01 1M2 4917 UB AMSTERDAM  MERKWAARDIGE LEVENSGESCHIEDENIS van FREDRIK, VRIJHEER van der TRENCK, beschreven door hem zelven. naar de nieuwe vermeerderde en verbeterde uitgave, die te berlin mst privilegie van den koning gedrukt is , uit het hoogduitsch vertaald, ek door enige aantekeningeu opgehelderd. met platen. derde en laatste deel. te AMSTERDAM bij MARTINUS de B R U Ij N, M d c c l x x li x;   Voorreden V A N DEN VERTALER, Ï~Iet eerfte deel van dit werk kreeg ik in handen in de maand October of November van het jaar 1787. Niet gewoon om iets, wat eert mensch betreft, vreemd van mij te rekenen, werd ik fterk geroerd door het verhaal der ijzelijke folteringen , door den Schrijver van hetzelve doorgevvorfteld: en, een' warme zucht voor ware Vrijheid in mijn' boezem gevoelende 6 las ik met ene innige goedkeuring de mannelijke taal, die hij tegen Geweld en Despotismus voert. Misfchien werkte het tijdperk zelve ^ Waar in ik dit boek las, mede, om die deelneming te verfterken, en die goedkeuring te vermeerderen. Dan, hoe dit ook zij, ik begreep, dat mijne Landgenoten, om de gemel* 2 de  iv VOORREDEN de en andere redenen, dit boek niet minder belangrijk voor hunnen aandacht zouden vinden: en, daar ik ledigen tijd had, befloot ik wel dra, hetzelve ten hunnen behoeve te vertalen. Ik heb van achteren gezien, dat men alomme in Europa over de merkwaardigheid en het gewigt dezer Levensgefchiedenis dezelvde gedachten koesterde; en het berouwde mij dus niet,de hand daar aan geflageh te hebben. Het getuigenis, dat de Opper-ConfiitoriaalRaad büsching 'er van geevt is te gewigtig, dan dat het hier geen' plaats zou vinden : „ Bezwaarlijk (zegt hij) heeft een „ mensch groter en verbazender ontmoetingen „ gehad, dan de Schrijver dezer gewigtïge en „ hoogstlezenswaardige Levensbefchrijving, die „ met buitengemene vrijmoedigheid gefchreven „ is, en dus hare Lezerp op het fterkst tot „zich trekt. Ik geloof ook, dat het bij he£ „ opltellen derzelve des Barons voornemen ge? weest is, niets dan waarheid te verhalen 3 „ en O) 2Bod;c!itIid;e 9i<4 De Heer de mirabeau (preekt ook van twee Franfche vertalingen, en zegt, dat zij beiden ten uitterften ontrouw zijn; de la Monarchie PruJJienne, fous frederic le QrapJ, T. V, p. 225: en het is waarfehijnlijk daarom, dat trenck zelf ene Franfche overzetting van zijne Levensgefchie. éenis gemaakt heeft, die meermalen is uitgegeven, onder anderen te Straatsburg, bij Trtuttel, in drie deelen in oelavo, en ook te Parijs. De Franfche overzetting, die de Heer lk tourneur heeft vervaardigd, is driemaal gedrukt, tweemaal te Berün en Parijs, bij Buisfin en Maradan, en ééns te Amftel* dara, bij Cfiatigyion. Deze heb ik alleen gebruikt, maar ik heb ze allsrelendigst gevonden: bqhalven een aantal onnauwkeurigheden , in de getallen, en ook in het overzetten van zommige Hoogduitfche uitdrukkingen , is ze ten uitterlreti verminkt; dikwijls zijn verfcheidene bladzijden achter één geheel weggelaten, meestal zonder enige aanwijzing, en vooral zulke dingen, die de Vertaler dacht, dat niet naar den fmaak. der Hovelingen of van de Geestelijkheid wezen zouden. De« ze overzetting behoort dus zeer zeker tot die, waar van trenck, jjjB «en' brief aan den Heer nicolet , fchreef:, „ }k heb vier  van den VERTALER. vn De Boekhandelaars meenden dan het meest op een goed vertier te kunnen ftaat maken, wanneer zij iets in het licht gaven, dat meer van verre of van nabij op trenck en zijne gefchiedenis betrekking hadt: zij beijverden zich , om in het uitgeven zijner oirfprongelijke of vertaalde werken eikanderen vóór te komen; goten zijne Leyensgefchiedenis in verfchillende vormen, of gaven 'er een kort begrip van uit, om ook de nieuwsgierigheid van hun te voldoen, die het grote werk niet gemakkelijk betalen konden (c)- en zij meenden ook, voor an- of vijf Vertalingen van mijne Levensgefchiedenis gelezen, „ maar ze allen verminkt of vervalscht gevonden:" zie The London Chronicle, for Oei. 25-28, 178S, No. 4994,p.+iï» of Algemeene Korist- en Letterbode, No. 20. Voorts is in dit laatstgenoemde weekblad, No. 22 ,met regt reeds gemeld, dat men dit ongunftig oordeel geenszins op de Nederduitfche Vertaling hebbe toe te pasfen, waar over mij de Schrijver herhaalde reizen, in zijne brieven, zijne goedkeuring heeft te kennen gegeven. (c) Hier toe behoren ^cöoiêfjcneit iiiê Jrdjljcrm von der ?renck,in SSïtefen; s$r. De titul van het toneelfpel is; le Baron de trenck , ou le Prifonnicr Prüjfien, fait hijlorique en itn afie: zie ook Journal de Paris, 28 Fevr. 1789. * 5  x VOORREDEN waardigden den Duitfchen trenck hunnen „ genadigen glimlach, en dames, aan hooffchen j, Franfchen fmaak gewoon, lieten zich deeze harde Duitfche kost heerlijk gevallen: van handwerkslieden, foldaaten, predikantsvrou- „ wen en naaimeisjens,' wierdt dit boek „ gefpeld en gelezen. —- Ik zelve heb het „ in mijne akelige gevangenis met traanen be,, fproeid, en ik hoorde mijn hart, als 't waa„ re, kloppen over eenen man , wiens hercu„ lifche worftelingen naar vrijheid ver boven „ mijn weemoedig zuchten, ja boven de ftille „ gelatenheid in mijn noodlot gingen (ƒ)." Overal, waar hij zelf, na het uitgeven zyner Levemgefchiedems, verfchenen is, ontving men hetn met de vurigfte genegenheid, met de levendigfte toejuiching. Op zijne reize door Hungarijen vondt hij overal bij die eerwaardige natie zoo vele tekenen van opregte vreugde over zijn' zegepraal, dat hij zelf betuigt, ge- (ƒ) Voorbericht voor het leven van frans vam der tbencks fcladr. VII, VIII.  van den VERTALER. xi ?, gene woorden te kunnen vinden, om aan „ haar het gevoel zijner ziele in de warmfte wenfchen voor hare welvaart uit te druk„ ken (g)." In Bcrlin zelvs werdt hij met zeer veel onderfcheidende achting ontvangen en behandeld (h). In den Schouwburg te Straatsburg verfchijnende, werdt hij met handgeklap en trompettengefchal verweliekomd, en des avonds door den Commandant op een' prachtigen maaltijd van 150 couverts onthaald (i% In de Lente van dit jaar verkocht hij, in den tijd van acht dagen, te Parijs, 12000 exemplaren van zijne Franfche werken (k*): en ooggetuigen , die nog onlangs van daar te rug keerden , verzekeren, dat zijne beeldtenis in het Palais Roijal ten toone hing, en dagelijks door de nieuwsgierige menigte met eerbied befehouwd werdt; dat hij zelf in de aanzienlijk- (f) III Deel, bladz. 4. (/;) III Deel, bladz. 13, en verv. (ƒ) Brielfche Courant, 4 Maart 17P9. (k) Algemeene Kanst- en Letter bode, No. 45,  SSi VOORREDEN fle gezelfchappen ontvangen, en met alle onderfcheiding behandeld werdt; en dat hij nimmer ' in het openbaar verfcheen, zonder veler gejuich, en bede om de verlenging van zijn leven. Ook in ons Vaderland heeft hij een aantal bewonderaars gevonden. Toen het ruchtbaar geworden was, dat hij in één' zijner:brieven aan mij zijn voornemen hadt te kennen gegeven , om over Holland na Engeland te reizen , werd ik door een ongelooflijk getal van menfchen, niet alleen uit deze ftad, maar ook uit andere vrij ver afgelegene plaatzen van ons Vaderland verzocht, om hun zoo fpoedig mogelijk den netten tijd zijner overkomst bekend te maken, en hun gelegenheid te geven, om dezen merkwaardigen Man te zien cn van nabij te leren kennen (7). Het eerfte deel van de Nederduitfche vertaling zijner Leyemge'Jchiedenis was reeds lang uitverkocht, eer men . / v . , het (/) Hij heeft echter dit voornemen nog niet ter uitvoer gebragt; waarfchijnlijk , om dat hij zich langer in Frankrijk heeft opgehouden, dan hij gedacht hadt.  van den VERTALER. xnr het twede hadt afgedrukt, en ook. van den tweden druk is .reeds zulk een aanmerkelijk gedeelte gefleten, dat in dezen tijd, waar. in alle Boekhandelaars zulke luide klachten aanheffen, zeer weinige boeken zich op zulk een goed vertier beroemen kunnen. Eindelijk een geacht Vaderlandsch Schrijver heeft trenck; openlijk als een" man van ware grootheid voorgedragen , en aan de Nederlandfche Jeugd ten voorbeelde voorgefteld (w). Men heeft wel het algemeen geroep , dat deze Leyensgefchiedenis verwekt heeft, gepoogd te fluiten, door de geloofwaardigheid van dezelve in twijfel te trekken, of het gantfche verhaal voor een' Roman te verklaren (V), doch ik kan, niet zien, dat men voor deze twijfeling, wat de hoofdzaken betreft, genoegzame redenen (m) Zie de Menfchenvriend, No. 73. (») Zommigen zelvs zijn ongelovig genoeg geweest, orfl het gehele aanwezen van een' trenck in twijfel te trekken;; doch dezen zullen, denk ik, reeds lang van hunne dwaling zijn te rug gekomen: anders zou het toch nutteloze moeiie zijn, hun te willen overtuigen.  xiv VOORREDEN nen heeft. Voorzeker klinkt de gefchiedenis hier en daar vrij romanesk , en dit zegt de Schrijver zelf herhaalde reizen (o), doch 'er zijn meer voorbeelden van zulke zeldzame fpelingen in de menfchelijke lotgevallen, die bijna alle geloof fchijnen te boven te gaan, en nogthands in de daad het volkomenst geloof verdienen. Misfchien ook heeft men de waarheid van verfcheidene ondernemingen van den Baron in twijfel getrokken , om dat men tot dezelven, wanneer men zich in zijn'plaats ftelde, zeer weinig gefchiktheid of geneigdheid in zich zeiven vondt. Een vadzig of onverfchillig en koudbloedig mensch zal het niet dan met zeer veel moeite zich zeiven opdringen kunnen, dat een man, die door zo vele folteringen en herhaalde pogingen, om te ontvluchten reeds afgemat is, echter die pogingen telkens hernieuwt , en zich noch door moeilijkheden noch door hindernisfen , noch door de vrees voor ontdekking, noch door bedreigingen, noch door den (#) Zie, onder anderen, III Deei, bladz; 56.  VAN DEN VERTALER: XV den langer duur , dien de uitvoering zijner ontwerpen noodzakelijk vordert, van dezelven laat affchrikken. Een kleine geest moet noodzakelijk zulke daden ongeloof baar vinden, tot welken eene zeldzaame grootheid van ziel vereischt wordt. Vele Lezers zullen het reeds vrij zonderling heten, dat iefnand , die noit iets van de tekenkunst geleerd heeft, dan het geen tot de militaire en civile Bouwkunde vereischt wordt, zo kunstig op tin graveren kan , als de Schrijver van zich zeiven verhaalt (j>): maar vooral zal het zommigen ongeloofbaar voorkomen , dat iemand, die zo afgefolterd is, in ene donkere gevangenis lust kan hebben, om zulken arbeid te ondernemen, en tot dien trap van volkomenheid te brengen: en ondertusfchen één van deze kunstftukken, dat in deze Stad zelve voor handen is, kan iederea ooggetuigen volkomen overreden, dat de voortreffelijkheid van hetzelve niet alleen de be- fchrij- £?) II Deel, bladz. iep en verv»  , xvi , V O O R R E D E N; . fchrijving van den maker zeiven , maar ook alle ver bedding,zeer verre te boven gaat Onnauwkeurigheden zijn' 'er zekerlijk in dit werk ingeflopen, door overhaasting, gebrek aan geheugen, of verkeerde berigten veroorzaakt. Ook dit erkent de Schrijver zelf op meer dan één' plaats (r), en ik heb 'er ook nu en dan in de aantekeningen ene proeve van gegeven (/)•' en dit was geenszins te verwonderen • bij (,?) Een van de bekers namelijk, door trenck in zijne Maagdenburgfche gevangenis bearbeid , en aan een' Officier, die hem toen bewaakte, gefchonken, is thands in het bezit van den Meer g. a. wersing, koopman binnen deze ftad, die vriendelijk genoeg geweest is, om aan den Uitgever van dit werk vrijheid te vergunnen, om denzelven in plaat ie laten brengen. Men vindt op dien beker, onder anderen, juist alle die zinnebeelden en bijfchrivten, die de Schrijver 'in het II Deel, bladz. 110-114 als proeven opgeevt. • (V) III Deel, bladz. 103, 104, 349, 350, en elders, j (5) Bij voorbeeld, I Deel, bladz. 262. Hier toe behoort ook nog, dat hij de fchuld, die jaschinskij aan hem hadt, i Deel, bladz. 51,op 400 ducaten, en III Deel ,bladz.3i8, op 300 ducaten begroot; fchoon dit ook wel op ééoe van beide plaatzen een' drukfeil kan wezen, want hij erkent zelf, dac  van den VERTALER. xvn bij een' man, „ die geen Journaal gehouden „ heeft, en die in 14 dagen opfchreef, wat „ zederd 40 jaren, bij duizende gelegenheden, „ in zijn geheugen rondzwermde (/)." Ondertusfcheli zullen deze gebreken van het geheugen , in min gewigtige omftandigheden , bij een' billijken Rigter even weinig tegen de geloofwaardigheid van het gantfche boek afdoen; als dit, dat de Schrijver, uit hetzelvde gebrek van geheugen , ergens (ju) een' plaats op naam van seneca aanhaalt , die niet bij dezen, maar bij cicer.o (y) gevonden wordt, en dat hij in de opgave der aangehaalde woorden zeiven hier en daar van die des Romeinfchen Wijsgeers afwijkt. De hoofdzaak fchijnt mij toe volkomen geloofwaardig te zijn; en reeds van voren, dunkt mij, dat zijn boek, door den fpoed dien men maken moest, met vele fouten gedrukt is: III Deel, bladz. 350: zie ook de aantekeningen, II Deel, bladz. 21, 164. tr) UI Deel, bladz. 349. («) I Deel, bladz. 14. (v) De Senvcl. cap. 2*3.  xviii VOORREDEN mij, mag men deze geloofwaardigheid daar uit opmaken, dat zich de lïoutfte onbcfchaamdheid en ene zinneloze onvoorzichtigheid zouden moeten verénigen in een' man, die in Weeneu en Berlin een werk uitgaf, dat in de hoofdzaken onwaarheid behelsde, en dan daar in telkens plaats, en tijd, en een gantsch aantal aldaar nog levende perfonen noemde (w), die hem bij iedere bijzonderheid logenftraffen , en op de verbanning van zulk een wanfchepxel, dat van het openbaar vertrouwen'zulk een fnood misbruik maakte, met het hoogfte regt aandringen konden. Of in de Schrivten, die tegen trenck zijn uitgegeven , dingen voorkomen, die in itaat zijn, om zijne geloofwaardigheid in de hoofdzaken te krenken , zullen wij ftraks zien. Laat ons tot zo lang toe ten minften met büsciiing geloven, „ dat het bij het op Hellen „ dezer Levensgefchiedenis des Barons voorue„ men geweest zij, niets dan waarheid te ver„ halen , en dat men zich op dat geen, dat » hij (w) Zie, bij voorbeeld, III Deel, bladz. 17, 100.  vAn dén VERTALER. xix hij van zich zeiven meldt, in de hoofdzaken volkomen verlaten kan." Ik vind ook in het verhaal niets onnatuurlijks: in tegendeel hebben een aantal bijzonderheden ene inwendige baarblijkelijkheid, die ten fterkften voor de waarheid pleit (V). De behandeling, die fredrik hem zou hebben aangedaan, vinden zommigen zeer onnatuurlijk, en (x) liet geval, dat hij in Amfteldara met een* harpoenier zegt gehad te hebben, I Deel, bladz. 199, 2 co, heb ik van zommigen in twijfel horen trekken, fchoon zonder enig ander bewijs, dan hec gewone j „ Ik kan dit niet geloven." ■ Wij integendeel komt het voor, dat dit verhaal een inwendig merkteken van geloofwaardigheid met zich voert. De fcheldnaam, waar mede de ruwe karei trenck bejegende, en die ik wel bekennen wil toenmaals nog niet regtverftaan te hebben, heet eigenlijk in het oiffprongelijke; „ hij „noemde mij een' apen-n..kr" (bteéj mich' Ctrten *2Crtp£lf- ïlócfer) 1 f. 228. Is deze onbefehaavde uitdruk- king niet juist characteriftiek aan een' man van die clasfe* en zo bijzonder eigen aan dat gedeelte van het Amiteldamsch gemeen, dat de Duitfche trenck ze bijna onmogelijk hadt Mimea weten , zo hij ze niet zelf uit den mond van zuië een' onbehouwen man gehoord hadt?  xx VOORREDEN en zij meenen daarom geregtigd te zijn , om dezelve, en dus den grond der gantfche Gefchiedenis voor verdicht te verklaren, om dat zij wanen, dat zulke ene handelwijs in zulk een groot en regtyaardig Vorst onmogelijk vallen kon. Wanneer men echter het character van den Koning wél kent, dan is zijn gantfche gedrag omtrent trenck ten hoogften natuurlijk, ook dan zelvs, wanneer 'er voor zijne gevangenneming gene andere reden was , dan die hij zelf opgeevt. fredrik openbaarde in vele gevallen een groot wantrouwen , en hieldt weinige menfchen voor eerlijk (y). Wanneer hij ondertusfchcn aan iemand zijn vertrouwen hadt gefchonken, dan duldde hij dezen zeer lang, fchoon hij ook bevonden mogt hebben, dat hij dit vertrouwen onwaardig was, op dat hij zich niet genoodzaakt mogt zien, te erkennen, dat hij gefeild hadt in de keuze zijner vertrouwelingen. „ Het is zeker, » (zegt (y) BÜscHiKG , Karakter van fredekik den twee,'en , bladz. 312, Juist hetzeJvde zegt treïck vau den Koning, 1 Deel, bladz. 58.  van den VERTALER. xxi „ (zegt Büscfiwo) dat hij in zijne eigene -keu„ ze van per-foonen niet altijd gelukkig is ge-. „ vveest: —— en, wanneer hij ook vond, „ dat hij iemand meer eerlijkheid, oprechtheid* „ verftand en kunde, bekwaamheid en ver&en„ fte had toevertrouwd, dan hij wezenlijk .be„ zat, zoo duldde en verdroeg hij hem even„ wel, om de begaane dwaaling niet zelf tc „ bekennen (z)" Zoo fchrijvt een man, die misfchien onder zoo vele boeken, als 'er over fredrik. binnen korten tijd aan het licht geko.rnen zijn, de allerverftandiglle en onpartijdigfte fchets van zijn characler heeft ontworpen : en uit deze beide trekken, dunkt mij, zou zich het gantfche geval van trenck zeer gemakkelijk laten oplosfen. De eerfte zaden van het wantrouwen tegen trenck fchijnen in het hart van den Monarch geworpen te zijn, toen zijn neef hem de paarden, die zijne Pandouren hem ontnomen hadden, te rug zondt. Reeds toen maakte 'hem de Vorst ene donkere mie- ne (2) /. c, bladz, 256". ** 3  xxii VOORREDEN ne (a); en zederd deedt hem zijn argwaan van dezen ondernemenden kop het ergfte war zen. Het was dierhalven nu iederen bedrieger, die toegang tot den Koning hadt, gemakkelijk, dien argwaan te verfterken, en den val. van den ongelukkigen trenck te berokkenen. Zijn Overfte jaschinskij, „ een lieveling van ,, den Monarch, een krijgskundig, maar een „ boosaartig en valsch man (T); een fpion , „ die in het geheim den lijst van geaccredi„ teerde lasteringen aanmerkelijk vermeérder„ de (cj',n was hem niet alleen geld fchuldjg, maar koesterde ook , in zijn boos hart, ene 'bittere wraakzucht tegen hem , die uit een' vorigen twist ontftaan was (dj. Beide deze re- (<*) I Deel, bladz. 30. (£) De Baron hirschen, een tegenfchrijver van trenck, noemt zelf den Overften jaschinskij , die enige jaren in eea huis van zijne ouders gewoond hadt, en dien hij daar door hadt Ieren kennen, een baatzuchtig en intriguant man; (c) I Deel, bladz. 51. (af) Biadz. 52.  van den VERTALER. xxiii redenen konden hem ligt aanzetten, om zijV val te bewerken, en het vertrouwen, dat hij bij den reeds tegen trenck argwanenden Koning hadt, maakte dit zeer gemakkelijk. Het helsch ontwerp, dat hij ten dien einde fmeedde, gelukte; en fredrik, die door zijn angstvallig wantrouwen ten iterkften genoopt werdt, om een man, wien hij voor zo gevaarlijk hieldt, een' tijd lang in verzekering te nemen, kon dit echter niet na voorafgaand verhoor en onderzoek doen, om dat hij gene bewijzen hadt, noch hebben kon. trenck kwam dus voor een jaar op de vesting , misfchien alleen maar, om zijne trouw te beproeven; mogelijk werdt de Koning uit den brief, dien trenck aan hem fchreef.wel enigszins van de ongegrondheid van zijn wantrouwen overreed : maar de fiere toon van den brief mishaagde hem, en hij kon ook niet befluiten, om zijne eigene dwaling te erkennen (e). De gevangene moest dus zijn jaar uit zitten; doch ongelukkig wordt hij door de 00 Verg III Deel, bladz. 52- N ** 4  xxiv VOORHEDEN de list Van hun, die hem omringden, in een denkbeeld gebragt, dat hij tot ene ewige gevangenis veroordeeld was; de bewustheid van zijne onfchuld, en de vurigheid van zijn aart drijven hem dus aan, om herhaalde reizen zijne bevrijding' tc beproeven ; en drie weken vaor het eindigen van den tijd zijner ftraf gelukt hem dit : hoe zeer was dit alles wederom gefchikt, om het wantrouwen van den Koning te vernieuwen, of te bevestigen en te vermeerderen! Hij komt, na lang zwervens, eindelijk na Rusland ; geraakt daar in kennis met de aanzienlijkfle perfonen , en in aanzien ten hove: nu vooral kon hij voor fredrik gevaarlijk worden! nu zou misfehien de wraak hem aanzetten, om aldaar de belangen van het Pruisfisch Hof tegen te werken! nu moesten dierhalven wederom alle pogingen worden aangewend, om hem te doen vallen ff)h en, zo dra het maar kon worden uitgevoerd, moest hij (/) I Deel, Madz. 180-186".  van den VERTALER. xxv hij weder in Pruisfifche handen geraken. Zo dra de Koning hem wederom in zijn- magt hadt, moest hij hem nu nog fcherper doen bewaken dan te voren, en iedere vernieuwde poging om te ontvluchten moest, terwijl zij de kwade vermoedens tegen hem vermeerderde , ook de geïtrengheid vergroten, waar mede men hem bewaarde. Dit alles, dunkt mij, vloeit vrij natuurlijk voort uit fredrik s character , en uit den zamenloop van omftandigheden, die het lot van trenck zo zeer verwikkelden: en in dezen zin mogt hij met regt ichrijven: „In „ het algemeen is mijn gantfche noodlot van „ dien aart, dat, na dat eenmaal dit eerfte „ voorval gelchied was, de Koning werkelijk „ niet anders met mij handelen kon, als hij in „ het vervolg gedaan heeft (g).n Misfchien echter hadt het gedrag van den Vorst nog ene andere geheime reden. In Duitschland vertelt men vrij openlijk, datFREdrik hem daarom zo lang en zo ftreng ge- van- (?) I Deel, bladz. 54. ** 5  xxvi VOORREDEN vangen hieldt, 0m dat hij ene zeer vertrouwïijke en ongeoorlovde verkéring ontdekt hadt, tüsïchen trenck, en Princesfe amalia , des Konings zuster. Ik wil de waarheid dezer Anecdote noch ontkennen noch bevestigen; maar alleen enige plaatzen uit de Leyensgefchiedenis zelve opgeven, die gerekend zouden kunnen worden, misfchien tot dit onderwerp te behoren. Van zijne Berlinfche vriendin, die zo dikwijls in den verderen loop van dit verhaal voorkomt, maar wier naam hij met zich in het graf nemen wil, zegt hij: „ het was „ ene dame, die ik niet dan met eerbied be- „ fchouwen kon aan beide zijden was „ deze liefde onze eerfte, en nog tegen woor„ dig betreure ik geen ongeluk, dat in den „ ftroom mijner wederwaardigheden uit deze „ edele bron ontfprong, of zich met dezelve „ veréénigde (h): voor gene kronen zou ik „ haar veilaten hebben, veel minder voor de „ beloften van een' Pandourenofficier; en zij d* gaf (*) I Deel, bladz. 26.  van den VERTALER. xxvn £ gaf mij gewis meer, en kon mij meer gevent „ dan alle Pandouren op de gantfche aar- u de Ziine al te °Penliike en min voor' zichtige verkéring met deze vriendin hadt reeds in het jaar 1744 den aandacht zijner mede-officiers getrokken , en het ongenoegen van den Koning gewekt (k). Reeds kort na zijne gevangenneming zondt zij hem iooo ducaten, en beloovde hem verder zekere hulp (l): en ook vervolgens ontbrak het hem nimmer aan geld (m), tot dat zij eindelijk aan hem fchreef, dat zij niet langer de briefwisfeling met hem onderhouden dorst, terwijl zij hem echter beloovde, dat zij in alle gevallen voor hem dezelvde zou blijven, wanneer het maar mogelijk zijn zou, hem van dienst te zijn (n). Naderhand ook werdt, door middel van zijne moeder, (i) I Deel, bladz. 53. (k) I Deel, bladz. 35, 36. (/) I Deel, bladz. 60. (>») I Deel, bladz. 69. («) I Deel, bladz. 72.  xxvni VOORRE.DEN der, de eorrefpondcntie met haar herfteld, en op een' veiligen voet gebragt (o); en' zij verfchafte hem vervolgens wederom geld tot het voorzetten van alle zijne procesfen (£). Ik zal bij deze plaatzen enige andere voegen , waar dn hij -uitdrukkelijk van Princesfe amalia melding maakt, en dan, zonder zelf iets te beflkfcn, het oordeel over de waarheid of waarfehij-nlijkheid van het gemelde verhaal aan den Lezer overlaten. Deze Vorftin noemt hij uitdrukkelijk onder die genen,, die, wanneer zijne gedichten en zinnebeelden aan het Hof werden voorgelezen, „ betuigden , dat zij dezelven „ met welgevallen hoorden ($}." Dit zegt -nog weinig; maar fterker is het, dat zij zelve ■den Keizerlijken Minister, den Generaal riedt, aan-- (») I Deel, bladz. 128. (ƒ>) I Deèl, bladz. 233. (?) II Deel, bladz. 139. Merkwaardig is het ook, dat het handfehrivt van zijn' Macedonifchen Held, e]f jaren lang, alléén in handen van deze Princes geweest is: zie de aantekening van den Heer kastelein, op de Voorreden voor dit Dichtftuk, bladz. X.  van den VERTALER. xxix aanmoedigde, om bij den Koning op een' Courdag om de bevrijding van trenck uit de Maagdenburgfche gevangenis aan te houden (r). Maar vooral is de wijze merkwaardig , waar op hij van haar, bij zijn laatfte affcheid van Berlin, ontvangen werdt, en de befchrijving, die hij zelf van dit onthaal geevt Q): men moet deze plaats geheel overlezen, en daar mede vergelijken , het geen hij in de zo even aangehaalde plaatzen van zijne ongenoemde Vrienelin zegt: ik wil dezelve hier niet geheel overfchïijven, maar zie daar alleen enige weinige trekken: „ Deze in de daad grote vrouw, „ die uit hoofde van haar doorzicht alleen de „ ere genoot , van de gehele lievde en het „ onbepaaldst vertrouwen van fredrik te be„ zitten: die mij in alle de y/isfelvalligheden van „ mijn leven onder ft eunde, en mij met weldaden overlaadde; die ook in den grond het meest „ tot mijne bevrijding toegebragt hadt; en die mij, (r) II Deel,.bladz. i8 fom fbbdsrjc le Grand, T. V, p, 223.  SS&n VOORREDEN den anderen kant is het ook niet te ontkennen , dat het ten hoogften onbillijk zij , op onbewezene vermoedens tegen hem uitfpraak te doen. Indien men de zaak alleen naar zijne Leyensgefchiedenis beoordeelt, dan is het vonnis ligtelijk op te maken. Dan berispt men in trenck wel ene jeugdige losheid en onvoorzichtigheid , die voor hem zeiven - ten uitterffen nadelig wordt 00 ■> dan beklaagt men de (u) „ trenck ontbrak het, gelijk hij zich op verfchei„ dene plaatzen daar over beklaagt, aan dè'nodige waereld„ kennis: anders zou hij de paarden, als een éénmaal verlo„ ren goed, terftond te rug gezonden hebben, met die ver„ klaring, dat hij niet nodig hadt op die wijze zijn verlo. „ ren goed weder te rug te ontvangen, dat hem zijn Koning „ en Heer hetzelve ieder ogenblik tienvouwig vergoeden ., kon: en, indien men ze dan niet te rug genomen hadt, „ dan hadt hij misfehien de paarden liever moeten wegfehen„ ken of verkopen , en het provenu daar van aan de Invalt. „ den geven, of iets'anders, dat in het oog liep, daar me„ de verrigten; want zoo iets zag de Koning gaarne. Doch „ hij deedt dit nu niet. De eerlijke jongeling was te zorge- ,, loos. En wie is ook in den grond altijd voorzich- ti tig genoeg, om terftond te weten, wat een Monarch, na „ dat  van den VERTALER, xxxm örïftüimïge hevigheid van een character, dat anderszins, wanneer het zacht geleid, en door wijzen raad beftuurd was geworden, hem tot een zeer bruikbaar mail voor de maatfchappij zou hebben gemaakt: maar dan vindt men ook tevens zijn haft eerlijk, en Zijne trouw jegens zijnen Koning ongekrenkt, fredrik Wordt dan, het geen zoo menig Vorst uit dezelvde bron werdt, een eigendunkelijk gebieder, die aan een ongegrond wantrouwen de vrijheid en het geluk van een' getrouwen onderdaan opoffert: maar, wanneer men billijk is, wijt men hem echter alle de mishandelingen nieta die aan dit flagtoffer van zijn' argwaan werden aangedaan door ogendienaars, die dan mogelijk het meest zich bij den Koning dachten te veraangenamen, wanneer zij een voorwerp op het kunftigst pijnigden, waar op hij zoo zeer gebeten fcbeen, maar dat hij echter in' den grond misfchien Jató ifföïilv UIA S Jscnjbd ii aifc e afmeer „ dat zijn gemoed geflemd ia, meer of min wél of kwalijk „ opnemen en beoordelen zal?" Cfrürtê 4far &ie SSdcud}- tun$ oer ^tmftfdjen £«bcirêbef«bKi&itiifj / f. 34. * * *  xxxiv VOORREDEN meer vreesde dan haatte. Wanneer men de zaak in dit licht befchouwt, dan zou men zich misfchien over het algemeen vrij wel verénigen kunnen met de denkbeelden, die de Heer mallet , van Geneve, zich van de zaak van trenck vormt, in ene zamenfpraak , getituld, trenck en frederik II, waar in hij hunne fchimmen in de andere waereld elkandercn doet ontmoeten, en die wel verdient, in deze Voorreden een' plaats te vinden (v). méé nam jjtw jfpffilf i »k ■ijbnnr vxn trenck en frederik II. trenck. Zijt gij het? Sire! Is het de fchim van frederik, die ik begroet? Ah! vlucht niet voor (v) Ik heb dezelve vertaald uit PEfprit des Joiimaux, Juillet 1738, p. 281-285, waar in ze overgenomen was uit het Année litteraire.  van den VERTALER. xxxv voor de fchira van den armen trenck, wien gij twee-en-veertig jaren lang vervolgdet; wien gij gedurende meer dan elf jaren in gevangenisfen, en in ijzeren kluisters p-pfloten hieldt; wien gij van zijn Vaderland, van zijne goederen, van zijn ambt beroovdet, zonder hem te horen, zonder hem te vonnisfen: en, met tegenftaande zo vele verongelijkingen, zie hier den getrouwen trenck aan uwe voeten! f r e d e r i k. Sta op, trenck! Laat ons te zamen kouten. Maar noem mij niet meer Sire. Werp O niet meer neder aan mijne kireën. Deze tekenen van eerbied zijn goed op de aarde. Hier zijn onderdanen en vorften gelijk. Gij zijt trenck, ik frederik. trenck. Het is wél, frederik! Zijt gij eindelijk te rug gekomen van uwe voordordélen tegen mij ? *** 2 Ge-  xxxvi VOORREDEN Geloovt gij, dat ik ü heb willen verraden door ene misdadige brief wisfeling, en op uw leven toeleggen ? E R E D E R I R; Ik wil u niet beoordelen naar de berigten van uwe vijanden, maar naar de Leyensgefchiedenis , die door u zeiven befchreven is, en naar welke de nakomclingfchap uitfpraak zal doen. TRENCK. De nakomelingfchap herroept dikwijls de uit; fpraken der gekroonde hoofden, en de pen der Schrijvers, veel magtiger dan het icepter der Koningen, beftiert het oordeel der toekomftige geflachten. F R E D E R I K. Had ik zo veel ongelijk, toen ik u vardacht, TRENCK ?  van den VERTALER, xxxvii trenck? u, die in het vijandelijk leger een' neef hadt, die aanzienlijke goederen bezat, en wiens énigfte erfgenaam gij waart; wien gij in het midden van den oorlog om paarden verzocht; die u de uwen, welken door zijne Pandoivren genomen waren, te rug zondt; en met wien gij, in het heetite van den krijg, niet tegenftaande het ftrengfte verbod brief wisfeling onderhieldt? trenck. (w) Dat fredrik aan trenck de briefwisfeling met zijn' neef verboden hadt, is door meer anderen gezegd, bij voorbeeld door den Schrijver der Opheldering van trenck's Leven'gefc'iiedeuis, bladz. 59; door den Baron hirschen, ti-trcnf/ f. 54 5 en door den Heer de mirabeau, / e. , p. S19. Doch waar is dit oit bewezen? In de Levensgefehiedenis zelve vind ik 'er geen woord van: en de jeugdige trenck, die misfchien toen nog het wantrouwend charafter van fredrik zo goed niet kende , of te weinig nadacht, kon ligt in den waan komen, dat de Koning even eens over cleze briefwisfeling zou denken , als de listige jaschinskij hem voorpraatte (I Deel, bladz. 38): „ dat dezelve gene „ politieke, maar alleen ene bijzondere familie-correfponden„ tie," en dus geenszins ongeocrlovd was: verg. ook I Deel, bladz. 5f. *** 3  xxxvin VOORREDEN trenck. Ah! niet tegenftaande alle deze fchijnbaarheden, hebt gij echter noit getrouwer onderdaan gehad, en die onregtvaardiger geftraft is, dan trenck. frederik. Maar, zo gij voorzichtig geweest waart,danzoudt gij mij zelf den brief hebben laten lezen, dien uw neef u fchrecf, toen hij uwe paarden te rug zondt. Gij zoudt beter gedaan hebben, wanneer gij den Pandour geandwoord hadt : „ Zo lang onze Vorften in oorlog „ zijn, kan ik niets van u aannemen; het is „ met de wapenen in de hand, dat ik te rug ,, moet nemen, het geen mij door de wapenen „ ontroovd is." trenck. Ik ben onvoorzichtig geweest , maar gij * waart  van den VERTALER. xxxix waart gij regtvaardig, toen gij mij, op onbewezene vermoedens, en zonder mij door een' krijgsraad te doen vonnisfen, in de vesting van Glatz opflopt? frederik. Ik veroordeelde u alleen tot ene gevangenis van een jaar, daar een krijgsraad tt veel ftrenger géftraft zou hebben. , . t -v i ->::. '.; 'j ; .i trenck. Hoe! Gij wilt voor een' daad van barmhartigheid doen doorgaan een' flap van eigendunkelijk gezag , die thamas - coulikan waardiger was dan frederik den grooten? Een krijgsraad zou mij ten minften niet veroordeeld hebben, zonder mij te horen. frederik. Hoe hebt gij u gedurende uwe gevangenis gedragen ? Gij fchreevt mij een' trotfchen *** 4 brief,  xl VOORREDEN brief, in plaats van mij om genade te verzoeken. trenck. Was ik fchuldig geweest, ik zou om genade gebeden hebben. Nu ik onfchuldig was, kon ik alleen uwe regtvaardigheid inroepen. Zoudt gij mij dezelve geweigerd hebben, frederik! indien ik ze gevraagd had aan het hoofd van 200,000 menfchen? Maar in het woordenboek der Vorften zijn zwak en onderdrukt woorden van dezelvde betekenis. frederik. Gij beproevdet vruchteloos wanhopige Mappen om te ontvluchten ; daarna verleidet gij vruchteloos de wacht; eindelijk gelukte het 11 te ontkomen : en nog verwondert gij u, dat ik, op een verfpreid gerucht, als of gij na mijn leven ftondt, u in verzekering liet nemen, , trenck.  van den VERTALER. XLI trenck. Met wat regt naamt gij te Dantzig een' Oostenrijksch Officier gevangen, als met hetzelvde regt, dat u meester van Silefië maakte? Welke misdaad ftak in mijne' ontvluchting? Veroorlovt het natuurregt dezelve niet aan alle gevangenen, vooral aan hun , die flagtoffers zijn van een' Geweldenaar. Ik was onvoorzichtig ; en gij onregtvaardig: en gij zijt het, die mij verwijtingen doet? Ah! indien ik misftappen had begaan , gij hebt mij dezelven ftrengelijk doen boeten; maar hebt gij ook de uwen geboet? fred erik. £en goed hart, en een flegt hoofd, trenck! zie daar in twee woorden uw beeld! trenck. Keer het beeld om zie daar het uwe, frederik! Verfchoon. mijne *** 5 vrij»  xlii VOORREDEN vrijmoedigheid. Wij zijn niet meer te Potsdam, en gij hebt hier gene gehuurde vleiers , die u den Salomo van het Noorden noemen.' Erken, frederik! dat gij, in mijne Maagdenburgfche gevangenis, de wreedheid tot een toppunct van verfijning gebragt hebt, die zelvs een' busiris zo*6 hebben verbaasd. frederik. Mijn berouw hier over zou nu te laat komen. Maar waarom worden ook de Vorften zo goed gediend, wanneer zij kwaad doen; en zo flegt, wanneer zij goed doen? trenck. i Waarom maakt men beter zijn hof bij hun, wanneer men hunne driften, dan wanneer men hunne ïegtvaardigheid ten dienfte ftaat? frederik. trenck! gij beoordeelt mij al te ftreng. trenck.  van den VERTALER. xliïi trenck. Ah! zijt gij het niet, die mij, gedurende elf maanden, alle de ijzelijkheden van den honger hebt laten verdragen? die mij belast hebt met 60 pond ketenen ? die mijne voeten , mijne handen, mijn lijf in ijzer gekluisterd hebt? die mijn hals met een' ijzeren halsband hebt omgeven ? die bevolen hebt, dat men mij , des nachts , alle kwartier uurs wekken zou ? die mij in een hol geplaatst hebt, waar de vochtigheid altijd op mijn lighaam nederdruppelde ? die mij een' graffteen onder mijne voeten ge« geven hebt, met een doodshoofd en met mijn' naam betekend. FREDERIK. Ah! trenck! dit zijn wreedheden van mijne dienaars. .De Koningen zijn wel ongelukkig, dat zij verandwoordelijk zijn voor al het kwaad ? en dat zij zeiven doen, en dat zij laten doen. TRENCK.  xliv VOORREDEN trenck. Ook zou trenck, die zich in de diepte zijner gevangenis niets te verwijten hadt, zijn lot niet hebben willen verwisfelen, tegen dat van frederik, gepijnigd op zijnen throon. Maar welk een kring van fchimmen is dat, die daar uit dat bosch komen, en u met gretigheid vervolgen ? frederik. Het zijn de fchimmen dier ongelukkigen , die door mijne magtfpreuken na Spandau gezonden zijn. Ik vlucht , om hunne billijke verwijtingen te ontwijken. Wanneer wij trenck's character in het algemeen befchouwen, en afgetrokken van die bedrijven , die de hoofdbron van zijne ongelukken werden, dan is 'er zeer veel op aan te mer-  van den VERTALER.1 xlv merken. Een ieder, die een gezond hoofd en hart heeft, ziet dit zonder mijne aanwijzing; doch ik moet 'er echter ook met een woord van fpreken, op dat men mij niet verdenke, als öf ik zijne grove gebreken bemantelen wilde , om dat ik zijn boek vertaald hebbe , om dat ik dit boek als merkwaardig en in vele opzichten leerzaam aanprijze, en vooral, om dat ik hem zeiven in deze en gene bijzonderheden verdedige en zelvs bewondere. De wellusteling, die zijne tomeloze driften jaren achter één involgt, van het ene voorwerp zijner onreine begeerte tot het andere vliegt, zelvs de heiligheid van het echte" bed niet onbevlekt laat, zich met mond en pen over het groot aantal flagtorfers zijner verleiding beroemt, en zelvs in zijn' grijzen ouderdom van dit zoort van uitfporigheden nog met vervoering fpreekt, moge aan het weeldig Hof voor een man, die zijn' waereld kent en weet te genieten, gehouden worden, in het oog van den Wijsgeer, en veel meer in dat van den Christen , verdient hij de ftrenglle berisping , daar  xlvi VOORREDEN Jaar hij zich door deze dierlijke tochten verre beneden zijne beftemming verlaagt, en de grootite voortreflijkheden, die hij anders bezitten mogt, verduistert en verzwakt. - Daarenboven zijne' ,, heethoofdigheid, die ,, bij iedere gelegenheid opwelde, en terftond „ met den degen vaardig was;" en die fredrik reeds in hem berispte, toen hij als Officier van zijn' lijfwacht nog aan zijne tafel at fV); zal van niemand worden goedgekeurd, die een bezadigd hoofd, en een zachtmoedig hart bezit : en zijne gantfche Leyensgefchiedenis bewijst, hoe veel gevaren hij door dit gebrek zich zeiven op den hals haalde , die hij, met een' gematigder inborst, of gelukkig ontweken, of in het geheel niet ontmoet zou hebben (ƒ). De ligtvaardigheid , waar mede hij hier en daar van aangelegene ftukken van den Godsdienst fpreekt, en zijne fpotternijë'n met zommige plaatzen en uitdrukkingen van den Bijbel gaan O) I Deel, bladz. 44. (j) Zie, bij voorbeeld, I Deel, bladz. IJ3-157.  van den VERTALER. xlviï gaan alle palen te buiten- De bron hier van is ligtelijk te- vinden. De eerfte aanlage daar toe kreeg hij allerzekerst door de vorming van fredrik zeiven, en van het geleerd gezelfchap, waar aan de Monarch hem hadt aanbevolen, voltaire, maupErtuis, jordan, la mettrie , en anderen (s): maar dezelve werdt ook zonder twijfel aanmerkelijk verfterkt door de gruwelijke misdrijven der Geestelijkheid, waar aan hij naderhand kennis kreeg, en waar van hij zelf dikwijls een ongelukkig flagtoffer was. I Iet verraadt zekerlijk ene elendige redeneerkunde , wanneer men zich door de gruwelen der Bedienaars van den Godsdienst vervoeren laat, om den Godsdienst zeiven met hoon en minachting te behandelen; maar het is echter een vrij gewoon gebrek. En hoe zeer moest dit alle Geestelijken aanvuren, om door regtvaardigheid , eerlijkheid , matigheid , befcheidenluid, en de warmfte en uitgebreidfle menfchenlievde zich van anderen te onder- fchei- («) I Deel, bladz. 25, 166.  xlviii VOORREDEN fcheiden! Doch hoe zeer gemelde redenen ene genoegzame oplosfing geven van deze trek van trenck's character, zo wordt dezelve echter daar door geenszins goedgemaakt. Ik heb bij verfcheidene plaatzen van dien aart aantekeningen gevoegd; doch bij zommige wa. ren dezelven geheel en al onnodig, daar namelijk , waar niets te wederleggen viel, en waar de fpotternij van dien aart was, dat zij hare eigene afkeuring met zich bragt. Zo zeer ik ondertusfchen deze trek in zijn cha« rader af keure, zo weinig behaagt mij ook zijne onftandvastigheid in dit opzicht. Ik bedoel hier zo zeer niet die onbeftendigheid in zijne uitdrukkingen en gevoelens zeiven, welke uit gebrek aan dóórdenken en aan een vast zamenftel oirfprongelijk was (V), en die zijn hoofd meer oneer aandeedt, dan zijn hart. Ik wil hier vooraY gedacht hebben aan d.'e zwakheid van zijn character , die hem daar toe vervallen deedt, dat hij zomtijds pailiëerde, en zijne eigenlijke ge- (a) Verg. de aamek. II Deel, bladz. 3<5.  van Den VERTALER. xlix gevoelens of verborgen hieldt, of zelvs het tegendeel, van het geen hij geloovde , openlijk fchreef. De Heer kasteleijn heeft ook dit gebrek reeds met regt in ene andere bijzonderheid opgemerkt (è); en zie hier een ander bewijs van hetzelve. Zijne $?ora(ifcf)c (Scfctftm (c) zijn voor een groot gedeelte van dien aart, dat een echt Christen, die trenck niet kent, ze met genoegen lezen kan : en ondertusfchen mishagen mij dezelven .oneindig meer, dan zijne ligtvaardigfte fpotternijen met zommige plaatzen van den Bijbel, om dat ik verzekerd ben, dat ik in die Schrivten niet trenck zeiven hoor fpreken , maar alleen zijn vermeend belang. Die met trenck's character en alle zijne werken bekend is, en dan de aanleiding weet, die hem tot het uitgeven dezer vertaling of liever gehele omarbeiding der geestelijke werken , Aantek. op t»enck's Mengelwerken, I Deel, i Stuk, bladz. n3. (c) Uitgegeven te Weenen, bij Jofeph Edlen vort Karnbeek, 1786", in drie delen. * ***  v VOORREDEN ken, die door den Abt beaudrand in het Fransch gefchreven waren, aandreef (<ƒ), zal voorzeker dit oordeel billijken moeten. Men kan, ja! van de onredelijkheid van zijn geloof of ongeloof overtuigd worden, en dan is men verplicht dit openlijk te belijden, indien men te voren zijne dwalingen openbaar gemaakt heeft. Maar, indien zulk een' overtuiging niet vooraf gegaan is, dan moet een ieder, hij zij dan gelovige of ongelovige, of twijfelaar, blijven het geen hij is, en beftendig tonen dat geen te zijn, dat trenck boven een' zijner afbeeldzels gravéren liet, altijd dezelvde. Van de poging, die hij deedt, om zich zeiven het leven te benemen, en de zwakke redenen, die hij voor de geoorlovdheid van den zelvsmoord aanvoert, heb ik op zijn' plaats gefproken (/). Thands wil ik 'er alleen nog maar bijvoegen, dat hij ook dit van fredrik hadt overgenomen, en dat hij zich meer dan eens (d) 7Ae vooral zijne Leyensgefchiedenis, II Deel, bladz. s56", 257. (e) Zie de aantekening op bladz. 35 van het II Deel.  van den VERTALER. li eens woordelijk van dezelvde drogreden bedient, waar mede de Wijsgeer van Sans-foufi zich in dit opzicht behielp. Van hem zegt büscuing ("ƒ): „ Tot zijne zonderlingheden, en (waar„ om zou ik dit ontkennen?) tot zijne dwaa,, liugen , behoorde , dat hij den zelfsmoord „ voor geene misdaad, ten minden voor gce„ ne zoodanige hield, die van den Landsheer geftraft moest worden, waarom hij 'er ook „ de befehimping van het lijk niet op ftelde. „ Hij verdeedigde zelfs bij voorkomende gele„ genheid den zelfsmoord, en was gewoon te „ zeggen : wanneer het in een huis rookt , „ dan is het mij geoorloofd, 'er uit te gaan: „ waarom zou mijne ziel niet uit mijn ligchaam „ kunnen gaan, wanneer het daar in rookt, „ en het haar daar niet meer behaagt? Men heeft mij, zonder mij raad tt plegen, in de „ wereld gezet, zou men mij willen verhinderen, „ om 'er uit te gaan, als het 'er mij niet meer „ in behaagt? Wanneer hij van lieden hoor- „ de, (ƒ) Karakter van frederik. den twfeden, bladz. 2-89.  lii V O O tl 11 EDEN ,, de, die in eene pijnelijke en ongeneeslijke „ ziekte het uithielden , dan verwonderde hij „ 'er zich over, dat zij geen einde van hunne „ kwaal maakten. Het fchijnt derhalven, dat „ hij het daar voor hield, dat de zelfsmoord „ ontftaat uit kracht en moed der ziel." Die met deze woorden de dikwijls herhaalde gezegden van trenck over dit onderwerp vergelijkt, zal de overéénkomst zeer merkwaardig vinden (g). Met alle deze dwalingen en gebreken van den Schrijver, blijvt echter dit werk een zeer merkwaardige voor verftandige Lezers leerzaam boek. Zijne gebreken zelve bevatten heilzame lesfen, vooral, om dat zij doorgaands, gelijk meest altijd de ondeugd, hunne eigene ftraflen met zich voerden, en dus tot ene levendige waarfchuwing ftrekken , om zulke klippen te mijden , waar op een gedeelte van zijne welvaart, rust, en achting jammerlijk fchipbreuk leedt. En hoe veel menfchenkennis, hoe veel kun- (jf) Zie bij voorbeeld II Deel, bladz. 26, 30.  van den VERTALER. lui kunde van de geheime intrigues der Hoven kan men uit dit boek halen! hoe verfoeilijk wordt alle eigendunkelijk beftier in de ogen van iederen Lezer van hetzelve! Eindelijk hoe veel troost en aanmoediging tot ftandvastigheid vindt hier reeds de onderdrukte onfchuld: maar tevens hoe levendig ziet hier de Christen, dat het zijn geloof alleen is, het welk die wijsgerige troostgronden verheffen , veredelen , en aan dezelven ene nimmer bezwijkende duurzaamheid geven kan! Doch laat ik tot een ander gedeelte van deze Voorreden overgaan, en kortelijk de tegenfchrivten overzien , die tegen dit boek in de waereld verfchenen zijn. Hier komt in de eerfte plaats in aanmerking de Opheldering der Leyensgefchiedenis van den Vrijheer van der trenck , door een' Brandenburgfehen Patriot, waar van drie Hoogduitfche uitgaven in de jaren 1787 en 1788 te Laufanne in het licht verfchenen zijn , en waar van ook onlangs ene Nederduitfche Vertaling is **** rt Uit-  liv VOORREDEN uitgekomen (ft). De Schrijver van dit ftukjen is een warm ijveraar voor de eer van fredrik, doch, in de hitte van zijn' ijver, vergeet hij dikwijls in zo verre zich zeiven, dat hij dien, in zommige opzichten in de daad vrij zwakken, Vorst tot ene Godheid verheft. Men kan ligt denken, hoe hard hem deze vooringenomenheid over den ongelukkigen trenck oordelen doet. De fchuld is geheel en al bij hem, en de Koning was zo zeer van alle onregtvaardigheid en hardigheid verwijderd, dat men veel eer zijne genade en zachtmoedigheid moet be' wonderen. Van een' minnehandel met Princes amalia verwijt hij trenck niets : in tegendeel al- ($) Te Amfteldam, bij IV. IFijnands en //. Brongers Junior. De derde Hoogduitfche druk, waar na deze vertaling vervaaïdigd is, en waar in zommige uitdrukkingen door een' ongenoemden Revifeur een weinig verzacht zijn, is getituld: ïta$i> rc SBeleucbtung Si* icbcn%efd;td;tc bcê Jreijbcrrn r>on bet ïrenef/ xoibtt bte S3efcl;«ïètg«ngcn gegen gncfcjid) oen ©toé* jen / rolt eincm ^anben&urgifti;en Marnoten. Sïeue buxébayt leinbirte QïiüiMUHuêgabc/ ncbêt tim JXqplif aitf Ztmj/t'i 93ft'theibigimg gegen bt'efe S3cleud;tttng.  van den VERTALER. alles, wat deze van zijne aanzienlijke Berlinfche vriendin zegt, houdt hij voor rodomontade of leugen (z): „ trenck (fchrijvt hij) wil we„ zenlijk met al te aanzienlijke perfoonen te „ doen gehad hebben , dan dat men niet op „ de gedachten zou vallen , dat hij zoo iet „ alleen vertelt, om ons geloof aan zijne „ hoogdraavende geringheid te, verfterken £*) " Maar des te fterker vaart hij tegen het overig gedeelte van trenck's gedrag uit, en poogt te bewijzen, dat de Koning overvloedige redenen hadt, om zo met hem te handelen als hij gedaan heeft. Ten dien einde fielt en ontkent hij een aantal dingen, zonder bewijs 5 hij verklaart trenck , ten aanhoren van de gantfche waereld, voor een' leugenaar; wil alle natiën tegen hem in het harnasch jagen; en voert in, tusfchen niets aan, om hem te overtuigen, als ene ijdelc zwermerij van woorden , waar in geen de minfte kracht van betoog is. Hij verheit, (i) Bladz. 71 van de Nederd. vertaling. (k) Bladz. 57.  lvi VOORREDEN iiert, bij voorbeeld, gelijk ik boven reeds ter loops gezegd heb, ene omftandigheid, die zekerlijk de zaak vrij wat veranderen zou , indien ze waar was, maar waar voor hij zo min als iemand anders enig bewijs aanvoert: „ De „ Koning (fchrijvt hij) hadt den Vrijheer van „ der trenck verboden, om aan zijnen Oom „ trenck, den Overften der Panduuren , te „ fchrijven. Hij deedt het evenwel. — „ De bewijzen hier van vielen den Koning in „ handen : Hij ontboodt hem bij zich , en „ vraagde hem: trenck ! hebt gij briefwisfeling „ met den Overften trenck? — trenck „ andwoordde; Neen! Op uwe eer niet* „ hernam de Koning, en trenck bleef bij de „ ontkenning (/)." Men vraagt billijk, waar is het bewijs van dit verhaal, om het welk te Haven volftrekt niets wordt aangevoerd, waar van in de Levensgefchiedenis zelve geen enkel woord ftaat, en waar aan zelvs de Revifdir fchijnt (J) Bladz. 59-  ■ van den VERTALER. lvii mm te twijfelen (»? Men begrijpt ligtelijk, dat zulk een boekjen niet in haat is, om ons oordeel over de zaak van trenck te veranderen. Voorts zou het de moeite zeer weinig belonen, wanneer ik hetzelve van ftuk tot {tuk ontleden wilde, en het zou den Lezer nodeloos vermoeien. Vooral is dit onnodig , daar reeds elders verfcheidene proeven van des Schrijvers elendige redeneerwijze zijn opgegeven («> Ik (,/0 Ndgthands fciijvt de Heer de mirabeau deze befchuldiging wederom uit, t c. p. Ü9\ fthoon hij zelf erkent, i dat de Schrijver dezer Opheldering de twee eerde delen van • trenck's Leyensgefchiedenis maar oppervlakkig heeft door„ gelopen, en, in zijn ijver, niets anders weet te doen, als „ fredrik te verhogen, en trenck te verongelijken." Kt* bbau begaat 'er zelvs deze onnauwkeurigheid nog bij, dat hij zich op trenck's eigene erkentenis beroept, daar het ondertusfcheu zeker is, dat deze van dit verbod, zo min als van de voorgewende zamenfpraak met den Koning, ergens rept. («) In een Hoogduitsch ftukjen getituld: üto bie £8clcttd)tmi3 bec StMtiftó» 4e&enébe|cl;icibims i gedrukt te Berlin, bij Petit en Scfiëue, j7§8: ?W* ook de ^'M^he **** - ^ B>-  Lvm VOORREDEN Ik ga over tot een ander ftulrien, dat, onder den titul van Anti-Trenck, door den Baron hirscmen gefchreven is (o). Ik vind hier hetzelvde gebrek, dat den Schrijver van het zo even gemelde boeiden ongefehikt maakte, om in de zaak van trenck bedaard en billijk te vonnisfen , een' overdreven' eerbied voor de ascli van Pruisi'en's Monarch. Hij prijst in hem alles, cn fchrijvt hem hoedanigheden toe , die ooggetuigen en bevoegde Rigters hem weigeren toe te kennen, en dan fpreekt hij een anathema uit over allen, die den groten Vorst met minder partijdigheid beoordelen. Bij voorbeeld, bladz. 12, 13, zegt hij van eredrxk: „ Hij „ zag den dood, die voor de meeste fterve- „ Iingen zo verfchrikkelijk is, nog maar „ weinige dagreizen van zijn leger verwijderd, maar hij zag hem met het lachend » ge- Bibliothcek van fVetenfchap, Kumt en Smaak, I Deel, No. 10, bladz. 462-465. r» "Jtnti^tcnf / obec ^wginmte uir KjMttaÉtmiKf ï>c$ ©20ë5«t Sent'gé/ vort ieopoïb S3arort tyxföm/ cinem feinec 2}cïef>«r: «potébmn 17S8.  van den VERTALER. lix „ gelaat der onfchuld; met den rustigen blik „ van den man, .die zijne plichten vervulde ; „en met de Jlandvastigheid van een Held." In een ideaal van een' waren Held zou deze trek zeer gepast, en fchoon wezen: maar in een' charaéterfche s van fredrik ? Laat ons zimmermann eens horen, die den Koning in zijne laatfte dagen dikwijls zag, en ons zekerlijk hier het getrouwde berigt geven kan. Hoe kleinmoedig vondt deze dien hooggeroemden Held, toen hij eens zijn' maag overladen hadt, en daar door ongeiteld werdt Je ne 'fifh plus quune vieille carcasfe, bonne a être jcttée fur la voirie (q) waren de onvergetelijke woorden, die hij in dit zwak ogenblik uitboezemde. En hoe verlegen vroeg des Konings boezemvriend , Graaf lucchesini , den Arts, met welke troostgronden hij toch den Vorst tegen den afkeer van den dood vertroosten zou (pj lei ever ereoerik den grooten, bladz. 47, 48. (q) „ ïk ben maar een afgeleefde romp, waardig, om op „ de mestvaa! geworpen te worden!"  lx VOORREDEN zou (>)? ——. rijRscHEN zegt, dat trenck in zijn gantfche leven niets deedt, als fchimpfchrivten fchrijven, cn dat hij bijna in iederen regel van- zijne werken het leven van fredrik lastert; en hij vordert van hem, dat hij zo trotsch hadt moeten zijn op de eer van een onderdaan van zulk een' groot Vorst te wezen, dat hij daarom alléén allen bjjzonderen haat hadt moeten onderdrukken (V). Is die befchul$mt gegrond, en is deze vordering billijk? Is trenck niet dikwijls de warmite lofredenaar van fredrik (/)? ontfchuldigt hij den Koning niet (/•) Iet over frederik den grooten , bladz. 162: verg. eüsching , Karakter van frederik den tweeden , bladz. 310. hirschen laat 'er, bladz. 14,op volgen, dat de Koning, in zijne laatfte ziekte, noit zijn ongeduld tegen iemand, hoe genaamd, zelvs in het geringde, getoond heeft; maar ook daar van kan zimmermann anders getuigen ! (5) Bladz. 8. (/) Ik zal hier maar één' plaats aantekenen. In den Macedonifchen Held zingt hij aldus; „ Hij, wien de deugd niet kroont,verdient geen heldenroem. „ Dat men een' Fredrik en een' jfofeph helden noem. „ Elk  van den VERTALER. lxi niet zelvs zo veel mogelijk in zijne eigene zaak? Haat, ja! betaamt niemand ;j maar ik weet ook niet, dat trenck dien immer tegen den Koning openbaart. Maar zou dan ook (het welk de Schrijver toch door deze vordering fchijnt te bedoelen) de grootheid van dien Vorst hem hebben moeten te rugge houden van de openlijke verdediging zijner regtvaardige zaak? wat baat mij de grootheid van mijnen Souverain, wat zijne luisterrijkfte overwinningen, wat de voordeligfte vermeerdering van zijn grondgebied, wat zelvs de heilzaamfte verordeningen, die hij ten nutte van het algemeen inftelt, indien hij mij in het bijzonder onge- luk- „ Elk hunner is een held, wien zelfs de deugd moet kroonen. „ En, waar' hij ook geen vorst, verdient hij echter troonen." Zie tkenck's Wr&lwerkén, in 't Nederduitsck wergebragt door r. J. kasteleijn , I Deel, i ftuk, bladz. 37Kan de vurigfte verërer van fredrik llerker fpreken? Men leze daarenboven zijne Klaagreden bij het graf van fre-; d*«, in dezelvde Mengelwerken, I Deel, i Stuk, bladz s33-344'  lxii VOORREDEN lukkig maakt; van eer, goed, en vrijheid beroovt; en buiten de mogelijkheid fielt, om iets van dien zegen te genieten? Hij mag dan vroor anderen een Vader zijn, voor mij is hij, het niet: ik mag dan zijne grootheid in het algemeen bewonderen; ik mag dezelve als heilaanbrengend voor anderen befchouwen; maar voor mij is zij (verfchrikkelijk. Het luidt in de daad vreemd in den mond van dezen Schrijver, dat trenck, die zich voor een'Wijsgeer uitgaf, onverfchillig hadt moeten zijn , wat de waereld van hem dacht of fchreef, en maar altijd hadt moeten zwijgen (u). Dit is in de daad meer , dan de ftrengfte Stoicus immer vorderde; en welke ene vrije ziel zal zulke ene vordering immer billijk keuren? En hoe kon iemand dit fchrijven, die zelf klaagt over het ongelijk , hem in den Pruisfifchen dienst aangedaan , en die openlijk zegt, dat fredrik hem noit genade, maar altijd ongenade bewezen heeft, of fchoon hij noit een' misdaad O) Bladz. 23.  van den VERTALER. lxiii daad beging (V)? — Hij erkent zelf, dat het moeilijk te bepalen is, of trenck fchuldig of onfchuldig na de vesting van Glatz gezonden zij (V); maar hij poogt echter enig licht over deze gebeurenis te verfpreiden. Dat de Koning hem daar zou hebben opgefloten, zonder hem te verhoren, vindt hij niet waarfchijnlijk maar hij voert echter niets aan, om de onwaarheid van dit verhaal te bewijzen. „ Doch heeft „ de Koning dit gedaan £voegt hij 'er bij) dan moet zijne fchuld zonneklaar , en zo goed „ als bewezen zijn geweest. Wie ftaat 'er ons ,, voor in, of trenck tegen den Koning niet „ misdaden begaan hebbe, of ten minften daar „ mede praalde , die voor de eer van zijne „ kroon nadelig waren ? en , al beftondt het „ verhoor dan uit de beste en vertrouwdlte ,, Officiers , dan werden echter zaken meer ' „ bekend, bij welker ftrengite geheimhouding „ de O) Bladz. 38 en 58. (w) Dladz, 25 en 30. (xj Bladz. 43 , 44«  lxiv VOORREDEN „ de Koning veel belang kon hebben 60 ?" — ' Waar zijn toch de bewijzen voor al!e deze onderstellingen? Zijn zodanige redeneringen wel ergens anders op gegrond, dan op de vermeende onfeilbaarheid van den Monarch ? en zal zich een billijk oordelaar daar door wel tegen een1 ongelukkigen verdrukten laten innemen? — trenck erkent zelf, dat hij in zijne eerfte gevangenis den Koning in een' fleren toon om verhoor en krijgsregt vroeg, zonder toegevendheid of genade, wanneer hij fchuldig mogt bevonden worden (z). Dit moest hj niet gedaan hebben, zegt de Baron hirschen (a); „ fchoon hij onfchuldig was, hadt hij toch „ een' vleienden brief moeten fchrijven , en „ dan hadt hij op de bekende genade van den „ Koning kunnen rekenen." Men kan hier uit reeds het laag character van dezen Tegenschrijver opmaken; en trenck wordt, door dit zijn (y) Bladz. 47, 49. (a) I Deel, bladz. 60. O) Bladz. 50.  van den VERTALER. lxV zijn gedrag, des te beminnelijker in onze ogen. Geen edel mensen, die onfchuldig is, fmeekt om genade , of neemt amnestie aan, maar hij ejscht regtvaardigheid. — De overige* aanmerkingen , die in dit boekjen op trenck's Leyensgefchiedenis, welke de Schrijver, volgens zijn eigen getuigenis (f), niet eens geheel uitgelezen heeft, gemaakt worden, zijn meest al niet waard dat wij 'er ons bij ophouden. Het geen hij van trenck's eigenlievde zegt, zou men hem kunnen toegeven; nogthands wordt dezelve door de omftandigheden, waar in hij zich bevondt, merkelijk verontfchuldigd. Van zijne aanmerking op trenck's berigt, aangaande de dochter van den Generaal fouquet (V), kan ik, bij gebrek aan voldoende bewijzen van weerskanten, niets zeggen._ f Ik ga dus over tot een derde tegenfehrivt, het Waarachtig verhaal der lotgevallen van den ge%vczenen Keizerlijken Rijkshofraad, den Graaf „ ; v ..... van (5) Bladz. 29. (c) I Deel, bladz. 66. *****  lxvï VOORREDEN van gravenitz (d). Dit boekjen beftaat voor een groot gedeelte in ene opgave van de treurige lotgevallen van dezen voormaligen Rijkshofraad, onder anderen van de fchulden, waar in hij zich reeds in zijne jeugd ftak, en die door het fpel, waar in hij zijn' toevlucht zocht, en door de verkwistingen van zijne prachtig levende huisvrouw aanmerkelijk vermeerderd werden ; van het overgaan dezer huisvrouw tot de Roomfche kerk ; van zijne echtfeheiding; van zijn ontflag als Rijkshofraad, enz. De weinige plaatzen van hetzelve, die trenck en zijne Leyensgefchiedenis betreffen , zal ik kortelijk uittrekken. Bladz. 19 en verv. poogt hij de befehuldigingen te wederleggen , die trenck tegen den Graaf gravenitz hadt ingc- bragt (d) 25 ttem fdijetben mrê bem üJïecflenburgifdjen: gtmif'fmt ttnb ieip< lig/ bei) 3. 83. ®. g=ïetfd;eï/ 1738. De Boekverkoper J. Krap te Dordrecht, heeft van dit boekjen ene Nederduitfche vertaling aangekondigd.  van den VERTALER. lxvu bragt (e), als of deze zich hadt laten omkopen, om , in een verfchil tusfchen trenck en den Magiftraat van Aken, en kort daar na in zijn proces tegen den Postmeester iieinsberg aldaar, een valsch berigt in te leveren: hij verdedigt hier den Rijkshofraad , zomti'ds met biotelijk de omftandigheden, door trenck verhaald, te ontkennen; zomtijds alleen met op de onwaarfchijnhjkheid van zijne bcrigtcn aan te dringen, zomtijds met redeneringen, uit de manier van procederen voor den Rijks hofraad ontleend, waar uit hij zoekt te bewijzen , dat gravenitz niet anders hadt kunnen handelen. Bij gebrek aan genoegzaam licht in deze zaak , en aan kunde in het Duitfche regt, kunnen wij hier niet volkomen beilisfen , aan wiens kant hier de waarheid zij. De flegte omftandigheden van den Graaf ondertusfehen, die zich op alle mogelijke wijzen uit zijne fchulden poogde te redden; en de ongenade, waar in hij vervolgens bij het Keizerlijk hof verviel $ zouden mis- [e) I[ Deel, bladz. aai, en verv. * *** r.  lxviii VOORREDEN misfchien wel kunnen doen vermoeden, dat hij voor omkopingen niet geheel en al onvatbaar ware geweest, hoe wel de Schrijver volhoudt, dat deze ongenade hem geheel en al buiten zijn' fchuld zij overgekomen. Bladz. 23 zoekt bij te bewijzen , dat de ontmoeting, die trenck voorgeevt met gravenitz te Weenen gehad te hebben (f)\ geheel en al omvaarfchijnlijk zij: 1 11 bladz. 61, ontk-nt hij dat gravenitz gebedeld heeft, hoe wel hij zelf zijnen behoefcigen toeftand uitvoerig verhaalt: en bladz. 62 verklaart hij het berigt van trenck, dat gravenitz te Berlin een confüium abeundi zou gekregen hebben (g), voor onwaar. Ook omtrent deze bijzonderheden, begrijpt men ligtelijk, dat ik, bij gebrek van bondige bewijzen van beide zijden, niets beflisfen kan (hj. Gelukkig, dat zij tot de hoofdzaak, de (ƒ) II Deel, bladz. 226, 227. (g) III Deel, bladz. 311. (h) Ik kan hier met den Heer de mirabeao zeggen; „ en) » 1ne prouviroit aujourd'hui la negation des faits, que M. „ de  van den VERTALER. lxix de-bron namelijk van trenck's onheilen, in het geheel gene betrekking hebben! En dit is alles, wat in dit gantfche boekjen nopens den Baron te vinden is. Het Vierde tegenfchrivt is dat, waar van ik reeds in ene aantekening op het eerfte Deel (T) melding gemaakt heb, waar in de vraag beandwoord wordt; of de Vrijheer van der trenck nog nuttig zij voor de menfchelijke zamenlcvirtg (k)? Dit boekjen is niet tegen de Leyensgefchiedenis van trenck ingerigt, maar tegen een ander ftnkjen van hem, waar op in de daad veel te zeggen valt (l). Ik zal 'er daarom alleen „ de tkenck affirme? ce fersit vti'x tontre voix:" 1. c. p. .222. (/) Bladz. 117. (/io ïmigef, oer ^rdjberc gnetoid} »on bet ïrcnef nod) jut irscnfd}Itd;en @efe[I a)aft? beantroouet won frater Svobufhié/ cinem granjisf aner iatenbuiber / 1788; zonder naam of plaats van Uitgever. (/) ietjte unterrebHncj Sjiebu'd;ê beë ©iöëjen mbei'^ebeéiftmbe mrf $>ater tyavian/ dner ^jrineiéf«!i«-@tmrbifin> (£in ÏJdtmtgefidjt/woviHücn man bie ©tufen bes meiifdjenmilanbeé ***** „ vöin  lM voorreden leen maar kortelijk van fpreken. Na ene korte Voorreden en Inleiding is het in twee (tukken verdeeld: in het eerfte zoekt de Schrijver te bewijzen, dat trenck, om zijne fpotternijen met den Roomfchen Godsdienst, voor de onverdraagzaamste mensch van den aardbodem gehouden moet worden; in het twede, dat hij, om z;jne aanvallen tegen den Christelijken Godsdienst in het algemeen, voor de menfehe- lij- m\\ leibnic\ biê juin Hftcn dtmeffen fan: von gttijfy. vpn bet ïvauf. 1787. Tegen dit boekjen is ook nog een ander gefchreven, getituld; Qoltaiu unb ïrencf; ein ïjaumgeftdjt von 3 3- v' 2B- iWttigfteitó eb en fo rt>al;rfd)einltci> / a\i bic ïeéjfe imferrebtma, btê ScnigS rail beat tyaut (patrimts 1787. De Schrijver iaat den geest van volt.ure aan trenck verfcLijnen, en deze deelt hem de aanmerkingen mede, die hij op zijn gefchrivt hadt horen maken. Deze aanmerkingen zijn niet zeer gunllig, maar 'er is veel waarheid in. In de voorreden echter zegt de Schrijver, dat hij dit boekjen niet uit haat tegen den Baron heeft uitgegeven , dat hij hem niet perioonlijk kent, maar dat hij door zijn voormalig ongeluk buitengemeen geroerd geweest is, en zich even zo verheugd heeft, over zijeen tegenwoordigen beteren toeliand.  van den VERTALER. lxxi lijke zamenleving allergevaarlijkst zij. De Schrijver is geen domme Roomfche ; hij ftelt de leer zijner kerk zo redelijk voor, als door den gematigdlten aanklever van dezelve gedaan kan worden-, over het algemeen is 'er veel waarheid in zijn gefchrivt; en in het laatfte ftuk in het bijzonder komen een aantal fchone trekken voor. ■ Maar de titul van het boekjen is wat ruw, en het vonnis ener ewige gevangenis, die de Baron naar zijn oordeel fchijnt verdient te hebben, juist niet zeer verdraagzaam. Zou trenck niet te verbeteren zijn, wanneer hem de bronnen, waar uit zijn lootten met den Godsdienst ontfproot, befcheiden onder het oog gebragt werden en hij met betere Geestelijken, dan hij ontmoet heeft, in kennis geraakte? -.—- Op het einde van het boekjen werdt de Schrijver evenwel vrij wat verdraagzamer: „ trenck (zegt hij) werdt , uit nood Schrijver. Mijn raad zou dus „ zijn, dat in geheel Duitschland ieder mensch „ jaarlijks een' penning fchatting opbragt, die „ men de fchatting van trenck zou kunnen ***** 4 „ noe-  txxn VOORREDEN „ noemen. Naar büsching's berekening bevin„ den zich in Duitschland 24 millioenen men» fchen: de gantfche fom dezer fchattingen „ zou dus jaarlijks op 50000 guldens belopen. „ Ik twijfel niet, of bijna ieder Duitfcher zou „ jaarlijks deze kleine toelage gaarne geven , „ om dan van zulken onftuimigen Schrijver in „ het vervolg niet meer ontrust te worden. De Vrijheer van der trenck was dan ook „ geholpen, hij hadt dan voor zich en de „ zijnen genoeg om van te leven, en zou zijn „ Schrijverfchap dan wel nederleggen, dat hem boven dien bezwaarlijk valt, dewijl zijne „ vingers reeds door jichtpijnen gefolterd wor„ den " Ik denk evenwel niet, dat Duitschland dezen man voor zo gevaarlijk houden zal, dat het vele geneigdheid zal betonen, om dezen raad op te volgen. Deze zijn alle de gefchrivten, die tegen trenck opzettelijk zijn in het licht gegeven, voor zo verre dezelven tot mijne kennisfe gekomen zijn: men vindt echter nog iets, dat tot hem betrekking heeft, in de Gcdenkfchriyien van  van den VERTALER, txxiti yan den Generaal fouquet , doch hier op heeft hij zelf reeds geandwoord (m), zo wel als op de aanmerkingen, die de Heren archenholz eri büsching op zommige plaatzen van zijne Leyensgefchiedenis gemaakt hebben (n). Het geen de Heer de mirabeau van hem heeft, is 'voor het grootfte gedeelte uit de Opheldering van trenck's Leyensgefchiedenis ontleend, en ik heb daar van op zijn' plaats reeds melding gemaakt. Een billijk Lezer ziet dierhalven, dat in alle deze tegenfehrivten niets gevonden wordt, dat in ftaat zij , om ons oordeel over de hoofdzaak, waar op het hier aankomt, de onfchuld of fchuld van trenck , te doen verwerpen. Voor het overige zij het mij vergund , hier ten flotte bij te voegen de billijke erinnering van een' ongenoemden Schrijver van een reeds aangehaald Hoogduitsch ft uk jen (oj : „ Men m is (m) III Deel, bladz. 31a. (11) III Deel, bladz. 331-351. («) (EfitMé ilbcc bie beleud;timg ber irettfi|3^n UUnêbttyiübiatgy f. 14, 15, 18. ***** g  txxiv VOORREDEN „ is in de daad eer geneigd, om vóór trenck, „ te fpreken , dan tegen hem ; men ziet ten minden gene boevenstreken in hem, hoe „ zeer hij door nood en armoede geperst werdt. „ Ook fchijnt men hem zo regtftrecks en in „ de hoofdzaak niet te kunnen aanvallen. Alles, wat men hem aantijgen kan, fchijnen ,,, maar bijzaken te zijn, die door zijn tempe„ rament (dat echter noch doortrapt noch boos„ aartig fchijnt te zijn), door zijne opvoeding n (P) •> door zijne omstandigheden en de reeks, ,, zijner lotgevallen (verdiende of onverdiende, „ dit kan men zelvs voor een gedeelte in het „ midden laten) nog altijd zeer vcrontfchuldigd worden. Alle deze onbeduidende om,, ftandigheden heeft de Schrijver van dit op„ Hel reeds in een klein gefchrivt, over het charabter en de lotgevallen van den Vrijheer „ van der trenck, en over den toon, die in „ zijne Schrivten heerscht (q) , voorgedragen, „ en (/>) Verg. I Deel, bladz. 9-12. Cf) Ik heb dit ftukjen tot mijn leedwezen niet te zien kunnen krijgen.  van den VERTALER. lxxv „ en men heeft de wijze, waar op hij dit „ heeft uitgevoerd, gebillijkt. — Be- „ fchouwt men trenck's lotgevallen van nabij, „ dan zal men hem al zijn declameren en „ fchreeuwen gaarne vergeven, en alleen zijne „ ewige grootfpraak fchijnt ons walg te ver„ wekken, en het énigfte te zijn, dat ons bij „ zijne berisping ontfchuldigen kan. Want, „ zo lang wij hem gene hoofdzaken vóór kun„ nen werpen, doen wij den lijdenden wezenlijk onregt (wanneer wij hem hard behande„ lenj. Men vrage maar zich zeiven , hoe „ men na zulke ten hemel fchreiè'nde mishan„ delingen zich zou hebben gedragen, indien ,, men nog moedig genoeg geweest was , om „ dezelven dóór te ftaan: en hoe men te moe,, de zou zijn geweest, na zulke ene ontzet„ tende beroving en vernieling onzer fchatten, „ op de fchandelijkfte wijze, die men zich, onder den affchuwelijken dekmantel van „ regtspleging, immer voorftellen kan." Ik  lxxvi VOOJIREDEN Ik had voorgenomen deze Voorreden te befluiten met een enigszins uitvoerig vei (lag van alle de Schrivten, die door den Heer van deh trenck , behalven zijne Leyensgefchiedenis, zijn uitgegeven. Doch, daar de kundige Heer kasteleijn thands alle die ftukken van onzen Schrijver, waar bij onze natie enig belang heeft, in onze tale uitgeevt (~r); en in de aantekeningen en nafchrivten op dezelven met zeer veel oordeel en een' kiefchen fmaak over derzelver waarde beflist; is de uitvoering van dit voornemen geheel en al onnodig geworden. Ik zal dus in de plaats hier van liever een gedeelte van een Algemeen Nafchrivt overnemen, door gemelden Heer achter het twede deel zijner uitgave van trenck's Mengelwerken geplaatst, om dat hetzelve een' oordeelvelling over deze Schrivten in het algemeen bevat, waar mede ik (r) Mengelwerken, in Dichtmaat en Pro fa , van frkde ik , Vrijheer van der trenck, in V Nederduitse^ overgebragt door p. j, kasteleijn ; te Dordrecht bij A. Blusfé en zoon, 1780.  van den VERTALER, lxxvii ik mij van harre gaarne verénige: „ In weer„ wil (zegt hij) van de ftoute waarheids-lief„ de , alöra in des Vrijhccrs fchriften door„ ftraalende; in weerwil v,n zijnen voorzeker „ origineelen- ftijl; en ondanks mijne betuiging, „ dat ik mij dikwerf door zijne gedachten ge„ troffen vinde, dikwerf zijn rijk vernuft be,, wondere 5 behoef ik niet te verzwijgen, dat „ zijne zomtijds onregelmatige wijze van voor„ Helling en uitvoering, zijn hier en daar te „ overdreven fterke toon, zijne wel eens te„ genllrijdige ongelijkheid, en zijne verregaan„ de hooge gevoelens van zich zeiven, mij „ ver van bevallig toefchijnen. ——- Men „ zoude ondertusfchen onrechtvaardig hande„ leu, om die gebreken in onzen fchrijver, „ welke niet zelden meesterlijke, ftoute , rijke ,, en oorfpronglijke denkbeelden ten voorfchijn „ brengt, op te merken, zonder zich tevens „ zijne verbaazende omftandigheden , in wel„ ken hij zich heeft bevonden, te erinneren; „ dewijl het zeker is, dat dezelven veel aah„ deel aan de leiding van zijn, vernuft, en de „ vor-  -Lxxvrii VOORREDEN' „ vorming van zijnen fmaak gehad hebben. Is „ het te verwonderen , dat een man , door ' „ zulke verfchriklijke tegenfpoeden gefolterd, „ ongemerkt eene bitterheid in zijn hart voe„ de, tegen alle grootheid, welke zoo uitlre„ kend de magt heeft om te konnen drukken, „ en welke dikwijls met eenen helfchen wel„ lust drukt!... Is het te verwonderen, dat „ een man , die zoodanig de grootheid van „ zijne ziel gevoelt, en een vijand is van alle „ vermomming , als Schrijver , zelfs uk een beginfel van oprechtheid en rechtvaardigheid „ wel eens onaangenaam worde, wanneer hij j, voor het oog der befchaafde waereld , die „ zonder vermomming onbestaanbaar is, en „ welke hij niet wil kennen, edele beginfeis „ overdrijft! . . . ." Ik zal hier alleen nog maar een paar aanmerkingen bijvoegen. Op zijne Gedichten CO heeft (s) Hij gaf van dezelven eerst een' bundel uit te Frankfurt in het jaar 1767; zie £)ee SKenfcbenfzeunb fur baê\al)t 1775, 14» f- 209. Naderhand laschte hij verfcheidene van Zijne  VAN DEN VERTALER. LXXlX heeft men met regt aangemerkt, dat hij zich in het geheel aan gene regelen der kunst gebonden heeft, dat in zommige van dezelven weinige of gene poëtifche denkbeelden voorkomen , en dat zelvs in zijne beste {lukken verfcheidene armhartige verfen gevonden worden, die met de waardigheid der fchoonfte plaatzen van dezelven geenszins overeenkomen. Ondertusfchen komt het mij voor, dat men in dezelven, hier en daar, ware verhevenheid en dichterlijk vernuft aantreft. Vooral dunkt mij, dat dit waar is, van zijne gedichten, die in de gevangenis gefchreven zijn. Zijne heerfchende neiging tot vrijheid, de hevige bewegingen van zijn door verdrukkingen gefolterd hart, en het warm gevoel zijner onfchuld moesten toen ne Dichtftukken , zo wel in het zo even aangehaalde weekblad, dat hij te Aken fchreef, als in zijne overige werken in. En eindelijk verzamelde hij ze allen bij elkanderen, bij de uitgave van zijne gezamentlijke werken, waar van de twee eerrte delen fabulen, vertelzels, fatyren, en andere Dichtftukken bevatten. De Gedichten, die hij in de gevangenis fchreef, maken het twede deel dezer verzameling uit.  lxxx VOORREDEN toen noodzakelijk medewerken, om hem tot een' oirfprongelijken en verhevenen Dichter te vormen. „ De geest (zegt hij zelf; arbeidde „ in den kerker met meer gevoel, en de uit„ drukkingen waren levendiger, dan een vrij „ mensch gewoonlijk in zijne gemakkelijke ftu„ deerkamer fchrijven kan (O-" In dezen „ toeftand flroomden de aandoeningen zijner gefchokte ziel even warm op het papier, als die van den ongelukkigen oviDius,toen hij zijne treurzangen fchreef (u). Het was gene kunst, maar de taal van het hart; maar even daarom misten deze liederen ook die netheid en befchaving , over welker gemis in .zijne treurliederen ook de Dichter van Sulmo zelf zo dikwijls klaagt (v): en trenck was nog min- ('.') II Deel, bladz. 132. (n) Verg. zijne eigene bekentenis, Trift. V, 1, 27: Non hcec ingcnio, non hac componimus arte. JMateria ejl propriis ingeniofa walis. (5) Onder anderen in de eerfle Elegie van de Triftia.  van den VERTALER. lxxxi Mnder in Haat, om deze befchaavdheid aan zijne verfen te geven, daar hij noit bedaardheid genoeg bezeten hadt, om zijn' fmaak te zuiveren, en naar angstvallige regels der kunst te beelden. De Lezer mag over dc billijkheid dezer uitfpraak oordelen uit de proeven, die hier en daar in deze Levensgcfchiedenis voorkomen, en in welker vertaling of navolging ik ten minften gepoogd heb, mijn' Schrijver niet te kort te doen; en tevens uit die' dichterlijke Hukken, die door den Heer kasteleijn op ene; uitmuntende wijze zijn nagevolgd, en waar van Ook een goed deel in de gevangenis gefchreven is. Omtrent zijne andere fchrivten heeft men hem voorgeworpen, dat hij niet alleen gehele Hukken herhaalde reizen in onderfcheïdene verzamelingen heeft doen herdrukken; en dat hij over het algemeen de uitgaven zijner werken, meer dan nodig was , vermenigvuldigd heeft; maar ook dat hij in hetzelvde werk , in het bijzonder in zijne Leiensgcfchiedenis, dikwijls deze en gene brokken , vooral dezulken die ****** ya.a  lxxxii VOORREDEN van het onregt hem aangedaan getuigen , of zijne meest geliefkoosde denkbeelden bevatten, tot vervelens toe heeft herhaald. Ik kan van dit alles niets ontkennen , maar 'er is echter veel tot zijne ontfchuldiging: wat het laatfte deel dezer tegenwerping .in het bijzonder betreft, misfehien is deze veelvuldige jfcrhaling voor een gedeelte aan zijn door tegempoed en ouderdom verzwakt geheugen toe te fehrijven; maar vooral % hoe natuurlijk is het, dat een man , die zo veel geleden heeft, en van dit lijden asn het Publick verilag doet, telkens op het oude te rug komt (fw), en hun, die hij voor de bewerkers zijner onheilen houdt, en de (w) Hoe dikwijls klaagt hij, dat de wonden, die men aan zijn hart hadt toegebragt, nimmer konden toegaan! even als ovidius, Trift. v, 2, 7: „ Mens tarnen tegra jacet, nee tempore rohora fumfit, „ Affc&usque animi, qui fuit ante, manet : „ Quaeque merd fpatioque fuo coitura putavi, „ Vulnera, non aliter quam modo faSta, do/ent."  van den VERTALER. lxxxiii de clasfen van raenfchen, waar toe zij behoren, zo dikwijls zweept, als de aanéénfchakeling zijner denkbeelden hem daar toe maar de geringde aanleiding geevt? Een medelijdend Lezer geevt dit den ongelukkigen Grijzaart gaarne toe. En wat het andere gedeelte dezer befchuldiging aangaat, drekt de armoede, waar in hij zich nog heden bevindt, niet zeer, om hem ouk hier in te verfchonen? Hij verwierf eer genoeg aan het Hof van fredrik willem , maar daar van kon hij met zijne acht kinderen niet eten. De Monarch, wiens voorganger hem van zijn goed beroovd hadt, erkende wei door daden zijne onfchuld, maar liet hem ondertusfchen met ledige handen uit Berlin reizen: en hij, die voor zijn -doorgeworfteld lijden de grootde vergoeding , althands zeker een' onbekommerden ouderdom, en ene behoorlijke verzorging van zich en de zijnen , verdiend hadt, moest nu nog hulpeloos blijven, zich in zijne grijsheid wederom op den wijnhandel toeleggen (xj, en verder op alle an- 00 Zie de aankondiging van de Boekverkopers J. Ifof****** 2 fl()U*  lxxxiv VOORREDEN andere mogelijke wijzen zich zeiven zoeken te redden. Toen hij mij, in Maj 1789, 500 exemplaren van een echt afbeeldzcl van hemzondt, met verzoek, om dezelven, ten meesten voordele voor hem, onder mijne Landgenoten te verkopen, drong hij dit verzoek onder anderen met de volgende bewoordingen aan: „ De „ Vorften hebben mij van mijne goederen be,,. roovd, en ik ben vader van acht kinderen. „ Ik werk dierhalven voor mijne dagelijkfche „ behoevten; en zou gaarne ten minden enig ,, wezenlijk voordeel trekken van de verruk„ king , waar mede de Hollanders mijne ,, fchrivten. lezen (y)." Zon zulke ene taal ons niet roeren, en tot verfchoning bewegen? Laat hout en zoon, te Rotterdam, in de RotterdamfcJie Courr,::; van 16 December 1788. (j) Les Souverains m'ont enlevè ixon hien; & je fuis pire de huit enfans. Je travaille donc pour mes befoins journaiUers, & fouhaitcrai de profiter. au moins quelque chofe en realité de l'enthufiasme Hollandois pour mts ecrits.  van den VERTALER, lxxxv Laat ons medelijden hebben , Lezer ! met een' man, wiens gantfche leven zulke ene aanédnfchakeling van buitengewone rampfpoeden was —•— laat ons hem niet beoordelen, zonder op den gantfchen zamenhang zijner omHandigheden te letten —— eindelijk laat ons zijne gantfche Leyensgefchiede?iis, zijne ondeugden zo wel als zijne deugden, tot ene leerfchool gebruiken , waar in wij ons tot ware braavheid des harte meer en meer vormen, en in alle edele gevoelens verfterken! Zo zullen wij in alle de rampen, die ons beltonnen ; en in alle gevaren , die ons dreigen; dien vrede der ziele bewaren , die door gene onregtvaardigbeid, of geweld van menfehen, ons immer kan worden ontroovd! fhtalibus in tcnebris vitac, quant isque periclis Begitur hoe aevi, qaodcunque eft! (s) — . i ■ Semita certe Tranquillae per virtutem patet unica vitae (V?). (2) lucretius, de R. N., II, 15. (a) juvenalts, Sat, X, vs. 365.   AAN Z IJ N E MAJESTEIT FREDRIK WILLEM II. KONING VAN PRUZSSEN.   MONARCH! Wiens gunst mij heeft verhoogd, Daar, waar mij fredrik's magtfpreuk. hoonde; Die mijne tranen hebt gedroogd, Wiens hand mijn hoofd met lauren kroonde; Die te edel, te grootmoedig denkt, Om mij mijn menfchenregt te ontltelen; Mij vrijheid om te fchrijven fchenkt, Niet dwingt de waarheid te verhelen: Monarch! hier leert de meufchenvrind, Hoe weldoen ons tot dank verbindt. Wanneer mijn' pen een' Koning prijst, Dan moet hij 't purper waardig wezen : Wie ook een' Dwing'Iand eer bewijst, Hij zal van mij geen lofdicht lezen. Hem, bij wien waarheid haat verwekt, Die zich regtvaardig, goed, laat noamen, Eu met dien grijns zijn euv'len dekt, Zich op zijn Godsvrucht durvt beroemen, En andars ipreekt, en anders doet, Dien haat mijn ongeveinsd gemoed. ****** ^ Des  Des grijzen Digters fpeeltuig beevt, Maar warme dank doorgloeit zijn' ad'ren; Die zo veel doorgeworfleld heeft, Die kent des (taats geheime rad'ren. Hij ziet de Pruisfen, vrij van druk, In willem's fchaduw welig bloeien; De zon van hun volmaakt geluk Reeds vrolijk aan de kimmen gloeien, ■ Hem blindt geen vorstlijk gochelfpel: Die fcherp ziet, ziet vaak al te wél. v God lof! Ik vond hier in BerlijnHet uurwerk kunftig opgewonden; Wat feedeik mcoglijk dacht te zijn, Heeft willem in de daad gevonden. Wat zijne vuist door dwang verwierf, Zal uw' grootmoedigheid bewaren; En, waar de Held op lauren fiierf, Ddar zal zijn Neef olijven gaéren: Olijven, waar het heil uit vloeit, Eu in wier lommer noestheid bloeit. 't Ge-  v ' ■ ) 't Geluk verzelle n overal! Ook in de keus van uwe knechten; De magt beftaat niet in 't getal, Maar in het hart, waar meê zij vechten. Treedt een gelievde Verst voor aan, Dan deinzen artaxerxes fcharen ; ^Die, tuk op roem, ten ftrijde gaan, Die liaan onwrikbaar in gevaren. Uw volk behoevt geen (lok noch band, Dat voor zijn' Vorst in lievde brandt. Strijd, om 't geweld te keer te gaan, Maar noit, om landen te verheren; Een titus ziet met afkeer aan Den Krijgs-God, dien tyrannen eren. Door vrede wordt een Koning groot, Wien matigheid en wijsheid fleren: Wél hem, die in des vrede's fchoot Den welvaart van zijn volk doet tieren • Wél hem, die, daar hij altijd waakt, , Uit onderdanen, Vorlten maaktl Die  Dit boek, dat voor mijne oufchuld pleit, . Zij aan uw' goedheid opgedragen! Daar Gij door waarheid wordt geleid, Zal u mijn waarheidsmiu behagen. Ik heb alleen mijn lot verteld; Kon ik, 't geen gij nog'doen zult, fchrijven, En 't geen 't vooruitzicht mij voorfpelt, Mijn boek zou PruMan's jaarboek blijven! — Gij kunt alleen vergoeden 't leed, Dat fredsik's grim mij lijden deedt. Hier mede werpt zich aan de voeten Van uwe Koninglijke Majefteil Berlin , Uw allcronderdsnigfte en I Aug. gehoorzaamde Vafall i?^7' FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK, Kcizeii. Koningl. Major. Ik  Ik vond in Berlijn nog een affchrjvt van een gedigt,dat ik in het jaar 176a,in mijne Maagdenburgfche gevangenis, fchreef, en aan zijne Majefteit, den tegenwoordigen Koning, als. toenmaligen Kroonprince, door 'den Major van baxen liet aanbieden, en dat door hein gunftig ontvangen werdt. Ik geloof, dat. hetzelve hier wél voegen zal, en dat het verdient bekend gemaakt te worden. Het werdt vervaardigd, bij gelegenheid, dat fredrik willem Maagdenburg verliet, en zijn' eerften veldtocht met den groten fredrik doen moest. De gevolgen hebben getoond, en zullen nog tonen, dat ik dezen Vorst reeds toenmaals kende, en dat voorzeide, dat de tegenwoordige waereld thands ziet en erkent. Mogt toch de goedertieren Monarch aan mijnen toenmaligen toeftand, en aan zijne toenmalige grootmoedige belovte gedenken , en mij tegenwoordig de vervulling van dezelve volkomen laten ondervinden! Zó fchreef ik voor 25 jaren van hem; Rijp,  Rijp, ed'le vrucht van vor'stlijke oud'ren! Vlieg heen! vlieg heen na fredrik's heir! ulysses reikt u zijn geweir, En pallas fchild dekt uwe fchoud'ren. Als zeus u zelf de wijze leert, Om brennus blikfem juist te zwaejen; Als willem fredrik's lesfen eert; Wie kan dan beter 't flaatsroer draejen, Dan zulk een Leerling, die de vlijt Van uwe Meesters waardig zijt? De kindfche jaren zijn vervlogen; De jonge Prins treedt in het veld: Het flrijdperk ziet een' nieuwen Held; , De dorst na roem brandt in zijne ogen. Wel aan! verlaat nu deze fchans, Waar fredrik's fchool uw' jeugd moest vormen; Beproef voor 't eerst uwe oorlogskans, ï En ga op 's vijands wallen ftormen! Deez' ftad bewaakte u dag en nacht; Befcherm haar m door uwe magt! Gij  Gij hebt niet in homeer te lezen Van hector's en achilles daên: Uw' Vaders deden, waar trajaan, Waar titus nog om wordt geprezen. Hun voorbeeld is zo groot, zo fchoon, Eat niemand groter u kan tonen Volgt gij hun, als een waardig zoon, Zo zult ge, als zij, hier ewig wonen. Voorwaar dit doel betaamt een' Vorst, Die na der Helden glorij dorst! Dat uitzicht flreelt de dapp're Brennen, Die hoop verwarmt hun heldenbloed; Zij hopen in u c^sar's moed Eu antonijn's beleid te erkennen. Des Herken atlas zware last, Dien fredrik op zich heeft genomen, Wordt nu door u ook aangetast, Om ligter aan het doel te komen. Wel aan! deel met hem 't heldenwerk, En ftel der tweedragt paal en perk! Vlieg  Vlieg heen! ft zie bellona wenken; Zij heeft den laurenkrans bereid: Befchaam den nijd door uw beleid, » Zo zal Zij u die eerkroon fchenken. Een menschlijk hart, een heldenaart, Straalt beide uit onzes willeu's ogen; Hij komt, hij ziet, hij wim, hij fpaart; Hij zal zelvs 's vljands tranen drogen. Zijn hart is voor ons groter fehat, Dan Taag of Pactolus bevat. Die uwe deugden fchatten kunnen, Zien u met tranende ogen aan; Zij wenfchen in uw' plaats te gaan, Dewijl zij hunne rust u gunnen. Maar gij alleen trekt vrolijk uit, Zoekt roem in 't heetfre der gevaren; Zo giert een adelaar na buit, Terwijl zijn oud'ren 't nest bewaren. Vlieg heen! Lesch uwen dorst na eer; Enbkeer, wel dra, met lauren weêr! Doch,  Doch, Heer! denk onder trom en vvspea Aan mij, bedrukt, verlaten man; Uw menfchenhnrt, dat voelen kan, Zal toch bij mijne fmert niet flapen. Gij ziet mijn bloed, op dit papier, Voor u in dan kb re letters gloeien (*): Ach! mogt het, onder uw' banier, Voor uwen rosm op 't flagveld vloeien! »■ Ik zink reeds, Prins! befcherm mij nu! Dan Ieevt en flervt een trenck voor u! (*) Ik had dit digtfluk met mijn bloed gefchreven. God lof! Ik wrd in het jaar 1763 gered. Ik leef nu is vrijheid, en heb dit boek in Êerlin gelchreven, en laten drukken. VOOR*  VOORBER.IGT VAN DEN S C H R IJ V E R. De bijna qngeloovlijke aftrek, die mijne Le> yensgefchkdenis in geheel Duitschland , vooral in de Oostenrijkfche en Pruisfifche Staten, gehad heeft, is het zekerde bewijs van de goedkeuring , welke zij heeft verworven : en ik zou geheel zonder gevoel moeten zijn , indien niet reine dank mijne gehele eergierigheid opwekte , om dat te verdienen, wat mij van alle kanten , van regtfehapene mannen, tot bevrediging mijner ziele gefchreven wordt. Zelvs daar, waar de zucht om te berispen, in openbare beoordélingen, de beste Schrivten hekelt, bleef ik tot dus verre wezenlijk verfchoond en betreurd, dewijl misfehien het getrouw verhaal van  VOORBER, van den SCHRIJVER, xcix van mijn zonderling lot, of medelijden, of achting en bewondering veroirzaakte. Menig een heeft misfchien dit boek onder de Romans geteld, waar in verdichte voorvallen verhaald worden, die noit gefchiedden ; of die zulk een' held fchilderen, wiens gefchiedenis uit de lotgevallen véi onderfcheidene menfchen zamengeraapt is, om ten minflen met enige waarfchijnlijkheid te liegen, en hun te behagen , die gaarne avonduren of vertelzeltjens tot tijdverdrijf lezen. Maar aan de waarheid van mijn verhaal behoevt geen waereldkenner, geen verftandig mensch te twijfelen , zo dra men overtuigend ziet, dat mijn boek in de daad in Weenen en Berliu met goedkeuring en privilegie gedrukt en verkocht is. Een fterker bewijs van geloofwaardigheid kan wel geen boek verwachten noch aanwijzen, welks inhoud daadzaken bevat, die beide Hoven onfeilbaar in den grond weten moeten, dan dit, dat men mij zelvs vergunt te fchrijven, dat ik nergens geregtigheid heb gevonden , en aan beide Hoven mishan******* 2 deld  \ c VOORBERIGT ' deld ben. Het ftrekt tot eer voor beide de aldaar thands regerende Monarchen , dat zij den verdrukten vrijheid geven, om dergelijke Schrivten openlijk bekend te maken; maar het ftrekt ook tot bevrediging -voor mij, dat ik de bron zo wel als den zamenhang van mijn zeer zonderling* lot , zo vrij als openhartig , voordragen durve. Zelvs mannen, die mij drukten, of arm en nutteloos voor den Staat maakten; mannen, die nog werkelijk in ere • posten leven, dorst ik noemen en hun character fchetfen. Niemand van hun heeft zich noch over mij beklaagd; niemand heeft nadere bewijzen gevorderd. Men mag het dus voor zeker houden, dat ik alle deze legale bewijzen in handen heb; anders had ik dergelijke in het oog lopende fchilderijën niet gewaagd, dewijl ik nog in beide Staten gegoed ben; in beide mijne kinderen verdeeld heb, die met achting en onderfcheidende eer, even als te voren hun vader, aangenomen zijn; dewijl ik eindelijk in beide nog zeker loon en weldaden te wachten heb.  VAN DEN SCHRIJVER. Cl joseph en fredrik willem weten verdienden te fchatten, en openbare leugenaars of vermctene lasteraars te tuchtigen. Eer en voldoening genoeg voor mij, wanneer, zo wel in Weenen als in Berlin, mijn boek gelezen, in den grond voor waarheid gehouden , en met ijver en bijval opgenomen wordt! Men zal zich verwonderen, dat ik nog een derde deel onder den titul van Levensgefchiedenis uitgeve 5 en misfehien vermoeden, dat dit uit baatzucht gefchiede. Maar ik kan mij met de volgende redenen verdedigen. 1. Ene grote Princes in Berlin, aan wie ik het lot van den Lieutenant von schell verhalen moest, die mij zo wonderbaar uit de gevangenis van Glatz verloste, vondt hetzelve zo gewigtig, dat zij mij de openbare bekendmaking daar van 'opdiocg (a). Haar wil is mij een (a~) In het bijzonder Vooibcrigt voor het Leven van schei i-, ftaat: „ Een groot lieer in Berlin, wien ik de v Iotgevallm van scheel verhalen moest, beval mij enz." Is dit ene vergisfing van o::;:en Schrijver'! of werdt hij mis- , fchien  eiv VOORBERIGT dige Sctjrivleh' enigszins mogt beledigd hebben. Deze, hier en daar bijtende fatyre, die in den toon van rabener gefchreven is, zal van lieden van vernuft voorzeker met genoegen gelezen worden. Maar in tegendeel zullen ook velen, die de twee eerde Delen bewonderden en hoog achtten , met dit ftuk minder te vrede zijn, en vooral zullen de klooster-bibliotheken hetzelve bezwaarlijk inkopen. Dóch het is nu éénmaal in de waereld: en, daar ik het niet in mijne studeerkamer met diepzinnig nadenken, maar op mijne rcize, bij ftukken en brokken, in verfchillende luimen, vluchtig, cn zo als het in de pen vloeide, ter neder gefchreven; en ook, om mijne hei lovte te vervullen, met allen fpoed ter drukpersfb gegeven heb ; zo verwacht ik toegevendheid en onderfteuning van allen , die mijne omstandigheid kennen , op dat ik éindelijk die rust geniete, die mijn grijze kop nodig heeft, en welke re erlangen of te genieten mijne fchrijfzücht mij tot dus verre niet heeft toegelaten. Ik zal vermoedelijk wel dra of i-og  VAN DEN SCHRIJVER. cv nog luider roepen, dan immer te voren; of men zal van hem volitrekt niets meer lezen noch horen , die door ftormen de haven bereikte , die het doel van een eerlijk man en echt Wijsgeer werkelijk trof , maar die ook redenen vondt, om, het zij dan dankende of zuchtende, te zwijgen. Gefchreven te Koningsbergen . in Pruis/en, 1787.  INHOUD. Vervolg op de Leyensgefchiedenis van fredrik, vrijheer van der trenck, en nadere opheldering -van dezelve. Bladz. 1 Leyensgefchiedenis van frans , vrijheer van der trenck. . . i27 Leyensgefchiedenis van alexander van schell. . ... 205 Bede om vergiffenis aan , en eerlijkverklaring van die genen , allen zo wel als énen , en énen zo wel als allen , welken ik in mijne Schrivten hier of daar mogt beledigd hebben. . 230 Andwoord op de Aanmerkingen van de Heren archenholz en büsching. 331 Nafchrivt. . . . 352 Affcheid van Berlin. . ; 353 VER-  VERVOLG OP DE LEVENSGESCHIEDENIS, EN NADERE OPHELDERING VAN DEZELVE,   VERVOLG OP DE LEVENSGESCHIEDENIS, EN NADERE OPHELDERING VAN DEZELVE. Ik befloot het twede Deel mijner Levensgefchiedenis met mijne voorgel omene reize na Berlin, waar toe mij de grootmoedige fredrik willem op mijn verzoek zijn' kabinets-pas na Weenen zondt. Ik was terftond bereid, om deze reize vrolijk te ondernemen; maar mijn altijd weêrbarftig noodlot wierp mij op een ziek. bed, zoo dat ik zelvs weinig hoop had, om mijn Vaderland weder te zien, en ene epoque te belev 'n, waar aan ik 20 jaren lang met alle mogelijke voorzichtigheid en moejte gearbeid had. Bijna was ik met den groten fredrik. te gelijk begraven geworden,wanneer ik noch het twede Deel zoude hebhen kunnen voleindigen, noch dit derde fchrijven, en wanneer ik dierhalven die zegepraal niet zou hebben behaald, welke ik thands zoo roemruchtig beleevd heb. Na het doorftaan van een aantal hindernisfen moest ik eerst ene reize na Hungarijen ondernemen, die mij in de daad verkwikte, en ene der aangenaamften van mijn gantfche leven was. III. DEEL. A * Ik  4 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Ik fmaakte overal,en voornamelijk te Offen en Pest, een waar zielsgenoegen, dat alleen maar de eerlijke man, die niets als de goedkeuring van brave en verlichte menfchen poogt te verdienen , in al deszelvs gewigt gevoelen kan. Ik vond namelijk bij deze in de daad eerwaardige natie zoo vele tekenen van opregte vreugde over mijne zegepraal, en zoo veel vertrouwlijkheid voor mij, dat ik gene woorden kan vinden, om aan haar het gevoel mijner ziele in de warmfte wenfchen voor hare welvaart uit te drukken; en dat ik tot aan mijn' laatften ademtogt mijn kroost zal infcherpert,zich de ach* ting van dit volk waardig te maken. Overal, waar ik kwam, of mij maar even zien liet, volgde het volk mij met een zoort van lievde en bewondering na, welke gewoonlijk maar aan zulke mannen wedervaart, die onder de waardige vaders des vaderlands gerekend worden. Ik had deze vreugde, die ik voorzeker in ewigheid niet vergeten zal, vermoedelijk te danken aan het groot gerucht, dat de gewelddadige ontroving mijner grote goederen in Sclavoniën gemaakt hadt; misfchien ook voor een gedeelte aan de vaderlandfche verdiensten van mijn' neef, die op den Speelberg in zijn ongeluk verfmacht was; maar voornamelijk aan mijne Schrivten, die nu reeds overal bekend geworden waren. Dezelvde' eer wedervoer mij bij het grootfie gedeelte der Magnaten,en ook in de armde, waar men mij overal met betuigingen van vriendfchap en vertrouwen overftroomde. Deze zijn de gevolgen van brave daden, en tevens de zichtbare bewijzen van een edel gevoel bij een volk, dat deugd en ftandvastigheid weet te waarderen. L[eb ik dan gene redenen? om hier op trotsch te zijn, - ■ en  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. -$ en daar voor mijne dankbaarheid openlijk te betuigen? Heb ik gene redenen om tevens mijne kinderen aan hun aan te bevelen, die misfchien nog, wanneer mij het graf reeds omvatten zal, over hunne regten en over de goederen , die mij in Hungarijen ontroovd zijn, zonder vrees voor hoger' magc, een' billijke uitfpraak doen zullen? Wat mij zeiven betreft, ik ben volkomen voldaan en genoeg beloond, wanneer ik maar als een martelaar van mijne onverfchrokkene waarheidslievde, die ik in alle gevallen betoond heb, betreurd mag worden. In Hungarijen zal voorzeker niemand zeggen; „ trenck ,, is regtvaardig behandeld;" behalven zij alleen,wier perfoonlijk eigenbelang 'er bij lijden zou, wanneer mij éénmaal regt wedervoer, het welk ik echter om zeer gegronde redenen vrees dat noit gefchieden zal. Alles is reeds verjaard; oude refolutien van het Hof kluisteren de rigteflijke uitfpraak van brave mannen; en de bezitters van mijne fchone goederen zijn te magtig, te nauw verbonden met mijne vijanden , die in groot credit bij het Hof zijn, dan dat ik het minfte voorde» lige uitzicht voor het toekomende zou hebben, of immer nieuwe pogingen aan zou wenden. Ik wenschte. God weet het! met een zuiver patriotsch hart, dat alle familien, die door de goederen van trenck rijk zijn geworden, den Staat even zoo vele diensten mogten kunnen bewijzen, en dadelijk bewezen, als de arm gemaakte en uit Hungarijen verdrevene familie van trenck bewezen heeft, of nog zou hebben kunnen en willen bewijzen, wanneer men hare waarde, hare oogmerken, haren goeden wil nog ter regter tijd gekend hadti En, daar ik naar alle waarichijnlijkheid hun, die mij in dit Land hoogachtten, in.deze waeredi A 3 niet  <5 LEVENSGESCHIEDENIS VAN niet zal wederzien, zoo neem ik met dit blad tevens een aandoenlijk affcheid van hun; en ik zal op zulke ene wijze mijnen laatften dag pogen te bereiken, dat ik de beste nagedachtenis verdiene bij een' volk, welks asch ik gaarne met de mijne vermengd zou hebben. God bevordere hunnen welftand , zegene alle ware vrienden van hun vaderland , en behoede alle brave Hungaren voor zulke lotgevallen, die ik beleven en weêrloos en zuchtend lijden moest! Het volgende is mij ondertusfchen zeer merkwaardig voorgekomen. De Croaten worden tot dus verre Dn* der de wilde en onbefchaavde volken geteld; in Weenen in tegendeel fpreekt men overal van verlichting en verbeterde fchool-inrigting: en evenwel kan ik mijn' •Lezer op mijn woord van ere verzekeren, dat ik in Croatiën alldén meer intekenaars op mijne Schrivten gekregen heb, dan in het geleerde Weenen; en in Hungarijen veel meer, dan in alle de Oostenrijkfche ervlanden te zamengenomen. Du leert ons zichtbaar en beOisfend, werwaarts zich thands de ware Verlichting wendt! Zij verfchijnt ook zeker in meerder' glans bij een volk, dat genegen is, om zich te laten onderrigten, dan aldaar, waar men nog dom genoeg is, om zijn' biegtvader te vragen, of men wel Schrivten, die tot verlichting ftrekken,lezen mag. Het laatfte heb ik in Weenen het meest bemerkt, waar vele intekenaars de eerfte delen wederom bragten, en hun geld te rug vorderden, om dat een monnik hun gezegd hadt, dat zij ten hoogden gevaarlijk om te lezen waren. Velen, en zelvs Hofra■den, hebben ze voor enige weinige kreutzers aan boekhand laars laten verkopen, of aan hunne zielzorgers overgegeven, om ze te verbranden. De Hungaren in te»  FKEORIÜ, VRIJHEER VAN DER TRENCK. >? tegendeel hebben ze gretig gelezen, en mij voor mijn leerzaam onderrigt, voor de ontdekking van ene me. nigte vooroordelen, hartelijk bedankt. Mijne Levens. gefchiedenis zelve werdt in Weenen zeer onverfchillig gelezen, en onder de hersfenfchimmige Romans geteld. Maar nergens anders, als bij Hungaren, vond ik echte vriendfchap, wdir medelijden, en dadelijken bijftand. Indien een Engehchman in London hetzelvde gefchreven hadt, het zou niet bij lezen en wenfchen gebleven zijn. De Staat zelf zou 'er zijne opmerkzaamheid op gevestigd , hem beloond, en zijn verlies vergoed hebben; en Lords en Ladijs zouden in hunne testamenten voor zijn' rust en onafhanghjkheid, die hij door zich zeiven verdiend hadt, zorg gedragen hebben. Wij goede Duirfche Schrijvers moeten nog met veroordelingen en berispingen ftrijden, wanneer wij waarheden fchrijven, en de ongeregtigheden aan den dag brengen willen. En, wanneer het boek opgang maakt, dan ftelen nog daarenboven dievachtige en lage nadrukkers den eerlijken man af, wat hem toekomt. Ieder één is met den minften prijs gediend, en, daar dergelijke gepriviligeerde fchurken, aan hunne nadrukken5 geen* moejte hebben, en gene copijgelden behoeven te betalen, zoo trekken zij alleen den winst van geroovde goederen, en verfchijnen nogthans in dezelvde gezelfchappen met eerlijke lieden, en kopen zelvs wel brieven en diplomata van adeldom, voor het geld, dat zij op ene zoo lage en fchandelijke wijze verworven hebben. ... En daar, waar men een' man, die om zijn' hongerige maag te vullen een brood geftolen heeft, als een' dief ftraft,daar ziet de Juftitie het met een' onverfchilligen lach aan, dat men de wetenfchapA 4 Pen  * LEVENSGESCHIEDENIS VAT» pen met grove ambachten gelijk Helt, hare waarde, haren invloed op de wezenlijke vermogens van den Staat miskent, en bij gevolg dezelven liever onderdrukt, dan bevordert. Nuttige Schrijvers arm maken, hun niet befchermen, hunne vlijt noch door achting noch door beloning opwekken, en de vruchten van hunnen arbeid ongeftraft aan roovzuchtige nadrukkers overlaten. ... dat heet, in den eigenlijken zin, grove onwetendheid, gebrek aan Staatskennis, of onverfchilligheid in de wezenlijkfte hoofdstukken van enen gezonden Staats-catechismus. , Gebrek aan Leraars veroirzaakt gebrek aan gelegenheid, om het verstand te verlichten. Wanneer werkzame talenten te weinig ondersteuning vinden, dan verwijdert men grote vernuften, waar van men een aanzienlijk nut hadt kunnen trekken, en die, wanneer zij •zien, dat de wetenfchappen weinig achting verwerven , of zich aan stormende driften overgeven , en geheel werkeloos worden, of alleen maar werktuiglijk voor hunne nooddruft werken. Onbeloonde vlijt baart onverfchilligheid, en daar, waar het geleerde vak ledig ftaat, worden de hoofden en de boekerijen met niets anders, als met Theologifche twistfchrivten aangevuld : Wie wint hier bij ? . . . Rome. En, wie verliest 'er bij? ... . De Staat, die daar door gebrek krijgt aan nuttige mannen, en die door zijne mortieren en oorlogskunst wel verwoesten en veroveren kan, maar niet behouden, en geen nut dichten. Grondige en beoefenende geleerden geven doorzichtige Leraars aan de kweekfcholen. Zij fchrijven weinig , maar, wat zij voortbrengen, is aangenaam, en nicht nut. Doch , moeten zij om het dageiijksch brood  FREDRIK, VRIJHEER. VAN DER TRENCK» ■ 9 brood fchrijven , dan ontzinkt hun de moed, dan fchrijven zij ilecht, om dat zij veel fchrijven, op dat zij des te meer vellen mogen kunnen verkopen. Hier in is juist de oirzaak te vinden, waarom de waereld met zoo vele boeken en pamphlets overftroomd wordt; waarom kortzichtige lezers zoo moejlijk ene goede keuze kunnen doen; waarom de grote Heren volftrekt niets, of met afkeer, lezen; en waarom fchrivten, die in de daad goed zijn, aan den Schrijver zoo weinig voordeel aanbrengen, als aan den Staat, welke derzelver waarde niet weet te gebruiken. Men vergeve mij dezen uitflap, en vergunne mij hier nog dit aan te merken, dat de algemene beoordelingen, of de zoogenaamde Critici de eerstbeginnenden ter neder flaan, maar ware geleerden alléén maar bij hun benadelen, die zeiven niet in ftaat zijn, om wèl te oordelen. Ondertusfchen wint de Recenfent, zoo wel als de drukker dezer ftekelachtige Schrivten, altijd ten minden zoo veel, als de goede Schrijver , dewijl hij, die gellert's Schrivten koopt, ook gaarne eens lezen wil, in hoe verre de boosheid der menfchen goede werken kan lasteren, of ook door nieuwsgierigheid gedreven wordt, om de vlekken van zulke zonnen eens zonder verrekijker te zien. Hij meent ze ook werkelijk,daar te zien, waar een arglistig he. melbefchouwer dezelve zegt te hebben waargenomen. •De muggenzifters, die op een comma zien, en fyllaben tellen, zijn allerbelachlijkst in de ogen van hun, die alléén maar gedachten en gronddelüngen fchrijven wilden. Ondertusfchen moet ook dit zoort van infecCen onderhoud zoeken; en uit den drek van een ml* A 5 tjen  LEVENSGESCHIEDENIS VAN tjen worden rupzen uitgebroed, die bloesfems en vruchten afvreten. Maar hoe zou het gaan, wanneer daarom de baatzuchtige hovenier den boom zeiven verwaarloosde , en hier door zijne evvige onvruchtbaarheid veroirzaakte ! Nog erger, wanneer de domkop hem geheel uitroejde, en een' doornstruik in zijn' plaats plantte ! Na deze aanmerking, die men misfchien fterk noemen zal , maar die aan ieder belangeloos Schrijver, wien men beledigd heeft, geoorlofdis, keer ik weder tot den zamenhang van mijn verhaal. Ik reisde den 5den Januarij van Weenen af, en kwam te Praag. Hier ondervond ik bijna hetzelvde, dat mij in Hungarijen wedervoer. Men hadt mijne Schrivten bijna overal gelezen: de Burger was begerig om mij te zien, en bewees mij medelijden en lievde; en de Groten des Lands overlaadden mij met bewijzen van achting, beleefdheden , en vriendfchapsbetuigingen. Ook de fchone fexe aldaar dank ik openlijk, en met den zuiverden eerbied, voor de hoogachting, waar mede zij mij verëerde. Dit zoort van edel gevoel voor een' grijzaart, die nu helaas! alleen maar in de gedaante van een' leraar kan optreden, doet hare aandoenlijke zielen eer aan; en ik wen.-ch den jongeling, die ene gevoelige ziel bezit, die ene /oo wetkdadige lievde, en het genot der fchone en bekoorlijke waereld verdient, van harte geluk, wanneer hij zulke veroveringen weet te maken, en te behouden, en door zijne tederheid zulke beminlijke voorwerpen bedendig aan zich verbinden kan, door welker lievderijke verkering en gelouterd vernuft zijne zinnelijke genoegens bevorderd,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK, ï£ derd, en tevens zijn verftand befchaavd, zijne zeden gevormd, zijne deugden en zijne perfoonlijke eigenfehappen gebeeld kunnen worden. Welgelukzalig de ■man, die in zulke handen geraakt! Zedert ik Praag heb leren kennen, zou ik in Maat zijn, on> mij ene woonplaats te kiezen. Maar mijn noodlot verwijdert tnij van ene ftad, waar ik misfchien balfem voor mijne oude wonden in de menfchelijke zamenleving gevonden zou hebben; en waar ik de laatfte uren van mijn leven noff zou hebben kunnen doorbrengen m een gezelfchap , waar in men, door de ondervinding van zulke grijzaarts , die reeds alle zinnelijke vreugde lelie, ren afgeltorven te zijn , nog ene aangename hoop krijgt, dat men in de voordelen van het gezellig leven nog delen zal. Deze is de nieuwe fchets, welke ik vol dankbaarheid van het tegenwoordig Praag geve , waar ik ook, in het vak der Wetenfchappen, en der Staatkunde , zulke mannen, zulke vaderen des vaderlands gevonden heb, die ik in Praag niet gezocht zou hebben. Ik vond hun in de daad; ik verere hun; en ik wensch den Monarch geluk, bijaldien hij overal dof vindt om. zoo goed te kiezen, bijaldien hij zulke medearbeiders weet te krijgen, te beloonen, en te fchatten. Nu zettede ik, weemoedig na Praag terug ziende, mijne reize na Berlin voort,na dat ik mijn'zoon, enen veelbelovenden jongeling, die als Lieutenant bij het twede regiment Carablniers met ere en goedkeuring dient, omhelsd had. Hij zag zijnen grijzen vader, benevens zijne beide broeders, die voor den Pruisüïchen dienst bedemd waren, afreizen. Hij  tl LEVENSGESCHIEDENIS VAN Hij gevoelde deze fcheiding in derzelver volle zwaarte. Ik erinnerde hem aan zijn' plicht jegens den Staat, welken hij dient; maar tevens ook aan het fchrikkelijk lot van mij en van onzen neef in Oostenrijk, en aan de bezitters der Hungaarfche goederen, die ons regtmatig toebehoren. Hij beevde te rug; en de aandoeningen , die in het oog van zijnen vader leesbaar waren, deden zijne ziele huiveren. . . Tranen bevochtigden zijne wangen. . . Het jeugdig bloed verhefte zich, ftroomde driftig door de aderen,fchoot ten neuze uit. ... en zijne met onituimigheid voortbrekende woorden waren. . . . „ Vader! bij God! Ik zal in alle gevallen to3, nen, dat ik onzen naam waardig ben. . . „ Wie u beledigt, zijn bloed zal door deze „ vuist vergoten worden! . .'» Verrukkend fchouwfpel! Zoetffe wellust voor een gevoelig vaderhart, die in zijnen zoon tevens enen vriend omarmt! ... Zijne broeders weenden. ... Ik' weende mede: en hier had ik gelegenheid om aan mijne kinderen grondstellingen in te prenten,die voorzeker een ewig rigtfnoer van hunne daden blijven zullen, . . Ik erinner hun hier mede nog aan hunne hei» lige verbindtenis, wanneer zij eens deze mijne Le« • vensgefchiedenis lezen, en ik reeds in het graf zwijge. Elk Monarch, wiens dienst zij kiezen zullen, kan op' trouw, ijver voor den dienst, en werkzame talenten zekeren ftaat maken, Maar ene edele eergierigheid! is de drijvveêr van hunne daden; bij gevolg aal,.geen van hun dulden, dat hij verachtelijk of onbillijk .behandeld worde.  IX. JT. ran ^Xturs itr. *t <2tl. '"^""-fV • Vader 1 —lis zal in alle gevallen ionen, tlat ik onzen naam -waarlig ben ...'—= Zijne broeders veendea. hl . 12 .   fredrik , vrijheer van der trenck. 13 wordt. En het is alleen op deze wijze, dat zij mijne oogmerken, en mijne wenfchen voor hun geluk vervullen kunnen. Op de reize na Dresden werdt mijn wagen des nachts van een' berg bij Peterswalde na beneden geworpen, zoo dat de fpannagel los liet, en de raderen bovenwaarts kwamen te ftaan. Bijna had ik den hals gebroken, en Berlin niet gezien. . . Mijn zoon werdt aan den arm gekwetst. In Berlin kwam 'er de roos bij, en dit toeval was de oirzaak, dat ik hem eerst vier weken na mijn aankomst aan den Monarch voorftellen kon. Nauwlijks was ik in Berlin aangekomen , of ik werd door den beroemden Staatsman en Minister, den Graaf von hertzberg , wiens goedkeuring en achting ik reeds lang te voren door ene perfoonlijke omgang verworven had, met alle mogelijke goedheid ontvangen. Wie dezen man, die om zijne innerlijke waarde, en zonder opzicht op zijne tituls, allereerwaardigst is, zoo goed kent als ik, die wenscht den Staat geluk, welke hem weet te fchatten en te gebruiken. Zijn doorzicht in de ware belangens van den Staat is onbepaald; zijne befchouwende zoo wel als beoefenende geleerdheid, zijne taalkennis,en zijne bedrevenheid in alle zoorten van verhevene wetenfc-happen zijn verwonderings waardig. 1 In zijne mondelijke voordellen heerscht de zuiverde welfprekendheid; in de voortbrengzelen van zijn' veder oirfprongelijkheid; in zijn gantfche character edelheid; en in zijn hart het fijnfte gevoel. Zijn ijver voor het vaderland grenst aan geestvervoering; zijne lievde voor den Monarch is op gene vooroordelen gegrond; zijne arbeidzaamheid onvermoejd; zijne standvastigheid mannelijk; zijneomgang in  14 -LEVENSGESCHIEDENIS VAN in het gezellig leven minzaam , en van allen hooffchen trots ontbloot. Ook in het oeconomisch vak is hij buiten twijfer de eerste kenner, en 'er is niemand in alle de Pruisfifche Staten, die zich beter op de huishoudkunde in de Steden en op het land verltaat dan hij. Als Voorzitter bij de beroemde Berlinfche Academie der Wetenfchappen fpreekt hij even zoo leerzaam , als met zijne vrienden zonder achterhoudendheid; en met den landman even zoo neurig, als met den hulpelozen troostrijk. Op zijn. woord kan zich zelvs de vijand van zijnvaderland verlaten. De duurzaamheid van het vermogen van Piuitfen is het doelwit van alle zijne wenfchen: maar voor ene Machiavelistifche Staatkunde is zijn echt Duhsch hart onvatbaar. Arglistige tegenstanders weet hij te ontwijken, dreigenden met fierheid te bejegenen, en zamen trek kende onweders door wijsheid en voorzichtigheid wederom te verdelen. Zijsie zware ambtsplichten vervult hij allen zelf: zijne grootheid zoekt hij niet in prachtige gastmalen, noch in ene fchitterende equipage te tonen: hij verrijkt den Staat overal waar hij kan, en is gaarne een arm medeburger van deuzelven, wanneer hij het gehele lig. haam maar gelukkig ziet. Zijn landgoed Brielz bij Berlin is geen Cbantelouppe, maar een voorbeeld voor patriotten, die de Landbouwkunde leren willen. Hier geniet hij alle woensdagen drie uren van uitfpanning, die hem van zijnen (hengen arbeid overblijven. Den Monarch kost bij jaarlijks maar 5000 rijksdalers voor zoo vele gewigtige diensten. Hij leevt bij gevolg oeconomisch, maar echter overeenkomstig zijn' itaat, terwijl hij dan alleen pracht vertoont, wanneer de eer van zijn' Mjnarch, en de welvoeglijkheid het vor»  FREDRIK) VRIJHEER VAN DER TRENCK. 1$ vorderen. En hier toe helpt hem zijn eigen vermogen, dat hij aan ziirie vlijt te danken heeft; en niet de algemene Schatkist, welke anders de Mini-ters daar toe plegen aan te fpreketi. Hij leevt bij gevolg in ene aanhoudende inspanning zijner arbeidzaamheid, en weinigen zullen zijne levenswijze benijdenswaardig vinden, ook zal hij niet rijk derven. Zoodanig is eigenlijk een der merkwaardigste mannen in de gefchiedenis van Pruisfen , wien ik hier zonder vleierij gefchetst heb; de man, die onder het ftepter van fredrik dkn groten zoo veel gebruikt werdt; die zoo veel tot zijne grootheid bijdroeg;zoo veel invloed in de Kabinetten van Europa wist te verkrijgen; zoo zeer de opmerkzaamheid der denkende waereld op zich gevestigd heeft; en die alleen de ere genoot, om bij zijnen Itervenden Koning een getuige zijner laatste daden en gewaarwordingen te zijn maar de man tevens, die van dezen zelvden Kpitiag alle mogelijke gunst en achting, maar noit het geringste gefchenk ontvangen noch afgebedel 1 hééft Zoodanig is de man, wiens perfoonlijke verkering ik twee maanden lang in Aken en Spa dagelijks alléén mogt genieten ; wiens goedkeuring ik mij ver viert'; wiens welvaart mijne ziele wenscht, en wiens gedicntenis altijd heilig voor mij zal zijn, en eerbied bij mij wekken. (*?) von hertzberg woonde in de laatfte weken van het leven van den Koning tot zijn gezelfchap op Sans-Souci, en bleef aldaar tot zijnen dood. Zie a. f. busching over het Karakter van frederik den tweeden, in het Aanhangzel, bladz. 325; en zimmermann, let over erederik den cajoten , Wadz. 110, 112.  16 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ken. Hij geniete in zijn Vaderland ene volkomene beloning;nimmer knage de nijd aan zijne verdiensten, of ontmste zijn grijs hoofd ; en vrede volge hem, wanneer hij eens eindelijk redenen meent te hebben, om voor zich zeiven te gaan leven, en met roem een' last af te leggen, die bezwaarlijk door enen Opvolger op die wijze zal worden opgenomen, gedragen, en' ligt gemaakt, als hertzberg dit alles deedt! In zijn huis wedervoer mij alle mogelijke achting en eer. Bij gastmalen, die ik bijwoonde, was ik in het gezelfchap der geleerdfte 'mannen van de Academie, waar ik hun allen leerde kenne, die in de Pruisfifche Staten de wetenfchappen tot nut van het algemeen beoefenen, en aan hunne beftemming eer aandoen (b)'. en niets ftreelt mijne eigenlievde aangenamer, dan dit, dat zulke mannen mij hunne vriendfchap waardig keurden. Enige dagen na mijne aankomst werd ik op een' Courdag door den Overften Kamerheer , den Vorst sacken, aan den Monarch voorgemeld , dewijl het in Berlin het gebruik niet is, dat een vreemde door den Minister van het Hof, dat hij dient, geprafenteerd wordt. Ik verfcheen dus in Keizerlijke uniform, als een geboren Pruisfifche vafal, bi] het Hof. De Monarch ontving mij met zichtbare bewijzen van zijne gunst, en alle ogen waren op mij geüagen. Ieder,zonder uitzondering, gaf mij de hand, en noemde mij welkom in mijn vaderland; en dit toneel was even (b) zimmermann fchrijvt van hem; „ De Heer Staatsdie„ riaar van herzberg onthaalde mij zeer liefderijk , en mij „ dacht aan zijne tafel, dat ik in het oude Atheenen was:". Ut OVCr ï&EDERIK DEN GKQOTEN, blïdz. I79.  fredrik, vrijheer van der trenck. i1/ even zoo aandoenlijk voor mij, als merkwaardig voor de buitenlandfche Ministers , die met verwondering vroegen, wie toth wel de Oostenrijkfche Officier wezen mogt, dien men in Berlin zoo lievderijk, en met soo vele bewijzen van vreugde ontving. De goede Monarch zelf betoonde 'er een edel welgevallen aan, dat hij mij met gelukwenfchingen omringd zag. Onder anderen tradt ook de eerwaardige G eneraal-Lieutenant van de Cavallerij, en Chef van de Gens d'armes, de Heer von prittwitz , na mij toe, omhelsde mij, en zeide hard op; „ Deze is de man , die, om zich zeiven te „ redden, mij ongelukkig hadt kunnen ma„ ken, en het evenwel niet gedaan heeft.'" Ontroerd over deze' openlijke verklaring, vroeg ik öm de oplosfing van dit raadzel, en kreeg tot andwoord ; „ Ik heb u, mijn lieve trenck! op het oh„ gelukkig transport van Danzig na Maag„ denburg, in het jaar \t?si\ "Is Lieutenarit „ moeten begeleiden. Onder weg liet ik mijn ,, commando te rug, en reed met ü, tegen „ mijn' order aan, geheel alléén in een'open' „ wagen. Ik gaf u zelvs gelegenheid om te „ ontvluchten: Gij hadt het ook in de daad ,* kunnen doen, maar deedt het niet. In hét „ vervolg heb ik eerst het gevaar gezien, fi waar in ik was , bij aldien gij minder' ,, grootmoedig gedacht hadt. Maar voorze,, ker was ik ongelukkig geworden, wanneer III. deel, B „ den  18 levensgeschiedenis van „ den Koning zulk een' Arreftant, wien hij ,, voor zoo gevaarlijk en zoo ftrafwaardïg „ hieldt , door mijne nalatigheid ontfnapt „ ware. Ik dank u dierhalven nu hier open„ lijk, dat gij mij toen verfchoond hebt, en ,, ben daar voor uw verplichte vriend." Mijne Lezers behoeven alleen maar aan het eerde , Deel dezer Gefchiedenis te rug te denken, zoo zullen zij in het verhaal van m^jne arreftering te Danzig van dit voorval melding vinden (c). Maar ik wist, toen ik dat fchreef, nog niet, dat de grootmoedige man, welke mij toenmaals Zoo genegen was, de tegenwoordige Generaal von prittwitz was: doch, dat hij zelf, toen hij zich dit voorval erinnerde, 'er openlijk van fprak, doet hem zeer veel eer aan. Of nu mijn toenmalig gedrag, in ene zoo wanhopige omfhndig. heid , in de daad uit grootmoedigheid oirfprongelijk was, dit zullen zij allen in twijfel trekken, die niet weten, dat ik ook uit den kerker had kunnen ontvluchten, wanneer ik hun had willen bedriegen, die op mijne braafheid vertrouwden. Toen ik in Glaz als een Staatsgevangen gearrefteerd was, liet men mij« zelys op de jagt gaan (d)', een vriend lag in mijne Mede in bed,, en ik kwam als een eerlijk man te rug. In Maagdenburg kent men in dergelijke gevallen mijn, characler buiten tegenspraak. Ik heb overal proeven gegeven, dat ik mijn' welvaart niet op het ongeluk van anderen gronden wilde. Of echter toenmaals, toen ik (t) Bladz. 259. (d) Zie I Deel, bladz. 81.  IRJErRIR, vrijheer van der trenck. *9 ik van Daizig vervoerd werd, juist alleen grootmoedigheid in mij werkte, hier aan twijfel ik zeil'. De vertrouwelijke wijze, op welke men mij behandelde, flelde mij gerust. Mijn goed geweten maakte, dat ik te Maagdenburg gene ketenen verwachtte. . . En, in één woord, mijn noodlot wilde het zoo, dat ik tien jaren lang in den kerker gemarteld zou worden. Had ik dit vooruit gezien, of zelvs maar kunnen ver» moeden, dan was ik misfehien ontvlucht, en dan was mogelijk de toenmalige Lieutenant von pkittwitz daarom gecasfeerd geworden, om dat hij mij zonder commando transporteerde , en dus fchuld aan mijne vlucht hadt («). In alle voorvallen van mijn leven had ik voorzeker "; al- (*J Het zal den Lezer niet onaangenaam zijn, dat wij hier herhalen, het geen onze Schrijver te voren (I Deel , bladz. 259, 260) aangaande dit geval gezegd, heeft, waar uit wij zijne toenmalige denkwijze kunnen opmaken, en deze plaats beter verlraan; „ Dewijl ik mij zoo goed behandeld, en „ zoo achteloos geëscorteerd zag, verbeeldde ik mij, dat „ mijn arrest en tranfport niet anders als een gochelfpel was. „ Ik maakte mij zeiven wijs, dat, daar het tranfport regt op „ Berlin aan ging, de Koning mij fpreken wilde, dewijl ik hem toenmaals zeer veel had kunnen zeggen van het plan ,, van den zevenjarigen oorlog, die toen reeds gezaaid was, ,, daar ik het gantfche geheim door de correspondentie van ,, den Graaf eestuschef van zeer nabij wist; want, dat ik ,, deze correspondentie hield, was in Berün beter bekend „ dan in Weenen. Ik kon daarom niet geloven, dat ik iii '„ Berlin ongelukkig zou zijn, en ik bleef in deze dwalende „ en onbekookte begrippen, even als of ik met blindhdd geflagen was." B s  2© LEVENSGESCHIEDENIS VAN altijd mijn befluit zeer fcbidijk bij mij, ja zomtijds ging dit tot ligt vaardigheid toe in grote gevaren. Op deze reize alléén fluiraerde ik gantsch onverfchillig , en liet mijt, als een onnozel en verzaagd lam , na dc flagtbank lei Jen. Zoo is de beftemming van den m'ensch dermate ingewikkeld, dat dezelve aan hem, die deze knopen oplosfen wil, altijd onbegrijplijker in haren 'zaffienhang wordt, en zelvs ook voor den onbevooroordeelden man een ewig raadzel blijven zal! Waarom was ik juist, in het gevaarlijkst tij.iftip van mijn leven, zoo koel, zoo beliuiteloos, of zelvs wel ligtvaardig, daar ik tusfehen kerker en vrijheid bellisfen kon? Verzaagd, vreesachtig, was ik immers op andere tijden noit: maar waarom dan juist toenmaals, wanneer ik volftrekt geen gevaar, hoe groot ook, had moeten achten , om mij zeiven te helpen? De verftandigfte man zoeke na de oirzaak hier v/n ! Hij zal even zoo min in dit doolhof Van gedachten den draad ontdekken kunnen , als ik dénzelven tot dus verre vond. Waarom is menig dapper foldaatj die bij honderd gelegenheden alle gevaren braveerde, zomtijds zoo beliuiteloos geweesr, als het verwijvdfte wittebroodskind; en waarom verloor hij, in één ongunftig ogenblik, al den roem, dien bij te voren verworven hadt? Waar uit ontftaat eigenlijk die bravoure journalkre bij enen in zich zeiven dapperen man? Onze luimen weiken verfchillend naar de ver» fc.lillende gefteldhejd der zappen , die onze zenuwen in beweging brengen. . . of liever het werktuiglijk geitel van ons lighaam neigt onzen wil herwaarts of derwaarts, naar dat onze maag deze zappen wel of kwalijk gekookt heeft. Lij k de bloedrijke aan verpoppingen, dan heeft hij geen' lust om te danfen:en,zweet men  + fredrik, vrijheer van der trenck. 21 men in een dampbad, dan wil men noch denken, jioch worftelen, noch ftorm lopen. 'Deze zijn de werktuiglijke oirz-.ken. Mnnr, wat over het geheel genomen nu eigenlijk ons daar heen leide, waar toe wij fchijren b eiland te zijn, dit onderzoeke een kop, die verder ziet, dan de mijne ; en deze zoeke zijn' toevlucht bij zijn' befchermengel, of b;j de volgers van den dweepzuchtigen swedknborg, die zich met droomgebouwen, gochelarijen, en fchaduwen ook daar zelvs weten bezig te houden, waar geen üghaam te denken is, dat ene fchaduw veroirzaken kan. Purclum ! Zoo dra ik bij het Hof voorgefteld was, nam ik bet gewoon Caerimenieel in acht, en de Keizerlijke Gezant, de Vorst reüsz, bragt mij bij alle buitellen binnen«landfche Ministers, en in alle huizen in, waar men ene vifite pleegt te doen. Ik werd bij de Koninglijke Princen, bij de regerende Koningin, bij de Koringinne Weduwe, en, in één woord, in de paleizen van de gantfche Koningbjke familie met zoo veel gunst en achting ontvangen, dat ik hier voor ewig ene eerbiedige dankbaarheid gevoelen, en van die alles nimmer iets vergeten zal. Zijne Koninglijke Hoogheid Prins hekdrxk, de welbekende grote broeder van den groten fredrik, liet mij tot ene private audiëntie roepen, hieldt een lang gefprek met mij, en ik genoot de ere, dat hij mij zijn warm medelijden met mijne voorledene rampen betuigde,dat hij mij zijne befcherming voor het toekomende toezeide , dat ik tot een piivaat concert, en tot een fcupé aan het Hof genodigd werd. In het paleis van zijne Koninglijke Hoogheid Prins ferdinand werd ik op dezelvde wijze ontvangen ; B 3 ook  22 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ook daar werd ik zeer dikwijls ter maaltijd en op het avondgezelfchap genodigd, en zijne gemalin, die een* kroon waaHig is, hoorde met genoegen mijn verhaal van de rampen, die ik doorgedaan had, fchepte behagen in mijne door ondervinding verkregene waereldkenris • en overlaadde mij met gutistbetuigingen. Het huis van dezen Heer is in de daad een voorbeeld van opvoediny van jonge Prit ceri, en het Vaderland heeft ontwijfelbaar van hem vruchten te verwachten , die gewis meer beloven, dan men tegenwoordig mbfchien van hem te gemoet ziet. Zij zijn voor den fokiarenltand beftemd,en hun lighaam is tot alle ongemakken voorbereid en gehard, die ieder een, die het geiveer rir'.agr, in alle voorvallen lijden moet Zij rijden , zwemmen , worden aan allerlei ^eder bloofpelieid, voor alles, wat verwijvd kan maken, hewnnrd, en tegen a'le krijgsoefeningen gehard. Even daarom is hunne wasdom ook als die der cederen op den Libanon, en hunne zielen zijn even zoo verheven gevormd. Den hoogmoed der Vorsten zien zij met verachting aan. Hun hart is voor de vriendfchap geflemd, en hunne zielen zoeken 'geen' goedkeuring noch roem , dan door brave daden , die zij ontwijfelbaar in alle voorvallen verrigten zullen. Heerlijk uitzicht voor een' Staat, waar in zij volgens hunne geboorte en beftemming eens ene aanzienlijke rol fpelen moeten! Vleierij heeft noit mijn' veder bezoedeld. Maar ik vereer de groot denkende en doorzichtige moeder, die gene hoogmoedige lediggangers, maar nuttige Princen voor haar Vaderland opgevoed heeft; en, met hare Koninglijke Hoogheid , tevens den eerlijken man, die vlijt en weetgierigheid in zijne kinderen wist te verénigen. Ik  FREDRIK» VRIJHEER VAN DER TRENCK. 23 Ik heb deze Heren zeer dikwijls gezien, en durf mij ook met hunne achting vleien. Mijne nauwkeurige fchets zal dus niemand verdacht voorkomen. Ik heb nog te weinig gezegd. Ook de keuze van die genen , die aangefreld zijn, om hun in alle wetenfchappen te onderrigten, hunne perfoonlijke eigenfchappen te vormen, hun verftand te verlichten, hunne talenten behoorlijk aan te leggen, hunne tochten te bellieren , hunne kennis uit te breiden, hunne menschlievendheid te regelen en aan te vuren, was in de daad de gel ukkigfte, en tuigt zoo wel van het doorzicht van hun, die deze keuze gedaan lïebben, als van het edel doel hunner bcftemming. Hoe hemelsbreed is deze wijze van opvoeding ortderfcheiden van die, welke ik bij andere Hoven van Europa, met opgehaalde fchouderen en weemoedigheid, gezien heb; waar men Prityren of tot weekgebakkena fchtpzels, of tot eigenzinnige despoten en menfchenvijanden opbrengt! Eh hoe belachlijk vertonen zich aan het oog van enen wijzen itiM Hoogheden, die tot heerfchen geboren zijn; die het overig gedeelte van het menschdom, aan 'het welk zij, wat hunne innerlijke waarde betreft, niet waardig zijn den fchoeriem te ontbinden, met ene majestueuze trotschheid mishandelen; die, met de ogen van enen baviaan, hunne kaken opblazen; en die, daar hunne zielen in de daad nauwlijks ene dwergachtige grootheid bezitten, zich zeiven als grote Heren in den fpiegel bewonderen! Welgelukzalig de Staat, waar de Vorsten weten, dat het volk niet hun eigendom is, maar dat zij om het volk gefchapen zijn! Zou ons wel ergens de ijzeren roede van het onbepaald Despotismus als flaven B 4 gees-  34 LEVENSGESCHIEDENIS VAN gecsfeïen kunnen, indien niet kruipende laagheid reeds onze moedermelk vergiftigd had, en het klein aantal der wijzeren daar door zoo weinig op den kruipenden zwerm van het gepeupel werken kon? Gedull! Het blijvt ondertusfchen zeker, dat een Vorst, die van zijn volk bemind wordt, altijd zich zei ven en zijn Land gelukkiger maken zal,dan de magtigfte Despoot, die alleen maar,gevreesd wil zijn. Mijne vreugde werdt in Berlin op het levendigst opgewekt, wanneer ik op Courdagen na het Hof reed. Gantfche benden van de burgerij waren bij deii ingang, verzameld, en, wanneer dén van hun zeide; „ dat is „trenck!" dan riep men mij toe; „welkom in „ het vaderland!" Velen reikten mij de hand toe,en hunne natte ogen overtuigden mij, dat zij zich met mij verheugden. Hoe menig aandoenlijk toneel van dezen aart zag ik niet in alle ge,zelfchappen ia deze Hoofddad! Een begenadigd euveLlader ha It voorzeker dergelijke tonelen niet te wachten, Dit is nu het loon van den regtvaardigen ; en dit wedervoer mij voorzeker in alle de PruühTche Landen in het volkr> menst gewigt. Waereld! bedrogene waereld! door waarfchijulijkheden verleid, door voovoordelen vervoerd; wat is uw lof, wat is uwe berisping? Beiden worden uitgedeeld naar de luimen van enen ongeyoeügen of van enen zachtmoedigen Vorst. Beiden zijn aan eén' en dezelvde oirzaak, aan het algemeen gerucht, hare geboorte verfchuldigd. Verfcheen wel immer op aarde een fpre. kender voorbeeld van deze waarheid, dan ik? Ik lag in Maagdenburg, in ketenen die voor een' misdadiger te zwaar zouden zijn geweest, aan den muur ge. fmeed; ik fmachtte tien jaren na geregtigheid; ik leed meer  fredrik, vrijheer van der trenck. 2j meer ongemak,dan men zou kunnen geloven,honger, elende, koude, naaktheid, verachting, Waarom? Om dat een Koning, door lasteraars bedrogen , mij voor fchuldig hieldt; om dat een, anders in de daad wijs, Koning, mij miskennende, mij zulke ene barbaarfche mishandeling waardig keurde; om dat die wijze Koning, na dat hij zij ie dwaling in de daad zag, geen yerwijt ener oveiijlhg dulden wilde,en dus,door mijne mannelijke fierheid verbitterd, liever zijn hart ton eigenzinnigheid verhardde, en tot wreedheid verfteeade. Bijna ieder één wist toen reeds, dat ik oufchuldig lee,d, en gene misdaad begaan had. Eti echter liep alles ;„ Kruist hem'"Waarom? Om dat het vonnis van fredrik's throou geiproken was. Dewijl hij het zoo begeerde, zoo werd ik als een misdadiger aangezien. Mijne eigene bloedvrienden fchaamden zich zelvs mijn' naam te voeren. Nljm vjeeschlijke zuster werdt als ene misdadige behandeld, om dat zij mij ia Krijn ongeluk bijbaan wilde (f): niemand dorst openlijk zeggen, dat hij mijn vriend was, dat ik medelijden verdiende, en nog veel minder, dat, de Koning gedwaald hadt. . . In het kort! ik wis de verachtte, de meest verlaten man in alle de PniisüTc'ie Staten, en, was ik ouder deze martelingen gellorven, dan fiondt op mijn graf gewis een teken mijner fchau» de, met dit opfchrivt; hisr ligt trenck, een bedrieger en verrader, die zijnen adel onwaardig was. (ƒ) Zi* II Deei, bladz. 15. B 5  $5 LEVENSGESCHIEDENIS VAff Nu ftervt Koning fredrik. Op éénmaal verandert het toneel. Een nieuw Koning beklimt den throon s en ik verfchijn, als een op éénmaal veranderd kapel« lenen, wederom in Berlin. Mijné Levensgefcbiedenis verfchijnt te gelijk met mij; de ooggetuigen van mijne voorledene rampen leven nog; zij geven der waarbeid openlijk getuigenis;zij omhelzen mij broederlijk; èn de algemene verachting, met welke men mij te volen onbillijk achtervolgde, is tbands de bron ener algemene hoogachting en bewondering. Groten des Rijks, die voor dertig jaren, ja nog voor weinige maanden,'toen fredrik nog leevde,mij geen' aanblik waardig keurder; die niet eens dorsten geloven , dat ik betreurenswaardig was ; omhelzen mij thands gemeenzaam en broederlijk, en wenfchen mij geluk, ,, wijl fredrik willem mij geregtigheid laat „ wedervaren, en fueorik, onvermogend om het te „ verhinderen, in het graf ligt." Ik ben ondertusfchen even dezelvde man , die ik voor veertig jaren was. Nimmer heb ik een' misdaad begaan. En nu bewijst men hem eer, dien men nog binnen kort onwaardig hieldt om in het vaderland genaamd te worden.- Bepalen dan onze daden wel de waarde van een* man? Beflist zuivere deugd' dan wel over het lot, over het loon van den regtvaardigen ? Voorzeker niet in zulke Landen, waar de magt van een' Vorst in een willekeurig Despotismus beftaat. fredrik was ontwijfelbaar de verflandigfte , de door» zichtigfte van dit zoort van Monarchen in Europa; Snaar ook tevens de eigenzinnigfte en ongevoeligfte , wanneer hij teger.ftand bemerkte, of wanneer het te doen was, om zijne gewaande onfeilbaarheid vol te hou-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 27 houden. Dit was zijn gebrek. Ahij \ was ^ ver* fchnkkelijk voor hun , welken het treurig lot trof^ dat zij vaten des tooms «van zulke fdupzels werden, die in zijne genade deelden , en tot bevordering zijner oogmerken dienden. Mistrouwen is ene deugd voor Monarchen, voor hun althands, die minder bedrogen willen zijn, dan korrzichtigen en ligtgelovigen. Maar welk' enen geopemien weg vindt de laster niet bij den zoodanigen, om der deugd te benadelen? Ik 'was fterk genoeg, om alle mogelijke folteringen te verdragen. Ik leevde ook lang genoeg, om den dood van enen gckroonden vijand af te wachten, tegen wiens ontzachlijke krijgslegers, en onbepaalden wil ik niets anders kon over Hellen, als geduld en ftandvastigheid. , . Maar hoe velen zijn in zulke kerkers verfmacht, dien een dergelijk lot te beurte viel, doch die tegenwoordig hunne Gefchiedenis niet meer verhalen, of, even als ik, in openbaren druk fchetzen en bekend maken kunnen! Hoe velen waren de elendige flagtoffers van deze eigenzinnigheid, welker kinderen thands tot God in het geheim om wraak roepen, fchoon zij niet openlijk van de verdrukking van hunne vaderen fpreken durven , om dat de beledigde dode zich niet meer Verdedigen kan , en zijn proces, zonder prothocol, met cxecu-ie begonnen en geëindigd is ! Hoe afgtijzebjk klonk voormaals dat donderwoord order in de oren der ver» drukten, wien men gene verdediging vergunde! Wat heet Ukafe in Courland; of Tel eji notre bon pJaifir in Frankrijk; of dllergenadigfte Hofrefilutie in den zoeten toon ener weldadige Landsmoeder wel adders, als order van generaal commando in ene militaire Mo-» narchie ? Ver-  a8 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ■ Vervloekte uitwerkzelen van de langheden der hoof* fche vleiers, die de 01 feilbaarheid van hunnen aardfchen God overal prediken, en hem de valfche grondftelling inprenten; ,, dat een Monarch boven de wetten verheven, dat het gantfche ^Land, het welk hij „ beheerscht, zijn eigendom is; eh dat de onder'aan ,, zijn regt alleen als ene allerhoogfre genade moeB verwachten, of kruipend affmekep." Onze gebeden, de gebeden die* uit alle regtfchapene harten tot God opklimmen, moeten dus alléén daar toe zijn ingeri^t, dat wij, tot herfielüng. van den algemenen welvaart, het regt mogen weder verkrijgen, dat ons als menfehen toebehoort. Wij moesten gemeenfchappelijk'en als om ftrijd ijveren, om, indierj wij de willekeurige magt van hun, die ons beheerfchen, niet bepeiken kunnen, dezelve ahhands aan ,bun als allergevaarlijkst eri alkrverachtelijkst af te fchilderer. Onze Priesters moesten daar reine dankoffers op een altaar brengen, waar een weldadig Vorst alle magifpreuken krachteloos verklaart, en waar hij zelf in geen geval als een alexakder of een kakel XII zich gedragen zal. .Wee den Monarch, die door zucht om veroveringen te maken rondgezweept wordt! Wee het Land, waar een don quicbot reuzen uit- .daagt, of met windmolens vtchten wil! Wee het volk , dat om zijne dolheid en ligtvaardigheid bloeden , moet, of gebruikt /wordt, om andere volken ongelukkig te maken ! Wee eindelijk den Heer, die alleen maar van ilaven gevreesd wil zijn, die liever flraft dan belooi t, of die, alleen maar om zijne gelievkoos» de neiging te bevredigen, zijne magt gebruikt. . JBeerschzucht qn bloeddoist blijven altijd vermaag. fchapt.  fredrik, vrijheer van der trenck. 29 fchapt. Eu ik zeg mee het grootfte regt in mijnen Macedonifchen Held (§■); In zijne ogen zijn de menfehen zijne bijen, Die God gemaakt heeft, om in welige vallijen Te azen op 't gebloemt, en, naar den korf gekeerd, Te werken voor den Heer, die hunne vlijt verteert. — De wil der Vorften is de wet d?r onderdanen: De dapp're heldenmoed, die zich den weg wil banen, Door puin, en asch.en blóed, tot de overwinnaars-kroonj Die door foldaten heerscht, is 't woeden rasch gewoon. Die met der menfehen regt en hunne koppen fpelen, Wat wonder, dat zij noit in hunne zuchten delen? Die weinig bijen heeft, fpaart haar, op hoop van winst; Jlaar die veel' korven roovt, verfchoont de bijen 't mins*. In plaats van oorlogzuchtige Vorften door triumphliederen te verheffen, en door onzen arm te onderfteunen , moeten wij veel eer de vredelievenden minnen en vereren. Maar men noeme mij tegenwoordig één' hoek in Europa, waar niet het voorbeeld van lodewitk XIV» fredrik , of peter , ter navolging gekoren worde. De (g) f. 27. Deze regels zijn , fchoon met enige kleine veranderingen , reeds aangehaald in hec eerfte Deel, bladz. 5^,  go LEVENSGESCHIEDENIS VAN De lettres de cachet, de kabinetsorders, en de knoet (V) zijn ■ de tolken van alle wetboeken. De rigters over onze regten en daden, danlen , even als een dansbeer, zoo als hun vonrgefpeeld wordt, en ftann. liever dapper onder het volkscanaille*, dan dn zij de roede op hunne eigene ruggen afwachten zouden. Niet redeneren! met deze woorden (luit de corporaal de weetgierigheid der eerwaardigfte grenadiers. Niet redeneren! blijvt de tnagtfpreuk der Referenten in de Hoven van jufhtie, wanneer ene Hof-refohuie de zaak reeds beflist heeft. Niet meer redeneren !. domme en drieste trenck ! zoo denkt voorzeker ieder nadenkend Lezer van dit boek, werp liever de pen in het vuur, eer gij zelf in het gerigt ener Staats in» quïfitie gevonnist wordt, om als een martelaar dtr Waarheid gebraden te worden! Ik wil dezen goeden raad gatrouw volgen. Een ander wachte zich, om zijn' vinger zoo te branden, a!s ik reeds gedaan heb, of late eerst dan de voortbrengzelen van-zijn' veder drukken, wanneer hij 'er zelf niets meer van lezen of voelen kan. Mij vloejeri altijd ongemerkt denkbeelden in de pen, die eigenlijk niet tot het hoofdonderwerp van mijn verhaal behoren; en deze voeren mij dan buiren bet fpoor, wanneer de erinnering aan het vourledene mijn bloed fneller doet omlopen, en de gevoelvolle geest de fmerten dier oude wonden nog lijdt, die bij mij noit helen of zich fluiten kui.nen. Ik mot st zoo veel aan de rede gehoor verlenen, dat ik voor-mijn' eigen* •rust dergelijke regelen doorftreek. Maar ach! de eiken- (h) Zie de aantekening op het eerfte Deel, bladz. 178.  FREDRsIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 3I genlievde werkt, en ik kan 'er noit toe komen, dat . ik over het fchrijven van onbewimpelde waarheden berouw of leedwezen gevoele. Ik wil een origineel Schrijver wezen, en het ergtte is, dat ik nimmer affchrivten make van iets,wat voor de drukpersbefremd is: hier toe ontbreekt het mij aan tijd en orde.' Even daarom verdienen mijne Schrivten met regt de berisping van alle boekbeoordelaars zoo wel, als van mijne vrienden,die mij meer gematigdheid en meer voorzichtigheid toewenfchen, wanneer mijne gedachten in ene tomeloze pen vloejen. Ook mijne tegenwoordige omflandigheid blijvt dus nog altijd, en misfchien tot aan mijn graf toe, zoo gevaarlijk als twijfelachtig. Waarom ? In Weenen verloor ik mijn groot vermogen door een' magtfpreuk van het Hof, en in zesendertig jaren, die ik als een eerlijk man in den dienst heb doorgebragt, en in welke ik gaarne meer werkzaam den Staat gediend zou hebben, is mij noit de minfte gunst of achting bejegend. Ik fprak en fchreef daarentegen vrij, riep luid, en kreeg geen gehoor. Wat wonder, dat men mij onder de misnoegden telt, en bij gevolg mistrouwen op mij heeft, daar men mijn waar character, mijne waarde miskent, en mijne zuivere oogmerken ten kwade duidt? Wat wonder, dat zelvs de verlichte Keizer joseph, wien ik zoo vele duidelijke bewijzen van mijnen warmen ijve* voor zijnen dienst in alle gelegenheden gaf, mij daarom zonder befcherming en onbeloond liet, om dat ik, 1) Reeds te oud ben, en bij gevolg invalide fchijn te zijn, en onder die vruchten van den Staat gerekend word, waar van alleen nog maar de fchillen zijn  3a LEVENSGESCHIEDENIS VA 8 zijn overgebleven, om weg;te werpen. — Dit is ondertusfchen verkeerd geoordeelde - Ik bezit rog die zappen, ik voel nog die Merkte in mijne fpieren, die mij tot welzijn van het lighaam van den Staat rog zeer wel zouden kunnen doen medewerken , indien men maar pogingen deedt, om de machine wederom in beweging te brengen. a) Om dat de belediging , die ik ondergaan heb, zoo groot is, dat 'mïn zich niet meer de moejte geven wil, om voor dezelve ene evenredige voldoening te zoeken. Doch men dwaalt, wanneer men denkt, dat ik ook niet wel met weinig te vrede zou zijn, daar ik toch1 al te wel weet, dat ik noit op alles hopen kan. n_) Om dat de Staatkunde vordert, dat men hem onderdrukt, wien men beledigd heeft, en wiens verftand hem in fraat zou Hellen, om zich zeiven te doen gelden. 4) Om dat zij, die de gunden van het Hof bedelen, hun allen gaarne verwijderen, die hun in de kaart zien, of hunne geheimen ontwerpen door openlijke bekendmaking verijdelen kunnen. 5) Om dat alle referendarii, jufütie- pachters, biegtvaders, en geprivilegeerde oorblazers van het Hof mij kennen, en bij gevolg niet toelaten zullen, dat mijne lievde voor de waarheid aan den gtregtigheid zoekenden Vorst zou kunnen aanwijzen,hoe velen zijner geveinsde dienaars en godloze onderdanen in hunne lluiphoeken gruwelen bedrijven , waar door zij völ- ko-  fredrik, vrijheer van der trenck. 33 komen verdienen in het tuchthuis geplaatst te worden, en tot een' arbeid veroordeeld, waar toe hunne gevleeschde fpieren, en hunne zappige zenuwen, die door het bloed hunner medeburgeren gevoed en verfterkt zijn, hun de allergefchiktfte voorwerpen maken. Ik heb wel reeds enigen van dit zoort openlijk genoemd, nog eer zij met den bezem in 'de hand aan hun tegenwoordig werk geraakten; en toenmaals noemde men mij een' onrustigen en wreveligen kop, welke den eerhied zelvs voor de allerhoogfte gerigtshoven uit .het oog verloor. Maar is het wel mijne fchuld, wanneer een flegt karei bij toeval of door listige wegen , den titul van Hofraad, Rijkshofraad, of Regeringsraad verkrijgt: en wanneer hij in ene gerigtsplaats zit, waar hij mij ongeffraft mishandelen kan, en inde daad mishandelt, omdat hij weet', dat ik hem kenne? Is het dan wel ene misdaad, wanneer ik hem een' fchurk noeme, eer de Monarch weet of zien wil, dat hij in de daad een fchurk is? Ik bewees immers reeds voor zestien jaren, dat de Hofraad zetto een falfarius was. Ik bewees het ex aclis cjf faBis in de gerigtskamer. Echter bleef hij nog zestien jaren Referendarius, en {lelde over mij een' Curator aan, die van hem de volle magt verkreeg, om mij te chicanéren. Zou ik nu daarom wederroepen, het geen ik gezegd heb, om dat het Collegie den fchurk nog zoo lang in hun gezelfchap dulden wilde? . . . God beware mij voor zulke ene laagheid! Doch even daarom, wijl ik de bron mijner vervolgingen kenne, blijvt mij ook weinig hoop overig; en ik ben geen haas, die gaarne daar heen te rug keert, waar hem jftrikken gezet zijn , dewijl hij het niet waagt, om over III, deel. C . den  34 levensgeschiedenis van den omtrek van het veld, waar op hij geboren is, te lopen. 6) De laatfire en voornaamfte oirzaak, waarom ik weinig zal krijgen, is deze; om dat ik niets zoek of vraag , zedert ik ene onverfchilligheid omtrent mij bemerkt heb, en om dat ik niets boven de onaf hanglijkheid kieze, en alléén na haar bezit Itreven wil; terwijl mij, in dit geval, daar, waar ik volftrekt gene dankbaarheid fchuldig ben,ook gene ambtsplichten verbinden. Voor het overige heb ik door mijne reize na Berlin aan alle lasteraars ftof gegeven, om kwade vermoedens tegen mij te verwekken. Ik lach hartelijk over hunne vergeeffche pogingen. Mijn gedrag aldaar, waar ik in Keizerlijke uniform verfcheen , heeft hun even zoo befchaamd, als die neuswijze fpions, die in November van het vorig jaar, toen ik na Hungarijen reisde, aan enige Groten des Rijks fchreven: „ Men „ mag wel op de fchreden van trenck in Hunga- ,, rijen letten." Elendige, bijziende benijders mijner deugd! Gij kunt mij geen hair uit het hoofd trekken , en zijt niet in ftaat, om den róem van een eerlijk man, dien ik nu reeds tot mijn zestigfte jaar gehad heb, te verminderen, veel weiniger, om denzei ven te vernietigen. Ik trede voorwaarts, als een elephant onder de krekels._ Mijne grijze hairen zullen met gene verwijtingen ener wankelmoedige, verraderlijke, of wraakgierige ziele bezoedeld worden. Ik ben en blijf tot aan mijn graf een goed waereldburger, en geen Mogol, geen Sophi, geen Sultan zal in ftaat zijn, om mij door beloningen tot zijnen alleronderda- mg'  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 35 nigflen dienst te lokken. Ik zal gene Staatsgeheimen, die ik door mijn doorzicht ontdekte, immer met zulk een oogmerk aan een' ander' openbaren, op dat deze, in zijn vak dezelven gebruikende, tevens daar door eeji ander, die mij beledigde, benadelen zou. Neen, ewig neen! Noit was ik een gehuurd fpion, en wil ook noit een beloond fchurk zijn. Ik treed aan beide Hoven, in Berlin zoo wel als Weenen, met de verworvene ere van een' martelaar van Staat op, en kan daar mijn hoofd moedig na boven heffen, waar anderen zich achter momaangezichten verfteken mosten : maar echter wil ik noch een Oostenrijkfche noch een Pruisfifche partijganger worden, na dat ik zonder te. genfpraak bewezen heb, dat ik van beide Hoven beloning en achting verdiend heb. Achting heb ik ook verkregen; maar op beloning wacht ik nog , welke echter maar in zoo verre wenfchelijk voor mij is, als dezelve ftrekken kan, om de rust te bevorderen, waar aan ik befloten heb mij zeiven over te geven. Mijne zeilen zijn ingehaald, de fformen zullen mij op de waereldzee niet langer rondllingeren, en ik zoek reeds na de haven, waar mijn wrak voor anker verrotten zal. Gaat dan moedig aan den arbeid, Heren Hofcabalisten aan de beide gemelde Hoven ! bevordert mij deze rust, en (leekt voor den Duivel een licht op, op dat hij gene duivelfche ltreken in uwe toneelrollen make, en het voorhangzel niet opbale, eer Hansworst aangekleed optreden kan, of eer Columbine zich geblanket, en Pantalon de violetten kousfen aangetrokken heeft. Ik leg hier mede enen openlijken eed af, dat ik mij in ewigheid in gene zaken van de waereld meer menC 2 gen  36 levensgeschiedenis van gen wil. Het kromme mag, wat mij aangaat, ewig krom blijven. Ik zoek gene tituls, gene ambten bij het Hof; ik wil gene Vorsten verlichten, wantrouwende noch wijzer maken: ik wil noch in het Kabinet, noch in de Antichambre, gezien zijn, op gene paradeplaats commandéren, maar ook geen onderdanig» fte noch gehoorzaamfte knegt van een' Veldmaarfchalk wezen. Ik wil in een' hoek, dien ik zelf voor mij uitkieze, alleen maar een onbekend en ftil aanfchouwer van ons waereldtoneel zijn, waar ik onder de garricks en schröders gerekend werd, toen ik nog medefpeelde. Uitfluiten zal mij niemand , wanneer zwakheden van den ouderdom mij verlammen , of ik op mijn' leuningfloel blijve, om een gemak te nemen, dat ik zoo wel verdiend heb. Ik wil 'uit baatzucht niets prijzen noch laken; maar alleen die genen met een opregt hart danken, die iets tot mijne rust bijdragen , en die voor mij in Weenen of Berlin ten minften enige beloning voor mijnen getrouwen arbeid, of eni. ge vergoeding voor het verlorene op ene billijke wijze te weeg brengen, of uit gunst verwerven willen. Voor zulke mannen wil ik lofzangen digten, die mij dezen énigen wensch helpen bevorderen; en nimmer zal het hun berouwen, dat zij trenck aan zich verplicht hebben. Als'een eerlijk man trad ik thands, na dat ik over de ftormen van het noodlot roemruchtig gezegepraald bad, in Berlin te voorfchijn. Men is overtuigd, dat ik geen vijand van mijn vaderland was , maar aan mijn gedacht en aan mijne medebroeders eer aandeed. Ik verfcheen hier in Keizerlijke uniform. Ook zijn de plichten van dezelve vervuld. En nu reist trenck , die in Pruisfen geboren is, na Oostenrijk te rug, om  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 37 Otn zijn' vaderplicht te vervullen, na dat hij ook hier meer gedaan heeft, als men van een beledigd man verwacht zou hebben. »• 11 Nu verder tot het verhaal mijner ontmoetingen te Berlin. Enige dagen, na dat ik den Monarch voorgefteld was, en bij de regerende Koningin gefoupeerd had, welke mij met ene bijzondere onderfcheiding ontmoette, verzocht ik om ene private audiëntie, en kreeg daarop den I2den Februari] des avonds den volgenden brief: Votre lettre du 9. de ce mois vient de m'êtrt •remife; en rtponfe a laquelle, je fuis bien aife de vous dire, que ji vous voulez vous rendre demain aprés-midi a cinq heures chez moi, je pourrai civoir le plaifir de vous voir cjf de vous parler. En attendant je prie Dieu qu'il vous ait en fa fainte cj!3 digne garde, Berlin le 12 Fevr, 1787. EREDERIC GUILLAUME. P. S, Apres avoir fignê la préfente, je trouve plus a ma commoditê de vous appointer pour demain matin a neuf heures, de forte que C 3 vous  3§ levensgeschiedenis van vous voudrez bien vous rendre vers ce tems marqué dans l'appartement nommé la Marmor-Kammer. Voor Lezers, die geen Fransch verdaan, zal ik hier ene vertaling van dezen brief laten volgen: Uwen brief van den negenden van deze „ maand heb ik wel ontvangen, en het is „ mij lief u te kunnen andwoorden, dat, „ indien gij morgen na den middag ten vijf ure bij mij komen wilt, ik het genoegen „ zal hebben, om u te zien en te fpreken. ,, In verwachting hier van, bidde ik God, „ dat hij u in zijne heilige en waardige hoe,, de neme." fredrik-willem. P» S. „ Na dat ik dezen brief reeds ondertekend had, bevind ik, dat het mij beter gelegen komt, u morgen ochtend ten „ negen ure bij mij te ontbieden. Gij zult ,, u dus tegen den gemelden tijd wel jn „ de zoogenaamde marmeren kamer willen laten^vinden." • Men oordele nu, met hoe veel verlangen ik na dit gewenscht uur wachtte. Ik vond dezen echten titus geheel alléén, en ons gefprek duurde langer dan een nur. God' hoe gemeenzaam! hoe lievderïjk is deze Monarch !  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 39 narch! hoe groot, hoe edel wist hij mij wegens het voorledene te troosten, en hoe zeer vermeesterde de verzekering van zijn' gunst mijne gantfche ziel. Hij hadt reeds mijne gantfche Levensgefchiedenis zelf gelezen. Hij was, als Prins van Pruisfen, in Maagdenburg ooggetuige geweest van alle mijne folteringen, en van mijne ondernemingen om te vluchten. Hij erinnerde zich menig voorval, en hadt ook reeds de nog levende ooggetuigen gefproken, welke de zuivere waarheid van het verhaal van mijn onfchuldig lijden bevestigd hadden. Ewig zal ik aan dit gelukkig uur denken: maar hetzelve vervloog ook. Hij verliet mij met ontwijfelbare bewijzen van zijne achting en gunst. Mijn oog zag te rug, maar mijn hart bleef in de marmeren kamer bij enen Vorst, die vatbaar is voor edele aandoeningen, en mijne wenfchen voor zijnen welvaart waren onbepaald. Ik heb zedert het grootfte gedeelte van zijne Staten doorgereisd. Maar waar is toch ieder één te vrede? Velen klaagden mij over verdrukkingen, Üegte tijden, of onbeloonde vlijt. Overal gaf ik ten and woord: „ Mijne vrienden! werpt u bij het opgaan van iedere zon op de knieën, en dankt God, dat gij onderdanen van Pruisfen zijt. Ik „ heb mij zoo fterk in waereld- en men„ fchen-kennis geoefend als iemand, en ik „ verzeker u op mijne eer, dat gij gelukki» ,, ger zijt dan enig ander volk in Europa. Het is nergens beter dan hier. Men heeft „ overal zomwijlen redenen tot zuchten. „ Maar gijlieden hebt een' Koning, die niet C 4 „ ei.  40 levensgeschiedenis van ,, eigenzinnig , niet heerschzuchtig , noch „ gierig, noch wreed is. Hij wenscht het „ geluk van zijn volk; hij wil het in vrede doen wonen; en, bij aldien hij ergens in „ dwaalt, en daar door iemand lijdt, dan is „ het voorzeker de fchuld niet van zijn „ hart." In de daad hier voor zette ik openlijk mijne eer te pand: en men weet, dat miin veder noit van vleierij betchuldigd kon worden. Mijn onderzoekend oog zag duidelijk de bewijzen van dit alles, en mijn hart denkt waarlijk zoo: ik fprak en ik fchrijf dus op deze wij. ze uit overtuiging , en zonder blanketzel of bijoogmerken. Daar nu tegenwoordig het oog van alle Kabinetten van Europa voornamelijk op Berlin gevestigd is ; daar men overal gaarne zou willen weten, of fredrik willËm in ftaat zal zijn, om het grootsch Staatsgebouw, dat door fredrik den groten zoo hoog opgetrokken is. {taande te houden; zoo wil ik hier wel niet alles zeggen, wat ik daar over denk, maar evenwel dat melden, dat ik grondig doorzag, en dat ik fchrijven durf, zonder gevaar,van eens tot een' leugenaar gemaakt te zullen worden. Aan bekwame bouwmeesters , aan aankwekelingen voor gezellen en meesterknegts, aan den goeden wil om mede te werken, aan bouwftoffen, aan kunltenaars die den uitwendigen fieraad bezorgen kunnen, aan kweek fcholen voor lerenden, ontbreekt het gewis in Puisfeï niet, Het warmfte Patriotismus gloejt aldaar in aller aderen. Men kent de drijvveêren van den groten en wijzen fredrik in deze in de daad wonderbare kunst»  fredrik , vrijheer van der trenck. 41 kunstmachine; en men zal 'er zich vermoedelijk ook op toeleggen, om deze drijvveêren in dezelvde rigting voort te laten werken. Doet men dit beftendig, dan heeft men voor dezen toren van Babel geen' verwarring der talen te vrezen; en, die hem zouden willen verftoren, zouden zeer grote zwarigheden te overwinnen hebben. Nog ftaat alles even zoo vast, als in de tijden van fredrik; en tegen grote onweders ftaan de metalen afleiders overal op de regte plaatzen. In het Kabinet arbeidt nog een hertz berg, die even zoo denkt, fchrijvt, en handelt als voör enige jaren. . . •• De Koning wil, dat omtrent zijne onderdanen geregtigheid uitgeoefend worde, en hij zal een' ieder', die hem bedriegt, zwaarder ftrntfen, dan de bedrieger misfchien van zijne goedheid vermoedt. —— De fchatkisten zijn gevuld. —— De armée is nog dezelvde. En naar alle waarfchijnlijkheid zal rijkdom, induftrie, en bevolking niet verminderen maar aangroejen. Men bevordere maar den Handel door welïngerigte commercie-traétaten met vreemde volken; men wekke de induftrie door beloningen op; men verbannè alle monopoliën (/); men zorge, dat de (?) De kundige Lezer zal ligt bemerken, dat onze Schrijver hier het oog heeft op de verkeerde middelen, die door fkeDaiK den groten aangewend werden, om den Koophandel in zijne Staten te doen bloejen. moore fchrijvt daaromtrent; „ Zijne Pruisfifche Majefteit heeft op geen voorwerp met zo „ veel ijvers, en zo min geluks, zijne aandagt gevestigd, en „ zijne zorg daar aan befteed, dan om den Koophandel in de „ Landen zijner Heerfchappije te vestigen. Alle zijne poo„ gingen, ten dien einde, zijn mislukt, door kwaalijk opge„ legde belastingen, door Monopoliën ea andere bepaaliiigen, Cj „Dé  42 LEVENSGESCHIEDENIS VAN de levensmiddelen goedkoop zijn; men onderfteune de fabrieken ; men piundere den ambachtsman niet uit door zware belastingen; men ftrnffe naar billijkheid; men belone vlijt en deugd; men dulde geen' gewetensdwang; men bevrijde alle vreemdelingen van de recrutering; men houde heiiig alle zijne belovten ; en dan opene men alle de grenzen. Gene anderen als deugnieten en booswigten zullen 'er uitlopen : en goede menichen, die hun vaderland verlaten, om hunne beulen te ontvluchten, zullen na de Pruisüfche Staten ijlen, Waar de getrouwe arbeider op beloning fiaat kan maken, en waar zijn eigendom in veiligheid is. Wat den Monarch zeiven betreft, ziet hier ene affchildering van hem (£). Zijne geflalte is groot en fchoon , „ De Koophandel laat, gelijk 't wild gevogelte, of't wild ,, gedierte, wanneer het gevangen en opgeflooten is, de wie„ ken hingen, en toont zich onlustig, of men mag 'er van „ zeggen, dat dezelve, gelijk de Liefde, „ ■ op 't zien van menfchelijke banden, „ De vlugge wieken rept en wegfiielt uit elks oog." Befchouwing der Maatfchappil en Zeden in Frankrijk , Zwitzerland en Duitschland, II[ Deel, bladz. 42. (k) Men zal ligt zien , dat deze charaéterfchets ontworpen is kort na deze audiëntie, en dus in hef" eerfte vuur van dankbaarheid', welke de Schrijver voor de hem bewezene eer gevoelde. Men vergelijke ondertusfchen met dezelve, hetgeen moore van den tegen woordigen Koning, die toen nog Kroonprins was, gefchreven heeft; bladz. 96, 87, -88; „ In hoe „ veire hij de bekwaamheden eens Veldheers bezit,is onbekend, „ dewijl hij geduurende den laatflen Oorlog, te jong was, om „ eenig bevel te voeren, Maar zeker bezit hij een fchoon ver- „ ftand,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 43 fchoon, zijn uitzicht majestueus, en alle zijne perfoonlijke eigenfchappen zouden hem in den rang der beminnenswaardigfte mannen plaatzen, ook dan zelvs, wanneer hij geen Koning was. Hij is vriendelijk zonder valschheid ; lievderijk en aangenaam in den gezelligen omgang; groot, waar hij tonen moet, dat hij Koning is. Zijn hart is vatbaar voor de edelfte aandoeningen; zijn toon niet gebiedend; zijne fpraak welluidend ; zijn gang vast en mannelijk; en zijne ziel vol goedheid, en geheel tot weldoen geneigd; en hij vindt zijn geluk in het heil , dat hij aan anderen fchenken kan. Hij is mild, maar geen verkwister, dewijl hij weet, dat zonder ene ordentlijke huishouding de Pruisfifche Staat zijne magt niet behouden kan. Hij heeft gene neiging om veroveringen te maken, wil niemand benadelen, maar zich ook gewis niets laten ontnemen, of voor dreigingen te rug wijken. Zijn grote leermeester en voorganger heeft hem reeds „ ftand,doorLetter-oefening opgekweekt en befchaafd. Hij heeft „ zich eenige moeite gegeeven, om het Engelsch te leeren v . en heeft onlangs shakkspear onder handen „ genomen. Zijne Koninglijke Hoog- „ heid woont de Wapenhandelingen zo flipt bij, als meest „ alle andere Officieren van denzelfden rang In het Leger; „ want, in den Pruisfifchen dienst, kan geen hooge rang „ van geboorte iemand daar omtrent eenig gemak geeven. „ Hij wordt zeer geagt van het Krijgsvolk en voor een braaf „ Officier gehouden. Bij eene Krijgsmans openhartigheid , „ voegt hij de braafheid van een Duitfcher, en wordt bij het s, Volk in 't algemeen bemind, uit hoofde van zijne goed„ aanigheïd, gemeenzaamheid, en vriendlijkheid."  LEVENSGESCHIEDENIS VAN reeds het getuigenis gegeven, dat hij, als de noodjiet vordert, een foldaat, en een groot veldheer is. Hij weet ook, hoe noodzakelijk het zij, dat de Koning m enen militairen Staat een vriend van de foldaten moet zijn. De wijze fredrik, die de wetenfchappen beminde, en zelf geleerd was, heeft dezelven echter in zijne eigene Landen niet bevorderd. De Duitfchers hadden onder hem de Duitfche fpraak wel kunnen vergeten; hij hadt meer behagen in de Franfche Letterkunde (7); In (/) Dit is volkomen waar. De Koning toonde altijd den grootften afkeer van de Duitfche, en de partijdigfte vooringenomenheid met de Franfche Letterkunde. Hij gaf in het jaar 1780 te Berlin een werkjen uit, onder dezen titul: De la Li te rat ure Allemande ; des defauts qu'on feut lui reprocher; quelles en font les caufes, <£? par qu'els moijens on peut les corriger. Hij fchreef daar in ónder anderen: chaque cercle fe perfuade, que fon patois e/l le meilleur. II n'exifte point encore de recueil, muni de la fanclion nationale, ou Pon trouve un choix de mots & de pkrafes, qui conftitue la purcté du langage. Ce qtPon ecrit en Suabe, tl'eft pas intelligible a Hambourg, jflfj le flyle cPAutriche paroit obfcur en Saxe. II eft donc phyfiquement impojftble, qu'un Auteur , dotié du plus beau genie, puijfe fuperieurement bien manier cette langue brute. Je fais des recherches pour deterrer «MHOMERES, «WVIRGILES, nOS ANACREONS , noS HORACES, flOS DEMOSTHENES , nOS CICERONS, Tl OS THUCYDIDES, KOS TITES - LIVES : je ne trouve t ien ; mes peines font perdues. Soijons donc fineer es & confeffons de bonne foi, que jusqiiici les belles-lettres n'ont pas prosperé dans notre fol. r Allemagne a eu des Philofophes qui foutiennent la comparaifon avec des Anciens, oü qui méme les ont furpafés dans plus d'un genre. Qiiand  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 45 In Koningsbergen, waar te voren bijna de gantfche Noordfche adel ftudeerde , ontbreekt het thands aan , Pro- Ouand aux belles-lettres, convenons de netre indigence. &c. En dit fchreef hij in het jaar 1780, toen de fmaak der Duitfchers reeds ene zoo grote zuiverheid en kieschheid hadt, dat zij door alle billijke beoordelaars voor Leermeesters van andere volken gehouden werden! De Schrijvers van de Faderlandfche Bibliotheek van rVetenfchap, Kunst, en Smaak hebben reeds, op het voetfpoor van zimmermann , aangemerkt , dat deze afkeer van de Hoogduitfche Letterkunde toe te fchrijven was aan de onveranderlijkheid van des Konings character en gezindheden. „ De Hoogduitfche Letterkunde" (zeggen zij, I Deel, No. 1, bladz. 34) „was, vóór het jaar „ 1740, in enen allerflegtften Haat, en verdiende den aandacht „ niet van een' jongeling van zoo veel genie, als fredrik „ was. Hij fchreef en fprak dus toen reeds het lievst Fransch; „ hij las niets als Franfche werken; en zijne vooringenomen„ heid met de Literature van die natie werdt daar door zoo „ fterk, dat hij dezelve ook toen niet afleggen kon , toen „ gottsched, gellert en anderen Duitschland verlichtten, en „ de befchaavdheid aldaar met reuzenfehreden deden voort„ fnellen tot zulk een toppunft, als thands bijna gene natie be„ reikt. Hij hadt zich ééns voor den fmaak der Franfchen „ verklaard, en, hoe zeer ook de omftandigheden veranderden, „ en hij dus zijn oordeel en ^zijae verrigtingen daar na hadt „ behoren te veranderen, zoo bleef hij echter tot aan zijnen „ dood toe bij het oude." Die onveranderlijkheid was daarom te meer af te keuren, om dat zij tegen zijne eigene belovten ftreedt; want hij zeide zelf aan enen Lofredenaar der Hoogduitfche Letterkunde : "faime notre commune patrio autant, que vous faimez; & par cette raifon je me garde bi en de la louer, avant qifelle ait merité des louanges; ce fi-  40 levensgeschiedenis van Profesforen en Studenten. De eerften zijn niet geacht, en worden liegt betaald; en de laatften gaan na Göttingen en Leipzich. Naar dat het zich laat aanzien, zal de tegenwoordige Monareh, die geen geleerde is, de leerfcholen beter verzorgen, om geen gebrek te hebben aan mannen, die bekwaam zijn, om de pen te voeren, en de geregtigheid te handbavenen: vooral, daar de adel, zonder uitzondering, in de armée dienen moet, en weinigen voor de wetenfchappen overig blijven, wien het nog daarenboven in de daad aan gelegenneid ontbreekt, om hun verftand te vormen. Maar alléén met den degen in de hand fpeelt men ene verachtelijke rol in het Kabinet, en fredrik willem wil zijn volk niet met den ijzeren fcepter alléén voor de flagtbank vormen. Hij wil geen Sultan onder Haven zijn.' Vrees en geesfels , domheid en bijgeloof ibrekken alleen maar den Despoot tot fteunzels zijner magt. Hij wil maar alleen Koning en wel een goed Koning zijn, bij gevolg zal hij uit beginzelen van eer en lievdé de ware zucht voor het Vaderland zoeken op te wekken. Hier toe behoort verlichting. Deze volgt uit de uitbreiding der wetenfchappen: en bij gevolg zullen de Pruisfifche Academiën wel dra weder beginnen te bloejen, welken door het militair fyfthema van fredrik geheel en al verachterd waren (m). Voor ferait, comme fi on vouloit proclamer vainqueur un homme , qui eft au milieu de fa courfe. J'attends qu'il ait gagné le büt, & alors mes applav dijfemens feront aufti fincéres que vrais. Zie feith's Verhandeling over het Heldendicht, bladz. 8-11, waar uit ik deze gezegdens van den Koning ontleend heb. (m) eusciiing fchrijvt aangaande dit onderwerp onder andereu  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 47 Voor het overige is deze Koning een volkomen menfcbenvriend. Hij zal gewis geen mensch martelen, noch in gevangenisfen laten fmachten of doen mishan. delen. Geen flaafsch juk zal de halzen der Pruisfen drukken, geen geesfel hunne ruggen teisteren. Zelvs bij de foldaten verfoejt hij het barbaarsch gebruik van den ftok. Zijne Officiers worden niet kruiswijze geboejd : de flaaffche onderwerping is verbannen: en de adel des harte zal in de benoeming tot ereposten voorgetrokken worden. Wie zodanigen Vorst bedriegt, die.moet voorzeker een flegt mensch zijn, en is dubbele draf waardig. God geve, dat alles medewerke , om de kalmte in de ziel van dezen Vorst te onderhouden! God geve, dat zijn volk altijd zulken Bevelhebber verdiene, en hem waardig leve! God geve dat hij nog lang regere, en dat de keuze zijner medearbeiders altijd op eerlijke en verlichte mannen valle ! Dit is mijn opregte wensen. Deze is de fchets van een' Monarch, dién ik niet verere , om dat hij Monarch is, maar om dat hij verdient Monarch te zijn , ren het volgende: „ Van de gefteldheid der Univerfiteiten „ in 't gemeen, en inzonderheid van de inrichting van die „ genen, welke in de Koninglijke Landen zijn, had de Ko„ ning geen behoorlijk denkbeeld, alzoo dit niet gerekend }, word onder de noodzaaklijke kundigheden van eenen toe- „ komenden regent. Aan den bloei der Uni- „ verfiteiten in zijne Staaten. heefc de Koning niets bedeed, „ indien men die kleine fommen uitzondert, welke hij ter ver„ betering van de jaarwedde van fommige Profesforen te Halle „ heeft ingewilligd, enz." Karakter van Frederik den Twee. den, bladz. 88, 90,  48 LEVENSGESCHIEDENIS VAN zijn, om dat hij deugd en verdiensten belonen wil, en goede menfehen gelukkig maken. Na deze eerde audiëntie liet hij mij nog ééns tot zich roepen; fprak zeer veel met mij, en verfterkte de verhevene begrippen, die mijn eerfte gefprek met hem mij ingeboezemd hadt. Ik ben ook overtuigd, dat ik hem van alle kanten kenne, en zonder vooroordeel befchouwd heb. Den elfden Maart praefenteerde ik hem andermaal, in ene particuliere audiëntie, mijn' zoon, dien ik voor zijnen dienst beftemd had. Hij benoemde hem ter» ftond tot Officier bij het regiment dragonders van posadowskij , waar om ik hem uitdrukkelijk verzocht had. Nu is het bekend, hoe zelden iemand, die voor het eers"t in den dienst treedt, tegenwoordig terftond Officier worden kan, zonder te voren Vaanjonker geweest te zijn. Het was dus een bijzondere gunst en onderfcheiding, en hij heeft meer te verwachten, dewijl de goedhartige Monarch mij zijne bevordering beloovd heeft. Ik heb ook reeds het genoegen gehad, hem bij de revue te Welau voor zijne divifie te zien, en zijne Stafofficiers hebben de beste verwachting van zijn' ijver voor den dienst. Ik heb dus nu één' zoon bij het twede Oostenrijkfche Carabiniers-fegiment, en één" in Pruisfen bij het eerfte regiment Dragonders werkelijk in dienst gebragt, en dus de plicht van een' vader vervuld. De tijd zal leren, in welk Land de naam van trenck meer geacht zal worden, of wie van hun beiden het eerst een gedeelte van mijn verdiend loon  FREDRIK, VRIJHEER VAM DER TRENCK. 49 loon ontvangen zal. Waar dit gefchiedt, derwaarts zal de andere volgen. En den derden mag, wat mij aangaat, de Groot-Sultan wel nemen , wanneer hij maar weet, waar toe men mijne opvoedelingen gebruiken kan, en, wanneer hij hun geregtigheid laat wedervaren, die ik aan geen Hof in Europa voor mij zeiven heb kunnen vinden. Voor het overige zijn alle mijne kinderen volkomen vrij geborene menfehen, en van geen', Monarch vafallen. Hun vaderland is de vrije Rijksftad Aken. Hunne wil is dus niet aan banden gelegd, en zij kunnen vrij kiezen, in welk Land zij eer en brood verdienen willen. . Ik zelf heb in Oostenrijk niets góeds genoten. Men nam mij alles af, wat mij bij mogelijkheid kon afgenomen worden; en liet mij niets overig, als dat, wat men mijilvoUlr,ekt niet ontnemen kon. Ik was Capitain geweest, eer ik in dezen dienst trad, en na 36 jaren heette ik- eerst Mijnheer de Major. Minder kon ik dus ook niet worden. Ik heb veel meer gedaan dan ik verplicht was; en ik heb mijn ijzelijk ongeluk in den kerker geleden, niet om dat ik het verdiende, en door mijne eigene fchuld, maar, om dat ik door Oostenrijkfche Refidenten , door Gezandfchaps-verraders, en door mijne Weener vijanden verraden, geplunderd, en verkocht werd. Vergoeding, loon, of achting heb ik 'er noit genoten. Mijne beste levensjaren, die geen Monarch mij kan wedergeven, zijn vruchteloos opgeofferd, en ook voor mijne kinderen is tot dus verre niets gefchied, dat mij enige verplichting opleggen kon. Alles heeft ongeftraft mijne goederen gedeeld: en ik moest nog daarenboven beftendig tegen vervolging, perfonele haat, bedriegers, lasteraars, arglistige Papen, Curatoren, Referendarii, III. DEEL. D Ad-  50 levensgeschiedenis VAM Advocaten, en geaccrediteerde booswigten kampen, ea mijn' levenstijd in zorgen voor mijne opvoeding, in kommer, en gevaren doorbrengen; waar van men 'de overtuigendfte bewijzen in de eerde Delen dezer Levcnsgefchiedenis met verbaasdheid gelezen zal hebben. Het beste zegel van de waarheid is dit, dat zij zelvs in Weenen met vrijheid van de Cenfaur openlijk gedrukt, verkocht, en zonder tegenfpraak van iémand openlijk gelezen is. Ook in Berlin, in mijn vaderland , voeren mijne Schrivten hetzelvde zegel; daar zijn zij met privilegie uitgegeven, en daar worden zij over het algemeen als billijke verdedigingen van mijne eer geacht. Verfcheidene ooggetuigen leven nog , en nog tegenwoordig kon ik voor het allerftrengfte krijgsgerigt zonder tegenfpraak bewijzen, dat ik onfchuldig geleden heb. en alléén door ene overijlde magtfpreuk veroordeeld ben. Dit is zeker zonderling, dat in 42 jaren van de acht Officiers, die in het jaar 1745 met mij bij het enig esquadron garde du corps dienden , maar één geftorven is. De Overfte Lieutenant Graaf von elu* biekthal leevt in Berlin ; de Heer von pannewitz; is • Commandeur van de Johanniter-orde; beiden hebben mij met vriendfchap en beleevdheid omhelsd; beiden weten alle omftandigheden , waar door jaschinskij mij bij den Koning ongelukkig maakte. De Heer von wagnitz is Generaal - Lieutenant in Casfeï: de. ze was mijn tentkameraad, en wist en zag alles wat mij wedervaren is. kalkreuter. en grothusen leven nog op hunne goederen. En jaschinskij zelf leevt ook nog in Koningsbergen, maar gekend, veracht, en als een afgeleevd grijzaart in zijn' leuningftoel door wroegingen en krankheden gefolterd. Ik heb  FRE ERIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. $| heb hem niet bezocht, en ik geloof ook niet, dat hij mij wenscht te zien. Ondertusfchen heeft hij, in plaats vatl naar verdienfteii geftraft te worden, zedert 40 jaren 1000 rijksdalers pennoen genoten, en bij geVolg den Staat reeds 40000 rijksdalers gekost. Ik integendeel heb door hem mijn vaderlijk ervgoed verloren, 42 jaren lang de inkomften van hetzelve gemist, en nog tot heden toe gene vergoeding ontvangen. Zoo gaat het in de waereld! fredrik nam de» hruikbaartlen en eerlijkften burger van den Staat zijn wettig eigendom af; en voedde met een gedeelte vaa hetzelve zijn' lasteraar jaschinskij. Ik ben dus tegenwoordig in Berlin niet als een begenadigd misdadiger voor den dag gekomen, maar als een man, die de regtvaardigheid van zijn' zaak nu voor het oog Van Europa geopenbaard, en in druk bewezen "heeft. De grootmoedige tegenwoordige Koning heeft mijne regtvaardiging door de gunst, die hij mij openlijk ;bewezen heeft, verzegeld. Hij toonde, dat hij zonder eigenzinnigheid regtvaardig is: alle harten waren voor mij geftemd: alle ogen op den martelaar van fredrik's dwalingen gevestigd: eh zoo verfcheen mijne bekroonde ftandvastigheid, ook zonder triumphwagen, zegerijk in mijn vaderland; en zij maakte mij, fchoon mijn verlies niet vergoed werdt, rijk genoeg,, om alle de zaligheden ener inwendige kalmte te genieten. Alles, wat mij nog ontbreekt, zij aan den tijd en aan het edel gevoel van een doorzichtig Monarch overgelaten. Hij is mild: ik heb ene al te billijke trotschheid, ora met hulpelozen te bedelen, fredrik, mijn vervolgër, ligt in het graf, en kan mij «iets meer wedergeven van'dat geen, Öat rirj mij met D 2 wreed-  J2 LEVENSGESCHIEDENIS VAN wreedheid ontnam. Mijne gefchiedenis zou aan de zijne onuitwischbare vlekken aanbrengen , indien ik mij aan overledenen wreken wilde: en de waereld weet, dat hij, hoewel hij de wijsfte Koning was, evenwel zomtijds zich door zijne driften beheerfchen liet, en door waarfchijnlijkheden ligt bedrogen kon worden, daar hij waande, dat het doen van een uitgebreid onderzoek na de regtvaardigheid van iemands zaak de moejte niet beloonde. Ongetwijfeld erkende hij zijne dwaling; zijn hart liet mij geregtigheid wedervaren; maar hij liet het misfchien alleen daar bij, dat hij mij heimelijk betreurde, dewijl de zaak te ver gekomen was, en zijne eerzucht zich tot gene herroeping verlagen kon. Schrikkelijke grondftellingen voor een' Regeerder! zich te fchamen, om den genen geregtigheid te laten wedervaren, wien hij door overijling beledigd heeft: de bevelen, wetten, en ontwerpen, die in de daad voor den Staat, of voor zommige leden van denzelven nadelig zijn, niet te willen veranderen, of uit eigenzinnigheid, of om bij het laag gemeen onfeilbaar te fchijnen: zich te fchamen, om zich zeiven van gebrek aan rijper overleg te befchuh digen, in dingen, waar van de gevolgen door geen menfchenverftand voorgekomen noch vooruit gezien konden worden. Doch fredrik , die onverzoenlijk was, wanneer hij zijne eergierigheid beledigd achtte, ligt thands onmagtig in het graf. Hij kon mij,zelvs bij zijn leven de bekendmaking van mijne gefchiedenis wel zoo min beletten, als het oordeel der waereld verdonkeren, die zonder bril na waarheid zoekt: maar hier in Berlin evenwel dorst mij niemand noemen , niemand zeggen dat hij mijn vriend was. Alle voorfpraak was vruchteloos, en de meesten hielden mij in de  fredrik , vrijheer van der trenck. 53 de daad voor ftrafbaar, om dat ik de ftraffen van een' misdadiger geleden heb. Maar nu is het voorhangzel opgetrokken; en fredrik willem verheugde zich, toen zijne onderdanen mij met opene armen, en een opgehelderd gelaat bij het Hof ontvingen. Hij kent ook nu mijne gantfche ziel; en zal gewis een goed Monarch zijn voor mijne kinderen, die ik voor zijn* dienst beftemd heb. Voor mij zeiven zoek ik niets, en wil aan mijne vijanden gene redenen tot laster, maar wel tot berouw over hunne eigene fchande, en tot bewondering geven. Niemand zal immer zeggen kunnen; ,, trenck heeft uit baatzucht voordelen „ voor zich genoten." In Berlin heette ik voormaals een overloper, die een Oostenrijksch hart in den boezem draagt. In Weenen integendeel zeiden de oorblazers en biegtvaders van het Hof, die bij de onderdrukking van mijne perfoon, en bij mijne verwijderiag van het vertrouwen van den Monarch veel belang hadden; „ trenck. is goed Pruisfisch-gezind." Doch ik was overal een eerlijk man, die nergens fchade zal doen, waar hij geen voordeel kan doen. Geen eigenbaat of eerzucht zal mij ergens oit aanzetten , om partij te kiezen. Ik heb het vertrouwen van het volk, de achting van de gfootfte mannen in de beide Staten gewonnen. Dit zij mijn doelwit, mijne eer , mijn loon ; van beiden onaf ha'nglijk en geacht bij mijn leven te zijn, en na mijn dood in het gezelfchap van eerlijke mannen; dan zal men daar, waar mijn gebeente rusten zal, voorzeker geen'fchand,zuil vinden, en mijn graffchrivt zal wezen: D 3 te  24 LEVENSGESCHIEDENIS VAN TE BEJAMMEREN IS HET, DAT MEN DEN EERLIJKEN TRENCK *TE LAAT VOOR HEM TE LAAT VOOR ONS GEKEND HEEFT! Zedert ik nu in deze Landen leve, en niets als echte vriendfchaps betuigingen geniete, hebben de Heren nieuwsfchrijvers, vermoedelijk met de beste oogmerken , of om mij iets ten gevalle te doen, in gantsch Duitschland loutere nieuwigheden yan mij gefchreven3 die allen onwaar zijn. Men fchreef, dat ik een groot penfioen in Berlin gekregen had; en ik verzeker op mijne eer, dat ik 'er zelvs noit om verzocht heb. Men verhaalde , dat mijne oudfte dochter Gouvernante bij de jonge Princesfen geworden was. Vermoedelijk was dit ene fa>yre van enen boenenden correspondent; want mijne oudfte dochter is eerst 15 jaren oud, en heeft zelve nog wel ene Gouvernante nodig. Misfchien zal men nu zich hier en daar nog wel yalfchelijk inbeelden, dat ik laag genoeg ben, om, door vaifche eerzucht aangezet, voor gereed geld gedrukte leugens te laten verfpreiden. Misfchien dacht menig nieuwsfcbrijver mij hier door enig genoegen te geven, wanneer' hij ten minften dat, wat aan mij hadt moeten gefchieden, als dadelijk, gefchied aankondigde, Misfchien gefchiedde het uit fchalkachtigheid, nijd, omkoping, of begeerte om mij te benadélen: misfchien pok uit ene goede genegenheid en wensch voor mijn . ■ ■ ge-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. geluk. Doch, hoe dit ook zij, men heeft 'er mij geen vermaak mede aangedaan, en het zou mij veel aangenamer zijn, en veel meer gefchikt om mijn' rust en welvaart te bevorderen, wanneer men minder van mij fchreef; dan zou ik beter de wangunst ontwijken, cn in ftilte mijne voordelen genieten, eer ik daar in door boze menfehen verhinderd kan worden; welke nog altijd met al hun vermogen daar tegen arbeiden , wanneer een opregt en te gelijk verlicht man op het puneï ftaat, om het gantfche vertrouwen van een' Vorst te verkrijgen. Maar ik bid allen, die daar belang in ftellen, allervurigst, dat zij mij met dat inzicht in mijne bijzondere oogmerken niet hinderlijk zijn; dewijl ik hun opregtelijk verzekeren kan, dat ik deze eer nimmer zal zoeken. Zelvs zal ik dat geluk niemand benijden, die 'er zijn gantfche leven vol angst en bekommering voor zal moeten zorgen, om dat geen.te behouden, wat hij zonder verdienfte heeft weten te verkrijgen. De voorftander van onwaardige menfehen kluistere zijne Haven , die aan zijne trotschheid moeten wijroken, naar zija goeddunken. Een man van mijnen aart blijvt hemelsbreed'van de vleierij verwijderd; eD, die den Monarch maar onbewimpeld de waarheid zegt , of zijne gelievkoosde neigingen niet (treek; die zal gewis zijn nest bij het Hof niet bouwen, waar alleen maar jonge haviken voor weerloze duiven uitgebroed worden; waar fchadelijke musfehen aangename zangers heten; en waar de edele nachtegaal alleen maar in zijn koojtjen zijne klaagliederen zingen mag (»)• Ik (t>) Verg. II Deel, bladz. 113, 114. D 4  $6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Ik vergenoeg mij met de kalmte van een goed ge« weten, dat mijn inwendige rigter is, en ik wensch alleen maar naar mijne innerlijke waarde beoordeeld en geëerd te zijn. Dat genoegen heb ik beleevd, en meer dan vele in de daad grote mannen genoten. Bijna dagelijks ontving ik gelukwenfchingen en brieven uit alle de gewesten van Duitschland; uitmuntende brieven van onbekenden, waar in het hart fprak; brieven, die een geheel Deel vullen zouden, en die verdienden bekend gemaakt te worden. De twee eerfte Delen van mijne Levensgefchiedenis hadden de oplettendheid van het algemeen op mij gevestigd. Ik dank, alle Heren Recenfenten, die mij, zonder zich aan nijdigheid fchuldig te maken, geregtigheid hebben laten wedervaren; en de twijfelaars of berispers zullen van zelvs befchaamd, en met verachting gelezen worden, wanneer het vervolg bewijzen zal, dat ik niets als zuivere waarheid gefchreven heb. Maar, dat mijne gefchiedenis zoo vele onwaarfchijnlijkheden bevat; dat zij meer ene verdichte Roman, dan ene onpartijdige Levensbefchrijving gelijkt,dit is mijn' fchuld niet, wijl ik zulke zeldzame voorvallen in de daad beleevd heb, en dus ook openlijk verhalen moest. Ik befchreef daarenboven mijn leven zelf; dus zou de eigenlievde en trotz, die den Schrijveren pleegt eigen .te zijn, mij verdacht kunnen maken bij hun, die de ware oirzaken, welke mij tot deze onderneming aangezet hebben , niet kennen, of met vooroordelen tegen een' Schrijver in propriet caufa bezet zijn. Maar ik moest een niets waardig fchepzel zijn, indien ik met leugens het algemeen bedriegen wilde, waar bij alle mijne Schrivten, zoo wel als mijn gedrag, reeds zoo veel goedkeuring en geloof verworven hebben. Een  fredrik, vrijheer van der trenck. 57 Een geleerde fchoft zoekt alleen maar zijne lezers te bedriegen; een windbuil fchrijvt leugens, om vertoning te maken; een hongerige, om zijn' buik te vullen; een booswigt, die met regt geftraft werdt, wil eerlijk fchijnen, en fchrijvt leugenachtige apologiën, om zijne fchande te bedekken. Gene van deze oirzaken heeft mij tot fchrijven aangezet, en even daarom wenscht men mij van alle kanten geluk. Men veroorlove "mij, uit het groot aantal brieven van dezen aart, die ik ontvangen heb, den volgenden, dien ik van den geleerden en waardigen Heer Profesfor bahrdt uit Halle kreeg, benevens mijn and? woord op denzelven, hier in te lasfchen. Hier is hij. . ; . D 5 BRIEF  BRIEF VAN DEN HEER professor BAHRDT. Halle 10 April 1787. Cjijj die met reuzenkracht het lot, dat u beftormde, Verduurd hebt, en in 't eind de zegepraal behicldt j Wiens ed'le ziel zich zelv' tot ware grootheid vormde; * Die noit voor Vorften hebt geknield) Gij, die uw' deugd behieldt in 't uitgezochtfte lijden; Wien 't oude Duitfche bloed nog door ah" de aders vloejt S Ontvang den dank van hem, die ook, als gij,moest ftrijden3 Wiens ziel van lievde voor u gloejt. Ook ik zag al de Vreugd en voorfpoed van mijn leven Gedood door Papengift, dat al ons heil verpest; Ook ik werd uit den baan, waar in ik liep, verdrevea Door 't fleken van een wespennest.  LEVENSG. VAN FREDRIK , VRIJH. VAN DER TRENCK. 5* Ook jk ben door den gloed, die mijnen boezem blaakte Voóï waarheid en voor regt, in veel gevaar gebragt; En om mija ed'len trotz, die alle laagheid wraakte, Gehaat, mishandeld, en veracht. Ook ik heb Bijgeloof en Dweperij beftreden, Den Huichelaar ontdekt, Gewetensdwang gsdoeind; . Cok ik heb noit een' Vorst gevleid, noch aangebeden» Noch Dwingelsnden groot genoemd. Dus heeft de Priesterlist, die fleun van Aartstyrannen, Die door tyrannen weêr befchermd wordt en beloond, arm en uitgekleed, van ftad tot flad verbannen, Schoon al wie denkt mijn' ijver kroont* Toen zocht ik veiligheid en rust in ntEDiUK's Staten; " Daar, dacht ik, fpwekc men vrij, daar blikfemtmen geen' ban: Maar daar zelvs wérd ik aan den Nijd ten prooj gelaten, En daar flendt ook de zwarte Man. Acht jaren heb ik reeds den zwaren last gedragen Van rusteloze zorg, en in gebrek geleevd; Nog poogde ik nut te doen, en zwoegde nacht en dage», Maat ewig werdt die zucht weêrflreevd. Geer*  óo levensgeschiedenis van Geen Staatsman hielp mij oit.—- Het brood, dat mij verkwikte, Den roem, dien ik verkreeg, ben 'k aan mij zeiv' verplicht 5 Aan dien bedaarden geest, wien zelvs geen hel verfchrikte, Aan dat geduld, dat nimmer zwicht. Want zelvs in fredrik's Land verwierf ik geen' befchenning; Ook daar bragt mij de haat van 't Papendom ten valj Der Orthodoxen fchaar, onvatbaar voor ontferming, Vervolgde en trof mij overal. Mijne ongeveinsde zucht, om 't menschdom te verlichten, Werdt fchandelijk miskend, en nijdig onderdrukt; Gelegenheid om kunde en duurzaam heil te nichten Werdt mij door de Eigenbaat ontrukt. Als ik nu uitgeteerd, en krank van lijf en harte, Daar troostloos nederzat, mijn noodlot overdacht, En worftelde met zorg, en worftelde met finarte, En bijna mijn geduid vergat; Toen vond"ik bij geval, dat pronkfluk van uw' veder, Uw' trouwe levensfchets, ó Duitschlands ogelijn! Ik las — las andermaal _ mijn' kalmte keerde weder, Daar vloejde balzem voor mijn' pijn. Dmï  FREDRIK. 5 VRIJHEER VAN DER TRENCK. )9 ene fchone ziel,en deze geloof ik ook, dg; (p) socrates geloovde, dat in een fchoon lighaam ook ene fchone ziel woonde: en hier in fchijnt hij door vele Wijsgeren nagevolgd te zijn; plotinus zeide, dat alles inwendig goed moest zijn, wat uitwendig fchoon was; en proclus Helde, dat alle fchoon ook goecf was. Verg. l. coelii modigini leSt. ant. Lib. XVI, cap. 5 & L|b. XXIVj cap< 1% In neta)gemeen fehattede de oudheid de fchöné"%eflalte van het lighaam, en bekoorlijke wezenstrekken zeer hoog, en meende dat in fraaje lighamen verhevener en goddelijker zielen woonden. Van daar, dat achilles en andere Helden bij homerus zoo dikwijls Sioufcis en BteuxtKat {Goddelijk, Code gelijk) genaamd worden. Daarom zingt ovidius ook van romulus en hemos, Fajl. II, 395: uit quam funt fimiles! at quam formofus uterqüe! Plus tarnen ex illis ijle vigoris Jrnbet. Si genus krgaitur vult'ü , ni fallit imago, Nacio quem v'obü fuspicor eje Deunt, De  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 73 dat hem geheel en al eigen is. Maar dit is ook alles, wat ik van hem denk, en verwachten kan ik van hem niets. Laat mij enige trekken tot opheldering van de vragen , die ik u zoo even voorgefteld heb , maken : want uitvoerig kan en wil ik niet zijn, anders moest ik mijne gehele Leyensgefchiedenis fchrijven. De Baron van der trenck was, voor zoo veel ik weet, een vermogend jong mensch; dit,en zijn jeugdig vuur , door vleiende hoop op de hulp van beroemde en toenmaals magtige bloedverwandten aangeblazen, maakte hem tegen zijnen Koning, wien hi] toen diende, koen: en deze énige daad was de grondoirzaak van vele rampen , die allerlei jammeren en elenden in het vervolg over hem verbreidden. Ik daarentegen, een zoon van een vermogend Silefisch Edelman, ervde niet eens het dagloon van een' foldaat: want ons vermogen werdt nog in mijne kindfche jaren een roof van het onregt en geweld, en van de wraak, die zich achter ene fchijnheilige deugd verborgen hielde. Het lot van mijn' vader is u bekend. Gij weet het, in welke achting hij bij de grote Keizerin theresia ftondt; maar gij weet het ook, door welke wondere verdichtzels men zijn' val bewerkt heeft. Hij werdt van de hoogte, die hij met moejte en arbeid bereikt hadt, in den afgrond van het pe ondervinding ftemt ondertusfchen meer in met het gezegde van i-haedrus, Lib. lil, fab. 5: ; 1 . I . . firviofos fepe ir.vcni peflimos, Et turpi facie muitos cognovi optimos. E 5  74 LEVENSGESCHIEDENIS VAN het gebrek geflingerd, tot dat hem in het begin van den zevenjarigen oorlog een onderdaan van den Koning van Pruisfen aan het Hof van Oostenrijk als enen gevaarlijken vertrouwden van schwerin , wien hij ondertusfchen nimmer gekend hadt, affchiiderde. Men greep den zestigjarigen grijzaart in Jügerndorf, fleepte hem na de vesting Giücz in Steijermark, en gaf hem daar wel zijn nodig voedzel; mair hij zag uit zijn' kerker in. zeven jaren geen' zon op- noch ondergaan. Ik was nauwlijks een jongeling, toen dit gebeurde. De ontwijfelbare onfchuld van mijnen goeden vader deedt mij befiaan, om zijn verdediger voor den throon der anderszins regtvaardige Monarchin te worden. Maar men verhoorde mij niet: ik kreeg alleen verlof, om in den foldatenrok voor hare regten te mogen bloeden. In dezen iïand leerden wij elkander kennen; en in dezen ftand omarmden wij elkander voor het eerst als vrienden, wier harten voor elkander geftemd zijn. Maar ook ik werd i«tt dezen ftand gerukt, niet door mijne vijanden, maar door die van mijn' vader. Wat de Keizerin mij gaf, dat ontroovden mij hare' Beftierders. Bij een' mistigrn nacht werd ik, zonder iemands weten, zonder aanklacht of proces, gevangen genomen, en met nog andere OagtolFers van deze list, óp de reeds gemelde vesting Giitz gebragt. Hier zat' ik zes volle jaren, in den bloej van mijn leven, onder enen vreemden naam, dien men mij gegeven hadt, als een misdadiger met zeven floten bewaard. Na de herftelling van den vrede werden trenck, mijn vader, en ik wederom losgelaten. De eerfte verkreeg zijne vrijheid op aanzoek van theresia, en ook deze zorgde tevens voor hem. Wij in tegendeel werden, uit kracht der uitdrukkingen V2n het vredestractaar, die  fredrik, vrijheer van der trenck. j$ die amnestie voor misdadigers van ftaat beloovden, zonder dat men enig onderzoek hoe ook genaamd na de waarheid of valschheid der tegen ons ingebragte befchuldigingen in het werk gefteld hadt, in Oldenburg op de plaats, die tot de losfing beftemd was , ter bezichtiging gebragt, en toen losgelaten. Nood, behoevte, en de bitterfte armoede waren de gevolgen van het lijden,dat wij onfchuldig doorgeftaan hadden. Ik had niet alleen mijne gezondheid verloren, ik was bok verminkt geworden, dewijl ik door het fcorbut één' kinnebak verloren had. Aan den groten fredrik zond ik de onlochenbaarfte bewijzen van de rampen , dit il doorgeworfteld had , van den onheiftelbaren to. md, waar in ik om zijnen wil geraakte, en bad bm '.uod, om niet benevens mijn' vader te verhongeren; maar ook hier bleef de anders weldadige Koning ongevoelig. Enen zekeren Graaf van gellhorn , dien men na het innemen van Breslau insgelijks als enen Staatsgevangenen na Gratz gezonden hadt, wekte de Voorzienigheid op om mij te redden. Hij hadt gedurende zijne gevangenis evenwel het algemeen gerucht van mijn onfchuldig lijden gehoord; en nauwlijks werd hij gewaar, dat ik in vrijheid was, of hij 1*&od mij zijn' onderfteunendeu arm aan. Hij werdt meer dan mijn vriend ; hij werdt mijn weldoener , mijn onderhouder, en fchonk mij aan de menfchelijke zamenleving, welke ik afgeftorven was, weder. Ik moet de voortzetting van dezen brief tot den volgenden postdag verfchuiven: de herinnering aan de dagen van fmart, die ik doorgeworfteld heb, rijt de oude wonden wederom op: zij bloeden nog: maar zij verhinderen mij niet, u te verzekeren,dat ik ewig ben uw vriend. TVVS-  TWEDE BRIEF. 24 Febr. 1787. VRIEND! D e ondervinding , welke mij de vergangelijkheidi van alles leert, geevt mij redenen aan de hand, die mij mijne kalmte wederfchenken: ik moet dus, om mijn woord te houden, den draad van mijn verhaal verder vervolgen. Wat de rampen betreft, die men aan zijn' eigen* perfoon ondergaat, denk ik ten minden niets minder geleden te hebben dan trenck. Ik weet de zijne alleen maar uit onzekere vertellingen; maar, voor zoo verre ik ze weet, kan ik 'er mijne treurige ondervinding veilig mede in vergelijking brengen. Vier jaren lang moest ik in bet gezelfchap vei keren van enen I'ruisfifchen Overften von haliasch genaamd. Hij was niet wel bij zijn verhand, en meende, dat hij de Koning van het duizendjarig rijk en de Heiland der waereld was: bij onderhieldt mij altijd met dergelijke gekheden, die ik behendig aanhoren en goedkeuren moest , wilde ik niet geweldige mishandelingen van hem dulden, dewijl hij fterker was dan ik. Alles , wat mij leren. troosten, bezig houden, of opbeuren kon, was mij verboden; • geen' ander mentcfo. mogt ik immer aanblikken; en alle boeken werden mij geweigerd. Nog tegenwoordig zie ik het als een wonder aan, dat ik in liet gezellchap van dezen nar zelf niet  LEVENSG. VAK FREDRIK , VRIJH, VAN DER TRENCK. 77 niet gek geworden ben. Vier harde winters bragt ik door, zonder van de zonneftralen, veel minder door de warmte van een' kachel, de minde koestering tegen koude en naaktheid te verkrijgen. Een man, die waarlijk onzinnig was, hadt meer gevoel van menschlijkheid , dan mijne wachters, die wel bij hunne zinnen waren, hallasch, die gevoelige gek, gaf mij zijn' mantel om mij te dekken, terwijl zij mij een bosch ftroo weigerden ; fchoon ik reeds geen gevoel meer in handen of voeten had. Men noemde ons verblijf een' kamer, maar het was een ftinkgat. De vuile dampen drongen eindelijk door mijn bloed, vergiftigden hetzelve, en ik verloor het grootfte gedeelte van een' kinnebak, door de handen van een' onkundig wondheler, die mij daarenboven met lachende gezichtstrekken drie vierendeel jaars als enen Pruisfifchen verrader, als iemand, die ene zware misdaad tegen den Staat hadt bedreven , gemarteld hadt. Ook 4k werd door een' fchildwacht, die viermaal in een uur voor mijne gevangenis brulde, in mijn' nachtrust geftoord ; en ik werd ook door het rammelen der floten, en grendels, bij de intrede der wachten, dikwijls verfchrikt. schottendorf was onze Commandant en tyran: een man, welke mij voor de weldaden, die hij aan het huis mijner ouderen genoten hadt , niets dan wreedheid vergoldt. De filvkel van den tijd hielde hem voor rijp, en fneedt hem reeds af. Hij is verrot, en ik leef nog. tormentinl en galer volgden hem in waardigheid en magt op , maar niet in ongevoeligheid en boerfchen trots. Wij werden onder, hun opzicht wel met  78 LEVENSGESCHIEDENIS VAM met behoedzaamheid maar echter tevens met zorgvuldige achting behandeld. Wij genoten twee onvergeldbare weldaden, frisfche lucht, en zuiver water. En zij wisten alles, wat in het geheim gedaan werdt om den gevangenen nog meer te krenken, en dat wij te voren met ons dagelijksch brood hadden moeten inflokken, tegen te gaan, en aan ons lijden palen te zetten. Ewig zal het aanderken aan deze twee waardige mannen dierbaar en heilig voor mij zijn. j Doch, hoe zeer ik ook hunne treden zegene, zoo zeer overtrof hun nog.in een' zekeren zin rottensteiner de Stafprovoost. Zonder opvoeding, zon. der enige andere grondltellingen als die, welke het natuurlijk menfcbenverlland 'door zich zelf kan verkrijgen , zag hij de hem toevertrouwde gevangenen als zijne kindéren aan; en, in plaats van zich aan hun te verrijken, bewees hij hun weldaden. Ik zelf genoot die nog twee jaren, na dat hallasch reeds los gelaten was: en wenschte altijd, dat deze brave man op een' trap hadt kunnen daan, dien zijne denkwijze verdiende.' Ik fchilder hier, mijn vriend! met enige vluchtige pennetrekken , folteringen , waar van de Monarch, wanneer hij ze toevallig zag, te rug zou beven, indien ook zelvs het bloed van enen woesten tyran in zijne aderen vloejde. theresia wilde dit voorzeker niet zoo; maar het gefchiedde buiten haren wil: want zij was mensch, en konde niet, even als de Godheid, alles zien. Uit deze opgegevene fchets van de lotgevallen van trenck, en van mij zeiven, zult gij nu wel den grond van het onderfcheid zien, dat, in de gefchiedenis*  fredrik, vrijheer van der trenck. 79 »isfen van ons beiden, tot twee geheel tegen elkander pvergeftelde werkingen leiden moest. trenck tradt uit den kerker onder een fchild, dat hem voor gebrék en verachting behoedde. De dag zijner bevrijding was ook de dag zijner zegepraal. Ik in tegendeel werd aan de ftormen der armoede en ver* fmaadheid ten prooje gegeven. De geest van trenck, die in den kerker nederge■ drukt was, herhaalde en verhief zich weder, daar hem gene zorgen voor zijn onderhoud in zijne vlucht hinderden. Niets kon hem nu meer onder houden, maar alles verhief hem in tegendeel. Gene' behoeftig, beid verdrong hem uit het gezelfchap van zijns gelijken', noch dwong hem tot rijken den toevlucht te nemen, die een deel dier 'fpijzcn, met welke zij hunne trotschheid mesten , vour niets anders als voor een bloedig zweet en laag kruipen verkopen. — ■ Mijn vriend! ik bragt gantfche nachten wakend door, niet in wellusten of vermaken, maar in vermoejenden arbeid, op dat ik bij het herleven van den dag niet zou behoeven te bédelen. Hier arbeidde ik voor rigters, die de burgerlijke wetten niet kenden, en die aan de natuurlijke billijkheid gene plaats gaven, om in hunne kwaadaartige harten te werken: daar bragt ik rekeningen van rentmeesters in orde, waar in men in ieder tittel den Heer, wien zij voorgelegd moesten worden, voor enen bedrogenen domkop erkende. Hier betaalde mij een kenner ene met vlijt vervaardigde tekening met grofchen: en diiar vulde mij iemand, die op het goud tellen afgerigt was, de hand met goud voor enkel gemors. Het buitengewoon geval in 01mütz noodzaakte mij eindelijk , om een waereldlijk priester te worden. Een bisfchop, die aldaar in de kunst  8o 'levensgeschiedenis van kunst van vleien uitblonk, zag mijn hoofd voor da* van medusa aan; dreef mij in mijn gelievd vaderland te rug, danste op de fcherven van mijne verbrijzelde hoop , en noemde zich evenwel nog mijn' vriendé Hier in mijn vaderland zijn nu mijne daden, mijne denkwijze, en de rampen, die ik beleevd heb, be^ kend.. Mogt ik hier, in plaats van deze korte vergelijking, ene uitvoerige befchrijving van mijnen toeftand wagen, dan zoudt gij, en een ieder, hier den flaaf en den vrijen in dén' perfoon verénigd zien; gij zoudt mijn' geest in de volkomenfte vrijheid, en mijn lighaam in kluisters zien (g). Volgt nu uit het hier gezegde, bij ene natuurlijke en wèl getoetde redenkave- ling, niet dit befluit: ■ trenck erinnert zich zijne onfpoeden thands maar alleen, om uit dezelven voordelen voor zich en de zijnen te trekken. Hem, drukte de elende maar, zoo lang hij van de menfehen afgezonderd was; maar noit werdt hij, voor zoo ver ik weet, zoo lang hij in vrijheid was, door nood of gebrek gedrukt. Hij werdt bediend, maar niet, zoo als ik, in de noodzakelijkheid gebragt, om boosaartige gierigaarts en trotfche domkoppen, demoedig op te wachten. Zoo dra hij in vrijheid was , begon hij reeds op te klimmen, en hij behoevde voor hun niet te (?) » Nee vero ego m. regclum, arnmnofum, nee infe„ Heem, nee miferutn umquam putavi, Non enira ïnagnitu„ do anirai ejus excruciabs-:ur a Prenis, non gravitas, nori „ fjdes, non conHantia, non nlJa virms, non denique art'. ,, rans ipfe: qui tot virtutum prafidio, tantoque hpih'uttt\ „ turn corpus ejus cnperetur, capi certe ipfe non petyit." ciciiRo, Parad. II.  fredrik, vrijheer van der trenck. 8l j| 'te kruipen, die verachting verdienen, noch zich voor hun te krommen, die eiken gekromden rug als den draagzetel van hunne hoogheid aanzien: hij behoevde • j geen brood te bedelen bij m«nfchen, die den 1'mekenden verfmaclen, zelvs dan , als hij in alle opzichten irieer innerlijke waarde bezit, dan zij zelv/ï. ' Vergelijk nu, beste vriend! dezen trenck. eens met mij; I Vraag dan de ondervinding, en zij z-al u artdwoorden: „ Ieder zorge voor zich zelvén: niemand verzoeke iets „ voor een' anderen, wanneer hij nog voor zich zelveh ,, iets te verzoeken heeft. Geen mensch bidde een* „ Vorst voor enen derden!" Wees dus te vrede, zoo als ik! Beklaag mij! maar geef mij niet wéér zulken faad: dezelve vloronderilelt menfehen, die in weldoen hunnen wellust vinden; én de zoodanigen zoekt men re vergeefsch. Men wenscht maar —— I bi) wenfehen blijvt het. Doch, hoe zeer ik die wen: fchen moede ben, die op mij ze]ven betrekking heb: ben, zoo zal ik evenwel iets blijven wenfehen, dit . namelijk, dat ik U in de daad eens zal kunnen tonen/ dat ik voor u ene dankbare ziel heb , Ü«v vriend n. n. III. deel. F DER.-  DERDE BRIEF. D e vriendfcliap, die gij mij fteeds bewezen hebt, vernieuwt ieder ogenblik de werkzaamheid van uwe zielsvermogens; en gij wordt in de daad aan enen woekeraar gelijk, die zich van ieder gewin,zelvs het klemde, met gretige blikken meester maakt. Even als een geldgierige den grond opdelvt, om onder denzelven een' fchat te vinden, zoo zoekt gij met zeer veel moejte in ieder voorval ene vergelding, die tegen het lijden, dat ik doorgedaan heb, opwegen kan. Maar geloovt gij niet, dat de flimfte woekeraar zomtijds, door den fchijn bedrogen, met valsch geld zijne verzameling van gewoekerde penningen vermeerdert ? geloovt gij niet , dat hij , die na een* fchat onder den grond graavt, dikwijls, tot vergelding van zijn* vruchtelozen .arbeid, in plaats van den gehoopteri buit te vinden, zijn huis in één ziet ftorten, welks grondvesten hij, door zijn' gouddorst bedwelmd, onvoorzichtig doorwoeld hadt? Vergun mij deze vergelijkingen op mij zeiven toe te pasfen: voor mij althands zijn zij zeer treffende. Befchouwt gij ze uit een ander oogpunct, zoo is misfchien de oirzaak daar in gelegen, dat ik veel te vrezen , en gij in tegendeel veel te hopen voor mij vindt. De tijd, mijn waardfte vriend! flelde mij, na de wonden, die ongevoelige menfehen mij toegebragthadden, weder in zulke ene gedaante aan de waereld voor, dat zij, die mij maar oppervlakkig befchouwden, den etter niet zagen, die,in deze vvunden nog glimt. Zou- den  LEVENS C. VAN FREDRIK , VRIJH. VAN DER TRENCK. 83 den dus niet die Groten der aarde, die mijne weiVaart in hunne hand hebben, maar die door hunnen uitterlijken glans, door vleiers,door ongevoelige raadgevers, alleen aan zinnelijke begrippen gewoon worden; zouden die niet meer geloof geven aan dat geen, dat zij zeiven meenden te zien, dan aan mijne voorftellingen, en aan alle berigten, die door vreemden van mijnen toeftand gegeven werden? Zouden niet, om duidelijker te fpreken, hunne bij toeval op mij geworpene blikken mij van onwaarheid befchuldigen ? Zou mijn ondernomen arbeid wel iets anders zijn als een droomgebouw, tot het welk de kitteling ener ijdele hoop mij geleid hadt? Ik zou niet alleen, gelijk te voren, elende en gebrek lijden moeten, maar ik zou nog daarenboven het grievende van ene fmadelijke verwerping voeien moeten. Vriend! gij kent mijn gevoelig en aandoenlijk hart, maar gij weet ook, dat hetzelve, op het lijden van iedere, zelvs de geringde,' befchimping, niet te bedwingen is: en evenwel wilt gij mij tot een' ftap bewegen , ja zelvs noodzaken, welke, indien ik denzelven deed, mij, zoo niet in een' afgrond ftorten, althands in een' ftrik afleiden kon, dien ik door voorzichtigheid en geduld ten minden had kunnen ontwijken. Ik geloof, mijn Beste! dat ik u nu bewezen heb, dat de vergelijking, die ik u heb beloovd, echt en treffende is. Laat mij nu nog maar enige woorden van mijne vrees en van uwe hope zeggen. Gij hoopt, om dat u reeds verfcheidene uitzichten in het onzekere toekomende gelukt zijn: ik integendeel vrees, om dat mij tot dus verre niets gelukt is. Gij bedierf den gezichtkring uwer wenfehen tegen een zeker bepaald . F 2 punct:  84 levensgeschiedenis van punct: en'het hangt van uwe willekeur af, waar gij hetzelve plaatzen wilr. Ik in tegendeel fta op dat punct, dat een Mathematicus een Zero noemt, wanneer hij van onbegrijplijke kleinigheden fpreken wil. Valt gij,zoo kunt g'j niet uit uwe grondlijn, althands zeker niet uit uwen circul vallen: maar ik zou altijd in een vreemd geoied vallen moeten, en misfchien in de magt van een* tyran geraken, die mij op nieuw geesfelen, als enen misdadiger tegen den Staat brandmerken, en, na het uitftaan van alle mogelijke folteringen, enen langzamen dood zou laten derven. De demme der deugd ruischt veel te zacht, mijn vriend! dan dat zij, door het gedruisch van het Hof, dat aan het geklots van geweldige baren gelijk is, heen,tot in het oor van den Alleenheerfcher zou kunnen dringen. Ik vreesde noit, wanneer de magt van gewapende vijanden mij beftormde: maar ik vrees voor den geesfel der Geestelijken. Ook zelvs de Sultans daan onder dezen. Wie zou dus enen milden goeden Vorst bewegen kunnen , om een woord van geluk voor mij ter neder te fchrijven? Is trenck wel in die omftandigheden, dat hij zich in eens anders zaken mengen, of voor verdrukten fpreken kan? Voorzeker neen! Wij hebben dus beiden gedroomd: gij, toen gij u met ijdele hoop ftreeldet,en ik,toen ik mij daar over in ene briefwisfeling met u inliet. Was hij mijn vriend, gelijk gij, dan kon misfchien zijne grote waereldkennis wegen vinden, om mij mijne rust weder te geven; en des;te ligter, om dat ik weinig nodig heb. Verberg hem dus mijn' naam, tot dat hij 'er u na vraagt. Zwijgt hij, dan is dit een zeker bewijs van zijn onvermogen; want, wie hem kent, die twijfelt vast niet aan zijnen goeden wil. Benadeel mij ten minsten niet,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. $ 85 niet, door ontwerpen, die noodzakelijk moeten mislukken ; en üoor mijne zielsrust niet door dromen ener ijdele hoop. Ga voort mij te beminnen! ik verdien het. N. N. G. F 3 H<  Ik heb deze brieven hier ingelaseht, om aan een verdrukt man, wiens pen bewijzen geevt van zijn gezond verftand, ten minften enigszins van nut te zijn. Bijaldien iemand van mijne Lezers gelegenheid zoeken mogt, om aan dezen hulpelozen enige weldaden te bewijzen ; ik zou' hem wel weten te vinden, als ik redenen had, om hem te zoeken. Nog een' brief moet ik hier bijvoegen, dien ik gisteren, insgelijks zonder naam, uit Polen ontving. Re-  Refchow en Gallieie, le 30. April J787. monsieur! X les cmurs fenfibles, qui ont eu Pavantage de Vous connoitre, durant votre féjour en Autriche ,pren* nent la part la plus épurée a la jufiice qu'on Vous rend, & aux diftinflions marquèes dont on Vous comble h la Cour de Berlin, ffique nous apprenons par la voie des feuilles publiques. II eft bien confolant, -Monfieur! pour l'hutnanité, de voir, que les rejfotirces de confolation Vous viennent du mime endroit, oü la barbar ie la-plus tffrénée d'un deftin inconcevable fit naitre Pamertume de Vos foufrances, fi na'iv.ement détaillées dans PHifioire de Votre Vie, qui.fe trouve déja dans les mains de tout le monde fenfé dans no* tre canton des ours: fër1 qui a ètè arrofè de mes larmes en la lifant a trois reprifes confécutives. J'e/pe» re d'avoir bientót la continuation ècrite aux bords de la bienfaifante Sprée. Ah, Monfieur ! il faudroit itre cuirajfè comme le premier Navigateur, dont parle Hor ace, pour ne pas être pénétri defiime & de compajfton a Tégard dun honnéte homme, littérateur iclairê, brave, militaire, cjf bon citoyen, en rèftec htsfant fur les maux, que Votre fermeté unique favoit braver & furmonter. Vous méritez qu'on tracé fur Votre tombe & portrait ces lignes,que ma Muf en? in* fpire dans ce moment: F 4 la  83 LEVENSGESCHIEDENIS VAN La mort même a fes maux fouvent inexorablt Voulut les prolonger, en arrêtant fa maln. II ne put expirer... non... Phiftoire <5? la fablt Ne tious ont point ofert de plus cruel deftin. Permettez que je Vous communiqué en même tems, ce que je répondis a la PrinceJJ'e Czatoryska, Dame d'un mérit fupérieur, lorsqiielle me demanda une efi quijfe cathégorique de Votre Hijloire imprimée, Joue't d'un fort ajfreux, fans Pavcir mérité, Trenck fut intérejfer les ames refpeftables. La conjlance Panna de Fintrépidité Peur le placer au rang des hommes eflimables, On eut la cruautè de lui ravir fes biens- La Calomnie ofrit fes trames les plus viles. Son cceur & fon efprit furent fes feuls foutiens, Qi/i le font triompher en dèpit des Zoiles. II dut d'un Jafchinskij, d'un Borck, d'un traitre (PO.., Soufrir fans cfenfer la criante avanie. Le malheureux talent d-un Kriigel, d'un Zett.4, Parut mettre le comble a fon ignominie.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 80 lis font paffe, ces Monftres reconnus: Kien ne peut rètablir leur indigne mémoire: Leur vitiime furvit: £? le droit des vertus Lui fait atteindre enfin au tetnple de la gloirt, Yout finit ici bas, la joie £P la douleur, Ami de la fagefe, il ré/ïfle au malheur: Le mépris de fes coups eft fon plaifir unique. Hélas! n'envions pas ces mortels couronnési Pour eux trés 'rarement il exifte un afyle. Aux confeils d'un flatteur fans cejfe ils font liyrés Une injufte fentence eft funefte £? facile. Je vous conjure, Monfieur, d'agréer Vajfurance fincl' re d'un homme, qui Fous refte inconnu, ö5 qui vous admire ,avec Velite de nos Polonois éclairés; cette ajjupanes d,une confidération refpeStueufe, qu'on naccorde qi^au vrai mérite, & avec laquelle je fuis Votre ami fans me nommer^ F 5 R-  Ikefchow in Gallicïè, den y>j1en April 1787. mijnheer! A'le gevoelige harten, die het genoegen hebben gehad van u te leren kennen, gedurende uw verblijf in Oostenrijk, hebben met de zuiverde deelneming uit de openbare nieuwspapieren vernomen,dat men u eindelijk aan het Hof van Berlin geregtigheid heeft laten wedervaren, en u met de vererendde bewijzen ener onderfcheidende achting ontvangen heeft. Het is zeer troostelijk voor de menfehehjkheid, te zien, dat de bronnen van uwen troost ontfpringen uit dezelvde plaats, waar de onverzadelijke wreedheid van een onbegrijpelijk noodlot dat bitter lijden voor u heeft doen geboren worden , dat zoo treffend befchreven is in uwe Leyensgefchiedenis, welke thands in de handen van alle gevoelige menfehen in onze Noordfche gewesten gevonden wordt , welke ik reeds driemaal achter één gelezen, en driemaal met mijne tranen dóór nat gemaakt heb. Ik hoop 'er fpoedig het vervolg van te zullen ontvangen, gefchreven aan de boorden van de weldadige Spree. O! Mijnheer.» men moest, even als de eerfte Schipper, waar van horatius (r) fpreekr, (r) Lib. !, Carm. Od. 3 , vs. 9. //// robur ö° as triplex Circa pectus erat, qui fragiiem truei Commifit pelago ratem . Primus, nee timuit praeipitem Africum Decertantem Aquilonibus, Nee triples Hyadas, nee rabiem No$i.  tEVENSG. VAN FREDR«C,VRIJH. VAN DER TRENCK. Qt fpreekt, driemaal met koper omkorst zijn, om niet doordrongen te worden met achting en medelijden voor en met een eerlijk man, een verlicht geleerde, een braaf foldaat, en een goed burger, dien men met zulke rampen wortelen zag, welke alleen maar door uwe buitengewone ftandvastigheid gebraveerd en overwonnen konden worden. Gij verdient, dat men op uw' grafzerk en onder uw af beeldzei de volgende regelen plaatze, die mijne zangfler mij op dit ogenblik ingeevt: De Dood zelf fchiep vermaak in 't rekken van zijn' rampen? Hij'hielde zijn' hand te rug, on dwong hem tot het licht. Noit hadt'een fterveling met zoo veel leeds te kampen; " Zelvs heeft de Fabel noit een lot zoo wreed verdigt. •Vergun mij, dat ik u tevens mededele, het geen ik geandwoörd heb aan de Princes czatorijska , ene dame van uitmuntende verdiensten, toen zij mij om ene korte fchets van uwe uitgegevene Levcnsgefchiedenis verzocht: „ trenck, die een fpeelbal was van het ake„ ligst lot, zonder het verdiend te hebben, weet de edelfte zielen te roeren; en zijne „ ftandvastigheid, die hem met onverfchrok„ ken moed wapende, plaatst hem in den „ rang der achtingwaardigfte mannen. Men „ hadt de wreedheid van hem zijne goederen „ te ontroven: de laster fpeelde hem zijne „ laag-  levensgeschiedenis van " laagfte trekken. Zijn hart en zijn geest „ waren zijne énigfte fteunzels, die hem de„ den zegepralen, in fpijt van zijne vijanden. 3, Hij moest van een' jaschinskij , van een* „ borck, van een' o.... de fchreeuwendfte „ onregtvaardigheden verdragen, zonder dat „ hij hun immer beledigd hadt: en de onza. „ lige geflepenheid van een' krugel , en een „ zetto, fchenemden hoon, dien men hem „ aandeedt, ten top te zullen doen rijzen. >j " Maar zij zijn verdwenen; zij, die „ men thands als monfters heeft leren ken„ nen : niets is meer in ftaat, om hunne hatelijke gedachtenis te herftellen. Hun flagtolfer overleeyt hun; en de regten der „ deugd doen hem eindelijk den tempel der s, eer bereiken. Al het ondermaanfche neemt „ eens een einde, de vreugd en de droef. heid. De vriend der wijsheid biedt aan „ het ongeluk moedig wederftand, en fte'it „ daar in zijn hoogde genoegen, dat hij de „ flagen van hetzelve verachte. Helaas! dat „ wij die gekroonde ftervelingcn niet benij. „ den .' voor hun is zeer zeldzaam een' vrij„ plaats te vinden. Onophoudelijk zijn zij s, overgeleverd aan de raadgevingen van eeri' „ vleier. Een onregtvaardig vonnis is ver„ derflijk, maar gemakkelijk Ik (j) Deze regels zijn in het oirfprongelijke zoo geheel en al profaiVch, dat wij liever dezelven in onrijm wilden vertalen, dan 'er zulke ene overzetting van leveren, die, buiten het rhro, niets digterlijks hebben kon.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 0$ Ik bid u, Mijnheer! dat gij van een' man, die aan u onbekend.verkiest te blijven, en die, met het beste en verlichtfte gedeelte van de Poolfche natie u bewondert, de opregte verzekèring wilt aannemen van die onderfcheidende achting, en dien eerbied, die men alleen maar voor ware verdienden gevoelt, en• waar mede ik ben Uw ongenoemde vriend.] De<  Dezen brief heb ik hier ingelascht, om hem daar door openlijk te bedanken, die zijn' naam voor mij verborgen heeft, om dat hij op zijne zoo vererende letteren geen andwoord van mij begeerde. ïk; gevoel de waarde Van edele zielen volkomen, en, iudien de Princes czatorijska dit getuigenis geloovd heeft, dan zal zij in mijne bladeren dat geen lezen, wat mijn aandoenlijk hart voor verhevene zielen gevoelt, die mij en mijn lot betreuren. Met dergelijke brieven kon ik verfcheidene vellen vullen; maar zij behoren tot ene andere verzameling. Ik vond in Berlin nog verfcheidene oude vrienden en vriendinnen. Onder anderen kwam een oud invalide bij mij, die in het jaar 1746, toen ik te Glatz in arrest zat, en, gelijk ik reeds in het eerfte Deel (t) verhaald heb, op ene vertwijfelde wijze door de wachten heen fioeg, juist voor mijn' deur op fchildwacht geftaan hadt, en dien ik de trappen hadt afgeworpen. Een ander invalide bezocht mij, die mij in den kerker te Maagdenburg geholpen hadt, om zakken met zand na buiten te krijgen. Maar nu kwam de tijd aan, dat ik Berlin verlaten moest, om mijne reize in Pruisfen, mijn vaderland, verder voort te zetten. Den avond, voor dat ik op reize ging, genoot ik nog het geluk, van meer dan twee uren bij hare koninglijke Hoogheid, de Princes amalia , zuster van den groten fredrik door te brengen. Deze in de daad grote vrouw, die uit hoof ie van (O Bladz. 67.  levensg. van fredrik, vrijh. van der trenck. 9J van haar doorzicht alleen de ere genoot, van de gehele lievde en het onb paaldst vertrouwen van fredrik te bezitten f» ; die mij in alle de wisfelvalligheden van mijn leven onderfieunde, en mij met weldaden overlaadde; die ook in den grond het meest tot mijne bevrijding toegebragt hadt; en die mij, gedurende mijn tegenwoordig verblijf te Berlin , niet als een' vreemden Officier, maar als een' ouden Patriot en vriend van haar ontving en onderfcheidde; beval mij dat ik terftond aan mijne vrouw zou fchrijven, en haar verzoeken, om met hare beide oudfte dochters in Junij te Berlin te komen. Zij beloovde mij, dat zij voor deze dochters zorgen zou, en aan mijne vrouw in haar testament gedenken. Bij het affcheid vroeg zij mij zelvs met de lievderijkfte bewijzen ener gevoelvolle ziel: . . . „ of ik „ voor mijne tegenwoordige reize wel met geld voor„ zien was? . . ." Mijn andwoord was: „Ja! Ik heb thands niets „ nodig, maar ik beveel u mijne kinderen.". . . Deze met zichtbare aandoeningen voortgebragte woorden ontroerden de edele Vorfïin. . . . Zij gaf mij een teken, dat zij mij verftondt, en nam mij bij de hand met deze woorden; „ Vriend! ik wil u „ gaarne fchielijk weder zien. . ." C») „ De Koning is misfchien nooit te Berlin gekomen. r- zonder zijne jongfte zuster Prinfes amalia te bezoeken, „ Haar heeft hij in zijn Testament een zilveren Tafel fervies, „ en jaarlijks 10000 Rijksdaalders gemaakt, doch welke zij „ niet lang genooten heeft, alzoo zij kort na hem overleed." buschikg , Ae/ Karakter van fredebjjc eek grooten, bladz, lii, 112.  OS LEVENSGESCHIEDENIS VAN Hier mede Fpoedde ik mij voorr. . . . Misfchien hadt ik toen een zeker voorgevoel, dat mij bijna nog enige dagen in Berlin hadt doen vertoeven, waar ik ontwijfelbaar door mijne tegenwoordigheid grotelijks het geluk van mijne kinderen bevorderd zou hebben. Doch mijn kwade gelei-geest ftuwde mij weder voort, En vijf dagen , na dat ik afgereisd was, werdt deze edele Vorftin door den dood overvallen; en bij gevolg was nu mijn gantsch ontwerp, en het hoofdoogmerk dezer reize, wederom verijdeld. Is dit niet een nieuw bewijs, dat mijn weêrbarftig noodlot tot aan mijn graf toe tegen mij voortwoeden wil? Men leze maar mijne Gefchiedei is met opmerkzaamheid. Het verhief mij telkens tot op den hoog-» ften top der waarfchijnlijkite uitzichten op een roekomftig geluk; en, wanneer ik dacht, dat het nu tijd was, om het anker te werpen, en in de haven rust te genieten, dan ilingerdc mij een nieuwe en onverwachte ftorm in de zee der zorgen te rug. . . . Vermoedelijk heb ik dus voor het toekomende juist hetzelvde te wachten. ... En , of fchoon ieder verftandig menfchenvriend deze wel verdiende rust mij eindelijk in mijne grijsheid toewenschr; zoo zal dit toch waarfchijnlijk overal wel bj wenfehen blijven. In de daad, om iets goeds voor mij te doen, heeft de Heilige Geest tot dus verre nog geen' Vorst ingeblazen. En, wanneer vrienden, die mij genegen waren, werkelijk hadden voorgenomen, om mij te bnderfteunen, of 'na hunnen dood te begunlligen, dan werden zij door arglistige menfehen tegengehouden, of althaods men maakte, dat zij de uitvoering van hunne beste voornemens verfchoven, tot dat de dood hun overrompelde, eer zij dezelven hadden kunnen vol-  fredbik, vrijheer van der trenck. 97 vo1breiïgen. Ik kon in mijne gefchiedenis nog menig zeer bijzonder geval van dézen aart verhalen, vooral van de Heren Biegtvaders, die mij inzonderheid overal zulke dodelijke ftreken {"peelden. In "dit laaifte geval echter was ik alleen fcbtüdig. Ik had mij een zoo gunltig tijdftip beter moeten ten nutte maken, Maar ik was te gerust, of te traag, ofte blode, of liever ik had ene ontijdige grootmoedigheid en wilde belangeloos fchijnen. Gedane dingen hebben geen' keer. Ik moet geloven , dat deVoorzienigheid hier geen geluk voor mij beftemd heeft. En dat is de beste troost voor hem, die veel geloovt. Maar, daar i.k onder het getal der twijfelaars behoor, zoo ben. ik overtuigd, dat ik zelf menige gelegenheid om mijn* welvaart te bevorderen, door ontijdige achterhoudendheid verzuimd heb. De Satan heeft 'er ten mi.nft.en geen' fchuld aan. Want hij weet, dat mij geen aardsch geval, hoe treurig ook, tot vertwijfeling brengen kan. Hij zal dus mijne gefolterde ziele öp deze wijze niet aantasten , want dit zou niet anders zijn, dan mijn' moed te vermeerderen, naar mate de rampen groter werden. Maar, heeft God het zoo befloten, dat mij op aarde volftrekt geen geluk wedervaren zal; dat ik mij alleen met hooffche complimenten, en met het medelijden en de goedkeuring, die ik overal verworven heb, vrolijk maken en vergenoegen moet; dat van de grootmoedigheid der beste Monarchen voor mij alléén niets te verwachten is; dan wil ik mij in mijn lot fchikken, en met de eer mij vergenoegen, dat ik ten minften verdiend heb gelukkig te zijn. Maar, heeft men rijkdommen en dadelijke onderfteuning nodig om gelukkig te zijn , dan blijvt mij III. deel. G voor-  98 levensgeschiedenis van voorzeker weinig overig om te verwachten, dewijl mijn winter geen' lente meer te wachten heeft, en ik mijn geloof, als een verftokt twijfelaar, niet meer onder de gehoorzaamheid ener onzekere hoop gevangen leiden kan. Maar om nieuwe ontwerpen uit te voeren, of mijn gedrag te fchikken naar een plan, dat volgens de regelen der tegenwoordige waereld en fcholen ontworpen is, daar toe is mijn tijd te kort; oqk is mijn rug te (lijf, mijn hoofd te eigenzinnig, en mijne ziel te trotsch op hare eigene waarde, dan dat ik nu nog beginnen zou hooffche complimenten te maken. Ondertusfchen ruste de geest van amalia in vrede! Genoeg! haar wil was goed! Zij hadt veel doorzicht; en het zou mij aan gene Hof ontbreken, om aanmerkingen te maken op de Levensbefchrijvingen van fredrik , wanneer ik in haar gezelfchap eerst enige honderden van jaren aan géne zijde van den zwarten Styx zou doorgebragt hebben, waar men ge. beurde zaken met minder achterhoudendheid, en zonder gevaar van op de kneukels geklopt te worden, fchrijven durvr. Tot dien tijd toe zal waarfchijnlijk mijne pen rusten: of mijne eergierigheid moest door bijzondere oirzaken nog ééns aangezet worden, om mij, door het fchrijven van nieuwe waarheden, nieuwe vervolgingen op den hals te halen. En daar voor beware mij onze lieve Heer God, die voorzeker aan de onrust van zijne fchepzelen geen welbehagen hebben kan, en die misfchien h«t hart van nog levende Vorften zoo zal neigen, dat zij mij eindelijk ten miufteu enigzins geregtigheid laten wedervaren. v v..<%!%. Sar ?. .£ Win jvtiki nfcb .b&! m Efihl; Tp»«-vn -J Nil  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 99 Nu verder tot de Gefchiedenis. Ik reisde ran Berlin den 2aQen Maart na Koningsbergen , en hield mij een paar dagen op bij den regerenden Markgraaf van br andenburg schwedt, die mij reeds in den kerker te Maagdenburg weldaden bewezen hadt, en die mij ook thands met gunstbewijzen en achting ontving. Van daar kwam ik te Soldin bij Schildberg, bij den Heer van sidau, welke de dochter van mijne beminde zuster in huwelijk hadt, van diezeivde zuster namelijk, die aan den Heer van waldow getrouwd geweest was, en van welke ik in het eerfte Deel (v) zoo veel verhaald heb. Ik vond in hem een' regtfchapen man, die de dochter van deze door mijn lot tevens ongelukkig gewordene zuster (w~) wezenlijk gelukkig maakt. Ik werd met open' armen ontvangen, en zag, zedert twee-en-veertig jaren , voor het eerst enigen van mijue bloedvrienden en aanverwandten. Eer ik daar kwam, genoot ik nog ene onverwachte vreugde door het ontmoeten van den Generaal Lieutenant kowalskij. Deze eerwaardige man was in het jaar 1746 Lieutenant onder het garnifoen van Glatz, en hij was een ooggetuige van mijne vlucht, en van mijn fpringen van den wal (f) geweest. Hij hadt mijne Gefchiedenis ook gelezen, en, daar hem enige hoofdvoorvallen van dezelve bekend waren, zoo omhelsde en ontving hij mij met onbedrieglijke bewijzen ener ware hoogachting, die een man van dat character (v) Bladz. rot, 110-112, en elders, (») il Deel, bladz. 15. Cf) I Deel, bladz. 79. G 2  lOO LEVENSGESCHIEDENIS VAN l ter alleen maar aan hem. geven kan, welke zuivere waarheid gefchreven hesft. Hier heb ik dus andermaal een' onbedrieglijk ooggetuigen van mijn lot, op: wiens goedkeuring ik vasten ftaat maken , en tot' wien ik hem verwijzen kan, die aan de waarheid van het verhaal mijner ondernemingen te Glatz misfchien daarom alleen maar getwijfeld heeft, om dat hij zich niet geneigd gevoelde, om in een dergelijk geval even hetzelvde te wagen. Van hier kwam ik te Landsberg aan de Warthe; hier vond ik mijn' zwager, den Overften van pape , Commandant van het regiment dragonders van Götz, aan wien mijne thands overledene zuster voor de twede reize was gehuwd geweest. Ook hier had ik een' vrolijken dag. In het gantfche Land, waar ik doorreisde, werd ik met bewondering aangezien, minzaam ontvangen , en allen wenschten mij hartlijk geluk, met mijne roem. rijke wederkering in mijn vaderland, In de meeste garnifoenfteden vond ik vrienden; overal moest ik mij ophouden; en zeker is het, dat geen mensch op aarde meer eer genoot, meer achting in ene Monarchie verwerven kon, dan ik. Mijn overal bekend onfchuL dig lijden hadt mij ene onbepaalde hoogachting te wege gebragt, en mijne, ziel moest ondankbaar wezen, indien zij bij zulke ontmoetingen ongevoelig wezen kon. Dat is ,mijn loon; mijn troostlijk loon voor mijne brave daden: een loon, dat ik niet aan de genade van een' Vorst, maar aan de goedkeuring, die ik zelf verworven heb , verfchuldigd ben: een loon, dat alleen maar de echte deugd verwachten kan, en dat ik ortdtrtusfchen wezenlijk beleeyd, en in het volkomenst ge"  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK, IOI gewigt ondervonden heb: een loon, zeg ik, dat de haat van den magtigen fredrik tegen wij wel vertraren, maar mij niet geheel onthouden kon, dewijl ik fterk fenoeg was, om dien haat te overleven. Indien ik nu dit loon tegen alle rampen, die mij zedert tweeën-veertig jaren troffen, in de waagfchaal legge, dan weegt de tegenwoordige korte eer en vreugde tegen alle voorledene fmaad en fmart reeds op: en het is mij in de daad lief, dat het lot mij zulke wonden toebragt, die ik nu geheeld zie; en dat ik met lidtekens pralen kan, die de waarde van een' Held in zijn* triumph bepalen. Ik dien nu mijn vaderland tot een leermeester en een voorbeeld. Volgt mij onder dergelijke lotgevallen na, broeders! verhaalt aan uwe kinderen mijne gefchiedenis tot een vooibeeld! zegt openlijk, dat mijne beenderen ene plaats bij die van onze vaderen verdiend hebben; en, daar mijn lot mij van hunne eerwaardige graven verwijdert ; daar onder hun mijne grijze haireh niet ten grave zullen dalen ; daar ik vermoedelijk daar zal fterven, waar of kortzichtigheid of nijd, laster, en hebzucht, den besten burger van den Staat mishandelen; daar ik ondertusfchen rreijti hart aan u opgeofferd heb; zoo zij u mijn asch heilig, en mijne nagedachtenis dierbaar. Ik laat mijn' zoon bij ulieden; ziet in hem mijne braafheid: voortgeplant, en ónderfcheidt hem van de kinderen van zulke vaders, die niets in hun vaderland geleden noch verloren hebben. Bezwaarlijk zal ik daar (j), waar ik de grootfte be- lo- (y} In Ooïtenrijk namelijk. G 3  102 LEVENSGESCHIEDENIS VAN loning verdiende, immer die eer genieten, -die mij in Pruisfen wedervoer. Men beichouwde mij daar uit een valich oogpunt , en ik begeer mij die moejte niet meer te geven, om daar, waar men mij tot dus verre miskende, in mijne ware gedaante te verfchijnen, en mij zeiven tegen mishandelingen te verdedigen. — Ook daar is de grootfte hoop mij even zoo genegen, als hier. Ik word 'er bewonderd, maar niet geacht; betreurd, maar niet onderfteund; geëerd, maar niet beloond: en dat alléén, om dat de magtigen aldaar ftaarblind voor mijne verdienden zijn, en mijne vaarde niet zien willen. Maar mijn enthal ven mogen zij die blindheid ewig behouden: het is mij genoeg, dat ik hun zie, kenne, en verachte; en dat zij, niet tegenftaande alle hunne vergrootglazen, in mija oog altijd dwergen blijven zullen. GELLERT zegt (z)', „ Wat Staatsman fchenkt u 't eerbewijs? „ Schat hij verdiende op haaren prijs? „ Stel hem ontbloot van 't Staatsvermogen; „ Ligt ziet gij van zijne achting af; „ Ligt word de roem, dien hij u gaf, „ Dan fchandlijk in uwe oogen." Ik deed in Beriin nog één* ontdekking, die mij in Haat (»} In zijn Leerdicht, De Roem.  fredrik, vrijheer van der. trenck. i03 ftaat fielt, om ene dwaling te herroepen, welke men op de eerfte bladzijde van het eerfte Deel dezer Levensgefchiedenis vindt. Toen ik dat fchreef, was ik door een verkeerd berigt in het denkbeeld gebragt, dat de voormalige Generaal - Postmeester van dsrschau te Berlin de broeder van mijne moeder geweest was, en dat hij dezelvde was, die in het jaar 1742 Overfte Ambtman in GJogau, en naderhand Praefiderjt in Oost-Friesland geweest is. Doch ik d/vaalde hier in. De broeder van mijne moeder is nog tegenwoordig in leven, en is Praefident te Aurich in Oost-Fries-, land. Maar de. Generaal• Postmeester was een zoon van den ouden derschau , die als Generaal ftierf, en maar een verre neef van mijne moeder was. De jonge derschau, die een regiment in Burg hadt, was ook geen broeder, maar,, een zusters zoon van mijne moeder: één' van hare zusters was aan den Overften Lieutenant van ostau gehuwd, wiens zoon , de Prasfident ostau , thands op zijne goederen te Lablack in Pruisfen woont. Die heb ik hier willen aanmerken, om een' zeker man te regt te helpen, die uit hoofde van deze, op zich zelve zeer weinig beduidende, dwaling, en die zoo veel te ligter door mij begaan kon worden , daar ik zedert 45 jaren buiten mijn vaderland leev.ie , het lomp vooroordeel opvattede, dat mijne gantfche Levensgefchiedenis verdicht moest zijn. Schoon ik onverfcbillig ben omtrent zijne berisping of goedkeuring, wil ik evenwel, daar ik nader onderrigt ben, dezen misflag verbeteren. Ondertusfchen geloof ik, dat geen van de derschaus redenen heeft, om zich te fchamen,van aan de familie van trenck verwande te zijn, die in de Pruisfifche Staten zed;rd 30:) Jaren G 4 met  104 LEVENSGESCHIEDENIS VAN met de ouifte gedachten verbonden is geweest; en in de gefchiedenis bewijzen nagelaten heeft, dat zij al. tijd den waren adel van het hart bezat. Ook heb ik gedwaald, toen ik in het verhaal van mijne vlucht uit Glatz («) énen zekeren Lieutenant von mol linie verdacht .hieklt, als hadt hij toenmaals te Braunau den fpion bij mij gefpeeld, en mij aan den Generaal'fouquet verraden. Neen! de brave man , die nog in het Brandenburgfche als Capitain leevt, en die zich dit vermoeden zeer aangetrokken hadt, heeft zich bij mij volkomen geregtvaardjgd. Ik bid hem hier roede om vergeving; en wij zijn reeds volkomen verzoend : hij was en bleef mijn vriend. En hij, die toenmaals waariijk den weg, langs welken wij dachten .te vluchten, aangebragt, en mij dus verraden heeft, was de Capitain von nimschofskij , uit het regiment van fouqubt, mijn eigen neef, die mj in Braunau onder den fchijn van .vriendfchap bezocht. Ik kreeg ook een' wonderlijken brief van enen zekeren Lieutenant von brodowskij. Deze zonderlinge man vindt zich beledigd, om dat ik zijne moeder in mijne gefchiedenis genoemd heb , en. vordert herroe. ping van het geen ik van haar heb gezegd (b). Maar, lieve God! herroeping zal ik wel niet nodig hebben, daar ik njets als waarheid fchreef, welke nie- mand («) I Deel, bladz. 103. #) I Deel, bladz. 139I  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 10$ mand beledigen kan: en voor bedreigingen, van welken aart ook', heb ik noit gevreesd. J)e bercheiden lem vao II 2 trenck  Il6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN trenck ere aandoen. Hij zelf was, naar het alge» meen getuigenis een man, die den Staat in het vak, dat hij zich gekoren hadt, buiten twijfel goede dienHen hadt gedaan ; maar hij was mijn broeder; en daarom alléén wilde de Koning niets van hem horen. Mijn jongde broeder hadt zich op de Wetenfchappen toegelegd, en werdt door één' van de eerfte Ministers aan den Koning als een bekwaam man tot ene civile bediening voorgellagen: maar fredrik fchreef op den kant van het berigt ; „ Géén trenck is tot iets nut." Zoo heeft mijne gantfche familie, door mijne onfchuldige veroordeling, moeten lijden. Deze broeder koos nu het landleven, en leevde onder de voornaam■ften van het Koningrijk, welvarend, vergenoegd,' geacht-, en onafhangelijb. Ook tot mijne zuster, die aan den zoon van den Generaal-Lieutenant van waldow gehuwd was, en zedert 1749 als weduwe leevde, Itrekte zich de haat van den Monarch uit. Ik heb»reeds in mijne Gefchiedenis dikwijls gelegenheid gehad om haar te noemen. Deze goede vrouw werdt, gelijk ik reeds verhaald heb (cl), door den. Gezandfchaps-Secretaris weingarten in Het jaar 1755 verraden, toen zij mij uit den kerker te Maagdenburg poogde te redden. Daar om leedt zij zulke verdrukkingen, die zelvs hare kinderen ongelukkig maakten. Zij bezat het fchone goed Hammer bij Landsberg aan de Wartha. Daar werdt door de Rusfen alles in een' fleenhoop veranderd. Zij vluchtte met hare ef- fec- 09 II Deel, bladz. 12-15.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK» Xt[ feften na Küftrin. Daar werdt bij de belegering alles verbrand. En de Pruisfifche armée zelve verwoestte de fchoonfte bosfchen. Na den oorlog onderfteunde de Koning alle geruïneerde familiën in het Brandenburgfche. Maar zij alleen kreeg niets, om dat zij mijne zuster was. Zij wendde zich tot den Koning,en kreeg tot andwoord, dat zij zich maar aan haar' lieven broeder houden moest. Zij ftierf in het prilfte van bare jaren, na dat zij kort te voren een twede huwelijk hadt aangegaan, met den tegenwoordigen Overften von pape. Haar zoon , die Capitain was onder het regiment Dragonders van götz , is ook voorleden jaar geftorven. Zoo leden alle mijne bloedverwandten, alleen daarom , om dat ik hun broeder was. Wat kan mij dierhal ven op aarde vergoeding verfchaffen, voor alle de treurige gevolgen van mijn noodlot , die mijne onfchuldige bloedvrienden getroffen hebben? Zou men het wel gedacht hebben, dat de grote fredrik zich, even als de grote vergrimde zebaoth (e), aan kinde- (, kunt mij wel tot ftraffen, tot vootbeeldige en uitgebrei„ ,. de ftraffen dwingen, maar hoe veel meer ben ik tot wel„ „ doen en beloonen geneigd! Vind ik mij, ten affchrik„ „ kend voorbeeld, fomtijds genoodzaakt, mijne kaftijding » „ tot over vier gellagten uit te ftrekken; tot een aanmoet „ » digend voorbeeld, zal ik mijne belooningen uitftoTten, » „ over duizenden van gellagten. Want in 't beloonen vind » i> ik mijn welbehagen, maar tot ftraffen rust mijne arm zig „ ,, onwillig uit, en blijft fteeds bereidwillig om het (laan te >, -., finaken Eepe belooning over duizend gedachten ftel ik „ „ u derfaalven tegen éene kaftijding over drie of vier ge•> Aagten voor; om u te doen zien, hoe veel meer ik uwe » liefde, door goedertierenheid en weldaaden, dan uwe „ „ vrees, door ftrengheid en ftraffen , zoek op te wekken."" „ Beminnelijk, inneemend zinnebeeldig voordel, van de aan,, bidiijke, eigenfehnppen des Godlijken weezens! Wie her>, kent hier, in den God-Jsraëls, den goedertierenenv den ,, barmhartigen God van 't Evangelie niet, den God van wien „ mozes, op 't gezigt zijner heerlijkheid, in verrukking, uit„riep: Hf ere , Hcere Cod, barmhartig ende genadig, „ lang-  fredrik, vrijheer van der trenck. 121 na; en dit raadzel zal toch onbegrijpelijk blijven. Ik wilde de roede, die mij onfchuldig trof, nimmer kusfen; tot die laagheid was ik onbekwaam: ik deed pogingen, om door mijn eigen vermogen mijne kluisters te verbreken; en ziet daar mijne misdaad! In het jaar 1753 wendde een zekere Ritmeester von derschau , die een halve broeder van mijn' moeder was, zich fubreptif tot den Koning; gaf valfchelijk voor, dat hij mijn naaste bloedverwandt -en leensopvolger was; en verzocht, dat hij met mijn geconfisceerde goed Groot-Scharlack beleend mogt worden, De Koning vorderde hier op het berigt van de leenkamer van Koningsbergen. Men berigtte hem, dat nog werkelijk twee broeders van mij in leven waren; dat Scharlack een oud familiegoed was, en aan mijne broeders, maar niet aan derschau , toebehoorde. Mijne beide broeders meldden zich nu aan, als de naaste leensopvolgers, en de Koning fchonk hun mijn goed Scharlack naar leenregten te bezitten. >Jn gevolge hier van werdt mijn goed geveild. Mijn jongde broeder kocht het; betaalde aan mijn' anderen broeder, en aan mijn' zusters, hunne competente portuin; betaalde ook, op fpeciaal bevel van het Hof, de fchul- * langmoedig, en groot van weldaadigheid en waarheid! , Ex. 34.. vs. 6. En kon het immer eenig fterveling in de gedagte komen, zijnen medemenfchen deezen God, onder „ affchrikkende trekken, voor :e fchilderen ? aan deezen God „ zijne eige kwaadwillige neigingen en driften te leenen ? O (, mijne vrienden! zo ooit iets, dit voorwaar is Godslaste„ ring." H5  11% LEVENSGESCHIEDENIS VAN fchuldenaars, die zich aanmeldden, en welker praten» fiën in de daad valsch waren, daar ik, bij mijn weten, niets fchuldig was, en daar ik,in mijn negentiende jaar, toen mijn goed geconfisceerd werdt, nog werkelijk onder voogden ftond. Qjto jure dierhalven deze fchulden betaald moesten worden, blijvt voor mij een raadzel; eisfchen kon toenmaals een ieder gemakkelijk, om dat mijne familie zich over de.echtheid der pisetenfiën bij mij niet informeren mogt. Even 200 ging het buiten twijfel ook, toen mijne voogden, die ik evenwel voor brave mannen kenne, en als zoodanigen verere, de adminiflratie van mijne goederen aan den Fiscus overgegeven hadden; die dezelve acht jaren lang bezat, en bij de overgave nogthands geen' penning aan mijne broeders uitkeerde. De vraag is nu deze. De tegenwoordige Koning beeft mij, door een genadig refcript aan zijne regering, met opheffing der confiscatie, wederom in het bezit van mijn goed gezet. Ik vorder dit dierhalven te rug. Mijn broeder andwoord: „ lk heb het ge- kocht en betaald, en ben dus in pojjejjione legiti„ ma; ik heb gemelioreerd, en Scharlack is thands „ drie of vier maal meer waard, als toen het gecon„ fisceerd werdt. Da Fiscus betale mij de tegenwoor„ dige waarde;dan kan een ieder, wie wil, het goed ,, nemen: "maar, wanneer de tegenwoordige Koning u ,, dat te rug geevt, wat de overledene aan mij verM kocht, dan is het evenwel niet billijk, dat ik hier „ bij iets verlieze." Nu is de vraag, die nog in Berlin beflist moet worden, deze. Mijn broeder heeft gene kinderen, en laat dus van zei ven Groot-Scharlack, na zijn' dood, aan mijne kinderen na. Wanneer dus mijn broeder in de daad tot de teruggave ge. dvvon-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. Ï23 dwongen kon worden, dan bewijst echter de Koning daar door aan mij gene genade noch geregtigheid. Ik verlang ook op deze wijze gene reftitutie van het verlorene, dat mij, zonder Koninglijke genade, van zeiven moet toevallen. Heft de edeldenkende Koning de confiscatie daarom op, om dat hij overtuigd is, dat ■ mij geweld en onregt gefchiedde; dan kan ik ook met regt om de, gedurende twee en veertig jaren, verlorene inkomften vragen. Doch deze heb ik niet van mijn' broeder, maar van den Fiscus te vorderen. Indien ondertusfchen de Fiscus mij den toenmaligen koopprijs van mijn goed wederom uitkeren wil, dan gefchiedt mij het grootfte onregt, dewijl alle goederen In Pruisfen zedert 1746 drie- of vier-voud in waarde verdubbeld zijn. Maar , indien het eerst na mijn' dood aan mijne kinderen toevalt, dan gefchiedt mij tegenwoordig noch regt noch genade: want ik krijg hier door voor mij zeiven niets te rug, en moet nog daarbij de thands lopeftde inkomden tot aan mijn* dood toe ontberen; daar mijn broeder dit goed voor 4000 rijksdalers verpacht heeft, en men hem dezelven de jure niet afnemen kan, daar hij het gded tituh emtlonh verkregen hei fr, en bezit.' En, wanneer mijne kinderen het na zijn' dood krijgen, dan geevt de Koning het aan hun niet weder; maar mijn broeder zelf laat hun dan, om dat hij gene nadere erven heeft, zijn vermogen per tefiatnentum na. In dezen toeftand is nu mijne zaak in Berlin. Het vervolg zal tonen, hoe dezelve door den goeden Mo. nnrch beilist zal worden. Ik heb verzocht, dat de Fiscus Groot-Scharlack mogt laten taxeren, aan mijn' broeder dan volgens deze taxatie fchaêvergoeding be- zor-  124- LEVENSGESCHIEDENIS VAN zorgen, en aan mij het goed terftond in natura reftitueren. Mijn broeder bezit nog andere goederen, en kan dan bij zijn' dood disponeren, zoo als hij wil. Doch, hoe dit ook ga, ik heb evenwel het oogmerk van mijne reize bereikt. Mijn broeder is mijn . vriend, en de vader van mijne kinderen geworden. Mijn zoon dient reeds den Koning, en is hier bezorgd. Mijn eer is in mijn vaderland geregtvaardigd, en mijn triumph over mijn noodlot is ten minden" in Pruisfen beflist. Edeldenkende lezer! wensch mij geluk, en leer uit mijne gefchiedenis, dat uit kwaad zelvs nog goed kan voortkomen, indien men het 'er maar in weet te vinden. Reeds in het negentiende jaar van mijn leven verloor ik alles, wat een mensch op aarde verliezen kan; behalven mijn eer en mijne handvastjgheid, die door geen' Vorftenmagt aan mij ontroovd kon worden. Ik heb miju goed reeds 42 jaren moeten misfen: ik ondervond de bitterde gevolgen van de behoeftigheid, zonder laagheden te begaan: maar ia den overvloed was ik, tot verfpilling toe, onvoorzichtig, werd zeer dikwijls bedrogen, maar bedroog zelf niemand. Die mijn aanzienlijk vermogen gedeeld hebben , moeten zich voor mij fchamen.1 Ik integendeel draag, zelvs aan het llof, het hoofd om hoog. Ik fchrijf naakte waarheden , zonder aanzien der perfonen, die mij bekdigen; en mijne Schrivten zijn toch geduld, en zelvs met privilegie uitgegeven. Ik was veracht , *verworpen , veroordeeld ; en evenwel verwierf ik, zelvs in den kerker, toen ik in den diepften modder van meHschlijke vernedering verzonken was, de achting, en de algemene goedkeuring der verftandige waereld. Monarchen mishandelden mj, on dat  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 12$ dat zij mij niet kenden; thands kennen zij mij, en ik vind gehoor, befcherming, eer, en genade. God ! die onze lotgevallen beftiert I Gij hebt mij door ftormen in de haven gevoerd. Reine dank doorgloejt mijne gevoelvolle ziel! Behoed alle menfehen voor een dergelijk noodlot, als het mijne was; of, moet het zelve ook een' anderen treifen , dan geef hem dezelvde wapenen, waar mede ik eindelijk mijn' triumph bevochten heb! Behoed alle Staten van Europa voor magtfpreuken; en verwijder het Oostersch despotismus van. onze grenzen! Befchaam den menfehen vijand; ftort hem ter neder; en vernietig zijne ontwerpen! Geef aan alle verdraajers, der geregtigheid , aan alle Hofraden die fchurken zijn, hier op aarde den tuchthuisbezem in de hand; en zend hun in de andere waereld na die plaats, waar vrome booswigten niemand befchadigen kunnen! Dit boek, mijne treurige gefchiedenis, diene den ligtvaardigen en den verdrukten tot onderrigt; fterke den vertzaagden ; en doe het hart der Vorften beven! Den dood trede ik nu lachend te gemoet, mijne plichten zijn vervuld, mijn oogmerk is bereikt, mijne rust is verdiend, mijn hart verwijt mij niets , mijne nakomelingfchap zal mijne gedachtenis zegenen, en alleen de ongevoelige, de kwaadaartige, de huichelaar, de vleier van het Hof, de bedrieger, en-de monnik zullen over mijne Schriv.ten knarsfentanden. Ieder uur, dat ik nog te leven heb, zij aan de menschlievendheid gewijd; voor mij zei ven heb ik weinig nodig. Mijn hoofd neigt zich na de rust; en, heb ik deze ook misfchien eerst aan gene zijde van het graf te hopen, zoo zal ik toch noch morren, noch klagen. Ik zal in ftilte (fchoon thands in mijne onfchuld gekend) na dat graf henen krui-  Ï20" LEVF.NSG. VAN FREDRIK , VRIJH. VAN DER TRENCK, kruipen, waar heen ik in het vuur mijner jeugd ftorm lopen wilde. ' Help, genadig God! help mij in het volvoeren van mijn tegenwoordig voornemen, tot aan dien dag toe , waar op ik zal ophouden te zijn! En dit zij het einde mijner Leyensgefchiedenis l  LEVENSGESCHIEDENIS VAN FRANS, VRIJHEER van der TRENCK,   KORTE SCHETS der WAARACHTIGE LEVENSGESCHIEDENIS van FRANS , VRIJHEER van der TRENCK , Colonel in dienst van de Keizerin Koningin, Chef van de Pandouren, en beroemd Partijganger; befchreven door fiéedrik, vrijheer van der trenck, als een Aanhangzel tot zijne eigene Levens* gefchiedenis. Frans , vrijheer van der trenck , werdt in het jaar 1714 in Calabrië (ƒ), een landfchap van Sicilië, geboren, waar zijn vader toenmaals Overfte-Lieutenant en Commandant was, welke in het jaar 1743 te Léitfchau in Hungarijen als Overfte en Commandant llierf, en de Heerlijkheden Preflowacz, Pleternitz , en Pakratz, in Sclavonië (g), en daarenboven een aanzienlijk vermogen in Hungarijen bezat. De voornaam van den ouden man was johan, en hij was de eigen broeder van mijn' vader, bij gevolg ook te Konings- bcr- (f) Namelijk te Regglo. Zie het werk van schubart, getimld, gjmië uon btt ^rcnf / g)anburenobrtóf; bargeifeilc yon etnem Unpartbdifchen; (©tuttgctrt 1788) &\M S3anbd;eit/ f. 5 : waar de geboortedag van frans ook drie jaren vroeger gefield Wordt, namelijk op den ïften Januarij des jaars 1; u, - (g) Zie boven I Deel, bladz. 133. 209, 225. lil. deel. . I  ISO levensgeschiedenis van bergen in Pruisfen geboren, waar onze familie, reeds zederd de eerfte (lichting der Duitfche Ridderorde , bekend en gegoed is. Zijne moeder heette van kettler, en wis uit Courland afkomftig; maar, uit welk huis zij afftamde-(£), is mij onbekend. Genoeg! deze trenck, wiens gefchiedenis ik hier fchrijve, was van vaders en moeders zijde een oud fligtmatig Edelman; en wij hadden beiden één' grootvader in Pruisfen. Bij gevolg was hij niet, gelijk zijne vijanden in Weenen verfpreid hebben , de zoon van een' Sclavonifchen rover. Want zijn vader, die het huis Oostenrijk 68 jaren lang gediend , en zich door zijn' ijver voor den dienst onderfcheiden hadt, ftierf te Leitfchau als Overfte, en nam wonden mede in het graf, die bewezen, dat hij zich als een braaf foldaat gedragen hadt. frans, de énigfte zoon dien hij achterliet, was ook reeds Overfte, toen de oude man ftierf, en onderfcheidde zich reeds roemrijk, in den dienst van maria theresia, en tegen hare vijanden. Van de jaren zijner jeugd fchrijf ik niets. Zijne Levensgefchiedenij, die hij in het jaar 1747 (ƒ)", in zijn (//) Dit Stamhuis moet vrij aanzienlijk geweest zijn. anna iwanowna, Keizerin van Rusland, was met den Hertog kettler van Courland getrouwd geweest: en trenck beroemde zich dikwijls, dat hij van moeders zijde aan het huis van dezen kettler verwandt was: zie scihbart, /. c. (3;rj!c$ S3ailbcljeil} f 79, 94- (i) Dezelve is oirfprongelijk in het Fransch gefchreven: maar ook in het Hoogduitsch overgezet, en meer dan ééns uitgegeven. De laatfte uitgave is die van Durlach, bij Muller, in twee delen in octavo, die in het jaar 1788 in het licht ge»  FRANS, VRIJHfcER VAN DER TRENCK. IJjt gijn arrest te Weenen, uitgaf, is met zulke kleinigheden aangevuld, en zoo elendig gefchreven, dat ik hier maar zeer weinig daar uit overnemen, en bijna alleen dat voordragen zal, wat ik van geloofwaardige getuigen, van zijne vijanden zeiven, gehoordi of wat ik zelf ondervonden en gezien heb. De oude vader was niets meer als foldaat; hij beminde zijn' énigen zoon uitfporig; en was daar bij in den hoogden graad gierig. Zijne opvoeding werdt bij gevolg verzuimd, en alle zijne driften bleven on« beteugeld. Daar hem nu de Natuur in de daad biiitengewonetalenten medegedeeld hadt, daar zijn vader voor de toenmalige tijden rijk was,en de vurige jongeling zag, dat hij geheel en al zonder banden was; zoo moesten ook noodzakelijk hier uit bij hem de grootfte uitfporigheden volgen. Alle zoorten van matiging, en bedwang van zich zeiven, bleven hem onbekend ; en een uitftekend geluk volgde hem in alle zijne onderne- min- gekomen is; onder dezen titul: $>nVatkbm Beö & $>mt&wen-£>berflen / ginné gjeybem von btt Zuntt; »onü)m ©dbjf* "Kuö.bcm SJrtn5' ^an den elendigen fchrijvitijl van dit boek vindt men ene proeve bij scuueart, in de voorreden van het reeds aangehaalde werk, bladz. XXV, daar men ook op bladz. XXIV nog enig,berigt vindt aangaande twee gefchrivten, die hier toe behoren, en waar van schusart zich in zijne Levensbefchrijving van frans van dsr trenck bediend heeft, namelijk le memorie del Barone di Trenck, uitgegeven te Helmftad, door den Abt pietro chiari ; en 'Xtitftenttfcbe ■JtilUUïfiStlsjen ju "ïiencfö ieben unb ïbrtten/ door een' ongenoemden, waarfchijnlijk een' Brandenburger, in het jaar 1747 te Leipzig en Frankfurc in het licht gezonden. I %  132 LEVENSGESCHIEDENIS VAN mingen. Maar deze waren ook onbegrensd, en werden nimmer door énige grondftelling van deugd of menschlievendheid geregeld, of bepaald. Gierigheid en eerzucht beftormden zijne gantfche ziel; dewijl hem alles gelukte, zoo veroorlovde hij zich ook alles: en, daar zijne oorlogzuchtige neiging met de ongevoeligheid van een in de daad boos hart verénigd was; daar hij ook op het toneel der waereld optradt in een tijdftip, waar in alleen bloed en zwaard het noodlot der volken beflisten: zoo werdt de Bevelhebber van roofzuchtige volken, door zeer natuurlijke gevolgen, een gevoelloos menfchenhater, een wreedaart, een gevaarlijk vijand, en een trouwloos vriend. Zijn temperament was cholerico-fanguinisch, bij gevolg tot wellust zoo wel, als tot eergierigheid en dapperheid, geneigd. Zelvs in de grootfte gevaren hadt hij zijn befluit kort bij zich: zijne tegenwoordigheid van,geest verliet hem nimmer: maar,wanneer de cholera heerschte, was hij ongevoelig, en tot razernij toe wreed; daarenboven onverzoenlijk, hebzuchtig, arg. listig, rijk in uitvindingen, immer met grootfche ontwerpen bezig: alleen dan, wanneer het bloedrijke de overhand hadt, en hem tot vrolijkheid opwekte, was hij eigenzinnig, verlievd , lievderijk, teder, en* dan kon hij aanhouden, en, wanneer zijne begeerte door fierheid en tegenftand vuriger geworden was, dan kon hij zelvs kruipen om zijn dierlijk oogmerk te bereiken. Maar elke verovering maakte ene nieuwe flavin vati zijne onbegrensde heerschzucht, en, waar hij ftandvastigen wederftand vondt, daar hielde hij zelvs op gierig te zijn. Ene verftandige vrouw hadt dierhalven alleen dezen bijzonderen man voor deugd, braafheid, en menfchenlievde kunnen vormen. Maar men hadt  FRANS, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 133 hadt reeds in zijne eerfte kindsheid verzuimd, zijn' wil aan banden te leggen; alles, wat hij ondernam, was hem gelukt; en hij Meldt dus niets voor onmogelijk. Hij was dierhalven een roekeloos foldaat; die bekwaam was, om alles te ondernemen; en die allf gevaren lachend en trotsch te gemoete ging. Zijne ontwerpen waren des te grootfcher, daar eerzucht het doelpuncl van alle zijne daden was:'des te gevaarlijker was het hem in enig geval tegen te gaan, daar alles voor zijne oogmerken wijken moest, en het geheel onverfchillig voor hem was , langs welken weg hij zijn oogmerk bereikte. Wee dierhalven zijn' tegenftander, zelvs dan, wanneer hij door bidden en demoedigheid zijn medelijden zocht op te wekken! Hij hadt, van zijne kindsheid af aan, alleen ruwe en onbefchaavde Croaten gekend, die toenmaals roovzuchtig en bloeddorltig waren , en niet anders , als door dwang en barbaarfche Hagen in toom gehouden konden worden. De beliendige verkéring met zulk zoort van menfehen vormde hem dus tot een' volkomenen tyran, te meer, daar hij ondernam , hun door dierlijke en flaaffche vrees tot de militaire fubordinatie te brengen, en van rovers foldaten te maken. Wat zijne lighaamsgeftalte. betreft, hadt de Natuur alle hare weldaden aan hem gefpild. Zijne grootte was zes voeten en drie duimen ; en deze reusachtige gehalte was in de daad volkomen geproportioneerd. Zijn leest was fchoon; zijne gelaatstrekken aangenaam en manlijk : zijne fterkte was bijna qjigelooflijk , want hij hieuw den fterkften os met zijn' fabel den . kop af; oók hadt hij het in de Turkfche oefening zoo ver gebragt , dat hij de menfehenhoofden afhieuw, even als of het maankoppen waren. Daarbij was zijn I 3 Se-  »34 LEVENSGESCHIEDENIS VAN gelaat, in de laatfte jaren van zijn leven, alleraffcbuwelijkst, dewijl hij in den Beijerfchen oorlog bij een kruidtoii, die vuur vattede, half gebraden , en zijn gezicht zoo verbrand werdt, dat het vol zwarte vlekken bleef. In gezelfchappen was hij de aangenaamfte man van de waereld; hij fprak zeven talen zeer gemakkelijk ; hij was een liefhebber van fcherts, en bezat ene bijzondere vaardigheid van geest voor vernuftige invallen; hjj verftondt de Mufiek , hadt ene aangename ftem, en zong zo kunftig, dat hij op het toneel hier mede zijn brood zou hebben kunnen verdienen; en hij wist zich zeer innemend en bevallig te gedragen. —— Maar daar, waar hij gebieden kon, was hij een monfter. Zijn oog ontdekte den kenner wel dra ene arglistige ziel; en zijn toorn was een onbeteugelde woede. Zijn wantrouwend character werkte bij andere gelegenhe-i den , dewijl hij anderen zoo beoordeelde, gelijk hij zich zeiven hevondt. Maar eigenbaat en vrekke hebzucht'bleven altijd zijne hoofdzwakheden: waar iets tot vermeerdering van zijne fchatten te hopen was , daar werkte noch deugd,noch godsdienst,noch plicht, noch eer; en in zijn éénendertigfte jaar, toen hij omtrent twee roillioenen bezat , ging zijne gierigheid reeds zoo verre, dat hij dagelijks geen' gulden verteerde (£), en zich zeiven het nodige onthielde Daar hij nu in den oorlog altijd de avant-garde aanvoerde, en bij gevolg in vijandelijke landen overal een' open5 gelegenheid om te roven vondt; daar hij tevens de Be- Q) I Deel, bladz. 137, 143,  FRANS , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 135 Bevelhebber was van roofzuchtige volken; zoo m iesten natuurlijk hier uit die plunderinsen in Beijeren, Silefië, en in den Elzas volgen, welker ijselijkheid genoeg bekend is. Hij alleen kocht den buit, dien zijn gantfche corps maakte , voor zeer weir.ig geld op, en zondt verfcheidene wèl beladen' fchepen na zijne goederen. Kreeg één van zijne Officieren eens bij geval een' goeden buit, dan was hij reeds ontwijfelbaar zijn vijand, en werdt zoo vaak in het heetlte vuur geplaatst, dat hij eindelijk doodgefchoten werdt: en dan was de Heer Overfte univerfeel ervgenaam, en eigende zich zei ven alles toe, wat hij maar met mogelijkheid te krijgen wist. In alie militaire wetenfchappen erkende hem ieder een v »or den grootlfen meester. Hij was een groot Ingenieur, en zijn arendsoog wist terftond het terrain op te nemen , en iedere hoogte en afttand nauwkeurig te bepalen. Hier door hadt hij in den oorlog grote voordelen boven anderen: en als partijganger kwam hein dit vooral uitnemeud wel te ltade, dat hij de ligging van het district, waar de oorlog gevoerd werdt, altiji onderzocht, afmat,en nauwkeurig kende. Overal was hij de eerfte. Zijn lighaam was gehard, om alle mogelijke vermoejenisfen gemakkelijk te verdragen. Gene gelegenheid ontglipte zijne waakzaamheid ; alles maakte hij zich ten nutte, en, wat dapperheid niet hadt kunnen beflisfen, dat werdt door de gefkpendlte arglistigheid uitgevoerd. Zijne trotschheid liet niet toe, dat hij oit zijne verplichting aan iemand erkende; hij was dierhalven uit grondbeginzel ondankbaar; alle drijfveêren van edele daden werden door zijn' eigenbaat verlamd; en hij handelde zoo, als of hij het middenpuncT: was van de oogmerken der gantfche I 4 fchep-  'J%6 levensgeschiedenis van fchepping. Daar nu een volkomen geluk alle zijne ondernemingen begunftigde, zoo fchreef hij noodwendig dat alles, dat bij geval gefchiedde, aan zijne perfoonlijke verdiensten toe. Hij wist gene vrienden te zoeken, te fchatten, noch te behouden; bij gevolg bleef hij onverfchillig verlaten, wanneer hij hulp nodte hadt. 3 5 Ondertusfchen was hij toch altijd in zijn v k een nuttig en voortreflijk man in den Staat. Zijne lievde, eerbied, en dienstijver voor de grote bïaria theresia waren onbegrensd (0; en alleen in zulk een geval, waar in hij den roem van hare wapenen uitbreiden kon, was hij waarlijk in ftaat, om zich zeiven en alle zijne geliefkoosde neigingen op te offeren. Hier voor kan ik borg zijn, dewijl ik hem nauwkeurig kende: offchoon men misfchien in de gefchiedenis der oorlogen van theresia dezen zijn welverdienden roem mogt pogen te bemantelen. Een Gefchiedenisfchrijver van mijn. zoort houdt zich bij niets bedui•dende kleinigheden niet op. Hij fchildert eerst het waar cbaraéter van hem , wiens leven hij zich tot een onderwerp gekozen heeft; hij tekent deugden, gebreken, en neigingen getrouw, en zonder blanketzel En dan verhaalt hij eerst daadzaken; die de lezer dan rigliger beoordelen kan, wanneer hij derzelver bron in den man zeiven weet te vinden. Zo moesten ook de Biographiën van onze Helden en Monarchen gefchreven worden, op dat hunne na-volgers, uit zulken fpiegel zich zeiven mogten kunnen beoordelen, en hunne gebreken verbeteren. Maar vleierij CO I Deel, bhèz, 13;, i44.  frans , vrijheer van der trencx. Ï37 tij en eigenbaat, of gevaar en vrees voor de oppermagt zijn de beletzelen, die de luide Hem der waarheid verdikken. De oogmerken der Schrijvers zijn dikwijls ook op hebzucht gegrond, en zij pogen het getal der bladen te vergroten, om een dik boek duur te verkopen. Men verhaalt daarom kleinigheden wijdlopig, en wijkt opzettelijk af van een in één gedrongen voordragt, waar in men met weinige woorden veel zou kunnen zeggen. De wijze, waar op ik Levensgefchiedenisfen fehrijve, gelijkt geen' Roman; maar ik geef, terftond in het begin van dezelven, ene nauwkeurige fchets van den perfoon, wiens leven mijn onderwerp is. Maar hoe weinigen kennen hunnen Held volkomen, dien zij, alleen naar de berigten der nieuwstijdingen, of naar den fmaak van den grootften hoop, fchilderen willen. Ik befchrijf trenck's leven eigenlijk om de volgende redenen : Hij heeft de eer genoten, dat hij de eerfte vormer en gebieder van gereguleerde Sclavonifche troupen geworden is: onder zijn commando verwierven zij roem , en onderfteunden de magt van den Oostenrijkfchen Staat: de Croaten bloedden, hij zelf bloedde verfcheidene reizen met hun op het flagtveld; en diende als een regtfchapen foldaat, vreeslijk voor zijne vijanden, ijverig en getrouw voor zijne Vorftin. Door de vervolgingen van lage vijanden in Weenen, waar mede hij zijn' buit niet delen wilde, verloor hij ondertusfchen eer, vrijheid , en niet alleen het vermogen , dat hij zelf verworven hadt, maar ook het ervdeel van onze familie in Hungarijen. Hij ftierf in de daad in den kerker, even ais of hij een billijk veroordeeld boöswigt was: en fchurken hebben zelvs verfpreid, en domkoppen geloven het nog heden, dat I 5 hij  13$ levensgeschiedenis van hij den Koning van Pruisfen gevangen gehad, en hem door omkoping weder heimelijk vrijgelaten heeft ("«). Ook is het mogelijk, dat zommigen in Hungarijen nog vermoeden, dat een Hungaar, hun landsman, in de daad een verrader geweest is Deze brave natie wil ik dus door mijne pen, en met grondige bewijzen overtuigen, dat trenck eer, medelijden, en achting in zijn vaderland verdiend heeft. In de twee eerfte Delen van mijne gefchiedenis is dit bereids gefchied , en men heeft dit goedgekeurd, dewijl ik mij aangeboden heb, om, het geen ik gezegd'heb, door aften en Uittrekzels uit prothocollen legaal te bewijzen; bijaldien de Monarch opgewekt mogt wor ien, om de ware omftandigheden van dit voor ieder eerlijk man alleraffcbuwelijkst voorval te laten onderhoeken, en 'er even zo in te handelen, als tegenwoordig voor mijne eer en verdediging in Berlin gedaan is. De overleden trenck kan wel niet fpreken : maar ik, die de zuivere waarheid verdedig, leef nog werkelijk, en ben tot het geven van de aangebodene bewijzen bereid. trenck fchreef wel zijne Levensgefchiedenis zelf toen hij, gedurende zijn proces, in het Arfenaal te Weenen in arrest zat; en hij verhaalde in de twee laatfte bladen droog weg, hoe men in den zoogenaamden krijgsraad , onder voorzitting van zijn' ergften vijand, den Graaf lö wen walde (ti), met hem gehandeld had. Maar deze Prafident hadt veel vermogende vrienden, en die twee bladen werden in Weenen uit alle de exemplaren gefcheurd en openlijk door den (tn) I Deel, bladz. 47. (») I Deel, bladz. 134, 143.  FRANS, VRIJHEER VAN DER TRENCK. I^t) den fcherprigter verbrand. De waarheid verdedigen kon hij toenmaals niet, dewijl hij onder het openbaar geweld van zijne vijanden zuchtte. Ik in tegendeel heb juist deze bladen in het eerfte Deel mijner ge. ' fchiedenis letterlijk ingelascht; en ben nog tegenwoordig bereid, om uit de aften van zijn proces, die ik in handen heb, en uit gerigtelijke prothocollen te bewijzen , dat alles, wat hij hier van fchreef, de zuivere waarheid geweest is. Hij werdt toenmaals na den Speelberg gezonden, om dat men van een beledigd man, die in ftaat was alles te ondernemen, veel te vrezen hadt. Hij ftierf weerloos, als een Oagtoffer van onregtvaardige rigters. Hij is dood, en kan zijne eer niet meer verdedigen. Dit is dierhalven mijn plicht, offchoon hij als mijn ergfte perfoonlijke vijand, en als de oirzaak van alle mijne geledene ongelukken geftorven is. Een man van zijn' aart verdiende in een' Staat, waar aan hij zulke gewigtige dienften bewezen heeft, een gant&ch ander noodlot. Tegen den Staat heeft hij noit een' misdaad begaan, en alle zijne brave landslieden moeten hem dus eerzuilen oprigten. Zijne vijanden, die zijn' val bewerkten, liggen reeds verachtelijk in het graf. Men heeft hun allen leren kennen, maar te laat voor den ongelukkigen trenck : en zij, die zijne goederen deelden, en hem als een mestzwijn llagtten, om zijn fpek te genieten, hadden beter gedaan, wanneer zij Joden gebleven waren , die geen fpek eten durven* God geve hun ene goede mesting! Op de Sclavonifehe goederen groejen vele eikels, maar bezwaarlijk zal dit vet voedzel een gezond menfchen-verftand, en nog minder een edel gevoelig hart in hun doen opwasfchen. Ten minften tot dus verre heeft men uit hun-  140 levensgeschiedenis van hunne gedachten nog gene mannen zien voortkiemen, die zoo nuttig voor den Staat waren, als trenck geweest is, die een' zoo fchranderen kop bezaten, of ' maar de geringde blijken van ware edelheid des harte gaven. Dat uwe Excellentiën met Magnaatfchappen en Vorstlijke of Graaflijke tituls welvarên I . . . Alle die heerlijkheid hebt gij voor baar geld gekocht, dat gij uit trenck's kasfe geroovd hebt. Mij is van zijne goederen, die mij regtmatig toekwamen, niets overig gebleven. Maar de eer van mijn' neef, die thands in het graf ligt, te redden , bleef mij voorbehouden ; en dit regt alleen hebben mij alle uwe cabalen, uwe familie-protectie, uwe rijkdommen, en uw credit bij het Hof niet kunnen benemen. Ik heb vrij gefchreven, en bewezen, dat trenck door ulieden geplunderd is; dat hij het huis Oostenrijk , als een eerlijk man, met trouw en ijver gediend, en niet op de paradeplaats, noch in de regtbanken, maar met den degen in de vuist de foldatenrol voor het vaderland roemrijk gefpeeld heeft ; dat hij den Koning van Pruisfen even zoo min gevangen gehad heeft, als den Keizer van Marocco; dat hij bij ge. volg niet als een landverrader op den Speelberg gezeten heeft, maar als het flagtoffer van den nijd en de oppermagt van zulke lieden, die men geen' volmagt hadt moeten geven, om over verdiensten en braafheid te oordelen. Doch dit is gefchied. Hij is dood. . . Maar die nog op aarde leevt, en mij met die befchuldjging onder de ogen durvt komen, dat immer of de Hungaarfche of de Pruisfifche trenck tot hoogverraad bekwaam was, of in Weenen of in Berlin ftraf verdiende, die zal mij terilond vaardig vinden, om aan hem o  frans, vrijheer van der trenck. a priori zoo wel als a pofteriori te bewijzen, dat ons beiden onregt gedaan is. Na dit voorlopig berigt ga - ik over, om zijne gefchiedenis, naar het ontwerp dat ik 'er van gemaakt heb, in haar verband te verhalen. De vader van trenck was een afgeleevd gierig grijzaart; maar anders een goed man. De zoon in tegendeel was een vurig en losbandig jongeling, die geld nodig hadt, om naar zijne lusten te leven. Hij voerde vele lustige ftreken uit, toen hij als Vaandrig onder zeker mij onbekend regiment Infanterij diende (0}. Hij ging bij een' beambten van de goederen zijn's vaders, en vorderde geld van hem. Deze weigerde dit: en de jonge trenck kloovde hem den kop door midden. Hier uit ontftondt een psoces, dat eindelijk bijgelegd werdt. Toen in het jaar 1736 de oorlog tusfchen Rusland en de Turken uitbrak, wierf hij, met verlof van het Weener Hof, een esquadron Husfaren, en tradt daar mede in Rusfifchen dienst; hoewel de oude vader zijn' énigen zoon zeer ongaarne miste (_p). In t» Het was onder bet regiment van palf, dat naderhand aan den Prins van saxen-hildburghausen toebehoord heeft: zie schubart, /. c. ©cfleé $8anbd;enl f. 21, 23, 78. *>) schubart zegt, dat hij Ritmeester werdt onder het Husfaren-regiment van kuming, dat 300 man fterk was, en dat hij dezen Rusfifchen Overften in de werving gewigtige diensten bewees; dat zijn 'vader in het begin hier niet in toeftemmen wilde, om d^t hij van het woest character van zijn* zeon alle mogelijke onheilen vreesde; maar dat hij eindelijk aan  ?42 LEVENSGESCHIEDENIS VAN In dezen oorlog nu diende hij met zeer veel onderfcheiding, en gewon de bijzonderfte protectie van den Veldmaarfchalk münnich ; hij deedt als partijganger zeer ligtvaardige, maar echter zeer gelukkige expeditiën tegen de Tartaren, zoo dat hij wel dra in de armee beroemd, en, na het aflopen van den veldtocht, Major werdt. Wanneer eens de Turken voor het front rond zwermden, en het regiment opgemarcheerd was, zag hij, dat 'er een voordelige coup te doen was, en riep den Overften rumino toe, dat hij 'er met het regiment terftond op inhouwen moest, en zich van dit zichtbaar voordeel bedienen. De vreesachtige Overfte gaf ten andwoord.. „ Ik „ heb 'er geen order toe." trenck verzocht om verlof, om 'er dan alleen maar met zijn esquadron op in te houwen; maar -hij kon dit niet verwerven. Terftond geraakte hij in woede, dewijl hij tot dus verre geen' tegenfpraak geduld, en gene onderworpenheid gekend hadt: en hij riep zijn regiment toe.. „Die een „ braaf karei is, volge mij na." Ongeveer 200 man fprongen voorwaarts: hij zettede zich aan hunne fpitfe, rigtte een ijzelijk bloedbad aan, floeg den vijand, en keerde, dronken van vreugde, met koppen en gevangenen zegerijk te rug. Zoo dra hij voor het front van het regiment kwam, fprong hij op den Overften los, noemde hem een" Rusfifchen , en floeg hem met zijn' karwatsch, zonder dat deze enigen tegenweer deedt. De aan zijn' zoon daar toe verlof gaf, na dat deze vooraf ernitige belovten deedt, van zich te zullen beteren: /. <•. f. 70,  FRANS , VRIJHEER VAN der TRENCK. I43 De zaak werdt aangeklaagd, trenck gearrefteerd, en hem een crimiieel proces aangedaan. Hier werdt hij veroordeeld , om geharquebufeerd te worden, en de dag van zijn' dood was reeds bepaald. Maar op den dag voor de executie reedt de Veldmaarfchalk münnich , het zij dan bij toeval, of met op» zet, voorbij de tent, waar in hij gevangen zat trenck zag bem, maakte dat hij voor aan de tent kwam, en fprak hem bp de volgende wijze aan: „ Dat uwe Excellentie toch niet toelate , dat een „ vreemd Ridder hier daarom fmadelijk fterve, om dat hij een' lafhartigen Rus geflagen heeft! Ver* „ gun mij, dat ik mijn paard late zadelen, en den „ dood (q) schubart verhaalt deze gefchiedenisfen in ene andere orde. Volgens hem zou trenck, om dat hij zich ontijdig op zijne verwandtfchap met de Keizerin van Rusland beroemd hadt, veroordeeld geweest zijn, om na Siberiën gezonden te worden;en hier van zou hij door den Graaf MÜciHiCM bevrijd zijn geworden, na dat hij zijn aanbod, orn hem drie vijandelijke koppen te brengen, volbragt hadt. Doch naderhand zou hij tegen zijn' Overften, die hem op ene harde wijze over enige misdagen in de exercitiën van het regiment berispt hadt, vergrepen hebben; hier om zou hij veroordeeld geweest zijn, om geharquebufeerd te worden; doch, toen hij reeds aan de paal gebonden was, en de geweren reeds overgehaald waren, zou hij pardon gekregen hebben: /. c. f. 94, 9*> ■> 107-117- Voorts maakt schubart, f. 90, ook wel gewag van den aanval, dien hij met 200 vrijwilligers op den vijand deedt, maar hij meldt niets van het verwijt en den hoon, dat hij bij zijne terugkomst aan zijn Overften gedaan zou hebben, en dus ook niet van enige ftraf, die hem daal ©ver zou opgelegd zijn geweest.  144 LEVENSGESCHIEDENIS VAN „ dood van de handen der gewapende vijanden niet „ den fabel in de vuist mag zoeken." (De Tartaren waren juist in ene fchermutzeling met de voorposten bezig.) De Veldmaarfchalk trok de fchouders op en zweeg. . . r' trenck fprak hem nogmaals vrijmoedig aan, en zeide: „ Indien ik maar drie koppen mede te rug „ breng, krijg ik dan pardon van uwe Excellentie?" Het andwoord was: „ Ja!" Terftond werdt het paard gehaald. Hij fpr0ng alléén na den vijand toe, en kwam evenwel met vier koppen, aan de manen van het paard aangeknoopt, en met een* ligte wonde aan zijn' fchouder te rug! MÜNNicH omhelsde hem, en plaatfte hem als Major bij een ander regiment (f). Hier betoonde hij in de daad wonderen van dapperheid. Onder anderen werdt hem eens van een' Tartaar in een gevecht een fpiets door den buik gejaa-d bij greep den fpiets, die uit zijn lighaam uitltak, woe-* dend aan; brak denzelven met zijne gewone reusachtige tterkte af; gaf zijn paard de fporen; en ontkwam dus gelukkig. Hij werdt ook wel dra geheeld , en ik zelf (r) Namelijk onder het regiment dragonders van oblowzie schubart, l.c. f. ioo, 1.3, die echter deze bevordering wat later plaatst, en twee redenen van dezelve opgeevt voor eerst de dapperheid, die hij-bij de befiorming van Choczim vertoonde, en ten anderen de hooP, die Graaf «Mdca hadt opgevat, dat hij bij een ander regiment zijn onrustig gedrag veranderen zou.  X. IE ui .kwam —met vier koppen, aan. cte muitlt vaan liet paal'tl aaiigeJsnoopi: —te rug1» "bi. 144 o   frans, vrijheer van der trenck. I45 zelf heb de twee lidtekenen van deze wonden gezien, en kan dus de waarheid van een zoo bijzonder voorVal bevestigen. Daarenboven heb ik ook alle zijne roemrijke daden, en alle de bewijzen van zijne tegenwoordigheid van geest, en van zijnen ijver, om zich in het heetfle vuur te wagen, van die Officieren g hoord, die toenmaals met hem dienden, en ooggetui-. gen van dezelven waren. Hij diende ook in dezen veldtocht met eer, werdt met een' pijl aan den enkel gewond, en verwierf de gantfche lievde van den Veldmaarfchalk, maar laadde tevens ook den nijd van alle de Rusfifche Officiers op zich. Eindelijk trof hem een nieuw ongeluk, kort voor het einde van dezen bloedigen oorlog. Zijn regiment was opgemarcheerd, de vijand zwermde rondom hetzelve, hij badt zijn' Overften, om Gods wil, dat hij de Turken attacqueren mogt: maar deze was weder een Rus , hij weigerde dit dierhalven , en trenck gaf hem daar voor een oorvijg. Hij riep zij. ne lieden toe, om hem te volgen. Doch, daar deze gene Hungaren maar Rusfen waren, bleef alles ftaan, en trenck werdt gearrefteerd. Nu veroordeelde hem de krijgsraad ter dood, en alle hoop op redding was verloren. Hoe gaarne de Ge. neraal hem ook genade gefchonkenv zou hebben, zoo was dit toch onmogelijk, dewijl hij zelf een vreemdeling was, en alle de Rusfen reeds over zijne partijdige ingenomenheid met vreemdelingen morden, en zich beledigd achtten. De dag der executie brak aan. Hij werdt na buiten gebragt, om doorigefchoten te worden. Maar de Veldmaarfchalk hadt het zoo gefchikt, dat juist, toen het laatfte ogenblik naderde, de Veldmaarichalk lö- III. deel. K wen-  I46 LEVENSGESCHIEDENIS VAN wenthal met zijne gemalin daar voorbij reedt. tkenck maakte zich dit ogenblik ten nutte ; fprak vrijmoedig en beweeglijk; men onderfteuude zijne beden , door voorfpraak; en het leven werdt hem gefchonken; maar hij werdt veroordeeld, om na Siberië gezonden te worden. Hij protefteerde tegen dit vonnis. De Veldmaarichalk fchreef na Petersburg, en 'er kwam bevel, dat hij gecasfeerd, en uit de Rusiifche Staten gebannen moest worden (.?). Dit gefchiedde. Men bragt hem over de grenzen, en hij reisde na zijn' vader, na Hungarijen. Hier trouwde hij nu de dochter van den Lieutenant- Veldmaarfchalk Baron tillier. (/), die uit de eerfte huizen van Zwitferland afkomftig was. Ha. (s) Wij hebben gezien, dat schubart, die maar van ééa doodvonnis fpreekt, dat over trenck zou geveld zijn, de oirzaak van hetzelve anders verhaalt, als onze Schrijver:maar nu moeten wij 'er bijvoegen, dat hij ook de gevolgen daar van enigszins arders opgeevt. Volgens hem namelijk zou trenck , toen hij van den dood bevrijd werdt, gevonnisd zijn, om vijf maanden aan de vestingwerken van Kiow te arbeiden, en dan een* revers te tekenen, waar bij hij zich op levensttraf vetbondt den Rusfifchen bodem niet wederom te betreden: hij zou echter, na enigen tijd te Kiow in elende te hebben doorgebragt, vroeger dan zijn vonnis luidde, van dezen flaaffchen arbeid verlost, en op vrijen voeten gefield zijn, op voorfpraak van de Gravin löwenthal (die op münmen zeer veel vermogt) en van de Gravin romanzow. Hij moest echter ■ toen terltond Rusland verlaten , dat hij met blijdfchap deedt. /. c. f. 118-122. CO schubart plaatst zijn huwelijk met de freule tilueb lang  FRANS, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 147 Hare broeders waren de beide Generaal-Lieutenants TiELisR, waar van de een in den zevenjarigen oorlog met roem ftierf, na dat hij de bijzonderfte achting der Keizerin verworven hadt; terwijl dé ander toen commanderend Generaal in Croatië was. Deze laat (te leevt nog tegenwoordig, en bezit een regiment van dé infanterij, dat zijn' naam voert; • Met deze vrouw leevde hij niet lang. Zij Was zwanger; en hij voerde haar, overeenkom (tig zijn wild temperament, op de jagt door de moerasfen. Zij was tegen zulke fatigues niet beftandj en ftierf, zon* der hem erven na te laten. teenck kon bij zijne oorlogzuchtige neigingen niet ledig zijn; en echter de gelegenheid, om aan dezelven te voldoen, ontbrak hem thands, daar het rondom vrede was. Hij ondernam dus de rovers in Sclavonië uit te roejen. Nu moet men vooraf weten, wat dit eigenlijk voor lieden waren , die nog niemand vóór hem ernftig hadt durven aangrijpen, offchoon zij het gantfche Land op contribude zetteden («_), en de wreedfte bedrijven aanvingen. Zij lang vóór zijne aanvaarding van den Rusfifchen dienst; hij verhaalt, dat trenck zich tegen deze vrouw ten hoogden ontrouw gedroeg; dat dit haar langzaam deedt wegkwijnen, en dat zij eindelijk, na dat de vier kinderen, die zij herri gebaard hadt, allen voor haar begraven waren, eindelijk in den dood het einde van haar verdriet vondt; het welk in dien tijd gebeurde, toen haar ongevoelig man in Rusfifcheri dienst, en dus verre van haar afwas. /. c. f. 50-76, 113, 114. O) Reeds van ouds hielden de bewoners van Sclavonië zich met gewelddadige afpersfingen en öroperijen op. Vaii K 9 ê). Nu Cv) schubart verhaalt deze expeditiè'n tegen de Sclavonifche rovers, uit de Memoriën van frans van dsr trenck zeiven, op ene andere wijze: Vier van trekck's onderdanen," zegt hij, „ traden op zekeren tijd, bijna ademloos, in zijne ka„ mcr, en verhaalden hem met natte ogen, dar negen rovers ,, in hun dorp waren ingevallen, dat zij vier huizen hadden „ uitgeplunderd, en drie boeren met (lukken hout zoo lang „ geflagen, tot dat zij hun al hun geld hadden overgegeven, „ De geplunderden, voegden zij "er bij, hadden 'er nauwlijks hun leven afgebragt. trenck' geraakte bij dit verhaal in s, woede, en zwoer den roveren den dood, welken eed hij 3, in de daad ook fliptelijk vervuld heeft, hoe gevaarlijk ook „ zijne onderneming was. Want deze rovers beftonden uit „ de  FRANS, VRIJHEER VAN DF.R TRENCK, I53 Nu brak juist in het jaar 1740 de oorlog uit. Alle Hungaren gespten toen het geweer aan, om hare Ko- nin» „ de fterkfte en rusdgfte Sclavoniè'rs, die hun leven voor een „ linfengerigt waagden. Het gantfche land zitterde voor hun, s, en ieder goedsheer betaalde hun gaarne de gevorderde fom„ men, om het overige van zijne goederen en zijn leven te „ beveiligen. Alleen een man als trenck, die met „ het charaéter van de natie bekeud was, dag en nacht waak„ zaain , geen gevaar ontziende , kon hunne verfchrikking „ worden: en de plundering, die zij op zijne goederen be,, gaan hadden , was ene genoegzame reden, waarom hij hun „ gaarne uitgedelgd zag. Nog denzelvden nacht koos hij „ dertig van zijne Pandouren uit, die hij den volgenden mor„ gen vro -g op kondfehap uitzondt Zij waren in de daad zoo „ gelukkig van een' boer uit de nabutirfchap, bij wien enige „ van de geroovde goederen gevonden werden, in handen te „ krijgen; endezen dwong trpnck wel dra met zes honderd „ vierenzestig ftoklhigen de bekentenis zijner medefehuldigen „ uit- Zoo dra hij wist, wnar zij zich ophielden, begaf.hij „ zich in het naburig woud. De eerfte reize werdt één ma ,, zijne Pandouren hem van zijne zijde weggefchoten: maar „ de' volgende keer trof hij vierentwintig rovers aan, nam ne„ gen van dezelven gevangen, en liet dezelven fpietfen, ter„ wijl hij de overigen, tot op drie na, nederhieuw. Doch „ trenck was hier mede nog niet te vrede: hij wilde ook „ hunnen voornaamften aanvoerder, vidak genaamd , die ,, zich door zijne fterkte wijd en zijd gevreesd gemaakt hadt, „ maar nu 'm Turkije gevlucht was, in zijn' magt krijgen. „ Hij begaf zich ten dien einde in Pandouren kleding „ over den Sau-ftroom in het Turkfche dorp, waar de rover „ zich nedergezet hadt ; hij hielde zich , als of bij aldaar „ paarden kopen wilde; en hij hadt maar één' énigen Pandour „ bij zich. Onbekend kwam hij tot in vtdak's huis, doch Kg „ vond:  134 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ningin, hare fchone en beminde Beheerfcheresfe te redden, trenck fchreef na Weenen, boodt zien aan, om „ vondt hem zeiven niet, maar zijn' vader. Dezen pakte hij „ bij de borst, en beval te gelijk zijn' Pandour, de kisten „ te openen, waar in dadelijk de dingen, die aan zijne on„ derdanen ontftolen waren, gevonden werden. De vader „ ontfchuldigde zich, met te zeggen, dat hij geen deel aan „ den roof hadt; dat zijn zoon al te verdorven was,om zich „ te laten beteren; en hij te zwak, om hem hier toe te „ noodzaken. Des niet tegenftaande fleepte trenck den ouden man gebonden met zich voort, en hadt hem met veel ge„ vaar over den Sau ftroom, waar over men op die plaats s, maar door middel van een fmal vonder komen kon, ge„ bragt, toen hem van gene zijde der rivier ene Item na- donderde: ,, „ Wie waagt het, om op het gebied van „ ,, den Turkfchen Keizer iu mijn huis in te vallen, en mijn' „ „ vader gebonden weg te voeren?"" - Dat is de „ ftemme mijns zoons, zeide de oude. ——— trenck and„ woordde: wanneer hij iets van hem verlangde, dan zou „ hij over het vonder komen. - ■ ■ — De rover weigerde „ dit, en zwoer hoog en dier, dat hij zonder geweer was; „hij wilde dus dat trenck bij hem zou komen, dewijl hij iets gewigtigs met hem te fpreken hadt. Onze Held, die ,, zich op zijn' goeden degen verliet, gehoorzaamde , en „ ging moedig tot den rover over, die hem aan de andere zijde van de rivier opwachtte. Maar hoe ontroerde hij, „ toen hij in vidak's gordel twee piftolen zag. Hij dacht „ nu, dat het beter was, hem voor te komen, dan zijne ,, aanvallen af te wachten, en ging hem dus fpoedig te lijf. Gij moet ?net mij, riep hij hem woedend toe. Doch de „ rover, die geen' lust hadt om in zijn gezelfchap den ftroom „ te pasferen, greep een overgehaald plftool, en wilde het- zelve overhalen, op de borst van onzen held aanleggende. Doch  TRANS, VRIJHEER VAN DEE. TRENCK. I55 om een Vrij corps van Pandouren op te rigten, en verzocht tevens een generaal pardon voor alle rovers, die daarbij dienst zouden willen nemen. Dit verzoek werdt hem toegeftaan; hij maakte dus etn generaal pardon bekend, en de werving nam een begin. Doch maar „ Doch trenck floeg zijn' regterhand tnsfchen den fteen, en „ de batterij; greep ondertusfchen met de linker zijn' degen; en drukte denzelven met alle krachten zijn' vijand in het lijf. 3, Toen hieuw hij hem met één' flag den kop af, en droeg „ denzelven triumpherend over het vonder, en wierp hem „ voor de voeten van den ongelukkigen vader, die den dag verwenschte , waar op hij dezen ontaarten zonn geteeld „ hadt, en die wel dra met droefheid in het graf daalde." /. c. f. 132-137. schubart voegt'er evenwel het verhaal van onzen Schrijver bij, en fchijnt meer geneigd om te geloven, dat het aldus zij voorgevallen. Voons verhaalt hij , dat trenck na Esfek voor het gerigt geroepen is, om van deze zijne daden rekenfchap te geven — doch dat hij, uit vrees voor zijn' ouden Antagonist sazenthal zich liever fchriftelijk wilde verdedigen — dat 'er toen bevel kwam , om hem te arrefteren, en dat zelvs zijn vlucht in een Franciscaner klooster hem niet genoegzaam beveiligde, om dat men hem zelvs daar uit zou weggevoerd hebben dat hij dus op reis ging na Weenen; doch dat men hem ook aldaar zou gearrelteerd hebben, dewijl men reeds te voren door de klachten zijner vijanden tegen hem ingenomen was, indien niet de Capucinen, welke orde hij daarom ,zijn gantfche leven door, boven anderen beminde, hem opgenomen , en verborgen hadden dat hij eindelijk bij het uitbreken van den oorlog uit dezen fchuilboek te voorfchijn tradc, en, van Prins karel van lotharingen , befchermiog tegen zijne aanklagers, en een generaal pardon voor alle rovers verwierf, f. 140-1 aa.  ÏJ6* LEVENSGESCHIEBENIS VAM maar zeer weinigen van de rovers lieten zich aannemen. Hij wierf dus zijne eigene onderdanen , formeerde een corps van bijna 500 man (w), viel daar mede de rovers van alle zijden op het lijf, en dreef ze tusfchen de Sau en de Sarfavva in de engte. Hier refolveerden zij dierhalven tot ene capitulatie, en om. trent Ooo rovers namen onder trenck's Pandouren dienst. De meesten dezer lieden waren 6 voeten lang, geoefende foldaten, die zich zeiven ligt waagden, die allen zwemmen konden , en gantfche mijlen ver, zoo fnel als reeën in de bosfchen omlopen konden. Dit moest een ieder geleerd hebben en kennen, eer hij aangenomen werdt. Het is dierhalven niet te verwonderen, dat een kloek bevelhebber zoodanige lieden in den oorlog tot alles gebruiken,en wonderen van dapperheid en koenheid met hun uitvoeren kon. Zoo lang ook nog enigen van hun, na zoo vele gevechten, overig bleven , waren de Pandouren altijd en in alle voorvallen gevaarlijke lieden. Maar nog daarenboven onder hun difcipline, orde, en fubordinatie in te voeren, dit kon maar alleen een trenck te wege brengen, die het nationaal character kende , en die hun door wellustige dagen, en buit, overal heen krijgen kon, waar hij triumphen en voordelen bevechten wilde. Is de Officier van deze volken niet zelf koen in de grootfte gevaren ; ftaat hij niet aan hunne fpitfe; en beloovt hij hun niet plundering, en fpek genoeg om te fmullen, dan (w) sc-hubart zegt ;oo man, ei telt dus het gantfche corps op 1000 koppen: f. 145,  FRANS, VRIJHEER VAN DER TRENCK, 157 dan zal hij 'er bezwaarlijk iets van gedaan krijgen. Bemerken zij, dat hij bang is, dan doen zij voliirekt niets, als rebelleren, en na huis lopen. Hij moest dierhalven, om dergelijke lieden te gebruiken, niet alleen zelf wreed met hun handelen, maar ook hunne wreedheden door de vingeren zien. Hier door alleen bereikte hij zijn oogmerk, maakte zich bij de vijanden van Oostenrijk gevreesd, en deedt aan de Keizerin gevvigtige dienden. In het jaar 1741, toen zijn volk nog geheel ruw was, gebeurde hem het volgend geval. Hij exerceerde met zijn regiment, en ene gehele divifie fchoot met fcherp op hem, en doodde ook zijn* loper, die nevens hem ftondt, en zijn paard. Terftond fprong hij voor uit, ging woedend op deze divifie los, telde één, twee , drie, vier, en hieuw iederen vierden man den kop af. Hij hadt dit reeds aan drie gedaan, toen een Harumbacha uit liet gelid uitfprong, zijn' fabel trok, hem op het lijf liep, en zeide: „ Ik heb op n ge„ fchoten, verweer nu uw' huid." Alles ftondt onbeweeglijk, trenck greep hem aan, en hadt het geluk van hem neder te houwen. Nu wilde hij de executie van den vierden man voortzetten: ^naar het gantfche regiment floeg het geweer aan, en fpande den haan. 'Er was dierhalven toen in de daad een algemene opftand. Maar hij greep terftond zijn' fabel, en hieuw 'er regts en links op in. Deze onverfchrokkenheid maakte hun bevreesd. Alles riep , „ halt!" viel op de knieën,en beloovde hem gehoorzaamheid. Hij omhelsde zommigen van hun broederlijk, deedt ene korte aanfpraak, die juist naar den fmaak van deze natie gefchikt was, en van. dezen tijd af  Ij8 LEVENSGESCHIEDENIS VAM af was zijn corps altijd onoverwinnelijk, wanneer hij maar aan het hoofd van hetzelve was. Men lette wel op deze gefchiedenis, en men beoordele daar uit een' man, die in ftaat is, om in zulk een gevaar zoo onverfchrokken te handelen. Echter werdt hij ten laatften het flagtoffer van zulke mannen, die een' foldaat niet beoordelen konden , dewijl zij in hun uniform grijs waren geworden, zonder hetzelve immer met bloed te befpatten; en de zoodanigen trokken hem in een crimineel proces, en beichuldigden hem , dat hij wreedheden hadt uitgeoefend. Maar men befchouwe trenck, in de omftandigheden waar in hij was , als Bevelhebber van een' hoop menfehen, die alleen van den roof gewoon was te leven , en zich geregtigd rekende , om uit een vijandlijk Land alles weg te nemen ; van eèn volk, dat den fmadelijkften dood aan de galg niet vreesde , dat gene onderworpenheid kende , en dat nu op éénmaal onder ene behoorlijke krijgstucht dienen en vechten moest. Voor de eer doet zulk een gepriviligeerd rover volftrekt niets. Zijn Bevelhebber moet zich dierhalven alleen maar zijne roovzucht pogen ten nutte te maken, en hem daar door op het llagtveld brengen ; want, ziet hij 'er geen voordeel voor zich zei ven in, dan doet hij voorzeker niets , dewijl noch het bevel van den Souverain , noch gehoorzaamheid aan zijn' Heer in ftaat zijn hem daar toe te bewegen. De Turk laat zich door deze beweegredenen wel overhalen, maar de flimme Sclavoniër gewis niet, die alle gevaar ontwijkt, waar hij niets winnen kan. trenck  trans, vrijheer van der trenck. 159 ' trenck hadt nu ook Officieren nodig, die insgelijks van een zeer bijzonder zoort moesten zijn. Zij moesten vooral koen en kloek wezen , om over zulke lieden te kunnen bevelen. Als partijgangers moesten zij meer ongemakken verdragen , dan alle andere gereguleerde troupen, ook dagelijks den vijand opzoeken, en hun leven wagen. Hier toe vondt hij weinigen genegen en gefchikt, en hij moest dus in het begin alles aannemen, wat hem voor de hand kwam. Daar hij nu overal zelf tegenwoordig was, zoo kende hij terftond de laffe en verwijfde jongens, die onder zijne Officiers waren , en joeg ze ook, zonder verdere omftandigheden of krijgsregt, van het flagtveld weg, wanneer zij zich in grachten of fchuilhoeken verdaken, om dat zij aan de fpitfe zijner Pandouren niet ftorm lopen wilden. Het getal van deze bloodaarts, die daarenboven meest al Hechte kareis waren, vermeerderde allengskens: zij liepen na Weenen, fchreeuwden, en klaagden. trenck's vijanden en benijders wachtten maar op zulke ene gelegenheid, om dat zijne gierigheid hem niet toeliet, dat hij van zijn' gemaakten buit, naar het Weener gebruik, een deel aan de militaire Overheid aldaar gaf. Uit deze klachten dierhalven ontftondt ten laatflen een proces, dat alle zijne ontwerpen verijdelde, en hem zelvs in zijn' perfoon ongelukkig maakte. Nauwlijks was hij met zijne Sclavonifche rovers Oostenrijk ingerukt, of hij vondt reeds ene opene gelegenheid om lauren in te oogden. De Franfche armee werdt bij Linz geflagen. trenck was overal aan de fpitfe, handelde wreed met de gevangenen, en gaf in  1óo levensgeschiedenis VAN in het flagtveld geen pardon. Reeds de uiterlijke gedaarte (x) van zijne Pandouren verfèhrikte, en hun barbaavsch gedrag, hunne woede bij het ftormlopen, Bühne arglistige (treken, waar aan zij, door reeds zoo lang als rovers te leven, waren gewoon geworden;dit a'les veroirzaakte ene onverwachte werking, trenck was kloek, waakzaam, oorlogzuchtig, en wist zich ieder voorval ten nutte te maken; bij gevolg was hij ook terftond cp het toneel des oorlogs bekend en beroemd. Hij wou het vertrouwen en de lievde van Prins karel, en de bijzonderfte achting van den commandérenden Veldmaarfchalk Graaf kewenhüller , die den man wist te waardéren, en die hem juist in dat vak gebruikte, dat voor hem gefcbikt was. Hij kreeg bij gevolg meer magt, dan één partijganger vóór ht m gehad hadt. Hij baande overal den weg voor de armée, en vervolgdé de vluchtende vijanden na Beijeren, waar alles met vuur en zwaard verwoest werdt. Juht dit was het belang van Weenen, en tevens de zaak van zijn volk, die voor buit alles ondernamen , en onder zulken Bevelhebber ook wonde, ren van dapperheid uitvoerden. In Beijeren dierhalven ging het woeden volkomen los. Prins karke liet hem den vrijen teugel, en, daar hij geen paidon gaf, zoo liepen Beijerfchen ea Franfchen reeds weg, wanneer zij maar een' roden mantel zagen. De Heren Pandouren plunderden en moord- (x) Bij hadt hun namelijk ene zeer bijzondere kleding gegeven; onder anderen , bloedrode mantels: en zij waren ieder mei een' fnaphaan, fabel, en vier piltolen in den gordel gewapend: schubart, /. c, f. 148.  frans, vrijheer van der trenck. 16"1 moordden, waar zij kwamen, en den buit, dien zij maakten, kocht de Heer Overfte. De grootfte wreedheid werdt in Cham uitgeoefend. Deze ftad werdt aan alle de hoeken in brand gedoken , en de inwoners in de vlammen geworpen. De vluchtende vrouwen en kinderen, die een' brug pasferen moesten, werden eerst geplunderd, en dan in het water verfmoord. Deze handelwijs werdt ook in het proces tegen hem aangevoerd. Maar hij regtvaardigde zich hier door: 1) Dat de burgers van Cham zes gevangenen van zijne Pandouren de handen afgehouwen, en hun in triumph rondgevoerd hadden: 2) Dat de burgerij tegenweer geboden hadt: en, 3) Dat Prins karel hem bevel gegeven hadt , om juist zoo te handelen, als hij deedt (y). Al- (y) „ Affchuwelijk toneel (zegt schujjart met het hoog' ,, fte regt) van menfchelijke hebzucht en wreedheid! vluch. „ tende vrouwen werden geplunderd; de feboonfte van de„ zeiven1, gelijk ook de bevalljgfce onder de jonge maagden, ,, door de Pandouren , welker aanvoerder, gelijk hij zelf „ verhaalt, hun met een goed voorbeeld voorging, gefchon„ den en verkracht, en dan in het vuur, of in het water ,, geworpen ; de mannen werden ter nedergehouweri ; en kin„ deren en zuigelingen viogen in de vlammen op. trenck ,, zocht dit onmenfchelijk gedrag wel te verdedigen „ maar gene ontfchuldiging kan zulke ene handelwijze t hieidt. Hier bij rigtte hij nog een corps van 600 man Husfaren, en 150 Jagers (f) op, die hij allen Uit zijn' eigen beurs aar.wieif, van paarden voorzag, en equipeerde waar van ondertusfchen aan mij geen penning is vergoed geworden, dewijl bij de reductie van dit corps, alles ten voordele van de fchat» kist verkocht, of verdonkerd is. Met dit aanzienlijk corps nu kon hij ook gewigtiger' ondernemingen uitvoeren. De vijaud vloodt, waar men zijn' naam noemde. Hij was overal aan de fpitfe van de armée , en vorderde menige millioe» neh contributie in: bij bemagtigde verfcheidene verdedigbare phatzen met de degen in de vuist, en hadt binnen vijf jaren aan zijne Vorfhn ongeveer. 7000 Fran- (e) Hij ging. gedurende het arrest van trenck , met zijne Pandouren op de ftad Zoten los, Hak dezelve in brand,maar kwam met een verlies van 20 doden en 36 gekwetften te rug: schubart, /. c. f. 152, (ƒ) schubart zegt, dat deze nieuwe werving uit 700 Pandouren, en 100 Husfaren beftondt, giDeiteö SSÓHèChen/ f. 18. (g) l Deel, bladz. 238, 255.  frans, vrijheer van der trenck. J<$) Franfchcn en Beijerfchen, en meer dan 3000 Pruisfifche gevangenen geleverd (Ji). Maar voorzeker hadt hij 'er even zoo veel in öe pan gehakt: daar bij is dit het merkwaardigst, en hier op zal zich nog geen partijganger kunnen beroemen, dut hij nimmer ge Hagen werdt. Alle aatjflagen gelukten hem: en even hier door won hij de lievde en het vertrouwen van zijn volk, en was en blijvt evvig in de gefchiedenis de eerde man, die, uit Croaten, foldaten voor den Siaat gevormd heeft. Maar onmogelijk kon dit alles zonder uitfporigheden en ongebondenheden toegaan bij een ruw en blqeddor. fh'g volk, dat overal verfchrikking verfpreiden moest. En , daar hij van Z. K. H. Prins kakel, volle magt hadt, daar geld en fburag£ hem overal ontbraken, zoo moesten noodzakelijk de onderdanen van den vijand hem alles aanfchallen. In het vervolg werdt door zijne vjanden, die hem zijn proces aandeden, dit alles onder de poinclen van befchuldiging gebrast, pnder den titul van Excesfen: daar in tegendeel van alles wat bae^ekaLau (0, menzel, en de gantfche ar- (h) Reeds in her jaar 1742, bij het eindigen van den eerftéri veldtocht, kon ïiesck zich beroemen, dat hij 4500 gemene foldaten, 72 Officieren, en 8 Commandanten gevangen genomen, en 22 Hukken kanon, 3 mortieren, 7 vaandels, en 3 [landaarden veroverd hadt: schubart: (£r|Ieé S3anbcI)CU/ f. 209. (»') Met dezen Graaf eaerenklau, die Generaal in Keizerlijken dienst was, en onder wie:;s commando trenck met .ziju corps dikwijls op eipeditièn gezonden werdt (schubart, /. c, f. 16a, 167, 177, 191), hadt hij zomtijds getwist over het verdelen van deu buit, ib. f. 182, L 5  I^a LEVENSGESCHIEDENIS VAN armée te zamen geplunderd hadden, geen woord ge* rept werdt. Dat nu trenck aan zijn regiment uit zijn' eigen' zak meer dan honderd duizend guUens in baar geld voorgefchoten heeft, bewees ik in het jaar 1750 in Weenen zonneklaar; maar helaas! eerst na zijn'dood, toen zijne lage vijanden hem befchuldigden, dat hij de openbare fchatkist te kort gedaan hadt. De in dit geval voorzeker onfchuldige man, werdt echter door partijdige Regters onderdrukt,en in de daad op grond dezer valfche befchuldiging veroordeeld, om op den Speelberg levenslang te zuchten. Zijne eer heb ik eerst na zijn' dood gered, door rekeningen en bewijzen aan te voeren: zelvs de Quartiermeester freokrIci zat acht maanden in beejen, en bekende het bedrog ; maar hij vondt zoo veel beicherming bij trenck's vijanden, dat hij ten laatlten niets betaalde, en zelvs, toen ik in het jaar 1754 te Maagdenburg in de gevangenis geraakte , geheel vrijgefproken werdt (&). Aan de Monarchin voorzeker werdt niets vergoed, en de 84000 guldens, die mij nog toekwamen , en die de fchatkist mij de jure hadt moeten vergoeden, bleven insgelijks verloren. . Als iets merkwaardigs van de toenmalige Jtiftitie moet ik hier dit nog inlasfchen, dat ik juist op dien tijd, toen deze Quartiermeester te Weenen in de gevangenis zat, en de Heer Hofraad van der mark met het onderzoek van ,deze zaak belast was, den gevangenen, op het landgoed van den Heer Hofraad, als vriend zeer vertrouwlijk aan zijn' tafel zag zitten, de» (*) I Deel, bladz. 237-239.  FRANS, VRIJHEER VAN DER TRENCK. I71 dewijl ik toevallig van deze bijzondere prorecde narigt ontving, en hem onverwagt overviel. Men oordele bier uit, welke juftttie, welke fchaêvergoeding ik van zulken Regtcr te hopen had; en hoe de goede Vorftin toenmaals bedrogen werdt van hun, aan wien zij de handhavening der geregtigheid toevertrouwde. Voor het overige alles, wat mijn neef ten voordele van zijne Souveraine, en tot eer der Oosten rijk fche wapenen verrigt heeft, kan ik hier niet verhalen, dewijl ik 'er geen ooggetuige van was , en het meeste, dat hij mij van alle zijne ondernemingen verhaalde, mijn geheugen ontglipt is. Genoeg , zijn roem is waereldkundig, en zou voorzeker in de gefchiedenis van theresia ten hemel toe verheven worden, indien bij niet iti de magt van bocsaartige menfehen geraakt was, die den besten Patriot als een' verrader, en den biaavden foldaat als een' charletan wisten te mishan. delen; die zijne goederen plunderder, en die hem zeiven in de gevangenis lieten verfmachten. Maar merkwaardig is het, dat dezelvde man, die ene gewenschte gelegenheid hadt , om zich op ene geoorlovde wijze in Beijeren, Silefië, eu den Ëlfas een groot vermogen te verwerven; die zelf armoedig en gierig leevde, om veel bij één te zamelen; echter bij zijn' dood niet ééns de helft van dat vermogen naliet, dat hij van zijn' vader geërvd hadt (7), en dat (/; Dit is zeer begrijpelijk, wanneer men denkt aan de kosten, die de oprigting van zijne Pandouren en Husfaren hem veroirzaakt hadt; en vooral aan de kosten van de procesfen, die tegen hem gevoerd werden. Onze Schrijver zegt zelf: s, ioocoo guldens waren reeds met het proces heen gegaan, „ en  1?2 levens geschiedenis van dat mij geheel en met volle regt toebehoorde, maai" Öat mij nogthands met geweld ontroovd werdt. In het jaar 1744 dreef hij de Frnnfchen over den Rhijn, veroverde de Rhijnfchans bij Fhilip.sburg met een fabel in de vuist, zwom met 70 Pandouren zelf over den firoom, overviel de fchans, hieuw den Marquis de ckevecoeör, als een' onvoorzichtig Commandant eigenhandig neder 1» , vattede post, ging over den anderen arm van den Rhijn, overviel twee Beijerfche regimenten Cavalerie in derzelver legerplaats, en bevorderde werkelijk den overgang van de gantfche armee over den Rhijn: het welk zonder de? yen ondernemenden man niet zou gefchied zijn. Nu verbreidde hij vuur en verfchrikking over den gant- ., en drie-en-zestig procesfen*en eifchen tegen hem waren (bij ,, zijn', dood) nog werkelijk voor het gerigt hangende:" I Deel, bladz. 210. (;,-/) De Marquis de crevecoeur was, volgens scbum>t, l. c., gmefteö ScumMjen/ f. 46, reeds in het jaar 1743 door trfkck nedergefabeld, bij de verovering van twee ichansfén op het eiland Rheinmark, die door de Pandouren ftofnïenderhand ingenomen werden, na dat de Franfche bezetting zich dapper verweerd hadt.- De overgang van de Oos- tenrijkfche armée over den Rhijn, die den lftferJ Jülij 1744 begon, en twee dagen daarna geheel volvoerd was, wordt door den gezegden Schrijver ook uitvoeriger en nauwkeuriger veihaald. Volgens hem voer trenck, met 1300 Pandouren, in dertig barken', over; lloeg drie regimenten Cayalferij, die den oever bezet hielden, uit één' linie en twee fehansfen te rug; en maakte den Overften van de Grenadiers te paard, benevens 26 gemenen, krijgsgevangenen. De overigen vluchtten, met achterlating van bagage en tenten, I. c. f. 81, 02.  frans, vrijheer. van der trenck. I73 gantfchen Elfas, zettede alles onder contributie, en brak overal door, waar hij heen wilde, midden in den triumph der Oostenrijkfche wapenen op Franfchen bodem. Doch, toen in September 1744 de Pruisfifche oorlog in Bohemen op nieuw uitbrak,moest de Keizerlijke armée ten fpoedigften te rug marcheren, den Elfas verlaten, en de Keizerlijke Staten zeiven ter hulp ijlen. Gelijk hij nu den overgang der armée over den Rhijn bevorderd hadt, zo werdt hij ook nu gebruikt, om de retraite te dekken; en ook hier van hadt hij eer. *. Hoe veel afbreuk hij in de veldtocht van dit jaar aan den vijand gedaan heeft, is in de gefchiedenis van Theresia bekend. Onder anderen toonde hij zijne bekwaamheden en dienstijver bij Tabor en Budweis. Hij liep daar met 300 man ftorm, op ene Stad, waar in de beide Pruisfifche regimenten walrabe en kreutz ter verdediging ftonden. Wie hadt toenmaals zulke ene ftoute onderneming van Pandouren tegen Pruisfen verwacht! Doch het water in de fhdsgracht was dieper, dan de fpions het opgegeven hadden, en de ftormladders te kort; dè meeste lieden verdronken dierhalven, of werden in het water doodgefchoten ; en de weinigen, die over-kwamen, werden gevangen genomen. Schoon nu zijn gantfche corps nog vijf mijlen vau de ftad af was, floot hij echter ene capitulatie, volgens welke het gehele garnifoen van Tabor, en Budweis, beneyens die van het flot Frauenberg zich als krijgsgevangenen overgaven (»). Den (.«) I Deel, bladz» 30,  J74 LEVENSGESCHIEDENIS VAN D-'ii volgenden dag kwam zijn volk aan. Maar aartig was het om te zien, hoe de Pandouren hunne murzen met die van de Pruisfifcbe Fulihers en Pionniers verwL-delden, welke zij zederd ook altijd behielden. Of hij door deze voorzeker zeldzame onderneming aan de Keizerin een' wezenlijken dienst gedaan hebbe, feefüsfe de jnerftartdigQ waereld. De gantfche veldtocht ondertusfchen was roemrijk voor hem, en het gebrek aan ligte troupen bij den vijand gaf hem een open veld, om afbreuk te doen. Hij was overal bezig, en maakte aan alle kanten gevangenen, ging bij Pardubitz over de Elve (o),* veroverde de magazijnen, en juist' dit was de oirzaak van het nijpend gebrek, en de ongehoorde defertie in het vijandelijk leger, het welk daar door gedwongen werdt, uit Bohemen te rug te trekken. In Kollin bevomlt zich de Koning met het hoofdquartier. Ik zelf was daar bij , en ooggetuige van de verwarring, die aldaar heerschte, toen trenck de ftad aangreep. Hij zou dezelve, naar mijne gedachten , voorzeker veroverd hebben: maar hij werdt in den eerllen aanval door een kanonskogel gewond, die hem deu regter' voet aan den enkel geheel verbrijzelde : men droeg hem weg, en hier door werdt deze attacque verijdeld (ƒ). Deze wond was verfchrikkeHjk. Zelvs uit Weenen zondt hem de Keizerin een' heelmeester. Hij onderging de fcarificatie van den gamfchen voet: verloor den gehelen enkel, en een ituk van het fcheenbeen; hij lag vier maanden lang op (o) I Deel, Wadz. 29. (/>) I Deel, bladz. 34, 35.  FRANS, VRIJHEER VAN DER TRENCK. I?y op zijn' rug; maar werdt echter wederom geheeld; en raasde en tierde, om dat hij den vijand in een' zoo langen tijd volftrekt geen' afbreuk doen kon, dewijl zijn volk, zonder zijne aanvoering, niets was. In Februarij 1745 reedt hij na Weenen. Zijn inkomst aldaar geleek aan een' triurnph. Alles kwam op de been, om hem te zien en hem toe te juichen. Deze algemene achting verbitterde zijne vijanden des te meer. De Keizerin zelve ontving hem met alle mogelijke diflinctie. Hij verfcheen bij haar op krukken; zij wilde, dat hij zou gaan zitten; en door de vriendelijkfte behandeling, en de minzame verzekering van haar' achting, deedt zij zijn' dienstijver tot enthuiiasmus ftijgen; want eergierigheid was de hartstocht, waar door hij voornamelijk geregeerd werdt. Maar wie hadt toen kunnen vermoeden, dat deze zelvde man, de lieveling des volks, de getrouwfte en ijverigfte foldaat van de Keizerin, nog in dit zelvde jaar te Weenen in den kerker boejen zou dragen, en, aan het onbegrensd geweld van lage vijanden overgelaten, onder de magt van hun zou moeten zuchten, die allen te zamen in hun gantfche leven den Staat zoo vele diensten niet gedaan hadden, als trenck in één' dag. Zoo fpeelt het noodlot met ons menfehen! en echte verdienste, die zonder bekommernis fluimert, wordt gewoonlijk het flagtoffer der wakende arglistig, heid en lasteringen. In de bedwelming zijner vreugde reisde hij nu zelf na zijne goederen, en wierf op nieuw 800 man, om in een' nieuwen veldtocht verfche lauren in te zamelen. Hij kwam te rug, ging na de armée, verkreeg van het Hof al wat hij wilde, en was den gantfehen zo-  I76 levensgeschiedenis van zomer door altijd en onvermoejd in verfcheidene ondernemingen bezig. Bij de bataüle van Sorau, die in September voorviel, plunderde hij de Pruisfifche legerplaats, en veroverde voor zich des Konings tent en zilveren tafelfcrvies: maar, om den vijand volgens affpraak in de rug te vaiten, kwam hij een uui te laar. De fchrandere Koning liet zijne gamfphej legerplaats gaarne ter plundering over, om dat de roofzuchtige volken, die zich daar mede bezig hielden, hem in de hoofdzaak niet hinderden; en hij floeg onderiusfehen de Keizerlijke armée. Ook bleef hij enigen tijd in dagordening liaan, om die genen, die misfchien uit de veroverde legerplaats (fchoon te laat en zonder onderfleuning) een' aanval op htm wagen mogten, wèl te ontvangen. Hier ttoor nu kregen de, vijanden van trenck een open veld, om hem bij het Hof verdacht te maken , en het gepeupel tegen hem op te bitzen. Men befehuldigde hem openlijk , dat hij den Koning van Pruisfen in zijn' tent gevangen , en wederom vrij gelaten, en zich dus aan hoog verraad fchuldig gemaakt hadt; dat bij zich in het leger opzettelijk met plunderen hadt bezig gehouden, in plaats van den vijand in den rug aan te grijpen* en de batailie te betlisfen; en dat hij aUten dierhalven fchuldig was aan de nederlaag der armée (q). Zijne vrienden lebreven hem dergelijke berigten, en meldden daar bij', dat een zwaar olweder over zijn hoofd ( Men oordele hier uit, hoe zeer bet geral dezer befchuldigers vermenigvuldigde, om maar geld te krijgen. In korten tijd waien 'er vierenvijftig, waar van de meesten verdiend hadden veroor ieeld te worden, om met den bezem in de hand de openbare (haten van Weenen te reinigen: en zij ontvingen in den tijd van vier maanden meer dan 15000 florenen, voor kostgeld , uit het vermogen van trenck. Zelvs valfche getuigen werden door den rigter zeiven omgekocht, en ik verklaar hier mede op mijne eer, dat de Piadïdent Graaf löwenwalde mij zeiven duizend ducaten aanboodt, wanneer ik de geheimen van mijn' neef verraden wilde; mij daarenboven zelvs de vergoeding van mijne geconfuceerde Praisfifche goederen, en ene compagnie bij de armée belovende Men kan hier uit befluiten, hoe het bij zulke rig«ers toeging. Zoo veel mij bewust is, en aog t-> n- WOQR (r) I Deel, bladz. 135. (0 I Deel, bladz. 143.  l8l LEVENSGESCHIEDENIS VAN' woordig uit de acten van het proces van revifie bewezen kan worden , zijn naderhand meer dan veertig openbare valfche eden te rug geroepen en afgezworen. Bij de tiende vergadering van de comaiisfie, die met het onderzoek der zaak van trenck belast was, werdt hem voorgeworpen, dat door zijne fchuld de bataille van Sorau verloren was. Maar hij verdedigde zich met een eigenhandig getuigenis van Prins karel, waar in verklaard werdt, dat de Ordonnantie-officier, die afgezonden was om hem de order tot den aan« marscli en aanval over te brengen, verdwaald geraakt, en terst kort voor het ogenblik tot den aanval bedemd bij *hem gekomen was. Hier door was hij ten dezen opzichte volkomen geregtvaardigd. Maar Graaf löwewwalde werdt hier over zoo woedend, dat hij werkeüjk enige beledigende woorden tegen den Prince uitbraakte, tkfnck, die dezen als zijn' weldoener beminde en vereerde, werdt hier over zoo toornig, dat hij terftond den Prajfident bij de borst greep; hem, even als de tiger een' kat doen zou, in de hoogte hief; na het venfter droeg; hetzelve openrukte; en hem daar uit van ene hoogte van vier verdiepingen na beneden werpen wilde. Alles fchoot ter hulpe toe; de wacht drong na binnen; en terftond werdt hij in de militaire gevangenis gebragt, en, als een euveldader, kruiswijze in boejen gefloten; en wel aan denzelvden voet, die kort te voren, in den dienst zijner Vorfdn, verbrijzeld, en nog niet volkomen geheeld was (/). Bij het Hof werden de ware omfiandighe^en , die hier toe aanleiding gegeven hadden , ver- ty) I Deel, bladz. 35. &  FRANS, VRIJHEER VAN DER TRENCK. I83 verzwegen; en bij gevolg dit vonnis bevestigd: dus moest trenck nu voor zijn' ergften vijand, als een misdadiger geboejd, verhoord worden, en zich tegen valfche befchuldigingen, waar toe hij nimmer grond gegeven hadt, verdedigen. Hoe het prothocol, waar in de kondfchappen der getuigen aangetekend werden, bij dit gerigt vervalscht geworden is; en hoe men hem alle gelegenheid om zich behoorlijk te verdedigen, benam, dit is in het proces van revifie legaal bewezen. Daar 'er nu geen articul voorkwam, dat grond gaf •tot ene criminele actie, zoo bedacht men het volgende fchelmftuk, dat ik nog tegenwoordig met aften en oirkonden bewijzen wil. Ene openbare hoer, de maitresfe van een' Asfesfor van dezen krijgsraad, den Kapitain Baron ripperda, werdt omgekocht, en bezwoer, dat zij de dochter van den Pruisfifchen Veldmaarfchalk , den Graaf schwerin, was; dat zij bij den Koning van Pruisfen in bed gelegen hadt, toen trenck bij Sorau de legerplaats veroverde; en dat hij toen den Koning, benevens haar, gevangen genomen, maar weder vrij gelaten hadt. Zij noemde zelvs zijn Adjudant, den Baron hïlaire , die 'er bij tegenwoordig zou zijn geweest. Deze iiilaire, die naderhand ene Baronesfe tiliier trouwde, en bij gevolg trenck's zwager werdt, 'was toen juist in Weenen; men vergeleek hem dierhalven met deze hoer; en het bedrog werdt nu openbaar. Desniettegen (taande moest de eerlijke man, die 'dèr waarheid getuigenis gegeven hadt, insgelijks na de gevangenis wandelen. Men boodt hem heimelijk geld aau, om hem om te kopen. Daar die nu önmoM 4 ge-  1$4 levensgeschiedenis van gelijk wns, en men hem evenwel het openbaar uitkomen voor de waarheid beletten wilde, bieef hij enige weken in de gevangenis zitten, en kwam eerst vrij, toen in het proces van revifie deze fchanddaad van den Heer Praeillent naakt ontdekt werdt, Ondertusfchen liep het gerucht in de gantfche fiad, dat trenck den Koning gevangen gehad hadt; en dit was toereikend, om het dom gepeupel in het harnasch te jagen, en alle vrienden van zijne verdediging af te fchrikken. Nu werdt hij een landverrader genoemd; en, fchoon hij nu zederd veertig jaren in het graf ligt, en'zijne onfcbuld in dit geval waereldkundig is, zoo heb ik toch tot op dit ogenblik in alle gezelfchappen te Weenen dit fchandelijk verwijt moeten horen herhalen. Ja zelvs de Keizer was niet beter onderrigt, en onze Generaals, die eerst na zijn' dood Vaandrigs werden, geloven nog, dat de Pandouren gene dienden gedaan hebben , en dat trenck on* trouw diende, en'dus geen beter naam of lot waardig wts. Schoon ik nu in het eerfte Deel van mijne Gefchiedenis («) dit merkwaardig voorval met de zoogenaamde Freule schwekin reeds omlhmdig verhaald heb, zoo vergunne men mij toch in deze verkorte Levensbefchrijving van mijn' neef hetzelve te herhalen , om dat het hier toe eigenlijk behoort. Zijne zaak is hier door eigenlijk de mijne geworden, om dat de meeste aanzienlijke lieden in Weenen, die maar aan overleveringen gewo0n zijn te geloven, nog tegenwoordig in die doling verkéren, dat trenck wegens misdaden te* (?) Bladz. 45.48,  frans, vrijheer van der trenck. 185 tegen dett Staat, regtvaardig tot ene gevangenis op den Speelberg veroordeeld geworden is, en dat zijne goederen billijk geconfisceerd zijn. Daar dit nu zeer zeker onwaar, en ook nergens in de aéten van het proces te vinden is, zoo moet ik hier enigszins wijdlopig zijn, en dat geen herbalen, dat reeds in mijne eigene gefchiedenis gezegd is. De voorname kunstgreep van den Graaf löwen» walde was eigenlijk, dat hij een valsch prothocol maakte, en aan trenck alle communicatie met zijne vrienden benam , op dat hij zich niet zou kunnen verdedigen, noch het gefmeed bedrog ontdekken. Hij koos een' dag, waar op de Keizer en Prins karei, bij Hollitzsch op de jagt wilden gaan. Zijn krijgsraad hadt reeds het doodvonnis ondertekend, en de toebereidzelen, om in aller ijl een fchavot op te rigten, waren reeds gemaakt. Hij wilde nu na de Keizerin gaan, en bij haar de ondertekening van het von» . nis pogen te bewerken, door haar voor te ftellen het dringend gevaar, dat de Staat te wachten hadt, bij aldien men een zoo gevaarlijk man niet fpoedig van kant maakte: dan wilde hij in den nacht het vonnis ter uitvoer brengen, eer de regtvaardige Keizer, die trenck beter kende, en altijd zijn magtigfie befcher* mer was, te rug kwam. Was deze aanflag gelukt, dan was trenck als een booswigt geftorven, en men hadt algemeen geloovd, dat hij den Koning van Pruisfen gevangen en losgelaten hadt. De edele Freule schwerin hadt dan den Adjudant van den Graaf löwenwalde, met 50000 guldens uit de kas van trenck tot een huwelijksgoed, gekregen; en zijn groot vermogen was dan gewis onder zijne rigters en befchuldigers verdeeld geworden, ] M 5 Maar  l86 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ' Maar bij geval was de kamerdienaar van Graaf lü-' wenwalde een eerlijk man , en hadt enige betrekking óp ene oude maitres van trenck. Aan deze vertrouwde hij het geheim, en dit brave meisjen ijlde terltond na den Overften Baron lopresti, die een boezemvriend van trenck. was, en tevens een rijk en toenmaals bij het Hof geaccrediteerd man, en deze werdt ook in de daad zijn redder. De Keizer en Prins karel werden onderrigt, wat 'er gaande was. De jagt na Hollitzsch bleef bepaald, en de reis ging ook aan; maar, toen löwenwalde bij de Keizerin verfcheen, en op de ondertekening van het vonnis aandrong , was zij reeds beter onderrigt. De Keizer kwam nog denze*den dag onverwacht te rug, en de vervloekte aanflag werdt verijdeld. Men overtuigde de grote theresia volkomen van het gefpeeld bedrog. De zoogeraamde Freule schwerin werdt vastgezet; aan löwenwalde alles, ook de fequeftratie van het vermogen van'trenck, afgenomen; en een fupremum revi- * forium over den krijgsraad en het proces van trenck benoemd, dat tot dus verre in Weenen een' ongehoord voorval was, en aan de zaak terftond ene andere gedaante gaf. trenck werdt van zijne ketenen bevrijd, en uit die gevangenis, waar in men hem geworpen hadt , na het Arfenaal overgebragt, waar hij vier kamers, een' Officier om hem te bewaken, en alle gemakken verkreeg. Nu vergunde men hem een' Advocaat aan te nemen, om zijne zaak te verdedigen. Ik zelf verkreeg ook, door toedoen van zijne Majefteit den Keizer, verlof om vrij bij hem in en uit te gaan, en hem in alles de behulpzame hand te bieden (v). In ' (v) I Deel, bladz. 134.  frans , vrijheer van der trenck* l8? In dit verhaal heb ik vergeten te zeggen, dat ik juist, toen trenck in dit proces was ingewikkeld, uit mijne gevangenis van Glatz ontvlucht was, en te Weenen kwam. In dat tijdftip nu, toen men befloot de zaak van trenck in een revifie-proces op nieuw te onderzoeken, was het, dat Graaf löwenwalde mij, dien hij voor een ligtzinnig en geldgierig jongeling aanzag, met geld omkopen wilde, om de geheimen van. mijn* bloedvriend lchandelijk te verraden. Zoo dra het revifie-proces beflist was, droeg Prins karel van lotharing n mij op, om aan mijn' neef ernltig te zeggen: „ dat hij het alleen aan zij>;e gie„ righeid te wijten hadt, dat zijn proces zoo lang ge„ rekt werdt, dewijl hij geweigerd hadt, in tijds ene ,, elendige fom van 120co guldens te betalen , waar „ mede men alle de klagers, die nu luid tegen hem fchreeuwden, gemakkelijk hadt kunnen affchepen: ,, doch, daar de zaak nu zoo ver gekomen was, „ moest hij zijne rigters tot het proces van revifie i,, zelf kiezen, en geen geld fparen : en voorts kon „ hij van zijne protectie volkomen verzekerd zfn(" Nu werdt de eerwaardige Veldmaarfchalk kövjgseck , Gouverneur van Weenen , tot Praefident benoemd; maar alleen,om dat hij een afgeleevd grijzaart was, die meest al aan het podegra lag, en gene fesfiën meer bijwonen konde. De Graaf s*** werdt Vice-praefident. Aan dezen man, die nimmer geld genoeg hadt, en een ilim juftitiarius was, heb ik zelf 3000 ducaten betaald, die ik op trenck's aanwijzing van den Baron lopresti kreeg (v). De (w) Verg. I Deel, bladz. 137,  188 LEVENSGESCHIEDENIS VAN De beide Ho'raden komerkansgij en zetto ontvingen ieder 4000 Rijksdalers vooruit, met verzekering , dat zij eens zoo veel hebben zouden, als trknck geabfolvee en zijne befchuldigers uit het Land gebannen zouden zijn. De andere Asfesforen van dit Reviforium waren onbeduidende wezens, en alleen jabroêrs, die alles toeftemden, wat door de drie eerften belloten werdt. trenck floot ook met zijne rteters een formeel contract, dat een zeker groot Heer in het geheim ratificeerde. Men kan zich nu ligt voordellen, dat de zaak van trei\ck wel dra ene andere gedaante kreeg. De Advocaat gerhauer nam bet crimineel proces op zich, en bürgkr de civile actiën. Bij de revifie begon men met de zoogenaamde Freule schwerin: doch, om dat men den krijgsraad niet openlijk te fchande wilde maken, ftelde zij zich zinneloos aan, gaf in het verhoor verkeerde andwoorden, en, wanneer trenck op een fcherper onderzoek aandrong, gaf men hem ten andwoord, dat zij over de gre: zen was gebragt geworden. Zes jaren na dit voorval, toen trenck reeds dood was, vond -ik haar toevallig in Bi ünn, daar zij aan een' bedienden getrouwd was. Zij bekende mij toen de gantfche zaak, en ook, dat zij van den Graaf löwenwalde voor 500 guldens omgekocht was , om deze rol te fpelen. Bij mijn' terugkomst in Briinn, wilde ik haar gerigtelijk laten verhoren; maar haar man hadt zich in dien tusfchentijd aan een' diefftal fchuldig gemaakt, en zij waren bei.ten doorgegaan. Het doet mij nog ieed, dat ik toenmaals zoo achteloos was, daar ik ene zoo foe«  FRANS, VRIJHEER VAM DER TRENCK. 189 goede gelegenheid had , om de eer van trenck te redden, en de Keizerin te overtuigen. Doch het zou mij nog meer gcfmert hebben, indien löwenwaloe toen niet reeds dood geweest was. Merkwaardig blijvt het ondertusfchen altijd voor mij, dat men in een' zaak van zoo veel gewigt, noch in het prothocol van den krijgsraad, die 'er eerst over gezeten heeft, noch in dat van het fj.f van revifie, één enkel woord van deze edele Freule seaweRir* aangemerkt vindt, . . Een zoo zichtbaar fchelmftuk van een bloedrigter hadt door een* heraut, en door openbaren druk in Weenen bekend gemaakt, en de zoogenaamde maifres van den groten fredrik hadt, tot een fchouwfpel voor het gemeen, met hem, die haar omgekocht hadt, zamengekoppeld, 0p de kaak gezet moeten worden. Het voorwendzel, dat zij gek geworden was, en dat men haar over de grenzen gebragt hadt, ontfchuldigt de Heren van den krijgsraad Biet. trenck wilde de Heldin voor het revifie-gerigt zien, en dit verkreeg hij niet. O fchande voor ene Christelijke Monarchie! Wanneer mannen, die in den algemenen nood aan het Vaderland zulke grote diensten bewijzen, als mijn neef gedaan heeft, aan zulke mishandelingen onderworpen zijn, welke wegen zal dan een eerlijk man inflaan, om zijn regt te verkrijgen! Voor het overige roepe ik de gehelï edele Hungaarfche natie, en de waereld, die billijk oordeelt, tot getuigen op. Dat zij zeggen, of dan waarlijk de Pandouren van trenck een zoo verachtelijk volk in den toenmaligen .oorlog waren, als men in Weenen (tellen wil? Zederd dat het regiment van trenck een regu. her Hungaarsch Infanterie regiment is, heeft het voor- ze.  3|© LEVENSGESCHIEDENIS VAN zeker in 30 jaren zoo vele vijanden niet vernield,zoo vele Heden niet veroverd, zoo veel contributie niet ingevorderd, en zoo vele gevangenen niet gemaakt, als trenck in één jaar. Maar alle zijne diensten zijn ondankbaar vergeten, en, wat het gevolg hier van wezen zal, is nog zeer onzeker. - De Tactiek van trenck is van de tegenwoordige hemelsbreed onderfcheiden. Het doet mij leed, dat onze Monarch dit niet geloovt. Ik wensch hem in den oorlog veel' trsncks; want het blijvt allerzekerst, dat de kroon van theres'a ook door deze thands zoo verachte, Pandouren dadelijk on.ferfteund is. Nu wil ik een ander articul uit dit zoogenaamd crimineel proces aanroeren. trenck werdt befcbuldigd , dat hij een' zekeren Pandour, taul. diack, duizend flokilagen hadt laten geven , en dat deze onder de (lagen was dood gebleven. Dit bezwoeren twee van zijne toenmalige be« fchuldigers, die thands nog grote mannen in de Oostenrijkfche armée zijn, en zij verklaarden, dat zij 'er ooggetuigen van geweest waren. Of fchoon nu nog tegenwoordig bij vele reguliere regimenten menig follaat dood gellagen wordt, zonder dat daarom juist de Officier tot ene ewige gevangenis wordt veroordeeld, zoo wil ik echter dit geval hier in het ware daglicht plaatzen. Zoo dra het proces in revifie getrokken werdt, zondt trenck mij na Sclavonië, waar van daan ik Paul diack niet dood , maar levendig na Weenen bragt. *% Hij verfcbeen voor-het gerigt, en toonde aan, dat de beide Officiers, die gezworen hadden, dat zij zijne executie hadden bijgewoond, en dat zij hem hadden zien  frans, vrijheer van der trenck. IQI zien ftervert en begraven worden, op dien tijd 180 mijlen ver van het regiment af waren, en in Sclavonië op werving lagen, 'pauc diack hadt reeds driemaal gerebelleerd, en complotten gemaakt, trenck hadt hem driemaal pardon gegeven, om dat hij anders een zeer goed foldaat en een oude rover was. Eindelijk hadt hij met 40 man nog eens een complot gemaakt, en was tot de galg veroordeeld. Nu riep hij zijn' Overllen toe: Vader!' als ik duizend ftokfla„ gen uitfta, geevt gij mij dan. pardon t" trenck andwoordde; „ Ja!" Hij ftondt zoo veel flagen werkelijk door, werdt in het hospitaal geheeld , en, overtuigde dus de valfche befchuldigers van meineed. Ik bragt nog veertien andere getuigen uit Sclavonië mede , die alle de overige articulen der bsfchuldiging wederfpraken, fchoon die reeds op zich zeiven tegen zulk een' man niet verdiend hadden in aanmerking te komen: en het proces kreeg dus ene geheel andere gedaante. Het was ook volftrskt onmogelijk , hem over één poinct ene criminele actie aan te doen; en des te fchandelijker was het gedrag van die genen, die hem wilden opolferen. Zijne lage vijanden verfpreidden zelvs in de ftad, dat hij ene zekere galanterie-verkoop (ter te Weenen, die men verworgd vondt , omgebragt en beroovd hadt. Maar kort daar op werdt de regte dader van dezen moord ontdekt en geradbraakt. Zoo ver ging de laster omtrent een* man, die den Staat zulke gewigtige diensten gedaan hadt. Zijn been werdt in den dienst verbrijzeld, hij bloedde zoo dikwijls met ere, leedt alle mogelijke folteringen van de handen der heelmeesT ters, offerde alle zijne genoegens op, verdroeg meer ongemakken des oorlogs kan iemand anders in het gant-  JOÏ LEVENSGESCHIEDENIS VAN gantfche leger, ontrustte den vijand winter en zomer, en was de waakzaamfte en onvermoejdlte foldaat, die, waar hij maar gelegenheid vinden kon, vuur en kogels zocht. Dit heeft bij in duizend voorvallen ge. toond; hij heeft zelf verfcheidene voorposten verrascht en nedergefabeld; en nogthands zeggen thands zommige Generaals, wanneer zij in fpiegelgevechten een' fchans beftormen; „ trenck is maar een Pandour geweest, en zijn regiment is door de tegenwoordi„ ge Tactiek eerst gefchikt geworden, om dienst- te doen." God geve het! maar ik geloof, dat men in den zevenjarigen oorlog trenck zeer gemist heeft: en zeker is het, dat men in denzelven minder van de Pandouren gehoord heeft, dan, toen hun eerfte Oprigter nog den patriotfchen fabel voor de eer van Oostenrijk droeg, en, als een beoefenend Tacticus , op het flagtveld manoeuvreerde. Onder de voornaamfte befchuldigingen tegen hem was ook deze, dat hij in Siltfië de dochter van een' molenaar verkracht hadt. Dit werdt door haar zelve voor het gerigt bezworen; maar hij kon zelvs bij de revifie van het proces zich deswegens niet volkomen verontfchuldigen, dewijl hem alle wegen ter verdediging afgefneden werden. En juist dit was onder de regering van thbrema zulke ene onvergeeflijke misdaad, dat hij alleen hier om als een euveldader tot zijne gevangenis op den Speelberg veroordeeld werdt, dewijl men van de overige articulen niets bewijzen kon. Ondertusfchen, na dat hij reeds twee jaren dood geweest W2s, ontdekte ik ook den waren grond van deze zaak. De Major von manstein, een van onze bloedverwandten , aan wien hij niets als weldaden bewezen Jiadt, en die door hem uit de bitterfte ar. moe-  frans, vrijheer van der trenck. 193 moede, binnen vier jaren, tot Major bij zijn regiment was verheven, was laag genoeg, om in deze zaak een valsch getuigenis te geven, om trenck daar door van het regiment te verwijderen, dewijl hij, benevens den Quartiermeester friderici, 84000 guldens uit de regimentskas ontvreemd hadt (x). Zoo dra trenck dood was, werdt alles op hem gefchoven. Ondertusfchen was deze molenaars dochter reeds de maitres van manstein , eer zij trenck gezien hadt. En echter gelukte dit fchelmihik zoo goed, dat hij daar door bij de deugdzame Keizerin alle genade en medelijden voor ewig verloor. Hij moest aan het meisjen 8coo guldens voor hare eer, en aan de Invaliden-kasfe 15000 guldens betalen, en nog daar en boven wegens deze zoogenaamde misdaad tot ene ewige gevangenis veroordeeld worden. Drieënzestig civile procesfen en actiën had ik na zijn' dood nog met zijne befchuldigers te voeren. Doch zij kregen allen befchimping, fmaad, en fchande, in plaats van het geld, dat zij begeerden. Ik won alle de procesfen, en zij werden veroordeeld,om niet alleen de gerigtskosten te betalen, maar ook de kostgelden en voorgefchotene penningen, die zij reeds van Graaf löwenWalde ontvangen hadden, te rug te geven. Doch zij waren allen arm, en dus verloor ik alles; fchoon löwenwalde mij van regtswege alles hadt moeten vergoeden. Ondertusfchen hadden zij alleen 15000 guldens aan kostgelden getrokken, die ook voor mij verloren bleven (y). Ook was het zeker on- ge- (jc) I Deel, bladz. 238. O) I Deel, bl3dz. 135, 236, 237. III. deel. N  JQJ LEVENS GESCHIEDENIS VAN gehoord, dat een klager, die eifchen doet, reeds op rekening van deze eifchen betaling van den Rigter ontvangt, eer het beflist is, of zijne eifchen wettig zijn. Doch in her pfothöcol, en in de acten van het proces van trenck vindt men, dat dit gefchied is. En •echter zulke' Rigters worden niet gertraft, en 'er wordt gene vergoeding gedaan, na dat het bedrog ontdekt is! Welk lezer beevt niet te rug op bet zien van zulke ene handelwijs , en welke gedachten moet men zich maken van de uitoefening der geregtigheid te Weenen! Ik zou dergelijke ontërende gefcly'edenisfen voor ewig verzwijgen, maar de eer van mijn' geftorvenen bloedvriend noodzaakt mij, om aan de waereld te tonen , hoe men met hem en mij gehandeld heeft. Veertig jaren zijn reeds verlopen, na dat dit gefchied is, en dus zal niemand meer veroordeeld worden, om den reeds gepra; failleerden buit aan mij te rug te betalen. Maar, wanneer dit door iemand gelezen wordt, die toegang tot den tegenwoordigen Monarch heeft, dan kon het misfchien gebeuren, dat hij aan mijne kinderen nog eens geregtigheid liet wedervaren: en dan zouden de onwettige bezitters der rijkdommen en goederen niet langer in het gerust genot van het regtmatig erfdeel van mijne kinderen kunnen blijven, het welk hun naar de Hungaarfche wetten op generleie wijze, zelvs door gene prajfcripde, ontnomen kon worden. De overige articukn van zijn crimineel proces beftonden meest daar in, dat hij de rebellerende Pandouren zelf onthoofd, Officiers zonder krijgsregt gecasfeerd,kelken en rofenkransfen var. zijn volk gekocht en verfmolten, aan een paar papen ftokflagen gegeven, des zondags gene misfe gehoord, en misdadigers- uit de kloosters, waar in zij, even als in vrijplaatzen, gevlucht  frans , vrijheer van der trenck* I95 vlucht waren, met geweld weggefleept hadt. Dergelijke dingen waren- in een' partijganger ligt te ontfchuldigen, die ruwe volken aanvoerde; en de Officiers , die hij met ftokflagen van achter het front weggejaagd hadt, om dat zij zich, uit vrees voor het vijandelijk vuur, verborgen hadden, zwegen wel dra ftH, zoo dra de zaak van trenck, zonder de protec. tie van löwenwalde, of weber, voor het gerigt verfchijnen mogt. Zij flopen weg, maar arbeidden onder de hand niet minder, om hun oogmerk te bevor. deren, het welk dan ook door de hulp van den bïegtvader van het Hof gelukte, welke, door de woede de Beijerfche monniken heimelijk aangezet, de beste Vorftin eindelijk ongevoelig voor een' man gemaakt hadt, die haar zoo getrouw, zoo braaf, met zijn bloed gediend hadt. De grootfie fout nu, die trenck , gedurende de revifie van zijn proces, beging, was deze: opgeblazen over zijne overwinning, die hij zeker te wachten hadt, en heimelijk door zijne vrienden, die in het gerigt zaten, verzekerd, dat hij om Pafchen 1748 vrijgefproken zo^worden, liet hij zijne Levensgefchiedenis te Frankfffit drukken, waar in niet alleen het gedrag van een groot gedeelte zijner eerfte. Rigters ontdekt werdt, maar waar in ook uitdrukkingen voorkwamen, die genoeg bewezen, dat zijne vrienden, die over de revifie zaten, gevaar liepen, van door hem verraden te worden, zoo dra hij hun niet meer nodig hadt. Zijn Advocaat gerhaver hadt in dit geval alles te vrezen, want deze was tot de omkopingen gebruikt geworden; en'hij vorderde dus zijnfc betaling j eer het papier, waar op zijné volkomene vrijfpraak volgen zou, ingeleverd was. Daar voor begeerde hij 2000 ducaten, Na es  I06 levensgeschiedenis van en de gierige trenck, die reeds vrij dacht te zijn, boodt hem loo ducaten. Hier door werdt de uitfpraak opgehouden, lö wen walde wist zich deze gelegen» heid ten nutte te maken, en gerhauer ontdekte hem alle geheimen. Daar nu deze .man bij den val van trenck het meeste belang hadt, ging hij na de Keizerin , ontdekte haar dat de Revifeurs omgekocht waren , en dreigde , dat hij openlijk de eer van zijn' rigtbank verdedigen zou, indien trenck, tegen het vonnis van den krijgsraad aan, door protectie van den Keizer en van Prins karel vrijgefproken werdt. Bij deze zelvde gelegenheid zocht hij mij ook om te kopen,pm den inhoud van het contract te ontdekken, qat trenck met zijne Revifeurs gemaakt hadt. Doch dit mislukte hem: ik befchouwde hem als een' flecht man, om dat hij den aanflag gefmeed, en werkelijk met den Directeur van de Politie manganetta befloten hadt, mij terftond bij mijne aankomst in Weenen te laten arreftéren, onder voorwendzel, dat ik door den Koning van Pruisfen afgezonden was,oHÉ trenck die hem gevangen genomen en losgelaten hadt, te helpen. Men hadt mij intusfchen incognito in de gevangenis laten fmachten, tot dat men met tUïnck's vonnis in gereedheid was. Deze list ontdekte lopresti tevens, toen de voorname aanflag door de fijne Freule schwerin uitgevoerd zou worden, en toen deedt de befcherming, die de Keizer aan ene regtyaardige zaak verleende, deze list mislukken. Daar nu mijn neef, gelijk ik zoo even zeide, op ééns alle zijne vrienden met ondankbaarheid dreigde, en hem alles verliet; daar hy alleen voor mij vreesde, aan wien hij alles te danken hadt; en daar hij mij, zoa  frans, vrijheer van der trenck, 197 zoo als ik reeds in mijne Levensgeschiedenis (z) verhaald heb, door omgekochte Officiers verraderlijk uit de waereld wilde maken, op dat hij mij gene dankbaarheid zou fchuldig zijn; zoo verliet ik hem eindelijk ook, en Prins karel trok insgelijks de hand van hem af Hier door kregen zijne vijanden nu een open veld. Zijn vijand zweeg ook; de revifie van het proces werdt afgebroken; en den 2ofren Augustus werdt hij veroordeeld , om als een ftaatsgevangen voor ewig op den Speelberg wèl bewaard te worden. Maar zijn vermogen bleef gefequeftreerd, zoo echter, dat hem gene van zijne bezittingen ontnomen werdt, en dat hij, tot aan zijn' dood toe,de rekeningen zijner beambten gerevideerd, en bevelen gegeven heeft O). Ondertusfchen was hij het flagtoffer van zijne gierigheid en van zijn boosaartig hart. De' Revifeurs had« den meer dan 50000 Rijksdalers van hem gefchraapt, en op het laatst, toen zij van hem zei ven verraad te vrezen hadden, lieten zij hem Heken, en maakten, dat hij niet meer luid om regt roepen kon. Deze is eigenlijk de ware gefchiedenis van het proces van trenck, dat in Weenen zoo veel gerucht gemaakt heeft. Menig een heeft daar bij gezitterd; menig een heeft 'er een vet gebraad Tan gefmuld. Ik heb daar bij het best gelegenheid gehad, om de bewaarders van de heilige geregtigheid nauwkeurig te leren kennen ; en , hadt de affchuwelijke gierigheid trenck (2) I Deel, bkdz. 138. (a) I Deel, bladz. 104, 105. N 3 '  TQ8 LEVENSGESCHIEDENIS VAN trenck niet bevangen, dan hadt hij den val van alle zijne vijanden bewerkt, en was zelf tot de hooglïe ereposten in den Staat geklommen. Maar, daar hij ontijdig wilde fparen, verloor hij alles. Hij wilde van den Speelberg ontvluchten, maar dit gelukte niet. Hadt hij mijn ontwerp gevolgd, toen ik hem den weg aanwees, om uit het Arfenaal te ontkomen (£),dan waren wij beiden gelukkige menfehen .geweest, hij was niet in den kerker geftorven, en ik had de Maagdenburger gevangenis niet behoeven te ondergaan. Zoo fpeelt het lot met ons menfehen. Hij hadt van zijne Vorftin gunst, achting, beloning verdiend, door zijne daden, zijn' dienstijver, en zijne echte patriotfche trouw: en hij werdt ondertusfchen als een euveldader behandeld. Aan bijzondere perfonen, die hij geplunderd heeft, om zich rijk te maken ; aan onfchuldige menfehen, die hem nimmer beledigden , en wien hij leven en goed benam , wanneer zijne wilde en ziedende driften hem daar toe aanzet, teden; aan menig eerlijk man, dien hij ongelukkig maakte; aan zijn' eigenen vierëntagtigjarigen vader; aan zijne fchone deugdzame vrouw, die hij als een wreedaart behandelde; aan mij zeiven; aan de zedelijke plichten van bloedverwandtfchap en menfchenlievde , hadt hij wraak, ftraf, en verbanning uit de menfchelijke maatfehappij verdiend. Maar dit alles heeft hij op den Speelberg geboet; en van deze zijde is hem regt gedaan, wanneer zijn naam aan de verrotting overgegeven, en uit de lijst der menfehenvrienden en eerlijke mannen uitgewischt is, door de tranen van die (b) I Deel, bladz. i%6.  frans, vrijheer van der trenck. 199 die elendigen, aan wien hij zijne wreedheden, zonder enige de minfte barmhartigheid heeft uitgeoefend. Vervloekt zij ziju aandenken in Beijeren! Ik zelf vlotk de asch van een' man, die wezenlijk voor zich zeiven alleen leevde, en gevoelloos was voor de zuchten van weerlozen en verdrukten. Ewig ruste de vloek op die genen, die aan vrienden en vijanden zoo handelen, als trenck 1 Mijn hart vloekt hem nog in zijn graf, daar hij mij bedrieglijk tot zijn' ervgenaam gemaakt , en hier door alleen mijn ongeluk veroirzaakt heeft! Maar daar tegen moet bij het graf vau löwenwalde , en van zijne medeplichtigen , ook een fchandzuil daan, waar aan hij, aan zijne omgekochte Freule schweiun vastgekoppeld, reeds bij zijn leven hadt moeten prijken, om allen die •genen, die op den heiligen rigterftoel zitten, tot fchrikbeelden en afichuw te dienen. Maar de Oostenrijkfche Monarchie, en de Croatifche natie zijn aan trenck ewige dankbaarheid, en een ereteken fchuldig, ter beloning voor zijn arbeidzaam en nuttig leven,en voor zijn'onfchuldigendood, daar. hij als een martelaar van den nijd en van den be-. drieglijkften laster ftierf. Van zijne goederen,die hij in den oorlog zamengeraapt hadt, heb ik niets geërvd. Hij liet mij niet eens de helft na van dat geen , dat mij reeds van zijn' eerlijken vader met regt toebehoorde; en dat ook ongefchonden aan mij hadt moeten worden overgeleverd, fchoon zelvs ziju zoon een' misdaad tegen den Staat begaan hadt, dat echter niet gefchied is. Voor mijue kinderen blijvt deze mijne Levensgefchiedenis, die in Weenen en Berlin met privilegie en goedkeuring ge. drukt is, als ene verdediging voor de eer van onzen N 4 fa-  300 LEVENSGESCHIEDENIS VAN familienaam, en als een grondflag, om daar op, in gevallen die misfchien mogelijk zijn , hunne Hungaarfche regten te vestigen, en te doen gelden. Waar gene landswetten, maar geweld en magtfpreuken beflisfen, vindt gene prtefcriptie plaats. Indien oit een Monarch hun veroorlovt, om hun regt te bewijzen, dan kunnen zij de kooppenningen aan de onwettige kopers te rug geven. Het hof zelve verliest dan niets; de bezitters behouden dan nog een veertigjarig genot, dat ettelijke millioenen bedraagt; en mijne kinderen worden regtmatige eigenaars van de Heerlijkheden Pleternitz, Preltowack, Nuftar, Pakratz, en Vehka, benevens meer dan 130 dorpen, trenck hadt van zijn' vader 180000 guldens geërvd; hij hadt gelegenheid, om 'er een mijlioen bij te verkrijgen, zonder dat hij excesfen behóevde te begaan; en ik ervde ondertusfchen gene üoooo guldens van hem. Dit is het zekerfte bewijs, dat men hem geplunderd heeft. Op wat wijze nu trenck op den Speelberg den 4 N y ftonit  20* levensgeschiedenis va.n ftondt daar uit, dat zijn eerfte aanflag om te vluchten mislukte'. Doch men denke eens na, wat zulk eèn gerefolveerd militair, en veel omvattende geest nog zou hebben kunnen uitbroéden, wanneer hij zijne vrij» heid verkregen hadt, en hem in Weenen niet alle geregtigheid en voldoening was geweigerd geworden, om dat men om zijnen wil zoo vele geaccrediteerde Ministers en vermogende Hofraden niet openlijk' dorst te fchande maken. Hem bleef dus niets overig, als de rol van een' ragoxi en bonnewald te fpelen. Ks wensch dierhalven den Staat hier mede geluk, dat een zoo gevaarlijk en zoo grof beledigd man kleinmoedig werdt, en het befluit nam, om als een Capuciner te fterven. Hadt maar deze zalige Capuciner niet de vervloekte gedachte uitgebroed, om mij arglistig tot een' ervgenaam zijner procesfen te benoemen; dan wilde ik nog heden mijn' rok wel verkopen, om zijne zaligfpreking te bevorderen; dan zoude ik ene geheel andere rol in de waereld gefpeeld hebben; dan hadt de ervenis van trenck mij in gene procesfen ingewikkeld, mij gene benijders en vervolgers verwekt,noch mij in ene werkeloosheid gehouden, waar voor ik noch geboren , noch opgevoed was. De Voorzienigheid moet het ook wezenlijk zoo befloten hebben-, dat men in dit verlicht, tijdperk zoo dikwijls den naam van trenck in de nieuwstijdingen lezen moest. Hij werdt bekend op het flagveld; en mij dwong mijn lot, onwmet^een' hekelende pen in de vuist, als Schrijver, Regen "het Despotis/nus , onregtvaardigheid, grote fchurken, en arglistige papen, in het ftrijdperk te treden. , Of ik de overwinning behaald heb, mag de door- zich-  frans , vrijheer van der trknck. »0$ zichtige waereld beflisfen. In mijne aanvallen was ik ten minden zoo ftout, als een befchonken Pandour, die batterijen beftormt. Beter had ik voor mij zeiven gedaan, wanneer ik in den hollen weg, even als hij, onbekend geloerd, en zonder naam mijne bomben geworpen had, dan in het open veld, als trenck , met de pen in de vuist daar op te treden, waar de oren der Vorften verdopt, en de harten der lezers omkorst zijn, wanneer zij mijn' Macedonifchen Held, en het lot van Vrouw Geregtigheid, benevens mijne Levensgefchiedenis lezen. Doch van partijdigheid zal mij niemand befchfildïgen; fchoon Vorften mij bezwaarlijk tot hunnen Biographist zullen kiezen. Ik befchrijf noit het leven en de daden van hun, die niets deden: maar, die iets doen willen, vinden in mijne fchrivten aanleiding, om grootmoedig te handelen, en aan ieder eerlijk Schrijver ftof tot grootfche taferelen te geven. Hadt de Pandouren-Overfte trenck een' kroon gedragen; hij zou misfchien de rol van c^ssar met amurath's fabel gefpeeld hebben. — Gelukkig voor de waereld, dat alle tyrannen geen' Vorftelijke magt bezitten.   LEVENSGESCHIEDENIS van ALEXANDER van SCHELL, Die den in AieXimdrië> P 5 Dit  J~)it was mijn laat [te narigt van dezen zeer bijzoneieren man. Ik fchreef aan het regiment, en kreeg ten andwoord, dat men hem den aöften Maj dood in zijn bed gevonden hadt,en bij hem uitmuntende affcheidsbrieven aan zijn' Overften, en aan zijne vrienden, die hem allen als een' algemeen beminden man hartelijk betreurden. Zijné Kapitain bezat ene verzameling van zijre minneliederen en fatyren, in het Iraliaansch, die misfchien eens onder een' anderen naam verfchijnen, en aan een' onkundigen de eer, die den Schrijver toekomt, geven zullen (/')• Hij (/) Men heeft reeds enige Hukken, die op den naam van schell zijn uitgegeven, in het Fransch en in het Hoogdnitsch, onder de volgende tituls : Lettres & avantures ^'alexa\dre de schell , fuivics de fon Teftament, 6jf de quelques traductions de fes Ouvrages ;\ Paris, chez le Roij, 1780, 2 vol. §vo: en a von schell SSdefe unb S?e!Baum , enz. zullen , hoop ik . he>- geeT zij reeds van mij generen hebben, voor lief nemen, en zich^in het vervolg niet bemoejen, om mij ene fequeftrane aan te draejen. Ook hoop ik, dat zij met het weinigjen te vrede zullen blijven, dat ik, in mijne Levensgefchiedenis, van hun gedrag jegens mij,fchni>n met veel matiging, aan den Lezer 'e verdaan geseven heb. Ik wensch hun meer dergelijke cur. telen en pupillen van mijn zoort, die hunnen verdienden roem weten uit te breiden. Ik heb in het eerde Deel (a) ook den Oereraal foiïquet genoemd. E^n man, die thands zijne correfpondentie met den groten irediuk laat drukken, heeft zich, zoo als ik verneem, ook daar over opgehouden, dat ik niet met eerbied van hem gefproken heb O). Indien deze man, bij de bekendmaking zijner brieven, tevens zijn eigen lofredenaar wil worden, dan bied ik mij aan, om 'er enige anec loten bij te voegen, die zijn' held in zijne ware gedaante fchilderen zullen. Ik ken zelf negen brave Officiers, die door hem on* (o) Bladz. 64. (p~) Mémoires du Baron de la motte foüQüet, General de Pivfanterie PruJJienne , dans lesqutls oti a tt/fitt e" fa cor* rejpondance intéreffante «vee fredeiuc II, Rol de Prufle: 3 Berlin 1788, 2 Tom. 8vo. v. PEfprit des Journaux, Maf £;88, p. 410, 411.  EN EERLTJKVERKLARINO ENZ. 313 gelukkig gemaakt zijn, en door zijn tyranniek gedrag tot defertie gedwongen. Mij zijn wreedheden bekend, door hem gepleegd aan burgers en boeren , die hij ophangen en vermaken liet, waar voor de menfehen vriend te rug b?evf. De gantfche graaffchap Glatz getuigt van zijne ongevoeligheid, en, of fchoon ik niet tegenfpreek, dar hij zijn' Koning goed gediend heeft, zoo zat men mij toch vergunnen , om te zeggen , dat h'j een tyran was, daar hij gebieden kon, en dat hij mij op de laag. ite wijs in Glatz behandeld heeft. Daarenboven zou de gefchiedenis van zijn gedrag in de 0>,), heb ik nog veel te weinig gezegd. De toenmalige Heren zijn allen dood;maar de tegenwoordige zul en misfchien zoo edel, zoo regt vaar lig, handelen; dat zij het gedrag van hunne voorgangers af» keuren, en mij ten minden de gerede penningen en kostbaarheden vergoeden, di- mij met geweld ontroovl zijn, toen hunne Commisl'arisfen mij plunderden (O- Ik was toenmaals werkelijk Ritmeester in Keizerlij". Ken dienst» Zij handelden tegen alle volks-regten, en nog heb ik mijn' Monarch nier verzocht, om mij de behoorlijke faasfactie te verfchafFm , en de eer van ziju' dienst op te houien. Maar, wanneet ik nu v ior mijne geledene fchaden in Danzjg vergoeding vordere,dan zal de tegenwoordig edel denkende f&edrik wii.lem mij ondetlteunen. Van brave mannen , die tegenwoordig aldaar het rbêr der regering in handen hebben, verwacht ik geregtigheid j en mijn gedrag jegens hun zal afhangen van de wijze, waar op zij mij behandelen. Maar, (r) I Deel, bladz. 251. è) i Deel, bladz, 253.  gig BEDE om v E r. giF f E nis Maar, bejegent men mij met verachting, dan is het gewis nog niet vergeten, wat ik aan de Heren Danzigers fchuldig ben, en misfchien vind ik nog gelegen, heid om te bewijzen, dat ik mij zeiven voldoening weet te verfchaffen, en dat het mij noch aan gelegenheid noch aan medewerkende vrienden ontbreekt. De edele Heer von weingarten, die als Gehïimfecretaris bij het Keizerlijk gezandfchap in Berlin z >o edel diende, dat hij voor geld de ftaatsgeheimen verliedt (O? deze f'008"''?1» die miJ in Maagdenburg rog ongelukkiger maakte, en den dood van mijne eerlijke zuster bewerkte («), ligt reeds in het graf. Ik beklaag den beul, dat hij, door zijn' al te vroegen natuurlijken dood, het geld mist, dat hij anders verdiend zou hebben met hem op te hangen; en ik twijfel ook zeer, of men in Weenen mij de fchade wel vergoeden zal, die ik door de flegte keus van de le. den der Ambasfade ondergaan heb. De Heer von abramson , Keizerlijk Refident, die mij in Danzig verkocht en plunderde (v), is in het. zelvde geval als weingarten , en voor mij niet meer op de waereld; en ik kan niet befluiten, voor hunne arme zielen een' halven gulden voor een misoffer te betalen, dewijl ik hun uit Christelijke lievde een ewig vagevuur toewenfche. Want , wanneer zulke flegte kerels in denzelvden hémel kwamen, dien de eerlijke man te wachten heeft, dan zou de alwetende God, die het hart ziet, even zoo onregtvaardig bandelen, als (/") II Deel, bladz. ia. («) II Deel, bladz. 15. (v) l Deel, bladz. 253.  SN EERLIJKVERKL ARING ENZ, %lf als onze Monarchen onvoorzichtig in hunne keuze zijn. jaschinsktj , die mij bij de garde du corps ongelukkig maakte, leevt nog in Koningsbergen, maar algemeen veracht. Hij heeft zeker niet verwacht, dat ik hem, bij mijn verblijf aldaar, om vergeving zou bidden: daar toe is zijn naam in mijne gefchiedenis te veel verewigd. Een grijzaart van 76 jaren, is ongelukkig genoeg , wanneer hij de zwakheden des ouderdoms voelt, en in zijn hart gene kalmte vindt, gene bewustheid, dat hij in alle voorvallen als een eerlijk man gehandeld heeft. Ik heb hem in mijn hart alles vergeven; en hij zal het mij juist niet euvel genomen hebben, dat ik hem niet bezocht, en dus niet die vernedering afgedwongen heb , dat hij fchaamrood behoevde te worden. Dit is het edel loon van den regt vaardigen, dat hij overal, even als ik, met een verheven voorhoofd optreden kan. Ondertusfchen moet ik hier toch de zichtbare ftraf, die op de fchandelijke bedrijven van dezen man gevolgd is, bekend maken. Toen ik den vierden April in Koningsbergen aankwam, verloor hij zijn verftand, werdt onzinnig, en de gantfche ftad is getuige van dit merkwaardig voorval. Misfchien heeft hem het knagend verwijt, bij de tijding van mijne aankomst, zoo ontroerd, vooral daar men hem te gelijk de plaats, die hem betrof uit mijne Levensgefchiedenis te lezen gaf. Ik heb ook nu grondig ontdekt, dat dezelvde brief, die mij in het jaar 1746 ongelukkig maakte r», door hem zeiven. op- 0*0 I Deel, bladz. 38, 50, 51.  8ïS 3EDE OM VKRCIPPENIS opeefteld en onderrjefchoven is. Winzucht was & oirzaak hier van. Hij was m zoo verachtelijk gemaakt en ontmaskerd heb. Die de*, ze op aarde zoo garftig Hinkende Seraphinen , zoo wel in hunne innerlijke waarde, als in hun uitwendig zwijnenleven, kent; die te gelijk hunne geheime (treken en boosaartige daden navorscht; die hun in den aflaat-handel, aan tafel, in hunne kloosters, aan het wijnvat, in hunne biegtftoelen , of bij het Hof ge/den heeft; die zoo veel ondervinding van hun heeft, als ik; die riekt hunnen giftademenden (tank van verre, en vliedt hun nog meer, dan de Heren Duivels, die in de daad een' minder verpeste lucht achter zich laJen , dan een vette Franciscaner Guardiaan in de hondsdagen bij een zuip- en gast-maal. God beware alle levendigen en doden voor zulk gezellchap! Ik wensch, ten beste mijner medeburgeren, dat de heilige Stichter van hunne orde hun zoo gezwind, als immer mogelijk is, uit deze waereld na zijn hemelsch gezelfchap afhalen mag, en dat onze gézonde ftaatkunde eindelijk een aanvang make, met den Staat van zulk affchuwelijk ontuig te reinigen, en hun allen zoo weg te vagen, dat men hunnen naam over vijfig jaren nog met huivering en verachting leze. De voorfpraak van den H. franciscus kan ik ligt outbéren. Ik leef op de waereld zoo, dat ik bij den regtvaardigen God voor gene pluimltrijkers vreze, en genen befchermer voor euveldaden behoef. En hoe zeer moet het den Vader van onze waereld tot dus verre gewalgd hebben, wanneer hij van zoo vele honderd-duizenden zoortgelijke Seraphinen niets anders als een Ave Maria hoort lollen; en wanneer hij Sólferftin&e/ zich, fchoon met de prijs waardigfte befcheidenheid , over ene plaats in mijne Levensgefchiedenis uit te laten, waar ik de Britfche geregtigheid berispt, en mijn eigen voorval getrouw verhaald heb. Voor de onbewimpelde en zuivere waarheid van hetzelve zet ik openlijk mijne eer te pande, daar ik zelf het ijzelijkst voorbeeld van onregtvaardigheid in London gezien en ohderyonden heb. Ondertusfchen bij recenfiën, waar in ik gelogenffcraft word, kan ik niet onverfchillig zwijgen, vooral niet, wanneer.dezelven uit ene geaccrediteerde pen voortkomen, die, om dat zij hare eigene dwalingen verdedigen moet, mij verkeerd beoordeelt. Mijn zwager, van wien ik in dit verhaal melding gemaakt heb, leevt tegenwoordig als regerend Burgermeester in de Rijksltad Aken. Twijfelaars kunnen hem na de waarheid vragen. Hij werdt door den Ridder fielding, welken men verd.> di-  andw. op de aanm, van j. w. archenholz. 343 digen wil, op ene in de daad fchelmachtige wijze in het garen gelokt. Hij zelf, fielding , gaf hem de bedienden der Politie mede, om mijn' wijn met geweld te rug te nemen: en naderhand lochende hij zijn bevel, en mijn brave zwager werdt gearretteerd, als of hij ene euveldaad begaan hadt. Ik moest 1000 pond tot cautie voor hem uitfchieten, en heb niet alleen mijn' wijn, maar ook de 1000 pond fchandelijk verloren. Dat nu de Heer Rigter fielding zelf 200 flesfchen van mijn' geroovden wijn ontvangen heeft, dit heeft mij dezelvde man verklaard, die ze in den nacht van den roof zelf in zijn huis droeg. In het algemeen, wat ik van deze gefchiedenis verhaald heb, zijn wezenlijk daadzaken , en, indien de Heer van archenholz niet mijn vriend was, en een man, dien ik hoogacht,dan zou ik hem hier ene weddenfchap van 1000 ducaten aanbieden, wie van ons beiden de meest legale bewijzen voor of tegen dit in twijfel getrokken geval zou kunnen aanvoeren. Voor het overige zijn mij bedrijven van dezen Heer Opperden Vrederigter, iu de behandeling der criminele Juftitie, bekend, die mijn tegenfchrijver misfchien zoo goed niet ontdekken kon, als ik, om dat het hem aan de gelegenheid ontbrak. Zijn verhaal van den loop dezer zaak is voor het grootfte gedeelte rigtig; alleen met dit onderfcheid, dat de Heer van archenholz de Engelfche geregtigheid niet zoo, als ik, gezien noch ondervonden heefr. Wij zagen beiden uit tegenovergedelde gezichtspunten , toen wij van Engeland fchreven. Hij wilde de natie vergoden; ik integendeel heb haar character\aan mijn huid in vele voorvallen geproevd en leren kennen, en Y 4 dik-  244- andwoord op de aanmerking van dikwijls hebzucht, halftarrigheid, en bandelozen rrots ontdekt. Zeker is het, dat ik. op de fchandelijkiïe wijze door hun bedrogen ben; zeker is het ook, dat mij Britfche Heren, aan welken ik in mijn huis te Aken duizend beleefdheden en diensten bewezen had, in London met verachting bejegenden. Even zoo zeker is het ook, dat ik, zonder alle temperaments-gebreken, met volle practifche overtuiging, welberaden gefchreven heb, dat deze natie, wanneer zij onsDuitfchen zoo grof mishandelt, onze gantfche verachting verdient. Maar , dat ik zoo laag zou hebben kunnen handelen, dat ik in mijne Levensgefchiedenis de eerlievende waereld met een vertcltzeltjen zou hebben willen bedriegen, , . dit vermoeden zal waarfchijnlijk de fchrijverstrotschheid van den Heer van archenijolz , tot verdediging van zijne eigene dwalingen , ter neder gefchreven hebben. . . Doch, indien zijne eigenzinnigheid dit geftelde mogt willen vol houden, dan is het het beste, dat wij maar om joco ducaten wedden, en dezelven aan ene derde plaats deponéren; en, wanneer ik dan bewezen zal hebben, dat ik zuivere waarheid gefchreven hebbe, dan zal onze pennenftrijd voor mij het voordeligst geëindigd zijn. Maar,dat de Heer van archenholz in zijnefehüdering van dit volk gedwaald heeft, dit is even zoo min een' misdaad, als wanneer ik een' Engelfchen bedrieger met name noeme, dien ik in de daad als zoodanig heb leren kennen. Wij zijn beide menfehen, en de H. Geest fchrijvt niet meer zoo in onze veder, als in die der oude Propheten. Mannen, die volksgefchiedenisfen fchrijven, kunnen ook in menig geval door vooroordéleu ingenomen, en daar door kortzichtig  J. W. ARCHENHOLZ. 34J tig zijn. Maar, wanneer ik in mijne eigene gefchiedenis, als een eerlijk man, dat verhale, wat mij werkelijk gebeurd is, dan noemt hij mij openlijk een' leugenaar, die mij als een' vertelzeltjensfchrijver fchilderen wil. Aldus maar aan het wedden, Heer Aanvaller! Of erken gij, dat wij maar beiden menfehen zijn, die misfchien uit gantsch tegengeftelde oirzaken van Engeland gefchreven hebben. Ik ging in mijn' billijken ijver te ver, toen ik de gantfche natie berispte; en gij gaat nog verder, daar gij werkelijk een' vriend beledigt, om in uwe Schrivten ene onfeilbaarheid ftaande te houden, die ik volftrekt niet in dezelven vinden kan, dewijl ik het tegendeel a pofieriori bewijzen wil, en in de daad zelfgezien heb. . Verder wordt het geval van den eerlijken Duitfcher in twijfel getrokken, dien ik zeifin zijn' kerker fprak, en zelf ophangen zag. Hier dwaalt mijn tegenfehrijver zeer in de tijdrekening. Ik heb niet gezegd, dat dit in het jaar 1778, toen de Heer van archenholz zelf insgelijks in London tegenwoordig was, gefchied zij. Het is in een ander jaar gefchied; want ik ben niet ééns, maar zesmaal, in verfcheidene jaren, in London geweest. Juist dit was den Wetgever van alle Schrijvers onbekend, die zijne Britten onfeilbaar fchilderen Wil, en ook van mij vordert, dat ik de fchandelijkfte gevolgen der Britfche ongeregtigheid bemantelen zal. Ik had een gantsch tractaat te fchrijven, wanneer ik alles verhalen wilde, wat ik overtuigend zag, en van geaccrediteerde Engelfchen zeiven hoorde. Doch kortheidhalve wil ik nog maar deze vraag doen. Zijn de wetten in een land goed, dient de natie zelve ten voorbedde, waar geen huis voor inbraak, geen Y 5 ftraat ,  34Ö andwoord op de aanmerking van (Traaf, in de Refidentie zelve niet, voor rovers veilig is; waar ettelijke honderden menfehen jaarlijks door beulshanden gedood, en criminele bewijzen door het aantal der eeden beflist worden; waan men, gelijk waereldkundig-is, een' valfchen eed voor een' fchelling kopen kan, en waar toch lieden, die zich hier toe verhuren, openlijk geduld en gebruikt worden? De Heer van archenholz moet voorzeker van de verfiandhouding der zwindelaars-focieteft met het gerigts-collegie te London geen berigt ingewonnen hebben, waar van hem toch ied2r burger van London narigt geven kon,en welke het zoo bezwaarlijk maakt, tegen deze zwindelaars 'regt te verkrijgen. Wat de zoo hoog geprezene wetten betreft, wil ik hier, om hem te overtuigen , nog ene gefchiedenis verhalen, die ik zelf beleevd heb. ïk ontving in London een transport Hungaarfche wijnen, waar voor ik omtrent 400 guinies tol betalen moest» Ik verfcheen zelf aan het to!-comptoir. Na dat ik het geld aan Mr. fütt betaald hadt, hieldt mij een man een' foliant voor de neus, en vorderde, dat ik denzelven kusfen tou. Dit was het Euangelie, dat, in plaats van een eed af te leggen, maar gekust werdt, om wijdlopigheden te vermijden. Ik vroeg, wat dit beduidde? Het andwoord was; „ gij moet een' eed doen, dat gij den wijn alleen ,, uitdrinken, en 'er niets van verkopen wilt." Daar ik nu toe een zoo belachlijk bedrijf niet befluiten kon, en niet kusfen wilde,riep Mr. futt een' dagloner, en zeide mij, dat ik aan dezen een' fchelling zou geven: en deze kuste en zwoer voor mij, gevolglijk valsch. / Ik  J. W. ARCHENHOLZ, 347 Ik onderzocht de reden van deze zonderlinge handelwijs , en kreeg deze opheldering , dat voor vele jaren, in een' oorlog met Frankrijk, een bil in het Parlement was gepasfeerd, die allen invoer en verkoop van Franfche wijnen verboodt. Wanneer nu(#en Lord of Schildknaap champagne drinken wilde,dan kreeg hij een' pas voor iaoooflesfchen, maar moest bij den ontvangst een' eed afleggen, dat hij dezen wijn alleen drinken, en 'er niets van verkopen wilde. Nu was , toen ik mijn' wijn in. London ontving , deze bil nog niet opgeheven; bij gevolg moest nog ieder wijnhandelaar, bij den ontvangst zijner wijnen, dezen eed afleggen. Kan men wel iets bedenken, dat belachlijker is? In de Catholijke kerk laat men anderen, om gerede penningen, voor zich bidden; en in het verlichte London laat men anderen, om een' elendigen fcheliing, voor zich een' valfchen eed doen. Nog honderd dergelijke grove misbruiken in de Engelfche wetten zou ik aan mijn' tegenfchrijver, vóór kunnen leggen. Ook heeft de Heer van archenholz nog onder gene militaire difcipline van een' Engelfchen bevelhebber in een Duitsch leger gediend; anders zou hij ontwijfelbaar met mij over het boos character dezer natie eenftemmig denken, en met meer voorzichtigheid haar' lof pogen uit te breiden. Ik heb geen vertelzeltjen verhaald. Waar, ewig w£ar is mijn getrouw verhaal. Alle hooggeroemde daden van dit volk zijn op trotschheid, roof- en heersch-zucht gegrond. Ook in Engeland zijn grote mannen, zeker meer dan in Spanjen; maar de natie over het geheel is baatzuchtig, trouwloos en tot moordzucht geneigd. De  348 andw. OP de aanm. van J. w. archenholz. De adminiftratie der Juftitie aldaar is juist zoo als ik ze gefchilderd heb, en, wie London kent, wie de omkopingen der eerfte Parlementsleden gezien heeft, wie immer van het character dezer natie afhangelijk was, wie de beweegoirzaken kent, waarom ik fchreef, en waarom de Heer van archenholz mij berispt, die zal mij meer geloven dan hem, die zijn doorzicht in ene (taats-inrigting, die misfchien nog donker voor hem is, onfeilbaar acht, en misfchien meer dan ik door zijn temperament in het fchrijven zich heeft laten bellieren, of door waarfchijnlijkheden mkleiden. Want nimmer zal ik vermoeden, dat de Heer van archenholz uit eigenbaat iets fchreef, waar van hij niet overtuigd'"was. Wij blijven dierhalven toch goede vrienden. Maar verteltzelijens fchrijvt geen trenck, wanneer hij bij het Publiek zijne eer voor de waarheid te pande zet. AND-  ANDWOORD op de AANMERKING van den heer B ü S C H I N G. Ook aan den Heer büsching moet ik een paar regelen andwoorden op zijne aanmerking, die hij,in het elfde ftuk van zijn' XVden Jaargang,op zekere plaats van mijne Levensgefchiedenis (i) gemaakt heeft, waar ik, in het verhaal der lotgevallen van bestuschef, in de tijdsbepaling gedwaald zou hebben. Dit zou ligt mogelijk zijn voor een' man, die geen Journaal gehouden heeft, en die in 14 dagen, opfchreef, wat zederd 40 jaren, bij duizend gelegenheden, in zijn geheugen rondzwermde. Genoeg! de hoofdzaak is waarheid. Of ondertusfchen de tegenwerping van den Heer büIsching meer geloof verdiene, dan mijn verhaal, is nog niet beflist. Ik geloof dat ik toenmaals meer weten kon, wat in het Cabinet van bestüschef, omging, dan mijn berisper. bf.stuschep dacht toenmaals geheel anders als zijne gemalin, en beiden trokken geld van vreemde Hoven. In 00 I Deel, bladz, 177, 178, 189, 190.  S5<3 AND WOORD OP DE In welk jaar hij met de knoet geftraft zij, is mij ook onverfchiüig. De Vorst repnin heeft mij in Aken, wel 20 jaren na dat het gebeurd was, verhaald, dat hij en apraxin deze ftraf ondergaan hebben! Maar, of dit in het jaar 1756 of 1759 gefchied zij," wil ik niet eens in mijn handfchrivt nazoeken. Mijn boek is, behalven dat, met vele fouten gedrukt, die bij den fpoed, waar bij het hier Ce Berlin) gedrukt moest worden, om een' nadruk voor te komen, onvermijdelijk waren Qk). Dergelijke kleinigheden ontrusten mij niet, en drukfeilen of fouten van het geheugen mogen altijd de bezigheid der letterzifters zijn; genoeg! de zaak, die ik verhaal, is waar. Deze berisping betreft in het geheel niets anders, als letters en getallen, en ik wil daar over den zetter en drukker geen proces aandoen. Of de Deenfche Gezande van chaise of cheusses geheten hebbe Q, of hoe eigenlijk zijn naam gefchreven werdt, dit verdient toch wel de aanmerking van een' waren geleerden niet , maar behoort onder de chicanes, die ik hem toch evenwel niet toevertrouwe. Voor het overige dank ik hem voor de befcheidene en goedige erinnering aan mijne feilen in letters of getallen. Bij een' nieuwen druk zal ik 'er gebruik van maken. Genoeg ! de voorvallen zelve zijn waar, en den tijd heeft de Heer büschino rigtiger bepaald, dan ik mij denzelven erianerde* Maar is ook hij in datis notis geheel onfeilbaar? Ein- (k) Te voren namelijk was dit werk reeds te Weenen uitgegeven.(/) I Deel, bladz. 106.  AANMERKING TAN BÜSCHING. 351 Eindelijk dank ik hem hartelijk voor het goede, dat hij in hetzelve werk van mij gezegd heeft. Ik weet, dat ik niet zonder feilen ben. Maar mijn hart verzekert mij ook, dat ik in mijne Leyensgefchiedenis nergens liegen wilde. De goedkeuring van brave mannen en echte kenners helt mij gerust, en onder dit getal verëre ik ook mijnen anders regtvaardigen Recenfenr. Iets moest'er toch gezegd worden... Maar een pennenftrijd is gene- bezigheid voor hem die zander trotschheid fchrijvt. Ein-  Eindelijk heb ik, na dat dit boek reeds gereei was, ook redenen gevonden, om openlijk aan te kondigen,' dat mij in mijn Vaderland meer achting en eer wedervoer, dan iemand, die 'er geen ooggetuige van was, immer zal kunnen geloven. Ik reize gerust, verge. noegd, en gelukkig na Oostenrijk te rug. Ook de goedhartige Monarch heeft mij gunst zoo wel als geregtigheid laten wedervaren. Ik heb mijn geconfisceerd vermogen te rug, en wacht fpoedig de fchadeloosftelling voor het genot van hetzelve, dat ik zederd 40 jaren gemist heb. Meer heb ik niet gezocht, en ereposten kan ik hier niet aannemen. Niemand zal mij in mijne grijsheid voorwerpen kunnen, dat ik in haat ben wraakgierig te handelen, of tot nadeel te leven van een' Staat, waar in ik 36 jaren burger was, fchoon ik aldaar fchandelijk mishandeld, en nog met ondankbaarheid beloond ben. Ik laat hier een' gemdigen Koning te rug , die mij en mijn hart kent. Ik laat den besten naam , en ene ontwijfelbare regtvaardiging na, en ben overtuigd, dat dc Pruisfen mij zullen lief hebben, en de vrienden van mijne kinderen zijn. Meer heb ik niet gezocht: mijn vvensch, het oogmerk mijner reize is vervuld. Ik kan nu de rust des ouderdoms met eer genieten, en zal, als een eerlijk man, mijn graf te gemoet lachen.  AFSCHEID VAN BERLIN.   AFSCHEID VAN B E R L I . N, ere zat, gelijk thajaan, Toen hij zijn' zege hadt bevochten a' Vergeet ik 't leed mij aangedaan Door vleiers cn door wangedrochten Te vreden met het ndodbefcheer, Dat mij door ltorm ter reê deedt komen.. Zie ik, als Wijsgeer, nu niet meer Op 't goed, door Uaatzucht mij ontnomen. Genoeg! 'k vond hier na tegenheên, Dat mij tot nu onmooglijk fcheea, Z 2 Witf  AFSCHEID Wie fredrik's gramfchap ondervond, Die kan bedrukten onderfchragen; En wie, als ik, aan 't ftuurroer flond, Dien zal geen waan op klippen jagen. Mijn wimpel waeit nu op de kust; De deugd was 't doelwit van mijn pogen; Geen wangunst roovt nu meer mijn' rust, De nijd zal nu niets meer vermogen: medusa's fcbild dekt nu mijn" borst, Daar willem's hand het fcepter torscht. Monarch! hij, die ïjw' naam vereert, Hij, die uw' gunst heeft ondervonden, Hij is 't, die thands zijn' broeders leert, Waar toe uw' gunst hem heeft verbonden. De brave Pruis , grootmoedig Heer! Zal, dankend, u 'zijn' vader noemen, Zijn bonzend hart klopt voor uw' eer, En zal uw teerheid ewig roemen. Ja, broeders! juicht! gij hebt een fchat, Zo groot, als oit een volk bezat. Grijpt  VAN BERLIN. 357 Grijpt fier voor hem de wapens aan, Als heerschzucht zijne rust wil ftoren; Blijvt, als een muur, onwrikbaar ftaan; En laat u door geen' list bekoren. Volgt ied'ren wenk, dien willem geevt; Zijt naarflig in uw' burgerplichten; Tuont, dat gij voor uw' Koning leevt; En helpt zijn zwaren last verligtei. En, ziet ge uw' nabuur overheerd, Dankt God, dat willem u regeert. Ook u, Vorliir.! geef ik den lof, Dien dankbaarheid en eerbied wekten: Gij eerdet mij («) aan 't zelvde hof, Daar hsteraars mijn' roem bevlekten. Hier lachten mij de Telgen aan, Die willem's edel flamhuis fleren; Zij zagen me als een' palmboom ftaan, Dien 't leed flegts weliger deedt tieren. Zij vodden, wat een menfchenvrind Voelt, als hij een' verdrukten vindt. Ber- (a) Zie Hl Deel, bladz. 21. 2 3  553 AFSCHEID Berlinfche vrienden! 't ga u goed! Mijn hare zal ewig voor u blaken: Wat uw geluk vermeerd'ren doet, Zal ewig mijn geluk volmaken. Ik zag, o vreugde! ik zag een' traan In uw' meewarige ogen drijven; De eer, die mij hier werdt aangedaan, Zal, trots den nijd, mijn fieraad blijven. De bijval, dien Berlin mij gaf, Is miju triumph, en kroont mijn graf. Gij helden voor het vader'asd, Met wien ik eens in 't leger woonde.' Ook gij reikt mij de broederhand, Die fre;dr[k's throon met lauren kroonde. Een grijze Held drukt me aan zijn hart, Die mij, als jong'ling, broeder noemde (b): Die eer alleen vergoedt de fmart, Waar toe mij fheorik's argwaan doemde: Bij zulk een fchouwfpel Hijgt mijn moed, En ftroomt nog in foldarenbloed. (bj De Generaal von piuttwitz: Zie III Deel, bi. 17. G'j  VAN BERLIN. Gij leden ener Maatfchappij, Die hjsetzberg aan haar hoofd ziet pralen! Ook gij, Geleerden! eerdet mij; Ook u moet ik mijn' dank betalen. Die, in der wetenfchappen baan, De lauren, die gij fchcnkt, wil plukken, Dien Haart 't Heelal met eerbied aan, Wanneer zijn' pogingen gelukken. Wat eer valt mij dan niet te beurt, Daar gij me uw' achting waardig keurt? U, burgers dezer grote flad, Eij wien mijn noodlot tranen wekte; Die heimlijk om mijn' vrijheid badt, Toen mij een hol ter woonplaats firekte! U dank ik, met een broederhart, Dat broedarlievde kan waarderen; Een hart, dat tijd en rampen tart, En ewig uwe deugd zal eren; Een liart, dat ook voor 't vaderland In patriotfohen ijver brandt, , Gij,  3^0 afscheid van berlin. Gij, fchonen! in wier ted're borst Het zuiverst mededogen brandde; Die daar mijn lot beklagen dorst, Waar venos mij een' valftrik fpande (<:)! Hier heeft mij 't eerst haar vuur docrgloeid (d), Hier leerde ik fchoon en edel minnen, En, fchoon mijn bloed thands trager vloeit, Streelt die herdenking nog mijn' zinnen. Uw minnaar volg' mijn voorbeeld naar! Uw' hand bekransf' mijn fneeuwwit hair! Waar vale nijd in 'e donker loert, Waar deugd en wetenfchappen zuchten, Waar achterklap den Staat beroert, Daar ziet mijn atbeid nimmer vruchten. Doch, moet ik daar weer op 't toneel; Geduld! mijn rol is haast ten ende! Op 't laatst krijgt ieder toch zijn deel, De rust, en de eer volgt op de elende; A!s eindelijk de voorhang zinkt, En 't handgeklap alomme klinkt! (/•) Deze regel behoort misfchien nog tot die plaatzen, die ik in de* Voorreden, bi. XXVI-XXX. heb aangehaald. id) Verg. I Deel, bladz. 26. DRUK-  DRUKFEIL. Bladz. 272, in de aantek., reg. 6 van onderen, ftaat, toepasjing; lees, toefpeling. BERICHT voois den BINDER. De XII platen , die bij dit Derde Deel worden afgeleverd , moeten in de volgende orde geplaatst worden: In het eerste Deel. Plaat I. tegen over bladz. 9. IV. • 198. In het twede Deel. Plaat V. tegen over bladz. si. VIII. — 263. In het derde Deel. Plaat IX. tegen over bladz. 12. XI. 180.   B IJ D R A G E TOT DE MERKWAARDIGE LEVENSGESCHIEDENIS VAN FREDRIK, VRIJHEER van der, TRENCK.   B IJ D R A G E tot de MERKWAARDIGE LEVENSGESCHIEDENIS VAN FREDRIK, VRIJHEER van der TRENCK, beschreven door. he m zelven. UIT HET IIOOGDUITSCH VERTAALD. vierde en merkwaardigste deel. te AMSTERDAM bij martinus de bruijn, Iu de Warmoesfirast, het zesde huis van de Vischfteeg, Noordzijde. m i) cc i cm  Wis een roeifchuit voort wil voeren, Moet zijn rug en armen roeren ; Zonder arbeid fpoedt liij niet. Wie op 's werelds zee wil vaaren, Vreez* geen ilorm nocli holle baaien ; Lach* met onfpoed en verdriet! O hoe zalig is de man, Die, na 't doorftaan van zijn lijden; Welverdiende rust, na flrijden, In de haven fmaaken kan!  B E R I C II T VAN DEN VERTA AL E R van het VIERDE DEEL. De zonderlinge man, de Baron van der. trenck, heeft der wereld een vierde Deel van zijné Levensgefchiedenis medegedeeld; de kundige Ver taaier, die aan ons, Nederlanders, de drie eerfte Deelen in onze moedertaal bezorgd heeft, verkoos niet, om dit vierde Deel insgelijks te vertaaien; nogthans is - hetzelve voor hun, die zicji ever trenck, en met rede, venvonderd hebben, en bcgeerig zijn verder te vernemen, wat van hem geworden is, voornaamlijk, daar zij in de openbare Nieuwspapieren hebben gelezm, hoe hij in Honga* 3 rijen  vi BERICHT rijen wederom in gevangenis geraakt, en wederom in vrijheid her field is, en in zoo verre gezegevierd heeft, van zeer groot aanbelang, ter aanvulling van de voorgaande Declen. Hier ontvangen zij 'verftag van de geheele totdragt van deze zaak, m op welke wijze trenck bcfloten heeft,Oostenrijk te verlaten, en zich naa Hamburg te begeven, maar hier zullen .zij het karakter van trenck ook in nog duidelijker gezichtpunt kunnen befchouwen. Een karakter, het welk zich meer en meer ontwikkelende, verre af is, van eenen man van waare grootheid te vertoonen. Een zonderling man9 een man van groot e vermogens, een fiout, moedig, onbezweken man! Dit moge het karakter van trenck zijn, maar de waarlijk groote man is hij niet. Woelziek, en rusteloos, aangevuurd door de hoop, om zijne goederen weder 'te bekomen, :,tiedl hy zich ten jjiefifte van Vorften aan, van welken hij zich vleit, aan die goederen geholpen te zullen worden, en laat zich door hen tot hunne oogmerken gebruiken, terwijl die Vorften , van welken hij vruchteloos iet hoopte, of die zijnen dienst weigerden te . gebruiken, bij voorbeeld, Keizer josefus, na hunnen dood,, niet beveiligd zijn voor zijne fcherpe pen; men zal in dit Deel zoodanige - voorfi'ellen nopens gemelden Keizer josefus vinden, die hem aan eenen nero gelijk ftellen, zo niet erger, dan dien haat van het menschdom, maa- ken;  van den VERTAALEER, vu ken; ik neem niet op mij te bepaalen, in hoe verre trenck in dat alles de waarheid zegt, maar dit weet ik, het doet niets tot zijne leyensgefchiedenis , en is het suetonius door geleerde martijen als eene misdaad aangetijgd, dat hij de eerfte c/esars zoo üwart getekend heeft, niet, gelijk men meende, zonder haat en partijfchap, wie zal het in trenck edelmoedig vinden, dat hij ons j o s e f u s als eenen wrecden, verwijfden , onverftandigen Despoot affchildert? Misfchien, zullen fommigen denken, dat ik in de vertaaling deze plaatzen had dienen voorbij te ftaan, of te verzachten, maar ik ben niet van hun gevoelen. Eén van beiden, ik moest trenck getrouw leveren, of ik moest hem geheel niet in onze moederfpraak laten fpreken. Dit laatfte zou onze Natie beroofd hebben vaneen gewigtigen belangrijkft uk , gewigtig en belangrijk, omdat zij daar door dengeheelen trenck kunnen leer en hennen en beëordeelen: Maardan moest ik hem ook geheel laten fpreken, gelijk hij fpreekt, zonder te verzachten, of te verdonkeren. Een of anderwaal echter is het met eene enkele uitdrukking gefchied, die mij al te ruw voorkwam, doch de zaak zelye, die trenck wilde zeggen, heb ik gehouden. Op dezelfde wijze heb ik geleefd omtrent fommige gezegden van trenck, die den Godsdienst betreffen, ik heb die laten ftaan, omdat zij den * 4 Gods-  -Vfii , B E R I C /H T Godsdienst geen' hinder kunnen-doen, dewijl zij, in de daad, blijken dragen, dat de kennis 'van trenck omtrent den Godsdienst zeer gerin* isongelukkig verwart hij, gelijk doorgaands gebiedt ■ denwaaren Godsdienst, met .dien, die door menfchenvonden verwrikt en misvormd is. ■ Misfchien zal men zeggen, ik had op de plaatzen , welke het een en ander geval', door mij hier aangord, betreffen, eene aantekening moeten plaatzen, maar, zulks- vond ik te meer onnodig m?4A de kundige Vertaaler, van de drie Ee'rft'e Zteelcn dezen taak voor mij hadt afgewerkt, en ik ha overbodig rekende, om bij eene Levembefchrif ving van trenck verdere aantekeningen te voegen tot verdediging van den Godsdienst. Die onderwerpen, ver eifchen eene andere,, plaats. Met dit alles wil ik trenck niet befchuldigen of vcröordeelen; maar veel meer beklaagen. Indien hij meer het oor der Vorften hadt verkregen, en meer geluks ten ffm genoten, zijn karakter'zou zich ineen geheel ander licht vertoond, en hij misfchien niet zoo hevig tegen het Despotisme gedeclameerd hebben. — Indien hij den Godsdienst recht kende, zou hij door deszelfs lesfeu geleerd hebben,, dat in flilJieid de fterkte der onderdrukten, is; zijne moedige ziel, door den Godsdienst veredeld, zou zich in waa> * '1 re  Van den VERTAALER. rx -re grootte verheffen, boven alle rampen, en haar ■lot aan de Voorzienigheid aanbevelen, zijne taal zou dan gelijk zijn aan het kirren der duiven^, ' cn niet, zoo als thans, aan het brommen der beereih u* xx jrrrwa*t ~ n&V»r v>^ nsndfeft nas . ƒ/?: fc^ verders den Lezer niets tè berichten, dan -neg dit ééne; zo wij ons hamen verlaten op de Haagfche. Courant van 30 September .dezes jaars 1793; zou trenck, man Frankrijk geweken, met 'oogmerk, om daar een Journaal te fchrijven,, 'daar weder in gevangenis geraakt zijn, uit kracht van de door de Conventie gegeven wei, om de vreemdelingen te arresteeren. In de Goudafche Courant van Vrijdag 18 October, 1793, in het 'Artikel Gouda 17 October, vindt men eenige meerdere bijzonderheden, waar onder zulken, die niet geheel vreemd kunnen fchijnen van het karakter van trenck, zoo als wij het boven uit zijne eigene fchriftén hebben opgemaakt. Dus luidt het bericht: „ Omtrent trenck, welke thans in Parijs in La Force gevangen zit, meldt men de volgende bijzonderheid: „ Zo de gevangenneming van trenck „ niets verbazends heeft, 't geen echter vooraf ge,, gaan is, is zeker vrij wonderlijk. Eene maand „ geleden, fchreef zijne vrouw hem uit Weenen, * 5  x BERICHT van den VERTAALER. dat, zo hij de hoofdftad van Oostenrijk verlat, ten hadt, om vrij te zijn, hij zeer kwalijk ge.„ daan hadt, Parijs tot zijn verblijf te kiezen; „ dat hij daar nog veel eer op 's Keizers wenk „ zou gevangen gezet worden — trenck is nu „ in de daad in hechtenis. Nu ftaat het te be„ zien , 'ƒ het op Oostenrijkfché orde gefchied is, en of dus die voorzegging vervuld is. Het geen „ zeker is , is, dat trenck gevangen is, als een verdacht vreemdeling, en zijne laatfte komst te „ Parijs, geleek veel meer naar eene Oostenrijk- fche zending of order, dan zijne gevangenne„ ming."". VOOR.  VOORREDEN VAN DEN Schrijver. Vrijmoedig verfcheenen de drie eerfte Deelen van mijne Levensgefchiedenis in het licht, en zonder voor het gevaar te fchroomen, het welk de opene waarheid zoo vaak bedreigt. Hetgeen naar eenen Roman hadt kunnen gelijken, bleef onaangeroerd, en het aanëengefchakeld verhaal van 48 jaarige rampen en wederwaardigheden zou nog veel meer Bladen gevuld hebben, indien praalzucht of fchrijvers hoogmoed mij bezielden. , Het  xa VOORREDEN Het was voor mij onverdraaglijk, dat ik in elk gezdfehap de nieuwsgierigheid voldoen moest. Van mond tot mond ontftonden ftriidiheden, gapingen, ep valfche bijvoegzels Daar öm alleen befloot ik, mijne eigene gefchiedenis te fchrijven, die zoo groote toejuiching in geheel Europa vondt, dat men ze werklijk, in negen Taaien overgezet, mij toegezonden ggft. Men zal mij gewis beklaagen, wanneer ik mids -dezen bekend make, dat de Boekhandelaars en nadrukkers alleen zich hier door verrijkt hebbenj mij blijft de eere,en hun het geld. Daarom hoop ik, dat zij, welke dit vierde en zeker merkwaardigfte Deel lezen willen,zich of regelrecht aan mij in Hamburg, of hier aan den Boekdrukker 'Heer schniebes, of in de Boekwinkel van den Heer c. w. meije* m Berlin gelieven aan te melden. Slechte menfehen hebben zelfs derj inhoud van de eerfte Deelen vervaischt, om mij een' kwaaden naam te veroorzaken. ; i Deswegens verzoek ik, dat men ten minften - van dit Deel- mijn. orgimsel kope, en zich niet late 'misleiden. . De inhoud is zo openhartig, dat het buiten dien van veele Ccnjhrcn verboden worden, en mij verdrietljjkheden veröorzaaken moet.  VAN DEN SCHRIJVER. XIII moet. In zulke Gewesten behoeft men zich flechts regelrecht aan mij te wenden , om bet Exemplaar door mijne fchikking zeker in handen te krijgen, dewijl de Boekverkoopers gemeenlijk op verboden Boeken onbefchaamde pfijzen Hellen. Onwaarheden vindt men in dit boek zeker niet, maar het is vrij gefchreven. En waarom zouden, gebeele volken nooit vernemen,, hetgeen vorsten of bijzondere perfoonen voor hun verbergen willen? Elk eerlijk man behoorde de levensbefchrijving van overleden Vorsten, zonder achterhoudendheid,te fchrijven, om de levenden te onderrichten. Ik heb Keizer josiïFüs zoo gefchilderd, als-hij werklijk was. En nadien onder zijne Regeering Braband rebelleerde, Hongarijën gereed ftondt, om los te, bersten, en bijna alle andere Provinciën van deze Monarchie openbaar misnoegen vertoonden;, nadien de aanvaarding van de regeering en de kunst van den waarlijk edel denkenden Keizer leöpold, om de algemeene verwerring perk' te zetten , gewis onnavolgbaar is, en ook zijnen roem vereeuwigen moet, dewijl hij Oostenrijk van eene onfeilbare yerdeeling verloste, zoo behoorde ook zijne nakomelingfchap ten minften van eenen. onpartijdigen gefchiedfchrijver de waarheid te lezen, om den waren neutel ter oplosfing van zoo  xiv VOORREDEN gewigtige gevallen te vinden. Dit was mijn hoofddoel, toen ik de pen voor dit Boek opnam. Frans, de tegenwoordige Keizer, leö_polds waardige zoon, en josefs kweekling, zal zich aan voorbeelden fpiegelen, en van beiden het best weten te kiezen. Hij kent mij naauwkeurig; hij weet, waarom ik fchrijve, en mij zeiven en zijnen waarlijk grootcn Vader rechtvaardige. Hij is gewis geen Despoot, die waarheden wil onderdrukken, welke nogthans uit de fchriften van betaald wordende vleijers zeiven doorftraalen,die nooit onderdrukken kunnen, het geen veelen, die thans leven, gezien, maar niet uit de waare bron Tiaargefpoord of ontwikkeld hebben, en veel min waagden, openlijk te beöordeelen, of bekend te maaken. Hij weet, wat ik, in Hongarijën, ten dienfte van leöpolds oogmerken ondernam; hij weet, wat ik tot de Reichenbachtï Conventie heb toegebrachthij weet, dat zijn grootmoedige Vader mij eene vergoeding van een gedeelte mijner gewigtige goederen, die ik in Hov.garijën verloren heb, bij de eerfle verdeeling der aan den Biküs vervallen Bannaten, tot ecnige vergoeding beloofd heeft, doch het welk hij mg niet kon vervullen , om de llongaarjch geestlijküeid niet in haar ver-  VAN DEN SCHRIJVER. XV vermoeden te bevestigen, dat ik alles, met zijne geheime goedkeuring en bewilliging gedaan en gefchreven had. Ook is hem de laage foort van wraak naauwkeurig bekend, die ik in October 1791 in Hongarijen zonder verweer heb moeten ondergaan, en waar voor ik volftrekt geene voldoening gekregen heb, dewijl de dood mij den genen ontrukt heeft, van wien ik alles te wachten had. Zijne fcherpzinnigheid, xijn edel Vorstengevoel, en menfchenhart zal dienvolgends, bij het doorlezen van dit Boek-, een pleister voor mijne wonden weten te vinden, en aan die genen weinig geloof geven, die uit het zelve hier en daar vergif zullen zuigen, en het geen mij nadeelig fchijnt, refereeren, en al het goede en den famenhang, die zoo ftrijdige werking voor mij voortbracht, arglistig verzwijgen zullen. Vorsten, die een menfchenhart voelen, zoo als frans, en tot weldaaden genegen zijn, behoeft men flechts den weg daartoe aan te wijzen; gevolglijk verkrijgen mijne kinderen misfchien , het geen ik onder drie Monarchen vergeefs gehoopt heb, dat is, de gunst, om eenen Richter te verwerven, die mijne rampen onder-  XV! VOORREDEN derzoeken, mijn recht blootleggen, en als een 'eerlijk man bericht inleveren kan. Als dit ééns volgt, dan heb ik zeker niet-vergeefs gearbeidof geleden. Maar zullen mijne vijanden zege' pralen, dan was het vaderpligt, dat ik mij openlijk voor de rechtmatig wikkende wereld rechtvaardigde; dat ik alle gevaren, die mij alleen dreigen, kloekmoedig të gemoete ga, en vervolgens van zorgen en getrouwen arbeid moede, in het graf eenen rechtvaardigen God zoeke, maar aan mijne nakome]ingfcb?r> een voorbeeld nalate, hoe een edel wereldburger behoort te handelen en te fchrijven, die het wereldmoeras zoo als ik doorwaad, en die menfehen en vorsten en den ftorm des noodlots zoo heeft leeren kennen, als ik. ; Mct ecn wijsgeerig koel bloed, en cnverfchilhg, ftout bij alle nog mooglijke voorvallen, verwacht ik thans het einde van mijne kommervolle dagen, en het laatfte toneel van mijn Treurfpel zal aan de genen, die reeds afgelopenzijn, gelijk wezen. Als men in WntkH fluit' zoo juicht men mij in andere landen toe Alleen echte kunstrichters doen uitfpraak over de waarde van den man; en de toejuiching der Hansworsten, der' Slaven , Pagodendienaars, Hofvtojera, of . laffe Recenfcnten heb ik nooit ge-  VAN DEN SCHRIJVER. XVII gezocht. Ik floot voor drie jaaren het derde Deel van mijne Levensbefchrijving met mijn vertrek van Berlijn naa Weenen, en geloofde toen zeker niet, dat 'er nog een vierde Deel volgen zou, dewijl het overfchot mijner winterdagen aan de huislijke rust gewijd was. Maar voor deeze rust is mijn naam in het Boek des noodlots doorgehaald , en ik ben tot de klasfe der dooiende Ridders beftemd, maar nooit voor werelds geluk. Ik moest, In mijne grijze haairen , nog gevallen in 't gewoel der wereld beleven , waarbij ik , als jongeling en man, mijne geliefkoosde rol zou hebben kunnen fpeelen , en mijn verftand moest alle mooglijke krachten aanwenden, om mij van alle voornemens te rug te houden, in welke mijne rusteloze werkzaamheid zich geern zou gemengd hebben, dewijl 'er eene opene gelegenheid voor mij was , om. aan de aardfche Goden te 'toonen, wat een zoo grof beledigdman, èen door gevoelloosheid en aanhoudende barbaarschheid getergde vijand van alle willekeurige eigenmagt, een mishandeld flacht-offer der gerechtigheid, in ftaat was , te ondernemen cn ook uit te voeren. Dit vierde Deel zal gevolglijk wel het merkwaardigfte in mijne gefchiedenis zijn, om * * mij-  xvni VOORREDEN mijne befeheidenheid eere aan te doen, wraakzuchtigen te verzachten, nieuwsgierigen te voldoen, en te bewijzen, dat ik zelfs daar mijn geluk , mijn vaderpligt, mijn geliefde neiging aan eene zijde gezet heb, daar ik, door moogelijke verwijtingen van wankelmoedigheid of afgedwongen zelfsbehoudenis, de eere van mijn karakter, en de in eerlijkheid grijs geworden haairen had kunnen bezoedelen, of verdacht maaken. De eerfte Deelen bewijzen wel zonder tegenfpraak, dat ik het fmaadlijkfte offer van willekeurige vorstenmagt geweest ben. Maar wie gelooft het, mooglijk te zijn, dat, onder den Scepter van eenen leöpold, eene ministeriëele, of rechtbanks - magtfpreuk tegen iemand werkftellig gemaakt kon worden, die, zoo als ik, den Staat 43 jaaren gediend hadt. Evenwel is het gebeurd, en ik heb mij op nieuw met eere daar uit gewikkeld, en ook mijne partijën openlijk befchaamd gemaakt. Welk weerloos onderdaan heeft toch ooit tegen de magrige Hiërarchie , als ook tegen Legerhoofden van 300,000 menschenmoorders roemrijker zege beleefd, dan ik? Ik  van den S C H IJ V E R. xix Ik heb bij f red riks graf in Potsdam geftaan, met laurieren gekroond, en de onvcrbidlijke zelfsbeheerfcher lag voor mij in het ftof. Ik heb het tijdftip beleefd, dat verdrukte volken het waagden, het juk met heldenmoed af te fchudden, en hunne dwingelanden vernederden; ik kon medewerken, en hield mij zeiven te rug. Ik heb voor de deur van mijnen kerker te Maagdenburg gras zien wasfen , en wielems gerechtigheid heeft dien voor mij in eenen tempel veranderd. Ik heb in Parijs de Bastille, die moordkuil der burgervrijheid en deugd, zien veroveren, en ook verwoesten, en het bloedig hoofd van den Heer de launai, haaren alvermogenden Gouverneur , op een braadfpit rond dragen. Ik heb Juftitie Referenten te Weenen met den tuchthuisbezem in de hand roozenkransfen zien bidden, en om aflaat voor hunne fchenddaaden huichelen, die zij tegen mij gepleegd hadden. Ik heb den onbepaaldften Monarch van Euro-  xx VOORREDEN pa van al den Hofftoet verlaten, op het Raadhuis van Parijs om de Burgerkokarde zien bidden. ... Ik heb Vorsten vernederd, hovelingen fidderend zien vluchten, en ftandvastig waare Patriotten met eigendunkelijke magt zien fpotten.. Ook heb ik den grootften verdediger van het Despotisme, den Keizer josüf, zoo klein mooglijk, zien fterven, en alles, met fchaamte, herroepen, wat hij in Hongarijën bevolen hadt. Welk een wellust voor een naafpoorend man, die zonder bril ziet, en zijn' olie daar in het vuur kon gieten, daar het, onder handgeklap roemrijk werkend uitbrak, en de lucht van flaavenzuchten en vooröordeels - nevelen merklijk gezuiverd heeft. Gouden tijden! voor uwe helden zal de nakomelingfchap dank-altaren bouwen, en ik fchat mij zeiven gelukkig, dat ik dit tijdperk heb zien doorbreken , en dat ik door behoorlijke gevolgtrekkingen tot de zalige toekomfte befluiten kan , in gevalle zij, die thans het volksgeluk in handen hebben, eerlijke en belangeloze mannen blijven willen. Nooit zou ik, zoo als gezegd is, het vierde Deel mijner gefchiedenis mooglijk geloofd hebben.  VAN DEN S C H R IJ V E R. XXI ben. Een louter toeval fcheurde mij uit mijn dorp, en voerde mij op nieuw op het groote wereld-toneel, daar ik mij zeiven met toejuiching zag Ipeelen, en ook zelve nog gelegenheid vond, om de gewigtigfte 'rol mede te fpeelen, die ik ooit wenfehen kon, werkftellig te maaken. Een getrouw verhaal, dat licht verfpreiden zal, heeft dit Deel givuld. De vledermuizen zullen kirren, maar de nachtuilen nogthans haare cijeren gerust uitbroeden. Met arends-oogen heb ik toegezien, met, nieuwsgierigheid naargefpoord, met fcherpzinnigheid getoetst, en zonder den minften fchroom, van ergens te mishaagen, oprecht verhaald, alhoewel ik, uit hoofde van mijne perfoonlijke omftandigheden veel had dienen te bewimpelen of te verzwijgen, dat mij nieuwe vervolgingen verwekken zal. Maar tot den kamp gewend, deinsde ik daar nooit fchroomvallig te rug, daar gevaar dreigt, en burgerphgt vrymoedige ontdekkingen vordert. Aan mij zeiven was ik verfchuldigd, dat ik die genen noemen moest, welke door openlijk valfche berichten mijne laatfte Cataftrophe in Ofea veroorzaakt hebben, welke, door overhaaste magtfpreuken aan de hooge militaireoverheid zoo weinig eere aandoet. Ik heb, ** 3 met.  xxii VOORREDEN met alle befcheidenhcid, als de zoo grof beledigde partij, aan deze Heercn gefchreven, verzocht, dat zij hunne overhaasting erkennen, en ten minften aan den Keizer de waarheid berichten zouden. Maar hun hoogmoed, welke op onfeilbaarheid wil ftaan, heeft niet toegelaten , dat zij mij met een behoorlijk en pligtmatig antwoord verwaardigd hebben. Mijne eere w.is door het gerucht in de openbare nieuwspapieren beledigd; en mijne eere eischt ook, om insgelijks in openbaren druk de wereld, door boosaartig valfche berichten bedrogen, de oogen te openen, om in dezelve in mijne waare gedaante te verfchijnen. Degen en Pistoolen beflisten weleer perfoonlijke beledigingen. Bij Riddcrstogten en op de kampplaats zou ik, zelfs met mijne graau,-,e haairen nog even zoo rustig verfchijnen', als ik in mijn vuurige jeugd deed. Maar daar de tijden veranderd zijn, en wetten den tweeftrijd bellisfen moeten, zoo verfchijn ik met be,.ijzen en ontdekte waarheid geharnast, ook ge . , apend, in den kring van billijke Richteren, cn ver., acht mijn vonnis met opgeheven hoofde, waar men zonder acht te geven op Titels recht mag uitfpreken. Maar geeft dit alleen den uitflag, dan heb ik den kleinen Majoorstitel met eere af-  van den S C H R IJ V E R. xxiiï afgelegd,en verdedige trenck met tuncks pen. De Steengeit acht het niet, daar zij de rots befteigt, Als haar de [prang mislukt, waarmee haar de afgrond dreigt, Die de gevaaren fchroomt, blijft in een hoek verfcholen, En houd voor >t menschdom zich, uit loutre vrees, verholen. Een groote geest wordt nooit verlegen of verfchrikt, Hij (treeft naar roem zelfs door gevaaren, En voelt met lust, bij grijze haairen, Höe zeer verdienfte door de rust eens wordt verkwikt. IN-  INHOUD. VERVOLG DER LEVENSGESCHIEDENIS. . Bladz. I BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS VAN DEN LIEUTENANT VAN SCHELL. . . ftI« BIJLAGEN. DE TT. A. WEEGSCHAAL TUSSCHEN VORSTEN- EN PRlESTERMAGT, DOOR TRENCK AFGEWOGEN, TOT ALGEMEENE VERLICHTING OP DEN HONGAARSCHEN LANDDAG GESCHREVEN. . . ; MERKWAARDIGE EED, WELKE ALLE HONGAARSCHE BISSCHOPPEN AAN DEN PAUS MOETEN ZWEEREN. • . . 251 BIJLAGEN. LETT. B. GEDICHT BIJ HET BESCHOUWEN VAN MIJN LOT, ENZ. . 257 BIJLAGEN. LETT. C. TRENCKS TRIUMFLIED EN GEDACHTEN OP DEN NAAM- EN KROONDAG VAN LEÖPOLD II. , m ^g^. DRUKFOUTEN. Bladz. 10. regel iS van onder, {haflen, lees ftraft. Bladz. 180. regel 4 van boven, Revolutie, lees Refblutie. Bladz. 1S1. regel 3 van onder, hunner, lees lmrer. VER.  VERVOLG DER LEVENSGESCHIEDENIS   VERVOLG der LEVENSGESCHIEDENIS. Lege ! el pondera prudent i (Lees! cn wik niet behoedzaamheid!) Ik eindigde het derde Deel van mijne Lcvcnsgcfchiedenis, met mijn vertrek van Berlijn, in Augustus 1787, wanneer de grootmoedige Koning mij een pennoen toelegde van iaoo Daalders. Wie mijn rampen gelezen heeft, zal zich juist niet verwonderen, dat ik dit als een pleister voor mijne wonden ontving. Dan, ik fchreef toen ook, dat men mijn verbeurd verklaarde erfgoed, GrootSchar lack, insgelijks, wedergegeven hadt, maar , dit is niet gefchiedt Ik was te voorbarig in de toenmaals zekere hoope; en moet thans de redenen bekend maaken, waarom de beste gezindheden van den Vorst verijdeld wierden. De tegen mij verbitterde groote frederik hadt in 't jaar 1745, toen ik uit de gevangenis te Glatz ontvluchtte, terftond mijn' erfgoed laten fequestre- IV. deel. A 3 ren.  4 levensgeschiedenis van ren. En de gouverneur, de Generaal fouquet liet het proces in co/itümaciam , met nooit gehoorde wreedheid, voltrekken. Ik kan voor God en de eerlievende wereld als een eerlijk man verzekeren, dat ik terftond na mijne vlucht uit Bohème, aan den Koning gefchreven, cn om onderzoek van mijne rechtvaardige zaak verzocht heb, Maar ik heb geen antwoord gekregen. Ondertusfchen heeft men mij, terwijl ik door Pooliri in mijne ballingfchap rondzwerf, zoo als de fpraak gaat, in openlijke Nieuwspapieren als een Deferteur ingedaagd, en ook daadtijk wegens contumacie, veroordeeld, terwijl ik, in mijne toenmalige omftandigheden, zeker geen couranten noch van Glatz, noch van Berlijn, lezen kon. Dienvolgends was het partijdig vonnis van fouquet, buiten alle tegenfpraak, valsch, ftrijdig met de wet, en wreed, en kon mij in geen geval tot nadeel ftrekken. Indien dit vonnis van den tegenwoordigen Koning goedgekeurd was, zoo kon ik immers onder zijne regeering, nooit in Berlijn , als een eerlijk man, verfcheenen zijn, en nog minder aan de koninglijke tafel toegelaten wezen, noch in de gehoorzaal met verheven hoofde mij vertoond, noch ook met de Koninglijke familie openlijk een toertjen gereden hebben. Derhalven is hierdoor reeds het partijdige vonnis van Glatz. geannulleerd, gevolglijk ben ik ook hiér door reeds in mijne Familie - rechten herfteld geworden. Doch als de goede Vorst zijnen ftaatsdienaaren belastte, dat men hem zou berichten, wat voor mij te doen was, vondt men 'cr één, welke voordroeg,  fredrik , vrijheer. van der trenck. 5 droeg, dat men den grooten frederik in het graf van eene openbaare onrechtvaardigheid zou befchuldigen, in gevalle men mij mijn verbeurdverklaarde goed weder te rug wilde geven. Dat het gevolglijk beter was, indien de Koning mij uit genade een penfioen bepaalde, en het Glatzer proces noch te niet deedt, noch bekrachtigde. Het laatfte kon geene plaats hebben, terwijl mijne Levensgefchiedenis in Berlijn zelf met privilegie gedrukt en geduld is, en gevolglijk het eerfte nog minde: , het welk de ftaatkunde verboodt. Wat ftondmij nu te doen?mijn verlof van/F*£* -: liep ten einde, en mijne vrienden madden mij dit penfioen met dankzegging aan te nemen, dat mijne eer zou rechtvaardigen, vervolgends bij gelegendheid na Berlijn te rug te keeren, en om de ophef' ring der verbeurdverklaring, of om een ander goed in plaats van hetzelve aan te houden. Nu was ook nog deze bijzonderheid in den weg. Wijlen de Koning hadt, 8 jaaren na de verbeurdverklaaring, op aanzoek van mijne beide broederen, en leens-erven, hun mijn goed gefchonken, om het onder zich te verdeelen. De jongfte kocht den anderen met klinkende munt uit. Deze heeft kinderen nagelaten, de eerfte in tegendeel leeft nog zonder erfgenamen, cn is in het daadlijk bezit van het goed. Nu heb ik recht noch wil om hem te ontnemen, het geen zijn Koning hem gefchonken heeft. Nog minder zullen de erfgenaamen van den anderen hier toe verftaan. Mijn aanfpraak blijft dienvolgends aan hem, die het weggefchonken, cn hierdoor wezenlijk 's lands gewóone leenrechten beledigd, en ook voor mijne A 3 on-  6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN onfchuldige kinderen vernietigd heeft. Thans heilik gerechtvaardigd, cn openlijk als onfchuldig erkend, m heb nog eene tienjaarige gevangenis moeten ondergaan. Eindelijk gaf frederik mij de vrijheid, maar niet mijn verbeurdverklaarde goed te rug. Ik lij de derhalve dubbel... Nu is de vraag... Wie behoort mij fchadeloos te ltellen?... zeker die geen, welke mij weder in Berlijn vriendelijk als een' eerlijk maar mishandeld man ontvangen heeft, wanneer de Staatkunde zijner Staatsdienaaren hem raadde, om de verbeurdverklaaring, uit eerbied voor de eere van den Grooten frederik, niet te vernietigen, maar mij op eene andere wijze fchadeloos te dellen. Is dit door het penfioen van iaoo daalders gefchied? Zeker niet! Want ik heb niet alleen mijn goed, dat jaarlijks voor 5000 Pruisfifche guldens verpacht is, niet te rug gekregen , maar het is voor eeuwig ook vooVmijne kinderen verloren. Dit goed werdt in het jaar 1746 verbeurd verklaard. Dit bedraagt aan verloren inkomften tot het tegenwoordig jaar 1792, gevolglijk in 46 jaaren, 230,000 Pruisfifche guldens kapitaal zonder de Interesfen. Uier van heb ik niets, vergoed gekregen. Mijn penfioen bedraagt niet ééns de waarde van het geen dit goed thans jaarlijks opbrengt. Ik ben oud cn grijs, en heb'weinig uitzicht, om hetzelve lang te genieten. En wanneer ik fterf, heb ik niet eens den troost, om aan mijne erfgenaamcn te zullen nalaten, het geen mijne voorvaders zede'rt 300 jaaren in Pruisfen bezeten, en op mij overgebracht hebben, om het voor hun te bewaaren. De  frem.ik, vrijheer van ï>er trenck. ? De rechtvaardige wereid mag bcfiisfen, of ik reden heb, om bedaard en te vrede te zijn. Het is waar, de tegenwoordige Koning was mij hiets fchuldig. Maar hij erkende het onrecht, dat mij, onder de voorige regeering, overkomen was. Frederiks Fiscus ontnam mij mijn goed. Maat \v llems Fiscus behoorde het mij weder te geven. Doch dit Ü niet gefchied. Het is waar, het penff oen doet mij cere aan % maar het breidelt mij tevens in mijne ondernemingen , cn doet mij in M'eenen verdacht voorkomen, omdat niemand twee Hccreu dienen kan. Zoo is de gefteldhcid der zaak, cn niet anders. Ik ben daarom niet ondankbaar jegens den Mo. harch. Zijn wil, om mij te voldoen, was goed. Zijn hart heeft gewis een edel gevoel. Hij hadt 'mijn lijden in Mmgdeburg zelf gezien, en kende de onverdiende bronnen van hetzelve. Indien mis* fchien een eerlijk man in Berlijn deze regelen leest, die zegge dezen grootcn Koning, dat 'er nog gelegenheid is, om mij en mijne kinderen dooi4 een ander landgoed fchadeloos te ftellcn. Hierdoor wordt zijne ftaatskas niet bezwaard, en allen die mijne gefchiedenis gelezen hebben, die mijne Eiithujïcïsme voor hem kennen, zullen met mij zijnen roem vereeuwigen. Den Staatsdienaar in tegendeel, die aan zijne grootmoedigheid paaien gefield heeft, wensch ik , dat hij veele mannen mijns gelijken vinde, voor den dienst van zijn vaderland, en ze beter wete te zoeken, en ook aan te kweeken. Thans was 'er voor mij te Bértljh niets meer te doen. Doch nadien ik nu gelegenheid had, om als een eerlijk Duitsch Patriot te handelen, nietteA 4 gen*  o LEVENSGESCHIEDENIS VAN genftaanie mij, geduurende 43 jaaren, in menen geen gerechtigheid, noch genade , noch loon gebeurd is, maakte ik echter een plan, om de beide Hoven met elkander te verbinden, nadien ik weet, dat, zonder eene verzekerde eendragt van dezelven, de beide volken, en geheel Duitschland geene duurzame rust te verwachten hebben. De Vorst reuss, Keizerlijke Gezant, wenschte de vervulling van dit plan, van harte, en mijne flappen waren zoo gelukkig , dat door eene famenkomst tusfchen hem en den Staatsdienaar, Graaf van herzberg, die ik bezorgde , de Preliminairen in orde gebracht , en werklijk naa Weenen gezonden wierden. Maar men ontving volftrekt geen antwoord. De befcheidenheid alleen boeit mijne pen, anders kon ik hier der waereld eene foort van Minister-kabalen bekend maaken , daar elk eerlijk man van fchrikken zou moeten. Misfchien ontdek ik eens de' waarheid nog, als mijne omftandigheden het toelaten, om ze zoo voor te dragen, als elk Duitsch Patriot ze diende te lezen en ook genoeg te kennen. Genoeg! bijzondere verwaandheid, of nijd , dat mannen zonder titel en geloofsbrieven misfchien meer volbrengen zouden, dan Ministerié'ele wijsheid kon uitwerken, verijdelden alleen mijn plan. Thans fpoedde ik na Weenen; en bij den Monarch ontboden, fprak ik, zoo als ik in dergelijke gevallen gewoon, ben te fpreken. En wat volgde?... Niets voor den Staat; niets voor mij. Ik haalde de fchouders op, en bleef bij het Hof onzichtbaar. Josefus was toen in de vaste mening, dat hij met 30,000 man van zijne onoverwinlijke krij.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 9 krijgers, Berlijn veroveren kon, en ik haalde de fchouders op, toen hij het mij zeide. In Berlijn begon ondertusfchen het kabbaleeren tegen mij, dewijl mannen van mijne foort van het vertrouwen des Konings verwijderd moesten worden. Mijne vrienden gaven mij hier van 'bericht, en ik antwoordde: Mens fibi bene confcia , famto mendacia ridet. (Een goed geweten lagcht met de leugens der faam.) En alhoewel aan alle kanten ondankbaarheid mijn loon is, zal mij nogthans eene edele daad nooit berouwen. Doch, ik zal ze niet op nieuw ondernemen, en blijf, voor het toekomende, voor beide de Hoven onverfchiïlig. Dit zij mijne eenigfte wraak tegen kleine geesten, die met den titel van Excellentie en Ridder - tekenen in de Antichambre praaien , maar zich op mijn gezicht fchaamen moeten. Thans beleefde ik in Weenen ook de voldoening, welke den rechtfchapen man, altijd, van laffe zielen wedervaart. Ditmaal trad ik te voorfchijn met een verheven hoofd, dewijl mijne levensgefchiedenis, intusfehen bekend geworden, menig eenen befchaamd , menig een' ontfteld , maar den grooten hoop der verëcnigde kleine Justitie - dwingelanden bewezen hadt, dat ik moeds genoeg bezit, en 'er ook gelegenheid toe wete te vinden^ om die vijanden der deugd openlijk het mom van de ooren te rukken. Zoo verbergt zich de roofzuchtigfte gier voor het gezicht van den boven hem zweevenden valk, en ziddert, en verlaat de weêrloze doorhem betrapte duif, om niet zelf geplukt te worden. Even A 5 dus  *° levensgeschiedenis van dus verfcheenen ttü mijne Weener- vijanden thans voor mij; daar zij mij niet ontwijken konden, zedert twee van hunne zoo hoog geëerbiedigde Heeren Collegen met den tuchthuis - bezem de ftraaten van ÏVeenen hadden moeten zuiveren, daar zij zoo lang ongcftraft de eerwaardige gerichtsbanken bezoedeld, en met traanen van fchuldeloze menfehen bevlekt hadden, welke zoo hodg geaccrediteerde fchurken weleer niet bij hunnen rechten naam hadden durven noemen. Ik alleen had het gewaagd, en zonder fchróom het wespennest geroerd. Ik had hen in mijne openbare fchriften gcfchilderd, nog voor dat zij, anderen ten affchrik, getuchtigd werden. En nu vreesden zij, welke het zelfde lot verdienen, dat ik openlijke gelegenheid vinden zou, om ook huniie naamen bekend te maaken. Doch mijn hart is niet wraakgierig; en wanneer de Opperfte Richter hen ftraflën, als hij zijne gerichtsplaatzen wil imiteren, dan zijn zij zonder mijne aanwijzing zichtbaar genoeg. ° Ondertusfchen genoot ik toen de voldoening, dat twee Heeren Referenten mij heel nederig bedankt hebben.... Ik vroeg den fchaamtelozen,laag. hartigen, waarvoor hij mij bedankte.... Hij noemde mij eenen grootmoedigen man, dien hij vervolgd hadt, zonder hem te kennen, en dankte mij, dewijl ik in mijne fchriften zijnen naam niet genoemd had... Een van dezen was de Baron van walkstedten. Is het wel mooglijk, grooter voldoening te bekeven?.;. Ik wenschte, dat dergelijke lieden, die door verpachting van hunne eigene Vrouwen rijk wierden, en ook het heilig rechter-1 ambt bekomen hebben, het laatfte dra nedcrleggen; en  FRËDRÏK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. ït en voor eerlijke mannen plaats maaken, maar vervolgends hunne vergulde hoorens met verwaandheid en prachtige livereiën verzeld, voor het oog van eene behoorlijk wikkende wereld dragen mogen, en overal, zoo als van mij, gekend en veracht worden. Over het geheel vond ik thans ten minften rust voor mii zeiven; men liet mij ongemoeid 5 en het is in veele oorden der wereld goed, als men zich ontzachlijk weet te maaken, en toont, dat 'er nog mannen zijn, welke in ftaat zijn, om laage zielen, die grooten ambten bekleeden, met mannenmoed, ten toon te ftellcn. 't Is waar, men noemde mij een onrustige kop; een eigenzinnig man... 1 Maar ik draag dezen kop nog met eere om hoog, en voor menfehen, die den man naar het gewigt van zijne geldkas, of naar den graad van zijne genietende allcrhoogfte Hofgenade , afmeeten, wil ik geern een eigenzinnig man blijven. GELLERT ZCgt: Wie is de groote, die u in genaê verheft, Zo hij de waarde van verdienlte niet bezeft? Stel hem, in uwen geest, eens buiten zijnen ftaud, Misfchien fchijnt dan zijn gunst een enkel niet; Misfchien acht gij dan d'eer , die u gefchiedt, Voortaan voor fchand'! Waar ik geen menfehenvriend noch rechtvaardig zijn kan, om. eer - ambten te bekomen, fchaam ik mij die aan te nemen. En die zijne waarde kent en voelt, die wil gezocht zijn, en heeft geene protectie van doen. De laaghartige kruipt, of .die niet weet te verkiezen. De eerlijke man en Pa-  *a LEVENSGESCHIEDENIS VAN Patriot integendeel fluipt ftil op zijn dorp, en verkiest en doet, het geen ik gedaan heb. Ik fpoedde mij derhalven na Zmrbach, alwaar ik bleef tot November i788. in de armen van mijne huisgenooten, gerust maar niet zorgeloos. Nademaal 8 kinderen, die men zelf onderwijst, en zoonen, die m den officierenftand toelagen nodig hebben, een' braaven vader altijd bezigheid geven, die nog fteeds oude gaten te doppen heeft, welke mij mijne vroome Weener Curateuren, Referenten, Agenten, en Advocaten veroorzaakt hadden. In November reisde ik andermaal na Berlijn, 0m aldaar eene nieuwe proeve te doen. Hier vond ik in één jaar zoo veel veranderingen, zoo veel tegen elkander inlopende kabaaien, zoo veele redenen, die mij terug hielden, om iet te ondernemen, dat ik mijn voornemen tot gunftiger tijden verfchoof. Ondertusfchen vond ik no* den zelfden genadigen Koning voor mij, die mij alle*, wat ik in mijne toenmaalige omftandigheden goedvond te verzoeken, terftond bewilligde. Ik vond dezelfde achting bij het Hof en bij het Ministerie Va-volgends na Schildberg bij Soldin gereisd zijnde na mijne nicht, de vroi^e van WAlJÏ haalde ik imjnen jongften zoon af „dien ik Jn het voorleden jaar daar gelaaten had, om met haare kinderen te ftudeeren, cn bracht hem na Dcsfau alwaar ik hem in het zoogenaamde Philanthropin teiopvoeding befteedde. Van Dcsfau reisde ik op Dresdcn. Hier bewees mij de eerfte Staatsdienaar . Graaf marcolini die achting, en in Saxen zeldzame beleefdheid, dat hij - mij  ER.ËDRIK, VRIJHEER. VAN DER. TRENCK. 1$ mij zelf in de herberg afgehaald hebbende, ten Hove bracht, cn aan het Keurvorstelijk huis voorftelde. Ook moetik bekennen, dat men mij over het algemeen in Dresdcn alle mooglijke eere bewees. De markt, alwaar ik woonde, was geftadig vol menfehen, cn waar ik mij wendde, of keerde, volgde het volk mij met luide toejuichingIk had onder weg bij den Hertog van Koerland, karel van Saxen, in Elstenverde mijne opwachting gemaakt. Ook hier werd ik minzaam en gunftig ontvangen; insgelijks bij den regeerenden Vorst van Des/au, wiens klein landjen een der gelukkigften in Europa is. Van daar gaf ik een bezoek aan den ouden eerwaardigen grijsaard, generaal Graaf solms, op Konigftéin. Hij wist van mijne komst, en was in regenachtig weder, tot den voet van deze verbaazende rots mij te gemoet gegaan. Hier ondervond ik, bij zijne oprechte omhelzing, dat aangenaam oogenblik, het welk twee edele menfehenvrienden op het eerfte gezicht voor eeuwig veré'enigt. Zalige dag! die mij ook deze vreugde deedt beleeven , dat ik de vriendfehap van den edelften onder de foldaaten, den grijsaard, dien alles bemint en vereert, verkreeg. Wij fpraken heel veel op éénen dag. De traanen rolden ons beiden uit de oogen, toen wij fcheiden moesten. En elk dacht: Ach, waren wij beiden niet zoo na aan ons graf!. Als ik hem nog in de wereld kan wederzien, zoo reize ik nog ééns Ka Konigft'ln. Deze verbazende rots is juist geene vesting, die de vi and behoeft te vermeesteren , om het bezit van Saxen te hebben. Zij kan Hechts een klein gar- ni-  14 levensgeschiedenis van nizoen bevatten, en dit kan volftrekt geene uitvallen doen. Zij dient dcrhalven enkel, om de Archiven en de Staatsgevangenen te bewaaren. Kotiig^in is de Bafltlkvm-i Saxen, daar reeds menig braaf man m den kerker verfmacht is. Me„ liet, toen ik 'er was, de rots fpringen, om er kafamatten m te maaken, en hadt een gat gevonden dat 60 vademen diep in dezelve geboord was. Heel beneden vondt men eene bedftede, waarin het geraamte van eenen rampzaligen rustte , naast het ivelk de overblijfzels van een' dooden hond lagen... fechnkhjk gezicht voor een menschlijk hart! Gruwzame wreedaart, die zulke martelingen uitvindt voor ^^^oederen , en die gerust op zijn bed flaapen kan, terwijl hij weet, dat in zulk een gat, een mensch op zijne barmhartigheid fmachtend hoopt. Nog tegenwoordig zitten daar drie mannen, die merkwaardig zijn. Be eerfte is de'gewezen Saxifche Kabinets-Secretans, die de geheimen van de Dresdcnfche Archi. yen in het jaar 1756. aan den Koning van P.rmsfm verraadde. Hij werdt in Polen gevat, en zit thans reeds 34 jaar in een gat der rots... leeft nog... en zal naar een wild beest gelijken. De tweede is zekere overfte acton. Wié in de geheime gefchiedenis van Dresdcn te huis is, behoeft lechts aan het gruwelijk ontwerp van giftmenging bij het Hof, te denken, dat verraden werdt, maar geheim moest gehouden worden. Deze acton was 'er de hoofdpérfoon in. Hij is een geboren ïtalta m ; feij heeft een Kalabrisch hart 5 was een roekeloos en fchoon man, en lieveling van de oude Keurvorftin Weduwe.... Sleutel genoeg tot deze  FREDRIK i vrijheer van der. TRENCK. 15 ze gefchiedenis voor hun , die geern weten willen, waar acton gebleven is , die nog veele vrienden in Dresdcn heeft, en die meer vrijheid geniet, dan de andere gevangenen. Maar hi', moet fterven , daar hij is. Hij is de grootfte booswicht, e.: heeft nogthans de lijdclijkfte gevangenis. De derde is een jonge fchoone Zweed. Hij werdt, nu 6 jaaren geleden, op geheime requiütie van den Koning van Zweden, te Leipzig gearresteerd, en met een masqué voorliet wezen, op Konigflcin gebracht. Bij het arresteeren , verdedigde hij zich als een leeuw, en fprak van het recht der volken. Deze man ziet geen daglicht. Niemand ziet of fpreekt met hem. En niemand mag, op levensftraf, weten, hoe hij heet, wie hij is, of dat hij daar is. Zoo veel ik kon vernemen, is de man geen boosdoener. Men heeft zijn proces niet opgemaakt. Maar een Zweedfche Hof- of Minne - Intrigue zal zijn ongeluk veroorzaakt hebben. Beklaag hem Lezer! Voor hem is geene verlosfing dan de dood. Want de Keurvorst heeft den Koning van Zweedcn beloofd, dat hij het daglicht'niet meer zien zal. Doch deze mensch is eerst 29 jaaren oud. En de eerlijke Gouverneur toont de trillende traan van medelijden in het oog, als hij van hem fpreekt; hij haalt de fchoudersop... ziet ten hemel, en zegt... Het is een order van den Keurvorst, die ik refpecteren moet. God helpe hem Men oordeele, wat ik van zulke (lacht- offers denk, wanneer ik den kuil Hechts van verre zien piogt, daar deze ongelukkige naar verlosfing zucht. Zoo is'er dan in het menschlievende Saxen ook nog eene  ï6 levensgeschiedenis van eene Eaüille\ daar de Keurvorst zelf het edelst menfchenhart bezit!... Maar geduld, arme Zweedl toen ik fa de Maa*. icnburgfchc Bajlitte zat, zeide de groote mgóL frederik OOk... Z00 lang ik frederik heet, zal trenck het daglicht niet zien... Maar de omfhn «eden liepen zoo [famen, dat hij mij nogthans zelf de vrijheid wedergaf, waarna hij nog sa jaaren lee de en evenwel nog iteeds freder'ik heel te. Alle kerkers hebben eenen ingang. En wie weet, wie dezen Uüi ook den uitgang Toen de Agfe gefloopt ^ man te voorfchijn, die 4o jaaren in eenen kerker geweend hadt, omdat hij, in het vuur der jeugd een fchnnpfchrift op eene Hofpop , • Mevrouw' pomp adotjr , gemaakt had, Pief ^S^! bi hlon' C'at V°°r eenen kwaaddoener bidden mag, dlfe door de wetten veroordeeld is; maar voor eenen ftaatsgevangenen mkg niemma Ipreken, niemand zijn lot verzachten. Ifcia ke gedachten voor eiken eerlijken burger van den ftaat ie bij zulk eene befchouvving" denken moet... lieden dij', misfchien morgen mij, in ,e. valle eene Hofkabaal tegen mij aanfpant of mt goede Vorst tot een magtfpreuk verleid wordt Zalig volk! we]k m ^ • ónderen.., Ik laat het gordijn vallen... Ik be. klaag den grootmoedigen Gouverneur, welke het lot van zijn hem toevertrouwd flacht-offer niet eens mag verzachten... Een koude gril woelde door e end. ' Wj tó °P levende graven te rug zag; cn toen ik dacht... Ik ben .toch op Kom&ci» > keck ik al helderend voor-  fredrik, vrijheer van der trenck. vooruit, of misfcliicn de poort ook voor mij ge* floten wierdt; en reed met een beklemd hart na Dresdcn te rug: keek nog van verre de-rots met aandoening aan, en verheugde mij, dat 'ik noch arrestant , noch commandant op dezelve was. Mijn oogmerk was, regelrecht na Weenen te rug te reizen. Maar ik had reeds in Berlin zoo veel gehoord , dat men mij in Parijs half vergoodde; dat elk in Frankrijk mijne gefchiedenis gelezen hadt; dat zelfs alle nieuwfte modes a la Trenck ge-< dragen werden; dat men mij bijna daagiiiks op de Parijjehc Schouwburgen met verbaazenden toeloop des volks, in treffende Toneelftukken, aan het volk als eenen martelaar van vorftelijke Eigenmagt voorftelde ; dat men mij zelfs levensgrootte, in eene ontzagchlijke gedaante, voor geld openlijk liet kijken... Dit bevestigde mij een vriend in Dresden, • mij tevens raadende, om ook in Frankrijk mijne laurieren in te zamelen. Ik nam dan een kort en goed bclluit, en reisde daar heen. In Frankfort, daar ik zoo dikwijls in mijn leven onopgemerkt doorgereisd was, werd ik deze keer heel anders aangezien, en met toejuiching ontvangen, omdat men in dien tusfchentïjd mijne leyensgefchiedenis, met gevoel, gelezen badt. Men gaf mij Feesten en Bals. De gantfche fhd was op de been, en bewees rnij zoo veel liefde en achting, dat ik het vermaak, dat ik daar genoten heb, nooit vergeten zal, en den goedaurtigen inwooneren den oprechtften, dank toewijde. Nu fpoedde ik na Straatsburg, wanneer mij onder weg in alle fteden dezelfde eere wedervoer. Maar in Mraatsbttrg zag ik terftond, dat ik onder IV. deee. B eer,  30 levensgeschiedenis van een aandoenlijk en deelnemend volk gekomen was. De toeloop, om mij te zien, was algemeen. Men overlaadde mij met beleefdheid. Bals en Feesten werden, mij ter eere, aangelegd. Alle de fchoonhedcn der Stad verfcheenen in vollen luister ; zij omringden mij 5 en elke dansfer bracht mij zijn meisjen in den arm. Kortom... geen mensch op aarde is ooit in eene zoo volkrijke Stad beter onthaald, minzamer behandeld, en eerbiediger bejegend, dan ik. De Gouverneur der Stad, Graaf flachsland, nodigde mij, om met hem na de Komedie te rijden, Men hadt aangekondigd het ftuk Le Baron trenck.... Maar de Regeering verboodt, op mijn verzoek, het ftuk te fpelen, om opfchudding voor te komen, dewijl het volk mij doodgedrongen zou hebben. Wij reden dan met de eerfte Dames na de Franfche Schouwburg. Zoo als ik in dc Loge trad, ontving mij het Orchest met Pauken en trompetten, en de Bak met een verbazend handgeklap, en geroep: Viv& le Baron trenck! Ik moest mij aan het volk vertoonen, en het bedanken. Een uur daarna reden wij na de Hoogduitfche Schouwburg, daar mij dezelfde eere gebeurde. Den gehcelen nacht was 'er Bal, de fchoonfte Dames en Meisjens maakten mij de lieffte complimenten. Onder het Soupé zong men aria's, die mij ter eere gemaakt waren. En ik kan in waarheid zeggen, dat mijn geluk in de daad benijdenswaardig was, en dat ik mij mijner tienjarige gevangenis te Maagdenburg niet meer beklaagde; omdat deze mij eigenlijk den weg gebaand hadt tot het te-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 19 tegenwoordig vermaak. Ik bleef acht dagen bij zoo edele vrienden, en vertrok met een bezwaard hart even als een verliefde uit het voor mij nooit te vergeten Straatsburg, daar ik mij waarlijk verbeeldde in den Turkfchm Hemel te zijn,dewijl zoo veel godlijk fchoone Dames en Meisjens mij allen met Vrolijke lonkjens toelachten, en elke trek van haar gelaat mij zeide, dat zij mij eene nieuwe jeugd tocwenschten. Gelukkig is de' man , die bier van, zoo als ik, nog in zijne grijze haairen, gevoel kan hebben! Ja, ik voelde werklijk in deze prachtige Stad, dat één zoodanige dag, als ik daar genoot, wel waardig is, dat men niet alleen wenscht te Ieeven, maar zelfs groote onheilen te verdraagen, om zulken prijs te behaalen. Nu zag ik met zwaarmoedigheid te rug, en fpoedde na Parijs. Te Nancij hadden duizend menfehen twee dagen op mij gewacht, cn de Tollenaars hadden rijklijk fteekpenningen ontvangen, om mijne aankomst terftond overal bekend te maaken. Maar ik flipte in de fchemering door, en reedt door de Stad, toen niemand mij verwachtte. En alzoo verwaandheid mijn zwak niet is, zoo kan ik verzekeren, dat mijn tegenwoordig reizen, daar ik overal gezocht, lastig gevallen, en opgemerkt werdt, mij juist niet aangenaam was. Nu kwam ik te Parijs aan, in 't midden van Februarij, daar ik, op verfcheiden tijden van mijn leven, reeds vijfmaal geweest, maar nooit opgemerkt was. Hier gaf men mij terftond den raad, om mij zelven niet op openbare plaatfen te laten zien, om niet van het nieuwsgierig voi.kjen omringd, en overB a al  20 LEVENSGESCHIEDENIS VAN al verhinderd te worden. De gantfche .Stad hadt mij bij den heer curtius, die mij in het Palais Royal levensgroote. en in mijne boejen, benevens Koning frederik, voor geld liet kijken, gezien, beklaagd en bewonderd. Men hadt twee Tooneelftukken, De Baron trenck genoemd, opgefteld, die zedert drie maanden bijna daaglijks voor het volk gefpeeld moesten worden, en waarvan het ééne bijzondere ingericht was, om den geest van oproer tegen de koninglijke eigendunkelijke magt aan te hitzen, dewijl het de Toekijkers eerst tot medelijden, en vervolgends tot wraak aanzette; en ook wezenlijk zoo gefpeeld werdt, dat het in ftaat was, de harten daar heen te buigen, daar men ze in dit bellis' end tijdftip wenschte te leiden. Geheel Parijs was derhalven thans om het zeerst voor mij ingenomen, cn de naam trenck algemeen door mijne gefchiedenis, en door den fchouwburg zclven bekend. De nieuwsgierigheid, om daadlijk overtuigd- te zijn, dat deze trenck nog leefde, ooit geleefd hadt, en geen Romanheld ware, was zoo in de mode, toen ik mij in perfoon in Parijs bevond, dat niemand dan een daadlijk ooggetuige zich verbeelden kan, hoe greetig alles te hoop drong, om mij het gantfche gevoel van zijne door mijn lot geroerde ziel uit te drukken. En dit was niet alleen eene nieuwsgierigheid, die gemeenlik in drie dagen verzadigd is; neen, ik hield mij zes maanden in Parijs op, en vond den laatteen dag voor mijn vertrek nog dezelfde achting cn liefde bij de gantfche natie, die op den eerften dag mij. ner aankomst overdreven fcheen. De nieuwsgierigheid veerde j»ij> daags na mijne komst, incog-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 21 Dito na liet lJnlah Roijal, daar de Heer cuRtius mijn beeldtenis aan het volk kijken liet. Binnen getreden, vraagde ik hem... Mijn Heer, ik heb den Baron trenck voor eenigc jaaren zelf gezien, en vind, dat dit beeld hem zoo weinig gelijke als den Grootcn Mogol... Hij keek mij aan met eene foort van verachting en verwondering. Maar verzekerde mij op zijne eer en geweten, dat hij zelf den Baron trenck in perfoon en van nabij kende, en dat bij dit zelfde wezen, dat hij in wasch geboetzeerd vertoonde, zelfs naar het wezen van trenck te Frankfort geboetzeerd hadt. Ik zweeg voor het volk, maar hem in eene naaste kamer afzonderlijk geroepen hebbende, maakte ik mij aan hem bekend De man ftond befchaamd, en verlegen, maar ontfchuldigde zich met de kunstgreepen van zijn profesfie, om het nieuwsgierig gemeen te voldoen, mij verzekerende, dat hij veel geld door mij gewonnen en een dergelijk beeld met hetzelfde oogmerk naa Londen gezonden hadt, en mij verzoekende, om hem mijn aangezicht voor een half uur tot die operatie te leenen, doch het welk ik, om gewigtige redenen, niet gedaan heb. Terftond was zijn beeld uit den weg geruimd, nu het origineel te Parijs gekomen was; en de kopij werdt na Madrid overgebracht, daar zij hem op nieuw geld opbracht. Ik was geen drie dagen in Parijs geweest, of de geheele Stad wist het reeds, en ik ontving bezoeken cn uitnodigingen van alle Grooten des lands zelfs verfchecnen 'er Dames, welke de nieuwsgierigheid noopte, om mij te komen zien... Hier was derhalven geen ander middel: dan den ftroom te B 3 vol-  22 LEVENSGESCHIEDENIS VAN volgen, en den gantfchen dag tot den halven nacht in gezelfchappen door te brengen. Overal waar ik een Diné of Soup6 aannam, waren reeds alle goede vrienden van het huis genodigd, om mij te leeren kennen, en na het eten drong alles, met hetzelfde oogmerk, toe. Dus was ik binnen zes dagen reeds overal bekend, en die geheele zes maanden lang een geplaagd man, die vier weeken vooruit zijn woord kwijt was. Elk middagmaal was een feest. In de meeste huizen was het Defcrt tot mijne eere met toefpelingen op mijne gevangenis en lotgevallen met Triumfbogen en Lauèrkransfen verfierd. De Dames zongen mij airtjens, die tot mijne eere gekomponeerd waren, en boden mij den Lauriertak aan. Somtijds waren de toneelen zoo aandoenlijk, dat het gantfche gezelfchap de traanen over de wangen liepen. Ik zelf weende bij het eerfte gevoel van aandoenlijke vreugde en dankbaarheid mede. En het einde was eene algemeene omhelzing met uitdrukkingen, daar waarlijk niet de voldaane nieuwsgierigheid, maar het hart, fprak. Dus verliepen mijne dagen in het grootfte gewoel des werelds, onder eere en vriendfehapsbetuigingen, welke zeker geen vreemdeling, zoo als ik, ooitin Frankrijk beleefd hadt. Geen martelaar van het noodlot hadt dienvolgends ooit grooter beloning beleefd of genoten , dan ik. Algemeene volksliefde en onbegrensd vertrouwen, duurzame daadlijke vriendfehap bij eene Natie te verkrijgen, die altijd voor ligtvaardig gehouden is, is in mijn geval een bijzonder verfchijnzel, en zou mij verwaand maaken, indien ik een vriend van deze bekgchlijkehartstocht wezen kon. In alle gezelfchappen  fredrik, vrijheer van der trenck. S3 pen gaf men mij overal de eerfte plaats. En nadien in Frankrijk de Dames de waarde der mannen beftemmen, en mijne natuurlijke vrolijkheid die genen onbegrijpelijk voorkwam , die in mij eenen afgeleefden knorrigen grijsaard, eenen door het lot nedergebogen menfchenhaater geloofden te zullen vinden; terwijl ik mij nog het gezelfchap waardig toonde en ook nog met de in dat land gewoone bon mots en betaamlijke boert de fchoone Sexe wist te voldoen, zoo was de toejuiching des te luider en algemeener. De Graaf olivadez, die in Parijs onder den naam van Graaf pilo leefde, was een der eerden, bij wien ik 's middags ten eten was. Deze eerwaardige grijsaard haalde mij zelf af, en voerde mij in eene foort van zegepraal in zijn paleis, alwaar ik onder Pauken- en Trompettengcfchal, en onder Inftrumentaal- en Vokaal-muzijk ontvangen werdt, dat opzetlijk op mij cn hem gecomponeerd was. De Graaf olivadez, Grande cTEspagnc, één der eerfte mannen in deze Monarchie, die drie millioenen inkomften bezat, is in de nieuwfte gefchiedenis zeer bekend Hij had veele huisgezinnen uit Duitschiand met groote kosten na Spanje en in zijne Koloniën laten komen, die hij allen gelukkig maakte , en door weiken hij tevens Industrie en bevolking zocht te bevorderen. Maar onder hen waren eenige Protejlanten. De man was rijk, vermogend en een menfehenvriend. Dit was genoeg voor de Inquifitie. Men vifiteerde zijn huis, vond de fchriften van voltaire in zijne Bibliotheek, en nu werdt hij als een Delinquent in de Inquifitie gefieept, veroordeeld, gepijnigd, en hij zat 4 jaaB 4 ren  «4 levensgeschiedenis van ren in eenen ellendiger! kerker, behandeld als de ergfte misdaadigers, zonder hoop van ooit gered te worden. Zijne gefchiedenis, die hij mij getrouw verhaalde , verdient, dat ik ze ééns aan de wereld bekend maake, wanneer men dingen vernemen zal, die gewis fchrik cn afgrijzen tegen de fchrikbare orde der Dóminikdhtn en het treurig lot van Spanje veröorzaaken zullen. Zij vindt in de paaien van dit Boek geen plaats. Is zeg dus enkel, wat hier behoort.... Olivadez vondt middel, tot zijne •• verlosfing uit het vervloekte Inquifitie-gericht. De Koning zelve hadt hem niet kunnen redden, maar hi] ontvluchtte gelukkig na Parijs, hoewel met het verhes van alle zijne bezittingen van 6b millioencn. Bij geluk hadt hij eeftige jaaren voor zijn ongeval een kapitaal in de Franfche Fondfen geleed hetwelk hem ongevaar 80,000 Livres intrest gaf? zoodat hem gevolglijk zoo veel overbleef, dar! hij m Panp als Wijsgeer, die gelukkig geene kinderen heeft, gerust en deftig, onder den naam van Graaf Jif.o, leeven kon. Wanneer iemand, die zelve ongelukkig was, de gefchiedenis van eenen anderen ongelukkigen leest zoo ontftaat in zijne ziel zekere Sympatptifche aandoening, om hem in periöon te kennen, zijn hart voor hem uit te fchudden,dé wederzijdfehe voorvallen te vergelijkenden de troostgronden en hulpmiddelen tegen de zijne te weegen. Deze ondervondt olivadez voor mij, daarom zocht hij mij op, cn vierde den ctag van onze bijeenkomst van harte, wanneer wij bei, den reden vonden, om eikanderen hoog te achten CU m aU boven hK overige menschdom aan te nier' ken.  fredrik, vrijheer van der trenck. 25 "ken. Hij was een fmaadlijk offer van het godsdienftig Inquifitie - Gericht en ik hetzelfde in de StaatsInquifitie van eenen Monarch, die even zoo ongevoelig was als een Pater Inquifiteur. Wij zijn beide de merkwaardigfte mannen, welke middel vonden, om onmooglijke dingen mooglijk te maaken. Wij hebben over onze magtige vijanden gezegevierd; wij zijn vrij, en hebben, God dank! alleen onze bezittingen verloren. Ik zegen nog heden den dag, die mij met hem in kennis en vriend fchap gebracht heeft; en wenschte, dat wij , die beiden het geluk beleefd hebben , van het floopcn der Bastille , ook nog, voor dat wij ftierven , vernietiging van alle godsdienst- en Staats - geheime - Bloedgerichtcn , zo al niet bevorderen, ten minften in de Nieuwspapieren zullen kunnen lezen. Olivadez was in Varijs mijn vriend; en ik zal zijn vereerer zelfs bij zijn graf, en de ergftc vijand van alle gebefte fchobberts blijven, die eenen zoo dcugdzamen burger van den Staat gepijnigd hebben. Hij is voorleden jaar overleden, en heeft mij de lidtekens van zijne pijniging laaten zien, daar ik mij over ontzette. Rechtvaardige hemel! wat is de Paap , daar zijn geweld onbeteugeld woeden kan! Hoe weinig kent de wereld deze gevoelloze monsters nog. En hoe rechtmatig is mijn ijver, wanneer ik hen bij alle gelegenheden ontmasker. Nu moet ik een ander voorval vernaaien•> dat het Nationaal Carakter eere aandoet. Op zekeren middag at ik bij den Keizerlijken Gezant, Graaf wercij. Daar was een groot gezelfchap. Naast mij zat een eerwaardig grijs Generaal van het B 5 Ge-  levensgeschiedenis van Genie. Corp, die mij m kcnde, en veel met mii m gefprek was. Na het eten hadt hij vernomen, wie ik was. Zoodra men hem mijnen naam noemde, hep hij na mij toe, kuste mij met verrukking, ontdekte een gevoelig hart, dat hij mij in de wereld nog hadt leeren kennen, en zeeg door edele aandoening m nnjn arm neder. Het toneel was treffend voor alle de aanfehouwers. Ieder geloofde, dat wij van de jeugd af vrienden waren, die eikanderen ui.den ouderdom toevallig weder gevonden hadden. Ik zelve ftond ontfteld en roerloos... De grijsaard weder bijgekomen, weende van blijdfchap, omdat het lezen mijner gefchiedenis hem een zoo hoog denkbeeld van mij ingeboezemd hadt. Hij nam mij bij de hand, en ik moest met hem na huis rifoen ,alwaar hij te bed ging, terwijl ik hem den volgenden dag gezelfchap hield, om op alle zijne vragen te antwoorden. Wij zijn vrienden, die elkander wederzijds hoogfehatten , en ik vraag mijnen Lezer, of hij wel ooit dezen trap van edel -revoel voor eenen Duitfchcr bij een' F'rméchman zou vermoed hebben. Thans wilde ook ieder een mij beweegen, om in den fchouwburg te gaan, en mij zeiven te zien fpeelen. Hoe geern ik dit ook wenschte, evenwei hieldt mij mijn verftand terug. Ik wist vooruit, dat ik even als te Straatsburg ontvangen zou worden. En nademaal de groote frederik in dit ftuk juist geen groote laurieren inzamelt, maar ik overal, waar ik leeve, flipt worde nagegaan, wilde ik aan mijne vijanden geene oorzaak geven, om mij van eene ongebonden trotschheid te befchuldidigen, dewijl ieder een hadt kunnen vermoeden, dat  fredrik, vrijheer van der trenck. 47 dat ik 'er ging, om openlijk toegejuicht te worden. De Entrepreneur hadt tweemaal laten uitftroojen, dat ik op zekeren bepaalden clag in zijne Schouburg verfchijnen zou. Nu was de toeloop zoo groot, dat men de helft te meer gelds voor de plaatzen betaalde. Toen men mij niet zag, was 'er bijna een oproer ontdaan. Eindelijk, na dat ik reeds vijf maanden in Parijs geleefd hadt, en overal bekend was, liet ik mij van een groot gezelfchap overhaalcn, om mede te rijden. Nu was het een hand enklappen zonder einde, ades riep: vive le Baron trenck! Ik moest mijzclven bij elk tooneel voor het volk laten zien, en voor hunne luide toejuiching bedanken. Ook werd ik bij het uitgaan met mijn gezelfchap, zoo gedrongen, dat ik naauwlijks in mijn rijtuig kon komen, wordende met een vivat-geroep begeleid. De eerfte twee maanden durfde ik mij in het Palais Roijal niet laten zien. Eindelijk ging ik daar heen, en wandelde onbekend op en neder. Eenige bekenden , die mij ontmoetten, boden mij eene fchoone dame uit Normandie aan, die pas was aangekomen. Naauw hoorde men mijn' naam noemen, of een zwerm van menfehen ftormde van alle kanten op mij los. Ik floop bij tijds in huis, cn eene andere deur weder uit. Doch de dame was bijna doodgedrongen. Men riep dat deze fchoone Dame mijne vrouw was. Terftond was zij omfingeld , en heeft waarlijk veel geleden, eer zij in haar rijtuig kon komen. Eindelijk, toen ik mij alle dagen zien liet, werdt men mij gewoon, en ik bragt veele uuren, die  *8 LEVENSGESCHIEDENIS VAN die ik uitbreken kon, in 't Palm Roijal door alwaar ten dien tijde de geheele omwenteling gefmeed werdt. Nadien ik nu het geheele vertrouwen der Natie gewonnen had, zoo was het mij ook ligt, om alles te ontdekken, wat ik weten wilde. Bijzonder mengde ik mij onder de Club, of Vergadering der Hblhndfche en Brdbantifcht patriotten. Dezen hielden hunne geheime bijeenkomften, delibereerden, en zonden alle twee maanden hunne afgevaardigden na BrusPel en Jmfterdam, en alzoo zij het meest belang hadden in de nog heimlijk gistende omwenteling van Parijs, en geen geld fpaaiden, om VerjailUs naauwkeurig te befpieden, was dit de beste gelegenheid voor mij, om mijne niéuwsgierigheid te voldoen. Somtijds onthield ik mij eenige dagen te Vtrfail. les, alwaar ik mijn' tijd in het grootst vertrouwen whte ef fke 1 ,ofpartij zeer ***** *** bracht, en tevens de fchranderfte leden in de Algemeene Staaten, die toen daar waren, om mede te verkeeren, uitkoos, cn hunne vriendfehap wist te winnen. Hier door heb ik gelegenheid gehad, om alles, wat van eiken aanhang gefmeed werdt, grondig te-ontdekken, ook kon ik bijna den dag van het daadlijk uitbreken der omwenteling vóóruitzien en bepaalen. Ik zou daarom bij dit Deel geern de omftandige befchrijving zoo wel van de Panjfche a|s Brabandfchc Revolutie in bijzondere Verhaalen gevoegd hebben, doch hetwelk misfchien m een bijzonder werk volgen zal, wanneer mijne Lezers de zuivere waarheid zonder partijdigheid in het hcht zien zuilen. Ik werd door den Keizerlijke Gezant den Graaf  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 29 mercij ten Hove geprefenteerd. Hier moet ik evenwel iet zeggen, dat aan die genen belachhjk zal voorkomen, die de Etiquette van het Franfche Hof nog niet kennen. De Koning mag met geen vreemdeling,die hem van eenen Gezant door zijnen Staatsdienaar voorgefteld wordt, één enkel woord fpreken. Ook is het bijna onmoogli k, een bijzonder gehoor bij hem te bekomen. Dit is deuklijk eene oude Ministeriè'ele konstgreep, opdat hij nooit zou hporen , het geen hij behoorde te weten. Nu hadt men zedcrt eenige maanden overal niet dan van trenck gefproken, en iemand, dien ik gelooven kan, hadt mij verzekerd, dat die Monarch, welke van zijn leven nog geen boek gelezen heeft, zich nogthans mijne gefchiedenis hadt laten voorlezen, en dat hij ook wezenlijk ten mijnen voordeelc aangedaan, begeerd hadt mij in peribon te zien. Als ik nu aan hem geprefenteerd werd, bleef hij wel twee minuten onbeweeglijk voor mij ftaan; bcfchouwde mij van boven tot onder met oplettendheid, lachte mij vricndlijk toe, en ging tot aan de deur terug, maar keerde op ftond wederom, ging dicht voor mij ftaan, bcfchouvvde mij eene poos gelijk te vooren, lagchte weder, gaf mij met eene kleine beweging van zijn hoofd zijne goedkeuring te kennen, en ging vervolgends heen, na bij de deur nog ééns na mij omgekeken te hebben. Thans was ik op ééns als van een zwerm bijé'n omringd, en elk toonde zijne blijdfehap, van mij ten Hove te zien. Vervolgends werd ik insgelijks aan de Koningin en de Koninglijke familie aangeboden en lücld het middagmaal, benevens alle de buiten-  3° LEVENSGESCHIEDENIS VAN tenïandfche Statsdienaren , bij den Staatsminister Graaf montmorin, wanneer zijne beminlijke Genralm mij de eerfte plaats naast haar, als eene heel bijzondere distinctie, deedt bekleeden. Nadien nu te dit gezelfchap de Keizerlijke en Pruififdie Minister zeer gemeenzaam met mij omgingen, gaf mij dit een bijzonder aanzien bij de Natie, die mijne o-e ichiedenis gelezen hadt, in welke ik het gedrag en de handelwijze dezer beide Hoven jegens mij juist met geene voordeelige kleuren gefchilderd heb. Dit zette het zegel op de waarheid tot mijne eere, en vermeerderde de achting voor mijn perfoon. Nu hadt wei een zekere Baron bock in ifaz, mijne levensgefchiedenis in twee kleine deelen in duodecimo in de Franfche taal uitgegeven en 'er veele duizend Exemplaren van verkocht. Doch dit was eigenlijk niet meer dan een zaaklijk uittrekzcl In Parijs verfcheen kort daar op eene aangekondigde nieuwe vertaling in drie kleine Deelen, die aan den Heer tourneur werden toegefchreven De beide Drukkers hadden met deze boeken hun geluk gemaakt, fchoon zij weinig overeenkomst met mijn Origineel hadden. Ieder een hadt ze gretig gekocht en gelezen. Ieder een vraagde mij, of deze vertalingen getrouw en volkomen waren; hetwelk ik niet anders dan met neen kon beantwoorden. En terftond werd ik van alle kanten beftormd, om zelve hand aan 't werk te flaan, en eene eigene uitgave te laten drukken... Het uitzicht was heel gunftig, cn ieder een verzekerde mij, dat ik ioooo Exemplaaren in Frankrijk verkoopen zou. ik ondernam dan  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER. TRENCK. 3Ï dan een Herkules ■ arbeid bij mijne toenmaalige levenswijze, daar ik den gantfehen dag en den hal. ven nacht in 't gewoel van groote gezelfchappen moest doorbrengen. Doch het was vastgefteld, en binnen een paar maanden was ik klaar met drie Deelen, in groot octavo. Om de uitgave te verfraijen, liet ik plaaten bij de beste meesters in 't koper vervaardigen, zoodatdekosten,dieik tot dit werk uitfehoot, omtrent 16,000 Livrcs beliepen. Daar was zeker op een goeden oogst te hoopen , maar ten ongelukke kon alles niet gereed wezen, voor omtrent drie dagen voor de revolutie; en nu was alles bezig met het lezen van de verbaazende menigte Brochures, die daaglijks uit kwamen, om het volk daar toe op te zetten. Dit veroorzaakte, dat de zoo hevig vertoonde begeerte, om my te lezen, verflaauwde, omdat men te lang wachten moest, en de inwendige groote ftaatsveranderingen ondertusfchen andere bezigheden voorgebracht hadden. Daar bleven dus aooo exemplaren bij mij liggen, die op 15 Livres gerekend 30,000 Livrcs bedragen. Het Noodlot toonde nu derhalven ook in Parijs zijne nukken, doch welke ik gewoon ben, als kleinigheden aan te merken. Ik vond bij mijne komst te Parijs aldaar den Prins HENRiK van Pruisfen, welke mij zoo daar als in Berlin zijne achting waardig fchatte. Thans verfcheen op ééns het verfoeilijk boek van den Graaf mirabeau onder den titel : Correspondent Secretie d'un voijageur francais, waar in de Koning van Pruisfen, Prins henrik, en het gantfche Pruisfisch Ministerie op de fchandelijkfte wijze mishandeld werden. Dit Boek werdt wel, op last van 't Par-  32 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Parlement, openlijk door Beulshandcn verbrand, maar, niettegenftaande men, zonder tegenfpraak' den auteur, drukker, en uitgever kende,welke toen allen in Parijs leefden, evenwel gefchiedde "er niet het minde onderzoek of ftraffe, en het fioek werdt in alle Boekwinkels onverhinderd verkocht. Prins henrik, wien het hoofdzaaklijk betrof, befchouwde deze handelwijze met de gepaste verachting; hoewel hij tevens wel inzag, dat dit boek aan het Ministerie behaagde, en misfchien op deszelfs aanltokcn in het licht verfehenen was, dewijl hij zich in deze Itad ophield, en de natten van alle rechtfchapen Fraafcktn gewonnen had. Hier bij gedroeg hij zich als een groot man, zoo als hij wezenlijk is , en ging onverwachts na Berlijn 0p reize. Ondertusfchen hadt hij echter zedert het uitkomen van mirabeau's gefchrift", in- de meeste gezelfchappen den indruk opgemerkt, welken dergelijke fchriften in de verfchillende beoordeelingen hunner lczeren achterlaten. Ik zelve had hier toe meer gelegenheid dan iemand, alzoo men mij in alle gezelfchappen vertrouwlijke vraagen over den inhoud" deedt, en aan de iasteringen van mirabeau veel geloof fcheen te geven, waar bij ik den pligt van een' eerlijk man waarnam, wanneer de deugd gelasterd wordt. Veeten werden door mij overtuigd,' ande-i ren integendeel hielden my van partijdigheid verdacht, en bleven bij hunne twijfelingen. Zoo kaneen booswicht, die onder den grooten hoop altijd begunftigers van zijne verdichte lasteringen'vindt', voor den roem van den braafften man nadcelig 1 zijn. Ook kon zelfs het Hof van Berlijn, welks verde  fredrik, vrijheer van der trenck. $3 dediging ik op mij nam, zonder, daar toe beftemd te zijn, mij in plaats van den welverdienden loon, tegenwerpen: Dat de lasteringen van eenen mirabeau, wiens flecht karakter, cn fchandelijke ziel, wereldkundig zijn, uit zijn mond of pen die genen niet konden benadeclen, die hij vergiftigen wil,en geene wederlegging waardig waren. Maar dat deze wederlegging, welke uit trencks pen voortgevloeid was, veel als waar aanneemt, het geen mirabeau gefchreven heeft, en ook fommige zaken bevestigt, welke het Hof zelve misfchien geern onaangeroerd zuu gezien hebben Maar dat zij ook tevens veel zeide, dat men niet gezegd wil hebben, dit leggen mijne vijanden mij te last, mijne onderneming berispende. Maar deze lieden weten niet, Weiken indruk mirabeau in vreemde landen veroorzaakt heeft, alwaar men de Berlijner zaaken alleen naar hooren zeggen beoordeelt; en daarom alleen heb ik geantwoord. Doch, dewijl ik reeds den algemcenen roem verworven heb, dat mijne pen aan de waarheid getrouw blijft, en dat noch eigenbaat noch Hooffche gunst haar tot partijdigheid verlaagen kan; dewijl ik mijzelven daar het minst acht, of verfchoon, waar deze zelfde waarheid - liefde mij vijanden en vervolgingen veroorzaakt heeft, en fteeds nieuwe verwekken zal, zoo berouwt mij ook niets van het geen ik gefchreven .heb. Genoeg, mijn doel was edel. Ik heb eenen Booswicht ontmaskerd, en waarlijk groote mannen tegen den laster verdedigd. Nademaal wij nu allen menfehen zijn, zoo zal geen eerlijk man van mij vorderen, dat ik in deze IV. deel, C ver-  34 LEVENSGESCHIEDENIS VAN verdediging zelfs den besten van alle menfehen en koningen vergoden zou, dewijl ik geen gehuurde Lofredenaar ben, en de fchande van een vlijër te wezen nooit mijne grijze haaireu bezoedelen zal. Beloont en erkent men het doel der Schrijveren, naaide innerlijke waarde van eenen nooit partijdigen gcfchiedverhaaler; befchouwt men mij als eenen, God dank! onafhanglijkcn Toekijker, die ondervinding en wereldkennis genoeg bezit, om ook bij de grootfte ondankbaarheid onverfchillig te blijven; dan heb ik dezelve zeker niet te wachten voor eenen arbeid, waar van de bedoeling edel was, en welks uitwerking op het hart van den recht wikkenden Lezer, gewis voor die genen niet nadeelig kan zijn, welke ik, met hunne menschlijke zwakheden en al , reden vind, onder de groote mannen van onzen tijd te rekenen. Wanneer voords zeker groot Staatsdienaar boos op mij is geworden, dien ik juist in dit bock van een klein Egoismus bcfchuldigc , nadat ik alle zijne deugden cn verdienden bij het vaderland, als ook zijne perfoonlijke groo. te hoedanigheden zoo getrouw gefchiklerd heb, als zq wezenlijk zijn: dan beklaag ik, zonder eenig berouw te hebben, den man, die zonder eenige gebreken op de baan des werelds alleen bewonderd wil zijn, en wenséh hein zulke dweepachtig vlijende lofredenaaren toe, als hij zelve in alle zijne fchriften is, in welken hij zijnen grootcn frederik tot eenen Halfgod wil maaken, wiens zwakke zijde hij geern geheel wilde bedekken. Zoo fchrijft cn handelt trenck niet. En alhoewel hij aan eenen Parij.fchen geleerden, Lid der '•>arij\fche Akademie, den lieer maijeux, gefchreven heeft, dat hij  fredrik, vrijheer van DÉR trenck* 35 hij al wat mooglijk was, moest aanwenden, om mijns fchriften in Frankrijk derzelvcr crediet tc benemen , en ik hem deswegens als mijnen vertrouwden Vriend Van eene ministerieel - valschheid zou kunnen befchuldigcn , echter denk cn handel ik daar tc groots toe, daar de volkftem mij rechtvaardigt cn voldoening geeft; en men weet genoeg uit mijn gedrag, dat ik ge'erie laaghartige wraak van iemand vreeze, die verftand en groote hoedanigheden genoeg bezit, om den genen te achten, die zelfs den magtigften niet ontziet de waarheid onder den neus te wrijven, en die niets herroept, wat hij met zijnen naam aan de wereld heeft voorgedragen. Maar die man is altijd groot, welke zich beijvert, om tot de volmaaktheid te naderen; gelijk in tegendeel klein, wanneer hij gelooft, die bereikt tc hebben; en bclagchclijk, wanneer hij mannen van mijn aart door zijn gezag en geweld wil tc rug fchrikken, welken hij ook door weldaaden gewis nooit tot laage vlijerij bewegen zak Evenwel heeft hij mij toch reeds benadeeld , wijl .hij de innerlijke waarde, het doel, de noodzaaklijkheid, en de uitwerking van mijne boeken bij den Vorst vermin-dert. Voor het overige! fchatte men de waarde mijner onderneming naar de omftandigheid, daar ik mij in bevond. Mirabeau is een gevaarlijk man, die vergif en ponjaard weet te gebruiken. Hij was ten tijde, toen ik te Parijs tegen hem fchreef, toen ik openlijk bewees, dat hij een fchurk is, werklijk afgevaardigde in de Algemeene Staaten, en hadt den grootften aanhang onder het gemeen. Hij hadt' het hart niet, om mij tot den tweeftrijd uit te daagen, maar zijn complot was gemaakt, om mij vari Cs, gQ#  36 leve ns ge sc hiedenis van een troep volks te laten aanvallen, cn aan een lantaarnpaal op knopen. Dit was in de toenmalige opfchuddingen ligt doenlijk. Maar mijn aanhang was grooter, en ik verfcheen daaglijks zonder fchroom , midden in 't gedrang; doch altijd wel verzcld tegen alle verraderlijke voorvallen. Ik trad hem in Vcrfailks midden in de Vergadering trotsch en dreigend onder de oogen. Ieder een verwachtte, dat het tot het uiterfte zou komen. Maar de Hechte kerel ontweek mijne tegenwoordigheid. Nademaal mijn Boek tegen hem juist aangekondigd werdt, toen de Revolutie uitbrak, en hij de gunfteling van het volk was, liet hij mijn' Boekverkoper aanzeggen: „ Zijn huis zou geplunderd en hij opgehangen worden, bij aldien hij zich ver- ftoutte mijn bock te verkopen." De goede man was ontfteld, en wachtte. Wat won de hebzuchtige mirabeau hier mede ? Hij liet in der ijl zelve mijn boek heimlijk nadrukken, cn zijn druk was verkocht, eer mijn drukker te voorfchijn kwam. Hier door verloor ik mijne winst. En hij integendeel genoot de vruchten van, mijnen arbeid. Men heeft mij zelfs verzekerd, dat hij mijn zetter omgekocht , en de bladen heimlijk zou bekomen hebben. Deze hadt hij zelfs in Leipzig laten nadrukken ; en ook eene Hoogduitfche Overzetting in het Duitfche Rijk bezorgd; en dus mijn' druk teleur gefteld. En dit was eene foort van wraak, door welke hij te gelijk zijn geliefden imaak van hebzucht voldeedt, nadien hij dat opfnapte, het geen mijn' arbeid, mijn verdriet, en mijne gevaaren hadt moeten beloonen. Zij-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 37 Zijne ftreeken gingen verder, want hij hadt in rijnen ondergefchoven druk zoo arglistig eenige woorden ingevlochten, dat hij hier door mijnen zin verdraaide, en zulke lieden berispte, welke ik in mijn origineel verdeedigde; het welk bijzonder den Staatsdienaar Graaf uerzeerg, mijnen voormaligcn grooten Protector, beledigd en vcrftoord heeft, die van mij gecne openbare hekeling verwachtte. Zoo wordt de wereld bedrogen, en zoo vindt de Booswicht overal gelegenheid, om den eerlijken man hechte potfen te fpeelen. Het zelfde fnood nadrukken is ook in mijne Levensgefchicdcnis gebeurd, dat men door het inlasfehen of weglaten van eenige woorden, den geheeleh zin ten mijnen nadeele verdraaid heeft, om 'er openbare leugens uit te fmccdcn, die mijnen verworven roem van zuivere waarheidsliefde krenken , en aan mijne fchriften het crcdict benemen. Dus fpeelde mij in 't jaar 1772. een laagzielde Paap, de Aardspriester te vis te /laken, een pots, welke ik hier, om de aanmerklijkheid, vcrhaalen moet. Ik fchreef toen een Weekblad, de Menfchenvriend genaamd. En juist was toen het gedicht op de pers: Hel laai/Ie Oordeel, naar ijotjng vertaald. Ik had het blad voor den volgenden Zaturdag op de drukkerij gegeven, het zelve gecorrigeerd, en moest naa DusJ'eldnrp reizen. Het blad werdt gedrukt en uitgegeven. Den volgenden Zondag klimmen zes Predikers op den kanfel , fchelden en lasteren tegen mijne fchriften; noemen zélfs mijn naam; fchilderen mij bij het gemeen af als een Vrijgeest en Aardsketter; veröordeelen de Ovec 3 «g-  3# levensgeschiedenis van righeid, die dergelijke fchriften in haar gebied duldt; en maaken werklijk het volk tegen mij gaande, dewijl ik openlijk de onfterflijkheid der ziel loochende. Men geeft mij van dit geval bericht. — Ik ftond verbaasd, omdat dit Gedicht juist eene letterlijke Vertaling was van ijoungs laatfte. Oordeel, die zeker de onfterflijkheid der zielen nooit heeft tegengefproken. Ik fpoedde mij na daken, men wees mij het uitgegeven Nommer. Hier vond ik het bedrog in eene enkele Sijllabe. Daar ftondt in den tweeden zang, welke de opftanding der dooden fchildert: „ De mensch ontwaakt, en beft van 't dille leger, „ Daar hij Hiep eeuwen lang, zij,, trillend hoofd omhoog; „ Hij fchudt het hoofd, als hatlt hij nog niet uitgeflapen,' „ En treedt de nieuwe waereld ook nieuw bezield weer in. Nu was in deze Uitgave in plaats van niem bezield, (neu öefetti) gedrukt, unbefeelt (onbezield.) Wie flechts menfehenverftand heeft, die ziet 'ter ftond in den gcheelen famenhang, dat dit woord den gantfehen zin verdraait, en hier geheel niet behoort. Ik fpoedde mij na den Drukker met getuigen, en eischte mijn Handfchrift. Hier ftondt duidlijk neu bcfeelt. De oude man was eerlijk, en zeer ontfteld over zoo groote drukfout. Maar de Zoon, die als Zetter werkte, was een boeve. — Terftond viel ik hem met toorn aan. - Hij ontfchuldigde Zich met onvoorzichtigheid. Maar ik befpeurde •ijltt ongerustheid, Doch,  EREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 39 Doch, op hetzelfde oogenblik tradt een vriend van mij in, die ook een intekenaar was, en zijn Nommer altijd gewoon was zelve af te haaien, deze toonde ons dat nommer, alwaar het woord neu lefeëtt, goed gedrukt was. Terftond taste ik den borst ernftig aan, en toen bekende hij openlijk, dat de Aardspriester tevis bij hem gekomen was, cn hem door een gefchenk" van 4 Louis d'Or en verzekering van zijne geheele Protectie bewogen hadt, om het reeds meer dan half afgedrukte Nommer weg te doen, en het woord, wtbéfecH - te drukken. Dit was bij nacht, buiten kennis van zijn' Vader werkftellig gemaakt, cn 'er waren omtrent twintig Nommers van de eerften uitgegeven, aan de genen, die ze op den dag der gewoone uitgave zeiven afgehaald hadden. Kan de Satan zelve wei listiger ftreeken hebben en oefenen, dan de roekeloze Paapen, om een' eerlijk man te benadeelen? De zaak werdt nu ut Ad' keu ruchtbaar, maar het volk was ééns opgeruid, en de Priester houdt bij hetzelve altijd gelijk. Bij dit getrouw en oordeelkundig verhaal ziet men nu duidlijk, hoe booze menfehen, door het verftommclen en verdraaien van één enkel woord, eenen fchrijvcr lasteren kunnen. Dit is mij bijzonder van de nadrukkers in het Rooujehc Rijk bij mijne Lcvcnsgefchiedenis overgekomen. Ook heeft de listige mirabeau mij in Parijs dezelfde pots weten te fpcclen. Mijne wederlegging van zijne Boeken was nog niet geheel af, toen ik Parijs verliet. En als ik thans mijn werk overleze, vindt ik wezenlijk geheele plaatzen in hetzelve, welke in mijn Manufcript onmooglijk ftaan kunnen, dewijl ik ze C 4 nooit  4^ LEVENSGESCHIEDENIS VAN nooit gedacht, veelmin gefchreven heb. Men koopt drukker, zetter, uitgever om, om zijn doel te bereiken; dit is mij wezenlijk gebeurd. Ook is het mooglijk, dat de Corrector door mij aangefteld, gewonnen was. Dit heb ik hier willen aanmerken en te gelijk mijne Lezers verzoeken, dat zij bij verdachte plaatzen niet vergeten, het geen ik hier tot mijne rechtvaardiging voordrage. Mirabeau is een man, die tot alle laagheden in ftaat is, zoo dra hij iet winnen, of zijn Schrijvers-trotsheid, of wraakzucht kittelen kan. Om mij in perfoon aan te tasten, daar hij mij voor zich zag, daar was zijne ziel te laf toe. Met de pen kon hij zich ook niet verdedigen, omdat de mijne hem totaal geflagen en ontmaskerd heeft. Zijne wapens waren derhalven de noodweer van eenen overtuigden Booswicht. Voor mij integendeel ftrijdt waarheid en volksftem. Hoofdzaaklijk was mirabeau, als een fcherpzinnig menfchenkenner, mij nijdig, dat mijn arbeid mij toejuiching en voordeden in herlijn te weeg zou brengen. En dus heeft hij, door het verwringen van eenige woorden en regels, en door zijnen eigenen heimlijken nadruk, die veel vroeger dan de mijne te Berlijn verfcheen, of door omkoping van mijn' eigen Uitgever mij deze verdrietlijkheid veroorzaakt, en mijne voordeden weten te verijdelen. Die voords letterkundigen arbeid kent, kan ligteiijk oordedcn, hoe zwaar het mij viel, om binnen 5 maanden, gcduurende welken ik den geheelen dag tot diep in den nacht, naar de Parijsfche mode, in het gewuel van groote gezelfchappen leven moest, te gelijk 4 dikke Deelen in eene voor mij vrcem-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 41 vreemde taal zelve te fchrijven, en ook te kopieeren. Ondertusfchen heb ik het echter mooglijk gemaakt, dat ik de goedkeuring der Natie in veel hooger graad dan ooiteen Duitfcber verkreeg, die zich in het veld der Franfche Litteratuur waagde. Alle Parijsfche Journalen en de uitfpraken der Akademisten en geleerden waren eenparig ten mijnen voordeele. En dit is eere genoeg. Nu weder tot het doel van mijne perfoonlijke Gefchiedenis. Ik zeg, tot vermijding van alle herhaalingen, hier niets van alle de gelegenheden, daar ik voor mijne oogmerken, of voor mijne nieuwsgierigheid gebruik van wist te maaken, omdat alles, wat tot de Revolutie betrekking heeft, in mijn verhaal van dezelve behoort,en ook daar tc pas gebracht is. Ook zeg ik niets van alle de vriendfchapsbetuigingen, die ik van eene geheele Natie genoten heb, voor welke ik niets ter wereld gedaan heb. Genoeg, men nodigde mij, om mijne laatfte levensjaaren in Frankrijk te blijven. Men boodt mij de plaats aan van Marechal de Camp met 8000 Livres penfioen, en ik zou alle mijne kinderen aldaar heel goed hebben kunnen verzorgen. Maar foortgclijk aanbod is mij in dien Staat nooit gedaan, voor welken ik 4a jaaren geleefd, gearbeid en alle móoglijke wederwaardigheden geleden heb. Mijne denkwijze en omftandigheden lieten mij echter niet toe, om van dit zeer voordeelig aanbod gebruik te maaken. Genoeg, dat ik met algemeen verkregen hoogachting een land verlaten heb, daar de erfgenamen van mijnen naam gewis alle harten voor zich geftemd zullen vinden, en voor mijzelven draag ik 'er den roem van, dat ik alle bijzondere C 5 voor-  42 levensgeschiedenis van voordeden voor de eere van eene rechtfchapen man opofferde, die alleen leeft, om die genen te befchaamen , welke hem nooit in zijne waare gedaante hebben willen kennen. Genoeg, men heeft gezien, wat trenck doen zou kunnen, en in ftaat is te bevorderen, wanneer hij tot groote ondernemingen wil befluiten. Want mannen, die in vreemde Staaten de volksliefde weten te winnen, en ook te behouden , behoeft men zeker niet ongcftraft te tergen, wanneer zij tot wedervergelding in ftaat zijn, of 'er gelegenheid toe vinden. Doch dat men van mij niet te vreczen heeft, heb ik bij de Revolutie van Parijs, liraband, en Hongatïjën getoond. Ook beklaagt zich de thans onderïigliggende Hofpartij, dat zij mijnen getrouwen en te gelijk fcherpzinnig wel overwogen raad niet gevolgd hebben; terwijl de overwinnende parti! mij broederlijk omhelsde, zonder dat ik, ten haarë voordcele, eene verraders - rol tegen het vertrouwen van haare partijen gefpeeld heb. Ondertusfchen blijft dit geval, geduurende het welk ik toevallig in Parijs verfchecn, altijd eene Hoofd-epoque in mijne Lcvensgefchicdenis. Hoe hevig nu deze ook hier cn ginds van winzuchtige Boekdrukkers en omgekochte loonfchrijyers is aangevochten, zoo weinig geluk hebben alle deze Brochures der' zelver uitgevers aangebracht. Een eerlijk man fchrijft zijn' naam op het Titelblad, en alle naamloze nachtvogels heb ik voor nu en altijd in mijne uitgegeven Verdediging lnm affcheid gegeven. Doch die zich in perfoon beledigd oordeelt, weet waar ik te vinden ben, ook laat ik mij niet lang zoeken. En-  fredrik , vrijheer van der trenck. 43 Enkel de gewezen Rijkshofraad, Graaf grüvenits, heeft zijne eere, die hij dacht beledigd te zijn, zoeken te rechtvaardigen, omdat ik hem onder de cetto's en krügees genoemd heb. — Maaide goede man herinnert zich niet meer, wat ik hem in zijne kamer zeide, toen hij nog regeerend Rijkshofraad was. Hij toonde toen berouw cn leedwezen over zijn Keferat, dat hem door mijn partij betaald was, waarop ik hem als een armen boetdoenenden zondaar grootmoedig vergaf. Maar, wanneer hij, in zijne kaale verdediging ontkennen wil, dat hij van zijn eer-ambt in optima forma gecasfeerd is, dan is hij een leugenaar, omdat geheel Weenen, bijzonder de Rijks-Agent schroeder, bewezen heeft — dat hij zich in zeker Proces had laten omkopen. Schoon men zulks- reeds in meer gevallen door de vingeren hadt gezien, dewijl de eéne hand de andere waschte, echter werdt hij deze keer als' Rijkshofraad gefuspendeerd. Het eenige , dat hem nog eenige jaaren onder de regeering van theresia ftaande hieldt, was zijn kunstjen, dat hij Doctor luther verzaakte. Maar zij ftierf tot zijn ongeluk, en de dweeperij op Renegaten hadt nu een einde. Thans begaf hij zich na Ilongaiijcn, alwaar bij den Graaf tiieodoor batiiianij door allerhande oeconomifche luchtkasteelen in zijn net wilde lokken. Deze aanflag mislukte, men ontdekte zijn oogmerk, en de Graaf liet den Heer Rijkshofraad op zijne goederen in een gevangenis opiluitcn. Hij zat een poos, en losgekomen keerde hij naa Weenen terug, alwaar de Vorst hem echter het Conjilium abeundi liet geven. Men wilde het hoo-  44- levensgeschiedenis van hooge Gerichtshof niet hoonen, door hem openlijk nis eenen trouwlozen Richter te ftraffen. Dewifl hij nu juist een Contract in Spanje gefloten hadt, om hun eene Colonie van misleide Rijks onderdaancn te vernegotiëeren, zoo werdt de edele Rijkshofraadhjke menfchenhandelaar, uit hoofde van deze misdaad, uit het land en van de eerwaardige Rechtbank weggeholpen. ö Dit was eigenlijk zijn lot, het welk ik, onder verpanding van mijne eere, bekend moet maaken, dewijl hi, zoo ftout was, van zich te willen rechtvaardigen. Het geen hij voords van mijne Leven* gefchicdenis zegt, of hij die al of niet gelooft* mij geheel onverfchillig. Het oordeel van zoodanige heden beOist mijne waarde zeker niet. En tic t0cjlllchi»g van eenen grüvenitz zou mij even zoo tot fchande zijn, als zijn getuigenis mij rechtvamhgen kan Want, die zich op den Rrchterftocl laat omkopen; die zijne Duitfche medeburgers uit hebzucht tot flavernij wil verkopen, die hoort met meer onder het getal der eerlijke lieden en is met waardig, dat ik mijne pen met zijnen naam bevlekke. Zij, die door zijne laffe verdediging getroffen zijn, behoeven Hechts aan één' of anderen Rijkshofraads - Agent tc fchrijven, en na vraag te doen, waarom grüvenitz afgezet is, dan zullen zij den vogel uit zijn algemeen verworven naam leeren kennen. Zijne Malverfatie heeft nnj 18000 gulden gekost, die hij aan mijne kinderen voor een gefchenk van 100 Dukaaten ontnomen heeft. Proficiat ! het geld heb ik al lans vergeten. Ook zoek ik het niet meer bij zijne collegen te rug. Voor 't overige wensch ik den Heer  fredrik, vrijheer van der trenck. 45 Heer van grSven i tz ééns hier of daar op mijne reizen te ontmoeten, en dat hij dan van het geen ik gefchreven heb de Demonftratie a poscaiori eifchen moge. Hij zal naar behooren bediend worden. Eindelijk, nadat ik te Parijs alles gezien had, wat. ik zien wilde, ging ik, dewijl mijne familie-omftandigheden mij naar huis riepen, op het Stadhuis bij de Heeren de la faijette en den Maira baillij , die toen alleen de magt hadden, om pasfen te geven, dewijl bij de algemeene gisting de rechten der uitheemfche Staatsdienaren niet geacht, of geduld werden. Bijzonder, dewijl de keizerlijke Staatsdienaar voor zijne perfoonlijke veiligheid uit Parijs hadt moeten vluchten, kon mij zijn Pas ook niets baten. Deze beide hoofden der gewapende burgerij waren mijne vrienden, en beide verzochten mij op het ftcrkst, om mijne reize, uit te ftellen, dewijl niemand inftaan kon, dat ik niet vijftigmaal onder weg door de «gewapende boeren en burgers lastig gevallen en aangehouden zou worden, nadien het juist het tijdftip was, dat de aristocraten cn de hoofden der onderliggende partij het land uitvluchtten. Maar ik bleef aandringen op mijn verzoek. — En men ging in de Raadkamer, om mij voort te helpen. De beide Heeren brachten hem mij nu met bijzondere beleefdheid buiten, en faijette zeide tegen mij: dat hij mij ernftigst verzocht, om volftrekt geen geweer mede te nemen, dewijl thans geen reiziger, wie ook, wapens bij zich mogt hebben. — Ik keek hem hier op aan met verachting en alle de houding van geraakte belediging , zeggende: „ Heer Generaal! ik ben Officier bij eene vreemde  4°~ levensgeschiedenis van de Mogendheid, en wie trenck zijn deo.en „fe&dit, die fterft van zijne vuist." Word nietdrif' tig, vriend! hernam hij. — Maar »«. i ■ , .... , J M1' ais er nu dui¬ zend tc gelijk komen, en hem eifchen? ~ Dan fterft hij, die mij de naaste is, en allen, die mii met overweldigen kunnen." - Men keek mii met verwondering aan, nam den Pas -te rug, en mii eenige minuuten alleen gelaten hebbende, bracht men mij eenen anderen, waar in mij geene wapens verboden waren. Men hadt nog boven dien uit hooide van bijzondere achting, het getal mijner bedienden of medercizenden niet bepaald. Ik had dus heel gcmaklijk nog iemand van de Hofpartij met mij uit liet land kunnen helpen. Maar dit zou in geen geval gefchied zijn, omdat ik hen, welke mij met vriendfehap overladen hadden, 0p geencr lei wijze beledigen wilde. Nu nam ik affcheid alles omhelsde mij hartlijk, maar men twijfelde' of ik wel gelukkig tot aan de grenzen door zou komen, alwaar thans alles aan het gepeupel vrijftondt; gehjk ook de boeren van alle kanten toevloeiden Ik had reeds zes weeken te vooren eene pas en ook affcheid van de geheele Had genomen, om den 10 Juhj op reize te gaan. Doch dit was flecbts een kunstgreep. Ik wist omtrent den tijd voor af, wanneer de Revolutie zou uitbreken, om nu niet gedwongen te wezen, de ééne of andere partij te kiezen, keerde ik incognito na Parijs te ru- e» logeerde bij den Hofjuwelier hühmer, denzelfden man, die het beruchte Collier aan den Kardinaal ver* kocht hadt. (Juist door dit toeval heb ik het ge« heim, en de eigenlijke waarheid van deze Collicrgefclnedenis ontdekt, in welke Madame la motte, ds  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 4? de hoofdroi fpcelde, gelijk zij zelve het in een bijzonder. Werkjcn bekend heeft gemaakt.) In dit huis zag ik alle de flappen der Revolutie incognito, ten einde het gevaar te ontwijken, om mij zeiven voor de eene of andere partij te verklaarcn. Maar zoodra de hoofdllag beflist was, liet ik mij zeiven overal onder het volk zien, en-werd even als te voorcn met opene armen ontvangen. Ook heb ik gelegenheid gehad, om menigen ongelukkigen dienst te doen. — Mijn vertrek was des te vergenoegder, nademaal ik dit groot toneel geheel gezien had, bij het welk de Despotieke Koning der Franfchcn ondervinden moest,-dat een volk. zonder Koning nog altijd een volk blijft, maar dat een Koning zonder volk een wezen van zeer weinig aanbelang is. Doch wat .een beledigd, en tot daadlijk oproer getergd volk is, kan die geen alleen beöordeclen, die in het verwonderlijk en befchaafd Parijs toen wraak, woede, en wanhoop op alle wezens zien kon. En hemel! hoe klein, hoe nedergeflagen, hoe edelmoedig en onrustig zochten toen de gunftelingen van het Kof, de trotfche ongevoelige Grooten, de helden in de Antichambre , en op de Paradeplaats, de Hofhansworlten cn Genade-negotianten, mededogen, befcherming en barmhartigheid bij de geringflen van het volk, die thans den ftrop in de hand droegen, om -Ministers en landsbloedzuigers aan eene lantaarnpaal op te knoopen. Waarlijk, dergelijke Toneelen moeten voor die genen tot een fchrikbeeld dienen, die Vorften bij den neus zoeken om te leiden, cn hen om hunne bijzondere inzichten doen gelooven, dat zij eigenaars der  4o LEVENSGESCHIEDENIS VAN der openbare fehatten, en ook boven alle wetten en volksrechten verheven zijn. Ik wenschte van harten, dat dit geval thans,door fcnranderefchikkingen, geheel Frankrijk ^ukkte moge maaken. è>uuwug Deze Natie, die tot edeie gevoelens genegen is verchent het, dat zij nooit door knoet of buliep ^ tot den phgt van onderdaanen geleid worde TZ met dezen wensch verliet ik Parijs met aandoening 2,'k 01ldcr ¥■ ^d willen woonen en Bij de Barrière werd ik van een troep gewapende burgers aangehouden, men vroeg mij naar de zag nep hlJ - het is onze ]ieve TR£N * h ÏÏS-T maar voort'nccmt ons h™ met ». fiij hebt in Frankrijk geen pas van doen! Uus gmg het mij in het gehede ^ w BKR "aam noemde, daar eischte men geen pa<; zelfs kenden mij de gewapende boeren op de dorpen Ik reed door Mas, juist toen de Banieren m brand Honden, en het gemeen in volle wo ftorm hep. Mijne Equipage was Duitsch, en *» verdach, dcwijl ^ op ^ - Paste. Maar, zoodra als men mijn pas en rnfl naam daar m zag, reed ik veilig midden door d verzamelde menigte. Omtrent eene mijl van Verdun ontmoette ik jui« -dt, en dat uit de^^fi™ kwam. De Officiers kenden mi S overal olmi-c Ti . : 11 n"J' en maakten mij overal plaats. Ik reed juist midden in het Regiment,  fredrik, vrijheer van der trenck. 49 ment, toen mij eene koets met Dames ontmoette. Deze hadden vervolgends in Parijs uitgeftrooid, dat zij mij onder weg tegengekomen waren, daar ik als Arrestant, met Husfaaren omringd, werd weggevoerd. Dit waarfchijnlijk bericht bracht mij• ne vrienden in de grootfte ontfteltenis. De Bis•fchop, die mijne aankomst vernomen hadt, liet mij -ten eten nodigen. Ik bedankte, omdat ik met fpoed reisde, maar het hielp niet, ik moest verfchijnen, en vond den eerwaardigft.cn Bisfchop, dien ik ooit van mijn ' leven gezien heb. Het gezelfchap was groot. Ik werd behandeld, als of ik tot de Natie behoorde; en deze dag behoort in de daad tot de aangenaamften, die ik ooit beleefd heb. De Maarfchalk broglio was derwaards gevlucht» en onthieldt zich incognito in het Bisfchoplijk paleis bij zijnen ouden vriend. Maar het volk, het geheim ontdekt hebbende, zondt aan zijnen geliefden Bisfchop eene deputatie. — Men zou zijn llot vernielen, om den verraader broglio te zoeken. Nu, werdt hij, door hulp van éénen mijner, vrienden» gelukkig 'er uitgebracht. en ontvluchte na Luxemburg, zonder misfchien tot heden toe te weten» wie hem dezen gewigtigen dienst gedaan heeft. Ik reisde, met vriendfehaps - betuigingen overladen, na Tv.-e, bruggen , alwaar ik beloofd had, den Hertog mijne opwachting te zullen maaken, hier bleef ik •vier dagen, en genoot alle moogiijke eere. Thans was ik op Duiijchen bodem, en had mijne Franfche Nationale - kokarde afgelegd. Het eenige , dat voor mij bij deze Revolutie nadeelig was, is, dat ik door mijne vrienden vöor mijne twee oudfte dochters, de verzekering van goede Stiftsprebenden IV. deel. D be-  50 LEVENSGESCHIEDENIS VAN bewerkt had; maar dewijl de Hofpartij het onderfpit delfde, was ook dit mijn oogmerk verijdeld. Nog ééne zaak moet ik hier opmerken, welke de nukken van mijn noodlot bevestigt. Zekere Dame uit Wormandic, welke eene eenige dochter hadt van vijftien jaaren, fchoon en wel opgevoed, en die tevens een vaders bezitting van 80,000 Livres in'komften werklijk bezat, was zoo met mij ingenomen , dat zij mij dezelve voor mijnen oudften Zoon opdroeg, en 'er haar woord op gaf. Ik fchreef het hem na Weenen, hem raadende, den dienst aldaar te verlaten, en ten fpoedigften bij mij te komen. Maar hij gaf mij ten antwoord — dat hij hier on■mooglijk toe befluiten kon; hij was in Oostenrijk met zijn geluk te vrede, bij het Regiment bemind, cn hij wilde den Keizer met ijver en trouwe dienen. Ik deed hetzelfde voorftel. aan mijnen tweeden .Zoon, die in Vruisfifchen dienst is. — Deze verklaarde zich. — Hij wilde eeuwig naar niets an-ders ftaan, dan een goed Pruis/i'xh officier te blij•ven; dit behaagde hem zoo wel, dat hij geen ander geluk wenschte. Zoo gaat het den besten vader. Hij zucht, wanneer de driftige jeugd zich zeiven in den foldatenrok gelukkig acht, en moet met aandoening eene gelegenheid voorbij laten flippen, die niet weder te krijgen is. Dus was ik ook in Frankrijk ongelukkig, in het doel, om het welvaaren mijner kinderen te bevorderen. Maar indien ik alle mijne dochters bij mij had gehad, zoo ben ik zeker, dat zij verzorgd zouden geweest zijn, dewijl, in den geestdrift voor mij, elk, Franscbman 'er zich eene eere  fredrik, vrijheer va nt der trenck. 51 eere van gemaakt zou hebben, om mijn behuwdzoon te worden. Bovendien ontbreekt het haar niet aan fehoonheid, postuur, en perfoonlijke hoedanigheden, om eenen man,,gelukkig te maaken; cn haar verftand is door mij gevormd. Maar zij waren , helaas < niet bij mij, en dit gunftig tijdftip is vervlogen. Bovendien had ik een gewigtig voordeel in Frankrijk, voor de bezorging mijner kinderen. Mijne moeder hadt in Pnusfn zekeren Graaf I/Ostange , tot haar' tweeden man verkozen. Nademaal nu de in Parijs hoogst-aanzienlijke familievan lostanoe, met de eerfte Huizen des Rijks, met die van Kochefaucouh en Koclnaunona vermaagdfchapt is, en alle deze huizen mij >mn ch r oude, en ch.; eouiin noemden, welke eere zelden aan eenen Duitfcher gebeurt, zoo was niets gemaklijker, dan door haare bemiddeling, aan mime dochters mannen te bezorgen, die in Oostenrijk niets te hoopen hebben, daar ik geheel geene bloedverwanten heb, en de domfte Nationale hoogmoed diplomata van it'eenen eischt, die men aldaar, zonder verdienden, met klinkenden gelde kopen kan. De vaderpligt is dienvolgends, bij mijne grijze haairen, een zwaare post voor mi , om dat hij mij geene rust op mijn dorp vergunt, terwijl mijne' kinderen opgroejen, om ééns in de groote wereld te verfchijnen. Ik moet hen tegen wil en dank in dezelve verzeilen, en van mijne tegeuswoordige geliefkoosde neiging tot de eenzaamheid van 'liet landleven afzien. Daarom vooniaamlijk doorreize ik de wereld, en zoek gelegenheid, om hun nuttig te .wezen- Dij mijne wederkomst te mcmn, op het dndo D 2 va»  52 levensgeschiedenis van van Augustus, was alle nieuwsgierigheid ingefpannen, om van mij het verhaal der Franfche Revolutie te hooren. Maar ik verwijderde mij van alle gezelfchappen. En dewijl de Keizer thans zwaar ziek lag, vernam hij door den Vorst dietrichstein, Opperftalmeester, van mij, het geen hij weten wilde, en ook zonder mij misfchien niet weten kon. Aan dezen Heer alleen vertrouw ik alle mijne geheimen, zonder achterhouding. Ik vereer hem, 'omdat ik zijn karakter ken, en dewijl hij den Monarch daagiijks zag, en bij het Levcè gewoon is te fpreken, ben ik verzekerd, dat hij de waarheid heeft 'overgedragen. Hier nam ik nu gelegenheid, om hoofdzaaklijk van de Brabanclfche Revolutie te fpreken, dewijl ik in Parijs gelegenheid had, om het gantsch ontwerp na te fpooren. Ik bewees hem, dat geheel Braband zonder redding verloren was. Maar hier op gaf de 'Monarch geen acht, en befchouwde de geheele zaak, als eene niets beduidende kleinigheid. Toen ik dit zag, begaf ik mij na mijn landgoed, en zond hem alles fchriftelijk toe. — Ik ontdekte hem de cenig mooglijke tegenmiddelen , en bediende mij daarbij van deze beflisfende uitdrukking — dat, ingevalle zijne Keizerlijke Majesteit Braband niet tinnen drie maanden veiioorcn hadt, ik mijn hoofd op de openbare markt wilde opofferen. Maar ach! daar volgde geen antwoord. — Men heeft hem op zijn doodbed gevraagd — of hij mijn gefchrift gekregen en gelezen hadt? Het antwoord was: ja; trenck heeft gelijk gehad, maar ik heb het niet kunnen gelooven, en hier bij bleef het. — Ik'bleef in den ftrengften zin een eerlijk man.— en  fredrik, vrijheer van der trenck. 53 ci wat is mijn loon? Niets. Het is waar, dat de Monarch geern de bijzonderheden van mij hadt willen weten, om zich perfoonlijk te wreeken, maar ik was nooit zijn verfpieder; en vrienden, die mij hun vertrouwen waardig oordeelden, verraadt geen trenck, ten gevalle van eenigen Vorst; dat doen alleen fchurken uit eigenbelang. Ik heb daar veele vrienden, zelfs de Baron van der hagen, Gouverneur van Brusfel na de Revolutie, is mijn vrouws zusters zoon, en ik ben verzekerd, dat de waare Patriotten van Braband, die juist geen Paapenknechten zijn, de wijze, op welke ik bij deze revolutie gehandeld heb, goedkeuren, cn de vrienden van mijne kinderen blijven zullen. Thans ben ik Wereldburger, die onder alle natiën vrienden nalaat; ook zijn dit zeker de rechtfehapen Hongaren insgelijks. Ik was voor drie jaaren in Pest, toen alles morde en misnoegd was, ook reden hadt om zulks te zijn, cn hun volkshoogmoed tot wanhoop toe getergd werdt. Ik verzoek mijne vrienden, die mij toen hun hart, hunne geheimen, zonder achterhoudendheid ontdekt hebben, om aan pniri raad te denken, dien ik hun toen gaf. Was ik niet een waar Profeet! Ik zeide — kinderen! weest bedaard — het is thans het tijdftip niet. — Tegenftand veroorzaakt uw verderf. Geduld, verwacht gunftige tijden. In een paar jaaren zullen en moeten alle ontwerpen van uwe vijanden mislopen, en jozef zal alles weder herroepen, hetgeen hij thans met drift beveelt. Ook deze vreugde heb ik beleefd, toen hij, op zijn doodbed, nog te rechter tijd mijne voorzegging vervuld heeft. Bij u gefchiedt nu het zelfde, dat D 3 ja  54 levensgeschiedenis van in Frankrijk gebeurd is, zonder dat in Hongarije* een druppel burgerbloed vergoten is. Maakt gebruik van de gelegenheid, en waakt, op dat 'er geene paapenkluisters voor u gefmeed worden, Prin? cipih objla, fero medicina pwratur. En als die gelegenheid daar is, zoo denkt aan de onrechtmatige bezitters van trencks goederen in Sclavonië, die ik, op de fchandelijkfte wijze, tegen alle Hongarifche FundamcntceJe wetten verlooren heb, toen uw Kamerprefident, onder de Despotieke magt, menige familie arm maakte, om zich cn zijne vrienden te verrijken, en ontvangt mijne kinderen en naams erven, als incolae legiiimi regni Hungariac, (wettige ingezetenen van het Koningrijk Hongarijen,y wier Vader, in fpijt van alle geleden rampen, nogthans een eerlijk gezind Hvtigaanch hart in zijn graf mede nam, het welk geern voor uwe vrijheid gebloed zou hebben, maar thans zich over uwen weder op nieuw herleefden welvaart verheugt. Denkt ook aan de verdienden van den gewezen Pandoeren overften trenck, die zijn vaderland eere aandeedt. en bewaart mijne fchriften, inzonderheid mijn getrouw verhaal van de Franfche. Revolutie, de ontmaskerde friester, de Evenaar tusfehen Priester- en Vorften-magt, en de Macedonifche Held, in uwe Archfen en Bibliotheeken. Thans beleefde ik ook de Hoofdrevolutie in Oostenrijk. Ik was te Weenen, toen jozef met den dood worstelde, toen hij alle zijne ontwerpen vernietigd zag, en nog tijd hadt, om het grootfte deel derzelven te herroepen, voor dat het vuur uitbrak. Hij overleedt, en heeft voor mij ook niets gedaan nochherrospen, theresia zou misfchien, op het eiri-  FREDIUK, VRIJ HEER. VAN DER TRENCK. $5 einde van haar leven veel voor mij gedaan hebben; zeker, de Keizer ook. Maar helaas ! zij ftierven beiden in Paapen handen, en daar deze toegang vinden, daar is voor mij cn mijn recht niets te hoopen. Doch gewis, deze twee jaaren waren merkwaardig, zedert ik het derde Deel. van mijne gefchiedenis, in Berlijn gefchreven heb. Het waren in de daad triumf jaaren, in welken ik bij vreemde volken de lauërtakkcn ontving, die ik in Oostenrijk verdiend, maar hier alleen niet gevonden heb. Misfchien brengt mij de nieuwe regecring een nieuw tijdperk aan, daar in ik de vruchten van mijnen arbeid genieten kan $ zoo dacht ik toen. Volgt dat niet, dan heb ik mij zeiven niet te verwijten, wanneer ik een befluit neem, en ik zai wel een haven weten te vinden, daar mijne pen, het geen ik tot hier toe verzweegen heb, ongehinderd ontdekken mag, cn mijne asfche eere zal aandoen. De verbetering, 'welke josef ondernam, hadt alle bezitters van Landgoederen in Oostenrijk een derde van ons eigendom ontnomen,en de despotieke proceduuren van onze Kreits-ambten hebben mij het landverblijf alhier onaangenaam gemaakt, alwaar thans onze bedienden op het land niets meer voor den Landbouw kunnen ondernemen, terwijl zij alle rechtskundigen en Advokaten moeten zijn, welke in het kreitsambt in dit, maar niet in het Oeconomisch vak geëxamineerd worden. Maar zulke lieden vindt men Hechts met dubbele kosten, zonder het minde nut in de hoofdzaak te kunnen hoopen. Treuriger kan geene omfhndigheid voor een bezitter van landgoederen in dit land zijn , die de vrucht van zijnen arbeid ziet verijdelen, en nadien D 4 te-  $6 LE V2 NS GE SC TUF. DE NIS VAN tevens door deze nieuwe inrichting onze boeren niets meer arbeiden , dewijl zij door dwang daar toe niet meer verpligt kunnen worden; nadien tevens, door de ontzettende werving het land van arbeidende handen ontbloot is, zoodat de landbouw verzuimd moet worden; nadien gebrek aan menfehen daadlijk alle onkosten. verdubbelt, en de lasten integendeel nog daagüjks vermeerderd worden, zoo zie ik, met droefgeestigheid, ook nog zelfs de overblijfzels van mijne, uit de tanden der roofzucht geredde, bezitting daagüjks verminderen. — En nadien hier geen eigendom veilig is, zoo moet ik-, in mijn grijzen ouderdom, ook dit verlaten, daar ik enkel met tegenzin arbeiden kan, ik moet mijne rust aan den vaderpligt opofferen, en eene andere haven zoeken, die ik reeds voor lang voor mij open gevonden zou hebben, bijaldien ik min groot dacht. Ik heb voor Oostenrijk 43 jaaren gearbeid en geleden, cn alle gelegenheden tot rijkdom en eereposten verwaarloosd of afgewezen, om alle verwijten van onftandvastigheid na mijn dood af tc weeren. Maar mijn loon is ondankbaarheid. Evenwel had ik al lang behooren te voorzien, dat ik eene dwaasheid beging, indien ik niet elke gelegenheid aanvatte, waardoor ik een land met eere verlaten kon, in het welk tot hier toe de Priester-wraak een open veld vondt, om mannen van mijn foort werkloos te houden. Maar de jaaren zijn verlopen. Het berouw komt te laat. Dan, genoeg, mijn rol is met roem cn algemeene toejuiching gefpeeld. En als men mij den roem alleen in IVecntn, Home, en Madrid niet toejuicht, heb ik dien evenwel in geheel Europa, op eene waar-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 57 waarlijk benijdenswaardige wijze, verkregen. Mijne waarheidsliefde en al tc vrije" pen zijn juist elks zaak niet. Ik heb alleen daardoor geleden; maar niets berouwt mij, wat ik in dit vak gedaan heb. — God geve, dat mijn zoo ftormend als onrustig doorgelopen levensbaan op het einde eindelijk gerust worde. Als ik voor mij zclven alleen leefde, zou ik al lang in de haven zijn, en ook de derde confiscatie weinig achten. Maar vaderpligt hieidt tot hier toe mijne befluiten te rug , en het grijze hoofd mag niets ondernemen, waardoor het belagchelijk zou kunnen worden. Wij beleven thans een kritiek tijdftip. Ik heb binnen twee jaaren voorvallen beleefd, die ik voor ao jaaren zou gewenscht hebben, toen ik nog jaaren en krachten voelde, om'mede te doen. Misfchien zie ik in dit jaar nog een toneel, bij 't welk ik als aanfehouwer, van toezien vermoeid, nog medefpeelen, of mijn gordijn eerlijk laten vallen, of met toejuiching het kabaaien-toneel der waereld verlaten kan. 't Is waar, het is beter, in mijne jaaren een aanfehouwer te zijn, cn anderen toe te juichen, dan zelfs uitgefloten te worden. Mijne gefchiedenis zal nog veel gelezen worden, wanneer ik niet meer ben. Doch, of men over honderd jaaren , wanneer de ooggetuigen overleden zijn, aan derzelver mooglijkheid twijfelen zal, dit kan Voor mij onverfchillig wezen, nadat ik van mijne tijdgenoten goedkeuring en vertrouwen met genoegen, in den hoogstmooglijken graad, verkregen, en ook genoten heb. Nu moet ik eene gebeurenis vernaaien, welke de zonder einde voortduurende nukken van mijn D 5 lot  53 LEVENSGESCHIEDENIS VAN lot bevestigt. Ik had in Parijs met mijne fchriftea geld verdiend. En dewijl toen, wanneer alle AriÖOCTateh de vlucht namen, en al het gemeen in het land omzworf, niemand meer dan 25 Louis d'or aan baargeld mogt medenemen,zoo gaf ik mijn geld aan den Bankier finet, mijnen hartlijkst geliefden vriend, van wien ik een wisfel op Weeoen nam. Bij het affcheid nemen weende de man bitterlijk, drukte mij de hand, en zeide. — Wij zien eikanderen nooit weder, mijn vriend! Ik verzekerde hem, dat ik fpoedig weder komen, en in Frankrijk leeven en fterven wilde. Hij zag mij met aandoening aan, en herhaalde: — Ik zie u nooit weder. Mijn oogmerk was nu, regelrecht na Weeaefo tc reizen, daar eerst alles te betaalen, wat ik fchuldig was, alles in orde te brengen, en vervolgends eerst na Zwrbach op mijn landgoed te vertrekken , mij geheel niet meer in de wereldfche zaa'ken te mengen, maar aldaar in den fchoot van mijne vrouw en kinderen mijne laatde dagen door te brengen. Als ik nu op de Postdation Kcmmdbach aankwam, welke maar twee uuren van Zwerbach afligt, vond ik daar mijne vrouw en twee oudfte dochters, die derwaards gereden waren, om eene verkoping bij te woonen. Welk een ijslijk lot voor mij! — Ik kon onmooglijk anders, of moest met haar na huis rijden. Eene geheime drift, om na Weenen te fpoeden, ontruste mij; evenwel bleef ik vijf dagen t' huis. Bij mijne komst tc Weenen bood ik de Parijs- fche  fr.ErjR.ik •> vrijheer van der trenck. 59 fche Wisfelbrief van 860 Louis d'or aan; maar hoe ontflelde ik, toen men m j zeide, — gi komt te laat, want gisteren hebben wij tijding gekregen, dat tinet een breuk van 50 Millioenen gemaakt, en zichzelven doodgefchoten heeft. Aan de flagcn van het noodlot gewoon, en tot het ontvangen van dezelven gehard, verwonderde ik mij over mijn geduld, om 'er nog meer af te wachten, en morde niet tegen de Voorzienigheid, die op het zelfde oogenbiik mine vrouw na Kemmelbach bracht, waardoor ik in mijn oogmerk, om ten fpoedigften na Weenen te reizen, verhinderd werd. Het is waar, dat ik die vijf dagen in Zwer.bach onrustig was, zonder tc weten, waarom? Misfchien werdt mijn befchermgeest door pinets onrustigen geest aangefpoord, om mij te waarfchuwen; maar dewijl de geesten niet fpreken, zoo kon ik hun oogmerk niet raaden. Voorgevoel van een aanftaand ongeluk is een droomgezicht, waarvan ik de uitwerking op mijne verbeeldingskracht nooit heb kunnen ontwikkelen. Drie dagen vroeger zou ik mijn geld in Weenen ontvangen hebben; deze verzuimd zijnde, verloor ik alles, en moest nieuwe plans fmeeden, nieuwe ondernemingen waagen, om mij zeiven te helpen, en mijne behoeften te voldoen. Ik ben derhalven tot onophoudlijkcn arbeid en onrust beftemd. Rijk en gelukkig moest ik nooit op aarde zijn. Ik verhaal daarom dit zeker zeldzaam voorval enkel, om te toonen, dat het geluk niet altijd van ons gedrag afhangt, en dat mijne Levensgefchiedenis eene ieerfchool is voor dat foort van menfehen, die gee-  6b LEVENSGESCHIEDENIS VAN geene redenen vinden, om zich zclven te verwijten , dat zij door eigen fchuld nooit tot rust geraaken kunnen. ' ':b Alleen is het mij onbegrijpelijk, dat pinet, die mij waarlijk van harte beminde, en mij zoo groote en overtuigende kenmerken van zijne vriéndfchap en vertrouwen in Parijs gaf, nogthans mijn geld aannam, daar hij eene breuk van 50 milliöenen maakte, en zich zeiven op den zesden dag na mijn vertrek doodfchoot. Dit raadzel is voor mij onopioslijk. Maar ik moest op nieuwe middelen denken, om voor mijn huis te zorgen, en mij van mijne haven te verwijderen. Keizer josefus was mijn man niet, wiens toejuiching ik ooit gezocht heb, wien ilv zelfs op de eerfte eeretrappen niet verlangde te dienen. Zijne Levensbefchrijvers mogen de waarheid niet fchrijven, en men zou misfchien mijne pen van partijdigheid befchuldigen, wanneer ik ze bekend maake. Genoeg voor mij, bij was ecn wezcnlijk vijand van de Letterkunde; hij verachtte alle geleerden, en hadt eene gelofte gedaan, om, zoo lang hij leefde, nooit een gedrukt boek te lezen! Hij was Despoot in den hoogstmooglijken trap, gevolglijk behaagde hem mijn Macedonijche Held en vrije fchrijfftijl geheel niet. Hij liet de vrijheid van de drukpers enkel toe, dewijl hij zijn volk te diep in het flijk der groffte onkunde verzonken zag, om voor de daar mede verbonden verlichting te fchroomen. Bij eene andere wijze van opvoeding zou hij een groot Regent, maar nooit een groot man hebben kun-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 6t kunnen worden. Maar infpanning was nooit zijne zaak, daarom fcheen hij, voor 't oppervlakkige, kundigheden te bezitten, maar tot gegronde kennis hadt hij geheel geen' aanleg. Zijne zwakte was hoogmoed en verwaandheid; zijn hart wreed en onverbidlijk; zijne wezenstrekken verraadden den fpotter, den gebieder, die zich verbeeldt, boven alles verheven te zijn. Hij wilde rechtvaardig fchijnen, zonder zulks te zijn. Hij was geen meester van zijne hartstochten ; en noch geboren, noch gevormd, om de voorgenomen Heldenrol te fpeelen. Wantrouwig van aard, moest hij bij eene Natie ftreng en ongevoelig worden, die wezenlijk tot den diepst mooglijken graad van bederf en laagheid vervallen is. Eere, vaderlands-liefde, menfchenpligt, grootmoedigheid, deugd, eerlijkheid zijn in Weenen zelfs bij ta»m niet bekend. De Jongeling hoort, noch in opvoedingshuizen, noch fchoolen, noch in den Katcchismus, noch van zijne ouderen, volftrekt geene grondregelen noemen, die den edelen man, den goeden burger, vormen. Afiaaten zijn in alle Kloosters, Bedevaards-plaatzen, en Kerken de fchcering en inflag. Wie fchendaaden begaat, ja zelfs de Hofraad en Referent, die een valsch vonnis velt, of zich-laat omkopen, zendt een' arm mensch met betaling na Marienzd, en laat voor zich bidden en aflaat haaien. Men rekent de goede werken tegen de kvvaaden af; trokkeert de laatften als wisfelbrieven op een' ander; verordent van het geftolen geld zielmisfen, en men krijgt, al heeft men vijftig jaaren lang, als een fchelm geleefd, evenwel in zijn laatite o ogenblikken, van den Priester de Abfolutie Dit  6i levensgeschiedenis van Dit zijn de waare Volks- en Godsdienst-grondregels in Oostenrijk. Leveranciers, Kasfiers, Kommisfcnsfen, Agenten, en bijna allen, die gelegenheid hebben, om zich van den openbaren fchat te ven-ijken, fteeien zonder fchaamte, en zonder vreeze Voor ftraf Theresü's goedheid en overgedreven toegevendheid voedde en bevorderde openlijk bekende ftaatsdieven. Josef vviidc 'er met den ftok onder fmijten, maar men fpotte daar met hem, daar bijna alles volgends grondregels bedriegt. De fchakel in alle gerichtshoven is al te vast verbonden, en daar de Monarch, die geen menfehenkenner is an den grooten hoop kiezen zal, daar de een den' ander protegeert, daar fchnrken het recht in handen hebben, daar de eerlijke zeldzame mah als een Babbelaar van den Prefident aangeklaagd, en als een onrustige ziel uit den Raad geftoten, in werkeloosheid zuchten moet; daar worden nieuwe wetten en ftandvastfg langduurig geduld verëischt om een nieuw volkskarakter te vormen. Josefus kon derhalven geene hoofdreforme ten uitvoer brengen, want in een zoo diep vervallen land baten bevelen, en bilflagen, of beulen niets Het geheele Volks-karakter moet veranderd en gevormd, en in een andere vorm herfmolten worden. In het opvoedings-plan moeten alle Theologanten uitgefloten blijven, want deze leeren naaide Komdnfche voorfchriften, volgends dezen koestert men domheid en ondeugd , omdat de verftandige den Priester weinig gelooft, en de deugdzame integendeel geen aflaat behoeft. Nu ontbreekt het in de Oostenrijk/bh, Staaten aan goede Leeraars, gevolglijk kan men geene goede Kweekfchoo- ka  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER. TRENCK. 6% len oprichten. Hier toe worden ten minften twee gedachten gevorderd, en weinige Vorften leevea Zoo lang als frederik , om dezelve te zien kiemen, wasfen, en bloejen, ten einde ook voor elk vak in het Staatsgebouw bruikbare mannefl voort te brengen. Maar josefus was tot de uit* Voering van folide ontwerpen geheel onbekwaam. Hij wilde alle hooi op zijn vork nemen. Hij doordacht niets in den grond, hij kende de waare bronnen van het kwaad niet, en maakte wetten en verordeningen, voordat hij de hinderpaalen uit den weg hadt geruimd, en de moogliikheid der uitvoering bepaalen kon. Wat volgde dan? Eene Verbazende menigte uitleggingen, dewijl zijne handbillctten zeer duister en dubbelzinnig uit zijne pen kwamen, cn vervolgends weinig ernst in de uitvoering, en eindlijk onverfchillig ftilzwijgen bij overtredingen, of zelfs wel herroeping, of geheel nieuwe verordeningen, die het zelfde lot hadden. Nooit is de domfte Vorst meer befpot, min geacht, of bemind, en gehoorzaamd geworden, dan de in zijn foort zekerlijk fchrandere josefus; maar die in zijnen arbeid moede, afgefchrikt, gemelijk, en onvergenoegd werdt,dewijl zijne Staatsdienaars en Raaden bij den ouden gewoonen dender bleven, en 'er geen één bekwaame geest met hem arbeidde, nadien hij alles alleen weten en zonder hulp uitvoeren wilde. In zulken toeftand werdt hij wezenlijk een menfehenvijand, en hij zou allengs de ongevoeligfte dwingeland geworden zijn» als hij langer geleefd hadt. Zijne daaglijkfche verkecring hadt hij met lieden» die  64 LEVENSGESCHIEDENIS VAN die nog min kundigheden bezaten, dan hij zelve5. Kundigheden, die tot de kunst van regeeren behooren, hadt hij nooit opgedaan. Hij wilde zich hier en ginds van grove vooröordeelen losfcheuren, maar zij brachten dra zijn natuurlijk en niet uitgewerkt verftand onder het juk , en zij, die hij tot raadgevers verkoos,, maakten zich dra meester van alle zijne benevelde denkbeelden, maakten zich zijne zwakheden ten nutte, waren zeiven menfchenvijanden of eerzuchtige. Despoten 3 zij voerden hem aan eenen leiddraad, en lieten hem in draaikolken van verwerring vergeefs land zoeken* Hoe meer wederftand hij overal vondt, hoe meer zijn hart zich verftecndc voor het gevoel van het edele en verhevene. Zijne verkozen medehulpen moesten Despoten, gevoelloze menfehen, tijrannen wezen. Zij vlciddcn zijne natuurlijke neigingtot onfeilbaarheid, verliokten zijn hart tegen alle .zacht gevoel, het welk alleen Vorften in de wereld gelukkig kan maaken, en tijrannifeerden de volken onder zijnen naam. Zijn hoogmoed duldde geen tegenfpraak. Vleijers, bedriegers drongen zich om den troon; en benevelden de waarheid. Nadien • nu deze allen zijne eigenzinnigheid ftandvastigheid noemden, en de willekeurige Eigenmagt hemelhoog verhieven als het cenigfte middel, waardoor hij den grootften van alle Vorften, den roem van den grooten frederik, verdonkeren cn •zelfs overtreffen zou kunnen, zoo wilde hij ook reeds onfeilbaar fchijnen, en deze onfeilbaarheid aan alle Gerichtshoven , Prefidentcn, cn in de armee van den Generaal tot aan den Korporaal me. dcdeelen. Niets  fredrik, vrijheer van der trenck. 65 Niets icon hem meer beledigen, dan wanneer men hem bewees, dat een Referent een fchurkenftuk begaan hadt. Mij zeiven gaf hij ten antwoord, toen ik den beruchten Regeerings - raad, den Edelman van zetto als een bedrieger bij hem .afschilderde : Een Referent kan en moet geen ongelijk hebben, anders verliest het gantfche Hof zijd eerbied cn werkkracht; en die gantfche Gerichtshoven beledigt, die beledigt mij. Ik verloor hierbij 13,000 gulden , en moest ftilzwijgen. Zetto integendeel werdt tot Curator over mij aangebeld, die mij nog 12 jaaren barbaarsch gefchoren en gefchraapt heeft, tot hij eindelijk, uit hoofde van nieuwe misdrijven, met de bezem in de hand, de ftraaten in Weenen heeft moeten veegen, en in een tuchthuis geftorven is. Om aan de geheele 'wereld de Manipulatie van een Wccner gerichtshof te ontvouwen , zal ik beter in 't vervolg dezer gefchiedenis het toenmalige Judicium militare mixium (den gemengden krijgsraad) in de waare gedaante fchilderen; waarbij de eerlijke man gewis ijzen en die genen beklaagen zal, die bij dergelijke richters recht moet zoeken. In zoodanige omftandigheden kon josefus niets veranderen. Hij liet wel eenige Referenten en Hofraaden op den Pranger te pronk ftaan; maar dit vereenigde den band van broederfchap te meer, ën hij werdt des te meer bedrogen, meer nog dan alle zijne voorzaten, die zich van hunne Biechtvaders lieten leiden. Hij vondt geen ftof om verkiezing te doen, ook wist hij den vermomden bedrieger niet te onderfcheiden \;an dea eerlijken man, IV. deel. E 'gc.  66 LEVENSGESCHIEDENIS VAN gevolglijk werdt hij wantrouwig tegen allen,onrustig en vertzaagd in de uitvoering van zijne voorgenomen verbeteringen, en alles rolde in een Chaos door eikanderen. En nu meende hij dit kwaad door eene verbaazende menigte van nieuwe verordeningen , wetten, en Refcripten te verhelpen; maar alzoo alles onbekookt, onduidlijk, onuitvoerlijk verfcheen, zoo werd geen een bevel gemaintineerd noch voltrokken; het oude fpreekwoord — Weener-plakaaten duuren maar drie dagen —» werdt bevestigd, en alles bleef niet alleen bij het oude, maar de verwerring werdt nog grooter, de feookebranden cn bedriegers wonnen ruim veld, en het Despotisme woedde toomeloos bij het Hof, in de gerechtshoven, en bij het Leger. Het gelchrijf en gewrijf nam zoodanig de overhand, dat men geen papier genoeg voor de Gcrichtskamers bezorgen kon, en alle arbeid was fchimmenfpel, en ook zonder uitwerking. Ik zelf ontving op mijne heerlijkheid in één jaar 113 verordeningen en gedrukte Refcripten van de Regeering en het kreitsambt, van welken 'er geen tien bruikbaar waren of volbracht werden. Het geen een jonge Regerings - raad bij nacht droomde, of hem van planmaakers, vagebonden, of domkoppen in de ooren geblazen werdt, verfcheen 's morgens in den Raad, en gaf ftof tot een nieuw bevel. Het is bekend, dat de IVeener Gerichtshoven uit twee foorten van menfehen beftaan; de eerite zijn die jonge rijke Cavaliers , die enkel de onderfte trappen doorlopen, om dra Prefident te worden; deze Heeren onderhouden elkander meestendeels in den  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 6*7 den Raad met hunne liefdegevalletjers, met gebeurenisfen in liet perk, met hunne paarden, en hooffche ftreeken; hunne kundigheden en wetenfchappen zitten enkel in den neutel van kamerheer verborgen, en zij bezitten grootendeel noch wil noch bekwaamheden, om den ftaat te dienen; hunne richterlijke ambtspligten en het recht des menfehen, waarom zij den eerwaardigen richterftoel bekleeden, laten zij aan de Referenten of zoogenoemde geleerden over. Deze zijn gedeeltlijk materiëele domkoppen, of letterlijke Wetgeleerden, gedeeldijk ook arglistige Advokaten, of geftudeerde rechtverdraajers. Nu weet men overal, dat dit foort van menfehen van gefchenken cn ftreeken leeven moet. Hoe beter een Advokaat de rechten verwringen kan, en zijnen richteren een rad voor de oogen weet te draajen, hoe meer partijen hij verkrijgt. Die nu billijke zaken ter verdediging op zich neemt, wordt gewis geen rijk of beroemd advokaat. De fchurk, de woekeraar, de bedrieger, betaalt driedubbel voor het geroofde goed, gevolglijk wint hij het proces zeker, dewijl de eerlijke man geene protectie zoekt,,* en noch Richters noch Advokaten betalen wil» of kan. Dergelijke Rechtsgeleerden, hebben nu Voor den eenen of anderen Cavalier, of Minister, en Prefident een gewigtig proces gewonnen, en klimmen nu dooi- protectie tot den trap van Hofraad en Referent. Gelukkig dan , wiens gekozen Advokaat een oud vriend en Collega van den nieuwen Heer Hofraad is! En wee hem, die Hechts letterlijk zijn fecht zoekt! Men zou geloovcn,dat 'er in den raad E a ge<_  68 LEVENSGESCHIEDENIS VAN geftemd wordt. Maar helaas! die Weenen kent, weet, dat geene of zeer weinige Raaden de Acten lezen, en dat zij gevolglijk enkel naar de voordragt van den Referent ftemmen, Gelijkfoortige Collegen wasfchen elkander de handen, cn handelen even eens bij gelijke voorvallen. De Prefident is gemeenlijk een oud onwetend Cavalier, en wanneer misfchien een enkel lid, die een eerlijk man is, en onder het ophaalen van zijne fchouders de groffte onrechtvaardigheid ziet pleegen, fpreken wil , zoo wordt hij van den grootften hoop overfchreeuwd, en moet bij alle voorvallen den mond houden, hij wordt als een onrustig mensch en zonderling man afgcfchilderd, ook kan hij, omdat hij geene buitenkansjens zoekt, van zijne bezolding. Mevrouw de IJifrathifi niet zoo als anderen opfchikken, en wordt langs dit kanaal gedwongen, verachtelijk te keven of een fchurk te worden. Dit is de waare loop van zaaken in de Gerichtshoven. Ik heb zelfs een geval in het Judicium miütare rnixtum, (den gemengden Krijgsraad) beleefd, dat de Referent zijn verflag voorlas, maar toen een ander in de plaats Helde. Het kwam vervolgends van den Hof krijgsraad gedecreteerd af, werdt voorgelezen, en alle de leden vonden het van geheel anderen inhoud. Het was eerroovend tegen mij, bijzonder tegen mijnen Agent, met naame dorfner, deze eischte fatisfactie, en heeft die ook door een Request verkregen. Nogthans bleef de Referent ongeftraft, en zijn vonnis tegen mij voltrokken; ik fchreeuwde luidkeels, maar zonder gevolg. Diezelfde man is thans Hofraad en Referent  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. 69 pent in den grooten Hof krijgsraad, alwaar hij mij de gevoeligfte ftreeken van wraak heeft toegebracht, Hier komt nu nog dit bij. De Agent dorfner. is rijk, heeft eene Bank van Leening aan zijn huis,, geeft geld op panden, en fchiet den Richters hun vierendeel jaars inkomften op. Wee derhal ven hem, die zulken Agent tegen zich heeft, wiens fchuldcnaars de Hofraaden zijn. Alles moet naar zijne pijpen dansfen. In andere gerichtshoven gaat het meer of min beter. Ik was zelf ééns ooggetuige bij een' rechtdag, voor de deur ftonden 64 partijen, en aa Advokaten, dezen moesten alle binnen 3 uuren geholpen en afgevaardigd worden? Hoe is het nu mooglijk, dat het recht in dien korten tijd grondig onderzocht kan worden. Het gaat gevolglijk alles naar den willekeur der Advokaten, en den wil van hem, aan wien het Referai wordt opgedragen. Wat kon nu de in de daad werkzame Keizer josefus, met den besten wil, daar uitvoeren, waar geene verbetering helpt, waar het gantfche gebouw overhoop geworpen moet worden, waar de medehelpers ontbreken; cn het opdikken hechts vergeeffchen arbeid maakt ? Hij geraakte derhalven op afwegen, hij liet een nieuw wetboek maaken, en nogthans het oude gelden. Maar zoo lang de Advokaten oude en vreemde Rechtsgeleerden in hunne fchriften mogen aannaaien, ontftaan wijdlopigheden en ftrijdigheden, welke het proces in het oneindige rekken; bovendien waren alle wetten ten voordeelc van de beurs der Advokaten ingericht. Bij voorbeeld: Ik zag eens den Agent dorfner in de voorzaal E 3 van  ?6 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Vaa de Rechtskamer ftaan, die bij diezelfde zitting ajleen voor 23 partijen moest binnenftaan. Hij ging binnen, bleef geen kwartier in den Raad, kwam buiten, en reed na eene andere plaats, daar even het zelfde voor anderen gefchiedde. Hier hadt hij nu 28 uitftellen van dag verzocht, voor elk verzoek bracht hij drie gulden in rekening, gevolglijk won hij in een halfuur zonder eenige moeite 84 gulden, en bij elke gelegenheid in een proces mag hij driemaal uitftel vragen. Partij Advokaat deedt insgelijks, gevolglijk werden partijen geplukt, maar de procesfen gerekt, en de arbeid deiRichters vergroot. Nog meer. Na het JFcencr gebruik, dat algemeen bekend is, zijn de beide Advokaten, die een proces tegen elkander voeren, vooraf overeen gekomen, wie het winnen zal. De partijen worden alleen ÖjpgèhouiieQi en gemolken, maar de roof worde broederlijk gedeeld. Die geen wint het ze■ die in bei onrechtmatig bezit is, en gevolglijk het meest co zekerst betaalt. Wanneer zij uu beide in den raad tegen elkander optreden, dan wordt 'er vreeslijk geftreden, maar zoo, dat alles mar liet afgefproken plan moet uitvallen, en daar de Referent niet mededeelt, wordt hem een rul >••.. 1 de .-.ogen gedraaid, en het recht VLVtlhijnt in ccn vermomde gedaante. Evenwel heeft men in Weenen nog geen voorbeeld , dat ooit een Advocaat geftraft is, die een openlijk onrechtvaardig proces op zich nam. Deze Heeren hebben te veel protectie, cn zijn met de Rechters te miauw verbonden, om den ftraatbezeifl ooit te vreezen, en alle landswetten zijn voor hun voor-  fredrik, vrijheer van der trenck. 71 voordeelig, om ftreeken te fpeclen en onkosten te vermeerderen. Dit is nu de echte affchildcring der Oostenrijkfche Juftitie-Collegiën, daar de eerlijke man, alleen om geen honger te lijden, het rechter - ambt verkiest, daar hij als een ftom lid vergeefsch tot God om wraak zucht, en den billijkften Landvorst ziet bedriegen, maar zich zclven te omnagtig voelt tegen den grooten hoop. Ik zal in dit Boek nog nadere bewijzen van zulke, waarheden bijbrengen, die ik zelve ondervonden heb, en die openlijk voor oogen leggen. Elk Vorst is bij een zoo verdorven volk te beklaagen, wil hij zijnen eersten pligt als Vorst vervullen, en eiken onderdaan recht bezorgen, dan moet hij, als hercules, den ftal van Augcas zuiveren, en hercules wierp 'er alleen den osfendrek uit. Maar ezels op ftal flaan cn bijten, de listige menfehen werpen hunnen onverdraaglijk Hinkenden drek op den genen, die hunnen ftal reinigen wil. Nonr is 'er in Weenen eene klasfe van menfehen, die men Dwecpers noemt. Deze verzoenen God, als zij onder het zitten in den Raad, een paternoster of roozenkrans bidden, en gelooven hem een' dienst te doen, als zij een ketter kunnen benadeelen. Onder deze gedaante werd ik in Weenen beoordeeld, wat wonder, dat ik alle procesfen verliezen moest? De Monarch geeft wel in Weenen aan alle onderdaanen audiëntie. De toegang ftaat vrij cn open. Maar, wanneer iemand over een gerichtshof klaagt, dan wordt zijn verzockfehrift aan dat zelfde Hof gezonden. Dit ftelt den klager nooit te recht, onE 4 der-  ?3 levensgeschiedenis van derzoekt nooit — gevolglijk volgt 'er geen ander bericht, dan dit gcwoone, dat met weinig moeite duizend Memorien beflist. - Het verzoek van den Suppliant vindt geene plaats. Dan fchreemvt de verdrukte mensch tot God om recht en wraak. De Monarch heeft geen tijd, om zelve te onderzoeken, de gerichtshoven zijn ongevoelig, bun eerzucht is beledigd, en uwe zaak is voor altijd zonder hulp verloren. Over 't algemeen is de beste raad, het voorbeeld der Jlgierfche Slaaven tc volgen, en liever te zwijgen, dan om recht cn onderzoek aan te houden, of den Richter te bcfchuldigcn. De Deij zelve of een Kadi laat eenen flaaf, tot tijdverdrijf, of op eene valfche aanklagte, vijftig ftokflagen geven. De onfchuldigc bidt nu om gerechtigheid. Terftond wordt 'er een rechtbank gefield van tien andere flaven, wier wetboek order, of allerhoogfte Hofrefolution- Urkafe of vonnis heet. Dezen zullen zeker geen uitfpraak doen, dat de eerfte Overigheid zich overhaast hebbc. Dienvolgends ontvangt de klaager zeker nog vijftig ftokflagen 'er bij, omdat hij wrevelig geklaagd, geraifoneerd, en zich tegen zijne Overigheid verzet heeft. Zoo ging het mij, en ook meer anderen te Weenen , na dat ik eenen Referent wezenlijk bewezen had, dat hij een fchclm was. Allen vreesden mij, allen verè'cnigdcn zich, ik verloor alle Procesfen' en werd van deze vercenigde hommels uit den bijenkorf van ftaat gedreven. Hier door blijkt nu heel duidlijk, waarom Keizer josefus in Justitiezaken geene verbetering tc weeg kon o-rengen, bijzonder, dewijl alle zijne grondregel'8  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 73 gels op het Despotisme deunden, cn dit in een Militaire regcering, zoo als eigenlijk onder zijne beftuuring Oostenrijk worden moest, het vast geloof aan de onfeilbaarheid voor alle foorten van overlieden vordert, welke den aardfehen gekroonden Stadhouder van de Godheid verbeeldt, en zoo onbeperkt als God zelve regeeren wil. Voor 't overige zag hij wel in, dat zijn adel te magtig was, welke in gematigde Monarchiéii de middeltrap tusfehen den troon en het volk verbeeldt, en eigenlijk behoorde te behouden. Daarom zocht hij foldaten, burgers en boeren te winnen, en zou ook juist niet boos geweest zijn, indien 'er in alle zijne Provinciën meer iioria's en klotzka's waren opgedaan, die den Adel vermoord, en de Keizerlijke fchatkist, door de uitgejlorven Magnaten verrijkt hadden. liet nadeel zou ook waarlijk niet groot zijn; dewijl de al te rijke Hongaarfche en Üostenrijkfche Heeren alleen het land uitzuigen, den Staat zelve weinig dienst doen, cn den burger zoo min onderdeuning, als den arbeidzamen geleerden achting, cn den boer barmhartigheid betoonen. Alle kenmerken van Oostersch willekeurige Op. permagt, vielen dra den naarfpoorenden Wijzen en Staatsvcrdandigen in het oog. Alles werd op zijn Militairs met ruwheid en dwang behandeld. De Profesfor en naderhand Hofraad sonnenfels, een gedoopte Jood, die in Weenen onder degeleerden gerekend werdt, guia int er coecos reguat luscus, (omdat in het land der blinden Eenoog Koning is,) predikte reeds van zijnen leerdoel, en was fchurkachtig genoeg, om in zijne openbare Schriften te E 5 be-  74 LEVENSGESCHIEDENIS VAM beweeren — dat een onderdaan'fgeheel geen eigendom bezit, en dat alles naar willekeur aan den Monarch alleen behoort, die boven alle wetten verheven is. Zoodanig openbaren leeraar, behoorden alle gezonde burgers van den Staat, van alle klasfen uit tc bannen en te verfoejcn, en nogthans zonden de laffe ^««isr-burgefS hunne kinderen in zijne fchool, alwaar deze kruipende Baviaan zijne knaken opblies, en wezenlijk van zich zeiven geloofde, dat hij onder de groote mannen van Europa geëerd was, fchoon hij niets dan ellendige flaavenkinders voor zijnen afgodstempel ziet ademen, wanneer hij zelve de Litanie tot alle Heiligen laaghartig medebidt. Maar wat volgde uit josefs ontwerpen! Hij ving het verbeteringswerk in alle zijne Staaten van de verkeerde zijde aan. Hij liet wel overal de reukeloze ftelling van sonnenfels prediken, maar wilde evenwel aan den boer zijn eigendom verzekeren, en het alleen aan den Edelman ontnemen. Hier uit ontftondt mismoedigheid, en gisting — maar voor alle uitberfting mag men in Oostenrijk altijd gerust flapen. Want als het in de daad mooglijk was, om het gantfche Wetrier gemeen in 't harnas te brengen, dan zijn 'er twee middelen, om het terftond te bedaaren. Of men geeft het een openbaar Bal bij het Hof, alwaar zij Faifanten, Jonge Ganfen, Karbonaden, Salade, en Pasteien in overvloed te vreten vinden; of men laat door eenige Stadsfoldaten, fommigen van de onrustigen op den grond leggen, en vijf- en twintig flagen voor het achtèrfte toetellen. Dan blijven alle de anderen bedaard ftaan, lagchen en fpotten met hem, die ge-  fredrik , vrijheer van der trenck. 75 gepriegeld wordt, gaan na huis, en vreten een Kapoen. Ook trotfche Cavaliers, die onrustig mogten zijn, kan men op dezelfde wijze behandelen. Zij zouden den volgenden dag trotsch, maar ridderend ten Hove rijden, de prachtigfle Gala-livrei tot geleide nemen, en zich allerönderdanigst bedanken, dat zijne Majcfteit hunner in genade hadt willen gedenken. Dit is het waare volks-karakter, daar zeker geen gevaar van te vreezen is. Maar men wilde de Brabanders en Hongaren even ééns behandelen. Hier door ging Braband verloren, en als josefus nog een paar maanden geleefd hadt, zou het met de Hongaren ook gedaan geweest zijn, het oproer was gereed, en de Duitfche armee zou niet weer thuis gekomen zijn. Keizer josefus deedt wel in Oostenrijk en in zijne Duitfche Erflanden, dat hij eene gelijkheid in lasten wilde invoeren. Maar hij hadt verftandige en eerlijke mannen tot een zoo gewigtig werk moeten verkiezen, cn aan de zaak eene andere inrichting en wending geven. Want de ongelijkheid is te veel in het ooglopende en te onredelijk. Bij voorbeeld. Ik heb eenen onderdaan in mijne heerlijkheid, die aan alle foorten van belastingen, jaarlijks vier en dertig gulden betaalt. Naast hem woont een andere boer, die even zoo veel gronden van dezelfde kwaliteit bezit, deze betaalt aan zijnen Heer jaarlijks honderd twintig gulden. Het boerenplagcn is in Oostenrijk fchriklijk op veele landgoederen, daar de Heeren in Weenen brasfen, hunne bedienden den landman uitzuigen, maar de Heeren befcherming vinden, om met hen naar goeddunken te handelen. Als  76 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Als men in de kreits-ambten Hechts gefchcnkcn. uitdeelt, dan klaagt de boer zonder hulp. Keizer josefus Helde in Weenen twee Advokaten aan, die hij betaalde, om de Procesfen van alle verdrukte landlieden tegen hunne heeren tc voeren. Maar helaas! Wanneer een barbaarfche Heer aan dezen een jaarlijks penfioen gaf,- dan werden de klagers uit de kamer van den Advokaat geklopt. Zoo gaat het in Oostenrijk. Voor 't overige, was men ook aan den anderen kant op geheel geene middelen bedacht, om den Landheeren te vergoeden, het geen zij door het affchaffen van de Tienden verloren hadden. En dit was en. bleef wreedheid, dat men hun hun eigendom ontnam. Ik zou daar bij 12,000 gulden verloren hebben, die ik aan de verkoopfter van mijne landgoederen, volgends den aanflag, zuiver daar voor betaald heb. Nadien 'er nu geen middelweg uitgedacht was, zoo moest het best ontwerp misfen, waar toe reeds veele millioenen vergeefs in nutteloze kosten, en alleen voor papier, om tafels van verbetering je leveren, meer dan 130,000 gulden verfpild waren. Josefus fterf, toen hij de onmooglijkheid der uitvoering zag, cn leöpold moest alles affchaffen en herroepen. Dus is alies bij het oude gebleven, en de fchoonfte, de noodzaaklijkfte fchikking is te niet gelopen. In Braband brak de opftand daadlijk los, en deze Provintie ging verloren, omdat zij geene inbreuken op haare Fundamenteele Conftitutie gedoogen wilde. Het belagchlijkfte was, dat de Keizer de fchranderfte en rechtvaardigfte mannen uit Eraband ontboodt. Deze zouden in de Oosteitrijk/che kreits- amb"  fredrik , vrijheer van der trenck. ?f ambten de behandeling der Justitie leeren! Lieve Hemel! welk. een contrast! Een eenige van deze mannen bezat meer verftand, eerlijkheid, Scherpzinnigheid, en ftaatkunde, dan alle Oostenrijkfche kreits-ambten te famen, benevens hunne huishouding, finantie, en regeerings - raaden. Deze mannen zaten hier onder ruwe jongelingen of listige rechtsverdrajers, waren Despoten van 't land, en zij zouden van dezen leeren,Braband gerust en gelukkig maaken. Hoe is het mooglijk, den Brabander met den ftoflijken, materiëelen Oostenrijker te vergelijken? Hoe zou ooit een vrije Brabander de Oosienrijkfche lompheid cn gebiedenden toon wennen. Het gevolg toonde de uitwerking, en alles ging verloren. Het volgende is hier nog merkwaardig. Keizer josefus zag het verlies der beste Provintie, en hier was hij zoo klein, dat hij een Verzoek aan den Paus zondt, die eigenlijk het geheele vuur van oproer eerst aangevuurd hadt, dat hij de Brabanders, door bedreiging van den ban, tot hunnen voorigen pligt wilde dwingen. Hij werdt deswegens te Rome uitgelagchen, en van alle Staatkundigen beklaagd. Hij fchreef zelfs aan de ruw behandelde Natie, dat alle de gewelddaadigheden van den kommanderenden Generaal d'alton cn van den Staatsminister trautmansdorf, tegen zijn bevel, gefchied waren, cn dat hij 'haar deze beide mannen ter ftraffe wilde overleveren. Welk ongelooflijk gedrag voor eenen Vorst! De Graaf trautmansdorf heeft zich in Weenen in openbaren druk gerechtvaardigd, en alle brieven en orders van den Kei' zer,  78 levensgeschiedenis van zer, die deszclfs verzekering wederfpreken, bekend gemaakt. D'altons Adjudant deferteerde, en bracht den Brabanders 's Keizers origineele brieven, volgends welken hij het kind in 's moeders ligchaam niet verfchoonen, alles verwoesten, cn de gevangenen, naar het gebruik der Tartaren, aan de ftaarten der paarden binden moest. Zoo veranderlijk, zoo wankelmoedig, zoo kruipend, zoo dubbelzinnig handelde deze Monarch, als hij zijne feilen bemantelen, en anders fchijnen wilde, dan hij in de daad was. Ik moet, bij deze gelegenheid de wereld nog een kenmerk van zijn karakter bekend maaken, waar van flechts weinigen in Frankrijk onderricht zijn. Ik kwam juist te Parijs, toen de Keizer vertrokken was, en fpijsde bij den Minister Graaf Fergennes, bij wien ik zeer gezien was. In een bijzonder gefprek voor het eten, vraagde ik hem, wat hij van mijnen Vorst dacht, dien hij thans in perfoon hadt leeren kennen. Hij kende mijne denkwijze, fprak dikwijls met veel vertrouwlijkheid met mij, en zeide: — Hij is een man zonder karakter, een gevaarlijk boos Vorst, dien ik nog minder vertrouw dan den Koning van Pruisfen. — Ik verdedigde hem, om meer te hooren. — Eindelijk gaf hij los en vertelde mij: De Keizer hadt hem den raad gegeven, teneinde Frankrijk uit alle fchulden te redden, dat hij een Nationaal bankroet zou aankondigen. Hier op hadt hij gezegd: Maar als dit gebeurt, dan verliezen Uwe Majcfteits eigen onderdanen in Braband meer dan 80 millioenen — Maak evenwel een bankroet, hernam  fredrik, vrijheer van der trenck. ?9 josefus , wij zullen het wel vinden , als gij mij de helft van die fom geeft. Ik verfchrikte, en herriep mijne verdediging, maar ik weet, dat vergennes dit zelfde geheim ook aan eenige misnoegde Brabanders vertrouwd heeft, hetwelk niet weinig toebracht 'tot het wantrouwen en de ltraks daarop volgende gisting. Ook had hij aan den Koning van Pruisfen, bij hun mondeling gefprek in Silefie, het voordel gedaan, om het Roomfche Rijk famen te deelen. Ook was met Frankrijk, toen de Beijerfche zaak uitbrak, een verdrag gefloten en afgefproken over eene verdecling van Duitschland. Deze beide gevallen waren de eigenlijke bronnen van het Duitfche Vorsten - verbond, daar frederik gebruik van wist te maaken, en dat josefus zoo weinig achtte. Voor deze gewigtige ontdekkingen fla ik •den Lezer borg, als voor ftaatkundige geheimen, die ik gelegenheid vond, om in den grond naar te fpooren, en wier waarheid hier door mijn woord van mijn eer bevestigd wordt. Wat was nu toch anders, onder de regeering van zoodanigen Vorst tc wachten, dan een algemeen misnoegen in het land, en buitenlandfche oorlog aan alle kanten, ten einde zijne blijkbare heerschzucht te vernederen. De hoofdbezigheid van het Berlijner Hof was, hem naauwkeurig gade te flaan, ten einde van alle gelegenheid gebruik te maaken, om Oostenrijk te verzwakken, en josefus ontwerpen te verijdelen. Men hadt zijne verwaandheid geftreeld, en hem verkeerde denkbeelden ingeboezemd van de onvervvhilijkheid van zijne armee. Daarom fprak hij bij  LEVENSGESCHIEDENIS VAN alle gelegenheden, alleen van zijne driemaal honderd duizend Soldaten , en zocht overal moeite. Vleijers hadden hem doen gelooven, dat hij geboren was, om frederiics roem te verduisteren. Hij zelve geloofde, dat, bij zijne eerfte verfchijnen •op het flagveld, frederiks zon zou moeten taanen, maar josefus zou alleen de wereld onderbrengen, en aan alle Vorsten de wet voorfchrijven. He Duitfche Rijksvorsten, die hij volftrekt niet dulden kon, omdat de Vorst kaunitz ze hem als zoo magteloos, en verachtlijk, hadt afgefchilderd, wilde hij, zoo als Caifar zijne ovcrwonnelingen, in Weenen in triumf omvoeren. Deze gezindheid werdt ruchtbaar, en de ftrik werdt hem gefpannen, in welken hij onvoorzichtig verviel, cn toen ten fpot ftrekte. De Paltzifchc Gezant in Weenen, de Baron ritter, werdt tot het hoofdwerktuig van het Berlijner Hof gebruikt, om hem tot den Hoofdftap te beweegen, die hem' als Ufurpateur der Duitfche vrijheid ten toneel deedt verfchijnen. Deze listige man, welke in Weenen alle -rezant fchapstrappen tot dien van Minister toe* be kleed hadt, kende door eene 26 jaarige ondervinding de Wcener handelwijze naauwkeurig, hij wis een aangenaam man in vrouwen- maar ook in ge leerde gezelfchappen; een waar hoveling, diende oude Minister becker gevormd hadt, en dien zifc groote invloed bij de Hofdames en Biechtvaders zoo bemind maakte, dat hij wezenlijk het werfctfiig van alle vreemde gezanten werdt, die groote éal uckkmgen en ontwerpen wilden uitvoeren. Hij wist ziek  fredrik, vrijheer van der trenck. 8r zich a's raenfchenkennCr zoo wel bij Keizer josefus in te dringen, dat hij deszelfs onbepaald vertrouwen verkreeg. Nadien nu ritter een boezemvriend was van den Staatsdienaar becker, die zijnen Heer aan den leidband voerde, en dien aan Beiferens welvaart min dan aan zijne eigene gelegen lag, zoo werdt door deze twee, van het B.rlijnfchö Hof zoo wel geïnftruëerde mannen, de Conventie tusfehen den Keizer en den zwakken Keurvorst op zoodanige wijze gefloten, dat josefus daarbij als een waar Ufurpatcur en vijand van het Duitfche Rijk verfchijnen moest, om eigenlijk, aan den fluwen frederik gelegenheid te geven, hem in deze gedaante af te beelden, aan te tasten, en het Duitfche Vorstenverbond tot Hand tc brengen. Dit was de Hoofd -intriguc, welke volgends het plan gelukte, hetwelk ritter werkflellig wist te maaken, om den Keizer in het net te lokken. Met inftemming van het Hof van Berlijn, zou josefus zijn doel hebben kunnen bereiken. Maar men wilde de zaak zoo en niet anders befluuren, en zij gelukte, door ritter's ftreeken, naar den wensen van Oostenrijk! vijanden , die den Keizer zoo wist te leiden, dat hij, tot zijn dood toe, in iTeenen geeerd bleef, en niet ontdekt werdt, zijn beurs aan alle kanten maakte, en de brillandfte rol aan een Hof fpeelde, dat hij misleidde. Wat de verlichte Beijerfchen van hem, en van den dood van hunnen Keurvorst, oordeclen, die terftond na het tekenen der Conventie na eene eerlijker wereld overftapte, is mijn zaak niet, te beöordeelen, of bekend te maaken. Genoeg, de oorlog met Pruisfen brak uit, IV, deel. F en \  Sa LEVENSGESCHIEDENIS VAN en josefus wilde, volgends zijne toenmalige zeer duistere begrippen, regelrecht na Berlijn marcheeren. Door zeker toeval was mij toen de geheele Intrigue, die ritter fpeelde, naauwkeurig bekend. De Aardshertog leöpold, naderhand Keizer, kwam juist te Weenen, toen de Keizer na tiohetik vertrokken was, na de Armee, die toen bij een trok. Ik had dezen Heer lief, en was nu juist van Parijs en Manheim te Weenen gekomen , ik ging dan bij hem, en ontdekte hem het gantfche geheim, als ook het groot gevaar, waar in deze oorlog Oostenrijk bracht, en de mij naauwkeurig bekende aanflagcn, welke in alle de ondernemingen verborgen lagen, en die overal, bijzonder van misnoegde Hongaren, onfeilbaar zouden uitbreken. Zijne beflisfihg was... Mijn lieve trenck , ik moet morgen den Keizer na Bohème volgen. Schrijf mij een' brief, als of ik u bevolen had, dat gij morgen bij mij moest komen, maar dat gij mij niet gevonden hadt, en daarom dezen brief per Estafette nazondt, welks inhoud gij den Vorst wenschtet bekend te maaken. Zeg mij in dien brief alles, dat gij mij heden met zoo vuurigen dienstijver vertrouwt, en ik zal 'er tot uw voordeel gebruik van weten te maaken. Ik kwam dit bevel letterlijk na, en verzond eene Estafette met dezen brief, dien ik zelve betaalde. Bij zijne wederkomst te Weenen zeide leöpold mij: Hij hadt den brief juist gekregen, toen hij met den Keizer te paard fteeg, om na het kamp te rijden.  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 83 den. De Vorst hadt naar den inhoud van den brief gevraagd, dien hij hem te lezen hadt gegeven. Hij hadt hem met oplettendheid lagchende doorgelopen, hem terug gegeven, en niets anders gezegd, dan: , Het is toch waar, trenck fehrijft charmant." Dit was derhalven het gevolg en de uitwerking eener ontdekking van het uiterst gewigt. Het gevolg heeft bewezen , dat ik alles recht voorzegd heb, wat kort daarna gebeurde, en nog zeker uitgeborsten zou zijn, indien de fcherpzinnige theResia geen middel tot vrede gevonden hadt. Dit is het Oostmrijkfche loon voor eerlijke daaden: Josefus was ook al te veel met zijne groote krijgskunde ingenomen, om een oogenblik te twijfelen, dat hij geheel Europa de wet voorfchrijven en het onderbrengen kon. Maria theresia hadt ondervinding, zij moest alleen haaren naar roem, bloed, en krijg dorstende zoon halfgedwongcn toegeven, en haare armee laten marcheeren, maar heimlijk. handelde zij te '■erlijn over vrede. Josefus integendeel fchreef haar nog 3 dagen voor de daadlijke inrukking der Pruis/en in Bofthmè: „ Nooit zou frederik, fidderende voor den „ grooten gewapenden josefus, daadlijk den oor„ log waagen. Alle zijne fchikkingen waren Hechts „ fchrikbeelden, om hem in de -bezitneming van „ Bei/eren te hinderen. Hij zou wel een andere „ fnaar roeren, zoodra hij zag, dat het ernst was." Zoo geheel van zijne verwaandheid en vooróordeeleri begoocheld, verfcheen josefus op het heldentooneel in Bohème, fchoon hij zeker volftrekt •F 3 geen  84 LEVENSGESCHIEDENIS VAN geen aanleg noch hoedanigheden bezat, om deze rol met vrucht en toejuiching te fpeelen, gelijk de uitkomst bewezen heeft. Want toen frederik daadlijk, voor zijn oog, in zijn land rukte, verging hem terftond de lust, om regelrecht na Berlin te marcheeren, en josefus verfchanste zich met zijn in getal veel fterker leger, vertzaagd en huiverig om aan te vallen. Frederik in tegendeel zette Bohème onder Contributie. Zeker is het, dat de Keizer, die, voor de daadlijke uitbersting , van niets dan overwinningen droomde, voor het front van één zijner Regimenten gezegd heeft... Kinderen! toont dat gij foldaten van josefus zijt, ik voer u nog, dit jaar na Berlijn. Het vertrouwen op den jongen held , en de Weener fnorkerijen gingen ook in de daad zoo ver, dat eenige IVetncr lieden met wagens met wijn geladen het leger volgden, en aan de Officieren hunne waar tegen aanwijzing op de plundering van Berlin op credit verkochten, waartoe zij hunne wagens ledig medenamen, en daar vol laaden wilden. Ik ken zelfs een' man, die op deze hem, als onfeilbaar aangeprezen, verzekering wezenlijk 3000 gulden gefchoten, en verloren heeft. Vervolgends ïcholden zij op theresia, welke deze plundering van alle Pruisfijchc landen door de ontijdige vrede verhinderd hadt. Ik zelve was zoo verzekerd van de uitkomst, dat ik den f chipper keller in Regensburg, die een uitfluitend privilegie van den Keurvorst gekocht en verkregen hadt, dat niemand dan hij alleer.  fredrik, vrijheer van der trenck. 85 leen met Beijerfche graanen na Oostenrijk den Donau bevaaren mogt, toen hij mij zijn ongeluk klaagde, dat de Keizerlijken, zedert zij de voorlieden van Regensburg bezet hadden, aan alle fchippers zonder uitzondering hetzelfde verlof gegeven hadden, ten antwoord gaf, dewijl hij den genen, die hem het oude Beijersch Privilegie te Weenen bevestigd wilde bezorgen, 2000 Dukaten tot een premie beloofde: — Mijn vriend! wilt gij mijn raad volgen, zoo befioudt u geld, ik verzeker u, dat binnen 6 maanden hier alles weder op den ouden voet, en dat 'er geen Oostenrijksch bewind in Rcgenslurg meer zijn zal. Hij volgde mijn' raad, en heeft mij in 't vervolg bedankt. Ook maakte ik in Weenen een armen vogelvanger rijk, dien ik den raad gaf, hij zou alle zijne ekfters en papegaicn niet anders leeren praten dan: De Pruis is geflagen. Terftond hoorde men in de gantfche Stad, deze vogels zoo wel als de Weener ftraatflijpers en politieleen in alle ftraaten cn koffiehuizen roepen: De Pruis is geuagen — en de man verkocht zoodanigen vogel voor 12 Dukaten. Dit is het volkskarakter. Maar wee hem, die toen twijfelde, of josefus ook regelrecht na BcrIjn marchceren, en de Pruisfifche mogendheid veii nietigen zoude. Ik voorfpelde anders, en raakte verdacht en aangevochten. De keizer zelve deedt mij het voqiftel, toen de Beijerfche oorlog ftondt uit te breken:— trenck! thans-hebt gij gelegenheid, om u aan Pruisfen te Wreeken! Ik zal u vergunnen een F 3 Corps  86* LEVENSGESCHIEDENIS VAN Corps op te richten, en alles in puinhoopen te' veranderen. Mijn antwoord was: Ik heb geheel geene reden, om mij aan mijn vaderland te wreeken, en heb in Hmgarijên honderdmaal meer verloren dan in Pruisfen, Thans heb ik een' vaderpligt voor 8 kinderen. Wil uwe Majesteit mij de verzekering geven, dat mijne kinderen Hechts het derde deel van die goederen te rug zullen krijgen, die de Graaf grassat zowitz mij met geweld ontnomen heeft, in geval ik in den oorlog voor uw dienst mijn leven verlies, dan ben ik met blijdfchap gereed, om als foldaat, maar niet als roover, te dienen. Een toornige fchampere blik was mijne afvaardiging, en de beledigende uitdrukking , die hij niet aan mijzelven maar aan den Vorst karel lichtenstein gezegd heeft, verwijderde mijn hart geheel van hem: — „ Thans ben ik overtuigd, dat trenck fteeds „ Pruisfisch gezind blijft, hetwelk ik voorlang „ reeds giste, hij is een gevaarlijk man, en weet „ te veel." Dit oordeel van eenen zoo wantrouwenden als wraakzuchtigen Vorst, zou ieder ander man afgefchrikt hebben. Maar ik bleef fteeds onverfchrokken, trotfeerde alle gevaar, en handhaafde overal de waarheid, zonder zijne verfpieders te fchroomen, dewijl mijn hart en mijn gedrag mij befchermde. In deze omftandigheden reisde ik bovendien nog na ffongarijên, toetfte, fpoordc na, en zag eene ruime gelegenheid, om eene gewigtige rol te fpeelen , maar ik bleef een eerlijk man, maakte geen gebruik van mijne bijzondere voordeden, predik-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 87 dikte geduld en burgerpligt, en leerde de misnoegden kennen. Zedert dien tijd ontweek de Vorst mij overal, liet mij, zonder befchutting, over aan de IVeener Juftitie-chikane, en zocht gelegenheid, om mij te doen zwijgen. JVluar ik ftond met mijn deugdenfchild bedekt, als een rots geharnast, ik weerde de ongerechtigheid af, ftreed geftadig tegen fchurken, en bleef op mijn recht, en op mijne verdienden moedig en trotsch. Alhoewel ik reden hadt, op mijne hoede te zijn, zedert de groote frederik , bij het mondgefprek in SUtfie tegen den buitendien ligtgeloovigen en wantrouwigen Keizer gezegd hadt : Hij moest mij niet vertrouwen , ik was een hoogstöngedadig en gevaarlijk mensch. Dit gefchiedde toen, omdat hij vernomen hadt, dat ik vrijen toegang tot den Keizer hadt , en hem misfchien kundigheden aan de hand, of aanleiding geven zon kunnen, om van de voordeden van zijne landen tot nadeel van Pruisfen beter gebruik te maaken, en hem ook zijne heimlijke verleiders ,en politieke oorblazers te leeren kennen. Hier door bleef ik in werkloosheid, en zulks was frederiks bedoeling, om alle verlichte eerlijke lieden ten dien tijde van josefus te verwijderen, toen hij zelf de regeering ftond te aanvaarden, en nog weetgierigheid vertoonde, gevolglijk ook goeden raad aannemen kon. Van vlijërs of papendienaars omringd, van grootfprekers verleid, van kleine despoten aangevuurd, van onervaren gidzen geleid, kon josefus nooit groot, nooit voor hem ontzaglijk worden. In IPee^ 4 nen  88 levensgeschiedenis van nen moet alles, zoo lang mooglijk, bij het oiicle blijven, geen Oostenrijkse}} Monarch moet een frederik kunnen worden, en zoo lang wereldkenners, ervaren en eerlijke lieden, groote geesten van den invloed op ftaatszaken , op het hartop de vorming van jonge Vorsten, geweerd worden, zal Prubfens magt fteeds en veilig klimmen. Deze is de waare oorzaak, waarom ik onder josefus regeering werkloos bleef. Ondertusfchen heb ik voor hem, in de eerfte jaaren van zijne regeering, verfchciden plans uitgewerkt, maar die allen verknoeid ten uitvoer werden gefteld. Mijn onuitblüsbare haat tegen de Roomfche arglistigheid is wereldkundig. Hier had ik een open veld, om te arbeiden, cn ik zag, met hartlijke blijdfehap, de vrijheid van de drukpers doorbreken, de groote vooröordeelen wegruimen, de kloosters verftooren, en het Priester - geweld verzwakken. Maar josefus kon de grondregels, die met de moedermelk waren ingezogen, niet overmeesteren, en zedert dat de Paus in Weenen geweest was , werdt hij fchroomvallig en wankelmoedig. De Rozenkrans werdt heimlijk weder opgezocht ; het bijgeloof vermeesterde alle zijne zielsvermogens; hem ontbraken kundigheden en wetenfchappen, om zich los te fcheuren; hij begon incognito te biechten, en aflaat te verdienen; insgelijks deed hij bedevaarten na Mariën-zcl, alwaar hij, na zeker onge-. mak aan de oogen, zelfs een paar gouden oogen op het outer offerde. Alles verfcheen hem nu reeds als een ketter en zielevijand, die hem flechts de oogen wilde openen. En dewijl ik dit flipt naging, -en wezenlijk waar vond, verwijderde ik  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER. TRENCK. 89 ik mij geheellijk van hem , haalde de fchouders op, en beklaagde zijne ftaaten, die weder in het diepfte Bijgeloof tc rug vielen. Hij heeft groote dingen ondernomen, meer dan men mooglijk geloofde, veel meer dan alle zijne voorvaders , toen hij de Hiërarchie met waaren heldenmoed aantastte, en alle onzichtbare kluisters van Rome fcheen te verbrijzelen, maar zijn befluit was niet ftandvastig en aanhoudend: Hij wankelde in de 'uitvoering, tastte het werk van den verkeerden kant aan, en fchoon 'er waarlijk ongelooflijke dingen in Oostenrijk gebeurden, alwaar zelfs reeds eenige Hofraaden en Staatsdienaaas verftandige boeken begonnen te lezen, zonder met den Biechtvader raad te plcegen, evenwel viel 'er veel weder in het oude Chaos te rug, toen men den Keizer weder als een berouwhebbend zondaar voor den Priefter knielen , en zelfs roozenkransfen bidden, en gebefte Goochelaars openlijk verzeilen zag. Daar werden wel monnikskloosters opgeheven doch de monniken zeiven werden niet na Rome gejaagd, maar op de dorpen en in de lieden als Pfarheeren en Vikarisfen aangefteld, alwaar zij thans meer dan ooit gelegenheid hebben, om hunne heilige bedriegerijen onder het volk te verbreiden, aan het welk zij zich als verdreven mariiekars voordoen, en het goochclfpel van godsdienstverfchiilen voorbrullen. Josefus roem zou onfterflijker zijn dan die van alle mooglijke helden, indien hij dit begonnen heilzaam werk' _ voor het welzijn zijner ftaaten manlijk •uitgevoerd, en het F 5 Room-  9 levensgeschiedenis van Roomfche veelhoofdig Hydra geheel doodgedrukt hadt. Maar hij ontwrong de geestlijkheid flechts eenig geld, en verhinderde niet, dat zij dit aan den anderen kant weder dubbel bij meelijdende dom-ooren konden aftroggelen. Maar zijn fchild was te zwak, om in den ftrijd van het -Bijgeloof met menfchenverftand te zegegevieren. Hij bezweek voor de arglistigheid, en werdt eerst een heimlijke Dweeper, omdat hij zich over zijne zwakheid fchaamde: Ik kende dit brein reeds op het eerfte gezicht, maar hij vondt nergens hulp, omdat hij het niet waagde, hulp te zoeken. De flimme verfpieders van Home maakten gebruik van de gelegenheid. Hier kwam nog bij, dat alle zijne ontwerpen mislukten, dit fchreef zijn zwakke geest niet toe aan zijn eigen gedrag, maar aan de wraak der heilige Ordenftichters, die hij in den hemel en op aarde beledigd hadt: Hij wankelde,bezweek,en, als hij langer geleefd hadt, zoo was de SpaatJ'chc Inquifitie onfeilbaar in Weenen ingevoerd, waarbij hij zelve de nieuwfte foorten van martelingen zou uitgevonden hebben. God dank ! kan men derhalvcn zeggen, dat hij met zulke gevoelens nog ten rechten tijd ftierf, eer de in het geheim vercenigde Geestlijkheid een Bartholomeus-nacht in zijne Erflanden kon fpeelen, waarbij hij zelve gclagchen, en de goederen der Proteftanten, tot fchaêvergoeding, aan de roofzucht der Paapen zou overgelaten hebben. Ondertusfchen heeft josefus de eere, dat hij onder het getal der Groote Hervormers verfchijnen kan, die den dank en eerbied der nakomelingfchap verdienen, en die licht begonnen te verbreiden. Deze groo-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. QI groote onderneming wischt reeds werklijk groote vlekken in zijne waare Levensbeschrijving uit, en ik verëere alleen daarom zijne asfche, omdat hij, na eene zoo vertzaagde opvoeding, als hij gehad hadt, midden onder de dweepzuchtige bewoners van Weenen, evenwel moeds genoeg bezat, om den aanval te waagen, die, met meer aanhoudende ernst, de gelukkigfte gevolgen voor het menfehenverftand, en voor het wezenlijke van de Oostenrijk, fohe magt zou hebben kunnen voortbrengen. God loone hem voor zijnen goeden wil! en behoede zijnen opvolger, om niet in denzelfden kuil te vallen, waar in de Roomfche Staatkunde zoo veele goede Koningen, als laage flaaven, gekluisterd heeft gehouden. Ik heb in Oostenrijk zeker met zielsblijdfchap gearbeid en medegewerkt, voor dat ik den Vorst geheel kende. Maar, zoodra hij mij als een' ketter begon te beöordeelen, zag ik de gevolgen Van zijn zwakheid voor uit, en verwijderde mij van den truon, met gevoelige aandoening over het lot van zoo fchoone, maar door Domkoppen heel nutteloos gemaakte gewesten. Als hij nu, door de ziekte, die hij zich zeiven op den hals gehaald hadt, van tijd tot tijd zwakker werdt, en het geduurig Paternoster bidden evenwel zijne vreeze voor het Vagevuur niet verminderen kon; terwijl zijne gewetens - raaden fteeds olie in het vuur wierpen, zonder dat zijn hart hem ooit gerust kon ftellen, dat hij als een menfehenvriend geleefd hadt, namen de gewetensbezwaaren daaglijks zoo toe, dat men hem, al 3 jaaren voor zijn dood, overal, het ave Maria, overluid hoorde  PU levensgeschiedenis van de opzeggen. Zelfs bij de plegtige daad van ontucht badt hij met de Priesteresfen van venus de Litanicn om aflaat te bekomen. Zoo verviel hij in het laffle Bijgeloof, en ftierf als de eenvouwigfte Kapucijner in angst en fchrik. Geen mensch op aarde heeft in de daad ooit meer geleden in zijne laatfte levensdagen, dan Keizer josefus, die alle zijne ontwerpen in duigen zag fpatten, voor zijn dood. Hij zag zijne Brabanders, die hij in kluisters wilde fmeeden en die hij verachtte, werklijk van zijne Staaten afgefcheurd. Hij zag niets van alle zijne Despotieke bevelen vervuld; en zichzelven op het fmertlijkfte ziekbed zoo klein, zoo diep'vervallen, als mooglijk was; hij zag zijne onderdanen vreugdefeesten tegen zijn overlijden gereed maaken; hij moest alles herroepen, wat hij in Hongarijën bevolen hadt; hij zag zichzelven in alle zijne politieke aanflagen befpot, en ondervondt, wat Vorsten zijn, wanneer zij alle menfehen beledigd hebben, en zich onfeilbaar verbeelden te zijn, zoo lang niemand het waagt, om hun de waarheid te zeggen. Evenwel met dit alles verdiende josefus een beter lot, dewijl zijn oogmerk bij veele ondernemingen toch goed was, alhoewel hij in de wijze van uitvoering zeer mistastte, bijzonder daar de Brabander geheel anders behandeld moet .worden, dan de kruipende Oostenrijker, en de moedige Hongaar anders dan de hardnekkige Boheemer. De Hongaar moest zelfs zijne moedertaal vergeten, en alle zijne grondwetten, cn volks-privilegiën verliezen. Hunne kroon, hun Palladium van Bijgeloof, werdt, fmaadlijk, door Burgcrfoldaten met geweld uit Pres-  Ï-REDRW, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 93 Presburg na Weenen gebracht, en eene zaak van zoo weinig betekenis bracht het gantfche Rijk op de been. De eigenzinnigheid van den Vorst, die overal eene ilaaffche Militaire regeering wilde invoeren, en de rechten der volken met voeten tradt-, veroorzaakte alle deze opfchuddingen, en al dien fmaad, dien hij in zijne laatfte dagen dulden moest. Zijne ftaats- en perfoonlijke vijanden maakten van de gelegenheid gebruik, en zijne Despotieke Raadgevers befchimpten den Monarch, die alle liefde van het volk verloren hadt, en zich onder zulke omftandigheden nog in buitenlandfche oorlogen ftak. In Boheemen en Tirol fpookte het ook al, cn de Gallicicrs bevonden zich in die omftandigheid, dat zij, niets meer te verliezen hebbende, tot noodweer komen moesten tegen hunne plunderaars, die men hun van het fchuim der laagfte, domfte, cn roofzuchtigfte Weener ingezetenen toegezonden hadt, om hun land te rcgeeren. De gevolgen van dit alles waren handtastelijk vooruit te zien, en josefus ftierf te rechten tijde, om de fcheuring van alle de Oustenrijkfche Provintien voor te komen. Dit zijn de gevolgen van den ijzeren fcepter, wanneer de Despoot de Priesters niet op zijne zijde, cn het leger met buitenlandfche vijanden tc ftrijden heeft. Nog even van pasfe tradt een zachtmoedige leüpoed op den troon, die door toegevendheid, menschlievendheid, en grootmoedigheid, de ontftelde gemoeden bedaarde, het dreigend onweder tegenhieldt, en middel vondt, om zich zeiven en zijne gistende Staaten tot rust te brengen. Waartegen josefus de geesfel der aarde heeten kon, indien zijne heersen-  0-4 levensgeschiedenis^an heerschzuchtige ontwerpen in de uitvoering mooglijk geweest waren. Ik moet, bij deze gelegenheid, nog iet zeggen van den vermaarden Schelde - oorlog, die dezen Vorst juist weinig eere aandoet, en die bewijst, dat hij overal geern twist zocht, om zijnen Heldendorst te voldoen. Zekere Graaf proli uit Braband, een poghans .en windbreker, te Wimen gekomen, en eene kompagnie tot den Oostïnclifchtn handel te Triest oprichtende, vondt den Vorst kaunitz, den FinantieMinister, Graaf hatzfeld, en meer andere rijke grooten, als ook den hebzuchtigen Bankier fries gereed, om met hem eene Maatfchappij op te richten. Maar, deze Heeren hadden niet eens een gezond denkbeeld van zoodanigen handel. De graaf hatzfeld vraagde mij, wat ik 'er van dacht? Mijn antwoord was: Holland is in het bezit van dezen handel, wij moeten gevolglijk altijd van hen koopen. Zij weten ook altijd door hunne Correspondenten vooruit", wat wij heen en weder laaden zullen. Zoodra zij nu het minde nadeel voor hunne Comptoiren befpeuren, zullen terdond dezelfde goederen herwaards gezonden, en met 30 percent verlies verkocht worden; dan is ons bankroet klaar. Maar zij haaien integendeel in 't vervolg de geleden fchade fpoedig dubbel weder in, omdat hunne "kas en crediet het kunnen uithouden. Bovendien behooren tot den Odstfridifehon handel ten minden 8 fcheepen, om in ongelukkige toevallen de balans te houden tusfehen winst en verlies; wanneer derhalven Oostenrijk met twee fchepen vaart, en 'cr  fredrik, vrijheer. van der trenck. 95 9er één van verongelukt, dan heeft deze handel al een einde. Ook kende ik den Heer Graaf proli en zijn karakter, die zichzelven verrijken, en voor zijne Compagnons zeker Faillisfement bezorgen Zou. Doch men gaf geen acht op mijnen raad, en na 2. jaaren was de vooripelling reeds vervuld. . De fchepen werden geladen, en liepen onder den naam van kaunitz ftout in zee. De Scheepskapitein simson dreigde den Hollanclfcht Phi/ifiijnen reeds, dat hij hunnen handeltempel floopen zou, maar niemand der deelgenoten was gereed, om zijn kakebeen te geven, in gevalle simson dat tot den moord gebruiken wilde. Keizer josefus zelve betrouwde 500,000 Florijnen uit de openbaare fchatkist aan dezen gelukzoeker. Thans verwachtte men de uitgelopen fchepen terug, waarvan 'er één te Oostende binnen zou lopen. Fries hadt van de tol op de Schelde gehoord. Zijne hebzucht ontwaakte, om dezelve te befpaaren, fchoon hij misfchien, voor zijn deel, geen 100 gulden bedragen zou hebben. Deze kleinigheid was de bron tot den oorlog om de Schelde. Voor josei us was alle gelegenheid, om met alle vrije volken aan den dans te komen, welkom. Hij nam een befluit, voordat hij de gevolgen overzien en overwogen hadt. — Nu begonnen de bedreigingen, ook werden alle oude guarantiën en vredestraktaten befpot. josefus wilde de vrijë vaart op de Schelde, alhoewel hij geen een fchip hadt. Hol-  95 levensgeschiedenis van Holland bleef op zijn recht ftaan; en dreigde op de Keizerlijke vlag te zullen fchieten. De Keizer zeide dit tegen Fries, en fcheen nog beliuiteloos. — Deze hernam.... De Hollanders hebben .de courage niet, om op uwe Majefteits vlag te fchieten Maar, als .zij fchieten, herhaalde de Keizer... Zij fchieten, de Duivel haal mij! niet... En als zij evenwel fchieten... Dan oorlog, uw Majefteit! en geheel Holland veroverd. — De fchrandere Keizer volgde den raad van eenen koopman. De Hollanden fchooten werklijk. Nu was de belediging gefchied. Nu marcheerde de armee na Holland, zelfs werden 'er reeds IP'allachifche Roovcrsbcnden tot vrijcorpfen aangeworven, om alle de Dukaaten uit Apijlerdam te haaien. Maar ach het einde was fchand en fchinrp, de oorlogskosten waren vergeefsch verfpild, het fchip van fries verging, voor dat het aan de Sclielde kwam, cn Graaf proli, de Directeur, verklaarde aan de bedrogen Maatfehappij het bankroet, zelfs zegt men in Parijs, dat de Koningin van Frankrijk de 10 millioenen guldens heimlijk na Holland gezonden zou hebben, om des Keizers eere te redden. Ondertusfchen verfcheen hij zelve op het politiek Theater, als een Ufurpateur cn gevaarlijke verftoorer van de vrede, die het beiligfte va^i het ll'cstfaaljche vredestraktaat verachtlijk met voeten tradt. Toen deze oorlog om de Schelde de Weener pogcherij bezielde, en de Keizer zich reeds in AmJlerdam wilde laten kroonen, reed ik na Scjiouóruu, bij den Hoftuinier met naame van der schott, dien ik zeer hoog achtte, dewijl hij in de daad meer  fredrik, vrijheer van der trenck. 97 meer kundigheden bezat, dan menige Staatsraad in Weenen... Toen ik binnen trad, zeide hij mij: —> Zoo even is de Keizer bij mij geweest, en heeft langer dan een uur met mij gefproken. Onder anderen heb ik hem gezegd, dat ik met zijn Majesteits verlof terftond na Haarlem wilde fchrijven, om nog eenige bloemcnbollen te laten komen. — De Keizer fprong van zijn floel op, zijne oogen flonkerden... Neen, hernam hij — Gij behoeft niet te fchrijven Binnen 6 weeken haal ik ze zelve met mijne Armee uit Haarlem. De Tuinier, die Holland, cn ook zijnen Keizer kende, lagchte hartlijk met zijnen ligtvaardigen veröverings- geest, en wilde hem de moeilijk, heid doen begrijpen, om zoo fchielijk te Haarlem te komen. De Vorst fpotte met hem, noemde hem een Hollandfche Patriot en domkop - en verzekerde hem op zijne eere, dat hij reeds bevel gegeven hadt, om regelrecht na Amflerdam te marchccren, en verliet hem vervolgends met misnoegen , omdat hij twijfelde, cn verftandiger was dan hij zelve cn zijne raadgevers. Zoo geweldig was deze Vorst met zijne magt en flaatkunde ingenomen; zoo hardnekkig op zijne onöpgeklaarde begrippen, en even zoo zwak in derzelver uitvoering. Op .den wezenlijk befpotlijkcn uitflag der Schelde-oorlog, die eigenlijk door den Wisfelaar fries veroorzaakt was, volgde fpöedig de dood van dezen uitmuntenden politieken raadgever. De Keizer ontnam hem de ééne bron na de andere, waardoor hij zijne rijkdommen verzameld hadt, omdat hij de wegen in Weenen wist te vinIV. deel. G den,  98 LEVENSGESCHIEDENIS VAN den, door welken het hof tot Monopoliën, en de Ministers tot mildaadige infchiklijkheid en mishandeling van 's lands geld te bewegen zijn. Fries overzag deze allen, en verftond de kunst om menfehen als vinken te blinden, die in zijne kooi voor hem alleen bij het hof zingen moesten. F ij was de inhaaligrte gierigaard van de wereld. Nooit verzadigd van de eere, om de rijkfte man te wezen, kocht hij zich den titel van Graaf, toen hij 4 millioencn bezat, en als hij 8 millioenen vermeesterd hadt, dan wilde hij Vorst worden. Maar hij werdt ontwaar, dat de Keizer hem allengs de bronnen flopte. Alles , wat hij bedoelde, was hem tot hiertoe gelukt. — Toen hem nu het eerfte plan mislukte; toen hij erkende, dat hij thans niet tot de 8 millioenen en der Vorftenftand geraaken kon, greep hij den toe • vlucht aan , van alle hebzuchtige trotfehc fchurken, hij kocht een' drop, en verhing zichzelven in zijn eigen paleis. Dit is de waare, en in Weenen met zoo veel moeite bemantelde gefchiedenis, en het einde van den rijken wisfelaar fries, het welk ik van harten aan alle die genen toewenfche, die door arglistigheid, Monopoliën, en Hofgunst rijk zijn geworden. Aan den Hongarifchen Kamer - Prcfident, Graaf grassalkowitz zou ik hetzelfde einde toegewenscht hebben, die zoo menige Familie arm gemaakt heeft, opdat hij voor zijnen voor den Staat nuttelozen erfgenaam den Vorttelijken titel zou kunnen kopen. Deze man ontrukte mij en mijne kinderen eenige millioenen tegen aile de grondwetten des rijks aan, waar-  fredrik , vrijheer van der trenck. 99 waarvan hij eenige, met goud, zilver, cn kostbaarheden beladen wagens , als een daadlijken 'roof, dien hij nooit met 's lands kas verrekende, op zijne landgoederen liet voeren. Geheel Hongarijën weet, dat hij een arme bedelftudent was, die nooit negotieerde, en nogthans zes milliöenen 'aan zijnen erfgenaam heeft nagelaten. Deze kon hij zeker nooit van zijne bezolding befpaaren , en gevolglijk een zoo grooten fchat nooit als een eerlijk man verkrijgen. Ik zuchtte. Theresia gaf hem verlof, om te rooven, en zijne erfgenamen zijn reeds met zulke Magnaten en Familicn verzwagerd, dat het voor eeuwig onmooglijk is, om het recht van mij en mijne kinderen weder in te roepen. Wij is nu dood, en zijn zoon tegenwoordig een Vorst onder de Vorsten, die verdiende in de Hongarifche kepernek Cboerenpij) te gaan, maar die in zabelvellen gedoscht is, welke hij van de goederen der tretiêkifèkc Familie koopen kan. ik wensch hem denzelfden hemel toe, alwaar fries thans Dukaaten telt, en aan de erven van mijn lot eene beter gelegenheid, om te voltoojen, het geen ik uit overgedreven grootmoedigheid verzuimd heb Als de Vorst deze bladen leest, dan doe hij meer dan zijne voorvaders voor de gerechtigheid, en vervulle zijnen Vorstenpligt, wanneer ik in het graf die genen beklaag, welke voor deze rijke geprivilegieerde dieven laag bukken moeten. Keizer josefos wilde, en Keizer leöpold kon niets herdellen; en ik ben te oud, te lang mishandeld geworden, tc goed in 's werelds beloop ervaaren, te trotsch, om nieuwe kruipende G a ver*  IOO LEVENSGESCHIEDENIS VAN verzoeken bij eenen jongen vorst te doen , die den roem zijner voorvaderen niet zal beledigen, om aan eenen man gerechtigheid te laten wedervaaren, die geen leger in het veld kan brengen, en die de gelegenheid verzuimd heeft, toen hij zich kon doen gelden. Nu verders tot de Levensgefchiedenis van josefus. Deze Heer, die Hechts gelegenheid tot oorlog zocht, en die met heel ruw en onvoltooide talenten den grooten frederik wilde nadoen, dien hij toen in een valsch licht befchouwde, liet zich des tc ligter in den Turkfchen oorlog inwikkelen, waartoe de Rmfifche Ambasfadeur te Weenen Vorst galeitzin het meest deedt, dien ik als. den gevaarlijkften vijand van het huis van Oostenrijk naauwkeurig gekend en beoordeeld heb; maar die evenwel 's Keizers orakel werdt, en hem in den kuil Hortte, dien de Noordfche Staatkunde voor hem gegraven hadt. Frederik de fcherpzinnigc zeide, wel tien jaaren geleden, tegen zijnen Staatsdienaar, die hem voor josefus ontwerpen -waarfchuwde: Men moet alles in de wereld doen, om hem nog zes jaaren vrede te laten; want als hij die heeft, dan werpt hij zijne eigene Staaten door zijne projecten zeker over hoop, en veroorzaakt overal binnenlandfche opfchuddingen... Die Hechts dezen Vorst zoo als ik kende, en ooggetuigen was van zijne bekwaamheid, karakter, en handelwijze, ziet de grootheid van frederik in deze voorftelling bloot liggen. Ondertusfchen vondt hij echter fchielijk goed, pm hem, toen de onder- daa-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER. TRENCK. lor daanen reeds tot mismoedigheid opgeruid waren, den Turlfclun oorlog op den hals te fchuiven, ten einde hem, gelijk ook in de daad gevolgd is, zonder moeite te verzwakken, en vervolgends te vernederen, en den Dictator te fpeelcn in Europa. Josefus liet zich verleiden, brak onvoorzichtig los, en ontwierp een Operations-plan, dat zijne armee te grond hielp, zijne fchatten te niet maakte, en hem in zijne waare naaktheid vertoonde, waardoor hij alle achting, magt en bedoelden roem, en ten laatften goeden naam, eere, liefde der onderdaanen, en ook het leven verloor; maar aan zijnen troons - opvolger eenen Herkules ■ arbeid naliet, om zijne Staaten van den ondergang te redden. Zijne veldtogten en krijgsverrichtingen bewijzen noch den held, noch den grooten man. De gefchiedenis heeft geen voorbeeld, dat ooit 200,000 man, zoo verachtlijk, zoo flecht aangevoerd, en zoo werkloos op de flachtbank geleverd zijn. Maar, zoodra hij befioot, de armee te verlaaten, en de rol van Held, voor welke hij niet gefchapen noch gevormd was, aan zulke mannen over te laten, die dit handwerk in de daadlijke uitvoering verftonden , fcheen het blad om te keeren, en nu vondt frederik goed, het non plus ultra te bevelen, en ook aan het verzwakte Oostenrijk wetten voor te fchrijven. Zijn ontworpen verraderlijk plan, om midden in vredestijd Belgrado tc overrompelen, hetwelk nogthans door domme fehikkingen mislukte, zal een eeuwige fchsndvlek in de gefchiedenis der volksG 3 rech-  102 levensgeschiedenis van rechten blijven Geen eerlijk man kan het rechtvaardigen, en josefus ziel ligt hier geheel bloot. Voor het overige was 'er in dezen tot heerfchen geboren Vorst een bijzonder Contrast op te merken. Hij bezat alle de gaven van geest, om een groot Regent te worden. Maar de aanleg deiopvoeding ontbrak, en hij geraakte in Hechte handen, toen hij zich zeiven wilde vormen. Nadien nu zijn temperament tot onaf hanglijkheid, tot wreedheid, tot onaandoenlijkheid reeds in zijn aangeboren aart geneigd was, — nadien hij met eene geheel bedorven natie te doen hadt, die alleen door dwang en affchrikkende ftraffen te verbeteren was; nadien hij tot alle goede veranderingen onoverkomelijke hinderpaalen vondt, nadien hij een verklaard vijand was van de geleerdheid, om dat hij 'er volftrekt geen gezond© begrippen van hadt — zoo zou van hem werklijk de wreedfte Vorst geworden zijn, als hij langer geleefd hadt. ■ Hier en daar zag hij wel licht — maar wilde zich de moeite niet geven, om de waarheid op te delven. De denkbeelden, die hij met de moedermelk ingezogen hadt, kon hij nooit overmeesteren, omdat hem de wil ontbrak, om zijn verftand in te fpannen. Hij begon wel te zien, na te vorfchen, de priester-list te bemerken, hij wilde hervormen — maar helaas ! ftandvastigheid ontbrak , dra kwam berouw en leedwezen, cn het gewigtigst ontwerp tot heil der menfehen liep op eene ftorting uit Hij hadt den besten wil, om zich van het juk der vooröordeelen zijner jeugd te ontdoen r- hij fchaamde zich, dat hij zijn voorgcfteld voorbeeld  fredrik, vrijheer van der trenck. TOg beeld den Grooten frederik niet kon navolgen, en hij knielde heimlijk in den biechtftoel, voordat zijne beuuitenloosheid hem dwong, om zich openlijk als een' flaaf der kerk te vertooncn. Het is ook gemaklijker voor eenen Vorst, wanneer hij alles blindeling gelooft, wat Rome gebiedt te gelooven, wanneer hij goede werken voor zich door anderen laat verrichten, wanneer hij door aanneming tot zoon tot het gemeenfehappeiijk genot van alle Franciskaner, Capucijner cn monneken orden Privilegiën komt, dan wanneer hij zelve door deugdzame cn edele handelingen den Hemel verdienen moet. Het is beter, en gemaklijker, zijnen Biechtvader voor zich te laten denken en bidden, dan zelve de waarheid met moeite op te delven. Het is zeer gerustllellend, wanneer' men alle acht dagen, door de biecht, zich van alle neepen van het geweten ontdoen, en den hemel door milde aflaten koopen kan, dan, wanneer men zich, zoo als de vervloekte ketter eenen rechtvaardigen God voorftelt , en als de Atheïstifche Hellewichten alleen gelooft te leven , om, door het vervullen van alle menfehen ■ pligten in de aardfche broederfchap , toejuiching en zielsrust te verdienen , en liever edel te handelen, dan onëdele fchanddaaden op rekening van boete, en de voorbidding van anderen, te bedrijven. Josefus verkoos derhalven het beste deel naar zijnen fmaak. En zijn gedrag op zijn ziekbed, zijn dood heeft bewezen, dat ik hem ook toen recht beoordeeld heb, toen elk van hem hoopte, dat hij het bijgeloof beteugelen, en de verlichting bevorderen zou. Ik volgde heai vier-cn-twintig jaaren G 4 lang,  104 levensgeschiedenis van lang, in alle zijne flappen, met onophoudelijke waarneming. Ik zocht het vertrouwen der genen, die hem hadden opgevoed, die hem beftuurden, te winnen, en befloot mij voor altijd, zoo ver mooglijk, van hem tc verwijderen, cn ook zijne toejuiching nooit te zoeken, dewijl zijne medehelpers en werktuigen, wezenlijke menfchenvijanden moesten wezen. Van zijne reize na Rwland, bracht hij den fmaak voor de flaavenzweep en rottingflagcn mede , cn het aanfehouwen der Hongaar/che Walachiërs, maakte zijn hart niet aandoenlijker- Hij werdt daardoor aangefpoord, om zijne onderdaancn, als Wallaghicrs te behandelen, en nu werden 'er ftraffen en wreedheden uitgedacht, bij welker bekendmaking alle volken ijzen zouden. Die de ellendelingen, veroordeeld, om de vaartuigen te trekken, gezien heeft, hoe zij, behalvcn de zwaare ijzers aan alle de leden, behalven den zwaaren last, nog alle hunne zieken, zoo lang zonder barmhartigheid moesten medefleepen, tot zij van wormen en ongedierte opgegeten, de ziel daadlijk uitbliezen; die josefus ijslijke gevangenhuizen, cn menfehen tusfehen blokken geklemd, en vastgefmeed, in hunne eigene vuiligheid heeft zien verrotten, die den Hongaarfchen Overften Luitenant der Garde zekelij aan den Pranger te Weenen, en den Graaf potztatzkij aan de fchipsketting halfdood geflagen, heeft zien ftervcn cn verfmachten, en den aart van hunne procesfen kende , die fchuift met aandoening het gordijn toe, achter het welk de ongevoeligheid en Despotisme van josefus woedde , gezwegen alles, wat hij ftcliig v eet en z^g,  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 105 £ag, omdat dc nakomclingfchap, die onmooglijk in onze tijden,'in het Christelijk Europa, voor mooglijk zou houden, en hij ontvlucht met blijdfchap, naakt, die grenzen, daar de Bastille nog niet gedoopt is , cn daar zulke fchriktoneelen nog mooglijk zijn. Josefus was derhalven in de daad tot wreedheid geneigd, cn zou dat eerst geworden zijn, als zoo veele mislukte ondernemingen zijn menfehenhaat gaande, en zijn hart tegen het lijden van anderen ongevoelig gemaakt hadden. Reeds in zijne kindsheid, als hij bij zijne zusters een kanarievogeltjen Icon betrappen, plukte hij het al de veêrtjcns uit , brak het de pootjens , en zette het weder leevend in zijn kooitjen. Beesten martelen, paarden opzetlijk doodrijden , honden kloppen , was zijne liefhebberij. Toen hij reeds Monarch was, ging hij te Laxenóurg 's morgens vroeg om vijf uuren in de Falconerie, als de valken gevoederd werden, en nam dan de duiven, die bedemd waren tot voedzel, leevend verkeerd in de hand, en liet ze van onderen op eten, befchouwende alle de duiptrekkingen al lagchende, en dit was zijn geliefde tijdverdrijf. Hij ging in perfoon in de ijsbjkfte gevangenisfen, gaf niemand pardon, en verzwaarde altijd hunne rampen, die hij met vermaak aanfehouwde, en zelfs nieuwe uitvondt, aan welke nero zelve niet hadt kunnen denken. Zelfs de vrouwen, die hij tot zijne wellust gebruikte, werden bloedig gebeten; bij de haairen gedeurd; in de borsten geknepen en geklopt; foortgelijke mishandelingen verhitten zijn bloed, en maakten hem begecrigcr naar het genot. Van waare liefde, van teder gevoelen G 5 ken-  io6 Levensgeschiedenis van kende hij het bekoorlPe niet. I ij fpottc met alle vrouwen, die hem meenden te beheerfchen, verachtte haar na het genot, en gebruikte ze alleen dierlijk. Hier van zou ik honderd fchrikverwekkende en ook belagchelijke voorbeelden bekend kunnen maaken, welke de befcheidenheid terug houdt; en die zijne Levensbefchrijving niet zouden opfchikken. Maar het volgende moet ik nog, ter opheldering van zijn karakter, openbaar maaken. Toen de Keizer frans onvoorziens aan eene beroerte in zijn armen ftierf, en enkel de Vorst dietrichstein bij dit fchriklijk toneel tegenwoordig was, lag de ftervende vader in zijn linke arm, terwijl intusfehen de zoon al meesmuilende hem de neutel uit de zak nam, zonder eens zijnen dood te kunnen afwachten. Toen zijne moeder tiieresia ftierf, hicldt zij hem eene" zoo ernftige aanfpraak over zijn kwaad hart, dat hij zich wanhopig op den grond wierp , weende, en rondkroop. Zes uuren na dit toneel ovcrlcedt de Vorftin; terftond begaf hij zich in 't vertrek der opper-hofmeesteresfe, die bij het voorig toneel tegenwoordig was, en zeide tegen haar met eene lagchende en fpottende houding: — „ Gravin! dat was daar voor eenige uuren een * fpectakel, dat was een gelamenteer... hebt gij wel gedacht, dat het mij ernst was?" — Hij, die in ftaat is, om bij zulke voorvallen dus tc handelen , heeft zeker geen gevoel van het edele en verhevene. En voor de waarheid van deze twee verhaalen ftcl ik mijne eer te pande. Geen vermaak, maar moordjagten waren zijn liefheb-  fredrik , vrijheer van der trenck. 107 hebber'j, bij welken hij, wel gedekt met de fpies in dervende dieren wroeten, en hunne weerloos lijdende fmerten kon hooren reutelen. Ook vermaakte hem het gevecht van gevangen Beeren, inzonderheid als men aan de van honger woedende ' oofbecren een paard te vreten gaf, oneindig, wanneer het levend gevreten werdt, fteende, kuchte, en de oogen verdraaide. Daarom begunftigde hij in 'té'nen de barbaarfche Beerengevechten, om zijne laagzielde IVacner-ingezetenen aan zulke fchouwfpelen te gewennen, of bij gelegenheid hen zclven zulk lot getroffen hadt. Dit was de fchoonfte fchouwpkats en leerfchool voor beulen, cipiers, kommandanten, en exerceermecsters, en doet het Nationaal karakter weinig eer aan, daar de aandoenlijke juffers zelfs in de handen klappen, wanneer een Beer het betrapte zwijn van onderen opvreet, en het jammerlijk gefchreeuw, onder Pauken en Trompettengeklank haare ooren kittelt, of als de van het wilde zwijn gekwetfle en ontwijdde honden op de vechtplaats kermen. Ja, hoe wreeder de jagermeester dez,e arme beesten tot den kamp uit hunne gevangenisfen met ijzere tangen laat uitfeheuren, des te fchooner behaagt de Beerenbijt. Josef beminde alleen de parforce jagt, wanneer het naar ontkoming fmachtende hert de tong uitftak, en van zijn Majesteits handen den doodlijken houw ontving, die zijne rampen eindigde. Rampzalig land! daar de Vorst zich verlustigt in krijg en moordjagten! Josef gevoelde voldrekt geene vreugde in wel te doen; de regeering werdt hem fpoedig tot een last, en dewijl hij nooit een boek las, en alle wetenfchappen, alle- verkeering met  IC-8 LEVENSGESCHIEDENIS VAN met mannen vermijdde, die fchranderer waren dan hij, zoo vondt hij overal verveeling, en zocht groote reizen en oorlog, om zich den tijd te verdrijven. Maar in den oorlog zelve was hij bang, zich werkloos verfchanfende voor eenen veel zwakkeren vijand, en alleen ,de oorzaak zijnde, dat 150,000 Soldaten, door Hechte oppasfing in de Hospitalen omkwamen, die den vijand hadden kunnen aantasten, en zeker (laan. Hij was dus een flecht legerbevelhebber, een zwak wetgever, een wreed richter, en gevolglijk een ongelukkig Vorst, bij alle zijne ondernemingen, zoo dat ik hem dit Graffchrift maak: Hij ondernam wel veel, maar deedt geen één zaak af, Dan dat hij 't menschdom Hof tot luide zuchten gaf. In zijne Lijkreden, die in Weenen met goedkeu* ring gedrukt is, heb ik gezegd: „ Zijne onderdaanen zouden bij zijn graf geern traanen Horten, maar 'er was geen aanpersfing op de bronnen, waaruit zij vlieten moesten." Voor 't overige hadt hij echter ook goede hoedanigheden. Hij was arbeidzaam, maar hield zich tc veel met kleinigheden onledig. Hij fcheen minzaam cn openhartig, aangenaam in gezelfchappen, maar fpotte altijd in zijn hart met alle menfehen, zonder uitzondering. Hij was altijd nuchter, matig in het eten, en dronk nooit geen wijn, maar beestachtig onmatig in wellust. In 't klein gierig, hebzuchtig, maar in 't groot verkwistend, daar zijne troetelneigingen, hoogmoed , eigenrocm, en heerschzuent' voldaan werden, en ook voerde hij in 't geheim een zwart bock bij zich, waar in de naa-  'fredrik, vrijheer van der trenck. 109 naamen Honden der genen, die hij op zijn tijd vervolgen en verdoen wilde. Zijn navolger heeft het verbrand, zonder het te willen lezen. Zijne waarlijk heldhaftige onderneming tegen de Roomfche Hiërarchie, zou hem een eeuwige eerzuil onder de grootfte mannen dichten, indien hij in de uitvoering niet gewankeld hadt. Het ijs was gebroken, de hinderpaalen reeds uit den weg geruimd , de overwinning over het Bijgeloof zeker; de vrijheid der drukpers deedt reeds wonderen — maar de Brabandfche Revolutie maakte hem huiverig , hij zag, dat een Despoot de medewerking der Paapen nodig heeft. De Franfche Revolutie deedt hem fchrikken , de arglistige , en welonderrichte Biechtvaders , fchilderden voor zijne wankelende denkbeelden, den Duivel zwart , en hij verviel zelfs in het diepde dijk der Dweeperij. Ondertusfchen hadt de Staat groote fommen gewonnen, door het affchaffen van veele Kloosters, indien de Kommisfarisfcn, die hiertoe gebruikt wierden, eerlijke, belangeloze lieden geweest waren. Maar zijne onbedachtzaam aangevangen oorlogen, verkwistten dit geld dubbel, en zijne in de daad kostbare reizen , die hem noch zijn land cenig nut deeden, verijdelden alles, cn maakten de kasfen ledig. Zijne minnehandelingen kostten hem weinig, omdat hij aan heel gemeene meisjens, weinig betaalde. In Parijs en Venetië alleen, werdt hij van haar gefchoren. Daartegen brachten hem Venerifche kwaaien ten ondergang, die hem den fmertlijkden dood, cn een te vroeg graf veroorzaakt hebben. Voor 't overige was zijn wil goed, om zijn land gelukkiger, te maaken ■> en alle jngeflopen misbruiken  ITO LEVENSGESCHIEDENIS VAN ken in alle vakken te verbeteren ; maar bij deedt *I!es te overhaast, ftapelde bevelen op bevelen, bekookte de ontwerpen flecht, was te komiende in zijn overleggen, te overhaast in zijn gebieden, onbeflist in zijn gedrag, onduidlijk en dubbelzinnig in zijne uitdrukkingen, nooit met zichzelven ééns, vroeg eerst om raad, als het bevel reeds afgegaan was, dan volgden uitleggingen van hetzelve f en kort daarop de herroeping. Maar menigvuldige onduidlijkc Wetten, zijn de zekerde kenmerken van éenen zwakken Wetgever. En ïiier van is zijn Wetboek, dat een Rabalist heeft moeten famenflansfen, het zekerst kenmerk en bewijs. Want zedert deszelfs invoering, zijn de Procesfen tot in het oneindige vermeerderd ; de Advokaten en Agenten zijn rijker , en de Richters niet beter geworden. Daar is geen teugel tegen ongerechtigheid en bedrog, en alle verdrukten zuchten vergeefs. Hetgeen hem nog meer tot wankelmoedigheid beweegde , was , zijne neiging voor lasteraars en oorblazers. Geheel We neu en Uvigartjcn was met verfpieders, die hij betaalde , ovcrltroomd , en de eerlijkfte man kon door hen ongelukkig worden, zelfs de laagfte hoeren werden hier toe gebruikt, en in zijne geheime verkeering en omgang, vindt men noch geleerde, noch groote, of verlichte mannen. Met alle zijne betoonde ftrengheid , werdt hij veel meer bedrogen , dan iemand zijner Voorvaderen , omdat alles zich vereende , om zijne ligtgeloovigheid de oogen te verblinden, en hem moede te maken, nademaal 'er zoo veelerhande ontwerpen door zijn hoofd liepen, dat hij niets grondig doordacht, alleen in 't oppervlakkige over de hinder- paa-  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. III paaien heen ftrompelde, en ook te weinig ftandvas* tigheid bezat, om een moeilijk plan ten uitvoer te brengen, en gevolglijk altijd wankelde, en befluitenloos bleef. Deze ftrijdigheid blijft altijd wonderlijk. Hij fcheen een vijand der Paapen te wezen, en evenwel knielde hij voor hen in hunne Biechtftoelen. Hij liet in de Bedevaartsplaatfen de offertafelen weghaalen, en offerde zelf een paar gouden oogen te Maria-zei, toen hij van een ongemak aan zijne oogen genezen was, daar hij deze gelofte voor gedaan hadt. . Hij gaf verlof, om openlijk tegen de grove misbruiken van den godsdienst, tegen de bedriegerijen der monniken te fchrijven, en zelve badt hij daagüjks eenige Roozenkransfen, om aflaten te verkrijgen. Hij wilde de rol van eenen held fpeelen, cn waagde het nooit, om den zwakften van alle mooglijke vijanden aan te tasten, vertoonde bij alle gelegenheden een laf hart, was een geheel jaar werkloos voor Belgrado gelegerd, zag zijne beste foldaten zonder verweer bloeden, en zijn fchandelijke aftogt van Sehupaneck met zijne gewaande onverwinlijke Armee, toen hij volftrekt niets te vreezen hadt, zal een eeuwige fchandvlek in de Oostenrijkfclie krijgsgefchiedenis wezen. Hij wilde bemind zijn , en maakte magtfpreuken ; hij wilde rechtvaardig en billijk fchijnen, en ftrafte nooit onrechtvaardige Richters; hij wilde een goed huishouder zijn, en verfpilde 's lands fchatteu willekeurig door eigenzinnigheid. Hij wilde de Industrie bevorderen, en heeft ze Vernietigd; hij wilde de inwendige inrichting in den  IIQ LEVENSGESCHIEDENIS VAN den Staat verbeteren, en beledigde alle ftanden, veroorzaakte misnoegen en onrust, cn begon op een zoo ongelegen tijd den Turkfchen oorlog, waarvan de gevolgen alle zijne ontwerpen moesten vernietigen. Hij wilde rechtvaardig fchijnen zonder het wezenlijk te zijn; hij beloonde niet geern, en ftraftc willekeurig. Nooit gaf hij pardon, en maakte het vonnis der ongelukkigcn zwaarer, zonder inachtneming der wetten. Hij hadt natuurlijk verftand, dat hij niet wist te gebruiken; hij was bijgeloovig, en wilde den fchijn hebben, van boven vooröordeelen verheven te wezen. Kortom — hij was, in 't waare licht befchouwd, een heel bijzonder man. In de daad fchranderer dan alle zijne voorzaten, maar die evenwel alles zoo in de verwarring gebracht heeft, dat de geheele omkeering der Oostenrijkfche Monarchie zou hebben moeten Volgen, indien hij Hechts een halfjaar langer geleefd hadt, en indien hij niet een' 'zachtmoedig, Dim, en arbeidzaam opvolger gehad hadt, die' nog in ftaat was, om alles te rechter tijd te bemiddelen, en de Conventie van Reichenbach te bewerken. Voords verwijderde josefus hoonende blik, en zijne bijtende fpotternij eiken menfehenkenner en Phijfionomist van alle vertrouwen omtrent hem. Zijn geheugen was fterk, hij hadt veele fprookjens, bon mots, cn bij gelegenheid toepaslijke woorden Van buiten geleerd. 's Avonds beftudeerde hij die, welke hij den volgenden dag te pas wilde brengen, om geleerd en vernuftig te fchijnen. En als Monarch wist hij het gefprek daar heen te wenden, . daar  fredrik, vrijheer van der trenck. I13 daar hij ze te pas kon brengen! om bewonderd tc worden. Elke vreemdeling, die,hem niet kende,ftondt verbaasd over zijne groote kundigheden in alle vakken. Maar die in den grond nafpoorde, en wezenlijkheid wilde zoeken, vondt enkel oppervlakte, maar in den grond een Chaos van verwarring. Dan brak hij het gefprek kort af, ten einde zijne zwakheid te bedekken. Daarom hebben ook alle zijne Projecten in 't riet moeten lopen; daarom gelukte hem de nabootzing van den grooten frederik zoo kwalijk, dat hij kenners ten fpot moest ftrekken. Ik heb in de eerfte jaaren, toen ik hem nog niet kende, zeer veel voor hem gedaan, en ook gearbeid. Hij wist, dat ik bij wijlen den Landgraaf van Hesfen-kasfd in credit was, en gaf mij den last, dat ik den Generaal schlieffen, dien hij als Financier wilde gebruiken, in zijn' dienst zou trachten te brengen. Myn antwoord was: — De Landgraaf was mijn weldoener, toen hij Gouverneur in Maagdenburg was. Ik kan omtrent hem niet als een ondankbaare. fchurk handelen. Uwe Majesteit heeft mij geen gezag aan zijn Hof gegeven, en ik wil geen ipion en menfehen* dief wezen. Toen ik van Eerlijn terug kwam, wilde hij van mij de naamen der Brabandfehc en Hongaril fche Afgevaardigden weten, die aldaar befcherming zochten. Ik zeide, dat ik 'er niets van wist. — Hij geloofde mij niet, maar zag, dat ik geen IV. deel. H vef.  114 LEVENSGESCHIEDENIS VAN verklikker geen verfpieder ben, en zijn oog verraadde mij, wat hij dacht. Ik zou in den Beijcrfchen oorlog, zoo als ik reeds gezegd heb, een Corps oprichten, en mijn vaderland plunderen. Ik floeg dit voorftel koeltjens af, en vermeerderde zijn misnoegen. Toen ik het Berlijner jaargeld voor vijf jaaren van den tegenwoordigen Koning bekwam cn ook aannam, toonde hij mij bij alle gelegenheden ongenoegen en verachting, zoodat ik toen reeds befloten had, om zijne ftaaten voor altijd te verlaten, indien hij niet geftorvcn was. Mijne Hongaarfche reize in 't jaar 1787 en de luisterlijke wijze , op welke ik van die Natie ontvangen en geacht werd , bijzonder daar hij wist, dat ik millioenen in Hongarijcn te zoeken hadt, en dat ik in Berlijn zoo veel eer en achting vond, verdubbelde mijn gevaar bij eenen Vorst, die liever ftrafte dan beloonde, $r die bij een bebeledigd man geene zuivere burgerdeugd kon denken. Doch thans weet men overal, dat ik aan weerskanten een eerlijk man bleef, cn dat ik de neteligfte rol met eer en achting gefpeeld heb, met terzijdeftelling van alle mijne eigene voordcelen en rechtmatige bijzondere wraak, en dat is mijn loon. Josefus beminde lasteraars en verfpicders, cn des te meer werdt hij bedrogen. Hij betaalde hen goed, en hierdoor werdt menig eerlijk man ongelukkig. Zijne vertrouwelingen waren flechts laag* ziekle kerels, met welken hij uuren lang kon praten. De vermaarde zoogenoemde iiundmichl, en  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. lf£ en een hoofdfpitsboef, met name grossing, en anderen hans gelijken, waren zijne geheime aanbrengers, die hij allergenadigst tot tijdverdrijf ranzelde, maar dan weder hartelijk kuste, en tot koppelaars gebruikte. Maar thans genoeg, ja al meer van dezen Heer gezegd, dan ik heb willen zeggen. Ik zou een gantsch deel met ongelooflijke, en mij Heilig bekende, bijzonderheden kunnen vullen. Doch ^dezebijdrage laat ik aan zijnen Levensbefchrijver over die zoo min vlijt als ik, en die min kwaade ^volgen te vreezen heeft. God dank, dat hij in 't graf rust, de hemel late nooit dergelijke foort van opperheerfchers geboren worden. Mij beeft hij met zwarte ondankbaarheid beloond, niets ^houden, dat hij mij beloofde, en ook mijnen kinderen £en goed gedaan; mijne rechten heeft hij ongetraft laten fchenden, maar mij door valfche beloften 04 Jaaren jcvcns ontroofdj wdke .k zekei_ ^ andere ftaaten met meer nuttigheids voor mij zou hebben doorgebracht. Voor 't overige is elk eerlijk fchrijver gerechtigd, om ten minften van doode Despoten de waarheid te fchrijven. Josefus zou alle zijne landen verloren hebben, als hij langer geleefd hadt. Hij zou overal oorlog en moord verbreid hebben, indien hij het verftand en geluk van frederik hadt gehad. En zulke Levensbefcjirijvers, die Vorften lafhartig vlijen, bedriegen de nakomehngfehap. Nu wil ik ook de beloofde getrouwe afbeelding van een IFcncr Juftitie-kollegie hier plaatzen, waart toe ik bewijzen en legale Documenten in handen heb. Dan zal elk Lezer, die eene rechtvaardige zaak te  iiö levensgeschiedenis van te zoeken heeft, zeker met affchuw terug fpringen, en zeggen: — Trenck, waarom hebt gij zoo lang in Oostenrijk geleefd? Daar behoort een man, als gij zijt, niet t'huis. Het judicium miïitare mixtum, een Hof, dat van den Hof krijgsraad afhanglijk is, was mijn forum comjietens, omdat ik de montering droeg, en beftondt uit militaire perfonen, en Rcgeeringsraadcn of JuJIUiariên, De Prefidcnt van dit Kollegie was de Vorst karel lichtenstein, een edeldenkend en rechtvaardig • Heer, maar die flechts heel zelden in den Raad kwam. Bij zijne afwezendheid was Voorzitter de 3o jaarige grijsaard, Generaal faber. een waar menfehenvriend en een eerlijk, bekwaam man. Maar hij was buiten ftaat, en zoo toegefteld door kwetzuuren, dat hij het grootfte gedeelte van het jaar door de jicht gefolterd, te bed moest leggen, gevolglijk verfcheen hij zelden. Dan zat de Generaal, Baron kaesporn, voor, een eerlijk man, maar die de rechten niet beftudeerd hadt, en tegen de kijvende Kabulisten geen' mond qpendeedt, *>mdat hij terftond overftemd werdt. Hij zat dieiryolgends, al? een vredelievend man, werkloos in den raad, en fprak zelden tegen, omdat hij in den zeiven de eenigfte foldaat was, en ook maar ééne ftem hadt. De zoogenaamde Rechtsgeleerden of Rabulisten, waren de volgende: De Heer Regeerin'asraad zetto, edelman van Kronsdorf, was de woordvoercr, en eerfte Referent. Deze man was in geheel Weenen openlijk bekend als de grootfte, fpitsboef en rechtverdraaier, die liederlijke ftreeken en falfiteiten aanrichtte, alles in het hoeren- le-  fredrik , vrijheer van der trenck. 117 leven verfpilde, en vrouw en kinderen gebrek liet lijden. Doch, hij hadt een fchoone dochter, die aan den Keizer nu en dan een bezoek gaf, en daar door zat hij als Referent in 't gerichtshof. De Vorst lichtenstein , een onmatig Liefhebber van de fchoone Sexe, befchermde hem om dezelfde reden, en heeft driemaal zijne,fchulden betaald, en hem zelfs tweemaal van de galg bevrijd, om zijne ongelukkige familie te redden. Deze booze mensch regeerde toen dit gantfche Hof, dewijl hij listigheid, een goeden mond, ftijl, Juftitie-practijk in den hoogden graad bezat, en een uitmuntend Referent geweest zou zijn, als hij een eerlijk man hadt kunnen wezen. De andere was een gewezen Auditeur, met name demscher. Deze man was niet rijk genoeg, om zijne huislijke verkwisting goed te maken; hij maakte gebruik van zijne fchoone dochter, die de Jood wetslar bezwangerd hadt, en ook onderhieldt. Zijn haat tegen mij was onbegrensd, dewijl hij als een Dvvceper God een offer meende te brengen, als hij mij als een ketter vervolgde. Hij was in eene rechtszaak mijn Referent, en las zijn Hefer at in den Raad voor. Het werdt goedgekeurd , en hij verwisfclde het met een ander, dat geheel drijdig was. Toen dit gedecreteerd van het opperde Hof verfcheen, erkende geen één Lid het voor hetzelfde, dat voorgelezen was. Het was fchandelijk en eerrovend tegen mij, en mijnen Agent, met naame dorfner. Het moest ons ter hand gefteld worden. Ik fchreeuwde luidkeels om recht, en mijn Agent eischte openlijke iatisfactie. Deze verkreeg hij ook, omdat het gefchieden moest, en demscher badt hem H 3 om  Il8 LEVENSGESCHIEDENIS VAN om vergeving. Maar ik verkreeg 'er geene, en het vonnis werdt tot mijn grootfte nadeel voltrokken. Thans zit deze zelfde man als Hofraad en Referent in den grooten Hof krijgsraad, en God bewaare mij, dat ik ooit bij hetzelve recht voor mij zou zoeken. In zijne plaats kwam de Regeeringsraad Baron WALDSTaTïEN. Deze man, die arm was, hadt zijne vrouw aan den zoon van den rijken Leverancier, Baron krechtler genoemd, ordenlijk verhuurd. Deze onderhicklt haar cn het geheele huis, gaf den man jaarlijks óooo gulden uitfpanningsgeld, en leefde openlijk met haar als zijne maitresfe. Toen hij, twee jaaren geleden, kwam te fterven, liet hij een kapitaal van meer dan a millioenen aan het dochtertjen van deze Maitresfe na, dat drie jaaren oud was, en dat hij geloofde van zijn fabriek te zijn, hoewel het den naam van den verhuurder draagt. Of nu zulk een man , die zoo laagzield met zijn wijf woeker drijft, in den eerwaardigen richterftocl voege; of men van hem recht kan verwachten, daar hij zonder eere leeft, cn zijn eigenbaat bewezen is; dit laat ik aan het oordeel van mijne Lezers over, cn bijzonder van hem, die zijne raaden voor Juftitie - Hoven verkiest. De Secretaris in dit Kollegie, de zoon van een' listigen Advokaat, met naame Edelman van filleniïaum, dirigeerde het geheele Kollegie, en fprak meer in den Raad dan alle de Leden, dewijl hij met zetto eene gemeene zaak maakte, met hem negotieerde en al den buit met hem deelde. De  FREDRIK, VRIJHEER. VAN DER TRENCK. II9 De Vorst lichtenstein protegeerde hem bijzonder, omdat zijne fchoone vrouw voormaals zijne maitresfe was. Fillenbaum toonde aan iedereen zijnen oudften zoon met trotsheid, als eenen zoon Van den Vorst, naar wien hij volmaakt geleek, cn verzekerde, dat de Vorst als doopgetuigen hem 300 Dukaten gefchonken hadt. Zetto, de booswicht, arbeidde met hem gemeenfchappelijk, en bezorgde aan dezen flimmen Raèufist de beste voogdijfchappen, bij welken zij zich wederzijds vetmestten. Dus werdt, door zetto's befchikking, ook voor mij diezelfde fillenbaum tot Fedeikommies-curator benoemd, die mij binnen twee jaaren, meer dan 4000 gulden uit den zak geklopt en nog driemaal zooveel fchade veroorzaakt heeft. Als zetto iet voor mij te refereeren hadt, dan bleef de zaak liggen, tot dat ik aan fillenbaum 50 Dukaten of een kist Champagnes' ter hand Melde, om den Heer Referent tot fpoedmaking op te wekken, Vervolgends werdt de roof broederlijk onder hun gedeeld. Hoe het armen Weeskinderen bij zulke Voogden gaat, wil ik hier met een woord verklaren. De Heer Curator doet alle jaaren zijne rekening, die hij in den Raad overgeeft. Vervolgends krijgt zetto die, om ze te revideeren cn verflag te doen, gevolglijk wordt de Curator altijd geprezen en door het gantfche Kollegie goedgekeurd. Een voorbeeld, dat in geheel IVeenen bekend is. Een officiers Dochter, een fchoon meisjen, ftondt onder voogdijfchap met een kapitaal van 16 of 20,000 gulden. De Heer Curator was het H 4 ééns  ISO LEVENSGESCHIEDENIS VAN ééns met eenen vagebond , die zich voor eenen Graaf uitgaf, maar die eigenlijk een Montenegrijnfche roover en een verfoeilijk kerel was. ' De Heer Curator was het met hem ééns, en het IluwlijksContract werdt tusfchen hen gefloten, en ook voor dc bruid werdt een groote tegenvermaking bepaald. Nu werdt deze benevens de eerlijke , moeder te Weenen voor het gerecht geciteerd. De eerwaardige Vrouw fprak tegen het huwelijk, cn eischte zekerheid voor haar eenig kind, met alle moogiijke moederlijke welsprekendheid. — De Dochter deedt hetzelfde, wierp zich op de knië'n, en verklaarde, dat zij onmooglijk een' zoo barbaarfchen man trouwen kon. —- Niets kon baatcn — niets verwekte mededogen. Zetto drong door, en liet huwlijk werdt gerechthjk gedecreteerd. De bruidegom ontving uit handen van zetto en den Curator het kapitaal, zeker niet zonder merklijke korting, en reisde ten fpoedigften met zijne vrouw na Hengarijèn'. Hier leefde hij drie maanden met haar onder vaak herhaalde flagen met de karwats, wordende in een prachtige Livrei door zijn roofgefpuis bediend. Eindelijk liet hij haar naakt en bloot, zwanger en uitgeplunderd, zitten, en vluchtte het land uit. Nu verfcheen de moeder in Weenen, fehreeuwende luidkeels om recht en ontferming; niets baatte. .Zij nam haar' toevlucht tot den Keizer. Deze zondt, volgends Wetner gebruik, de zaak ad referendum aan dietzelfde gerichtshof, daar de fchendaad gepleegd was. Men kan .zich gemaklijk voorlieden, wat dit hof berichtte, om zich tc rechtvaardigen, Dc Curator werdt gcrcchtlijk vrijge- fpro-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. iar fproken, en daardoor tegen alle klagten gedekt, de Monarch wierdt bedrogen, en wee hem, die het waagt, een gerichtshof aan te tasten. De Monarch moest hetzelve , geloof geven, cn alle verlosfing bleef verloren. De weenende moeder werdt nog bovendien als eene ftoute klageres van de pleitzaal weggejaagd, haar Request haar voor de voeten gefmeten, en de rampzalige zwangere dochter leeft thans in de diepfte ellende. Ik zelve heb haar tot haar kraambed een aalmoes gegeven. Nog nimmer ! Zij hadt nog iooo gulden uitgezet, die aan den bruidegom niet terftond contant hadden kunnen betaald worden, omdat zij niet terftond konden worden opgezegd. Zij wierp zich ' op de kniè'n voor het gerecht, en verzocht om haar geld ter onderfteuning. De fnoode Curator protefteerdé hier tegen, en zeide, dat haar Doopcedul valsch, en zij nog minderjaarig was. Zetto viel hem toe, zeggende, dat dit geld het kind toebehoorde cn niet haar. Ook kreeg zij geen penning. Dit befloot diezelfde man, die niet gezegd hadt, dat zij nog niet mondig'was, toen hij haar perfoon cn geheel vermogen aan een fchobbejak overgaf. Zoo handelt men in Weenen met Pupillen , en zulke gevallen gebeuren 'er overal menigvuldig. En dat het ergfte is, altijd worden 'er Advokaten of Agenten tot Curators en voogdijfchappen verkozen, die van de Richters protectie kopen kunnen. Ik ken eenen Agent, die 43 Curatcelen hadt, en zonder te bedriegen zijne percenten van allen trok, cn bovendien voor buitenkansjens eene goede rekening wist te maaken. Zelfs de befaamde zetto cn H 5 fil-  122 levensgeschiedenis van fillenbaum hadden eene menigte voogdijfchappen waar te nemen. Ik zelve moest nog in mijn tfofte jaar hun. Pupil zijn, en mij van zulke kerels laten chikaneeren. ^ Dc overige Leden, behalven deze genoemden, in het Judicium militare mixtum, waren een oud, goed, maar altijd zwijgend Regeeringsraad, en een ecjuarius, die altijd de fchouders ophaalde. Maar fillenbaum hield het Protocol en voerde de pen. Nu moet ik het volgend Proces omftandig bekend maaken, om den Monarch zeiven, in gevalle hij dit leest, dc oogen te openen. De 'Acta cn .Probata liggen in IVumn bij den Heer Hófagent van weijrauch, die het met zoo veel eere voor mij gevoerd, en het ook werklijk tegen het Gerichtshof gewonnen heeft. Een in Weenat nooit beleefd geval, op welks bekendmaking elk eerlijk man ijzen zal. Ik verhaal het zonder terughouding, zoo als het openlijk in de Acta bewezen is. Ik leefde toen in cle Rijksftad Aakcn met mijn huisgezin, en trok mijn jaargeld van de krijgskas in brusfel. Nu zond ik mijn vierè'ndeeljaars kwitantie, om mijn geld tc ontvangen, maar bekwam tot antwoord: Mijn penfioen was van den Hofkrijgsraad te Wecncr. gearresteerd, uit hoofde van een Wisfeb brief van 700 gulden kapitaal en 21 jaaren achterftalligen Intrest, welke ik om te betaalen gecon' demneerd was na het voleindigen van het Proces. Nu wist ik volftrekt, dat ik aan geen mensch ter wereld iet fchuldig was, ook had ik geen woord van  fredrik, vrijheer van der trenck. ïüj van een proces gelezen of gehoord. — Ik ken Weenen, de zaak kwam mij wonderbaar voor, zij kittelde tevens mijne eerliefde. Ik nam derhalven extrapost en reed 130 mijlen ver na Weenen. Hier vernam ik terftond, dat zekere Agent busstj, een Handlanger van den Hofraad zetto, een wisfelbrief van 700 gulden, gedateerd 1753 tegen mij zou ingebracht hebben , welke aan zekeren fleisciimann ter hand gefteld was, die voor 15 jaaren wegens fchelmftukkcn cn falfiteiten hadt moeten opgehangen zijn. Het Proces was in orde bij het Judicium miütare mixtuni gevoerd geworden, en zelfs met valfche brieven uit Aaken voorzien, zoodat ik in optima firma in contumaciam tot betaalen gecondemneerd wierdt. Zetto was in het gerecht de Referent, en lag met bussij onder éénen deken, hij zelf hadt den valfchen wisfel gemaakt, en altijd valsch gerapporteerd; hieruit ontftondt de mooglijkheid van een verkregen vonnis, hetwelk ook reeds op dezelfde wijze in den grooten Krijgsraad beves. tigd was. Men hadt nog geen voorbeeld in Weenen, dat zoodanig vonnis van een hooger en laager Gerechtshof ooit te, niet gedaan was, of zelfs tegengefproken kon worden. Ik was van mijne zaak zeker, maar eischte evenwel mijn wisfelbrief terug. Dit werdt brusk afgeftagen, onder voorwendzel, dat het vidimus mij toegezonden was; maar dat ik gezwegen hadt, nu was het eene res judicata. Ik ging tot den Keizer josefus, fchreeuwde luidkeels over openlijke fehelmftukken, en verzocht  124 levensgeschiedenis van zocht om eene volkomenc herftelling. Hij werdt boos, dat ik den Hof krijgsraad van het falfum befchuldigde. Doch, ik bleef op mijn recht ftaan, en bood mij tot openlijke Infamie aan, ingeval ik ik het niet bewijzen zou. Hier ftondt hij, en wees mij wcrklijk de mftitutto in t'htcgrum toe, mij geluk wenfehende. Nu zocht ik een Advokaat,. maar niemand wilde mij tegen twee gerichtshoven in puncio doii et falfi dienen, om zich niet gehaat te maaken. Eindelijk vond ik den eerlijken HofAgent weijrauch. Deze zag. terftond het bedrog, en kende de handelwijze van zetto, en nam het Proces op zich. Thans tradt hij in den Raad met het opftel van Revifie. Zetto fcholdt cn lasterde, en wierp hem het gefchrift, als eene belediging van het gerichtshof, voor de voeten, ook wilde hij hem met eene bedreiging verfchrikken, dat hij in ijzeren banden bij den Provoost zou moeten zitten, in gevalle hij een zoo boos Proces op zich nam, en niet won. Weijrauch bleef ftandvastig. En thans eischte hij de Recognitie - dagftelling van den Wisfelbrief en het produceeren in den vollen Raad. Nu wist men, dat ik vrouw en kinderen in Aaien hadt, en gevoHijk Uit hoofde van de verbaazende onkosten in Weenen niet kon blijven. Daarom gebeurde eerst na zes weeken, hetgeen in eene zoo dringende zaak binnen drie dagen hadt behooren gedecreteerd te worden. Ik verfcheen zelf, maar in plaats van den origineelen Wisfelbrief verfcheen enkel de gevidimeerde kdptj uit het Registratuur. In het vervolg van djt_ Proces is in de Acia en Prcbata bewezen , dat de omgekochte Registrator werk-  fredrik, vrijheer van der trenck. i&5 werklijk een valsch vidimus uitgevaardigd hadt. Dit werdt legaliter beweerd, maar bleef in het vonnis onaangeroerd. Nu drong 'mijn Agent aan op het wetlijke produceeren van den oorfpronglijken Wisfelbrief, om het falfwn te bewijzen. Dit hadt terflondt behooren te gefchieden, maar zetto deedt deze dagftelling nog twee maanden verfchuiven. De klaager verfcheen niet. Weder een uitftel van zes weeken. Eindlijk volgde dit produceeren. Op 't eerfte gezicht-ontftelden alle de Rechters. De Wisfelbrief was op drie plaatzcn in de datum en de fom zoo gefchrapt, dat het papier vol gaatjens was. Van onder ftondt eene vreemde hand, welke aantekening deedt van de ontvangen interesfen in October, 1754. Een Paap, een Weener Biechtvader, zwoer een' eed, dat hij 'er zelfs bijgedaan hadt, toen ik het geld geteld hadt. En mijn Agent bewees, dat ik op den tijd dezer oudertekening reeds vijf maanden in de gevangenis te Maagdenburg gezeten hadt. Als men den Wisfelbrief tegen het licht hieldt, zag men duidlijk, dar het mijn Wisfelbrief was van 100 gulden, daar men 7 van gemaakt hadt. Het gefchreven ééntal was 'er nog te herkennen, en de zeven was 'cr boven gezet, en de eigenlijke datum was 1751. hetwelk ook met het rekenboek der Adminiftratie, dat mij voorgelegd werdt, overëenftemde, alwaar de Wis fel aan fleischman met 100 gulden betaald was. Dit alles vertoonde zich zonder tegenfpraak openbaar in de eerfte Comm'isfie. Elk zeide nu — de Wis fel is 'vervakscht, nul en van geene waarde. — Doch hier be-  12(5 LEVENSGESCHIEDENIS VAN begon nu zetto met alle wel Sprekendheid te peroreeren, en beweerde, dat de zaak te géwigtig was om zoo volftrekt de Richters van eene dwaling tc befchuldigen. Bussij, door hem te vooren onderricht, boodt aan, om getuigen bij te brengen, en 'er werdt gedecreteerd, dat die gewigtige zaak in een formeel proces zou gebracht worden. Hierdoor hoopte zetto tijd te winnen, dewijl hij wist,dat ik niet in Weenen blijven kon, en met den Agent geloofde men, door nieuwe falfiteiten wel te recht te zullen komen. Wat was 'er nu te doen? Ik moest mijnen Agent volmagt geven, en onverrichter zaken naa /laken reizen, nadat ik acht maanden lang mij om dit Proces in Weenen opgehouden hadt. Doch de fchandelijke Proccduuren van het Hof zijn zichtbaar, daar 'er acht maanden verliepen, eer de eerfte da^ftelling tot ftand kwam. De neutel van dit raadzel "is eigenlijk deze: Toen ik in 't jaar 1754 die ongelukkige reize na Dantzig deed, liet ik in Hongarijcn mijne fraaie Equipage en alle mijne fchriften bij het Regiment Maar toen ik na tien jaaren terug kwam, vondt ik flechts nog éénen Lieutenant in 't leven; Overfte, Kwartiermeester, en alle mijne kamcraaden waren dood of uit den dienst. Nooit heb ik kunnen te weten komen, waar mijne Equipage gebleven was Mijne fchriften waren na Weenen aan den Hofraad huttner gezonden. Maar deze wilde 'er volftrekt niet van weten. Uit mismoedigheid verliet ik Oostenrijk, en leefde 14 jaaren in 4***»» zoo als reeds in mijne Gefchiedenis verhaald is. Nu moeten mijne fchriften, bij geval ,  fredrik, vrijheer van der trenck. I27 val, of door ftreeken, in zetto's handen geraakt zijn. Hier vondt hij den Wisfelbrief van 100 gulden, dien ik vergeten hadt te verfcheuren, en pleegde nu die falüteit, maakte zich mijne afvvezendheid ten nutte, gebruikte tot zijn medewerktuig den Agent bussij, die hem moest opëifchen, hij zelf was referent, en hadt het gantfche fchehnftuk gefpeeld, om den buit met hem te deelen. De Acten zelvcn bewijzen dit duidlijk, en toen de aanllag mislukte, moest bussij voortgaan, om den Collega niet te verraaden. Nog is dit merkwaardig: Toen ik in Maagdenburg in arrest zat, werdt 'er per cdiclum ad vahas gepubliceerd, dat allen, die wat van mij te vorderen hadden, binnen jaar en dag, Sub pana praclufi z\z\\ moesten aanmelden. Maar deze Wisfelbrief is niet voorgekomen, gevolglijk was hij eo ipfo geannulleerd, en volftrekt niet meer te eisfehen, als was hij ook niet vervalscht geweest. Ook zou de bezitter geen 21 jaaren gewacht hebben. Nu moest ik vertrekken, en het Proces werdt fchriftlijk voortgezet. Drie jaaren verliepen 'er, in fpijt van al den ijver van mijnen Agent; duizend Chikanes vielen 'er voor, om het eind tot in eeuwigheid te rekken, en 'er werden geheeie riemen papier vol gefchreven, zichtbaar valfche eeden gedaan, en alles aangewend, om het mij moede te maaken. Eindelijk was zetto in den Raad opgetreden, en hadt verklaard, de zaak was nu rijp tot vonnisfen, en ik hadt ftoutlijk over onrecht geklaagd. Maar de Prefident, Generaal faber, was een eer-  tüB LEVENSGESCHIEDENIS VAN eerlijk man, en zag het geheele bedrog duidlijk. Hij gaf dan bevel, dat, dewijl de Monarch hem deze zaak als bijzonder gewigtig opgedragen hadt, de Acten vooraf bij alle de Raadcn rond moesten gaan. Hier door won hij tijd, dat ik ten fpocdigften na Weenen komen, en de ftreken van zetto tegengaan kon , dewijl hij zoo grootmoedig was, dat hij mij van het gevaar kennis gaf. Ik fpoedde derhalven voor de tweede keer na Weenen, en vondt dc bewijzen door den Agent weijrauch aangehaald, zoo klaar, dat mijne overwinning niet misfen kon. Mijne onverwachte komst onthelde de bedriegers ; ik deed al wat ter wereld mooglijk was, om de zaak te doen fpoeden, en nu hieldt zetto zijn referat nog vier maanden achter. Eindlijk volgde de uitfpraak: Ik, was van den eisch ontflagen, omdat de eifcher, geduurende zijn arrest, zijn tijd verflapen hadt. Tegen dit vonnis protedeerde ik plegtig, hetgeen de Richters reeds op den eerden dag dés eisch wettig hadden behooren tc doen; ik verklaarde, dat ik van dit recht volftrekt geen gebruik voor mij maaken en dat ik betaalen wilde, ingevalle men mij bewees, dat ik de 700 gulden ooit ontvangen had. Dus eischte ik uitdruklijk het vonnis ex capita doti et falfe, dewijl beiden in de Aeta bewezen was. Ik ging bij den Monarch, en verhaalde hem het gebeurde. Hij wenschte mij geluk met de roemrijke overwinning. De groote therèsia wenschte mij ook geluk, en vraagde, hoe de Falfaris sussij gedraft was? dewijl alles eigenlijk bp hem, .' ■»- * en  fredrik, vrijheer van der trenck. 129 cn op zetto alleen het vermoeden viel. Ik antwoordde — Dit was des Richters en niet mijne zaak. — De Vorstin prees mijne gematigdheid, en fcheen. medelijden met mij te hebben. Maar dienzelfden dag vondt mijn partij protectie door eene kamerjuffer, en verkreeg dit Decreet: h Den Agent bussij wordt Appel en Revifie „ van dit Proces bij hooger ïnftantie toegedaan, „ ook zal dezelve, uk hoofde van zijne armoe„ de van alle Tax- én gerichtskosten vrij zijn." Nu begon het Proces van voren af. Ik moest weder, onverrichter zaken, met zwaare kosten na huis reizen, en deze handel duurde nog 14 maanden. Toen kwam ik voor de derde keer te Weenen. Het vonnis werdt uitgefproken. Ik won het Proces, het eerde vonnis werdt te niet gedaan, en. het arrest van mijn penfioen opgeheven, dat vijf jaar lang achtergehouden was, zonder dat iemand vroeg , of ik met mijn kinderen iet had, om van te leeven, D,e Agent bussij ging voort, en nam de vlucht uit Weenen, en dit Proces over 700 gulden, hetwelk ik won, kostte mij, met de reiskosten bij de 4000 gulden. Zoo voert men procesfen in Weenen. Zetto was nu bekend, maar werdt niet geftraft, en als ik niet zoo ijverig gearbeid, en zoo veel onderdeuning bij eerlijke lieden gevonden had, dan zou ik gewis eer en geld verloren hebben tegen twee gerichtshoven, die tegen mij verdoord waren. Ondertusfchen maakte deze zaak in Weeven veel gerucht. Maar dc Richters, die ik openlijk befchaamd had, werden alle mijne fnoodde vijanden, cn hunne opvolgers zijn zulks nog, dewijl 'er nog altijd cenigen van de oude Leden bij IV. deel. 1 2it-  130 LEVENSGESCHIEDENIS VAN zitten, die ik te fchande gemaakt heb, en deze fchaamen zich, dat zij toen ten ontijde gezwegen, en zelfs openbare onrechtvaardigheid met open oogen door de vingers gezien hadden. Men gaf mij den titel van een onrustigen geest, die zich verftoutte, geheele Gerichtshoven aan te vallen, en zetto bleef nog 13 jaaren lang Referent in hetzelfde Kollegie. Deze nu zocht en vondt wraak. Hij verordende mij, om mij te plagen, een Fiedeicommies■ curator, waartoe hij den Secretaris Edelman van fillenbaum verkoos, die in alle dergelijke gevallen zijn getrouwfte medearbeider was. Deze fchelmen hebben mij ook in 't vervolg zoo barbaarsch gefchoren, zoo grof mishandeld, dat elk, dien alles bekend was, over mijn geduld verbaasd zou moeten ftaan. Men kent mij, God dank! in geheel Europa, nu oordeele men, hoe ik te moede was, toen een fchavotwaardige fchelm, die ook in 't vervolg wcrklijk in een tuchthuis geftorven is, magt kreeg, om een man als ik eenen Curator te bezorgen, die niet beter was dan hij, en het gantfche Gerichtshof zeide op zulke fchandlijkhcden ja en amen. Kort daarna floeg de hagel mijne velden tweemaal «reheel ter neder. Ik kon dus de contributie niet betaalen, het bovengemelde Proces hadt mij uitgeput, en ik eischte van mijn eigen geld óooo gulden tot betaaling van het landhuis. Maar zetto en zijn Confoortcn, bijzonderde Heer demscher. , decreteerden: — Ik was een moedwillig doorbrenger van het goed van mijne kinderen, en het gerecht verordineerde mij de Sc- qües-  FREDRIK, VRIJHEER VAK DER TRENCK. 131 questratie. Bijna was zetto beftemd, om als mijn Scquester benoemd te worden, toen ik middel vond, om te betalen met 30 percent verlies, en dus de aanfiagen van die booswichten verijdelde, om mij door aanhoudende Chikanes verdrietig te maaken, en eindelijk geheel het land uit te drijven. Hemel! hoe vreeslijk zijn uwe oordeelen in die Wecncr Juftitie - Kollegien. Ik fprak onder vier oogen met den waardigen Lieutenant Vcldmaarfchalk faber vertrouwlijk, die den Kerel heelwel kende, en mij zuchtend ten antwoord gaf —. Lieve trenck! Ik mag niet fpreken. De Monarch wil het zoo hebben. Maar zeg hem, dat hij mij moet vraagen, onder wat fchelmen ik in den Raad zit, dan zal hij de waarheid naakt en bloot te weten komen. Het zelfde antwoord gaf mij de Krijgsprefident, de eerlijke Veklmaarfchalk ijaddick. De Vice-prefident, Generaal Graaf carameleb, was mijn vriend. Ik vraagde hem, hoe hij, bij zoo grove mishandelingen, in den Raad zwijgen, en de onrechtvaardigfte vonnisfen tegen mij goedkeuren kon? Zijn antwoord was: — Mijn lieve trenck, ik fpreek in den Raad nooit voor, maar altijd tegen u, opdat niemand merke, dat ik uw vriend ben. Zoo fprak een Italiaan, die alleen voor zijnen buik leefde, en nogthans prefideerde. Nu moet ik nog een dergelijk Proces bij dit Judicium mjlitare verhaalcn, dat mij zeiven gebeurd is,'dat ieder een in IVccncn weet, en evenwel geen eerlijk man in ftaat was te bemiddelen. Ik draag het zoo voor, als het openliik bewezen i * is,  ï$1 levensgeschiedenis van is» en de beste Vorst, de Grootmoedige leöpold, het niet veranderen kon. Hier is het, tot fchande van het IVcsner Juftitie - weezen, getrouw, volgends de Acten, en zonder achterhouding. Ik kocht in 't jaar 1787 de Heerlijkheid Zwerbach in Neder' Oostenrijk, en hadt die met de verkoopfter bedongen voor 47000 gulden. Nadien nu mijne bezitting met geweld Fideïcommies gemaakt wierdt, om mij des te meer te kluisteren , en ik nog fteeds onder de Jurisdictie van het Judicium milïtare mixlum ftond, Ipeelde zetto zijr ne rol zoo, dat de door hem gekozen Collega, een man van gelijke munt,bevel kreeg, om dit koopcontract als Curator te fluiten. Terftond ontving de verkoopfter 51,000 gulden, en gevolglijk5000 gulden meer. Dezen werden onder hen gedeeld," maar ik moest zwijgen, anders zou de gantfche koop, daar ik zoo op gefield was, tc niet geweest zijn. Ik moest bovendien deswegens negen maanden in Weenen met groote kosten leevcn, dewijl zetto en fillenbaum mij gefchenken uit den zak wrongen ; en elk Referat gekocht moest worden. Als men in Oostenrijk eene .heerlijkheid koopt, dan blijven 'er altijd eenige duizend gulden als onderpandgelden terug, in gevalle men binnen twee jaaren iet vindt, dat met de Conditiën cn opgave niet overeenkomt, en dat gevolglijk niet verkocht kon worden. Dus blecven 'er 3000 gulden op Zwer bach ftaan- Naauw had ik dit goed aanvaard, of dc Verwaller vondt eene foort van lasten in de boeken der onderdanen aangefchreven, die van den Landsvorst verboden waren, tc eifchen; deze bedroegen onder den  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. I33 den Titel: genoemde lasten, 300 gulden jaarlijks, gevolglijk 'een kapitaal van 7500 gulden, 'dat de verkoopfter mij vergoeden moest. Nu zond ik de boeren zeiven na het Kreitsambt, om deswegens over mij tc klaagen, en het betaalen dezer genoemde lasten te weigeren. Dit velde vonnis, dat zij die voortaan niet meer behoefden te betaalen. Nu reed ik na Weenen, nemende den Verwalter mede, en verfcheen met mijnen Agent dorfner voor het Judicium milUare mixtum, hier droeg ik de zaak voor, en eischte vergoeding van de verkoopfter. De eerfte pljgt der Richters zou nu, volgends de wet, geweest zijn, de verkoopfter te gelasten, dat zij mij fchadeloos fteldc, en het Proces met de boeren voerde. Maar men deedt ons heengaan, en fillenbaum kreeg last, om, als Curator, dezè zaak uit de wereld te maaken: deze kon nu, uit vreeze van door haar verraaden te worden, niet ageeren, daarüm hieldt hij de zaak drie jaaren lang lleepende, en liet mij in contumaciam bij de Regeering condemncren, omdat ik den tijd van twee jaaren, in de wetten bepaald, verzuimd en te laat geklaagd had. Nu fpoede ik mij na Weenen, en verfcheen voor het gericht, alwaar zetto het woord voerde, hier droeg ik voor, dat ik in het eerfte jaar na den koop deze zaak reeds gerechtlijk gemaakt had, en verzocht om een voorfchrijvingsbrief aan de Regeering, met het getuigenis, dat ik niets verzuimd had, en gevolglijk ex capiie contumaciae niet kon gecondemneerd worden. Maar laas! de rechters kceken zetto aan; deze loochende de commisfie geheel, cn zeide, dat ik nooit over deI 3 ze  134 levensgeschiedenis van ze zaak voor liet Gerecht verfchecnen was; de leden zwegen, cn ik werd afgewezen. Mijn Verwater boodt eenen eed aan, dat hij wezenhjk op dezen dag de zaak aangediend, en dat partij Advokaat gorgan hem en mij, en den Agent dorfner, in een volle commisfie tegengeftaan, en ook 2000 gulden tot een vergelijk aangeboden hadt. Het baatte niet, de Rechters lieten het nazoeken, maar fillenbaum en zetto, die het Protocol hielden, hadden dit geftolen, en de gantfche commisfie werdt geloochend. Ik haaste mij na mijnen Agent dorfner, die hier bij in 't werk geweest was, en vorderde zijn getuigenis van hem. — Maar laas! 'deze gaf ten antwoord. — Lieve Baron trenck ! ik heb wel bewijzen in handen, dat deze dagvaarding werklijk gefchied is, maar God bewaare mij, om de waarheid tegen dit wraakzuchtig Gerichtshof te getuigen; ik zou mij alles ten vijand maaken, en alle mijne volgende Procesfen cn Curatelen verliezen. Zoo gaat het in Wcc?isn met dc heilige Juftitie. Ik verloor dus niet alleen deze 300 gulden jaarlijkfche inkomften van mijne onderdanen, die ik met 7500 gulden kapitaal betaald had, maar moest ook voorleden jaar aan de verkoopfter dc 3000 gulden pandgelden, met intresten en kosten, tot 7000 geilden contant bij executie cn panding betalen; gevolglijk verloor het Fideicommies wezenlijk 7500 gulden, waarvoor eigenlijk de Fideicommies - curator hadt behooren te zorgen cn te waaken; maar hij bleef door de Protectie van het Gerichtshof ongeftraft. Ondertusfchen was zetto door andere fchelmftukken eindelijk ter ftraffe gebracht ,  fredrik, vrijheer van der trenck. I35 bracht, cn fterf in het tuchthuis met den bezem in de hand. Ik heb door hem ten minden 15000 gulden fchandelijk verloren, ik ben twaalf jaaren lang barbaarsch van hem gefchorcn, en dit zou ik niet ondergaan hebben, als de Vorst hem, bij het eerfte Proces, toen hij dien vaifchen wisfelbrief tegen mij gefmeed hadt, naar de wet hadt willen laten ftraffen. Ondertusfchen hadden deze Gerichtshoven, die zich beledigd hielden, mij uitgefchreeuwd als een onrustig mensch, die de geheiligde Juftitie-Collcgicn gelasterd hadt,cn eeuwige vervolging zou mij drukken, indien ik langer in Oostenrijk wilde woonen. Niettegenftaande dit Collegie tegenwoordig met eerlijke mannen bezet is, evenwel kleeft de door mij openlijk bekend gemaakte fmaad hetzelve aan, en een of twee der oude leden, die ten ontijde zweegen, de fchouders ophaalden, en aan zetto en fillenbaum de geheele directie overlieten, hebben altijd reden, om mij voor altijd te doen zwijgen. Nu verfcheen voorleden jaar het laatfte fchandlijk Toneel in deze zaak. De verkoopfter drong op haare betaaling trapswijze op de Execiaie aan. — Hier bij toonden de Landrechten den hoogstmooglijken graad van hunnen haat tegen mij. Ieder een wist, dat Zwerbach, voor 51,000 gulden gekocht, mij met alle de onkosten benevens de terftond betaalde Leenmanfchap omtrent 60,000 gulden kostte. Men wist bij het Landhuis, volgends luid van het Geregristeerde contract, dat mijn goed op de waarde van 80,000 gulden verpacht of verhuurd was, en nogthans werdt, wegens 3000 gulden pandgeld, «ene gerechtlijke fchatting gedecreteerd, cn niette I 4 gen-  Ï36 levensgeschiedenis van genftaande al mijn protefteercn, reeden twee koetzen met een extrapost en Kommisfitrisfen na buiten, en teerden daar zes dagen heerlijk voor mijne rekening , maakende mij 400 gulden moedwillige onkosten, die mijne vrouw benevens 7,200 gulden, aan de ftout executcerende verkoopfter in contant geld bctaalen moest. Dit heet in Weenen gerechtigheid. Dergelijke gevallen heb ik daar wel twintig aan mij zeiven beleefd en moeten dulden. Ik fchreuwde luidkeels, ik fchreef vrij, ik noemde zelfs eenige Geprivilegieerde Hechtsverdraajers bij naame. Die verbitterde den grootenhoop, cn ik leefde zedert 43 jaaren in fteeds duurende worfteling met het fchuim van het mcnschlijk gebroed. Het Tweede en derde Deel van mijne Levensgefchiedenis heeft, zonder verfchooning en getrouw, verhaald, hoe en waardoor ik eenige milliocnen rechtmatig erfgoed in Hongarijen verloren heb, als ook van wien ik in Weenen geplunderd, en ook driemaal verraden, en in Dantzig door de Keizerlijke Staatsdienaaren verkocht ben. De Cenfuur weigerde het drukken toe te laatcn, maar Keizer josefus geboodt, dat alles, wat ik met ac* ten cn bewijzen kon ftaaven, zonder vertoef kon gedrukt worden. Dit is gefchied, en nog heeft niemand eenige voldoening van mij geëischt, in tegendeel hebben twee Referenten, met de diepfte verzekering van hunne verpligting, mij bedankt, dat ik hen in mijne fchriften gefpaard, en niet genoemd heb. Zoo denken, zoo handelen de Weemr? Juftitiarisfen. Ik wil hunne fchande bedekken, maar moet nog twee  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 13? twee voorvallen, die mij zoo bitter getroffen hebben, verhaalcn. Ik had in Aakcn een Proces met den Postmeester, die mij bedrogen hadt, cn ik appelleerde aan den Rijkshofraad te Weenen. Dc Graaf grSvenitz kreeg last, om te berichten; deze was omgekocht , cn fchreef aan den Postmeester : dat zijne zaak wel zeer verdacht was, maar dat hij hem beloofde, dat hij zijn bericht zoo lang zou laten liggen, tot ik het Proces moede was. De loop van behandeling is in dit Rijksgericht het volgende : Uit hoofde van de verbazende menigte der Rijksprocesfen wordt aan eiken Hofraad een bepaald getal van dezelven toegedeeld. Ieder heeft zijne week, om op zijn beurt verflag te doen, gevolglijk komt alle dertien weeken de beurt aan hem; dan hangt het meest-al van zijne willekeur af, welk Proces hij bij dc hand nemen, of liggen laten wil. Wanneer ik nu eene onrechtvaardige zaak heb, of in posfesfie van een anders goed ben, dan betaal ik aan mijnen Referent jaarlijks eene bepaalde fom, zoo lang hij belooft, mijn proces niet te zullen opvatten, of ik krijg door protectie van hem verzekering, dat mijn Proces zoo lang duuren zal, als hij leeft. Dit is eigenlijk de oorzaak, waarom bij dit Gericht een Proces 100 of 200 jaaren duurt, zonder uitgefproken te worden. De erfgenamen van hem, die in eens anders goed leeft, kunnen meer betaaïea, dan die, welke het bezit verloren heeft, cn 1 5 ge-  Ï3S levensgeschiedenis vam gevolglijk is 'er voor de gerechtigheid niet te hoopen. Grüvenitz hadt zulke wijze van doen, het welk door dc geheele iïad bekend was ; hij floot ook contracten, om aan de Spanjaardth Rijks - onderdanen te verkopen, en werdt een zielverkopcr. Keizer josefus joeg hem daarom uit den raad, en gaf hem zijn affcheid. Nu zocht hij den Graaf theödoor BATHiANi in Hongarijen fchelmachtig te behandelen, maar werdt van dezen vastgehouden, en in eenen kerker op zijne landgoederen geworpen. Hij zocht, als Rijkshofraad, hulp in men hielp hem los, en gaf hem in genade het Con/ilium abmndi. Dus reisde hij met eere na Mak In burg. Hier heeft hij nu een fchotfehrift tegen mijne Levensgefchicdenis laten drukken, en zich willen rechtvaardigen , maar de rampzalige is te beklaagen, de wraak treft mij niet, ik heb hem alleen genoemd, omdat hij mij n,ooo gulden fchade gedaan, en, misfchien voor een ellendig gefchenk van 50 dukaten, die aan mijne kinderen ontroofd heeft. Doch wie twijfelt, aan het geen ik van hem heb moeten zeggen, die fchrijve na Weenen, cn doe onderzoek bij den Agent, .waarom de Graaf grüvenitz als Rijkshofraad afgezet is; dan zal hij de waarheid van mijn verhaal vernemen. Zijn Heer Collega, de Graaf van der lipp, die, toen grüvenitz verflag deedt, zoo laaghartig tegen mij pogchte, dat ik hem aan het°Hof de ooren moest wasfehen, is hem thans ook nagevolgd, en heeft insgelijks den hoogen Rijles-raad, tot vreugde van veele bedrukten,'verlaten. Maar ik, Goddank, leef nog, wel armer dan ik zijn moest,  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. I39 moest, maar overal bekend en geacht, als een eerlijk man, en een martelaar voor de waarheid. Nu nog het laatfte voorbeeld der Weener-Juftitie. Voor 4 jaaren, toen ik na Parijs op weg ging, maakte ik toevallig in l.eipzig kennis met zekeren joün jacob semmler, toen Bankier aldaar, deze misleide mij door zijn Schijnbare openhartigheid, en won mijn vertrouwen. Naauw was ik te Berlin, of hij zondt mij voor 12,000 Livrcs aan Wisfelbricven , over drie maanden te Parijs betaalbaar, om te accepteeren, dewijl hij wist, dat ik daar heen op reis zou gaan, meldende, dat hij die door mijn credit in zijne tegenwoordige groote verlegenheid verhandelen kon, en dat hij mij het geld, om de betaaling op den termijn in Parijs te kunnen doen , bij mijn doorrcizc in Leipzig contant ter hand zou ftellcn. Ik deed dit uit vriendfehap voor hem, en accepteerdeze. Toen ik in Leipzig kwam, waren de drie maanden bijna verftreken, cn hij hadt geen geld, hij gaf mij derhalven alleen aoo Daalers contant, en voor 200 gulden van zijne eigen Wisfels, over drie Maanden in Augsburg betaalbaar, mij tevens verzekerende , dat hij voor niet meer dan 3000 gulden van de door mij geaccepteerde Wisfels vernegotieerd hadt, de anderen zou hij mij, als zij te rug kwamen, in naiura weder geven. Ik wist niet, wat ik met zijne Augsburg. fche Wisfels doen zou, die niet ter betaling geaccepteerd waren, maar hij verzekerde mij, dat op mijn credit, ieder een in Straatsburg zijn Wisfel wed kopen zou, waarmede ik de mijnen in Parijs weder kon inlosfen. Ik vond ook wezenlijk in Frank-  14° levensgeschiedenis van Frankfort bij de Heeren Bankiers herman eft gebiiardt , en in Straatsburg bij de Heeren frank en dietrich gelegenheid, om ze te verhandelen, evenwel moest ik voor de betaling inftaan, daar ik fteeds de interesten van drie maanden voor het uitftel van betaling, bij verloor. Ik was naauw te Parijs, 0f ik moest mijne Wislels , die ik m Berlijn 0p semmler aangenomen hadt, mlosfen. Ik betaalde , maar semmler bleef fteeds mijn Schuldenaar, dewijl ik meer betaalde, dan zijne verhandelde Wisfels bedroegen. Ondertusfchen werden na drie maanden de Wisfels in Augsburg voldaan , alleen éénc van 400 gulden, kwam na Frankfort, met Protest, te rug. Dezen moest ik in Parijs mlosfen , tot semmler evenwel middel vondt, om te betalen , waarbij ik 60 gulden aan onkosten hadt. Nu fchreef hij mij weder, en verzocht ootmoedipt om nog 7,000 en vervolgends weder I2,ooo Livrcs voor hem in Parijs, na twee Maanden betaalbaar, te accepteren, daartegen beloofde hij heiligst, mij voor den vervaltijd de gelden tc zullen remitteeren, ik liet mij verleiden en deed het Nu naderde de vervaltijd, maar 'er kwam geen geld, evenwel betaalde ik, maar trok op hem door den Heer van getto, aoo Louis d'Or, die hij prompt betaalde. Hier door verfterkt, betaalde ik al voort, eindelijk kwam mijn getrokken Wisfelhnef van oOQ Louis d,Qr op ^ ^ & ^ ^ Heeren sartorius en comp. gaf, met Protest te r«g, en wel met de voor mij beledigende uitdruk kmg; dat hij voor- mij geen fonds ter betaling hadt, maar aan mij fchreef hij klaaglijk, en ont- fchul-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 141 fchuldigde zich met de verlegenheid, die hem dit Protest afdwong, om niet naar Leipziger gebruik gearrefteerd te worden. Tevens zondt hij mij voor 3000 gulden aan Wisfelbrieven, na drie maanden in Augsburg betaalbaar, ten einde hem door mijn credit te onderfteunen. Niemand wilde deze Wisfelbrieven hebben. In Augsburg hadt semmler geen fonds of credit, cn uit Leipzig waarfchuwde men mij voor een Bankroet. Ik zat reeds met 3000 gulden, die ik vooruit betaald had, ik had het fonds van betaling, dat hij mij zoo heilig beloofd hadt, niet ontvangen, cn was gevolglijk gedwongen, om de laatfte Wisfels in Parijs met Protest te rug te zenden. Nu reisde ik na Weenen. Hij was van Leipzig gevlucht, cn ik vond hem hier. Hier. was hij zoo ftout van bij mij tc komen, cn mij mijne weldaaden te ontkennen, weshalven hij, als cenfchelm, uit mijn huis geklopt werdt. Ik moest na HongarijSn reizen, maar hij fchool achter mijnen Advokaat , dien hij hadt omgekocht. Geduurende deze mijne afwezendheid was men zoo onbefchaamd, dat men twee Wisfelbrieven van semmler, die ik geaccepteerd maar te rug gezonden hadt, en die ik met ~semmlers Wisfelbrieven wilde betaalen, door vreemde Saxifche kooplieden liet opéifchen. Mijn Advokaat produceerde chlofe semmlers brieven en de origineele wisfels niet, en ik werdt, in contumaciam gecondemneerd, om aan openbare bedriegers 2400 gulden contant te betaalen, gelijk ook terftond bevel af ging aan mijnen pachter met arrest op de pachthuur. Aan dezen fchonk semmler  I4« levensgeschiedenis van i.er 300 gulden, om te zeggen, dat bij hem bet gHd reeds betaald hadt, opdat ik geene toevlucht to* de gerechtigheid meer zou vinden, en nader onderzoek te laat zou komen Dit werdt ook werkhjk voltrokken, en toen ik uit Honrarrën te rug kwam, hoorde niemand meer na mij. Het was res toteara, en mijn geld was zonder redding verloren. Dus handelt men ook in Weenen met het Wisfel-recht, tegen eenen Landftand, die in Oostenrijk gegoed is. Ik kon niet weglopen, daar was dus geen pcrtculum in mora, het vonnis werdt geëxecuteerd,: ik moest terftond betalen, en mijn verhaal werdt mij opengelaten, aan een vreemden vagabond, van wien ik nooit iet te hoopen heb. Men heeft mij niet ééns de aangebrachte Wisfelbrief yan semmler ter Recognitie laten zien, dus kon hij gevolglijk ook valsch zijn. Ik gaf voor 3000 gulden aan Wisfelbrieven op semmler a depofito tot cautie, maar niets werdt aangenomen Nog erger. Wanneer iemand , die vrouw en acht kinderen te onderhouden heeft, een wezenlijk bankroet 'maakt, dan legt men evenwel flechts arrest op de helft, of het derde deel van zijne inkomften. Maar mij ontnam men ze gehéél, nicttegenftaande mijne vrouw reeds twee jaaren in de legale posfesfie van mijn goed, door mij gefteld, en van het gerecht bevestigd was. Dit gedrag bewijst derhalven openbare pasfie en onrechtvaardigheid. ö Ik heb ondertusfchen door deze cn dc bovengemelde mishandelingen, met mijne Familie verlegenheid gehad, en bedriegers, advokaten, cn fchur-' ken  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 14$ ken moeten verrijken, zonder dat mij eenig verhaal opendaat. Als ik nu al bewijze, dat ik nooit éénen enkelen penning aan semmler fchuldig geweest ben , maar dat hij mij fchelmachtig van omtrent 5000 gulden beroofd heeft, dan zal mij de Weener Richter zeker niets van mijn geld weder bezorgen, het welk hij eenen vagabond, zonder waarborg, heeft laten volgen. Waar zal ik thans klaagen? Het geld is uit het land. Heb ik misfchien niet zoo veel achting bij een Weener-Justitie-Hof verdiend, dat men mij tijd hadt behooren te laten, om op de aflevering van het geld zoo lang arrest te leggen, tot semmler mij zijn Wisfelbrieven,» die ik in handen hadt, betaald hadt? Ondertusfchen lagcht de booswicht, de ondankbare , dien ik met een eerlijk Duitsch hart ondcrfteund heb, cn prijst de Weener Justitie voor eenen Saxifehm bedrieger, die de Weener handelwijze wist te beftuuren. Maar wee hem, als hij mij ééns onder banden komt, hij zou mij zeker moeten bekennen , door welke fchandelijke middelen hij mijn geld in Weenen is meester geworden, en wie zich van hem heeft laten omkopen. Ik kan bij den Vorst en de geheele wereld, mijn hoofd en eer te pand dellen, en ook legaal bewijzen, dat ik, zedert 06 jaaren, zelfs geen penning van de inkomften van mijne bezitting , noch van mijn penflöen genoten heb; alles is door Chikanes, Procesfen en Onrechtvaardigheden vervlogen. Ik ben dienvolgends gerechtigd, om aan de geheele wereld de waarheid te ontdekken, en heb daartoe zulk eene omdandigheid verkozen, daar ik ze naakt verhaalen mag. Ik  *44 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Ik heb 43 jaaren in Oostenrijk opgeofferd, cn mii en mijn huis, door den arbeid van mijn hoofd en pen, moeien onderhouden. Ondank is mijn loon en verachting mijne wraak. Ik was zeker niet tot rust bellernd, maar al was ook het laatfte toneel van mijn leven niet gerust', •ik zal, om rust te verkrijgen, zeker geen eenen zijftap uit mijn eens verkozen ïpoor doen, en op dit edel eigenzinnig bcfluit trots, zal ik alle ge' vaaren en vervolgingen, het hoofd weten tc bieden. Onder josefus regeering, was mijn toeftand ten hoogften gevaarlijk, en de rol, die ik fpeelde, vere^chte eenen meester. Genoeg, ik heb veel voor hem gedaan cn gearbeid, maar hij deedt niets voor mij, beloofde veel, en bedroog mij. Hij ftierf, cn ik had geen reden, om hem te beweenen. Leöpold aanvaarde de regcering, en nu volgt eene geheel nieuwe Epoque voor mijne Levensgefchiedems, die nog nooit zoo luisterrijk, zoo gunftiofcheen, mij nooit aan zoo groote ondernemingen en gevaaren blootgefteld, nooit zoo wreed voor mij ecu emde genomen heeft dan dit NIEUW TONEEL. Naauw hadt Keizer leöpold den troon beklommen, of ik fpoedde mij na hem toe. Bij de eerfte intrede nam hij mij bij dc hand, cn zeide: . 7Jn hevc trenck! Ik ben blijde, dat ik u nog in het leven vinde. Ik heb uwe Gefchiedenis met veel gevoel doorgelezen, en het is eene fchande voor Weenen, dat zij bekend gemaakt is. - Ik fprak alleen, het geen, bij zulk eene gunftige gelegen  fredrik., vrijheer van der trenck. l^g genheid, een man, als ik, fpreken moest. Nog nooit had ik dergelijke openhartige uitdrukkingen, zulke kenmerken van een edel gevoel, uit den mond van eenen Vorst gehoord. — Mijne geheele ziel ontwaakte uit haaren Vorftenhaat, die reeds naar grondbeginzels gevormd was; mijne liefde verhief zich tot geestverrukking, mijn vertrouwen voor leöpold, het uitzicht voor mijn recht fcheen glansrijk, en ik befloot, mijne laatfte dagen geheel voor hem te leeven. In de eerfte woeling van dit geheel fchreef ik het volgende kleine Dichtftukjen, het welk zijne goedkeuring vondt: t r e n c k s gewaarwording, b ij Z ij NE eerste audiëntie. Den 23 Maart. Gelijk een mart'laar, na het ftrijden, Nu voor Gods troon verheerlijkt ftaat, Daar vreugd, na 't doorgeftane lijden , De traanen wischt van zijn gelaad: Gelijk de blijdfehap, vol vertrouwen, Hem, die het loon der deugd geniet, Verrukt, nu hij God mag aanfehouwen, Die 't weldoen met genoegen ziet . Zoo ftond ik heden voor den Vorst, Ontroerd, die Oostrijks Scepter torsent. IV' DEE1" K Schroom.  I46" LEVENSGESCHIEDENIS VAM Schroomva;lig floeg ik de oogen neder, En voelde een nooitgevoelde drift, Op nieuw on.vlamt mijn eerzucht weder-» Voer dwaas gekeurd in menig febrift. Ik voeid' 't b.oed door de ad'ren Itroomen, Zoo als 't nooit grijsaart heeft gevoeld; 't Ging mij . gelijk in zoete drootnen De gierigaart in fchatten woelt. Nu weet'k, hoe zig een ziel vermaakt, Die uit des nootlots droom ontwaakt. Nu ik deez' zegepraal beleefde, Verkreeg ik, daar mijn wensch naar ftrekt; Dit was het doel, daar ik naar ftreefde, Mijn Koning ziet mij gantsch ontdekt. Na veertig jaaren bitter lijden Breekt eindelijk mijn recht eens door. Wie zal toch hem zijn heil benijden, Die alles, zoo als ik, verloor? Toon, God! hem, die mijn lot verzoet, Wat dankbaarheid mijn harte voedt! 't Voelt de waardij van groote daaden Te lnat, nu onvermogen fpreekt, Nu, door der jaaren last beladen, De werkkracht aan den wil ontbreekt. Doch neen! zoo lang 'k mijn bloed voel gisten, Dat edeler gevoelens baart, Kan ik nog om den voorrang twisten, Wie vuur'ger dank met weldaên paart: Vooreen, die zonder brilglas ziet, Is trenck.voorwaar geen Invalied. Voor  ÏREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK, I47 Voor fkeökik heb ik bloed vergoten, De kerker was mijn loon! te wreed! Nooit heb ik Vorftengunst genoten, Wijl 'k voor geen magt ooit onderdeed. Mijn eigen zin , in vuur'ger jaaren, Liep ftórm, daar men Hechts kruipen duldt} Mijn moed en deugd zag geen gevaaren; Straks was de lijdenskelk gevuld : Hoe bitter die mij heeft gefmaakt, Hij 's glorierijk gantsch leeg geraakt. Bij 't laatfte dropjen had 'k, mismoedig, Hem bijna weggeworpen; toen, 'Toen ome Koning, mij zoo goedig. Opnieuw vveêr blijde hoop deed voén; Ik kan die hoop nog niet mis:rouvven, Hoe vaak zij mij heeft opgeiigt, Een Vorst, die de onfchuld wil aanfchou\ven„ Beloont gewis den burgerpligt. Mijn Schutsgod, ziende 't geen ik leed, Staat thans tot mijne hulp gereed. Ja, leöpold lagcht mij nu tegen, Hij weet, wat goede menfehen krenkt. De vloek verandert in een zegen, Als God ons zulke Vorften fchenkr. Het laatst tooneel fchijnt van mijn leven Nu gunftig voor mij. Ja, ö ja ! Mijn arbeid zal beloning ge.en, Nu 'k zegerijk aan 't eindperk fta. Hij voert m' in rust, die onrust bant, Aanfehouwer klapt, klapt in de hand,  Ï48 levensgeschiedenis van Nu ging ik ten minften twee of driemaal ter week bij hem, zonder ooit afgewezen te worden. Ik zag en vond vertrouwen en achting, ook werd ik over de gewigtigfte onderwerpen geraadpleegd, en kreeg zoo veel last tot verfcheiden fchriftelijke opftellen, dat ik menigen nacht voor hem fchreef, en dikwijls den volgenden dag gereed overgaf, hetgeen hij eerst na 14 dagen verwachtte. Mijn dienst-ijver behaagde, en hij beloofde mij alles wat een eerlijk, tot hier toe werkloos gehouden en beledigd man, van eenen rechtvaardigen, fcherpzichtigen, en tevens weldaadigen Vorst verwachten kan. Alle onze Staats- Zuig- en Bloed-egels en de gantsch Hof en Juftitie - hommelzwerm, welke gewoon zijn, arbeidzame bijen te verjaagen, fpitden nu de ooren, en zagen kwaade gevolgen voor zich te gemoet, wanneer een man als ik open toegang bij een' goeden Vorst vindt. Hier nam nu het kabaleeren een' begin , omdat men trenck dikwijls aan het Hof zag. Ook werden dc verfpieders der vreemde Hoven, die geene opklaring in Weenen wenfehen, opmerkzaam. Dc Conventie van Keiehenbach volgde thans, en zoo als ik beter in 't vervolg zeggen zal, zekere mannen in Berlijn maakten van deze gelegenheid gebruik, om mij bij den edelften der vreedzame Koningen geheel anders af te fchilderen, dan ik wezenlijk ben. Alles vereenigde zich derhalven, om mij te befpieden, en mij overal valftrikken te leggen. Bij zeker gefprek met den Vorst over den toenmaligen toeltand van zijne Staaten, daar alles in gisting was, zeide hij mij: — trenck! Ik weet, dat ,  fredrik, vrijheer van der trenck. I49 dat gij veele vrienden in Hongarijcn hebt, en dat gij alle misnoegden kent, omdat gij zeiven reden hebt, om misnoegd, te wezen. Kom, als gij ééns, bij den thans beginnenden Landdag na Off.cn reisdet, en aldaar voor mijne beste oogmerken arbeiddet, en fchreeft? Terftond was ik 'er met vreugde gereed toe; maar verzocht vrijheid, om alle mijne L'andfchriften, voor dat zij in druk verfcheenen, aan zijne Majcfteit ter beöordceling voor te leggen, omdat ik gewend ben, de waarheid naakt voor te ftellen , en zeker valfche Uitleggers te wachten had. Dit werdt mij in de vriendelijkfte verzekeringen vergund. Voor dit Stuk verfcheen in 't licht: Trenck's terfte Zendbrief aan alle tsr/ij.[e Uongaaren. Deze is te wijdlopig, om hier bij gedrukt te worden, hij zal in mijn maandwerk verfchijnen, doch hij veroorzaakte verbaazende uitwerkingen, op den Landdag, cn dit is te merkwaardiger, dewijl hij werklijk tegen het Despotisme gefchreven was, en nogthans des Vorften goedkeuring bekwam. Ik bracht den Keizer het Handfchrift. Na eenige dagen gaf hij het mij te rug, zeggende : Zoo behoorden alle eerlijke lieden te fchrijven. Spoedt u Hechts na Ofen, en bezorg het ten fpoedigften in druk. Het is 'er thans het rechte tijdffip toe. Ik vraagde.... Heeft uwe Majedeit het Imprimatur 'er op gezet? De Monarch fpottede en hernam: — De nog geheel vrije Cenfuur zal u tegen een zoo Patriottisch fchrift geen bedenking K 3 maa-  $5© levensgeschiedenis van maaken — Heel zeker, Was mijn antwoord — want de Cenfuur geeft alle mijne fchriften aan dénStaatsraad, deze communiceert ze -aan de Hongarïfch- Cancelarij, en beiden willen niet, dat ik mij in zoo gewigtige zaken mengen zal. — Nu geboodt de Monarch mij, dat ik dit Handfchrift zelf aan deri Prefldent van de Cenfuur, den Baron van swrETEN, brengen, en hem zeggen zou, dat hij zelve mij zondt. - Dit gefchiedde. - Ik wachtte 14 dagen op uitfpraak. — Niets volgde 'er. — Ik gaf van dit bijzonder gedrag aan den Keizer kennis. - Hij geboodt mij, met geduld te wachten. Maar op den 23ften dag kreeg ik mijn Handfchrift terug — met het bijVoegzel: — Non admmiturb Het is niet geoorloofde Eene geheele Bladzijde was vol gefchreven met aanmerkingen en ondertekeningen , doch welke zorgvuldig uitgewischt waren. Een kenmerk, dat ik mij zeiven niet bedrogen had. Ook vernam ik bij deze gelegenheid, dat ik den magtigften vijand in den Staatsraad had, die tegen al mijn credit bij den Vorst aan arbeidde. Deze was nit Verbaasd, toen ik hem dé voorgemelde Chikarie toonde en ook verklaarde. En vraagde mij: — Of ik dit werk niet zonder Cenfuur kon iaten drukken? Hoe ivelkom was mij deze Vraag van mijnen Lands-Vorst. Ik zeide met biijdfehap, ja, cn fprak nog veel en zelfs gegrond tnet hem. Nog dien zelfden dag ging ik op reize Ha O ff en i bezorgde het drukken, en gaf op den 4den dag na mijne aankomst dezen Zendbrief' reeds aan alle Boekhandelaars, om hem openlijk te ver kör)gd. D@ aftrek was! geweldig en de toejuiching al-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER trenck. IJl algemeen. Men overlaadde mij met loffpraaken. Mijn mondelijk voorftel roerde insgelijks, en nu begonnen de Bisfchoppen het eerst tegen mij te veld te trekken, die in den Raad op het Landhuis het hoofdvoorftel gedaan hadden : Hongarijën hadt x geen Koning uit het huis van Oostenrijk van doen. —. Josefus hadt nooit als Koning der Hongaren zijnen fHgt vervuld. Hij hadt zich niet laten kroonen, de grondwetten des Rijks met voeten getreden, en gevolglijk alle verdragen te niet gedaan. Hij behoorde dienvolgends uit de Lijst der Koningen te blijven. De opvolgingsrechten en Pacti waren door zijn gedrag afgefchaft. Leöpold hadt gevolglijk geen erfrecht op de kroon, en Hongarijën hadt zijn recht van vrije verkiezing weder gekregen. Nu riep alles: Wij willen een Priesterlijk Koningrijk, zoo als ten tijde van moses en St. steven, mijn aanhang lagchte, en zegevierde ten laatften. De Bisfchop van Erlau, de gevaarlijkfte man in het rijk, die 300,000 gulden aan inkomen, en een boos dweepachtig hart bezat, en 100,000 Dukaten tot omkopingen in Zijne Chatoulle bij zich hadt, was de eigenlijke drijfveer van dit Complot. Ook hadt hij te vooren reeds een boek laten fchrijven; waarin beweerd wordt, dat Hongarijën zoo lang ongelukkig zou blijven, als het onder den uostenrijkfclien Scepter ftaat. Hiervan hadt hij, de Kardinaal, en andere Bisfchoppen van zijnen aanhang, eenige duizend exemplaren om niet in 't Land laten uitdeden, cn de Stadhouderfchap hadt wezenlijk het verkopen vrijgelaten cn toegedaan. in zulken ftaat van zaken trad ik 'in Hongarijën K4 . op  152. levensgeschiedenis van op het Toneel, en deed wonderen. Het gantfche Priester - fystema was binnen 14 dagen door mij overhoop geworpen. De Magnaten, die over josefus fchikkingen met volle recht misnoegd waren, veranderden, door mijn voordragt beter geleerd zijnde, hunne gezindheden; en kregen vertrouwen op leöpold, dien ik hun als eenen zachtmoedigen, edeldenkenden, en volftrekt niet despotieken vorst afgefchilderd had, en die geen vijand der Hongaarfche Volksvrijheid zijn wilde. Bijzonder werdt het opgemerkt, als ik op mijne eere verzekerde, dat deze Vorst mijnen Zendbrief gelezen en goedgekeurd hadt, fchoon in denzelven ftondt, dat de Hungaar en zijne wiliekeurigen magt behoorden te bepaalen. Nu kwam ik met een openbaar Stuk voor den dag, het welk het geheele priesterlijke Wespennest in beweeging bracht, en zeker geheel uitgeroeid zou hebben, iedien de Monarch mij vrij mijnen gang hadt willen laten gaan. Het is te merkwaardig, dan dat het hier geen plaats zou verdienen, en is op het einde van dit Deel onder Letter A. te vinden. Op dezen Zendbrief en de Weegfchaal volgde terftondt de Bijdrage, die wegens haare uitgeftrektheid geene plaats kan vinden. Ik vertaalde het een en ander in de Latijnfche taal, hierdoor geraakten terftond 12000 Exemplaren door het geheele Koningrijk in alle handen, en de goedkeuring en toejuiching waren algemeen. Om nu het ijzer te fmeeden, terwijl het heet was, liet ik tevens Den ontmaskerden Priester druk*  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. I53 drukken, openlijk uitdeden, en in de Boekwinkels verkopen, hetwelk niemand mij verhinderen kon. De Paapen fpogen vuur en vlam, maar vruchteloos, de doodlijke flag was toegebracht, en zij, die tot hiertoe in Hongarijën als halve Goden vereerd werden, en ook alle ftemmen op het Landhuis naar hunnen zin zwenkten, zagen zich thans befpot en krachteloos. De Proteftanten beurden het hoofd op, fpraken op eenen ernftigen toon, en vonden weinig tegenfpraak. Ik zelf had vergif en ponjaard elk oogenblik te vreezen, maar ging alle gevaar moedig tegen, terwijl ik veele ongetekende brieven kreeg, met de waarfchuwing, dat ik in zekere huizen van eenige Magnaten niet gaan zóu, als ik ten eten genodigd werdt, alzoo ik daar vergif te wachten had.' Ec ging 'er nogthans onbeschroomd , terwijl ik alle voorzorge nam. Niemand hadt 'er het hart toe, omdat ik reeds te veel aanhang had, en 'er een verfchriklijke wraak te duchten was. Aan de tafel van den Graaf c.... was deze aanflag wezenlijk gemaakt, doch hier redde mij de voorzichtigheid van mijnen getrouwen wel onderrichten bedienden, dien men volftrekt uit een andere fles wijn wilde fchenken. Dus ook op de fchipbrug, daar ik alle avonden expres ging wandelen, om te toonen, dat ik nergens voor vreesde, waren geheime moordenaars befteld, om mij in den Datiau te werpen. Dan zou men uitgeftrooid hebben, dat ik mij zelven door berouw of wanhoop verdronken had. Maar niemand hadt het hart, om mij aan te vallen: want K 5 ik  *54 LEVENSGESCHIEDENIS VAN ik was altijd welgewapend, en mijne achterlag was ook befteld. ö Zekere Graaf amadé, een dweepzuchtig mensch, die in Soldij van den Bisfchop van Erlau ftondt! hadt den mond van mij vol gehad — Ik vond hem in een achtbaar gezelfchap, anders zou ik hem rottingflagcn gegeven hebben, die ik hem en alle zijns gelijken aanbood, omdat ik wist, dat degen en pistoolen en dergelijke Ridderlijke dingen in Hongarijën geheel onbekende dingen waren. Maar hij maakte een cchappadc, en niemand waagde het, mij openlijk te beledigen. Nu kwam de zaak zoo ver, dat zelfs de Baanderheeren bij mij kwamen, en mij hunnen bijftand aanboden, in geval ik alle Bisfchoppen op het Landhuis uit het venfter wilde werpen. Ik predikte Vrede, geduld, en bedaardheid, maar nam de post, en fpoedde mij na Weenen, om nadere bevelen van den Monarch te gaan haaien. Terftond kreeg ik geheime audiëntie, en het eerfte woord was: „ Trenck, gij zijt reeds bij mij befchuldigd, „ maar ik ben niet boos op u. Gij maakt het te „ grof, en gooit met Hokken onder de musfehen. „ Gij zijt in groot gevaar - Men wil volftrekt dat „ ik u uit Hongarijën terug zal ontbieden, en ik „ kan u niet openlijk befchermen. Gij weet, wat Paapenwraak is." Ik vraagde: - is uwe Majefteit te onvrede met mijne Hongaarfche Schriften en gedrag? Neen, het tegendeel, was het antwoord, ik ben u verpligting fchuldig, maar befchermen kan ik u niet. r- In dit geval vreeze ik niets voor mij zeiven, her-  FREÖRlK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. itrg hernam ik, cn ik wil met blijdfchap weder heen. — Alleen wat gematigder en behoedzamer! waren zijne laatfte woorden. Nu fpoedde ik mij na Of en, en fchreef in alles, geduurende deze Landdagen, 13 Stukjens. De Pappen hokten onder den Hof krijgsraad, daar zij vrienden wisten te vinden. De Kommanderende Generaal barco, die weleer als Ritmeester met mij bij het Kurasiier- regiment van Cnrdua gediend hadt, liet mij ontbieden, en zeide mij: — Dat hij bevel gekregen hadt van den Hof krijgsraad, om mij vriendelijk te raaden, dat ik het fchrijven in Hungarijen wilde ftaaken. Mijn antwoord hier op was fchriftelijk : — Een loflijke Hofkrijgraad moest weten, dat een Uniform niet fchreef. Maar in Hongarijën fchrijf ik als trenck, als burger van den Staat en Wijsgeer, die tegelijk zijne goederen, die miüioenen waardig zijn, voor zijne kinderen weder zoekt te krijgen. En hij erkent, in deze hoedanigheid, geene andere overheid dan God, de Hongaarfche Privilegiën, en zijne pligten. Hier mede was men voldaan. Nu wendde zich de geestlijkheid, woede en wraak blaazende, tot den arglistigen Kardinaal migazzi in Weenen. Deze liet aldaar mijne Hongaarfche Schriften door de Cenfuur veroordeelen, om geconfisqueerd en openlijk verbrand te worden. En de Cenfuur beging de dwaasheid, om aan de Hongaarfche Natie wetten voor te fchrijven, zonder de Privilegiën van den Landdag te kennen. Thans werden de ftreken zoo gefpeeld, dat de gtadhouderfehap den ombedachten ftap beging, om een  Ï5<5 LEVENSGESCHIEDENIS VAN een Refcript onder den naam van den Keizer aan het Generaal Commando te laaten afgaan, en hetzelve last te geven, om mij te bevelen, dat ik met fchrijven zou ophouden,en dat ik alle exemplaren, die nog voor handen waren, zou terug houden, of aan haar ter hand dellen. Hier op antwoordde ik in openbaren druk; dat ik alleen wist, waarom ik in Hongarije» de waarheid fchreef. Het was een leugen , dat de Vorst zulk een bevel gegeven hadt, of geven kon. Nademaal niemand den Protedanten in Hongarijën hunne verdediging op den Landdag verbieden kon, aan wier fpits ik met verheven hoofde drced. Dat de Stadhouderfchap en Cenfuur te Ojfen zelve twee fchandelijke boeken tegen den Vorst hadt laten drukken, waarin beweerd wordt, dat Hongarijën zoo lang ongelukkig zou wezen, als het zich van den Oostenrijkfchen Scepter liet beheerfchen. Deze boeken werden genoemd, als ook dat de Bisfchoppen 'er eenige duizend exemplaren van hadden laten verbreiden , om eene revolutie tegen den Keizer aan te ftoken. Nu verklaarde ik, dat ik aan zoodanige overigheid , die aan dergelijke fchriften privilegie gaf, en zoodanige Cenfuur, die derzelver vertier bevorderde en toeliet, de mijnen nooit onderwerpen zou, en dat ik met haar bevelen lachte. Doch, dewijl zij door dc magt, die zij in handen hadden, de Hongaarfche Landdags - weiten gefchonden, en hunne boekhandelaren en burgers verboden hadden, om trencks wecken te verkopen, zoo maakte ik hier mede bekend, dat voortaan mijn bediende ze  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. \$7 ze in mijue woning aan ieder een openlijk verkopen zou. Dit gefchiedde ook wezenlijk , en is ook, zonder verhindering, tot het einde van den Landdag, volbracht geworden, omdat zij voor mijne achterlage vreesden. Eindelijk verfcheen 1790 den 17 November, de Kroningsdag in Presburg. Ik was ook daar , en alle Hungaren zagen mij, nog daags voor de kroning, tot een bijzonder gehoor bij den Vorst binnentreden. Zij konde derhalven zien, dat ik, noch wegens mijne fchriften, noch wegens mijn gedrag, in ongenade was. Op dezen dag gaf ik het volgende Kroningsgedicht uit, het welk ik hier moet invoegen, om te toonen, hoe ik voor leöpold arbeidde, en hieruit kan men tot mijne andere Schriften in Hongarijën befluiten. Men kan het hier achter onder Letter B. lezen. Bij den Cardinaal Graaf eathiani was dezen dag een groot feest met Vuurwerk, Bal, en alle mooglijke pracht. Het gantfche Hof was 'er tegenwoordig. Ik was zoo koen, om 'er zelve te verfchijnen, en beneven eenige aanzienlijke vrienden een van mij opgefteld gebed aan alle Bisfchoppen en Magnaten, naar den regel van hunnen eed, welk men 'op het einde van dit Deel onder Letter C. lezen kan, in tegenwoordigheid van den Vorst uit te deelen, de Kardinaal kreeg zelve een exemplaar. Meer heeft nooit geen mensch gewaagd, ik bleef tot het einde toe in het gezelfchap. De Paapen-aanhang beichouwde mij met Dweepachtige blikken, de meesten lagchten en juichten mij heimlijk  153 ( 'LEVENSGESCHIEDENIS VAM lijk toe, en de Vorst zelve fprak eenige woorden heel vriendlijk met mij. Dit verbitterde des te meer- — , Dus befioot ik, met roem en eere gekroond, dezen merkwaardigen Landdag, toen de verworpen edele Koning leöpold als overwinnaar voortradt, en de Proicftantcn Privilegiën verkregen, die zij in Hongarijm nooit hadden kunnen verwachten. Ik had het gewaagd, liet ijs te breeken. Mijn roem,' dat ik alleen voor het algemeen welzijn gearbeid heb , zal in Hongarijën nooit verdooven Maar , dewijl het belang der Geestlijkheid met de overdreven magt der Magnaten verbonden is, die nog fteeds magt en genegenheid behouden , om andere ftanden, als (laven te mishandelen, zoo zijn zij gewis voor eeuwig mijne onverzoenlijke vijanden, dewijl ik eigenlijk in t gantfche rijk de fakkel ontdoken heb, die hunne oogmerken in het licht gefteld, en aan de magt der Vorden alle mooglijke palen gezet heeft. Onfeilbaar zou ik op dezen Landdag mijne groo, te verloren goederen in Hongarijën terug gekregen hebben, die jaarlijks 270,000 gulden inkomden bedragen, als ik mij zeiven bij de partij der Paapen en Magnaten gevoegd, voor hen gefchreven, en tegen den Koning en de Proteftanten gearbeid had. Maar ik was ftandvastig voor leöpold en het welzijn des Rijks, ftelde mijn eigenbelang ter zijde, en bleef mijn karakter van waarheidsliefde getrouw. Het vervolg van dit verhaal zal bewijzen, dat ik onbeloond bleef, en door mijne eerlijkheid alleen alles verloren heb. Dc Vorst zelve was in zoodanige omftandigheid , dat hij mij niet befeber- men  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 159 men kon, en de dood ontrukte hem mij, voordat hij zijne beloften ten uitvoer kon brengen. Zoo fpeelt het Noodlot met menfehen, die zich op menfehen verlaten, en alleen door de vervulling van deugd en burgerpligt gelukkig willen worden. Mij treft het lot van alle Hervormers, en in het graf gevoel ik niets, van hetgeen de Hongaarfche nakomelingfchap van mij dankend en zegenend zeggen zal. Nu verliet ik Hongarijën en keerde naa Weenen terug, alwaar ik nog verfcheiden fchriften voor den Vorst uitwerkte, en zijn vertrouwen bezat, hij beloofde mij bij den naastvolgenden Landdag, en bij het uitdeelen der Kroons - Fiscaliteiten in het Bannaat eene vergoeding van al het geen de landskas in contant geld van het verkoopen der trencksche goederen werklijk genoten hadt. Dit bedroeg zeker geen 2.00,000 gulden, maar ik zou 'er geern mede te vrede geweest zijn, en had reden, om ten minlten hierop een rekening te maaken. Wat voords het bezit mijner Slavouifche goederen betrof, ik zou daar over, volgends de Hongaarfche rechten het Proces met den tegenwoordigen Eigenaar beginnen en uitvoeren. Meer heb ik nooit gewenscht, dan deze vergunning van het Hof, en deze deedt reeds de voor mij en mijne kinderen zoo nadeelige magtfpreuk, van theresia, en de fchendaaden van haaren Kamerprefident, te niet. Thans wachtte ik met gerustheid een zekerer lot, en mijn loon van eenen rechtvaardigen Keizer, die mij in mijn hart geheel kende, gelijk hij ook mijn-  £ÓO LEVENSGESCHIEDENIS VAN mijne bekwaamheid, om voor hem zelfs in den grij, zen ouderdom nuttig te zijn, beproefd hadt. Ik leefde eenigen tijd gerust in den fchoot mijner familie in Zwerbach, alhoewel dk maar al te duidlijk bemerkte, dat de Dweepers in de Weener gerichtshoven mij onöphoudlijk als een' ketter vervolgden, en op alle gelegenheden loerden, om mij doodlijke ranken te fpcelen, en mij ook van het Hof te verwijderen, opdat ik de gelegenheid verloor, van aan den Vorst hunne ftreeken te ontdekken. Men werdt zelfs in den Staatsraad opmerkzaam, alwaar het Egohmus even als in alle GerichtsHoven tegen zulke mannen waakt, die, zoo als ik, zien, en ook, zoo als ik, voor den troon handelen en fpreken. Ook kende men de zwakke zijde van leöpold , en maakte van alle gelegenheden gebruik. In Junij, 1791 reisde ik na O ff en, om met de Boekhandelaars te liquideren, en wat wijn te koopen. Ik hield mij daar maar 10 dagen op, logerende op den Slotberg in Of en, bij den Archivarius van kowarczitsch, een' geleerden Oudheidkenner, wiens eerlijkheid de geheele Natie acht. Terftond viel de haat der Paapen op dezen onberispelijken man, hij werdt aangevochten, dewijl men vermoedde, dat ik hem verleid hadt, om mij Trenkfche Familie-fchriften uit de Archiven op zoeken. Dit zou wel pligt en gerechtigheid geweest zijn, maar ik moet hier tot fchande der Hongaarfche rechten van den Fiscus bekend maaken, dat de Arehiyarius een'eed moet doen, dat hij van alle Documenten een eeuwig geheim zal maaken, die Familie-rechten betreften, en voor den Fiscus na  fredrik, vrijheer van der trenck. l6t nadeelig kunnen zijn. Alleen mag 'er op bevel van den Judex Curia, (Hofrichter) na gezocht, en aan denzelven verflag gedaan worden. Maar allen partijen integendeel, welke deze billijke zaak vorderen, worden alle mooglijke verhinderingen gemaakt, en de Archiyarius moet ontkennen, zoo veel bij kan. In mijne zaak is nog aan te merken, dat de Kamerprefident, Graaf grassalkowitz, die ten tijde van theresia alvermogend was, en die mij alle mijne goederen met fchending van alle Hongaarfche grondwetten ontnomen heeft, ook uit deze Archiv'en alles vervreemd heeft, wat zijne erfgenamen en vrienden nadeelig zijn, of zijne alömbekende boevenftukken ontdekken kon, waar door hij veele Famiïiën arm gemaakt heeft. De eigenlijke gefchiedenis was deze: Dat ik, de hemel weet het! niet van kowaczitsch, maar door eenen vriend in de Stadhouderfchap, vernam, te weten, dat de Keizer aan dezelve een kabinetsiorde gezonden hadt, dat men alle Documenten in de Archiven opzoeken, en ze hem in perfoon toezenden zou, welke de Trenckifche goederen betroffen. Hier uit kan men zijn beste oogmerk ontdekken, dewijl hij mij beloofd hadt, alles te vergoeden, wat de landskas zelve, bij derzelver verkoping getrokken hadt, nademaal hij geen onreclrtvaardig goed in de ftaatskas wilde dulden. Onfeilbaar hadden de tegenwoordige bezitters van mijn eigendom hier de lucht van gekregen, en gevolglijk alle mooglijke voorzorgen en listen in 't werk gefield, om zich in dc posfesfie tc houden, dewijl zij vermoeden moesten, dat de Vorst nooit toe zou ftaan, om naar Hongaarfchu wetten te ban- IV. deel. L fa  ICJS LEVENSGESCHIEDENIS VAN delen. — Gevolglijk, dewijl zij de bron niet wisten, hebben zij den eerlijken Archivarius verdacht gehouden, die mij evenwel zelve het grootfte geheim van dit keizerlijk bevel maakte. Ook ftrooiden de Bisfchoppen reeds uit, dat ik hem tot het vervloekte Lutherdom verleid had. Wat 'er verder voorgevallen is, heb ik niet kunnen ontdekken. Maar zoo veel weet ik, dat de goede Keizer deze Documenten daadlijk bekomen heeft, maar hij zal ze, om ze na te zien en verflag te doen, aan de Hongaarfche Kanzelarij in Weenen overgegeven hebben, en deze heeft voorbedachtlijk dien last overgelaten aan den Vice - prefident van het Hof, den Graaf maillat. Deze is de behuwdvader van den Baron schandor, die juist twee van mijne gewigfte Heerlijkheden bezit, dat voorouderlijke goederen zijn, die mij nooit met recht kunnen ontnomen worden, en hem 70,000 gulden jaarlijks opbrengen. Nu kan men zich gcmaklijk voorftellen, wat verflag deze gedaan heeft, dewijl 'er volftrekt niets voor mij gevolgd is. Dit is een openbaar kenmerk van de list, die 'er gefpeeld is. Schandor's broeder, die ongetrouwd en bezitter is van de helft dezer goederen, zat reeds 18 jaaren in de gevangenis te Kufftew, tot welke hij voor zijn leven gevonnisd was, omdat hij twee zusters verkracht, vergeven, en nog andere moorddaadigheden begaan hadt. Als deze in de gevangenis ftierf, dan waren de goederen, dewijl hij gene kinderen hadt, op ftond aan den Fiscus vervallen; en in dcszelfs plaats kwam ik regelrecht, volgends het Hongaaijclic recht als eerfte bezitter. Zoo dra nu de Keizer de TrencUfehe Documenten uit het Ar-  fredrik, vrijheer van der trenck. ïó"? Archief opëiSchte, zagen de vermogende bloedver.wandten de gevolgen in, en bewerkten pardon voor den moordenaar. Vervolgends tradt hij terftond in 't huwlijk, en verkreeg de protectie deiMagnaten, gevolglijk was mijne hoop verijdeld. Zoo gaat het in onze wereld, die evenwel de beste Van alle mooglijke werelden zijn moest. Ik had nu mijne bezigheden verricht, en fpoedde mij na Weenen terug. Ondertusfchen moet ik hier nogthans een voorval vernaaien, het welk met het volgende in verband ftaat, en de Priesterlist affchildert. Ik was ten eten bij den toenmaals in O ff en Kom•mandeerenden Generaal der Kavallerij, Heer van barco, die voormaals met mij als Ritmeester bij het Regiment Cordua gediend hadt. Deze is een bekend zeer geinteresfeerd man, en een vriend Van den Bisfchop van Erlan ; die geen geld fpaart, om zijne dweepzuchtige oogmerken te bereiken. Na het eten nodigde hij mij tegen den volgenden dag. Maar ik ontfchuldigde mij, dat ik na Füred reizen moest, om aldaar van zekeren Heer Vicegefpan van mariasij geld te ontvangen, welke aldaar de broncuur gebruikte. Maar, zoo a Is ik naar huis wilde gaan, ontmoette ik dezen, juist als hij door PtsïH wilde rijden, en ik reisde dienvolgends niet na Füred: Drie dagen daarna gaf ik den Generaal een bezoek. Hij vraagde mij: — Zijt gij al zoo fchielijk Aerug? Mijn antwoord was: — Ik ben 'er niet geweest, omdat ik mijn vriend hier gevonden heb, Barco fchcen heel ontfteld en ongerust. Doch •£oeu werd jk geheel niet ontwaar^ waarom. Maar i ' % hes  J04 LEVENSGESCHIEDENIS VAN het gevolg,heeft mij de ontwikkeling van het raadzei ontdekt, te weten: Mariasij was den Bisfchoppen een doorn in het oog, en op dienzelfden tijd, was in het bad te Füred eene bijeenkomst van verfcheiden vermogende Magnaten, die, zoo als ik in 't vervolg verftond, aldaar een ontwerp tegen de verbaazende inkomften der Bisfchoppen zouden gemaakt hebben, waarbij zij, wezenlijk, den Vorst meer gezags, ten voordeele van den verdrukten burgeren boerenftand, ook tot beperking van het geweld van den Adel vasthielden. Deze ftap bracht de alvermogende Geestlijkheid in beweging. Barco waakte voor haar, gaf hcira-> lijke berichten na Weenen, en hadt, of listig, of misleid, vvaarfchijnlijk den Monarch bericht, als of deze bijeenkomst nadeelige oogmerken voor hem bedoelde, en 'er mij bij genoemd, omdat hij giste, dat ik ook in Füred geweest was. Thans ging ik op reize na Weeizcn en Zverbacii, maar werd in 't begin van September gedagvaard, om bij den toenmaligen Krijgsprcfident ad interim, den Graaf tige, in perfoon te verfchijnen. Zoo dra ik binnengetreden was, gebood, hij mij, op een drooge bevelhebbers toon, ik zou, op uitdruklijk bevel van den Vorst, het volgend belagchlijk Kevers onderfchrijvcn: Revers, Letterlijk gekopieerd. Nademaal het uit zijne Majeiïeits genade mij toegelegde jaargeld mij het nodige voor alle de behoeften van mijne talrijke Familie niet verfchaft heeft, en ik dienvolgends tot hier toe genoodzaakt ge-  fredrik, vrijheer van der trenck. 165 geweest ben, om mij door de pen eenige bijverdiende te winnen; maar zijne Majefteit daartegen zich a'lergenadigst genegen betoont, om mijn penfioen tot 1500 Florijnen jaarlijks te verhoogen, ja, in gevalle van mijne aflijvigheid voor mijne gemaalin, voor haar op een penfioen tc letten; zoo verbind ik mij, zoo wel in erkentenis van deze voor mij en mijne familie geopenbaarde allerhoogfte gezindheid, als ook uit hoofde van mijn inwendig gevoel, dat mijne tot hier toe door de pen gezochte kostwinning, vooreerst voor het Karakter van Officierdaar ik uit hoogjle genade mede bekleed ben, maar dan ook voor de rechtfihapenheid van eik braaf man verkleinend en vernederend is, na rijpe overweging, geheel vrijwillig, op mijn officiers-woord, en met verpanding mijner eere, dat ik van alle mijne voorgaande, en alle andere fchrijverij, welke tot openbare belangen betrekking heeft, binnen cn buitenslands geheel en al aftand doe, en gevolglijk dat op geenerleië wijze door anderen zal laten voortzetten, of iemand daaromtrent aanleiding geven, maar veel meer alle nog U mijne handen zijnde Opftcllen, Aantekeningen, en alle Stukken, die daartoe flechts van verre betrekking hebben, aan den Heer Generaal der Kavallerjj, zijne Excellentie Graaf van tige, getrouw ter hand zal Hellen, mij mijn loven lang binnen de. Keizerlijk-Koninglijke Staaten onthouden, en ook ftil en gerust gedragen zal. Zorg dragende, da* zulks ook door mijne Familie gefchiedei en op deze wijze hoogstdeszelfs te hopjn genade zoo voor mij, als in geval van aflijvigheid voor mijne nageL 3 ia.  ■i66' levensgeschiedenis Van laten Gemaalin, met alle Vermogens waardig e@ verdienstlijk zal trachten te maaken. Ter bekrachtiging van dit alles, heb ik dit Revers, in tegenwoordigheid van zijne Excellentie, den Heer Graaf van tige, Generaal der Kavallerij, met volle verftand, en met vrijen ml, vervaardigd, en 'er mijn zegel op gedrukt, Weenen, den ii Augustus, 1791. CL. S.) Fredrik, baron van der treNckV Nu öordeele men, wat ik, na het voorlezen Van een zoo laagzield Revers, den Generaal, die, in de houding van eenen riiadamantus, voor mij ftondt, antwoordde. Bij de minfte weigering dreigde men mij met den Spielbcrg. Ik nam dan de pen, fchreef mijn haam, maar verklaarde tevens, dat ik mijn ontflag Vragen, en mijne eer, vrijheid, en letterkunde, aan geene fchatten der wereld, veelmin aan een Penfioen zou opofferen, daar ik hier mede plegtigst ftfftand van deed, Ik appelleerde aan den Vorst, en ging, als een zwaar beledigd mensch, de deur uit, en ook den volgenden dag na het Hof. Vooraf echter, moet ik hier het volgende aanmerken, het geen ik ook terftond aan den Hofkrijgsraad in beflisfende uitdrukkingen cn den ftijl Van trenck, wijdlopig voordroeg, waarbij ik het mij afgedwongen Revers terug cischte, alzoo ik nooit willens Was, hetzelve naar te komen. Dit ft'ttk Was tên naastenbij van den volgenden inhoud 5 Nooit  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. ló"? Nooit kon cn zou ik gelooven, dat de Iaage uitdrukkingen en de eisch, welke dit Revers bevatte, met het bevel van eenen Monarch konden overeenkomen, die een Befchermgod der wetenfchappen is, die mijne Handfchriften, welke ik voor de Hongaren fchreef, gelezen en goedgekeurd hadt, eer zij gedrukt werden; en voor wien ik mij onder duizend gevaaren blijmoedig hadt opgeofferd — Zou het voorts wel onbetaamlijk zijn, voor eenen foklaat, als hij, zoo als ik, in de geleerde wereld zich kon voordoen? Ik heb, door mijne pen, in geheel Europa roem cn toejuiching gekregen, en verwisfel deze eere niet met den titel van Veldmaarfchalk. Het geen ik mij zeiven gegeven heb, blijft ook eeuwig het mijne, en Titels zijn zelden de gevolgen van verdienden en goed gedrag; gevolglijk kan alleen een vijand der deugd, waarheid, en wetenfchappen, alleen een Weetniet in de Hofkrijgskancclerij een zoo fchandelijk en beledigend Revers hebben opgedeld. De ellendige dijl en delling verraadden reeds den opdeller van het Weener Extrablad. Voor het overige was ik overtuigd, dat mijne vijanden dit Revers dechts als een valdrik faamgedommeld hadden, om mij te plaagcn, gelijk de gevolgen ook reeds bewezen hadden. Want, toen ik tien dagen na de ondertekening na Hongarijën op reis ging, werd ik daar terdond gearresteerd, als of ik mijn Revers gebroken hadt, waarin evenwel dechts letterlijk daat: — dat ik niet buiten de Erdanden zonder verlof reizen zou. .De fchande trof derhalven enkel mijne vijanden. — Dc eischte dienvolgends dit afgedwongen Revers L 4 te-  IÖ8 LEVENSGESCHIEDENIS VAN terug; dewijl ik niet willens was, het te houden, en ik ook buiten de grenzen van Oostenrijk in ééne week met mijne pen meer winnen kon, dan mijn gantfche jaarlijkfche Penfioen bedroeg. Mijn dienstijver was verder uitgebluscht, nadat ik 43 jaaren vergeefs gearbeid, en op loon gehoopt had; de waarfchijnhjkheid geboodt mij, voor het toekomfhge een befluit te trekken, dewijl mijne Wee»«• - vijanden te magtig waren, en mijn zelfbehoud, en Vaderpligt eischte eindelijk een manlijk befluit: ikzou gevolglijk den Monarch om verklaaring van dit voor mij onoplosbaar raadzel, in dit geval, of om mijn ontllag verzoeken, dewijl ik niet meer kampen, maar met mijne grijze haairen rust wilde zoeken. Maar helaas ! alles bleef onbeantwoord. Ik ging dan regelrecht naar den Vorst, dien ik ernftig vond; mijn voorftel roerde zijn vaderhart, dewijl ik zoo fprak, als een beledigd man, in mijne onhandigheden , gerechtigd is te fpreeken. Hij verwonderde zich in 't bijzonder, toen ik hem den eerroovenden inhoud van het Revers verhaalde; nog meer, toen ik hem de bedreigingen van den Generaal tige zeide, die mij de ondertekening hadt afgedwongen; en verzekerde mij, dat hij dergelijke Proceduren en uitdrukkingen nooit bevo- Jen hadt. M Als k hem nu zijne belofte herinnerde; als ik bewees, dat ik niets zonder zijn Coa/hnt, en alleen voor hem, met opoffering van mij zeiven , gefchjrevcn had; maar hoe in tegendeel het mij voorgelegde Revers alle mijne oogmerken vernietigde, cn mij zijne Majefteits ongenade en verachting aanwees j  fredrik, vrijheer van der trenck. l6$ wees, — was zijn merkwaardig antwoord — met een zachtmoedig oog: —• Ja, mijn lieve trenck! alles, wat gij, voorleden jaar, in Hongarijën gedaan en gefchreven hebt, is prijswaardig, verdient belooning , en ik zal het niet vergeten; maar ik heb het u gezegd , gij moet mij niet compromitteren, want ik kan u niet befcherrrifen, gij moet u zeiven uit den ftrik redden. Maar, dewijl gij de laatfte reis in Julij eene geheel andere rol dan de eerfte gefpeeld hebt, dewijl mij het groote Rendevous in Füred met mijne ergfte vijanden bekend is, daar gij het woord gevoerd hebt, dewijl deze voor mij en den lande zoo gevaarlijke bijeenkomst, van zulke lieden, ja zelfs van het Stadhouderfchap, en het Generaal - Commando bericht is, zoo heb ik werklijk deswegens reeds zekeren lanij en kowaczitsch van hunne Ambten afgezet, en moeten bevelen, dat gij niets meer in Hongarijën fchrijven zult. Hoe ftond ik verbaasd, over deze gezegden! Ilc was, van mijn gantfche leven, nooit in Füred geweest, mijn geweten was zuiver, ik zag terftond, dat het een ftreek van Paapenwraak was, die den Generaal barco door list, omkooping, of Dwecperij, tot eene valfche Denunciatie bewogen hadden Ik antwoordde derhalven op ftond heel koen: — Vorst, gij zijt bedrogen! Mijne daaden fpreken: Nooit heb ik Füred gezien; dit bericht is een Paapen-ftreek, om mij verdacht te maaken. Zoodra iemand mijnen halve gecasfeerd is, dan moet en wil ik, als een verrader en oproerftoker, door bculs handen fterven. Uwe Majesteit is rechtL 5 vaar-  I70 levensgeschiedenis van vaardig; ik beroep mij op uwe rechtvaardigheid en heb genade noch verfchoning nodig. De waarlijk grootmoedige en menschlievende Vorst ftondt geheel in verwarring — hij was van mijne goede zaak overtuigd, cn durfde nogthans niet beflisfen, de befchuldigers waren te magtig. Hij gaf mij derhalven ten antwoord. Wees gerust, trenck! ik ben geheel niet kwaad op u, ik weet, dat gij een eerlijk man zijt; maar alles ligt mij uwenwege aan de ooren tc maaien, gij hebt de geestlijkheid te grof beledigd, en & heb u gezegd, dat ik u niet openlijk befchermen kan. Overmorgen moet ik na Praag, na de kroning, op reize, wacht u flechts, dat u, in mijn afzijn, geen ftreek gefpeeld wordt, en wacht gerust op ■uw Landgoed, tot dat ik wederkom. Het gefprek hadt lang geduurd, ik had veel gezegd, cn de Vorst fcheen mij dubbelzinnig, en van veele valfche berichten het hoofd vol te hebben.' Maar naauw was ik van hem afgegaan, of ik nam de Post, en reed naa Qfea, om op de plaats zelve nadere bewijzen van het gefpeeld bedrog in te winnen, en vervolgends hem terftond na Praag te volgen, en openlijke voldoening te vorderen. Mijne komst in Ojjen maakte groote opfchudding. Ik ging terftond na den Secretaris van de Stadhoudcrfchap lanij, en vraagde hem; of hij gecasfeerd ware? Zijn antwoord was: Ja. Doch alzoo men hem gezegd hadt: dat dit op allerhoogst bevel gefchied was, dewijl hij op de bijeenkomst te Füred medegewerkt hadt, cn hij zich  tred1uk, vrijheer van der trenck. 171 zich nu volkomen zuiverde, en ook bewees, dat bij, zoo min als ik, Füred ooit gezien hadt: dctvijl de valfche Befchuldiger — niets bewijzen kon, en bekennen moest, dat men hem bedrogen hadt, zoo was hij van zijne Overigheid bevonden, onfchuldig gelasterd te zijn, gelijk deze dit dan ook bericht, de Casfatie verhinderd, en bevel bekomen hadt, om hem lanij ter fchadeloosftelling, bij dc eerfte gelegenheid, eene hooger bediening te geven. Hetzelfde antwoord kreeg ik van den anderen eerlijken man. Dus hadt zich gevolglijk de beste Monarch overijld, het bericht van zijn Hof te fchielijk geloofd, en tegen alle zijne neigingen en voornemens aan, eene magtfpreuk ondertekend, die hij terftond, bij nadere verlichting, weder herriep. Nu fpoorde ik alle de bronnen na, en ontdekte terftond het gepleegd bedrog. In Füred was wezenlijk eene bijeenkomst gehouden van eenige edeldenkende Magnaten. Deze hadden een affpraak genomen, dat zij , op den naastvolgenden Landdag, van hunne oude Privilegiën van Barbaarschheid afftand doen, en aan Koning leöpold meer magts wilden inruimen, om burgers en boeren uit derzelver kluisters te verlosfen, en meer Industrie in het land te bevorderen; maar daartegen zou de Monarch den Bisfchoppen hunne verbaazende inkomften en magt, en hunne onbegrensde heersch- en hebzucht verminderen, en deze inkomften tot algemeen welzijn der verdrukte ftanden, tot opwakkering der Industrie, onderwijs van den grooten en geheel wil-  173 -levensgeschiedenis van wilden hoop, en tot bevordering der Fabrieken en den Koophandel befteeden. Dit Plan hadden de Paapen ontdekt. Nademaal zij nu allen mijne fchriften kenden, welke voor dit doel gefchreven waren, twijfelden zij geen oogenblik, of ik moest aan het hoofd van deze maatschappij te Füred arbeiden. Nu werdt de Generaal barco, als Kommandeerend Generaal, een man, wiens karakter aan alle Hongaar en bekendis, door hun verkozen, om den Monarch te bedriegen, en hem de bijeenkomst te Füred als een hoogstgevaarlijk Complot af te fchilderen, fchoon zij in tegendeel geheel voor den Vorst en 's Lands welzijn geriemd was. Zekere Paap, met naame gabelhofer, moest een arglistig uittrekzel. uit mijnen Macedonifchen Held maaken, dat de Duivel zelve niet boosaartiger kan opzoeken, om te bewijzen, dat ik reeds zedert 26 jaaren kwaade aanflagen tegen den Monarch gefmeed had, om dien bij het volk verdacht te maaken. Vervolgends hadden zij eenige plaatzen uit mijn boek uitgetrokken;, het welk ik van den Oorfprong der Franfche Revolutie wezenlijk in eenen ftijl gefchreven heb, die alle volken van de navolging moet afichrikken. Hieruit trokken zij het arglistig befluit, dat, dewijl ik de laager Handen tegen de Oppermagt der kerk en der Magnaten zocht op te hitzen, en ook door mijne fchrif- ten en gedrag in Hongarijën, mijzelven een' zeer grootcn aanhang, bijzonder van alle de Prouflanten, verworven had, zoo behoorde zijne Majefteit mij, als een hoogstgevaarlijk man, in Hongarijën het verder fchrijven te verbieden, mij nader in 't oog hou-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 173 houden, mij de reize derwaards te beletten, of zich van mijn perfoon te verzekeren. De fchranJere Vorst kende wel mijn hart, en mijne gezindheden voor hem, hij hadt ook alle mijne fchriften gelezen, en heimlijk goedgekeurd. Maar hij zag zich genoodzaakt, aan de Stadhouderfchap, de veel vermogende Geestlijkheid, en het bericht van eenen Commandeerenden Generaal toe te geven, ,en hadt aan den Krijgshofraad bevel gegeven, om mij het reeds gemelde Revers, ter voldoening van mijne vijanden, voor te leggen. In dezen Hof krijgsraad nu zit een Dweepachtig en fnood mensch. Deze hadt het waarlijk belagchlijk opftel, in zijnen aan elk eenen kenbaaren dommen ftijl opgefteld, en veel-meer van mij gevorderd, dan de Vorst bevolen hadt, misfchien hadden ook de Bisfchoplijke Dukaten, of de verzekering van groote aflaten, daar het hunne toegedaan. Nu, binnen een paar etmaalen, den gantfehen fieutel dezer Intrigue ontdekt hebbende, waardoor men den Keizer bedrogen hadt, befloot ik terftond na Praag te reizen, om hem het gantfche Raadzel op te losfen. Doch toen ik 's avonds om n uuren in het Logement dm Arend, t'huis kwam, zeide mij de Kastelein, dat de Kommandeerende Veldmaarfchalk, Prins van coburg, gezonden, en laten zeggen hadt, dat ik vroeg om 10 uuren bij hem moest komen. Tevens vondt ik een' Brief uit TVeenen van eenen vriend in den Hof krijgsraad, dat 'er een bevel van den Hofkrijgsraad was uitgevaardigd aan het Generaal - Kommando te Of es, om mij terftond te arresteeren, en naa IVecnen te zenden, om  Ï74 LEVENSGESCHIEDENIS VAN omdat ik, zonder verlof, ftrijdig met mijn Revers, na Hongarijën gereisd was. Ik ken de magt en Proceduuren van dit gerichtshof, alwaar één vijand genoegzaam is, om den grootften Generaal op te offeren. Hier van zijn voorbeelden bekend: want de Hofraad wee er hadt Prins eugeen ter dood veroordeeld , omdat deze, zonder zijn bevel, de Turken geflagcn hadt; en mijn Neef de bekende Tandunrcn • Overfte trenck, die den ftaat zoo gewigtige dienften bewezen hadt, ftierf als een wettelijk veroordeelde misdaadiger, zonder befcherming, op den Spielterg, omdat hij heimlijke vijanden in den Hofkrijgsraad hadt, gelijk ik in mijne Levcnsgefchicde* nis, zonder iemands tegenzeggen, wettelijk bewezen heb. Nu had ik even hetzelve te vreezen, zoodra ik in handen van deze Heeren geraakte; dcrhalven nam ik het beüuit, om niet na den Prins van coburg te gaan, ten einde het gevaar te ontwijken, en ging den volgenden dag vroeg op reize na Wnitzen, 4 mijlen van Of en, alwaar ik in eene afgelegen herberg mijn geld afwachten, en van daar na den Keizer wilde reizen, om alle aanflagen te vernietigen. Maar, hier werd ik den volgenden dag gearresteerd, en na Of en gevoerd, hier als een misdaadiger op de ofïicierskamer, met eene waarlijk belagchlijke toerusting den nacht over bewaakt, en 's morgens door eenen kapitein van het Garnizoen, den Heer van cinnique, met Extrapost, na Weenen gebracht, hebbende hij bevel, mij met niemand  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. I?5 mand te laten fpreken; of aan niemand te laten fchrijven. Dit is merkwaardig, dat ik als een gewigtig boosdoener beoordeeld moet geweest zijn, dewijl ik bij de Linie, als Keizerlijk majoor, aan een Po* licij-Korporaal ter bewaaking werd overgeleverd, het welk nogthans, volgends krijgsdienst-gebruik, alleen in dat geval plaats kan hebben, wanneer de misdaadiger reeds werklijk tot het tuchthuis of ter dood, volgends de wetten, veroordeeld is. Den volgenden morgen werd ik in de ftad gebracht, alwaar ik huis-arrest in mijne woning kreeg; maar de grenadiers- Lieutenants, die daagüjks verwisfeldcn, bleven in mijn vertrek, en hadden bevel mij aan niemand te laten fchrijven, noch zelfs mijne vrouw en kinderen met mij te laten fpreken, hetwelk echter alleen in landen gefchieden kan, daar het hoogstmooglijke Despotisme woedt. Ik wachtte de terugkomst ym den Vorst vut Bohème met eene geruste ziel, en zeker van de overwinning, af. Maar op den 19 dag van mijn Arrest, en drie dagen voor zijne aankomst te Weenen, kwam de Plaats - Majoor, en bracht mij mijn degen, benevens het volgend Refcript van den Hof krijgsraad: „ Nademaal 'er in deze gantfche zaak een mis,, verftand heeft plaats gehad, zoo is de Heer „ Overfte Wachtmeefler, Baron trenck, mids „ dezen van zijn Huisarrest ontflagen, hetwelk de„ zelve zich veroorzaakt heeft, dewijl hij zich, j, volgends dienstgebruik, bij het Generaal - Kom- ' man*  I7Ö" LEVENSGESCHIEDENIS VAM ^ mando niet aangediend, en zijne woonplaats in „ Of/en driemaal veranderd heeft. De fchriften, v> die hem door dit misverftand ontnomen zijn, „ zullen hem ook te gelijk, mids dezen, wedergegeven worden..," Hierbij is dit merkwaardig, dat men, toen ik in Hongarijën was, mijn kamer met geweld opengebroken, en zich van alle mijne fchriften meester gemaakt hadt. Men moet mij, gevolglijk, als een Landverraauer aangeklaagd hebben, anders zou dit toch nooit hebben kunnen gefchieden: en nogthans heeft niemand mij ondervraagd, niemand de reden gezegd, waarom ik gearresteerd was. Schendt zulk een gedrag de regeering niet van eenen grootmoedigen rechtvaardigen Vorst, die zoo heilig verzekerde, dat men nooit van magtfpreuken onder zijne regeering hooren zou: en zouden wel een Generaal, een Hofraad, dezelve tot eeuwigen fmaad der Wetten, en met ongeftrafte belediging der volksrechten, kunnen werkdcllig maaken ? Nog meer... Ik heb toch den Staat 43 jaaren met eere gediend, en beloning cn achting verdiend; ik heb hem waarlijk met meer ijver en werkvermogen gediend, dan één van allen, die mij mishandelden; ik was zedert 30 jaaren ftaf- officier, Heer en gegoed Landman in Oostenrijk; ik bezat goederen, en had eene vrouw en 8 kinderen in 't land, van welken de oudflc zoon in zijn a^llt jaar Kapitein was. Ieder een wist, dat ik nooit Generaal noch Staatsdienaar wilde wezen; dat de Vorst mij.met zijn gantfche vertrouwen vereerde, dat ik juist in Hongarijën de gewigtigfte rol voor hem  fredrik , vrijheer van der trenck. 177 hem gefpeeld hadt: en nogthans vondt PaapenWraak middel, om den Vorst van coburg, een allerwegen bekenden menfchenvriend, zoo ver te beweegen , dat hij , uit toegevendheid , welke juist geen gebrek van het hart, maar van de natuur is, niet alleen een' man van mijn rang liet arresteeren , maar zelfs een openbaar valsch bericht aan den Hofkrijgsraad liet toekomen: ,, .Dat ik in Of en driemaal van woonplaats ver„ anderd, en hem daarom verdacht voorgekomen „ was..." Nadien nu dit gefielde niet waar is, en uit dit zelfde leugenachtig bericht alle de gevolgen dm* ftaan zijn, die mij zoo grof beledigd hebben; nadien mij, waarlijk in de Oostenrijkfche Staaten, bijzonder in Hongarijën, daar ik zoo veel gedaan, geleden, en verloren heb, en de allergewigtigfte rol voor den Vorst fpeelde, niemand onder de Landlopers kan tellen, op welken de Policij een waakend oog moet houden: zoo is zonder tegenfpraak bewezen, dat de adjudant, of rapporterende Generaal, of van de Paapen bedrogen was, om mij een pots te fpeelen, of de valfche Rapporteur heeft een onöverlegden flap gedaan, en niet als een eerlijk man gehandeld. Het eerfte is waarfchijnlijk; maar het ander tevens verdacht, dewijl ik, 0p mijn ernftig verzoekfehrift, om de zaak grondig te onderzoeken, en 'er pligtmatig bericht van aan de Overheid te geven, met geen antwoord verwaardigd ben geworden. Vermoedlijk heeft een zoo gewigtig man, als een Militaire Overigheid zich gefchaamd, over IV. deel. M zoa.  Ï78 LEVENSGESCHIEDENIS VAN zonneklaar bewezen dwaling, en bij eene Overigheid, die gewend is, willekeurig te werk te gaan, ook zijne eigene onfeilbaarheid willen handhaaven. Maar ik ben gerechtigd tot verdediging van mijne eere, en den een'en anderen openlijke lasteraars te noemen, die dit valsch bericht afgezonden hebben. Want het is bewezen , dat ik- maar twee dagen in den Arend te Offen gelogeerd heb » en dat ik den derden dag uit datzelfde huis op reize ben gegaan. Ook wenschte ik wel te weten, of een man van mijn ftand, en goeden naam en faam, verdacht kon zijn, al had ik zelfs eene andere herberg verkozen , of bij een vriend gelogeerd. Deze verklaring ben ik aan mij zeiven cn aan mijne kinderen fchuldig, dewijl ik in Weenen geene behoorlijke voldoening heb kunnen bekomen. De Vorst was zoo wel als het Publiek van de waarheid overtuigd ; maar hij kon den gantfehen Hofkrijgsraad geen koen verwijt doen, wegens de onbezonnen overhaasting, of despotiek tegen de wetten aanlopend gedrag. Ik was dus het flachtoffer van Staatkunde en overmagt, en nadien ik niet gewend ben iet te fpaaren, daar recht en eere cn veiligheid van denbesten burger van den Staat ftraffeloos kan beledigd worden; dien zelfs de bestverlichte Vorst tegen een' faamgefpannen hoop niet befchermen! kon, welke niet edel genoeg dacht, om met eere te herroepen, het geen men misfchien alleen uit partijgeest of toegevendheid beflotcn hadt, zoo was  fredrik , vrijheer van der trenck. 179 was mij niets anders overig, dan de overman te ontwijken. Ik vorderde dan op een beflisfenden toon e-ne openbare voldoening, of mijn ontflag, waarbij k tevens van mijn militair Penfioen van 900 guldénten plegtigfte aftand deed; mijn Heven te ïwr eischte, en verklaarde, dat ik het overfchot mijner dagen heel onafhangklijk, naar willekeur, of, buiten de Oostcnnjkfche Staaten wilde doorbrengen, zonder hiertoe verlof nodig te hebben of verpligt te zijn, aan eenige Militaire Overigheid te gehoorzaamen. Men hadt hier Over verflag gedaan , en ik bekwam het volgend Decreet van het Weener Gene raal-Kommando, waartoe ik mij als het eerste Gerichtshof gewend had: *■ ZijMe MaJ'efteit heeft den Heer Majoor Baron » trenck, 0p zijn verzoek, het ontflag van zijn ' " voom^ Charge als Majoor, zonder overleveren van het anders gewoon ontflag-Revers „ toegeflaan; befloten hebbende, hem 'JL LJ£ „ overgelegd, betreifende het nalaten van het « fchrijven, weder ter hand te (tellen, en het tot » hier toe genoten Penfioen van 900 gulden tot „ 1500 te vermeerderen, en hetzelve aan zijne „ vrouw en kinderen te laten, onder voorwaar„ de dat zij het in zijner Majefcits landen genie, 5, ten. a&m> „Waarvan aan den Heer Baron trenck ken- * "1S gegevfn Wordt W zijn naricht, en te geiiSk * fh « «Wft wegens het nalaten van » ichnjven, midsdezen overhandigd, en denzeiven ' M 2 „ ver-  l8o levensgeschiedenis van „ verders gemeld wordt, dat zijn vrouw en doch„ ter het bovengewaagde Penfioen van den 18 der „ maand October af, als den dag der afgegeven „ hoogde Revolutie, uit het krijgs - betaal - ambt „ alhier, tegen kwitantie der moeder te ontvangen „ hebben." Weenen, den sSften October, 1791. kinskij. v. orlandinl Aan den Heer fredrik, Baron van der trenck. Kan men wel een roemrijker ontflag bekomen'? En getuigt dit niet, dat de grootmoedige Vorst gunflig en billijk omtrent mij dacht? Toen ik mijn ontdag vorderde, en trotsch van mijn Penfioen afzag, vermeerderde hij hetzelve, en fchonk het aan mijne kinderen. Dit is derhalven een openlijk bewijs , dat hij mij genegen was, maar in de omdandigheid, waarin hij zich bevond, nog niets openlijk voor mij doen kon, zonder de Hongaarfche Geestlijkheid te beledigen, welke hij nog te zeer reden hadt, om te ontzien. Buitendien giste men, dat ik op den Landdag onmooglijk gewaagd zout hebben, zoo veel te fchrijven, als ik niet heimlijk gedekt was geweest. Want -op zoo menigvuldige klagten en overgezonden berichten, hadt de Vorst mij immers dechts het zwijgen kunnen beveelen, of mii naa Weenen ontbieden; maar dewijl dit, tot het  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. l8l het einde van den Landdag, niet gefchiedde, zoo twijfelde niemand aan de politieke toegevendheid van het hof, en beoordeelde mij als het werktuig van leöpold, om zijn doel te befchieten. Hij durfde mij derhalven nog niet openlijk befchermen of beloonen, en alhoewel hij mij heiligst beloofd hadt, ten minden dat te zullen vergoeden, wat 's Lands kas bij het verkopen der Trenckifche goederen werklijk getrokken hadt, en mij vervolgends vrijheid gaf, om de tegenwoordige bezitters, volgends de Hangari/che landwetten, aan te tasten; alhoewel hij mij verzekerde, dat ik' bij de uitdeeling der goederen van den Koninglijke Fiscus in het Bannaat een Equivalent voor het verlorene zou bekomen, nogthans bleef hij befluiteloos, en delde de volbrenging uit, tot dat een haastige dood hem de heerfchappij ontrukte. Zoo heeft mijn ongelukkig lot met mij in alle ondernemingen gefpeeld! Het verhief mij zoo vaak ten hoogden top der zekerde hoop, en in een ©ogenblik was ik weder, daar nieuwe ontwerpen mij bezig hielden, om tegen behoefte en vervolgingen te kampen. Bij den Grooten frederik kon mijn uitzicht niet blinkender zijn, maar lastering en overijling deeden mijn luchtkadeel indorten. Maria theresia wantrouwde mij, omdat ik geene Misfe wilde hooren. Frederiks Staatkunde maakte van die gelegenheid gebruik, en hieldt mij door zijne Weener welbetaalde verfpicders in eene werkloosheid, opdat ik hem niet zou kunnen benadeelen. Op het einde hunner dagen erkende zij, dat zij mij miskend, en mijne goederen met onrecht aan de roofzucht overgelaten hadt; zij was werklijk op weg, om mij te M 3 be-  I?» LEVENSGESCHIEDENIS VAN beloonen, en ftierf, zonder mij in haar gantfche le-» ven het minfte goed te bewijzen, alhoewel ik het flachtoflèr voor baaren dienst was, gelijk mijne Leyen^sgefchiedenis reeds getrouw en zonder achterhouding verhaald heeft. In Rusland was de weg van mijn geluk open, toen de Pruisfifche Minister golz , op bevel van zijn Hof, alles op zoodanige wijze vernietigde, die mij op nieuw in4e zee van zorgen ftortte. Keizer josefus zocht mij, maar hij vondt een' rond eerlijk man , die hem de zuivere waarheid , en alle de gevolgen van zijne ■overfneide ondernemingen voorzeide. Ik was derJialven zijn man niet, zoo als hij de mijne niet -was, en ik verwijderde mij zeiven zoo ver mooglijk van hem; ik zocht recht, maar vond bet niet f en zijne genade en titels kon ik misfen; nogthans heb ik veel voor hem gedaan en gearbeid, maar hij was wantrouwend, deedt volftrekt niets voor -mij, en erkende te laat, dat ik hem veel dienst hadt kunnen doen. Hij is dood, en ik betreure zijnen dood niet. Leöpold beklom den troon, ik kende hem geheel, hij verwaardigde mij met zijne achting, en won mijn hart en gantfche vertrouwen: het geen ik voor hem gedaan heb, en hoe ijverig ik mij voor zijn welvaart heb opgeofferd, is in dit Boek, zonder praalzucht, verhaald... Het verband van gebeurenisfen cn omftandigheden alleen, verhinderde hem, dat hij mij niet kon beloonen. Belluiteloosheid ftelde de uitvoering van zijne belofte uit... en hij overleedt, toen ik aan het doel mijner hoop dacht te zijn. Moede van kampen, afgefchrikt door de onder- . vin-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 183 vinding, en bekwaam tot groote voornemens, verwijderde ik mij nu van Weenen, alwaar de waarlijk eerlijke man, van den magtigen hoop , niets dan vervolging en ondankbaarheid te verwachten heeft. Ik ben ook te oud, om bij een' jong Vorst eene nieuwe loopbaan aan te vangen, en heb befioten eene volmaakte onafhangklijkheid te verkiezen ■> daar dc echte wereldkenner roem en de toejuiching zijner medeburgeren verdienen kan. Na dezen buitenftap keer ik tot den draad van mijn verhaal te rug. Nadien ik, bij zoo grove beledigingen van de Gerichtshoven volftrekt geene voldoening ontvangen kon, en den weg van rechten vergeefs gezocht had, liet ik mij openlijk in den Schouwburg aan het Publiek zien. Alles gaapte mij met verwondering aan, want mijne vijanden hadden overal uitgeftrooid... dat ik, in Hongarijën de muiterij aangevuurd hebbende, kruislings gefloten na i'/eenen en van daar jiaar den Speelberg, tot eene eeuwige gevangenis gevoerd was. Zekere Hofraad verzekerde zelfs op zijne eere in een gezelfchap, dat hij mij op dienzelfden dag, toen ik 's avonds in dc komedie zichtbaar was, en met verheven hoofde midden onder mijne laagzielde vijanden ftond, die mij met mijne nieuwe overwinning geluk wenschten, in het gekkenhuis hadt zien opfluiten, ook hadden de openbare nieuwspapieren mij als een landvcrraader reeds in den ijslijkften kerker gefloten. Nog meer... Ik ging drie dagen na dit Toneel, dat de Weener domöoren en booswichten zoo weinig eere aandoet, na Zwerbacli bij mijne vrouw cn kinderen, Ondertusfchen had ik een koffijhuis• . M 4 mees-  184 levensgeschiedenis van meester, die in mijne buurt woonde, met naame wigaud, de Commisfie gegeven, om mijne brieven van de post te ontvangen, en mij na te zenden, ik verwonderde mij, dat ik 'er geen ontving, ik vraagde hem, bij mijne terugkomst, naar de reden: Zijn antwoord was:.. Zekere grossinger was in naam der Policij bij hem gekomen, en hadt alle mijne brieven, onder zwaare bedreigingen, opgeè'ischt. Verftoord over eene zoo grove belediging op een' tijd, toen ik, met zoo veel roem, mijne vrijheid bekomen had, en gewis bij geene overigheid, bij geen eerlijk man verdacht kon zijn, fnelde ik naar den Directeur der Policij, den Heer van beek , die anders een eerlijk man is, en vorderde openlijke draf van den vcrmctelen booswicht grossinger, dién geheel Weenen als zoodanig kent. De Heer van beer fcheen verbaasd, en vorderde van mij een fchriftelijk voordel, ten einde mij volkomen voldoening te bezorgen, dewijl deze vent niet onder de fpions der politie behoorde, noch ook nooit dergelijke beveelen van de Regeering tegen mij gegeven waren. Ik wachte 14 dagen op uitlpraak, maar al zoo 'er niets op volgde, ging ik weder bij hem. Bij mijne komst zeide hij mij:.. Ik heb den deugniet de ooren ter deeg gewasfehen, hij zal het nooit meer ondernemen.... Ik eischte ftraf, leverde nogmaals mijne klagte fchriftelijk in, maar kreeg volftrekt geen antwoord, en de kerel bleef ongeftraft. Is dit niet een openbaar bewijs van dc Weener Proeedurcn ? Welk eerlijk man is zijn leven, zijne eere, vrijheid, en goed daar zeker, waar Gerichts- ho-  fredrik, vrijheer van der trenck. 185 hoven zulke fchendaaden tegen de algemeene veiligheid van den besten burger van den Staat befchermen kunnen? En dit gebeurde onder de regeering van den rechtvaardigden en bestmooglijken LEÖPOLD? Nu vervoegde ik mij eindelijk bij hem, en vond hem, zoo als gewoonlijk, minzaam. Mijn voordel ontdeldc en ontrustte hem, dewijl hij mij geheel kende, cn alleen wist, dat mijn dienst-ijver voor hem mij deze nieuwe vervolgingen op den hals gehaald hadt. Alleen berispte hij mijne overhaasting, dat ik van den Hof krijgsraad mijn ontflag gevraagd had, het welk hij mij niet weigeren kon; hij verzekerde mij voldrekt van zijn medelijden, cn zijn gunst voor het toekomende, bijzonder voor mijne kinderen, en geboodt mij, een' bekwamer tijd af te wachten, als zijne handen tot weldoen minder gebonden zouden zijn dan tegenwoordig. Ik herinnerde hem zijne belofte, dat hij mij goederen ter vergoeding in het Dannaat zou geven. Zijn antwoord was: Geduld! het zal zeker gefchieden; maar thans kan ik niet,,dewijl de Hongaarfche Geestlijkheid, uwe doodvijanden, in haar vermoeden verderkt zou worden, dat ik uwe fchriften en gedrag goedkeuren, en nog bovendien beloonen wil. Kort gezegd... hij geboodt mij dil,op mijn landgoed, eene betere gelegenheid af te wachten, maar hadt den moed niet, om mij openlijk gerechtigheid te laten wedervaaren. Zoo zijn de handen der beste Vorden gebonden, daar het ministerieel-Despotisme ééns ingedopen is, en de Paap als gifmenger den Vorst van edele daaden terug fchrikt. De wijze leö- M 5 pold  ï8<5 LEVENSGESCHIEDENIS VAN pold kende het gevaar, en zou hun geweld, hunnen geüfbrpéerden invloed op de regeering zelve, zeker paaien gefield hebben, indien hij langer geleefd hadt. Hij kende de bron van 't kwaad in zijne Staaten. Ik heb overtuigende bewijzen van zijne fcherpzinnigheid , en ontwerpen , om dit verheven en te gelijk gevaarlijk doel door veinskunst tc bereiken. Ook had ik reden, om mijn geluk van zijne hand te verwachten, dewijl hij een eerlijk man op den troon was, waarom ik befloot, om het mij voorgefchreven geduld in acht tc nemen. Maar mijn grimmig noodlot ontrukte mij dezen grooten gekroonden Menfehen - vriend eer hij zijne oogmerken ook voor mij vervullen kon. Schriklijke tijding voor mij, toen mijn oor de boodfehap van dezen dood hooren moest! Verfchrik Lezer! duizel terug in mijne Gefchiedenis, en leer van mij ftandvastig blijven in het ongeluk! trots de gevaaren het hoofd bieden! de gunst der Magtigen ontbeeren! en'uwe haven in u zeiven zoeken ! Ik trotzeerde fredriks eigenzinnigheid en werd een Martelaar van zijne Vorlienmagt; ik zocht bij de vroome theresia gerechtigheid, enzij zocht en vondt daar aflaat, daar zij verhinderd werdt, rechtvaardig te zijn. Josef beloofde mij alles en ik wilde niets bij hem zoeken, omdat ik hem kende. Voor leöpold deed ik alles, en verkreeg niets, omdat hij te vroeg overleedt, en van zijnen opvolger verwacht ik alles, in gevalle hij, eer ik zelve nerf, beloonen wil, het geen ik bij hem en zijne Voorzaten verdiend heb. Maar ik wil daar niet meer beginnen, daar ik al lang had moeten ophouden. On-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 187 Onrustig, en fteeds van Dweepers en Rechtsverdraajers getrapt, leefde ik eenige weeken op mijn landgoed, terwijl ik mijne vrouw na Weenen zond, voordat leöpold overlecdt. Hij ontving haar met alle mooglijke distinctie, die zelfs nijd verwekte. Hij boodt haar zelve aan zijne Gemaalin aan, aan welke hij alle Prebenden en uitdeelingen van Pennoenen van alle vrouwlijke dichtingen overgelaten hadt. De Vorftin ontving haar met heel bijzondere gunst, en geboodt haare Opperhofmeesteresfe bij de eerfte voorvallen en openftaande plaatzen, haar voornaamlijk mijne dochters in gedachten te brengen.... Maar, ach! ook zij is thans overleden, en heeft insgelijks niets gedaan. Doch, ik ben te moede, te vaak misleid, om eene nieuwe proeve te ondernemen, en wil in vreemde Staaten zoeken, dat ik in het ongevoelig Oostenrijk nooit heb kunnen vinden. Nadien ik nu den Keizer leöpold, als mijnen fchutsgod, zelfs in 't graf verëere, alhoewel hij mij in de daad niets goeds bewezen heeft, dat aan het gewigt van mijne hem bewezen dienften evenredig ware, echter eischt mijn pligt, dat ik ook aan de wereld in een beknopt voorftel, van hem de waarheid bekend maake, zoo als ik ze getoetst heb, en op mijn eer en geweten bevestigen kan: Leöpolds neiging, temperament, hart, en hoedanigheden, waren volftrekt het tegengeftelde vart het karakter van zijnen broeder josefus. Hij was geheel mensch, geheel geboren en gevormd, om als Vorst zijn volk gelukkig te maaken, en in vreedzame hutten te doen wooncn; zijn wil was daartoe altijd genegen, maar zijne bekwaamheid niet  Ï38 LEVENSGESCHIEDENIS VAN niet van de eerfte klasfe, hoewel verre boven het middelmatige verheven. Overhaasting in het befluiten, verwijderde hem niet van de ftandvastigheid eens Wetgevers, en bij een gezond vermogen van overleg, hadt hem de regeering in het kleine Toskanen, tot gewigtiger ondernemingen voorbereid. Zijne gevoelige ziel was tot alle verheven handelingen genegen; maar dewijl hij in het kleine Florence alles wilde weten, en gevolglijk daar ook tijd hadt, om zich met kleinigheden te bemoejen, zoo overhoopte hij in het wijdluftig Weenen zijnen arbeid met voorwerpen, die een groot Monarch alleen aan zijne Politie behoorde over te laten. Berichten van geheime verfpieders in gezelfchappen , moeten den troon niet bezig houden, waardoor aan de lastering gelegenheid gegeven wordt, om haar vergif uit te breiden. Het is waar, dat hij, bij zijne komst in Weenen geheele pakken met Denunciatiën verbrandde , zonder die te lezen, welke zijn voorzaat tot zijne geliefkoosde bezigheden bewaard hadt. Ook is dit waar, dat josef een zwart boek hadt nagelaten, waarin de namen ftonden van hun, die nog geftraft, of tot werkloosheid gebracht moesten worden. Het is waar, dat, als leöpolds Troonserfgenaam 'er naar tastte, en het lezen wilde, de edele Vader hem hetzelve uit de hand rukte, en het met deze eeuwig te verëeren woorden in het vuur wierp: — „ Noch gij noch ik moeten den inhoud weten." Welk een - gedenkwaardige Karaktertrek voor eenen Vorst! Zijne onderdanen hadden - dienvolgends  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 189 gends geene magtfpreuken te vreezen. Ondertusfchen wisten zijne famenfpannende Gerichtshoven in zulke gevallen, daar zij zijne weldaadigheid in boejen wilden fluiten, den weg, om hem wantrouwend en huivrig te maaken, of hun gewoon Ministerieel-Despotisme te bemantelen. Geen Monarch is alwetend. Hij kan uit het middelpunt van het geheel zijner wijduitgeftrekte Staaten den gezichtkreits nooit overzien, daar de arglistigheid de waarheid omwolken wil. Ik zelve was een Slachtoffer van deze handelwijze; en hoe naauwkeurig hij ook mij, mijn hart, en mijnen wil kende, echter kon hij aan den verëenigden hoop van Priesters, Magnaten, en Referenten, geen openbaar wantrouwen toonen, en moest ten winften in fchijn gelooven, hetgeen zij in een valsch licht voordroegen. Genoeg, hij zag klaarer dan men van hem geloofde-en oordeelde, en zou op zijn tijd getoond hebben, dat hij niet zoo gemaklijk te verleiden was, als men dacht, indien hij flechts langer geleefd hadt. Maar hij beklom den troon op een' tijd, toen josefus alles dooreen geworpen en verwrikt hadf, zijne landenwaren bij eenen Baijerd te vergelijken. Braband was reeds afgevallen, ja verloren, en alle Provintiën ftonden al gereed tot omwenteling. Zijn voorzaat hadt, door overhaaste verordeningen, alles beledigd, en in algemeene verwarring gebracht, en mismoedigheid was ten hoogften top geklommen: hij vondt ze dus, en verijdelde alle de ontwerpen zijner ftaatsvijanden. Zijne priesters hadden Braband opgeftookt. Deze fchoone Provintie was reeds verloren, cn ook door  193 LEVENSGESCHIEDENIS VAN door vreemde Mogendheden aan zijne, gehoorzaamheid ontrukt- In Hongarijën gebeurde hetzelfde, en Bohemèn wankelde insgelijks. De Turkfche oorlog hadt de kasfen uitgeput, de armee ten' grond geholpen , en een algemeen misgewas' dreigde de misnoegde en waarlijk beledigde volken met hongersnood. Aan den anderen kant integendeel ftondt de gewapende ontzaglijke Pruisfifche magt, aan de grenzen al gereed, om de Monarchie den doodlijken flag toe te brengen. Nooit was Oosten-rijk in zoo een fchriklijken toeftand, als in dit tijdftip. Leöpolds fchranderheid en zijne van pas gebruikte toegevendheid, zijne fijne en genepen' Staatkunde alleen, vondt hulpmiddelen tegen alle dreigende gevaaren. Hij won de harten, en het vertrouwen der Piongaren, en floot de vrede van Reichenbach op eene wijze, welke alleen die geen berispen kan, die de toenmalige gefteldheid der Oostenrijkfchc Staaten niet kent. Deze ftap deedt het gantsch Toneel van Europa veranderen. De vrede volgde nu aan alle kanten. Het afgevallen Braband keerde te rug, de Hongaren fcherpten hunne ooren, en deeden morrend, maar evenwel ootmoedig, het geen leöpold geboodt. Hun heerschzuchtig Ariftocratisch Diploma werdt Verworpen; hij beval de Kroning in Presburg, die men in Of en wilde voltrekken, en werdt ongemerkt, door zijn minzaam gedrag, Oppergebieder'Ook wist hij deze muitzuchtige Natie zoo te winnen, dat zij thans genegener zijn dan ooit, om goed en bloed voor goede Koningen veil te hebben. Zeker een meesterftuk der fijnfte Staatkunde ! Ook  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. ïqï Ook volgde de vrede met de Turken, dewijl hij geene onbevolkte woeftijnen wilde veroveren. En hoe zeer ook de Pruisfifche en Oostenrijkfchc oogmerken dwars tegen elkander liepen, echter vondt hij een' weg, om de belangen der beide Mogendheden te verbinden, en de Duitfche broederliefde te bevorderen. Eene Epoque, die in de gefchiedenis even zoo merkwaardig als voor de tijdgenoten wonderbaar fchijnen zal, hoe verdacht ook aan de Berlijnfche Patriotten de wegen altijd zullen voorkomen, door welken eene waarfchijnlijke onmooglijkheid werkdaadig mooglijk werdt. Zeker Staatsdienaar heeft mij wel met bitterheid befchuldigd, dat ik, door mijnen toenmaligen invloed, op het vertrouwen van den Vorst, en zelfs door fluipwegen, veel tot deze vrede toegebracht heb. Maar de nakomelingfchap zal mijn vonnis fpreken, en ik zal beter, in 't vervolg meer van dit gewigtig onderwerp aan de beoordeling van eerlijke Duitfchcrs voorleggen. Thans keer ik te rug tot de getrouwe affchildering van een Vorst, wiens asfche ik verëere, dewijl zij de dankbare Gedachtenis van alle eerlijke Duitjbhers verdient, en zijne fchranderheid het vergieten van Duitse» bloed verhinderd heeft. Naar zijn gedrag, was hij geheel vader van zijn huis, cn tc gelijk van zijne volken. Hij hadt veel gelezen, veel naargefpoord, en zijne ontwerpen fcherpzinnig doorgedacht; hij was bedaard in de uitvoering en ftandvastig in groote gevaaren. Weldaadig voor verdrukten, en ook niet onverzoenlijk bij beledigingen. Goedheid van hart bezielde zij-'  IQ?- LEVENSGESCHIEDENIS VAN zijne handlingen, en geen Monarch heeft ooit edeIer gedacht, wanneer hij tot magtfpreuken verleid mogt zijn. Zijne menigvuldige Penfioenen, die met gerechtigheid verzeld gingen, en welke hij enkel aan hulpbehoevenden geern fchonk, bewijzen zijn verheven gevoel; en dat hij verdiende en wetenfchappen wist te achten, zal ,ieder bevestigen, die zijn gedrag heeft nagegaan. Nooit gaf hij zich over aan de gevaarlijke uitwerkzelen van toorn, alhoewel hij geneigd fcheen tot overhaastingen, ook was hij altijd ligt.te bevredigen, niet wraakzuchtig noch onverzoenlijk. Hij vondt vermaak in het lezen van'leerzame boeken, en zijne weetgierigheid bleef altijd met gezond overleg in evenwigt. Ernftig, daar de omftandigheden zulks vorderden, bleef zijn perfoonlijke omgang nogthans altijd innemend, zelfs bekoorlijk, en in gezelfchap vergat hij geern het gebiedende en terughoudende der Majefteit. De toegang tot zijne troon ftond voor alle bedrukten zonder onderfcheid van ftand open; en alhoewel de nöoit te vrede Weener Ingezeten klaagde, dat hij meer maria Troost, dan maria Hulp, was, evenwel deedt hij wezenlijk veel goeds, hoorde alle voorftagen met gelatenheid aan, maar kon onmoogh'jk allen voldoen, en moest, dewijl de last te zwaan, was, en het onderzoek te veel tijds vorderde, veele verzoekers aan de ingeftcldegerichtshoven wijzen, die gewoon bleven , naar het Weener ingekropen gebruik te handelen, en niet zoo edel noch billijk te werk gingen, alsde Vorst. Hier uit ontftonden ook billijke zuchten, die hij met den tijd zeker geern verzacht zou hebben, indien hij meer dan mensch  fredrik, vrijheer van der trenck. 10$ mensch geweest ware. Hij zag den druk zijner volken, en arbeidde in 't geheim, om aan de klak ne Despoten paaien te zetten, en ook een gematigd evenwigt onder de verfcheiden ftanden te befiemmen. Maar het tijdpunt tot deze gewigtige onderneming bleef nog ver af, dewijl de priester» magt nog te naauw met de Ariftocratifche gemengd was, en de zwakheid zijner Voorzaten het Nationaal karakter bedorven hadt. Overal waar hij zich wendde, en hulp zocht, was het waare Patriotisme uitgedoofd , dewijl in 't bijzonder de toegevendheid en overdrevene goedheid van theresia de bedriegers en Staatsbloedzuigers, de aflaathandelaars en booswichten gekoesterd, en hen door avrechtfche protectie ongeftraft gelaten hadt. Het is altijd zwaar, ja onmooglijk voor eenen Vorst, hulpmiddelen te vinden, daar het kwaad reeds ingekankerd is, en Hechts weinigen wil en bekwaamheid bezitten, om hun bijzonder belang aan het algemeene best opteöfferen. Dit zag, gevoelde, en kende leöpold in 't volle gewigt. En des te zwaarer drukte hem de regecringslast. Maar flandvastig in zijne yoornemens, zou hij nogthans menigen fchoonen voortgang in 't bihnenfte van het Staatsgebouw gedaan hebben, indien niet de uitwendige omftandigheden de bevestiging van eene zoo noodzaaklijke als duurzame vrede terug gehouden, te veel bezigheid gegeven, en een vroegtijdige dood alle zijne ontwerpen verijdeld hadt. Hij liet aan zijnen, de kroon waardigeu Opvolger, zijn voorbeeld, zijne vorstiijke deugden, zijn model na, naar hetwelk hij Oostenrijks verwrikt IV. deel. N Smts.  194 LEVENSGESCHIEDENIS VAN Staatsgebouw weder wilde herftellen. Dit moet met een Herkules - arbeid voortgezet worden, en ik ken hem zoo wel, dat ik de beste uitwerkingen kan voorzeggen, ik wensch hem van harte, goede raadgevers, gelukkige keuze, eerlijke medehelpers, ook geduld, ftandvastigheid, gezondheid, krachten en geluk, om het edelfte doel van eenen waardigen Vorst te volbrengen. Hij kent mij 5 en mijne kinderen zullen, onder zijne regeering, als kinderen van eenen man worden aangezien, die nooit werkloos was voor Oostenrijks welvaart, daar de gelegenheid zich voordeedt, om daar toe mede te werken. Verftand, en de locale kennis, de huislijke behoefte en vaderpligt gebieden mij flechts zoo lang in vreemde landen te reizen, tot de jonge Vorst zulke mannen zoekt, die, zonder eigenbelang of Titelzucht, geern voor hem arbeiden willen. En hij is zeker overtuigd, dat het mij zoo min aan den wil als aan bekwaamheid ontbreekt. Leöpold was ook in zijnen Godsdienst geheel een Christen, alhoewel hij de misbruiken, in denzelven ingeflopen, in hunne ontdekte naaktheid, naauwkeurig kende, en ook getoetst hadt. Hij was ver af van alle Dweepachtig Bijgeloof, maar moest zich nog fteeds naar tijd en omftandigheden fchikken, daar de Roomfche Staatkunde in volksbegoocheling woelde, en daar de Priester - heerschzucht zelfs den fchranderften Koningen paal en perk weet te ftellen. Door gematigdheid en achterhouding van zijn waar oogmerk, zou hij gewis het doel van eenen goeden Landsvader bereikt hebben. De verbaazende Bisfchoppelijke inkomften, de uitzuigende zwerm van Munniken, en de verdikkende  fredrik, vrijheer van der trenck. 195 de Dweepzucht, zouden onfeilbaar allengs verminderd zijn geworden. Maar dit allergewigtigst werk moest hij aan den erfgenaam van zijne kroon overlaten. God geve, dat deze in de uitvoering niet laauw zij, noch afschrikt worde ! en dat de Jefuitsrij, bij het Ministerie, en de Magtigen ingeflopen, nooit het hoofd om hoog kunne beuren, om ons in de tijden der Kruisvaarten, der Sixtusfen , en Alexandcrs, terug te fingeren. Dat nu de ons te vroeg ontnomen Keizer juist zoo en niet anders dacht, als ik hem in deze bladen fchilder, daarvoor ftel ik bij mijnen Lezer mijn geweten en woord van eere te pand. Want alles, wat ik in Hongarijën fchreef, hadt hij in gefchrift gezien, en ook goedgekeurd; maar hij bevondt zich in eene omftandigheid, dat hij mij zeggen moest:.. „ Trenck! help 'er u alleen door! Wacht u „ voor vergif en dolk! Ik kan u thans nog niet „ openlijk befchermen, maar ik zal u niet onbe„ loond laten." Zoo moest een Koning fpreken, die gedwongen was, ingellopen vooröordeelen en priester - ranken toe te geven. En dit lot treft alle Staatcn, daar de Dweeperij de bloedvlag nog kan planten. Ik geloof, dat Braband aan alle Regenten ten fchrikbeeld dient, en verwacht thans van de Ewopifcha verwarring of algemeene verlichting, ofterugftorting in de tijden der dikfte duisternis. God zegene de wapenen van hen, die ze voor het geluk der menfehen in de vuist genomen hebben, en vernietige de best-overlegde aanflagen der Dweeperij! Hier op alleen rust de welvaart der Tolken, en de waare grootheid van menschlievenN » de  196 LEVENSGESCHIEDENIS VAN de Vorften, voor welken ik alleen nog met blijdfchap mijn grijzen kop op het flagveld breng, in gevalle jonge bevelhebbers zulks vergunnen. Men gelooft verkeerd, dat de verlichting de. verwarring van Frankrijk veroorzaakt heeft. Ik was een fcherpzichtig waarnemer van alle bronnen van 't kwaad. De verdrukking des volks, de verè'enigde keten van Geestlijke en wereldlijke menfchenplagers dwongen die genen tot opftand, die niets meer te verliezen hadden dan hunne ellende. En dit lot dreigt alleen daar, waar men volken alleen met den geesfel der flaaven regeeren wil, hetwelk thans enkel in het Oosten mooglijk is. Daar, waar ieder reden voelt om met zijnen toeftand te vrede te zijn; daar, waar het Ministerieel-Despotisme de handen gebonden zijn, en de Adel niet met uitfluiting alle Eereposten en voordeelige Ambten wegkaapt; daar de nuttige Burger niet in werkloosheid veracht blijft, en verdienften en bekwaamheid het hoofd kunnen opbeuren; daar, waar de Priester de opvoeding der jeugd niet in handen heeft, en daar het denken en onderzoeken geoorloofd is, daar is gewis de verlichting nooit gevaarlijk, daar heeft men ook geene verè'enigde Revolutie te vreezen. Alleen de ooglogzuchtige Vorst, alleen hij, welke aan alle ftanden geen gelijk recht laat wedervaaren, vindt in zichzelven reden, om wantrouwig te zijn, en wordt door de Franfche Toneelen huivrig gemaakt. Frankrijk ig het eenigfte voorbeeld van algemeenen opftand, daar de Priester niet medegewerkt heeft. Dit zijn de gevaarlijkfte lieden in een volk, dat reden heeft, om misnoegd te ziju. Maar wee den Vorst! die daar  predr.ik 5 vrijheer van der trenck. 197 daarom gelooft in gevaar te zijn, wanneer het belang der kerk niet met het zijne verbonden is. Hierdoor geraakt hij geheel onder het geestelijk geweld, en moet zijn dom bedrogen volk geheel zonder befcherming aan hunnen willekeur overlaten, indien hij zelve aflaat verdienen en zaligheid hoopen wil. Leöpold hadt zeker geen gevaar, dewijl hij als een vader onder zijne kinderen leefde. Maar die, als een Mogol, van zijn volk verwijderd leeft, hunne zuchten niet hooren kan, en Viziri voor zich laat denken en handelen, die ziddert met recht, "Wanneer de verdrukten morren. Maar die de rol van werelddwinger wil fpeelen, die altijd ten kosten zijner nabuuren op ronding zijner grenzen denkt, en vreedzame onderdanen alleen tot rooversdaaden wil gewennen, behoorde nooit den eerwaardigen troon van eenen Landsvader te 'kunnen beklimmen of bezoedelen. Volken, die uit de fchrikbeelden der Gefchiedenis hunne gevolgen kennen, behoorden zulken in een gekkenhuis op te fluiten, dan was de oorzaak van alle Revolutie tot den wortel uitgeroeid'. Leöpolds vredelievende ziel verdient eerezuilen van de dankbaarheid der nakomelingfchap. Hij zou gewis, niet alleen zijne Staatcn, maar geheel Europa gelukkig gemaakt, en alle zaad van tweedragt uitgeroeid hebben. Hij was een befchermer der Vrije kunsten, las van jongs op geern fcherpzinnige boeken, bevorderde de wetenfchappen , en zocht verkeering met vrijmoedige, verlichte , en eerlijke mannen. Bouwt hem derhalven dank -altaaren, 6 weesgelaten zoons der Mufen. Hij is niet N 3 meer!  10" LEVENSGESCHIEDENIS VAN meer! vereert het ftof, het geheugen van eenen mensch, die de Koninglijke magt waardig was. Weent bij zijne doodvaas, gij eerlijke medeburgers der Oüsienrijkfche Staaten. Zulken heer hebt gij nog nooit verloren , misfchien ook nog nooit verdiend. Ik fchreef een Lofreden bij zijne kroning, en zweeg bij zijn graf met weemoedigheid. Waarlijk, hem.alleen diende ik meteen warm hart; en niets berouwt mij, alhoewel ik, in plaats der Verdiende beloning, een flachtoffer van zijne toegevendheid cn befluiteloosheid werd, en ik treur bij zijn.graf met het gevoel van den edelen. Leöpold bezat bijkans alle de hoedanigheden, dïe het geluk der tijdgenoten bevorderen, en den eerbied der nakomelingen verdienen. [Ten bewijze van zijne verheven denkwijze wil ik alleen dit Volgende vernaaien. Alzoo ik hem zeer dikwijls zag en fprak, dewijl hij mij den vrijen toegang vergunde, zeide ik hem ééns: —'Uwe Majefteit, ik ken de gebreken en Voordeden in het Staatsgebouw, door eene 43 jaarige ondervinding grondig, omdat ik altijd met naarfpoorende oogen gezien heb. Ik zal U mijne aanmerking geven over onderwerpen, die men anders aan Vorsten niet laat zien, die het Wespennest iu den arbeidzamen Bijenkorf in het licht ftcllcn,cn U ook na mijn dood dienst zullen doen. Hij gaf mij verlof, om de naakte waarheid t» fchrijven, zonder achterhoudendheid. Het gefchiedde terftond, en ik leverde hem een opftel over van twaalf bladen. Acht dagen. daarna vervoegde ik mij weder bij hem.  FREDRIK , VRIJHEER VAN DER TRENCK. IQQ. tem. Hij ontving mij minzaam, ging in zijn Kabinet, en mijn Handfchrift gehaald hebbende, gaf hij het mij in de hand, mij op den fchouder kloppende met deze woorden. - Zoo behoorde ieder een aan het Hof te fchrijven. Tevens geboodt hij mij, dit aan den Aardshertog frans, den erfgenaam van zijnen troon, over te geven, zonder hem te zeggen, dat hij het reeds gelezen hadt. Welk een voortrcflijk kenmerk van eene verachte en uitmuntende Vorftelijke ziel! Hij fprak bijkans twee uuren met mij ovef den gantfchen inhoud gemeenzaam, gevolglijk hadt hij, in zoo weinige dagen alles opmerkzaam doorgelezen. Wie was, bij een zoo treffend toneel, bever gehoorzaam dan ik? Mijne geheimen waren hem bekend, en ik zag de uitwerking in zijne oogen en woorden. Terftond ging ik blijmoedig nahuis, fchreef 'er nog de volgende Opdragt voor, en gaf het toen den volgenden dag aan den jongen Vorst over: UWE koninglijke hoogheid 1 Zie hiermiin laatfte Zwaanenlied Voor Oostemijk, na al mijn lijden, CLees het,. Vorst, En als g' eens ziet, Waarom 'k dit offer U kom wijden; Wanneer ervaanng ééns, met glans. De waarheid U in 't oog doet ftraalen, Gedenk dan, Vorst, des ouden mans, Die zuchtend haast moet gral'waards daalenl Vraag, als mijn Zoon voor U verfchijnt, Vraag hem, waarom hij weenend kwijnt. N 4 Hier  levensgeschiedenis vam Hier heb ik mijnen tijd verloren, Dien niemand m;j vergoeden kan, 'k Was nooit voor zulk geluk geboren „ Dat mij een Vorst ontnemen kan. Maar 'k heb ook niemand iet te danken, Mijn hart alleen heeft mij behoed, Dit roem ik fteeds met blijde kianken, Ik deed toch aan het mensebdom goed! Ik ben der waarheid trouw geweest, 'k Heb geen vervolging ooit gevreesd; Zoo zal 'k met waarheids - ijver fterven! Juich martelaar! gij hebt voldaan! Mijn raad is nogthans aan mijne erven: Wil niet te fterk voor waarheid ftaan. Zij was voor mij een hel van 't leven, En toch rouwt ze in de dood mij niet. Heeft mij mijn werk geen loon gegeven, Wie weet, wien het nog roozen biedt! ó Vorst 1 U flcl ik het ter hand, Gebruik het voor het Vaderland. r,„ t r e n c k. wzenen, den 8 April, 1790. Jan den Jardshertpg frans overhandigd. Of de tegenwoordige Keizer van deze fchriften gebruik maaken, en mij in de rechte fchaal afweegen zal, zal ik dra bemerken. Maar dit gefchrift, met deszelfs gewigtigen inhoud, zal, zoo lang ik leeve, een geheim blijven, en alleen dan eerst gelezen worden, wanneer Ik niet meer ben. Het zou zijne Staatert te klaar ontblooten, en hoe hard men mij ook beledigt, nogthans ik ben geen verraader, van de mij toevertrouwde, of door mij zeiven  Fft.edr.IK, vrijheer van der trenck. aoï ven ontdekte geheimen. Genoeg, hij zeide , als Prins was hij mijn gunftige, en als Koning, zou hij mijn rechtvaardige Heer zijn. Hoe dikwijls heeft hij mij beklaagd, wanneer ik hem over verdrukking klaagde. Thans kan hij mij voldoen, dewijl hij de magt in handen heeft. En Hechts dan eerst zal ik hem looven en danken. God geve, dat hij aan mijne kinderen goedmaake, hetgeen zijne Voorzaten mij fchuldig gebleven zijn. Voor mij zeiven behoeve en wil ik niets zoeken, dewijl ik al te dikwijls misleid ben, en geleerd heb, uit de ondervinding, dat Kroonprinsfen meer belooven, dan zij op den troon houden. Daarom heb ik mij thans zoo lang daarvan verwijderd, tot ik geroepen worde, en men de waarde en het oogmerk van mijn bovengemeld Staatsfchiïft werklijk erkent, en 'er ook gebruik van maakt. Het is hem bekend, dat zijn roemwaardige Vader mij veel toevertrouwd, en ook veel beloofd heeft, gelijk ik dan ook veel voor hem gedaan heb. Zijn hart is edel; hij zal ook even zoo vorstlijk voor mij handelen, als hij vorstlijk omtrent mij gevoelde; gevolglijk heb ik ook veel te hoopen, indien ik zijne gunst voor mijn recht zoeken wil. Genoeg, ik zal nooit klaagen, dat leopold mij aan de vervolgingen van zijne Gerichtshoven fchuldeloos heeft moeten overlaten. Zijne omftandigheden vorderden nog toegeving, en zijne magt was nog niet bevestigd, onuin Weenen, bij het algemeen bederf, martelaars voor de waarheid, gelijk ik ben, te befchermen. De in Weenen alleen geleerde en geachte Hofraad sonnenfels, durfde toch, zoo als ik reeds W 5 ver-  202 levensgeschiedenis van verhaald heb, onder zijne regeering, van den openbaren leerftoel niet meer prediken, dat een onderdaan, van welke klasfe ook, geen eigendom bezit. Hij was ten tijde van josefus beroemd, omdat hij tevens in zijne fchriften beweerde, dat Pruisfen thans buiten ftaat was, om zich tegen josefus Soldaten te befchermen. Zulk eenen Profesfor behoorde elk eerlijk en verlicht man te verfoejen, die het Despotisme predikt, om een Titel te bejaa. gen. Josefus gebruikte hem als een verfpieder; leöpold verachtte hem, omdat hij den vogel aan zijne veêren kende; en frans zal iemand niet eeren, die het volksrecht en gezond verftand beledigd heeft. Ik fchreef en fprak bij alle troonsveranderingen 4 altijd op denzelfden toon. ' Nooit veranderde ik van taal en grondregels; en dit is de roem en pligt van een' verftandig Schrijver en eerlijk man, dien geen Vorftennïagt ooit naar willekeur zwaajen zal. Dit pilletjen was ik aan eenen man fchuldig, wien ik voor de Weener vrienden, die uitwendig bloohartig fchijnen , een verdiend dank - offer wilde brengen. Nu moet ik in dit Boek ook eene hoofdgebcurenis getrouw verhaalen, die mij eere aandoet, maar die ook tevens bewijst, dat mijn lot altijd zijn nukken blijft behouden, en dat mij alle moog. lijke flagen van hetzelve treffen, met welken ik te worftelen zal hebben, totdat de nakomelingfchap bij mijnNgraf zeggen zal: Hier, hier was eerst de rust voor trenck. Toen ik in 't jaar 1787 te Berlijn kwam, en met zoo bijzondere achting ontvangen werd, en ook  fredrik, vrijheer van der trenck. fi.03 ook kenmerken van heel bijzondere gunst van den Vorst genoot, nam ik die gelegenheid waar, om mijn Hof, dat ik diende, met het Pruisfifche. in nader verbindtenis te brengen. Eene eerfte pligt van eenen eerlijken Duitjeher, als hij het vergieten van 'broederbloed kan verhinderen. Ik fprak hier van met den Keizerlijken Gezant, den Vorst reuss. Deze Meldt alle onderhandelingen voor onmooglijk, zoo lang de Staatsdienaar iierzberg aan het roer van zaken was. Ik haalde hem over, om eene famenkomst met hem te bepaalen, ten einde met hem niet als Minister, maar als een bijzonder perfoon, te fpreken, en eikanderen van weerskanten nader te kennen, waar op ik last kreeg, om dit met voorzichtigheid, werkftellig te maaken. ■ Nu ontdekte ik aan den Graaf herzberg den wensch van den Keizerlijken Staatsdienaar. Het voorftel behaagde hem. Maar hij gaf mij ten antwoord: Mijn huis is door alle gezanten met verfpieders bezet; zoodra de Vorst reuss mij bezoekt, vermoedt men verbindtenisfen. Dan wordt 'er terftond na Weenen gefchreven, om den Keizer, die tot beledigende bon mots genegen is, op te hitzen, gelijk hij dan geern van den Koning van Pruisfen met verachting fpreekt. Dit wordt terftond aan den Koning bericht, de perfoneele haat tusfehen beiden gekoesterd, cn alle goede ontwerpen tot dc verbindtenis lopen in 7t riet, dewijl 'er veele Mogendheden aan gelegen ligt, dat Oostenrijk eeuwig met Pruisfen overhoop ligt. Ik lloeg nu een middel voor, hoe de Conferentie geheel incogniio aan eene derde plaats geleideden  204 levensgeschiedenis van den kon, en verkreeg het jawoord, met bepaaling van plaats en uur. De bijeenkomst greep Mand. De één en ander was te vrede, en bedankte mij voor deze bemiddeling, welke gewigtige gevolgen beloofde. Thans ontwierp ik een plan, om allengs nader tot verbindtenis te komen. Het betrof: i. De vrijheid voor wederzijdfche onderdanen, om na hun vaderland terug te keeren. s. Den Hongaarfchen wijnhandel in de Pruisfifche Staaten voor den Franfchen in te voeren, waartegen de Hou gaar en een deel Producten van Pruisfifche Fabrieken terug zouden ontvangen, en den vrijen handel tusfchen Bohème en Silefiin. Ik fprak zelfs, bij gelegenheid, hier over met den Vorst. Hij wees mij na den Staatsdienaar van werder, aan wiens Departement het ftondt, dit te beöordeelen. En ik verzeker mijne Lezers op mijne eer, dat willem eene heel bijzondere genegenheid liet blijken, om mijn voorftel te bevorderen, en blijmoedig de hand aanboodt, tot bevordering van deze verbindtenis: ook vondt de Staatsdienaar 'er niets tegen in te brengen. Nu beval de Vorst reuss mij het ftilzwijgen aan, en zeide: Als ons ontwerp na Weenen bij dc Staats-Kanzelarij en in handen van den Pruisfifchen gezant van jakobi komt, dan wordt zeker alles verijdeld. Ik zal alleen in Berlijn alles in perfoon met den Staatsdienaar herzberg uitwerken, dan reize ik zelve na Weenen, fpreek met den Keizer, en zal hem zeggen, dat uw dienst-ijver den weg tot dit gewigtig werk gebaand heeft. Nu werdt alles bearbeid, en ook de hoofdvraag be-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. 205 beflist, welk der beide Hoven den eerden dap zou doen, dewijl de vredelievende Koning geheel geene zwarigheid vondt, om den eerden voordag te doen. Deze werdt aan den Keizer gezonden, en bleef 9 weeken lang onbeantwoord. De oplosfmg van dit raadzel is het volgende: Ik ging na Weenen op reize : fpoedde mij tot den Keizer, en droeg hem een mondelijk bericht voor. Hij hoorde mij met een ipottend oog aan, begon eindelijk te lagchen, en zeide: — Wat? wat vergelijken? Ik heb 300,000 man, en kan in Berlijn wetten voorfchrijven. Zulken Koning zal ik gemaklijk uit zijn Serail jaagen. Hier op keek hij mij met trotfche blikken aan, met deze merkwaardige woorden: — „ Gij hebt toch „ een Penfioen van den Koning gekregen. Ik „ wensch u geluk. Maar gij weet nog niet, dat „ ik nog dezen zomer in Konflantinopolen ben „ en dan zullen wij uit een' anderen toon fpre„ ken." Wie josefus geheel kende, die hoort hem hier fpreken, en elk Staaten- en menfchenkenner kan oordeelen, wat ik bij dit Toneel dacht. Ik keek hem met aandoening aan, trok de fchouders op, ging zuchtend na huis, en heb hem zedert dien tijd niet weder willen zien. Aan mijne vrienden zeide ik de gevolgen vooruit; fprak luider dan men in Weenen gewoon is, en werd befpot. Dus werden alle mijne eerlijke poogingen in eenen Staat verijdeld, daar men den man enkel naar het gewigt van zijne Eer - ambten, Titels en groot-  206 LEVENSGESCHIEDENIS VAN grootfpraak gewend is af te weegen. En ik ondervond nieuwlings de bevestiging der oude waarheid, dat arbeidzame beien vergeefs honig brengen, daar muizen in den korf zijn, en de hommels'befchermd worden. In het volgende jaar, toen ik uit Parijs terug kwam, en ook de bronnen van de Braband/che omwenteling naargefpoord had, vervulde ik nogmaals mijnen burgerpligt, ging ten Hove, en voorfpelde de gevolgen, maar kreeg ten antwoord: — „ Dalton zal dat oproerig Canaille dra, gelijk „ de Tartaaren hunne gevangenen, aan de ftaarten „ der paarden binden. Thans wil ik ernst too„ nen, en alles zal fchielijk in rust zijn." Ik hernam: „ Als uwe Majefteit met Nieuwjaar meester van Braband zijt, zoo laat mij het hoofd voor de voeten leggen." Deze toon mishaagde. Hij lagchte fpottend, en zeide: — „ Zoo hebt gij zeker van uwen vriend „ herzberg leeren fpreken en oordeelen." Ook hier zweeg ik al zuchtend, en vier weeken daarna volgde, het geen ik vooraf gezegd had. Op zijn ziekbed heeft hij nog aan mij gedacht, maar niets voor mij gedaan. Hij overleedt in de verfchriklijkiïe omftandigheden, verdiende berispingen, en ik heb hem beklaagd, maar nog meer zijn' opvolger. Nu verfcheen leöpold op den troon; in eenen doolhof van vorstlijke zorgen. Ik zocht, en vond, zoo als reeds gezegd is, den toegang, en was weeklijks zeker driemaalen bij hem. Men kent in TVeencn mijne onbegrensde waarheidsliefde, men weet ook, dat men in Berlijn niet te vrede was, dat  fredrik, vrijheer van der trenck. 20? dat trenck zoo veel gehoor bij den nieuwen Vorst vondt. Terftond werden aan alle kanten kabaaien gemaakt. — Ik werd waargenomen en benijd, en menige Staats-bloedzuiger zidderde en beefde, ontmaskerd te zullen worden. De Vorst wenschte bij het aanvaarden zi jnerregeering niets dan vrede, om, geduurende dezelve, de Vader van zijne met recht misnoegde onderdaanen, te wezen. Dewijl nu de Reichenbacher vrede volgde, en ik geduurende dezen tijd zoo dikwijls bij het hof gezien werd,geloofde men, zoo wel in Weenen als in Berlijn, dat ik den Keizer den weg gewezen had. Men geloove nu hier van, wat men wil. Ik zal eeuwig geene geheimen ontdekken, die mij toevertrouwd zijn, of waarbij ik als een Duitsch Patriot voor de Duitfche broederfchap medegewerkt heb. Roemzucht was nooit mijn ftokpaard. Moedig zou ik kunnen zijn op de toejuiching der nakomelingfchap, wanneer ik als een werktuig van de Reichenbacher vrede beoordeeld werd. Maar, in mijne omftandigheden is de waarheid gevaarlijk, indien zij ongedekt bloot lag, en ik wil niemand benadeelen, die een zoo edel onderwerp, als de Vrede, hielp werkftellig maaken, en den wensch van leöpold voldoen. Dit is heel zeker, dat men met mijn kalf geploegd heeft. Doch, nadien een ander de eere der uitvoering verkreeg, die mij door verraad ontkaapt is, zoo zal mij ook niemand rekenfehap afvorderen, hoe dit groote plan uitgevoerd is. Ik heb geen gefchenk van den Keizer bekomen, en bleef alleen arm, terwijl die genen zich verrijkten, die  fio8 LEVENSGESCHIEDENIS VAN die van mijnen arbeid gebruik maakten, en leöpold is dood, gevolglijk kan hij aan zijnen erfgenaam , die volgends josefus grondregels misfehien met deze Conventie niet in zijn fchik was, welke evenwel Oostenrijk van den ondergang gered heeft, niet zeggen, wie hem het ijs gebroken en nog verdienden loon te wachten heeft, wanneer men ééns de gevolgen van dit gewigtig werk erkennen en ook ten nutte aanwenden zal. Ik moet hier, ten einde bij mijne Lezers medelijden te verwekken, een geheim ontdekken, dat mij eere, maar, ook te gelijk een ontzachlijk man tot mijn' onverzoenlijken vijand maaken zal. 't Is zoo, menig één zal zeggen: — Trenck heeft al zoo dikwijls ondervonden, wat Vorften-gunst en Minister-ranken zijn, waarom mengt hij zich in bezigheden, voor welken ieder wereldkenner ijst. Die geen alleen kan rust genieten, die met onverfchilligheid voor denkende aanfehouwer fpeelt ; maar die het wespennest wil ftooren, die wordt met alle zijne voorzichtigheid geftoken, en van die genen niet beklaagd, die bij het hof wel gedekt verfchijnen, daar de nachtegaal in het kooitjen piepen moet, en de vrije mosfehen haar overfchreeuwen; daar Mop en Charmant den haas op fluweelen kusfens opvreten, die de jagthond, welke hongerig voor de deur ligt, gevangen heeft. Doch, men oordeele, wat men wil; ik fchaam mij geene edele daad, en beklaag alleen die genen, welke zich door mijn fchrikbceld van dezelve laten affchrikken. Het voorval, dat ik hier wereldkundig wilde maaken, was reeds werklijk gedrukt. — Maar ach! — eea  fredrik , vrijheer van eer trenck. £209 een tusfchenval, dat men mij eroftig verzocht het zelve te zwijgen, om mijne kinderen ge-ene vervolging te veroorzaken, noodzaakt mij ook dit blad weg te doen, en eene plaats weg te laten, die mij de meeste eere veroorzaakt, en veel licht over dezelve verbreid zou hebben. Ik moet mij gevolglijk naar den tijd en omftandigheden fchikken, en hoope, dat mijn zwijgen den genen voldoen zal, welke dit zwijgen, het welk waarlijk aan mijne Gefchiedenis eene groote waarde ontneemt, van mijne eerlijkheid en braafheid vordert. Die mij gevolglijk aan de zwakke zijde heeft aangegrepen, dewijl ik voor bedreigingen der magtigen nooit gewend ben terug te deinzen. Doch ik zou zeker beloningswaardiger verfchijnen, wanneer het geen ik in handen heb, aan het oordeel der rechtvaardige wereld voorgelegd mogt worden. Ook hoop ik, dat niemand mij tergen zal, om bekend te maaken, het geen ik hier mede beloove eeuwig te zullen verzwijgen. Door de Reichenbacher Conventie verloor Pruisfen de beste, gelegenheid, om Oostenrijk voor het toekomende van allen invloed te berooven; het verlichte deel erkent deze waarheid, en berispt de ftichters van deze vrede; de Weener-trotsheid, integendeel , is, wegens haarc kortzichtigheid, even zoo min te vrede met leöpold's toegevendheid. Ik heb gevolglijk aan weerskanten verloren, en lijde in de daad vervolgingen, daar evenwel enkel waarfchijnlijke gisfingen tegen mij kunnen opkomen. IV. deel. O £}e  5IO LEVENSGESCHIEDENIS VAN* De tijd en de nakomelingfchap kan alleen mijne waarde in het graf beflisfen , wanneer de gevolgen het tegenwoordige duidlijker ontwikkelen zullen. Pogchen was nooit mijn gebrek; evenwel wilde ik Van dit hoofdgeval geern ten minden iet zeggen, opdat mijn befluit, dat ik in Weenen en Berlijn nam, gerechtvaardigd worde, en men de oorzaak gisfe, waarom ik van beide deze Hoven geene beloning te hoopen heb. Verandering van Troonsopvolging maakt ook veranderingen in Systcina. Ik heb mij voor leöpold opgeofferd; hij is dood, en zijn Opvolger hoort mij nog zuchten. ... Moede van kampen, en van mijnen voor mij alleen vruchtlozen arbeid, verkoos ik nu eene volftrekte onafhartglijkheid, en ging van Weenen na Berlijn op reize. Hier vond ik kabalen tegen elkander te veld. Dit tijdpunt was mij niet voordeelig. -* De beste Monarch werdt al te naauw gadegedagen. Ik delde mijn ontwerp tot gundiger tijden uit, en gaf hem ook mijn' jongden zoon in zijnen dienst, dien hij met de gundigde uitdrukkingen en verzekeringen, tot Officier, in het Regiment Kavallerij van Werder, benoemde, daar zijn broeder reeds vijf jaaren -met eere en achting dient. Zo 'er omdandigheden gebeuren, dat beiden lijden zullen , omdat'ik hun vader ben: dan zullen zij mijn lot volgen, en de edele vrijheid boven den Slaavenkiel weten te verkiezen. Alle eerlijke mannen zullen hunne vrienden en helpers zijn, als ik niet meer ben, en zij zullen geene ministervervolgingen fchroomen , geenen vijanden der deugd  fredrik , vrijheer van der trenck. 31 ï deugd wijken, geen hofgenade behoeven * om langs de baan van goedaartige jongelingen daar eerwaardige mannen te worden, waar men volgends trencks grondregelen leven, handelen, en denken kan. Van Berlijn reisde ik herwaards na Hamburg, en had gewigtige redenen , waarom ik daar ditmaal incognito leefde, daar veele oogen op mij gericht fcheenen. Ik zou wel als een vrij man, van ieder, die mij beledigt, voldoening kunnen vorderen. Onder wille ms fcepter zijn de Spandauer - Baftilles voor willekeurige offers gefloten, en ik vrees ook den genen niet, die kroonen draagt, wanneer hij menfchenrechten beledigt. Maar wien het Publiek meer geloof geeft, zal men reeds in Parijs befpeurd hebben , alwaar de Akademie der Wetenfchappen, die men verzocht hadt, om mij en mijne fchriften, zoo veel flechts mooglijk was, buiten credit te brengen, nogtiians het tegengeflelde deedt, en mij alleen daarom berispt heeft, dewijl ik in alle mijne fchriften den lof van mijnen geheimen vijand, tot het vermoeden van vleijërij toe, verheven had. Maar letterkundige nijd moest nooit tot wraak en vervolging verlaagen, bijzonder daar mijn geweten mij zegt, dat ik uit gemoedsdrift grootmoedig gezwegen heb. Den ambtelozen man wedervaart zelden gerechtigheid ; doch, die zich van zijne inwendige waarde bewust is, die blijft voor alle kruipende vleijërij ongefchikt. Maar, wanneer eenige Excellentiën gelooven, dat ik, uit dienstijver voor den Keizer leöpolü O % e»  <21£l LEVENSGESCHIEDENIS van cn voor den welvaart van alle Duitfchers, iet tot de Reichenbacher vrede toegebracht heb, waardoor veele tegenftrijdige plans verijdeld zijn, welke twee goede Vorften tot tweedragt en bloedbaden wil. den beweegen, zoo is het waarlijk mijn grootfte roem, wanneer mij eene zoo roemwaardige daad toegefchreven, en nog meer eere voor derzelver kabinetswijsheid, als zij mij openlijk bewezen wordt. In dit geval zou mij toch zeker het grootfte deel der gefchenken en beloningen toebehooren, welke die genen bekomen hebben, die met mijn kalf geploegd hebben. Nu zal mijn Lezer ook uit 'deze droog en trouw verhaalde gefchiedenis kunnen oordeelen, dat mijn lot mij nog fteeds vervolgt, en dat de dcugdzaamftc handeling het minst erkend of beloond wordt. Genoeg, de Letterkunde is thans mijn ftokpaardjen, op hetwelk de Oostenrijkfche en Pruisfifche belisarius misfchien nog geheel Europa, uitgezonderd zulke landen, daar men Ketters van mijn foort met den brandftapel dreigen kan, zal door gallopeeren, tot ik eene voor Ministerftreeken en Priesterwraak beveiligde plaats vind, daar mijne donderende waarheidsftem voor den galm van onbegrensde nevelkringen doordringt , en de gekroonde waarheid in eene fuizende ftilte voor mijnen veder terug keert, wanneer haar de ftrenge Cenfuur met,haaren Schout en dienaars, en koperen boejen, vergeefs heeft nagejaagd. Men zal nogthans waarfchijnlijk nog heel veel hersfenvruchten uit mijne pen lezen. In het geluk-  FREDRIK, VRIJHEER VAN DER TRENCK. AI3 hikkig Deenemarkc?i is de vrijheid der Drukpers tot onderwijs en verlichting nog open. God zegene en beloone den Vorst, welke aan zijne 011derdaanen nog hunne menfchenrechten wil vergunnen. Maar in gevalle allerhoogfte bevelen in Duitschland algemeen werken, om de tijden deiKruisvaarten terug te roepen, dan leere ik de taal der Wilden , en fchrijve bij de Hurons de levensbefchrijving van onze ' Europifche Monarchen en Staatsdienaars, in drooge Duitfche bewoordingen , en zende mijne welgetroffen afbeelding, benevens mijne Schiften, in het Auto da Fe* na Home en Madrid, alwaar men zich kan aanmelden, om 'er getrouwe kopiè'n van te bekomen. God, die mij tot hiertoe, onder duizend gevaaren, de rol van een eerlijk man en echten martelaar der waarheid, heeft laten fpeclen, behoede en fterke mij ook in het laatfte toneel van mijn treurfpel, en late mijne krachten niet bezwijken, daar de wederftand mij onmooglijk wordt. Doch aan u, menfehenvrienden, die mijne Gefchriften met gevoel leest! u beveel ik mijne kinderen, wanneer ik in den ftrijd bezwijk. Van den naroem ondervind ik voor mij niets meer in het graf; mijn hoofd is grijs, en ik zou reden hebben, om elke opgaande zon te vloeken, die zoo vermogende fchurken beftraalt. ö Scheen zij heden ook de laatfte maal voor mij! Mijn naarfporend oog is reeds lang moede, de menfehen en alle wereldfche voorva!O 3 Jen  ftI4 LEVENSGESCHIEDENIS , ENZ. len te zien; en hij wenscht naar rust in de fchaduw van het graf, die den zonnegloed van het lot, zoo rusteloos als ik, ondervonden heeft. BIJ-  B IJ D R A G E tot de GESCHIEDENIS van den Lieutenant VAN SCHELL. Ik heb, in het III Deel mijner Levensgeschiedenis (Bladz. 331. volgg.) dezen man als een bijzonder origineel afgefchilderd. Ik heb zijnen dood gemeld , en 'er zijnen laatteen afscheidsbrief bij gevoegd, waarin hij mij zijn laatfte befluit bekend maakte. Ik fchreef aan zijnen Kapitein, en deed onderzoek naar de omftandigheden van zijnen dood. Ook deze gaf 'er mij de bevestiging van. Maar hoe verfchrikte ik in 't jaar 1790 in Parijs, toen ik den volgenden Brief van dezen gewaanden dooden ontving. vriend! Wanneer gij dezen brief van iemand ontvangt, dien gij reeds 17 jaaren in het graf geloofd hebt te zijn,... zult gij zeker verbaasd ftaan... Lees hier flechts de opheldering van één der zeldzaamfte wonderen. Een Officier van ons Regiment, die van zijn O 4 ver-  2l6 BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS verlof uit Zwitser/and terug kwam, heeft uwe gedrukte Gefchiedenis te No-verre gebracht, in welke gij de mijne niet vergeten hebt. Gij fchildeit mij daarin met zoo getrouwe kleuren, dat gij zelfs mijne eer in het graf weinig verfchoond hebt. Eene herslcnfchim, die mij niet ontrust noch bezig houdt, en veel min tot berispen aanfpoort. Maar, waardfte vriend! Gij hebt mij thans het maske van de ooren gcligt, en het gantfche garnizoen kent nu den genen , die zich 36 jaaren lang aan hunne nieuwsgierigheid heeft weten te verbergen. Deze ontdekking mishaagt mij zeer; evenwel ben ik deswegens niet kwaad op u. Gij hebt de waarheid gefchreven, dewijl gij mij reeds onder de dooden rekendet, en de wezenlijk dooden houden zich toch met lezen niet op , noch met het oordeel der nakomelingfchap. Ik had alleen de fchuld van uwe dwaling, en ik heb zelve veroorzaakt, dat dingen bekend zijn geworden, welke mij in mijne tegenwoordige omftandigheden zeer nadeelig zijn. Ondertusfchen bleef het mij niet onbekend, dat u in Weenen alle gerechtigheid ontzegd, en dat uwe vijanden u onderdrukt en arm gemaakt hadden. Bij mijn verblijf in Aakcn, zag ik wel, dat ik u tot last was, en dat gij uwe huislijke behoeften met moeite bijeen moest fchommelcn, Ik had uw goed hart voor mij beproefd; gij hebt mij altijd onderfteund cn nooit verlaten. Ik was nu een arm Onderofficier in Mexmdrië. Als gij mij nog onder de leevenden geteld hadt, dan zou het onvermogen, om mij te onderfteuncn, uwe edele ziel ge. krenkt, en om mij te helpen, zouden uwe kinderen  van den lieutenant van schell. 217 ren geleden hebben. Daarom alleen belloot ik, u te bedriegen, en te doen gelooven, dat ik in het graf niets meer van u nodig had. Daarom meldde ik u mijn laatfte befluit, om als een Wijsgeer de wereld te verlaten, die voor ons beiden juist niet zeer bekoorlijk kan wezen. • Gij deedt bij mijnen Hopman onderzoek naar de wijze van mijnen dood, en ik bewoog hem, door veel bidden, om u ook te bedriegen. Gij zijt derhalven bij mij gerechtvaardigd, en ik ben het in uwe oogen zeker, dewijl gij schell beproefd hebt. Nademaal nu mijn hart en mijne nieuwsgierigheid u altijd naarging, gaf een vriend uit /faken mij geftadig tijdingen van u, die mij fteeds weinig gerust ftelden. Vorften hebben u nooit gerechtigheid laten wedervaaren, en uwe fchrijfzucht, uw ijver voor de waarheid, vermeerderde fteeds de woede uwer vijanden, die zich daardoor beledigd dachten, en u des te bitterer vervolgden. Trencks ftandvastigheid en ijver, verzachtte dergelijke Infecten niet. Ik bleef derhalven (torn, tot ik uwe overwinning in Berlijn vernam. Daarmede wensch ik u van harten geluk, en verheug mij met alle de genen, die echte verdienften kennen, en die ook u weten te waardeeren. Eindelijk ben ik, voor de vierde keer, in mijn 74fte jaar een gebiedende Vaandrig geworden. Wij hebben gevolglijk in den Soldatenftand niet veel vorderingen gemaakt; maar gij zult met mij over dergelijke kleinigheden lagchen. Want hij, die aan eenen trenck, tot in zijn 65tle jaar, niet meer dan den kleinen Titel van Majooi gaf, is meer tc O 5 be-  SI 8 BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS beklaagen dan gij: en ik verwachte ook niet, dat ik ooit het patent van Overfte van hem zal ontvangen , die den grijzen schell thans tot Vaandrig gemaakt heeft. Met zulke kleinigheden, die van Titels en willekeur afhangen, houden wij ons zeker weinig op, mijn vriend! Maar zeker zoudt gij u van lagchen niet onthouden, als gij den van ouderdom reeds krommen schell in de gedaante van Vaandrig kondt zien paradeeren. Dit heeft het geluk niet gewild. Ik was altijd in alle omftandigheden, en in eiken ftand, te vrede, en ik voel thans waarlijk reden, om het meer dan ooit te zijn, zedert ik goede tijdingen van u leze. Ik ben aan mijnen Hopman het verfchot van mijne Officiers- Equipagie nog fchuldig. Ingevallc het verkoopen van onze Gefchiedenis u wat opgebracht heeft, zoo zend mij het aandeel, dat de drie bladen in dezelve opgebracht hebben, welke met mijne Gefchiedenis gevuld zijn, opdat ik mijnen weldoener voldoen kan; maar hebt gij zoo veel niet over, zoo denk 'er niet om. Het doorlezen van onze Pelgrimagie in Poolen, heeft mij nog vermaakt; overal heb ik u in uwe' uitdrukkingen weder gevonden. Eindelijk hebben ecnigen van uwe vijanden hunnen loon gekregen. Blijft 'er u nog een magtige over, al droeg hij ook eene kroon, gij kent mij. Ik heb niets te verliezen, en fterf lagchend met hem, als gij mij last geeft. Alle mijne bloedverwandtcn, ook mijne ouders, zijn in het graf, gevolglijk kluistert mij niets aan mijne pligtcn. Maar, gij zijt vader, gij moet voor anderen keven, lijden, zorgen. Geef mij fpoedig bericht van uwe tegenwoordige omftandig- he-  van den lieutenant van schell. 2iq heden. Deze brief zal u verbaasd doen ftaan. Gij hebt het Publiek zonder uw fchuld bedrogen, toen gij mijn dood hebt aangekondigd. Maar, mijn vriend! dit Publiek ligt 'er weinig aan gelegen , of 'er ooit een schell of lesch in de wereld was, of nog is. — Zend mij twee exemplaren van uwe Levensgefchiedenis; ik zal mijzelven daarin lezen met onverfchillighcid, maar u met verwondering en verrukking. Mijne dagen en jaaren ruisfchen mij thans als een ftü beekjen voorbij, zedert dat de harstochten mij niet meer beftormen. Mijne bezigheid is eenvormig; mijne gezondheid, mijn ligchaamsgeftel, mijne gantfche ziel en gewaarwordingen zijn zeer evenredig aan den ouderdom en genie van eenen gezonden grijsaart. Thans eerst geniet ik het leven en gevoele, dat ik leeve. Het gantfche Regiment bemint en acht mij, ik heb geen' benijder, en ook geen vijand. Ik heb niemand ter wereld, die mijne pligten ontrust, die mij nodig heeft, wanneer ik niet meer ben. Wees gij zoo gelukkig als ik thans ben; dan bezorg mij fpoedig tijding, om mij te verkwikken. Ik verwachte dit, verlang 'er naa; en ben altijd: De oude lesch; maar zedert gij mij van den dood opgewekt hebt, tegenwoordig uw beproefde vriend. Novarre, schell. 1790 in April. Mijn  220 bijdrage tot de geschiedenis Mijn antwoord op dezen Brief, Parijs, den 16 Meij, 1790. Gij zijt dan nog een medefpeeler op ons wereldtoneel, lieve schell? Ik dacht al zeker, dat gij reeds 17 jaaren langer dan ik, onder de doodcn geweest hadt, en zedert dien tijd dacht' ik, op eiken goeden dag aan u, en vereerde uwe asfehe. Eerwaardig mensch! Gij hebt mij uit overdrevene grootmoedigheid bedrogen. Voor zulke daaden zijt gij alleen vatbaar; maar ik beken u, dat mij bij het openen van uwen brief eene heilige fiddering overviel, toen ik een vriend als u wedervond, die de vriendfehap zoo veel eer aandoet... Ja, ik ontvang u met een open hart, geliefde, voor mij uit het graf weder verrezen schell! En diezelfde armen, die'u van Glatz na Braunau droegen, zijn altijd bereid, om u te onderfteunen, om u, waardfte orestes, als pilades te omhelzen. Ten allen tijden- waart gij mij overal welkom ; dubbel welkom zijt gij mij thans daar ik in omftandigheden ben, om u wel te doen, zonder mij zeiven ongemak te veroorzaken. Zeker heeft het verhaal van uwe Gefchiedenis in de mijne u beledigd. Waarom hebt gij incognito willen leeven, en zelfs willen fterven, en dood fchijnen? Gij zijt toch verzekerd, dat trenck bij zijne wederkomst u zeker niet in het graf zou laten. Het is waar, ik heb u niet verfchoond, ik heb zelfs uwe geheimen ontdekt; uwen wil kon ik niet meer raadpleegen, dewijl ik u voordood hieldt.  van den lieutenant van schell. 221 hieldt. Maar, wanneer ik, onder vrijmoedige gebreken , ook tevens uwe onnavolgbare deugden aan uwe na- en mijne medewereld heb aangeprezen, zoo weet, dat traanen van zwaarmoedigheid, zich onder den inkt gemengd hebben, toen ik uwen naam fchreef. Men weet dus thans in Sardinië, dat gij diezelfde schell zijt, dien ik gefchilderd heb. Vergeef het mij, dierbaarfte vriend! gij hebt 'er zelve de fchuld van; gijzelve hebt het voorhangzel gefcheurd, hetwelk uwe verdiende en deugden bedekte. Het is zeker, dat ik menigen trek in uwe Gefchiedenis niet gefchreven zou hebben, als ik uwe tegenwoordigheid alhier nog als mooglijk had kunnen gelooven. Maar ik wist, dat gij, zoo wel als ik, boven alle vooröordeelen verheven, geene kleuren meer ziet, daar het bloempjen reeds verwelkt is. Ik wist, dat de faam na de dood u onvcrfchillig was, en dat gij roem en berisping met de oogen van eenen :Wijzen hebt naargefpoord. Daarom alleen heb ik u niet verfchoond, daar de fchaduw het licht verheft. Van mijn kant veroorloof ik u daartegen overal te verbreiden, dat ik uwe Legende ijverigst opgefierd heb, om mijne Martelaars - Gefchiedenis recht gevoelig té fchilderen... Misfchien verkrijgen wij hierdoor beiden de eere der gelukfpreking. Voorts delt mij uw brief bijzonder gerust, dewijl gij bij alles, wat schell betreft, onverfchillig zijt. Lesch houdt zeker nooit op lesch te zijn: of men moest beginnen, aan de waarheid van -TREncks avontuuren te twijfelen, wanneer ik door uw lang dilzwijgen gerechtigd werd, om alles te  22.2 bijdrage tot DE GESCHÏEDENlS te ontdekken, wat den nog wezenlijk leevendert schell ontrusten kan. .Kort gezegd: Ik heb u evenwel in het wezenlijke niet benadeeld. Alle mijne Lezers achten, bcklaagen, en bewonderen u; en als gij nog ooit in Frankrijk komt, dan zoudt gij een edel gevoelend volk vinden, dat in u den waarcn held der vriendfchap vereert, en uw lot geern verzachten zal. Uwe gebreken, en onvoorzichtigheid, de geheele verloochening van uwe perfoonlijke voordeelen, waren eene edele, ftoute, of zelfs roekeloze onderneming, die u opwekte.... Dit alles heeft hechts u alleen benadeeld. Alle rechtfehapen mannen, alle menfehenkenners laten u gerechtigheid wedervaaren, en zouden den grijzen schell geern in eene gelukkiger omftandigheid zien dan in de gebiedende VaandrigsUniform. Tot uwe gerustftelling moet ik toch eene gefchiedenis verhaalen, die van willems grootheid van ziel getuigt. Ik moest hem uwe Gefchiedenis verhaalen; opmerkzaamheid ftraalde in zijne menfchenvriendlijke gezichtstrekken dom-, en hij vraagde met vuur:... Leeft dat zonderlinge mensch nog? Neen Vorst! was mijn antwoord... waarop hij mij met levendig geroerde aandoening antwoordde:... Als hij nog. leefde, dan zou ik hem geern in Berlijn zien. Oordcel nu, of ik reden, heb, om hem te verë'eren. Schrijf mij in den eerstvolgenden brief, dien ik van u met verlangen te gemoet zie, uwe tegenwoordige omftandigheden naauwkeuriger. Kunt gij uwe vrienden, uwe gewoone levenswijze in Italië , verlaten, en bij mij woonen ? Ondertusfchen zend  van den lieutenant van schell. a<£$: zend ik u hiermede uw aandeel aan de winst van onze Levensgefchiedenis; dit kunt gij mij niet weigeren, aan te nemen. Het Publiek en niet trenck, zendt u dit; ik geve u alleen te rug, dat ik tot hier voor mij behield, omdat ik geloofde, dat gij dood waart. Mijn tegenwoordige toeftand in Parijs is te woelig voor eenen Wijsgeer. Als trotschheid mijn zwak was, dan zou ik hier veel gelukkiger zijn dan c/esar. Overal volgt mij Triumf, en Frankrijk doet mij al mijn lijden vergeten; hier denkt men edel, vrij, en groot. Dra zullen de kluisters breken, en toneelen volgen, 'die geheel Europa in verbazing zetten, en den wensch van navolging verwekken zullen. Ik beklaag niets, dan mijne voor Oostenrijk verloren jaaren. Ik deed, ik verloor alles; ondank is mijn loon, en men doet aldaar eeuwig niets voor mij. Ik worftel nog fteeds vruchteloos tegen de roovers van' mijne goederen, en tegen de laaghartige grondregels en vooröordeelen van mijne ftoflijk domme en boosaartige medeburgers. Het grootfte kwaad is, dat ik in de allergevaarlijkfte luchtftreek voor deugd en eerlijkheid mijne goediiartige kinderen moet achterlaten, emdat de geringe overblijfzelfs van mijn van de roofzucht geredde vermogen mij kluisteren. Ondertusfchen vervul ik Hechts mijn vaderpligt, dewijl voor mij in Despotieke Staaten geene burgerpligten te vervullen, overblijven. Naar allen fchijn is daar voor mij niets te hoopen. Mijne groote goederen blijven verloren; thans zorg ik Hechts voor die genen, aan welken ik oorzaak ben, van hun treurig beftaan alhier. En dezen hinderen mij, in  bijdrage tot de geschiedenis n het genot van alle mijne overwinningen, die ik thans in de algemeene toejuiching tegen mijn noodlot bevochten heb. Lieve schell ! wij naderen thans het laatfte Toneel van onze gefpeelde rol. Ik zal in hetzelve zeker van de billijke en fchrandere wereld niet uitgefloten worden. Ik wordt overal met toejuiching bewonderd en beklaagd; maar tot hiertoe wordt ik nog van niemand onderfteund. Want de Brit alleen werpt den goeden Acteur zijn beurs op het Theater toe, maar alle anderen Natiën beloonen enkel met toejuiching en handenklappen. Ik heb in mijn gantfche leven maar éénen schell gevonden. Ik heb menigen verdrukten geholpen, maar van de Magtigen, die gerustftellen, rijk maaken, en beloonen moesten, heb ik in mijn gantfche leven volftrekt niets gekregen. Evenwel, noch het één noch het ander berouwt mij; ik weet het nodige te verdienen, maar den overvloed te ontbeeren. Mijne kinderen zullen ook bezwaarlijk iet van onze geroofde goederen in Hongarijën te rug haaien , en zullen zoo min kruipen als ik. Gij, mijn lieve schell, hebt nergens voor te zorgen' dan voor uwe eigene behoefte, laat dit aan mij over! gij kent mij, het zal mijne geliefde bezigheid zijn. Duizenden hebben u uit mijne Gefchiedenis beklaagd, maar nog niemand heeft u flechts éénen enkelen penning toegezonden. Zoo denkt, zoo handelt de wereld. Evenwel zijt gij in uwe omftandigheden veel gelukkiger dan ik, wanneer ik mijzelven als vader voele. Ondertusfchen willen wij ons Treurfpel zonder Hansworsten-ftreeken  van den lip.utenant van schell. S,M ken eindigen. Men fpeelt het mijne reeds m Pari/s en Lmdev met toejuiching, waar bij ik nog zelve de lagchende aanfchouwer ben. Doch, zoo dra wij beiden niet meer op het toneel der wereld medefpeelen, wensch ik met «, achter het neergevallen gordijn, nog heel veel van onze mede gegoochelde ■ rol tc fpreken, in gevalle onze zielen, zonder tong, mond, cn fpieren fpreken, en zonder het maakzel der ooren hooren kunnen. Vaar wel! Uw vriend TRENCK. Dus is nu mijn vriend, dien ik als dood gemeld heb, weder opgeltaan, en thans wezenlijk een Apos. tolifche Vaandrig onder het garnizoen van Tinïn. ■ Een hebzuchtig Pnrijseh Boekverkooper, heeft zelfs het leven van schell, benevens een Deel van zijne gedichten, laten drukken, om geld te winnen. Doch, ik verzeker op mijne eere, dat schefl 'er volllrekt niet van weet; en dat het een mengelmoes van onzin, beledigingen, en leugens is Zijne gewaande gedichten zijn van een Domkop gefchreven, gelijk een Schobbejak het geheel faamgefchommeld heeft. Hij heeft in dit Boek zelfs het Testament van dezen altijd armen man gedrukt, waar in heele kisten, met brillanten, kostbare juweeien, groote legaten, en geweldige geldfommen vermaakt worden. Ik wenschte van harte, dat schell zoo rijk was, en dat de Patriarch van alle mooglijke Vaandrigs thans op eene gemaklijke Sofa. zijne oude jaaren koesteren kon, zonder tost* gen voor zijn beftaan, als hij Invalide wordt. Hij leeft nog, de eerlijke man, en is voor did IV. DEEL. P r gek  225 bijdrage tot de geschiedenis, enz. genen in Tarin te vinden , die, door zijn noodlot getroffen, hem in zijn' ouderdom verkwikken willen. Schell heeft geen Paleis, geen kok, noch kamerdienaar nodig; maar hij verdient rust en kommerloze dagen in zijnen ouderdom. Nooit heeft hij voor rijkdommen gezorgd ; maar , hij heeft al te weinig aan het toekomende gedacht, wanneer de last der jaaren werkloos maakt, en de hulpeloze verlaten grijsaart, zonder vriend of vaderland, of onderfteuning, gebrek aan nooddruft lijdt, en in ellende verfmacht. Deze mooglijkheid wekt mijne geheele gevoeligheid op, als ik hem niet verzorgen kan, zoo als ik wel wilde. En de ondeugende Boekhandelaar , die hem door zijne lasteringen beledigd, maar voor zich zeiven, in Parijs het nieuwsgierig Publiek veel gelds uit de zak geklopt heeft, zal 'er hem zeker niets van mededeelen. Zulke dieven ftraft onze regeering niet, die zich ten kosten van eerlijke lieden, verrijken. De Heeren Boekhandelaars en fchandlijke nadrukkers, hebben het ook met mij niet beter gemaakt. BIJ-  B IJ L A G E N. Lett. A. Bladz. 15a. WEEGSCHAAL tusfchen Vorsten- en Priestennagt, door trenck afgewogen, tot Algemeene verlichting op den Hongaarfchen Landdag gefchreven. Pest en Ojfen, 1790. in Julij. Te vinden in alle Boekwinkels. Deme autem lucrum , fuperos et facra negabunt, Templa ruent; nee erunt arae, nee Jupiter ullus. (*). * PALINGENIUS. Pondera prudens Fautor tune er is auctor is. (f). Men twist met onbegrensde zelfsverbeelding en ongevoeligheid op den Hongaarfchen Landdag, over het bepaalen van het gezag des Konings, over zijne en 's Volks Privilegiën, en het Diploma kan, uit hoofde van de godsdienst-twisten, en hunne wederzijdfche ftrijdigheden, niet tot (tand komen. Deze twist, die eigenlijk niet tot de voorbereidzelen van CJp Ontneem hun hunne winst, zijlooch'nen God en Godsdienst, De Tempels ftöften in , daar is geen altaar meer — noch God. u'ik lnet voorzichtigheid, Dan zuir gij een beaunl'tiger 2ij„ van den Auteur. C«* P 2,  aa8 b iï t, a g e n. A. van deze Zittingen behoort, en die het gewigtigfte van derzei ver onderwerp Hechts vertraagt, zal van mij in deze bladen nader toegelicht worden. De hoofdzaak komt eigenlijk hier op uit: Men wil den Koning in alles de handen binden, opdat hij nooit een Despoot kan worden ; men wil zeker zijn voor het toekomende , opdat hij niet in ftaat zij, de rechten en Privilegiën der Natie te krenken, noch te onderdrukken, zoo als Keizer josefus. Goed, eerlijk, voorzichtig, patriötsch gedacht en landsvaderlijk gezorgd ; ik wil alles goedkeuren, wat tot hier toe, gezegd is, en ook met eene verftandige matigheid belloten kan worden. En geen menfchenverftand zal nieuwe gronden kunnen uitvinden, die men niet reeds in mijne Aanmerkingen en Schriften, over de Franfche Revolutie, tegen de goeddunklijke eigenmagt lezen kan. Maar het komt mij onbegrijpelijk voor, dat geen mensch in Hongarijën aan de bepaling, der Priestermagt denkt, en deze voortduurende Despotieke opperheerfchappij, onbegrensd, dulden wil. Ik wil derhalven eenige ophelderende vergelijkingen ter beoordeeling voordragen, en bewijzen , hoe kortzichtig men hier, door vooröordcev len verblind, het hoofdvoorwerp' van eenen eerwaardigen en beflisfenden Landdag miskent, als ook, hoe weinig men van den tijd en gelegenheid gebruik maakt, om het juk der onzichtbare Lijfeigenfehap der Hongaren eindelijk van den hals te werpen, en niet alleen eene de vrijheid waardige, maar ook eene gelukkige, en van alle kluisters verloste, Natie te heeten of te wezen. «0  B IJ L A O E N. A. 229 1.) Men wil, de Koning zal geene wetgevende magt hebben. Hij mag de denkwijze, de begrippen, de handelingen, de zeden der Hongaren niet bepaalen, noch naar zijne bijzondere oogmerken draajen, of veel minder dwingen. En wie is toch despotieker, almagtiger in de Wetgeving, in het beheerfchen van het volk, dan de Priesters? De Koning beveelt, ter bevordering der Induftrie, arbeidzaamheid ; de Priesterdand ordineert bedevaarten en feestdagen, hij bevordert en zegent de luiheid. 2..) De Koning,'de Landswetten, willen dieven', moordenaars, booswichten, dronkiiarts, ftraffen; de priester neemt ze inzijne.befchernnngenvrijplaatzen, in fpijt van alle wereldlijke magt, en abfolvcert een misdaadiger van alle ftraffen , tijdelijk en eeuwig. De Koning heeft noch recht noch magt, om eenen fchelm tot oen' eerlijk man, veel min tot Landrichter of Magnaat te maaken. En de geringde Priester heeft de magt, ja zelfs openbare vrijheid, om het volk te doen gelooven, dat hij hem nog in den Raad van alle zonden abfolveeren en tot het triumfeerend bezit der eeuwige zaligheid bevorderen kan. Niemand zal mij toch willen tegenfpreken, dat de minfte wezenlijk gelukzalige in liet toekomend leven grooter en gelukkiger is, dan de Palatin, Primaat, en Judex Cunae. Een Priester heeft dienvolgends meer magt dan de Koning. Dit ziet men, men is 'er van overtuigd, en niemand waagt het, om het volk anders te leeren; niemand mort tegen de kerklijkè Despoten, niemand werkt aan een Diploma, om hunne magt paaien te ftellen, eene magt, die voor elken gezonden Staat zoo nadeelig als gevaarlijk is. Den Landsvadcr, den zelf gekozen, en cok door P 3 erf-  CJO B IJ L A G E N. A. erfrecht rechtmatigen Koning, ontneemt en bepaal men alle oppermagt. En den niet van ons gekozen Italiaan, den Paus, den Monarch van alle Katholijke en Apostolifche Koningen, dien aan Hongarijens welvaart niets gelegen ligt , die ons tijrannizeeren.de ongevoelige Kardinalen, Nuntiën, Bisfchoppen, Beulen, en uitvoerende magt op de neus zet, wil men volftrekt geene paaien voorfchrijven. Welke fchrikbarende magt heeft hij niet over Hongarijën in handen ! Hij kan ons binden en ontbinden, en den hemel fluiten en grendelen; hij ordent ons Priesters, Bevelhebbers, en Heiligen, die in 't wezenlijke niets vermogen, tot Volks-protectors, die wijnaar zijnen wil verëeren, en hun zelfs meer offers betaalen, dan de Landscontributie bedraagt, welke nogthans geen Koning willekeurig vergrooten mag. Welke vreeslijke ftof, tot openbaar nadeel ccner verftandige regecring, door welke alle mooglijke misbruiken en fcheirdaaden geprivilegieerd zijn! En niemand denkt aan een Diploma tegen deze geestlijke magt, die alle Grondwetten der menschlijke famenleving verwoest ! — Men ziet het, men ondervindt 'er den last van; maar niemand waagt het, dien af te werpen. Verjaarde rechten van het Jus Canonicum . die Bijgeloof en Roomfche list heeft aangematigd, worden als Heilige Privilegiën niet alleen ongevoelig geduld, maar zelfs door eenige Grondwetten vereeuwigd, bezworen en bevestigd, zelfs wel met bloed verzegeld. 3.) Elke Magnaat en Ingezeten in Hongarijën moet door erfenis, fpaarzaambeid, industrie of bczolding, zijn verinogen verzamelen. De Priester integendeel is volftrekt aa:i geeue Burgervvetten-, aan  B IJ L A G E N. A. 231 aan geene Burgerpligten, maar alleen aan Rome's willekeur gebonden. Daar zweert hij eene blinde gehoorzaamheid, zelfs ten nadeele van het vaderland, het welk hem, in eene volftrekte werkeloosheid voor het algemeene welzijn, met eenen blinden eerbied, voedt en onderhoudt. 4. ) Een Bisfchop trekt 50 tot 300,000 Florijnen jaarlijkfche inkomilen, van het zweet der Hongaarfche onderdanen, welke burger, boer, kunstenaar, edelman, ja zelfs de foldaat geerne betaalen, of door dwangmiddelen genoodzaakt worden op te brengen. Die veele landen gezien heeft, erkent in eik dorp, bij eiken akker, bij het befchcuwen van den uitgemergelden, in de diepfte ellende vcrfmachtenden, godvruchtigen Landman terftond, dat aldaar een Priester heerscht. 5. ) De Koning zal, volgends het Diplomaflechts beftuurer van 's lands fchat zijn, en rekening doen, waar hij dien toe befteed heeft. Maar niemand vordert dit van de Bisfchoppen, Kloosters en Pradaturen. Men zegt — het zijn hunne verjaarde Privilegiën — goed. — Maar zijn deze Privilegiën niet uit de duisternis der oude Hiërarchie, cler groffte overmagt, en geufurpeerd geweld ontftaan? List en ichijnheilig bedrog, maakten zich meesters van de .zielsvermogens, en van het gezond verftand van onze misleidde toegevende voorvaderen voor het toekomende. Maar, zouden de tegenwoordige verftandige Landsvaders de magt niet hebben, zou het niet hun eerfte pligt wezen, verftandigcr te handelen, daar zij toch, zo zij de Kerklijke Gefchiedenisfen niet kennen, evenwel verpligt zijn, die te lezen? P 4 Zou-  E IJ L A O E N. A. Zouden zij niet eindelijk beginnen de dwaling, te erkennen, en voor het volk, dat onder het juk zucht, van Priesters arm gemaakt, en listig in grove onwetendheid gehouden wordt, te waken, en te zorgen, daar het aan de Geestlijkheid meer dan aan de Landskasfe moet opbrengen ? of, door begoocheling verrukt, vrijwillig,onder allerhande dekmantels, opbrengt? Zou hier niet een Diploma, een matigend hulpmiddel, nodig wezen ? 6.) De Paus trekt zekere inkomften van Hoxga* rijen, en 'er komt weinig of niets van Rome tot ons te rug Waarom maakt men dan tegen zijne Gfurpatie geen Diploma? Waarom zou hij meer magt hebben, en minder verantwoording dan de Koning der tyagaannl Elk land draagt toch zorg, dat 'er zoo veel mooglijk eene evenredigheid in den Wisfelkoers plaats hebbe, opdat het gangbare geld niet over de grenzen ftroome. Rome beeft in Hongarijën zijn Monopolium; wij betaalen Aflaten, Brevets, gewijde Zaakcn, Reliqüieq, Roozenkransfen, Brevieren, Indulgentiën, Heiligverklaringen en dergelijke handelwaren met ons contant geld, en verwisfelen gevolglijk ongemerkt rook tegen wezenlijkheid. Maar, onze Koning heeft, naar luid van het Diploma, niet ééns dc magt, om dit kwaad te ftooren. Hij mag niet eens toelaten, veel min bevelen, dat zijn volk, omtrent deze grove dwalingen opgeklaard worde, anders heet men hem eenen Befchermer der Ketters, eenen Ufurpateur der Hongaarfche Privilegiën, - Welke onzinnigheid! Voegt die voor onze tijden? — Ontëert zij de jiatie niet bij alle befchaafde volken van £urepa1  Ï5 ÏJ L A G B N. A. S33 7.) Helpt Rome ons wel met éénen penning in den oorlog en hongersnood? Wij bekomen, ja, tot onderfteuning van de Pauslijke Oppermagt in lionanrijèn zoo veel kloosters, bisfchoppen, en gekapte Regimenten, dat wij voor dit geld onzen JNationalen Krijgs'laat gewis zouden kunnen onderhouden. Rome integendeel, levert ons niet éénen Recruut voor het flagveld, noch tot onze verdediging , ja zelfs niet ééns tegen de Turken. Maar naauwlijks hebben wij eene Provintie met ons bloed veroverd, of de Bisfchoppen zijn al benoemd, die het land uitzuigen. Zelfs, wanneer onze foldaten bloeden, wint dc Kerk door zielsmisfen, en milde ftichtingen. Maar wie denkt aan de minde duiting van dezen inëtenden kanker in het Staatsligchaam. 8.) De Koning der Hongaren zal geene magt hebben, om Duitfche Officieren bij de Hongaarfche Regimenten te benoemen, en de Pauslijke Generaal-Veldmaarfchalk, de Kardinaal, die een geboren Hongaar is , moet den Paus in Italië den ijslijkden eed van trouwe zweeren, in gevolge van welken hij ophoudt, een Hongaar te zijn, terwijl hij zich verbindt, om zelfs, in gevalle van nood, Hongaiijën te verwoesten, en zijne handen in burger- en Koningsbloed te wasfehen, in gevalle het belang of geheime oogmerken van den Roomfchen hiërarchisch onbepaalden Despoot zulks verëifchcn. Kan zulk een man wel als een Hon6aar aangezien, geduld, en vereerd worden? Nogthans verpand ik aan de Natie mijn hoofd en eer, dat deze zaak en eed juist zoo is, en niet anders, dien hij in ilome doen moet, om Kardinaal vvorden? Behoorde men dan den Heer KardiP £ naai,  234 « IJ & A Cr E N. A. naai, dien wij zoo gemaklijk misfen kunnen, niet een veel voorzichtiger Diploma voor te leggen, dan aan onzen Koning? Wij verkiezen immers denPaus niet, het Conclave verkiest hem. Wat raakt dan zijn belang, en heerschzuchtig ontwerp de Uwgmwï Het zijn Ufurpatien, en wij noemen het dwalend pa acquifiium, 0f prïvitegia Soera a Cauonica. Welke onvergeeflijke blindheid! 9.) Men zegt, den Koning behoorden de handen gebonden tc zijn, om, zonder bewilliging der landftenden, geene nieuwigheden in de Contributie te Biaaken. — Maar, wanneer een looze Priester de domme boeren met het vagevuur verfchrikt, en hun de halve gulden, voor de afgeftorvene zielen van hunne vrouwen, vaders, en kinderen, uit de beurs wringt — wanneer 'er geldverzamelingen voor eene nieuwe heiligfpreRjng gedaan worden; alfchoon ook zelfs menige Bisfchoppen geneigd waren, om, even als in Poolen, de doopbekkens aan de jooden te verpachten; wanneer de Paus zich voor een echtbreuk-Dispenfatie, voor een echtf'cheiding, een huvvlijk tusfehen bloedvrienden, van eenen rijken Magnaat, 30,000 Florijnen wilde laten betaalen, zoo heeft hij alle magt daar toe in Hongarijën, en men arbeidt en twist geheel niet over een Diploma, tegen dergelijke landverderflijkc misbruiken. 10.) Ik houde ftaande, dat eo,ooo Tartaren en Kalmukken een land zoo niet verwoesten, en in den grond booren, als 10,000 heerfchende Priesters en Monniken, inzonderheid die door het land zwerven. Voor den roovenden Tartaar verbergt -elk zijne roerende goederen, geid, huisraad , en pro-  B IJ L A G E N. A. JJJ provifie: maar daar de Priester liecrscht, wordt het volk door vroom goochelfpel misleid. Men draagt zijn geld na de offerkist, als ook zijne eetwaren, gewillig cn met vreugde, en bidt nog bovendien, dat men dit alles met een genadig oog wille aannemen, — dan komt de Bedelmonnik nog, en haalt de rest weg. — De boerin ontfteelt het laatfte ftuk vleesch, zuivel, fpek aan haare hongerige kinderen, en geeft het liever den inzamelcnden Hoogwaardigen Heer, die haar daar voor aflaat geeft, wanneer zij tegen menfehen, christen, en huislijke pligtcn gezondigd, en bedrogen, gemoord, of geftolen heeft. — Men zie Spanje, Portugal, Italicn . cn Oostenrijk, Karinthiën , en Hongarijën. — Wie heeft toch bij ons de fchuld, dat deugd, Induftrie, en opklaring niet voor uit kunnen gaan? En nogthans wil men den nieuwen Koning de handen binden, en het Diploma zal hem niet toelaten, zulke grove misbruiken af te fchaffen, die den aangematigden Titel van oude Privilegiën dragen, en alleen daarom als heilige rechten vereerd worden, opdat niemand hervormen moge. De Koning, wiens eerfte pligt is, voor 'slands welzijn te zorgen, heeft dus, volgends het Diploma, daar volftrekt geene magt toe, en zal nog bovendien zweeren, dat hij het niet doen zal. Hij mag de groote misbruiken, de Oppermagt der Priesteren, niet aanroeren, anders breekt de Wespenzvverm voor den dag, en vernielt alle arbeidzame bijen in het ftaatsgebouw. Gefchiedde dit niet onlangs nog in Braband, alwaar oproer en verraad gepredikt, en ook met 'bloed verzegeld is? Wat zou de Priestèrfchap Sri Hou-  B IJ L A g e n. A. Hongarijën prediken en uitwerken, als men hunne heerfchappij en hebzucht wilde ondergraven? Wat doen zij thans daadlijk? ii.) De Koning bcdeedt onze Contributie tot het onderhoud der armée, om ons in onze geruste hutten te befchermen, en ook voor de Justitie cn inwendige behoeften van den Staat te zorgen; maar waar toe befteedt de Geestlijkheid toch de fchatten, die zij ons afgezogen heeft? tot haan? pracht en verkwisting, of tot haare gemeste Familie - erfgenamen, of tot den balg van welgevoedde luije Monniken; ook wel op den Landdag, om ftemmen om te koopen, die goed brullen, en verftandige medeburgers overfchreeuwen, en overftemmen kunnen, die het minde voordel waagen tegen vaderlandfche misbruiken. — Zij misbruiken vervolgends hunne inkomften ten.nadeele des lands, en niemand waagt het in dc Vergadering, om van een Diploma tegen de geestlijkheid te fpreken, en haare inëtende oppermagt te bepaalen. ia.) Romes oogmerk, zoo als de gefchiedenis, dc oogfchijnlijkheid, en de zaak zelve bewijzen, is, ontegenfpreeklijk, de algemeene Monarchie, heersch- en hebzucht. Hier uit volgt noodzaaklijk de onverdraagzaamheid, de vervolging der beste menfehen, zoodra zij anders gelooven, dan de fijne Staatkunde der Romeinen wil, dat wij alle gelooven zullen: palingenius zegt: Hi funt fex heminum, feniina malorum, Jgnorum fub pelle Lupi, mercede colentes. (*y Wie (*) Zij zijn dei- menfehen fcliuim, een poel van fn ode gruwleu, 't Zijn wolven in de \acht \an ichanpcn; hurelingen.  b ij l a g e n. A. 237 Wie oogen heeft, om te zien, aan wien de Biechtvader het lezen veroorlooft, die is hier van zeker overtuigd. Want zoo dra een volk mag lezen en denken, wordt het verlicht. Even hier door .verliest de Rom/chs Almagt haar deunzel, om overal de Koningen, Magnaten, en het volk in grove onwetendheid,en in haare kluisters, te houden; en Dweepers naar grondregelen te vormen. Even daarom handhaaft dc Kerk met zoo veel Euthufiasme in Hongarijën de Seminancn, alwaar Priestergebrocd wordt aangekweekt., en waar door alle invloed, alle beftuur der openbare fchoolen in haare handen blijft; maar bijzonder draagt men zorg, dat 'sLands Grootcn van Priesters worden opgevoed, dat de Biechtftoel zijne magt behoude, en het Vagevuur nooit ledig worde. Maar is het wel waarfchijnlijk, dat de Koning der Hongaar cn ooit met den besten wil zoo veel magt, en invloed, op het vormen van de Natie, en haar karakter zal bekomen, of over haar eigendom, geweten, wetten, gewoonten zou kunnen heerfchen, als de Priesters? En alhoewel hij met 300,000 foldaten alles wilde voltrekken, het geen josefus misfchien in den fchild voerde, en het geen het fehranderê Frankrijk in éénen dag werkftellig gemaakt heeft, zoo zou hij echter het hart der zoogenoemde rechtzinnige Hongaaren, nooit zoo onbepaald beheerscht, en hunnen wil nooit zoo buigzaam gemaakt hebben, als de geringde munnik in daat is uit te werken, dewijl de Edelman, zoo wel als de Boer, zijn kweekeling, zijn werktuig is, door wien hij zijne dwalingen vereeuwigt. De Geestlijkheid derhalven arbeidt op den landdag, het  a38 B IJ L A G E N. A. het ijverigst, om flechts te verhoeden, dat de Koning geene magt verkrjjge, om zijne Priesterfchap perk en paal voor te fchrijven, en hen te dwingen, dat zij niet het bijgeloof bevorderen, maar het zedelijk karakter des volks verbeteren, en hen hunnen burgerpligt leeren moeten. Het Diploma werkt voor het tegendeel, tegen deze goede magt des Konmgs en het gezond verftand aan. Maar wie is in dit werk arbeidzamer dan de Bisfchoppen? Zijn dat wel waare Vaders des Vaderlands, en eerwaardige Magnaten, die hun bijzonder belang boven het algemeen welzijn ftellen, die op den landdag arbeiden, om misbruiken te vereeuwigen? Behooren wel mannen, die naar hun beroep, beftaan, en grondregels, volftrekt geene Hongaarfche Patriarchen zijn kunnen, in de Vergadenng der Landftenden ? . *3° i°mC beveelt' dat ™en in Hongarije niet in het Hongaarsch, maar in 't Latijn bidden zal. IJe Lands-Hoven dringen 'er op aan , dat in alle Gerichtshoven en Kanzelarijèn, ja zelfs bij de Koningen, alles in de Hongaarfche taal en kleeding verfchijnen zal. Maar wie waagt het, den Priester te gebieden, dat hij eene Hongaarfche misfe lezen, of zijne Kerküjke Diplomata, in de zoo geliefde Moedertaal, opftellen zal? De Paus heeft derhalven veel meer msgts, dan de Koning in Hongarije Waarom ijvert men dan niet tegen den magtigften Despoot van Europa, die zich het recht aanmatigt, om Hongarijën willekeurig te beheerfchen, en zelfs aan onze Koningen de kroon te ontrooven, wanneer zij zijne banftraalen, door het vervullen van hunnen Vorstenpligt, verwekken ? Waarom  B IJ L A G E N. A, 239 om dan geen Diploma, tegen het Kerklijk Despotisme, ? Is dan zijne uitwerking min gevaarlijk jegens de zoo hoog geprezen vrijheid der moedige Natie, die aan haare eigen Koningen geene magt wil inruimen? Hoe hemelsbreed is de zuivre Godsdienst verwijderd van de misbruiken der Kerk! En voor den eerden ijvert de Bisfchop zeker niet, als hij Hechts zijne bijzondere voordeden uit de Kerkgeboden kan bekomen. De vervulling der Godlijke pligten zijn de minde bezigheden van zijne ambtspligten. Wanneer dechts het volk alles blindelings gelooft, wat hij beveelt te gelooven, dan is het hem onverfchillig, hoe zij leeven en handelen. De ondervinding bewijst de treurige uitwerkingen. 14.) De wetten draden den euveldoener en booswicht; de priesters integendeel abfolveercn en befchermen hem, en voeden dus hierdoor ondeugden en misdaaden. Zij trotfeeren en vernietigen bier door alle redelijke orde en politie; hier door winnen zij den eerbied cn het vertrouwen des volks. Het getal der deugdzamen en verdandigen is het minste. Het grootde gros wordt dienvolgends van hun gedraaid, en daat hunne oogmerken blindelings ten dienst, tegen het vaderland aan. Even daarom zijn alle omwentelingen, welke zij aandoken en onderdeunen, de gevaarlijkden. En de beste Koning verkrijgt in het Diploma geene magt, om de gevaarlijkde uitbersting voor te komen. Men denkt en zorgt ook niet op den Landdag tegen het grootde gevaar ; men arbeidt en 'twist veelmeer ijverigst om den godsdiensthaat te bevorderen, en verwijdt de gelegenheid voor  24<3 B IJ L A G E N. A» voor toneelen, die Hongarije in eene woestijrf veranderen kunnen. 15O Niemand vertrouwt den Koning, het creen hij denkt alles blijft bij hem een ondoordringbaar geheim In den biechtftoel en gemeenzamen omgang integendeel ontdekt de geestlijkheid alles, wat zh weten wil. Zij doorgrondt harten en neiging en weet, waar toe elk te gebruiken is. Men voedt een algemeen wantrouwen tegen alle Hongaren, welke in Weenen Hofplaatzen bezitten, en vertrouwt die genen alles, die het lioomfcH Hof dienen, en hetzelve zelfs blinde gehoorzaam.he.d zweeren moeten. Welke grove Dwaaling? 16O De jeugd is de fchat en rijkdom van den Staat. Wie vormt die? Zeker niet de Staat, maar de geestlijkheid; alle fchoolen en feminariën zijn in haare magt. De kinderen worden niet volgends den katechismus van den Staat, maar van de Kerk opgevoed , en quo femelen in.bula neen, fervabit' JL rem tem ehu. Zelfs als mannen, zin zij vervolgends haare werktuigen in den biechtftoel,en op het fterfbed haare melkkoejen. . De Koning der Hongaren mag hier niets in veranderen, om voor zich, en voor de behoeften van den Staat, jongelingen op te voeden, en zijne posten m het rijk met bruikbare mannen te bezetten. Overal vindt hij tegenfpraak uit het Kanonijke recht. De Bisichoppen beweeren de voorzitting in alle mftellingen van opvoeding, 200 als op het Landhuis, en ontrukken hier door de landsregering allen invloed, alle vermogen, om verftandige fchikkmgen te maaken, en den Godsdienst van misbruiken en mishandelingen te zuiveren. Hoe na- de-  b ij l a o e n. A. 24t delig zijn de gevolgen van deze ingeflopen oppermagt, over de wereldlijke regeerjng, en het Diploma fpreekt niets voor tegenmiddelen. De Koning moet geen magt hebben om iet te veranderen. . 17O Hoe kan tog een Priester goede bruikbare burgers vormen, die enkel naar de grondregels van zijn kerklijk Opperhoofd leeren mag? Hoe kan die jgeen, welke aan de wereld de gehoorzaamheid aan alle wereldlijke wetten, en alle burgerpligten ontzegt, mannen voor den Staat vormen? Hoe kar> .hij pligten leeren, die ze zeiven niet kent noch gevoelt? Waar leeren onze jongelingen verheven wetenfchappen , die het verftand opklaaren, het hart verbeteren, en het bekoorlijke der gezellige cn zedelijke deugden leeren fchatten? Wie leert hen de kun^t, Maar ieder bouwt, wat hij bederft. Men weent bij eiken dooden Heer, En ziet met vreugd een audren weer. Hij heete Fredrik, of Kati Of Karei, Jofef, Leöpold\ Hoe nuttig ik den Staat ook fchijne, Mijn loon is een dagloners fold. En wie dien niet ombeeren kan, Die blijft een ongelukkig man. Een Vorst, die zelf nooit heeft gelezen , Maar and'ren voor zich denken laat, Zal nooit «en fcepter waardig wezen: Wee dien, die zich op hem verlaat. Ervaaring toonde mij de baan, Waar langs men hem ligt kan ontgaan. Ik  S IJ L A G E N. B. 185 Ik wil geen aardsch geluk benijden, Dat men in 's Vorften wilkeur vindt, 't Verwijt wil ik manmoedig lijden, Dat waarheids-ijver mij verblindt, 'k Wil in het onheil nimmer klein En van mijn huis de vader zijn. 'k Wil nimmer bij een graf ftaari treuren, Gelukkig, die zijn loop volbracht; '1 Kind wil ik ongelukkig keuren, Dat wensch ik toe een ëeuw'gen nacht. Die alles heeft, geniet ziju lust, Als hij in zijne Graffteê rust. Zou ik nu Gods beftuur afkeuren, Daar ik het eind zie van mijn werk ? 'k Zag fchurken in de hoogte beuren, En menig' flag trof mij te fterk. Doch, als ik niets meer dulden wil, Houd' 'k mij niet meer geduldig ftil. Ik zal in 't graf dan rustig flaapen, 'k Heb voor de wereld fteeds gewaakt, God heeft mij tot mijn heil gefchapen. Hij is rechtvaardig: dus genaakt Mij geene ftraf; ik deed mijn pligt, En heb, wat ik verinogt, verricht. Ia  385 B IJ ti A C E N. B. In 't ftille graf zal ik ervaaren, Wat heil in 't rusten voor ons groeit; Daar zal ik dan de bron ontwaaren, Waar uit de Aroom des levens vloeit. Als mij de denkenskracht verlaat, Dan maak ik op 't geloove ftaat. Dan zal ik daadelijk gelooven, Al wat mijn oog daar werklijk ziet; Den Twijflaar wil 'k zijn recht niet rooven, Dat hij zoek' wat een wijze vliedt. En wordt dit Droomgefticht geftoord, Dan zoek ik daar een beter oord, Lstu  Lat. C. Bladz. i$7. T 'REN C K S TRIUMFLIED en GEDACHTEN o p DEN NAAM- EN KROON- DAG van LEÖPOLD II. Roomsch - Keizer. ALS erfkoning van hongarijën. Tost nubila Phoebus. Misleide Hongaren, kom, opent uw oogen!. Ziet vrolijk, wat voor ons de rampen vermogen! | . Vergeet het voorledene; vergeet al uw druk; Voedt hoop op 't vervolg; en boeit het geluk. Gij hebt het in handen, en zoudt het verliezen; Gelukkig , die wijslijk den middelweg kiezen. Tot 't bloeien van eendragt, tot heil van den Staat, Tot zichtbare rust in een woeligen Raad. Dat vaderlandsliefde den Adel beziele; En niemand voor trotsheid noch eigenbaat kniele. Toegevende zachtheid heeft alles volbracht, Daar dwaaze verkeerdheid verwarring belicht. Ver.  188 B IJ L A G E N. C. Verwarring fa dienftig, daar vooroordeel hindert, Daar heerschzucht de rechten des meuschdoms vermindert. 't Gevolg zal het toonen, dat ik wel te recht, Het geen thans gebeurt, vooraf heb gezegd. Ik fchreef voor de vuist. — Hongaren I leert denken; Stuurt't Stants-ichip met wijsheid, dan zal niets u krenken. De haven ftaat open Het tijdpunt is daar; Gij weet, hoe uw dwaasheid u bracht in gevaar. Gij weet, wat den tweedragt op 't Landhuis vermeerde; Gij weet wat den luister des Landdags ontëerde. Wie vreemde Despoten gehoorzaamheid biedt, Is een Landverraader, acht Burgerpligt niet. Geen' eerlijk' Hongaar moet Rome iet bevelen, Geen Hijdra moet hier eenig wnngebrocd teelen. Hij toch, hij verdient flechts van Hongaar den naam, Wien nimmer de naam van een Hongaar befchaam'. Hier moet ons de zonne der waarheid befchijnen, Waarvoor het vooroordeel en fchimmen verdwijnen; Dat uilen en vleermuis vrij fchromen voor 't licht, Voor hun is de duisternis enkel gericht. Wie heeft toch des Vaderlands welvaart doen taanen ? Wie heeft ons nog redding doen zoeken met traanen? Ervaring en wanhoop, in 't fchandelijkst lot. Wie fchonk ons verlosfing? — Der Hongaren God! U toont hij genade. — 'k Zie 't wantrouwen wijken, Den ftookebrand kruipen, den woelgeest bezwijken. De flimme verleider verftomt ook en beeft, Hong'rijen is vrolijk, wijl leöpold leeft. Hong'rijen is rustig, thans kennen Hongaren, Waar Vijanden hun vaak zoo nijdig om waren. De  b ij i» a g e n. C. 389 De Koning door erfrecht, met reden vereerd, Wordt thans met verlangen als Koning begeerd. Hij komt reeds: Spoedt vrienden! Ipoedt vrolijk hem tegen. Zijn vaderhart ademt blijdfchap en zegen. Hij roept u toe, daar hij zoo vriendelijk ziet: Hoekinders! Hongaren! kent gij mij nog niet? Als menfchenvriend kom ik den troon thans aanvaarden. Snelt Broeders, betoont hem uw eerbied naar waarden, Snelt vrolijk 1 verzuimt vrij alP orde van pracht! Betrouwt hem 't bewind toe der vorstlijke magt. Het wantrouwen heerscht in de harten van flaavcn, De flaaf is vreesachtig; de ftok doet hem draaven: Maar d'edele man voelt flechts d'innige waard' Wien 't welzijn des Iands vergenoegen ook baart. Ueng'rijt zal welvaart door leöpold voelen, Hij zal nooit als Sultan in 's menfehen recht woelen : Befchouwt eens die trekken van 't vorstlijk gezicht Hij wenkt u als Vader.... verheugt u in 't licht: Uw Vorst wil in weldoen zijn vreugde fteeds vinden', Hij weet die te zoeken , met u te verbinden. 6, Zalig de Koning van leöpolds aard! Roept vrienden.. . Hij leve\ ftrijkt moedig den baard, En voert hem ten troone — omfingelt den wagen, Geen paard moet hem trekken; gij zelv' moet hem dragen. Hij drukt nooit de fchouders der burgeren hard; Hij leeft voor hun welzijn , en leenigt hun fmart. Het kruipen van vleijers bevredigt tijrannen; Een leöpold zal alle huichelaars bannen, Hij kent ze, hij vloekt ze, hij wil uit den druk Het volk thans verlosfen, hij wil uw geluk. IV. deel. T Het  20° B IJ L A G E N. C. Het fmertte hem , dat arglist vervreemd hadt' de goeden, Maar zedert zij eenmaal de waarheid bevroeden, Daar leopolds deugd d'eensgezindheid herftelt, En eerlijke burgers behouden het veld, Ziet elk den Koning, zoo waardig regeeren, De hoop weêr herleven, en burgerpligt eeren. Ziet elk, die de waarheid kan fchiften van waan, Den Koning als fchutsgod des Vaderlands aan. De Priester zal voortaan flechts menfchenpligt leeren, De Koning zal zorgen, en welvaart vermeeren. De boer zal een mensch zijn, en de Edelman Heer, Maar nu voor den werkman geen dwingeland meer. Dat deugd adel geeft, zal de burger nu weten, De krijgsman, op vreedzame vorften gebeten, Moet voelen , wat eer en wat heldenroem zij; Dat zich ook de koopman thans eerlijk verblij ! Nu zal ieder lezen en denken met vrijheid; De Schrijver fchrijft zuivere waarheid met blijheid. Den leerdoel behoudt nu de Priester ook niet, Opdat door de heerschzucht geen leed meer gefchied. Zij moeten de kind'ren niet meer onderwijzen, , En wctenfchap voor den ban niet meer ijzen. Den burger te vormen behoort aan den Staat; Want bruikbare vruchten vereifchen goed zaad. De wetten , die zij ons voorheen ook eens gaven, . Zijn voor ons niet dienftig, en met hun begraven. Een Priesterlijk Koningrijk zijt gij toch niet, Laat, laat flechts aan Braband alleen dat verdriet, Dit fchrikbarend voorbeeld moet ieder een leeren; Om wetten vr.n goede Monarchen te eercu. Een  B IJ E A G E N. C. 29I Een goede Monarch is leöpold wis! Nu kroont hem met blijdfchap, nu 't tijdftip daar is. Ontvangt hem naar waarde! De' Hemel ftaat open: En huldigt hem eerlijk! Dan hebt gij te hoopen, Dat God, die het lot van de volken regeert, Ti1 Hongaren zal zeg'nen, opdat g'hem vereert. Kom, laat dan de lucht nu vau Vivat weêrgalmen, Leert zuigTmgen Vader en leöpold ftaam'len ; Verdient nu de vreugde, en zegent den dag, Waar op Hongarijën 't geluk weder zag. Geniet dat verftandig in al zijne waarde, En maakt, dat het plan uws geluks op der aarde Beftendig zij ; dat fteeds uw heil wordt vermeerd, Naar 't plan, dat uw Koning u heden bezweert. Zijn naamdag zij voor 11 de fchoonfte der dagen, Zoo zal nooit de naneef zijn vad'ren beklagen, Die thans door verblinding en eigenzin blind Een ramp hem verwekten, dien hij ondervindt. Ja-vrienden, in leöpold wordt u gevonden Een Vorst, die het heil van het rijk vast zal gronden. Standvastig aan 't werk! toont neiging en moed, Verzegelt uw trouwe met Vaderlandsch bloed. God zegen den Koning , zijn huis, en zijn pogen , God geev' bij den wil hem het nodig vermogen. En heeft hij, als titus, zijn loopbaan volbracht, Hoopt dan, dat zijn Erfprins het zelfde betracht.