebragt wordt. Men  C 3*3 ) Men eet en drinkt, men praat, lacht, en is vrolyk, i En daar ée'n of meer vertrekken vol vrouwen zyn, zoo is het 'er vaak voor een gezond mensch byna niet uit te houden. Hoe onverftandig! daar een Kraamvrouw als dan zoo hoogst noodig rust, Itilte en zuivere lucht behoorde bezorgd te worden. 't Is dus niet te verwonderen, dat menige Kraamvrouw., meermaalen zoodanig in onmagt raakt4 dat het twyfelachtig is, of zy weer by zal komen, dan niet. Dit ziet, dit weet elk: men is derhalven van het nadeelige, van het gevaarlyke volkomen overtuigd; en evenwel houdt men, ten kofte van het leven eenef Kraamvrouw, zulk eene buitenfpoorige gewoonte aan den gang. ■ Verbaazende uitwerkfelen der mode! Lof zy hun, die deeze dwaaze gewoonte verachten, alle nafpraak belachen, en verltandiger handelen. —■ Mogt dan dit dwaas gebruik door elk, en inzonderheid door Moeders en Vaders, ernftig overdacht en doordacht worden; ten einde zulk eene vreeslyke gewoonte tegen te gaan.— Wilde men zich in zulk een geval eens vermaaken, zeerwel: maar, dat zulks dan naderhand gefchiedde, wanneer de Kraamvrouw volkomen wéér herfteld was. spreek en handel altyd recht. Een Gricksch dichter, simonides wilde eens den Rechter thkmistocles, zynde een Atheniënfer, overhaalen, om een onrechtvaardig vonnis uit te fpreeken : maar welk andwoord kreeg hy ? dit: „ Indien gy in uwe gedichten tegen de maat zondigt, dan zyt gy geen goed dichter: en wanneer ik tegen de wetten een vonnis geef, dan ben ik geen getrouw en goed rechter." Simonides fchaamde zich, en zweeg. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1800. en te Aflilterdam by de Weduwe H. KEYZER, en verder aloin te bekomen.  WEEKBLAD VOOR. DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. N^. 198. Waarde Leezers! In myne tweede avondvertelling beloofde ik, om da gedachten van Ilindrik aangaande de opvoeding zyner Kin* deren, in eene afzonderlyke avondvertelling mede te deelen: (*) dit wil ik thans doen. Hoopende, dat het hun inzonderheid, wier werk het is, om het aankomeude geilacht op te voeden, te befchaaven, verlichten, verbeteren, en tot edeldêhkende en werkzaame menfehen te .vormen, niet onaangenaam zal zyn, om al weder iets over dit belangryk fr.uk in dit Weekblad te zien geplaatst: het is toch van de eerde en rechte vorming der jeugd, dat het geluk, de bloei cn welvaart cener Maatichappy, ja van het Menschdom ten grootden deele afhangt. VIERDE AVONDVERTELLING. Voor dat ik (zoo begon Hindrik) u bekend maak, Haar welke regelen wy onze Kinderen opvoeden, moet ik u zeggen, dat wy in onze Gemeente een braaf, rerfiandig en werkzaam Leeraar hebben, welken het tydelyk en eeuwig geluk van zyne medemenfehen recht ter harte gaat. Ily fpaart geen moeite en IV. Deel. Vv vlyt, <£*} Zi« ïHoro, 195, Wads. 3, vw 4k We«kW^  C 33^ ) vlyt, om ons allen zoo veel mogelyk nuttig te zyn. ■ En daar hy weet, dat van de lichaamlyke en zedelyke opvoeding der jeugd het geluk, de bloei en welvaart der volgende geflachten inzonderheid afhangt, zob toont hy ons ook met de daad, dat hy zulks gevoelt en hartelyk meent; want hy houdt met de getrouwde lieden opzetlyk eene catechifatie oVer de opvoeding der jeugd. En zulke ouders, welke met Kinderen gezegend zyn, mogen boven dien altyd vry by hem komen, om Hem dien aangaande te raadpleegen. Ja, het is hem ook geenzins te min, om zelfs de allerarmfte menfehen te bezoeken, welke kinderen hebben, met oogmerk, om dezulken een goed voorbeeld te geeven, hoe zy met hunne lieffte panden moeten omgaan, en om hun te zeggen, hoe zy dezelve, nog kléin zynde, moeten behandelen en bellieren. — Met één woord, onze Dominé is een waar menfehenen kindervriend, die geheel zyn leven tot nut en inenting voor 't algemeen befteedt. Hier van wil ik u nog een voorbeeld vertellen. Toen hy by ons kwam als Leeraar, hadden wy eene oude, kleine, flegte, Vochtige, bedompte, en dus zeer ongezonde fchool. si— Hier over praatte hy; bragt deezen en genen het rriad'eelige dnar van onder 't verftand. Men begon zulks te begrypen, men vertelde elkaér, dat het zekerlyk van de fchool zou komen, dat de kinderen foms zoo moesten braaken; met pyn in 't hoofd of ziek cn ellendig in huis kwamen enz; en dat onze goede Meester er zoo wit en. fukkelachtig uit zag fchreef men insgelyks aan de ongezondheid der fchool toe. —— Het duurde niet lang, of onze Dominé bragt zulks zeer natuurlyk en verftandig te pas, in eene toepafling, cn' zeide ons onder anderen zeer ernftig, dat het een der voornaamfte pligten der ouderen was, om voor de gezondheid en het leven hunner kinderen zoo veel mogelyk te zorgen; cn dat daar toe ook behoorde, om zulk een vertrek, waar in de jeugd dagelyks ondenveezen wierd, zoo Vrolyk, ruim, hoog, droog cn gezond intcrichtcn als immer mogelyk wate, om dat onze Kinderen daar in hunne eerde levensdagen grootendeels mocden doorbrengen. —1— Hier op vroeg hy zyne Gemeente: heeft onze Schooi - voor  C 331 ) voor het tegenwoordige zulke noodzaaklyke eigenfehappen ? Wy moesten in ons hart allen zeggen van neen. Zo gy uwe kinderen lief hebt, zo gy hunne gezondheid begeert, zo gy hun geluk bemint, dan zyt gy onder anderen ook verpligt om de fchool te verbeteren. Wie weet, zeide hy eindelyk op eene hartroerende wyze,— wie weet, hoe veele menfehen, ook in deeze Gemeente, kwynen of fukkelen aan allerlei pynen en ongemakken! Wie weet hoe veelen van uwe natuurgenooten, ja van uwe kinderen , reeds vroeg ten grave zyn gedaald, die hunne gezondheid in een naar en ellendig Schoolvertrck verlooren hebben! Bedenkt dan wat gy doet, wanneer gy uw dierbaarfte panden langer in zulk eene benauwde School laat gaan. — Het gevolg hier van was, dat dc Gemeente terftond wierd faam geroepen; en men befloot, genoegzaam eenpaarig, om de School, hoe eerder hoe beter, zoo gezond en vrolyk te laaten maaken, als mogelyk was. Na dat zulks gefchied is, komen onze Kinderen altyd blyde en weigemoed te huis: en onzebraaye Onderwyzer der jeugd leeft insgclyks veel opgeruimder en gezonder. Ook heeft onze Domme" bewerkt, dat huizen en goederen, ja alles door het geheele Dorp, veel zindelyker worden gehouden, en wy thans een veel gezonder en zuiverer lucht inademen dan voorheen. Aan deezen braaven man hebben ik en myn vrouw het inzonderheid dank tc weeten, dat wy in ftaat zyn, om onze Kinderen redelyk en ordcnlyk te kunnen opvoeden : en dit willen wy en onze Kinderen hem eeuwig dank weeten. Ach! waren 'er veele zulke waardige en werkzaame Leeraars en menfehenvrienden! hoe gelukkig zou zulks voor het menschdom zyn! * * * Nu zal ik u kort vertellen , welke regelen wy hoofd*. Eaaklyk in acht neemen, om onze kinderen tot nuttige en eerlyk denkende menfehen te vormen. 1 Onze zorg voor dezelve begint reeds voor hunne ge-* boortej goo rasch myne vrouw zich zwanger bevindt, Vys, daa  C 332 ) dan 'zorgt gy meer dan ooit voor haare gezondheid; wacht zich voor hevige aandoeningen, als toorn, droefheid enz. — En ik beyuere my, om myne echtvriendin het leven aangenaam te maaken; eii dit doe ik zoo veel te hartlyker, om dat ik een zeer lief en best Wyf heb; want wy weetcn cn zyn overtuigd dat de lichaamsgesteldheid en de aandoeningen der moeder eenen grooten invloed hebben, op het voorfpoe- dig en gelukkig aanrypen der ongeborene vrucht. Nogthans vergeeten wy niet 't geen David tot lof van jehova, den Alwéetenden, zingt in Ps. CXXXIX. vs. 14, 15, 16. — Ja! God is de Schepper van alles en dus ook de Formeerder van ons menfehen.— Evenwel is het de wil van onzen Schepper, dat wy onze'pligten ook in dit opzigt zullen kennén en ber trachten. Wanneer myne Vrouw in baarensnood is, wachten wy ons wel van haar over te geeven aan het een of ander oud wyf, dat zich voor eene Vroedvrouw heeft opgeworpen , zonder ooit eenig onderwys genooten te hebben, zoo als helaas! op veele plaatfcn te Lande dikwyls gebeurt, eu ook vaak de ongelukkigfte gevolgen heeft: maar wy befpreeken in tyds eene wel -onderzochte cn geichikte Vroedvrouw, die ons dan ook in den nood bedient en waaraan wy alles gerustlyk toevertrouwen : wy gebruiken geene aanzettende of ilillendc middelen, of zy moet het noodig oordeclen, en dan gefchied zulks voorzigtig, of met raadpleeging van een' kundigen Dokter. Daar wy nu weetcn, dat, zoo rasch een Kind geboren is, zich alle deelen des Lichaams, en de werktuigen der ziel terftond verder beginnen te ontwikkelen; zoo volgt, dat onze eerfte en grootfte zorg rmoet zyn, om zulke middelen in 't werk te ftellen, waar door het Kind tot zyne natuurlyke cn hoogstmogelyke volkomenheid kan aangroeien en opwallen. Dit is eene pligt, welke my en myne Vrouw zwaar Op het gemoed weegt: want rede en ondervinding leeren, dat, wanneer er niet behoorlvk gezorgd wordt yoor dc gezondheid der Kinderen", zy veelal hun ganfche levert door kwynen moeten. Eu hpe zuilen de zielsvermogens zich in een ziek-  C 333 ) lyk lichaam ontwikkelen en door hetzelve werken? — Wy zorgen dus voornaamlyk, zoo lang onze kinderen nog zinlyk werken, voor hunne lichaamlykc opvoeding en gezondheid. Ten dien einde zyn wy in de eerfte plaats al aanftonds zeer oplettende, dat het kind niet te fterk in pakken, doeken.of windfcls gekneld, noch door die pakken van onderen omteflaan te digt ingeflooten wordt. Want door deeze onverftandige" gewoonte of dolle mode worden groote nadeelen Veroorzaakt: de ingewanden worden gedrukt, zoo dat het zog of voedfel niet bchoorlyk verteerd, maar fcherp en zuur wordende, buikpyn, ftuipen,cnz. ontftaan: de vrye omloop des bloeds wordt belemmerd; de Kinderen worden rood en blauw van gezigt; bedwelming, ja beroerte en dood zyn er de gevolgen van : de beweeging der fpieren en leden wordt verhinderd, -waardoor' de ontwikkeling niet alleen gefluit, maar ook de goede vorm der leden mismaakt wordt: de fcherpe uitwaademing der ontladingen blyft in die 'digte ompakking befloeren, dringt door de huid wederom in het lichaam van het Kind; verdervende de gezonde vogten en prikkelende de huid, maakt zy jeukte, roodheid, uitilag, fmarting, onrust en allerhande ongemakken. • In de eerde dagen, na dat het kind ter wereld gekomen is, kleeden en dekken wy het zoodanig, dat het min of meer zulk een warmte behoudt, als het voor de geboorte hadt: maar beide verminderen wy langzaamerhand zoodanig, dat de warmte by het kind geheel natuurlyk wordt. In den zomer kan zulks rasfeher geleideden dan in den winter. Wy zorgen echter altyd dat het kind niet gebroeid wordt. . Inzonderheid is myne vrouw 'bedacht op zindelyken reinheid: want dit is een voornaam middel 'ter bevordering van de gezondheid. Zy maakt het kind daarom veel vaaker, dan anderen gewoon zyn, los om het zuiver en droog te houden, en dit 'kan zy knapjes doen, omdat onze wyze van inpakking vee! eenvoudiger is. , De kusfens der wieg vult myne vrouw gewoonlyk met hooi of ftroo: dus doende kan zy al het wieg-goed, gemaklyk en zoovaak het noodig is waflehen; en de kufléns wederom met versch Vv 3 en  C 334 ) en zuiver hooi of ftroo vullen. Zy dekt het Kind des zomers met een déken, en des Winters met een ligt en dun vederbed. — Met één woord, myn vrouw houdt alles wat een kind om en aan heeft, en waar op en onder het flaapt, recht fchoon, droog en zuiver van reuk. Aangaande het eeten. Wy letten in 't eerfte halve of genoegzaam heele jaar met de uiterlie nauwkeurigheid daar op, dat het kind zulk voedfel krygt,'t welk goed zuiver, versch, licht verteerbaar, meer vloeibaar dan ftevig, en dus gezond is. Van zelve volgt, dat wy die fpyze verkiezen, welke de natuur ons aanwyst, en dus van God zeiven voorliet kind verordend is; naamlyk de melk der Moeder: want de melk is door de Moeder zoodanig toebereid, datze genoegzaam voort tot de voeding des lichaams kan overgaan. Gy begrypt dus, dat zulk voedfel, zoo lang de Moeder gezond is, het gefchiktfte voor een klein kind moet zyn, wiens maag met alle deelen, welke tot de fpys-verteering behooren, nog te weinig kracht heeft om ander voedfel te verteeren. Zulke Moeders dan, welke in ftaat zyn om haare Kinderen zelve te kunnen voeden, cn deeze bclangrvke en gewigtige wet der Natuur verlaaten, handelen'liefdeloos , onverftandig en fchandclyk jegens haare dicrbaarfte panden; wyl zy dezelve berooven van zulk een voedfel, 't welk den grond kan leggen tot een gezond en lang leven : van welk pligtverzuim, zy voorzeker in den grooten Oordeelsdag, aan den besten Vader der menfehen rekenfehap zullen moeten geeven. Dat ieder Moeder dit toch ernftig bedacht! Maar indien het mogt gebeuren dat myne Vrouw haare Kinderen niet konde zoogen, dan zouden wy dezelve voeden met Ezelinnen of Geiten melk: en zo wy die niet konden bekomen , dan met versch gemolkene Koemelk, met water verdund. Wanneer de melk niet warm genoeg is, dan moet men dezelve niet op het vuur zetten; want dan verkrygt zy terftond een zeker zuur, 't welk nadeelig is voor een kind : maar best is het omze met warm water van pas te maaken. Ryke lieden konden eene gezonde min neeyien3 dat is nog beter» Als het Kiüd meer voedfel  C 335 ) fel noodig heeft, dan geeven wy tweebak of geroofl; garftenmeel in melk en water gekookt: of heel dun vleesehnat zonder vet; of een eidooier in water geklopt, met een weinig fuiker, acht geevende wat het kind het best bekome. Doch de ondervinding heeft reeds geleerd dat alla meelfpyzen, vleesehnat, bier enz. niet dienftig voor kkine kinderen zyn; want zy verwekken ontfteekingen, toevallen, ïtuipen, leggen den grond tot vermagering, kliergezwellen,— en brengen de kinderen by het krygen der tanden en pokziekte in het grootfte gevaar. God zy gedankt! dat myn Vrouw onze Kinderen tot heden toe, in het eerlte halve jaar en nog lansier met haar eigene melk heeft kunnen voeden. Wy behoefden dus ook geen Kolfy, Thee, Chocolade of iets anders aan onze Kinderen te geeven: welke dranken meer nadeelig dan voordeelig voor zulke kleinen zyn. Onze Kinderen drinken, in 't vervolg, dagelyksch goed zuiver en versch putwater, behalven 's morgens, dan geeven wy hun een glas melk en water, wanneer zy dorst hebben. Wy laaten onze Kinderen al rasch de vrye lucht in ademen: dit mag in den zomer met twee of drie weeken na hunne geboorte wel gefchieden: want hier door krygen zy niet alleen eene bloozende kleur, maar het genot der zuivere lucht zet hun ook kracht en fterkte by, bewaart hen voor ziekten en ongemakken , en zuivert het bloed. Ook worden zy dusdoende gehard tegen de afwüfelende warmte, koude, en ander weder.— Zoo lang de Zon fchynt, is het best dat de Kinderen op zulk eene plaats zyn, alwaar gras en boomen groeien, wyl daar de lucht meestal zuiver, en dus gezond is. Hoe noodzaaklyk het genot der vrye en zuivere lucht voor de aangroeiende jeugd is, kan men weetcn, wanneer men veronderftelt, dat Kinderen in zekeren zin overeenkomfl: met de plantgewaflen hebben; indien dezelve in broeikalfen of ergens anders worden'opgekweekt, zonder de buitenlucht, weldra verliezen zy hunne kleur, kwynen en fterven: fchoon raeuze nog zoo wel en voorzigtig behandelt en oppast*  C 336 ) past. Zoo gaat het ook met Kinderen welke men het genot der vrye lucht onthoudt. Iets, 'twelk een oplettend Kindervriend by ondervinding wel weeten zal. Onze Kinderen worden niet alleen, zoo lang zy in de luieren zyn dagelyksch, maar ook vervolgens tot in hun derde of vierde jaar dikwyls over hun geheel lichaam gewalfchen. In de eerde weeken, en vooral by koud weder, maakt myne Vrouw het water eenigzins warm 1 doch zoo rasch mogelyk gefchiedt het met koud water : zy zorgt echter dat zy hen niet terdond wascht, wanneer zy uit de wieg of van het bed komen, of als zy nat bezweet Zyn: vooral worden zy wel goed, doch zeer fchielyk gewaflehen en ■afgedroogd; dus doende is het een middel om de Kinderen te verwarmen. Inzonderheid dient het, om de huid te zuiveren; de onzigtbaare uitwaaffeming te bevorderen; de zenuwen te verderken en den grond te leggen tot een gezond en langduurend leven Wanneer onze Kinderen -zoo groot zyn, dat zy zich baden kunnen, dan geeven wy hun daar toe aanftonds vryheid; doch niet zonder ons toeverzigt, terwyl het weder gunüig, cn het water fchoon en warm genoeg ) moet zyn. (Het vervolg en Jlot hiervan in het volgend NommerJ) Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1800. en te Amderdam by de Weduwe H. KEYZEK» ■ cn verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 199. VIERDE AVONDVERTELLING. (Vervolg en flot van Nommer 199.) K mderen moeten veele beweeging hebben Zo* rascli zy kunnen, moeten zy zich vermaakert, met loopen, fpringen, wentelen, fpelen, lachen, zingen cn alles wat dé beweeging des lichaams en der fpieren bevordert; doch men is verpligt om httn ongemerkt-tc beltieren. De beweeging bevordert den omloop des bloeds , zuivert de lappen , maakt de fpysverteering fterker, de zenuwen en fpieren vaster: zy maakt (met een woord) de Kinderen vrolyk en gezond. (*) — Dan hoe noodzaaklyk de beWeeging ook zyn moge, zetten wy echter geen kind te vroeg op de beenen, of laaten het in den leiband hangen: de ondervinding leert, dat zulks nadeelige gevolgen! kan hebben. Inzonderheid kunnen Kinderen door de drukking en het hangen in eenen leiband , zoo als dezelve gcmeenlyk in gebruik zyn, naarborftig worden en hooge fchouders krygen. Wy leggen onze Kinderen liever, by gemaatigd en goed weder, by eene zandhoogte of ergens elders heen, om zich dus IV. Deel. X x doen- (*) Men kan hier mede iN'era, 188, iSpen 190 versclyk.cn va» tü» WeakMad,  C 338 ) doende, door vallen cn opftaan, zeiven te oefenen en het gaan te leeren. Wat den flaap betreft, wy zien graag dat onze Kinderen, jn de eerfte weeken na hunne geboorte rykelyk cn gerust flaapen.; dewyl zulks eene al te fpoedige ontwikkeling van hunne levenskracht tegenhoud; dc tedere iichaamen fterkt; den al te fnellen omloop des bloeds, verhindert, en voorbereid tot het genot van eene beftendige gezondheid. Doch langzaa- merband ontwennen wy hen aan den flaap des daags: zoo dat zy met hun tweede of derde jaar alléén des nachts moeten flaapen. —r Des avonds moeten zy op eene geregelde wyze vroeg naar bed, en des morgens by tyds wederom opftaan. Deeze pryslyke gewoonte kunnen de Ouders niet te nauwkeurig in acht neemen: te meer, omdat de avondlucht doorgaans na- deelig, en de morgenlucht zeer gezond is. De flaapplaats van onze Kinderen houden wy altyd zuiver, fchoon, droog, luchtig en open: voorzien met beddegoed, 'twelk niet broeit of te fterk verwarmt, gelyk zulks het gevolg is van dikke vederbedden en kulfens: want hier door verzwakken de kinderen. Myn vrouw legt het bed goed by gefchikt weder weeklyks buiten, op dat bet altyd eenen gezonden en zuiveren reuk behoude. — Zeer onvoorzigtig cn nadcclig is het, wanneer men Kinderen by kwyncndc, teeringachtige of zieklykc dienstboden of andere menfehen laat flaapen: want Kinderen trekken de bedorvene uitwaasfeming van anderen fterk tot zich : zoo dat hunne vochten ook aan bederf onderhevig worden. Eindelyk wil ik u onze verdere handelwyze omtrent dc lichaamlyke opvoeding onzer Kinderen kort zeggen. Wanneer onze Kinderen over de één en twee jaaren oud worden, dan gewennen wy hen aan zulke klecding, welke met onzen ftand overeenkomt; liever een weinig beneden dan boven dcnzelven: doch altyd ruim en eindelyk. Geen harnasch, (0 ik verfprak my!) keurslyf, wórd er in ons huis gevonden: en ik hoor dat alle verdandige Ouders het er eens in zyn, om hunne Kinderen met zulk een ding niet meer tc benauwen, plaagen of hun daar mede van hunne gezondheid en rcchti'chapene leden te berooven. > Wy  C 339 ') Wy laaten onze Kinderen, meest altyd, met het bloote hoofd loopen: want dus doende hebben zy naderhand minder gevaar van boofdpyn , zinkingen , en zeere hoofden. Het geen wy eeten, moeten zy ook eeten: doch fpek , vleesch, kaas en zwaarder kost krygen zy zoo fchielyk niet, en dan ook zeer weinig; en over 'tgeheel zorgen wy altoos, dat zy van alles flegts een maatig gebi'fuk leeren maaken: want llerke eeters worden zelden geboren, maar gemaakt. Aan lekkernyen of fnoeperyen, gewennen wy hen niet: — want die zyn meest alle nadeelig voor de gezondheid. Die nooit genoeg heeft voor zyn mond, Leeft zelden vrolyk cn gezond: zoo zingen zy foms. Ook^ftelt zulk eene gewoonte hen bloot, om verkwifters cn eindelyk arm te worden. By enkele gelegenheden kan het echter gebeuren, dat "wy huil een (tukje koek of iets dergelyks geeven. Zy moéten zich dikwerf des daags in koud putwater wasfchen : en tweemaal des weeks het geheele lichaam: Hoofd, hinden, voeten, kieedereu,moeten zy fchoon en zindclyk houden Wy zorgen ook dat zy eene genoegzaame beweeging hebben. Wy gewennen hen aan allerlei weder. Doch, alles gefchiedt door ons beleid en onder ons toeverzigt: want myne vrouw en ik zeggen vaak tegen elkacr ,, onze Kinderen, zyn onze beste goederen,-en onze dierbaarfis panden: daarom verdienen zy boven alles ook onze voornaamfts en nauwkeurig (le zorg" En zoo gelukt het ons, myn Vriend! dat wy tot heden toe, liktche, gezonde, vlugge en vrolyke Kinderen hebben. Wy danken God vaak op onze knieën, voor zulk een' grooten zegen. . Hier zweeg Hindrik een oogenblik, eer hy my de zedelyke opvoeding zyner Kinderen vertelde. Intusfchen zeide hy my, dat hy en zyne Vrouw, met veel vermaak, nut, en genoegen geleezen hadden , de Prysverhandelingen over de Natuurlyke opvoeding der Kinderen in de twee eerfte jaaren van hun leven. Uitgegeeven door de'Maatichappy: Tot nut van *tAlgemeen, - * * *> Xxa ■ ua-  t 34° ) SBavid; een voorbeeld ter aanpryzing van lichaams-oefeningen. Zullen kinderen gezond blyven, en een vast en fterk Jichaams-geftel erlangen, dan moeten zy zich met deeze of gene foorten van licbaamlyke oefeningen, die voor hunnen ftaat, hunne omftandigheden en toekomende beftemming in de wereld meelt gefchikt zyn, dikwyls bezig houden. Eene groote menigte van zeer merkwaardige voorbeelden levert de gefchiedenis, zoo ge- wyde als ongewyie, ons daarvan op. Het lust ons, Leezers! U voor tegenwoordig ééncn der groot,ite Mannen van den ouden tyd, dien allen heel wei kennen, tot een voorbeeld daarvan voorteftellen. Der Israëlieten Koning, david, hoedde in zyne jeugd de Schaapen van zynen Vader isaï, die te Jkthlehem woonde. By deeze zyne dagelykfche bezigheid oefende hy ziel: in het llingeren, cn bragt het allengs zoover, dat hy met een' ftecu het voorwerp, ■waai'op by had gemikt, altyd treilen kon. Door deeze handigheid weerde hy dikwyls veri'cheurende dieren van zyne kudden; ja zelfs bragt zy tc wege, dat hv in vervolg van tyd de «Schoonzoon van den Koning saul werdt. Zyn Vader, naamlyk, bragt hem eens'bv zyne broeders, die ten ftryd e tegen de Phililtynen waren uitgetrokken. Hy kwam by hen op het oogenblik, dat dc armee in 'dagorde werd gefield, om den vyand aantetaden. Nauwlyks was dit gefchied, of een Philiftyn, een man van eene reusachtige grootte cn fterkte, trad voorwaarts uit, eu daagde op èenen zeer (tonton en trotfehen toon den dapperd.cn uit het Israclietisch leger tot een tweegevegt uit. Goliath was zyn naam: zyne dem, houding en gebaarden waren geweldig forsch, ruw eu fchrikverwekkend, en zyn zwaard en fpies (of piek) veel grooter dan die, welken andere oorlogslieden droegen. Elk was bang voor goliath; ^elfs de ftcrkfte cn Itoutfte Israëliërs' fchroomden eene kans met hem te vaagen. Dit maakte den man nog Jtoutcren trotfeher, zoodat hy de onbefchoftde en tergendde redenen tegen zynen vyand voerde. David; oüï zich heen. of'cr bader de menigte van dappere •-' ?''" Mm*  C 341 ) Mannen zich niet één opdeed, die zich met den Philk ftyn in een gevegt wilde inlaaten: maar hy vond niemand, die het waagcn durfde. Saul liet daarop openlyk bekend maaken, dat de man, die den Philiftyn befiryden en verwinnen zou, zyn Schoonzoon zoude worden: doch dit kon zelfs de dapperen niet bemoedigen. David alleen leende het oor aan deeze beloften, en liet zich uit, dat hy wel lust had, om zich aan den grooten goliath te waagcn. Eliab, zyn oudfte broeder, hield zulks voor eenen kinderly- ken waanvollen inval doch 'twas david ernst; hy liet zich niet affchrikken, maar gaf ook aan anderen kennis van zyn verlangen, welken daarvan den Koning verwittigden. Saul liet hem voor zich komen, hoorde zyne begeerte aan, prees hem wel om zyne kloekmoedigheid , maar raadde hem zyn voornecmen ernftig af, om dat hy nog te jong, en in den ftryd onervaren, de Philiftyn daarentegen een doorgeoefende cn beroemde ftryder was. TJavid andwoordde den Koning met allen eerbied cn befchcidenheid, dat hy, zoo jong hy ook nog ware, evenwel reeds proeven had gegeeven van 'dapperheid en kracht, —dat hy eenmaal eenen leeuw, cn nog eens eenen beer, die hem een fchaap had willen ontroovcn, had neergelegd, — dat hy nu lust had, om het met x deezen zoo geduchten vyand zyns Volks even eens te maaken, als met die dieren; God, die hem tegen den leeuw en beer had bygeftaan, zou hem tegen dien afgodifchen zwetfer ook wel helpen. Saul ftond het hem dan toe, en bood hem zelfs zyn eigen harnasch, zynen helm cn zyn zwaard tot'deezen ftryd aan. Maar deeze wapenrusting was den jongeling veel te ongewoon en lastig; hv verkoos geen ander wapentuig, dan zynen heracrsfhf en flinger, waarmede by zoo vaardig omgaan kon; cn in zynen herderstas ftak hy,eenige gladde fteenen, om tot zynen flinger te gebruiken. — Nu ging hy moedig los op den Philiftyn, die, hem ziende aankomen, verontwaardigd werdt, en zich fchaamde, om zich meteenen zoo ellcndigcn jongeling, die daarby zoo decht gewapend was, zelfs intelaaten in een gevegt. Hy .wierp eenen blik vol van verfmaading op hem, en 3 zei-  ( -342 ) zeide: ben ik dan .een hond, dat gy my met een dok -genaaken zult? AVel aan, voegde hy 'er al vloekende by: ik zal uw lichaam den vogelen, en wilden dieren te eeten geeven. Maar david achtte zyn dreigen en vloeken niet. „ Gy moogt, andwoordde hy hem, met zwaard, fpies cn fchild aangetogen komen; ik verlaat my op mynen God." Daarop maakte goliath zich gereed, om hem met oenen flag neêr te vellen. Eensklaps nam david zynen flinger , legde eenen (teen daarin,' en flingerde dien zoo Iel en wis , dat de deen den Philidyn vlak aan't voorboofd trof, en hem de herffenpan verpletterde. G o. liath plofte agtenvaarts ter aarde; .david fchoot rasch toe, trok hem zyn eigen groot zwaard uit, en hieuw hem het hoofd daarmede af. Dit gefchiedde in tegenwoordigheid van veele duizenden , zoo Pliiliilynen als Israëlieten. wat. is pergament? Wy weetcn dat zulk kêr of leder, 'twelk men thans van fchaapen of lamsvcllcn bereid,pergament genoemd wordt. Deeze benaaming is haaren oorfprong verfchuldigd aan het volgend aêloud geval.. E u m e.ne s», (een bevelhebber van alexander den Grooten, verzamelde te Pergamns, toen de hoofdftad van een ryk in Klein Afië, eene aanzienlykc Bibliotheek: doch daar de toen regeerendc .Koning van Egypte den uitvoer van het Egyptifche papier verbood , liet e u m e n e s tot het vervaardigen van hand..fchriften voor zyne boekery , behoorlyk toebereide huiden van dieren gebruiken. Van hier, dat de zelve nog heden ten dage, naar gemelde Stad, Pergament .genoemd worden: hoewel het gebruik daarvan rcedü vooraf bekend was. nm  C 343 ) het kan te pas komen. Om'een Deeg te maaken, dat tegen 't vuur en water beftand is, neemt men drie oord en twee maatjes frifl'che melk, of liever drie en één derde oord, waar by men zoo veel wynazyn (edik) giet, dat de melk geheel en al fchift: wanneer deeze fchift of kedel gezonken is, dan giet men het vogt, 't welk 'er op ftaat, af, en doet by den.kedel, of het gezonkene, het wit van vier of vyf eieren, 't welk men vooraf wél moet kloppen: hier onder mengt men zoo veel fyn gezeefde ongekochte kalk, (geleschtc is des noods ook voldoende) dat 'er een deeg van worde, 'twelk zoo ftevigis, dat het onder het gebruik niet vloeit.— Wanneer dit deeg goed opgedroogd is, dan is hetzelve tegen vuur en water beftand. . De Uitvinder (zynde de Heer g. g. skoge) verzekert, dat hy 'er gaten meê in eenen grooteri ketel geflopt heeft, waar in dikwerf pik gekookt wierd,, en zulks reeds meer dan vyf'jaaren had volgehouden."— Dit deeg kan derhalven in meer dan een opziot nuttig zyn: men kan 'cr difteleer-vaten meê fluiten; gebroken glas, porcelcin, of ander aardwerk mede hymen. Ja alle vaten, welke in het vuur gebruikt worden. Zelfs verzekert gemekte Heer, dat 'het, in plaats van vertinfel, tot kopere vaten kan dienen! raadsel. Een zeker werkman legde het zoo aan, dat hy dagelyks één daalder verteerde, en hy verdiende flèchts 15 ftuivers: evenwel kon hy met zyn huisgezin goed beftaan, en elk het zyne geeven, z\mder dat hy ti kort kwam. Dc vraag is, hoe zulks gefchieden kon'? Andwoord. Zyn dagelyks werk was , Schepen eu andere dingen te teeren: zoo dat hy 's daags voor 30 Huivers Teer verwerkte of verteerde. •ERN-  ( 344 ) ERNSTIGE GEDACHTEN. lorris fpoed de tyd met ralfcbe fchreden, Gelyk een zoete droom, voorby: Dan fchynt hy langzaam voort te treden^ Als bang verdriet ons deel hier zy. m Zoo wisficn onze levensdagen Steeds beurt om beurt gcitadig af; Tot dat men van ons zal gevvaagen: „ Hy leeft niet meer: hy ligt in 't graf.** Doch, God fchonk ons 'tweldaadig leven * Niet flechts voor deeze rampwoeftyn. Neen! Hy wil eens den eerkroon geeven Aan hun, die hier regt deugdzaam zyn* * Welaan! dit denkbeeld moete ons fterken* Om zelfs in ramp en tegenfpoed Standvaftig deugdzaam voort tc werken. God ziet ons l cn Hy maakt het goed* Te Groningen, by W. ZUIDEMA. 1800. «n e Amiierdam by dc Weduwe H. KEYZER.* en yerder alom tc bekomen,  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. *5SK©SSSS£SSSSS{* Nt. 200. over de thans heersciiende kinder. pokken en de inenting. Een gefprek tusfchen koenraad en hindrik. \ JK_oenraad. Hoe vreeslyk woeden tegenwoordig de Pokken! myn lieve vriend, wat ziet het 'er naar in ons Groningen mt! het is maar zoo dagelyks aan dat men van dc droeviglïe gevallen hoort: forjgefin^ gen cn Dochters in den bloei van hun leven , in den opgang van hun geluk, worden door deezen geeffel getroffen en hoe veelen zvn 'er reeds zelfs in het Lreelendfte hunner uitzigten weggerukt! O' wanneer ik zoo hoor van nieuwsgetrouwden, in het vüu- rjgfle hunner liefde weder van dén gerukt van zwangere vrouwen, door het geweld der ziekte ontydig verlolt en met haare verwagting ten grave «releid O ! dan is het als of myn hart wordt toe- gekneepen in myn binnenfte! Hindrik. Ja wel, Buurman! wel ziet het er ellandig uit! en wat derven cr vreeslyk veele kinderen tedere zuigelingen, vlugge knaapjes, levendige wichtjes, die de lult der ouderen waren en met welken de vrolykheid uit de-huisgezinnen gcweekeii is* veele Ouders houden zelfs niets over, of verliezen hunne ecnigften. Ik heb het nowt zoo erg beleefd.  O 346 ) Koemand. Dat is ook het algemcene zeggen, en dat heb ik zelf ook uit den mond van ééuen onzer oudfte Dokters: hy zei, dat hy wel Pokziekten had waargenomen, in welke nien rekenen kon, dat 'et van de £5 zieken nauwlyks dén dierf; daar men tegenwoordig, wanneer men in acht neemt het getal der jonge tlooden, 't welk in gewoone tyden 7 of 3 bedraagt, maar in de laatfte vyf weeken, 18 ,26, 26, 40, 37 en dus te famen 147 heeft beloopen; wanneer men daar by overweegt, dat de pokziekte nog nauwlyks een vierde deeljaars geregeerd heeft en dus nog maar in het begin is (want zy duurt hier doorgaans één en een half of by de twee jaaren)_ zoodat 'er van het geheel der kinderen, die nog niet gepokt hadden, op zyn bed nog maar een vvfde of zesde deel de ziekte nu doorgedaan hebben, dan marer men het wel daar voor houden, dat 'er thans van de 7 Of 8, die de pokken krygen, één ineuvell'. Hindrik. Vreeslyk, vreeslyk is het! Maar wat zegt uw Dokter van de reden en oorzaak, waarom de" pokken thans zoo veel erger zyn? Koenraad. Daar heb ik hem ook naar gevraagd: hy zei, dat het eene bekende waarnéémihg by hun was, dat de Pokken in de Herfst ontdaande, zoo als nu gebeurd is, altoos boosaartiger zyn, dan wafneer zy", gelyk zy meedentyds doen, in het voorjaar beginnen. Daarenboven, worden met het Herfstlaifoen doorgaans veel kwaade dollen in dc lichaamen en gevolglyk ook veele ziekten gebooren: dat zelfde heeft tegenwoordig ook plaats, cn dcezc ongedekibèflen cn kwaade" ftpjfen met het PokgïF t'famen in werking komende, ontdaan daardoor t'faamgeÜeluc en deswegens zwaardere ziekten. Hindrik. Dat zal 'wel zoo zyn: want ik heb reeds veelmaalen gek; rd van zieken, die bv de Pokken de Galkoorts, "Zinkingkoorts, fjluds-vlakken, dc loop of zoo iéts jjadcleii, cn dat deeze wel het ergst er aan waren. 'let is ecu benauwde tyd, wy zyn 'er dan ook maar regt ellendig cn bezorgd onder: maar — wat zal men doen ? KóênrOad. Hebben uwe kinderen nog niet gepokt? Hindrik. De óudftë wel 3 maar de drie jongden nog. niet.  ( 347 ) niet Heeft uw Dokter ook iets gezegd, wat me» zou kunnen doen om dc ziekte of het gevaar voortckomen? • , ■ . , Koénraad. Daarover heb dc hem thans met byzonder onderhouden: wy hebben onze kinderen u? tyds laaten inenten en zyn daardoor, de Hemel zy gedankt! die zorge gelukkig te boven gekomen. Maar zoo veel weet 'ik u wel te zeggen, dat gy uwe Kinderen , zoo veel mogelyk is , moot onthouden van dc gem'eenfchap met befmette perfoonen, huizen, fchoolen, winkels, enz.: zo dit niet gelclueden kan , moer gv u houden aam de algemcene regelen van voorzigtigheid, die by alle beerlekende ziekten dienen gevolgd te worden; cn zoo zult gy in het tegenwoordige geval wat fchefper moeten toezien op het dieet en de leefwvze van uwe kinderen, dat zy zich nergens in te buiten gaan, opdat zy geen overlaadcn en vuil, maar deeds een zuiver en gezond lichaam hebben; het minde dat gy merken mogt daaraan te ontbrecken, moet gy aanftonds door meerdere onthouding en eenige zuiverende middelen zoeken te verbeteren, en zo de zaak u met klaar mogt zvn, moet gy uwen Dokter laaten komen: want, zoo als ik reeds gezegd heb, de pokken zyn thans zoo veel erger dan anders, omdat de henaamen met zuiver zvn"; wanneer de pokken een lichaam aandoen, waarin geen ander ongemak tchuilt, dan zyn zv in zoo verre ook veel gemaklyker.— Maar wat vraagt gy naar het bekende pad? .Het befte behoedmiddel tegen het groot gevaar der kinderziekte is immers de Inenting. Hindrik. Wat! [preekt gy nog van ae Inenting, die is immers lang verboden? Koenraad. I let is my al mcermaalen voorgekomen , dat men dit de goede eenvoudige menfchen.op de mouw fpelt: maar ik kan u verzekeren, dat dit onwaar is, en dat de Dokters nog dagelyks met meuten voortgaan; ik kan er u zelfs verichculenc noemen , die... en die..., welke nog werklyk onder de fure zyn. , „ Hindrik. Hoe komen de memohen dan ann zulke leugens ! men zegt er zelfs by, dat dit verbod op * 'ö v Yy 2 ver-  ( .348 | focnraad. Dat is een operlbaarc leugen • ik- iJl ^ *elve reeds voor 2 of 3 weeken rrehS'■? , vennen,.en *&T!tog$g%*& h*£ Kfea, ia™ dtS^: „ tevaaren offchoan 'er nu cn tnelTSvST f, beurt dat wy veel eer dezelve des t Öer aS" ;;S^vSehet d— IfcJSg. ^ iterVCn °«*«en ook veelen aan laart^oS^ ^ vergelyking van de ^ergelyking vaYS2mS hïgeta? d^ r^ST 5 de natnurivke rt h Citf »tei venden aan thans ^^•dBJ™£i'» g genten gg eens op tien, dan ^ip-?^J**£^ fo.nmige geeven het nog veel hoog '00 5 Koenraad. Waarlvfe »„ V1 komen de menfch en ain^zulK1 °! hoe ^are getal ten i^tS*^^ ? iS hct wil men daarover oordeel™ ^ , vergroot: let getal der jngeëE %M utS'X^ ^ belang ftd in W wprfr t ^ceren; iic, die veel Voilchingen hier J5* Saa?' mfar hl * V°C'e % pn» her fuiflc getal gewaar £ 'f mociI>'k fa getuigetiifTel te8?^^;»^^^? ^T" dan meen ik, dat het ffc al I,- • yergelykt, «00 mag wófd n besrL^ t! * , rnSeenten w?l op. %h van deeSn Sn wVltfX" * Zes ^uW>i zal kunnen z£énf It^I ^ ^ B0* niet CC"S  C 349 ) bevend ' I ^^^^ P^nde* ^vuh l or agtlte, maar van de In°-eënren fWte f negentigfte of honderdfte fterveti, WTteénS! nen veraeeren- "«ven, dat zonde nooit knn- S ag £ ?e I,™i T,-8™"' «ff»»'^ aan ',%,» L,„jI «'rgffivéö 'K,er my"e ki""e,•", koenraad. Maar, lieve Vrron^ t ^ 7 gevaar derzelve blootdaan. Derhalven geeft men zich door de inenting niet moedwillig in een gevaar, waar in men niet was; maar men laat zich inenten om zich uit een groot gevaar, waar in men werklyk zich bevindt, zoo gelukkig als mogelyk is tc redden, zoo yeel gelukkiger als dc kans van de ingeente ziekte voordeclig ftaat tegen dc kans van de natuurlyke. Dus zietge, dat de uitdrukkingen van waaghalzen, het leven tc waagen of in de waagfchaal te dellen, zeer te onrecht op de inenting worden toegepad. Tegen die overige gemoedelyke bedenkingen van de Voorzienigheid vooruitteloopcn, Gode het beduur over ons leven uit de hand te neemen en wat dies meer is, heb ik dit te zeggen, dat zoo lang Gods wd cn weg ons onbekend zvn, dezelve geen regel zyn voor ons doen of laaten: nu weeten wy immers van vooren niet wat over ons bedooten is,'ook niet met betrekking tot de kinderziekte; bygevolg mogen wy ook niet vertrouwen, dat wy het groot gevaar derzelve gemaklyker dan anderen zullen ontkomen. Ma?r_ wanneer Gods wil of de weg zyner Voorzienigheid ons bekend is, het zy door openbaaring, het zy door verdandig letten op 'zyne daaden, dan zyn wy vcrphgt ons daar aan te gedraagen. Nu is immers de zorge voor het behoud van kven en gezondheid ons aanbevolen en zvn ons veele gepaste middelen daartoe gundiglyk verleend; ware "het ongeoorloofd van de inenting als een behoedmiddel tegen een veel groter gevaar zich te bedienen, Gods zegen zou op het gefchikt gebruik 'er van zoo beftcudig' niet ruden, als wy hier voorheen en nu nog dagelvks ondervinden , cn insgclyks van elders vernèemcn. Laaten wy het dan daarvoor houden, dat de inenting als een allerheilzaamst behoedmiddel tegen het groot gevaar der kinderziekte onder de Godlyke begundigmg uitgevonden cn ons bekend geworden is, en laaten wy dankbaar met hetzelve ons voordeel •jj' gelyk wy in aué s'evallen d°or geoorloofde ' middelen, buiten nadeel van een ander, mogen doen. Nu, myn Vriend! wat zegt gv op dit alles, meent §y nu nog geen rust voor uw gemoed te zullen kun1>z % uei*  ( 358 ) «cn hebben, als gy één inver kinderen by dc inentingszicktc kwaamt te verliezen? Hindrik. Ik heb federt ons laatfte gefprek uwe gronden voor de inenting en uwe oplosfingen van de zwaarigheden er tegen nader overwoogen; ook heb ik my zeïven onderzocht of myne gevreesde onrust by eene ongelukkige uitkomst wel gegrond ware. Ik Helde my zeiven het geval ook omgekeerd voor, dat één of meer van myne kinderen aan de natuurlyke ziekte kwamen te derven, ~cn vraagde my zeiven 'af, of ik dan van agtcren volkomen geruft zou kunneii zyn, of ik my ook zou hebben te beklaagen cn te befchuldigen, dat ik verzuimd of geweigerd had van een middel gebruik te maaken , hetwelk my geblceken was zoo algemeen gezegend te worden, te meer, daar myne kinderen, zoo veel ik weet, tegenwoordig alle recht gefchikt zyn voor de inenting? Ik ftclclc my verder bekende voorbeelden van anderen voor, die insgelyks niet hadden k innen befluiten tot de inenting, tot dat zy het fmertlyk verlies van dén, ja van meer kinderen aan dc natuurlyke ziekte ondervonden, en op die droevige ondervinding in der yl tot dc inenting den toevlugt namen om dc overigen' te behouden. Ik wierd getroffen door de opmerking, dat die overigen, mettegendaande het gevaar van de natuurlyke befmetting in het zeilde huis, cn miuchieh ook van eene even ongundige gcdcldheid hunner Iichaariien als der overleedenen, echter gelukkig betgevaar ontkomen zyn. Het een en ander had zoo veel invloed op my, dat ik genoegzaam gereed was om myne kinderen te laaten inenten ; maar 'cr kwamen wederom anderen tüflFcheh' beiden met nieuwe zwaarigheden cn bedenkingen, die my, zoo als ik gezegd heb, op nieuw deeden wankelen, cn myne bezigheden, die my niet toelaaten dat alles te onderzoeken cn natedenken, zoo als gy gedaan hebt, verhinderden my tot een befluit te komen. • Maar thans, nu ik u wederom gehoord heb, en uwe redenen niet weet te wederleggen, nu moet ik bekennen dat gy my in deezen beter gekend hebt dan ik my zeiven, en ik moeit u toeftemmen, dat ik van da  ( 359 ) t!e inenting ben te rug gehouden meer door vreesachtigheid, kleinmoedigheid, oi' ik weet niet welk een gevoel, en door valfche berichten en allerhande ongegronde tcgenbedenkingen, dan door overtuigingen bondige redenen. , ,,17, ■ Nu, myn waarde Vriend! ik moet noodzaaklylv elders zyn en kan my thans niet langer ophouden; maar vooreerft bedank ik u voor uwe vriendclyke onderrichtingen! myn befluit is nu genomen, en ik twyfel niet of ik kom u ten eerden opzoeken en zeggen dat mvne kinderen ingeënt zyn. Koenraad. Dan wensch ik u, dat dezelve gelukkig üitvailé. godvrucht en onschuld. philiber t li e r t h e li e r , cci1 godvruchtig en vaderlandlievend Edelman tc Gencvc, had langen tyd de vryheid van zvne vaderdad beveiligd tegen de verderllvke aanllageh van den Biflchop van Gemve cn den Hertog van Savoije; de laatde rukte eindelyk op den 20 Aug. 1519 verraderlyk met eene gewapende bende in de Stad, onder voorwendlcl van de orde tc' herdeden en de rustverdoorders tc draden. B e 11t11e r, 1 e k , van deezen inval onkundig, was buiten dc Stad eene wandeling gaan doen; eensklaps wierd hy door gewapende manlchap aangehouden, en hem zvn degen afgenomen : men bragt hem op (*) het Eiland in den Céjars toren; moedig (tapte bert hel iER in deeze gevangenis, cn fpeelde in•tuiiclien met een konyntje, dat hy veelal gewoon was in den arm te draagen — dc wacht riep hem toe, dat hy zynen Heer om genade zou fmecken—„ welk een* „Heer?" vroeg her the lier — den Hertog van Savoije,, onzen Beheeri'cher, was liet antwoord —„die is myn Beheeri'cher niet, zei bert hel ie r, en, zo hy het al wierd, zou ik hem nooit om genade bidden; booswichten hebben genade nodig, maar eerlyke lieden niet" — dan zult gy moeten derven, riepen ee- (*) Het Eiland oCTIJle, is een gedeelte der Stad Geneve, van alle kanten ingeüoten door de Rivier i* Rbtnt, die hetzelve daadlyk tot een eiland -.naakt, hei heeft flegts door vier bruggen gemccnfcliap met de beide andere deeleu der Stad.  C 3'°° ) êemgè omftanders — zonder te antwoorden, fchreef bert iie li er op den muur vari zynen kerker: ik zal^ leeven en dc daaden van Godpryzen. Toen hy verhoord zou worden, gebruikte men daartoe geene Leden van het Gerechtshof, maar den Kapitein Geweldiger (Provooft); deeze meldde zich namens den Hertog by den gevangenen aan, en vorderde van hem den Eed; maar ber the lier zeide hem koen in het aangezigt: „zo het Gerechtshof, myn eigenlyke Rechtbank, my verhoorde, zou ik andwoorden, maar u niet." Vruchteloos deed het Gerechtshof de nadruklykfte vertoogen aan den Bhfchop om b er the lier te doen uitleveren — men wilde hem geenRechterlyk verhoor vergunnen—eenige dagen daarna kwam de Provoost, vergezeld van een' Biechtvader en een' Scherprechter, weêr by den gevangenen, terwyl de bruggen van het Eiland door eene gewapende magt bezet wa> ren: verfcheiden maaien vorderde hy te Vergeefs van ber the lier, om hém te rede te ftaan, en op diens ftandvastige weigering , veroordeelde hem de Provoost als een R ebel, ter dood — b e r t h e l i e r wierd aan den Biechtvader aanbevolen, met wien hy zich echter niet lang ophield; wordende voorts door den Scherprechter naar beneden op het plein geleid, waar het Schavot reeds opgericht was. Hier deed ber the lier een kort gebed, en maakte zich gereed om eene aanfpraak te doen aan de tegenswöordig zynde Burgers; om dit te verhinderen beval dc Provoost den Scherprechter om voorttcvaaren — ber the eter knielde, „ o myne Medeburgers !" riep hy uit, cn in het zelfde oogenblik rolde zyn edel hoofd daar heersen! Eenige vuige kiïaapen bdchimpten den edelen Man, maar de braaven des kanos treurden in ftilte— bekto el ie u's hoofd wierd op ccn paal geklonken, ett niemand zyner Medeburgers durfde het cr af neemen; maar eenige doorreizende Freyburgers waagden het, en begroeven het afgenomen hoofd'op den vryen Zwitferfchen grond in gewyde Aarde. Tc Groningen , by W. ZUID Ë M A, ifico. en tc Amlterdam by de Weduwe H. KEYZEll, eu vertier alom te bekomen,  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. Nr. 202. OVER HET SCHANDELYK VERZUIM VAN NUTTIGE BOEKEN TE LEEZEN. w anneef Avy de menfehen in 't gemeen, en inZouderheid de mindere kjaflè van dezelve, ik meert degenen, welke tot den gemeenen bürgérftaiid behoor ren — oplettend jgadeflaan, zoo vinden wy, dat de meeften hunner zich enkel daarop toeleggen, om huri rydelyk belang te zoeken, en, ware'het mogelyk, hunne inkomlten jaarlyks te vermeerderen. Zy laaten geene gelegenheid voorbygaan, als 'er maar een ftuivertje te verdienen is; zy ftclkn zelfs, op hoop van eenige winst, hunne gezondheid, ja, wat meer is, hun leven wel eens tri de waagfchaal. Eenigen nogthans, die, hoe zeer zy ook wenfehen zich door koophandel of anderzins tc bcvoordeclcn, kunnen, Van wegen de hitte hunner driften, niet nalaaten, om , behalven de najaaging van winst, ook die van de einlyke vermaaken, den teugel te vieren, en zich in weelde en wellust te baaden. Ik zoude derhalven byna durven ftaande houden, dat verre het grootfte gedeelte der menfehen zich niet bemoeien, dan met hun tydelyk belang te zoeken, en het opvolgen hunner driften. Hoe zeldzaam is de man te vinden, ten zy dat hy onder de klaffe der Geleerden behoore, ÏY.Deek Aaa die  C 362 ) die eenigen tyd van, zyne dagelykfche bezigheden uitkoopt, om de vermogens van zyne ziel te oefenen i.i bet leezen van een of ander nuttig boek. Het leezen is voor de meeften een laftig werk; dit komt hun zwaarder voor dan den gebeden dag te werken, nier van daan ontftaat die algemccne domheid, welke men dagelyks in de fajnenleving en verkeering ondervind. De meeste menfehen, wanneer zy in gezelfchap zyn, weeten niets te praaten, dan van weêr en wind; of van eene en. andere nieuwe tyding uit dc Couranten: anderen voeren laffe gefprekken, of zitten, als ftaatfie-juffcrs in een gezelfchap, even of zy ecute leerlingen van pythagoras waren, die in de eerde twee jaaren niet mogten fpreeken. Ook worden 'er gevonden, die van hoogerc zaaken beginnen te redeneeren, maar wel dra toonen, hoe weinig zy 'er toe gefchikt zyn. Zy liaan den bal geduurig mis; zy febermen in het wilde, cn fpeelen een fpel, waarin zy onbedrecven zyn. " Men behoeft geenzins tc twyTelen, of de vooröordeelen der Ouderen, en de daaruit voortkomende kwaade onderrichting aan dc Kinderen, zyn dikwerf de oorzaak van deeze algemeene domheid. In plaats van de Kinderen aantefpooren om een nuttig boek in de handen tc neemen, zoeken zy hen daarin, te beletten en van 't lcczeil te rug te houden. Ja, het gebeurt wel eens, dat een Jongeluig, die betrapt word van zich met deezen te hebben beziggehouden, deeze of diergelyke verwyting van den Vader moet hooren: hoe Zoon! wat meent gy! dat ik een Dominé of „ een Dokter van u wil maaken : wat zal al dat leezen „ van boeken -u voor voordeel aanbrengen! zy trekken „ 11 af van uwe bezigheden en van uw belang te be- hartigen, cn maaken u opgeblaazen cn waanwys, „ Ik dank nog mynen Vader in het graf, dat hy my „ nooit vergunde een bock in myne handen te nce,, men. Ja, wat zou 'er van my geworden zyn, in„ dien ik my aan liet kezen had overgegecven! nim,, ftier zou ik een mooi fommetje byeen vergaèrd, ,, maar voorzeker my tot den bedelzak gebragt heb„ ben. Weg dan met de boeken, laat dat letterëe.„ ten aan de Geleerden over: ieder by zyne hand? „ tce-  C 3*3 > „ tccring, wy op onze intrest, en zy, om de men- ,, fcheri wat wys te maaken." Is het nu zoo met de Ouderen gelegen; geen wonder dan, dat de Jeugd eenen afkeer van 't leezen heeft. Het heugt my nog, dat my van een' triyner bekenden— wien ik een boek geleend had, en hetzelve na verloop van ruim een half jaar weder afvraageiule, in vooronderftelling, dat hy het reeds lang zou doorgeleezen hebben — dit bits andwoord gegeeven wierd: wat denkt gy, dat ik alle dagen myn werk van leezen kan maaken! ik heb immers meer te doen : als gy my dwingen wilt, om zoo fchielyk een boek doorfeéezerf, behoeft gy my nimmer eenig boek weêr te leenco. 't Is waar , de zorg voor ons tydelyk beftaan is ons aanbevolen, nimmer moeten wy dezelve verzuimen, maar integendeel alle vlyt aanwenden, om ons een behoorlyk beftaan te verkrygen; maar het is ook waar, dat aft onze cenigfte zorg niet behoort tc zyn. De mensch is van het Opperwezen m t ziel cn lichaam begaafd, cn dc rcdelyke ziel is het, dieJiem boven het redenloos gedierte verheft en zyne waare verhevenheid uitmaakt. Haare vermogens moeten derhalven aangekweekt, opgefcherpt, verbeterd, en zoo veel mogelyk is, tot volmaaktheid gebragt worden. Dc gemoeds-aandoeningen moeten door de rede zoodanig worden beftierd^ dat zy tot onze waare verbetering en tot grootmaaking van onzen Schepper dienen.' Tot dit "alles Juinnefl wy bekwaam ge-naakt worden door Het leezen van nuttige boeken, die voor, ons de belle leermeefters cn leidslieden kunnen zyn np die paden, welke wy wenfehen tc bewandelen, 't Is ge.enzvn,s nodig, dat men eenen opgeftapeldca hoop "van boekeu uoorlcezc, neen: cc'nige weinige, cn naar ieders aart en geneigdheid best gelchikte boeken zyn genoeg, om, zo niet volkomen, ten miuften voor een groot gedeelte aan dat oogmerk te voldoen. Weet misfehien iemand niet, welke foort van boeken hy behoort te leezen, hy vervoegc zich tot een' of ander' goeden vriend, maar die tevens kundig genoeg is, om hem zulke boeken aanteraaden, waarin hy den meeften fmaak vindt, en waaruit hy het meeste nut kan wegdraagen. Aaa' a Maa*  ( 364 ) Maar laaten wy, myne Leezers! ons eens een menfch Vcroeelden, reeds bezig met leezen op dien tyd, welken hy anderzins gewoon was met verdriet, of in buitenlpoorige vermaaken doortebrengen, hoe betaamlyk gedraagt hy zichJ'hoe zeer overeenkomende met de menschlyke natuur! cn, — behalven dat hy door het leezen zyne verdandclyke vermogens opfeberpt — ïïöe veele moeïlykheden komt hy daardoor te boven ■ bevmdt hy zich eens, by geval, in de eenzaamheid waarvoor hy van tc voren beefde, hy houd zich thans bezig met een overvloed van matige denkbeelden, die hy door het leezen heeft verkreegen. Zyn geest v^ludigt zich in verhevene befpiegelingen, cn onderW$ n»et^ van dre kwelling7, welke aan ledige harslens de eenzaamheid zoo akelig doen voorkomen. •JVecn, zyrie ziel, ontheven van het gewoel, is vrolyk en wel te moed, en vind verkwikking in de uuren, welke hy m de fHke flyt. Komt hy in gezelfchappen,, hy weet zich aangenaam te gedraagen, cn iets te berde te brengen 't welk tevens nut' en vermaak tón anderen yerfchaft. Hierom word hy van Veelen bemind cn geliefkoosd: zvn gezelfchap word van fèdet een gezocht, als zynde een man, van wien men raad cn Onderrichting in de omftandigheden des levens kan verwachten. In voorfpoed zyn de kundigheden, welke wy door het leezen hebben opgelegd, niet genoeg te waarJeercn; want zy vermeerderen doorgaans-ons geluk, cn leeren ons de milde gaven des hemels niet te misbruiken, maar dezelve zoodanig te bezigen, dat zy alle dagen nieuw fchynen te zyn, cn gecnen walg veroorzaaken. In tegen, ipocden yerfttckken zy ons tot eenen grooten troost cn verhgting: zy fpooren ons aan om niet verflagen te zyn, maar alle onze vermogens aariteWenden om pfS van de tegenfpoeden te verloffen, of anderzins om; zoodanig tc gedraagen, dat wy niet fchvnen rournjltreerende te zyn tegen de wyze fchikkiiïg van de \ oorzi nightid, en dus het Opperwezen van onrechtWjWdigheW te bcfchuldigen , 'twelk ten uiterften verfoeilyk en ondankbaar is. Doch my dunkt ik hoor hier veelen zeggen: dat W dcC2c gezegdeus volkomen goedkeuren, 'indien zy iriaaf  C 365 ) maar eens eenmaal aan 't leezen konden komen, maat dat het hun zeer bczwaarlyk valt om zich die tydverdryven , welke men gewoonlyk najaagt, te onttrekken ; of, dat hunne gedachten te zeer verwilderd zyn om immer op boeken te kunnen, denken. Deeze gezegdens zyn niet ten eenemaale van grond ontbloot: maar, indien men maar eens een ernftig voorneemen heeft, dan worden alle deeze zwaarigheden Iigtclyk uit den weg geruimd. Ook gebeurt het, dat de eerlie poogingen niet van aanhoudendheid verzeld zyn; doch dit hangt meest af van de keur der boeken, die men gedaan heeft, of dat men zich voor de eerftemaal eenen tc grooten taak heeft opgelegd. Wil men zich derhalveh aan het leezen van hoeken gewennen , dan moet men van langzaamerhand voortgaan; niet te veel op eenmaal leezen; en vooral in t eerst die foort van boeken uitkiezen , waarin men den meesten fmaak heeft, en op welkers Ieezing men zich tevens vermaakt en gefterkt vind. Dit doende, zal men allengskens meer verlangende zyn, om den ledigen tyd met leezen doortebrengen, en 'er de gewénsehte vruchten van plukken. voorbeeldelooze verraadery. En het 361 jaar naa de Richting van Rome, belegerde camulus, de Romcinfche veldheer, de zeer fterke ftad Fakrii. De Faitfeers, die aan niets gebrek hadden , vertrouwden op de fterk te hunner wallen, en lieten ze flegts door kleine wachten bezetten. Deeze onbezorgdheid gaf eerlang aanleiding tot een feit, het welk de verfoeilykfte laagheid en de verhevenfte grootheid, waar voor het menfehelyk hart vatbaar is, zoofchilderachtig ten toon ftelt, dat wy der oudheid, welke het voor ons zoo zorgvuldig der vergetelheid ontrukt heeft, daar voor niet dankbaar genoeg kunnen zyn. . Men zorgde te Fakrii ook voor de opvoeding der Kinderen: maar het waarneemen van dien heiligden der Pligten was, gelyk zoo dikwyls elders, ook ai, Aaa 3 daal  C 36-6- ) daar aan dc braafftc menfehen , met immer toevertrouwd. De voornaamfk burgers dier Stad hadden hunne kinderen aan het geheele opzigt van eenen man gelaaten, op wiens bekwaamheden men meerder, dan op zyn hart, gelet had. Zyne fnootle ziel ontwierp het verraad van zyn vaderland, en zyn doemenswaardig hart verheugde zich in het toebetrouwd bezit der dierbaarïie panden zyner medeburgers. Dagelyks wandelde hy met zyne Kweekelingen langs dc wallen der Stad, cn verwyderde zich langzaamerhand al verder van dezelve; de angst voor de vyanden verdween ongemerkt uit het kinderlyk hart, en de onnozcltr jeugd huppelde eerlang fpeelende tot aan de Romeinfche buitenposten voort. Deeze gelegenheid omhelsde de verraader; hy liet zich met alle kinderen gevangen necmen, cn cischtc dat men hem by den Veldheer bragt. By camillts gekomen, bloosde hy geenzins over zyne euveldaad, maar deed hy het fchandclykftc voorftel, met eene onbefchaamdbeid , welke, indien zulks mogelyk was,_ de haatelykheid zyner ziel verdubbelde. „ Daar hebt „ gy geheel Fakrii jp uwe handen," dus liet zich. die fchandvlek van ons geheel gedacht hooren, „het ,, zyn de kinderen der voornaamfte burgers en overlieden dier Stad, die ik in uwe magt del." Schoon cahii.lus al het belang der verovering van Fakrii kende, — fchoon hy tevens het bezwaarlykc daarvan langs den gewopnen weg van eerlyk krygsbeleid inzag — zyn edel hart gevoelde echter op zulk een doemwaardig aanbod een afkeer. ■ Nauwlyks had de Schoolmeetter dit aanbod gedaan, of dc Romein zag op hem neder met een blik van de diepüc verachting, en zeide: „ gy biedt, 0 Ichelm! „ uwen heilloozen dienst aan geen Volk noch Veld„ heer, die u gelyk zyn. Hebben wy met de Fa,, li Teers geen menfchelyk verbond, de natuur heeft „ ons beiden haare geheiligde rechten in het hart gej, drukt, en die zullen ongefchonden blyven. < Wy draagen geene wapenen tegen weerlooze kin$, deren, die wy zelfs, fpaaren in veroverde Steden, „ maar tegen gewapende vyanden, — en van wien gy ft, het nog zoo" verre in fnoodheid wint, als uwe heil-, „ loo-  < 36> ) „ looze ziel flegts tot gruwelen in ftaat is. " Dit gezegd hebbende, beval hy zyne Byldraagers den fchelm uit te kleeden, de handen op den rug te binden en hem door zyne eigene Schoolkinderen met geeitelflagen naar Fakrii te rug te doen dryven. De Ouders, 'die, naa de ontdekking van dit verraad, zich reeds op de uiterfte wallen aan een wanhoopend jammer hadden overgegeeven, cn de weenende oogen van het vyandlyke leger niet konden afhouden , alwaar zy zich hunne lievelingen in den yffelykften ftftat voorftelden, zagen nu, en konden geenzins hunne ftaarende oogen gelooven, hoe hunne eigene kinderen den verraaderlykeu Meefter met veelvuldige Hagen ftadwaarts joegen, en bczweeken byna van verrukking, toen deeze lievelingen, van vermoeidheid leider ademloos, hun kullend in de armen vielen. De gantfche burgery waren door dit toneel zoo getroffen», dat zy om de vreede met de Romeinen fchrecuwden,— en alle ftemmeu riepen eenpaarig, dat Fakrii zich aan Rome moest overgeeven. * * * Uit de gefchiedeniflen, lieve Leezers! in het algemeen, en uit dit voorval in 'tbyzonder, kunnen wy door een aandachtig nadenken veele nuttige leden trekken. Eenigen zal ik u daarvan opnoemen, en de overigen aan uwe eigene opmerkzaamheid ovcrlaaten. „ \ Veest nooit zoo onbezonnen om uwe vyanden gering te achten: veelen zyn. de Falifcers nagevolgd, en hebben , deeze les vergeetende, veelvuldig verdriet, ongeluk, en naberouw gehad." „ Weest voorzigtig, Ouders! die een teder hart voor uwe Kinderen hebt, in dc keus der Mannen, aan wien gy dezelve toevertrouwd:. Het is niet alleen genoeg dat zy kundige en, in het geen zy onderwyzen zullen , wel bedreeven" menfehen zyn : neen. Zy moeten ook nog daarenboven deugdzaam en braaf leeven, om hunne leerlingen reeds van kindsbeen af aan een zedig cn vroom gedrag te gewennen. Zo gy uit uwe jaaren, of uit de gefchicdcidllen eenige ondervinding hebt opgedaan, zult gy geheel met my overtuigd zyn, dat het oude ipreekwoord: „Kwaade „ dimenlpraaken beuerven goede zeden: " volkomen waar is." „ Volgt  C 368 ) ■ „Volgt camillüs naa en weest grootrnoedif? jegens uwe vyanden. Zoekt geene belediging door* eene laage cn verachtclyke daad te wreeken. Wat zal u dit helpen? Wat zou het camillus eeHolpen hebben zo hy de Kinderen der voornaamfte FaKfcers had gehouden ? Het zeker gevolg van zulk een verfoe.lyk beftaan zou geweest zyn verachting en haat van den kant der belegerden, die daarenboven misfchien nog tot het wanhoopig en jammerlyk befluit zouden zyn gekomen, om, of de Romeinen te vernielen, of met de wapenen in de vuist op het flaeveld te fterven. Nu integendeel Overwint hv de Stad en, wat meer zegt, de harten van alle haare bewooners door eene uitneemende grootmoedigheid camillus handelt edel, en zvn vyand'legt dc wapenen Heer, noemt hem een voortreflyk mensch, ontiluit zyne poorten, ontvangt hem als vriend en belooft met een oprecht gemoed eeuwige trouw " „ Eindelyk merkt in deezen het ongeluk o'p dat het kwaad meestal vergezelt. Zo gy de wereld 'door en door gekend, alle volken in hun opkomst bloei en vernietiging oygewoond, en veele eeuwen geleefd hadt, zoudt gy gezien hebben dat bvna alle rampen en ongelukken aan der menfehen boos bedrvf zvn toe te fchryven Waarfchynlyk heeft geen Faiifcer ooit weêr zyne Kinderen aan dien boozen Schoolmeeder toevertrouwd, zo men hem heeft laaten leeven En wie weet in welk een armoede, verdriet, wroe' onthouden willen , ftyf in 't hoofd. Dat willen Wydoen, niet waar Kaatje? Vader. Foei, Jan'! zyt gy nog zoo dom, dat gy li dit laat wys maaken! Jan. Wat moeten wy dan doen Vader? Kaatje. Ja Vader! toe zeg ons dat eens. Vader. Gaarn, lieve Kinderen! voor eerst moet gy langzaam leezen. Kaatje. Ja maar dan leeren wy zoo weinig. Vader. Gy vergist u kind! gy leert veel meer door langzaam te "leezen, dan door er zoo fchielyk over heen te vliegen. Gy hebt het boekje, dat u de meester gaf, reeds byna half uit. Het verwondert my gansch niet, datgy, zoo gauw kezende, alles weêr vergeet. Kaatje. Maar Vader! ik begryp fomtyds alles niet recht. Vader. Zie myne kinderen, dat is juist dc reden, waarom gy niets onthoudt. Gy moet nooit iets leezen, of hei wel verftaan. In een boek, of in een deel daar van, dat op zich zelve ftaat, is tusfchen; de onderlinge gedachten zulk een verband, dat men zoo een beetje niet begreepen, en toch maar overgefla igen wordt, dikwyls het ganfche ftuk niet verllaan kan. Dit... Kaatje. Ja maar, wat Vader daar zegt, begryp ik geheel niet* Vader. Kom, ik zal het u duidelyker zoeken te maaken. Hebt gy alles, wat gy in uw boekje geleezen hebt, wel begreepen? Kaatje. Hé ja, lieve Vader! die hiftories zyn heel gemaklyk. Vader. Wy willen het eens beproeven. In uw* boekje hebt gy gelcezen, dat van een zeker fchooljneisje gezegd wierd, dat zy een kenau van een meid was. Om dit uit tc leggen, heeft men de gefchiedenis van kenau, de dochter van simon.ïïasselaar, voor U in deeze levensfehetfen geplaatst. Gy ziet daaruit dat deeze vrouw eene uitfteekende dapperheid en fterkte van Geest aan den dag heeft gelegd , toen Haarlem door de Spanjaarden in den jaare 1573 belegerd wierd, ja zelfs dat zy zich aan het hoofd van veele vrouwen ftelde cn den vyand veel afbreuk deed. Gy kost niet begrypen Kaatje; het Bbb a geen  c m ) ffffc S ï00™ ™> dat er een zeker verband in elk ftuk of boek is. Ik wil beproeven om het ti in deeze levensfehets aan het verftand te brengen Kaatje. p! als Vader belieft. Ik begryp het nog niet. Vader In het begin van deeze gefchiedenis0 lees £, dat men een meisje, 'twelk op haare jaaren, zoo Js .dikwerf plaats vindt, wijd en fpeelziek was eu de jongens in een kibbelparty op de vlugt aagde een kenau van een meid-noemde, Hieriiheeft zy eenige overeenkomst met kenau, die in het bcJeg van Haarlemr de Spanjaarden aanviel, en menig de'ledacten S^v** tusfchen ^ gedachten, of ook wanneer de eene gedachte uit de andere voortvloeit, zoo als uit dc gedacht- van een SStt-S?" dk Tn khym> ee» verban? ge" dit meisje twelk de jongens afklopte , en* ken au Veiband is. begrypt gy het mi, AWe? J Ja Vader. Nu vat ik het. Vader. Ik zeide u ftraks dat gy nooit iets leezen ÏSV&ST fdcdtC' *? 87 nietverftond ÊvS Zl s en ™' ,Z° ? verband in een , «UK is en gy een gedeelte niet begrypt, zult ffv : bet overige ook niet vatten, of zo glïf aliets vS? verftaat zal 'er toch eene groote duifergid ovïbg »nJ\ 1 F?U gaarn icts onthouden wilt, moet fcfcn^ef ^t »LTieï,*^ opp^'va^JS Kam  < 373 ) Kaatje. Welke zyn die, Vader? Vader. Niet alleen moet men de boeken langzaam leezen, maar ook ten tweeden moet men nu en dan het werk eens neerleggen,, en het geleezene eens overdenken. Jan. llé Vader! kan men het dan beter onthouden? Vader. Deze haudelwvze heeft een dubbel nut. Vooreerst onthoudt men de zaaken beter, door ze zich'weer'voor den geeft tc brengen. Eu dit weet gy, lieve jonge! dat "als gy uwe vraagen van buiten leert, gy dit, door ze u dikwerf woordelyk voor den geest te brengen, doet. Jan. Ja Vader! dat is waar. Als ik myne vraagen dikwyls overleeze, kan ik zc van buiten. Vader. En hieruit kunt gy dus wel begrypen, clat gy eene zaak, door die te overdenken, eh als 'twarc wéér op nieuw voor den geest te brengen, beter onthouden kunt. Kaatje. Maar wat is het ander nut, dat het overdenken van het geleezene te weeg brengt? ■Vader. Dit, myne befte! dat men eène gedachte, die in het begin en oppervlakkig befchouwd, van weinig aanbelang fchynt:, by nadere overdenking vaak van veel gêwigt vindt. Kaatje. Hé, Vader! Vader. Wat dunkt u, Kaatje! zou men van Kees, die u voorleenen weck gellagen heeft, wel kunnen zeggen, dat hy een kenau van een jonge is. Kaatje. O ja Vader! want kenau doeg de menfehen ook. Vader. Zie eens, myne Dochter! als gy de zaak wel ovcrwoogen hadt, zoudt gy dit niet zeggen: want kenau ftaat in de gefchiedenis als eene vrouw bekend, die door eene manlyke dapperheid boven haare ganfehc kunne uitmuntte. Een weinig nadenken zoude u nu gcmaklyk doen begrypen, dat men geen' jongen na deeze dappere vrouw zal noemen,"daar deeze krygsdeugd in het manlyk gedacht veel algeJ meener is. Kaatje. Ja dat is waar. Jan. Ei zusje! dan hebt gy toch niet alles in uw boekje, zoo als gv ftraks zeidet, begreepen. ftyfh Wakt de overderjiing niet alleen, dat £pt>$ ons  C 3?4 ) ons veele zaaken, die ons anders gering fcheenen, van aanbelang voorkomen, maar zy maakt ook dat men uit het geleezene zelfs veele gevolgen kan afleiden. Jan. Kan Vader my dit door geen voorbeeld op> helderen ? Vader.- Ja wel, Jantje 1 wanneer gy in den bibel leeft, eert uwen rader en moeder, zoo kunt gy by nadere overdenking hieruit afleiden, dat gy uwe Ouders altyd gehoorzaam moet zyn, dat gy hen nooit moet befpotten, en dat gy door geene uwer daaden hun ooit verdriet moet aandoen. Jan. Ja zie, Kaatje! als wy dat ook deeden, eerden wy onze lieve Ouders niet. Vader. Dus ziet gy lieve Kinderen! dat men ook Veele nuttige gevolgen uit het geleezene kan afleiden. Eindelyk beeft dc overdenking ook nog dit voordeel , dat zy ons de zaaken veel duidelyker maakt. Kaatje. Ja dat weetik by ondervinding; hoe meer ik ergens over nadenk, dies te klaarder wordt het my. Jan. Zyn 'er buiten het langzaam leezen en het overdenken nog meer middeltjes voor het geheugen, lieve Vader? Vader. Men moet ten derden ook, zoo dikwyls men 'er eene gefchikte gelegenheid toe heeft, met elkander over het geleezene in bedaardheid fpreeken. Kaatje. Dat zal vast goed wezen, om dat men. zich het geleezene dan weêr voor den geest brengt. Is het niet zoo* Vader? Vader. Dat hebt gy wel gevat myn Kind! men brengt zich door 'cr eens met iemand over te redeneeren, het geleezene niet alleen te binnen, maar men geeft ook daardoor handleiding, dat 'cr van weerskanten eenige nuttige en ophelderende aanmerkingen gedaan worden. Jan. Hé vader! wat ben ik bly, dat er zoo veele middelen zyn om iets goeds te onthouden. Vader. Ja, lieve jonge! zo men zyne ziel en haare krachten wel nafpoort, vindt men dikwyls tegen haare zwakheden veele middelen. Om het geheugen te hulp te komen, heb ik u reeds drie wegen opgenoemd. Zie hier nog eenen vierden. Men moet het geen men leest zoo veel in werking zoeken te brengen als B^ogelyk is. Deezen weg inflaande, zult gy niet alt leen  ( 375 ) leen alles beter onthouden, naar ook bet groote doel bereiken, dat men zich in liet leezen moet voordellen. Zo gy over den landbouw by voorbeeld een boek leest, dan zou het u onmogeïyk zyn , al het geen daar in daat te onthouden, maar zo gy volwaden waart, eene groote boerdery bezat, en die geheel naar dat boek inrichtte, zoudt gy het zoo dyf in 't geheugen krygen, dat gy, zonder er ooit een oog in te daan, geheel naar hetzelve kost arbeiden. Jan. Hé, dat is raar. Hoe komt dat toch wel, Vader? Vader. Dat komt daarvandaan, dat men over de zaak meer nadenkt, en meer, dan anders, in het geheugen roept. Maar voornaamlyk wordt deeze nuttigheid veroorzaakt, doordien het geheugen gaarn door de zintuigen wil geholpen worden. Jan. Hoe mcecnt Vader dat? Vader. Gy weet wat zintuigen zyn? Jan. Ja Vader! dat is het gehoor, de reuk, de fmaak, het gezigt, en het gevoel. Vader. Recht zoo. Indien gy nu iets leest en u dit door eenig zintuig kunt voordellen, zal het u veel langer byblyven: want daar gy u anders alle debefebrecvene hoedanigheden moet herinneren, denkt gy dan degts aan het geen gy door uwe eigene zintuigen hebt waargenomen. By voorbeeld, gy leest van een fchup, dat het een vierkantig ttuk yzer is, dat een voet of daaromdreeks hoogte en een half voet breedte heeft, en dat van ouderen fcherp en yan boven aan een deel van drie voet of daaromtrent vast gemaakt is; zoo zult gy u dezelve lang zoo duidelyk niet kunnen voordellen, noch zoo fchielyk herinneren, als wanneer,gy ze maar eens gezien hebt. Jan. Ja dat moet wel waar zyn: want als ik iets maar eens gezien heb, vergeet ik het byna nooit. ■Vader. Onthoudt het dan wel, lieve Kindertjes! van alle goede dingen, die gy leest en hoort, in oefening te brengen. Doet dit ook omtrent Godsdienftige leden, en ik ben u borg, dat gy die wel zult onthouden, en dat onze lieve Heer cn alle goede menfehen u om uwe braafheid zullen liefhebben. Kaatje en Jan (beidej. Ja lieve Vader! wy willen altoos 'trachten uwe lellen 'op te volgen. Va*  C 3/6 ) ÏÊg?' Eindelyk wil ik u tot flot nog dit wfd,middel om het geleezene wel te onthouden oZ men. Zo gy een boek uit hebt, legt he dan nooit voor altoos weg myne bellen! ' Denk? toch vooSl met dat gy 'er dan geen nut meer van trekken kunt Het >s een algemeen cn beklagenswaardig gebrekdai «en byna nooit een boek voor de twfede mtoHrt hinden krygt En toch zyn er, ook buiten dn b bel, veele boeken, die wel waardig zvn dat men ze voor eene tweede, ja föms wel voSr eèné derde reis leest. Niet alleen zult gy hierdoor het ge en ïv 'er . van onthouden hebt, dieperin 'tgeheugentSj& e, he geen u ontgaan was, weêr te rtfg^oeS ^ ook zult gy 'cr, voor de tweede of derde ïeer'in£ Je de, fcjoonheden en belangrvke waarhedc i 1 ontdekken, d,e u by de eerfte of tweede leezingontfrS yn Nu Kindertjes! gaat nu eens weêr wat fpeS len; ook het lichaam moet eens beweeging cn de ziel eens- ruft.e hebben. Prent het geen flTu mi cZr dl mze om met het meeste nut hoeken te kezen gezegd heb toch diep m uw geheugen. s^S" n<-D, Jan. O ja! wy zullen het wel goed onthouden SuuieT;;ahSi!S v:: jt'vof ik ^wT&' ge udteid heb. \ ader heeft vyf middelen opgenoemd Cm met het mcefte nut te leezen, en dat Warin 2? eerst het langzaam leezen, ten tweeden moet men'het werk nu cn dan eens neerleggen en het geleezene'wat zSSeken^ m°Ct H VCcI ovcr 'h« W mS k t'" Twas : waht nfên öHxt zich vooral wachten om niet met het geen men weet te pronken. Dit ftaat Iciyk voor een "eS maar vooral voer Kinderen. ' Jan. Ten vierden innet men zooveel als mogelyk is het geen men léést, in werking zoeken te brengen! En eindelyk moet men te, vyfdeu de boeken mee" da% eens doorleezen Nu Vaderfweét ik het m. !i"et goed? rader. Gy hebt zeer goed toëgelüiftèrd. Als kV zoo voortgaat Jantje! zult ge ecu baas worden. * Te Groningen by VV\ ZUIDEMA, rffóo en te Amfterdam' by dc Weduwe II. KE YZER * eu va-der alom te bekomen, *  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN, *S8S8S8SSS8S8SÉ# Nr. 204* DE vogelen beschouwd als GETUlGEtJ van gods almagt EN wysheid. O nder de zigtbaare Schepfeleii, waaruit des Scheppers onzigtbaare magt en byzondere wysheid kan gezien worden, mogen de Vogels met reden geteld worden. David, wanneer hy de werken Gods in de Natuur bewondert, maakt daarom ook gewag van de Vogelen , zeggende: by dezelve (waterftroomen) woont het Gevogelte des hemels, eene flemme geevenda tusfchen de takken, Ps. CIV: 12. Gelyk allerlei dieren beltendig hun verblyf op 't land houden, zoo liet ook de wyze Schepper de ruime lucht, welke ons omringt, niet ledig of onbewoond; neen, op dent vyfden dag der Schepping gebood God: dat het vliegen zoude boven de aarde, in het uitfpanfel des hemels, en het was zoo; want al het gevleugeld Gevogelte kwam te voorfchyn naar deszelfs onderfcheiden aart, Gen. I: 20. 21. Om ons by deeze Luchtbewooners, die daarom Vogelen des hemels genaamd worden, wat nader te bepaalen, willen wy thans letten op derzclver maakfel cn beweeging — op hunne tallooze menigte — en op het nut en voordeel, 't welk zy den mensch verfchafFen. Befchouwen wy vooreerst de gedaante der Vogelen , zoo vinden wy, dat derzelver geheele lichaam, — 't zy wy het hoofd, den romp, den ftaart en de verIV. Deel. Ccc dere.  ( 3/8 ) dere_deelen gadeflaan — zeer gefchikt is, om met eene-Verbaazendc vaardigheid de luchtte fnydeil, en daarin te vliegen. Het hoofd van de Vogels is, naar maate van het lichaam, klein en van den Schepper opzetlyk fpits geformeerd, om gemaklyk de lucht te kunnen klieven, en daardoor de fuclhcid van hunne bcweeging te bevorderen. Hun lichaam is breed en plat, om het neerzakken van hetzelve voortekomen: de borstfpieren zyn de grootde van allen, cn derzclver vermogen gaat, volgens de rekening van eenen kundigen Natuurkenner, meer dan tien duizend maal dc zwaarte van den Vogel te boven, waar door hy in ftaat is het geweld, van fomwylen tweeduizend uuren ver te vliegen, uitteftaan. De vleugels, welke voor de borst, aan beide zyden geplaatst zyn, om den Vogel daardoor in evenwigt te houden, en 'dc fnellte bcweeging te bezorgen, zyn hol, en vanboven rondachtig geboogen, om dus gemaklyker zich óp te ligten, en fterker dc lucht te uAan, die door Uit middel het neerzakken van hun lichaam mei r tegenhoudt. Intiifchèn zyn dc vleugels in allerlei flag van Vogels niet gelyk en van het zelfde ma'akfeb Elke foort is in dit Ituk, naar haare lcvenswyzel; door de wyze Voorzienigheid verzorgd. Ganzen en Eenden by voorbeeld, die eeil groot deel hunnes beftaans zwemmende doorbrengen, hebben de wieken ver buiten het middenpunt der zwaarte, naby het hoofd, aan'tlichaam vast. . Maar als zy vliegen, deeken zy hoofd en hals fterk uit, waardoor het evenwigt he'rfteld word. Ook hebben de vleugels goene langte, die evenredig is met het lichaam in byzondere vogelen, in de Struifcn , die weinig of niet vliegen, maar alleen in hunnen fncllcn loop klapwieken , zyn zy zeer klein: in de hoenderen en dergelyk gevogelte, dat zich hfct Ver boven den grond verheft, wat grooter, gelyk ook nog langer'in de Duiven, maar zeer uitgcÜr'ckt in die Arenden, Zwaaïien, Ganzen, en dc overigen, die zeer hoog en byna ouopltoudelyk in de lucht ' zwèeveh. In dit flag èvenaaren of overtreden zelfs dc beenderen van ieder wiek de lengte des lichaams van den vogel, gemecten van het einde van den hals tot aan den duit, cn zyn*  ( 379 ) zyn, met de veêren, bykans driemaal zoo lang als de geheele vogel. Tot het vaardig en langduurig beweegen deezer vleugelen zyn ze met de kunltigfte geledingen voorzien, welke zich openen en lluiten, of, wenvaarts dc gelegenheid het vordert, bewcegen, 'tzy, om de wieken of geheel of ten declc uittefpreiden, of aan het lichaam te brengen. Wat den dienst van den liaart in 'tbeltuuren van den vliegenden vogel betreft, hieromtrent moet men onderfcheid maaken, tufchen die de ftaart-veêren even lang — en die vorkswyze ftaarten hebben. By de eerstgcmelden werkt dit deel voornaamlyk in 'tryzen en daalen; eene Duif, den ftaart uitgetrokken zynde, wendt zich even vlug en gemaklyk heen en weder, door naar eisch, met den eenen vleugel meer of min bewceging te maaken. In de laatstgenoemden doet de ftaart tot het omwenden merklyken dienst. Dus is 't blykbaar,dat de kuikendief, door zynen breeden ftaart zydwaarts te keeren, met de eene punt opteligten, en dc andere nederwaarts tc drukken, het geheele' lichaam omdraait, en ongetwyfeld hebben de zwaluwen, die het ge?Windfte keeren en wenden, dienzelfden dienst van hunne gevorkte ftaarten. Vogels met lange halzen veranderen hunnen koers, door het hoofd of den nek derwaarts heen te wenden, waar faéenen zy beöogen te gaan. Zeldzaam vliegen de vogels regtftandig op, of vallen in die rigting neder; zy befchryven veeltyds een krommen lyn, en lpreidcn, in het daalen, de wieken uit, om het vallen voortekomen, tevens de pooten uitfteckende. De Valk alleen i'chiet loodregt neder op zynen roof. De veêren leveren ook een byzonder kunstfluit van eene oneindige wysheid uit; het zy, dat wy letten op derzelver ligtheid, als zynde van binnen 'hol, en gevuld met eene ligte en fponsaehtige ftoffe, of dat wy merken op de olieachtige ftoffe , waarmede' zy geduurig bevochtigd worden. De vederen zyn niet gemaakt van aaucenhangende vliezen, — want dan zouden zy, zo zy by eenig toeval gefcheurd of gebroken wierden, niet weêr te herftellen zyn — maar van twee ryén op elkander volgende vezelen, overal van weerskanten voorzien met haakjes , waarmede Ccc a zy  ( 3°o ) jry malkander vasthouden cn alle te gelyk zeer vast Zitten, zoo dat wanneer zy door een of ander toeval in wanorde zyn geraakt, de Vogel met zynen bek dezeive zeer gemaklyk weêr herftellen kan. En, om de veêren dies te vaster aan elkander te hechten, zyn 'er aan het einde van de fchaft twéé klieren geplaatst, die een zeker vocht affcheiden, waarmede de Vogel zyne veêren weet te fineeren, en dezelve daardoor fterker aan elkander te doen hechten. Niet minder aanmerkenswaardig zyn de bekken der Vogelen, welker verfcheidenheid ongelooflyk groot is. Elk heeft eenen byzonderen, volmaakt gefchikt naar zynen ftaat. De Roofvogels hebben eenen krommen bek met eenen fcherpen haak aan het einde; deels, om den roof wel vast te kunnen houden, deels , om denzelven dies tc beter tc kunnen verfeheuien of om zich aan die kromte optehangen, en van de eene plaats tot de andere te komen, gelyk wy dagelyks aan. de Papegaiën kunnen zien. Sommigen, felyk de Aakfters, en die tot deezen rang bchooren, ebben eenen bek als een beitel, om harde dingen met geweld aan ftukken te Haan. De Nootekraaker zet de noot, die hy brecken wil, wel vast beklemd in een fpleet of feheur, en klopt 'er met den bek op tot dat zy breekt, en hy dus zyne gehelde fpys bekomt, In de Hoenderen, en anderen van dat gezin, fluit de bovenhaalt des beks over den onderhaak, om voor een krauwel te dienen en iets na zich te haar Jen en optezamclen. De Leeuwerikkeu, Lysters, enz, zyn gewapend met eenen bek als een nyptang, tot het uithaalen van Wormen en Infekten. Dc Ojei "«'aars en de Reigers hebben zeer lange bekken, om In diepe wateren en mocrasfen naar hunnen prooi te fnnffêlen. In tegendeel hebben de Kanarietjes, Sysjea eu Musfchcn maar korte bekken, om zaaden te pellen. _ De Zwaanen, Ganzen en Eenden, die de glibberige waterplanten moeten grypen cn vasthouden, hebben breede bekken, voorzien met itjkeepini gen, als eene rasp, om voor eene teems te dienen, • fn het water, by het grypen der planten ingezwok- fen, voor het meeste gedeelte te laaten uitzyperen. . vy kunnen, niet yoorby hier te gewaagen van den Kruis»  C 381 ) Kruisvink en van weinige Leeuwrikken in ons Vaderland, die eenen gekruisten fnavel hebben, zoo dat het bovende en benedenltc gedeelte van den bek kruislings over elkander heenen loopen. Men zoti dit, in eenen enkelen Vogel ziende, ligt voor wanfchapen houden, cn weinig gefchikt, om . het dier van voedfel te verzorgen, maar het belet het Vogeltje niet, om het pit van de vruchten der denneboomen 'cr meefterlyk mede uittehaalcn. De halzen der Vogelen, zoowel als die der viervoetige dieren, zyn altyd gelykmaatig met de pooten. Zy, die lange pooten hebben, hebben ook lange halzen , en die korte pooten hebben, hebben korte halzen. Intufchen is onder de viervoetige dieren hiervan uitgezonderd de Ölyfant, die in de daad een korten hals heeft, om de overgroote zwaarte van zyn kop en tanden, die een lange hals niet zou kunnen draagen; maar hy heeft weêr een fnuit, daar hy, als met de hand, zyn eeten cn drinken meé kan opneemen en in zynen mond deeken; en onder het gevogelte de Zwaancn en Ganzen, die wel lange halzen doch korte pooten hebben, wyl zy met de eerden hun voedfel van den diepen grond der wateren moeten ophaalen, en met de laatlte moeten zwemmen, waartoe lange pooten niet zoo dienltig zyn. Voor 't overige zyn 'er geene landvogekn te vinden, jnet korte pooten en lange halzen, maar dezelve zyn elkander altoos zeer na in langte gelyk. Zien wy eindelyk op het zintüiglyk gedel der Vo-r gelen, ook daarin blinkt eene byzondere wysheid en goedheid van hunnen grooten Maaker uit. Hunne oogen puilen niet voorwaarts uit het hoofd, gelyk die der andere landdieren, maar zyn plat, omdat zy in de lucht leeven en geen gevaar mogen lydcn van dezelve befchadigd te worden. Zy worden befchut door een oogluikend vlies, dat zeer dun en fyn van weeffel is, en van gedaante als eene halve maan; dit "vlies is hun van eenen uitdeekenden dienst, om aan den eenen kant van het flerke licht geen hinder te lyden, en aan den anderen kant dit tedere zintuig voor het deeken van de takken en bladeren der boomen te heftherraeö, Ook fchynt het hun te dienen, om 'Ccc 3 dc  ( 3«* ) de oogen van het al te veel neêrloopend vocht der traanklieren te bevryden. Het Gezigt van hun oog is üitneemend fcherp, en gefchikt omi allerlei voorwerpen, zoowel van verre als van nabv,te ontdekken. De Ooren zyn geheel inwendig, zonder uitpuilende oorlappen, welke den voortgang in de vlugt zouden kunnen hinderen, en met veêren gedekt, om de aanperfiende lucht, die 'er tracht intedringen, buiten te houden.' _ Het Gevoel, hun minder noodig, is uit dien hoofde niet zeer teder; dc veêren keeren 'taf, en de pooten, den harden grond betreedende, moeten ook ongevoeliger zyn. De Smaak , dat noodige zintuig ter onderfchciding van het voedfel, is in de vogelen zeer aartig geplaatst in zekere zenuwen, die in het binnenfte van den bek leggen, en welke grooter zyn in de zoodanigen, die hunn' kolft byna blindelings, onder water, en in de aarde, moeten zoeken. En wat den Reuk aanbelangt, deeze vertoont zich in de beide neusgaten aan de zyden van den bek, die in fommigen kaal, in anderen met pluimpjes begroeid zyn, om dat zintuig te bcwaaren. Wie onzer ontdekt hierin niet eene byzondere wysheid en voorzorge van God! Te recht worden daarom de Godverzaakers, van job naar de vogelen geweezen, om daarin Zyne wonderen en wysheid te leeren kennen. Hoofdd, XII: vs. 7. Hiervan kunnen wy nog meer overtuigd worden, wanneer wy in de tweede plaats de tailooze menigte der Vogelen en hunne derke voorttccling overwecgen. Alle Vogelen — de Roofvogelen hiervan uitgezonderd, welker derke vermenigvuldiging meer fchadclyk, dan voordeelig zoude zyn; als welke meest alle maar een of twee, of immers weinige Jongen te gelyk uitbroeien en opbrengen — alle andere Vogelen zeg ik, teelen 'er in tegendeel gcmcenlyk zeer veel tc 'gelyk; of zo zy 'er niet heel veel in ééne reis voortbrengen, gelyk de duiven, maaken zy zulks weêr goed "met hun menigvuldig broeien, naamlyk om de maand of twee het ganfche Jaar door. Zoo rekent een vermaard Natuuronderzoeker (linnaeus) dat van één paar Duiven , als zy wel broeden, cn 'er altyd evenveel doffers en duiven uit de eieren voortkomen -» 't welk  < 383 ) 'twelk doorgaans gebeurt in 't verloop van vies jaaren achtienduizend kunnen voortkomen. De Hennen overtreffen alle andere vogelen in vruchtbaarheid; want zo zy goed zyn, kunnen zy in één Jaar, van dc lente tot den herfst, honderd eieren_leggen, en het fchynt, dat men haare vruchtbaarheid kan vermeerderen, door ze wel te voeden en van alle zorge en moeite te ontheffen. Ja, hoe verbaazend groot.i» het aantal van Leeuwerikken, die men;alle Jaaren, alleen om en by Leipzig, in den tyd van omtrent acht weeken, by duizenden vangt, en in gantsch Duitschland rond zend. Men heeft nagerekend, — dus verhaalt een zeker geloofwaardig Sehryver— dat in 'tjaar 1720 alleen in de maand October, in de eenige Stad Leipzig viermaal honderd en vierduizend driehonderd en veertig ftuks leeuwerikken zyn ingebragt. Aan deeze fom — voegt hy 'er. by — ontbreeken nog diegenen, welke in de maanden September en November in deeze Stad gekomen zyn. Hoe veel duizend ftuks worden 'er nog om dc velden van Halle, Merfè&urg, La:v.-Jl-.c l: en de nabintrige dorpen gevangen, die van deeze plaatfcn van daan, in even zoo groote menigte, als uit Leipzig, verzonden worden! wie moet hier niet erkennen dc wyze voorzorg van den weldaadigcn Schepper, dat de Roofvogels _ zoo fpaarzaam vermenigvuldigen, en integendeel die foorten, welke tot nut cn voedfel voor de menfehen verftrekken , ongemeen fterk voortreden! Door deeze wyze inrichting zyn zy voor ons van veel dienst en van een groot gebruik, 'twelk wy anders zouden nuffen. En dit leidt ons van zelve tot de befchouwing van het derde ftuk, naamlyk: het nut en voordeel, 'twelk de vogelen ons verfchaiïen. Niet alleen de Roofvogelen, maar ook het overige pluimgedierte, doen ons oneindig Veele dienden. De eerfte verilinden dc doodc krengen, cn bevryden dus de lucht van ftank, of vernielen veele dieren en vogelen, die anders te fterk zouden vermenigvuldigen. Eu van de anderen, verdrekt ons hun vleesch en eieren tot een aangenaam en fmaaklyk voedfel; hunne veêren en dons vullen onze bedden cn peuluwcn, en  C 384 ) «1 geeven ons eerte zachte en warme ligging; van hunne vleugels en fchaften maaken wy pennen tot fchryven en klavecimbels; hunne vleugels gebruiken wy öm onze boeken en andere dingen daarmede te doffen. Daarenboven dreelen de vogels door hun aangenaam gezang onze ooren;* vermaaken door hunne fchoone gedalte en kiemen ons gezigt; (trekken tot een groot deraad voor de wereld; en maaken die landdreeken, die vol heggen en boffchen zyn, ongemeen vermaaklyk en lieflyk, die anders zeer naar, eenzaam en droevig zouden wezen. Maar wat is hier nu onzen pligt, myne Lezers! wat anders, dan ook dit gedacht der Schepfelen met dankbaarheid te ontvangen uit de hand van onzen grootcn Weldoener, wiens Goedheid onophoudeiyke lofzegging verdient van alle redenmagtige wezens in alle de deelen der .Schepping. Laat ons derhalven tot dot met een' keurig' Dichter opzingen: De gantfche Natuur is vol van zyn lof: Laat, Iaat ons Hem looven! De Goedheid der Almagt dreeft alles te boven f En duurt nog, als de aarde vergaat in het Hof- Te Groningen, by W. ZÜIDEMA, 1800. en te Amderdam by dc Weduwe H. KEYZEÏU eu verder alom te bekomen,  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. *5S8S8SfSSSS8S8K* Nr, 205. AANWYZ1NO DER ZEDELYKE EN NATUURLYKE OORZAAKEN VAN DEN DOLLERT. Ik heb ook nog een woordje met u te fpreeken v waarde Leezers! over de middeloorzaakcn, waardoor de Dollert ontftaan is. Gy zult tt, hoop ik, nog wel herinneren kunnen, wat in N'. 101 en 112 over deezen Zeeboezem gezegd is, en anders de moeite gelieven te neemen, die Nommers nog eens weder na te leezen. In Nr. 101 deelden wy u de algemeene gefchiedenis van den Dollert mede; in Nr. 112 beichrecven wy u den natuurlyken en burgerlykcn toedand van Reiderland, vóór en by het ontdaan vart den Dollert, en beloofden u toen, nog even, als met den vinger, te zullen aamvyzen, de middeloor-» zaaken, waardoor dezelve zyn bedaan heeft gekreegen. Wy zyn voorneemens in dït Nommer eindelyk eens aan deeze belofte te voldoen. Uit al het gene, dat reeds in gemelde Nommers? is verhandeld, meenen wy te kunnen adeiden, dat - I. De laage ligging van Reiderland, de flechte gefteldheid van den bodem, en de loop der oude Ëems II. De zwakke toeft and der dyken, de felle noordenwinden en hoogc vloeden van de Noordzee III. Het Staatsbeftuur, verval van den Landbouw, de zedenloosheid en gebrek aan benodigde penningen als de voornaamde middeloorzaaken van den Dollert zyn aantemerken. IV. Deel. Ddd Laar,  O 386 ) Laat ons ieder derzelven nog eens beknoptelvk nagaan. ; I. De ligging van Réiderland was, fedcrt onheugelyke jaaren, zeer laag, waar door het dikwerf" aan de overftroomingen van-de Noordzee en de E/enk onderhevig was. Al het overvloedige water van de hoogere gewesten rondom hetzelve,'zakte natuurlyk naar de laagte af, en zoo wierd Réiderland, welks bodem buiten dien reeds van een losfe , fpongieufe hoedanigheid was, eindelyk een zompige moeras, die nergens toe deugde': maar door dc,geduurige aanflyking van de Zee allengskens hooger en vaster wordende, kreeg deeze landflreek bewooners, die, naar maate zy talryker en welgeftelder wierden, den bodem begonnen te bearbeiden, de poelen te dempen, de kusten door kaadyken, en vervolgens door zwaardere aarden wallen, met ryswerk doorvlogten, tegen de gewoone vloeden te befchermen. Met dit alles, bleef echter de ondergrond los en opdfiftig, en wierd niet pngelyk aan een Welgebouwd huis, met Hechte fundamenten; het welk heden of morgen, by gemis van voldoende •waterweèringen, volftrekt die gevolgen moest hebben, welke het gehad heeft, (zie hier van breeder N'i 112, bh 58.) Ook dc loop van de Eems vergrootte dit gevaar. De fchielyke bogt, die deeze ftroom vóór Rutgerskerk cn Janfum had, bragt aldaar , by gewoone vloeden reeds een geweldige draaiing in het water te weeg, door welke, daar ter plaats, de dyken, meer dan elders, wierden uiteen gewerkt. Zo 'er een doorbraak kwam was he,t waarfchynlykfte, dat dezelve zoude plaats hebben aan zulk eenen oord. Dy den korten draai Van een of ander fnelftroomcnJ vaarwater, kan ieder dit uit de maaling van den ftroom zelve afleiden. Ten opzigte van Réiderland bevestigde de ondervinding de waarfehynlykheid, want juist by Janfam en Rutgerskerk gefchiedde dc eerite doorbraak', die zoo veele ellenden ten gevolge heeft gehad, (zie N*. 101 bl. 805, en Nr. 112, bl. 60 en 61.) II. Zonder dyken cn dammen was dit land niet boven te houden. Dc eerltcn, die inen maakte, waren Hechts kaadyken, welke alleen in den zomer van ee«  C 38? ) eenigen dienst waren, alzoo ze tegen de winterfche ftrobmen eu hoogcre vloeden niet beftand waren. Naar maate de Ingezetenen vermeerderden en een ruimer beftaan kreegen, wierden ook de waterweeringen, zoo veel dfe gefteldheid van den bodem, en hunne kunde, vermogens en goeden wil toelieten, verbeterd; maar nimmer krecgen zy algemeen die fterkte, welke by de plaats hebbende omftandigheden vereischt wierd om allen overlast af te weeren, vooral wannè£r in den herfst cn winter,de onftuimige golven van de .Noordzee door dc bulderende noordewinden Voortgeduwd, by den gewooncm vloed vaak van een fprhigyloed vergezeld, den breeden mond van deEcms kwamen inftuiven, en, met een donderend geraas, alle hin ferpaalen,'Welke hen in hunnen fuellen vaart ophielden , dreigde te vernielen. Toen ik, in Nr. 121 cn 122 van uc Watervloeden'gefproken heb, toonde ik aan» dat de meesten derzelven in den herfst en winter, de tyd waarin de. ftormen en hooge vloeden gemeenlvk plaats hebben, zyn voorgevallen. Ook dc overftroomingen, die aan den Dollert het beftaan gegeeven hebben , vielen grootendeels in dat onftuimig' jaargetvde voor, cn, gelyk by alle andere Watervloeden, juist daar. Waar cle tegenfland van de waterwecringen het minfte aan den llag des waters was geëvenredigd.— Hieruit blykt, dat de eerfte doorbraak, natuurlvkerwyze, by Rutgerskerk en Janfum, moest plaats-hebben , by aldien, gelyk waaifchynlyk was, aldaar de minfte evenredigheid ttiffehén den aandrang en tegenftand moest zyn, (zie hier van N". na,bl. 59 cn 60.) 111. By den aanvang van d m Dollert, beftond Reidèrland uit yerfbheiden kleine onafhangelyke Landfchapjes, welke, door verlchillende belangen cn gevoelens verdeeld, de beste maatregelen , die ftrekkeh konden tot algemeen behoud des Lands, dikwerf over 't hoofd zagen , moedwillig verzuimden of door vSrtraaging_ krachteloos maakten , daar de Opperden des Lands, in hunne jaarlyki'che Vergaderingen, te weinig de handen vry hadden, of te verdeeld waren, om door een fpoedigen algemeenen maatregel het invrectend kwaad by tyds uitterociën; wordende dit kwaad aanmerklyk gcrugdeund , door de verfcheidenheid der Ddd 2 bY"  ( 388 ) byzondere belangen, de partydigheid, tvveedragt en zedenloosheid der Inwooneren, (zie daarvan Nr. 101, bl. 807. en Nr. 112, bl. 61 en 62.) die daarenboven verzwakt waren , door het verval van den Landbouw, de weelde, de knevelary der gecstelyken, cn bet gebrek aan geld daaruit ontftaandc, Ichaarfche oogften, veepest en krygsberoerten, (zie daarvan Nr. 112, bl. 63, en Nr. 101, bl. 808.) Deezen ontbrak het aan de magt, genen aan den wil; deeze hield dit, de ander dat voor het beste, en terwyl men met iangwylige raadflagingen den tyd verbeuzelde, Wierd de algcmeene welvaart des Lands verzuimd, en toen men zyne dwaasheid wilde herftellen, was het te laat, (zie daarvan Nr. 112, bl. 62.) De onbelemmerde wateren, de dyken vernield hebbende, drongen nu tot in den boezem des lands door, en lichtten aldaar alle die vreeslyke verwoestingen aan, welke zoo vaak het gevolg geweest zyn van pligt- verzuim cn onkunde. De Mensch is geen redenloos dier. Hy wordt niet, gelyk de Ezel door zynen dryver willekeurig voort-r gezweept, of door een blind inflincl geiirceven: alhoewel God hem vatbaar gemaakt, en in dc mogeïykheid gefield heeft om gelukkig te zyn, wil Hy jiochtans, dat de mensch, om tot dat geluk te geraaken, 'twelk hy binnen zyn bereik heeft gefield', zelf de handen uit de mouw fteeke, zelf de middelen daartoe aanwende, cn zoo doende gebruik maate van de voorrechten, welke Ily hem', boven andere Schepfelen, heeft gefchonken. — Goed cn kwaad zyn nauw aan elkander verbonden. Een verkeerde aanwending, of het geheele verzuim van dc gepaste middelen, moet hem volftrekt ongelukkig maaken, en juist die dingen, welke anders, zo hy goed en verftandig gehandeld iiad, de bronnen van zyn geluk zpuden geweest zyn, worden als dan de bronnen van zyn ongeluk. Zoo was de bloei yan den Landbouw en Veeteelt, voor die van Réiderland, een wezenlyk goed, zoo lang zy de voordeden, door dezelve verkreegen, tot nuttige einden gebruikten, doch, zoo dra deeze voordeelen by hen ten voedzel der weelde en derzelycï geykekteu aanhang verftrekteu, wierd 1 bö£  C 389 > het goede voor hen een kwaad, en de zedenloosheid , de armoede enz., welke deeze nu voortbragt, was enkel een natuurlyk gevolg van de verkeerde aanwending der middelen, die, in hunnen ooriprong tot hun geluk waren bcdemd geweest. Wat men ook hier tegen moge inbrengen, de ondervinding bevestigt ten vollen de waarheid deezer leere. De aart toch en hoedanigheid van de dingen deezer wereld; de wetten, naar welke zy werkzaam zyn; de orde, die in dezelve hcerscht, zyn met betrekking tot hunne beftemming, het eindoogmerk Gods , zoodanig, als die wezen moesten. De heerlyke gevolgen van de deugd, en dc fchrikkelyke gevolgen van de ondeugd, zyn geen willekeurige dingen: maar vloeien noodwendig uit hunnen aart voort. Het water maakt vogtig,. het vuur maakt droog, de deugd gelukkig, de ondeugd ongelukkig. Zoo is in ieder ding het goede cn het kwaade, dat hetzelve ten gevolge hebben zal, opgedoteu; dit is de eigenfohap van alles, wat gefchapen is; en hierin draalt de hcerlykheid van den Oneindigen Schepper en Onderhouder der wereld treilend door. Het is ontwyfelbaar zeker, dat de Dollert hoofd* zaaklyk door wind en weêr, door den Hechten toedand des Lands, door de onkunde en het pligtverzuim der ingezetenen is veroorzaakt geworden. Waar de flechtde waterweeringen gevonden wierden, hadden de eerde doorbraaken plaats, cn zoo omgekeerd. Een groote honderd jaaren lang breidde zich dezelve al meer cn meer uit, want nergens boodt men aan hetzelve een evenredigen weerdand. In den beginne bepaalde zich deeze waterplas tot de oostzyde van het riviertje de Aa. En waarom juist daar aan toe ?... Om dat men daar veel yveriger bezig was, zegt de Hu ftoriefchryver, in het herdeden en verbeteren der dyken: [zie daaryan Nr. 101, bl. 806.) doch naderhand wierd insgelyks deeze grensfeheiding van den Dollert, door de golven overweldigd. Waren de bewooners van die ianddrcek in den beginne zoo ryp mogelyk niet voor de gewaande drafoefening van God ? of kwam het daar door, dat vervolgens de tegenitand der dyken al te zwak, te onevenredig was, D d d 3 te-  ( 39° ) tegen den aandrang der golven? Eindelyk kwam zelfs het water agter Finderwoldc, de Beerta en Winfchooten te ftaan, ja zelfs tot digt aan Wedde, en wie weet, of het niet nog veel verder zoude zyn gegaan, by aldicn men niet in den jaarc 1454 gclamenlyk begonnen had, den alverwoestenden vyaöü'.des lands, op eene voldoende wyze, perk en paal te dellen. Deeze onderneeming wierd met de befte gevolgen, zoo lang men op zyn hoede was, bekroond: doch toen men vervolgens de handen weer Hap liet hangen, werden de oude fchriktoneelcnailergedugst hernieuwd: (zie daarvan Nr. 101, bl. 807 en 808.) cn gelyk het toen ging, is het naderhand ook gegaan. De eigenaardige gevolgen van pligtbetrac'ht'ing cn pljgtvcrzuim waren altoos.dezelfden. —— Ten noordoosten van dc Aa was de grond bnoger en vaster, dan elders. De overblvfiele'i van bet dcedje Torum, óp eenen vasten kleigrond gelegen, die meerder tegen» ftand aan het inkruipend water kon bieden, dan'het loffe veen en de.laage moerasfen, weérdond ook den langden tyd dc woede der golven, gelyk in' Ni. 101, bl. 809 en 810, is aangeweezen. De meer of mindere zedelyke bedorvenheid der bewooners had hier op geen de minde betrekking. Het gene ik in Nr.. 156, bl. 4.Ï5 onder aan, cn boven aan op bl. 416, gezegd heb, is ook hier toepasfelyk. Even zoo outwviclbaar zeker het is, dat de Dollert hoofdzaak! yk door weèr en wind, den Hechten toedand des lands , onkunde cn pligtverzuim is veroorzaakt geworden, even zoo ontwyfelbaar zeker is het , dat door de kundigheid der laatere bewooners deezer landen , in het af keeren van het water, en het aanwinnen van grond, door dc vastere hoedanigheden van het aangefpoclde en biunendyks gebragte land, en eindelyk, door het yverig aanwenden van gepaste middelen, cn de betrachting van hunne andere, daarto'e betrekkelyke pligten* (dat zeg ik, door dit alles,) niet alleen de overige landdreeken van den overlast des waters zyn bevryd gebleeven: maar ook een groote menigte al* lerkostelykst land aan de golven is ontweldigd geworden t en zao doende de rykdom van byzondere peiv. - ' foo-  C 391 ) foollen , én de algemecne welvaart van den Staat gfootelyks is toegenomen. Nu is de oude Dollert al weêr merkelyk .verkleind, en de Zee heeft Voor een, groot gedeelte aan het land teruggegeeven, wat zy, met opzigt tot de natuurlyke rykdommen, voor eenige eeuWen heeft ingellokt. Wie, die hier niet ten eenemaal een vreemdeling in Jerufalem is, wie weet niet, wat al duizenden akkers van het kostelykfte wei en bouwland van tyd tot tyd zyn ingedykt? Heeft niet Oostfrieslaud geheel Bonder-Nieuwland, de Bonder intresfanten Polder, en de Nieuwe, of Pruislifche Polder aangewonnen ? Zyn Westerwolde en het Oldambt, door dc Hamdyk, dc Oude en Nieuwe Schans, Blyham en BeUirjgWoJde, de Ulsda en het Beerfter Hamrik, de Kreunings, de Groninger Polder, de zoogenaamde Zuidbtoekfter Buitenlanden, en het Noordbroekfter Hamrik, de Scbeemdcr Hamrik, Scheemderzwaag, en de geheele Midwolder Hamrik, met de Polders niet aanmerklyk vergroot en verrykt? Immers is al dit aangcllyktc land van de vruchtbaarfte klei, waarop het zwaarftc zaad Lm worden verbouwd, cn als zoodanig een ouuitputbaare Schatkist, welke ieder jaar uitgebreider rykdommen in zich bevat. En waar aan toch , hebben wy zulk eenen aanwas van deezer, onzen waaren gouilmyn te danken? Aan onze zonden en ongerechtigheden ? Zyn die minder dan oudtycls? j De wereld word hoe langer hoe boo* zer, de zeden hoe langer hos Jlechter-, is toch het algemecne zeggen; cn zo dit waarheid zy, dan moet men zekerlyk de reden van deezen aanwas hierin niet zoeken. Maar-, waarin dan? In de voorzorg, kunde cn nyverheid der Ingezetenen ? in de gewoone uitwerkfélen van dc Zee, die de landen, welke zy van den eenen oever af knabbelt, uit natuurlyke oorzaaken , aan den andereu oever weder aanfpoelt ? Zou de aanwinst van deeze kostelyke landeryen hierin ook te zoeken zyn?... Ecu 'ieder oord'eele hier naar het licht, dat hy van de zaak heeft. Niemand wil ik myn gevoelen opdringen, maar men ftaa my toe, dat ik dc oorzaaken van deeze weggezonkene en. weêr aangefpocldc lauden, zoo lang ik niet beter onderricht ben, meene te vinden, in den gewoonen loop^ der*  C 392 ) der natuur, en de daarby plaats hebbende omftandigheden, naamlyk dc kunde of onkundej nyverheid of achteloosheid, pligtbetrachting of pligtverzuim der toenmaalige en tegenwoordige ingezetenen des Lands. Zal de Dollert nog eenmaal weer geheel en al in goede landeryen worden veranderd, en de Eems irt haare oude bedding kunnen worden teruggeleid? dit zyn dc vraagen, die de tyd alleen beflisfen kan: doch , zo de ingezetenen in hunne nyverheid volharden, en zich onophoudelyk van de befte middelen daartoe bedienen, kan men met zeer veel waarfchynlykheid verwagten, dat onze nazaaten nog eens met eenen dankbaaren blik in het voorleedene zullen terugzien, en zeggen kunnen: de watervloeden van den jare 1277 en vervolgens, waarin zoo veelen onzer vroegere voorouders hunnen ondergang gevonden hebben , zyn door de nyverheid onzer laatere voorouders, onuitputbaarc bronnen van rykdom'en welvaart voor ons, hunne nakomelingen, geworden. Zoo nauw zyn het goede en het kwaade aan elkander verbonden; zoo wordt door een gepast of ongepast gebruik der middelen, die de fterveling in zyne hand heeft, het kwaade uit het goede, en het goede uit het kwaade geboren. De tegenfpoed van den eenen mensch, legt den grond tot den voorfpoed van den anderen, en hieruit wordt de Goddelyke Wysheid en Goedheid aan het Menschdom zigtbaar gemaakt. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 180a. en tc Amfterdam by de Weduwe H. KEYZER.3 en Verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. MEN KAN NIET WEETEN WAT HET EEST ISi I-Iet klaagen over tegenswoordige, en de vrees voor toekomende onheilen, doet veele menfehen een verdrietig en ongelukkig leven leiden. — Hier treurt eene Moeder over den dood van haaren Zuigeling i en weigert zich te laaten troosten; alle vreugde is voor haar verdweenen. — Daar pym'gt zich een, weleer, vermogend Man, fnet de herdenking van zyne vcrlooreiie rykdommen; en loopt gevaar tot eene volkomene wanhoop te vervallen. — Ginds vindt een zwaarmoedig Denker alle bronnen van genoegen voor zich geflopt, dewyl hy fteeds, meteen angstvallig hart, de rampen overweegt, die welligt hem of de zynen of zyn Vaderland eerlang zullen treffen. — Elders wederom ziet een eigenzinnig Planmaaker zyne gemaakte ontwerpen, aangaande den loop der toekomende gebeurtenisfen, in rook verdwynen; en laat zich, daar hy zyne vuurigfte Wenfchen verydeld ziet, hierdoor van zyne gemoedsrust berooven, en wordt door zyne geemlykheid zich zeiven en anderen tot eenen last. Hoe veel minder ellende zouden alle deeze en foortgelyke menfehen gevoelen, indien zy zich het fpreekwoord, men kan niet weeten wat het best is, herinnerden, en hetzelve in hunne omltandigheden behoorlyk gebruikten! IV. Deel. Eee Diï  C 394 ) Dit fpreekwoord meer in omloop te brengen, zoude daarom geene ongefchiktc pooging weezen, om aan de bevordering van het algemeen nut mede te werken. Vergunt my dan, Waarde Leezers ! dat ik Ulieden over dit fprcckw >prd eenige oogenblikken onderhoude, en uwe aandacht op het 'gegronde, betaamlyke en heilzaame van deszelfs recht gebruik bepaale. De heilzaamfte waarheden kunnen, wanneer zy verkeerd begreepen of toegepast worden , fchandelyk worden misbruikt: en zoo is het ook met ons fpreekwoord, men kan niet veeeten wat het best is, gelegen. Wanneer men naamlyk van hetzelve zich wilde bedienen, om zyne begaane ondeugden tc verfchoonen, of om zich aan de verpligting, tot het aanwenden van behoorlyke middelen ter afwending van onheilen of ter vcltiging van het geluk van zich zeiven cn anderen, te onttrekken, dan zoude men gewis hetzelve, zeer flccht gebruiken, en daar door eene wydc deur openzetten voor onzedelykheid cn zorgeloosheid. Maar een ieder gevoelt ook, dat dit eene zeer verkeerde toepasfing van de (telling: men kan niet iveeten wat het best is, zyn zoude; daar dezelve geenzins op ondeugden bf verzuim van pligt, maar alleen op zulke tegenswoordige of toekomende onheilen, welke wy niet kunnen afweeren, haare betrekking heeft; gelyk dit ook uit het gewoon gebruik, hetwelk van deeze (telling gemaakt wordt, van zelve blykt. En in deezen zin dit fpreekwoord opgevat zynde, is hetzelve allezins gegrond. Wy allen zyn, gelyk ik vertrouw, ten vollen overtuigd , dat het een wys en goed Weezen is, het welk deeze wereld regeert, een Weczcn, het welk het geluk van alle zyne Schepfelen in het gemeen en van elk hunner in het byzonder, voor zoo veel dit met het algemeen welzyn beftaaubaar is, in de befluuring cler wereld bedoelt cn langs de belle middelen ook daadlyk bevordert. ■ Is dit waar, dan is het ook zeker, dat de onheilen die ons of anderen treffen, fchoon wy ook derzei ver heilzaamen invloed niet kunnen doorzien, echter gewislyk dienen moeten, ter  ( 395 ) ter bevordering van het algemeen geluk van Gods Sch epfelen, en ook van ons byzonder geluk, in zoo ver dit met het algemeen welzyn beftaanbaar is; en dat wy dus, met alle recht, omtrent zulke, ons ongelukkig fchyncnde gebeurtenisfen, mogen zeggen: „ men kan niet weetcn wat het best is," dat is: ,, wy zyn te kortzigtig, om te kunnen bepaalen, ,. welke middelen het best gefchikt zyn , om het „ Verheven doel der alregeerende Voorzienigheid, ,, het algemeen welzyn naamlyk der Schepfelen, te „ bereiken." En indien wy de .ondervinding raadpleegen , leert ons die niet, meermaalen, dat zekere gebeurteniffen, die eerst groote onheilen fcheenen, by de uitkomst allerheilzaamst bevonden wierden, zelfs voor hen, wier geluk zy eerst fcheenen te zullen verwoesten of althans mcrklyk te benadeelcn ? Zoo verhaalt men van eene zekere Vrouw, die dit fpreekwoord ter haarer ge.iustftelling in onvoorziene onheilen dikwyls gebruikte, dat, toen zy eens bericht ontving dat haar Man het been had gebrooken, zy zich tegens eene omnaatigc fchrik en droefheid over dit onheil wapende met haare gewoone betuiging: ,, men kan ,, niet weetén wat het best is!" cn wat gebeurt er? Deeze Man, die voorheen een los leven had geleid, wordt door dit ongeval tot inkeer en verbetering gebragt, zoo dat hy na zyne herftclling zyn los leven verliet, deugdzaam wierd, cn zoo' voor zich zelvcn en de zynen nuttig leefde. En zulke heilzaame uitwerkfels van byzondere rampen ■> zyn niet zoo zeldzaam, als men zich misfenieé wel verbeeldt. — Een Dronkaart, by voorbeeld., ftort in eene hevige ziekte, die hem op den oever des doods brengt; de Geneesmeester geeft hem echter hoop op herftel, indien hy kan befluitcn zich voortaan van den Herken drank te onthouden; hy.belooft dit, herlielt, blyft aan zyne belofte getrouw, cn is zoo voor altoos van dcezc zyn ondeugd geneezen. Bleek het nu niet dat deeze zyne ziekte tot zyn best diende? — Een Jongman van vernuft en fmaak, in de beginfels van oen Kristelyken Godsdienst opgevoed, begint onverfchillig en los omtrent denzelvcn te denken; nu geraakt Ece 3 hy ,  ( 396" ) hy, door zeker toeval, in het geduurig; gezelfchap van de zedenlooste Spotters niet God en zynen dienst; pu is hy, zoo denkt menig een, gefieel verboren' doch juist het tegendeel leert de uitkomst: de ongebondenheid en godloosheid dezer lieden fluiten hem tegen de borst, wekken zyn Godsdienftig gevoel weder op, brengen hem tot nadenken en doerj. Jiem met yzing den afgrond befpeuren, waarin zvn ongeloof hem zoude geftort hebben; cn zoo wordt hy nog tydig tot den weg des verftands te rug gebragt. Wie zoude y.ra vooren gezegd hebben, dat dit gezelfchap tot zyn best moest verftrekken? En befchouwen wy de meer algemecne en Volksrampen, als oyerltroomingen, duuren tyd, Oorlog en watdies meer is; leert ook de ondervinding niet, meermaaien, dat deeze rampen eene hcilzaamc bedoeling hebben? men herinnere zich flecht,s, het gene wy voor eenigen tyd in dit Weekblad geleczen hebben, pangaande die. overitrooming van de rivier dc Eems, waardoor de fjollert gevormd is; welke onberekenbaaie voordeden heeft deeze overitrooming, door de panflykingen van het heerlykfte kleiland, reeds aangebragt? en hoe groot zyn niet de voordeden, die iiog verder daarvan zyn te wachten ? Leert daar eu boven dc gefchiedenis der Volkeren ons niet, dat de armoede, waartoe eene weelderige Natie door den geesfel des Oorlogs of door andere rampen gebragt wordt, wel eens een heilzaam middel wordt "ter zedelyke verbetering, en dus ter bevordering van het •waare geluk, van zulk een Volk? Eu wie kan dan Vooraf z-ggen, wat het best is? Aan de gegrondheid van ons fpreekwoord kan dus niemand met reden twyfelcn. Maar deszelfs bchoorlyk gebruik is ook allerbctaamlyhst en hei'zaamst. Wat is betaamlyker voor ons Menfehen, dan ons fteeds aan de beftuuring der Godlyke Voorzienigheid te qudermrpen en daarin met een gewillig hart te berusten? !• n hiertoe leidt ons een gepast gebruik van .ons fpreekWROfd lynregt op; naardien hetzelve ons aan de wysheid en goedheid van. den Opperregeerder der wereld B ïtefleft, eu hierdoor ons onze "vcrpligting onder  C 397 ) het oog brengt, om zyne regeering te 'eerbiedigen, ook dan, wanneer wy derzelver heilzaame bedoeling niet kunnen doorzien, Wat is meer gefchikt, om ons onder onheilen te bemoedigen en tegen de vrees voor toekomjlige rampen te beveiligen, dan de gedachte: ik weet niet wat voor „ my, voor anderen, voor het algemeene welzyn, „ het best is; misfchien zyn wel die rampen, waar voor ik duchte, de gefehikfte middelen, om het waare geluk der menfehen, en ook van my zet „ ven, tc bevorderen; welligt zal ik by de uitkomst „ leeren, zoniet in dit, ten minden by een volgend „ leven, dat die gebeurtenis, dewelke my thans be„ droeft cn myn geluk fchynt te verwoesten, moest dienen, om myn welzyn te vestigen. Ik wil daarom myne droefheid maatigen , die angstvallige vrees voor het tockomdige uit myn hart verban„ nen, en my op dc goedheid .erfwysheid van Hem, ,, die het al regeert, verlaaten.'" Is zulk eene denkwyze niet de beste, om in onheilen zich te troosten, en dc vrees voor de toekomst te verminderen V en verwekt een verftandig gebruik van de fpreuk, men weet niet wat het best is, zoodanige denkbeelden niet in ons hart? Nog meer: een verftandig gebruiken en bchoorlyk indenken van deeze waarheid, men kan niet weeten wat het best is, is tevens zeer gefchikt, om om ons het bedoelde nut uit de onheilen , waaraan wy b!oofgefield worden, te doen trekken. Wanneer wy toch in de gevallen ons van die waarheid vastlyk overreed houden, dat ook de grootde rampen tot ons welzyn kunnen verftrekken, zoo zullen wy draks aan het nadenken gaan, op welk eene wyze wy het tegenswoordige onheil tot ons welzyn kunnen aanwenden; het Zy ter wegneeming van eene of andere ondeugd, het zy ter ontwikkeling onzer krachten naar ziel of lichaam, het zy tot een nauwkeuriger toezigt op ons gedrag, of wat wy anders nuttig en heilzaam kunnen vinden; hetwelk veelal niet moeilyk is te ontdekken, indien wy flechts, in plaats van ons door eene verflindende droefheid of door verblindende driften te laaten Vervoeren of ontrusten, met een bedaard gemoed Eee 3 hier-  •( 398 ) hierover nadenken. Een onbaatzuchtig Mcnfchenvriend wordt, by voorbeeld, door den eenen of an. deren nydigen lasteraar in zyne eer aangetast, cn verdacht gemaakt van, in zyn weldaaden, door onedele beginfcls gedreeven te worden; eene grievende belediging, een treffend leed voorzeker! Doch hy houdt zich verzekerd , dat tiit leed hem do.or de Voorzienigheid tot zyn best wordt toegezonden; maar hoe zal hy hieruit nu nut voor zich zeiven trekken? Zekerlyk niet, door tegen den lasteraar in eene felle gramfchap te ontbranden,'fchoon hy deszelfs fchandlyk gedrag met billyken afkeer befchouwt; ook niet, door uit moedeloosheid aan zyne weldaaden een einde te maaken, om niet langer onder de blaam te liggen van dezelve met onbetaamlyke inzigten te bewyzen, want zyn verftand en hart zeggen hem, dat dit tegen zynen pligt zoude llryden, en dat hier door deeze lastertong hem en anderen nadcelig, in plaats van voordeelig, zoude worden. Wat dan ? hy kan hieruit een groot nut trekken, indien hy , -niet tegénftaande deeze lastering zyner menschlievende daaden, ftandvastig in dezeive voortgaat: daar voor zal hy van zyn geweeten het getuigenis ontvangen , van alle laagc baatzucht vry tc zyn, daar hy fterk genoeg is, om uit gevoel van pligt in weldoen te volharden, fchoon hy met hetzelve geen lof noch dank kan behaalen; terwyl hy hierdoor ten laatfien ook dat zal vinden, het welk hy niet zoekt, naamlyk de befchaaffling van zynen lasteraar, en de goedkeuring en hoogachting van allen, die braaf denken. Met dit alles kunnen er evenwel gevallen zyn, waarin het ten uit erft en moeilyk valt, der zei ver heilzaame bedoeling door te zien , gelyk van dien aart, by voorbeeld, is: het fterven van pasgeboorene of onmondige kinderen, de vroege cn, gelyk men gewoon is te fpreeken, de ontydige dood van veel bcloovende Jongelingen en uitmuntende Mannen of Vrouwen. Dan in dusdanige gebeurtenisfen, komt onze fpreuk, men weet niet wat het beste is, vooral te ftade, om ons voor het bedillen der Godlyke regeering te bewaarenj daar dezelve ons aan onze kortzigtigheid, ' ten  ( 399 ) ten opzigte van het geheele plan der Godsregeering, herinnert, en ons vertrouwen op derzelver wysheid en goedheid verfterkt. Terwyl dit vertrouwen ons nimmer zal te leur ftellen, naardien al het donkere in de regeering der wereld, eens in een volgend leven volkomen zal opgeklaard worden. Zoo gegrond, betaamlyk en heilzaam is derhalven, het bchoorlyk gebruik van dit zielskundig en Godsdienltig fpreekwoord, men kan niet weeten wat het best is, of, in welken zin men het ook zou kunnen bezigen , zoo als het komt is het altyd het best. Dat wy dan, waarde Landgenooten! van deeze zoo gegronde als heilzaame waarheid 'in de gevallen voor ons zeiven fteeds gebruik maaken, cn dit ook aan anderen by alle voiegzaame gelegenheden infeherpen. — Dat wv er ons aan gewennen om de .onheilen, die ons of anderen treffen, uit dit oogpunt te befchouwen; dit zal ons voor eene fchadclykc miskenning van de wysheid en goedheid der Godlyke Voorzienigheid beveiligen , ons by eene gewenschte gemoedsrust, ook in de meest ontrustende gebeurtenilïen en lotgevallen óhzes levens, bewaaren, en eene angstvallige zorg omtrent de toekomst uit ons hart verbannen. Maar dat wy ook aan den anderen kant ons zorgvuldig wachten, voor een verkeerd gebruik deezer waarheid, en nimmer door dezelve ons tot ongevoeligheid onder dc onheilen en onverfchilligheid omtrent'het toekomende laaten vervoeren; rampen toch blyven, op zich zeiven hefchouwd, altyd rampen, die wy vcrpligt zyn, zoo veel wy kunnen, te vermyden of daarvan ons te verlosten; door gevoelloosheid of onverfchilligheid onder of omtrent dezelve, zouden wy zelfs, voor een groot gedeelte, ons van het nut berooven hetwelk dezelve anders ons zouden kunnen bezorgen. Ook hier geldt dus de fpreuk, de •waarheid ligt in ,t midden. OVER Ti E BEHANDELING DER DIEREN. Schoon de mensch vryheid heeft, dc Dieren te gebruiken en zelfs tedooden, als hy cr nuttige en edele  C 400 > le oogmerken mede bereiken kan, is het hem echter geenzins geoorloofd, dezelven op eene gruwzaame wyze te behandelen, eu hun uit bloote moedwillig» heid fmarten te veroorzaaken. Alléén de nadeelie invloed , dien zulk eene harde en orinatuurlyke behandeling der Dieren op ons gemoed en onze zeden heeft, is reeds genoeg, om de onbetaamlykheid daarvan te tVonen. Het is niet mogelyk, dat men in het lyden van een Dier een wellustig vermaak kan fcheppen, en evenwel deernis zou hebben met het lyden der Menfehen. Integendeel, de ondervinding heeft maar tc dikwerf geleerd, dat de ongevoeligheid voor het lyden der Dieren den mensch bloeddorllig, en tot het plcegen der ongchoordfte wreedheden bekwaam maakt. — Uit eene menigte yoorheeidert, die ik zoude kunnen aanvoeren, en die allerwege aantetreffen zyn, zal het volgende, ter beveiliging hiervan, genoegzaam wezen. 0 Domitianijs, dié van het8iffe tot het 96^ jaar onzer tydrekening den Scepter der onderdrukking over de Romeinen gevoerd heeft, was de ontaarde Broeder en de onwaardige Opvolger van den menschlievenden en bemmrienswaardigen titts. Domïtianus hield zich menigmaal in zyne feather "■ch^cle uuren bezig, om de vliegen met een puntig, alleen daartoe vervaardigd, werktuig tc doorfteeken. Deeze bezigheid dreef hy met zoo veel zucht, dat er geen eene van hun overbleef. Een zyner bedienden kon daarom, toen hy gevraagd wierd, of er iemand by den keizer was, ook met recht antwoorden: Wee/i, zelfs geen vlieg! _ Deeze Moordenaar der vliegen wierd de gruwzaamfle GeweldenaarI die eenen cmmenschlykcn tiberiüs cn oalioula zekerlyk nog m ongevoeligheid tc boven gin°- dewyl hy er een vergenoegen in zocht, om de onfchuldigen, wier dood hy bevolen had, voor zyne oogen te zien martelen en ombrengen, Te Groningen, by W. ZUID E MA, 1S00. en te Amllerdam by de Weduwe II. KEYZER en verder alom te bekomen. *  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN.: Nf. 207. Neen, Vriend! hegeer nu niet te zien Hetgeen eerst morgen zal gefchién; Maar neem veeleer voor lief, ,t geen ieder dag u aanbrengtj het bygeloof van waarzeggery uit de aan* gezigten, handen, droomen, geboorteuuren per mensctien enz. ontzenuwd. (Een Gefprek tuffchen een' Vader en zyne twee Zoonen^ hendrik en willem.) H endrik. Niet lang' geleeden, heeft Vader beloofd met ons te fpreeken. over de Waarzeggeryen, en ons daaromtrent wat nader te onderrichten. Wy verzoekèn thans, dat Vader aan deeze belofte gelieve te voldoen. Vader. Dat wil ik gaarne doen,myne Zoonen! maai vooraf moet ik vraagen, wien gy voor een Waarzegger houdt? Hendrik. E? noem een Waarzegger zulk een mensch , die de kunst verftaat, uit allerhande natuurlyke dingen, toekomftige zaaken te voorzeggen, by voorbeeld: uit de aangezigten en hand ju der menfehen, uit hunne droomen en geboorte uuren, uit het gefchreeuw der Vogelen, enz. Vader. Denkt niet, myne Zoonen! dat die menfehert deeze kunst verftaan, maar dat zy voorwenden om ze te verftaan. Veel minder moet gy gelooven, dat zy in de daad Waarzeggers zyn, dat is, menfehen IV. Deel. Fff was deeze (traf niet te hard. Men zag de ontdekking van het toekomftige toen byna als een dienst aan, dim de Godsdienst ons bewyzen moet, en men verwachtte Profeeten, niet als iets buitengemeens, maar als iets gewoonlyks. Een valsch Profeet vond derhalven ligtlyk gehoor, en de wereld was ten zynen opzigte zoo ligtgeloovig, dat hy al het moge'lyke kwaad kon doen. By zulke gelukkige vooruitzigten fpeelden cigenlyke bedriegers hunne rol, cn berokkenden , door hunne waarzeggeryen, zelfs wel rampen voor geheele landen. Invullenen wierd hieromtrent eene uitzondering gemaakt; wanneer iemand niet wel hy  C 403 ) by het hoofd was, wierd hy niet met den dood, maai? met gevangenis gedraft. (Jkr. Xa'ÏX: 26.)" IVi'ic.-!. Maar "dader! waarom worden dc valfche Prodvtcn of Waarzeggers by ons niet zoo hard, of we! in 'tgeheel niet gedraftV Fader. Wy geeven dezelve aan dc algemeene verachting over, en achten dit ftraffe genoeg voor hen tc zyn. Ook geelt men thans aan een waarzegger zelden zoo veel gehoor, dat hy'groot nadeel zoude kannen veroorzaaken. De wereld is daartoe, voor 't grootde gedeelte, te vcrdanclig geworden. En daarom vertrouw' ik, myn Zoon! dat gy te wys zult zyn, om aan dc voorzeggingen uit de aangezigten, of uit dc handen enz. eenig geloof te geeven. Willem, ik weet niet Vader! of men dezelve maar zoo ten eenenmaal mag verwerper,. Men heelt toch over dc Waarzeggen- geheele boeken regelmaatig gcfchreeven; en my dunkt, als alles voldrekt leugenachtig was, dan zouden derzeiver opdcllers zoo Veel moeite daaraan niet bedeed hebben. Fader. Wat al zotte boek,.u zyn 'er niet gefchre*vcn! en als men alles wil geloovxn, wat gedrukt is, dan moet meia aan de ongerymdile cn belachlykde dingen mede zyne toedemraing geeven. Maar hebt gy zulk een bock geleezen? Hendrik. Ja Vader! nog niet lang geleeden, hebben wy een boek in handen gehad,'waarin — gelyk op het Titelblad daat — zeer duidelyk cn bondig geleerd word, hoe men uit het aangezigt, handen, gcboorteuuren, droomen der menfehen enz. hun aangaande geluk en ongeluk voorzeggen kan. Fader. Ik merk uit het opfehtift van dit boek, dat deszelfs opdeller een Planeet-lcezcr of Geboortewikker geweed is. Hendrik. Dit kan wel weezen Vader! maar hy moet tevens een kundig en geleerd man geweest zyn; want hy bedient zich by de aanwyziug van zvne kunst, van zoo veele tafelen—— kunstwoorden, zèldzaame figuuren cn cirkels, dat 'cr meer dan een gemeen menfchcnvLrdand toe vereischt word, om ze'allen te leeren kennen en tc verdaan. Ook geeft hy de trekken en jiniën van het aangezigt, cn aan Fff 2 dc  C 404 ) de plooien eft ftreeken der handen, byzondere naamea en beduideniffen. Eenigen— zegt hy— betekenen de lang- of kortheid van den leeftyd; anderen dc ziekten dei- menfehen; en wederom anderen duiden derzelver geluk of ongeluk aan. Fader. Dit kan ik my gemaklyk verbeelden, myne Zoonen! Maar laat my nu eens hooren, wat oordeelt uw geleerde" Sehryver van de gczigt-liniën van den mensch ? Hendrik. Hy zegt: een mensch, die lange en regie linién aan 'tvoorhoofd heeft, is gelukkig en voorfpoedig in al zyn doen en laaten; maar korte, krom•me en gebroken liniën voorfpellcn ongeluk en tegenspoeden. Een lange en roode tóng betekent wysheid en rykdom ; maar een witte tong, armoede en gebrek. Een breede kin en baard geeft te kennen een kloekzinnig man enz. Op deeze wyze gaat hy voort, met het noodlot der menfehen uit de overige deelen -yan 's menfehen aangezigt te voorzeggen. Vader. Ik zal deeze beuzelingen met de woorden Van een geeftig Sehryver beandwoorden. Het is ee- aie aartigc zotterny zegt hy dat men meent het toekomende noodlot der menfehen uit hunne aangezigten te kunnen leezen; zoo lang zulke lieden zich Y°°r hunne voorzeggingen niet bet'aalen laaten, moet anen zé flegts uitlachen; doch, zo zy daarvan leeven willen, dan moest men voor hen, op de Grenzen, diezelfde eeretekenen oprichten , als voor de Heidinnen. Men mag deeze kunst befchouwen, van Welken kant men wil, zoo blyft zy evenwel zot. Gelooft men dan miffchien, dat men uit het aangezigt de toevallige gebeurteniflen in dc wereld zoude kunnen befluiten, welke het geluk of ongeluk van alle menfehen bcpaalen! of houd men het voor waarfchynlyk, dat het geluk der menfehen zich naar dc liniën van hunne aangezigten rigt? Het is al te bekend, dat het geluk zich naar geheel andere wetten rigt, dan dat men hooren kan, van het noodlot der menfehen uit de ltreeken van hun aangezigt te kunnen bepaalend' En wat de breede kin en baard betreft, die eenen kloekzinniger! wan z&\ te kennen geeven, daa*  ( 4°5 ') -daarop mag, fomwylcn met recht", toegepast worden dit zeggen van een geeftig Dichter: Indien een kin, zeer breed gebaard, Vermogt een Philofooph te toonen, Zoo was een Bok ligt d eernaam waard Van Plato, of een zyner zoonen. Hendrik. Maar de Gelaatkundigen QPhyfiognomkten) houden toch (taande, dat men uit de Gelaatstrekken van den mensch, zynen aart en inborst kan kennen. Vader,, 't Is waar, het aangezigt der menfehen -verdient dc fpiegel der ziel genoemd te worden. De Natuur handelt altoos oprecht; en de grootfte kunft van te veinzen kan de trekken niet uitwilfchen, die zich in tic aangezigten der menfehen naar die hartstochten plooi'hi, aan welke zy het langst of het meelt zyn onderhevig geweelt. Het is eene (jnbetwisthaare zaak, dat ieder hartstocht of neiging haare byzondere fpraak heelt, welke op de aaneezigten der menfehen te leezen ftaat. Dus is het niet onwaarfchynlyk, dat het gelaat van een wraakgierig of van een verliefd mensch, zich in zulke plooien fchikt, die aan dc hartstochten van toorn en liefde eigen zyn. je sus sis a ti H heeft dit al in zynen tvd opgemerkt; Een mensch zegt hy word aan het gezigt. gekend, en een verltandige word aan de ontmoeting zynes aangezigts gekend. (Hoofdft. XIX: 27.) Echter behoort men in het beoordeclen der menfehen uit hunne gelaatstrekken voorzigtig te zyn. Want iemands gelaat zegt een der grootfte Gelaatkundigen ■ kan een goeden zachten inborft uitduiden, en hy kan intufl'chen, door de verleiding, byfter bedorven zyn geworden • integendeel de wezens-trekken van eenen anderen zullen u zeggen, dat hy trotsch, wreed, toornig of WeUuftig is, en een zoodanig man zal, door de genade van God, zulke booze driften verwónnen hebben. In die beide gevallen kan men zich bedriegen. Hendrik. Maar, wat dunkt Vader van het gevoelen der genen, die ftellen: dat, wanneer een mensch Fff S naar.  ( 406 ) «aar een zeker dier gejykt, hy ook met hetzelve ee- nerleie hoedanigheden of neigingen hebbe? Fader. Dit was de (telling van eenen ouden Wysgeer, aristoteles, die zekere regelen heeft aan de hand gegeeven, naar welke men de gemoedsgefteldheden der menfehen uit hunne aangezigten zoude beoordeelen. Hy leide dezelve af uit dc gelykheid van de aangezigten der menfehen met die van de dieren. Uit dien hoofde geloofde hy, dat by voorb. een mensch met een langen hals vreesachtig zyn moest, omdat een Hart een langen hals heelt; enz. Doch ik ben in de gelaatkunde zoo ver niet gevorderd, dat ik de waarheid of onwaarheid van zyne Helling bcfliifen kan. Intuffchen fchynt het my toe, dat, volgens deezen regel, de Haas ook een langen hals moest hebben, dewyl hy, even gelyk het Hart, een vreesachtig dier is: ook moesten de vrouwen met lange halzen haare kinderen, by dag, liegt oppaffen , wyl zy de firuisvogels gelyken, die 'hunne ciëren alleen by nacht uitbroeien, en dezelve op den dag verhaten. Hendrik. Ik begryp dan Vader! dat men den inborst der menfehen niet altyd uit dc gelaats-trekken kan kennen; en dat men nog veel weiniger daar uit hun noodlot kan bepaalen. Fader. Dit hebt gy wel, myn Zoon! ftel eens . zegt een zeker Sehryver dat men, volgens de regelen der gelaatkunde, goed beweezen had, dat Georg een zot, en Niklaas een ezelskop was, zal hieruit dan volgen: dat zy in de wereld niet goed zullen voortkomen ? waar van daan komen dan de gekken, zelfs onder de lieden van rang? cn welk een oorfprong zouden d;in wel zoo veele rykgcboorene Ezelskoppen hebben ? Maar laaten wy voortgaan: wat zegt uw Sehryver van de waarzeggery uit de handen? Hendrik. Hy zegt: dat men uit de liniën en ber* gen der handen ■ gelyk hy ze noemt, en welke hy alle hunne byzondere naamen geeft —<- als mede uit de nagels der vingeren, van de gezondheid of ziekte, geluk of ongeluk der menfehen kan oordeelen. By voorbeeld: is de levenslinie in de hand, lang — sliet gebroken of niet doorfneeden, dan heeft men een lang  ( 4°7 ) lang ■ maar is zy gebroken of doórfneeden, een kort leven te verwachten. Wanneer de geluks-linie regt en lang is, dan moet men geluk; maar wanneer zy krom of gebroken is, ongeluk vermoeden. Desgelyks betekenen langwerpige nagels aan de vingeren eene goede natuur, en de korte nagels het tegendeel. Zoo ook witte flippen op de nagels duiden op geluk, maar zwarte, gecle of bruine flippen dreigen met ongeluk, enz. Fader. Wat al geleerde zaaken brengt gy voor den dag! 't is maar jammer, dat dezelve zoo weinig geloof verdienen. Doch my dunkt, het is hier wederlegging genoeg, met te zeggen: dat de liniën der handen, met ons leven en dood, of met ons geluk èn ongeluk, niet in het minfte verband liaan; en dat niemand, zelfs onder dc fchranderlte mannen in de wereld, hier het geiïngfte fpöor van een famenhang vinden kan; maar dat de genen, welke voorgeeven deeze kunst van voorzeggen te verllaan, of bedelaars — of halve zotte menfehen — of fchalkcn zyn. kodden uw' fchryver had beweerd, dat men het gemoedskarakter der menfehen uit de palmen der handen konde naarvorfchen, zoude my deeze kunst nog veel waarfchynlyker voorkomen, dan de noodlotten der menfehen daaruit te voorzeggen. Hendrik. Ik verlang Vader! om het laatfte van uw gezegde wat nader te hooren bevestigen. Fader. Dit zal ik doen met de woorden van een' geestig' Sehryver. Dewyl de ftreeken of plooien in de handen, zegt hy, vecltyds ontftaan van'die buigingen derzei ver, welke men het meest gewoon is tc maaken; zoo zou men misfehien de verfchillcnde beroepen der menfehen daaruit kunnen navorfchen. De, handtecringen zyn te gelyk dc gemoeds- karakters der meeste menfehen. Wat kan men wel, by voorbeeld, veel meer van het karakter van een' Pronker denken, dan dat hy dikwyls naar zyn Horologie tast en een fnuifje Rapéé neemt: men moest derhalven flegts de Horologie-linie en de Snuiftabaks - linie leeren kennen, om iemand uit de hand waartezeggen, dat hy een Windbuil is. Wat kan men meer van het karakter van een' Sehryver zeggen, dan dat hy drie fter-  C 408 ) fterke voorde vingers moet hebben, om .een pen vast te kunnen houden. Hieruit ontdaat in' de rechterhand eene linie of drecp, die men Autbeuvs -linie noemen kan, en uit welke men een vast befluit moet maaken, dat dc bezitter derzelve een geleerd man is. Van ecu verliefd meisje kan men geen gepast denkbeeld maaken, wanneer zy niet ad'e exercitiën of bewecgingën met den waaier in haar magt heeft; men zou derhalven uit de waaier-linie kunnen befluiten, dat zulk een meisje een minnaar moest hebben; daar in tegendeel uit de naai-linie volgen zoude, dat een vrouwspersoon reeds taamlyk hoog van jaaren en getrouwd _ moest zyn. Een weinig vernufts zoude'de Erofeetfy zoo wonderbaar maaken, dat men dezelve \vel haast met het Planeetleezen zoude kunnen 111 rang dellen. Hoe gemaklyk kon men niet den genen, by welken men de Horologie-linie cn de Snuiftabak*-linie vond, waarzeggen: dat hy by de Juffrouwen behaaglyk was; dat hy veele aartige invallen had; cn fomtyds een weinig 'verkoud was; dat hy een aangenaame geur van zich gaf, en goed duiten koude, enz. Een man, by wien men de Autheurslinie vond, zoude men zonder veel hooftibreefcen kunnen zeggen: dat hy zyn hoofd zeer vol had; dat. zyne ziel haar zitplaats in dc hand had enz. Wanneer men by geval by een vrouwsperfoon de waaier-linie ontdekte, dan zou men haar kunnen zeggen: dat zy in dc kerk zeer weinig öplcttenheid bezat; dat zy veel gefchrecvene verfm had liggen , en dat haar meid een goede dienst by haar had! enz. . Hendrik. Uit deeze boertende taal maak ik het befluit op, Vader! dat gy de belachlykheid van dc handkykery cn dcrzelver voorzeggingen wildet ten toon dei km. -Vnder. Dit vat gy wel, myn Zoon! ik wilde u toonen, dat, zoo dwaas het zyn zoude, iemands gemoeds-karakter uit de palmen" der handen te willen voorzeggen, het nog veel dwaazer is, hem zyne lotgevallen daaruit te voorfpelleo. (Het vervolg en flot in het volgend Nommer.) Te Groningen , by w> Z ÜI ÏÏITm A, 1800. .en te Amdcrdam by de Weduwe H. KEYZER, en verder alom te bekomen.  WEEKBLAD VOOR DEN ZOO GENAAMDEN GEMEENEN MAN. *5SSSSSSS8SSSS©{# Nr. 208. HET BYGELOOF VAN WAARZEGGERY UIT DE AANGEZIGTEN, HANDEN, DROOMEN, ENZ. ONTZENUWD. (Een Gefprek tuffchen een' Fader en zyne twee Zoonen, HENDRIK en WILLEM.) (Vervolg en flot van Nommer 207.) Maar Vader! Een zekere Juffer — gelyk ik my heb laaten vertellen— verftond toch de Handkyker-kunde in eenen verwonderenswaardigen graad. Zy profeteerde eenen Jongman, welke te dier tyd volkomen gezond en vergenoegd was, dat hy binnen een maand fterven zoude. Deeze perfoon dreef den. fpot met haare voorzegging, en namze in 't geheelniet in acht. Alevcnwel lag hy, naa verloop van 4 weeken, op het doodbed, nadat hem een hevige koorts, 2 dagen voor het einde der maand, uit den tyd gerukt had. Ook voorzeide deeze Juffer zich zelve, dat zij, binnen korten tyd, in 'thuwelyk zoude trecden, en dat zy in haar eerde kraam zoude komen te fterven, 't welk ook, tot verwondering van veelen, zoo gefchied is. Vader. Dat een Vrouwsperfoon in de eerfte Kraam fterft, daarover behoeft men zich in 'tgeheel niette verwonderen, want dit is eene zaak, waartoe niet eens een flecht Vroedmeester of Dokter noodig is, maar die alle dagen van natuur, en zonder behulp lY.Deel. Ggg de»  der kunst gebeurt. Doch, dat een vrouwspe-'oon daarby haar leven verliest, welke zich zulks gaisch zeker heeft ingebeeld, dat het geleideden zoude, ia nog veel minder te verwonderen; want 'er zyn voorbeelden genoeg voor handen, dat de inbeelding eene dergelyke uitwerking gehad heeft. Wat de voorzegging van de Juffer, aan den Jongman voorfpeld, betreft; alhoewel men verzekert, dat hy zich aan deeze voorzegging in 't geheel niet geftoord, maar daarmede den fpot gedreeven hebbe, zoo toont echter de daaropvolgende koorts, dat het Hechts een getraand voorgeeven met zyn fpot-bedryf geweest zy, en dat die goede Heer miffchien vry wat bekommer. nis over zyn noodlot gehad heeft, die hem zyn dood heeft doen verhaaften. Men mag zich daarom met recht verwonderen , dat deeze voorvallen gebeurd zyn; doch niet daarom, wyl daaruit di zekerheid der voorzeggingen uit de handen blykt, maar deswege, dat zulk een ellendige voorzegging, in het'hart van een mensch zoo veel indruk heeft kunnen maaken, dat het voor zyn leven nadeelig geworden is. Willem. Maar Vader! zouden dan alle voorzeggingen uit de handen openbaare leugens zyn? 'er hebben immers, al van oude tyden af, zoo veele menfehcrï aan deeze foort van waarzegge 1 geloofd. Fader. 'tls zoo, myn Zoo i! maar men kan nog veel grover onwaarheden aant>onen, aan welke nog hedendaags ontelbaare menfc icn geloovei. Ja wie hioct niet verbaasd liaan over de magt der dwaasheid van fommige menfehen, welke, zelfs" met'opoffering van hun leven, eene openbaare onwaarheid hebben weeteh waartemaaken. Dus leest men, dat de Pla» neet-lcezcr c ar dan het uur van zyn eigen dood uit de Sterren voorzegd heeft., en, wyl' hy zich op dien tyd zeer wel bevond, zich zelve — uit liefde voor de Sterreuwichelaary, doodgehongerd heeft. Hendrik. Maar Vader! men is gewoon in de gemcene lamcideeving te zeggen: dat geen leugen zoo groot is, dat niet ten minden iets daarvan waar zou kunnen zyn. Vader. Ik geloof, dat het gevoelen van toekomende gebeurteniflen, die in de handen der menfehen af-  C 4» ) afgebeeld (taan, in de daad zulk een leugen fs; en dat van alle ongelooflyke dingen dit het ongelooflyfc. fte is. Willem. Ik merk, Vader! dat de geheele kunst der Handkykers, nietig, ydel, en fomtyds voor het Ieven der menfehen zeer gevaarlyk is. Fader. Dit bemerkt gy wel, myn Zoon! de begeerte, om zyn toekomend noodlot te weeten, heeft ftenig mensch ongelukkig gemaakt, ofwel zelfs om het leven gebragt. Niet onaartig zegt daarom een zeker Sehryver: „Alhoewel wy geen waaren Profeet op aarde meer hoopen kunnen, zoo leert toch de ondervinding den ligtgeloovigen , hoe ongelukkig zy zyn, wanneer zy zich eens van eene Hcidin hebben laaten geluk zeggen. Deeze bedelaars , welke den hemel zoo min als de aar le kennen, en fléchtS d©. kunst geleerd hebben , die handen te voren recht nauwkeurig tc leeren kennen, welke hun een weinig geld geevén zullen; deeze éllendigen, die zich zelden den galg voorzeggen, welke'echter zonneklaar m hunne handen liaan moest, hebben dikwyls den geheelen levensloop van een mensch ongekikki» en treurig gemaakt; familien gefcheurd; bloedverwanten tégen elkander in het harnas gejaagd; goedhartige. Jongelingen tot ondeugden vervoerd; verliefden volkomen gek gemaakt, en zotten, die het al hun leven enkel voor zich zeiven zouden geweest zyn, nog boven dien Verliefd gemaakt, en door dezelve menig een arm meisje tot oneer gebragt." En daarom moet. men, billyker wyze, ieder een raaden, dat hy zich voor deeze zcldzaamc nieuwsgierigheid wel in acht necme, en dezelve liever in de geboorte fmoore, dan door gevaarlyke proeven trachte te wederleggen. Hendrik. Is het ook zoo met de droomen sele* gen, Vader? b . Fader. Laat my eens hooren, wat zegt uw Sehryver daarvan? 3 Hendrik, ily heeft verfqheidene bladzyden met allemande droombeduicleniffen aangev ïld. Ik zal maar eenigen daarvan aanhaalen: by voorbeeld, wannee» iemand droomt, dat hy een brief leest, dan betekent het datgene, wat men leest. Te droomen; dat men Ggga boe-  ( 4ia > boeken leest— of fchildcrycn ziet, betekent droefbeid; maar, melk tc drinken, betekent blydfchap. Te droomen, dat men "zich het bair laat aflhyden, voorfpelt goed geluk; maar zich zelve het hair affnyden, ongeluk. Droomen, die men 's morgens van 4 uur tot dat het dag word. droomt, worden binnen eenige dagen, wecken of maanden, of ten uiterflen binnen dén'Jaar vervuld, maar die men droomt als het reeds heider dag is, worden op dien zelfden dag vervuld. Kleedcren— zegt hy — betekenen fomwyicn, gebouwen: wie derhalven droomt, dat hy zyne kleederen fcheurt of verliest, dan gebeurt zulks in 't toekomende met zyn huis of wooning: maar meestendeels betekenen de klecderen die leden, welke daarmede bedekt worden; dus betekent een gefcheur- de hoed of muts, ongemak aan het hoofd ge- fcheurde fchoencu, ongemak aan de voeten enz. Fader, Gy begrypt ligtelyk van zelve, myn Zoon! de ongegrondheid van deeze zotternyen, en ik vertrouw' dat gy, zonder myne wederlegging, deeze grollen oogenbliklyk zult willen verwerpen; want in dc veelheid der droomen zyn ydelheden, zegt Salomo. Predik. V. 6. Willem, Ik geloof ook Vader! dat alle deeze dingen beuzelingerizyn. Ik heb ook wel eens gedroomd, dat ik —— fpeelende met andere Jongens mynen hoed of myne fchocnen fcheurde, zonder echter naderhand eenig ongemak aan myn hoofd, of aan myne voeten geleeden te hebben. Fader. Gy moogt, evenwel, dit versje wel onthouden , myne Zoonen: Dat droomen fomtyds waarheid zyn Zal ieder moeten zeggen; Maar, datze ook meest bedaan in fchyn, Wie kan dat wederleggen? Hendrik. De droomboeken geeven ook middelen aan de hand, om voorbeduidende droomen te ontvangen. By voorbeeld, men móet zich met een karneool- deen in den mond te flaapen leggen, nadat men "g avonds te vooren gevast heeft. Fader, Al wederom zotte kuuren, van de oude Hei-  ( 4i3 ) Heidenen afkomftig; fommigen hadden de dwaaze gewoonte, om in den tempel van den afgod aesculapius te flaapen, en wel op de huid van een offerdier, dat ten dien einde geflagt was. Anderen legden zich neder te flaapen in den tempel van a mpiiiarnus," na zich alvorens een geheelen dag van alle fpyzen, en drie dagen v«n allen wyn onthouden te hebben. Wederom anderen iliepei} in dc Graflieden, om door dit middel toekomende dingen in den droom te ontdekken. Van diergelyke droomeryen zoekt je r e mi a s ook de Jooden afteraaden, met tot hen te zeggen: Hoort niet na uwe droomers, die gy doet droomen, want zy profetecren valschlyk in mynen naam. (Kap. XXIX. 8, 9.) Intulfchen is het zeker, y, dat de droomen zich vecltyds rigtcn , of «naar de ,, levenswys der menfehen cn hetgene zy geduuren,, de den dag gezien of gehoord hebben ; daarom „ droomt een boer van meden, ploegen en oogden: „ dc fchoenmaaker van leer: de foldaat van den veld„ dag: de fchipper van ftorm : de druikroover van ,, de galg enz. of voeltyds naar het temperament der „menfehen. Wanneer by voorbeeld, een bloedry„ ke, een galachtige, een zwaarmoedige en een koud„ vochtige in een zelfde vertrek flaapen, zoo danst „ de eerde met het fchoonfte meisje, de tweede houwt „ zynen vyand door van het hoofd tot op den za„ delknop; de derde begraaft zyne fchatten in de „ aarde, en zich 'er by, om* van de dieven niet te „ worden gekend; maar dc vierde verkwikt zich met ,, verfchc leverworst , waarby by een kroesje bier „ met veel vergenoegdheid tot zich neemt. Maar ,, doorgaans droomt men van 't gene men over dag „ gezien en gehoord heeft, of waarover men in flaap „viel, dewyl de voordellingen, die men kort voor „ het flaapen gaan had, gemeen lyk de levendigfte „zyn." Daarom raaden de Geneesheereu aan, of—• zo mogelyk — zonder gedachten, of liefst met vergenoegde gedachten zich ter rust te begecven. Dus heb ik u getoond, dat de kunst van waartezeggen, en inzonderheid die, om de lotgevallen der menfehen uit de aangezigten cn uit de handen nateyrorfchen, beuzelwerk is. Ik eindige met de woor-, den  ( 4*4 ) den van een' vermaard' Sehryver: deeze kunst zegt hy — is ten minften even zoo zeker, als die men in het Rad van avontnuren of in de Almanakken vind, zo men flechts de regelen daarhy in aeht neemt, die ik elk zal aanpryzen, die zich wil laaten voorzeggen, Gy moet naamlyk den Profeet ryklyk, en zelfs vooruit betaalen, opdat hy u niet dan goeds voorzegge; en opdat hy hierin des te minder moge dwaalen, zoo moet gy hem een weinig de kunst verligten, en ten naasten by vooraf zeggen, wat gy gaarne geprofeeteerd wdt hebben. Zonder dit vooruitzigt zoude de Profeet miffchien iets voor een geluk aanzien, dat voor de toehoorers een ongeluk konde zyn. En daarom zoude het' hem ligt, gelyk eene zekere Heidin kunnen gaan, die eenen zekeren man twee vrouwen profeeteerde, waarop deeze, die eene kwaade vrouw had, met dit antwoord: wat kan al je! nog eene! haar met een ftok voor de borst ftiet, cn, zonder iets meer te willen hooren, zynen weg ging. AAN HET PUBLIEK ' tot BESLUIT van dit WEEKBLAD. 'Viet daar nu, waarde Leezers, het laatfte Nommcr van dit Deel en tevens ook het laatfta Nommcr van het geheele Werk' Gylieden zult voorzeker de redenen, waarom wy ons Weekblad' onder deezen titel fluiten, uit ons Bericht aan het Pnblitk zvn ontwaar geworden. Gy zult 'er te gclvk uit gezien hebben 'dat wy, we! verre van onzen arbeid te ftaaken, integendeel met'den mecflcn yver zullen voortgaan, om in het Weekblad: Tot Wat van 't Algemeen dezelfde leer te prediken, dezelfde waarheden te verkondigen. Gylieden zyt het, die ons daartoe bvzonder in ftaat fielt. Gyheden zyt het, die, door uwe beftendige leezirjg door uwe aanpryzmg, de verfpreiding van ons Blad zoo welmèenend bcgunlhgt, en daar door onze poogingen niet geheel nutteloos doet tmloopcn; terwyl veelen onder u daarenboven nog, door her toezenden der fchoonfte bydragen, onzen arbeid kragtetaadig onderfieunen. — Gy kunt begrypen, dat het ons een gevoelig genoegen geeft, te verneemen, dat ons werk meer eu meer bvval krygt dat het getal der Leezers telkens vermeerdert > en zouden wy dan dit genoegen, by deeze gelegenheid, niet openiyk aan den dag leggen ? zouden wy de begmittigers van onze poo-  C 4*5 ) flnjen niet den verfehuldigden dank toebrengen? zouden wy onze getrouwe medearbeiders, die ons zoo broederlvk de hand bieden , die zich zoo oprechtlyk beyveren, om de leer van waarheid en deugd onder den cenvoudigen Burgerftand voorttephmten niet hoogachten niet vergeren? Zy toch hebben, evetj mm als wy, eenig voordeel van hunnen arbeid te verwachten. Eigenbelang moge in andere daaden de drvfveér zyn zy is hier geheel en al buiten gellooten. Zucht tot opklaaring van het Verftand onzer medeburgers, tot verbétering van hun hart tot befchaaving van hunnen fmaak, tot verfpreidiug van wezenlyk geluk — in één woord _ zuivere menfchenliefde ziet daar onze bedoeling! de ondervinding, dat onze poogingen niet geheel en al vruchteloos uitloopen; de ftraalen van verlichting, die wy hier en daar zien doorbreeken; de dwaalingen en vooröordeelen, die wy ginds eu elders zien verdwvnen, en boven al, ons eigen gevoel, dat wv in alles met het befte oogmerk handelen » ziet daar onze belooning! En wie, die eenigzins wel denkt zoude het ooit in de gedachten kunnen krygen, om deeze bedoeling te wraaken _ om ons deeze belooning te misgunnen? wie die eenigzins wél denkt, moet zich in tegendeel niet beyveren' om ter bereiking van dit doel ook het zyne toetebrengen? Ieder Burger in de Maatfchappy heeft by deeze zaak toch het grootfte aanbelang. Hier is geen verfchil van gevoelens; hier kent ment geene byzondere Godsdienftige of Staatkundige begrippen; hier geldt geen gezag — geene geboorte — geen rykdom; hier vraagt men niet: wie heeft dit gefchreeven „ en wie heeft dat gezegd? her komt het alleen aan, op deugd, waarheid en verlichting. Vergunt ons tevens, Leezers! dat wy by deeze gelegenheid, Ulieden voor het laatst nog eens ernftig vermaanen, om"van dit werk toch het rechte gebruik te maaken. Het is niet genoeg dat gy het lees: en doorbladen gy moet het met aandacht leezen _ by geduurigé herhaaling nazien, en in alles te werk gaan met oogmerk, om daar door v'yzer en beter te werden. Wat kan ons anders al ons gefchïyf toch baaten? Of gy het al goedkeurt; of hei a al vermaakt — en het evenwel op uw verftand en hart geenen kraehtdaadigen .invloed heeft? Wy bidden u — doet toch uw voordeel met onzen arbeid ! Het is uwe eigene zaak _ net is alleen , om uwent wille, dat wy werkzaam zyn —« alleen om uwent wille, dat wy tyd en moeite befteeden! en zoudt gy dan oorzaak zvn, dat wy alles te vergeefs deeden? — zoudt gy uwe eigene belangen zoo weinig kennen? Gy gevoelt toch zeer duidelyk, dat het van ééne zyde onmogelvk komen kan. Wy kunnen niet meer doen, dan Ulieden op den weg brengen — zelve moet gv hem bewandelen: zelve moet gy handen aan het werk (laan _ onderzoeken — nadenken en werkzaam zyn. Indien gy dit doet, dan eerst kan onze arbeid indedaad Van nut worden.^ Dan kunnen wy u verfterken in uwe welmecncnde onderzoekingen, aanmoedigen in uwe deugdclyke voorneemens, onderfteunen in uwe heilzaame poogingen , opleiden tot de vcrkryging van die verlichting, van die verbétering, welke gy begeert en waartoe wv werkzaam zvn. Wy zeggen dit njet, om onzen Leezeren eenige verwytingen te doen, om dat wy ontevreden met hun zyn — om dat wy gelooven, d*t mea onze prediking niet genoeg onderzoek: —• niet  ( 4-6 ) niet genoeg kent —> niet genoeg betracht. Integendeel — wy hebben, zoo als wy boven reeds gezegd hebben, alle reden om vergenoegd te wezen. Wy zyn zeer wel onderricht, dat veelen onzer Leezers van ons werk het rechte gebruik maaken, en uit hetzelve het vereischte nut trekken. Wy houden ons tevens verzekerd, dat zy dus zullen voortvaareri, dat zy, hunner verpligting indachtig, ook het weekblad Tot Nut van 't Algemeen, aan hunne welgeplaatfte leergierigheid cn zucht tot verbétering zullen dienstbaar maaken. Maar wy zeggen het alleen, om hen, die uit Kgtzihnigheid ol' eenvoudigheid met onzen arbeid luttel winst doen, op den rechten wc;, te brengen. Hoe is het mogelyk dat men ligtzinnig kan denken over zulk eene hoogst aangelegene Zaak — eene zaak, die niets minder bedoelt, dan, om eene geheele verbétering in dei verftandelykeu en zedclyken toeftand van ecu groot deel onzer landgenooten tc verwekken? i— die niets minder beoogt, dan, aan ouderen gehoorzaame kinderen; aan kinderen, verftandige ouders; aan echtgenootcn, getrouwe echtgenootcn; aan huisgezinnen, deugdzaame leden; den ftaat, braave burgers cn den Godsdienst, verlichte bclyders te fehen- Icen? ■ Zv, die tc eenvoudig zyn, om.alles wat wy hun voordraagen, recht te kunnen begrypen —i deezen .fineeken wy, om daar door den moed niet te laaten zinken, maar om vol te houden — onvérrhoeid vol tc houden. Al doende leert men toch. Door eene zaak ernftig te onderzoeken, dikwyls te herdenken, van alle kanten te befchouwen, cn zich, in dat onderzoek, door niets te laaten aftrekken, krygt men meesttvds in 't eind de gehêele zaak onder zyne bevatting. Het is immers voor deeze eenvoudigen, dat ons blad voornaamlyk gefchreeven wordt — hun ten gevalle draagen wy alles zoo verftaan baar, als mogelyk is, voor: zoo dat wv gegronde hoop hebben, dat zy, indien, zy flechts oprechtivk willen, alles klaar voor oogen zullen krygen en in veele zaaken verlicht en verbeterd woidcn. Nu dan i Leezers! en gv allen, die ons werk in uwe be- fcherming hebt genomen, vaartwel! herdenkt het gene wy gefchreeven hebben, en maakt het rechte gebruik van Het gene wy nog fchryven zullen. Wy twyfelen niet, of het getal onzer Leezers zal van tyd tot tyd mcrklyk vermeerderen. Wy verzekeren u, dat wy iiï onze poogingen, om voor het algemeen nuttig te zvn, zullen volharden, eri wy vleien ons, dat wy eens zoo gelukkig zullen wezen, van tc kunnen zeggen: Het doel van ons fchryven was: ,, menfehen te leeren; „ 't Verftand te befchaaven en 't hart te bekceren, Geluk te verfpreiden, met welvaart en vreugd" God zag op ons neder!... wy hebben zyn zegen Op onzen belangloozen arbeid verkreegen —i En zien, tot belooning, verlichting en deugd. Te Groningen, by W. ZUIDEMA, 1800. en te Amfterdam by de Weduwe H. KEYZER, en verder alom. te bekomen.