J. J. DE HAAN. ij • Boekbinder. 'iV. LMjertiraut 26.Ü  01 1179 0U3 UB AMSTERDAM I  het VERLOREN P A R. A D IJ & ffrf ENGELSCH gevolg*. TE ZtTTPTIEN by a. v 4 a eld1k, MDCCLXXXXÖ   D-EN WELEERWAARDEN ZEER GELEERDEN HEER D. B E TL P R. A T, PREDIKANT DER FKJNSCHE GEMEENTE 1 N G R A V E N H A G E, 't Herdenken bleefgéflfadig leven, Hoe gy voor dezen aan myn' geest, Het dierbaar middel zyt geweest. Omi zyn" ontwerpen moed te geven.  Als d'avondftond ons famcn ricpr Om miltons Godlyk fchoon te horen, Die door zyn Paradys verloren, Ons w-llust en bcwondring fchiep» Dit zoet herdenken aan die dagen, Heeft my den Houten flap doen wagen, Die-.voor de vriend fchap open ftaat. Met haar durft myne ziel zich ftreelcn, En dus myn milton u bcvceTen, In Nederdnitscb vernieuwd gewaad» Ontfang de vruchten van myn pogen; Geen' g'orie heeft myn pen geleid,. De bron van myn vermetelheid, Was miltons Cmllyk kunstvermogen. U, wicn zulks nie£ onkundig is, Die vaak myn poging my hiclpt fchragen» Zy milton hillyk opgedragen, Uit vriendfehap en erkentenis. SCHOONHOVr.N ben 14 july  HET VERLOREN P A R A D Y S, EERSTE ZANG. Zing van des menfchen eerfte ongehoorzaamheid en d9 vrugt van den verboden _boom, welker dodelyke fmaak, den dood en alle onze ellende, mee het verlies van Eden in de waereld bragt; tot dat een gro.er mensch ons betitelde, en den zaligen zetel herwon, hemclfche zangfter! die op den gewyden top van Horeb of van Sinai dien herder aanblies, die de allcreerfte het uitverkoren zaad leerde, hoe in den beginne hemel en aarde uit den Chaos ontfprongen; 0f indien Sions heuvel en Siloahs beek u meer behaagen, dan fraeek ik van daar uwen byftand op mynen 4  co gewaagden zang, die met gene middelmatige vlugt, boven den Aonischen berg gedenkt te ftygen, waai hy naar dingen flrceft, noch in rym noch onrym ondernomen. En gy in 't byzonder, 6 Geest! die een oprecht en zuiver hart boven alle tempelen waardeert, ondenvys my, want gy weet het. Van den aanvang af waardt gy tegenwoordig, en met magtige vleugelen uitgefpreid, zat gy, gelyk eene duive , broedend op den onmeetbareii afgrond, en bezwangerdet hem. Verlicht wat duifier in my is; wek op en onderfchraag, wat in my neêrgcflagen is; op dat ik tot den hoogften trap van dit groot onderwerp geltegcn, de eeuwige voorzienigheid mag betogen, en de wegen Gods onder bet menschdom rechtvaardigen. ■ Zeg eerst; want de hemel noch de diepe omvang der helle houdt iets voor u verborgen; zeg eerst, welke oorzaak onze ftamouders bewoog, om in dien gelukkigen ftaat, door den hemel zo hoog begunstigd, van hunnen Schepper af te vallen, en om een enkcld verbod zynen wil te overtreden, daar zy buiten dat heren waren der waereld? Wie verleidde hen het eerst tot zulk een onzinnig wedeiftreven ?  co iunkt; niets is beter, dan allerverst van Hem verwyderd te zyn, wien de natuur aan ons gelyk gemaakt, maar de magt boven zyns gelyken verbeven beeft. Vaartwel, gelukkige velden , waar eeuwig de vreugde woont! Weest gegroet, verfchrikkingen! Weest gegroet, onmeetbare afgrond! en ly diepfte hel, ontfang uwen nieuwen bezitter; hem , die een gemoed met zich brengt, door tyd noch plaats te veranderen ! het gemoed io zich zelf eene piaats, en kan in zich zeiven de hel tot eenen hemel , en eenen hemel tot eene helle maken! wat gaat het my aan , waar ik ben, wanneer ik in alles dezelfde blyf die ik zyn moest, en alleen geringer dan Hy, wien de donder groter maakte! tier ten minden zullen wy vry zyn; de haat van den Almagtigen zal ons de^e gewclv-n niet betwisten , hy zal ons van bier niet verjagen. Hier kunnen wy zeker regesten, en naar myn gevoelen is te regeeren aangenaam, hoewel in den afgrond. Beter is het in de hel te gebieder, dan in den hemel te dienen. Maar waarom onze getrouwe vrienden, de deelgenoten en medegezellen van ons verlies, in den poel der vergetelheid .aan de wanhoop ten prooi ge-  Cu) laten? waarom roepen wy hen niet, om deze ongelukkige woningen met ons te verdoelen, of om met vereenigde wapenen nog eens te beproeven, wat 'er in den hemel weder te veroveren, dan in de hel nog te verliezen zy? Dus fprak Satan, en hem antwoordde Be-elzebub: geleide dezer luisterryke helden, door niemand den door den Almagtigcn te verdaan, wanneer zy Hechts éénmaal uwe Item weder horen, in vrees en gevaren het levendigst pand hunner hoop , zo dikwils in den uitenten nood gehoord, cn aan de fpits van het gevaarlyk gevecht, wanneer het raasde ; in alle aanvallen, hun zekerst teken; dan zal hun moed rasch terug keren en herleven, fchoon zy zich thans zinneloos en zonder gevoel, gelyk wy nog onlangs, in den vuuipocl rondwentelen; geen wonder, na van eene zo verdelgende hoogte te zyn neêrgeftort. Naauwlyks had hy geëindigd, wanneer de vorst der duisternis zich naar de kusten des vuurpoels wendde. Zyn fchild, hard, gelyk de aetber, zwaar, louter, breed en rond hing om zynen rug; de breede omtrek hing op zyne fchouders gelyk de maan, welker gedaante de Toscanfche kunste-  Os) imr des avonds door een optisch glas 'uit den gevel var» het hoge Fcfole of te Valderno befchouwt, om in hare gevlakte febyf nieuwe landen, bergen en ftromen te ontdekken. De hoogste den, op de Noorwegfche bergen tot den groten mast van eenig 'admiraal-fchip gehouwen, was eene kleine roede tegens zyne fpeer; daarmede wandelde hy met moeilyke fchreden door de brandende moeras;-hoe ongelyk de flappen op de azuure gewelven des hemels; en de verzengende luchtflreek met vuur verwulft, wierp hare vlammen rondsom hem heen. Doch trotsch haar wederftaande, naderde hy den oever dezer brandende zee , en riep de gevallen engelen, zyne legioenen; die onbeweeglyk, digt als de bladeren van den herfst door eikanderen lagen, wanneer de beken in Vallombroza daarmede opgevuld zyn, over welken de Hetrurische bosfehen, hooghangende piieelen welven; en als het losgerukte riet, aangefpocld , toen Orion met orkanen gewapend, de kusten van het rode meïr zweepte, welker golven liuziris met zyne Memphifche initery verzwolgen, wanneer zy met eenen trouwlozen haar, ie .bewoners van Gozen vervolgden, die aan den veiligea  «ever hunne dryvende rompen cn gebroken wagenrader» zagen; Zo digt geftrooid, jieêrgeworpen en verloren lage» zy, den poel bedekkende, en geheel wezenloos door hunne vreesl'eiyke verandering. Hy riep zo luide, dat de holle fpelonken der helle weergalmden: Vorsten, monarchen, helden, het fieraad des hemels, nog onlangs de uive, maar thans verloren, in zo verre deze ontzetting eeuwige geesten kan andoen; zocht gy deze plaat» uit, om na den arbeid des gevechts van uwe dapperheid te rusten, en is de rust u hier zo beminnclyk als in de valeiè'n des hemels? of hebt gy in uwe vernedering gezworen, den overwinnaar aan te bidden, die nu den Cherub en Seraph met weggeworpen wapenen en vanen in den vloed ziet wentelen? ftraks bemerken de fnclle vervolgers des hemels fcun voordeel, dalen haastig neder, en vermorsfelen ons terwyl wy hier leggen ; of kluisteren ons met te zaam geCneede donderkloten op den bodem van dezen afgrond. Ontwaakt, ftaat op, of weest voor ecuwig gevallen! Zy hoorden hem, fchaamden zich en hunne vleugelen •itfpreidende fprongen zy op, gelyk menfehen, wier pligt  liet is te waken , en flapend gevonden door iémand welke zy vrezen, verfchrikken en tuimelen, eer zy recht ontwaakt! zyn. Naauwlyks wierden zy hunnen onzaligen toefland gewaar, of zy gevoelden de woedende pynen. Welhaast nog-> thans gehoorzaamde dit onnoemlyk aantal de (tem van hun legerhoofd. Gelyk als toen de magügc ftaf des zoons Amrams over de zeekusten gezwaaid wierd in de verfchrikke-lyke'dagen die Egipte troffen; eene pekzwarte wolk van fpringhanen op de vleugelen van den ooften wind by elkandercn joeg ; over het ryk van den goddelozen Pliarao' hangende gelyk de nacht, en geheel het land aan den Nyl verduisterend: Zo ontelbaar vele gevallen e gelen zag men zwevend op hunne vleugelen onder de gewelven der helle,boven en onder en aan alle zyden met vuur omringd; totdat de opgeheven fpeer van hunnen gebieder als een gegeven teken gezwaaid, hen op den brandenden zwavelgrond in orde deed legeren, waar zy de gehele vlakte vervuld n; eene menigte, zodanig als nimmer, het volkryk Noorden öta Rhyn of Donan over te trekken, uit zyne koude lendenen heeft uitgefchud , toen zyne barbaarfche zonen gelyk een' B  Os) eondvloed wit het zuiden kwamen, cn zich van Gibraltar tot aan de Libiefcbe zandwoeflynen uitbreidden. Dus cilden de hoofden en aanvoerders van iedere flagorde en van elke bende naar de plaats waar hun grote gebieder ftond; goddelyke gedaantens en beeldtcnislén waren het, Verre die der menfehen te boven (travende; voriïelyke waardigheden en magten, weleer in den hemel op tronen gezeten, ofschoon door hunnen opftand hunne namen in de regifters der hemelen thans niet meer gedacht wierden, tnaar uit het boek des levens verdelgd en vernietigd zyn. Ook hadden zy de n'etiwe n.imen nog niet ontfangen hun in later tyd onder de zonen van Eva gegeven, toen zy door de hoge toelating Gods tot proeving der menfehcu het aardryk doorwandelden; door valschheid en leusrens het grootst gedeelte der menfehen verleidden om God bunnen Schepper te verzaken; de onzichtbare heerlykheid van hem die hen gemaakt bad te veranderen in de gedaante van een onvernuf ig beest; in eenen wellustigen godsdienst met ydelc pracht en goud versierd, en duivels voor Godheden aan te bidden; toen wierdtn zy onder menigerlei ua- I  O<0 men cn menigerlei Afgoden door de hcidenfche waereW bekend. Noem hunne toen bekende namen, zangfter; wie rees de eerde, wie de laatde van dit vuurig leger uit den flaap, als op de Hem van hunnen groten beheerfcher, iedereen naar zynen rang aan het dorre drand kwam waar hy ftond, terwyl de verwarde menigte van verre bleef. De hoofden waren diegenen, welken lang daarna buitenden afgrond der helle ftropende, hunne zetels kaak den zetel Gods, hunne altaren naast zyne altaren plaatsen dorsten, als Goden onder de volken aangebeden wierden, cn Jehovah, tusfehen de chcrubims ten troon gedegen, dorsten trotseeren; ja dikwils hunne gruwelen, hunne Afgoden in zyn heiligdom delden; met zondige gebruiken zyne heilige zeden en plegtigc feestdagen ontheiligden, en zyn licht met hunne duisternis dorsten befmettcn. De eerde was Moloch, een gruwelyk koning met het bloed van menfchelyke offerhanden en ouderlyke tranen bevlekt, fchoon dezen, door het luid gefchal van trommels en pauken, het gefchrei hunner kinderen, die den grimmiger» Afgod door het vuur naderden niet konden horen. De AmS a  taoniter vereerde hem in Rabba en in zyne waterryke vlaktens , ook te Argon en Bazan tot aan de uiter* fte-boorden van den Arnon. Niet te vreden mrt deze Vcrwegene gebuuren , vervoerde Iiy door list bet wy?« hart van Salomo , om hem op eenen ergerlyken heuvel eenen tempel tegens over den tempel Gods te bouwen, cn maakte dit woud , de vermakelyke vallei llinnomS, van daar Tophet of het zwarte Gehenna genaamd, tot eene beeldtenis der helle. Na hem volgde Chemo% het onkuifche ffchfikbeeld der zonen van Moab; welke van Aroar tot san Nebo, in de woestynen van het zuidelykst Abarim, in Ilefe' on f n Heroniam, in het ryk Sihons, tot beneden in dt; bebloemde d^!en van Sibma met wyngaarden versierd, en te Eleate, tot aan den Aspaltifchen poel regeerde. Peor wai zyn andere naam, toen hy het van den Nyl verhu:zende Israël in Sittim aandreef hem onbefchaamde offeranden te brengen, die den oorfprong hunner rampen bewerkten. Van daar breidde hy zyne Wellustigs feesten uit tot aan den heuvel der ergerds, lang^ de bosfeben van den moorddadigen Moloch, waar wellust en bloeddorst naast elkanderen heerschlen*  oo tot dat de vrome Jofias hen van daar ter helle dreef. Met hein kwamen die genen, welken van den grensftrooin dej ouden Euphratcs, tot aan den vloed die Egipten van d* Sirifche landen fcheidt met algemene namen, Baalim en Aiharoth genoemd vvierden; dezen van het vrouwelyk en genen van liet mannelyk gedacht ; want geesten kunnen naar hui goedvinden een der beide gedachten, of beiden aann.'mcn, zo teder en ongemengd is hun zuiver wezen; niet met gewrichten of ledematen gehecht of te famen ge. weeven, noch op de broze fterkte van beenderen gebouwd gelyk bet hindcrlyk vlcesch; maar welke eene gedaante zy verkiezen, eene uitgebreide of te faam gedrongenp, eene blinkende of duistere, in allen kunnen zy hunne voorgenomen ontwerpen uitvoeren, en werken van liefde of haat volbrengen. .Om hen verzaakte het volk lsraels den Almagtigen- lier zyn heilig altaar onbezocht; boog zich voor dierlyke afgoden ter aarde, waai- voor het hunnen hals even diep in den kryg buigen , en door de fpiesftn van verac'.itelyke .vyanden fncuvelen moest. Met deze menigte kwam ook .Aithorcth, koningin des hemels, m.t wasfende hoornen., cn B 3  O) door de Pheniciers Afhrte genoemd. Aan haar beeld,' wanneer de maan het des nachts beftraalde, betaalden de Sidonifche maagden, zingend haarc geloften; ook in Sion bleef zy niet onbezongen, waar haren tempel op den zondigen berg ftond, door den verwyfden koning gebouwd, wiens hart, anders zo edel, door de lonken van afgodifche vrouwen verleid, tot den fchandeiyken dienst der afgoden verviel. Thammuz volgde haar , wiens jaarlykfche verwonding de Siricfc're vrouwen op den Libanon verzamsldc, om in verliefde gezangen eenen gehelen zomerdag zyn noodlot te bewenen, tenvyl de zagt-vlietende Adonis purpurverwig van zyne geboorteküp zcewaards vloeide, vermengd, gelyk zy waanden, met het bloed van Thammur, jaarlyks gewond. Deze liefder. sfahel vervoerde de dochteren Sions tot dezelfde hitte ; wier geile driften Ezcchlel in het heilig voorhof zag, wanneer hy docr een gezicht geleid, de fnode afgodery van het afvallig juda befchouwde. Hem volgde een Afgod, die in ernst weende, toen de oveimeesterde verbonds ark zyne dicrlyke gedaante fchond, hem in zynen eigen tempel op het almar hoofd en handen afhieuw, aan welks voeten hy neder»  C-3> ■viel, cn zyne aanbidd.rs befcliaamde. Dagon was zyn naam, een zecmonftcr, van boven mensch en van onderen visch. Nögthans bad hy in de flad Azoth eenen hoog gebouwden tempel, en wierd langs de gehele kust van Palestina, te Gath, Ascalon cn Akfcaron, tot aan de grenspa'en van Caza gevreesd. Hem volgde Rimmon, die zynen bekoorlyken zetel in het bevallig Damascus, aan d^ vruchtbare oevers van twee heldere beeken, Abbana cn Pharphar geplaatst l ad; ook deze trotfeerde het huis des Ileeren, en voor eenTi melaatfchcn, dien hy uit zynen dienst verloor, herwon hy eenen koning, den zotten Achas, zynen overwinnaar; dezeii overreedde hy om de altaren Gods te -verdelgen, en een ander naar Siricsch gebruik daar voor op te richten, op het welk hy zyne gehate offeranden ontftak, en de Goden, door hem overwonnen, aanbad. Achter dezen verfcheen eene fchaar, die onder de oude beroemde namen Ofiris, lil?, Oru.s en hun gevolg, met gruweiyke ge.iaantens cn tovereïen het gcestdryvcv.d Egipten en zyne priesters misleidden, om detzelfs dwalende Goden veelmeer in misvormd ■ dierlyke dan in aaenschlyke gedaanten te zoeken. Oek Israël wierd uierB 4  04) door aattgePcoken, toen het van geborgd goud het kalf of Horcb zamenflelde, en de afvallige koning daarna deze zonde te Bethel en Dan verdubbelde . wanneer hy zynen Schepper Jehovah in eenen grazende» [tier afbeeldde, die in eenen nacht, toen hy over F.gipte trok , alle eerstgeboorenen des lands met hunne loeiende Goden verdelgde. Ten laatft n kwam Beiial; een onzuiverder noch zinnelyker geest, die de zonde meer om der zonden wille beminde, viel niet uit den hemel: geen tempel was voor hem opgericht, en geen altaar brandde ter zynereerc; maar • wie wordt meer dan hy in de tempelen en by het altaar .gezien, wanneer de priefters Geds-lochenarrs worden, gelyk de zonen van Eli, die het huis Gods inct onreine lusten en gcwcldadigheden vervulden? Ook aan de hoven, in - paleizen tn in wellustige (leden, waar het geraas der zwelgery, wrevel en boosheid boven de hoogde torens ftygt, gebiedt hy; en wanneer nu de nacht de flratcn verduistert, zwieren deze nen Belials van wyn en moedwilligheid dronken.rond; getuigen zyn de ftraten van Sodom cn de nacht te Gibea, waar men eene vrouw in de deurfteide, orneen erger kwaad te verhoeden.  OS") Deze waren de voornaatnftea in rang en rrngt ; aan de •verigen te gedenken zoude te wydlopig zyn, hoewel zy wyd en verre beroemd waren. De Jonifclie Goden, wien Javans nakomelingen altaren bouwden, maar lang na dat zy hemel en aarde, hunne doorluchtige voorouderen vergood hadden. Titan, de eerstgeboren des hemels met zyn reuzen ge-flachr, door Saturnus zynen jongeren broeder van zyn geboorterecht beroofd; deze laatfte wierd van den njngtigeti fupitet zynen eigenen en Rhca's zoon op zyne beurt veria igd, cn dus bcmagtigde Jupiter de hcerfchappy. Zy waren eerst te Creta en op den Idi bekend; daarna regeerden zv in de wolken op den kouden top van den befneeuwden Olimpus hunnen hoogden hemel, of op de klip van Delfos, of in Dodona, en langs alle de grenspakn van het Dorisch land; anderen vloden met den ouden Saturnus over Adria naar de Hesperifche velden, en ftrooptcn over de Celtifch« tot aan de afgelegenfte eilanden. Deze allen en nog meer dezen kwamen in fcharen, maar met fitdcrgedagene en duistere blikken; doch hunnen geleider «iet geheel in wanhoop verzonken ziende, ontdekte mea, £ 5  aelfs in het midden vüh hun verlies eene flaaüwe ftraat van vreugde. Hen zo te zien, bewolkte met eene tweeledige verwe zyn gelaat. Doch welhaast zynen gewonen hdogm cd hervattende, richtte hy hunnen zinkenden mo d met pralende woorden, die den fchyn der verhevenheid naarbootften, nllengskens Weder op, en verjoeg de vrees uit bun hart. Terftond beval hy onder het krygsgefckal van klaroenen en trompetten zyne magiige (landaarden op te rechten, welk aanzienlyk ccrampt door Azazel, eenen langen Clierub bekleed wijd. Schielyk ontwikkelt deze op hét gegeven teken de keizcriyke banier, die geplant, gelyk eene verneveling flikkerde, en door den adem der winden golfde. De wapenen eu zegevanen der Seraphynen fcl.ittcrdcn van edetgeftcentens en goud, waarmede zy ryk omzet waven. Intusfeben bliez.n de gouden trompetten hunne Martiale tonen , waarop geheel bet leger antwoorde door een algemeen veldgcfchrei, dat de kloven der helle deed dreunen, en daar buiten het ryk van dtn Chaos en den ouden nacht met fehrik vervulde. Ogenbliklyk iag men tienduizend banieren eea licht door de duisternis verfpreiden; golvend*'  snct alle de kostelykbedcn van het ooften ; met dezelven rees een verfchrikkelyk bosch van (peren op; aan een gedrongen helmen en fchilden vertoonden zich in digt gefloten dagorde in onmeetbare reyen. Nu beginnen zy in vo'maakte gelederen onder het aangenaam geluid der fluiten volgens de Dorifche toonkunst, en in de üeflykfle overeemtemming, hunnen optocht. Deze kunst verhief de ten vcldflag gewapende helden der oudheid ten top van bedaarden moed; en in plaats van woede wekte zy bedaarde dapperheid, ftandvastighcid en onverfchrokkenheid, welken de vrees des doeds en eenen fchandelyken aftocht verhandden. Ook bezat zy het vermogen om door hare verrukkeiyke tonen, onrustige denkbeelden te verzachten en te [lillen, en angst, en twyffeling, cn fchrik, en vrees cn pytr, uit den boezem van lïcrfelykcn en onfterfelyken te verbannen. Even zo ad- mden zy vercenigde magt met gevestigde gc■dachten, en rukten onder bet (tredend geluid der fchalmeïen, dat hunne pynelyke fchreden langs den brandenden bodem verzachtte, in (tilzwygen voort. Dus voortgetrokken, vormden zy eene vreesfelyke bende van verfchrikkciyke lengte,  en gelyk de helden der oudheid met blinkende wapenen» fchilden en fpiesCen voorzien, wachtten zy de bevelen van hunnen magtigen gebieder. Deze waart met zyne doordringende ogen door de gewapende gelederen; met c!énen opilag overziet hy bet gehele leger, Haat hunne orde, de trekken van hun gelaat cn hunne gedaante, gelyk aan die der Goden, gade, en eindelyk telt hy zyne magt by eikanderen. Nu zwelt zyn hart van hoogmoed, en verhard, draagt het roem op zyne Merkte. Want fints der menfehen febepping wa» er nimmer eene krygsmagt, welke zich by deze vergelyke* kon, dan dat uitgcflrekt leger van dwergen, dat eertyd» door de kraanvogels beoorloogd wierd; al wierd het gehele gedacht der reuzen van Phlcgra, met alle de helden die te Thebe en Ilium vochten, cn op beide zyden met hulpgoden vermengd waren, tot een leger by een verzameld; benevens alle die Britfche cn Annorifche ridders, die volgens de fabelen der romans den zoon Uthers omringden, met alle anderen, gedoopten en befnedenen, cn allen cic zich naderhand in Aspramont, J.Iontalban, Damascus, Marocco en Trcbizonda door hunne wapenen beroemd maakten, en zelf*  OP) met die genen, welken uit Bizerta van de Afrikaanfche' kusten kwamen, tuen [Carel de grjote met zyne Hartogen by Font - Arabien géflageti wierd. Dus verre overtrof dit leger alle fterf.iyke krygmagten, dat zyne ogen alleen op zynen vreesfelyken gebieder gevestigd bad, die in gedaan, te en houding trotsch boven de zynen uitblinkende, daar (bond gelyk een toren. Zyne gedaante bad zynen oorfprongelyken luister niet verloren, en vertoonde ecren ontzagchelyken aartsengel, in wien de bovenmatige glans beneveld was; gelyk de opgaande zon door de benevelde lucht in den luisterryken glans zyner ftralen flaauw wederhouden wordt; of van achter de maan in eene donkere verduistering eene ongeluksvolle fchemcring op de helft der volkeren vallen laat, en de ontiocrde monarchen eene (teatsverandering doet vrezen. Dus fchittert de verduisterde aartsengel nog verre boven de anderen. ?>?aar op zyn aangezicht waren de lidtekens van diepe donderdagen ingegraven, en ongerustheid zat op de blasfe kaken gemaald, maar in zyne wenkbraauwen hcerschte ongetemde woede en hardnekkige trotschkcid-, -die niets dan wraak verkondigden; zyn oog, hoe  C3°> grimmig van opflag , gaf nogthans blyken van knaging- e» droefgeestigheid , wanneer het zyne medepligtigen of liever zyne navolgers in misdaad gade flocg, die engelen, weleer zo oneindig gelukkig, maar thans gedoemd tot eeuwige pynen; millioenen van geesten, wegens zyne misdaad uit den hemel verdreven, en om zynen opftand van den eeuwigen luister vcriloten, en nogthaus zo getrouw om bèta ftaande in hunnen benevelenden glans. Dus ftaan, wanneer bet vuur de eiken der wouden, en de dennen der berge» getroffen heeft, hunne fta:ige lengte met verzengde toppen, •ntloverd op de verfchroeide heide. Nu bereidde hy zich tot fpreken; terftond zwenken zy hunne gedubbelde gelederen van vleugel tot vleugel en fluiten met de ryksvorilen eenen halven kring om hem heen. De opmerkzaamheid verdomde hen. Driemaal wilde by aanbellen, driemaal rolden de traanen, zodanig als engelen die ftorten, in fpyt zyncr trotschheid uit zyne ogen; cindelyk vonden de woorden met zuchten onderbroken, eenen weg: 6 Myraiaden van onltcrfV.yke geesten! 6 magten, by geen  C30 wezen dan by den Ahnagtigen te vergelyken, en zelfs met hem was de ftryd niet zonder roem, ofschoon de uitkomst vcrfchrikkelyk was, gelyk deze plaats en deze verfchrikkc1-ykc verandering, met afschuw getuigen; maar welk eene kr..cht van geest, welk eene voorziening of voorfpelling kon uit de diepte der kennis zo van liet voorledene als van het tegenswoordige bevrezen, dat zodanig eene vereenigde magt van Goden die zo onwrikbaar ftond als de onze, ook zoude kunnen worden teniggeflagen* En wie kan, ondanks den toeftand waarin wy ons bevinden, geloven, dat bet alle deze magtige legioenen, wiens verbanning den hemel ontvolkt beeft, mislukken zal om door hunne eigene krachten weder op te ftygen, en den zetel hunner geboorte op nieuw te hernemen ? Alle de heïren des hemels zyn my tot getuige, dat noch verfcbillende raad, noch gevaren, welken ik bad. moeten vermyden, onze hoop hebben doen verloren gaan. Doch hy, die regeert, de Monarch des hemels, zat, opgehouden door eenen ouden luister, door toeftemmmg en door gewoonte, tot dus verre gerust op zynen troon; 4» zoetheid zyner heerlykheid deed hy ons blyken, doch hy  verborg voor ons zyne magt; dit deed ons den aanfla* beproeven, en was-oorzaak'van onzen val. Doch voortaan kennen wy zyne magt, kennen ook de onze, en moeten lum nimmer ten dryde uitdagen, noch vrezen , wanneer Hy ons tot denzelven uitdaagt. Een beter deel ons overgebleven, is door bedekte aanflagcn, door list en bedrog dat geen te bewerken, wat der magt niet gelukt is; op dat de Gebieder des hemels eenmaal aan ons ondervinde, dat hy, die zynen vyand door geweld overwint, bem flegts ten halven verwonnen beeft. De ruimte zal nieuwe waerelden voortbrengen, en reeds verfpreidde zich het gerucht in den hemel, dat hy voornemens ware eene nieuwe waereld te fcheppen, en daarin een gedacht te planten, hetwelk zyne liefde niet minder dan de zonen des hemels zoude begundigen. Deze waereld te zoeken op tefporen, zal mogelvk onze eerde onderneming zyn; daar of elders moeten wy heen. Deze brandende poel zal immers onze hemelfche zelfdandigheid niet ecuwig kluisteren, noch den afgrond ons lang met zyne duisternis bedekken. Doch eene volle vergadering moet deze gedachten doen rypen; het denkbeeld op vrede is  Verloren, want wie kan 'aan onderwerping gedenken? Kry<* itan, openlyke of hcimelyke krygl laat ons hierover befluiten. • Dus (prak hy; en om zyne woorden te ftaven , glinderdm millioenen van zwaarden, getrokken van de zyde der magtige.Cherubyncn; deze plotfelyke fchiuering verlichtte de hel in het ronde; hevig raasden zy tegens den Allerboogden, en (loegen met tomeloos krygsgefchal hunne wapenen tegens de klinkende fchilden, tcrwyl hunne uitdagende lasteringen naar de gewelven des hemels vlogen. . Niet verre van daar ftond een berg, wiens vreesfelyke top rook en vlammen fpuwde; zyne overige delen fchenen eene blinkende fchors, een ontwyil'elbaar teken dat in zyne ingewanden de vrucht der zwavel, het enz verborgen la". Eene talryke menigte fpoedde zich haastig derwaards, gelyk wanneer fcharen van ondergravers met pieken en fpaden gewapend, uit een koninglyk leger opbreken, om een veld af te (leken of eene fchans op te werpen. Mammon voerde hen aan; Mammon de Jaagde geest die van den hemel viel; want reeds daar waren zyne blikken en daden nederwaards Sekeerd, en bewonderde hy ireer den bodem des hemels met C /  ö»3 goud gedekt, dan alles wat men heiligs en Goddelyks ia* het befchouwen der zaligheid geniet; door hem en dooï Zyne ingeving leerden de menfehen bet middelpunt plunderen, en met eerloozc handen het ingewand hunner moeder aarde doorwroeten, om fchatten, beter eeuwig verborgen. Zyn leger had rasch in den berg eene diepe wonde gehouwen, en ribben van goud uit denzelven gegraven. Laat niemand zich verwonderen, van de rykdommen in de hel te zien voortgebracht, baar bodem is best tot dit kostelyk vergif bekwaam. Laten zy, die bunnen roem in vergangelyke konden zoeken, cn met verwondering van Babel , en het werk der Mcmfifche koningen fpreeken , laten zy hier lezen, hoe de grootfte gedenkftukken van hunnen roem, fterkte en konst, zonder moeite overtroffen worden door afgevallen engelen die in één ogenblik verrichten, wat ontelbare banden met onophoudclyken arbeid in eene gehele eeuw naauwelyks tot ftand brengen. De naby zyndc vlakte had vele vervaardigde cellen, dia onder den bodem met aderen van gloeiend vuur uit den poel afgeltroomt, waren doorweven; in dezen fmolt eene andere  menigte met wonderbare konst de ruwe klompen ertz, fchcidtM de verfcliillcnde foorten, en fchuimde de ziedende (lakken,' Anderen hadden inmiddels verfeheiden vormen in det3 grond gegraven , en door wonderbare leidingen, alle da holle buizen gevuld; gelyk in een orgel ééne windlade dea wind naar alle de pypen voert. Snel gelyk eenen nevel, en onder het aangenaam muziek van inftrutnenten en ftrelenda (temmen rees een groot gebouw in de gedaante van eene? tempel uit de aarde, (leunende op pylaren en Dorifche zuilen met goude kroontyften overdekt; het prykte met kornisfea en friesen van prachtige beitelkunst, en het dak was gcflagea goud. Noch Babiion, noch het groot Alcaïro evenaarde in hunne grootde pracht dezen onbefchryflelyken luister, toen zy Belus of Serapis hunnen Goden, tempels, hunnen koningen paleizen bouwden, cn toen Egipte en Asfyricn elkandcron in weelde en rykdom beurtelings zochten te overtreffen. Nu ftonden de zuilen, gerezen tot eene ftatelyke hoogte, onwrikbaar; fchialyk openen de deuren hare dalen vleugels, en ontdekken inwendig eene tdtgeftrekte ruimte over eene* vlakken en gepolysten vloer. Van het verwulfde dak hingen C 2  'OS") 'vele reïen vlammende lampen en fchitterende kronen, door tnagifche kunst voortgebracht, met Naphta en Asphaltus gevoed, en verbreidden een licht, gelyk dat des hemels. Vol verwondering eildc de menigte daar binnen; ecnigen prezen bet werk, anderen den bouwmecfKr; zyne handwas in den hemel door een aantal hoog verheven gebouwen bekend, diendende tot paleizen voor die engelen, door den opperden koning tot den rang der vorden verheven, om volgens hunne blinkende orde, ieder in zyne eigene hiërarchie te regeren. 'Zyn naam was ook niet onbekend noch zonder aanbidders in het oude Griekenland; in de Auzonifche velden was hy Mulciber geheten; men verdichtte van zynen val, dat toen de vertoornde Jupiter hem van de christallen tinnen des hemels had nedergevvorpen, hy, van den morgen tot aan den avond, eenen gehelen zomerdag lang, gevallen, en met de ondergaande zon als eene vallende der van het Zenith tot op het eiland Lcmnos, in de Aegeïfche zee gelegen, ware neórgeftort. Dus verhalen zy uit dwaling, want zyn val gebeurde met het oproerig rot lang te voren; nu hielp het hem niets dat by hoge torens in den hemel gebouwd  (3?) had; geen zyner kunstwerken was vermogend hem te redden; hy wierd met zyne yiudingryke bende uit den hemel geworpen om in den afgrond te bouwen. Intusfchen wierd op bevel der opperfre magt door de gewiekte herauten, met vreesfelyke plegtigheden en onder het gefchal der trompetten, eenen plegtigen ryksdag uitgeroepen, die in het Pandemonium, het paleis van Satan en van zyne groten zonder uitftel ftond te worden gehouden. De waardigfte hoofden van iedere bende wierden hiertoe volgens rang, of verkiezing opgeroepen. Terftond kwamen zy by honderden cn by duizenden in groote menigte. Aan alle de toegangen was een algemeen gedrang, de poorten en wyde deuren, maar boven al het ruime voorhof, waren aan een veld gelyk, met tenten overdekt, waarin ftoutmoedige kampvechters, met hunne wapenen uitgedosclit, voor den troon des Sultans, den besten der heiden folie ridders tot den dodelyken kamp, of tot het ryden met Iansfen uitdagen; alom was een wemelcnd gedrang, beiden op den bodem en in de. lucht, welke door het gefisch hunner klapwiekende vjeugelen, wedergalmde. Gelyk de byen in de lente, wanneer de,, C 3  C38> ion zich in den ftier begeeft, hunne volkryke jeugd uit haren korf, ten oogst zenden; heen cn weder vliegen zy op den frisfehen dauw en de bloemen, of wandelen op den g'adden bank, de voortrad hunner van ftro vervaardigde vesting, nicuwlings met balzam overltrekcn, en beraadflagen daar hunne ftaatsaangelcgcnhcden. Zo d;;u winimeldcn cn drongen zich deze aetherifchc foharen. Doch een teken gegeven zynde, zag men wouderen! zy, die nog korts dén reuZen der aarde in grote overtroffen, zyn thans kleinder dan de allerklcinfte dwergen, en de engfle ruimte bevat tallooZ« legioenen. Zy geryken het geflaoht der Pygmeën cn toverende Aelfen aan gene zyde dei: indifche gebergtens; wanneer de verdoolde wandelaar om middernacht by het blasfs fchemerlicht der maan, die thans haren loop nader- ter aarde buigt, in wouden of aan beken hen in hunne dansfen vtfrdicpt ziet of droomt te zien, wordt zyn gehoor door hetaanganaamst muziek geftreclt, en zyn hart beeft beurtelings Vin blydfchap cn vreze; Dus trokken deze onlichaamlyke geesten hunne ongemeten gedaantens in de kleinfte zelfftan* tjigheid te famen, cn hun onnoemlyk leger zat in overvlae,  (89) éïge ruimte midden in de zaal van het helsch palcis. Maar in een afgezonderd vertrek zaten de Cherubynen en Seraphynen, hunne majestueuze grootheid behoudende, en hielden een geheim gefprek. Aldaar zaten een getal van duizend en duizend half goden op gouden ftoelen. De raad was groot en voltallig. Eindclyk na een kort ftilzwygen en afgelezen bevel wierd met de raadsvergadering een begin gemaakt, Ëhidc van het eei-Jle Gezang^ 0 4  TWEDE GEZANG. Op eenen fcliitterenden troon, die allen rykdom en pracht van Ormus en Indiën verre * boven ftreefde , en waar het kostelyk Ooften met rykc handen aan zyne barbaarfche koningen paerlen en goud verkwist, zat Satan verbeven; tot deze helfche waardigheid door verdienden opgeklommen. Dus buiten alle vermoeden door de wanhoop zo' hoog geftegen, (treeft hy, niet vermoeid van den ydelen kryg met den Aimagtigen te vervolgen, nog hoger, cn zonder aan het fchrikkelyk voorledene te denken , ontdekt hy dus zyne hoogmoedige verbeelding:  C40 Tronen , en Heerfchappyen , Godheden des hemels t terwyl gene diepte, onfterfelyke krachten hoe onderdrukt en gevallen in haren poel behouden kan, befchouw ik den hemel voor ons nog niet verloren. De hemelfcbe krachtenvan hunne nederftorting verrezen, zullen luisterryker en vreesfelyker dan voor hunnen val verfchynen, en verzekeren zich zeiven dat een diergelyk noodlot ben niet ten tvveden male zal treffen. Het recht en de gevestigde wetten des hemels hebben my éérst tot uwen geleider verkozen, daarna uwe vrye keuze, met dat geen, wat daarenboven myne verdansten in raad en flagveld hebben uitgewerkt; en ons verlies dus verre thans herfteld, heeft my met algemenen byval op eenen duurzamen en onbenyden troon vaster gevestigd. De gelukkiger ftaat des hemels met verheven Waardigheden befchemken, mag den nyd van minderen opwekken, maar wie zal hem hier benyden, die doi,r zynen hoogden rang zich aan de fpits van uw leger, als uwe borstwering tegens het doelwit van den Donder .ar (telt. en gedoemd is. tot bet grootfte aandeel van icuwige ryrten?. Daar du*, waar geen goed voorhanden is om over te tvvisC 5  C4--> ten, daar kan gene verdeeldheid onder partyen ontdaan. Immers zal in de hel niemand den voorrang begeren; niemand, wiens aandeel in de tegenswoordige pynen zo klein is, zal uit eergierigheid naar zwaarderen reikhalzen. Dus met het voordeel der eensgezindheid , ftandvastige trouw , cn volmaakter overeenftemming dan in den hemel zyn kan, voeren wy thans ons oud cn rechtvaardig erfdeel terug, en zyn zekerder van den gelukkigen uitdag dan wy ons weleer te midden van het geluk dorsten beloven. Maar welk een weg fiaan wy best in? zullen wy door opentlyken kryg of door bedekte listen werken? ieder een die radeii kan, fpreke: Hy eindigde, en naast zyne zyde verhief zich den gefcepterden koning Moloch, de fterkftc en doldriftigfte geest, die op de vlaktens des hemels {treed, cn nu nog tomelozer door de wanhoop. Hem bezielde de trotschheid van zich met den Eeuwigen gelyk te ftellen, en veeleer niets te zyn, dan zich voor bem te buigen. By deze tomelooze woede verloor by alle vrees, God, hel, en zelfs het ysfelyks! noodlot verachtend, en fprali daarna deze woorden: .  C43) Myn gevoelen is openlyke fcryg; meer onbedreven in list locm ik daarop niets; zy, welke baar nodig hebben, mogen, wanneer het hun te [lade kom: daar op denken. Want zullen millioenen gewapende engelen die reeds lang het leken des aanvals te gemoet zien, als vluchtelingen des" hemels ledig zitten, terwyl eenigen hier zitten peinzen, en voor hunne vè'rblyfplaats dit duister en fchandelyk hol aannemen, de gevangenis van zyne dwingclandy die door ons dralen regeert? Neen, laat ons veeleer verkiezen om al te fitmen met de woede en de vlammen der helle gewapend, eenen onwederftaanbaren weg over de hoge torens des hemels te breken; onze foltertuigen tegen onzen Beul in verfchrikkelyke wapenen verkerende; dat hy te midden van bet gekraak zyner aimagtige werptuigen den donder des afgronds liorc , en voor zynen b'ikfem een fmokend vuur en verfchrikking, met gelyke woede tusfc'nen zyne engelen flingeren, ja zelfs zynen troon bedolven zie met helfche zwavel en verterende vlammen, zyne eigen uitgevonden geesfehuigen. Maar mogelyk fchynt eenigen de weg te bczwaarfyfc, te moeilyk om met uitgefpreide vleugelen tegens eenen-  C44) hogeren vyand op te ftygen? Doch laten dezen bedenken, Wanneer de zwymelende drank uit den poel der vergetelheid hen niet beneveld, dat onze natuurlyke beweging ons weder tot de plaats onzer geboorte doet opilygen; nederdalen en Vallen is ons oneigen. Wie voelde niet onlangs toen de grimmige vyand ons gefiagen leger zegepralend tot in den afgrond vervolgde, met welk eene moeite en gedwongen vlugt wy zo diep nederzonken ? op te ftygen is dus gemakkelyk. Men. Vreest den uitflag? wanneer wy den fterkcren op nieuw tegens ons' aanhitsen, zal mogelyk zyn toorn nimmer wegen tot ónze verwoesting vinden. Ja, wanneer er errer verwoesting in den afgrond te vrezen ware! Wat kan vreesfelyker zyn dan hier te wonen, en verre van alle zaligheid verfloten, in de afschuwelyke diepte tot het uiterst verderf gedoemd te zyn, waar zonder einde de pynen van een onuitbluschbaar vuur, als. het werktuig van zynen toorn folteren moet, zo dikwils de onveibiddelyke geeslel en het uur der marteling ons ter tuchtiging oproept? Vreesfelyker ftrafle dus, zoude ons geheel verdelgen en vernietigen. Wat Vrezen wy dan? wat dralen wy om zynen toorn ten uirer3  (45) flen te ondeken, die, ten top gedegen, ons'geheel verteren en dit wezen vernietigen zal? een groter geluk dan eeuwig als clKmlig voort te duurenl Of wanneer onze natuur waarachtig goddelyk is en niet kan ophouden te zyn, hebben wy voor deze ergere wraak niet te vrezen; En door ondervinding gevoelen wy, dat onze magt vermogend is om zynen hemel te ontrusten, en zynen troon, ofschoon ongenaakbaar, met geduurige aanvallen te fchokken. Is dit gene zegepraal,het is ten minden wraak! Hy eindigele met dreigende wenkbrauwen; zyne blikken verkondigden eene wanhoopige wraak, cn eenen kryg voor geringeren dan Goden vol gevaar. Aan de andere zyde verhief zich Bilial in behaaglyker en menschelyker houding; eene fchoondcre perfoon verloor de hemel niet; hy fcheen tot hoge en uitmuntende verrichtingen gevormd, maar alles was valsch en ledig, hoewel zyne tong van manna droop, cn de ergde Zaken in den fchyn der waardy kon bemantelen, om dc rypfte raadflagcn te verwarren en te verydelen. Zyne gedachten waren bag, vindingryk in kwade daden, maar tot het edele traag en bevreest; Nogthans dreelde hy het oor, en begon met eenen innemenden toon aldus:  Ik zoude ook als een der eerde haters, tot den opentyi ken kryg ftemmen, vergaderde vorsten ! wanneer de voornaamde rede die ons ten kryg moest overhalen, my niet allermeest daar af ried, cn op den gehelen uitflag verderfelyka voortekens vcrfpreidJe; daar hy , die in oorlogsdaden allen te boven ftreeft, in zynen voordrag zo wel als in zy/e blinkende verdienden, vol van misvertrouwen zynen moed op wanhoop en vcrtwyfleling grondt, als het uitzicht van al'o zyne bemoeijingen, als eene gruwzame wraak. Vooreerst welke wraak? De torens des hemels zyn met bewapende wagt.rj bezet, die alle toegangen onmogelyk maken. Niet zelden legeren zich hunne legioenen aan den oever des al'gronds, zenden hunne befpieders wyd cn verre tot diep in bet ryk van den nacht, en vrezen gene overrompeling. Gedeld, wy braken met geweld door, en het gehele leger der helle volgde ons in het zwartfte oproer, om liet reinfte licht des hemels te bezoedelen; dan nog zou onze grote vyand ongehinderd en onbefchadigd op zynen troon zitten; de actherifche zelfdandigheid die gene vlekken duldt, zou haast da {lakken uitwerpen, cn zich zegepralend van het onedel vuiir  sulveren. Dus teruggeflagen is de vertwyffeling alleen, onzs eenigfle hoop ; dan moeten wy den almagtigcn vcrwinnaar tegens ons aanhitsen, om alle zyne wraak aan ons te vcrfpillen, cn deze moet ons vernietigen; dus niet meer te zyn is ons dan eene weldaad! Treurige weldaad! want wie doch , ofschoon van pynen omringd , wil gaarne dit denkend wezen, deze gedachten verliezen die de eeuwigheid doorwandelen ? wie wil liever vergaan , en verloren zyn in den wyden fchoot van den ongefchapen nacht,aan gevoel en beweging beroofd? Doch gefield, dit ware het beste uitzicht; wie weet of onze grimmige vyand dit immer geven wil of kan ? of hy kan is twyflfelachtig, en zeker is het, dat hy nimmer wil. Zal hy, zo wys, zyne grimmigheid den fchyn van onmagt en onbedachtzaamheid geven, zynen vyanden bunnen wensch vergunnen, en hen in zynen toorn verdelgen, welken zyn toorn tot eindeloze ftrafle gefpaard heeft? Wat dralen wy, zeggen zy, die tot den kryg raden, wy zyn tot een eeuwig lyden bcflemd, verordend en bewaard 1 laat ons ondernemen wat wy willen, wat kunnen wy meer, wat kunnen wy erger lyden? —« Is dat dan het crgfle, dat wy dus  C48) zitten, dus beraadflagcn, dus onder de wapenen ftaan? Hoé dan, toen wy vervolgd, en door den verpletterenden donder des hemels geflagen, den afgrond fmeekten om ons te verbergen? toen fchecn de hel eene fchuilplaats voor onze wonden, en toen wy in den brandenden poel geketend lagen, was toen onzen toeftand niet dimmer? wat ware het wanneer de ad.m, die dat grimmig vuur ontftak, opwakend het met eene zcvenvouwdige woede weder aanblies, om ons onder de vlammen te bedelven? of wanneer de thans rustende wraak van boven, den blikflm weder in hare rechte hand greep om ons te plagen ? Hoe, wanneer alle hare voorraadkamers geopend wierden; de gewelven der helle hunne vuurfluizen lieten losipringen; overhangende ver(chrikkingen en ysfelykheden dreigden in eenen dag op ons hoofd te zullen nederftorten ? mogelyk, terwyl wy eenen roemzuchtigen veldtct beramen en ons bemoed'gen, worden wy, door een vreeslyk onweder overvallen, elk aan zyne eigen rots gefpiest, tot een fpel en tydvcrdryf van vlammende orkanen ; of zinken in ketenen gedagen voor eeuwig in dezen ziedenden oceaan, om eindeloze eeuwen met eeuwige ziddering, zonder tus*  Cl9 > fchehpoz;hg, zonder mededogen , zonder genade daarin te woïftelén. Dit zeker zou flimmer zyn. Tot eenen opentlyken oi: heimelykcn kryg kan ik dus mytie ftem niet geven, Want wat vérrnig geweld of list tegen hem, of wie bedriegt Zyne gedachten, wiens oog alles met eenen opflag doorziet? Hy ziet en belagcht uit den hemel alle deze onze ydele bewegingen; even zo wys om alle onze ontwerpen en ranken te vernietigen, als almagtig om onze magt te wederftaan. —■ Zullen wy dan dus vernederd leven? wy aframmelingen des hemels, dus vertrapt, dus verjaagd, ketenen cn eeuwige py. nigingen verdragen? Liever deze dan ergere, naar my- nen raad; doordien een onvermydelyk noodlot cn een almagtig raadsbelluit; de wil van eenen overwinnaar , ons verwonnen heeft. Onze vermogens kunnen werkzaam, en ook lydclyk zyn, de wet die dit zo beveelt is niet onrechtvaardig. Waren wy wys geweest, wy hadden befloten lydelyk te zyn, voor dat wy tegens eenen zo magtigen vyanrj de wapenen opnamen, waarvan de uitflag zo onzeker was. Ik lagch, wanneer zy die zo ftout en trotsch op hunne fpcer-zyn, krimpen zo dra het hun mislukt, en vrezen wat zy D  doch wisten dat volgen moest, ballingtchap en fchande «amentlyk, en ketenen of pyn, naar de uitfpraak van den overwinnaar. Dit nu is onze verdoemenis ; kunnen wy deze lyden en dragen, dan kan de toorn van onzen opperden vyand zich grotendeels verminderen; en dus ve:re van hem verwyderd , zal hy mogelyk onze belediging , met de opgelegde ftraf voldaan, niet meer gedenken; dan, wanneer 2yn adem de vlammen niet weder aanblaast, zal dit woedend vuur bedaren; ons zuiverder wezen zal alsdan deszelfs fchadelyken damp overwinnen, of daaraan gewoon, niet gevoelen, of door den tyd veranderd, cn met den aart en de natuur van deze plaats vereenigd , zullen wy de grimmige hitte, en de aanvallen van pyn met minder bevreemding ontfangen; deze ysfelykheden zullen verzagt, deze duistcrtrisfeti zullen licht worden. Boven dat geen, wat de hoop ons by de vlugt van nimmer eindigende dagen kan aanbrengen , en wat verandering cn toeval ons nog kunnen doen verwachten; terwyl ons tegenswoordig noodlot niet gelukkig maar erg, doch niet het (limfbe is , wanneer wy ons zeiven niet meer ysfelykheden op den hals halen.  <5») Dus waren Bilials woorden in het gewaad der rede »«» hidd, tot fchandelyk gemak en vreedzame traagheid niet tot vrede radende; en na hem fprak Mammon: Wanneer de kryg voordeligst is, moeten wy ftryden om den koning des hemels van zynen troon te floten, en ons eigen verlo» ren rechtte herwinnen. Hem te onttronen mogen wya'sdan hopen, wanneer het eeuwig noodlot voor het veranderlyk geval wyken, en de Chaos den ftryd beflisfen zal. Het eerde te hopen is ydel, cn dus vervalt het Iaatde. Want welk eene plaats kan in den hemel voor ons overig blyven, wanneer wy den opperden Heer des hemels niet overweldigen? Gefield, dat hy bewogen wierd, en eene algemene vergiffenis onder voorwaarde van nieuwe onderdanigheid, ons aanbood, met welke oogen konden wy in zyne tegenswoordigheid vernederd voor hem flaan, en de harde wetten ons opgelegd ontfangen, om zynen troonmet harmonifche lofgezangen te vereeren, en gedwongen Hallelujahs aan zyne Godheid te zingen; terwyl hy, onze hatelyke beheerfcher, als koning verheven zat, en zyn altaar van ambrozyne reuk en ambrozyne bloemen onze flaafsche «fferand, rookte? Dit zoude in den hemel onze bezigheid, D a  ons genoegen moeten uitmaken! 6 hoe yslyl; zoude eene ■eeuwigheid zyn, die wy toebrengen moesten met de aanbidding van hem, dien wy vervloeken! laat ons dan niet naaiden vorigen prachtigen flavenftand ftrevcn, die door geweld onmogelyk, en door aangebodene genade, ofschoon in den hemel, voor ons onaaimeemlyk is; zoeken wy veeleer 011* geluk in ons zeiven, om, ofschoon in deze afschuwelyke vcrblyfplaats, alleen voor ons zeiven te leven; vry en aan niemand rekenfehap fchuldig; eene harde vryheid verkiezende voor een ligter juk van flaafschen luifter. Onze grootheid zal dan allermeest uitblinken, wanneer'wy uit kleine -grote, nuttige uit vreesfelyke, voordelige uit onvoordelige dingen kunnen fcheppen; en aan welke plaats het ook zv, onder het kwaad opgroeien, en door werkzaamheid cn verharding, gemak uit onze pyncn te weeg brengen. Ziddcren wy voor dit diepe ryk der duiflcrnis ? hoe menigmaal behaagt het den alles regerenden koning in zwarte en dikke wolken ncèr te klimmen; zonder verduiftering zyner heerlykheid, en met eene majeftueuze duifternis zynen troon te omringen, waaruit de diepe donders loeien, hunne woede ten toon  C53) fprcidcn, en den hemel eene hel doen gelyk worden? kunnen wy wanneer het ons behaagt zyn licht niet nabootfen gelyk hy onze duisternis? ook deze woeste bodem heeft zyne verborgen fchatten, cdclgeltecntens en goud, en noch bekwaamheid noch kunst ontbreken ons, om alle kostelykheden daaruit te vervaardigen; wat kan de hemel meer aantonen ? Ook kunnen wy ons door lengte van tyd aan de pynigingen, als aan een wezentlyk deel van ons beftaan gewennen; dit drukkend vuur kan ons zo draaglyk worden, als het thans hevig is, en onze natuur kan zich in zyne natuur veranderen; dit moet noodzakelyk het gevoelige onzer Baatten wegnemen. Alles nodigt ons tot vreedzame raadfiagen en tot eenen gcvestigden (laat van order , om te zien hoedanig wy onze tegenswoordige ellende kunnen verzachten, fteeds het oog daarop houdende wat en waar wy Zyn. Laat ons dus alle gedachten van oorlog verbannen; zie daar mynen raad. Naauwlyks had hy geëindigd , als er in de vergadering een gedruis ontftond, gciyk na eenen ftorm, wanneer de holen der rotfeu het gehuil der onltuimige winden verzwelgen, welken geduurende den nacht het meïr hebben gezweept D 3  (54) en den afgewaakten zeeman door hunnen heesfclien toon doen inflapen, terwyl zyne bark of boot na liet onweder op goed geluk in eene {beenachtige baai liet anker heeft uitgeworpen. Zodanig was de goedkeuring die men overal boorde, toen Mammon eindigde, en zo zeer behaagde zyne uitfpraak tot vrede radende; want zy vreesden veelmeer eenen twedeu flag, dan de woningen der he-lie; zo zeer werkte de vrees voor den donder cn het zwaard van MtchaeJ op hunne gemoederen ; en niet minder het verlangen om dit helfche ryk te vestigen, om het door Maatkunde te doen bloeien , ca eenmaal door wyze wetten en na verloop van eeuwen den hemel na te bootfen. Be - elzebub, die naast Satan de hoogfte p'aats bekleedde, dit bemerkende , rees met eene ernftigc houding op, en opryzende geleek hy eenen pylaar des ftaats; diep in zyn voorhoofd waren overleg en de zorge des ryks gegraven , en in zyn aangezicht ondanks zynen Val nog vol van majefteit , ftond de onvertzaagdheid van eenen koning te leezen. Hy ftond gelyk ccn wyze, gevormd om met Atlantifche fchoudcren, het gewigt van de magtigfte monarchijen te torsfehen; zyn opfiag trok gehoor  C55) en opmerkzaamheid , en de vergadering was ffcil gelyk de middernacht of de middaaglucht in den zomer , terwyl hy dus fprak: Tronen en koninglyke magten, nakomelingen des hemels, aetherifche vermogens! of moeten wy dezen tytel afftaan, en ons met eenen veranderden toon vorften der helle noemen? de flem der meesten doch fchynt daarheen te hellen, om hier te bloeien en een bloeiend ryk te (lichten; zonder twyfiel terwyl wy dromen en niet bedenken, dat de koning des hemels ons deze plaats tot eenen kerker heeft aangewezen; niet tot eene zekere toevlucht voor zynen magtigen arm om van de heerfchappy des hemels bevryd te zyn, cn in nieuwe zamenzweringen tegen zynen troon op te (laan, maar om zyne gevangene menigte, ofschoon dus verre van hem verwyderd, in de naauwfle (lavernij onder een onvermydelyk juk te bewaren. Dit is gewis, hy zal in de hoogte en diepte, de eerfte en de laatfte als koning regeren, en door ons oproer zal hy geen fpan van zyn koningryk verliezen; maar zynd heerfchappy over de hel uitflrekken, en ons hier met eenert yzeren fcepter, gelyk in den hemel met den gouden regeren D 4  (56) Wat zitten wy dan om vrede of kryg te berasdflaseniS Kryg heeft over ons beflist, en misre ons met onherltelbaar verlies; voorfiagen van vrede heeft nog niemand aangeboden noch gezocht; want welk een vrede wordt ons, in flavernij gevoerd, en tot eene wrede bewaring, tot flagcn, tot eigendunkclyke ftraf veroordeeld, gegeven? en welk een vrede kunnen wy terug geven, dan haat en vyandfehap uit al ons vermogen, tomeloze tegenkanting cn wraak; bfi fchoon langzaam, nochtans altoos famenfpannende hoe de overwinnaar allerminst zyne overwinning genieten, cn aller-, minst zich in bedryven verheugen moge, die wy lydend 'tevoelen. De gelegenheid zal ons niet ontbreken, en het zal niet meer nodig zyn , den hemel , wiens hoge wallen, noch ftorm, noch belegering noch overrompeling des af? gronds vrezen, met eenen gcvairlyhen optocht te overvallen. Hoe! wanneer wy eene ligtcre onderneming uitvinden? Daar 's eene plaats, indien een oud en voorzeggend gerucht niet dwaalt) eene andere waereld, de gelukzalige zetel van pen nieuw gedacht, mensch geheten, dat om dezen tyd gefchapen zyndc, hoewel minder in magt cn luister, ons gelyk,  maar van licm, die den lieinel regeert, meer begunstigd is. Dus wierd zyn wil ouder de Goden verklaard, cn door eencn eed, die de gewelven des kemels deed zidderen, bevestigd. Laten, alle onze gedachten gevestigd zyn om te ontdekken welke fchcpfels, van welke gedaante, van welke natuur, met welke begaafdheden daar wonen, waarin hunne flcrkte, waarin hunne zunkhe'd beftaat, en of geweld dan list zal gevorderd worden, om hen te verleiden. Ofschoon de hemel gefloten is, en de hoge gebieder des hemels door zyne eigen fterkte zeker zit, zal mogclyk die plaats als de lücrfte grenspaal van zyn koningryk meer openleggen, en ter verdediging overgelaten zyn van hun die haar bewonen. Daar mogelyk is door eenen fchielyken aanval voordeel te behalen; of zyne gehele fchepping door het vuur der helle te verwoesten, om alles als ons eigendom in bezit te nemen, cn de nieuwe bewooners te verdry ven, gelyk wy verdreven zyn; of indien niet te verdryven, hen tegens hunnen God op te hitsen, zo, dat hy hunnen vyand worde, en met berouwende handen zyn eigen werk vernietige. Dit zoude eene gewone wraak overtreffen, zyne blydl'ehsp ö 5  C58) wegens onze verwarring vcrftoren, cn onze blydfchap uit deze verwarring doen geboren worden ; dan zouden zyne geliefde kinderen in den afgrond geworpen j om onze ellende met ons te delen, bunnen b-ozen oorfprong, hun vervlogen geluk, zo ras vervlogen, vervloeken. Oordeelt of dit waa diger zy om te beproeven, dan bier in de duisternis te zitten, en ydele gedachten uit te broeien. Aldus droeg Beëlzebub zynen duiveli'chen raad voor, door Satan eerst ontworpen, en hem afzonde, lyk medegedecld; want van wien, dan van den oorfprong alles kwaads kon zodanig eene diepe boosheid, om het tttenfchelyk geflacht in zynen wortel te verdelgen, en de aarde, ten fmaad des groten Scheppers, met de hel te famen te kneden en te vermengen, afdammen ? Doch hunne gruwelen drekken alleen om zynen roem te vermeerderen ! Dit ver¬ wegen voordel was der helfche magten ten hoogden aangenaam, by allen flikkerde de blydfchap in de ogen, en vol genoegen ftemden zy in zynen voorflag ; waarop hy zyne aanfpraak dus vervolgde: Met roem hebt gy geoordeeld, met roem uwe lange ver-  C59) fehJllen geëindigd, vergaderde Goden! en gelyk aan dal geen wat gy zyt, grote dingen bedoten, die ons nogmaals ten fpyt van het noodlot, uit deze uiterfle diepte , rader tot onzen ouden zetel zuilen verheffen ; mogelyk in het gezicht der ftra'ende gre zei, van waar wy met nabuurige wapenen en eenen gelukkigen uitval den hemel kunnen herwinnen, of ergens in eene meer gematigde Uichtdreek, n et onbezocht van het lieflyk licht des hemels, veilig wonen, om de duistere vlakken aan de Schitterende ftialcn van het Ooflen af te wasfehen; daar zal de liefelyke lucht haren balsem uitademen , om de lidtekenen van dit verterend vuur te helen! Waar wie zal de eerde zyn, die wy afzenden , om deze nieuwe waereld tc ontdekken? wie zullen wy daartoe bekwaam vinden ? Wie zal met dwalende flappen den duisteren , grondclozen , oneindigen afgrond beproeven, cn in het tastbaar donker den onbetreden weg vinden, of met ukgefpreide engelen vlugt en onvermoeide Wieken, het onmeetbaar ledig overtrekken, eer by aan 1 et gelukkig eiland nadert? welke fterkte, welke kunst, welke ■heimelyke list zal dan vermogen hem gelukkig door de  C6o) fterkc wachte'-s, door de rond en digt bezette posten der Wakende engelen been te voeten? Kier heelt hy alle omzicht'ghcid nodig, en niet minder voorzichtigheid vordert onze verkiezing; want op hem, dien wy afzenden, berust het wclzyn van allen en onze laatfte hoop. Dus fprak hy cn zat neder. De verwachting om te vernemen wie opryzen, en zyne gêvaarlyke onderneming' OitderftetfneBj tegen."; reken of op zich nemen zoude, wrocht opmerkzaamheid in zyne blikken. Doch allen zaten vcrftorot, en overwogen het gevaar met diepzinnige gedachten. Een ieder las in de ogen des anderen zyn eigen onvermogen. Niemand ondët de dapperften , onder den bloem Van deze den hemel beftrydende helden wierd zo onvertzaagd bevonden, van zich aan te treden, om deze verfchrikkelyke reis alleen te ondernemen. Tot dat eindeiyk Satan, wien thans een uitmuntend aanzien boven alle zyne medegenoten deed uitblinken, met de tronchheid van eenen Monarch, die alle zyne hoge waardy gevoelt, op zynen zetel zittende, aldus fprak: 6 Gy nakomelingen des hemels, Empyreifche tronen,  ft'iet te onrecht heeft een diep ftilzwygen en verlegenheid ons overvallen, doch niet nedcrgcflagen; de weg die uit de hel tot het licht opwaards leidt, is lang en bezwaarlyk; onze kerker is ondoordringbaar; dit hoog gcweif van verterend vuur geweldig in te verflinden, ommuurd ons metnegendubbcldemuuren, en poorten van brandend diamant, boven ons gegrendeld, betwisten ons den uitgang. Deze doorgetrokken, wanneer iemand hier door trekken kan, ontvangt hem de diepte van eenen onzclfftandigen nacht met open muil, cn dreigt hem, in dezen gedrochtelyken afgrond neergezonken met het laatst verlies van zyn wezen. Indien hy aan dit alles in eenige waereld of onbekende ftreken ontkomt, wat blyft hem minder overig dan onbekende gevaren, even bezwaarlyk te ontvlieden? Doch ó vorften! deze troon, deze kouinglykc oppermagt , met luister vordert, met magt gewapend, zou myner onwaardig zyn, wanneer een ontwerp het algemeen welzyn bedoelende, my door den mir.ften fchyn voor zwarigheid en gevaar, v;.n deze onderneming zou durven afschrikken. Waarom neem ik deze blinkende waardigheid aan? waarom weiger ik den  fcepter niet, wanneer ik werer een even' groot gedeelte Van gevaar als van eer aan te nemen? hy, die regeert, is tot beiden gerechtigd, en om zo veclm er tot gevaar, als hy in eer boven de overigen verre verbeven zit. Gaat dan heen ontzaggelyke kragten, alsnog, hoewel gevallen,de fcbrik des hemels. Owerweegt by u zeiven, wyl onze woning doch hier zyn zal, wat de tegenswoordige ellende meest kan vcrligten, en de bel draaglyk maken, indien er genezing of verzachting is , die de pynen van deze ysfelyke woning (tillen, bedriegen of verminderen kan. Verzuimt niet de wagt te houden tegens eenen zo waakzamen vyand, terwyl ik van buiten alle de kanten de/er duistere verwoesting doorzweven, en voor ons allen verlosfing zoeken zal. Niemand zal in deze om'crnenv'ng met my delen. Dit gezegd hebbende ftond de Monarch op , en kwam voorzichtig alle antwoorden voor, uit vreze dat eenigen der hoofden door zyn beduit bemoedigd Cin de verzekering van te zulten worden afgewezen) zich nu tot dat geen mogten aanbieden, wat hun eerst had doen fchrikken, en afgewezen zynde zich als zyne mededingers mogten op-  Cf*) geven; gewinnende dus zonder het allerminst te wagen den roem, dien hy door het verfchribkclykst gevaar moest oogden. Maar zy vreesden het gevaar niet meer dan zyne gebiedende ftem, en ftonden allen met hem op. Het gedruis van dit algemeen opryzen vormde het geluid van eenen verren donder. Met de eerbiedigde houding bogen zy zich voor hem; verhieven hem als eenen God , den Allcrhoogften in den hemel gelyk, ook vergaten zy niet hem hunnen dank te betuigen, dat hy voor het algemeen wclzyn zich zeiven offerde. Want ook by de hclfche Geesten zyn niet alle deugden verloren, opdat goddeloze menfehen zich hunner blinkende daden niet beroemen, die de zucht tot eer doen ontwaken, of eene heimelyke eergierigheid met yver vernist. Dus eindigden hunne twyffelvolle zwarte raadwagen, en zy verheugden zich in hun onvergelykelyk hoofd. Gelyk wanneer duistere wolken van dc kruinen der bergen opgcflegen, terwyl de noordewind ilaapt, het liedyk gelaat des hemels bedekken, en de grimmige lucht fneeuw en plasregens op het donkere land uitfchud; als nu daarna de gouden zon hare avondftralen met  C«4) een liefelyfe vaarWd wedfer ten toon fpreidt, herleeft het veld, en de loeiende kudden betonen^ bare vreugde dat bergen en dalen wedergalmen. 6 Schande voor menfehen! gedoemde duivels houden met duivels eene onverbreekbare eendragt , en onder ce vernuftige fchepfelen twisten de menfehen alleen, hoewel vol verzekering van bemelfche genade. God verkondigt vrede , doch zy leven in haat, vyandfehap en ouderlingen twist, voeren gruwzame oorlogen, en om eikanderen te verdelgen verwoesten zy de aarde, als of (dit moest ons tot cendragt opleiden) de mensch, buiten dien niet genoeg helfchc vyandén bad , die dag en nagt op zynen ondergang loeren. Dus eindigde de raad des afgronds, en de hclfche Groten traten in orde af; hun nugtig oppeihoofd trok in hun midden en fcheen alleen in eene onuitfpreckclyke pracht en naargebootsten ftaat niet minder de tegenftrever des hemels dan de gevreesde vorst der helle; een kogel van vlammende Seraphs omringde hem met blinkende wapenen en bliki'emende fpiesfen; Nu beveclden zy om met het koninglyk gefchal der bazuinen het groot befliüt af te kon-  (65) i'gcn. Terftond bragten vier fnelle Serafs het klinkend jnetaal aan den mond tegens de vier winden, en de fterii der herauten verhief zich; de holle afgronden hoorden het *vyd en verre, en het gehete leger der helle antwoordde tnet een bedwelmend gejuich. thans gingen de gclchaa'de magten, beter te moede, eit dour eene valfehe ligtzinnige hoop eenigeimate geflerkt, uit elkandercn; ierier n, m zynen byzonderen weg, waar neiging of treurige veikiezing , hen deed hccndwalen, om voor ongeruste gedachten ergens cene rustplaats te vinden, waar zy de verdrietige uuren tot op de terugkomst van hunnen groten bevelhebber konden doorbrengen. Eenigen Worftelden in de vlakte of in de fyne lucht op hunne vleugelen, of oeffenden zich in het wedlopen, gelyk in de Olijmpifchc fpeleii of in de velden Pythons; anderen temden de vuurigt paarden, of vermydden met hunne fnelle raderen het doelwit, of oeffenden zich in de wapenen. Gelyk wanneer in de betrokken lucht, om hoogmoedige (leden te waarfchuwen, zich eenen fohyubaren kryg vertoont, en legers in de welken (Irydend op eikanderen aanvallen, £  <66) «5e luchtftofTige ridders treden voorwaards tot hunne vanen, en neigen de fperen; tot dat de digt gefloten legioenen het veld des hemels van de dappere daden doen branden. Nog anderen van grimmiger aart rukken met de ongetemde woede der Typhons klippen en heuvelen uit, én gieren op orkanen door de lucht; Naauwlyks is de hel vermogend, dit woedend oproer door te liaan; gelyk Alcides, wanneer hy met zegepalmen van den Oechaha bekroond , het vergiftig kleed gevoelende, de Thesfalifche dennen met ftam en wortel uit hevige fmarten den grond ontrukte, en Lichas van den gevel van den Oeta in de Eubeifehe zee (lortte. Eenigen van zaehteren aart, in eene flilkt vallei ontweken, Hemden hunne harpen, zangen met engelen ;onen den lof hunner heldendaden en door het verlies des flxyds ongelukkigen va', en beklaagden zich dat het noodlot vrye deugden aan flerkte en toeval onderworpen h:.d. Htm gezang was pa-tydig, maar de welluidendheid Jtoe kon d:t anders, daar onflerfelyke geesten zongen?, gaf in de hel eenen llilffand, en werkte in de toegedrongen menigte eene bewonderende verrukking. In nog lieflyker verhandelingen.,  Co» fwant het gezang betovert flegts de zinnen, maar'welfpreV kenbeid de ziel) zaten anderen ter zyde van eenen heuvelj en onderhielden zich omtrend de verhevenfle gedachten} verdiepten zich in de bcfltiiten der voorzienigheid; in de vnorwetenfchap; in den wil; in bet noodlot; in het be* ftemde noodlot; in den vrycn wil; in de onbepaalde voor* bcfchikking; en veiloren zich in dit doolhof, waarin zj genen uitgang vonden. Dan fprakcn zy veel van bet goed en kwaad; van ge'ukzaligheM en eindigende ellende; vart de hartstochten en hunne overwinning; van de eereen fchande; alles ydele wysheid en valsche wysbegeerte, die fomtyds nogthans pyn en angst met zoete betovering verjagen en bedricgelyke hoop opwekken, of het verhard gemoed met hardnekkig geduld als met di'iedubbcld flaalbewapenen kananderen op goed geluk deze treurige waereM in fmaldelert en talryke benden wyd en verre rondftrykende, om ergens eene landftreek te zoeken die hun eene hekwaamere wonin* aanbood, nemen viiegend hunnen vaart langs vier Wegen Baat «le oevers der vier hclsche vloeden die hunne vergiftige wateren in den brandenden poel ontlasten; deze zyn, dé B 2  afschuwelyke Styx, de vloed des dodelyken haats; de treurige Acharon, zwart en diep van fmarten; de Corytus, dus genoemd naar het luide gekerm dat men aan zyne oevers hoort, en de wilde Phlegethon, wiens vuurftromende golven de razernij ontvlammen.. In het verfehiet van deze wentelt de langzame en Itille Lethe, de vloed der vergetelheid, zyne kronkelende wellen; wie daar uit drinkt vergeet terftond zynen vorigen ftaat en wezen, vergeef vreugde en lyden, genoegen en fmarten. Aan gene zyde v..n dezen vloed legt eene bevroren, donkere en wilde landftreek, door eenen eeuwigen Itorm van wervelwinden en hagel buien gezweept, die nimmer op het vaste land ontdooien, maar opeengeftapeld, de puinen van vervallen zuilen gelyk fchynen. Alles rondsom is diepe fneeuw en ys; een altrond , zo diep als de Sorbonilche poel tusfehen Damiata, en den ouden berg Cafius , waarin gehele legers gezonken zyn; de verzengde Uichtftivek brandt hier gevroren , cn de koude heeft de uitwerking des vuurs. De gedoemden door de de wraak-godinnen met de klaauwen der harpyen voortgelleept, worden derwaards gebragt, daar gevoelen zy wederke-  (09) Tig de bittere verandering van ten top gedegen ysfelykheid, nog ysfelyker door den uitcrften trap van fchie'yke verwisfeling. Beurtelings uit een leger van woedend vuur gerukt, om hunne zagt Actherifche warmte in ys te doen verdyven en daar onbewecglyk , als op den bodem gegraveerd, en vast gevroren te (machten, ftort men hen van daar in de vlammen terug; Om hunne ellende te vermeerderen zweven zy over dezen Letlie heen en weder; zo naby zynen oever wenfehen en pogen zy dalend den nodigenden droom ti bereiken , cn door eenen enkelen druppel in één ogenblik hunne pyn en fmarie in eene aangename vergetelheid te verliezen. Doch bet noodlot flxlt zich daar tegen ; Meduza bewaakt met hare Gorgonifche verfchrikkingen den toegang , cn het water ontvlugt uit zich zelf voor alles wat leeft, gelyk het weleer voor de lippen van Tantalus wegvlood. Dus zweefden deze dwalende fcharen, bleek van afgrysfclyke verfchrikking met verwarde gangen, verloren rond, met ingevallen ogen zagen zy hun bcklaaglyk lot, en vonden gene rust; zy zwierven door vele treurige en duister dalen, door vele kommervolle laad£ 3  Tireken , over vele met ys bedekte en vlammende Alpen, klippen, holen, poelen, moeiallen, draaikolken, graven en 1'chaduwen des doods; door een geheelal des doods, dat God in zynen vloek gefchapen heeft, alleen tot het kwade goed, Waar alles wat leven heeft derft, de dood leeft, en de vergiftigde natuur, verbazende, verfcbrikkelyke, afschuwelyke en onnoembare dingen uitbroeit, veel dimmer dan de vrees ooit voortgebragt of de fabelen verdicht hebben, Chimères, Hydras en afschuwelyke Gorgonon. «""m. Intusfchcn verheft zich de wederparty Gods en der men' fchen , Satan, met gedachten van het hoogde ontwerp ontvlamd op fnelle vleugelen, en zoekt in zyne eenzame vlugt den weg naar de poorten der helle. Somtyds kruist 'by naar de kusten ter rechte dan naar die ter linke; nu drykt hy zwevend langs de diepte, dan flygt hy torenshoogte tot de vuurige gewelven; gelyk wanneer verre in zee eene ontdekte vloot in de wolken hangt, die met Equinoctialwinden van Bengalen of de eilanden ïcmate en Tidor in gezelfchap zeilt, van waar de handelaar zyne fpecercien haalt; zy ftevent op de geploegde golven naar hot voorgebergte door de  wyde Ethiopifche zee, cn richt des nachts naar den noordfrar haren loop. Dus fchcen de v'iegende aartsvyand van verre; eindelyk ontdekt hy de muuren der helle, opgehaald tot aan haar afschuwclyk dak, en hare driemaal drieduhbelde poorten; drie van koper, drie van yzer en drie van diamanten klippen, ondoordringbaar, rondsom met vuur omgeven, doch niet te verteren. Eene afschuwelyke gedaante zat aan elke zyde der poorten. De eene geleek tot op het midden des lichaams eene fchone vrouw, doch floot zich van onderen eene flang gelyk in eenen ringswyze gefchubden en gekrulden ftaart, gewapend met eenen dodclyken angel; brullende helhonden blaften met open Cerbcrifche muilen onophoudelyk en luidkeels uit hare middel en jankten met een yslèlyk gehuil. Doch door eenig gerucht verfchrikt, weken zy naar welgevallen in haren buik terug, en daar verborgen, vervolgden zy ongezien hun blaffend g huil. Veel minder affthuwelyk waren de honden die Scylla plaagden toen zy zich in de zee baadde, die Calabrien van den naren Tri.113crifchen oever fchydt; en min afschuwclyken volgen in den nacht de toveresfen , wanneer zy heiraelyk geroepen, £4  C7$ door den dampkring ryden, en op den reuk van onfchuldig kinderbloed gebikt, niet de Laplandfché toverkollen dansfen, terwyl de wandelende maan by hunne feesten verduistert. De andere gedaante, wanneer dat eene gedaante, wat gene gedaante bad, mag genoemd worden, en door leden, gewrichten noch delen te onderfttieiden; of wanneer dat een wezen was, wat eene fchaduw of beiden tevens 1'chcen, ftond daar, zwart gelyk de nacht, grimmig gelyk tien razemeicn, vcrfchr'tkkelyk gelyk de hel; zy zwaaide eene vreesfelyke werpfpies , en haar zonderlinge fehedel pronkte met eene foort van koninglyke kroon. Satan was nu genaderd; terftond verhief het monlier zich Van zynen zetel, en ging h m woedend met verfchrikkelyke blikken tegen; de bel zidderde op zyne flappen. Zon. der te vrezen verwonderde zich de onvertzaagde duivei over deze ontmoeting. God en zyn Zoon uitgenomen, vermogt geen gefchapèfl wezen hem te doen zklderen; met verachtelyke blikken was hy t'e eerfte die fprak: Van waar en wie zyt gy, vervloekte gedaante, die u zo grimm'g en afschuwclyk verftout my met uw gedrocjitelyk  (73) gelaat den weg naar deze poort te beletten? Zonder uwe goedkeuring te vragen, meen ik daar door te trekken, hief van zyt verzekerd; terug, of fmaak uwe dwaasheid, cn de ondervinding, hellenkind lcre u, de geesten des hemels nimmer te wederftaa 1. Vol van woede antwoordde het fpook: Zyt gy de vervloekte engel, zyt gy dien, die vrede en trouw weleer in den hemel zo heilig het eerst gebroken, en bet derde deel der zonen des hemels, tegens den Allerhoogften faamgezworen, zo trotsch en oproerig met u de wapenen deed opvatten, waarom zy met u van God verftoten, veroordeeld zyn om hier eeuwige dagen in pyn en kwalen door te brenaen? En gy helfche doemeling, gy telt u in 't getal der hemel geeften; gy ademt trotschheid en woede, hier, waar ik als koningin regeer, en om u feller te doen razen, uw koning en uw meefter ben! terug tot uwe ftrafplaats valsche vluchteling; fpocd u met de gezwindfte wieken van hier, o£ ik vervolg u, wanneer gy draalt met eene zweep van feborpiocnen, en met éénen flag van dezen fpcer zullen zeldzame verfchrikkingen en ongekende pynen u aangrypenl £ 5  C?4> Dus fprak bet ysfelyk monfter, «, Mtwy, 1)et di!s rprak « dreigde, groeide ticnJubbeld de ysfdykheid ea hatelyk. beid van zyne gediante. Aan de andere zyde ftond Satan geheel onverfcl.rokken met verontwaardiging vervuld, en fcheen eene brandende komeet die aan den noonklykcn bcmel het nitgfcftrekte Opbuicus in vlammen zet, en pest en oor'og uit hare verfchrikkelyke manen fehudt. Ieder mikt op het hoofd des anderen zynen dodelyken flag, met hunne helfche handen tot genen tweden gezint, zodanig wierpen zy hunne dreigende blikken op eikanderen. Gelyk wanneer twee zwarte wolken met het gefchut des hemels beladen, ratelend over de Caspifche wellen komen aandryven, dan hoofd aan hoofd gekeerd, eene poos naast eikanderen zweven, tot dat de winden het teken blazen, en het duister gevecht in de middelde lucht zynen aanvang neemt. Van de drei- nde blikken der magtige ftryders wierd de hel meer verd i des hemels, fchoon verder verwyderd, uit vreze dat dezelve met de magtige menigte over! ad n, voor nieuwe oproeren Oiogt bloot ftaan. Of nu di:, en meer dan dit nog verborgen, voleindigd zy, fpocdc ik my om» te weren, cn bier van onderricht kom ik terug en breng u tot de p!aats, waar gy en de dood gemakkelyk wonen, cn in eene aangename met welriekenden balzermvervuldc lucht onzichtbaar en in flilte heen cn weder zweven kunt; daar zult gy onophoudelyk gefpyst worden, en alle dingen zullen u tot eenen roof zyn. Hy zweeg, beiden fchenen zeer te vreten, en dc dood, horende dat zyn honger zoude gefluit worden, noemde, zich hier mede reeds vleiende, zynen muil gelukkig, en grinsde afschuwclyk in eenen fpookachtigen grimlach; zyne boze moeder was .even zeer verheugd en fprak tot haren vader: • Den Heute! dezer onderaardfebe gewelven bewaar ik ainptswegen en op bevel van den almagtigen koning des hemels, die my verboden heeft van deze diamanten poorten te openen; de dood ftaat tegens alle geweld met zynen fchicht pereed, onbevreesd van door eenige levendige magt te worden overweldigd. Maar waarom gehoorzaam ik de bevelen  »sn liem die in de hoogte woont, van hem die my haatj en my, eene inwoneres en inboorlinge des hemels, in dert diepen Tartams heeft nedergeworpen, en veroordeeld om hier tot eene hately',;e amptsbediening, en eenen ceuwigduurendcn fttyd van doodsangst en fmarten te leven; midden onder het gebrul en de verfchrikkingen van myn eigen gebroed dat myn ingewand doorknaagt? Oy zyt myn Vader, gy gaaft my het aanwezig zyn, wien zoude ik gehoorzamen, wien volgen dan u? Cy wiit my binnen kort in de nieuwe Waereld vol licht en zaligheid brengen, waar de Goden ga» lukkig leven; waar ik aan uwe rechte hand met wellust eindeloos hcerfchen zal , gelyk het uwe dochter en uwe eenige geliefde betaamt! Dus fprekende nam zy den afschuwclykcn Hcutel , het treurig werktuig onzer kwalen van hare zyde, cn zich met haren misvormden itaart naar de poort rollende , trok zy de yzeren valdeuren up , die buiten haar niemand bewegen konden. Nu draaide zy den fchrikkclyken flcutel in de inwendige naven rond, en fchoof zonder moeite alle de grendelen van yzer en diamant - vaste klippen weg. De F  poorten der belle vlogen met eenén -geweldigen fprong en fnorrend gedruis plotsling open, en een hecsfchen donder die den diepften bodem van den Erebus deed zidderen, loeide uil bare yzeren krammen. Zy lopende haar , maar die weder te fluiten overtrof haar vermogen. Zo'wyd Monden zy open dat een leger in volle orde , met beide vleugels, onder vliegende vanen met paarden cn wagens in brede gelederen daar konden doortrekken. Zo wyd Monden zy geopend, en wierpen gelyk de mond van eenen ontbranden berg, opftygenden rook uit cn fulfer-rode vlammen. Plotsling ontdekken zich aan hun gezicht de geheime, nisfen der afgrysfelyke diepte, eene duistere, ongemetenej onbegrensde, en grondeloze Oceaan, waar lengte en breedte hoogte cn tyd cn plaats verloren zyn, waar nacht en Chaos als de oudften , de voorvaders der natuur , midden in het gewoel van eenen geduurigen kryg de Anarchie voeren, door de verwarring ftaande gehouden. Want hette, koude, tochtigheid cn droogte, vier ontemba e kampvechters dryden hier cm de heerfchappy, cn brengen hunne ongeboren Aton.es te velde; iedereen zwitft volgens hunne byzondere  C«35 fcofden om de vanen van zyne party; ligt oF zwaar, fchefp of ftomp, met fnelheid of traagheid in ontelbare hopen gewapend, gelyk het zand op den verzengden bodem van ïiarca of Cyrene, dat van de oovlrger.dc winden wordt op« gevoert, om aan hunne ligte vleugelen een gewigt te geven» Ily, wien zy in bet grootftc aantal aanhangen, regeert een ogenblik. Chaos zit onder hen als hun rechter, en maakt door zyne beilisling de wetten waardoor hy heerscht, ver* wardcr. De hoge fcheidsman, het geval, regeert alles naast hem. In dezen wilden afgrond, de baarmoeder der natuur, en mogclykTiaar graf, [noch zee noch oever noch lucht noch vuur, maar die de eerile oorzsken in haren otrfpro' g 'ykcn vorm verwarrend vermengd, cn dus eeuwig met z:ch zeiven ftrydt, tot dat de aimagtige bouwmeester, om nieuwe wacrelden te fchikken de ftoUc in orde fchik:]; In dezen wilden afgrond, op den rand der helle, ftond de voorzi htigS duivel, zag eenen geruime n tyd neder, en overwoog zyne reize. Gene naauwc engte waarlyk had hy door te trekken! Ook wierd zyn oor niet minder getroffen door een loeiend, en verpletterend gedonder , geiyk wanneer Belloua ftornic F i  (34) .(om grote dingen met kleinen te vergclyken) en alle hare ftorm gevaartens tegens eene grote hoofdftad richt om kaar .te ontmantelen; of niet minder dan wanneer de gewelven ■des hemels invallen, en de oproerige elementen liet middelpunt der aarde uit hare as willen ontrukken. F.indeiyk dpreidt hy zyne zeilenbrerie vleugelen ter vlugt uit , en onder den opttygenden rook z'ch omhoog heffende, drukt -hy den bodem onder zyne voeten weg. Dan ftygt hy, als op eenen zetel van wolken vele mylcn verwegen opwaaide, doch dien wel haast verliezende, vindt hy een onmeetbaar ledig. Ogenblikkelyk valt hy met iludderende-wieken tienduizend vademen loodregt naar den afgrond neder, en zou■de tot op dit uur nog vallen , wanneer niet de ibrke terugflag eener ftormwolk met vuur en ftlpetcr gevuld , hem -door een ongelukkig toeval juist zo vele mylcn had omlioog geJlagen. Hare woede bedaarde in eene mocrasiïge Syrtis, die uit zee noch droog land heftond. Byna geftrand, waart hy den woelien modderpoel half ie voet, half vliegend door, waar riemen en wieken hem beiden te (lade komen. Cclyk wanneer een Griffioen den Arimasp met eenen ge-  C«5> vleugeldcn Inop over bergen en moerasfige dalen vervolgt; wanneer deze het goud, zyner waakzame zorge bcvolenj hem ontroofd heeft; zo ieverig voivolgde over poelen cn klippen, door vlakten*» woeftynen en ongebaande wcgenq met hoofd, handen, vleugelen en voeten, de duivel zyneri weg, en zwemt of zinkt, of waadt of kruipt of vliegt. Eindclyk beftormt hem een algemeen en woest gedruis vart verwarde tonen en (remmen, die door eikanderen vermengd ic holle duisternis met den hevigften galm doorklonken. Hier, om te onderzoeken welk eene kracht of welk een Geest des diepftcn afgronds in die fchriklyke verwarring woont, cn hem te vragen waar de kuften der duiftcruis dié aan het licht grensden gelegen waren, wendt by zich onverfchrokkcn heen. F.ensflags wordt hy den troon en de legerplaats van Chaos gewaar, verre uitgebreid over de wocfte diepte. Naast hem op den troon zat de nacht in zwart gewaad gehuld, de oudfte der dingen, de deelgenoot zyner regerih*. By dezen (tonden Orcus, Adcs, cn de vreesfelyke Demogbrgón ; daar rondsom het geiier, b_t ge va', de verwarring, het oproer iu vollen ftryd, en de twcdracht met duizend verfchilltr.de tongen. F z  (35) Onver fchrokken wendt de Satan zich tot hem niet deze woorden: Cy krachten en Geesten van dezen oiVerüen afgrond, Chaos en oude nacht! denkt niet dat ik ais een befpiéder tot u kom, om dc geheimen van uw ryk op te {peuren of te (toren; gedwongen wandel ik door de duistere wocfiynen ter. wyl my.i weg door uw uitgeilrokt gebied tot het ryk des lichts heengeleid. Alleen, zo;.dor geleider, cn half verloren, cock ik bet naaste pad waar uw donker ryk aan de grenzen des hemels {loot, of, wanneer er nog eene andere plaats u afgewonnen cn onlangs van den koning des hemels in boïit genomen zyn loogt, dan gaat myne reis door deze diepte derwaards; wyst my den weg: wanneer gy ny dien aanwyst, dan zal, zo ik den onrechtmatigen beheerfcher het verloren ryk weder afneem ; tot zyn oorfprongclyke duisternis' cn onder uw gebied terugbreng, (dit in het byZonder is myn voornemen ) en daar de {landaarden des ouden nachts wederom opricht, gene geringe vergelding uwe beloning zyn. Aüe dc voordeden laat ik u, my alleen blyve «ie wraak!  C87) Dus fprak Satan cn de oude Anarch gaf met eene ftame. lende tong en ontfield gelaat hem tot antwoord: lk ken u vreemdeling! gy zyt het magtig hoofd der engelen die onlangs tegen den koning des hemels opgeftaan, overwonnen en verftotcn wierden. Ik za; cn hoorde het; een zo talryk leger gelyk het uwe, vlood met val op val, verdelging op verdelging, cn toenemende verwarring met ongemerkt over den vreesfelyken afgrond; de poorten des hemels lieten hunne zegepralende fcharen by millicenen uit om u na te jagen. Hier op myne grenzen ftichtte ik mynen zetel, om ware het mog.lyk, het weinige my overig gebleven, dat door uwe inwendige oproeren aangegrepen, en den fceptej; van den ouden nacht ontrukt is, te befebermen. Eer t wi rd dc hel, uw kerker, die zich wyd en verre in den afgrond uitftrekt, ons ontnomen; nu onlangs hemel en aarde, eene nieuwe waereld, die over myn ryk hangende en tegen die zyde des hemels van waar uwe legioenen zyn nedergeftort, aan eenen gouden keten is vast gefloten. Wanneer uwe reis derwaards gericht is, zyt gy niet verre af; het gevaar nadert; ga,en fpoedt u; verdelging, verwoesting en rovery zyn myn gewin,. F4  CM) • Hy zweeg, en Satan hield zich niet op met hèm te ant, woorden, maar fprong, vol blydfchap van nu welhaast de» eindpaal zyner reis te vinden, met i'risfchen moed en ver. Hieuwde fterkte gelyk eene vim-ige zuil, in het ledig uitfp.anf'e! opwaards, en (laat zich door de (try.lende elementen, die hem aan alle zyden omringden, heen-. Enger was hy bedoren , en in groter gevaar dan de Aiyo , toen het tusfehen de verdindende klippen van den ISosphorus heen ftevendc; of als L'iisfes, toen by aan zyne linker hand den Charibdis vermyddc, en naby de andere draaikolk heen wend, de. Dus vervolgde hy met zware moeite cn arbeid zynen togt wel is waar met moeite en arbeid , maar daar een. maal doorgedrongen , zag men ras na den val der men. fehen l«W zeldzame verandering. Zonde cn dood volg. den uit al hun vermogen, ingevolge den wil des hemels op zyne hielen, cn paveiden door den donkeren afgrond achter hem eenen breden weg. Dc ziedende golf duldde gedwee op hare fchoudereu eene brug van wonderbare lengte, in de ♦el begonnen en tot aan de uiterdc grenzen van deze gebrekkige waereld vervolgd. Hier langs wandelen de boze  («9) geesten zonder moeite heen en weder, om de ftervelirge* te verzoeken en te Itraücn; hen uitgenomen, die God en de goede engelen uit byzondere genade bewaren. Nu eindelvk verfcheen de heilige invloed des lichts, dat van de tinnen des hemels tot verre in den boezem van den donkeren nacht eenen fchcnerendeu dag vormde! Hier zyn de afgelegenfte grenzen der natuur, hier begint de Chaos, gelyk een vyand uit zyne laatle veiTchanfingen gcllagen» minder oproerig, minder tegenkantend, te vvyken. Thans zweeft de Satan met minder arbeid gemaklyk. cn op gekalmder golven door de fchemeiing, e*i fpoedt zich vrolyk tot de haven, gelyk een fchip dut door het onweder verfc-yzcld, mist en touwen verloren heeft. Thans laat hy zyne uftgofpreide vleugelen in de ledige woestynen die de lucht gelyk fchenen in evenwigt rusten; en befchouwt van verre naar zyn welgevallen den Empyreifchen hemel, rond of hoekig dat zich niet bepalen laat, en met torens van Ophal, cn tinnen van levendig Saphier, eenmaal zyne geboorteplaats , verre uitgebreid; daar naast hing deze zwevende waereld aan eenen gouden keten, aan te zien gelyk f S  O) «ene dar van de kleinfte groote, digt by de maan. Daarheen neemt de vervloekte, in een vervloekt uur zynen weg, vervuld door eene boosaartige wraak! Einde van liet ttvedc Gezang.  3 E 8 D E CEZAN6» Zijt gegroet heilig licht ! eerstgeboren aff,ammeling des hemels! of mag ik ongeftraf: my uitdrukken: hemeifohe ftraal van den Eeuwigen! Terwyl God het liclv is, cn van eeuwigheid in een nimmer genaakbaar lich woont, woont hy ook in u, luisttrryk uitvloeifel ven een cngelchapen wezen! Of hoort gy liever den naam van zuiveren Aetbe» rifehen ftroom, wiens oorfprong niemand verhalen kan? Eer de zon, eer de hcme'en waren, waar.!" gy en op de ftem van God omkleedde gy als met eene.! mantel de wordende waereld, door durftere cn diepe wateren, uit het ledig  van een vormeloos oneindig, gewonnen. V bezoek ik, den frygifchen poel met ftbutmoediger wieken ontvloden , thans weder, ofschoon lang in de duiftere verblyfpkuts gevangen, ♦laar ik in myne vlagt door de uiterfte en middelde duisternis heengeboord, op andere fnaaren dan die van Orpheui lier, Chaos en den eeuwigen nacht zong, voorgelicht door dc hemelfche zangfter, die de duiftere nederdaling zo zwaar en zonderling, my deed waagen, en daar uit weder opftygen. Gered bezoek ik u terug, en gevoel uwe heerfchende levenslamp; maar gy bezoekt deze ogen niet weder, die vergeefsch rollen om eenen persfenden draal te vinden en geen febemeriiebt gewaar worden; zo vneslyk heeft een heldere druppel hunne appels uitgebljwcht of eene duiftere zinking hen omtoogen. Maar ondanks dit, aangefpöord door liefde tot een heilig lied, houde ik niet op te wande-len, waar de zangfters klare bronnen, ichaduvrryke wouden, •f door de zon hefcheneu heuvelen bczoek,n; voornr.mcntlyk u 6 Sion, en de bloemrykc beken die in het dal de heilige voeten van uwen heuvel wasfen, cn ruü'chend voortvloeien, bezoek ik des nachts. Ook vergeet ik den bür>  (93) litn Thamiris en den Winden Moeonides niet, deze twei^ my anders in noodlot zo gclykende wanneer myn roem hun, gelyk ware; ook gedenk ik aan de oude Profeten .Thirefcas en Pbineus. Dan voed ik gedachten die vrywillig har-, monifclie tonen voortbrengen, gelyk de wakende nachtigal ben in het duider zingt, en onder de fchadmvrykde gewelven verborgen, zyne nachtelyke dem doet golven. Dus keren jaarlyks dc jaargetyden weder, maar tot my keert de dag, noch de zagte nadering van avond of morgen, noch het gezicht van de bloemen der lente, noch de roos van den zomer, noch driften, noch kudden, noch het goddelyk aangezicht der menfehen terug; in hunne plaats omringt my, van eene bem'nnelyke famenleving afgefneden, eene wolk, «en altoos duurend duider; flegts met een algemeen blad is het boek der belevende kennis my aangeboden; voor my zyn de werken der natuur uitgedoofd, en de poort der wysheid is geheel voor my gefloten. Gy dan hemelsch licht! fchyn inwendig zo veel te klaarder, en bedraal de ziel in alle hare krachten; plaats daar ogen, en verdryf en .vernietig van daat alle nevelen ; op dat ik tafeielet.  C94) tt'en en verha'en mag , voor liet ftertfelyK gezicht oiw Eichtbaar. Nu . had do almachtige vader uit dc hoogte , uit den Zuiveren Emryre1 leken hemel, vaar hy op cctu-n hoogen troon boven a'.lc hoogte ver. even zit, zyn oog ncdergeHagen om zvn éigen werk eu kunne werken met eenen oo wenk te overzien; rondsom hem ftondon alle de heiligen als ftarren in een gedrongen, en ontvingen van zyn oog onuitfpreekelyke gelukzaligheid; nan zyne rechte hand zat het ftralcnd evenbeeld van zynen buffer, iyn eenigen zoon. Op de aarde befchouwde hy cer-t onze twee eerste ouders, tot nog toe de twee eeriigste menfehen in den gelukkigen hof geplaatst, inzamelende onftcrfclyke vruchten van genoegen en liefde, van onafg-: r ,fon genoegen cn van- 011benydc liefde m zalige eenzaamheid. Dan befchouwde hy de hel en de klove daar tu.fcr.cn; en daar Satan, zwevende aan deze zyde van den richt, ia de verfynde donkere lucht langs dc wallen des hemels, cn nu gereed" met vermoeide vleugelen en gewillige voeten neder teflrykeïl Op de onvruchtbare buiten zyde van deze \,auela, die een  (95) Vaste Iandboezem zonder uïtfpanfel fcheen, onzeker of !rj den Oceaan of in de lucht dryyende. God liemziende van zyne onmeetbare hoogte, waar hy het voorledenc , het tegenswoordige en het toekomende befchouwr, fprak naar zyne Voorzienigheid dus tot zynen eenigen zoon: Eenig geboren zoon! ziet gy welke woede onzen tcrenpartyder ontfteektl wien noch voorgefchreven grenzen, noch grendels der helle, noch alle de ketenen waaraan hy daar vvst geklonken is, noch zelfs de wyde kloven van den diepften afgrond kunnen' houden; zo fchynt hy van wanhopige wraak vervuld, die op zyn e:gcn hoofd zal terug flaan. En nu door al'e hindernisfen heen gebroken, wendt hy zyne vh'gt, niet verre van den hemel tot de grenzen van het licht, recht naar de nieuw gefchapen waereld, met voornemen om den mensch daar geplaatst te beproeven, of hy door geweld hem verftoten, dan, dat nog dimmer is, door eenige valfche list verleiden kan; en hy zal hem verleid', n; want dc mensch zal zyne vleiende leugens gehoor geven, en ligtzinni'ghet eenig gebod, alleen het fleun'el van zyne gehoorzaamheid, overtreden; dus zal by cn zyne fchuldige nakoine-  Ungen vallen. Door wiens fchuld? door wiens, dan door zyfti eigen? De ondankbare! by bad alles van my wat by bobben koude ; ik maakte liem heilig en rech vaardig; vermogend om te blyven ftaan, doch vry om te vallen. Dos febjep ik alle Aethel'ifohe krachten, heide die flaande bleven en di* vielen; vry Honden zy die (konden, en vry vielen zy die vielen. Welke procl' van oprechte en onwankelbare getrouwheid, van llandvastig geloot' of liefde konden zy, niet vry zytule, geven, wanneer alleen noodzakelykheid, niet vryheid van verkiezing, plaats vond? welk een loon konden zy ontvangen? wat genoegen ik Van cone zodanige gehoor» zaamheid verwachten, Wanneer wil en rede (ook de rede is verkiezing) zonder gebruik en ydel , beide van vryheid berooft, beide lydend gemaakt, de noodzakelykheid dienden, niet my? te regt dan waren zy zodanig gefchapen cn kunnen bunnen Schepper, noch hunne fchepping, noch hun noodlot» als of voorbefchikking hennen wil door een volftrekt raadsbefluit of voorwetenfehap beftierd, overweldigt had, met grond befchuldigcn. Zy zelf bcfloten hunnen eigen afval, niet ik. Myne voorwetenfehap, die haar vooruit zag, had nogthana  C97) genen invloed Op hunnen misdag, dié eene zekere voorvvetcnfchap nimmer zoude verhinderd hebben. Dus vallen zy zonder de minfte noodzakelykheid of fchaduw van bet iroodlot of door iets anders, door my onvcrariderlyk vooruitgezien. In alles zyn zy zelf dc bewerkers van hunne overtreding, beiden in hun oordeel en in hunne verkiezing; Want dus fchiep ik hen vry, er. vry moeten zy blyven, tot dat zy zich zelf tot fiaaven maken; anders moest ik hunne natuur veranderen, en het hoog onvcranderlyk eeuwig raadsbefluit wederroepen dat hunne vryheid bedoot; zy zelf bcHoten hunnen Vat ; de cerftgefchapencn vielen door hunne eigen verleiding, door zich zeiven verzocht, door zich zeiven misleid; de mensch valt doof dezcii eerst bedrogen. De mensch dierbalvcn zal genade vinden, maar de anderen niet. Dus zal myne glorie, beide in goedheid en recht door hemel en aarde uitftralen, maar myne goedheid zal het eerlte cn laatste aller luifterrykst fuhynen. ■Terwyl God dus fprak vervulde een tleflyke reuk van ambrozyn den gehelen hemel , en verfpreidde in de zalige uitverkoren géésten} een gevoel van nieuwe en onuitfprekeG  lyke vreugde. Allermeest vcrheerlykt zag- men onder hen allen den zoon Gods, in hem was al dc hecrlykheid des Vaders zeliïtandig uitgedrukt; cn in zyn gelaat ftraalde godgelyk medelydcn,liclde zonder einde, en zonder maat van genade door, en dit ten toon fpreidende fprak hydtts tot zynen vader: . ó Vader! vol genade was het woord waarmede gy uw vonnis bcfloof, dat de mensch genade zou vinden; daarvoor zullen beiden , hemel cn aarde uwen lof hoog verheffen met hymnen en geheiligde gezangen, die van uwen omringden troon den eeuwig gezegenden zullen worden toegebrngt. Want zou de mensch geheel verloren gaan? zou de mensch, uw fchepfel nog korts zo bemind, uw jong. ften zoon dus door list bedrogen, ofschoon door zyne cicen dwaasheid geholpen, vallen? dat zy verre van u, verre van u zy dit Vader, die de «echter van al het gefchapen zyt,' cu alleen naar gerechtigheid oordeelt. Of zal de weerparty dus zyn doelwit bereiken en het uwe verydelen ? zal by zyne boosheid geheel volvoeren en uwe goedheid vernietigen ? zon hy, hoewel tot zyne zwaardere verdoemenis met wraak vervuld hoogmoedig terug keren, en het gehele gellacht der men.  fchen met zich ter helle flepen 1 of wilt gy zelf uwe fchepï ping vernietigen, cn om hem verdelgen wat gy Voor .uve glorie gemaakt hebt? dan zouden beiden uwe goedheid cn Uwe grootheid in twyffel getrokken, en zonder verdediging belasterd worden. De grotc-Schepper antwoordde hem dus: 6 Zooii! in welken myne ziel baar voornaamst gehoegcri beert; zoon van myren boezem; zoon, die alleen myn woord, myhe Wysheid en myne uitvoerende magt zyt, gy hebt gefjJrokcrt gelyk ik dacht, gelyk myn eeuwig ontwerp bcflotctï' heelt! De hienscb zal liiet geheel verloren zyn, maai' by" die wil z;l gïre'ct worden, doch niet zyn wil, maar mvtio genade zal hem dit vrywilug vergunnen. Nog éénmaal wit ik zyne gevallen krachten, Ofschoon dooi' eéhé dwaze zucht' tot buftenfporige begcertens misdadig en in flaverm'j gebfagty Weder bcrnieüwen; door my opgeholpen zal hy Hog eenmaal tegens zynen dodelykeii vyand opftaah, opdat hy opgehoN pen door my, weten moge hoe gebrekkig zyn gevallen ft.iat is, cn aan niemand dan alleen aan my zyne Verlosfmg "verfchuldigd zy. Eenigen heb ik tot eene byzohdere genasfe G ï  Cko>, boven alle. anderen uitverkoren ; dit is myn wij; de overigen Zullen my horen roepen en in hunnen zondigen ftaat dikwils gewaarfchuwd worden, om in tyds de vertoornde Godheid, terwyl de aangebode genade hen nodigt, te doen bedaren; want ik wil hunne duiftere zinnen opklaren, en hunne >erfteeudc harten vermurwen, op dat zy mogen bidden berouw tonen,en my gehoorzaamheid bewyz.cn. Voor gebeden, berouw en bewezen gehoorzaamheid, wanneer een heilig voornemen daarmede gepaard gaat, zal myn oor niet langzaam zyn, noch myn oog genoten blyven. En ik wil mynen fcheidsman, het geweten als eenen gids in hen plaatsen, dat, wanneer zy daarna willen horen, licht achter licht in hen ontftekcn zal, en tot aan het einde volftandig blyvende, hen zal zalig maken. Zy die deze myne langmoedieheid en den dag myncr genade verzuimen en verachten, zullen deze genade nimmer finaken; maar zy die verhard zyn meer verhard, cn die verblind zyn meer verblind worden, zo dat zy nog meer ftruikelen en dieper vallen; en niemand dan alleen de zodanigen fluit ik van myne genade uit. Waar alles is nog niet gedaan. De ongehoorzame mensch bicekt ongetrouw zyne. cedeu, en  zondigt tegens do hoge oppennagt des hemels, firevende naar dc Godheid, cn dus alles verliezende is hem niets overig om zyn verraad te hcrftellcn; maar hy is aan de verwoefting geheiligd en toegewyd; hy, met geheel zyn nakomèlingfbhap moet fte'rveh; hy of de gerechtigheid moet (terven, ten zy dat een ander daartoe bekwaam en vrywillig deii ftrengen cisch, dood voor dood betale. Zeg hemelsche magtcn, waar zullen wy zodanige liefde vinden? wie van u wil fterfelyk worden om de doodi'chuld van den mensch te hcrftellcn, en door gerechtigheid den onrechtvaardigen te redden? woont in alle hemelen eene zo dierbare menschlicvenheid? Hy vrieg, maar alle dc hemelsche choren ftonden ftom, en ftilte was in den hemel; niemand verfcheen cr als voorfpraak en middelaar tot behulp der menfehen, veel min die op zyn eigen hoofd de dodelyke misdaad laden, cn zich tot een losgeld durfde (tellen. En nu zoude geheel het menfehelyk geflacht zyn verloren gegaan, door eene ftrenge verdoemenis tot dood en hel veroordeeld, had niet dc zoon Gods in wien de volheid der Goddelyke liefde woont, zyne dierbare bemiddeling aldus vernieuwd: C i  Vader! uw woord is gefproken, de mensch zal genade vin, den; en zal de genade geen middelen vinden? zy dc gezwind. He van uwe gevleugelde boden, die den weg vindt om alle uwe fchepselen te bezoeken, cn tot allen ongeroepen, ongeboden en ongezocht komt? gelukkig voor den mensch dat zy op deze wyze komt; hy kan, eenmaal ttood in zouden en verloren, hare hulpe nimmer zoeken; voor zich zelvcn beeft hy, verdiept in fchulden en bedorven, gene verzoe, ning noch voldoende offeranden te brengen. Zie dierhalvcn op my, ik offer my voor hem op, leven voor leven ; laat uwen toorn op my vallen; reken my als eenen mensch • ik wil voor zyne zaak uwen fchoot verlaten; deze hceriykbeid vrywillig aan uwe zyde afleggen, en eindelyk met ge* siocgen voor hem fïervcn; laat de dood alle zyne woede op my laden; ik zal onder zyne duiftere magt niet lang verwon, ' nen leggen; gy hebt my gegeven het leven eeuwig in my zelvcn tc bezitten; door u leef ik ofschoon ik rny in den dood begeef, en voor hem alles wat van my kam fterven offer; doch deze fchnld betaald zynde, zult gy my aan het vrceslyk graf niet ten prooi laten, noch dulden dat rnyue  0°3) enbefmctte ziel, eeuwig daar by dc verrotting wbrie; maat' ik zal zegepralend verryzen cn mynen overwinnaar verdaan, bem van zynen btfit^waaróp by zo hoogmoedig was, berovende ; dan zal de dood zyne dodelyke wonde ontvangen, en verachtelyk, van zynen prikkel ontwapend, nederftorten. Ik zal door de ruime lucht in fpyt der helle, als overwinnaar de hel gevangen leggen, en dc geketende magten der duifternis ten toon (lellen; op dit gezicht zult gy u verblyden, uit uwen hemel zult gy nederzien en lachen; terwyl ik door u verrezen, alle myne vyanden, en cindelyk den dood, met wiens geraamte ik het graf zal aanvullen, zal verdelgen. Dan, na eene lange afwezenhcid zal ik met demenigte door my verlost ten hemel weder ingaan, en terug keren ó Vader! om uw aangezicht te aanfehouweri, waarin gene wolk van toorn, maar gevestigde vrede en verzoening zal terug blyvcn ; als dan zal de wraak niet meer zyn, maar in uwe tegenswoordigheid onuufprekelyke vreusde. Hier eindigde hy zyne woorden, maar zyne zachte trekken fpraketi nog ftilzwygcnd en ademden onftcrfciykc liefde tot den fterfelyken mensch, boven welke eene kinderiyke G 3  gehoorzaamheid uitfehecn ; als eene offerande verheugd om geofferd te zullen worden, verwacht hy den wil van zy-cn goddclyken vader. Alle de hemelen onbewust wat dit bc, duiden zou, overviel verrukking en verwor dering; maai de Almachtige antwoordde (chieiyk daar op: o Gy! in hemel cn op aarde aks de ccnige vrede voor den mensch onder den toorn gebukt, gevonden! ó gy mynecnigst welbehagen! gy weet hoe dierbaar my alle myne werken zyn, cn de mensch in 't byzoncier; zo dierbaar, dat ik u uit mynen fchoot en van myne rechte hand mis, om door dit kort verlies, het geheel verloren genacht der menfehen tc redden. Gy dierhajven, die hen alleen vcrlosfeu kunt, VWenig uwe natuur met dc zyne, cn weest zelf een menseh onder de menfehen op aarde. Neem door eene wondervolle geboorte uit jongvrouwelyk zaad, wanneer de tyd zij vervuld zyn, het vlcesch aan. Weest gy, ofschoon Adams zoon, in Adams plaats het hoofd van alle menfehen kinderen. Gelyk alle menfehen in hem verloren gaan, zullen in u als uit eenen tweden wortel zo velen hcrfleld worden als cr hcrfteld worden, zonder u niemand, Zyne fdiuld  05) maalu alle zyhe zonen fchuldig, uW toegerekend TcVdSeASt zal ken vry fpr_kcn, die beiden hunne eigen gerechte cn ongerechte daden afleggen, in u verp'ant leven, cn door (l een nieuw lev'en oiul'angcii. Dus zal de mensch gelyk zulks aller rechtvaardigst is voor den mensch voldoen, veroordeeld worden en derven, cu geftorven zynde weder opllaan, cn Opgcftaan zynde broederen met hem opwekken, als met zyn eigen dierbaar leven gekocht. Zodanig zal de helfchc baat door de hemell'cbe Heide verdelgd worden, gegeven om (c derven, cn geftorven om tc verlosten, zo dierbaar te verlosfen wat de heifche haat zo ligezinnig verwoest heelt, en nog in hen verwoest, die, terwyl zy kunnen, de genade niet aannemen. Doch gy zult door uwe ncdcrdaling, by b:c aannemen uwer menl'chelyke natuur uwe eigen niet verliezen noch verminderen. Terwyl gy, fchoon in de h >ogffie zaligheid ten troon gezeten, God gelyk cn in gelyke bezitting van goddelyk genoegen, alles verlaten hebt om dc waereld van het uiterst bederf te redden, cn meer door verdiende» dan door het geboorte-recht voor den zoon van God bevonden zyt geworden, dit allerwaardigst bevonden zyt, \\rre  Cl 0(5) «Ct. door uwe goedheid, dan düor Qf « de Uefdc in u de gloria verre overtrof. fturoi, zal VCrnedcrin« °B «*« ook uwe menschheid ver¬ ben; hier zult gy i„ het vleesch zitten,^ zult gy ^ide ais God en men^ais zoon beide van Goden mensd/ een gezalfde koning over alles regeren, ik geef u alle »"5t; regeer voor eeuwig en maak gebruik van uwe verdienüen; onder u, als opperhoofd ftel ik tronen, vorftendomfm, magten en heerfehappyeu; alle kniën zullen zieh voorn buigen, allen die i„ den bentel 0f op de aarde, of onder de aarde in de he, zyn. Wanne* gy met alle praeht omgeven van den heme, in de wolken verfchyncn, cn de aardsengelen a,s uwc Qm ^ ^ ^ K l0nd',SCn Zl"L * -^en, dan zullen terftond van alle wanden de levendige,,, en terftond de gedagvaarde doden van alie verlopen eeuwen tot den geregtsdag zieh haaften, zulk eene galm zal hunnen doodflaap doren. Dan met alle uwe heiligen vergaderd, zult gy de boze menfehen en de engelen oordeelen, en geoordeeld zullen zy met Hél vonnis nederzinken; dan zal de hel, wanneer zy baar getal  ontvangen heeftj voor eeuwig worden tocgefi .'en. MioV dlerwyl zal dc waereld uitbranden, cn uit hare aach zal een nieuwe hemel cn pene nieuwe aarde ontdaan, waarin dc rechtvaerdigen wonen, en na alk hunne langduui'ige tegcjirpocden gouden dagen, vruchtbaar van gouden daden met zegepralende vreugde cn Heide, dc waarheid in haren vollen luister zien zullen. Dan zult gy uwen koninglykcri fceptcr nedcrleggcn, want de koninglykc fceptcr zal dan niet meer nodig zyn, God zal zyn alles in allen. Maar alle gy Goden bidt hem aan, die om dit alles te volbrengen ltcrft, bidt dcu zoon aan, cn eerbiedigt hem gelyk my! Kog naauwlyks had de Almachtige geëindigd, of dc menigte der engelen , een talloos aantal, weergalmde in ecu luid gejuich lkflyk en met zalige (temmen onuitfpreUlykc vreugde. de hemelen klonken van Jubilé, en luide Ilofanna's vervulden do eeuwige velden; met diep ontzag bogen zy zich voor beide de tronen, en wierpen met plegtige aanbidding hunne kronen, met Amaranth en goud doorvlochten, op den grond jieder; met onlterfelyke Amaranth, eene bloem die eens m bet Paradys aan den boom des levens begon te bloeien,  CioSJ inch terftond wegens der «èhfcfrer, zonde in den hemel vierd terug genomen waar zy allereerst gegroeid was, nog groeit, cn Moeiende dc iomc-iu des levens hoog overfchaT' C" ™» * b-' van zaligheid haren Amberitroom door het midden der hemelen over Elifeifchc vloeren doet 1'ecnrolle,,; „,et deze bloemen die nimmer verwelken, firenk*»en de uitverkoren geesten hunne gouden lokhen met zonncU-rulen omgeven. Na dat nu de heïren des hemels hWmE kmKn °P d™ fchitterenden bodem hadden neergelegd, geleek hy eene zee van fchitterenden Jaspis, mct toelachendehemelfche rozen bepurperd; dan weder gekroond, namen zy hunne gouden harpen; eeuwig geklemde harpen, die gelyk kokers glinfterend aan hunne zyde hingen; en met zachte voorlpelen van welluidende Symphonien leidden zy hunne gezangen in, cn ftemcen dczelven aan in hoge ver. rukkingen. Met céne ftem zweeg , niet ééne ftem die in deze melodie niet deelde ; zodanige eendragt l.eerscht in den hemel! Eerst zongen zy u Vader, de almachtige, onvcranderlj ke, onflerfelyke, oneindige koning; u oorfprong va^ alle we-  O09> zens, bronader des lichts, te midden van uwen goddelykcn luister, waar gy op uwen troon zit, zelfs voor de onzichtbarcn ongenaakbaar; maar wanneer gy bet volle licht van uwe ftralen overfcbaduwt, en in eene duistere wolk als in eene dralende vcrblyfplaats u bult, dan nog is de luister van uwe uiterde dralen onverdraaglyk, dan nog worden de hemelen verblindt, de blinkends Serafs naderen niet, maar bedekken met beide wieken hunne ogen. Daarna zongen zy u, eerde van al het gefchapene, geboren Zoon, goddelylt evenbeeld , in wiens hoge gedaante de almachtige vader zonder wolken fchynt en zichtbaar gemaakt is, anders door geen derveling te aanfehouwen; in u zyn de dralen van zyne heerlykheid uitgedrukt, in u woont, in u is uitgego. ten en rust zyn ryke geest. Hy fchiep de hemel der hemelen en alle de daarin zynde magren door u, en door u floeg hy de oproerige legers in den afgrond neder; gy hebt op dien dag den vreesfelyken donder uws" vaders niet gefpaard , noch de vlammende wagenraders opgehouden die toen gy het gcflagcn leger der vyandelyke engelen over den nek reedt, het eeuwigduurend gebouw des hemels beroer-  den. Vïm uwe WMWolgttfg terugkerend, vviêfel gy, zoon va« uw* vaders magt, van alle uwe magten met luide gezangen verheven, om ftrenge wraak aan de vyanden der menfehen, maar niet aan hem, te oeficnen ; hem door hunne boosheid gevallen , hebtogy vader van medelyden en genade niet zo ftreng gevonnisd, maar zyt tot mededogen meer genegen pcweest. Niet zo ras vernam uw geliefde en eenigc zoon uw befluit van den zwakken mensch niet zo ftreng te oordeelen, maar dat gy meer tot mededogen genegen waardt, of hy, om uwen toorn te verzachten, en den ftryd tusfchea genade en recht op uw gelaat geprent, te eindigen, boodt zonder op dc zaligheid waarin hy naast uwe zyde zat, te zien, * zich 2clf aan ' m voor de fchuid der menfehen te flervcn. ó Onvoorbeeldige liefde! liefde die niet minder dan goddcJvk zyn kan! heil u zoon van God! Zaligmaker der menfehen! uw naam zal voortaan de ryke ftof van myne gezangen zyn, en nimmer zal myne harp u vergeten te pryzen, noch u van den lof uws vaders uitzonderen! Dus bragtcn zy i„ den hemel, verre boven de fPhacren der ftarreu hunne gelukkige üuren in vreugde en lofgezangen  door. Intusfchen wandelde de nedergedaalde Satan op derf vasten ondoordringbare,!! kogel dezer ronde waereld, welkers' eerste gewelf de lichtende lagere fphaeren verdeeld, afgefloten' van den Chaos en de invallen der oude duidernis. In het verfchiet geleek zy eenen kogel, nu eene onbegrensde, duis'ere wilde en woeste landftrcek, ftarreloos, onder de fchrikkelyke duifternisfen van den nacht en altoos drygende ftormen van den rondbruizenden Chaos overgegeven; een onmédogende hemel, uitgenomen aan die zyde, die minder door loeiende flortucn gezweept, van de wallen des' hemels, hoewel op eenen verren afdand eene flaauwe wederkaatfing van fehemcrlicht ontvangt; hier wandelde de vyand vrymoedig langs liet onbegrensde veld. Gelyk wanneer een Gier op het hnaus uitgebroeid, aan welks befneeuwden keten de ftropende Tartaar grenst, een landfebap zo fchaars aan aas, varlatende» om zich op heuvels waar de kudden grazen met het vlcesch van lammeren en zuigende geiten te meden, tot den oorfprong der ludiaanfche dromen des Gangcs en Hydafpes vlicn; doch op zynen weg drykt hy in de barre velden van Sericana waar de Chinezen door wind en zylen hunne ligte riete wa-  gens voortdryven, neder. Zo wandelt de Satan in deze enftuimige landzeeailcen Iieen en weder, op niets bedecht dan op zyne prooi; geen ander levendig noch levenloos 1'chepfel wierd hier nog gevonden; doeh toen daarna tonde cn ydeihcid de werken der menfehen vervulden , vlogen eene menigte gelyk hiehtdampen van de aarde opwaard-', hierheen." Alle ydele dingen, allen die hunne dwaze hoop naar eer, onfterlciyken roem of geluk in dit of in een ander leven, op ydelheden bouwen; alkn die hun loon hier óp aarde nebben; de vruchten van angftvallig bygeloof cn blinden yyer, dwaaslyk niets anders zoekende dan den lof der menfehen, vinden bier eene ge-evenredigdc vergelding, zo ydel als hunne daden; alle de- onvolkomen werken van de hand der natuur, onryp, wanltaltig of ruw vermengd, vlieden wanneer zy- aan de aarde ontbonden zyn, hierheen; en te vergeeft dwalen zy hier om hunne gehele vernietiging te wachten; niet in de nabuurige maan, gelyk fommigen droomden. Met meer waarfchynelyklieid zyn hare zilvere velden door ovcrgebragte heiligen of zuiverder geesten, door middelwezens, nisfcheji de natuur, der engelen en die der menfehen bewoond.  ("3) Doch in die wilde landftreken kwamen eerftelyk de reu» zen der oude waereld, uit kwaad vereenigde zonen en doch» teren geboren, met eene menigte ydele ondcrnemigen hoewel toenmaals beroemd; ook de opbouwers van Babel in de velden van Sinear, en zouden wanneer zy bouwftoffetl hadden, nog eenen nieuwen toren bouwen; anderen kw men alleen | Empcdocles, die om als God geëerd te worde., zich dwaaslyk in de vlammen van den Aetna Hortte, en Cle.ombrotus, die om Platos Elyfium te bezitten, zich in den Oceaan wierp, en eene menigte anderen te lang om te verhalen; Embryonen en Idioten, kluizenaars en monniken, witten, zwarcen en gryzen met alle hunne bedriegereïen. Hier zwerven onzinnige Pilgrims, die op Golgatha hem onder de doden zochten die in den hemel leeft, en zy die om verzekerd te wezen van het Paradys, het gewaad van Dominicus dervend aantrekken, om vermomd gelyk een Franciscaan daar denken in te komen. Zy trekken de zeven planeten, de vaste fterren en de christallyne fphaeren voorby, wien gelykwigtige beweging de tinteling vormt en de cerfte beweging veroorzaakte. Nu fchynt dé heilige Petrus hen aan de deur des hemelj H  met zynen fleutel te wagten, cn aan den voet van den-hoagften hemel gekomen, zie daar een onftuimige dwarhvind van alle kusten die hen in de opgeruide lucht dwars van den weg tienduisend mylen rond blaast. Dan kunt gy kappen, hoeden en klederen te famen met hunne dragers in ftukkeji gefchcurd, flodderen zien, dan zyn!eliquicn,rozenkransfen,aflaten, brieven van vryfpraak en vergiffeaiis,"bullen,eenfpeekuig der winden; alle deze door den wind omhoog gedreven dingen, vliegen verre achter de waereld in eenen langen en bieden Limbus, naderhand hst paradys der dwazen genaamt cn in vervolg van tyd aan weinigen onbekend gebleven, doch nu onbevolkt en onbetreden. Deze grote duiftere kogel vciid de vyand in zynen aantocht; en na lang;dwalcnds Voerde eindelyk een glimp van Schemerlicht zyne afgematte flappen ylings derwaards. Op eenen verren afftand ont. dekte hy een hoog gebouw, opgevoert met prachtige trappen tot aan de wallen des hemels, deszelfs top ofschoon oneindig rykcr fcheen het werk van een koninglyk paleis, verfiert met eenen gevel van goud en diamant; de poort fckitterde van gaerlen en morgenlandicbe tdelgeftecntens, op de aard*  c«8i «trtor navolging ha te Bootsen, noch door de fchaduwen vanhet penceel te ontwerpen. De trappen waren die genen gelykj langs welken Jacob de engelen, dehemclfche wagters,toen hy voor F.zatt naar Pad.un-Aran in de velden van tnz vluchtende, by nacht onder het uitgefpreide ftarrendak dromende zag opftygen en nederdalen, en ontwaakt uitriep: deze is de poort des hemels. Ieder drempel had eene geheim-, zinnige beduiding; bleef niet altoos ftaan, maar wierd fomtyds' onzichtbaar in den hemel opgetrokken» dan vloeide onder deze plaats eene flikkerende zee van Jafpis of van vloeibare paerlcn, waar langs dc gelukkigen van achter de aarde doos de engelen opgenomen hecnzeildcn, of door vuurige paarden daarover heengetrokken wierden. Nu waren de trappen Ecdcrgelaten» het zy om den vyand tot eene gemaklyke opftyging te verzoeken, of om zyne treurige uitfluiting uit de poorten des hemels te verzwaren. Rcgt tegen deze, juist over den gelukkigen zetel van het Paradys, opende zich een brede weg nedei waards naar de arfrde, veel breder dan die geert, welke in later tyd over den berg Sion en het beloofde land aan God zo dierbaar, zich uitftrekte, waat H a  langs zyne engelen met hoge bevelen geduurig been eti weder gingen, de gelukkige Hammen bezochten, en waar zyn oog van Paneas, de bron des Jordaans, tot aan Berftba waar het heilig land aan Aegyptén cn den oever van Aiabien grenst, met genoegen ncderzag. Zo wyd febeen de Opening daar de grenzen der duifternis geplaatst waren, ge'yk die genen zyn, die de golven van den Oceaan beperken. Daar nu zag de Satan van den onderften drempel, die tot aan de poort des hemels met tafelen van goud waren Ingelegd, op het onverwagt gezigt waarmede hy deze gehele ivaercld op eenmaal overzag, verwonderd nederwaards. Gelyk Wanneer een verfpieder duisternis en woestynen den gehelen nacht met gevaar doorwandeld heeft, eindelyk by het doorbreken van den aangenamen morgen, den top van eenen hogen berg klimmend bereikt, die aan zyn oog het goddclyk vergezicht van eenigc vreemde landftreek, of eene beroemde hoofdftad met glinfterende pyramiden en tinnen vereierd, verguld' door de ftralcn der ryzende zon, plotsling ontdekt. Zodanige verwondering greep den bozen ge st aan, boewei eertyds bewoner des hémels; doch veelmeer  C"7> ontvlamde hem de nyd op het gezicht van deze zo heerlyke waereld. Van deze' hoogte zo verre boven de ronde ge. welven van de fchaduwen des nachts verheven, befchouvvt hy haar in 't ronde; hy ziet van het Ooftelyk punt der we.gt'diaal tot aan de ftarren des rams die Andromeda verre van de Atlantifche zeën boven den gezicht-einder wegdragen; vervolgeus ziet hy de breedte van pool tot pool over , zonder langer dralen fciiict hymet eene nederftortende vlugt in den eerften gebiedkring der waereld neder; en .ftuurt zynen kronkelenden weg zonder moeite door de zuivere marmoren lucht midden door de ontelbare ftarren, die hoewel op eenen afRand ftarren, in de nabyheid andere waerelden fchenen; andere waerelden fchenen zy, of gelukkige eilanden gelyk de llesperifche velden van ouds zo beroemd; gelukkige velden en wouden, bloeiende valleien en driemaal gelukkige ei'anden; doch welke gelukkigen daar woonden, hield hy zich niet op om te vragen. Maar allermeest trok de gouden zon, die aan glans den hemel allermeest evenaarde, zyne ogen tot zich. Daarheen, onbekend flt op daH nederwaards, naar ofvan het middelpunt, of naar #3  bct'oodcn of weden, neemt hy door het dille Firmament zynerf loop; waar de grote verlichtdcr overal bp liet digt gezaaid geringer gedarnte, dat zich voor haar gebiedend oog in eene ^eëvenredigde verwydering houdt, van verre glans en licht verfpreidt; dit, wanneer het zynen darrendans geregeld aangaat, die dagen, maanden en jaren berekent, wendt fnel deszclfs verfchillcnde beweging tot de alverkwikhende iamp, of wordt door hare magnetifche dralen rond gedraaid , die die gchecl-al zo aangenaam verwarmen, en tot ieder inwendig gedeelte met een drelend voedfel, zelfs tot in de diepten'*1, hoewel ongezien, onzichtbare krachten fchieten; zo wonderbaar •was haar luifterryke dand geplaatst. Hier landt de wand, ■als eene vlak, zo als de darrekundige in de vlammende -aonncnfchyf door zynen optifchen kyker nog nimmer zag. •Deze plaats vond by onuitfprecklyk aan glans, met niets ■ wat aardsch is, het zy metaal of deen te vcrgelvken; niet •in alle delen gelyk, maar allen gelyk doordrongen met ecu -dralend licht, gelyk gloeiend yzer met vuur. Was het metaal, dan was een gedeelte goud, een gedeelte zuiver zilver; waren het denen , dan waren zy meedaal Karbonkels of  C»9> Chrysoliten, Robynen of Topazen, of van dc twaalf die op Aftïons borstplaat fchittcrden, en mogclyk aan dien ge'yk, die dikwerf meer ingebeeld dan gezien is, aan dien Meen, welken de Wysgcreu hier beneden zo lang vruchteloos gezocht hebben, ofschoon zy door hunne vermogende kunst, den vluggen Hermes binden, en den ouden Protheus in verschillende gedaantens ontbonden, uit de zee oproepen en door de fmeltktoes tot zyne vorige gedaante terugbrengen. Wat wonder dan, wanneer velden, en landftreken hier een zuiver elixir uitwaasfemen, en rivieren van vloeibare ftromen, daar de yrotc febeikunftenaares de zon, zo verre van ons verwyderd, met aardfche froffen vermengd, door eene krachtdadige aandrift hier in het duister zulk eene menigte van onwaar, deerbare dingen voortbrengt, aan verw zo luisterryk en in Wezen zo zeldzaam? Hier ontmoet de duivel nieuwe Hof om op te ftaren; zyn oog heerscht onverbyirerd wyd en verre; zyn gezicht vond hier noch tegenftand noch fchaduw, maar niets dan zonnenfehyn; gelyk wanneer hare ffcralen op den middag van den Acquator loodrecht nedervailen, dus fclioten zy hier loodrecht opwaards, daar ..ergens ecna Bé  fehaduw van eenig duister lichaam kan nedervallcn; en de lucht nergens zo beider, fcherpte zyne gezichtsflralen tot ver verwyderde voorwerpen; hierdoor ontdekte hy in het verfchiet eenen glansrykcu engel , denzelfden dien ook Johannea in de zon zag; zyn rug was naar hem toegekeerd, maar zyn glans niet verborgen. Een gouden Tiaras van verlichtende zonneftralcn omringde zyn hoofd, niet minder luisterryk golfden zyne lokken langs zyne fchoudeien met vleugelen bevederd; hy fcheen tot eene grote waardigheid beklemd, of in diepe gedachten weggezonken. Blyde was de onzuivere Geest, als nu hopende iemand te zullen aantreüen, die zyne dwalende fch eden , als het einde zyner reize en het begin onzer ellende, den weg tot bet Parady» zoude sanwyzen. Doch alvorens vermomde hy zyne gedaante, die hem gevaar of vertraging had kunnen te weeg brengen; nu fcheen hy een jongen Cherub hoewel niet van den eerften luider, nochtans zodanig Cen in wien eene hemelfcbe jeugd lachte, en ieder lid verfpreidde zachte vriendclykheid, zo natuur'yk was hem de veinzerij. Zyn vliegend btSt fpeelde krullend onder eenen krans op ieder zyner wangen,  («20 de phr'men zyner wieken van velerlei verwen re famen gefield, waren met goud belprenkeld; zyne klederen waren ora zich te fpoeden, opgepord, en een zilveren ftaf vergezelde zyne deftige fchreden. Hy naderde niet ongehoord; de luisterryke engel wendde zyn dralend gezicht hemwaards, eer hy natier trad; door zyn gehoor gewaarfchuwd , was terltond de Aartsengel Uriel herkend, een van dc zeven die in Gods tegenwoordigheid naast aan zynen troon tot zyne bevelen gereed daan, en zyne ogen die hemel en aa-de rondwaren, brengen zyne opperde geboden over zee en land, over. nat en droog. Dus nadert hem Satan: Uriel! want gy zyt van d^ze zeven geesten , die met uitnemenden luister in bet gezicht van Gods hogen troon daan, de eerde, gewoon om zyne hoge plechtige bevelen als zendeling door den hoogden hemel te brengen , waar alle zyne zonen op uw gezandfebap wachten; waarfcbynlyk zyt gy h'er om eene gelyke eer door de hoogde bevelen te verkrygen, en gelyk zyn oog, deüc nieuwe fchepping dikwils te bezoeken; een onuitfprekelyk verlangen om al}e Zyne wonderwerken maar voornamentlyk den uienich zynon U 5  lioogflbegiinftigden lieveling te zien en te leren bennen, hem voor wien by alle deze werken zo wonderbaar gefchapen beei% heeft my uit de cborcn der Chcrubims das alleen dwalend hier gebragt. Glansryke Seraprr! verhaal my in welken ven deze fchitterénde bollen dc mensch zyne 'woonplaats gevestigd heeft; of heeft hy gene gevest-'gde plaats, of kan hy in dezen of genen fchitterenden bol zyne "woning verkiezen, waar dan kan ik hem vinden, om met geheimen aandacht of opentijke verwondering hem te aan'fchöuwen, aan wien de grote Schepper waerelden ten gefchenk gegeven, en op wien hy alle zyne weldaden uitgegoten heeft, opdat wy in hem en in alle dingen gelyk betaamlyk is, den algemenen Schepper, die zo rechtvaerdig zyne wederfpannige vyanden in de diepste hel beeft uitgedreven, mogen pryzen, cn die om dit verlies te herftellen, dit nieuw gedacht der menfehen om hem beter te dienen gefchapen heeft? wys zyn alle zyne wegen! • Dus fprak de onbekende valfche huichelaar; want noch jnensch noch engel kan de huichelary onderkennen , het eenig kwaad dat, voor God ailcen uitgenomen, door zynea  t.oelatendcn wil hemel en aarde doorwandeld; en dikwils, toe zeer de wysheid waak: , flaapt de argwaan aan hare ■poort, cn geeft, terwyl de goedheid geen kwaad vermoedt, waar zich geen kwaad vertoont, zyn ampt aan de cenvou. wigheid over. Ook ditmaal wierd Uriel bedrogen ofschoon beftierder der zonne, en voor den l'cherpzigtigficn geest van alle Serafs in den hemel gehouden; deze gaf in zyne oprechtheid den fnoden en fchandchken bedrieger dit antwoord". Schone Engel! deze fchynhare misftap, dat verlangen, dat de werken van God onderneemt te kennen en daardoor den groten werkmeefter te verbeerlyken, verdient in plaats van ftrafbaar te zyn, om zo veel meer lof, hoe meer bet een misftap fchynt, die vin de Empyreifche woning dus alleen u hier geleidt, om ooggetuige te zyn van dat geen, Wat anderen in den hemel alleen door overbrenging te vreden fielt; want inderdaad alle zyne werken zyn won. derbaar, aangenaam om te kennen, en allerwaardigst om zich onophoudelyk met vermaak daaraan te herinneren. Poch welk gefchapen wezen kan hun getal begrypen of de oneindige wysheid die hen vportbragt, maar hunne oor-  zaken diep verborgen heeft. Ik zag het toen de vormeloze klomp , de ruwe ftof dezer waereld tot ééne» hoop by een kwam; de verwarring hoorde zyne ftem, ras ftond het wilde oproer gebreideld, en het onbepaalde kreeg zyne grenzen; tot dat op zyn twede bevel de duifternis vlood, liet licht opging en orde uit onorde verrees; fchielyk eilden de verwarde elementen, aarde, water, lucht en vuur ieder tot zyn eigen vierde gedeelie, en deze Aetherische verfyndhe d des hemels vloog opwaards, bezield met veifchillende gedaantens , die kogelwyze zich rolden en tot talloze ftarren vormden; gy ziet hoedanig zy zich bewegen; elke beeft hare yqprfchreyen ruimte, elke haren loop, het overige wandelt in eenen cirkel rundsom het geheel-al. Zie nederwaards op den kogel, wiens hier heen gekeerde zyde met een licht prykt, van bier ontleent, doch weder wordt terug gekaatst; deze plaats is de aaide , dit licht haar dag, dat anders gelyk het onderlt gedeelte van dit halfrond door den nacht zoude overvallen worden; doch daar befteedt de nabuurige maan (d -s noemt men deze fchone ftar , bier Juist tegen overftaande) ter rechter tyd hare hulpe , en eindigt en ver-  025) nieuwt dus door het midden des hemels haren maandelyk- fchcn kring; van hier vult cn led gt zy met gcleenden luister hare drievouwdige gedaante om de aarde te verlichten, en verhindert de nacht in zyne bleke heerfchappy. De vlak, de ik met den vinger aanwys is het Paradys, de verblyiplaats van Adam ; deze verheven fchaduw zyn prieel; langs dezen weg kunt gy niet dwalen, my vordert den mynen. Dit gezegd hebbende keerde hy zich om, en de Satan diep nedeibuigende, gelyk men aan hoge geesten in den hemel gewoon is, waar de eer gegeven en de eerbied nimmer verzuimd wordt, nam afscheid, en fpoedde vol hoop van een gelukkig gevolg, van de Ecliptica nederwaards naar de kusten der aarde, doorkruist met zyne vliegende ftap, en menigen dampkring , en rustte niet voor dat hy op den top van den Niphates nederftreek. Einde van het derde Gezang.   VIERDE GEZANG» VV aar is de Waarfclimvende itemme: wee den inwoon»1 deren der aarde! welke hy, die de openbaring zag, toenmaals luide in den Hemel hoorde roepen, toen de draak na eene twede nederlaag woedend nederkwam om wraak te nemen aan de menfehen? waar is zy; om onze eerfie ouderen, nog tydig van de nadering hunnes geheimen vyands gewaarfcbnwd, hem en zyne dodelyke ftrikken gelukkig te doen ontvlieten? want thans ftreek Satan vlammende van woede, nu nog als verzoeker, maar weldra als verfchuldigcr neder, om aan den onfchiüdigen zwakken mensch zyn verlies van den eerl  ften vcldflag en zyne vlucht tot den afgrond, te wreken. Doch zonder zich te verheugen wegens zyne komst, van hoe verre ook, hoe verwegen, en zonder vreze; zonder oorzaak om zich in zyne naderii g te verblyden, begint hy zyne gruwzame verzoeking; die thans naby hare geboorte in zynen rus. telozcn boezem kookt, en als een duivelsch werktuig op hem zeiven terug {laat. Afgryzcn en twyffeling verfcheuren zyne ontroerde denkbeelden; overal is . de grond voor hem een bruizende afgrond; en onvermogend om door verandering van plaats zo min eenen voetftap van de hel, dan van zich zelvcn te ontvluchten, draagt hy dezelve in zynen boezem, en rondsom zich heen. Than- wekt bet geweten de fiuimcrende wanhoop; wekt de bittere gedachte aan dat geen wat by was, wat by is, en het ysfelykcr toekomende dat hem verwacht; op vréesfelyker wanbedryven moet een vreesfelykcr lyden volgen. Somtyds vestigt hy zyne gepynigdê fombcre blikken op Eden, hetwelk zo bevallig voer hem lag; fomtyds op den hemel cn de glansryke zon, welke thans het toppunt van haren middagsloren bcfreeg; dan in diepe herinnering borst hy in de volgende woorden uit:  020) o Cy, die met overtreffenden glans bekroond, gelyk de God dezer nieuwe wsèréfd van uwe alleenhecrfching nederziet; op wiens gezicht aBe dc ftarren hare kleinere hoofden omhullen; tot u fpreek ik, do h met gene vriendfehaplyke ftem, en voeg uwen naam daarby, 6 Zon! om u te betuigen hoe zeer ik uwe (haten haat , die my herinneren uit welk eenen (laat ik viel; hoe heerlyk ik' eenmaal boven uwen kogel verheven was, tot dat hoogmoed, en nog erger heerschzucbt, my, ftrydende tegens den or.wcdcrftaanbnren koning des hemels, in den afgrond Hortten. Ach ! waai om beoorloogde ik hem ? hy, die my tot dc dralende hoogheid fchiep, waarin ik geplaatst was, verdiende deze behandeling niet; nimmer wierp hy my zyne weldaden voor, en zyn dienst was n'et zwaar. Wat kon geringer zyn, dan hem te pryzen, cn wat redelyker, dan met dank hem te betalen? Doch alle zyne goedheid werkte boosheid en niets dan kwaadaartigheid in my. Zo hoog verheven, verfinade ik dc onderwe-pins; een (tap hoger, dacht ik, zoude my tot den hoogden verhefTcn, cn in een ogenblik aan den onmectbaren fchuld van eindeioze ■dankbaarheid, zo bezwaariyk door eeuwig te betalen, doof 1 a  O3<0 «scmvig fdiuldig te blyvcn, ontheffen; vergetende-wat ik onepnoudelyk van hem ontfing, en niet overwegende dat een dankbaar gemoed zyne fchiild erkennende niets fdiuldig blyft, maar altoos betalende op eenmaal in fchuld komt en zich uit dezelve ontflaat. •—« Waar was dan die drukkende laft? ö had zyn almagtig befluit my- tot eenen geringcren engel gefchapen, ik ware gelukkig (taan gebleven; gene onbegrensde hoop had myne eerzucht doen ontwaken. Doch waarom niet? veelligt had eene andere hoge magt het oproer gezaaid, en my, hoewel geringer, tot zyne zyde overgehaald. Maar andere magten my gelyk, zyn niet gevallen, onbeweeg]yk (tonden zy, gewapend tegens alle inwendige en uitwendige verzoekingen. Hadt gy dezelfde vrye wil en magt om te (taan? Gy had dezelven! wien of wat hebt gy dan aan te klagen dan de vrye liefde des hemels aan allen in gelyke maat uitgedeeld? dat dan zyne liefde vervloekt zy! zyne liefde of haat, my onvcrfchillig, verdoemde my tot eeuwige pyncn. Neen, vervloekt zyt gy! doordien uw wil tegens den zynen vrywillig gekozen heeft, wat gy zo billyk thans beklaagt. Ik ellendige! waar zal ik den eeuwigen toorn, waar  de eindeloze wanhoop ontvluchten? waar ik hccnvlücht i» de helle; ik vevdrek'my zeiven tot eene helle; in den diep. ften afgrond opent zich een diepere, welke mygeduurig dreigt te verduiden, en waartegen de hel die ik tyde een hemel te zyn fchynt. 6 Keer dan eindelyk terug! is er nergens eene plaats voor berouw , nergens eene voor vergiffenis open? Neen, gene dan door onderwerping. Aan dat woord te denken verbiedt my myne trotsebbeid en de vreze voor ïfchande by de geesten des afgronds, die ik met andere beloften, met andere ydelheden vervoerde, en my beroemde den Almagtigen te kunnen onderbrengen. Ik ellendige! weinig weten zy hoe yslyk deze ydele verwaandheid my doet lyden, onder welke pynen ik innerlyk verzucht: en terwyl zy my, in de hel ten troon gedegen, hoog verheven tot Diadeem en Scepter, aanbidden, lig ik, alleen de hoogde in magt, ■ook de diepdè in ellende gevallen. Eene zodanige vreugde vindt de eerzucht! Doch gcdeld, dat ik berouw konde heb. ben; gcdeld dat ik uit genade in mynen vorigen daat zon kunnen herdeld worden; hoe rasch zou dc grootheid, de trotfche gedachten terug roepen; hoe rasch dat geen terug / 3  roepen, wat eene geveinsde onderwerping had doen zweren? we'vaart zou de geloften in pynen afgelegd, als afgedwon» gen en niet geldend verklaren. Nimmer kan eene ware verzoening daar fiand grypen, waar de wonden van eenen dodelyken haat zo diep zyn ingedrukt ,• dit zou Hechts oorzaak zyn van eene ergere vredebreuk cn eenen zwaardcren val. Dus zoude ik de korte ftilftand duur en met dubbelde finarten kopen. Dit weet myn reehter! hy dicihab cn is Zo verre om den vrede tc fchenken, als ik ben, om denzelven te bidden ,• dus van alle hoop verftoken, tlaat hy in ftede van ons banneling :n en verworpenen, zyne ogen op het voorwerp van zyn genoegen, den mensch, en op de voor hem gefchapene waereld. Vaarwel dan hoop! en met dc hoop vaarwel vreze! vaarwel wroeging.! al wat goed is, is voor ray verloren! boosheid, ftrek gy my tot eenen God! door u mogelyk zal ik het ryk met den koning des hemels vcdcelen, en mogelyk meer dan de helft daarvan regceren ; hiervan zullen de mensch en deze nieuwe waereld weldra getuigen. Terwyl hy d ip fprak verduisterde elke gemoed bewegmg zyn gelaat, driemaal door bleekheid, toorn, nyd en wanhoop  033) van verwe vernnderd. Dit a'.les misvormde zyne gekor-des gedaante, cn verried zyne valse!.heid byald.'en eenig ooghen»> gadcilccg. Wan: hcmclfche gemoederen zyn aan zodanige, onreine driften nimmer onderworpen. Dus, als een konflen.aar van bcd-o?, elite beroering met uitwendige kalmte te vernisfen, nam by de veritciling te baat; by was de eerfte die onder den dekmantel van heiligheid de vabib eid tc (lyerk ftelde, cm gruwzame euveldaden van weêrwiaak zwanger, te verbenen. Doch njg niet genoeg was by in dezelve volleerd om Urlël, reeds a hicrdocbig, te misleide»; her cog van dezen volgde hem op zynen weg nedcrwamls, en zag 1 em op den Asfyrifcken berg in cer.e ontfleitenis, gro,ter dan die welke een der zalige geesten kon overkomen. Alleen, niet befpied nog gezien gelyk hy waande, bemerkte Criël echter zyne trotfche gebaarden en zyne dolzinnige bcwe ui cn. Dus vervolgt Satan zynen weg en nadert de grenzen v. n Eden, waar het verrukkend pa-adys, thans in de n 1 yhc'd, met zyn ingedoten groen als met eene l-.mdfohappelyke h;ining, het vrugtbaar hoofd cener Helle wildernis bekroonde; welks hairige zyde digt met doornen, ruw cn wild begroeid, i4  f>4> flfe nadering afweerden! Daar boven verbleven zicb tot eene onzichtbare hoogte de majéstueufe fchadüwen der cederen, dennen, vygen, en der uitgefpreide palmbomen; een lommer-ryk toneel! cn doordien de klimmende takken fchaduw boven fchad.uw vormden, eene woudachtige vertoning die bet prachtigst gezicht opleverde! Nog hoger dan hunne toppen verhief zich de begroende, wal van het paradys; en opende onzen damheer een uitgcfirekt gezicht rondsom hem heen in zyn nabimrig ryk hier beneden. Nog boven dezen wal vertoonde zich eene ronde rey van uitgelezen bomen, beladen met de fchoouftc vruchten, tevens met bloczcms en vruchten van gouden kleuren, met hncltendc fchakeringen vermengd en doorweven. De zon fchoot op dezelven hare ffralcn vrolykcr neder, dan op eene purpure avondwolk of vogtige regenboog, wanneer God het aardryk gedrenkt hcefe. Zo vele bevalligheid vertoonde dit landfebap. Uit eene zuivere kwam men in eene nog meer zuivere lucht, zy deed het hart de licflykheden cn vreugde der lente inademen, en verdreef alle zielünarlcn buiten de wanhoop. Nu ftrooijen zachte koeltjens, hunne welriekende pennen klappende, pas  ontloken geuren, cn lispelen waarvan zy dézen balzarherïden buit geroofd hebben. Gelyk de noordooftcwind hun, wél* ken aan gene zyde van bet voorgebergte der hoop gezeild-, en Mozambik thans voorby zyn, Saba's liefyke geuren van de fpecerci-kusten van gelukkig Arabien te gemoet waait; 'daarop vergast, vertragen zy hunne vaart, en dc oude Oceaan door dezen reuk verkwikt, lacht vele mylen verre. Dus hield deze aangename reuk den bozen vyand eenen tydlang op, welke naderde om hem te vergiften; veel aangenamer voor hem dan Asmodeus den vischrook, die ofschoon vetv liefd op de bruid van den jongen Tobias, door denzclven verdreven, cn uit wraak in ketenen gefloten van Medieii naar Egypten gezonden wierd. Satan was nu in gedachten verdiept en langzaam tot aan den voet van dezen fteilen en woeden heuvel genaderd-; doch verder vond hy genen weg, zo' diep verward gelyk ééne voortlopende ftruik (topten de laaggroeyende heedérs en doornen den weg , welke door 'dc voctftappen van menfehen noch beesten kon'worden betreden. Slechts eerié poort was er, en deze lag aan-de andere zyde naar hé: l 5  oosten. De aartsvyand zag haar, docli hy verfmaadde den rechten ingang, fprong met verachting cn zonder moeite over alie de grenzen van heuvel cn hogen wal, en laat zich in den lusthof op zyne voeten neder. Gelyk. wanneer ee.i roofgierige wolf nieuwe ftreken zoekt voor zynen buit, loert waar de herders hunne kudden des avonds te midden der zekere velden in eene fcbaap3l;ocy byeen- dryven, en zonder moeite over de heggen fprirgt en zich in de kudde werpt Of gelyk een dief gezind om eenen ryken te bcileelen, wiens fterke deuren kruislings gefloten en vast-gegrendeld, geea geweld hebben te vrezen, over de daken of in de vei.ft-rs klimt. Dus klom de eerfle grote roycr in dc fchaapflai Gods, en dus drongen in latere tyden fckaamteloze huurlingen in zyne kerk. Nu vlo, g hy op-.vaards en zat gelyk eene water rave o:> den boom des levens, de mi Idelfte en hoogfte boom welke daar groeide; echter herwon hy daardoor het leven niet weder, maar zat daar om den dood uit te doelen aan hun die leefden,; ook dacht hy geenfints aan de deugd van deze levcnfchenkcnde plant,; by gebruikte .ham alleen voor zyne inzichten, daar zy wel gebruikt het zegel der on-  fterflykhcid zoude gewcfr zyn. Zo Weinig weet iefnind buiten God alleen dc rechte waarde van eenig goed het welk zich aanbiedt; de beste zake,; werden tot grove misbiuikej, of bet edelst genot gebezigd. Nu ziet Satan in tene be> perkte ruimte op den gehelen rykdóm der natuur, op alfo de genoegens voor menfchelyke zinnen vatbaar, met nieuw* bewondering neder; ja wat meer is, hy ziet eenen hemel op aarde; want bet gelukzalig paradys was den hof Gods, door hem in het ooften van Eden geplaatst; ooftwaards ftrekte zich Eden van Auran tot aan de koniglyke torens van SeJeucia door de Griekfcbe koningen gebouwd, waar lang te voren de zonen van Eden in Thelasfar gewoond hadden; in deze aangename landftreek had "God den nog veel aargena» mer lufthof aangelegd; hy gebood den alom vruchtbaren grond alles voort te brengen wat gezicht, reuk en fmaak kon vergasten; te midden van dezen bof ftond de boom des levens boven anderen zyne kruin hoog verheffende, waaraan ambrozyne vruchten van groeijend goud bloeiden; en naast aan het leven groc'de onze dood, de boom der kennis; die kennis van hei goede zo duur gekocht door de kennis vau  (138) bet kwaad. Een brede ftroom vloeide zuidw'aards door Eden, Veranderde zynen loop niet, maar verloor zieh onder den fchaduwryken voet van eenen digtbegroeiden heuvel. Want God had dezen berg, die den hoog ftygendcn hof zyne gedaante gaf, over den fneilen ftroom geworpen, welke dror de aderen der fponsachtige aarde met eenen aangenamen dorst opgezogen, eene frisfe fontein deed ontfpringen, die' den lusthof met vele beken bewaterde. Dauftorttehyin eenen waterval van den {feilen heuvel neder, en ontmoette den nabyzynden ftroom, die thans uit zynen duisteren doortocht weder verfchenen, zich daarin vier ftromende armen verdeelt; langs verfchillcnde wegen voortftrcomt, cn vele beroemde ryken en landen, onnodig hier aan te halen, doorkruist; nodiger ware het te melden, wanneer de kunst zulks vermogt, boe de kronkelende beken dezer Saphicr-bronncn, voortrollende over oofterfche paarlen en goudzand, onder neerhangende fchaduwen en Iabyryutifche gangen van Nectar vloeiden, elke plant bezoekende, cn bloemen voedden het paradys waardig; bloemen, gcenfints door kiescbheid der kunst in bedden of vreemde opgefchikte perken, maar door dc algoedc natuur  C*39) op bergen in dalen en vlaktens milddadig voortgczaald, daar waar eerst de morgenzon de open velden koefterend verwarmde en de ondoordringbare febaduw der middag pricelen deed bruinen. Dus was deze plaats de gelukkige landfehappelykc zetel van verfchü'.ende gezichten; bier zag men wouden welkers kostelyke bomen welriekende gommen en balzam deden druipen; anderen welker vruchten gepo!yst met eenen gouden fchors bevallig ncderhingen, cn van eenen aangenamen fmaak waren; hier waren de Hisperifche velden waarheid, bier alleen, indien zy ooit waarheid geweest zyn. Tusfchen dezclven lagen aangename velden, effene wyden en kudden, grazende de tedere kruiden; ofpalmheuvcls, of de bebloemde boezem van ecnige bevochtigde vallei ftrooiden hare fchattcn uit over bloemen van allerleie verwen en over de roos zonder doornen; aan de andere zyde zag men fombere grotten cn tot eene koele wykplaats gevormde holen, over welken de wynftok als een tapyt heen gefpreid met wellustige ranken langzaam voortkruïpt, en zyne purpuren druiven uitlegt. Intusfchen ruisfehen murmelende beken van de ftcile bergen nederwaards, verdeden zich of  (14°) .Vereenigen in eene kom hare ftromen, terwyl dt met myrthen bezoomdc oevers in dit christal zich fpiégefcn. Aldaar itcmmen de vogelen inchorenhunne gezangen aan,- Zephyrs, dartelende Zephyrs drinken den reuk in van velden en ■bosfeben, cn ruisfehen in de zidderende bladeren, terwyl de algemeene Pan de Gratiën cn urnen ten dans geleidt, en de eeuwige lente met zich voert. Noch .ha aangenaam veld Emia, waar Proferpina bloemen plukkende, als de fchoonfte bloem zelve door den duisteren Dis geplukt wierd, het welk Ceres alle die moeilykheden te weeg bragt, om haar door geheel de waereld te zoeken; noch dc lieflyke heining van J)afhis aan den Orontes; noch de beg citerende bron van Caftilicn, vermogten met d-'t paradys in Eden te ftryden ; ook jiict met bet Nifeisch eiland, hetwelk door den ftroom Triton omcingeld is, en waar de oude Cham, door de heidenen Ammon cn door de Lybiers Jupher genaamd, Amajthea en baren met bloemen omkransten zoon den jongen Eacchus, aan de ogen zyner ftiefmoeder Rhea verborgen had; noch de berg Amara waar de Abysfinifche vorftcn hunne zonen bewaken, onder de Ethiopifche linie aan den mond des  040 Nyls, rnet chriflallen fteenrntsen eene gehele dagreize omHóten , cn door fommigen voor het ware paradys gehoüden, echter van dezen Asfyrifchen hof zeer verre afgelegen, waar de vyand zonder genoegen alle genoegens en alle foorten van levendige fchepfelcn zag. geheel nieuwen vreerad aan het gezicht. Twee veel edeler gedaanten, het hoofd opwaards gekeerd, 'godlyk opwaards gekeerd en ryzig van geftalte, fchenen met een aangeboren gezag in nakende majefteit de heren van dit alles. Waardig fchenen zy dezen luister; waarheid, wysheid, geftrenge en zuivere heiligheid, die hoe geftreng, echter in eene ware kihdérlyke vryheid beftond, en door deze de ware achtbaarn'éid des mens, ftraalden als het afbceldfel van hunnen ahnagtigen Schepper uit het goddelyk cpflag hunner oger. In uitwendige gedaante van eikanderen endtrfcheiden, fcheen ook hun gèflacht niet het zelfde; hy fcheen tot diepzinnige overpeinzing en dappciheid, zy tot zagttnoedighcid cn alle aantrekkelyke bevalligheden; hy alleen voor God, zy voor God en hem revormd. Het fchoon brede voorhoofd en het verheven oog getuigden zyne opperbeerfchappy; van zynen gedeelden fchedcl hingen rondsom zynen rug krullend  de zwart bruine'loiskea, doch niet beneden zyne fchouderen; maar zy droeg tot aan hare flankc lendenen nederwaards hare onopgefierde gouden vlechten, achteloos in- krullen golvende gelyk de tedere fcheuten van den wynftok, al bet welk van hare onderdanigheid getuigde , doch die. met een zoet vermogen gevorderd, door haar met kuifche onderwerping, ze» digc fierheid, cn liefkozend tegenftreven gegeven, en vol van liefde door hem wierd ontfangen. Ook .waren de geheime delen des licbaanis toenmaals niet verborgen. Hier heersebte £cne fchuldige, gcue outeerende fchaamte over . werken der Jiatuur. Hoe hebt gy zonden-broed! in plaats- van dit ge> Juk geheel liet menfchclyk gcflacht door fchynfciioon, alleen .door ydele vertoning van zuiverheid verlloord, en uit bet leven der menfehen zyn gelukkigst leven, cenvomvdigheid en vlekkeloze onfchuld verbannen! Dus wandelden zy naakt, ïliet febuwende het aangezicht Gods noch dat. der engelen, want gene kwade gedachte bevlekte hunne ziel. Zo wandelde het bominnelykst paar, het welk zich immer uit tede. re liefde omarmde, hand in band; Adam dc beste der mannen onder alle zyne zonen na hem geboren, Eva de fchoonfte  onder alle hare dochteren. Onder een groen befchaduwi prieel zagt fehommelend bewogen, by eene heldere fpving. bron zaten zy thans neder; en na gene meerdere moeite dan genoegzaam was om na hunnen geliefden arbeid zich aan de koele zcphirs te bevelen, de rust zoeter, en de heilzame dorst en honger aangenamer te maken, namen zy hunne avondmaaltyd van vruchten; nectarfche vruchten hun door de gebogene takken dienstvaardig geboden, terwyl zy op de zachte grasbank met bloemen doorweven, leunend nederzaten. Het fappig vleesch dezer vruchten was hunne fpyze; en zo vaak bun dorsfte, Chepten zy in de fchorst uit de omzoomde bron. Gene aangename gefprekken, geen aanvallig lachen, geen jeugdig fchertzen gelyk zulks het be. minnclyk paar betaamde aan den gclukkigftcn huweiyks keten geklonken, ontbraken daar. Rondsom hen fpeelden dartelend alle de dieren der aarde, daarna wild geworden, en alles wat in bosfehen en wildernisfen, in velden of holen van den buit leeft. Vrolyk ftapte de leeuw en wiegde het laui in zyne klaauwen; dc beer, de tyger, de lynx, dj panther Jprongen rondkom ben heen, de logge elephant bezigde ooi li  (J4+) film ft behagen alle zyne krachten, en vouwde zynen buigzamen fnuit; de listig vlyende (lang weefde haren .gefchubden ftaart in Gordianfche knopen en gaf ongevoelig proeven van" hare onzalige list; andere dieren legerden zich op het gras, befchouwden verzadigd al liggende de weiden, of gingen herkauwend tot hunne rustplaats; want de nedergedaalde zon fpoedde thans in vollen loop tot de eilanden in den oceaan, en dc ftarren die den avond aanbragten gingen in de ryzende weegfchaal des hemels op, wanneer Satan nog van deze'fde plaats waarop hy ftond rondsom zich ziende, van zyne verftomming weder bekwam, en aldus fprak: ■6 Hel! wat zien myne ogen met grieving! in onzen zo hoog geklommen toeftand van zaligheid, fchepseicn van eene andere gedaante veclJigt uit aarde gevormd, gene geeften, hoewel weinig minder volmaakt dan de bewoners des hemels. Myn oog volgt hen met bewondering; de beeldtenis der Godheid zo levendig in hun uitgedrukt, en de bevalligheid dbor de hand die hen wrocht op hare geftalte uitgefpreid, «m myne liefde tot hen kunnen wekken. 6 Beminnelyk paar! weinig denkt gy aan uwe naby zynde verandering, ia  045) Welke alle deze genoegens verdwynen en u in de ellende zulle* nederftorten, die om zo veel te ysfelyker zyn zal, naar maté het genot van uwe zaligheid thans groter is. Gelukkig zyt gy, maar te weinig verzekerd, om dit geluk lange te kunnen fmalan ; deze hoge zetel, uw hemel wordt te flecht bewaakt, om eenen vyand gelyk daar is ingekomen, af te weren. Geenopzettelyké vyand echter van Ü, want ofschoon ik geen mededogen vh.de, kan ik medelyden voeden met uverlatenen. Metu zoekikteni verbindtenis, eene zo enge zo onverbreeklyke vriendfehap, dat voortaan ik by u, of gy by my zult moeten wonen. Ze-( kër zal myne woonplaats niet zo aangenaam zyn aan uwe zinnen dan dit paradys; doch ontfaug dezelve als een def werkftukken van uwen maker; hy gaf my dezelve, en ik deel haar even gewillig aan u mede. Om u beiden te ontw fongen zal de belle hare wydfre poorten openen en alle hare koningen zullen 0 begroeten; daar zal meerdere ruimte zyn dan ta deze beperkte landrtreck om uwe talloze h'aktW «relingen te ontfangen. Is die plaats niet beter, venvyc' zulks aan hem die my dwingt om deze wraak aan u weiRen fliy niet misdeden te" oefTenui uit weerwraak tegen»' Kt  fiemdie-mybeleedigde. En ofschoon ik thans, gelyk ikwiarlyk worde, by hot aa.ifchouwcn van uwe ongeftoorde onfchuld tot in myn binnenfte bewogen wierd, dwingen my echter rechtvaardige redenen, eer, gezag en wraak, verbonden met de verovering dezer nieuwe waereld om dat geen te doen, waarVoor ik anders hoewel gedoemd, een afschuw zou gevoelen. Dus fprak de vyand, en verontfchuldigde door de noodzakelykheid zyne duivelfchc daüen, gemeenlyk het voorwendfel der tyrannen. Daarna daalt hy uit zyne zitplaats van den bogen boom neder, mengt zich onder de fpelcnde kuctden der viervoetige dieren, zich zeiven nu in deze, dan in eene andere gedaante der dieren verwisfelende, als allermeest met zyn oogmerk overeenftemde om zyne prooi nader te bezichtigen, en ongemerkt te onderzoeken, wat hy door hunne woorden en daden nader van hunnen ftaat kon leren; nu trad by gelyk een leeuw met brandende ogen rondsom hen henen; dan als een tyger, die in het veld twee Vrolyke rhee-kalven fpelend befpied heeft, zich dan uitgerekt op den buik nederlc^t, dan weder opftaat en zyne loerende houding menigmaal verandert, en üus al het voordeel op«  Cnr) fpoort om lien beiden zekerder te bedringen en in zyne klaauwen te gvypen; wanneer Adam de eerde man, Eva de eerde vrouw dus aanfprak, en den Satan geheel gehoor deed zyn om zyne ui drakkingen te vern.m.n: Eenigfte deelfter in alle deze genoeg' ns, cn gy zelve dat gedeelte daar van, my waardiger dan alle de anderen! ougetwyiTeld moet de oppermacht welke ons, cn voor ons. de ruime waereld wrocht, oneindig goed, en door deze goedheid zo oneindig milddadig als vrymagtig zyn. Hy gaf ons het aanwezig zyn uit het ftof, en plaatste ons bier in «11e gelukzaligheid , ofschoon wy van zyne hand niets verdiend hadden, en niets te doen vermogten wat hem nodig was — Genen anderen dienst begeert hy van ons dan dit eenig dit gemaklyk gebod na ce bomen, om van alle de bomen in dit Paradys beladen met zo vele vcrfchillcnde fmakelyke vruchten, den boom der kennis naast den boom des levens geplant alleen uitgenomen, te mogen eten; zo naby aan bet leven wast de dood, welke eene vreesfelyke zaak de dood dan ook zyn mag. Immers gy weet, God heeft den dood uitgefproken op bet eten van dien boom; onder zö K 3  Daarop antwoordde hem Eva: ó Gy voor wien en van ik gevormd werd , vl-esch va» tiw vleesch, en bui,en wien ik zonder oogmerk hier zyn zou, myn geleider en hoofd, wat gy z gt is rechtvaardig eu billyk. Waarlyk den Schepper zyn wy allen prys en dagelykfchen dank verfchuldigd. Ik voornamentlyk welke verre het gelukkigst lot mag genieten, ziende u door zo vele voorrechten hoven my verheven, want nergens kunt gy uws gclyken,  tinden. Menigmaal herdenk ik den dag in welken ik voer de eerste maal uit den ilaap ontwaakte, my zelve onder de fchaduwen der blucmen vond ruften, en myne verwondering waar en wie, van waar en hoe ik derwaards gebracht was, gene palen kende. Niet verre van daar veripreidde zich een murmcld geruisch van water uit eeuen onderaardfehen kelder ontfprongen, zich vergaderende in eene vloeibare vlakte, waar het onbeweeglyk ftond, en helder gelyk bet uitfpanftl des hemels. Derwaards begaf ik my met onervaren gedachten, cu lag my neder op eene rustplaats van groene zoden ter fcefchouwing van deeze ftille en heldere zee, die my eenen anderen hemel te zyn fcheen. Nederbukkende om te zieri, verfchcen in dit b Jdcr water eene beeltenis juist tegen my over, zich nederbukkend om my te befchOi wen. Ik deinsde terug, en de beeldtenis deed het zelfde; doch weldra wendde ik my vergenoegd weder derwaards, als even vergenoegd dezelfde beeltenis met antwoordende blikken van overeenftemming ,en liefde, zich ook weder derwaard wendde. Tot op dit uur zou ik daarop geftaroogd, en met een ydel verlangen my hebben gepynigd, had eene ftem my niet toegeroepen«  Wat gy ziet, bevallig fchepfcl, wat gy daar ziet, zyt gy zeiTe; met u kwam en verdween deze beeltenis: maar volg my, ik zal u derwaards geleiden waar gene fchaduw uwe aankomst noch tedere omarmingen te verwachten is, tot hem, welker beeltenis gy zyt. Hem zult gy onafscbeidelyk als de uwe bezitten, aan bem zult gy eene menigte baren die a Selyken, en deswegens , Moeder van het menfchelyk geflapt genoemd worden. Wat konde ik anders dan den genen volgen, welke zo onzichtbaar my geleidde? Welhaast wierd ik onder eenen ahornboom ü gewaar; inderdaad fchoonheid en verhevenheid fpraken uit uw ge.aat, doch gelyk my toefchcen Scne zo fchoone, zo aanvallige zo innemend minnelyke gedaante, gelyk die van het zacht-aartig waterbecld! Ik keerde «ï om u te ontwyken, gy volgdet, en riept luide: fta ftfl fchone Eva, wien ontvlucht gy? Gy ontvlucht hem van wien SV m, zyn vleesch, zyn been; Sm u het aanwezig zyn te geven, leende ik u uit myne zyde, allernaast aan myn hart, wenschjyk leven, om voortaan een onaffcheidelyk dierbaar genoegen in u aan myne zyde te zien. Als een gedeelte my»er ziel zoek ik, en als myne andere helft eisch ik u. Toea  drukte uwe zagtc hand de myne; ik gaf my"~over, en van' dien tyd ondervond ik hoe fchoonhcld, door mannelyke houding en wysheid welken alleen de wezentlyke fchoonheden zyn, overtroffen worden. t Dus fprak onze a'gemene moeder, en leunde met ogen die eene onftr ifbare echtclyke liefde cn zachtmoedige ondergefchiktheid te kennen gaven, onzen eerften Vader half omarmend, aan zyne zyde ,• haar nakend zwellende boezem rustte aan den zynen, alleen bedekt door het vlocyend goud harer gulde lokken ,• hy, verrukt door bare fchoonheid en verpligtende bevalligheden lachte met verhevener liefde haar toe dan Jupiter zyne -juno toelacht, waneer by de wolken bezwangert, welken de lentebloemen op de velden flrooijcn. Hy drukte baar moederlyke lippen met zuivere kuffen. Uit nyd keerde de duivel zich om, loerde hen zydclings aan met eenoogzo kwaadaardig alsyverzuchtig, en jammerde dus by zich zelvcn: Hatelyk, pynigend gezicht! zullen dus deze twee gelukzaligen zich in elkanders armen ftrengelcn, en zal dit gelukkig Eden de volheid van zegeningen op zegeningen hea Zien genieten; terwyl ik ter helle verfloten, waar genoegens KS  noch ficrde, maar tomeloze begeerten geensints de gerings, ten onder onze eeuwig onvervulde ftraffen en eene opftapeling van fmarten op fmarten, om ons te martelen, wonen. Doch laat ik niet vergeten hoe veel ik uit hunnen eken mond heb gewonnen; alles, gelyk my toefchynt, is geenfmts het hunne. Gintsch ftaat een dodelykc boom, genaamd de bpom der kennis, en van deezen te eten is hun vérboden. Pe kennis hun verboden? dit verwekt agterdocht en heeft gene zweem van rede. Waarom zou hunnen Heer hun deze misgunnen? kan kennis te hebben zonde zyn? kan zy den dood veroorzaken ? ftaan zy flechts doof hunne onwetenheid ? Is, dit hun gelukkige ftaat; dat de proef hunner gehoor, zaamheid en trouwe? 6 gelukkig grondbeginsel gelegd om bun verderf daar op te bouwen! Daardoor wil ik hun gemoed t,ot begeerte naar meerdere kennis aanfpo en, hun de nydige bevelen doen verwerpen, uit gronden om de nederigheid te bewaren, by hen welken door de kennis God gelyk zouden geftegen zyn; wanneer zy daar naar dreven, zullen zy eten; en fterven. Wat kan natuurlyker volgen ? alvorens nogthans TOoet ik dezen hof naauwkeurig navorfchende doorwaren, ea  genen hoek in dcnzelven ondoorzoclu laten. Het geval mogelyfc voert my derwaards, waar ik aan den voet eener fpringbroa in de digte Ichaduwen eenen wandelenden afgezant des hcniels aantref, om van hem te vernemen, het geen my verder te weten nodig is. Leeft intusfehen zo lang gy moogt nog gebakkig paar! geniet tot dat ik terug keer uwe korte zaligheden, want langduurige ellenden ftaan daarop te volgen. . Dit zeggende wendde hy zyne trotfche fchreden met verachting van hun af, terwyl zyn oog met loosheid omwaart, en ving aan woud en wildernis, berg en dalen te doorkruisfen. Jntusfchen daalde de ondergaande zon in het verst verfchiet waar de hemel, dc aarde en de oceaan aan cikanderen grenzen, langzaam in het westen neder, en fchoot hare rechtftreekfchc avondftralen tegens de ooftclyke poorten van bet paradys. Deze was eene albastc ilcenrots, opgehaald tot in de wolken, wyd en. Verre te zien, en langs dezelve wentelde zich ecnenkeld voet-, pad opwaards van de aarde. Al het overige was eene afgel'cheurde klip, overhangend op een geilapeld, cn onmogclyk te beftygen. Tusfchen de pylers dezer fteenrots zat het opperhoofd der hemcllchc wachters, Gabriel,en verwachtte den nacht. Ronds-  C'54> om hem oefende de jeugd des hemels ongewapend hunne heldcnfpclen, en niet verre van daar hingen hunne hemelfche wapenen, hunne fchildcn, helmen cn fperen, vlammend van edclgerteentcns en goud. Aldaar kwam Uriel gegleden langt de baan eener zonneftraal tot hun neder, met de fnelheid van eene fchictende ftar in den herfst by het aannaderen van den nacht, wanneer brandbare dampen de lucht verdikten en den zeeman verkondigen van welk een punt van het kompas de flor-' frende winden zullen bulderen ;haa(lig fprak hy deze woorden r Aan u Gabricl is door het lot den last cn de naauwkeurige wagt opgedragen terverhocding dat niets nadec'igs deze plaats zou mogen naderen of overvallen; Op den hoogden middag van heden naderde een geest myne kogel, yverig gelyk hy fcheen om meer van de werken des Almachtigen te vernemen, cn in het byzonder van den mensch, het jongst evenbeeld Gods. Ik Volgde hem op zynen weg, zeer fpocdrg voortgezet, met myne Ogen, en floeg zyne luchtige voetftappen gade ; doch op ket gebergte noordwaanls van Eden gelegen waar by allereerst aan land fieegjbefpeurde ik weldra blikken in zyn gelaat door hatelyke gemoedsbewegingen verduisterd, en onbekend in den hemel-  (155) Ceduurig volgde hem myn 002, doch onder de fchaduwen verloof ik hem uit het gezicht; ik vrees dat een der gebannen fcharen het gewaagd heeft uit den afrrond op te (lygen om nieuwe onlusten te (lichten. Wend alle uwe zorgen aan om hem te ontdekken. De gevleugelde krygsheld antwoordde: Geen wonder Uriël dat uw volmaakt gezicht,midden in de» ftralenden omtrek der zonnc, uwe zitplaats wyd en verre hcenfchouwt; de fcherpe wagt aan deze poort geplaatst laat niemand doorgaan, dan zy die welbekend, uit den hemel dalen. En fints de middag uur kwam geen fchepsel van daar neder. Gy weet hoe bezwaarlyk het is geeftelybe zcüftandigheden door lichaamiylèc hinderpalen af te weeren, wanneer een geest van eene andere foort gezind geweest is om over deze aardfche fchansfen heen te fpringen. Doch wanneer hy van wien jjy fpreckt ergens in den omtrek dezer velden in eigene of vreemde gedaante om te loeren mogtrond waren, zal zulks by het aanbreken van den morgen my bewust zyn. Deze waren zyne beloften, en Uriël keerde op dezelfde heldere (fraai welke thans haar uiteinde opwaards keerde en hei» fehuins nederwaards naar de zon voerde, nu achter dc azori-  Osfi) fche eilanden verborgen, naar zynen post terug. Of de eer» fte fchyf des hemels, was metongelooflykc fnclheid herwaards-, Ofonze aarde minder ter wenteling gefcbikt was met eenen kortèrcn vlucht naar het often gerold, om door terug gekaatst purpur en goud de wolken te lieren, die den weftelyken troon omrollen. Nu naderde de ftille avond, en de graauwc fchemcring omkleedde alles in haar ernflig gewaad. Het ftilzwygen volgde baar, want dieren cn vogelen hadden zich verfcholen, die iö Kunne grazige bedden, dezen in hunne legers. De wakende n'achtegal alleen zong den gehelen nacht hare zwaarmoedige liefdezangen, en de ftilte verrukte zich aan hare tonen. Nu glinfterdc het uitfpanfcl met levendige Saphicren. Hesperus» liet fierr der darren altoos geleidende, fteeg in den fclïitterends. ften glans opwaards, tot dat de maan in wolkeloze majedeft Opgerezen, cindelyk met de pracht eener koningin haar on> vergelykelyk licht onthulde, en haren zilveren mantel over de duifternis heen wierp. - Toen fprak Adam tot Eva: Schone echtgenote 1 het naderen van den nacht en alle dié dingen thans der rust aanbevolen, herrinneren ons tot het ge*  C»57> Éot eener zelfde verkwikking, immers God heeft arbeid en ruft, gelyk dag en nacht by den mensch doen afwiifclen ; riè thans rollende avonddauw van den flaap, drukt met een zagt en (lttimerend gevvigt onze oogleden neder. Andere fcbepfelen waren den gehelen dag zonder bezigheden rond, en de rust is hun minder nodig. De mensch heeft met het lichaam of met het gemoed zyne dagelykfcbe bezigheden, een teken zyner waarde en der gunst des hemels welke alle zyne wegen gade ftaat, terwyl andere fcbepfelen werkloos rond dwalen en God gene aantekening houdt van hunnedaden. Morgen, eer de vroege dageraad het ooften met bare eerfte lichtftralen bepurperdj, zal onze tegenswoordige arbeid ons weder wekken; hier zal de bloeyende boom, gintsch het jeugdig groen onze overfchaduwcfe wandeling op den middag, en het welke onzer te fpottert eh meerdere handen te vereisfehen fchynt, ter befnocijing der welige (cheuten, onze zorge vereischen. Ook deze bloemen éi druipende gommen afzichtelyk en zonder order verftrooid, eisfehen onzen byftand, wanneer wy ongehinderd de paden willen betreden. De nacht intuflehen beveelt ons naar het voorfchrift der natuur dc rust te genieten.  C'5S) Eva inct eene volmaakte fchoonheid gefierd, antwoordde Op deze redenen: Wat gy beveelt, myn oorfprong cn gebieder, worde zonder tegenkanting door my gehoorzaamd; God beeft het dus bevolen; God is uwe gy zyt myne wet; dit alleen te weten, is de gelukkigfte kennis en de roem eener vrouw. In uw gezelfehap vliegt de tyd onbemerkt voorby; by u zyn jaargetyden en hunne verwiflelingen, alle genoegens my even aangenaam. Liellyk is de adem van den vroegen morgen; zyn licilyk ryzen aangekondigd door dc verrukkende choren der vroeg ontwaakte vogelen; aangenaam de zon wanneer zyde eerfte opftclvke dralen over dc bevallige landdreken, op gras, geboomte, vruchten en bloemen van dauw droppelen fchitterende, heenfpreidt; welriekend de vruchtbare aarde na eenen zachten regen; bal-, zam zagt de nadering van den aangenamen avond ; ook dc dille nacht met dezen aan hem gewyden vogel, deze febone maan, deze darren de diamanten des hemels, haar gevolg; doch noch de adem van den morgen wanneer by aanbreekt onder het welluidend choor van vroeg gewekt pluimgedierte; noch de ryzendc zon over de aamninnigde landdreek ; noch kruid,  ('59> noch vruchten, noch bloemen met dauwdruppelen verflerdj noch de lieflykheid na den gevallen regen; noch de milde welkomen avond,- noch de ftHie nacht met den hem gewyden vogel; noch de wandelingen by het maanlicht of fchitterende ftarren, zyn my aangenaam zonder O. Maar waarom fchy. nen dezen den gehelen nacht door? voor wien dit verbazend gezicht, wanneer de flaap aller ogen bedekt heeft? Onze algemene ftamvader antwoordde baar: Dochter Gods en der menschen, volkomene Eva, dezen heb. ben haren loop van den eenen morgen tot aan den volgenden avond rondsom het aardryk te volbrengen ; zy ryzen en dalen geregeld, om volkeren, hoewel nog niet geboren, van land toe land het toebereid licht uit te delen, op dat volkomene duifternis haar o td gebied niet herneme, en het leven der natuur en aller dingen uitbluflche. Door deze milddadige vuuren niet alleen verlicht, worden zy met eene zachte warmte van verfchillenden invloed geftoofd, gekoesterd, toebereid en gevoed. Gedeeltelyk vlocyen hare vermogende krachten op alle de planten welke op de aarde groeyen, neder, haar bekwamer. makende om door de magtige zonneftralen de volkomenheid te L  tonen ontfangen. Zy dan, hoewel niet gade geflagen in het diepst der nacht, fchynen niet vergeefs. Denk ook gemunts dat het den hemel aan befchouwers, God aan prys en dank zoude ontbreken, ofschoon de mensch nietbeftond; millioenen gecstclyke wezens wandelen, liet zy wy waken of llapcn, onzichtbaar op deze aarde rond. Alle dezen befpiegelen dag en nacht zyne werken, en zwaayen den betaamlyken lof opwaards tot hem. Hoe menigmaal boorden wy ter middernacht van de tteile wedergalmende heuvels of uit de flapende wouden, henielfche ftemmen, die nu alleen, dan door andere tonen geantwoord, haren grooten fchepper bezongen ? Menigmaal wanneer Zy in fcharen de wacht houden, of by nacht zorgvuldig rond gaan, in een harmonieus choor vereenigd, gevoegd by het hemclsch geluid van Ueflyk luidende fnaren, verdelen hunne gezangen den nacht, en verrukken ons tot den hemel. ■ Dus fprekende wandelden zy hand in hand naar hun gelukkig nacht-prieel. Eene plaats door den opperften planter gekozen, toen hy alle dingen voor het aangenaamst gebruik der menfehen bepaalde. Het dak was een weefsel van lauren en oiirthe ukken en ander hoger groeyend breed en welriekend  0«i 3 lover; dc Acantus en andere geurige heeftere omheinden aari be de zyden de groene wanden. De fchoofte bloemen, de Iris met alle bare verwen, de roos en de Jafmin verhieven bare bebloemde hoofden daar tnsfehen, en wrochten een Mofaisch werkftuk. Lager Mikten de Crocus, dcHyafimh en het viooltje den grond met eene ryke mengeling van meer verwen als inde koftelykfte ziune'. eeldeu v.m edelgcfteenten fpelen. Tot deze piaats naderde geen dier, geen vogel, geen gekorven diertje noch eenig ander fchepfel, zo groot was hun ontzag voor de menfehen. In fchadnw-yker, heiliger noch eenzamer prielen, hoewel flechts verdicht, mogten Pan noch Sylvamis immer (lapen, noch Faunus cn de Nymphen wonen. Hier dekte de nieuw gehuwde Eva in eene byzondcre afperking het eerst haar bruidbed met bloemen, kransfen ca^felrjekcode kruiden; hier Hemden hemelfche choren van feestvierende engekn hunne Hymnen aan op die dag i toe" zy ,IMr in «#ende fchoonbeid, tot onzen ftamvader voerden, beter opjcüerd en beminnenswaardiger als Pandora, door de Goden met alle hunne, weldaden befchonken. Maar ach ! de treurige uitkomst maakte beiden maar al te gelyk, toen zy . door Hennes to: den onwyzeu zoon van Japhet gebragt,. met £2  betoverende blikken alle menfehen verlinkte, om van den genen wraak te nemen, welke het oorfprongelyk vuur des hemels aan Jupiter ontroofd had. Aldus tot hunne fchadtiwryke rustplaats genaderd, bleven zy beiden {baan, beiden keerden zy zicb om, en aanbaden onder den open hemel welken zy aanfebouwden dien God die den hemel, de aarde en het uitfpanfel voor hun ontdekt, denwederfchynenden kogel der maan en deftarrenpool gewrocht bad: Gy ook, (dus baden zy) almagtige maker riept den nacht, en vormdet den dag, welken wy, in onzen beftemden arbeid, in wederkerige hulp en wederkerige liefde, de kroon van alle «wc zegeningen door u ons gefchonken, gelukkig ten einde bragten. Gy fchonkt ons deze zalige verb'yfphats, voor ons «Heen te groot, waar de overvloed deelnemers derft, en uwe zegeningen ongeplukt op de aarde vallen. Doch gy bebt uit ons beiden een gedacht beloofd, dat de aarde vervullen, en met ons uwe eindeloze goedheid verheffen zal, niet alleen wanneer wy waken, maar ook dan.wanneer wy gelyk thans de milddadige bedecling van den flaap zoeken. Dus eenftemmig baden zy en zonder acht te flaan op andere  gebruiken dan op zuivere aanbidding welbehaaglykst aan God, gingen zy hand in hand naar het binnenst gedeelte hunner hutte ; daar lagen zy zich naast elkander neder, niet nodig hebbende gelyk wy eenen bezwaarlyken last van klederen af te leggen. Zeer zeker keerde Adam zich niet van zyne fchone bruid, noch weigerde Eva de geheime zeden der echtelyke liefde; de huichelaar moge met uitwendige geftrengheid, van zuiverheid, heilige plaats en onfchuld fprekcn, als onrein ontheiligen wat God zelf als rein verklaard, aan fommigen bevolen, aan allen geoorloofd heeft; onze maker beveelt zich te vermeerderen ; wie durft bevelen zich te onthouden dan alleen onze verwoester, de vyand van God en menfehen? Heil u echtelyke liefde! geheimnisvollc wet! ware bron der menfehelyke voortplanting! eenigst eigendom in het paradys, waar overigens alles gemeenfchappelyk was! Door u werden 4e fnode lusten verre van het menschdom verdreven, tot het onvernuftig vee verbannen; door u, op rede en recht, op billykheid en zuiverheid gegrondvest, weiden de dierbare betrekkingen, en alle de liefdadige banden van vader, zoon en broeder bekend. Verre zy het van my dat ik u zonde noemen, u berispen, of u aan eene heilige £3  plaats onbetaamlyk zoude denken; gy welkers bed onbevlekt en zuiver verklaard is gelyk bet voormaals door de heiligen en aartsvaderen gebruikt werd, zyt degeduurige bron var. alle huisfelyke genoegens. Hier bezigt de liefde bare gulden pvlen, hier licht bare onuitbluschbarc lamp, bier klapt zydepnrpuren wieken; niet in gekochte lonken van jonge dochtcren zonder liefde, zonder vreugde, noch in dierlyk toevallig genot; niet in den minnehandel der hoven, vermengd met dansfen, wteldrige vermomming, middernachtelyke balls of Serenades door den gemelyken minnaar aan zyne fiere fchone gezongen, welke hy verftandiger, met verachting van zich zou hebben afgeweerd. Deze zich omarmende twee werden door de nachtigalen in den fiaap gewiegd. De bloemryke zoldering flrooide op hunne naakte leden rozen, welken door den morgen weder vergoed werden. Slaap dan gezegend, fiaap elan allergelukkigst paar wanneer geen gelukkiger ftaat uwe begeerte is, en zoek nimmer meer te weten! Thans had de nacht met zynen befchaduwden kegel dit uit. geftrekt ondermaansch gewelfsel half weg berg aan gemeten ; Voor de elpenbene poort ftonden op bet gewoonlyk uur de Welgewapende Cherubjm, gereed om met alle hunne ki ygstuigen  Oö5) de nachtvi/acht te bezetten, als Gabriel tot den naasten Enge!, hem in magt gelyk, aldus fprak: Uriël trek met dc helft van dezen meidenaauwkeurigfte wagt tegen dc grenzen van het zuiden; dc andere helft wende' zich noordwaards, cn onze kring zal geheel het wetten omflnitcn. Zy fcheidden gelyk vlammen, die naar bet fchild, deze naar die der fpecr. Daarna riep hy twee fterke en moedige geesten, welken onder hem het gezag voerden, en gaf hun de volgende bevelen: Ithuriel cn Zephon doorzoekt dezen hof met eene gevleugelde fnelheid, cn gene fchuilhoek blyve ondoorzocht; maar fpoedt inzonderheid derwaards waar deze twee fchone fchepfelen huisvesten, cn nu mogelyk reeds Slapend, geen onheil vrezen. Een van den ondergang der zonne kwam dezen avond herwaards, verhalend, dat een hclfche geest (wie zou zulks vermoeden?) aan de grendelen der helle ontkomen, zynen weg herwaards genomen had, en buiten twyffel om kwaad te bedryven rond dwaalt ; wanneer gy dezen vindt, zo grypt en voert hem herwaards. Dus fprak hy, en vertrok aan het hoofd zyner blinkende fchare, welke de maan verduisterde; maar deze twee namen den weg naar het'prieel om hem welken zy zochten te vinden. Ook v L 4  daar vonden zyhem, zittende gelyk eene padde naby aan bet oor van Eva, beproevende om door dmvelfche kunst de fpringvederen harer zinnelykheid te bereiken, en daarin volgens zyne begeerte begocbelingen, gezichten en dromen te fmeden ,• of ware het mogelyk met inblazend vergif hare levensgeesten, door het zuiverst bloed, gelyk zachte uitwafemingen uit zuivere dromen ontdaan, te ontrusten, tot misnoegde gedachten, ydele hoop, wufte begeerten, ongeregelde lusten op te wekken, en haar met opgeblazene inbeelding te bezwangeren, welke den hoogmoed baren. Terwyl hy hiermede bezig was, beroert Ithuriel hem zagtskens met zyne fpeer,- gene valschheid kan voor de aanraking van wapenen in den hemel verdaald, bedaan, maar wordt in tegendeel gedwongen om tot hare eigene gedaante terug te keren. Ily fp„ngt op> ziet zich on£dekt en overrom„ peld. Gelyk wanneer eene vonk, gevallen in een vat buskruid tegens eenen gevreesden kryg in ergens een voorradhuis bewaard, de zwarte korrels plotslings met eenen verfchrikkelykea brand doen uitharden en de lucht doen ontvlammen, dusfprong de duivel in zyne eigene gedaante op. Beide defchone engelen deinsden terug, half verfchrikt den vreesfelyken koning zo  onverwagts voor hun gezicht te zien; doch rasch daarna traden zy zonder (chroom hem onder de ogen: Wie van die muitende geesten ter holle veroordeeld zyt gy. die aan uwe gevangenis ontvlucht zyt? waarom zat gy hief dus veranderd gelyk een vyand in eene hinderlaag, om aan het hoofd dezer flapende te waken ? Kent gy my niet? vrieg Sacan vol van hoon; kortlings ken t det gy my immers, hoewel niet als uw makker? ik zat in eenen," rang tot welken gy niet verraogt te ftygen. Doormy niette kennen verraadt gy u zelveu als onbekend en de laagfte van uwe foort te zyn. Of wanneer gy my kent, waarom vraagt gy dan en waarom vangt gy u gezandfehap zo onverrichter zake aait als het zal eindigen ? Zephon befpotting met befpotting beantwoordende, zeide hem} Denk niet afgevallen geest dat uwe gedaante nog gelyk uwe vorige, of uw glans niet verminderd is, om gekend te worden als ftondt gy in uwe volle zuiverheid in den hemel. Toenmaali toen gy ophieldt goed en heilig te zyn week deze glans van ur en thans gelykt gy aan de zonde en aan de onreine duiftere, bewaarplaats uwer verdoemenis. Doch kom mede e» zyt verL$  068) zekerd dat gy u voor hem zult moeten verantwoorden welke ons gezonden heeft, en wien gelast is om deze plaats te bcfchermen en dit paar voor onbeilen te bewaren. Dus fprak de Cherub, cn zynenadrukkelykegcftrengc verwycingen gaven aan zyne jeugdige fchoonbeid onwederftaanbare bevalligheden. Vernederd ftond de duivel, gevoelde hoe eerwaardig dc onfchuld, en zag hoe beminnelyk de deugd inbare ware gedaante is: hy zag het, zyn verlies wroegde hem, en Vooral doordien zyn luider zo zichtbaar was afgenomen. Nogthans veinsde by onverfchrokkenhcid. Wanneer ik metu ftryden moet, zeide hy, het zy dan de befte met den beften, met hem die u gezonden beeft, of met u allen te tarnen, niet met u zendelingen alleen. Meerdere eer is door het eerste tc winnen en minder te verliezen. Uwe vrees, hernam Zephon onverfchrokken, zal het bewys ons fparen wat de gciingfte onzer allen tegens u onzalige, en daarom wankelmoedige vermag. De aartsvyand, door razerny verftomd, vermogt niet te antwoorden! doch draafde gelyk een trotsch gebreideld ros het welk fchuimend op het yzer gebid knabbelt , hoogmoedig vooruit. Vruchteloos dacht het hem tc ftryden ofte vluchten j  de Vèrfchnkkmgen van boven hadden zyn hart getroffen en zyne trqtschheid gebroken. Thans indenabyheidvan den weftclyken hoek gekomen, zagen zy de in een half rond (taande wachters, in gelederen digt gefloten om de naafte bevelen af tc wagtcu. Met eene luide ftemme riep Cabriel, hun opperhoofd, aan de fpits van dit leger hun toe: Vrienden! ik hoor de treden van fnelle voeten, die berwaard fpoeden, en erken by het fchemerlicht der ftarren Ithuriel cn Zephon door de fchaduwen; een derde, koninglyk van aanzien doch in verwelkten luider komt met hun; zyne houding en zyne trotfche (lappen fchynen die van den vorst der helle, zonder ftryd zal hy vermocdelyk niet weder van hier vertrekken. Staatmoedig, de uittarting fpreekt uit zyne blikken. Naauwlyks had hy geëindigd, toen de twee geesten naderden en kortclyk verhaalden wien zy herwaards voerden, waar by gevonden, welke zyne bezigheid, en in welke ccne gedaante en houding by ontdekt was. Met ernftige blikken fprak Gabriel hem dus" aan: Waarom Satan, hebtgy de grenzen aan uwe boosheid gcdeld, verbroken, om dc bezigheden van anderen te doren, welken  (170") wel verre van uw muitend voorbeeld te volgen uit magt cn recht u vragen, welke reuklooshcid u in deze plaats gebragt heeft;gelyk bet fchynt ondernomen, om hen in hunnen flaapte ftoren wiens woningen God in zegening hier geplant heeft? Daarop antwoordde Satan met verachtelyk opgellagene wenkbraauwen: Gabriel, in den hemel hadt gy den roem van wys te zyn, als zodanig heb ik uook befchouwd,- maar uwe gedane vraag doet my daaraan twyffelen. Waar leeft hy, die zyne pynen bemint? wie zou niet, den weg daartoe vindende, uit de helle breken, offchoon hy daar in gedoemd is ? Gy zelf buiten twyfiel zoudt Zulks doen; gy zoudt u aan eenige andere plaats van de pyn allerverst verwyderd, ftoutmoedig wagen, derwaards, waar gy hoop zoudt mogen voeden, om uwe fmarten voor de rust, en poedig met de vreugde uw kwelling te verwifielen. Dit nu ?oek ik in deze plaats. Doch deze is gene rede voor u, die alleen het goede kent, maar het kwaad nimmer geproefd hebt.. En gy werpt my zynen wil voor, die ons gekerkerd heeft ? dat hy zyne yzeren poorten beter grCndele, wanneer by ons in dien duifteren kerker begeert te bewaren; zo.v.el op uwe vraag.  070 Het overige is waar, zy vonden my waar zy zeiden, maar dit bewyst noch geweld noch beleediging. Dus fprak Satan met verachting. De heldenmoedige engel in yver ontdoken voerde hem met eenen verachelyken glimlach te gemoet: 6 Welk een verlies voor den hemel fints Satan viel; hy die van de wysheid konde oordelen; hy, die door zyne dwaasheid geftort is, en thans zynen kerker ontvloden, te rug keert om ernftig te twyfb-len of men den geen als wys moet aanmerken dan nier, die hem vraagt welke verwegenheid zonder toeftemming, hem van de aangewezen grenzen derhelleherwaards voert. Hy oordeelt het wysheid, de pynen op welke eene wyze ook te ontvluchten, en zyneftraffe te ontkomen. Oordeel dus voort vermetele! tot dat de wraak die gy vliedend in de armen loopt, uwe vlucht zevenmaal fneller te gemoot ijlt, en deze wysheid die u niet fchynt geleerd te hebben dat gene pyn den oneindigen toorn éénmaal ontvlamd, kan evenaren, in de helle terug zweept. Maar waarom gy dus alleen? Waarom is de gehele hel niet nevens u, losgebroken ? Is de pyn minder pyn voor - hun, hebben zy minder nodig dan gy om te ontvluchten? of  (170 Zyt gy zwakker dan zy om haar te vcrdtmren ? Hadt gy, moe-" dig opperhoofd, de eerde in het vluchten voor de fmarten, de oorzaak der vlucht aan de verlatene benden ontdekt, gy waardt in waarheid niet alleen hei waard komen vlieden! Meteen dreigend en rimpelend voorhoofd antwoordde de Satan: Niet doordien ik zwakker ben of weg krimp van pynenyh.ledigende engel! Gy weet, toen in den dag de drom van uithardende donders u ten by dand werd gedingerd en uwen anders niet waggelende fpecr onderdcunde, ik als de ftoutmoedigste u onder de ogen zag; maar gelyk voorheen dus ook hier, verraden uwe onbedachtzame woorden onervaamis; nimmer zal een veldheer, zo trouw bygedaan door zyne bende», haar na eene zo zware en mislukte onderneming op gevaarvolle paden wagen, door hem zeiven niet alvorens bespied. Ik derbalven, ik alleen ondernam over den eenzamen afgrond te vliegen, en kom deze nieuw gefchapene waereld, waar van het gerucht tot in de helle is doorgedrongen, befpieden; hier hoop ik eene betere woonplaats te vinden, en met myne verdagene volken op deze aarde of in de middelste lucht tc komen wonen, gereed om voor deze bezitting nog eenmaal te beproeven wat uwe  C»7s3 feeeldtrige legioenen daartegen vermogen. Ligter is het voor hun, hunnen Heer in den hogen hemel met lofgezangen te diencn, zynen troon te omringen, op eenen bepaalden afftand voor hem tc kruipen, dan met my te ftrydcn. - Snel antwoordde hem de ftrydbare engel: Te zeggen Satan ! en tcrftond daarna het te liegen; eerst te beweren, het zy wysheid de pynen te ontvluchten; daarna het amptvan verfpiederte bekleden, geeft genen veldheer, maar eenen betrapten leugenaar te kennen ; en waardt gy vermogend het woord getrouw dazvbyta voegen? ó Geheiligde naam van trouw hoe wordt gy ontheiligd! Gy getrouw? aan wien? aan uwe oproerige benden? aan een leger van afvalligen? waarlyk zodanig een lichaam is zodanig een hoofd waardig. Beftond daarin uwe ondergefchiktheid, daarin dc plcgtige geloften van onderwerping dat gy aan dc gehoorzaamheid der erkende oppermagt u wildet onttrekken? En gy loze huichelaar, die thans den verdediger der vryheid wilt vertonen, wie verlaagde, wie kroop weleer meer dan gy; wie diende den wettigen opperheer des hemels flaafachugcr dan gy? En waarom anders, dan in de hoop hem van .den troon te ftoten en zelf te regecren ? Doch merk op wat ik u zal  (174) ' zeggen: Voort, vlucht dei-waards, van waar gy ontvloden zyt! Vcrfchyn na dit uur nimmer weder in deze heilige grenzen, of ik (leep ll aan ketenen geklonken tot den helfchenpoel en fluit u zo vast in denzelven, dat gy nimmer weder fpotten zult: de gcmakkclyke poorten der helle waren te zwak gegrendeld. Aldus dreigde hy hem, doch de Satan geen acht {laande op deze bedreiging, zwol in meerdere woede, en antwoordde: Spreek a'sdan van ketenen wanneer ik uw gevangen ben, trotfche grensbewakende Cherub; doch zyt alvorens verzekerd den zwaren last van mynen geweldigen arm te zullen gevoelen, of"fchoon de koning des hemels op uwe vleugelen rydt en gy met uwe medegezellen als aan dit juk gewoon, zyne zegekoets in volle pracht langs de met Harren bezaaide paden des hemels voorttrekt. Terwyl hy dus fprak gloeiden de fchitterende wachters des hemels, (loten hunnen Phalanx in eene gehoornde maan en omring, den hem met gevelde fpieflcn, digt gelyk een veld van Ceres thans voor den oogst gcrypt zyn gebaarde wouden van aïren golvend neigt, werwaards de ftorm haar zweept. Twylfelvol ftaat daar de bekommerde landman, en vreest voor zynen hoopgevenden oogst Aan de andere zyde ftond de woedende Satan, alle zyne magt ver»  C*?5> zamelnd, dreigend en onbeweeglyk gelyk de Atlas of Teneriffe; zynegeftalte bereikte de wolken, de gevederde fcbrik waarde om zynen helm, en in zyne vuist ontbrak het gcenfints aan fchild of fpeer, of wat ten minden daarnaar zweemde. Nu zouden verfchrikkelyke daden gevolgd en niet flechts het paradys, maar zelfs geheel het ftarrenheïr des hemels en alléhoofdftofièn door de woede van dezen ftryd, vernield, omgekeerd en in gruis vergaan zyn, had niet fpoedig de Eeuwige ter verhindering van dezen vreesfelyken flag zyne gouden fchalen tusfchen den Scorpioen en Aftrea neergehangen. In dezelven had hy by de fchcpping alle dingen,, ook de rond hangende aarde met de tegenwigtige lucht in evenwigt gebragt en weegt nog in dezelven alle gebeurtenisfen, velddagen en ryken. In iedere dezer lag hy de twee gewigten, de gevolgen der vlucht en die des ftryds, en fchiclyk vloog de laatile naar boven cn ftootte aan den evenaar. Gabriël dit bemerkende, fprak tot den vyand i Satan ik ken uwe fterkte, en gy kent de myne; zy is geenlints onze eigene, maar ons gefchonken,- welke eene dwaasheid dan om op onze wapenen ons te roemen ? de uwen, vermogen niet meer dan de hemel toelaat, ook niet de mynen, hoewel thanj u  verdubbeld om u als ftof te vei treden. Zie opwaards en lees BWIot in liet gintfche hemelteken waar gy gewogen, en befchouw hoe ligt, hoe zwak gy zyt, wanneer gy u durft verzetten. De vyand zag opwaards en erkende de opgerezcne fcbaal; *y toefde niet, maar vlood morrend, en met hem vloden de fchaduwen des nachts. Einde yan het vierde Gezang.  V Y F D E GEZANG*. Thans rees de lieflyke morgen met purperen flappen aa» den ooflelyken hemel en bezaaide de aarde met oofterfche paarlcn, toen Adam , naar zyne gewoonte ontwaakte. Zyne ■ aangename fluimering, de vrucht der matigheid en de ligteuitWaafieming eener zuivere fpys verteeiing, werd door het geTuisch der murmelende beken en riffclend geboomte door den adem van Au'Ora bewogen,vrolyk verflrooid. Hetlieflyfc morgengezang der vogelen klonk van alle takken. Doch hoe groot was zyne verwondering, wanneet hy Eva nog fiapend vond. Hare verwarde lokken cn gloeiende wangen getuigde» Ma,  0?8) van eenen ruftelozennacht. Halfopgerezenleur.thyzich naas» hare zyde, en in verrukking met ogen van hartelyke liefdebefchonwde hy hare fchoonheid tot in de armen van denflaap door de bevalligheden gevolgd: Zagt drukte Hy hare hand, cn met eene lieflyke (Tem den Zephyr gelyk, wanneer zy Flora •aanademt, lispelt hy haar aan : ontwaak, myne fchone, myne Echtgenote, laatftgevondene befte gift desJïemeis, myn eeuwig vernieuwd genoegen, ontwaak ,• de morgen ontfteekt zy. ne fakkel, en het verkwikte veld roept ons. Hetfchoonftetydftip van den dag gaat verloren;; laat onsbefchouwenhoe onze verzorgde planten zyn opgefchoten, hoe de citroenwouden uitwaaflêmen, hoe myrth en palmftruiken druipen, hoe natuur haie verwen vermengt, hoe de nyvere bye de bloem bezoekt en uit dezelve vloeiende zoetigheden zuigt. . Op deze woorden ontwaakt, wendt zy zich met Marende ogen tot Adam, en begint, hem teder omhelzende, het volgend verhaal; . 6 Gy eenige in welken myne ziel alle hare rust vindt; bron van mynen roem en van myne volkomenheid, hoe verheugt my uw tegenwoordig zyn, en de wedergekeerde morgen. Dezeu nacht, en nimmer bragt ik eenen zodanigen door, heeft een  C«>9> droom my gewcld'g ontfteld, wanneer hy eenen droom mag genaamd worden. Niet dathymy bezig hield met u gdy .veelal gebeurt, noch met den arbeid van den voorleden dag, noch met de bezigheden van den aanftaanden morgen; neen, hy m.alde my akelige beeldtenifien, tot op dezen ongelukzaligen nacht onbekend aan mynen geest; eene zacht vloeycnde ftem, dacht my, digt aan myn oor fluifterend, nodigde mytot eene wandeling. Ik hield deze ftem voor de uwe: waarom flaaptgyEva'vrieg zy; nu zyn het de aangenaamfle ogenblikken; de koelte, de ftilte heerfchen Hechts daar niet waar de zingende nachtegal die thans waakt, zyne melodicuse tonen aanftemt door de liefde hem ingegeven; de volgeronde maan regeert thans, en deelt door hare fchaduwen eenen aangenameren hullet aan alle dingen mede; maar hoe nutteloos, wanneer zy niet befchouwd Worden; de hemel waakt met alle zyne ogen, alleen om u, den wensch der natuur, te befchouwen. U betracht het geheel-al met genoegen, en wordt verrukkend tot u getrokken om onverzadehyk uwe aanvalligheden te. befchouwen. Uwe ftem vermeenende «e horen, rees ik op,maar vond u niet; ik vervolgde mynen weg m u te vinden, en altoos alleen gelyk. my dacht, floegikeen M 3  Iukte en at hy. Eene yzing overviel my toen deze verwegene rede door nog verwegener daad gevolgd werd. Doch hy, overladen van vreugde, borst ujt: ó Goddelyke vrucht, zo aangenaam reeds tót u zeiven, maar nog aangenamer dus geplukt; bier verboden gelyk het fchynt, om alleen Goden op u te, vergaften, als bekwaam om den mensch tot dc Godheid te ver, heffen. En waarom zou dien rang hem kunnen fchaden ? \vordt  het goed niet menigvuld'ger wanneer het z'chmededeelt?fan het den Schepper benadeelen, of wordt niet veelmeer zyne eej' daar door vermeerderd ? kom gelukkig fchepfet, fchonc engd, beminnclyke Eva, kom, deel in myn genoegen. Hoe gel ukkig gy zyn"" moogt, uw geluk kan hoger ftygen, en uwe waarde verdieur Zulks. Proef deze vrucht, en wees voortaan onder de Goden eene Codinne; ftyg, aan de aarde ontketend, fomtyds lot den hemel gelyk wy, virhef u door uwe waarde in debovenflefphacren ;aanfchouw daar welk een leven de Goden genieten, en leef gelyk zy. Dit zeggende, trad hy my nader, bragt van de vrucht doorhem geplukt een gedeelte aan myne lippen; hare aangename reuk wekte in my eene brandende begeerte toteeten, en gelyk my dacht, proefde ik baar. Ylings vloog ik met hem tot de' wolken, en vol verwondering over myne fpoedige vlucht en rasfche verandering, befchouwde ik de aarde in bare volle uit-. geftrektbeid, een onafmeetbaar en verwiiTelend gezicht, onder; my opgedekt. Intuffchen verdween onverwachts myn geleider/ en ik, gelyk my dacht, zonk neder cn fliep in. Doch welk eeneVreugde, nu ik ontwaakt, dit alles eenen droom hevinde' ! MA  O Sa) Aldus verhaalde Eva haar nacht-gezicht, en Adam gaf be^ Wogen, haar ten antwoord: Dierbaar beeld van my zelvcn, geliefde wederhelft, ook my bedroeft de onrust die dezen nacht fiapend u gekweld heeft. Deze zeldzame droom doet my duchten; ik vrees dat hy eenen kwaden oorfprong heeft; doch van waar dit kwaad ? In u, zuiver gefchapen, kan gene boosheid wonen. Doch weet, vele ondergefchikte krachten in onze ziel dienen de rede als hare opperlieerfcheresfe. Onder dezelven bekleedt de inbeelding deeerfte plaats; van alle uitwendige voorwerpen onder het bereik onzer wakende zintuigen gekomen, vormt zy verbeeldingen cn denkbeeldige gedaanten • op haar bouwt onze rede hare toeftemming of afkeuring, en dat geen het welk wy erkentenis of mening noemen. Wanneer natuur nu rust, wykt dc rede tot hare eenzame verblyfplaats, cn in hare afwezigheid gochclt niet zelden de verbeelding en zoekt haar na te bootzen; doch deZe beeldtenifien verwarrende, brengt zy misgeboorten voort, Vooral in de dromen, waarin zy lang voorledene daden met nieuwe woorden kwalyk te famen voegt. Zelfs dunkt my in Bwen droom eenige overeenkomst met ons gesprek van giste-  ren avond, boewei met eene zeldzame byvoeging, te 'vinden. Bedt cl'u intusfchen niet: het kwaad kan het gemoed van God en den mensch bekruipen, doch afgekeurd, moet hetwyken en Iaat noch vlek noch verwyiingin de ziel terug. Dit doet myho* pen dat gy wakend zult nalaten, wat gy dromend verafschuwt» Wees dan niet mismoedig, en benevel deze fchone ogen niet, welker zachte blikken meerdere luifter vcrfprciden dan de lief. lyke morgen wanneerby opryzendede waereld toelacht. Kom; laat ons opftaan tot onzen aangenamen arbeid in de wouden, by debezcomdefonteinen of by de bloemen; hare boezems opei nen zich om de aangenaamfte geuren te verfpreiden, die door deri nacht daarin opgefloten, alleen voor u fchyncn gefpaard te zyn. Dus trooftte hy zyne b "drukte echtgenote, cn zy werd getroost. Stilzwygend ontrolden aan beide hare ogen eene tedere traan, welken door hare lokken werden opgevangen: twee andere druppelen gelyk koftelyke paarlen, ftonden gereed uit hare chriftallen (luizen neer te vlocycn, doch al eer zy vielen kust hy dezelven af, en befebouwt ze als het teken eener tedere bekommering, als eene heilige vrees den Almachtigen te hebben beledigd, BIS  Ci84) Dus kwam de kalmte weder en beiden ylden tót de velden, voortwandelend onder het dak derboschryke fchaduwen tot het opengedekt uitzicht van den ryzenden morgen, en de pas op. gaande zon die met hare raderen nog over den oceaan hing. Zy fchoot hare rechtftreekfche ftralen op de bedaauwdeaarde; Nu zagen zy de gehele ooftelyke landfïreek van bet paradys Én Eden's gelukkige vlaktens voor hun opengedekt; hier bogen zy zich demoedig neder, en boden hunnen Schepper de offer» handen die zy eiken morgen in andere woorden pügtmatig hem betaalden: nimmer ontbrak het hun aan nieuwe uiidruk. kingen noch heilige verrukking om hunnen Waker te pryzen in fpreken en zingen vloeide ongezochte welfprekendheid van hunne lippen, en noch luit noch harp paarden by de zachtheid hunner gebeden, of by de melodie hunner verrukkende gezangen. IJu hieven zy dus aan : Dit zyn uwe glorieryke werken, almachtige Vader van alle goede, gaven. Aan u behoort de bewonderende fcheppingvau dit verbazend heel-al; hoe oneindig groot moet gy zelf dan zyn! uwe grootheid is onuitfprekelyk ! zy verheft zich boven alle de hemelen; zy is onzichtbaar aan onze ogen, en fiechts eene flaauwe fcha*  (l8s"> duw van haar zienwy in uwe zichtbare werken. Maar ook degei verkondigen uwe eindeloze goedheid cn goddelyke Almagtl Spreekt gy, die hem aanfehouwt, gy Engelen, gy zonen des lichts! dag en nacht omring: gy met gezangen en welluidend choienzy» nen troon. Cy hemel en aarde verzamelt alle uwe fchepfelen out hem de eerde, de laatde, het middenpunt van alles en de eindelozaj te loven. Schoonde der ftarren, gy, de laatfte uit hetgevolgvan den nacht aan den hemel, diemogclyk met meerder recht aan d» fchemering toebehoort,zekerst teken van den aanbrekenden dajj, die gy door uwe dralende kroon den lachenden morgen bekroonrj prys hem in uwe fphpcr by den komenden morgen, de wellust der, natuur. Gy zonne, beide bet oog cn de ziel dezer uitgedrektts waereld, erken uwen mceder: prys hem met lofgezangen in uwen eeuwigen loop, warneer gy in het ooden opgaat, op den hoogden middagen in bet weden. Gy maan, die thans de zon in het ooden ontmoet, nu met de vaflc darren in hare beperkte kringen vlu.h» cngyvyf andere wandelende vuuren die niet zonder gezangen inj gcheimnb volle danfTen u wentelt, verheft zynen roem,die het licht uit de duidernis opriep. Gy lucht en elementen, oudde zoneU der natuur, die in eenen geduurigen kring nimmer ruilt nJ u voort  08Q beweegt; gy die alle dingen voedt en vermengt, dat n we onophoudelykeverwilTeling uwen maker fteeds nieuwen lef toezwaai je. Gy nevels en dampen die thans van heuvels en uitdampende meiden oprtygt, donker of graauw, tot dat de zon uwen wolligen zoom metgoud bemaalt, ryst op om den Heer der waereld te loven : het zygyopryst om den eenvormigen hemel met wolken te dekken, Of in vallende regenvlagen het dorftig aardryk te drenken, verheft tyzend of vallend den roem des Almachtigen. Gy winden die uit de vier hoeken der waereld waait, pryst hem wanneer gy koele luchtjes uitademt, en in de loeiende orkaanen. Ruischt gy Cederen, cn gy planten neigt u om hem te aanbidden. Fonteinen, en gy melodieus murmelende beken, looft hein in uw ruifèken. Gy al wat adem fchept, vereenigtuwe ftemme. Gy vogelen die zin. gend tot de poorten des hemels Opftygt, draagt op uwe vleugelen zynen lof, cn verkondigt dien in uwe gezangen. Gy die in de wateren zwemt, de aarde betreedt of nederig op dezelve kruipt, weest myn getuige dat ik my des morgens cn des avonds aan bergen, valleycn, bronnen en lommer doe horen, en laat myne ftem hen beleeven om zynen roem te vermelden. Geloofd zyt gy Heer van hetgcheel-al, altoos fchenke uwe milde hand ons alleen het goe-  OS?) de; cn heeft de nacht eenig kwaad gezameld of verborgen, verdryf dit, gelyk bet licht de duifternis verdtyft. Dus baden zy vol van heilige onfchuld, cn hun geest vond weldra de gewoonlyke rust en kalmte weder. Thans ylden zy by den Keflykendaauw, entusfehen zich openende bloemencn tot hunnen aangenamen morgen arbeid op de velden; bierbefnoeiden zy eene rei vruchtdragende bomen, welkers weelige takken over hunne wandelpaden zich bogen, en nyvere handen vereischten om hunne welige omarming te weeren; daar leidden zy den wynftok om zich aan den olmboom te huwen; terdond omvangt hy hem met zynen ter verceniging gezinde armen, en brengt als een huwlyksgoed zyne lieflyke troffen mede, om de onvruchtba^ re bladeren van den olm daarmede te fleren. Vol van mededogen befchouwde de hoogde Koning deshemels hen daarmede bezig. Hyricp den gezelligen engel Raphaël tot Zich, die weleer den jongen Tobias verwaardigde met hem te reizen, en zyn huwelyk met de zevenmaal ongelukkig gehuwde dochter verzekerde. Raphaël, zeide hy, gy weet welk eene verwarring Satan door den diüftcrcn afgrond uit de helle ontvloden, in het paradys heeft aan-  (I83> gericht; gv weet zyn voornemen in dezen nacht om het geluk van hecmenfche'ykpaarteitoren.enzyn kwtadatótig oogmerk om door déne list geheel het menfchclyk genacht in hun te vernielen. Ga derhalven, en breng gelyk een vriend met eenen vriend *en gedeelte van den dag in gefprekken byAdam door; voeg «i by hem ter plaatse waar hy de hitte van den middag ontweken, zich van den verrichten arbeid door verkoelende vruch«en of eene aangename rust verkwikt. Breng hem alles voor «gen wat het geluk van zynen gelukkigen ftaat hem kan doen gevoelen; meldt hem het vermogen van zynen vryen wil; dat in zyne handen zyn geluk berust; dat zyn wil, hoewel vry, kan Veranderen, en waarfchuw hem zynen gelukkigen toeflandniet zorgeloos te wagen. Doe hem vooral het gevaar befchouwen *'n voor wien zy moeten vrezen; welk een vyand onlangs ttit den hemel gevallen, den val van anderen, zo gelukkig ah weleer by, zoekt te bewerken. Door geweld zal zulks nimmer ge. febieden, maar door leugens en bedrog. Dit alles doe hun weten, opdat zy, myn gebod vrywillig overtredende, niet kunnen voor» «even onvermaand noch ongewaarfchuwd overvallen te zyn. Dus fprak de almagtige Vader en voldeed aan zynegerech.  (I8p> tigheid. De gevleugelde afgezant toerde niet na het ontfangeri bevel. Hy verheft zich op zyne blinkende vleugelen te midden van duizenden Serafs, door welken by prachtig omringd was, en vloog door het midden der hemelen. Ter wederzydea openen zich de heften der engelen, en ruimen de banen der hoogde hemelen voor zynen weg nederwaards. Welhaast na. dert hy aan hunne poorten, die, het werkftuk vandenA'msgtjgen en draayende op hare gouden krammen, van zelve zich wyd voor hem openen. Van daar befchouwt hy, en gene wolk, gene dar hinderde deze befchouvving, onze aarde, welke hoe klein, nogthans aan de andere lichtende bollen niet ongelyk was. Hy befchouwt de met cederen bekroonden lusthofvan God boven de hoogde bergen verheven, op dezelven gegrond. Dus ontdekt met mindere zekerheid het glas van GalUlëus, de ingebeelde landen en ryken det maan. Dus befchouwt van verre de zeeman onderde Cycladifcha tilanden als eene gevlakte wolk, Delos en Samos, wanneer zy voor de eerde maal zich aan zyn gezicht vertonen. Met uitgefpreido wieken fpoedt hy nederwaards, en zeilt van den onmeetbare» hoogden hemel tusfehen waerelden en waerelden heen; nu rust  Cioo) hy met zwevende wieken op de orkanen aan de polen, dan roeit hy met werkzame vleugelen door gematigde (treken; thans tot de feagte gekomen, die voorden adelaar het toppunt zynerftygende vlucht is, befchouwen alle vogelen hem als den phoenix; de zonderlinge vogel, die volgens de getuigenisfen, om zyne overblyfselen aan den praebtigen tempel der zonnete offeren, naar het Egyptisch Thebe vliegt. Op eenmaal ftrykt hy neder op het ooftelyk toppunt van bet paradys, en keert tot zyne eigene gedaante, tot den gcvleugelden Sèraph weder. Zes vleugelen omhullen als een kleed zyne goddelyke ledematen ; twee welken de brede febouderen bedekten, ömfloegen gelyk een mantel koninglyk verfierd, zyne borst; twee anderen gorden met vloeibaar goud, en verwen in den hemel gemaald, gelyk een {tanen-riem zyne lendenen cn deyen; en bet derde paar aan zyne hielen befchaduwt zyne voeten metpurpu-' ren pluimen gelyk aan het azuur des hemels. Hier ftond hy gelyk dc zoon van Maja, en febuddende zyne ve.' deren vervulde eene goddelykereuk de gehele landftveek. Terftond kenden bcm dehemclfchebeïren, de wachters van het paradys; rasch bevroedden zy een hoog gezaudfehap de rede vaa  C-pO zyne komst te zyn, en zynen verheven rang en nog meer zyne waardigheid tcrecte, rezen zy voor hem. op. Hy wandelt voorby hunne fchitterende tenten, en nadert door wouden van myrth ende bloemryke geuren Van Casfia, Nardus en Balzam, door eene wildernis van lieflyken reuk, tot de gelukkige velden. Want, oneindige zegening! hier fchertste natuur in hare lente, fpeelde ongedwongen met hare jeugdige phantaficn, en overtrof in lief talügheid tc midden harer vryheid,-alle regelen der konst. De ftygende zon fchoot thans loodrecht hare brandende dralen terverwarmihg Van het ingewand der aarde en te drukkend over Adam. Hy, gezeten voorde deur van zyne koele hutte zag door de Aromatifche bosfehen den engel tot hem naderen. Eva bereidde daar binnen ter gewoner uure de linakelykfte vruchten voor den middag, en.druk te uit rypc bezien en druyven eenen verkwikkenden Nec'rar, als Adam met deze woorden haar riep: Spoed u herwaards Eva; btfehouw ooftwaards tufichen de bomen, welke eene fchitterende geflalte tot ons treedt,- dit gezicht is uwer waardig. Hy fchynt eenen andeien morgen op den hogen middag gerezen! Mugelyk brengt hy ons gewigtige tydingen uit den hemeJ, en verwaardigt ons om heden onzen N  gast te zyn. Haast u en breng den beften voorraad uwer vruchten in vollen overvloed, om den hemelfchen vreemdeling met betaamlyke eer te ontfangen. Billyk is het aan onzehemelfche weldoenders hunne eigen gefchenken rykelyk aan te bieden, waarmede zy zo mildadig ons hier voorzien, waar natuur haren wasdom vermenigvuldigt, ryker wordt door haar van haren zegenryken last te ontdaan, en ons daardoor leert niet fpaarzaam te zyn met hare gaven. Waarop Eva hem antwoordde: Adam, geheiligde aardenkluit door God bezield, een kleine voorraad is toereikend, waar de voorraad dooralle jaargetyden heen voor het gebruik ryp aan den (teel hangt, buiten dat geen, hetwelk door huisfelyke verzorging meerdere vastigheid ter voeding aanneemt en de overvloedige fappen verteert; doch ik zal my fpoeden om van den wynftok de fappiglte druiven, en Van eiken boom en plant de uitgelczenfte vruchten re plukken, en onzen hemelfchen gast zodanig onthalen dat hy dit alles ziende, zal bekennen, dat de mildadigheid Gods op aarde zo verre zich nitftrekt als in den hemel. Dit zeggtnde vertrekt zy eilings met werkzame blikken, ver-  C'93) vuld met het gastvry denkbeeld om de aangentamde vruchten te verkiezen, in eene order voor te dienen, cn zodanig te fchikken dat de verichillende fmaken niet onbedachtzaam door een gemengd, maar fmaak ac'.uer (maak op de aangenaamfte wyze voorgediend worden. Nu verzamelt zy van de tederde delen alles wat de aarde de alles barende moeder in het Ooden en Weden der Indien, aan de oevers der middellandzee, in Pon. tus, aan de Punifche kusten, en daar, waar Alcinous eens heerschte, voortbrengt; vruchten van alle foorten, ruw of glad van fcha'en, i.i baardige hulfen of basten, brengt zy op eene fieiiyke wyze, en met eene mildadige hand ter tafel. Voor den drank perst zy uit de druiven eenen cnfchadelyken most, eenen anderen uit verfchillende bezien, en uit fmakclyke kernen eenen zoeten room, tcn\yl natuur haar voorzag van zuiver huisraad .om dit alles te kunnen bevatten, en zy de groene vloer meirozen en welriekende takken beftrooïde. Intusfchen wandelt onze eerde damheer zynen goddelyken gast te gemoet, niemand in zyn gevolg hebbende dan zyne oorfpronglyke volmaaktheden; in hem zeiven lag alle zyne groot* Jitid, veel plcgügcrdan de verveelende pracht der vorden,wan« iVa  094) neer hun ryk gevolg van ruiters rykelyk met goud bcdrooid, het gemeen verblindt, dat met bewondering hen aangaapt. Adam hem thans nader getreden, bukt voor hem met eerbied cn eene diepe buiging, gelyk als voor eene hogere natuur, doch zonder blohartigheid, en fpreckt op de volgende wyze hem aan : Bewoner des hemels, C want gene andere plaats dan dc hemel kan eene zo verhevene geftalte bezitten) doordien gy van den hoogden troon hebt willen afdalen en ü eenigen tyd aan dat gelukzalig oord onttrekken, en onze woningen te vereeren, het bchage u by ons, tot dus verre door de goddelyke gunst de eenige bezitters van dezen uitgedrekten grond, in gintfehefchaduwryke hutte te ruden, by ons aan te zitten en te proeven wat de lusthof aangenaams opgeeft, tot dat dc hitte van den middag voorby is cn de zon westwaards zig zal neigen. Het is om deze rede dat ik tot u kom, hernam de Engel zacht, aartig; de daat waarin gy gefchapen zyt, en de plaats door u bewoond, kunnen zelfs hemelfche geesten nodigen om u tcko.' men bezoeken. Geleid my naar uw belommerd prieel, den gehelen middag tot aan het vallen van den avond is lot mynen wil. iZy traden in deboschrykeverblyfplaats, die met bloemen over-  C-95) dekt aangename geuren vcrfpreidde, en gelyk het prieel vat Pomona, lachte ; de naakte Eva, niet gedekt dan door zich zelve, fchoner dan eenige nymphen, dan eene der drie verdichte go* dcsfen die op den Ida nakend om den prys ftrydcn, ftond daar om haren hemelfchen gast te dienen. Gene fluyer was haar nodig, de deugd bedekte haar, en gene ongeregelde gedachte deed hare wangen blozen. De engel begroette haarmet den heiligen groet: Heil u! waarmede hy lange daarna de tweede Eva, de gezegende Maria begroette. Heil u moeder der menfehen welkervruchtbare lendenen der waereld meer zonen zullen fchenken, dan de verfchillendc bomen Gods deze tafel met velerhande vruchten beladen. Hunne tafel was te famengcfteld van groene zoden, en van mosch haare zitplaatfen. Terwyl Eva op deze ruimere tafel aan alle kanten de febatten van den herfst ftapelende, en herfst en lente hand in hand hier dansten, onderhielden zy zich met aangename gefprekken, niet bevreesd dat hunne maaltyd door koude fmaakloos mogt worden. Vervolgens nodigde onze ecrs-> te ftamvader den engel met de 'volgende woorden: Gun my, hcmelfche vreemdeling u deze gaven aante biedeuy; N 3  Ci90 Vraarmede de oorfprong van alle goede gaven tot voedfel en vermaak zo overvloedig ons befehenkt, en aan de weldadige aarde haar voort te brengen beveelt. Onfm'akelyk voedfel mogelyk voor geesten, hoewel één hemelscb vaderons allen hetzelve aanbiedt. Daarop antwoordde de engel: alles wat hy, wien eeuwig'of en prys moet worden gezongen, den mensch ook gedeeltelyk geest, gefchonken heeft, kan geen onaangenaam voedfel zyn Voor de zuiverde geesten. Ook geeftelyke zelfftandigheden benodigen voedfel, gelyk gy redelyke wezens. Beiden door de de lagere vermogens der zintmgen bedeeld, horen, zien, ruiken, gevoelen, fmaken, en finekend verteeren zy, terwyl al het lichaainlyke in onlichaamlykheid by bun veranderd. Want v»"eet,alles wat gefchapen is, vereischt onderhoud en voedfel. Dus Voeden de grovere de zuiverder hoofdftoffen; de aarde de zee; aarde en zee de lucht; de lucht voedt de wandelende hemelVuuren en allereerst de maan als den laagften kogel; van daar in zyne ronde gedaante deze vlakken, als onzuivere uitwaasfemingen nog niet in haar wezen veranderd. Ook de vochtige zelfstandigheid der maan voedt hogere fphaeren. Zelfs de zonne, Welke alles met licht verzorgt, ontfangt in vochtige dampen  hare voedende beloning van allen, en neemt des avonds hare avondmaaltyd in gezelfchap van den oceaan. Ofschoon in den hemel de bomen des levens Ambrofia dragen, de wynftok mee Nectar ons befchenkt; ofschoon by het naderen van iederen morgen, wyden honigzoeten daauw van de takken verzamelen en den grond metpaerlenbedekt vinden; de Godheidnogthans Verandert met zo vele nieuwe geneugtens zyne gaven hier beneden, dat zy met die van den hemel te vergelyken zyn, en denk niet dat lekkerny my hinderen zal van uwe aanbieding gebruik tc maken. Dus zaten zy neder en aten van hunne gerichten; Met hun at ook de Engel, niet fchynbaar als in eenen nevel, gewoonlyk het verkeerd gevoelen der godgeleerden; maar met alle blyken van honger en roet verterende warmte om de fpyzen te doen klynfen; het overige waasemt onvermerkt by de geesten uit. En geen wonder, daar zelfs de geestige Alchimist het mogelyk denkt, om door het vuur der kolen de flechfte metalen tot goud te volmaken gelyk dat der mynen. Eva ondertu-fchen diende in nakende fchoonbeid detafel,en bekroonde den dromenden beker met verkwikkende dranken. N 4  ê Onfchuld, waardig het Paradys! hier of nergens ware het den zonen Gods te vergeven geweest, wanneer deze fchoonheid tot liefde hen had aangeblazen; doch in deze harten heerschte de liefde zonder driften, en yverzucht, die helle van beledigde minnaars was nog onbekend. Nadat zy met vruchten en dranken hunne natuur verzadigd, «iet overladen hadden, rees plotslings het denkbeeld in Adam, de gelegenheid door dit lang bezoek hem gegeven, te gebruiken, om zich van dedingen boven bet ondermaanfebe te doen onderrichten; naar het Wezen der hemellingen zich te verkondigen, welkers uitmuntendheid de zyne zo verre te boven deeg, cn welkers luisterryke gedaanten als een goddclyk uitvloeifel de krachten van den mensch zo verre overtroffen. Met eene betamclyke omzichtigheid wendde by zich met deze woorden tot den afgezant des hemels: ö Gy welke bet aanfehouwen der Godheid geniet; in de eer den mensch gegeven, gevoel ik alle de uitgeftrektheid mét goedheid; gy hebt hem verwaardigd om onder zyn nederig dak tot hem in te gaan, en zyne aardfche vruchten, hoewel geenfints Ji« voedfel der engelen zo fmakelyk aangenomen, als konden  de hoge feesten des hemels niets fmakelykers u aan bieden'. En hoe echter kan die by eikanderen worden vergeleken ? Weet Adam, dus hernam de gevleugelde bode des hemels, flechts één Almachtige is er die alles gefchapen heeft, tot wien alles terugkeert, wanneer het goede aan het zelve niet ontrukt wordt,-alles heeft hy volmaakt gefchapen; door hem ontfing de ftof allereerst mcnigerleie gedaanten en verfchillende trappen van aanwezig zyn en leven. De fynlte en zuiverde ftofTen zyn nader tot zynen troon geplaatst, of trachten onophoudelyk dieri te naderen ; hy gaf aan alles een byzonderenen bepaalden kring van werkzaamheid; en het lichaam moest de werkzaamheden van den geest bevorderen in daartoe evenredige grenzen. Dus fpruit uit den wortel de welige fcheut, daarna de meer fyne bladeren; en eindelyk de volkomen bloem die de geeitigfté geuren uitwafemt. De bloemen en vruchten, het voedfel der menfehen, door verfcheiden graden veifynd, ftygen opwaards tot levensgeefi.cn, cn geven aan het dierlyk en verftandclyk gedeelte, aan gevoel, verftanden inbeelding het leven, en daaruit ontfangt de ziel de^rede door befchouwing of gevolgtrekking werkzaam. Cy maakt meer gebruik van de laatfte; wy -V 5  (aoo) bezigen meest al de eerfte; flechts in den grond is zy onderfcheidcn, in haren aart is zy tufichen ons dezelfde. Verwonder u dan niet dat ik het goede door God u gefchonkcn, niet verfmade, maar het zelve gelyk gy, in myn wezen verander. Veclligt komt eenmaal de tyd, waarin de mensch met de engelen aanzitten, en hunne fpyzen niet ondienlyk of te ligt Voor zich zullen noemen. Mogelyk zelfs wanneer gy gehoorzaam bevonden wordt en de liefde behoudt van hem wiens afstammelingen gy zyt, dat door den tyd de lichamen der menfehen meer volmaakt door dit voedfel in geeflen zullen veranderen, gelyk wy gevleugeld tot de hoogde hemelen Ppdygen, 0f naar verkiezing hier of in hemelfche paradyzen Zullen wonen. Geniet intufTchen de volheid van het geluk dat deze gelukkige toeltand kan bevatten en meer niet bevatten kon. Daarop hernam de vader der menfehen: Goedige Engel, beminnelyke gast! gy hebt den rechten weg ons gewezen welke tot de wetenfehap voeren kan. Gy toont ons de ladder der natuur van het middelpunt tot den omtrek gebragt, langs welken wy in de befchouwing der gefchapen dingen trapsgewyze tot den Eeuwigen kunnen opklimmen. Doch  C-oO -zeg my; wat beduidt de daarby gevoegde voorwairde: watj. neer gy gehoorzaam bevonden wordt ? Hoe 1 kunnen wy ongehoorzaam zyn ?is bet mogclyk dat onze liefde verflaa'wen kan ter gen hem, die ons uit ftof gevormd en in het vol genot van zegen, die de mensch kan wenfchen of bevatten, hier geplaatstheeftT Zoon van hemel en aarde, antwoordde dc Engel, merkt op. De oo'fprong van uw ge'uk is God. De voortduuring van dit geluk, hangt af van u zeiven, van uv\ e beftendige gehoorzaamheid. Dit was myne waarfchuwing aan u gegeven. Neem haar ter harte. God vormde u in den ftaat van volmaaktheid, ma* niet onverandcrlyk ,• hy maakte u goed, maar het legt in uw Vermogen om goed te blyven; hy lag eenen vryen wil in uwe natuur, en noch onverbiddelyk noodlot, noch bepaalde nood. zakelykheid zouden over den zeiven regeeren; by eischt eenen hartelyken, geen afgedwongen dienst van u; deze wordt niet by hem aangenomen en kan by hem niet aangenomen worden. \Vant hoe kunnen harten beproefd worden of zy met liefde dienen dan niet, wanneer vryheid aan dezelven ontbreekt; die niets willen dan het geen door het noodlot bepaald is, en niet kunnen verkiezen? Ik zelf en al de heïren der Engelen die in het  Cao:) tanfcbyn Gods zynen troon omringen, zyn gelyk gy onzen gelukkigen ftaat aan onze gehoorzaamheid verfchuldigd; deze alleen is de verzekering van ons geluk. Vrywillig dienen wy doordien wy vrywillig beminnen en de vryheid vafl beminnen of niet beminnen is in onzen wil gegrondvest; met dezen ftaan of vallen wy; cn fommigcn onzer door ongehoorzaamheid gevallen, zyn uit den hoogften hemel in het diepftV der helle nedergeftort. 6 Verfchrikkelyke val uit den hoogften ftaat van zaligheid in nimmer eindigende ellende ! •. Op uwe woorden, zcide onze eerfte ftam vader, heb ik met meer aandacht geluiftcrd, dan op de chorcn van engelen, wanneer zy tc midden van den nacht by de nabuurige bergen met hemelfche ftemmen onze eenzaamheid vergasten. Recda wistik dat wil en handelingen vry waren gefchapen; myne gedachten, myne ftandvaftige gedachten verzekerden my en zullen altoos my verzekeren, dat mynen] Schepper te beminnen, en zyn enig gebod zo rechtvaardig, tc gehoorzamen, myne aangenaamfte bezigheid zal blyven. Doch vreemdeling in dat geen watgy van de gebeurteniften in den hemel verbaaldet, wensch ik, wanneer gy zulks toeftemt, die gefchicdenis in hare uitge-  OrJ. ftrektheid van u te horen; ongetwyfleld moet' zy vreemd cn waardig zyn om met eene heilige ftiltc naar dat verhaal te luisteren. Dc dag praalt nog in zynen vollen huiler, de zon heeft hare dagwandeling Hechts ten halve afgelegd, en naauwlyks treedt zy de andere helft in de uitgeftrekte hemelftreken aan. Op deze wyze verzocht Adam; Rapael bewilligde zyne bedee, en begon na eene korte tuffchenpozing zyn verhaal met dé volgende woorden: Gewigtige gefchiedenisfen, treurige en aandoenlykc voorvallen vergt gy van my, ó eerde der menfehen! Hoe zal ik aan' menfehelyke zinnen de onzichtbare daden van oorlogende geesten verhalen? boe zonder treurigheid de verdelging van engelen befchryven zo verbeven en volkomen aleer zy vielen? hoe cindelyk de geheimen eener andere waereld, mogelyk beterl gezwegen, aan u ontvouwen? Doch u ten bcsien is zulks veroorloofd; dat geen wat de menfehelyke zinnen te boven dreeftj zal ik door vergelyking van geestelyke dingen met lichaamlyke beeltenisfen uitdrukken, daar zelfs deze aarde eene fchaduwe des hemels is, en de zaken dier twee ryk en onderling meer overeenkomen dan men zich dit hier op aarde verbeeldt.  De waereld had haar bedaan nog niet ontfangen, de Chaos regeerde daar nog waar thans de hemel bollen wentelen en de aarde op haar aspunt rust; wanneer op zekeren dag (want zelfs te midden der eeuwigheid wurdt de witteling aller duurzame dingen door tegenwoordige, voorlcdene cn toekomende tyden afgemeten) op eenen zodanigen dag als het grote jaar des hc-mtls voortbracht, wierd het leger der Engelen op bevel des Almachtigen by elkander geroepen. Terftond verfchenen voos den troon des Allcrhoogften van alle de eindens der hemelen ontelbare legioenen onder hunne goddelyke gebieders in fchitterende reyen: Tien duizend maal duizend vanen, (landaarden en bannieren, om dus hicrarchen, ordens en graden tc onderfcheiden, zag men tuifchen de voor en achterhoede weemelcn ; en in hunne fchitterende weefzels waren de heilige gedenktekenen van yver cn liefde als eene onderfelyke gedachtenis, gewrocht. Dus in drommen van eenen onuitfprceklyken omtrek (taande, drom by drom, verhief de oneindige Vader, naast wien de Zoon in denfehoot der zaligheid gezeten was, als uit het midden van eenen brandenden berg wiens toppunt door ftralendcn luider onzichtbaar geworden is, aldus zyne dem;  C~os) Hoort alle gy engelen, zonen des lichts, tronen, vorftendommen, heerfchappyen, deugden, magten, hoort myn onherroepelyk befluit. Heden heb ik hem, welken ik mynen eenigen Zoon verklaar, geboren, hem op dezen heiligen berg gezalfd en gy ziet hem aan myne rechte hand geplaatst; tot uw opperhoofd heb ik hem beftemd en by my zclven gezworen, dat alle kniën in den hemel voor hem zich buigen, en hem als hunnen heezullen erkennen; b'yft onder zynen (laf altoos vereenigd en weest eeuwig gelukkig; wie hem beledigt, beledigt my, verbreekt de vereeniging, en op den zelfden dag zal die onzalige, uitgefloten van God en zyn zalig aanfehouwen, nederftorten inde uiterfte duifternis, en in dien diepen afgrond zal zonder hoop op verloflïng eeuwig zyne wonig zyn. Dus fprak de Almachtige en allen fchenen verheugd op deze woorden ; eenigen nochthans waren heimc-lyk misnoegd. Deze dag nu wierd gelyk andere plechtige dagen met zang en danfien op den heiligen berg doorgebragt ,• ook met geheimnisvolle dansfen meest gelykend naar den loop der planeten en vaste ftarren, wanneer zy om hare a;fen, nu' door middelpunt Schuwende dan door middelpunt trekkende krachten regel-  matig zich draaijen, en wel dan rcgclmatigst, wanneer hare beweging alleronregelmatigst fcbynt. By deze beweging voegde zich dc goddclyke harmonie hunner fmcltcnde tonen, en zelfs het oor des Allcrhoogftcn wierd door dezelven geftrecld. Thans naderde de avond, (want ook wy hebben onzen avond cn onzen morgen, hoewel niet uit noodzakelykheid maar tot eene gevoeglyke verwilTeling) cn vol verlangen keerden zy van hunne danflen tot eene aangename maahyd; tafels, fpocdig opgevuld met het voedfel voor engelen, waarcu tc midden der kringen geplaatst in wélken zy ftonden, en dc purperen nectar de vrucht van den fmakelyken wynftok in den hemel, fchuimdein paarlen, diamanten en gelouterd' gouden bekers. Ruftende op bloemen, met kranfen van rozen bekroond, aten en dronken zy; daar wierd onfterfh kheid en genoegen met volle teugen in vrolyke gemeenfehap ingedronken ,■ verre van hier was de vrees voor misbruik, de overvloed alleen weerde alle buitenfporighcid, en de milddadige koning, met verkwiftende hand zyne gaven uitdeelende, vermeerderde door zyn genoegen het genoegen van bun. - Toen nu de lieflyke nacht door wolken, uit den hogen berg;  Cods'uitgewafemd uit welken beide licht en fthsduw omfpriii. gen, de gedaante van den helderden hemel in eene aangename fch :mering verandert bad, [want geen zwarter kleed trekt de nacht bier aan] en de verkwikkende daauw alles, de eeuwi» wakende ogen Gods alleen uitgenomen, terrust bewogen, fpreiddehet leger der engelen in gedeeltens en gelederen over de gehele vlakte der hemelen zich uit,' onze ronde aarde tot ééne vlakte uitgebreid, ware een flip tegen deze vlakte, zo <*root zyn de voorhoven Gods. Weldra zag men aan levendige dromen rondsom de bomen des levens een opgeflagen le^er van talloze tenten en hemelfche hutten, onder welken zy (liepen,door de koele winden ingewiegd; zy alleen, welken op hunne beurt den troon des Allerhoogften met melodieufe gezangen geduurende den nacht moesten omringen, bleven waken. Doet» ook Satan (liep niet in, dus is thans zyn naam, daar zyn voriSe in de hemelen niet meer gehoord wordt. Hy, een der eerdenzo niet'de eerde Aartsengel in aanzien, magt en luister, was in heimelyken nyd tegens den zoon Gods op dien dag ontdoken, toen hy geëerd door zynen goddelyken vader, als Mesfias» als gezalfde koning verklaard wierd; door trotschheid walgde O v  hem dit gezicht, en hy dacht zich verkort in zyne rechten. Diepe boosheid en tegenilreving vermeefterdcn zyn hart, cn zo rasch de middernacht hetj duiftcr uur, zo gunftig voor den flaapen deftike, bad aangcbragt, befloot hy met alle zyne legioenen op te breken, en zonder vercering, zonder aanbidding den troon des Allerhoogften verachtelyk te verlaten. Hy wekte den naaften hem. aan magt gelyk, en fprak hem in het geheim dus aan : Slaapt gy, dierbare medegenoot ? Kan de flaap uwe oogleden oog dekken wanneer gy u herinnert, welk een belluit de lippen van den Almachtigen des hemels, op gelleren ontgleden is ? altoos ontdekted gy my uwe geheimen, de mynen ontdekte ik altoos voor u; wakend waren wy beiden fteeds vercenigd ; kan dan dc ftaap ons nu fcheiden ? Gy ziet nieuwe wetten ons opgelegd,- deze nieuwe wetten van hem die regeert, kunnen in ons dienstbaren nieuwe denkbeelden, nieuwe raadflngen fcheppen wegens de twyffelvolle gevolgen, die uit dezen dienst kunnen voortvloeyen. Hier meer van te fpreken, is in deze plaats niet raadzaam. Ga en vergader dc opperhoofden van alle de myriaden welken wy gebieden, verhaal hun dat eer de duiftere nacht zyne. bruine fchaduwan aflegt, ik en allen die  «nder my liunne banieren zwaaien, op boog bevel met ver. dubbdde fchreden huiswaard moeten fpoeden, waar wy de ftreken van het noorden bezitten, en aldaar alles voorbereiden om onzen Koning den groten Meffias en zyne nieuwe bevelen te ontfangen, die in volle zegepraal en fpoedig door alle Inerarchien trekkenen wetten in dezelven zal uitdeden. Dus fprak de valfehc aartsengel cn ftortte zyn vergif in het hart van zynen onvoorzichtige!! medegezel. Deze vergaderde fpoedig dc gebiedende magten die onder hem dienden; verhaalde htm, gelyk hy gehoord had, dat eer nog de duiftere nacht den hemel verlaten had , de grote (landaard der Hiërarchie moes: opbreken; verhaalt hun met dubbelzinnige woorden en vol van yverzucht, om hunne oprechtheid tc beproeven ofte bevlekken, de verdichte oorzaak; allen gehoorzaamden op het gewone teken eh aan dc gebiedende ftem van hunnen groten beheerscher; want groot in waarheid was zyn naam en zyne waardigheid in den hemel; zyne gedaante geleek die der morgenfter die de heiren der ftarren geleidt, cn met jeugens, vervoerde hy het derde gedeelte van >t heïr des hemels. Het oog des eeuwigen, welks gezicht de verbergende ge. Öa  (210) dachten ontdekt, zag intuflchen van den top zyns heiligen' bergs en te midden der gouden lampen welken des naclUs in zyne tegenwoordigheid branden, ook zonder haar lichtkct.oproer aanblazen; zag den cerftenontwerper van het zelve;boe verre het reeds onder de zonen des morgens verfpreid was; boe vele heïren zich hadden te famen gezworen om zyne beduiten te wederiïreven; er, lachende fprak by dus tot zynen zoon: Gy myn zoon, in wien de volheid myner Majedeid ftaat uitgedrukt, erfgenaam van alle myne magt, thans is bet nodig om van ons alvermogen verzekerd te zyn, en onze eeuwige rechten op Godheid en ryk te handhaven; een magtig vyand ftaat tegens ons op, voornemens om op zynen troon, in het uitgettrekte noorden opgerecht, onze magt tebraveeren. Daarmede niet vergenoegd, is by van meening om door eenen veldflag, en zyne magt en de onze tc beproeven. Laat ons bcduiten om fpoedig de ons overgeblevene legers tot zyne verdelging te gebruiken, en hem doen inzien, dat deze hoge zetel cn dit heiligdom nimmer zyn te overwinnen. Almagtig Vader, antwoordde de zoon met een gelaat van kalmte, lieflykheid, en waarinde Godheid met onuitfprekelyken  plans doordraaide, te recht belacht gy uwe vyanden, cn befpot hunne ydele ontwerpen en niets beduidende wederfbannigheid. Hun verwaten oproer zal eene rede zyn om meerderen luider te hechten aan mynen roem; laat hun inzien dat alle kpninglyke magt my verleend is om hunnen hoogmoed palen te dellen, en dc uitkomst doe hen kennen of ik bekwaam ben om oproerigen te onderwerpen, dan of ik de ilechtste drydein den hemel moet genoemd worden. Dus fprak de Zoon; maar Satan en zyne magten waren met eene vliegende fnelhcid reeds verre voortgetrokken; zyn leger was ontelbaar gelyk de darren van den nacht, of gelyk die van den morgen, of gelyk daauwdruppelen door de zon op alle bladeren, op alle bloemen tot paerlen gevormd. Zy trokken door onafmectbare provintien, demagtige daten der Seraphims, en monatchyen en tronen, in hare driedubbelde rangen ; door geweden tegens welken uw gebied, Adam, niet meer is dan dezen lufthoftegen de gehele aarde en de zee, wanneer harerondc gedaante in eene langwerpige kon veranderd worden. Na dezen afgelegen weg, kwamen zy cindelyk aan de grenfen van het noorden. Satan beklom aldaar zynen troon op eenen hogen berg, die gelyk 03  een berg op bergen, met pyramiden en torens van diamanten fchitterend uit ftecnrotzcn Van goud was uitgehouwen;zodanig was de plaats waar Lucifer zyn palen gedicht had, want dus noemt men in de taal der menschen dit gebouw. Maar weinig lyds daarna, God in alles willende gelyk zyn, noemde liy den berg in navolging van dien op welken dc Meffiasvoor bet gezicht des hemels verklaard wierd, den berg der vergadering; want hier zyne gehele legermagt onder voorwendTel van boog bevel verzamelende, op dat men beraadllaagde hoedanig alles in te richten tot het plechtig ontfimgen van bunnen koning die weldra ftond te komen, bedroog hy door listige kunst van nagebootfte waarheid op deze wyze hunne ooren. Tronen, heerfchappyen, vorftendommen, deugden en krachten! wanneer deze verheven tytels nog iets meer dan ydele klanken zyn, fints ingevolge eene ultfpraak een ander alle tnagt zich toegeëigend en de onze onder den eernaam van gezalfden koning verduisterd heeft; voor hem is al dezefpoed, deze optocht te midden van den nacht ondernomen; om hem js deze verwarde famcukomst; hier moeten wy beraadflagcn met welke nieuwe tekenen van eer wy hem, die fpoedig zal  naderen, ontfangen, en de nog fchuldige fchaltmg van het buigen onzer knién zullen betalen. Laaghartige nederwerpingi reeds te veel voor eenen, maar hoedanig te verdragen voor : eenen tweden, voor hem welke hy tot zyn evenbeeld heeft uitgeroepen? Doch hoe, wanneer een beter raad onze gemoederen opbeurde, en dit juk af te werpen ons leerde? zoudt - gy onder den vreesfelyken last u willen krommen, en uwe kniën voor hem buigen? Neen, wanneer ik te recht u ken, wanneer gy u zclven befchouwt als zonen des hemels, door niemand dan door u bezeten, dan beftaat gy deze laagheid nimmer, gy, die hoewel niet allen tot eene gelyke waarde gedegen, nogthans in vryheid alle gelyk zyt. Ordens en graden ftryden geenfints met de vryheid, maar beftaan zeer wel met eikanderen. Wie kan nieuwe wetten en geboden ouder ons invoeren, wy die zonder wetten nimmer dwalen? Wie, veel minder kan ons bevelen dat wy dezen als onzen Heer moeten erkennen, en ons eene aanbidding opkggen, welke met onzen koninglyken tytel, bet bewys dat wy tot lieerfchen en geenfints tot dienen gevormd zyn, den fpot dryft? Tot dus verre vond zyne vermetele aanfpiaak zonder teO 4  f enfpreken gehoor, toen onder de Seraphynen, Abdiel een der yveriglte aanbidders der Godheid cn aan de Goddelyke bevelen gehoorzaam, opftond, en met eenen vlammendcn yver tegens den ftroom zyner razernei zich aldus verzette: ö Godslafterlyk, valsch cn hoogmoedig voorftcl! woorden, welken de hemel nimmer verwachten kon te horen, en allerminst van u ondankbare, die zo hoog boven uwe medegenoten verbeven zyt! kunt gymet ontheiligende redenen de rechtvaardige befluiten van God veroordeelcu, toen by bepaald en gezworen heeft dat voor zynen eenigen Zoon, met zo veel recht den koniugl/ken ftaf voerende, alle zielen in den hemel hare kniën buigen, en als haren rechtmatigen koning moeten vcreeren cn erkennen ? Onrecht, zegt gy is het, vrye Wezens aan wetten te kluisteren, den gelyken over zyne gelyken'te doen heerfchen, en de volftrcktc magt aan eenen eenigen in handen te geven. Wilt gy de wet ftelicn aan den AJmachtigen, wilt gy wegens de voorwaarden van vryheid met hem twisten,- met hem die u gemaakt heeft wat gy zyt, ■die de krachten des hemels naar zyn goedvinden gevormd "en hun wezen beperkt-heeft? Geleid door de ondervinding  C»-5> zien wy zyne goedheid en zyne voorzienigheid voor onzen welvaart en onze waardy. Hoe verre van hem is het ons te willen verringeren; hoe tracht hy veeleer onzen gelukftaat onder een opperhoofd naamver vereenigcl, meer te doen toenemen? Doch gefield, het ware onrecht dat gelyken over huns gelyken als opperheer geboden; gy dan, boe groot on heerlyk gy ook zyn moogt, durft gy, durft de natuur der engelen in eene cenige vereenigd, zich gelyk te ftellen met den eenig geboren Zoon? Door hem fchiep de almachtige Vader als door zyn woord alle dingen en ook u; door hem wrocht hy alle geesten des hemels tot hunne blinkende waardigheden ; kroonde hen met heerlykheid, en bepaalde totbunnen meerderen luister de tronen, vorftendommen, heerfchappijen en zelfftandige krachten onder hen; door zyne regeering zullen dezelven niet verduisterd maar veeleer luisterryker worden; hy bet opperhoofd onzer herren wrordt een onzer leden; zyne wetten worden de onzen, en alle dc eer hem aangedaan, valt op ons terug. Staak dan uwe heilloze ontwerpen; breng dezelven niet ter uitvoer; maar haastm den toorn des Vaders, baast u den toorn des Zoons te verO 5  Zachten; gy zult vergiffenis vinden, wanneer gy in tyds dezelve zoekt. . Dus fprak de door yver aangeblazen engel; maar niemand - onderfteunde zyne krachtige redenen, die als te ontydig, als ei- ' gcnzinnig, en zonder overleg uitgefproken, wierden aangemerkt; op dit alles verheugde zich de afvallige en antwoordde hem • met meerdere trotschheid. Gy zegt dan dat wy gefchapen, en bet werk eener twede hand Zyn ? een arbeid door den Vader aan den Zoon overgegeven ? Eene vreemde en ongehoorde Helling! Gaarne willen wy . waar gy deze leer geleerd hebt! Wie zag het, toen dc fchep- . ping daar was ? Herrinnert gy uwe fchtpping toen de maker u het beftaan gaf? Wy kennen den tyd niet, waarin wy niet . waten gelyk wy thans zyn; door ons zeiven zyn wy ontdaan; . door onze eigen belevende kracht, toen het noodlot aan geheel de fchepping haar beftaan gaf; wy zyn de rype vrucht van dezen hemel, de plaats onzer geboorte; wy zyn zonen van den hoogften hemel. Onze magt is ons eigendom,- onze eigen rechterhand zal ons de verhevenfte daden leren, en door de wapenen zullen wy beproeven wie ons gelyk zy; alsdan  ■zult gy zien of wy door beden ons tot hem verlagen, en of Wy zynen almagtigen troon door fmekingen of doorbelecgeringen zullen omringen. Dit verflage deze tyding kunt gy dén geZalfden Koning brengen, cn vlucht thans eer eenig onheil het vluchten u belet. Dus fprak hy en een hecscb gemor weergalmde ten te> ken van byval, gelyk bet geruisen van diepe wateren, door dit oneindig leger; echter ftond de vlammende Seraph, hoewel alleen en door vyanden omfingcld, onverfchrokken, en ant■ woordde ftoudmoedig: 6 Gy van God afgeweken vervloekte geest, van ai wat goed is verlaten ; ik zie uwen val bepaald, en uwe ongelukkige bende in dezen trouwlozen meineed met u gewikkeld; dc befmetting heeft zich uitgefpreid cn dusookde ftraf uwer misdaden : zorg voortaan niet, hoedanig u bet juk van Gods Mefhas te onttrekken ; deze zachte wetten zult gy niet meer fmaken ; andere raadsbefluiten zyn onhcrroepclyk tegen u uitgegaan, en deze gouden fcepter door u verworpen, wordt eene yferen roede om uwe ongehoorzaamheid te vermoffelen cn te breken. Denk niet, hoewel gy my aanraad te vluchten, dat uwe bedrei-  ging deze hatelyke, deze onzalige tenten my doet verlaten ; veelmeer vrees ik dat .de over u zwevende wraak plotflings vlammend over u losbreken en my mogt mede rukken; weldra zult gy zynen donder als een verterend vuur op uw hoofdgevoelen. Leer alsdan, wanneer gy ziddcrend ondervindt wie u kan •verdelgen, hem die u gefchapen heeft, kennen. Dus fprak de Seraph Abdiel die onder zo vele trouwlozen alleen getrouw bevonden wierd. Onder het talloos leger van valfchen, ftond hy onbeweeglyk, onverleid, onverfchiokken in zyne oprechtheid, in zyne liefde en in zynen yver. Hoewel ' alleen, vermogt noch aantal noch voorbeeld hem van de waarheid te doen wyken, noch zyne ftandvaftigheid te doen waggelen. Geen geweld vrezende, trok hy door het uitgeftrekt leger van fpottende vyanden, en verdroeg zulks edelmoedig, en metwederkerigen fmaad wendde hy zich van verwaten geeftcn, tot eene fpoede vernieling veroordeeld. Einde van het vyfde Gezang.  ZESDE CEZANG. Onvervolgd wandelde de onverfchrokkcn engel den gehelen Vacht zynen weg langs de uitgcftrekte velden des hemels; tot dat de morgen opgewekt door den kring der uuren, de poorten van het licht met rozenverwige handen ontfloot. In den terg Gods, naby zynen troon is eene diepte waar licht en duisternis beurtlings in geduurige kringen in cn uittrekkende, een aangename afwisfeling, gelyk dag en nachts in den hemel te weeg brengt. Uit deze opening komt het licht, aan eene anderepoort trekt dc duisternis zonder tegenftreven binnen, tot dat bet uur nadert om den hemel met haar gewaad te dekken, hoewel dc  C-ao) duisternis daar veeleer fcliemering fenynt. Reeds naderde da morgen, gelyk hy met alle pracht in pralend goud aan den hoogden hemel opryst; voor hem heen dreeF hy den nacht, met de dralen uit het ooden doorfchoten,tocn Abdieldc vlaktens met Iniderryke, ten dryd gerede fcharen, wagens, vlam» mende wapenen, en vuurige roden die het licht van eenen blikfem uitwierpen, bedekt zag. Reeds zag hy den kryg bcfloten, cn de tyding welke hy dacht te brengen, dus reeds algemeen bekend. Verheugd mengde hy zich onder het leger van Vrienden; waar hy als van zo vele gevallen Myriaden dc ecnige die aan het verderf ontrukt terug keerde, met luide toejuiching wierd ontfangen. Met verhevene lofspraken voerden zy hem tot den heiligen berg en in de tegenwoordigheid van den troon des Allerhoogden ; en van denzclvcn deed eene liedyke ftem als uit eene gouden wolk op de volgende wyze zich horen; Gy hebt uwen pligt vervuld, dienaar van God; gy hebt den beden dryd gedreden en alleen, tegens muitende fcharen, de zaak der waarheid gehandhaafd; gy waardt magtiger in woorden dan zy in wapenen; gy hebt uit liefde voor de getuignis der waarheid eenen algemeenen hoon verdragen, bitterder  voor den rechtvaardigen dan het geweld, en fchoon waerel- den als waanzinnig u veroordeelden, was alle uwe zorge om voor het aangezicht van God oprecht te worden bevonden. Thans wacht u eene ligtere zegepraal; door deze heirfcharen geleid, zult gy met meerderde glorie tot uwe vyandert terug keren, dan gy overladen met befpotting van hun zyt vertrokken; en die genen door het geweld bedwingen die de rede tot hunne wet, en MefTias, door zyne verdienften verheerlykt tot hunnen Koning weigeren aan te nemen. Ga Michacl, vorst der hemelfche legcrfcharen, en gy die in dapperheid hem evenaart, gy Gabriel, geleid myne onovervvinnelyke zonen tot den veldflag,- geleid myne gewapende heiligen by duizenden en millioencn in gelyke flagorder tegens bet goddeloos muitend rot; val onbevreesd met vuur en ftaal op hunne benden,- vervolg en dryf hen tot aan het uiterst einde des hemels, verre van God en zaligheid tot de plaats hunner ftraffe, den helfchcn afgrond, welke zynen brandenden Chaos reeds opfpert om ncderftortend hen te ontfangen. Dus fprak de ftem des Allerhoogften en wolken begonnen den berg te vtrduilleren; eene dikke rook zweefde om den  as** zclven, en wierp vlammen uit, liet voorteken van den ontwaakten toorn. Niet minder vreeflèlyk blies de trompet des Allerhoogften hare luide tonen van den hogen berg, en riep te wapen. Straks trokken de ten ftryd gerede fcharen de fchitterende legioenen onwederftaanbaar vercenigd in een magtig vierkant tot elkander, en onder het betoverend geluid der welltiidcnfte muziek dat tot heldenmoed en dappere daden hen aanfpoorde , trokken zy voor de zaak Gods en Meffias, door hunne goddelykc opperhoofden geleid, ftilzwygend verder. In onverbreeklyke reïen rukken zy voort, geen berg, gene lage dalen, gene wouden noch ftromen verbreken hunne gelederen,- bun aantocht ging boog óver den bodem, en de duldende lucht droeg hunne vluchtige treden, gelyk weleer het geheel gedacht van vogelen zwevende op hunne vleugelen in order tot Ed.n kwam, om hunne namen van u te ontfangen; aldus trokken zy over menig landfehap des hemels, over vele uitgeftrekte geweften tienmaal zo groot als deze aardbol. Aantrekkende tegen het noorden ontdekten zy eindelyk verre aan den gezicht einder als eene vuurige landftreek, van  C223) het eene einde tot het ander het gezicht des oörlögs vertonen-* dc; nader gekomen onderfcheidden zy de ontelbare menigte van opgerichtte fperen, te faamgedrongen helmen en fcliilden, van veri'chillenden arbeid, met trotfche zinnebeelden bemaald. Thans zagen zy de hoogmoedige heïren van Satan reeds in Vollen aantocht. Nog dien dag waanden zy den berg des Eeuwigen door ftryd of overval te verwinnen, en vleiden zich hunnen eerften muiteling, den grootften vyand van den ftaac ten troon te voeren. Welhaast echter werden hunne ontwerpen verijdeld. Hoe vreemd voor ons was het aanvangs dat Engelen tegen Engelen in denkryg trekken, en die genen elkandervyandelyk zouden ontmoeten, welken als zonen vaneenen vader in gulle vriendfehap weleer zo vele feeften van blydfchap en liefde vereenigd bywooonden, en gewoon waren in volle eendragt den eeuwigen Vader ter cere Hymnen te zingen. Thans verhief het krygsgefchrei zich aan beide zyden, en de kreet des aanvals maakte weldra een einde aan deze treurige denkbeelden. De afvallige zat in zynen fchitterenden zonnewagen gelyk een Afgod van goddelyke Wjelteit, door vlam; mende Cherubims en gouden fcbilden omgeven; by ftygt neP  'iet van zynen luiftenyken troon ; want thans was tusfchen vyand en vyand fiechts eene geringe , maar niet min vreeflelyken tuffchenftand. Hoofd tegen hoofd Monden zy in verfchrikkelyke flagorder van eene verbazende lengte. Eer nog de ftryd begon trad Satan in wapenen van goud en diamant met trotfche fchreden cn gelyk een tooren in hoogte, aan de fpits van zyne wolkdichtc voorhoede. Abdiel te midden van zyn magtigite helden, vol verontwaardiging op dit gezicht en van heldenvuur ontvlamd, onderzocht op de volgende wyze zyn eigen hart: 6 Hemd! moet het evenbeeld van den Allerhooglten ook daar nog overig blyven, waar trouw en pligtniet meer te vinden zyn ? Waarom ontbreekt hem de magt en fterkte niet, die de deugd vertrapt beeft? Moest niet de verwaandfte de zwakIte zyn, hoewel hy onoverwinnelyk fcheen? Op de hulp van den Almachtigen (leunende, wil ik zyne krachten beproeven, gelyk ik zyne rede beproefd, en niet gezond maar valsch bevonden heb. Billyk immers moet hy, die in het (trydperk der waarheid heeft verwonnen, ook in de wapenen de zegepraal bevechten; immers in beiden moet hem de zege zyn. Laag  C*25? buiten twyffel en ellendig is de ftryd, wanneer rede met ge? weid heeft te kampen „■ doch ook als dan leert de zuiverfte rede, dat rede moet overwinnen. Dus alles overwegende trad hy moedig aan het hoofd zyner gewapende vrienden, verdubbelde zyne fchreden en ontmoette Zynen vyand op den halven weg. Deze wierd in woede ontftokeïi door zicii te zien voorgekomen, en ftandvaftig eischte Abdiel met deze woorden hem uit: Gaat men u dus te gemoet, hoogmoedige ? Gy hoopte zon.' der wederftand mvcn aanllag te zullen uitvoeren ;gy dacht den troon des Hoogften onbewaakt, zyne zyde verlaten te vinden, door den fchrik uwer redenen en uwe vermogende tong; gy dacht niet, onzinnige! aan de ydelheid om de wapenen aan te grypen tegens den Almagtigcn, welke door een belevend woord eindeloze legers uit het niet roept om uwe dwaasheid te vernielen; die met zyne hand alleen, wiens magt genegrenzen kent, zonder byftand, met eenen f!ng u vernietigen en uwe Legioenen lil den afgrond begraven kin! maar gy ziet, niet allen zyn uwe eedgenoten; befchouw hen die der Godheid verkleefd en gehoorzaam bleven, ofschoon voor u onzichtbaar toen gy in  » «we waereld van verwarringen waande, dat ik alleen van u was afgevallen. Befchouw thans myne volgers, en leer te laat, hoe eenige weinigen de wysheid fomtyds volgen, wanneer .duizenden dwalen. , Satan wierp een fpottend oog op hem en antwoordde: Ter kwader uure voor u, maar gewenscht voor myne wraak die u zoekt, keert gy afvallige van uwe vlucht terug, om den prys uwer verdienften te ontfangen. Gy zult het eerfte proefftuk zyn van deze rechte hand door u tot wraak gefpoord, na dat uwe ontbreidelde tong, bezield door den geest van tegenfpraak tegens het derde gedeelte der Goden zich dorst aankan.ten, die in eene vergadering te famen gekomen, hun recht op de Godheid beweerden, en de almagt aan niemand zullen toekennen, zo lang zy goddelyke krachten in hunnen boezem voelen branden. Doch te recht treedt gy voor aan het hoofd van uwe gezellen om eene veder van my te gewinnen, cn wanneer u dit gelukte, verwoesting te zaayen onder myne he'ïren. In korte woorden; opdat gy niet mogt roemen dat ik ver,(tornde, weet dan: vryheid en hemel dacht ik weleer, waren tenerlei voor hemelfche zielen; maar thans zie ik dat traagheid,  C227) liever dienstbaar, flaafsche geesten maakt, gewoon aan feesten en gezangen. Gy hebt de zangers en fnarenfpeelders des hemels gewapend. Thans zal de vryheid in het ftrydperk treden met ver-' achtelyke flavernei en deze dag zal van beider daden getuigen.' Afvallige! antwoordde hem Abdicl met korte wooiden en een érriftig gelaat; nog dwaalt gy, en geheel van dat pad der waarheid geweken, zal aan uwe dwaling geen einde zyn. Te onrecht onteert gy met den naam van flavernei den dienst door God en door natuur bevolen; wanneer hy die heerscht,waardiger is dan de beheerschte, bevelen God cn natuur gehoorzaamheid aan hem. Hem, die tegens zynen opperheer famenfpant ,■ eenen onzinnigen te dienen gelyk uwe muitelingen u, die wel verre van vry, een flaaf der Haven zyt, zie daar dc ware flavernei. Nog verblind durft gy onzen dienst befpotten. Regeer gy in de hel, uw koningryk; laat my in den hemel den Allerhoogften dienen, cn zyne bevelen, waardig te worden gehoor-' zaamd, volbrengen. Doch geen koningryk, maar ketenen wach-" ten u in den afgrond. Ontfang intusfehen van hem, die gelyk gy zegt, van zyne vlucht terug keert, deze eerste groete op uwen goddelozen helm. f 3  Dit zeggendeen aangeblazen door moed, ligtte hy zynen arm op, die fneller dan eenen blikfem den helm trof van denhoogmoedigen Satan. Gene daad volgde ooit zo rasch den wil, en nutteloos was den verwaanden zyn fchild, om dezen eerden flagte keren. Tien verfchrikkclyke treden waggelt hy ten.g, en zyne verdaalde lans fchraagtzyne zinkende knien; gelyk wanueeronderaardfchc winden of brnisfehende wellen, met geweld uit hunnen kerker gebroken, eenen berg uit zyne plaats doen Wyken, en met alle zyne dennen gedeeltelyk doen zinken; verfchrikking overviel den muitelingen, en nog meer dc woede, op het gezicht van hunnen duizelenden geleider. Een juichend vcldgefchrei; een algemene vreugdegalm ; de voorbode eener aandaande zegepraal, verhief zich onder onze legers, en een onverzadelyk verlangen naar den veldflag vervulde hen. Intusfchen beval Michaei de bazuin van den aartsengel te iteken. Haar geluid drong door de velden des hemels, en onae getrouwe fcharen juichten den Allerhoogften Hofianna. De Vyandelyke Legioenen, verre van te verdommen, wierpen even vreesfelyk zich in den fchrikkejykften ftryd. Thans verheft Zich een ftormend geraas, en een vreesfelyk gefchrei, tot dus  (229) verre ongehoord in den hemel; alom kletteren wapens tegens wapens; brult de yzende tweedracht; woeden de raders der yzeren wagens, en gruwzaam was het geloei te midden des aanvals. Een drom van vlammende pylen vloog met een akelig gefis over de hoofden der dryders, en vliegend bedekken zy de beide heïren met vuur. Gelyk onder een brandend gewelf, raasden beide dc legers, nu handgemeen, met vernielende en onuitbluschbare woede. Alle hemelen wedergalmden van den ysfeiyken ftryd, en de aarde had tot op haar middelpunt gewaggeld, wanneer zy toen reeds gevormd ware. Geen wonder waarlyk! Milliocnen vergramde engelen {treden tegenselkandercn; ftryders, van welken de geringde, de aarde uit hare asfen fcheuren,alle hoofdftoffen bedwingen kon, en zich met alle de magt liarcr legioenen wapenden. Oneindig groter dan waren hunne krachten. Talloze legers donden tegens talloze legers; {treden om verfchrikking en verwoesting te zaayen, en de zalige plaats hunner geboorte te verwceren. Verdoord mogclyk ware zy, wanneer niet de eeuwige Koning uit zyne onverwinlykederkie hun geweld beteugeld en bepaald had. Zodanig noc.than«was hun aantal, dat ieder legioen een talryk leger, en ieder gewar ->*  pende arm een legioen aan fterkte gelyk fcheen. Ieder onderge. fchikte engel, ieder ftryder op zich zelve, fcheen een opperhoofd, bekwaam om anderen te gebieden, geoeffend in het tyd. ftip om aan te rukken; te ftaan; de gedaante van den veldilag te doen veranderen, of de gelederen in den grimmigen ftryd te doen openen of te fluiten. Geen denkbeeld van vlucht of deinzen, gene onedele daad die vrees verried was hier te vinden; een ieder vertrouwde op zich zeiven, als hing aan zyne vuist het tydpunt der overwinning. Alle de daden daar voorgevallen, en dezen waren oneindig, maakten aanfpraak op cenen eeuwigen roem. Onmeetbaar uitgeftrekt was het flagveld, en op ieder ogenblik veranderde de ftryd van gedaante. Nuftreedmen ftaande en op den vasten bodem; dan verhief mefl de magtige Vleugelen en zweepte dc lucht, die dan rondsom in vlammen te ftaan fcheen. Lang hing de kans van den veldilag in even. wigt ,• tot dat Satan, die dezen dag eene gadeloze fterkte getoond, niemand zyns gelyken gevonden, en zich geduurig inhetheetfte van den ftryd gemengd had, eindelyk het zwaard van Mithaèï zwaaijen en telkens gehele legioenen maaijen zag. Eén flag van zyn ontzettend ftaal met beide handen geheven, wrocht -  030 verwoesting waar het nederkwam. Spoedig ijlde by derwaards. om tegens deze vernieling zich tc kanten, cn werpt bet fchild, eene ronde flecnrots van ticndubbeld diamant, om zyne brede iclioudcrcn. Op zyne nadering (laakte de grote aarts-engel zyne onnavolgbare daden, en in de aangename hoop den in? wendigen kryg des hemels te zien eindigen, wanneer hy den aartsvyand verwonnen en gevangelyk gekluiderd had, (prak hy met het gelaat van eenen vyand en ogen vlammende van gramfchap, hem aldus aan: Schepper van alle boosheid! voor uwen opftand onbekend en naamloos, maar thans alom gezaaid in den hemel; zie nu de yzende daden afschuwelyk aan allen, doch die allerzwaarst: op u cn op uwe goddeloze volgers zullen terug vallen. Iloet hebt gy den gezegenden vrede geftoord. in den hemel,• hoe int. dc natuur de ellende gezaaid, voor uwen vervloekten afval nog ongefchapen! Hoe hebt gy uwe misdaad aan zo vele duizenden ingeblazen, die weleer getrouw en oprecht, maar thansv ongetrouw bevonden zyn! Waar denk niet de heilige rust hier te kunnen doren. De Hemel werpt u uit verre buiten zyne grenzen. Deze hemel, de zetel der zaligheid, verafschuwt van kryg P 5  en geweldigheid. Weg dan van hier, en het kwaad, uw gebroed, Volge u met uw goddeloos rot tot de plaats der boosheid, de helle. Ga en ontketen daar uwe razerneïcn, aleer dit wrekend zwaard uwe verdoemnis vermeerdert, of de wraak door den Allerhoogften bevleugeld, met meerdere pynen in den afgrond u neerftort. Dus fprak de vorst der engelen, tot wien de algemene vyand antwoordt: Denk niet dat windrige bedreigingen hem kunnen afschrikken, die nog nimmer bevreesd was voor uwe daden. Hebt cy den geringften van dezen bunnen doen vluchten?hebt gy eenen eenigen doen vallen die niet onoverwinnelyk weder opftond? En denkt gy met mindere moeite my te overwinnen? met bedreigingen my van hier tc jagen, gy dwaaze, door te denken dat de ftryd van het boze gelyk gy dien noemt, dus zal eindigen? Alleen de eer is de oorzaak onzer handelingen. Haar zoeken wy te gewinnen, of zelfs dezen hemel in uwe verdichte helle tc veranderen, om ten minften vry hier tc wonen, wanneer wy niet kunnen hcerfchen. Verzamel al uwen moed en roep den zogenaamden Ahnagtigen tot uwen byftand, want verre van u te opluchten, heb ik alom naar u gezocht.  (-33) Zy maakten aan de woorden een einde ; beiden ruiten zich tot een onbefchryfelyk twee-gevecht. Wie vermag, zelfs met de tong der Engelen dit te verbalen? Wie hier beneden, om zyne gedachten uittedrukken, zichtbare dingen te vinden, die de menfebelyke verbeelding tot de hoogte van die goddelyke fterkte kan verheffen? Want beiden fchenen zy Goden, wanneer zy ftonden of zich verhieven, in gedaante, aanzien, gedrag en wapenen, en bekwaam om den ftryd wegens de heerfchappy des hemels tc befliiTen. Thans zwaaiden zy hunne vlammende zwaarden en maakten daarmede ontzettende kringen in de lucht. Hunne fchilden, twee grote zonnen, kaatften hun ftralend licht op elkander; dc verwachting zidderde wegens den uitflag. Niet zeker in den ftorm dezer beroering, weken deftrydende herren fpocdig aan beide zyden terug, en openden eene ruime vlakte; ge'yk wanneer, om grote door kleine dingen af te beelden, de eendracht der natuur gebroken en de kryg onder de ftarren ontboeid wierd, als dan twee vyandelyke planeten grimmig tegens elkander ftaande, in het midden der hemelen op eikanderen aanrukten, en flrydcnd bare bollen vermengden. Op eenmaal hieven beiden hunne armen op, welker fterkte  C-34) alleen week voor den Almagtigen, en bereidden zich tot eenen eenigen flag om den kryg door dezen te bcflhTen. Geen onderfcheid aan fterkte noch gezwindheid befpeurde men. Doch was het zwaard Michaëls, hem uit de wapenkamer Gods gegeten, zodanig verfraaid, dat noch hardheid noch fcherptc den -lag van hetzelve wcdcrilaan kon. Met eene verbryzelende fterkte trof bet het zwaard Satans;floeg het door midden, en hieuw met den zelfden flag hem eene diepe wonde in zyne rechte zyde. Nu voor de eerltemaal leerde Satan de fmarten kennen, en kromp van weedom gintsch en weder. Diep had het tweefnydend ftaal de wonde van een gefcheurd. Doch bleef de Aetherifche zelfstandigheid niet lang gefcheiden maar floot Zich fpoedig; een vocht, den nectar gelyk,ftroomde bloedend, [gelyk hemclfche geeften te bloeden vermogen] uit deze opening, en bevlekte zyne rufting, nog korts zo glansryk. ïerftond ijlden aan alle zyden vele en fterke engelen ter zyner hulpe; anderen droegen hem op hunne fchilden naar zynen wagen, meer uit het gedrang derkrygsliniën verwyderd. Thans zieh zeiven niet onvenvinnelyk,maar zynen hoogmoed verne-' derd;zyne vermetelheid God aan fterkte gelyk te zyn; inliet  (-35) ftof vertreden ziende, knarst hyvangramfchap,rpytenfchaamte op zyne tanden. Welhaast echter was hy weder genezen. Het leven der geefteu is niet geplaatst gelyk by den gebrekkige» mensch alleen in ingewand, hart, hoofd, lever of nieren ; in ieder gedeelte heerscht het vermogen van te kunnen leven; vernietiging maar geen dood kan hun lot zyn. Hun teder weef. fel is even min vatbaar voor dodclyke wonden als de vloeiftofhge lucht. Zy leven geheel hart, geheel hoofd,' geheel oog, geheel oor, geheel verftand, en geheel zinnen ; naar bun welbehagen nemen zy leden en verwc aan, en naar hunne begeerte wordt hunne geftalte verdikt of verfynd. Intuffchen verdienden ook de heldendaden Gabriels aan eenen anderen oord ftrydende, de roemrykfte gedachtenis. Zyne onverwinnelyke vanen drongen tot in het hart van Molochs benden, dien woedende Koning, die met godflafterlyke woorden hem dreigde aan zyne zegekar te zullen kluifteren cn 'voort te Hepen; en nog lafterde hy den Eeuwigen des hemels, toen het wrekend zwaard des aartsengels hein tot op de heupen kloofde, en met weggeworpen wapenen brullend van on- US-wonefpynenideed vluchten. Aan beide de vleugels floegen-  (-36) Uriel en Raphaël hunne pralende vyanden Adramelech en Asmodaï, hoewel ontzettend groot en met eene fteenrots van diamant gewapend; fchandelyk dacht het Hun, gcringertczyn dan God;maar door borstplaat en harnas met afschuwlyke wonden doorkorven, leerden zy vluchtend lagere denkbeelden van zich voeden. Ook Abdiel verfchoonde de godvergeten muitelingen niet; met verdubbelde (lagen doeg hy Ariel cn Arioc, cn voor zyn vlammend zwaard viel de woedende Ramiel reder. — Van duizenden zoude ik kunnen verhalen en hunne namen hier op aarde vereeuwigen; doch de zalige engelen, vergenoegd met hunnen roem in den hemel, verlangen dien der menfehen niet. Ook onze wederparty is wonderbaar in magt en heldendaden, en zeer begerig naar roem; doch uit den hemel en de nagedachtenis der heiligen gebannen, blyven hunne namen in de vergetelheid begraven. De fterkte, van waarheid en gerechtigheid gefcheiden, verdient wel verre van roem, hoewel zy eerzuchtig daar naar (treeft en zich eenen naam wil verwerven, niets dan fohande cn fmaad. Eene eeuwige ftilzwygenbeid hunner daden, is dus een gedeelte hunner verdoemenis.  C-37) De magtigften nu verflagen zynde, weken de waggelende benden; woefte verftrooijing en wanorder drong thans in hunne gelederen; men zag den bodem alom met gebroken wapenen bezaaid, cn wagens, cn ruiters, en vuur fchuimende roflen, lagen geftort over elkander; zy, welken nog ftonden, weken afgemat tot het leger van Satan, dat gedeeltelyk moedeloos zich nog verweerde, of gedeeltelyk door de bleke vrees vermeefterd, fchandelyk vlood, en voor de cerftemaal met angst en gevoel van linart wierd getroffen. Tot dit onheil bragt ben de zonde der ongehoorzaamheid, en voor dit ogenblik waren zy onvatbaar voor vrees, voor vlucht, en voor fmartcn. Geheel anders was het gefield in bet leger der heiligen; niet te ver. wonden en ondoordringlyk gewapend, ftonden zy onwrikbaar in hunne gefloten gelederen. Alleen hunne getrouwheid,hunneonfchuld, en hunne gewillige gehoorzaamheid, gaf hun deze grote voordeden boven hunne vyanden. Onvermoeid en niet vatbaar voor pyncn door verwonding, ftonden zy te midden van 't gevecht, hoewel door het geweld der muitelingen uit hunne plaats verzet. Thans begon de nacht zynen loop, cn de duifternis over den  C-38) hemel zich uitfpreidende, gebood deze eenen aangenamen ftilfiand van wapenen,en bragt het hatelyk krygsgedruistot zwygcn. Doorde donkere wolken omvangen, weken verwinnaars en verwonnelingen terug. Op het bevochten ilagveld legerden zich Michaël en zyne zegepralende engelen, en (telden hunne wachters, Cherubims vuurvlammen gelyk, aan alle kanten uit. Aan de andere zyde verdween Satan met zyne muitende legers in de duiflerniffen van den nacht ,• rufteloos riep hy de hoofden te midden der duifternis tot eene raadsvergadering byeen, en met eene tomeloze ftoutheid fprak hy hen op de volgende wyze aan : ó Gy, thans in het gevaar beproefde vrienden! hoe vele proeven hebt gy gegeven, dat in de wapenen onverwinnelyk, gy niet flechts de vryheid, eene der minfte vorderingen, maar het geen wy nog verder bejagen, de eer, de heerfchappy, en eenen eeuwigen roem waardig zyt; immers éénen dag, [en wanneer éénen dag, waarom dan niet eeuwige dagen] hebt gy in een twyfl'clachtig gevecht u tegens de magt van den Heer des hemels verzet, die zyne magtigftc benden tegen ons afzond in den waan van ons aan zynen wil te onderwerpen.  Dit echter is hem mislukt. Dus gebrekkig in het toekomende te voor/eggen, mogen wy te recht aan zynealwetenbeid twyffelen. Het is waar, minder fterk gewapend dan de zynen, leden wy eenig nadeel en eenige pynen tot dus verre ons onbekend, maarnaauwlyks kenden wy die fmarten of terftond wierden zy vei acht. Sints weten wy dat deze hemelfche zelfftand.igbeden onvergangelyk en aandodelyke toevallen niet onderworpen zyn, en hoewel met wonden doorboord, terftond weder Buiten en door aangeboren vermogen genezen. Zo gering dan dit kwa.id 18, zo gering zal ook de genezing daartegen zyn. Ivlogelyk dat betere ruftingen, fterker wapenen in een twede gevecht ons meer voordeel en den vyand meer nadeel toebrengen, of ten minftetl dat geen evenredigen, wat zy Hechts door toeval boven ons bezaten. Cf nog eene andere verborgene oorzaak ben dapperder maakte dan wy, zal een vlytig onderzoek en nadenken zeer geraaklyk ontdekken, doordien onze geest nog ongehinderd kan denken, en ons opgeklaard verftand nog geen nadeel geleden heeft. Satan zat neder, en Nisroc de voornanmfte onder de vorfendommen ftond ^eijk een ontvlodene uit een gruwzaam ge* £  C-40} ■Vecht, vreeffelyk afgemat, met gebroken wapenen en een óm> field gezicht in de vergadering op, en gaf den koning der afvalligen het volgend antwoord: Vetdoffer van nieuwe beren en geleider tot het vry genot van ons rechtop de Godheid; in waarheid, het is zelfs voor Goden zwaar, en de ftryd te ongclyk, «m onder fmarten met die genen te ftryden op welken de pynen niets vermogen. Uit dit kwaad moet onze ondergang volgen. Wat vermag dapperheid en onvenvinbare fterkte wanneer zy gefolterd door onderdrukkende pynen, de hand van den magtigften doet veril ppen. Mogelyk dat wy het gevoel van vermaak konden ontberen cn echter zonder krenking een gerust leven leiden ; maar de fmart is eene wezentlykc ellende, het ergst van alle kwaad, en ten toppunt geklommen, overwint zy zelfs bet geduld. Hy dcrhalven welke het middel kan uitvinden, hoe wy meer verfterkt onze nog ongewonde vyanden befchadigen of ons met gclykfoortige goede wapenen kunnen befchermen, verdient in Waarheid niet min dan wy voor onze bevryding verfchnldigd zyn. Waarop Satan met gerufte blikken hernam: Wat gy te recht zo nodig denkt voor onze welvaart is reeds  «tftgedacht door my. Wie onzer die de iuisterryke oppervlak, te van deze allerhoogdc, vloeren die wy bewonen, befchouwt,dit vade land van den uitgeftrekten hemel met planten, vruchten, bloemen, Ambrofia, cdelgcdeenten en goud veriierd ; wiens oog loopt zo oppervlakkig over alle deze dingen heen, dat hy niet nadenke, waaruit zy diep onder den bodem voortfpruiten ?• deze is eene donkere en ruwe (toffe uit gcedige-en vuurdeelen geboren, die door de lichtfiralen des hemels beroerd en gekookt in de blinkendfte fchoonbeid voortfehiet, en zich in het belevend licht ontwikkelt. Deze doffe zal ons de diepte uit hare duiftere geboorteplaats, zwanger met onderaardfche vlammen, opgeven; als dan in holle, lange en ronde werktuigen ingeperst, en aan het luchtgat door het vuur geraakt, zal zy zich woedend uitfpreiden, en van verre met donderend geluid, volle fchalcii van ongeluk onder Onze vyanden werpen; hen verpletteren, en alles wat ons tegendaat vernield worden; ja zy zullen vrezen dat wy den Donderaar zyne eigen verfcbrikkelyke wapenen hebben ontnomen. Niet lang ook zal deze toebereidende arbeid duuren; eer nog de dag aanbreekt zal hy naar wensch geëindigd zyn. Herleeft intuffchen, vei-  tan t uwe vrees, waar het overleg zich by de fterkte voegt, houdt daar niets voor te zwaar en wanhoopt, nog minder. Hy eindigde; zyne woorden wekten hunnen zinkenden moed, tn bliezen de laaafte vonken van hoop weder by hun aan. Allen bewonderden de vinding, en hoewel niemand op een zodanig denkbeeld gekomen was, dacht eenieder hunner nogthajis zeer gemaklyk, het welk den meeftcn, alvorens het gevonden was, als onmooglyk had toegefchenen. Mogelyk zal in. de toekomst, wanneer namaals de boosheid alom zich vermenigvuldigt, een van uw nageflacht tot kwaaddoen genegen, of door eene duivelfche ingeving aangeblazen, een foortgelyk werktuig uitvinden, om de zonen der menfehen wegens hunne zonden te ftraffen, als hunne denkbeelden op kryg en moord zich fcherpen. Thans, na geëindigden raad fpoeden allen geredelyk tot dezen arbeid; niemand ftond lange te overpeinzen; talloze handen waren ter hulpe uitgeftrekt. Ogenblikkelyk was de bodem, des hemels opgegraven, en diep in denzelven zagen zy de grondftoffe der natuur in hare ruwe ontfangenis. Hier von4en zy. het zwavelig en falpeterig fchuim ; .mengden het  (243) onder elkander en vormden het, gekookt en gereinigd tot zwarte korrels, welken in eenen hoop op elkander geftort wierden. Anderen groeven zeer diep naar verborgene aderen van metaal en fteenen, [ook die bodem beeft diergclyke ingewanden] waaruit zy hunne werktuigen en kogels goten, welken de verwoeding met zich voerden; anderen voorzagen zich van brandbare roeden die op de minde aanraking ontvlamden. Dus bragtai zy htimelyk in de duisterheid van den nacht, voor het ryzen van den morgen alles teneinde, en (telden onbefpied met (tilzwygcnde voorzichtigheid alles in beboörlyke order. Naauwlyks verfcheen de aangename morgen aan den hemel, of de zcepraiende Engelen rezen op, en vroeg wierd de trompet te wapen roepende, gedoken ,• weldra (tonden deze fchitterende fcharen in gouden ruitingen onder de wapenen gereed ; anderen zagen van de dagende bergen in bet ronde, terwyl eene ligt gewapende bende alle de kuiten, alle de (treken befpiedt om den vyand te ontdekken; zynen afftand, zy. neplaatfing te kennen; werwaards hy gevloden, of hy ten dryde in aantocht was, of waar hy vertoefde. Welhaast ontmoêteden zy hem met golvende vanen, langzaam doch in digt gc£3  <*44i flotengeledercnniet verre van hun in beweging; waarop ?.&. phiekeen der fnelst gevleugelde Cberubiras met fnelle vleugelen «rug ijlde en te midden der lucht met luider ftemme hun toeriep: In de wapenen ftryders, in de wapenen! de vyand die wy dachten gevloden te zyn, rukt aan, en zal ons heden een lang najagen befparen. Denkt niet dat by ons zoete tc ontwyken; hy nadert gelyk eene dikke wolk, en in zyn gelaat zie ikftandvastig. beid en verzekering geprent. Da* een ieder het diamanten harnas wel vast gordc; den helm opzette, en het ronde fchild aangrype om borst of hoofd te dekken; want denkelyk zal deze dag genen ftofregen, maar eenen loeyenden bfkaa-u van pylen met vuur bezwangerd, nederftorten. Dus verwittigde hy de zynen; wel dra ftonden zy gereed en niets verhinderde ben; zonder vrees en in volle dagorde trok. kenzy voorwaards, toen reeds de vyand met verdubbelde fchreden en eene fterke magt hoogmoedig nader rukte, cn zyne duivelfche werktuigen, aan alle zyden met tajloaze benden digt ommuurd, voortdeepte, om het bedrog tc verbergen. Nu hielden beide legers ftil in elkanders gezicht, als Satan plotflings aart de fpits der zynen verfcheen, en met luider ftemme beval hyj  (243) Voorhoede opent u ter rechte en ter linker zyde, opdat allen die ons haten, zien mogen, hoe wy vrede envergelyk zoeken en met open boezem gereed ftaan hen te ontfangen, wanneer deze aanbieding hunne goedkeuring wegdraagt c-n zy den rug ons niet toekeren; daarvoor echter vrees ik. Doch de hemel zy getuige; wees getuige hemel, wanneer wy terftond onze voorftellen opentlyk zullen uiten. Gy.die daartoeaangefteld zyt, voldoet wat u is opgedragen; roert kortelyk de gewigtige punten aan en luide dat een ieder dezelven kan horen. Dus fpottehy met dubbelzinnige woorden, en had naauwlyks gefproken, wanneer zyne legioenen zich rechts en links openend, naar beide de vleugels aftrokken. Eert zeldzaam verfchynfel opende zich toen aan ons gezicht; wy zagen driereyenpylcrs hoog op raderen gelegd, want zy fchenen pylers of uitgeholde Hammen van eiken of dennen van hare takken beroofd, en in woud of op bergen geveld; hare zelfstandigheid was vankoper, yzer of fteen; en bare trompen gaapten ons aan gelyk een verfchrikkelyke afgrond. Achter ieder van deze ftond een Seraph, en zwaaide in zyne hand eer.e aan de fpits brandende roede. Intuifchan ftonden wy, hoewel niet lang, in twyffeJr Hè  Volle diepe gedachten ; want plotllings ftrekten de Serafs hunne roeden, cn lagen dezelven voorzichtig op eene enge opening. PJotflings ftond de gehele hemel in vlammen, en terftond daarna met cencn dikke,, rook omhuld, gefpuwd' Uit de diepe trompen dezer werktuigen; de lucht i'eheurde tot in haar binnenfte door dit vreeffeljk gebrul, terwyl de duivelfchekunfttuigen, afchuwelyk uitbraakten wat zy hadden i"gezwolgen, geketende donderkloten, c„ eene hagelbui van yzeren kogels; die gemunt op het zegepralend leger, met zo afgryffelyk eene woede in het zelvewièrd geworpen, dat wien zy troffen, niet vermoat.te blyven ftaan. Hoewel anders ouWrikbaar gelyk eene rots, vielen engelen cn aartsengelen thans t>y duizenden over eikanderen op d,n bodem neder, en o.n zo veel eerder door hunne wapenen ; ongewapend hadden zy als geeften, val door een fpoedig wenden of fame. trekking hunner lichamenzeer gemaklykkunnen vermyden. Maar thans volgde eene WOCfte verwarring en gedwongene- verftr- oying. Het baatte hun niet dat de gqflotene reien zich opg- den. Wat zouden zy doen? wanneer zy aanrukten , zou een herhaald terug dry. Ven en eene twede overhoopwerping ben flechts meer te-  C=47) fpotteljk en by hunne vyanden belachejyk maken. Want eene twcde rei van Seraphynen ftond reeds in bun gezicht geieert, om eene twcde !aag van donderkloten op hen te doen werpen ; en als verdagen het dagveld te ontvluchten, werd nog meer door hun verafschuwd. Satan befchotiwde hunnen ftand, en fprak dus fpottende tot zyne medegenoten: Waarom myne vrienden, komen deze trotfche verwinnaars niet nader? voor weinig tyds naderden zy hoogmoedig; en toen wy gereed ftonden hen wel gemoed en met een vrolykgelaat te ontfangen, [wat vermogteh wy meer?] bun de punten van overeenkomst in fterke uitdrukkingen toezonden; veranderden zy terftond hunne denkwyze ; vluchten weg, ea maken zeldzame fprongen, als wilden zy danflen. Doch hunne gebaarden fchenen voor eenen dans buitenfporig en wild, mogelyk uit blydfcbap wegens onze voorflagen; echter vermoede ik hen tot eenen fpoedigcnbyval te kunnen dwingen, wanneer die nog eenmaal door hen gehoord wierden. Bilial antwoordde hem in dien zelfden fpotachtigen toon; De uitdrukkingen, Veldheer, welken wy hun zonden, wa^  CH8) Mn uitdrukkingen'vaagewigt, zwaar van inhoud, en hadden eenen fterken indruk. Zo veel wy bemerkten, verwekten zy diepe nagedachten, en velen hunner waggelden. Wie dezelven Volkomen ontfangt, beeft zyn verftand van het hoofd, tot de voeten benodigd. Niet wel verftaan, bezitten zy de deugd van ons te tonen, wanneer onze vyanden niet recht op voort wandelen. Dus ftonden zy onder zich vol van trotschheid te fpottcn i ïn hunne gedachten was geene twyflèHng meer wegens hunne zegepraal; zy waanden het gene moeite, den Almagtigcn door hunne uitvindingen gelyk te zyn; maakten uit zynen donder een fpel, en belachten zyne legers, doordien zy een ogenblik in verwarring ftonden. Doch niet lange ftonden zy dus; hunne gramfchap rees, en deed hun wapenen uitvinden, met welken zy de verfchrikkingen der helle nadrukkclyk zouden tegengaan. Terftond wierpen zy hunne wapenen weg, en [befchouw de uitmuntende fterkte door God in zyne engelen gelegd] liepen fpoedig, gelyk de treffende blikfem naar de bergen; [want de aarde heeft baar afwissend genoegen, hetwelk uit bergen en dalen beftaat, van den hemel.] Zy vlogen derwaards; maakten hunne wortelen rondsom los; ontrukten de vastgephtot.  C24S0 bergen met hunnen gehelen last van freenrotzen, dromen en wouden uit hunne ftandplaats, en die by hunne lommerryke kruinen aangrypende, droegen zy dezelven op hunne handen. Nu waarlyk overviel verbazing en fchrik bet wederfpannig leger, het welk thans de omgekeerde bergen zo gelyk tegen hen aangekomen, op de dricdubbelde rei hunner vervloekte werktuigen nederfto ten, en al hun vertrouwen onder het gewigt dezer bergen diep begraven zag. Daarop zagen zy zich «elf aangegrepen ,• verbazende voorgebergten», naar de hoef.ien der afvalligen gcflingerd en de lucht verduisterende, wierpen gehele gewapende legioenen omverre. Hunne wapenrustingen vermeerderden hunnen jammer; zy kneusden en verpletterden hunne leden, waarvan onbarmhartige pynen het gevolg waren, die hun, doorlangduurige worfteling, aleer zy zich aan die gevangenis vermogten te ontrukken, vele kermende zuchten afpersten; want hoewel geesten van het zuiverst licht, [weleer van het zuiverst,] hadden nogthans hunne zelfstandigheden zeer veel van die zuiverheid verloren. Nu namen de vyanden, dit voorbeeld volgende, tot diergeïyke wapenen hunne toevlucht, en rukten dc naastgelegen  O5<0 tergen van hunne grondvesten. Dus gierden in het midden der lucht dc bergen vooiby de bergen, welken met een gruwzaam flingeren gintsch en derwaards wierden geworpen, en onder dezelven als begraven, vochten zy in vreesfelyke fchaduwen, De helle kraakte aan alle kamen; de oorlog fcheen een burgerlyfc vermaak tegen dit oproer; de eene afschuwelyke verwarring rees uit de andere, en de hemel ware thans in puin verkeert en met gruis bedekt, had niet de Almagtige, waar hy in het heiligdom des hemels zeker zit cn de zaken in hare verbindtenis befchouwt, dat oproer vooruitgezien en vooibedachtelyk toegelaten,omduszynegrote oogmerken te vervullen; om zynen gezalfden zoon zyn uitgetrokken, om dezeonge-' hcorzamen te beteugelen; verfcbrikkelyk was bun gevecht, jelyk zulks zyn moest, daar twee diergelyke vyanden elkander gewapend tegentraden. Ik liet ben beiden over aan het lot des flryds, en gy weet dat zy in hunne fchepping elkander' ge'.yk waren; uitgenomen dat de zonde reeds eene onmerkbare ongelykhcid in hun gewrocht heeft, heb ik hm gericht tot dus verre uitgefteld; van daar d.u hunnen kryg eindeloos zyn moest,' en nimmer uitgang wachten kon. De vermoeide kryg bcltond alles wat de kryg vermogt, cn ontbreidelde de tomeloze razern;jen; wy zagen haar met bergen als met gewone oorlogstuigen gewapend. Dit vormde in den hemel eene wilde verwoesting, en dreigde alles met een naderend gevaar. Aldus zyn er twee dagen verlopen, de derde dag zy de uwe ; voor u bob ik dcnzelvcn bepaald, cn den kryg zo iange gedoogd, opdat de roem, denzelven te eindigen de uwé zyn mogt, doordien niemand dan gy dezen vreesfelyken oorlog kan ten einde brengen, fn u heb ik dit onmeetbaar vcrmogi'n cn deze deug lgcb-g.1, op-• dat alles in den hemel en in de helle moge weten, dat uwe magt aiet is te evenaren. Ik heb dezen kwaadaartige::*f.vist aldus.  bedierd, opdat openbaar wierd, dit gydewaardigftéWaardtoa erfgenaam te zyn van alle dingen; door dc heilige zalving koning en erfgenaam te zyn van het door u verdiend recht. Ga dan, gy magtigfte in de magt van uwen vader; beftyg mynen wagen; befh'er de fnelle raderen die de grondvesten des hemels doen sidderen, neem alle myne wapenen, mynen boog en mynen donder; gord myne almagtige wapenrusting aan, cn hang myn zwaard aan uwe fierke heupen; vervolg deze zonen der duisternis; dryf.hen verre van alle de grenzen des hemels tot in den uiterften afgrond; laat hen aldaar God en Mesfias, hunnen gezalfden koning, verfmaden. Dus fprak hy, en de glans zyner heerlykheid draalde in Vollen luister op zynen zoon; deze drukte de volheid zy-' nes vaders volkomen onuitfprekelyk uit, en de godheid van den zoon antwoordde: v 6 Vader! ó opperde onder alle bemelfche tronen! 6 eerde, boogde, heiligde, alleryolmaaktfte! altoos hebt gy getracht uwen zoon, in u te verheerlyken, gelyk dan niets biJlykcris dar, dit; dit is mynen roem ter eere, en myn volmaaktst weibeha.' gen, datgy aanmy een welgevallen hebt; dat gy verklaart uwe»  C 253) wil volvoerd te zien, welken te vervullen myne grootfte wal. lust is. Scepter en magt door u my gefchonken, neem ik aan} en zal dezelven nog vrolyker weder afliaan, wanneer gy eindelyk, en ik in u voor eeuwig, en in my allen, welken gy lief hebt, alles in allen zyn zult. Maar ik baat die genen welken gy baat, en kan uwe verfchrikkingen aanmy nemen, gelyk ik uwe godheid aan my neme, als uw evenbeeld in alle-flingen; en thans met uwe magt gewapend, zal ik den hemel weldra van oproerlingen zuiveren, en die genen tot de pynelyke woonplaatze hun toebereid, tot de ketenen der duisternis en tot den worm die nimmer flerft, ten afgrond dryven, die zich aan uwe bevelen--dorsten onttrekken, welken te gehoorzamen de zaligheid volkomen uitmaakt. Dan zullen uwe heiligen, onvermengd, verre van de onreinen verwyderd, uwen heiligen berg omringen,- u oprechte Hallelujah's; feestgezangen en lof en prys toezingen, en ik hun opperhoofd met hun. Dus fprak hy, boog zich over zynen fcepter, en rees op van de rechter hand der heerlykheid waar hy zat. Thans begon de derde heilige morgen aan te breken, en dregde door den hemel. D« wagen der vaderlyke godheid ruischte met het geraas van wer*  wc! winden nader; rad in rad, niet voortgetrokken, maar zelf njet geest bezield, wierpen loeiende en digte vlammen uit, en waren verzeid door vier Cherubs. Ieder hunner had vier bewomïereudswaardige aangezichten; hunne lichamen waren geheel met ftarren, hunne vleugelen geheel met ogen bezet; de raderen hadden ogen van Beril, en rennende vuuren gloeiden. tusicl.en dezelven. Boven hunne hoofden was een chryftajlen «itfpanfel, waarop een troon van Saphiercn, ingelegd met Zuiveren barnfteen en met de verwen van den regenboog, hl eene hemcllche fchitterende wapenrusting van ftralenden Urim, een goddclyk wetkftuk, fteeg hy op den wagen. Agn zyne rechte zyde zat de overwinning met adelaars, vleugelen; zyn boog en koker met verfchrikkclyke donders gevuld, hing hem ter zyde; en rondsom hem wentelden zich woeste Aromen van rook, ftrydende vlammen en gruwzame vonken. Verzeid van tienduizend maal duizend heiligen kwam hy opgetrokken; zyne aankomst fchitterde van verre, en twintig duizend wagens van Cod [ik hoorde hun aantal] omgaven hem aan elke zyde. Op de vleugelen der Cheiubim voer hy langs den praclnigen chryfisUen hemel, op eet.en troon van  C255) Saphircn, wyd en verre {tralende. De zynen zagen hem het eerst. De grote fchitterende banier van Mesfias, zyn teken in den hemel, wierd door engelen gerortscbt, en eene onverwagte vreugde verraschte hen. Terftond flelde Michaël zyn leger onder zyne bevelen, het welk aan beide vleugelen digt om hem gefloten, onder deszelfs opperhoofd als in een lichaam vcrecnigd ftond. Goddelyke magt baande voor hem zynen weg,de uitgeftrekte bergen begaven zich op zyne bevelen weder naar hunne plaats, zy hoorden zyne ftemme, gehoorzaamden gewillig; de hemel vernieuwde zyn vorig gelaat, en berg en dal lachten met fiïsfche bloemen. Dit zagen de ongelukzalige vyanden, maar ftonden verftoktj berzamelden hunne zinneloze henen tot een oproerig gevecht, en ondingen van dc vertwyfieling hunne hoop. Kon in bemelJchc geesten eene zodanige verkeerdheid wenen ! Doch welke tekenen zyn genoegzaam om bovaardigen te overtuigen, en welke wonderen, om hardnekkigen te bewegen? wat ben terug brengen moest, verhardde ben,- het zien zyner heerlykheid griefde hen; dit gezicht ademde nyd en afgunst, en ftrevende naar zyne hoogte, betitelden zy hunne dagorden, vertrouwen* a  «Je door geweld of bedrog voordeelei, te behalen, en eindelytc op God en Moffits de ovei winning te bevechten, of neder te Horten in het uiterfte verderf. Thans ftonden zy tot den laat, Hen veldilag gereed, te trotsch om te vluchten of uit vreze terug te wyken, en de grote Zoon Gods fprak alle zyne legers op beide de vleugelen, aldus aan: Staat hier in uwe fchitterende flagordens, gy heiligen, en gy gewapende engelen, blyft hier ftaan, en rust heden van den ftryd. Getrouw is den kryg door u gevoerd, hy was aangenaam voor God, en gy waardt onbevreesd in zyne rechtvaardige zaak. Naar uw vermogen hebt gy onverwinnelyke daden verricht,- doch de fbraf van dit gevloekte rot behoort aan eene andere hand,- de wraak is zyn, of den genen, welken hy alleen ten dien einde benoemd heeft. Tot den arbeid van dezen dag is geenfints een groot aantal of eene grote menigte beftemd. Staat fiechts en befchouwt den toorn Gods, welken hy door myop de goddeloozcn uitilort. Niet u, maar my bebben zy verduiden nog meer bcnyd,- tegen my is alle hunne woede gekeerd, doordien de vader aan wien het opperfte ryk in den hemel, de magt en roem toebehoort, my ingevolge zynen  (257> wil, geëiid heeft. Daarom heeft hy hunne verdoemenis aan my in handen geseven, opdat zy hunnen wensen mogen vervuld zien, om met my eenen ftryd te beproeven, en tc beilisen wie de derkfie moge bevonden worden, zy alle te famen of ik alleen tegen hen, doordien zy van de fterkte alles afme-' ten, om andere verdienden niet yveren, en weinig aeht daan wie in andere zaken uitmunt. Eene andere ftryd verwaardig ik hen niet. Dus fprak de zoon, en zyne trekken wierden in grimmigheid veranderd, te vreesfelyk om dezelve te kunnen aaüfchouwen, en vol van gramfchap wendde hy zich tot zyne vyanden. Op eenmaal fpreidden de vier Cherubims hunne gedamde wieken ub, en de raderen van zynen wagenrolden gelyk het gedruis van eenen donderenden waterval, of van een talryk leger. Zwart gelyk de nacht rukte hy zyne goddeloze vyanden tegen,- onder zyne brandende raderen beefde de anders vast gegronde Empyreïfche bodem alom, alleen de troon Gods dond on beweeg!yk. In een ogenblik was hy in het midden hunner,- tienduizend donders nam hy in zyne rechte hand, en dezen, met een onuitfpreR »  6elyk geweld tot hun uit gezonden, boorden wonden iu hunne zielen. Verftyfd van fclnik, gaven zy allen tegenftand, allen moed verloren. Hunne ydele wapenen vielen nit hunne handen. Hy rende over fcbilden en helmen ,• over gehelmde hoofden van tronen en magtige, thans op den bodem geworpen Seraphynen, die wensehten, dat de bergen weder op hen mogten geworpen worden , om hen voor zyne gramfchap te befchermen. Niet minder vernielend vlogen de fchichten van beide de zyden der vier Cherubim met de vierdubbelde aangezichten, welken overal met ogen bezet waren, en van de levendige raderen, op dezelfde wyze, met menigvuldige ogen bezet. Een eenig geest heerschte in hen, uit elk dezer ogen fchoor eenen treffenden blikfem, en wierp ouder de vervloekten een Verteerend vuur, hetwelk alle hunne fterkte deed verwelken, hunne gewone levendigheid in hen uitdroogde, hen uitputte, geestloos maakte, en ter nederfloeg. Nogthans befteedde hy met de helft van zyne fterkte, by dempte den geworpen donder te midden van zyne vaart,- niet willens om hqn te verdelgen, maar uit den hemel te verjagen. Hy richtte de nedergeflaÊenen weder op, dreef hen digt in een gedrongen, gelyk eene  (259) kudde bokken of bevreesde fchapen, wezenloos door den don-der, voor zicb heen; en vervolgde henmetverfchrikkingencn razcrnijen tot aan de grenzen en Chryftallen muuren des hemels, welken wyd naar binnen openrollende, eenen vreeslyken afgrond in eene woeste en ledige diepte vertoonde. De bel boorde dit onverdraaglyk geweld; de'bel zag den hemel uit den hemel nederwerpen, en ware van fchrik gevloden, wanneer het onveranderlyk noodlot zyne duistere grondvesten niet veel te diep gelegd, en te fterk gevestigd had. Negen dagen vielen zy; de gemengde Chaos brulde; eene tiendubbelde verwarring waarde by dezen val door zyne anarchie, en deze ontzettende vlucht doorwoelde hem met dreigende vernieling. De gapende hel ontfing eindclyk het uitgeworpen leger, en floot zich achter hetzelve; de bel, voortaan de woning dier cllendigen, het huis van pynen en fmar-cn. De hemel, thans van oproerlingen ontlast, weergalmde van genoegen, herftelde fpoedig de opening in zyne muuren, welke terugkeerde, van waar zy zieh gewenteld had. Thans keerde Meffias. alleen de verwinnaar zyner verdelgde' vyanden, op zyne zegekar terug; alle zyne heiligen, ftilzwy/i3  êend dC °°S^tu!Sen zyner almagtige daden; trokken hcmjoj. chend te gemoet; in hunnen optocht met palmtakken befcbaduwd, zong iedere blinkende orde haar zegezang. Hem bezongen zy als de zegepralende koning, als zoon, erfgenaam cn opperheer, wien het ryk gegeven is als de waardigfte om te: Leerden. Aangebeden en in zegepraal trok hy midden door den hemel in de hoven en in den tempel van zynen almagtigen: Vader,gezeten op zynen troon in de hoogte; dezeontfinghem in zyne heerlykheid, waar hy thans aan de rechter hand der zaligheid gezeten is. Op deze wyze heb ik u de dingen in den hemel door de dingen der aarde, volgens uwe begeerte afgcfchilderd, om dus door hec gebeurde u te waarfchouwen, en u dat geen geopenbaard, wat aan het menfchelyk gedacht bad kunnen verborgenblyven, de voorgevallen twist namentlyk en dc tweedracht inden hemel tusfehen de heïren der engelen, en den diepen val van hun welken door trotschheid aangeblazen met den Satan famenfpanden; hy benydt uwen ftaat, en beraamt alle middelen om ook „ tot ongehoorzaamheid te vervoeren, om u van allezaÜghcden beroofd, zyne ftraf, eeuwige ellende, met hem te doen,  delen; zie daar zyn eenigfte troost, zyne zoetfte wraak, om den Allerhoogften te befpotten, wanneer hy eenmaal eenen medegenoot in zyne ellende zou kunnen winnen. Geef aan zyne verzoekingen geen gehoor, en waarfchuw de minder fterke. Het verfchrikkelyk voorbeeld der ongehoorzaamheid, door my u voorgedragen, ftrekke u tot eene leere; zy hadden vast kunnen ftaan, cn nogtbans zyn zy gevallen. Denk daaraan, en vrees voor overtreding. Einde van het zesde Gezang. l   HET VERLOOREN PA R A D Y S. ZEVENDE ZANG, O Styg uit den hemel neder Urania, byaldien ik by uwen waren naam u noem, welker goddelyke. ftem ik volgende, verre boven den Olympus, hoger dan de wieken van Pegafus, voortvlieg. Niet den naam, maar zyne betekenis roep ik aan; gy immers zyt gene der negen zang-godinnen, gy woont niet op den top van den ouden Olympus; gy zyt van hemelteken oorfprong, en aleer de bergen waren, aleer de ftromen vloeiden, onderbicldt gy u met de eeuwige wysheid, uwe zuster, ftemdet benevens haar de fnaren, in het byzyn van den Aimagtigen Vader, dpor uwe hemejfche ge-  zangen voldaan. Door ü geleid, verftoiute ik my tot den hemel der hemelen te ftygcn, en, hoewel een gast der aarde empyreifche geuren, door u voor my toebereid, in tc ademen. Gelei my met dezelfde zorgvuldigheid nederwaards, naar de hoofdftof myner geboorte, opdat ik met afgeworpen van dit vliegend tomeloos ros, [gelyk weleer Bcllerophon, hoewel uit eene lagere luchtftrcek] nedérvalle in de velden van Alcus, om aldaar dolend en verlaten te wandelen. In engere grenzen omfloten, in dc zichtbare fphaere van den aardfchen dag, blyfr my de helft nog te zingen. Op de aarde Maande, niet buiten den pool gerukt, zing ik zekerder inet eene fterfelyke ftem, die, hoewel in kwade dagen, en onder kwade tongen gevallen, niet heesfeher wordt, noch Verflomt; hoewel door duilternis en eenzaamheid, cn veelvuldige gevaren omgeven, ben ik niet geheel alleen, want gy bezoekt my in myne nachtlyke fluimeringen, en dan, wanneer de morgen het oosten bepurpèrd. Befh'cr verder myne zangen, Urania, cn doe my waardige hoorders vinden, hoe fchaars die edelen ook zyn. Vcrdryf verre van my de zinneloze wanklank van Bacchus en zyner razende prie-  fiers; afftammcliiigen Van dat woe-ste tot, dat den Tradfchen Bard op Rhodope verfcbeurde, vraat nogthans wouden en rotsen oren hadden en op zyne liederen verrukten, tot dat het woest gefchreeuw harpe en gezang verdoolde , en d« zanggodin haren eigen' zoon niet kon befchermen. Verlaat dan hem niet, die u aanroept; gy immers zyt van den hemel, de andere is een ydele droom. Zeg dan Godcsfe, wat volgde, toen de vriendelykc aards engel, door een verbazend voorbeeld,. Adam voor afvalligheid vermaand, en hem verhaald had, weik een noodlot de afvalligen des hemels hadden ondergaan^ opdat hemen zynen nakomelingen, aan welken bevolen was van de vrucht des verbodenen booms zich te onthouden, niet een diergebyk ongeluk mogt wedervaren, wanneer zy het gebod, zo ligt te volbrengen, verzuimden, daar zy de keuze hadden, onder zo vele fcorten van fmakelyke fpyzen hunnen fmaak naar begeerte te kunnen voldoen. Aan de zyde zyner Gade had hy de gebeurtenis opmerkzaam aangehoord , en was met crnflig nadenken, cn vol verwondering dier hoge en zeldzame zaksn, die naauvvlyks voor hunne verbeelding 5 a  Vatbaar waven, vervuld; haat in den hemel; kryg, met zo vele verwarring, zo naby den vrede cn den zaligen troon des Eeuwigen; doch het kwade wel dra uitgedreven, gelyk een ftroom op hem terug geftort, van wien het zynen oorfprong genomen had, daar het onmogelyk met de zaligheid zich konde vermengen; dit alles vaagde zeer fpoe. dig de twyffelingen, opgerezen in het hart van Adam. Thans ontftaat in hem het onzondig verlangen, om, wat hem nader betrof, te weten; boe deze zichtbare waereld in hemel en aarde beftaande, allereerst begonnen, wanneer en waaruit 2y gefchapen, tot welke oogmerken, en wat voor haar aanwezig zyn, in en buiten Eden gefchied ware. Gelyk een dorftige, wiens droge keel flechts een weinig gelaafd, nog op den dromenden vloed, wiens vlietend ruisfehen zynen dorst vermeerd, het oog vest, vervolgde hy zynen hemelfchen gast te vragen: Grote dingen, vol van wonderen in onze oren, en daarby zeer verfcbillende van deze waereld, hebt gy ons geopenbaard, gy goddelyk leeraar, ons genadig door den Hemel gezonden, ten einde ons in tyds te waarfehuwen voor  dat geen, het welk ons onbekend, had kunnen ten ver- derve (trekken, doordien onze kennis zich zo verre niet uitdrekt. Voor dit alles zwaaijen wy der oneindige goedheid onzen ontderfelyken dank; en met het p'.egtlg beiluit zynen hoogften wil, het laatfte doelwit van ons aanwezig zyn , onvcranderlyk te volgen, ontfangen wy zyne vermaning,- en daar het u behaagde tot onze leering ons dingen te onthullen, verre boven de denkbeelden der menfehen, hoewel naar het bevel der opperde wysheid zo nodig tot onze erkentenis ; het behage u dan lager aftcdygen, en te verhalen wat voor onze kennis mogclyk van gene mindere waarde is; verhaal ons den oorfprong van dien hemel, die op eenen zo hogen afdand door ons befchouwd wordt ; verfierd met talloze beweegbare vuurbollen; den oorfprong van die omringende lucht, die door alles wat ruimte is, doordringt, baar vervult en den bcblocmden aardbol wyd cn verre omhelst. Wat bewoog den Schepper in zyne heilige rust door alle de eeuwigheden zo fpade in den Chaos te bouwen? hoe fpoedig werd het begonnen werk volvoerd? Is het u niet geoorloofd ons zulks te ontdekken? * 3  Cc683 niet opdat wy de geheimen van zyn eeuwig ryk trachten it befpieden, maar om zyne werken meer te verbcerlyken, hoe beter wy dezelven kennen. Nog heeft het grote licht van den dag een goed gedeelte zyner loopbaan aan den hemel te doorwandelen, door Uwé flem zal zy aan den hemel verroc, ven» zy noort die magtige ftem; om u haren oorfprong te horen verhalen, en hoedanig natuur in bare geboorte uit het on. fchynbare voortfproot, zal zy haren loop vertragen; of wanneer de avondftar, en de maan, zich haasten om u te horen, zal de nacht het ftilzwygen mede brengen, en de flaap naar tl luisterende, zal gaarne waken; of wy zullen hem bevelen niet te komen, voor dat uw gezang geheel is geëindigd; cn gy nog voor het aanbreken der morgenfehemcring van ons Zyt gefchciden. Zodanig verzoekt Adam zynen hemelfchen gast, en d gebiagt, en alle foort van gevederd vee naar zynen aart.' Hy zag dat zyn werk goed was, zegende het , en fprak: weest vruchtbaar, vermeerdert u, en vult de wateren, zo wel der zeën als der meïren cn fnellende dromen. Ook het gevogelte vermeerdere zich op aarde. Straks wemelen de engten en zeën, kreken en baayen, van ontelbare visfchen, hunne talloze fcharen, met vinnen en glinderende fchubben, roeiende onder groene vloeden, vertonen menigmaal ccne zandbank in het midden der zee. Gedeeltelyk alleen, gedeeltelyk by fcholcn, weidden zy in zee kruiden , hunne fpyze; of duurden door wouden en koraal; of fpelcnd in den gloed der zonne, draaiden zy hunne kurasfen, befprinkeld met goud; anderen wachtten in fchelpen van paerlen, gerust hunne vloeibare fpyze ; terwyl eenigen in de kloven der rotfen, geharnasd hunnen prooi beloeren. De zeehond en den gekromden dolphyn, zwommen fpelend op de kalme zee; anderen van eene verbazende groote, wentelen ongeremd hunne vetvaarfyke leden, en de oceaan dygt door hunne vervaarlyke beweeging ten hemel. De Leviathan, het gedrochtelykst van alle levende fchepfelen, flaapt, uitgcdrd-.e  083) gelyk een voorgebergte, op de diepe wateren; of zwemt, gelyk een beweegbaar land, flurpt door zyne oren eene zee in, en fpeuwt baar weder uit door zyne kaken. Intusfchen broeden de warme grotten, tfe holen, cn oevers der vloeden in talloze menigte bunnen buit uit. Door de warmte gedrongen, opent bet ei zich gelukkig, en ontdekt de tedere cn nog naakte jongen, doch weldra van vederen en Wiekeft voorzien, fpreiden zy dezelven uit, ftygen zy ftoutmocdig naar boven, en verachten klapwiekend de aarde, welke onder ben van eene wolken bedekt fcheen. Gintsck bouwden de Adelaar en de Struis hunne nesten in de rotfen cn op de kruinen der Cederen; fommigen vliegen alleen; andeten, wyzer, in gemcenfehap, cn twee geleedercn vooraan in een punt eindigende; geleerd door de jaargetyden,vervordcren zy hunne lucht karavanen hoog over landen en zeën, cn met afwisfelend voorvliegcn, yerligten zy elkandcrcn den tocht. Aldus befchikken de voorzichtige kraanvogels hunne jaar. lykfcbe reis, gedragen op de winden: door talloze wieken weg gewaaid, wykt dc lucht, waar zy trekken. De kleindere vogelen fpiongen zingend op de takken der bomen, en T 3  lpïtidclcn hunne gcCchilderde vleugelen uir tot aan. tien fg vond; ook alsdan (laakt de betoverende ïiachtigd hare liederen niet; den gchcelen nacht door tonen hare lieflyke ge. jangen. Eene andere ioört baadde bare vedervvittc borst, in zilveren zeën en dromen; de prachtig geklced.le zwaan, met den gekrotr.den hals tusfehen dc witte vleugelen, zeilt in volle grootheid met roeiende voeten ,• of verlaat de wate* ien, en zich op hare derkc vleugelen verheüende, doofVi.fi; zy de middelde lucht. Anderen lopen op den vasten grond, gelyk dc gekemdc haan, wiens klaroen de dille uuren blaast en die andere zo trotsch op zyne gedamde ogen, en bon:verwige daartvederen, met de fchitterende kleuren der regenboog, verderd. Daar nu dc wateren met visfehen cn de lucht met vogelen vervuld waren, vierden avond en morgen, den vyfden dag. Thans vertelleen de zesde en laatile fcheppingsdag, met avond en morgen harpen, wanneer God verder fprak: de aarde brenge voort levendige zielen van verskillende foorten, kruipende wormen, en dieren op aarde levende, ieder naar zynen aart. Straks gehoorzaamde de aarde, opende ha-  ren vruchtbaren feboot, en baarde in eene geboorte e-ne talloze menigte levende fcbepfelen, wel gevormd, met behoorlyke ledematen, en in h.mnè volle groote. Uit deii grond, fprongen de wilde dieren ten voorfchyn als uit bunne legers, en bewoonden de wildernisfen, de wouden, dé bolcn en kuilen. Aan paren fprongen zy onder de bomen, en wmdelden hunnen weg: het tam.ne vee verkoos tot zyn vcrblyf de groene wyden en velden; dit afzonderlyk en eenzaam, het ander graasde by elkaudcren in grote kuddenDe begraasde klomp baarde thans; dc getaande leeuw verfcheen nu ten halve, worftelend flaat hy de voorfte klaauwen in dc aarde, zoekt dus het agterst gedeelte vry te maken, fpringt daarna op, als hadde hy zyne ketenen verbro'» ken, en klimmend fchudt by zyne ruige manen. De luipaar 1 en tyger, wierpen met hunne fnydende khauwen de aarde in heuvelen voor zich op, gelyk de mo'lcnS het vlugge hart hief het getakte hoofd van onder den grond; niet dan met geweld vermogt de Beh moth, het grootte dier d"r aarde, zyn verbazend lichaam uit den barenden klomp op te beffen; dik bewold, en blafend, fproten de' tï  (aS6) Kudden, gelyk de planten voort; cn liet rivicrpaard en, de gedcbnbde krokodil fchenen onbefloten tusfchen de vorkicïjng van de zee of' bet land. Alles wat op de aarde kruipt, wormen en gekorven dieren, kwamen op eenmaal thans te» voorfchyn; de lasten bezigden hunne tedere waayers als wiekjes, en hunne kleine ledematen waren verfierd met het prachtigst gewaad van den zomer, met vlekken van goud en purper, en groen cn azuur; het gekorven diertje kroop langzaam voort, en tekenden met hunne flingerende paden den grond. Niet alles waren zy dc klcinflc gewrochten der natuur; eenigen van het (langen gedacht, wonderbaar aan lengte cn dikte, wouden hunne dangen'eden jiaauw in elkander, cn waren met vleugelen voo'zlen De fpaarzams mier kroop, de eerde uit dc aarde, in haar klein üchaam verr toonde zy een groot hart, „ en haar getneenebest, vereejiigd „in eene gemeenzame maatfehappy, zal mogclyk eenmaal het ), voorbeeld zyn van eene wel ingerichte cn juiste gelykhcid. " Daarna verfchceu zwermend de vrouwelyke bye , welke haren cga op de aamninnigfte wyze voedend, zich wasf.be cellen bouwt, met honing rykelyk gevuld. De overigen zyn  ontelbaar* gy kont hunne foorten on gaaft bun namen, weikeu ik niet wil herhalen. Ook dc (lang; het listigfte dier op bet yeld, is u bekend; fomtyds rekt zy zich tot eene ongemeene langte, hare vlammende ogen, cn haïrigc manen, zyn verfchrikkelyk voor het oog,'doch verre van u nadecligtc zyn, gehoor» zaamt zy uwe ftem. Thans fchitterden de hemelen in alle hunne pracht; ciï wentelden volgens de wetten der bevveeging door de almag-igc hand van den foheppcr beur ingedrukt. Uc voleindigde sarde lachte nu aanminnig in hare ryka hperlykhcid. Lucht, water cn aarde waren thans talloos bevolkt met vogelen, visfchen en dieren, welken vlogen, zwommen of den grond betraden; iets nogthans bleef er overig voor den zesden dag. Thans ontbrak nog het meesterftuk der fchepping, het oogmerk waarom alles gevormd was. Een fchcpfel, niet naar de aarde gebogen; niet redeloos, gelyk dc anderen, maar het lichaam, opwaards droeg, het vrolyk voorhoofd naar den Hemel hief, en begaafd met heiligheid en rede , al het overige kon beheerfchen, zich zelf kende, waardig ware om met den hemel gcmccnfchappclyk te verkeeren; dankbaar erkende van  Cm > wien sflé deze weldaaden afdamden, en hart, ftem en ogen ' *" buiIl'Se -wAichfwydde, om den Opperheer v,,„ alle, te aanbidden en te vereeren. Daarom deed de atóagtige. eeuwige Vader (want waar is hy tegenwoordig?; zynen Zooa deze woorden verdaan : Laat ons thans den mensch maken naar ons beeld, den mensch die ons, gelyk zy, cn laat hem rgceren over de visfehen en voge's in zee cn lucht, over de dieren op het veld, cn over al dc aarde, en over alle de dieren, weiken 'op den grond kruipen. Dus fprak hy, en vormde u d Adam! u mensch, ftof der aarde, cn in uw neus blies hy den adem des levens; naar zyn eigen be-!d 'chiep by u, naai het uitgedrukte beeld van God, en g^ orftral gt eene IeVt*dige ziel. Ter voortteeling fchiep hy u man, maar uwe gezeünne vrouw. Toen zegende hy de menfehen, en fprak: zyt vruchtbaar, vermeerdert u, vervult de aarde, maakt u haar onderdMig en voert de volle heerfchappy over dc vi-f hen in de zee , over de vogelen in de lucht, en ijver alle levendige fcbepfelen, die op dc aarde zich bewegen. Naar uwe fchepPwgj bragt hy u van die plaats, nog door genen naam uit-  gedrukt,- herwaards in dit aangenaam woud, in dezen Iiof, beplant met de bomeii-Gods, verrukkend voor het gezicht zo wet als voor. den fmaak, alle de foorten, welken de oppetvlakte der aarde kan telen, eene verfcheidenhc-id tot in -liet oneindige, worden hier gevonden; en alle deze aangcnaame. vruchten, gaf hy vrywillig u tot voedfel; doch den boom, wiens fmaak de. kennis van het goede en kwaad voortbrengt, moögt gy niet beroeren, op den dag, dat gy daarvan at, zult gy derven: Dood is de draSe daarop gcdeld, bewaar cn bellier uwe lusten, op dat de zonde en .de dood, haar afschuwelyk medgezel u niet verrasfeben. Hier eindigde God zynen arbeid, overwoog het gefchapenc, en zag dat alles zeer goed was; dus vormden de avond en morgen den zesden dag, niet eerder nogthans, voor dat dc fchepper ophoudende van zynen arbeid, hoewel niet vermoeid, naar den Hemel der Hemelen, zyne hooge woning opdceg. Van dezen zynen troon heilbot,wde hy da nieuwe waereld, de uitbreiding van zyn ryk, en zag hoe goed, hoe fchoon, en voldoende zy was aan zyne Goddelyke oogmerken. God voer op; hem volgden de gezangen  van Meten* Chorcn, en de wellmdenflft Symphonien van tien duizend harpen Joegen hannonieufe Engelen tonen. Aarde en lucht wedergalmden van dezelven. Gy herrinnert u dit, gy hoordet hen. De Hemelen en alle waerelden zongen; de planeten ftonden luiftcrend ftil in hunne banen, terwyl de prachtige ftoet met juichen opwaards fteeg. Opent u, gy eeuwige poorten, zongen zy, opent u, gy levendige poorten; laat den groten Schepper binnen treden, welke van zyn almagtig werk te rug keert, van zynen arbeid van zes dagen, van dc fchepping der waerelden. Opent ti thans, en in het toekomende meermaals, want God zal vermaak fcheppen om de woningen der rechtvaardigen menigmaal te bezoeken, cn zyne gevleugelde' gezanten ,'menigmaal afzenden, om zyne eeuwige goedheid hen te vcikondigcn! Dus zongen de talloze legioenen, in hunnen tocht; zy namen hunnen weg door den hemel die zyne tintelende poorten wyd opende, juist naar de eeuwige woning Gods, langs eene brede cn zeer ruime ftraat, van welke het ftof goud, en den grond met ontelbare ftarren beftrooid zyn, gelyk des nachts de melk weg, als eenen gefloten gordel met  r>90 tintelende ftarren bezaaid , aan uwe ogen zich vertoont. Thans fchetnerde op aarde de zevende avond in Eden; de zon was ondergegaan, de fchemcring, de voorbode van den nacht, fteeg opwaards in het oosten:; toen op den heiligenberg, op den hoogften top des beroets, den koninglyken troon der Godheid, vast en onbewcegiyk tot in alle eeuwigheden, de Zoon des Ahnagtigcn genaderd was. Hy zat iicder naast zynen groten Vader, die, hoewel altoos op zynen troon gezeten, nogthans als alomtcegenwoordig, onzichtbaar was medegegaan, de fchepping geordend had, en het begin en einde van alle dingen is. De fchepping Volbracht zynde, zegende en heiligde hy den zevenden dag, als den veestdag van- zynen arbeid. Stilzwygend werd hy echter niet gevierd; de Harpc bleef niet werkeloos. Bazuinen I.uit en Cymbalen klonken met licflyk geluid; gouden of zilveren fnaren floegeu harmonifclie tonen, cn vermengden zich met ftemmen die cnkcld, of in chorcn verecnigd, lofgezangen aanhieven. Wolken van wierook uit gouden wierookvaten opgeftegen, omhulden den heiligen bergi :  en aldus werd de fchepping en- het wérk der 'zes dagerf bezongen: Groot zyn uwe werken, Jebovah, oneindig is uwe;magt! welke gedachte kan u bevatten, of welke tong uwe grootheid uitdrukken? groter zyt gy tans na deze fchepping, dan toen gy terug kwaatnt vair dc zegepraal op dc muitende Engelen. De donders vertoonden Op dien dag uwe grootheid, doch grooter is het te fcheppen, dan het gefchapenc te vcifiorcn. Wie evenaart u, almagtig Koning, of wie ftelt' r.an uw ,yk dc grenzen? Zonder moeite hebt gy de trotfche a j fiagen der afvaljige geesten vcrydeld, en hunne ydele ontwerpen vernietigd. Goddeloos zochten zy u te vernederen, cn liet getal- uwer vereerders te verleiden. Doch hy, die u zoekt te benadeelen doet tegen zyne verwachting uwe magt luisterryker fchitteren, gy bedient u van zyne boosheid, cn fchept daaruit meerder goeds. Getuige daarvan zy dege nieuwe waereld, een ander Paradys, niet verre van de poort des Hemels, cn van hier befebouwd, op zuiver Christal, op eene glazen zee, gegrondvest. Hare onmeetbare ruimte is bezaaid met ontelbare ftarren, en elke ftar mo-  C*S3) gelyk eene bewoonbare waereld. Gy kent bare tydkringen; önder dezelven behoort lier verblyf der menfehen, die aanminnige woonplaats de aarde, omfpoell van den ruimen oceaan. ö Driemaal gelukkige menfehen, driemaal gelukkige nakomelingen van hun, door God zo hoog verheven, en naar zyn beeld gefchapen, dat zy daar mogen wonen, hem diehen, cn ter beloning over alle zyne werken, op de aarde, in de zee en in de lucht te heerfchen, en het gefla :ht van zyne heMigc en rechtvaardige aanbidders vermeerderen. Driemaal gelukkige menfehen, wanneer zy hun geluk erkennen, en in- gehoorzaamheid volharden ! • Op deze wys zongen de Chorcn; cn de Empyucifche hemel weergalmde van HaUeluiahs ! Dus werd de fabbath;gevierd. Thans heb ik voldaan aan uwe begeerte, en u vcibaald hoe d'cze waereld, de gcüalte der dingen eenen aan-va"g heeft genomen, ook wat voor uw aanwezig Zyn, in den beginne gefolr'ed is, op dat uwe nakomelingen uit u Z :lks mogen vernemen; en wanneei; gy nog iets te vraagen , heft, het welk de grenzen van het ranfchciyk veriland niet te buiten gaat, vraag dan vrymoedig. Ei.ult van htt zevende gezang.  AGTSTE GEZANG. D engel eindigde, docli zyne ftem klonk zo aanminnig aan Adam, dat hy nog tteeds dacht hem te horen {preken, en in gedachten verdiept, nog naar hem luisterde. Eindclyk, als ontwakende, fprak hy hem erkentelyk op de volgende wyze aan: Waarmede kan ik u danken, waarmede uwe goedheid naar evenredigheid belonen, Godlyk leeraar, die zo volkomen mynen dorst naar kennis gclescht hebt? Cy hebt u verwaardigd my zaken tc verhalen, welken ik nimmer had kunnen weten; dingen met verwondering cn vermaak aangehoord, én  C '95) waarvoor, gelyk bctamc'yk is, den groten «chep'-er lof en -prys moet worden toegezwaaid. I-cne twyfiè'ing imus chen blyft my nog overig, waarvan gy alleen my kunt omhellen. - Wanneer ik dit Godlyk gebouw, deze lljlllilill uit hemel ■en aarde te famcn geftcld, befchouw'; wawi.cr ik bed nik, dat deze aarde, met het uitfpanfel vergeleken, niets is dan eene vlak, een zandkorrel, een dofje; wanneer Ik aan eenen anderen kant de ontelbare darren gadeila, die onbcgry e'ykc •loopbanen 1'chynen te doorwentelen (hun alYtand en hu.mè ■fnelle terugkomst dag op dag bewyzcn dit genoegzaam) alleen om deze duidere aarde, dit onmeetbaar dofje dag cii nacht met licht ee dienen, cn die verbazcndcn omtrek gene andere nuttigheid fchynt tc bedoelen ; wanneer ik dit ovcr"weeg, da ik verbaasd, boe natuur, zo wys cn fpaa zaam, 'diergelyken misllag in de evenred'ghcid beeft kuntferl Begaan', 6h met zo verkwistende han len, zo vele edeler cn groterk lichamen, a leen tot dit einde, voor zo verre men zien kan, ■konde fcheppen. Waarom heeft natuur aan deze verbazende fpbaereti eene zo rusteloze wenteling, dag aan dag herhaald, opgelegd, daar deze rustende aarde, die zich veelU  ligter en korter om haar kon bewegen, gediend wordt doof edeler lichamen dan zy zelve ? zy bereikt baar oogmerk zonder de geringde beweeging, en van deze bollen ontfangt zy sis eenen tol warmte cn licht, haar, door eene reis van talloze inylen, met meer dan licbaamlyken fpoed aangebragt; met eenen fpoed, om welks fnelhcid te befebryven, het aan getallen ontbreekt. Dus fprak onze eerde vader; aan zyne houding fcheen te blyken, dat hy zich in afgetrokkene en duistere overpeinzingen verdiepte. Eva, dit bemerkende, ftond van hare zitplaats op, waar zy tot dus verre, in zyn gezicht gezeten was. Haar fierde eene zo beminnclykc nedrigbeid en ccne zo edele bevalligheid, om by een ieder, welke haar aanfehouwde, den wensch te wekken, dat zy mogt vertoeven. Zy wan. delde tot hare vruchten en bloemen, om te zien boe knoppen en bloezems, hare aangenaamftc bezigheid, voortfproten. Zy openden zich by hare nadering, en fchenen door bare beroering weeliger te groeïen. Geenfintshad zy zich uit vervee. ling wegens dit gefprek verwyderd, of doordien een onderbond zo verheven , haar te hoog was; maar zy bewaarde dit  C 297 ) genoegen, wanneer Adam liet verhalen, en zy alleen toeboorderesfc zyn zou. Zy hoorde haren echtgenoot liever verhalen dan den engel, cn verkoos veeleer den eerften tc vragen. Zy was bewust dat hy dit onderhoud met aangename tusfehen gefprekken ondermengen, en wat haar tc hoog was, met de liefkozingen van eenen echtgenoot zou oplosten. Geenfints woorden alleen verwachtte zy van de lippen van Adam. 6 Waar vindt men thans die echtgenoten, die liefde en wcderzydfche achting zo gelukkig vereenigden? Met de houding eener Godesfe, doch niet zondergevolg, vertrok zy; de aanminnige bevalligheden dienden haar als heerfcheresfe, en fchoten pylen van verlangen in aller oogen, met den wensch van haar geduurig te befchouwen. Thans gaf Raphaël op de twyfFelingen door Adam voorge. dragen , dit vriendelyk en gulhartig antwoord: Uwe begeerte tot nafporing is niet te misbillyken; de Hemel is gelyk een boek, voor u opgefiVgen, om zyne wonderen daarin te lezen, en de jaargetyden, de uuren, de dagen, de maanden en de jaren te kennen. Ten dien ein. de is van geen belang voor u, tc weten of de hemel ziek  C 298 > beweege , dan'wel de aarde, wanneer uwe bereekening juist is. De gtoote bouwheer heeft wysfelyk zeer veel voor mensch en engelen verborgen , cn zyne geheimen niet geopenbaard, op dat zy niet beoordeeld werden door bun, welkers pligt bet veel meer is , dezelven te bewonderen. Gelust het hun vermoedens te wagen, by laat het gebouw des hemels over aan hunne gefchillcn • buiten twyffel zal hy hunne zeldzame gevoelens belachen , wanneer zy in volgende tyden den hemel meten en dc Herren bereekenen; wanneer by waarneemt, hoe zy dit magtig werkftuk willen heftieren, hoe het bouwen, weder afbreken , en alles uitdenken om de verfohynlélen aan den hemel te redden, hoe zy de fpbaerc met middelpuntige en uit middelpuntige linien met kringen en by kringen, met ronden in ronden doortrekken. Reeds ontdek ik door uwe manier van denken, die van uwe nakomelingfcbap; want uw nageflacht zal in uwe voctttappen treden. Onbeftaanbaar vindt gy, dat de grootfle cn lichtenfle lichamen, een minder, niet zo iuifterryk, dienen; dat de hemel eenen zo «rooten weg aflegt, terwyl de aarde geduurig in rust blyft, hoewel zy allee»  alle de voordeelen daar van ontfangt. Doch overweeg vooraf , hoe grootheid en fchittcring geenfints zekere tekenen zyn van voortreffelykheid. De aarde, in vergelyking der hemelen" zo klein en zonder glans, bevat mogelyk meer oorfpronglyk goed als de zon, die wel frralen fchiet, maar onvrnchtbaar is. Hare kracht voor haar zelve zo nutteloos, werkt alleen op de vruchtbare aarde. Het is eerst daar, dat hare ftralen, anders werkeloos, ccn werkend vermogen ontfatigen ; ook zyn die brandende bollen geenfints tot den dienst der aarde, maar voor u, bewoner dcrzelvc. De verbazende omtrek des Hemels verkondigt de onmeetbare heerlykhcid van den bouwmeester; zyne uitgeftrekthcid moest den mensch herrinneren, dat hy niet in zyn eigendom woonde, een gebouw veel te groot voor hem om het te kunnen vervullen ; ook heeft by daarvan Hechts een klein gedeelte bezet, het overige is bcltemd tot andere gebruiken, meer aan zynen opperherheer bekend. Schryf de ontelbare fnejheid dezer hemelbollen, den Almachtigen toe, die aan Iichaamlyke zelfsftandigheden, eene byna geestige fnelheid weet te geven. Oordeel over mynen fpoed, die U 3  C 300 3 met het morgenuur, uit het paleis des hemels, waar de Almagtige woont, nederdaalde en voor den middag by « in Eden aankwam; een afftand, door alle bekende, noembare getallen niet uit te drukken. Doch ik breng die beweeging der Hcmelfche lichamen alken by, om ta bewyzen, hoe zwak de redenen zyn, welken u daar aan deden twyffelen. Geenfints wil ik het onomftotelyk bevestigen, hoewel het U hier op aarde, waar gy woont, zo voorkomt. De Eeuwige plaatste onmeetlyke afftanden tusfchen den hemel en dc aarde, op dat het menschlyk oog, te nieuwsgierig vorf.bende, zich in eenen afgrond moge verliezen, zonder eenig voordeel uit zyne pogingen te hebben getrokken. Hoe! wanneer de zon het middelpunt ware der waereld, cn de overige ftarren door hare eigene en aantrekkende kracht, in menigvuldige kringen rondsom haar wentelden? Gy bemerkt de ongelyke beweeging van zes dezelve; nu ziet gy haar boog, dan laag, dan verborgen, dan voorwaarts, dan agtcwaards gaan, dan weder ftil ftaan. En wanneer dc zevende planeet, de aarde, hoe zeer zy onbeweeglyk f.hynt, ongevoelig drie verfchillende bewegingen  CsoO hadde? gy zoudt alsdan niet meer genoodzaakt zyn, om die ongelykheden aan verfchillende fphaeren toe tc fchryven, in tegenftrydighedcn bewogen, en langs kromme lynen zich kruisfende; en dit in waarheid, zyt gy genoodzaakt te ftellen, wanneer gy de zon doet draaien, en de grote beweeg oorzaak, die gy zonder haar te zien, boven de Herren plaatst, als het rad van den dag en den nacht. Dit alles behoeft gy niet te geloven, wanneer het waar zy, dat de werkzame aarde, reizende naar het Oosten, zelve den dag haalt, en den nacht te gemoet komt, door een harcr halfronden aan de ftralen der zonne te onttrekken , terwyl die zelfde ftralen het ander gedeelte van den bol befchynen. Hoel wanneer het licht, dat van haar door de ver doorschynende lucht gezonden wordt, de maan der aarde tot eene ftar diende, die haar by dag verlichtte, gelyk zy by nacht de aarde? Beurtelingfche dienst voor land, velden en bewoners , wanneer zy daar gevonden worden. Gy ziet zyne vlakken , gelyk wolken ; de wolken, vallen neder in regen, en de regen de aarde verweekende, kan vruchten voortbrengen, ter voeding van die l/4  genen, welken daar wonen. Keg'.Ijk zult gy ten eenigen dage nog andere zonnen ontdekken, die in kart wenteling, door andere m.nancn gelétU, te fan-en eene mengeling van mannelyk en vrorwehk lith' zullen uitmaken; deze twee Oo'IVronp'y'-e gclhehtfoorun verzorgen de waerelden met leven; immers altoos zal het eene twyiïelmg blyven, dat 70 vele onnoe iryltë lithamen in de natuir van levende zei n beroofd, woest en Hechts gevormd zyn zouden om te fehitteren, daar nogthans elke waercldbol, naauwlyks tóe fche'méring van licht zou kunnen toebrengen, van zo verre komende op dit bewoonbaar gedeelte, die haar het lii ht genadig weder tciugkaatst. Doch van welken aart deze duigen ook mogen zyn; bet zy dan dat de zon, het gebied voerende aan den hemel, opga over de aatde, of de aarde over de zon opga ; het zy dan dat de zon haren vlammenden weg neme van uit het oosten, het zy dan dat de aarih zich om hare asfe draayende van het westen naar het oosten, ongehinderd en met gelyke fchreden voort wandelt, cn u met de vloeibare lucht ongemerkt medevoert; bekommer u niet met zaken , die verbórgen zyn ; laat aan  <3°3 ) den groten fchepper de geheimen , en denk alleen om hem te dienen en te vrezen. Hy befchikke naar welgevallen Over andere fcbepfelen, waar dezelve ook mogen geplaatst, zyn. Geniet wat by u gegeven heeftj dir heerlyk paradys en uwe hummie ykc hva. De liemel is tc hoog voor u, om te kunnen weten wat daar gebeurt; Wees met nederig, heid, wys." Vestig uwe gedachten alleen op u zelvcn en op uw aanwezig zyn. iïroom niet van andere waerelden» welke iclKp.ucn daar leven, welken ftaat, welke waardigheid, weiken rai g zy bekiecden, maar vergenoeg u met die diigcn, welken u op dc aarde en in den hemel geopenbaard zyn. Adam, wiens twyffelingen thans verdwenen waren, gaf daarop dit antwoord: Hoe volkomen hebt gy my genoegen gedaan, zuivere kracht des hemels, vriendelyke Engel; gy htbt de zwarigheden opgelosd, en my onderwezen om myn leven op de aangenaamfte wyze te vervolgen, zonder my over te geven aan die fpitsvindige denkbeelden, die nergens toe dienen, dan om het leven te vergiften. God heeft de angst V 5  C 304 3 en zorge geboden zich verre van ons te verwyderen, en ons niet te ontrusten, wanneer wy haar niet zelf najagen door buitenfporige gedachten en ydele verbeeldings kracht. Doch geest en verbeelding, fpatten menigmaal uit, wanneer zy outbreideld zyn; aan hare buitenfporigheden i» geen einde, tot dat door de ondervinding geleeraard , zy inzien, dat de ware wysheid geenfints beftaat in de kennis van ontelbare zaken, buiten gebruik, duister, en fpitsvindig, maar veeleer om dat geen te kennen, wat in den weg van ons leven voor ons legt ; het overige is niets dan rook, niets dan Ydelhcid, niets dan ongerymde dwaasheid, en maakt ons in de gewigtigfte zaken ongeoeffend, ongefchikt, en doet ons onophoudelyk hoewel vruchtloos zoeken. Laat ons dus van dit hoge toppunt nederwaards ftygen, en met lagere vlucht van zodanige dingen fpreken, die niet verre van my leggen , en my nuttig zyn; dit mo gelyk zal gelegenheid geven u iets van meer nuttigheid voor my te vragen, wanneer gy uwe goedheid te mywaards wilt vervolgen. Ik boorde u verbalen, wat myne fchepping was voorgegaan; hoor nu in tegendeel myne gefchiedenis,  C 3°5 ) u mogelyk nog niet bekend. De dag heeft zich nog niet geneigd; Gy ziet, wat ik uitdenk om u by my tc houden, en u te nodigen myn verhaal aan te booren; in waarheid vermetel, ware het niet uit verlangen naar uw antwoord. Geduurendc myn onderhoud met u, verbeelde ik my in den hemel, want uwe verhalen zyn aangenamer in myne oren, dan de vruchten van den palmboom, by het terugkeren van den arbeid, wanneer de uure ter maaltyd roept. Hoe aangenaam zy fmaken, zy verzadigen fpoedig, maar uwe woorden, met Goddelyke aanminnigheid vervuld, be. hagen altoos, en verzadigen nimmer. Met hemelfche goedheid antwoordde daarop Raphaöl: Ook uwe lippen zyn niet zonder aanminnigheden, vader der menfehen, en uwe tong is niet zonder welfprekenheid. Naar bet evenbeeld Gods zyt gy gefchapen; overvloedig heeft by zyne gaven, ZO inwendig als uitwendig over u uit» gegoten; de bevalligheden verzeilen uwe woorden, en uw edele oorfprong (haalt ook in uw ftilzwygen uit uwe houding en gebaarden. Zelfs in den hemel befchouwen wy u, inwoner der aarde, als onzen medebroeder in den dienst  van den Almagtigen, en met genoegen flaan wy de wegen des Allerhoogften met de menfehen gade. Wy zien u door God vereerd , cn dezelfde liefde, die wy fmaken, op u uitgegoten. Veihaal dan uwe gefchiedenis. Ik was afwe. zig op den dag uwer fchepping, gelast op eene bczwaarïy. ke en duistere reis, met gefloten legioenen, in aantocht tiaar de poorten der helle; op bevel van de.i eeuwigen, ruk. ten wy voort, om te waken, dat geduurende het werk der fchepping, geen vyand, als befpieder, den duisteren afgrond losgebroken, verftöring en arbeid mogten onder een gemengd worden; door eene zo verwegene onderneming te moeten ftiatfen. Verbeeld u niet, dat zonder zyne toelating Zulks had kunnen gefchieden, maar menigmaal zendt hy ons, om als opperfte koning zyne beerlykheld ons te tonen , en onze gereede gehoorzaamheid te beproeven. De ver. fchrikkelyke poorten der helle vonden wy vast gefloten, vast gegrendeld, maar lange voor onze aannadering vernamen wy een woest geweld, geheel verfchillend van het geluidt van dans en gezang, treurige en fombcre tonen, luide weeklagen, en razende woede klonk in onze oren.  < 3°7 > Vrolyk keerden wy terug tot de kusten des hemels, vóór den avond des fabbaths, gelyk ons gelast was. Deel my thans uwe gefchiedenis mede ; my verlangt met het zeirde genoegen naar uwe woorden, als gy naar de mynen ver. langt. Dus fprak de Goddelyke kracht, en onze eerste vader antwoordde: Zwaar valt den mensch het verhaal, hoe het menschclyk leven eenen aanvang nam; wie kan het begin van zyn beftaan beft hry ven? De zucht om langer by my te vertoeven, bewoog my daartoe. Juist als ware ik nieuwiings ontwaakt uit den gezondften flaap, vond ik my leggende op een zagt bed van bloemryke kruiden, in balzamendzweet. De zon droogde het met zyne ftralen , toen zy haar voedfel uit de rokende beken indronk. Met verbazing floeg ik myne ogen ten hemel, en befchouwde het ruime uitfpanfel eenen gcruimen tyd , tot dat ik door eene ingefchapene béweeging als iemand, die naar boven ftreefde, fchielyk op. rees, en op myne voeten ftond. Rondfom my zag ik hcui veis, dalen, fchaduwryke bosfehen, befebenen vlakten, en  ( 308 J bet geruïsch van murmelende beken. Aan de oevers van dezen zag ik fcbepfelen, die leefden en zicb bewogen, die op de aarde gingen, of in de lucht vlogen, en vogelen, zingende op de takken der groene bomen. Alles lachte, en myn hart zwom in genoegen. Ik betrachtte my zeiven, en befchouwde bet eene lid naar het ander. Nu wandelde ik, dan liep ik, en zag, myne fchenkclen buigende, hoe eene levendige kracht my geleidde. Doch wie ik was, van waar gekomen, of door welke oorzaak, wist ik niet. Ik beproefde te fpreken, en terftond fprak ik; myne tong gehoorzaamde, en ik noemde alles wat ik zag hy zvnen mam. Gy zonne, riep ik uit, bevallig licht, en gy verlichte aarde, vrolyke aanminnige verblyfplaats ; gy heuvelen en dalen; gy ftromcn, bosfchen en vlakten ; en gy, die leeft en u beweegt, fchone fcbepfelen, verhaalt verbaalt my, wanneer gy het zaagt, hoe ontfing ik myn aanwezig zyn, hoe kwam ik herwaards? Niet door my zeiven; dus door eenen groten werkmeester., allervolmaaktst door goedheid cn vermogen, zegt my, boe kan ik hem kennen, hoe aanbidden den geen, van wien ik dit leven,  C sop ) deze beweging ontfing, en door wien ik gevoel dat myn geluk groter is dan ik kan bevatten ? Terwyl ik dus riep, en zonder te weten werwaards ronddwaalde, verre van de plaats, waar ik voor de eerttemaal, de lucht ingeademd , voor de eerde maal dit zalig licht aanfchouwd had; zat ik, geen andwoord ontfangende, in gedachten verdiept, op een door het lommer befchaduwde bank neder; met bloemen prachtig bedrooid. Daar beving my voor de eerdemaal de zagte flaap met eene zagte verrasfing, en zonder onrust vermeesterde by myne d'ime. rende zinnen, hoewel ik toen dacht te zullen wederkeren tot mynen eerften gevoellozen ftaat, en in het niet te zullen terug zinken. Doch plotsling plaatste zich een droom voor myn hoofd ; eene inwendige verbeelding beroerde op eene aangename wyze myne zinnen, en deed my geloven dat ik nog waarlyk beftond en leefde. My dacht, eene Goddetyke gedaante naderde my, en fprak: fta op Adam eerde Mensch; u wacht uwe woonplaats, gy zyt voorbefchikt tot den eerden vader van talloze menfehen, door u beroepen, koom ik om uwen geleider te zyn, in der zaligst»  ('3K> > hof, tot uwe vciblyfplaats .toebereid. Dit zeggende, greep hy myne band, en richtte my op, eu langzaam., als in de lucht met hem vonrtzwevende, zonder den g>- << ken gy zoekt, de fehepper van alles- wat gy boven p, -rondom 11, en onder u ziet. Dit paradys zy u in eigendom gefchonken, bebouwt, beplant bet, cn eet de vrucli» ten: van alle bomen in dezen hof wasfende kunt gy vry. moedig, met een vrolyk hart eten, gebrek hebt gy hier geenfinst te vrezen, doch onthoud u te eten van den boomi die erkentenis werkt van het goede en kwade, als het onderpand van uw - geloof en gehoorzaamheid midden in den 3iof, naast den boom des levens door my geplaatst; vree» voor de bittere gevolgen , wanneer gy myne vermaning vergeet; en dien dag op welken gy daarvan eet, en myn eenig: gebod overtreedt, zult gy onuvyffclbaar derven. Van dien dag af aan zult gy, als fterfclylf uwen gelukkigen ftaat verliezen, en van hier, in eene waereld vol kommer en ellende uitgedreven w rden. Op eenen doord.ingcnden toon en met een erniTig gelaat fprak hy dit verbod uit, hetwelk nogtbans met verfchrikking in myne oren klinkt, hoewel het in myn vermogen isjomdezett'aft.'onttvyken. Doch welhaast hernam hy zyn aan-' «innig gelaat, en vernieuwde aldus zyne genadevolle belofte: X  C s-O Niet alleen deze fclione landftreek, maar de gehele aar«te, geef' ik aan uwe nakomelingen; weest bezitters van dezelve als heren, alles wat daar in leeft, wat in de zee of lucht wordt gevonden; van alle dieren, vogelen,envisfehen. Ten teken daarvan, zie daar, alle vogelen en dieren naar hunnen aart; ik breng dezelven tot u, op dat zy huirue namen van u ontfaugen, en de verfchuldigde huldiging u mogen toebrengen; ouk tot de visfehen zal zich dit uitftrekken, echter zyn zy' uit hunne Christallyne woningen niet voor u gedagvaard, doordien zy, hunne hoofdftof niet verlaten en de dunnere lucht kunnen inzuigen. ■ Dus fprak hy, cn ziet alle vogelen en dieren kwamen tot my, twee aan twee. De eersten bukten zich liefkozend voor my neder , en de- vogels floegen hunne wieken en {treken dezelven voor my neder. Ik gaf hun namen > terwyl zy voorby gingen, en kende hunne natuur en aart; zodanig was de grondige kennis waarmede God myn fnel verltand begaafd bad. Echter vond ik onder dezen dat geen nog niet, wat my fcheen te ontbreken , cn verftoutte roy de Hcmclfche verfchyning op deze wyze aan tc fpreken;  C 313) 6 Met welk eenen naam Bal ik u noemen? Immers gy zyt boven alles verbeven; groter als de mensch, cn wat verhevener is als de mensch, gy overtreft alle namen! Hoe kan ik u aanbidden, oorfprong van dit geheelai , gefchapen ten voordeele der menfehen, voor welker geluk uwe milddadige band zo overvloedig gezorgd heeft? Doch ik zie nog nie'nand: ,nct weIke ;,. dk gshk ^ ^ ge_ luk kan men in de eenzaamheid finaken ? wie kan voor zich zelvcn alleen genieten, of welk een genoegen kan het hem aanbrengen, wanneer hy alles genoot? Dus fprak ik ftoutmoedig; en het fchitterend verfchynfel hernam met eenen glimlach, weike den luister van zyn gelaat vermeerderde: Wat noemt gy eenzaamheid? is niet aarde en lucht ver. vuld met verfcheideu fchepfelen, die leven, op uwe wenken bereid ftaan, cn voor u fpclcn? Verftaat gy hunne taal en wegen niet ? Ook zy bezitten verftand en rede, niet te verachten ; met htm kunt gy uwen tyd doorbrengen, en over hen kunt gy regeeren. Uw Koningryk is groot: Dus fprak de Heer aller dingen, en by 1'checn te bever Z a  C 314 ) len. Ik fmeekte nedrig ora te mogen fpreken, cn antwoordde met de diepfle ootmoedigheid: Laat myne woorden u niet beledigen, bemelfche magt, myn maker; hoor my genadig aan, wanneer ik fpreek. Hebt gy my hier niet in uwe plaats, en alle deze fchepfelen verre beneden my gefield ? Waar is de overeendemming die tusfchen ongelyken kan plaats hebben ! Waar het zuivere genoegen? Vriendfcbap eischt wederkeerige vcrbindtenis ; zy grond zich op eene juiste betrekking van hartstochten en denkwyze; die geèn welke heerscht, en een ander welke moet gehoorzamen, zullen zich nimmer bevatten; de een zal den anderen wel dra verveelen. Ik fpreek van eene gezelligheid gelyk ik dezelve zoek, bekwaam, om deel te nemen in ieder verflandelyk genoegen en waarin geen dier de medgezel van den mensch zyn kan. Een ieder verheugd zich met zyns gelyken, gelyk de leeuw met zyne Ieeuwinue, zeer bekwaam hebt gy allen aan paren te famen gezekl. Nimmer kan de vogel met het dier, de visch met den vogel, noch de os met den aap zich vereenigen ; hoe veel minder dan de mensch met het dier?  Csxs ) De ''lmagt "antwoordde daarop niet ontevreden: Gy bedoelt een fyn en teder geluk Adam, ik bemerk bet; hoewel midden in bet genoegen, wilt gy geen genoegen Voor u alleen genieten. Wat denkt gy dan van my en my. nen ftand? Zou my, naar uw gevoelen nog zaligheid benodigd Zyn? Ik alleen ben van alle eeuwigheid, ik ken geenen tweden, veel min eenen anderen die n.y gelyk is. Met wie d«n zou ik my kunnen onderhouden, dan met myne voort, brengfelen, die'nog oneindige graden dieper beneden mj ftaan, dan de andere fchcpfelen beneden u. . Hy zweeg; ik andwoordde met ootmoed: Opperfte oorzaak aller dingen! alle menfehclyke gedach. ten zyn te zwak om de hoogte en diepte uwer eeuw.ge wegen te begiypen. In u zeven zyt gy volkomen; en geen gebrek wordt in u gevonden. Dus is bet niet met den mensch ,• door zyne natuur btpaald gevoelt by in zich zeiven een geheime zucht om deze onvolmaaktheid te her> (Uilen, of door de verkeering met zyn's gelyken, zich daar aan te ontrukken. Onnodig is het u zeiven voort te planten, gy immers zyt reeds oneindig, en tlosr alle getalen X 3  C 316 ) volmaakt, hoewel de eenige. De mensch doet reeds door het getal zyne onvolmaaktheid, enkald zynde, erkennen; hy teelt zyns gelyken, vertneenigvuldigd zyn evenbeeld, het welk in zyne eenheid gebrekkig blyft. Het is daarom dat hem vreemde hulpe, liefde cri vertrouwde vriendfehap benodigd zyn. Gy, in uwe verborgene eenzaamheid, zyt altoos vergezeld door u zeiven, hoewel gy alleen zyt, en genen deelgenoot , noch medgczel zoekt. Kogthans "wanneer het uw wil ware, zjudt gy de fchepfe'en een? hoogte kunnen doen bereiken, gelyk u behaagde, en meer en meer aan uwe Godheid nader brengen. Ik kan de dieren door myne verkeering niet van de aarde verheffen, noch my in hunne wegen vermaken. Dus fprak ik zonder befchroomdheid, en bediende my van de vryheid aan my vergund. Myne redenen wonnen zvne goedkeuring en de Coddelyke genadeftem gaf my het volgend antwoord: Tot dus verre behaagde bet my u te beproeven, Adam; ik vond, dat gy niet alleen de d/eren, aan welken gy hunnen rechten nasm gegeven hebt, maar ook u zeiven kent; en  den geest welke vry in 11 is, myn evenbeeld, bet welk ik den dieren niet gefchonken heb, door uwe redenen, aan den dag legt. Met recht noemt gy de gezelligheid der dieren te laag voor u, en gy hadt goeden grond om dezelve te verwerpen. Vaar voort altoos dus te denken. Iieeds voor dat gy fpraakt, wist ik, dat bet voor den mensch niet goed ware, alleen te zyn; ook beltemde. ik die verzame. Eng welke gy zo even voor u zaagt niet voor uwe gezellen; flechts werden zy tot u gebragt om u te beproeven' en te zien, hoedanig gy zoudt kunnen oordeelen over het gene u voegzaam is. Wat ik eerlang u brengen zal, moet u voorzeker beter behagen. Daaraan zult gy uw evenbeeld, eene gevoeglyke hulpe , eene andere u zelf vinden, volmaakt overcenflemmig met het verlangen van uw hart. Hy eindigde, of veeleer ik hoorde hem niet meer. Myne zwakheid kon een onderhoud zo hoog, niet langer uithouden. Vermoeid van zyne Goddelyke geilekken, en door het licht zyner glorie uitgeput, zonk myn lichaam neder, en zocht verkwikking in den flaap ; natuur riep hem tot mynen byftand, ogenblikkelyk overviel hy my, en floot * 4  C 3i« 3 myne ogen. Myne ogen floot liy, doch de verblyfplaats myncr verbeelding, myn inwendig gezicht, beroerde hy niet; afgetrokken, en als in verrukking, zag ik, gelyk my dacht, de plaats waar ik nederlag en flapend, nog de ge« ftaite, welke ik wakend aanfehouwd had, in den zelfden Goddelyken glans. Bukkend opende zy myne linker zyde» na by myn hart, nam van daar eene ribbe, door levensgeesten nog verwarmd, en nog druipend van bloed. Groot was de wonde, doch fpoedig met vleesch weder aangevuld» en genezen. Hy drukte en vormde de ribbe met zyne han. den.. Ouder zyne vormende handen, groeide zy tot een fchepfel, my gelyk, doch van vetfchillende kunne, en zo beminnclyk fchoon, dat alle de fchoonheüen dezer aarde, by hetzelve verdwenen. Alle de fchoonheden waren in deze geirake veieenigd, in baar en in haie bukken begrepen. Sints dien tyd vervulde eene zachte aantrekkclykkeid my. nen boezem , voor dezen nimmer gevoeld, en van bare geflalte werden de geest der liefde, en aanminnige genoegens , op aile dingen uitgegoten. Zy verdween van voor niyue ogen, en liet my droefgeestig alleen. Ik ontwaakte  C 319 > om hair te zoeken, of kaar verlies te beklagen, en alle vermaken voor eeuwig vaarwel te zeggen. Doch van alle hoop beroofd, ontdekte ik baar niet verre van myn af; zy was dezelfde, die ik in mynen droom aanfeho-wd had, en met alles, wat hemel en aarde immer konde te famen brengen , om haar beminnelyk te maken, vertierd. Zy naderde my, geleid, hoewel onzichtbaar, door haren hemelfchen Schepper; onderricht in de heilige pligten van het huwelyksbed, volgde zy zyne ftemme. De bevalligheden volgden bare treden, de hemel was in hare ogen, en uit> hare houding fehitterde zedigheid en liefde. Overftelpt van vreugde en verrukking riep ik luide t Deze ontmoeting heeft myne wenfehen vervuld. Gy hebt Ww woord geftand gedaan, goedig, milddadig febepper! Ge. verran oneindige fchoonheden; van de fchoorjften van alle uwe gaven, aan my toegedacht. Thans zie ik been van myne beende. ren,vleesch van mynen vleefche, myzelf voor my; vaneenen man genomen zy manninne haar naam; daarom zal een man vader en moeder vergeten, en zyne vrouw aanhangen; en zy zullen een vleesch, een hart, cn eene ziel zyn. *$ .naVa^no a» hiiif  C 320 } Zy hoorde my; en hoewel door de Godheid tot my ge-' bragt , hare onfchuld nogtbans , hare maagdelyke waardigheid , hare deugd eu dc kennis harer waarde die aangezocht zyn, niet ongevraagd, zich wilde laten winnen; niet voorkomende, niet zich zelve aandienende, maar blozend terug week; dit alles maakte haar verlangens waardiger in myne ogen. Zelf natuur, hoe vry van zondige gedachten, werkte zodanig in hare ziel, dat zy, myziende, zich omkeerde. Ik volgde haar; zy kende de wetten der eer, en met eene toegeeflykheid vol majeftcit, gaf zy hare goedkeuring aan de betuigingen myner liefde. Ik geleidde haar blozend ge. lyk des dageraad, naar het bruid prieel; alle de hemelen, allé 'de gelukkige geftatnten, goten op dat uur hunnen edelften invloed uit. De aarde en alle heuvelen fprongen van blydfchap op ; de vogelen juichten op de takken; koele weste winden en lieflyke luchtjes, lispelden hunne vreugde aan de wouden, febudden rozen van hunne wieken, en bolzem geuren uit de uitwaxsfemende fpeceryen, tot dat de verliefde Nachtegal alom het bruidlied aanftemde, cn de avondftar naar haar zenith deed fpoeden, om de huwlyksfakkel te ontfleken.  C 321 ) Zie daar myne gefchiedenis, voortgezet tot aan het toppunt van aardfche zegeningen, welke ik geniet. Alle dingen in waarheid, wekten in my een ftrelend genoegen; doch het zy dan, dat ik dezelven gebruikte of niet, gene verandering, gene hevige begeerte werken zy in myn hart; dusdanig zyn de bevallige gewaarwordingen van den fmaak, van gevoel en gezicht, van kruiden, vruchten en bloemen, van wandelingen , en de lieflyke melodien der vogelen ; doch hoe geheel anders werken myne hartstochten , by myne lieve Gezeilinne, bier zie ik, hier gevoel ik met verrukking; hier fpraken myne driften voor de eerstemaal met eene on- gewoone fterkte; hoewel in alie andere genoegens, de heer van my zclven, en onbeweegbaar, hier alleen was ik niet beftand tegen de toverkracht en vermogende glans der fchoonheid. Natuur dan beging eenen misdag aan my, en gaf my eene te zwakke zyde oin dit voorwerp te kunnen wederftaan; of mogelyk nam zy te veel uit myne zyde. Te veel fieraad ten minften heeft zy uitwendig met verkwistende handen aan haar befteed, inwendig werkte zy by haar minder naauwkeurig. Zeker was het oogmerk der Na-  C 322 ) tuur haar oorfprong, in verfland en inwendig vermogen de felioonfte fieraad van den mensch aan my te onderwerpen, ook hare uitwendige gedaante draagt minder de beeldtenis, waarnaar wy beiden zyn gefchapen, en minder uitdrukkelyk by haar, is het merkteken der heerfchappy, ons over de andere fchepfelcn gegeven. Nogthans haar naderende, denk ik hare aanminnigheden zo volmaakt, zo voortreffelyk, fchynt zy, van bare eigene waarde zo bewust, dat haar wil, bare gezegden, my als de wyste, de deugdzaamfte en befcheidenfte en beste ontwerpen voorkomen. In haar byzyn worden alle hogere kennisfen krachteloos; en gelyken naar dwaasheid. Gezag cn rede geleiden haar, als ware zy de eerste, en niet de laatste by eene gelegenheid gefchapen geworden; en om alles in weinige woorden uit te drukken» grootheid van ziel en edelheid, bouwden op de beminnenswaardigfte wyzen in baar enen zetel, en omringden haar gelyk een lyfwacht van Engelen. Met een ernftig gelaat autwootdde de engel: Eefchuldig natuur niet, zy deed het hare; voldoe gy aan het uwe; mistrouw dc wysheid niet; zy zal u niet  C 3*1 ) verlaten, wanneer gy haar niet verlaat, als gy haar aller, meest zult behoeven, door, gelyk gyzelf begrypt, teveel waarde te hechten aan zaken van minder belang. Want wat bewondert gy? Wat verrukt u? Eene uiterlykheid ? Schoon in waarheid; wel waardig uwe tederheid, uwe hoogachting en uwe liefde, maar geenfints uwe onderwerping. Weeg n zeiven met haar, en waardeer als dan beiden. Menigmaal brengt niets meer voordeel aan dan welgegronde, en door juischtheid en recht bepaalde hoogachting voor zich zeiven; hoe meer gy „ bev|ytïgt om AnQ ^ ^ ^ meer zy u als haar hoofd befchouwen, en alle bare aantrekkelykheden voor uwe voorrechten zal doen bukken. Om " meer te behagen, werd zy dus aanminnig gevormd: met zo vele hoogheid werd zy begaafd, om haar als uwe gezellinne, met eer te kunnen beminnen; zy zal het opmerken, wanneer gy de wysheid niet i„ aHen deele navolgt. Doch fchynt het gevoel, waardoor het menfchelyk geflachc wordt voortgeplant, „ een zo dierbaar genoegen, waarvoor al het overige moet zwichten, bedenk dan, dit alles werd ook aan het vee en allen dieren gefchonken. I„ waarheid,  X 3H ) wanneer dit genot waarde genoeg bezat , em de ziel van den man te overmeesteren, of de hartstochten in hem te wekken, het ware htm niet medegedeeld en algemeen gemaakt. Doch bemin in baren aanvalligen omgang, alles wat edeler, en verheven, en den mensch bctamelyk is. Goed is het te beminnen, maar nadeelig zyn tle hartstochten in de liefde. Ware liefde beftaat niet in driften; de liefde zuivert de gedachten cn verwydt het hart; zy heeft haren zetel in de rede, en werkt met oordcel; zy is de ladder, langs welke gy tot de hemeirche liefde moet opftygen, en zinkt niet erg, in diergelyke wellusten. Om deze redeten was onder dc dieren niet eene gezellinnc voor u beftemd. Half bcfohaamd antwoordde Adam: Noch bare uitwendige fchone geftalte, noch het genot der liefde, aan alle fchepfeleu gemeen, werken in my dat genoegen, (hoewel ik van het bruidbedde veel edeler, en „et geheimnis vollen eerbied denk) ; meer verrukken my die bevallige daden, die duizenden van welvoeglykbeden, welken dagelyksch uit hare woorden en daden vloeien, gevolgd worden van liefde en aanminnigheden, en van de  C 355 ) vereeniging onzer beider zinnen, en onzer beider zie/en ge. tuigen; en van eene overeenfremming, tusfchen twee echt. genoten, aangenamer dan de volmaaklle hannonifehe tonen aan het oor. Doch niets van dit alles kan my bneijen. Ik opende u het binnenst van myne ziel; de verfcbillende voorwerpen, in verfcheidene gedachten aan de zinne. voorgefteld, vermeesteren my nogthans niet; ras genoeg gevoel ik my 0>„ het beste te kiezen, en tc volgen waf ik verkoos. >Iy„e liefde gy ^ — ^ liefde, zegt gy, geleidt ons ten hemel; zy is onzen weg en onzen geleidfter. Zegt my dan. wanneer my vergund' is znlks te vragen, beminnen de hemelfche geesten ook? boe zyn de uitdrukkingen hunner liefde? Alleen door het gezicht, of door de vermenging van te famen vloeiende talen, of alleen door eene vermogende en onmiddelbare beroering? Met eenen g,i,„,ach, blozende -van hemelsch rozenrood, de eigenaartige verwe der liefde, andwoordde de engel: Het zy u genoeg, dat wy gelukkig zyn, en zonder liefde geen geluk te vinden ;« ah«. vinden is.^ Alles wat gy rein in uw lichaam  O-O geniet, («i rein zyt gy gefchapen) wordt in eenen bogeren graad door ons genoten; geen bekleedfcl, gene gewrichten Ot ledematen hinderen ons. Als geesten elkander omarmen» verecnigt zich geheel hun wezen; ligter dan dc lucht met de lucht, en hun verlangen is de veiecniging van het zuivere met het zuivere; onbeperkt behoeven zy gene werktuigen, als, wanneer vleesch met vleCsch,of ziel met zielzi.h vermengenDoch gebiedt my u te verlaten; de dalende Zon, nadert reeds bet groene vooigebergte der aarde, cn de bloeiende Hesfperifehe velden; zy is let teken tot myn vertrekWees ftandvastig, leef gelukkig, en vaar voort te beminnen; doch boven alles hem, welken te beminnen ftaat in hem te gehoorzamen, en zyne geboden te houden. Zorg dat gene hartstochten, uw veriland verduisteren , en u tot daden dwingen, welken gy by eenen vrijen wil niet zoude hebben nagelaten; bet geluk of de ellende van u en uwe nakomelingen berust in u. Zyt voorzichtig. Ik en alle de andere engelen, zullen ons verheugen, in de beftendighcid van uw geluk. Wankel niet; te ftaan of te vallen ftaat in uw vermogen. Zoek, inwendig volkomen, niet naar  C 327 ) uitwendigen byfhnd, en wederfla alle verzoekingen ter ovvrtreding. Dit zeggende, rees by op, en Adam volgde hem met deze dankzegging: Ga, doordien gy moet vertrekken, bemelfche gast, afgezant des hemels, door hem afgezonden, wiens opperfie goedheid ik aanbidde, Vriendelyk en vol aanminnigheid vcrnederdet gy u om tot my te komen; en uwe ncderdaUng zal altoos door eene dankbare herinnering vereerd zyn; blyf den mensch fteéds genegen, volhardt zynen vriend te Zyn, en kom menigmaal weder. Dus fcheidden zy, de engel ftecg in dikke fchaduwui «en hemel, cn Adam ging in bet binnenst van'zyn lommerryk prieel. 'Bintk van het vgtfit Gezang.  NEGENDE GEZANG. Gene gefprekken meer als die vraten, toen God , of een Engel als gast, met den mensch verttouwlyk als met zynen vriend verkeerde, een gul land onthaal met hem deelde, en hem intusfehen vergunde om vrymoedig en onberispclyk te fpreken. Thans moet ik deze tonen in treur tonen verwisfeien. Thans moet ik trouwloosheid, verraad, oproer en gehoorzaamheid aan de zyde des menfehen; en aan de zyde des hemels, thans van hem afgewend , verwydering, misnoegen, toorn, verdiende verwytingen, en het rechtvaardig vonnis bezingen, die deze waereld tot eene waereld  c m3 vol diende vormden, zonde en haar gevolg, den dood, er» de ellende, de geleiderc ft des doods, op de anrde brcgteo. ten treurige arbeid voorwaar , hoewel niet minder, maar ' zelfs verhevener dan de gramfcbap van den onbuigzame* Aehilies, toen hy zynen vluch.enden vyand drie makn om de wallen van Troija vervolgde; verhevener dan de woede van Turnus, wien Lavjnia OflacoVd werd; of ais de vy. andfehap van Neprhunus ofju.no, die de Grieken om den Zoon vau Cytiierea zo langen tyd beroerden. Mogt de voegzame ftyl my worden ingeblazen door my. ne hemelfche zangfter, die. ougebcden met hare nacluclyke bczoekcut-my verwaardigd, in de iluimering my beleefr, of de verfen zonder moeite my ingeeft, fints dit ontwerp tot eenen bevalügen helden zang, lang door my uitverkoren, hoewel laat aangeheven werd. Afgeneigd van natuur-om bloedige oorlogen te bezingen, hoewel tot dus verre de eenige belden^;: en terwyl verdichte ridders in ilrbeiachtige én verveeiende gevechten zich manmoedig verweerden,".Wcef de heldhaftige fterkte en het geduld der martelaren, meer «cmenswaardi,, „„bezongen; of men «ng van ftryd.e„ ï 2  C S3o 3 ridderspelen , fchrikkelyke wapenrustingen, geblazoeneerde fchilden, prachtige wapenen, paarde dekken , en hengsten, van gouddraad gewerkte fchabrakken en ryk uitgedoschte ridders, met zwaard en landfen in de renbanen flrydend; dan eene prachtige in ridderzaalen gehouden maaltyd, door marfchalken en hofmeesters bediend; zaken van geringe kunst en waarde, die den naam van heldhaftig noch aan den dichter noch aan bet gedicht kunnen fchenken. Voor my onbedreven in deze kunst, bleef een meer verheven ontwerp overig, het geen zich zelf kan verheffen, wanneer niet een te lang voorleden tydperk, of de koude luchtttreck, of dc last myner jaren myne ingefpannen krachten nederdrukken, en welhaast zouden zy uitgeput zyn, wanneer alles myn werk en niet van baar ware, die des nachts myne denkbeelden aanblaast. De Zon, en achter haar de Hesperus, welker ampt het is de fchemering, die korte rechteresfe tusfeben dagen nacht, op de aarde te brengen, waren onder gegaan, en reeds bad de nacht het halfrond rondfom omhuld; toen fatan, nog kortlings voor dc bedreigingen van Gabriel uit Eden gevlo-  C 331 ) den, thans door volleerde argelistigheid en boosheid gefterkt en met de verwoesting bezwangerd, onverfebroliken terug fpoedde ; onverfchillig voor bet verfcbrikkelyk noodJot, dat heviger hem deswegens zou kunnen trelTcn. In den nacht was hy gevloden, en te middernacht keerde hy van zyne omzwerving om den aardbol weder, den dag zorgvuldig vcrmydende, flnts Uriel, de beheerfcher der Zonnc, hem de eerstemaal in Eden ontdekt, en de Cherubs die de poorten van het paradys bewaakten , van zyn vcrblyf had verwittigd. Door inwendige onrust gezweept, waatde hy zeven nachten i„ de duisternis rondfom de aarde; driema■'en was hy op zyne vleugelen de evennachts lyn rond gezeild, viermalen den wagen van den nacht van pool tot pool, doorkruist, de kruiskringen volgende: De agtf.cn nacht, voerde hem terug; tegen over den ingang ffl denhof, en de wagt der Chcrubyners, vond hy verdolen eenen niet verdachten weg. Aan den voet van het Paradys niet door den tyd, maar door de zonde geheel verloren, ftortte de Tigris in eenen afgrond onder de aarde neder, en fprong daarna weder gedeeltelyk, by den boom des levens als ee5" 3  (330 ne fontein, uit den grond weder opwaards.' Satan zonlt met den ftroom in den afrond neder, ftccg met dwnzelven weder opwaards, gebuid in eenen dikken opfteigenden mist, en oveidacht nu, hoe zieh ongemerkt te kunnen verbergen. Zee en land had hy met zyne vleugelen overkruist, opryzende van Eden over Pontus, den poel MBSÖthr, en de rivier Ob vooiby; van daar was by nedergedaald tot aan de zuider pool, en in dc lengte westwaards van Orontes tot aan Darien hetwelk den Oceaan fluit, cn van daar tot bet land door dc Ganges cn Indus befproeid. Dus" doorzweefde hy met naauwkctirig navorfeben den Aardbol, en na alle fcbepfelen met een doordringend oog te hebben gae geflagen, om te weten, wie hem in zyne belfche oogmerken bet best zou kunnen dienen, vond hy de flang het listig, ftc d er van het veld. I.ang ftreed hy met zich zeiven, bc. f-uiteloos ftond hy in verft beiden ontworpen gedachten 3 cn verkoos eindelyk ah bet bekwaamfte middel voor zyn bedrog, om in haar tc varen, cn aldus het zwart ontwerp der verleiding voor het fcherpst gezicht te verbergen. De aart en listigheid der Aange zou allen argwaan verwyderen,  C 333 ) en nare geestigheid aan hare natuurlyke fynheid worden toaI gefcbr-even, daar men in eenig ander dier, de magt van eenigen hélfêhen geest zoude ontdekken, wanneer het dingen^ verre boven dcszelfs bekwaamheden, werkte. Zyn befluit Was dns bepaald, doch door inwendige wroeging verfcheurd, borst hy uit. in de volgende klachten: 6 Aarde, zo gelyk aan den hemel; met meer recht- mogelyk aan hem voor te trekken; verblyf, den Goden waar. diger, gebouwd naar andere grondbeginfelen, waarin de "Voorgaarden verbeterd zyn! zou een God een minder werk. ïtuk kunnen maken, na het bouwen van ccn voorgaand, het welk volmaakt is? Hcmelichc aarde, om welken de andere lichtende hemelen dansfeu; over welken hunne brandende lampen ' licht boven licht vcrlpreiden , gelyk bet fthynr, vooru alleen, in u alle hare prachtige ftralen van heiligen invloed verzamelende! Gelyk de Godheid.den hemel bet middelpunt is, cn zich echter over alles uitftrekt, dus ontvangt gy, in het middelpunt ftaande dezer bollen, den tol van alle deze wentelende zonnen; in u, niet in de anderen zyn alle de bdccvende veimogens kenbaar; zy ver2" 4  (. 334 y 'fonen zlrli in kruiden .en planten, en in de edelere foorten van fehepfelen, bezield met verfohi! lende graden van bet leven; die met wasdom, zinnelyklieid en verftand, in dep. «nei.sch vereenigd zyn. Met welkeen innig genoegen hadikuwen ronden bol kunnen omwandelen, Wanneerik in iets genoegen kon fcheppen ! bevallige afwisfeling! van bergen en va.V leijen, van ftromen, wouden cn vlakten, nu land, dan zee, bier oevers gekroond met bosfchen, daar weder rotlén, holen, en Uloven! Doch in gene van dezen vind ik eenige toevlucht of fchuilplaats; boe meer ik het genoegen rondsom my zie lachen, hoe meer eene inwendige wroeging my martelt, daar myn binnenfte de hatelyke zetel van alle kwaad is! liet goede is voor my vergif, en in den herml zou myn toeflrnd nog onverdra; glyker zyn. Eoch noch hier, 'noch in den btmel begeer ik te wonen; ten zy dan, dat ik den beheerfeber der Hemelen oveiwhne; ook is het nutteloos door dat gene wat ik zoek, naar Vedigting in myne 'erende te trachten; anderen begeer ik my gelyk'te maken, bi cwel alle hunne umren nog verfchrikkelyki r op irij' mogten terug vallen. Verwoesting verknalt alleen rust.  C 335 3 aan myne rusteloze gedachten, 6 wanneer ik hem verdel. ge, wanneer ik hem, voor.wien alles gemaakt is, tot iets verleide, dat zyne uiterfte ellende te weeg brengt, hoe Jpoedig zal de gehele fchepping in de ellende geftort zyn, daar bet geluk of ve derf van alles als gekluisterd is aan bet zyne. in het verderf dan met den mensch! en de verwoesting grype rondsom zich over de gehele fchepping. My alleen zal den roem zyn onder de helfche magten, van in een ogenblik te hebben omver geworpen, waaraan de zogenoemde Almagtige zes dagen en zes nachten arbeids heeft toegebragt; en niogelyk het voorwerp zyner eeuwige overwceging geweest is; doch misfehien ook niet langer als fints ik in eenen nacht byna de helft der Engelen van eene befpottelyke dienstbaarheid vry gemaakt, en de fcharen zyner aanbidders gedund heb. Uit wraak, en op dat de plaats der afvalligen weder vervuld werd, befloot hy, het zy dan uit onvermogen om meer engelen tc kunnen fcheppen , wanneer zy anders zyne fehepfelen zyn ; het zy dan om onze wanhoop ten top te voeten, onze plaats te vervullen met fehepfelen uit aarde gemaakt, die, om uit dien « 5  C 336 5 'lagen oorfprong verhoogd te worden, begaafd zyn met hemelfchen roof, met ons voormalig eigendom. Hy biagt zyn befluit ten uitvoer. Hy vormde den mensch ; bouwde Voor hem deze luisterryke waereld, gaf hein de lieftallige 'aarde tot eene verblyplaats, noemde hem heer over alles, en, 6 fchande! gevleugelde engelen, en vlammende aartsengelen, tot zynen dienst gereed-, zyn verpligt hem te befdiermen, en op dc a:rde zyne wachters tc zyn Zy zyn het, Voor welkers waakzaamheid ik vrees; en om hen heb ik my in dezen nevel van middernachts dampen omhuld; irt 'de di isternis van denzelven ftuip ik voort, en zoek alom in bosfehen en moerasfen, naar een flapende (lang, om my cn myne zwarte ontwerpen in hare flmke leden te verbergen, ó Schandelyke vernedering! ik, die nog korts aan Cod den troon beiwistte, zie my thans afgedaald om in 'een dier my te verbergen, en dit wezen, dat niets minder dan naar Goddelyke hoogheid (treefde, verlaag- zich om in èen niets waardig beest te varen, en zich met zyn vleesch èn flym te vermengen! Doch waarom vernederen zich niet eerzucht en wraak? Diep te vallen, en vooraf of daarna  C 337 > gene laagheden onbeproefd te, laten , is zyne zaak , die ten toppunt van glorie wil opftygen. Hoe zoet de wraak aanvangs ook moge zyn, ecluer ilaat zy eerlang met verdubbelde woede op zich zeiven terug; Doch dit zy zo! aan. alles wil ik my onderwerpen, wanneer flccbts myne wraak, mislukt tegen den monarch des hemels, den genen kan verdelgen, die naast hem mynen nyd deed ontvlammen, hem, den nieuwen gunsteling des Hemels , dien zoon van, fpyt, dat kind der aarde, door den maker uit het ftof voorts gebragt, om bitterder ons te bonen. Hoon dan worde aj. lerbest met hoon vergolden. Dus fprak hy, en doorkroop gelyk een zwarte nevel dcor de duisternisfen van den middernacht, en waarde door Kruiken, vlakten en rivieren, om ergens eene flang te zoe» ken. Welhaast vond by haar diep ingeflapen, in vele kringen te famen gerold; en haar hoofd zo vruchtbaar in listigheden , lag in het middelpunt dier rondens. Nog lag zy niet in vreesfelyke fchaduwen ofafschuwelyke holen, nog was zy niet fchadelyk; maar fliep op bloeiende kruiden, zonder vreze, en door niemand nog gevteest. Satan kroop  < 338 ) ïn baren mond, nam bezit van bare dierlyke zinnen in baar hart en hoofd, en begeesterde haar wel dra met verftandelyke vermogens ; nogthans ftoorde by haaren (laap niet; en Wachtte geduldig de auinadering van den morgen! Thans , nu het heilig licht in Eden begon" te dagen ; de bedaauwde bloemen hunnen morgen wierook uitademden; toen alle welriekende kruiden hunnen (lillen lof van het groot altaar der aarde tot den fchepper opzonden en hiilmcn licflyken reuk tot voor zynen troon voerden; trad ook het eerde menfehen paar uit zjne lommeryke rustplaats , en voegde zyne fprekende lofzangen, by het Choor der domme fcbepfelen. Daarna genoten zy dc ogenblikken waarin koelte en balzemgeuren allermeest zich verfpreiden; «n overwogen, hoe hunnen dagplyksch aangroeïenden arbeid op de beste wyze te kunnen fclr.kken. Want hun arbeid vermeerderde dagelyksch, en in eenen zo uitgedrekten hof waren de banden van twee menfehen niet genoegzaam. Eva fprak dus het eerste tot haren echtgenoot: Onvermoeid moeten wy zyn in de bewerking van dezen hof, Adam, en,planten, kruiden en bloemen, ais eene on. zer aangenaanifte en opgelegde bezigheden, alltrvlytigst ver-  C 339 3 zorgen; tot dat meerdere handen ons helpen, zal het werk onder den arbeid vermenigvuldigen; web'ger worden de takken door hen te fnoeïen. De te geil wasfende loten , daa«s door ons afgebroken, gefneden, opgebonden of onderfteund, befpotten in een of twee nachten onze poging, en groeijen in het wilde. Zeg my dus deswegens uwe gedachten, of hoor wat my daaromtrend thans in dc zinnen valt. Verdeden wy onzen arbeid; gy, ga derwaards , waar gy zult verkiezen, of waar de noodzakelykheid u allermeest roeptj of om het geiten blad om zynen boom te winden, of de. klevende Epheu, welke begeert op te kfinmen, den weg derwaards te wyzen-; ik ondertusfehen zal in deze kleine, boschjes van rozen met myrrtben doormengd, genoegzame, bezigheid vinden, tot dat het middag uur ons roepr. Want is het te verwonderen, dat onze arbeid weinig vordert, zo lang wy in elkanders gezicht ons dagwerk verrichten? De lonken wederkeerig naar eikanderen afgezonden, zo vele nieuwe voorwerpen die ons opleiden tot g vallige redeneeringen, verhinderen ons alle ogenblikken, cn d-s, wanneer, de avond gevallen is, hebben wy zeer weinig uitgericht, hoe vroeg wy des morgens ook aanvingen.  < 34° > Adam gaf in zagte bewoordingen bet volgend andwoord: bierbare Eva, eenige gezellinne, die zonder vergclyking my dierbaarder zyt, boven alle levendige fcbepfelen; uw ontwerp en uwe overweeging zyn juist, hoedanig wy bet werk, door God ons opgelegd, allerbest mogen volbrengen; niet ongeprezen kan ik deze uwe ontwerpen laten voor by gaan; niet is beminnelyker aan eene vrouw, dan wanneer zy de huishouding ter harte neemt, en den nuttigen arbeid van haren echtgenoot helpt bevorderen. Doch de Almagtige beeft ons den arbeid niet zo ernftig opgelegd, dat wy aan alle verkwikkingen ons zouden moeten ontrukken. Het voedfel voor ons lichaam, en de gefprekken, welken het voedfel voor onzen geest uitmaken, dc wederkeerige lonken en vrolyke gelaatstrekken, zyn aangename tusfehenpozingen, aan onzen arbeid vergund; de wederkeerige glimlach vloeit voort uit de rede. Zy is den dieren ontzegd, cn bet voedfel der liefde, van eene liefde, onder alle dc oogmerken van het menfcbelyk leven, geenfints het geringde. God beeft tot genen moeilyken arbeid , maar tot vergenoegen, ltrt een vergenoegen aan de rede verbonden, ons hier gc-  < 341 ) plaatst. TwylTel niet, onze werkzame lianden, zullen zon. der vele moeite zorgen, dat zo verre wy nodig hebben te wandelen deze paden en priè'elen niet verwilderen, - en eer. lang zullen jongere handen ons daarin behulpzaam zyn. Doïh wanneer eene geduurige onderhouding u mogelyk mogt. vermoeijen , zy eene kleine afwezigheid u toegegaan: eenzaamheid is menigmaal het aangenaamst gezelfJiap, en na eene korte verwydering volgt eene vrolyke terugkomst.. Doch eene-andere bedenking beleeft my; van my ver-wyderd, konde eenig onheil u overkomen. Gy weet uit de vermaning aan ons gedaan , hoe een boosaartig vyand ons geluk benydende, en voor eeuwig aan zy„ eigen geluk wanhopende, ons door eenen listigen overval in het verdcif zocht te ftorten. Voorzeker befpiedt hy ons, van naby.i vol brandende begeerte, om .ons, van eikanderen afgefclreiden, te vinden. Zie daar zyn wensch, en het grootfe voordcel voor hem. Verydeld blyft zyn ontwerp van be. drog , zo lang wy byeen blyven, daar wy, mogt zulks nodig zyn, eikanderen wederkerig fpoed'gen byilsnd kunnen bieden. Mogelyk beftaat zyne eerste poging, om 0I1S vaii  onze pligten omtrend den Almagtigên aftétrekken, of onze echtelyke liefde te ftoren, die mogelyk meer dan aHe andere zegeningen welken wy genieten, zynen nyd tegen ons uitblaast; doch het zy dan dat dit, of eenig ander afschuweJyker ontwerp hem moge bezielen, verlaat gy de getrouwe zyde van eenen echtgenoot niet, uit wien gy bet leven ontfingt en die u befebermen zal cn bewaren. Waar gevaar en eerloosheid loeren, blyft eene vrouw, gevoeglykst cn zekerst by baren echtgenoot, die haar bewaart, en het uiterst gevaar voor hare behouding tart. De maagdelyke majesteit van Eva beantwoordde deze gezegden met een aanminnig doch ernftig gelaat, als eene welke bemind doch gevoelig is wegens eenige onvriendelyke woorden: Afstammeling van hemel en aarde, heer van alles wat op de a'rde is, uit uw verhaal leerde ik dat wy eenen vyand hehben, die om ons te verdelgen rondwaart; andermaal hoorde ik het van onzen hemelfchen gast, wanneer ik by zyn vertrek juist terug gekeerd toen de avord bloemen hunne welriekende uitwaasfemingen floten, achter digte fchadu-  Wen Verborgen ftond. Maar nimmer had ik kunnen ver- ■ wachten , 'dat gy myne getrouwheid omtrend God en u zoudt in ewySSi trekken, onder het voorgeven, dat die vyand dezelven mogt op de proef (tellen. Van zyn geweld hebben wy niets te vrezen; aan dood noch fmarten zyn wy onderworpen; Wy kunnen dezelven noch ontfangen, noch verdryven. Zyne listen zyh. dus alleen het voorwerp van uwe vrees ; dit overtuigd fmy genoegzaam van uwe vrees voor myne (tandvastige getrouwheid en voor myne liefde; gy vreest dat dezelven, door zyne list moeten benadeeld en ik dus verleid worden. Hoe heeft eene diergeiyke gedachte wegens haar, die zo teder u bemind, plaats kunnen vinden in uwen boezem ? Met verzachtende woorden andwoordde Adam : Dochter van God en der menfehen, onfterfelyke Eva, Want dus zyt gy, zuiver Zynde van alle zondenen berisping; wanneer ik „ uit myne ogen niet wil verliezen, fpruic zulks geenfints uit wantrouwen wegens uwe deugd; de verzoeking zelve waarmede onze vyand zwanger gaat, wilde ik daardoor van ons afwenden. Immers hy, welke, hoeg  ('344 7 we! vruchtloos, verzoekt, dnteert altoos den verzochten, betogende, dat zyne getrouwheid niet onoverwinnclyk, zyne deugd niet fterk genoeg is, om de verzoeking te kunnen wederftaan. Gy zelve zoudt. het onrecht, bet welk hy u • bereidde, met hoon en gramfchap gevoelen, zelfs wanneer gy zegeprsaldet op zyne listen. Houdt my dus ten goede , ■wanneer ik voor eene diergelyke beleediging u zoek te bewaaren. Ik ken de roekloosheid van onzen vyand; maar bszwaarlyk zal hy dezelve zo verre uitftrekken, oin ons, te famen zynde, aan te randen; of wanneer hy dit dorst beftaan, zou zyn eerste aanval tegen my gekeerd zyn. Daarenboven verdienen zyne list en boosheid allen onzen aan. dacht. Hy, die Engelen heeft kunnen doen vallen, moet zonder twylTcl zeer listig zyn. Denk dan niet dat de byfUnd van anderen overvloedig voor u is. Uit den invloed van uwe ogen ontfang ik verfterking in alle deugden, en uwe tegenwoordigheid zou my wyzer, waakzamer en fterker doen zyn, wanneer uitwendige krachten my behoefden; Want, terwyl uwe ogen pp rey zouden gevestigd zyn, zou de fchaamte van my te laten overwinnen of overweldigen,  «wneftarkte ten toppunt heTen,-en-alle myne fcracl.te» vereenigen. E„ Z0U(lt gy in.1]jyne «^^.^ ^ zelfden invloed niet gevoelen? Zoudt gy „iet liever aa« «}W zyde de verzoeking het'hoofd bieden? omkr het oog van den besten, den gevoelden getuigen uwer Zegepraal? • . . . • DUS ^ de ^ aangespoord door zorge -eehtelvhe liefde. Docb Kva, 110g denkende, 'dat k,e oprechtheid- en deugd te weinig nrmmwd WcrJ, * 'mtW0°riJ iH fl« Ï*U*. woorden:' & ^ dUS' d3t ^ in «»è «'enge ruimte moeten «* **' ;"ge,l0te" d°W' door eenen Vterkeu ^and; is het dus, dat wy afzonderlyk wanneer hy ons «*r of elders aantreft, niet. genoegzaam tegen hem beftand zyn; waar dan ft ons geluk, ,laat wy geduurig voor beledifiing moeten.vre.cn? Doch „et ongeluk loopt dc.zonde geenfints voor uit. Slegts befpot onze Vyapd ons door zf, »S verzoeking, terwyl hy zo fchande'yk oordeel .van onze tondvastige getrouwheid ; doch zyn fchandJvk vonnis, drukt geenfints het Hompel van oneer op ons voorhad,' Z 3  < 34Ö ) zyne fchanddaden ftorten op hem zeiven teru»; Waarom dan fchuwen, waarom dan vrezen wy hem? Haasten wy ons veeleer om hem te vernielen; dan befchouwe hy zich bedrogen in zyn fcbandelyk vermoeden; dan zal een inwendige vrede met ons hart , de gunst des hemels en eenen beerlyken uitgang onze beloning zyn. Wat zyn geloof, liefde en deugd zonder alvorens beproefd te zyn, of die zich niet verdeedigden, zonder eenen wachter? Verdenken wy onzen wyzen Schepper niet, van ons geluk zo onvol' maakt gevormd te hebben, dat onze veiligheid mee ^ vcfficrd ^kzyasnPal0Sj ^'^| Mlii zy vmmmis «od,pfaanCer^ vani]jr£n ^ ^"^'^'-rzydoor JlIpiter de moeder werd van Eroserpina. Adam volgde haar met levend- 'ec "-vend,ge en aanmnni. "ikken, hoewel vermengd met een verlangen, dat zy -t mogt vertrekken. Dikwils hethaaUle hy haar VM p,,,. ^-der.te keren , en even zo vaak beloofde zy om voor. Middaguur naar het in h, befebaduwd miM wcdïrom te komen, alles tot de middagmaaityd te vervaardigen, cn hC,"-,CrUSten de hitte van den dag. 6 ^ misldJe' tC fa ongeiukkL fvv„, . k*mmmé>? ™«™ verheelde tert.^t- ' Z 4  (35°} verfchrikkclyk gevolg! Van dit uur af aan vondt gy geneonfchuldigc maahyd, gene verkwikkende rust meer in hec Paradys! Een helfche vyand lag in eene hinderlaag onder de lieflyke bloemen en bedrieglyke fchaduwen verborgen, loerde op u met den baat der belle, om u den terugtocht aftefnyden, of u, beroofd van onfchuld, van getrouwheid en zaligheid wederom te zenden. Thans, by het aanbreken van bet morgenlicht, was Satan, in de gedaante eener wezentlyke flsng, kruipend in aantocht, bezig om het eenigst mcnfchelyk paar op te zoe. ken, en in hen geheel het menfehelyk geflacht, het welk hy zich tot eenen roof had uitverkoren, aan te vallen. Hy waarde door befenaduwde priëelen en velden, alom waar' flechts bosfehen of bebloemde hoven aanminniger dan an. deren fchenen aangelegd, en tot vermaak, met byzondere vlyt door den mensch beplant of voortgekweckt waren,Langs bronnen cn befenaduwde beken kroop hy, geduurig wenfehende, de vrouw alleen te mogen vinden, hy wenscbV te' het, doch daar zulks zeldzaam gebeurde, zonder de min. fte hoop. Tegen zyne verwachting, werd hy Bva alleen  f 351 ) gewaar; zy was omhuki in eene wolk van lieflyk uitwafe. mende bloemen. Slegts gedeeltelyk zag by haar, 'waar zy fior.d, zo digt gloeiden de rozenbosfchen, en openden bunne knoppen rondsom baar heen. Menigmaal boog zy zich om de tedere ftclen der bloemen op te binden, welker hoofden pralende met purper, azuur en het gijadenSt In «maat,of met goud befptengd, zinkend ter aarde hingen. Met eenen myrtenband hief zy hunne hoofden fierlyk weder opwaards; hoe weinig intusfehen dacht zy aan zich zelve, aan den feboonften bloem van alle bloemen, thans zonder fteunfel, zo verre van haren besten helper, cn zo na by den verfchrikkelyken ftorm. Intusfehen kroop de verleider meer en meer nader, verfcheiden wandelingen, door Cederen, palmbomen en dennen ftatig befchaduwd, doorkruis, fende. Nu rolde by zich met ftoutheid in een, dan verborg hy zich, dan weder vertoonde hy zich tusfehen Ai-gerende bosfchen cn fchitterende bloemen, door de band van Eva, als een tapyt geweven. Aangenamer was deze kleine lardftreek, als de verdichte hoven van den weder herlevenden Adonis, pf van den beroemden Aleinous, welke de» Zoon van dea Zi  ouden Laërtes vergastte; pok aarnnWger, als de wezentlyke lt«t*of, waar de vvyste der Koningen met zyne Egiptifebe bruid »itn vemia-kte. Vol bewondering befchouwde ffitan deze verrukkei,de.plaats., en meer nog bewonderde by de peribon.- Gelyk iemand, welke jaren lang in eene volktyke itad belloon, waar veelvuldige gebouwen. en torens den duortucht der 1 cht .bcruten , op eenen zouierfcheu; worgen uitgaat, om in de .aanvallige velaen en lieflyke lust- , hoven, eenen vryeien ad.m ,te kunnen i'ehcppftii; van alles.. Wat hem alsdan omringt, ontfmgt hy genoegen; De gouden koornar, de -bloeiende kruiden, hetgeishader kudden» . liet gezicht van de hutten des' landm-ns, eiken b,ik op de ui*g_ftiek.e \\ k.e, en het gezang der gevederde (.horen verrukken hem; wanneer dan by geval, eej.e jonge fchoonhsid met dep ftap eener nympne.uaar hem vourby. wandelt, Wordt zyne bewondering nog groter, en alles gevalt hem om harentwille beter; du eb zy verrukt "hein meer dan alles wat' hem omringt, en in hare ged;.ante vindt hy alles wat : aanminnig is, vereenigd. .Een .zodanig welbehagen vondt dt flang by het gezitjit van deze bebloemde inymte, de  C 353 ) «nminnige verblyfpl^tsv^Eva, zo vroeg" en onverzekl, herwaards gekomen. Hare hemelfche .engelachtige gedaante,: vol vrouwiyke zachtheid, hare aanminnige onfchuld, .hare. meieren in hare houding en gebaarden, j„ «16 „are mi„., ^ bewecging bemagtigden zich zyner boosheid, en outna.m der. woede voor eenigen tyd-het giiügfte oogmerk ,v het welk hy jn m hart rülulvoertle< Ue boosdocndel. farf eenen tyd -lang-in verrukking, zyne. kwaadaartigbeid. .was werkeloos, en. ontwapend van zyne vyandfehap, van- *y Pidaurus, ook niet zy, welker gedaante Jupiter Ammon of Jupiter Capitoünus hadden aangenomen, de eerften aan Olym-  1356) pius, dé twede aan'die vrouw ten gevalle,- welke Scipio, ion luister van Rome, ter waere'd bragt. Aanvangs zocht hy den toegang tot haar van - ter zyde; met kronkelende bogten, gelyk iemand welke wenscht toegelaten te worden, maar'tevens vreest oritydig te zullen komen. Gelyk wanneer een fchip door een' bekwamen Muurman aan den mond van eéne rivier of een voorland geftuurd wordt, cn zieh Wendt of de zylcn verandert, naar het draa'jen der winden; aldus veranderde hy menigmaal van gang, en vormde met zynen flanken Maart vele aardige knopen voor Eva, om hare ogen te lokken. Bezig aan haren arbeid hoorde zy het ritfelen der bladeren, doch bet trok haren aandacht niet; 'diergclyke fpelon was zy gewoon van alic dieren des velds, welken gehoorzamer waren aan hare Memme, als de veranderde kudde aan de Memme van Circe. Thans werd hy vrypostigcr, Melde zich ongeroepen voor haar, cn bleef, als door verwondering bevangen, met Marre blikken op haar gevestigd. Menigmaal neigde hy den opgefteken kam en den met goud be« fprenkelden hals, en lekte de voetMappen van Eva. Ein-  ( 357 0} *** zyne Oelende fto^ vr„,ybvande «ndachr tot 2,c!n Mfan,begon hyzynebe_ ***** «ufefe, door de tong der (lange, zy„ werktuig ofdoordepersimgderlncm^pJe vozende wvze: , Verwonder u „iet, meesteres* der aarde, byalden „, her «nige wonder, iets verwondering kan te weeg brengen. Wa****** rainder' ™«>"ige ogen, dien hemel van goed-. Md, met misnoegen, dat ik, dus alleen 'm onveilelyk □ befchouw, zonder uwe eerbiedvolle blikken te vrezen, welken in :de,e eenzaamheid nog meer eerbied vorderen! Verrukkende beeldtenis van uwen volmaakten fehepper m ^ mm wat u toebehoort en u gefehonken vestigt zyne w;i;kcn op u e„ aan, .Jt Cchoon]^ J verrukking beiihouwd, doeh al.erbest daar, waar de bewon^nug algemeen is. lVfc befehouwt u bkr in de vviIdo,nis. fcdan deze dieren, uWe aanfehouwers, te zwak om zelfs voor eene gedeelte uwe fchoonheid gade te (Jaan , Fen ee -g man alleen ziet u, en WJt is een eenig man? ^ ^■r^ ******** wmKUi ta,  r 358 ) loze engelen moesten dagelyksch om u zyn, u volgen, aart-1 bidden en dicilen. Dus was bet listig voorfpel van den verleider; en boe» wel zyne ftem verbazing wekte in Eva, zyne woorden vonden nogthans eenen weg in. haar harte. Niet zonder ontfteltenis gaf zy hem ten andwoord: Wat hoor ik? de fpraak der menfehen rolt van de tong eens diers, en drukt hunne gedachten uit? Ten minsten dacht ik, ware het fpreken den dieren ontzegd, en by hunne fchepping hadde God hen onbekwaam gemaakt tot fprekende tonen. Onzeker bleef ik omtrend het laatfte, want in hare ogen en handelingen is ïede dikwils veelvuldig merkbaar. Ook wist ik, flange, dat gy de listigfte zyt van alle de dieren des velds, maar niet dat gy met de fpraak der menfehen begaafd waardt. Herhaal dit wonder, en zeg my, hoe ontfingt gy, anders ftom, de fpraak, en van waar deze vriendfebap voor my boven alle andere dieren, die dagelyksch voor myn gezicht verfchynen? fpreek, een diergelyk wonder is myne opmerkzaamheid dubbeld waardig. Daarop hernam de listige verzoeker;  CS59 3 ******** «H* waereid- helder ftrite^ BVa' Zc^« uai.es zeg.en, wat gy ^ £n ^gehoorzaam*, Ge,yk aiIe dieren ^ ^ VertredeH krU,'de"ZiC,'™'^ik „ge enfl ^en>ge!ykaanniynefpyze;NatuiirdKdmy ^ ;:ken,ien'dan,-----aretotmynbeflaanj irr-« 0P „teren dag dervende in deze aangcllame ^ m S ^nen van verre in u» S «e«» het oog „Menden fthonen boom, fel ^„vertoonde. Om bem Wewfc „ ^ .^naderdeik; een aangenamen reuk van de ta,;kcnmy „ek:e myne„ eetiust, en weritte - «ne aandoening grotcr dan de ^ ^ ^ ^ ^y^^^^m aromen -Ht van re,iape„ ofgeiten)Wen;en ^ ^ Verdrnipt.^nneerrpringendeia^en, fptlen vermakende, dezelven uit te zui™, te zmSen vergeten. Geert Tehonenappe,. Honger en dorst, twee «erke  C 3Ö» ) verzoekers, en opgewekt door den reuk van deze bevallige vrucht, fpoorden my aan. Ik flingerde my opwaards om den bemosten ftam, om de takken te bereiken, die uwen of den ver reikenden arm van uwen Adam eischten. Onder den boota ftonden vele andere dieren ontvlamd door eene zelfde begeerte, doch myne vermogens niet bezittende, om de vrucht te bereiken, aanfchouwden my met afgunftige ogen. Na, tot aan dc vruchten geklommen, waar de over» vloed zo naby, zo aanvallig rondsom my hing, plukte en at ik; een diergelyke fmaak had ik tot dus verre in gene fpyze, in gene fontein gevonden. Volkomen verzadigd, befpeurde ik eene zeldzame verandering in myn binnenfte; myne jnwendige vermogens werden tot den graad van het vernuft verheven, en hoewel ik myne gedaante behield, ontfmg ik terftond de magt van te fpreken. Daarop wendde ik myne gedachten op hoge cn diepe overdenkingen, overwegende, met een opgeklaard verftand alles wat zichtbaar is in hemel, op aarde en in de lucht, en onderzocht alle fchone en goede dingen der natuur. Doch in uwe Goddelyke gedaante, en in de hemelfche fttalen van uwe fchoon.  C strr 5 ik *' di£ fdl°,,e> al d* goede vereenigd ; gene fchoonhcid die met de uwe kan vergeleckcu worden, of de «we evenaart, deze was het, die my bewoog u te „aderen , mogelyk ontydig u te aanichotiwcn en als de waardige vorftinne aller fehepfelen, doen gebieden, de vrouw der aarde te aanbidden. Dus fprak de bezetene listige (lang. De verbazing van Eva werd nu nog groter, en zy gaf „aar onvoorzichtig het volgend andwoord: Slange, uw overdreven lof doet my ,an de waarheid, dat *e vrucht wysheid by . gewerkt hebbe , twytlelcn. Doch «g my, waar groeit die boom? boe verre van hier? bier in hetPaadys groeien vele cn (chone foorten van bomen, die ons tot dus verre nog onbekend zyn; i„ den overvloed voor ons openftaande, biyven .ene meni,, vruchten onaangeroerd, %ven geftadig aan den boom hangen, en bederven geenfints, tot dat de menfehen zullen aangroeijen om baar te bezorgen, en meerder handen natuur van haren dragt zullen ontlasten. De listige adder hernam nu met een kwaadaartig genoegen; Aa x  C stfa ) De weg derwaards, aanbiddelyke behecrfcheresfe, is aangenaam en kort, achter een rey van Mirrhen op eene vlakte, na by eene bron, en wanneer men een klein boschje van Mitrbc en balzemfïruiken heeft doorwandeld. Zo gyray volgen wilt, zal in u fpoedig derwaards geleiden. Wees dan myne geleidlter, fprak Eva. Wu rolde Satan zich fnel in kronkelende kringen, en geleidde haar; alle zyne fpicren, waren thans werkzaam, en zyne hclfche drift ter bevordering der misdaad verhaast zynen aantocht. Dc hoop verheft en de vreugde verlicht zynen kam; gelyk wanneer een dwaallicht, gevormd uit vetten damp, welke de nacht verdikt, en de koude omgeven heeft, door fnelle bewecging ontvlamt, menigmaal , gelyk men zegt, dooreenen bedrieglyken geest geleid, met een misleidend licht dwarrelend zweeft en flikkert, en den verfebrokken nachtwandelaar van zynen weg menigmaal door poelen en putten, in floten en mocrasfen voert, waarin hy verzinken, en zonder redding verloren moet gaan ; aldus fchitterde de gruwzame verleider, en geleidde Eva, onze al te ligt gelovige moeder naar haren valitrik, den verboden  C 363 3 boom; de wortel van alle rampen der menfehen. Weidra werd zy hem gewaar, en fprak tot hare geleidfter: Dezen gang voor my geheel vruchtloos, hadden wy kun, ncn fparen, (lange, ofschoon hier eenen overvloed is van vruchten. Het geloof, als hadde deze vrucht de door u beroemde deugden, berust op uwe getuigenis. Wonderbaar in Waarheid, wanneer zy de oorzaak is, van eene z- danige werking. Doch dezen boom mogen wy niet aanroeren, noch van zyne vruchten eten. Dus beval het God, en gaf ons dit bevel als de eenige dochter zyner ftemme. Al het overige is dan aan onze goedkeuring onderworpen, en de rede" ftrekt ons tot eene wet. Arglistig hernam de verleider : Is net mogelyk! hoe! beeft God dan gezegd, dat gy van alle de vruchten in dezen hof niet moogt eten, daar hy u nogthans verklaard heeft tot üpperheeren van alles wat op de aarde of in de lucht zich onthoudt? Eva, nog zonder zonde, gaf hem ten antwoord: Van alle de vruchten in dezen hof mogen wy eten; doch van de vrucht van dezen (Uionenbooin, te midden van den Aa 5  C 364 ) hof{taande, heeft God gezegd: Cy zult daarvan «iet eten, ook zult gy dezelve niet aanroeren! op dat gy niet moogt fterven. Naauwlyks had zy deze korte woorden uitgefproken, of de verzoeker werd ftouter, en verfteide zich ongemerkt op eene andere meer listige wyze. Vol liefde cn yver fcheen hy voor de menfehen, en misnoegd wegens het onrecht hun aangedaan. Als in eene hevige hartstocht, hoewel met ftatipheid en ernstige gebaarden draaide by gindsch cn herwaards, als wilde hy van ten hocgften gevvigtise zaken fprekcn. Gelyk oudtyds een beroemd redenaar te Athene of in het vrye Rome, waar dc welfpiekendheid in latere dagen verdómd bloeide, wanneer hy eene zaak van aanbelang wilde voordragen, in zich zeiven verdiept ftond, cn Zyne hou, dirg, iedere bewecging, elke gebaarde, de opmerkzaamheid hem verworven, aleer hy nog zyne tong gebruikt,had, en dan menigmaal in verhitte hartstochten aanving, doordien zyn yver voor het recht eenen langwyf gen voorafspraak fcheen te duiden; aldus ftond, aldus waren dc gebaarden van den verzoeker, aldus ftegen zyne hartstochten tot eene buitenge-  C J65 ) wone hoogte, en borsten uit in de volgende roerende uitdrukkingen : 6 Heilige, wyze, en wysheid fchenkende plant, moeder der kennis, thans gevoel ik uw vermogen zeer riuidelyk, terwyl ik niet alleen de dingen in kunne oorzaken, maar ook de wegen van den wysten Werkmeester ontdek, zo wys men denzelven ook moge houden. Koninginne dezer aarde! (la geen geloof aan deze harde bedieigingen des doods. Gy zult niet derven. Hoe ware dit mogelyk? van deze vrucht? Zy geeft u het leven in de erkentenis. Door den bcdreigendcu ? fla uwe ogen op my • ik heb de vrucht geplukt, ik heb haar gegeten, en leef niet alleen nog, maar heb een meer volmaakt leven ontfangen als het noodlot voor my bepaalde, doordien ik boven bet zelve dorst te dreven. Hoe! zou dat geen, het welk den dieren openftaat, den menfehen toegeflotcn blyven? zou de toorn des Hemels wegens eenen zo geringen misdag zich ontfteken? zal de Godheid niet veel meer uwe onbedwingbare deugd piyzen, niet afgefchrikt door aangekondigde fmarten des doods, wat ook de dood zyn moge, om dat geen te beproeven, wat tot een gelukkiger leven leiden Au 4  C s« ) ■Kon, de kennis namenlyk van goed en kwaad? Van het goede ; hoe billjk? Van het kwaad ; wanneer hét kwaad iets wezentlyks is, waarom dm zoude het niet gekend worden, doordien het ais dan gemaklykst vermyd wordt? Godkan deswegens niet ft.raffen cn rechtvaardig blyven. Ware hy niet rechtvaardig, hy ware geen God | en alsdan niet te vrezen, niet te gehoorzamen. Zelfs uwe vrees voor den dood, moet de vrees doen verdwynen, Waarom dan werd deze vrucht verboden? Waarom u te doen verfchrikkenV by zcekt u in de vernedering, in de onwetendheid te houden, om zy* ne aanbidders te bewaren. Hy weet dat op dien dag, op welken gy daarvan eet, uwe ogen, welken gy gelooft ver. licht te zyn, maar waarlyk nog door duisternis bedekt worden, zich volkomen zullen openen en opklaren, dat gy den Goden gelyk, zoo veel van het goede cn kwadeverflaau zult, gelyk zy zeiven. Bat gy gelyk goden zult worden, moet uit de betrekkingen volgen, doordien ik gelyk een menfeh, gelyk een mensch naar het inwendige geworden ben,ik weid uit een redeloos dier een menfeh, gy zult uit menfehen Go. den worden. Mogclyk zult gy dooi' het menfchelyk wezen af  C 3Ö7 ) te leggen, en Tiet goddelyk we/en aan te nemen , op deze wyze fterven; en een dood zo gelukkig in zyne gevolgen,: is te wenfdien, hoe zeer men u met denzelven bedreigd heeft. 17n wat zyn de Goden, dat een menfeh niet hun gelyk zoude kunnen worden, wanneer hy Goddelyk voedfel geniet ? De Goden waren de eeiften, en ons geloof geeft hun het voordeel, dat alle dingen van hun oorfpronglyk zyn. Ife twyiTel aan deze waarheid; ik zie deze fchone aarde door het zonnelicht verwarmd, alle dinjen voortbrengen, da Goden zie ik niets werken. Vormden zy alle dingen, wie dan floot dekennis van goed en kwaad in dezen boom, dat. die geen welke daarvan eet, zonder hunne toeftcmining de' wysheid vtrkrygr? Welke is de misdaad, wanneer de menfeh op deze wyze in kennis toeneemt? Welk nadeel kan uwe" mceruere kennis hem toebrengen; ot wat kan deze boom tegen zynen wil u geven, wanneer alles zyn is? of is het nyd? kan dan ook nyd in hemelfche harten plaats vinden? deze, deze en meer andere oorzaken bewyzen genoegzaam, hoe nodig deze fchone vrucht u is. Strek dan uwen aras uit, menfehJyke Gudesfe, en eet vryinoedig. 4e. %  ( 3*3 > Hy eindigde, en zyne bedric£lykc woorden.maakten he/, has, eenen te ftetken indruk op liet kart der zwakke vrouw; ftarend zag zy de vrucl.t aan, welker aanfchouwen alieen in ftaat was te kunnen verzoeken; en nog klonk de toon zy„er overredende woorden, die, gelyk zy waande, vernuft cn waarheid in zieh behelsden, in bare oren. Intusfehen was. het middag uur genaderd, en verdubbelde door den aangenamen reuk dezer vrucht den brandenden eetlust. Haar begecrig oog, ontvlamd van verlangen, vermeerderde de neiging om te plukken en tc eten; Eerst nogthans bleef zy ftilzwygend in zich zeiven gekeerd, en murmelde de volgende woorden: Hutten twylTel zyn uwe deugden groot en myne verbazing waardig, beste van alle vruchten! hoewel aan den mensch caitzegt, geeft uwe eerste genieting, te lang ons geweigerd,' aan dc Hommen de fpraak, en de tong, niet tot fpreken gemaakt, wordt door u in ftaat gefield, om uwen lof te vermelden. Hy, welke uw gebruik ons ontzegd beeft, heefc uwe waarde niet voor ons verborgen ; by noemde u te recht den boom der kennis des goeds, en des kwaads; hy  C 3% > verbood ons van uwe vnicht te mogen eten; doch dit verbod pryst u flechts hoger aan, daar hy het goede aantoont, bet wdk door u wordt mede gedeeld en dus ons ontbreekt. Voorzeker bezit men het goede niet, het welk men niet kent; of wanneer men bet bezit en niet kent, is deze onwetendheid gelyk aan het gemis. Wat dan in waarheid verbiedt hy ons anders, dan de kennis van goed, van wys te zyn? Diergelyk verbod verpligt ons geenfints tot gehoorzaam, heid. En wanneer de dood ons loon werd door van den boom te eten, welk voordeel dan kunnen wy uit onze inwendige vryheid trekken? Op dien dag , dus luidt ons vonnis, wanneer wy van deze fchone vrucht eten, zullen wy fterven» Sterft dan de flang? zy at en leeft nog, en ontiing kennis» en fpreekt, en redekavelt, en onderfcheidt, hoe reoeloos ook weleer. Is dan de dood alleen voor ons uitgevonden? Of heeft men dit voedfel voor het verfbtnd alleen aan ons geweigerd, en het den dieren bewaard? Het fthyntzo; Het eenigst dier nogthans, dat tot dus verre deze vrucht ge. fuiaakt heeft, misgunt ons haar niet , maar brengt ons bet goede, aan het zelve ten deel gevallen, met genoegen. Geen  ( 3?o J verdacht kan op hetzelve vallen; het is de vriend der wenfi'hen, en verre van alle bedrog en list. Wat dan. vrees ik? of veel eer, weet ik wel wat ik moet vrezen, onkundig zynde, wat goed or kwaad', wat God of dood, wat wetten of fittffen zyn ? IHer groeit de artzeny welke my kan genezen, deze goddeiyke vrucht, ?o ilrelend voor het oog, zo aanlokkelyk voor de fmaak, en begaafd met de deugd van wys. beid te bevorderen, wat dan hindert my om dezelve te plukken, en lichaam en ziel tevens te fpyzen. Dus fprekende, ftrekte zy ter ongelukkiger uure hare ras. fche hand uit naar de vrucht, en plukteen at van dezelve. De aarde gevoelde de wonde, natuur zuchtte in hare iugewariden, en gaf door alle hare werken de treurige tekenen, dat alles verloren was, te kennen. ; De fchuldige llang kroop onder de flruiken, hare rol was uit gefpecld, en Eva geheel in haren aangenamen fmaak verdiept , hield haren aandacht alleen daarop gevestigd. Eene diergelyke wellust, dacht haar, had zy van gene vrucht nog gevoeld. Mogelyk was haar gevoel wezenlyk, mogelyk ingebeeld door de hoop op de fpocdige verwachting van hoge  kennis, en dóór de verbeelding van bare aanftaande v'ergo» ding. Gretig en zonder maat, verflond zy dc Vruchten, onbewust dat zy den dood in haren boezem bragten. Eindelyk verzadigd, en moedig cn vrolyk als ware zy door den wyn verhit, fprak zy tot zich zeiven, zeer met haar geluk ver, genoegd i 6 Eenigrte, deugdzaamfte, onwaardeerbaarfte onder alle de bomen in het paradys; uwe gezegende kracht werkt wysheid. Tot dus verre waardt gy onbekend, verdrclnig, en uwe fchone vruchten hïngeu aan den (tam, als waren zy zonder oog. merk gefchapen. Voortaan zal in den vroegen morgen niet zonder lofgezangen, myne eerfte zorge zyn om uwe gevulde takken zo mildadig eeuen iegelyl.cn aangeboden, van bunnen vruchtbaren last te omhellen; tot dat ik door uwe fpyze in erkentenis ryp worde, gelyk de Goden, aan welken alle dingen bekend zyn, hoewel zy anderen misgunnen wat zy niet kunnen geven; want indien de kennis hunne gave was, ^ waren 0p dezen boom niet gegroeid. Aan uwe ondervinding, beste gelcidfter, aan u zwaai ik mynen dank toe; Had ik' „iet gevolgd, dan ware de onwetendheid nog myn  < 372 ) deel; gy opent my den weg tot de wysheid, gy «eeft my tot haar den toegang, hoewel zy zich voor ons verbergt. Mogelyk worde ook ik niet ontdekt; de hemel is hoog en te verre van ons verwyderd, dan dat men alles wat op aarde voorvalt, van daar zoude kunnen zien. Mogelyk hebben andere zorgen onzen groten wetgever van zyne geduurige waakzaamheid afgehouden, en ik dus zeker voor de hun omringende wachters. Doch hoedanig zal ik voor Adam verfchyncn ? Zal ik myne verandering ontdekken, en myne gelukzaligheid hemmededeelen, of niet? Of zal ik het voorrecht der kennis alleen voor my behouden, om daar door dat geen te herftellen wat aan het vrouwelyk geflacht ontbreekt, zyne liefde te my waards te vermeerderen, my hem gelyker te maken, en fomtyds hem te overtreffen? dit laatfte is geenfints te mispryzen. Want hoedanig is die gene vry, welke geringer is? Dit zy dan zo. Maar hoe, wanneer God my gezien heeft, en de dood daarop volgde? dan zoude ik niet meer zyn, Adam aan eene andere Eva verbonden worden , en met haar in vreugde leven , terwyl ik in de vernietiging zou weg gezonken zyn. Alken dit dflnk-  C 873 ) beeld is een dood. Myn liefluit is dus genomen; Adam zal geluk en ongeluk met my delen ; zo fterk is myne liefde tot hem, dat ik duizend doden met hem zou kunnen lyden, zonder wien ik niet kan leven. Dit zeggende, wendde zy hare treden van den boom; alvorens nogthans boog zy zich voor den zelven, als voor eenen geest, welke daarin woonde, en door zyne tegenwoordigheid het fap der wetenfehap, uit den nectar, den drank der Goden, ontfprongen, in de plant had gegoten.' Adam intusfehen op hare terugkomst vol verlangen wacb. tende, had cenen krans van uitgelezen bloemen gevlochten, om hare bair lokken daarmede te vertieren, gelyk de maaijers menigmaal de Koningin de, Aarde bekronen. In zyne ge««Men beloofde hy zich grote vreugde en genoegen van hare terugkomst, daar zy zo lange vertraagde. Ondertusfche» voorfpelde de ongdyke klopping van zyn hart hem eenig ongeluk , cn het voorgevoel van eenig kwaad deed zyne Ie. den rillen. Hy ging haar te ^ ^ ^ ^ ^ ke zy des mórgens genomen bad, toen zy van een fcheidden; het voetpad dat hy volgde, geleidde hem tot den boom  C 374 5 .Ier kennis. Eenige fchreden van daar, trof hy haar aari; in hare hand droeg zy nog eenen tak van de fehoone vrucht en de verfchgeplukte reuk van Ambroiïa verfpreidde zich rondsom hem. Zy fpoedde hem te gemoet; in haat. aangezicht ftond onfchuldiging te lezen, en de al te rasfche verdecdiging gaf haar met vleiende woorden, welken naar haren wensch vloeiden, de volgende rede in i Verwonderde het u niet Adam, waar ik zo lang vertoef-» de? uw byzyn ontbrak my, en de tyd viel my lang, die Van uwe tegenwoordigheid my beroofde; diergelyke minnefmarten gevoelde ik nog nimmer, ook zal ik my aan dezelven met weder bloot ftellen, want nimmer meen ik nogmaals te om dervinden, wat ik zonder ondervinding al te rasch gezocht had, namenlyk de fmirtcn myner verwydering van u. Doch te zeer zeldzaam ondertusfchen en wonderbaar is de oorzaak van dezelve. Niet gelyk men ons zeide , is deze boom gevaarlyk , door van denzclvcn te proeven, hy opent geenflnts den weg tot ongekende rampen; integendeel is zyn vermogen goddelyk, hy kan de ogen openen, en die geen, welke daarvan eet, maakt hy tot Goden. Men proefde van  < 377 ) tyne vrucht, cn vond dit vermogen in hem. De wyze tong, niet zo gebonden geiyk wy, of mogelyk niet gehoorzaam, at van deze vrucht, en heefe den dood niet ondergaan, geIyk ons zulks gedreigd is; met eene menfebelyke ftemme, met een menfchelyk verftand, werd zy begaafd; zy oordeelt verftandigtot verbazing, en bewoog my door bare redenen om mede te proeven, en de uitwerking heeft hare woorden bevestigd. De ogen, weleer duister, zyn thans meer geopend, het licht van mynen geest is meer uitgebreid , en myn hart, meer vjs-hevcn, groeit tot de hoogte der Godheid. Het is deze opklimming tot de Godheid, welke ik voornamentlyk cm uwent wille zocht, zonder u zou ik-dezelve kunnen verachten. Het geluk is een geluk voor my, wanneer gy daarin deelt; zonder uwe deelneming zou het my welhaast verdrieten; gy dan , proef mede, op dat een zelfde nootiot, eene zelfde vreugde, gelyk onze liefde, ons moge verecnigen. Wanneer gy weigerde te proeven, zoude, vrees ik, eenigc ongelykheid ons fcheiden, en ik om u te laat moeten afftaan van den rang der Godheid, wanneer het noodlot zulks niet meer zou veroorloven.  C 373 ) Aldus verhaalde Eva hare gefotóedenfs met vrolyke gebaar-, den , doch op bare wangen ftond het ongeluk van haren ftaat geprent; aan de andere zyde ftond Adam, als verfteend, verbaasd en verbleekt, zo rasch hy den dodelyken misftap had vernomen. Een koude rilling liep door alle zyne ade' ren. Zyne kniën beefden, en de krans, voor Eva gevlochten, ontviel zyne matte hand, en dc reeds verwelkende rozen ontbladerden. Spraakloos (en verbleekt ftond hy daar, en onderbrak eindelyk de diepe ftilzwygendheid. Aldus tot zich zeiven fprekeirdsj ó Gy fchoonfte in de fchepping, laatfte en beste onder alle de werken des Almagtigen ; werkftuk , waarin alles wat heilig, Goddelyk, goed, beminnenswaardig, en aangenaam voor oog en gedachten kan gevormd worden, in den volkomenften graad aanwezig is. In welk eenen afgrond vind ik u neêrgeftort! hóe plotsling zyt gy verloren, outluiftert, vernederd, cn overgegeven aan den dood! Hoe hebt gy het voprgefchpeven bevel kunnen overtreden? hoe uwe handen fcheuden aan dc heilige verbodcue vrucht ? Het gevloekt bedrog van eenen nog onbekenden vyand, heeft u  misleid, en miakt u Ivncvens my rampzalig. Doch myo, befluit is genomen, ik volg u tot in de armen des doo Is. Hoe! zoude ik zonder u kimnen leven. Uwen snngenaamen, Omgang en uwe liefde vergeten, welke zo teder ons heeft Vcreenigd! Zoude >k in deze woeste wildcrui.ifen ongekend en e nzaam weder rond dwalen? Wanneer ook de Eeuwige eene andere Eva voor my wilde fcheppen ; wanneer dezelve ppk weder uit myn vleesch gevormd wierd, zou nogthans uw verlies nimmer uit myn hart gewischt zyn! Neen, neen , ik gevoel de keten dcf . natuur weike my trekt. Gy zyt \icesch van mynen vleefehe, en been vair mynen bene , en myn tocft-iud zal nimmer, in voor-noch tegeiifpoed van den uwen worden gefcheiden! Hit gezegd hebbende, werd by bedaarder, cn gelyk een mensch die zich i;a eenig treurig ongeluk herhaalt, en na bittere augften znh aan dat geen wat hem onveranderlyk toefehynr onderwerpt, richt hy irt ceire kalme ge.noeas. gefiq'.tcnis de volgende woorden tot Eva: Gy hebt eene verwegene daad gewaagd, Eva, en u in bet grootst gevaar gebragt. Uit hoogachting moesten zelf» Bi a  v 38°) onze ofjen zicli onthouden om de vrucht te aanfchouwen, en gy hebt eene onheilige hand derwaards durven uitftrekken ; gy hebt daarvan durven eten, ondanks de vervloeking, daar mede verbonden. Doch wie kan het voorledene terug brengen, cn het gebeurde als niet gebeurd herroepen?Noch de Almagtigc, noch het noodlot. Doch veelligt zult gy niet flerven; veelligt is de daad zo hatelyk niet meer, nadat de vrucht door de flang gefchonden en genoten, van hare heiligheid beroofd en orTfwyd is, aleer wy van dezelve geproefd hadden. Ook aan zich zelve, wordt zy niet dodclyk bevonden; de flang leeft nog, zegt gy, zelfs met het voordeel van een meer volmaakt leven. Dit voorbeeld is ous een gewigtig bewys; wanneer wy eten, zullen wy hoger ftygen in kennis; en deze kan gene andere zyn, dan tot Goden, halfgoden of Engelen verhoogd te worden. Hoe kunnen wy geloven dat de wyze Schepper, de bedreiging aan ons gedaan, wezenlyk ter uitvoer brengen en ons vernietingen wilde? ons zyne beste fehepfelen? ons, die wy met zo veel eer beladen, cn als Heer over alle zyne werken gefield zyn? zy, die om onzent willen gemaakt zyn,  C 38 ) «oeften, M ons gebonden, in onzen ondergang, noodzake.ykmet ons vernield worden. Dus zou de Godheid,fcheppen en verdelgen,,™» arbeid te vcgeefsch verricht hebben, en de vruchten van zynen arbeid verliezen; Neen, dit denkbeeld is der Godheid onwaardig. Want hoewel hy de fchepping door zyne künde j^jyg,; ongaarne zou hy ons nogthans willen vernietigen. Alsdan zou zyn wederzaker zegepralen, en zeggen: wisselvallige toerïand van die genen, welken door God allermeest zyn begunftigd. Wie kan zich vlcyen hem Ir g te behagen? Ik was de eerfte welke hy vemöördé-, thans verftoort hy' het menfchelyk genacht; wien zal by in 't vervolg weder verforen? Niet zo bgt zal hy onzen vyand in de gelegenheid ftellen, van «em te befpotte, Hoe het zy ik heb beflotcn, om myn noodlot onverbreekelyk aan het uwe te verbinden; ik wil ^ "iedC Sa" l'W V0""fs ^«werpen; cn moetik den dood «* u delen, da„ 2e,rs zaI die dood my gelyk een leven zyn. Ik gevoel den band der natuur in myn hart, ondanks my zeiven trekt hy my tot die gene welke myne eigene is t«t u, die wat gy zyt, van my hebt omfange, Onnffchei£b 3  dcb-k is onze tocft.md; wy zyn een geest, een vleesch; ea 11 verliezende, verloor ik alles, Dus fprak Adam, en Eva antwoordde : 6 {Jeerlyke proef van uitnemende liefde ! roemwaardig bewys, verheven voorbeeld, ir.y tot navolging verpligterd! Doch hoe zal >k het bereiken Adam, daar ik zo veel onvolkome» ner ben als gy zyt ? Thans hen ik trotsch op iiynen i or. fproug fis gefproten uit uwe zyde, cn met verrukking uoor ik \ an onze vcreeniging u fprc.ken ; van een hart, van eene ziel in ons beiden. Voortreflyke proef, die deze dag daarvan oplevert. Cy betuigt, veeleer geiyke lchuld, ge yko ftrafl'c met my te willen delen, dan door den dood, of iets nog meer dap de dood tc vrezen, ons beiden, door eene zu dierbare liefde tc fattien vcibouden, tc zien van een rukken. Doch is het eene misdaad van deze fchone vrucht te eten, welker deugd, aanleiding gaf tot deze gelukkige proef uwer liefde, die waai'yk anderfints. nimmer in dien hogen graad zich zoude vertoont hebben. Immers uit het goede ontlpringt altoos goed, het zy dan onmiddelbaar, bet zy door de gevolgen. Koude ik denken, dat de gedreigde»  % 3&3 ) «Jood waarlyk het gevolg zyn zoude van den flip dom-my gedaan, ik zm my zelve aan zyne verfoh-ikhclykc (lagen aanbieden • ik zoude u niet overhalen, om myne voe;(tap. pen te volgen, maar Veeleer, van alics wat leeft verdolen, omzwerven, dan u tot eene daad verleiden voor uwe rest zo nadeelig; voornamentiyk thans, daar ik voor de ee.ftemaarvin uwe oprechte en onnavolgbare liefde zo fterk worde ver- ekerd, Doch ik gevoel reed, eenen anderen uitgang. V>ei vuro van dood, gevoel ik vermeerdering van leven, geopende ogen, vernieuwde hoop, vernieuwde genoegens. e« eenen zo Goddelyke., fmaak, da. alles wat tot'd: s ver. re myne zinnen konde (helen, my wrang cn fSefs betckenends toefchyn:. Wees dan moedig Adam; pr.,cf; vertrouw op myne ondervinding, en geef de vreze voor den dood den winden ten prooi. io*i Bus (prekende , omarmde zy hem, en geheel bewogen wegens dien hogen trap zyner liefde, van zich vry willig *an de gramfchap des hemels en zelfs aan den dood om haar te willen onderwerpen, rolden tranen van tederheid en vreugde, Iaugs hare wangen. ïer beloning, Ccn die dodclyke gene- : £b 4  C 384 > gcnheid verdiende gene betere, ) plukte zy bem deze fchone aanvallige vrucht, van eenen der t,kken, welke zy in hare hand hield. Ondanks zyn beter weten, en, hoewel niet door list bedrogen, alleen door zwakheid voor de aan. lokkelyke fchoonheden van zyne vrouw, overwonnen, ftynd hy niet in beraad om te eten. De aarde zidderde in hare ingewanden, als weder van doodsangsten zwanger, en natuur loosde andermaal diepe zuchten; de donder brulde, de hemel omwolkte, en weende eenigc treurige druppelen, na het volbrengen der eerfte oor-, fpronglyke misdaad. Adam bemerkte dit niet, maar verzadigde zich naar welgevallen; Ook Eva droeg gene beden-; kmg, om nog eenmaal haren misftap te herhalen, om als beminnelyke gezcliinne haren echtgenoot nog meer te vleyen. Thans zwommen beiden , als door nieuwen wyn bcruischt, in wellust; in hunne dwaze verbeelding, dachten zy de Godheid in zich te ontwaren, die reeds vleugelen uit broei- 1 de, om dc aarde te kunnen befpotten. Doch de verleiden, de vrucht bragt eene andere werking voort. Voor de eerfte. waal deden zy vleefchclyke lusten in hun omvlammen;  C 385 } Adam wierp wellustige blikken op Eva, en deze wierp even' zulke wellustige blikken op hem terug. Beiden brandden zy van wellust , en Adam ontftak door de volgende woorden de dierlyke hartstochten in Eva: Thans ondervind ik Eva, dat gy eenen fynen en fierlyken fmaak hebt, geen gering gedeelte der wysheid, doordien wy hem zelfs van geliefde denkbeelden bezigen, en het gehemelte verftandig noemen. Ik moet u roemen, daargy voor dezen dag zo wel gezorgd hebt. Hoe vele genoegens verloren wy, zo lang wy van deze aangenaams vrucht ons moesten onthouden! Tot dus verre was dc wellust in den fmaak ons onbekend. Hoe wenfcbclyk ware het» wanneer in de aan ons verboden dingen, zo vele vermaken leggen, dat in de plaats van eenen, tien bomen ons waren verboden geworden. Doch kom, laat ons, thans, wel verzadigd, fpelcn, gelyk voegzaam is na eenen zo fmaakclyken maaliyd. Nimmer, fints den cerHen dag waar op ik 11 aanfehonwde., en, verfierd met alle volmaaktheden, naar het bruidprieel geleidde, gevoelde ik brandende begeerte om u te genieten. Zyt gy my thans Ichoner dan ooit ia l h 5 *  ( 3SC-) *yne ogen, dank-zy die deugd van dezen wonderbaar wcrkenden boom. -Dus fprak |,y reeds bezig met lonken en buclccrend fchertfen. Eva hem volkomen vcrflaande, beantwoordde bom met fri.acbtei.de ogen, vol van een aanbrekend vuur. Hy vatte bare band, cn Zonder tegenftund geleidde by baar in een aan- I >«l..,d. • Vcifcoken cn berooid van alle deugden, verftomd, met de febande op het gelaat, en ris met fpr..aklooshe:d gtffl 'en, zaten zy met uedergehVen ogen. Adam cii.delyk , hoewel even zeer als Eva nedcrgefl.igen door fehaamtc, wudc ccrfie , die met eene treurige flcm, en afgebroken Wüfcrdt*, in de volgende uitdrukkingen uitborst: Ter ongelukkiger uure Eva, hebt gy den kruipenden verieida' gehoor verleend, wie hem Ook moge geteerd bebb.n  C 388 > de ffienfchelyke ftem naar te bnotftn; waar in onzen val, en valsclï in de ons beloofde volmaaktheid, is zyne voorfpelling. Thans zyn onze ogen in waarheid geopend : wy erkennen het goede en kwade; het goede verloren wy, en ft'orten in eenen poel van ellende. Heilloze kennis, wanneer het kennis is te ondervinden dat wy naakt, van eer, van onfchuld, van geloof en zuiverheid, onze gewoan'yke voormalige iieraden, beroofd zyn, thans zyn zy bezoedeld» en bevlekt: duidclyke merktekenen eener fthandelyke begeerte, de oorfprong van alle kwaad ftaan geprent op ons voorhoofd, en de febaamte van alle wanbedryven het gevolg, verzekert ons van onze verregaande overtredingen. Hoe zal ik voortaan het aangezicht Gods en der engelen aanfehöHwetl, zo menigmaal met vreugde en verrukking door mybefebouwd? Thans zullen deze htmclfche geftalten myne zondige aardfche gedaante met bunnen onverdragelykeu glans ter neder flaan. Ach! kondc ik thans dwalend cn in eenzaamheid gelyk het wild gedierte leven , waar de hoogde wouden, ondoordringbaar voor het licht der zonne en der darren, met eenen eeuwigen nacht. my. omhulden I Dektmy.gy  C 380 ) dennen! Gy Cederen verbergt my onder uws ontelbare tak.' ben, en laat myne ogen bet zonnelicht nimmer weder aanfchouwen. Maar denken wy, in den ellendigClen Welland neêrgezonken, om dat geen aan onze ogen te onttrekken, wat ons zou doen blozen. Laat ons boombladeren vlechten en onze lendenen daarmede omgorden, opdat de fchaamte, deze geboorte onzer zonden, ons niet geduurig van onreinigheid zou mogen befchuldigen. Dus ried by, en beiden verborgen zicb in het dichtfte woud, waar zy den vygenboom uit kozen. Geenfints die foort, vermaard door zyne vruchten, maar eene andere nog heden daagsch. by de Indianen in Malabar en Decan bekend. Zyne gekromde armen in breedte en lengte uitgeftrekt bui., gen zich op de aarde en fchietcn wortelen in dezelve; dochj ters wasfen rondsom de moeder, en vormen eene boogswyze fchaduw, als op hoog verwulfde pylermen onder baar gangen waarin de echos wonen. Hier menigmaal zoekt de Indiaanfche Herderde koelte op den brandenden middag, cn . fl,at door de openingen, onder de digtfte fchaduwen zyne. weidende kudden gade. Zy plukken de bladeren van dezen:  C 39° ) boom, broed gelyk het fcln'ld eener Amazone, en vlochtea dezelve, zo goed mogelyk Ie famen, om hunne lendenen. te omeord.-n. Ydel idez.d, wanneer het de fchande hun- ner misdaad zon moeten bedekken! 6 H-e ongelyk aan hun voormalig ficraal, waren thans de "mielukkiten! dus gekleed vond Columbus de Amerikanen, dus omgord met vederen onder de bomen op de eilanden en aan de iotmaerryke ftranden, maar overigens naakt er. wiid. A'dus omkleed, en minne fchaamte, gelyk zy meenden» gedeeltelyk bedekt, doch verre van rust en kalmte ïn hunnen boezem, za-en zy neder en weenden. Niet Hecht* redenden tranen u't Bune ogen; tomeloze ftormen, hevige ha tstochten en toorn, haat, wantrouw, verdenking en tweed-du b.-roerden het binnendst van hunne ziel, Weleer een kalm en vreedzaam verb'.yf, maar thans hevig gefchokt door b. Iderende ftormen. De rede had haren gebiedenden fceptcr verloren , de wil was niet meer gehoorzaam aan hare ftem, beiden bukten onder de heerfchappy der zinnelyke lusten, die in hunne verlaging de rede boeide, en den  i 391 "> Haf haar ontnam. Uit eenen zo angftigen boezem vloeiden de woorden van Adam , toen hy met een vcrfleld gelaat, en veranderden toon, na een lang en treurig ftilzwygcn aldus tegen Eva vervolgde: Ach! hadt gy myne woorden gehoord; waardt gy by my gebleven, gelyk ik u firieekte, toen op dezen ongelukkigen morgen dc zonderlinge begeerte, om my nog onbekende redenen, u inviel, 0111 ulleen rond te dwalen, wy waren nog gelukkig, en geenfints gelyk thans, befchaatnd, naakt» ellendig, en van alles wat goed is, beroofd. Voortaan ftelle niemand zyne getrouwheid zonder noodzaak op de proef; by, welke daartoe gelegenheid zoekt, begint reeds te zondigen. Eva, gevoelig wegens dit verwyt, gaf hem ten andwoord .Onbarmhartige, welke woorden zyn uwe lippen ontvallen? noemt gy het misdaad, noemt gy het lust om al/een rond te dwalen, het geen mogelyk ons even ongelukkig gemaakt had, wanneer gy tegenwoordig geweest waart? Waart gy daar geweest, ware de verzoeking hier gefchied, mogelyk zoudt gy de eerfte gevallene geweest zyn; in de taal welke de flange voerde, zoudt gy geen bedrog hebben bemerkt.'  £ 392 J Ceeii 'grond van vyandfcbap was tusfchen ons bekend, waarom zy her kwaad met my menen, en trachten zou om myn ongeluk te zoeken. Moest ik dan voor eeuwig uwe zyde niet verlaten ? Even goed, dan had ik als eene lecfloze ribbe daar aan kunnen gehecht blyven. Waarom, zynde die ik ben, waarom als opperhoofd niet volftrekt my bevolen, om "met te gaan, wanneer ik, gelyk gy zeide, aan een zo dreigend gevaar my bloot gaf? Uwe toegevendheid heeft ons rampzalig gemaakt; gy immers gaaft my verlof om van u te gaan; gy bewilligde daarin, en met vriendelykheid liet gy my van u vertrekken. Waart gy ftandvastig gebleven in uwe weigering, 6 dan ware ik niet gevallen, en gy niet met my! Thans werd Adam voor de eerfte maal toornig en antwoordde : Ondankbare, is deze de liefde, deze myne beloning voor dezelve, zo ouveranderlyk u toegedragen, toen gy, niet ik verloren waardt? Ik had kunnen leven, onfterfelyke zaligheid kunnen fmaaken, en liep den dood vrywillig om u ia de armen. Thans verwyt gy my, ik ware de oorzaak van  twe overtreding t Ik ware niet gcftreng genoeg geweest? Wat vcrmogt ik nog meer? Ik waaifchuwde, vermaande, en voorfpe'de u het gevaar; ik deed den loerenden vyand in eene hinderlaag verborgen, u kennen. Meer als dit ware dwang geweest, en het geweld kan op den vryen wil geen vermogen oeffenen. Een te ftout vertrouwen op u zelve, iletpte u weg; gy vermoedde geen gevaar, of hebt her. veracht, om op de beproeving te zegepralen. Ik zelfs heb ook gedwaald; ik vertrouwde, ik bewonderde te zeer uwe volmaaktheid, en waande, het kwaad zou u niet kunnen overweldigen. Thans berouwt my myne dwaling; ik ben het ofier van dezelve en gy zyt myne aanklaagftcr geworden. Dus zal het eenen iegelyken gaan, welke te veel op de deugden van eene vrouw zich verlaat, en aan haren wil zich onderwerpt. Tegenfpraak kan zy niet dulden, en aan haar zelve overgelaten, en cem'g ongeluk daaruit volgende, zal zy terftond de fchuld werpen op de toegevendheid van haren echtgenoot. Dus verfpilden zy de uuren in wederkeerige en vruchteloze befchuldigingen; geen hunner befchuldigde zich zelvcn en hunne ydele twist fcheen geen einde te zullen neemenEinde van het negende Gezang.   B B T VERL0KEPJ p ^ r a d y $ Tiende zanc. weiKe Satan in P,t^,, , «n cpenbaaren vyand C e  ( 394 } of een' geveinsden vrind had kunnen ontdekken en ont« wyken ; want zy wisten nog, en hadden nog het hoog verbod voor ooge... van deze vrueht niet aan te raken, ondanks alle begeerte daartoe; door hunne ongehoorzaamheid vervielen zy , wat konden zy minder! in de ftraf, 31 door menigvuldige zonden verdienden zy de dood. De w cbtengelen ftegen ylllngs van het Paradys naat den Hemel; ztt&Ad en treurig waren zy om den mensch. Zijn vergryp was hen bekend; maar zy waren verwonderd dat toch de doorliepen vyand onbemerkt was binnengeüopcn. Zodra dit onwelkom nieuws van dc aarde aan de poorten des Hemels gekomen was, ontroerde elk die het hoorde; het aangezigt der Hetnelling n wierd door droeflv id be. wolkt , gemengd met medelyden, het geen h-n nogthans niets van hunne gelukzaligheid benam. Het volk des Hemels iheUe in menigte naar de nieuw aangekomenen, om te horen en te vernemen hoedanig alles toegegaan was. Dezen , gelast om vo * den opperften troon verfiag te doen, naderden met ce bied, en rechtvaardigden hunne buitengewone waakzaamheid, wanneer de hoogde Eeuwige Vader van  C 395 ) tót het raidden zyner verborgen wolk aldus den donder 2y, tie ftem liet horens » Vergaderde engelen I engy, raagten, die van een last zonder gewenschten uitflag te rug gekeerd zyt! weest niet neêrflagtig,of moedeloos op deze tyding van de aarde: uw oprechtte y,er kon het geen gebeurd is niet vóórkomen. Ik voorzeide het u, toen de verzoeker het eerst over den afgrond der He! zweefde; ik zeide u vooraf dat hy in zyn boos oogmerk zou flagen , dat de mensch verleid worden, ell , door vleijery bedorven, het gebod van zyn' Schepper overtreden zou. Myne befluiteii li,pen geenszins famen om zyn' val noodzakelyk te maken, of door de geringe aanfporing zyn' vryen wil te beperken, waarvan hy zelf het cvenwigt bewaren k0n ; maar hy is gevallen; en wat blyft 'er nu over dan het Godlyk vonnis aan hem te voltrekken, het welk op den dag zy«er overtreding over hem uitgefProken is? Reeds acht hy de bedreiging ydel, omdat zy niet onmiddclyk na zyne ongehoorza.mheid uitgevoerd is, maar vóór het einde des dags znl hy ondervinden dat uitflel geen kwytfche-ldh.g is. Zj Ces  hebben myne goedheid veracht, ik zal hen myne recht» vaardigheid doen gevoelen. Maar wien zal ik zenden om hen te oordelen? Wien anders dan u, myn Zoon? Aan u heb ik het oordeel afgedaan, in den Hemel, op de Aarde en in de Hel. De goedertierenheid en rechtvaardigheid zullen u verzeilen. Gy, de Vrind, de Middelaar van den mensch, zyn Borg , zyn Verlosfer, gy , zelf mensch wordende, neemt gewillig aan den gevallen mensch te oordelen." Zo fprak de Vader, en zyne heerlykhcid in al haaren glans uitfpreidende, daalden de ftraalen zyner Godlykheid aan zyne rechterhand op zyn' Zoon, die, van den Vaderlyken glans fchitterende, aldus met eene Godlyke zagtheid antwoordde: „ Eeuwige Vader! gy hebt te gebieden; ik moet in den Hemel en op de Aarde uw' alvermogende wil uitvoeren: myne gehoorzaamheid zal aan uw welbehagen beantwoorden. Ik zal op de Aarde deze misdadigen gaan oordelen ; maar gy weet dat de ftraf van hun misdryl op my zal vallen, wanneer de tyd vervuld zal zyn : ik heb my daartoe vooi  C 39? 5 u verbonden, en het berouwt my niet. Deze vrywillige ofterhande geeft my de magt om hunne ftraf te verzagten; maar ik zal de rechtvaardigheid met de barmhartigheid verbin, den, zodat beiden met luister zullen uitblinken, en gy voN komen bevredigd zult zyn. Ik zal geen geleide , geen ge. volg medenemen; nlemant zal getuige zyn van de vonnis, fen die ik vel dan de menfehen die ik oordeel; de derde, de Duivel, is reeds veroordeeld; hy is overtuigd door zyne vlugt, en wederfpannig tegen alle wetten; de flang heeft niet nodig overtuigd te worden-" ' Dit ze§2en[fe> ttond hy op van zyn' blinkende zetel aan de zyde des Ahnagtigen. Detroonen, demagcen, vorstendommen en heerlykheden, die het hemelhof uitmaken , verzelden hem naar de Hemelpoort, van waar men Eden en de omliggende ftreeken duidelyk onderfchcidde. Hy daalde éénsflags naar beneden. De fnelheid Gods wordt door den tyd niet gemeten, of fchoon op de vleugelen der minuuten gedragen. De *«,, ten Westen neigende, verwyderde zich van het Zuiden, en de koeltjes ontwaakten op het gewoo. ne uur om de Aarde te verfrisfehen en denftillen avond aan te Cf i  ( 898 y kondigen, toen de barmhartige Rechter en Middelaar tevens den mensch zyn vonnis kwam aankondigen. Zy wandel» den beiden in den hol": de ftem Gods, op zsgten wind gedragen, trof hunne ooren, toen de dag begon te dalen. Zy hoorden haar, en zich voor zyn aangezigt ver* bergende, weken zy achter de dikfte boomen: zowel de man als de vrouw; maar God naderende, fprak aldus tot Adam: „ Adam! waar zyt gy? anders kwaamt gy my met b/ydfebap tc gemoet als ik u verfcheen. Het behaagt my niet dat ik u hier niet zie. Voormaals bragt uw pligt u hier, zonder u te laten zoeken. Of kom ik minder zigtbaariyk? Of welk eene verandering houdt u afwezig? of wat onheil wederhoudt u? Kom dadelyk ! " Hy kwam, en met hem Eva meer befchroomd, fchoon 2y de eerfte geweest was in het zone igen ; beiden veilegen en ontfteld, geen liefde was in hunne oogen, noch tot God, noch tot eikanderen; maar Z'gtbaare fchuid , fchaamte, ontroering, en wanhoop, woede, verftokthcid, hanen bedng Adam, na lang geüarfeld te hebben, antwoordde dus kort  C 399 ) „ Ik hoorde u in den hof, en door uwe ftem verfchrikt» verborg ik my, om dat ik naakt was." •Waarop de Codlyke rechter met goedheid hernam: „ Gy hebt myne ftem dikwyls gehooid, en zyt niet verfchrikt seworden; Integendeel heeft zy u veiblyd: hoe js zy thans zo verfchriklyk voor u geworden? V\ ie heeft u gezegd dat gy naakt zyt? Hebt gy gegeten van den boom, van welken ik u verboden heb dat gy eten zoudt?" Adam antwoordde met fmart: „ 6 Hemel! ik fta thans voor myn' rechter in de ftrenge noodwendigheid om den ganrfchen last des misdryfs op my te nemen, of myn ander ik tc bcfduildigen, de helft myns levens! Daar zy my getrouw blyft, zou ik baaren misdag moeten verbergen, en baar niet door myne klagt aan befthaming blootfte'len; maar de dringende noodzakelykheid noopt 'er my toe , ordat de fchuld en de ftraf niet enkel op myn hoo'd vallen ; en al wilde ik zwygen , uw doordringend oog zou toch ontdekken het geen ik wilde verbeigen. Deze vrouw, die gy om myne hulp te zyn my gegeven heb , die gy my fthonkt als uw volmaakt gefchenk, zo goed, zo gefchikt, zo aanC c 4  ^2ogod,yk,dat ik van haarehand geen kwaad kofj ve™o^n)en w;erverricIit;ngcn ^ verrichtj^n WaaropdeA,m8g,gedushe[.nM: j)W_yiiwGwl> *< Wbur voor ^gehoorzaamde? Of was 2y „we Ieilis. omlerwierpt, van den rat." ,*Wi„ Ir ran& afltondt, waarin God ti boven baar geplaatst heeft 9 jrP„r, *, u • ^eeft hy haar niet uit u en voor u - " S-v "'«in alle volmaaktheden hoven hw verhaven ? 7 ^ W3S °"gc»vyfeld met fehoonheid betóf* om uwe liefde tot 2ich te trekken, IMar geenszins uwe cn! Verwerping. Alle uwe hoedanigheden droegen een merk van gezagvoering. Gy waart bevoegd om te heerfchen, in. dien gy „ jSrven recht gekend hadt," Dit gezegd hebbende, wendde hy 2ich tot Eva, en zcidc: „Vrouw! wat hebt gy gedaan ? " Waarop Eva, overfteipt van fchaaate. dadelyk bekende, en haaren rechter d«s ridderende antwoordde : „ De flang heeft my bedrogen, cn ik heb gegeten ! " Toen de Heere God hen gehoord had, fprak by het  vonnis uit tegen de befchuldigde flang, fchoon een dief en onbekwaam om de misdaad op hem te fchuiven die haar bet werktuig zyner boosheid gemaakt, cn haar misbruikt m t0t Ce" 0°Sre'k fcydig met dat van haarc fchepping.' Er w/rs voor den mensch niets aangelegen om 'er meer van « weten, want dit zou toch den aart van zyn misdryf ■verander hebben. God intusfehen fehikte, in ver. borgen uitdrukkingen, die hy opzetlyk verkoos, zyn oordeel zodanig, dat hy Satan bedoelde door zyne vervloeking op de flang te doen va lier. » Omdat gy dit gedaan hebt, zyt gy vervloekt onder alle de dieren des velds; gy zak 0p uwcn ^ m ^ het R-of der aarde eten, alle de dagen nwes levens. Ik zal vyandfehap zetten tusfehen u en deze vrouw, en cusichen ™ ZMd en ,,et haare; «■* zal u den kop verplet, ten, en gy zult haar de verfenen vermorfelen." D»s luidde de Godfpraak, cn 2y w!erd vervuIdj ^ Kus, de zoon van Sïarii", de tweede Eva , Satan, de vorst der iucht , a!s £en blikfemflraal uit den hemel *« vallen; wsut de ^ uk ^ ^ C e 5  verryzende, ontblootte de vorstendommen en mr leefdraad affnydt. Ik zend u in myne D d a  (4*0 plaats, en geef u volmagt op de aarde. Niets zal u wederftaan: gy zyt van my afkomstig. Op uwe veréénigde krachten vestig ik myn nieuw koningryk, hetwelk de Zonde door myne verrichting aan den Dood heeft overgedragen. Indien uw vermogen veréénigd blyft, heeft de Kei geen tegenfpoed te vrezen. Gaat heen en doet uwe magt gelden". Dit zeggende zond hy hen heen. Zy vlogen fnel door het geftarnte, en fpuwden hun vergif. De ftarren verbleekten en de planceten ondergingen verduisteringen. Satan ging den anderen weg , en daalde over de brug in de Hel. De chaos zuchtte aan wederzyden onder de zwaarte, en befpoelde met zyne klotfende golven de boogen, die zyne verontwaardiging befpotten. Satan ging door de, wy de en onbewaakte poort; alles kenmerkte neêrflagtigheid; want zy die dan ingang moe ten bewaken hadden hunnen post verlaten, en waren naar de bovenwaereld gevlugt; de overigen waren in het binnenland terug getrokken, onder de muuren van het Pandaemoniura, het prachtig verblyf van Lucifer, dus genaamd naar de ftar die verdwynt  C 4*3 ï by het yerryzen der zon, en den val van Satan verbeeldt. Daar hielden de legioenen wacht, terwyl de grooten in den raad vergaderd waren, overwegende wat hunnen keizer zo lang mogt wederhouden; hy had hen by zyn vertrek dit bevel gegeven, en zy kwamen het naar, Gelyk de Tartaaren, vrezende eene ontmoeting met hunne vyanden de Rusfen, na^r Astrakan trokken in de befneeuwde velden, of de fofi van Baktriane, vlugtcnde naar de Turkfche halve maan, het and verwoest, het. welk hy achter zich laat, aan gene zyde van het ryk Aladule, om zyn verblyf te verzekeren omftrecks Tauris of Kasbyn, zo weken ook de onlangs uit den Hemel gebannen legioenen van de grenzen der Hel, befloten zich in hunne hoofdftad, en verwachtten thans ieder uur hun magtig opperhoofd van zynen togt om nieuwe waerelden op te fporen. Hy trad in het midden van hen , onder de gedaante van een* gemeenen krygsengel van de geringde klasfe, en onzigtbaar door de poort dezer helfcbe zaal gaande, fteeg hy op zyn* troon, wiens trappen met kost. baare tapyten belegd waren, en wiens verhemelte met ko» D d 3  C 434 J nirglyken luister blonk. Hy befcfiouwde hen eenigen tyd, zonder zich tc ontdekken. Eindelyk kwam zyn majefiueus ligchaam ten voorfchyn, en zyn voorhoofd, fchitterende door een QvetbJyöèJ van glprie. , of liever door een valsch fi.hyr.fel, hetwelk hy door de godlyke toelating federt zyn' val behouden fc.id, vertoonde zich als eene ftar, die uit eene wolk ten vootfc'iyn komt. Op dit onverwacht verfcbynfcl herkende de helfche menigte haar opperhoofd; de engelen der duisternis juigebten dat hy lerug was gekomen wiens wederkomst zy vurig wanschien, De hslfche gtootcn rezen van hunne zwarte zetels op , traden naar htrnten opperheer en begroetten hem met vreugdgejuigch. Zyne hand gebood iïiltc, en hy verkreeg inet deze woordsn hunne aandacht: „ Troonen ! heerfebappyen! vorstendommen ! krachten en mogendheden! niet alleen in het rechtmatig bezit van deze tytels notm ik en verklaar ik u thans , maar buiten hoop overwinnaar weder gekeerd, leid ik u uit dit affchuwelyke hcifche hol, het verblyf en de fterkte van uwen vorst. Bezit thans als oppetbceren eene ruime wacreid,  C4is > Weinig minder dan onze oorfpronglyke Hemel. Ik heb haai met veele moeite en gevaaren verworven. Het ware te lang om u te verhalen wat ik verricht heb, wat ik heb geleden, met welke vermoeijenisfen ik de onmeetbaare en ledige diepte der fcbriklyke verwarring doorgereisd heb, over welke thans de Zonde en de Dood een' breeden weg gebaand hebben, om uwen glorieryken togt des te ligter te maken; maar ik heb veele moeilykheden op myne reis ontmoet ; ik beu genoodzaakt geweest my een' weg te openen door den afgrond, ik ben gedompeld geworden in den fchoot der eeuwige nacht en v.m den woesten chaos, die, nayvcrig omtrent hunne geheimen, my trotschlyk in den weg waren, en met onftuitnigheid hunne klagten tegen myne ondernemingen voor den troon des noodlots voerden. Waar zou ik een einde vinden, indien ik u verhalen wilde hoedanig ik de nieuwe fchepping vond, die de faam ons voormaals in den hemel aankondigde! Een wonderbaarlyk werkftuk, van eene volftrekte volkomenneid, waarin ik den mensch in een Paradys geplaatst en gelukkig door onze ballingfchap aantrof; ik verleidde hem om zyn' B d 4  ?4i« > Schepper ongehoorzaam te worden, en, wat uwe verwan* dering des te meer zal opwekken, door het etan van een* appel; deze, daardoor beledigd, gaf hem in zyne ge< heele nakomelingfchap ten prooije aan de Zonde en den Dood, en vervolgens aan ons: zonder gevaar, moeite of onrust kunnen wy dus over hem heerfchen, die over alles geheerscht zou hebben. Het is waar, God heeft my ook geoordeeld, of liever my niet, maar de fl.mg, in wier gedaante ik den mensch verleidde. Wat my betreft, hy zal vyandfchap zetten tusfchen my en den mensch. Ik zal hem de verfenen verbryfelen; zyn zaad, wanneer is niet be aald, zal my den kop verpletten. Wie zou geen waereld willen kopen voor eene kwetfuur of met nog veel zwaarer moeite. Ziedaar bet verilag van myne verrichtingen. Wat blyft 'er nog overig ? Gy Goden! ftaat op en treedt thar.s in het vol genot des geluks." Dit gezegd hebbende, zweeg hy eene wyl, verwachtende hunne algeineene bewondering en dat luide tocjuigching zyn oor vervullen zou, wanneer hy, in tegendeel, van alle kanten een verfchriklyk gefluit vernam,  C«7> een teken van algemecne afkeuring. Hy verbaasde, maat zyne verwordering nam toe, «oen hy zich zeiven befchouw» de; hy gevoelde zyn aangezigt verlengen en zyn ligchaatn dunner worden, zyne armen wierden tegen zyne ribben gehecht, en zyne beenen in elkander verward, tot datby, in eene gedrochtlyke fhng hervormd, op den buik viel. Hy wilde zich weder oprichten, maar vruchtloos; eene booger magt heheerschte hem thans, door eene rechtvaardige ftraf tot de gedaante veroordeeld waarin hy gezondigd had; by ^wilde fpreken, nrnr zyne gevorkte tong kon flechts fisfen, allen wierden insgelyks in Hangen hervormd, men hoorde overal skelig fisfende geluiden; de zaal was vervuld met door eikander kruipende monsters, fcorpioenen, adders, hydra's; nimmer krielde de aarde met het bloed vau Medufa bevochtigd, of het eiland Formentera, van zoveele kruipende gedierten. Onder allen f.nderfcheidde Satan zich door zyne grootte als een draak, grootcr dan Python, dien de zon in het Pythisch veld uit het flyk der aarde deed voortkomen ; hy fcheen nog zyne meerderheid boven de anderen behouden te hebben. Zy volgden hem JOd 5  < 4*8 > Bllen in heiveld; zy, die buiten op de wacht of in fl«g. orde ftonden, verwachtten hem met verlangen, om hun glorieryk opperhoofd in zegepraal te zien uittrekken. Zy zagen hem, maar een geheel ander fchouwfpel! een hoop affchuwlyke flangen. Schrik en afgryzen greep hen aan; want wat zy zagen viel hen zeiven ten deel: zy ondergingen dezeifde vormverwisfeling ; hunne wapenen, hun. ne lansCn en hunne fchilden vielen ter aarde ; zy vielen zeiven; het akelig gefchuifel begon op nieuw, zy bekwamen dezelfde affchuwlyke gedaante: zy deelden in de ftraf zo wel als in het misdryf. Het gejuigch, dat zy zich 'voorgefteld hadden, veranderde in gefis, de zegepraal in befchaamdheid, en hunne eigen monden bclbotten hen. Op het oogenblik hunner gedaanteverwisfeling groeide digt by hen een boom, beladen met diergeiyke vruchten als de boom in het Paradys droeg, en waarvan de verzoeker zich bediend had om Eva te verleiden. Eet was des Hoog" ften wil, om hunne kwellingen daardoor te vermeerderen. Zy Vestigden hunne oogen op dit vreemd voorwerp , in plaats van één* verboden boom, zagen zy !cr eene menig.  te, om hen met fmart en fchaamte te overflelpen. Ge* kweld door een' hevigen dorst en een' wreedcn honger» dien God hen verwekte, konden zy zich niet bedwingen» maar vielen in den fttik, en klimmende op de boomenj wierden de takken gelykvormig aan de lokken van Mege* ra; zy plukten gretig de vrucht fchoon voor het oog, gelyk die welke groeit by het zwavelmeir, waar Sodom verbrand wierd; deze bedroog fleebts het oog, gene den fmaak; zy geloofden hunnen honger te Rillen , doch proerden, in plaats van vrucht, bittere asch, welken zy met hevige krimpingen weder uitbraakten : telkens be» proefden zy hunnen honger en dorst te ffiileu , maar telkens vervielen zy weder in dezelfde begoogcheling; niet als de mensch, op wien zy gezegepraald hadden, en die Hechts éénmaal viel. Dus wierden zy met honger gekastyd en gekweld, tot dat zy hunnen verloren vorm, door Cods toelating, wederbckwamen. Men zen dat zy jaa,Iyks gedurende een zeker getal van dagen deze ven ndering moeten ondergaan, om hunnen hoogmoed te [traffen en hunne vreugd te verminderen , dat zy den mensch verleid  C 4!» ) leid hebben. Niettegenftaande deze vernedering, hebben ay in de Heidenfche waereld verfpreid, dat de flang, welke zy Ofion noemden, met Eurinoma , misfchien dezelfde als Eva, het eerst den hoogen Olympus beftierde, wanneet zy door Saturnus en Rhea verdreven wierden, vóór Jupi. ter nog geboren was. Midlerwyl kwam het helfche paar helaas! te vroeg in het Paradys; de Zonde nam hetzelve in bezit; digi achter haar volgde de Docd ftnp voor ftap, nog niet gezeten op zyn wit paard. De Zoude fprak hem aldus aan: „ Tweede fpruit van Satan ! alverwinuende Dood ! wat dunkt u thans van ons ryk ? Eerpuwt u de moeilykheid van den togt ? Is het hier niet beter dan dat wy aan da duistere poort der Hel hadden blyven waken, ongeacht, ongevreesd, en gy zelt van honger half dervende?" Waarop het uit de Zonde geboren monster antwoordde: „ Wy, die met een* eeuwigen honger gekweld ben, is Hel, Paradys of Hemel onvetfchiliig ; ik bevind my het best waar ik bet meest te verfhnden aantref , het geen hier, hoe overvloedig ook, te weinig fchynt om dit hol, dit ontvleesclu ligchaam te verzadigen."  (4« ) "Waarop Je bloedfchandige moeder dus hernam i „ Voed u daarom vooreerst met deze kruiden, vruchten en bloemen , verder met ieder dier , visch en vogel ; fchroom niet zonder fparen te verfijnden wat de zicht des tyds zal afmaaijen, tot dat ik, in den mensch wonende, zyn geheel geflaeht, door het befmetten van zyne gedachten, zyne wenken, woorden en handelingen be». dienende, tot uw' laatftea en aangenaaraften prooi maak". Dit gezegd hebbende, fcheidden zy langs byzondere wegen van elkander, ten einde alles te vernielen of de on.lerflykheld te benemen, en vroeg of laat tot verderf te typen ; hetwelk de Almagtige, van zyn' glansryken troon,' in het midden der heiligen ziende, aldus tot dezen zyno ftem verhief: „ Ziet met welk eene drift deze heigedrochten naderen^ om de waereld te bederven en te verwoesten, die ik zo fchoon en goed gefchapen heb, en die nog in dien ftaat gebleven ware, byaldien de dwaasheid van den mensch deze verflindende razeniyen den toegang niet geopend had,  het geen zy my roekloos wyten. De vorst der Hel en zys «e aanhangelingen bcgrypen mvt hoe ik heb kunnen gedogen dat zy met zo Weinig .moeke bezit „amen van eenePlaats zo hemelsch, en het fcbynt hen tce dat ik door oogluiking myne trotfehe vyanden heb willen begunstigen; ^ lageben, als of ik, vervoerd door drift, alles veria* ten en ter hunner befchikking gefteid had, en weten niet' dat ik hen flechts herwaarts-geroepen heb om het draf en de onreinheden af te lekken, waarmede des menfehen ongehoorzaamheid het geen rein'was bezoedeld heeft , tot dat zy , verflikt door het gulzig inzwejgen' van dat venyn * de Zonde en de Dood beiden , door uwen verwinnende «rm, myn welbeminde zoon ! in den chaos geworpen Worden; dan fluit gy. voor eeuwig den mond der Hel » en verzegelt haare verflindende kaaken. Dan zullen Hemel en Aarde, vernieuwd, gezuiverd worden tor eene heiligheid, die niets meer zal kunnen bezoedelen. Tot zo» lang zal de vloek, over ben uitgefproken, zyne uitwerf king hebben." . , ■■ Hy zweeg, en de hemelfche fchaare zong Halleiujahe  t**3 ) Als het gedruis der zee klonk deze zang in het rofiS de : „ Rechtvaardig zyn uwe wegen , billyk zyn uwe beduiten omtrent alle uwe werken. Wie kan u deren, en uw' zoon, befterad tot herfteller van het menschiyk ge* flacht, door wien een nieuwe hemel en aaide in toeko* mende eeuwen zal ontdaan of van den Hemel nederdalen "•* Dus zongen zy. Intusfehen riep de Schepper zyne magti* ge Engelen, en gaf hen verschelden bevelen, die hel best met de tegenwoordige omftandigheden ftrookten. Do zon kreeg eerst haar voorfchrift orn zich zo te bewegen j en zo te fchynen, dat zy de aarde eene Ichier ondraag-i lyke koude en hitte veroorzaakte , en uit het Noorden) den verkleumden wiuter te roepen, en de verichroeijen.de hitte uit het Zuiden te geleiden. . Zy fchreven de bleeke maan haare verrichtingen en de andere planeeten haare be» wegingen voor, en hoe zy zeskamig-, vierkantig, drie-i kantig en overfbmnd verfchyncn moesten in een' fchadely. ken famenttand; de vaste ftarren kregen een' kwaadaaiti. gen invloed , van welken eenigen, ryzende met de zoa Of vallende, ftormen zouden kunnen veroorzaken. Zy .plaat.  ften de winden ieder' in zyn' byzonderen hoek, met magt om zee, lucht en aarde te beroeren; de donder om met gedruis door bet duister luchtruim te rollen. Eenigen zeggen dat hy zyne Engelen gebood om de poolen der aarde tweemaalen tien graaden en meer vart den as der zon te verwyderenj zy, dis daarmede belast waren, (lelden het middenpunt der aarde fchuins. Anderen beweren dat de zon bevel had om van den evennachtsweg af te wyken, en in gelyke breedte naar den Stier wet de zeven Atlantifche Zusters en de Spartaaitfche Twee. lingen tot den keerkring van de Kreeft te dreven, vandaar haaren weg te vervolgen door den Leeuw, de Maagd en de Weegfchaal, zo laag als de Steenbok, en in iedere luchtIlreek de afwisfeling der jaargetyden te veroorzaken: anders had de lente altyd de aarde met irisch gebloemie verfierd; dag en racht waren even lang geweest, uitgeno» men aan de beiden poolen, alwaar de zon onafgebroken had gefchenen , naardien de laage zon, om haar' afftanc} te vergoeden, altyd den gezigteinder verlicht had, zonder dat Oost of West bekend geweest waren het fieett  C4« ) de fneeuw belet had in het boude Estotiland en de Pool' landen beneden de ftrar.t van Magellaan. Na het eten van die Vrucht Veranderde de zon haaren loop, even als by het affchuwlyk maal van Thyesies; hoe zou de waereli onbewoond, doch zonder zonde, meer dan thans, do nypende koude en de verfchroeijende hitte verdragen heb' ben? Dezé veranderingen in den Hemel,, hoewel lang* zaam, bragten eéue gelyke verandering in dc zee cn op de aarde te weeg. De fterren Hortten dampen en inisr, heete uitwaasfenlingen, verdetf en pest. uit; thans outweken de Winden hunne metaalen gevangenis, uit liet Koorden van Norumbeka en van het ftrand der Samojee» den bulderden Boreas, Caecias, Argestes en Tbrafias, ge» wapend met ys en fneeuw, rukten de bosithen omverre en ftap.ldeh dc baaren hemelhoog op elkander. Die uit het Zuiden bliezen daartegen de zwarts donderwolken naar Siërra-Leona, Niet minder woedende dan deifen wierpen de Oosten-en Westenwinden, Eurus en Zefyrus, en hunne ongetemde makkers, Sirocco en Libecchio, zich dwars in den weg. Aldus begon de verwarring ouder levenlooze. £ t  C 4*6 ) dingen; maar dc tweedragt, de dochter der Zonde \ bragt het eerst de dood onder liet redenloos gedierte, door een* UV.cn haat: dier voerde kryg tegen dier, vogel tegen vogel en visch tegen visch ; zy verlieten allen het kruid en vetilondcn elkander. Zy hadden geen ontzag meer voor den mensch , maar ontvlugtten hem, of lieten met eene verfcltikiyke g/immigheid hunne oogen in het voorbygaart vonkelen. Dit waren de uiterlyke elenden, die Adam zich reeds ten dele zag , onder het digtfte loof verborgen, waar hy zich aan den angst overgaf; maar inwendig gevoelde hy 'er nog veel wreeder, en gefchokt op eene onftuimige zee van hartstochten, zocht hy verügting in het uitboezemen van deze klagt: „ 6 My rampzalige ! is dit het einde van deze nieuwe heerlyke waereld, en van my, nog korts de luister va", dien luister, nu vervloekt in plaats van toen gezegend? verdreven van het aangezigt van God, het welkte aanfchouwen toen myne hoogfte gelukzaligheid was! Nam hieimede de elende een einde! Ik heb het verdiend, en zou gewillig myne Uraf dragen ; maar dit baat niets. Alles  C 4«7 ) •wat ik eet of drink of zal vodi'.Brengen, is om mynenr." wille vervloekt. 6 Stem, die ik eens met zoo veel tilydfchap hoorde: vuist en vermenigvuldigt t en thans de 'dood te horen! want wat kan ik voortbrengen of vermenigvuldigen dan vervloekingen op myn hoofd, die alle vol« gende eeuwen, gevoelende het kwaad door my veroorzaakt, op myn' hals zullen laden 1 Vervloekt zy onze onreine ftamvader ! wy danken Adam ons beftaan, maat deze dank zal vloek zyn! Zodat bebalven myne eigen e« lende, die my altyd byblyven zal, die van myne afftam* lingen insgelyks öp my te rug zal ftromen, als naar ha« 'ten natuurlyken oorfprong. 6 Kortftondige vreugd van het Paradys, duur met eeuwige elende betaald! Bad ik U.' Schepper! om rcy uit aarde te vormen? fméekte ik U omroy uit de duisternis te wekken, en my in dezen aangenaamen hof te plaatfen ? Dewyl myn wil niet tot myn aan' zyn geraadpleegd was, ware het recht en billyk dat ik. tot ftof wederkeerde, my onderwierp en te rug gaf alle» wat ik ontfangen had; onmagtig om uwe te harde voor» waarden naar te komen, ten einde een goed te behou» Eet  ■tJen «at ik niet zocht. Het veflies van hetzelve Is reed» firafs genoeg: waarom heht gy nog eindeloos wee daarby gevoegd ? Uwe rechtvaardigheid fchynt onverklaarbaar. Waar ik beklaag my te laat; want ik moest deze voorwaarden geweigerd hebben toen ze my voorgefteld wierden; ik heb ze aangenomen: zou ik betgoede genieten, en daarna de voorwaarden overtreden ? God heeft my zonder myne medei werking gevormd. Indien myn zoon ongehoorzaam ware, en op myne beftraSing antwoordde: Waarom hebt gy my het •beftaan gegeven? Ik begeerde het niet, zou ik deze trotfche rechtvaardiging wel laten gelden? Het was nogthans myne keus niet, maar de natuurlyke noodzaaklykheid , die hem voortbragt. God vormde my naar zyne eigen keus cn om hem te dienen: myne beloning was zyne genade,' myne ftraf zyn rechtvaardige wil. Het zy zo; ik onderwerp my, Zyn vonnis is-billyk. Ik was ftof, en tot ftof zal ik wederkeren. 6 Welkom uur wnineer gykomt! Wat toeft zyne hand om uit te voeren wat zyn befluit op dezen dag bepaald heeft! Waartoe leef ik langer! Waarom ben ik aan den dood onttogen en gefpaard voor 'eens  eindelooze etende! Met welk eene blydfcftap zal ik myn vonnis ondergaan en gevoellooze aarde worden! Hoe verheugd zal ik my nederleggen als in myne moeders fchoot' daar zou ik rusten en veilig ffopen ; zyne fchriklyke ftem zou niet meer in myne ooren donderen; geen vrees van erger voor my en myne nakomelingen zou my met eene bange verwachting kwellen. Een twyfel bezwaart my nogthans, ik vrees dat ik niet geheel kan fferven ; ik vrees dat deze zuivere adem des levens, dat de geest die God den mensch ingeblazen heeft, niet met zyn ftofïyk deel zal vergaan. Wie weet of ik niet in het graf of op etnige andere akelige plaats eene levende dood fterven zal 2 t>, Schtiklyke gedachte indien dit waar is ! Maar neen, het was flechts de adem dei levens die zondigde: wat auders kan ftetven dan het geen geleefd cn gezondigd heeft? Hpt ligchaam heeft eigenlyk het een noch het ander gedaan; ik zal dus gantschlyk fterven. Dat dit myne twyfeling dar} gerustftelle, d.ewyl de menscblyke reden hiervan niets meer kan weten; want dewyl de Almagtige oneindig is, zou zyne gramfchap het ook zyn ' AIw„re het zo, dï E e 3  £ 43» > meiiseh is eindig, en tot fterver. 'veroordeeld. Hoe ktui Cod eene eindelooze gramfchap uitoefenen op den mensch, ■Wiens beilaan met dji dood ophoudt ? Kan hy hut fterflyke onfterflyk maken ? Dit ware voorzeker eene vreemds tegcnftrydigheid, waartoe God niet in ftaat is; het ware een bewys van zwakte, en niet van fterkte. Zal hy, om zvn* toorn te bevredigen, hei eindige tot het oneindige uitrekken, in het ftra&en van den mensch zyne ftrengheid Voldoen, die nimmer voldaan is ?. Dit ware zyn vonnis buiten het ftof uiiftrekken en de wetten der natuur te buiten gaan, door welke iedere oorzaak volgens de krachten der ftof werkt, en niet volgens de uitgebreidheid van haaren omvang. Weet ik of de dood een enkele flag is, die my van alle gevoel berooft, gelyk ik vooionderftclde, of wel eene eindelooze etende, van dejen dag af, dien ik in en buiten my voel becjr.nen, en die eeuwen voortduren lal! Helaas I deze angst daalt telkens weder donderende op myn weerloos hoofd, De dood en ik zyn eeuwig, beiden ligchaamlyk. Niet my alleen, alle myne nakomelingen treft de eleiide. Een fchoon erfdeel., dat ik my-  C 4Ji ) «e kindeten nalaat 1 6! Wate ik ia ftaat het zelf geheel te verteren, en u niets natelatén! Hoe zoudt gy , du» onterfd, my zegenen ! Helaas! wordt om de misdaad van één' mensch, het gantfche onfchuldige m'ensc'ilyke gefltcttt veroordeeld 1 Hoe I cnfchuldig? Wat kan anders dan verderf van my voortkomen ? Beiden, ziel en ligchasm bedorvcn en geneigd tot hetzelfde kwaad dat ik deed, hoe zouden zy kunnen beftaan voor het aangezigt van God? Ik moet zwygen; alle myne redeneringen zyu ydel, zy dienen enkel om my als in een' doolhof te verwarren, en my tot de overtuiging te brengen, dat op my alleen bet eerst en laatst, als bron en oorfprong van alle verdor» venheid, billyk de fchaudvlek ligt. Mogt zo ook op my alleen Gods gramfchap liggen! Vermetele wensch! Zoudt gy een' last kunnen uragen zwaarer dan de aarde, zwaarer dan het heel - al, al deelde gy dien met deze rampz Jige vrouw ? Dierhalven v/at gy verhngt en vreest vernietigt alle hoop van toeviugt, en bewyst dat gy buiten alle voorleden cn toekomende voorbeelden rampzalig zyt, alleen met Satan gelyk in misdryf en ftraf. 6 Gewetenl. Bi 4  C 4Sa ) welk een* afgrond van an£st ,a ystykheden hebt gy Wy ftfert, waaruit ik geen weg vind, en hoe langer hoe dieper wegzink!" Pus klaagde Adam luide {n de ftille nacht, thans „iet; gelyk vdór zyn val, verkwiklyk, koel, en aangenaam, maar Ilikdonker en van dampen en fchadelyke nevels verzeid, Waarvan zyn boos geweten de akeligheid verdubbelde. Hy I?gop den grond uitgelhekt, op den kouden grond, en ver«te telkens zyne fchepping, telkells befcnilIdfgde *y den dood van eene traage uitvoering v«n dc taf, WMr. *oe hy op den dag zyner „vertreding veroordeeld was. «Waarom komt de dood niet," zeide hy, „ en ein' ^ eCn' ddeW£rf ^ko<»en flng myn lydenï 2fl de waarheid haar woord niet geftand doen, De God. «vke rechtvaardigheid zich „iet haasten om recht te do-n, ÏIïar ^ ^ ^ ni« °* geroep; de Codbyke wchtvaardigffeid acht niet 00 onze 1 0n"e Seb=den en ons roepen, 0 Bosfchen, bronnen, heuvels, rotfen .1 - . 0tlen' dalen en waran. voormaals vervuïde ik uwe fi* ,t luv- fchaduwen met andere «eho's, en thans wedere-lmr <« n^t, g ,mu Sy neci»s van m}ne kiagten!"  ware het ook van den Duivel zelfs, wanende bcm £e «rfchaHten; doch toen de flang „ ontraost£e> ^ gy d°?rh'*^¥4<* bedrogen, en ik door n. Ik liet u tC n:lV00r?i£U'S Va" ^ *** ik achtte u verilandig. ^«dvasttg, ryp, «^beftand tegen alle aanvallen, en b8. E e s  greep niet dat dit alles flechts fchyn en^een wezenlyke deugd was, Hechts eene ribbe , krom van natuie , geneigd, gelyk thans blykt, naar de ongelukkige zyde, wel van my genomen, maar beter ware zy weg geworpen, daar zy toch overtollig voor my geacht wierd! 6! Waarom fchiep God, de wyze Schepper, die de hoogfte nemelen met manlyke wezens bevolkt heeft, het laatst op deaarde deze nieuwigheid, dezen fchoonen misfiag der natuur? Waarom vervulde by de waereld niet tevens reetman* nen , gelyk engelen, zonder vrouwlykc fcbepfels ? of waarom met eenig ander middel gevonden ter voortplanting des menfebelyken ge2achts?Dit ongeluk ware den mensch dan niet overgekomen, en het geen hem nog verder zal overkomen, ontelbaars rampen op de aarde door vrouwlyke ftrikken in dc vérbindténis met dit geCacht. Hy zal of geen bekwaa„de vinden, maar zo eene als bet ongeluk hem toe. voert, of die welke by zich wenscb:, zal by wegens haale vf.tveerdh£id zelden bekomen, maar een ander zal haar vöör hem verkrygen ; of zo zy hem bentint, wordt zy hem door ce oudets geweigerd, of zyne gelukkig keus  i 4SS > lal hy telnat ontmoeten, wanneer zyn noodlot bereid is. met eene wedeiftrevige wederhelft, die hy haat en veracht, verbonden is. Dit zal een' cneirdigen jammer in het menscb.lyk leven baren, en dc huislyke vrede vetftoren." Hy zeide niets meer, en wendde zich van haar weg. Doch Eva liet niet af; met onophoudelyk vloeijende traauen en vliegende baken viel zy ootmoedig aan zyne kniën, omh.lsde ze, zocht hem te bevredigen, en barstte aldus uit in hare klagt; „ Verftoot my dus niet, Adam! De hemel weet welke oprechte liefde en eerbied ik voor u in myn hart droeg! Onwetend heb ik u beledigd, ik ben ongelukkig verleid. Ik omvat wiekende uwe kniën , beroof my niet van uw' vrindlyken blik, waarin ik leef, van uwe hulp, uw" raad, myn éénigfte troost in dit uiterst ongeluk-! van u Verlaten, waar zal ik gaan, waar blyven? Laat zo lang wy. nog leven fjeen' korten tyd misfebien!) de vrede tusfehen ons beiden heerfchen. Gelyk het ongeluk ons veréémgt, so moet de Vyahdièbap ons ook vereerrigeu tegen hen. dien ons vonnis uitdruklvfc onzen vyand verklaart. Oeien  Oefen aan my uw' haat tegen dezen rampzaligen niet, aan my ongelukkigere dan gy ! Wy hebben beiden gezondigd ; maar gy alleen tegen God, ik tegen God er. u. ik wil naar de gerichtplaats wederkeren: daar zal ik den hemel met myne luide klagten beltonnen, tot al de ftraf van uw hoofd afgewend worde, en op my valle, op my, de éénige oorzaak van dit leed, het éénig ftrafwaardig voorwerp van zyne gramfchapl". Zy eindigde wenende, en bleef onbeweeglyk in deze. fmekende houding, tot zy vergeving verwierf van dit bekend en beweend misdryi. Adam wierd tot medelyden bewogen; weldra neigde zyn hart weder tot haar, die nog kort zyn leven en éénige lust geweest was, en die thans demoedig fcbreijende aan zyne voeten lag, zulk een fchoon fchepfel, dat nu om verzoening , byitantt en hul? hem fmeekte.dien zy beledigd had. Weld-a ontwapend, bedaarde zyn toorn, en hy richtte haar cp met deze mitizaame woorden: „ Onvoorzigtig en te driftig begeert gy thans , even sis te voren, wat gy niet kent: al de ftraf vopr u alleen.  t 437 3 AcJrl draag eerst uw eigen aandeel. Onmagtig zoudt gy zynomzvne volle wraak te dragen, waarvan gy nog flechra het Ifeinfte gedeeIte V0.eIt# en fflyn m.snwgen nfet kunc dragen. Konden gebeden 's Hoogften befluit veranderen, ik zou my vóór u naar deze plaats begeven en iuide roepen, dat op myn hoofd alleen de ftraf mogt nederdalen, en daardoor uw verleid en zwakker genacht vergiffenis verwerven , my toevertrouwd en door my bioo'gelteld aan deverleiding. Maar fta op; Iaat ons niet meer twisten of elkander befchuldigen: wy zyn elde.s ergens genoeg befchu!digd;laat ons door liefde elkanders last in ons jammcrdeel trachten te verligten. De fints dezen dag gedreigde dood, zo ik wel zie, zal niet oogenbüklyk volgen, maar langaanm aa«eren; gc,yk hct nervcn m ^, ^ ^ ^ ^ darten ,e vsmeerderen, zal by over ons zaad Có ongedukkig zaad!) komen." Waarop Eva, moed 'ftbeppende, dus antwoordde: „Adam! ik weet door eene treurige ondervinding, hoe weinig gewigts myne woorden by u hebben., daar zy verberg, en daarom met recht ook zo fehadeljk geweest  C 48« > tyn. Daar gy echter 'my onwaardige op nieuw vergiffeni* ïchenkt, en ik hoop uwe liefde, het óénig genoegen van myn hart in leven en in derven, .te herwinnnen, wil ik a niet verhalen welke gedachten in myne bekommerde ziei ontdaan: welligtwyzenzy ons een middel omeenige verzagting , of wel het einde van onzen nood te vinden; hy js hard, maar toch dragelyker dan dat een geheel gedacht ons misdryf bezucht. Drukt de bekommering ons het meest voor de elende van ons nagedacht, het weik toe ongeluk geboren en eindelyk door den dood verflonJen moet worden, en is het rampzalig de oorzaak derelende van anderen te zyn , die wy zelf het aanzyn geven, is het denkbeeld fchriklyk, een beklagenswaardig gedacht op de aarde te plaat ren, die de Schepper vervloekt heeft, dat na een jammervol leven ten prooi voor zulk een affebuw- lyk monder bedemd is het dast nog in uwe magt; bet beftaan van dit ongelukkig gedxht vóór te komen, kinderloos zyt gy, blyf kinderloos; dan zal de dood geheel bedrogen zyn, en zich enkel met ons beiden moeten vergenoegen. Maar oordeelt gy het hard en moailyk elk-  C 43? 5 *nder in den omgang te 'zien , te beminnen , en zich Van den huwelykspligt te onthouden ; hooploos en vol verlangen naar de zoe-e echtlyke omhelzingen te lunchten in de tegenwoordigheid van een voorwerp, dat tósgelyks Van verlangen vcrfmacht C eene fmart en kwelling grooter dan het geen ons te fchromen ftaat) —< Iaat ons dan ons zeiven en onze nakomelingfchnp van het geen wy vrezen bevryden; iaat ons den dood zoeken, en wordt hy van ons niet gevonden, Iaat ons dan met eigen handen zyn ampt aan ons zeiven verrichten. Wat toeven wv langer, en fidderen van angst, die ons ten hatften niets dan de dood toont, daar wy het in onze magt hetiben om onder veele middelen van fterven het kortfte te kiezen, en met verwoesting de verwoesting te eindigen?" Hier zweeg zy, of liever de hevige wanhoop verhi.ider.' de haar verder voort te gaan. De gedachte des doods had zich zo vast in haar hart gedrukt, dat haare wangen ver. bleekten. Maar Adam, die zulk eene raadgeving niet vermoedde , had intusfehen zyn flü gemqed tot betere hoop verbeven , en gaf Eva dit antwoord:  C 44° ï „ Eva! uwe verachting des levens en aller genoegens fcbynt iets vsrheveners iets voortrekkers in u aan te duiden dan het geen gy verfraaadt. Maar zelfmoord vernietigt weldra het gevoel van uwe voottreflyklieid ; liet is geen verachting des levens , maar vrees en bekoraaiering om het leven en deszelfs genoegeus te verliezen, dat men al te zeer bemint. Zoekt gy alleen den dood, om daar■ door uw tegenwoordig leed te eindigen, of waant gy daardoor het uitgefproken vonnis te ontgaan? Misleid u niet! God heeft zyne wrekende gramfchap te voorzigtig gewapend om haar te kunnen ontgaan ; zelfs vrees ik dat de .aldus gedwongen dood de fmarte, waartoe ons vonnis ons veroordeelt, niet verminderen, m;ar veeleer den Allerhoogften tergen zal om den eeuwigen dood in ons te laten leven. Laat ons eenig zagtet middel zoeken. My dunkt ik heb bet voor oogen, als ik my dit gedeelte van ons vonnis te binnen breng: Uw zaad zal de Jlattg den kop yermorfelen. Eene rimpzalige vergoeding , wanneer hy „iet daaronder verdaan is, (gelyk ik toch vermoed; onze groote vyand Satan, die, in de flang verborgen, ons  C-24I ) das bedrogen beeft. Zyn* kop vérvnorfelen ware eene Wezen'Jyke-wraak, die wy zouden verliezen door de liand aan ons zeiven te flaan, of zo wy kinderloos bleven, gelyk gy my voorfteldè. Satan zou daardoor zyne bepaalde flraf 'ontgaan , en wy zouden de onze verdubbelen. Fpreken wy'diérbaiven "niets meer van" zelfmoord en moedwillige onvruchtbaarheid, bet geen ons alle hoop benemen, en Hechts hoogmoed, misnóegen, ongeduld, fpyc en we•derfpErinigheid tégen God en het juk zyn zoücle, dat hy bülyk op onze fchouders gelegd heeft. Herinner u met welk esvc zagtmoedigheid by ons misdryf gehoord en geoordeeld heeft, zonder wraakzucht of gratnfchap • wy verwachtten eene onmiddelyke vernietiging, daar wy dachten dat hy ons tenzelfden dage ter dood beftemd had, cn .de fmartcn by het kinderbaren was enkel u voorfpeld, die de vrucht weldra met gro'oter vreugd beloont. Ook my miste de vloek, en trof het meeEt de aarde. In het zweet myns aanfehyus zal ik myn brood eten: is dit een ongeluk? Ledigheid ware nog erger geweest. De arbeid sal my onderfteuuen; opdat geen koude of hitte on» Ff  deren zou, .beeft 2yne tydige zorg ongebeden .daarin voorzien, en zyne hand heeft ons onwasrdigen geleid; hy was mededogendc by het oordelen. Hoe veel meer zal hy, wanneer wy biddenzyn oor openen en zyn hart zich jtot medelyden neigen! Hy zal ons verder leren door welke middelen wy ens kunnen befehutten tegen het guurc jaargetyde, regen, ys, hagel en fhceuw, die de lucht ons thans reeds op gintfehe bergen in onderfcheiden portalten vertoont; want reeds biazen de winden met een' fcherpen en kraebtigen adem door de aangenaame lokken van deze lieflyk bloeijende boomen, het geen ons noopt een heter dekfel en meer warmte te zoeken, om onze verkleumde leden te koesteren, eer het daggeilarnte eene koude nacht terug laat. Wy zullen dus trachten de wederkaatfende ftraalen te verfamelen en door 'drooge ftofen vlam» mende te houden, of door de botüng van twee ligchaamen door de gefchokte lucht het vuur te lokken, gelyk onlsngj uit ftrydemle wolken, door ftormwinden uit elkander gedreven, de kronkelende blikfem zich ontvlamde, fchuin van den hemel op de harstige fchorsfen der dennen en  C .44* } pynen viel, en zyne verkwikkende warmte Van' verre tot ons zond, om de zonnehitte alzo te vetvangen. Het gebruik van dit vuur, en het geen in het toekomende ons het leed, het gevolg van ons misdryf, kan verzagten, zal hy ons leren , wanneer wy ham ootmoedig daarom Inreken. Wy hebben niet te vrezen dat wy dit leven in elende zuilen doorbrengen; hy zal ons menige kracht verlenen, tot dat wy in het ftof ons laatfle orerfchot en onzen oorfprong, het leven, afleggen. Wat kunnen wy beter doen dan naar de plaats wederkeren, twaar hy ons geoordeeld heeft, eerbiedig voor hem nederknielen en ons misdryf nederig bekennen, om vergeving bidden: den grond met tranen bevochtigen; niet zuchten uit een beklemd hart de lucht vervullen , tot een teken van ongeveinsde droefheid en nederige boete! Zonder twyfel zal hy zyn misnoegen laten varen, in wiens helder oog, zelfs toen hy het grimmigst fcheen, goedheid , verzoening en genade ftraal-: de!" — Zo fprak onze boetende Vader. Eva gevoelde mede op." recht berouw. Zy keerden ylings naar de plaats weder waar zy  < 444 > geöordeeld waren , knielden eerbiedig voor bem neder, bekenden nederig bun misdryf, baden om vergeving, bevochtigden den grond met traanen, uit een beklemd hart, tot een teken van ongeveinsd berouw en diepe verneda» ring.  ELFDE GEZANG. Aldus ftonden zy biddende i„ de aotmoedigfte houding, Vol berouw; want de vóórkomende genade van den ar* tel der barmhartigheid afdalende, „,m de verfteendheid van hunne hanen weg, en maakte nieuw wedergeboren vteeh, hetioosdeouuitfpteek.yke zucllt<5n, geheds i„gaf, en «* » vleugelen der welfprekendheid teu hemel brag{. ^Ch hun fmeken was niet ais van gewoone bidders, 0f »«nne hede minder gewigtig dau toen in de faaeleeui¥ (^nder oud „ogthans 4an deze) Deukalion en de Ffi  < 44« 5 kuisfclie Pyrrha voor liet altaar van Themis om herftelling van tiet verdronken snenschdom tókten. Huil gebed fteeg onmiddelijk teu Hemel, en wierd geenszins door nydige winden geflingerd of afgeleid ; het ging onligchame. lyk door de poorten des hemels, vervolgens door-den Middelaar bekleed niet wierook , die op het gouden altaar rookte, kwam het voor den troon des Vaders; met een helder gelaat bood hy het hem aan, en begon aldu.3 3yne bemiddeling: Zie, Vadert welke eerfte vruchten de aarde draagt van uwe genade die gy den mensch ingeplant hebt! Deze auchten en gebeden, die ik, ais uw priester, in dit gouden reukvat* met wierook gemengd , voor u breng, zyn de vruchten van uw zaad, dat gy door vermurwing in hunne harten gezaaid hebt, vruchten aangenaamer va* fmaak dan hy die in het Paradys, vóór zynen val, ooit de heerlykfte boomen bid kurmen d en voortbrengen. Neig daarom uw oor naar zyne fmtkingen; hoor zyne ftomme auchten. Laat my, d«ar bet oazeker is met welke woorden hy moest bidden, my , als zyn voorfpraak, zyn verzoener ze  C 447 > voor hem verklaren. Alle zyne werken, goeden en boozen, neem ik op my, genen zal myne verdienste volkomener maken, en voor dezen zal myn dood betalen; Neem my voor hem, en ontvang in my den vredereuk van 'net menschdom Laat hem verzoend voor u leven, ten minften zyne getelde dagen, tot dat de dood (zyn vonnis , dat ik niet poog op te heffen, maar te verzagten ) hem in een beter leven zal cvergebragt hebben, waar allen die ik verlost heb in vreugd en zaligheid zullen wonen en één zyn met my, gelyk ik één met u ben." Waarop de yader onbewolkt en helder aldus antwoordde: „ Alles wat gy voor den mensch verzoekt zy u toegedaan, myn Zoon! alles wat gy verzoekt was myn be« fluit. Maar ianger in het Paradys te wonen wordt hsa) door de wet, die ik de natuur gaf, verboden. Deze zuivere enfterfljke hoofdftotTen, die zich met geen grove, geen onharmonifche mengfels kunnen verbinden, werpen hem, nu hy befmet is, uit als droeslèiu in eene insge'yks befmette lucht en tot ftoflyk voedfel, waardoor hy het best tot de ontbinding, die de zonde in hem bragt, voorbe.  C 4$ X rdd wordt. .De zonde.heeft het eerst alles vergiftigd, en van onverdorven .verdorven gemaakt. Ik fchiep hem aan, vanglyk met twee hccrlyke gaven btfehonken , roet gelukzaligheid en onftcrfivkbeid. Daar by de eene verloor, diende hem de andere tot eeuwige clende, zo ik den. dood niet geroepen had: de dood wordt dicrhalven zya laatfte hulpmiddel; en na een leven in jammer doorgebragt door het geloof en gelovige werken gereinigd, zal'hy met de rechtvaardigen tot een beter leven ontwaken, wanneer hemel en aarde vernieuwd wotden. Maar laat ons de fchaaie der zaligen uit den vvyden omtrek 0>s hemels by elkander roepen; voor hen wil ik myn oordeel niet verbergen, hoe ik met het menschdom handel, gglyfc Zy het oniaugs zagen met de wederfpannige engelen, en daardoor, hoe ffcerk. zy ook itonden, nog niet verftevkt wierden.". Hy zweeg, en de zoon gaf eeu teken aan den febittereui den dienaar, die Om hem waakte; hy blies op de bazuin die naderhand weüigt op Horeb geboord wierd., toen God. nederdaalde , en die welligt nog eens by het jongst ge^ richt zal klinken. . Het geluid der engelen vervulde de rui-  nje gewesten des hemels. De. zoonen des lichts ftoude» op, tpen zy den klank hoorden; uit hunne aangenaame priëclen en amaranthen fchaduwen, waar zy aan bronnen eu bekken, de wateren des levens, in gezellige genoegens by elkander zaten, en gingen, naar de plaats waar het hoog bevel' hen riep, en namen plaats, waarop de Almagtige yan zyn* verheven troon aldus zyn' oppermagtigen wil uitdrukte: „ ó Zoonen! de mensch is geworden als een van ons, en kent goed en. kwaad, feder.t by van de verboden vtucht gegeten heeft; doch laat hem zich op zyne kern nis van het vsrioien goed en , het verworven kwaad vry beroemen. Gelukkiger, ware het hem genoeg geweest het goede uit zich zeiven, eu het kwaade in het geheel niet te kennen! Nu treurt hy, beeft berouw, en bidt tot njy met een verflagen hart, dat ik in hem bewogen heb,, maar langer dan deze verflagenbeid duurt lter. ik zyn hart; . ik weet hoe vcranderlyk, hoe ydel het aan zich zeiven overgelaten, is. Dat hy daarom nu ook niet met zyneroeklooze h..nd naar den boom des levens ^rype, van hemtete en eeuwig leve, xenminften drome eeuwig te leven, heb ik beflo.  ( 450) ten hem uit te d-yven, hem nk dezen hof te zenden, en de aarde te behouwen, waaruit hy genomen. U, en waarin hy wederkeert» », Michael I gy .zult dit myn bevel uitvoeren ; doe onder de cherubim uwe keus van vlammende ftryders, op dat de vyand, ten nadele van den mensch, of om zich in het bezit der ledige piaats te ftellen, geen nieuwe verwarringen doe ontdaan. Haast u, dryf .het zondige zonder erbarming uit het Paradys van God, en de onheiligen van den heiligen bodem; meld hen en hun nagedacht hunne eeuwige verbanning van hier. Maar op dat zy van vrees met onder hun gedreng vonnis bezwyken, want ik zie hen beducht en met traanen hur.n' misdag berouwen, zy alle yslykheid voor h?n verborgen, lödieu zy uw bevel geduldig gehoorzamen , zult gy hen niet ongetroost laten gaan. Openbaar Adam wat in toedomende dagen zal gefchieden, gelyk ik u zal ingeven; herhaal myne belofte aangaande het zaad der vrouw, en zend hen wel treurig, maar in vrede weg- Plaats aan de Oostzyde van den hof, waar -de ingang van Eden het lijtst is, de wacht der Cherubim, en de  («O flikkering van een vlammend zwaard belette de aannadering en fnyde den weg af naar den boom des levens, op dat bet Paradys geen verfameiplaats wotde van, onreine gees* ten en alle myne hoornen ben niet ten prooi verftrekken, reet wier geftolen vrucht zy den mensch nog eens bedrieg IP»rr.od i U' 11 ii iui 'iMto^llftlFitfa^ Wy, zweeg. De aartsengel maakte zich gereed om neder tft dalen, en nam eene menigte waakzaame Cherubim itiede£ ieder had vier aangezigten, gelyk een dubbele Janus, hun» ne geheele gedaante was met oogen bezaaid, talryker da» die van Argus, en waakzaamer dan dat zy door de toverr iracht eene Arkadifche üuit, of door de herdejspyp vart Merkurius en zyn' flaapverwekkende ftaf in te fluimercn zouden geweest zyn. Midlerwyl ontwaakte Leukothea, ommet het heilige licht de waereld weder te groeten, erf drenkte dc aarde met frisfehen daauw, toen Adam en Se* eerfte moeder Eva hunne gebeden voleindigd hadden; zy gevoelden verfterking van boven, eene nieuwe hoop om zich uit hunne verf.vyfeling te redden, blydfchap, hoewel' nog met vrees vermengd. Tot Eva wendde hy op nieuws dus zyne welkome woorden:  C «» 5 * Ev,! het is te ge'ov«n dat al het goede dat wy gei fieten ons van den Hemeï afdaalt, maar dat van ons iets ten Hemel opftygen moet. dat vermogend is het hart van den boosgewgenden God ,e treffen, of zyn' wil te' bulgen, is bezwaarlyk te ge,ovea> en toch iom ^ ^ den of eene korte zucht uit de mensch lyke borst, die tot *n troon van God ftygt. Want fèdert ik door gebeden den- beledigden God trachtte te verzoenen, knielde en voor' hem myn hart ootmoedig uitflortte, dunkt my zag ik hem verzoend en genadig het oor tot my neigen. Het vertrouwen nam in my toe dat ik gunstig verhoord was; de vrede keerde weder in myn tart, en in myn geheugen zyne belofte dat „uw zaad onzen vyand den kop zal ver» morfelen," het geen ik in myne fmart toen niet bedacht verzekert my thans dat de bitterheid des doods voorby is, «« wy zuilen leven. Heil u dierhaïven , Eva 1 met recht dus genaamd, moeder des gsmfchen menschdoros! gy moeder aller levende fcbepfelen, federt de mensch door u leeft, en alles op de aarde leeft voor den mensch 1" Waarop Eva met een treurig gelaat antwoordde,: „ De»  £ 458' ) Sen naam Ben ik wegéns myne overtreding onwaardig, ik", voor ü tot eene iiulp beklemd, ben'een valftrik voor u geworden. Niets kon ik verwachten dan Wantrouwen-, bedrading en verwyten. Maar oneindig in zyne vergiffenis was myn Rechter; ik, die deii dood over allen gebragt heb , ben begenadigd om den oorfprong des levens te worden. .Hoe goed zyt gy, dat gy my ook zulk eene verheven benaming, waardig acht! my, die een' geheel anderen naam verdiende! blaar het veld roept ons tot den arbeid, dien wy thans in het zweet van ons aanfchyn moeten vetrichten, offchoon wy de nacht flaapioos doorgebragt hebben-; want zie, de morgen die geen acht flaat op onze rustloosheid, nadert met een glimlagchend roozenkleurig gelait. Lait ons gaan. Ik zal voortaan van uwe zyde niet wyken, hoe verre ook ons dagwerk verwyderd ligt, en ,hoe zwaar het nu ook valle, tot de dag zinkt. Daar wy hier wonen, wat kan ons in dit verrukiyk oord vefdrie'. tig vallen ? Laat ons, offchoon in een' gevallen ftaat, te vreden leven." Zo fprak, zo wenschte Eva ootmoedig, maar het  C45* ) noodlot vervulde haarén wensch niet. De natuur gaf tekenen aan de vogels, de dieren in de lucht; de lucht wierd éénsflags verdonkerd, na eene korte helderheid; digt voor hun gezigt fchoot de vogel van Jupiter uit de lucht neder, en dieef twee fraai gevederde vogels voor zich lieen , het dier dat in het woud regeert begon nu voor -het eerst naar bloed te dorsten , bet vervolgde een lieftallig paar, bet goedaartigfte des wouds, het hert en de liinde; zy namen naar de Oostpoort dc vlugt. Adam zag dit. en volgde met zyrie oogen deze jagt; niet zonder ont"roering (tink hy aldus tot Eva : „ 6 Eva! eene nog grootere verandering wr.cht op ons die de hemel door deze tekens in- de natuur te bennen geeft, door 'deze voorlopers van zyn oogmerk; of hy v.'aa'rfchouwt ons niet al te zeker tc gaan op de, kwytfchclding van onze ftraf, omdat wy nog eenige dagen Van den dood verfchoond zyn. Wie weet boe lang, en wat ons leven zyn zal? Of wat meer dan dit, da: wy ftof zyn en tot ftof zuilen wederkeeren cn niet meer zyn ? Waarom wordt anders dit dubbel voorwerp aan ons oog vertoond , in' de lucht" en  c 45S > op de aarde, langs dén' weg en ter zcïfder nare? Waarom heerscht duisternis in het oosten nog vóór den middag er. M de westlyke wolkerr-morgenrood, liet welk door het blaauwe gewelf een' fchitterenden glans verfpreidt, en als met iets heuielsch beladen nederdaalt." Hy bedroog zich niet; want de hemelfche fchaaren daalden uit een' wolk van jaspis in het Paradys , en vertoefden aldaar op een' heuvel. Welk een glansryk verfchynfel, indien geen twyfe! en vleeschlyke vrees Adams oog verblind hadden, niet minder glansrjk dan toen de engelen Jakob in Mahanaim ontmoetten, en hy het veld rondom zich met. deze wachters bedekt zag , of toen de vlammende berg in Dothan met een vurig leger bedekt fcheen tegen den Syrifchen koning, die, om één' enkel man te verrasfen, gelyk een moordenaar, zonder vooiaf den oorlog te verklaren, optrok. De vorstlyke opperpriester ftond in bun midden, en beval zyne magten bezit van den hof te nemen; hy alleen ging Adam vinden, die zich verborgen had, hy ging Adam niet onbemerkt voorby, die by de aannadering van dit groot bezoek dus tegen Fva fprak:  C45G ) ff Eva! verwacht thans een gewigtig nieuws, ons lot zal misfchicn weldra bcflischt zyn, of ons zullen nieuwe wetten opgelegd werden; want ik zie reeds van verre uit tene vurige wolk, die den heuvel bedekt, een' der hemelfchen tot ons komen, en volgens zyn' gins* fchyut hy geen van. de geringften, maar eene groote magt of een der verhevenfte troOnen te zyn, zulk een majeitcit ver. toont hy onder het gian. -Hy is wel niet vérfoh rïkkelyk , dat ik zou vrezeri, maar hy is ook zo vrieudlyk niet als Rafaè'1, dat ik hem zo veel zou vertrouwen ; maar ftatig en ontzagwekkend. Om hem niet te beledigen, moet ik hem met eerbied te gemoet gaan en gy u verwydefen-" Hy eindigde ; en de aartsengel was hem reeds genaderd,' niet in zyne hemelfche gedaante, maar als een mensch gegekleed, om met menfehen te fpreken. Over zyne blinkende wapenrusting golfde een krygsrok met fchooner purper dan het Melibeifche of het Tyrifche Sarra geverwd, gelyk koningen en helden in vredestyd droegen ,• Iris had dit gewaad geweven, zyn geopende blinkende helm ver-  C 45? J toonde een gelaat in den overgang van de jongelingfchap tot de manbaarheid ; aan zyne zyde hing in een' fchitterende gordel het zwaard , de fchrik des Satans, in zyne hand had hy de fpeer. Adam boog zich diep; hy , van koningiyken lang, boog zich niet, maar verklaarde hem aldus zyne komst s „Adam! de hoöge bevelen des Hemels"behoeven geen vooraffpraak. Het is genoeg dat uwe gebeden verhoord ïyn, en de dood , dien gy reeds ten dage van uwe overtreding verdiende, is veele dagen van zyn' prooi ver.. fioken, die de genade u gcfchor.ken heeft, op dat gy u daarin moogt bekeren en de ééne zondige daad met veele goede werken bedekken. Dan zal God, thans bevredigd, u gantschlyk van de roofzuchtige aanfpraak des doods bevryden; maar langer hier in het Paradys te wonen is u ontzegd; ik ben gekomen om u te verdryven eu uit den hof te zenden , op dat gy de aarde bebouwt waaruit gy genomen zyt." Hy reide niets meer; want Adam ftond reeds op dit nieuws verflagen , gegrepen door de klar.uwen des komOi  uiers," die hem van alle zyne zinnen beroofde.1 Eva, die, ongezien, dit alles had aangehoord, ontdekte weldra door luid geklag haare fchuilplaats. „ 6 Onverwachte flag! harder dan die des doods! moet ik u dus verlaten ! 6 Paradys! u dus verlaten , myne geboorteplaats 1 deze gelukkige dreeven en boschjes; verfclyfpiaatfen voor goden ? waar ik hoopte gerust, hoewel treurig, het uitftel van den dag af te wachten die dood* lyk voor ons beiden moet zyn ! ó Eloemen , die nooit in eene andere luchtffreek zult groeijen! voorwerpen van myn morgen- en avondbezoek, die ik met eene tedere hand opkweekte van de eetfte ©pening der knoppen en naar men gaf! wie zal voortaan u naar de zon keren, of uwe geflachten ordenen en u uit de ambrozynbron bevochtigen! Gy eindelyk, bruiloftspriëel, door my verfierd met alles wat het gezigt en den reuk ftreelde ! hoe zal ik van « fcheiden en afdalen in eene laagere waereld, die duister en woest is by deze ? Hoe zullen wy ademen ia eene andere, minder zuivere lucht, daar wy aan onfterflykc vruchten gewoon zyn t".  C 4E9 ) Waarop de Engel' dus zagtta'oëdig antwoordde : '„ Klaag niet, Eva! maar verlaat geduldig het geen gy billyk verloren hebt, en del uw hart niet dw.iaslyk op het geen het uwe niet meer is; gy gaat niet alleen, gy gaat met uw' echtgenoot: gy zyt verpligt hem te volgen: waar hy blyit is ook uw vaderlandi" Adam, inmiddels van zyn' kouden fchrik bekomen , en zyne verwarde zinnen herhaald hebbende , richtte dus zyne ootmoedige woorden tot Michael: „ Hemclfdie! gy, een der hoogde troonen, zo niet «elf.de opperde van ben, want uwe geftalte fchynt die Van een* vorst der vorsten! Zagt hebt gy ons uwe zending verklaard, die, wanneer zy otls op eene harde wyze Verkondigd en volvoerd ware , ous gegriefd had. Wat in onze fmart, in onze weemoedigheid en onze wanhoop onze broosheid nog kan dragen bericht gy ons. Wy moeten uit dit gelukkig oord vertrekken, ons aangenaam verblyf, en de éénige troost, dien ons oog had. Alle andere oorden fchynen ons woest en onbewoonbaar; zy kermen ons niet, en wy kennen hen nier. Indien ik G g a  t 4«o ) hopen kön door onophoudelyk fmeken den wil te verande-' ren vaH hem die alles vermag, ik zou niet ophouden met hem aan te roepen ; maar tegen zyn volftrekt befluit baat het gebed niet meer dan een adem tegen den wind, die des te heviger daar tegen in blaast. Daarom onderwerp ik my aan zyn groot gebod. Dit bedroeft my het meest, dat ik , van bier vertrekkende , van zyn gezigt verwyderd, van zyn' gezegenden aanblik beroofd zal zyn. Hief kon ik in diepe aanbidding ieder oord bezoeken, dat hy met zyne godlyke tegenwoordigheid verwaardigde, en myne kinderen verhalen : Op dezen berg verfcheen hy my; onder dezen boom ftond hy zigtbaar; tusfchen deze dennen hoorde ik zyne ftem; hier by deze bron fprak ik met hem.' Op iedere plaats wilde ik hem een dankaltaar oprichten van zooden, en alle glinfterende fleenen uit den ftrooni opftapelen, tot een gedenkteken voor de volgende eeu« wen, en hem daarop welriekende gommen, vruchten cn geurige bloemen offeren. Waar z«l ik in gintfcbe langere waereld de fpooren van zyne voetftappen zoeken? Want hoewel ik yoor zyn vergramd aangezigt vlugtte, thans ,  (4«I ) terug geroepen tot een verlengd leven, met de belofte vat» nakomelingfclrap , zie ik met blydfehap de uiterfte randen van zyn' glans, en aanbid van verre zyne voetftappGn." Waarop Michael inet een oog vol goedheid zeide; „ Adam I gy weet, de hemel is de zyne, en de geheele aarde, niet flechts deze heuvel. Zyne alomtegenwoordigheid vervult land, zee en lucht, en alles wat leeft wordt door zyne vermogende kracht bezield en verwarmd. De geheels aarde gaf by u in bezit en te regeren ; waarlyk, geen geringe gitt! Geloof dus niet dat by flccbts binnen de enge grenzen van Eden beperkt is. Hier ware misfchien trw hoofdzetel geweest, van waar alle geilachten zich o. ■ver de aarde verfpreid hadden', en van alle oorden des waerelds herwaarts gekomen zouden zyn, om u , hunn* aller vader , met eerbied te gioeten. Maar dit voorrecht hebt gy thans verloren ; gy moet met uwe zoonen een' Iaager' bodem bewonen. Maar twyfel niet dat God in vlakten en valeijen zo wel woont als hier; hy laat in iedet oord zyne tegenwoordigheid bemerken, die u altyd volgt, die u beflendig met goedheid en vaderlyke liefde G g &  ( 4<2 } omringt, u zyn aangezigt en de fpooren zyner godtyké overfbppen ontdekt. Op dat gy dit gelooft, en daarvan verzekerd zyn moogt, zo weet vóór gy van bier vertrekt., dat ik gezonden "ben om u tc tonen wat u en uw nasefiacbt in toekomende dagen te wachten ftaat. Verwacht goed en kwaad te boren; de hemelfche genade in ftryd met 's menfehen verdorvenheid te zien: leer daaruit oprecht geduld oefenen, en blydféhap met vroome bekommering en vrees te matigen, en zowel tegenfpoed als voorfpoed gelaten te dragen. Zo zult gy uw leven bet veiligst eindigen , e» het best voorbereid zyn om den dodelyken ftap. te doen. Klim op dezen heuvel. Laat Eva , want ik houd .haare oogen gefloten, hier beneden flapen , terwyl gy waakt , gelyk gy fliept, toen zy het aanzyn kreeg," Waarop Adam dus dankbaar antwoordde: „ •iiyg Op; ik volg u , zekere leidsman ! langs het pad dit gy my leidt, én onderwerp my aan dé hand des Hemels, offchoon zy my tuchtigt ; ik ftel myne borst tegen het ongeluk ; ik wapen myn hart om dorr lyden te overwinnen, en rust door arbeid te verwerven, indien ik haar daardoor verwerven kan."  I 4*3 ) Zo ftegen zy beiden in godlyke gezigten op. Het wa» een der hoogde heuvelen van het Paradys , van wiens top wen den halven aardbol volkomen in het oog had, alzo hy hetverdegezigt opleverde. Niet hooger was de berg, of leverde een ruimer gezigt op, waarop; (uit eene andere oorzaak) de verzoeker onzen tweeden Adam voerde , om hem alle de ryken der waereld en hunne heerlykheid te tonen. Zyn oog ontdekte alle de plaatfen waar federt atloude en laatere deden ontdonden, en de zetels van de magtigfte ryken gevestigd wierden ; van Kambals toekoindige muuren, den zetel van den magtigen khan van Kathai, en van Samarkand aan den Oxus, den troon van Timur, tot Peking, de ftad der Chineefche keizers, en van daar tot Agra en Lahor, het gebied van den grooten Mogol; laager tot het gouden Cherfonefus, of waar de Pcriiaan io Ekbatane gebiedt, of tot Ispahan toe; waar de Rusfifche C*aar in Moskow heerschte , en de Sultan, uit Tuikestan geboortig, in Byzantium bet gebied voerde. Ook was voor zyne oogen het ryk van Negus Biet veiborgen, tot deszelfs uiterfte haven , Ercoco, voorts de kleinere en  X AH ) zeerykc-n, Montan, Quiloa, Meiinde en Sofak, het welk men voor Ofir gehouden heeft, tot aan het ryk van Congo en Angola verder zuidwaarts; dan verder langs den Niger naar het gebergte Atlas, de ftaaten van Almanzor, Fez en Suez, Maroceo, /Igiers en Tremife. Van daar naar Europa , alwaar Rome beflemd was om dc waereld te regeren ; ook zag hy misfehien in den geest het ryke Mexico , den zetel van Montezuma , en Cusco in Peru , den nog rykeren zetel van Atbabsliba , en bet nog ongeplonderd Guiana , welks groote ftad Geryons zoonen Eldorado noemden. Maar Michael nam van Adams oog de fchil weg, welke de bedriegVke vrucht, hem een helderer gezigt belovende, veroorzaakt bad; vervolgens reinigde hy met Euphrafia zyne gezigtzenuwen, want hy had al te veel te zien, en goot hem drie droppels uit de bron des levens daarin. De hemelfche kracht drong diep in het binr.enite van zyn zieigezigt, zo dat hy thans onmagtig zyne oogen lloot, nederzonk en alle zyne geesten Verrukt waren ; maar de vrindlyke engel richte hem op, cn herriep aldus zyne aandacht:  <4«5 > £ Adam! open thans uwe oogen , en zie eerst de uitwerking van uwe eerfte misdaad in verfcheidenen van uw gelUcht, die nimmer van den verboden boom gegeten of met de flang famengefpannen, of uwe zonde gezondigd hebben, maar een verderf van u erfden , dat nog grooter Biisdaaden voortbrengt." Hy opende zyne oogen, en zag een ten deeie bebouwd veld, waarop versch gemaaide fchooven fton-: den, het andere gedeelte was bedekt met weidende kudden ; in het midden ftond een boersch outer van zooden als eene iandfcheiding. Een bezweete maaijer naderde, die de eerfte vruchten van zyn' veldarbeid, de groene air met de geele halmen vermengd , onuitgezocht, zo als zy hem in de hand gekomen waren, op het outer bragt ,• vervolgens kwam een zagtaartige herder met de uitgezochte en beste eerftelingen zyner kudde ; hy offerde , en legde de ingewanden en het vet, met wierook beftrooid, cp het gekloofde bout, en nam alle de offerplegtigheden in acht. Zyn offer wierd weldra door een gunftig vuur van den he> mei onder een' helderen glans en aangenaainen leuk rerteerdj G i 5  (46ö ) het offer des anderen niet; want het was zo oprecht niet. Hy was daarover misnoegd in zyn hart, en terwylzy famen fpraken, wierp hy hem met een' fleen tegen de ribben, dat hy nederviel, cn doodsbleek de ziel met een' ftroom van bloed uitblies. Adam ftond op dit gezigt in de ziel verflagen , en riep met drift tegen den engel: „ Welk een ongeluk, 6 onderwyzer! treft den zagtmoedigen man, die welbehaaglyk had Igeölferd! wordt vroomheid en waare godsvrucht dus betoond ?" Waarop Michael, insgelyks bewogen , dus antwoordde : „ Deze twee zyn broeders, Adam ! en zullen binï nen kort uit uwe lendenen ontftaan. De onrechtvaardige heeft den rechtvaardigen verflagen, uit nyd dat zyn* broeders offeihande den Hemel aangenaam is geweest. Maar de moorddaad zal gewroken worden en het geloof des anderen zyne beloning niet verliezen, offchoon gy hem hier ia het ftof verflagen hebt gezien»" Toen zeide onze algemecne vader: „ Helaas! welk eene daad en welk eene oorzaak! Maar heb ik thans deze 4aad gezien'? Is dit de weg om tot myn corfprorgb/k ftof  weder te keren ? Vreeslyke aanblik, akelig te zien, yslyk te denken, hoe yslyk te gevoelen 1" Miebael zeide hierop : „ Den dood hebt gy in zyne eerfte gedaante aan den mensch gezien ; maar hy heeft ' veclerleije gedaanten, en vee'crleije wegen leiden naar hec duister graf; allen zyn verfchriklyk , maar de ingang is voor de zinnen verfchriklyker dan het inwendige. Eenigen zullen , gelyk gy zaagt, gewelddadig van het leven beroofd worden , door vuur, water en honger, nog meer door onmatigheid in fpyze en drank , welke verfchriklyke ziekten over de aarde zal verfpreiden, van welken eene ontzaglyke menigte voor u zal verfchynen, op dat gy zien tnoogt welke elende Eva's onmatigheid over het menschdom zal brengen." Dadelyk vertoonde zich voor zyn oog eene plaats; zwart , donker , onrein als een hospitaal, waarin een groot getal kranken, allerleije ziekten, krampen, lendenpyn , hartkloppingen, allerleije koortfen , ftuipen, beroerten, zinking , graveel, zweeren , kolyk, krankzinnigheid , zwaarmoedigheid, maanzucht, waterzucht.  C4«0) aêmborstrgheid, zycJewee cn de allesverwoestende pest.' De marteling was yslyk en de zuchten waren hartbrekend' De wanhoop zweefde van leger tot leger , en de dood zwaaide zijn' pyl in triomf over dezelven, docb draalde om toe te flaan , hoe dikwyls hy daarom ook gefmeekt wierd als om c'e grootfte weldaad en de vervulling der laatfte hoop. Welk een fteenen hart had zulk een gezigt met drooge oegen kunnen dootftaan 1 Adam kon zich niet langer bedwingen , maar weende s offchoon hy van geen vrouw geboren was ; het medelyden bemeesterde zyn hart en perste hem de traanen uit de oogen, tot dat fterkere gedachten derzelver loop ftremden , en naauwlyks kon hy Weder fpreken of hy vernieuwde zyne klagt: » 6 Rampzalig inenschdom ! waartoe zyt gy vernederd! tot welk een' elendigen ftaat zyt gy gebragt! het ware beter dat gy ongeboren eindigde I wierd ons daarom het leven gefchonken om het zo weder te verliezen ! of liever waarom het ons opgedrongen ! indien wy wisten wat wy or.tfangen, wy zouden het aangeboden leven niet willen aannemen, of weldra ftnekeu ons hetzelve weder te ont-  nemen; gelukkig wanneer hy nog zo in vrede mag heen gaan! Kan dus het beeld van God in den mensch (eens zo goed en volkomen gefchapen ; doch federt verbasterd) tot zulk een verfchriklyk lyden, onder onmenschlyke fmarten vernederd worden? Hoe! zou de mensch, daar hy nog iets van Gods evenbeeld bezit, wegens zyn' Makers beeld niet ten deele van zulk een' rampfpoed verfchoond zyn ?" >, Zy verloren hunn' Makers beeld," antwoordde Micha» el, „ toen zy zich zeiven verlaagden om hunne toomlooze lusten te dienen , en namen het beeld van het geen Zy dienden, eene dierlyke ondeugd , welke Eva het meest tot de zonde verleid heeft: daarom is hunne ftraf zo vernederend, die Gods beeld niet onteert maar hun eigen,' of zo het zyn beeld is , dan wordt hetzelve door hun misvormd, dewyl zy de heilzaame wetten der natuur in walglyke kwaaien veranderen: zy hebben zulks verdiend «m dat zy Gods beeld niet in zich zeiven vereerden." „ Ik acht het billyk,"" zeide Adam , „ en onderwerp my. Maax is 'er niet nog een andere weg buiten dit ramp»  <47° \ volle pad, die ons tot den dood leidt, en ons oorfprong. lyk ftof vermengt V „ 'Er is *er eenzeide Michael, ,, wanneer gy het voorfchrift : „ niet te veel" in acht neemt , cn matig zyt in het geen tgy eet en drinkt, behoorlyk voedfel en geen overdadig vermaak daarin zoekt , tot dat veele jaren over uw hoofd verftreken zyn, dan kunt gy leven, tot gy als eene rype vrucht afvalt in den fchoot uwer moeder, of zagt ingezameld en niet geweldig afgeplukt wordt als gy ryp voor den dood zyt. Dit is de hooge ouderdom j maar dan moet gy uwe jeugd, uwe krachten, uwe fchoonheid overleven, welken zullen veranderen, verzwakken en vergaan; uwe verftompte zinnen zullen dan alle welgevallen aan vermaak verliezen; in plaats van de houding der jeugd, thans zo vol hoop en blymoedig, zal in uw bloed een zwaarmoedige damp, koude en droogte hcerfchen , die uwe vlugtige geesten zullen nederdrukken en ten laatften den balfem des levens verteren " Onze ftauivader fprak hierop : „ Ik ontvlugt voortaan den dood niet, of wil myn leven verlengen ; liever zal  ik trachten ora my zo fpocdig en ligtst mogelyk van den zwaaren last te bevtyden, dien ik moet dragen tot den beftemden dag niyner ontbinding, en denzelven geduldig afwachten." Michael antwoordde: Bemin noch haat uw leven, maar hefteed het wel, hoe lang of kort de Hemel hetzelve beftemd hebbe. Bereid u thans tot een ander gezigt." Hy zag op, en ontdekte een ruim veld vol tenten van ondetfcheiden kleuren 5 by eenigen graasden kudden , uit anderen klonk het geluid van harpen en orgels, en hy zag ook den geen die de fnaare - roerde : zyne vlugge hand doorliep alle hooge en laage toonen. Elders ftond 'er een aan de fmisfc te zweten , die twee zwaare blokken koper en yzer gefmoken had (zy waren of op eene plaats gevonden, waar toevallig vuur op bergen of in dalen bosfchen verteerd had, en waien in de aders der aarde gezonken , of beet in de opening eener grot gevloeid, of de ftroom had hen van den bodem opgewenteld). Hy goot het gefmoken erts in door hem bereide vormen, waarvan hy Éérst zyn eigen gereedfchap maakte, en toen wat wyders  tiit de metaalen gegoten of gefmeed kon worden. Na dé." *en, (doch aan zyne zyde) daalde een ander volk van de naburige heuvelen , hunne woonplaats , in de vlakte ; volgens hun uiterlyk fchenen zy alle vroome mannen, en alle hunne pogingen God te dienen en zyne werken te kennen , of ten minnen dat geen wat de vryheid en vrede onder de menfehen kan bewaren. Zy hadden niet lang in de vlakte gewandeld, toen uit haare tenten hen eene fchaar van fchoone vrouwen naderde, dartel gekleed en met juweelen bedekt; zy zongen by het geluid der harp de tederfte liederen en dansten in reijen; De mannen begluurden haar,' hoe ernftig zy ook fchenen, lieten zich zonder teugel de oogen fluiten, tot dat zy allen éénsflags in het net der liefde gevangen waren ; ieder koos haar die hem behaagde, en thans fpraken zy van liefde tot dat de avondfler, de fter der liefde, opging. Toen geheel irt vuur zwaaiden zy de huwelykstoorts , en riepen Hymen aan, dien men by deze gebruiken thans het eerst vereerde: van feesten en muziek wedergalmden alle tenten ; zulk eene gelukkige verkering, zulke ftrelende verrichtingen dei  nog onverloren jeugd, gezangen, bloemen, taffen en bekoorlyk toongeluid troffen Adams hart: reeds wilde hy sich aan dezen reinen wellust overgeven, en drukte zulks aldus uit: „ Waare verlichter van myne oogen! eerfte gezegende! engel! veel beter en hoopvoller fchynt dit gezigt, meer vreedzaame dagen zie ik daarin dan in de twee voorgaande, waarin ik niets dan haat en dood zsg, en fmartert nog yslykcr dan de dood. Hier fchynt de natuur in alles voleind," Waarop Michael fprak: „ Oordeel „iet uit bet vergil • noegenwathet best is, hoewel het met de natuur overéénkomftig fchynt. Gy zyt tot een veel edeler einde gefchapen , heilig en rein naar het Godlyk beeld. De tenten, die gy met zo veel genoegen bebouwde, waren de tenten der ondeugd,' wantin het geflacht zal wonen van hen. die zyn' broeder verfloeg. Zy leggen zich yverig toe op de kunften van het befchaafde leven , zyn uitvinders van zeldzaame dingen ; maar den Schepper niet indachtig, of. fchoon zyn geest hen daarin onderwezen heeft, zullen Bk  ty nooit eiSrcnnen dst bet gaven van hem zyn; Een fchoon gefheilt za! nogthans uit hen geboren worden; want dit is de fchoone vroWenfchaar die gy zaagt, die godin» sen fchenen, zo fchoon, zo zagt, zo vtolyk, maat va* alle de hoedanigheden ontbloot waatin de huislyke eer en de voornaamfte roem der vrouw beftaat; enkel geborenen opgevoed voor den fmaak in wellustige bekooilykheden , om te zingen, te dansfen, zich op te tooijen, de tong den vryen loop te laten en lonken te fchietcn op dezen «delen flam van mannen, wier godsdienstige deugd hen den naam van zoonen van God verwierf, zy zullen onedel alle hunne deugd, al hunnen roem aan de vleijende bekootlykheden van deze Godverzaakfters opofferen, en thans in wellust baden, (&e eerlang tot een ruimer bad ver< oordeeld zyn) en lagchen, maar de waereld zal eerlang ever hen eene waereld van traanen vergieten." Waarop Adam, van dit kortftondig vermaak beroofd,1 zeide : „ 6 Elcnde en fchande! dat zy die nog korts zo wel poogden te leven, weder op verkeerde paden zouden wandelen of op den weg der deugd bezwyken! Maar ik  C4?5 > zte liet' m\, het ongeluk va» den mensch wordt door de vronw bewerkt!" i, Het omftaat door de zwakheid van den man," zeide dt engel; „ hy moest zyn recht, door wysheid en door dB verhevener gaven die hy ontfangen heeft, beter handhaven. Bereid u thans voor een ander toouecl." Hy zag op, en ontdekte een groot land voor hem uit-" geftreht,. met vlekken en dorpen tusTehÏB volkryke ft»den mer hsare poorten en torens ; gewapende volkeren , oorlóg'dreigènde wilde gezigten; reuzen grof vsn geftaite , en val vermetele ontwerpen ; eenigen zwf.aidert hunne wapenen , anderen bereden fchuimbekkende paarden, enkel of in geregelde gelederen, zo wel te voet als te paatd; het was geen onfchadelyke monatciing. Eene uitgezochte beude dryft eene kudde van runderen cn fchaspen met de blae* tende lammeren uit eene vette weide als bunnen buit over" de vlakte; naauwlyks redden de herders hun leven door de vlugt ; zy roepen cm hulp ; het oord wordt met bloe« digen ftryd vervuld. Da woeste, benden voegen zich by eikander op de velden waar nog korts het vee vreedzaam a h %  Weidde; en thans met lyken en wapens bezaaid, bloedig en eenzaam is; eenigen houden eene ftad ftreng belegerd, beltonnen haar met geichut, ladders en loopgraven, an« deren verdedigen haar van de wallen met pylen, werp" Qiïctsfen en zwavelig vuur. Van wederzyden heeft eene vreeslyke flagting plaats, en reuzendaaden worden verricht, ffclders roepen herauten met hunne fcepters den raad by de ftadspoorten te famen; deftige en gryze mannen, verga-1 deren onder de krygslieden, aanfpraaken worden gehoord ,' maar weldra ontftonden ftrydige partyen ; tot dat een man van middelbaaren ouderdom in eene deftige houding opftond en veel van recht en onrecht, van godsdienst, waarheid envre» de, en van het gericht des Hemels fprak ; doch oud ea jong befpotte hem, en men bad hem gewelddadig aangegre»' pen, ware 'er geen wolk van den Hemel gedaald die hem voor hunne oogen verborg. Thans heerschten geweld,' verdrukking en het recht des zwaards in de vlakte, en nergens was meer eene fchuilplaats te vinden. Adam verfoeit in traanen, keerde zich jammerende tot zyn' leidsman, en zeide: „ ól Wat zyn dezen i dienaars des doods,  C477 D geer. menfehen, die zo ontnenfchelyk de menfehen ombrengen en de zonde van hem die zyn' broeder verfloeg tien. duizend maaien vermenigvuldigen ; want onder wie richten ry zulk eene flagting aan dan onder hunne broedersl Maar wie was de rechtvaardige, die, zo de Hemel hem niet gered hadde, verloren ware geweest?" Michael zeide: „ Die zyn de vruchten der fchandelyke huwelyken, die gy zaagt, waarin goed en kwaad gepaard wierden, die elkander wel fchuwen, maar wanneer zy zich onbedachtzaam veréénigen, wonderlyke geboorten van ligchaam en ziel voortbrengen. Zodanig waren deze reuzen, mannen vaa een' fchitterenden roem, want in deze dagen zal alleen de magt bewonderd, en moed en heldendeugd genaamd worden; in den flag te overwinnen, volkeren, onder te brengen, na het bloedvergieten buit naar huis te voeren, zal het toppunt van menfebelyken roem geacht worden, en om de glorie der zegepraal za! men groste overwinnaars befchetmers des menschdoms, goden en zoonen der goden noemen, offchoon zy eer den „asm y»n veidelgers en petten des menschdoms verdienden. Zo zal H h %  C4?*> sren roem op dc waereld verwerven, en wat dien het meest vefi dient in vergetelheid wegzinken. Maar hem, de zevende na u, dien gy zaagt, de éénige rechtvaardige in eene bedorven waereld , en daarom gehaat, daarom zo zeer van vyanden omringd , dewyl hy alleen het waagde rechtvaar' dig te zyn, en de géhaate waereld te zeggen dat God ko« Ken zou met zyne heiligen om hen te oordelen, hem heeft de Allethoogfte in eene geurige wolk met gevleugelde paarden weggenomen, opdat hy met hem wandc'en zou in de gewesten der hoogfte gelukzaligheid, en bcvryd zou zyn van den docd, om u te tonen welk eene beloning den vroomeu verwacht, en welk eene ftraf den boozen treft. Sla thans uwe oogen op, en gy zult het weldri Zien." Adam zag op, en ontdekte dat de gedaante der dingen plotsling veranderd was. De yzcren muil des krygs brui. de niet meer; alles was nu in vrolykheid en vermiak, weelde en dartelheid, feesten cn dansfen verkeerd. Kuweiyk en ontucht, fchakirg en echtbreuk heerschte thans, iwrume dc voorbygaar.de fchoone daartoe verleidde. Va*  (479 ) drinken kwam het tot onderlinge tweedragt. Eindelyk ftond een eerwaardig man onder hen op, gaf zyn groot misnoegen over hun gedrag te kennen, en verklaarde zich tegen hunne handelwyze, Dikwyls woonde hy hanne vergaderingen by, wanneer zy met triomphen en feesten zich vermaakten, en predikte hen bekering en berouw, als totzieJen in de gevangenis , onder het hoogde vonnis; maar alles vergeefs. Toen hy dit zag, hield hy op beu te befttyden, en plaatfte zyne tenten verre van hen af. Vervolgen» hakte hy op het gebergte balken en planken, en begon een geweldig groot fchip te bouwen, in iengte, hoogte en diepte naauwkeurig gemeten, rondom met pik beftrcken; op zyde was eene fterke deur en ruime voorraad Voor menfehen en dieren; toen het voltooid was, kwamen, 6 vreemd wonder ! 'er paaren van alle dieren, vogels en infecten, en gingen 'er in; ten laatfte kwam de oude met zyne drie zoonen en hunne vier vrouwen, en God floot dc deur digt. Middelcrwyl verhief zich de zuidenwind op donkere vleugels, en dreef de wolken Ctmen ; de bergen zonden tot haare veriieiking vochtige dampen a h 4  en dikke nevels op', en de verdikte iuclit hing a's éea donker laken. Geweldig droomde de regen neder, en hield ean tot de aarde niet meer te zien was; het vlotte fchip dreef heen, en kliefde met zyn' gebogen kiel de golven; alle andere woningen wierden ovetftroomd en met al derj;eiver pracht diep onder het water bedolven. Zee bedekte de eee, de oevcrlooze zee; en in de paleizen, waar onlangs de wellust heerschte, wierpen thans de zeemolis» tets hunne jongen. Het overfchot van het onlangs zo talryk menschdom dreef in een klein vaartuig. Wat jammert gy toch, Adam! dat gy den ondergang van uw geilachr, deze treurige ontvolking zaagt! Ook u overftroomde een vlted van traancn en klagten, cn wierp u gelyk uwe zoonen neder, tot gy , door den Engel vrindlyk weder opgebeurd, eindelyk weder op uwe voeten ftondt, doch troostloos, gelyk ccn klagende vader, die op ééns zyne kinderen voor zyne oogen ziet ombrengen, en uitte dus uwe KUgt tegen den Engel: „ 6 Ter kwaader uure voorziene gezigteu! Ik had gelukkiger geleefd zo iK onkundig van de totkomst ware ge^  Weven"; ik zou myn deel in het ongeluk alleen gedragen, en ieder' dag genoeg te dragen gehad hebben; thans ligt de last van veele eeuwen op my, dewyl ik dien vooruit ken eer hy nog ryp ter geboorte is, en kwelt my reeds vóór hy beftaat, door het denkbeeld dat hy eens beftaan zal. Laat voortaan niemant begerig zyn vooraf te weten Wat hem of zyne vrinden zal treffen: hy zal niets dan ongeluk vernemen, dat by daardoor toch niet verhinderen kan dat hy het vooruit weet, en het toekornitig leed niet minder in de verwachting dan in de wezenlykheid zal gevoelen; het is zwaar te dragen! Doch deze zorg is thans Voorby; 'er is niemant meer te waarfchouwen ; honger en angst zal de weinigen die oatkomen zyn ten laatflcn verteten in de waterwoestyu die zy doorzwerven. Ik hoopte dat wanneer het geweld en de oorlog op de aarde uitgewoed hadden, alles weder goed zyn en de vrede bet menschdom weder met eere lengte van gelukkige dagen zegenen zou; maar ik was zeer bedrogen! want thans zie ik dat de vrede niet minder verwoestend 'is dan de dolle kryg. Hoe komt dit, hemelfche leid-man ? zeg 0f hier het menschlyk geflacht een einde zal nemen."  C4«0 Michael zeide hierop: „ De mannen, die gy korts in zei gepraat en dartele overdaad zaagt, zyn die welken gy het eerst gezien hebt, vol dapperheid en groote daaden , piaar van waare deugd ontbloot; die veel bloed vergoten , veele verwoestingen aangericht, veele volkeren ondergebragt, een' grooten naam, prachtige tytels en ryken buitver-i worven hebben; zy zullen van bezigheid veranderen, en zich aan bet vermaak, den lust, de weelde cn den wellust over' geven, tot hoogmoed en verkwisting, zelfs in den fchoot der werkloosheid, uit vrindfehap vyandlykheden zal voortbrengen, De overwonnenen zelfs, de flaaven des oorlogs,zullen met hunne vryheid hunne deugd en de vreeze Gods verliezen: om dat zy van den Hemel op hunne geveinsde gebeden geen hulp in den flryd bekomen, verkoelt hun yver; zy zullen flechts bedacht zyn om veilig, losbandig en wae. reldiyk te leven, vergenoegd met het geen hunne mees-ters ben zullen overlaten, Cwant de aarde zal meer dn» genoeg voortbrengen om hunne foberheid te beproeven). Zo zal alles ontaarten, alles verdorven, gerechtigheid en matigheid, waarheid en trouw vergeten worden. Ééa  t 4«lï •menseri flechts, de êfnige zoon des lichts in eene donkere eeuw, die, in weêrwil van het voorbeeld, de Verleiding, gewoonte en eene beledigde waereld, deugdzaam blyft, zonder vtees voor haare verwytingcn, haaren fpot cn haar geweld, zal hunne zondige wegen beftraffen, cn hen de paden der deugd voortellen als veiliger en geluster, en hen pnverfcbrokken tot boete vermanen; maar by zal door hen met fpot afgewezen worden. Doch door Cod bemerkt, zal de éénige rechtvaardige leven , en op Zyn bevel eene wonderlyke atk bouwen (die gy gezien hebt); om hem zeiven en zyn huisgezin te behouden van het algemeen verderf dat over de waereld befloten was. Naauwlyks is hy met de menfehen en dieren die ten leven beftemd zyn in de ark gegaan, en rondom beveiligd, of de hemel zet alle zyne iluizen open, en bet tegent dag en nacht; alle de onderaatdfche bronnen barsten los, de oceaan verlaat zyne oevers, tot het water boven de hoogfle bergen flygt. Dan wordt deze Paradyshej. vel door het geweld der golven van zyn' grondflag geligr, en door den gehorenden vloed met al zyne groente vernield  e» zyne fcodmén ontworteld, door den magtigen fhooa in den afgrond gefieept, en een zout en woest eiland Vit wortel daarin, hetwelk de zeehond , de'walvisch en de meeuw bezoeken, om u te leren dat God aan geen plaat» heiligheid verbindt, wanneer de menfehen die dezelve'be. zoeken of bewonen die met zelf bezitten. Zie nu wat verder wezen zal." Hy zag oP, „ befpearde dat de ark op de thans val, lende wateren dreef; want de regenwolken waren door een' fcherpen noordenwind verdreven, wiens drogende adem het aangezigt des zondvloeds voJ rimpels had gebla. zen, en de heldere zon fcheen op den wyden waterkegel, en dronk dorstig met groote teugen de golven, het geen de wateren van een ftaand meir door eene zagte ebbe deed vallen, die zagt onder den afgrond wegfloop , wiens diepte thans zo wel haare fluizen gefloten had ais de Hemel zyne vengrters. De ark dryft thans niet meer, maar fchynt op den top van een' hoogen berg te (laan. Reeds komen de toppen der bergen als rotfen ten voorlchyn; met gedruis fuellen de ftroomen van daar naar de terug wyken.  de zee. Een tave vliegt uit de ark, en na hem een g-i' trouwer bode, eene duif, die eens, en nogmaals uitga. Zonden wordt om een* groenen boom en veiligen bodem te zoeken , waarop men den voet kan zetten. Ten tweeden maale kwam zy met een' olyftak, ten teken van v.ede, te rug; cn nu komt de drooge bodem ten voorfchyn; de oude gaat met al *yn gevolg uit de ark, beft de handen op en richt het godviuchtig oog dankbaar ten hemel; hoven zyn hoofd ziet hy eene riaauwende wolk , en in de wolk een' gvooten boog van drie Jjeflyke kleuren in eene lagchende orde betekenende de vrede met God en een vernieuwd verbond ; waardoor Adams hart, eerst zo bedrukt, zeer vetblyd wierd, en hy zyne vreugd dus te kennen gif: „ 6 Gy, die toekomende dingen my kunt voortellen als de tegen woordigen ! Hemelfche leeraar! ik herleef op dit laatfte gezigt, verzekerd zynde dat de menfehen met alle de fehepfelen leven en hun zaad zal behouden worden, Veel minder beklaag ik thans eene verwoeste waereld met bedorven menfehen dan ik my ve*b!yd over één' uian za  volkomen cn zo rechtvaardig, dat God bem waardig bei vindt om van hem eene andere waereld te laten afdammen,, en al zyne grimmigheid te vergeten, Maar zeg, wat be* tekenen die gekleurde (treepen aan den Hemel, als de wenkbraauw van God die thans bevredigd is ? Of dienen zy als een bloemfeston om de vochtige zoomen van de» zelfde waterwolken op te houden, opdat zy niet van nieuws los laten en de aarde overftromen 5" Waarop de Aartsengel zeide: „ Gy hebt de waarteirf vermoed; zo gewillig laat God van zyn* wrekende toon» af, offchoon het nog kort geleden hem om de menfehen berouwd heeft en zyn hart griefde, wanneer hy, om laag ziende , de geheele aarde met misdryf vervuld §j alle vleescb in zyiieu weg verdorven vond. Doch na derzelver verdelging zal één rechtvaardige zo veel genade in zjma oogen vinden, dat hy belooft het menschdom niet uit t« roeijen, en een verbond maakt dat hy de aarde nooit weder door water verdelgen, of de zee haare oevers doem verlaten, of door regen de waereld met menfehen en dieten verdrinken zal;- maar wanneer hy eene wolk over de  C4»30 aarde brengt^ zal "hy daarin'zyn' drlekleurigen boog (lel* len, opdat ieder die hem ziet zich zyn verbond herinne< te. Dag en nacht, tyd van zaaijen en tyd van oogften, hitte en koude zullen hunne sfwisfeling behouden, tot dat het vuur alles reinigt, beiden hemel en aarde, waar de rechtvaardige vronen zal.  TWAALFDE GEZANG. Gelyk een reiziger, die toch op den middag rust, met welk een* fpoed by ook reist, zo vertoefde de Aartsengel hier tusfchen eene verwoeste en eere herftelde waereld, of Adam hem ook mogt invallen; daarop vervolgde hy met een' lieflyken overgang zyn verhaal. „ Dus hebt gy eene waereld zien beginnen en eindigen, en den mensch als uit een' tweeden ftam voortkomen.' Veel hebt gy nog te zien , maar ik befpeur dat uw fterf Iyk gezijt verdonkert: godlyke dingen moeten noodwendig de menschlyke zintuigen overweldigen en afmatten. Daarom  ( 4'P ) wil ik verhalen wat verder gefehieden zal: geef alzo beboorlyk acht, eh luister. Deze tweede oorfprong der menfehen xaj, zo lang derzelver getal nog k!ein,en de fchrik desgrootengerichtsnogversch in hun gemoed gepient is, de Godheid vrezen, hun ieven wyden aan het geen rechtvaardig en goed is , en zich allengs vermenigvuldigen; zy zullen het veld bebouwen, en overvloedige oogden van koren, wyu en oly in&roelen, en van hunne kudden fomtyds een' ffier, Ha of ram ofreren , en rykelyk wynen plengen, op heilige feesten zxh verlustigen, en lang in vrede wonen by huisgezinuen en dammen, onder het bellier hunner vaderen, iot 'er tOOlnt met een eerzuchtig hart zal opftiah', die, niet vergenoegd met de fthoone gelykheid, .Jen broederlyken ra;:g, zich wederrechtljk de opperheerfcuappy over zyne bloeders aanmatigen, en de cendragt en de wet der na. tuur van de aarde verbannen zal; de jaat, op menTchen, niet oP dieren, zal zyn versaak zvn; door oorlog en vy«idige listen zal hy de geinen verdelgen, die weigeren «h aan zyn dwanBgebied & oh&fwcrpen. Daarom zj! hy 1 è>  voor den Heere ten geweldige jager gennamd worden, om zo den Hemel te trotferen, of van den Hemel de tweede heerfchappy te vorderen; van wederfpannigheid zal hy zyn' naam ontlenen, offchoou hy anderen van wederfpannigheid berchuldigt. Hy zal met eene bende , die de zucht om met hem of onder hem te heerfchen veréénigd heeft, van Eden naar het westen trekkende, eene vlakte vinden, waarin een zwarte pekftroom van onder den grond, als uit den mond der hel, opkookt. Van tlgchelfteenen en deze ftof beproeven zy eene ftad en een' toren te bouwen, w ens fpits tot den hemel reikt, om zich een' naam te maker, opdat, wanneer zy ir. vreemde landen verfpreid zyn, hunne gedachtenis niet in vergetelheid gerake, onverfchillig of zy eene goede of eene kwaade vermaardheid verwervc. Maar God, die dikwyls nederdaalt, om ongezien de menfehen te bezoeken , en hunne woonfteden doorwandelt, om acht te ftaan op hunne verrichtingen, bemerkt zulks naauwlyks, of hy daalt neder, om de ftad te zien, eer nog de toren de torens des hemels bereiktj en tot hunne befpotting zendt hy een' geest van verwarring  C 491 ) op hunne tongen , om hunne ooifpronglyke taal te verdelgen, en in derzelver plaats een vreemd mcngfe! van onbekende woorden te doen ontftaan. Dadelyk ontftaat 'er onder de bouwers een verward gefnap, zy roepen elkander zonder elkander te verihan , tot zy heesch zyn , en allen in woe.le op elkander aanvallen, dewy] zy denken dat de eene den anderen befpor. Er was een groot gelagen in den beme', en alles zag naar om laag, om de verwarring te zien en het gedruis te horen. Dus wierd de bouw belagchelyk, en het werk verwarring genaamd. Waarop Adam, vadetlyk vergramd, dus uitriep: ' 0 Affehuwlyke zoon! zich dus boven zyne broeders te verheffen, zieh eene heerfchappy aan te matigen , die God feenszins gaf! Hy gaf ons flechts eene volftrekte heerfchappy over de dieren, visfehen en vogels, mm maakte den nensch nimmer heer van den mensch; dezerr tytel behield hy voor zich zeiven alleen; en laat den mensch „„afhangJyk van den mensch. Doch deze overweldiger verheft zich niet alleen boven den mensch, maar ve,meet zich boven dien met zyn' toren God zeiven te belegeren en uit te da. I i a  C 49* > gen. Ongelukkige! hoe zal hy 2o hoog voedfel bekomen om zich zeiven en zyn vermetel leger te onderhouden, daar, wair de dunne lucht boven de wolken zyne ingewanden verdroogt, en hem de honger naar adem, zo niet de honger naar brood verteert?" Michael zeide: „ Met recht veraffchuwt gy dien zoon, die zulk eene (boring van den gerusten toeftand der menfehen veroorzaakte, en de redelyke vryheid poogde te onderdrukken. Maar weet dat de waare vryheid, fedett gy gevallen zyt, reeds verloren is gegaan; zy woont altyd famen met de gezonde reden, en is nimmer van haar te fchciden. Wordt de reden by den mensch verdonkerd, of gehoorzaamt hy haar niet, dadelyk bekomen ongeregel.' de begeerten en woeste driften de heerfchappy over de reden, en brengen den tot dus verre vryen mensch in flaverny. Daarom,, wanneer hy gedoogt dat onwaardige driften in hem heerfchen over de vrye reden, geeft God door een rechtvaard;g oordeel hem geweldige meesters, die hem ook van de uitwendige vryheid beroven. De dwingelandy is noodzaaklyk, offchoon de'dwingelanden daar-  f 4M ) door niet te verontfchuldigen zyn. Echter zullen fomtyds volkeren zo hag van de deugd (die de reden is) zinken , d;t geen onrecht, maar recht, en een noodlottige vloek hen van hunne uitwendige vryheid berooft, wanneer zy hunne inwendige verloren hebben. Getuige de oneerbiedige zoon van hem die de ark boHwde, die voor den hoon, zyn* vader aangedaan, den verfchriklyken vloek over zyn ondeugend genacht hoorde uitfpreken, dat het een knecht der knechten zyn zou. Dus zal deze laatere, gelyk de vroegere waereld van kwaad tot erger vervallen;' tot God , eindelyk door hunne fnoodheden vermoeid, zyn heilig aangezigt van hen afwendt, befluitende hen op hunne verdorven wegen te laten voortwandelen, en een byzondcr volk uitkiest van alle de overigen, dat hem zal aanroe. pen; een volk, het welk uit een* gelovig' man afitamt, die aan deze zyde van den Etiuaat in afgodendienst is oprte. voed. 6! Dat menfehen (kunt gy het geloven?) zo dwaas kunnen worden, dat zy terwyl de vaders neg leefden, die den zondvloed ontkwamen, den levendïgën God verzaken, en vervallen tot het aanbidden van hun eigen werk in hout H 3  (<9t ) •n O-een! Maar c!e Hoogde verwaardigt zich door ml'de! v.io een gezigt hem verre van zyn' vaders huis, zyn gedacht en valiche goden te roepen naar een land het welkhyhem zal tonen; uit hem zal een magtig volk ontdaan, en zyn zegen zal zodanig op hem rusten, dat in zyn zaad alle volkeren gezegend zullen zyn. Hy gehoorzaamt dipt, niet wetende naar wat land hy gevoerd zat worden, gelooft hy echter vast. Ik zie, maar gy kunt het niet zien, met welk een geloof hy zyne goden, zyne vrinden, en zyn vaderland, Ur in Chalrlea, verbat. Thans doorwaadt hy de ondiepte van Haran ; hem volgt eene talryke kudde van runderen en fchaapen en eene menigte dienstknechten; hy trekt niet arm heen, daar hy alle zyne bezittingen den God vertrouwt, die hem naar een onbekend land geroepen hcefr. Thans bereikt hy Kanaar». Ik zie zyne tenten omdrceks Sichem cn in de naburige vlakten van Moria opgeflagen. Hier ontfangt hy volfcens Gsds belofte dit gantfche land tot een gefebenk voor zyne nakomelingfchap ; van het noorden van Heuiath tot de woestyn ten zuiden (ik noem dc oorden by hunne naaruen die thans nog zonder naam  C49S) zyn), van ket oosten v»n Henuon tot de groote westerfche zee. Zie hier den berg Hermon en gintsch de zee (houd beiden plaatfen in het gezigt die myn vinger u aanwyst) aan het ftrand de berg Carmel, hier de uit dubbele bronnen fpruitende Jordaan, de waare grensfcheiding des lands ten oosten. Maar zyne zoonen zullen in Sineir wonen, in deze lange ketens van bergen. Merk op dat alle volken der aarde in zyn zaad gezegend zullen zyn; door dat zaad wordt uw groote Verlosfer bedoeld, die de flang den kop zal verinorsfelen, het geen u omftandiger geopenbaard zal worden. Deze gezegende aartsvader, dien laatere tyden den gelovigen Abraham zullen noemen, teelt een* zoon, en deze zoon een' kleinzoon hem gelyk in geloof, in wysheid en roem. De kleinzoon, met twaalf zoonen gezegend, trekt uit Kanaan naar een land, nader: hand Egypte geraamd, doorfneden door de rivier de Nyl; zie waar zy loopt en zich door zeven mondingen in de zee ftort. In dit land komt hy, door een' jonger' zoon genodigd in een' tyd van hongersnood, een zoon, wiens voortreflyke daaden hem tot den tweeden in Pharao's ryk  ( 4*0 ) verheawn hebben. Hier fterft by, en hat een geflacht na dat weldra tot een volk amg-oeit, en dairdoor een* volgende koning verdacht wordt, die de groote vermeerde, ring trisht te beletten, als -joor vrcemjclingen te talryk; van gasten maakt by hen tot (Haven, en doodt hunne manlyke kinderen , op twee broeders na ; deze twee broeders heten Mofes en Aarorr; zy worden door God gezonden om zyn volk uit de flivcrny te rug te vorieren, en hetzelve, me: roem en buit beladen, naar het be • loofde land te geleiden. Maar de trotfehe dwingeland, die hunnen God niet erkent, en zyne gezanten niet acht, moet door wonderen en zwaare plaagen gedwongen wjrden. Het 'water verandert in bloed; vorfchen , luizen en fptinghaancu vervullen zyn paleis en het gaiitfche land met walgen affchiiiv ; de pest vernielt zyn ves ; booze zweeren en etterbuilen verteren het vleesch van hem en zyn volk ; donder, met hagel cn vuur vermengd, vetfeheurt de Egyptifche lucht, wentelt (Lfende over dc aarde, verflin-" derrde alles wat hy aanroert: wat hy niet verteert,kruid, vruchten of g'oenten, woidt dooreen' donkeren zwerm  i 497 J fpringhaatien vernield, en op den bodem blyft niets "roens. Duisternis bedekt het gantfche land , eene tastbasre duisternis, en duurt drie dagen lang; eindelyk moeten alle de eerstgeborenen van Egypte den dood ondergaan. De rivierdraak, ten laattlen door tien wonden getemd, veroorloft de vreemdelingen te laten trekken; zyn verftokt brut Wordt dikwyls vermurwd, maar telkens weder verbard, even als ys na den dooi; en offchoon hy hen heeft laten gaan, jaagt hy hen toch na in zyn' toorn, tot eindelyk de zee hem met zyne krygsknechten verzwelgt, maar zy trekken 'er door als over droeg land, tusfeben twee crystallen muren. Zo ftonden de wateran, door den ftaf van Mofcs verdeeld, tot de verlosten den andeien oever bereikten. Zulk eene wonderdadige magt zal God zyne heiligen verlenen; hy zelf zweeft in den engel voor hen heen, die by dag in eene wolk en 's nachts in eene vuurcclom hen veoruit gaat, om hen op hunnen togt te geleiden, eu van achteren te befchennen , inmiddels de verbitterde koning hen vervolgt; de gantfche nacht dcor vervolgt hy hen, maar de duisternis belet hem tot den H 5  morgen ben te naderen. Thans ziet God uit de vuurcoloin en de wolk neder, brengt verwariing in liet leger, en verbreekt dc raderen der wagens. Op zyn bevel ftrekt Mofes andermaal zyn' raagtigen Haf uit over de zee, en de zee gehoorzaamt zyn' ftaf: de golven ftorten zich op de gelederen en verzwelgen het heir. Het uitverkoren volk trekt langs het ftrand nu veilig naar Kanaan door de woestyn, maar niet langs den kortften weg, opdat des» zelfs aantogt de Kanaaniten niet tegen hen op de besn brenge, of de kryg hen niet affchrikke, waarin zy on» ervaren zyn, en de vrees hen niet naar Egypte te rug dryve om aldaar liever een onroemryk leven en flaverny te verkiezen Cwant het leven is edelen en onedelen aan' fenaamer dan lauweren, wanneer fnelheid hen niet ten ftryd voert). Zy zullen ook dezen by hunne Vetwyling in deze uirgeftrekte wildernis winnen; aldaar zullen zy hun ftaatsbeftuur grondvesten, en hunnen grooten raad kiezen onder de twaalf ftammen, om naar vastgeftelde wetten hen te regeren. God zelf zal van den berg Sinai (wiens rokende top by zyne nedetdaling zal fidderen) met dender  én Mikfem en onder het geluid van trompetten hen wetten feven; ten dele fcetreklyk tot de burgerlykc recbtsoefening, ten de'e hetreklyk tot de offergebruikcn, om hen door beelden en fchaduwen te onderrichten hoe het toekomftig zaad de flang den kop zsl vermorsfelen, en door Welke middelen hy 's menfehen verloifing voltooijcn zal. Maar de ftem Gods is voor fterflyke ooren verfchriklyk j daarom bidden zy dat Mofcs in het toekomende hen zyn' Wil moge verkondigen, en de Ichrik ophouden. Mofcs ftemt in hun verzoek, onderricht dat 'er geen toegang tot God is zonder Middelaar, wiens verheven ampt Mofes thans figuurlyk bekleedt, om een' grooteren in te voeren, wiens dag by zal verkondigen, en alle propheeten zullen in hunnen tyd de dagen van den grootcn Meslias bezingen. De wetten en gebruiken nu vasrgefteld zynde, heeft God zulk een welgevallen in den mensch die zyn' wil gehoorzaamt, dat hy onder hen den tabernakel beveelt op te richten; de Eenige Heiige woor.t onder de ftctvelin-i gen» Volgens zyn voorfchrift wordt een heiligdom van cederhout gebouwd, met goud overtrokken, waarin eene  ( S°o ) arke en in de arte. zyn getuigenis , het gedenkteken van. zyn verbond; een verdoendekfel van bet zuiverde goud ligt tusfehen de vleugelen van twee vlammende CberuTakji zeven lampen branden aanhoudend in een' fchitterende gordel, cn verbedden de hemeifche vuuren. Boven de tent zal by dag eene Wolk, cn by nacht een fchitterende glans rusten , die flechts warneer zy reizen verdwynt. Eindelyk komen zy, door zyn' engel geleid, in bet land dat hy Abraham en zyn ziad beloofd heeft. Het overige ware te lang om te verhalen, hoe veele,vcldOagen geleverd, hoe veele koningen verdreven en koningryken overwonnen zullen worden, of hoe de zon midden aan den hemel een* geheelcn dag zal ftil ftaan, en de nacht niet naar gewoonte nadert, op de bevelende ftem vnn een' mensch: Zon! fta ftil in Gibeon, cn gy maan! in de vlakte van Afalon, tot Israël zegeviert! — (wam zo zal de derde na Abraham, de zoon ven Ifaac, heten, en na hem zyn geheel ge. fiacht, het welk Kanaan zal veroveren.^" Hier viel Adam hem in de rede. „ ó Gezant des Hemels! verlichter van myne duisternis! heerlyke dingen  ( SOI ) heb: gy my ontdekt', inzonderheid het geen den gelovigcn Abraham en zyn zaad betieft. Thaus vind iic eerst dat Snyn oog wczenlyk geopend en myn hart vee! geruster is, bet welk zich bc:irg:t;gde met het denkbeeld wat 'er van my en het geheele menschdom zou worden ; maar thaus zie ik den dag dat alle volkeren gezegend zuilen worden ; eene gunst, die ik niet verdiende, dewyl ik verbecien kennis zocht door veiboden middelen. Doch dit begryp ik nog niet, boe dezen, onder WÏ3 God zich verwaardigt op de aarde te wonen, zo veele en zulke verfchillende wetten gegeven zyn. Zo veele wetten vooronderftellen zo veele mïsdaaden : boe kan God onder zodanigen wonen?" MichaEl zeide hierop: „ Twyfel niet dat 'er ook ttisdryven onder hen zullen plaats hebben , dewyl zy uit u gefproten zyn , en dus worden hen wetten gegeven om hen hunne natunrlyke verdorvenheid te tonen , doordien de zonde zich tegen de wet verzet; dat, winne r zy zien dat de wet de zonde wel ontdekken, maar niet w^g nemen kan, dcor de zwakke fchaduwverzoeuing van fileren en  ( Soa ) bokkenbloed, zy daaruit mogen afleiden dat 'et eenig kostbaarder bloed voor den mensch moet betalen, het bloed des rechtvaardigen voot den onrechtvaardigen, opdat zy in zodanig eene rechtvaardigheid, die zy door het geloof ook deelachtig worden, rechtvaardiging by God en vrede des getnoeds mogen vinden , het geen de wet hen door plegtigheden niet geven kan, daar de mensch het zedelyk ge. deelte der wet niet kan volbrengen ,en toch zonder hetzelve te volbrengen kan hy niet leven. Zo fchynt de wet onvol; komen, gegeven mee oogmerk om de menfehen eerst in de volheid des tyds aan eene betere overéénkomst over te laten, na dat zy door fchaduwbeelden tot de waarheid, van het vleesch tot den geest, van ftrenge wetten tot vrye genade, van flaaffche tot kinderlyke vrees, van werken der wet tot werken des geloofs zyn gebragt gewon den. Daarom zal geenszins Mofes, offchoon zeer doot God bemind, zyn volk, als Hechts een dienaar der wet, niet ia Kanahn geleiden , maar Jofua , door de Heideuen Jefus genaamd, die den naam en het ampt van hem bekomt die de vyandige flang zal overwinnen, en den zwer<  < 5°S > vende mensch eindelyk uit de woestyn der waereld behou. den in het eeuwige Paradys zal brengen. Middelerwyl zullen zy in hun aardsch Kansan lang wonen en welvaren. Rchter zal de zonde des volks de vrede Moren , en God tergen om hen vyanden te verwekken, van welken hy hen zal redden zo dikwyls zy beiouw hebben, eerst onder rechters, vervolgens onder koningen, waarvan de tweede, door godvrucht zo wel als door dappere daaden beroemd, eene onherroeplyke belofte zal ontfangen dat zyn throon voor altyd zal beftaan. Alle propheeten zullen verkondigeu dat uit den koninglyken ftam van Plavid Cdus noem ik dezen vorst) een zoon fpruiten zal, het zaad der vrouw, u verkondigd, Abraham verkondigd als den geen op wien alle volkeren vertrouwen, en de koningen verkondigd als de laatfte der koningen, wiens regering nimmer eindigen zal. Maar eerst moet nog eene lange reeks van koningen volgen. Zyn naaste erfgenaam, beroemd door wysheid , zal de bondkist, die tot biertoe in eene tent ftond, in een' prachtigen tempel plaatfen. Zy, éle hem opvolgen, zullen ten deele als goede, ten deels  (5°4 ) als kwaade vorften bekend fiaan; het getal der kwaaden is nogthans het grootst. Snoode afgodery en andere misdaden des volks vertoornen God dermate, dat hy hen ver.' laat, en hun land, hunne ftad, zyn' tempel en zyne htiiigc ark met alle gewyde gerecdfchappcn aan de trotfche ftad ten buit geeft, wier hooge muuren gy door de fpraakverwarring onvoltooid gelaten hebt gezien, en die deswegem> Babyion genaamd wierd. Hier Iaat hy hen zeventig jasten in gcvaii>jcnfchap wonen; vervolgens ontflaat by hen , zich het verbond herinnerende dat hy David bezworen heeft, en het welk zo vast flaat als de dagen des Hemels. Wanneer zy met verlof van de koningen hunne meesters, door Gods beftel, Babyion verlaten hebben herbouwen zy het eerst het huis Gods, en leven eenigen «yd in een' gematigden ftaat, tot dat zy in rykdom en menigte toenemen en zich in partyen verdelen. Onder de priesters ontftaat bet eerst tweediagt, onder mannen die liet aitaar bedienen en die het meest de vrede moesten trachten tc bewaren; hun twist befmet den tempel; eindelyk bemagtigen zy den fcepter, flaan geen acht op Da-;  ( 50$ > vras zoonen, en geven de heerfchappij aan een' 7reemdeling, zodat de ware gezalfde Koning Mcsfias van zyn rêcbt beroofd geboren wordt. Doch by zyne geboorte verkondigt eene fter, nooit te voren aan den hemel gezien, zyne komst, en geleidt de oosterfche wyzen, die zyne geboorteplaats zotken, om hem wierook, myrrhe en goud te offeren; een heertyke engel verkondigt de herders, op Bet veld by nacht de wacht houdende, zyne geboorte, plaats; zy fpoeden zich met blydfcbap derwaarts, en hooren aldaar een choor van Engeleh zyne geboorte bezingen. Eene mnagd is zyne moeder-, maar zyn oorfprong de kragt des allerhoogften. Hy zal zjtV erflyken throott beMygcn; zyn ryk met de einden der aarde eu zyne heerlykheid met de hemelen begrenzen." Hy zweeg, en zag Adam van zulk eene blydfcbap overftelpt, dat hy, evsn als van droefheid, fchier in traanen verfmolten ware , had hy zynen boezem niet door dst$ woorden lucht gemaakt; 6 Verkondiger van blyde boodfehaupen* VervuIIeï der laatfte hoop l thans begryp ik duidelyk wat myne R k  ftoiufte gedachte dikwyls vergeefs gezocht hebben; waarom onze groote verwachting het zaad der vrouw genoemd wordt. Heil u, Moedermaagd, hoog in de liefde des Hemels verheven! En toch zult gy eens uit myne lendenen ontftaan, en uit uwen fcboot de Zoon des Allerhoog, ften; zoo wordt God met dan mensch veréénd. Noodwendig moet thans de flang de vermorfeling van haaren kop met doodlyke fmart verwachten. Zeg, waar en wanneer zal de ftryd plaats hebben ? welk een flag zal des overwinnaars verfenen wonden ?" * Waarop Michaël antwoordde: „ Droom niet dat hun ftryd een tweegevecht is, en plaatslyke wonden aan kop en verfenen zullen toegebragt worden. Geenszins veréénigt de Zoon menschheid en Godheid om met meer kracht uwen vyand te verdaan; want zo wordt Satan niet overwennen, wiens val uit den Hemel, eene grootere won. de , hem toch niet belet heeft u eene doodlyke wonde toe te brengen, welke hy die komen zal, «w Verlosfer," zal genezen, niet door de verdelging van Satan, maar door de verdelging van zyne werken in u en in uw zaad.  < Sof > Dk kan ook niet anders gcfchieden dan door de vervuiling Van het geen gy verzuimd hebt, door gehoorzaamheid aan de wet van God, die u op doodftrafte opgelegd wierd, door het ondergaan des doods, de ftraf die op uwe overtreding ftond en op de misdaaden die uit de uwe zullen ontdaan. Zoo alleen kan de Hoogde Gerechtigheid verzoend worden. Hy zal de wet van God flipt vervullen door gehoorzaamheid zo wel als door liefde, offchoon de liefde alleen haar reeds vervult. Hy zal uwe ftraf ondergaan ; hy komt in het vleesch tot een fmadelyk leven en een' gevloekten dood; doch verkondigt het le.en aan al. lea die in zyne verlosfing geloven, en wat zyne gehoorzaamheid verwerft bekomen zy door geloef, zyne verdiende behoudt hen, niet hunne eigen, hoe met de wet ook overéénkomftige werken; waar hy zal gehaat, gelasterd, gevangen, terechtgedeld , tot een* fchandelyken en gevloekten dood veroordeeld, door zyn eigen volk aan het kruis genageld en gedood worden , om dat hy het leven brengt; raaar hy nagelt tevens uws vyanden, de wet die tegen u is om de zonden des geheelen menschdoms K k a  CtV>8 ) met zich aan het kruis; zy worden met hem gakruiOgd, op dat zy de gcenen die zich op zyne verdienden veria* ten niec meer fchaden. Z) fterft hy; doch weldra ftaat hy weder op; de dood zal niet lang magt over hem hebben : eer het licht des derden dags yerffchynt zal de mof genfter hem uit het graf zien verryzcn, zoo frisch als de aanbrekenda morgen; de losprys is betaafd, die den mensch van den doodbeyrydt; zyn dood voor den mensch biedt velen hec leven die het niet vcrachtloozen en de weldaad aannemen, door een geloyf niet ledig aan goede werken. Deze god'yke dood vernietigt uw vonnis,, den dood dien gy geftorven zoudt zyn, door de zonde voor altyd van het leven beroofd; deze dood zal Satan den kop v^rmoifelen, zyne kracht verlammen, den dood en zonde, zyne twee fterkfte wapenen, vernielende; en zy d;ukt hem hare doornen veel dieper in het hoofd dan de tydlyke dood den overwinnaar en hen die hy veilcst de verfenen wontt, een doodgelyke Caap, een zagte o. veigang tot een onflerflyk leven. Doch na zyne opfhri* ding zal hy niet langer op aarde verkeren dan om zich een*  < S"9 J zekeren tyd sin zyne discipelen te vertonen, die in zyn leven hem beftendig volgden, die hy bevelen zal alle volkeren te onderwyzen in hetgeen hy hen geleerd heeft, hunne verlosfing; en de genen die in hem geloven te do" pen in den vooibyvloeijenden ftroom, tot een teken dat zy van de ftnet der zonde gereinigd, tot een heilig leven gewyd, en des noods tot den dood bereid zyn dien de Verlosfer geftorven is. Alle volkeren zullen zy onderwyzen; want van dien tyd af wordt niet alleen de zoonen uit Abrahams lendenen zaligheid verkondigd , maar de zoonen van Abrahams geloof, Waar ay zich op de asrde bevinden: zo zullen alle volkeren in zyn zaad gezegend worden. Dan zal hy in zegepraal tot den hemel der hemelen opvaren , zegevierend in de lucht over zyne en uwe vyanden, de ding, den vorst der lucht, zal hy overwinnen en in ketenen door zyn ryk rondliepen en daar vobaasd laten liggen; dan zal hy ingaan tot de heerlykheid en zyne zitplaats hernercen aan Gods rechterhand, verheven boven alle naamen ia den hemel, van daar zal hy komen, wan» neer de waeitld ter ontbinding ryp is, met heerlykheid en Kk 3  magt om te oordelen levenden en dooden om de ongelo. vige dooden te ftraffen, maar zyne gelovigen te belonen, en hen in zaligheid te ontvangen, in den hemel of op de aarde, want dan zal de aarde een Paradys zyn, eene veel gelukkiger plaats dan dit Eden, en veel gelukkiger d,. gen." Zo fprak de aartsengel, en hield op toen hy tot het gewigtigfle tydftip der waereld gekomen was. Onze ftamvader, met blydfchap en verwondering vervuld, verving hem aldus: „ 6 One'ndige, onmeetlyke goedheid ! dat al dit goede uit het kwaade zal voortfpruiten, en het kwaad in goed verkeren ! Wondervoller dan het wonder dat by de fchepping het eerst het licht uit de duisternis voortbragtl Thans fla ik in twyiel, of ik berouw zal hebben van de zonde die ik gedaan en veroorzaakt heb, da.i of ik my verblyden zal dat zo veel goeds daaruit ontftaat, meer eer voor God, meer genade voor een mensch van God, wiens toorn ontwapend is. Maar zeg my, daar onze Veriosfer ten hamel opvaart, hoe zal het met de weinige geloven  < in > gaan, die hy onder de ongelovige fchare der vyanden van de waarheid achterlaat? Wie zal dan zyn volk geleiden en verdedigen? Zal men zyne volgeu niet nog erger ba. kandelen dan men hem behandeld heeft 5" „ Voorzeker zal rren zulks," zeide de engel; „ nnar by zal de zynen een' trooster van den hemel zenden, d» belofte des Vaders, die zyn' Geest in hon zal doen wo«en cn de wetten des geloofs, dat door de liefde werkt, in bunne harten zat fchryven, om hen in alle waarheid ■ te leiden, en ook met geestlyke wapens wapenen, in ftaal om de aanvallen van Satan te wederftaan, en zyne vurige pylen uit te b'usfchen; wat de menfehen tegen hen dotn, niet verfebrikt, zelf niet voor den dood, eea inwendige troost beloont hen voor zodanige kwellingen, die zy zo geduldig verdragen, dat zelfs hunne woeste vervolgers daarover verbazen, want de Geest eerst over de Apostelen uhgeftort, Cdie hy zendt om het evangelium- allen volkeren te verkondigen,) en vervolgens over ««e gedoopten, zal hen met wondere gaven befchenken; zy zullen alle taaien fpreken en alle wonde.en doen, die Kk4  hun Heer vóór hen gedaan heeft. Alzo zullen zy uit alis volkeren groote fchaaren winnen, die met verrukking de bjyJc boodkhap van den Hemel ontvangen. Wanneer zy eindelyk bun ampt vervuld, hunne loopbaan ten einde geTorajt hebben, en hunne leer en gefchiedenis in gefchrift gefield is, fterven zy, Maar in hunne plaats, als zy riet meer zyn, zullen wolven als leeraars komen, verfcheurcnde wolven, die alle de heilige verborgenheden iles Hemels tot hun eigen voordeel zullen verdraaijen naar fcup^e gierigheid en eerzucht, cn de waarheid, met bygelovigheden en overleveringen bevlekt, zal alleen in deze fchriften zuiver bewaard blyvcn, maar die niemand dan door den Geest verftaat. Alsdan zullen zy zich trach' ten tc verheffen door naamen, ampten en tytels, en met dezen waereldlyke magt te ^verbinden, fchoon zy voorwenden fiechts eene geestlyke uit te otfenen; zy zullen zich clen Geest Gods alleen toeëigenen, dien hy alle gelovigen belooft en geeft; door deze aanmatiging zullen gecs.iykc wetten ieders geweten met tydlyke magt dwingc:., die niemand in de godlyke fchriften vindt noch de  f «13) Geest in het hatt prent. Wet willen zy toch anders dan den Geest der genade zeiven dwingen en deszelfs gezellin, de vryheid, kluisteren? wat anders dan zyne levendige tempels door het geloof gebouwd, afbreken, die ftaan moeten door eigen, en niet door een' anders geloof*! Want wie kan op de aarde tegen het geloof en het geweten voor onfeilbaar gehouden worden t Menig onderrasfchen zal zich dit vermeten, Daaruit zal eene zwaare vervolging ontftaan, tegen aljen die volharden God in geest en waarheid te dienen; de overigen, verre het grootfle gedeelte, zal wanen dat de godsdienst in ulterlyke plegtigheden en gebruiken beftaat; de waarheid zal, met lasterpylen doorboord, de aatde ontwyken, en de werken des geloofs zullen zelden gevonden worden. Zoo zal de waeield handelen} den vroomen kwaadwillig, dien boozen goedgunftig; zy zal onder haar' eigen last zuchten tot de dag van vergelding voor den rechtvaardigen, en van ftraf voor een boozen verfchynt, by de wederkomst van hem dien God u kortelings beloofd heeft, het zaad der vrouw, u toenmaals duister veikondigd, maar dien fis  1514) gy thans duidelyk kent sis uwen Zaligmaker, uwen Heer. Hy komt eindelyk in de wolken, omringd van den glans des Vaders, om Satan met zyne verdorven waereld te verdelgen, en vervolgens uit den verbranden klomp, nu £ez iverd en verFynd, nieuwe hemelen en eene nieuwe aa:de te fcheppen, eene eindelooze eeuw, gegrond op gerechtigheid, vrede en liefde, om vruchten te dragen van Myefchap en eeuwigen zegen," Hy zweeg, en Adam hervatte ten Iaatflen: ,, 61 Hoe jfpocdig heeft uwe voorfpelling , gezegend ziener! deze sande waereld gemeten tot de tyd vastftaat! Bui. ten dezelve is het alles afgrond, eeuwigheid, wier ein. de geen oog kon bereiken 1 Grootlyks onderricht zal ik van hier fchciden , met een gerust gemoed; ik heb myne vof-eid van kennis zo veel ik bevatten kon; hec ware dwarsheid als ik naar eene grootere maat flreefde. Ik weet voortaan dat gehoorzaamheid het best is ; den ee. tiigèh God met ontzag te beminnen, fteeds als in zyne tegenwoordigheid te wandelen, altoos op zyne Voorzienigheid te vertrouwen en van hem alleen af te hangen.  ( JI5 ) Barmhartig is hy over aile zyne werken; met goed overwint tvy liet kwaad, en volvoert groore dingen dodr k'eine middelen; door zwak geachte middelen werpt hy waereldfche fterkte «eder.en waere'dfche wyzen door eenvoudige vroomen. Dat voor de zaak der waarheid lyden fterkte ter hoogfte overwinning, en de dood voor de gelovigen de poort des levens is, heb ik uit het voorbeeld geleerd van hem, dien ik thans vuor myn' eeuwig gezegenden Verlosfer erken." Waarop insgelyks voor de laatfte maal de engel, hervat-" te: „ Dit geleerd hebbende, hebt gy den top van alle kennis bereikt; gy kunt niets hcoger hoopen, al kende gyook allefterrenby haare „aamen, alle de hemelfche krachten, alle de geheimen des sigrönds, alle de verrichtingen der natuur , of de werken van God in den hemel, in de lucht, op de aarde of in de zee, en al kc-> zat gy alle de fchatten der waereld en alle de ryten onder «ne heerfchappy vereeuigd; maar voeg by uwe kennis goede werken, geloof, deugd, geduld, matigheid en liefde, welke naderhand liefdadigheid,, de ziel van het  Csitf ) overige, genaamd zil worden dan zult gy dit Parady* niet met (mart verlaten, maar een Paradys in u bezitten dat veel gelukkiger is. Laat ons dierhalven thans van dezen rop onzer befchouwing afdalen ; want het juiste uur eischt ons vertrek van hier, zie de wachters, die ik op gintTchen heuvel gefield heb, wachten op uw vertrek ; het vlammend zwaard aan hunne fpits glinftert fchriklyk tot een teken : langer mogen wy niet vertoe. ven. Ga 9 wek Eva, ik heb haar ook door zoete droomen, die haar alles goeds voorfpellen, gerust gefield, en haaren g'-est tot eene zagte onderwerping bereid. By gelegenheid kunt gy haar mededeelen wat gy thans vernomen hebt; inzonderheid wat haar geloof kan verilerken, de groote verlosfing des geheelen menschdoms, die door haar zaad zal plaats hebben, door het ziad der vrouw. Zo zult gy nog veele dagen leven, beiden éénftemmig in het geloof, wel in droefheid en met reden t wegens de bedreven zonden, maar toch ook getroost, wanneet gy het gelukkig einde bedenkt." Hy zweeg, en beiden daalden van den heuvel af, teen  C 51? | zy beneden waren, ltep Adam naar bet prieel wa.r ttvi te flapen lag; doch hy vond hasr wakker, cn zy ontfing met zagtzinnige woorden hem al Jus: „ Ik weet van waar gy komt en waar gy heen gaat; want ook in den flaap is God, en de droomen waaifchouweh. Hy heeft my 'er een' zeer gunftigen gezonden, die my een groot heil verkondigde, toen ik, door fmart en angst afgemat, in flaap gevallen was. Maar gaan wy thans : ik wil niet langer toeven. Met u te gaan is hier blyven , zon> der u hier te blyven ware van hier gaan: gy zyt my alles, alle plaatfen zyn my aangenaam waar ik met u ben, met o, die om myne misdaad van hier verbannen wordt. Ik neem dezen troost met my van hier, dat, hoewel alles door my verloren is, ik onwaardige toch me: de gunst verwaardigd ben dat het my beloofde zaad alles zal herftellen." Zoo fprak onze moeder Eva, en Adam hoorde haar toet welgevallen, maar antwoordde nje: : de engel ftond te digt by hem, en van den anderen heuvel trokken in fchitterende gelederen de cherubim naar hunnen beftcm-  C 518 ) den post, zy zweefden fchemerend over den grond als nevelen die 's avonds uit een' ftroom opftygende, zich over den vochtigen bodem verfpreiden, en zich aan de hielen des huiswaarts keienden landbouwers hechten. Aan hunne fpitfe ging Gods vlammend zwaard, vreesfelyk glinfterende als eene komeet; door eene fyne verfchroeijende hitte en damp, gelyk de Iuchtftreek van Lybië verzengt, wierd dit gematigd klimaat ontftoken. Schielyk greep de engel onze dralende voorouders bij de hand, en leidde hen onmiddelyk naar de oostpoort, en vervolgens den heuvel af naar de beneden liggende vlakte, toen verdween hy. Zy zagen om, en ontdekten dat de gebeele oostzyde van het Paradys rog onlangs de zetel van bun geluk, geheel overZWaaid wierd door hef vlammend zwaard, en de poort met aklige geftalten en vurige wapenen bezet wa- Eenige natuurlyke traanen omvielen hunne oogen, maar zy wischten die fpoedig af. De gebeele waereld lag voor hen open, om daarin eene verblyfplaats te kiezen, en de Voorzienigheid was hunne gids. Hand aan hand gingen zy met langzaauie 1'chreden uit Eden hunnen eenzaamen weg. Sinde van het Twaalfdt ef leatjle Gezang*