ZEMIRE en AZOR.    O J? MINE AFBEELDING, DOOR T II E 0 D 0 RU S KONING. In het vtertigjlc jaar mynet ouderdoms. ^W"at roem do waereldling ook mooge aan kunstmin geeven, Wensch ik, door Kunst veel min', dan doorde Deugd. te leeven Roem myne kunstmin niet, Gy'. die dit beeld zult zien, Zo ik, door zucht tot Deugd, uwe achting niet verdien. Myn aanfehyn word haast Hof, en mooglyk ook... myn dichten De Deugd bekroont ons werk, fchoon alles waar' vergaan; Zy is alleen de rots, waarop de mensch blyft ftaan,De Deugd alleen zal nooit voor 't woin der eeuwen zwichten  ZEMIRE en AZOR5 Z A N G S P EL; BOOR P I E T E R P T P E R S, AMSTERDA M, 1783,   Z EMIEE mAZOE, Z Al & ^ P I I, GEVOIBD IfAjV» HST l'HAJf.SCMK. DOOK PIETER PYPÏÏS. MD CCXXXXIIX.   ZEMIRE en AZOR, ZANGSPEL. met konstwerken en balletten. GEVOLGD HAAR HET FRANSCHE, DOOR P I E T E R P Y P E R S. TE AMSTELDAM, by J. HELDERS en A. MARS, in de Nes. 1783. Met Privilegie.   aan de WEL EDELE HEERËN Mr.JANFMBk.IBEREW©UT\ A&NÖjLDÜS van RYIEVELD, GEOR.GE deVISSCHEI, E N ABiAHAM FEIT AM A, GECOMMITTEERDE NS TOT DE ZAAKEN VAN DEN SCHOUJV-" BURG, enz. enz. enz. Myne erkentenis en achting Rieden U dit offer aan, Kunstmecenen ! wier beffaan Niets beoogt dan Deugdbetrachting En des Schouwburgs glans en nut, Dien Gy met uw fchoudren flut j Onderfteund door Burgerheeren, Nooit volprezen in 't regeeren, Nooit in zorgen uitgeput. * 3 Zang-  Zangspelliefde, thans aan 't blaaken, Roept ons haaren Tempel in ; Kuscht Muzyk als haar vriendin , Om zich edel te vermaaken , Daar zy, aan haar rechtehand, Febus zegevaanen plant, In een' hemel van tooneelen, Om dus 't oog en 't hart te ftreelen, Dat voor haar in liefde ontbrand. 'k Zing: „ Triomf! Zy heeft verwonnen 1" 'k Zie een' nyvren burgrendrom Haar omfinglen van alöm. Wie zou haar weêrfireeven konnen ? Ieder lonkt haar minzaam aan. 'k Zie elk opgetogen ftaan Door haar kuischheid, kiesheid, oordeel... Elk bezeft haar nut en voordeel; Ieder is door haar voldaan. Mi-  Midas kan alléén haar fchenden. —— Schenden ? Neen! Dat kan hy niet, Als men Hechts zyn kruin beziet. Laat ons hém den rugge wenden. —— Gy, ö kunstmecenen ! Gy Luistert naar heur melody , In veel fchoone dichtjuweelen , Die Ge, als zo veel pronktafreelen, Ophangt, voor 't befehouwend Y. Dus herleeven Grieken, Romen , 't Pronk der gryze aêlöudheid,weêr: Gy houdt hun gebruik in eer Aan de koopryke Amfrelzoomen; Ja, Gy fticht hunn' Schouwburg hier, Met een' goddelyken zwier: Gy bouwt Romen en Atbenen In onze Y-Stad op, van fteenen Eerst bezield door Orpheus lier. * 4 Dus  Dus heeft ieder U verpligting, Schouwburg, Zangkunst, Poè'zy... Ja, hun hart, thans dankbaar bly', Looft en pryst deeze eedle ftichting. —— In myn hart, niet min' verheugd, Leeft een kittelende vreugd, Nu de zang, aan 't dicht gefchonken, Onze zielen mag ontvonken, En een fpoorflag word tot Deugd. # =^@= Jje Zou myn lier dan blyven hangen, Daar Gyzelf beur fnaaren fpant ? Neen! Ik gryp haar van den wand... Waar nu 't yvrigfte aangevangen ?... Wat voortreflyk zangtooneel Vall' myn zangfter 't eerst' ten deel ? Dat me een gunftig lot beftiere ! Ik kies AZOR en ZEMI-RE. Heerlyk ! 't Is een pronkjuweel. Ze-  Zedenleer, op fchoone klanken, Vind ik overal verfpreid In dit fluk, vol majefteit. Wie zou marmontel niet danken, Wie gretky geene offers biên. Daar we Euroop' befchonken zien Met hunne onvergangbre giften, Die, al ftreelende onze driften, Snoode driften Ieeren vliên ? $ =^@= 2^ ê Beftuurders, die dit kiezen Met een gunffig oog aanfehouwt ! Kan myn Nimf, die U betrouwt, Immer haaroq moed verliezen ? . Zy treed, door uw goedheid fterk, Rustig in Apolloos kerk, En, daar zy 'er in durft treeden ' Met dit fluk in Neêrlands kleeden, Offert ze U, tot dank, haar werk. * 5 'k Staa  'k Staa getroffen, opgetogen. ■ 'k Zie Ge ontfangt, met minzaamheid, Haar' volbragten arrebeid; Ja, haar zelfs ter hulp gevlogen Waar zy ftruiklen mogt in 't dicht, Redt Gy haar, voor elks gezicht , Op tooneelen, wier vermogen Haar gebreken dekt voor de oogen. — Ach! wat is ze U duur verpligt! 6 Roemwaarde Palinuuren ! Mogt Gy voor den wees, die fchreit, Voor den grysaart, dien men leid, Goud uit haare zangaer puuren!... Ach'. Hoe onbegryplyk fchoon, Hoe verheven wierd haar loon !... Dit zou eeuwig haar verblyden: Dit tot haaren roem gedyden; Dit ___ dit was haar lauwerkroon. PIET E R PTPERS. VOOR-  VOORREDE. Offchoon ik een vast voornemen gevormd had, om my nooit weder, gelyk voorheen, te verledigen tot het famenfleüen of vertaalen van eenig tooneelftuk, inziende de bedilzieke, meer dan kiesfche eeuw waarin wy keven, en •waarin een fchryver, die niet anders bedoelt dan zyne land- en tydgenooten en zichzelven, op eene aangenaam tvyze, nuttig te zyn , door waanwyze vitters meer af geJchrikt dan opgewekt word om zyne zuivere oogmerken te hereiken ; heeft echter, vooreerst de befcherming , die de Wel Edele Heeren Beftuurders van den Amfieliamfchen Schouwburg thans aan de Operaas (a) verkenen, als zyn- de , (<0 Ik heb lang in beraad geftaao, met welke benaatnfng ik dit tooneelftuk «mie beftempelen. De heer Marmore! noemt hctzclve Comedie-iatlet, Mffe de eliants S> de danfes, hetseen rncn zoude kunnen vertaalen door Blyfpel, met zeng en dam: edoch deeze benaaming was, myns dunkens, niet voldoende genoeg in onze taaie, om dit ftuk, hetgeen van eenen gantsch verfchillenden aan is dan veelen onzer Uyjpellcn met zang en dans , van deézen laatften te ondeifcheiden. Ik bcfloot dan om hetzelve zangspel te noemen, hetgeen met bet woord opera ftrookt, hoewel dit ftuk in den volftrekten zin den naam van tpera of zangfpel niet draagen kan, zo min als alle de zangfpellen , die wy, tot lieden toe," in onze moedertaale, op ons tooneel hebben zien vertooneu; en welken de Franfchen des opera comiques noemen , om dezelven te önderfcheiden van de eigentlyk gezegde operaas, welken niet anders zyn dan tremfpellen in muzyk, waarin alles cezonccn en niets * 6 "ge.  VOORREDE. de, by de ondervinding, bronnen van deszelfs welvaart, en voorwerpen van toejuiching onzer medeburgeren, waartoe de fchoone en treflyke uitvoering onzer bekwaame AÉteurs en A&rices niet weinig medewerkt; ten tweede de vriend*lyke aandrang van mynen verdienftelyken en beroemden kunstvriend, den heere Bartholomeus Ruloffs, (welke daartoe byzonderlyk my als liefhebber der Muzyk- en Dichtkunst, en gevolglyk der zangjpellen, aanzettede,) my overgehaald tot het in onze moederfpraake ten tooneele voeren van Marmontels zemire en azor. Het waare te wenfehen, dat eene bekwaamer dichtveder dan de myne, dit m allen opzichte roemwaardig zangfpel in onze landtaale overgebragt hadde : trouwens, ik ben al te zeer overtuigd van myn gering kunstvermogen, dan dat ik my zoude durven v!eijen,in allen deele, den waarlyk kundi-ren te behaagen. Echter wanhoope ik niet dat 'er uit dit zangfpel een'g nut voor den Schouwburg in 't byzonder , en voor mynen cvenmensch in 't algemeen voortvloeijen 'zal: althans deszelfs oorfprongklyke vertooning, ja zelfs die in uitheemfche taaien, heeft altoos dermate behaagd, dat ik gtfprokcn word. Dus zyn by voorbeeld rOlympiade en de Orfe» "cel EurWce, gelyk ook alle de nooitvolprezene tooneelftukken van den gvooten metastasio, die de enteflykheid verkregen heeft door geene andere tooneelftukken dan operaas te vervaardigen, van welken 'er eenigen de eer genoten hebben van, door onze Nedeilandfche dichters, tot creurfpellen gewrongen te worden. Welk eene voldoening vsor de haattrs der zangfpellen!  VOORREDE. ik my eenigzins in dit vleijend vooruitzicht durve bevestigen. Indien ik zo gelukkig mogt zyn van dit voornaam/Ie •ogwit te tref en, zoude ik recht hebben om deezen mynen arbeid verre te achten boven het bereik der giftige pylen, voortgevlogen uitden koker van den Laster ;boven het bereik van fchryvers, wier voortbrengzels meer verbitteren dan verbeteren , meer omverwerpen dan opbouwen; en die zich meer doen haaten dan beminnen: daar echter goede en rechtgeaarte cordeelkundigen zich altoos de liefde en hoogachting van gantfche natiën verworven hebben, welke liefde en hoogachting als de toetsfieenen hunner wezentlyke verdienfien kunnen aangemerkt worden. Integendeel ftrekt de algemee. ne haat en verachting, die de werken der bedillers meest, al achtervolgen , ten bewyze, dat de uitzichten, die deeze verachtelyke fchepzels bedoelen door haatelyke fchririen die niet zelden van misflagen, welken zy ylhoofdig waanen in flaat te zyn van te kunnen verbeteren, krielen, en 'er als van famenhangen ; dat die uitzichten, zeg ik, wel verre van hetwaare belang, dat ieder waereldburger inde verbetering van zichzelven en van zynen evenmensch (lellen moet , in 't oog te houden , geheel en al daarvan vervreemd zyn , en meer zucht tot zelfbelang, of nog laager einden , dan tot verbetering, ten toon fpreiden. Dus verraaien zy zichzélven in weêrwil van zichzélven, en verdienen alleenlyk aangemerkt te worden als haatlyke flremmers van het algemeene nut en genoegen hunner medeburgeren , ja , als vuige, pmydige, en kwaadaartige paskwilfchryvers', die geen  VOORREDE. geen ander antwoord dan een verachtend Jlüzwygen verdienen (&). Ik zal myn geachte leezers niet lastig vallen met hen een wydloopig verjlag te doen in hoe verre ik de voet/tappenvan mynen voorganger al of niet nagetreeden ben : wie zich de moeite, getroosten kan van myne navolging by den Franfchen dichter te vergelyken, zal fpoedig ontwaar worden dat ik Marmontel niet alleen niet woordelyk gevolgd, maar zelfs geene zwaarigheid gemaakt heb van , op verfcheidene plaatzen, waar het my niet te onpas voorkwam , het oorfprongklyke te veranderen , ja , 'er iets van myne eigen gedachten by te voegen. Ik achtte dat een vertaaler, of liever navolger, zo min gehouden zy een flaaf van zy- nen (S) Ik zoude ter deezerplaatze, eenigen der paskwillen en derzelver fchryvers,welken ikbedoele,by naamenopnoemen,zo ik geen afgryzenhad van, door zulk eenen handel,my met hen gclyk te ftellen; en, door het noemen, dier veriichtelyke naamen myne veder te bezoedelen. Daarenboven is elk lid der burgermaatfehappye aan dezelve verpligt naamen van haatlyke medeleden , zo veel hem doenlyk is , in den poel der vergetelheid te fmooren, opdat zy den nakomeling niet ergeren, of zomtyds aanleiding ter navolging geevcn. Met dat inzicht verbood certyds de Magiftraat van Efeze het noemen des fchandnaams van den eerloozen brandftichter van Dianaas prachtigen tempel, (welken naam ik, gclyk den hunnen, met hetzelfde oogmerk, verzwyge,) opdat dezelve in vergetelheid gebragt zoude worden. Die booswicht zocht zich door gruweldaadeh beroemd te maaken, omdat hy zich door heldendaadcn daartoe niet in ftaat rekende.  VOORREDE. nen voorganger te weezen, ah dat een oorfprongklyke teoneelfpelfchryver zich Jlaafsch behoeve te binden aan de flipte waarheid eener gefchiedenis , die hy tot onderwerp zyns tooneelfluks kiest. Deeze vryheid word , myns dunkens , nog uitgejlrekter,, wanneer het onderwerp van zulk eenen aart 'is als dat van Zemire en Azor, moetende hetzelve alleenlyk aangemerkt worden als eene leerzaame fabel, wier cnnatuurlykheid zo min te berispen is, als dat Fedrus, La Fontaine en Gellert te berispen zyn, omdat zy de ftomme en redenlooze dieren in hunne fabelen fpreekende invoeren. Ik heb derhalve myne eigen dichtluim, waar dezelve cpwakkerde , in geene boeijen willen kluisterên, maar vry laaten fpeelen, voornaamenlyk in de 'rol van. AH, •welke boertige perfoonaadje ik, ep verfcheidene plaatzen , meer dan myn voorganger uitgewerkt heb, niet om Marmontel te verbeteren, maar alleenlyk omdat de gedachten, die my , onder het vertaaien van fommige plaatzen invielen , my toeschenen op ons tooneel niet onbehaaglyk te zullen zyn. Ik heb ook noodig geoordeeld , aan de Tovemimf, die deftige Perfoonaadjs, eene uitgebreider rol toe te deelen, ■ dan myn voorganger gedaan heeft, omdat zy kan aangemerkt worden als , of liever wezentlyk is , de Befchikftir der geheele daad waaruit deeze opera is famengefteld , en dienvolgens meer behoorde uit te munten in haar luistcrryk verfchynen op het tooneel, hetgeen by Marmontel ge- fchiei, alleenlyk om het volgende te zeggen : Azor,  VOORREDE. Azor, tu vois que la bonté A tous les droits de la beauté. Sur les cceurs étend fon empire. Et que fous ma loi Tout ce qui respire, Adore Zemire, L'adore avec toi. Het zoude , myns dunkens, niet te onpas geweest zyn, zo de groote Gretry van deeze woorden eene majestueufe aria gecomponeerd had , waardoor de Tovernimf niet weinig zoude uitgeblonken hebben: dan, om dit eenigzins te vervullen , heb ik getracht haar eenige deftige regels in den mond te leggen, welken ik hoope dat myn' waarden medeburgeren niet zullen mishaagen. Alle de Nederlandfche dichters, welken zich wel hebben willen verledigen tot het in onze moederfpraake overbrengen van zangfpellen, hebben niet te onrechte geklaagd over de onbegrypelyke moeite, die 'er aan deeze taak vast is: niemant kan 'er ook een recht denkbeeld van vormen, dan die door de ondervinding weet wat het zy *p reeds gecomponeerde muzyk, naar Franfche vaerzen ingericht, Ncderduitfche woorden te plaatzen, waarin niet alleen de zuivere en gladde poizy waargenomen zy, maar die tevens , naar den eisch der zaaken , het krachtige, aandoenlyke, floute, boertige, verwoede, enz- der muzyk uitdrukken. 'f Is derhalve niet te verwonderen, dat wy fomtyds onze aplettendjle en naauwgezetjle dichters, in dit punt, den bal  VOORREDE. hebben zien mis/laan , waarover zy niet zelden wat al te (Ireng, doch meestal door ondervindingloozen gehekeld en berispt zyn. Alwie maar eenigzins zyne handen aan dit werk geflaagen heeft zal, durve ik hoopen , wel eenige toegeeflykheid gebruiken , zo 'er in de zang/tukken van deeze opera eenige flooting of hardigheid voorkoomen mogt; en de desönkundigen vertrouwe ik dat in de getuigenis van alle onze dichters zullen berusten. Hoe afkecrig ik ook zyn mooge van my immer in te laaten in het fpreeken, veel min fchryven over eene kunst waarin ik niet rondborflig durve zeggen my geoefend te hebben , gelyk onder veelen de hoogstpryslyke kunst van tooneelfpeelen is, omdat ik overtuigd ben dat het redeneeren van eenen onkundigen, over zaaken welken hy niet ver/laat, niet zelden door befpotting , (volgens verdienflc,') achtervolgd word; hebbe ik echter, op het loflyk voetfpoor van veele alöm beroemde dichteren, de vryheid durven neemen van op zommige plaatfen in dit fluk eenige aanwyzingen te doen, die alleenlyk ingericht fchynen om den a&eur of actrice in de uitvoering van hetzelve te onderwyzcn : dit beige den kundigen en bekwaamen acleur of aörice niet', wienik niet in zyne of haare verdienflen heb getracht te verkorten , alzo ik niet voor hem of haar, maar Jlechts voor de onkundige tooneellisten, (welken 'er maar al te veel gevonden worden.) het zy zy zulks zyn door beroep, het zy uit liefhebfcery , deeze aanwyzingen gefchreven heb. Hoe zeer een tooneelfpelfchryver ook mooge overtuigd zyn van de bekwaamheid der tooneelfpeeleren die hy voor het tegen** woor-  VOORREDE. woordige onder/tellen kan dat zyn jluk of ftukken zullen vertoonen , kan hy voor het toekomende zich daarvan niet verzekerd houden, en deeze onzekerheid wettigt hem om, zo veel in hem is, zyne ftukken voor eene Jlechte uitvoering te beveiligen. Daarenboven fchryft een tooneelfpeh fchryver niet alleen voor aanfchouweren, maar ook voor zeer veele leezeren die zich niet in de gelegenheid bevinden van aanfchouwers te zyn : denzulken behoort hy zyne ftukken , zo veel hem doenlyk is , op het tooneel hunner verbeeldingskracht te vertoonen, en tot dat einae dunkt my dat de aanwyzingen, waarvan wy fpreeken , niet weinig medewerken. Thans afgehandeld hebbende het geen ik noodig oordeelde mynen geiichten leezeren wegens dit zangfpel te berichten, komt het my niet ongepast voor, ter deezer plaalze, iets ten voordeele der zangfpe!Ien in 't algemeen , ter neer te ftellen,voornaamentlyk om dat wy het tydftip geboren zien waarin dezelven eene byna algemecne toejuiching verworven hebben- Hier door beöoge ik geenszins eenigen den minften aanval te doen op verdienftelyke tooneelflukken van eenen anderen aart : ik ben te fterk overtuigd van de fchoonheid en het nut der deftige treur- en blyfpellen waarmede ons glansryk en in roem aangroeijend tooneel pronkt; myne medeburgers nevens my hebben te dikmaals opgetoogen en verrukt geftaan door derzelver voortreflyke uitvoering , en bewonderen nog dagelyks te veel de kunst onzer bekwaame tooneellisten ; dan dat het my mogelyk zoude zyn tegen dezelven , ten' voordeele der operaas', het har-  VOORREDE. harnas aan te Jchieten: ik bedoek alleenlyk de zangfpellen eenigermaate te beveiligen tegen den aanval van zulke kunstyveraaren die tegen dezelven in 't harnas komen , als tegen de gedrochtelykfie voortbrenfelen van het menfchelyk vernuft, ja, als tegen onnatuurlyke monflers, die zy voor altoos wenfchen van ons tooneel verbannen te zien , om dat ze volgens hun voorgeeven, zo zy van hunnen zang en muzyk beroofd worden, den aanfchouwer een zeer mager genoegen , en geene nuttigheid hoegenaamd overlaatcn CO- Om dit voorgeeven te keer te gaan flaat my aan te merken , voor eerst; Dat, fchoon het volkomen waar was dat 'er in de zangfpellen geene nuttigheid te vinden waare, zy ten minfte niet fchaadelyk kunnen genaamd worden , en diensvolgens verre te achten zyn boven de niet alleen laage en laffe, maar zelfs vuile en zedenbezoedelende kluchten, waar mede ons'aan deugd en konst gewyd tooneel', door zo lange tyden heen, is ontheiligd, en tot wier roeden de Zangfpellen fchynen geworden te zyn, waarmede een in dit opzichte kiesfcher fmaak, dan die der vorige tyden, die fchandvlekken der kunst uit Apolloos tempel, al geesfelende fchynt te willen uitdryven. Zoude dit wel eene geringe nuttigheid zyn, al hadden zy geene andere dan deeze ? Ten tweede ben ik wel verre van toe te fiemmen, dat 'etin CO 't Is op deeze wyze dat ik niet zelden fommigcn onzer landgenootcn over de Operaas heb hooren redekavelen, * * 2  VOORREDE. in de zangfpellen geene nuttigheid te vinden zy. Alwie onbevooroordeeld, na een ryp onderzoek over ditj>unt,vonnisfen wil, zal, verlrouwe ik , in myn gevoelen vallen. Vinden wy het tegengefielde niet volkomen bewaarheid in Silvaan, de twee Jaagers en het Melkmeisje, den Smirnfchen Koopman, de Edelmoedige vriendfehap, Lucile, ja ook in Zemire en Azor?(i) door derzelver vertooning, afgetrokken word van ** 4 den  VOORREDE. den yver en zucht om deftige en le.erzaa.me treur-en-blyfpellen te komen befchouwen , en alleenlyk blyft hangen aan het valfche fchoone der operaas; waardoor de goede fmaak bedorven en verkracht, en het weezentlyke en waare inzicht des Schouwburgs, te weeten het opbouwen van taal en dichtkunde , en het voortplanten van goede zeden verwaarloosd en verydeld word. Ik vertrouw een gedeelte deezer opwerping reeds beantwoord te hebben, en, in 't voorbygaan aanmerkende dat de dichtkunde zo wel in operaas, als in andere tooneelftukken kan opgebouwd worden, waarvan ontelbaare-onwederfpreeklyke bewyzen in uitheemfche zangfpellen voorhanden zyn ; dunkt my dat de ondervinding het overige gedeelte der opwerping onwederleglyk tegenfpreekt. Kan 'er wel één eenig voorbeeld aangehaald worden dat 'er één tooneelminnaar den fchouwjurg gemyd, of het bywoonen der treur-en.blyfpelvertooningen achterwegen gelaat en heeft , om cte'«»• operaas gsfpeeld wierden? Ik vertrouw van neen: en zo dit al gebeurd waare, zouden dan de opcrabeflryders zulk eenen zelfs niet voor zinloos moeten houden? De operaas zyn gevolglyk niet hinderlyk aan andere verdienftelyke tooneelflukken: wat zegge ik? hinderlyk? Ik denke dat het tegengefielde volkomen waar is. Hoe veele muzykminnaars worden 'er thans niet naar den fchouwburg getrokken, die 'er te voren nooit verfchenen, en 'er, zo 'er geene operaas gefpeeld wierden, nooit verfchenen zouden zyn! Bewonderen zy alsdan niet tevens onze voortrcflyke treur-en-biyjpellen die vóór de operaas vertoond worden ? Bewonderen zy als-  VOORREDE. alsdan niet tevens de verdienden onzer bekwaame acteurs en actrices die dezelven uitvoeren, welken zy, nu kennende , in hunne kunst hoogachten en roemen, daar zy voor deezen naauwlyks wisten dat zy op den aardbodem waaxen ? Bekruipt hen ver-volgens de lust niet om den fchouwburg, zelfs dan ook wanneer 'er geene operaas gefpeeld worden, te komen bywoonen? Ja, zien wy zelfs vreemdelingen, waarvan onze fiad vernuld is, thans niet meer dan voorheen door de muzyk der operaas alleen, {want der taaie zynzy onkundig;) naar den fchouwburg lokken, waarin zy, uit de gebaarden onzer tooneellisten die treur-en-blyfpellen vertoonen derzelver bekwaamheid af'meetende, hunne verdienfte tot in vreemde landen kunnen overbrengen? Ik begryp derhalve niet hoe het mogelyk zy- dat onze opengispers zich zo zeer, als veelmaa'.en gebeurt, tegen dezelven kunnen verzetten, daar zy, zo we! als anderen, nevens my in Jlaat zyn de boven aangehaalde drangredenen te kunnen overweegen, en daaruit af te leiden dat de operaas , wel verre van nutloos te zyn, en andere verdienstelyke tooneelftukken te drukken; in tegendeel aan goede zeden, taal-endichtkunde, en andere tooneelfpellen nut en luister byzetten. Het waare derhalve te wenfeh^n dat dit over 't algemeen aldus begrepen wierd, en dit voornaamentlyk in een tydgewricht als wy beleeven, waarin onze natie, zo lange jaaren a's onaffcheidbaar vastgebonden aan bekrompen tooneelwetten ons uit Frankryk toegekomen, zich, hoe langer hoe meer van die banden fchynt te willen losmaaken , en , eenen welgegronden zucht voor fchoone treur en-blyfpellen * * 5 hly.  VOORREDE. blyvende voeden, derzelver vertooning te willen verpoozen door die der zielftreelende zangfpellen (f). Ik verklaare geen doorzicht genoeg te hebben om welke reden eenigen onzer landgenooten, waaronder zelfs dichters, dit genoegen aan hunne medeburgeren zoeken te betwisten. Is vooral een fchryver die niet eigenzinnig en fieilöorig tegen den firoom ophaspelen wil, niet verpligt zich te voegen naar den overheerfchenden fmaak zyner natie, zo nogthans dezelve •niet ftrydig zy met de goede zeden en gezonde reden (g) ? Heb- (ƒ) Men zonde hier nog kunnen byvocgen dat de afwisfelillg van de eene zaak door de andere den mensch meer behaagt, dan het onafgebroken genot van eene en dezelfde: dit ligt in onze natuur opgeiloten, en volgens deeze onze neiging, doet de afwisfeling der treurfpcllen welke de operaas veröorzaakcn, ons fomtyds niet meer kracht naar dezelven verlangen dan dat wy op den duur niets anders dan treurfpcllen zagen. De mensch leeft, gelyk het fprcekwoord zegt, by de verandering, en hoe meer de aangena;.me voorwerpen, welken hy ontmoet, verfchillende zyn, hoe meer zyn geest werkende word gehouden om op allen een oplettend oog te (laan, daar in tegendeel alle voorwerpen hoe aangenaam zy ook zyn moogen, zo zy altoos dezelfden, en aan zich zclven gclyk zyn, eene kwyning in den geest veröorzaaken, welke dien, zelfs door het geftaadig genot, als doet in flaap vallen. Derhalve moeten de operaas de trcurfpellen, en de treufpellen de operaas onderfteunen. Zy behooren onaffcheidbaar by elkandcrcn en moeten famen tot onze geestverkwikking inedewerket). (g) Sommigen onzer Ncderlandfche Dichters, welken zich reeds e:;ncn naam verworven hebben door hunne fchriften, onderfteunen niet weinig de benaming op deeze vraage, door ons tooneel met hun-  VOORREDE. Hebben zulks, oadstyds, en zelfs laatere fchryvers niet altoos gedaan ? Volgens my is in een fchryver eene geringe opoffering zyner denkbeelden aan die van zyne natie, zo zy niet fchadelyk maar onverfchillig zyn, pryswaardiger dan het halstarrig opdringen van onverfchillige begrippen aan anderen die van een verfchillend begrip zyn. Leeven wy niet allen, of ten minfle, moeten wy niet allen tot elkanders nut en genoegen leeven? Waarom dan eikanderen lastig gevallen met het verdeedigen van begrippen wier aanneeming of verlochening niets ter verbetering der zeden, hetgeen toch het voornaamfic doelwit van elk waereldbewooner zyn moet, medewerkt? Heeft deeze overdenking ergens eene goede toepasJing, het is ten opzichte der tooneelftukken, wier voornaamjle oogmerk is, of ten minfle moet zyn, vermaaklyk te Jlichten: is het niet het zelfde of dit fchrei- hunne zangfpellen te verryken; gel)k zyn de Heeren ésfchenhcrg, Vylenbroek, Rulojfs , Lynflagcr en anderen. Ja cnze voortrol]} ke Dichter, de Heer Nomsz, heeft, reeds voor dat de oude fchouwburg door de vlammen vernield wierd, de neiging van zynen landaart kennende aan het tooneel eene opera gerchonken. Allen die nevens my een waare zucht tot den bloei van ons tooneel in hunnen boezem gevoelen, verlangen dat deczen, en andere dichters, in hunne loflyke poogingen niet verflauwen,inaar meer en meer het nut der zangfpellen, tot volkomen ondergang der fpoorlooze kluchten, moogen aan den dag brengen; den yver der acteurs en actrices, die de operaas uitvoeren, aanmoedigen; en dus alle de tnoneclisten als om ftryd doen famenfpnnnen rot hunnen wederzydfehen roem, en tot den algemeencn bloei van den fchotivvbuig.  VOORREDE. Schreiende , lagchende , of zingende gefchied? Elk mensch heeft eene byzondere geaartheid: de eene wil deftig en ernjlig door een treurfpel, de andere boertende door een blyfpel opgewekt worden: waarom zullen wy nu dat gedeelte onzer evenmenfchen, dat zingende vermaand en vermaakt wil worden, deeze voldoening onttrekken? Neen'. Laaten de zangfpellen derzulker wenfchen vervullen! te meer, daar zy niet als onnatuurlyke monfters gelyk ik vertrouwe betoogd te hebben, maar als fchoone voortbrengSels van het menSchelyk vernuft kunnen aangemerkt worden, aan wier goedkeuring niet alleen de gryze oudheid, het kunstkweekend Italië, (alwaar andere landen zo veele konften en wetenfchappen geput hebben,) Duitschland en Vrankryk, maar ook onze geliefde Amflelftad het zegel gehangen hebben;- in zo verre dat het byna ongelooftyk voorkomt dat 'er nog onder ons gevonden worden,wier tegenworstelingen een antwoord eisfchen, waartoe ik my , alleenlyk uit liefde tot den algemeenen bloei onzesSehouwburgs , en uit zucht om mynen waarden Medeburgeren, zo veel in my is, het nuttig genoegen te verfchaffen, waarnaar zy, tot ontfpanning van hunne werkzaame bezigheden, trachten , verledigd heb. Ik vleie my niet, door alle myne aangevoerde drangredenen, de haaters der zangfpellen volkomen in myn belangen te zullen overhaalen: ik vrees, in tegendeel , eerder hierdoor in hunne ongenade te zullen vallen , omdat ik weet welke eene onbegryplyke moeite 'er aan vast is , eens aangenomen en vastgeflelde beprtppen, vooral zo die  VOORREDE. die in onze landgenooten wortelen gefchoten heiben, volkomen uit te roei]en: dit moeten wy aan den tyd, die alle verandering te weeg brengt, overlaaten, en hoopen dat andere fchryvers, die meer bekwaamheden dan ik, bezitten, deeze (lofFe welke ik jlechts aangeroerd heb , en waarover een boekdeel zoude te Jchryven vallen , breedvoeriger zullen verhandelen, 't Is my genoeg voor den geenen die nog op dit Jiuk geene vooröordeelen hebben, eenen grondflag te hebben geleed, waarop zy eenigermaate beginnen kunnen hun vonnis te vestigen, en dan durve ik vertrouwen dat onze landaart, hoe zeer dezelve ook door zo veel jaaren heen verknocht moge geweest zyn aan treur en-blyfpellen, niet aarzelen zal met zyne goedkeuring ookalgemeen te geeven aan het vertoonen van zangfpellen , {welken thans in onze moedertaale nog inde wieg liggen, en die door veelen verlangd worden een volkomen wasdom te zullen erlangen ,) omdat zy niet alleen het fchoone en de nuttigheid der treur-en-blyfpellen bezitten kunnen, maar ook daarenboven door hunne fchoone muzyk de harten verrukken, gelyk ik hoope dat , het zy door vertaalingen van veele fchoone Franfche en Italiaanfche , het zy door oorfprongklyke operaas , onzen landaart door den tyd ontcgenzeglyk zal bewezen worden. Althans van mynen kant zal 'er tot dat einde geene moeite gefpaard, maar de weinige tyd, die my overblyft tot uitfpanning, toegewyd worden aan doezen arbeid, die my des te aangenaamer zal zyn, hoe meer verkwikkend nut 'er myn waarde landgenooten uit zullen fcheppen, en hoe meer dezelve zal toebrengen tot het  VOORREDE. afweeren van vreemde tooneefpeeleren, die binnen deeze muuren , niet alleen operaas, maar ook treur- en blyfpellen in uit'heemfche taaien , komen vertoonen , om, waare het mogeiyk , onzen verdienstelyken tooneelfpeeleren den loef af te Jleeken, en den landaart geheel en al af te trekken van de zucht om onzen Nederduitfchen fchouwburg te bezoeken; in welk laatfte zy hoe langer hoe meer niet dan te veel flaagen , omdat zy, door het fpeelen van operaas, veelen beminnaaren derzelven naar zich lokken, die zolange te vergeefs gewenscht hebben operaas in onze moedertaaie, op ons tooneel te zien vertoonen. Hoe meer veld nu deeze vreemde tooneelfpeelers op onzen landaart zullen winnen, {het geen zekerlyk gefchieden moet, zo 'er door Neder duit fche operaas te fpeelen, geene zorg voor gedraagen word ,)hoefterkerde zucht tot onze taal-en dichtkunde ook moet verflaauwen, en tot hoe minder getal van menfchm dezelve zich zal bepaalen; en dus, in plaats van opgebouwd , en uitgebreid, afgebroken en ingekrompen worden, aangezien, volgens' de eigen bekentenis van fommige dwarsboomers der operaas, de treurfpcllen by ons niet zelden voor vry wat ledige banken vertoond worden. Ledige banken kunnen gewislyk geene aankweckers van taal en dichtkunde zyn, doch behooren, {door de zucht der natie, niet te ftremmen ,maar te gemoet te komen,)gevuld te worden met aanfchouweren, die overtuigd zyn, dat men alle vermogens infpant om hen genoegen te geeven: dus kan en treur-enblyfpel, benevens de opera bloei]en; dus kan allengs de  VOORREDE. de vreemdeling overtuigd worden, dat de Hollander zo min in kunstvermogen, als in werkzaamheid of andere deugden , voor geene natie ter waereld, zo hy zich vlytig toeleggen wil, behoeft te wyken; dus zal de inwooner by zyne medeburgeren kunnen vinden, hetgeen hy thans met zo veel drifts, by vreemdelingen zoekt. PER-  PERSONAADJEN. azor, Koning van Ormus (*), eerst onder eene verfchriklyke gedaante. sander, een Perjiaansch koopman. a l i j Jlaaf van Sander. ZEMIRE, ^| I FATMEj j-dochters van Sander. I.ISIïE, J DE TOVER NIMF. / Z W Y G E N D E. Gevolg der Tovernimf. Hofftoet van Azor. (*") Ormus is een eiland in Perfiëü, met den tytel van Koningryk: op dit eiland is ook eene ftad gelegen van denzelfden naam. liet tooneel is beurtelings in een lustpaleis van Azor, beurtlings in een landhuis va» Sander, gelegen aan den zeeboezem des eilands, en niet verre van de ftad Ormus. Z E-  ZEMIRE en AZOR, ZANGSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het tooneel verbeeld eene prachtige en helder verlichte zaal, in Azors lustpaleis. Even na het openen des gordyns verneemt men een yslyk onweder> verzeld van hagel en wind. sander, ali. 'sander. Wat wonderlyk geval! Éen prachtfg lustgebou w , Verlicht, met huisfieraên op 't heerlykfte overlaaden, Doch eenzaam.... ali, die alle tekenen van vreesachtigheid vertoont. Och! mynheer, ik bid, laatmy u raaden... 't Is hier niet pluis. Ik vrees sander. Wat of men vreezen zou ? A AU.  2 ZEMIRE en AZOR, ALI. Dat alles wat wy zien wel tovery kon weezen. S ANDER. Het zy zo: moogen wy niet fpreeken van geluk , (Wj 1 ons het aaklig bosch en 't onweêr deeden vreezcn,) Dees plaats te ontmoeten, in een' nacht zo vol van druk? ALI. Gevoelt gy moeds genoeg om hier deez' nacht teblyven? SANDER. En waarom niet? ali. Mynheer! Ik bid, doe dat toch niet. SANDE R. Wat vreest gy ? Zo er een in dit paleis gebied, Zien wy ons wél door hem geryven. ALI. Maar zo 't een geest mogt zyn.... SANDER. Wat dan ? ALI. Dan gaan we op 't oogenblik, want 'k hofl daar weinig van. ARIA.  ZANGSPEL. 3 A R I A.* Het onweêr is gedaan : De vviud komt tot bedaaren; De luclit fchynt op te klaaren. Ik fmeek, kom laat ons gaan. Het zyn alleen wat ncvellingen Die nog de lucht omringen, Maar die zyn ras vergaan.» De lucht word weder klaar. Uw dochters by elkaêr? Verwachten u met fmarte; Ja, de vrees (luit haar 't harte, Want 's nachts is 't eens zo naar. Gy mint ze teêr, gy draagt ze in 't harte. Waarom , waarom bedroeft gy haar? Het onweêr is gedaan: Ja, 'k hoor den wind bedaaren, enz. SANDER. Wat zegt gy ? 't Onweêr word nog zwaarder. ALI, ter zyde. ,,'k Hoor het wel". SANDER. Hoe vinden wy den weg ? ALI, met levendigheid. Myn hand zal u geleiden. SAN- • De muziek geeft liet tegenflrydige te kennen van het gun Aü m ietzt Aria zegt, en drukt een verdubbelend omvsder uit. A 2  4 ZEMIRE en AZOR, sander. Wy zyn hier wel. Laat ons deez' nacht hier faam'verbeiden. Gy, vrees maar niets.... ALI. Vreesniets! Hoe! 't hart zit me in de knel, sander. Wy zullen morgen vroeg, van hier,als 't dag word, fcheiden, ARIA. Kan ik, na deez* ramp, iets duchten? 'k Ben alles kwyt; ik vrees niet meer. Waarom vrees ik ongenuchten, Wyl ik het leven niet begeer? 't Is all' vergaan: niets is gebleven. Eerst had ik rykdom, roem en eer. 't Eenig fchip, myn hoop in dit leven, Is vernield in het woedend meir. ali. Ik, die geen ander goed dan 't leven ooit bezat, Ik hoü niet van dat licht te waagen. sander. Zwyg maar: de rust kan my behaagen: En gy, flaap, zo gy kunt.... ALI. Hoe! Hongrig, moê en mat, En  ZANGSPEL. s En dat by geesten , my neerleggen om te rusten!... 'kBen daar toe niet gezind. 'kZou wel wateeten lusten. (In het midden der zaal verfchynt oogenbliklyk eene prachtig toebereide tafel.~) ali, zeer ontfteld. 6 Hemel! sander. Ali! wat is dat? ali. Mynheer! Een tafel, vol van alle kostlykheden! sander. Gy ziet dat iemant zorgt voor 't geen ons nodig is. ali, beevende. Ja 1 Iemant!,.. sander, zich aan tafel zettendeZit daar neêr. ali. Eet gy er van? sander. Gewis. De gastheer wil met glans aan ons zyn zorg befteeden. ali, met eene luide ftem. Die goede heer onthaalt niet flecht. A 3 (Zacli-  ö ZEMIRE en AZOR, (.Zachter fpreekende.) Ik moet er niet dan goed van fpreeken, Want hy hoort alies wat men zegt. (Weder met eene luide flem.) Wat zou ons verder hier ontbreeken ? 'k Had eerst myne oogen uitgekeken Aan al de pracht van dit gebouw, Wyl 'k veel van mooije huizen hou; Maar, nu wy ook wat fchaffen moogen, Staa ik bykans als opgetogen.... (Stil, tegen Sander.") Mynheer! wat zit myn hart in 't nouw! Ik bid u, kom toch op de proppen Myn hart doet niet dan angstig kloppen; Ik vrees dat gy vergeeven word ,• Doe toch uzelven niet te kort.... sander. De fpys is lekker. ALI. 'k Vrees gy zult ze duur betaalen. Och! durfde ik ook, — hoe zou ik hier myn maag onthaalenl SANDER. . Durf maar. ALI. Welaan. (Hy begint ook met [chroom te eeten.~) SAN-  ZANGSPEL. 7 SANDER. Ook wyn! ALI, verheugd. Ook wyn!... SANDER. Kom, proef dien vry. ALI. 8 Ja! dat moet ik doen. Wie kan zyn' lust bepaalen ? (Hy fchenkt wyn in een glas.) SANDER. Uw handen beeven! Hoe! myn Ali! Siddert gy? ALI. Mynheer... de drommel mag me haaien.... 'k Vrees toch... dit hartverfterkend vogt Word mooglyk ons, door een gedrocht, Dat ons vermoorden wil, gefchonken. — Maar 't bruit me niet: hier dient gedronken. (Hy drinkt.) Die wyn is kostlyk,en,al dronk ik my den dood In 't ingewand, die fles moet uit: ik vrees geen' nood. (Hy drinkt weder.) Dit doet myn krachten wederkomen, En maakt verheuging in myn bloed.... Die drank doet me aan myn hartje goed; 'k Voel geen vermoeidheid meer, en denk ook -niets te fchroomen, A4 {By  s ZÉMIRE en AZOR, (Hy drinkt nogmaals.) Nog maar een enkle teug. Kon ik die vreugde droometó ARIA. Maak ons nooit voor de geesten bang: ïk vind ze beter dan de menfchen. Zie hier ali' wat myn hart kan wenfchen. Ik zoek niets meer myn leven lang. Men zoekt maar hunnen roem te ontffecleH, Lagchen we om deeze ydle praat. Nimmer kunnen zy my verveelen. Ik wensch nooit naar een' betren maat. Met hun wil ik myn leven deelen, Ais hunne fles maar open ftaat. sander, fchertzende. Voorwaar, myn Ali is een man, Wien niets vertfaagen kan. ali, nogmaals driftig drinkende. ó! Niets! Nu denk ik wat te flaapen. (Hy wer.pt zich in eenen armfloeW) sander. Ik gaa eens zien, hoe 't nu ftaat met het weer gefchapen. (Sander vertrekt, doch komt oogenbliklyk tqrug.) , ali, zich tot flaapen zettende. Indien ik hier niet zitten mogt, Zou 'k flaande flaapen, als ik 't zocht, DU C  ZANGSPEt. 9 DUO. SANDER. Het wcêr is fchoon. ALI. Ik mag 't wel lyden. SANDER. Ali! ALI. Ik 11 aap. SANDER. Vertrekken wy. ALI. Wanneer de drank my mag verblyden, Draai ik me op zy'. SANDER. U zal de flaap veel meer gedyden, Als gy te bed zyt; flaap dan vry. ALI. Gy kunt die zorg zeer wel vermyden: Dees ftoel is zacht genoeg voor my. SANDER. Het licht komt nader. ALI. 't Kan vertrekken. SANDER. Ali! *k zal heengaan zonder u. ALI, ia flaap vallende. Vertrek: ik volg: — ja, maar niet nu.... S ANDER. Zou u geen ondier fchrik verwekken, Zo 't hier verfcheen ? • A 5 Ai.lt  io ZË*MIREenAZOR, ALI. 6 Neen, 6 neen. SANDER. Die wyn verkloekt u ongemeen. ALI. Die wyn verkloekt my ongemeen. SANDER. Kom, gaanwy. 't Huisgezin zit my met fmart te wachten. Staa op: 'k gebied het u. Vertrekken wy terftond. ALI, drinkende. Gun my die fles, voor't laatst', te drukken aan myn'mond. Zou ik, nu 'k drinken kan, ook hier van dorst verfmachten ? Mynheer houd al te veel van my, Dan dat hy willen zou dat ik hier armoe ly'. Ik bid, laat my myn' tyd belteeden. 't Gebeurt niet eiken dag het geen gebeurt op heden. (Hy gaat voort met eeten en drinken.) sander. Eer ik dees wondre plaats verlaat, Behoor ik een bewys hiervan met my te draagen: Zemire, met haar arm'om mynen hals geflaagen, En afTcbeid neemende in een' kommerlyken ftaat, Bad my, dat ik voor haar een roos zou medebrengen. 't Geval wil, tot myn vreugd , gehengen , Dat hier dit roosje groeit;—— het groeit gewis voor my. Wel-  ZANGSPEL. ii Welaan, Zemire! ik pluk het vry. (Hy treed naar een' reozenboom, welke op eene tafel ftaat, en plukt er eene roos af,die hem, op 't zien van Azor, doorfchrik ontvalt.) TWEEDE TOONEEL. SANDER, ALI, AZOR. AZOR, met eene dreigende Jlem. Wat doet gy ? ALI, hoevende, en zich , Zo veel hy kan, ztekende te verbergen. Hemel! AZOR. Spreek: waarom deelt gy myn bloemen? SANDER. Vergeeft my.—Wyl ik uw milddaadigheid kon roemen In alles wat my hier ontmoet heeft, dacht ik niet Dat hier iets kwaads in ftak , of dat het u verdriet Zou wekken, zo ik een dier roozen af ging plukken. AZOR. De ondankbaarheid is een der fnoodfte gruwelftukken. 'k Verfchaf u 't avondmaal,myn' aüerbesten wyn, Dees plaats, waargy kunt veilig zyn.... Ondankbre! kan ik u deeze euveldaad vergeeven? ö Neen! Ik wreek my firaks. (ZVa  ■ 12 ZEMIRE en AZOR, (Na een wyl zwygens zyne Jiem verheffende.') Bereid u om te fneeven. sander. Ontneem my't leven vry, 'k bercherm het niet, 6 neen! 't Is niet beklaagenswaard', — myn kinders zyn 't alleen. azor. Drie dochters, naar men zegt, zyn u in d'echt geboren. sander. Het geen, in deezen (laai, helaas! myn wanhoop voed, Is, dat ik die, ontbloot van hulp, verlaaten moet. ali, Jidderende en ftamelende , terwyl hy zich achter Sander, zo veel hy kan, verfchuilt. Ja! Had gy ze eens gezien.... zy zouden u bekooren.... Zy zyn zó fchoon.... Gy had gewis meêdoogenheid. sander. Ik kom van Ormus, en ik had myzelv' gevleid Daar goede tyding van het eenig fchip te hooren Datmy nog overbleef, maar ach! het is verloren. Myn dochters baden, toen wy affcheid namen, my, Zo 'kryk terugkwam , dan aan haar te willen denken, En de eene, fraaije kant, aan de andre, linttefchenken ; Dit heb ik haar beloofd, en dit verwachten zy: Doch myne jongde fpruit verfmaad die fraaijigheden , En fpreekt, me omhelzende en liefkoozend, deeze reden: „ 'k Verzoek flechts eene roos: hoe dierbaar zal die zyn! „ Ja,meer dan't grootst gefchenk,wyl vader die zal plukken, En denken dan aan my, — dit kan my 't hart verrukken. ARIA.  ZANGSPEL. 13 ARIA. Het arme kind had nooit gedacht, Dat haar verlangen my den dood had toegehragt. Verberg hnar wel dat d eze rooze, Hoe fchoon zy biooze, My bragt ter dood. Ach 1 ach ! wat word haar lyden groot 1 Myn verlangen Haar te ontfangen Daar zy me in haarc armen wacht, Deed my deeze roos erlangen. Maar, arme kind! had gy gedacht, Dat gy my zeifin 't lyden bragt? AZOR. 'Ie Ben teer genoeg van hart, fchoon ik wreedaartigfebyn, Maar, ('k hoop gy zult het niet verhindren.) Een van uw teergeliefde kindren Geev' zich, in uwe plaats, aan my. SAK D E R. iEcn myner dochteren in uwe dwinglandy! AZOR. Beloof ze, of vrees myn wraak. AL Ij jlil tegen Sander. Hier dient niet veel gefproken, Wyl hy de magtigfte is. SANDER, driftig tegen Azor. 6 Wreed aart! om één bloem! A ZOK.  H .ZEMIRE en AZOR, azor. Hoe weet gy of myn lot, myn leven, ja myn roem Niet afhang' van dees roos, door Toverkracht ontloken? sander, ter zyde. „ Neen, 'kfterf veel liever, dan ik haar dien ramp verwek; „ Maar 'k wil ze wederzien, dit eischt dat ik vertrek." azor, ter zyde , met lievige aandoening. „óWreede Tovernimf! waar' thans uwmagt verbroken!" Tegen Sander. Wel nu ? ali, [til tegen Sander. 't Belooven valt niet zwaar. Ik bid, mynheer! beloof het maar. sander, na een diep gepeins, met onverfchrok' kenheid. Ondanks myn heilloos lot, waarvan ik yze en gruuw, Geef ik aan u myn woord, en zal het heilig houên : Een mynerdochtrenzult ge in myne plaats aanfehouwen, Of ik keer zelfs terug by u. azor. Nu zyn wy vrienden. Ban uw vreezen. Herneem die bloem. sander. Wie? Ik! azor. Herneem ze; 't is myn wil, En  ZANGSPEL. 15 En laat zy, onder ons, ontheven van gefchil, Een onderlinge band van trouw en vriendfchap weezen. ARIA. Geen list kan hier beftaan: Gy kunt my niet ontgaan. Wanneer ik ben verbolgen, Vrees voor deeze band, Want die kan u vervolgen Op de zee en op 't land. Maar 'k zal uw trouw beloouen, Zo gy tny niet misleid; 'k Zal u, in eeuwigheid, Myn' dank daarvoor bewonen, Ja, uw belofte kroonen Veel meer dan gy u vleit. Verkies myn gramfchap dan, gf myne erkentenis. SANDER. Ik acht veel meer myn woord, dan uw geducht vermogen. AZOR. Ik acht uw deugd zeer hoog: — dit blyve u fteeds voor ooOpdat gy fpoedig en gewis (gen.— Uw reis thans zoudt voltrekken kunnen, (Hier ziet men eene wolk nederdaalen.) Zal ik daartoe deeswolk vergunnen, Die, in een enkel oogenblik, U t'huis zal voeren.... ALT,  ï6 ZEMIREehAZOR, ali. 'k Sterf van fchrïk. Een wolk! — Gedoog azor. Wat wilt gy vraagen ? ali. Dat ik myzelv' naar huis moog' draagen. 'k Ben 't wolkenreizen ongewoon. (Azor Jïampt met zyn' voet, en Jlraks verjchynt 'er een vliegende draak.) azor. Dees draak is mooglyk beter. ali, met verdubbeling van angst. Goön! Myn hoofd zou deerlyk fuizebollen, En ik van boven nederrollen. (Azor wenkt met zyne hand, en de draak vliegt weg.) azor. Wacht dan uw' meester hier.... ali. ö Neen! 'k Bedank u hartlyk. Ik had geen' Heel grooten zin om hoog te zwaaijen Op wolken, die den kop doen draaijen: Maar, heer... vergeef het... op een' draak!... Zo  ZANGSPEL. 17 Zo zeper.. . dat 's ook geen vermaak; Doch, mits ik een van bei moet kiezen, Wil ik het liefst' den draak verliezen, En pak, in deeze wolk, myn biezen, Veel eer, dan hier alleen te kniezen. De meester waagt het wel, waarom De knecht dan ook niet ? (Hy treed naar de wulk, doch deinst met affchrik terug.) AZOR. Ali, kom. Hoe! Aarzelt gy ? Wat moogt gy vreezen? ALI. Welaan! Ik Iaat my dan beleezen, Al wist ik, dat ik in de maan, Of hooger nog, eerst ftil zou fiaan. (Sander en Ali worden in de wolk weggevoerd.) Einde des eersten bedryfs. ft TWEE-  18 ZEMIRE en AZOR, TWEEDE EEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeld eene eenvouwdige kamer, in het landhuis van Sander. ZEMIRE, FAT ME, LISBE. (Zittende te werken by het licht eener lamp.) TRIO TE SAMEN. Myn zusters, laat ons famen waakcn: Den glans Des transf' Zien wy genaaken: Wy zien welhaast zyn' hekiren gloed, Ach ! kom nader , Lieve vader! Grootfte lust van ons gemoed ! Ons grootfte goed! FATME. Linten zal ik haast ontfangen. LISBE. En ik, de allerfchoonfte kant. FATME. Wie kan fchooner lint verlangen? LISBE. Vaders gift I Uit zyne hand! ZE.  ZANGSPEL. iq ZEMIRE. My zal hy een roosje fchenken ; 'c Roosje is myn geliefde bloem. FATME en LISBE. Slechts een roos ?'t Verdient geen denken. ZEMIRE. Vaders gunst verheft haar' roem. Myn zusters, laat ons famen waaken : Den glans, enz. TWEEDE TOONEEL. sander, ali, zemire, fatme, lisbe. zemire, fatme en lisbe, te famen van blydfchap opfpringende. Myn vader!... sander. 'k Wensen u goeden dag, Myn lieve kinders. zemire. Vader! Ach! Wat vreugd kan ons uw komst verwekken! fatme. De Hemel fchenkt u aan ons hart. sander. Hy liet ten minfte my vertrekken Om u eens weêr te zien. B 2 (Ter  20 ZEMIRE en AZOR, (Ter zyde.) „v Smart!" ali, ter zyde. „ Ik ben hier ook, dank zy den winden: Wie kon ooit wilder paarden vinden ? „ Wie 't hart heeft doe 't my vrylyk na." zemire, tegen Sander. Waart gy gelukkig op de tlroomcn? fatme. En zyt gy ryk terug gekomen ? sander. 't Is alles weg... l i s a e en fatme. Hoe! Alles! sander. Ja- Wy zyn rampzalig als te voren. zemire. Gy hebt ons hart nog niet verloren: 't Bemint u meer dan ooit. sander, na eene korte tusfehenpoozing, tegen Fatme, en Lisbe. Myn kinders! Ach! Gy weent!... (Tegen Zemire, haar met hevige aandoening omhelzende.) En gy vertroost my!.. Ach !.. ZE.  ZANGSPEL. 21 ZEMIRE. Gy wilde zelfs nooit bouwen Op de ydle hoop van 't goed, dat we aan de zee vertrouwen. De Hemel heeft aan ons nog fchats genoeg verleend. Met weinig kan de mensch het waar geluk genieten. Het vogeltje in het woud is armer nog dan wy: Het flaapt by nacht, en 't zingt by dag zyn melody: Eén nestje is al zyn fchat; niets kan'tnogthans verdrieten, 'k Zag dikmaals , op het veld, denfchaamlen akkerman, Al hupplende in het gras met zyn beminde gade, Zyn' ftaat verheffen, die gerustheid geeven kan : Hun voorbeeld, vaderlief, komc ons , in ramp, te ftade. Schep moed, ik bid, fchep moed, en fpiegel u aan hen. Onze Ali mag voortaan het zwa^arfte werk verrichten , Myn zusters nevens my, hoe teêr en jong ik ben, Den oogst inzamelen : wy kennen onze pligten. Spreekt, zusters, is't niet waar dat vader, die ons mint, Geheel ons hart vervult, dat alles in hem vind ? LISBE, aangedaan. Ja, lieve zuster. FATME, insgelyks. Ja, lief kind. ZEMIRE. Wat onheil ftaat u dan te vreezen ? Kunt gy dan nóg rampzalig weezen ? SANDER, zyne traanen afdroogende. Het arme kind! — Zy fteelt my 't hart. B 3 Ik  22 ZEMIRE en AZOR, Ik voel my als verrukt door al die tederheden. (Na een wyl zwygens.) Zemire, ik dacht om n. (Tegen Fatme en Lisbe.) Maar, tot myn groote fmart, 't Was buiten myne magt... Gy weet hier van de reden. FATME en lis be. Uw goedheid is te groot. sander, tegen dezelven. Die is door 't lot bepaald. (Tegen Zemire.) Gy bad my om een roos, Zemire; wil ze ontfangen. zemire. Myn vader! Gy verrukt me. sander. Ik kende uw groot verlangen. Zy blyve u dierbaar. (Ter zyde.~) Ach! zy is wel duur betaald. ze-  ZANGSPEL. 23 ZEMIRE. ARIA. Roosje vol geuren, Wat zyt gy fchoon ! Staa hier ten toon 1 * Wat fraaije kleuren! Wat heerlyk loon 1 Nooit moet gy treuïen! Roosje vol geuren, Kom ! En ftaa hier altoos ten toon.* (*Zy brengt de roos eerst aan, en'plaatst daarna dezelve op haaren boezem.) SANDER. Myn kinders, 'k zie gy hebt den gantfchen nacht gewaakt: Ik moet my ook ter rust begeeven. Omhelst my. (Ter zyde.) Hemel! Ach! Waar ben ik toe geraakt! (Fatme en Lisbe vertrekken zeer neêrflagtig; Zemire hlyft, en Jlaat haaren vader gade, die zich, overftelpt van droefheid, op eer! ft oei nederwerpt.) B4 DER'  24 ZEMIRE en AZOR, DERDE TOONEEL. sander, ali, zemire. zemire, ter zyde. Aloë treurig is hy! sander, haar gewaar wordende. Gaa. zemire. Neen, vader: meer dan 't leven Bemin ik u. Ik kan niet gaan. sander. Ik ben te hevig aangedaan.. .. Laat my alleen. zemire. Ik fmeek... Wat droefheid doet u bccven ? sander, ter zyde. Wat zeg ik haar ? (Tegen Zemire.) 't Is niets. Vertrek. zemire. Hoe, vader!Niets? 6 Neen! Ontdek me uw hart;het lyd teveel verdriets. Schoon wy dat fchip verloren achtten, Waart gy nogthans getroost: geen hoop deed ons iets wachten. Nu,  ZANGSPEL. 25 Nu, welk een treurig onderfcheid! Drukt u de nederflagiigheid. Myn vader! ach! wil my ontdekken, Wat dees geheime (mart moog' wekken. Laat my uw troosteresle zyn. • Hoe! Kunt ge uw lieve fpruit verzwygen, Wat de oorzaak zy van deeze pyn? Kunt gy dit op uw hart verkrygen? Ik fmeek, ontdek uw hart aan 't myn'. sander, zwaar zuchtende. Laat my alleen. (Zemire verwydert zich, en geeft alle tekenen van zwaare neêrflagtigheid.) Ik doe haar treuren, Maar 'k zal haar trachten op te beuren. Zemire, kom, omhels uw' vader, eer gy gaat. ZEMi R E. Myn vader. .. sander, Nu , vertrek; gaa rusten. (Hy vertrekt fpoedig.) zemire, by zichzelve'. Neen, 'k verlaat Hem niet. Ik gaa hem na. Zyn zwygen doet my boeven, 'k Wil w?eten wat zyn (mart dus heeft in top geheven. (Zy volgt haaren vader.) Bj VIER-  25 ZEMIRE en AZOR, VIERDE TOONEEL. ALI. My dunkt ik droom, of ik ben zot. Myn fchrik is nog niet in te toornen. Myn arme meester! Welk een lot! Gy gaaft uw woord: hoe 't nagekomen? Dit is het echter 't geen men wint, Wanneer men zich op reis bevind. . Ik heb den brui van zó te zwerven: Dat heet ik fterven voor zyn fierven. Wie op de wolken reizen wil, Mag heel gerust myn plaats befpreeken; Wyl ik hier liever, flecht en ftfl, Wil woonen in onze aardfche fireeken, Dan, in de lucht, den hals te breeken. ARIA. 'k Bedank voor 't reizen: 't baart verdrieten. Ik llerf een oud man — zo ik kan. 'k Wil ais een plant bier wortel fchieten; Wyl ik dat reizen keel verban. Het mat! nog gaan op 't land te zwerven ; Dat 's een vermaak by helder weêr: 't Mag ook nog gaan op zee, een' keer, | Schoon ik het liefst die pret wil derven ; Maar op een wolk om hoog te zwaaijen , En zien om laag Onze aardbol hangen, zonder fchras^!.... Dat doe't den kop geweldig draaijen. Myn kopftuk draait nog als een tol. Ik fchti 'er uit. Myn maag is vol. Ik  ZANGSPEL. 27 Ik wil myn woord ook vastlyk houên, En niemant zal my ooit weer in een wolk aanfchouwen. Dat rytuig ging dan woedend (nel! Zo uit den hemel in de hel; Dan uit de hel weer in den hemel. Ik ben half ziek van dat gewemel. Wat heb ik wonderheên ontmoet! Dit reisje deed my kwaad en goed; Want 'k heb onz' aardbol nu bekeken Net als zy is. — Zy is, naar 'k reken, Niet grooter dan.... ik weet het niet. Ik zag ze zo maar in 't verfchiet. De zon !— Die zou 'k niet grooter achten... Maar onze maan! — Naar myn gedachten.... Wel die kan niet veel kleener zyn... Al 't geen ik zien kon , onder 't rennen, Was als een fchaduw, als een fchyn. Geen ftarren kon rk onderkennen, Maar, 't geen ik zag, dat zag ik wél; En 'k hoop, als ik het eens vertel, Zal ieder my gelooven willen, En, zo 'k vertrouw, my niet bedillen. Het fpyt my van myn' armen heer: Zo hy nog eens zo reist, komt hy gewis niet weer. v r f-  28 ZEMIRE en AZOR, V T F D E TOONEEL. ali, zemire. z e m i r e , driftig en angftig opkomende. Myn dierbaare Ali! Spreek: wat angst mag vader knellen? Zyn zwygen doet my fchier tot wanhoop overhellen. Wanneer hy my omhelst dan Joost hy zucht op zucht. Myn hart wordtoegefchroefd, en is op 't zwaarst' beducht. ali, ter zyde, terwyl hy eenige fchreden achterwaarts doet. „ Vertrekken wy". zemire. Helaas! Zult gy my ook ontvlieden ? ali. Ik kan, gelyk gy weet, geen traanen weêrftand bieden. zemire, hem weêrhoudende. L;eve Ali! Ach! Ik fmcek, heb deernis met myn' ftaat. Gy zyt alleen myn hulp, myn troost, myn toeverlaat. Vertrouw aan my wat ramp uw' meester mooge treffen. Ik kan hem mogelyk van zyne finart ontheffen. Ik zal hem troosten , zo ik kan. ali, ter zyde. Het arme kind! Zó jong te worden opgegeeten!... „ Hy maakte 'er Hechts één' maaltyd van." ZE-  ZANGSPEL. 29 zemire. Wat zegt gy toch ? Ach! Doe't my weeten. ali , ter zyde. „ Maar neen: 'k durf wedden dat hy dit bekoorlyk kind „ Zo maar in eenen niet verflind. (Tegen Zemire.') Hoor toe. 't Gaat vast wat gy zult hooren. Uw goede vader is verloren, Zo hy in u geen' byftand vind. zemire. Myn vader!... ali. Ja. Hy heeft aan my op 't ftrengst' bevolen, Dat alles voor u blyv' verholen. Doch, wyl hier 't zwygen niemant baat, En wy niet rugwaarts kunnen keeren, (Myn meester praate wat hy praat',} Zo hoor. — Deez' nacht... een bosch... sander, van binnen. He! Ali! ali, verfchrikt. Ik wil zweeren Hy is het zelf. Gaa: wacht my ftraksbyu. Gaa heen... zemire. Gy hebt te veel ontdekt om my't vervolg te zwygen.  3a ZEMIRE en AZOR, ali. Vertrek: gy zult tcrftond wel alles uit my krygen. ZESDE TOONEEL. sander, ali. sander, by zichzélven. ó Neen,'k vind nergens rust. Dat onheil moet me alleen... (Ali gewaar wordende.) Gy flaapt nog niet? ali, droefgeestig. Ik ? Neen. sande r. En myn beminde kindren? ali. Die flaapen. sander. Ali! Ach! Kon ik haar' druk vermindren! 'k Gebied u andermaal dat gy haar niet ontdekt Werwaarts ik heen verreis, of wat my fmart verwekt. ali. Hoe! Gaat gy dan? sander. 6 Ja. Deez' avond zal 't gefchiedeu. ALI.  ZANGSPEL. 31 ALI. En heeft dat zulk een' haast? SANDER. Wil my geen' weêrftand bieden. Geef my een tafel, wyl ik fchryven wil- — Nu, gaa. Laat my in eenzaamheid. ALI, bedrukt. ö Ja... (Hy vertrekt fchoorvoetende.) ■ ZEVENDE TOONEEL. SANDER, in een diep gepeins, en vol bedruktheid, na een wyl zwygens. Myn beevend hart, — het lyd ali' wat een hart kan lyden. Myn kinders! Myne dood, helaas! moet u bevryden: Wat yslyk lot! — Maar wat beproeft een vader niet, Als hy zyn kindren met verdrukking worstlen ziet! Zou ik u, myn Zemire! — Ik yz'! — zó wreed doen fneeven, — U, zo moorddaadig aan zyn' wraaklustovergeeven?... 6 Neen! Dit zy de fehoonfte en de ysfelykfte ftond, Myn kroost! waar in ge in my een' tedren vader vond! (Hy fchryft het volgende.) RE-  32 ZEMIRE en AZOR, R EC1TATIVO. Ik moet nog een ivis gaan voltrekken : Zeer lang misfehien — myn kroost! — Dat u geen ramp ontftell'! Niets moet uw deugd bevlekken. De Hemel zy uw hulp! Dar u zyn gunst verzeil'! Geniet in deeze plaats ilT wat u vreugd kan wekken. Bemint elkaêi ; mint my. — '1; Omhals u faam'. — Vaartwel! 'k Ben nu geruster dan te voren. Doch wien het veüiglre uitverkoren Wiens hand ik deezen brief beveel? Aan Ali .. neen, in tegendeel. Hy ruste : ik mag hem nu niet wekken ; Maar mynen brief, eer 'k gaa vertrekken, Deez' avond achterlaaten. 'k Voel Dat my myn zwakheid heeft verwonnen, En ik myzelv' de rust mnetgonnen: Myne oogen ftaan den flaap ten doel. (Hy vertrekt.) ACHTSTE TOONEEL. zemire, ali. DUO. zemire, driftig opkomende, terwyl Ali haar achtervolgt. Ik wil hem zien, ik wil hem fpreeken. Ik ben bereid: ik ben 't die fterven wil. ALI,  'ZANGSPEL. 33 ALI. Ach! Zemire! fpreek toch wat ftil. Hy hoort u aan. Spréék toch. wat ftil. Uw vader zal zich aan my wreeken. Zie eens, zie eens hoe 't met mygaat: lk zweeg wel ftil, was ik in ftaat. ZEMIRE. Ik zyn hart zó wreed doorfteeken! Dit kan niet zyn. — Ik beef! ik tril! Ik moet hem zien; ik wil hem fpreeken; lk ben bereid, ik ben 't die fterven wil. ALI. Ach! Zemire! fpreek toch wat ftil! Uy hoort u aan. Spreek toch wat ftili Want hy wil gaaq , en u niet fpreeken. ZE MIR E. Hoe! Hy wil gaan I Neen, neen. Dit word n joit toegeftaan; Kom, laat ons gaan. Ik wil htm zien, Om hulp te biêri; ALI. Gy zult hem zien Uw oog ontvlièn. ZEMIRE. Wel nu, gy zult myn leidsman weezen Naar dat paleis: geleid myn fchreên. ALI. Wie?ik! U naar uw' dood doen treênl C Een'  34 ZEMIRE en AZOR, Een'vader,die u mint, doen .vreczen ! Neen, neen... ZEMIRE. ó Wrecde! ziet gy niet Dat hy aldus den dood ontvlied ? Wilt gy dat by verfcheurd moet weezen ? ALI. Neen, neen , ik gaa toch niet. (Ter zyde.) „Voor myzelven mag ik vreezen." ZEMIRE. Lieve Ali! Vader ligt te rusten: Dit is de ftond, kom , weiger *t niet. ALI. Neen, ik gaa niet. (Ter zyde.) ,,'t Mag my niet lusten ; ,,'k Vrees die kusten." ZEMIRE Eer ik hem red, kan ik niet rusten. Ik zelf bragt hem in dit verdriet. ALI. Neen, neen, ik gaa toch niet. ZEMIRE. Spreek toch wat ftil. Spaar hem 't verdriet... Uw meester ging u nooit ter harte. ALI. Ik min hem teér; Hy mint my weèr. ze-  ZANGSPEL. 35 Z E Ml R E. Heb deernis dan met zyne fmarte, De tyd is kostlyk: kom. ALI. Neen. ZEMIRE. Kom. ALI. 'k Ben doof en (lom. ZEMIRE, voor Ali ncderknitlende. Aan uwe kniên, Wil ik fmeeken. ALI, voor Zemire nederhiielende. 't Hart zou breeken: 'k Mag 't niet zien. (Ter zyde.) „Ach! myn deernis doet my duchten..." ZEMIRE. Geef u over aan myn zuchten. Kom, wacht niet meer, zo gy hem mint. ALI, ter zyde. a Ik ben vermurwd: zy overwint." Eindt des tweeden bedryfs. C 2 DER-  3« ZEMIRE en AZOR, DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het tooneel verbeeld weder eene prachtige zaal in Azors lustpaleis. In 't verfchiet ziet men eenen groot en Spiegel, en, op den voorgrond, een klavier, waarop eenige boeken en muzykbladen liggen. AZOR. ó WreedeTovernimf! verkort myn levensdagen, Of maak een einde aan al myn plaagen. De fchoonheid was 't gefchenk door u my toebereid: Ik heb my zeiven met die gunst te veel gevleid. Maar, was dit een vergryp om uwe wraak teontfteeken? Wat heeft uw toorn gewoed, om zich aan my te wreeken ! Gy hebt me een monfterdier gemaakt; Doch liet me een menschlyk hart, dat (leeds in liefde blaakt; Ja, wilde dat deeze ysfelyke trekken, Die zó fchrikbaarend zyn, my zo lang overdekken , Tot ik een jonge fchoonheid vind, Die my, in weerwil van 'taffchuuwlykstaanfchyn, mint: Dan moet uw toverkracht verdwynen; Dan myne fchoonheid weer in vollen luister fchynen. Gefirenge Tovernimf! 't is boven uw bewind. Gy hebt my wel de magt gegeeven Om de elementen te doen beeven; Maar, harten zyn alleen van uwe magt ontheven : Geen Liefde kent uw' dwang; niets kan haar tegenilreeven. AR IJ.  ZANGSPEL. 37 ARIA. Ach ! welk een fmart :rkft ons 'n 't minnen, Wanneer ors hart vergaat in gloed, En dat wy nooit een hart verwinnen, Dat voor ons medelyden voed! 'k Vertoon ovcriil yslykheden, En ieder ziet my fehroomend aan. Schoonheid beeft, en, voor myne fehreden V-trfchrikkeiul, tracht zy my te omgaan. Zou deeze vader, wien 'k gebood Zyn dochter in myn magt te geeven , Dit wreed befluiten ? Ach! indien hy 't eens befloot, Zag ik myn lyden Hechts vergroot: Want zo myn hart tot haar door liefde word gedreven, En zy haar vveêrmin my niet fchenken kan... 6 fmart.' Word ik dan door geweld ooit meester van haar hart? Neen! 't Is't geweld datffeeds der fchoonen boezem griefde. De haat gehoorzaamt vrees; de liefde alleen aan liefde... Wat zie ik ?... Hemel!.. Hoe!... Een jonge fchoonheid komt Dit lustpaleis vertrouwlyk nadren... (Met levendigheid.) 'k Herken haar' leidsman: 'k fiaa verdomd,... Ik gloei, en ril... ik brand , en 't bloed dolt in myne adren. Zou ik haar tegengaan? 6 Neen! Beproven wy, Eer ik me aan haar vertoon, haar hart gerust te dellen, C 3 En  3» ZEMIRE en AZOR, En zien wy , tot wat vreugd haar ziel mooge overhellen, Op dat die haar gefchonken zy. (Hy vertrekt.) TWEEDE TOONEEL. ali, zemire. ali. Zyt welkom, juffer, 'k Gaa vertrekken. Vaarwel... zemire. Hoe! ali, de deuren gefloten vindende, zeer verfchrikt. Ach i 't Is met my uit, Vermits men al de deuren fluit. zemire. Kan dit myn' Ali fchrik verwekken? ali, met eene luide flem. Laat ons den gastheer, die zo goed En deftig ons by zich ontfangt, vddr alle zaaken,' Aan ons goedgunstig zien te maaken, Wyl zyne goedheid wil dat ik hier biyven moet. (Stil.) „ Wat deed lk weder hier te keeren ? „ 'k Verwensch die goedheid, wil ik z weeren." zf.-  ZANGSPEL. 3i ZEMIRE. Zietby 'er lelyk uit? Is hy affchuuwlyk? ALI, overluid. Neen. ZEMIRE. Gy hebt het zelf gezegd. ALI, op dezelfde wyze. Ik ? Hemel! welke reên! Hy fchynt het wel in 't eerst'; maar, met wél toe te kyken... Ziet hy 'er deftig uit. Hy 's fraai; maar op zyn wyz'. Hoe mooi zyn aanfchynzy, wou my niet duidlyk blyken ; Maar hy is jong, en fchat uw kunne op hoogen prys. En als men is op zyne dagen, Dan heeft men altyd iets waardoor men kan bchaagen. Voorts is hy ryk en mild, en houd van goeden wyn, En dat moet u vooral een bestig teken zyn. Eens drinkers hart is altyd goedig: Daarom, mejuffer, wees kloekmoedig: Gy temt.hem ftraks als hy u ziet; Want voor uw fchoonheid ftaat hy niet. Houd u recht op, als hy zal komen, En nyg voor hem eerbiedig: maar Laat hem niet merken dat zyne oogen u doen fchroomen, Want dat waare onbeleefd. Hy zal u zeggen... daar... Wat weet ik het?... Ik kan 't niet droomen. Gy antwoord hem beleefd... aldus... Zo... dat zyn hart zich voel' bewogen. C 4 (.Stil.)  40 Z E M I R-E en A Z O R, (Stil.) Want, onder ons gezegd , zyne oogen Staan zo wat wild ; dus dacht my flus. Gy moet vooral my niet vergeeten, En, zo hy lust had me op te vreeten, Zeg hem dan, dat ik graag wat leef. Maak, dat myn dienst voor hém fteeds in 't geheugen zweev'. ZEMIRE. Zou hy nog lang onzichtbaar blyven? ALI. 'k Geloof het niet: ö neen. ZEMIRE. Befchouw Dees boeken, dit klavier. — 'k Vertrouw, Door deeze uitmuntende bedryven, Dat alles vreedzaam is in dit zó fchoon gebouw. ALI. Hy wil welleevend-zyn, en uw jong hartje raaken. ZEMIRE. Hy fchynt te weeten dat myn ziel veel drifrs gevoel. Voor de edele muzyk: hy tracht my te vennaaken. ALI. Dit is 't gewis wat hy bedoelt. zemire. Myn Ali! Zie eens toe... befchouw eeas., .gy kuntleezen. ZE-  ZANGSPEL. 41 Zemires kamir(*), Daar zal 't wcezen Gewislyk, dat hy my voortaan doen woonen wil. Kom, AH, open eens... ALI, met fchrik. Ik bid, mevrouw! zwyg ftil 3 *t Is hier uw eigen huis: ik bid u, doe zelf open. ZEMIRE, opent de deur, en men ziet in het binnenJle van een vertrek van eene ongewoone fchoonheid. Lieve Ali! Zie eens,welk een glans!.. Wat rykdom! Alles fchittert thans. ALI. Neen, hy omkeelt u niet: gy moogt iets beters hoopen, DUO. zemise, ALI, zoekende te ont- Myii vader moet weeten /nappen. Dat niemant befloot Ja, vvys my maar fpleeten. Myn onheil óf dood, Myo hart is als lood ; Gy hebt u gekweten. Myn angst is te groot. Gaa heen, hy moet weeten... 'k Vind deuren noch reeten. Dat ik ben buiten nood. Gy bragt my in nood. 'k Hoop hem nog te ftreelen , Wat vreugd kon my (beden | Zyn taarten te heetSli; Niets kon my verveelen Dan vrees ik niet meer. I" "t 'mis van myuhecr» Zo hy blyft in 't leven, Wil hy met 11 leeven , Is me alles om 't even; Is 't hém niet om 't even, Want hy mint my teêr. Of ik bly ve of keer'. (O Dpeze woorden plaan, me! blinkende letters, boven eene deur. C 5  42 ZEMIRE en AZOR, zemire. ali. Wat wil hy nog meer? Bemint hy u niet even teêr? Dit is myn verlangen, Dat hy my vergeet', My, arme gevangen! Dit is myn verlangen, Ik, arme gevangen Dat gy blyft gevangen, Vergeet dan myn leed. Mus hy my vergeet'. azor, zonder te voorfchynte komen. Gy , flaaf, gaa fpoedig heen, En laat Zemire alleen. (Eene der deuren gaat open.) ali, wegvluchtende. „Dit was myn wensch, en anders geen.'' DERDE TOONEEL, zemire. 'k Ben thans alleen.—welaan.—Hy kumt flraks: laat hem komen. (men ? Myn boezem klopt my:—maar wat onheil zou ik fchrooMyn vader is 't gevaar ontrukt, En ik alleen blyf onderdrukt. De Hemel zal in my de onnozelheid verweeren. Ik heb myn' pligt voldaan, myn lot kan lichtverkeeren. VIER-  ZANGSPEL. 4s VIERDE TOONEEL. ZEMIRE. Talryk gevolg der Teverr.imf. ZEMIRE. M aar welk een acbtbre ftoet omfingelt my in 't rond! Het fchynt een hemelsch hof. Is't waarheid, of zyn't droomen ? Wat luisterryk getal! Het fchynt om my te komen. — Het draagt my achting toe!—Bedwelming fluit myn' mond. (Het gevolg der Tovemimf danst een ballet, waarin) alle tekenen van eerbied voor Zemire uitblinken.) V Y F D E TOONEEL. ZEMIRE, AZOR, Gevolg. ZEMIRE, een' gil geevende en in flaauwte vallende op het zien van Azor, terwyl het gevolg toeJchiet om haar te onderfteunen. o Hemel!.., AZOR. „ Wreed gevolg van myne affchuuwlykheid ! Zemire! 6 myn Zemire! U was dit feest bereid. Laat zulk een doodsangst u niet treffen. Gy ziet een monfterdier; ik kan uw' fchrik bezeffen: Dit is de wreede wet van een vertoornde magt, Die om myn felle fmarten dacht. Maar  44 ZEMIRE en AZOR, Maar ach! Kost ge in dit hart, dat diep gewond is , leezen, Zoud gy niet langer voor deeze yslykheden vreezen ; Dan kende gy een hart voor u in flaverny... Zie myniet aan, Zemire, 6 neen :hoor Hechts naar my. (Het gevolg der Tovemimf plaatst Zemire in eenen armftoel, en vertrekt op Azors wenken.) zemire, zeer langzaam bykomende. Myn bloed is gantsch verftyfd: tik kan naauw' ademhaalen. azor. Is 't mooglyk,dat een flaaf,die aan uw voeten knielt, Dat Azor, die zelfheeft, u fchier door fchrik ontzielt l zemire, hem aanziende en weder een' gil geevende. Ik fterf. — Gy dood my duizendmaalen. •—— Zo gy myn leven nog begeert, Smeek ik dat gy te rugge keert. azor, zich oprechtende. Welaan: ik zal gewillig fneeven, Zo gy my geen gehoor wilt geeven. zemire, ter zyde. „Wat is zyn ftem bedeesd, en vol aandoenlykheid!" (Tegen Azor, op een' vrecsachtigen toon.) Zult gy my niet terftond verfijnden ? azor, verfchrikt. Wie? Ik! Ik hoop in u altoos myn heil te vinden. Xemirel U leed te doen!., ö Hemel! welk befcheid! Z E-  ZANGSPEL, 45 ZEMIRE. Myn hart fielt zich gerust door zo veel tederheid. AZOR. ARIA. Niemant kan beminnen, Of word zaclit van aart. Ik voel my van binnen Meer dan gy vervaard. Maar hoe ! Vreest gy my , Daar 't my voegt te beeven, Die uw boeijen ly' ? Verban al uw fmart. De toorn is gedreven Uit myn zuchtend hart. zemire, ter zyde. „ 'k Ben van verwondering verrukt en opgetoogen. „ Wat yslyke gedaante, en welkeen zoet geluid! ,, 't Is zeker, deeze zachtheid duid „ Geen wreedheid aan van 't hart: een onbekend vermogen ,, Heeft hem, door toverkracht,met deezen fchyn omtogen. AZOR. 'k Ben dan verfchriklyk, zo dat ieder my ontvlied? ZEMIRE, met verlegenheid. Maar. .. gy zyt de allerfchoonfte niet. AZOR. Gy haat my dan, Zemire... zb-  46 ZEMIRE en AZOR, zemire. 6 Neen : alleen de kwaaden Verdienen onzen haat. azor. En zo 'k een' zachten aart Bezat in dees gedaante... een hart door min belaaden... zemire. Dan waart gy zeer beklaagenswaard'. azor. Beklaag my dan , vriendin. Deeze ysfelyke trekken Ziet gy 't gevoeligst hart bedekken, 't Is onuirfpreeklyk teêr en zacht. zemire. Schoon ik u niet te aanfcbouwen dacht, Vergaat allengs myn angstig vreezen. azor. Gy zult myn koningin, myn troost, myn vreugde weezen. Regeer in dit paleis, dit hart. Hier kwelle u nimmer druk of fmart. Beveel als een vorstin , elk zal uw wetten eeren. Een ongeftoord vermaak zal uwe vreugd vermeêren Wanneer gy , in 't genot der lieflyke eenzaamheid , Uw hart den wellust fchenkt dien zy voor u bereid. Uw ziel is opgevuld met duizend fchoone gaaven: Ik weet, gy mint muzyk en 't werk der letterbraaven; Vervul hier uwen wensen: gy ziet dat niets ontbreekt. Voorts,  ZANGSPEL. 47 Voorts, ali' wat fraaije konsr,all' wat Natuur kan fchenken, Lusthoven hemelsch fchoon , zo fraai men uit kan denken, Gevogelte in dit boseh al zingende opgekweekt, En bloemen... ZEMIRE. Bloemen! ach !.. AZOR. Uw hand zal diebefproeijcn; En, zo u de eenzaamheid fomwylen mogt vermoeijen. Gedoog dan , fmeek ik u , dat zich myn vriendfchap voeg* By ali' wat u vermaakt, — dit is my vreugd genoeg. Hoe heilryk zal myn lot, deeze oogenblikken, weezen ! Gebied my flechts, wanneer gy de eenzaamheid verkiest : Myn tederheid zal nooit deeze offerhande vreezen, Wanneer zy zulk een vreugd om u — om u verliest. ZEMIRE. Maar ach! myn vader en myn zusters... AZOR. Wil niet fchroomen. 'k Hoop, door milddaadigheên hun ali' tc hulp te komen. Myn rykdom is onfchatbaar groot. Ik red uw' vader uit zyn' nood. Aan hem alleen ftaa fjechts 't verlangen : Hy zal , ali' wat hy wenscht van myne hand ontfangen. Uw zusteren, fchoon al haar goed verloren zy, Zal ik ook mildelyk bedenken, Door haar een huwlyksgift te fchenken. Dit  48 ZEMIRE en AZOR, Dit alles, ó Zemire! is flechts een fchaduw by De tedre zorgen, die voor u myn ziel bewoonen, En door geen fchatten of gefchenken zyn te toonen. ze mi re. Maar... Gy vertedert my... zo veel het doenlyk is.. i azor, verrukt. Zemire ! ö myn Zemire!.., zemire In dees geftalterïis Gewent myn oog aan u... Ik durf u reeds aanfchouwen. azor. Wil u gerustlyk dan op deeze plaats vertrouwen: Dat zy voor u een lusthof zy. Ik weet gy zingt zeer fchoon, met finaak, vol melody. De toon van uwe ftem kan my de ziel ontroeren. Hoe zoud gy my het hart vervoeren, Indien ge uw' zang my hooren liet! Ik bid , verzacht myn fmart... zemire. Welaan: ik weiger 'tniet. Zo gy begeert dat ik zal zingen, Ben ik bereid.. • azor. Wat kan uw goedheid my doordringen! ZE-  ZANGSPEL* 49 ZEMIRE. A R I A. 't Nachtegaaltje, als koningin, Zingt, met haar kroost, op 't groen der bladen, En, in haar' zang nooit te verzaaden, Wekt de Echoos op, verblyd van zin. Haare piepende jongen, Op de takjes gefprongen , Verfpreiden zich om hoog, En haar weder genaderd, Vol moedermin vergaderd, Verrukken zy haar oog. Maar! Droevig maar 1 De vogelaar Komt al haar blydfchap haar ontrukken. Het arme wyfje ! Ach ! Zie het bukken Voor haare eltnd*. Zy maakt in 't rond haat' rouw bekend. AZOR. Uw zangen zyn voor my zeer bittre jammerklagten. Kan ik uw zielefmart ten minfle niet verzachten, Zo 'k die niet gantsch verdry ven kan? ZEMIRE. Gy kunt zulks doen. AZOR. Wat eischt gy dan ? Wat wilt gy dat ik doe? D si»  5o ZEMIRE en AZOR, zemire. Durf ik myn' wensch ontvouwen.... Laat my myn' vader en myn zusters nog aanfehouwer». azor. Zo veel 't my doenlyk is zal ik gehoorzaam zyn. Maar mooglyk zult gyzelf my ftraffen: 'k Zal u nogthans uw' wensch verfchatfen. Zie in dit toverglas. (Hy wyst Zemire den fpiegel aan, die in 'f verfchiei des tooneels geplaatst is.) Offchoon 't onmooglyk fchyn', Zult gy hen famen zien, uw zusters en uw' vader. Maar zyt voorzichtig; treed niet nader, Opdat het wonder niet op 't oogenblik verdwyn'. (Azor wenkt met de hand , en oogenhliklyk verfchynen Sander, Fatme, en Lisbe, in den toverfpiegel.) ZESDE TOONEEL. zemire, en azor, op den voorgrond des tooneels. sander, fatme, en lisbe, in den toverfpiegel. zemire. Myn lieve vader! Zie my weenen. Ach! konde ik my met u verëenenl Myn lieve zusters! Vader! ach! Hy  ZANGSPEL. 51 Hy fchreit met bitter hartgeklag. Mvn zusters troosten hem : hy vind geen troost in 't zuchten! Haar liefde baat hem niet in al zyne ongenuchten! Het fchynt zyne oogen zoeken my, Vol van hartgrievend medely'. Hy fchynt met my te willen fpreeken, Naar my zyne armen uit te fteeken... Ach! konde ik in die dierbaare armen vliên! Of mogt hy my ten minfle hooren! AZOR. Zemire, dit kan niet gefchiên. ZEMIRE. Die weigring kan my 't hart doorbooren. Dat dit ten minffe uw weldaad zy, Dat zyne ftem my klinke in de ooren. AZOR. Zemire, ach! ach! wat vergt ge my! ZEMIRE. Zoud gy deez' wensch my weigren kunnen? AZOR. 6 Neen. Dit kan ik u vergunnen. Maar ach! Door myn gehoorzaam zyn Zal ik myzelv' verraên, verdubblen myne pyn, En hun geklag zal my by u vera'chtlyk maaken. Maar 'k min u, en die min doet my my zelv' verzaaken. Myn liefde wil dat ik uw' wensch in 't eind' voldoe. Gy zult hen hooren. Luister toe. D 2 TRIO.  52 ZEMIRE en AZOR, TRIO. SANDER. Ach! Laat myn traanen vliên! Wilt myn geklag toch geenen weêiftandbién. FATME en LISBE. Ach! Vader 1 troost u toch, kan dit gefcbiên. SANDER. Wie zal voortaan my zó beminnen ? LISBE. Wy,vader, wy. FATME. Wy, vader ,wy. SANDER. Wie met die tederheid bezinnen ? LISBE. Wy,vader, wy. FATME. Wy,vader, wy. SANDER. Neen! laat myn traanen vliên. Wilt myn geklag toch geenen weêrftand biên. FATME. Denk haar te zien. SANDER. Ja, ze is by my : daar ftera ontroert my 't hart van binnen. FATME, en LISBE. Gy zyt ons heil. SANDER. 't Is my bekend. —' Ik gaf haar 't leven:  ZANGSPEL. 53 Zy doet my fneevenl SANDER, FATME, en LISBE. Kom weêr in 't end'! ZEMIRE, zich met drift naar den toverfpiegel btgeevende. Myn vader! ach!... (Sander, Fatme en Lisbe verdwenen uit den toverfpiegeh') ZEVENDE TOONEEL. ZEMIRE, AZOR. ZEMIRE. 6 Wreede! AZOR. Ik had het u voorfpeld. Gy deed de toverkracht verdwynen. ZEMIRE. Myn' vaders droeve ftaat heeft my de ziel ontfteld. Laat hem weêr voor myn oog verfchynen, Of my vertrekken, om hem weêr te zien, AZOR. 6 Smart I Wat deed ik toch! ZEMIRE. Hy kwynt. De wanhoop flaat hem neder. D ,3 Ver-  54 ZEMIRE ek AZOR, Vermurwt u geen geween eens vaders, die zó teder My mint! azor. Zemire! Ach! zwyg. Wat valt uw eisch my hard! Ik min u, en ik fterf indien ik u moet derven. zemire. Eén uur, één oogenblik, dit is my tyds genoeg: Dan ftel ik hem gerust, eer hem de fmart doet fierveh. azor. Hoe knellende is uw boei, waarin ik zuchtend zwoeg! Wat hebt ge op myne ziel een onbepaald vermoogen! Gaa heen: Gaa heen. Aanfchouw uw' vader voor uwe oogen, Dien vader zó bemind, en ftel zyn hart gerust. Zeg hem dat ik voor u, ja, door u Hechts kan leeven, Dat gy zyt al myn hoop, myn heil, myn levenslust, Ja, dat ik ben uw flaaf, gy, myn vorftin gebleven. Maar, myn Zemire! Ik fmeek dat ge eindlyk wederkeert. Ik bid u zweer my dit. zemire. Ja, 'k zweer 't. azor. Gy ziet , de zon is reeds aan 't daalen: Zo zy Raar koesterende ftraalen, Eer gy terug keert, in de zee heeft uitgedoofd, Word, van dat oogenblik, myn ondergang befloten, Door fmart en wanhoop afgefloofd... Zeg  ZANGSPEL. 55 Zeg uwen vader dan : „ ik heb zyn bloed vergoten, „Ik heb hem zelf den dolk in 't zuchtend hartgeftooten. ZEMIRE. Ik u door'fteeken! Ach ! Dit waar' myn doodfteek. Neen! Uw goedheid is te groot. Myn hart is zó bewogen, Dat ik vooru... Ach! waart gy fchooner in myne oogen I Waarom misgunde u 't lot ?... AZOR. Herftel zyn grimmigheên. 'k Vertrouw myn leven en geluk aan uwe handen. Gaa heen: zo gy niet bleeft getrouw, Denk nooit dat ik my wreeken zou: ö Neen, Zemire; ik voel te fterk myn liefdebanden. — Ontfang deez' wondren ring van my : Zo gy dien draagt dan zyt gy vry En niet meer in myn m'agt.—Ik durf u dien vertrouwen. ZEMIRE. Wat groote goedheid, die myn ziel aan u verbind! AZOR. Zo gy my weder wenscht te aanfehouwen, Werp hem dan weg, opdat myn oog u wedervind'. ZEMIRE, Ik maak my dit vertrouwen waardig, En wil dit kostlyk onderpand Verdienen, door het zelf te werpen uit myn hand. D 4 azoi.  5 _ 5. - zegenviere, lees, zegevier e. Op Bladz. 11. achter deeze woorden: Me hem, op het zien van Azor, door fchrik ontvalt, moet nog het volgende gevoegd worden : De tafel verzinkt voor de voeten van Ali, welke vol otHfieltems op- fpringt. IN DE VOORREDE. eenen welgegronden lees tent welgegronde  De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouwburg hebben, volgens Odroy door de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den 5den November 1772. aan hen verleend, het recht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen Druk van ZEMIRE EN AZOR, Zangfpel, vergund aan j. helders en a. mars. Amjleldam, den 6. Augustus, 1783. Geene Exemplaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één' der gemelde Gecommitteerden onderteekend zyn. /O