" ""«27 UB AMSTERDAM   MERKWAARDIGE LEVENSGESCHIEDENIS van FREDRIK, VRIJHEER vander TRENCK, BESCHREVEN DOOR HEM ZSLVBM. naar. de nieuwe vermeerderoe en verbeterde uitgave, die te berlinmet privilegie van dew koning ce-' drukt is, UIT HET. HOOGDU 1TSCH VERTAALD! EK DOOH ENIGE AANTEKENINGEN O F G E H EL D EE.8, MET PLATEV. eerste deel. FUÜere fi ne^ueo Superos, Acheronta novebê, TE AMSTERDAM bij MARTINUS pe BRUIJN. MDCCLXXX VUL   O P D R A G T VAN DIT BOEK AAN DEN GEEST VAN FREBHIK DEN ENIGEN, KONING VAN PRUISSEN; IN DE ELYSISCHE VELDEN.   J)it merkwaardig boek, dat eigenlijk voor de burgers der aarde gefchreven is, zou eerst na mijnen dood in de zichtbare waereld zichtbaar verfchenen zijn, wanneer de Schrijver niets meer te vrezen hadt , zich aldaar bevindende , waar onopgefmukte waarheden in een onbewolkt licht verfchijnen zullen. Maar ik leef te lang. De waereld is begerig * g Gtfl  om nieuwe romans te lezen. Deze betaalt zij op bet beste, vooral wanneer haar ware gefcbiedenisfen, die ene romaneske gedaante hebben , voorgedragen worden. En ik heb het geld voor mijnen getrouwen arbeid meer nodig in dit leven , dan, wanneer ik reeds begraven zal zijn. Daarenboven zou dit werk voorzeker gevaar lopen , van door verlichte mannen onder de legenden der Heiligen gerekend te worden, waar in de Schrijver naar zijn goedvinden liegen kan, dewijl gene ooggetuigen meer leven, die de waarheid zijner verhalen bevestigen kunnen. Ik fchrijf geenzins, om het ligtgelovig gepeupel te misleiden; of om als een robinson of Don quichotte met avonduren te pralen ; maar voor hun, die waarheid van blanketzel, de kern van de fchaal, en den ongelukkigen man van den booswigt en van den avondurier weten te onderfcheider. Ook zijn 'er reeds twee-en-veertig jaren verflreken , zedert mijn hard noodlot in mijn vaderland een aanvang nam , hét welk onder de beroemde regering van Uwe Majéfteit, in mijn ge-  •geval alléén, tot dien trap aangroeide, tot welken anders alleen maar aartsbooswigten en wezenlijke verraders geraken kunnen. Geluk, vergenoegen, vaderlijk erfdeel, verdiende ereposten, en vrijheid werden mij door één' machtfpreuk ontroofd, zonder dat ik tegen mijne plichten gehandeld had, of volgens inzettingen en regten gevonnisd was. Meer kon de macht van enen Vorst mij niet afnemen, Maar mijne eer zou ik buiten twijfel ook verloren hebben, zuo niet mijn fterk lighaamsgeftel aan de affchuwdijkfte folteringen fandvastigcn tegenftand geboden, en de kalmte ener zuivere ziel mij tot op dezen dag toe behouden hadt , op welken ik nog de waarheid fpreken, en fchrijven, en deze beled.gde eer verdedigen kan. Voor mij zeiven was ik onverfchilhg, op den rand van het graf, en in enen tijd, waar in geen Monarch öp aarde in ftaat is, mij naar de maat mijner geledene verdrukkingen te belonen. Het is mij echter ene kleine voldoening, dat ik vergeven kan; En die voldoening verfchaf ik mij zeiven, wanneer in mijne gefchiedenis onwederfprekehjk bewezen' * 4 wordt |  worde, dat fredrik, dïe met het hóo^fte regt in duizerd gevallen als de gr, te geroemd Wórdt, met mij, met den weerlozen trenck, tikt groot gehandeld heef. Ik integendeel treed met een opgeheven voorhoofd voor de regtbank der verftandige waereld, voor welke Uwe Majefteit zoo veel gedaan heef-, en daar verwacht ik ons vonnis, wanneer wij beiden begraven zullen zijn. Maar, die onze gefchiedenis fchrijven zal, moet niet in Maagdenburg of Spandau , maar in London of Philadelphia aan onze levensbefchrijving arbeiden; ook den druk van dezelve noch in Berin , noch in VVeenen , maar cum privilegio Sacro Sancta Juftitia & immaculat* Verltatis bezorgen. De bijdragen daar toe, welke anders met mij begraven zouden worden , zal ik aan mijne erfgenamen achterlaten. Tot dus verre heeft men mij tot zwijgen gedwongen ; maar men heeft gene pogingen gedaan, om mij door enige vetgóedtBg tot een verder ftilzwijgen te bewegen i ook heb ik niets meer te hopen. Daar voorts dj vrees ené zwakheid is, welke ik, als een waar wijsgeer, in de ichool van Uvve Ma-  Majefteit altijl heb leren verachten ; welke ik ook in mijn gantfche leven niet anders als bij name gekend heb ; maar welke ik nimmer, zelfs niet voor de grimmigheid der Koningen, noch voor de mortieren hunner legerbenden, gevoelde: zoo eischt de vaderplicht alléén van mij, om nooit aan mijne acht kinderen, die door de verdrukkingen, welke mij aangedaan z;jn, hunne Pruisfifthe en Hungaarfche goederen en rijkdommen , welke hun regtvaardig toekwamen , verloren hebben , het verwijt achter te laten , dat hun vader waarlijk een euveldader was , die door zijne fchanddaden zijne ketens verdiende. Neen Monarch ! dat was ik niet; en , trotz alle Uwe macht, kerkers, ketenen, en mishandelingen , waart Gij echter nooit in ftaat, om mijne deugd te krenken, om mijne eer aan mij te ontroven , om mijne ftandvastigheid aan het wankelen te brengen, noch om de kundigheden, die ik door mijnen arbeid verkregen heb, te vernietigen , waar in ik troost voor mij zeiven, grootheid voor mijn hart, tijdverdrijf in de donkerheid der gevangenis, en een fchild, pantzier, * 5 en  en wapen, tegen het geweld der Vbrften, en den laster mijner vijanden, gevonden heb* Misfchien wordt dit Boek nog met achting en medelijden gelezen , wanneer men de Si'efifche veldflagen en overwinningen reeds bij de moorddagen van Arbela, van Cannae, of van de Ma* rathonifche velden rekent, die aan de Nakomelingfchap vrij onverfchillig zijn. Ik had gene armde, om mijn regt te doen gelden. Uwe Majefteit weet echter dat ik ze misfchien zou hebben weten aan te voeren, indien ik ze gehad had y en, om genade te bedelen, daar ik mijn regt, en mijne waarde gevoelde daar toe was ik te trotsch, en mijne ziel te groot. Wordt deze ware grootheid der ziel, onder mogols en sophis , als een' misdaad geftraft, onder fredrik's fcepter toch hadt zij beloning verwacht, en bewondering verdiend. Gene van beide is haar te beurt gevallen. Zal men het wel geloven kunnen, dat de achterklap van booswigten in ftaat is, om den wijsten der Koningen 42 jaren achteréén te verblinden, en zelfs  zelfs tot onverzoenlijkheid te dwingen ? Of zou de Christenwaereld wanen, dat Monarchen nim> nier dwalen, nimmer bedrogen kunnen worden? Of ben ik, (om de uitdrukking van paulus , in zijnen Brief aan de Romeinen , te gebruiken,) dat vat, dat de vertoornde Godheid van eeuwigheid af tot een vat van toorn en wraak beftemd heeft? In dezen zin ben ik geen Christen , dewijl ik mij edeler' begrippen van de Goddelijke geregtigheid make. Ik ken ook den groten Koning te goed , om aan hem gruwelen aan te tijgen. Mijn weerbarftig lot alleen heeft het zoo gewild, dat ik door een overdreven vuur der jeugd, en een zeker zoort van tegenftand, welke den machtigen Vorst beledigde, diealleen maar aan onderworpene onderdanen genade wedervaren liet, den regten weg miste, om dezelve door de geregtigheid mijner zaak te verdienen. Alle omftandigheden moesten zich zoo verénigen, om mijn lot harder te maken, dat Uwe Majedeit, ais Monarch, niet anders met mij handelen konde, als zij gedaan heeft. Nog minder hoop bleef mij Over, zoo dra de  de Staatkunde vorderde, een' man voor eeuwig te doen zwijgen, en voor gantsch Europa nutteloos te maken , van wiens bekwaamheid en floutmoedigheid in de grootfte gevaren men overtuigd was; en van wien men dus nadeel te vrezen hadt, bij aldien hij tot ene lage wraak gelegenheid zoeken mogt. Dit is misfchien de knoop, door welks losmaking het gantfche raadzel van mijn noodlot opgelost wordt. ■ Maar hoe weinig heeft Uwe Majefteit mijn hart gekend! Ik beminde U nog in den kerker als den Befchermgod der wetenfchappen, ik vereerde U als mijnen weldoener en Vader, die zich in de daad de moeite gegeven hadt, om uit mij enen buitengemeen bruikbaren burger van den Staat te vormen; ik heb aan U vele verlichtingen te danken , die mij wijzer maakten, en ik wcnfche niets meer, dan dat ik maar één gefprek aan gene zijde van het graf met U houden mogt, om in Uw leerzaam gezelfchap U te overtuigen , dat gij den besten patriot miskend hebt, die liever alles wilde lijden, dan uwe verachting verdienen. Hier  Hier op aarde is deze wensch vruchteloos. Maar vermoedelijk zullen wij wel dra elkander daar aantreffen, waar titus, trajanus, mar- cus aurelius, socrates, marcellus, en be^ lisarius, waar brave Vorsten, echte wijsgeren, en ware martelaars der deugd, gemeenfchappelijk over de vooroordelen en dwaasheden van deze waereld lachen. Want, indien ons bij onzen dood een eeuwig niet ontvangen zou; of indien wij in dien warrelenden kring van atomen wederkeerden, waar wij allen waren, eer wij in het lighaam onzer moeder tot menfchen gevormd werden; o! dan hadt Uwe Majefteit te veel gearbeid, dan had ik te veel geleden, dan dat de loffpraken der Nakomelingfchap alléén ons daar voor genoegzaam zouden kunnen belonen, van welke wij daarenboven wel het verblindend vooruitgezicht, wel dwepende verbeeldingen, maar gene de mintte wezenlijke genietingen hebben kunnen ; terwijl het alleen de geestdrijver is , die zich dan nog in den glans, welken zijn naam bij de Nakomelingfchap verfpreiden zal, meent te zullen  len verheugen , wanneer de bloem zelve reeds verrot is. Komt mij dus" niet met het hoogfte regt voor all' mijnen zuren arbeid ten minften die beloning toe, welke mijne eerzucht nog kittelt; dat ik, eer ik nog ophoude te zijn, aan die zelve waereld, waar in fredrik Monarch, en ik maar een weerloos onderdaan was, en waar in ik, al* leen maar door deze toevallige omftandigheid, valfchelijk voor een misdadiger gehouden ben, dat ik aan die zelve waereld nog. zeggen en grondig bewijzen kan, wie en wat ik eigenlijk was; en dat ik, wat mijne innerlijke waarde betreft, altijd waardig geweest ben onder uwen fcepter ene gantsch andere rol te fpelen, als die treurige rol, welke Gij mij gegeven hebt? Dit alléén is het opregt oogmerk van dit boek; en zal ook de enigile voldoening voor alle de ramp? fpoeden zijn , welke ik door Uwe vervolging onfehuldig geleden heb, en welke ik, zonder den titul van Veldmaarfchalk te bezitten, nogthands , als een echt held in tegenfpoeden , fier heb kunnen ondergaan, dapper doordragen, en groot-  grootmoedig affchudden. Wonderbaar zal daarenboven mijne gefchiedenis altijd blijven. Uwe Majefteit veroordeelde mij als enen ontrouwen : maar alle Uwe onderdanen, ten volle van de waarheid overtuigd, houden mij voor hunnen eerlijkften patriot. Gij zeif weet dit ook reeds lang. In Weenen daarentegen zijn nog in de daad dwaze menfchen, welke denken, dat ik goed Pruisfisch-gezind ben, om dat ik niet geloven wil, dat wij thands reeds in den eerften veldtocht Berlin veroveren kunnen. Intusfchen, daar ik om kortzichtige menfchen lach, en in alle gevallen voor de waarheid uit* kom, blijft deze beste deugd van den eerlijken man mijne énigfte misdaad. Twee grote Mo-, narchen hebben mijne goederen gedeeld, eer ik geftorven ben, en zonder dat ik een testament ten .voordele van den Fisais gemaakt heb. Of mijne kinderen, als regtmatige erfgenamen dezer goederen, immer Advocaten en Richters zullen vinden, die hunne regten tegen enen tegenftander zullen durven verdedigen, welke met driemaal honderd duizend man bij den fcheidspaal ver-  verfchijnen, of wiens wetboek door Allerhoog/Ie Hofbe fluit en uitgelegd en gecommentarieerd worden kan ■ dit moet ik om zeer gegronde redenen voor eeuwig in twijfel trekken. ■— --Gefchiedt dit, zoo zegene God hem, die zoo grootmoedig hancielen zal , en mijne kinderen zullen hem zoo getrouw en dankbaar dienen, als ik gedaan zou hebben, bii aldien men mij zonder wantrouwen . hadt willen g; bruiken. Die grondftellingcn van getrouwheid heb ik met de moedermelk ingezogen. Gefchiedt het niet, zoo mogen zij, even als ik, hunne nooddruft winnen, en den overvloed leren verachten. -—— Ondertusfchen draag ik hun mijn regt over, even als de Paus de Bisdommen van Jericho, Jerufalem, en Peking, maar niet, zoo als zulke Piselaten, die, wegens gebrek aan perfoonlijke verdiensten, alleen maar in partibus infidclium, in effigïét de kerk regeren willen, daar toch het geloof —— gelijk paulus zegt ... ... niet aller is. Voor het overige vindt men in dit boek, dat ik niet uit wrevel, niet uit ene zucht om mijn* vijan-  vijanden aan te vallen, maar tot ene behoedzame verdediging van mijne eer gefchreven heb, onwaarheden of listige verdraajingen — dat dan vrij de Nakomelingfchap mij enen leugenaar hete, en mijne Tijdgenoten een' fchurk! dat dan vrij mijne kinderen het loon en het lot van kinderen eens verraders trefïe! ——— dat dan vrij de fcherpregter mij de hand, waar mede ik dit fchrijve, van den romp af houwe, bij aldien ene boosaartige of lage en leugenachtige ziel haar beftuurt! —- Voor het gericht van God, en van regtvaardige Monarchen, kan ik altijd met een opgehelderd gelaat optreden, en, met een hart, dat mij gene euveldaden verwijt, zeggen: Heer! handel met mij naar mijne werken! En, die mij niet naar de vertelzelen der ligtgelovigen, maar naar mijn gedrag en handelingen beoordeelt, die zal voorzeker den echten Christen , den eerlijken man, en den lofwaardigen burger van den Staat in denzelven trenck vinden, lie tot dus verre, alléén door kortzichtigen, door ooswigten, door Hof-infecten, en door kwaadaar- 5e Papen, gelasterd en vervolgd is. ** Ik  Ik zoek in dit boek mijne gebreken niet te bedekken. Ik was een mensch, en ik heb gene redenen, om mij te fchamen, dat ik geen Engel ben. In mijne gedichten zeg ik zelf: Driften, die de jeugd beltonnen, Hebben foms mijn hart beroerd; Streken, die den booswigt vormen , Hebben nooit dat hart vervoerd. Of men moest een' flaaf verdoemen, Die zijne eigen' kluisters breekt; En een' zucht misdadig noemen, Door den Schepper zelv' gekweekt: Dan ben ik een euveldader, Ja een pest der maatfcbappij: Anders — dat weet aller Vader! —— Is mijn' ziel van euv'len vrij! Ja, Monarch ! van euvelen ben ik waarlijk vrij. De getuigen, op wien ik mij beroep, leven nog; en, of fchoon uweMajefteit mij in alle hoeken der aarde, waar ik toevlucht zocht, vervolgde; of fchoon dezelve aan mij toonde, dat Koningen lange handen hebben; zoo heb ik echter nooit willen tonen , wat een getergd man van mij-  mijnen aart doen kan, wanneer hij deze lange handen gelukkig ontweken is, en zijn menfchenregt gevoelt. Reeds lang ben ik in mijn Vaderland onder de doden gerekend. Mijn graffteen, waar op mijn naam uitgehouwen is, en waar op ik tien jarenlang mijn legerbrood gegeten heb, ligt in den kerker van trenck te Maagdenburg. Dezen hadt uwe Majeiteit beftemd om mij te dekken, wanneer ik te zwak geweest zou zijn, om alle mijne folteringen door te ftaan. Ik ben ook voor mijn Vaderland dood; maar de ftank van mijn lijk zal dit Vaderland niet hinderen. Ik leef voor geen' Monarch op aarde meer, waar ondankbaarheid het loon van mijnen dienst en ijver was. En, daar mijn Geneesheer mij onlangs , bij ene zware krankheid verzekerde, dat ik wel dra fterven kon; daar de nieuwstijdingen ook juist toen reeds den dood van uwe Majefteit aankondigden fchreef ik in aller ijl deze opdragt, om voor mijne Levensgefchiedenis in de andere waereld enen Schutsheer te zoeken. Ik gaf dezelve fpoedig op de pers, en, toen ** 2 ik  ik tegen verwachting weder gezond werd, was mijn boek reeds afgedrukt , maar Uwe Majefteit was 'er niet meer. - - _ Het kan dus niet meer in uwe handen komen. Misfchien hadt Gij anders, regtvaardig Vorst! alles, wat ik gefchreven heb, nog door eerlijke mannen laten onderzoeken; misfchien hadt de ontdekking der waarheid, in de allerbefcheidenfte verdediging, Uw menschlievend hart geroerd ; althands het was dan nog tijd geweest, om aan U zeiven eer, en aan mij, na zulk een' nacht van tegenfpoed, nog enige vrolijke ogenblikken te verfchaffen. Gij hadt dan gene oirzaak gehad, om de fchimmen van den opgeofF.rden trenck in ene betere waereld te ontwijken; in ene betere waereld, waar ik Uwe fchaduw met eerbied en het vurigst verlangen op zal zoeken, om U te overtuigen, dat ik altijd was, Uwer Majefteit Getrouwe, maar nooit kruipende, onderdaan, TRENCK. VOOR-  VOORBERICHT van den SCHRIJVER. ,A.an den Lezer van dit werk heb ik weinig vooraf te berichten. De inhoud van hetzelve fpreekt voor mij, en behoeft gene inleiding. Het is ene ware gefchiedenis, en geen Roman; ene ■gefchiedenis, waar van de ooggetuigen nog leven, en waar van de Schrijver nog met een opgeheven hoofd voor den regterftoel der verftandige wae* reld optreedt. Mijne handelingen, mijne gedragingen, bij alle de wisfelingen van mijn lot, zijn, onopgefmukt, juist zoo voorgedragen, als met de waarheid overéénkomftig is. Ik was altijd mensch, en twijfel zeer, of socrates , die hooggeprezen wijsgeer, in mijne omftandigheden veertig jaren lang een socrates gebleven zou zijn, Praalzucht is nog minder het oogmerk van dit boek. Ik wil onderwijzen ; ik wil rampen, die -ik wezenlijk geleden heb, zoo fchilderen, dat dè Lezer de zwaarte van dezelve gevoele; en mijne vijanden wil ik !* 3 niet  niet beledigen, maar befchamen. Verre ben ik verwijderd van alle lage wraakzucht, of bemanteling mijner gebreken! Ik fchrijf mijne levensgefchiedenis op den rand van mijn graf, en mijne grijze hairen zullen niet bezoedeld worden door de fchandelijke vlekken der huichelarij.. Ik wil niet anders fchijnen, als ik was, en ben; niet anders fchrijven, als ik denk; niet anders leren, als ik gewoon ben te handelen; niet anders fterven, als ik geleefd heb. Enige voorname voorvallen in mijne gefchiedenis moeten met mij begraven worden , en een eeuwig geheim blijven. De perfonen leven nog, die door openbaring van dezelve beledigd, en zelfs wel ongelukkig zouden kunnen worden. God beware mij, dat ik mijne weldoeners en vriendinnen verraden zou! Ook zij, die mij te Berlin in mijn ongeluk onderfteund hebben, ontvangen hier bij in het openbaar mijne dankzegging! Maar ik zal ook hun, aan wien ik eerbied fchuldig ben, aan wien ik het behoud van mijn leven te danken heb, noch openlijk noemen, noch met den vinger aanwijzen. De  De Lezer rade bij dergelijke duistere plaatzen j wat hij wil. Ik wil liever het vermoeden van on•waarfchijnlijkheid aan mijne fchriften laten kleven, dan dat ik de bron ontdekken zou, uit welke de hulp voortvloeide, die zelfs hun, die mijne gevan: genis bewaakt hebben, overhaalde, om mij te redden , en in alle mogelijke omftandigheden te onderfteunen. Punctum! meer durf ik niet zeggen. Voor het overige vertel ik zelfs gene avonduren van mijne kindfche jaren, om ruimte te vullen, in den gewonen fmaak der Romans helden. * Ik had in twee delen naauwlijks plaats genoeg, om de ingewikkelde en bijna ongelooflijke wisfelingen van mijn lot, en de voornaamfte voorvallen, in een kort begrip voor te dragen. Ik ontkwam gewis vijftigmaal levensgevaren, waar van één genoeg geweest zoude zijn, om anderen te vellen; zelfs, waar ik werkelijk den dood zocht, en uit vertwijfeling belloten had in denzelven te lopen, daar vond ik genen tegenftand; en ik moest langer leven, om meer te lijden. Doch ik heb reeds genoeg gezegd tot ene voorproeve voor den Lezer! *j \ De gantfche za- men«  menhang ener gefchiedenis, die zoo getrouw als openhartig, en in ene ongekunftelde fchrijfwijze, voorgedragen is, zal mijn vonnis vellen. Aan Menfchenvrienden , die medelijden met mij hebben , beveel ik mijne kinderen. Voor mij zeiven behoef ik niets meer op aarde. Ik kan een einde van mijn lijden maken, wanneer ik niet langer lijden wil. Indien God de deugd beloont, indien aan gene zijde van het graf nog iets van mij overblijft, dan komt mij de martelaars kroon met het grootfte regt toe: maar in alle gevallen zal de dood hem gewis niet verfchrikken, die hem, even als ik, heeft leren kennen en verachten! Gefchreven op het jlot Zwerbach, in Julij 1786, In het zestig/ie jaar van mijn' ouderdom. NOG  NOG EEN WOORD aan den LEZER. Bij de afgifte van dit eerfte deel heb ik niets anders aan den Lezer te zeggen, dan dit, dat de Aantekeningen, welke ik hier en daar tot meerdere opheldering bij dit werk gevoegd heb, met de letters van het Alphabeth getekend zijn; ter onderfcheiding van die des Schrijvers , bij welke een (*) gevoegd is. De twee vol¬ gende delen van deze gefchiedenis zullen fpoedig volgen, en bij het laatfte zal ik ene meer of min uitvoerige Voorreden voegen, welke nog enige bijzonderheden, aangaande het Leven en de Schriften van den Held en Schrijver van dit verhaal, behelzen zal, die in het werk zelve niet gevonden worden, en waar toe ik de bouwftof. fen reeds verzamel. jj e vektale&» Jmflerdam 28 Maj 1788. * » #     MERKWAARDIGE LEVENSGESCHIEDENIS, van PREDRIK, VRIJHEER van dér. TRENCK* ïk werd geboren den ióden Februarij 1726, të Koningsbergen in Pruisfen. Mijn vader ftierf aldaar ift het jaar 1740, als Koningl. Pruisfisch Generaal-major van de Kavallerij , Ridder van de Militaire orde, Landshoofdman, en Erf heer van Groot Seharlack , Schakulack, en Meicken , welke zedert 300 jaren trenck^che Stam- en Leen-goederen zijn. Hij nam achttien lidtekens mede in het graf, die hij roemen konde voor het Vaderland bekomen te hebben, en de groté fsedrik liet hem met het eereteken van enen Generaal-lieutenant begraven. Mijne moeder was ene dochter van den Prfcfident des Koningsbergenfchen Hofgerichts, van dkrschau. Een mijaer neven was de Koninglijk Prutsfifche Staatsminister en Generaal postmeester der Koningrijke Staten te Berlin. Twee andere derschaü's waren Generaals van de Infanterie. Zoo wel van vader's als moeder's zijden zijn mijne voorouders in de Pruisfifche chroniken onder die oude Duitfche Ridders bekend , die Voorrnaals Koerland, t dees* A ?™ï^  ffi LEVENSGESCHIEDENIS VAN Pruisfen, en Lijfland veroverden, en onder zkh in Ambten en Balliuwfchappen verdeelden. E^enlilk «amnien de trencken uit den Frankifchen KreZÏ Verre boven de vooroordelen des adelijken Leu pel» verheven, lach ik hartelijk mede, w e fnnn! hooSadeWen ftamboom als een fpons opzwellen, en zich door bedoven diplomVof du,end)a„ge geOachtregisters gerechtigd h uden ^ ene bijzondere achting te vorderen. ' Nog verachtelijker befchouw ik den Grrf 7?j , -n en Vorst in 2ulke ]anden, ^^Jefbt te betaling van zekere bepaalde geldfbmmen, ook z n der eer zonder verdienste, zonder bloed , UderTj k-amheid e„ wiI om het Vaderiand ™£ . alle diploma's kopen kan. beSlmt °V£r r11- °0rded l£Zen Wil' die ^ bet dtlhf} C !3n den inS'ebeeI^ adel vinden i„ het J de deel mijner Schriften, i„ de wWff, ™ *« «ff» «» wilei ^ bl. 94. ' Ik heb hier gevolgelijk alleen daarom iets van mii. nen ftamboom moeten zeggen, dewijl eenige dergelijke geadelde Hansworsten mij hunnen zoogerlmdeH! renftand onwaardig rekenden, en zelfs wel «itgefftoóM hadden dat de voorouders van van der trenck -aar Sclavonifche rovers geweest wartn, en nimmer >n fonna ufitata te Weenen met wapen e„ titel waren begenadigd gQ den . e„ ^ «« moed1 ~ Te §U" ik Mn den nati0"aIen hoog. moed deze vreugde . gjsllert zegt: 't Getal der Wijzen is flechts kleen. Bedoelt gij iunnen lof allééa, Tracht  FREDRIK , VRYHÈER VAN DER TRENCK. g Tracht in hunn' tófig dien ftil te erlangen. Verdiensto geld bij hen; geen fchijn: Zijt gij niet dien gij fchijnt te zijn, Nooit kunt gij roem ontvangen. En een Neger in Misflfippi, die naakt op een blok zat, en over niet meer dan 400 Negers Vorst was j blies de kaken op, en vroeg enen Franfchen koopman; „ Spreekt men in Frankrijk veel van mijne magt j „ pracht, en majefteit?" Het oordeel over mijne geboorterechten , als ook over mijne innerlijke waarde, hangt daarenboven niet van den bepaalden gezigtkring af, waar in ik tegenwoordig mijne Levensgefchiedenis , gewis niet uit praalzucht, maar tot onderrigting fchrijve; en juist deze gefchiedenis, welke op bewijzen en oprechte waarheid gegrond is, laat aan het echte edele Europa het oordeel over, of ik immer een diploma of enen gewet; tigden ftamboom behoefde , om onder de eerfte edelen van enen Staat gerekend te worden, waar ik als Patriot en medeburger befloten heb te leven; maar het welk ik niet had moeten beflniten, wijl voor den echten Edelman de gantfche waereld tot een vrijftad open ftaat; en wijl mijn Vaderland alléén daar is, waar ik burgerplichten en rechtfchapene daden, zonder laag te kruipen, met gewisfen bijval vervullen kan. Genoeg hier van voor tegenwoordig, voor altijd , van den aangeërfden adel mijner geboorte. Het fchrijven van deze weinige bladzijden was voor mijne kinderen noodzakelijk, welke onder de fcepters vaD joseph en fredrik willem tonen zullen, dat zij hunne gunst en beloning waardig zijn; dat zij trenck heten, om in de fporen van humwn vader te treden; A 2 en  4 LEVENSGESCHIEDENIS VAN en dat zij een geluk verdienen, dat mij de Nijd, de Priester Wraakzucht en mijn ongelukkig Noodlot, veellicht ook alleen de verkeerde weg, dien ik infloeg , om recht te zoeken, ontrukt hebben. Deze kinderen zijn allen in de vrije Rijksdad Aken geboren, bij gevolg nergens vafallen, als daar, waar zij eer en brood verkiezen te zoeken. Maar daar , waar zij niet onder de eerden te voorfchijn kunnen treden; daar, waar de waarde des mans naar het gewigt der hofgunst, of van zïjn goudbeurs, of bijgeloof, of laagheid afgewogen wordt, zullen zij het ftof van de ftevels affchudden, en mijn voorbeeld zeker volgen. Ik zelf waggel reeds het graf te gemoet, maar kan echter hem nog, die aan mijnen ouden echten adel twijffelr, met pen, degen, en oirkonden 'er bewijzen van geven. Aan mijne erfgenamen laat ik grote rechten na op geconfisceerde trknckische goederen, en dit boek, dat het door mij zeiven verworven diploma behelst. De getuigen, die de echtheid van hunnen ftamboom bewijzen kunnen, hunne bloedvrienden, leven in Pruisfen in den Herendand; en ik heb gegronde redenen om te hopen, dat zij de asfche van hem, wiens naam zij dragen, niet onteeren zullen. Genoeg voor mij, ook voor hun gezegd , voor wien ik mijnen Levensloop als mijnen zwanenzang fchrijve. Van mijne kindfche jaren zeg ik volftrekt niets. Dit boek zal geen kinder-roman worden; en ernüige gefchiedenisfen , met werkelijk wonderbare voorvallen , vorderen ruimte in deze bladen. Mijn Temperament was fanguineo-cholerisch , en eerst in het 54de jaar mijns Levens werd het cholerifche heerfchend. Drif-  fredrik , vrijheer VAN bek. trenck. 5 Driftige begeerte tot vermaken en lichtzinnigheid waren bij gevolg de aangeborene gebreken, welke mijne meesters te beftrijden hadden; het hart was buigzaam; maar ene edele zugt naar wijsheid, een naarijveringsgeest, ene rustelooze arbeidzaamheid, ene bij alle gelegenheden aangevuurde eergierigheid, waren de drijfvederen, die naar het ontwerp van mijnen opgeklaarden vader, een bruikbaar man uit mij beelden zouden. Naauwlijks was ik jongeling, wanneer reeds een zoort van trotschheid in mijne ziel kiemde, welke op het gevoel mijner innerlijke waarde wortel vattede. Een doorzichtig leermeester, die van mijn zesde tot mijn twaalfde jaar mij leidde, arbeidde onophoudelijk, om deze rijzende trotschheid in ene gematigde eigenliefde te veranderen. Door de gewoonte om beftendig met fchoolboeken bezig te zijn, door aanprikkeling, uitfpannings-uuren en lof, werd mij de arbeid een tijdverdrijf, het leren ene gewoonte, en de ftrengfte op» voeding een last dien ik niet voelde. Mijne natuurlijke vermogens werden diensvolgens richtig aangewend , en door dagelijkfche oefening mijn geheugen zoo fterk, dat ik binnen de twee uuren een gantsch Latijnsch Programma van een geheel vel van buiten leren konde. De meeste fchoolboeken, cicero, corneliüs , curtiüs , virgilius , die ik in het Duitsch , en dan wederom in het Latijn overzetten moest, en de gantfche Heilige Schrift konde ik bij gehele Kapittels opdreunen. Wanneer een jongeling enen geduldigen en werkelijk . geleerden onderwijzer heeft, die hem te gelijk mint, * en vermaak fchept in hem te onderrichten; wanneer deze jongeling van zijn zesde tot aan zijn dertiende jaar, dagelijks van vijf uur des morgens tot zeven uur A 3 des  0 LEVENSGESCHIEDENIS VAN des avonds aan den arbeid gehouden wordt, en te gelijk een gemakkelijk begrip, een gezond lighaam, een navorfchend verfhnd , en een groot geheugen , met ene regelmatige organizatie bezit ; wanneer zijn meester zijne zwakke zijde te neigen, zijn vuur aan te wakkeren, maar tevens zoo te befücren weet, dat het op de aangroeiende hartstochten gene vonken fpreiden kan; dan alleen is het mogelijk, dat een leerling, zoo als ik, reeds in zijn dertiende jaar zijne fchoolftudien volledig en grondig afdoen, en tot de hogere wetenfchappen op ene hoge Schole voortftappen kan. De gantfche Gefchiedenis had ik niet alleen werktuiglijk in het hoofd, maar zoo dat ik 'er ene verltandige toepasfing van wist te maken; en ik had ze zoo vast, dat ik nog heden in het zestigfte jaar mijns ouderdoms bijna alle Roomfche Regenten en Keizers, alle grote mannen en geleerdefk. noemen, cn de eeuw bepalen kan, waar in zij leefden. In de Geographie en Tekenkunde had ik even zoo veel gedaan; en nog tegenwoordig wil ik ieder land, zonder de landkaart in te zien, met deszelfs grenspalen, rivieren, en hoofdlieden op het papier aftekenen. Mijn Vader fpaarde geen geld , waar gelegenheid Was , iets te leren. Met fchermen , dansfen , rijden , en voltigeren werd ik in mijne uuren van uitfpanning bezig gehouden. En wanneer ik eens iets moede was^ of afkeer blijken liet, dan behoefde men mij maar te beloven, dat ik, zoo dra ik mijne les kende,een paar uuren vogel-fchieten, visfehen, of een tourtjen rijden zou; zoo was in één oogenblik alles in het geheugen, en blijdfehap en vrolijkheid verfpreidden zich bij den, jjkengften hoofdarbeid door mijne gantfche ziele. Men  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. J Men bleef echter niet alleen bij dode boeken , die alléén de hersfenen opvullen, en den geleerden vormen. Men arbeidde te gelijk aan het hart, aan het zedelij. ke, aan de zedelijke gevoelens van den jongeling. Van den Katechismus was mijn onderwijzer geen liefhebber. Ik had reeds te veel den Bijbel gelezen, en maakte hem tegenwerpingen, die hij meestentijds met zwijgen en lachen wederlegde. Daarentegen werdt mij Deugd, Befcheidenheid, Matigheid , Beheerfching mijner driften, Grootmoedigheid, Menfchenliefde, Patriotismus, Eergierigheid, Burgerplicht, en Redelijkheid bij iedere gunftige gelegenheid ingeprent. Mijne ouders en leermeesters waren van de Lutherfche belijdenis; gevolgelijk leerde men mij niet geloven , dat men booze werken met goede vereffenen kan, dat men door huichelen voorbidders in den hemel bewegen kan om arme zielen te verlosfen, noch dat men alles blindelings aannemen moet, wat de Priesters willen. Ik kende Rome uit de fchandelijke Kerkelijke gefchiedenis, en heb ten allen tijde enen ongeneeslijken haat tegen Dwang, Bijgeloof, en Bedrog in mijn hart gevonden. Van de lóflijke Duivelsgefchicdenis, van fpoken, dolende fchimmen, en bezetenen was mijn meester ook geen liefhebber; gevolgelijk heb ik in mijne mannelijke jaren gene vooroordelen te beflrijden gehad, welke meuigen vatbaren kop in zulle een doolhof verwarren, uit het welk ten laatften een vrome booswicht, een dweepzieke dromer , of tegengefteld, een losbandig Atheist te voorfchijn treedt. Eeuwigen loon, eeuwigen zegen wensch ik voor de^e weldadige wijze van opvoeding aan de fchimmen van mijnen verlichten va» der, en van den man, welke gekoren werdt om mij te A 4 vos*  8 levensgeschiedenis van vormen. De werking der edele en heilige grpndftejjfngen heeft mij in alle verdrukkingen, die ik beleefd heb, verkwikt, gefterkt, en in den bitterden ftrijd gewapend, En de gantfche inhoud dezer merkwaardige Jevensgefchiedenis zal aan ieder fcherpziend lezer de bronnen ontdekken, uit welke mijne ftandvastigheid in Wederwaardigheden, en mijne mannelijke trotz in de grootfte gevaren voortgevloeid is. Die éénmaal in wetenfehappen finaak vindt, en altijd in derzelver beoefening moedig voord te gaan begoten heeft, dien fchijnt niets onoverkomelijk te zijn; die klaagt ook in den kerker niet over verveling; die Weet de echte geluksgoederen van fchijngoedcren te onderfcheiden, en blijft zeker in alle itormen van het noodlot onbeweeglijk; En valt de hemel in, zoo zal hij hem wel dcldcet?, Maar in zijn' kalme ziel geen' ziddering verwekken. Tijden van uitfpanning durfde men mij niet veel 'Êoeftaan; overal was wat te twisten, waar ik mij in. pengde; en waar lustige (breken gefpeeld werden waar men met verkleden fpoken het gezin verfchrikte of waar fuiker en ooft gefnoept werdt, daar was frits gewis de aanlegger , althands men had op hem altijd Vermoeden. Uier door oefende ik mij in listige uitvluchten, en door noodleugens werd ik een liefhebber, van andere menfchen bij den neus te vatten, en de waarheid listig te bemantelen. Want tegen geweld helpt bedrog op het zekerde. Mijne levendigheid was onbegrensd. Door liefderijke woorden was echter alles van mij te verkrijgenmaar daarentegen door flagen en lage behandeling werd ik   I. De QmuLe iaclientl toe, "wanneer wjj onirler ons lierom —=• labelden „ bl „ a. *  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TEENCK. 9 ik trotfcher en halfhrriger gemaakt. De gantfche aanleg van mijne opvoeding was diensvolgens op eergierigheid , lof, en berisping gegrond. En dewijl vaar. digheid van begrip en aanhoudende arbeid mij vroeger kloek maakten dan alle jongelingen, waar mede ik omging; dewijl ik mij van alle menfchen prijzen, en van velen bewonderen zag; zoo verviel ik ongemerkt van eigenliefde tot trotschhcid , en tot ene zekere menfchenverachting of bedilzucht, die mij tot aan mijne grijsheid aangekleefd heeft, mij vele moeilijkheid in de waereld veroirzaakte, en mijne veder ook dien hekelachtig bijtenden toon inftortte, die alle mijne fchriften doorklinkt; die mij bij die genen, welke mij nier perfoonlijk kennen, in den.naam brengt van een gevaarlijk en onrustig man tc zijn, waar van toch in de daad het tegendeel in mijn gantfche character doorlira alt. Mijn vader was in alles foldaat. Dapper en eergierig moesten alle drie zijne zoons worden. Wanneer dierhalven de een den ander befchimpte of beledigde, zoo mochten wij elkander niet bij het hair krijgen, maar 'er gefchiedde eene ordentlijke uitdaging met houten fabels, die met leder overtrokken waren. De oude zag lachend toe, wanneer wij onder ons herom-fabelden; maar even hier door vervielen wij tot het gebrek, om twist te zoeken, op dat wij bij iedere overwinning geprezen zouden worden. Deze toelating heeft mij en mijn* broeder grote wederwaardigheden veroorzaakt. Niets kon mij meer opwekken, dan wanneer ik enen anderen jongeling prijzen hoorde. Ik wilde meer weten als een ieder, en waar wij dus te zamen kwamen, daar was terftond twist. Dit niet in tijds uitgerooid A 5 ge-  I® LEVENSGESCHIEDENIS VAN gebrek, en de gewoonheid dat ik bij iedere openbare ondervraging altijd de eerfle bleef, hebben enen zoo nadetigen indruk op mijne begrippen van mij zeiven veroirzaakt,dat ik in alle omfhmdigheden mijns levens liever breken als buigen, en voor geen trotsch gebiedend mensch zwichten of wijken wilde; een' ieder'aangreep en beledigde, welke mij fcheen te verachten; en dat ik mij veel te vroeg als een vroegrijp jongeling reeds in de klasfe der grootite mannen dringen wilde. Kier uit groeide de nijd en alle vervolgingen, die ik mij bij vele gelegenheden door ingetogenheid en matiging van den hals had kunnen fchuiven. Maar wanneer de aanval éénmaal gedaan, en de last opgeladen was , dan liet de eergierigheid niet meer toe' te rugge te gaan. Verfcheidene proeven gelukten , en juist hier door groeide het gebrek aan, dat ik met het beste menschlievendfte hart, dat nimmer iemand van mijns gelijken beledigen kon , altijd vreugde bij weldoen voelde, en weerlozen, of hun, die van mijne bevelen afhingen, niet eens te flraffen, veel min te mishandelen vermogt; echter die allen verachtede, en zelfs wel voor goed aanviel, welke met een gebiedenden toon optraden, of als opperbevelhebbers op ene heersclizugtige wijze ene onbepaalde magt over mij oefenen wil» den. Ik had gevolgelijk altijd met machtigen te kampen: juist hier uit, en dewijl ik noch zwichten noch den huik naar den wind te hangen, geleerd had; dewijl mijn leermeester alleen een op mijne talenten verliefd fchoolpedant was, en geen man, die kunde of vatbaarheid bezat, om mijn vuur te matigen.( en mij voor de grote waereld met arglistigheid en geveinsden demoed toeterusten; dewijl mijn verftand te vroeg rijp was, en ik daarom op de hoge fchole te vroeg aan mij-  FREDRlri , VRIJHEER- VAH DER TRENCK. 11 mijne eigene leiding overgelaten werd; juist hier uit zal men in. mijne levensgevallen omftandigheden vinden , die mij in den diepften poel der menfchelijka rampen Horteden, daar ik mij zeiven, mijner bekwaamhcid, mijne krachten te veel toevertrouwde; daar ik voor'den Nijd niet wist te wijken, maar hem veelmeer de wapenen tegen mij in handen gaf; daar ik den tegentend tegen machtige of boze menfchen onder de heldendaden rekende, en gerolgelijk den grootten hoop tegen mij in het harnas joeg; en daar ik bij dit alles ene naar de ftaatsgeteldtenis afgemetene onderwerping niet van den geesfel der flavernij had leren onderfcheiden. Een vijand van alle eigendunkelijke regering zijnde, wilde ik mij gene bepalingen v,an ontzag door zulke bevelhebberen voor laten fchrijven, die ik "verre voorbij zag, die een laag hart bezaten, en in mijne oogen niet dan verachting verdienden. Het ambt had ik niet leren onderfcheiden van den man, die hetzelve bekleedt. Ik wilde overal gerechtigheid, grootmoedigheid , en geleerdheid vinden. Alles moest naar mijne fchoolboeken geordend zijn. Ik begon met be« rispen, dan volgden fpot en hekelende aanvallen; hier uit ontftonden vijanden , dezen wachtten arglistig , wanneer ik in de bewustheid van mijne innerlijke deugd weerloos fluimerde, en altijd bleef ik het gewisfe o& fer der afgunst of der getergde wraak. Bij de edelfte en beste voorzorg voor mijne opvoeding, om een gelukkig man van mij te maken, ontftond dierhalven, door ene oogluiking of veronachtzaming in zulke grondtellingen, die in despotifche ftaten onontbeerlijk zijn, juist het tegendeel van het bedoelde. Een republikainfche , naar verhevene grond- tel-  Iï levensgeschiedenis van Hellingen der edelHe vrijheid en menfchenliefde gevormde-ko-p, zou in fredluk's Staten tot hoge eeretrap-. pen geraken? Welke ene tegenftrijdigheid, welk een verkeerd grondbeginzel! Men trok mij op voor den dienst van een Vaderland, dat onder ene eigendunkelijke regering Hond, met de grondltellingen, met den gantfchen enthufiasmus van een vrijgeboren mensch; men leerde mij den geesfel der flavernij noch kennen, noch ontwijken, maar alleen verachten. Wat wonder, dat ik deszelfs klappen nimmer om mijne ooren dulden wilde, en dan als een rebel behandeld werd! De Heren Reformateurs erlangen hunnen lauwerkroon eerst aan gene zijde des grafs; hier verfmachten zij meestentijds in gevangenisfen, of zuchten in gekkenhuizen. En dien martelkroon zoude ik voorzeker niet verlangd hebben, indien het boek van mijn noodlot te voren aan mij vertoond was geworden. Wonderbaar intusfchen en tevens leerrijk is mijn levensloop buiten twijffel, dewijl men aan mij een voorbeeld vindt, hoe een jong mensch, wiens hart van den edelflen, buigzaamften aart was; wiens opvoeding alle mogelijke voordelen genoot, en met de grootfle zorgvuldigheid behartigd werdt; die volflrekt aan gene euveldaden overgegeven was; die alleen voor wetenfehappen, voor eer en deugd arbeidde; die zich nooit tot kwade gezelfchappen vervoeren liet; die in zijn gantfche leven niet éénmaal dronken was; nooit een minnaar was van het fpel; gene Honden aan den lediggang, noch aan den dierlijken wellust opofferde; die alle mogelijke vlijt aanwendde, en zelfs zonder dwang vele honderd nachten aan de fiudie opofferde, om een bij uitHek bruikbaar man te worden »■ echter in zulk een dool-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 13 doolhof van het noodlot verward werdt, dat zelfs voor een overgegeven booswicht en aartsdeugeniet nog te aanhoudend gruwzaam geweest zou zijn. Ik zal in mijn getrouw verhaal mij zeiven nergens verfchonen, noch mijn voorfpraak worden, waar ik gebreken in mijne gedragingen vinde. Des te meer indruk hoop ik bij onervarenen tot hun voordeel in de toepasfing te verwekken. Dit is het oogmerk dezer oprechte fchildering van mijne, God lof! tot aan het laatfte toneel toe loflijk gefpeelde rol, in het fchrikkelijkst Treurfpel. Het gewoonlijk geluk der jeugd of der kin der-jaren heb ik nimmer genoten. Den gantfchen dag was ik ingefpannen en met leren bezig; dikwijls werd ik daar door zelfs in mijnen llaap geftoord, vooral, daar mijn onderwijzer een oud man was, welke, terwijl hij zelf weinig füep, mij ook weinig rust gunde. De vreugde der jongelingfchap genoot ik nog minder, want in mijn achttiende jaar was ik reeds ongelukkig , en fmachtte onfchuldig in de gevangenis te Glatz. Als man had ik met duizend wederwaardigheden te worftelen; beleefde tweemaal de confiscatie van mijn vermogen, en zat van het zevenentwintigfte tot het zevenendertigfte jaar mijns levens gekluisterd in den kerker te Maagdenburg, zonder het daglicht te aan? fchouwen. Zedert ik mijne vrijheid weder bekwam, had ik befiendig verdrukkingen en vervolgingen te beftrijden , welke het laatfte deel dezer gefchiedenis tot verbazing van alle gevoelige lezers, en tot openlijke fchande mij. ner vijanden bekend maken zal. Nu ben ik een grijsaart. De zwakheden des ouderdoms breken hervoort. De  14 levensgeschiedenis van De levendigheid van den geest verdwijnt, het vuur wordt uitgedoofd, het gebouw des ligbaams zakt in, de krachten die tegenfland boden zijn verzwakt; krankheden treden te voorfchijn, en vorderen een nieuw zoort van geduld, dat mij tot dus verre onbe.* kend was. Mijne kinderen komen aan ; ik maak mij verwijten, dat ik hunne rechten door mijne onbuigzaamheid verkort zie. Voorwaarts zie ik niets als zorgen; om mij heen niets als gevaarlijke vijanden; en achter mij word ik reeds de opgaande Zon van den roem gewaar, die mij na mijnen dood gegeven zal worden, maar welker ftralen mij noch verkwikken , noch mijne groeve verlichten kunnen. Ik gevoel alzoo dat geen, wat de wijze gevoelt, die de waereld en menfchen kent. Ik gevoel, zeg ik, dat ik genoeg geleefd heb, en hijg naar rust, die voor mannen van mijnen aart eerst aan gene zijde des doods te hopen is. Gelukkig hij, die nevens mij bij den aanblik van denzelven met seneca zeggen kan: Si Deus mihi largiret facultatem, ut ex hac aDtate repubefcerem, & in cunis vagiam, valde recufarem, quia nolo a carcere ad carcerem revocari, Nee mihi libet deplorare vitam, nee me vixisfe pcenitet; quia fic vixi, ut me fruftra natum non exiftimem; dat is: „ Wanneer God mij vergunde, om wederom te ,, verjongen, en in de wieg te krijten, zoude ik „ 'er hartelijk voor bedanken, om dat ik van het „ einde van mijnen loopbaan niet tot deszelfs be„ gin begeer te rug te keren. Ik heb echter geen „ zin,  fredrik, vrijheer van der trrnck. if zin, om mijn leven te betreuren, en het be« „ rouwt mij niet, geleefd te hebben, dewijl ik ,, zoo leefde, dat ik overtuigd ben, niet te ver„ geefsch geboren te zijn. " Zoo fprak de Heiden seneca, Ik daarentegen kan als Christen in mijn leven aan een ieder Monarch, en in den dood aan mijnen God, zonder fchaamrood te worden, zonder Hameien, zonder vrees, toeroepen; „ Heer! handel met mij naar mijne werken!" En de bewijzen hier van fteken in dit waarachtig verhaal. Ik hield mij terflond bij den aanvang mijner gefchiedenis een weinig bij mijne kindfche jaren op, want deze zijn de gewigtigften , dewijl ons volgend lot meestendeels van de wijze onzer opvoeding afhangt. De gebreken in de mijne heb ik aangewezen. —- En mijne altijd kwijnende ziel, mijn beftendig bezig hoofd, en het mij ingeboezemd gezwollen gevoel van mijne waarde, van mijn recht als mensch, waren juist de werktuigen niet, Ij's men nodig had, om onder ene alleenheerfching tot den trap van enen eerlten medearbeider opteklimmen. ' Lieden van zulken opleg, opgeklaarde redelijke mannen, worden altijd van het beftier des roers weggedrongen, en alleen als pleiroejers, en om in kluisters te dienen, gebruikt. Had mij integendeel mijn onderwijzer de kunst van te veinzen, huichelarij, en kruipende laagheid voor de Goden der aarde geleerd; dan was ik reeds overlang Veldmaarfchalk, dan was ik nog in het gerust bezit van mijne uitgellrekte Huogaarfche goederen, en had mij-  l6 levensgeschiedenis van mijne beste jaren niet in den kerker te Maagdenburg wegge zuchc. Hoe gewigtig is dierhalven in iederen fhat een opvoedings.inllitut, waar in de grondbeginzelerr hetzelfde doel met dat der wetgevende magt beogen moeten; en hoe geweldig kunnen de beste ouders in het kiezen van meesters voor hunne kinderen, en in het vormen van ontwerpen tot hun geluk dwalen'. Bij voorbeeld : Wanneer in een land , waar het despotismus heerscht, een jongeling van uitmuntende vermogens tot Vaderlandsliefde, tot verhevene handelingen, tot deugd, en tot edele eergierigheid aangelegd wordt; wanneer alle zijne begrippen opgeklaard wordende tegen vooroordelen ftrijden, en gerechtigheid en rechtfehapenheid alleen het oogmerk zijner wenfehen is —— Dan wordt hij gewis geen lieveling van hec Hof, geen Vizier, veel minder een Directeur der Polizeij of Juftitie ; maar zekerlijk een tegenipreker, een verworpene, een ongelukkig man, of zelfs wel een oproermaker. In zulke Staten is de Paap dc zekerfte, de beste leeraar in alle fenolen, univerfheitefl, en bicchtftoelen. Daarentegen zal ook in dezelve in eeuwigheid geen groot man , geen marcellus , noch scipi® , noch newton, noch leibnitz hervoortkiemen: cicero zal verdommen, cato den dood kiezen, en socrates den giftbeker drinken moeten. Zal een borst, die veel genie bezit, onder de lei» ding van Priesters opgetogen worden, en niets dan den drogen Kacechismus leren; dan gelooft hij gewis in zijne rijpere jaren volftrekt niets, geeft zich aan alle razende hartstochten met volle woede over, of wordt  TREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. t? wordt naar de grondftellingen zijner kerk een aflatenkramer , een rechtzinnig booswicht, of een vrome fchurk. Zoodra de grondzuilen der opvoeding op blinde gehoorzaamheid rusten, en de despotifche fcep* ter door den iheokratifchen onderfteund wordt, dan hebben zekerlijk alle mannen van mijnen aart ook mijn lot te wachten Men fchildert hun den kortzichtigen als o mistige koppen af, en hun offermes was reeds genepen, eer zij tot het moordaltaar der Deugd en Menfchenpligr voortgefleept werden. Voor het overige zal ik bij gelegenheid van de wijze mij ier eigene opvoeding, die zekerlijk ene der edeU fte en beste was, nog het volgende aanmerken: Met enen levendigen geest j een vuurig temperament , enen gelukkigen en -groten genie, zijn ook altij l grote fouten en uilfporigheden verbonden. Wié hier bij niet zomtijds veiftandige oogluiking gebruikt $ en tegen de Natuur alleen met dwangmiddelen arbeidt, die zal zijn doel voorzeker misfen. Wie uit enen fauguineo-cholerifchen jongeling door dwang enen ftrengeu huishouder, een' kasfier, een' rentmeester maken wil, die is bedrogen, en bevordert het ongeluk van zijnen opvoedeling. Mijn hoofdgebrek was ten allen tijde ene overgedrevene milddadigheid en openhartigheid. Ik gaf meer dan ik geven moest, en vergat mij zei ven. De grond daar toe lag misfchien in trotschheid, welke de zugc tot zelfsbehoud overwon. Ik verliet mij te veel op mij zeiven ^ geraakte in verlegenheid, hierdoor in allerhande verdrietelijkheid, en was werkelijk een verkwister in het weldoen. Waarom? dewijl ik in mijne Kindschheid de waarde des gelds zoo weinig leerde kennen; en daarentegen in jongelingsjaren , door' de h DEEL, B VOOr-  18 levensgeschiedenis van voordelen, welke de natuur mij gegeven had, fa, zulke gelukkige omftandi2heden geraakte, dar het mij nooit aan geld ontbrak; waar van men in een bedekt verhaal den neutel in dit boek vinden zal (ia}. Nu eindelijk verder tot de gefchiedenis zelve. In het jaar 1739, en dus in het dertiende van mijnen ouderdom, vond mijn vader het reeds noodzakelijk, dat ik mijne ftudien op de hoogefchool begon, en weikelijk ingefchreven werd, en mijne meesters achtten''er mij bekwaam toe Men gaf mij over aan den beroemden Profesfor kowalewskij, weike vele grote mannen voor het vacerland gevormd had. Bij hem was ik , nevens veertien andere Edellieden uit de beste familien des Rijks, in de kost, en inwoning bedeed. De dwang, de orde, de ftrenge oefening in dit leerhuis geviel den nieuwgebakken fludent niet. Ik was onder meer dan 3500 de jongde in jaren, en wist meer dan dudenten van vierentwintig jaar. Een ieder bewonderde mijne jeugd en mijne vatbaarheid, dewijl het bijna zonder voorbeeld is, dat een jongeling van dertien jaren reeds op Lutherfche univerfiteiten dudent wordt, en in daat is, om juridifche collegien , en alle hogere leerdoelen'ie bezoeken. Dit alles vermeerderde mijne weetgierigheid, maar te gelijk ook mijne eigenliefde. In Maart 1740 dierf mijn rechtfchapen vader, en mijne moeder begaf zich in een tweede huwelijk met den Graaf lostakge, Overften lieutenant van het Kiowfche Kurasfiers-Regiment, verliet Pruisfen, en volgde haren man naar Breslau. Mijne zuster huwde aan den enigen zoon van den ouden Generaal der Kavallerij, van wal- dow , (*) Zie beneden, bladz. 26.  fredrik, vrijheer van der trenck. iq Dow, welke den dienst verliet, en met haar naar zijne goederen te Bammer, in het Brandenburgfche, gelegen, woonen ging. Ik verloor aldus alles wat mij lief was, en mijn twede broeder lodewijk trad als vaanjonker in het Kiowfche Regiment; den jongden daarentegen nam mijne moeder mede naar Silenen. Nu was ik alléén, en aan mij zeiven overgelaten. Mijn voogd was de Prafident van het Hofgericht van dersckau, mijn grootvader, een der geleerdde mannen van het land. Deze beminde mij boven mate; hij vondt vermaak in mij te onderrichten, en veel kennis heb ik aan zijn onderricht te danken. Hij was trotsch op zij. nen neef, daarentegen vergaf hij mij alle kleine buitenfporigheden liefderijk, en verfchafie mij meer geld dan ik nodig had. In mijne dudien verzuimde ik niets. Hoorde de collegien over de Rechtsgeleerdheid, de Natuurkunde, de Mathefis, en de Philofophie te gelijk, repeteerde ze allen in privaat-uuren bij mijnen Profesfor te huis, en was om mijn geoefend en buitengemeen geheugen de lieveling, en de bewondering van alle mijne leeraars. Ook in de Ingenieurskunst was ik rasch een der bekwaamden in het tekenen. En de Italiaanfche en Franfche talen had ik te huis reeds geleerd. Op het einde van het jaar 1740 geraakte ik in twist met enen zekeren Heer van wallenrodt , die met mij in hetzelfde huis dudeerde. Een kerel als een boom, en zeer fterk zijnde, verachtte hij mijne jeugd, en gaf mij een oorvijg. Ik daagde hem als ftudent voor den degen. Hij verfcheen niet, en fpottede met mij; dierhalven koos ik mij een' feconde, en greep hem op de ftraat met den degen in de vuist aan. Wij vochten met Ba «1*  10 L E V E N S G E*S CHIEDEN1S VAN elkander, en ik had het geluk, hem in den arm, en ten laatften in de hand te wonden. Doctor kowalewskij , mijn Huisheer, verklaarde mij bij de univerfireit. Ik werd mee drie uuren arrest bij den pedel geflrafr. Maar mijn grootvader, aan wien mijne vurigheid behaagde, en die mijn gedrag bij bet beledigen mijner eer prees, nam mij terftond uit dit huis, en gaf mij over aan den Profesfor van het Grabenfche Stipendien-collegie, chïistiani. Hier genoot ik nu de volknrnenfte vrijheid; en aan dezen man heb ik alle mijne Phyfilche kennis, en vele wetenfehappen te danken. Hij beminde mij als een vader, hield zich zomwijlen tot middernacht met mij alléén in geleerde gefprekken bezig, en bracht mij den waren fmaak voor Literatur, en voor de verhevene wetenfehappen aan. Hij leerde mij de eerlie groncibeginzelen der Menfchenkennis, Phyfiologie, en Anatomie* en onder zijne voorzitting hield ik in het jaar 1742 ene openlijke redevoering en twee verhandelingen, met algemene toejuiching; want niemand had voor mij nog deze eer in zijn zestiende jaar genoten, of zoo vroeg deze proeven gegeven. Drie dagen na de laatfte verhandeling werd ik door enen zekeren twistzoeker en voorvegter uitgedaagd, en bijna gedwongen, om met hem te duelleren Ik bracht hem ëeri' Heek in de dife toe, en verfcheen fchieli-'k, met fierheid, op de univerfiteit met een' groten houwer en de handlchoenen van den voorvegter. Deze waren reeds de gevolgen mijner opvoeding, die mij gewis tot een twistzoeker gemaakt, en bij het nog heviger blakend vuur der jeugd in het diepfte ongeluk geftort zoude hebben, indien ik niet een goed ge-  FREDIUK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 21 gevoelig hart van de Natuur ontvangen had, dat mij tot het pad der Deugd te rug dwong. Naauwtëjpks veertien dagen na dit voorval beledigde een Lieuienant van het guarnifoen mijnen vriend, die een verzaagd hart in den boezem droeg. Ik nam de zaak voor hem op; z >cht gelegenheid, vondze, wij vochten omftreeks de plaats van het kafteel, en mijn partij ging met twee w-nden naar huis. Hier moet ik tot opheldering alléén dit aanmerken, dat de uuiverfneit toenmaals grote voorrechten genoot; het duelleren was nog ene eer en geoorlofd, en bijna niet te belenen; dewijl ongeveer *oo Lijf- en Courlandfche, Zweedfche, Deenfche, en Poolfche vurige edellieden te Koningsbergen ftudeerden. Zedert is alle die wanorde beteugeld geworden; daarentegen de univerfiteir in verval geraakt,tot dat eindelijk tegenwoordig betcliaafdere zeden de ituderende jeugd overtuigd hebben, dat men op univerfiteiten om ftrijd leren , maar niet vechten , noch zich de leden verminken moet, die alléén voor het Vaderland met eer bloeden kunnen, In November 1742 zondt de Koning zijnen Generaai adjudant, den Baron willich van lottum, met ene commbfie naar Koningsbergen, Hij was afin mijne moeder verwant. Ik at met hem des middags bij mijn' grootvader; hij liet zich met mij in gefprek in, en onderzocht mij door verfcheiden vragen. Eindelijk wierp hij uit fcheits het voorftel op, of ik niet met hem naar Berin reizen, en voor het Vaderland den degen aangorden wilde, gelijk alle mijne voorvaders gedaan hadden? Hij voegde *er bij, dat bij de armee betere en eerwaardiger' gelegenheid tot vechten is, als op de univerfueit. Soldatenbloed vloeide in mijne B 3 aders'  c2 levensgeschiedenis van aders; terftond zeide ik ja, en binnen weinige dagen reisde ik mee hem naar Potsdam. Daags na onze aankomst werd ik aan den Koning voorgefteld, die mij reeds van het jaar 1740 kende, wanneer ik door de unïverficeit als een der bekwaamde alumni voorgefteld werd. Minzaam en liefderijk werd ik ontvangen. Enige richtige andwoorden op frediuk's verlichte vragen, en mijn gehele voorkomen, mijn gantsch fier gelaat, geviel hemj en terftond ontving ik het uniform der garde du corps, als cadet, met verzekering van toekomdïge bevordering, welke naar mijn gedrag zoude afgemeten worden. De garde du corps was toen de kweel:- en leerfchool der Pruisfifche Kavalierij. Zij beftond maar uit één esquadron uit de gantfche armee uitgelezene lie. ■ den. Het uniform was het prachtigfte in Europa, en de equipagie van een officier kostte 2000 rijksdalers, dewijl de gantfche kuras met maïfif zilver overtogen was, en met zijn bfeflttg en tuig alleen op 400 rijksdalers te flaan kwam. Het esquadron beftondt maar uit 6 officieren en 344. man. Maar wij hadden altijd 50 of 60 ruiters boven het getal, en ook even zoo vele paarden. Want alles , wat de Koning fchoon vondt, werdt voor de garde gefchikr. De officieren van dit corps zijn de uitkiezende mannen uit 2iie de Pruisfifche Staten. De Koning zelf vormt hun; dan worden zij gebruikt, om de gantfche KavaHeriï de manoeuvres te leren, en zijn of in korten tjd bevorderd, of door de minfte fout gekasfeerd, of onder de guarnizoens regimenten gedoken- Zij moeten tevens van goeden huize en bemiddeld zijn, en zulke eigenfehappen bezitten, dat zij aan het hof zoo 'ïÏSJjS p ft wel,  FREDRIK, VRIJHEER- VAN DER TRENCK. 23 wel , als in de armee, tot alles gebruikt kunnen worden. , , , oo„ Geen foldaat op aarde wordt meer geplagd, als e n garde du corps. Want in vredestijden heb ik ukwijls, in acht dagen, niet zoo vele uuren tot rust ove. ng gehad. Des morgens ten vier uuren vangt reeds het exerceren aan. Alle proeven, die de Komng met de wam **** wil' gefchieden dan- Men fpn"2 over grafren van drie, dan vier, dan vijf, en zes voet, dan wijder, tot dat enige in deze proefnemingen den hals breken. Men fpringt over tuinen, maakt carrière attaquen • van ene halve mijl; en dikwijls kwamen wrj van het exerceren met enige doden en invaliden op paarden te rug. Dikwijls ghv;en wij namiddag met verfche paarden wederom uit. En in Potsdam werdt zomüjds in een' nacht tweemaal alarm geblazen. De paarden (tonden in de koniuglijke rijdftallen; en die met binnen acht minuten gezadeld en gewapend voor het flot verfcheen, die moest veertien dagen in arrest. Naauwlijks was men te huis in bed, of'er werdt weder geblazen, om de waakzaamheid der jongelingfchap te oefenen; en in één jaar heb ik in vredestijd drie paarden verloren, die in het exerceren en ipnngea over de gfflfteffl de poten braken of overreaen werden. Kortom T de garde du corps verloor toenmaals in vredesjaren meer menfchen en paarden, dan in het vervolg in twee bataüles met den vijand. Wij hadden toenmaals drieërlei kwartieren. In den winter, gedurende de Hoffeesten en Opera, te Derlin; in de lente, in den exerceertijd, te Charlottenburg; eu den zomer door te Potsdam, of daar, waar de. Koning was. Alle zes de officiers hadden de tafel bij den Ko B 4 nin2 5  24 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ning- en op galadagen bij de Koningin. Cowolgeïij* kan 'er op aarde geene betere leerfcboM zijn, bet zij voor den foldaat, of voor den man van de waereld, dan deeze. Ik was naauwlijk zes weken cadet geweest, wanneer mij de Koning na de kerkenparade aan een zi'de riep, en wel een half uur lang in alle vakken examineerde. Hij beval mij den volgenden dag bij hem te komen. Hij zettede mijn,bij hem zoo Wonderbaar geroemd flerk geheugen op de toets. Hij leide mij 50 folda' tennamen voor, en binnen vijf minuten kende ik ze Van buiten. Hij gaf mij ftof tot twee brieven , die ik m het Kranrch en Latijn re gelijk vervaardigde; en waar van ik 'er één zelf fchreef, en één in de pen Acteerde En in aller ijl moest ik met een potlood een landüreek opnemen. Terftond benoemde hij mij tot kornet van de garde du corps; en iedere uitdrukking zijner koninglijfcé weliprekendheid was een vuurvonk, die mijne gantfche ziel voor hem, voor zijnen dienst, en voor het vader, land in helle vlam ontbranden deedt. Hij fprak als Koning, als vader, en re gelijk als kenner en hoogichatter van uitftekende vermogens; hij zag en gevoelde, Wat van mij te vvagren was, en van dit ogenblik afwas hij zelf mijn !eeraar,mijn vriend, en mijn Monarch. Mijn cadettenftand had dus naanwlijks zes weken geduurd; en weinigen kunnen zich beroemen, in mijn vaderland, onder den fcepter van den wijzen fredrik zulk een geluk beleefd te hebben. Nu was ik officier van de eerfte garde. De Koning |efchonk mij met ene kostbare equipagie, en ik was  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 25 van nu af een hofmeier, een geleerde, en een officier bij ,!e fchoonfte, eerwaardigfle, en leerrijkde foldaten* febóol in Europa, Ik legde mij met onbepaalden vlijt op den- dienst toe, zoo dat de Koning mij in Augustus 1743 reeds uitkoos, om aan de Silefifche Kavallerij de nieuwe manoeuvres te leren, welke eer voor mij nog aan genen jongeling van 18 jaren wedervaren was. Dit werdt echter verijdeld. Wij hadden in den winter ons gnarnifoen te Berlin, waar de officiers aan het hof aten. En, daar het gerucht van mijn buitengemeen vatbaar geheugen mij rasch bemind en bekend maakte, zoo leefde niemand op aarde aangenamer dan ik. De Monarch beval mij zelf aan zijn geleerd gezelfchap. MAUPERTIUS, JORDAN, LS. METTIUE , PÖLLNITZ Wer- deii mijne vrienden. Ik arbeidde bij dag in de foldaten» fchool, en des nagts aan de uirbreiding mijner kundigheden. pöLLtUTZ was mijn leidsman en boezemvriend , en over het algemeen was mijn geluk benijdenswaardig. In het jaar 1743 was ?£ reeds tot de lengte van vijf voet en elf duim opgegroeid; de Natuur hadt mij gene voordelen onthouden, waar door men zich behaaglijk maken, en de harten der menfchen gewinnen kan. Ik leefde, zoo als ik meende, zonder vijand, zonder benij. der , en mijn wellust beftond in het edelst zoort van eerzucht. Tot hier toe had ik nog volftrekt niets van liefde of tederheid gevoeld. En het fchrikkelijk aanzien der hospitalen in Potsdam hieldt mij van alle uitfporigheden te rug. M:;ar in den winter van 1743 werden de trouwpleg» tigheden gevierd van des Konings zuster in Zweden, de tegenwoordige Koninginne Weduwe, en moeder van B s <-en  üó levensgeschiedenis van den fegerenden Guflavus, Ik had daar bij de wacht; en hier was eigenlijk de plaats, waar mijne eerfle lief. desgefchiede iis een aanvang nam, waar van ik in den zamenhang van mijn verhaal heen en weder iets zeggen moet. > Het was ene dame, die ik niet dan met eerbied befchouwen kon ; en dewijl ik geen' avontuur-roman fchrijve, maar een droog verhaal, zoo zeg ik alleen kor* telijk, dat aan beide zijden deze liefde onze eerfle was , en dat ik nog tegenwoordig geen ongeluk betreure, dat in den flroom mijner weder waardigheden uit deze edele bron ontfprong, of zich met dezelve veréénigie Het geheim gaat gewis met mij in het graf. Ln ofichoon dit ftilzwijgen hier en daar ene donkerheid of ledig vak in dit treurfpel vcroir^akr, en hier door voor den le^er menig raadsel onoploslijk blijft, zoo wil ik toch liever de befchuldiging van onduidelijkheid of terughouding dulden, dan ondankbaar jegens mijne vriendin handelen. Aan haren omgang, aan hare fcherpzlnnigheid, aan haar vermogen om mij gantsch aan zich te ketenen, heb ik de befchaving mijner zedelijke en perfoonlijke ei^en. ichappen te danken. Ook in het diepfte ongeluk heeft zij mij nooit verlaten , nooit veracht, noch verlochend; cn art mijne kinderen alléén zal ik flervend zeggen, aan wie zij eigenlijk mijn behoud, en bij gevolg hun aanzijn te danken hebben. Nu was ik in Berlin aan alle kanten gelukkig. Ik was geacht; mijn Monarch gaf mij bij alle gelegenheden blijken zijner genegenheid, en mijne vriendin gaf mij meer geld dan ik nodig had. Van mijnen vader had ik alleen het trencksche ftamgoed Groot Scharlack geërfd, dat voor Soo dalers verpacht, en voor mijne toenmalige behoeften op verre na niet toereikende was. In-  fredrik, vrijheer van der trenck. 2f Jnrusfchen bleef deze heimelijke verbindtenis zelfs aan mijne beste vrienden onbekend. Een paar maal werdt mijne afwezigheid uit Potsdam en Charlottenburg ontdekt, en met arrest geboet. Maar de Koning was met de ontfchuldiging te vrede, dat ik op de jagt geweest was, en lachte minzaam bij het geven van het pardon. Ondertusfchen had gewis niemand zijne dagen aangenamer nog nuttiger doorgebracht, dan ik in Berlin. jam mer was het maar, dat dit geluk kort duurde. Kort breek ik hier van af, zoo gaarne ik 'er anders ook veel van verhalen mogt; want in deze tragifche levensbefchrijving voegen gene verliefde avonturen. Ik zal in raiine ware gedaante voor de Duitfche waereld optreden, Ik zal door mijn voorbeeld onderwijzen; en edele gevoelens van medelijden en ene verdiende achting inboezemen. Ik zal te gelijk bewijzen, waar door mijne kinderen zoo grete, rechunatig bezetene rijkdommen verloren hebben. Mij ontbraken honderdduizend man, om ze weder te veroveren; maar mijne rechten en aanIpraken wil ik toch ten rnmlten in het helderst licht "gezet aan mijne erven achterlaten. In den aanvang van September 1744 brak andermaal het oorlogsvuur tusfehen Oostenrijk en Pruisfen uit; wij ni-jcheerden in aller ijl en ongehinderd door Saxen na Praag. Wat de grote fred.uk ons denzelfden morgen, toen wij gezairkntlijke officiers bij den afinarsch voor hem te Potsdam verfchenen, met werkelijk roerende weemoedigheid zeide — dit wil ik niet melden in bladeren, die in Weenen gedrukt worden. Wie ooit zijne en theresia's levensbefchrijvingredelijk, en zonder vrees of vleierij fchrijven durfc, die kan bij mij aanmerkingen vinden, maar die nooit, onder mijnen naam be«  28 LEVENSGESCHIEDENIS VAN bekend zullen worden. Ieder Monarch bewjjst, dat hijrecht heeft, wanneer hem de lust bevangt, om oorlog re voeren; en aan weêrskanten bidt men in de kerken om zegen over de wapenen en de regtvaardige zake. Genoeg gezegd! Deze reis gespte Fi tig. Deze reis verdiende ik ftraf, en werd geprezen. Is dit niet een zichtbaar afbeeldzel van onze gewone lotgevallen in de waereld? Doe menig Generaal heeft door ene werkelijke fout een flag gewonnen, die in het vervolg aan zijne kloekheid toegefchreven werdt? -— vele voorvallen mijns levens , waar ik rcem , goedkeuring, eer, en achting had moeten verwerven, waren fmaad, verachting, en ketenen mijn loon; en de Monarch, wien ik met lijf en ziel diende, werdt door achterklap en waarfchijnlijkheid misleid, velde een overijld oordeel, en ftrafce mij als enen trouwlozen en misdadiger. Ondertusfchen was de vrees, dat de waarheid, die door zoo vele getuigen kon worden uirgebragt, bekend mogt worden, en dat men mij dan openlijk belchimpen zou, ene foltering, die mij van alle rust en vreugde beroofde. Ik nam mij dus voor, om bij de eerfte gelegenheid den Koning de waarheid te verhalen. Deze gelegenheid deedt zich weinige dagen daar na op. Wij marcheerden. De Koning naderde de divifie , welke ik geleidde , wenkte mij, en fprak mij. aan. trenck!  FREDRIK ) VRIJHEER VAN DER TREHCK. 33 „ trenck! verbaal mij nu eens, hoe het bij het „ laatfte fourageren toeging." Ik dagt, dat ik reeds verraden was. Maar de Monarch maakte bij deze vraag ene zoo vriendelijke miene, dat ik op nieuw moed vattede, en hem alles droog verhaalde, zoo als het gebeurd was. Ik bemerkte ver. wondering in zijne mij reeds bekende gelaatstrekken , maar ook, dat mijne openhartigheid hem geviel. Dit ogenblik maakte ik mij ten nutte, door iets voor tedragen , dat hij mij op nieuw beloofde , zoo, dat hij mij niet eens een verwijt deedt. Hij fprak een half uur lang, niet als Koning, maar als leeraar en vader; prees mijne openhartigheid, en befloot met deze woorden, die ik in eeuwigheid niet vergeten zal — „volgt gij mijnen raad — vertrouwt „ gij u gantfchelijk aan mij toe dan zal ik een „ man van u maken." Wie gevoel heeft, die oordele, wat voor een indruk ene zoo grote Koningiijke handelwijs in mijne ziel veroirzaatte. Van dit ogenblik af was mijn gantfche wensch, mijn doel, de eer, voor mijnen Koning te arbeiden, voor mijn Vaderland te bloeden. Het gantfche vertrouwen van dezen fcherpzienden Monarch was van dit ogenblik af aan voor mij gewonnen, en ik ondervond, den gantfehen winter door, dagelijks bewijzen van hetzelve te Berlin; ik werd meestentijds mede in zijne geleerde gezelfchappen getrokken; en mijn uitzicht in het toekomftige was benijdenswaardig. Daarenboven ontving ik in dezen winter, meer dan 500 ducaten aan gefchenken; en de Nijd begon fchielijk hare treken aan mij uit te oefenen, dewijl ik voor een' hoveling ene al te redelijke, te openhartige ziel bezat. I. DEEL. C Nog  34 levensgeschiedenis van Nog één voorval moet ik van dezen veldtocht bekend maken , dat in de gefchiedenis van fredrik merkwaardig is. Eij de retirade uit Bohemen was de Koning zelf, benevens de garde te paard en te voet, het piquet van de kavallerij, het gantfche hoofdkwartier, en het twede en derde bataillon gardes in Kollin ; wij hadden maar vier veldftukken bij ons; ons Esquadron lag in de voorffad. Tegen den avond werden onze voorposten in de ftad gedreven; de huzaren jaagden alles na binnen het gantfche oord wemelde van vijande¬ lijke lichte troupen, en mijn Commandant zondt mij aan den Koning, om order te halen. Na veel zoekens vond ik den Koning op den kerktoren met den verrekijker in de hand. Maar nooit heb ik hem zoo onrustig, zoo befluiteloos gezien als op dezen dag. ——- Het bevel was: Wij zouden terftond retireren, door de ftad marcheren, en in de andere voorftad gezadeld en getoomd gereed (laan. Naauwlijks waren wij in dezelve, wanneer een regen ons overviel, en de dikfte duisternis aanbrak. Tegen 9 uur des avonds verfcheen trenck met zijn Pandouren en Janitzaren-mufiek, en ftak enige huizen aan men werdt ons gewaar, en begon uit de venfters te vuren. De verwarring werdt algemeen de ftad was zoo vol, dat wij niet binnen konden; de poort was gefloten, en over dezelve fpeelden onze kleine veldftukken heen. trenck: had het water laten afgraven, en omftreeks middernacht Honden wij met de paarden tot  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 35 tot aan den buik in den vloed, werkelijk weerloos. Wij verloren zeven man, en mijn paard was aan den hals gewond. Zeker is het, dat in deze nacht de Koning en wij allen gevangen zouden zijn geweest , wanneer mijn neef zijnen voorgenomenen ftorm (gelijk hij mij in het vervolg zelfs verhaalde) had kunnen uitvoeren. Maar door een kanonskogel werdt hem de voet verbrijzeld. Men droeg hem te rug en het Pandourenvuur had een einde. Daags daar aan verfcheen het Nasfaufche corps tot onze hulp. Wij verlieten Kollin, en gedurende den marsch zeide de Koning tegen mij ,, uw „ fchone heer neef had ons dezen nacht enen vuilen „ (treek kunnen fpelen; maar volgens het bericht van „ Deferteurs is hij gefchoten geworden." Hij vraag. de mij, hoe na ik aan hem verwant was en daar bleef het bij. In het midden van December raakten wij binnen Berlin. Hier was ik nu weder de gelukkigfte mensch, en werd met opene armen ontvangen. Maar ik was minder voorzichtig , dan in het vorige jaar; misfchien werd ik ook meer gadegeflagen. Een Lieu- tenant, die tellens een openlijke Ganimedes was, (en tegen wien ik behalven dat reeds enen natuurlijken haat, gelijk tegen alle fchoften van dien aart, in den boezem gevoelde) tastte mij wegens mijne geheime liefde met Hekelende woorden aan: ik noemde hem enen et cetera wij grepen na den degen, en ik bracht hem een houw toe. Bij de Kerkenparade, op den eerden zondag, die na dit voorval volgde, zeide mij de Koning in het voorbijgaan. — „ Mijnheer! de donder en blikfem zal u op het hart 5, vallen ■ neem u in acht." > C ft En  3n.  7<5 levensgeschiedenis van tot alles te verleiden, zoo rasch zij 'er maar voordeel in zien. Niemand hunner kan zijn affcheii krijgen, en arm en behoeftig zijn zij daarenboven. Een ieder dagt zijn geluk door mij te zullen maken; ik had al. tijd geld wat was gemakkelijker, dan daar vrien¬ den te vinden, waar een ieder met zijnen toeftand te onvreden was, en maar na gelegenheid wenschte, om het ilavenjok af te werpen. schell was een mensch van gantsch buitengewone talenten, fprak en fchreef zes talen,en bezat den kern van alle fchone weten'fchappen. Hij had onder het regiment van fouquet gediend. Zijn Overfte, die een Pommeraar was , hadt hem chicanes gemaakt. fouquet mogt genen geleerden officier lijden, en hadt hem na. het guarnifoens-regiment gepromoveerd. Hij vroeg tweemaal om zijn ontflag; en de Koning dreigde hem met arrest in de vesting. Daarom alléén befloot hij te dcferteren, en zich te wreken, wanneer hij mij, fouquet ten trots , uit de gevangenis bevrijdde. Ik zal beneden nog iets meer van dezen gantsch zonderlingen man verhalen , om hier ene merkwaardige fcene van mijn levensloop niet af te breken. Wij fpraken af, dat bij zijne aanflaande wacht alles ge. fchikt zou worden, om dan bij de volgende den aanflag uit te voeren. Alle vier dagen trok hij ter wacht, bijgevolg zou de vlucht binnen acht dagen bevverkitelligd worden. Nu was intusfcden, uit hoofde van een en ander vermoeden, dat de officiers te vertrouwelijk met mij omgingen, een bevel gekomen, volgens het welk mijne deur altijd gefloten bleef, en mij het eten door een venfter, in het midden van dezelve, werdt toege- reikt.  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 7? reikt. De Major hadt den fleutel, en het was op ftraffe van casfatie verboden, mee mij te eten. Maar de officiers hadden enen loper laten maken, en zaten halve dagen en nachten bij mij. Tegen mij over was de gevangenis van enen zekeren Kapitain van damnitz. Deze was met de compagnie's gelden uit Pruisfifchen dienst gedeferteerd , werdt Hopman bij het regiment van zijnen neef in Oostenrijk, en, daar hij zich door dezen in den veldtocht van 1744 als fpion van hem gebruiken liet, in het midden der Pruisfifche armee in een' boerenkiel gevangen, herkend, en na verdiensten tot de galg veroordeeld. Door voorbede der Zweedfche volontai- rén, die toen bij de armee waren, kreeg-hij pardon, en zat te Glatz voor zijn leven gevangen cum infamia. Deze llegte karei nu, die echter door voorfpraak na een tweejarig arrest niet alleen zijne vrijheid bekwam, maar zelfs bij het regiment van zijnen neef overfte Lieutenant werdt, was toenmaals de door den Plaatsmajor aangeftelde heimelijke fpion over de arreftanten, en hadt bericht, dat, niet tegenftaande het fcherp verbod, de wachthebbende officiers den meesten tijd bij mij doorbragten. Nu trok schell den a4ften December op de wacht; kwam terftond bij mij binnen , bleef lang bij mij, en alles zou op dezen dag afgefproken worden, hoe wij bij zijne volgende wacht ontvluchten zouden. De Lieutenant van schröoer was juist dezen dag bij den Commandant ten eten verzocht, en hoorde toevallig van deszelfs Adjudant, dat hij order hadt, om den Lieutenant schell van de wacht te laten aflosten, en terftond te arrefteren. schröder, die van ons gejieyn wist, dagt niet an« ders,  78 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ders, als dat wij verraden waren; fchoon het niets anders was, gelijk ik nader gewaar werd, als dat de fpion dammtz gemeld hadt, — dat schell net bij mij in de kamer zat. schröder loopt vol fchrik op de citadel, bij schell, en zegt: —— „ Vriend! red u, alles is verraden, gij „ zult terftond gearrefteerd worden." schell badt zich zeiven alléén zonder gevaar in veiligheid kunnen brengen, want schröder ftelde hem voor, te gelijk met hem paarden te nemen, en na Bohemen te rijden. Maar wat doet de regtfchapen man in dit geval voor zijnen vriend? Terftond. treedt hij in mijne gevangenis, haalteen onderofficiers fabel van onder zijn' rok voor den dag en zegt: 1 „ Vriend! wij zijn verraden — volg „ mij, en laat mij maar niet levendig in de handen „ mijner vijanden vallen ! '* Ik wilde met hem fpreken; maar hij nam mij in aller ijl bij de hand, en zeide: . „ Volg! wij „ moeten gene minuut verliezen." ———. Terftond wierp ik mijn' rok over de fchouders, trok de ftevels aan , en had niet eens tijd, om mijn weinigjen geld, dat ik nog verborgen had, mede te nemen. Wij gingen uit. Hij zeide tegen den fchildwacht: „ uw arreftant gaat met mij in de officierskamer. Blijf „ hier ftaan," Wij gingen ook werkelijk daar in; maar ook terftond aan de zijde 'er wederom uit; en mijn vriend was voornemens met mij onder het tuighuis voorbij,tot aan de buitenfte buitenwerken te gaan; dan over de palisfaden te fteigen, en ons verder te redden, zoo als wij b#6t konden. Naauw-  ïredrik, Vrijheer van der trenck. j> Naauwlijks waren wij honderd fchreden voortgegaan, als ons de Major quaadt benevens zijnen Adjudant ontmoeteden. schell verfchrikte —— klom op de borstwering; en fprong van den wal, die da^r juist niet zeer hoog is, na beneden. ik volgde — fprong na, en kwam gelukkig beneden, uitgenomen, dat ik mij den fchouder aan de afwatering der muur gekwetst had. . Maar mijn vriend hadt het ongeluk, den voet aan den enkel uit het gelid te vallen. Terftond trok hij zijnen degen, en badt mij, dat ik hem zou doorboren, en mij zeiven helpen, zoo goed ik konde. Hij was een klein zwak mensch, ik nam hem bij het lijf, hielp hem over de palisfaden, toen op mijnen rug, en liep regt toe met hem van daar, zonder te weten, waar heen. Nu dient hier vooral aangemerkt te worden, wat bij ene zoo desperate onderneming eigenlijk ons geluk be. vorderde. De zon was even ondergegaan, toen wij ontvloden; daar bij was de lucht nevelig, en het ijzelde. Niemand wilde nafpringen —— het alarm achter ons was geweldig — ieder één kende ons — maar, eer iemand uit de citadel in de ftad kon komen, en van daar de poort bereiken en ons vervolgen, hadden wij een goed half uur vooruit. De alarmkanonnen werden, gelijk dat bij defertie gebruikelijk is, reeds afgeftoken, eer wij ioo fchreden verre waren. Dit verfchrikte mijnen vriend nog meer; dewijl hij wist, dat van Glatz vast geen gemene ge. lukkig doorgekomen was, die niet ten minften twee uur vooruit hadt, eer het kanon bromde, terwijl de, ter-  go LEVENSGESCHIEDENIS VAfï terftond alle mogelijke doorgangen bezettende, boeren en bufaren veel te geoefend en te waakzaam waren. Want zoo dra een man vermist wordt, loopt terftond de kanonnier van de hoofdwacht, en brandt van drie zijden der vesting de hier toe dag en nacht gela. dene kanons af. Wij waren daarentegen nog geen 500 fchreden van de wallen af, toen reeds alles in beweging achter ons en voorwaarts ftormde. Wij ontvloden nog bij den hellen dag, en ontkwamen echter gelukkig en wonderbaar; het welk ik éénsdeels aan mijne tegenwoordigheid van geest te danken had, en anderdeels aan den naam, dien ik reeds verworven had, dat twee of drie nazetters mij zoo gemakkelijk niet zouden ophouden. Daar bij vermoedde ieder één, dat wij zekerlijk niet zonder toereikende wapenen om ons te verdedigen ene zoo gewiglige onderneming op zulke ene desperate wijze gewaagd hadden. Niemand wist, dat wij in der ijl tot de vlucht hadden befloten, en dat schell niet als zijnen degen, nog dat ik maar enen elendigen officiersfabel tot het doen van noodweer hadden. Onder de officiers, welke gecommandeerd werden om ons na te zetten,was de Lieutenant bach mijn vriend; en den Hopman van zerbst van het regiment van eouquet, die mij altijd broederlijk beminde, ontmoeteden wij omftreeks de grenzen van Bohemen, waar hij mij toeriep: „ Broeder! maak, dat gij verder „ links af tegen dat gintsch alléén liggend huis komt; „ daar zijn de grenzen — de bufaren zijn zoo even „ rechts gereden:" hij reedt zijdwaarts, als of hij ons niet ge^en hadt. Van de officiers hadden wij dus niets te vrtgen ; een ieder van hun zoa ®ns gewis door-  ERËDRÏK, VRIJHEER. van flER TREtfCK. 8'l doorgeholpen hebben, zoo goed hij konde. Want toenmaals was in den Pruisfifchen dienst de broederliefde onder kameraden nog zöo groot, en het woord van eer goldt iiog zoo veel, dat ik wezenlijk,gedurende mijne gevangenis te Glatz , eens met twee officieren te Neurode bij den Barön stillfried op de jagt, en 36 uur afwezig was. De Lieutenant van lunitZ was intusfchen in mijne plaats in mijn bed arreftant, en zelfs de Major wist hier van. Zoo verliet zich toenmaals de één op des ahders woord van eer ; en zoo goed kende men trenck in Glatz, dat men hem uit den kerker op de grenzen van Bohemen mede op de:jagt nam. Dé Commandant was- dus, trots alle zijne bevelen, zeker bedrogen; en een eerlijk man, die daar verftafid, geld, en een regtfchapen hart hadt, vondt zeker vrienden, die tot grote daden in ftaat waren. Deze kleine waarachtige gefchiedenis vertoont ;het toenmalig nationaal charafiter, en met zulke officiers, die alleh broeders waren, die zoo veel op het woord Van eet bouwden, kott de grote fredrik gemakkelijk zijne vijanden flaah. Tegenwoordig heeft ene eigendunkelijke regering reeds den geesfel der flavernij ingevoerd; en de werktuiglijke onderwerping het edele , den gevoelvollen drift na eer, getrouwheid, en eendragt verdreven; en daar tegeft mistrouwen en ilaaffehe vrees uitgebreid; gevolgelijk den bezielenden geest van den Brandenbur. ger Soldaten-drom verzwakt: en tot dit gebrek vervallen aüengskens alle overige Staten van Europa* — Ik had mijnen vriend naauwlijks 300 fchreden gedragen, toen ik hem nederzettede, omzag, en noch ftad Hoch citadel meer zien konde; zoo donker was de lucht, en bij gevolg konden wij ook niet meer gezie» worden. I. deel, F Mij-  «2 ievensqe sch1edenis van Mijne tegenwoordigheid, van geest verliet mij gaen ogenblik. Dood of vrij was onveranderlijk befloten. Ik vroeg dus mijuen vriend: — „ Waar zijn wij, „ schell ? Waar ligt Bohemen ? Waar vloeit de Neisz?" ■' De goede man konde niet bedaard genoeg denken; wist zich niets te bezinnen, en vertwijfelde aan alle mogelijke redding; hij badt mij, dat ik hem toch maar niet levendig te rug zoude laten „ ——- tot vluchten was gene mogelijkheid." Na dat ik hem heilig beloofd had, hem van enen fmadelijken dood aan de galg te redden, — bijaldien 'er geen middel overig was en hem door mijnen moed opgewekt hadt, zag hij om,en herkende aan enige bomen, dat wij omflreeks de veldpoort waren. Nu vraagde ik, „waar is de Neisz?" Hij wees hem zijdwaarts. ■ „Vriend! zeide ik, „ 'men heeft ons tegen het Boheemfche gebergte zien „ lopen; daar is het onmogelijk door te komen; daar „ is het cordon getrokken, en alles, hufaren en ande. „ re nazettende vijanden, volgt ons derwaarts." Ik nam hem hier mede op den rug, en droeg hem te rug na den Neisz; hier hoorden wij nu reeds in alle dorpen de alarmklok luiden; en de boeren , die het defertions-cordon trekken moesten, van alle kanten aanlopen , en alarm maken. Wijl nu aan een ieder de wijze niet bekend is, waar op men in Pruisfen in zulke gevallen te werk gaat, zoo wil ik dit hier kortelijk opgeven. Zoo dra het alarm-kanon in de ftad dondert, zijn in dezelve reeds alle dagen, bij het geven van het woord, de officiers gecommandeerd, die zich tot het nazetten gereed moeten houden. In ieder dorp zijn insgelijks dagelijksch de boeren be*  FREDRIK , VRYHEER VAN DER TRENCK. $3 benoemd, die de posten rondom de ftad bezetten moeten. De officiers vliegen terftond uit, om te vifiteren, of alle deze posten bezet zijn, en of de boeren hunnen fchuldigen pligt vervullen. Op deze wijze wordt het zeer zeldzaam mogelijk, dat een foldaat van zijn' post gelukkig deferteren kan, in gevalle hij niet ten minften een uur op weg is, eer de drie kanonfchoten afgaan. Nu te rug tot mijn afgebroken verhaal. Ik kwam dus aan den Neisz; deze was maar een weinig bevroren. Ik nam mijnen vriend, voerde hem 'er door, zoo ver als ik waden konde. ——— Bij de diepte, die echter geen drie vademen breed was, moest hij zich aan mijn hair vast houden, en zoo kwamen wij gelukkig aan den anderen oever. Mijn vader hadt ons allen het zwemmen laten leren; en aan hem heb ik het te danken, dat deze kunst, die men als kind gemakkelijk leert, mij verfcheidene malen het leven gered ; en mij ook in verfcheidene voorvallen, bij grote gevaren, moediger befluiten heeft doen nemen. Ieder Vorst, welke foldaten nodig heeft, moest opmerkzaam op dezen raad zijn, en zorgen, dat zijne kinderen, die in het vervolg geen kruid zullen moeten fchuwen , ook niet waterfchuw worden. Hoe nuttig ware het fomwijlen, als men met bataillons, of ten minften met 50 vrijwilligers, over ftromen zwemmen, en zoo wel tot ene overrompeling als tot vluchten gene bruggen behoefde te zoeken! Men oordele, hoe aangenaam het was — den 24fte» December te zwemmen en dan nog 18 uren onder den bloten hemel te blijven. Nevel en ijzel hielden tegen 7 uur des avonds op, toen volgden maanlicht en vorst. Fa Ik  84 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Ik had aan mijnen vriend te dragen, en werd warm, maar moede. Hij daarentegen leedt alles , wat een mensch lijden kan, —-— koude, fmert aan zijnen uit het lid gevallenen voet, ("waar aan ik veel te vergeefsch gearbeid had, om hem wederom in het lid te brengen), en daar bij gevaar en den dood ieder ogenblik voor ogen. Zoo rasch wij den anderen oever van den Neisz bereikten, waren wij buiten gevaar van vervolging, dewijl ons niemand op den weg na Silefien zogt. Ik ging dus een goed half uur nevens den oever voort; maar, zoo dra ik het eerfte dorp achter den rug had, waar het alarm-cordon getrokken werdt,en dat schell uit ervaring naauwkeurig kende, vonden wij toevallig een visfchers-fchuitjen aan den oever, floegen het Hot los, voeren over, en bereikten in korten tijd het gebergte. Hier zetteden wij ons op de fneeuw. De moed nam toe, wij hielden raad, wat ons verder te doen ftondt; wij fneden een' fiok af, waar mede schell zich fomtijds, om mij te laten rusten,op één' voet voorwaarts hielp, maar welke de diepe fneeuw in het gebergte met zijnen harden inbrekenden bast des te bezwaarlijker maakte. Zoo vervloog de nacht, terwijl wij in de fneeuw tot aan den buik rond woelden , zonder veel voorwaarts te komen. Het onbegaanbaar gebergte was hier en daar voor mij onoverklimbaar. De dag brak aan, wij dagten reeds digt aan de grenzen te zijn, en hoorden tot onzen groten fchrik nog de klok van Glatz flaan. Vermoeidheid en koude waren bij mij, en bij mijnen vriend de fmerten onuitftaanlijk. Den dag door was  fredrik , vrijheer van der trenck. 85 was het niet mogelijk uit te houden; de honger knaagde mij reeds nu geweldig Na lange beraadilagin- gen, en na bijkans een half uur voorwaarts gearbeid te hebben , kwamen wij aan een dorp, dat aan den voet van den berg lag. Maar omtrent 300 fchreden aan deze zijde van het dorp zagen wij twee alléén liggende huizen. Wij maakten de volgende affpraak, en voerden ze ook gelukkig uit. De hoeden hadden wij beide bij het na beneden fpringen van de wallen van Glatz verloren. Maar schell had zijne fjerp en ringkraag als wachthebbend officier aan het lijf, welke hem bij de boeren nog aanzien geven konden. Nu fneed ik mij in den vinger; beftreek aangezicht, hemd, en rok met bloed, als een zwaar gewonde, en verbond mij het hoofd. Zoo droeg ik schell tot aan het einde der ftruiken digt bij de huizen. Hier bondt hij mij de handen op den rug, doch zoo, dat ik ze terftond losmaken kon, deedt zich geweld aan, hinkte op zijnen ftok achter mij heen, en fchreeuwde om hulp. Twee oude boeren kwamen uitlopen. Terftond riep schell: „ loopt na het dorp, laat de Richter in één ogenblik een' wagen aanfpannen " ik heb den fpitsboef ingehaald — hij heeft mijn " paard doodgcftoken, waar door ik mijn been ver'. rekt heb; —ik heb hem echter vastgehouden * en gevangen gezwind enen wagen, op „ dat hij nog gehangen worde, eer hij crepeert." — " Zoo liet ik mij voor half dood in de kamer liepen. Een boer liep na het dorp een oud moedertjen en een hupsch meisjen hadden medelijden met mij, en gaven ons melk en brood. Maar hoe verbaasd p 3 fton-  85 levensgeschiedenis van ftonden wij, wanneer de oude boer schell bij zijnen naam noemde, en verzekerde, dat hij wist, dat wij deferteurs waren, dewijl reeds den vorigen avond een officier, die ons najaagde, in den herberg geweest was , die ons genoemd, onze kleding befchreven , en de gantfche gefchiedenis onzer vlucht verhaald hadt Deze boer kende schell , wijl zijn zoon onder zijne compagnie diende, en hij dikwijls in Habelfchwert, waar hij in kwartier hadt gelegen, met hem gebroken hadt. Hier was niets anders overig als eenfchielijk bcfluit, en tegenwoordigheid van geest. Terftond fprong ik uit, liep in den fta!, en schell hieldt den ouden boer in de kamer te rug, welke echter een eerlijk man was, en hem ondertusfehen zelfs den weg wees, dien wij te nemen hadden, om Bohemen te bereiken. Wij waren maar één en een half mijl van Glatz af. en hadden misfchien, dan eens achterwaarts, en dan wederom voorwaarts gaande, 6 mijlen lang in het gebergte omgedoold. Het meisjen volgde mij: ik vond drie paarden op ftal, maar geen toom. ik bad haar al- lerbeweeglijkst cm mij te helpen; zij werdt geroerd, en had mij bijna terftond gevolgd. Zij gaf mij aan- ftonds twee tomen; ik leide de paarden uk - riep schell; hij verfcheen met zijnen lammen voet; ik hielp hem 'er op. De oude boer weende en badt om zijne paarden; maar hadt tot ons geluk genen moed, misfchien ook gten' zin, om ons weêrftand te bieden; want met één* mistgaffel hadt hij ons, daar wij volftrekt weerloos waren, ten minften zoo lang kunnen ophouden, tot dat het dorp toegefchoten was. Zoo reden wij zonder fabel, en zonder hoed op het hoofd, van daar; schell in zijn uniform met fjerp en  fredrik, vrijheer van der trenck. 8? en ringkraag; en ik in mijnen roden garde du corps rok. Bijna was alle hoop verijdeld, dewijl mijn paard niet van ftal gaan wilde. Maar een goed ruiter zijnde vond ik middel: schell reedt voor, en naauwlijks waren wij enige honderd fchreden ver, als wij reeds de boeren uit het dorp achter ons aan zagen lopen. Tot ons geluk was het een heilige dag alles was in de kerk, en de van ons afgezonden boer hadt hun eerst van daar moeten roepen. Het was omtrent 9 uur des morgens. Want als de menfchen te huis geweest waren, dan waren wij zonder redding verlo. ren geweest. Ik was moede en schell lam; wij hadden dus van daar ook niet kunnen lopen. Onze weg ging regt op Wünfchelburg af. Hier moesten wij volftrekt door de ftad rijden, schell hadt aldaar nog vier weken te voren in kwartier gelegen ; een ieder kende hem; onze equipage , zonder hoed, en zonder zadel, deedt aan niets anders als aan defeurteurs denken; maar de paarden liepen tamelijk goed, en wij kwamen 'er gelukkig door, fchoon in die ftad 80 man infanterie en 12 hufaren tot vervolging van deferteurs in guarnifoen lagen. Maar schell kende daar alles; wij reden dus de ftad om door de voorftad , en, daar hij van daar den weg na Bummern wist, zoo kwamen wij daar tegen des morgens ten 11 uur gelukkig aan; na dat wij eerst den Kapitein zerbst, gelijk ik reeds te voren verhaalde , ontmoet waren. Welke vreugde onze zielen op dezen dag gevoelden, kan hij zich alleen voorftellen, maar echter niet fchilderen, die dezelve werkelijk ook ondervonden heeft. Een eerlijk man, die in enen onverdienden kerker lijdt, en door zijn eigen vermogen zijne kluisters verbreekt; F 4 die  88 levensgeschiedenis van die zich zeiven de verlorene vrijheid , in fpijt van alle vorftelijke en menfchelijke magt, weet weder te geven ■ voelt bij zulk een voorval zoo veel afkeer vaii alle eigendunkelijk gezag, dat ik zelf nog niet begrijpen kan, hoe ik ooit wederom befluiten kon, om in enen despotifchen (laat te leven, waar vrijheid, eer, geluk, vergenoegen, en goederen van den willekeur eens gebieders afhangen, die, zelfs met den besten wil, het geheel van enen uitgeftrekten ftaat niet over, zien kan. Nooit ben ik ook bij al den arbeid, dien ik in de waereld ondernomen heb, zoo roemrijk en met zulke hartevreugde en reine wellust vermoeid geworden, als toen ik den vriend, welke voor mijne vrijheid enen zoo fchandelijken dood waagde, ten minften 12 uuren op mijne fchouderen gedragen, en hem met mij gered heb. Levendig had ons gewis niemand na Glatz te rug gebragt. Ik was dus, dewijl deze voor onmogelijk gehouden vlucht zoo gelukkig uitviel, door de Voorzienigheid beftemd, om nog veel treuriger rollen i 1 de waereld te fpelen , dan de eerfle, uit de welke alle de overige oirfprongelijk waren. Was toenmaals mijn toekomftig gruwzaam noodlot, was een veertigjarige keten van treurige gebeurtenisfen voor mijne ogen ontdekt geworden, ik had de vlucht uit Glatz gewis niet voor een geluk gehouden. Een jaar geduld zou den verbolgen Koning bedaard hebben; en, wanneer ik tegenwoordig alles met een opgeklaard oog befchouw, dan was het beter voor mij, en ook voor den eerlijken schell geweest, dat wij elkander nooit gekend hadden. Want hij geraakte hier door, gelijk ik in het vervolg verhalen zal, in een Labyrinth van wederwaardigheden, die hij alleen door zij-  FREDRIK, VRJJHEER VAN DER TRENCK. §9 zijnen dood konde eindigen. En wat mij zedert nog wedervaren is, zal men in deze gefchiedenis met medelijden en verbaasdheid lezen. Intusfchen is het mijn troost, dat het edelfte zoort van eerzugt, en de wet der natuur zelve mijne onderHemingen rechtveerdigen. Want, Die in het water valt, zwemt immers aan het land; Wordt mast of roer vergruisd, dan zoekt de fchipper 'tftrand; Een vogel zal zijn' kooi, zoo dra hij kan, ontvluchtenj En wie zich redden kan, zal in geen' ketens zuchten. Voor het overige hadt mij misfchien mijn noodlot beftemd, om meer te ondervinden, meer te gevoelen, en helderder inzichten te hebben dan andere menfchen, welke, daar zij geen ramp kennen, ook in den voorfpoed zelfs ontevreden leven, en door de verveling overal rondgezweept worden. Ik heb werkelijk tot een voorbeeld gediend, hoe zich de mensch in de grootfle wederwaardigheden tot ene mannelijke llandvastigheid vormen, grote gevaren trotsch te gemoete treden, en aan zekere Monarchen bewijzen kan, dat in Duitschland nog, zoo wel als in Rome, mannen leven , welke noch voor hunne onbepaalde heerschzucht laag kruipen, noch voor het geweld, waar mede zij de beledigde deugd willekeurig mishandelen, zidderen. lk heb in mijne Levensgefchiedenis ondervonden , dat de echte wijsgeer fterker en onoverwinlijker is, dan een waereldbeheerfcher aan het hoofd van honderd duizend (laven, met alle zijne bedreigingen, foltertuigen, fcherprechters en beulen. In Pruisfen alleen is mijne onfchuld en ftandvastigheid in het ware licht bekend; daar, waar ik het meeste geleden heb; daar, waar, ik het verachtfte onder alle fchepzelen had kun» F 5 nen  9* levensgeschiedenis van ncn heten, heb ik algemene liefde, hoogachting, en bewondering verworven. Dit is eigenlijk het fchoonfte loon voor mijnen arbeid ; een gevolg van de grondHellingen, die ik door mijne opvoeding ontvangen heb, en de enige pleister, om mijne wonden te helen, die mij de nijd gebeten heeft, en die de laster of liever de zwakheid der groten tot dus verre onheelbaar maakte. 'Er blijft mij te weinig ruimte om te moraliferen overig. De voorvallen van mijn leven drongen zich te digt op elkander, om in zoo weinige bladeren bevat te worden. Ik was dus nu in vrijheid, in Braunau, op de grenzen van Bohemen, en zond terftond de twee paarden, benevens den onderofficiers fabel, dien ik medegenomen had, aan den Generaal fouquft na Glatz te rug. Mijn brief, welken ik daar bij zond, raakte hem zoo gevoelig, dat hij alle fchildwachten, die voor mijne deur, onder het geweer, en aan den wal, waar wij voorbij gegaan'waren, geftaan hadden, door de fpitsroeden liet lopen; dewijl hij den dag voor mijne vlucht nog verzekerd had, dat het mij nu verder onmogelijk zijn zoude, iets te ondernemen, en hij zich echter rog bedrogen zag. Zoo wreekt zich de laaggezielde aan den weerlozen, en de tieran aan de onfchuld f Nu zag ik voor de eerfle reis mijn Vaderland met den rug aan ik vluchtte, als een joseph uit zijnen moordkuil, wien zijne broeders verftoten en verkomt hadden, en alles, wat ik toenmaals verloor, fcheéti mij in het eerfle ogenblik der bedwelming, nog gewin te zijn. Mijn, door mijne voorouders met bloed en ere verworven, vermogen werdt terftond geconfisceert ; en een  FltEDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCV.. 91 een der edelfte, der bruikbaarfte, der ijverigfte jongelingen voor de eer van zijn Vaderland en Koning , werdt als de grootfte misdadigers, overlopers, en verraders, op bevel van den in zijne liefde tot de gerecht tigheid misleiden Landsvader, mishandeld. Ik fchreef aan den Koning, droeg hem het eigenlijk beloop der gantfche zaak voor; bewees hem mijne onfchuld boven alle tegenfpraak, en bad om geregtigheid, maar ontving geen andwoord. In mijne ogen is de Monarch hier in te ontfchuldigen. Een boosaartig mensch, die zijn vertrouwen door bedrog gewonnen hadt, de Overfte jaschinskij, hadt hem éénmaal kwade vermoedens tegen mijne getrouwigheid ingeblazen; in mijn hart kon hij niet lezen; de eerfle ftap tot ongeregtigheid was éénmaal bij overijling gedaan; men hadt mij zonder verhoor, zonder onderzoek noch krijgsregt tot de gevangenis veroordeeld; en men begreep, te laat voor de geloofde onfeilbaarheid van den Monarch, dat mij geweld en onregt aangedaan was. Om genade bidden wilde ik niet, dewijl ik geen misdadiger was; en de Koning konde en wilde niet openlijk tonen, dat hij zich in een zoo gewichtig geval hadt laten bedriegen. Mijne eigenzinnigheid wekte bij gevolg de zijne op, en het ontbrak mij aan vorftelijke magt, om het proces te winnen. De Monarch, welke mij wezenlijk beminde, hadt mij in het begin niet gantsch verftoten. Maar ik werd, helaas! te laat gewaar, dat mijn arrest maar op één jaar bepaald was, om mijne getrouwigheid te beproe* ven. Maar dit werdt mij niet gezegd; ook dat is een raadzel, dat ik in het vervolg eerst opgelost heb : namelijk: De Plaatsmajor doo was een lieveling van den Gene.  9« levensgeschiedenis van reraal fouquet ; een winzuchtig man zijnde, en we» tende dat ik geld had, wilde hij den protector fpelen. Mij zeide hij altijd, dat ik voor mijn gantfche leven veroordeeld was, en wendde her gefprek op het groot vermogen van zijnen Generaal bij den Koning, en van zich zeiven bij den Generaal. Voor een paard, waar op ik na Glatz gereden was , en dat ik toen aan hem fchonk, kreeg ik de vrijheid , om in de vesting te gaan wandelen; en voor een ander paard van 100 ducaten reddede ik den Vaandrig reiz, die met mij getracht hadt te ontvluchten, maar verraden werdt. Men verzekerde mij , dat hij juist op dien dag, waar op ik hem den degen van de zijde fcheurde, en van alle de wallen van Glatz als een vertwijffelde na beueden fprong, in de daad in mijn' kerker gekomen was, om mij na vele dreigende voorbereidingen, het eerst de blijde tijding te brengen, dat ik door zijne bemoeiingen, en de voorbede van den Generaal, maar één jaar in arrest zou blijven, en gevolgelijk binnen weinige weken mijne vrijheid te hopen had. . Welke vervloekte fchanddaad van een baatzuchtig mensch, om door list geld te verkrijgen! Naardien ik nu verkoos op ene zoo dolle manier te ontvluchten - zoo werdt gewis aan den Koning de intrigue van den Plaatsmajor niet bekend. Men fchreef hem alleen, dat ik, zonder den bepaalden tijd van het arrest af te wachten, enige dagen te voren verkoren had, op ene zoo vcrtwijflelde manier te ontvluchten, en tot den vijand over te gaan, Moest de Mo¬ narch, hier door bedrogen, en in zijnen argwaan gefterkt, niet geloven, dat mijn verlangen, om het Vaderland te verlaten, gene palen kende! Wat kon hij anders doen, als bevelen, hem vast te houden, welke hem  VREDRtK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 93 h-m trotferen, en zijnen vijanden dienen wilde! O? dezl en door zulke tot mijn ongeluk uitgebotte ranker van boze menfchen, werden mijne lotgevall n at jd meer en meer ingewikkeld, en eindelijk was de alti d bedrogene Monarch geheel en al ongevoelig voor mijne klagten, en zelfs wreed tegen mij gemaakt. Maar welk veruandig mensch kan geloven, dat ik , wanneer ik geweten had, dat mijn arrest maar op één jaar bepaald was, gene drie weken lang gewacht zou hebben, om mijne vrijheid met ere te verknjgen, mijn vermogen van confiscatie te redden, en mijne vnend n l Berlin, aan welke mijn gantfche hart hing, weder tc zien ^ Mijn noodlot hadt het dus belteen, dat alle mogelijke waarfchijnlijkheid zamenlopen moest, om mij uit nijn Vaderland te verdringen. Het een volgde op het andere, tot dat eindelijk de berg mrjuer wederwaardigheden ene onoverfteigbare torenshoogte bekwam. Ik was nu op éénmaal in Bohemen als een vreemdeUng, zonder geld, zonder befcherming,zonder vriend, en aan mijne eigene beftiering, reeds in het aofte ,aar van mijn leven, overgelaten. In het jaar i744 had ik in Braunau bij enen linnenwever in quartier gelegen, en dezen man zelfs middelen aan de hand gegeven, en geholpen, om zijne beste liave te begraven, en voor de plundering te redden. Dankbaar cn vrolijk ontving ons de eerlijke man in zijn huis. Twee jaren te voren was ik in hetzelve onbepaald gebieder, met negen paarden en vijf bedienden, in volle hoop, en met het gunftigst uitzicht voor het toekomende. Daarentegen verfcheen ik thands bij, hem als een vluchteling, die befcherming zoekt; die al-  94 levensgeschiedenis van alles op éénmaal verloren hadt, wat een Jong men«ch op aarde verliezen kan. Ik had maar énen louis d'or in de waereld. Mijn vriend schell had 40 kreutzers; en thands zou hij voor 't eerst zijnen uit het lid gewekenen voet laten zetten; en dan onder vreemde befcherming, brood en eer verdienen. Mijne omftandigheid was niet beter. Na Wenen bij trenck wilde ik yolftrekt niet gaan , en liever in Oost Indien mijn geluk zoeken, om mijn Vaderland met in den argwaan te fterken, als of ik werkelijk ontrouwe gedagten gekoesterd had. Hier toe was mij. ne eergierigheid te nieuw, te verbeven, en even hier door mijn toeftand hulpelozer. Ik fchreef na Berlin aan mijne vriendin, maar kreeg geen andwoord; ver. moedehjk dewijl ik genen zekeren weg, om hetzelve te ontvangen kon opgeven. _ Mrjne moeder was door het algemeen gerucht tegen mij vooringenomen , en hadt m,j geen' hulp gezonden; mijne broeders Honden nog onder voogdij, en mijn vriend in Schweidnitz konde mij niet andwoorden, dewijl hij juist na Koning bergen gereisd was. Binnen drie weken, welke wij in Braunau doorbragten, was de voet van mijnen vriend genezen; daarentegen mijn horologie, en zijne fjerp en ringkraag, verkogt, en onze gantfche kasfe beftondt in minder dan vier guldens. Toenmaals fchreven de nieuwspapieren, dat de beroemde Commandant der Pandouren, trenck te Weenen, in een zwaar crimineel proces gewikkeld was, en fcherp bewaakt werdt. Men oordele, hoe een mensch van mijne inborst toen te moede was. Nog  fredrik, vrijheer van der trenck. Nog nooit had ik gebrek aan het noodwendige gele. den; overal was ik onder de eerften in het Vaderland geacht, bemind, en bewonderd : maar nu op éénmaal in een vreemd land, zonder hulp, zonder raad, zonder befcherming; befluiteloos, welken weg ik kiezen zoude , om mij zeiven eer en brood te verwerven. Hier beveel ik mijnen lezeren, de vertelling van dea kanarie-vogel, in het eerfte deel mijner fchriften, bl, 040, te lezen; en ik dank de leeraars mijner jeugd nog in hun graf, dat zij mij zulke grondftellingen ingeboezemd hebben, die den ongelukkigen jongeling nooit tot laagheden lieten nederzinken. Ik befloot dus den weg tot in Pruisfen bij mijne moeder te voet te ondernemen, om van haar hulp te ontvangen , en dan in Rusfifthen dienst te gaan : schell, wiens noodlot van het mijne afhing, wilde mij niet verlaten. Wij namen dus pasfen als gemene Pruisfifche deferteurs, met omgekeerde namen. Ik noemde mij knert, en schell heette lesch. Zoo gingen wij den 2iften Januari], des avonds,zonder gezien te worden, uit Braunau, en richteden den weg op Bilitz in Polen. Een vriend te Neurode gaf ons een paar zakpiftolen, en mij een' fnaphaan, en drie ducaten, die nog in Braunau te rug bleven. (Hier moet men wel aanmerken, dat ik dezen vriend, in nood zijnde, ico ducaten geleend had, die hij mij nog fchuldig is; en toen ik dezelve te rug vorderde, zondt hij mij drie ducaten als een almoes!) De omftandige befchrijving dezer reis kon met alle derzelver bijzonderheden enen gantlchen band vol maken, maar ik zal alléén enige van dezelve verhalen; maar tevens zal ik het dagboek onzer reize hier inlasfchen , dat mijn vriend schell nog bewaard, en waar van  06 LEVEftSGES. VAN FREDRIK, VRYH. V. D. TRENCK. van hij mij het oirfprongelijke gelaten heeft, toen hij mij in het jaar 1776", na ene dertigjarige fcheiding, te Aken bezocht. Hier verfchijnt het, getrouwelijk nagedrukt; en hier mede begint eigenlijk het eerde toneel van mijne verfchijning als avonturier op de fchouwplaats der waereld ; misfchien had ik in mijn avontuurlijk leven nog meer geluk dan ongeluk, daar ik mij uit voorvallen en ftrikken gered heb, waar in duizend anderen zich voor eeuwig zouden verward hebben. Gewis was ik meer dan dertig malen in doods gevaar; in zulke gevaren, waar in de fchaal der waarfchijnlijkheid gewis met honderd ponden gewigts naar de zijde des doods overfloeg, tegen één lood hoop van te zullen blijven leven. —Gewis ondernam ik dingen, die aan mijne floutheid gelukten, en waar in vele anderen, die dezelve met even gelijken moed annge-repen hadden, hun graf vonden , of althands buiten Haat gefield werden, om hunne gefchiedenis nog , zoo als ik doe , der waereld openlijk voor te leggen. JOUR.  JOURNAAL mijner reize te voet, van braunau in bohemen, over bilitz door polen na mkseritz , en van daar over thoren na elbing ; l6g mijlen ver , zonder te bedelen of te stelen. Den i8den Januarij 174? gingen wij van Braunau over Politz tot Nachod, 3 mijlen f» De kas be" ftonct in 3 fiorenen en 47 kreutzers (d~). Den I9den na Neuftaedl. Hier verruilde schell zijne uniform voor enen graauwen ambachtsman's rok, en kreeg van een' Jood noch a fiorenen en 15 kreutzers toe. Van daar kwamen wij te Reichenau, te zamen drie mijlen. Den aoften gingen wij op Leutomïfchel, 5 mijlen: al* daar at ik zeer gretig een warm brood, dat eerst ' uit 0) Wij moeten hier ééns voor altijd aanmerken, dat een' Duitfche mijl in Duitschland op twee uren gaans gerekend wordt: anders bevat dezelve 4000 geometrifche fchreden, en dus 500 minder dan ene Hollandfche mijl, welke 3500 fchreden bevat. (tf) Een floreen of Duitfche gulden, die na de Conventions voet van 1763 geflagen is, wordt gerekend op twee derde delen van enen rijksdaler, of zestien goede grosfchen, dat is 24 Hollandfche Huivers: want een goede grosch bedraagt één en een halve duiver. Een kreutzer is in Duitschland een halve ftuivers munt, en bedraagt in ons geld ruit» 3 duiten, of na genoeg 3^ duit. I. deel. G  08 levensgeschiedenis van uit cien oven kwam, en was daar door bijna van kramp in de maag geftorven. Wij moesten hier één' dag blijven liggen, en de waard liet door zijn godloos rekenen ons weinig geld in den buidel over. Den 2 2flen over Tribau na Zwittau in Moravien, 4 mijlen. Den 23fl:en tot Sternberg , 6 mijlen. - Deze marsch was voor den armen schell, uit hoofde van zijnen nog zwakken voet, te fterk ■ en echter moest hij, den volgenden dag, Den 24(ten, tot aan Leipnitz, 4 mijlen, in de dikke fneeuw, en met ene ledige maag, het lopen doorliaan. Hier verkogt ik mijn' ftropgesp voor 4 fiorenen. Den csften tot aan Freijberg over Weiskirch na Drachotusch, 5 mijlen. Op dezen weg vonden wij des morgens vroeg ene viool in een kas, die iemand verloren hadt. De waard te Weiskirch gaf ons daar 2 fiorenen voor, en beloofde dezelve aan den ge> nen, die 'er zijn regt op bewijzen zou, te rug te geven, dewijl ze wel 20 fiorenen waardig was. Den 2(5(len na Fridek in Opper-Silefïen, 2 mijlen. Den 27ften na een Hannakisch dorp, 42 mijl; en Den 28ften over Scotfcha na Bilitz, 3 mijlen. Daar deze de grensftad tusfchen Polen en de Oostenrijkfche (laten is, zoo vorderde ons de aldaar in ■guarnifoen liggende Hopman capi, van het Marfchallifche regiment, ons paspoort af. Wij hadden in het» zelve andere nnmen , en ftonden 'er in als gemene Pruisfifche deferteurs. Maar een tambour, die uit Glatz gedeferteerd was, kende ons, en zeide het dén Hopman. Deze domkop en grove menfchenvijand liet ons terftond  fredrïk, vrijheer van der trenck. 00 ftond arresteren , en na dat hij op enen despotiken toon geweigerd hadt, ons te horen, liet hij ons, en dat wel te voet,en met verachting, na Tefchen te rug voeren. Dit bedroeg 4 mijlen. Daar kwamen wij bij den Overflen Lieutenant, Baron schwarzer, die een regtfchapen man was, ons beklaagde, en de ruwe behandeling van den Hopman CApr, bij ene zoo zonneklaar regtveerdige zaak, afkeurde. Ik verhaalde hem mijn gantfche lot openhartig. Hij wendde alles aan, om mij van de Poolfche reis te rug te houden, en riedt mij den weg na Weenen aan. Maar te vergeefich: mijn goede geleigeest hieldt mij toenmaals' nog van Weenen te rug, en gave God! dat ik mij eeuwig daar van daan gehouden had! Hoe vele rampen zoude ik minder geleden hebben, en hoe gelukkig zoude ik de magtige minnaars ontwe. keu zijn, die na de trknkische goederen hunkerden, die mij vervolgden, en tot dus verre voor den Staat onbruikbaar maakten. Ik keerde dus na Bilitz te rug, andermaal 4 mijlen. schwauzer gaf ons derwaarts zijne eigene paarden, en vier ducaten reisgeld, die ik hem in het vervolg dankbaar te rug gegeven heb, en die ik in eeuwigheid niet vergeten zal, dewijl zij mijn oogmerk bevorderden, en mij een paar nieuwe Hevels verfchaften. Ondertusfchen was mijn gantfche bloed tegen capi in beweging gebragt. Wij gingen terftond door Bilitz na Biala, op de Poolfche grenzen. Van daar zond ik hem een cartel, en daagde hem voor degen of piftool; maar ik kreeg geen andwoord. Hij verfcheen ook niet, en blijft in mijne ogen eeuwig een fchurk. Iets moet ik toch bij deze gelegenheid den lezer zeggen van mijne toenmalige omftandigheid, daar ik G a mij  4 100 LEVENSGESCHIEDENIS VAN nfj als een verachtelijk gemeen deferteur, op bevel van enen elendigen capi, als arreftant te voet na Tefchen moest laten voeren, en te onmagtig was, om hem voor mijnen degen te brengen. Ik was wel vrij in Polen, maar werd wegens mijne armoede maar als een omzwervend deugeniet beoordeeld. Wat baten eergierigheid, deugd, wetenfchappen, en dapperheid, als men gebrek heeft aan het nodige, om in gezelIchappen onzer gelijken, met een verheven voorhoofd, op te treden? Armoede flaat den jongeling neder; verwijdert hem van de verkering met menfchen , die hem bevorderen zouden; wanneer hij gelegenheid hadt, om te tonen, wat hij is. Ik was in mijne eerfte Ievensjaren altijd onder de grootften; de grootfte mannen vormden mijn hart , en waren mijn gezelfchap. Bij het hof van den groten fredrik werd ik onder de lievelingen gerekend, en op éénmaal ftond ik daar in een vreemd land, onbekend, ongeacht, verachtelijk, en moest bij de grootfte koude, gebrek, honger, en zware marfchen te voet, alle mogelijke ongemakken van ziel en lighaam verdragen; mij van daar verwijderen, waar na het hart fmachtte, en voorwaarts in de waereld gaan, zonder eigenlijk te weten, waarheen. Ik was te trotsch,om mij aan iemand te ontdekken; en aan wie zou ik dit ook doen in een vreemd land? Mijn naam zou mij misfchien van- nut geweest zijn; maar in Oostenrijk, waar deze naam juist bekend was, wilde ik niet blijven, geen geluk zoeken, en alle gelegenheden vermijden, welke den argwaan van ontrouw tegen mijn Vaderland konden vermeerderen. Maar hoe gemakkelijk had ik op deze verre reize te voet, en bij alle mogelijke ongemakken, door mijn vuxig temperament in omftandigheden kunnen geraken , waar  TREDRIK , VRIJHEER.'VAN DER TRENCR. 101 waar in de in wederwaardigheden nog onervaren j'ojn. geling, die tot alles te befluiten in llaat was, zich gemakkelijk hadt kunnen vergisten! Maar daar dezelve éénmaal befloten was, hieldt mij ook niets te rug,en mijn getrouwe vriend schele, wien alles, zoo wel honger als overvloed, eer en fchande, om het even was, deedt alles, wat ik wilde. Nu verder tot het Dagboek. Den iften Febr. gingen wij van Biala, 4 mijlen na Oswinzin, dewijl ik befloten had, toevlucht bij mijne zuster te zoeken, welke aan den Heer van waldow gehuwd was, en te Hammer in het Brandenburgfche, tusfchen Landsberg aan de Warte en Meferitz aan de Poolfche grenzen, op zijne goederen in welvaart leerde. Daarom ging onze weg over de Silefilche grenzen, op Meferitz af. Den 2den na Bobreck en Elkusch, 5 mijlen. Op dezen weg, waar wij door onze dunne kleding veel van de dikke fneeuw uit te liaan hadden , verloor schell door onachtzaamheid onze kas, die nog in 9 fiorenen beftondt. Ik had echter nog 19 grosfchen over. Den 3den na Crumelew, 3 mijlen. Den 4den na Wladowiequd Joreck, wederom 3 mijlen. Van daar den 5den na Czenftochowah, waar dat be. roemde rijke klooster praalt, van het welk ik zeer vele merkwaardigheden tot fchande van deszelfs bewoners bekend te maken had, zoo gebrek aan ruimte dit niet verboodt. Wij keerden aan den voet van den kloosterberg in een herberg in, bij enen regt eerlijken en opregten mm, lazar genaamd. Deze was als Lieuterait in G 3 Kei-  102 . LEVENSGESCHIEDENIS VAN Keizerlijken dienst geweest,hadt vele wederwaardigheden geleden, en werdt eindelijk een arme hospes in Polen. Wij hadden geen' kreutzer in den zak, en vroegen om droog brood, maar de regtfchapen man liet ons aan zijne tafel eten. Ik vertrouwde hem de zuivere waarheid onzer omftandigheden, en ook het oogmerk dezer reize. Naauwlijks hadden wij gegeten, toen 'er een wagen aankwam , en drie Heren, die Kooplieden- fcheneh te zijn, in de kamer traden. Zij hadden eigene paarden, enen bedienden, en enen koetzier. Deze gefchiedenis is merkwaardig voor den lezer. Ik moet dezelve gevolgelijk met alle omftandigheden,maar echter zoo kort als mogelijk is, voordragen. Dezen wagen hadden wij reeds in Elkusch aange» troffen. Eén der Heren hadt schell gevraagd, werwïiarts onze reis ging - -■■ welke hem daar op Czen» ïfcochow genoemd hadt; maar wij waren volttrekt zonder argwaan bij een voorval, dat' ons toch alle moge • lijk ongeluk dreigde. .-■ De Heren bleven den nacht over in onze herberg, zagen ons gantsch dnverfchillig aan, en fpraken weinig. Wij gingen flapen; maar des nachts wekte ons de regtfchapen waard, en verhaalde met .veel' verbaasdheid, dat deze lieren vcrklcede Pruisfen waren, ■éie ons nagezonden Waren, en dat zij van hem, voor een gefchenk van 30, en daar na zelfs van 100 duca ten, de vergunning gevraagd hadden, om ons in zijn huis te overvallen, te binden, en na Silefien te voeren. Maar hij hadt het hun ftandvastig en grootmoedig afgeflagen, fchoon hem daarenboven nog ene grote beloning beloofd weidt, —— Echter hadt hij hun hei»  fredrik, vrijheer van der trenck. IOJ heilig moe'en beloven,dat hij hier van tegen ons zwijgen zou, waar voor men hem 6 ducaten in de hand gedrukt hadt. Hier uit zagen wij duidelijk, dat zij officiers en onderofficiers waren, welken de generaal fouquet on9 op de hielen nagezonden hadt. Wij dagten te rug, wie het geheim van onze reis verraden kon hebben , en bevonden, dat het geen ander hadt kunnen wezen, als een zeker Lieutenant van mollinie , die ons in Braunau als een vriend van schell bezocht, twee dagen bij ons bleef, en zeer bijzonder den weg uitvorschte, langs welken wij dagten te vluchten. Hij alleen wist het; bij gevolg was hij de fpion van fouquet, en hadt eigenlijk dit toneel veroirzaakt, dat zoo gelukkig voor ons afliepi Bij de eerfte gewaarwording van ene zoodanige tegen ons ontworpene fchanddaad, wilde ik terftond met het geweer in de vuist in het vertrek der verraders inbreken; maar lazar en schell hielden mij te rug; en de eerfte boodt mij zelfs aan, om zoo lang bij hem te blijven, tot dat ik geld van mijne moeder krijgen konde, om minder gevaar en ongemak te lijden. Niets baatte — ik had éénmaal befloten, haar zelf te fpreken. Daarenboven was ik niet zeker , welke uitwerking mijn brief alléén veroirzaken zou. Lazar verzekerde mij, dat wij gewis van deze Heren zouden aangegrepen worden, al zou het ook op ftraat gefchieden. „ Des te beter J zeide ik, dan heb ik gelegenheid , om hun ga de andere waereld te zenden, en als „ ftraatfchenders te ftraffen." Vroeg met het aanbreken van den dag reden deze fijne Heren voort, en namen den weg na Warfchau. G 4 Wij  104 levensgeschiedenis van Wij wilden ook gaan —— maar lazar bieldt ons bijna met geweld op, en gaf ons de 6 ducaten, die bij van de Pruisfen ontvangen hadt. Wij kochten ons ieder een hemd, ook nog een paar zakpiftoten, kousfen , en lijfs nooddruft, en gingen, na de hartelijkfte omhelzing van den goedbartigften waard, die ons de beste lesfen tot voorzichtigheid op dezen weg gaf, Den öden Februarij van Czenftochow na Dankow, 2 mijlen. Onze affpraak was genomen ten opzichte van alle mogelijke gevallen van enen aanval op ftraat. Wij wisten van lazar, dat zij maar één' fnaphaan ia den wagen hadden. Ik had ook een' fnaphaan, enen goeden fabel, en ieder van ons twee piftolen onder den rok. Dit verborgen geweer was hun onbekend,en bij den volgenden aanval zeker de oirzaak hunner verbaasdheid. Den 7den gingen wij den weg na Parfemïch. Maar naauwlijks waren wij één uur voorwaarts, toen wij van verre een' wagen op den weg zagen." Wij kwamen nader en herkenden den wagen onzer vervolgers, die in de fneeuw fcheen te fteken, en met alle de Heren omgevallen te zijn. Zoo dra wij hun naderden, riepen zij ons te hulp. De aanflag moet geweest zijn, ons bij.hun te lokken, schell was een zwak mensch; mij daarentegen zou men in de armen gevallen zijn, en zoo hadt men ons lichtelijk in den wagen kunnen werpen; want het oogmerk was, ons levendig te vangen. Terftond traden wij uit den weg, en gingen ongeveer 30 fchreden zijdwaarts voorbij, met dit andwoord: „ wij hebben geen' tijd, om u te helpen,mij,, ne Heren!" Aanftonds lprongen zij alle vier na den wagen, rukten 'er piftolen uit, en liepen ons op het lijf met dit gefchreeuvv « • „ halt! ftaat fpits- „ boe-  fredrik, vrijheer van der trenck. I05 boeven!" wij begonnen volgens affpraak te jopen. ,. Op éénmaal wendde ik mij fchielijk, en fchoot den eerften, die mij zeer nabij kwam, met den fnaphaan in het hart. — Hij viel. — scheel gaf vuur uit zijne piftolen, een paar fchoten van den laatften fprongen te rug , waar door schell een fchampfchot aan den hals bekwam. ■■ Ik greep den anderen aan, en fchoot met beide piftolen. —— Hij liep weg. ■ Ik vervolgde hem in de woede bijna 30 fchreden, haalde hem in, en, daar hij zich met den degen in de vuist omkeerde, zag ik, dat hij vol bloed was; ik vond weinig tegenweer, en hieuw hem ter neder. —— Terftond keerde ik mij om, en zag schell in het geweld der beiden anderen na den wagen flepen. ~ Razend ftortte ik op hun in; zij hadden mij nog naauwlijks gezien , toen ik hun reeds bijna aan het lijf was, en beiden liepen zij na het veld. —— De koetzier zag de fchermutzeling, fprong op den wagen en reedt weg. > schell was dus gered, maar hadt een fchampfchot aan den hals, en een' houw in de rechter hand, waar door bij den degen verloor; maar hij verzekerde mij, dat één zijner aanvallers een ftoot in het lijf medegedragen hadt. - Wat ftondt ons nu te doen? De eerfte,die op het flagveld lag, had een zilver horologie in den zak —— dit rukte ik 'er uit ———l ik wilde na geld zoeken maar schell riep mij toe , en wees mij enen wagen met 6 paarden, die van de hoog' te na beneden kwam. Zouden wij dezen afwachten; en misfchien zelve als ftruikrovers gearrelteerd worden ? De twee, die het ontkomen waren, zouden gewis te' gen ons getuigd hebben, - ■ ■ - In de gezwindheid, G 5 waar  ioö levensgeschiedenis. van waar in wij beflüiten moesten, Icheen het ons het zev kerst te zijn, fchielijk te vluchten. Ik greep nog fchielijk den fnaphaan en den hoed van den eerften doden. Hier mede ijlden wij na de naaste ftruiken, en van daar na het woud, namen enen omweg onder duizend zorgen, en kwamen des avonds te Parfemechi. schell was zeer bebloed; ik verbond hem,zoo goed als ik kon. In de Poolfche dorpen is geen veldfcheer; het viel hem dus zeer hard, dit ftadjen te bereiken. Hier vondtn wij nu twee Saxifche onderofficiers, die voor de garde in Dresden op werving lagen. Mijne grootte van zes voet, en mijn perfoon vielen hun in het oog. Terftond werdt 'er kennis gemaakt,en voorftellen gedaan; ik vond hun beiden verftandige lieden . vertrouwde hun dus zonder achterhoudendheid, wie wij waren, ook onze laatfte ontmoeting met de Pruisfifche ftraatfchenders — en bevond, dat zij redeliike mannen waren, schell werdt verbonden, en wij'bleven zeven dagen met deze goede Saxen in vertrouwd gezelfchap. In het vervolg ben ik gewaar geworden, dat van hun, die ons aangegrepen hadden, maar écu nevens den koetzier levendig te Glatz te rug gekomen is. De officier, die zich tot zulke ene fchanddaad gebruiken liet, heette gersdorff , en zou 100 ducaten bij zich gehad hebben, toen men hem dood wegdroeg. Wet* ke heerlijke en regtveerdige buit zouden deze niet voor ons geweest zijn, om op reis te verteren, wanneer die verwenschte wagen met 6 paarden ons niet van het flagveld verdreven hadt! —— Het geluk was deze keer den regtveerdigen niet gunftig lk was op ene verraderlijke wijze aangegrepen, en moest als een ftruikrover weglopen. Het horologie, dat wij buit g m5j met^" -~~ ZÜ zeide, „ neen!" Ik maak-   III. Zij verictrikte over mijne gedaante en gewaad, bij nu.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. III tnaakte mij bekend < vroeg of mijn zwager te huis was: ., Ja, maar hij ligt krank te bed;:' *— „ zeg aan mijne zuster heimelijk, dat ik hier ben." Zij bragt mij in een zijvertrek, en terftond was mijne zuster bij ons. Z'j verfchrikte over mijne gedaante en gewaad, en wist zelfs nog niet ééns, dat ik uit Giatz ontvlucht Was, ijlde na-haren man, maar kwam niet te rug. Na een vierendeel uurs kwam de eerlijke maria bij ons, weende, en zeide —* „ de genadige Heer liet „ ons zeggen, dat wij terftond zijn huis verlaten zou„ den, dat hij anders gedwongen was, om ons te ar„ refteren en uit te leveren." — Maar mijne zuster zag ik niet weder; haar man hieldt haar met geweld te rug. Nu oordele men, wat ik in dit ogenblik gevoelde. Ik was te trotsch, te toornig, om onderftand van geld te vragen; en ijlde als een razend mensch onder dui. zend bedreigingen het huis uit. Het goed medelijdend meisjen drukte mij wenend drie ducaten in de hand: —- en zoo waren wij hongerig, moede, mat, en vertwijfeld wederom in het woud , dat geen honderd fchreden van het flot af was; wij durfden in geen huis gaan, om dat wij op het Brandenburgfche waren, en moesten in den donkeren nacht bij regen en fneeuw in hêt bosch omdolen, tot dat onze leidsvrouw ons tegen het aanbreken van den dag eerst wederom te Lettel bragt. Zij weende zelve over ons lot, en kreeg voor hare moeite en uitgeftane gevaren maar twee du» caten van mij — maar ik deedt haar op het vervol» hopen — en liet haar ook in 1751 bij mij te Weenen komen , waar ik haar goed verpleegd en verzorgd heb. Zij was ongeveer jo jaren oud, toen zij bij mij in  112 LEVENSGESCHIEDENIS VAN in Hungarijen ftierf, enige weken voor dat ik die on» gelukkige reize na Dantzig deed, van waar ik in de tienjarige gevangenis te Maagdenburg geraakte. Maar naauwlijks waren wij voor het Hot van mijne zuster in den elendigfden toeftand in het woud, wanneer ik in den eerften ijver tegen schcll zeide ■■ „ Broeder! verdient zulke ene zuster niet, dat ik haar „ het huis boven het hoofd aanfteke?" De bedaardheid, de edelmoedigheid, de ware gelatenheid was bij dezen man ene dadelijk tot het wonderbare geflegene deugd. In alle gevallen was hij mijn Mentor, mijn getrouwe leidsman, wanneer mijn vurig temperament tot buitenfporigheden uitbarften wilde. Ik vereer daarom zijne asch; hij verdiende een beter lot, dan dat, het welk hem tot aan het graf vergezelde. Bij deze gelegenheid zeide hij mij: —— Vriend! „ uwe zuster kan onfchuldig zijn, haar man 'zal haar te rug gehouden hebben. Denk eens na! Als de ,, Koning gewaar werdt, dat wij in zijn huis geweest „ waren, en dat hij ons doorgeholpen hadt, dan was „ immers uwe zuster even zoo ongelukkig , als gij ? ?J Zijt meer meester van u zeiven! denk groot- „ moediger! en, handelen zij onbillijk, veelligt komt „ 'er nog een tijd, waar in hunne kinders uwe hulp „ behoeven, en waar in gij hun kwaad met goed ver- „ gelden kunt. Welke vreugde gevoelt hier bij „ ene goedaartige ziel niet!" Eeuwig denke ik aan dezen getrouwen raad, welke in de daad ene voorfpelling was. Mijn rijke zwager ftierf kort daar na. In den Rusfifchen oorlog werden zijne goederen alle in enen fteenhoop veranderd, en na mijne bevrijding uit den kerker van Maagdenburg, en dus 19 jaren na deze gebeurtenis, was werkt-  frhdrïr , vrijheer van der trenck. 113 këüjfc het geval daar, dat ik aan de kinderen van deze zelve zuster diensten bewijzen kon. Zoo wisfelt bet lot op aarde, en zoo worden onwaarrchijnlijke dingen mogelijk. Mijne regtfcbapene zuster hadt zich bij mij geregtveerdigd, en schell hadt wezenlijk de waarheid geraden. Tien jaren na dit voorval, toen ik te Maagdenburg gevangen zat, toonde zij, dat zij mijne echte zuster was: zij werdt door den Secretaris van de Keizerlijke Ambasfade weingarten in Berlin fc'iandelijk verraden , verloor hier door een gedeelte van haar vermogen, en eindelijk ook haar leven, als een onfchuldig flagtoffer, voor haren eerlijken broeder. In het twede deel zal ik deze rilling en huivering verwekkende gebeurtenis in den zamenhang mijner trein gefchiedenis voordragen ; mijn hart bloedt , en mijn gantfche gevoel verheft zich, als ik aan dit vcrfchrikkehjk toneel denken moet. God bclone haar volkomen! . Ik ben te arm gemaakt, om het aan hare kinderen te vergelden; en het voorwerp van mijne regtveerdige wraak is reeds in het graf. Op aarde hadt hij zeker moeten bloeden, indien hij te vinden geweest was. Nu weder tot het dagboek van deze ongelukkige reis. Ik moest nu mijn ontwerp veranderen, dewijl ik geen hulp vond op de eerfte plaats daar ik een' toevlucht gezocht had: ik befloot nu, om na Pruisfen na mijne moeder te vluchten, die 9 mijlen achter Koningsbergen op hare goederen leefde. Den 28ften bleven wij vermoeid en verflagen te Lettel. Den iften Maart gingen wij 3 mijlen, tot aan Pleefe; En van daar, den aden Maart, i£ mijl, na Meferitz. Den 3den over Werfebaum na Birnbaum, 3 mijlen. I. deel. PI ' Den  114 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Den 4den na Zircke, Wruneck, Obestfchow, tot aan Slubnitze, bij gevolg in één dag 7 mijlen, waar van wij echter 3 mijlen met een rijtuig afleiden, dewijl wij hier toe ene goede gelegenheid vonden. Den jden kwamen wij 3 mijlen ver, tot Rogofen; en hadden genen penning om ons nachtleger te betalen. De Joodfche waard dreef ons dus buiten de deur, en wij gingen den nacht door met enen woedenden hon> ger omdolen, zoo, dat wij ons bij het aanbreken van den dag wel 2 mijlen van den weg af bevonden. Wij gingen in een boerenhuis, waar een oud wijf juist het brood uit den oven haalde; betalen konden wij niet, en in dit zelve ogenblik ondervond ik waarlijk, dat het mogelijk zij, om een fluk brood een' moord te begaan. Bij deze gedachten, waar van ik vol huivering te rug fprong, —— gingen wij in aller ijl de deur uit, en nog twee uren ver tot aan Wongrofze. Hier verkocht ik in den uiterften nood mijn' fnaphaan, die ons menig gebraad verfchafr hadt, vooreen* ducaat. Wij aten ons zat, na dat wij in 40 uren genen beet genoten, en zonder flapen omtrent 10 mijlen in flijk en fneeuw omgelopen hadden. Den 6den rustten wij aldaar uit; en, Den 7den kwamen wij door Genin, 4 mijlen ver, op een dorp in een bosch. Hier geraakten wij onder ene bende vagabonden, die bijkans 400 man flerk was, en mij terftond mede in hun leger fleepten; de meesten waren Pruisfifche en Franfche deferteurs; zij zagen mij voor iemand van hun zoort aan, en wilden, dat ik dienst zou nemen; maar na dat ik met hunnen aanvoerder voor den vuist gefproken had , fchonk hij mij nog ene dubbele Franfche kroon,  fredrir, vrijheer van per trenck. Iï5 kroon, gaf ons provifie van vleesch en brood, en liet ons in vrede verder gaan, na dat wij omtrent 24 uren in hun gezelfchap doorgebragt hadden. Den oden gingen wij tot aan Lapufchin, 4 mijlen. Den ioden tot Thoren, 4 mijlen. . Hier volgt wederom een merkwaardig toneel, het welk bewijst, dat mij nu mijn noodlot wezenlijk tot vreemde avonturen beftemd hadt, dewijl bijna bij iedere mogelijke gelegenheid nieuwe wederwaardigheden te beftrijden vielen, en bijna onwaarfchijnlijke fprookjens in mijne levensgevallen te verhalen zijn. Het was juist jaarmarkt te Thoren, toen wij door de ftad gingen. Men ftelle zich enen kerel voor als een boom, jong, en fterk, en van mijne grootte, in ene elendige kleding, met enen groten pallas op zijde, met een paar piftolen in den gordel, en van een' kameraad vergezeld, wiens hals en hand verbonden was, en die meer naar een fpook dan naar een levendig mensch ge* leek, ook met piftolen in den gordel. Wij gingen in ene herberg, daar men ons niet eens innemen wilde ■ ik vroeg na het Jefuiten-collegie, ging daar in en verlangde den Pater Rec¬ tor te fpreken. Eerst zag hij mij voor een' dief aan, die ene vrijplaats zocht. Na lang wachten en aanhoudende en dringende aanzoeken, verfcheen ik eindelijk voor zijne Jefuitfche majefteit, die mij ontving, als de Mogol zijnen flaaf. Mijne voordragt was zekerlijk roerend; ik verhaalde hem mijn gantfche lotgeval, en het oogmerk dezer reize, en bad hem, dat hij mijnen redder, den braven schell , welke niet verder gaan konde, en wiens wonden bij zulke ene elendige omzwerving niet helen konden, ondertusfchen verzorgen, en in Thoren houden wilde , tot dat ik de reis na H 2 mij-  Il6 levensgeschiedenis van mijne moeder volbragt, en hulp gehaald had, en hem met dankbare teruggave van alle onkosten weder van Thoren afhalen konde. Eeuwig denke ik met verfoejing en verachting aan dezen hoogmoedigen en ongevoeligen paap. Hij wilde niet eens mijne voordragt met geduld aanhoren , hij noemde mij gij Qe~) —— en zeide mij dikwijls — „ Maak gij het maar kort, ik heb noodzakelijker be- „ zigheden." - In één woord ! ik werd gantsch droog zonder enige hulp afgewezen, en heb je grootmoedigheid der zoo zeer geprezene Jefuiten bij on- 0) ïk heb deze plaats dus overéénkomftig onze taal en manier van fpreken moeten overzetten. In het Hoogduitsch (laat; tvolKe niche etnmayl meinoi voum J0 gebulb onbórai / feieéj mkb — unb fdflte m« óftcrê: macl;e a'ê mts ftirj/ enz. Op zoodanige wijze iemand aan te fpreken wordt in Duitschland ene grote belediging gerekend. Men fpreekt aldaar fatzoenlijke lieden altijd aan in de derde perfoon van het meervoud; en het wordt een affront gerekend, wanneer men in ene aanfpraak de derde perfoon van het enkelvoud, (Et (of, wanneer men tegen vrouwen fpreekt, ©te) gebruikt. Zoo worden dienstboden en ambachtslieden aangefproken; en zoo fpreekt de Koopman zijne comptoirbedienden aan. Ook bij ons wordt het thands onwellevend gerekend,iemand in de tweede perfoon aan te fpreken; in het fchrijven durft men zich althands van dezelve niet bedienen; en de meeste menfchen hebben liever, dat men éne van hunne hoedanigheden, dan hun zeiven aan. fpreekt. Met het hoogde regt wordt deze dwaasheid een Gothifche wanfmaak genoemd, (zie stinstra's voorrede voor eichardson's Clarhfa); ondertusfchen is het ene wezenlijke belediging , wanneer men van deze gewoonte afgaat, met oogmerk om iemand daar door verachtelijk te behandelen.  FREDR1K, VRIJHEER. VAN DER TRENCK. II? ondervinding leren kennen! God trooste den eerlijken man, die in zijn ongeluk hunnen bijftand behoeft ! Zij zijn, even gelijk alle monniken, tegen alle menfchengevoel geharnast, en troosten nog daar bij deu bedrukten in den fatyrifchen toon. Vier malen in mijn leven zocht ik hulp of raad, en ene vrijplaats, in kloosters , en heb ze in de daad zoo gevonden, dat ieder eerlijk man hout, olij en vuur bijdragen moest, om ze allen van de aarde te verdel- Sen » Spits- (ƒ) Terwijl ik deze bladzijde vertale, wordt mij juist door enen vriend, welke wist dat ik mij met de overzetting van dit boek bezig hield, de volgende Anecdote toegezonden, welke volkomen hier bij past, en ons het character ten duidelijkften vertoont van dezen edelen, en vrijmoedigen man, die ook aan de door het gemeen meest geëerbiedigde ordens en rangen in de maatfehappij hunne gebreken, zinder enige bewimpeling, met de edelfte vrijheid voortelde; die zesgen dorst, wat niemand zeide; en die door het fpreken der waarheid het flagtoffer werdt van geestelijken haat, geadelde vervolging, en ftaatkundigen wrok: extract uit de amstïrdamsche courant Fan 27 Maart 1788. „ van den donau, den 13 Maart. Men verhaalt alhier, „ van den Vrijheer van der trenck , welke thands van Wee„ nen na Berlin op reis is, dat hij onlangs een zeker gefchrift horende noemen, waar van de titul deze vraag behelsde; of „ van der trenck nog nuttig voor de zamenleving was? „ daar op aanfionds andwoordde; Neen! van der trenck „ zegt aan Despoten, Geestelijken en Richters de waarheid, „ en zulks ftrijdt tegen alle regels der'gezelligheid!" H 3  1l8 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Spitsboeven en moorders vinden bij hun alles —— om hunne magt tegen de vastgeftelde wetten des Lands bij het gepeupel en liederlijk geboefte te laten vergoden , en te doen gelden. Maar de bedrukte en deugdzame behoeftige vliedt te vergeefs daar in, waar zulke bloedzuigers van den Staat als de hongerige luipaarden alléén op roof loeren, den kortzichtigen pogen te bedriegen, en den verftandigen te onderdrukken; waar zij den regtfchapenen man gewis genen bijftand geven, dewijl zij zelve tot regtfchapene daden volftrekt gene roeping gevoelen, gene grondftellingen noch pligten hebben, gene drijfveders aangefpannen voelen, om zelve regtfchapene mannen te worden, en ook in de daad , volgens de grondftellingen der kloosters, erfvijanden .vanille burgerlijke deugden en vaderlandfche pligten zijn.' Men neme dezen uitflap niet euvel. Mijn haat tegen alle bedriegers zit reeds in mijnen aart, en is door den gantfchen aanleg en de vorming van mijn hart en alle mijne begrippen verfterkt. En, daar ik aan de Jefuiten ook eigenlijk het verlies van mijne grote Hungaar' fche goederen te danken heb, dewijl toenmaals Pater Eampmüller , de boezemvriend van den Graaf grashalkowitz, biegtvader bij het hof was; daar 'er onder alle mogelijke zoorten van vervolgingen gene te bedenken is, welke ik niet door de arglistigheid der priesters geleden heb; zoo erken ik hun ook werkelijk niet voor menfchen, die in dén Staat voor den algemenen welvaart nuttig zijn; maar voor bedriegers, die door gepriviligeerde of verjaarde vooroordelen voor zich alléén leven, die alle plichten der menschheid en der burger-maatfchappij aan de inzichten der Roomfche hiërarchie opofferen , en die op onze verwarring en kort-  fredrik, vrijheer van der TRENCK. "9 kortzichtigheid hunne alles verflindende en alle zedelijke deugd vernietigende magt gronden. Deze weinige woorden bij deze gelegenheid in te lasfchen, konde ik aan mijne veder, aan mijn hart, dat tegen dit adderen-gebroedzel opkomt, niet weigeren. Nu verder tot den zamenhang. Ik ging treurig en toornig uit dit Jefuitenklooster in mijne herberg; daar vond ik enen Pruisiifchen werf-officier, die op mij wachtede , en met alle mogelijke kunsten mij gaarne voor recruut hebben wilde. Hij boodt mij zelfs 500 thalers handgeld, en den corporaals ftok aan, in geval ik fchrijven geleerd mogt hebben. Ik gaf mij voor enen geborenen Lijflander uit, die uit Oostenrijkfchen dienst gedeferteerd was, om na huis te gaan, en aldaar ene ervenis te aanvaarden. Na dat hij mij lang hadt zoeken te overreden, tbragt hij eindelijk dit als een geheim te voorfchijn —- dat ik een dief was, en in weinige ogenblikken door de regering gearrefteerd zou worden maar dat nie« mand mij meer zou kunnen ftraffen, zoo dra ik zijn recruut zoude zijn. Deze taal kon ik volftrekt niet dulden; in één ogenblik was ik trenck, gaf hem een' oorvijg, en trok den fabel. In plaats van tegenweer te doen, liep hij de deur uit, en beval aan den waard, om mij niet uit te laten. Dewijl ik nu wist, dat de ftad Thoren cartel hadt, en de deferteurs heimelijk aan den Koning van Pruisfen uitleverde, zoo werd ik bang; — ik plaatfte mij aan het venster, en zag terftond daar op twee Pruisfifche onderofficiers in het huis treden; „ in één ogenblik waren piftool en fabel in de hand; sghell volgde, en wij ontmoetten de Pruisfen H 4 aan  120 "levensgeschiedenis van aan de kamerdeur. Ik riep met overgehaald pi. Itool „ Plaats!" - — de Pruisfen verfchrik- ten, trokken den fabel, en fprongen te rug; — voor de deur rukte terftond de Pruisfifche Lieutenant, door de ftadswacht begeleid, aan; ik vond overal ruimte; piftolen in de éne, en den fabe! in de andere hand fchrikten een' ieder' af; alles fehreeuwde „Dief! „ dief! houdt hem!" Het gepeupel liep na; ik ontkwam gelukkig in het Jefuitenklooster; maar mijn vriend schell werdt overmand, gevangen genomen, en als een dief en rover in de ftads gevangenis gefleept. Ik was bijna mij zclvcn geen* meester, dewijl ik hem niet redden kon, en verbeeldde mij reeds, dat, men hem uitleveren zou. fn het Jefuitenklooster werd ik thands veel beter ontvangen dan de eerfte reize, dewijl men mij werkelijk voor enen rover hieldt, die een' fchuilplaats zocht. Ik fprak terltond met enen Pater, die een vriendelijk man was, zeide hem in het kort alles, wat mij regtveerdigde, en bad, dat hij mij toch maar de oirzaak , waarom men ons arreiteren wilde, ontdekken mogt. Hij ging heen, kwam over een uur te rug, en bragt mij dit and woord: Dat niemand ons kende; maar dat 'er den vorigen dag een grote diefital, door met geweld in ene kraam van een' koopman in te breken , op de jaarmarkt gedaan was; dat men daarom alle verdachte lieden arrefteerde; dat wij in de ftad in zulke ene zonderlinge gedaante met piftolen in den gordel gezien waren; dat de waard, tot wien wij waren ingekeerd, een Pruisfifche werver was; dat deze ons als verdachte lieden aangegeven hadt; dat daarenboven de Pruisfifche Lieutenant met klagten opgekomen was — en dat men daarom alléén befloten hadt, om ons te arrefteren. Wie  fredrik, vrijheer van der trenck. til Wie was Wijder dan ik? Onze Moravifche pas, als mede het dagboek van onze reize, welke ons tegen dit vermoeden regeveerdigden, had ik in den zak. Ik zeide, dat men na die plaats zenden moest, daar wij daags te voren op onze reize doorgepasfeerd waren, en geflapen hadden. —— In 't kort; ik overtuigde den Jefuit, dat ik de waarheid fprak: —— hij ging uit, kwam weder, en bragt enen Sijndicus van d« fitad mede: met dezen fprak ik bondig: hij exa¬ mineerde schell ook in zijn arrest, en vondt alles éénftemmig; onze fchriften, welke men in de herberg bemagtigd hadt, bewezen wie wij waren. . Ik bleef den nacht door in het klooster, floot geen oog bij de altijddurende overdenkingen van de diepte , waar toe het noodlot mij hadt doen nederzinken. schell bekommerde zich nog meer over mij, want hij wist niet, waar ik gebleven was,en hadt zich vast voorgefteld, dat wij beide na Berlin zouden worden opgezonden en aldaar overgeleverd; ook had hij reeds het beflüit genomen, om in dat geval zich zeiven te verworgen. Maar des morgens ten 10 uur was mijne vreugde en ontfteltenis onbefchrijflijk groot , toen mijn brave Jefuit tot mij intradt, mij schell medebragt, en meldde , dat wij aan dat geen, waar van men ons verdacht gehouden hadt, onfchuldig bevonden waren, en dat wij vrij heen konden gaan , werwaarts wij wilden; doch dat wij ons voor de Pruisfifche wervers wachten moesten, die ons nazitten zouden. Hun Lieutenant hadt gehoopt, dat ik, door mijne arreflering als rover, als een recruut in zijne handen geraken zou; en dit was de fleutel van het gebeurde van den vorigen dag. Ik omarmde schell, die bij zijne arreftering verH 5 ba-  121 LEVENSGESCHIEDENIS VAN bazend veel' Ito ten geleden hadt . dewijl hij zich met zijne linker hand verdedigen, en mij volgen wilde. Het gepeupel wierp hem met drek, en in zijn arrest noemde hem een ieder enen fpitsboef, die wegens huisbraak de galg verdiend hadt. In één woord ■ de arme mensch was buiten Haat, om verder te gaan; zijne wond aan den hals was toegegaan, maar die aan de hand nog gantsch niet. De Pater Rector zondt ons enen ducaat, maar liet zich niet zien, . en de regerende Heer Burgemeester gaf ons, voor het onfchuldig geleden arrest, ieder ene dubbele franfche kroon (g): hier mede waren wij geëxpedieerd, wij gingen in onze herberg, namen ons pakjen, en wilden de poort uit ijlen. Doch mij viel in, dat wij, om na Elbing te komen, Pruisfirche dorpen op den weg hadden. Wij vroegen dus bij enen winkelier, waar landkaarten te krijgen waren ? Een oud krom moedertjen ftondt daar tegen over aan de deur; de winkelier wees ons na haar toe, en zeide, dat zij landkaarten genoeg hadt, dewijl haar zoon ftudeerde, en dat zij ons dezelve wel kon laten zien. Wij fpraken haar aan mijne voordragt geviel haar, toen ik zeide, dat wij ongelukkige reizigers waren, die op de landkaart den weg na Rusland zoeken wilden» Zij bragt ons in de kamer, droeg een' Atlas op ta- fel, (g) In het Hoogduitsch ftaat eirtm l 1 In triumph volgde ik hem in zijn kwartier, en hier had mijne gevaarvolle en moeilijke reize een einde. Deze eerlijke man behieldt mij bij zich, verfchafte mij terftond alle nooddruft,en fchreef,nevens mij, aan mijne moeder in zulken toon, dat zij ongeveer acht dagen daar na reeds werkelijk zelve bij mij te Elbing kwam, en mij, als ene echte moeder, troost en hulp medebragt. Men kan denken, wat wij bij ene zoodanige zamenkomst gevoelen moesten. Zij bezat een doordringend verftand, en ik ene gevoelvolle dankbare ziel. Zij bezorgde mij ook terltond een kanaal voor ene veilige correfpondentie met mijne vriendin in Berlin. Deze zondt mij enen wisfel op Danzig van 400 ducaten, en mij- Smaak,l Deel N°. 1. bl. 170-185. onder dit opfchrift: De on. gelukkige jongeling met het edelst hart misdadig. Het oirIprongelijke vindt men in dezelve (gftjjert / I ïl). f. 63-86, alwaar men ook lil. f. 334-259. en IV. f. 362-372. (van de uitgave van (Tariêntbe 1783, 1784.) verfcheidene QCuénSge atië ^rimmaMfften unb (jefcbtcbfm vindt, die hier toe betrekkelijk zijn, en die men met veel aandoening en nut lezen zal.  fredrik , vrijheer van der TRENCK. T.S9 mijne moeder gaf mij icoo rijksdalers, en een diamanten halskruis, dat ik in geval van nood zou kunnen aantasten, en dat bijkans 500 dalers waardig was; zij bleef 14 dagen bij mij, en dwong mij, wat ik hier ook tegen in mogt brengen, om na Weenen te reizen, en aldaar mijn geluk te zoeken. Ik wilde volftrekt na Petersburg, en alle mijne voorgevoelens waren tegen de reize na Weenen, welke in de daad ook al mijn volgend ongeluk veroirzaakt heefr. - . . Mijne moeder riedt mij anders, en beloofde mij dan alléén maar 011derfteuning, in geval ik haren raad volgde; ik moest gehoorzamen: zij verliet mij •> reisde na huis, en zedert heb ik haar niet wedergezien. Zij ftierf in het jaar 1751, en haar aandenken wekt mijnen gantfchen eerbied op. Gelukkig voor ene zoo ware moeder, dat zij mijn grootfte ongeluk, in het jaar 1754, niet beleefde. In Elbing wedervoer mij bijna de gefchiedenis vanden kuifchen joseph in Egypten. De vrouw van mijnen braven huiswaard brodowskij, een aanbiddings- waardig wijfjen , verliefde op mij ondankbaar wilde ik jegens mijaen weldoener niet handelen de verzoeking was aan den anderen kant te groot, zij boodt zich zelve aan, om mij na Weenen te volgen. ■ Ik voelde, dat ik niet wederftaan kon. ■ ■ Madame potiphar moet zoo fchoon niet geweest zijn, als Madame brodowskij , of anders was joseph gewis bij zijnen mantel gebleven. Maar mij hieldt een ware eerbied voor deze vrouw te rug,die, gantsch natuurlijk, aan mij boven haren ouden man, welke lelijk van perfoon was, de voorkeur gaf; maar die, na een genot van weinige dagen, zoo wel als ik, door een bitter naberouw lang gefolterd zou zijn geworden, I. DEEL. I de-  Ï30 levensgeschiedenis van dewijl wij toch wederom van elkandcren hadden moeten fcheiden. Na dat ik mij geëquipeerd, en aan mijnen huiswaard een gefchenk gegeven had, reisde ik in aller ijl na Thoren. Hoe verrukkend was mijne ontmoeting met den eerlijken schei.l! het oude moedertjen hadt hem moederlijk verzorgd. Maar hoe verfchrikt werdt de oude vrouw, toen ik bij haar als officier, en van twee be- dienden begeleid, binnen trad! Ik kuste haar met de warmfte dankbaarheid de band , betaalde alles rijkelijk wat schell genoten had, die zich intusfchen zoo aangenaam bij haar hadt weten te maken, dat hij 'er als een kind in huis Was. . ■ . Ik verhaalde haar nu, wie ik eigenlijk was; zeide haar opregt, dat alks, wat ik haar aangaande haren zoon verteld had, verdigt was; maar beloofde tevens, dat ik, bij mijne aankomst te Weenen, haar ffelbge narichten van dezen verlorenen zoon zou geven (*). De vader was een goud- (*) Bij m'jne aankomst te Weenen gaf ik mii terftond alle moeite, om dezen will op te vragen; en werd door de Coramisfariaat-Iijsten gewaar, dat hij in het jaar 1744 van zijn regiment gedef rteerd , weder gevangen , en dadelijk opgehangen was. Ik wist voor enige ducaten echter een attest te bekomen , waar in verklaard werdt. dat hij zijnen natuurlijken dood geflorven was. Ik zond dit aan de goede moeder, te o-elijk met enen brief, om haar te bedankan en te troosten. Misfchien 'hadt de goede iongen, die te huis 20000 guldens te erven hadt zijn ontflag niet kunnen bekomen,was daaromgedeferteerd en werdt als een misdadiger opgehangen. . Zijn ook hier bij gene ernftige bedenkingen te maken ? ——«  EREDRIK, VRYHEER VAN DER TRENCK. 131 goudfmit. Binnen drie dagen was schell geëquipeerd, en zoo reisden wij van Thoren af, en kwamen te Warfchati; en van daar over Krakau te Weenen. In Bilitz zocht ik den Hopman capi, welke ons zoo grof mishandeld, en toenmaals mijne uitdaging afgeflagen hadt. Maar hij was daar niet meer, en eerst na enige jaren ontmoetede ik hem, wanneer de fijne Italiaan mij de laagfte ontfchuldiging maakte. Zoo gaat het! Van mijne terugreize uit Donzig na Weenen wist ik zelfs gene dne bladzijde te vullen* Daarentegen van de reize derwaarts, en te voet, had ik driemaal zoo veel voor te dragen, als ik gedaan heb, indien ik den lezer ook met kleinigheden wilde onderhouden. In elende en ongeluk volgt het ene voorval op het andere ; men ziet ook de waereld, en leert haar beter kennen, als men haar te voet doorwandelt, en met alle zoorten van menfchen omgaan moet, dan, wanneer de genadige Heer, in ene gemakkelijke koets wellustig in flaap gewiegd, immer doorfluimert, terwijl intusfchen zijn kamerdienaar de postillons betaalt, op dat zij regt gezwind een gantsch Koningrijk doorrunnen mogen, waar van de Heer in de koets niets anders als enige herbergen gezien heeft. Dat heet reizen; en even daarom heb ik op de mijne van 169 mijlen ^ die ik thands volgens het ontvangen Journaal getrouw heb gecopieerd, zoo vele voorvallen, die in de daad romanesk luiden, befchreven, die mij op vele duizend mijlen, die ik naderhand door de waereld met goede equipage afgelegd heb, niet bejegend zijn. Hier mede heeft dus dit dagboek een einde, waarbij het altijd merkwaardig blijft, dat ik in den ruwen winter, in het ongebaand Puien, ene reize te voet van 1 2 169  13* levensges. van fredrik, vryh. v. d. trenck. 169 mijlen ondernam, en gelukkig volbragt, daar ik bij den aanvang van dezelve gene vier guldens in den zak had. Echter heb ik noch gebedeld noch geftolen, maar des te meer honger en ongemak uitgedaan, en oneindig meer geleden, dan ik in deze bladeren bekend maak. Ik was op dezelve een ware robinson, daar het noodlot reeds alle mogelijke rukken met mij begon te onderneemen, om mij door herhaalde beproevingen, door kleine aanvallen te harden, fterk genoeg te vormen , en voor te bereiden om den volgenden allerijzelijkften last van alle mogelijke rampen ftandvastig te verdragen; zoo dat ik tegenwoordig als een waar beoefenend leermeester, in de hoge fchool van alle lijdenden, met algemene goedkeuring van alle echte wijsgeren , kenners van de wisfelingen van het lot, en hoogfchatters van ware verdiensten, optreden kan. Nu volgt dus een nieuw bedrijf in mijn Treurfpel. DE  de eerste aankomst in weenen in het jaar 1747, in de maand april. N. aftrek van de reiskosten en equipage voor mij" en mijnen vriend schell, (voor wiens wonderbare le» vensgefchiedenis ik in het derde deel nog ene kleine ruimte zoeken zal,) bleven mij nog ongeveer 300 du. caten in de beurs overig; welke ik eerlijk met hem deelde. Hij bleef maar vier weken in Weenen, en reisde na Italië, waar hij bij het regiment van pallavizimi als Overfte Lieutenant aangefteld werdt. Ik vond mijnen neef den beroemden Pandourenoverften en partijganger, frans, vrijheer van der trenck, in Weenen in het arfenaal in arrest, en juist tegenwoordig in een allerzwaarst proces ingewikkeld. Deze trenck was mijns vaders broeders zoon. Zijn 'vader was te voren Overfte en Commandant in Leitfc^au, bezat ook in Sclavonien de heerlijkheden Pleternitz , Preftowacz, en Pakratz, en hadt zederd de belegering van Weenen den Brandenburgfchen dienst verlaten, en het huis van Oostenrijk 60 jaren gediend. Ik zal om den zamenhang van mijn verhaal niet af te breken, in het derde deel mijner romaneske gefchiedenis, ook den merkwaardigen levensloop van dezen in den fuccesfte.oorlog beroemden trenck in een kort begrip verhalen, welke in de daad het fchendigst flagtoffer der Nijd en der uitfporigfte Hebzucht werdt, en den loon zijner getrouwe en grote diensten op den Speelberg ontving. De eer van mijn' familienaam eischt van mij, dat ik I 3 ook  134- levensgeschiedenis van ook iets van hem zegge; en het geen ik zeggen zal, is zoo waar, dat mij gewis niemand op aarde het zwijjen opleggen zal, vooral niet, daar zij reeds ia het graf liggen, wélke den besten patriot aan hunne bijzondere oogmerken opgeofferd hebben. Hier zal ik alléén die bijzonderheden van hem aanroeren, die op mijne gefchiedenis betrekking hebben, en van zijne andere, in de daad gewigtige, lotgevallen zwijgen, tot dat ik aan die plaats zal gekomen zijn, waar toe zij behoren. ., Mijn neef was thands juist in een proces van revit Ce begrepen. Naauwlijks was ik in Weenen aangekomen, of zijn Agent, de Heer van leber, geleidde mij na het hof bij zijne Majefteit den Keizer en bij Prins karel. Beiden kenden zijne verdiensten, en ook de llegte ftreken, die hem zijne lage vijanden gefpeeld hadden; en terftond verkreeg ik volle vrijheid, om hem in zijn arrest te bezoeken, en alle aanmoediging, om hem op alle mogelijke wijzen bij te Haan. Bij de volgende audiëntie fprak de Monarch met mij op ene wijze, die mij geheel en al aan het belang van mijnen verdrukten bloedvriend verbondt, en beval mij bij alle voorvallen toevlucht hij hem te zoeken. Hij zelf noemde den Prasfident van het krijgsgerigt, waar voor zijne zaak dienen moest , een' boosaartig man ; deze was de Graaf lowenwalde , de ergfte vijand van trenck, welken men , zoo wel als zijnen asfesfor, gekorea hadt, om de beste patriotten, als mannen zonder verdiensten, te mishandelen. Terftond kreeg de zaak ene andere gedaante : de bedrogene allerbeste Koningin werdt beter onderrigt, en trenck's onfchuld verfcheen !jy de revifie van het proces in vollen dag. Men bewees,  fredrik, vrijheer van der trenck. 135 wees, dat de krügsraad, welke owr zijne zaak g . eten , en welke 27000 fiorenen gekost hadt, partij lig en orregtveerdig was te werk gegaan, en dit 16 officiers, die hij grotendeels, om hun (legt gedrag, uit zijn regiment gecasfeerd hadt, valfche eden tegen hem hadden afgelegd. iVerk aardig is dit, dat men in de Wecner courant aankondigde: Ade die genen, welke tegen trenck iets te kla,, gen hebben, moeten zich aanmelden , en kunnen „ dagelijksj zoo lang het proces duurt, een' ducaat „ kostgeld ontvangen. " Men kan zich ligt voordellen, hoe het getal der klagers aangroeide., en uit welke lieden het beftondr. Aan dit kostgeld alléén zijn 15000 fiorenen betaald. Maar nu begon ik, met D ctor gkrhauer , aan het revifie-proces te arbeiden; en de zaak kreeg wel dra ene andere gedaante. .1 Maar toen het zoo ver kwam, dat mc n het gantfche krijgsgericht, bene» vens den toenmaals alvermogenden Hofkrijgsraad van weber hadt moeten casferen, mengde zich, helaas! de ftaatkunde in het proces. De Monarchin liet trenck voorflellen , dat hij om genade zou bidden; dan zou alles afgedaan zifn, en bij terftond zijne vrijheid bekomen. Prins kakel, die Weenen kende, riedt mj, dat ik mijnen neef tot dezen ftap bewegen zou. Maar re vergeeft-ch! hij voelde zijne waarde en zijne onfchuld te goed, en eischte, droog weg, niets anders dan regt. En juist dit bewerkte zijn ongeluk. Wel dra werd ik gewaar, dat mijn neef het flagtoffer wezen moest; hij was rijk, zijne vijanden hadden reeds meer dan 80000 fiorenen uitgedeeld; zijn gantI 4 fche  I3Ö LEVENSGESCHIEDENIS VAN fche vermogen was door fequeftratie in hunne handen; men hadt hem reeds te grof mishandeld, en kende hem te goed, om niet alles van zijne wraak te vrezen , zoo rasch hij zijne vrijheid herkregen zou hebben. Mijn hart was over zijn lot geroerd, en, daar hij bereids, overéénkomftig zijn vurig temperament,bij het naderen zijner zegepraal, openlijke bedreigingen merken liet; daar aan den anderen kant zijne vijanden den biegtvader van het hof op hunne zijde hadden; daar zij hooffche iïreken zouden weten te fpelen, terwijl zij anders alles te vrezen hadden, zoo deed ik hem , wanneer hij in een' goeden luim was, den voorflag, om uit zijn arrest te ontvluchten, en dan, wanneer hij in vrijheid zou zijn, zijn regt aan de Monarchin te bewijzen. -—— Ik ontwierp daar toe voor hem het gantfche plan, dat mij ligt uit te voeren mogelijk geweest was; en hij fcheen 'er volkomen toe befloten te hebben. Enige dagen na deze onderhandeling werd ik bij den Veldmaarfchalk Graaf van koenigseck, Gouverneur van Weenen geroepen. Deze eerwaardige grijsaart , wiens asch ik nog vereer, fprak en handelde in dit geval als vader en menfchen vriend. Hij riedt mij, mijnen neef te verlaten, en gaf mij duidelijk genoeg te verlfaan, dat mijn eigen neef mij zelf verraden, den gantfehen aanflag gemeld hadt, en mij aan zijne eerzucht opofferen wilde, om hier door zijn zuiver geweten te regtvcerdigen, en te tonen, dat hij niet ontlopen, maar zijn regt en lot afwachten wilde. Verbaasd over de onedelfte behandeling van enen bloedvriend, voor wien ik mijn leven vrolijk gewaagd had, en wien ik met het opregtiïe hart van zijnen onder-  fredrik, vrijheer van der trenck. 137 dergang zoent te redden, befloot ik hem te verlaten. Gelukkig was ik nog, dat de regtfchapene Veldmaarfchalk, mij ene vaderlijke vermaning gegeven hebbende, de zaak fmoorde. Ik verhaalde deze zwarte ondankbaarheid aan zijne Koninglijke Hoogheid Prins karel van lotharingen; doch deze bewoog mij, om op nieuw bij mijnen neef te gaan, hem niets te laten merken, en mi} zijne zaak naar vermogen aan te trekken. Hier moet ik mijnen lezer een kort tafereel van het eigenlijk character van dezen trenck geven. Hij was een man van buitengewone talenten; zijne eerzugt was onbegrensd; zijn ijver voor den dienst der Monarchin fteeg volftrekt tot entbufiasmus; zijne koenheid in ondernemingen was onnavolgbaar ; zijn verftaud arglistig; zijn hart boos, wraakgierig en ongevoelig. Zijne gierigheid was reeds in het 33fte jaar van zijn leven, waar in hij ftierf, tot den hoogften top, dien men immer mogelijk achten kan, geklommen. Verplichting wilde hij aan niemand op aarde hebben, en hij was werkelijk in Raat, om zijnen besten vriend na de eeuwigheid te helpen, wanneer hij zich aan hem verplicht moest rekenen, of zijn goed bemagtigen kon. Nu wist hij, dat ik hem in de daad diensten bewezen had; zijn proces hieldt hij reeds voor gewonnen , dewijl hij met de richters, voor welken hetzelve in revifie getrokken was, een contract voor ƒ 30000 gefloten hadt; waar toe ik de, van zijnen vriend, den Baron lopresti , ontvangene gelden had verfchaft. Ik wist alle zijne geheimen; gevolgelijk was in zijn wantrouwend en boos hart mijn ondergang befloten. I 5 Naauw»  138 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Naauwlijks 14 dagen, na dat mij deze verraderlijke {treek gefpeeld was, gebeurde het volgend merkwaardig voorval* Ik ging des avond? van hem uit betarfenaalnahuis, en droeg een' bundel pr< cesacten ond r den rok. wel. ke ik voor hem uitgewerkt had. Ongeveer 25 officiers die tegen hem klaagden, waren toenmaals in Weenen, die mij allen als hunnen ergften vijand aanzagen , dewijl ik aan zijne verdediging arbeidde ; bij gevolg moest ik in alle hoeken op mijne hoede zijn ; men hadt daarenboven in gantsch Weenen uitgeftrooid, dat ik heimelijk van den Koning van Pruisfen gezonden was, om mijnen neef uit zijn arrest te bevrijden. Hij daarentegen heeft tot aan zijnen dood toe ftandvastig betuigd, dat hij nooit in zijn leven aan mij na Berlin £e.fchreven hadt: gevolgelijk was de brief, welke mij daar ongelukkig maakte, ontegenzeggelijk ondergefchoven , en door mijnen vijand jaschinskij gefmeed. Nu ging ik uit het arfenaal het hof over wandelen; terltond volgden mij twee lieden m graauwe 0ver-ukken op de hielen, traden mij opzettelijk op den voet, fpraken luid en febiropachtig van den verlopen' Pruisfifchen trenck , en ik merkte duidelijk genoeg, dat zij twist zochten, waar toe ik in dien tijd gemakkelijk te bewegen was; want nimmer is men meer gefchikt tot vechten, dan wanneer men niets te verliezen heeft, en anet zijnen toeftand ontevreden leeft. Ik zag hun beiden aan voor officiers, die door trenck uit zijn regiment gecasfeerd , en thands onder zijne befchuldigors waren; ik zocht hun echter nog te ontwijken, en ging op den Jodenhoek aan. Naauwlijks was ik in de ftraat, als zij mij met fterke fchreden navolgden; ik keerde mij om, en op het- zelf-  fredrtk, vrijheer van der trenck. I3O zelfde ogenblik kreeg ik een' fto^t met den degen op de linker borst, waar alléén de procesacten, die ik onder den rok droeg, mij het leven reddeden; de (leek ging door het papier, en was een weinig verder dan de huid doorgegaan. Terftond fprong ik te rug, trok den degen, en de beide Heren liepen weg. Ik volgde . de een ftruikelde en viel; ik pakte hem bij den kraag; de wacht fchoot toe: hij zeide, dat hij officier van het regiment van kollowrath was, en toonde zijne uniform, maar ik moest in arrest. De Plaatsmajor kwam den volgenden dag bij mij,en hielde mij voor -— dat ik moedwillig met twee officiers, den Lieutenant van f***g en den Lieutenant van k***n twist gezocht had. Zekerlijk hadden de fijne Heren niet gezegd, dat zij als verraderlijke moordenaars mij na de andere waereld hadden willen zenden. Ik was alleen, had gene getuigen tegen twee, moest dus in het ongelijk gefield worden, en bleef 6 dagen in arrest. Naauwlijks was ik te huis, als zich twee officiers bij mij lieten aanmelden, en fatisfactie vorderden voor de hun aangedane belediging; terftond was ik bereid, en beloofde binnen een uur voor de beitemde Schottenpoort te v^rfchijnen. Daar men mij nu de naman noemde, herkende ik twee fterke vegters, die dikwijls bij trenck in het arfenaal kwamen, waar bijna dagelijks met rappieren gevochten werdt: ik ging dus bij mijnen neef, om hulp te zoeken, vertelde hem den toedragt der gantfche zaak, en, dewijl ik mijne partij kende, en bij gevolg ene ernftige ontmoeting verwachtte, zoo verzocht ik hem, mij 100 ducaten te geven, waar mede ik zou kun-  140 levensgeschiedenis van kunnen ontvluchten, ingeval één van hun beiden op de plaats bleef. Tot dus verre had ik mijn eigen geld voor hem verfpild, en nog geen grosch van hem verteerd, noch gekregen. Maar hoe ontftelde ik, toen de boze man mij met enen honenden lach tot andwoord gaf: „ Hebt gij buiten mij twist aangevangen, mijn „ lieve neef, zoo voer gij ze ook buiten mij „ uit." In het uitgaan riep hij mij na ■ „ ene platte „ doodkist C») wil ik nog wel voor u betalen" —dewijl hij zeker geloofde, dat ik van de plaats niet te rug zou komen. Nu liep ik half in vertwijfeling na den Baron lo. presti ; deze gaf mij 50 ducaten, en een paar piftolen; hier mede ijlde ik vrolijk na de plaats, die tot het duel beftemd was. Ik trof aldaar een half dozijn officiers van het guarnifoen aan. Dewijl ik weinige bekenden in Weenen had, volgde mij een tachtigjarige Spanjaard, een Hopman van de Invaliden, met name pereira, als feconde. Toen ik in aller ijl de ftad uitliep, ontmoette ik dezen bij geval: op zijne vraag zeide ik hem de oirzaak van dezen uitgang, en hij wilde toen niet van mij- (/») In het Hoogduitsch ftaat, bert öïofmbukftt nMIl kï) noch fut' |ie bcjahlen. Een 91afenb2ucf'« betekent in Duitschland ene doodkist met een plat dekzel, waar in men aldaar de lijken van armen'of verongelukten legt en begraaft; terwijl andere lijken in kisten met-hoge, fchuins opgaande, dekzels ge. legd worden. '  fredrik, vrijheer van der trenck. 141 mijne zijde gaan. De Lieutenant k***n was de eerfte en werdt in weinige ogenblikken fterk aan den regten arm gewond. Hier op bad ik de ooggetuigen, verdere gevolgen te verhoeden ik had fatisfac- tie genoeg. • Maar de Heer Lieutenant f***g- tradt met dreigingen te voorfchijn, en werdt met een' ftoot in het onderlijf geëxpedieerd. Hier op werdt de eerfte feconde , de Lieutenant m***f verbitterd , en zeide: „ Ik zou u anders ontvangen, als gij met mij „ te doen hadt." Terftond fprong mijn tachtigjarige feconde met Spaanfche wenkbrauwen, met bruinen rok en koufen , met bevende kop en handen, voor den dag en riep met een dreigende ftem : — „ Halt! trenck heeft getoond, dat hij een braaf karei is; die hem „ verder aanvalt, die heeft met mij te doen." Alles lachte over de bedreigingen van den onmagtigen, het graf te gemoet waggelenden, grijsaart, die in zijne verftorvene hand naauwlijks den degen houden kende. lk zeide ■ ■ „ Vriend! nog ben ik on- gewond, en kan mij zeiven verdedigen. — Maar, wanneer ik hier toe eerst onbekwaam gemaakt zal zijn , treedt dan in mijne plaat». Zoo lang ik den degen voeren kan, zal ik met vergenoegen alle deze , Heren, den enen na den anderen, na mijn vermo, gen bedienen " lk wilde enige ogenblikken rusten m . rnaar de trotfche, en door den nederlaag zijns vriends verbitterde , M***F greep mij aan en liep mij zoo woedend op het lijf, na dat hij reeds in de hand gewond was, dat ik hem nog een' ftoot in het onderlijf aanbragt; en, daar hij op mij inliep, om met mij te fterven, fioeg ik hem de kling neder, en wierp die met de hand op de aarde. Nu hadt niemand meer lust om te vechten; Mijne  141 levensgeschiedenis van re drie vijanden voeren bloedig na de ftad, en daar hi***e dodelijk gewond fcheen, en «e Jefuiten en Capucijnen mij ene vrijplaats weigerden, vluchtte ik na den Kouden berg in het klooster. Hier fchreef ik terftond aan den Overlten Baron lo- presti. Deze kwam bij mij ik vertelde hem het gebeurde , en door zijne bemiddeling mogt ik binnen acht dagen vrij in Weenen verfchijnen. De Lieutenant i***g hadt venerisch bloed in het lijf; zijne anders niet gevaarlijke wonde werdt hier door bedenkelijk, en hij liet mij vragen, om hem een bezoek te geven. Hij badt mij om vergeving , en gaf mij duidelijk genoeg te verftaan , dat ik mij voortaan voor mijnen neef wachten moest. In het ver¬ volg ben ik gewaar geworden , dat deze boze man hem ene compagnie, en iooo ducaten beloofd hadt, indien hij twist met mij zoeken, en mij na de eeuwigheid zenden wilde. De man ftak in fchulden, zocht voor zich hulp bij den Lieutenant k***n, en' indien mij niet toevallig de acten van het proces van van der trenck, die ik onder den rok droeg, befchut hadden, dan hadt mij de eerde verraderlijke ftoot reeds na de eeuwigheid verzonden. Gewis hadden dus de beide fijne Heren hunne redenen, om hunne fchanddaad te lochenen; om voortegeven, dat ik hun op ftraat had aangegrepen; en om, na het mislukken van hunne poging om mij op ene verraderlijke wijze te vermoorden, mij het eerst voor den degen te eisfeheri. Nu konde ik niet beiluiten, mijnen ondankbaren en .gevaailijken neef weder te zien , welke mijnen dood befloten hadt, om dat ik alle zijne geheimen wist om dat hij zich reeds met den triumph in het proces, dat ik voor hem gevoerd had, en met zijne vrijheid vleide,  fredrik, vrijheer van der trenck. I43 de , en om dat Ir j aan mij eene verplichting hebben wilde. Dit was eigenlijk bij alle zijne grote eigen» fchappen zijn gemoeds character: alles aan zijne bijzondere bedoelingen, vooral aan zijne gierigheid op te offeren, welke reeds in het 33H-e jaar van zijnen ouderdom, toen hij ftierf, zoo hoog geklommen was, dat hij, bij een vermogen van één en een half millioen, dagelijks maar dertig kreutzers verteerde («). Naauwlijks was het nu in de ftad bekend, dat ik hem verlaten had, of de Generaal Graaf lokwenwald , i zijn ergfte vijand, en Praefident van den eerften inquifitie-krijgsraad, waar voor zijne zaak behandeld was, zocht mij te fpreken; beloofde m'j alle geluk en alle bevordering, als ik hem de geheimen ontdekken wilde, die in de revifie van het proces waren voorgevallen. In 't kort hij wilde mij zelfs voor 4000 fl >renen omkopen, om mij tot een proces tegen hem te bewegen. Hier leerde ik nu den geaccrediteerden booswigt en fchandelijken bloedrichter in Weenen kennen; zond hem met verachting weg, ontdekte verraderijen en fpitsboevenftreken van boosaartige richters, en boze menfchen, in dit zoo arglistig ingewikkeld proces, en befloot liever in Indië mijn brood te zoeken, dan in < een land te blijven, waar, onder den fcepter der beste Monarchin, de reguchapenfte mannen, de beste foldaten en pa-riotten, door eigenbelang zoekende of afgunftige booswichten, ongelukkig gemaakt kunnen worden. Want zeker is het, en ik kan het nog tegenwoordig bewijzen, dat deze zelfde trenck, welke in de daad mijn ergfte vijand was, wiens gantfche ge- («) Dat is, ongeveer 12 ftuivers.  144- levensgeschiedenis van gemoedscharacter mijne eeuwige verachting verdiende, in zich zeiven de beste foldaat in de Keizerlijke armee geweest is, die goed en bloed met den ftandvastigften ijver voor zijne Monarchin opgeofferd hadt; die meer dan zijnen plicht voor haar vervulde, en werkelijk tot aan zijnen fmadelijken dood toe den Staat grote diensten bewees, of onwrikbaar bewezen zou hebben, indien niet zijne rijkdom en de verachting, welke hij voor de Heren Krijgsraden van vv***r en loewenwalde gevoelde, hem in de klaauwen van zulke lieden geftort hadden, die openbare vijanden van alle echte verdiensten en patriotfche deugden waren, en die hun aanzien bij het hof, en hunne vette inkomlten, alléén door (treken wisten te verkrijgen. Hadt mijn neef aan dezen een deel van zijnen buit medegedeeld, en de arglistigheid beter weten te ontwijken, hij was gewis niet op den Speelberg geftorven. Zijne aanklagers waren grotendeels flegte en omgekogte of half vertwijffelde lieden, en de klagten zelve, die men tegen hem inbragt, waren van zulken aart, dat men een' zoo bruikbaar man, uit hoofde van dezelve, geen uur in arrest hadt moeten houden. Zijn gantsch proces heb ik gevoerd; zijn gantfche hart, alle zijne handelingen lagen voor mijne ogen ontdekt; gevolgelijk durf ik deze verzekering aan mijne lezers openiijk in mijne fchriften mededelen, waar bij eer en waarheid tegen alle partijdigheid borg (taan. Deze trenck heeft mijn gantfche ongeluk veroirzaakt; het vervolg mijner gefchiedenis zal de bewijzen hier voor medebrengen. Hij leef ie en ftierf als mijn ergfte vijand; bij gevolg zal mijn droog verhaal zijner lotgevallen, dat ik in het derde deel van dit werk geven zal, niet verdacht zijn, waar  fredrik , vrijheer van dbr trenck. I4J waar ik aantonen zal, dat zoo wel hij als ik in dit Ieven een beter lot verdiend hadden. Nu had ik éénmaal belloten, om Weenen voor eeuwig te ontvluchten. Alle vrienden van mijnen neef werden wantrouwend, en verlieten hem, uit hoofdevan de aan mij bewezene ondankbaarheid. Zijne Koningrijke Hoogheid Prins karel, wilde mij totverzoe-. ning overhalen; hij gaf mij enen brief van aanbeveling aan den Generaal brow^v, welke toenmaals de armee bij Genua commandeerde. Maar ik wilde in Indië mijn geluk zoeken, en reisde in Augustus 1748 van Weenen na Holland. In Weenen wilde ik aan niemand verplichting fchuldig zijn. Nu hadden intusfchen de vijanden van mijn' neef niemand, die hun de overwinning belettede; hij werdt gevolgelijk veroordeeld, en op den Speelberg gebragt , waar het hem telaat berouwde, dat hij, den getrouwen raad van . enen doorzichtigen vriend veracht, en verraden hadt. Ik.heb hem betreurd; en zeker is het ook, dat veelmeer zijne rechters en vijanden een zoo • verachtelijk louyej» diend hadden. Maar hij zelf heeft nog in zijn laatfte fterfuur enen eeuwigen haat tegen mij aan den dag-ge» legd, en nog aan géne. zijde van zijn'graf, door zijn testament, mijn ongeluk gepoogd te gronden , en listig te bevorderen; gelijk uit het vervolg mijner lor.;evalleu blijken zal. 1 lk vlood uit Weenen; en ach! dat hetGodebehaagd hadde, dat ik het voor eeuwig ontvloden ware! Maar mijn noodlot voerde mij door omwegen wederom derwaarts, waar ik reeds door de Voorzienigheid tot een vat des toorns, der ongeregtigheid, en der vervolging beftemd was. Mijne rol moest in Europa, en niet in Afia, gelpeeld worden» Dus trof ik op mijne reize in ■ I. deel. K Neu.  I46 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Neurenberg het Rusfifche Corps aan, dat toenmaals na Holland marcheren , en op Duitfchen bodem vrede maken moest. De Generaal liewen, een aanverwant mijner moeder, was de commanderende Generaal van hetzelve. De Major pï'tschkow, wien ik in Weenen als Rusfifcheri 'Reildent had leren kennen, haalde mij over, om mijne 'opwachting bij hem te maken, en prefentcerde mij aan hem. Mijne voordragt gewan zijn hart; van dit ogenblik aan'was hij mijn vriend en vader; hij overreedde mij, om in Rusfifchen dienst te gaan; en benoemde mij tot Hopman in het Dragonderrégiment van TOnor.siaj. Maar ik moest bij hem blijvért, in zijne cancellarij arbeiden, en zijn vertrouwen, èijn€;jfchting voor mij waren onbegrensd. De vrede volgde. Wij marcheerden na Rus¬ land te rug, zonder dat wij iets hadden uitgevoerd, en bleven met het hoofdkwartier te Prosnitz in Moravien. Hier gebeurde mij iets, dat ik mij zeiven op den hals haalde, en dat ik daarom alleen verhaal, dewijl het mij tot lering voor mijnen gantfehen leeftijd gediend heeft: ik wensch maar, dat het openhartig mededelen van'hetzelve even dezelve werking op de harren, op de befluiten mijner nog onervarene lezers veroirzakeu mag. In Prosnitz , waar wij winterkwartier hielden, was op den Kroningsdag van Keizerin elisabeth, een feest bij den commandërenden Generaal liewen , waar op de Medicus van de armee ene pharo-bank hieldt. Mijn gantsch vermogen beftondt toenmaals in 22 ducaten. Winzucht, of het gezelfchap, of misfchien de begeerte cm miïnen toeftand te verbeteren, lokten toij hier bij, en mijn voornemen Was, mnar 2 ducaten te wagen. Ik verloor dezelve, wilde ze wederom win*  fredrik, vrijheer van dhr trenck. t^f winnen, en in korten tijd had ik niets meer -in denzak. Schaamrood en verflagen over mijne dwaa'hpjd ging ik na huis; 'er bleven mij nog een paar fchone piftolen over, waar voor de Generaal wojfkow mij 20 ducaten geboden hadt. Op d n verkoop van dezelve grondde ik mijne hoop van fehadeloosttelling voor mijn verlies.; nam ze van den wand; en, daar alles in de ftad, waar Rusfen lagen, uit de venfters vreugde» fchoten deedt, vuurde ik ook dapper mede. Na et» lijke fchoten fprong mij een piftool in ftukken, zoo dat ik bijna de hand had kunnen verliezen; en eenftuk: van het flot wondde mijnen getrouwen bedienden aan de wang. In één ogenblik ontftondt in mij ene kleinmoedigheid, die ik nog noit ondervonden had; en het fcheelde niet veel, of ik had in hot eerfte vuur van liet verdiend inwendig verwijt, het andere op mijnen kop losgebrand. Ik dagt na ; kwam wederom bij mij zeiven, en vraagde mijnen bedienden, hoe veel geld hij hadt; deze gaf mij 3 ducaten, en hier mede ging ik, terwijl ik in de daad de ligtzinnigheid van enen vertwijfelden fpeler gevoelde, over de markr, en andermaal na het bal van den Generaal j.ikwi-n; begon wederom te fpelen, en verloor bijna gene kaart meer. Zoo dra ik mfn geld te rug had, ftak ik het in mijn' zak; f;eelde met winst voort, en debanqueerde weikelijk den Heer Doctor. 'Er werdt ene nieuwe bank gemaakt, en oètf deze geraakte grotendeels in mijne handen'; zoo dat ik ongeveer öoo ducaten winst t' huis bragt. Hoe mij hier bij te moede was, kan hij alléén ge. voelen, die zulk een geval in de daad beleefd heeft. Van dit ogenblik af aan nam ik, na rijpe overlegging, het ernftig befluit, om nooit wederom een ha& 3 zardV  148 LEVENSGESCHIEDENIS VAN z'ardfpel te wagen, en ik lub mijne gelofte ook, toen ik in bet vervolg van tijd rijk werdt, in de daad altijd heilig onderhouden» Moa.ten toch jonge onerva» rene lezers, bij het doorbladeren van dit boek, enige oire blikken (lil (taan, en uit mijn voorbeeld voordeel trekken ! Bij mijne grote ondervinding in de waereld heb ik de deugd raamde, de regtfchapenfte jongelingen, door de fpeelzucht in het diepfte ongeluk zien geraken. Ik zag volkomen eerlijke mannen fpitsboeven worden , wanneer zij alles verloren hadden, en dan door bnoswigten tot bedrog verleid werden. Ik zag officiers van de beste inborst aan de fpeeltafel eerst hun eigen geld, en toen ook de hun toevertrouwde compagnie'* gelden verliezen, waar door zij gecasfeerd, en gedurende hun gantfche^ leven ongelukkig werden. Misfchien had ik in Prosnitz even hetzelfde gewaagd, als ik ene kas in handen gehad had: men wachte zich voor de eerfle fchrede, anders gaat het in het fpelen even zoo a's in de liefde. Weinigen valt in- zulke ogenblikken mijn geluk te beurt; en wanneer de jongeling het eerst zijn geluk in het fpel beproeft, en dan wint, zoo) wordt hij bijna altijd op het fpel verzot, ligtzinnig,en liederlijk; verlaat zich op zijn geluk, en wordt of een gelukkig bedrieger, of een verloren zoon. Ik bid dierhalven mijne kin leren ook allerbeweeglijkst, als zij deze fchriften nog lezen, war neer ik niet meer hun opvoeder wezen kar; ik bid hua zoo wel als mijne lezers, zich aan mij re ipiegelen, en alle kragten der zieie bij ene zoo gevaarlijke lokipijs aantevvenden, op dat zij niet in die groeve vallen, uit welke mij een blind toeval, of liever de Voorzienigneid, welke mij nog tot ansere bedrijven op het toneel des waerelds beltemd hadt, gered heelt. Monarchen kunnen ue wet»  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 14*) wetten tegen het fpelen nooit ftreng genoeg malfn, wanneer zij euvelen verbannen willen, cie, even als de pest, alles rondom zich aangrijpen , wanneer de middelen om het kwaad te ftuiten, niet geweldig zijn. Wie het fpel bemint, moest volftrekt geen open'ijk ambt, gene erepost bekleden; en, indien algemene verachting de verzotheid op het fpel cvv.ral ve gezelde ; indien alle hazardfpelers als euveldaders geftraft werden; indien de rijke in de zoogenaamde Comiuerc (pelen niet hoger zetten mogt als de arme; dan was een kwaad genezen , dat nu als een kanker in den Staat voortvreet, en dat in Parijs, London, Spa (o), Peterburg , en Weenen vele menfchen ongelukkig maakt. Nu (0) Eindelijk is ook te Spa tegen deze verdcrflijke fpellen de nodige voorzorg gebruikt, gelijk blijkt uit den volgenden brief, gedateerd Luik den 7 April 1788, die in één onzer geachtfle Nieuwspapieren geplaatst is: „ De Hazardfpe.llen , die door alle Regeringen, welker Systhema ïs , voor het welzijn der volleen, en het „ belang en de eer der famiüen zorg te dragen, reeds ,, verhoden zijn, bleven te Spa nog tleeds in zwang, „ en maakten , dat het verblijf aldaar voor ene grote ,, menigte vreemdelingen, die derwaarts kwamen, om „ hunne gezondheid te .herltellen, of hunnen geest te „ verkwikken, een poel van elende en verderf werdt; „ vermits zij niet zelden met een gantsch ontfteiden „ ftaat hunner finantien, en dus veracht en wanhopig „ van daar te rug keerden. De Prins Ihsfchop, vsn „ die fchadelijke misbruiken een einde willende ma„ ken , en den ondergang van zoo vele aanzienlijke „ famiüen daar door voorkomen, heeft, met goedvin„ den van ons Domkapittel, een Mandament, in da. K 3 t«  LEVENai'iSs CIIIEDENIS VAN Nu weder toe den zamenbang, ]n Krakau zondt mij de commanderende Generaal liewen, fflijn bijzondere protector, met 140 kranken op den Weixel na Danzig, van waar wij met Rusfifche fchepen na Riga getransporteerd werden. Ik verzocht hem om deze gunst, dewijl ik gaarne rnijne mueder en zuster in Pruisfen fpreken wilde. Bij onze aankomst ie Elbing gaf ik mijn commando aan den Lieutenant van pl.iTên over, en reed benevens enen bedienden In het bisdom Enneland, waar ik in 'een dorp op de grenzen de zamenkomst beftemd had. Maar hier wedervoer m j ene omftandigheid, welke mij bijna het leven gekost hadt. De Pruisfen hadden enige dagen te voren enen boerenzoon uit dit dorp als recruut weggefleept. Alles was aan het gieten, lk droeg énen lederen broek, en den blaauwen Rusfifchen Dragondersrok. Men hieïdt mij voor enen Pruis; de boerenknapen da: sten, ik ging de deur uit, maar in één ogenblik vielen verfcheidene met allerhande moordgeweer op mij aan. Een buiten dienst zijnde jager, die daar omüreeks woonde, en in deze herberg ook ingekeerd was. kwam mij benevens den waard te hulp. „ to den eerften dezer Laten publiceren, waar door al„ Ie de Hazardfpellen, hoe ook genaamd, op hetltrengss „ verboden worden." Voorts kan men vaat de getrouwe raadgevingen van onzea Schrijver vergelijken de uitmuntende aanmerkingen, over het Spel, en de gevolgen van hetzelve, van den menschkundigen .viPQSE, ir. zrre Bejchuuwing der Maatfchappij en Zeden in Frankrijk , Zwitserland, Duitschland en Italië, Deel I, feiief 1, en Deel III, brief uw.  fredrik, vrijheer van der trenck. j^i hulp. Maar mijn eigen bediende ,. die in de kamer was, kroop met het piftool in de hand in den haUoven. Twee hield ik bij de koppen vast, en fmakte hun op den Menen dorpel onder den deur; eindelijk hielpen mij de twee befchermëngelen uit het gedrang; ik greep een ftuk hout, en wij werden meesters van het flagveld. . Ondertusfchen hadden zij mij op ene moorddadige wijze enige wonden in den nek toegebragt, ene op den linker arm, en ene andere over de neus, welks been verbrijzeld was. In deze bedroefde omftandigheid riep de waard mij toe, dat ik terftond vlieden moest, eer het gantfche dorp zanten.. kwam, en mij ontwijfelbaar dood floeg. Mijn dappere bediende kroop het gat van den oven weder uit, wij wierpen ons op de paarden, en reden weg. In het naaste dorp liet ik mij verbinden; het hoofd en de ogen waren mij, gezwollen; en in dezen toe» ftand moest ik 2 mijlen ver tot aan het ftedeken Resfel rijden; daar vond ik enen bekwamen Chirurgijn, die mij binnen 8 dagen zoo ver herfcelde, dat ik na Danzig te rug keren kon. Ondertusfchen kwam mijn broeder te Resfel bij mij ; maar mijne brave moeder hadt het ongeluk, van op de reize na mij toe,digt bij haar landgoed, omver geworpen te worden; zij brak den arm, keerde met mijne zuster te rug, en ik heb haar in de waereld niet meer gezien. Zoo vervolgde mij het noodlot in alle ondernemingen, en in dit jaar 1749 alléén, had ik zoo vele ontmoetingen, zoo vele wisfelingen van mijn lot, dat deze reeds voor enen allerwijdlopigften roman, voor enen robinson, ftof genoeg verfchaffen zouden. Nu was ik in Danzig bij mijn tranfport zieken. Hier gebeurde een voorval, dat éin der merkwaardigst 4 fte  152' levensgeschiedenis van fte van mijn leven is, en mij nog vreugde verfchaft, zoo dikwijls ik aan dit'toneel denke, Ik maakte daar kennis met enen Pruislifchen officier, dié een geboren Pruis was, maar wiens naam ik hier, uit eerbied voor. zijne familie, niet noemen wil. Deze -bezocht mij dageïijks, en wij reden bij fchoon weder dikwijls een tour na de voordeden. Mijn getrouwe bediende hadt vriendfehap met den zijnen gemaakt. ——- Maar hoe ontzettede ik mij, toen deze op zekeren dag met vreugde en verwarring tegen mij zeide „ Mijnheer! wacht u voor den „ ftrfk, die u gefpannen wordt. De Lieutenant n*** ,, wii u buiten de poort l.jkken, dan vangen, in enen „ wagen werpen, en den Pruisfen in handen leveren." lk vroeg, van waar hij dit wist: hij andwbordde dat de bediende van dien officier het aan hem te kennen gegeven hadt, dewijl hij mij lief hadt , en mij voor mijn ongeluk waarfchuwen wilde. Nu kwam ik wel dra achter het geheim: een paar ducaten ontdekten mij den gantfehen aanflag, waar toe bereids dag en uur belHmd waren. Namelijk: De Pruislilcbe Refident REJMERi hadt den Lieutetnant overgehaald, om het grootfte fchelmftuk aan mij, zijnen vriend en weldoener, uit.te oefenen. Hij zou;'e mij namelijk na buiten lokken na de voortlad Lan^fuhr genaamd; daar ligt aan den weg mijne livrei op zou nemen, en ik was van zijne eerlijkheid verzekerd. Tegen 6 uur des morgens tradt nu de Heer Lieutenant met vrolijke blikken in mijne kamer, prees de feboonheid van het weder, en verzekerde mij veel ge. noegen bij ene fehona waardin in Langfuhr. Ik was terftond gereed; wij zetteden ons te paarde, en reden een ieder met zijnen bedienden dé poort uit. Wij waren nog bijna roo fchreden van de herberg af, waar men 'op mij loerde; toen mijn edele vriend mij  fredrik, vrijheer van der trenck. 155 iTiij aanmoedigde, om bij zulk fchoon weder te voet te gaan, en de paarden door de bedienden te laten leiden; vermoedelijk, om dar hij mij dan gewisfer dagt te kunnen vangen. —— Terftond was ik daar toe bereid , klom van het paard , en zag des verraders oog, terwijl hij van zijne prooi zeker meende te zijn, van vreugde vonkelen. Zoo gingen wij voorwaarts; in de herberg 'lag de Heer Kefident reimer uit het venfter en riep mij toe; „ goeden morgen, Heer Hopman! kom bin„ nen, kom binnen! zoo aanftonds is het ontbijt geIk lachte hem fpotachtig aan ■——. andwoordde: „ Ik heb geen' tijd" en ging voorwaarts. • Mijn leidsman wilde mij noodzaken, nam mij bij den arm, om mij binnen te brengen. —% Nu verliet mij mijn geduld, en ik gaf hem een' oorvijg, zoo dat hij omtrent na de aarde zonk, fprong toen na mijne paarden te rug, en wi:de opzitten. Terftond ftoven de Pruisfen de deur uit, en liepen al fchreeuwende op mij in: — maar ik fchoot den eerden, die mij naderde, op den huid. In hetzelfde ogenblik braken mijne Rusfen te voorfchijn , en fchreeuwden met overgehaalde geweren fiuyfiuy Jebionnamatl De ontfteldteuis der weerloze Pruisfen, die onverwacht overvallen werden, kan men zich gemakkelijk voordellen. Alles harp weg: -—— ik maakte mij in de eerfle ontftekltenis van den aanvoerder meester; fprong in het huis, om den Refidenf te vangen; maar deze wist ene achterdeur uit te komen, en Met mij zijne witte paruik te rug; mijne Rusfen hadden ondertusfchen vier gevangenen gemaakt, Terftond liet ik mijne manfehap de ftraat bezetten,  'J50 levensgeschiedenis van en aan ieder jq dagen geven. Een Vaanjonker, f-e« naamd casseburg, maakre zich bekend; zeidej dat hij met mijnen broeder geftudeerd hadt, en badt 'om genade, dewijl hij tot deze ftraatfcnenderij order gekregen hadt. Zijne voordragt roerde mij, en ik liet hen gaan. Hierop trok ik den degen, en riep den Lieate. nant toe, dat hij zijn leven verdedigen zou: maar de mensch was zoo ontdeld, dat hij wel den degen trok , doch alléén om vergeving badt, alles op den Refident fchoof, en zich volftrekt niet verdedigen konde. Tweemaal fioeg ik hem den degen uit de hand; eindelijk nam ik den Rusfifchen corporaalsftok, en doeg hem, zoo lang als ik kon , zonder dat hij aan tegenweer dagt. Zoo is de verrader altijd vreesachtig, wanneer zijn aanflag mislukt! Na dat ik hem deerlijk toegedekt had, verliet ik hem, knielende op de aarde voor mij- ne voeten: • en riep hem op het laatst toe — „ Schurk! vertel nu aan uwe kameraden, hoe trenck ,, ftraatfchenders weet te tuchtigen." Het volk was intusfchen zamengelopen; ik verhaalde hun kortelijk het voorval; en — daar de aan- val werkelijk op het Danziger gebied gedaan was waren de elendige menfchen bijna van het gepeupel geftenigd geworden, lk daarentegen marcheerde met mijne Rusfen in zegepraal van het ilagveld; maar terftond begaven wij ons na de haven, gingen op de fchepen, welke reeds op ons wachtten, en, drie of vier dagen daarna, met mijn gantfche commando onder zeil na Riga. Te verwonderen is het, dat dit zoo gewigtig voorval, zoo wel door de Danzigers, als Pruisfen, verzwegen gehouden is. Gene nieuwstijding fprak 'er van; gene fatisfaccie is 'er voor gevorderd; en vermoe-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 157 moedelijk was men fchaamrood over een' aanflag, die zoo belachlijk uitgevallen was. Naderhand ben ik gewaar geworden, dat de grote FREDRIK, door het buiten allen twijfel valsch bericht van den Refident rfimer , geweldig tegen mij opge-" zet was; en het vervolg heeft getoond, dat zijn toom mij in alle hoeken der aarde zocht, tot dat ik eindelijk, drie jaren na deze gebeurtenis, echter nog in Dan. zig,in zijn geweld geraakte,en met alle mogelijke folteringen geftraft werd, welke ene regtmatige noodweer gewislijk niet verdiende. 'Er waren wel toenmaals terftond door den Pruisfifchen Minister, den Heer van golz, bij den Cancellier, den Graaf bestuschef , klagten over deze Danziger fchermutzeling ingebragt; doch hij hadt gene fatifcfactie gekregen , terwijl mijn gedrag in Rusland gebillijkt werdt, dat ik als een Ruslisch Hopman mij tegen rovers verdedigd had. Voor het overige zal mij, bij het doorlezen dezer gefchiedenis, menig verltandig lezer berispen, dewijl ik den valftrik van den Lieutenant van n***, zonder gedruisch te maken, had kunnen ontwijken, en hem met den degen in de vuist tot veraudwoording dwingen. Maar ik heb in alle gevallen liever het gevaar gezocht, dan dat ik het zou ontweken zijn. Mijne eerzucht werdt daar bij gekitteld; ik wilde mij terftond aan trouwloze vrienden wreken , en, daar ik overal van Pruisfen vervolgd werd, ook tonen, dat ik genen van hun vreesde, en mij zeiven wist te verde» digen. Len knegt van mijnen verrader nam ik in mijnen dienst; hij was een regtfchapen mensctt; ik bezorgde hem in hut jaar 17^3 een goud huwelijk in Weenen; vond  Ï53 LEVENSGESCHIEDENIS VAW vond hem na mijne tierdanee Maftcdenborper sevan«e* nis in elenden; Ham hem weder bij mii; en hij is "in het jaar 1779 bij mij in Zwerbach gcftorven. ■ • Nu was ik in opcr.e zee op de reize na Ri£a, had veei gegeten, eer tt te fcheep ging; wij waren naauwhjks van de Danzigcr rede afgezeild, wanneer 'er een onweder opkwam;. ],et fformde geweldig; ik arbeidde den hal ven nacht mede; werd zeeziek, ging in de kooi hg-gen,maar was rsauwlijks ingcfluimerd, als de fchip. per mij wekte, en de blijde br-odfehap- bragt, dat wij terftond in de haven van Pillau .inlopen zouden. Hoe verfchrikte ik over dit naricht! ik liep op het verdek zag de vesting voor mij, en de lootten reeds digt arn ons fchip. Hier was m geen ander middel, als in den ftorm met gevaar zee te houden,of in Pruisfifche h n den te vallen, dewijl mij hee gantfche guarnjfoen in" Pillau perfoonlijk 'kende. Ik riep den fchipper toe, dat hij het fchip in de hoge zee zou wenden, en niet inlo en. i-.ij vWlde vol ftrekt met:_-— ik v!cog ;n de ^ ^ piftolen, g,ng na het roer, en dwong hem, met bedreiging des doeds, om de zee te houden. Mijne Rusfen begornen te morren: niemand V* hun wilde in den ftorm het gevaar te gemoete gaanmaar niemand waagde het echter, mij aan re g%e*s de piftolen fchrikten hun af, en mijne bedienden ftonden mij eerlijk bij. Naauwnjks hadden wij een halfuur met den ftorm gekampt, toen de-eke .ging leggen, en wij liepen den volgenden dag gelukkig in de haven van Riga- in. Maar de tohirr'er was onverzoenlijk, en \-cr!;laa?de mij bij den toer malieen Gouverneur, den ouden 'éerwaaidigen Veldmaarlchalk lascij. Jk moest verJcbij- nen,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. lygj ren, en verandwoordde mij met de droge waarheid. De Gouverneur andwoordde hier op, dat ik door mijne vermetele onbezonnenheid de oirzaak had kunnen zijn, dat 160 Rusfen verzopen waren: — waarop ik lachend andvvoordde: Uwe Excellentie! ik heb hun allen levendig „ hier gebragt, en voor mij was het raadzamer ,, in de hand Gods, dan in het geweld mijner „ vijanden te geraken ; daarenboven dagt ik „ juist op dat ogenblik, waar op ik tot 'mijne zelfsbehcudenis beflcot, volftrekt niet aan het ., gezelfchap, dat bij mij was, en ik wist ook, „ dat zij allen foldatan zijn., die den dood zoo „ weinig vrezen als ik." Dit sndwoord behaagde hem; ik was vrijgefproken, en de edele grijsaart gaf mij zelfs ene recommandatie mede na Moscow aan den Cancelüer. De Generaal liewen was intusfchen reeds met de armee in Rusland ingerukt, en juist in Riga; ik ging bij hem, hij ontving mij liefderijk, en nam mij met zich op zijn goed, Annaburg genaamd, dat 4 mijlen van Riga aflag. Ik bleef enige dagen bij hem; hij gaf mij onderrichtingen en alle mogelijke voorfciiriften aan de hand, om in Moscow , waar toenmaals het hof was, mijn geluk te bevorderen. Ik moest namelijk zoeken ene compagnie te verkrijgen, bij een Kurasfiers-regiment; waar van de Ritmeesters toenmaals den rang van Majors in de armee hadden: maar hij riedt mij volftrekt af, bij het Siberisch Dragonder regiment van tcbolski, waar onder hij mij maar bij provifie geplaatst hadt, te blijven. God  l6o LEVENSGESCHIEDENIS VAN God lone dezen wakkeren man volkomen! Zijn naam, zijn aandenken zal mij altijd vereringswaardig, en zijne asch heilig zijn. Hij ruste in vrede onder de geesten der eerlijke mannen, en mijne weldoeners! Ik reisde nu weder na Riga, en van daar, in gezelfchap van den Ingenieur-Overften Lieutenant van oettinger, en den Lieutenant van weisman na Moscow. (Deze is dezelfde weisman, die in den laatften Turkfchen oorlog als Generaal zulke getrouwe diensten gedaan heeft.} Bij mijne aankomst in deze Refidentieftad werd ik, na de overgave mijner brieven van aanbeveling, door den Cancellier, den Graaf bestuschef, allervriendelijkst ontvangen; oettinger , wiens vriendfchap ik op deze reize gewonnen had , was zijn buisvriend. Deze bragt ook het zijne toe, en ik bemerkte wel dra, dat ik achting en goedkeuring gevonden had. Nog maar weinige dagen was ik in Moscow geweest, als mij de Graaf hamilton ontmoetede, die als Ritmeester onder het regiment van bernes in Weenen mijn vriend was, en wiens Generaal toenmaals als Keizerlijk Gezant bij het Rusfifche hof veel credit hadt. Deze zelfde Graaf bïrnes was in het jaar 1743 Keizerlijk Gezant te Berlin, toen ik bij den groten fredrik in de hoogfte gunst ftond, en hadt mij daar bij het hof perfoonlijk gekend, hamilton prefenteerde mij aan dezen echten en opgeklaarden menfchenvriend; welke, na enige gefprekken, mij zoo lief kreeg, dat hij mij van den Rusfifchen dienst afpraten , en met de beste aanbevelingen na Weenen zenden, ook te gelijk mij ene compagnie bij zijn regiment geven wilde. Het lot van mijnen neef hadt mij echter hier 1 van  fredrik , vryheer van der trenck. *6l van reeds afgefchrikr, en ik was toenmaals liever na Indië dan na Oostenrijk gereisd. De Gezant nodigde mij ten eten ; en zijn boezemvriend, de Engelfche Gezant, Lord hijndfort, was ook aan de tafel. Welk een geluk voor mij! Deze verhevene Staatsman kende mij naauwkeurig van Berlin, en was 'er bij tegenwoordig, toen de Koning mij met deze uitdrukking vereerde: - Ceft un matador de ma jeunejje! Hij wist, waar toe ik gebruikt kon worden ; waar toe ik in lbaat was; en, daar hij niet alleen menfchen kende, maar hun ook wist op te zoeken en te beproeven, zoo was hij ook mijn vriend, mijn vader, en leeraar. Hij trok mij terftond op zijde, en vroeg mij: „ trenck! wat doet gij in dit land?" „ Ik zoek brood en eer, was mijn andwoord, de-" ,, wijl ik in mijn Vaderland beiden verloren heb,zon-' „ der enige misdaad te begaan.*' Hij vroeg verder; „ Hebt gij geld?" „ Neen! mijn gantsch vermogen, dat ik tegenwoor^ „ dig bezit, beftaat in ongeveer 50 ducaten." „ Nu, zeide hij, volgt gij mijnen raad, gij bezit „ alle eigenfchappen, om in Rusland een groot for„ tuin te maken. Maar men veracht hier den armen, ,, en ziet maar op den uiterlijken glans, zonder op „ verdiensten, talenten , of bekwaamheden acht te „ liaan. Gij moet rijk fchijnen: ik zal, benevens bernes, u in de grote gezelfchappen, die hier zijn, ,, inleiden, en in alles, wat gij nodig hebt, onder,, fteunen. Prachtige livrei, handpaarden, brillanten „op de vingers, in gezelfchappen grof medefpelen.» I„ fier en trotsch met de Ministers fpreken, bij de da~ h DEEt, L w mes?  16a LEVENSGESCHIEDENIS VAN „ mes vrij zijn, en u van uwe natuurlijke gaven be„ dienen om behaaglijk te worden . deze zijn „ de middelen, voor enen vreemden, om hier alles te ,, verkrijgen wat hij wil. Laat mij voor al het overige zorgen. " —— Dit gefprek en onderwijs duurde lang. bernes kwam 'er bij; en, om alles in één woord te zeggen, de beide in de daad grote mannen befloten, om mij gelukkig te maken. Hoe weinige jonge lieden , die in vreemde Staten , buiten hun Vaderland, brood zoeken, kunnen zich op een zoo gunftig geval beroemen ! Verenigde zich hier alles niet wonderlijk, om mij de tot dus verre geledene rampen te vergoeden, en mij weder zoo hoog te verheffen, als ik diep gevallen was ? Toevallig moes. ten deze beide mannen elkander te Moscow ontmoe. ten, die in Berlin de gezantfehappen hunner Hoven op denzelfden tijd bekleed hadden , toen ik , onder de gunftelingen van den groten fredrik gerekend, aldaar wegens de wetenfehappen, die ik aangeleerd had,reeds de opmerkzaamheid van vreemde Ministers tot mij trok. Beide deze mannen waren daarenboven boezemvrienden; beiden waren menfehenkenners, grootmoedig en weldadig; beiden fLoiiden in het grootfte credit bij het Hof, en hunne uitfpraak befliste over verdiensten; hunne Hoven waren met het Rusfifche geallieerd, en de Staatscancellier, de Graaf bestuschef, leefde met hun in ene onbegrensde vertrouwlijkheid. Nu werd ik terftond in alle gezelfchappen , niet als een vreemde, die om bevordering in den dienst bedelt, niet als een Hopman onder tobolskij , maar als de toekomftige erfgenaam van de millioenen, welke de rijke trenck in Hangarijen bezat, als oe voormalige lie-  fredrik, vrijheer van der trenck, 163 lieveling van den Koning van Puisfen, en te ge'jk als een waardig medelid der voornaamfte geleerde ge. zelrcbappen, geprefenteerd. Ik vervaardigde een gedicht op den Kroningsdag der Keizerin elisabeth ; hijndfordt wist hetzelve aan het Hof bekend te maken, en prefenteerde mij toen zelf, benevens den Cancellier, aan de Monarchin, die mij in alles van hare gunst verzekerde, mij zelve aan den Cancellier aanbeval, en mij met enen gouden degen, die 1000 roebels waardig was, befchonk. Terftond was de achting voor mij algemeen, in alle huizen van de partij van bestuschef. Toenmaals waren de zeden nog zoo ruw in Rusland , dat ieder vreemd Gezant, die een bal of enen maaltijd gaf, daar van eerst aan den Cancellier bestuschef kennis geven moest, die het gezelfchap opfchreef, dat hij nodigen mogt. Dit alles wer.it na familie-factiën beflist, en, waar bestuschef was, daar dorst geen vriend van woronzoff zich laten zien. Ik was de huisvriend van de Oostenrijkfche en Engelfche Gezanten, bij gevolg in alle gezelfchappen gezocht, en geacht; wel dra was ik de lieveling van de vrouw des Cancelliers , gelijk ik beneden verhalen zal. En 'er ontbrak mij dierhalven niets meer, om alles te verkrijgen wat ik begeerde. Daar ik te gelijk in de Ingenieurskunst zeer fijn tekende, en den vrijen toegang tot het huis van den Cancellier had , ja zelfs met het volkomenst vertrouwen in zijn kabinet toegelaten werd, arbeidde ik met den Overilen Lieutenant oettinger, die toenmaals de eerfie Architect in Rusland was* Ik tekende het paleis van bestuschef in Moscow , dat juist nieuw gebouwd zou worden, zoo fchoon in een ver perfpec* L a tif„  16*4 levensgeschiedenis van tif, dat ik mij algemene toejuiching verwierf; en ik was nog geen maand in Rusland geweest, toen ik reeds meer eer, meer achting genoot, meer kennis van de natie bezat, en meer bekenden had, dan velen, die jaren lang in hoofdlieden capitalen verfpillen. Lord hijndfordt was mijn vader, mijn getrouwde leidsman. Hem bragt ik eiken dag getrouwe narichten van mijne handelingen en bezigheden. Hij gaf zich de moeite, om mij te onderrichten, en, daar hij in het behandelen van daatszaken grijs geworden was, en in mij den kien tot uitbreiding dezer kennis ontdekte , zoo heb ik hem alleen het licht te danken, waar van hij de eerde vonken in mij aanwakkerde. — Hij kende de dreken van alle de Hoven van Europa '■ alle familie-en partij-kabalen —— de zwakheden der Monarchen, en de drijfveders van alle regeringsvormen van hem leerde ik Rusland in den grond kennen. De ontwerpen van peter den groti n, voor het toekomende, waren hem bekend. De Sikfilche vrede van het jaar 1742 hadt hij gemaakt. Hij was fredrik's vertrouwde vriend, en kende zijn hart en alle de bronnen zijner grootheid naauwkeurig Zjn verdand was doordringénd, zijne ziel verheven, groot, gelijk die van alle Britten , maar zonder nationalan hoogmoed; en zijne praktifche waereldkennis wist het tegenwoordige met het toekomende zoo te verbinden, dat ik, als zijn opmerkzaam leerling, zedert 36 jaren, b:jna alle voorname omwentelingen in de Staatslighamen van Europa heb kunnen voorzeggen. En, wan. neer een Minister ergens aan een Hof viel, zoo konde ik vooraf bepalen , wie in zijn* plaats gekoren zou worden. Ia ée« woord, deze grote man was mijn leidsman en  fredrik, vrijheer van der trenck. IÖ5 en leermeester ; bijna dagelijks bragt ik enige uren in zijnen liefderijken mondelingen omgang door; en het grootfte gedeelte der vorming van mijn hart, het diep inzicht in den oirfprong der vooroordelen, en dat geen, wat men perfoonlijke verdiensten noemt, heb ik meestendeels aan den regtfchapenen hijndfort te danken. Hij voorfpelde mij zeer dikwijls bij deze en gene gelegenheid, dat mijn weetlust, het bruifchend vuur van mijnen genie, mijn haat tegen willekeurige magt en tegen misdaden, en bijzonder, de zeker voor eeu« wig tegen mij beflotene vervolging van den onverzoenlijken Koning fkedrik, vooral zijn verborgen invloed op het beftier der meeste Hoven, op Regeerders en .Ministers in Europa, mij nog met menige van toorn zwangere wolken bedreigden. Hij betreurde reeds ia het vooruitgezicht het bitter noodlot, dat mij treffen zoude, en verzekerde mij, dat de Monarch, die mijne talenten , maar niet mijn hart kende, mij overal verhinderen zou mijn fortuin te maken, op dat ik hem toch in geen geval zou kunnen fchadelijk zijn. Een despotik Vorst is wantrouwend, fchuwt hem, die zijne innerlijke waarde, zijn recht als mensch gevoelt,ca die uit dien hoofde zijnen nek niet onder het flavenjuk buigen wil. Opene koppen heten bij zulke Koningen onrustige, gevaarlijke koppen; en deugd wordt aldaar als de gevaarlijkfte misdaad geftraft, waar men gene deugd behoeft, om een vermogend medegebieder over onderdaniglte knechten te worden. hijndfordt vormde mijn hart over het algemeen gantsch republikainsch; leerde mij de waarde van verhevene zielen fchatten, tyrannen verachten, alle wederwaardigheden trotferen, na ware grootheid van ziel L 3 ftre*  166 levensgeschiedenis van ftreven, grote gevaren moedig te gemoet treden, en alléén zulke mannen vereren, die moeds genoeg heb. ben, om fier tegen den droom der willekeurige magt, der dweepzucht,, en der onwetendheid op te roejen. Graaf blrnf.s was een Philofooph, die de fcherpzinnigheid van enen Piemoutees bezat , meer achterhoudend , maar niet minder een eerlijk man , dan hijni.fordt: ook zijne liefde jegens mij was onbe$>aald, en geen ogenblik werdt verzuimd, dat ik in hun gezelfchap doorbrengen kon. Mijn opgewekte geest , mijne wijsbegeene, mijne theoretifche grote kennis gevielen hun. De dof voor onze gefprekken was onuitputtelijk; en ik verwierf mij in Moscow indedaad meer praktifche kennis, dan in de Berlinfche Academie, onder voltaire, maupertius, jordan, Cn la mettrie. Naauwlijks was ik zes weken in Moscow, als mij een voorval wedervoer, dat ik hier verhalen kan, de. wijl van de hoofdperfonen dezer gefpeelde rol niemand meer leeft, behalven ik alléén. Liefde- intrigues be. horen in ene Roman daarom verzwijg ik alles wat avontuurlijk is, in dit bock, dat gefchreven is' om nadenken, niet om gelach te verwekken. Niemand zal geloven, dat ik een vijand van de vrouwen washanen ik dat ware, dan zoude ik mij zeiven onwaardig keuren, om langer te leven. Uit liefde's gefchiedenis. fen ontitaan in tegendeel alle gelukkige en ongelukkige' lotgevallen, die ik gehad heb. Noit was ik een vriend van veranderlijkheid; ook in de liefde was ik voor alle vervoering der onfchuld, voor bedrog, voor onbeftendigheid onvatbaar. Zelfs in het vuur der jeugd ontvlood ik alle dierlijke uiifporigheden der geilheid; ik lOCht iets voor mij alleen, of werd gezocht, en'ge- noot  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. l6j noot in alle landen, waar ik was, het genoegen der liefde en der vriendfchap te gelijk, die ik beiden wist op te wekken, te behouden, en ook te verdienen. Noch in London, noch in Parijs,noch in Rome, noch in Venetië hadt mij iemand in flegte huizen of gezelfchappen gezien. De moeilijkfte veroveringen waren voor mij de bekoorlijklfe, en de edelfte en fchoonfte waren overal de keur van mijn gezelfchap. Vrouwen van den eerften rang vormden mijn hart als jongeling, en hielden mij, door den eerbied, welken zij mij inboezemden, van uitfporigheden te rug. Vrouwen leerden mij, mijne mannelijke zeden naar den fmaak der befchaafde waereld te verfijnen; vrouwen onderfteunden mij meer dan mannen in mijne ongelukken. Mijne weinige goede dagen, die ik beleefd heb,heb ik aan vrouwen te danken; den omgang met vrouwen beveel ik aan mijne kinderen, om hunne perfoonlijke eigenfchappen te leren ontwikkelen, en zich voor de gewigtigfte bezigheden te vormen. Vrouvyen, fchone en vrolijke vrouwen , verkwikken nog tegenwoordig mijne met zwakheden des ouderdoms, afkeer voor de waereld , en zwaarmoedigheid ftrijdende ziel. En, wanneer ik deze ziel uitblaas, dan zal mijn dervend oog gewis, liever onder de hand van een fchoon meisjen, dan van enen ftinkenden Capucijn, verduisteren. Genoeg hier mede hr mijne gantfche levensgcfchiedenis van de liefde, van het gantfche genot derzelve in alle de rollen die ik gefpeeld heb; of fchoon ik misfchien de fchoonfte Roman in dit vak van mijne eigene rollen zou kunnen fchrijven. Alleen maar het geluk, dat ik in Rusland in den doolhof van Venus had, moet ik hier verhalen, dewijl de bekendmaking L 4 vaa  ï68 LEVENSGESCHIEDENIS VAN van hetzelve tot opheldering van het verband mijuer gefchiedenis noodzakelijk vereiscbt wordt. Aan ene grote tafel, in het paleis van Lord hijndfoiidt, zat ik naast het fchoonfte meisjen van het Land, van ene van de eerfte familien, die juist aan enen zestigjarigen, bij de 300 ponden wegenden,Rusfifchen Minister, in haar zeventiende jaar trouwen zoude. Haar oog verriedt aan mij, dat haar hart mij in de plaats van haren vetten bruidegom wenschte. Ik was ftoutmoedig ; beklaagde baar lot — en kreeg tot mijne verbazing dit andwoord: „ O ,, God! kunt gij mij voor dit ongeluk behoeden ? Ik „ wil tot alles befluiten , wat gij begeert." ■ ... ■ ■ Men oordele, hoe een man van mijnen aart, in zijn vierentwintigife jaar, bij ene zodanige verklaring te moede was. — Het voorwerp was godlijk fchoon bare ziel, haar hart nog geheel onfchuld. Zij was ene Knefin of Vorstin uit de eerfte huizen - . maar het verlof tot haar huwelijk was reeds bij het Hof gegeven en 'er was geen ander middel, om tot haar bezit te geraken, als vlucht, fchaking, en alle mogelijke gevaren. De plaats was niet gefchikt voor onderhandelingen - - maar genoeg! onze zielen waren reeds verénigd. Ik vroeg om gelegenheid, tot het doen ener nadere verklaring; en reeds op den volgenden dag werdt mij dezelve in da ïroitzer-tuinen (jj) aangewezen. Hoe (p) De Troitzer-tuitiea zullen waarfchijnlijk de tuinen zijrj \an het Troitskoi Klost er toï het Klooster der H. Drieêénheid, één der beroemdlte en prachtigfte Kloosters van geheel Rusfend, dat zoo groot, is, dat het op enen kleinen affland het ver-  FR.ÈDRIX, VRIJHEER. VAN DER TRENCK. J.60 Hoe onrustig verliep de trage nacht! Het flimme meisjen hadt alles zoo ingerigt, dat wij door hulp van hare kamenier, die uit Georg'ë was, over de 3 uren, geheel vrij en alléén, met elkander fpreken konden. Hoe gezwind vervlogen deze uren! Maar hoe vele duizenden treurige uren, in de gevangenis te Maagdenburg, heeft de erinnering en de nafmank van deze ge» lukkige 3 uren verzoet! Een eerbiedwaardig meisjen, met enen huiverenden afkeer van haren toekomftigen gemaal vervuld, die zich met wenende ogen, met een vurig temperament, met het eerfte onwederftaanlijk gevoel ener ontbrandende liefde, en met een onbegrensd vertrouwen, aan mijne leiding, aan mijne armen, aan mijne willekeur overliet, en zelfs met het beding, dat ik haar fchaken en van haren bruidegom, van wien zij een' walg hadt, verlosten zoude welke veder kan zulk een toneel met die welfprekendheid fchilderen , die ons beiden toenmaals alles bdluiten; en eindelijk in ene dronkene bedwelming zwijgen deedt! Ik haal het voorhangzel toe,achter het welk ik toen alléén zat. —— Genoeg, ons eeuwig verbond werdt gefloten; en van dezen gelukkigen dag af aan, had ik bekwame gelegenheid,om, door hulp van haar getrouw kamermeifjen, en door enen ingang in haren hof, gantfche vertoon maakt van ene kleine Stad, terwijl het een groote reeks gebouwen bevat,rondom een groot plein, en met hoge ftenen wallen omgeven is, binnen welken men zelfs een Keizerlijk paleis, en negen grote Kerken vindt. Zie de befebrijving van hetzelve bij cóXe, Beschouwing van de Maatfchappij en Zeden in Poolen , Rusland, Zweeden en Deenemarken, \\ Deel, W. 117. ■  17° LEVENSGESCHIEDENIS VAN fche nachten in haar verrukkend gezelfchap door te brengen. Het vertrek van het Hof van Moscow na Petersburg (q) was eerst in het aanftaande voorjaar bepaald ; en de dag der voltrekking van haar huwelijk met haren wanftaltigen bruidegom was reeds op den iften Augustus befloten. Van Moscow nu is het onmogelijk uit het Rijk te ontvluchten, en, wanneer wij dit waagden, dan was ons ongeluk onvermijdelijk. Het gezond verftand, en de gefieldheid der zaak dwongen ons tot geduld. Intusfchen was het vast befloten, dat wij in Petersburg genen dag zuimen zouden, om ons in een land voor eeuwig te verénigen, waar ons gene nafporing immer vervolgen konde. Den akeligen iften Augustus konden wij bij gene mogelijkheid, niet tegenflaande alle onze fireken, ontwijken. Het huwelijk werdr met alle pracht voltrokken; maar de bruid bleef de mijne, en de bruidegom lag (q) Moscow was zederd het jaar 1304 de Hoofdftad en de zetel der Rusflfche Heerfchappij, doch met den aanvang der tegenwoordige eeuw werdt, tot groot misnoegen van den Adel, doch wsarfcbijnlijk tot groot voordeel voor den Staat, de Rijkszetel na Petersburg verplaatst. Echter is ook nu nog het Hof zomtijds te Moscow, alwaar nog voor de tegenwoordige Keizerin een paleis gebouwd is, om tot een verblijf te dienen, wanneer het haar gelusten mogt, Moscow met een bezoek te vereren. Keizerin lusabeth hadt hier ook een paleis, dat zij zelve gefiicht hadt. Zie w. coxe , Befchouwing van de Maatfchappij cn Zeden in Poolen, Rusland, Zweeden, en Deevemarken, II Deel, bl. 30, 3a, 40, 41,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 171 lag in enen leuningftoel, want in bed kon de fpekbuik volftrekt niet liggen. Mijne vriendin wist ook de zaak zoo listig in te richten, dat re ij de toegang even zoo open bleef, als in het huis van hare moeder. Zij hadt hare (kapkamer zoo gekozen, dat ik dezelve op allerlei wijzen naderen kon, en zeer zelden door de deur, daar portiers en fchildwachten (tonden, maar meest door het venfter, dat in den tuin uitkwam, en bijna gelijk met den grond was, den roegang vond. Zoo leefden wij bijna 3 maanden in ongeftoord geluk en vreugde, alleen ons bezig houdende, met onze toekomftige vlucht te overleggen. Zij gaf mij alle hare kostbaarheden, ook enige duizenden roebels, die zij in haren ongehuwden ftaat reeds bezeten hadt, bene. vens de gefchenken, die zij van haren gemaal op trouw hadt gekregen, van tijd tot tijd in bewaring; en wij reikhalsden nu maar na de Petersburger reize, om alles , wat wij afgefproken hadden, uit te voeren, het welk ook onfeilbaar zou gevolgd zijn, indien niet mijn wreed noodlot mij andermaal den dodelijkften (treek gefpeeld hadt, welke bij mogelijkheid was uit te denken. Mijne vriendin hadt eens met mij in het huis van den Cancellier 1'bombre gefpeeld : zij klaagde zeer over hoofdpijn, befprak mij den volgenden dag in de Troitzer.tuincn, drukte mij bij het inklimmen in den wagen buitengewoon fterk aan de hand en, na dit ogenblik, heb ik haar niet anders als op de doodsbaar weder gezien. Zij was in dien zei ven nacht aan het ijlen geraakt, kwam ook niet weder bij haar verftand, en ftierf aan den zesden dag, toen de pokjens juist op het uitbreken  172 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ken (tonden. Zij hadt in hare ijlhoofdigheid onzen gantfchen liefdehandel ontdekt, mij alléén om hulp en verlosfing van haren wanftaltigen gemaal aangeroepen; . en , in één woord gezegd! het edelfte fchep- zel van de gantfche aarde ftierf. Ik verloor alles, wat men bij mogelijkheid verliezen kan; en moest nu ook alle mijne ontwerpen veranderen. Lord hijndfordt was de énigfte, die ons gantsch gehein wist. Aan hem alléén verborg ik niets; en de eerwaardige grijsaart flerkte mij altijd in mijne voornemens , en zei ^e : ——■ voor zulk een meisjen zou hij misfchien als hijnlfordt even het zelfde doen, wat ik befloten ha 1, Hj was bij dit voorval bijna even zoo geroerd als ik. Hij gevoelde het volkomen gewigt van mijne fmarr met het gevoel van enen vriend; en zonder zijne troostredenen had ik mij gewis bij haar graf met enen kogel voor den kop gefchoren. Noit was ik zoo ontroerd, als bij deze (treek van het tegen mij razend noodlot; wij beminden eikanderen met ene vurigheid, welke gene palen kende; met ene tederheid, welke gene andere dan grote zielen gevoelen kunnen. Toen ik haar verloren had, fcheen mij de gantfche waereld ene woestenij te zijn, en bij geen mensch op aarde zal men de nukken en wisfelvalligheden der fortuin geweldiger leren kennen en bewonderen, dan bij mij. Altijd werd ik fnel tot den hoogften top ener glanzende hoop verheven, om zoo veel te dieper wederom neder te vallen. En, wanneer men mijne gantfche gefchiedenis zal doorgelezen hebben, dan blijft men gewis nog in twijfel, of ik in de daad, bij alle wederwaardigheden, die ik geleden heb, meer ongeluk-  eredrïr j VRIJHEER VAN der trenck. 173 ïukkig of gelukkig was. Maar ik moest door alle deze beproevingen voorbereid worden, om de volgende grote Hagen van het noodlot met ftindvastigheid te kunnen verduren. Dan, indien ik niet te voren ook tijden van grote vreugde genoten had, welker aandenken mij in bedroefde dagen aangenaam bezig hieldt, zoo dat ik in ftaat was, om mijne omdwalende gedachten uit den doolhof der elenden los te rukken, en dezelve in enen zoeten droom zoo op mijn vorig geluk te vestigen, als of ik het in de daad nog gevoelde, zoo zoude ik gewis in het vervolg, gene 10 gehele jaren door, een socrates in den Maagdeuburgfchen kerker geweest zijn. Genoeg hier van! — Nog rolt mijn bloed fnel- ler door mijne aders, terwijl ik dit fchrijve. Rust zagt, edele ziel mijner Rusfifche vriendin! Voor u alléén heeft de Schepper eeuwige jeugd en onfterflijkheid met zulke fchone leden, met een zoo edel gevoel willen verénigen! Dit zij mijn laatst dankoffer voor de korte uren van vreugde, welke ik in mijnen treurigen zestigjarigen levensloop door u genoten heb! Uw naam blijft uit eerbied in deze gefchiedenis voor eeuwig verzwegen; en ik heb in den loop der waereld ondervonden, dat oude wonden door den tijd toegaan, en dat men zelf maar een edel hart bezitten, en daar van blijken te geven heeft, om overal zijns gelijken te vinden, en bij gevolg ook het verlies van den besten vriend, of het beminnenswaardigst meisjen te vergoeden. Ik zeg daarom in mijne gedigten; Daar fteekt nog heil in 't knagendst leed, Als men het maar te vinden wees. De  I?4 levensgeschiedenis van De gefchiedenis met deze dame werdt nu in Moscow tamelijk ruchtbaar; maar de dikke H^er gemaal hadt mij gene de minde onvergenoegdheid laren merken. Hij was ook te dom, om de uitdrukkingen, welke zij in hare laatde ijlhoofdigheid gebruikt hadt, in derzei ver waren zin op te vatten. Dat, wat ik van haar in handen had, en mij met het volkomenst recht toeviel, bedroeg in waarde omtrent yoco ducaten. Lord hijndfordt en Graaf her. nes wezen mij het eigendomsrecht hierop toe, en haar hart hadt mij gewis meer toegedagt. Nu volgde uit deze gebeurtenis terftond ene andere, die voor mijn geluk veel gewigtiger was. De Gravin £*** was de verftandigde en bekwaamde dame, die toenmaals aan het Hof was. Zij befchikte vele daatszaken, en haar zeer arglistige en baatzuchtige, maar daar bij zwakke, en bekrompen denkende , gemaal droeg alleen den naam van het onbepaald vermogen , dat zij waarlijk bezat. Terwijl nu de meer dan goede elisaijeth onbedenkelijk veel aan hare Ministers overliet, zoo was de Gravin toenmaals eigenlijk de gewigtigde perfoon in de Monarchie, op welke in het bijzonder alle ogen der vreemde Ministers gerigt waren. Voor het overige was haar toon gebiedende, en hare houding vol majedeit; en zij was de enige gehuwde dame, welke den naam hadt, dat zij haren man getrouw was; misfchien, om dat zij, als ene geborene Duitfche, listiger en voorzichtiger wist te genieten, dan de Ruslifche dames; maar, gelijk ik in 't vervolg gewaar werd, hare deugd was alleen een gevolg van hare trotschheid, en kennis van het nationaal character. De Rus wil heerfchen, wil van zijne flavin geld, ver-  fredrik , vrijheer van der trenck. vermogen, en demoedige dankbaarheid hebben; vindS hij tegenftand, dan dreigt hij met ilagen, of, dat hij aan den man het geheim ontdekken zal. Vreemden mogren onder elïsabeth's fcepter volftrekt niet, noch aan het Hof, noch in gezelfchappen, verfchijnen, zonder door den Cancellier ingeleid te zijn. Ik, en de Kamerjonker sievers waren toenmaals de enige Duitfchen in Rusfifchen dienst, welke verlof hadden, om overal binnen te treden. De bijzondere protectie, die ik van den Engelfchen en Oostenrijkfchen Gezant genoot, gaf mij daar bij dubbele voordelen, en de zeldzame vogel wordt op het meest gezocht en bewonderd. De Graaf bestuschef was onder de vorige regering Rusfisch Refident in Hamburg; in deze geringere waardigheid hadt hij de jonge fchone weduwe van den Koopman boettger getrouwd. Onder elïsabeth's fcepter klom hij op tot de waardigheid van den eerften en vermogendften Staatsdienaar ; en Madame f.oettger werdt aldus de eerfte dame in Rusland. Zij was, toen ik haar kende, in haar 38fte jaar, bij gevolg gene fchoonheid meer, maar ene beminnenswaardige levendige vrouw, die een doordringend ver. ftand bezat, die gene Rusfen dulden konde, die de Pruisfen vooral protegeerde , en voor wier haat toenmaals ieder een zitterde. Haar omgang met Rusfen was zoo, gelijk men van ene vrouw in hare omftandigheden verwachten moest, hoogmoedig, achterhoudend, en meer fatyrik dan minzaam. Zij bewees mij bij alle gelegenheden gantsch bijzondere achting; ik werd bij haar ten eten genodigd, zoo dikwijls ik wilde; had zelfs de bijzondere eer,  176 LEVENSGESCHIEDENIS VAM eer, om dijkwijls met haar en met den Overden Lieutenant oettinger koffij te drinken, waar bij zij mij altijd te verdaan gaf, dat zij mijne verdandhouding met de jonge Knefin i**** bemerkt hadr. Ik lochende altijd ftandvastig, of fchoon mij geheimen voorgehouden werden, die zij van niemand, als van mijne vriendin zelve, hadt kunnen gewaar worden. Mijne ililzwijgendheid geviel baar, daar de Rus integendeel gaarne praalt en groptfpreekt, als hij het geluk heeft aan ene dame te behagen. Zij wilde mij doen geloven, dat zij in gezelfchappen ons beloerd, onze ogenfpraak verdaan, en onze geheimen lang geraden hadt. Maar ik wist niet, dat de kamerjuffer van mijne vriendin reeds werkelijk in haren dienst getreden, en reeds lang ene van haar be» taalde fpion was. Ongeveer acht dagen na haren dood werdt de eerde hoofdrol van dit bedrijf reeds gefpeeld, toen hare Excellentie mij na het eten in hare kamer geleidde, om koffij te drinken. Den gantfchen lijd door beklaagde zij mijne fmart, mijn verlies, mijnen medelijdenswaardigen toedand, die mij van alle mijne gewone levendigheid beroofd, en mijne gantfche gedaante veranderd hadt. Zij uitte ene zoo vurige deelneming in mijn lot, zoo vele en zoo nadruklijke wenfchen, ora hetzelve te verbeteren, en mij gelukkig te zien, dat ik aan den indruk niet twijfelen konde, dien ik op haar hart gemaakt had. De gelegenheid deedt zich fchielijk op, om mij hier van te verzekeren; uit haren mond vernam ik, wat zij voor mij gevoelde; en onze veréniging was in één ogenblik gefloten. Befcheidenheid, trouw, en fiilzwijgendheid watcn de voorwaar» den,  fredrik , vrïjkèer van der trenck. IJ7 den, en vuriger ben ik in mijn leven noit bemind ge» ivorden, dan van deze verftandige vrouw, die mij geheel en al aan zich wist te kluisteren. Behoedzaamheid was hier de hoofdzaak ; maar zij zelve wist reeds raad,om gelegenheden te verfchafFen. De Cancellier achtte mij hoog, en vertrouwde mij in de daad alles. Hij liet mij zelfs in zijn kabinet arbeiden ; ik was den gantfchen dag in zijn huis, en 'er was nu gene gedachte meer op, dat ik als Ritmeester na het regiment gaan zoude. Men beftemde mij, om voor den Staat te arbeiden; de eerfte trap zou een' Kamerheers plaats bij het Hof zijn, en, in één woord, mijne uitzichten voor het toekomende waren zoo glansrijk, als zij bij mogelijkheid wezen konden. Voor Lord hijndfordt alléén hield ik niets verborgen, hij gaf mij alle aanflagen aan de hand, verheugde zich met mij, maar wilde van alles, wat hij mij in het be. gin om mij te equiperen voorgefchoten hadt,ook zelfs toen ik in overvloed leefde, niets te rug némen. Wel dra werdt men gewaar, hoe veel credit ik in het huis van den eerften Minister had, en de vreemde Gezanten zochten keunis en vriendfehap met mij te maken. De Heer van g*** deedt in de daad alles, wat mogelijk was, om mij te gewinnen, maar hij vondt in mij een' eerlijk man. Juist in dien tijd begon men na de alliantie met Rusland te vrijen; Pruisfens ondergang moest gefmeed worden; alle Hoven arbeidden, en niemand kende de partijen en familie-kabalen, onder het Mirjfterie van dit Hof, beter dan ik. Mijne vriendin werdt een jaar, na dat ik haar had leren kennen, mede in het garen gelokt, waar in zij nevens haren man ten laatften in beuls handen geraakh dseï„ M te.  I78 levensgeschiedenis van te. Want zeker is het , dat de Cancellier bestu* schef (O in het jaar 1756 op de pijnbank met knoetflagen (O tot bekentenis gedwongen vverdr. apraxin , de Oorlogsminister, hadt een gelijk lot; de gemalin van zijnen broeder , die toenmaals Gezant in Polen was, werdt, door verraderij van enen zekeren Lieutenant berger, benevens drie andere eerfte dames van het Hof, door den beul, aan enen paal gebonden, gegeesfeld, gebrandmerkt, en hare tongen uit denhals gefneden. Dit gefchiedde in het jaar 1741, toen eli« sabeth den throon beklom. Haaf (r) Over de gefteldtenis van liet Rusfisch Hof in dien tijd, en de redenen van den val van bestuschef , zie coxe , /. c. III Deel, bi. 95. (sj De Knoet i* een lederen riem, twee voeten lang, na 't einde fmal toelopende, en drie vierde van een' duim breed, door ene bijzondere wijze van bereiding zeer hard gemaakt; deze riem is vast aan een dikken gevlogten zweep, desgelijfc» twee voeten lang, die, door middel van een' ijzeren ring, verbonden is met een klein rïukjen leder, *t geen als een veer werkt, en vastgemaakt is aan een houten handvatzei van ruim één voet lang. Dit geheele ftraftuig haalt dus ruim vijf voeten: een wel afgerigte beul kan 'er grote kragt mede doen, en zomtijds worden misdadigers zoo met den Knoet geftrafr, da: 'er de dood op volgt. Echter kunnen de flagen met denzeiven ook zoo gegeven worden, dat een zeer groot aantal flagen aan het leven van den misdadiger geen nadeel toebren< ge, gelijk zulks het geval was van dien moordenaar, wien coxe met 333 knoetflagen en een brandmerk zag (IrsfFen, eri die echter deze flraf overleefde, en wederom in de gevangehis ging, om vervolgens na de mijnwerken van Nerfftink in Siberië overgevoerd te worden. Zie de berichten van diers Reiziger, 1. c. IV Deel, bl. 6 en 7.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. I?^. Haar rhan diende echter getrouw, en in het jaar 1751 heb ik hem als Rusüsch Gezant té Weenen gekend. Dat heet voorwaar zijn Vaderland lief hebben! Dit wedervaart de eerfte mannen in den Staat: wat heeft de vreemde nu wel te wachten, als hij door enen. machtigen vervolgd wordt, eh aan zijne wille» keur overgelaten isl Niemand hadt gewis in zoo korten tijd betere gele» genheid, om alle geheinten van enen Staat te ontdekken, dan ik; vooral onder de aanleiding van enett hijndfordt en "ukrnes , onder de regering ener góede, maar kortzichtige Monarchin, wier eerfte Minister, de Graaf bestuschéf, een zwakke kop was ; wiens gantfche wil door zijne verftafidige en heerscHzuclmge vrouw volkomen geneigd werdt; welke vrouw aan den anderen kant uit ene in de daad razende liefde voor mij, voor enen vreemden, Wien zij maar zedert enige maanden kende, hare gehele Welvaart opgeofferd hadt. —— Men konde haar toenmaals met volkomen regt als de wezenlijke Regentesfe van Rus. land befchouwen. -—-« Vrede en oorlog Waren in haxe hand,en, was ik wijzer of minder opregt geweest, dan had ik mij in zulke omftandigheden fchatten kunnen zamelen, en in zekerheid brengen. Zij was milddadig, als ene Vorstin; en, fchoon zij in één jaar meer dan 100000 roebels aan de fchüldeisfchers van haren liederlijken zoon hadt moeten betalen, waar van de vader niets wist; zoo had ik echter voor mij nog meer van haar kunnen krijgen. Maar Zeker de helft van de gefchenken, die zij mij rftet geweld opgedrongen hadt, heb ik aan haren zoon geleend, en ook verloren. Baatzucht was nooit mijn gebrek; hoe rijker ik was, des te meer deelde ik met weldadige inzichM a ten  7*9 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ten tan behoeftigen uit; en , fchoon ik bed ogen werd, vergat ik mij zeiven echter dikwijls in zoo verre, dat ik gebrek leed. In dezen voorfpoed, in deze glansrijke omftandigheden en uitzichten, in het 24fte jaar van mijn leven, keerde mij het geluk andermaal den nek toe. Mijn geluk in Rusland mishaagde den groten fredrik, die mij nu in alle hoeken der aarde nafpoorde, en die vermoedde , dat mijn gedrag in Moscow voor zijn belang nadelig zou zijn. De volgende ftreek wedervoer mij, welke ik omffandig voordrage, dewijl deze zaak in het gantfche rijk, en bij alle buitenlandfche Ministers openlijk bekend werdt, en destijds vele beweging aan het Hof veroirzaakte. Lord hijndfordt verzocht mij eens, dat ik hem ene fchets van Kroonftad fraai tekenen, en in orde brengen wilde. Hij gaf mij ten dien einde de gefne. dene grondfchets,en drie andere getekende fchetfen van een koopvaardijfchip, een oorlogfchip, en een afgeta. keld fchip, of zoogenaamde mittelhafen, met den naam van elk fchip. Dit gefchiedde zonder enigen achterdocht of gevaar, dewijl de haven van Kroonftad geen geheim is , en de gegraveerde plaat van dezelve in alle winkels te Petersburg openlijk verkocht wordt; als ook, dewijl Engeland de naauwfte geallieerde van Rusland was. Lord hijndfordt zat juist mijnen arbeid te befchouwen, als de Heer funk, de Saxifche Gezant, zijn huisvriend, tot hem intradt. Hij toonde hem mijne tekening, en funk verzocht verlof, om dezelve te rapieren, dat hij in eigen perfoon vemchten wilde, hijndfordt  fredrik, vrijheer van der trenck. l8l fordt gaf hem mijn plan, dat met mijnen naam ondertekend was, funk bragt het na huis, en, toen hij etlijke dagen daarna met het copiëren bezig is, komt de Heer van golz, de Pruisfifche Minister, die in zijne nabuurfchap woonde, en dikwijls gemeenzame bezoeken «an zijn huis afleide, bij hem: funk toont hem mijnen arbeid zonder enigen achterdocht, en zij beiden gaven hun leedwezen te kennen, dat de Koning een zoo bruikbaar man aan mij verloren hadt. Nu verzocht golz , dat funk hem veroorloven mogt, om deze tekening voor een paar dagen mede na huis te nemen, om de zijne na dezelve te verbeteren. fukk,die in zich zeiven de edelfte menfchenvriend, de regtfchapenfte man was, en niets kwaads vermoedde, die mij daar bij broederlijk beminde, en in alle mogelijke gevallen mijn gezelfchap zocht, gaf dezelve zonder bedenking over, Naauwlijks hadt golz de tekening in den zak, of hij ging na den Cancellier, wiens zwakheid hij kende, en gaf voor, dat het hoofdoogmerk van het geen hij hem voor te dragen hadt was, hem te overtuigen, dat een mensch, die éénmaal zijn Vaderland, zijnen Koning, die hem met weldaden overlaadde,ontrouw was, ook gewis uit eigenbelang eiken Monarch, die hem iets vertrouwde, bedriegen zou. Nu kwam hij nader tot zijn doelwit; hij fprak van de algemene achting, van het onbegrensd vertrouwen, dat ik binnen weinige maanden in het gantfche rijk daar door verkregen had, dat ik als kind en huisvriend van het kabinet van bestuschef aangezien werd. Eindelijk, daar de Cancellier mij in alles verdedigda, zocht hij hem do.r j icersheid op te zetien; en M 3 'ver- '  I8a levensgeschiedenis van verhaalde hem, dat men overal van mijne geheime z%*. menkomften, zelfs in den tuin van het kasteel, met zijne gemalin, onbewimpeld fprak. Het laatfte hadt hij nagevorscht, om mij des te zekerder enen valdrik te leggen. Hij bragt zelfs den Heer van s***n, den toenmaligen Huis-fecretaris van den Minister, in verdenking ener geheime verdarklbouding; en , in één woord , de Cancellier geraakte in toorn en woede. ——— Toen trok bij terftond mijne tekening van Kroonftad uit den zak, en toonde ze hem met deze woorden: • „ Uwe Excellentie koestert ene flang in den boezem. Hier, dit plan heb ik, tegen betaling van aoo duca,, ten, van trenck uit uw kabinet gecopiëerd gekre„ gen." De boze man wist, dat ik zomwijlen met den Overften Lieutenant oettinger, in het kabinet arbeidde, welke over het bouwen en repareren van alle Rusfifche vestingen opzicht hadt. — De Minister zag. de tekening, ontftelde, en werdt woedend. Terftond kwam de Heer golz nog al nader aan zijn doelwit. Hij vermeerderde de vermoedens tegen mij, door 'er bij te voegen, dat Graaf bek nes, de Oostenrijkfche Gezant, mij, gewis niet zonder oogmerken voor zijn Hof, zoo bijzonder voorftond en achtte. -—;— De Minister fprak terftond van regts- handeling en knuppeldagen. — golz andvvoordde — dat ik te veel goede vrienden had — men zou mij gewis los bidden, en dan was het kwaad nog exger. _ Daar werdt dus bedoten , mij heimelijk op te ügteu, en met alle mogelijke voorzichtigheid na Siberië te zenden. Nu zweefde een onweder boven mijn onfchuldig Jaoofd, terwijl ik in de d.iepde. rust en: tevredenheid  fredrik , vrijheer van der trenck. I83 een glansrijk geluk zeker verwachtte: en alleen Gods regtvaardige Voorzienigheid reddede mij, door een gelukkig toeval, van mijn verderf. Naauwlijks was golz, trotsch over de zegepraal die hij meende behaald te hebben, uit het paleis getreden, cf de opgehit!te Cancellier, die toorn en wraak tegen mij in zijn verbitterd hart befloten hadt, ging in het kabinet zijner vrouw; verweet haar met bitterheid hare verkering met mij, en verhaalde haar, dewijl zij hem wist uit te lokken, wat golz hem aangebragt hadt. Zij bezat meerdere fcherpzinnigheid dan haar man , en begreep terftond , dat hier bedrog achter (leken moest, dewijl zij mijn hart kende, en beter dan iemand anders weten konde, dat ik gene elendige 200 ducaten behoefde. Maar de Cancellier was niet te bevredigen, en mijne opligting bleef befloten. Terftond fchreef zij mij een billet, ongeveer van der» volgenden inhoud: , . „ Vriend! een groot ongeluk dreigt u; flaap he„ den niet t* huis; blijf in zekerheid bij Lord „ hijndfordt, tot dat gij nadere opheldering „ krijgt," De Heer van s***, haar Secretaris en vertrouwde, (dezelfde, die onlangs Rusfisch Gezant te Regensburg was,) hadt in last, mij op te zoeken, fiij vondt mij na het middageten bij den Engelfchen Ambasfadeur, Men riep mij na buiten. — Ik las ■ ■ werd verfchrikt over den inhoud -------- > 1 en toonde het billet aan Lord hijndfordt. ——- -— Mijn hart, mijn gedrag verweet mij niets: ——« •> ■ - wij M 4 vsf-  184 LEVENSGESCHIEDENIS VAN vermoedden dus , dat mijne eer,eenzaamheid met de vrouw van den Cancellier verraden en de ijverzucht aan het werken was. En Mijlord beval mij, ter mijner beveiliging, in zijn hotel te blijven tot dat dit raadzel zich ontwikkeld zou hebben. Wij plaatften des nachts fpions bij mijne woning; na middernacht werdt na mij gevraagd; en de Politiemeester vifiteerde in de daad het huis. Tegen 10 uur des morgens reedt Lord hijndfordt na den Cancellier, om aldaar narichten te bekomen. Naauwlijks was hij ingetreden , als deze hem reeds met verwijtingen aanviel, dat hij enen verrader 111 zijn huis gebragt hadt, „ Wat heeft hij gedaan?" was de vraag. „ Hij heeft voor den Pmish- , fchen Minister een geheim plan van Kroonftad uit mijne cancellarij trouwloos gecopiëerd, en hem hetzelve voor aoo ducaten overhandigd." " hijndfordt ontltelde; hij kende mijne gantfche ziel. Hij zelf hadt over de §000 ducaten aan geld en kleinodiën van mij in bewaring. Hij wist, dat ik geen geld achtte, en hij kende daarenboven de bron, waar uit ik, zoo veel ik begeerde, fcheppen konde. Hij vroeg dierhalven „ Heeft uwe PIxcellentie deze tekening van trenck werkelijk gezien?" — Ja! de Heer van golz heefc ze mij getoond. Ik mogt ze ook gaarne eens zien: ik ken den 'arbeid van trenck. Ik ben borg voor hem, dat Z hij geen fchelm zijn kan Hier is ene in- " trigue onder verborgen Ik bid u, laat den - Heer van golz met zijne fchets van Kroonftad hier " roepen, trenck is in mijn huis; maar ik befchut hem nier, wanr.eer hij een bedrieger is. Terftond „ zal hij hier verfchijnen." De  fbedrik, vrijheer. van der trenck. 1S5 De Cancellier fchreef aan den Meer van golz een billet; waar bij hij verzocht werdt, hem terftond te bezoeken, en de bewuste tekening mede te brengen. golz rook lont —— wist, daar hij een flimme vos was, vermoedelijk reeds, dat de Politiemeester mij niet gekregen hadt, en dat ik in zekerheid was. Hij verfcheen dus niet, en bragt ontfchuldigingen voor. Ondertusfchen trad ik in de kamer. hijndfordt tastte mij met de fierheid van enen Brit aan, en vroeg: —— „ trenck! zijt gij een bedrie- „ ger? dan verdient gij mijne befcherming „ niet; dan zijt gij hier een ftaatsgevangen. Hebt gij „ aan den Heer van golz de tekening van Kroonftad „ verkocht?" Men oordele, - wat ik hier op andwoordde. Het gelaat van hijndfordt begon opgehelderd te worden, na dat de Cancellier hem in koelen bloede de gantfche voordragt van golz verhaald hadt. Men liet mij gaan, en den Heer van funk roepen. Zoo dra deze in de kamer tradt, vroeg hijndfordt : „ Vriend! waar hebt gij mijne tekening van Kroon„ ftad, die trenck voor mij gecopiëerd heeft?" —. funk ftamelde ~ „ ik zal ze terftond gaan „ halen." ■ . . hijndfordt vroeg — „ op uwe eer, is ze bij u ,, in huis?" • „ Neen, Mjlord! ik heb ze aan den Heer van ,, golz voor enige dagen geleend, om te copiëren." hijndfordt beefde van nieuwsgierigheid der ontwikkeling te gemoet; begreep terftond, hoedanige ftreek hier gefpeeld was; verhaalde den Cancellier de gantfche zaak, namelijk, dat dit plan hem toebehoorde, en dat hij het aan den Heer van funk geleend hadt. M 5 Hij  186 levensgeschiedenis van Hij verzocht enen vertrouwden uit de Staatscancellarij mede. —— De Cancellier beval den eerften Secretaris mede te gaan: met dezen, met den Heer van funk, en den Hollandfchen Ambasfadeur den Heer van schwardt, die juist omtrent denzelven tijd gevallig hier kwam, om den Cancellier te fpreken, reedt hij na den Heer golz. Bij het intreden in zijne kamer vorderde funk. de tekening van Kroonftad te rug. Hij bragt dezelve voor den dag, en funk gaf ze aan Lord hijndfordt te rug. „ Nu,"zeide de Staats-fecretaris en hijndfordt te gelijk, ,, verzoeken wij ons ook de tekening van ,, Kroonftad te tonen , welke trenck u verkocht „ heeft," —— Hier op werdt hij ij gelijk verlegen en ontfteld hijndfordt drong met Britfche fierheid aan op ene categorifche verklaring, voor de eer van trenck, wien hij voor een eerlijk man hieldt. Hier op zeide de Heer van golz: „ Ik heb bevel van mijnen Koning, om te be„ werken, dat trenck geen fortuin in Rus„ land mafce. —— En ik heb den pligt van L, een Minister willen vervullen." hijndfordt fpuwde voor zijne voeten op den grond, en zeide hem meer, dan ik wagen durf hier neder te fchrijven. ■ En met dit naricht kwamen de vier Heren bij den Cancellier te rug. Ik werd voorgeroe. pen allen wenschten mij geluk, omarmden mij, ontdekten mij het raadzel, en de Cancellier beloofde mij zelf vergoeding, maar gaf mij tevens het fcherpst bevel, om den Gezant niet te beledigen, terwijl ik in het eerfte vuur der fmart, der regtveerdige wraak, en der.  fredrik, vrijheer van der TRENCK. 187 der openlijk zegepralende deugd, dreigde, den Heer van golz , al ware het zelfs voor den altaar, den hals te zullen breken. Ik werd tot bedaren gebragt, en fpïj'sde dien middag bij den Cancellier. Wanneer mijn bloed zich wederom verhief, deedt hij alles om mij neder te zetten en te vervrolijken. Zijne gemalin hieldt zich, als of zij onverfchilliger was; maar vroeg mij „ of ve- ,, le Pruisfen gewoon waren zoo te handelen, als de „ Heer van golz?" funk en schwardt waren ook aan de tafel. Iedere'én wenschte mij geluk met mijne zegepraal, maar nog wist niemand het toeval, dat mij van den haastigen toorn,- en de onverhoorde veroordeling van den voorbarigen Cancellier geredt hadt. Deze mijne befchermfter zat aan de tafel, maar dorst niets laten blijken. . Op den volgenden dag zondt mij de Cancellier een gefchenk van 2000 roebels t' huis, met bevel, dat ik 'er de Keizerin voor bedanken moest, welke mij deze pleister, voor de onfchuldig geledene vervolging, als een teken harer bijzondere gunst, toefchikte. Dit gefchiedde enige dagen later; het geld achtte ik toen ter tijd niets , maar de liefderijkfte Monarchin deedt mij door hare betoverende menfchenliefde alles vergeten. Het voorval werdt in gantsch Moscow bekend, en de Heer van golz verfcheen noch in gezel, fchappen, noch aan het hof. De vrouw van den Cancellier befchimpte hem perfoonlijk op ene wijze, die. ik hier uit befcheidenheid niet melden wil. Graaf eernes, die fljmme Piemontees, verzekerde mij wraak te zullen bezorgen, zonder dat ik 'er mij om behoefde, te bekommeren. En /«'Hf iii] wat zedert hier omtrent voorgevallen is., weet  188 levensgeschiedenis van weet ik niet: golz is zedert dezen tijd weinig in ge. zelfchappen vertellenen. Na mijn vertrek uit Rusland werdt hij krank, en ftierf aan de tering. Requiefcat in pace\ Maar gewis is deze boze man fchuldig geweest aan alle ongelukken, die ik in het vervolg nog beleefd heb. Ik was in Rusland één der eerfte mannen in den Staat geworden, bestuschef zelf was gewis niet in het ongeluk geraakt, dat hem en zijne familie, enige jaren na dit voon al, trof. Ik zelf had gewis nooit dat voor den naam van trenck zoo gevaarlijk, zoo dodelijk Weenen weder gezien; door bemiddeling van het Hof van Petersburg zoude ik ook mijne, in het vervolg geërfde, grote Sclavonifche goederen behouden hebben, Ik had aangenaame, roemvolle, dagen, in plaats van de Weener verachting en vervolging, beleefd; ik had voorzeker geen' 10 jaren in den Maagdenburgfchen kerker gefmacht; veel minder had ik tegenwoordig, om het dagelijks brood te winnen, in Zwerbach, op het enigfte mijner dorpen, dat ik uit de klaauwen der roofzucht gered heb, gedichten en levensgefchiedenisfen behoeven te fchrijven, een invalide Major te heten, noch voor enen armzaligen verachten fchoolmeester over mijne acht kinderen behoeven te fpelen. Het vervolg van mijn verhaal zal dit ophelderen. Maar zeker is het, dat ik tot dat ogenblik genen den minlten haat tegen mijn Vaderland of tegen den Mo» narch gevoelde, en dat ik mij nimmer tegen denzeiven heb laten gebruiken, hoe gunftig ook de gelegen, heden voor mij waren, welke mij daar toe voorkwamen. Hoe weinig kende de grote fredrik mijn hart! Hij hadt mij, zonder ene misdaad begaan te hebben, on-  fredrik, vrijheer van der trenck. l8e> gelukkig gemaakt; mij onfcbuldigen, uit bloten argwaan , tot den kerker te Glatz veroordeeld. —» Ifc vlood uit denzelven naakt en 'bloot. - Hij confis- ceerde mij mijn vaderlijk erfdeel. Niet te vreden, dat hij mij zoo diep badt nedergedrukt, wilde bij mij zelfs niet gunnen, dat ik in een ander rijk mijn fortuin zou maken. Nog heden kan voorzeker geen jongeling te voorfchijn treden, die, uit zijn Vaderland verdreven zijnde, in zoo korten tijd door zich zeiven, door ingefpannen' arbeid, door eigene verdiensten en bekwaam. heden, zoo veel eer en goedkeuring verwierf, zich zulke grote vrienden maakte, en in zulke gewigtige bezigheden met een zoo onbegrensd vertrouwen o-e. bruikt werdt. ■ , Toornig dierhalven over d&en ftreek, waar door golz mij van dit geluk hadt zoeken te beroven, had ik toenmaals mijn Vaderland in ene woestenij kunnen veranderen, indien de gelegenheid daar toe zich bij mijnen wil gevoegd hadt Ik ontken ook volftrekt niet, dat ik van dit ogenblik af aan, m Rusland alles deed, wat mogelijk was, om de oogmerken van den Keizerlijken Gezant, den Graaf bermes te bevorderen, welke mijn éénmaal opgewakkerd vuur te voeden, en mij te gebruiken wist. Naauwlijks begon ik , volgens het onderricht dat rmj gegeven werdt, dieper in de geheimen in te zien, of ik ontdekte wel dra alle de facTien aan het Hof' en ook, dat bestuschef en apraxin reeds werkelijk in Pruisfifche foldij ftonden, om tegen de Oostenrijk, fche partij het evenwigt te houden. Hier uit alléén kan men de oirzaken zien, welke die tonelen van 1762 te Petersburg voortbragten; en daar-  1$0 LEVENSGESCHIEDENIS VA» daarentegen in den zevenjarigen oorlog zulke verfchillende bevelen , (treken , en tegen (trijdigheden in de Rusfifche auxiliaire armee veroirzaakten. - De vrouw van den Cancellier zelve, welke, zedert den (treek door golz aan mij gefpeeld, veel voorzichtiger met mij omgaan moest, zag, als een flim wijf, alle kunstgrepen in, Sn welke haar man was ingewikkeld. Mijne omftandigheid trok haar geheel af van de partij, die zij te voren hadt aangekleefd. Zij beminde mij met hart en ziele J ontdekte mij alle geheimen zon. der achterhoudendheid of mistrouwen, en bleef tot aan haar ongeluk, dat gedurende mijne gevangenis te Maagdenburg in het jaar 1758 volgde , altijd mijnë beste vriendin en correfpondente. Hier in (leekt dierhalven de fleutel, waar door ik alles, wat tot aan het jaar 1754 en 1756 tegen Pruisfen gefmeed werdt, beter wist en weten konde , dan vele Ministers der daar bij belang hebbende Hoven, welke waanden, dat zij alleen wisten, wanneer de door hun gevormde geheime ontwerpen openlijk uitbarften moesten. Hoe vele dingen had ik toen kunnen voorzeggen! De wonderbare zamenhang van mijne lotgevallen heeft het zoo willen fchikken, dat ik juist daar, waar ik de meeste achting, het beste loon, verdiend had, waar ik op het ijverigst had moeten gezocht worden, het minst gekend en geacht werd. Toen ik 24 jaren oud was,dagt voorzeker niemand, dat ik in mijn zestigde jaar zonder enen groten titul leven zoude. In Berlin, Petersburg, London, Parijs was ik altijd onder de eerden van den Staat, en werd van grote mannen gezocht. Hier integendeel ben ik nu tot den rang der invaliden nedergezonken. Welk een  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. I91 een wonderbaar fpel der nijdige fortuin, wanneer zij mannen van mijnen aart na een land verbant, waar heen zij niet behoren. Rusland had ik niet moeten verlaten. Dit was het hoofdgebrek van alle mijne ondernemingen, dat ik nog tegenwoordig betreure. Daar heb ik in één jaar meer geleerd, meer vrolijke dagen en eer genoten, dan in mijn geheel overig leven. lk kon ook altijd meer verrichten, dan andere jonge lieden, dewijl ik nooit langer dan 4 of 5 uren Hiep. Nog tegenwoordig is dit mijne gewoonte. Wanneer ik dus ook een deel van den dag aan mijne uitfpanning, of aan het hofleven overgaf, zoo bleef mij toch n°g "jd genoeg overig, om met het hoofd te arbeiden , en met geleerde mannen verkering te houden. Zoo was hijndfordt in Rusland mijn leeraar in (taatswaereld- en menfchen-kennis; boerhave , de toenmalige Lijfmedicus van het Hof, mijn boezemvriend, en voorganger in natuurkundige en andere geleerde onderzoekingen; en de vrouwen vormden mijne perfoonlijke eigen fchappen voor de kunsten van het voorzichtig hofleven , fchoon ik als wijsgeer hetzelve altijd vlood en verachtte. In het gedrag van den Cancellier vond ik vele ver« siddering zedert het laatfle voorval. Zijne blikken verrieden opmerkzaamheid op alle mijne woorden en daden. Hij fcheen mij toe wantrouwend en wraakgierig te zijn; zijne vrouw nam hetzelfde in hem waar, en het werdt dus tij i andere ontwerpen te maken:. ik begon in de daad ene kundige, maar tevens zeer gevaarlijke, rol te fpelen, wanneer op éénmaal een gantsch nieuw toneel in mijne comedie begon, en het fcherrn voor mijn treurfpel weggetrokken werdt. Mijn  192 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Mijn neef, de bekende Commandant der Pandouren $ was den Aden Oftober 1749 in zijn arrest op den iSpeelberginBrünn(0 geftorven, en hadt mij onder die 'voorwaarde tot univerfeel erfgenaam aangefteld, dat ik genen anderen Heer, als het huis Oostenrijk, dienen zou. Graaf bernes kreeg de citatie tot aanvaarding der ervenis eerst in Maart 1750. Ik wilde van Weenen niets horen. Het affchuwelijk voorbeeld van dezen zelfden neef fchrikte mij af, daar de regtfchapene diensten, die hij bewezen hadt, en de bron, waar uit het hem aangedaan proces oirfprongelijk was, aan niemand beter bekend waren, dan aan mij, dewijl ik ooggetuige van zijn noodlot was. Maar Graaf bernes ftelde mij voor, dat het vermogen van mijnen neef veel meer dan een millioen bedroeg; dat de Monarchin mij door zijne recommandatie en ohderfteuning zekerlijk geregtigheid zou laten wedervaren; en dat ik voor mijn' perfoon toch gene vijanden in Weenen had; dat het altijd beter was,een millioen van zijn eigen vermogen in Hungarijen te bezitten, dan in Rusland, waar ik reeds zoo vele wisTelingen van het lot gezien hadj waar ik de werking der familie-cabalen kende, de heerlijkfte uitzichten te hebben. In één woord ——- hij fchilderde mij Rusland als gevaarlijk af, en Weenen als mijne nu veilige haven; beloofde mij zijnen kragtdadigften bij- ftand (/) Brünn of Brin, is de beste koopftad van Moravië, omtrent 20 uren van Weenen. Op den Speelberg aldaar Haat een fierk kafteel, in het welk de ftaatsgevangenen bewaard worden.  frrdrik, vrtjheer van der trenck. 193 (tand, dewijl daarenboven in dat zelfde jaar zijn gezantschap ten einde liep, en voegde daar bij . . wanneer ik éénmaal rijk was, dan kon ik toch Rusland, Egypten, of Zwitferland tot ene woonplaatskiezen —— daarenboven kon de Koning van Pruisfen mij ook nergens minder vervolgen, dan in Oostenrijk —- in alle overige landen kon hij gelegenheid vinden, om mij valstrikken te leggen, gelijk ik in Rus- land reeds ondervoeden had. „ Wat zou het „ geweest zijn,"zeide hij,„wanneer de vrouw van den „ Cancellier u van het ongeluk, dat u dreigde, geen „ naricht hadt kunnen geven? Dan waart gij, als de „ onfchuldigde , regtfchapenfte man , na Siberië ge„ fleept geworden; gij hadt de oirzaak uwer wegvoe„ ring nooit geweten, en u nimmer kunnen verdedi„ gen, en in Moscow hadt een ieder u enen boos„ wigt, enen trouwlozen, enen verrader genoemd. — ,, Dat heeft de eerlijkde man in London niet te vre„ zen. ■■ ■ - Wilt gij nu nog in Rusland blijven?" hijndfordt ftemde in denzelfden toon; verzekerde mij in alle gevallen voor eeuwig zijne vaderlijke liefde, en fchiiderde mij London, als de zekerde haven, in geval ik in Weenen niet gelukkig wezen mogt. Als een vrije Brit fprak hij van ilavernij, erinnerde mij het lot van münch en ostiïrjman, fchiiderde mij het tegenwoordig Hof zoo, gelijk ik het in de daad reeds kende; en vroeg ■ wat ik wel in de daad zijn, en vertonen zou, in geval ik het geluk kreeg, om in zulk een land eens Generaal of Minister te worden ? Dit alles deedt mij befluiten. Maar, daar ik thands geld genoeg had, wilde ik, bij gelegenheid dezer reize, ook Stokholm, Koppenhagen, en Holland zien. L deel. JN jn-  1Q4 levensgeschiedenis van Intusfchen wilde bernes na Weenen fchrijven, dat ik aldaar aankomen zoude, en zoo den weg voor mij banen, dat ik aldaar goed ontvangen zou worden. Hij vorderde dus mijn ontflag, op dat ik mijne grote ervenis zou kunnen aanvaarden. Mijne vriendin deedt alles, wat mogelijk was, om mij te rug te houden; maar was verftandig genoeg, om het eindelijk op te geven,toen ik de redenen openleide,die mij tot dezen flap dreven. Ik rukte mij, om zoo te fpreken, met geweld uit hare armen los; beloofde op mijn woord van eer als gast na Petersburg te zullen te rug keren, zoo dra ik mijne zaken te Weenen in orde gebragt zou hebben. Zij maakte reeds het ontwerp, dat ik door bare medewerking bij een gezantfchap na Rusland gebruikt zou worden, waar door ik aan mijn Hof de grootfte diensten zou kunnen bewijzen. Wij fcheidden, fchoon door deze hoop opgebeurd, echter nog zwaarmoedig; zij gaf mij haar pourtrait, en ene tabatiere met brillanten omzet: het eerfte werdt mij 3 jaren daarna door den Oostenrijkfchen Refident abram.Ón, bij mijne arreftering te Danzig, van de borst gefcheurd, gelijk ik in het twede deel dezer gefchiede. nis veihalen zal. De Cancellier omarmde mij als vriend, toen ik affcheid van hem nam; zelfs apraxiw weende, en hieldt mij vast in de armen, toen ik hem vaarwel zeide; en deze voorfpelde mij daar bij, dat het mij nergens zoo goed zou gaan, als in Rusland, waar ik zoo vele en zulke magtige vrienden had: ik zou over dezen ftap voorzeker berouw hebben. Niets baatte « of fchoon mijn eigen hart Rusland met zwaarmoedigheid verliet; of fchoon ik een voorgevoel had van al het ongeluk, dat mij te Weenen dreigde ■—~ - zoo volgde ik toch den raad van hijnd-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 19$ hijndfordt en bernes. Ik reisde van Mos. cow na Petersburg: daar kreeg ik door den Bankier, den Baron wolff, enen brief van de vrouw van den Cancellier, welke mij bijna hadt doen te rug keren. Zij fchreef in enen toon, die mijn gantfche hart beroerde — zocht mij van Weenen af te fchrikken . * en floot mij enen wisfel van 4000 roebels in , voor mijne reize, bijaldien ik mijne eigenzinnigheid volgen, en mijn ontwijffelbaar geluk met voeten tre. den wilde. Ik had aan geld en kleinodiën voor omtrent 36000 guldens bi| mij; bij gevolg zond ik haren wisfel terug, en bad om haar aandenken, om haar' gunst, om haar* hulp in gevallen, waar in ik nog iets zou kunnen nodig hebben. Ik hield mij maar weinige dagen te Perersburg op, en reisde te land na Stokholm. Van alle de Gezanten had ik aanbevelingsbrieven bij mij. Ik heb nog vergeten te melden, dat de Saxilche Gezant, de fleer van funk, mijn ware vriend, ontroostbaar was; daar eigenlijk zijne onvoorzichtigheid, van mijne tekening aan den Heere van golz te vertrouwen, mijn gantsch geluk in Rusland verwoestte, en mij bijna in de uiterfte elenden ftortte. In het jaar 1772, en dus 22 jaren na deze gefchiedenis, trof ik dezen regtfchapenen man nog levendig in Dresden aan. Hij befchouwde zich zeiven als de werkelijke oirzaak van alle rampen, welke ik zedert dien tijd nog geleden had, en verzekerde mij, dat ieder naricht van de folteringen, welke ik doorgedaan had, zijne ziel met verwijtingen doorboord hadt. Wij konden ons nier verzadigen, met van het voorledene te fpreken; en het was voor mij in de daad ene lavenis, zulk' enen N s man,  ipö LEVENSGESCHIEDENIS VAN man, na dat ik over mijne ongeluksftormen gezegepraald had, nog in de waereld weder te vinden, en onze oude vriendfchap te vernieuwen. Nu was ik in Stokholm. Daar had ik gene aanbeveling nodig. De Koningin kende mij nog, daar zij de zuster was van den groten freduik. Ik had de eer gehad,baar als bruid, in het jaar 1743, van Berlin tot Stettin als officier van de garde du corps te escorteren. Ik verhaalde aan haar, wat ik in Pruisfen en Rusland geleden had, zonder enige achterhoudendheid: zij riedt mij, uit politike oirzaken, dat ik mij in Stokholm volftrekt niet zoude ophouden, en zij bleef tot aan haren dood toe mij begunftigen. Ik reisde terftond verder na Koppenhagen, waar de Heer van chaise , Deensch Gezant in Moscow, mij de uitvoering ener commisfie toevertrouwd, en waar heen hij mij aanbevelingsbrieven medegegeven hadt. Ik bleef aldaar omtrent 14 dagen , en zeilde met een Hollandsen fchip van Helfingör na Amfterdam. In Koppenhagen fmaakte ik de vreugd, mijnen ou« den echten vriend den Lieutenant van bach aan te treffen , welke mijne vlucht uit de gevangenis van Glatz bevorderde, en van wien ik in dit Deel, bh 73, 74 en 80, gefchreven heb. Hij leefde in elenden, en hadt fchulden. Ik bezorgde hem befchermers , door de édele daad, die hij aan mij bewezen hadt, te verhalen, en gaf hem 500 ducaten; en hier door heeft hij zijn geluk dermate bevorderd, dat hij mij nog in het jaar 1776 door enen brief hartelijk dankte; en in 1779 als Overfte van een regiment hufaren in Denemarken geftorven is. Naauwlijks was het fchip, waar op ik mij bevondi om na Holland te zeilen, in zee, of 'er ontftondt een ftorm,  fredrik, vrijheer van der trenck. iq? ftorm, welke ons, na verlies van befaansmast, boeg. fpriet, en één zeil, dwong, om tusfchen de klippen bij Gothenburg het anker te werpen; en het was een bijzonder geluk, dat wij gered werden. Hier lagen wij 9 dagen, eer wij wederom volle zee konden kiezen. Ik vond in dien tusfcbentijd een alleraangenaamst tijdverdrijf voor mij, nam dagelijks twee mijner bedienden met mij, en voer met de dialoup van bet fchip van de ene klip na de andere, vong zeekreeften en kabeljauw, ftak roggen, fchoot enden, en bragt alle avonden provifie hier van aan het fcheepsvolk, als ook fchapenmelk, die ik van de arme bewoners dezer woeste rotzen kocht. 'Er was onder hun ene hongersnood. Mijn Schipper hadt koren geladen. Ik kocht van hem voor enige honderden Hollandfche guldens van hetzelve, deelde overal mede, waar ik rond voer, en gaf aan enen priester, die zelf geen brood hadt, en wiens kerfpel hem, na ons geld te rekenen, geen' 150 guldens opbragt, 100 guldens, om onder zijne elendige gemeente uit te delen. Hier genoot ik in de daad den echten, den reinsten wellust door weldoen: ik liet daar veel geld achter,dat ik in Rusland zoo gemakkelijk, zoo aangenaam, gezameld had, en was misfchien arm geworden, wanneer wij daar langer getoefd hadden. Duizend zegeningen werden mij door dit goedaartig volk nagewenscht, en lang heeft men in Gothenburg van trenck gefproken, wien ene ftorm aan de arme Zweedfche kusten dreef. Maar bijna had ik bij deze edele bezigheid mijn Ieven verloren. Ik had koren aan «ne bewoonde klip gebragt-; in het te rug varen ftak een wind op, die N 3 mij,  Jp8 LEVENSGESCHIEDENIS VAN mij, dewijl ik het roer niet goed wist te ftieren, regtuit in volle zee dreef. Het fchip was onmogelijk te bereiken. Ik wilde laveren. —— Mijn bediende was met het overflaan van het zeil te langzaam, de wind vattede hetzelve, en floeg de chaloup om. Nu kwam het mij andermaal te ftade, dat mijn vader mij in mijne jeugd zwemmen hadt laten leren. Mijn getrouwe bediende hielp mij ene fteenklip bereiken , en, daar het zwellende water mij niet toeliet tegen dezelve op te (tijgen, en ik reeds moede was, bereikte hij den oever, en hielp mij bij de hand uit. In hetzelfde ogenblik waren ook reeds de goede lieden, welke mij nageoogd hadden, en de chaloup hadden zien omflaan,met hunne fchuitjens tot hulp bij de hand. Een Kalmuk, een goed mensch,dien ik uit Rusland mede genomen had, en mijn jager, verloren echter hun leven hier bij. Den eerften zag ik zelf zinken, toen ik reeds den oever bereikt had. De goede Zweedfche klipbewoners voerden mij nu aan het fchip, en bragten ook de chaloup weder aan boord. — ■■— Ik werd enige dagen zeeziek. — . Wij ligtten het anker, en zeilden na Texel. Hier zagen wij reeds de haven en de lootsfchuiten, toen zich andermaal een ftorm verhief, die ons fchip tot in de haven van Bahus in Noorwegen («) dreef, waar wij onbefchadigd inliepen. Den volgenden dag echter fpoedden wij met goeden wind wederom in zee , en arriveerden eindelijk gelukkig te Amfterdam. "jin-iC ob ürs' flnofi sn'.» nsiw erfcjkwih:- >.>... Hier (a) Bahus ligt aan het Kattengat. Deze haven behoorde eertijds onder Noorwegen, maar is in het jaar i6%o aan Zweeden afgeftaan.  Mijn-hedien«Le-hielp mi) ene fteenklip bereiken, en hielp mij bij le hand uit . hl. 158.   fREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 199 Hier hield ik mij niet lang op; maar echter had ik aldaar terftond op den dag na mijne aankomst een bij. zonder toeval, waar in mijne nieuwsgierigheid mij inwikkelde. Ik zag toe, hoe de harpoeniers, welke ter walvisvangst voeren, zich met hunne harpoenen of werp. fpietfen oefenden. De meesten waren dronken. Eén van hun, uermannus rogaar genaamd, de beroemdfte voorvechter onder hun, en een gerenommeerd bekkenfnijder, tradt fchimpend na mij toe, dreef den fpot met mijnen Turkfchen fabel, welken ik op zijde droeg, en wilde mij eindelijk een' knip voorden neus geven: ik ftiet hem te rug; de karei wierp mij zijn' muts voor de voeten, trok zijn mes, daagde mij tot een' tweeftrijd uit, noemde mij enen apenkop, en vroeg of ik ene halve maan, of een rood linden, of een kruis in mijn gezicht hebben wilde dat is , 0f ik ene kromme, ene regte, of ene kruis- fnede verkoos. lk was nu éénmaal in dit edel gezelfchap hier was dus geen ander middel, als vechten of weglopen. De lelijke vent, een karei als een boom, en van ene ongemene fterkte, befchimpte mij, en werdt ftoutmoediger. Ik keerde mij na de omftanders en vroeg om een mes. „ Neen! neen! " fchreeuwde mijn uit- dager, „ neem gij maar dat grote mes, dat gij op het „ gat draagt. —— Ik wed om 12 ducaten, dat gij „ dan nog evenwel ene fnede in het gezigt hebben zult>>» — Terftond trok ik van leer. —— Hij 'ging mij met zijn mes te lijf. • Maar met den eerften houw vloog het mes, benevens zijn' hand, op den grond, zoo dat het bloed mij op het lijf fpattede. N 4 ÏUer  SlO levensgeschiedenis vam Kier verwachtte ïïc mijnen dood, want ik vreesde, dat ik door het gepeupel verfcheurd zou worden: maar ik flond verbaasd, toen alles juichte, mij vivat! toeriep. en mij den held, den overwinnaar van den onoverwirnelijken hermannus rogaar noemde. Deze, wegens zijne fterkte en gaauwheid algemeen gevreesde, karei werdt uitgelachen. -—. Een kleêrenfmous, die onder de aanfehouwers was,bragt mij uit het gedrang, en het gepeupel geleidde mij met bewondering tot in mijne herberg. Dit tweegevecht, dat mij in Holland eer aandeedt, zoude mij op andere plaatlen tot fchande gerekend zijn. Een man, welke enen Turkfchen fabel'weet te regeren, kan gewis in één' dag honderd rogaars, met mesfen in de hand, verminken. Ondertusfchen fpiegele men zich aan deze gefchiedenis. Ik had ook ligt ongelukkig kunnen wezen , en in de handen van het gepeupel geraken; want die zich onder den draf mengt, dien vreten de zwijnen. Zoo heeft mij mijne nieuwsgierigheid dikwijls in twist ingewikkeld, welken ik door een vroegtijdig overleg had kunnen ontwijken, IViaar ik verliet mij altijd op mijn geluk in het ongeluk, en zag meestentijds het gevaar dan eerst, wau. neer het reeds over was. Van Amfterdam reisde ik na den Haag. Lord hijnd. eordt hadt mij aan den Engelfchen Gezant, die aldaar refideerde, aan Lord holdernesz aanbevolen: ekrnes aan den Baron reüchach ; de Heer van schwart aan den Griffier fagel; en van den Can« cellier had ik enen brief aan den Prins van orange. Ik kon dus niet anders als met alle mogelijke diftincJie ontvangen worden. Had ik nu hier mijn voordeel mij ten nutte gemaakt, en was ik met mijn geld, dat ik  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 2QI ik bij mij had, niet na Weenen, maar met mijnen openen kop na Indië gegaan, Welke ene menigte manlijke tranen, welke de zwaarmoedigheid mij naderhand uitperste, zoude ik minder geweend hebben! en welk een zeker geluk zou mij overal ontmoet zijn, waar menfchenverftand geld winnen kan, en waar eerlijkheid en echte deugd gene hofkabalen, gene eigenzinnigheid van enen despoot te vrezen heeft! Maar ik vond tot mijn ongeluk in den Haag reeds enen brief van den Graaf bernes, waar in mij verzekerd werdt, dat ik den hemel in Weenen zou vinden, en waar in tevens de citatie van den Hofkrijgsraad tot aanvaarding dezer gewigtige nalatenfchap ingefloten was. Hij meldde mij te gelijk, dat het Hof hem op zijn verzoek en zijne aanbeveling verzekerd hadt, dat aan mij alle protectie, en geregtigheid in Weenen wedervaren zou. Hij riedt mij dus, dat ik mijn vertrek derwaarts verhaasten zou, dewijl de wijze, waar op de goederen van trenck tot dus verre beflierd werden, voorzeker gantsch weinig met mijn belang zoude ftroken. Ik volgde dien raad, ijlde na Weenen, en zedert dat ogenblik hadt alle vreugde van mijn leven een einde. Ik geraakte in een doolhof van procesfen, in het geweld van boze menfchen, en alle mogelijke ongelukswolken trokken boven mijn hoofd te zamen. Hier toe alléén zoude ik een geheel boek nodig hebben, indien ik dit alles, tot fchande mijner vervolgers, aan de waereld omftandig fchilderen wilde. Mijn ongeluk begon reeds met het volgend voorval. Een zeker Heer van schenck zocht in den Haag kennis met mij te maken. Hij bevondt zich in dezelve herberg, waar ik gelogeerd was, en verzocht mij, dat ik hem tot aan Neurenberg met mij wilde nemen, N 5 van  SOa levensges. van fredrik, vryh. v. d. trenck. van waar hij na Saxen reizen zoude. Ik nam hem voor niet mede. Maar toen ik in Hanau des morgens vroeg uit mijn bed opftond, om verder te reizen, was mijn horologte, met brillanten omzet, een ring, die 2000 roebels waardig was, een tabaksdoos, met het pourtrait van mijne beste vriendin in Moscow , en mijn' beurs met ongeveer 80 ducaten, van mijn bedta. feltjen geftolen, en de Heer van schenck was onzichtbaar. —— Niets fmertte mij meer, als de tabatiere; het verliezen van geld achtte ik nooit. De fchelm, aan wien ik niets anders als goed bewezen had, was niet meer te agterhalen. Een geluk was het nog, dat mijne chatoulle (v) met mijnen gantfchenrijkdom in het koffer gefloten was. Hier in waren mij- ne wisfels van den Baron wolff in Petersburg, en nog een voorraad van baar geld. Ik zettede mijne reize nu zonder gezelfchap voort, en kwam te Weenen; maar ik weet mij thauds niet meer te erinneren, ia welke maand dit gefchiedde. (y) Ene chatoulle is een klein kistjen, waar in men juwelen, geld, obligatien enz. bewaart. twe-  T WEDE AANKOMST IN WEENEN, IN HET JAAR I75O. 2>edert mijn vertrek van Weenen in het jaar 174S wa.-en nu ongeveer twee jaren verlopen, daar ik in J7..0 wederom derwaarts kwam. Maar mijne lezers zullen bemerkt hebben, dat men in zoo korten tijd onm 'gelijl; meer wisfeling van lotgevallen beleven kan, als die, welke ik zoo kort mogelijk verhaald heb; waar bij ik nog zeer vele minder gewigtige gantsch verzwegen heb, om mij te bekorten, en ruimte voor de gewigtigfte te winnen. Ik merk hier dat alléén aan, wat met mijne gefchiedenis in verband ftaat, en hij, die gewoon is bij het lezen te denken, zal de plaatzen reeds vinden , waar de befcheidenheid mij zwijgen doet, of waar ik listige ftaatkundige treken niet durf ontdekken , welker openbaring mij zelfs nog tegenwoordig nieuwe vervolgingen zou kunnen berokkenen. Het is aan lederen fchrijver niet geoorloofd, den Monarchen of hunnen Ministers openlijk de waarheid te zeggen. En daar, waar ik even als de kat om de hete brei, rondom loop, zal men mij van gene kruipende vleierij befchuldigen. Ik ben vader van acht kinderen, en de plicht van den vader overwint de trotschheid van den fchrijver daar, waar de droge waarheid nieuwe vervolgingen zou kunnen baren. Maar voor een eerlijk man valt gewis niets zwaarder, op de gantfche waereld, dan wanneer hij deze waarheden in het voordragen ener levensgefchiedenis zoo vermommen moet, dat zij werkelijk Sibyllinifche raadzelen gelijken. Deze aanmerking betreft voornamelijk mijne Weener lotgevallen, die ik, zoo veel als mo«  20+ LEVENSGESCHIEDENIS VAN mogelijk is, iierlijk inkleden moet, om dat ik misfchien meer door befcheidenheid voor het verloren regt mijner kinderen bewerken zal, dan tot dus verre mijn opwellend luid gefchreeuw, mijne vrije pen, en mijne edele fierheid tegen de machtige rovers mijner goederen voor mij zeiven te wege gebragt hebben. Maar, daar in Weenen zelf van ene gefchiedenis, die reeds voor 37 jaren voorgevallen is, zoo verfchillend, zoo tegenftrijdig, zoo nadelig voor de eer van mijnen naam gelproken wordt; zoo wil ik in deze bladen alleen dat kort, maar echter grondig, voGrdragen, wat in de prothocollen der gerichtshoven nog te vinden is; alleen dat, voor welks waarheid en zekerheid ik mijne eer verpanden durf, en wat ik voor verlichte, onpartijdige regters nog tegenwoordig grondig bewijzen kan, bij aldien iemand, waar na ik wenfche, mij over dit verhaal aantastte; maar het welk men niet ligt zal zien gebeuren, dewijl Vorsten liever aan fchulöigen genade bewijzen, dan aan hun, welker onfchuld bewezen is, beloning. De voormalige Overfte der Pandouren, frans Vrijheer van der TRtNCK, ftierf in zijn arrest op den Speelberg, den Aden Oétober 1749. Ten onregte gelooft men in Weenen, dat zijn vermogen bij het vonnis , waar bij hij tot het arrest op den Speelberg verwezen werdt, geconfisceerd zij. Neen! hij had gene misdaad tegen den Staat begaan , hij werdt ook daar van niet befchuldigd , veel minder overtuigd. De Sententie luidt aldus * ——— „ Zijne goederen en zijn vermogen zullen „ onder adminiftratie van den door hem zeiven „ gekorenen Hofraad van kempf, en den Ba- ,, ron  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. aOj: ,, ron peijAczewitZ; zijnen vriend, verblijven; „ doch aan hem jaarlijks de rekening zijner „ beambten toegezonden worden." —— Hij was en bleef dus tot aan zijnen dood Heer, en behieldt het regt, om over zijn vermogen te disponeren. Dat hij nu op het einde van zijn leven, toen hij den dood verwachtte, zijnen Advocaat, Doftor berger , tot zich uit Weenen na Brünn riep; dat hij: door denzelven de Monarchin verzoeken liet, om aan den Commandant van den Speelberg te bevelen, dat hij getuigen en alle vereischte plegtigheden toe zou laten , welke een testament wettig doen zijn ; < dit heet juist niet, om verlof tot het maken van een testament bij het Hof verzoeken. In alle gevallen is hier uit ook gene tegenwerping te maken. Want hare Majefteit de Keizerin gaf uitdrukkelijk bevel, dat men trenck alle vrijheid, om zijn testament te maken, geven zoude. Zij gaf hem zelfs verlof, om, als het hem behaagde, ten einde in zijne krankheid beter opgepast te kunnen worden, zich na de Capuciners te laten transporteren. Dit was toch reeds zoo goed als vrijheid; — of fchoon hij 'er geen gebruik vao maakte. Het was dus volflrekt de vraag niet, of hij een tes» tament maken konde; maar zijn Advocaat hadt alleen commisiie, om de Monarchin te verzoeken, dat zij dat geen, wat volgens de Hungaarfche Rechten bij dea aankoop der Heerlijkheden Velika en Nuflak verzuimd was, dewijl hij tot dien tijd toe den bij de lands wetten vereischten confenfus regius daar toe niet gevraagd hadt, door hare genade fuppleren wilde; dewijl aan zij-  aotf LEVENSGESCHIEDENIS VAN zijne erfgenamen quoad perennalitatem hindernisfen in den weg gelegd konden worden. En aan dit Verzoek van den fuppliant werdt ook voldaan door het bevel aan den Commandant van den Speelberg gegeven. Voor het overige ligt nog tegenwoordig, bij de acten van het Judicium Trenckianum delegatum, het Keizerlijk handbillet, waar bij Hoogstdezelve de volgende grote en aanzienlijke commisfie benoemde, om de zaken, tot de nalatenfchap van trenck fpeclerende, in orde te brengen: Tot Pra/ident, Den Vorst tkantson: Uit de Landsregering, Den Graaf hardick, en De Hofraden van hüttner, en schwandtner : Uit de Hungaarfche kamer, De Hofraden van roller, en nagij: Uit het Krijgscommisfariaat en den Hef» krijgsraad, De Hofraden van der marck , en stadler: En uit de Rekenkamer, Den Hofraad van kempf: Tot Actuarius, frauenberg. De beide laatften moeste» de rekening der admini- ltra-  fredrik", vrijheer van der trenck. 207 ftratie houden: en het handbillet voor deze cornmisfie luidde aldus: „ Men moet den laatften wil van trenck op het allernaauwkeurigst en punctuelijk opvolgen; ,, de afdoening van de zaak verhaasten, en den erfgenaam in alle zijne rechten handhave- „ nen." Daar werdt toen nog volftrekt van gene confiscatie gefproken, noch aan de facuhas teftandi van den overledenen getwijfeld. Maar nu zal ik aanwijzen , door welke middelen deze gewigtige ervenis mij zoo geheel en al ontroofd is, dat ik niet alleen geen' penning van trenck erfde, maar nog over de dcooo guldens van mijne eigene bona avita voor zijne legaten en ftichtingen uit mijn' zak heb moeten betalen. 'Er zat dus, wanneer dit boek éénmaal algemeen bekend wordt, niet meer in Weenen zonder grond gezwetst worden , dat ik door allerhoogfle genade van den op den Speelberg geftorvenen trenck, 76000 guldens geërfd heb, en dat mijne tegenwoordige Heerlijkheid Zwerbach, die ik van alle mijne rijkdommen alleen nog maar bezit, een trenckisch fidei-commisgoed is; ik zal dit hier grondig en naar waarheid verklaren, namelijk: ■ ■ '■ ■■ ■ ■ ■ De vader van dezen, op den Speelberg overledenen, trenck, hadt in het jaar 1743,toen hij als Commandant en Overfte te Leitfchau in Hungarijen ftierf, als een Hungaarsch Edelman en Goedsheer, een plechtig testament gemaakt, waar in hij mij, als zijns broeders zoon,  303 LEVENSGESCHIEDENIS VAM zoon , aan zijn' eigen' zoon fubftitueerde, ingevalle deze zonder manlijke erven fterven mogt. Dit testament werdt door liet Domkapittel te Z'ps vervaardigd, door zeven Kapittelheren ondertekend,en door den Paltzgraaf palfij geratificeerd; en was bij gevolg zonder tegenfpraak echt. t De oude trenck. ftierf te Leitfchau in het jaar 1743. Zijn zoon was toenmaals Overfte van de Pandouren in den Beijerfchen oorlog. Het Kapittel van Zips zondt dit testament aan den Keizerlijken Hof krijgsraad te Weenen ad exequtndum. Deze gaf aan den zoon eenvoudig de nalatenfchap over, zonder voor de zekerheid van den gefubftitueerden enen gerechtelijken Curator aan te ftellen. Door dit verzuim echter kon mijn regt van fubftitutie volftrekt niet geprsejudicieerd noch weggegeven worden. trenck nam de ervenis van zijnen vader over; en heeft ook nooit tegen deze duidelijke fubftitutie gepro- tefteerd* Hij ftierf in het jaar 1749 werkelijk zonder kinderen ; bij gevolg kon hij ook nooit, tot prejudicie van mijn per fubftitutionem verkregen regt, over zijn vaderlijk goed disponeren, tefteren, of claufuleren. Ik was altijd ab inteftato erfgenaam: zelfs in geval van confiscatie had ik de goederen van zijnen vader nooit kunnen verliezen. Deze op de regten gegronde waarheid zal gewis geen regter vernietigen noch wederleggen. Mijn neef wist dit alles zeer wel. Hij was, gelijk ik reeds verhaald heb , mijn ergfte vijand, die mij zelfs na het leven geftaan hadt. En nu zal ik ook het eigenlijk raadzel van zijn arglistig testament ontwikkelen. De-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. Deze in zich zeiven boze man wilde niet langer in de gevangenis leven; hij wilde ook niet om genade bidden, waar door hij, zoo als waereldkundig is, terftond zijne vrijheid hadt kunnen verkrijgen. Hij was geenszins als een overtuigd euveldader op den Speelberg gezet. Zijne magtige vijanden vreesden met regt voor zijne wraak; hij hadt hun reeds in zijn arrest te Weenen gedreigd; maar zij vonden middel, om zijnen wil aan banden te leggen. ■ Daarom alleen was hij het flagtoffer van hunne kunstgrepen bij het Hof. Zijn proces hadt reeds veel gekost; zijne gierigheid, zijne voor altijd verlorene hoop, om zijne fchade te herftellen, of nog rijker te worden , verlaagde zijne inhalige ziel tot vertwijfeling toe. Zijne begeerte na roem was onbegrensd; en deze kon niet beter bevredigd worden, dan, wanneer de Pandour als een Hei. lig ftierf, en na zijnen dood miraculen wrocht. Dit was in de daad zijn ontwerp; want hij was één der ergfte Atheïsten; geloofde, uit overtuiging, volftrekt niets van een toekomftig leven; en willigde zich zeiven alles in, dewijl hij een boosaartig hart in den boezem omdroeg. Hier bij kwam nog dit: Hij wist, dat ik, terftond na zijnen dood, de nalatenfchap van zijn' vader eisfchen, en ook zeker krijgen zou. Deze hadt reeds in het jaar 1723 de Heerlijkheid Preftovvacz en Pleternitz in Slavonië van zijne uit Pruisfen ontvangene familie - gelden gekocht. En nog bij zijn leven kocht de zoon,voor 40000 guldens van het kapitaal van zijnen vader, de Heerlijkheid Pa« kratz. Deze drie Heerlijkheden waren dus goederen, die direct op mij gedevolveerd waren, en waar over hij I. PEEL. O Z9m  filO LEVENSGESCHIEDENIS VAN zoo weinig, als over de andere aangeërfde goederen, tnobilia, en huizen van zijnen vader, tetteren noch claufuleren konde. Al het vermogen, dat hij zelf verworven hadt, ftondt onder adminiftratie; maar 100000 guldens waren reeds met het proces heen gegaan, en drie.enzestig procesfen en eifchen tegen hem waren nog werkelijk voor het gerigt hangende. Nu wilde hij ook gaarne voor 80000 guldens legaten maken. Wanneer ik dus te Weenen gekomen was, en mijne bona avita van zijn vermogen afgenomen, maar de hangende drie-en-zestig procesfen tegen de masfa zijner eigene goederen niet aanvaard had,dan zag bij wel vooruit, dat voor zijne legatarii volftrekt niets overig blijven zou. Hij maakte dus een arglistig testament, om mij nog na zijnen dood ongelukkig te maken; hij benoemde namelijk mij alleen tot univerfeel' erfgenaam; maakte volftrekt gene melding van zijn's vaders testament , het welk hem de handen gebonden hadt; verordende ongeveer 80000 guldens tot legaten en ftichtingen, en zocht , zoo wel door de bedekte wijze van zijnen dood, als bijzonder door de volgende voorwaarden, de Keizerin tot handhavening van zijn testament te bewegen; dat ik 1.) Den Roomfchen Godsdienst aan zou nemen; a.) Geen' anderen Heer,als het huis Oostenrijk,dienen; en, 3.; Eindelijk maakte hij zijne gantfche nalatenfchap, zonder uitzondering van zijn vaderlijk vermogen, tot een ndei-commis, Juist  fredrik, VRIJHEER VAN DER TRENCK. fUt Juist hier uit was al mijn ongeluk oirfprongelijk, en even dit was zijn oogmerk. Want nog kort vóór zijnen dood zeide hij aan den Commandant Baron kot- tuliNskij. „ Thands fterf ik met die vreug- „ de, dat ik mijnen neef nog na mijn' dood chicane. „ ren en ongelukkig maken kan." Zijn' dood, welken men in Weenen voor miraculeus hieldt, ging op volgende wijze toe, waar door hij in het bijzonder vele kortzichtigen naar zijne oogmerken draaide, die hem in de daad voor een' Heilig hielden. Drie dagen vóór zijnen dood, toen hij volkomen gezond was, liet hij aan den Commandant zeggen, dat hij zijnen biechtvader na Weenen wilde zenden, want dat de h. frangiscus hem geopenbaard hadt, dat hij hem op den na hem genoemden dag ten 12 uur in de zalige eeuwigheid halen zoude. Men zondt hem den Capuciner, wien hij na Weenen afvaardigde; en hij lachte met de overigen. Den dag na het vertrek van den biechtvader, zeide hij: „ God lof! nu is mijne reize ook zeker! „ Mijn biechtvader is dood, en reeds aan mij ver„ fchenen," Dit werdt den volgenden dag in de daad bewaarheid. De priester was geftorven. Nu liet hij de officiers van het guarnifoen van Brünn te zamen komen, zich als Capuciners fcheren, en in de monnikskap fteken; hij hieldt zijne openlijke biecht, en toen ene predika. tie, die een uur duurde, waar in hij allen aanfpoorde, om Heiligen te worden, en de rol van den grootften en opregtften boetvaardigen fpeelde. Daarop omarmde hij hun allen; fprak, al lachende, van de nietigheid der aardfche goederen; nam affcheid, en knielde neder O a om  21* levensgeschiedenis van om zijn gebed te doen; fliep gerust, ftond op, knielde en badt nog eens; nam op den aden October, vóór den middag om n uur, zijn horologie in de hand, en zeide; ,, God lof! het laatile uur nadert." ■ Ieder een lachte over dit gochelfpel van een' man van zijnen aart; doch men bemerkte, dat zijn gezicht op de linker zijde bleek werdt. Nu zettede hij ■zich aan de tafel, en leende met zijn' arm op dezelve, badt, maar bleef gantsch ftil, en hieldt zijne ogen gefloten. De klok floeg twaalf, en hij beweegde zich niet meer; men fprak hem aan, maar hij was werkelijk dood. Nu klonk door het gantfche land het gerucht van dit miracul, dat de h. franciscus den Pandour van der trenck in den hemel gehaald hadt. Maar de oplosfing van dit raadzel en van dit wonderwerk is eigenlijk deze, en aan mij alléén grondig bekend. Hij bezat het geheim van het zoogenaamd Aqu* Toffana Qw), en hadt befloten niet langer te leven. Aan (ie) De Italianen zijn zoo ver in de kunst, om vergift te bereiden, dat zij niet alléén het fterfuur van iemand, die hetzelve ingezwolgen heeft, kunnen bepalen, maar zij kunne» het ook zoo bereiden, dat die geen, die het inneemt, nog een bepaald getal dagen, weken, maanden, ja zelfs jaren leven kan, naar dat het door den giftmenger meer of minder flerk bereid wordt, waar op zij ene vaste uitrekening hebben. Dit vergift is vloeibaar, en wordt wel in ringen bewaard. Zoodanig een zoort van vergift wordt zeker door het Aqaa Tofana bedoeld, trenck hadt hetzelve en aan zijnen biechtvader ingegeven, en zelf ingenomen, en kon dus hec flerfuur van beiden naauwkeurig bepalen.  fredrik, vrijheer van der trenck. £13 Aan zijnen biechtvader, dien hij na Weenen zondt, hadt hij alle zijne geheimen vertrouwd, en hem vele kleinodiën en wisfelbrieven medegegeven , welke hij aan dien kant befteld wilde hebben. Ik weet ftellig, dat hij aan enen zekeren groten Prins toenmaals zijnen wisfel, groot 200000 guldens, te rug gezonden, en denzelven gecasfeerd heeft, terwijl deze aan mij, den regtmatigen erfgenaam, geen' penning wedergaf. Maar de biechtvader moest buiten (laat gefield worden , van hem immer te kunnen verraden ; daarom gaf hij hem zijne dofis vergift mede op de reize, en hij werdt op zijne terugreize dood gevonden. Hij zelf hadt ook hetzelfde gift genomen , en wist daardoor heuuur van zijnen dood. Nu fpeelde hij zijne tragifche rol als Heilig, om ten enigen tijde aan florianus of crispinus hunnen rang te betwisten. Daar hij op aarde niet meer de rijkfte en grootfte worden kon, wilde hij in het graf aangebeden zijn. Hij was verzekerd, dat miraculen bij zijn graf te wachten waren, dewijl hij ene capelle gebouwd , ene eeuwige ftifts-misfe verordend, en aan de Capuciners 6000 guldens gemaakt hadt. Zoo ftierf eigenlijk deze gantsch bijzondere man, in bet 34de jaar van zijnen ouderdom; hij, aan wien de Natuur gene gaven, gene talenten geweigerd hadt;die de geesfel der Beijerfchen, en de fchrik der Franfchen was; die met zijne Pandouren , welken men veelal voor verachtelijk hieldt, bijna 6000 Pruisfifche gevangenen geleverd hadt. Hij leefde als een tyran en menfchenvijand, en ftierf ais een heilige fchurk. Zoo lag nu het testament van trenck, toen ik ia bet jaar 1750 te Weenen kwam. Ik vwfcheen aldaar niet, gelijk zommige kwaadfpreO 3 kers  SI4 levensgeschiedenis van kers onlangs fa een gezelfchap gezegd hebben, als een dienst, en brood-zoekend bedelaar. Neen! ik had den Rusfifchen dienst verlaten, waar in ik gelukkig was. De Keizerlijke Gezant hadt mij overgehaald, om aldaar mijn ontwijfelbaar geluk te verlaten, en mijn ongeluk in Weenen te vinden. Ik bragt van mijn Rusfisch geld nog voor omtrent 20d00 guldens aan baar geld en kleinodiën in Oostenrijk. Ik heb, gedurende het Weener proces, nog omtrent 15CCO guldens uit Berlin, Petersburg, en van mijne familie in Weenen gekregen en opgeofferd: bij gevolg van trenck niet alleen niets geërfd, maar nog over de 120000 guldens van mijn eigen geld, en van het op mij gedevolveerd vermogen van zijn' vader verloren, en 'er bij iugefchoten. Dat nu de Hoi krijgsraad in het jaar 1743 de vader, lijke nalatenfchap aan den zoon fimplkiter overgaf; en de onbetwistbare fubftitutie met een hoogst ftrafbaar ftilzwijgen voorbij ging, dat heeft aan trenck gewis een paar honderd ducaten voor een gefchenk gekost. Maar ik was het fmadelijkst fiagtoffer dezer onregtvaardige procedure; dewijl de tegenwoordige nieuwe Hofkrijgsraad de gebreken van den ouden nooit aan den dag leggen noch verbeteren wilde, en mij daarom onderdrukte, om dat zijne voorgangers de plicht van richters niet vervuld hadden. Men ontkende mij zelfs in het jaar 1764, dat het origineel testament bij den Hofkrijgsraad berustende was, tot dat ik ene copia vidimata, in het jaar 1751 door den Hofkrijgsraad getekend, uit Pruisfen kreeg, benevens ene recepis uit het Kapittel van Zips, waar uit  fredrik, vrijrfEER van DER trenck. 21$ uit bleek , dat hetzelve het origineel aan den Hofkrijgsraad hadt overgegeven. Doch eindelijk werdt hetzelve ook in het prothocol gevonden. Maar het hielp mij niets meer, dewijl niemand mij geregtigheid wilde laten wedervaren; doch, was ik in Maagdenburg geftorven, dan hadt mijne familie gewis niets meer in het prothocol gevonden. Zoo handelt men bij de gerichtshoven in Weenen ongeftraft. Wee dierhalven den eerlijkan man , die zich aldaar niet naar den tijd en de omftandigheden weet te fchikken! Een Hofraad zetto vervalschte zelfs een testament voor een gefchenk van ettelijke ducaten. En 'er leven te Weenen nog vele zulke zetto's buiten het tuchthuis. Nu verder tot de gefchiedenis. Bij de eerfte audiëntie kon de Monarchin niet vriendelijker en genegener jegens mij geweest zijn, dan zij fcheen te wezen. Zij fprak van mijnen overledenen neef met aandoening en achting; zij beloofde mij alle ondertteuning en hulp; en zeide, dat Graaf bernes mij zeer bijzonder aan haar aanbevolen hadt. Het Judicium dekgatum werdt alléén voor de nalatenfchap van trenck verordend. — Maar, zo dra ik den daar toe verkorenen Prefident en de Raden leerde kennen; zoo dra ik zag, dat 'er werkelijk drie-en-zestig procesfen hangende waren, die ik in Weenen zou moeten voeren, waar een eerlijk man enen leeftijd nodig heeft, om maar voor één regt te krijgen; zoo befloot ik terftond , niet de gehele ervenis te aanvaarden , maar van alles, wat bij het op den Speelberg vervaardigd testament aan mij gemaakt was, afftand te dóin , en maar alléén mijne bona avita te vorderen. O 4 Ten  «6* LEVENSGESCHIEDENIS ViN Ten dien einde begeerde ik ene copia vidimata van het testament, dat te Leitfchau door den ouden trenck gemaakt was. Ik ontving dezelve. Hier mede verfcheen ik in perfoon voor het gericht; verklaarde, dat ik van frans trenck niets verlangde; dat ik gene procesfen noch legaten van hem overnemen wilde; maar dat ik alléén het vermogen van zijnen vader, dat in de drie Heerlijkheden Pakratz, Preftowatz, en Pleternitz, behalven de mobilien en contante gelden, beftondt' uit de gantfche masfa vooruit vorderde, overéénkomftig het geproduceerd legaal testament. Niets was billijker , niets onwederfprekelijker dan deze eisch. Maar hoe verfchrikte ik,toen men mij, volftrekt beflisfend, in den vollen raad andwoordde; „ Hare Majefteit de Keizerin heeft uitdrukkelijk „ bevolen, dat, in gevalle gij alle voorwaarden „ van het testament van frans van der „ trenck niet vervullen wilt, gij volkomen „ en onherroepelijk van de gantfche masfa ver„ ftoken zult zijn, en in het geheel niets te „ hopen hebben !" . . Wat was hier in te doen? — ik waagde een' flap bij het Hof maar werd even Z0Q afgewezen. Het was éénmaal befloten, dat ik den Roomfchen Godsdienst aan moest nemen, en, hier aan niet voldoende, was ik zonder hulp en befcherming. Voor een gefchenk kreeg ik van een' Priester ene *tteftatie, „ dat ik mij bekeerd, en het vervloekte s, Lutherajieiidom afgezworen had." - Dleef ech.  fredrik, vrijheer van der trenck» SI7 echter, wat ik was, en konde ook, zelfs voor gene millioenen, 'er toe befloten hebben, om te geloven, het geen de Paus wilde dat ik geloven zou. En voor geen geld of gunst van Vorften wilde ik immer huichelen , of een gocbelfpel aanrigten. Omtrent dezen tijd kwam ook de Generaal bernes van zijne ambasfade uit Petersburg te Weenen te rug. —— lk klaagde hem mijn bitter noodlot. —— Hij fprak met de Monarchin. Zij beloofde hem alles. Hij fpoorde mij aan, om geduld te heb- ben; en om ondertusfchen alles te doen, wat men van mij vorderde , en alle de procesfen over te nemen. Hij moest fchielijk om familie-zaken na Turin reizen; maar hij zou fpoedig wederkomen, en dan mijne gantfche zaak op zich nemen, en mij gewis in Oostenrijk gelukkig maken. Deze man beminde mij, als zijn kind. — Volgens zijne verzekering had ik hoop, veel van hem te zullen erven, daar hij noch kinderen noch bloedverwanten hadt. Hij reisde voort, omarmde mij met natte ogen vaderlijk. —— Naauwlijks was hij 6 weken weg geweest, wanneer 'er tijding kwam, dat hij te Turin door enen vriend met vergift na ene betere waereld gezonden was. Zoo fpeelde het geluk met mij; zoo ontrukte het mij mijne befchermers altijd juist op een tijdpunt, waar op ik hun het meest behoefde: dit zal men in mijne gantfche levensgefchiedenis bij alle voorvallen bemerken. Ook de Veldmaarfchalk koenigseck , Gouverneur van Weenen, mijn beste vriend en protector, werdt mij in hetzelfde jaar, toen hij mij helpen wilde, door den dood ontrukt. Dit is ondertusfchen zekerlijk zeer merkwaardig, dat de grootfte mannen, waar op WeeO 5 nen  2{8 levensgeschiedenis van nen zedert het jaar 1747 bogen kon, mij beminden, fcbatteden, en zochten te bevorderen. Onregtvaardige rentmeesters, fchelmacbtige richters, dwepers, domkoppen, en papen alléén, waren, en zijn nog, mijne vijanden. Deze alléén hebben alle mijne hoop verijdeld, mij arm, en voor den Staat onnut gemaakt, ook van alle bezigheden, en van de regtvaardigheid zoo wel als van de genade der Monarchin weten te verwijderen. Genade heb ik wel nooit gezocht, om dat ik nooit een misdadiger of bedrieger was: maar ik zou gemeend hebben, indien mij geregtigheid wedervaren was, dat ik dezelve verdiend had. Naauwlijks was bernes van Weenen afgereisd, wanneer 'er iets voorviel dat mijn ongeluk vergrootte. De Pruisfifche Minister trok mij, in het huis van den Palzifchen Gezant, den Heer van becker, op zijde, en deedt mij den voorflag, dat ik na Berlin, na mijn Vaderland, te rug zou keren; dat de Koning al het voorgaande vergeten hadt, dat ik bij hem geregtvaardigd was, dat hij mij gelukkig wilde maken, en mij de ervenis en goederen van trenck ontwijfelbaar bezorgen; dat hij hier voor zijne eer verpanden wilde. Ik andwoordde dat deze gunst mij nu te laat aangeboden werdt — dat ik in mijn Vaderland een al te groot ongeluk geleden had — dat ik genen Vorst op aarde vertrouwde, wiens wil alle regten der menfchen vernietigen kan ■ dat mijn voor den Koning zoo getrouw hart al te zeer bedroefd was geworden dat mijn kop in de gantfche waereld de nooddruft verdienen kon en dat ik aan het gevaar ener onverdiende gevangenis niet meer wilde onderworpen zijn. - Hij deedt alles, om mij over te halen; maar, toen r.iets  FREDRIK, VRYHEER VAN DER TfRENCK. 219 niets baatte ■ zeide bij mij „ Mijn lieve „ trenck ! God weet het! Ik heb het eerlijk met u „ gemeend; ik ben u ook borg daar voor, dat mijn „ Koning u gewis gelukkig maken zal. • Maar „ gij kent Weenen niet; gij zult hier, na vele proces» „ fen, alles verliezen; ook gewis veracht en vervolgd „ worden, dewijl gij genen rozenkrans bidden kunt." Hoe vele duizend malen heb ik in het vervolg berouw gehad, dat ik toenmaals niet na Berlin te rug gekeerd ben. Ik was dan niet in de tienjarige Maagdenburger gevangenis geraakt, ik had dan de ervenis van trenck niet verloren, mijne beste jaren niet in het fchrijven van memorien en het voeren van procesfen weggezucht, en ik was dan in mijn Vaderland gewis onder de grootfte mannen gerekend geworden. Weenen was in het geheel de plaats niet voor mijne talenten, nog minder voor mijne onverfchrokkene waarheidsliefde en inzichten. Tot kruipen en bedelen om genade ben ik te trotsch : ik gevoel mijne waarde te levendig. Maar mijn noodlot wilde het zoo hebben, dat ik hier 36 jaren van mijn leven onbeloond en nutteloos verfpillen, en in mijne grijsheid in enen rang met andere, in de daad invalide, Overfte Wachtmeesters geplaatst zou worden. Zeker is het , dat zedert dien dag , waar op de Pruisfifche Gezant met mij fprak, ook niets meer in Weenen voor mij te hopen was. De Koning wist de wegen, om door zijne Gezanten bij de meeste Hoven van Europa neder te ftorten, en te verheffen, wien hij wilde, trenck, die hem niet meer vertrouwde, hem niet meer dienen wilde, moest ook nooit weder gelegenheid vinden, om ene andere Mogenheid te dienen. Ik ben dus door de derde hand bij de Monarchin als een  S20 LEVENSGESCHIEDENIS VA» een aartsketter afgefchilderd geworden , en als een mensch, welke het huis Oostenrijk in het geheel niet dienen wilde, die maar alléén op zijne grote ervenis wachtte, en die, dezelve ontvangen hebbende, na den Koning van Pruisfen dagt te rug te keren. Dat drt werkelijk gefchied zij, zal ik in het twede deel dezer Levensgefchiedenis grondig en onwederfprekelijk bewijzen. En, in geval ik nog ene waarfchijniijke fcene beleve, dan zal zich menig één openlijk fchamen moeten, die mij in Weenen verachtelijk bejegend heeft, de beste Monarchin tot ongeregtigheid verleidde, en immer van een' man van mijne denkwijze en bekwaamheden flechte , valfche , of verraderlijke handelingen vermoeden konde. Neen ! met een trotsch verheven voorhoofd fta ik hier; hier fchrijf ik mijne gefchiedenis zoo, gelijk zij in de daad waar is, zonder achterhoudendheid. Ik wil zelf vrijwillig aan den openlijken fchandpaal treden, bij aldien één mensch op aarde mij ene ontrouwe gedachte verwijten kan. Verplichting heb ik zelfs dadr aan niemand, waar mij in 36 jaren geen recht, gene achting, gene weldaad wedervaren is. En echter heb ik altijd de eer dezer Monarchie met mijn bloed gewenscht te bevorderen. In één woord, ik diende den Koning van Pruisfen tot aan het jaar 1746 even zoo getrouw, zoo ijverig, als ik zedert 1750 tot in 1786 het huis Oostenrijk gediend heb. Mijn hart verwijt mij niets; mijne daden fpreken voor mij: bijna alle Hoven van Europa zijn hier van overtuigd ; en echter blijven mijne goederen in Pruisfen tot dit tijdftip toe, en die in Hungarijen gewis voor eeuwig geconfisceerd. Welke lofwaardige werking van het lot voor mijne eer, voor de aanfpraak mijner kinderen op mij- regtl Dier-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. **I Diergelijke uitflappen in dit boek kunnen mij niet euvel genomen worden bij zulke gelegenheden, waar zich mijn bloed, mijn gantsch gevoel verheft; waar mijn hart bloedt; en mijne nu reeds grijze hairen mij alle hoop. benemen, om nog éénmaal ene roemrijke ze. ge te verwachten, het zij door geduldig 'er na te hunkeren, of door met enen echten heldenmoed dezelve af te dwingen. Voorzeker zal geen Monarch deze mijne ware gefchiedenis lezen; bij gevolg ook ten mijnen opzichte de waarheid noch kennen, noch voorftaan. Enige onzer zoogenaamde Geleerden zullen mij lezen, en in hunne recenfien mij berispen, tegen mij fnorken en pasquillen fchrijven, om dat ik niet begeerd heb hunne loffpraken met geld te kopen; maar zij zullen gewis mijne gal niet in beweging brengen, nog mijnen reeds verworvenen naam verder als tot Nuszdorf, Appoltau, en S. Pölten krenken. Bloedzuigende infecten kunnen den leeuw niet door de ma~ tien ft eken, hij fchtidt den kop, en flingert het ontuig van zich af Door Excelientien zal ik weinig gelezen worden. Deze laten zich liever de legenden der Heiligen door hunnen huiscapellaan voorlezen. Maar lezen en vervolgen, befchimpen en bedreigen zullen mij die geenen buiten twijfel , welke mij plunderden , bij het Hof zwart maakten, en buiten dienst voor den Staat hielden. {x) Zie bet afbeeldzel van den fchrijver, voor dit eerfte Deel, waar, ouder aan den voet, een Leeuw vertoond wordt, die infecten, welke hem (teken, van zich affchudt, en waar op hij hier doelt.  32» LEVENSGESCHIEDENIS VAN den. Hun eigenbelang , hun zelfbehoud vordert de eeuwige onderdrukking van alle deugd en waarheid; bij gevolg zal mijn boek gewis als één der gevaarlijkfte gefchilderd , en zelfs het lezen van hetzelve door biechtvaders verboden worden. Maar lezen zal mij het overig gedeelte van Duitschland; lezen, bewonderen, en betreuren zal mij de nakomelingfchap, bij aldien mijne gefchiedenis niet onder de onwaarfchijnlijke Romans van onzen tijd gerekend wordt, om dat de Levensbefchrijvers van theresia en fredrik, om gewigtige redenen, den naam van trenck niet éénmaal genoemd hebben. Nu verder tot de zaak. Ik was nu gedwongen, om mij, fchoon nooit zonder bepalingen, maar altijd cum refervathne juris mei, voor erfgenaam te verklaren, endenlastderdrie.en-zestig procesfen over te nemen. Men weet,wat één proces in Weenen kost, en men oordele dan,hoe bet mij ging, daar ik uit de gantfche masfa der nalatenfchap van trenck, binnen 3 jaren, maar 36C00 guldens ontving , en bij gevolg naauwlijks zoo veel, als de nieuwejaarsgefchenken aan Cancellarijen en Solliciteurs kosten. Hoe vele balen papier hebbe ik niet aan proces-acten en memorien nutteloos verfchreven ! Het geld, dat ik uit Rusland medegebragt had, was dus wel dra verfmolten; mijne familie in Pruisfen onderfteunde mij; de Gravin bestuschef zondt mij de 4000 roebels, die ik in Petersburg niet had willen aannemen. Uit Berlin kreeg ik onderftand van mijne oude vriendin; en echter moest ik in Weenen nog bij woekeraars geld zoeken, waar bij ik dikwijls, naar het Weéner gebruik, 60 procent verloor. Daar  fredrik, vrijheer van der trenck. 22j Daar ik in een' doolhof van advocaten en beurzenfmjders ingewikkeld was, vorderde mijne eergierigheid, dat ik 'er mij door arbeidde. Alles werdt door den arbeid van enen hercules mogelijk gemaakt; maar mijn eigen vermogen werdt tevens daar bij opgeofferd, waar voor ik ten laatften een elendig fidei-commis verwierf, dat ik eigenlijk niet erfde, maar uit de handen der hebzucht reddede. Mijn dierbare tijd ging daarbij verloren, dien ik aangenamer had kunnen doorbrengen, en roemrijker en nuttiger genieten. Maar niemand kan zich voordellen, wat mijn hart daarbij leedt, wanneer ik bij ondeugende of domme menfchen, alléén om dat zij Ministers heetten, of Hofraden, of Richters waren, om geregtigheid bedelen moest; wanneer ik een zoort van menfchen, dat niet eens een begrip van deugd en regti'chapenheid hadt, dat zich niet eens een denkbeeld van een waarachtig eerlijk en belangeloos mensch maken kon , maar dat alles om de allerhoogfte genade van het Hof, en van deszelfs kamerjuffers, blaasbalken, en zielzorgers deedt —— wanneer ik zulke dikafteriaal-machinen bidden moest, om iets ter handhavening van mijn regt in het werk te (lellen. In Berlin en Moscow was ik overal onder de eerften des lands wegens mijne kundigheden geëerd, geacht, en gezocht. In Weenen integendeel bliezen de zwermen van Excellientien de wangen op, en wilden aan den Forêtier van der trenck naauwlijks audiëntie in hunne antichambre geven. Een Referent, met ene ijzelijke paruik, die door refereren rijk geworden was, en Voor een geleerd advocaat gehouden werdt, zeide zelfs, het onder verbetering, daar voor te houden, dat men mijne overgeleverde memorien en andere fchrifturen eerst door de univerfiteit van Weenen in goed Duitsch  *h levensgeschiedenis va» Duitsch moest laten vertolken, op dat men ze in deri raad zou kunnen lezen en verftaan; en dat men tevens Pater parhammer ex officio opdragen moest, om mij in den gewonen ftijl der Cancellarij en van het Hof even zoo wel onderrigt te geven, als in het alléén zaligmakend geloof; waar tegen dezelve van hoger hand vermogen en volmacht hebben zou , om alle mijne rentmeesters en richters in articulo mortis van alle mogelijke zonden vrij te fpreken. Men oordele, hoe mij in een land te moede was, waar mannen van mijnen aart zoo laag behandeld worden , zoo weinig gezocht en gekend zijn! De gevolgen, die ik ligt vooruit kon zien, waren zeer natuurlijk deze. Ik verloor alles, dewijl ik niet kruipen wilde, en werd vervolgd, om dat ik luid de waarheid fchreeuwde. Hier bij kwam nog, dat ik zoo weinig in de Misfe als na het Hof ging. . — Men bragt dus den God der Roomfche Kerk een offer van enen aangenamen reuk, zoo dikwijls men op mijne requesten in plaats van een appoinctement fchreef: „ liet verzoek van den Suppliant wordt afgewe„ zen," Deze was, en is nog tegenwoordig, de gewone ftijl der Cancellarij, die men in alle gevallen om mij af te wijzen gebruikt; en men heeft zich hier over even zoo weinig te verwonderen, als wanneer de Gedeputeerden van de Kreitzen aan alle de Lands-Stenden ferieufelijk, en op de verbeurte van zes rijksdalers ordonne* ren, dat zij allen patriotten zijn zullen. De drie-en-zestig procesfen, die ik had hangen, werden hu alle binnen 3 jaren geëindigd, op ene wijze , die na mij ge-  fredrik j vrijheer van der trenck, «25 gewis niemand in Weenen, zelfs in geen 50 jaren, wederom in het werk zal ftellèn. Maar hoe dit eigenlijk toeging, dat moet voor deze bladeren een geheim blijven. Genoeg! ik leerde menfchen èn richters zoo kennen, zoo als ik ze gaarri tot nüt van anderen zou willen fchilderen. De kamerdienaar van den Prafident opende mij voo* enige ducaten altijd het kabinet van den Vorst, waar uit ik, door ene opening in de deur, alles zoo goed zag en hoorde, als of ik zelf mede in den raad gezeten had. Dit middel was mij dikwijls zeer nuttig, om boze oogmerken vóór te komen; om mijne vrienden te leren kennen, en menigen aanflag te verijdelen. Hier heb ik zomtijds mij nauwlijks kunnen onthouden van binnen te treden, en hun te vragen: , „ Kerels! wat doet gij hier?" Om 9 uur was de tijd der zamenkomst; en zeide» zettede men zich vóór 11 uur aan de Raadstafel. De Prsfident badt heimelijk den rofenkrans. — Eén fprak of droeg voor; de anderen fpraken twee aan twee onder elkander;dan werdt 'er Stad- of Hof-nieuws verhaald± en de raad was geëindigd; . Over drie weken werdt ene nadere zamenkomst bepaald en S niets beflist en dat heette een Judicium delega. turn in caufis Trenckianis. Eindelijk kwam het tot d» hoofdzaak, waar aan ik eeuwig met rilling en afgrij. zen denke. Het voorrtaamfte vermogen van trenck bedondt in grote Sclavonifche goederen, met name de Hierlijkhe- ' den Pakratz, Preftowatz, en Pleternitz, die hij van' zijnen vader geörvd hadt, en die eigenlijk trsnckschbt  Sa6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN familiegoederen waren; daarenboven Velika en Nuftak, die hij zelf gekocht hadt; deze bragten te zamen meer dan 60000 guldens jaarlijkrche inkomften aan hunne tegenwoordige bezitters op, en bevatteden ene ftreek van meer dan soo dorpen en havezathen. Tot het bezit van Hungaarfche goederen behoort volgens Landregten: I.) Dat bij den aankoop vooraf de Confenfus Regius gevraagd worde. 9.) Dat de verkoper het Jus perennale cum jurc do- nandi, cedendi, vendendi bezitte en overdrage. 3.) Dat de eigenaar als Indigena Reg*i geboren zij, of dit regt gekocht of verkregen hebbe. Heeft men dit alles niet, en ftervt men dan, zoo trekt de Fiscus de goederen aan zieh, en betaalt den erfgenamen alleen maar de fumma emtitia, of den koopprijs, benevens dat geen, wat men bewijzen kan dat aan melioratien betaald is: of de Fiscus betaalt den erfgenamen de fumma inferiptitia, dat is, het capitaal, waar op de. Heerlijkheid in de fchattingslijsten gebragt is. Nu nam de Hungaarfche Kamerpnefident de Graaf grassalkowitz , zonder verdere omftandigheden , eigendunkelijk en willekeurig, in name van den Fiscus, posfesfie van alle goederen van trenck. Het brokjen was vet; niet zoo zeer, wat de goederen zelve betrof, als veel meer wegens den buit, die daar bij te maken was. Want mijn vader hadt, uit Beijeren,den Ëlzas, en Silefiën, verfcheidene fcheepsladingen met koopmanfehappen, lijnwaad, goud, en zilver aan fta. ven gegoten, na zijne goederen gezonden. Daar bij was  frebrik, vrijheer. van der trenci, Hg? Was de geweerkamer en de zadelkamer prachtig; en 'er was een groot zilver fervies van Keizer karel den VII, dat hij alles uit Munchen medegedeept hadt. Ook was het groot zilver tafelfervies van den Koning van Pruisfen daarbij. En men zeide in de daad, dat de fchatten, die trenck in Sclavonien hadt, veel meer in waarde bedroegen, dan zijne goederen zelve. Eén der eerwaardigfte mannen in de armée , een groot Generaal, heeft mij nog onlangs verhaald, dat uit de fchatten, die trenck te Mihalefze bezat, ettelijke wagens, zwaar met zilver en kostbaarheden beladen, zijn weggevoerd geworden. Hij kan nog als ooggetuige fpreken; hij kent de beide Pandouren, die vertrouwden en fchatbewaarders van trenck waren. Deze namen bij de algemene plundering ieder ene doos met paarlen, vluchtten daar mede in het Turkfche ge« bied, en werden daar rijke kooplieden. ——— Mijne prachtige ftoeterijen werden beroofd, zelfs het vee van de landhoeven werdt weggedreven. De ge¬ weerkamer alléén bevattede ene verzameling van 3000 fluks van de zeldzaamfte geweren. trenck hadt zelf wel gezegd, dat hij alléén van Dannhaufen en Gersdorf in het Glatzifche wel voor 50000 guldens aan lijnwaad hadt buit gemaakt, en in kisten na zijne goederen gezonden. In één woord - alles werdt geftolen, weggevoerd, eu geplunderd; en, toen het bevel van het Hof kwam, dat men alle mobilten van trenck te Weenen aan den univerfelen erfgenaam uit zou leveren, was 'er niets anders overig als kleinigheden , die niemand hebben wilde , en twee oude Pruisfifche foldaten-geweren. ■- Ik zelf heb in zeker Hungaarsch Paleis enige kostbare geweren gezien, die ik pofuif wist, dat mij omdolen waren. Ik kocht P a ook  328 Levensgeschiedenis van ook in Esfek werkelijk enige zilveren tafelborden, met het Pruisfisch wapen 'er op, die de Heer Hofraad d***n, welke tot het in bezit nemen der goederen gemachtigd was, en hier door rijk werdt, verkocht hadt. Ik nam attesten , die in de daad het furtum bewezen fchreeuwde het te Weenen openlijk uit - — klaagde ■ maar kreeg bevel van het Hof — dat ik op itraffe van Allerhoogfte ongenade niet meer van deze zaak fpreken, en ook niet meer na Sclavonië reizen moest. De hoofdoirzaak , waarom mij alle goederen zoo met geweld, tegen alle Hungaarfche Jura fiatutaria aan, ontroovd werden , was juist deze, dat ik bij de overgave van dezelve had durven vragen ■ ■ waar heen de mobilien en fchatten getransporteerd werden? - Na Weenen hadt men niets gezonden, en 'er was geen penning van aan de Thefaurie gekomen. —— Het was dus gene confiscatie, maar ene wezenlijke roof. Ik heb in ééns alles verloren, en, die mij dit verlies veroirzaakte, dien noem ik een' dief. Nu wilde ik mijne actie op de goederen, op aanraden van enige brave Hungaren, gaarne in een ordinair proces in Hungarijen doen gelden; ik verzocht dus bij requeste van de Keizerin ootmoedig mijn regt; maar ik kreeg bevel, om volftrekt niet na Hungarijen te reizen, en de zaak werdt aan het Judicium ddegatum Trenckianum te Weenen overgegeven. Hier bewees ik nu hgaliter en onwederfprekelijk: aO Dflt de drie Heerlijkheden Pakratz, Preftowatz, en Pleternitz volftrekt niet tot 'de masfa der nalatenfchap van den laatften testator behoorden, ook tiullo titülo aan den Fiscus vervallen konden.  fredrik, vrijheer van der trenck. 220 2.) Ik produceerde het jfus perennale en den Confenfus Regius voor deze drie Heerlijkheden , die mij, buiten alle tegenfpraak, in natura toebehoorden. , S-_) Voor de twee andere Heerlijkheden had ik ook den Confenfus Regius van Keizer karel , waar i van ik nog de volgende uitdrukking onthouden heb , die ik hier ter nederfchrijve : ,, In cafu ,, etiam reunionis hujus Regni Sclavonia? cum „ Hungarico regno noftro, ha3 liter» privilegiales „ nulla ulteriore confirmatione indigent; fed pro „ omni tcmpore futuro eundem debent habere vi„ gorem, ac li per Cancellariam noftram Hungari„ cam, quarum directione nunc non utimur, nee „ uti tenemur, expedit» fuifient, &c." (f). Kan wel iets duidelijker zijn? De Heerlijkheid Ve« lika werdt door de famiiie van walseck in den Turkfchen oorlog gekocht, toen Sclavonië als een overheerd land aangezien werdt. De Keizer gaf aan den koper den Confenfus Regius in bovengemelde uitdrukkingen: en trenck kocht de Heerlijkheid cum jure poffidentis. Daarenboven! 'Er is nog een wet in Hungarijen, wel- (j) Dat is: „ In geval ook, dat dit Rijk van Sclavonia „ wederom met dit ons Koningrijk Iluugarijen verenigd mogt „ worden, zoo zullen deze brieven van privilegie gene ver„ dere bekragtiging nodig hebben, maar in het toekomende „ altijd van dezelfde kragt zijn, als of zij door onze Hun„ gaatfche Cancellary, van welks ■betlier wij ons thands niet , bedienen, noch ons verplicht zijn te bedienen, uitgevaar„ digd geweest waren," Ps  2j3 levensgeschiedenis vam welke zegt: ■ ,» Wanneer iemand goederen in Hungarijen erft, die een hares extraneus is, zoo ,', kan bij dezelve bezitten in den naam der familien , welke het jus vendendi & donandi bezaten, en aan „ hunne erfgenamen dezelve eodem jure, quo pojjide* „ bant, overlieten." Nu leefden toenmaals nog de Graven waeseck, de Baron imsen, en de Graaf gossau , welke hunne Heerlijkheden aan trenck verkocht hadden; bij gevolg kon de Fiscus, op geen prsetext, hoe ook genaamd, posfesfie van dezelve nemen. Dit gefchiedde echter via faëti. Men onderzocht mijn regt bij het bovengemeld ju. dicium deJegatum , en hadt aan de Keizerin mijn regt naar waarheid bericht. Doch op éénmaal verfcheen de volgende machtfpreuk van het Hof. —— De Keizerin fchreef eigenhandigs —— ■■ „ De Kamerprafident Graaf grassalkowitz neemt „ het op zijn geweten, dat de goederen in Scla„ vonië in natura aan trenck niet toebeho„ ren. Men zal hem dus de fumma emtitia „ en inferiptitia in baar geld uitkeren, en alle „ melioratien, welke hij bewijzen kan, vergoe, den: maar de goederen zelve blijven aan de „ Kamer." Hier mede hadt op éénmaal het proces en alle hoop een einde. Ik had in Weenen drie en-zestig kleine procesfen, met opoffering van mijn eigen vermogen, doorgearbeid, en \erloor nu de gantfche masfa der ervenis zonder proces. Beati poffidentes! proficiant (z) I Het ver- (s) Zalig zijn de bezitters! dat zij rer vel mede varen!  fredrik, vrijheer van der trenck. 231 vermogen van trenck wilde ik gaarne misten: bij mij is de buit van den foldaat, de knevelarij van den Staatsminister, en de diefftal van den rover, even fchadelijk en hard voor den beroovden. Maar hec zweet mijner voorvaderen, mijne bona avita, die goederen welke zedert 68 jaren aan de familie van trenck toebehoorden, deze hadt men mij, zonder ene verfoeihjke wreedheid te begaan , nooit kunnen ontnemen, ■k Geduld! mijne kinderen zullen echter nog gene kamerdienaars noch koetziers van den rijken bezitter onzer goederen worden. En ik laat hun mijn regt op alles wat mij ontroofd is in deszelvs volkomenst gewigt na: het luid fchreeuwen over het ongelijk mij aangedaan kan mij niemand beletten, zoo lang dit regt mij niet wedervaart. Ik befchuldig den Heer Kamerpraüdent niet, dat hi, zich zeiven direct in de posfesfie mijner goederen ge- m heeft. maar hij heeft mij dezelve in allen gevalle contra jura Hungarica ontroofd, en aan zijne vrienden op zulke ene wijze in de handen gefpeeld, dat de Thefaurie bij den verkoop van dezelve geen' .50000 guldens gewonnen heeft. Ik ondertusfchen verloor, in innerlijke waarde, zonder de mobilien mede te rekenen, gewis één en een half millioen; en misfchien nog even zoo veel aan mobilien. Nu bedroeg de fumma infcriptitia en emtitia voor alle deze grote goederen maar 149000 guldens. Deze werden wel door de Kamer aan de nalatenfchap van trenck betaald: doch de Heer Prajfident vondt goed, nog iocoo guldens minder dan de fumma emtitia voor Pakratz te betalen, onder het voorwendzel,dat het vee van daar weggedreven was. Hij trok ook van dit capitaal nog daarenboven 36000 P 4 g«l-  B32 LEVENSGESCHIEDENIS VAN guldens af, onder het volgend ten hemel fchreeuwend voorgeven: hij zeide namelijk; trenck hadt met de oprichting zijner Pandouren zijne Heerlijkheden ontvolkt; en gedurende den tijd, dat hij tegen de vijanden zijner Monarchin zoo roemrijk floeg, waren van deze lieden 3600 mannen verloren geraakt, en niet te rug gekomen; bij gevolg moesten aan het land 30. guldens per kop vergoed worden, en hier toe wilde hij de rest van de fumma inferiptitia gebruiken. Met vele moeite werdt deze eisch, welke men onder den naam van Sclavonil'che excesfen deedt, met 36CPP guldens, en dus met 10 guldens per kop, afgemaakt. Ik heb dus, fchoon ik van trenck, den Overften der Pandouren, geen' penning erfde, echter 3600 man, welke in den oorlog voor de grote theresia roemrijk ftierven, welke voor haar zoo vele miüioenen contributie uit de? vijands land opbragten, zoo vele (leden met den fabel in de vuist beftormden, en zoo vele duizenden van vijanden nederleiden of gevangen namen, niet van het geld, dat trenck buit gemaakt hadt, maar van mijne op mij direcl gedevolveerde familieca' pitalen baar betalen moeten, /'al men deze handelwijs in Rusland wel geloven kunnen? en echter voor de reine waarheid van dit alles kan ik mijn' kop verpan. den. Van de overige gelden van dit overfchot van trenck's goederen werden zijne (lichtingen en legaten met 76000 guldens betaald. 'Er bleven dus voor mij maar Sócoo guldens van het gantfche Sclavouifche vermogen overig, waar van men nog de Commisfarisfen, Adminiftrateyrs, ep Rentmeesters beloonde. Nu zal wel bij het doorlezen dezer bladen gewis memand zeggen,dat ik in Oostenrijk fortuin gemaakt,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. «33 zelfs niet dat ik een' penning van trenck geërfd, of uit Allerhoogfte genade gekregen heb. Wanneer men inaar afrekent, wat ik in baar geld uit Rusland mede herwaarts bragt; wat ik van mijne familie en van mijne vriendin tot het voortzetten van alle mijne pr cesfen kreeg en uitgaf; wanneer men hier bij de 15000 guldens voegt, die ik in het vervolg aan , e R\ zerlij. ke Ministers ppecla en rjedt, tot bevordering mijner vrijheid, in gerede penningen heb moeten betalen, en daarenboven nog de 4qco guldens, welke hare Majelteit, na mijne gevangenis te Maagdenburg, tot ene beloning aan mijnen Rentmeester toewees „, dan blijkt het duidelijk, en zonder enige tegenfpraak, dat mijne Heerlijkheid Zwerbach, die ik tegenwoordig nog bezu% geen erfdeel van trenck, geen Oostenrijksch acquifit, maar mijn wezenlijk eigendom zij. Ondertusfchen liep de behandeling der nalatenfcbap van trenck in het jaar 1753 ten einde. E> van den gantfchen rijkdom bleven na aftrek der quarta Faki. dia O) nog maar 76000 guldens voor de gantfcne masfa overig; waar van men daarenboven nog, met het aflchuwelijkst geweld, en tegen alle mijne regten aan, een fidei commis maakte, en juist daar door mij aan banden leide, en voor mijn gantfche leven ongelukkig maakte. Ge- OO Zie ter opheldering van deze plaats, het geen men over de Lex Falcidia vindt bij ulpiands in 'ïïbro ftngulari R«rU. larum , Tit. xx.v, 5 32 en Tit. xxv, § I4, * mede aantekeningen van jo. canhbgieter op de Iaatstjremeldc plaats, p. 124, 125, en bij f. husman ad kgem Fakidiam, ia ottonis Thefauro Juris, T. IV. P5  *3*f LEVENSGESCHIEDENIS VAN Gedurende mijne Maagdenburger gevangenis, werden hier van nog 13000 guldens afgetrokken voor procesfen, die nog waren blijven hangen; bij gevolg hield ik in alles 63000 guldens overig. Hier voor heb ik in het jaar 1779 de Heerlijkheid Zwerbach gekocht, en nog omtrent 6coo guldens voor het Oostenrijks inboorlings-regt, voor mijn diploma, dubbele renten en poenaal, in baar geld moeten betalen. Ik fchrijf hier deze waarheden uit bekommernis neder, ter aanwijzing van de regten mijner kinderen, welke mij anders in het graf nog zouden kunnen verwijten, dat ik den pligt van een' vader verzuimd had. Het overige, dat hier toe behoort, en dat mijne zaak regtvaardigt, dat mij het medelijden en de achting ener wél wikkende nakomelingfchap baren zal, zal in het twede deel dezer treurgefchiedenis opgehelderd worden. Hier wil ik nog maar enige merkwaardige bijzonder, heden inlasfchen, welke den lezer ftof tot denken zullen geven, en hem bewegen, om mijn tegenwoordig lijden te betreuren. Bij het zoogenaamd crimineel proces van trenck is de volgende ware gefchiedenis een openbaar bewijs , hoe men met hem en zijn geld gehandeld hebbe. Een zekere schjjgrai, een verbazend domme bedel-baron, met wien men overal tot een tijdverdrijf malde, was in het jaar 1743 bij den Baron pejaczewitz ten eten genodigd, waar trenck ook tegenwoordig was. Men hieldt hem voor den gek. Eindelijk viel het gefprek op een zoort van brandewijn, Schlibowiza genaamd. — trenck zeide fchertzend . „ Op mijne goederen brand ik alle jaren voor 30000 gul- „ dens  fredrik, vrijheer van der trenck. 835 dens brandewijn uit koemist." ■ . schijgrai geloofde dit, en badt, dat hij hem die kunst Ie- ren wilde. trenck beloofde dit. —— pm«. zewitz zeide —— „ Ik wil u 30000 voer mist op „ mijne goederen aanwijzen." s, Maar van „ waar zal ik het hout nemen ?" vroeg schijgrai : trenck andwoordde: „ ik geef u 30000 va;hn hout „ daar bij." Terftond verzocht de gek, die nu zich zeiven gelukkig en rijk rekende, dat beiden hem hunne beloften fchriftlijk doen zouden , en zij ftemden dit toe. . Het billet van trenck luidde aldus: „ Ik ondergetekende geef hier mede volle magt en ,, verlof aan den Baron schijgrai, om voor ,, zich in het woud Thfcherra horra, op ver,, toning van dit mijn billet, zonder enige beta»> ling) 3°°oo vademen hout te laten houwen." t r e n c K.' » Nauwlijks was trenck dood, wanneer schijgrai met dit billet voor het gericht verfcheen, en zijn hout vorderde. De afgerichte Agent bussij was zijn Agent, en de Hofkrijgsraad fprak dit vonnis uit: „ Dat hem uit de nalatenfchap van trenck voor „ ieder vaam één gulden en dertig kreutzers, „ bij gevolg in het geheel 45000 guldens, be. „ halven de gerichts- en andere onkosten, in „ gereed geld betaald moest worden." Zelfs was het bevel, om dit geld te laten volgen , reeds aan de Commisfie tot de adminhtratie der nalatenfchap bezorgd. Juist  S3Ö levensgeschiedenis van Juist in dezen tijd kwam ik uit Rusland te Weenen. De Advocaat van trenck , Doctor berger , toonde mij aan, dat in deze zaak periculum in mora was. Ik ijlde na de Keizerin; en verwierf van haar, dat 'er een bevel gegeven werdt, om de betaling der gemelde fom- me op te houden. En, daar mij een bijzonder Judicium delegafum gegeven werdt, waar heen men alle procesfen verwees, zoo maakte ik het nog mogelijk, dat deze zaak niet als ene res judicafa aangezien werdt. Men onderzocht nu de zaak grondig, en hevondt, dat het woud Thfcherra horra aan gene zijde van de Sau in ïurkijen ligt; men zag dierhalven het belachlijke en onregtvaardige in, en vernietigde het fraaie vonnis van den Hofkrijgsraad. Maar ik weet niet, hoe veel eigenlijk de Baron schijgrai van deze 45000 guldens aan de edele Heren Referenten en Agenten hadt moeten beloven. Echter werden deze niet geftraft; en het was reeds geluk genoeg voor mij, de 45000 guldens nog te kunnen redden. Was het niet toevallig vacantie geweest, of hadt de Agent mijne aankomst in Weenen vermoed, dan was het geld reeds betaald geweest, en 'er was voor mij niets anders overgebleven, gelijk het in vele andere gevallen met mij gegaan is, dan het blotelijk na te fluiten. Hier toe behoort ook nog een ftukjen, waar van ik boven reeds melding gemaakt beb. Men hadt namelijk bij het arrefleren van trenck in de openbare nieuwspapieren laten zetten, dat allen, die iets van hem te vorderen of tegen hem te klagen hadden, zich aanmelden moesten, en,dat zij dagelijks kostgeld zouden ontvangen. Men kan ligt denken , welke lieden zich hier toe lieten vinden, en hoe hun getal aangroeide, In  FÉÉDRIK, VRIJHEER. VAN DER TRENCK. 237 lil de daad zijn omtrent 15000 guldens aan dergelijke kostgelden uitbetaald, en mij in rekening gebragc geworden. Zelfs heeft men enige reeds op rekening hunner Vorderingen énige duizenden guldens vooruit betaald. Of fchoon nu in de revifie van het proces geen klager, die op zulke ene wijze gekocht was, aangenomen is, maar deze allen met hunne pretenfien met verachting afgewezen, en tot het dragen der fchadeu en onkosten veroordeeld zijn, zoo heeft mij toch de eerfte richter nimmer het onwettig uitgegeven geld te rug betaald: ik verloor mijn geld, en niemand werdt geftraft. Zelfs de zoogenaamde Freule schwerin, die in het crimineel proces van trenck door den richter zeiven, gelijk ik reeds verhaald heb, tot het geven van een valsch getuigenis omgekocht was , ontving aooo guldens aan kostgelden, fehoon deze niet berekend werden. - • Zoo handelde men met trenck , en met zijn geld. Nog één ftukjen van denzelfden aart! In het crimineel proces hadt men hem befchuldigd', dat hij zich regimentsgelden hadt toegeëigend;en hem werkelijk zoo behandeld, als of dit reeds bewezen was, terwijl men hem reeds 25000 guldens aan de regimentskas op rekening hadt laten betalen, die de Quartiermeester en de Major in hunnen zak geftoken hadden. Na zijnen dood nu eischte het regiment van de nalatenfchap nog 83000 guldens. Ik had volftrekt gene papieren in handen. Nog tot op dit uur heeft men Zelfs dé familiepapieren mij niet in handen gegeven. Nu bevondt zich tot mijn geluk juist toenmaals de voormalige Quartiermeester van het regiment van trenck3 de H«er Ruckhardt, in Weenen. Deze ver-  O38 levensgeschiedenis van verzekerde mij bij God, dat trenck gewis meer dan loocoo guldens aan het regiment hadt voorgefchoten, in plaats dat hij iets aan hetzelve fchuldig zou zijn: hij gaf mij daarenboven handleiding, hoe ik van enige Hoplieden van het regiment nog goede papieren, en voldoende atteftatien krijgen konde: en hij zelf wilde terftond ook de rekening,die hij gehouden hadt3 in orde brengen. ——- Ik moest dus fpoedig na het regiment reizen. Daar kreeg ik zoo vele bewijzen, dat, terftond bij mijne aankomst te Weenen , de Quartiermeester friderici als Falfarius geboeid , en in de gevangenis gefloten werdt. Nu werdt ene commisfie uit het Krijgscommisfariaat verkoren, ad inquirendum, waar in de Heer Hofraad van der mark praefideerde. Bij dezelve toonde ik de onfchuld van mijn' neef middagklaar. De Quartiermeester en Regimentscommandant hadden meer dan 80000 guldens gefloten, en werden van hunnen diefftal overtuigd; de eer van trenck werdt in het graf nog gered; en men betaalde mij, in plaats dat men te voren ene zoo grote fomme van mij vorderde, nu nog 750 guldens in baar geld. - ■ Hoe het verder met de dieven en valfche denuncianten gegaan is, weet ik niet. Maar dit weet ik, dat aan de fchatkist niets is vergoed geworden; dat de Quartiermeester befcherming vondt, het geld behieldt, en zelfs enige jaren na deze galgenftreek wederom ene compagnie gekocht heeft. Nog meer! trenck hadt een Hufaren-corps bij zijn Infanteriecorps opgericht, en paarden en equipage uit zijne eigen* beurs aangefchaft, als mede de foldij voorgefchoten. Toen hij ftierf, werden de Hufaren gereduceerd, maar  fredrik, vrijheer vam der trenck. 239 maar de paarden en equipage aan den meestbiedenden verkocht. Mijne eisch hier op bedroeg over de 60000 guldens, maar ik kreeg noch andwoord noch geld. Bij de oprichting van zijne 3000 Pandouren hadt hij ook over de ioocod guldens voorgefchoten, en ene capitulatie met het Hof gemaakt, dat hetzelve na zijnen dood aan zijnen erfgenaam of iccooo guldens vergoeden, of aan denzelven zijn regiment overlaten zou. ——- Hij ftierf. - ■■ - De Generaal simschen kreeg zijn regiment, en daarna de Generaal budai. Mij werdt de capitulatie op ene zoodanige wijze uit de handen gefpeeld, welke het mij onmogelijk was te ontdekken. En de icoooo guldens bleven voor eeuwig verloren. En echter zijn 'er nog tegenwoordig flechte men' fchen te Weenen, die zeggen durven, dat trenck na den Speelberg verzonden zij geworden, om dat hij zich aan regimentsgelden vergrepen hadt. Gave God, dat ik het geld geërfd en in handen had, 't welk hij voor zijn regiment, en uit ijver voor den dienst, uitgegeven, voorgefchoten, en verloren heeft! Hij deedt zoo veel aan zijn regiment, dewijl hij het als zijn eigendom aanzag. En, hoe groot zijne gierigheid ook wezen mogt, nog veel groter en magtiger was bij hem de begeerte na roem, en nog werkzamer dan deze de liefde voor zijne Monarchin , voor welke alléén hij noch geld noch bloed achtte. Verder 1 in de fententie was bepaald, dat de melioratien, welke ik zoude kunnen bewijzen, de effecten, en het huisraad aan mij vergoed moesten worden. Daar nu alle deze goederen in dien tijd gekocht waren, toen de Turken dezelve verwoest hadden, zoo hadden imsen, gossau en walseck, welke dezelve be.  Ö4Ö T.EVÈNS G ESC HIEDEfilS VAM bezeten hadden, ook gewis grote kosten tot derze!vér herfielling aangewend. Dit alles moest naar regteu aan den l • I, . had . hadt 35 j • 4» • . dezen 36> • 13» • gehoed . .g-^oef 43, . 31, . zeiven . z^/ye 5i, • 10, . dit . dus 70, . 30, . dreigde . dreigden 86> • 4. . . ^ 87 > . 20, . defeurteurs. deferteurs 97, . 22, moet achter de woorden, die na de Conventions voet van 1763 geflagen is, ingevuld worden, gelijk ook de oude fiorenen, ♦ 32, ftaat den lees de 132' 4 7» • rMtfey . nukken 153, . 29, . leggen , 226, . 30, . vader . neef 239, . 31-, . HungaatfcheHungaarfche ' — ■ ____ BERICHT voor den BINDER. ( Het pourtrait van den Heer van der trenck moet achter het Voorwerk, vóór bladz. x van de L 6 gefchiedenis geplaatst worden,   MERKWAARDIGE LEVENSGESCHIEDENIS van FREDRIK, VRIJHEER van der TRENCK, BESCHREVEN DOOR HEM ZELVEN. naar de nieuwe vermeerderde en verbeterde uitgave, die te berlin met privilegie van den koning cedrukt is, UIT HET HOOGDU1TSCH VERTAALD, KH DOOR ENIGE AANTEKENINGEN OÏGEHELDEKB. MET PLATEN. twede deel. Tandem bona eau fa triumphat. TE AMSTERDAM bij M A R T I N U S de B R U IJ N. BI D C C L X 'X XVII I»   Expofuit t>m me populo ortuna videndum. Et plus Kotitite qunm fuit ante tedit.  VERKLARING van de PLAAT t voor het twede deel. '•De Baron van der trenck wordt hier vertoond in zijne Maagdenburger gevangenis, met een zwaar ijzer om denhals, dat een' hand breed was, waaraan de gantfche last zijner overige ketenen hing, en dat hij dierhalven dag en nacht met één'hand in de hoogte houden moest, om dat anders de zwaarte der ke, tenen de zenuwen van den hals ondraaglijk klemde, en onhjdeliike hocfdpijnen veroirzaakte. Over de ellebogen heeft hij twees rfngen, welken achterwaards met een' ketting aan het halsüzer vastgemaakt zijn. [Deze echter droeg hij geen' vier weken , dewijl zij hem afgenomen werden , toen hij krank werdt-j om de handen heeft hij twee ringen, die aan e-m' ijzeren ftaaf, welke twee voet lang, en één duim (*) dik is vastgefmeed.waren, zoo dat hij alleen maar de toppen van de'vingers samenbrengen kon. Om het lijf een' breden 'ijzeren ring, waar aan een keten vastgemaakt is, die insgelijks aan de gemelde ijzeren ftaaf is vastgefmeed, en daar van af- dMlt AarrMen muur ziet men een ijzeren ring, en qen' dikke korte ketting, waarvan drie ligtere kettingen af hangen, die allen in een' groten ring aan den regter voet te zamen kwamen, en een' ondraaglijken last veroirzaakten. Nevens hem ziet men zijn fecreet, waarop hij tevens zitten kon; en aan de andere zijde een' waterkruik. Onder hem ligt een -rafzerk, waar op een doodshoofd en twee kruislings over eikanderen liggende doodsbeenderen, en de naam TRENCK uitgehouwen zijn. Deze fteen diende hem tien jaren lang voor een bed, en was beftemd, om hem na zijn' dood te dekken, dewijl men verwachtte, dat hij in den kerker den geest zou geven. 0 verg. hier mede bl. m van dit twede deel, en aldaar de uuekening van den Vertaler.    MERKWAARDIGE LEVENSGESCHIEDENIS, van FREDRIK, VRIJHEER van der TRENCK. Deze gevangenis was in ene cafemat, waar van het voorfte gedeelte 6 voeten breed en 10 voeten lang was, en die door een' tusfchenmuur was afgedeeld. In den binnenmuur waren dubbelde deuren, en die, welke tot een' ingang in de eafematte zelve diende, was de derde. Het venfler was in den muur, die 7 voeten dik was, boven aan het gewelf, op zulke ene wijze geplaatst, dat ik wel licht genoeg had, maar noch hemei noch aarde zien kon. Ik zag alléén het dak van het magazijn, dat tegen mij over was. Binnen en buiten het venfter ftaken ijzeren Hangen, en in het midden was een zeer nauw traliewerk van ijzerdraad,dat, uit hoofde van de fchuinte van het raam, omtrent een voet kleiner was, dan het venfter zelf. Het was dus onmogelijk voor mij na buiten, en voor hun, die buiten waren, in mijnen kerker te zien. Van buiten ftondt daarenboven een houten palisfadenwerk, 6 voeten van den muur , het welk maakte , dat de fchildwachten niet aan het venfter naderen konden, om mij iets toe II. deel. A «  4 LEVENSGESCHIEDENIS VAN te (teken. In mijne gevangenis had ik een bed met één' matras, maar het welk, met ijzer aan den vloer vastgemaakt, onbeweeglijk Mondt, op dat ik het niet na het venfter toe zou kunnen trekken, en dan op hetzelve klimmen. Ene kleine ijzeren kachel ftondt aan de zijde van de deur, en bij dezelve een heimelijk gemak,dat ook aan den grond vastgenageld was. IJze« ren ketens leide men mij toen nog niet aan: maar mijn voedzel beftondt uit één en een half pond legerbrood, en één' kruik water. Daar ik nu in mijne jeugd buitengemeen fterk at, en mijn brood meestentijds zoo befchimmeld was , dat men nauwlijks de helft 'er van gebruiken kon (het welk bij de gierigheid van den toenmaligen Plaats-major rieding toekwam, die nog een gewin zccht te halen uit het groot aantal ongelukkige gevangenen); zoo is het mij onmogelijk mijnen lezer de gruwzame folteringen te fchilderen, welke mij een honger veroirzaakte, die elf maanden lang voortduurde. Ik zou in dien tijd, met de grootfte gretigheid, dagelijksch 6 ponden brood hebben ingeflokr. Wanneer ik nu alle 24 uren mijne kleine portie kreeg, en dezelve terftond gretig opat, bleef ik nog even zoo hongerig als ik was, en moest echter dan wederom 24 uren op nieuw voedzel Wachten. Hoe gaarne had ik een' wisfel van 1000 ducaten , op mijn vermogen, dat ik te Weenen had, getrokken , om mij maar éénmaal aan droog brood zat te eten! De woedende honger gunde mij zelden enen gerusten flaap, en dan nog droomde ik, zoo dra als ik ingeflapen was, dat ik aan ene grote tafel fmulde, waar juist alle die fpijzen, die ik boven andere gaarne at, voorgediend werden: ik at in mijnen droom, als een  fredrik, vrijheer van der trenck. 3 een nimmerzat; en het gantfche gezelfchap was verbaasd over mijnen honger: mijn maag kreeg in de daad niets; en des te gretiger at ik in mijne verbeelding. Ik ontwaakte , of liever de honger wekte mij ; dan zweevden mij de volle fchotels nog voor de ogen, mijn buik bleef ledig, en mijn verlangen razend. De honger werdt ieder' dag ondraaglijker, en de natuur vorderde immer meer. Deze marteling benam mij den flaap; en de ijzelijkheid van mijn lot vertegenwoordigde zich des te vrezelijker voor mijne na het toekomende vorfchende ziel, om dat zij zich de duurzaam* heid van hetzelve als eindeloos fchiiderde. God beware ieder' eerlijk' man voor ene gewaarwording van dezen aart! Voor den hardnekkigften booswigt was deze foltering gewis onuitftaanlijk. Men kan acht dagen gebrek lijden, drie dagen hongeren; maar voorzeker hadt nog geen mensch op aarde elf maanden lang zoo bitter gevast, dat hij zich in dien tusfchentijd zelvs niet ééns half zat gegeten hadt. Men zou denken, dat men aan het weinig eten gewoon zou worden; maar ik heb het tegendeel ondervonden; mijn honger klom ieder' dag, en het lijden van deze zelvde elf maanden was de gruwzaamfte beul mijner ftandvastigheid, dien ik oit in mijn gantfche leven on. hervonden heb. Voorftellingen, fmekingen hielpen niets. Het andwoord was; „ het is des Konings uitdrukkelijk bevel; „ men durvt u niet meer geven." - De Commandant, de Generaal bork, een geboren menfchenvijand, zeide mij zelvs, als ik hem eens bad, om mij ten minfien genoeg brood te laten geven: ,, Gij hebt ,, lang genoeg pafteien gevreten uit het zilveren fervies „ van den Koning, dat trenck hem bij de bataille A 2 „ te  4 LEVENSGESCHIEDENIS VAN „ te Sorau ontroovd heeft (a); nu moogt gij u hier in dit ftinkgat met ons legerbrood behelpen, uwe „ Keizerin heeft geen geld voor u gezonden, en gij „/ zijt zelf dit legerbrood , en de kosten , die hier aan ,, u befteed worden, niet waard, enz." Men oordele, wat mijne ziel bij ene dergelijke mishandeling gevoelde, vooral, daar ik wel inzag, dat mijne gevangenis gewis van e$e ondraaglijk lange duurzaamheid zijn zoude. De drie deuren werden gefloten; ik bleef troosteloos aan mijn eigen nadenken overgelaten, en alle 24 uren bragt men mij omtrent den middag mijn brood en water. Da fleutels van alle de deuren waren bij den Commandant. De binnenfte deur alleen hadt in het midden een venfter, dat afzonderlijk gefloten werdt, en door het welk mij mijn dagelijksch brood toegereikt werdt. De deuren werden niet anders als des woensdags geopend , wanneer de Commandant, benevens den Plaats-major, binnen kwamen om te vifiteren, na dat vooraf mijn fecreet door één' van de gevangenen gereinigd was. Na dat ik dit een paar maanden lang waargenomen had, en volkomen zeker was, dat anders, de gantfche week dcor, niemand in mijne gevangenis kwam, ving ik (*) De Overfte der Pandouren namelijk, zie I. Deel, bi. 47. Onze fchrijver was ondertusfchen noit in het bezit van dit tafelfervies geweest, dewijl hetzelve, benevens alle andere fchatten en kostbaarheden , welke hij van zijnen neef hadt moeten erven, hem door baatzuchtige Groten ontroovd werdt, toen de Hungaarfche Kamerprafident, de Graaf crassalkowitz, in name van den Fiscus, posfesfie van de goederen van trkncx nam. Zie I. Deel, bl. 226, 227.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 5 ik enen arbeid aan, welken ik te voren rijpelijk bad nagedagt, en welke mij in de daad mogelijk fcheen. Op de plaats, waar de kachel en het fecreet fton. den, was de vloer met tegelen geplaveid, en de muur was de verwelvde boog, die de naaste cafemat, welke door niemand bewoond werdt, van de mijne affcheidde. Ik had maar één' fchildwacht voor het venfter, en vond wel dra een paar eerlijke kareis, die, niet tegenftaande het verbod, met mij fpraken, en mij de gantfche fituatie van mijnen kerker affchetften. Van dezen vernam ik, dat ik gemakkelijk ontvluchten kon, bij aldien het voor mij mogelijk was, om in de naaste cafemat door te breken, waar van de deur niet gefloten was; dat het dan alléén daar op aan kwam, dat ik een' vriend had, die zich met een bootjen aan de Elve gereed hieldt, om mij over te zetten, of dat ik mij door zwemmen redden moest; dat de Saxifche grenzen 'er maar één' mijl af waren. Hier op werdt nu mijn ontwerp gemaakt, het welk dit gantfche boek vullen zoude, indien ik het volkomen wilde ontleden; fchoon ik dan met dat alles no* maar zeer weinig gezegd zou hebben, dewijl deze onderneming in de daad grootsch en merkwaardig, maar tevens ten uiterften ingewikkeld was. Ik arbeidde het ijzer los, waar mede mijn fecreet aan den vloer was vastgemaakt, en dat 18 duimen lang was. De drie kleine (pijkers, die van binnen in het koffertjen zaten, brak ik af; maar van buiten, waar men alleen vifiteerde, ftak ik de koppen van dezelven weder net in de gaten, waar in zij gezeten hadden. Hier door kreeg ik breekijzers, ligtte de tegels van den grond op, en vond daar onder terftond aarde. Ik begon dus ene eerfte proeve te nemen, met een A 3 g"  6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN gat achter dit koffertjen door de gewelvde boog, welke 7 voeten dik was, heen te breken. De eerfle laag van den muur was van tichelfteen, maar daar op volgden terftond grote vulftenen. Nu beproevde ik eerst, de tegels van den vloer en van den muur nauwkeurig te nommeren en te merken, om het gat wederom accuraat te kunnen toemaken ; en , toen dit gelukte , werkte ik verder. Ik had reeds bijna één' voet diep in den muur gebroken. Maar den dag vóór de vibratie maakte ik alles met de grootfte behoedzaamheid wederom digr. De tegels zettede ik 'er wederom in; de fijnfte kalk bewaarde ik wel;de overige fchraapte ik van den muur af, die misfchien te voren honderdmaal overgewit was, en mij dus genoeg materialen opleverde , om de tegels zoo wederom in één te voegen, dat niemand 'er iets van merken kon. Van mijn hair vervaardigde ik een penceel, waar mede ik alles gelijk maakte; de fijnfte kalk maakte ik in mijne hand nat. en beftreek 'er den myur mede, waar tegen ik dan met liet blote lijf zoo lang ging aanzitten , tot dat alles droog was, en één' kleur hadt met het overig gedeelte. Dan maakte ik het ijzer wederom vast aan het fecreet; en het was dus onmogelijk, dat men 'er zelvs het minfie van zou merken. Wanneer ik aan het werk was, dan lagen de ftenen en het gruis in mijne bedftede. Indien men nu gedurende dien gantfchen tijd maar ééns zoo wijs was geweest, om op enen anderen dag, als op woensdag, te vifiteren,dan was ik terftond ontdekt geworden; maar, daar dit in den omtrek van 6 maanden volftrekt niet ééns gefchiedde-, zoo was mij de uitvoering ener bijna engeloovlijke onderneming mogelijk. Ondertusfchen moest ik op middelen denken, om het gruis  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 7 gruis uit mijne gevangenis weg te krijgen, dewijl liet niet mogelijk is, al het puin en gruis van een' gebroken' muur weder in de vorige ruimte te brengen. Dit gefchiedde op de volgende wijze. Kalk en fteen kon ik onmogelijk wegkrijgen; ik nam dus'het gruis, ftrojde 'er een gedeelte van in mijne kamer, en liep den gantfchen dag over hetzelve, tot dat het een zeer fijn ltof werdt. Dit ftof ftrojde ik in mijne venfterbank ;orn daar bij, te kunnen klimmen, bediende ik mij van het fecreet, dat ik had losgemaakt; toen maakte ik mij een klein ftokjen van fplinters hout van mijne bedftede; de draden van ene oude kous dienden om dezelve zamen te binden; en van voren bond ik 'er een bosjen van mijn hair aan. In het midden van het traliewerk, dat voor mijn venfter was, maakte ik één gat wat groter, doch zoo, dat het van anderen niet bemerkt kon worden; toen wierp ik het tot ftof vertrapte fteengruis zeer dik op de venfterbank, en fchoof het met grote moeite met mijn ftokjen door het traliewerk, tot aan den uiterften rand van het venfter. Dan wachtte ik, tot dat het windig weder werdt, en, wanneer de flagwinden in den nacht voorbij het venfter (treken, dan (tiet ik met mijn penceel het (tof na buiten, dat dan door den wind in de lucht gevoerd werdt, en dus gene fporen op den grond achterliet. Op deze wijze heb ik gewis meer dan 300 ponden (tof na buiten gekregen, en ik verfchafte mij zeiven daar door meer lucht, om mijnen aangevangenen arbeid voort te zetten. Daar dit echter nog niet toereikende was, zoo bediende ik mij nog van het volgend middel. Ik maakte A 4 van  8 LEVENSGESCHIEDENIS VA N van het puin-ftof worften, die tamelijk wel na excrementen geleken, droogde dezelven, en, wanneer men des woensdags het flot van de laatlte deur opende, dan wierp ik ze gezwind in het fecreet: de gevangene, die hetzelve dan reinigen moest, liep maar fchielijk met den emmer weg, zonder 'er op te letten, fchuddede hem uit, en op deze wijze kreeg ik insgelijks ieder week wel twee pond aarde na buiten. Ik maakte ook kleine kogeltjehs van dit puinftof, en blies dezelve door middel van een ftukpapier,wanneer de fchildwacht wandelen ging, bet een na het ander, verre buiten het venfter. Op deze wijze kreeg ik ruimte, vulde de ledige plaats met kalk en ftencn aan, en vorderde gelukkig in mijn werk. Maar onmogelijk kan ik den arbeid fchilderen, dien ik doen moest, toen ik een paar voet diep in de vulftenen kwam. Het ijzer, dat aan mijn fecreet gezeten hadt, en ten laatften ook dat van mijn bed, waren de beste hulpmiddelen. Een brave fchildwacht ftak mij eens een' ouden ijzeren laadftok toe, welke mij goede diensten deedt, en naderhand ook een mes, zoo als de foldaten plegen te kopen, met ene houten fchede, dat bijna twee grofchen kost, en knief genaamd wordt. Dit laatfte heeft mij in het vervolg ongeloovlijk veel dienst gedaan, gelijk ik beneden beter verhalen zal. Ik fneed daar mede hukken van de planken van het bed af, en maakte daar fpaanders van, waar mede ik van tijd tot tijd de kalk, die tusfchen de ftenen zat, 'er uit arbeidde. Ongeloovlijk is het, hoe veel moeite deze muur, die 7 voet dik was, mij kostte. Het gebouw heeft pien zeer hogen ouderdom, en de kalk was op enige  fredrik, vrijheer van der trenck. 9 ge plaatzen gantsch verfteend,zoo dat ik gehele ftenen tot ftof wrijven moest. Zes maanden lang duurde de arbeid, en zonder ophouden, eer dat ik aan de laatffe laag kwam, welke ik aan de tegelen onderkennen kon, waar mede de muur van iedere cafemat van binnen opgehaald was. In dezen tijd nu had ik gelegenheid om met enige fchildwachten te fpreken; onder dezen was een oud grenadier, genaamd gefhardt, wien ik daarom hier noeme, om dat hij in mijne gefchiedenis als een voor. beeld van het groot moedigde mensch op aarde verfchijnen zal. Van dezen vernam ik nu de gantfche fi« tuatie van mijne gevangenis, en alle omftandigheden, welke mijne ontkoming uit dezelve zouden kunnen bevorderen. Niets ontbrak mij meer als geld, om een fchuitjen te kopen, om daar mede de Elve over te fteken , en met hem na Saxen te vluchten. Door dezen regtfchapen' man geraakte ik in kennis met een Joodsch meisjen, van Desfau, genaamd esther heijman, wier vader zedert 10 jaren in dezelvde gevangenis zat. Dit eerlijk m.isjen, dat ik niet zien kon, won twee andere grenadiers voor mij, welke haar gelegenheid gaven, om, zoo dikwijls zij bij mij op fchildwacht ftonden, met mij te fpreken. Ik maakte van mijne fpaanders enen langen te zamengebonden' ftok, welke reikte tot buiten de palisfaden, die voor mijn venfter ftonden: hier door kreeg jk een mes, een* ijzeren vijf, en papier na binnen. Ik fchreef aan mijne zuster, die aan den énigen zoon van den Generaal von waldow gehuwd was geweest, .dezelvde, van welke ik in het Eerfte Deel, bk 110 reeds iets verhaald heb, en welke 14 mijlen A 5 van  10 LEVENSGESCHIEDENIS VAN van Berlin af woonde. Aan deze zuster fchiiderde ik mijnen toeftand; gaf haar onderrigt, hoe zij ter bevordering mijner vrijheid werken moest, en bad haar, dat zij aan dit Jodinnetjen 300 rijksdalers mede zou geven, dewijl ik door hare hulp mogelijkheid gevonden had, van uit mijnen kerker te ontvluchten. Te gelijk gaf ik haar enen beweeglijken brief aan den Keizerlijken Minister in Berlin, den Graaf pueula, mede; en floot in dezen brief een' wisfel van 1000 guldens, om te Weenen te incasferen, en het geld aan het Jodinnetjen te overhandigen. Deze 1000 guldens had ik haar tot ene beloning voor hare trouw beloovd. Maar de 300 rijksdalers van mij« ne zuster zou zij mij brengen, en dan met hare grenadiers mijne fchikkingen, tot het nemen van ene gewisfe vlucht , helpen bevorderen. Deze fchikkingen zouden ontwijfelbaar gelukt zijn, het zij dan, dat ik door het gat in den muur, dat toenmaals reeds half gereed was, uit mijnen kerker was ontkomen ; het zij dat ik, met hulp der Jodin en der fchildvvachten , mijne deuren rondom de floten doorgefneden had. De brieven waren open, dewijl ik ze rondom een ftokjen moest rollen, en haar op deze wijze toefteken. Het arme eerlijke meisjen gaat dus na Berlin, en komt gelukkig bij den Ambasfadeur den Graaf puebla. Deze geeft haar allen troost, neemt den brief en wisfel van haar over, en beveelt haar, met zijnen Legations-fecretaris, den Heer von weingarten, te fpreken, en alles te doen, wat deze haar zeggen zou. Zij gaat bij hem , en wordt allervriendelijkst ontvangen. Hij vraagt haar geheel uit. Zij vertrouwt hem het gantfche ontwerp tot mijne vlucht, welke mee hulp der beide grenadiers genomen zou worden; zij  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. II zij zegt ook, dat zij een' brief aan mijne zuster te Hammer bij Kultrin te beftellen heeft. Hij vraagt om dezen brief, leest denzelven, vorscht alles uit, zegt haar, dat zij terftond na mijne zuster moest gaan, geeft haar twee ducaten reisgeld, en beveelt haar bij hare terugkomst wederom bij hem te komen: ondertusfchen zou hij zorg dragen, dat de wisfel te Weenen ontvangen werdt, en dan nader onderrigt aan haar geven. Het meisjen gaat vrolijk na Hammer. Mijne zuster, die toen weduwe was, en dus haren man niet meer te vrezen hadt, gelijk in het jaar 1746", verrukt over de tijding , dat ik nog in leven was, geeft haar 3^0 rijksdalers, en moedigt haar aan, om alles, wat mogelijk was, tot mijne bevrijding toe te brengen. Met dit geld en een' brief aan mij ijlt zij na Berlin te rug, en brengt dit narigt aan den Heer von weingarten. Deze leest mijns zusters brief, vraagt het Jodinnetjen nog ééns alles uit, zelvs de namen der beide grenadiers; zegt haar, dat de 1000 guldens nog niet uit Weenen aangekomen waren; maar geeft haar 12 ducaten, met bevel, om zich na Maagdenburg te fpoeden, en mij goede tijding te brengen; en dan terftond na Berlin te rug te keren, en hare 1000 guldens bij hem af te halen. Het goede meisjen vliegt na Maagdenburg, gaat op de citadel, maar ontmoet, tot haar grootfte geluk, voor de deur de vrouw van één' der grenadiers, die haar onder een' vloed van tranen vertelt, dat haar man, benevens zijnen haar bekenden kameraad, den vorigen dag gearrefleerd, en in ijzeren ketens geklonken was, en fcherp bewaakt werdt. De Jodin hadt een gezond verftand: zij rook dier- hal-  Ift LEVENSGESCHIEDENIS VAN hal ven lont, keerde zich terftond om, en vluchtte gelukkig na Desfau. Ik zal den draad van dit verhaal voor ene korte poos afbreken, om voor mijnen lezer dit gewigtig en fchrikkelijk raadzel op te losfen; het welk ik thands doen kan, dewijl ik, na dat ik in vrijheid geraakt ben, het gantsch relaas hier van deze zelve Jodin fchriftelijk gekregen, en nog in handen heb. De Legations-fecretaris von weingarten was, gelijk kort daar na waereldkundig werdt, een verrader, wien de Graaf puebla te veel vertrouwd hadt, die in de daad als fpion Pruisfifche gage trok, en die alle de geheimen der Keizerlijke Ambasfade, en het in Weenen ontworpen plan van den oorlog aan het Berlinfche Minifterie verraden hadt. Hij bleef ook, toen de oorlog kort daar op uitbarstte , als een trouwloze , in Pruisfifchen dienst. Mij hadt hij verraden, om den wisfel van loco guldens in zijn' zak te kunnen fteken. Want zeker en bewezen is het, dat de Graaf puebla mijn' wisfel wezenlijk na Weenen gezonden heeft, en dat dezelve op den suften Maj 1755 door mijne admimftrateui's aan zijne ordre betaald, en, na dat ik mijne vrijheid weder bekomen had, aan mij in rekening gebragt is. Maar nimmermeer kan ik geloven, dat de Minister zelf deze icoo guldens voor zich behouden zou hebben, of fchoon de wisfel, die na Weenen is gezonden, in de daad door hem zeiven is gequiteerd, gelijk in de rekening5> die aan mij overgegeven werdt, en die ik nog ten bewijze hier van in handen heb, te lezen is. Na dat nu. weingarten het Jodinnetjen op het nauwkeurigs! uitgevraagd hadt, zoo ftortte de fchelm, om  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 13 om meester van de 1000 guldens te worden, mij in het verderf, was de oirzaak van het ongeluk en den vroegtijdigen dood van mijne zuster, en werkte door zijne verraderij uit, dat één grenadier opgehangen werdt, en de andere drie dagen lang door de cordons lopen moest. Het Jodinnetjen alléén ontkwam het gelukkig. Na dat ik mijne vrijheid herkregen had, heeft zij mij eerst narigt en opheldering van het gantfche voorval gegeven. • In Maagdenburg verhaalde men elkander , dat ene Jodin geld van mijne zuster gehaald, en twee grenadiers omgekocht hadt, om mij in mijne vlucht te helpen; dat één van hun het aan zijnen kameraad hadt vertrouwd, en van hem verraden was geworden. —— Buiten twijfel dorst men te Maagdenburg niet anders fpreken; ook kon niemand weten, dat de Keizerlijke Legations-fecretaris mij in Berlin verraden hadt. Maar het getrouw verhaal van den gantfchen zamenhang van dit voorval plaatst de waarheid in het helderst licht. De Rekening Courant van mijne adminiftrateurs te Weenen bewijst, dat de Minister puebla de 1000 guldens in de daad geincasfeerd heeft; en de Jodin in Desfau leevt ook nog, welke fprekende bewijzen voor de waarheid van mijn verhaal aanvoeren kan. Haar arme vader, die in de gevangenis zat, ontving meer dan 100 flagen. Men' wilde hem- doen bekennen, of zijne dochter hem niets van het complot vertrouwd had, en waar zij was heengevlucht. Hij ftierf erbarmelijk in zijne ketenen. Zoo veel onheil veroirzaakte één fchurk. En wie hadt de fchuld daar van? •. De onvoorzichtigheid van den Minister den Graaf puebla. In het jaar ij65, bij gevolg elf jaren na dit voorval,  14 levens geschiedenis van val, kreeg ik liet eerfte narigt van deze brave Jodin, die onfeilbaar mijne vrijheid bevorderd zou hebben, indien weingarten geen fchelm geweest was. Zij verzocht om de iooo guldens , die ik haar beloovd had. Ik was toenmaals in de Rijksftad Aken. Ik fchreef na Weenen, aan mijnen Agent, den Heer von weijbrach; verzocht hem, met mijnen brief na zijne Ex* cellentie den Graaf puebla te gaan, die zich toenmaals in Weenen ophieldt, om hem te verzoeken, dat hij mij mijne ioco guldens mogt te rug betalen, dewijl de Jodin van hem geen' penning, en van weingarten maar enige ducaten ontvangen hadt. Mijn verzoek was daarom te billijker, dewijl zijne Excellentie zelve van deze iooo guldens quitantie gepasfeerd hadt. - Het behaagde echter zijne Excellentie, mijn' Agent op ene gevoelige en grove manier af te zetten. Zijne Excellentie gaf mij volftrekt geen andwoord op mijnen drogen echt Duitfchen brief. —. En » in één woord! ■ Het gelievde zijne Excellentie allergenadigst, mij iooo guldens armer te maken. Maar, of de ervgenamen van zijne Excellentie niet verplicht waren, mij nog tegenwoordig die iooo guldens met de interesten te rug te betalen, daar zij de* zelve werkelijk ontvangen en geincasfeerd hebben, dit laat ik den billijken lezer ter beoordeling over. Mijne gantfche gefchiedenis zal voorzeker grondig bewijzen, dat ik driemaal in Weenen, even als Jofeph in Aegypten, verraden, en in Beriin verkocht ben: zij bewijst ook, dat ik mijn ongeluk, dat ik te Danzig en te Berlin onderging, alléén te danken heb aan mijn al te groot vertrouwen op Ambasfadeurs , Refidenten , en Le-  fredrik , vrijheer van der trenck. 15 Legations.fecretarisfen, welke ik mij verbeeldde, dat \ ten minden burgers van ene beproevde deugd hadden moeten zijn, en gene fpitsboeven of zielenverkopers. Maar ach! Het gerede geld, dat zij mij ontroovd hebben, is mij tot heden toe niet eens gereftitueerd geworden; en het perfoneel ongeluk, dat hun gedrag mij veroirzaakte,kan geen Monarch op aarde mij meer vergoeden. Ik moet dit echter in mijne levensgefchiedenis nog verhalen, welke, niets anders als bewezene waarheden behelzende, niet geconfisceerd kan worden; en de documenten en bewijzen, dat abramson in Danzig, en weingarten in Berlin ontrouwe fchelmen waren \ kan ik nog' tegenwoordig voor iedergerigtproduceren' en in ene legitima firma probandi brengen. Ik bid ondertusfchen alle gevoelige zielen onder mij. ne lezers , bij dit verhaal enige ogenblikken ftü te ftaan, en te oordelen, wat mijne ziel nog heden terwijl ik dit ter neder fchrijve, gevoelen moet. Ik zelf geraakte door de verraderij van weingarten in die wreede kluisters, die mij nog 9 jaren folterden» Een onfchuldig mensch verloor zijn leven aan de galg. Mijne brave zuster moest mij op hare kosten "ene* nieuwe gevangenis in de Sterrenfchans laten bouwen. De Fiscus ftrafte haar met ene boete, waar van ik de fom noit geweten heb. Hare goederen werden kort daar na geheel uitgeplunderd, en in ene woestenije veranderd. Hare kinderen geraakten daar door in de bitterfte armoede. Eu zij zelve ftierf, in den bloei van haar leven, in het 33fte jaar van haren ouderdom, door hartzeer en vervolgingen, door het ongeluk van haren broeder, en door de verraderij van het Keizerlijk Gezantfchap, in den grond geholpen. Za-  jö LEVENSGESCHIEDENIS VAN Zalige fchimmen ener brave zuster, die een flagtof* fer was van mijn fchrikkelijk noodlot! Tot dus verre was ik te onmagtig, om u te wreken; weingarten's bloed kon mijne vuist niet meer verwen: ik heb hem overal gezocht; al had ik hem ook aan de hoornen des altaars gevonden, ik zou u op hem gewroken hebben: maar hij was reeds in zekerheid; en het aas van dezen booswigt rot reeds in het graf. —— puebla dwaalde uit domheid, en zijn Gezantfchap te Berlin heeft aan Haar, die 'er hem toe verkoos, noch eer noch voordeel aangebragt. Ongelukkige zuster! Hier breng ik u dus mijn rein dankoffer, door uwe trouw, wel met domme letteren, maar in ene levensgefchiedenis echter, die ver klinken zal, te vermelden. God lone u volkomen, bij aldien aan gene zijde van het .graf nog loon te wachten is! Van Monarchen toch, die het koel en onverfchillig aanzagen , dat gij en ik mishandeld werden, hebben noch wij, noch onze kinderen, geregtigheid noch loon, aan deze zijde zoo min als aan gene zijde van het graf, te hopen. ——. Rust zacht, edele ziel! De vijanden van uwen broeder hebben u vermoord. Het gevoel van enen broeder brengt nog mijn bloed in beweging, zoo dikwijls ik aan u denke, en tranen ener mannelijke droefheid mengen zich nog heden met dezen inkt, daar ik mij zeiven als de oirzaak van uw onfchuldig lijden en vroegtijdigen dood befchouwe! Uw noodlot bleef mij onbekend, zoo lang ik in den kerker was ik kreeg mijne vrijheid — ik zocht u, om dankbaarheid aan u te bewijzen en vond u in het graf! Ik wilde uwe kinderen belonen en — ongevoelige Monarchen had-  fredrik» vrijheer van der trenck. i?\. hadden mij zoo arm gemaakt, dat het mij onmogelijk was, zelvs dezen plicht te vervullen. IJzelijke omftandighejd voor een braaf man! ■■ Alles, wat mij alléén trof, heb ik met grootmoedig* heid leren verachten en overwinnen. Maar het lot van mijne zuster, en van hare gantfche familie, die door weingarten's verraderij ongelukkig werden, kan ik noch vergeten, noch verkroppen. Mijn oog weent; mijn hart flaat zwaarmoedig, en, zoo ligt ik beledigingen vergeven kan, die mij alléén troffen, zoo vrolijk wil ik mij nog heden in duizend zwaarden flor. ten, die aan mijne regtvaardige wraak mogten wederftand bieden, en het gedrag van wbincartÉn mogten willen verdedigen. Genoeg bier van! Zelvs de regtfchapen Keizer frans vergoot tranen, toen ik hem in ene audiëntie deze fchrikkelijke gefchiedenis, vol van aandoeningen, verhaalde. Ik bemerkte zijn edel gevoel, en viel hem, door de reiufte dankbaarheid doorgloeid zijnde , te voet, De ontroerde Monarch rukte zich los „ verliet mij, en ik floop in de bedwelming mijner aandoeningen de deur uit. Misfchien hadt hij meer gedaan, dan mij te betreü» ren. Maar hij ftierf niet lang na dit voorval; en ik verhaal hetzelve hier, om aan zijne asch een rein dankoffer toe te brengen, en om aan de nakomelingfcbap te verzekeren, dat Keizer frans een edel verheven gevoel en een menschjievend hart bezat. - Deze is de enige trek van dien aart, welke ik oit, hoe groot ook mijne ondervinding op de waereld was» van Vorften beleevd heb. fredrik en therema, die mij hadden moeten belonen, ftierven beiden, zonder mij te kennen, of mij geregtigheid te laten weder va-. li. deeï.. B reu»  ïS LEVENSGESCHIEDENIS VAïJ ren. En thands ben ik reeds te oud, te trotsch, erf te onverfchillig, om bij hunne ervgenamen deze beloning te gaan verwerven. Bidden wil ik niet om dat geen, wat ik mij bewust ben te verdienen; en, om het in regten te eisfehen, daar toe ken ik rigters en advocaten al te wel; en ene armée heb ik niet om mij bij te liaan, en mijn regt te doen gelden. Men vergeve mij dezen uitflap. Geen eerlijk man, die zich in mijne plaats (lellen kan, zal mij denzelven euvel nemen. De eenvoudige waarheid befliert mijne veder; en de erinnering van zulke lotgevallen ontroert zelvs de ziel van den wijsgeer, terwijl zij het menfcheüjk gevoel opwekt. Nu weder tot de zaak! In mijnen kerker werd ik in de eerde dagen van het geen 'er gebeurd was niets gewaar. Maar wel dra kwam mijn eerlijke cefhardt wederom bij mij op fchildwacht daan. Doch, daar de posten verdubbeld waren, en nu twee grenadiers mijne deur bewaakten, zoo was het bijna onmogelijk, zonder gevaar met elkander te fpreken. Hij gaf mij echter enig narigt van zijne beide ongelukkige kameraden. De Koning kwam juist in dezen tijd te Maagdenburg om de revue te doen. Hij zelf is in de Sterren, fchans geweest, en heeft aldaar bevel gegeven, om in dezelve voor mij in aller ijl de nieuwe gevangenis te bouwen: ook heeft hij zelf de ketenen verordend, waarin ik vast gefmeed zou worden. Mijn eerlijke gefhardt hadt zijn' officier horen praten, dat deze nieuwe gevangenis voor mij beflemd was. Daar gaf hij mij de lucht van; doch verzekerde mij tevens, dat dezelve vóór het einde van de maand niet gereed konde zijn. Ik  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. Sp Ik nam dus het befluie, om met het uitbreken van het gat in den muur allen mogelijken fpoed te maken, en, zonder dat ik hulp van buiten kreeg, de vlucht te nemen. Mogelijk was dit wel, want van mijn bed had ik een' ftrik gemaakt, dien ik aan een kanon wilde vastbinden, om mij dan zoo van den wal na beneden te laten. Over de Elve zou ik gezwommen zijn, en, daar de Saxifche grenzen maar één' mijl af waren, zoo was Ik ook gewis gelukkig ontkomen. Den aóffcen Maj wilde ik in de cafemat, die naast de mijne was , uitbreken. Maar, toen ik aan de tegelen kwam, en dezelve uitbreken wilde, vond ik ze zoo vast in elkander gevoegd, dat ik mijne vlucht tot den volgenden dag verfchuiven moest. Die dag brak reeds werkelijk aan, toen ik moede en mat ophouden moest; en, was iemand toevallig op den volgenden dag binnen gekomen, die zou het gat reeds bijna doorgegraven gevonden hebben. Schrikkelijk noodlot! dat mij in mijn gantfche leven vervolgd heeft, en mij altijd juist dan in den afgrond Hortte, wanneer ik meende alle hindernisfen te boven te zijn. De a;fte Maj was eën nieuwe ongeluksdag voor mij. Mijne gevangenis was in de Sterrenfchans ipoediger gereed geworden, dan men gedacht hadt. En juist toen de nacht aanbrak, en ik mij tot de vlucht gereed' wilde maken, hieldt een wagen voor mijnen kerker ftli* G°d! Hoe verfchrikte ik! Gij alléén weet het, hoe mij toenmaals te moede was! . i Sloten en deuren werden geopend. Gezwind verftak ik nog dijn mes als een' laatlte noodhulp aan ene geheime B 2 plaats  flO LEVENSGESCHIEDENIS VAN plaats van mijn lighaam , en juist op dat ogenblik tradt de Plaatsmajor, benevens den Major du jour, en een' Capitain in mijne gevangenis, met twee lantaarnen in de handen. Men fprak geen woord, als —— „ kleed u aan!" —— Dit gefchiedde terftond. Ik had toen nog mijna Keizerlijke uniform van het regiment van cordua. — Hier op reikte mij iemand een paar ijzeren boejen toe, met welke ik mij zeiven óverkruis aan hand en voet kluisteren moest. Toen bondt mij de Plaatsmajor met een' doek de ogen toe; men greep mij onder de armen, en bragt mij in den wagen. Nu moest men uit de citadel, de gantfche ftad door, en dan eerst weder, om na buiten na de Sterrenfchans rijden. Ik hoorde niets als het gekletter van het escorte, dat den wagen omringde; maar in de ftad merkte ik enen geweldigen toeloop van het nieuwsgierig volk, dewijl men uitgeftrojd hadt, dat ik in de Sterrenfchans onthoofd zou worden. Zeker is het ook, dat verfcheidene lieden, die mij toenmaals met toegebondene ogen door de ftad zagen rijden, overal verteld, en dat zommigen van hun zelvs gefchreven hebben, dat trenck op den 2?ften Maj na de Sterrenfchans gebragt, en dat hem aldaar de kop voor de voeten gelegd was. De officiers van het garnifoen hadden ook bevel, om dit te bevestigen, op dat niemand weten zou, waar ik gebleven was. Ik wist het, helaas! maar tot mijn geluk liet ik 'er niets van merken: en, daar men mij den mond niet toegeftopt had, ftelde ik mij aan, als of ik den dood verwachtte , en fprak met mijne leidslieden in een' toon, die hun ontroerde, en hunnen Monarch juijt niet   V. JÜ vim >Meurs inv. et dd. ~) In de verklaring van de plaat, die voor dit twede deel geplaatst is, ftaat een duim dik. Eén van beiden moet dus een' drukfeil zijn. De Schrijver zegt zelf, op. het einde van het derde deel, dat de oirfprongelijke uitgave van zijn baels B 3 vol  42 LEVENSGESCHIEDENIS VAN welks beide einden men mijne handen in twee boejen vast maakte, gelijk men in de plaat voor dit twede deel mijner levensgefchiedenis dit alles afgebeeld kan zien. De zware ijzeren halsband echter, die aldaar ook afgebeeld is, werdt mij toen nog niet aangedaan, maar eerst in het jaar 1756. Nu wenschte geen mensch mij enen goeden nacht. Alles ging in de dodelijkfte ftilte henen; en ik hoorde vier deuren na elkander met een ijzelijk geraas toeiluiten. Zoo handelen menfchen met de onfchuldigfte menfchen , wanneer menfchen, die Vorften heten, éénmaal htm gebieden, hunne broeders te mishandelen! God { Gij alléén weet het, hoe mij in zulke omftandigheden mijn hart klopte, dat rein is van euveldaden, en vrij van wroegingen 1 Hier zat ik zonder troost en hulp, alléén aan mij zeiven overgelaten, op den natten grond, in ene dikke duisternis. De ketenen fchenen mij onverdraaglijk, eer ik aan dezelve gewoon was, en ik dankte God, dat men mijn mes niet gevonden hadt, waar mede ik in het zelvde ogenblik een einde van mijn lijden maken wilde. Dit is nog een ware troost voor den eerlijken man, die ongelukkig wordt, dat hij boven de vooroordelen yan het gepeupel verheven is, en hier door kan hif het Noodlot, en Monarchen braveren. Mijne veder kan onmogelijk den lezer fchilderen, hoe tol drukfeilen le. 011 dat dit bij den lpoed, waar mede het gedrukt is, om een' nadruk voor te komen, onvermijdelijk .«as.  FREDRIK, VRIJHSER VAN DER TRENCK. 2J hoe ik dien eerften nacht in een' tweeftrijd en befluite. loosheid doorbragt, en mijn laatfte befluit uitftelde. 1 Ik zag wel in, dat dit lot mij voor genen korten tijd beftemd was , en het einde met gelatenheid af te wachten fcheen mij onmogelijk. - Daar bij had ik redenen om te twijfelen, of men zich in Weenen wel oit voor mij interesferen zou; want ik kende Weenen bij bevinding, en wist, dat die genen, welke daar mijne goederen gedeeld hadden, ontwijfelbaar alles zouden doen, wat mogelijk was, om mijne terugkomst te beletten. ■ - Met deze gedachten verliep de nacht. De dag verfcheen, maar voor mij niet in zijnen glans. Echter konde ik nu in de fchemering mijnen kerker befchouwen. De breedte van denzelven was 8, en de langte 10 voet. Nevens mij ftondt een fecreet; en in een' hoek van den muur was een' zitplaats van vier tegels op elkander gemetzeld, waar op ik kon gaan zitten, en met het hoofd tegen den muur lenen. De muur was 6 voeten dik, en in denzelven was, tegenover den ring, waar aan ik vastgefmeed was, een kundig venfter gemaakt, in de gedaante van enen halven circul, doch maar één voet hoog, en van twee voeten diameter. De opening was van binnen opwaarts gemetzeld tot aan het midden, waar een nauw traliewerk vastgemaakt was. Van daar daalde dezelve, insgelijks met ene fchuinfche helling, na buiten na de aarde af. Eu van buiten zoo wel als van binnen was dit venlter of luchtgat met digt aan elkander ftaande ijzeren Haven verzekerd. Daar nu mijne gevangenis in de gracht van den hoofdwal gebouwd was, en van achteren tegen denzeA» B 4 ven  24 LEVENSGESCHIEDENIS VAM ven aankwam ; daar dezelve van binnen 8 voeten breed, en de muur 6 voeten dik was, zoo raakte het venfter bijna aan den muur van den tweden wal; bij gevolg kon van boven af volftrekt geen licht in mijnen kerker komen, en van onderen op niets anders, als de flauwe wederfchijn van het daglicht, vooral door een zoo eng gat, het welk daarenboven nog driemaal met ijzer, namelijk met twee reien fiaven,en één traliewerk, voorzien was. Met den tijd echter werden mijne ogen zoo aan deze fehemering gewoon, dat ik een' muis kon zien lopen. Maar in den winter, wanneer de zon volftrekt niet in de gracht fcheen, had ik enen ewigen nacht. Van binnen was voor het traliewerk een glazen-ven'fier, waar van de middenfte ruit, om lucht te maken , open gedaan kon worden. Nevens mij ftondt een houten fecreet, dat alle dagen uitgedragen werdt; en een' waterkruik. In den muur las men den naam TRENCK , van rode tegels gemaakt. Onder mijne voeten lag een graffteen, onder weiken men mij na mijnen dood dacht te begraven, en waar op ook mijn naam, en een doodshoofd gegraveerd was. Mijn kerker hadt dubbele deuren, van eik<"ii bout, dat twee duim dik was. Voor denzelven was een zoort van voorportaal, met een venfter, en dit was ook met twee deuren gefloten. Dewijl nu de Monarch uitdrukkelijk bevolen hadt, dat mij volftrekt alle omgang, alle gelegenheid om met ichiktvvachteii te Ipreken, zou afgefneden worden, op «lat ik niemand metr zou kunnen verleiden, zoo moest mijn kerker ontoegankelijk gebouwd worden. De "hoofdwal oierhalven, waar ia mijn paleis piaalüe, was aan  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 4« aan beide zijden met palisfaden, die twaalf voeten hoog waren, afgefloten, en alléén de wachthebbende officier hadt den fleutel van deze vijf ie deur. Ik kon mij zeiven op gene andere wijze enige be. weging verfchaffen, dan door tegen den muur, waar aan ik vastgefmeed was op te fpringen, of het boven» lijf zoo lang te fchudden, tot dat ik warm werd. Met den tijd echter, toen ik aan de zware ketenen meer gewoon was geworden, kon ik mij ook zijdelings bewegen in ene ruimte van vier voet, doch waarbij mijne fchenen gemeenlijk iets lijden moesten, dewijl ik dezelve aan mijne ketenen bezeerde. Mijne gevangenis was in elf dagen opgepleisterd en gewit, en, zoo dra dit gedaan was, werd ik terftond ïn dezelve gebragt. Nu dagt iederéén, dat ik de vogtige uitwaasfemingen van enen nieuwen muur, in een zoo geheel befloten gat, gene 14 dagen uit zou flaan. Daarenboven zat ik bijna 6 maanden lang altijd in het water, het welk van het ijzelijk dik gewelf, juist op die plaats, waar ik zitten moest, gedurig op mij afdruppelde. Ook kan ik mijn' lezer verzekeren, dat mijn üghaam in de eerfte drie maanden volftrekt niet droog werdt: en echter bleef ik gezond. Zoo dikwijls men kwam vifiteren (en dit gefchiedde dagelijks, om den middag, na het aflosten der wacht) moest men eerst de deuren enige minuten openlaten; anders bluschte de verflikkende damp van den muur htt brandend licht in de lantaarn uit. In dezen toeftand zat ik nu daar, van vriend, hulp en troost ontbloot, waar denken mijne enigfte bezigheid bleef, en waar zich in de eerfte dagen, eer de Itandvastigheid zich wist te nestelen, en in ftaat was om mjn hart te vallenen, niets anders als fchrikkelijB 5 ke  »6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ke beelden voor mijne van fmert en woede bedwelmde zinnen fchilderden. Nok kan iemand zich in ene om» Handigheid bevinden, die meer gefchikt zij , om hem tot vertwijfeling te vervoeren, en ik weet nog heden de oirzaak niet te vinden, welke mijnen arm te rug hieldt, daar ik toch, in de daad boven alle vooroordelen verheven, noit de minfïe vrees voor voorvallen aan gene zijde van het graf gevoeld had; en daar ik ook nimmer had befloten, iemand om raad te vragen, wanneer het tijd mogt zijn, om affcheid te nemen van die zelve waereld, waar in ik opgetreden ben, zonder dat immer daar toe mijne bewilliging door iemand gevraagd is. Maar ik had éénmaal voorgenomen, het lot te braveren, alle hindernisfen dgor te worstelen, en over mijne rampen te zegepralen. Die eergierigheid, die mij de begeerte inftortte, om eens eindelijk deze zegepraal aan inij zeiven te kunnen toefchrijven , was misfchien de fierkfie drijfveer tot dit befluit, dat mij herhaalde beproevingen deedt verduren, en eindelijk tot dien trap van echten heldenmoed verhief, welken de grijze socrates zekerlijk niet roemen kon beklommen te hebben. Hij was oud ——— zijn ouderdom maakte hem on. gevoeliger ——— en hij dronk den giftbeker met onverfchilligheid. lk integendeel was in het vuur der jeugd, en het doel, waar na ik ftreevde, fcheen in al« le opzichten verre van mij verwijderd. De folteringen, welke mijne ziel en mijn lighaam thands ondergingen, waren van dien aart, dat ik met gene waarfchijnlijkbeid verwachten kon, dat mijn lighaamsgeltel dezelve lang zou verduren. Met zulke gedachten wcrftelde ik, toen het middag werdt,  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 2? werdt, en men mijn hol, voor het eerst na dat ik in het zelve gebragt was, opende. Droefheid en medelij, den waren op het gelaat van alle mijne wachters getekend. Niemand van hun fprak één woord, zelvs°niec ééns „ goeden morgen!" En hunne aannadering was fchrikbarend, dewijl 2jj met de ijzelijke grendels en floten van de deuren, waar aan zij nog niet gewoon waren, omtrent een half uur rammelden, eer de laatfle geopend was. Men droeg mijn fecreet uit, en bragt een houten flaapoank, of een' brits, benevens een' matras, en een' goede wollen deken; als ook een geheel legerbrood van 6 pond, waar bij de Plaats-major zeide; „ Op dat gij niet meer over honger zult kunnen „ klagen, zal men u zoo veel brood geven „ als gij eten wilt." Men zettede daar nog een' waterkruik bij, die on. geveer twee maten inhieldt; toen floot men de deuren toe, en het mij aan mijn lot over. God! hoe kan ik den wellust fchilderen, dien ik in het eerfte ogenblik gevoelde, daar ik, na elf maanden lang enen woedenden honger geleden te hebben, mij voor de eerfte reize zat eten konde. Geen geluk fcheen mij bij het eerfte genot volkomener dan dit, en gene molen vermaalt het hardfte koren gezwinder, dan toenmaals mijne tanden het foldatenbrood, Geen vurig minnaar, die lang geftnaeht heeft, valt gretiger in de armen Zijner bruid die hem eindelijk overgegeven wordt ; geen tijger valt met meer hitte op zijne prooj aan -d „ * * he?erfte WW op mijnen maalt^Tat-t -ld een P°os °Pjik overdacht mijne omftandigheden; ik  gg LEVENSGESCHIEDENIS VAN ik begon weder te eten; ik vond mijn lot reeds merkelijk ligter; ik vergoot tranen; brak het ene (tuk na het ander af; en, eer het nog avond was, had ik mijn brood reeds in mijn lijf. Natuur! welke ftrelende gewaarwordingen hebt gij met de voldoening van alle uwe behoevten verbonden! welken wellust kon de rijke waereldburger genieten, indien hij noit aan tafel ging, dan, na 24 of 48 uren gevast te hebben (c). Gewis, men zou gene keukenmeesters, of kostbare lekkernijen, die het gehemelte maar voor een ogenblik kittelen, behoeven , wanneer men zich den wellust van fmakelijk te eten door den honger verfchaffen wilde. Hoe (O cicero, Tusc. V, 34; » Extenuantur (ab Epicureis) „ magnificentia & fumtus epularum, quod parvo cultu natura , contenta fit. Etenim quis hoe non videt, defideriis ifta „ condiri omnia? darius in fuga, cum aquam turbidam, & " cadaveribus inquinatam bibiffet, negavit umquam fe bibiffe jacundius. Nmnquam videlicet fitiens biberat. Nee efuriens rxoLEMiEUS ederat: cui cum peragranti Aegyptura, comiti" bus non confecutis, cibarius in cafa panis datus effet, nihil „ vifum eft itto pane jucundius. socratem ferunt, cum usque ad vesperum contentius ambularet, qua;fitumqiie cfTet ex eo, ", quare id faceret: refpondiffe, fe, quo melius cenaret, op"„ fonare ambulando famem. Quid? victum Lacedasnonioruin „ in phiditlis nonne videmus? ubi cum cenaviffet tyrannus " moNYsius, negavit fe jure illo nigro, quod een* caput „ erat, deleflatum. Turn is, qui illa coxerat; minime ml" rum! condimenta enim defuerunt. Qua; tandem, inquit il" le?.. Labor in venatu, fudor, curfus ab Eurota, fames, " fitis. His enim rebus Lacedsemoniorum epula; condiuutur.  FREDRIK , VRIJHEER VA» DER TRENCK. SC} Hoe kostelijk fmaakte mij dikwijls in mijn leven een ftuk befchimmeld brood! Men neme hier van vrij de proef, en men zal mij voor lesfen danken, die hij alléén, welke dezelve bij ondervinding beproevd gevonden heeft, met bijvoeging van een opregt probatum efi geven kan. Mijne eerfte vreugde duurde echter niet lang; cn ik leerde wel dra, dat een overdreven genot, zonder matiging, afkeer baart. Mijn maag was door den langdurigen honger verzwakt; de fpijsvertering werdt hier door belemmerd; mijn gantfche lighaam zwol op; en mijne waterkruik werdt ledig; kramp, kolijk, en ten laatften dorst folterden mij met ongeloovlijke fmerten tot den volgenden dag; en reeds vervvenschte ik hun, die ik kort te voren gezegend had, om dat zij mij genoeg te eten gaven. Zoo ik geen' matras gehad had, was ik indezen nacht buiten twijfel tot wanhoop overgeflagen. Ik was echter mijne gruwzame ketenen nog niet gewoon; en de kunst, om in dezelve te liggen, had ik nog zoo niet geleerd, als ik dezelve ten laatften door tijd en gewoonte leerde. Ik kon niets anders doen, als mij op m'jn matras krommen. Deze nacht was één der ijzelijkfte nachten, die ik beleevd heb. ------- Den volgenden dag, toen men mijnen kerker opende, vondt men mij in den erbarmelijkften toeftand.' " , a Men verwonderde zich over de graagte, waar mede ik gegeten had, en boodt mij een ander brood aan. - ■ ■ Ik bedankte daar voor , dewijl ik niet dacht, dat ik weêr brood nodig zou hebben. Men liet 'er mij echter een halen; gaf mij te drinken; haalde de fchouderen op; wenschte mij geluk, dewijl ik naar alle waarfchijnlijkheid niet lang meer lijden zou; en  c,Ö LEVENSGESCHIEDENIS VAÏT en floot de deuren wederom toe, zonder te vragen, of ik ook andere hulp nodig had. Het duurde drie dagen, eer ik wederom den eerften heet broods eten konde. Onderm-fchen werdt miine anders zoo fterke en ftandvastige ziel, door de krank* te van mijn lighaam, kleinmoedig, en ik befloot tot mijnen dood. Mijne ketenen waren mij onverdragelijk, en ik kon mij met gene mogelijkheid vooiftellen, hoe ik mij aart dezelve gewennen zou, hoe ik ze op den duur zou verdragen, en mijne redding afwachten. Het was mij . bekend, dat de oorlog aanftaande was, en het fcheen mij onmogelijk, den vrede te verbeiden. De Koning hadt bevolen, mij zulke ene gevangenis te bouwen, waar bij gene fchildwachten nodig waren, op dat ik niemand zou kunnen verleiden. In één woord' alles fcheen mij in de eerfte dagen, toen ik van alle kanten door ene onweörftaanbare zwaarmoedigheid beftormd werd , even zoo onuitftaanlijk als onoverkomelijk te zijn. Ik vond duizend gronden, die mij overtuigden, dat het nu tijd was, een einde van mijn lijden te maken. En daar, gelijk ik reeds gezegd heb, niemand mij gevraagd had, of ik in de waereld wilde komen en geboren zijn, zoo dacht ik ook volkomen geregtigd te wezen, om, insgelijks zonder iemand re vragen, deze waereld te verlaten, zoo dra mijn aanzijn op dezelve mij onverdraaglijk werdt. Theologifche twistvragen wil ik hier niet beflisfen. Dié mij berispen wil, die ftelle zich in mijne plaats, op dat hij lere rigtig, en naar het eigenlijk gewigt der omftandigheden, over mij te oordelen; indien het mogelijk is in dit opzicht een billijk oordeel over mij te vel-  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 3i vellen, zonder mijn lot dadelijk te ondervinden. Ook zelvs ten tijde van mijnen voorfpoed heb ik noit den dood gevreesd, en bij gevolg fcheen hij mij in mijne toenmauge omftandigheid in de daad een' weldaad te Jtoe*.,?! ^ ged3Chten ^"^^g^cheenhet mij toe, dat langer mijn gednld uit te rekken dwaastod z0lI zijn en dat ieder ogenblik , dat ik nog beflutebos wachtte,.ene lage vrees verriedt. Echter wilde ik de eerfte opwellingen ener vertwijfelde fmact nog op alle mogelijke wijzen onderdrukken; en aan m «e ven tijd laten, om alle gronden voor en tegen n koelen bloede te overwegen: ik befioot dus, nog acht dagen te wachten, en op den vierden Julij, zonder verder uitftel, mijnen dood te kiezen In dien tusfchentijd dacht ik op alle mogelijke middeu fchen ïr.ZdVen Uitmii«en ke*er te verlosfen, of te b!aze„. ^ Wachters ^en adem niï Reeds den volgenden dag werd ik h» ^ *r vier deuren van mijnen Lkefgewaa t S van hout waren; en ik kreeg dus den inval, ^1^ mijn mes, dat ik uit de citadel gelukkig her?vaa^ overgebragt had, de floten uit te mijden, en daTve, der m,JUe reddi„g te beproeven. Indien'er dan Jeen 'i™\7ZohaVTde ik g£lukki^ Uit *** boe»~i " h£t bl°ed mi'i daar door tusfchen de -gels uitz, pelde. Maar de Mi hand kond £ «* uit krijgen. Ik nam dus enige (tukken van d! tich-  32 LEVENSGESCHIEDENIS VAtf ticheidenen, die mijne zitplaats uitmaakten, en die ik losgeflagen had, en vijlde met dezelve de fpijkers af, waarmede de boej.-m van mijne linke hand vastgeklonken waren. Dewijl de ftnit dit gedeelte van zijn werk enigzins achteloos verrigt hadt, gelukte het mij, dat dezelve fpoedig los gingen, en ik dus ook deze hand bevrijden kon. De ring, die om mijn lijf zat, was maar, door middel van een' haak, aan een' ketting, en deze aaa een' ijzeren ftaaf vast gemaakt. Ik zettede dus mijne voeten tegen den muur, en deed zoo veel kracht, dat ik den haak verboog, en dus losmaakte. De voornaamfte keten bleef mij nu nog over, die namelijk, welke tusfchen den muur en mijne voeten was. Ik'draajde dezelve over elkander; krachten hadt de Natuur mij gegeven; ik fprong dus met geweld van den muur af, en daar door fprongen op éénmaal twee fchakels aan ftukken. Daar ik dus van ketenen vrij was, achtte ik mij reeds gelukkig. Ik kroop na de deur, zocht in den donker de punten der doorgeflagene fpijkers, rondom het Hot, dat van buiten vast gemaakt was , en bevond , dat ik niet eens een groot (luk hout uit te fntjden had, om dezelve te openen ; terftond nam ik mijn mes bij de hand, en fneed aan het benedenst gedeelte van de deur, een klein gat door en door; ik bevond, dat de eiken planken maar één' duim dik waren, en dat 'er bij gevolg mogelijk .eid was, om alle ver de deuren in één' dag te openen. Vol van hoop ijlde ik nu na mijne ketenen en boejen, om dezelve wederom aan te leggen; maar, o God! welke zwarigheden had ik hier te overwinnen! De fchakels , die aan ftukken gefprongen waren, vond  FREDRIK , VRIJHEER VA» DER TRENCK* 33 vond ik, na lang te vergeefsch rondgetast te hebben, en wierp ze in het fecreet. Het was mijn geluk, dat men mijne ketenen tot dien dag toe niet gevifiteerd hadt, en zelvs tot aan den dag der onderneming toe niet vifiteerde, om dat men niet vermoeden kon, dat 'er enige mogelijkheid was, om dezelve los te maken. Ik bond dus met een (tuk van mijn' hairband de ketting maar wederom zamen. Maar,toen de regte hand wederom in de boejen gedoken zou worden, bevond ik, dat dit volftrekt onmogelijk was, wat ik ook deed, dewijl zij door het geweld, waar mede ik haar uit dezelve getrokken had, zeer fterk gezwollen was. Den gantfchen nacht door vijlde ik dus aan de nagelen, waar mede deze boejert vastgeklonken waren, doch dezelve waren zoo fterk gefmeed, dat ook deze arbeid geheel te vergeefsch was. De middag, de tij1 waar op men gewoon was mijnen kerker te villeren, was aanftaande; en het gevaar was dus dringend, lk herhaalde mijne pogingen, om mijne hand in de boejen in te dwingen, dat mij eindelijk, na het doorftaan van de ijzelijklle pijnen, gelukte, en men vondt bij de vifbatie alles in orde. Ondertusfchen was het mij onmogelijk de gevilde hand op die wijze wederom los te maken. Echter was den 4den Julij na de vifitatie de deur nauwlijks gefloten, of ik had ook de handen reeds uit de boejen, en alle mijne ketenen gelukkig afgeiegd. Terftond greep ik mijn mes, en begon mijnen Herculifchen arbeid aan de deuren. In minder dan een uur was de eerfte open, dewijl zij binnenwaarts openging, en de ijzeren dwarsboom benevens het Hot van buiten hangen bleef. iVlair, o God! Hoe zwaar viel m j tiec ore*.en van II. brei,. C de  kft EeV e N S g e s c h f erb fe* i s v a'ft de twede! TréVilot was'wel dra tbrfdbm 'lósgefned Rlen zie de plaat voor dit twede deel.  I'REGRIK, VtUjUKÏR Y/iN Ö£R TRENCfC» AR den, bedekte mijn lijf; een paar wollen foldatenkousfen , en een paar pantoffels dienden voor de voeten. De hembden waren insgelijks van foldateriljnnen. •—— Wanneer ik mij nu in deze , in de daad afzichüge, rasphuisboeven kleding belchouwJe , ia welke ik, in ketenen aan den muur gefmeed, te vergeefsch na regt en medelijden fmachtte ; wanneer ik, bij de geftrengÖe beproeving yan mijn hart en ge weten, gene de minde euveldaad in mij vond, waar door ik immer dergelijke mishandeling verdiend zou hebb£0; wanneer jk dan teveus aan het fchitterend geluk te rug dacht, dat ik weleer in Berlin en Moscow genoot; wanneer de gantfche last en het fmadelijke van mijnen tegenwoordigen toeftand mij in een zoort van billijke zwaarmoedigheid dompelde, welke zeiys den echtften Wijsgeer, die anders heldhaftig zijne ongelukken verduurde , zomtijds tot werkeloosheid , of wanhoop , of razernij brengen kan: dan gevoelde ik waarlijk dat, wat hij alleen zich vjlkomen kan voorftellen, maar niet fchilderen, die in mijn geval geweest is, en, even als ik, tegen ftormen van het .noodlot gekampt heeft. Maar zeker is het, dat alleen de trotschheid, de eigenlievde , of liever het onbegrensd vertrouwen op de regtvaardigheid mijner zaak , op mijne vaardigheid in het nemen mijner b.eiluit.en, op de fterkte van mijnen werkzamen geest, en op mijn vindingrijk vernuft, in ftaat geweest gijn, om mij in het vervolg bij hef leven te behouden. D.e zware iighaamsarbeid, de ingefpan. nenheid van mijne ziel, die zich altijd met nieuwe ontwerpen bezig hieldt, om door mijn eigen vermogen piijqe vrijheid te verkrijgen, bewaarde tevens mijne gezondheid. Wie zal het geloven, dat iemand, die zoo  44 LEVENSGESCHIEDENIS VAM gekluisterd is, zich zeiven nog dagelijks beweging verfchaffen kan ? En echter vond ik daar toe een middel. Ik fchuddede namelijk het bovenlijf, en fprong met de voeten in de hoogte , tot dat mij het zweet van het hoofd afliep. Hier door moede geworden zijnde, fliep ik gerust : en dikwijls is mij de gedagte ingevallen; „ hoe menig Generaal, die thands de ongemakken der „ lucht in het veld uitftaan moet, zon wel wenfchen ,, in mijne plaats te zijn! Hoe velen van hun, die mij „ in den kerker Hortten , zouden nu wel verlangen, „ met een zoo gerust geweten te kunnen flappn! Hoe „ veel gelukkiger ben ik, dan zij, die door jichtpijnen „ of den fteen jaren lang in het ziekbed gefolterd wor,, den! Hoe veel vergenoegder kan ik mijnen toeftand, ,, met een hart , dat mij niets verwijt, overdenken, „ dan de booswigt, wien de geregtigheid tot zijne „ ketenen veroordeelde, en wiens inwendige rigter hem „ troost, kalmte, hoop ontzegt, en het medelijden „ van regtfchapene menfchen onwaardig keurt!" Men zal in het vervolg dezer gefchiedenis lezen, dat ik dikwijls veel goud in de muren mijner gevangenis heimelijk verborgen had, en dat ik gaarne zomtijds 100 ducaten voor een ftukjen brood gegeven zou hebben — dat ik dus in de daad geld had, maar 'er geen gebruik van maken konde. Was ik in dit geval niet met enen gierigaart te vergelijken , die bij zijne volle koffers verfmacht, en volftrekt gene vreugde in weldoen zoekt ? Ik kon toch in mijnen kerker bij mijn verborgen geld even zoo trotsch, zoo nijdig, zoo fpijtig lachen, als de dienaar van den Mammon, die bij zijne ducaten angftig zweet; en nog meer dan deze, want ik was voor rovers beveiligd. Ifl  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 45 In de daad vond ik in mijnen toeftand vele gelijkheid met enen zoodanigen geldnar. Want ik had dikwijls 400 louis d'or in mijne muren begraven, en kon toch daar voor geen ftukjen brood kopen, om mijnen woedenden honger te ftillen. Vergeleek ik mij nu in mijne gedachten met hem , die zijne fchatten noch voor zich zeiven genieten, noch aan anderen mededelen wil, dan was ik een gelukkig gierigaart, die dikwijls jaren lang niet uit zijne kamer gaat, en zijne vreugde in geldtellen vindt. Was immer hoogmoed mijn zwak geweest, dan be. hoevde ik mij maar voor te ftellen , dat ik een oud Veldmaarfchalk Was , wien het voeteuvel aan zijn bed geboejd hieldt, en die twee grenadiers, die voor zijne deur als fchildvvachten ftonden, telkens „IVerda?" hoorde roepen. Mij wedervoer zelvs nog meer eer, want in het laatfte jaar had ik 'er vier, die mij bewaakten. De eerzucht kon mij toch ook kittelen, wanneer ik mij inbeeldde , dat zeer veel aan mij gelegen moest zijn, dewijl men mij zoo nauwkeurig , zoo zorgvuldig bewaakte, en zoo zeker poogde vast te houden. Kwelde mij begeerlijkheid en lievde, dan verheften zich zomwijlen mijne hartstochten tot razernij ; maar eindelijk zegepraalde toch het verftand. Ik fmaakte de vreugde , die ik te voren genoten had , in mijne gedachten weder ; koos naar mijn believen éne van de rollen, die ik te voren gefpeeld had, om dezelve door middel mijner verbeeldingskracht te herhalen, en bevredigde aldus de natuur. Dan fluimerde ik zomtijds, bij de zoete voorfteliing van een geluk, dat ik misfchien in het toekomende nog te hopen had, in, en droomde «ian zomtijds in den kerker even zoo wellustig, als de Turk  4<5 LEVfeKSGlïSeiïtEOEKIS VAST Tlffk in zijn Serail, wakende droomt van zijne hemelfche fchoonheden (e\ Buiten twijfel dacht ik ook in mijne ketenen alrli.i groótfcher en edeler ; buiten twijfel kende ik oflk de nietigheid der aardfche geluksgoederen grondiger dan zij, die mij in deze ketenen klonken, die mij bewaakten. Vrijer was ik ook in mijn geweten, dan velen, die met ene lage ziel de ketenen der flavernij aan het Hof dragen, en die dagelijks zitteren moeten, om dat te verliezen , dat zij zonder verdienften, en alléén door arglistigheid hebben weten te verkrijgen. Ook de bezitters van mijne Sclavonifche goederen, welke mij door hun op ene listige wijze ontroovd ziln geworden , en welke zij zeker nog tot hunne fchanda genieten, hebben misfchien niet zoo gerust van mijn zilveren Servies gegeten , als ik mijn legerbrood gebruikte. De mensch , die heeft leren denken en onderfcheiden , kan echter , in alle gevallen van het tegen hem woedend noodlot , nog troost en verkwikking in zich Zeiven vinden ; wanneer hij bij het nauwkeurigst onderzoek ontdekt en erkent, dat zij, welke de gelukkigflen fchijnen te zijn , het of op het minfee zijn, of hun geluk noch weien te erkennen , noch te genieten. Geen (e) De maagden van het Paradijs namelijk, wier gezelfchap volgens den Koran een voorname wellust voor de Mufulraannen in het toekomend leven wezen zal , fchoon muhammed waarfchijnlijk door deze en andere beloften van zinnelijke vermaken verhevener genoegens verflondt. Zie onder anderen over deze maagden, g. sale Verh, over de Historie der Ara bieren, bl, 035. e'arvieux over de Zeden en gewoor.tens der Arabieren, bl. 372.  FRfcDRIK, VRIJHEER VAN OER T'RE'NCK. % Geen kwaad is in de daad zoo gróót , als het "bij den 'eerften aanblik zich aan het eerst in beweging gebragt 'gevoel van 'den lijder vertoont; en ik zeg in mijne gèdigten, uit eigene 'ondervinding, niet zonder grond; Daanfteekt nog heil in 't knagendst leed, 'Ais men het maar te vinden weet. 'Gelukkig hij, die, gelijk als ik, harde beproevingen van het noodlot verdragen heeft, en nog als een leermeéifer voor zijne verdrukte medebroeders te vooffchijn treden kan! Jongeling'! Gij die de voortduring van uw geluk ontwijfelbaar verwacht, lees mijne gefchiedenis met opmerkzaam'heid en toepasfing , wanneer ik misfchien reeds in 'het graf 'ligge'! Lees dezelve met gevoeligheid, en zegen dan mijne asch, zoo dikwijls gij in lotgevallen , die u misfchien nog 'boven 'het 'hoofd 'hangen, goede 'lesfen uit mijne fchrivten getrokken zult hebben. Vaders! die gij dit lezen zult! zegt aan uwe kinderen, dat ik in mijne bloejcnde jeugd, even zoo weinig als zij, de 'mogelijkheid van zoodanig een lot geloovde, als mij in de daad getroffen, en tot heden toe vervolgd heeft. Ik was deugdzaam, eergierig, werd volgens edele grondftellingen opgevoed , arbeidde met al het vuur der jeugd en enen altijd ingefpannen' ijver, om altijd wijzer en beter dan andere menfchen te worden. Ik bedreef noit ene euveldaad; was een menfchenvriend; heb in mijn gantfche leven niemand, ook zelvs geen meisjen, bedrogen; diende mijn Vaderland, en, toen ik buiten hetzelve verdreven was, iederen Staat, waar ik brood vond , getrouw; ben in mijn gantfche' leven , 1 noit  48 LEVENSGESCHIEDENIS VAN noit dronken geweest; was geen fpeler, geen nachtloi per, geen ledigganger: en echter geraakte ik door nijd, en door magtfpreuken van Vorsten, in omftandigheden , in welke maar alleen een misdadiger, een booswigt, hadt moeten zuchten. Broeders! vliedt die oorden, waar de wetgever zich boven de wetten verheft , en waar waarheidslievde en deugd als misdaden geftraft kunnen worden! En, kunt gü dezelve niet ontvlieden , kunt gij niet naar uwen ftnaak, niet naar de uitfpraken van uw verftand kiezen, zoekt dan in zulke landen zoo onbekend te blijven , als mogelijk is. Streevt aldaar nimmer na goedkeuring, noch voorrang, noch ereposten; anders wordt gij, zoo dra men uwe bekwaamheid en verdienden bemerkt , ook ontwijfelbaar, even als ik , het flagtoffer der laster , en der dag en brood-dieven; men maakt u verdagt; dan volgen magtfpreuken; en de reinde onfchuld zal noch fchild noch wapen tegen boze menfchen vinden , die magt hebben om te benadelen , of die door laag kruipen de gunst der Vorsten hebben weten te verkrijgen. Grijzaarts ! Gij , die denken zult, dat gij hier een' Roman leest! Mijn hoofd is ook reeds grijs, terwijl ik dit fchrijf. Leest mij , zonder de waereld daarom te verachten, om dat zij jegens mij ondankbaar gehandeld heeft, lk heb ook nog goede menfchen gevonden, die mij in mijne ongelukken bijgeftaan hebben. Maar allerminst vond ik hun daar , waar ik beloning verdiend had. Ulieden wensch ik , dat gij uit mijne fchrivten moogt leren edel denken, en even zoo gerust fterven, als ik mijne ziele, mijne van euveldaden zuivere ziele uitblazen, en voor den Rigter van alle mijne vervolgers verfchjnen zal! lkfchouwt den dood als enen overgang van  ÏRJEDR.IX , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 49 van beweging tot rusr. De waereld heeft weinige bekoorlijkheden voor hem, die menfchen zoo heeft leren kennen , als ik ! Maar mort niet tegen de Voorzienigheid ; zij bragt mij , dóór de ftormen , in ene veilige haven; door rampen, tot de kennis vanmijzelven; en, door onderdrukkingen die mij aangedaan werden, voerde zij mij op tot de verhevenfte gevoelens. Alléén hij kan met onverfchilligheid zijn einde te gemoet treden, die redenen heeft, om met een innerlijk genoegen te gevoelen , dat hij hier éénmaal aanwezig was. Mijne levensraderen zijn niet gebroken in de mistputten van de waereld; zij voerden mij in de verlichte flreken van doorzicht en verftand ; maar nu omringt ene ondoordringbare nevel mijn oog, hoe zeer ook aan beschouwingen en onderzoekingen gewoon. Ik zag duidelijker, dan ik zien moest; maar thands, terwijl mijn werktuiglijk lighaam afflijt, wordt ook het oog mijner ziele door de zwarte (laar beneveld. Ik ben het zien moede; en benijde hun in de daad niet, die blind geboren worden, of, tot aan hun graf toe, vrijwillig kortziende blijven. Hoe dikwijls vroeg men mij; „ wat hebt ,» g'j gezien?" • En , wanneer ik dan de waar¬ heid zeide, dan fpotteden onkundigen met mij, als of ik een leugenaar was , en zij, die niet gezien wilden zijn , vervolgden mij als een zonderling en vermetel mensch. Grijzaarts! ulieden zeg ik echter nog —-— Leert aan uwe naneven den middenweg te betreden; en zege Biet GELLERT — , . Niets doet voor Joost mij fchromen, Die komt vast door zijn' domheid voort. II. DEst. D Be-  Jo levensgeschiedenis van Befchouwt onze rijke, onze zoogenaamde grote luiden , en onderzoekt , waar door zij rijk en groot geworden zijn.; en leert dan eerst aan uwe opvoedelingen, welken weg zij tot het waar geluk te kiezen hebben, wanneer gij zelve eerst zult weten te bepalen, waar in eigenlijk het waar geluk op aarde beftaat. En' dit kunt gijlieden in het vijfde Deel mijner Schrivten lezen, werwaarts ik hun allen verwijze, die begeren te verftaan, wat ik hier zeggen wil. Helden .' leest mijnen Macedonifchen Held, in het zesde deel mijner Schrivten , en fchaamt u, wanneetgij aldaar waarheden, die u treffen, opengelegd vindt' Monarchen! Gij, die in uwe uitgeftrekte Staten niet alles zien kunt, en zomwijlen ook vreemde ogen moet gebruiken ! -Ziet, 'dat zelvs de waarlijk wijze Koning van Pruisfen, fredrik de enice, door aan lasteraars gehoor te geven,door alléén op waarfchijnlijkheden zijn oordeel te gronden , tot de gruwelijkile magtfpreuken vervoerd kon worden. Het is beter duizend schuldigen vrijtespre- ken , dan een' enigen onschuldigen te verdoemen. Zoo dacht Ttym ff). En het is oneindig beter, (ƒ) EUTRopius breviar. vii. 21. „ titüs tant» „ civiïitatis in imperia fuit, ut nullum omnino puniret: „ conviclos adverfum fefe conjurationis ita dimiferit, ut in „ tadem familiaritate , qua ante* , habueritr suetonius 111 Tito, cap, 9, „ Pontificatum maximum idio fe profesfus „ accipere, ut puras fervarct manus, fidetn praftitit: nee „ autïor posthac cujusquam necis, nee confeius: quamvis in„ terdum ulciscendi causfa non deësfet, fed periturum fe po» tuis , quam perditurum , adjurans. Ditos patricii generis •»ff ji con-  fredrik, vrijheer VAK der trenck. 51 -ter, en in dit leven , en bij* de nakomelingfchap, een titus te heten , dan een alexander , die zich met het bloed van cutus bezoedelt, en gantsch Afië zitteren doet Qg). Duit- „ conviclos in adfeiïatlone Impcrii, nihil amplius, quam ut „ deftftcrent, monuit, docens, Principatum fato dari: fi quid „ praterca defiderarent, promittens fe tributurum: & conti fefiim quidem ad alterius matrem , qua procul aberat, ,, curfores fuos mi fit, qui anxite falvum filium nunciarent. Ceterum ipfos non folum familiari cana adhibuit, fed infequcnti die gladiatorum fpeilaculo circa fe ex induftrid „ col/ecatis, oblata fibi ferramenta pugnantium infpicienda 55 porrexit. Add. aurelius victor, in Epit. cap. ai. CgO clitus, de zoon van Da opis, hadt reeds onder philippus gediend, en zich een* grooten roem verworven. Hij was één van de oudfte Veldheren van alexander, die hem ontelbare dienden bewezen, en zelvs in enen veldflag tegen de Perfe», bij de rivier Granicus, het leven v?n den Vorst beveiligd hadt. Wanneer deze eens :.met andere Veldheren en hovelingen, op enen oiienr.naltijd 'tegenwoordig was, welke door alexander gegeven werdt, en aldaar door hooffche vleiers, of, gelijk anderen zeggen , door den Koning zeiven;, de daden der oude Helden hoorde verdonkeren, en in het bijzonder de dapper, beid en krijgsbedrijven van alexander boven die van zijnen vader pkilïppcs , en van zijne Veldheren en foldaten hoorde verheffen, verdedigde hij de eer van zijnen overledenen Vorst en van zijne legerbenden , en voegde 'er bij , dat men ten onregte de eer der triumphen van alexander, die hij voor .het grootfte gedeelte aan de dapperheid der Macedoniè'rs verfchuldigd' was, alléén aan den heldenmoed van den Vorst toefchreef, die zelvs reeds lang zijn aanwezen gedervd zou hebben , indien de vuist van clttus hem niet beveiligd hadt. D 2 alex6h-  5* LEVENSGESCHIEDENIS VAW Duitfche Recenrenten! oefent nu uwe beiihuC'it aan mijne Levensgefchiedenis. Genoeg! De waarheid is in dezelve overal onbewimpeld ter neder gefield. Bewim- pe- alexaïïder, wiens onmatige eerzucht deze vrije taal onmogelijk duiden kon , ontftak hier over in woede, en doorboorde zijnen ouden Vriend en weldoener mee een' fpiets. Vid. arhun. de Exped. aIex. Lib. IV, cap. 8, p. m. 160 & feqq. «jet. de rebus alex. m. Lib. VIII, tap. I. Hoe on¬ bepaald moet de heersehzucht geweest zijn van een' man, die, na dat hij geheel Afië voor zijne overwinnende wapenen hadt doen beven, en, na dat de gezanten van alle toen be« kende volken, behalven die der Romeinen, tot hem gekomen waren, om den vrede te fmeken, hete tranen fchreide, niet om de millioenen zijner natuurgenoten, die hij in de diepfte elenden hadt nedergeftort, maar om dat 'er niet nog ene waereld was, in welke hij zijne overwinningen en verwoestingen uit kon breiden! En zulk een man wordt de crote genaamd ! —— Men vindt hieromtrent fchone trekken bij juvenalis, Sat. x, vs. 168, & feqq. en bij zijnen getrouwe» navolger boileau, Sar. VIII, vs. 102. & fuiv. Maar voor»! heb ik de volgende plaats van seneca uitmuntend gevonden: Na dat hij gezegd hadt, dat alexander trotsch genoeg was, om zich zeiven met hercules gelijk te (lellen, gaat hij aldus voort; „ Ouid fimile (hercüli) habebat vefanus adolescens, „ cui pro virtute erat felix temeritas ? hercules nihil fibi „ vicit: orbem terrarum tran/tvit, non concupiscendo, ftd „ vindicando. Quid vinceret malorum hoftis, bonorum vin„ dex, terrarum marisque pacator? At hic a pueritid la. „ tro, gentiumque vast at or ; tam hostium pernicies, quam „ amicorum; qui fummum bomim duceret, terrori esfe cunc„ tis mort alt bus; oblitus, non ferocijfma tantum, fed igna„ vijjima quoque timeri, ob virus na htm: de benef. I, 13,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 53 pelen heb ik noit geleerd ; en duizend nog levende getuigen zullen de waarheid mijner verhalen bevestigen. Mijn zinnebeeld , niet alleen in den kerker, maar ook na mijne bevrijding , was een Uil in den Nacht, wanneer de andere vogelen flapen; met dit bijfchrift: Gfst'ren fcheen ik wel gefchapen, Tot een' fpot van mijn gedacht; Maar, nu de and're vogels flapen, Zie ik, hoe verkeerd ik dacht. Mensch! leer van mishandelde Uilen, Hoe gij, als de Laster woedt, Haat en Nijd rondom u huilen, Al dat tuig verachten moet. Laster zal niet ewig duren, Eerlang breekt de pijl der Nijd, Haat woedt nog maar weinig' uren, AHes duurt maar voor een' tijd. Dat geen ramp uw' moed doe zwichten ; Eindelijk komt ook uw nacht: Laat den Uil u onderrigten, Hoe hij over dwazen lacht! Nog één van mijne zinnebeelden zal ik hier bijvoegen , dewijl het eigenlijk hier toe behoort; D 3 Geea  J4 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Geen Tijger'zal na laram'ren gieren, Als honger hem nier razen doet: De Hond is nimmer zat van bloed, En bijt uit weilust zwakker' dieren. Waar een Defpoot het Land regeert, Daar bijten Menfchen a!s de Honden; En 't Volk, door fiaven overheerd, Dient den Tyran met leége monden. Daar wordt het edel Hert vermoord, Met allen, die na vrijheid ftreven ; Maar de Ezel leeft daar ongeftoord, En heefc niet voor den Hond te bsven. Hij heet aldaar de grootfre Man, Die zijne broeders trotsch kan plagen. Wee hem! wien zulke Honden jagen, En die niet met hun Ëéii'en kan. Uit het derde Deel-mijner Schrivten moet ik, bij gelegenhe/id van dezen zedekundigen uitflap, nog de volgende regels hier herhalen, die mijne troostgronden in den kerker fchilderen: In dit treurhol vastgeklonken, Mis ik echter Licht noch Vreugd; Licht en Vreugd woont in fpelonken, Als 'er Wijsheid woont en Deugd. —' ■ Als  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 55 Ais de Nijd met bitfe tanden , Aan mijn" naam en daden knaagt; Lievde of Eerzucht in mij branden; Blijvt mijn hart toch onverzaagd. Eerlang zal mijne onfchuld blijken , Die den fnoodflen laster tart; 't Vonnis, dat tyrannen flrijken, Maakt mijn' boezem blank noch zwart. Dikwerf worden reine handen In het ramm'lend ftaal geboejd; Kiemand wordt een fcheltn door banden, Als zijn hart geen onregt broejt. Die voor 't Vaderland zijn leven Afflooft, wordt met fmaad beloond; Daar de fchurk, door list verheven, Dartel in paleizen woont. Die in onfpoed edel denken, ïn den kerker lachen kan, Blijvt, hoe men zijn regt mag krenken, In zich zelv' een achtbaar man. Der verdiensten billijk loon Daalt niet van der Vorsten throon. Genoeg hier van! Ik vat den draad van mijn verhaal wederom op, en zeg, dat ik nu, na het mislukken van deze onderneming om te vluchten, en na de in de daad wonderbare bewaring van mijn leven, eerst D 4 gron-  56 levensgeschiedenis van grondig begon te moraliferen; en, hoe dieper ik nadacht, des te meer troostgronden vond ik in mij zelven, des te meer aanmoediging, om ftandvastig mijn Jijden te verdragen, en gunftiger' gelegenheid tot mijne redding af te wachten. Mijn eerlijke grenadier gefhardt badt mij met nieuwe hoop bezield. Ik hield mij echter bezig, met op nieuwe ontwerpen te peinzen, om mij door mijne eigene kracht te redden. Men hadt mij, om mij nauwkeuriger gade te (laan, enen fchildwacht voor de deur geplaatst; en hier toe werden altijd de zoogenaamde vertrouwden, dat is, de gehuwde landskinderen, verkoren; maar die ik, gelijk het vervolg mijner Gefchie. denis bewijzen zal, gemakkelijker en beter overhalen kon, om mij bij te Haan, dan vreemde vluchtelingen. Want de Pommeraan (AJ is braaf en goedwillig; bijgevolg ligt tot medelijden te bewegen, en daar heen te lokken, waar men hem hebben wil. Ondertusfchen begon ik mij aan mijne, in den beginne onverdraaglijke, ketens allengskens te gewennen. Ik leerde mijne lange hairen uitkemmen, en zelvs op" het laatst mijn hair met de éne hand opbinden. Mijn baard, die niet gefchoren werdt, hadt mij reeds in zoo langen tijd ene afzichtige gedaante gegeven. Ik begon deij- (h) Bij de vertaling van deze plaats erinnerde ik mij de uitmuntende befchrijving, welke de Heer hermes van het eerwaardig character der echte Pommeranen geeft, in ene uitvoerige aantekening op Sophia's reize van Memel naar Saxen, ï. Deel, bl. 458 en verv. De lezer, welke dat voortreflijk boek bezit, zal zich zijne moejte niet beklagen, wanneer hij die befchrijving herlezen, en met het gedrag van den braven gefhardt jegens onzen Schrijver vergeleken zal hebben.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. JJr denzelven uit te plukken. Ik leed hier bij' zware pij. nen, bijzonder rondom den mond. Maar ook hier aan werd ik gewoon, en ftelde het in de volgende jaren alle 6 weken of 2 maanden in het werk, dewijl de met den wortel uitgetrokkene hairen ten minden een' maand nodig hadden, eer zij op nieuw wederom voortkiemden, en even zoo lang, eer men ze wederom met de nagelen uitrukken kon. Ongedierte heeft mij noit gekweld; de grote vochtiehei i van den muur moet de oirzaak geweest zijn, dat hetzelve in mijnen kerker niet bedaan kon. Ge. zwollen was ik ook niet, dewijl ik mij, gelijk boven reeds gemeld is, beweging wist te verfchafFen. Alléén de ewigdurende fchemering was mij onverdraaglijk. Voor het overige had ik te voren veel gelezen en geleerd, ook reeds veel in de waereld gezien en ondervonden; bij gevolg vond ik altijd dof, om mijne gedachten van zwaarmoedige onderwerpen te verwijderen ; en alle dukken, welke bij geval ftof voor mijne overdenkingen opleverden, dacht ik in alle derzelver betrekkingen en uitgebreidheid even zoo diepzinnig door, als of ik dezelve in een boek gelezen, of op het papier ter neder gefchreven had. De oefening verderkte ten laatden mijn denkvermogen zoo zeer, dat ik gehele Redevoeringen, Fabelen, Gedichten, en Satyren componeerde, met luide dem voor mij zeiven herhaalde , en te gelijk ook zoo volledig in mijn geheugen inprentte, dat ik, na het bekomen mijner vrijheid, in daat was, van de vruchten van dezen mijnen kunstijver omtrent twee delen vol uit mijn hoofd ter neder te fchrijven. Door deze gewoonte, om met het hoofd te arbeiden, daar ik pen noch papier bezat, vervlogen de daD 5 gen  5§ LEVENSGESCHIEDENIS VAN gen mijner rampfpoeden als ogenblikken. En het vervolg van mijn verhaal zal aantonen, hoe eigenlijk deze arbeid mij zelvs in den kerker achting en vrienden, door den tijd ook het verlof om op papier te fchrijven , en licht te gebruiken, en eindelijk zelvs mijne vrijheid verworven heeft. Dit alles heb ik aan de Wetenfchappen te danken, die ik in mijne jeugd door aanhoudende vlijt heb aangeleerd. Ik raad dus allen mijnen lezeren getrouw , dat zij hunnen tijd even zoo hefteden, als ik gedaan heb. Rijkdommen, ereposten, geluksgoederen kan ieder Monarch zelvs aan de onwaardigfte en alleronbekwaamfte menfchen geven, en ook wederom willekeurig afnemen, en hun tot hun vorig niet doen wederkeren: Maar de zaamveréénde magt van alle Vorften kan geen' fierveling geleerd of braaf maken ; en even zoo min ook geleerdheid of braafheid ontnemen aan hun , die dezelve bezitten. Hoe fchoon heeft het dierhalven de Voorzienigheid verordend, dat alles, wat wij ons zeiven geven kunnen, Deugd, Wetenfchappen, en Arbeidzaamheid ewig ons eigendom blijven, het welk door de wreedfte lotgevallen , door het veréénd vermogen der gantfche waereld noch verminderd, noch aan ons ontroovd kan worden: dat integendeel alles, wat anderen aan ons geven kunnen, of wat men , door hunne zwakheden te vleien, van hun weet te verkrijgen, ook maar een jjdel droomgebouw is , het welk door het geringde toeval vernield wordt, en uit onze ogen verdwijnt (i\ Het (0 cicero Parad. VI. 3; „ Si iffi callidi rerum seftitnatores „ pra-  fredrik, vrijheer VAN DER trenck. jg£ Het Alvermogen wn den op mij vergramden fredrik, dat gantfche legioenen floeg, en heirlegers vernietigde, kon mij in den kerker, in mijne knellende boejen, noch mijne eer, noch mijne kalmte, noch mijne grootmoedigheid, noch mijne ftandvastigheid verzwakken. Door de regtvaardigheid mijner zaak ondersteund, braveerde ik zijn geweld; in mij zeiven vond ik wapenen genoeg, om hem wederftand te bieden; in het eind heb ik gezegepraald; en tegenwoordig verfchijn ik, voor het oog ener billijk oordelende wae. reld, ais een martelaar der deugd, als een roemwaar. dig voorbeeld ter navolging, als een mishandeld eerlijk man, met een opgeheven voorhoofd, dat Vorsten en lasteraars befchaamt. Zij, die mij onderdrukten, rotten reeds in het graf, waar in zij met fchande zijn nedergedaald; en zij, die mij in Weenen arm maakten, of mijne rigters waren, finachten in tuchthuizen, zoo als krüsel en zetto (a*_), of bedelen brood, gelijk gravenitz en doo (/). De rijke bezitters van mijne goederen zijn ook zoo gelukkig niet als ik, en moeten daar met fchaamte en verwarring de ogen nederflaan, waar ik, of mijne arm gemaakte kinderen, met uitfrekende achting en eer binnen treden, en waar wij ons, uit hoofde van het on. „ prata & areas quatdam magno jeflimant, quod ei generi pos„ feffionum minime quafi noceri poteft: quartti eft «ffimanda ,, virtus, qua; nee eripi, nee furripi poteft uniquam: neque nau-1 ,5 fragio, neque incendio amittitur: nee tempeftatum nee tem„ porum perturbatione mutatur?" _(*) Zie I. Deel, bi. 215. '(./) Zie I. Deel, bl. 66.  5o LEVENSGESCHIEDENIS VAM regt, dat zij ons aangedaan hebben, door ieder eerlijk man zien betreuren. Lustig dierhalven aan den arbeid , Jongelingen! want zonder arbeid kan niemand zich fchatten zamelen, die hem niet ontroovd kunnen worden: lustig, zeg ik, aan den arbeid, die zijne beloning in zich zeiven vindt 1 En, wanneer dan ftorraen van het noodlot rondom u loejen, volgt dan mijn voorbeeld; leert van mij, in uw ongeluk te lachen ; en zoekt, wanneer gij zelf nog gene ondervinding hebt, zoo veel als mogelijk is , door dat geen wat ik ondervonden heb, wijs, braaf, en ten minden in uwen ouderdom gelukkig te worden. Voor het overige kan ik, met overtuiging van mijn geweten, iederen lezer verzekeren, dat mij zelvs in den kerker de jaren als dagen vervlogen. Alleen zomtijds, wanneer het verlangen na het genot der fchone waereld ontwaakte; wanneer de natuurlijke neiging tot de edele vrij ïeid mij aandreef; wanneer mijn i eerzucht, bij de befchouwing mijner fmadelijke ketenen , zich verhefte; wanneer ik den triumph mijner vijanden, en den welvaart van de bezitters mijner goederen zag; of wanneer een aanflag om te vluchten mislukt was —— dan had ik ogenblikken, waar in ik bijna tot razernij en vertwijfeling vervoerd werd; dan voelde ik den gantfchen last van mijnen toeftand. Wanneer ik mij zelven befchouwde als weerloos, en zonder befchermers; wanneer ik ondervond, dat die zelvde Monarchin, in welker dienst ik was, toen ik in een' zoo diepen afgrond van rampen ftortte, mij in mijn ongeluk zoo gevoelloos verliet; wanneer ik aan de tijden te rug dacht, waar in mijn welltand bloejde; wanneer ik mij voorftelde,dat menig regtfchapen man, uithoof- de  FREDRIK, VRIJHEER VAM DER TRENCK. 6l de van de geftrenge wijze, waar op men mij ftrafte, mij als een misdadiger befchouwen kon, en dat mij alle wegen om mij te regtvaardigen afgefneden waren; - ■ i. —i, ui o God! hoe klopte dan mijn hart! Wat zou ik in zulke ogenblikken, waar in ik het volkomen gewigt mijner onderdrukkingen gevoelde, niet hebben kunnen ondernemen, om mij te wreken? Wraakzucht en woede kampten dan in mijne ziele tegen gelatenheid en geduld; alle mijne Wijsbegeerte werdt dan krachteloos; en in zulke tijden was de giftbeker van socrates een weldaad voor mij geweest. Een mensch zonder hoop is een onding. Hoe ik ook over mijnen toeiland redeneerde, alle mijne redeneringen en gevolgtrekkingen gaven mij weinig waarfchijnlijkheid, dat men mij bevrijden zou. Maar ik verliet mij op mij zeiven, op mijne kunstgrepen, en op mijnen braven grenadier gefhardt , en hoopte ook gewis, dat ik mij door mijne eigene kracht uit mijne ketenen verlosfen zou. De hoofdoirzaak, waarom ik zoo veel deed om mij zeiven te redden, was de lievde. Ik had een bemind voorwerp in Oostenrijk achtergelaten, en wilde nog voor haar in de waereld leven. Mijn gedicht aanhaar, dat in het twede Deel mijner Schrivten te vinden is , onder den titul, De gevangene damon aan doris , bewijst genoeg, hoe fterk deze hartstocht in mij werkte. lk wilde mijne beminde noch verlaten noch bedroeven. Mijn aanwezen was nog nuttig voor haar, en voor mijne zuster, die zoo veel voor mij gewaagd, geleden, en verloren hadt. Voor deze beide perfonen wilde ik dus mijn leven behouden! voor deze achtede ik geen' ramp onoverkomelijk, en gene lijdzaamheid te zwaar! » - Maar ach! ■ - — Toen ik  Óa LEVENSGESCHIEDENIS VAN ik na 10 jaren lijden en geduld mijne vrijheid werk?, lijk weder bekwam, vond ik haar beiden reeds in bet graf, en genoot de vreugde niet, welker verwachting alléén mij zoo geduldig hadt doen lijden. Voor het overige was mijne zinfpreuk, tot regtvaardiging van aiie ondernemingen, die mijne vlucht bevorderen konden, deze; Die in het water valt, zwemt immers aan het land; Wordt mast of roer vergruisd, dan zoekt de fchipper 'tflrand] Een vogel zal zijn' kooj, zoo dra hij kan, ontvluchten; En, wie zich redden kan, zal in geen' ketens zuchten. Ongeveer drie weken na mijne laatfte onderneming om te ontvluchten, kwam mijn eerlijke gefhardt voor de eerfle reize wederom bij mij op fchildwacht: want men hadt, om mij nauwkeuriger gade te flaan, een' grenadierpost voor mijne deur gezet. En juist hier door bereikte ik mijn oogmerk, namelijk,om hulp van buiten te vinden, zonder' welke alle redding onmogelijk was. De eerfte onderneming hadt te veel opmerkzaamheid veroirzaakt, daar ik ene gevangenis, welke met overleg van zoo vele projectenmakers, en met alle mogedijke voorzichtigheid, voor mij in het bijzonder gebouwd was, en welke van een ieder zoo ondoordringbaar gehouden werdt, reeds aan den negenden dag, na dat men mij in dezelve hadt ingefloten, door enen arbeid van 18 uren verbroken had. Nauwlijks was mijn cefhardt voor de eerfte reize bij mij op de post, of wij maakten van deze gelegenheid  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. f>3 heid gebruik, om vrij met elkander te fpreken. Want, wanneer ik met den enen voet op het bed itond, dan reikte mijn hoofd tot aan het luchtgat in het venfter. Hij fchiiderde mij nu de gantfche ligging van mijnen kerker; en het gantfche ontwerp werdt gemaakt, om onder de fundamenten van denzelven, die hij hadt zien leggen, en die hij befchreef als maar twee voet diep zijnde, uit te breken. Voor alle dingen moest ik geld hebben. Dit werdt op de volgende wijze in het werk gefield. Hij ftak mij, na de eerfle aflosfing, een' draad toe, benevens een blad papier, dat rondom denzelven gerold was; toen een ftuk van een dun rolletjen waschlicht, dat alles regt goed door mijn traliewerk heen ging. Zwavel, brandende zwam, en een pen kwam 'er even gelukkig door. Nu had ik licht; ftak mij in den vinger, en mijn bloed diende voor inkt. Op deze wijze nu fchreef ik na Weenen aan mijnen echten vriend, den toenmaligen Hopman ton ruckhardt; fchiiderde hem met weinige woorden mijnen toeftand; asfigneerde aan hem 3000 guldens op mijne rentmeesters; en maakte daaromtrent de volgende fchikkingen. Hij moest iooo guldens voor de reize houden, en den isden Augustus pofitif in Gommern, een Saxisch ftadjen, maar twee mijlen van Maagdenburg gelegen, komen: Daar moest hij op den gemelden dag,omtrent het middaguur, zich met enen brief in de hand laten zien: Daar zou hem een mensch ontmoeten, die een rol rooktabak in de hand dragen zou : Aan dezen moest hij aooo guldens aan goud < -erhandigen, en dan weder na . Weenen te rug keren. gefhardt kreeg dezelvde inftruclie; mijnen brief Aak ik  6\ tRVEWSGES CHIEDENIS VAR ik hem op dezelvde wijze door het venfier toe, als hij mij het papier toegeftoken halt;hij zondt zijne vrouw met denzelven na Gommern; en deze bezorgde hem aldaar gelukkig op de posr. Nu klom mijn moed iederen dag hoger; en, zoo dikwijls gefhardt bij mij op fchildwacht kwam Haan, maakten wij alle mogelijke ontwerpen, en toebereidze. len tot mijne vlucht. Eindelijk verfcheen de 15de van Augustus. Toen verliepen 'er nog enige dagen, eer hij wederom bij mij op fchildwacht kwam. Maar hoe fprong mijn hart op, toen hij mij op éénmaal toeriep; - ■ het is alles goed gelukt! Toen hij des avonds wederkwam , fpraken wij te zamen af, op welke wijze hij mij het geld toefteken zou. Daar mijne handen geboejd waren, kon ik niet tot aan het traliewerk reiken; ook was het luchtgat te klein. Wij fpraken dus af, dat hij bij zijne eerstkomende wacht het werk van den calefactor (tn) verrigten zou; en dan, bij het vullen van mijne waterkruik, het geld daar in werpen, en zoo aan mij bezorgen. Dit werdt gelukkig uitgevoerd. Maar hee zeer ontftelde ik , toen ik in de waterkruik , in plaats van 1000, de gantfche fom van 2000 guldens vond,fchoon ik hem vrijheid gegeven had, om 'er de helft van voor zich zeiven af te nemen. '£r waren maar 5 pi Holen afgenomen; en hij wilde vol-, (tn) Een calefactor is een oppasfer van gevangenen, die Stun dagelijks hun voedzel bezorgt.  fredrik, vrijheer van der trenck. 6$ volftrekt niets meer aannemen , dewijl bij meende daar mede reeds wel betaald te zijn. . En dat deedt een Pommersch grenadier ! Eerlijke man! Hoe zeldzaam is uw voorbeeld 1 - • Uw naam zij ook met mijne fchrivten, met mijne lotgevallen, verewigd! Want noit vond ik, niet tegenftaande mijne grote ondervinding in de waereld, ene zoo grote belangeloze ziel. In het vervolg heb ik hem echter, maar met veel moejte, overreed, om de gehele iooo guldens aan te nemen. Doch uit mijne verdere gefchiedenis zal blijken, dat hij 'er geen genot van gehad heeft, en dat zijn dom trouwloos wijf zich zelve enige jaren daarna ongelukkig maakte. Zij leedt evenwel alléén; en hij integendeel in het geheel niets, dewijl hij in dien tijd met het leger in bet veld ftondt, en van de ftraf vrij kwam. Nu had ik geld, om mijne aardlagen uit te voeren. Ik maakte dus het eerfte ontwerp, om van onderen door de fundamenten der gevangenis door te breken. Dit gefcbiedde op de volgende wijze: Eerst moest ik vrij van ketenen zijn. gefhardt ftak mij een paar fijne vijlen toe. De bus aan het voet- « ijzer was zoo wijd gemaakt, dat ik dezelve bijkans een quart duim voorwaarts trekken kon. Nu vijlde ik van binnen het ijzer, 't welk daar in paste, uit. Hoe dieper ik dat uitvijlde, des te verder kon ik de bus aftrekken, tot dat eindelijk het gantfche ijzer van binnen, daar de keten doorliep, gantsch doorfneden was. Toen trok ik hetzelve met de keten uit,en werd daar door vrij, dewijl het voetijzer los ging, en de bus bleef van buiten heel. Hier door werden de voeten van den muur vrij; en II. deel, E het  66 levensgeschiedenis van het was onmogelijk, zelvs bij de nauwkeurigfte vifiuv tie, de doorfnede te vinden, dewijl men alleen maar den buitenkant bij liet licht onderzoeken kon. Mijne handen maakte ik door zamendrukkfng dagelijks buigzamer, zoo dat ik ze beiden gelukkig uit de boejen kon brengen. Toen omvijlde ik de omgeklonkene fcliroe. ven, maakte mij van een' nagel, dien ik uit den vloer getrokken had, en die een voet lang was, een' fleutel, en wond daar mede naar mijn believen de fchroeven open en toe; zoo, dat men bij het viüteren volftrekt niets merken kon. De ring om her lijf hinderde mij niet. Maar van de ketting, waar mede dezelve aan de ijzeren armftaaf vastgemaakt was, vijlde ik één' fchakel midden door, en de daar op volgende fchakel fleep ik op dén' plaats wat dunner, zoo dat ik dezelve door de opening halen kon. Op deze wijze was ik van ketenen vrij. Des middags , wanneer men vifiteerde, wreef ik wat natge. maakt brood over het geroest ijzer, op dat het brood de kleur van hetzelve zou aannemen: dan plakte ik met dit deeg de opene fchakel van de ketting toe; liet hetzelve den nacht over aan mijn warme lijf droog worden, en beftreek daar na de plaats met fpeekzel, om 'er den glans van ijzer aan te geven. Nu konde ik mij zeiven losmaken, wanneer ik wilde; het venfter werdt noit gevifiteerd. Ik maakte dus de beide haken los, waar mede het in den muur vastgemaakt was; maar ik (lak dezelven echter alle morgens wed^r in, en overftreek ze zelvs met kalk. Ik liet mij door mijnen vriend jjzerdraad roedeken, en beproev de, of ik een nieuw traliewerk vlechten kon. Ook dit gelukte mij. Vervolgens fneed ik in het midden van den venfiermmir, waar na men nimmer zag, het ganr> fche  FREDRIK., VRIJHEER VAN EER TRENCK. 67 fche traliewerk uir, en zettec!e het losfe, dat ik gemaakt had, in de plaats. Hier door was mijne communicatie met de'n fchildwacht open, en ik kreeg verfche lucht in den kerker. Toen liet ik mij alle indrumenten, die ik nodig had, toefreken; kreeg ook licht en vuurflag: wanneer ik licht aandak , dan hing ik van binnen voor het vender mi-ju* deken, op ciat men geen licht zou zien branden; en bij gevolg kon ik van binnen arbeiden, zoo als ik wilde, zonder dat iemand van buiten in mijnen kerker inzien kon. Eindelijk, na dat alles in gereedheid gebragt was, ging ik aan het werk. De vloer van mijnen kerker was niet van deen, maar van drie lagen eiken planken, die elk drie duim dik waren: de bovenfte laag lag in de lengte, de middende over dwars, en de ondeilïe even eens als de hovende. De houten vloer was dus in het geheel 9 duim dik, en de planken waren met fpijkers, die een' halven duim breed, en omtrent een' voet lang waren, in elkander vast gemaakt. Ik maakte rondom den kop van een' van deze fpijkers een weinig opening, en trok hem toen vit met behulp van de dikke ijzeren ftaaf, waar aan men mijne handen vastgekluisterd hadt. Den nitgehaalden fpijker fleep ik op mijn' graflteen, en toen had ik een indru. ment, dat mij zeer goed voor een' bijtel dienen konde, om de planken door te fnijden. Nu waagde ik de eerde fnede; maar die van boven meer dan een duim breed moest worden, eer ik in de diepte kon werken. Zoo dra deze eerde fnede gedaan was, nam ik het uitgefneden duk'hout, dat bijna twee duim onder den muur reikte, uit; befneed het van onderen zoo, dat E a het  öS LEVENSGESCHIEDENIS VAN liet van boven nauwkeurig zamenpaste ; fineerde de reten met brood toe, ftroj de ftof daar over, en bevond, dat het onmogelijk was, bij het vifkeren hier iets van te bemerken. Hier op arbeidde ik dieper na onderen met minder befchroomdheid, en had wel dra dezen drievoudigen vloer doorgefoeden. Hier vond ik nu enen fijnen witten zandgrond, waar op de gantfche Sterrenfchans gebouwd is. De menigte van houtfplinters verit.:k ik met zeer veel moejte en zorgvuldigheid onder de benedenfte planken. Zonder hulp van buiten kon ik nu genen verderen arbeid aanvangen. Want, wanneer men enen grond doorgraavt, die jaren lang vast gelegen heeft, dan kan men noit alle de fpecie, welke men uitgegraven heeft, in de gemaakte opening te rug brengen. Mijn grenadier moest mij dus enige ellen lijnwaad toetteken. Hier van maakte ik mij worften, die zes voet lang waren, en zoo dik,dat zij tusfchen de ijzeren ftaven konden doorgehaald worden. Dezen vulde ik met zand; en, zoo dikwijls 'er in den nacht gelegenheid toe was, en mijn gefhardt bij mij op fchildwacht ftondt, fchoof ik dezelven na buiten , wanneer hij ze voorzichtig leeg maakte, en het zand herwaarts en derwaarts llrojde, zoo dat het volitrekt onmerkbaar was. Zoo dra ik lucht had, liet ik mij alle inftrumenten, die ik nodig had, toefteken, en zelvs kruid en lood, een paar zakpiftolen, mestenden een' bajonet. Dit alles werdt onder den vloer in zekerheid gebragt. Ik bevond voorts, dat het fundament van mijnen kerker njet twee, maar vier vo;cen uiep lag. Om  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 4$ Om nu zoo diep in den grond te komen, en van onderen door het fundament door te graven, en dan uit te breken, daar toe werdt tijd, arbeid, en voorzichtigheid vereischt, dewijl het zeer ligt gebeuren kon, dat men mij hoorde werken. Alles echter werdt door ene aanhoudende vlijt mogelijk gemaakt. Het gat, waar in ik zoo diep na beneden graven moest, was dus 4 voeten diep, en moest zoo wijd zijn, dat ik in hetzelve knielen, arbeiden,en mij bukken kon. Welke mocjte het kostte, boven op den vloer te liggen, en dan 4 voet diep hoofd en lijf na beneden te brengen, om het zand met de handen uit te werpen, kan onmogelijk befcbreven worden; men moet dit beproevd hebben, om 'er zich een begrip van te maken. Ondertusfchen moest dit evenwel dagelijks, wanneer ik arbeidde, gefchieden , om aan het fundament te komen. Maar bij de vifltatie moest al het uitgegraven zand wederom in het gat geworpen, en mijne gehele gevangenis en mijne ketenen weder in orde gebragt zijn, en daar toe had ik zeker enige uren nodig. liet beste was, dat ik mij enen goeden voorraad kaarsfen en rolletjens waschlicht aangefchaft had. Maar, daar mijn gefhardt dikwijls in (den omtrek van 14 dagen maar ééns bij mij op fchildwacht kwam, ging mijn arbeid zeer traag voort, En, da;;r het fpreken met mij aan alle fchildwachten op ftraffe van de galg verboden was , wilde ik niet wagen, enen nieuwen vriend te zoeken, om dat ik vreesde verraden te zullen worden. Ondertusfchen leed ik dezen winter, daar ik zonder kachel zitten moest, geweldige koude. Maar mijn hart was vrolijk, om dat ik enig uitzicht op mijne redding E 3 had,  7<3 levensgeschiedenis van had , en iederéén was verbaasd over mijne tevredenheid. g&fhardt ftak mij ook mondprovifie toe, meestal in gerockte worsten en gerookt vleesch beftaande. Dit fterk te mijne krachten. En , wanneer ik niet in den muur arbeidde, dan hield ik mij, terwijl ik papier en licht had, met fchrijven, dichten, en het maken van fatyren bezig. Bij gevolg vloog de tijd fchielijk om, en ik was zelvs in den kerker vergenoegd. Maar, terwijl ik in deze tevredenheid en hoop gerust fluimerde, gebeurde 'er een toeval, dat bijna alle mijne hoop verijdeld hadt, en waar van het verhaal bijna ongeloovljk aan menig lezer voor zal komen. gefhar.dt hadt met mij gearbeid. Juist in den rnorgenftond, toen hij afgelost werdt, en ik mijn venfter weder inzetten en vastmaken wilde, viel mij hetzelve uit de handen waar door drie runen braken. Vóór de aflosfing kwam hij piet meer op zijne post. 'Er was ook geen tijd meer, om met hem te fpreken en ontwerpen te maken. Ik zat dus wel een uur lang in vertwijfeling , en verontrust door duizenderleie gedachten en ontwerpen. Want voorzeker zou men bij het vifkeren terftond bemerkt hebben, dat in het venfter enige ruiten gebroken waren, en, daar men wist, dat ik met m'jne ketenen beladen zijnde onmogelijk zoo ver reiken kon, zou dit aanleiding gegeven hebben tot een nauwkeuriger onderzoek, en tot de ontdekking van het los traliewerk, dat ik in plaats van het vaste ingezet had. Ik nam dus een befluit. Ik hoorde den fchildwacht juist voor mijn venfter fluiten, en fprak hem met deze •woorden aan: v %  fredrik, vrijheer. van der. trenck. fl „ Kameraad! heb medelijden , niet met m;j , „ maar met één' van uwe kameraden , die „ ontwijfelbaar opgehangen zal worden, wan« „ neer gij mij niet bijftaat. Voor enen ge» ringen dienst zal ik u terffond 30 piftolen „ uit het venfter toewerpen." Hij zweeg enige ogenblikken ■ ■• — ■ Toen zeide hij zeer zacht: „ Hebt gij dan geld ?" Terftond telde ik 30 piftolen, en wierp hem dezelve toe. Nu vroeg hij, wat hij doen moest? lk verhaalde hem mijn ongeluk met het venfter, ftak hem een' maat van papier toe, op dat hij weten zou, hoe groot de ruiten gefneden moesten worden. Bij geluk was de man gerefolveerd en behendig; en de deur van de palisfaden was door de onachtzaamheid van den officier bij dag niet gefloten. Hij liet zich van dén' zijner kameraden voor een half uur aflosfen, liep in de ftad, en ftak mij kort vóór z;jne afiosfing de ruiten gelukkig toe; waar voor ik hem nog 10 piftolen toewierp. Op den middag, toen men vifiteerde, was nu alles weder in orde, mijn glazemakers handwerk meesterlijk volbragt, en mijn brave gefhardt gered. Zoo vermag geld alles in de waereld; en voorzeker is dit voorval één der merkwaardigfte in mijne gefchiedenis. Den man, welke mij dezen groten dienst be. wees, heb ik noit weder gefproken. Hoe bang ondertusfchen gefhardt geweest was, is ligt te denken. Hij kwam na enige dagen weder bij aiij op den post, en verwonderde zich nog des te E 4 meer  ?2 levensgeschiedenis van meer over den gelukkigen uitflag, om dat de man, die hem toenmaals afgelost had , en welken hij zeer wel kende, vijf kinderen hadt, en de oudfte en vertrouwdfte man van de gantfche compagnie was. Nu ging de arbeid voorwaarts. Ik brak de fundamenten van onderen hgtelijk weg. Maar gefhardt was door het gemélde voorval zoo fchroornachtig reworden , dat hij duizend zwarigheden en tegenwéïpïngen maakte, welke des te meer vermenigvuldigden hoe verder het gat, dat ik maakte om na buiten uit te breken, gevorderd was; vooral, wanneer ik met hem de laatfte maatreguten tot mijne vlucht overleggen en aflpreken wilde. Hij hieldt het volftrekt daar op, dat ik hulp van buiten nodig had, om veilig voort te' kómen, en nevens hem niet ongelukkig te worden. Wij befloten dus het volgende, maar"het welk juist alle mijne aanflagen, en de vrucht van mijnen zuren arbeid, dien ik acht maanden lang gedaan had, vernietigde. Ik fchreéf andermaal na Weenen aan mijnen vriend ruckhard; asfigueerde hem geld, en bad hem, dat hij nog eens in Gommern zou komen; en dan op den beitemden tijd zes op elkander volgende dagen met twee ledige rijdpaarden, aan de fchuinte bij het klooster Bergen, in den nacht gereed ftaan , om mij verder voort te helpen; dat alles tot mijne vlucht voorbereid was. Binnen deze zes dagen nu hadt gefhardt re»ds middel gevonden, om Lij mij den post te krijgen ofte ruilen: bij gevolg leevde ik nu, doch helaas! maar drie dagen lang, m de zoetfte en zekerlte hoop Maar ach) mijne redding was toen nog niet door de Voorzienigheid beiloteü. —— . » Q HARDT  fredrik , vrijheer van der trenck. 73 hardt zondt zijne vrouw na Gommern met den brief. , , . Dat domme wijf zeide aan den post¬ meester* dat haar man een proces te Weenen hadt, of hij de goedheid wilde hebben, om dien brief zeker te beftellen; waar voor zij hem 10 rijksdalers in de hand drukte. De Saxifche postmeester kreeg natuurlijker wijze uit deze milddadigheid vermoeden, dat 'er een geheim achter ftak; hij opende den brief, en zag deszelvs inhoud, en, in plaats van hem aan zijn adres te laten bezorgen, of na Dresden aan zijnen principaal te zenden, werdt hij een verrader, en bragt hem aan den Gouverneur van Maagdenburg. Deze was toenmaals de Hertog ferdinand van brunswijk. , en was juist aldaar tegenwoordig. Maar hoe verfchrikte ik, toen tegen 3 uren na den middag de Hertog zelf met een groot gevolg in mijne gevangenis tradt, mij mijnen brief voorhieldt, en met ene gebiedende ftem afvroeg: wie dezen brief voor mij op Gommern bezorgd hadr. Mijn andwoord was: —— ■ ■ Ik ken hem nier." Terftond werdt de allerfcherpfte vifitatie ondernomen. Smids, timmerlieden, metzelaars kwamen binnen, en, na dat zij een half uur gezocht hadden, vondt men noch het gat, dat ik in den grond gemaakt had, noch het geringfie aan mijne ketenen gefchonden. Aan het venfter alléén vondt men het los traliewerk, dat ik in plaats van het vaste 'er voor gezet had; men floeg dus terftond planken voor het venfter, waar in men alleen een luchtgat, dat omtrent 6 duim breed was, open liet. Nu begon de Hertog te dreigen. Ik ■fti t8 E j and-  74 levensgeschiedenis van andvvoordde ftandvastig; „ Ik heb den „ niet gezien, die mij dezen dienst bewezen heeft' „ ook noit z.jnen naam gevraagd, op dat ik hem niet „ ongelukkig zou kunnen maken." Eindelijk , als de Hertog met zijne bedreigingen mets bij miJ vorderde, zeide hij mij met enen minzamen ernst; • - _ „ trenck! gij hebt altijd geklaagd, dat gij noit „ verhoord, noch naar de wetten geoordeeld waart „ Ik beloof u op mijne eer, dat beiden terftond gei „ fchieden zal, en ik laat u aanftonds alle uwe ketens „ afnemen, zoo dra gij mij den man noemt, welke „ dezen brief voor u befteld heeft." Hier op andwoordde ik met ene mannelijke ftandvastigheid: ■- . . „ Genadige Heer! iedereen weet, dat ik deze mis„ handeling en deze ketenen aan mijn vaderland niet „ verdiend heb. Mijn hart verwijt mij niets. Ik zoek „ mij te redden, door wien, en op welke wijze ik „ maar kan Maar dan f wanneer ft ^ „ den medelijdenden man noemen konde, die mij uit „ menschüevendheid bijgellaan heeft — dan, wan„ neer ik laag genoeg dacht, om mijn geluk te bevor- „ deren door het ongeluk van enen anderen - dan „ alléén verdiende ik in mijne tegenwoordige ketenen „ als een fchurk te verfmachten. Doe gij VOor het „ overige met mij, wat gij wilt. Maar denk ook te„ vens, dat ik nog niet geheel verlaten, dat ik nog „ Ritmeester bij de armée ben, en dat ik trenck j, hete." De Hertog ftondt verfteld, dreigde, ging na buiten en, gelijk mij daarna verhaald werdt, hadt hij bij het uitgaan gezegd; Ik  fredrik, vrijheer van der. trenck. 75 „ Ik beklaag hem, en bewonder zijne ftandvastig- " Ondertusfchen was het voor een zoo verftandig Heer een grote misflug, dat hij dit gefprek, dat tamelijk lang duurde, en waar van ik hier alleen maar den voornaamnen inhoud opgegeven hebbe, in tegepwoordighcid van de gantfche wacht met mij hieldt. Dit saf mij een zoo groot vertrouwen bij alle gemene foldaten van het gantfche garnifoen, terwijl zij' zagen, dat ik mijne helpers niet verried, dat mi de baan gereed was . om in het toekomende bij allen hulp en achting te vinden. Bijzonder werdt dit vertrouwen ook daar door vermeerderd, dat de Hertog zelf zeide, wel te weten, dat ik geld verborgen, en reeds werkelijk onder de fchildwachten uitgedeeld had. 'Er was nauwlijks een uur verlopen,als ik een groot geraas voor mijne gevangenis hoorde, lk luisterde; en wat was het? een grenadier hadt zich aan de palisfaden van muien kerker met zijnen hakband verhangen. De Officier van de wacht kwam nog eens met den Plaatsmajor binnen, om een' lantaarn aftehalen, die men vergeten hadt, In het uitgaan zeide hij ftU tegen mij „ Zoo even heeft zich reeds iemand van „ uw complot verhangen." Hoe verfchrikte ik , dewijl ik niet anders dacht, of het moest mijn brave gefhardt zijn. Na een diepzinnig , zwaarmoedig , en kort overleg viel mij in, wat de Hertog mij beloovdhadt, bijaldien ik hem den man noemen wilde , die mijnen brief be- fteld hadt. Ik klopte dus aan de deur, en vroeg om den Officier te fpreken. Hij kwam aan het venfter, en vroeg wat ik wilde. ■ ! lk andwoordde — dat hij aan den Gouverneur mei-  ?6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN melden zou , dat ik aan hem alléén mijn gantfche ge zou, bijjdien men ^ Hcht inkt, papier, en pennen binnen bragt Dir gefchiedde . en fem,n . S den ni»™ j gen den avond wer« den mijne deuren geopend; men bragt mij inkt pen -n, papier, en licht; gaf mij ook een u r ' toen" floot men de deuren wederom toe, en ging Z Nu zettede ik mij neder, fchreef, terwijl Vfecr^ ™ voor een' tafel verftrekte, en wilde den naam cl" ttfcrr noemen dewijl ik hem reeds h eld. Maar mijn hand zitterde , en al mijn bloed drong mij na het beklemde hart Ik (tond 0p trad aan het venftergat, en riep- » Mim God, is dan geen mengch « m>] den naam van den man te zeggen , welke zicT „ £** verhangen heeft , op dat £ ^ £ „ anderen van hun ongeluk moge redden? . Het venfter was nog open, en werdt eerst den v7genden dag toegefpijkerd. Terftond wierp ik vljf p£ len in een papier gerold, na buiten ~~— '» x «end.' neem dir geld en red „ uwe to»«denf of ga heen, verraad mij; en laad », btoedichulden op u." Men nam het papier op; ene korre ftihe met enige zuchten volgde. _ , , us de ik ené zachte Item, ^ wel dra hoor- „ vanHL^ £CHÜTZ ' " beh0°" « * Compagnie Cf Ïhltond^hreef ikSCBÜrZ' "P^^H «EHAROTof fchoon ik den eerden naam noit had horen ntTen en met hem noit iets te doen had gehad ' Zoo dra 'mijn fchrivt gereed was, riep ik den Liétf. tenant toe. Hij kwam binnen, ontving den brief^m mijn  FREDRIK, VRYHEER VAN DER TRENCKi Ti mijn fchrijvtuig en licht weg, en floot de deuren toe. Maar de Hertog hadt lont geroken, en vermoedde, dat ik ook met andere foldaten in verftandhouding flond. Alles bleef dus met mij bij het oude, en ik verkreeg noch verhoor, noch enen krijgsraad. In vervolg van tijd ben ik de volgende omftandig. heden gewaar geworden, welke dit bijna onwaarfchijnbjk raadzel ontwikkelen. Namelijk —— Toen ik nog op de citadel zat, kwam eens een fchildwacht bij mij op den post, die niets deedt als fchelden en vloeken, en luid zeide; „De Duivel hale „ den vervloekten Pruisfifchen dienst. — „ Wanneer trenck maar mijne gedachten wist, hij „ zou gewis niet lang in zijn vervloekte gat zitten." Terftond liet ik mij in gefprek met hem in, het welk daar op uitliep; dat, wanneer ik hem maar geld geven kon, om een' boot te kopen, waar mede wij over de Elve zouden kunnen varen , hij dan mijne floten wel dra doorvijlen, mijne deuren openen, en mij redden zou. Ik had toen geen geld, maar gaf hem een' brillanten hembdsknoop , welke bijna 500 guldens waardig was, en welken men bij mij niet gevonden, noch vermoed hadt. Maar de fchildwacht meldde zich niet weder bij mij aan , en bedroog mij. Hij ftondt dikwijls daarna bij mij op de wacht; ik kende hem aan zijne Westphaair fche uitfpraak; ik riep hem toe, maar kreeg noit andwoord. Nu moet dit mensch mijnen hembdsknoop verkocht, en liet geld laten zien hebben. ... ■■ Toen nu de Hertog van mij wegging, hadt de wacht- heb«  ?S levensgeschiedenis van hebbende officier dezen schütz aangefprcken en ge- zegd : „ Gij zijt gewis de fpitsboef, „ die trenck's brieven beitelt; want gij hebt zedert „ langen tijd veel geld verkwanzeld, en vele louïsd'ur „ laten zien. Van waar hebt gij dezelven gekregen ?" schütz ontftelde hij had geen goed ge weten — hij kreeg vermoeden dat"ik hem verraden had, dewijl hij mij hadt bedrogen — juist komt hij bij mijop fchildwacht, om een' ander' af te losfen . en in de eerfte bedwelming neemt hij zijnen hakband, en verworgt zich voor mijne deur aan de palisfaden. Welke wonderbare zamenvoeging van het noodlot in deze omftandigheid ! Het firafte den bedrieger een gantsch jaar na dat hij mij bedrogen hadt, en hier door alléén werdt de brave gpifhardt gered. Men hadt ondertusfchen mijne fchildwachten verdubbeid , om mij het zoeken van hulp moejlijker te ma. ken. - - gefhardt Kwirh wel weder bij mij op de wacht, maar hadi nauwlijks gelegenheid, om enige woorden zónder gevaar te fpreken. Hij bedankte mij voor mijne ftilzwijgendheid, wenschte mij in het vervolg meer geluk, en zeide, dat het garnifoen binnen weinige dagen in het veld marcheren zou. Hoe verfchrikte ik op deze tijding! Het gantsch ontwerp van mijne redding was nu andermaal verijdeld, lk vattede echter frisfehen moed,dewijl mijne ondermijning van den vloer niet ontdekt was , en ik nog bijde 500 guldens aan geld, als cok voorraad van licht, en alle inflxamenten bij mij wel verftoken had. Het duurde ook gene acht dagen na dit voorval, of de zevenjarige oorlog brak in de daad uit, en de regimenten rukten in het veld. De  F&.EDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 79 De Major von weijner kwam voor de laatfte reize in mijne gevangenis, en leverde mij over aan den nieuwen Major van de landmilitie, genaamd bruckiiau$eN, welke de lompfte vlegel, en de ergfte domkop van de gantfche aarde was. Van dezen man moet ik nog dikwijls melding maken ■ » en zijn cha- racter kan men in het twede Deel mijner Sc'irivten le. zen, in een Hekeldigt getituld «■ - De lotge¬ vallen van den Heer Major kilian von mops. Nu verloor ik alle mijne oude Majors en wachthebbende Lieutenants, die mij allen zonder uitzondering met alle mogelijke achting en menschlievendheid behandeld hadden; en werd dus een oude gevangen in ene nieuwe waereld, Ondertusfchen greep ik moed, dewijl ik wist, dat zoo wel officieren als gemenen van ene te zamen ge» raapte landmilitie ligter om te kopen zijn, dan reguliere troupen. En als menfehenkenner ondervond ik ook wel dra de gegrondheid van mijne verwachtingen. Niet meer dan vier Lieutenants waren verkoren, om in het bewaken van de Sterrenfchans elkander af te wisfelen. En, eer een jaar verlopen was, had ik reeds drie van hun in mijne belangens overgehaald. Maar nauwlijks waren de regimenten in het veld gerukt, of de nieuwe Commandant, de Generaal von borck, verfcheen in mijne gevangenis, in de gedaante van enen heerschzuchtigen en oimnenschten tyran. De Koning hadt hem met allen ernst opgedragen, voor het bewaren van mijne perfoon in de gevangenis te zorgen, op de verbeurte van zijn eigen hoofd; maar daar voor kreeg hij ook verlof, om met mij te hande. len, zoo als hij wilde. Nu was de man in de daad een domkop; een mensch met  SC LEVENSGESCHIEDENIS VAN met een gevoelloos «art; en een flaaf, die de hem ge- gevene bevelen letterlijk en werktuiglijk gewoon was op te volgen. Maar daar bij was hij fchichtig, vreesacntig, en wantrouwend; bij gevolg beevde zijn hart zoo d.kwijls hij aan de mogelijkheid van mijne ontko' mmg uit zijne ketenen dacht. Voor het overige hieldt hij mij werkelijk voor den ergften booswigt, en voor enen verrader van het vaderland,om dat zijn Monarch mjj tot ene zoo gruwzame gevangenis veroordeeld hadt, en zoo onbarmhartig mishandelen liet; en hij onmogelijk geloven kon, dat dit alles zonder redenen gefch-edde. Zijae wreedheid j*ge„s mij ftamde dierhalven van zijn character, van de laagheid zijner ziele, en van de denkbeelden af, welke hij zich van mij vormde. Hij tradt dus in mijne gevangenis, niet als een officier tot enen ongelukkigen officier, maar als een beul tot een' misdadiger. Terftond daar op verfchenen fmids, welke mij een' zeer zwaren ijzeren halsband aanleiden, die een* hand breed was, en welke met ene zware ketting aan de boejen van de voeten vastgemaakt werdt. Nog werden daarenboven twee Jigtere bijketenen aan den ring vastgemaakt, gelijk men in de plaat, die voor dit twede deel geplaatst is, zien kan: en ik werd nu met dezelve, als een beer bij zijne ketenen rondgefleept. Mijn venfter werdt toegemetzeld, en alléén een klein luchtgat in hetzelve opengelaten. Eindelijk mm hij zelvs mijn bed weg, gaf geen ftroo ^ M verliet mij onder duizend fcheldwoorden op mijne Souveraine, op hare gantfche armée, en op mij zeiven, waar bij ik hem echter geen woord fchuldig bleef,' maar hem tot razen.ij toe verbitterde. Men  fredrik, vrijheer van der trenck. 81 Men ftelle zich nu mijne omftandigheden voor, daar ik in de handen van zulk' een' wreedaart was! Mija geluk, mijne énigfte hoop was nog deze; men hadt niet ontdekt, dat ik het ijzer van de boejen, waar in mijne voeten gekluisterd waren, van binnen uitgevijld had; bij gevolg waren alle ketenen, die men aan dezelve vastgemaakt hadt, onbeduidende, en ik kon dezeiven afleggen, wanneer ik wilde. Aan gereedfchappen, licht, vuurflag, papier had ik geen gebrek. En, fchoon het onmogelijk was in de gracht uit te breken, dewijl mijne fchildvvachten verdubbeld waren ; zoo bleef mij echter het uitzicht overig, dat ik veelligt énen van de wachthebbende officiers door geld gewinnen zou, om mij verder te helpen , en dat ik nog wel enen redder zou kunnen vinden, even als in Glatz. Was aan de bevelen van den Monarch letterlijk voldaan geworden, dan was alles voor mij onmogelijk gemaakt. Want, volgens dezelven, moest mij alle communicatie met menfchen afgefneden worden. Ten dien einde moesten de vier fleutels van mijne vier deuren ook in onderfcheidene handen zijn ; één bij den Commandant, een ander bij den Plaatsmajor, de derde bij den Major du jour, en de vierde bij den Lieutenant van de wacht. Bij gevolg bad ik dan noit gelegenheid gevonden; om met iemand alléén te fpreken. In het begin werdt aan dit alles getrouw voldaan, behalven, dat de Commandant zich alle acht dagen maar ééns liet zien. Maar toen kwamen zoo vele krijgsgevangenen te Maagdenburg aan, dat de Piaatsmajor zijn' fteutel aan den Major du jour over moest geven: en de Commandant bleef geheel en al weg, dewijl de Citadel omtrent een half uur van de Sterrenfchans af was. II, deel. f Nu  8a levensgeschiedenis van Nu zat in deze Sterrenfchans benevens mij ook de Pruisfifche Generaal vo» wallrabe, die insgelijks ze. dert het jaar 1746 aldaar in arrest gezeten hadt. De^ ze hadt binnen in de fchans zijn eigen huis , en 3000* rijksdalers jaarlijks te verteren. Bij dezen moest de Major du jour, benevens de wachthebbende Officier, des middags eten, en dezen bleven hem meestentijds tot aan den avond 'gezelfchap houden. * Met den tijd werden deze Heren handelbaar, 0f hadden medelijden met mij, en gaven den wacht'hebbenden Lieutenant den fleutel, wanneer bij mij gevifiteerd moest worden. Hier door kreeg ik allengskens gelegenheid, om met hun alléén te fpreken, die zij eindelijk zeiven zochten en vonden. Juist hier uit ontftonden mijne volgende ondernemingen, die ik met alle mogelijke kortheid voordragen zal, om den lezer niet door het verhalen der kunstgrepen van enen arreftant te vermoejen. 'Er waren maar drie Majors en Lieutenants, welke elkander in het wachthouden en vifiteren afwisfelden en welke hier toe door borck uitgezocht en gecommandeerd waren. Ondertusfchen was mijn toeftand allerverfchrikkelijkst. Mijn halsband, en de hatelijke keten die aan denzelven was,beletteden mij alle beweging: en ik dorst nog niets losmaken, voor dat ik enige maanden lang waargenomen had, welke plaatzen van mijne banden en ketenen men noit vifkeerde,om dat men dezelven vei. lig genoeg rekende. Het allerijzelijkfte was, dat men mij mijn bed afgenomen hadr, lk zat dus op den vloer, leende met mijn hoofd tegen den vochtigen muur, en moest de te-  rredrik, vrijheer van der trenck. 83 ketenen, die aan mijn halsijzer vast waren, beftendig met één' hand vasthouden , om dat zij mij anders of worgden, of de nekfpieren drukten, en bij gevolg zware hoofdpijnen veroirzaakten. Dewijl nu de ijzeren ftaaf, die tusfchen mijne beide handen was, de éne altijd onder hieldt, terwijl de andere, op de knie fteunende, de halsketenen opligtte,zoo verftijvde mijn bloed, en de armen werden zwak, en teerden zichtbaar uit. Men kan zich ook voorftellen, hoe weinig ik in zulken toeftand flapen en rusten kon. Eindelijk overwonnen de ongemakken alle de krachten van mijne ziel en van mijn lighaam, en ik verviel in ene zware hete ziekte. De tyran borck bleef onbeweeglijk, en wenschte niets vuriger, dan dat hij mijnen dood mogt helpen bevorderen, op dat hij van de zorg van mij te bevva- ken ontheven zou zijn. Nu gevoelde ik eerst, wat eigenlijk een krank gevangene zonder bed, zonder verkwikking, zonder troost, zonder hulp van menfchen is. De grootheid van ziel, alle redeneringen en grondftellingen liggen ddar onder, waar het gebouw van het lighaam verzwakt is; en mijn toenmalig gevoel doet nog tegenwoordig mijn bloed klimmen , daar ik hetzelve in deze bladeren den lezer fchilderen wil» Maar, daar ik éénmaal befloten had mijn noodlot af te wachten, en manmoedig te braveren; daar ik ook nog altijd hoop koesterde, om dat ik mijne vlucht nog mogelijk achtte ; daar ik eindelijk geloovde, niet gantfchelijk verlaten te zullen zijn, zoo dra het maar vrede werdt: zoo verdroeg ik meer, dan menig wijsgeer, die in den kerker piftolen bij zich hadt, in mijn geval verdragen zou hebben. F 2 Mij-  LEVENSGESCHIEDENIS VAN Mijne 2iekte duurde omtrent twee maanden. Ik werd zoo zwak, dat mij nauwlijks krachten overig bleven Zl T T cV°0imkn' Wat een mensch lijdt, die led n t' °f " Z™ klute £» alle'zijne den maa"den lan* in ene» vochtigen kerker op dr Jen f IC niCtS 3,8 dr00g ^gerbrood,en geen SÏ ' f,eVnend troost' e» «• ^nder genees, on- gezond moet worden ! kleWdiff " ;amP g£n0eg' om de" token goedig te maken. En wat leedt daarenboven Ier kL? --00 fUWZ3am gdeden hadt' De hitte SnenS S* f™^™ > e" net zwellen van «ujoen hal door het rondom denzelven liggend ijzer bragten m, aan het ijlen; en, wanneer ik daar do .angevahen werd, dan wondde ik mij zeiven handen voeten, en het gantfche lighaam. J Zl Z «oeg hier van ! Hij, die levendig geradbraakt wordt,' en, zonder den genadeflag te bekomen, oP het rad fterven moet , gevoelt gewis dat niet, wat ik gedu rende twee gehele maanden gevoeld heb. Eindelijk verfcheen een dag, waar aan ik niet dan met huivenng en nllmg denken kan. Ik zat in de grootfte hitte der koorts, m 2u]ken toefbnd ? waaf fa ^ met de krachten der ziekte, die haar pogen te verwoesten fchijnt te ftrijden: ik wilde drinken, en mij. nekrmkv-el mij uit de hand, en brak. Nu moest ik H uren wachten, eer ik weder te drinken kreeg. In deze fchnkkelyke omflandigheid had ik mijn' vader kunnen vermoorden, om zijn bloed te lekken. Gaarne had  fredr.'k , vryheer vak der trenck. 8 5 bad ik ten laatften mipe piftolen voor den dag gehaald, maar het ontbrak mij aan de nodige krachten, om het gat, waar in ik dezelven verborgen had,open te breken; en voornamelijk hieldt mij mijne eerzucht te rug, daar ik niet in den kerker wikie fterven, noch als een fchurk of euveldader begraven worden. Toen men den volgenden dag vilireerde, dacht men in de daad, dat ik dood was, dewijl mij de fmachtende tong uit den hals hing, en ik geheel in onmagt lag. Men laavde mij, en ik begon weder te leven, en o God! met welke gretigheid zwelgde ik nu het water uit mijne kruik in. Men vulde dezelve op nieuw, wenschte mij geluk, dat de dood mij wel dra van mijn lijden verlosten zou, en toen ging men heen. Ondertusfchen was in de ftad zoo roerend van mijnen toeftand gefproken, dat alle dames en ook de Stafofficiers van het garnifoen zich verénigden, om den tyran borck te bewegen, dat hij mij mijn bed wedergeven mogt. Ik werd in de daad van dien dag af aan, dat ik, na het lijden van enen zoo bitteren dorst, zoo veel op éénmaal gedronken had, dagelijks fterker, en, tot verbazing van alle menfchen, fchielijk weder gezond. Het hart van mijnen Infpectionsofficier had ik gewonnen, en, na 6 maanden zwaar geleden te hebben, ging de zon der hoop op éénmaal wederom voor mij op. Eén van de Majors vertrouwde den fleutel aan den Lieutenant sonntag. 'Deze kwam alléén bij mij; fprak vertrouwd , fchuddede zijn hart voor mij uit; klaagde over fchulden, gebrek, en nood. Ik gaf hem 25 louis d'or, en hier mede was onze vriendfchap, en onze verbintenis voor ewig gefloten. F 3 Ai-  86 levensgeschiedenis van Allengskens werden alle drie de wachthebbende officiers mijne vrienden. Zij zaten uren lang bij mij, wanneer een zeker Major de infpectie had, wien ik insgelijks geheel op mijne zijde had weten te trekken. Eindelijk kwam het zoo verre, dat hij zelf halve dagen bij mij doorbragt. Hij was arm; ik gaf hem een* wisfel van 2000 guldens, en hier mede was de baan klaar, om nieuwe ondernemingen aan te vangen. Ik had boven alles geld nodig; want onder de officiers deelde ik wel dra alles uit, wat ik nog had, en in mijne casfe waren gene 100 guldens meer overig. Wel dra vond ik gelegenheid, om een goed ontwerp uit te voeren. De oudfte zoon van den Hopman von k***, die Majors diensten deedt, was gecasfeerd en hadt geen brood, en zijn vader klaagde mij zijn' nood; ik zond hem na mijn' zuster, die omftreeks Berlin woonde. Deze gaf hem ico ducaten. Hij kwam te rug, en bragt mij berigt van haren toeftand. Hij hadt haar op het doodbed aangetroffen; en zij fchreef mij in weinige regelen, dat mijn ongeluk, en de verraderij, die zij te Berlin in het jaar 1755 ondergaan hadt («), haar arm hadden gemaakt, en in ene krankheid geftort, die nu reeds twee jaren geduurd had. Zij wenschte mij, dat mijne pogingen om mij te redden gelukken mogten, en beval hare kinderen aan mij. Zij werdt echter wederom beter; nam naderhand den Overften von pape tot haren tweden man; en ftierf in het jaar 1758. Hare gefchiedenis wil ik niet verba- len, («) Zie boven bl. 11-15.  fredrik, vrijheer van der trenck. 87 len, om dat dezelve aan de asch van fredrik gene eer aandoet , en mijn eigen hart door ene nieuwe erinnering aan het gebeurde onverzoenlijk zou kunnen worden. Nu kwam k****n met het geld, dat hij gekregen hadt, vrolijk te rug. lk fprak met zijn' vader alles af, wat dienen zou kunnen om hem verder te bevor* deren. Ik fchreef na Petersburg aan mijne grote vriendin, de vrouw van den Cancellier, de Gravin bestuschef , als ook aan den Throonopvolger peter ; ik beval den jongeling ten fterkften aan hun,en bad hun tevens, dat zij op alle mogelijke wijzen mij helpen zouden. k***n reisde na Hamburg, en van daar na Petersburg; werdt door mijne aanbeveling terftond Hopman, en niet lang daar na Major; hij handelde zoo eerlijk, dat ik in de daad door enen Hamburger koopman, welken de oude k***n kende , en tot correspondent gekoren hadt, 2000 roebels kreeg, die de Gravin mij toegezonden, en waar van zij de bezorging aan hem aanbevolen hadt. Hij zelf was in Petersburg voor dezen dienst rijkelijk befchonken geworden, en hadt aldaar zijn geluk gemaakt. Den eerlijken ouden k***n, welke een arme duivel was, gaf ik terftond 300 ducaten, en hij is tot aan zijn graf toe mijn dankbaar vriend gebleven. Even zoo veel werdt allengskens onder de officiers uitgedeeld; en de Lieutenant clotin waagde nu zoo veel, dat hij den fleutel aan den Major te rug gaf, zonder mijne deuren toe te fluiten, en dat hij dus halve nachten bij mij in den kerker doorbragt. Aan de wacht gaf hij ook iets van mijn geld , om 'er eens voor te drinken. ■ —— 2oo ging alles een' tijd lang F 4 naar  88 levensgeschiedenis van naar wensch , en de tyran borck werdt bedrogen. Men ftak mij licht toe, gaf mij boeken en nieuwspapieren te lezen. Mijne dagen vervlogen als uren; en ik fchreef, las, en hield mij zoo aangenaam bezig, dat ik bijna mijnen toeftand vergat. Alléén dan, wanneer de domme lompe Major bruckhausen de infpeélie hadt, moest alles behoedzaam toe. gaan. De andere Major, genaamd z*** werdt ook allengskens mijn vriend. Daar hij een gierigaart was , kon ik hem ligt gewinnen; want ik beloovde hem] zijne dochter te zullen trouwen , wanneer ik in vrij', heid geraakte , en gaf hem een handfchiift van iocoo guldens, welke hij zou kunnen ontvangen, bijaldien ik in den kerker derven mogt. Eindelijk kwam het zoo ver, dat de Lieutenant sonntag mij heimelijk andere handboejen liet maken , welke zoo groot waren, dat ik 'er de handen gemakkelijk uittrekken kon. Dit kon ligt gefchieden, dewijl de Lieutenants alleen, en gene anderen mijne boejen vifiteerden. Alles fcheen aan de oude boejen gelijk te zijn , en bruckhaüsen was te dom, om iets te be. merken. Alle overige ketenen konde ik afleggen, wanneer ik wilde. Wanneer ik dus mijne gewone bewegingen maakte, dan hield ik de kettingen in de hand, en rammelde met dezelven zoo,dat ik de oppasfende fchildwachren bedroog. Den halsband alleen dorst ik met losmaken, om dat dezelve op zulke ene wijze vastgefmeed was, dat men dit terftond zou bemerkt hebben. Echter vijlde ik de bovenfte fchakel van de ketting door, zoo dat ik 'er de volgende doorhalen kon: en de opening fnieerde ik met brood op zulke ene wij ie, ais ik reeds gemeld heb,  fredrik, vrijheer van der trenck. '89 heb , voorzichtig toe. Bijgevolg konde ik naar mijn believen alle mijne ketens afleggen, en gerust flapen. Koud vleesch en worften bragt men mij insgelijks heimelijk aan ; zoo dat mijns omftandigheid thands zeer draaglijk was. Nu begon ik ook voor mijne vrijheid te arbeiden. Maar onder de drie officiers was 'er helaas! geen, die het hart hadt , om dat geen voor mij te doen, wat schell in Glatz deedt, namelijk van de wacht met mij door te gaan. Het naburig Saxen was in de magt der Pruisfen; des te gevaarlijker werdt mijne vlucht; en alle mogelijke redeneringen waren vruchteloos bij zulke lieden , die niets wagen , maar volkomen zeker gaan wilden. De wil was bij glotin en sonntao goed ; maar de eerfte was een onnozele bloed, en de ander een vreesachtig mensch , die hier door zijnen broeder in Berlin vreesde ongelukkig te zullen maken. Ik had dubbele fcbildwachten ; bij gevolg was het onmogelijk , om door het gat onder de fundamenten van mijnen kerker , dat zedert twee jaren gereed geweest was, uit te breken, om dat ik dan voor de voeten van de fchildwachten zou voor den dag gekropen zijn; nog minder was het mij mogelijk de palisfaden in de gracht, die ia voeten hoog waren, voor de ogen mijner wachters over te klimmen. Wij maakten dus het volgend ontwerp, dat welden arbeid van enen hercules vorderde, maar waar van de uitvoering echter mogelijk was. De Lieutenant s** * hadt gemeten, dat van de plaats af, waar ik het gat in den vloer gemaakt had, tot aan den ingang van de galerij in den hoofdwal, ene lengte van 37 voeten door te breken was. Daar nu mijne gevangenis aan denzelven raakte, zoo konde ik onder F 5 de  Qo LEVENSGESCHIEDENIS VAN de fundamenten langs de gracht tot in denzelven voort arbeiden, en, daar de grond in fijn wit zand beftondt, zoo was dit des te meer mogelijk. Zoo dra ik in deze galerij geraken kon, dan was mijne vrijheid zeker. Men onderigtte mij, hoe vele fchreden ik regt» en links te gaan had, om in dezen onderaardfchen weg de deur te vinden , welke na den tweden wal leidde. Dan zou de officier op den dag die tot mijne vlucht bepaald zou worden , deze deur heimelijk voor mij openen. In allen gevalle had ik licht, breekijzers, en boren bij mij, om alle hindernisfen weg te nemen, en dan moest de Voorzienigheid en geld mij verder voorthelpen. Deze arbeid werdt dus aangevangen, en duurde over de 6 maanden. Ik heb reeds gezegd , hoe zwaar het mij viel, het gat, waar in ik afklom, met de handen verder uit te graven; en ondertusfchen dit moest met de handen gefchieden, want, welk inftrument ik ook had mogen gebruiken, de fchildwachten zouden het ge. luid van hetzelve hebben gehoord. Nauwlijks had ik het fundament achter mij weggebroken, en daar mede het oude gat gevuld, of ik bevond, dat de hoofdwal een fundament hadt, dat nauwlijks één voet diep was het welk in de daad een voornaam gebrek van ene zoo gewigtige vesting is. De arbeid werdt mij gemakkelijker, dewijl ik de grondftenen van mijnen kerker hoger wegnemen kon, en niet zoo diep te arbeiden had. In het begin ging het werk voortref]) jk; ik kon in één' nacht bijna drie voet voorwaarts arbeiden , zoo lang ik maar ruimte had, om het uitgegraven zand te bergen. Maar nauwlijks was ik tien voet ver gevorderd, toen ik zwarigheden ontmoette. Namelijk, eer ik begon, moest  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 9 I moest eerst het gat, waar in ik afdaalde, met de hand uitgeledigd worden, het welk reeds enige uren vorderde. Dan moest, wanneer ik verder wilde voortgraven, het zand bij handvollen uit het hol gehaald en weggeruimd worden. Alles lag dan eerst op één' hoop in mijne gevangenis , en moest op even dezelve wijze , waar op ik het uit het gat gebragt had, daar weder in gebragt worden. Ik heb berekend, dat ik op deze wijze, toen ik éénmaal 20 voet doorgearbeid had , binnen de 24 uren , ongeveer 1500 tot 2000 vademen in de aarde op mijn' buik kruipen moest, om het zand buiten en weder binnen te brengen. Was ik dan hier mede klaar , dan moesten nog alle de reten in den vloer van mijn' kerker nauwkeurig fchoon gemaakt worden, op dat men bij het vifiteren het fneeuwwit zand niet bemerken mogt. Dan bragt ik den opgebroken' vloer, en laatftelijk mijne ketenen wederom in orde. Wanneer ik nu op deze wijze één' dag gearbeid had, dan was ik zoo afgemat , dat ik altijd de drie volgende dagen rusten moest. Op dat ik minder ruimte nodig zou hebben, maakte ik mijn canaal zoo eng, dat ik gantsch inééngedrongen kruipen moest, en niet eens de hand aan mijn hoofd brengen kon. Daarenboven moest alles met het blote lijf gefchieden, dewijl men anders,wanneer mijn hembd door het kruipen in den grond bemorst was geworden, alles gemerkt zou hebben. Het zand was ook gantsch nat, dewijl men 4 voet diep reeds water vindt, waar het grove ruifchende keizand een begin neemt. Eindelijk viel ik op de gedachten, om zandzakken te maken, dewijl ik dezelven gezwind in en uit het gat kon brengen. De officieren zelve bezorgden mij lijnwaad ,  95 levensgeschiedenis van waad , maar dit was niet toereikende, en zou, bijafc dien 'er iets van ontdekt was, ook te veel opzien gebaard, en de vraag veroirzaakt hebben, van waar zoo veel lijnwaad in mijnen kerker gekomen was. Ik greep dus ten laatften mijn bed aan ; ging in hetzelve liggen , wanneer bruckhausen vifiteerde , even als of ik krank was; fneed ondertusfchen ftroozak en bedlaken aan ftukken, en maakte daar zandzakken van. Ten laatften , toen ik omtrent zoo verre doorgegra. ven had, dat ik zou hebben kunnen uitbreken, was het mij bijna niet meer mogelijk, telkens mijnen zuren arbeid vóór de vifitatie te voleinden, en alles wederom in orde te brengen. Dikwijls zat ik in mijne gevangenis zoo vermoejd op mijn' zandhoop, dat ik het voor onmogelijk hield, alles wederom naar binnen te werken, en zomtijds nam ik in de daad het befluit, om de vifita' tie maar af te wachten, zonder het gat digt te maken. Ja • ik kan verzekeren , dat mij in 24 uren zoo veel tijd niet overig bleef, om op mijn gemak een ftuk brood te eten , wanneer ik alles weder in orde wilde hebben. Maar nauwlii'ks had ik enigen tijd onder deze zwaarmoedige gedachten gerust,of de tot dus verre gelukkige voortgang van mijn werk moedigde mij weder aan, om mijne laatfte krachten te wagen. Ik begon dus op nieuw wederom te werken , en alles werdt nog gereed ; maar dikwijls nauwlijks 5 minuten vóór de vifitatie. Toen ik nu nog maar 6 of 7 voet van de plaats, waar ik uitbreken moest, af was, had ik een wonderbaar voorval, dat alles verijdelde. lk arbeidde, gelijk ik gezegd beb, onder de fundamenten van den wal naast de graft, waar de fchildwachten ftonden.  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 93 Alle mijne ketenen konde ik afleggen; alléén mijn ijzeren halsband bleef met de daar aan hangende haken vast: wanneer ik aan het werk was, bond ik deze haken vast , maar ééns, terwijl ik bezig was met arbeiden , waren dezelve losgegaan ; bijgevolg hadt een fchildwacht het kletteren van het ijzer onder de aarde, ongeveer 15 voeten van mijnen kerker af, gehoord. Hij hadt 'er den Officier bijgeroepen; men ging liggen met het oor tegen den grond gekeerd, en toen hoorde men mij onder denzelven de zandzakken heen en weder fchuiven. Den volgenden dag werdt dit aangegeven; en de Major , die juist mijn beste vriend was, tradt,benevens den Plaatsmajor,een' fmid, eneen'metzelaar in mijne gevangenis» Ik verfchrikte; de Lieutenant gaf mij dooreen' wenk te verftaan, dat ik verraden was. Nu ging het vifiteren aan. —— - In één woord de Officiers wilden niets zien; en de fmid en metzelaar vonden alles in zijn geheel. Hadt men mijn bed gevifiteerd, dan was de halve ftroozak en het bedlaken vermist geworden. De Plaatsmajor was dom, en hieldt de zaak voor onmogelijk. ■ - Hij zeide dus bij het uit¬ gaan tegen den fchildwacht , die mij beluisterd hadt. — „ Gij ezel! gij hebt trenck niet on- „ der de aarde gehoord, maar een' mol. Hoe zou het „ mogelijk zijn , dat hij zoo ver uit zijnen kerker ar- beiden kon ?" En hier mede was alles afgedaan. Het was nu geen,tijd meer, om te zammelen. Was men maar eens des avonds komen vifiteren, dan hadt men mij aan het weik gevonden. Maar zoo wijs was niemand in den tijd van 10 jaren. Want de Cotnman- dan,  04 LEVENSGESCHIEDENIS VAN - dant, de Plaatsmajor, en bruckhausen waren elendige domme menfchen; de anderen integendeel wenschten mij toe, dat ik gelukkig ontkomen mogt, en wilden daarom niets zien. Ik had drie dagen na dit voorval reeds kunnen uitbreken ; maar , daar ik juist op een' dag , waar op bruckhausen, mijn enigfte vijand, de infpecTde hadt ontvluchten wilde, om hem een' ftreek te fpelen, zoo hadt deze fchoft meer geluk dan verftand. Hij was enige dagen krank, en k*** moest zijne dienften verrigten. Eindelijk verfcheen hij bij het vifiteren. Nauwlijks waren nu de deuren wederom achter hem toegefloten of ik begon aan mijn laatfle werk. De laatfte drie voeten zand, welke ik doorgraavde, behoevde ik niet uit het gat uit te brengen: ik had alleen maar voorwaarts te arbeiden, om te kunnen uitbreken , en het zand had ik maar achter mij te werpen. Men ftelle zich voor, hoe vlijtig ik arbeidde. Maar mijn ongeluk wilde, dat juist dezelvde fchild. wacht, die mij voor enige dagen onder de aarde ge. hoord hadt, wederom bij mij op den post ftondt. Deze, door eergierigheid gekitteld, om dat men hem een' ezel hadt genoemd, daar hij mij toch buiten twij. fel gehoord hadt, gaat op zijn' buik liggen, en hoort mij andermaal heen en weder kruipen. Hij roept zijne kameraden: zij geven het aan. De Major wordt geroepen ; hij verfchijnt; gaat aan gene zijde van de palisfaden; hoort mij digt aan de deur woelen, waar ik juist in de galerij uitbreken wilde. Terftond wordt deze deur geopend; men gaat met lantaarnen daar in, en loert op den uitkomenden vos. Daar  fredrik, vrijheer van der trenck. 95 Daar ik nu het zand van onderen weg arbeidde, en de eerite opening kreeg, zag ik licht, en de lighamen van hun, die op mij wachtten. Welk een donderdag voor mij ! Ik was verraden; kroop dus met grote moejte door het zand, dat ik achter mij geworpen had , te rug, en wachtte mijn lot met fchrik en huivering af: echter had ik nog die tegenwoordigheid van geest, dat ik mijne pistolen, mijn geld, mijne infirumenten, papier, licht, en nog enig geld onder den vloer verborg, welken ik altijd wederom doorfnijden kon. Maar mijn meeste geld was in verfcheidene gaten, die ik in den vloer en in de deur ingeboord, en wederom goed toegefmeerd had, verborgen, en niets van hetzelve werdt gevonden. Kleine vijlen en mesfen had ik hier en daar in de reten van den vloer verdoken. Nauwlijks was dit gereed, of ik hoorde de deuren van mijne gevangenis kraken. Men kwam binnen, en vondt den kerker tot boven aan toe met zand en zandzakken vervuld: Maar mijne handboejen en de ijzeren ftaaf had ik in aller ijl wederom aangedaan , om hun te doen geloven , dat ik met dezelven in den grond gearbeid had. Zij waren ook dom genoeg, om dit te geloven , en hierdoor won ik reeds één voordeel voor het toekomende. Niemand weerde zich bij deze gelegenheid meerder, dan de lompe domme bruckhausen. .Hij deedt mij een aantal vragen; maar ik gaf hem geen andwoord, behalven alleen, dat ik hem verzekerde, dat reeds voor enige dagen mijn ontwerp zou zijn uitgevoerd, indien hij niet tot zijn geluk ziek geworden'was; en dat ik alleen daardoor tegenwoordig ongelukkig geflaagd was, om dat ik aan hem de pots had willen fpelen , van op den  $6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN den dag, waar op hij de vifitatie hadt, uitte breken. ——- ■ Dit maakte hem in de daad zoo vreesachtig, dat hij in het vervolg beleefder werdt, en wezenlijk voor mij bang was, om dat ik alles wist moge. lijk te maken. De nacht was daar; en het was dierhalven onmogelijk, de zandhopen wederom na binnen te krijgen. - m — De Lieutenant bleef dus met ene wacht bij mij, en ik had een groot gezelfchap. Des morgens verfcheen een gantfche zwerm werklieden , welke het gat eerst wederom volftopten, toen toemetzelden, en eindelijk in plaats van de doorgefnedene plank ene nieuwe in den vloer maakten. De tyran borck kwam in het ge. heel niet, dewijl hij juist ziek was ; anders was het veel erger met mij gegaan. Aan den avond van denzelvden dag waren de fmids ook reeds met hunnen arbeid vaardig. Alle de ketenen werden zwaarder gemaakt, dan de eerfte. En in plaats van busfen over de boejen van de voeten, werden dezelven met fchroeven gefloten en vastgefmeed. Al het overige bleef bij het oude. Tot aan den volgenden dag werkte men nog aan den vloer. Ik kon voor de twede reize niet flapen, zoo dat ik van vermoejdheid en zwaarmoedigheid op den grond nederzonk. Mijn grootfte ongeluk was , dat men mij wederom mijn bed afnam , om dat ik hetzelve gedeeltelijk tot zandzakken verbieden hadt. Eer men nu de deuren toefloot , vifiteerden bruckhausen en de Plaatsmajor mij tot op het blote lijf. Zij hadden mij dikwijls gevraagd. —— -—. „ Hoe ik toch aan alle mijne inltrumenten gekomen „ was ? " Mijn  fredrik, vrijheer van der trenck. o? Mijn antwoord was; ,, Mijne Heren! de Duivel is mijn besté vriend j hij brengt mij alles wat ik nodig heb. Wij fpelen ook ,i gantfche nachten piquet met elkander, en hij brengt ,, mij ook licht. Gij moogt mij bewaken, zoo als gij wilt, hij zal mij toch uit uwe magt redden." Zij ftonden Verbaasd; en de anderen lachten. Eindelijk , toen zij alles op het nauwkeurigst doorgezocht, en de laatfte deur toegefloten hadden, riep ik: ■ Mijne Heren! komt nog ééns te rug! gij hebt iets „ gewigtigs vergeten." Ondertusfchen had ik een' vijl, dien ik in den vloer verborgen had, voor den dag gehaald — en zeide bij hunne terugkomsr. - ■ Ik heb ulieden maar willen bewijzen, dat de Duivel „ mij alles brengt, wat ik nodig heb." ■ Men vifiteerde nog eens 1 —— en floot toen de deuren wederom toe. Terwijl men aan de vier floten arbeidde, had ik een mes en 10 louis d'or voor den dag gehaald; want ik had mijn geld op verfcheidene plaatzen verfto; ken. Het grootfte gedeelte van het zelve lag onder den vloer. Ik riep hun nog eens binnen. - •» Zij kwamen met morren en vloeken te rug. En nu gaf ik hun het geld en het mes. Hunne verwarring was onbefchrijvlijk. Ik daarentegen deed niet als lachen en fpotten met de domheid van zulke kortzichtige wachters; en wel dra werd ik door hun in de gantfche ftad, vooral bij het gepeupel, als een toveraar, en duivelskunftenaar, aan wien de Duivel alles bezorgde, uitgekretem Een zekere Major holzkammer , een zeer baatzueft- II. DEEL. G tig  98 levensgeschiedenis vak tig mensch, maakte zich dit val?ch gerucht ten nutte. Een nieuwsgierig en bijgelovig burger hadt hem 50 thalers geboden, wanneer hij hem veroorloven wilde, om mij door de deur te zien, dewijl hij zeer begerig was, om enen hekfenmeester te zien. holzkammer vertrouwde mij het geheim, en wij verenigden ons , om dezen burger bij den neus te krijgen. Alles was ten dien einde voorbereid; hij hadt mij een zeer gedrochtelijk momaangezicht met enen sfflcauwelijken neus bezorgd. Zoo dra ik nu de floten van de deuren hoorde rammelen, deed ik die grins voor mijn gezicht, en ging daar in de geftalte van enen dwerg ftaan. De burger verfchrikte en week te rug: holzkamsier. zeide —. . „ Geduld! wanneer wij over een quartier weêr „ bij hem gaan, dan heeft hij wederom ene „ andere geftalte.'* Dit gefchiedde. Toen had ik m|}B gezicht geheel wit geverwd , en ik ftond in mijn hembd, even als een uitgeteerd fpook, met nedergefla- gene ogen. Terftond vloog de burger wederom te rug. Hij kwam echter ten derden male weder. — —, Toen bad ik mijne hairen onder den neus te zamen geknoopt, en een' tinnen fchotel op de borst ge- bonden. . Zoo als de deur open ging, ftond ik voor dezelve in ene fchrikkelijke dreigende geftalte , en fchreeuwcle met ene donderende „ Te  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. Qfjf Te rug fchurken! of ik draaj u allen de hal„ zen om." Volgens affpraak liepen zij allen terftond weg, en de nieuwsgierige burger, die voor zijne 50 thalers bedrogen was, wel het eerst.. Hoe zeer ik nu ook den Major bad, dat hij aan niemand een woord van dit voorval zeggen mogt, -dewijl het ten fcherpften verboden was , iemand in de Sterrenfchans te brengen ; zoo waren 'er toch weinige dagen verlopen, toen mert reeds in alle bierhuizen van mijne toverkunst fprak: zelvs werdt de burger openlijk genoemd, die mij in één Uur in drie onderfcheide11e gedaanten gezien, en nog vele andere avonduren daar bij gelogen hadt. De zaak kwam voor het Gouvernement. De burger werdt geciteerd , en ondervraagd; en hij noemde den Major, welke hem gelegenheid gegeven hadt, om dit alles, te zien: hij boodt zelvs aan met enen eed te bevestigen , dat hij dit werkelijk gezien hadt, en hij beriep zich op andere ooggetuigen. 1-10LZKAMMER hadt enige moejlijkheid daar over, en moest ettelijke dagen in huisarrest zitten. Maar naderhand lachten wij dikwijls over dezen Iustigen inval, welke veel van mij deedt fpreken: vooral, daar tot dus verre niemand begrijpen kon, hoe he£ mogelijk was, dat ik, trotz alle voorzorg, ketenen,en wachters, echter bijna alle jaren nieuwe ondernemingen , om te ontvluchten, doen, en allen , die mijnen kerker vifiteerden, met blindheid flaan kon. Hier uit ziet men, hoe de ligtgelovige bedrogen wordt, hoe gemakkelijk men gochelfpelen uitvinden, en wonderwerken verdigten kan, en waar uit eigenlijk G 2 ai»-  ico levensgeschiedenis van alle vertelzels van fpoken en hekzen ohfprongetfjk zijn. ° J Na het mislukken nu van deze onderneming om te ontvluchten, welke meer dan een jaar tijd gevorderd hadt, en welke mij zoo zeer hadt verzwakt, dat ik in de daad een levendig geraamte, geleek, zou de zwaarmoedigheid zich gewis van alle de krachten mijner ziele meester gemaakt hebben, indien niet de verdere hoop op de mogelijkheid mijner vlucht, welke op den wachthebbenden Officier, wien ik reeds tot mijnen vriend gewonnen had, fteunde, mij nieuwen moed in. geboezemd hadt. Het ergfle voor mij was het verlies van mijn bed Ik gevoelde ook wel dra de gevolgen van dit verlies' terwijl ik in ene zware hete ziekte verviel, waar in ik zeker zou omgekomen zijn, indien niet de Majors en andere Officieren mij alle mogelijke hulp en menschlievendheid bewezen, en den Commandant bedrogen had. den. bruckhausen alléén bleef een menfchenvijand en een blinde flaaf van de orders, die hij ontvangen hadt. Alleen op dien dag, waar op hij de infpectie hadt, werden de flrengfte bevelen uitgevoerd; en van mijne ketenen dorst ik mij niet eer losmaken, voor dat ik emge weken achter één de plaatzen waargenomen had, welke alléén hij in zijne domheid vifiteerde Maar toen vijlde ik die fchakels door, welke ik zeker wist, dat hij niet gewoon was te vifiteren, en de openingen beureek ik met brood, juist op dezelvde wijze als ik reeds verhaald heb. De handen kon ik maar alléén uit mijne boejen uittrekken, vooral, na dat de zware krankte al het vleesch van mijn lighaam verteerd hadr. Een half jaar verliep, eer ik mijne krachten weder be.  FREDRIK j VRIJHEER VAN DER TRENCK. 101 bekwam, en enen nieuwen Herculifchen arb;id ondernemen kon. Eindelijk vond ik ook een middel, om bruckhausen van het vifiteren mijner ketenen af te houden, zoo, dat hij dezen last alleen aan den wachthebbenden Officier overliet- Hij hadt enen fijnen neus ■ en, wanneer ik hem dus met de floten van de eerfte deur hoorde rammelen, dan begon ik in het nevens mij ftaande fecreet zulken ftank te verwekken, dat hij te rug tradt; en eindelijk zelvs voor de deur bleef ftaan. Wanneer eens op zekeren dag een courier met de tijding van een' gewonnen' veldllag aangekomen was, tradt hij, opgeblazen van trotschheid, in mijnen kerker , fchimpte en lasterde zoo grof tegen de Oostenrijkers, en zelvs tegen de perfoon mijner Souveraine, dat ik eindelijk woedend werd, en den nevens mij ftaanden Lieutenant den degen van de zijde rukte; ik zou hem toen zeker aan den wand gefpit hebben, indien hij niet, door de deur uit te fpringen, den ftoot ontwe. ken was. Van dezen dag af aan was de botterik zoo vreesachtig, dat hij zich niet meer bij de vifitatie waagde, zonder altijd twee mannen met kruiswijze gevelde geweren en bajonetten voor zich te laten treden, achter welken hij aan de deur ftaan bleef. Ook dit voorval was dus nuttig voor mij, dewijl ik bij de vifitatie voor niemand, als voor hem alleen, te vrezen had, Dewijl ik hier van dezen man melding maak, be» veel ik mijnen lezeren , de Satyre, welke ik op hem vervaardigde, en waar van ik reeds boG 3 ven  102 levensgeschiedenis van ven f» gerproken heb, ca te zien. En, om te tonen, hoe weinig verftand hij hadt, en hoe verachtelijk ik hem behandelde, wd ik onder anderen nog maar éen belachltjk ftukjen van hem verhalen. Ik vond namelijk bij het graven onder de aarde enen kanonskogel van 24 ponden, en legde denzelven in het midden mijner gevangenis. Hij kwam om te vifiteren, en, toen hij denzelven gewaar werdt, vroeg hij met verwondering — — ,, Wat blikfem is dat ? " Ik andwoordde: „ Dit is iets van de ammunitie, welke de Dui„ vel mij levert. Binnen kort zullen ook de „ kanons aankomen, dan zal de Duivel u ,, alléén halen, en dan zult gij gewaar wor„ den, wat voor een karei trenck Hij ftondt, als of hij bedonderd was; gaf dit voorval aan, maar was zoo dom, dat hij niet'eens nagaan kon, op welke wijze zulk een kogel zeer natuurlijk in mijne gevangenis komen kon. De bovengemelde fatyre heb ik op bem gemaakt, toen de overleden Landgraaf van Hesfenkasfel, Gouverneur van Maagdenburg was, en ik reeds verlof om te ichrijven had bekomen, gelijk ik beneden verhalen zal. Co) BL 79.  fredrik, vrijheer van der trenck. 103 Wfti De Landgraaf, welke den rekel kende, liet zich het ftukjen door hem zeiven voorlezen, en hij was zoo dom, dat hij zelf medelachte , terwijl hij de bedoeling in het geheel niet begreep, of fchoon alle zijne plompe idiotismen en zijne ftraattaal daar in voorkwamen, en een gedeelte zijner lotgevallen daar in aangeroerd, en zijn gantfche character nauwkeurig naar het origineel gefchilderd was. De Landgraaf, wien deze fatyre zeer behaagde, heeft mij een handfchrift van dezelve, dat met mijn bloed gefchreten was, zelf te rug gegeven, na dat ik in vrijheid herfteld was, op dat het onder mijne overige Schrivten bekend gemaakt zou worden: en de Major mops , wien ik in mijn leven nimmer vreesde, maar alleen verachtte, om dat hij nevens den Commandant bork de enigfte in mijn Vaderland was, die waarlijk genoegen uit mijn lijden fchepte, kan ook in zijn graf, dat hem reeds dekt, over mijne papieren kinderen niet meer toornen. In den zamenhang mijner gefchiedenis moet ik het volgende nog erinneren. Omtrent denzelvden tijd, toen mij mijn aanflag om te vluchten mislukte, kwam een zekere Generaal von kruskmark bij mij in de gevangenis, met wien ik als Cornet van de garde du corps te voren in ene vertrouwlijke vriendfehap geleevd had. Deze vroeg mij, op enen trotfehen toon, en zonder enige blijken van vriendfehap, achting, of medelijden te geven, ook onder anderen; waar mede ik mij bezig hield, en of mij de tijd niet lang viel? Mijn andwoord was in denzelvden trotfehen en veracbtelijken toon, als zijne vraag; want alle mogelijke ongelukken hebben mij nimmer kunnen verlagen, noch ter neder flaan. Ik zeide dus —— — dat ik mij met denken wist bezig te houden, en dat G 4 ik'  104 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ik, van denken vermoejd zijnde, misfchien in mijne ketenen aangenamer droomde van de regtvaardigheid mijner zaak , als die genen, welke mij mishandelHij andwoordde „ Wanneer gij bij tijd» „ uwen eigenzinnigen kop gebogen , en den besten „ Koning om genade gebeden hadt, dan zoudt gij „ veelligt in andere omftandigheden zijn. Wie een' „ misdaad begaan heeft, en daar bij trotsch blijft, en „ zich eigendunkelijk door het verleiden van 's Ko„ nings foldaten verlosfen wil, die verdient geen be,, ter lot, als het uwe is." Hier op ontftak ik in billijken toorn - en andwoordde: „ Mijnheer! gij zijt een Generaal „ van den Koning, en ik ben nog werkelijk Rit„ meester onder de Keizerin theresia, die mij zal „ weten te befchermen, misfchien ook nog te redden, „ althands zeker te wreken. Mijn hart verwijt mij „ niets; en gij zelf kent mij, en weet dat ik deze „ ketenen noit verdiend heb. Ik hoop dus op den „ tijd, en op de regtvaardigheid mijner zaak, als een „ eerlijk man, die zonder verhoor, zonder regtsgeii ding, op het bloot getuigenis van lasteraars veroor„ deeld is. En in zoodanige omftandigheden kan de „ Philofooph altijd zijnen tyran braveren." Hij ging al fcheldende en dreigende heen, en zijne laatfte woorden waren; „ Men zal den vogel haast anders leren pie„ pen. " De gevolgen van dit edel bezoek bleven niet lang uit. 'Er kwam bevel, dat men mij in mijnen flaap moest  FREDRIK, VRIJHEER VAN DEK TRHNCK. T05 moest ftoren, en mij alle quartieren door mijne fchildwachten laten roepen en wekken. Men begon ook terftond, met dit bevel te volvoeren. Dit viel mij in het eerst onverdraaglijk: naderhand echter werd ik 'er zoo aan gewoon, dat ik al fluimerende andwoord gaf. Deze wreedheid heeft vier jaren achteréén geduurd, tot dat eindelijk , één jaar vóór dat ik in vrijheid herfteld werd, de grootmoedige Landgraaf van Hesfenkasfel, als toenmalig Gouverneur, een einde van dezeK-e maakte, en mij wederom enen ongeftoorden (laap vergunde. In dezen toeftand vervaardigde ik dat Klaaglied, dat insgelijks in het Twede Deel mijner Schrivten te vinden is, en waar van ik hier maar enige coupletten inlasfchen zal. ■ ■ ——»- —— Wekt mij maar, gij fcherpe wachten! Wekt mij viermaal in een uur; Wilt ge uw' wreeden last betrachten, Smoort dan de infprank der Natuur.* Lacht, terwijl ik zuchtend wake! Luistert, of mijn voet ook krake! Wekt mij, gij tyrannenknegten! Want gij doet maar, 'c geen gij moet. Maar, die, tegen alle regten, JVlij zoo fnood mishand'len doet, Dien zal haast de wroeging wekken, En de Wraak met fchande dekken. G 5 ... Wekr  ICtf LEVENSGESCHIEDENIS VAN W¥kt mij viermaal alle ftonden! Schreeuwt mijn naam al brullende uit! Rijt lïeeds aan mijne oude wonden, Zoo die wreedheid u niet fruit! Maft, zoo vaak gij mij komt foren, Denkt, dat God uw' Item zal horen! Dieven, die in ketens zwoegen, Wordt de flaap zelvs niet benijd; Niemand ftoon hun vergenoegen, Als een droom hun hart verblijdt: Mij alléén wordt het verhinderd, Dat de flaap mijn lijden mindert. Elke roep, dien ik hoor ruifchen, Doet mij hijgen na het graf, Krengt mijn gistend bloed aan 't bruifchen, ' Pijnt mijn zwoegend lighaam af; Strijkt de flaap dan op mij neder, Dan wekt mij de fchildwacht weder. Woedt vrij tomeloos, barbaren! Raast, en tiert, en foltert vrij! . Schoon de waereld mij Iaat varen Haar Regeerder ftaat bij mij! Die op Hem hun flerkte bouwen, Leven altijd vol vertrouwen, Die  FREDRIK, VRIJHEER. VAN DER TRENCK. ggg Die gewoon is groot te denken , Wordt door onfboed nimmer klein. i Eén* zal God mij vrijheid fchenken; Want mijn hand en hart is rein: En, die aan de Deugd zich heiligt, Wordt altijd door God beveiligd. Wekt mij dan wij! wekt mij mannen! Want ik waak (leeds in 't gemoed. En wie weet, wie mijn' tyrannen Morgen anders hand'len doet? En of hun, die mij verfchrikken, Oit een' fluim'ring komt verkwikken. Wekt mij dan, gij fcherpe wachten! Tot Auroor den Dag ontwaakt! Tot God eind'lijk op mijn' klagten Mijne wrede kluisters (laakt. Slot en grendel (luit geen zuchten s Die uit kerkers tot hem vluchten. Maar wie eigenlijk dit bevel, waar van men nog in gene gefchiedenis een voorbeeld gelezen zal hebben , gegeven hadt, dit durf ik aan het papier niet vertrouwen. Een Major, die mijn vriend was, en die gaarn mijnen toeftand verligten wilde, gaf mij dezen raad, dat ik volftrekt niets andwoorden zou, wanneer men mij toeriep; om dat men mij daar toe in het geheel nies  I03 levensgeschiedenis VAN niet dwingen kon. Deze raad gelukte - . ifc volvoerde denzelven, en floot hier door ene caoitula tie waar bij ik eindelijk de teruggave van mijn bed bedong, terwrjl ik van mijne zijde beioovde te zullen doen, wat men van mij eischte, en dus te zullen andWoorden, wanneer ik gewekt werd. Terftond na deze capitulatie werdt de Commandant de Generaal von borck, die zich'in de daad wreed en vijandig tegen mij gedroeg, ziek, en verloor zijn verftand. Hij werdt bij gevolg van zijn smbt afgezeten de Overfte Lieutenant von reichmann, een waar menfchenvriend, werdt in zijne Plaats Commandant Omtrent denzelvden tijd vluchtte het Hof ook uit Berlin, en Hare Majefteit de Koningin, de Prins van Pruisfen, de Princes amalia, en de Markgraaf hendrik kozen Maagdenburg tot hunne refidèntie. Nu behandelde Major mops mij ook befchaavder dan te voren; vermoedelijk, om dat hij bij het Hof gehoord hadt, dat ik nog niet gantsch hulpeloos en verlaten was, cn nog wel eens mijne vrijheid weder verkrijgen kon. Tyranneo en domkoppen zijn gewoonlijk ook bloóhartige en verzaagde menfchen. Misfchien werdt dus ook deze bruckhausen door de vrees voor een mogelijk voorval bewogen, om mij met meer achting te behandelen, waar van ik fpoedig de bewijzen ondervond. reichmann, de brave nieuwe Commandant, kon wel aan mijne ketenen, en aan hetvoornaamfte gedeelte van mijnen verfchrikkelijken toeftand, gene verandering noch verlichting toebrengen. Maar hij gaf bevel, of liever hij liet toe, dat de Officiers, die de infpectie deden, mij, eerst maar zomtijds, doch naderhand dage-   VI. Echte en raauleeuj-ig-e afbeelding vam een' beker, dooi- dem Baron van dei- Tfrenck in zijne gevangenis gegraveerd., eau l1 -.rads im Let bezit van den Heer &. A. Wei-ging, te  FRÊDRlK, VRIJHEER. VAN DER TRENCK. IÖJ gelijks, de twee binnenfte deuren openlieten, om mij voor enige uren friste lucht en daglicht te vergunnen. . „ Eindelijk lieten zij deze deuren zelvs den gantfchen dag open, en floten ze niet voor des avonds, wanneer zij van de Schans na de ftad gingen. Bij deze gelegenheid begon ik op mijne tinnen drinkbekers met een' kleinen fpijker, dien ik uit de planken getrokken had, te tekenen, daar na fatyren te fchrij* ven, en eindelijk zelvs gantfche zinnebeelden te graveren ; en in deze kunst bragt ik het zoo verre, dat mijne gegraveerde bekers, als meesterftukken van tekening en uitvinding, duurder dan rariteiten verkocht werden , en de kundigfte graveur mijnen arbeid bezwaarlijk overtreffen kon. De eerfte proeve was , zoo als men ligt denken kan, van weinig betekenis. Maar men bragt mijnen beker in de ftad; en de Commandant liet hem aan dezen en genen zien, en aan mij enen nieuwen geven, — {ü>it. ©ie tyffnimg rctfec $wd)t vefeelte met'n Jcnuï&at. ©0$  FREDRIKs VRIJHEER VAN DER TRENCK. IU ©ocl; Ai) iel) pfJanjtt nut. gin ahab trinft btn min, \\nb mem «ritt, tcb fotl etn naboth feijrt O)'. iV/tf y*£«a flèürlffoit par mes fins & travaux; 'fefpérai des beaux fruits pour le prix de mes waux. Mats malheur pour kaboth ! jesesel Pa chérie, Et pour boire mon vin, me fait perdre la vie. [dat is; Mijn wijnberg werdt gebouwd; ik liet hem vlijtig fnoejen; Ik hoopte op rijpe vrucht; ik zag hem kiemen, bloejen: Maar ach! ik plantte alléén. Een achab drinkt den wijn; De Baatzucht eischt mijn' ral; ik moet een naeoti-i zijn.] Dit (/>) ctAUDiANUs, in Rufinum, I, 137; Contextum gemmis, aut pradia culta fuiflent, Rufino populandus erat; dominoque parabat Exitium fecundus ager: metuenda colonis Fertilitas: laribus pellit, detrudit avitis Finibas, aut aufert vivis, aut occupat hüeres. Congerhe cumulantur opes, orbisque ruinas Accipit una domus. Populi fervire coaéli, Plenaque privato fuccumbunt oppida regno.  Sta levensgeschiedenis van Dit zinnebeeld, dat op de Bijbelfche gefchiedenisfen van naboth, achab, en jesabel zinfpeelde, en tevens op de lotgevallen, welke mij te Weenen overgekomen waren, toepasfelijk was, maakte op het hart van de doorzichtige en grootmoedige maria theresia enen zoo levendigen indruk , dat zij haren Minister terftond bevel gaf, om op alle mogelijke wijzen voor mijne redding te zorgen. Misfchien hadt zij mij ook de goederen , die mij ontroovd waren, wedergegeven, bij aldien de bezitters van dezelven minder magt eft vertrouwen bezeten hadden, of wanneer zij zelve langer geleevd hadt. Ondertusfchen heb ik het toch aan den arbeid, welken ik aan deze bekers bedeed heb, te danken, dat men ook eindelijk in Weenen aan mij begon te denken, en mij niet langer zonder hulp of befcherming verliet. Op denzelvden beker dondt nog een zinnebeeld; namelijk een vogel in een koojtjen, in de hand van enen Turk; met dit bijfchrivt; Ce tfeft pas un inoineait, Gardé dans cette cage.' Ceft un de ces oifeaux, Qui chantent dans Poraget Ouvrez , amis des fages! Brifez fers & verroux! Ses chants dans vos boccages Rejaillirontpour vous! [Dit  fredrik, vrijheer van der trenck. Ü3 [Dit koojtjen bevat geen' piependen mosch , Die door zijn getjillep den hoorder verveelde J De vogel zit hier, die 't lommerig bosch In ftormen en onweér met zingen nog (heelde. O vrienden der wijzen! aanfchouwt zijn' fmart; Verbreekt zijne grendels; hergeeft hem zijn' vrijheid! Dan roemt hij wéér zingend uw vriend'lijk hart; En de Echos weêrgalmen zijn' zang en zijn blijheid.} Als mede het volgende; Le rojfgnol chante, vohi la raifon, Pourquoi qiUl eft fris: poUr chantet en prifer.i Voijons le moineau, qui fait tant de domtnaget Jouir de la vie, fans craindre la cage. > Voila un portrait, Qui muntte Teffet Du bonheur des frippons, du dêfaftre des fages. [Een Nachtegaal zit hier gevangen, Die om zijn Goddelijke zuigen Zijn' zoete vrijheid derven moest; II. deel. H Den  114 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Den mosch, die 't graan fteelt uit de voren, Komt niemand vangen of verfloren, Schoon hij' des Iandmans hoop verwoest. Zie hier een tafereel der -menfchelijke zaken! De dief Jeevt vrij en blij, en eet het vet der aard; De beste burger zwoegt in kerkers en aan kaken , Daar hem zijn' braavheid hoon, zijn' wijsheid kluisters baart. 1 Ondertusfchen is de gefchiedenis van deze bekers toch wonderbaar. Want het was op levensftraf ver* boden, met mij te Fpreken , bf mij inkt of pennen te bezorgen ; en ondertusfchen verkreeg ik allengskens door ufurpatie of door list, openlijk verlof, om alles op tin te fchrijven , wat ik aan de waereld van mijne omftandigheden bekend wilde" maken. Hier door verfcheen ik voor de ogen van hun, die mij te voren niet kenden, in de gedaante van een' onderdrukt' maar zeer bruikbaar' man; mijne bekers verwierven mij achting en vrienden ; en aan deze uitvinding heb ik het voor een groot gedeelte te danken, dat ik nog eindelijk mijne vrijheid verkregen heb. Maar/ nu (aoei ik ook nog van ene bijzonderheid melding maken, welke de waarde van deze bekers vergrootte. Ik arbeidde bij het licht op blinkend tin, en vond de kunst uit, om aan mijne heelden licht cn fchnduw te geven. Door oefening kwam ik zoo ver dat ik ten laatften , den beker zoo regelmatig ifj 32 vakken , waar in 3a zinnebeelden gegraveerd waren, • af-  FREDRIK, VRIJHEER. VAN DER TRENCK. 115 afJeelde , als of ze met den pasfer getrokken ware-. Het fchrivt was zoo fijn, dat het niet anders, als door vergrootglazen, gelezen kon worden* Dewijl mijne beide handen aan een' ftaaf .vastgefmeed waren, en ik maar éne van dezelven gebruiken kon, leerde ik den beker met de knieën vasthouden. Mijn enigst inftrument was een geflepen fpijker ,.dieu ik uit de planken gehaald had:, en echter vindt men zelvs op de randen dubbele regels fchrivt. Voor het overige zou deze arbeid mij op het laatst gek of blind gemaakt hebben. Iederéén vroeg mij om enen beker; en ik zat, om mijnen vrienden dienst .te doen, gewis dagelijks 18 uren te graveren.. Het licht, dat door het blinkend tin te rug gekaatst werdt, verblindde mij; en het uitvinden van zoo vele ohderfcheidene zinnebeelden en bijfchrivteh vermoejde mijn gantfche denkvermogen , én bijzonder m j ie verbeeldingskracht , .meer dan men denken zou.; daar ik gene originelen voor mij had , en ii> mijn gantfche leven niets van de tekenkunst had geleerd , dan het geen tot de militaire en eivdJe Bouwkunde vereischt wordt, ,tfcje Dan ik heb reeds..genoeg gezegd van deze tinnen kekers, die mij zoo.veel eer en voordeel ve.richaften, en menig treurig uur hielpen korten. . Il«t ergfte bij dezen arbeid was het hatelijk halsijzer , dat benevens zijne zware ketting mij de gieren van.den nek drukte, en dagelijks hoofdpijnen .veroirzaakte. , Ik werd ook in de daad voor de derde reize krank, dewijl ik te veel zat , en een Brunswijkfche worst, welken een vriend mij heimelijk toeftak, mij ene indigestie veroirzaakte, waar van ik bijna gefbrven was, 'Er volgde een rotkoorts op , en binnen twee maanden zag ik 'er uit als een geraamte; of fchoon mij van de wachthebH a. * ben-  H6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN bende Officiers geneesmiddelen, en zomtyds ook warm eten gegeven werdt. Maar nu werdt het ook wederom tijd aan mijne vrijheid te denken, en ene nieuwe onderneming te wagen. Mijn geld , dat ik hier en daar verborgen had, was uitgedeeld , en ik had niet meer dan 40 louis d'or over , om welken te krijgen ik nog eerst den vloer moest openbreken, waar onder ik ze verdoken had. De oude Lieutenant sonntag nam , om dat hij ene longz.ekte hadt, als invalide zijn affcheid. Dezen verfchafte ik reisgeld, Z0nd hem na Weenen met de beste recommandatie, en gaf hem een billet, waar op hij, tot dat ik mijne vrijheid verkreeg, of zoo lang hij leevde, jaarlijks 400 guldens uit mijne kas zou kunnen ontvangen. Hij hadt in last, om bij de Monarchin ene audiëntie te zoeken, en bij aanhoudendheid haren bijdand voor mij te folliciteren. Daar bij gaf ik hem een' wisfel van 4000 guldens, welke hij vsor mij ontvangen , en over Hamburg aan den Kapitain von knobl/vucH overmaken moest , die dit geld heimelijk aan m,j bezorgen zou. Ik gaf hen aanbevelingen mede aan den Hofraad von kempf , welke gedurende mijne gevangenis, benevens den Hofraad von hunner, de admimdratie van mijn vermogen waarnam. Maar ach ! niemand in Weenen wenschte mijne terugkomst. Men hadt reeds begonnen mijn goed te delen , en men hadt dus geen' zin, om rekening aan mij te doen. De goede Lieutenant sonntag werdt dus als een fpion gearresteerd, en gedurende enige weken in de gevangenis mishandeld. Eindelijk gaf men hem, daar hij naakt en bloot was, ene elendige 100guldens^ en liet hem over de grenzen brengen. De eerlijke man, een bitter flagtoffer van zijne trouw en  fredrik, vrijheer van der trenck. J.17 en braafheid , hadt dus de Keizerin niet kunnen fpreken ; hij ging elendig en kommerlijk te voet na Berlin , waar hij zich nog een' jaar lang heimelijk bij zijnen broeder ophieldt, en eindelijk overleedt. Hij fchreef zijn wedervaren aan den eerlijken knoblauch , en door dezen heb ik hem nog 100 ducaten uit mijnen kerker toegezonden- Men oordeele, hoe ik bij zulke tijdingen uit Weenen , uit de plaats van waar ik mijne hulp verwachtte, te moede was. Ondertusfchen gebeurde het omtrent dezen tijd, dat een vriend, wiens naam ik echter in ewigheid niet noemen zal,mij door hulp van enen anderen wachthebbenden Lieutenant heimelijk bezocht. Door dezen kreeg ik 600 ducaten , en deze is ook dezelvde vriend , welke door hetzelvde canaal nog in het jaar 1703 vier duizend guldens aan den Keizerlijken Ambasfadeur te Berlin, den Baron riedt, in gereed geld betaald heefc, voor de bevordering mijner vrijheid, gelijk ik beneden melden zal. ■ Ik had dus nu wederom geld. Omtrent denzelvden tijd rukte de Franfche araée voort tot op 5 mijlen van Maagdenburg af. Deze gewigtige vesting, toenmaals de borstwering van geheel Pruisfen , welke ten minften ene bezetting van i6cco mannen nodig heeft , indien zij wel verdedigd zal worden, hadt thans niet meer dan 1500 koppen. De Heren Franfchen hadden dus zonder enige tegenweer kunnen binnentrekken, en den gantfchen oorlog ten einde brengen. Mijne hoop groejde ook bij hunne naderhag, dewijl de Ofhcleri mij alle nieuwstijdingen aanbragten. ' Maar , hoe groot was mijne onfteltenis, toen H 3 een  ïlS levensgeschiedenis van een Major mij verhaalde , dat in den nacht drie wa. gens uit het vijandelijk leger in de ftad gekomen waren , dat .men dezelven met geld beladen te rug gezonden hadt, en dat daarop de vijand terftond van Maagdenburg afgetrokken was. Deze bijzonderheid kan ik, als ene ftelh'ge waarheid, aan mijne Lezers op mijn woord van eer verzekeren, tot fchande van den toenmaals commanderenden Franfchen Generaal. De Major, welke liet mij verhaalde, was zelf ooggetuige ; en , fchoon men toen voorgaf, dat dit geld na de armée van den Koning gezonden werdt , zoo kon toch een ieder de ware bettcmming van hetzelve ligt gisfen , dewijl de wagens , zonder enige bedekking, juist die poort uit reden, van welke de Franfchen niet ver af (tonden. Zoo werdt toermaals waria theresia van haren getrouwen Bondgenoot bedrogen, en men weet in Parijs pok zeer wel, wie dit geld ontvangen en gedeeld hebben. De hoop dierhalven , welke ik gekoesterd had , d*t hunne komst te Maagdenburg mijne bevrijding ten gevolge zoude hebben , weidt te leur gefteld: daarenboven had ik yan mijne vriendin, de vrouw vandenRusiifchen Cancellier, niets meer te hopen, daar men in de nieuwstijdingen van haar las , dat zij benevens haren man, en den VeldmaarfchalkAPRAxiN, wegens verraderij en veiftandhouding met het Berlinfche Hof na Siberiën gezonden was. Ik viel dus op een nieuw, een in de daad fchrikkelijk ontwerp om mij te redden. Het gantfche Maagdenburger garnifoen beftondt toenmaals uit minder dan 500 koppen landmilitie, die allen onvergenoegd waren. Ik had twee Majors en twee Lien- te-  fredrik, vrij hekr van der trenck. 119 tenant op mijne zijde, en de wacht inde Sterrenfchans, waar ik zat, beflond maar uit 15 man, welke ook grotendeels bereid waren, om mijnen wenk te volgen. De fladspoort , buiten welke de Sterrenfchans lag, was maar met ia man en énen onderofficier bezet, en vlak bij dezelve waren de cafematten, waar in 7000 Kroaten als krijgsgevangenen opgefloten waren. Met den Kapitain Baron k***v, die ook onder de krijgsgevangenen was, waren wij in ene goede verftandhoudingv Deze maakte een complot , waar mede hij gp een bepaald uur in een zeker huis niet verre van de poort zich verzamelen , en mijne onderneming onderfteuncn zou. E.'ii ander vriend wilde , onder een valsch voorgeven , geweer en patronen voor zijne compagnie in zijn nimmer gereed houden. In 't kort, alle maat- regulen waren zoo genomen , dat ik op 400 geweren vaste rekening maken kon. Voorts was de affpraak , dat mijn wachthebbend Officier bij mij zou komen;-dat hij twee foldaten, welken wij niet veel vertrouwden , bij mij op fchildwacht zou zetten; dat hij hun bevel zou geven, om mijn bed uit te dragen; dat ik, terwijl zij hier mede bezig waren, uit mijnen kerker ontipringeu , en deze twee fchildwachten in denzelven opfluiten zou. Klederen en wapenen zoude ik dan voor mij gereed \ inden , welke te voren ten mijnen dienfte in de Sterrenfchans gebragt zouden worden. Dan zouden wij de fladspoort bemeesteren ; ik zou in de cafematten inlopen , en , onder den naam van trenck, de Kroaten te wapen roepen ; mijne andere vrienden zouden intusfchen ook losbreken; en, in, één woord, de gantfche aanflag was zoo overlegd, dat H 4 de"  Ï20 levensgeschiedenis VAN dezelve onmogelijk mislukken kon. Maagden, burg, het magazijn van de armée, de fchatkamer van den Koning, het tuighuis, alles zou in mijne magt geraken, en 16000 man krijgsgevangenen, die in de ftad lagen , zouden toereikende zijn , om mij in het bezit van dit alles te bevestigen. Ik durf hier alle de geheime hulpmiddelen, welke de uitvoering van dit ontwerp begunftigen zouden , aan mijne veder niet toevertrouwen; ik kan dus hetzelve niet grondig ontwikkelen; ik moet mij vergenoegen met in het algemeen te zeggen , dat het met de grootfte voorzichtigheid gevormd was, en dat ik alle mogelijke zekerheid had voor enen gelukkigen uitkomst. Nu moet ik hier nog erinneren, dat het garnifoen in de zomermaanden daar door zoo zwak was , dat de boeren toenmaals, wegens gebrek aan arbeiders, aan de Kapitains dagelijks een' gulden voor iedcren verlofganger betaalden, en dan nog de verlofgangers zeiven, die voor hun werkten, goed te vrede Helden. De Com. mandant zag dit door de vingeren, om de Kapitains dit voordeel te gunnen. Nu nam een zeker Lieutenant g***ê verlof, onder voorwendzel, dat hij zijne ouders in Brunswijk wilde gaan bezoeken. Maar ik gaf hem reisgeld, en hij fpoedde zich na Weenen. Daar had ik hem aan de Hofraden von kempf en h***r geaddresfeerd , en hem enen brief aan hun medegegeven, waar in ik 2000 ducaten van mijn eigen geld vorderde, hun verzekerende, dat ik hier door wel dra mijne vrijheid weder verkrijgen, en tevens de vesting Maagdenburg voor mij bemeestcren zou. Al het overige zou de brenger van den brief, wien zij veilig ge. loven mogten, hun omftandig verhalen, g***e  fredrik, vrijheer van der trenck. 121 g***k komt gelukkig te Weenen aan; men doet hem duizenderlei vragen; maar in het bijzonder vorscht men zijnen naam uit. Hij geevt zich tot zijn geluk voor enen anderen uit; want deze,voor w ei hij zich uitgaf, werdt daar door in de daad verraden. Eindelijk raadt men hem, dat hij in zulke gevaarlijke ondernemingen zich niet mengen zou; men zegt hem, dat ik zoo veel geld niet in kas had, maar vaardigt hem met 1000 guldens af, in plaats van de sooo ducaten , welke ik gtëischt had. Hier mede keert hij te rug, maar, daar hij het in den neus kreeg , dat het oogmerk van zijne reize verraden was, was hij zoo verftandig, dat hij Maagdenburg niet weder zag. Want nauwlijks was hij vier weken op reize geweest, wanneer de toenmalige Gouverneur, de Erfprins van Hesfenkasfel, de onlangs geftorvene regerende Landgraaf, in nrjne gevangenis kwam; mij mijnen brief en het project, dat ik in denzelven na Weenen gezonden had, voor ogen hieldt; en mij vroeg, wie dezen brief belteld hadt, en wie de lieden waren, die mij wilden vrij maken, en Maagdenburg verraden ? Of nu deze brief eerst aan den Koning gezonden, of regtftreeks in handen van den Gouverneur van Maagdenburg gekomen is , heb ik noit kunnen ontdekken; genoeg! ik was verraden, en reeds voor de twede maal in Weenen verraden en verkocht. De eigenlijke oirzaak van dit verraad was zekerlijk deze: de Heren adminiftrateurs hadden met mijne goederen zoo huis gehouden , als of ik reeds wezenlijk geftorven was. Zij wilden dus liever die 2000 ducaten ook inllokken, dan , door de betaling van dezelven, mij gelegenheid geven, tot het verkrijgen mijner vrijheid , en wel op zulke H 5 ene  122 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ene wijze , dat het Hof mij belonen, mij mijn ontroovd goed wedergeven , en de Heren Rentmeesters dwingen moest , om mij rekenfchap te geven van de wijze, waar op zij met mijn geld omgewrongen hadden. Maar hier hadden zij juist niet veel zin in, en daarom moest ik andermaal het flagtoffer worden van de verraderijen van hun, welken ik voor mijne vrienden hield. De voorvallen , welke mij in Weenen zelf, na dat ik mijne vrijheid in de daad weder verkregen heb, bejegend zijn , en die ik beneden onbewimpeld verhalen zal, bevestigen dit vermoeden , en (tellen de gegrondheid vau hetzelve boven alle tegenfpraafc; en tot op uit uur toe ben ik' onbeloond gebleven. Die fchurken ftierven wel niet op het fchavot, gelijk zij verdiend hadden , maar zij zijn echter allen reeds dood ; ik daarentegen leef nog , wel arm gemaakt, en verdrukt, maar echter als een eerlijk man, wiens openlijk bekend gemaakte gefchiedenis nu voor zijne verraders en voor de rovers zijner goederen een' driewerf verdienden fchandzuil bouwt, of fchoon hunne lachende ervgenamen van deze geroovde goederen aan mijne kinderen niets te rug gegeven hebben. Men ftelle zich voor, hoe bedonderd ik nu was, toen de Gouverneur mij mijnen brief toonde, . -. Ik behield echter nog zoo veel tegenwoordigheid van geest, dat ik regt uit mijn handfchrivt lochende, en mij over enen zoo arglistigen (treek zeer verbaasd aanftelle. ' j De Landgraaf zocht mij te overtuigen, en verhaalde mij zelvs den inhoud van een mondelijk voordel, dat de Lieutenant kemnitz in Weenen gedaan zou hebben , om Maagdenburg in de handen van den vijand te fpelen. Hier uit bemerkte ik duidelijk de verra- l.ü de-  fredrik., vrijheer van der trenck. 13} derij. Maar, dewijl 'er onder het gantfche garnifoen geen Lieutenant kkmnitz aanwezig was , en mijn vriend zich tot zijn geluk in Weenen niet bekend gemaakt, maar enen valichen naam gegeven hadt, zoo bleef alles een onoplosbaar raadzel; vooral, daar het ten hoogden onwaarfchijnlijk vóór moest komen, en niemand geloven konde noch wilde, dat een man, die zoo gevangen zat als ik, en zich in zulke omftandigheden bevondt, het gantfche garnifoen zoude kunnen gewinnen, of overmeesteren. De goede en beste Vorst verliet mijnen kerker, cn fcheen met mijne uitvluchten zich te vergenoegen , vooral, daar zijn hart geen vermaak in het ongeluk van zijne medemenfchen vondt. Ondertusfchen verfcheen den volgenden dag sne grote commisfie in mijne gevangenis. Men bragt een' tafel binnen, waar aan de Commandant, de Heer von reichmann, zelf prafideerde. Men klaagde mij als enen landverrader aan. Ik volhardde in het ontkennen van mijn handfchrivt. Bewijzen en getuigen om tegen mij te confronteren hadt men niet. —— En op de hoofdvraag mijner befchuldiging, welke het plegen van verraad betrof, andwoordde ik ad proiocol/um het volgende —— —— ,5 Ik ben geen misdadiger, maar een braaf „ Patriot, die door laster, zonder naar krijgs- regt verhoord te worden , zonder legale „ procedures, in deze ketenen geraakt is. ,, De Koning heeft mij reeds in het jaar 1746 ,, gecasfeerd, en mijn vaderlijk ervdeel ge,, coi&ceerd. Ik was dus door de wetten „ der Natuur geregtigd, om buiten mijn va- „ der-  »4 LEVENSGESCHIEDENIS VAH „ derland brood en eer te zoeken. Beiden „ heb ik in Oostenrijk gevonden, waar ik n noS dadelijk Ritmeester ben, waar ik aan „ mijne Monarchin trouw gezworen heb. „ Verraad heeft mij in Danzig op nieuw, „ zonder ene misdaad tegen ,den Koning be„ gaan te hebben, in de Maagdenburger ge„ vangenis geffort. Hier ben ik als een eu„ veldader mishandeld; en 'er blijft mij niets „ over, als mijne vrijheid te zoeken , zoo ,, goed als ik maar kan. „ Indien nu ook, ter bevordering van dit „ mijn oogmerk, gantsch Maagdenburg te ,, gronde moest gaan, en duizend menfchen, „ die mij in het zoeken mijner vrijheid be„ lemmeren wilden, hun leven verloren, dan „ was ik nog van geen verraad te befchuldi„ gen. „ Mijn hoofdargument voor deze Helling is „ bet volgende: — „ Ben ik in Glatz met regt veroordeeld , „ dan ben ik een booswigt, die zich uit den „ kerker, welken hij verdiend heeft, losbre- „ ken wil. Maar, ben ik onfchuldig „ veroordeeld, en heeft men mij genen mis„ ftap, veel min ene euveldaad bewezen, „ dan zijn alle pogingen geregtvaardigd, wel„ ke ik gedaan heb, om mij door mijne ei„ gene uitvindingen en krachten uit het ge„ weid van hun, die mij opgefloten hielden, „ te verlosfen. Voor het overige ben ik aan „ den Koning van Pruisfen gene trouw, ge„ nen plicht fchuldig, welke mij onverhoord „ ver.  FREDRIK, VRIJHEER VAN CER TRENCK. I25 „ veroordeeld, en mij door één' magtfpreuk „ eer, brood, vaderland, en vrijheid ontno„ men heeft." » ——- Hier mede was het verhoor geëindigd; niets was mij b-wezen, niets werdt ontdekt; en alles bleef dus bij het oude. Maar, dewijl men toch op enen of anderen Officier kwade vermoedens hadt, zoo werden die drie, welke mij tot dus verre bewaakt hadden, door anderen afge. wisfeld, en ik verloor op deze wijze twee van mijne beste vrienden. Het duurde echter niet lang, of ik had wederom twee anderen door mijn geld gewonnen; het welk mij zeer gemakkelijk viel, dewijl ik het nationaal character kende, en tot de landmilitie gene andere als arme of onvergenoegde Officiers gekoren werden. Alle voorzichtigheid van den Gouverneur was dus te vergeefsch; daarenboven wenschte mij toen reeds ieder een in den grond van zijn hart, dat ik een middel vinden mogt, om mijne vrijheid te herkrijgen. Ook zal ik in ewigheid de grootmoedigheid en toegevendheid niet vergeten , welke de edel denkende Landgraaf in dit netelig geval aan mij bewees. Ik heb enige jaren naderhand hem in Kasfel in perfoon bedankt; en bij die gelegenheid heb ik zeer veel van hem zeiven vernomen, dat mij in mijne vermoedens omtrent het verraad, dat te Weenen tegen mij gebrouwen was, gefterkt heeft. Hij ontving mij met ene zeer bijzondere onderfcheiding, bewees mij zeer veel gunst en achting, en vereerde mij met zijn vertrouwen; en daarom zal ik zijn nu reeds in het graf rustend gebeente met zuivere dankbaarheid verëren, en zijn aandenken met mijne gefchiedenis pogen te vere. wi-  ~l*6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN wigen, dewijl ik in mijn ongeluk in hem enen menfchenvriend vond. Want, toen ik kort ha dit vporval wederom in ene zware krankte verviel, zondt hij mij zijnen arts, en eten van zijne tafel; hij liet mij ook twee maanden lang ongeftoord flapen, zonder dat de fchildwacht mij wekte; eindelijk hij liet mij gedurende dien tijd mijn' ijzeren halsband afnemen ——- waarover hij in de daad een hard verwijt van den Monarch ondergaan moest, gelijk hij mij in het vervolg, toen hij mij in vrijheid zag, mondeling verhaalde. Ik kon nu nog wel een geheel Deel met het verhaal van nög twee andere ondernemingen om te vluchten vullen; maar ik wil mijnen lezer met de herhaling van dezelve of zoortgelijke bijzonderheden niet vermoejen, vooral daar ik de ruimte, binnen welke ik mij gaarne beperken wilde, voor merkwaardiger voorvallen nodig heb. Ik zal dus dezelve beiden maar zeer kort voordragen. Zoo dra ik wederom enen wachthebbenden Officier op mijne zijde had, maakte ik een ontwerp, om wederom uit hetzelvde gat uit te breken, waar uit het dan moest de Plaatsmajor de bladen tellen, op dat ik gene van dezelven misbruiken zou, en mij wederom andere, insgelijks getelde, bladen te rug geven. ^ Inkt werdt mij echter niet vergund; ik ftak mij dus in den vinger, en liet mijn bloed in een' fcherf lopen; wanneer het geronnen was, maakte ik het in mijn' hand wederom warm; dan liet ik al het vloeibare voorzichtig van boven aflopen, en behield hetzelve; maar het drabbige gedeelte wierp ik weg. Op deze wijze had ik niet alleen goeden , vloeibaren, inkt om te fchrijven, maar ook verf, om te tekenen. Ik was dierhalven nu dag en nacht bezig met het graveren van bekers, of het fchrijven van fatyren, en ik had nu bekwame gelegenheid, om alles voor te dragen , wat ik' wilde; om mijne talenten aan den dag te leggen; om overal achting en medelijden te verwekken ; vooral daar ik.,v^ist, dat mijne gedigten, zinnebeelden , eu^achten zomtijds openlijk aan het Hof werden TOo&zen, en>dat hare Koninglijke Hoogheid, de Prinffs amalia, en de grootmoedige Koningin zelve betuigden, dat zij dezelven met welgevallen hoorden. Wel dra droeg men mij op, om deze en gene uitgekozene onderwerpen te bearbeiden. En dezelvde man, wien de Monarch levendig begraven wilde, wiens naam zelvs niemand noemen mogt, heeft in de daad noit meer geleevd, noit meer van zich doen fpreken, dan toen hij in dezen grafkelder zuchtte. In één woord! Men begon mij nader te leren kennen. Mijne Schrivten roerden den lezer, en bezorgden mij ten laattten ook in de daad mijne vrijheid. Aan de wetenfchappen dierhalven, waar op ik mij met zoo veel ijver had toegelegd, en aan mijne tegenwoordigheid van geest in de grootftï gevaren, heb lk II. DEEL. i al'  13° LEVENSGESCHIEDENIS VAN alles te danken. Deze kon fredrik's Alvermogen mij met ontnemen, en door deze alléén kreeg ik dat weder, dat zijn toorn en zijne magtfpreuk mij befloten hadden voor ewig te ontroven. Ik kreeg, herzeg ik daar door alléén mijne vrijheid eindelijk weder of fchoon de vertoornde Monarch altijd, wanneer men voor mij bij hem fprak, geandwoord hadt; „ Ceji un „ homme dangereux; durant que j'exifte, tl ne verra „ pas le jour; [Hij is een gevaarlijk mensch; zoo lang „ ik leve, zal hij het daglicht niet weder zien]." . En echter heb ik hetzelve te gelijk met hem nog 22 jaren gezien, en met algemenen bijval in het grootfte gedeelte van Europa gezien, zonder mij door iets anders, als door beproevde deugd en eerlijkheid, aan enen Monarch te wreken, die mij alléén mishandelde om dat hij mij niet kende; en die ene overijlde magtfpreuk niet herroepen wilde, om den fchijn van onfeij baarheid bij zijn volk niet te verliezen. Ook in alle mijne Schrivten , welke zedert dien tijd verfchenen zijn, heb ik hem maar pogen te verzachten; terwijl ik tevens in dezelven zijne eer en zijne grootmoedig, heid trachtte te verdedigen. Hij ftierf, overtuigd van mijne eerlijkheid, maar echter zonder mij te belonenhet welk misfchien daarom alléén maar achterbleef om dat hij voelde, dat hij mij onmogelijk, naar mate'van de belediging, welke hij mij aangedaan hadt, volko. men belonen kon. ——— Echter ruste zijne asch in vrede, dewijl ik aan mijn noodlot het verwerver! van die grondige kennis en dien algemenen roem te danken heb, welke mij tegen woordig op alle mijne fchreden vergezelt! Ongeluk vormt den mensch, en de deugd is werkzamer wan neer zij door harde bezoekingen beproevd is\ dan, wan-  fredrik, vrïheer. van d2r trenck. IJl wanneer zij midden in den vöorfpoed flnimert, of alleen in den loop der gewone levensgevallen zich vertoont. De wetenfchappen hebben mij bóven alle vooroordelen verheven, maar dé nakomelingfchap zou wei» nig van mij gelezen en geleerd hebben, indien ik tot aan mijne grijsheid toe gelukkig geweest was. Het is waar, mijne oude kameraden heten tegenwoordig Excellentiën en Veldmaarfcbalken; maar ik heb zulke tituls leren ontberen. Door mijne ondervinding, door mijn doorzicht, door den arbeid van mijn hoofd en veder ben ik in de daad een excellent man geworden j en overal, waar ik verfchijn, vraagt men elkander; , waarom toch is trenck noch Staatsminister noch „ Generaal geworden?" Zalige tevredenheid , welke ik nü zonder enigen hoogmoed heb leren gevoelen! Driemaal zalige kalmte, welke ik, na door zoo vele ftormen gellingerd te zijn, in de haven der wijsheid genieten mag! Hemelfche troost, dat ik thands door mijne Schrivten den ongelukkigen troosten, den voorhangen affchrikken, den wijzen vermaken, den vurigen jongeling van uit-* fporigheden te rug houden, of den hulpelozen leren kan l lk keer nu tot mijnen kerker te rug, waar ik, m? mijn laatffe gefprek met den Landgraaf, geruster dart menig Vorst in zijn paleis , mijn noodlot afwachtte, en mij met op mijne bekers te graveren, en met fchrijven, bezig hield. Mijne hoop groefde iederén dag aan j en, daar men mij de nieuwspapieren te lezen gaf, zag ik den vrede, welken ik voor het tijdperk hield8waar op ik alle mijne wenfchen vervuld zou zien, al» lengskeas meerder naderen. Zoo leeyde ik bijna e8 'ï s maan-"  Uf levensgeschiedenis van «tintel in ftille gelatenheid, ZOnder ene nieuwe onderneming te wagen. Maar de regerende Landgraaf van Hesfencasfel ftierf, en Maagdenburg verloor zijnen grootmoedigen GouZT ' i? C°mmandant voN REichman was onderÏ'™r E menfchen™d> en bewees mij ach2? Cn Aan boeken ontbrak het mi niet: bu gevolg was ik alle ogenblikken bezig, en de tijd verliep ongemerkt,daar ik aan kerker en ketenen reeds gewoon geworden was, en daar de hoop op het toe- 2 :Vakende " dr°mende aanftaande bevrijding op het aangenaamst fchiiderde. In deze gefteldtenis fchreef ik mijnen Macedonifchen Znlih v g igt' getitUld' D' Droom ** de WeZXik'uL b6.ide ftUkken °nder ^ Werken we ke m g ger" Z1Jn' °°k fchreef ik die ^ulen, 32? Vl Erfte Deel van miine schri^ vindt, en die voor het grootfte gedeelte mijne eigene gevate, fchilderen. De merkware J deX zijn. De ongelukkige Hond j, ir ■■ , i „ ° sc lluna • de hananivogel —. de Z tK * ~ * "'< te.Lt en g'enge Vheg _ Dg ^ ^ ^ ^ . anderen meer die men aldaar zelf naflaan kan, dew,< «U eigenlijk bij deze Levensgefchiedenis behoren De meeste en beste ftukken , die ik i„ dezen tijd fchreef Z]jn ver]oren ^ ^ ^ 4 den kerker met meer gevoel, en de uitdrukkingen waren levendiger, dan een vrij mensch gewoonlijk in zii. ne gemakkelijke ftudeerkamer fchrijven kan. Misfchien vind lk i„ Berlin nog wel het een of ander wederom • cn misfchien kan ik nog wel iets meer van mijne toen'. ma-  fredrik, vrijheer van dsr trenck. 133 malige gedachten, aan de verftandige waereld mededelen. Ik heb 'er niets van overgehouden , als dat geen, wat mij, na dat ik in vrijheid herfteld was, nog in het geheugen hing, en wat ik toen terftond opfchreef. Eén Deel, dat met mijn bloed gefchreven was, kreeg ik van den Landgraaf van Hesfencasfel te rug, toen ik hem in perfoon mijne eerfte opwachting in Casfel maakte. Maar ik heb zeker wel acht Delen met mijn bloed vol gefchreven , doch die ik bezwaarlijk wedervinden zal. Nu gebeurde in Rusland de grote omwenteling, dat elisabeth ftierf; dat peter het geheel politiek Systhema veranderde; dat cathaïuna na hem den throon beklom, en de voorwaard-n van den vredevoorfchreef. Zoo dra ik hier van tijding kreeg, begreep ik, dat het mijne zaak' was , mij in alle gevallen in zekerheid te ftellen. In Weenen had ik door middel van den braven Hopman R * * * ene opene correspondentie; men beloovde mij hulp , maar gaf mij tevens te verftaan, dat de bezitters van mijne goederen en mijne rentmeesters mijne bevrijding met al hun vermogen poogden te verhinderen. Ik waagde het nu nog éénmaal, om enen Officier over te halen, om met mij te ont- vluchteu. Maar te vergeefsch! Ik vond genen schell weder. De wil was goed, maar het ontbrak aan moed, om de zaak ter uitvoer te brengen. Ik opende dus het oude gat , waar in ik reeds te voren enige ruimte gemaakt had ; en mijne vrienden hielpen mij op allerhande wijzen, om het uitgegraven zand nog verder weg te krijgen. Mijn geld was voor het grootfte gedeelte verfmolten ; maar meu hadt mij ook van alle nodige inftrumenten , van versch buskruid, en van enen goeden degen voorzien. I 3 Air  ïgl LEVENSGESCHIEDENIS VAN Alles werdt onder den vloer verborgen, welken niemand meer vifiteerde , om dat ik mij zoo lang ftü ge. houden had, zonder iets te ondernemen. Mijn aanflag was deze: Ik wilde den vrede afwachten , en , bij aJdien ik door denzelven niet gered mogt worden, dan zoude mijn onderaardfche gang tot aan de galerij in den wal doorgegraven zijn , zoo dat ik dan maar alleen in de» zelve ene opening te maken had, om daar door te ontvluchten. Tot ene volkomener zekerheid had ik het volgende afgefproken. Een oud Lieutenant van de Landmilitie had in de yoorftad een klein huisjes van mijn geld gekocht,waar in ik mij afrijd verbergen kon. Te Gommern in Saxen, één uur van Maagdenburg, ftonden twee goede paarden, welke een vriend van mijgereed hieldt , en die aldaar een gantsch jaar op mij wachten moesten. De affpraak was deze , dat, zoo dra de vrede in de daad gefloten was , mijn vriend, den eerften en den vijftienden van iedere maand, aan de fchuinte bij het klocster Bergen op en neder rijden moest, en op een zeker teken tot mijne hulp toefchiefen, Nu kwam het 'er maar op aan, om zoo verre door te graven, dat jk altijd gereed kon zijn. Ik fneed dus enige planken van de bovenfte laag door, even als ik de voiigen gedaan had; toen nam ik allengskens de twee onderfte lagen planken, die te zamen 6 duim dik fSm» geheel we§; hieed dezelven met mijn' beitel in ftukken; verbrandde ze in de kachel; en vulde de le4'm ruimte, welke ik hier door gekregen had, met» .HDisroov iismö nateoa osna n*v het  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 135 het zand uit mijn onderaardsch canaal : op deze wijze had ik bijna den halven weg gewonnen. Voorts ftaken mijne vrienden mij enen nieuwen voorraad van lijnwaad toe, waar van ik zandzakken maakte , die ik fchielijk in- en uit-fchuiven kon; en zoo kwam ik gelukkig tot aan de galerij, waar ik uitbreken moest. Toen maakte ik van buiten alles wederom zoo zorgvuldig toe , dat ik bij de nauwkeurigfte vifitatie niets te vrezen had, dewijl ik van de benedenfte lagen planken overal zoo veel ftaan liet, dat de bovenfte laag vast in één bleef zitten, en niet zakte. De planken van deze bovenfte laag , die ik doorgefneden had, fpijkerde ik met dubbelde reien fpijkers wederom zoo vast toe, dat hier op geen vermoeden kon vallen, vooral daar het nieuw aankomend garnifoen niet eens weten kon, of dezelven geheel geweest waren, of uit verfcheidene ftukken beftaan hadden. Gedurende dezen zuren arbeid , welke mijne krachten wederom geheel vernield hadt , werdt de vrede werkelijk gefloten , en bij het inrukken der oude veldregimenten verloor ik dus op éénmaal alle mijne vrienden en helpers. Maar nu moet ik, eer ik verder ga, nog ene fchrikkelijke gebeurtenis verhalen , waar aan ik zonder huivering niet deuken kan , en waar van ik zoo dikwijls ijzelijk dromen moet, als ik dezelve ergens verhaal. Toen ik eens onder de fundamenten van den wal arbeidde , en juist een' zandzak dacht uit te trekken , ffootte ik mijn' voet tegen enen groten fteen, die achter mij lag, zoo dat dezelve na beneden viel, en mij het te rug keren belettede. Hoe zeer verfchrikte ik, daar ik levendig onder de I 4 aar-  I3<5 LEVENSGESCHIEDENIS VAN aarde begraven lag! Na een "ogenblik overdacht te hebben , wat ik doen zou, begon ik liet zand zijdwaans weg te werken, om mij te kunnen omkeren: tot mijn geluk hadt ik vóór mij nog enige ruimte; deze vulde ik met zand , dat ik onder en nevens mij weg wroette. Maar mijne ademhaling werdt zoo zeer belemmerd, dat ik mj duizendmaal den dood wenschte , en alle pogingen deedt, om mij de keel toe te nijpen. Emdehjk was het mij onmogelijk verder te arbeiden ; de dorst beroovde mij van het gebruik mijner zinnen; zoo dikwijls ik in het zand beet, vond ik weder een weinig lucht, maar den angst, dien ik leed, kan gene pen befchrijven ; en, naar mijne rekening, heb ik zekerlijk acht uren in dezen ijzelijken toeftand doorgebragt. Welke ene dodelijke onhandigheid ' welk een fchrikvolle nacht voor mij ! ik werd onmagtig ; maar kwam echter wederom bij , en arbeidde toen verder; maar nu was alles vóór mij met aarde gevuld tot aan mijn' neus toe , en ik had gene ruimte meer ove- ng, om plaats te maken, om mij om te ker-n. . Ik kromde mij dus , Z00 veel ik kon , en toen was het gat wijd genoeg, zoo dat het mij gelukte, mij in hetzelve om te keren. Nu kwam ik aan-den fteen, die na beneden geftort was, en die het gantfche canaal aanvulde. Hier vond ik wat meer lucht. Ik wroette onder dezen Heen, en groef een diep gat uit, waar in ik hem nederdrukte, zoo dat ik over denzeiven wegkruipen kon , en gelukkig weder in mijne gevangenis kwam. Het was to.n reeds klaar dag , en mijne krachten hadden mij zoo verlaten , dat ik mij nederlegde , en bui-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 13? buiten ftaat dacht te zijn, om al het zand, dat in mijnen kerker lag, weder in het gat te brengen , en hetzelve toe te maken. Maar nauwlijks had ik een half uur gerust, of mijne ftandvastigheid was wedergekeerd. Ik ging aan het werk , kreeg hetzelve gelukkig af, en was nauwlijks gereed , toen ik op het gewone uur der vifitatie de floten van de deuren mijner gevangenis hoorde open doen. Men vond mij zoo bleek als enen doden; ik klaagde over hoofdpijn, en enige dagen lang was ik zoo ziek van vermoejdheid , en moest zoo zwaar hoesten, dat ik'er niet aan twijfelde , of mijne longen waren aangeftoken. Echter keerde mijne gezondheid met mijne krachten weder. Ondertusfchen was deze nacht de allerijzelijkfte , die ik immer beleevd heb. —— Langen tijd daar na droomde ik nog , dat ik levendig in de aarde kg ; en nog heden , nu ik reeds zedert 23 jaren in vrijheid leef, verfchrikt mij zomwijlen in den droom de beeldtenis van dezen fchrikbarenden nacht. Zoo dikwijls ik na dit voorval weder in den grond kruipen moest, om te arbeiden, hing ik mij altij 1 een mes om den hals, op dat ik, indien mij wederom iets dergelijks gebeurde, mijn lijden zou kunnen verkorten. Want op dezelvde plaats, waar de gemelde grote (leen na beneden geftort was, lagen 'er in de daad nog verfcheidene te wankelen, waar onder ik altijd doorkruipen moest. Dit gevaar echter fchrikte mij niet af, ik kroop nog vele honderden van malen den zelvden weg, en niets hieldt mij te rug, van het ftreven na mijn doel, het wederverkrijgen mijner vrijheid. Daar ik, gelijk reeds gemeld is, met mijn onderaardsch canaal tot op het uitbreken toe gereed was, I 5 en  I38 levensgeschiedenis van en de vrede in de daad volgde, fchreef ik de drin. gendfte brieven na Weenen aan mijne vrienden, en vooral ene allerbeweeglijkfte memorie aan mijne Souve. raine, lk nam van hun, die mij tot dus verre bewaakt hadden, die mij niets als lievde en goedheid hadden bewezen, en nog voor de laat fte aflosfing mij alles bezorgden, wat ik nodig had om mij zeiven te helpen, het tederst en aandoenlijkst affcheid: en de veldregtmenten, die gewoonlijk het Maagdenburger garnifoen uitmaakten, rukten daar wederom binnen. Eer dit echter geschiedde, verliepen 'er enige weken : en ik werd gewaar, dat de Generaal riedt door het Hof van Weenen als Gezant na Berlin benoemd was." Ene lange ondervinding hadt mij menfchen leren kennen, en ik wist dus ook, dat deze Heer altijd geld nodig hadt. Ik fchreef hem dus enen aandoenlijken. brief; bad hem, dat hij mij niet verlaten zou; en dat hij zelvs meer voor mij doen mogt, dan hij misfchien te Weenen in last zou gekregen hebben. Ik floot in dezen brief ene asfignatie van 6000 guldens , welke hem in Weenen van mijn geld betaald moesten worden : en 4000 guldens hadt hij reeds van een' van mij. ne aanverwandten, dien ik hier niet noemen durf, tot hetzelvde einde ontvangen. Aan deze iccoo guldens heb ik eigenlijk mijne vrijheid, die ik echter eerst 9 maanden daar na verkreeg, te danken: want mijne Weener rekening, die ik in handen heb, bewijst, dat de 6000 guldens reeds in April 1763 door mijne Adminiftrateurs op bevel van het Hof, aan de ordre van den Generaal riedt, aan de Staatscancellarij van den Vorst kaunitz zijn betaald geworden. De andere 4000 guldens heb ik, na dat  fredrik, vrijheer van der trenck» I39 dat ik tn vrijheid herfteld was, aan mijne vrienden, die dezelven voorgefchoten hadden, dankbaar te rug betaald. Ik had nu, nog eer het oude garnifoen aftrok, tijding, dat bij den vrede van Hubertsburg nets voor mij gedaan was. Onze toenmalige gevolmagtigde hadt eerst na het ratificeren van de vrede's articulen, en toen nog zeer koel, met den Pruisfifchen Minister, den tegenwoordigen Graaf von her.zberg, van mij ge fproken, maar nimmer hadt hij regt ernftig mijne bevrijding zoeken te bewerken, of om dezelve gefollkiteerd. Maar van Berlin gaf men mij de verzekering, dat men ernllig voor mij bij den Koning zou werken; en op deze belofte kon ik meer bouwen, als op de protectie van het Hof van Weenen, dat mij fo jaren lang zoo hulpeloos, zoo verachtelijk in mijn ongeluk verlaten hadt. Ik befloot dus nog drie maanden te wachten, of 'er ook nog iets ten goede voor mij mogt uitgewerkt worden; en, wanneer hier niets van kwam, dan eerst mij zeiven door. de vlucht te redden. Het garnifoen werdt afgelost, en nu was alles nieuw voor mij. De OQïciers van de wacht waren alle Edellieden, en moejhj'ter om te gewinnen, dan die van de Landmilitie; en de Majors voerden hunne bevelen letterlijk uit. Nu had ik wel niemand meer nodig, om mijne ontwerpen te helpen uitvoeren; maar ik miste vrienden, waar aan ik nu reeds gewoon was, en die ene behoevte voor mijn hart geworden waren. Ik had nu ook wederom niets anders, om mij te voeden, als mijn foldaten brood, dewijl mij thands niemand meer de geringde verkwikking toeftak. De tijd begon mij lang te vallen. Men hadt wel bij dé  140 LEVENSGESCHIEDENIS VAN de verwisfeling van het garnifoen alles nauwkeurig géi vifiteerd en niets gevonden; maar het was toch mogelijk, dat een aandachtiger onderzoek alles ontdekken, en mijne aanflagétf verijdelen kon. Een zeer bijzonder toeval, dat ik hier om de vreemdheid van hetzelve verhalen moet, hadt hier toe gemakkelijk aanleiding kunnen geven. Ik hadt zeden: twee jaren ene muis zoo tam gemaakt, dat zij den gantfcben dag op en om mij liep, met mij fpeelde, en uit mijnen mond at. Ik bemerkte nan dit kleine diertien zulke beflisfende merktekenen van ene mesr dan werktuiglijke ziel, dat ik het niet zou durven wagen, mijne waarnemingen hier omtrent thands ter neder te fchrijven. De Theologanten zouden knorren; de Monniken grommen; en de Wijsgeren , die het denkvermogen aan de menfchelijke ziel alléén, en aan de dieren blotelijk een zoogenaamd inftinct toekennen, zouden mij enen vertelzehjensfchrijver noemen, of mij. zelvs wel ■ als enen ketter uit het gild der geleerden verltoten , verachten, en haten. Wanneer ik echter nog enigen tijd mag blijven le. ven , dan mag men uit mijne pen nog ene verhandeling verwachten , waar in deze ftof beweikt zal zijn. En in dezelve zullen mijne muis , en ene zekere fpin ene merkwaardige rol fpelen. Deze muis nu, die in de daad zeer vernuftig was, hadt mij eens bijna ongelukkig gemaakt. Zij halt bij den nacht aan mijne deur geknaagd, en in mijne kamer op een houten bord cabriolen gemaakt. De fchildwachten horen dit, en roepen den Officier; deze hoort het ook , en geeft 'er verder berigt van, zeggende , „ dat het in mijne gevangenis niet rigtig was." Met  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. Hl ( . Met liet aanbreken van den dag werden nu op éénmaal alle mijne deuren geopend, en de Plaatsmajor, van fmids en metzclaars vergezeld , tradt in dezelve biunen. Men begon alles op het nauwkeurigst te onderzoeken. üe vloer, de muren, mijne ketenen , zelvs mijn lijf werd gevibreerd; maar men vondt niets. • Eindelijk vroeg men mij, wat ik in den afgelopenen nacht gewerkt en gedommeld had. Ik had zelf ook de muis gehoord , en klaagde dus het arme dier aan. Toen kreeg ik terftond bevel, om hetzelve af te fchaffen. Ik floot, en terftond kwam de muis mij op den fchouder fpringen: ik bad alleen maar voor haar leven: de wachthebbende Officier nam haar mede in zijn' kamer , met de heiligde belofte , dat hij ze aan ene Dame zou geven, daar z;j het zeer goed zou hebben. Toen hij het diertjen in de wachtkamer hadt gebragt , liet hij het aldaar lopen. Maar het was voor gene andere menfchen tam , als voor mij alléén; en het verdak zich dierhalven terltond weder. In den nacht hadt zij , gelijk de fchildwachten den volgenden morgen meldden, aan de bultende deur van mijne gevangenis bedendig geknaagd: zelvs waren de tekens hier van nog zichtbaar. Op den middag, toen men binnen kwam om te villieren, en d.iar mede bezig was, liep mijne muis mij op éénmaal bij de benen" op, klom op mijn' fchouder, en maakte aüerinnde fprongen , om hare vreugde te betuigen. Hier bij is dit opmerkelijk, dat zij den vorigeu dag niet uit mijnen kerker gelopen was, maar in een' neusdoek in de wachtkamer was overgebragt; welige ongeveer ico fchreden van mijne gevangenis afwas, Hoe vondt  Ï4- levensgeschiedenis van- vondt zij nu haar' Heer weder? Hoe wist zij het uur, waar op men lederen dag gewoon was te vifiteren, en waar op zij dus de deuren kon open vinden?... En echter is dit geheel verhaal waar, en in de daad zoo gebeurd. Iederéén was verwonderd, en wilde deze muis hebben : de Major narn ze mede voor zijne gemalinne. Deze halt voor haar een aartig koojtjen laten maken, waar in zij ectrer niet vreten wilde, maar na enige dagen dood gevonden werdt. Ik was in de daad over het verlies van dit gezellig dierrjen enige dagen zeer aangedaan. Maar, toen ik gewaar werdt, dat zj op één' plaats aan den vloer waar ik de dwarsfnede, die ik gemaakt had, met brood en ftof had overflreken, dit brood zoo afgeknaagd hadt dat mijne wachters bij de laat fte fcherpe vifitatie werkelijk met blindheid geflagen waren, of niet zien wil. den, dat de plank doorgefneden was : - _ toen erkende ik dat de opoffering van deze getrouwe gezellin voor mij noodzakelijk was. Ondertusfchen hadt dit voorval met deze muis mijne' wachters gerust gefield , en zij waren overtuigd, dat ik gene nieuwe onderneming, om mij zei ven te bevrijden , gewaagd had, of wagen dorst. . Maar mijn voornemen was 'er door verhaast geworden, en ik wilde nu gene drie maanden meer wachten, om-hetzelve uit te voeren. Ik heb boven reeds melding gemaakt van de voorzorg, die ik gebruikt had, en gezegd, dat den eerften en den vijftienden van iedere maand buiten ce vesting paarden op mij wachtten. Nu het ik den eerften Augustus alléén daarom voorbijlopen om dat ik den braven Major von peohl, die mij meer menschlievend- heifl  fredrik, vrijheer van der trenck. ia3 heid bewees dan de anderen, en die juist op dien dag de infpectie op de Sterrenfchans hadt, niet ongelukkig maken wilde. Maar den vijftienden Augustus bepaalde ik tot mijne vlucht, en langer wilde ik niet wachten. Na dat ik dit vast bepaald had , fchenen de dagen mij toe trager te verlopen, en ik reikhalsde na dien, op welken ik befloten had mij zeiven te redden. Doch op eens gebeurde 'er een voorval, dat een der merkwaardigfte in mijne lcvensgefchiedenis is. De Major du jour, welke anders altijd gewoon was zelf mijne gevangenis open te fluiten, moest ijlings na de ftad toe , waar men, uit hoofde van brand, alarm floeg; en hij gaf dus zijn* fleutel aan den Lieutenant over, om bij mij te vifiteren. Deze kwam binnen; zag mij met medelijden aan, en vroeg: —— —• „ Maar mijn lieve trenck! hebt gij dan in den tijd „ van zeven jaren, onder de Officieren van de Land,, militie, genen redder kunnen vinden , die dat voor „ u deedt, wat schell in Glatz uitvoerde?" Mijn andwoord was: —— ,, Mijn vriend J zulke vrienden zijn zelden te vin- „ den. « ■ Aan den wil ontbrak het geep.' „ van hun; zij wisten allen, dat zij door mij geluk„ kig konden worden. —— - Maar niemand „ hadt moeds genoeg in zijn lijf, niemand was gere„ folveerd genoeg , om iets van belang uit te voeren. „ Ik heb hun geld genoeg gegeven; maar „ hulp heb ik zeer weinig van hun ontvangen." — „ Van waar krijgt gij dan uw geld ? " „ Van Weenen, mijn vriend 1 door middel ener ge„ heime correspondentie, welke zij mij bezorgden: en :snog  144 LEVENSGESCHIEDENIS VAN „ nog tegenwoordig ben ik van geld voorzien, waar „ mede ik nog mijne vrienden helpen wil. Kan ik 'er „ u mede dienen?... Ik zal bet met vermaak doen. „ En ik eisch 'er gene vergelding voor." . Met één haalde ik 50 ducaten voor den dag uit een gat, dat ik in een' balk geboord had, die den dorpel van mijne deur uitmaakte; en ik gaf hem dezelven. Hij weigerde eerst dezelven aan te nemen , maar eindelijk deedt hij dit, fchoon vrij huiverig: — — hij beloovde mij , terftond weder te zullen komen; ging na buiten, hing de floten alleen maar pro forma los aan de deur, en was, volgens zijne belovten, wel dra weêr bij mij. Nu verklaarde hij zich openhartig, dat hij, uit hoofde van enige fchulden, die hij gemaakt hadt, toch moest deferteren; dat hij dit reeds over lang hadt voorgenomen; dat hij dus volkomen bereid was, om mij mede te nemen, indien ik hem maar een plan wist aan de hand te geven,dat uitvoerlijk was. Wij bleven wel twee uren alléén bij elkander; het ontwerp was wel dra gemaakt; bij keurde het goed, vondt de uitvoering van hetzelve mogelijk, vleide mij zelvs dat het zéker gelukken moest, vooral , toen ik hem zeide , dat mijne paarden in Gommern gereed ftonden. Wij floten dus ene regt broederlijke vriendfehap, en zwoeren elkander ene ewige trouw. Jk gaf hem nog 50 ducaten: en veelligt hadt hij nog noit zoo veel geld in zijn' magt gehad; want alle zijne fchulden, om welke hij deferteren wilde, bedroegen gene 2.00 rijksdalers. Docli, daar hij van zijne familie volftrekt geea' onderftand kreeg, zoo was. het hem onmogelij t, dezelven van zijne gage te betalen. Onze affpraak kwam hoofdzakelijk hier op uit. Hij  FREÖRIK , VRIJHEER VAN DÉR TRENCK. Ï45* Hij' zou vier fleutels laten maken, welken aan die van mijne deüren, naar het uitterlijk aanzien , zeer gelijk waren. Deze nagemaakte fleutels zoü hij op den dag, waar op wij ons Voornemen uitvoeren zouden, in de plaats van de waren ophangen; want,terwijl de Major bij den gearrefteerden Generaal wallrabe het middagmaal hieldt, pleegden de fleutels in de wachtkamer bewaard te worden. Dan zou hij, zoo dra dé Major in de ftad was, zijne grenadiers; deels voor enige uren verlof geven, deels onder allerhande voofwendzels na de ftid zere den. Den post van den flagböom zóu hij intrekken. Dan zou hij bij mij binnen komen, en mijnen beideri fchildwachten bevelen, om mijn bed na buiten te dragen. Terwijl zij hier mede bezig waren, zou ik de déur Uit fpringen, én deze beide lieden in mijnen kerker cpfluitert. Wij zonden ons dan, vrij Van ajle verhindering, op de paarden zetten, welken tegen dien tijd gereed gehouden zouden worden, en Op dezelven na Gommern galloperen. Bij zijne twede wacht, die binnen acht dagen inval-» len moest, zou dit alles in het werk gefield worden. Nauwlijks hadden wij dit afgefproken, toen de fchildwacht van den flagböom voor den Major, die na dé Sterrenfchans toe kwam, ., in het geweer!" riep. Ijlings fprong de Lieutenant de deur uit, floot dezelve toe, en de Major ging bij wallrabe. Nu was geen mensch gélukkiger dan ik in mijnen kerker. Ik had nu ene driedubbele hoop van te ontkomen y zoo dat ik het nu bijna zeker kon ftellen, dat ik mijne vrijheid bekomen zou: de bemiddeling van den Keizerlijken Gezant te Berlin, dié mij vast toégè- II. DEEt. K zegé  levensgeschiedenis van zegd was het onderaardsch gat, dat ik reeds in gereedheid gebragt had en de affpraak, die ik met den Lieutenant had gemaakt. Daar ik bedwelmd was van vreugde , over mijne fchone uitzichten op ene gelukkige bevrijding, ben ik misfchien daar door van mijn verftand beroovd geweest, juist in die ogenblikken, waar in hetzelve allermeest hadt moeten werkzaam zijn, om te kiezen en. een goed befluit te nemen; of mijne eigenlievde" heeft mijne vermogens beneveld; althans ik deed toen een' flap, die aan ieder' verftandig' lezer onberaden, gewaagd, roekeloos, en betreurenswaardig voorkomen moet. Ik viel op het zotte denkbeeld, om de grootmoedigheid van den groten fredrik op de proef te zetten. Indien ik door dezelve niet gered werd, en mijne on. derneming mislukte, dan dacht ik in alle gevallen in mijnen Lieutenant nog altijd ontwijfelbaar mijnen verlosfer te zullen vinden. Volgens dit plan, waar over ik mij naderhand duizendmaal beklaagd heb , maar waar op ik toen zoo yerlievd was, dat ik na den dag reikhalsde, waar op ik hetzelve zou kunnen uitvoeren, fprak ik den Major, toen hij des middags bij mij kwam vifiteren, op volgende wijze aan: „ Ik weet, Heer Major! dat de Gouverneur, „ de grootmoedige Hertog ferdinand van „ brunswijk thands in Maagdenburg is (*). „ Ga terftond bij hem, en zeg hem, dat hij „ eerst Dit hadt wijn vriend mij geaegd.  £rEÖRIK, vrijheer van DÉR TRËNCK. I47 „ eerst mij'ne gevangenis mag laten vifiteren, ,, en de fchildwaehten verdubbelen, en dat „ bij' dan maar te zeggen heeft, op welk uur ik op den klaren dag, niet tegenftaande al„ le deze voorzorg, mij' buiten de werken ,, van de Sterrenfchans, op de fchuinte bij „ het Klooster Bergen in volkomene vrijheid „ zal laten zien. » Indien ik dit doen kan , dan hoop ik op de protectie „ van den Hertog; en dan verwacht ik, dat „ hij deze gebeurenis aan den Koning zal „ melden, om hem daar door van de zuiver„ heid van mijn gewisfen, en de eerlijkheid mijner handelingen te overtuigen." De Major ontftelde ; zag den Lieutenant aan; eri dacht waarlijk, dat ik van mijn verftand was, dewijl hij mijn voorftel belachlijk, en de uitvoering van mijn aanbod onmogelijk hieldt. Maar ik volhardde ernftig bij mijn verzoek. Hij reedt in de ftad, en kwam, henevens den Commandant den Heer von reichmann , den Plaatsmajor riding, en den anderen Major, dié met hem de infpectie doen moest, bij mij te rug, eri bragt mij dit andwoord : . - - — „ De Hertog laat zeggen, dat hij u van zijne" „ protectie volkomen verzekert, bij aldien gij ,, in ftaat zijt om uw aanbod dadelijk werk„ Heilig te maken; dat hij u dan ook van de „ genade des Konings verzekert, en ü ter„ ftond van alle uwe ketenen bevrijden zal." Ik verzocht nu zeer ernftig, dat men het uur bepa- K 2 Jeri  Ï48 LEVENSGESCHIEDENIS VAN len wilde, waar op ik mjne belovte volvoeren zou, - « Nog fpottede men met mij, en hieldt alles voor onmogelijk. . . Eindelijk zeide men, dat ik maar aanwijzen moest op welke wijze ik het meende uit te voeren; maar dat ik het niet behoevde in het werk te ffellen: Dat het genoeg was, wanneer ik alleen maar de mogelijkheid bewees. Bij aldien ik dit weigeren mogt, dan zou terftond mijn gantfche vloer opengebroken worden , en men zou dan dag en nacht fchildwachten in mijne kamer plaatzen. De Gouverneur wilde zich alleen maar van de mogelijkheid overtuigen , doch het dadelijk uitbreken kon hij niet toelaten. Na lang capituleren , en na de heiligfte belovten , wierp ik hun op éénmaal alle mijne ketenen voor de voeten ; opende het gat , gaf hun mijn geweer, alle mijne mftrumenten, en twee fleutels, ter opening van de deuren der onderaardfche gaanderijen. Ik liet hun m de eerfte, die 37 voet verre van mijnen kerker afliep , ingaan, en met den degen fondéren, hoe verre ik doorgegraven had, op dat zij zien zouden, dat ik thands maar weinige minuten meer nodig had , om geheel uit te breken. Toen wees ik hun van ftap tot ftap aan , hoe ik te gaan had, om aan de deuren der walen te komen. Ik zeide hun, dat twee van dezelven zeden 6 maanden niet gefloten waren geweest, en voor de anderen gaf ik hun de fleutels over. . . „ Eindelijk ontdekte ik hun ook, dat ik aan de fchuinte bij het Klooster Bergen op iederen wenk paarden gereed bad ftaan, marr waar van zij den ftal niet gemakkelijk vinden zouden. Zij gingen na buiten, onderzochten alles, kwamen we-  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 149 wederom binnen, deden vragen, en maakten tegenwerpingen , maar die ik zoo goed beandwoordde , als of ik de Ingenieur was , die de Sterrenfchans gebouwd hadt. Zij wenscbten mij geluk , gingen wederom na buiten, bleven omtrent een uur weg ■ ■■ kwamen toen weder; zeiden mij, dat de Hertog verbaasd was over het ontvangen berigr ; wenschten mij nogmaals geluk; en bragten mij, zonder ketenen , uit mijne gevangenis in de kamer van den wachthebbenden Officier. Des avonds kwam de Major bij ons , gaf een heerlijk foupé, en verzekerde mij, dat alles nu goed zou gaan; dat de Hertog reeds na Berlin gefchreven hadt. Maar den volgenden dag werdt de wacht verllerkt; twee grenadiers traden in de officierskamer als fchildwachten ; de gantfche wacht laadde fcherpe patronen voor mijne ogen ; en ——■ in één woord ■■ men gebruikte zoo veel' voorzorg , als of ik ene onderneming, gelijk aan die van Glatz, in den zin had; zelvs de valbruggen werden op klaren dag opgehaald. Ik zag toen ook voor mijne ogen ene menigte menfchen aan mijnen kerker werken, en vele wagens met vierkanten Henen na beneden voeren. ■ Ondertusfchen waren de wachthebbende Officiers vriendelijk en minzaam jegens mij; de tafel was goed; wij aten te zamen ; maar een Onderofficier en twee man bleven beftendig bij ons in de kamer; bij gevolg moesten wij met de grootfte behoedzaamheid fpreken. Het duurde vier of vijf dagen, eer mijn nieuwe vriend, op wien ik mij gantfchelijk verliet, bij mij op de wacht kwam. Hij fcheen de oude te zijn , maar dé ooggetuigen gunden ons weinig gelegenheid om zamen te fpreken. Zomtijds echter gelukte ons dit. Hij betuigK 3 de  IS° LEVENSGESCHIEDENIS VA» de zijne verwondering over mijne ontijdige ontdekking $ zeide mij , dat de Hertog van de gantfche zaak niets wist; en dat het garnifoen in het denkbeeld gebragt was, dat men mij andermaal bij het uitbreken verrascht hadt. Door deze weinige woorden werd ik verlicht,maar, helaas ! te laar. Ik verzekerde mijnen vriend, dat ik alles alleen daarom gedaan had, om dat ik mij nu op zijn gegeven woord verliet. - — Hij betuigde mij nogmaals ten fterkften , dat hij mij helpen zou; en toen was ik weder vol moed; maar mijne wraak tegen den Commandant, die mij zoo laag behandeld hadt, bleef in mijn hart befloten. Binnen acht dagen was mijn kerker wederom in gereedheid gebragt; de Plaatsmajor verfcheen, benevens den Major du jour , en men bragt mij weder in mijne gevangenis te rug. Hier werdt mij nu maar één* ket. ting aan den voet gedaan, en daar mede werdt ik aan den muur vastgemaakt. Maar deze ketting was nog ééns zoo zwaar, als de vorige. Alle de overige ketenen werden mij nu niet weder aangelegd. De vloer was nu met grote vierkanten ftenen geplaveid , en bij gevolg was mijne gevangenis thands ondoordringbaar gemaakt. Alleen het geld, dat ik in de deurkozijnen en in de pijp van de kachel verborgen bad , bleef behouden ; maar ongeveer 30 louis d'or, die ik aan mijn lijf had verftoken, werden gevondenen weggenomen. Terwijl men mij nu weder aanfmeedde, zeide ik aart den Commandant op enen bitteren toon: ,, Is dit nu de vervulling van de belovten , dies ,, de Hertog mij. op zijn woord van eer ge- » ge-  fredrik , vryheer van der trenck. 15* „ geven heeft ? heb ik zulke ene mishande„ ling voor mijne grootmoedigheid verdiend? , ... Doch ik weet reeds dat men valfche „ berigten gegeven heeft. Maar de waarheid „ zal echter wel dra aan het licht komen,en „ fchurken befchamen. „ Maar nu verklaar ik u, dat gij trenck niet „ lang meer in uwe magt zult houden. In„ dien gij mij ook enen kerker van ftaal „ bouwdet, gij zoudt mij echter nog niet ,, vasthouden." « Men lachte over mijne bedreigingen. Maar von reichmann fprak mij moed in , en gaf mij hoop, dat ik misfchien binnen kort, op ene honorabele wijze, mijne vrijheid verkrijgen zou. Mijn pochen fteunde hoofdzakelijk op de mij alleen bekende hulp van mijnen nieuwen vriend, en ik was veel eer ftout en dreigend, dan nedergeflagen of kleinmoedig; waar over ieder één zich verwonderde. Maar ik moet hier den lezer nog dit raadzel oplos, fen , en de redenen aanwijzen waarom men zoo tegen mijne verwachting met mij handelde. Na dat ik mijne vrijheid verkregen had, reisde ik naBrunswijk, entoen werd ik van den Hertog zeiven gewaar, dat de H;ren Majors , welke mij toenmaals bewaken moesten, aan hem de waarheid niet berigt hadden, maar dat zij, 'om het verwijt van onachtzaamheid in het vifiteren re ontgaan , hem gemeld hadden , dat zij mij wederom bij den arbeid betrapt, en bij een nauwkeuriger onderzoek bevonden hadden, dat ik zonder hunne waakzaamheid gewis zou zijn ontvlucht. Maar enigen tijd daar na kwam de Hertog achter de waarheid ; gaf den Koning K 4 be*  I52 LEVENSGESCHIEDENIS \iAlJ berigt van dit voorval; en van toen af heeft de Monarch maar op gelegenheid gewacht, om mij mijne vrijheid weder te geven. Zoo gaat het in onze waereld,helaas3 met de edelfie daden. Zij worden zelden in het ware licht voorgedragen aan hem, die over derzelver verdienden oordelen moet; en in dit geval, dat ik getrouw heb verhaald was ik in de daad het Oagtoffer van ene ontijdige eergierigheid. Zij, die mij bewaakten, fchaamden zich, dat zij zoo blind geviftteerd hadden; en, om een klein verwijt te ontgaan , het welk toch aan niemand van hun ene wezenlijke fchade zou hebben toegebragt , werdt de eerlijke trenck op de flagtbapk gebragt. Zoo is net, gedurende mijn', levensloop, met verfcheidene ondernemingen van den edelften aart gegaan, zoo zelvs, dat vrienden zomtijds van mijne openhartigheid misbruik maakten , en zich het loon van mijnen arbeid toeeigenden. Nu zat ik op nieuw, in mijnen kerker; mijn hart werdt met verontwaardiging vervuld tegen den Koning, dien ik voor ongevoelig, en vooral tegen den Gouver! neur, dien ik voor wreed hield. En ondertusfchen zij beiden waren toch misleid, en onfchuldig aan dat geen,' wat mij thands klagen deedt. Ik hoopte nu dag en nacht op de komst van den Lieutenant, van wien ik mijne bevrijding ontwijfelbaar verwachtte. Maar hoe verfchrikte ik, als. ik op dien dag , waar op hij de wacht hadt moeten hebben, enen. anderen Lieutenant zag binnen treden. Nog vleide ik mij., dat misfchien ■ het een of ander toeval alleen maar voor deze reis deze verwisfeling veroirzaakt zou hebben. Doch ik wachtte wel drie weken te vergeefsch op hem; hij, kwam in het geheel nier, we-  FRttDRIK, VRIJHEER VAN PER TRENCK. 153 weder. Ik dorst niet na hem vragen ; maar eindelijk Werd ik gewaar , dat hij uit het grenadiers-regiment zijn affcheid genomen hadt, en bij gevolg op de Sterrenfchans de wacht niet meer waarnam. Of nu onze affpraak hem naderhand berouwd hadt; of hij te verzaagd was, om dezelve ter uitvoer te brengen ; of de 100 ducaten, die ik hem gegeven had, hem op an» dere gedaanten gebragt, en zijn geluk bevorderd hebben, dat alles is mij onbekend , en ik verlang het ook in e wigheid niet te weten. —i— Leest hij imrner in zijn' voorfpoed dit boek , en heeft hij mij werkelijk bedrogen, zoo leze hij tevens hier mijne hartelijke vergiffenis ; en achte mij nog uit dien hoofde, wanneer ik reeds in het graf zal liggen , om dat ik nimmer gepoogd heb hem te benadelen. Een ander, wien hij zoo in zijn ongeluk hadt laten {leken , en wel, na zulke dure belovten , en na dat hij in de daad het handgeld ontvangen hadt, zou misfchien wraakgierig geweest zijn. Ik ben nog altijd in dat denkbeeld geweest, dat hij, nu hij zijne fchulden betalen kon, berouw hadt over zijn voornemen, en dat hij daarom van zijnen post op de Sterrenfchans zocht af te komen; of misfchien hadt hij het geheim, aan enen kameraad vertrouwd; en misfchien hadt deze met een' Stafofficier de zaak zoo gefchikt, dat hij niet meer bij. mij op de wacht kon komen. Ondertusfchen was het voor mij zeer ongelukkig, dat hij weg bleef, dewijl nu in de daad alle mijne hoop een einde hadt. ]>Ju begon ik eerst mijn ijzelijk noodlot na te denken, en mijne dwaasheid, mijnen ontijdigen hoogmoed te bewenen. De zwaarmoedigheid overmeesterde mijne K $ gapt»  Ï54 LEVENSGESCHIEDENIS VAN gantfche ziel. Nu had ik aan mij zeiven mijne onoverkomelijke elenden te wijten. Ik had reeds zedert bijna een half jaar ongehinderd en zonder enig gevaar uit mijnen kerker kunnen ontvluchten; alle mogelijke zwarigheden waren opgeheven, en niets was mij meer in den weg. Mijne eigene fchuld, mijn blind vertrouwen op de grootmoedigheid van menfchen, op de hulp van mijne vrienden, verijdelde alle mijne hoop, en ftortte mij in enen toeftand, waar uit ik mij nu waarlijk niet meer redden kon. Negen jaren lang vond ik, hoe veel voorzorg men ook gebruiken mogt, om mijnen kerker ondoordringbaar te maken, nog altijd enig middel in mijn vindingrijk vernuft; maar tbands had ik zelf alle mijne uitzichten in het toekomende verijdeld, en mij alléén had ik als de oirzaak van mijn toekomftig lijden te befchouwen. Duizend verwijten knaagden nu mijne diep gebogene ziele , en gewis had ik mijn leven verkort, indien niet nog de hoop op hulp van Weenen of Berlin mij te rug gehouden hadt. De Stafofficiers merkten wel dra, dat ik alle mijne helderheid en gewone ftandvastigheid begon te verliezen. Ik werd naargeestig, gemelijk, en zwaarmoedig; werkte ook weinig meer aan mijne bekers; en deed niet anders als Elegiën, of treurige Oden fchrijven, die van mijne vertwijfeling getuigden. Niemand kon mij enen anderen troost geven, als dezen: ■ „ Geduld, mijn lieve trenck ! uw lot kan „ ten minften vast piet erger worden." Of  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. *$$ Of zomtijds poogde men mijne hoop te verlevendigen, door mij te zeggen, dat de Koning toch niet ewig leven kon. ■ Treurige troost voor enen man in mijne omftandig- beid! Werd ik krank, dan wenschte men mij geluk, dat mijn lijden wel dra geëindigd zou zijn. — Werd ik , tot verwondering van alle menfchen, weder gezond, dan beklaagde men mij, dat ik nog niet geftorven was, en nog langer mijne folteringen dulden moest. ■ Welk mensch van mijnen aart was immer in zulke lotgevallen gewikkeld, als de mijne waren. 1 Aan mijnen altijd bezigen kop; aan mijnen Herculifchen arbeid, die tevens mijn lighaam in beweging hieldt; aan mijne kunstgrepen, waar door ik de harten mijner wachters won, de woede der tyrannen braveerde, en list tegen geweld zettede; aan dit alles, zeg ik, heb ik het te danken, dat ik zulk een tienjarig lijden roemrijk doordroeg, en dat ik op die plaats, waar men wilde dat ik levend dood zou zijn, indedaad meer leevde, meer vrienden verwierf, meer bekend werd, meer goedkeuring verkreeg, dan ergens anders. Aan mij zeiven heb ik het te danken, dat ik ten laatften als een echt held in onfpoeden uit mijne onverdiende gevangenis in de waereld trad; dat ik over den laster zegepraalde; dat ik van enen Monarch, die tot aan zijn graf toe ene onverzoenlijke gramfchap tegen mij behieldt, echter mijne vrijheid weder bekwam, dewijl hij op het laatst moede werdt, mij langer te folteren; eindelijk, dat ik tegenwoordig, na dat ik alle de ftormen van het noodlot gelukkig en zegerijk doorgevvor- fteld  ïjö levensgeschiedenis van Held ben, in de haven der wijsheid mijne gantfche ge. Tchiedenis, onbewimpeld en naar waarheid, openlijk fchrijven durf. De vrede was reeds zedert 9 maanden gefloten j en tot nog toe was 'er niets goeds voor mij uitgewerkt. Maar juist, toen ik mij zeiven reeds werkelijk verlo* ren achtte, zonder enige hoop 'op redding, brak met den 24ften December de dag mijner verlosfing aan. Het was net op het uur van de wachtparade, als de Lieutenant van de Koninglijke garde, de Graaf von schlieben, als Courier te Maagdenburg kwam, en bevel bragt, dat ik terltond uit mijne gevangenis 'ontilagen zou worden. De vreugde was algemeen op de paradeplaats, en in de gantfche ftad, wijl iederéén mij hoogurhtte, bewonderde en betreurde. De Commandant hieldt mij voor zwakker dan ik in de daad was: hij wilde mij dus die blijde tijding niet op éénmaal zeggen, om door ene plotzelijke vreugde gene fchadelijke opwelling in mijn bloed te veroirzaken. Maar hoe weinig kende hij de tegenwoor¬ digheid van geest, die ik in alle voorvallen van het leven bezat, en die in de daad, daar ik gewoon was zeer grote wisfelingen van het altijd met mij fpelend lot te ondergaan, tot den hoogst mogelijken trap van philofophifche ftandvastigheid, en zelvs bijna tot verachting van alle aardfche voorvallen, geklommen was. Geen voorval, hoe plotzelijk ook, kan die ftandvastig. heid verwrikken. Eigen roem ftinkt: maar nog noit was ik trotsch in voorfpoed, noch laaghartig in tegenfpoed, noch befluiteloos in de grootfte gevaren: en ik durf allen,die mij in allerleie voorvallen gezien, en  fredrik , vrijheer van der trenck. ttf en of perfoonlij'k, of uit het algemeen gerucht hebben leren kennen, als getuigen oproepen, om dit te bewijzen. Nu rammelden op ééns alle mijne deuren; ik zag den Commandant ; achter hem drong ene gantfche zwerm menfchen in mijnen kerker, die mij allen met een helder, lachend gelaat aanblikten. Ik was verwonderd. ——— Toen zeide de Commandant: „ Mijn lieve trenck ! heden heb ik voor het eerst ,, het genoegen, van u ene goede tijding te kunnen „ brengen. - De Hertog eerdinand heeft einde„ lijk bij den Koning uitgewerkt, dat men ü uwe ke„ tenen afnemen mag." —— Terftond tradt de fmid toe, en begon zijnen arbeid — „ Gij zult ook een' beter' kamer krijgen," voer hij voort; Hier op viel ik hem in de reden ——. „ Ik ben dus ongetwijfeld in vrijheid, en gij „ wilt mij maar die vrolijke tijding niet op „ ééns zeggen?.. Zeg mij maar, zonder „ omwegen, de waarheid 1 Ik zal mij we! „ wéten te matigen. " „ Ja", was het andwoord, „gij zijt vrij!" Terftond omhélsde hij mij eerst, en de anderen volgden. Nu vroeg men mij; — „ welk een kleed be- „ geert gij?" Ik andwoordde; „ mijne uniform." . De kleêrenmaker was reeds daar, en nam de maat. „ Mo ^  158 levensgeschiedenis van „ Morgen vroeg, baas! (zeide de Heer von reich- mann) moet de uniform gereed wezen." Hij zeide dat dit onmogelijk was, uit hoofde van den invallenden Heiligenavond en het Kerstfeest. - „ Goed," was het andwoord , ,, Mijnheer de kleê3, renmaker zit morgen met zijne knegts in dit zelvde „ gat, bij aldien het kleed niet gereed is." Deze bedreiging maakte ene zaak , die zoo even voor onmogelijk opgegeven was , terftond mogelijk, en de baas beloovde ten duurften, dat het kleed tegen "^morgens klaar zoude zijn. Zoo dra de fmid zijn werk verrigt hadt, bragt men mij in de officiers wachtkamer. Hier wenschte mij ie« der één van harte geluk, en de Plaatsmajor liet mij den gewonen eed van alle ftaatsgevangenen zweren: 1. Dat ik mij aan niemand wreken zou; 2. Dat ik noch de Saxifche noch de Pruisfifche grenzen weder betreden zou; 3. Dat ik van alles, wat mij aangedaan was, noch fchrijven noch fpreken zou; en 4< Dat ik , zoo lang de Koning leevde, genen Heer dienen zou, noch in militaire noch in civile ambten. Hier op gaf mij de Generaal schlieben enen brief van  fredrik, vrijheer van der trenck. I59 van den Keizerlijken Minister in Berlin, den Generaal riedt, ongeveer van den volgenden inhoud: ,, Dat hij zich hartelijk verheugde, gelegenheid „ gevonden te hebben, om mijne vrij'ieid bij „ den Koning te bewerken: dat ik nu maar „ alles gewillig en vrolijk doen moest, wat „ de Graaf schlieben, die order hadt om „ mij tot Praag te begeleiden, van mij vor„ deren zou : enz." schlieben zeide nu: ■ ■ „ Mijn lieve trenck ! Ik heb bevel , om u ,, dezen nacht in enen overdekten wagen „ over Dresden na Praag te begeleiden, en ,, niet toe te laten, dat gij op de reize met ,, iemand fpreekt. De Generaal riedt heeft ,, mij 300 ducaten gegeven, om alle kosten „ goed te maken. Ik zal terftond enen wa. „ gen kopen. Maar, om dat wij heden niet „ alles in gereedheid brengen kunnen, zoo „ heb ik met den Heer Commandant afge„ fproken , dat wij eerst in den volgenden „ nacht van hier afreizen zullen." Na dat ik alles vrolijk beloovd had, bleef de Graaf schlieben bij mij; de anderen gingen, na een kort gefprek, wederom na de ftad, en ik at des middags benevens den Major du jour, en den wachthebbenden Officier, bij den Generaal wallrabe in zijn arrest, waar deze grijzaart eerst in het jaar 1774, na ene gevangenis van 28 jaren, maar die zeer draaglijk was, jreftorven is. Ondertusfchen hadt hij zijn lot verdiend. Nu  IOQ LEVENSGESCHIEDENIS VAN Nu was ik vrij: ik ging overal wandelen in de wer* ken om mij aan de lucht en het licht te gewennen; ik zocht ook in mijnen kerker mijn geld, dat ik nog verborgen had, en dat nog omtrent 70 ducaten bedroeg bij elkander. De gantfche wacht werdt heerlijk getrafteerd. Aan jeder' man gaf ik édu' ducaat; aan een ieder van de fchildwachten , die bij mij op den post geffaan hadden , toen mijne vrijheid mij aangezegd werdt, drié ducaten; onder de afgeloste wacht liet ik 10 ducaten uitdelen; en aan den Officier, die bij mijne bevrijding de wacht gehad hadt,zond ik naderhand een gefcKehk uit Praag. Het overfchot van mijn geld gaf ik aan de weduwe van mijnen braven Grenadier gefhardt ; want hij was toen reeds overleden» Gedurende den tijd, dat hij in het veld was, hadt zij de iceo guldens, die ik aan hun gegeven had, aan een' jongman vertrouwd; deze handelde zeer onvoorzichtig met dit geld , werdt onderzocht, en verriedt de vrouw, welke daar door twee jaren in het tuchthuis zitten moest. Hj was vrijgekomen, dewijl hij op dien tijd nie£ tegenwoordig was. Hadt hij kinderen nagelaten, dan zou ik gewis nog heden voor dezelven zorgen. Aan de weduwe van den man, die zich in het jaar 3756 bij mijnen kerker verhing, gaf ik 30 ducaten, welke ik van schlieben ontvangen had. lk fliep den gantfchen nacht niet, mijne wachten waren vrolijk, en ik bragt het grootfte gedeelte van den nacht bij hun door. Op den morgen van den eerften Kerstdag kreeg ik een bezoek van alle de Stafofficieren. In de ftad mogt ik echter niet verfehijnen. Des middags was ik reeds ge-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENGK. l6\ geheel in mijne uniform gekleed, met laarfen, en enen degen; en ik geviel mij zeiven, toen ik mij in den fpiegel befehouwde. Maar mijn hoofd was van alle mijne ontwerpen, van' blijdfchap, en van de gelukwenfehingen die ik ontving, zoo bedwelmd, dat ik mij in de daad van de voorvallen van dezen eerften dag. mijner vrijheid volftrekt niets meer weet te erinneren. Welke befpiegelingen konde ik bij deze verandering niet maken! Ik was en bleef toeh dezalvde man, wat mijne innerlijke waarde betrof, die ik voor 24 uren in den kerker geweest was. En welk een geweldig onderfcheid was 'er ondertusfchen in het gedrag en in de gelaatstrekken van allen,die mij te voren zoo geftreng bewaakten! Nu werd ik geëerd, bemind , gezocht r gevleid En waarom ? ..,. Om dat ik gene ke¬ tenen meer droeg, die ik echter nimmer verdiend had. Hemel! wat zijn de menfchen in despotifche Staten? Wat zijn echte verdienden, en reine deugd daar, waar magtfpreuken over onze innerlijke waarde, over ons noodlot bellisfen? — Het werdt avond; Graaf schlieben verfcheen met den wagen, die met vier postpaarden befpannen was* en wij reden, na dat wij een zeer teder affcheid geno* men hadden, de poort uit. Maar wie zou mij immer te voren hebben kunnen doen geloven, dat ik bij mijn affcheid van Maagden, burg nog tranen ftorten zou? en echter dit gefchieddé in de daad'. Het is ook een wonderbaar raadzel, wanneer rit zeg dat ik 10 jaren lang in Maagdenburg leevde, zonde* immer die ftad gezien te hebben. En echter ook difc is waar. • . , .. Met kleinigheden, die op de reize voorvielen,wil 1* lh DEEL. k  162 LEVENSGESCHIEDENIS VAN geen blad vullen. Mijne gevangenis heeft in het geheel 9 jaren, 5 maanden , en enige dagen geduurd. Wanneer ik nu hier bij de 17 maanden van het arrest van Glatz rekenc, dan heb ik in alles elf jaren , en wel den besten tijd , den bloem van mijn leven, in onverdiende kerkers elendig doorgebragt, en dezen tijd kan geen Monarch op aarde mij wedergeven of vergoeden. Daar bij is mijn lighaam zoo verzwakt geworden , dat ik tegenwoordig in mijnen ouderdom de gevolgen van de folteringen, die ik geleden heb, eerst begin te ondervinden,daar mijn bed mijn kerker wordt. De lezer zal nu wel denken, dat met dit tijdperk ook mijne rampfpoeden een einde hadden. Maar ik kan op mijne eer verzekeren, dat ik nog liever voor 10 jaren na mijne Maagdenburger gevangenis zou willen te rug keren, dan dat alles nog eens verduren, dat mij in Oostenrijk, na het weder verkrijgen van mijne vrijheid, vooral in de zes laatfte jaren, wedervaren is, toen krügel en.zetto mijne Referenten en Adminiftrateurs waren. Misfchien kom ik nog wel in zulke omftandigheden, dat ik nog een derde deel bij mijne Levensgefchiedenis voegen, en alles getrouw, zonder gevaar, en zonder bekommering verhalen kan, wat ik zedert mijne bevrijding, in den tijd van 22 jaren, en vooral in deze 6 laatfte jaren, in Weenen geleden, doorgedragen, en afgefchud heb. Hier melde ik voorlopig alléén dat, wat ik in dubbelzinnige uitdrukkingen durf aan te roeren. Den zege heb ik reeds over alle mijne vijanden bevochten, maar alle hoop is verloren, dat ik aan deze zijde van het graf mijne verdiende laurieren daar verkrijgen zou, waar hij, die met enen billijken hoogmoed  fredrik, vrijheer van der trenck. 163 moed zijne verzoeken voorftelt, geen loon te wachten heeft, en waar daarenboven mijne aanfpraken op regt eh voldoening reeds verjaard zijn. Ongeloovlijk en onwaarfchijnlijk zijn wel alle voorvallen, die ik in deze bladeren nog verhalen zal. Maar ik heb voor een ieder van dezelven legale bewijzen in handen , en in de Voorreden voor het eerfte deel fchreef ik welbera» ,, Vindt meh in dit beek , dat ik niet uit ,, wrevel, niet uit ene zucht, om mijn' vijan„ den aan te vallen, maar tot ene behoedzame „ verdediging van mijne eet gefchreven heb, onwaarheden of listige verdraajingen , —— i,, dat dan vrij de nakomelingfchap mij enen leugenaar hete, en mijne tijdgenoten een* , fchurk! — dat dan vrij mijne kinderen „ het loon en het lot van kinderen eens verra. j, ders treffel dat dan vrij de fcherpregter mij „ de hand, waar mede ik dit fchrijve, van den „ romp afhouwe, bij aldien ene boosaartige of „ lage en leugeaachtige ziel haar beftuurt." Met deze voorlopige erinnering ga ik nu over tot het vervolg mijner gefchiedenis. Den aden Januarij kwam ik benevens den Graaf schlieben gelukkig te Praag aan. Deze leverde mij nog denzelvden dag over aan den Hertog van Tweebruggen, die toenmaals Gouverneur van Praag was. Die Heer ontving mij liefderijk en minzaam; wij aten twee dagen na elkander bij hem , en gantsch traag was nieuwsgierig, om in mij den man te leren kennen, die fterk genoeg was, om tien jaren lang zoo L. s ve-  IÖ4 levensgeschiedenis van vele ongemakken door te ftaan. Ik ontving daar 3000 (q) guldens van mijn geld; zond aan den Generaai riedt de 300 ducaten te rug, welke hij aan den Graaf schlieben voor de bezorging van mijne equipage en voor de kosten van mijne reize gegeven hadt; en welker reftitutie hij in zijnen brief van mij verlang'de , of fchoon hij reeds 10000 guldens in baar geld van mij ontvangen hadt : voorts betaalde ik schlieben de kosten van zijne terugrelze; gaf hem daarenboven nog een gefchenk; en kocht voor mij zeiven enige noodwendigheden. Na dat ik enige dagen in Praag gerust had, bragt een eftafette van Weenen, dien ik NB. met 40 guldens uit mijn' eigen' beurs betalen moest, bevel aan het Gouvernement, om mij terftond onder een goed escorte van Praag, als arreftant, na Weenen te zenden. Mijn degen werdt mij wederom afgevorderd; de Kapitain Graaf wela, benevens twee onderofficieren, die hier toe gecommandeerd werden, plaatften zich nevens mij in een' wagen, dien ik kopen moest, en voerden mij gevangen na Weenen. Ik nam nog 1000 guldens in Praag op, om deze kosten goed te maken, en ik moest zelvs in Weenen aan den Kapitain 0o ducaten voor zijne terugreize betalen. Niemand kan zich voordellen, wat mijn hart bij deze ontmoeting gevoelde. Ik dacht in triumph na Weenen te reizen, als een braaf Patriot, die het flagtoffer Zij- (?) In het oirfprongelijk werk fla« 300 guldens, maar uis hec vervolg fchijnt vrij duidelijk te blijken, dat dit een' drukfeil is.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRBNCK. 16$ zijner trouw geweest was, maar die thands zijner beloning te gemoet ijlde: en ondertusfchen werd ik als een misdadiger behandeld. Men bragt mij als een' arreftant in de cafernen. Daar werd ik in de kamer van den Lieutenant von blonket gebragt, welke bevel hadt, om niet toe te laten, dat ik aan iemand fchreef, of met iemand fprak, als met die genen, welken een verlof briefjen van de Heren Hofraden kümpf of hüttner tonen konden. Hoe ligt werdt door dit bevel het raadzel ontwikkeld 1 Beide deze Heren waren, gedurende mij- ne gevangenis, Adminiftrateurs van mijn vermogen geweest! In dezen toeftand leevde ik 6 weken. Eindelijk fprak de Graaf d'alton met mij, die toenmaals Commandant van het regiment van poniatowskij was, en tegenwoordig Lieutenant Veldmaarfcbalk is. Ik zeide hem,om welke redenen ik dacht dat men mij in Weenen gearrefteerd had, en ik overtuigde hem van de gegrondheid mijner vermoedens. Aan dezen braven man heb ik het alléén te danken, dat het godloos ontwerp van mijne vijanden, om mij, onder voorwendzel dat ik onzinnig was, voor ewig in de vesting Graz op te fluiten, mislukte. Terwijl ik in vrijheid was, had ik noit geen regt tegen deze boze menfchen kunnen verkrijgen: indien zij mij dus maar eerst van Weenen verwijderd hadden, dan was ik ontwijfelbaar verloren geweest, en ik had in een dolhuis mijn leven moeten verfmachten. Men hadt de Keizerin wijsgemaakt, dat ik half ra» zend was; dat ik gedurig met de ijzelijkfte bedreigingen tegen den Koning van Pruisfen tierde en woedde; dat het dus te vrezen was, dat ik in mijne vlagen van L 3 dol-  166 levensgeschiedenis van dolheid en wraakzucht aan den Pruisfifchen Ambasfa* <3eur eens het een of ander affront zou aandoen, het welk bij de aanftaande verkiezing van een'Roomsch Koning, nadelige gevolgen zou kunnen hebben : men hadt 'er bij gevoegd, dat de Generaal riedt in Derlin aan den Koning hadt moeten beloven, dat ik mij in Weenen volftrekt niet zou laten zien, en dat men over mij nauwkeurig opzicht houden zou. De groot¬ moedige Maria theresia gevoelde medelijden met mij , en vroeg, of ik niet te helpen was.? Men and- woordde, dat men mij reeds verfcheidene malen adergelaten hadt, maar dat ik altijd een len hoogden gevaarlijk mensch zou blijven : dat ik daarenboven een verkwister was, dewijl ik binnen <5 dagen in Praag 4coo guldens opgenomen en doorgebragt had : dat men mij dus onder curatele moest ftellen, en mij voor uitfporigheden zoeken te bewaren, Zoo fpreekt de fcburk, om de waarheid voor Vorsten bedekt te houden! Zoo benevelt hij den throon, wanneer hij brave mannen van denzelven verwijderen, en voor zich zeiven in troebel water visfchen wil. Maar nu fprak de toenmalige Overite d'alton , van mij en van mijne lotgevallen, aan het Hof, met de Gravin paar, eerfte Staatdame van de Keizerin, die ene eerwaardige en edel denkende vrouw was. Op ditzelvde ogenblik, waar op van mij gefproken werdt, tradt zijne Majedek de overleden Keizer in de kamer van de Gravin. ■■ . De Monarch vroeg — , 0f ik dan altijd van mijn verftand af was, en in het geheel gene ogenblikken had, waar in ik prsjfent was ? „ d'alton andwoordde: —— — „ Uwe Ma- jefteitl Hij is thands reeds zeven weken in mijne   Eindelijk werdt de Monarek zoo getroffen, dat hij van zjjVfioel opftond,-Ik verJ gewaJ, dat Jkem de tranen vilt de og-en rolden. _= ik — omkelstle zijne knieën, bl .  fredrik, vrijheer van der trenck. 167 „ cafernen geweest, en heeft zich altijd als de ver„ ftandigfte en gelatenfte man gedragen, dien ik in „ mijn leven gekend heb. 'Er moeten grote intri. „ gues achter dit geheim verborgen liggen, dat men „ hem als enen krankzinnigen behandelt, en ook als zoodanig aan het Hof affohetst. Maar ik ben 'er ,, borg voor, dat hij het niet is," Den volgenden dag zondt de Keizer den Graaf von thurn, eerften Kamerheer van den Aartshertog leopold , bij mij, om met mij te fpreken. Hier vond ik nu terftond mijnen man, een' regtfchapen' en verlicht' wijsgeer, en enen eerlijken Duitfcher. Aan dezen ver. haalde ik, hoe ik, gedurehde mijne gevangenis, tweemaal in Weenen verraden en verkocht was geworden. Ik bewees hem duidelijk, dat mijne Adminiftrateurs mij daarenboven thands dien hatelijken ftreek fpeelden; dat zij mij als enen onzinnigen wilden opfluiten, op dat zij mij, gedurende mijn gantfche leven, onder curatele zouden kunnen houden. - \yjj fpra. ken wel twee uren lang, en zeer veel, meer dan de voorzigtigheid toelaat in deze bladen te zeggen. Ik won zijn hart, en zijn geheel vertrouwen, en tot aan het graf toe is hij mijn vriend gebleven. Bij zijn vertrek beloovde hij mij alle befcherming: den volgenden dag kwam hij ook reeds weder bij mij, en leidde mij ter audiëntie bij den Keizer in. Hier fprak ik nu vrij uir. De audiëntie duurde meer dan een uur; eindelijk werdt de Monarch zoo getroffen, dat hij van zijn' ftoel opftond, en fchielijk in een' zijkamer gaan wilde. Ik werd gewaar, dat hem de tranen uit de ogen rolden. . . Toen ge¬ raakte ik in een waar enthufiasmus van vreugde; omhelsde zijne knieën; en nog wenschte ik wel, dat een L 4 apel-  1^8 levensgeschiedenis van apelles of een rumjens dit toneel tot onftervlijken roem van enen gevoeligen Monarch, en van een' tot in het binnenfte van zijne ziel getroffen eerlijk man, voor den throon van een getroffen Vorst, in het ware licht fchilderen kon. Mijne pen is te zwak, om uit. drukkingen te vinden, zoo krachtig en vurig, als mijn dankbaar hart gaarne voort zou brengen, om den Keizer frans, en zijne toenmalige aandoeningen, bij de nakomelingfchap te doen vereren. —-— . ... „ ^ Jk werd ftom; mijne ogen, mijne tranen fpraken. - " ■ De Keizer rukte zich van mij los, en ik ging de deur uit met een gevoel en een zoort van wellust, dat alleen maar een men fchen kenner en een waarachtig .eerlijk man in ftaat is te gevoelen. Nimmer blijve de ziel van den goeden Vorst onbeloond ! frans was door dit toneel in mijne ogen groter geworden dan c/esar en fredrik de grote , fchoon de waereld hem onder de zwakke Vorlten re« kent. Ik ben 'er borg voor, dat hij grootmoedig dacht. En, hadt hem de dood niet aan mij ontrukt juist in dien tijd, toen hij overtuigd werdt, dat ik zijn' gunst en achting verdiende, dan zoude ik ongetwijfeld reeds }ang mijne Hungaarfche goederen, die ik verloren heb, te rug gekregen hebben. Bedwelmd van vreugde kwam ik in mijne caferne te rug. Maar den volgenden dag kwam 'er reeds bevel, dat ik uit mijn arrest moest ontflagen worden. - —— lk ging, met den Graaf d'alton bij de Gravin paar, die mij verlangde te zien , en door hare bemiddeling kreeg ik de eerfle audiëntie bij de Keizerin in haar kabinet. De vriendelijkheid , waar mede zij mij ontving , is «nbefchrijvlijk. Hoe zeer werd ik door haar betreurd! hoe  FREDRIK, VS Ij HE ER VAN der TRENCK. l6> hoe minzaam mijne ftandvastigheid en trouw geprezen! Ik kon zelvs niet aan het verhalen komen. Hare gunst kwam mij voor, en liet mij geen' tijd, om mijne regtmatige klagten voor te dragen. Zij zeide, dat zij alle de godloze ftreken wist, die mij in Weenen gefpeeld waren; maar zij vorderde van mij - , — dat ik volftrekt niets van het voorledene zou fpreken aan alle mijne vijanden vergeven — alle nieuwe verdrietelijkheden ontwijken ■ en van mijne rentmeesters gene rekenfchap afvorderen. — — Ik wilde fpreken. - ■ „ Ik bid' u, viel zij mij in, klaag aan mijoverniets; „ ik weet alles. Doe maar alleen, wat ik van u vor„ dere. —— Ik zal u zeker alles vergoeden. —— — „ Gij hebt rust nodig, en gij verdient dezelve,"— —— Wat was hier te kiezen? Na het dolhuis gaan ——• of ■ ondertekenen alles, wat men van mij eischte. - Ik kreeg terftond bevel, om met den Heer von pistrigh na den Hofraad von ziegler te gaan. Ik gehoorzaamde. Aldaar werdt mij gezegd, dat ik den volgenden dag weder moest komen, en toen moest ik, in beider tegenwoordigheid, het volgende ondertekenen. I. Dat ik het testament van trenck voor wettig erkende; *. Dat ik van mijn regt op de Sclavonifche goederen renuncieerde, en mij alleen aan de genade van de Keizerin overgaf; 3. Dat ik mijne Curatoren en Rentmeesters folênnisfime abfolveerde ; Lj 4. En  ij"» levensgeschiedenis van 4. En eindelijk, dat ik mij in Wee, nen niet zoude ophouden. Kan men wel bij mogelijkheid meer vorderen van een' man, die beloning verdiend heeft ? Mag men dat niet met regt geweld heten , wanneer men of zulke harde voorwaarden moet ondertekenen, of zich na de gevangenis laten flepen? En echter men heeft in de daad op zulke ene wijze met mij gehandeld. Het blijvt altijd waarachtig, dat men de beste Monarchin heeft weten te beletten, groot en edel met mij te handelen. E,en waar_ achtig is het, dat men mij alléén daarom gene achting waardig oordeelde, en willekeurig liet mishandelen,om dat ik gene misten wilde horen, en de bezitters mijner goederen ouder de befcherming der Jefuiten veilig wa. ren. °. Ik zeg hier niet, wat ik toenmaals in mijne drift befloot". Maar mijne eigenliefde verzekerde mij, dat ik in alle landen van Europa, met mijnen werkzamen kop; met mijne verkregene kundigheden, door deugd, en door het getrouw verhaal van mijn noodlot brood en eer verwerven kon. Ik had toenmaals gene kinderen, bij;gevojg was het verlies dat ik leed, zoo wel als het overfchot van mijn goed, mij volkomen onverfchillig. Daar ik dus met regt misnoegd was, befloot ik Oostenrijk voor ewig te ontvlieden. Mijne fierheid die op ■goede gronden fteimde, kon 'er niet toe befluiten, om door laagheden den toegang tot den throon te zoeken. Ik miste des altijd den regten weg, om de handbavening van mijne belangens te verkrijgen; en hier uit alléén was mijn verlies, en mijn ongeluk oirfprongelijk, dat  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. l?l dat ik de wapenen , waar van mijne vijanden zich bedienden , niet gebruiken wilde , terwijl zij ondertusfchen door hunne altijd waakzame arglistigheid mij overal benadeelden , en mij als enen misnoegden, onrustigen kop , zoo wel bij het Hof als in de gerigtsplaat* zen , wisten te fchilderen. En , wanneer zulke listen aan de Hoven ingang vinden, dan hebben verlichte en eerlijke mannen van mijnen aart aldaar niets te hopen. Maar echter knaagde de fmart over de verdrukkingen, die ik te Weenen ondergaan had, nog heimelijk aan mijne gevoelige ziel. Ik had zoo veel in de waereld voor mijne eer gedaan en geleden. Maar thands, daar gantsch Dnitschland een opmerkzaam oog gevestigd hieldt op de beloning., die ik van mijne Monarchin ontvangen zou, zat ik te Weenen in arrest, en werd als een onzinnige onder curatele van hungefbeld, die mij uitgeplonderd hadden. Ik had reeds_ voorgenomen uit Oostenrijk te vertrekken , als ik in ene dodelijke krankheid verviel, die mij bijna in liet graf gefleept hadt. De Keizerin kreeg berigt van mijnen toeftand, hadt medelijden met mij, zondt mij haren Lijfmedicus , en zelvs énen van de Barmhartige Broeders om mij op te pasfen ; doch ten laatften heb ik dezen beiden uit mijn' eigen' zak moeten betalen ; en , indien ik zelv een' doftor gekozen bad, die zou mij gewis beter koop herfteld hebben. Dat heet genade en gunst! Toen kreeg ik, zonder het te begeren, van den Hofkrijgsraad ene acte als Overfte-wachtmeester, waar voor ik de jura betalen moest. Deze acle echter fcheelde mij weinig; het was alleen titulair en niet effectif; daar mij ondertusfchen reeds 10 jaren vroeger in den dienst  172 LEVENSGESCHIEDENIS VAN dienst van enen anderen Monarch dezelvde post effeftif was aangeboden geweest. Merkwaardig is het ondertusfchen, dat in deze adle onder anderen de volgende uitdrukkingen ftaan; ■- ,, Zoo heeft het harer Majefteit allerge„ nadigst goedgedacht , hem uit hoofde van „ zijnen prijslijken ijver voor den dienst; van de onkreukbare trouw, die hij, niet tegen„ ftaande zijne langdurige gevangenis , be„ waard heeft; en van zijne bijzondere talen„ ten en goede eigenfchappen; met het cha„ rafter van enen Keizerlijken Major te be« „ kleden." . Zou men , bij het lezen van zulke uitdrukkingen , niet het character van enen Generaal of de teruggave van mijne Sclavonifche goederen voor mij verwachten? En wat volgde ondertusfchen ? ' - De ijde. le titul van enen Major, na dat ik reeds 15 jaren als Ritmeester gediend had. Het was toch zeker mijne fchuld niet, dat ik in Danzig door den Keizerlijken Refident abramson; in Berlin door den Secretaris van de Keizerlijke Ambasfade weingarten ; en in Weenen tweemaal "door zulke menfchen verraden , verkocht, en ongelukkig gemaakt ben , die 'er belang bij hadden , dat ik arm, en voor den Staat nutteloos werd. ■ ■ ■ - Deze a&e was dus gene gunst voor enen trenck; vooral daar ik nu reeds zedert 23 jaren gene andere ontvangen heb, en nog heden Mijnheer de Major geheten" word. Daarenboven was dit ook toenmaals gene beloning voor  fredrik, vrijheer van der trenck. 173 voor mij , in enen tijd namelijk , waar in vele jonge Officiers ene Majors-afte voor enige duizenden guldens kopen konden. Hadt men liever mijne Rentmeesters gedwongen, om mij maar 30000 guldens van het geld, dat zij mij ontroovd hadden, te rug te geven, dan had ik daar voor ene Colonelsplaats kunnen kopen, en dan waren onze grootfte Generaals tegenwoordig mijne kameraden. Ik zou dan van mijn Generaals tractement mijne brave kinders zoo hebben kunnen opvoeden, dar zij nuttiger voor den Staat werden; ik zou dan niet door krüoel, en zetto, en filleneaum en d....r zoo barbaarsch zijn gechicaneerd geworden, en ik zou dan niet nog heden onder de Invaliden van de Monarchie gerekend worden, welke toch vele invaliden van mijnen aart nodig heeft. ' ■ ■ Doch de eigenbaat mijner vijanden vorderde, dat ik werkeloos blijven zou, en dit was genoeg , om mij van alles te verwij. deren. Maar merkwaardig blijft het toch , dat ik nu zedert 36 jaren, die ik in Keizerlijken dienst heb doorgebragt, nog geen' man , die in de daad groot of eerlijk was, geen' Generaal of Bevelhebber , geen' Minister noch Prafident tot vijand gehad heb , behalven den Graaf grassalkowitz , die mij echter mijn vermogen afnam, zonder te voren mijn vijand geweest te zijn. Niemand in den gantfchen Staat heeft nog immer mijn levensgedrag berispt; niemand, die, naar zijne innerlijke waarde berekend, waarlijk groot en edel was, heeft anders als met achting en medelijden van mij gefproken. Wie waren dus, en wie zijn nog mijn evervolgers?.. Voornamelijk Jefuiten en Monniken, en hunne afhangelingen : voorts baatzuchtige Advocaten , die gaarne mijne Curatoren wezen wilden: of Reutmeesters, die over-  174 ' levensgeschiedenis van overal befcherming zochten , om zich zeiven van de galg te bevrijden; of zulke Referenten, die naderhand uit het Land gebannen werden; of als fchurken , dfe zich rijk gefloten hadden, ftierven; of die nog tegen, woordig in tuchthuizen als regt matig geftrafte euveldaders arbeiden : eindelijk zulke lieden , die nog allen hetzelvde lot te wachten hebben , dewijl joseph regtvaardig is , en reeds in het binnenfte heiligdom dier bedekte booswigten begint in te zien, die tot dus verre aan de Deugd en aan het echt Patriotismus den toegang tot den throon wisten te beletten, of die den eerlijken man , die zich derwaarts begeven wilde, door hun zaamverénigd geweld wisten af te fchrikken, of zelvs wel te rug te floten. Jammer is bet maar, dat de fluier, die hunne boevenftukken bedekte, zoo laat opgeheven is, dat ik mij van deze ontdekking geen nut meer beloven kan; dewijl de zon der waarheid hier hare lichtftralen heeft veripreid, en het bekleedzel weg. gebrand op enen tijd, dat ik reeds dadelijk een invalide begin te worden, en niets meer ondernemen wil. God geve , dat zij , die mij en mijne kinderen arm gemaakt hebben , tot in enen hogen ouderdom met fchande overladen worden, op dat hunne ambtgenoten, die nu nog in de ftoelen der eer en des gerigts zitten, en echter even misdadig zijn, als zij, door hun voorbeeld afgefchrikt, niet langer de braavfte mannen en warmfle Patriotten uit de landpalen van Oostenrijk verdrijven, en het regt der weduwen en wezen, en hulpelozen, niet langer naar willekeur vertreden, of eerlijke maar kortzichtige en gemakkelijke Prasfidenten om den tuin leiden mogen 1 God geve, dat niemand na mij in zulke handen gerake l God geve, dat onze beste Monarch ook eindelijk  fredrik, vrijheer van der trenck. 1?J lijk met bewondering vrage"; waarom, en door welke middelen de Graaf gravenitz in den Rijkshofraad; de Heer Hofraad von krügel tot khügelstein in den Hof-krijgsraad; en de Heer von zetto en in het Militaire gerigtshof mijne Referenten geworden zijn, en waarom zij den Heer von fillen. baum tot mijnen Curator aangefteld hebben! Zulk zoort van menfchen alléén heeft m'j in Weenen vervolgd, arm gemaakt, en van alle bezigheden weten te verwijderen. Géén eerlijk man was oit mijn vijand. Maar zoortgelijke infecten hebben overal hunne vrienden in de hogere gerigtshoven; en bij het Hof of ene kamenier, of een' kok, of misfchien maar een' palfrenier , die bij gelegenheid eens zegt; „ trenck „ is met niets te vreden ; hij klaagt over alles ; hij „ fpreekt kwaad van de gerigtshoven ; hij is daaren„ boven goed Pruisfisch-gezind; want hij heeft giste- ren nog gezegd, dat wij thands de gantfche Pruisfi. „ fche magt met onze ühlanen alléén niet verllaan s, kunnen." Zulk een laag zoort van menfchen, zeg ik, heeft mij gefolterd, en veroirzaakt, dat men reeds lang in vele landen van Europa met verwondering gevraagd heeft: . „ waarom is trenck niet hoger dan „ Overfte wachtmeester in Oostenrijk? waarom wordt ,, hij in het geheel niet gebruikt?" Genoeg hier van ter dezer plaats; men zal in het vervolg nog meer aangaande dit onderwerp lezen. Ik werd gezond, zocht audiëntie te krijgen,maar dit gelukte mij niet weder. Ik prxrenteerde mij aan den Vorst kaunitz . Deze Heer, die mij te voren niet gekend hadt, be. fchouwde mij uit zijne hoogte als een kruipend LfecT: on-  176 levensgeschiedenis van onder de zwerm der andere infecten. ■ Maar ik hief het hoofd om hoog, en,zonder eens om te zien, ging ik fier de deur uit. - 1 Beneden bij de deur ftondt iemand, die mij met de audiëntie, die ik gehad had, feliciteerde, en zijne hand ophieldt. Ik ging bij den Veldmaarfchalk; deze fprak mij met de volgende merkwaardige woorden aan: —— ,, Mijn lieve trenck ! wanneer gij geen geld hebt om uwen „ rang te kopen , dan zal het onmogelijk zijn , u „ thands effecYif bij de armée te plaatzen. - Gij ,, zijt ook te oud, om onze zware exercitie nog te ,, leren O)." Let well ik was toenmaals 37 jaren oud. Mijn andwoord kwam hoofdzakelijk hier op uit. —» ,, Uwe Excellentie heeft een verkeerd denkbeeld aan„ gaande mijne perfoon ; ik ben hier niet gekomen, „ om eifectif aangefteld te worden ; want als Major „ ben ik niet gezind te dienen: geld om enen rang te ,, kopen heb ik niet, want mijne Rentmeesters hebben „ mij mijn geld ontftolen : en, indien ik ook millioe„ nen had , dan wilde ik nog in ewigheid genen titul „ kopen." » Ook hier derhalven ging ik met opgehaalde fchoude. ren de deur uit. Nu keerde ik mij tot de Keizerin, met ene Memorie, welke verdiende geheel gelezen te worden, indien ik hier plaats genoeg had, om dezelve in te lasfchen. Ik (r) Zie I. Deel, bl. 45. De Heer trenck zegt aldaar, dat hij toenmaals in zijn veertigfte jaar was. Doch dit flrijdt tegen deze plaats niet; men gebruikt dikwijls een rond getal, wanneer het niet nodig is, om ene hoeveelheid ten nauwkeu» rrgften op te geven.  fredrik , vrijheer van der trenck. i?7 Ik zeide in dezelve niets van de verlorene Sclavonifche goederen, maar verzocht alléén, I.) Dat die genen,welken gantfche centeners zilver en goud van mijne goederen weggefleept, en hier van noch aan den Fiscus noch aan mij enige rekenfchap gedaan hadden, mogten worden genoodzaakt, om mij ten minften een gedeelte daar van té rug te geven (s~). §0 Dat men mij die 36000 guldens mogt te rug betalen, dié mij onwettig van mijne bond avlta afgenomen, en ten behoeve van een hospitaal te Weenen gebruikt waren. 3.) Dat men mij de 40000 guldens, die' de Graaf grassal kowitz , onder den valfchen titul; Sclavonifche exces/en, iel betaling der 4000 Pandouren™ recruten, welken in den dienst der Keizerin of doodgefchoten of vermist waren; van mijn allodiaal vermogen afgetrokken en te rug gehouden hadt (t), weder (5) Zie I. Deel, bl. 226-218. 0) Zie I. Deel, bl. 232. II. DEEt, M  ï?8 levensgeschiedenis van der mogt geven. (Ik was toch niet verplicht, om de g'ndèr* danen van de goederen van trenck , die in den oorlog als foldaten roemrijk ftierven, uit mijne bijzondere beurs aan hun te betalen, die mij de goederen van mijnen neef ontroovd hadden.) 4.) Ik verzocht ook, dar men mij de 15000 guldens reflitueren mogt, die men van mijn capitaal afgenomen hadt voor de fortificatiën van Bohemen: gelijk ook nog 25000 guldens, die men aan de kas van het regiment van trenck , waar aan hij niets fchuldig was, hadt betaald («). 3.) Eindelijk verlangde ik ene vergoeding van 12000 guldens , die mij bij mijne arreftering te Danzig, door de verraderij van den Keizerlijken Refident abramson ontroovd waren (V); als ook ene openbare genoegdoening van den Magiftraat van Danzig, daar dezelve mij, met vi- f>) Zie I. Deel, bl. 237. <*) Zie I, Deel, bl. 253, 256,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. If? vilipendie van de Keizerlijke uniform, zoo fchandelijk midden in de ftad aan de Pruisfen uitleverde. Dit alles en nog veel meer dergelijke articulen kon ik met volle regt eisfchen, dewijl dezelven in de renunciatie, welke men mij enige weken te voren afgedwongen hadt, niet begrepen waren. Ik vroeg ook om de interesten, dje op mijn kapitaal van 76000 guldens, dat bij de Hungaarfche kamer was blijven ftaan f», verlopen waren, en welken,tegen5 procent gerekend, gelijk een ieder toen genoot, reeds tot meer dan 20000 guldens opgelopen waren. Ik vroeg om betaling van mijne effecten in Sclavo- nië en om vergoeding van alle melioratiën, die bewezen konden worden, welke mij toch bij de fententie zelve toegewezen was , en die over de 80000 guldens bedroeg (*). Jk vroeg ■ ik bad om enen rigter: —— ik folliciteerde ootmoedig, om de vergoeding ten minften vaii maar énige dezer articuls, die ik buiten alle tegenfpraak met de volkomenfte billijkheid vorderen kon; maar ik kreeg ——- niets: zelvs niet eens andwoord of appoinctement op meer dan honderd dergelijke requesten, die ik bij het Hof inleverde. Nu moet ik nog iets van mijne Rentmeesters zeggen, en van hun gedrag, gedurende mijne gevangenis. Ik had in het jaar 1750 in Weenen een huis gekocht s (w) Zie I. Deel, bl. 233, (x) Zie I. Deel, bl. 230 en 24.0. M 2  ISÖ LEVENSGESCHIEDENIS VAN kocht1, dat in de Teinfaltftraat tusfchen den Klepperftal en het huis van hamilton ftondt. De koop¬ prijs was ifJooo guldens: ik had hier op 13000 guldens in verfcheidene termijnen betaald , en de quitantien daar van onder mijne papieren bewaard. Toen ik nu in. 1754 na Danzig reisde, waar ik in mijne tienjarige gevangenis geraakte, liet ik mijne papieren en mijne equipage achter. Ondertusfchen wareii de Overfte, de Quartiermeester, en alle die genen in het Regiment, van wien ik rekenfchap zou hebben kunnen afvorderen, geftorven. " En tot op dit uur heb ik niets anders kunnen gewaar worden, als dat men mijne papieren aan mijne Rentmeesters na Weenen gezonden hadt. Maar,waar' mijne goederen, paarden, en equipage gebleven waren, wist niemand. Na mijne bevrijding uit de Maagdenburger gevangenis zocht ik mijn huis wederom op, maar vond het in vreemde handen. Hoe was dit mogelijk? Die genen, welken zich van mijne nagelatene papieren meester gemaakt hadden, moeten zich met den verkoper van dit huis verllaan, en hem alle zijne quitantien te rug gegeven hebben. Toen kon hij veilig bij het gerigt om betaling van alle de kooppenningen vragen : althands, mijn huis was niet alleen in vreemde handen, maar ik vond nog daarenboven 6000 guldens van mijn geld voor de interesten en gerigtskosten berekend. Dit geld, zoo wel als het huis, is voor ewig voor mij verloren; want hoe kan ik thands bewijzen dat mij zulke ftreken gefpeeld zijn? Nog  FREDRIK, VRIjfïEER van DER TRENCK. lSt ■ Nog een ander ftukjen, om het character en de handelwijze van mijne Rentmeesters te leren kennen. Ik had enen zekeren Lieutenant von schröder , die uit Glatz om mijnentwil deferteerde, in Weenen twee jaren lang uit mijn' eigen' beurs onderhouden, en hem eindelijk ene Kapitainsplaats, bij de Garde van den Vorst esteriiazij, inEifenftad, bezorgd, en hem geëquipeerd. Deze was, terwijl ik gevangen zat, door zijne fchuld ongelukkig geworden: hij werdt gecasfeerd, en kwam tot den bedelzak. Nu vond ik op mijne rekening courant het volgend articul. „ Aan den Kapitain von schröder , voor „ capitaal en interesten benevens de gerigts5, kosten, betaald . . ƒ ióoo.:-: Ik wist ondertusfchen zeer wel, dat ik aan dezen man geen' penning fcbuldig was, noch fchuldig wezen konde: en echter dorst ik hier tegen niets inbrengen, dewijl ik, zoo als reeds gezegd is, gedwongen werd, om mijne rentmeesters kwijt te fchelden. Na vier jaren kreeg ik eerst toevallig licht in deze zaak. Ik vond dezen von schröder bij geval aan S. Stephan's kerk, daar hij om een' aalmoes bedelde; ik herkende hem, fprak hem aan, nam hem mede na mijn huis, en vroeg hem of hij deze 1600 guldens in de daad ontvangen hadt. Zijn and woord was: M3 „Jal  ï82 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Ja! Niemand dacht, dat gij immer weder „ het daglicht zoudt zien. Ik wist, dat „ gij mij lief hadt, en mij gaarne goed „ zoudt willen doen ; en dat gij bij ge„ volg , daar toch alles voor u verloren „ was, mij in mijnen uiterften nood ook „ wel iets van het uwe gunnen zoudt. — „ Ik keerde mij tot Doctor berger, be„ loovde hem de helft, en bragt het zoo „ verre, dat ik tot den eed geadmitteerd „ werd; hier op ontving ik het geld van „ den Heer von f***r , aan wien ik een „ gefchenk van Tockaijer wijn moest doen, ,, voor Mevrouw von h***r." Bravo! zoo hebben mijne Rentmeesters huis gehouden ! Ik kon hier meer dergelijke Ihaltjens bekend maken; maar bij de erïnnering van dit alles wordt mijn hart te zeer ontroerd. Iets moet echter nog aangaande mijne Curatoren zeiven, tot nadere opheldering, hier bij gevoegd worden. De Heer Financieraad kempf von angret was de Adminiflrateur van mijn vermogen; en de Heer Hofraad von hüttner was mijn Referent. De Heer von kempf fubftitueerde den Heer frauenberger. Deze werdt ook geadeld , en diende als Boekhouder in Praag bij het Krijgs-commisfariaat, gedurende den oorlog. Hij kon dus voor mij in Weenen niets bezorgen, en verordende den Heer von krebs tot zijnen fubftitut. Of deze niet nog een' fubititut aangefteld heeft, weet ik niet. Voorts  FREDRJK, VRIJHEER van DER trenck. ï&jj Voorts was de Heer Doctor von eeracker tot Curator van het fidei-commis aangefteld, fchoon 'er in de daad naar regten geen fidei-commis aanwezig was. Daarenboven was Doftor berger Advocaat van het fidei-commis. ■ — En alle deze Heren werden bezoldigd. Maar welke bezigheid hadden zij allen ? ■ Ik had 76CCO guldens banco bij de Hungaarfche kamer Itaan: alle jaren moesten hiér van de interesfen ontvangen , en tot nieuwe capitalen aangelegd worden. Anders was 'er volftrekt niets te doen, en ieder eerlijk man Zou zulke ene kleinigheid gratis verrigt hebben. Doch de Heer von kempf wilde aan zijnen ouden huis-postillon, die zijn vertrouwde was, een vet brok bezorgen; daarom werdt hij Rentmeester. Gedurende den oorlog kon men, door het Verwisfelen van gereed geld tegen bankbriefjens , gemakkelijk rijk worden, en dat was juist de zaak van mijne Curatoren. Na ene tienjarige gevangenis had ik bij ieder'eerlijk* man, die mijn geld tot het meeste voordeel aangelegd hadt, gewis 60000 guldens aan opgelopene interesfen moeten vinden. Eh ondertusfchen vond ik niéts anders, als de 3000 guldens, die ik in Praag voor de kosten van mijl transport ontving. Al het andere bleef voor ewig voor mij verloren; en zelvs aan het capitaal kwamen 7000 guldens te kort, die arglistig in rekening gebragt, en mij werkelijk oniftolen waren. frauenberg en berger ftierven rijk, en, daar hij, aan wien de adminiftratie in de eerfte plaats was opgedragen; die genen vooritaan moest, die hij zich zeiven gefubllitueerd hadt, zoo hadt men het ontwerp' M 4 ge.'  •I84 . levensgeschiedenis van gevormd, om mij in het gekkenhuis op te fluiten, op dat de oneerlijkheid van den fubftitut niet openbaar mogt worden. Dit is eigenlijk de reden, waarom mij de bovengemelde handtekening afgedwongen werdt, en Mevrouw von k*** was te voren kofdame geweest, en wist bij gevolg den toegang tot den throon te vinden, die voor mij toegefloten was. Dit was nog niet genoeg; maar, na dat ik door dwang mijne Rentmeesters gequiteerd had , wist de .Heer Adminiftrateur door zijne voortellingen, „ dat „ dezelven wel gequiteerd, maar nog niet beloond wa„ ren," van hare Majefteit nog deze magtfpreuk te verwerven, dat ik aan den Heer frauenberg 4002 guldens voor ene beloning geven moesr. Deze leide dierhalven terftond arrest op de helft van mijne inkomflen en van mijn penfioen; wat ik hier ook tegen mogt inbrengen, ik werd niet gehoord; en ik was dus gedwongen om bekrompen te leven , en de grenzen van Oostenrijk te verlaten, waar mij, van een capitaal van 67000 guldens, nog 63000 guldens overig bleven, doch die door arresten, fidei-commis, en curatele of bezwaard of bedreigd werden. Gene procedure heeft mij meer gefmert, dan deze; daar ik gedwongen werd , om denzelvden man die mij arm gemaakt hadt, nog 4000 guldens tot ene beJoning te gev-n. De Keizerin liet mij wel, gedurende mijne zware krankte, tot een bijzonder bewijs van hare genade, mijne Ri'meesters-gage voor de 10 jaren mijner gevangenis, betalen, het welk omtrent 8coo guldens beörpeg. Zij verordende ook, dat mij deze gage, gedu- ren-  fredrik , vrijheer van der trenck. 185 ïénde mijn leven, als een vast pennoen gegeven moest worden. Maar ik zal in het vervolg bewijzen, dat ik nu zedert 23 jaren geen' penning van dit penfioen genoten heb. De chicanes van mijne Curatoren; de reizen, die ik genoodzaakt werd na Weenen te doen; gerigtskosten, agenten, en advocaten hebben mij alles ontroovd. En van de 8000 guldens verloor ik terftond omtrent 3000, die mij gedurende mijne ziekte ontfto» len werden. De ziekte zelve nam veel weg, dewijl de Hofartzen , die mij gezonden werden , driedubbeld betaald moesten worden: en het overige verfmolt door de kosten, welken ik voor mijne equipering, en ene en andere nieuwe ïnrigting mijner zaken te maken had. Daar bij had ik nog over de 8000 guldens te betalen, die mijne vrienden mij, gedurende mijne gevangenis, voorgefchoten hadden, en waar van de Generaal riedt in Berlin 4000 guldens hadt ontvangen. De kinderen van mijne zuster, die door mij onge. lukkig geworden was,heb ik ook niet verlaten; fchoon ik aan hun tot heden toe niet alles heb kunnen te rug geven, wat hunne moeder mij in mijnongeluk in gereed geld toegezonden hadt. En dan heten de Weener fchurken mij nog enen verkwister, en een' man , die met niets te vrede is.' Of mij voor het overige mijne Ritmeesters gage niet met alle regt toekwam , mag de waereld beflisfen, wanneer zij in dit boek (y) gelezen beeft, dat ik met verlof van den Hofkrijgsraad na Danzig gereisd was. Maar, dat de Danzigers zoo weinig achting voor de Kei- 0) Zie f. Deel, bl. 246. M 5  186 LEVENSGESCHIEDENIS VAM Keizerlijke uniform betoonden; dat de Keizerlijke Refident aldaar zelf mij verriedt en uitplunderde; dit was toch mijne fchuld niet. Ik was toch in alle gevallen niets minder als een ander krijgsgevangen Officier. En, vraagt men na mijne bewezene diensten, dan zullen 'er weinigen optreden, die meer gedaan hebben, dan ik, zelvs in den kerker. Want, hadden de fchoften te Weenen, aan wie ik mijn ontwerp me'egecfeeld had, mij niet verraden, dan was trenck meester van Maagdenburg geworden. Daarenboven bedroegen ook deze 10 jaren gage op verre na zoo veel niet , als ik alleen aan de Keizerlij. ke Ministers voor de bevordering mijner vrijheid in gereed geld betaald heb. En echter zegt men nog heden overal,dat hare Majefteit de Keizerin mij uit de Maagdenburgfche gevangenis gered heeft. . Ondertusfchen is dit onwaar, gelijk ik ftellig verzekeren kan. Want de vrede was reeds zedert 9 maanden gefloten t zonder dat men ernftig aan mij gedacht hadt, en, bij de koele erinnering aan mijne perfoon, badt de Koning reeds tweemaal mijne bevrijding geweigerd. De ware gefchiedenis is eigenlijk deze: althands zoo hebben mij hare Koninglijke Hoogheden, Prins hendrie van pruissen, en de Hertog fëkdinand van brunswijk, dezelve mondeling verhaald, waar medé het berigt van den Staatsminister, Graaf von hertzberg, hoofdzakelijk inftemt: namelijk: De Generaal riedt hadt reeds zedert 6 maanden icooo guldens van mij in den zak, en dacht misfchien' niet meer aan mij. Maar op een' Courdag, defl aiften December, was de Koning in enen zeer goeden luim. Hare Majefieit de Koningin , de Prinfes amalia, en de thaiids regerende Monarch, fpraken den Kei»  fredrik, vrijheer van der trenck. 187 Keizerlijken Minister aan, en zeiden hem , dat het thands de regte tijd zou zijn, om voor trenck te fpreken. Terftond zocht hij gelegenheid, vondt dezelve, en de Koning zeide, Ja! Dit Ja veroirzaakte in de daad in het gantfche gezelfchap ene zoo algemene vreugde, dat zij aan den Koning zeiven mishaagde. -—— Het overige, dat hier toe het meeste bijgedragen heeft, mag de befcheiden lezer uit mijne Gefchiedenis raden, door het verbinden van enige omftandigheden met elkander, die hier en daar verftrojd ter neder gefield zijn. Ik heb wel veel gezegd, maar de befcheidenheid gebied mij echter het wezenlijkfte te verzwijgen. Maar, of men mij in Weenen immer in ernst te rug gewenscht hebbe, dit bewijst de procedure, welke men met mij na mijne terugkomst gehouden heeft, maar al te zichtbaar. Mijne eigene kunstgrepen, mijne Berlinfche vrienden, en mijn gereed geld alléén hebben mij uit Maagdenburg gered; en misfchien heeft de Koning zelf de genoemde hoge perfonen opgewekt, om den Generaal riedt aan zijn' plicht te erinneren, op dat hij gelegenheid krijgen zou, om toch eindelijk edel en billijk met mij te handelen, Punctum! Thands zeg ik niet meer van dit onderwerp, maar hetzelve zal niet ewig een raadzel blijven. Voorts moet ik hier nog enige woorden van mij zeiven bijvoegen; namelijk, dat ik in de eerfte weken, na het bekomen mijner vrijheid, maar zeer zelden prarfent was, en meestentijds verftrojd in diepzinnige gedachten. Ik had mij in mijnen kerker zoo gewend aan altijd te denken, dat zinnelijke voorwerpen mij maar dromen fchenen te zijn. Dikwijls bleef ik op ftraat ftaan,  I'So LEVENSGESCHIEDENIS VAN ftaan, bezag mij zeiven, twijfelde aan mijn aanwezen, en beet mij in den vinger, om mij te overtuigen, dat ik leevde en waakte. Niemand kon oit het hofgewoel op Courdagen zoo belacblijk vinden, als ik het vond. Duizend menfchen wachtten in allerhande bonte klederen op iets, dat zij zien wilden: « ■ de deur werdt geopend: . ene oude eerwaardige Matrone tradt te voorfchijn — zij hchte . alles lachte onderdanigst mede —— zij fprak enige woorden, misfchien van wind en weder, met een' man, die een rood kapjen en rode kous- fen droeg ' dan weder-, met enen Aefopus, die zeer pnbeduidend fcheen allen drongen , om voor aan te komen, en dezelvde eer te genieten - dan ging de Matrone weder in hare kamer . en 'er ontftondt op éénmaal een gemurmel en gefchreeuw, als in ene Joodfche Synagoge. -« » En dat noemt men Appartement, waar geleerde mannen, en de beste patriotten geen' fleutel aan de heup durven dragen, die niet eens de beste kamer van het Hof op. fluit. Hoe hemelsbreed was ik door mijn rijp oordeel boven alle deze vooroordelen verheven' Hoe weinio- redenen vindt hij, om de groten der aarde te bewonderen , die geleerd heeft de ware grootheid der ziele te zoeken, te vinden, en te fchatten, en dromen van wezenlijkheid te onderfcheiden. Eens ging ik in Weenen, na dat ik van mijne krankheid herüeld was, op den wal wandelen. De lentelucht, de helderheid van den hemel, vervulden mijne ziel met het gevoel der edele vrijheid, en met een zeker zoort van vreugde, dat ik aan niemand fchilderen kan. De leeuwerik trilde zijn morgenlied, en mijn hart floeg  tredrik, vrijheer van der trenck. l8$> floeg bij iederen polsflag fneller. u Het warme bloed rolde fneller door mijne aderen —— in één woord " in dit ogenblik gevoelde ik, dat ik een mensch was. —— Nu, dus dacht ik bij mij zeiven, nu bejegene mij alles, wat bij mogelijkheid mij no* ontmoeten kan; indien maar mijn voet, mijn wil,mijn hart niet gekluisterd zijn, en indien ik maar de zon, als een vrij mensch, zien, en, even als deze leeuwrik mij van daar verwijderen kan, waar men mijne vrijheid wederom {brikken mogt fpannen.' Hier dankte ik God met ene geroerde ziel, en befloot Weenen te ontvluchten, en mij een' hoek te zoeken, waar de deugd» geen' magt van Vorften, geen' laster, gene magtfpreuken te vrezen zou hebben. Kwam ik in een groot gezelfchap, dan bedwelmde mij al het gezwets, en de menigte van lichten werkte zoo fterk op de zenuwen van mijne ogen , dat ik met hoofdpijn en afkeer zwaarmoedig na huis ging. Nu deedt 'er zich toevallig ene gelegenheid op, dat ik mijn doelwit bereiken kon. De Veldmaarfchalk laudon reisde na Aken, om aldaar de baden te gebruiken. Dezen man had ik altijd vereerd, en ik had zelvs vriendfehap met hem gehouden, toen hij nog Kapitain onder het Pandouren-regiment van mijn' neef was. Hij nam affcheid van de eerfte Hofdame, de Gravin paar. Ik kwam ook toevallig daar; terftond na mij tradt de Keizerin in de kamer; men fprak van de reize van laudon; en zij zeide mij, „ trenckJ de baden van Aken waren voor „ u ook wel eens nodig, om uwe gezondheid te her„ Hellen." Ik was aanftonds hier toe..gereed; volgde hem een paar dagen later, toen ik hem ingehaald had, ver-  091 levensgeschiedenis VAN vergezelde ik hem tot Aken toe; en wij bleven aldaar omtrent 3 maanden. Wij waren aldaar beiden zeldzame wezens. Hem wilde iederéén leren kennen uit hoofde van zijn groot oorlogsgeluk, en mij uit hoofde van de ijzelijke ongelukken , die ik doorgeftaan had. Het gezelfchap van dezen eerwaardigen man was ene verkwikking voor mijne bedroevde ziel. Hij kende Weenen , zoo goed als ik, uit ondervinding; hij hadt door grootmoedigheid en ftandvastigheid op zijne vijanden gezegepraald; en hij hadt dus zijn lot aan zijn eigen gedrag te danken. De levenswijze te Aken en Spa geviel mij wel, dewijl aldaar menfchen uit alle landen eikanderen ontmoeten , en zelvs regerende Vorften, indien zij niet alléén willen blijven, met menfchen van allerleie (landen en verfchillenden. aart verkering moeten zoeken. Ik vond aldaar in één' dag meer vrienden, meer achting, meer vergenoegen, dan ik in mijn gantfche leven in Weenen gevonden had. Nauwlijks was ik daar vier weken geweest, als de Gravin paar , die tot aan haar graf toe mijne vriendin en befchermfler was, mij fchrijven liet, dat hare Majefteit de Keizerin voor mij gezorgd hadt, en mij gelukkig maken zou, zoo dra ik weder te Weenen kwam. Ik zocht heimelijk uit te vorfchen, waar in dit geluk beftaan zou; maar ik kon niets ontdekken: ik hoopte dus alles van mijne Monarchin, die mijn lot kende. Ondertusfchen ftierf Keizer frans in Infpruck. —— Dit verhaastte de terugreize van den Generaal laudon , en ik volgde hem op den voet na Weenen. Ik  fredrik, vrijheer van der trenck. 101 Ik ging terftond bij" de Gravin paar, en door haar tot'ioen kreeg ik binnen weinige dagen ene audiëntie. De Keizerin zag mij minzaam aan, en zeide mij het volgende; „ trenck! ik zal u tonen,dat ik mijn woord „ houde; ik heb voor uw geluk gezorgd, „ en wil u ene rijke en zeer verftandige „ vrouw geven." - „ Genadigfte Souveraine," andwoordde ik, „ ik kan nog niet befluiten,om te huwen; „ maar, indien ik het doe, dan is mijne ,, keus reeds in Aken gedaan." — —. ,, Hoe? hebt gij dan reeds ene vrouw?" — „ Neen! uwe Majefteit! nog niet." . ,, Zijt gij dan verloovd?" . „ Ja! uwe Majefteit f" . „ Dat betekent niets: dat zal ik wel afma„ ken: want ik heb de rijke weduwe van „ den Heer von *** voor u beftemd, die „ met mijne keuze ook wel te vrede is. Zij is ene fchrandere vrouw, en hare in. „ komften belopen 50000 guldens. Gij „ hebt juist zulke ene vrouw nodig, om „ gerust te kunnen leven." ■ Ik ontftelde. Het beminnenswaardig voorwerp was ene oude kwezel van 63 jaar; een wijf, dat ik nauw. keurig kende, dat in den hoogden graad gierig was, en  192 LEVENSGESCHIEDENIS VAN en daarbij dom en wrevelig. , Ik ontftel- de dus op dit voorftel, en andwoordde: . , Ik moet uwe Majefteit de waarheid zeg„ gen; ik mogt deze vrouw niet hebben, „ indien zij ook alle de fchatten der gant- „ fche aarde bezat. Ik wil niet onge- lukkig, maar gelukkig zijn. .■ - •» ' In Aken heb ik daarenboven reeds „ ene keus gedaan, en mijn woord van eer „ gegeven; en ik wil ook een eerlijk man Hier mede hadt de audiëntie een einde. De vertoornde Monarchin, die het in de daad goed meende, zeide mij met een zeker zoort van verachting; „ Uwe eigenzinnigheid is de oirzaak van al „ uw ongeluk; volg uw' kop maar; ik „ wensch 'er u geluk mede." —. — Daar mede werd ik afgevaardigd, en zag nu mijn vonnis voor ewig gevéld. -Als ik oit door een oud wijf mijn geluk had willen maken, dan had ik dit reeds in het jaar 1750 in Holland kunnen doen, daar ik drie millioenen had kunnen behuwelijken. Dit aanbod was dus ene treurige vergoeding voor mijne Sclavonifche goederen, en voor alle andere fchaden en verdrukkingen, die ik geleden had: en het was mij nog des te meer onmogelijk hetzelve aan te nemen, daar ik in de daad in Aken een meisjen gezien had, waar op ik verlieyd geworden was;  FREDRIK, VRIJHEER VAN der trenck. Ipjj wis; dat verftand, deugd, fmaak, fchoonheid , en een edel character bezat,en dus alles wat vèreischt werdt, om een' echtgenoot gelukkig te maken. Ik was toenmaals juist nog niet met mijne tegenwoordige vrouw verloovd; maar ik had vast befloten na Aken te rüg te keren, en met het voorwerp mijner lievde nader kennis te maken. De Veldmaarfchalk latjdoN , die haar kende, hadt mij daar toe zeêr fterk aangemoedigd. Hij kende mijn hart, én de vurigheid van mijnen geest. Hij wist, dat ik ene bédëkte wraak in mijnen boezem omdroeg, en dat ik ligt in nieuwe verdrietelijkheden kon worden ingewikkeld. Hij riedt mij , en Profesfor gellert, mijn vriend, wien ik in Leipzig bezocht, en om raad vroeg , riedt het mij ook — dat ik mijne hevige driften , die anders in ftaat zouden zijn , om mij tot ftoute ondernemingen aan te zetten, door een verftaridig huwelijk zou beteugelen; dat ik mij alléén daar op zöu toeleggen , om mijne dagen in rust té eindigen; en dat ik mij van alle bezigheden der grote waereld onthouden zou. Ik volgde dezen raad , die met mijne genegenheid èri verkiezing Volmaakt overéénftemde; keerde in December 1765 na Aken te rug, en trouwde met de jongde dochter van dên Heer de broe tot diepenbendt , die te voren aldaar de Burgermeesterlijke waardigheid bekleed hadt. Hij was nu reeds dood: hij hadt te voren te Brusfel van zijne renten geleevd, waar ook mijne vrouw geboren en opgevoed is ; maar hij werdt te Aken op ene zeer bijzondere wijze door de lievde der Burgerij gedwongen, om dit eerambt aan te nemen. Hij ftamde af van een oud adelijk gedacht in her Graaffchap Artois in Vlaanderen , én zijne voorvade. IL deel'. N rèn'j'  1P4 levensgeschiedenis van ren, die grote goederen omftreeks Aken hadden bezeten , hadden, ik weet niet om welke redenen, een diploma van Weenen gekregen, waar bij zij tot Ridders van het Rijk geflagen werden. De moeder van mijne vrouw was ene zuster van den Baron roberts, Heer van Roland, en Vicecancellier van Dusfeldorp. Men weet in Weenen niet, dat, volgens de grondwetten van Aken , aldaar één van de twee regerende Burgermeesters altijd een edelman van enen ouden adel wezen moet: de andere wordt uit den burgerftand gekoren. Mijn fchoonvader bleef dus een edelman, ge. lijk hij te voren was, eer hij uit lievde voor de burgerij het burgermeesterfchap aannam. En bij gevolg behoeven mijne kinderen , wat hunne geboorteregten betreft, zich over hunne moeder niet te fchamen, en kunnen in alle gevallen op hunne voorouders bogen. Mijne vrouw is met mij in het grootfte deel van Europa bekend , en heeft zich overal roem en goedkeurig verworven. Zij was daar bij jong en fchoon, deugdzaam en eerlijk. Zij heeft mij elf kinderen ge. baard , waar van nog acht leven; zij heeft dezelven allen uit hare eigen' borsten gezoogd, en op ene loflijke wijze opgevoed. God geve , dat ik haar verzorgen kan , zoo als zij verdient, en zoo als ik verplicht ben! want door de vervolgingen die ik ondergaan heb, heeft zij gedurende onzen tweeëntwintigjarigen echt veel mede geleden. Gedurende mijn laatfte verblijf te Weenen, dat niet lang van duur was, waagde ik nog enen nieuwen ftap; ik zocht audiëntie te krijgen bij onzen tegenwoordigen Keizer joseph; ik fprak met hem van mijne lotgevallen,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. ÏQ5 len, en van de grondige kennis, die ik mij verworven had, van de gebreken zijner Staten ; ik werd met opmerkzaamheid gehoord , en vond enen Monarch , die zich wilde laten onderrigten, om zijn volk gelukkig te maken ; en hij gaf mij bevel, om hem mijne gedach- ' ten fchrivtelijk mede te delen. Dit deed ik in een opftel van 19 vellen , waar in ik als een echte Duitfcher onbewimpeld fprak, en de gebreken in het civile, militaire, en oeconomifche vak met derzelver ware namen voorftelde. Dorst ik dit fchrivt immer in openlijken druk uitgeven, het zou mij gewis eer aandoen, en bewijzen, dat de Monarch 'er waarlijk nut uit getrokken heeft, en vele gewigtige ontwerpen, die in hetzelve voorgefteld waren, daJelijk heeft ter uitvoer gebragt. Ondertusfchen , zoo lang ik hetzelve niet openlijk durf bekend maken, kan men het vijfde Deel mijner bij elkander gedrukte Schrivten lezen , waar in ik een gedeelte van mijne toenmalige gedachten ingelascht heb, en zoo voorgedragen, dat men het overige ligt raden kan. De Monarch nam dit gefchrivt gunftig op ; ik verzocht hem alleenlijk hetzelve geheim te houden, dewijl ik 'er mannen met name in genoemd had , die mij op nieuw zouden kunneu ongelukkig maken. Ook dat, wat mij zeiven in deze Landen bejegend was, en dat ik in deze Levensbefchrijving enigzins duister en met alle mogelijke behoedzaamheid gemeld heb , deelde ik den Keizer mede met de overtuigendfte bewijzen, en ik vleide mij, dat ik , bij het opgaan ener nieuwe ftaatszon, ook enig licht voor mijn regt zou zien dagenAlles werdt gunftig opgenomen, doch tot heden toe N 2 heb  ïqö levensgeschiedenis Vaht heb ik *er gene uitwerking van gezien, die voor mij in het bijzonder nuttig was. Nu fpoedde ik mij na Aken. In het eerfte jaar had ik aldaar gene bijzondere ontmoetingen. Ik leevde gerust : en, daar mijn huis ene zamelplaats van alle grote en vereringswaardige vreemdelingen was, welken aldaar de baden gebruikten, zoo begon ik bekender in de grote waereld te worden, en maakte mij overal vrienden van den edelfien en verhevenften inborst. Ik gaf ook een bezoek aan Profesfor gellert te Leipzig; toonde hem mijne handfchrivten, en vroeg hem om raad, in welk vak ik voornamelijk moest arbeiden , om in de geleerde waereld bijval te verdienen. Hij gaf de voorkeur aan mijne Fabelen en Vertellingen ; maar hij berispte de overdrevene en hoogstgevaarlijke vrijmoedigheid, die in mijne ftaatkundige fchrivten heerschte. Ik heb zijn' raad niet gevolgd; maar even daar door heb ik ook vele verdrietelijkheden moeten lijden. In December 1766 gaf mijne vrouw mij haren eerften zoon. Hier uit nam ik gelegenheid om den volgenden brief na Weenen aan den jongen Monarch, onzen tegenwoordig met roem regerenden Keizer, te fchrijven. Deze brief is in het achtfte Deel mijner Schrivten , onder den titul, belisarius aan den Keizer justiniaan , in ene bedekte gedaante te vinden, en ook reeds in het twede Deel van mijnen Menfchenvriend gedrukt geworden. De korte inhoud van denzelven was deze: Ik heb hier in Aken, met voorweten van „ uwe Majefteit, ene vrouw genomen; en „ heden heeft zij mij enen zoon gebaard, „ wien  fredrik, vrijheer vah der trencr." 19,7 „ wien ik bij den doop den naam ioseph „ gegeven heb. De Keizerlijke Kamerheer „ en Oveifte , de Baron ripperda, heeft „ bij deze plegtigheid de plaats van uwe „ Majefteit bekleed. Dit is gefchied, zon„ der dat ik vooraf uwe bewilliging hier „ toe verzocht heb. Doch mijne eigenliev„ de vleit mij, dat ik deze bewilliging „ mogt verwachten van enen Monarch, die „ mijn hart en mijne lotgevallen kent, en » van wien ik , door mijn gedrag , in het ,, toekomende loon, befcherming, en ach,, ting hoop te verwerven. Ik zal dezen zoon ten dienfte der Staten ,, van uwe Majefteit opvoeden; en dat de ,, melk , die hij uit de borsten zijner moe„ der zuigt , in gift. verandere, indien hij „ niet met dezelve de grondftellingen zijns ,, vaders indrinkt!. „ lk heb echter, Genadigfte Keizer ! gene „ baatzuchtige oogmerken gehad , toen „ ik dezen zoon uwen naam gafwant, „ zoo lang ik leve , heeft hij nkts „nodig. Maar, wanneer ik fterf, dat „ hij zich dan joseph hete, om aan „ zijnen Monarch daar door te zeggen , „ dat hij de zoon en de régtmatige ervge. „ naam van de beide trencken is , wel.. „ ker grote goederen in Sclavonien door, „ openbare ongeregtigheid in vreemde han- „ den gevallen zijn. N 3 „ Ge»  IOS levensgeschiedenis van „ Genadigfte Heer! wien ik als den toekom„ ftigen Schutsgod van mijne afftammelin„ g;n en ervgenamen verere! Dat uwe Ma„ jefteit mij verblijde met de verzekering, ,, dat deze nieuwe waereldburger in hare , gunftige befcherming opgenomen is ! en ,, laat mij tevens weten , of ik mijne pa„ triotifche Schrivten en inzichten bij voort., gang aan de fchrandere beoordeling van „ uwe Majesteit aanbieden mag. „ Mijne vijanden te Weenen worden mij wel ,, dagelijks gevaarlijker : doch ik fteun op uwe geregtigheid , en blijf, in alle mo3> gelijke verwisfelingen van mijn geluk, Uwer Keizerlijke Msjefteit alleronderdanigfde en getrouwfle Patriot, trenck. Op dezen brief nu kreeg ik het volgend andwoord, dat eigenhandig door zijne Majefteit gefchreven was, dat ik nog in handen heb, en dat ik hier om gewigtige redenen bekend maak. Mi>  fredrik, vrijheer van der trenck. 199 Mijn waarde Major, Baron trenck! „ Ik neem het u in dank af, dat gij,,fchoon zon„ der vooraf mijne toeftemming daar toe gevraagd te „ hebben, uwen zoon joseph genaamd, en deuOverften „ ripperda gekozen hebt , om bij den doop mijne „ plaats te hekleden. ,, Tot een bewijs van de genegenheid , welke ik u „ in het vervolg altijd zal laten blijken , maak ik u „ hier mede bekend , dat ik om gewigtige redenen be„ floten heb , uwe gage in het toekomende niet te „ Weenen, maar in Brusfel te laten betalen. „ Gij kunt uwe patriotifche Schrivten, die mij wel„ gevallig zijn , voortzetten , en aan mij toezenden, „ dewijl ik altijd gaarne de waarheid leze; maar aan. ,, genamer zal het mij zijn , wanneer ik dezelven, in „ ene meer natuurlijke gedaante , en niet onder het ,, bekleedzel ener fatyre, lezen kan. Ik ben de uwe. joseph. Niet lang daarna kreeg ik bevel, om met den Kabinetsfecretaris van zijne Majefteit, den Baron röder, in correspondentie te blijven. Maar, wat zedert dien tijd hieromtrent voorviel, en gefchreven werdt, moet voor de lezers dezer bladeren een geheim blijven. Ik zeg alleenlijk, dat mijn beste wil, om den Staat krachtje 4 da-  20O LEVENSGESCHIEDENIS VAN dadig en belangeloos te dienen, andermaal bij alle gelegenheden verijdeld werdt , dewijl verlichte, koppen van mijn zoort de zaken te duidelijk inzien , te onbewimpeld voordragen, te trotsch op hunne eigene waarde zijn, en dus den regten weg, om gunden te verkrijgen, misfen. lk heb veel meer gedaan, dan ik verplicht was. Misfchien zal men nog eens na het doorbreken der nevelen van vooroordeel en nijd , duidelijk'inzien, wat ik wilde doen , en wat ik had kunnen uitrigten. . Indien dit gebeurt, dan zullen de kinderen die ik achterlaat, de vruchten van mijnen getrouwen arbeid nog' eens 'inoogden. Ik zwijjr ondertusfchen , met eer en met innerlijk genoegen s van omdaudigheden , waar bij een kenner van mijne' lotgevallen over mij zal moeten zuch. ten. • " ' In het jaar 1767 fchreef ik in Aken mijnen f» Macedomfchen Held, welke nu reeds in gantsch DuitschIand even zoo bekend is , als de Vilenfpiegeh Dit ftukjen baarde aan mijne veder eer, maar aan mij zeiven nieuw verdriet en vervolgingen. Echter heeft het mij noit berouwd, dat het in de waereld is. Ik zelf heb het genoegen genoten, van dit merkwaardig gedigt in eigen perfoon aan vijf regerende Monarchen te overhandigen , en geen van hun heeft het laten verbranden. Mijne Souveraine alleen was op den inhoud van dit gefchrivt zeer vergramd ; vooral, om dat ik zelvs (z) Wij hebben dit zekerlijk zoo te verdaan , dat de Macedonifche Held in Aken overgezien, en voor het eerst openlijk uitgegeven zij. Want gefchreven was dit ftukjen reeds ïn de gevangenis te Maagdenburg. Zie boven bl. 132.  fredrik, vrijheer van der trenck. 2Ql 2;elvs aan Koning david onbewimpeld de waarheid gezegd had: en de Jeruiten begonnen mij openlijk te vervolgen. In het jaar 1768 ontmoette mij de volgende gebeurtenis, die ik hier maar in een kort begrip verhalen zal. Ik gaf aan een' vriend commisüe , om drie maanden gage voor mij in Brusfel te rncasferen ; maar ik kreeg tot andwoord ■ ■ dat door den Hofkrijsraad van Weenen op mijne gage arrest gelegd was , dewijl ik door denzelven was gevonnisd geworden, om aan den Agent bussy enen ouden wisfel van 700 guldens, cum fua caufa, dat is, met 17 jaren interest, te betalen. bussij was het gantfche land door voor een' bedriet ger bekend;. ik wist Heilig , dat ik aan geen' mensch Op aarde een' gulden fchuldig was.; ik begreep dus., dat hier een listige flreek gefpeeld moest zijn; en reilde met extra-post na Weenen, om het bedrog te ontdekken. Hier kreeg ik nu nergens gehoor of aanwijzing. Men andwoordde mij alleen, res jam judica.' la eft, en alle excepxien kwamen te laat, daar de Hofkrijgsraad zelf het vonnis hadt uitgefproken. Ik ging na den regtvaardigen Keizer joseph; verpandde mijn hoofd en mijne eer 'er onder, dat ik hem het bedrog duidelijk bewijzen zoude; en verzocht om revifie van dit proces, dewijl ik van dezen wisfel noit enig advijs gekregen had, en mij nimmer ene infinuatie gedaan was, om denzelven te betalen. Dit verzoek werdt toegedaan ; 'er kwam bevel, om het proces te revideren; en ik verfcheen ter eerder indantie voor het Judicium, militare mixtum. Mijn Agent was de Heer von weijhrach, een eerlijk man. Zoo dra hij begon te fpreken, en om een termijn Yerzocht, waar op de wisfel in judicia vertoond zou N 5 moe-  204 levensgeschiedenis van moeten worden, dreigde hem de Heer Referent von zetto: dat men hem na de provoost zou zen- den, wanneer hij beftaan dorst de zaak van trenck te verdedigen. - — Hij andwoordde ftandvastig: „ daar voor ben ik „ hier, en lk ben overtuigd, dat de zaak van trenck „ regtvaardig is." JCWCK Toen werdt filentium geïmponeerd, en 'er gefchiedde niets. Vier maanden lag ik in Weenen, eer de eerfle terimju tot vertoning van den wisfel tot Hand kwam. Men hadt gehoopt dat ik het in Weenen zoo lang niet zou hebben uitgehouden. Nu werdt de wisfel vertoond, en de valschheid van del ven was zichtbaar. Hij was op drie plaatzen gekrabd en gefcheurd, en, in één woord, het was een openbaar boevenfluk. Zelvs was het vidifnus, dat 'er onder ftondt, valsch. Iederéén was overtuigd, dat deze wisfel ene openbare nulliteit was, dat dezelve dus hadt moeten worden geroijeerd, en de eifcher geftrafr Maar de Heer von zetto deedt de beide partijen bui-' tenftaan, en door zijne tusfehenkomst nam de Raad net volgend befluit: „ Dat deze zaak tot een formeel fchrivtelijk „ proces gebragt moest worden." Hier door won men tijd, 0m fpitsboevenftreken te fpelen. Ik mocst na Aken en ^ ^ ^ gehele jaren, eer-men vonnis floeg i„ ene zaak, die zoo klaar was als de dag. Ondertusfchen hadden twee •apen, beiden biegtvaders van een klooster, valfche eden afgelegd,dat zij ooggetuigen geweest waren,toen mij  fredrik, vrijheer van der trenck. 203 mij fee* geld betaald was. En op het laatst bewees l dat ik op dien dag, waar op de geproduceerde wisfel gedateerd was, reeds een jaar in de gevangenis te Maagdenburg gezeten had, en dus onmogelnk te Weenen had kunnen zijn. Mijn Agent bewees zelvs in Mis, i*fi*nte Ute het prothocol en ****** van den wisfel was vervalscht geworden De Heei von zetto was Referent, en hadt ontwijfelbaar zelf met den Heer bossij dezen valfchen wisfel gefabriceerd. Doch ik was te waakzaam, en mijn Agent te eerlijk, om dit proces te verliezen. Evenwel moest ik drie malen van Aken, met zware onkosten, na Weenen reizen, om ter regter tijd enige voorname listen te verijlen Eindelijk was men toch genoodzaakt om mtfpraak te doen. lk won het proces; de wisfel werdt voor valsch verklaard; maar de kosten moest ik dragen, die mij over de 3.500 guldens te ftaan kwamen; terwijl de .Agent nu^sij niets hadt ?an het lijf niet geftrafï werdt, maar zich eindelijk als een fpitsboef van Weenen wegmaken moest. Maar de Heer von zetto bleef Referent, en heeft mij zedert in deze zijne hoedanigheid nog 18 jaren lang op ene barbaarfche wijze gevild; tot dat hij eindelijk, nu weinige weken geleden, van zijn ambt ontzet is, en veroordeeld om in het tuchthuis te arbeiden. Voor het overige was het te wenfchen , dat alles, wat in dit merkwaardig proces voorgevallen is, in een afzonderlijk traftaat in Weenen gedrukt, en tot een verfchriklijk gedenkteken der onderdrukte deugd openlijk bekend gemaakt werdt. De Aften en Bijlagen, die daar toe behoren, berusten onder den bovengemelden Agent den Heer von weijhrach ; en ik wensch, dat dergelijke gevallen nimmer wederom in de Keizerlijke Ge-  204 levensgeschiedenis van Gerigtshoven zich mogen opdoen. Ik ben misfchien de en.gfte, die in (iaat was, om in Weenen znlk e n proces tegen het gerigtshof zelve te winnen: en die moeds genoeg bezat, om, ter overtuiging van één' fchurk , genele gerigtshoven , waar ook eerwaardige mannen zaten, tot vijanden en vervolgers te maken waar van ik naderhand de bitterde vruchten gefmaakt heb. von zetto is veel te laat voor mij, en voor vele fchreiende weduwen en wezen gedraft geworden cn z.jne allerflegtde handelingen zijn nog niet eens volledig bekend. Hier van heb ik in dit boek iets moeten zegFen om dat dit proces toenmaals in Weenen veefalarm maakte: hetzelve deedt mij veel eer aan , maar ik moest 'er ook zeer grote- kosten en verdrietelijkheden voor dragen. Voor het overige deed ik, zoo dikwijls ik na Weenen reisde, nieuwe verzoeken bij het Hof betreffende mijne hoofdzaak; doch altijd zonder enige uitwerking, behalven alleen deze, dat men mij nader leerde kennen en meer betreurde. Mijne kundigheden werden ondertusfchen uitgebreid, en nergens hadt een man van mijnen aart daar toe berere gelegenheid, dan in Aken en Spa, waar eigenlijk de zamelplaats van de voornaamfte mannen van alle natiën is. Des morgens fprak ik aan mijn huis met een' Lord van de Oppofnie-panij; na den middag met enen vriend van den Koning, en een' Spreker in het Parlement; en dan wederom met een' geheel onpartijdig en verdandig man uit hetzelvde land. Bij gevolg kon niemand beter achter de waarheid komen dan ik. Allengskens begon men mij als enen Staatkundigen op te zoeken, en bij deze gelegenheden kreeg ik zelf de beste ophelderingen. Ik  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 2Ctf Ik ondernam een' handel in Hungaarfche wijnen op Engeland, Frankrijk, Holland, en het Duitfche Rijk. Hier door had ik gelegenheid , om jaarlijks grote reizen te doen. En, daar het getal mijner bekenden, door den dagelijkfchen toevloed van vreemden na Aken en Spa, van tijd tot tijd groter werdt; daar ik in de gelegenheid was, om aan hun ten mijnen huize beleefdheden te bewijzen; zoo vond ik ook in ane landen, waar ik kwam, vrienden, die mijne oogmerken begunftigden. Mijne Weener inkomften werden bijna geheel en al door procesfen, Curatoren , en Agenten verzwolgen ,• bleef 'er iets van over, dit ging nog heen met de reizen, die ik genoodzaakt werd na Weenen te doen, waar ik driemaal op bevel van den Hofkrijgsraad verfchijnen moest, en dus zware kosten moest doen,zonder immer voor mij zeiven iets goeds te kunnen uitwerken. Men fchiiderde mij eindelijk als enen gevaarlijken onvergenoegden, die niet meer in de Keizerlijke Erflanden leven wilde. En hier door hadden mijne vijanden een open veld, om mij fchade toe te brengen» Maar ik bleef in afle gevallen, en trotz alle vervolgingen, een eerlijk man in alle landen, waar ik leevde; ik wist mij mijne nooddruft zonder laagheid of genade van het Hof te verfchaffen; en overal waar ik kwam was een ieder begerig om mij te leren kennen. In Weenen alléén beeft men mij noit gezocht, noch gekend, noch gebruikt. De Engelfchen zochten mij bijzonder in Aken, om dat zij grote liefhebbers van de jagt zijn; en zij kwamen uit London met honden en jagtpaarden , om bij mij wolven en wilde zwijnen te jagen, die zij in hun Va-  So6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Vaderland niet hebben. Daar tegen bragt ik dikwijls gantfche zomers op hunne landgoederen door, en zomtijds ook in Schotland en Ierland: en dus leerde ik die natie, en hare gantfche ltaatsgelteldtenis grondig kennen. De Keurvorst van de Palz hadt mij een diuricl in het land van Gulik gegeven, waar ik vrij jagen mogt; en de Rijksgraaf von mörode weoterlos liet zijne jagt en zijn Slot,waar ik alles in overvloed vond,aan mij over, om 'er naar mijn genoegen gebruik van te maken. De befcherming van deze jagtgeregtigheden die nu mijn plicht was, veroirzaakte mij tevens grote verdrietelijkheden. Het beste daar bij was, dat men daar niet vele procesfen over de jagt voert, maar een ieder zijn regt met het geweer in de vuist bewijst, en juist dat was mijne zaak. Bij deze gelegenheid moet ik mijne lezers ook ene bijzondere gebeurenis verhalen, die mij in den gantfchen omtrek als enen toveraar berucht maakte , en als een' man, wien geen kogel befchadigen kon, en die zelvs in ftaat was, om wolken en onweders voort te brengen. Dit voorval droeg zich aldus toe: Ik geraakte in onenigheid met den Keur-Palzifchen Prafident, den Baron von blankart, over een klein jagt-distria. Het regt was geheel op mijne zijde. Ik fchreef hem dus, dat ik op den dag, dien ik daar toe bepaalde , des morgens ten 10 uur , op de plaats in quasstie verfchijnen, en pistolen en degen medebrengen zou; dat ik dus hoopte, hem daar in perfoon te zullen vinden , om mij voor de beledigende wijze, waar op hij mij aangevallen hadt, fatisfactie te ver!chal>en. Ik verfcheeu op het bepaalde uur, vergezeld door twee  FREDRIK, VRIJHEER VAK DER TREKfCK. 207 twee jagers en twee vrienden, uit den omtrek: maar tot mijne verwondering vond ik de betwiste plaats met meer dan 200 gewapende boeren bezet. Wat was hier in te doen? Ik zond enen jager over, en liet aan de vijandelijke armée beduiden, dat ik vuur zou geven, indien zij geen' plaats maakten. Het was in Augustus ; de dag was helder en fchoon; maar in hetzelvde ogenblik werdt de lucht toevallig verduisterd, en een dikke en ondoordringbare nevel overdekte alles. Mijn jager kwam met dit narigt te rug, dat alles in de grootfte ontfleldtenis weggelopen was, door dien hij zijne boodfchap juist op dat ogenblik gedaan hadt, als de nevel te voorfchijn kwam. Ik maakte van die ontfteldtenis gebruik; rukte aan, maar vond niemand; liet vuren, en marcheerde tot op het Slot van mijne tegenpartij, waar ik tot een teken van mijnen triumph op den jagthoorn blazen liet. Men begon echter van verre op ons te vuren, doch de dikke nevel veroirzaakte, dat wij van niemand gezien konden worden. Met deze fa;isfaclie ging ik na huis, waar reeds, tot grote ontfteldtenis van mijne vrouw, de valfche tijding was ingelopen, dat ik benevens ene menigte gewonden na de ftad gebragt was. Ondertusfchen was aan niemand een hair befchadigd. Nu liep het gerucht reeds door het gantfche land, dat ik een toveraar was, en mij door een' nevel onzichtbaar gemaakt had; 200 Ooggetuigen zwoeren daarop. Terltond predikten alle Monniken in Aken, Gulik, en Keulen openlijk van den kanzei deze gefchiedenis ; lasterden , fchimpten , en waarfchuwden het volk voor den Aarts-hekfeuineester en Ketier trenck. Dit  SOS LEVENSGESCHIEDENIS VAN Dit voorval maakte i!c mij bïf ene andere gelegen* lieid. die ik zelf voorbedachtelijk zocht, ten nutte. Ik ging in de woeste bosfchen van het Graaffchap Monjoije op de wolvenjagt, en nodigde tot deze voorname jagt boeren en burgers. Op den eerden dag deden wij weinig; maar tegen den avond ging ik, met een' zwerm van meer dan 40 fchutters, in ene eenzame kolenbranders hut flapen, waar wij voorraad van wijn en brandewijn hadden. Des avonds zeide ik; _ „ Kinders-J een „ ieder moet nu de lading van zijn geweer aftrekken, „ of affchieten, en versch laden, op dat morgen zich „ niemand zal kunnen ontfchuldigen * wanneer het een „ of ander geweer , dat men op een' wolf zou pogen „ te losfen, weigeren mogt." Dit gefchiedde, en alle fnaphanen en busfen werden in ene andere kamer gezet, en toen gingen wij aan het eten, drinken, en danfen. Ondertusfchen flopen mijne jagers in die kamer, haalden al het lood van de gewe. ren af, deden 'er ene andere, en op de meesten zelvs ene dubbele, lading op , op dat de ftoot te geweldi. ger wezen zou, doch-alleen maar van los kruid. Enige kenbare kogels, en enig gehakt lood, dat van de geweren afgetrokken was, ftak ik in mijn' zak. Des morgens volgde mij de gantfche zwerm op de jagt ; onder weg begonnen enigen , die mijn geheim wisten , van mijne toverijen , van mijne historie met den nevel, en van mijne onkwetsbaarheid , met de boeren te fpreken. Ik keerde mij om, en vroeg, „ wat zwetst gij ,, daar?" Mijn jager andwoordde : „ Niemand wil geloven, ;, üat uwe Genade kogels opvangen kan," ii  fredrik, vrijheer van der trbnck. 20? Ik lachte, en riep aan één' uit den hoop toe; „ be* „ proef het maar, en fchiet op mij" -—— — Hij wilde niet. ■ Mijn jager rukte herii het geweer uit de vuist, en fchoot. Ik pareerde met de hand, en riep: wie proberen wil,die fchiete, maar de een na den anderen. Terftond begon men te vuren. ■■ » Ik maakte allerhande wendingen daar bij , en liet hun allen fchieten. Men moet hier wel opmerken, dat ik volkomen gerust was ,r dewijl mijne lieden bij het uitgaan wèl opgepast had. den, dat niemand aan zijne lading iets veranderen kon. Enigen kregen van de dubbele lading, die buiten hun weten op hunne geweren gedaan was, zulke geweldige itoten, dat zij verfchrikt ter aarde vielen , en mij met verbaasdheid voor enen toveraar aanzagen. Nu trad ik voorwaarts, en hield enige kenbare kogels in de hand, en enig gehakt lood, en riep hun toe; —— „ ziet „ daar, zoekt nu uit, wat een ieder van ulieden toe» ,, komt!" — Toen ftonden zij allen onbeweeglijk. -' ■— De één na den anderen nam zijn geweer op fchouder, en floop na huis. Ik behield maar weinigen bij mij, en wij hadden ene gelukkige jagt. Des zondags predikten reeds de monniken in Aken, en in den gantfchen omtrek, van mijne toverij, en alle ooggetuigen van deze gebeurenis zweren nog hedea, dat zij op mij gefchoten hebben, en dat ik het lood uit hunne geweren met de hand opgevangen, en aart hun terug gegeven heb. Zoo wordt de domme waereld bedrogen; en evea hier door vloekt ieder één in den omtrek van Aken, Gulik, Maaftricht, en Keulen 'er op, dat trenck zich zeiven kan onkwetsbaar maken, en kogels afpaie> II. deel. O ren.  2io levensgeschiedenis van ren. — Dit vooroordeel heeft mij in het vervolg wel tienmaal mijn leven gered, daar mij alle Papen van den predikftoel vogelvrij verklaarden, in een land, dat van ftruikrevers wemelde; waar in één jaar 160 menfchen levendig geradbraakt, gevierendeeld, 0f verbrand werden; en waar men voor één' ducaat' een mensch na de andere waereld kan laten expediëren Van hier is het, dat ik, gelijk uit het vervolg dézer wonderbare gefchiedenis blijken zal, in zulk een land en in ein' ftad, waar onder 23 kloosters, kerken, en domkapittels behoren, en waar het volk een* monnik als enen God vereert, echter enige jaren lang mijn leven tot verwondering van allen behouden heb. Mijn Macedonifche Held hadt reeds het gantfche Pa. pendom tegen mij in beweging gebragt. In het jaar 177a fchreef ik de Akenfche Courant, en een Weekklad, getituld de Menfchenvriend, waar in ik alle pogingen aanwendde, om aan het Bijgeloof het momaan- ' gezicht af te rukken. Toenmaals was het in de daad ligtvaardigheid, wanneer een Mnjor, die Apostolisch dacht, het wagen dorst, om in dien toon, waar van ik mij bediende, tegen vooroordelen te fchrijven; onder de regering van theresia namelijk, en w'el in ene ftad, die door de monniken met ene onbepaalde magt beheerscht werdt. Tegenwoordig, nu de verdraagzame joseph de drukpers vrij laat, vindt men genoeg fchrijvers van brochures , waar in de grovfte misbruiken met ene hekelende pen aangegrepen worden; of de zoodanigen, die zieh bezig houden met het maken van uittrekzels uit boekeu, die reeds in luther's tijden gefchreven werden. Maar ik integendeel kan mij beroemen, dat ik het gewaagd heb, in den allergevaarlijkften rijd de Room-  fredrik, vrijheer van der trenck. 2IÏ Roomfche Hiërarchie in hare grondzuilen aan ce tasten; dat ik de eerfte Dilitfcher ben geweest, die zonder befcherming of onderfteuning, alléén aan zich zeiven overgelaten, aan den gantfchen Boven-Rlnjn en in de Oostenrijkfche Staten, een beginzel van algemene verlichting veroirzaakt heeft, dat thands reeds de gelukkigffe uitzichten voor het toekomende opent. Men leze deze mijne Schrivten; men zal 'er gewis geen woord in vinden, dat tegen de zuivere Leer van Christus, of tegen de Zedenkunde van den Godsdienst ftrijdt. Ik fchreef maar alléén tegen den fchandelijken aflaten-handel, tegen de tomeloze dronkenfchap, roofzucht, hloeddorst, luiheid, en bedriegerijen der Akenfche Geestelijken , welke zelvs in dé Kerk, en voor het altaar , elkander bloedig iloegen. lk fchreef als moralist; en, daar ene gezonde Moraal juist gene rijke of geëerde monniken maakt, zoo predikten eens op één' zondag de Aartspriester, en negen andere Papen, met name tegen mij,noemden mij enen toveraar, en een' vrijgeest, en gaven aan een ieder vrijheid, om mij ter ere van God en de Kerk te vermoorden. Een zeker Jefuit, Pater zunder genaamd, verklaarde mij zelvs vogelvrij: en de dag werdt beitemd, waar op mijne Schrivten voor mijne deur zouden worden verbrand, mijn huis geflegt, en alle be. woners van hetzelve verdelgd. Aan mijne vrouw werden brieven toegezonden, dat zij met hare kinderen vluchten zou, om zich zelve iri zekerheid te ftellen. Dit deedt zij met veel fchrik en ontroering. Maar ik bleef met twee jagers en 84 geladene fnaphanen, die ik op de gaanderij voor het venfter plaatfte, om een ieder te overtuigen, dat ik tot ■ene ernltige verdediging befloten had. Ik woonde teO z gen1  flI2 LEVENSGESCHIEDENIS VA Rt gen over het Raadhuis. De dag, die tot den aanval beftemd was, kwam aan, en Pater zunder, met mijne Schrivten in de hand, was, benevens alle de ftudenten, die in de ftad waren, gereed om mij aan te vallen. De andere monniken hadden het gepeupel en de gildebroeders opgeruid; en men dacht dus van alle kanten mij te beltormen: maar, toen ik mij aan de gaanderij , die met geweren beplant was, liet zien, hadt niemand het hart, om zich op de markt te vertonen. Zoo verliep een dag en een nacht en ■■ 'er gefchiedde niets. Den volgenden morgen ontftondt »er toevallig brand in de ftad: in plaats dat ik voor mij zeiven beducht zou zijn, ijlde ik met mijne twee jagers, maar heimelijk wel gewapend, ter hulpe; fchikte ene rij menfchen, die brandemmers vulden en aanbragten, in orde; gaf hun bevelen; en alles gehoorzaamde mij. Pater zunder deedt aan den anderen kant met zijne fludenten hetzelvde. Ik naderde hem allengskens, fioeg hem met een' lederen wateremmer op zijn gewijde oren, hield mij als of het bij ongeluk gefchiedde, en niemand waagde het mij aan te grijpen, lk ging midden door den hoop, zonder de minde vreesachtigheid te tonen: allen namen de hoeden af, lachten, en zeiden; ,, goeden dag, Heer trenck!" - • Zoo denkt, zoo handelt het gepeupel, ah het merkt dat het niet gevreesd wordt. Het volk in Aken is dom en dweepziek; maar te bloóhartig, om iemand te vermoorden, die zijue handen nog vrij heeft en zich verweeren kan. Na dit voorval was dierhalven alles in rust. Doeh wanneer ik naderhand eens na Maaftricht reed,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 213 reed, langs enen eenzamen weg, en digt bij Heerlen was, fisie mij een kogel voorbij de oren, welke ook ontwijfelbaar door Papen of hunne huurlingen op mij afgeichoten was. Bij het klooster Schwarzenbrack , waar ik op de jagt was, loerden ook eens drie Dominicaners op mij, die zich achter een hek verliholen hadden: maar gelukkig kreeg ik 'er berigt van door één' van hunne collegen, die dikwijls met mij op de jagt ging. Ik was dus op mijne hoede; hield mijn' fnaphaan, die een' dubbelen loop hadt, in de hand; naderde de plaats, waar zij waren; werd hun gewaar, en riep hun op een' fchrikbarenden toon toe: „Schiet, j, fchurkenJ maar, fchiet gij mij niet dood, dan zal „ ulieden de Duivel balen." Zij liepen alle drie verfchrikt weg; één van hun haalde echter zijn geweer nog over; de kogel fnorde digt voorbij mijn hoofd heen, en raakte zelvs mijn' hoed. Toen fchoot Jk ook; één van de drie Hortte ter aarde; dezen droegen de anderen weg; bij was dodelijk gewond, maar werdt echter wederom genezen, en ging kort daar na met een' melkmeid door. Met vergift konden zij mij niets doen; ik at nergens als te huis. Maar in het jaar 1774 werd ik op de* weg na Spa in het Limburgfche door acht ftruikrovers aangegrepen; het was regenachtig weder, mijn fnaphaan ftak in zijn' koker, en om het gevest van mijnen Turkfchen fabel was toevallig een fnoer gebonden, zoo dat ik denzelven niet fchielijk genoeg trekken kon. Ik moest mij dus met de fchede verdedigen: ik fprong uit den wagen, en floeg rondom mij allen die mij in den weg ftonden, zoo dat zij ter aarde vielen; mijn getrouwe jager befcherm.de mij van achteren; op deze O 3 wij-  214 LEVENSGESCHIEDENIS VaN wijze maakte ifc plaats, fprong in het rijtuig, en ijlde weg. Kort daar na werdt één van deze kareis gevat en opgehangen; deze bekende, dat zijn biegtvader hem een' ewigen aflaat beloovd had, indien hij mij dood zou liaan; want dood fchieten kon mij,naar hunne gedachten, niemand, dewijl de Duivel mij onkwetsbaar gemaakt hadt. Daar zij deze vooroordelen koesterden, waren zij mij niet anders als met flokken aangevallen; maar door mijne vaardigheid was ik hun voorgekomen ; en zij hadden twee doden begraven', die ik met mijnen zwaren fabel verflagen had. Ik zelf kwam met één' Dag op den arm , en één' op den fchouder vrij; maar mijn jager was door een' ileen aan den enkel gewond. i Zoo verre ging de woede der vergramde Geestelijk, heid; en echter zal geen verflandig man in mijne toenmalige Schrivten, een enkel woord tegen de zuivere Leere van Christus vinden. Ik heb in dezelven alleen enige grove misbruiken aangeroerd ; de bedriegerijen der monniken aangetast, en hun m^dadig levensgedrag in Aken, Keulen, en Luik gtfeherst, waar zij erger als de Kannibalen leevden, en als gemekte zwijnen in de mislputten der onwetendheid zich wentelden. Ik' wilde mijnen medeburgeren christelijke plichten leren; maar juist dit was fchadeüjk voor de onverzadelijke gierigheid der Roomfcbe geestelijkheid, en voor hare heerschzucht; en dit was dierhalven reeds genoeg, om hun tegen mij op te zetten. Bij mijne Monarchin was nu ook niets meer voor mij te hopen, daar haar Biegtvader mij reeds als een' Aartsketter, en een' vervolger van het alléén zaligmakend geloof met alle mogelijke priesterlist afgefchilderd hadt.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 2T5 hadt. 1 Dit was nog niét genoeg!' gantsch Weenen werdt door verblindende geruchten in het denkbeeld gebragt, dat ik een onrustige kop. was, en een hoogst gevaarlijk man voor den. Staat. Deze denkbeelden koesteren nog tegenwoordig aldaar alle de inwoners van mij, die mijne Schrivten niet gelezen hebben, en die mij niet perfoonlijk kennen. Juist dit was de oirzaak, dat ik in alle gerigtshoven zoo bitter vervolgd en mishandeld werdt, want in een ieder van dezelven zitten gewis altijd enige dwepers of fchurken. De eerften waanden, dat zij aan God een aangenaam offer opbragten, wanneer zij mij konden drukken of vervolgen; en de laatften moesten noodzakelijk vijanden worden van een ieder, die hun onverfchrokken, de waarheid zeide, om dat het hun belang, en hunne welvaart vorderde, dat de Deugd en het zuiver Patriotismus op de llagtbank gebragt werdt. Niemand kon echter beletten, dat mijne Schrivten mij veel opbragten , en door gantsch Duitschland met de grootfte goedkeuring verfpreid werden. De Akenfche Courant maakte in het eerfte jaar reeds zoo veel opgang, dat voor het twede jaar omtrent 4000 exemplaren befteld werden, en van ieder exemplaar had ik een' ducaat winst. De Heren Rijkspostmeesters , die uit hunne postambts-couranten grote winsten gewoon waren te trekken , werden nu nijdig, om dat de Akenfche courant alle de overige deedt vervallen; en daar uit ontftondt weldra ene veréwigde vervolging tegen mij. Maar ^jk moet ook zeggen, waar door mijne Courant zoo beroemd werdt. Ik kende het fyfthema en de verbindtenisfen van de meeste Hoven, en was met de grootfte mannen in cor» O 4 res-  aiS levensgeschiedenis van respondentie; bij gevolg konde ik toekomende dingen voorzeggen, in plaats van gebeurde te verhalen. Daarbij was mijn' voordragt aangenaam, en in ftaatszaken altijd dubbelzinnig, zoo dat mijne voorzeggingen altijd zoo konden worden uitgelegd, dat de uitkomst aan dezelve beandvvoordde. Prins karel van Zweden, oudfte broeder des Konings, vereerde mij, hij zijn verblijf te Aken en Spa, met een onbegrensd vertrouwen; en ik begeleidde hem tot in Holland. Te Maafiricht bragt ik hem in de onderaardfche gangen der vestingwerken; en bij het affcheid nemen zeide hij mij; — „ trenck! wan- „ neer de Koning mijn vader Itervt, dan wordt mijn „ broeder Souverain of wij verliezen alle drie onze „ hoofden. De Koning ftierf — en enigen tijd daarna fchreef Prins karel mij in een Nafchriyt: „ De zaak, waar van wij in Maafiricht fpra„ ken , zal binnen kort ontwijfelbaar tot j, (land gebragt worden: en dan moet gij „ te Stokholm komen. —; ■ [ Terftond liet ik in de Akenfche Courant drukken; „ dat in Zweeden ene revolutie uitgebroken „ was, en dat de Koning reeds werkelijk „ de Souverainiteit aanvaard hadt." De andere Couranten begonnen op dit arrieul aanmerkingen te maken, maar ik diet in de mijne druk- » dat  fredrik, vrijheer van der trenck. 217 „ dat ik voor alles , wat in de Akenfche „ Courant, onder den titul Aken, als ene „ echte tijding opgegeven werdt , inftaan „ wilde, en duizend ducaten uitloovde en ,, deponéren wilde,'ten behoeve van hem, „ die de onwaarheid van hetzelve zou kun„ nen aantonen." Terltond daar op kreeg men uit Zweeden in de daad de confirmatie van mijn berigt. Dit gelukkig voorval gaf aan mijn nieuwspapier overal het grootfte credit. De verdeling van Polen heb ik insgelijks wel 6 weken vroeger aangekondigd, dan dezelve anders bekend zou geworden zijn. Maar het toeval, waar door ik. van dezelve kennis kreeg, moet voor deze bladeren een geheim krijgen. Door de verdediging der Koninginne mathilde in Denemarken, die ik op mij genomen had, geraakte ik in grote onaangenaamheden. Het Franfche Mmifterie leverde ook bezwaren tegen rm'j in, om dat ik in zeker articul gefchreven had; „ dat de drie Adelaars, toen zij den Pool„ fchen Beer plukten, geen' veder uit hun„ ne vleugels verloren hadden, waar mede „ men in het Kabinet van Verfailles kon fchrijven; en dat men zedert den dood ,, van mazarin aldaar niet anders als met „ ganzenfchachten fchreef." Eindelijk fchreef ik op uitdrukkelijke begeerte van Ziine Majefteit den Koning van Polen de gantfche O 5 waar-  218 levensgeschiedenis van waarachtige gefchiedenis van het ontwerp om den Ko. ning te vermoorden; en noemde zelvs den Nuntius die aan hem, welke de volvoering van denzelven op zich genomen hadt, reeds bij voorraad in de kapél van de Moedermaagd de generale abfolutie hadt gege- Nu was het vuur in het dak. Rome zelve eischte, dat ik dit wederroepen zou; de Nuntius te Keulen fpuwde vuur en vlam, en dreigde mij met de excommunicatie; en mijne Monarchin mengde zich ook in de zaak. Ik kreeg uit Warfchau zelvs hef prothocol van het verhoor der getuigen; dreigde hetzelve openlijk te zullen laten drukken; en, daar ik de waarheid aan mijne zijde had, (fond ik onbeweeglijk en hield het hoofd regt- op. Op éénmaal werdt alles Uil, en de ratelende vledermuizen vloden voor den glans van de zonne der waarheid na hunne fchuilhoeken! Ik had hier zeer veel eer van ; maar daarentegen groeide de magt van mijne vervolgers aan, en niemand onderfreunde mij. Ik had het lot van alle Reformateurs , die eerst hunne beloning aan gene zijde van hét graf te wachten hebben, wanneer zij 'er niets meer van gevoelen. Mijne Souveraine fchreef aan den Opper-commisfaris van de posterijen, en beval hem, dat hij de Akenfche Courant in alle zijne postambten verbieden zou. Ik kreeg hier de lucht van, en hield met den aanvang van het nieuwe jaar zelf op. Maar ik fchreef een klein ftukjen over de Verdeling van Polen, dat geprezen werdt, maar dat mij ook nieuwe vijanden op den hals haalde. Terwijl dit alles gefchiedde, waren de Papen ook. niet  v fredrik, vrijheer van der trenck. 219 '■ niet ledig. De Magiftraat van Aken bedondt grotendeels uit lieden van de laagfte extractie; en de Scbepensbank uit weetnieten of deugnieten, waar van ik alleen maar den Baron lambërt en de witte uitzonder. Het beiachlijklte is,dat al dit gefbuis onbefchaamd genoeg is , om zich openlijk von te laten noemen , even als of zij van adel waren; zoo als von klotz,vo;n lommesem, von mosz, von fïUth, von garzwriler, die allen verdienden door den Fiscus te Weenen eens braaf geroskamd te worden. Dezen zagen, dat ik in Weenen weinig befcherming vond, en meenden dus, dat zij mij ongeflraft konden beledigen; zij deden dit, op dat zij mij daar door uit hun oord verwijderen zouden, waar ik hun al te veel in de kaart zag. Ik wist de bedrieglijke ftreken, waar door zij de brave burgerij van hun goed beroovden; in het bijzonder wist ik ook, dat de Schepenen klotz en füiith, benevens den Ambtman geijer , uit ene ftads kas 40000 thalers geflo!en, en onder zich gedeeld hadden. Ik was dus voor deze elendige fcbepzels een gevaarlijk man, terwijl ik in ftaat was, om aan de bedrogene burgerij de ogen te openen. Men zocht dierhalven twist met mij, en zondt, onder een gezocht voorwendzel, een' diender aan mijn huis, die mij in perfoon op het Raadhuis citeerde. Nu is het in het gantfche Rijk bekend, dat geen Magiftraat enen Keizerlijken Stafofficier in perfoon citéren mag. Mijn competente rigter was de Hofkrijgsraad in Weenen, met wiens verlof ik in Aken in mijne uniform leevde. Daar bij moet men wel in aanmerking nemen, dat, indien ik ook maar als een privaat burger , zonder [enig character , in Aken geleevd had, / ech-  2.70 LEVENSGESCHIEDENIS VAN echter volgens de privilegiën van de burgerij van Aken , geen diender in mijn huis hadt mogen komen, maar op den drempel hadt moeten blijven ftaan, en mij aldaar de citatie aankondigen. Dit nam men echter omtrent mij niet in acht. De diender was reeds driemaal in mijn huis geweest, terwijl ik uitgegaan was; en, in plaats van de citatie af te geven, eischte hij mij in perfoon te fpreken. Hij kwam voor de vierde reize weder, en went mij toen aangediend; ik ging na beneden; en de karei ftondt, zonder enigen eerbied voor mijne uniform te betonen, met den hoed op den kop , het welk hij voor den armften burger niet zou hebben durven doen. Ik floeg hem den hoed vaji den kop, gaf hem een' voet voor 't gat, en fchopte hem de deur uit; waar toe ik, volgens de wetten van het gantfche Rijk, als burger, en nog veel meer als iemand die de Keizerlijke uniform droeg, geregtigd was. Nu zondt de Magiftraat terftond een' aanklagt, die in den grond van de zaak valsch was, na Weenen aan den Hofkrijgsraad. In dezelve zeiden zij . „ Een zeker burger, genaamd trenck, heeft „ zich op de grovfte wijze tegen zijne „ Overheid vergrepen. Hij geevt voor, „ dat hij een Keizerlijk Major is, en ver„ zet zich dierhalven tegen de jurisdictie „ van dea Magiftraat, terwijl hij alleen „ maar van den Hofkrijgsraad in Weenen „ afhangelijk wil zijn. . Men „ vraagt dierhalven, wat de Magiftraat hier „ in te doen hebbe?"  fredrik, vrijheer van der trenck. raai Nu viel ik tot mijn ongeluk in handen van den Rijkshofraad, den Graaf GRavENiTZ. — . D-ize was reeds omgekocht, gaf dus een valsch berigt, dat ik volftrekt niet ais een Keizerlijk Major aan te zien was, dewijl ik in Aken een eigen huis bezat, en mij als burger aan de jurisdiétie van den Magiftraat onderworpen had. ■ Ik werd niet eens ondervraagd; en de concluGe, die voor de Keizerlijke uniform zeer honende was, kwam daar op uit: ,, dat ik volftrekt alléén aan de jurisdictie „ van den Magiftraat van Aken onderwor„ pen was." Ik *am extrapost, ijlde na Weenen, nam van den Magiftraat zeiven een attest mede, dat ik geen huis in Aken bezat, en ook het burgerregt aldaar niet gewonnen had; maar dat ik aldaar in de Keizerlijke uni. form met eer geleevd had. Ik had ook toevallig enen originelen brief onderfchept van den Graaf grëvenitz aan den Postmeester heinsberg, die mij insgelijks voor het gerigt gedaagd, en enen onbillijken eisch tegen mij gedaan hadt. In dezen brief fchreef hij; „ dat wel alle regt op mijne zij„ de was, maar dat hij zich op hem maar verlaten „ moest; dat hij wel zou zorgen, dat ik geen regt „ zou krijgen; en dat hij, door de zaak op de lange „ baan te fchuiven, mij wel zou weten moede te ma„ ken." Ik keerde mij tot den Hofkrijgsraad, maar vond gene onderfteuning, dewijl de Rijkshofraad hem reeds gefproken hadt, en de fententie reeds afgevaardigd was;  222 levensgeschiedenis vam was; welke ondertusfchen met communicatie van mijne militaire Overheid en geheel onpartijdig hadt moeten genomen worden. Ik wendde mij na het Hof, met den brief van grëvenitz, om daar uit zijne partijdigheid te bewijzen, maar ik kreeg geen gehoor, om dat ik ene gantfche regtbank fcheen aan te klagen; en om dat een Referent geen ongelijk mogt hebben. Ik ontmoette zijnen Mede-referent aan het Hof. Hij fpottede met mij —— en ik noemde hem een' fchurk, om dat hij op een valsch berigt, dat uit partijdigheid en tot hoon van de Keizerlijke uniform gefield was, ziine conciufie genomen hadr. Daar door maakte ik mijne zaak niet beter; want hier uit ontftondt bij deze gantfche regtbank een perfonele haat tegen mij; zij wilde nu volftrekt hare conciufie maintenéren , dewijl GRavEMTz toenmaals nog niet rijp voor de casfatie was, welke eerst acht jaren daarna gebeurde, en dus veel te laat voor mij en mijn regt. Maar, zoo dra de fchurken te Aken zagen, dat ik volftrekt gene befcherming in Weenen vond, veroordeelden zij mij als enen ongehoorzamen burger, die op hunne citatie niet verfchijnen wilde, tot ene boete van gco goudguldens, en voerden ook dit vonnis in mijne afwezigheid uit, dewijl zij door bedreigingen van executie mijne onfchuldige vrouw dwongen, om dit geld te betalen. Ik reisde na Aken. In den uitterften graad verbitterd over zulke ene handelwijze, fchreef ik aan den Hofkrijgsraad te Weenen, en vroeg; „ Daar, volgens de conciufie van den Rijks „ hofraad, de Keizerlijke Stafofficiers aan  fredrik , vrijheer van der trenck. 223 „ de willekeur der Magiftraten in de Rijks„ (leden volftrekt, en met verfmading van „ hunnen rang, onderworpen waren ; of „ ik diensvolgens ook, indien het den „ Magiftraat believde mij 25 ftokflagen te „ laten geven, dezelven op mijne uniform ,, geduldig ontvangen moest." Het decreet, dat op de Memorie volgde, was; ., Het verzoek van den Suppliant wordt af„ gewezen." Ik andwoordde hier op,» gelijk een man van mijnen aart in dergelijke gevallen andwoorden moest. En hier bij bleef het. Ook de Postmeester heinsberg in Aken maakte zich deze gelegenheid ten nutte. Ik had met hem ene uitftaande rekening wegens de Courant, en hij hadt een handfchrivt van mij in handen, dat hij mij 1000 rijksdalers op rekening betaald hadt. Tot betaling van deze 1000 rijksdalers daagde hij mij,voor den Magiftraat, en wel op een' tijd, dat hij werkelijk 2300 rijksdalers van mijn geld in casfa hadt. En echter ging 'er vonnis, en wel zonder enige legale procedure, en zonder mij eens te horen _ L dat ik hem deze 1000 rijksdalers betalen moest en mijn geld behieldt hij ook, gelijk hij mij hetzelve tot dus verre nog niet te rug gegeven heeft. Ik appelleerde aan den Rijkshofraad. — — » Hier geraakte ik andermaal in handen van grëvenitz. Hij hadt een gefchenk van 100 ducaten van den Postmeester gekregen, en bij gevolg werdt mij, na dat de zaak  A24- LEVENSGESCHIEDENIS VAN zaak eerst vier jaren opgehouden was, het appèl afge* flagen. Ondertusfchen hadt deze heinsberg, fteunen* de op zijn eerfte vonnis, maar echter tegen alle Rijkswetten aan, een transport Hungaarfche wijnen , dat mij toebehoorde, en omtrent 3800 Rijksdalers waardig was, in Keulen gearrefteerd; en de wijnen niet in bewaring van het gerigt gegeven , maar in den kelder van zijn' broeder gelegd, daar dezelven fchoon uitgedronken werden, en voor mij voor ewig verloren waren. Hij hadt daarenboven in Aken een capitaal van mijne vrouw, van 6000 rijksdalers, dat a depofito gegeven was, en waar van ik tot mijn groot nadeel in acht jaren gene renten ontvangen had, met arresten bezwaard. Dat zoo veel onregtvaardigheid door de militaire Overheid te Weenen met onverfchillige ogen aangezien werdt, deedt aan dezelve weinig eer, en was zeer honend voor de Keizerlijke uniform. Deze bijzonderheid is hier bij nog merkwaardig, dat de toenmalige Prafident van den krijgsraad, bij wien ik luid klaagde, en om regt en ene billijke befcherming van mijne eer bad, mij tot andwoord gaf: ,, Mijn lieve trengk! Wat isfe eer op de ,, waereld? Men moet onze eer God en „ de heilige Moeder opofferen. Men ver„ dien hemel, beter als eer op de waereld, „ Wie weet, waarom God wil, dat gij zult „ onrekt lijden. Ik kan niet help. Hare „ Magefteit heb bevolen." ■ ■ Ik deponeerde zelvs bij den Magiftraat ene Obligatie op de ftad, groot 3000 Rijksdalers, om tot een nan- tis«  fredrik, vrijheer van der trenck. 22$ tfsfement te dienen, tot zoo lang als de zaak uitgemaakt zou zijn; en eiscbte toen relaxatie van de andere arresten, en betaling van mijne wijnen, die, volgens volledige gerigtelijke bewijzen, te Keulen reeds uitgedronken waren. ■ Maar niets baatte: alles bleef acht jaren lang gearrefteerd. Ik gaf 15 gravamina bij den Rijkshofraad in, waar door ik de partijdigheid en nulliteiten der handelingen van de Schepensbank te Aken legaliter bewees. . Maar niets baatte! grüvenitz drong het on- regt door. Ik moest de icoo Rijksdalers volledig, en' zelVs met de renten betalen; en al mijn wijn, en mijn geld, dat ik bij heinsberg in casfe had, is voor mij voorewig verloren; wijl de laatfte uitfpraak befliste; „ dat ik mij met mijne klagten aan de Ma„ giftraten van Aken en Keulen moest „ adresferen. Wat dezen beflisten, zou als een vonnis in rem judicatam, waar s, van ik niet appelléren kon , gehouden „ worden." Nu bewijzen mijne afta, dat ik klager en de Magiftraten beklaagden waren, tegen welken ik 15 gravamina en attentaten op de Rijkswetten, legaliter en onwederfprekehjk, met attesten bewezen had. ——> —■ En deze zelvde Magiftraat moest nu judex in propria caufa wezen. Wat had ik hier van te verwachten ? » Ik heb dit proces daarom laten liggen, en mijne vrouwen Kinderen verliezen door deze hemelfchreijende procedure, on eveer 18000 guldens, behalven den hoon, dien ik geleden II. deel. P heb,  225 LEVENSGESCHIEDENIS VAN heb, de proceskosten, en een en ander verlies in mijnen wijnhandel, dat hier uit ontftondt. Misfchien zou eerst over 50 jaren vonnis hier in gefproken zijn. En dan was bet beter verdere kosten in den zak te houden, en den roof aan zulke Schurken over te laten, die het regt arglistig wisten te buigen, en de wegen kenden, langs welken men bij de regtbanken van het Rijk partijdige en onregtvaardige von. msfen kopen kan. Mijne zaak is zonneklaar; de aften fpreken ; bij gevolg zal niemand mij van valschheid overtuigen, terwijl ik niets dan bewezene waarheden fchr-jf. De Graaf von der lippe? de vuhge yerdedi_ ger van guüvenitz; heeft reeds reden, om zich voor het publiek te fchamen. Maar mijn geld blijvt verloren, en bezwaarlijk zal de neuswijze Graaf'er toe befluiten kunnen, cm eens een tour buiten Weenen te gaan doen, om trenck in ene vrije lucht te ontmoeten. Uit dit waarachtig en getrouw verhaal, dat met de aften overéénltemt, en dat ik dagelijks bewijzen kan, ziet de billijke Lezer nu, hoe één énig Hecht man,die als Referent op den regterftoel zit, de gantfche eerwaardige regtbank tot ongeregtigheid verleiden kan. Misfchien zet mijn zoon dit proces nog eens voort, om aan zijnen Monarch te bewijzen, wie zijnen eerlij! ken vader mishandeld hebben, en waardoor hij genoodzaakt werdt zoo luid te klagen. In het jaar i7?8 ontmoette ik den Graaf grSvenitz, die mij te voren noit gezien hadt, te Weenen. ' Met natte ogen en een geroerd hart zeide hij mij:_" sj trenck! ik verdien alles,-wat „ gij tegen mij gefproken en gefchreven hebt. Lk ben „misleid geworden; word gij mijn vriend, vergeet „ het  fredrik, vrijheer van der trenck. 4, het voorledene dan zü ik mijn best „ doen, om alles wederom goed te maken." Ik omarmde hem met veel aandoening. ■ ' Hij heeft ook in de daad zijn woord gehouden. Maar, toen hij in den Raad optradt, en nu overéénkomftig de waarheid en het regt in mijne zaak advifeerde ——»* viel hem iemand in de rede, en zeide: — „ Heer Graaf! gij fpreekt thands mis- „ fchien vóór trenck om dezelvde redenen, waarom „ gij u voor de zaak van palm zoo zeer beijverd Hier op moest hij zijn' mond houden, dewijl hij onlangs was overtuigd geworden, dat hij in verfcheide. ne gevallen gefchenken aangenomen hadt. — 1 1 * En ik was het flagtoifer hier van, terwijl hij, die hem dit erinnerde, 'er gelegenheid door kreeg, om zijnen haat tegen trenck , die op dweperij gegrond was, dewijl hij mij voor een' ketter hieldt, uit te oefenen. Of misfchien erinnerde hij zich nog een compliment, dat ik hem voor 30 jaren in het huis van kempf gemaakt had, toen hij in zekeren minnehandel voor mijnen medevrijer fpelen wilde. Voor twee jaren werdt de Heer Graaf grüvenitz eindelijk bij onzen Monarch grondig bekend, en uit den Rijkshofraad gecasfeerd, maar , helaas ! te laat voor mij; ■ — en tegenwoordig leevt hij, gelijk de meesten mijner vijanden, veracht, in armoe-1 de en verftnaadheid gedompeld, in het Koningrijk Polen. Maar is het niet een bijzonder lot voor mij* dat ik juist bij alle regtbanken in de handen van zulke Referenten geraken moest, van welken tegenwoordig reeds één gecasfeerd is, terwijl twee anderen in tucht* huis-klederen de ftraten van Weenen vegen moeten? p 2 Wae  228 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Was ik wel ongelukkig geweest, indien alle rigters van dezen inborst, reeds voor 20 jaren den bezem in de band gehad hadden , in plaats van als Referenten de pen te voeren ? Js mij dan tegenwoordig deze kleine voldoening niet geoorloovd,dat ik hunne Hoogedele en nog onlangs zoo verfchrikkelijke namen, voor allen, die bij hun te vergeefsch om recht zuchtten, noemen, en in deze bladeren verewigen mag? Indien zij nu niet aan de kruiwagens geklonken waren;indien zij nog op hunne rigterfloelen zaten, dan dorst men nog heden even zoo min zeggen wat zij verdienden , als voor 10 jaren. ■ Ondertusfchen heb ik hun toen reeds gekend, en onbefchroomd genoemd — —- maar daar door heb ik ook juist den naam van enen onrustigen kop gekregen, welke het wagen dorst, van Keizerlijke gerigtshoven kwaad te fpreken. . ■ Maar is het wel mijne fchuld, dat ik hun eer¬ der kende, dan zij de eer genoten, van onzen regt•vaardigen Monarch in hunne ware gedaante gekend te worden? Hier mede fchuif ik het gordijn voor deze procedure, en ik bid God, dat hij alle brave lieden voor zulke procesfen behoede. Ik zal dit voorzeker tot aan mijn graf toe niet vergeten; dewijl het geld van mijne onfchuldige vrouw aan hetzelve opgeofferd is, en dewijl zulke mannen mij arm maakten, wien ik noit beledigde, en wier achting ik zeker verdiend zou hebben , indien zij mij rader gekend hadden. Punc- Van het jaar 1774 tot 1777 bragt ik mijn' tijd grotendeels dóór met reizen in alle de provinciën van Engeland en Frankrijk, en ik werd door mijne Schrivten zóó  FREDRIK, VRIJHEER VAN der trenck. 129 zóó bekend, dat ik mij in London en Parijs wel voor geld had kunnen laten zien. De Americaanfche Minister , de Heer franklin , werdt mijn boezemvriend; en zoo wel hij, als de Oorlogs-minister , de Graaf S. germain , en de Staatsminister veRgennes, deden mij voorflagen, om op de voordeligfte voorwaarden na America te reizen. Alleen mijne vrouw en mijne kinderen hielden mij hier van te iug: maar ik had voorzeker in een ander waerelddeel hun geluk beter gemaakt, dan in Europa. Ook de overleden Landgraaf van HESSEhkassel , die mij bijzonder genegen was; dezelvde,die gedurende mijne gevangenis Gouverneur van Maagdenburg was, en mij zoo vele weldaden bewezen hadt, boodt mij aan, een commando onder zijne troupen in America aan te nemen: Maar ik andwoordde hem het volgende; ,, Genadige Heer! „ Mijn bloed fixoomt in mijne aderen alleen „ voor de vrijheid. Noit wil ik helpen „ flaven maken; ik zou dus met „ uwe brave grenadiers gewis de partij der „ Americanen kiezen." In het jaar 1775 fchreef ik in Aken den tweden jaargang van mijn bekend weekblad , getituld de Menfchenvriend. Het ijs was reeds gebroken, de burgerij hadt gelezen, was wijzer geworden, en de befpotte monniken begonnen reeds zi«h voor mij te verbergen. Ik had P 3 • reedg  23° LEVENSGESCHIEDENIS VAN reeds aanhang; en de Aartspriester, die tegen mij uitgevaren was, kreeg ftokflagen. Alles, wat zij doen konden, gefchiedde nu in de biegtftoelen; zoo dat in dit jaar vele gegoede lieden, uit den omtrek van Keulen, Bonn, Duren, en Dusfeldorp bij mij te Aken kwamen, om heimelijk met mij te fpreken. Wanneer ik dan vroeg, wat zij begeerden, dan was het andvvoord; dat hunne Geestelijken hun verzekerd hadden, dat ik enen nieuwen Godsdienst leerde, in welken men zich aan den Duivel verbinden moest; en dat men dan geld genoeg van mij krijgen kon. ■ Zij wilden dus dezen Godsdienst van mij aannemen, indien zij maar geld kregen; want zij vertrouwden, dat hunne biegtvaders den Duivel wel zouden weten bij den neus te krijgen. - — T"1* ,, Kindcrs ! Vrienden! andwoordde ik, „ gij zijt van uwe Papen bedrogen. Dezen zijn eigen„ lijk uwe Duivels. Ik ten minnen ken geen' boos„ aartiger' fchepzels. Was dit waar, dat ik voor geld „ enen nieuwen Godsdienst voor Mijnheer den Dui„ vel oprigten konde, dan waren uwe Bisfchoppen en ,, Priesters gewis de eerden, die hunne belijdenis bij „ mij afleggen zouden. Ik ben een goed „ Christen, en een eerlijk man, mijne Vrienden! baat ,, in Gods naam na uwe huizen, vervult uwe huisiij„ ke plichten, dan hebt gij genen Duivel nodig, om „ u geld aan te brengen. Laat u maar van uwe Paj, pen, dje na uwen laatften penning hunkeren, niet „ bedriegen; en plukt den gewijden leugenaar, die u ,, bij mij te Aken zoudt, den baard uit." Zoo verre gaat de boosheid der Franciscanen, dat zij mij nu, om mij bij het volk gehaat te maken, in hunne biegtftoelen als enen toveraar en fchender van den  fredrik , vrijheer van der trenck. 23I den Godsdienst affchilderden. Ondertusfchen wonnen zij niets met alle hunne vervolgingen tegen mij, maar werden ten laatften de fpot van het gepeupel; zoo dat enigen van hun zelvs bij mij kwamen , en mij baden, dat ik voor hun ene fchone predikatie maken wilde, om op het feest der ontvangenis van Maria te doen. Ik heb aangaande de hoge Overheid te Aken nog iets vergeten op de regte plaats te melden. De Praefident van de Schepensbank aldaar, de zoogenaamde Voogd of Ambtman, die een zoon van den wisfelaar geijer is , en die thans Baron ge'jcr heet, hadt in het jaar j.778 in Amfterdam, benevens enen gedoopten Jood, en nog een' Ridder van zijn zoort, enen Hollandfchen koopman voor 80000 guldens opgei igt, dewijl dit edel gezelfchap het wapen van den Keurvorst van de Pak nagemaakt, valfche refc ipten uit Dusfeldorp gefabriceerd , en valfche geratifkeeide contracten geproduceerd hadt. - geijer werdt in Amfterdam betrapt, en zou opgehangen geworden zijn; doch hij ontvluchtte uit de gevangenis , door hulp van enen getrouwen bedienden, en kwam weder te Aken , waar deze fobere Heer nog tot dit uur Voogd, en geheime Raad van den Keurvorst van de Balz blijvt, en in de Schepensbank prae- fid-eert. » Voor drie jaren was het ook reeds bewezen, dat hij ene, aan hem toevertrouwde, casfe beftolen hadt. Zijne fchone vrouw was voormaals voor een ieder veil, en deze bezorgde hem vele vrienden bij het Hof. 1 En deze is de fijne karei, wiens berigt in Weenen algemeen geloovd werdt tegen enen trenck. O fchande! ik had ondertusfchen mijn' wijnhandel altijd mat P 4 eer  2.32 levensgeschiedenis van een zoo goed gevolg voortgezet, dat ik reeds in London, Parijs, Brusfel, den Haag, en Hamburg mijne magazijnen had, dat ik omtrent 40000 guldens bid gewonnen, en dat de verdere uitzichten voor mij aller, voordeligst waren, bijzonder in Engeland. Maar één énige ongelukkige dag wierp op éénmaal all! mijn* arbeid over hoop, en de Fortuin zocht ook aan mij als koopman hare nukken te fpelen. lk was in perfoon in London, en werd door enen bedrieger, of enen zogenaamden zwindelaar, zoo fchan. delijk misleid, dat ik op éénmaal 1800 guinies op ene wijze verloor, waar van het getrouw verhaal aan de Engelfche natie weinig eer zal aandoen. De fchuld lag eigenlijk aan mijn' zwager, een jong mensch, die de.wijnen volgen liet, eer hij het geld in handen hadt, In Engeland nu zijn in het geheel gene wetten tegen zulke bedriegerijen.'Het heet daar altijd: 1» „ Betrouw niemand, zoo zult gij over geen bedrog te „ klagen hebben." Enj toen ik in dfi daad bedrogen was, en bij mijne vrienden raad en hulp zocht, werd ik van allen befpot, terwijl zij zich verheugden, dat een Engelander een' Duitfcher' bedriegen kon. Dit voorval omflandig te fchetfen, gedoogt mijne ruimte niet, die ik voor nog merkwaardiger' bijzonderheden nodig heb. Iets moet ik 'er echter van zeg. gen, om dat wij zoo zeer voor de waardigheid van de Britfche natie, en voor hare geregtigheid ingenomen zijn. Toen ik mijn' wijn door bedrog verloren had, ijlde ik terftond na den Rigter van de ftad, den Heer john helding. . Deze kende mij, en zeide mij terftond, dat hij reeds door zijne fpions wist, dat ik door de zwindelaars grof bedrogen was; en  FREDRIK. , VRIJHEER VAN DER TRENCK. ' 233 en dat hij' ook de huizen reeds wist, waar mij'n wijn5 verdeeld, te vinden was. ■■ ■ ■ Hij wilde dierhalven ten mijnen gevalle iets bijzonders doen, en mij de fterke hand van de Politie medegeven, om wederom te nemen, wat ik nog vinden kon. — - Maar ik wist niet, dat hij zelf reeds 200 bouteilles van den besten Tockaijer wijn, die mij ontroovd was, in zijn' kelder hadt liggen, en dat hij dus van den buit zijn deel gekregen hadt. 1 ■ ■ ■ Het overige was niets anders als een valftrik, dien de edele Rigter, die met de zwindelaars den roof deelde, mij zelf gelegd hadt: want hij was gewoon de geflepenfte fchelmen, tot zijn eigen belang, te behouden, en alléén maar de domme en ongefchikte te laten ophangen. Nu gaf hij mij enen zoogenaamden Konftabel of Officier van tie Politie, met 6 gerigtsdienaars mede; en beval hun te doen, wat ik van hun vorderen zoude. Ik zelf had tot mijn geluk razende hoofdpijn, en kon dus niet mede gaan. Ik gaf dierhalven de com» misfie aan mijn' zwager over, die ook beter Engelscb. fprak dan ik» Nu bragt hem de bediende der Politie aan het huis van enen Jood , en zeide aan mijn' zwager: . s, Mijnheer! in dit huis zijn de wijnen verborgen," « ■ De deur van het huis was op den klaren dag toegefloten. Maar men moet wel opmerken, dat dit alles met opzet gefchiedde, om mij te verltrikken. De (a) Conftabki Konftabel, noemt men in Engeland een' Officier van de Politie, wiens post het is voor de gemene rust te zorgen, en boosdoeners in hechtenis te nemen. Wij zouden zeggen Onskrfckout. P5  234 LEVENSGESCHIEDENIS VAN De Konftabel zeide: ■■ ■ „ Stoot de deur maar „ open, Mijnheer!" —— • En terftond was dezelve open. -■■ De Jood kwam nu met ene gemaakte ontfteldtenis aanlopen, en vroeg: ,, wat ,, willen de Heren?" ■ ■ Mijn zwager zeide: „ ik wil mijn' geftolen' wijn hebben." — „ Mijnheer!" was het antwoord, „ neem wat u toe„ komt; doe mij maar geen geweld aan, want ik heb „ den wijn gekocht." ■ Mijn zwager gaat, benevens den Konftabel, in het verwelfd (want kelders heeft men te London niet) en vindt aldaar een groot deel van mijn' wijn. Terftond fchrijvt hij aan Sir fiflding, dat hij mijn' wijn gevonden hadt, wat hij daar nu mede doen zoude? fielding andwoordt alleen maar mondeling . dat hij denzelven geven zouden aan den genen, aan wien hij toebehoorde. — Nu neemt mijn zwager een' wagen, en zendt de wijnen na mijne woning. Op dezelvde wijze bragt hem de Konftabel nog in het huis van enen anderen Jood. Daar valt hetzelvde voor, en met dezelvde omftandigheden, en zoo komt hij des middags met den wijn vrolijk bij mij. Maar den volgenden dag komt dezelvde Konftabel aan ons huis, en zegt, dat hij mijn' zwager fpreken moest. Hij gaat met hem, onder voorwendzel dat hij bij den Heer fielding moest komen. Nauwlijks is hij met hem op de ftraat, of hij raakt hem aan met den witten ftaf, en neemt hem als enen rover mede in de gevangenis. Nu moet men wel in aanmerking nemen, dat in London niemand door de Politie in huis gearrefteerd kan worden. Maar, zoo dra hij op ftraat is, en de Konftabel hem met den ftaf aangeraakt heeft, dan is hij  fredrik, vrijheer van der trenck. 235 hij' zonder redding gevangen , en al het volk zou hem vast houden, indien hij' wilde gaan lopen. Ik zag uit het venfter dit fchouwfpel aan; maar ging terftond bij' fielding, en vroeg, wat dit te beduiden hadt. De fchurk zettede zich nu in de houding van een' rigter; zeide, dat mijn zwager wegens roof en fchelmerij crimineel aangeklaagd en reeds overtuigd was ; • ■ dat de Joden of zwindelaars allen gezworen hadden, dat zij dezen wijn van mij hadden gekocht; - dat het mijne fchuld was, indien ik mij niet had laten betalen, en indien ik de Engelfche regten niet kende; dat zes zwindelaars gezworen hadden, dat zij den wijn behoorlijk hadden betaald; ■ dat hij dit niet geweten hadt, want dat hij mij anders de fterke hand der Politie niet zou hebben medegegeven; dat mijn zwager nog daarenboven de deuren hadt opengebroken, en den wijn, die hem niet toebehoorde, met geweld hadt weggenomen; ■ dat dit legaal bewezen, en bij gevolg openbaar geweldige huisbraak en roverij was. Hij riedt mij dus ten fpoedigften 1000 guinies cautie voor mijn' zwager te (tellen, dat hij zich bij de Koningsbank of bij het Oppergerigt op de eerfte requifitie verandwoordelijk ftellen zoude; terwijl men anders zijn proces fchielijk zou opmaken,en hem binnen weinige dagen ophangen. Men oordele, hoe het mij fmaken moest, zoo godloos mishandeld te worden; en hoe gaarne ik zulk een' fchurk, die Opperrigter van de ftad London was, den degen door de borst gefloten zou hebben. Ik ijlde na een' Advocaat, die mijn vriend was; deze zeide mij hetzelvde, en riedt mij maar fpoedig eau-  236 levensgeschiedenis van cautie te nellen , zeggende, dat hij dan de zaak wel op zich nemen wilde. Ik ging bij Lord mansfield , maar —— kreeg het- zelvde befcheid. Ik zocht alle mijne aanzienlijke vrienden op , die Parlementsleden waren; zij lachten mij allen uit, om dat ik mij had laten bedriegen, en in London handel dreef, zonder de wetten te kennen. Lord grosvenor, mijn bijzonderfte vriend, zeide mij: „ Zend gij maar anderen wijn „ na London; wij zullen denzelven allen zoo goed „ betalen, dat uwe fchade wel dra vergoed zal zijn." Dit was een andwoord, dat juist met het nationaal character overéénkwam; en ik ben ook verzekerd, dat hij zijn woord zou gehouden hebben; doch ik had zoo veel contant geld niet, om wederom enen nieuwen inkoop te doen. Eindelijk ging ik bij mijne wijnhandelaars stert, plaskett en Comp., waar ik nog een' voorraad van meer dan 1000 guinies aan wijn had liggen. Dezen fielden cautie voor mijn' zwager; en binnen vier dagen had ik hem in vrijheid. Ondertusfchen hadt fielding den Konftabel benevens de Joden in mijn huis gezonden, en mij alle mijne wijnen, die ik had, laten wegvoeren; en aan de Joden, even als of zij aan hun ontroovd waren, laten wedergeven. De jodèn dreigden zelvs, dat zjj mij als den heler van den wijn, die aan hun ontitolen was, insgelijks zouden laten arrefteren. Ik fpoedde mij dus uit London voort, en voer van Douvres na Calais; en vertrok van daar na Parijs, waar ik fchielijk aiP den voorraad van mijne wijnen voor  fredrik. , vrijheer van der trenck» V.~0J voor het halve geld verkocht. Met de daar van geprovenieerde penningen honoreerde ik mijne wisfels, en maakte een einde aan den gantfchen wijnhandel. In November zond ik mijn' zwager na London om het proces te voeren. ■ Maar de zwinde- laars hadden zich reeds onzichtbaar gemaakt; de Advocaat eischte 100 ponden voor de onderneming van het proces; en, in één woord, mijn zwager kwam met een' ledige beurs te huis, terwijl hem zijne reize daarenboven nog 70 ponden gekost had, stert en plaskett behielden alle mijne wijnen voor de gefielde cautie, maakten mij ene fchrikkelijke rekening van onkosten, en alles was verloren. Zoo handelen de Engellchen met een' Duitfcher, en dit gefchiedde aan mij , niet tegenftaande ik zoo vele vrienden in London had. Tot ftaving van de gefchiedenis mijner ontmoetingen in deze ftad zou ik een gantsch deel kunnen vullen. Maar ik wil 'er nog maar één zeer kort verhaal bijvoegen. Een Duitsch vioolmaker was in London reeds tot zijne terugreize gereed. Hij had ene zilveren koffijkan gekocht, die hij aan zijne vrouw wilde medebrengen, en die in zijn' kamer op de tafel ftondt. - . 'Er werdt aangeklopt, en twee Joden traden binnen. ■ 1. - Eén van hun liet zich met hem in gefprek in, en beitelde violen; de andere kaapt ondertusfchen de koffijkan van de tafel, en gaat weg. De Duitfcher ziet om, en vermist zijne koffijkan. — 1 ■ ■ De andere Jood zegt hem; „ mijn vriend! wees „ maar gerust! ga maar met mij , mijn kameraad zal „ ze u terftond weder geven: hij heeft ze misfchien maar  238 LEVENSGESCHIEDENIS VAN maar uit fcherts medegenomen ; want hij is een 4, Aarts-fpotvogel." De goede man gaat met den Jood. Deze brengt hem in een' kamer, waar vier andere Joden zijn; en waar zijne koffijkan op de tafel ftaat. Hij grijpt ze aan, en zegt; „ God dank, dat ik ze weder vinde! " ' De Jood zegt hem geen woord, en de Duitfcher gaat met zijne kan na huis. Terftond daar op gaan de vijf Joden als getuigen na den rigter, en bezweren , dat een Duitfcher in hunne kamer gekomen was, en hun ene zilveren koffijkan hadt ontftolen. - De wacht der Politie gaat mede —— zij komen bij den Duitfcher binnen. De Jood zegt; „ Deze is mijne koffijkan." ——— En de anderen , als getuigen, bevestigen, dat zij het is. De Duitfcher wordt als een dief gearrefteerd, dewijl hij gene getuigen voor zich hadt, en op het getuigenis van vijf Joden tot den ftrop veroordeeld. Ik heb hem zelf in zijne gevangenis gefproken; de gantfche gefchiedenis uit zijn' mond gehoord; en den eerlijken man door de roekeloze Engelfchen in de daad zien ophangen. Wat zeggen nu mijne lezers van deze zoo hoog geprezene natie, die in den grond om duizend redenen onze gantfche verachting verdient? Maar ik heb reeds genoeg van die trotfche en voor het grootfte gedeelte roofzuchtige Britten gezegd, die ons en alle natiën als hunne negers mishandelen zouden, indien wij het ongeluk hadden, van in hunne magt te geraken. Ik heb nog enige dingen, die mij in Aken ontmoet zijn, te verhalen, waar voor ik mijne ruimte wel nodig heb. In  fredrik, vrijheer van der trenck. 2^9 In hec jaar 1776 kwam de Zwcedfche Generaal sprengporten te Aken. Deze hadt de gantfche revolutie ten voordele des Konings ontworpen, en de uitvoering van dezelve bevorderd ; maar op éénmaal werdt hij onvergenoegd, verliet Zweeden plotsling, en kwam , met de zwaarfte hypochondrie geplaagd, de baden van Aken gebruiken. Deze nu was de gevaarlijkfte man voor Zweeden, die zelvs na de revolutie aan den Koning, voor het front van zijn regiment gardes, zeggen dorst; „ Zoo lang sprengporten den degen in de ,, hand houdt, heeft de Koning niets te „ commanderen." ■ Men vreesde dierhalven, dat hij na Rusland mogt gaan, en ik kreeg, uit naam van den Koning, van Prins karel de commisfie, om alles aan te wenden om kennis met hem te maken, en hem na Zweeden te rug te brengen. Niets was moejlijker, dan dit ter uitvoer te brengen, terwijl hij een man was van enen onbegrensden hoogmoed, en wiens eigenzinnigheid hem met al zijn groot verftand in de daad tot een' nar maakte; die daarenboven een' ieder' verachtte , die geen Zweed was. De pogingen, die ik in het werk Melde, om hem te winnen, waren dus een meesterfluk van Staatkunde, en zij gelukten zoo wel, dat ik zijne vriendfehap volkomen won; dat hij mij met een onbegrensd vertrouwen vereerde, en dat ik hem in de daad gelukkig, en wèl te vrede, en met den Koning verzojnd, na Stokholm te rug bragt. In  540 levensgeschiedenis van In het jaar 1776 kwam de eerfte Minister van den Koning van Pruisfen , de Graaf von hertsberg te Aken, om aldaar de baden te gebruiken, lk genoot de eer van zijne bekendfchap en dagelijkfche verkering, drie gehele maanden lang, en vergezelde dezen waarlijk groten man overal. Aan zijne grootmoedigheid heb ik het te danken, dat ik tegenwoordig in mijn vaderland met eer en goedkeuring kan te voorfchijn treden; cn mijne kinderen zullen, zoo dikwijls zij dit lezen, met eerbied denken aan een' man jegens wien hunne tedere harten met de zuiverfte dankbaarheid te vervullen, ik voor mijn' heiligden plicht gehouden heb. Voor het overige bragt ik mijn' tijd in Aken en Spa, welke mij van mijne langdurige reizen overig bleef, niet ledig door; en, daar ik in mijn weekblad ook de valfche fpelers aantastte,welke aldaar,met verlof van den Bisfchop en den Magiftraat, alle vreemden en inwoners op de fchandelijkfte wijze plunderden ; daar ik de vreemde grote Heren kende, die te Spa kwamen, om met deze beurzenfnijders zamen te doen, en den roof te delen; zoo geraakte ik in gevaar, van door één' dezer vermetele booswigten vermoord te worden , terwijl voor hun gene gelegenheid overbleef, om te ftelen, zoo dra hun waar charaéter openlijk bekend geworden was. Maar mijne wonderbare bewaring tegen de woede der monniken, en de arglistigheid van fpitsboeven, bewijst, dat zuivere deugd,een onbevlekt levensgedrag , en tegenwoordigheid van geest overal het hoofd vrij kunnen opheffen, en ten laatften alle aanflagen van lage booswigten verijdelen. Ik leevde in de daad toen onrustig, daar mijn ftrijd en mijne vervolgingen altijd voortduurden ; echter heb ik geen berouw van iets, dat ik in dit tijdperk gedaan heb.  fredrik , vrijheer van der trenck. 241 heb. Menige jongelingen, menige brave li-den, die in Spa hunne gezondheid kwamen zoeken, waarfchuwde ik voor het fpel, hield hun van hetzelve af, en leerde hun alle bedriegers perfoonlijk kennen en mij ien; Dit was voor de bende valfche fpelers zoo nadelige dat de Bisfchop van Luik zelf, die 40 procent van het gantfche gewin genoot, en daar vóór de fchelmen prótegeerde, mij een jaarlijksch penfioen van 5c0 louis d'or liet aanbieden, indien ik van Spa wegblijven wilde; en 3 proeent van het gantfche gewin, wanneer ik^ even als de Overfte n***t, een Adjudant en werver voor de fpeeltafel wilde worden. Men kan ligt denken, wat ik andwoordde; maar even daarom wilde ook de Heilige Kerk mij excommunicéren ! Daar ik nu 16 jaren lang met mijne familie het grootfte gedeelte van den zomer in Spa leevde, zoö werdt mijn huis allengskens een' zamelplaats van alle grote en weldenkende vreemdelingen; en\het deugdzaamfte en beste gezelfchap bleef alleen vöor mij. Ook dit hitfte den Nijd fe meer tegen mij op. Ondertusfchen werdt mijn verblijf aldaar 'er ten hoogden door veraangenaamd , en ik werd 'er door in gantsch Europa in mijne ware gedaante bekend; Maar nu moet ik nog éne bijzonderheid verhalen , welke de Hovelingen en hunne (treken fchetfen, welke menfchen leren kennen, en welke tevens bewijzen zal, dat een eerlijk man altijd tot zijn eigen nadeel werkt, wanneer hij zich in zaken mengt, die hem niet direct aangaan. Hoe vele wederwaardigheden zou ik minder te lijden gehad hebben, wanneer ik minder edel had kunnen denken! Hoe vele vervolgingen zou ik ontweken zijn, wanneer ik meer voor mijne eigene rust II. deel. Q ge«  S42 levensgeschiedenis van gezorgd, en mij met de zaken van vreemden nimmer bemoej'd had! Hier yolgt het verkort verhaal, maar getrouw, en zoo gefchilderd, dat ik,wat de hoofdzaak betreft,nog heden het bewijs 'er voor aanvoeren kan. De regerende Burgermeester kahr,in Aken,hadt het door zijne listen zoo ver gebragt, dat hij in de daad even zoo onbepaald, als een Sultan in het Oosten, in ene vrije Rijksftad heerschte. Alle eerlijke lieden werden door hem onderdrukt, en zijne medeleden in den Raad beftonden uit het fchuim van het laaglhs gepeupel, waar over hij willekeurig gebieden kon. De Baron geijer. integendeel, de Palzifche Voogd «n Ambtman, was een zeer zwak man, maar tevens een Haaf van de Papen , een dweper , en bij gevol/r tot alle mogelijke laagheden in ftaat. Zijne vrouw fpaarde de eer van haren man weinig, en toenmaals •hadt zij, behalven enen jongen Canunnik, ook den Keur-Palzifchen Opperjagermeester, den Baron blank, art, openlijk tot haren minnaar. Deze Mevrouw von geijer hadt een' twist,die het point d'honneur betrof, met de zuster van den regerenden Burgermeester, en met haren aanhang; Baron blankart was de zwager van den toenmaligen Minister van Gulik en Bergen, den Graaf goldstein; en om den hoon van zijne Dulcinea te wreken, rukten op éénmaal 2000 man Keur-Palzifche troupen op executie in de ftad. De zaak kwam tot een rijksproces , waar bij kahr geen geld fpaarde, terwijl het niet uit zijn' eigen' zak kwam. 'Er werdt ene Keizerlijke commisfie benoemd, welke de ftad uitzoog, en den Keurvorst tevens de' beurs ligtte. Eén  fredrik, vrijheer van der trenck. 243 Eén van de articulen, waar over men twistte,was, dat von goldstein den Magiftraat Wilde beletten, de hazardfpelen te privilegéren. Daar ondertusfchen dit proces 5 jaren duurde, liet de Heer von goldstein zelf de pharao-bank voor de ftad houden, het welk hij den Magiftraat belettede. De Heer von geijer, en de Palzifche Commisfaris knapp waren mede geinteresfeerd in de compagniefchap der valfche fpelers —— en deze Heren trokken hun eigen belang vóór aan dat van den Keurvorst, en aan hunnen plicht als menfchen. Zij poogden dus, om dit infaam gewin te genieten, dit proces ewig te doen duren, verfpilden het geld van den Keurvorst, ruïneerden de ftad, en deden niets. Aan den anderen kant hadt de Burgermeester kahr. juist dezelvde oogmerken; want hij wilde , dat het proces, zoo lang hij leevde, duren zou. Want hieldt hetzelve op, en werdt de burgerij gewaar, dat hij alleen » door zijne onbuigzame eigenzinnigheid deze grote kosten en moejlijkheden aan de ftad veroirzaakt hadt, dan werdt hij gewis afgezet, met fchande overladen, en in de vergoeding van de fchade veroordeeld. Beide partijen wilden dus geen einde van de zaak gemaakt hebben; en de ftad en de Keurvorst waren bedrogen. In deze gelteldheid van zaken, die ik als ooggetuitge van nabij kende, fprak ik met de andere Burgermeesters, den Baron wilre , en den Heer von richTRica. Ik zocht van hun te vernemen , op welke voorwaarden de ftad zich met den Keurvorst zou willen vergelijken, en vernam, dat de twist wegens de lombard, en de wijding van de mout de hoofdarticulen waren. Nu nam ik een' postchais, reed na Manheim, maakQ a te  244 levensgeschiedenis van te mijn ontwerp fchrivtelijk, ging na het Hof, en bad den Keurvorst, die mij altijd zeer gunftig was, om ene private audiëntie , die voor hem zeiven van veel belang zou zijn; en ik werd terftond tegen den anderen dag befteld. De weduwe van den Keurvorst van Saxen was juist ook te Manheim aangekomen ; met deze fprak ik den gantfchen namiddag; bij welke gelegenheid ik haar ook het eigenlijk oogmerk van deze reize ontdekte. Den volgenden dag verfcheen ik op het beltemde uur aan het Hof: maar 'er was geen kamerheer op de antichambre, om mij aan te melden. De Keurvorst kwam ten 11 uren uit, fprak mij aan , en zeide; „ trenck ! ik heb heden twee uren op u ge„ wacht." ——— „ Genadige Heer!" was mijn andwoord, „ 'crwas „ hier geen Kamerheer, om mij aan te melden." - Hij fcheen hier moejlijk over, en befielde mij tegen den volgenden morgen. Ik verfcheen, maar had hetzelvde lot: 'er was niemand die mij aanmelden kon. Maar het was op dezen dag Appartement; op het. zelve fprak de Keurvorst mij aan ; en nu zeide ik hem, dat ik voor de intrigues van zijne hovelingen beducht was, die mij fchenen te willen beletten, met hem alléén te fpreken. Hij beval mij dus weder te komen, en mij door den eerlten Kamerdienaar den besten maar te laten aandienen. Ik was des morgens vroeg, om 8 uren, reeds in de antichambre, en vond aldaar reeds den ouden Minister becker, welke mij vriendelijk bij de hand nam, en bij den Keurvorst inleidde. Men moet hier wel opmerken, dat deze becker. toen de vriend van den Minister von goldstein was, fchoon  fredrik, vrijheer van der trenck. 345 fchoon hij zelf twee jaren later zijn' val bewerkte. Maar toenmaals hadt hij 'er nog belang bij, dat zijn Heer door mij van de ware gefchapenheid der Akenfche zaak niet onderrigt werdr. Ik merkte weldra, wat dit vriendelijk begeleiden beduidde. De in de daad goedaartige karel tijeodoor deedt mij verfcheidene vragen. Eindelijk zeide ik hem de oirzaak van mijne reize, en droeg hem de gantfche zaak in het ware licht voor. • — fjij was van de waarheid van mijn berigt zoo overtuigd en ingenomen , dat hij mij het volgende tot befcheid „ Mijn lieve trenck! ik weet, dat gij het „ opregt met mij meent, en dat gij mij ,, de zuivere waarheid voorgedragen hebt. lk geef u dus van mijne zijde volle „ magt, om den gantfchen twist met den „ Magiftraat van Aken, die mij zoo veel „ geld en verdriet kost, naar uw goedvin„ den, tot een billijk vergelijk te brengen, „ en hetzelve dan door de commisfie te la„ ten ratificéren." ... . De oude Minister werdt hier over verfchrikt, glimlachte als een hoveling, en zeide: ■■ -. - „ Genadige Heer! als Baron trenck deze ,, volmagt openlijk krijgt, dan beledigt uwe „ Doorluchtigheid immers alle Commisfa„ risfen, die reeds aan dit werk arbeiden , „ en daar toe verordend zijn ? Hij kan im„ mers wel onder de hand voor u werken, Q 3 „ ca  Sp levensgeschiedenis van ., en dan even goed zijnen ijver voor uwe belangens aan den dag leggen?" . .. Nu merkte ik duidelijk, waar het hem om te doen was. Ik kende de regeringswijze te Manheim : de Keurvorst wenkte reeds; dus trok ik mijn fchrivtelijk ontwerp uit den zak, gaf het hem in eigene handen over, en verzocht om ene decifive refolutie. Hier mede ging ik de deur uit, terwijl mijne veelbeduidende gelaatstrekken genoegzaam te kennen gaven, dat de tegenwoordigheid van becker. mij niet geviel. Ik werd genodigd, om aan het Hof te dinéren,maar ik bleef in de herberg; tegen den avond liet mij de Cancellier reibeld roepen. Deze was de Antagonist van den Minister becker. Bij de intrede zeide bij mij: Baron „ trenck! ik heb bevel, om u in den naam van „ mijnen Heer, van zijne gunst en zijn vertrouwen te ., verzekeren. Hij billijkt alles, wat gij hem, betref„ fende de zaak van Aken, fcbrivteu'jk hebt voorgedra„ gen; en ik heb commisfie, om met u in conferentie ■„ te treden, en de volmagt van den Keurvorst aan u over te geven." Wij fpraken een paar uren, en ik werd tegen den ■anderen dag weder befield. Hier werdt alles afgefpro. ken; ik kreeg ene onbepaalde magt,volgens ene fchrivtclijke inflmcrie , die mij voor een' volmagt diende. Echter gaf hij mij bevel, om 'er aan den Minister becker niets van te zeggen. becker nodigde mij ten eten, overfl'roomde mij met verzekeringen van zijne vriendfehap, wilde mij niet la- ten gaan, en geleidde mij na de Opera. Maar < zoo  fredrik, vrijheer van der trenck. 247 zoo dra ik weder te huis kwam, nam ik extrapost, en ijlde na Aken. Doch becker was reeds vóór mij daar aangekomen; en hadt aan den Heer knapp van de commisfie, die ro'j opgedragen was, reeds narigt gegeven, om daar door mijn voornemen, tot groot nadeel van zijn' Heer, en ten gevalle van zijnen vriend von goldstein, te verijdelen. Ik heb ook in het vervolg ontdekt, dat des daags vóór mijne aankomst te Aken de Geheimraad knapp, de Ambtman von geijer, de Burgermeester kahr,en de Keizerlijke Commisfaris ludovici ene geheime conferentie gehouden hadden, en daar in overéén gekomen waren, om alle pogingen tegen te werken, die aangewend mogten worden, om de zaak tot een vergelijk te brengen. De laatfte hadt 'er vooral veel belang bij, dat deze zaak op de lange baan gefchoven werdt, dewijl hij dagelijks, benevens zijn' Commis , 20 of 24 dalers aan daggelden trok , zonder de gefchenken te rekenen, die men hem van beide zijden toefrak. Nu kwam ik vrolijk te Aken, fchreef terftond aan den Burgermeester kahr , verzocht hem, dat hij den Raad aanftonds bij één zou roepen, en mij het uur zou bepalen, waar op ik denzelven vergaderd zou kunnen vinden, om 'er een' goede tijding aan mede te delen. Zes dagen verliepen zonder andwoord; eindelijk zondt hij bij mij, en liet mij verzoeken, om op het Raadhuis te komen. Ik verfcheen met mijn' volmagt in den zak, maar, in plaats van den Raad verzameld te vinden, was 'er de Burgermeester kahr alléén. Ik zeide hem dus: - „ Mijnheer! ik zie dui- Q 4 » de-  3j8 levensgeschiedenis van „ delijk, dat de goede burgerij verraden en verkocht „ is. Met u heb ik niets te fpreken. . " ' Hier ziet g'J mijne volmagt. Ik wilde aan „ de ftad, waar in ik zoo lang gewoond heb, een' 5, dienst bewijzen. Maar gij zjjt met de vijanden van „ de ftad overéén gekomen, om de zaak te rekken, „ op dat gij vcor u zeiven in troebel water zoudt „ kunnen visfchen. Proficiat! Ik wasch „ 'er mijne handen af: maar de waereld zal weten, „ dat de Overheid van Aken vermders zijn/' • Hier mede ging ik fier de deur uit. Maar nu hadt reeds de aanhang van kahr heimelijk in alle herbergen verfpreid, dat ik na Manheim geweest was, om de ifad aan den Keurvorst van de Palz te verraden en te verkopen. Na Weenen werdt daar. enboven gefchreven, dat ik aanffagfcri gefmeed had, die voor den Keizerlijken Commisfaris oircerende waren. von goldstein, knapp, en von cF.ijER integendeel hadden na Manheim gefchieven, dat ik den Keurvorst had willen bedriegen , en het heimelijk met den Burgermeester kahr ééns was. Welke vei vloekte intrigue! Ik fchreef aan reibsld. - Deze andwoordde mij, dat ik bij den Keurvorst belasterd was, als of ik tegen zijn belang werkte. Ik fchreef aan beckh-r. Deze gaf hetzelvde andwoord, maar fchreef 'er bij, dat hij mij beter kende; dat hij zijn' Heer van het tegendeel overtuigd hadt, cn dat deze ook dadelijk, om mij een openlijk bewijs van zijne gunst te geven, mijnen tweden zoon leopold tot Lieutenant effeélif onder zijne troupe-n benoemd hadt, welke eer nog aan geen' zoon van een' Mi-  fredrïk, vrijheer van der trenck. 249 Minister gebeurd was, dewij'1 de Keurvorst niet gewoon was aan kinderen een officierspatent te geven; dat ik het patent met den volgenden post ontvangen zou, en dat ik hem dus hier voor bedanken moest. Voor het overige betreurde hij mij ten hoogften, om dat boze menfchen in Aken mijne voornemens verijdeld hadden. Men moet hier wèl opmerken, dat de oude fchoft zelf dit door geheime wegen gedaan hadt! Nu ging ik terftond toornig na den Ambtman, den Baron geijer, en zeide: „ Nu wil ik nog heden na „ Manheim, en wil volftrekt weten, wie de fchurk „ is , die na Manheim gefchreven heeft, dat ik het „ met kahr ééns ben; en dan zal hem de Duivel ,„ den hals breken!" In een ogenblik lag de flegte karei voor mij op de knieën, en zeide zitterend: ■ Ik ben „ het; ik heb het gefchreven, maar om Gods en aller ,, Heiligen wil, vergeef het mij, mijn lieve trenck! ,, Ik heb het zoo kwaad niet gemeend , en ook „ niet gedacht , dat gij het oit gewaar zoudt worr „ Waarom hebt gij mij dan dien flegten ftreek ge,, fpeeld, karei?" vroeg ik daar op. Hij andwoordde; „ om dat knapp hét van mij be„ geerde." Het vervolg van deze zamenfpraak wil ik hier uit befcheidenheid verzwijgen. Nu reed ik nog ééns met extrapost na Manheim. Bij mijne intrede in het kabinet van den ouden Minister becker vroeg hij mij terftond : ■ ——,, Hebt gij het patent voor uwen Heer zoon reeds in „ orde ontvangen?" — -— —^ Q 5 Ge  850 levens geschiedenis van Ik andwoordde; ,, Neen!" — . Terftond riep hij; „ Heer Secretaris! kom eens ,, binnen. —— Is het patent voor Mijnheer „ den zoon van den Baron trenck reeds , volgens mijn „ bevel, na Aken geëxpedieerd?"—— .. . Hij ftamelde Zij zagen elkander' aan.- —— Hij verftondt zijn' Heer, en zeide: „ Ja, eer,, gisteren is het op de post gegeven." „ Nu mijn vriend !"zeide becker tegen mij, „moet „ gij, zoo dra ik gekleed ben, met mij na het Hof „ rijden, en den Keurvorst bedanken." . . - . Dit gefchiedde. Ik reed met hem; hij geleidde mij in het Kabinet, en ik bedankte den Keurvorst. . Deze gaf mij, in de goedhartigfte uitdrukkingen, de verzekering, dat hij bij alle gelegenheden aan mij en aan mijne kinderen bewijzen van zijne achting en genegenheid geven wilde. lk bedankte hem » , en verhaalde alles, wat in Aken gedaan was, om mijne voornemens te verijdelen. - . . De befluiteloze Heer zweeg; zag zijn' Minister aan; en ik trok de fchouders op, en beklaagde den besten Heer, dat hij in zulke handen gevallen was. Maar zeker is het, dat de Keurvorst 50000 dalers aan onkosten befpaard, en nog daarbij een eerlijk vergelijk getroffen zou hebben, indien zijne eigene Ministers niet uit trotschheid en lage winzucht mijn ontwerp verijdeld hadden. Ik was doorzichtiger en eerlijker dan zij; ik had hun in de kaart gezien, en met mannen van mijnen aart was het toenmalig Palzifche Minifterie juist niet gediend. Nu keerde ik na Aken te rug, maar vond het patent voor mijn' zoon niet, en heb het ook noit gekregen. Welk  fredrik, vrijheer van der trenck. 25I Welk. een boevenltreek voor een' Minister! Ik heb zedert alle wegen gezocht, om den regtvaardigen Keurvorst hier van te verwittigen ; maar men heeft mij dit op alle mogelijke wijzen belet, en God weet, wat men hem zedert van mij heeft wijsgemaakt! Ik wilde zelf niet weder na Manheim reizen, waar mij misfchien (breken gefpeeld hadden kunnen worden, die mij perfoonlijk nadeel toebragten: maar ik fchreef mijne mening aan den ouden Minister becker in zulk goed Duitsch, dat hem voorzeker zijn eigen hart gezegd moet hebben: . — „ becker! gij hebt het verdiend." - » Daar ik nu vijfmaal na Manheim gereisd had, en driemaal derwaarts geroepen was, en op deze reize mijn eigen gereed geld uitgegeven had, zoo vorderde ik ten minften vergoeding van de onkosten die ik gemaakt had, maar eischte niets van de duizend louis d'or, die de Cancellier reibeld mij beloovd had. > ■ Ik wendde mij ook tot den tegenwoordigen Minister van den Keurvorst in Weenen ■• —— maar kreeg tot heden toe niets, volftrekt niets; en ik ben dus ook aan het Palzisch Hof bedrogen, en voor mijn eerlijk hart flegt beloond geworden. Bij gevolg kan men mij deze openlijke bekendmaking der zuivere, en dagelijks bewijsbare waarheid niet euvel duiden. Bij aldien de Heer knapp nog leevt,zoo zal hij mij deze kleine voldoening voor zijne Hechte ftreken niet euvel duiden kunnen. Het gantfche verhaal is tot zijn' fchande waar. Voor het overige erinner ik hem hierbij aan de zaak van badenberg, waar in hij als Referent aan de gantfche onfchuldige gemeente de vrijheid tot het graven van (teenkolen uit de handen fpeelde, en de- zel-  25» LEVENSGESCHIEDENIS VAN zelve op ene hemelfcbreiende wijze aan den Ambtman steinhaus en den Schepen klotz te Aken bezorgde, met wien hij toen in compagniefchap tradt, en den roof deelde: van welke zaak ik ook grondig onderrigt ben, dewijl ik ze zelf voor het gerigt van Manheim heb doen dienen. Voor het overige fpiegele zich ieder lezer aan deze gefchiedenis, waar in ik, met den besten en edelften wil, echter bij beide partijen zoo mishandeld werd, als of ik een bedrieger was, en den grootften ondank tot mijn loon kreeg. Wee hem, die zich in de intrigues van een vreemd Minifterie mengen, en een' Vor^t verlichten wil, die niets zien mag! Men leze in het eerfta Deel mijner Schrivten de fabel, getituld, Die (gchafmnonil/ die, benevens de Verhandeling over den waren adel, welke men in het twede Deel, bl. 94, Q) vindt, voor het Hof van Manheim (&) Deze verhandeling vindt men ook in den Menfchen, vriend van den Heer trenck, Eerfte jaargang, No. 115 en verv. onder dit opfchrivt, SBorimien bq\ti)t ï>ct iVrtbre / tinb waê tfï bet getslaitbte «bel? De (telling, welke daar in betoogd wordt, dat de deugd alleen ons adelt, rust op zulke gewisfe gronden, dat dezelve altijd door al wat wel dacht voor een axioma gehouden is. Noit heeft een verftandig man anders, als met de innigfte goedkeuring, de woorden van ulysses gelezen, (bij oviDius. Metam. XÏJJ, 140.) „ Genus, et proavos, et qute non fecimus ipfi , „ Vix ea noftra voco." —— En onze Landgenoten juichen zekerlijk den Nederlandfchen Dichter toe, die in zijn boekjen, getituld Mijne verlustiging, bl. ip, fchreefi „ Zou  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 253 heim gemaakt is, en men lere uit mijn voorbeeld wijs te worden, en zich noit in vreemde twisten te mengen» Nu werd ik de gedurige onlusten, waar in ik zedert enigen tijd geleevd had , moede ; verliet het on* dankbare Aken, en reisde na Weenen, om in Oostenrijk een Landgoed te kopen, en aldaar, geheel verwijderd van alle twistzoekers, de ware rust van enen wijsgeer te genieten, en mijne talenten alleen aan den landbouw te wijden. De Beijerfche twist kwam nu op de baan; ik kende de ware bron van denzelven, reisde eerst na Parijs, waar ik bezigheden had; fprak aldaar met den Minister, en door enige halve woorden verftond ik reeds, welke rolle de Heer von ritter, die toen Minister van de Palz te Weenen was, eigenlijk fpeelde. ——— Hij was mijn oude vriend zedert 30 jaren. — " Maar nu konde ik, als een waar Oostenrijksch Pa« „ Zou afkomst, zou geboorte, of ijdele eeretittelen, „ Die zich de hoogmoed delft uit grootvaars heilige asch', „ (Ontleend blanketzel flechts!) het edel harte kittelen, „ Dat, aan zicb-zelf genoeg,in 'z minst hoogmoedig was? Weg hij, die met de deugd van zijn verdorven vaderen Zijne ondeugd, — met hunne eer, zijn fchand te dekken tracht'! ,, Onwaardige, (la af van al hun lauwerbladeren, „ Of druk hun voetfpoor na tot roem van uw gedacht!" Maar even daarom zal een ieder, die de vreemde aantekening van denzelvden uitmuntenden Schrijver, in zijne Ophelderingen op de Geuzen van Jongkh. onno zwier van haren, bl. 284, gelezen heeft, zich verwonderen moeten, dat zulk een man zoo zeer van zijne eigene grondbeginzelen af kan wijken.  f»54 levensgeschiedenis van Patriot, hem niet meer bezoeken . en fa weet ook , dat hij van den Minister becker bevel hadt, om mij te vermijden, dewijl ik te veel wist. De Groothertog van Florence, mijngenadigfieHeer, kwam te Weenen. Ik ging bij hem, zeide hem dingen , welke toen misfchien niemand buiten mij in Weenen wist. Hij reisde na de arroée in Bohemen. - —. Ik fchreef hem alles, wat ik hem gezegd had ; zond den brief door een' eftafecte, dien ik betaalde, na de armée. Hij toonde denzelven aan den Monarch; maar ik kreeg geen' beloning voor mijne onderrigtingen. Genoeg! ik heb in alle voorvallen meer dan mijn' plicht vervuld, en mijn inwendige rigter beloovt mij, zoo geen' beloning, althands zeker rust, in mijn' ouderdom. Ik had nu geen' zin om in oorlogstijd buiten mijri Land te blijven, en kocht voor mijn geld de Heerlijkheden Zwerbach en Grabeneck, benevens de bailluage Knocking, en deszelvs vrijdommen en geregtigheden , in den omtrek van Mö!ck in Oostenrijk, voor 51000 guldens, doch met de overige kosten van leenregten enz. kwam mij dit alles op 60000 guldens te ftaan. Het gantfche goed was totaal geruïneerd , en mijn' vlijt, mijne induftrie, en mijn geld moest de waarde van hetzelve verheffen. Om dezen koop te voleindigen moest ik met zware kosten elf maanden lang in Weenen follicitéren. De Heer von zetto, die tegenwoordig in het tuchthuis zit , en toen Referent was , noemde zijnen besten vriend tot Curator over mijn fideicommis ; en mijn goed moest, tegen alle regten aan, alleen daarom een fideicommis zijn en' blijven, op dat Mijnheer de Re. ferent en Mijnheer de Curator mij onder ene ewige con-  frèdrik, vrijheer van der trenck» SJ5 contributie zouden kunnen houden. Want in één j'aar werden mij omtrent oooo guldens op de arglistigfte wijze uit den zak geveegd, die ik, bij aldien ik geen' Curator gehad had, voor mijne kinderen had kunnen behouden. Ik reisde in Maj 1780 na Aken. Mijne fchoonmoeder ftierf aldaar in Julij. Op het einde van September verfcheen ik in Weenen , voor de eerfte reize, met mijne vrouw en alle mijne kinderen. Zij maakte hare opwachting bij de eerfte Staatdame, en kreeg terftond audiëntie bij de Keizerin. Zij hadt het geluk, hare volkomene goedkeuring en genegenheid le gewinnen; en niemand zou mij geloven willen, wanneer ik ternederfchreef, wat de Keizerin haar in deze audiëntie zeide, en welke verzekeringen van hare gunst zij haar gaf. Zij ftelde haar zelve aan de Aartshertoginne voor, als een voorbeeld van ene brave vrouw, en beval hare eerfte Staatdame haar overal bekend te maken. Zij voegde 'er nog bij; „ Gij hebt „ volftrekt niet met uwen man in mijne landen willen „ komen: maar nu zal ik u bewijzen , dat gij hier „ vergenoegder leven kunt dan in Aken, enz."— , Den volgenden dag zondt zij den Heer von pistrich bij ons, met een decreet, waar bij zij aan mijne vrouw een jaarlijksch penfioen van 400 fiorenen fchonk , en liet daar bij zeggen, dat zij wel dra meer doen zoude. Mijne vrouw hadt om audiëntie voor mij verzocht; dezelve werdt mij terftond ingewilligd, en ik maakte 'er dus ook terftond gebruik van. • In dezelve zeide mij de Keizerin: - ,,. „ Gij hebt ,, driemaal bij mij uw geluk in handen gehad, en al„ tijd hetzelve van u afgefloten." —— —« Deze . au-  2jö levensgeschiedenis van audiëntie duurde lang; de Vorftin fprak,als of zij mijne moeder was; zij verlangde mijne kinderen te zien, zeggende; ,, ene zoo brave moeder moet gewis ook „ goede kinderen aan de maatfchappij geven." Nu viel het gefprek op mijne Schrivten. Toen zeide zij: ,, wat zoudt gij met uwe pen voor goed in „ mijne landen kunnen (lichten, indien gij vóór den „ Godsdienst wilder fchrijven!" In één woord! Ik kon nu voor het toekomende alles goeds hopen. Wij bleven nog enigen tijd in Weenen, waar mijne vrouw zoo veel eer en achting genoot, als misfchien nog noit aan ene vreemde dame wedervaren was. Wij reisden echter fpoedig daar op na Zwerbach,de Heerlijkheid welke ik gekocht had, om aldaar gerust te gaan leven. Toen wij enigen tijd daar na wederom na Weehen wilden reizen, om bij het Hof enige vergoeding voor het voormalig verlies mijner goederen te verzoeken, en ons de gunst der Vorftinne ten nutte te maken, ftierf jukt de grote theresia, en alle onze hoop was dus weder verijdeid. lk heb nog vergeten te verhalen,dat terltond na de gunftige audiëntie,waar mede ik was vereerd geworden, hare Koninglijke Hoogheid, de Aartshertogin maria anna mij , uit naam van de Keizerin, opdroeg, om de werken van den Abt beaudrand uit het Fransch in het Hoogduitsch over te zetten. ——— lk andwoordde; ,, overzetten „ is zoo zeer mi ine zaak niet; ik fcbrijf liever oir- fprongelijke werken: maar ik zal echter aan het bc« vel van hare Majefteit gaarne voldoen." Ik ging terftond aan her werk; nam iets uit beaudrand, maar het meeste was origineel van mij; doeh, daar  fredrik , vrijheer van der trbnck. ^7 daar ik alles onder den titul ener overzetting uitgaf, werdt mijn werk gunftig goedgekeurd. Binnen 6 weken was het eerfte Deel reeds gedrukt, en de Keizerin vondt het voortreilijk. Het twede volgde 'er terftond op: dit gaf ik zelf aan de Keizerin over. Zij vroeg, of het zoo goed uitgevallen was als het eerfte? _ .', Mijn andwoord was; „ ik hoop, dat dit Deel nog beter voldoen zal dan het eerfte." ' „ Nu", zeide zij, „ ik heb in mijn leven niets fcho- ners gelezen, en vervvondere mij, hoe het mogelijk " Zij, zoo goed en zoo fpoedig te werken." " lk 'beloovde haar alle maanden een deel, maar, eer het derde gereed was, ftierf theresia, en mijne hoop daalde met haar in hel graf. Op haar doodbed hadt zij gedurig bevolen, dat men haar de Schrivten van trenck moest voorlezen; doch, niet tegenftaande haar biegtvader, die een Prtelaat van de Dorotheërs was, van alle fchaden, die ik geleden had, grondig onderrigt, en ook overtuigd was dat men mij onbillijk hadt gehandeld, zoo deedt hij echter in deze laatfte ogenblikken, toen het juist de beste tijd was, om voor mijn regt te fpreken, volftrekt niets voor mij, fchoon hij mij de heiligde belovten gegeven hadt, dat hij het bij gelegenheid doen zou. Na den dood der Vorftin werdt mij van hun zeiven, aan welken de beoordeling der uitkomende boeken toe» vertrouwd was, verlof gegeven, en van hare Koning, lijke Hoogheid, de Aartshertogin, bevolen, om deze waarheid in het Voorberigt voor het derde Deel openlijk te laten drukken; en dit was al mijn loon voor dezen arbeid. Het noodlot was mij toch fchrikkelijk tegen! Ik bad II. deel. R 31  3J8 levensgeschiedenis van 31 jaren lang te vergeefsch om mijn regt, dewijl de Keizerin door boze en baatzuchtige menfchen bedro. gen, en tegen mij vooringenomen werdt, als of ik een Aartsketter was. In het 32lte jaar gelukte het mijne vrouw haar van het tegendeel te overtuigen. Zij nam toen voor, mij alles te vergoeden, en mijne kinderen gelukkig te maken en ondertusfchen zij ftierf, eer zij dit voornemen ter uitvoer kon brengen. Fortuin! hoe fpeelt gij met ons menfchen! Bijna Zoude ik de predestinatie geloven: maar neen! door den verkeerden weg in te ftaan, ben ik zelf de oirzaak geweest dat ik bij het Hof geen regt gekregen heb. ' Ik wilde mets voor genade erkennen, het geen mij werkelijk toekwam. . Ik zag naderhand mijne dwaling in, maar het was toen reeds te laat voor mij, om verjaarde regten te laten gelden. Tegen- woordig weet ik uit de treurige ervaring, dat Monar- chen hever genade bewijzen, dan belonen. Maar, dewijl mijn hart mij niet zeggen kon, dat ik een euveldader was, die genade behoevde, zoo zocht ik alleen door mijne daden loon te verdienen; en deze was de eigenlijke oirzaak, waarom ik altijd ongelukkig bleef. Hier bij kwam, dat ik nimmer zijpaden inftoeg, en dat ik aan mijne vijanden ruime gelegen, heid gaf, om mij te benadelen, en zich in het bezit mijner goederen te bevestigen. — Maar nu is alles te laat; ik heb rust nodig, en ik wil genen nieuwen arbeid ondernemen, waar toe de krachten van enen hercules vereiseht zouden worden. ' Voor mijne kinderen heb ik deze waarachtige Levensgefchiedenis,die mij zeiven nogthans nieuwe rampfpoeden en vervolgingen op den hals halen kan, gefchreven. Zij mogen dezelve bij gelegenheid tot hun nut  fredrik, vrijheer van der trenck. 250 nut aanwenden. Men heeft geweld gebruikt, om van alle mijne gefchrevene papieren meester te worden; en ik heb mij daarom van den openbaren druk bediend, op dat niemand mij in mijn graf zou kunnen verwijten, dat ik de plichten van enen vader verzuimd heb. Genoeg! alle eerlijke lieden, die dit lezen, zullen de vrienden van mijne kinderen zijn, en ik heb hun zulke grondftellingen ingeboezemd , dat zij, zoo wel als ik, hunne nooddruft weten te verdienen, en overvloed kunnen misfen. Dit zij hun ervdeel, in plaats van onze grote Sclavonifche goederen! Ik heb ook in deze bladen grondig bewezen, dat geen van hunne voorva. ders een verrader was , noch in Oostenrijk noch in Pruisfen: voor het overige rust mijn vertrouwen op God, en op den goeden naam, welken ik overal verworven heb. Nauwlijks was maria theresia dood (wier afche ik daarom verere, dewijl zij ten minften in hare laatfte levensdagen gezind was, om mij geregtigheid te laten wedervaren) of ik vervaardigde een' Lijkreden en ene Ode op haar, waar in het hart fprak, en waar door ik dierhalven de goedkeuring van kenners verwierf: en mijne Levensgefchiedenis bewijst , dat ik haar, ook toen zij mij niet beloonde, en onderdrukken en mishandelen liet, echter, als een eerlijk man , getrouw, en met echten patriotfchen ijver gediend heb. Maar, dat ik met alle mijne bekwaamheid en met den besten wil, werkeloos bleef, en niet voor haar doen konde wat ik wilde, was mijne fchuld nier. Een ander zou, in mijne omftandigheden zich bevindende, minder gedaan hebben, en was misfchien toch Minister of commandérend Generaal geworden. Zij ruste in vrede! lk zal voorzeker ewigen vrede in mijn hart R, a heb-  SffO LEVENSGESCHIEDENIS VAN hebben, en mijn naam zal aan deze en aan gene zijde van het graf door braven geëerd worden. Mijne vrouw hadt haar pennoen, het welk de Keizerinhaar, alléén tilt hoofde van de rampen, welken wij geleden hadden, en van de talrijkheid van ons kroost gegeven hadt, niet langer dan 9 maanden genoten. De nieuwe Koning nam het haar af, en ftelde'haar gelijk met anderen, die het misfchien niet verdienden, en den Staat maar tot last waren. Misfchien weet hij tot heden toe niets van de wijze, waarop zij dit jaargeld gekregen hadt; want ik heb 'er zelvs niet eens om gefolliciteerd. Maar het grievde mij ondertusfchen zeer. Doch misfchien heeft zij meer te hopen, wanneer de zuchten, die mij afgeperst zijn, nog eens zijn landsvaderlijk hart roeren , en hem door deze mijne laatfte Schrivten bekend worden. Nu bleef mij niets overig,als mij in mijn Zwerbach te begraven, en in den landbouw mijn' nooddruft te zoeken. Eerst waagde ik nog één' ftap, om van alle kanten mijn' plicht ta vervullen, en bij onzen tegenwoordig regerenden Monarch uit te vorfchen, wat ik in het toekomende van hem te hopen had. Ik gaf hem dan de volgende Memorie over: „ Genadigfte Keizer! „ In mijne, openlijk in het jaar iyn in Aken ge„ drukte Schrivten, waar van ik aan u reeds in het „ jaar 1765 den voornaamften inhoud in manufcript „ ter beoordeling overgaf, fchreef ik in het twede Deel „ het volgende; 5> » De  fredrik, vrijheer van der trenck. 2öi * „ „ De throon moet op bedemde tijden voor „ „ iederen verdrukten (Onderdaan open (laan. „ ., Maar, wie dan ook aan den Monarch „ „ onwaarheden voordraagt, of zonder grond „ „ klaagt, of gunsten listig zoekt te ver„ „ krijgen zonder dezelven verdiend te heb- 5, „ ben die moet zonder neus en oren ,, aan de kaak ftaan." „ Genadigfte Monarch! Ik wil de eerfte in uwe „ Staten zijn, welke zijn eigen vonnis geveld zal heb„ ben; indien ik niet grondig bewijzen kan, dat mij ,, onder de regering van de grote maria theresia „ veel onregt gedaan is, en dat ik een groot vermo„ gen, het welk mij regtmatig toebehoort, door over„ magt en illegale handelingen verloren heb. „ Ik bid dus allerootmoedigst, dat mij een Rigter ,, aangewezen worde, voor wien ik mijne bewijzen „ moge kunnen aanvoeren: en ben, met den dank„ baarden eerbied, Uwer Keizerlijke Majedeit ,, onderdanigde en getrouwde Dienaar, „ tren6k." Wat volgde hierop? ■> Voldrekt niets; 'er viel zelvs gene refolutie op mijn verzoek. Kort daarop trok de Monarch alle fundatiën van R 3 hos-  2Ó2 LEVENSGESCHIEDENIS VAN hospitalen in Weenen in. Zijn fyltbema was billijk en goed. Nu hadt'mijn geflorven neef, gelijk ik reeds in het eerfte Deel van dit boek gemeld heb , ene fundatie van 36000 guldens gelucht.voor de armen in Beijeren, die door hem en zijne Pandouren ongelukkig waren geworden. Daar ik nu niets van hem geërvd had, en deze fundatiegelden van mijne bona avita, waar over hij noit disponéren kon, met. geweld afgenomen waren, zoo bad ik den Monarch, dat hij deze 36000 guldens niet in de algemene armenkas zou geven, terwijl zij, naar alle regten , niet in dezelve, maar aan mij en mijne kinderen behoorden. Wij waren eigenlijk de menfchen, die door trenck arm gemaakt waren; en van zijn vermogen was niets voor deze fundatie overgebleven, maar liet was alleen geld, dat mij met geweld ontroovd was. Maar ach! Deze Memorie kwam in handen van iemand, die van de ware zamenhang van de zaak volftrekt niet onderrigt was. Het fcheen hem misfchien ook te veel moejte, de waarheid na te vorfchen. Men befliste dus binnen weinige dagen, zonder het minfte onderzoek, en zonder mij te vragen, en het appoinctement was gelijk als alle de andere, die ik, zedert 36 jaren, op mijne requesten gekregen had; Het verzoek van den Suppliant wordt afgewezen." En hier mede was ook deze hoop wederom verloren. Nu was ik nauwlijks aan het landbouwen, of ook in de-   VIII. ^ m. ^«^^ mr. ft- M. . ut. ^ *Skm.tA yZty . Ik lielb Ijcaevens mijne zoons ei^enliaiuli^  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 263 dezen kring troffen mij alle ongelukken. Want binnen den tijd van 6 jaren werden mijne veldvruchten tweemaal door den hagel vernield; één jaar had ik misgewas; ik had daarenboven in het gemelde tijdvak zeven overflromingen; ik kreeg de fterfte onder mijne fchapen ; in één woord, ik had ook als landman alle mogelijke wederwaardigheden. De Heerlijkheid was geheel in verval geraakt ; ik moest terftond de vijvers reinigen, bet flot bewoonbaar maken, drie landhoeven herftellen, nieuw vee, en allerlei landmans gereedfchap aanfchaffen. 1 Hier door werd ik arm , vooral, daar door procedures voor den Rijkshofraad het geld van mijne vrouw, dat zij in Aken en Keulen hadt, verloren ging. De ongelukkige boeren konden niet betalen ; ik moest voorfchieten, cn de lasten nog voor hun betalen, welke uitfchötten door den tijd fterk aangroejden. Ik heb benevens mijne zoons eigenhandig medegewerkt. En mijne goede vrouw, die in de grote waereld gewoon was te leven, maar die zich zelve thands geheel en al aan mij, en aan haren moederlijken plicht opofferde, behielp zich, fchoon zij acht kinderen hadt, zonder meid. In één woord, wij leevden arm en kommerlijk , zoo dat wij met eigene handen ons dagelijksch brood verdienen moesten: en, hadt de Monarch, die alle hoeken van zijne Staten doorzoekt , zijne ogen eens na Zwerbach gewend, hij zou aldaar de woonplaats der Deugd, der Arbeidzaamheid, en der Burgerplichten gevonden hebben, en 'er was dan voorzeker éénmaal een einde aan ons bitter lijden geweest. Genoeg! ik heb gene lage ftappen willen doen. Ik heb mij zeiven geholpen, en de Monarch, die mij in de daad drukte, heeft mij noit zien kruipen. Ik heb R4 ge.  2Ö4 levensgeschiedenis van gewis bij hem veel meer achting, en een veel gunfKger lot verdiend. Voor het overige is het mijne fehuld niet, dat ik bij alle gelegenheden de gevolgen vooruitzeide, dewijl ik geleerd heb , beter te zien, en rigtiger te oordelen , dan de Weener grootfprekers. De waarheid heb ik overal , zonder aanzien des perfoons, voorgedaan; en öiir, waar echte menfchenlievde niet de ware grondflag der menfchelijke daden was, kon ik niet duren; ik floop weg na mijn Zwerbach, zuchtte, zeide volftrekt niets, maar fchreef veel ; ik vreesde niemand, maar weaschte altijd fpoedig gelegenheid te. zullen hebben, om flechte menfchen zoo ver mogelijk te ontwijken. Het grootfte kwaad, dat mij in mijn leven getroffen heeft, was voorzeker de wijze, waar op mijne militaire Overheid met mij handelde, terwijl zetto en krücel Referenten waren, zetto hadt mij een' Curator op de hals geworpen,die mij als ene melkkoe uitzoog, en, toen ik niets meer te geven had, begon men mij met depofitien, fequestratien, adminiftratien, en executien te folteren. Binnen twee jaren moest ik negentienmaal in perfoon in Weenen verfchijnen, en dus veertien ftationen ver op mijne kosten reizen, hetwelk alleen mijne inkomften vernietigde. Daarbij moest ik alle 6 jaren een' Agent betalen, die met den zoogenaamden Curator twistte, en gantfche pakketten fchriv» ten wisfelde, die ik op het laatst altijd aan beide partijen betalen moest. Wilde ik ene zaak ver- hassten, dan moest het relaas door de derde hand met goede ducaten gekocht worden. ■ Refereerde de Heer Collega, dan bleef het relaas 14 maanden liggen. Eindelijk verfcheen het, werdt valsch voorgelezen, en een ondergefchoven ftuk in deszelvs plaats verzonden, waar-  fredrik, vrtjheer van der trenck. 265 waardoor zelvs ene conciufie bewerkt werdt, waar in de Heer Referent zich van deze uitdrukking bediende; „ dat men mij van Zwerbach delogéren „ moest." Deze wijs van bedreiging zal wel nog in geen gerigtshof gefchreven zijn geworden. Maar misfchien zal ook ter zijner tijd hij, die mij dreigde te deloge". ren, even als zetto, van den rigterftoel gedelogeerd, en met hem in het tuchthuis gelogeerd worden, op dat zulke menfchen de magt verliezen mogen, om brave burgers van den Staat, zoo als ik ben, uit de landnalen van Oostenrijk te delogéren. Eindelijk moest ik ook het inboorlingsregt in Oostenrijk met gereed geld kopen, om aldaar goedsheer en landbouwer te kunnen worden. Ik liet mijn' ftamboom uit Pruisfen komen, waar de familie van trenck zedert 400 jaren onder de oudfte familien behoorde. De Minister, Graaf von hertzberg , zondt mij zelf het attest. 1— En, of fchoon de familie van trenck ook reeds in Hungarijen, zedert 100 jaren, Heerlijkbeden bezeten hadt, en mij dus het inboorlingsregt aldaar met volle regt toebehoorde , werdt echter mijn Agent gerigtelijk bevolen, het diploma van adeldom voor mij te follicitéren, en ik moest daar voor, onder fcherpe bedreiging van executie, -ooo guldens in baar geld betalen. Zoo heeft men met mij in Weenen gehandeld, en dat was het loon voor mijnen getrouwen arbeid, dien ik in ewigheid niet vergeten zal. Men dorst zelvs in een decreet te zeggen; „ een „ Pruisfisch edelman is geen edelman in Oostenrijk." . Lieve God! wie lacht niet met mij over ene R 5 zoo  2.56 LEVENSGESCHIEDENIS VAM zoo hemelfchreiende onderfcheiding, in een land,waar ieder Kamerdienaar, waar zelvs de laagfte mensch het, diploma van Ridder des H. Roomfchen Rijks voor ene elendige 1200 guldens kopen kan; en waar men gene andere verdienste als geld nodig heeft, om den titul van Graaf, ja zelvs van Vorst, zoo als p** en grasfALKOwrrz, deelachtig te worden. j Doch nu is alles afgefchud; het kwaad is doorgeftaan, en ik heb rust, zedert de Heren Referenten, die mij drukten, dgn bezem in de hand dragen. Misfchien krijgen zij wel dra meer gezelfchap.- ■■ • Daar ik nu niet meer blootgefteld wilde zijn aan het vernagelen van mijn koren, of aan de knevelarijen van mijne Curatoren , dewijl ik in mijn hoofd en in mijne veder een genoegzaam middel vond ter vervulling mijner behoeftens, zoo befloot ik in het voorleden jaar mijne gezamentlijke Gedichten en Schrivten, en mijne Levensgefchiedenis openlijk uit te geven. Dit voornemen is binnen 24 maanden geheel volvoerd geworden. Mijn arbeid wordt in gantsch Duitschland goedgekeurd, en verfchaft mij te gelijk achting, eer, en geld; en ik heb nu vast befloten, mijne overige levensjaren geheel onaf bangelijk van Pruisfen, van Curatoren en Gerigtshoven, zonder Referenten, Agenten of Bevelhebbers door te brengen; zoo te leven, als of ik volftrekt geen ander eigendom op aarde bezat, als mijn. hoofd; en alléén door mijne Schrivten nooddruft, maar ook tevens goedkeuring te verdienen. Hier toe heb ik noch Vaderland, noch titul, noch protectie, noch genade van het Hof, noch eigen huis, noch beftemde woonplaats, noch uniform, noch fideicommis-curator nodig; en tegenwoordig ben ik een vrij waereldburger, die aan geen' Vorst op aarde verplicht  fredrik , vrijheer van d7.r trenck, Q.6j plicht is,en die aan zijne kinderen in gangbare Schrivten ook een papieren erfgoed nalaten wil, dat niemand confiscéren kan. Den silten Augustus kreeg ik tijding, dat de grote frkdrik deze waereld' verlaten hadt. De tegenwoordig regerende Monarch, de grootfte onder alle Menfchenvrienden, die ooggetuige van mijn noodlot in mijn Vaderland was, zondt mij terftond een cabinetspas, om veilig na Berlin te reizen. Alle oude confiscatie werdt opgeheven, en mijn broeder in Pruisfen laat zijn aanzienlijk vermogen aan mijne kinderen na. Ik zal dus met Keizerlijk verlof na mijn Vaderland reizen, waar uit ik zedert 42 jaren verdrongen en verfloten was. Ik reize daar heen, niet als een begenadigd euveldader , maar als een eerlijk man, die zijne braavheid door daden, bewijzen, en febrivten betoond heeft, om het loon van enen regtvaardigen in te oogften. Diir zal ik mijne vrienden, mijne bloedverwanten, en allen, die mij in mijn ongeluk kenden, zien, en omhelzen, niet'als een burger, die den Staat ontrouw geweest, is, maar als een martelaar van echte deugd,die zijne verdiende laurieren van elk' menfchenkenner te wachten heeft, en daïir gewis enen grootmoedigen Regent zal vinden. Welke vreugde mijne ziel gevoele, wanneer zij een' blik in het toekomende werpt, en aldaar tonelen ziet, welke zij zedert zoo vele jaren zoo ijverig verlangde , en ftandvastig verbeidde, dit kan de wel fpreken dfte veder, hoe zeer ook door het levendigst gevoel beftierd, nimmer uitdrukken. Ik zie ene nieuwe epoque in mijne gefchiedenis ; nieuwe fcenen in het fpel van mijn leven, dat ik reeds met mijne laatfte treurige rolle had denken te beihnten. Het  *63 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Het fcherm is reeds voor mij opgetrokken. Met een opgehelderd gelaat zal ik andermaal op het groot toneel der waereld verfchijnen, en hier op zal en wil ik thands bewijzen, dat ik in de daad die man ben, voor wien ik mij zeiven in mijne Levensgefchiedenis opgegeven heb. Grote onderneming voor enen grijzen kop, die rust en verwijdering van wnereldfche bezigheden nodig heeft, welke hem reeds, in zijnen langdurigen ftrijd, grijs en moede gemaakt hebben! Mijne gantfche eergierigheid, die reeds onder de befcherming der echte Wijsbegeerte fluimerde, ontwaakt thands op nieuw. Zij doorwoelt het binnenfte van mijne gevoelvolle ziel, en wekt mij op, om nog mijne laatfte krachten in te fpannen, om het loon, dat tot dus verre mijn hart alleen gevoelde, ook door moeite en arbeid, voor hun te verwerven , aan wie ik mijn' naam, mijne regten, en mijnen roem zal nalaten; voor hun, wier aanwezen ik veroirzaakte, zonder daar toe vooraf hunne bewilliging te vragen ; voor hun , aan wie mijn treurig voorbeeld onze waereld, in duizend fchrikbeelden, als ene hel affchilderen zou, bij aldien zij alléén maar op het voorledene of het tegenwoordige wilden zien, en niet van mij geleerd hadden, op het toekomende te zien, en het loon der deugd misfchien eerst aan gene zijde van het graf te verwachten. . Voor mijne acht kinderen, zeg ik, wil ik nog leven; voor hun den weg der ere banen , dien mijne voorvaders voor mij baanden, en dien ik zelf zoo kommervol, maar echter eerlijk en roemrijk, betreden heb. — Ik voor mij heb den modderpoel der waereld met ene beproevde koenheid doorgewaad, en thands flinger ik het opgedroogde ftof in de ogen dier lage fchepzels, die mij in hunne mistputten verflikken wilden. Trotsch  fREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 2Ö0 Trotsch verfchij'n ik als een ervaren fchipper zegepralend in de haven; ik kan aan mijne nog varende broeders de gevaarlijkfte klippen op onze waereldzee aanwijzen, waar tegen ik dikwijls ftrandde, maar noit te gronde ging, dewijl ik had leren zwemmen en mij zeiven redden. Mogelijk is het, maar echter niet waarfchijnlijk, dat ik van deze haven nog éénmaal te rug geworpen worde. Maar ook tegen dit mogelijk geval ben ik voorbereid. Reeds lang had ik gegronde redenen, om iedere opgaande zon te vloeken,,en haar met fchrik en huivering te gemoete te zien. Voor mij zeiven zou de dood ene wezenlijke weldaad zijn, dewijl ik hem voor den zekerden leidsman uit de beweging in de rust erkenne; en dewijl ik na den dood gene verfchrikkingen te vrezen heb, die uit de erinnering van het voorledene zouden ontfpringen. Maar mijne kinderen fmaken nog het geluk der jeugd, en vinden hunne vreugde in hun aanwezen; en ik zal gaarne ophouden te leven wanneer ik mijnen vaderlijken plicht aan hun vervuld' zal hebben. Misfchien zal nog eens een merkwaardig aanhangzel bij .deze romaneske Levensgefchiedenis gevoegd worden , wanneer ik zommige plaatfen, waar in ik uit befcheidenheid het een of ander verbloemd heb, in het ware licht zal durven zetten. Mijn God, mijn ewige Rigter, liet mij mensch worden, op dat ik, door de bittere ondervinding der ijzelijkde rampen onderwezen, de leraar van mijne medeburgers zou zijn. Mijne zenuwen werden met zulke zappen bevochtigd, die derke aandoeningen opwekken: fterk werdt mijne ziel, om grote onderwerpen te kunnen doordenken; derk mijn geheugen door gedurige oe-  £-0 levens geschiedenis van oefening; fterk het gebouw mijner leden,om den grootden last van het allergruwzaamst lot ftandvastig te verdragen. Konde ik geloven, dat paulus in zijn' brief aan den Romeinen fchrijvt, van vaten des toorns, die God van ewigheid af tot het kwaad zou gefchapen hebben; dan zoude ik tevens geloven moeten, dat de aarde ene hel was voor hem, wien dit treurig lot trof (c). ■ Dit denkbeeld is verre bezijden de waarheid» Ik befchouw God, als een wijsgeer, met eerbied, met opgeklaarde ogen, als enen goeden God, zonder drift, eergierigheid, toorn, wraak en hebzucht , en tegenwoordig vind ik redenen, om hem te danken, dat hij mij door ftormen in de haven voerde, en mij het tegenwoordig tijdpunt! beleven liet, waar in mijn hart zich zelvs van tijdlij ke beloning kan verzekerd houden. Indien ik dan nog aanwezig ben, indien ik dan nog bewustheid heb van het voorledene, indien ik dan nog een voelend wezen ben; wanneer de delen der Natuur, die aan mij geleend waren, die mijne beltanddelen zamenvoegden, vervlogen zullen zijn, en, volgens den loop derzelvde Natuur, tot vorming van nieuwe lighamen dienen zullen: indien ik dan nog de Godheid zien zal; wanneer mijne ogen reeds verrot zullen zijn, wanneer mijne tonge aan den Vader der waereld niets meer zal kunnen voorltamelen, wanneer de vezels mijner (c) Men begrijpt ligtelijk, dat onze Schrijver, en hier, ea op andere plaatzen van zijn werk, waar hij van deze bekende woorden van paulus gewag maakt, niet den Apostel zeiven wederfpreekt, maar de verkeerde verklaringen, welken, naar zijne gedachten, van deze uitdrukkingen van paulus, door zommige zwartgallige Godgeleerden gegeven worden.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 271 ner harsfenen zich gene beelden van zichtbare voor. werpen meer zullen vormen: o! dan geraakt mijn gelouterde geest, die zich gene fchanddaden of fchelmftukken te verwijten heeft, onfeilbaar tot de gemeenfchap der zalige geesten, die van enen regtvaardigen God hunne verdiende laurïerkronen te wachten hebben. Voor menschlijke zwakheden , die uit het lighaamsgeftel, dat wij van onze ouderen ontvingen,of uit ons temperament, het welk God juist op die, en op gene andere wijze, in ons fcheppen wilde, ontfpringen, heb ik op aarde genoeg geleden, en bij gevolg aan gene zijde van het graf niets meer van enen goeden God te vrezen, die mij als mensch, en niet als engel, in ene waereld liet optreden, waar het goede en het kwade, volgens zijnen wil, onder één vermengd moest zijn. Deze is mijne geloofsbelijdenis, naar welker gevolgen en grondftellingen ik leevde, en ook befloten-heb te fterven. Voor het overige vervulde ik in alle voorvallen den plicht van een' mensch en burger; dikwijls was ik te goed, en te mild,misfchien ook te trotsch, te eigenzinnig, en te onbuigzaam. Ene edele weetgie. righeid veroirzaakte mij vele flaaploze nachten, dewijl ik van gevoelen was, dat een denkend mensch zijne kennis moet uitbreiden, en, zoo veel als mogelijk is, leven en waken : het flapen heb ik tot den ewigen nacht uitgefteld. Konde ik in onze waereld nimmer in dien kring komen, waar in ik eigenlijk behoorde, om den Staat door mijne werkzaamheid te dienen, indien men mij hadt willen gebruiken; ik heb misfchien dit daar aan te wijten, dat ik den regten weg gemist heb, langs welken men tot dit oogmerk geraakt: en in het zestig.  aya levensgeschiedenis ?aw tigfte jaar van mijn leven is het te laat, om nieuwe ontwerpen te maken. Ik erken mijne feilen, zonder dezelven uit fchaamte te verbloemen; ik maak 'er mij zelvs ene eer van, openlijk te zeggen, dat ik ook maar een mensch was, hoewel een mensch van het edelfte zoort. Vreugde zal mijne ziel nog verkwikken, wanneer mijn voorbeeld en onderwijs weergierige jongelingen, die mijne Schrivten lezen , wijzer en deugdzamer, en bij gevolg gelukkiger maken. Vreugde zal nog mijn grijs hoofd verjongen, wanneer daar door onervarene grijzaarts beter leren denken, edeler handelen, en gerust fterven. Vreugde zal ik nog gevoelen, wanneer, door mijne opwekking, boosaanige menfchen goede burgers van den Staat , luiaarts arbeidzaam, onwetenden geleerd, Haven vrijdenkers, en bijgelovige dwepers echte Christenen worden. Aan mijne lezers,die door ene oprechte opgave mijner lotgevallen mijne vrienden geworden zijn, beveel ik, niet mij zei ven, want ik heb niets meer nodig, maar mijne brave vrouw, en mijne goede kinderen. Mijn oudfte zoon is Lieutenant bij het Toscaanfcbe regiment kavallerij van laszij , en doet aan mijne grondftellingen eer aan. De twede dient nu den Koning fredrik wilhelm van Pruisfen, en is Vaandrig bij het Dragonder-regiment van posadowskij; en deze geevt insgelijks de beste hoop van zich. De derde is nog een kind. Mijne dochters zullen insgelijks brave mannen gelukkig maken, dewijl zij zoo zijn opgevoed, dat deugd en tederheid haar beftendig ingeplant zyn. Misfchien denken Monarchen nog te rug aan dat geen, wat mij buiten mijne fchuld wedervaren is; mis-  fredrik, vrijheer van der trenck. 273 misfchien geven zij nog aan mijne afche, wat aan dezelve toekomt. Met dezen troost zal ik de waereld gerust verlaten. En hier mede verklare ik openlijk j dat ik* mij aan niemand mijner vijanden anders als door verachting wreken zal; dat ik al het voorledene, hoewel met moejte, echter zeer gaarne vergeten, en, zoo ver als mogelijk, van mijne erinnering verwijderen zal; dat ik ook van Monarchen gene ereposten verlang, en ook gene genade, dewijl ik niets misdaan heb; eindelijk, dat ik als een vrij mensch Ie. ven en fterven wil, en zoo fterven, als ik geleevd heb. Noit was ik in mijn gantfche leven dronken, noit een liederlijk jongeling, noit een verachtelijk man. Niemand werdt door mij bedrogen, en echter geraakte ik zonder mijne fchuld in de ftraf der fchandelijkfte misdadigers. Beklaag mij, billijke, verftandjge Lezer! en leer uit mijn voorbeeld menig lotgeval te ontwijken, waar in mijne nieuwsgierigheid, of gebrek aan behoedzaamheid mij ingewikkeld heeft. Die uit ontijdige eergierigheid te veel onderneemt; die zich in dingen mengt, waar toe hij niet geroepen wordt; die onze waereld,. onze misbruiken, hervormen wil, die wordt gewis een martelaar zijner deugd, en krijgt misfchien zelvs in het graf den laurierkrans niet, dien ik nog tegenwoordig met enen bevenden kop dragen mag. Het is beter, onbekend in de haven te leven, dau door de krachten van enen hercules zich :II. deel. S be.  »74 LEVENSGESCHIEDENIS VAN beroemd te msken, als een bekwaam fchipper op de waereldzee. Een fchipper leeft altijd in vrees of in gevaren, Zoo lang ziju hulkjen zwalkt op ene ontrouwe zee; Schoon foins de ftormwind zwijgt, de baren blijven baren. Ene ongeftoorde rust woont niet als op de reé. Zoo brengt het golvend lot fteeds nieuwe wisfelingen En ewige onrust voort. Die wijs is, zoekt de kust; Onttrekt zich aan 't gewoel der ondermaanfche dingen En haakt na 't zwijgend graf, de woonplaats van de rust. Ik zal hier nog één van mijne zinnebeelden bijvoegen, dat hier bij behoort: Terwijl het éne fchip met ftorm en golven ftrijdt, Lost 't ander aan den wal, waar zich matroos verblijdt. Befchottwen wij ons zely', de waereld, en ons leven, Zoo kan dit zinnebeeld veel ftof tot denken geven. De dag, waar op men ftervt, is beter dan de nacht, Waar in wij op de zee der waereld zijn gebragt. Wel hem! die in den ftorm beveiligd bleef voor ftranden, En aan de ftille reé der ewigheid mogt landen (/). Ik («0 Ik kan niet nalaten die genen van mijne Landgenoten , die onder verdrukkingen en onfpoeden zuchten, teu fterkflen aan  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. Ik fluit hier mijne Levensgefchiedenis op den avond voor mijn vertrek na Berlin. Morgen zal ik van mijne brave vrouw, en van mijne kinderen affcheid nemen. God aan te raden , dat zij met deze plaats van mijnen Schrijver vergelijken, en tot hunnen troost dikwijls herlezen de uitmuntende Lierzang van mijnen waardften vriend den groten feith , aan den Bood, te vinden in zijne Fanny, bl. 34. en verv. Daar fchetst de gevoelige Dichter, onder anderen, de zalige opltanding van die braven, die, na door aanhoudende rampen gefolterd te zijn, eindelijk in het graf een' dille wijkplaats en veilige haven gevonden hebben, op deze wijze af; Nu rijst de Vriend der Deugd In ongekende vreugd , Van zijuo peuluw, drinkt Den draal, die op hem zinkt, Verfrisclit, verhoogd van zin, Met reinen wellust in. Hij werpt nog eenen blik, Voor 't laatst een' dankbren blik, Op 't herbergzaame graf, Dat hem een wijkplaats gaf, En dijgt het eeuwig licht In 't droomend aangezicht. Daar zoekt hij uit de reé De bange jammerzee ——• Zij is, zij is niet meer! Heur golven floegen neêr Zo dra heur jongde flag Hem in de Haven zag, En Gods Gezant, de Dood, Den ijsren flagböom floot. S 2  Qj6 leve ns ges. van fr. vrijh' v. d. trenck. God geve, dat ik tot hun voordeel reizeJ God geve, dat mij gene nieuwe rampen bejegenen, die mij tot het fchrijven van een nieuw Deel, waar in ik het verhaal van mijne treurige lotgevallen zou moeten voortzetten, ftof verfchaffen» Met ene vleiende hoop, en de beste uitzichten voor het toekomende vervuld, fluit ik intusfchen dit Deel met de volgende regelen: Dat de waereld ons verdoem'! Zouden wij haar' loffpraak bed'len?.. Deugd alléén kan ons vered'len, En ons hart is onze roem. Die, door dwazen waan verblind, Niets van ware grootheid weten, Laffe vleiers Helden heten, Hebben noit een' trenck bemind. Die zich aan hun fmaad niet floot, Hunne laagheid kan beiachen, Noit om hunne gunst wil prachen, ls in 't oog van wijzen groot. Gefchreven op het flot Zwerbach, den i8den December, 1786". einde van het twede deel. BERIGT voor den BINDER. De Plaat, waar op de Baron van der trenck in zijne gevangenis verbeeld wordt, moet geplaatst worden vóór bladz. i, tegen over de verklaaring van dezelve.