INHOUD DES TWEEBEN DEELS. De Tweede Togt der Hollanderen na de Oost-Indien, door eene Vloot van acht fchepen , in den jaare 1598, onder Bevel van den Admiraal Jakob Korneliszoon van Neck, en den Vice-Admiraal Wybrant van Warwyk, te zamen vyfhonderd zestig koppen. Bladz. 1 Loopen uit Texel , en vaaren de Kaap de Goede Hoop voorby. Ontdekken het eiland Mauritius. Zien by St. Maria een Walvisch vangen. De laading door vier fchepen te Bantam ingenomen. Befchryving der ftad Tubaon. Mishandeling te Arofabaïa. Veertig Nederlanders raaken hier gevangen, waarvan zommigen worden opgeflooten in een hol of fpelonk , op den top van een berg, alwaar zy niets dan eenige bladeren vinden om zich daarop neder te leggen. Honderd vyftig man van de onzen, met drie Sloepen en drie Booten , meenen eene landing te doen, om hen met geweld te verlosfen; doch de Wilden fchieten met fnaphaanen en boogen, zo dicht als of het pylen regent Naauwlyks zyn de onzen in de vlugt, een musketfehoot van land, of twee floepen, waarin zevenenzestig man , flaan om door de Honing van de Zee. Veelen der manfehap verdrinken , weinigen vinden genade by de Eilanders , maar de meesten worden vermoord ; ja de beestagtige woede van zommigen gaat zo verre , dat verfcheidene in 't water fpringen , om het wreed genoegen te hebben van de onzen te dooden met eigen hand. Van hier verreizen zy na Amboina , van daar na Banda , en vervolgens na eene kleine Stad, Nera genaamd. Ongemeen voordeelige inkoop van foely, * 4 kruid-  inhoud. kruidnagels en muskaatnooten aldaar. Aankomst te Ternate : de Koning komt by hen aan boord; en verkoopt hun de kruidnagels van den aanftaanden oogst Vyf Nederlanders blyven by hem, om dezelve tegen de aankomst der volgende Hollandfche fchepen te bewaaren; en onder deezen is Frans van der Does , Neef "van Willem Verdoes, toenmaaligen Schout van Amfterdam. Befchrv ving van Ternate. Gemeenzaamheid des Koning met de Hollanders. De onzen vinden op Ternate eene Portugeeiche Vertaaling der wonderlyke zamenfpraak tusfchen Abdias en Mahomet, waarvan de voornaamfte byzonderheden worden opgegeeven , die zeer grappig zyn r> Vuur- of Zwavel-berg alhier befchreeven. & Togt van vyf fchepen, na de Magellaanfche Straat. Bladz Kloeke vermeestering van een Fort op Sant-Jago alwaar de onzen met een handvol volk eene groote ovennagt op de vlugt ]aagen, en een aaazienlyk hoog Fort vermees. teren. De Admiraal Jakob Mahu iterft. Men fchrvft op de Vloot een Vast- en Bede-dag uit, om de men/ der Zieken. Komen aan de. Kust van Guinea aan Jandal waar zy by den Koning worden toegelaaten: en doen eene wandeling door de Stad. Doch de lucht is hier zeer ongezond, en Kapitein de Weert wordt ziek. komen op de hoogte van Rk> de la Piata , alwaar de -Zee z.ch zo rood als bloed vertoont. Komen aan den mond der Straat van Magellaan. Hier ontftaat een ge weldige fterfte onder het Scheepsvolk , waardoor meer dan houderdtwintig man omkomen, en de eene ftonn volgt op den anderen. Worden door tachtig Wilden overvallen. Zeilen de Zuidzee in, doch keeren te rug na de Straat van Magellaan, en Kapitein de Weert doet eene ernlbge aanbraak, om het Scheepsvolk,dat door de veele elenden flaauwraoedig wordt, op te beuren. Komen aan het Pmguius-Eiland, ora Vogelen te vangen -t doch ter- vvyl  INHOUD. wyl zy hier mede bezig zyn, fteekt de wind zo hevig „o dat de floep op ftrand dryft en lek wordt, en de Reizigers hier twee nachten onder den blooten hemel moesten doorbrengen Naa negen maanden in de Straat van Magellaan te hebben doorgebragt , met groote elenden , en ond«r het doorftaan van onbefchryflyke gevaaren, neemen zy de terug reize aan na het Vaderland. Ontdekken drie onbekende Eilanden, die zy de Sebalts-Eilanden noemen Komen te rug aan de kust van Guinea , alwaar zy in d.eg uiterflen nood vyf weeken lang met vischvangen zich geneeren. Komen eindelyk Goeree binnen, naa eene reize van vyfé'ntwintig maanden. Togt rondom den Aardkloot, door Olivier van Noort ** duurende welken zy verfcheiden woeste en onbewoonde eilanden ontdekken, en, naa eene afweezigheid van drijaaren, den z6 AugIMÜ i6q^ t£ RottenJam ^ den aanlanden. „, , v Bladz. 147 Komen aan de Westkust van Afrika op het Prinfen-Eiland. K-pitem de Lint raakt in groot gevaar, en Cornelis van Noort, des Generaals Broeder, wordt vermoord door de Portugeezen Komen aan de Kust van Brazil. Ontdekken verder twee woeste onbewoonde Eilanden, noe- Z ILT ÏT M0Sfe1"' e" h6t audere het Zoomen-Ertand. Komen by het Eiland St. Clara , eene « Z Te Kust van Brazil'aIwaar «*» aan Iand worden gebragt, die eindelyk geneezen. Komen aan de Haven der Begeerte , leggende oP 47 gr. 3o minuten Zuider-breedte, alwaar zy wel vyftig duizend . Vogelen en Eyeren bemagtigen. Veertien maanden had 7"™ TT ^ °m d£ V6rmaarde Magellaanfche Straat te bereiken, en de onderneeming hadt aan ruim honderd menfchen het leven gekost. Onze Reizigers zien eene menigte Walvisfchen. Neemen een be9m 0m te zeiJe" ua eilaad St. Maria, njQt verre van de  INHOUD. gende op 5 graaden en 30 minuten Noorder-breedte. Des Konings Tolk komt aan boord; en over en weder worden gefchenken gedaan. Op het ftrand worden van Caerden eenige Elefanten te gemoet gezonden, om hem na het Koninklyk Paleis te geleiden. De onzen huuren een hüis in de Stad, om te dienen tot een Magazyn voor de Peper en andere waaren, die zy aldaar meenen te koopen. Doch worden hier in geduurig te leur gefteld en bedroogen. De onmin wordt grooter, en men komt eindelyk tot daadelykheden ; de rivier is bedekt met Galjooten , Praauwen, Fusten en Jonken. Zy verlaaten deeze Ree' en ftevenen na Bantam. Van hier na de Kaap, en komen eindelyk, den 11 October 1601, gelukkig in 't Vaderland binnen. D E  D E PRENTEN MOETEN GEPLAATST WORDEN: i.Deerlyke Mishandeling, den Nederlanderen aangedaan, te Arofabaïa, tegen over biadz. . 3 NE-  NEDERLANDSCHE REIZEN. TWEEDE TOGT DER HOLLANDERS, na de OOSTINDlCN, Door eene Vloot van acht Schepen, in den jaare i5q pen die naa een bloedig gevegt, de Portugeezen op de vlagt dreeven. Van fpyt en woede brandende, roogen deeze daarop na Iton, hoofdflad van Amboina daarzy aüe de Ingezeetenen jammerlyk en wreeda^g vermoordden. Om hunnen euvelmoed nog beter te kolen rukten zy alle de Kruidnagelboomen uit den grond, opdat er deHollanders geen voordeel mede doen zouden Vervolgens verfterkten zy van nieuws de Vestingwet ten, die zy voormaals reeds aldaar hadden opgeworpen, en plaatden 'er eene zo fterke Wagt, dat zy zich vleiden de Hollanders van dit Eiland volkomen tl zulien uitfluiten. De tyding hier van na Holland overgebriefd zynde, rustten de onzen eene Vloot uit van twaalf Schepen, en fielden dezelve onder het bevel van.step hén verhagen, om daar mede na de Molukfche Eilanden te Zevenen Hy zeilde uit Texel in den jaare l6o3, en kwam in Sprokkelmaand van Amboina ten anker. Straks befloot men om het Portugeefche Fort aan te tasten. Doch eer zy tot den aanval overgingen, zondt hun de Gouverneur twee zyner Portugeezen , om hun af te vraagen, op welk een grond en om welke reden zy zich voorliet Fort vertoonden, welks bewaaring hem door denKomng vanSpanje was toevertrouwden aanbevolen. °P d£ HoHandfche Generaal tot antwoord gaf dat hy gezonden was door de Algemeen* Staaten der Vereemgde Provinciën en zyne Hoogheid Pri„s mau- magi'n.0111 * " * ^ * be¬ te mtlïr^fr3™' beSOn"en de °"Ze" de Sterkte naaeien. De Gouverneur, 's Vyands rm dra^-nde een dok waar aan een duk klatergoud hangt of iet ^ akt Vervolgens wederom twee andere Mansperfoo! «en, ieder voorzien van een Spies, welke zy recht over-  REIZEN. op overeinde in hunne handen draagen. Dan volgt de Vrouw, die het Kind na de Moskee draagt, gevolgd wordende van veertien of vyftien andere Vrouwen. Zo dra de geheele daatfie by de Moskee is gekoomen, worden de Vuurroers afgefchooten. Terftond treedt men binnen, en de Befnydenis verrigt zynde], keert de geheele Optogt, in de zelfde orde, na huis. De Ternateezen drinken geen wyn. De reden, welke zy hier van geeven , is zo fabelagtig als belachelyk. God, zeggen ze, zondt alle dagen aan mahomet twee van zyne Engelen, harot en mirot genaamd, om hem de behulpzaame hand te bieden in alles, wat ter vastdellinge van zynen Godsdienst noodig was. Op zekeren dag wierden zy allen drie op een pragtigen maaltyd genodigd, door eene zeer fchoone Vrouw, die hen over eene gewigtige zaak moest onderhouden. De uitnodiging aanvaard hebbende en aan tafel gezeeten zynde, gaf z/hun zo veel wyns te dril»1 ken, dat zy alle drie dronken wierden. Vervolgens boodt zy hun aan oni by haar te daapen, onder voorwaarde dat zy haar een Gebed zouden leeren, 't welk haar ten Hemel kon doen opklimmen, en vervolgens wanneer zy het goedvondt, wederom op de aarde nederdaalen. De Gasten voldeeden in alles aan haar verzoek. Zo ras zy in den Hemel gekoomen was, gaf God, wien haare gepleegde zonde niet verborgen was, bevel aan zyne Engelen om haar by het hoofdhair te vatten, en in zekeren kuil te voeren, in de nabuurfchap van BabiIon , daar zy tot aan den Jongden dag moest blyven hangen. Dewyl het drinken van wyn mahomet tot deeze zonde hadt vervoerd , heeft hy zedert het gebruik daar van zynen naavolgeren verbooden. E 3 Om  ?» NEDERLANDSCHE Om de volgende gebeurtenis beuzelt men dat den Ma. hometaanen het eeten van Varkensvleesch ongeoorlofd is. Axa, mahumets Huisvrouw, hadt,op zekeren dag, voor haaren Echtgenoot, een welriekend Bad toebereid om zich daar in te wasfchen. Zonder dat iemand het merkt, koomt 'er een Varken in huis, 't welk zich in het Bad wentelde. Axa wierdt hier over in arren moede ontdoken. Mahomet, de oorzaak haars mis.noegens verdaan hebbende, vervloekte het Varken, en verboodt vervolgens zynen naavolgeren Varkensvleesch te eeten. Het gewag maaken van eenige gewoonten onder de belyders van den Mahometaanfchen Godsdienst, doet ons gedenken aan eene zamenfpraak tusfchen mahomet en zekeren Jood, abdias genaamd, naar het voorgeeven deezer luiden gehouden in de, dad Medina, Abdias was de perfoon, welke den Aartsbedrieger, tot het opdeden van zynln berugten Alkoran, de behulpzaame hand boodt, en de byzonderheden verfchafte, welke uit het Oude Testament in zynen Godsdienst zyn overgenomen. Terwyl de Onzen zich op Ternate onthielden, vonden zy aldaar eene Portugeefche Vertaaling van deeze Zamenfpraak; de hoofdzaaklyke inhoud daar van was deeze. Abdias. Zeg ons, mahomet: zyt gy een Profeet, of een Bode? Mahomet. Ik ben een Profeet, en ook een Bode, Abd. Zeg my , mahomet: waarom men den He-, mei alzo noemt? Mah. Omdat hy van den Rook gefchapen wierdt, en de Rook van den Damp der Zee. Abd. Zeg my: waarom is de Hemel groen? Mah. Om des Bergs Calfs wille; en de berg CafF is groen  REIZEN. groen om der Smaragden des Paradys wille , welke groen zyn; en de Berg Caff loopt rondom en bevat de geheele waereld , en hy onderhoudt de Hemelen. Abd. Zeg my: heeft de Piemel Poorten? Mah. Ja, hy heeft Poorten. Abd. Zyn 'er ook Sleutels tot deeze Poorten? Mah. Ja, en zy worden by Gods Schat bewaard. Abd. Waar van zyn de Poorten des Hemels gemaakt? Mah. Van fyn Goud; en de Sloten zyn van Gods licht; en de Sleutels van zyne bermhartigheid. Abd. Zeg my : waar uit is de Hemel gefchapcn? Mah. God heeft den eerden Piemel uit groen water gefchapen; den tweeden uit klaar water; den derden van eenen deen, dien men Smaragd noemt; den vierden van fyn goud; den vyfden van een Hiacint; den zesden uit klaaren Nevel; en den zevenden uit den helderen glans des vuurs. Abd. Zeg my: wat is 'er boven deeze zeven Hemelen ? Mah. Een leevende Zee. Abd. En wat is 'er boven deeze Zee? Mah, Eene andere duistere Zee. Abd. En wat is daar boven ? Zeg het ons in zyne orde, Mah. Daar boven is eene andere Zee van Wind; en boven deeze nog eene andere Zee van Steen; en boven deeze nog eene andere Zee, die zeer donker is; en boven deeze is eene Zee van groote vreugde en geneugten; en boven deeze is eene andere Zee van de Maan; en boven deeze is de Zon ; en boven de Zon is de Naam Gods; en daar boven is de Supplicatie of ootmoedige begeerte; en nog hooger is de Engel g a b r i ë l ; E 4 en  7a NEDERLANDSCHE en nog wat hooger is eene groote Zee van wel bereid Parkement; en daar boven nog eene andere groote Zeeen nog hooger zyn zeventig ruimten van licht; en no' hooger zyn zeventig ruimten van Bergen; en nog hooger zyn duizend wyde tusfchenruimten ; in ieder van deeze zyn zeventig manieren van Volk; en onder dat Volk zyn vyfduizend Engelen, die God altyd looven en danken; en daar boven is eene groote ruimte van Paerlen; en daar boven is eene andere ruimte van Genade; en nog hooger is eene ruimte van Mogendheid; en nog hooger eene andere ruimte van Liefdegiften ; en daar boven een groote Stoel; en nog hooger is het Huis oer Gemeenten. Abd. Zeg my: zyn de Zon en de Maan geloovig of ongeioovig ? Mah. Zy zyn geloovig, en dienen altyd God. Abd. Zeg my: waarom fchynen of lichten zy niet op den zelfden tyd? Mah. Toen God dezelve fchiep, maakte Hy ze gelyk m hebt, zo gelyk dat 'er geen onderfcheid was tuslenen de Zon en de Maan; ook was 'er geene fcheiding des dags en des nachts. Nu gebeurde het, op zekeren tyd, dat de Engel gabriël met grooten fpoed vloog om eene boodfehap te doen. By ongeluk raakte hy de Maan met zynen eenen vleugel. Zedert dien tyd wierdt zy verdonkerd. Daarom is de Maan gebleeven ten dienHe des nachts, en de Zon ten diende des dags. Abd. Zeg my, mahomet: hoe veele orden van Starren zyn 'er? V3n riï; tu °rdCn- DeeerfiG koom^ uit den Hemel I " fn'1 .T"' metS°uden toij de Starren van tweede Orde i5 m den tweeden Hemel, om de YVaereld te  REIZEN. ?7 omdat hy God gehoord hadt;, noch door zyne Oogen, omdat hy God gezien hadt; noch door de Manden, omdat hy Gods gifte hadt ontvangen ; noch door de Voeten, omdat hy met dezelve den top van den Berg Sinaï kon beklimmen om met God te fpreeken. Als hy dit gezegd hadt, verliet hem de Engel op daanden voet. Doch hy kwam kort daar naa te rug, zyn gewaat veranderd hebbende, opdat mozes hem niet zou kennen. Hy bragt hem een Appel uit het Aardfche Paradys, welken hy mozes gaf, om daar aan te ruiken.' Zo haast hadt mozes aan den Appel niet gerooken, of de' Engel des Doods nam zyne Ziel van hem weg door de Neusgaten, waar op mozes eene diepe zucht gaf. Voorts leide de Engel het Lyk van mozes in het Graf. En dit is de reden dat men het zedert niet gevonden heeft. Abd. Zeg my: wat is 'er onder de Aarde? Mah. Een Os. Abd. Waar op rusten de Voeten van deezen Os? Mah. Op een witten Steen. Abd. Welke gedaante heeft deeze Os? Mah. Hy heeft zyn Hoofd in 't Oosten, en zynen Staart in 't Westen. Hy heeft veertig Hoornen, en veertig Tanden. De eene Hoorn daat wel duizend jaaren van den anderen. Voorts rust de Waereld op de punt van eenen deezer Hoornen. Wanneer de Os zich beweegt, dan gebeurt 'er eene Aardbeeving. Dus verre de Zamenfpraak tusfchen mahomet en abdias. Thans keeren wy weder tot ons Reisverhaal. De Molukfche Eilanden zyn vyf in getal: Ternate, 't welk wy nu befchreeven hebben, Tidore, Maciam, Motiera en Basfian. Behalven deeze, groeien ook de Kruidnagels op de Eilanden Mero, Marigoran, Sinomo, Cabel en Amboina; doch deeze brengen ze in minder hoe-  REIZEN. 8r vuist te derven, en aan twee of meer vyandlyke Kamp» vegters tevens het hoofd te durven bieden. Geld hebben ze niet. Al hun rykdom bedaat in Kruidnagelen, voor welke zy ook alles kunnen bekoomen, wat zy noodig hebben. Geene de minfte overeenkomst heeft hunne Taal met die der overige Indiaanen. Om te fchryven, gebruiken zy de Arabifcbe letters. Allereerst wierden deze Eilanden ontdekt, door de Portugeezen, in den jaare 151 onder het beleid van FRANCISCO DE SERRA. pERDINAND MAGEL- lanes, een dapper Zeeheld, eenig misnoegen hebbende opgevat tegen Koning emmanuel van Portugal, bezogt naderhand dezelve, in den jaare 1520, uit naam van Keizer karei, des V. IIy landde aan de Westkust , hebbende zynen koers genomen door de Zeeëngte , naar zynen naam, zedert de Magellaanfche Straat genoemd. De Koning van Ternate voert het gebied over de meeste deezer Eilanden, uitgezonderd Tidore en BasOan , die hunne afzonderlyke Koningen hebben. Zulk een voldrekt gebied voert de Koning van Ternate over zyne Onderdaanen, dat, wanneer hy ten ftryde trekt, zy hem moeten volgen op eigen kosten, zonder daar voor eenige vergoeding te ontvangen. Geen ander Vee ontmoet men op dit Eiland, dan eenige weinige Buffels, en nog minder Geiten. Men vindt 'er wel Wilde - Zwynen ; doch , om een verbod hunner Wet, mogen de Inwooners dezelve niet eeten. Ook legt 'er een Vuur- of Zvvavelberg op het Eiland, die veel asch en vuur opwerpt, byzonderlyk in den Herfst en in de Lente , wanneer 'er de Noorde Winden veel waaien. Op andere ryden kan men veilig den berg II. deel. E be-  ft NEDERLANDSCHE bektaen; 't welk, egter, .onder touwen en andere ge e dfchappen, bezwaarlyk kan gefchieden. fcuS ^ H°llanderS' °P hlin VC«-k nfde 1 T,VM d£nK0nin^ by hun uitgeleide en zeidc hun een vriendlyk vaarwel; hy Zeide%n. andere, dat God hem deeze lieden hadt toezonden, met welke by zo wel kon omgaan. OpTn fchepen Amjlerdam en I7,r*c& hunne heten lernate. Door de aanhoudende ftroomen we M tegen hadden, zukkelden zy langen tyd op Zee: zodat zy veel honger en kommer leeden en Wt vroeger dan op den dertienden van Slagtmaand te' ftad OP het Eiland Java, aankwamen hadden verzedden zy van hier na Bantam, daar zy "i he koopen van Peper, Foely en Kruidnagelen zeet' ge u ,g daagden. Niets der optekeninge wlar^ mam V het overige gedeelte van de reize. Naa dat Z 1 van Louwmaand van Bantam w kCI1'en h6tEilaild ^dden aan" daan, om er eemge ververfchingen in te neemen kwa T^fbin °P katfel VM Bl0eimaa"d' S texel binnen, en vcrvo]o-en« A™a a **** \sts^zsz üeuMllk.„ lladdcn £ * * » NE-  85 NEDERLANDSCHE Straks zonden zy hunne S]o om d Bevdh van zyn Schip by hen aan boord te Wen Toen 4e dag was aangebroken, en de Hollandfche Admiraal bevondt dat hy van niemand der ZjZ wtrd gevolgd, wendde hy, om zich wederom by zvne Vloo te voegen Terdond deedt hy den vreemden Bevehiebberbyzich aan boord koomen, onthaalde hem d lyk, en maakte zyne verontfchuldiging over w „ hem was overgekoomen ; betuigende geen oogm rk « had te hebben om hem eenig leed, maar alleen denS ~;y; fukte ^en. Hyverklaarde dat de Spaanfche Bark de oorzaak was van zynen mishV en dat deeze em hadt doen denken dat de overig tn^e lyks vyandlyke Schepen waren. ö Ondertusfchen zou de Hollandfche Admiraal genoeg zaame r d gehad hebben ^ ^ ^ ^ ^ wyl het Schip waarop zich de vreemde Bevelhebber bevondt, een Boot van Medenblik was, welke de E, gefchen genomen hadden, onder voorwendze v „ „ dezelve eenige onvrye goederen gevonden te hebben eene reden,welke mahu voor voldoende liet dooi-gaan' Hy het dan dit Schip zeilen, naa dat hy de NedeS' ÏÏ1ÏSEL' ^ d- -voeren ,\anhd:r Thans hunne reize vervolgende, vervielen zy eerlanop deBarbaryfche Kust, daar zyniet dan me" groo e nioeite en met veel gevaar af raakten. Dewyl £ mi g.sfing der Stuurlieden voor de oorzaak van dit drUe de gevaar unerdt gehouden, deedt de Admiraal al zT ne Kapitemen by zich aan boord koomen. Hier wierdt bedooten, dat taan q{ J -e Mek van zynen Stuurman, tweemaalen, of althans eens ter  88 NEDERLANDSCHE ten over te voeren. Het hadt niets anders in dan twee Pvpen water, een weinig Wil en een pot met wyn. Het ander Scheepje , welk ongeveer vyftien Lasten groot was,moest d.enen om den Bisfchop na St. Thomas over te voeren Men vondt in hetzelve eenige huisgeraaden; doch alle de overige goederen waren geborgen, zo aan land als in het Hamburger Schip. Kapitein wbbbs by den Vice-Admiraal aan boord ontbonden zynde, deedt men hem versheiden vraagen aangaande de gelegenheid der Sterkte; doch men voegde er nevens dat de Schepen hier met geen vyandlyk oogmerk gekoomen waren, maaralleen om versch water in te neemen en om vleesch en eenige andere ververfchin, gen voor de zieke,! te koopen. Hierom begeerde de Vice-Admnaal, dat hy, met FRan5ois vER|jutS, Schryverop het Vice-Admiraalfchip , als een van KaP.tem WEBBEsBootsgezellen verkleed,zich terdond na land wilde begeeven,om den Bevelhebber van het Kas teel dit bekend temaake„,en op daanden voet antwoord te brengen; met byvoeging dat in gevalle men hier aan met voldeedt, men genoodzaakt zyn zou, andere maas r-'gels te beraamen. M« ,deeze boodfehap begaf zich Kapitein webbe het Fort, en kwam tegen middernacht te rog Hv SESTI2Tmcn niec kon be**^* * ■ Hollanders als vrienden gekoomen waren , dewyl het neemen van hunne twee kleine Schepen geheel het te gendeel hadt aangekondigd; doch alzo zy z nd m deweeten en toedemmino- v™ r .1. , '""'iiij, van den Gouverneur dip vinh thans bevondt in de dad St fe  REIZEN. gf> gendcn dag aftevvagten: men zou midlerwyl een man te paerd na St. Jago zenden, die den Gouvernenr van alles zou verwittigen, en vóór het aanbreeken van den dag te rug koomen. Doch de Admiraal en zyn Krygsraad vonden het ongeraaden zo lang te wagten, uit vreeze, dat in dien tusfchentyd eenig Krygsvolk, zo te voet als te paerd, van St. Jago te hulp zou gezonden worden. Hierom voeren de Kapitein van beuningen en de Serjant-Majoor romkout hoogstoel na land, met alle de Sloepen en Booten, gewapend met ongeveer honderdvyftig man. Naa dat zy hun Volk in orde gedeld hadden , klommen zy op na de Sterkte, leggende honderdvyfenzeventig treden boven het waterpas. Om aan den optogt te meer aanziens te geeven, en den fchrik onder hen, die in het Fort waren, te brengen , voerden zy mede twee Vaandels, en lieten lustig op de Trommels daan en op de Trompetten blaazen. Aan de zyde van het drand was de Sterkte befchanst met eene Borstweering van groote deenen, meer dan vier voeten breed. De ingang was zo eng , dat 'er naauwlyks twee man tevens door konden. Daarenboven lag het Fort zo deil, dat zes kloeke mannen in daat zouden geweest zyn, door het werpen van deenen , duizend man van daar te weeren, zonder dat zy zelve van de geenen, die zich beneden bevonden, eenig leed ontvingen. In weerwil van alle deeze zwaarigheden, deedt Kapitein van beuningen zyn Volk voortrukken tot aan een klein Kerkje. Tien of twaalf man, in hetzelve geleid, zouden genoeg geweest zyn om de Onzen merkelyken afbreuk te doen. Van hier vervolgden zy hunnen weg na boven, geduurig fchietende op de Bezetting F 5 vaa  90 NEDERLANDSCHE van het Fort; waar door zy zeer verwrikt geworden zynde, degtsnegen of tien fchooten deedt, waar door twee van de Onzen gekwetst wierden. Vervolgens de vlugtneemende, verliet zy de Sterkte, naa da? zy al les, wat eenige waarde hadt, > geen van daai.ykon vervoerd worden, op eene verzekerde plaats hadt geborgen Dns maakten zich de Hollanders meester van het Fort, zonder veel tegendands te ontmoeten ; en hebbende uitgezet, bragten zy 'er den nacht door. Met het aanbreeken van den dag vertoonden zich de Portugeezen, ,n grooten getale, op het gebergte zo te voet a s te paerd. En vermids het Fort aan de Yandzyde vlak en open was , zondt Kapitein van beu- reneGvelTen ^ aan den Admiraal, om van hem eene vetllerkmg van manfchap , met nieuwen voorra d van Kruid en Lood, te verzoeken. De Admiraal voldeedt aan zyn verzoek , en zondt hem Kapitein bTho:;:nE.RT'metzestisManen Midlerwyl hadt Kapitein van bkunincen drie yzeren Gotelingen in het Veld gevonden. Een van deeze plaatde hy aan het einde van ieder st , " deedt voorts dezelve befchansfen met banken 2 en en doelen, om alzo den indrang der pae den a te weeren. F««.iuen at Niettegendaande alle deeze behoedmiddelen, enden ftaat van tegenweer, in welken de Holland rs 2ic" gedeld padden, hadden zy geen oogmerk om tot uit ften te koomen, of hier den tyd nutteloos te dyten welken zy elders voordeeliger konden bedeed „. * Om deeze reden zogten zy met de Portugeezen in oÏ derhandelmg te treeden, en, by wyJVan mimielyk ver-  REIZEN. 9ï verdrag, te bekoomen al wat zy noodig hadden. Van weerkanten wierdt men het hier over eens , en de Valei, dicht by het Fort gelegen, wierdt bedemd tot de plaats der Zamenkomde , welke in deezer voeg» toeging. De Julk, of Regter der plaatze, zich te paerd vertoond hebbende met een Vredevlag aan zyne Lans, gingen de twee Kapiteinen van beuningen e» de wee ut hem te gemoete , en traden met hem in gefprek. Zy herhaalden het verzoek, welk zy, terftond by hunne aankomst in deezen oord, gedaan hadden. Doch de Regter befchuldigde hen, dat zy zich als vrienden hebbende uitgegeeven, zich niet als vrienden gedraagen hadden. De Kapiteinen verdeedigden hun gedrag, met te zeggen dat de Nood geene Wetten kende; dat zy zich in nood bevindende, en verre van hun Vaderland, het geen hun ontbrak, voor geld en door geweld moesten zoeken magtig te worden ; dat zy hem, diensvolgens, in beraad gaven, of hy hunne dringende behoeften wilde vervullen dan niet; doch hem tevens waarfchuwden , indien hy het niet gewillig deedt, geweld te zullen gebruiken. De Regter gaf hier op tot antwoord, dat hy, zonder de toedemming van den Gouverneur, niets belooven of geeven mogtj maar dat hy in eigen perfoon , op daanden voet, na St. Jago zou ryden , en hun, van zyn weder,vaaren aldaar, befcheid brengen. Ondertusfchen was de Vice-Admiraal aan land gekoomen; en van het voorgevallene narigt ontvangen hebbende , wierdt hy te raade eenen brief aan den Gouverneur te fchryven, en zynen Knegt, die goed Portugeesch fprak, nevens den Regter, 'aan den Gouverneur af te vaardigen , onder voorwaarde dat hy hem  REIZEN. 93 Hy voer met Kapitein van beuningenlia boord j en naa dat hy aldaar wel onthaald was , beloofde hy hem heimelyk te zullen bezorgen allerlei ververfchingen van Vleesch en Fruiten , indien hy na zyne wooning, twee mylen van daar gelegen, twee of drie Sloepen wilde zenden. Doch de geveindsheid van deezen Portugees bleek 's anderendaags: want de Sloepen , ter bedemde plaatze gekoomen zynde , vonden niets van 't geen zy verwagt hadden. Tegen den avond voer de Admiraal mee den ViceAdmiraal en Kapitein bockholt na boord, laatende Kapitein de weert met omtrent driehonderd man het Fort beWaaren. "s Anderendaags, zynde den vierden van Herfstmaand, vertoonde zich op en rondom het gebergte eene groote menigte Volks. Eu vermids de Briefdraager nog niet was weder gekeerd , hieldt men zich op zyne hoede tot aan den middag. Toen verfcheen de Knegt van den Admiraal , verzeld van drie man te paerd, door den Gouverneur gezonden, brengende eenen brief aan den Hollandfchen Admiraal. Zeer beklaagde hy zich in deezen brief over het gedrag der Hollanders. Hy fchreef, onder andere, dat zy als vrienden zich zeer zonderling gedraagen hadden ; dat indien zy zich in de daad als zodanig hadden aangefteld , zy al wat zy begeerden, gemaklyk en met minder moeite zouden gekreegen hebben, dan langs den weg , dien zy hadden ingedagen ; dat hy niet geloofde dat zy Christenen waren , omdat zy alsdan de Kerk niet zouden bedoolen en geplunderd hebben; doch dat hy dit gedrageenigzins verfchoonde, door de overvveeging , dat zulks gefchied was door de moedwilligheid der Soldaaten, zonder kennis der Kapiteinen, overmids hem het ge- wy-  94 NEDERLANDSCHE wyde zilveren Vaatwerk, hoewel i. i i dergegeeven ; dat deez ^£%?7 ' ™ ™' maakte om hun van zynen kai f a f 5?° toonen , doch dat JZtzT T te be* vonden, niets te bekoom ^4 Zn ^ t Jago hadden behooren te beg^H J * hem zyn Volk doen verdaan °VHÏge 2°U een tweed™ , r Wgoed, eenen hunner met een tweeden taef te .enden aan den Gotwernenr. Hy ta Z te™*""' * """ *« •**« «™ te -toornen ™ dc «-» ™» St. Jago iao,0 , ;v>aers beloofde de Admiraal eenige Gvzelaars te zullen zenden rnt j, j ° J met al » hy de twee Scheepjes, uiec ai wat er m was a„ , ^ ju was , ot de waarde van dezelvp zou hebben te rus; seo-eeven t„ l l 9 ;^'mt£~= de Admiraal om zich nevem, e^ ' 7** ^ begeeven de^ » na boord te willen deels ook' 2ynC Sche^en te bezigtigen oeeis ook om met elkan^- <■» . „ &L16C» » Stugheid, I^?'*^ De mede dit verzoek gefchiedde, deedt  REIZEN. 95 deedt de Portugeezen de uitnodiging aanneemen. Om het gundig onthaal, welk zy hier ontmoetten, bleeven zy den geheelen nacht by den Admiraal aan boord, 's Anderendaags wierden zy het van weerkanten eens. De Portugeezen beloofden alles te zullen naakoomen, wat de Hollanders van hun verzogten, onder voorwaarde dat zy met de Vloot voor St. Jago zouden koomen: dewyl 'er, volgens hun zeggen, anders geen middel was om hun te helpen. De Generaal, niet gezind om meer tyds te fpillen, en ook niet willende zyne uiterde magt gebruiken , bewilligde in hunnen voordag, mids zy, voor de overlevering der Barken, eenige Gyzelaars in handen zouden geeven. Naa het duiten van dit Verdrag, voeren de Portugeezen na land. Thans deedt de Admiraal zyn Volk het Fort ruimen , en na de Schepen wederkeeren. Zy trokken af met vier vliegende Vaandels , en in zulk eene goede orde en onverzaagd voorkoomen , dat de Portugeezen over 't een en ander zich ten uiterde verwonderden. In den naamiddag van den zesden van Herfstmaand ligtten alle Schepen hunne ankers , met oogmerk om nog den zelfden avond op de Ree van St. Jago aan te koomen. Doch , tot hun geluk, bereikten zy in deezen hun oogmerk niet. Want de Portugeezen, voorgenomen hebbende , de aankoomende Schepen , welke zy met geveinsde woorden derwaarts gelokt hadden, vyandlyk te verwelkoomen, en, ware 't mogelyk, in den grond te booren, hadden al hun gefchut waterpas op het drand geplant. Doch de wind verhoede het ongeluk der Schepen: dezelve dak zo fterk en geweldig op, dat zy niet op de Ree konden koomen, en ook niet by elkander blyven. De Kapiteinen VAK  96 NEDERLANDSCHE VAN BEUNINGEN eil DE OM koers hadden gehouden, bevonden" £ 'mef wJ"breeken van den dag alleen by elkander T Zeilen onder het Eiland M mdei' Twee kleine makten zy 'er ja t op Bv h ^ w°rdende> bonden * "Ag^*^^* te Praia hadden aangehoude L ' Wdke Zy den reddeloozen ftaat nTZlP ' ^ h°°fde Van „ie£ hmm cr^^^* a, wat i„' ^^^^1^ ' ^ de Ree te koomen- *Z , °m die" avond op , nevens zynl[yf£it T ^ met tWaalf Gouverneur te SSS"^ ^ tóef aa» den dat vermids het tm £ 22* * de"ZdVen' Ree te koomen H„ mogelyk was om op de drag zou af^en va» ^T*. nldï:^;t;tif:rrynde' vond-d< gefchut op het urand gep, m £2*ï* ■ e° het OP den avond was , w ' zv 7 ^ gebragt, uitgezonde d des Vice L /" Huis die by den Gouverneur g lefd wL^dt D ° zich zeer misnoegd en toornt ^ ^ gedroeS met  REIZEN. 9? niet wederom te rug te koomen , dewyl men voor hun toch niets anders dan Kruid en Lood ten beste hadt. De Sloep met deeze tyding aan boord gekoomen zynde , keerde de Admiraal met de drie Schepen te rug na de Pra'ïa, om de vier andere, die nog verre in Zee waren, aldaar op te wagten. Straks begaf zich de Vice-Admiraal met eenig Volk. na land, medevoerende de Watervaten van drie Schepen, om dezelve met water te vullen. Wyders klom hy na het Fort; 't welk de Portugeezen ziende, namen zy de vlugt. Zo dra hy binnen het Fort gekoomen was, vernam hy dat de drie Gotelingen , welke zy daar gelaaten hadden , weggenomen , en de Straaten van de Verfchansfingen wederom geruimd waren. Overal plaatde hy Schildwagten, en liet het Fort van nieuws door zyn Volk bezetten. Vervolgens het hoofdbewind in handen van zynen Serjeant - Majoor gedeld hebbende, ging hy na beneden , om door zyne tegenwoordigheid het vullen der Watervaten in alleryl voort te zetten. • Midlërwyl diepen de Portugeezen niet. Twee of drie van dezelve , te paeiV gezeeten, dreeven eenig Vee in de Valei, alwaar zy eenig Volk in eene hinderlaage verborgen hadden, in de hoop dat de Onzen eene pooging zouden doen om het Vee weg te neemen, en hun als dan onverhoeds op het lyf te vallen. Doch de Vice-Admiraal, hunnen list vermoedende, hieldt zyn Volk by een , moedigde hetzelve aan om fpoed te maaken met het vullen van hunne Watervaten, en verydelde alzo het vyandlyk ontwerp. De Portugeezen, dit verneemende , klommen , ten getale van tweehonderd man, te paerd, hebbende ieder II. DE KL, G ag-  5>8 NEDERLANDSCHE ■agter zich eenen Snaphaan , reeden na het gebergte, en trokken recht op het Fort aan, welk aan die zyde open lag, om de zulken , welke het verdeedigden , met geweld te overvallen. Zy drongen door tot aan het groote Plein, daar de Serjeant - Majoor hun een dapperen tegendand boodt. De Vice-Admiraal hadt geen narigt ontvangen van 't geen in het Fort voorviel , of hy liet eenigen van zyn Volk om de Watervaten en de Sloepen te befchermen,en trok draks met de overigen na het Fort. Door zynen geweldigen aanvu op den vyand , noodzaakte hy dien te wyken, na genoot alzo de eere van met een' handvol Volk.* eene groote overmagt op de vlugt gejaagd en het Fort ontzet te hebben. De Admiraal ondertusfehen de fchermutzeling verneemende , zondt eene verderking van manfehap na Land met zyn Vaandel. Doch draks daarop kreeg hy ,den inval, dat de overige Schepen , die geduurig in •de ruime Zee ginds en herwaarts laveerden , zonder de Ree te kunnen aandoen , veelligt uit zyn gezigt konden verdwynen. Daarenboven nam hy in overweeging dat de tegenwoordige tydfpilling , voor het oogmerk zyner reize, nadeeligwas; dat zyn Scheepsvolk, door de ongezondheid der lucht, hoe langer hoe zieker wierdt; e» dat hy zelve insgelyks aan de koorts zukkelde. Om alle deeze redenen beval hy den ViceAdmiraal met zyn Volk het Fort te verhaten, en aan boord te koomen. Dit gefchiedde, naa dat zy alvoorens den brand in eenige huizen gedoken hadden. Op den negenden van Herfstmaand gingen zy onder Zeil om zich by de andere Schepen te voegen. De noodzaaklykheid, ondertuslchen, waarin de On» zen zich bevonden , om versch water te moeten iu- nee-  REIZEN. 99 neemen, deedt den Admiraal beÜuitett , liet Eiland Bravo, aan te doen. Met veele moeite bereikten zy hier hun oogmerk. Aan het Eiland vonden zy geen ankergrond ; en terwyl de Schepen de ruime Zee hielden , moesten de Sloepen het Land aandoen. Terwyl de Kapiteinen van beuningen en bockholt elders met water haaien bezig waren, voer Kapitein de weert, met de Sloepen van den Admiraal , na eene kleine Zand - Baai, om aldaar deeze noodige ververfching te zoeken. Ten dien einde ginds en herwaarts loopende met de zynen, zagen zy eenige Portugeezen en Zwarten op hen af koomen. Op eenen afdand, dewyl ze niet nader wilden koomen , met deeze in gefprek gctreeden zynde , verzogt hy hun dat ze hem eene bekwaame Waterplaats wilden aanwyzen ; en zo 'er eenige vrugten en vleesch te bekoomen waren , hun dezelve te bezorgen: onder toezegging van het een en ander getrouwelyk en in dank te zullen betaalen. Zy antwoordden dat de Engelfchen en Franfchen zeer dikmaals dit Eiland aandeeden om 'er zich van Water te voorzien doch dat de Schepen altoos onder Zeil bleeven. betreffende vrugten en versch vleesch , geen van beide verklaarden zy te hebben; doch dat dezelve op het Eiland del Fuego genoeg te bekoomen waren; dat ze ook niets geeven of verkoopen mogten , zonder toedemming van den Bevelhebber , die zich boven op het gebergte bevondt. Dit gezegd hebbende, gingen zy landwaarts in. De weert het Eiland een goed end weegs doorkruist hebbende, vondt ten langen laatde vier of vyf kleine vervallene huisjes, de deur van een van welke met een grooten Steen was toegedooten. De Kapitein beval aan zyn Volk dien deen weg te neemen , en Ga be-  loo NEDERLANDSCHE bevondt dat het vol Maïs, of Turkfche Tarwe was Deeze ontdekking deedt hem bcfliüten om alda'r met drie Man te blyven , en de Sloep na boord te zen den , om den Admiraal van deeze ontmoeting kennis te geeven. Vennids het donker begon te worden vreesde hy dat de Portugeezen zouden koomen om in den nacht de Maïs weg te haaien. Tot zyn geluk kwam het klein Scheepje van den Bisfehop van St. Thomas, welk zy te Praïa genomen hadden, m de Baai en liet aldaar het anker vallen In dit Vaartuig deedt de weert de Turkfche Tarwe brengen, waar mede zy genoegzaam den geheelen nacht bez.g waren: omdat hy niet meer dan acht man by zich hadt, en zy geene Koornzakken hadden; zo dat zy, in plaats van dezelve, zich met hunne Broeken moesten benelpen. Ook vongen zy te deezer plaatze twee groote Schelpadden , die elk meer dan zeshonderd Eyeren m hadden ; waar mede zy, aan boord wedergekeerd zynde, zich vrolyk maakten. De Portugeezen en Zwarten, 's nachts ontdekt hebbende dat men de Turkfche Tarwe hadt weggenomen, daalden met een groot geroep neder van het gebergte. Doch Kapitein de weert, die degts twee Snaphaanen by zich hadt , en niet wilde datze nader zouden koomen , deedt onder den hoop fchieten • waar door zy agter bleeven. Zo dra men de Maïs aan boord van het klein Scheepje hadt gebragt, 't welk dicht aan land lag, begaf de Kapitein zich insgelyks derwaarts , om 'er den dag af te wagten, en tevens van zyne vermoeidheid een weinig uit te rusten. Naauwlyks was het daglicht aangebroken , of hy begaf zich wederom aan land. Thans vervoegden zich by hem eenige Portu- gee-  REIZEN. ÏOt geezen, klaagende dat hy en zyn Volk hunne Maïs, zonder eenige reden , hadden weggenomen , dat ze geen anderen lyftogt op het Eiland hadden, en diensvolgens van honger en gebrek zouden moeten vergaan. ,Doch de weert gaf hun tot antwoord, wel beter te weeten , en verzekerd te weezen dat de Maïs ter bewuste plaatze was zamengebragt om na St. Jago gevoerd te worden ; dat 'er , ingevalle zy zulk een oogmerk niet hadden , geene reden was om hunnen lyftogt op het ftrand zamen te voeren, terwyl zy zelve zich in het gebergte onthielden ; d*t hy evenwel geen oogmerk hadt, hen van hunne Maïs te berooven , maar genegen was hun de waarde van dezelve te betaalen; dat hy 'er hun zelf meer voor wilde geeven dan zy te St. Jago zouden kunnen bedingen: onder voorwaarde , nogthans, dat zy hem eene bekwaame Waterplaats zouden aanwyzen; dat zy by den Gouverneur van St. Jago zich zeer wel zouden kunnen verontfchuldigen, door voor te geeven dat de Maïs hun met geweld ontnomen was, gelyk, in zekeren zin, de waarheid was , en ondjrtusfchen het geld voor zich zelven zouden kunnen ïehouden. De Portugeezen, over deeze redenen wel voldaan, beloofden den Kapitein versch water te zullen wyzen, indien hy met de Schepen zich na de andere zyde van het Eiland wilde begeeven, alwaar zy, door een vuur te ontdeeken, hem een Zein zouden geeven. Van 't een en ander is ondertusfchen niets gekoomen. Hierop verliet de weert het Eiland. Zo dra hy by den Admiraal aan boord was gekoomen , vernam hy dat deszelfs ziekte midderwyl merkelyk was toegenomen , en dat hy alle de Kapiteinen by zich ontbooden hadt om gezamentlyk raad te pleegen, alzo G 3 hy  102 NEDERLANDSCHE hy niet van oogmerk was , in deezen oord langer te vertoeven. Daarenboven droeg by het Opperbevel op aan den Vice-Admiraal, als willende hy zelve verder zich nergens mede bemoeien, en beval dat de ViceAdmiraal by den dag de Vlag, en 's nachts het Vuur zou voeren. Thans liet de Vice-Admiraal, door de overige Kapiteinen , zich eene naauwkeurige opgaave doen, hoe veel water ieder Schip aan boord hadt. Diensvolgens beval hy dat de zulken , die best voorzien waren , iets -van hunnen voorraad aan de anderen zouden mededeelen , en het dagelyksch rantfoen een weinig •verminderen; als mede dat men, wanneer het regende , het regenwater zorgvuldig zou verzamelen , en zich alzo op de best mogelyke wyze behelpen om de reize te kunnen voortzetten , alzo zy , in den tyd van drie of vier maanden, geene plaats zouden ontmoeten , daar zy nieuwen voorraad van versch water konden inneemen. Eindelyk gaf hy bevel dat ieder Schip drie of vier zieken van den Admiraal zou over, neemen, en daar voor gezond Volk in de plaats geeven ; als mede, dat , ten gevalle van de kranken, het dagelyksch wynrantfoen een derde gedeelte zou verminderd worden. Op den vyftienden van Herfstmaand, hunne ankers gehgt hebbende, richtten zy, met een Noord-Oosten wind, hunnen koers Zuid - Oostwaarts , om hunne voorgenomene reize te vervorderen. Zeven dagen had, den zy dus gezeild , wanneer het Admiraalfchip een fchoot deedt, en de Vlag agter af liet waaien , tot een teken voor de Kapiteinen om aan boord te koomen. Hier gekoomen zynde , vonden zy den Admiraal jakob mahu zeer ziek, en zo zwak dat zy gee-  REIZEN. i»3 geene hoop hadden hem lang in 't leeven te zullen behouden. Hy lag aan eene heete ylende koorts. In den zelfden Haat vonden zy zynen Schryver daniei* re s te au. Niet lang waren de Kapiteinen aan boord geweest , of beiden ftierven , de eerde ter middernacht , de andere 's morgens ten drie uuren, tusfchen den drieëntvvintigften en vierentwintigden van Herfstmaand. Een zwaar verlies was dit voor de Vloot; en algemeen de droefheid, welke daar over wierdc betoond, niet alleen onder de Kapiteinen, maar ook onder al het Scheepsvolk. Zy verlooren aan hem een kundig en zorgvuldig Opperhoofd, die, om zyne beleefdheid , milddaadigheid en kloek beduur, van grooten en kleinen zeer bemind wierdt. Het Lyk wierdt geleid in een kist half vol deenen, om het te beter te doen zinken , en alzo , met de gewoone plegtigheid , over boord gezet , onder het bedryven van grooten rouwe door de geheele Vloot; die genoegzaam verdubbeld wierdt, toen men den Schryver dan iel re s te au insgelyks over boord zette : een Jongeling, van welken de Maatfchappy grooten dienst verwagtte. Naa het verrigten van dit treurig werk, vergaderde de Krygsraad ; en de verzegelde Brieven der Deelgenooten en Reeders geleezen hebbende , bleek het dat in gevalle den voornoemden Admiraal jakob mahu iet menschlyks overkwam, deszelfs plaats moest vervuld worden , door den Vice-Admiraal simon de cordes; die daar op terdond , door de Kapiteinen en de geheele Vloot, gewillig en met blyder harte, voor Bevelhebber en Admiraal erkend wierdt. De waardigheid van Vice-Admiraal wierdt opgedraagen G 4 aan  'm NEDERLANDSCHE aan gerrit van beuningen, in wiens plaats, op het Schip bet Geloof, kwam sebalt Èk weert, die rot Opvolger hadt, op hetjagc de Blyde Boodfcbap] dirk gerritszoon cuina, van Enkbuizen. Zo dra de nieuw aangedelde Admiraal van alle de Scheepsbevelhebbers den Eed van getrouwheid hadt ontvangen , en de Kapiteinen op hunne byzondere Schepen waren overgegaan , vermeerderden zy hunne Zeilen en vervolgden de reize. Niet lang hadden zy gezeild, of 'er wierdt een Zein van het Schip de Trouwe gedaan , om de Kapiteinen aan boord te doen koomen, om reden dat Kapitem bock holt gevaarlyk krank lag; doch, om den harden wind, kon alleen de Vice-Admiraal by hem hoornen, om hem te bezoeken. Thans begon de Scorbut zo hevig door de geheele Vloot te woeden, dat alle Schepen vol zieken waren, voornaamlyk dat van den Admiraal. Dit deedt hem belluiten om tegen den achtentwintigden van Wynmaand een Algemeenen Vast- en Bededag over alle de Schepen uit te fchryven , om op denzeiven God Al, ™gug te bidden , dat Hy hun , die , behalven het groot getal zieken, die dagelyks toenamen, groot ge, brek aan versch water hadden, eene gelukkige uitkomst vulde veneenen op zo gevaarlyk en langduurig eene reize', Zy Avonden zich toen op een en een derde Lrraad Zuider Breedte. Onder dit alles begon de ziekte meer en meer de overhand te neemen. De Admiraal hadt naauwlyks 30 veel gezond Volkaan boord, als genoeg was om de Zeilen te beduuren. Op de andere Schepen waren zeventig, veertig of ten minden dertig zieken. Pliei' W1Cl'dt men ein<%k te raade om een Krygsraad te  REIZEN. j0S te beleggen, waar in beflooten wierdt land op te zoeken, alwaar men ververfchingen kon bekoomen. Men, verkoos hier toe het Eiland Annobon, 't welk overvloed van Vleesch , Oranjeappelen en andere ververfchingen Uitleverde. i 's Nachts naa dat dit befluit genoomen v/as, hoorde men een fchoot van bet Schip van den Admiraal, die de overige Schepen merkelyk vooruit was , tot een teken dat men van hetzelve knd gewaar wierdt. Dit liep geheel buiten de gisfing van alle de Stuurlieden, volgens wier bedek men op geene honderd, honderdtwintig of volgens zommigen tweehonderd mylen naby land koude weezen. Zo ■ dra de andere Schepen het fchieten hoorden, ontdekten zy insgelyks Land ; waar op de geheele Vloot het anker liet vallen op de Kust van Manicongo, gelegen op.de Breedte van drie Graaden ten Zuiden Van de Linie. Hier verlooren zy het meer gemelde Scheepje van den Bisfchop van St. Thomas, met elf kloeke Matroozen, zonder dat zy dezelve ooit wederom gezien hebben. Zommigen meenden dat het met voordagt de Vloot hadt verlaafen, anderen dat het geftrand was. Doch zedert heeft men vernomen dat zy, naa lang zwervens , de Kaap Lopes Gonfalves hebben aangedaan, en 't Scheepje aldaar gelaaten hebbende, met de Schepen van balthazar moucheuon na de Westindiën zyn gevaaren. Op den vierden van Slagtmaand, de Kapiteinen by den Admiraal aan boord gekoomen zynde, wierdt de Vice-Admiraal met zyn Sloep en Bark na Land gezonden , om dien oord te yerkondfchappen, en te verneemen of 'er eene Ree ware, daar men bekwaamlyk kon ten anker koomen. Op het Eiland vonden zy G 5 niets  *<* NEDERLANDSCHE «iets dan boomen, hoewel zy den geheelen nacht be- fteedden met langs het ftrand te loopen zoeken Den volgenden dag befloot de Admiraal, met over leg en goedvinden van den Krygsraad, ko r ™ ^ na Kaap Lopes Gonfalves , leggende n! , , TrranH 7„;a i, . Jeggenüe op een halven Graad Zuidcr Breedte, Te meer wierden zy tot her vertrek van hunne tegenwoordige lenpIa^T^ ^y gingen dan wederom onder 7»\\ a , c • 6 ^ »«aaen , en aan wien zv eeni°-e Snnisteryen vereerden. Doch de Zwarten op W gezigt van zo veel vreemd Volk va„ \ P j , v u vojk, van vreeze bevangen vastgemaakt waren, beval de Admiraal dTm n ade de zieken zou aan land brengen. Het oppertevd aan Land wierdt opgedraagen aan Kapitein bock. £ dier* plLT ^ als ^ bew^ ge cuei pjaatze noodig was. Den volgenden dag zondt de Admiraal aan den Koning diens gewests den Vice-Admiraal van be kingen met zyne Sloep, en de Boot van Lp«e£ IITyIV 7 V°erden Zich Kraameen ve verH ' ^ ^ *** levensmiddelen lal n ' "gen * Ven'Uilen' D°Ch *y ^ eerlang erug,mets anders mede brengende dan éénHoen 2 zftnvTe,VWw wd- n ^in 't VeTd " V ' ^ tC behdpen met de ****** *e t Veld m 't wild groeiden, als een weinig Zee! Por-  REIZEN. io? porcelein, Waterkers en diergelyken , nevens eenige wilde Appelen, zonder reuk , of fmaak. Andere vrugten, of versch Vleesch, vondt men 'er niet. Nogthans vingen zy zo veel Visch, ja meer, dan zy eeten konden. Op den drieëntwintigden der genoemde maand kwam by hen op de Ree, de Sloep of het Jagt van ba rent ERiKSZOON. Op dit Vaartuig bevondt zich een Franfche Loots, die langen tyd met de Zwarten verkeerd hadt, en zelf eenigen tyd in 's Konings dienst geweest was; zodat hy der taaie des Lands eenigzins magtig was. Deeze beloofde hun, van wegen den Koning alles te zullen bezorgen, wat zy noodig hadden ; waarop de Admiraal hem nevens Kapitein d e weert, met twee Sloepen, na den Vorst zondt. De Kapitein met den Franschman en zyn verder gevolg in 't Vorstlyk Paleis toegelaaten zynde, vondt den Koning , die , vooraf door den Loots van de komst der Hollanders verwittigd , zich op het pragtigst, naar Lands gebruik, hadt opgefchikt , zittende op eene foort van Schoenmaakers Stoeltje , omtrent een voet hoog , met een Schaapenvagt onder zyne Voeten gefpreid, aan hebbende een Violetkleurig lakens kleed met valsch goud geboord , zeer veel gelykende naar een Schippers Waakrok, of Schanslooper. Voorts hadt hy hembd, kousfen noch fchoenen aan, maar op zyn hoofd een kap of langwerpige Muts van geel, rood en blaauw Oostersch Laken. Zyn aangezigt hadt hy met asch wit gemaakt: in diervoege , nogthans , dat men 'er hier en daar eenige trekken van zyn zwart vel zag door fchynen. Om zynen hals hing hem een Koninklyk Sieraad van glaazen Koraalen. Agter en rondom hem zaten zyne Edelen of Ho  i0S NEDERLANDSCHE Hovelingen , hebbende het hoofd verfierd met »9 veeren, en hnnnen zwarten huid rooT^e" ' ^ Naast den Koning ftondt een ander klein X , . met eene kleine Mat daar onder voor i „ , ^ die den Vorst, naar Lands gebrul ,\ T^' «evens hem zyne plaats nam Ver'vo ° bb"nde' hy, door middel van den Franfl12 WsT"^ -rk zyner komfte , en NB^S^^ Lanazaaten zonder reden h™n 1,7 de i^* -de *~rzirTr r Vorst weeten dat zy aldaar k T Y JlGt den - vrienden, * JJ-*; ,^ te dryven; dat ^^S^JS wooning onbefcln-oomd mogt wederkeeren T vreeze dat hnn eenig leed Jou wedemlren'• 7 vnendfchap wilden maaken met de Tn> ■ ' " *Y Lands , en zyne Majesteit ^ bezoeken, medebrengende zodanige Lande meest vereiseht wierden. Hy befloor zeggen, dat vermids zy veele zieken A * Pen hadden, vrugten, Hoenders, Sehaapen of Bokkenfw >ng van zulke goederen en KoopmanfchannJ , in hunne Schepen hadden , en Z^Tll 5 1 eenige ftaalen vertoonde. y thans De Koning dit alles gehoord en verftaan hebbende gaf tot antwoord dat zv hem ,„p11™ neöbende, h» 1. ,, y m welkoom waren en ri-„. "°S ™ "W 'W™ Li„„e„ en u*. ft^ ^ fclionk  REIZEN. 109 fchonk hem hier de Koning een Cabrite , of klein Bokje , en etlyke Banaanen. Midlerwyl wierden 'er eenige töebereidzels tot den maaltyd gemaakt, doende ondertusfchen de Kapitein zyne Trompetters wakker op blaazcn, en de verdere Muzikanten op hunne Speeltuigen fpeelen. De Koning vondt hier in zeer veel genoegen; doch de.Kapitein zou liever gewenscht hebben dat men hem eenige goede fpyze ha.lt voorgezet. Naa lang wagten, bragten eindelyk des Konings Vrouwen een houten bak of fchotel binnen, met eenige gebraaden Banaanen, en wat gerookten visch, of liever eenige Hukken van een Zeepaerd , waar van hy zeer weinig gebruikte, doch de Kapitein , als zynde aan zulk een kost niet gewoon , nog veel minder. Vervolgens wierdt hun Palmboom - Wyn gefchonken; een drank, die mede niet zeer lekker fmaakt aan de zulken , die 'er niet aan gewoon zyn. Toen de Koning naar zyn genoegen gegeeten, en den Kapitein dikmaals , hoewel vrugtloos, tot eeten hadt aangefpoord , wierdt de houten Schotel weggenomen, zonder dat 'er iet anders in de plaats gedeld wierdt. Grootlyks verwonderde zich hier over Kapitein de weert : te meer, omdat de Koning, niet tegendaande zynen fchraalen maaltyd , grof van lichaam , gezond en beter in daat was, dan zommigen, die in overvloed leeven, en zich eene verfcheidenheid van fpyze en drank laaten opdisfchen. • De Kapitein , die in anderhalven dag niet veel gegeeten hadt, deedt den Koning, door middel van den Tolk, weeten, dat hy, nieuwigheidshalve, hem insgelyks wilde laaten proeven van • den kost , dien zy gewoon waren op hunne Schepen te gebruiken. Straks liet  "o NEDERLANDSCHE Jet by een Tafelkleed la„gS den Vloer fpreiden M deedt 'er na genoeg zo veel fpy2e op Ée ™^ 1 Koning zo aanftonds hadt aebrmltt- n , , * Brood, een «, ^£5^ ^ es tnet Spaanfthen Wyn. De" V„ni ^d" v d,M ^ «" •*•*» f« - ve » . * hy «„ nroesr aftonderen on, een weinig iJna deTdef^T **» W*»,e > te* antwoord „ s T" «""f" «« Ma geweid g p,ee!d ,,7 n" "* hierop dat men hl 1 " WEE,1T begeerde ^lien ftraffèn. rTh ^ £Tf* ™" *« over ,e * befehnidiging wi^^™^ J™ » .oorwendzel voor hnnnen „proe, ,e "ebbe7 iT reden was, hn„„e vree,. L j u „ WMre toornen zonden, „T„ K„nL hot Volfe vveSTO;reen" denIvom"e "«een gedeelte van CeKaPtam 2* ™« Ebbende, teerde we- der  REIZEN. 311 der na het Koninklyk Paleis, daar hem gezegd wierdt dat de Koning was uitgegaan. Over dit berigt was hy niet zeer voldaan, alzo het hem deedt vreezen dat men iet kwaads in den zin hadt. Dit deedt hem befluiten om zich door geweld een weg na zyne Sloepen te baanen. Het gerugt, welk deeze tweefpalt verwekte, deedt ondertusfchen den Koning ontwaaken, die daarop geheel moedernaakt ten voorfchyn kwam, en op zyn Volk dapper Begon te kyven; 't welk, egter, op hetzelve weinig indruk fcheen te maaken. Toen de weert hem de oorzaak deezer opfchuddinge hadt verhaald, verzogt de Koning dat hy by hem wilde blyven ; waar aan de Kapitein zyne toedemming gaf, onder voorwaarde dat zyn gevolg, althans het meerengedeelte van hetzelve, na de Sloepen zou mogen wederkeeren; gelyk gefchiedde, blyvende hy zelve met acht of tien man aan land.1 De Negers, ondertusfchen, hier mede nog niet volkomen gerust gedeld, wilden niet gedoogen, dat de Kapitein in het Vorstlyk Paleis vernachtte , maar geleidden hem met de zynen na een ander huis , waar by zy den geheelen nacht goede wagt hielden. Terwyl de Kapitein den volgenden morgen in de deur van het huis ftondt, waar in hy gedaapen hadt, met oogmerk om zich tot den Koning te begeeven , naderde hem eene oude Vrouw, met gefpannen oogen op hem ziende. Zy hadt onder haaren arm een Doos , waar aan het dekzel met een ftuk lcêr was vastgemaakt, zodat men dezelve, even als een Blaasbalg , openen en duiten konde. Met deeze Doos , terwyl zy ondertusfchen eenige woorden binnensmonds prevelde, liep zy driemaalen rondom den Kapitein, tel-  NEDERLANDSCHE telkens met de hand op de Doos fla™dP j . de asch ,: waar mede, zy geVuTd !' ^ ' ^ en het gantrche lichaam Soof N ' °? * ^ zy hier mede bedoelde Zod° WISt w" waa deeze ontmoeting vervoegde zir-h r • ■ WEERT Jnv 17 ■ VULt>ae ZJCll Kapitein DE veil hadden. Zy Si hengen C geen zv twee Bokken en vÏ& " , P Ba'mncil» hun dezelveaf en d vvv '•• ^ ako . deeze 1 ede, de 7 ger dan iet ande Jf£vef nojdwendigheden ; h00. Terwyl ^ . onderhandeling was, waln ,^ o " K°mng in «e Soldaaten in 't RnT lntusfehe» énigen van zy- fchooten, welke vi l,! ^vogelte ge- ook het bezoek welk L 3 verkwikte : gelyk Admiraal oS|f^ 7/^ t0t tyd' *» de» -ge draagende ^2^^^' ^ wierdt toegediend. g ik humer het noodiSe mende van het Eiland J / p P ÜC ^ tein ïJ„i J Pn"C^ ' als mede Kapt- i!" christiaanszoon met 7vn 1 l van het zelfde Eiland koomende ' ^ Jagt Ondertusfchen waren de meeste 7u OP de been oPi^m j , Zieken wederom P been „ekoomeu; doch andere domen van nieuws  REIZEN.- it-j |n , ter oorzaake van de ongezonde en befmettende lucht van dit gewest. Dit bewoog den Admiraal, deezen oord te verhaten, en gaf,diensvolgens, op den achtften van Wintermaand, bevel aan alle de Matroozen, die zich aan Land bevonden, om aan boord te koomem Zestien man van de Vloot waren hier geftorven en begraaven. Op dien zelfden dag wierdt Kapitein de weert aangetast van eene heete ylende koortze ^ waar aan hy meer dan twee maanden het bed moest, houden. Dit, nogthans j belette niet dat zy 's anderendaags onder zeil gingen, koers zettende na het bovengemelde Eiland Annabon , met oogmerk om aldaar water en andere ververfchingen in te neemen. Te noodiger was dit, omdat veele zieken wederom inftortten, en veele gezonden van den Scorbut wierden aangetast! Op den zestienden der maand, kwamen zy onder het genoemde Eiland ten anker. Straks zondt de Admiraal Kapitein dirk gerritszoon met twee Sloepen .na land. Doch eenige Portugeezen en Zwarten, hen ziende naderen, begaven zich na het ftrand, en verbooden hun het landen. Maar, vermids de Kapitein hun van verre toeriep dat hy als Vriend kwam, lieten zy hem onverhinderd aan land koomen. Hier gaf hy hun te kennen dat het oogmerk zyner komfte was ; ververfchingen voor de zieken in te neemen, de waarde -van welke hy gezind was met geld of goederen te betaalen. Deeze verzekering deedt de Portugeezen aan de hand koomen. Doch, alzo het reeds laat op den avond, en hun Gouverneur niet by de band was, verzogten zy dat hy des anderendaags wilde wederkoömen, met belofte van hem alles te zullen bezorgen wat .by noodig > hadt» • ïi IL deel. H JrJ  U4 NEDERLANDSCHE In gevolge der gemaakte afTpraake, roeide Kapitein gerritszoon, den volgenden dag, wederom met twee Sloepen na den oever. Doch de Portugeezen, in ftcde van hunne belofte te volbrengen, vertoonden 2ich thans,met Snaphaanen gewapend, aan het Strand, den Onzen toeroepende dat zy niet nader moesten koomen , alzo zy voor hun niets ten beste hadden , en daarenboven vermoedden dat zy met een vyandlyk oogmerk aldaar gekoomen waren. De Admiraal, dit vernomen hebbende, deedt ftraks alle de Booten bemannen, en zondt met dezelve Kapitein bockholt,nevens den Serjeant-Majoor,naland, met vliegende Vaandels. Naa dat zy voet aan land gezet hadden, trokken zy in twee hoopen op, de eene zynde de talrykde bende, ter rechter, en de andere ter flinker zyde. De Portugeezen en Negers, dit verneemende, daken den brand in hunne Hutten, welke zy den voorgaan, den nacht ontruimd en ledig gedraagen hadden ; en het Fort verlaaten hebbende, vlugtten zy na het gebergte. Hier door was de oord ruim, en het naderen van het ftrand open; 't welk den Admiraal bewoog, alle de zieken van de Vloot te doen aan land brengen. De Bootsgezellen , midlerwyl, vuurig verlangende na de verfche vrugten, die op het Eiland in overvloed groeiden, onder andere Banaanen, Oranjeappelen en diergelyke, begaven zich, zonder eenigen agterdogt te voeden, in het veld om dezelve te plukken. Doch dit bekwam zommigen zeer kwalyk : want de Portugeezen, zich in eene hinderlaage verborgen hebbende, mikten op de voorbygaanden , en hadden het geluk van zommigen uit den hoop te kwetzen of te dooden. Dit, om verder verlies van zyn Volk te voorkoomen, deedt  REIZEN. nS deedt den Admiraal beduiten, ftrenglyk te verbieden, dat niemand, zonder bekoomen verlof, zich zou hebben te verdouten, buiten de aangeweezene plaats te gaan om vrugten te plukken. En , alzo zommigen zyn gebod overtraden, deedt hy, om te meerderfchrik aan te jaagen, aan 't Strand een Galg oprichten. Wyders zondt hy eenigen van zyn Volk wel gewapend uit, om te verneemen , of zy eenige Portugeezen zouden kunnen gevangen neemen. Doch geene menfchen vindende, keerden zy weder, met zevenentwintig Hoornbeesten, die hun, egter, omdat op dezelve niet genoeg gepast wierdt, meestal ontliepen. 's Daags vóór Kerstyd , zondt de Admiraal honderdvyftig Man, allen wel gewapend, na een Berg, waar op de Portugeezen zich verfchanst hadden, en die onvoorziens op de Onzen aanvadende, onder dezelve merkëlyke fchade veroorzaakten. Zy gingen, nogthans, voort met den Berg te beklimmen , terwyl de Portugeezen, van tyd tot tyd, op hen fchootten en groote Steenen wierpen. Jan janszoon kloek, Vaandrig en Schryver van Kapitein de weert , wierdt met een Snaphaanfchoot geveld; anderen wierdent door den val der Steenen, deerlyk gewond. Dit niet tegendaande, drongen zy dapper door, en den vyand vari weerkanten op de vlugt gedreeven hebbende, veroverden zy het Fort. Het getal der zieken, ondertusfchen, in dede van té verminderen, begon, ter oorzaake van de ongezondheid der lucht, hand over hand toe te neemen. Dit deedt den Admiraal beduiten om deezen oord te verhaten , en, zonder vervolgens eenige Haven of Eiland aan te doen , koers te zetten na de Magellaanfché Straat. Op den tweeden van Louwmaand des jaars H i j§9g  n6 N E D E Pv L A N D S C II E ■1599, Hgïteri alle de Schepen hunne ankers, en pasfecrdcn, den tweeëntwintigden daar aan volgende, de "droogten van Erazil, welke de Portugeezen Abrolhos noemen. Op den negenden van Lentemaand, wierdt een van 'des Vice-Admiraals Matroozen, omdat hy, by nacht, •de Koks Kisten, verfcheiden maaien, open gebroken, 'en Brood daar uit genomen hadt, by vonnis van den Krygsraad, veroordeeld, om, tot een fpiegel en voorbeeld voor anderen, aan deBoegfpriet, te worden op'gehangen. Thans waren de meeste zieken bcrdeld, en begonnen met zulk een lust te eeten, dat zy met hunne gewoone portie kwalyk te voldoen waren. De Kapiteinen waren genoodzaakt 'er by tegenwoordig te zyn ■wanneer zy aten , opdat het eenigzins geregeld mogt 'toegaan. Want, door hunne gretigheid, floegen zy den warmen kost zo heet te lyve , dat zy dikmaals gevaar liepen van zich inwendig te kwetzen. Op den twaalfden der laatstgemelde Maand bevonden zy zich op de hoogte van Rio de la Plata. Ben zonderling verfchynzel vertoonde zich hier ; de Zee vertoonde zich zo rood als bloed. Wanneer zy 'er -water uitfehepten, was het vol roode Wormpjes, die, in de hand genomen zynde , even als Vlooien wegfprongen. Zommigen meenen dat de Walvisfchen, in 'zekere tyden van 't jaar , dezelve uitwerpen. Doch deeze gisfmg is onzeker. Acht dagen daar naa dierf, op het Schip de Trouwe, een Matroos, aan eene zonderlinge ziekte. Terwyl hy aan de Bak zat en met graagte at, viel hy eensdags agter over, vreezelyk ziende, en uit den mond geweldig fchuimende, zonder een enkel woord te fpreeken. In  REIZEN. 117 In deezen daat bleef hy tot aan den middag van den volgenden dag, wanneer hy overleedt. : Twee dagen laater wierdt, genoegzaam van dezelfde ziekte, aangetast, een Jongman van Utrecht. Deeze, 's nachts van de wagt koomende, begon zeer luid te roepen , waar door eenigen zyner Scheepsgezellen by hem kwamen. Deeze zag by aan met een woest en afzigtelyk oog, en zogt hem te byten, te krabben en te dooten. Men hielp hem in zyne Kooi, daar hy drie dagen, zonder eeten en drinken, bleef leggen. Op den vierden dag begon hy binnensmonds een weinig te prevelen. Men boodt hem daarop een ftuk brood aan, 't welk hy, zeer verfchrikkelyk ziende, met groote vinnigheid tot zich trok, en als een wild en verwoed mensch opat. Van dien tyd af in den zelfden akeligen daat blyvende , is hy naderhand in de Straat elendig gedorven. Dewyl hy zich zeiven niet kon helpen, noch reinigen , bevroozen hem, ten langen laatde, de beenen door de vogtige koude, zodat zy moesten worden afgezet. Op den zesden van Grasmaand liepen alle de Schepen in den Mond van de Magellaanfche Straat, en kwamen, den volgenden dag, tegen den avond, by een klein Eiland, zynde het kleinde der zogenaamde Pinguïns - Eilanden , veertien mylen van den mond der Straat gelegen. Hier vingen zy eene menigte Vogelen , welke zy Duikers noemden , omdat zy al duikelende hun Aas van den grond moesten haaien. Tusfchen de dertien en veertienhonderd van deeze Vogelen floegen zy met dokken dood, en zouden 'er de gantfche Vloot mede hebben kunnen voorzien ; doch het niet raadzaam oordeelende , hier mede den gundigen wind te verzuimen , vervolgden zy hunne Reize. H 3 's An-  ïiS NEDERLANDSCHE 's Anderendaags zondt de Admiraal vyftig man aan |BDd, om te verneemen of zy Menfchen, Beesten of eenige blyken van Schepen, die deezen oord hadden aangedaan, konden vinden. Naa dat zy meer dan drie mylen langs het Strand geloopen hadden, keerden zy te rug, zonder iets ontdekt te hebben. Naa e'enigen tyd te hebben voortgezeild, liepen zy in eene fchoone lustige Baai, eenentwintig Mylen van den Mond der Straat gelegen. Men noemde dezelve Mos/elBaai, om de groote menigte Mosfelen, die aldaar gevonden worden. Hier voorzagen zy zich van versch water en Brandhout , beide welke noodwendigheden aldaar in grooten overvloed gevonden wierden. Vervolgens zeilden zy door zulk een hoog Land aan weerkanten , dat het fcheen alsof zy geenen doorrogt zouden vinden : zo zeer liepen de Bergen door malkander. Meestal waren derzelver toppen met fneeuw bedekt. Den achttienden van Grasmaand ankerden de Schepen in eene Baai, aan de Noordzyde van de Straat, op de Zuider Breedte van 54 Graaden , de Groene Baai genaamd. In 't midden van deeze Baai leggen drie kleine Eilandtjes. Aan het kleinde deezer Eilanden, zynde het Oostlykde , zouden, in gevalle van noodzaaklykheid , de Schepen met geringe moeite kunnen fchoon gemaakt worden, omdat de grond overal met fchoon wit Zand bedekt is, en het water niet zeer hoog op vloeit. Op deeze Eilanden ontmoet men eene menigte boomen , veel naar den Laurierboom geiykende; doch zy zyn hooger: de bast van dezelve is bitter en heet als Peper. Ook vindt men 'er eene menigte Mosfelen , zommigen van welke wel een fpan lang zyn. Drie van  REIZEN. 119 van de grootde, gekookt en uit de Scheipen genomen , weegen wel een pond. Aan Eendvogels en Ganzen heeft men hier ook geen gebrek. Dewyl de wind hun dagelyks tegen was, lagen de Schepen op deeze plaats tot aan den drieëntwintigden van Oogstmaand; blyvende, egter, de Zeilen fteeds aan de Raa, om by de eerde gundige gelegenheid gereed te zyn. Midlerwyl naderde het Winterfaifoen ; dit, gevoegd by het gebrek aan veele dringende noodwendigheden, deedt hen ongelooflyk veel lyden. Hier kwam by eene geweldige derfte onder het Scheepsvolk , waar door zy meer dan honderd Man verlooren. Onder deeze was ook Kapitein bockholt, in wiens plaats balthazar de cordes gedeld wierdt. De eene dorm volgde nu op den anderen. Zo hevig dak zomtyds de wind op , dat zommige Schepen, voor vier Ankers leggende, door gingen; dit verfchaftc zeer veele moeite aan de Matroozen om elkander te helpen. Daarenboven moesten zommigen van het Volk, dagelyks, door Regen, Wind, Hagel en Sneeuw, aan land vaaren, om Hout en Water te haaien , of om Mosfelen of iet anders tot leevensonderhoud te zoeken , waar door zy zeer wierden afgemat. Daarenboven begonnen zy nu dag aan dag hongeriger te worden. Het koud klimaat, waar in zy zich thans bevonden , verwekte meerder prikkeling in de Maag: zodat zy bykans onverzaadelyk wierden. Alles wat hun voorkwam , doegen zy te lyve: als raauwe Mosfelen , en de Wortels van zeker Kruid , welke zy het geduld niet hadden behoorlyk te laaten kooken, By dit alles kwam nog dat de meesten niet behoorlyk voorzien waren van klederen , dekzel en Waakil 4 rok-  iao NEDERLANDSCHE Tokken. De reden hier van was , omdat zy, b'y dé Lirrnsting tot de Reize, zich verbeeld hadden, in eerï warm land te zullen koomen, daar zy bykans naakt zouden kunnen loopen. Dit deedt hun zeer veel koude en ongemak lyden. De Admiraal, zo veel mogelyk was, hier tegen willende voorzien, deedt etlyke Kasten met Lakens openen , en deelde daar van uit onder het Volk, naar. gelange een ieder noodig hadt. Ook ftondt hy, nevens de andere Kapiteins, onder de Matroozen, terwyl zy aten, om reden dat zy anderzins hunne kleine portien om groot geld verkogten , en vervolgens hunne hongerige Maagen met raauwe Moslek en Kruiden vulden ; waar door veele van de Waterzucht wierden aangetast, en met een gezond hart ftierven. Op den zevenden van Bloeimaand des jaars 1600 , voer de Vice-Admiraal met twee Sloepen na een Eiland , leggende recht tegenover de Groene-Baai, om Zeerobben te vangen. Hier gekoomen zynde , ontdekte hy zeven Canoes of Schuitjes, en in ieder van dezelve eenige Wilden , van eene vervaarlyke gedalte, als zynde, voor zo veel hy op het oog kon gisfen, wel tien of elf voeten hoog , rosagtig van kleur, en hebbende zeer lang hair op het hoofd. Deeze de Sloepen ziende naderen , fprongen uit hunne Schuitjes cn begaven zich met allen fpoed na het Strand, van waar zy vervolgens zo geweldig met Steenen wierpen, dat de Vice-Admiraal het niet geraaden vondt het Ei-' land te naderen. ' De Wilden , dit verneemende , vielen gelykerhnnd wederom in hunne Schuitjes, en roeiden , met een groöi geroep en getier, op de Sloepen aan. Thans beval de V"-Admiraal zyn Volk om hun Schietgeweer in ge, reed-  R E IZÈN. reerlheid te houden , en toen de Wilden onder het bereik van hetzelve gekoomen waren , op hen los te branden; met dat gevolg dat 'er vier of vyf van hun fneuvelden. Hier door ontdondt zulk een fchrik omder de overigen , dat zy in alleryl na land roeiden. Met geweld rukten zy hier eenige boomen uit den grond, die wel een fpan dik fcheenen, om zich agter dezelve te verfchansfen. Voorts begonnen zy wederom Steenen te raapen om dezelve op de Vreemdelingen te werpen. Doch de Vice-Admiraal , met den woesten en woedenden hoop niets meer willende te doen hebben, beval den zynen na de Schepen te roeien. Dit niet tegenftaande, begaven zich eerlang eenige Matroozen na land, om Mosfelen, Wortelen en ander foortgelyk yoedzel te zoeken. Terwyl zy hier mede bezig waren , wierden zy onverhoeds uit het Bosch van eenige Wilden overvallen , welke drie van hun doodden, en twee gevaarlyk kwetden. Dcerlyk hadden zy de gefneuvelden gemarteld en gehavend , en zouden ook de gekwretden hebben omgebragt, indien Kapitein c ordes niet tot hun ontzet ware toegefchooten. Deeze Wilden gingen geheel moedernaakt , uitgenomen een hunner, wicn een oud Robbenvel om den hals was vastgemaakt, 't welk hem den rug en fchouderen bedekte. Hunne Wapens waren pylen van hard hout, met welke zy uit de hand hun wit zeer juist wisten te treffen. De voorde punt deezer pylen , die Harpoenswyze met veele weerhaakjes gemaakt waren, bleef den gekwetden in 't lichaam zitten; als zynde alleenlyk met peezen van Zeerobben aan den febacht vastgemaakt, en moest met groote moeite uit de wonde gefneeden worden. Eenen der gewonden H 5 was  m NEDERLANDSCHE was de punt door vier pakken klederen tot in de fa* Jgheid van de borst gedrongen. Naa de gemelde kunstbewerking, wierdt, egter, de kwetzuure fpoedig geneezen. yucuig Midlerwyl deedt de Admiraal zyne groote Sloep optimmeren , en gereed maaken om voor een Pinas te kunnen dienen. Zy ontving den naam van de Postiljon, en kreeg tot Schipper oiUIS janszoon, des Admiraals tweeden Schipper. .1 ^ v11,^6^!1 T °°gStm;,a"d de Admiraal al het Volk aan land gaan; en, hoewel het zeer dik gefneeuwd hadt , beval hy den Predikant aldaar eene Leerrede te doen om den Allerhoogden te danken, om dat Hy nu een jaar lang hen op de reize gcnadiglyk bewaard hadt, en Hem tevens te bidden, dat Hy ÏT22 op.de lange Rcize'welke zy nog voorha- den hadden, hun zynen zegen wilde verkenen • De ongemakken, welke zy leeden, in het overwinteren m deeze Laai, toenmaals de Groene-Baai genaamd; het gebrek, welk zy leeden; het verlies van ruim faoaderdtvvintig man van koude en gebrek gedorven: dit alle deedt hun den inval krygen om de tegenwoordige Legplaats de Baai van Cordes te noemen, ter *edagtenisfe van alle de onheilen, die hun, onder «Ten Admiraal van d.en naam, waren overgekoomen En, m de daad, behaken het gebrek aan de dringendde leevensbehoeften , moesten zy wordelen met alle de ongemakken der lucht, wind, regen, fneeuw, hagel, met alles wat men zich akelig en drukkere kan verbeelden. Dit alles duurde tot aan den drieën* tvvmngden van Oogstmaand, wanneer zy , Noord Oosten Wind, 0„der zeil gingen." Doch, o" eene opkoomende dilte , waren zy genoodzaakt, 's an- de-  REIZEN. ia3 derendaags , in eene groote Baai, wederom het anker te laaten vallen. De Admiraal,ondertusfchen, een gedenkteken willende oprichten van de Hollandfche Vloot , die met zo veele moeite en gevaar was doorgedrongen in de Magellaanfche Straat, 't welk geene Natie, dus lang , met zo zwaare Schepen, ondernomen hadt, ftelde een Broederfchap in , beftaande uit de zes voornaamde Hoofden en Bevelhebbers der Vloot. Onder Eede beloofden deeze eikanderen, door geenerhande gevaaren , nood of vreeze des doods, zich te zullen laaten beweegcn om iets te onderneemen , drydig met hunne Eere, of't welk tot nadeel van den weldand des Vaderlands zou kunnen drekken , of met het oogmerk hunner Reize onbedaanbaar was. Wyders verbonden zy zich, lyf en leeven te waagen om aan 's Lands Vyand allen mogelyken afbreuk te doen , en de Nederlandfche Wapenen te planten in een gewest, waar uit de Koning van Spanje zyne fchatten ontleende, door middel van welke hy de Nederlanden nu reeds zo veele jaaren beoorlogd hadt. Deeze plegtigheid wierdt verrigt aan land, aan de Zuidzyde van de Magellaanfche Straat, met zo veel ftaatelykheids als de gelegenheid der plaatze toeliet. De Broederfchap nam tot Zinfpreuk de Ontbonden Leeuw. Wyders fneeden zy hunne naamen op een Tafereel, 't welk zy op eene hooge Pilaar ftelden, opdat het van de voorbyzeilende Schepen mogt gezien worden. Aan de Baai gaven zy den naam van de Ridders - Baai. Thans verlieten zy deeze plaats, en liepen in eene kleine Baai, omtrent eene halve Myl van daar gelegen. Terwyl zy hier lagen , wierdt Kapitein de weert  iH NEDERLANDSCHE weert, door den Admiraal, met zyne Sloep, na dè Ridders-Baai gezonden, om het draks gemelde Gedenkteken van daar te haaien, en het op eene bekwaamer plaats ten toon te dellen. Terwyl hy om den hoek van de Baai meende te roeien , ontdekte hy ongeveer tachtig Wilden, allen aan 't Strand nederzittende, en by zich hebbende acht of tien Canocs of Jollen. Deeze, de Sloepen ziende,, riepen met een groot getier, en nodigden door tekens de Matroozen om by hen aan land te koomen. Doch de kapitein, niet genoeg gewapend zynde, oordeelde het met geraaden, zich te midden van een zo grooten hoop aan land te begeeven , en keerde weder na zyn Schip. De Wilden, dit verneemende, volgden de Sloep langs het Strand, over Berg en Dal,door Bosfchen en Struellen, gediuing roepende, en de Bootsgezellen by zich aan land zoekende te lokken. Zo dra hadt de Admiraal hier van de tyding niet vernomen, of hy deedt draks drie Sloepen bemannen die aan land gekoomen zynde, bevonden dat de Wilden de vlügt genomen hadden. Doch fchoon zy deeze woeste menfehen niet vonden, zv ontdekten, egter, de tekens hunner wreedheid. De Lyken, we ie de onzen aldaar begraaven hadden, hadden 'zy niet flegts opgegraven, maar ook decrlyk gehavend en geknot. Onder andere hadden zy het Lyk van den Wondheeler van het Admiraalfchip eene iheede in de wang gegeeven, liet hoofd met een Knuppel te pletter gedagen, een Pyl door de Zyde tot in het Hart gei doken, de Manlykheid afgefneeden , en het aldus "in het water geworpen; daar de Matroozen het wederom uithaalden en vervolgens begroeven. Ook vonden zy het  REIZEN. 125 het Graf van den Bottelier van het Jagt, zonder het lichaam in hetzelve, 't welk, vermoedelyk , de Wilden elders heen gevoerd hadden. Van het opgerichte Gedenkteken bragten zy flegts eenige linkjes met zich, alzo de Wilden het afgenomen en in ftukken geflagen hadden. Op den derden van Herfstmaand verlieten alle de Schepen de Magellaanfche Sttaat, en devenden, met aangenaam weör,de Zuid-Zee in. Doch de harde wind, die eerlang opdak, gepaard met een dikken Mist, was oorzaak dat de Vloot van elkander raakte , en de Schepen de Trouwe en bet Geloof zich alleen te zamen bevonden. Verdrietig viel dit voor de twee Kapiteinen van dezelve , doch inzonderheid voor d e weert, als zynde het weinige Volk, welk hy nog aan boord hadt, bykans geheel verkleumd van koude en nattigheid. Hier by kwam nog dat zy eerlang van nog zwaarder ftorm beloopen wierden: zodat zy meest al zonder Zeilen moesten dryven, in geduurig gevaar van omgefmeeten te worden. Daarenboven wierden de Schepen zo lek, dat zy, hoewel de pompen nacht en dag gingen , naauwlyks boven water konden gehouden worden. Vierentwintig dagen dreeven de twee Schepen in deezen daat in de Zuid-Zee , meestal zonder Zeilen. Hier by kwam nog, dat hoewel het Scheepsvolk dagelyks drie vierde ponden brood met twee oneen Visch kreeg, de honger, egter, hetzelve, meer dan zints eenigen tyd, begon te kwellen , overmids zy de groote Mosfelen misten, welke'zy in de Magellaanfche Straat plagten te vangen. Zodat de Kapiteinen werks genoeg hadden om hunne Matroozen hart in 't lyf te fpree-  126 NEDERLANDSCHE fpreeken, en met de hoop op eene gelukkige uitkomst te vertroosten. In den nacht van den zevenëntwintigden van Herfstmaand, vervielen zy ten Noorden van de Straat op laagervval, zonder dat zy door de donkerheid Land gezien hadden. Volgens hunne gisfing moesten zy nog wel twintig Mylen van daar zich bevinden. Die van 't Schip het Geloof raakten hier in 't uiterde o-e. vaar. Recht voor hen lagen twee klippen , daar zy noodzaaklyk boven of op moesten zeilen: want beneden om was voor hun onmogelyk. Doch , door de gunst der Voorzienigheid, ontkwamen zy dit dreigende gevaar. Toen nu de twee Schepen het Land begonnen te onderkennen, bevonden zy zich drie Mylen boven de Straat. En dewyl zy, om den Westen Wind, niet van den Wal konden werken, beflooten zy de Straat wederom in te loopen, om aldaar eene goede Ree te zoeken, en bekwaam weêr af te wagten, om vervolgens de Vloot te volgen. Zy verbeeldden zich dezelve nog by tyds te zullen agterhaalen, omdat, volgens affpraak , de Schepen , in gevalle zy van een mogten raaken, elkander twee Maanden lang aan het Eiland St. Maria zouden opwagten. Tegen den avond kwamen zy aan den Zuidhoek van den Mond van de Straat, en dreeven dien nacht, door den Stroom, wel zes of zeven Mylen in dezelve.' Met tamelyk Weer kwamen zy hier in eene goede Baai ten anker, en bleeven 'er tot den laatden van Herfstmaand leggen. Ondertusfchen begon de Zomer , in deeze gewesten, te naderen; dit deedt hen hoopen dat het' Weêr eer-  REIZEN. i27 eerlang ten goede zou veranderen. Doch in deeze verwagting vvierden zy jammerlyk te leur gedeld. Geduurende het tydverloop van twee Maanden, hadden zy naauwlyks een bekwaamen dag om hunne Zeilen te droogen. Zy noemden deeze Baai de Zorgelyke Ree. In de twintig dagen, welke zy hier lagen , moesten zy, met groote moeite, hunnen kost aan Land zoeken, daar zy, behalven eenige Vogels, niets anders vonden dan Mosfelen en Slakken, die zy Klipkleevers noemden, omdat zy,aan de Klippen hangende, daar aan zeer vast kleefden. Op den achttienden van Wynmaand, het niet geraaden vindende, langer op de zelfde plaats te blyven leggen , liepen zy eene Myl dieper in de Straat , en vonden eene Baai , die zy voor eene bekwaamer legplaats hielden , dan zy nu verhaten hadden. Doch ook hier beliep hen eerlang een zwaare Storm, welke hun groot gevaar deedt loopen van te vergaan. Midlerwyl was de geftadige bezigheid van het Scheepsvolk , met laag water na land te vaaren om hunnen kost te zoeken, en met hoog water brandhout en versch water te haaien: zodat zy zelden ledig of droog waren, niet tegendaande 'er nacht en dag vuur gedookt wierdt. Geduurende de negen Maanden, welke zy in de Straat doorbragten, hadden zy nooit de Zeilen van de Raa, maar gyden dezelve los, zo dikmaals het Weêr zulks toeliet, om ze te droogen. Deeze geduurige vermoeienisfen, gevoegd by den fcherpfnydenden honger , veroorzaakte zulk eene onwilligheid onder zommigen van de weert's Matroozen , dat zy zich ziek veinsden om vry van werken té mogen weezen. Dit maakte de gewilligen en arbeidzaamen zeer mismoedig. Daarenboven begon 'er eenige mom-  nS NEDERLANDSCHE mompeling te ontdaan om wederom na 't Vaderland te keeren, die zo verre ging dat zy den Kapitein daar over dagelyks lastig vielen ; gebruikende, ten dien einde, veele redenen , welke hy op de best mogelyke wyze moest wederleggen. Hy badt hun, om Gods wille, dat zy de uitkomst met geduld wilden afwagten, en verklaarde eindelyk, met ronde woorden , niet van mcening te zyn na het Vaderland weder te keeren , zo lang zy op de twee Schepen zo veel Volks hadden, dat zy het flegtfte in brand deekende , het kleinde daar mede konden bemannen. Omtrent den zelfden tyd verdondt Kapitein de weert van balthazar de cordes, Kapitein van het Schip de Trouwe, dat zyne Officieren de Matroozen flaauwhartig en wanhoopig maakten. De weert ging hen hier op ieder afzonderlyk fpreeken, met bidden en dreigen op hen begcerende, dat zy voortaan zich zorgvuldig hadden te wagtcn , den Matroozen iets in te blaazen, waar door zy eenigzins zouden kunnen verdaauwen. Doch zy ontfchuldigden zich , zeggende , dagelyks van het Volk te moeten hooren , dat men hen van honger liet vergaan; ■dat zy den arbeid en de koude vogtigheid niet langer konden verdraagen, en diensvolgens voorncemens waren , zo dra zy in de Zuid-Zee zouden gekoomen zyn, met de Boot te vlugten , en alzo het Schip te verbaten ; waar door de geenen , die op hetzelve Weeven , aan een gewis verderf zouden bloot gedeld worden. De Kapitein, dit verdaan hebbende, fprak de Matroozen in 't algemeen daar over aan; dreigende, onder andere , den eerden , die het zou durven beItaan, wederom zulke oproerige redenen te voeren , arw  REIZEN. I29 anderen tot een voorbeeld, met den dood te zullen doen draden. Hier door wierdt de Muitery voor dit maal gebald, en begon de moed eenigzins te herleeven. Doch dit was van korten duur; van nieuws floegen zommigen aan 't muiten: en ware het niet geweest door de kloekmoedigheid van Kapitein de wee ut, die zich, van tyd tot tyd, op het Schip het Geloof begaf, het ander Schip zou, meer dan eens, tegen den wal gedreeven hebben, door de kwaadwiU ligheid van eenigen van het Bootsvolk. Behalven de koudeen ongemak,welke zy leeden, begonnen nu ook zommigen tot een voorwendzel hunner onwilligheid te gebruiken, dat zy onmogelyk met hun brood zouden kunnen toe koomen. 't Welk de Kapitein vernomen hebbende, ging hy in de Broodkamer; en naa aldaar eenigen tyd vertoefd te hebben, verfcheen hy onder het Volk met een blyd gelaat, zeggende dat zy nog broods genoeg hadden voor den tyd van acht maanden, hoewel 'er, in de daad, niet meer dan voor vier maanden was; en dat hy, diensvolgens, by zich zeiven hadt vastgefteld , na een goeden wind te wagten, al zou het ook een geheel jaar duuren , of anderzins koers zetten na de Oostindiën, om aldaar de Vloot op te zoeken. Eindelyk begon, op den tweeden van Wintermaand, de Wind uit het Noord - Oosten te waaien; 't welk hen terdond de ankers deedt ligten en onder zeil gaan. Doch, om de dwarlwinden, konden zy niet voor den volgenden dag uit de Baai loopen, welke zy de Be~ Jlootene Baai noemden. Dit was de laatde maal dat de twee Schepen te gader hunne reize zogten te vervorderen. Want, naa eenigen tyd gezedd te hebben, II. DEEt. I m0es.  130 NEDERLANDSCHE moesten zy de ankers laaten vallen , doch op eenen aflland van ruim een Myl van elkander. Thans wierden zy van eenen ftorm beloopen , verfchriklyker dan zy nog ooit gezien hadden, waar door de Zee zich tot boven hunne masten verhefte, en die twee dagen duurde. Naa dat dezelve eenigzins bedaard was, begaf Kapitein de weert zich in zyne Sloep , met oogmerk om het Schip de Trouwe op te zoeken; doch hy vondt het niet: zelf geene planken of Masten , noch eenige andere tekens van hetzelve; 't welk hem zeer bedroefd na zyn eigen Schip deedt wederkeeren. 's Anderendaags vroeg in den morgen roeide hy na een Inham, alwaar hy, over een laagen hoek van het Land, de Steng van het gemelde Schip gewaar wierdt. Dit deedt hem wederom een weinig moed fcheppen , en keerde alzo te rug na boord, weinig denkende dat dit de laatftemaal was dat hy het Schip van zynen Togtgenoot de cordes immer zien zoude. Terwyl ondertusfchen , door deeze aanhoudende Stormen, verlies van ankers en touwen, honger, koude en ongemak, het Volk van nieuws geheel moedeloos begon te worden, meer wenfehende om den dood dan om het leeven , en zich verzekerd houdende dat zy, door gebrek aan brood , ten langen laatlte van hunne kragten geheel beroofd zouden worden, wierdt Kapitein de weert te raade , 's anderendaags, zynde een Zondag, al het gezond Volk by zich te gast te nodigen op Ganzen, Eenden en ander Gevogelte , welke hy op de twee laatlte Togten gefchooten hadt. Naa den maaltyd deedt hy eene ernftige aanfpraak tot zyne Bootsgezellen. Naa een ieder in 't by-  REIZEN. ,31 byzonder bedankt te hebben voor den getrouwen dienst, welken zy dus lang betoond hadden , vermaande hy hen tot geduld en lydzaamheid , en vertrooste hen met de zekere en onfeilbaare beloften des Allerhoogden, die de zulken nooit verlaat, welke Hem in oprechtheid en van harte aanroepen , gelyk zy nu reeds menigmaalen op deezen Togt ondervonden hadden. Deeze Aanfpraak deedt de bedoelde uitwerking. De Matroozen greepen nieuwen moed , en roeiden met den Kapitein na den Westhoek van de Baai, om 'er, volgens gewoonte , hunnen dagelykfehen kost te zoeken. Om den hoek gekoomen zynde, zagen zy drie Canoes met Wilden; die de Sloep gewaar wordende, hunne Schuitjes terdond verlieten, en aan land getreeden zynde , het deile gebergte even als Meerkatten opklouteren. In de Canoes vonden de Onzen niets anders dan eenige jonge Duikers, houten Harpoenen, velletjes van wilde Beesten en eenige. andere kleinigheden, welke zy aldaar lieten leggen. Vervolgens tradt de weert...met zyn Volk aan land , om te onderzoeken of de Wilden aldaar iets , dat van eenige waarde was, geborgen hadden. Hier zagen ze, aan den voet van een Berg, eene Vrouw met twee kleine kinderen, alle moeite doende om hun te ontkoomen. Nogthans wierdt zy gegreepen , en met haare kinderen in de Sloep, en vervolgens in de Kajuit van 't Schip gebragt; zonder dat men aan haar eenige blyken van ontdeltenisfe of droefheid kon befpeuren. - . , Deeze Vrouw was van middelbaare grootte , met een dikken nederhangenden buik, rosagtig van kleur, ftuursch van weezen, kort van hair, 't welk de I a Wil-  132 NEDERLANDSCHE Wilden, als geene andere Mesten kennende, met Mosterfchelpen affnyden, laatende het alleen aan de zyden van het hoofd tot over de ooren wasten. Tot fieraad hadt zy eenige Slakkehuisjes aan haaren hals hangen. Op haaren rug was zy bekleed met een R.obbenvel, 't welk met zenuwen van beesten om den hals was vastgebonden. Voorts was zy moedernaakt over haar geheele lichaam. Haare borden waren zeer groot, en hongen neder als Koemammen. Verder hadt zy een wyden grooten mond , fcheeve beenen en lange agteruitdeekende hielen. Toen men haar eenige fpyze aanboodt, weigerde zy gekookt voedzel te eeten. Men gaf haar daarom eenige Vogels, in eene der Canoes gevonden. Zy nam dezelve , en de veeren 'er een weinig afgeplukt hebbende, ontleedde zy ze met een Mosfelfchelp. Daar naa haalde zy 'er het Ingewand uit, de Gal, Darmen en 't Hart wegwerpende; doch de Lever een weinig over 't vuur gehouden hebbende , at zy dezelve dat° haar het bloed ten monde uitliep. Vervolgens drukte zy de vuiligheid uit de Maag , en keerde die op haare duimen, neemende het eene einde in den mond, en het ander in haare flinker hand. Met de rechterhand , daar zy een weinig fchraapzel van hout In hadt 't welk de Wilden altoos in hunne Canoes medevoeren reinigde zy de Maag, en naa dezelve over 't vuur een weinig gewarmd te hebben , floeg zy ze te lyve 't Lichaam fcheurde zy met haare tanden van een ' daar m bytende dat haar het bloed op de borden ne' derliep Van deezen raauwen Vogel gaf zy insgelyks haare Kinderen te eeten. Het eene was vier jaaren en een half oud; het ander niet boven de zes maanden; ï.ij,v 3' tnetl riev r.j.< , •• dit  REIZEN. i33 dit niettegenftaande kon het reeds loopen , en hadt den mond vol tanden. Zodanig was haare manier van eeten; hoe zeer de Matroozen daarom lachten , zy bleef even flemmig. Naa dat zy haaren maaltyd geëindigd hadt, zette zy zich neder op haar huiken, even als een Meerkat in 't rond ziende. Wanneer zy zich nederleide om te flaapen , lag zy na genoeg Klootswyze , met haare Knieën bykans aan den Mond, hebbende het jongde Kind in haare armen aan haare borden leggen. Twee dagen hielden zy deeze Vrouw aan boord. Voor dat de Kapitein haar na land deedt brengen , liet hy haar een hembd aantrekken, voorts een Rok met lange mouwen, die haar tot op de knieën hing, zette haar een Muts op het hoofd, en deedt haar eenige fnoeren Kraaien om den Hals en om de Armen. Wyders kreeg zy nog een kleinen Spiegel, een Mes, Spykers, een Els en eenige andere kleinigheden, waar mede zy wonder wel in haaren fchik was. Haar jongde Kind wierdt ook in een Rokje gekleed en met Kraalfnoeren opgefchikt. Doch haar oudde Kind , zynde een Meisje , moest zy aan boord laaten, waar over zy niet zeer voldaan fcheen. Dit Kind , zedert in Holland aangekoomen , is naderhand te Amderdam gedorven. De Moeder wierdt, op haar verzoek, omtrent eene Myl van 't Schip, aan land gezet, daar de Matroozen wel eenig vuur, geweer en andere gereedfchappen vonden , doch geene Wilden , die, waarfchynelyk, de Sloep ziende naderen, de vlugt genomen hadden. Thans vervolgden zy hunne Reize ; doch wierden eerlang, van nieuws, beloopen van eenen zwaaren üorm; zodat zy het onmogelyk langer op Zee kunI 3 nen-  J34 NEDERLANDSCHE nende houden, te raade wierden, de Baai van Cordes wederom op te zoeken , dewyl hier de gronden en verdere gelegenheden best bekend waren. Zy hielden ten dien einde langs den Zuidwal , in de hoope dat zy van het Schip de Trouwe mogten gezien worden. Voorden Inham, in welken het lag, gekoomen zynde, deeden zy een fchoot, die, zo als zy zich verbeeldden, met een fchoot beantwoord wierdt. Doch dit was eene loutere inbeelding; want d'e weert kwam in de Baai van Cordes ten anker, zonder dat hy, zo als hy gehoopt hadt , van zynen Togtgenoot gevolgd wierdt. Terwyl zy dus in de voornoemde Baai voor anker lagen, zagen zy, op den zestienden van Wintermaand, in het Oosten, eene Sloep op hen afkoomen. Zommigen meenden dat het de Sloep van Kapitein de cordes was; eenigen dat dezelve behoorde tot de Schepen, die al voor lang van hun afgedwaald, en nu in de Straat waren wedergekeerd; deezen wederom hielden het voor een Engelfche Sloep ; anderen , eindelyk, en deeze hadden de waarheid op hunne zyde, waren van oordeel dat het de Sloep was van den Generaal o livier van noort, wiens logt het onderwerp zyn zal der volgende Reize, en dat deeze zyn Volk hadt uitgezonden om het Schip het Geloof op te zoeken. Niet weinig , zo als ligt te denken is , verkwikte en vertroostte deeze onverwagte ontmoeting de Bootsgezellen, dewyl zy niet twyfelden, of zy zouden, in hunnen tegenwoordigen drukkenden nood, van den Generaal merkelyken onderdand ontvangen. Reden genoeg, voorwaar, dat de manfcbap , welke zich in de Sloep bevondt, van den Kapitein zeer vriendelyk ontvangen wierdt. Zy zagen 'er vet en gezond uit, en ver-  REIZEN. 135 vertelden , onder anderen , dat zy op het groote , zogenaamde , Pinguïns - Eiland meer dan tweeduizend Vogelen gevangen hadden. Door deeze tyding wierden de hongerige Maagen van de weert's Bootsvolk zo zeer geprikkeld, dat 'er niemand onder hen was , die zich niet op dat Eiland wenschte. Zommigen riepen dat de Kapitein derwaarts behoorde te zeilen, dewyl men daar, zo wel als hier ter plaatze, een gundigen wind kon afwagten. Doch de Kapitein verklaarde zich hier tegen , betuigende niet van zin te zyn, zich van den Generaal te verwyderen. Den volgenden dag kwam dc Generaal zelve by Kapitein de weert aan boord. Hy beloofde hem alle noodige hulp toe tc brengen , en 's anderendaags, indien het mogelyk ware , met de geheele Vloot by hem te zullen koomen, gelyk ook gefchiedde; waarop zy gezamentlyk met een Zuid - Oosten wind onder Zeil gingen. 't Herdenken , ondertusfchen, aan zynen Reismakker de cordes, deedt de weert den Generaal verzoeken om hem eene Sloep met eenige manfchap by te zetten, met oogmerk om dien Kapitein op te zoeken , en hem van deeze gelukkige ontmoeting te verwittigen. De Generaal hier in bewilligd hebbende, roeide hy na een klein Eiland, 't welk hy te vooren meer dan eens hadt rond gevaaren , en zag op hetzelve twee Vuuren branden. Dewyl hy nooit eenige Wilden op hetzelve hadt vernomen , deedt dit verfchynzel hem hoopen, dat dit een Zein van Kapitein de cordes zyn mogt. Doch aan land gekoomen zynde , vondt hy niet hetgeen hy zogt , en moest ongetroost na boord wederkeeren. De vuilheid van zyn Schip was ondertusfchen oorI 4 zaak,  136 NEDERLANDSCHE zaak, dat hy bezwaarlyk en niet dan zeer langzaam kon laveeren: zodat hy op de hoogte van de RiddersBaai gekoomen zynde , genoodzaakt was zyne voorgaande legplaats wederom op te zoeken. Hier by kwam nog dat hy zyn Volk , welk door de uitgeftaane vermoeijenisfen en door gebrek aan noodig voedzel, flap en magteloos v/as geworden, geene onnoodige moeite wilde vergen , die toch weinig zou gebaat hebben. Midlerwyl vervolgde de Generaal van noort zyne Reize. Dit deedt Kapitein de weert de hoop verliezen om de Vloot te zullen volgen : en alzo hy het niet geraaden vondt, zonder Boot of Schuit te weezen, welke hy, door veelvuldige zwaare ftormen» verlooren hadt, wierdt hy te raade , zyne groote Sloep, welke hy in 't Ruim hadt, op het Dek te haaien, en nog dien zelfden dag, zynde Kerstyd, de Hukken in elkander te voegen. Men maakte hier mede een begin, doch flaakte het werk des anderendaags , dewyl de wind na het Noorden liep, en zy diensvolgens onder Zeil gingen, in de hoop van eene Baai te zullen bereiken, daar zy dit werk gemaklyker en zekerder konden verrigten. Doch een fterke wind deedt hen na de Cordes-Baai te rug dryven. Hier begon het Scheepsvolk van nieuws te murmureeren: en, voorwaar, niet geheel zonder reden,dewyl zy, geduurende den tyd van veertien dagen , geene Mosfelen hadden gevangeli, en zich met een weinig droog en hard brood met olie moesten behelpen. De Kapitein ziende dat zy de hoofden te zamen Haken, en nu voor een openbaaren opfland beducht was , riep hen allen in zyne Kajuit te zamen , en poogde hen door alle mogelyke redenen te bewcegen, dat  REIZEN. I37 dat zy toch een gunftigen wind aldaar wilden afwagten, en niet fpreeken van wederkeeren na het Vaderland, dewyl dit, om verfcheiden redenen, ongeraaden was. Voorts begeerde hy dat elk zyn gevoelen vrymoedig wilde verklaaren, alzo hy gezind was zo wel den kleinden als den grootden te hooren. Niet eenerlei waren de begrippen. Zommigen gaven den raad dat men zich na Rio de la Plata moest begeeven, het Schip aldaar verlaaten, en vervolgens met de groote Sloep na de Portugeezen roeien ; wien men konde diets maaken dat zy van de Engelfchen gejaagd waren , en het Schip ten beste gegeeven hadden. Anderen waren van oordeel dat men koers moest zetten na het Eiland St. Helena , om aldaar ververfchingen in te neemen; doch deeze bedagten niet dat het weinig minder dan onmogelyk was, van den Westkant dit Eiland aan te doen. De Stuurman jan outgansz wilde dat men de Goud-Kust of de Bogt van Guinea zou opzoeken, daar by bekend was, en werwaarts hy vyf togten hadt gedaan. In geen van deeze ontwerpen vondt de Kapitein genoegen, doch wilde tevens niets met zekerheid vastftellen, voor en aleer hy de cordes zou gefproken hebben. Hierom beval hy dat men met allen fpoed de Sloep zou gereed maaken, en voer daar mede, in eigen perfoon, op den eerden van Louwmaand des jaars 1600, na land. In den naamiddag ontdekten zy twee Sloepen , die eerlang bleeken van de Vloot van den Generaal van noort te weezen; welke door zwaare dormen te rug fgedreeven zynde, andermaal in de Ridders-Baai gekoomen was , en nu zo naby de Cordes-Baai zynde, kwam verneemen of Kapitein de weert nog in deezen oord lag. Hy bragt I 5 mc-  i33 NEDERLANDSCHE mede een Huk Ys, wel drie of vier voeten dik en verklaarde op de zelfde plaats Ys gevonden te hebben , 't welk etlyke vademen in de dikte haalde. Te opmerkelyker was dit verfchynzel, omdat het in dit gewest midden in den Zomer was , en de Wilden, van wegen de warmte, thans naakt liepen. Vervolgens voer de Kapitein met den Generaal na het Schip des eerstgenoemden, wien hy zyne Broodkamer vertoonde, opdat hy ooggetuige zyn mogt van den toeftand, in welken hy zich bevondt. 's Anderendaags voer de Generaal wederom van boord , beloovende hem alle mogelyke hulp toe te brengen , en de Sloep te zullen zenden, om, ware 't mogelyk, het Schip van Kapitein de cordes op te zoeken. Eenige manfchap, eenige dagen laater aan den Generaal gezonden , met verzoek om een onderdand in brood voor twee maanden, keerde met ledige banden te rug; de Vlootvoogd beriep zich op zyne aandaande Reize na de Oostindiën, die hy niet wist hoe lang te zullen duuren , en tot welke hy zynen voorraad, veelligt, ryklyk zou noodig hebben. Door dit antwoord bevondt zich de Kapitein in groote verlegenheid. De hoop , om eenig berigt wegens zynen Togtgenoot de cordes te zullen ontvangen, gaf hy nu geheel verlooren. Ook befchouwde hy het als onmogelyk, in deezen behoeftigen daat langer met zyn Volk te blyven. Het een en ander deedt hem befluiten, den deven te wenden na het Pinguïns-Eiland, met oogmerk om zich aldaar van etlyke duizenden Vogelen te voorzien, om alzo zyn brood te langer te doenftrekken; tot nog toe van meening blyvende om de Vloot te volgen, indien de wind hem diende. By zyn vertrek fchreef hy eenen brief aan Kapitein d e cor-  REIZEN. t39 cordes, welken hy begroef aan den voet van eenen boom , op welken de Generaal van noort den dag van de maand en het jaar hadt laaten fcbryven, op welken de Vloot daar voorby gezeild was. Wyders fpykerde hy een plankje aan den boom, op welken met groote letters gefchreeven dondt: zoek aan den voet van deezen boom. Zo dra zy de genoemde Eilanden genaderd waren, begaf zich de Kapitein met al het gezond Volk, zynde ongeveer dertig in getal, na land, laatende alleen de Stuurlieden aan boord, 't Land naderende, zagen zy terdond eene onnoemelyke menigte Vogelen: waarom zy degts drie van de jongde Matroozen in de Sloep lieten, en vervolgens zich aan het Vogelvangen begaven , waar door zy wel haast eene groote menigte by elkander kreegen. Terwyl ze hier mede bezig waren, begon de wind zo hevig op te deeken, en de Zee zo hol te daan, dat de Sloep op het Strand dreef, en door het geweldig dooten lek en geheel ontredderd wierdt. In deezen toedand van zaaken zagen zy niets anders voor oogen dan hier gezamentlyk een elendigen dood te moeten derven : dewyl het hun onmogelyk was wederom aan boord te koomen. Zy zagen zich zonder Timmerman, zonder gereedfchappen, zonder leevensmiddelen en zonder hout, 't welk hier niet groeide. Met dit alles waren zy geheel nat , als die langen tyd tot aan de fcbouderen in Zee gedaan hadden, om de Sloep een weinig hooger op te brengen. In deezen uiterden nood liep de Sloep, met het vallende water, geheel droog; tot hun geluk vonden zy in dezelve een Byl, een Disfel, twee Dryvers en ee-  140 NEDERLANDSCHE eenige Spykers. Doch vermids het te laat op den avond was, om de Sloep in behoorlyken Haat te brengen van Zee te kunnen bouwen , moesten zy dien nacht onder den blaauwen hemel doorbrengen. Van de gebrokene planken van hun Vaartuig leiden zy een vuur aan, by hetwelk zy eenige Vogels , zo veel zy konden,een weinig braadden,en ze voorts half raauw, zonder brood, te lyve floegen. Zo weinig versch water vonden zy, dat zy naauwlyks hunnen dorst konden lesfehen. Den volgenden morgen, met het aanbreeken van den dag, gingen zy met moed aan 't werk, en delden, in den tyd van twee dagen, de Sloep in daat om 'wederom te water te kunnen gebragt worden. Voorts laadden zy in dezelve vierhonderdvyftig Pinguïns, welke zy gevangen hadden, en kwamen, op den avond van den derden dag, zints zy na land gevaaren waren, met groote blydfchap, op hun Schip te rug. In 'tnaajaagen van de Pinguins, hadden zy, in een Hol, eene wilde Vrouw gevonden, die al den tyd, welken zy op het Eiland hadden doorgebragt, zich aldaar verborgen hadt gehouden. Toen de Generaal van noort aldaar eene landing deedt, hadt hy alle de Wilden, omdat zy twee van zyn Volk hadden omgebragt, laaten dooden, uitgezonderd deeze Vrouwe; die, nogthans, eenige wonden hadt ontvangen, van welke zy de lidtekens toonde. Het aangezigt deezer Vrouwe was gefchilderd. Om haar lichaam droeg zy een Mantel, zo van Pinguins als van andere Dieren, met zenuwen zeer aarti- zamen genaaid. Dit kleed hing haar tot op de knieën. Haare fchamelheid hadt zy insgelyks met een beestenvel  REIZEN. 141 vel bedekt. Hier uit, en uit eenige andere byzonderheden, bellooten de Onzen, dat de Noordlyke bewooners van de Straat een weinig befchaafder en menschlyker waren dan die van den Zuidlyken oever. Zy was zeer lang van lichaam, en naar evenredigheid grof van ledemaaten. Het hair hadt zy zeer kort afgefneeden, daar de Mannen het zeer lang draagen, gelyk de Matroozen zagen aan eenen hunner, dien zy dood op het Eiland vonden leggen. Hy hadt het hoofd verfierd met zeer fraaie vederen, en het onderlyf insgelyks daar mede behangen, waar over een Netje hing, met eenige gedroogde Vischgraaten en kleine fteentjes om den rand bezet. Hunne Wapens zyn Boogen , wier Pylen aan 't eene einde een Vuurdeen hebben , zeer vast en fraai daar aan gewrogt. De Kapitein gaf aan de gemelde Vrouwe een Mes , waar mede zy zeer in haaren fchik was. Zy wees hen vervolgens na 't grootde Eiland , (want zy waren thans op het kleinfte, ) en gaf met tekens te kennen dat op hetzelve nog veel meer Vogels waren. De Pinguïns, opdat wy van deeze Vogels nog 't een en ander aantekenen, zyn zwaare Vogels, weegende veelal van dertien tot zestien ponden. Op den rug zyn zy zwart, en onder aan het lichaam wit. Zommigen hebben ook een witten ring of kraag om den hals: zodat zy na genoeg half wit en half zwart zyn. De Huid gelykt veel naar een Robbevel, en is zo dik als een Varkenshuid. De Bek is grooter dan die van een Raven, doch niet zo krom. Den hals hebben zy kort en dik, en 't lichaam zo groot als dat van een vetten Gans , maar niet zo breed. In de plaats van Vleugelen, hebben ze twee gepluimde Vinnen, door DUd-  142 NEDERLANDSCHE middel van welke zy zeer fnel kunnen zwemmen Weestal leeven zy in 't water, en begeeven zich alleen in den broedtyd op het drooge. Doordans zitten zy met hun drie of vieren in een hol by elkander. Hunne zwarte pooten hebben de gedaante van die der Ganzen , maar zyn niet zo breed. Zy gaan recht overcmde en laaten hunne Vinnen langs het lichaam hangen, alsof het Menfchen armen waren: zodat zy van verre zich als Dwergen of kleine Mannetjes vertoonen. Deeze Vogelen leeven alleen van Visch, doch hebben , dit niet tegendaande, in 't geheel geenen Vischfmaak; in tegendeel, gekookt zynde, zyn ze zeer goed om te eeten. Hunne Holen maaken zy in de Duinen zeer djep in den grond, even gelyk de Konynen: zodat het Land zodanig is uitgehold, dat men 'er dikmaals tot aan de knieën in zakt, en dan zomtyds van deeze Dieren in de hielen gebeeten wordt. Den vyftienden van Louwmaand zeilden zy na het groote Eiland, omtrent eene Myl van daar gelegen met oogmerk om meer gevogelte te verzamelen. Zy vonden ze aldaar in zulk eene verbaazende menigte, gelyk de voorheen gemelde Wilde Vrouw hun reeds te kennen gegeeven hadt, dat vyfentwintig Schepen er hunnen nooddruft zouden hebben kunnen bekoomen. In den tyd van twee uuren hadden zy over de negenhonderd gevangen. Eindelyk wierdt Kapitein de weert te raade, de Magellaanfche Straat te verhaten , en de te rugreize na het Vaderland aan te neemen. Dit gefchiedde op den eenentwintigden van Louwmaand, naa dat zy in dezelve negen Maanden hadden doorgebragt, met groote  REIZEN. I43 te elende van honger en koude , en onder het doordaan van onbcfchryflyke gevaaren. Naa dat zy in Zee gekoomen waren, lieten zy de Sloep dryven , vermids dezelve door de baaren zodanig in ftukken was geflagen , dat zy bykans zonk.. Naa drie dagen zeilens, ontdekten, zy drie kleine Eilanden , welke tot nog toe in de Zeekaarten niet bekend waren. Men noemde dezelve de Sebalts-Eilanden. Zy lagen omtrent zestig mylen van het Vaste Land , op 50 Graaden 40 Minuten Zuider-Breedte. Zy zagen 'er veele Pinguïns op; doch, om dat zy Boot noch Sloep hadden , konden zy niet aan land vaaren, om dezelve te vangen, gelyk ze wel gewenscht hadden. . Op den eerden van Sprokkelmaand beleide Kapitein de weert den Scheepsraad over zekeren nik.ola»as de bliek, een Brusfelaar, die by nacht met een yzeren handboom het Scheepsruim open. gebroken , en een pot met wyn en een zak met Ryst daar uit gedolen hadt; waar over hy' verweezen wierdt om met de koorde gedraft te worden. Doch als hy nu gereed flondt om ter flraffe geleid te worden,, hebben zyne Makkers, met medelyden over hem begaan , den Kapitein ernftig om , zyn leeven gebeeden. In 't eerst wees hy dit verzoek Van de hand , doch liet zich eindelyk verbidden. Doch alzo de zelfde perfoon , drie dagen laater , aan de zelfde misdaad fchuldig wierdt bevonden, was thans voor hem geene genade te vinden. Op den eerden van Lentemaand wierdt hy aan de Fokke-Raa opgehangen, en het Lyk voorts in Zee geworpen. Op den vyftienden der laatstgenoemde Maand pasfeerden zy de Linie, en wierden, negen dagen daar naa  iU NEDERLANDSCHE naa, Land gewaar, naamelyk Cabo de Monte, op de Kust van Guinea. De Kapitein hier over zeer ontfteld , dewyl dit verre buiten zyne gisfing liep, befchuldigde de Stuurlieden , alzo by zich verbeeldde dat zy met voordagt het Schip op deeze Kust gebragt hadden. Zommigen van het Volk begonnen thans te morren, zeggende dat ze het Land van Belofte voor zich hadden, doch 'er niet mogten ingaan, en dat zy nog het uur beklaagen zouden, in 't welk zy het Land verhaten hadden. Doch de Kapitein, Sloep noch Boot aan boord hebbende om aan land te vaaren, en niet meer dan één Anker, gedoogde niet deeze Kust aan te doen. Daarenboven zyne rekening gemaakt hebbende dat hy nog voor vier Maanden brood hadt , ieder man gerekend op een vierde pond 's daags, en twee Oneen Ryst, beval hy van land af te houden. Op de eerden van Grasmaand zagen zy des nachts een vuur, 't welk; zy vermoedden een Schip te weezen ; doch den volgenden morgen bleek het op het Land geweest te zyn , waar heen de droom hen gevoerd hadt. Omtrent deezen tyd was de voorraad van Pinguïns verteerd: zodat zy van dien tyd af, met de voornoemde zobere portie van Brood en Ryst, zich zouden hebben moeten behelpen , indien niet de Hemelfche Voorzienigheid hen gefpysd hadde met eene menigte Visfchen, zo Tonynen, als andere, die ze in zulk eene menigte vingen , dat ze genoeg van dezelve tot hunnen nooddruft hadden , geduurende de vyf weeken, welke zy door de dilte op deeze Kust dreeven, zonder iets te vorderen. Thans begon de Kapitein te vreezen dat dit zukke- lea  REIZEN. I45 len nog lang zou duuren , en by ten laatlte genood. zaakt worden de Kust van Guinea aan te doen. Hierom liet hy binnen boord een Schuitje vervaardigen , de planken daar toe zaagende van eenige Noordfche Balken, welke hy nog aan boord hadt. Binnen den tyd van twaalf dagen was deeze Schuit gereed gemaakt, door den Stuurman jan outgansz, die in zyne jeugd het Timmeren geleerd hadt. Doch van dit Vaartuig hadden zy geenen dienst , alzo de Wind eerlang een weinig begon op te fleeken, waar door zy koers zetteden na de Vlaamfche Eilanden : alvoorens hadt de Kapitein bevel gegeeven tot het houden van een plegtigen Dank- en Bededag. Zy zeilden nu met een gelukkigen voortgang, deeds zo veel verfche Visch vangende,' dat zy 'er eene groote menigte van inzoutten en droogden, tot dat zy gekoomen waren op de hoogte der gemelde Eilanden, alwaar de Visfchen, die zo lang het Schip gevolgd waren , hen verlieten. Thans moesten zy zich met den gezouten Visch behelpen , waar door wederom nieuwe ziekten onder het Scheepsvolk ontdonden. Zommigen wierden zo rood over 't geheele lichaam , alsof zy met Melaatsheid gedagen waren, verzeld van zulk een zwaaren brand , dat zy naauwlyks genoeg konden drinken. Veelen wierden ook van dc Scorbut aangetast. In deezen toeftand van zaaken , ontdekte de Kapitein, andermaal, dat 'er geweld aan de Broodkamer was gepleegd. Ook bleeven hem de fchuldigen niet verborgen. Doch vermids deeze gezonde en derke lieden waren, moest hy, om de menigte zieken en zwakken, welke hy aan boord hadt, voor het tegenwoordige , hunne misdaad door de vingeren zien. II. dbkl. K Ein-  146 NEDERLANDSCHE REIZEN. Eindelyk kwamen zy, 0p den zesden van Hooimaand m het Kanaal van Engeland, en liepen op den dertienden dier Maand, het Goereefche Gat binnen, den Allerhoogden dankende dat Hy , naa eene reize van vyfentwmtig Maanden , hen uit zo veele en dreigende gevaaren hadt verlost, en in 't Vaderland te "rug gebragt. NE-  NEDERLANDSCHE REIZEN. T O G T RONDOM den AARDKLOOT, door OLIVIER van NOORT. ter van beveren, Muntmeester der Graaflykheid van Holland, huig gerritszoon van der buys, jan bennink, Koopman te Amfterdam, nevens eenige anderen, te zamen eene Maatfchap» py 'hebbende opgericht, in den jaare 1598, bewoogen OLiviER van noort, Utrechtenaar, tot het doen van een Togt, door de Magellaanfche Straat, langs de Westïndifche Kusten , over de Zuid - Zee, en zo vervolgens rondom den geheelen Aardkloot, met oogmerk om alomme, daar het mogelyk was, Koophandel te dryven. Twee Schepen wierden ten dien einde uitgerust , van Koopmanfchappen , Mond- en Krygsbehoeften ryklyk voorzien. De naam van het eene Schip was Maurits, die van het andere Hendrik FredriL By deeze wierden gevoegd twee Jagten, de Eendragt en de Hoop. Te zamen wierden zy bemand met tweehonderdachtenveertig Koppen , jongen en ouden. Olivier van noort voerde, als Admiraal en Kapitein Generaal der gehesle Vloot, K a bet  148 NEDERLANDSCHE het Schip Maurits. Als Vice-Admiraal voerde jakob klaaszoon van ILPËNDAM het bevel op het Schip Hendrik FredriL Op het Jagt de Eendragt was Kapitein pi eter de lint, en op de Hoop, jakob janszoon. huide- kooper. Op last en bevel der Gekommitteerde Raaden ter Admiraliteit binnen Rotterdam, en op verzoek der gemelde Maatfchappye, wierden, op den achtentwintigden van Zomermaand des jaars 1598, de gemelde Bevelhebbers nevens hun Bootsvolk, in de genoemde Stad, bycen geroepen, om hun voor te leezen den Lastbrief, naar welken zy zich zouden te fchikken en te gedraagen hebben. Allen verbonden zich onder eede , de gegeevene en ontvangene bevelen getrouw en naauwkeurig te zullen naakoomen. Op den dertienden van Herfstmaand daar aan volgende , liepen het Schip Maurits, en het Jagt de Eendragt , uit het Goereefche Gat, in Zee; daar zich eerlang by hen voegden het Schip Hendrik Fredrik en het Jagt de Hoop , die van Amderdam kwamen. Naadat zy de haven van Plymouth hadden aangedaan, daar zy eenige noodwendigheden moesten inneemen, verlieten zy, met een derken Noord-Oosten wind, deeze haven , op den eenentwintigden der maand , hunnen koers na het Zuiden zettende. Tegenwind en zwaare dormen, van welke zy eerlang overvallen wierden, waren, egter, de oorzaak dat zy niet vóór den tienden van Wintermaand het Eiland del Principe, of Prins/en- Eiland, in 't gezigt kreegen, gelegen op de Westkust van Afrika , dus genaamd omdat het door een Prins van Portugal 't eerst ontdekt wierdt. Groote blydfchap verwekte deeze land-  REIZEN. H9 landherkenning op alle de Schepen , dewyl men, door het langduLirig zukkelen, reeds gebrek begon te krygen aan Zoet water en andere ververfchingen. Voor de Baai of Haven, aan de Noord-Westzyde van het Eiland, lieten zy, op zestien vademen water, het anker vallen. De Kommandeur daniel gerritsz, die zeide, voormaals op dit Eiland geweest te zyn , en dat 'er genoegzaame ververfchingen te bekoomen waren , als mede dat 'er goed Volk woonde , wierdt draks daar op, door den Generaal, na land gezonden, om de Haven te verkondfchappen. By zyne te rug komst verzekerde hy dat dit het zelfde Eiland was, welk hy bedoelde , doch dat hy geen Volk vernomen hadt. Op dit berigt zondt de Generaal twee gewapende Sloepen na het Strand, bemand met veertig Koppen. Deeze in de Baai gekoomen zynde, daken een Vredevaandel op, 't welk die van het Eiland ziende, zonden zy insgelyks een Man met een Vredevlag na het Strand, hun berigtende dat zy veilig aan land mogten koomen, met vriendfchap ontvangen en voor hun geld van al het noodige zouden voorzien worden. Daniël c e r r i t z , die de Vredevlag droeg , zette hier op 't eerst voet aan land. Van zekeren Moor, die Portugeesch fprak, wierdt hy zeer vriendlyk ontvangen , en nevens nog drie Bevelhebbers na het Fort geleid, terwyl de Lieutenant rei,nier popp e s z by de Sloep bleef, om het Volk byëen te houden. In het Fort wierden zy op eeten cn drinken, en eene minzaame behandeling, gundig onthaald. Midlerwyl begaven zich eenige Portugeezen na het Strand, om den Lieutenant poppesz insgelyks aan K 3 land  150 NEDERLANDSCHE land te lokken; doch deeze was daar toe niet te beweegen. De Portugeezen hier uit bemerkende , dat zy niet meer Volks in het Fort konden lokken, vielen de Bevelhebbers , die niets kwaads vermoedden , verraaderlyk op het lyf , en doodden drie van dezelve ; de vierde, zynde pip,ter de lint, Kapitein van het Jagt de Eendragt, ontkwam het gevaar. De groote fpoed, met welken hy na het Strand liep, deedt zyne Togtgenooten ras vermoeden dat'er onraad was: waarom zy zich terdond in de Sloepen begaven , en van land daken. Doch de Portugeezen , die den vlugtenden Kapitein de lint vervolgden, begaven zich insgelyks te water, met dat gevolg dat zy nog twee Man in de Sloep dood fchooten; de eene was kornelis van noort, des Generaals Broeder, de andere, zekere canter, van Amflerdam. Zo dra hadt de Generaal deeze tyding niet vernomen, of hy beleide Krygsraad, in welken beflooten wierdt, met alle de vier Schepen, zo verre hun mogelyk was , binnen de Baai te loopen. Het Ja piteinen en andere Bevelhebbers , zo als men naderhand verftondt van eene jonge Dochter, die zich verborgen hadt gehouden, en goed Spaanseh fprak. De tweede Sloep, by de andere Schepen gekoomen zynde , vondt op dezelve geen Volk , dewyl zy op zyde lagen om te kalfateren. De Kapitein deedt 'er den brand in fleeken , het veroverde Schip , door eenigen van zyn Volk-, bemannen, en de Vlag van hetzelve by zich aan boord brengen. In dit Schip , Los Picos genaamd , vonden de Onzen niets anders dan eenige Schaapen, Smeer, Wyn in aarden Potten , Varkens , Boter, Kokosnooten , Appelen , Olyven, Cordouaanfche Huiden, en drie Paerden , die in Zee geworpen wierden. Niets vonden zy dus , 't welk ten voordeele van de Maatfchappy kon verftrekken, dan eenige oude kleeren , en andere dingen van mindere waarde. Val Paraifo, of de haven Sant-Jago, legt op 33 Graaden Zuider-Breedte. De Stad van dien naam legt achttien Mylen dieper landwaarts. Aan de haven daat niets anders dan eene Logie, waar in de Kooplieden de goederen opdaan, welke ingefcheept moeten worden. Den Wyn en veele andere goederen laaten zy, aan den oever, in de opene lucht leggen, omdat het hier zelden regent. Sant-Jago levert veel Wyn , die na genoeg van fmaak en kleur is als de roode Franfche Wyn ; als me-  NEDERLANDSCHE mede eene menigte Appelen en Kweepeeren. Men vindt 'er overvloed van Schaapen , die alleen om het Smeer gedood worden , waar mede geheele Schepen bekaden worden. In een woord , het is een fchoon en vrugtbaar land. De Generaal van noort ontving hier Brieven van zekeren dirk gerritsz , Kapitein van het Schip het Vliegende Hert, behoorende tot de Vloot van verhagen. Zy behelsden een berigt van den deerlyken toeftand, in welken hy, by zyne komst in de haven van Val Paraifo, zich bevonden hadt; dat hy niet meer dan negen gezonden aan boord, en het gewaagd hadt , 0111 in eigen perfoon, ongewapend , doch meteen Vredevlag, aan land te treeden; dat' evenwel, de Spanjaards op hem hadden gefchooten , en hem gekwetst hebbende in zyne Dye, nevens zyn Volk gevankelyk gevoerd hadden na Sant • Jago, van waar zy hem, met zyn Schip, hadden gezonden na Lima; dat hy, eindelyk, tot nog toe aldaar in eene deerlyke hegtenis wierdt gehouden, nevens zynen Schryver, zynde een Jongeling uit 's Graavenhaage. Op den eerden van Grasmaand liepen de twee Hollandfche Schepen in eene ruime Baai, Puerto Laguaco genaamd, op 28 Graaden 30 Minuten Zuider Breedte. Hier daan zeer weinige boomen, en nog minder Huizen; doch dieper in 't land ziet men veele wooningen; ook groeien aldaar allerlei vrugten. Om het laag water, egter, zagen zy zich verydeld in hunne hoop om hier versch water te zullen kunnen inneemen. Een Soldaat van de Spaanfche gevangenen, die aan land was gegaan om vrugten te zoeken, vier of vyf Mylen van den Oever, kwam te rug met Meloenen die fchooner en aangenaamer van frnaak waren, dan men  REIZEN. 189 men ze ergens in Europa vindt. Ook bragt by Druiven, Vygen, eenige Hoenders en Eyeren. Alle de Indiaanen in deezen oord ftaan onder de Spaanfche heerfcbappy. Hier flaakte de Admiraal den Kapitein en het Volk van het genomene Jagt El buon Jefus. Hy deedt hem etlyke gefchenken , opdat hy een goed woord zou fpreeken ten behoeve van den bovengemelden gevangenen Kapitein dirk gerritsz, gelyk hy beloofde. Hy wierdt dan in deeze haven aan land gezet; doch de Generaal vondt goed om by zich te houden deszelfs Stuurman, juan de sant rival genaamd , nevens twee zwarte Slaaven , en twee halfdagte Jongens. Uit het berigt van deezen Stuurman bleek, dat te Lima drie Oorlogfchepen gereed lagen om in Zee te fteeken , zo dra 'er vreemde Schepen ontdekt wierden; dat deeze Schepen zeer groot waren, en ieder vierentwintig Hukken. Gefchut voerden, en meer dan driehonderd Koppen. Lima is de Hoofddad van Peru , en de derkde plaats aan de Zuid-Zee. Zy wordt ook wel Ciudad de los Re ges, of Koningsbad , genaamd, naar ferdinand en isabella, onder wier Regeering de Stad gebouwd en Amerika ontdekt wierdt. Zy legt op 12 Graaden 30 Minuten Zuider-Breedte. De Stad Arica, alwaar bykans al het Zilver wordt ingefcheept, 't welk van Potofi koomt, en na Lima, en andere plaatzen, wordt gevoerd, legt op 18 Graaden 40 Minuten Zuider-Breedte. Zy wordt door een klein Fort verdeedigd. Verder verhaalde de Stuurman , dat te Lima twee Schepen lagen om des Konings Zilver te laaden. Hier-  u;o NEDERLANDSCHE Hierom vonden de Hollanders het geraaden, koers te zetten na Kaap St. Franss, leggende op anderhalven Graad Noorder-Breedte , alwaar alle Schepen , die van Lima , Panama en Aquapulco koomen , moeten pasfeeren. Hier waait altyd een eenpaarige Wind uit het Zuiden langs de Kust. De bovengemelde Spaanfche Stuurman deedt aan den Generaal eene uitvoerige befchryving Van Chili en Peru ; 't zal den Leezer niet onaangenaam zyn, de voornaamde byzonderheden van dezelve hier te ontmoeten. Chibue legt op 44 Graaden Zuider-Breedte, aan eene Golf, met Eilanden als bezaaid. 't Is een Eiland, 't welk geheel bewoond wordt van Spanjaarden, die er eenen Gouverneur hebben. Een jaar was 'er nu verloopen , zints de Spanjaards geene tyding hadden vernomen van 't geen aldaar was voorgevallen, 't Is de uiterde plaats van Chili. Men vindt aldaar veele Schaapen en Wolle, van welke de beste klederen in Chili bereid worden. Of ome is eene dad, vry diep in 't Land gelegen, op 4» Graaden Zuider-Breedte. De Spanjaards hebben er eenen Gouverneur. Hier worden Wollen- Stoffen en Lywaaten bereid. Villa Rica ligt insgelyks binnenslands, tusfchen de twintig en dertig Mylen ten Oosten van Baldivia. Hier woonen eenige Spanjaarden. Men maakt 'er eene menigte Lywaaten en Indifche Stóffen , die meestal gedeeten worden in het land zelve , en voornaamlyk te Coquimbo, en op andere nabuurige plaatzen. Baldivia legt aan eene Rivier, op 40 Graaden Zuider-Breedte. In de nabuurfebap wordt, uit de Mynen, veel Goud gegraavcn. Ook worden aldaar zeer vee-  REIZEN. ,|| veele planken gezaagd , en vervolgens na Lima en andere plaatzen verzonden. Tusfchen Baldivia en Imperiaal woont eene foort van Wilden, Toltynen genaamd, die onder het bevel van. drie of vier Spanjaarden donden , doch ten deezen tyde zeer oproerig waren. In hun land wordt zeer veel Laken, doch van de degtde foort, bereid. Toen de Spanjaards 't eerst hunne intrede deeden in de Stad Imperiaal, wierdt dezelve bewoond van meer dan driehonderdduizend Indiaanen , van welke niet minder dan twintigduizend door degts twintig Spaanfchen wierden omgebragt. Zy lieten zich dus gewillig dood daan , omdat zy hunne wreede Veroveraars voor onderdyk aanzagen. Voormaals plagt het een Bisfchoplyke Zetel te weezen; doch ten tyde als de Spaanfche Stuurman dit verhaal deedt, waren de Ingezeetenen aan 't muiten gedagen , en hadden den Bisfchop verdreeven. In een jaar tyds hadden de Spanjaarden van daar geene tyding vernomen. De Rivier, welke door de Stad loopt, is by haaren mond zo droog, dat 'er geene Schepen kunnen binnen loopen. De Stad legt vyf of zes Mylen diep in 't Land, op 30 Graaden 30 Minuten Zuider-Breedte. Angol legt dertig Mylen van Imperiaal, en twaalf Mylen van la Conception. 'Er woonden in die Stad ruim tweehonderd Spanjaarden , onder het bevel van Don juan rudolpho LusPERGo, wiens Vader gebooren was te Wütenberg. Men bereidt aldaar Indifche Stoffen en vindt 'er ook Goud ; doch om den Oorlog konden thans de Mynen niet geopend worden. Tuccabal legt tusfchen de Eilanden Mocho en St. Maria , aan de Vaste Kust van Chili. Hier zyn wei-  ï$>a NEDERLANDSCHE weinige Reeën; doch alzo de Kust vlak is, kan men 'er veilig ten anker koomen. De Indiaanen zyn in 't bezit van deeze plaatze gebleeven, en zy bewaaïfen die met zo veel beleid en naauwkeurigheid , dat 'er geen Spanjaard kan binnen koomen. Zy legt op 37 Graaden 30 Minuten Zuider-Breedte. Kaap Lavapia legt tegenover , en omtrent twee Mylen van het Eiland St. Maria. Hier is eene veilige Ree tegen den Zuiden wind , doch de oord is onbewoond. Aranco legt Zuid-Oost en Noord-West, van St. Maria omtrent vier Mylen. Men vindt hier een Fort, waar in tachtig Spanjaards in bezetting leggen; doch zy durven 'er niet buiten koomen, althans zich niet verre van daar begeeven. Het Eiland St. Maria legt twee Mylen van de Vaste Kust; het daat onder de heerfchappy der Spanjaarden, die zulk een voldrekt gebied voeren over de Landzaaten, dat zy geen Varken , zelf geen Floen ten hunnen eigen gebruike, durven dooden ; zy zyn genoodzaakt, alles wat zy bezitten, voor hunne Meesters te bewaaren. La Conception legt aan den Oever der Zee. Hier is eene zeer goede legplaats. De Spaanfchc Gouverneur van Chili houdt 'er zyn verblyf. 'Er legt een Fort, binnen 't welk men zevenhonderd Spanjaarden hadt gebragt , om den Oorlog te voeren tegen de muitende Indiaanen. De Stad levert meer Goud, dan eenig ander gedeelte van Amerika. Siliao legt zeer diep in 't Land, dertig Mylen van la Conception. 'Er lagen twee honderdvyftig Spanjaarden in bezetting, onder 't bevel van michael de chilve. 'Er valt weinig Goud , doch veel Wyn en  REIZEN. lpj cn andere Vrugten. Veel overeenkomst heeft de plaats met Sant-Jago. Tot heden toe zyn de Spanjaards aldaar bloot gefield geweest aan de aanvallenden plonderingen der Indiaanen. Sant-Jago legt insgelyks binnenslands, achttien Mylen van Val Paraifo, op 33 Graaden Zuider-Breedte* 't Is de voornaamfte plaats van Chili , en de Bisfchop houdt 'er zyn verblyf. 'Er valt veel Wyn j Talk., Appelen en andere Spaanfche Vrugten; als ook veel Koorn cn Vee. De Landzaaten van Chili voeren den Oorlog te Paerd en met Lanzen. Zo veele Paerdert bevat deeze oord , dat men ze, by geheele Troepens ziet door de Velden loopen. De Stad Coquinibo legt zestig Mylen van SantJago, op 30 Graaden Zuider-Breedte. Zy wordt bewoond van Spanjaarden, die alle de Indiaanen t welke zy aldaar vonden, gedood hebben. Groot m* deel heeft deeze wreedheid hun zeiven gedaan j alzo zy 'er geen Volk vonden om de Mynen te bewerken * die , uit hoofde van haare menigte , anderzins zeer veel Gouds zouden uitleveren. 'Er valt zeer veel Wyn en andere Vrugten. Van Puerto Guasco hebben Wy boven reeds een berigt gegeeven. Moro Moreno legt op 23 Graaden 30 Minutert Zuider-Breedte, doch is onbewoond. De Opgezeetenen van afgelegener oorden begeeven zich derwaarts ter Visfcherye; naa dat de Visch gedroogd is, wordt zy door die van Potofi gekogt. De Indiaanen van deeze gewesten zyn zeer eenvoudige lieden ; zy hebben grooten eerbied voor de Spanjaarden, en leeven als Wilden; Hunne Wooningen zyn gemaakt van Beestenvellen* op den grond uitgefpreid , waarop zy twee of meer' ILdeel, N Oa£  NE DE RLANDSCHE Gaffels oprichten, op welke zy eenige Stokken leggen , die ze voorts met bladeren van boomen bedekken. Hunne gewoone kost is dinkend Vleesch. Nevens de dooden begraaven zy derze'lver Boogen, Pylen en 't geen zy verder mogten bezitten. Zy betaalen aan de Spanjaarden hunne fchattingen met Visch. Rh Loa legt op 22 Graaden Zuider-Breedte. De Opgezeetenen zyn arm. De Visfchcry is hun eenig bedryf. 'Er woonen hier ter plaatze eenige Spanjaarden. Terrepaca legt op 21 Graaden Zuider-Breedte. Hier is eene haven, Icaifa genaamd. Men vangt 'er insgelyks Visch. Veel Pek levert de plaats, 't welk na de Stad Arica wordt gevoerd. Pisfago is eene onbewoonde Haven, op 20 Graaden Zuider-Breedte. Hier heen wordt veel Wyn gebragt, welken de Inwooners van Potofi van daar haaien. Van de Stad Arica hebben wy elders eene befchryving gegeeven. Punta de Helo was'voormaals de Plaven van Potoji. 'Er daan nog heden eenige Huizen. Meel en andere leevensmiddelen worden nog by aanhoudenheid van daar gehaald. Ciloca is eene Haven, die degts eene zeer naa uwe Ree heeft tusfchen twee hooge Bergen, 't Is de Haven van Arequipa, eene groote Stad , die van Spanjaarden wordt bewoond , onder het bevel van eenen CavaUero. Men vindt bier Wyn , Tarwe , allerlei Vrugten , Indifche Schaapen en Muilezels. Zy legt op de Zuider-Breedte van 17 Graaden 30 Minuten. Camana legt zes Mylen verder, langs de Kust. Zy wordt van Spanjaarden bewoond. 'Er val^ veel Wyn m  REIZEN. tM en andere Vrugten; alle goederen worden van daar na Chilca gevoerd. Oconge is de naam eener Stad en Valeie, daar zeer veel Wyn wast , cn die van Spanjaarden wordt bewoond. Los Lomos de Attico is een groote Heuvel, agter welken eene foort van Ree is. Acari, eene volkryke Stad, is op deezen Heuvel gebouwd. La Nesca legt idet verre van Puerto San Nicóldh t Is eene goede Haven. De plaats wordt insgelyks van Spanjaarden bewoond. Men ontmoet hier ded besten Wyn van Peru en Chili. Paraco en Pisco zyn twee Havens, dicht by elkari; der gelegen, op 31 Graaden 30 Minuten Zuider-Breedte. Tien mylen landwaarts legt eene Stad, Ica genaamd $ daar meer Wyn valt dan in geheel Peru, bedraagendë meer dan driehonderdduizend Botechas jaarlyks. Chinca is eene Haven, aan de zelfde Kust gelegen; De Stad levert eene groote menigte Kwikzilver. Cangueta heeft, zo wel als Chinca, haaren byzondéïen Bevelhebber; De plaats levert veel Tarwe j Maïs j Kaas en allerlei Vrugten. Lima, gelyk wy boven reeds gezegd hébben, is dë tloofddad van Peru. \ Is eene groote Stad , dié van allerlei Natiën wordt bewoond ; doch zy heeft: geené Muuren of Bolwerken. Callao de Lima is dë naam van haare Haven. 't Is de Verzamelplaats van alle Schepen, welke deezen oord aandoen. De Aardibisfchop , die aldaar zyn verblyf houdt, is Primaat Van geheel Chili en Peru. Ook woont hier de Onderkoning* Nooit regent het hier ter plaatze; althans het lieügi den Spanjaarden niét, zo lang zy hier geweest zyn; n 2 Dit  196 NEDERLANDSCHE Dit niettegenftaande is het land aldaar zo vragtbaarj dat ieder Koornair 'er tweemaal zo veel geeft als in Spanje. Tweemaal 's jaars verzamelen zy 'er Tarwe; op de volgende wyze. Wanneer het gezaaid wordt in de landen, die twintig Mylen van Lima leggen, Wordt het te Lima , en langs de geheele Kust, gemaaid ; en wederkeerig, wanneer het te Lima ju dén zaaityd is , wordt het op de andere plaatzen ingezameld. Hier door is het Koorn 'er altoos overvloedig, en het brood goedkoop. Las Satinas , of de Zoutpannen , leggen achttien Mylen van Lima. Eene zekere Valei, daar men nooit water ziet , levert zeer veel Zout uit. Men vindt het by groote brokken ; en elk die wil , mag het van daar haaien , vermids het telkens wederom aangroeit. Gavre is eene Haven, twee Mylen beneden Las Sa~ linas. Men vindt aldaar veel Tarwe en Honig. Zy wordt bewoond van Spanjaarden en Indiaanen, onder het bewind van eenen Bevelhebber. La Baranqua is eene Zeehaven , op n Graaden Zuider-Breedte gelegen, die veel Tarwe oplevert, en onder haaren byzonderen Bevelhebber ftaat. Guarmei wordt alleen van Indiaanen bewoond. 'Er v/ordt geen andere handel dan in Houtskoolen gedreeven. De Stad Santa wordt bewoond van Spanjaarden , die 'er insgelyks eenen Bevelhebber houden. Men vindt hier Tarwe, Maïs, Honig, Suiker en andere Koopmanfchappen. 'Zints eenige jaaren heeft men hier, dieper in 't Land, eene Zilver-Myn ontdekt. Truxillo is de Hoofdflad van drie of vier kleine Steden , langs de Kust gelegen s wier Havens eene foort  REIZEN. io7 foort van Baaien zyn, alwaar Honig, Conferven , Spaanfche Zeep, Huiden en andere goederen worden gelaaden. — In de Stad Cherepe worden de meeste van deeze Koopmanfchappen gelaaden. Paita is eene Stad, welke de Schepen, op hunnen Togt van Panama na Lima , aandoen. De Spaanfchen houden aldaar eenen Bevelhebber. 'Er wordt veel Visch gevangen. De Spanjaards, welke hier voet aan land zetten, vervolgen te lande de Reize na Lima. Paita was voormaals zeer volkryk. 'Er Honden meer dan tweehonderd Huizen. Doch de Engelfchen, onder het geleide van den Zeevoogd canüISH, leiden dezelve in kooien , met alle de Koopmanlchappen en andere goederen, welke zy in dezelve vonden. Het Eiland Puna legt in de Rivier Guaïaquil. De Stad , welke op hetzelve legt, draagt den naam van, Sant-Jago de Guaïaquil. De Spanjaards timmeren bier hunne Schepen. 'Er legt eene Bezetting om deezen Scheepsbouw te beveiligen. Het Touwwerk en andere Scheepsbehoeften worden insgelyks gemaakt op het Eiland Puna, hetwelk eene goede Ree heeft, zo wel om de Schepen te ankeren, als om ze te kalfateren. — Candish verhaalt dat hy in de wooning van den Heere deezes Eilands geweest is. Hy vondt dezelve in eene zeer goede orde , met fraaie Binnenplaatzen en ruime Kamers , als mede lustige Gaanderyen , hebbende een vermaaklyk uitzigt over de Zee en het Land. Op de bcnedenfte verdieping was eene groote Zaal , en aan 't einde van dezelve een groot Pakhuis, 't welk opgevuld was met Potten vol Teer en Pek. Alle de Opgezeetenen deezes Eilands waren Slaavcn van deezen Cacique, of Heer, die een indiaan, N 3 en  ïoS NEDERLANDSCHE en getrouwd was met eene zeer fchoone Spaanfche Vrouw , aan welke geene minder eere dan aan eene Koninginne wierdt betoond. Uit liefde voor haar , hadt de Cacique, met alle zyne onderdaanen , den Christlyken Godsdienst aangenomen. Rondom zyn Paleis ftonden omtrent tweehonderd Huizen , en even zo veele in twee andere Dorpen , welke op het Eiland lagen, 't welk zeer vermaaklyk en vrugtbaar, en omtrent zo groot is als het Eiland Wight , op de Kust van Engeland. Hier omtrent legt nog eene andere plaats, Guaïaquil Vüïo, of Oud-Guaïaquil genaamd. Dit is de eerde plaats, welke de Spanjaards in Peru bewoond hebben. By hunne aankomst vonden zy 'er groote Smaragden, waar mede de Indiaanen zich tooiden. De kust , van Guaïaquil tot aan Panama, wordt van degts eenige Indiaanen bewoond ; 'er gaat geen byzondere handel om. Panama is eene Stad , welke de Schepen des Konings van Spanje aandoen, welke het Goud en Zilver uit Peru en Chili haaien. Uit deeze Stad wordt het gevoerd na Nombre de Dios , en van daar vervolgens na Spanje. De Haven legt twee Mylen van de Stad. De naam des Voorzitters, welke toenmaals aldaar zyn verblyf hieldt, was Don alonso de sotomaïor. Voormaals was hy Gouverneur van Chili, en nog vroeger Kapitein onder de Ruitery in de Nederlanden geweest. Te Panama worden insgelyks veele Schepen getimmerd. Aquapulco is de voornaamde Haven van geheel Nieuw-Spanje. Het is de verzamelplaats der Schepen, die op de Philippynfche Eilanden vaaren, en de Haven van de groote Stad Mexiko , welke tachtig My-  REIZEN. X99 Mylen in 't land legt. Aquapuko , gelegen op 17 Graaden 30 Minuten Noorder-Breedte, wordt verdeedigd door een vry goed Fort, 't welk tevens het oog houdt op de veiligheid van den Scheepvaart. Het land van Chili, van Sant-Jago tot aan Baldivia , is het vrugtbaarde, dat 'er onder de Zon ligt. Alles, wat 'er geplant wordt, koomt 'er overvloediglyk voort. De lucht is 'er zo gezond , dat men 'er zelden zieken ontmoet , en zo fyn , dat wanneer men een Degen, geheel nat van den Daauw, in de fchede fteekt, dezelve nooit verroest. Maïs en ander Koorn groeit 'er in menigte. De Varkens, Paerden, Koeien, Geiten, enz. vermenigvuldigen 'er overvloedig in de Velden, daar zy in 't wild loopen. In één woord * men verlangt 'er niets , dan dat het Land bearbeid en met de vereischte Vrugten beplant worde. Op eene andere plaats zullen wy fpreeken van de Goud-Mynen, welke hier te lande gevonden worden. In de Baai van Sant-Jago onderfchepte de Generaal van noort eenige Brieven; hy vondt in dezelve eenige ophelderingen aangaande den daat der Spanjaarden, en den Oorlog, welken zy tegen de Indiaanen voerden. Deeze waren tegen hunne Meesters opgedaan, en hadden , op den vierentwintigden van Slagtmaand des jaars 1599, de Stad Baldivia bemagtigd , en voorts dezelve gedegt, eene groote llagting onder de Spaatifclien aangericht , en veelen gevanklyk weggevoerd. Naa deezen Krygstogt, waren zy dieper landwaarts geweeken. Doch naderhand waren 'er tweehonderd Spanjaarden van Lima te Baldivia ge* koomen, by welke de vlugtelingen zich gevoegd hebbende , hadden zy gezamentlyk de Stad van nieuws bevolkt en herbouwd. N 4 Om-  £00 NEDERLANDSCHE Omtrent den zelfden tyd, wierdt de Stad Imperiaal, door de Indiaanen , zo naauw bezet gebonden , dat 'er niemand kunde uit of binnen koomen. Hier uit ontftondt gebrek aan leevensmiddelen ; men was 'er tot die engte gekoomen, dat men zich met Paerdenvleesch moest behelpen. Zommigen zelf waren van honger geftorven. Dit was de jongfte tyding , welke men van daar hadt vernomen ; en niemand twyfelde , of de Stad zou reeds in de handen der Indiaanen gevallen zyn. Deeze Indiaanen zyn zeer oorlogzuchtig. Met Paerden en Lanzen kunnen zy zeer handig omgaan. De belegeraars van Imperiaal bedroegen een getal van vyfduizend Man ; en onder deeze waren ten minde drieduizend Ruiters. Een doodlyken haat draagen zy den Spanjaarden toe. Dit gaat zo verre dat wanneer zy iemand hunner gedood hebben, zy hem het lichaam openfnyden , en de tanden in het Hart zetten. Zomtyds neemen zy hem het Bekkeneel van het Hoofd, en gebruiken het tot eenen Drinkfchaal. Aldus tragten zy zich te wreeken van de dvvingelandye, welke over hen wordt geoeffend , en van de verfchrikkelyke Slaaverny , in welke zy gehouden worden. Wanneer zy ten flryde zullen trekken , doen de Hoofden uitvoerige aanfpraaken , dienende om elkander te vermaanen tot het handhaaven van hunne Vrybeid, en ter meerdere aanzettinge van den haat tegen hunne Vyanden , welke zy Vira Coche, dat is, Zeejchuim noemen. Naa dat zy Baldivia bcmagtigd hadden, verbrandden zy de Huven, Kerken, Kloosters en Beelden. Den Priesteren hieuwen zy het hpofd af; tevens hun deeze fchampere woorden toedu-  REIZEN. 201 duwende: Nu heiben de Spaan fche Goden een einde. Gefmolten Goud gooten zy in de monden der Spanjaarden, 'er nevens voegende: Verzadigt u nu, Gouddorfiig Volk, met dat Goud, om hetwelk gy ons zo veele folteringen hebt doen lyden, en waar van gy nooit hebt kunnen verzadigd worden. Zy pleegden nog veele andere wreedheden, en koelden hunnen wraaklust op eene wyze, waar van het verhaal te lang zou vallen. Toen zy het vast beduit hadden genomen om tegen de Spanjaarden op te trekken, en, ten dien einde , een Kapitein of Overfle moest verkoozen worden, namen zy een zwaaren Balk, leiden dien beurtelings op hunne fchouders, en die hem langst kon draagen, wierdt tot Bevelhebber aangedeld. Veelen waren 'er, die den Balk vier, vyf of zes uuren konden torzen ; doch ten laatde verfcheen 'er een Indiaan , die hem vierentwintig uuren op zyne fchouders droeg; aan deezen wierdt het Opperbewind opgedraagen. Op den zevenden van Grasmaand zeilde olivier van noort uit de Haven Puerto Laguasco. Vooraf, egter, dak hy den brand in het Spaanfche Schip Los Picos, 't welk nog wel eene halve laading Talk aan boord hadt : zo dat het op het water afbrande. Eerlang wierden zy van een zo zwaaren Mist beloopen , dat zy naauwlyks een deenworp verre van zich konden zien. Het zonderlingde van dit verfchynzcl was , dat de klederen van het Scheepsvolk als met Meel bedekt waren. De Spaanfche Stuurman zeide dat het zeer dikwyls gebeurde, en dat de plaatzen, alwaar dit voorviel, Arenales, of Zandplaatzen, genoemd wierden. Dit verfchynzel duurde den geheelen dag. N 5 Ee-  soa NEDERLANDSCHE Eenige dagen daar naa kwam klaas p ie ter s*oon Kapitein van het Jagt Buen Jefus, by den Admiraal aan boord. Hy berigtte hem dat zeker Neger, emmanuel genaamd, zynde een van de gevangene Spanjaarden , hem gezegd hadt, dat op het gemelde Schip drie vaten met Goud geweest waren, welke hy zelve hadt helpen aan boord brengen doch dat in den nacht , in welken op hen jagt ge! maakt was, de Kapitein franc.co d'ivarra dezelve hadt doen in Zee werpen, opdat ze niet in de handen der Hollanders zouden vallen. Op dit berigt deedt de Generaal den Spaanfchen Stuurman en een anderen Neger, van nieuws ondervraagen, die het in 't eerst ontkenden; doch naa dat men hen op den Pynbank hadt geleid, bekenden zy alles. Zy verklaarden dat in het gemelde Jagt geweest waren tweeënvyfrig kleine kasjes met Goud , weegende ieder vier Aroben, en nog vyfhonderd Staaven, Weegende ieder acht, tien of twaalf ponden, bedraagende in alles tienduizendtweehonderd ponden Gouds; dat de Kapitein alles zo zorgvuldig hadt doen in Zee werpen , dat als hem gezegd was dat 'er nog een wenng onder de Kombuis verborgen was, hy hetzelve hadt doen opgraaven , en insgelyks in Zee werpen , opdat er n.ets het geringde mogt overblyven. De Generaal &t evenwel niet na om het Schip nogmaals te doorzoeken; doch men vondt niets dan een klein ftekje m de Broek van den Stuurman, in een klein zakje benaaid, weegende een pond Behalven dit verklaarde de Stuurman , dat hy uit de Haven van I ima was vertrokken, in gezelfchap van tw,e Oorlogfchepen , welke aan boord hadden vyreutwiiuighonderct Hanegas Meel en tweehonderd Sol-  REIZEN. ao3 vSoldaaten, om dezelve na Conception over te voeren; dat deeze twee Oorlogfchepen , simon de cordes, op welken zy kruisten, niet gevonden hebbende , waren wedergekeerd na Arica , om aldaar des Konings Zilver in te neemen ; doch dat het Jagt Buon Jefus Goud moest laaden aan het Eiland St. Maria , en aldaar tot den derden van Lentemaand blyven leggen; hebbende tevens bevel ontvangen, dat ingevalle hy vreemde Schepen mogt ontdekken, daar van berigt moest brengen te Lima , om dat hy een goed Zeiler was; dat hy , naa den derden van Lentemaand , moest vertrekken na Arauco , aldaar het Meel , welk hy aan boord hadt, losfen, het Goud, welk aldaar gereed lag , inneemen , en het na Lima brengen. Alle deeze ontwerpen wierden verydeld, door de komst der Ho'landers , hoewel zy zeiven , uit de verwarring , in welke zy de zaaken der Spanjaarden bragten, geen het minde voordeel trokken , alzo zy niet wisten, dat het Eiland St. Maria zo veel Gouds uitleverde. En, in de daad, eerst voor drie jaaren waren aldaar Goud-Mynen ontdekt. Daarenboven woonden op dit Eiland niet meer dan drie of vier Spanjaarden, en tweehonderd Wilden , die flegts met Pylen en Boogen gewapend waren. Wyders beleedt nog de Spaanfche Stuurman , dat toen de Kapitein d'ivarra geflaakt wierdt, zy te zamen waren afgefproken den Hollanderen te raadeu om koers te zetten na Kaap St. Frangois, omdat de Kapitein de Oorlogfchepen, die te Lima lagen, moest waarfchuwen om hen in deeze Vaarwaters naa te zetten. Hierom veranderde van noort zyn befluit, en in ftede van de Spanjaards by deeze Kaap af  £04 NEDERLANDSCHE af te wagten, wierdt men te raade, zo dra men dezelve zou ontdekt hebben , langs de Kust te devenen tot aan het Eiland Los Cocos, leggende op 5 Graaden Noorder-Breedte, alwaar men zich zou kunnen voorzien van versch Water en Kokosnooten , die aldaar in groote menigte groeien. Een geruimen tyd zeilden zy, zonder dit Eiland te kunnen vinden. Doch alzo de Spaanfche Stuurman hun berigt hadt dat de drie Oorlogfchepen van Lima op hen moesten kruizen, langs de Kust van NieuwSpanje, tot aan de Kaap van Aquapulco, vondt men het met geraaden, deeze Kust aan te doen. Hierom zetleden zy koers na de Philippynfche Eilanden, met oogmerk, egter , om eerst den (teven te wenden na de Ladrones, en het Eiland Buena Vista, of Guana op te zoeken, leggende op 13 Graaden Noorder-Breedte , ongeveer tweehonderdvyftig Mylen van de Philippynfche Eilanden, welke vierentwintighonderd Mylen van Peru leggen. Op den dertigden van Zomermaand, wierdt by den Generaal en den Krygsraad het beduit genomen den dikwyls gemelden Spaanfchen Stuurman in Zee te werpen en te verdrinken. De reden hier van was, dat hoewel hy in de Kajuit at , en de Generaal hem alle vnendfehap betoonde, hy, nogthans, aan eenigen van het Scheepsvolk , zeide dat hy vergeeven was; het zelfde hieldt hy ihu.nde in tegenwoordigheid van alle de Scheepsbevelhebbers. Geen anderen grond hadt hy voor dit vermoeden , dan omdat hy, naa het eeten zich een weipig ongedeld gevoelde. Daarenboven hadt hy geu-agt te ontkoomen, en de Negers en de Spaanfche Jongens insgelyks daar toe aangezogt. Omtrent deezen tyd wierdt het Jagt Buon Jefus zo lek  REIZEN. 205 lek bevonden, dat het met pompen niet boven water kon gehouden worden. Men vondt het daarom genaden , dit Schip te verlaaten, naa dat de leevensmiddelen en twee Metaaleu (lukken Gefchut 'er waren afgenomen. De Kapitein van hetzelve, klaas Pieterszoon, wierdt Schipper op de Eendragt, en de Generaal verdeelde het Volk op de twee andere Schepen. Op den vyftienden van Herfstmaand , 's morgens ten drie uuren, ontdekten zy de Islas des los Ladrones, of de zo genaamde Dieven-Eilanden; en toen zy, 's anderendaags, nog een Myl van land waren, kwamen by hen verfcheiden Kanoes aan boord , medebrengende Kokosnooten , Banaanen , Suikerriet, Visch, en meer andere ververfchingen, welke zy verruilden tegen oud Yzer, waar op deeze Eilanders zeer gedeld zyn , en waar aan zy den Spaanfchen naam Hierro gaven, omdat de Spanjaards alle jaaren dit Eiland koomen bezoeken. Van noort zeilde vast langs het Eiland heenen, en liep om den Zuidhoek , daar hy eene laage punt zag uitdeeken, onder welke hy zich verbeelde te zullen kunnen ankeren. Ondertusfchen kwamen van alle kanten Kanoes aanroeien , ten getale van tweehonderd ; in ieder van dezelve zaten van twee tot vyf Menfchen , allen , de eene harder dan de andere , Hierro, Hierro! roepende : zodat de Onzen, in deezen drang, twee Kanoes onder de Kiel door zeilden. Doch de Eilanders bekommerden zich hier luttel over, dewyl zy goede Zwemmers zyn, en de Schuitjes, mot al wat 'er in is, ligtelyk kunnen oprichten. Met, regt draagen deeze den naam van Dieven - EU landen: de Opgezeetenen zyn zeer diefagtig en behendig  ao6 NEDERLANDSCHE dig.in .het deelen. Zy bedroogen de Hollanders op verfcheiden wyzen. Zy booden hun Ryst aan, leg. gende in een Mand van Kokosfchillen gemaakt en zo behendig geplaatst dat het zich als een groote' hoop vertoonde; doch naderhand vondt men 'er bladeren en andere ruigte onder. Ik zeg, naderhand : want, terwyl de handel wordt gedreeven, houden zy zich in hunne Kanoes, ter zyden of agter de Schepen , zonder in dezelve te koomen ; zodat men het ïzer met een Touw moet laaten zakken, en 't geen zy daar voor in de plaats geeven, op de zelfde wyze om hoog trekken. Nogthans waagden zommigen het om aan boord te koomen, daar hun eeten en drinken wierdt aangebooden. Een van hun, ziende eenen Degen in de hand van eenen van het Scheepsvolk , nam zynen dag zo welwaar, dat hy hem dien ontrukte, en fprong voorts * t water, en daar onder duikende, bergde hy zyn leeven. Op eenige anderen, die insgelyks gedoolen, en voorts zich te water hadden begeeven , fchooten de Hollanders met Musketten; doch, om hun diep duiken onder de Golven , konden de Kogels hen niet treden De and Wilde,, die niets ^ ven hadden trokken zich de bedryven hunner landgenooten in 't geheel niet aan. De Vrouwen, zo wel als de Mannen, hier te lande, fchynen eene foort van Tweeflagtige Weezens te zyn dat w,l zeggen, zo wel in 't water als op het land t kunnen leeven: zo vlug zyn ze in het zwemmen en duiken. Om eene proeve te neemen van hunne vlugheid, wierpen de Hollanders vyf «ukken Yzer in Zee. ten van hun haalde ze allen op, en in zo korten tfl, dat  11 E I Z E N. 20? dat het ile verwondering van alle de aanfchouwers wegdroeg. Hunne Kanoes of Schuitjes zyn zo net gemaakt, dat de Onzen huns gelyken op de Reize nog niet gezien hadden. Zy zyn van vyftien tot twintig voeten lang, en anderhalven voet wyd. Zeer fcherp kunnen zy 'er mede by den wind zeilen. Onder het laveeren, wenden zy niet , maar, wanneer zy een nieuwen gang moeten doen , zeilen zy met den agterdeven voor, en laaten het zeil over den zelfden Boeg daan, 't welk Bezaanswyze en van Riet gemaakt is. ■ 'Er kwamen ook eenige Vrouwen aan boord. *Zy gingen, even als de Mannen, moedernaakt, uitgezonderd dat zy de fchaamdeelen met een groen blad bedekt hadden. Het hoofdhair, welk de Mannen kort affnyden, laaten zy zeer lang groeien. In 't algemeen zyn deeze Eilanders taankleurig, zeer lyvig, en hooger van gedalte dan de Europeaanen. Zy fchynen zeer wellustig te weezen, en geene Wet te hebben raakende hunne gemeenfchap met de Vrouwen, met welke zy zich zonder onderfcheid vermengen. Men zag 'er veelen onderhen, die een mismaakt voorkoomen hadden. Zommigen was de Neus door de Pokken geheel opgegeeten; anderen hadden flegts een klein gaatje , 't welk hun tot Mond verftrekte. Zy zelve weezen aan, dat deeze mismaaktheid door de Pokken veroorzaakt was. Dit Eiland , welk de Hollanders voor het Eiland Guana aanzagen, fcheen hun ongeveer twintig Mylen in den omtrek te haaien. Volgens de Spaanfche berigten, zouden 'er nog meer Eilanden in deezen oord gevonden worden; doch de Onzen vonden geene andere. Naadat zy aldaar ververfchingen hadden irage-  208 NEDERLANDSCHE genomen , zetteden zy koers naa de Philippynfchê Eilanden. Ten Noorden van de Molukfche Eilanden, tegenover het Koninkryk Cochincfdna , 't welk aan den Grooten Mogol fchattingfchuldig is, legt eene menigte Eilanden , aan welke de Spanjaarden , ter eere van bunnen Koning philippus, den naam van las Philippinas , of de Plnlippynjche Eilanden , gegeeven hebben. En, in de daad, het gefchiedde op zyn bevel dat eenigen zyner Onderdaanen uit Nieuw-Spanje vertrokken, om ze te ontdekken. In den jaare 1564 maakten zy ze zyner heerfchappye onderworpen. Ferdinand magellanes hadt ze 't eerst ontdekt, en was 'er naderhand gedorven. Men noemt ze ook wel las Manillas, naar den naam van de voornaamlte Haven, en van de Stad, welke de Spaanfchen op dezelve gebouwd hebben. By zommigen draagen zy den naam van de Luconfche Eilanden, om dat het voornaamde Eiland Lucon wordt geheeten. Men meent dat het niet minder dan honderd Mylen in den omtrek bedaar. Op hetzelve legt de Stad Manilla, de Hoofditad van alle deeze Eilanden. Voormaals plagten zy te bchooren aan de Kroon van China die ze , om eene reden van gering belang, heeft afgedaan. Zints dien tyd waren de Wetten en de Burgerlyke Regeering aldaar zo kwalyk gehandhaafd, dat zy, ten tyde van de aankomst der Spanjaarden, geheel en al in 't verval geraakt waren. En , in de daad , de Opgezeetenen leefden 'er als beesten. Elk maakte zieh meester van de andere , indien zy 'er de magt toe hadden; elkander over en weder te onderdrukken , was hun voornaamde bedryf. Uit was de oorzaak dat de Spanjaards, met geringe moet*  REIZEN. 209 moeite hen onder hunne magt kreegen: te meer omdat de Opgezeetenen zeer eenvoudig en ftomp waren. Zo dra men tot hen (prak van zich te laaten doopen , kwamen .zy by geheele Troepen toeloopen ; men maakte 'er zo veele Christenen als men wilde. Dit niettegenflaande baarden de Ilocos, en andere Volken, welke men Pintados noemde, hun zomtyds eenige moeite. Alle deeze Eilanden zyn zeer volkryk, en brengen veel Ryst. en Wyn voort, die te Nypa wordt bereid. Men vindt 'er Herten, Buffels, Osfen, Koeien, Varkens, Geiten en ander Vee. Voormaals wierdt 'er niets van dit alles gevonden; doch, door de zorge der Spanjaarden , zyn ze 'er thans zo overvloedig, als in eenig gedeelte van Nieuw - Spanje. Wyders ontmoet men 'er veele Civet-Katten , en allerlei foorten van Vrugten, even als in China. Zy leveren veel Honig en Wasch uit. Zelf vindt men 'er Goud. Doch hoewel de Eilanders hunne fchatting aan de Spaanfchen met Goud betaalen, verliep 'er, egter, een geruimen tyd, eer deeze konden ontdekken , van waar zy het baalden. Men begint aldaar Tarwe te planten. In voorgaande tyden plagt het Meel uit Japan derwaarts gevoerd te worden. Eindelyk brengen de Eilanden veel Ebbenhout en Canna Fistula voort. De CMneezen dryven 'er eenen flerken handel. Zy brengen derwaarts allerlei Chiaee/clie goederen, Zyde, Katoen, Porcelein, Buskruid, Zwavel, Yzer, Staal, Kwikzilver, Koper, Meel, Nooten, Kastanjes, Biskuit , Dadelen, allerlei Lywaaten , Schryfkokers en meer andere fraaiheden. De Spanjaards laaden hier alle deeze goederen, en voeren ze na Nieuw-Spanje; van waar zy, op hunne II. deel. O beurt,  £.io NEDERLANDSCHE beurt, alle jaaren, na de Philippynfche Eilanden brengen voor meer dan anderhalve Miljoen gemunt cn ongemunt Zilver, 't welk zy tegen Goud inruilen, revende vier ponden Zilver voor één pond Goud. Doch zy dryven deezen handel niet zeer fterk , dewyl zy Gouds genoeg in Chili cn Peru hebben. Liever willen zy met de Chineezen handelen , dewyl zy , van de thuis laadingen, duizend op het honderd winnen. De Stad Manilla .legt op 14 Graaden NoorderBreedte. De Spaanfche Bevelhebber, die het gebied voert over alle de Eilanden, houdt hier zyn verblyf. De Aardsbisfchop heeft 'er insgelyks zynen Zetel. Hy voert het opperfte gezag in Kerkelyke zaken over alle de Eilanden. Nog drie Bisfchoppen zyn 'er, welke onder hem liaan. Op den veertienden van Wynmaand, 's morgens ten zes uuren, zagen onze Zeelieden land , 't welk zeer hoog was; zy onderftelden dat het Kaap Spirito Sanc to was, leggende op 13 Graaden Breedte. Zy Huurden derwaarts, tot dat zy eene opening vonden aan de Zuidzyde , welke zy meenden de Straat van Manilla te weezen. Tegen den middag kwamen zy onder de Kaap ten anker. Van hier zonden zy eene Sloep na land, na eene fraaie Rivier, aan weerkanten met boomen bezet. Zy vonden 'er eenige kleine Hutten, die bewoond wierden van arme Indiaanen, aan welke zy eenige Hukken Lywaat en etlyke Mesfen vereerden; van welke, egter , deeze lieden weinig Wélks maakten. Dit niettegeiiHaande kwamen zy by den Admiraal aan boord, en bragten hem eenige vrugten. ** Anderendaags kwam by den Admiraal aan boord eene groote Kanoe, ia welke zich een Spanjaard bevondt,  REIZEN. sn vondt, die drie fchooten met zyn Snaphaan deedt; hy wierdt op de zelfde wyze beantwoord. Het Schip en Volk van naby gezien hebbende, durfde hy niet aan boord koomen. Toen liet de Heer van noort een Spaanfchen Vlag waaien , en eenen zyner Matroozen het gewaat van eenen Monnik aantrekken. Dit gaf hem moed om over te koomen, daar by zeer vriend» lyk wierdt ontvangen van den Generaal, die hem zeide dat zy Franfchen waren , last hebbende van den Koning om na Manilla te ftevenen, doch dat zy, door de langduurigheid der Reize , groot gebrek hadden aan leevensmiddelen. Hy voegde 'er nevens dat zyn Stuurman overleedcn , cn dat dit de reden was , waarom zy deeze opening hadden aangedaan, zonder te weeten waar zy waren. De Spanjaard gaf hier op tot antwoord , dat zy zich bevonden in eene groote Baai , Baya la Baya genaamd, zeven of acht Mylen ten Noorden van de Straat van Manilla ; dat het land zeer vrugtbaar was in Ryst en andere leevensmiddelen. Dit gezegd hebbende, beval hy zynen indiaanen, Ryst, Hoenders en Varkens te gaan haaien, en ze aan boord te brengen. Hier door kreegen de Onzen zo veele ververfchingen als zy begeerden. Koopmanfchappen wilden de Landzaaten voor deeze Mondbehoeften niet hebben, maar enkel Zilvergeld. Nog meer leevensmiddelen kreegen zy , op eenen anderen dag , en alles voor een geringen prys. De meesteu van deeze Indiaanen gingen naakt; doch zommigen waren in lywaat gekleed. Ook waren 'er eenigen, welke op het Spaansch gekleed gingen. De aanzienlykden, die van het geflagt van de aloude Bevelhebbers des Lands zyn , en daar van nog het ge0 2 heu-  212 NEDERLANDSCHE heugen draagen, hebben Hunnen huid zeer aartig en kundig doorfneeden of gekopt; welk kopzel , omdat het met yzers in het vel als gegraveerd is , nooit uitflyt. Voor 't overige zyn het weerelooze menfchen, die geene Wapens hebben ; zodat de Spanjaards , naar welgevallen, over hen kunnen heerfchen, Elk hoofd, 't zy Man of Vrouw, boven de twintig jaaren oud , moet hun opbrengen eene belasting van tien Reaalen, zynde weinig minder dan drie Hollandfche Guldens. In ieder gewest zyn flegts eenige weinige Spanjaarden; elk van dezelve beeft zynen Priester, voor wien de Landzaaten een zeer grooten eerbied hebben; zodat het alleen by gebrek van Priesters is, dat alle deeze Eilanders hun niet onderdaanig zyn : want 'er zyn plaatzen, daar Priesters noch Spanjaards woonen, en die hun evenwel fchatting bemalen. Toen de Spanjaard, die de Onzen leevensmiddelen hadt bezorgd, wederom van boord voer, ryklyk dooiden Generaal begiftigd, deedt deeze met hem aan land gaan , zekeren Matroos, jakob lock genaamd, die goed Spaansch fprak. Algemeen wierdt het hier te lande geloofd dat de Schepen last hadden van den Koning van Spanje : want vreemde Schepen hadt men hier nooit gezien ; en zonder dit denkbeeld , zouden de Opgezeetenen des lands niet zo goedwillig geweest zyn. 's Daags daar naa zag men na de Schepen roeien eene groote Kanoe', in welke zich een Spaanfche Kapitein en een Priester bevonden. Den eerden wierdt vergund om over te koomen , doch de andere moest in de Kanoe blyven. Hy verzogt den Generaal hem zynen Lastbrief te toonen, alzo zy geene vryheid had- ' den  REIZEN. 2i3 den om met Vreemdelingen te handelen. Van noort toonde hem hierop zynen Lastbrief van Prinfe maurits ; daar de Spanjaard zeer over verwonderd ftondt , alzo hy zich verbeeld hadt dat de twee Schepen kwamen van Aqiiapulco, eene haven van Nieuw - Spanje. Onder dit alles was de Matroos jakob lock nog aan land. Hierom zondt de Generaal eenen der Spanjaarden met eenen Brief, door welken hy hem opeischte , met bedreiging, in gevalle van nalaatigheid, den Kapitein, thans by hem aan boord , te zullen wegvoeren. Doch de Priester kwam hem 's anderendaags verzekeren , tht de Matroos zou te rug keeren , zo dra de Kapitein geflaakt wierdt , gelyk zedert gefchiedde. Zints dien tyd kwamen 'er geene leevensmiddelen aan boord. Hierom bedoot de Heer van noort, met den voorraad, dien hy hadt, en twee Indiaanen van dat gewest, die te Capul bekend waren, koers te zetten na de Straat van Manilla , leggende op 14 Graaden Breedte , zeven of acht Mylen ten Zuiden van Baya la Baya, Eerlang ontmoette het jagt de Eendragt eene Spaanfche Bark; in dezelve wierden gevonden vyfentwintig Schepels Ryst, en zevenhonderd Hoenders. Het Volk hadt het Vaartuig verlaaten en de vlugt genomen. De laading wierdt 'er uitgenomen, en de Bark in den grond geboord. Op den vierentwintigdeh liepen zy de Straat van Manilla binnen, en kwamen, met het vallen van den avond, by het Eiland Capul, daar zy zo veele wendingen van ftroomen vonden, alsof het geheele Vaarwater vol Banken lag; en , egter, konden zy geen O 3 grond  ai4 NEDERLANDSCHE grond peilen. Zy lieten het anker vallen aan de Westzyde van het Eiland, alwaar een Dorp lag. Met het aanbreeken van den dag bemerkten zy, dat de Inwooners op de vlugt getoogen waren. Wat ook de Indiaan/die Stuurman hun toeriep, 'er kwam niemand ten voorfchyn. Om den derken droom, welke hier ging, wierdt het geraaden geoordeeld , eene halve Myl verder te zeilen. Twee dagen hadden de Onzen hier gelegen , zonder een mensch ontdekt te hebben. Hierom'zondt de Generaal eenig Volk na land, met bevel om met zwaar Gefchut op de Huizen te fchieten, en alzo den Landzaaten eenen fchrik aan te jaagen. Op dit fchieten kwam , uit een ander Dorp , een Chinees ten voorfchyn , welken de Onzen na boord geleidden. Niemand verdondt hem. Alleenlyk begreep men, uit zommige tekens en gebaaren, dat hy 's anderendaags, met ververfchingen, zou te rug koomen. De Generaal gaf hem een gefchenk, en tevens te verdaan, dat al wat hy bragt, hem ryklyk zou betaald worden. Midlerwyl hadden de Matroozen, die aan land geweest waren, aldaar agter gelaaten zekeren jan caleway, een Londenaar, en goed Muzikant. Waarfchynlyk hadt hy zich van zyne Makkers te verre verwyderd, en was alzo door de Indiaanen overvallen. Het zelfde was ook gebeurd aan eenen der Indiaanfche Lootzeii. De andere Loots, van Baya la Baya medegenomen, was den volgenden nacht in het water gefprongen, en vervolgens na land gezwommen. Het Eiland Kapul is het uiterde van de Manilles of Fhilippynfche Eilanden. De meeste Opgezeetenen gaan moedernaakt, en zyn taankletirig. De Mannen draagen flegts een kort voorfchootje om den middel, gemaakt  Pv E I Z E N. aIJ waakt van eene foort van Lywaat, van Banaansbladc. ren gewecven. Zy binden deezen voorfchoot tusfchen de beenen vast, en bedekken alzo de fchamelheid. Eene zeer zonderlinge gewoonte is onder deeze luiden in gebruik. Zy fteeken een Tinnen nagel of fpyker door het hoofd van de Roede van ieder Jongetje, kort naa zyne geboorte. Het hoofd van deezen Nagel is gefpleeten, en vertoont zich als eene kleine Kroon. De wonde, hier door veroorzaakt, wordt fpoedig en zonder veel fmart geneezen. Zy kunnen 'er deezen Nagel uit neemen en wederom daar in plaatzen , zo - dikmaals zy willen. De Engelfche Reiziger c andish verzekert, hier van de proeve te hebben genomen op een Kind van tien jaaren, Zoon van eenen Cacique, die by hem aan boord geweest was. Men verhaalde hem dat deeze gewoonte haaren oorfprong hadt genomen van de Vrouwen , welke , verneemende dat de Mannen zeer verflaafd waren aan de Sodomitifche Zonde , een Smeekfchrift inleverden by de Overheden des Lands, van welke zy deeze kunstbehandeling, als een middel tegen dit kwaad, verwierven. Zommigen vernaaien dat iet diergelyks plaats heeft onder de Inwooners van Pegu. De Opgezeetenen van Kapul aanbidden den Duivel, en treeden dikmaals met hem in onderhandeling. Altyd verfchynt hy aan hun onder de gedaante van een lelyk en fchrikwekkend wangedrogt. Op den eerden van Slagtmaand gingen de twee Schepen onder zeil , en zetteden koers na Manilla. Van tyd tot tyd zagen zy verfcheiden Eilanden ten Westen, omtrent even verre van en zo naby elkander gelegen, dat men naauwlyks eenige opening tusfchen dezelve zag. O 4 Na  2i6 NEDERLANDSCHE Na een van deeze Eilanden zagen zy een Kanoe roeien. Straks geboodt de Generaal eene gewapende Sloep dit Vaartuig te vervolgen , die het ook agterhaalde. In hetzelve zaten negen Indiaanen , die van Manilla kwamen. Niets anders hadden zy by zich dan eenige kleine Kistjes met Lywaat , welke zy in die Stad gekogt hadden. De Generaal liet ze met hunnen zoberen fchat vaaren ; houdende degts twee van hun by zich , om hem den weg te wyzen na Manilla ; althans in zo verre door tekenen kon gefcoieden: want hunne fpraak was onverdaanbaar. Nog hadt men, in de Kanoe , gevonden Lastbrieven van den Gouverneur, onder bet Zegel des Konings van Spanje, houdende aan zekeren Priester, die woonde op eene plaats, Bovillan genaamd, zestig Mylen van Manilla. Deeze Brieven behelsden klagten aan den Gouverneur, over zekere Spanjaarden, wegens mishandelingen, den Indiaanen aangedaan; en een bevel van den Landvoogd aan den Priester , om deeze zaak te onderzoeken , en de misdaadigen , op kosten des Konings, na Manilla te zenden. Op zekeren morgen, terwyl zy, om tegenwind en Ihlte, ageer een Eiland ten anker lagen, hoorden zy met een Musket fchieten. Terdond wierdt eene Sloeo met twintig Man op het geluit afgezonden. Het kwam uit eene Spaanfche Bark, welke niets anders in hadt dan een half vaatje Buskruid, eene menigte Kogels en een weinig Yzer; al het welk de Generaal 'er deedt uit neemen, en het Vaartuig in den grond booren. Het Volk was na land gevlugt. Nog een ander Zeil kreegen zy in 't oog, 't welk eerlang bleek een Chineesch Scheepje te zyn, en by den Generaal wierdt aan boord gebragt. Het behoorde  REIZEN. 217 de thuis te Manilla. In hetzelve bevonden zich zeven Chineezen, en ruim tweehonderd Schepels Ryst , nevens eenige Schelpen en Lood, welke zy na Manilla moesten brengen. Zy kwamen van Kombou, honderdtwintig Mylen van Manilla gelegen, wervvaarts zy, op bevel van den Gouverneur, veertig Spaanfche Soldaaten gebragt hadden. Het Scheepje was op zyn meest zes Lasten groot, en op de Cliineefche wyze gemaakt. Van vooren geleek het naar een Schouw; van binnen was het zeer geryflyk , van een Waterbak en Kombuis voorzien. De Ankers waren van Hout , de Zeilen van Matten gemaakt: want zy gebruiken geene andere Ankers of Zeilen , zelf niet op Schepen van tweehonderd Lasten. Voorts zyn zy zeer zindelyk'op hunne Schepen. De Schipper was een Chinees, van Canton; de Stuurman en de overige Bootsgezellen waren van Chincheo: lieden, die wel de zelfde taal fpreeken, doch elkander zeer vyandig zyn. Zeer bedreeven waren zy in deeze vaarwaters, inzonderheid de Schipper, die te Malacca en Macao langen tyd onder de Portugeezen hadt verkeerd: zodat hy hunne Taal vry wel fprak. Veel diensts hadden de Hollanders van deezen Man, zonder welken zy, waarfchynlyk , hunne Reize niet zo voorfpoedig zouden volbragt hebben. De Generaal hieldt hem nevens den Stuurman aan boord , en delde op hun Schip twaalf Man van zyn Volk , nevens de vyf Chineezen , die 'er op bleeven , om hetzelve te beduuren, dewyl de Hollanders hier van geen verdand hadden. Den bovengemelden Chineefchen Schipper en Stuurman deedt de Generaal van noort, in een vollen Krygsraad, ondervraagen na den daat van ManilO 5 la.  Ml NEDERLANDSCHE la. Zy verklaarden dar 'er twee groote Schepen lagen van Nieuw-Spanje, die alle jaaren eene Reize doen na Mexiko, en een klein Nederlansch Scheepje, welk zy van d,e van Malacca gckogt hadden ; dat deeze Schepen ten anker lagen te Cavita, in de Haven van ^ Van daar geleegen; dat deeze Haven-wierdt verdeeriigd door twee Forten, doch die thans zonder Gefchut en zonder Soldaaten waren. De Stad Manilla is zeer digt bebouwd, en met een Bolwerk en deenen Muur omringd. Rondom de Stad woonen meer dan vyftienduizend Chineezen. Zy dry. ven aldaar handel, en doen 'er veeierlei handwerken. Daarenboven koomen 'er jaarlyks meer dan vierhonderd Schepen uit China, uit de Stad en de Provincie Unncheo, met Zyde en allerlei Koopmanfchappen geaaden. Zy haaien van daar gemunt Zilvergeld, en koomen er op een gczettcn tyd , naamlyk van Vv intermaand of Kerstyd tot aan Paasch. Terwyl de Onzen hier lagen , wierden 'er twee Schepen uit Japan verwagt, gelaaden met Yzer, Meel, Spek en andere mondbehoeften. Voor de Baai legt een klein Edand, Marabilla genaamd, omtrent vyftien Mylen van de Stad. De Muuren van de Stad Manilla, als mede de Huizen, zyn van Kalken Steen, op de, hedendaagse wyze gemetzeld. De Stad is 20 groot in haaren omtrek dat de Spanjaards, in 't midden van dezelve, een anderen Muur hebben doen optrekken , om in gevalle van nood binnen denzelven zich te verfchuilen en met genoodzaakt te zyn, zo veel Volks in bezetting te moeten houden, als de grootheid der plaatr* zou vereifchen. Wonderheid is dit gcfchied om den wille der Japanner, die 'er een derken handel  REIZEN. 2J9 del dryven, en zeer verdagt zyn by de Spanjaarden. De Gouverneur van alle de Eilanden, die een foort van Onderkoning is , houdt zyn verblyf te Manilla. Ook is het de gewoone verblyfplaa'ts van den Koninklyken Raad, cn van den Aardsbisfchop. Behalven de Aardsbisfchopjyke , ziet men 'er verfcheiden andere fraaie Kerken. De Opgezeetenen deezer Eilanden zyn Christenen, en Afgodendienaars: want de Moor en of Mahometaanen zyn 'er gantsch uitgerooid. Van de tegenwoordige legplaatze zeilde van noort na een groot Eiland , Banklingle genaamd. Terwyl de Schepen hier ten anker lagen , ontdekten zy twee Barken, gelaaden met Vaikcns en Hoenders, den wil hebbende na Manilla, om hunne laading, als eene fchauing voor de Spanjaarden, derwaarts te brengen. De Generaal kreeg, door dit voorval, cencn onderdand van tweehonderdvyftig Hoenders en vyf tig Varkens, voor welke hy den Indiaanen deedt geeven eenige dukken Lywaat, en eenen Brief, aan den Gouverneur gerigt, inhoudende dat by hem een bezoek zou koomen geeven. Van veel diensts waren de Onzen deeze leevensmiddelen , vermids zy van de Indiaanen , die de vlugt hadden genomen, niets konden bekoomen. Banklingle is een zeer hoog Eiland, vyfticn Mylen in den omtrek bedaande. Het wordt bewoond van Indiaanen, die onder de heerfchappy der Spanjaarden daan. Omtrent deezen tyd namen zy nog twee Kanoes , met dertig Varkens en honderd Hoenders belaadèn. De Heer van noort delde de Indiaanen in viyheid , en belastte hen met tenen anderen Brief aan den  NEDERLANDSCHE den Gouverneur, in welken hy hem verzogt, het niet kwalyk te willen neemen , dat zyne fchattingen hem ontnomen wierden , vermids de Schepen leevensmiddelen noodig hadden. Op den vierentwintigden van Slagtmaand kwamen onze Schepen aan den hoek van de Baai van Manilla, daar zy eene groote opening zagen , wed vier of vyf Mylen wyd. Deeze opening is de Mond van de Baai; midden in den Mond legt een Eiland , langwerpig van gedaante, Mirabilis, of het Wonderbaare, geheeten. Nog verder ziet men een ander Eiland, 't welk rond is, en de gedaante van een Hoed heeft. Acht Mylen verder legt de Stad Manilla. In den Krygsraad wierdt bedootcn, in de Baai te blyven nu eens zeilende, en dan ten anker leggende, omdat', in deezen tyd van het Jaar , de Noorde Wind hier onveranderlyk waait. Het Eiland Manilla , by de Inwooners Lucon genaamd, is grooterin zynen omtrek dan Engeland en Schotland te zamen. Rondom hetzelve leggen verfcheiden Eilanden , die insgelyks eene tamelyke uitgebreidheid beilaan. Zy betaalen fchatting aan de Spanjaarden, die ze, met weinig Volk en kleine moeite, Hunner heerfchappye onderworpen hebben. De Eilanders zyn lieden van een klein verdand , zeer armoed'g, en die voormaals moedernaakt gingen, doch toen de Heer va n noort hen bezogt, een linnen kleed droegen. Uit zich zelve leveren deeze Eilanden geene rykdommeii uit ; maar zy worden derk bezogt door de Zeeheden, welke aldaar veel handels dryven Omtrent deezen tyd ontdekte het Jagt de Eendragt, welk onder Zeil was, een groot Schip, koomend — . vjHm veroverd, en de Kapitein , nevens  REIZEN. 221 vens eenige van de voornaamften , by den Generaal aan boord gebragt. 't Was een der bovengemelde Japanfche Schepen , met Yzer , Meel en andere leevensmiddelen gelaaden. Met nog drie andere Schepen, was het, nu twintig dagen geleeden, uit Japan vertrokken. Van eene zonderlinge gedaante zyn deeze Vaartuigen ; van vooren zyn ze plat als een Schouw ; zy voeren Zeilen van Matten gemaakt, die door middel van een Windas worden opgeheczen. De Ankers zyn van Hout, en de Kabels van Stroo gemaakt. Zeer behendig weeten zy 'er mede om te gaan. De Generaal ontving den Kapitein zeer vriendelyk. Hy was van geboorte een Japannets, en jamasta critissamundo genaamd. Hy ging na genoeg als een Polak gekleed. Zyn gewaat was van ligte gebloemde Zyden Stoffe. De bloemen waren met lofwerk zeer kundig doorwrogt. Zyn hoofd was kaal gefchooren, volgens lands gebruik, behalven in den nek, daar zy het hair laaten groeien. Hy zondt den Generaal eenige leevensmiddelen , nevens een jongen Japannees van acht jaaren, naar lands gebruik gekleed en gefchooren. Voor dit alles, van den Generaal, eenige tegen gefchenken ontvangen hebbende, liet men hem zyne Reize na Manilla vervolgen. Het Koninkryk Japan, voormaals ook Chryfe , en, volgens maïvcus paulus, Zipangri genaamd, is eene verzameling van eene menigte Eilanden, die degts door kleine Golfen , Straaten en Kanaalen van een gefcheiden zyn. Zy drekken van 31 tot 39 Graaden Zuider-Breedte. In de lengte bedaan zy gezamentlyk tweehonderd Mylen. De breedte is ongelyk, op zommige plaatzen tien, op andere dertig Mylen. Dee-  uzi -'}"■ N EDERLANDSCHE Dcezc Eilanden hebben ten Oosten NieuwSpanieten Noorden Tartarye en andere nog onbekende Landen ; ten Westen China ; ten Zuiden de Onbekende Landen, met eene ruime Zee tusfchen beiden. Zv bevatten zesenzestig kleine Koninkryken, en zyn verdeeld :n drie Hoofdverdeelingen. Het voornaamfte en eerde in rang beet Japan , bevattende drieënvyftie Ilcerlykheden, of kleine Koninkryken, van welke de vermogendde zyn Meaco en Amagunce. De Koning van Meaco heeft onder zich vierentwintig, en die van Amagunce dertien Koninkryken. De tweede verdeeling draagt den naam van Ximo, en bevat negen Koninkryken ; de voornaamde zyn Bungo en Fi°en. De "aam van de derde Verdeeiinge is Xicoim:, bevattende vier Koninkryken, of Heerlykheden. Het voornaamde en aanzienlykfte van alle deeze Koninkryken , is Co. qmnai, waarin de vermaarde Stad Meaco legt, Hoofddad van het geheele Keizerryk. Voormaals ftondt geheel Japan onder éétièti Koning, Vo of Dair genaamd. Doch een deezer Monarchen zich te diep in wellustigheden verloopen hebbende, maakte zich veragt by de Landvoogden zyner Provinciën , inzonderheid by de Cubos , die de voornaamde waren, en elkander over cn weder onderdrukten. Ieder deezen Landvoogden matigde zich een gedeelte van het Keizerryk aan, naar gelange zyn vermogen toereikte; allen gezamentlyk beroofden dus den Daïr van zyne landen cn bezittingen. Van dag tot dag nam de eerzucht deezer luiden een hooger vlugt. Nu eens zag men den eenen, dan den anderen oproerig worden , en de eene Provincie naa de andere bemagtigen. Zy lieten zich Jacatis, of Koningen noemen. On-  REIZEN. 223 Onder dit alles lieten zy den Daïr den naam van Vorst of Souverein van gantsch Japan behouden. Doch dit was flegts een bloote naam ; hy , die hem voerde , is van alle gezag en heerfchappy ontbloot. Want naauwlyks willen de nabuurigfte Vorften van Meaco zo veel fchattings op brengen, als de Daïr, tot onderhoud van zyn perfoon, huis en tafel, noodig heeft. Niet meer dan eene ydele fchaduw is dus deeze Vorst van den alouden Daïr van Japan. In de plaats van Daïr, voert hy, nu reeds vyfhonderd jaaren geleeden , den naam van Heere van Coquinai, en Prins van Tenze , alwaar de vyf Koninkryken zyn , rondom de Stad Meaco .gelegen. Deeze Vorst laat zich noemen Oppèrjle Monarch van Japan. Nobunanga heeft, onder andere, dien ty tel gevoerd, en naa hem faxiba, een van zyne voornaamde Legerhoofden, die ten minde vyftig Koninkryken zyner heerfchappye onderwierp. Dus wordt nog heden getytcld taicosama, of taico, die een overfchoon Paleis heeft doen digten , behangen met meer dan duizend Tapyten , met Damast, Fluweel en Goud geboord. Dit Paleis is gebouwd van eene zonderlinge foort van Hout, en van binnen, op veele plaatzen, met Goud gedekt. Op een fraai Plein, voor het gebouw, ziet men een pragtig Tooneel, waar op Tooneelfpelen vertoond worden. Aan beide zyden van het Tooneel, maar op een vry grooter afdand, daan twee Torens , welke ieder drie of vier verdiepingen hebben. Om de veelvuldige Aardbeevingen hier te lande, zyn de meeste Huizen van Hout, doch zommigen ook van fraaien Steen gebouwd. Boven hebben wy reeds aangemerkt, dat Meaco de Hoofddad van Japan is. Voormaals bedoeg zy eenen-  224 NEDERLANDSCHE ëntwintig Mylen in den omtrek; doch de verwoestingen , door binnenlandfche Oorlogen ontdaan, zyn oorzaak geweest, dat zy tegenwoordig niet meer dan twee derde deelen van die uitgebreidheid beflaat. Hier onthoudt zich de voornaamde Wethouderfchap van Japan, welke door die perfoonen wordt bekleed. Naast Meaco, is Osfacaïa de voornaamde Stad. Zy is magtig en derk, en wordt voor de rykde van het Oosten gehouden. Onder andere wordt zy bewoond van eene menigte aanzienlyke Kooplieden , de minst vermogende van welke dertigduizend kroonen bezit. Bungo is de Hoofddad der Provincie van dien naam. Haare ligging is zeer vermaaklyk. De Stad Coyo is tocgewyd aan zekeren Bonze, combod assi genaamd. Hier is de Begraafplaats der Vorften ; of, indien zy elders begraaven worden , wordt althans een van hunne Tanden derwaarts gebragt. De Stad Piongo , achttien Mylen van Meaco gelegen, wierdt, geduurende den Oorlog van nob unanP A j bykans geheel verwoest. In den jaare 1596, w.erdt zy , door eene Aardbeeving, bykans geheel verzwolgen ; kort daar naa raakten de overblyfzels in brand. 'Nog ontmoet men, in deezen zelfden oord, de Stad Amangafaqui, die zeer fraai is , en vyf Mylen van Zee legt, tegenover Sacai; als mede de Steden Vofuquin, Funai, Tofam, en veele andere. Hoewel het 'er, by wylen, zeer koud is, en men het 'er dikmaals ziet fueeuwen , is , nogthans, de lucht hier te lande zeer gezond. De grond is bergagtig en met zeer vrugtbaar. De Ryst wordt 'er in Herfstmaand, en het ander Koorn in Bloeimaand ingezameld. Ee-  REIZEN. a25 Eene groote menigte Metaalen haaien de Landzaaten uit de Ingewanden der Aarde. Volgens het verhaal van ma neus p au lus, den Venetiaan, leverde , ten zynen tyde, het land zo veel Gouds uit, dat het Koninklyk Paleis met geheele plaaten was bedekt. Veele boomen ziet men hier, naar de Europeaanfche gelykende. Men vindt 'er Cederboomen, die zo dik en hoog zyn, dat zy tot Pilaaren in de Kerken, en tot Masten op de Schepen gebruikt worden. In de weiden en langs de velden , ontmoet men troepen Paerden en Osfen , en in de Woestenyen Wolven , Haazen , wilde Z.wynen en Herten. De bostenen leveren overvloed van Faifanten , Eendvogels , Tortelduiven, Quakkels. en Hoenders. De Landzaaten geneeren zich veel met de Jagt, zodat ze bykans niets anders dan Wild eeten , hoewel ze overvloed van Osfen, Koeijen en Schaapen hebben. Deeze dieren gebruiken zy tot Lastbeesten, en hebben eenen afkeer van het tamme Vee, als mede van den Melk: omdat het, zeggen ze, niettegendaande deszelfs witten kleur, het bloed der beesten is, Zy hebben veelerhande Visch , daar zy veel van houden. Boter of Oly van Olyven gebruiken ze niet; in de plaats hier van, bedienen zy zich van Walvischtraan. Alle de Hollandfche tamme Dieren vindt men hier ook. Onder eene zeer groote menigte , ziet men hier twee zeer voornaame bergen. De eene, Figenoïama geheeten, is zo hoog, dat hy tot diep in de Wolken reikt; de andere is een brandende Berg, die geduurig vuur fpuwt. Over 't algemeen genomen, zyn de Japanneezen vernuftig , verdandig, loos, leergierig en vasthoudende II. deel. P van  ai<5 NEDERLANDSCHE van geheugen. Nimmer wordt onder hen de armoede iemand tot fchande gerekend. Zy hebben eenen afkeer van de kvvaadfpreekendheid, dievery, het gebruiken van Eeden en allerlei kansfpelen. Die dreigementen uitflaan en den Degen trekken , worden met den Dood gellraft. Zy hebben geene Gevangenisfcn. De misdaadigen worden op ftaanden voet aan den lyve gellraft, of in ballingfchap gezonden. Veele moeite kost het om iemand te vatten, indien, hy niet onverhoeds overvallen worde: want zy ftellen zich te weer, en doen veel kwaads, omdat zy verzekerd zyn, indien ze gevat worden, te moeten derven. Indien zy , naa het aanwenden van alle hunne poogingen , de handen des Geregts niet ontkoomen, worden zy daarom niet zwaarder geftraft. Indien de misdaadige een Edelman , of aanzienlyk Heer zy, bezet het gemeene Volk zyn huis , en hem wordt belast, zich zeiven te dooden. Indien hy dit niet doe, wordt zyn huis overweldigd, en hy, met al wat 'er in is, gedood. Om niet ten doel te ftaan aan deeze woede, neemt de misdaadige doorgaans het befluit om zich te laaten ter dood brengen door zyne bedienden, die hem den buik openfnyden, en vervolgens, uit genegenheid voor hunnen Meester, dikmaals geweldige handen aan zich zelve Haan. Weinig werks maaken zy van hun leeven. Jonge kinderen dooden zich zelve, in tegenwoordigheid van hunne Ouders, om geringe oorzaaken, en uit loutere hardnekkigheid. Doorgaans zyn ze gezond, kloek en fterk , en kunnen gemaklyk , tot op den ouderdom van zestig jaaren , de Wapens voeren. Zy hebben weinig baards. Zommigen Itryken hun hoofdhair voorwaarts; anderen laaten het van agteren hangen. De Boe-  REIZEN, al? Boeren, gelyk alle andere geringe lieden, draagen het halve hoofd kaal gefchooren. In alle hunne zeden zyn ze het tegengedeldé vart alle andere Natiën , en zyn inzonderheid geflageUö Vyanden van de Chhmzen. By' voorbeeld : terwyt alle andere Volken, elkander ontmoetende, en blykert van eerbied willende betoonen , zulks verrigten met het hoofd en de handen, trekken zy, ten dien einde, de fchoenen uit. Elders daat men ovefeinde 4 om zyne Gasten beleefd te ontvangen; doch hier blyft met) zitten. In Europa hangt men den Mantel om , Wanneer men uitgaat; doch de Japaneezen leggen diert af als zy op draat komen , en trekken groote Broeken aan; t'huis koomende, trekken zy dezelve Uit, en hangen den Mantel om. Daar andere 'Volkert het voor een fieraad houden , blond hair en Witte tanden te hebben , wordt dit van hun als iet lelyks' aangezien; zy tragten hair en tanden zwart te maaken* Elders is het wit een zinnebeeld van blydfchap eit vrolykheid, e.n het zwart van droefheid; hier, in tegendeel, is het zwarte kleed het Feest- , en het witte het Rouwgewaat. De zwangere Vrouwen omwindeii het lichaam zeer vast met haaren Gordel, daar zy, in eenen anderen daat , dien zeer ruim en los draagen J Zy wenden voor , indien zy het niet deeden , dat haare Vrugt 'er zeer kwalyk door zou Vaarem Naa de bevalling, wordt de Moeder noch het Kind ge* koesterd; dit wordt aan de opene lucht bloot gedeld en met koud water gewasfchen , eh haar degts eeü weinig, en luttel voedende fpyze gegeeven» Onder het eeten zitten zy op Matten, daar zy oök op flaapem Om de fpyze aan te vatten , bedienen zyzich van twee ftokjes, daar zy het eeten zeer be* i3 a hen,-  aiS NEDERLANDSCHE hendig mede aan den mond weeten te brengen. Voordat zy zich nederzetten , trekken zy hunne fchoenen uit, om de Matten niet vuil te maaken. De arme lieden, vooral die aan den Zeekant woo« nen, leeven van Kruiden, Ryst en Visch; doch de ryke lieden maaken goeden der. By de opdisfching van ieder Geregt, wordt de tafel veranderd. Doorgaans zyn de Tafels van Cederenhout gemaakt. De Confituuren worden in de gedaante van Piramieden opgedischt, verguld en met fraaie Cederen takjes verlierd. De kleur der Japanneezen helt meer na het bruine, dan na het blanke. Zeer geduldig verdraagen zy den arbeid, en zyn zeer lydzaam in alle hunne verrigtingen. Van der jeugd af gewennen zy zich aan het doordaan van honger, koude en allerlei hardigheden; altoos blootshoofd te loopen, zo wel buiten als binnenshuis ; even dun gekleed te gaan in den Winter als in den Zomer. Niet alleen onder het gemeene volk is dit gebruikelyk , maar ook de aanzienlykden van het Land tragtcn zich aan dit alles te gewennen. Voorts zyn ze eerzuchtig. Scheldnaamen en verongefykingen kunnen ze niet ligt verdraagen; doch zy weeten kundig te veinzen , en hunnen wraaklust te verbergen. Men ontmoet 'er onder hen, die hunne kinders, terdond naa de geboorte , verfmooren, om van de moeite en kosten der Opvoedinge ontdagen te weezen. Zy fpreeken eenerlei taal , doch zy is met woorden van zo veele andere taaien gemengd, dat men zeggen zou dat zy verfchiilende taaien fpreeken. Hunne karakters of letters betekenen geheele woorden. Hunne Wapens zyn een Roer, Sabel , Ponjaard, en  REIZEN. 229 en eenig ander ligt geweer. Water is hun fmaaklyküe drank; zy mengen daar onder zeker kostbaar poeder, welk zy Chie noemen. Alle aanzienlyke Heeren en ryke lieden hebben 'er voorraad van in hunne huizen. Elkander daar van aan te bieden , wordt voor een groot eerbewys gehouden. De Potten, in welke deeze gemengde drank bewaard wordt , en de Bekers , uit welke zy dien drinken , worden onder hen in even hooge waarde gehouden, als by ons de Diamanten en andere Edelgedeenten; zy klimmen in waarde, naar gelange de Potten ouder, en door vermaarder Kundenaars gewrogt zyn; 't welk zy zeer wel weeten te onderfcheiden. Men vindt 'er, die wel vier of vyfhonderd Dukaaten waardig zyn. De Koning van Bungo betaalde voor eenen deezer Potten , daande op drie pooten, veertienduizend Du" kaaten. Men vindt 'er ook eenigen onder de Japan' neezen , welke wyn drinken, dien zy van de buitenlanders koopen. In de Stad Bonoum is eene Akademie. De Bonzen, of Priesters, geeven aldaar lesfen , en onderwyzen de Jeugd. Zy hebben Drukkeryen , gelyk de Europeaanen. In Japan wordt een derke handel gedreeven in verfcheiden koopmanfchappen. Veel Ryst wordt 'er verkogt aan de Uitlanders, en eene menigte Paerlen , die groot en rond , doch rood zyn ; deeze worden meer getrokken dan de witte. Men kan 'er ook veele Edelgedeenten en Goud ruilen. Door deeze twee takken van Koophandel is het Ryk zo magtig geworden. Behalven dat de andere Koningen verpligt zyn, aanzienlyke gefchenken te doen , of liever fchattingen P 3 aan  ?3? NEDERLANDSCHE aan den Keizer van Japan op te brengen , en hem , op zyne bevelen, zo wel in vrede als in oorlog, ten diende te ftaan , worden nog in de provinciën twee Miljoenen Gouds aan Ryst gegaard; hier uit mag men beduitcn, dat de overige inkoml'ten zeer aanzienlyke fommen moeten bedraagen. Niet waarfchynlyk is het, ondertusfchen , dat iemand het beloop derzelven naauwkeurig kan bepaalen. Ligt is het te begrypen dat deeze Vorst eene zeer Uitgebreide magt moet 'bezitten, dewyl faxila, die dezelve op den tegenwoordigen voet gebragt heeft naa geheel Japan t' ondergebragt, en in hetzelve vyftig Koninkryken veroverd te hebben, een ontwerp hadt beraamd om den Oorlog over te brengen in het hart van China. Reeds hadt by boomen laaten hakken, om tweeduizend Vaartuigen te bouwen, welke zyne Legermagt moesten overbrengen. De Japanneezen zyn zeer dapper in den Oorlog ; een zeer klein getal verdaat doorgaans een talryk Leger Clnneezen. Zeer verfchillende is de Regeeringsform der Japanneezen van dien der Europifchc Volken. De magt en het gezag van den Vorst rusten niet op zyne vaste inkomden , noch op de daaverny, in welke hy zyne Onderdaanen houdt , mnar op zyne eigen Majedeit en op de liefde en getrouwheid zyner onderzaaten.' Zo dra by eenig land of gewest heeft bemagtigd , verdeelt hy het onder zyne Hofgrooten , zyne vrienden cn gundelingen, onder voorwaarde, dat zy, in Vrede en in Oorlog, hem altoos zullen verzeilen, cn hem ten diende daan met een zeker getal manIchap , welk zy hem moeten leveren en op hunne kosten onderhouden. Pe Hovelingen , op hunne beurt s befchikken weder-  REIZEN. c3l derom over de landeryen , welke hun zyn ten deele gevallen, en verdeden ze onder hunne vrienden en bedienden, welke hun meest getrouw zyn, om ze insgelyks altoos tot hunnen wil te hebben. Van hier dat alle de landeigendommen in Japan , zo wel die aan de Kroon als aan de Onderdaanen behoorcn, in zeer weinige handen zyn; en deeze weinige bezitters wederom afhatiklyk zyn van een eenigen Heer , die de Vorst vim Tenze is ; welke , naar goedvinden en in een oogenblik, over alles befchikking maakt; die geeft en neemt , zodanig en wanneer het hem behaagt; die bykans met een woord fpreekcns , en met den wenk zyner oogen , Prinsfeu of Bedelaars maakt. Van den anderen kant veroorzaakt deeze wyze van Regeeringe dikmaals opftanden en muiteryen. Vooreerst, omdat de Dai'r , hoewel zich met geene zaaken bemoeiende, nogthans van de Onderdaanen geagt en bemind wordt , door zyne zendelingen bewerkt, dat de Vorst van Tenze, en de andere Prinsfen, aangezien worden voor Dwingelanden, en Overweldigers van eenes anderen eigendommen ; voor luiden , die op de omkeering der Monarchie toeleggen; voor Vyanden van den voorfpoed van Japan. Door dit middel vervreemdt hy van hun de genegenheid der Onderdaanen. Hier door ontdaat dat zy altoos gezind zyn om de wapens op te vatten : te meer , dewyl elk van hun zich kan voeden met de hoop , om op den oudergang zyner Amptgenooten zyne eigen grootheid te zullen bouwen. Eene tweede oorzaak van de veelvuldige Staatsomwentelingen , is, de geduurige verandering der Vorden; zy hebben den tyd niet om het hart der Volken te winnen : hierom worden zy van hun niet bemind , P 4 ge-  &3a NEDERLANDSC HE gelyk andere Pdnsfen, die door het Geboorteregt hunne waardigheid bckleeden. Hier by koomt nog dat deeze Vorden, die een zo wankelenden daat bezitten, aan het eene land niet meer verknogt zyn dan aan het ander. Dewyl zy in de hoop leeven , dat zy even gemaklyk, als by hunnen .tegenwoordigen eigendom zyn magtig geworden , eenen anderen, of ook wel een tweeden nevens denzelven zullen bekoomen ^ zyn zy zeiven zeer gereed om aan 't muiten te daan. Om alle deeze redenen is het altyd Oorlog in dit Keiierryk, nu eens op het eene Edand , dan op het andere. Maar faxiba, om dies te voldrekter heerfchappy te voeren , was listig en daatkundig genoeg om de Prinsfen dikmaals te veranderen , met oogmerk om hen te verzwakken, en te onderdaaniger te maaken, door hen met de hoop te voeden van vermogender te zullen worden , indien zy hem getrouw bleeven. Daarenboven noodzaakte hy dezelven , om hem den Eed van getrouwheid te zweeren, en, by wyze van gefchenken , eene jaarlykfche belasting op te brengen . om alzo hun vermogen te verzwakken, en zyne eigen inkomften te vermeerderen. Eindelyk droeg hy zorge om het Volk onophoudelyk bezig en in beweeging te houden. Hy deedt verfcheiden pragtige Paleizen, Kerken , Kasteden, Sterkten en groote Steden bouwen. Hy gaf werk aan meer dan honderdduizend Arbeidslieden , op kosten zyner Onderdaanen. Hy gebruikte zo veel Yzer als mogelyk was , opdat 'er niets zoude overblyven tot het maaken van Wapenen, en opdat zyne Onderdaanen, uitgeput door uitgaaven , die alleen fcheenen gedaan te worden tot roem en voordeel der Natie , minder in  REIZEN. in (laat mogten weezen om aan 't muiten te (laan. Thans moeten wy fpreeken van de wyze, op welke de zaaken des Ryks tegenwoordig beduurd worden. De drie eerde of voornaamde Amptenaars van het Keizerryk houden hun verblyf te Meaco. Zy voeren het opperde gezag, om over alles te vonnisfen en eene bedisfende uitfpraak te doen. De eerde wordt zazo genaamd, en kan vergeleeken worden by den Paus, omdat by het opperbewind voert over Kerkelyke zaaken. Uco is de naam van den tweeden Amptenaar; by is gedeld over alle Ampten en waardigheden. De derde voert den naam van cubacama; hy heeft het opzigt over alle zaaken, den Vrede en den Oorlog betreffende. > Al het Volk is verdeeld in vyf Klasfen. Tot de eerde Klasfe behooren, die eenig gezag of heerfchappy over anderen voeren. Allen worden Tones genaamd , hoewel hunne magt onderfcheiden zy. Die van de tweede Klasfe zyn de zulken, welke bet opzigt hebben over de Offeranden, en de dingen, die tot den Godsdienst behooren. Het hoofd , zo wel als den kin , draagen zy kaal gefchooren. Zy zyn niet getrouwd, en in verfcheiden Gezinten verdeeld. Allen, egter, voeren éénen naam , dien van Bonzen , of Priesters. Onder de derde Klasfe behoort de kleine Adel en de Burgerfchap. De vierde Klasfe bevat de Handwerkslieden en die ter Zee vaaren. De vyfde en laatde Klasfe bedaat uit lieden, die het laaglle werk verrigten. Alle de misdaadigen worden met den dood, althans met ballingfchap geftraft. Die den dood verdiend h  ü34 NEDERLANDSCHE ben, worden tot het Zwaard verweezen. Op zommige plaatzen worden de zulken , die op dievery betrapt zyn, eerst op een Wagen rond gevoerd, en daar naa gehangen. De Japanneezen leggen in allerlei godloosheden als begraavcn. Zulke Duivelfche begrippen voeden zy, dat een Christen niet dan met den verregaandften afkeer daar aan kan denken. Hunne Bonzen , of Leeraars van den Godsdienst, zyn verdeeld in elf onderfcheidene Aanhangen, doch die allen hier in overeenltemmen, dat zy de Onllerflykheid der Ziele en Gods Voorzienigheid lochenen. Doch dat geheim openbaaren zy alleen aan de Edelen en de verhcvenfle vernuften. Hy hét gemeene Volk fpreeken zy van den Hel en een toekoomenden ftaat naa dit leeven, even alsof zy in dezelve ge» loofden. Zy bewoonen pragtige huizen, en leeven veelal gemeenfchaplyk onder elkander. Zy hebben verfcheiden Hoogefchoolen; de voornaamfte van dezelve is te Frenoïama, negen Mylen van Meaco. Voor omtrent achthonderd jaaren, deedt zeker Koning van Japan aldaar •athtendertighonderd Pagoden, of Tempels, itigten , nevens Kloosters voor de Bonzen. Opdat zy te onbelemmerder zich op de Letteroefeningen zouden toeleggen, liet hy, i„ de nabuurfchap van Fremïama, twee dorpen aanleggen , welker bewooners de Bonzen van alle leevensnoodwendigheden moesten verzorgen. In zo groot aanzien was deeze Hoogefchool , dat geene andere kinderen, dan die van Prinsfen, of van derzelver naastbeftaande bloedverwanten , op dezelve Wierden toegelaaten. Dit hadt ten gevolge, dat de Bon-  REIZEN. t3$ Bonzen, welke aldaar onderweezen, bykans het geheele Koninkryk Vome regeerden. Maar de Wellust , welks buitenfpoorigheden zwaare uitgaaven vorderen , vervoerde deeze Leeraars tot rooveryen, en het ftooken en voeren van den Oorlog. Zelf pleegden zy veele ongeregeldheden in de Stad Meaco. Eindelyk wierden zy, in den jaare 1557, aangetast door nobunanga , die hunne Sterkte bemagtigde , onder hen zeiven eene groote flagting aanrichtte , en hun niet meer dan vierhonderd Pagoden liet behouden. De meest vermaarde Goden der Japanneezen, zyn de Fotoques en de Cami. De eerstgemelden hebben zy in den rang der Goden geplaatst , ter oorzaake van hunne verregaande drengheid van zeden geduurende hun leeven , en hunne zeldzaame geleerdheid; de anderen om hunne treflyke bedryven , en menigvuldige uitvindingen. De meesten van de eerden waren Bonzen, de andere Prinsfen. Te deezer oorzaake roepen zy de Fotoques aan , wanneer zy bidden om dingen, de toekoomende Waereld betredende; en de Cami, wanneer het te doen is om de dingen deezes tegenwoordigen leevens. Doch hunne Afgodery bepaalt zich hier niet by. Men vindt 'er, die de Zon en de Starren , anderen die den Hemel aanbidden. Zommigen fchryven de Herten en eenige andere wilde Dieren eenige Godlykheid toe. Niet verre van Meaco daat een Pagode, toegeheiligd aan eenen God , dien zy den God der Kunden cn Weetenfchappen noemen. De Duivel bedient zich van alle zyne magt en listigheid , om zich van deeze Volken te doen aanbidden , door het aanneemen van de gedaanten van verfchillende Dieren, en de menfchen wreedaartig te fol- te-  *3ö NEDERLANDSCHE teren. Ter zyner eere hebben zy eene Pagode gebouwd, in welke deeze Vorst der duisternisfe wordt vertoond , met twee andere Duivels aan weerkanten; de eene houdt aantekening van de zonden der Menfchen , de andere leest ze zynen Meester voor. De Muuren deezer Pagode zyn befchilderd met afbeeldingen , vertoonende de folteringen, welke de Duivels de verdoemden doen ondergaan. Eindelyk weet de Duivel deeze verblinde Volken diets te maaken , dat hy de beftuurder der lotgevallen is, en dat het gelukkig en ongelukkig flaagen van hem afhangt. Op eene zonderlinge wyze gefchieden ook de Begraafenisfen der Japanneezen, doch met groote ftaatelykheid : eene uitvinding , die van veel diensts is om den Bonzen te beurs te vullen. Zy, die hunnen erfgenaameu geene genoegzaame goederen nalaaten om deeze kosten te kunnen draagen , worden by nacht begraaven, of op de Vuilnisbakken geworpen. Amida is de voornaamde en meest vereerde hunner Goden. 'Er zyn 'er onder de Japanneezen , die zich laaten bemetzelen binnen vier Muuren, waar in flegts eene kleine opening is , door welke zy verfche lucht ontvangen. Zy blyven hier opgeflooten tot aan hunnen dood, in de hoope van, door deeze lecvens\vyzt , in de tegenwoordigheid dier Godheid te zullen worden toegelaaten. Die langs de Zeekusten woonen , loopen zomtyds bedelen, en tragten hier mede eene goede fomme gelds te verzamelen, welke zy in een Beurs doen, en zich om den hals hangen. Vervolgens voorzien zy zich van een Byl en Hakmes, om, gelyk zy zeggen, de ftruiken, die zy op hunnen weg ontmoeten, weg te neemen. Dus uitgedoscht , begeeven zy zich in een  "REIZEN. 237 een Bark , en voorts na Zee, daar zy groote en zwaare deenen aan armen en beenen binden , en zich a]zo in Zee werpen, om hunnen God amida op te zoeken. Nog een anderen Afgod hebben ze , dien zy xagui noemen. Een byzonderen Aanhang ontmoet men hier te lande , Jefuans genaamd , welks leden belydenis doen van niets te gelooven, dan 't geen zy zien en aanraaken. — Doch 't wordt tyd, dat wy, van deezen Uitdap, tot het Reisverhaal van den Heere v a n noort wederkeeren. Naa dat de Kapitein yan het Schip de Eendragt twee dagen in deezen oord gekruist hadt, kwam hy, op den negenden van Wintermaand , by den Admiraal aan boord, met eene Bark met Wyn gelaaden, die, door het Spaanfche Bootsvolk, verhaten was. Deeze Wyn fmaakte na genoeg als Brandewyn, van Kokosnooten gedookt. De Generaal verdeelde de laading over de twee Schepen, om 'er in tyd van nood zich van te bedienen, en deedt het Vaartuig in den grond booren. Nog andere Barken wierden omtrent deezen tyd door de Onzen genomen, met Hoenders en Ryst gelaaden , aan de Spanjaarden behoorende. Weinige dagen daar naa zagen zy , uit de Straat van Manilla , twee Zeilen koomen , welke zy in 't •eerst voor Fregatten aanzagen, doch nader by gekoomen zynde, bleeken groote Schepen te zyn , gezonden om hen aan te tasten. Straks deedt van noort alles in gereedheid brengen om hen op te wagten. De Admiraal van Manilla, die den voortogt hadt, kwam eerlang onder het bereik van het Gefchut van de Onzen; welke hem de Laag gegeeven hebbende , deedt hy terdond het Schip aan boord klampen en en-<  23» NEDERLANDSCHE enteren. Met een fchrikwekkend gedruis en geroep kwam een deel van zyn Volk overfpringen, onder het roepen: Strykt, gy Honden; ftryktl De Hollanders begaven zich hier op onder bet eerfte Verdek. Thans verbeeldden zich de Spanjaarden, xeeds meester van het Schip te zyn: te meer, dewyl zy zeven of acht tegen één waren. Doch deeze verbeelding kwam hun duur te ftaan ; met Pieken en Zinkroers wierden zy wel haast zo dapper aangetast, dat er fpoedig een goed getal fneuvelde. Midlerwyl was de Spaanfche Vice-Admiraal insgelyks op den Heer van noort afgekoomen. Doch hy fchynt zich verbeeld te hebben dat zyne Land-enooten reeds meester van het Schip waren , alzo ïiy jagt maakte op de Eendragt, 'C welk voor den wind was afgeloopen. De Admiraal van Manilla bleef den onzen den gantlchen dag aan boord leggen, uit hoofde dat zyn Anker in van noorts touwen verward, en daar aan was vast geraakt. Dapper wierdt 'er van weerkanten gefchooten: tot dat de Onzen, ziende dat 'er een goed getal van hunne Makkers gekwetst was . begonnen te verflaauwen. De Generaal, dit verneemende, ging na beneden, en dreigde, in gevalle zy hunnen moed in het ftrvden niet vernieuwden , den brand in het Kruid te zullen fteeken. Deeze bedreiging was van nut. De moed wierdt hervat; men vondt 'er zelf onder de gekwetften die wederom ten voorfchyn kwamen en den ltryd hernamen. Onder dit alles begon de Vyand insgelyks te verflaauwen , en een gedeelte van zyn Volk hadt het Schip van onzen Generaal verlaaten. De Manillaa- nen  REIZEN. 23j nen hadden, in de daad, twee Chineefche Campars of Vaartuigen, vol Volk, by de hand; doch deeze durfden, om het Gefchut, niet nader koomen: zodat de Spanjaards, in dede van hunne aanvallen te vernieuwen , hunne uiterde poogingen aanwendden om van boord te koomen ; 't geen niet zonder veele moeite gcfchicdde. Doch naauwlyks bevondt de Admiraal van Manilla zich op ruimte , of zyn Schip ging in een oogenblik te gronde, zodat 'er niets van te zien was. Thans zagen de Onzen hunne Vyanden , ten getale van wel tweehonderd, in het zwemmen hun heil en leevensberging zoeken , onder het gedadig roepen van Mi/er kor dia; Ontfermt u onzer ! Midlerwyl vonden de Hollanders zich in geene kleine verlegenheid, alzo, door het geweldig en aanhoudend fchieten, tusfchendeks brand ontdaan was ; dien zy, evenwel, fpoedig en gelukkig bluschten. Thans zonden zy huune vuurige dankbetuigingen ten Hemel voor zyne befcherming en verlosfing. Op het Schip van den Generaal waren zeven dooden , en zesentwintig gekwetden: zodat hy in alles nog achtenveertig Man aan boord hadt. Naadat de Onzen wederom waren onder Zeil gegaan, zagen zy, op een afdand van ruim twee Mylen, den Vice-Admiraal van Manilla en de Eendragt. Zy vermoedden dat het door de Spanjaards reeds bemagtigd was, omdat zy meenden dat het zynen Vlag gedreeken hadt, en dien van den Spanjaard boven in top te zien waaien. Daarenboven befchouwden zy het als onmogelyk , dat een Vaartuig, 't welk degts vyfentwintig Man voerde, zou bedand zyn tegen een Schip, 't welk wel driehonderd Lasten groot was. De twee Spaanfche Schepen voerden ieder tusfchen de  24° NEDERLANDSCHE de vier en vyfhonderd Man , zo Spanjaarden ais Indiaanen , en tien Rukken Gefchut. 't Waren de zelfde Schepen, die jaarlyks eene Reize deeden van Manilla na Mexiko , met Zyde en andere kostbaare goederen belaaden. Zy waren ten Oorloge uitgerust, om te kruizen op de Hollanders in deeze Vaarwaters, daar zy geene vreemde Natie willen laaten handelen. Thans wendde van noort den deven na het Eiland Borneo , honderdtachtig Mylen van Manilla geleegen , met oogmerk om aldaar ververfchingen in te neemen, en zyn Schip te kalfateren, 't welk niet bedand was tegen den Spaanfchen Vice-Admiraal, noch in daat om de Eendragt te ontzetten. Op den tweeden Kersdag kwamen zy in de Baai van Borneo, die zeer groot is, en eenen Inham heeft in de gedaante van eenen arm. Zy beflaat niet minder dan drie Mylen in den omtrek. Voor de Baai leggen eenige Eilanden. 't Is 'er overal flegt water, even als op eene rivier. 'Er wordt zeer veel Vtèch gevangen: waarom die Eilanden alleen van Visfchers bewoond worden. Zy kwamen in menigte by onzen Generaal aan boord, en verkogten hunnen Visch voor Lywaat. De Koning van Borneo onderhoudt een goed aantal Schepen, om de Kusten te dekken, en de Visfchers te befchermen. De Stad legt drie Mylen van de Kust, aan eene Rivier. Van noort zondt eenen der Chineezen, welke hy by zich aan boord hadt, met gefchenken aan den Koning, en liet hem tevens zeggen, dat hy als Vriend kwam , en geen oogmerk hadt om iemand leed te doen ; dat zyn hoofdoogmerk was, leevensmiddelen te koopen, en versch water in te neemen; bieden-  REIZEN. 24t dende tevens, met zyn Schip en Volk, den Koning zynen dienst aan. De CJdneefche Loots , aan boord wederkeerende, wierdt verzeld van Chineefche Kooplieden, die op de Ree van Borneo lagen, met een Schip met Peper gelaaden , welke zy van Patana derwaarts gebragt hadden. Deeze Kooplieden donden niet onder de heerfchappy des Keizers van China ; zy woonden te Patana , aan de Kust van Siam , en waren den Vorst diens lands onderworpen; onderhoudende, nogthans, de Chineefche wetten cn gebruiken. Zy waren uit hun land gebannen, of hadden het uit eigen beweeging verlaaten. Niet te onregt mogten zy als Vrybuiters worden aangezien. liet land van Patana is van natuure derk, en bykans onwinbaar , gelyk wy elders breeder. zullen verhaaien. De naam der voornaamde Stad is insgelyks Patana. Zy beeft eene goede Haven, uit welke de Inwooners handel dryven op verfcheiden plaatzen van de Oostindiën. Wanneer zy de overmagt op Zee hebben , plunderen en neemen zy alle Schepen , welke zy ontmoeten , de Chineefche zelf niet uitgezonderd. Doch al wat in hunne haven binnen loopt , is 'er veilig. De Kooplieden, welke thans by van noort aan boord waren , zeiden dat die van Patana een Chineefche Champan, of Bark hadden genomen , koomende van Java, alwaar zy gehandeld hadden met de Hollandfche Schepen, die aldaar lagen , en derzelver Koopmanfchappen met Reaalen van Achten betaald hadden. Zeer verheugd was de Generaal over deeze tyding. Zy veilden hunne Peper te koop; doch zy hielden II. DEEL. O rlP.  S42 NEDERLANDSCHE dezelve op prys, en wilden niet anders betaald worden dan met Reaalen , van welke de Hollanders niet zeer voorzien waren. Eindelyk wierden zy het eens over achtentwintig Picos , op voorwaarde dat één derde in geld, en de twee andere derde deelen in goederen , naamelyk Lakens en Harnasfen , zouden "betaald worden. Voor ieder Pico, weegende honderdtwintig ponden, bedongen de Chineezen dertien Reaalen van Achten. Terwyl de Kooplieden nog aan boord waren, kwam de Chineefche Loots den Generaal waarfchuwen om op zyne hoede te weezen , omdat de Inwooners van Borneo lieden waren, die, wanneer bun de gelegenheid diende , dezelve niet zouden laaten verloopen, om zich van zyn fchip en goed te verzekeren. De' gegrondheid deezer waarfchuwinge bleek in het vervolg. Daarenboven kwam nog , uit de Stad Borneo , by de onzen aan boord een arme Chinees, afkomdig van Canton 5 hy badt de Hollanders dat zy hem in hun .Schip wilden nceemen , cn aldaar eene fchuilplaats verkenen , alzo hy zo veele fchuldeifchers op het Eiland hadt, dat hy ze onmogelyk kon betaalen; wyders aanbiedende om hem voor Slaaf te verkoopen , werwaarts zy hem ook mogten voeren. Bovendien waarfchuwde hy hun, dat te Borneo veele manfehap verzameld , en groote tocbereidzels gemaakt wierden. Dewyl deeze nieuwe tyding den argwaan dyfde, deedt van noort zyn Schip en Volk in daat van tegenweer brengen. Op den eerden dag van Louwmaand des jaars 1601, zagen zy, omtrent eene Myl van 't Schip, agter eenen hoek van 't Land, omtrent honderd Praauwen byeen Vergaderen. Eene van dezelve kwam by den Generaal < aan  REIZEN. 243 aan boord, hem , van wegen den Koning , twee zakken Peper aanbiedende , om dezelve tegen Harnasfen te verruilen. Van noort voldeedt aan hun verzoek , doch liet niet meer dan twee Man tevens overkoomen. Straks kwam 'er eene andere Praauw, waar in wel tachtig Man zaten ; de meesten waren verborgen onder Matten, welke gebruikt worden om in geval van nood deeze Vaartuigen te dekken. In de Praauw was een Os met eenige Vrugten , door den Koning , zo als voorgewend wierdt , ten gefchenke gezonden. Straks vertoonden zich allen die in de Praauw waren, en deeden hun best om over te klimmen, met oogmerk , gelyk ze voorgaven , om den Os over te hyzen, en de Vrugten aan te neemen. Doch de Hollanders, die geen grooten haast maakten om dit gefchenk te ontvangen , verbooden hun het overkoomen. Zy bleeven evenwel aandringen , en wilden met geweld in het Admiraalfchip klimmen. Doch ziende dat de Lonten gereed waren, hielden zy af, en vraagden de Onzen wat zy begeerden. Van noort antwoordde, wel twee of drie Man, doch niet meer, te willen laaten overkoomen , en dat zy met hunne Praauw zich een weinig van zyn Schip moesten verwyderen; gelyk gefchiedde. De Chinees van Patana, welke, drie dagen geleeden, aan boord geweest wis, kwam 'er andermaal, verzeld van eenigen van des Konings Amptenaars. Spoedig bemerkten zy, aan de beraamde fchikkingen, dat hun aanflag ontdekt was, en deeden, te dier oorzaake, hun best om den opgevatten argwaan te verbannen. Zy zeiden dat des Konings Oom , onder Wiens voogdyfehap thans zyne Majedeit dondt, en Q 2 die  au NEDERLANDSCHE die al het bewind van zaaken in handen hadt , zyne Praauwcn verzameld hadt om een vrolyken dag aan zyne Vrouwen te geeven, en dat zy, zonder eenig kwaad voorneemen, het Schip genaderd waren. De Hollanders gaven hier op alleen tot antwoord , waarom zy hun vooraf daar van geene kennis gegeeven hadden? cn flapten voorts van dit onderwerp af. In tegendeel betoonden zy hun allerlei vriendlykheden , en (lelden hun eenige gefchenken ter band voor den Koning en dcszelfs Stedehouder. De Eilanders vertrokken zeer voldaan ; zy hadden gevreesd een lot te zullen ondergaan, hunner geveinsdheid waardig. De Chinees van Patana was de fmeeder van dit verraad. Meermaalen hadt hy zich aan diergelyke lafhartigheid fchuldig gemaakt. Nog onlangs hadt hy, nevens vyf anderen, zich meester gemaakt van eene Portugeefche Bark , met welke zy, kwanzuis, als Pasfagiers overvoeren; alle de Portugeezen, die 'er op waren , hadden zy onvoorziens den hals afgefneeden. Groot was het gevaar, waar in zich van noort bevondt. ^ In den nacht kwamen voor den Boeg van 't Schip vier Zwemmers, met oogmerk om het Kabeltouw af te fnyden. Indien hun dit gelukt ware, zou het Schip noodwendig tegen het ftrand hebben moeten dryven, dewyl zy geen ander Anker hadden, dan waar voor zy thans vertuid lagen. Gelukkig ontdekten zy by tyds de Praauw, waar uit zy gefprongen waren, en verhinderden, door fc bieten , hun fnood ontwerp. Het Eiland Borneo is een van de grootfte van geheel Oostindie. De Hoofdltad, die den zelfden naam voert, legt in eenen Moeras: zodat de Inwooners met  REIZEN. 245 niet Praauwen van liet eene huis na het andere moeten vaaren. 'Er ftaan tusfchen de twee en driehonderd Huizen ; doch de Ingezeetenen hebben 'er nog meer ten platten lande. Het Eiland is volkryk. De Mannen zyn groot en derk; allen, de Boeren en Visfchers niet uitgezonderd , draagen altyd hun geweer by zich. Dit bedaat uit Boogen en lange Werpfpiezen, aan het einde met Yzer beflagem In hunnen Pylkoker draagen zy doorgaans tusfchen de twintig en dertig Pylen , met vergif bedreeken. Zy weetcn dezelve met groote kragt van zich te blaazen: wanneer iemand door dezelve gekwetst wordt, zo lat hy bloede, moet hy noodwendig het bederven , alzo het venyn zich terdond met het bloed vermengt. Zy doen belydenis van den Mahometaanfchen Godsdienst. Liever zouden zy derven, dan Varkensvleesch eeten: dit is de reden, waarom op hun Eiland geene Zwynen gevonden worden. Zy trouwen zo veele Vrouwen als zy kunnen onderhouden. Zeer jaloersch zyn zy op dezelve ; en , nogthans , laaten zy haar gaan werwaarts zy willen, daar eenig voordeel te behaalen is. 'Er kwamen eenigen by den Generaal aan boord om handel te dryven; doch zo dra de Matroozen haar eenigzins onbetaamelyk aantastten, of degts op haar weezen , delden de Mannen zich draks te weer , cn zouden ligtelyk iemand met een Speer gegriefd hebben. De Mannen en Vrouwen zyn even bruin van kleur als de overige Indiaanen. Hunne klederen zyn gemaakt van Lywaat, waar mede zy het lichaam verfcheiden maaien omwinden. Het hoofd dekken zy met een Tulband van fyn katoen. De Edellieden, inzonderheid die van Koninkryken bloede zyn , gaan Q 3 zeer  246 NEDERLANDSCHE zeer pragtig gekleed en voeren een grooten ftaat. Midden in hunne Praauwen, die doorgaans, tegen de hitte en het fteeken der Zonne, overdekt zyn , ftaat een tafel, en daarop eenige zilveren Vaten, met Kalk en Betel, welke zy onophoudelyk kaauwen. Die dit Eiland naauwkeurigst onderzogt hebben , zeggen dat het niet meer dan tweehonderdvyftig Mylen in de omtrek beflaat. Anderen maaken het ongelooflyk groot, en fpreeken van eenëntwintighonderd Mylen. Zommigen zelf beweeren dat men het in drie Maanden niet zou kunnen rond zeilen. Pedro texeira verhaalt dat hy van den Westhoek van 't Eiland, Noordwaarts aan langs de Kust, tot aan de Haven toe, gezeild heeft omtrent tweehonderd Mylen. Doch, waarfchynlyk, moet deeze opgaave als vergroot worden aangezien. Het Eiland is overvloedig voorzien van allerlei mondbehoeften, inzonderheid Vleesch en Ryst. In dit, en een ander Reisverhaal, hebben wy reeds aangemerkt, dat 'er de beste Kamfer van gantsch Indie valt. Men vindt 'er een weinig Gouds, en den waereldvermaarden Lapis Bezoar , die zeer begeerd wordt om zyne Uitfteekende kragt tegen het Vergif. Hy groeit in de Maag van zeker Schaap of Bok , rondom een klein Strootje, 't welk midden in de Maag legt, cn dikwyls in den fleen wordt gevonden. De Bezoar is glad en weinig dooifchynende, donker groen van kleur. De naam der Bokken , of Schaapen, in wier ingewand deeze kostbaare fteen wordt gevonden, is fazan; de Perfiaanen, wier land deezen Steen in overvloed oplevert, noemen dien Bazar, zo veel betekenende als Marktfietn. Het woord Barucos, zynde de kleinfte Geldmunt, bier te lande gangbaar ,  REIZEN. 247 baar, ontleent van daar zynen oorfprong: even alsof men zeide Marktgeld. Naar gelange de Steenen grooter en zwaarder zyn , hoe zy meer kragts bezitten. In het landfchap Pan, niet verre van Maïacca, ontmoet men Varkens, in wier Galblaas een Steen groeit, die van nog grooter waarde wordt gefchat , omdat hy geoordeeld wordt , nog kragtiger tegengift tegen het Vergif te weezen. Hy is helder roodagtig van kleur, bitter van fmaak, en gelykt, in het aanraaken, naar Franfche Zeep. Wanneer men deezen Steen wil gebruiken, legt men dien in een kom met water om te trekken ; het water krygt hier door een bitteren fmaak, en gedronken zynde, neemt het al het Vergif weg , welk men in het lichaam heeft : gelyk by de ondervinding dikmaals gebleeken is. Het wordt gegist, en vindt geloof, dat de opgemelde Steenen in de Maag der Schaapen en in den Galblaas der Varkens ontdaan , door de kragt van zekere byzondere Kruiden, welke zy eeten: om reden dat deeze Steenen in geen gewest van Oostindiën, behalven hier, gevonden worden, hoewel 'er de Schaapen en Varkens in groote menigte graazen. Borneo levert ook eenige Diamanten, waarvan wy, in 't vervolg, breeder zullen handelen ; een weinig Muskaatnooten en Foely; Sapanhout, 't welk gebruikt wordt om te verwen, als mede Brazilsch-hout, en veel Wasch. Men ontmoet 'er veele Havens , en eene menigte Steden , doch die niet zeer volkryk zyn. De Stad Borneo, Floofddad van 't Eiland, is bellooteu binnen een deenen Muur , en met fraaie Huizen verheid , leggende in een Moeras , even gelyk Venetië. De Haven is ruim , en tegen de winden beveiligd ; zy Q 4 wordt  24S NEDERLANDSCHE wordt geformeerd door den Mond eener groote en wyde Riviere, die aldaar in Zee valt, endoor eenige Eilanden. Voormaals ifondt zy onder de magt deiSpanjaarden, die dezelve vcrlaaten hebben, omdat de lucht 'er ongezond is , en zy 'er niet veel voordeels van genooten. De Huizen zyn van hout gemaakt , en rusten op paaien en planken. Wanneer de Inwooners voor een ftorm , of eenig ander nadeelig toeval beducht zyn , kunnen zy, met kleine moeite, van den eenen oever der riviere na den anderen verhuizen. Op eenige andere plaatzen van het Eiland is dit insgelyks dikmaals gebruiklyk. De Opgezeetenen zyn kloek en vernuftig , zeer genegen tot deelen, inzonderheid tot Zeeroovery, welke zy Oefenen, zelf tot op de Kusten van Pegu , vierhonderd Mylen van hun Eiland geleegen. Hunne Wapens zyn Zwaarden, Cofos, zynde een foort van Schilden, Lansfcn en Asfagaien. Zommigen voeren ook Snaphaanen, en voornaamlyk Selihes, zynde eene foort van Pieken, gemaakt van Hout zo hard als Yzer doch 't welk ligt breekt: zodat de Splinters dikvvyls blyven deeken in de wonden, en dezelve ongeueeslyk maaken. Binnen in 't land zyn de Eilanders Heidenen en Afgodendienaars. Die langs den Zeekant woonen dojn belydenis van den Mahometaanfchen Godsdienst' welLn de Koning zelve ook is toegedaan. Niemand mag tot den Vorst fpreeken , dan door tusfehenkomst van een Tolk, of iemand zyner Amptenaaren. Op den derden van Louwmaand ontdekten de Onzen op eenen afdand, een Schip, 't welk voor an**r lag, en zeilden na hetzelve, t Was een Cham. pany  REIZEN. 249 pan, koomende uit Japan , en den wil hebbende na Manilla. Door ftorm was bet van zynen koers geraakt, en genoodzaakt, Borneo aan te doen, om aldaar leevensmiddelen in te neemen , en vier Maanden te blyven leggen , om, ter voortzettinge zyner Reize , de Mousfons , of Pasfaatwinden, af te wagten. De Generaal deedt den Kapitein van de Champan by zich aan boord koomen , zynde een oud zwaarlyvig Man , gebooren te Port d Port, in Portugal. Hy was genaamd emmanuel louis , en hadt lang te Malacca en Maccao gewoond. Tegenwoordig woonde hy te hangafaque, eene Stad van Japan. Hy verhaalde dat in Japan een groot Hollandsch Schip was aangekoomen, van de Vloot van step hun verhagen; het bevondt zich in den allerdeerlykden daat : zynde het grootde gedeelte van het Volk van honger, kommer en ziekte gedorven, en niet meer dan veertien Man overgebleeven ; dat het eerst in de Haven van Bungo was binnen geloopen , doch dat de Keizer het na eene andere plaats hadt doen verzeilen , daar het veilig kon leggen; dat de Bootsgezellen vryheid hadden om te gaan wervvaarts zy wilden , en verlof hadden bekoomen om een kleiner Vaartuig te timmeren , omdat zy geen manfehap genoeg hadden om hun eigen Schip te regeeren , en vervolgens met het nieuw gebouwde Vaartuig hunne Reize mogten voortzetten. Ligt begreepen de Hollanders, dat het befchreevene Schip dat van den Admiraal was van verhagens Reisgezelfchap ; zynde tweehonderdvyftig Lasten groot, ryklyk van Gefchut voorzien, en gelaaden met veelerhande Koopmanfchappen en dukken van Achten. Q 5 zy  25° NEDERLANDSCHE Zy waren met hun twee Schepen uit Chili vertrokken , en hadden het eene moeten verlaaten. Naa dat de Heer van noort den Portugees deftig hadt onthaald, kogt hy van hem eenige Hammen en andere leevensbehoeften , en verzogt hem tevens, wanneer hy in Japan zou te rug gekeerd zyn , den Hollanderen zyne hulp en voorfpraak te willen betoonen; 't welk hy beloofde. Op zyn verzoek wierdt hem een Prinsfen - Vlag en een Vrygeleibrief ter hand gefield. Twee dagen daar naa liep van noort uit de Baai van Borneo, koers zettende na Zee. Doch , door de menigvuldige kanaalen en doortogten tusfchen de Eilanden, wierdt hy dermaate belemmerd, dat hy, meer dan eens, in gevaar van Schipbreuk was. Elf dagen hadt hy dus gezukkeld, wanneer hy een Vaartuig ontdekte ftraks maakte hy 'er jagt op , met oogmerkom uit hetzelve een Loots over te neemen. By hetzelve gekoomen zynde , zagen zy dat het een Junk was, welke zy gebooden te flryken, en dat de Schipper zou overkoomen. Hy zeide gekoomen tc zyn van Jor, of Johor, een Komnkryk naby Malacca geleegen. Dewyl de Generaal ontdekte dat hy een kundig Zeeman was, dat hy veel m deeze Zeeën gevaaren hadt, en in alle Havens bekend was , hielde hy hem by zich aan boord , en deedt 'er insgelyks deszelfs Zoon overkoomen. De Schipper beval zyn Volk, hem met de Jonk te volgen. Van zulk een kundigen Leidsman voorzien , ontwortelde van noort de dreigende gevaaren, en het eerlang het anker vallen voor de Stad Joartam , op het Eiland Java geleegen. Men vernam wel haast dat  REIZEN. ast dat te deezer plaatze geene Speceryen te bekoomen, maar verzonden waren na Bantam, daar zy een goeden aftrek hadden gehad aan de Hollandfche Schepen. Dewyl de tegenwoordige legplaats eene bekwaame gelegenheid verfchafte om het Schip te kalfateren, bediende men zich van dezelve. Dag en nacht wierdt 'er gearbeid om het ontredderde Schip in beteren ftaat te brengen. Ook voorzagen zich de Onzen van leevensmiddelen , welke zy inkogten voor Linnen, WollenKlederen , Mesfen, kleine Spiegels, Naalden en andere Neurenberger kraameryen. Joartam is eene opene Stad : zy bevat ongeveer duizend Huizen, allen van hout getimmerd. De Koning bevondt zich toenmaals te Pasfaruam, daar hy doorgaans zyn verblyf houdt. Deeze was de zelfde Vorst, die, vyf jaaren geleeden, de Stad Balambuam hadt belegerd, toen de Schepen van Amfterdam, die 't eerst eenen togt na de Indien ondernamen, elkander aldaar ontmoetten , gelyk wy , in het begin van het voorgaande Deel onzer Verzamelinge, brecder verhaald hebben. Hy hadt de Stad bemagtigd , den Koning nevens zyn geheele gezin gedood , en was toenmaals Koning van Sorbaïa, Joartam, Pasfaruam en Balambuam. De Opperpriester der Javaanfche Indiaanen hicldt zyn verblyf te Joartam. Op een tamelyken afftand van de Stad hadt hy eene Landwoohing, nevens verfcheiden Huizen. Hy was reeds honderdtwintig jaaren oud; dit niettegenflaande onderhieldt hy verfcheiden Vrouwen, die hem moesten verwarmen, cn met haaren Melk voeden: want, van wegen zynen boogen ouderdom, kon hy ge-en ander voedzel nuttigen. Hy was een Vyand der Christenen ; nogthans liet by de  352 NEDERLANDSCHE de Portugeezen en andere Christen Natiën, in de landen , zyner heerfchappye onderworpen , in vrede leeven , omdat zy zynen Onderdaanen groot voordeel aanbragten. Hy zelve vorderde van hun geene belastingen. Op den vierden van Sprokkelmaand ging de Heer van noort wederom onder Zeil, medevoerende een Maleifchen Loots. Daarenboven hadt hy nog aan boord een Portugees , dien hy , om eenig bedrog, door zyne Natie hier tegen onzen Generaal gepleegd, hadt vast gehouden. Hy wilde zich van deeze twee heden als Tolken bedienen , cn tevens om hem den weg te wyzen door de Straat van Balambuam. 's Anderendaags ontdekten zy in Zee een Schip, 't welk niet meer dan éénen Mast hadt , en reddeloos lag. Nader by koomende, zagen zy dat het vast lag op een blinden Klip. Het was een groot Schip , 't welk tusfchen de vyf en zeshonderd Lasten kon laaden , en ruim zevenhonderd Man aan boord hadt gehad , van welke zy nog eenigen op het Vaartuig zagen. De Portugees, die by den Heer van noort aan boord was , verhaalde dat dit Schip het groot Galjoen van Malacca was , uitgerust om na het Eiland Amboina te devenen , en het beleg te doen opbreeken , welk de Eilanders aldaar voor het Portugeefche Fort gedagen hadden; dat zy vervolgens ten oogmerke hadden, dit Eiland, als mede het Eiland Banda, zo vast te verderken , dat geene Vreemdelingen dezelve zouden hebben durven naderen ; dat zy wyders van daar zich zouden begeeven hebben na de Molukfche Eilanden , om zich insgelyks van dezelve meester te maaken. Alle deeze ontwerpen waren door de Schipbreuk vcrydehi. N/et-  REIZEN. 253 Niettegendaande dit alles waarheid zyn konde, vermoedden de Onzen, egter, dat de eigenlyke bedemming van dit Schip was , om op hen te kruizen. En, in de daad , de Portugeezen van Malacca konden van van noort's komst in deeze vaarwaters ligtelyk tyding ontvangen. Daarenboven wisten zy, dat van wegen de Pasfaatwinden , welke toen waaiden , hy door de Straat van Balambuam zynen koers moest neemen. Want , indien zy waarlyk den wil hadden na Amboina, was dit uit hunnen weg. Midlerwyl vervolgden de Onzen hunnen koers na het Vaderland, zonder iets, der optekeninge waardig, te ontmoeten. Op den zesentwintigden van Oogstmaand des jaars 1601 lieten zy het anker vallen voor Rotterdam, daar zy, naa eene afweezigheid van weinig minder dan drie jaaren, van kleinen en grooten, met blydfchap verwelkoomd wierden.  NEDERLANDSCHE REIZEN. T O G T VAN VIER SCHEPEN NA DE OOSTINDlé'N, In de jaaren i599, l5oo en 1601, onder Let opperbevel van den Admiraal pie ter eotii en PAULUS VAN CAERDEN. Eene nieuwe, zogenaamde, Erabandfche Maatfchappy deedt, in den jaare i599, te Amfterdam , vier Schepen uitrusten, de Nederlanden, de Vereeni.de Provinciën, Nas/au en het Hof van Holland genaamd. Het Opperbevel over dezelve wierd gedeld in handen van pieter bqth, van Amesfoort. Op den eenentwmugden van Wintermaand des gemelden jaars liepen zy uit Texel in Zee, te gelyk met vier andere Schepen, aan de oude Maatfchappy behoorende; van welke zy zich, egter, eerlang aficheidden. Op den eerden van Sprokkelmaand des jaars 1600 pasteerder zy de Linie, en bevonden zich, op den zevenëntwinden van Lentemaand , op de hoogte van de Kaap de Goede Hoop. r Tot op den zesëntwintigden van Grasmaand bleeven de vier fchepen by elkander. Volgens affpraak fc'heidden toen de Schepen Nas/au en het Hof van Hol- land  NEDERLANDSCHE REIZEN. 2255 land van de twee andere , op de Zuider-Breedte van ruim 22 Graaden, ten Oosten van Madagaskar, regelrecht koers zettende na Bantam. De twee andere Schepen deeden Antongil aan, om 'er water in te neemen. Op den twintigden van Bloeimaand pasfeerden zy andermaal de Linie, en lieten, in het begin van Zomermaand, het anker vallen onder de Maldivifche Eilanden , van waar zy, vier dagen laater, wederom vertrokken, koers zettende na de Ree van Bantam , daar zy , byna gelyktydig met de twee Schepen, welke van hun gefcheiden waren, aankwamen, in het begin van Oogstmaand. De Schepen de Vereenigde Provinciën en het Hof van Holland, zich hier van een Loots en twee Tolken voorzien hebbende, gingen onder Zeil na Priaman , om 'er eene laading Peper in te neemen, alzo zy gehoord hadden dat deeze Specery aldaar in overvloed gevonden wierdt. Door den Generaal p ie ter both en den Krygsraad, wierdt het bevel over de twee andere Schepen opgedraagen aan pao lus van caerden, voerende het Schip de Vereenigde Provinciën. Op hunnen weg na Priaman ontmoetten zy de vier Schepen van de oude Maatfchappy , die met hun uit Texel gezeild waren , den wil hebbende na Bantam. De onzen, in hun oogmerk om te Priaman Peper in te neemen, te leur gedeld zynde , zeilden van daar na Ticou , leggende op xo Minuten Zuider-Breedte. Doch hier daagden zy niet gelukkiger , uit hoofde van de trouwloosheid der Landzaaten. Zy zagen dat zy zand en deentjes onder de Peper mengden, en dezelve in 't water leiden, om ze te zwaarder te doen weegen. Daarenboven moesten zy met de Sloepen blyven leggen in gevaarlyke Killen, daar zy met laag wa-  256 NEDERLANDSC H*E water droog liepen. Hierom deeden zy den voorflag aan de Indiaanen, om te zamen handel te dryven op een klein Eiland, eene halve Myl van daar geleegen; tevens aanbiedende om naar evenredigheid de Peper zo veel te duurder te zullen betaalen. Doch hier toe wilden zy niet verdaan , en bezwaarden, daarenboven , dagelyks de Koopmanfchappen met nieuwe belastingen. Kleinen en grooten maakten zich aan bedriegerye fchuldig. Onder andere gebeurde het dat een van de aanzienlykflen des Lands , aan de Onzen Peper verkogt hebbende voor blaauw Linnen , de ontvangene ftukken te rug bragt, en verzogt met Zilvergeld betaald te worden. Dit gefchiedde ; doch by nader onderzoek van de te rug gebragte ftukken Linnen, bleek het, dat hy van ieder van dezelve één of twee Ellen hadt afgefneeden. Om deeze en andere bedriegeryen waren de Onzen genoodzaakt, dit trouwloos Eiland te verlaaten , en te zeilen na Pasfaman, drie Mylen van Ticou, recht onder de Linie geleegen. Men begon hier wel eenigen handel te dryven ; doch de plaats was daar toe zo ongeleegen , en het weêr zo ongunftig, dat men eerlang te raade wierdt na Achin te zeilen, in weerwil der onvriendlyke behandelinge , welke eenige Zeeuwfche Schepen, onlangs, aldaar ontmoet hadden. Zy ligtten dan de ankers , koers zettende na de gemelde Stad. Aan boord bevonden zich drie Achineezen , die met minzaamheden overlaaden wierden in de hoop van, door hunne voorfpraak , eene gunftiger bejegening te zullen aantreffen. En, in de daad, zy beloofden de Onzen, aan hunnen Koning, een voordeelig berigt te zullen geeven aangaande de zeden en het  R E I Z Ë N. h5f het gedrag der Hollanders; hem te zullen melden, dat zy te Bantam een vreedzaamen en eerlyken Koophandel hadden gedreeven; als mede de nadeelige indrukZels te zullen verdryven, welke dé Portugeezen , ten opzigte der Hollanders, by hunnen Koning, gelyk aan alle andere Indifche Hoven, verwekt hadden, als die hen voor niets beter dan Dieven en Zeeroovers hadden uitgemaakt; Op den eenentwintigden van Slagttnaand lieten zy het anker vallen op de Ree van Achin, leggende op 5 Graaden 30 Minuten Noorder-Breedte. Zy vonden aldaar negen Schepen, van Guzuratte, Bengale en uit andere gewesten. Onder andere lag 'er een klein Portugeesch Vaartuig van Mdlaccd, welk zyne Sloep by den Hollandfchen Bevelhebber aan boord zondt met eenen Hamburger, matthrus WEEUW ge„aamd , om hem, van wegen den Portugeefchen Kapitein, bodriga de coste genaamd, over zyne behoudene aankomst geluk te wenfehen. Hy wierdt beleefd ontvangen , doch, zonder hem eenige verdere vriehdiykheden te betoonen, te rug gezonden. Den volgenden nacht kwam des Konings Tolk aan boord, met eenige Vrugten, door den Vorst ten gefchenke gezonden. Hy veinsde geen Portugeesch te verdaan , en niets dan Maleisen te fpreeken ; doch deedt de Ohzen vraagen, van waar zy kwamen, en welk het oogmerk hunner komde ware. De Hollandfche Tolk gaf hem voldoend antwoord op alle zyne vraagen, en verzogt hem , den Koning, voor het toegezondene gefchenk, eerbiedigst te bedanken. Tevens Verzogt hem de Hollander, dat hy hun de vryheid Wilde verwerven, om te mogen fpreeken met de geVangenen , die weleer van de Zeeuwfche Schepen II. deel. r al  258 NEDERLANDSCHE aldaar waren aangehouden. Hy voegde 'er nevens, dat de Onzen van dit gevangen houden de fchuld niet weeten aan hunnen Koning, maar alleen aan de opftookingen en kwaade trouwe der Portugeezen ; en dat zy, dierisvolgéns, geene zwaarigheid gemaakt hadden om in zyne heerfchappyen te koomen handel dryven. 's Anderendaags zondt van caerden de drie AcJiineezen , nevens zynen Tolk, trevoer jan genaamd, na land, met oogmerk om den Koning, uit naam van den Hollandfchen Bevelhebber, te begroeten. Elk hunner wierdt met een gouden Ring begiftigd, en wyders de belofte gedaan, indien zy voor hun een goed woord fpraken, en eene laading Koopmanfchappen bezorgden , bun een Scharlaken Rok , cn andere kostbaarheden, voor hunne moeite, zouden betaald worden. Nog dien zelfden dag kwam meeuw andermaal aan boord , verzeld van twee Portugeezen , by wien hy in dienst was, medebrengende een gefchenk, beilaande in Zyde, fyn Lywaat en vrugten. Van caerden weigerde in 't eerst dezelve aan te neemen; doch door ilerk aanftaan moest hy 'er eindelyk toe befluiten : onder voorwaarde , nogthans , dat de Portugeezen vooraf , in zyne tegenwoordigheid , de Vrugten zouden proeven. Niet kragtdaadiger konden zy overtuigd worden, dat hunne gefchenken niet aangenaam waren, en zy zeer verdagt gehouden wierden. De Portugeezen moesten ooggetuigen zyn , uat de Vrugten onder de Zieken en het overige Scheepsvolk wierden uitgedeeld. Met geveindsheid op het gelaat en misnoegen in 't hart, voeren zy wederom na land. Kort  REIZEN. 259 Kort hier naa keerde de Hollandfche Tolk, verzeld van de drie meer gemelde Achineezen , te rug , by zich hebbende eenigen van 's Konings Gefneedenen. Zy waren voorzien van een zeker Teken , welke zy Schappa noemen , 'zynde een Koninklyke Vrygeleibrief, nevens een bevel dat 'er eenigen van de Nederlanders moesten aan land koomen om met den Koning te fpreeken. Aan melchior vogelaar en V Hl lippus me ver wierdt deeze last opgedraagen. Nog dien zelfden avond kwamen zy te rug, berigtende dat de Vorst hen zeer gundig ontvangen, en elk hunner met een Indiaansch kleed begiftigd hadt. Ten Hove hadt men hun toegevoegd eenen gevangenen Nederlander, hans dekker genaamd, zynde een der gevangenen van de bovengemelde Zeeuwfche Schepen. Naa dat zy bun voorneemen den Koning te kennen gegceven , en gezegd hadden gekoomen te zyn om Koophandel te dryven, toonden zy eenige daalen van de medegebragte goederen. Terwyl de Hovelingen dezelve onderzogten, traden vogelaar en meyer in gefprek met hans dekker , hem vraagende na de gelegenheid der gevangenisfe, en hoedanig zy aldaar behandeld wierden. De Gezant des Konings van Spanje, die een Priester, en in groot aanzien ten Hove van zyne Achinfche Majedeit was, tragtte meer dan eens dit gefprek af te breeken, en zeide verfcheiden maaien tot dekker, dat hy wel hadt toe te zien wat hy zeide, en zorge te draagen , dat , door zyn toedoen , deeze Schepen niet wederom van daar raakten , gelyk de andere , voorheen , op die wyze , het ontkoomen waren. Ra De  2Go NEDERLANDSCHE Dc looze Priester hadt hier mede het oog op de vier Schepen der oude Maatfchappye , die in de jongstvoorgaande Zomermaand hier ten anker gekoomen , en, door brieven eri waarfchuwingen van dekker, na elders verzeild waren. Deeze trouwhartigheid kwam hem duur te ftaan , en hadt zyne gevangenis verzwaard. Zulke en foortgelyke ontmoetingen baarden de Onzen niet weinig bartzeers en agterdogts. Zy vreesden dat de Koning en de Priester op eenen heimelyken aanflag tegen hen bedagt waren, en leiden hierom in beraad om in ftilte te vertrekken. Doch, van den anderen kant, in aanmerking neemende , hoe veele moeite zy gedaan hadden, hoe veele gevaaren zy waren doorgeworfteld, eer zy de tegenwoordige Koopltad bereikt hadden , kwam men tot het befluit , om eenen kans te waagen, en de uitkomst af te wagten. In gevolge van dit befluit, wierdt vastgefteld dat van caerden, met eenigen van zyn Volk, na land zou vaaren, met gefchenken voor den Koning, om den vryen handel van hem te verzoeken. Hoe geringe waarfchynlykheid zich ook vertoonde , om in deezen gelukkig te zullen flaagen,de Eed,by hun vertrek uit het Vaderland gedaan , en hunne belofte, aan hunne Heeren en Meesters, leiden hen onder de verpligting om alles te waagen, en niet op bloot vermoeden te vertrekken van eene plaats, die overvloed van Koopmanfchappen opleverde. Op den vierentwintigften van Slagtmaand zette van caerden voet aan land. Aan bet ftrand wierden hem eenige Elefanten te gemoete gezonden, om hem na het Koninklyk Paleis te geleiden. Hans dekker ontmoette hem, en leidde hem in by den Koning, van  REIZEN. m van welken hy met omhelzingen en andere betooningen van genegenheid ontvangen , en treffelyk onthaald wierdt. Over de gefchenken, die hem wierden aangebooden, betuigde hy zeer voldaan te weezen. Vervolgens ftelde de Hollandfche Bevelhebber den Vorst in handen den Brief van zyne Hoogheid Prins maurits; doch men weigerde dien aan te neemen en te leezen , om reden dat de Portugeefche Priester gezegd hadt , dat hy gefchreeven was op Parkement, van Varkensleer gemaakt. Van caerden liet vervolgens, door zynen Tolk, zeggen, dat hy in deeze haven was gekoomen om Peper te handelen , en dezelve te betaalen met Zilvergeld, of Koopmanfchappen , van welke hy eene lyst overgaf. Wyders liet hy zeggen, wel bewust te zyn van hetgeen, in deeze zelfde haven, de Zeeuvofche Schepen wedervaaren v/a»; doch dat hy geenzins twyfelde of dit alles was gebeurd door de opdookingen en trouwloosheid der Portugeezen, en dat hy den Koning geheel onfchuldig breidt. Ten beduite verzogt hy den Vorst , niet meer het oor te willen leenen aan de lastertaal der Portugeezen tegen de Hollanders, alzo zy hunne gezwoorene vyanden waren. De Koning gaf hier op tot antwoord, voortaan geen geloof te zullen daan aan de Portugeefche Natie, en de Hollanders als zyne eigen Kinders te zullen behandelen. Ten blyke van zyne oprechtheid ontdoeg hy hen, op daanden voet, van alle inkoomende en uitgaande regten, met belofte van hun binnen kort eene laading te zullen bezorgen ; verbiedende tevens aan allen, die in zyn gebied woonden, 't zy Vreemdelingen of Landzaaten , hoedanig een rang zy ook mogten bekleeden, eenige Peper te handelen, ontvangen R 3 of  aöa NEDERLANDSCHE of afleveren, voor en aleer de Hollanders naar genoegen zouden voorzien zyn. Thans wilde van caerden over den prys van de Peper fpreeken. Doch de Koning gaf hier op tot antwoord, dat dit nog tyds genoeg , en zulks zyne zaak niet was; dat de Sabandar, Ponugolo en Corcon hier over met hem zouden handelen. Nogthans beloofde hy den Bevelhebber, dat hy de Baal Peper een Theïel beneden den Marktprys zou hebben. Op zo uitlokkende aanbiedingen en beloften zich verlaatende, betuigde van caerden genegen te zyn in de Stad een huis te huurcn, om in hetzelve zyne Koopmanfchappen op te flaan , en een aanvang te maaken van den handel. Doch eer dit kon gefchieden, moest hy alvoorens zich na boord begeeven, tot het geeven der noodige bevelen aangaande de goederen , welke na land moesten gezonden worden. Ten dien einde verzogt hy verlof aan den Koning dat dekker hem mogt verzeilen; 't welk hem gereed wierdt toegeftaan , met belofte , dat de andere gevangenen insgelyks zouden geflaakt, en , ten dien einde, de noodige bevelen na Pedir zouden gezonden worden. Van caerden bedankte den Vorst voor deeze gunst, en verzogt dat de vereischte fchikkingen ten fpoediglte mogten gemaakt worden, Naadat hy met zyne Achinfche Majefteit eenige redenen hadt gewisfeld over den ftaat der Vereenigde Provinciën , en over Prins maurits, ontving hy, by het fcheiden, ten gefchenke een Moorsch gewaat en een vergulden Cris of Sabel, cn verliet daar op het Vorstlyk Paleis. Doch toen nu van caerden by zyne Sloep gekoomen was , en zich na zyn Schip wilde begetven, ontmoette hy eenige zwaarigheid. Die hem uiige-  REIZEN. 20-3 geleide deeden , .wilden niet gedoogen dat dekker met hem in de Sloep tradt, indien by, in deszelfs plaats, geene twee Gyzelaars aan land liet. Door den nood geperst, moest hy hier in bewilligen. Nevens zynen Tolk liet hy hans van lochum aan land. Ten zelfden dage als van caerden ten Hove was, verfcheen aldaar insgelyks de Spaanfche Gezant, nevens den Kapitein, die hem aldaar gebragt hadt. Zy betoonden hem veelerhande beleefdheden, en beeten hem van heeler harte welkoom. Doch de Hollander, met de gewoone rondheid zyner Natie , gaf hier op tot antwoord : Welkoom , of niet ; ik dank God , die my behouden en in goede gezondheid hier heeft laaten aankoomen. Hy voegde 'er nevens, met zulk eene Spaanfche welleevendheid en hoflykheden' niet gediend te weezen, en wel te weeten, hoe welkoom zyne Natie in deeze Landen was: zoals, dooide ondervinding van voorgaande tyden, duidelyk, was gebleeken. Adam vlaming, op last van zynen Bevelhebber, met goederen en Koopmanfchappen na Land gevaaren zynde, huurde een huis in de Stad, om tot een Magazyn te dienen , en vervoegde zich voorts by den Koning, van wien by gundig ontvangen, cn met een Moorsch kleed , Kris en eenig Zilvergeld begiftigd wierdt; met bygevoegde belofte dat hetgeen aan den Bevelhebber was toegezeid , daadelyk zou volvoerd worden. Hierop deedt vlaming insgelyks eenige gefchenken aan den Koning. In weerwil van alle deeze betooningen van genegenheid jegens de Hollanders , van de zyde des Konings , bleeken dezelve eerlang niets dan geveinsdheid te weezen. 't Zy de Vorst zelve 'er de hand in hadR 4 de,  404 NEDERLANDSCHE de, 't zy dat hy door zyne Staatsdienaars wierdt mis, leid, of dat de Portugeezen hier onder dookten , zeker is het, dat toen men nu over den prys van de Peper begon te handelen, dezelve veel hooger wierdt gedeld , dan den gewoonen Marktprys ; ftrydig met de gedaane belofte, dat dezelve beneden dien prys aan hun zou geleverd worden. Niets baatten de klagten, welke hier over ten Hove wierden ingebragt. Al hetwelk , ten langen laatde , van caerden deedt bed tuten , 0m de opgedagene goederen van land te haaien en aan boord te brengen ; om vervolgens deezen trouwloozen oord te verlaaten. Op den tweeden van Wintermaand gefchiedde de Infcheeping , en begaven zich alle de Hollanders na boord, uitgezonderd een kleinen Jonge, die, met hans dekker, tot het verrigten van eenige zaaken, zich na het Paleis hadt begeeven. 's Anderendaags voer de Bevelhebber van caerden aan land, om affcheid te neemen van den Koning, en tevens de betaaling te vorderen voor eenige dukken Laken, welke de Sabandar , op zynen naam , in het Hollandfche Magazyn hadt gekogt. Op zynen weg na het Paleis , ontmoetten hem eenigen van de Hofbedienden met de Lakens , met berigt dat de Koning dezelve niet begeerde. Aan het Hof gekoomen zynde, deedt hy door zynen Tolk aanmelden , dat hy gekoomen was om affcheid te neemen van zyne Majedeh: naardien hy voorneemens was te zeilen na eene andere haven, daar hy hoopte , in den Peperhandel beter te zullen daageu. Naa lang redewisfelen, fchonk hem de Vorst vier Baaien Peper , twee voor zyne eigen , en twee voor vla min os rekening; waarop hy zich na zyne Sloep  reizen; 265 Sloep begaf. Hier ontmoette hy eenige Turkfche en Moorfchè Kooplieden, hem aanbiedende om met hem op de Ree te willen handelen , mids betaalende de Peper met Venetiaanfche Dukaaten, Lakens, Lood Spiegels en Glazen: doch dat hy vooraf daar toe verlof moest verzoeken van den Koning , zonder wiens kennis en toeftemming zulks niet mogt gefchieden. Van caerden beloofde , den volgenden dag dit verlof te zullen verzoeken. Diensvolgens voer hy wederom na land , en vervoegde zich in het Bad by den Koning, dien by een gefchenk deedt van eenige Glazen , twee Sloten, twee Loopen en een Zinkroer. Niet weinig hielp dit gefchenk ter bekoominge van het begeerde verlof. Ten zelfden tyde fmeekte hy den Koning, de vryheid te willen fchenken aan twee Matroozen van de meergemelde Zeeuwfche Schepen, daar by tegenwoordig. Vooraf hadt hy heimelyk eenig goed doen ter hand dellen aan de Opzieneresfe van 's Konings huis, om ten dien einde een goed woord te fpreeken. De Koning gaf tot antwoord, dat hy , zynenthalven , hans dekker reeds zyne vryheid hadt gefchonken, en wanneer vlaming zou koomen om affcheid te neemen, hy niet zoude in gebreke blyven om hem eenige blykcn zyner genegenheid te betoonen. Doch wat aangaat de gevangenen te Pedir, hier van zeide hy niets anders, dan dat hy al voor lang om dezelve gezonden hadt. Thans begaf van caerden zich wederom na zyn Schip, zonder eenige Koopmanfchappen of Volk aan land te laaten. Van den vyfden tot aan den elfden der Maand , voer vlaming dagelyks aan land, om met de Tur& fche en Moorfcle Kooplieden te handelen , onder voorR 5 waar-  a66 NEDERLANDSCHE waarde dat zy hunne goederen aan boord zouden Ieveren ; doch zy weigerden dit , in weerwil "van des Konings uitdrukkelyk verlof aan de Hollanders verleend; de Kooplieden gaven voor dat dit hun heime]yk verbooden was , onder bedreiging dat den overtreederen van 's Konings welbehaagen handen en voeten zouden worden afgehouwen. Dit niettegenftaande verkogten de Onzen aan bun , als mede aan de Portugeezen, nu en dan eenige ftukken Laken. Ondertusfchen fchcen het den Koning te berouwen, dat hy den handel met de Hollanders hadt afgebroken. Althans liet hy , onder de hand, hun aanbieden , om over den aanftaanden Oogst van Peper, die eerlang zou ingezameld worden, in onderhandeling te treeden. Van caerden, zich met de hoop voedende, thans meer eerlykheids te zullen vinden, ging den handel aan met eenigen van 's Konings Staatsdienaaren , en kwam met hun overeen op de volgende voorwaarden: de Hollanders zouden vry zyn van alle Tollen , van alle inkoomende en uitgaande regten; geene Kooplieden of Kapiteinen van Schepen zouden Peper mogen koopen , voor en aleer de Hollandfche Schepen behoorlyk zouden voorzien zyn; de Hollanders zouden geen geld op de hand geeven , en niemand zou hen deswegen lastig vallen; zy zouden de betaaling doen , naar gelange de Peper wierdt afgeleverd; indien de Inwooners van de Stad Achin eenige goederen kogten , zouden zy gehouden zyn, dezelve op ftaanden voet met goud te betaalen, zonder op de rekening van afleveringe gefield te worden ; op zyn langst zou binnen den tyd van vier Maanden hun eene laading bezorgd worden. Eindelyk wierdt de prys van de Baal Peper gefield op zeven Timels. Al-  REIZEN. 267 Alle deeze voorwaarden wierden , in de Maleifche taal, in gefchrift gedeld, en vlaming ter ondertekeninge voorgeleid. Doch deeze was voorzigtig genoeg om vooraf, door den Tolken hans dekker., dezelve in het Portugeesch te doen vertaaien. Toen hem de Voorwaarden wierden voorgeleezcn , vernam hy dat in dezelve gedeld was , dat de Hollanders de geheele fomme zouden vooruit betaalen , en op den toekoomenden Oogst wagten. Dit byvoegzel wierdt door den Hoftolk zeer fchielyk gcleezen; doch dekker hadt het opgemerkt, en vlaming daar van kennis gegeeven; waarop deeze weigerde te teltenen; 't geen aanleiding gaf tot veel oneenigheids. Toen fcheurden des Konings Gelastigden het Verdrag in ftukken, aan vlaming tevens te gemoete voerende, dat hy dan zynen kans waagen, en den prys van den aanftaanden Oogst moest afwagten. Waarop deeze zich met zyne klagten over deeze nieuwe trouwloosheid by den Koning vervoegde, die hem goede woorden gaf, cn geboodt op beter te hoopen. Op deeze verzekeringen zich verlaatende , huurden de Onzen wederom een huis in de Stad, om aldaar hunne Koopmanfchappen op te daan. Te meer wierden zy hier toe gemoedigd , dewyl de Vorst aan de gevangenen te Pedir de vryheid gefchonken, en beloofd hadt, dezelve' aan boord te zullen bezorgen, daar zy voortaan konden blyven. Om allen argwaan te verdryven, welken de Praauwen, die onlangs waren in Zee geftooken , zouden kunnen doen opvatten , wierdt hun verzekerd dat de Indiaanen met dezelve waren op reize gegaan om voor de Hollanders Peper te haaien. Omtrent deezen tyd liet de Sahandar de Onzen waar-  a6S NEDERLANDSCHE waarfchuwen , dat zy, inzonderheid by nacht, -oede wagt hadden te houden by hun Magazyn , vermids er Dieven en kwalyk gezinde luiden in de Stad waren. Tevens deedt hy hun aanzeggen, dat zy voor. agtig zouden handelen , indien zy zich van Schietgeweer voorzagen. Deeze raad wierdt gevolgd, zonder eenigen agterdogt dat hier een adder onder het gras verholen was. Niet lang leedt het ondertusfchen , of zy ondervonden de boosaartige trouwloosheid van deeze waarIchuwinge. De Sabandar blies den Koning in het oor, dat de Hollanden hem wantrouwden , en, om tegen 's Vorden aandagen op hunne hoede te weezen zich reeds van Schietgeweer voorzien hadden ; vol gende hier nevens nog veele andere redenen om hen zwart te maaken en zyne Majedeit tegen hen op te itooken. Midlerwyl wierden de Onzen , door eenigen , die hun gundig waren, gewaarfchuwd, geen vertrouwen te dellen op den Sabandar, noch ook op den Ponugolo en Corcon , twee andere Koninklyke Staatsdienaars, en dat zy het voor eene zekere waarheid moesten houden, dat deeze drie lieden hunne vyanden waren. Niettegendaande alle deeze te leurdellingen en zwaangheden, wierdt van caerden te raade om nogmaals eenen kans te waagen, en te beproeven of hy ■iet, met den Koning, over den prys van de Peper met zou kunnen eens worden, en eene verzekerde belofte bekoomen, dat dezelve, op redelyke voorwaarden , hem zou geleverd worden. Hy verkreeten deezen opzigte, zynen wensch, en toezegging van zyne Majedeit. fr In  REIZEN. 269 In den nacht van den negenëntwintigden kwamen aan boord vyf van de gevangenen van Pedir, behoorende tot de meer gemelde Zeeuwfche Schepen, de Leeuw en de Leeuwin , door balthazar moucheron uitgerust, en na de Oostindiè'n gezonden. Zy verhaalden dat zy, zedert de aankomst der Hollandfche Schepen in deezen oord , naauwer dan te vooren waren opgeflooten geweest; dat onlangs eenige Praauwen van Achin te Pedir waren aangekoomen, onder voorwendzel om van daar Peper te haaien voor van caerden's fchepen : doch dat men, in plaats van deeze Vaartuigen met Peper te belaaden , dezelve en nog eenige andere ten Oorlog uitgerust, en de gevangenen op dezelve verdeeld hadt; dat deeze Praauwen, ten getale van elf, koers hadden gezet na Pafange, alwaar zy met nog drie andere Praauwen verderkt zynde, langs de kust van Sumerlanga waren gezeild, leggende vyftien Mylen van Pedir, om aldaar versch water in te neemen , en vervolgens te ftevenen na Malacca , en na de Kust van Perach , met oogmerk om zich aldaar te vereenigen met de Vloot des Konings van Achin, en gezamentlyk eenen aanval te doen op de Hollandfche Schepen. Wyders verhaalden zy, dat de Bevelhebber der Praauwen zich dikmaals over deezen Krygstogt, in de tegenwoordigheid der Gevangenen, hadt beroemd; 'er nevens voegende, wel verzekerd te zyn, dat de Hollanders niet in deeze gewesten waren gekoomen om Koophandel te dryven , maar om Zeeroovery te pleegen , en 's Konings Havens en Reeën te ontrusten; gelyk men in het zekere was onderricht door de Portugeezen , aan wien, als zyne goede vrienden, de Koning volkomen geloof doeg. In  a?o NEDERLANDSCHE In gevolge der maatregelen , welke de Vorst met deeze zyne vrienden hadt beraamd , hadt hy bevelen afgevaardigd , en zyne Vloot opontbooden welke thans tegen die van Johor den Oorlog voerde.' Aan de boven gemelde Praauwen hadt de Koning van Achin Brieven mede gegeeven aan den Gouver! neur van Malacca , hem van zyne vriendfchap verzekerende, en tevens verzoekende , om nu noch immer den vryen handel toe ftaan aan de Engelfchen, (dus noemde hy de Hollanders,-) maar, va tegendeel', hun allen mogelyken afbreuk te doen. Nog verklaarden de bovengemelde vyf gevangene vlugtelingen, dat terwyl de vier Schepen van de oude Maatfchappy, van welke wy boven gefproken hebben op de Ree ten anker lagen, de Koninklyke Vloot van AcJrin, agter een Hoek, een Myl van daar, verborgen hadt gelegen, met oogmerk om de Hollandfche Schepen heimelyk of door openbaar geweld aan te tasten alzo zy vernomen hadden , dat veelen van ons Volk ziek waren, en anderen dagelyks na land voeren. Hoogstverwonderd waren de onzen over deeze tydmgen: en, in de daad, niet zonder reden, gemerkt de fchynbaare oprechtheid en goede trouwe, met welke zyne Aclnnfche Majelteit thans met hun fcueen om te gaan. In deezen toeftand van zaaken wierdt hoogstnoodiogeoordeeld, den Scheepsraad te beroepen, en te oveit leggen wat 'er thans dienftigst moest gedaan worden. Het befluit was, dat van caerden zich by den Koning zou vervoegen , eü hem kennis geeven van het ontkoomen der vyf gevangenen, zonder, egter, hem iets te laaten blyken van hetgeen zy verhaald' hadden. Midlcrwyl zou men op zyne hoede zyn, en zich  REIZEN. 271 zich gereed houden om te vertrekken, of voor de op de hand verfchootene penningen fchaêverhaaling te zoeken , of anderzins zich naar de voorkoomendc gelegenheden te gedraagen. In gevolge van dit beduit voer de Bevelhebber na land. In 's Konings tegenwoordigheid toegelaaten zynde, gaf hy hem kennis, dat vyf der gevangenen van Pedir van zyne Praauwen gevlugt, en thans by hem aan boord waren ; verzoekende voorts hun de vryheid te willen fchenken. Om hier in te beter te flaagen, verzekerde hy den Koning dat de Hollanders eerlyk en openhartig te werk gingen , en geen oogmerk hadden om aan iemand fchuilplaats te verleenen op hunne Schepen, buiten kennis van zyne Majedeit, noch iet anders te doen, 't geen den Vorst ongenoegen kon geeven. De Koning betuigde hier over zeer voldaan te zyn, en fchonk de gevangenen hunne vryheid ; hy voegde 'er nevens , dat hy thans den Bevelhebber niet degts als zynen Vriend befchouwde , maar hem aanmerkte als zynen eigen Zoon , dewyl hy nu duidelyke proeven van zyne eerlykheid en oprechtheid hadt ondervonden ; maakende hem voorts nog veele andere Hooffche pligtpleegingen. By het fcheiden vereerde de Vorst aan van caerden een kleinen Kop of Beker , van eene zekere dofte , van welke des Konings gantfche Tafelgereedfchap was gemaakt; zynde hier te lande hooger dan goud in waarde. Hoewel by den voorkoop van de Peper, onlangs met den Koning getroffen, uitdrukkelyk was bedongen , dat de Hollanders niet zouden verpligt zyn, eenige penningen op de hand te geeven, deedt, nogthans , de Koning eens en andermaal by hen aanzoek om  £?2 NEDERLANDSCHE om hem eenig geld te verfchieten. De Onzen, ziende dat zy , zonder .-groot gevaar, dit niet langer konden tegenhouden , telden hem duizend Reaalen van Achten , en gaven hem nog daarenboven op rekening vyf ftukken Laken. Terwyl dit aan land gebeurde , kwam by den Bevelhebber van caerden aan boord fr EDE rik Houtman, die, met drie Matroozen , in een klein Schuitje, van Pedir gevlugt was. Zy bevestigden alles, 't geen de bovengemelde vlugtelingen verhaald hadden. Betreffende houtman, zyne gevangenis en ontkooming, hy verklaarde, niet van voorneemen te zyn om zich aan den Koning te onttrekken , of zonder deszelfs verlof zich heimelyk weg te maaken; maar dat hy gevreesd hadt, dat zyn geval zynen Landgenooten zou onbekend zyn, en zy daar door aan groote gevaaren zouden worden bloot gedeld. Hy verklaarde wyders dat hy zelve en zyne medgezellen zich nog als gevangenen aanmerkten ; maar dat hy zich by den Koning zou vervoegen , en geenzins twyfelde, of hy zou de vryheid voor hem zeiven en anderen bekoomen. Nog veele andere groote ontwerpen hadt hy in 't hoofd; hy hoopte de beide Schepen de volle laading te zullen bezorgen, en den Koning te beweegen tot het duiten van een verdra- met de Hollanders, uit kragt van 't welk deeze de vryheid zouden bekoomen om jaarlyks hier ter plaatze te koomen handel dryven. In gevolge hier van wierdt het befluit genomen dat men den Koning berigt zou doen toekoomen van het ontvlugten der zes gevangenen , even gelyk ten aanzien van de eerden was gefchied , voor dat hy over land, van Pedir deswegen eenig narigt hadt «art* van-  REIZEN. 2?3 vangen. Aan adam vlaming wierdt deeze last opgedraagen. Het ontflag voor de gevangenen wierdt hem gereediyk ingewilligd, en met een Schap, of des Konings Zegel, bekragtigd. Tevens gaf hy bevel dat houtman, 's anderendaags, by hem zyne opvvagting zou koomen maaken. Houtman en vlaming, op den eerden van Louwmaand des jaars 1601, by den Vorst ter gehoor toegelaaten zynde, bevestigde hy de belofte, den voorgaanden dag gedaan, om houtman en de overige gevangenen in vryheid te herftellen, en verlof te fchenken om zich na de Schepen te begeeven. Doch toen zy nu het Hof verlaaten hadden , ontmoetten zy den Sabandar van Pedir, die houtman wilde binden en wegvoeren. Hy wierdt, in de daad, op 's Konings bevel , in verzekering genomen , en nog dien zelfden avond , hoewel buiten banden , over de rivier gevoerd. Naa dat vlaming aan boord was te rug gekeerd, en van het voorgevallene verflag gedaan hadt, was men algemeen van oordeel dat het genomene beduit moest volvoerd worden , om naamelyk van daar te vertrekken, en fchaêvergoeding te gebruiken. Alle deeze trouwloosheden waren het gevolg van de opdookingen des Spaanfchen Priesters , die nu meer dan ooit ten Hove vermogt. Hy was geduurig by den Koning, en vertoefde ten Plove zomtyds een goed gedeelte van den nacht, om met hem te raadpleegen. Zeker perfoon, die den Hollanderen gundig was, gaf hun van dit alles een getrouw berigt. Naauwlyks was van caerden van nieuws aan land gekoomen, of hy verdondt dat houtman na Pedir was te rug gevoerd. Heimelyk zondt hy hem DEEI<- S vyf-  274 NEDERLANDSCHE vyftien Venetiaanjche Dukaatcn , een Nieuw Testament, het Boek der Pfalmen, nevens eenige andere dingen tot zyn geryf. Daar naa vervoegde hy zich by den Koning, met verzoek om de loslaating van houtman te bewerken. De Vorst gaf hem tot antwoord, dat houtman van nieuws in hegtenis genomen en na elders vervoerd was, om verhoord te worden wegens de befchuldiging , tegen hem ingebragt, behelzende dat hy eenige Ringen van waarde en Krisfen, of Ponjaarden, hadt gedolen. Tevens wierdt van caerden belast, de drie andere medevlugtelingen, 's anderendaags, aan land te leveren. Doch alzo dit regelrecht aanliep tegen des Konings belofte , verzogt de Bevelhebber de waarde der vermiste goederen te mogen weeten, om dezelve vervolgens te betaalen, of daar voor borg te blyven, zo als het zyner Majedeit zou behaagen. De Sabandar van Pedir, hier by tegenwoordig, gaf tot antwoord , dat de waarde der vervreemde kostbaarheden meer bedroeg dan eene geheele Provincie. Waar op een van 's Konings naaste bloedverwanten, welken de Hollanders door gefchenken gewonnen hadden , hem in de reden viel, en te gemoete voerde , dat daar hy zo plomp durfde liegen , hy met even weinig moeite de waarde op tien Provinciën hadt kunnen bepaalen. Duidelyk zag men nu, dat 'er op 's Konings beloften gcenen daat was te maaken , en men vast badt voorgenomen , het koste wat het wilde , de gevangenen in verzekering te houden. Aan de verzekering des Bevelhebbers, dat twee van dezelve doodkrank waren, wierdt geen geloof gedagen, maar hem belast dezelve aan land te leveren. Kort hierop voer van caerden met een der ge-  REIZEN. 275 gevangenen, jan dirkszoon, Dordrechtenaar, na land , naa hem alvoorens ter hand gefield te hebben eenige Klederen, Linnen en achtentwintig Venetiaanjche Dükaaten. Doch op zyn verzoek, dat hy niet na Pedir mogt gevoerd worden, wierdt geene agt geflagcn , hoewel de Koning zulks uitdruklyk hadt beloofd. 'Er was nu geen grond meer om te twyfelen , of alle deeze trouwloosheden en woordbreekingen gefchiedden , op den raad en de opflookingen des Spaanfchen Priesters. In de daad , wanneer de Bevelhebber van caerden, met dekker, OUUl'ent deezen tyd , ten Hove verfchecn , wierdt hem, dooide Schildwagt, aangezegd, dat hy den Koning niet konde fpreeken, voor dat de Priester hadt gehoor gehad, hoewel deeze nog niet gekoomen was. Ligt was hier uit af te leiden dat men zynen raad wilde innecmen, voordat men den Hollanderen te woorde ftondt. Van caerden verftondt, daarenboven, van zyne Matroozen, dat de Portugeezen , door den meergemelden Hamburger, mattheus meeuw, hen hadden tragten om te koopen ; en den voordag gedaan hadden om hunne Schecpsoverden te vermoorden, en voorts met hunne Schepen te zeilen na Malacca, daar zy eene gunftige bejegening ontmoeten en ryklyk zouden beloond worden. Gewisfelyk zouden de Portugeezen , buiten kennis en toedemming des Konings van Achin, diergelyk eenen dap niet hebben durven waagen; en 't is hoogstwaaifchynlyk , dat alle deeze openbaare en heimelyke onderhandelingen het verderf der Hollandfche Schepen ten oogmerke hadden. Ondertusfchen wierdt het voorgeeven van de Onzen, raakende de ziekte der twee gevangenen , ten Hove S a ver-  276 NEDERLANDSCHE verdagt gehouden. Doch de Sabandar, 's anderendaags aan boord gekoomen zynde , wierdt van de waarheid van dit voorgeeven, door eigen oogen, overtuigd. Wyders hadt hy de onbefchaamdheid om aan het Hollandfche Magazyn de beloofde gefchenken te koomen verzoeken. Deeze wierden hem ter hand gefield ; waar op by beloofde , de twee banken , uit 's Konings naam , aan boord te zullen laaten blyven. Men gaf hem daarenboven nog eenige andere gefchenken voor den Koning van Pedir, met oogmerk opdat houtman en dirkszóon te beter zouden behandeld worden. Zelf wierdt hem ccne fomme gelds aangebooden , indien hy dezelve te Achin deedt wederkeeren. Hy antwoordde dat dit de zaak des ouden Konings, dat wil zeggen, dien van Achin was, die hem bevolen hadt , daar voor te eifchen de waarde van vyftig Catis Zilvergeld , de Cati gerekend op drieëndertig Reaalen van Achten. Doch de voordag, om den Koning eenig geld te verfchieten, wierdt van de hand geweezen: te meer, dewyl dit, door eenen der Landzaaten, hun geraaden wierdt. Midlerwyl begaf van caerden zich aan land, alwaar hem, uit 's Konings naam, wierdt aangezegd dat de Inwooners van Johor, vyanden van zyne Achinfche Majedeit, met hunne Praauwen zich onder Puloway vertoond hadden; en dat hierom de Koning den Hollanderen geboodt, hunne Sloepen te wapenen, en de vyandlyke Vaartuigen aan te tasten en te verjaagen. Het antwoord was dat zy geenen last hadden om te oorloogen ; dat zy, buiten noodzaaklykheid, zich geene vyanden wilden op den halze haaien ; dat hun alleen bevolen was , indien zy aangevallen wierden * zich te vervveeren ; dat indien de Praau-  REIZEN. 277 Praauwen by ben op de Ree kwamen, en ben aanvielen , zy dezelve zouden tragten te verjaagen ; dat zy Kooplieden en op den handel waren uitgezonden, en zich alleenlyk ter hunner eigen verdeediginge gewapend hadden. Om alle deeze redenen fineekteu zy den Koning, het hun ten goede te willen houden, indien zy hem ongehoorzaam waren. Doch de Tolk hernam hier op, dat vlaming het beloofd hadt, en dat, diensvolgens, de Sloepen in gereedheid moesten gebragt worden. Thans begonnen de Hollanders te vreezen , dat men een oogmerk hadt om hen van hunne Sloepen te berooven , gelyk voorheen , ten aanzien van de Zeeuwfche Schepen, te Pedir, gefchied was. Om deeze reden bedooten zy , zo beleefd hun docnlyk was, hunne verfchooning te maaken by den Koning. Aan den Tolk verzogten zy, onder belofte van eene goede belooninge, hunne verontfchuldigingen, door zyne voorfpraak , te willen bekragtigen. De twee kranke gevangenen van nieuws opgeëischt zynde, vervoegde van caerden zich by den Koning , om van hem te verwerven dat zy aan boord mogten blyven. Doch hy antwoordde, op een wreveligen toon, dat zy niet zyne, maar zyns Zoons, des Konings van Pedirs, gevangenen waren, en dat hy met den Sabandar moest fpreeken. Weinige dagen laater kwam deeze Staatsdienaar by onzen Bevelhebber, om van hem te eifchen zesënzestighonderd ftukken van Achten, by wyze van vooruitbetaalinge voor de Peper, die binnen vier Maanden moest geleverd worden. Het antwoord was dat zulks ftreedt tegen het Verdrag , met de Hollanders aangegaan , die, om van deeze voorbctaaling bevryd S 3 te  £78 NEDERLANDSCHE te zyn, een Theïel voor ieder Baal Peper, boven den gewoonen Marktprys, hadden uitgeloofd. Naa veele andere redenen , betuigde , eindelyk , de Sabandar , dat de Koning het zeer kvvalyk zou neemen, indien hy zonder geld wederkeerde. Waar op van caerden hem te gemoete voerde, dat Prins maurits het niet minder euvel zou opvatten, indien hy, zonder Peper , van zo eene verre reize thuis kwam. Ik ben gereed, voegde hy 'er nevens, om by de levering de betaaling te doen ; doch de bevelen , my gegeeven, laaten my geene vryheid, meer gelds uit te tellen, zonder alvoorens goederen te hebben ontvangen. Naa alle deeze redepwisfeïingen, liet hy den Sabandar en dekker alleen in eene kamer koomen. Hy verzogt hen , van alles narigt te willen geeven aan den Koning , en de dingen in een voordeelig licht voordraagen. Hy vertoonde hun, geene magt te hebben , zo veel gelds van zyn Schip te laaten gaan; en dat hy aan de bevelen van zyne Heeren en Meesters gebonden was. By het fcheiden deedt hy ccn gefchenk van honderd Reaalen aan den Sabandar, die hem daar voor geen anderen dank betuigde, dan eene verzekering , dat in gevalle het gevorderde geld niet bezorgd wierdt , het Koopverdrag zou verbroken worden. ' ' Tegen den avond ontving van caerden berigt, door eenen zyner vrienden , dat de Koning nieuwe eifchen op het tapyt bragt, en de betaaling zou vorderen van vierhonderd Baaien Peper, welke de Zeeuwfche Schepen gelaaden hadden. Een ledige kist, die in de Sloep lag, wierdt, op hoog bevel, onderzogt, voordat men dezelve wilde laaten volgen. Dit deedt de Onzen denken , dat men het infehecpen der Holland-  REIZEN. 279 Iandfche Koopmanfchappen zogt te beletten. Om de Indiaanen allen grond van vermoeden te beneemen, alsof de Hollanders heimelyk wilden vertrekken , deedt de Bevelhebber, 's anderendaags, nog meer goederen aan land brengen. Op den negenden der Maand eischte de Sabandar de zieken van nieuws op. Thans voerde hy dekker heimelyk weg, in afweezigbeid des Bevelhebbers, die daar van kennis gekrecgen hebbende , hem volgde , en met groote moeite in vryheid delde. Vervolgens kwam de gemelde Sabandar in het Hollandfche Magazyn, medebrengende alle de gefchenken, welke hem voorheen gegceven waren. Wyders zag men, by aanhoudenheid, rondom het Magazyn waaren zekere luiden, die voor Verfpieders gehouden wierden. Op dit vermoeden ging van caerden verfcheiden maaien, by nacht, den Oever, de Rivier en de Wagt verkondfehappen , om eene bekwaame gelegenheid te zoeken om met zyn Volk te ontvlugten. Doch hy ftelde dit eenigen tyd uit, deels omdat verfcheiden Schepen , die aldaar in laading lagen, nog niet genoeg goederen aan boord hadden, om zyne fchade te vernaaien; deels omdat hy gedadig hoopte, de gevangene Nederlanders te zullen verlosfen. In den avond, naa dat van caerden wederom aan boord was gekoomen, wierdt bedootcn, dat vlaming zich 's anderendaags zou vervoegen by den Koning , om hem te verzoeken , dat de zieken aan boord mogten blyven om aldaar geneezen te worden; als mede dat hy zeshonderd ftukken van Achtten zou mede aan land neemen, om, ware 't mogelyk, derzelver verlosfing te bewerken. Vlaming, in gevolge van het genomene beduit, S 4 aan  280 NEDERLANDSCHE aan land getreeden zynde, bevondt dat dekker met groot geweld uit het Magazyn was weggevoerd ; als mede, dat de kranke gevangenen moesten geleverd worden, eer men naar zyne loslaating wilde luisteren. Ook verftondt hy dat de Bevelhebber van caerden voor een Buffel wierdt gefcholden , en dat de Indiaanen tweemaal een oogmerk hadden gehad om hem handen en voeten af te kappen; doch dat men, uit ontzag voor de vreemde Natiën, dit wanbedryf hadt nagelaaten. Naa lang aanhouden, wierden de zieken na land gezonden , door den Bevelhebber ryklyk voorzien van Linnen, Geld en Klederen. Toen wierdt dekker op vrye voeten gefteld. Aan de zieken, egter, van wegens hunne zwakheid, wierdt vergund in het Magazyn te mogen blyven. Midlerwyl vernam van caerden, dat de Portugeefche Priester aan alle zyne Landgenooten hadt verbooden , met de Hollanders geene gemeenfchap te houden, 't zy te fcheep, of te land; en zich wyders gereed te houden , om binnen vier of vyf dagen te Kunnen vertrekken. Ook liet de Koning den Trommel door de Stad roeren , om alle Zeevaarenden kennis te geeven, dat zy binnen vier dagen de Stad hadden te verlasten. Daarenboven wierdt, door zommigen , aan de Onzen geraaden , met volk en goederen aan boord te gaan , alzo 'er vreemde aanflagen tegen hen gefmeed wierden. Dewyl dit alles niet kon gefchieden buiten kennis en toeflemming van den Koning, begrecpen de Hollanders dat het hoog tyd was , op den aftogt bedagt te zyn , en zich te verzekeren van de Vaartuigen , die op de Ree lagen, om alzo den Koning te nood- z33  REIZEN. 281 zaaken tot het leveren van de bedongene Peper , en het betaalen der agterftallen. Naa dat dit befluit genomen was, wierdt nu overleid, op hoedanig eene wyze dit ontwerp gevoeglykst kon volvoerd worden. Vlaming was nog aan land, en hy kon niet zwemmen. Men durfde hem niet opontbieden , uit vreeze dat hy zou gevangen gehouden worden: te meer dewyl 'er, van tyd tot tyd, nadere berigten inkwamen aangaande de zamenzweering. Hierom vreesde men dat de Koning de onzen voorkoomen, en zynen dag zou waarneemen. Eindelyk boodt zich aan klaas gkrritsz, Schipper op de Vereenigde Provinciën, die een goed Zwemmer was , om de vlugt van vlaming en der gevangene zieken te willen begundigen. Hy tradt dan aan land , met vier andere goede Zwemmers. Om allen vermoeden, wegens het beraamde Plan , te verdryven , bragten zy derwaarts eenige nieuwe Koopmanfchappen. Midlerwyl wierdt aan boord aan de Matroozen het genomene befluit voorgeleezen , en hun bevolen, hunne Wapens en al het noodige in gereedheid te houden, om de Schepen, welke aldaar voor anker lagen, aan te tasten en te bemagtigen, met oogmerk om alzo de geleedene fchade te vernaaien. Met het vallen van den avond roeide de Sloep na de aangeweezene plaa.ts , werwaarts de gevangenen moesten zwemmen , zynde een klein Eiland , in de Rivier geleegen. Hier verwagtte men de lieden uit het Magazyn , welke zich in twee hoopen verdeeld hadden. De eene bende , aan 't hoofd van welke klaas gerritsz was, hoewel een half uur naa de anderen uit de Stad getoogen, kwam, nogthans, eerst by de Sloep. Zy verhaalden, eenig gerugt in de S 5 Stad  2S2 NEDERLANDSCHE Stad vernomen te hebben, 't geen hun deedt vreezen; dat de andere troep ontdekt was. Met deeze ongerustheid belaadcn , kwamen zy behouden aan boord. Doch hunne angst veranderde wel haast in blydfchap , toen zy hunne Makkers in eene Kanoe zagen naderen; deeze hadden een van de hunnen verboren, omdat hy een liegt Zwemmer was. Vreemd is het, dat de kranken , die, door zwakheid , dus lang, geen Scheepslengte hadden kunnen loopen, zich insgelyks te water begeeven, en zo veele kragten verzameld hadden, dat zy, doorzwemmen, de handen hunner geweldenaaren waren ontkoomen. Zo zeker is het, dat, voor den mensch, niets te moeilyk valt, wanneer het om het behoud of de verkryging der vryheid te doen is. Thans maakten zich de Hollanders meester van de Schepen, die nevens hun op de Ree lagen; zynde drie Romisfen, drie van Guzaratte, één Portugeesch Vaartuig en twee Bengaalfche Schepen. Men maakte op dezelve ongeveer honderd gevangenen. Drie van deeze Schepen, met Peper gelaaden , wierden inzonderheid door de Onzen in 't oog gehouden. Tot dit alles doeg nog het goed geluk, dat deeze verovering zonder bloedvergieten was toegegaan. Nog dien zelfden nacht fchreef van caerden eenen Brief aan den Koning, waar in hy hem de redenen van zyn gedrag ontvouwde, en van hem te rug verzogt, 't geen op 's Konings naam van de Onzen was gekogt. Door eenen der gevangenen wierdt de Brief ten Hove gezonden. Twee dagen daar naa kwam de Hoftolk aan boord, medebrengende eenen Brief, opgevuld met Hooffche pligtpleegingen. Doch in denzei ven wierdt geen enkel woord  REIZEN. 283 woord gefproken van het gemaakte Verdrag, noch van de loslaating der Gevangenen. Het Opfchrift des Briefs luidde aan r. van caerden en a. vlaming, EngeJfche Kapiteinen. Men vondt niet goed daar op iet anders te antwoorden, dan dat de Brief de Engelfchen betrof, en niet de Hollanders, welke niet van écne Natie waren. Aan den Hoftolk wierdt derhalvcn alleen mondelyk befcheid gegeeven, en hem onder 't oog gebragt alles , 't geen , zedert het verblyf der Hollandfche Schepen , op deeze Ree was voorgevallen. Men vertoonde hem, dat men niets anders verlangde dan het naakoomen van het getroffene Verdrag, en de daaking der gevangenen ; doch indien de Koning het oor leende aan de raadgeevingen en opdookingen der Portugeezen , zy wel zouden weeten wat hun te doen dondt; dat zy het gevaar ontloopen waren , 't geen hun boven 't hoofd hing ; en , eindelyk, dat de bemagtiging der Schepen, die op de Ree lagen, uit geene andere beweegreden was ontdaan , dan om zich fchadeloos te dellen wegens de verfchootene penningen, en de koopmanfehappen, welke men niet wilde laaten volgen. Om nog nader te doen blyken , dat de naam van Roovers en Zeefchuimers den Hollanderen te onregt naaging, bragt van caerden den Tolk, en nog twee lieden, die hem verzelden, in de Kajuit, en toonde hem aldaar de zakken met geld, welke hy aan boord hadt , om daar mede koophandel te dryven. Tevens boodt hy aan, de bedongene laading Peper te willen ontvangen, en met gereed geld betaalen. Hy voegde 'er nevens, thans niet van meening te zyn om den volgenden Oogst af te wagten ; cn zeer wel te weeten, dat de Koning, misleid door de Portugeezen, die  284 NEDERLANDSCHE die alle vreemde Kooplieden uit zyne heerfbhappye wilden weeren , zy„c Krygsmagt met de hunne zou vereenigen, met oogmerk om de Hollandfche Schepen te verdelgen; dat dit de reden was, waarom zy zich zouden voorzien van eene laading uit de bemagtigde Schepen; dat indien de Kapiteinen deezer Schepen tot de naastvolgende inzameling wilden vertoeven, om eene ' nieuwe laading in te neemen, de Koning met hun den koop kon fluiten, en hunne legdagen bétaalen. Van dit alles verzogt de Nederlandfche Bevelhebber berigt te willen geeven ten Hove, en nog eenigen tyd aan boord te blyven, om ooggetuige te zyn van de Peper, welke hy zou overneemen. Doch hy weigerde zulks.' Hierom liet van caerden naauwkeurige aantekening houden van de ontvangene Peper , opdat, wanneer het op de betaaling aankwam, niet meer in rekening zou gebragt worden, dan 'er geleverd was. Midlerwyl zagen de Plollanders drie Oorlogs-Fusten de rivier naderen. Hierom deedt van caerden eene Sloep met tien Muskettiers wapenen, en de gemelde Vaartuigen genaderd zynde, op hen losbranden. Doch die van 't Land bleeven niet fchuldig in het pleegen van vyandlykheden, maar fchooten van drie plaatzen op de Schepen. Hierom wierdt, met drie gevangenen, een Brief na land gezonden, om de Indiaanen te waarfchuwen , dat indien zy niet aflieten van fchieten, men den brand zou deeken in alle de Vaartuigen, die op de Ree lagen. Doch de Landzaaten luisterden niet naar deeze vermaaning, en gingen voort met vuuren. Van dreigen kwamen toen de Hollanders tot daadelykheid. Eerst wierdt de brand gedoken in bet Portugeefche Schip: te meer alzo het met pompen naauwlyks boven water kon ge-  REIZEN. 285 gehouden worden, en het overfcheepen van de Peper daar door wierdt vertraagd. Nog twee andere Schepen ondergingen eerlang het zelfde lot, dewyl het fchieten uit de Stad (reeds zynen gang ging. Doch zo ras dit een einde nam , hielden ook de Hollanders op met brandftigten. Onder dit alles wierden, verfcheiden maaien, Brieven van den Koning aan van caerden ter hand gefield ; doch deeze behelsden niets zaaklyks, en dienden alleenlyk om de Hollanders op te houden. Frederik houtman, die nog aan land was, deedt hen heimelyk, dooreenen Brief, waarfchuwen, dat de Indiaanen eenige vyandlyke ontwerpen tegen hen beraamden , en vermaande hen voorts, zich een weinig verder van land te begeeven, omdat 'er vier Praauwen zouden worden afgevaardigd om eene laading Peper te haaien. Onder aan den Brief dondt N. B. Een der brengers van deezen Brief verzogt by de Hollanders te mogen blyven, cn met hun vaaren. Dewyl hy een kloek mansperfoon was, en verfcheiden taaien fprak, wierdt hem zyn verzoek ingewilligd, 's Anderendaags wedergekeerd zynde , om by de Onzen voortaan te blyven, berigtte hy hun dat op de Rivier vier Praauwen lagen, die tot Branders wierden uitgerust; dat deeze, door micidel van ketenen, aan elkander waren vastgemaakt , en met den droom op de Onzen zouden afgezonden worden ; dat voorts de gantfche Scheepsmagt hen zou volgen , om de Nederlandfche Schepen van de Ree te verjaagen. Den volgenden dag zagen de onzen Brieven noch Boden koomen, maar, van den top van den Mast, de Rivier bedekt met Galjooten, Praauwen , Fusten en Jonken, nevens eene groote Galei agter het Fort leggen.  2Ü6 NEDERLANDSCHE gen. Düidelyk bleek uit dit alles de geveinsdheid, met welke de vyanden , door zo veel fehryvens en wryvens, de Onzen hadden opgehouden. Thans wierdt het befluit genomen om de rivier te vei laaten , niet uit nooddwang, maar om grooter onheilen te voorkoomen. Nog dien zelfden nacht ff aken zy, met een gundigeu Landwind, .in zee. In den voorgaanden avond, hadt van caerden de gevangenen op een der prysgemaakte Schepen overgezet , en hen belast met Brieven voorden Koning, voor de Kapiteinen der Pryzen, en voor fre de rik houtman. In deeze Brieven wierdt een verhaal van al het voorgevallene gedaan, en tevens opgegeeven eene Lyst van de goederen , welke de Hollanders hadden moeten agterlaaten, en eene rekening van het Geld, aan den Koning op de' hand verfchootcn ; moetende hetzelve dienen ter betaalinge van de genomene Peper. Van caerden beloofde wyders, nog twee dagen te Puloway te zullen blyven leggen, in de hoope dat de Koning, in dien tusfehemyd, van gedagten veranderen , en beter raad zou volgen; dat hy het gedootene Verdrag zou naakoomen, en de twee gevangenen, welke hy nog vasthieldt, op vrye voeten dellen. In 't voorbygaan moeten wy hier aanmerken, dat de Hollandfche Schepen na genoeg hunne halve laading hadden. Ondertusfchen vonden de onzen by Puloway geen bckwaamen Ankergrond; 't welk de reden was dat zy, zonder hier de beloofde twee dagen te vertoeven, hunne Reize vervolgden. Op den vyftienden van Sprokkelmaand kwamen zy onder Toutangan, een Eiland onder den Evenaar geleegen ; hier hoopten zy Peper te zullen vinden. Doch hier in wiemen zy te leur gedeld. Niet gelukkiger daagden zy te licou en Priaman; weshalven zy  REIZEN. 287 zy den (leven wendden na Bantam, daar zy, den negentienden van Lentemaand , ten anker kwamen. Hier verdunden zy, uit Brieven, als mede van eenige Hollanders, die aldaar gebleeven waren , dat de Admiraal pieter both, met zeven Schepen, de Reize na het Vaderland hadt aangenomen. Terdond wierdt het befluit genomen, om aan den Gouverneur van Bantam van al het voorgevallene te Achin kennis te geeven, opdat hy, door verkeerde berigtcn, niet mogt vooringenomen worden, en hunnen Landgenooten daar door eenig leed wedervaaren. Dit gefchiedde. Ook hadden de Onzen het geluk om van den Gouverneur te koopen vyftienhonderd zakken Peper, welke draks wierden ingefcheept. Terwyl van caerden hier in laading lag, kwam aldaar insgelyks j a k o b van neck, met drie Schepen voor rekening van de Oude Maatfchappy. Hier door rees de Peper merkelyk in prys; 't welk van neck bewoog, hier flegts een van zyne Schepen te laaten, en met de twee overige na de Molukfche Eilanden te zeilen. Op den tienden van Grasmaand hadden van caerden 's beide Schepen de volle laading aan boord. Thans hier ter plaatze niets meer hebbende te verrigten, rekende hy af met den Gouverneur, en ging met zyne Schepen onder zeil, koers zettende na Idolland. Op de Reize overleedt adam vlaming. Op den achtften van tlooimaand , deeden zy eene Baai aan, omdat een van hunne Schepen, door een geweldigen dorm, veel geleeden hadt. Terwyl zy hier lagen, tradt van caerden aan land, met twintig Muskettiers, om met de Landzaaten te fpreeken, en, ware 'tmogelyk, Vee van hun te koopen. Hy  s88 NEDERLANDSCHE REIZEN. Hy ontmoette zeven Mannen en eene Vrouw die door tekens en gebaaren zo veel te kennen gaven', dat zy Vee wilden verkoopen. De oord hadt een lustig aanzien, hoewel dezelve niet zeer boomryk was. Men vondt 'er Herten en Elefanten. Geene andere ververfchingen, egter, kreeg men 'er, dan water en Mosfelen. Qm deeze reden noemde zy het de Mos/el-Baai. Iweemaalen zagen zy 'er Zeepaerden uit het water aan land koomen. Zy waren zeer groot, en jaagden den aanfchouweren eenen fchrik aan. Naa een verblyf van zes dagen, verlieten zy deeze Baai, geleegen op 34 Graaden 30 Minuten Zuiderbreedte, en wendden den fleven na de Kaap. Doch eer zy dezelve bereikten, deeden zy nog eene andere Baai aan. Hier dreeven zy eenigen handel met de Landzaaten, van welke zy Osfen , Kalveren en Schaapen kogten. Voor een Os gaven zy een ftuk van een Yzeren hoepel, een fpan lang Voor al het overige Vee betaalden zy naa, evenredigheid. Van hier dat zy deezen oord de Vleesch Baai noemden. Zy bleeven 'er tot aan den tweeëntwintigen van Hooimaand. Gelukkig pasfeerden zy de Kaap Wiihckte dewyl zy gevreesd hadden, aan geene zyde van dezelve te zullen moeten overwinteren. Naa het Eiland St. Helena aangedaan , en aldaar eenige ver vertellingen te hebben ingenomen, kreegen zy eerlane een Westen -Wind, die hen, op den elfden van Wynmaand des jaars 1601, behouden in 't Vaderland deedt aankoomen. Op de Reize hadt van c ae rden zeven. entwmtig Man van zyn Volk verlooren; doch, daarentegen, tien van de gevangenen te Achin gelost.    VI c NEDERLANDSCHE REIZEN. TWEEDE DEEL.   NEDERLANDSCHE REIZEN, TOT BEVORDERING VAN DEN KOOPHANDEL, na DE MEEST AFGELEGENE GEWESTEN DES AARDKLOOTS. Doormengd met vreemde Lotgevallen, en menigvuldige Gevaarcn, die de Nederlandfche Reizigers hebben doorgeftaan. MET P L A AT E N. TWEEDE DEEL. Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRADL Te HARLINGEN, By V. van der PLAATS, MDCCLXXXIV.   AAN DEN LEEZER De gewoone Zeemans Jourmalen alle te leezen, van zo menigvuldige fchepen , als, ten dienfle van Neerlands Ingezetenen, naar de OOST- en WESTINDIEN zyn geftevend, daar , de een meer en de ander min, allen nieuwe Ontdekkingen gedaan of vreemde Ontmoetingen gehad hebben, zal ieder begrepen, een arbeid te zyn van grooten omjlag, en lastig door de natuurlyk voorkomende herhaalingen van dezelfde zaaken , als wind en ftroom , blinde klippen , landkenningen enz. enz. enz. Gelyk dan de Heer Jan wagenaar geagt wordt een nuttig werk verrigt te hebben, toen hy, uit de verf duiden Sdiry veren onzer Nederlandfche Oorlogen en Beroerten, éine Vaderlandfche Historie zamenftelde , zo heeft de Auteur deezes Werks geen minder lofelyk oogmerk, met naa* melyk alle die oude Joumaalen na te gaan, het overtollige weg te laaten, het merkwaardige uit te kippen, en in orde te brengen tot één volkomen Zamenftel. Immers de Togten en Ontdekkingen onzer Foorouderen zyn doorgaans zeer gebrekkig befdireeven. De een van hen tekende dit, de ander iets van eene andere natuur aan, naar maate van eens ieders byzondere opmerking of liefhebberj. Zomtyds fmaldeelden dezelfde Togtgenooten zig in twee of drie hopen , en hadden ieder hunne byzondere ontmoetingen ; zomtyds volgde daarop de dood, zomtyds lange omzwerving, zomtyds gevangenis by de woeste Volkeren , onder welke zy vervielen. Om deeze en andere redenen zyn de Journaaien hunner Reizen altyd zwaar geweest om te vergaan, en door de menigvuldige herhaalingen nvt aangenaam te kezen. * 3 Doch  AAN DEN LEEZER. Doch hebben onze Nabuuren met regt geroemd op hunnen Anfon , Dampier , Hawkeswortli , Banks , Solander , Coock , Byron , Bougainville en anderen , onze Willem Barendsz, Jakob van Heemskerk, Jakob van Neck, Jakob Mahu , Steven van der Hagen , Olivier van Noort, Jakob IVïllekens, Wolfert Harmensz, Paulus van Caerden , Pieter Both , Laurens Bicker, Joris van Spilbergen en andere, behoeven voor hunne braafJle Helden niet te zwigten, in beleid noch moed. Ook is de Konst der Zeevaart by de Nederlanders , al omtrent twee eeuwen, in lioogen top geweest; zy is de onaffcheidbaare Gezellin van den Koophandel , en de oorzaak van de magt en het aanzien , welke onze Republiek tot bier toe heeft genooten. De eerjie beginzelen en ongelooflyke v^ordee/en , die ons land van de Vaart op de Omterjche Zeeën heeft getrokken, als ook de menigvuldige gevaaren, die onze Voorouders moedig hebben onier de oogen gezien , met de ontelbaare gedenktekenen van dut alles , blykbaar door liet bouwen van zeer veele Forten en Steden in die ver afgelegene Gewesten, worden, in derzelver byzondtrheden , den keurigen Leezer, hier, in de aangenaamjle berigten, medegedeeld. "* ■ IN-  INHOUD. de Kust van Chili. Doch kunnen het, om tegenwind, niet aandoen ; maar komen te Sant Jago , en vervolgens aan de Isles des los Ladrones, of zogenoemde Dieven. Eilanden. Te regt draagen deeze Eilanden deezen naam. Meer dan tweehonderd kanoes komen hier op de onzen aanroeien om koophandel te dryven ; doch bedriegen hen op verfcheiden wyzen. Etlyke byzonderhe" den nopens dit Voik , zo zonderling als misfchien van eenige Natie ter waereld. De onzen komen by misgisfing te Baya Ia Baya, alwaar een fnedige Iist hen allerlei ververfching bezorgt. Veroveren vervolgens etlyke vyandlyke Spasnfche en andere fchepen. Komen te Manilla, alwaar hevig gevogten wordt tegen de Spanjaarden. Van Noort wendt den Heven na het Eiland Borneo, 180 Mylen van Manilla. De onzen komen aldaar aan. Doch worden trouwloos en fchelmsch behandeld. Groot onder anderen is hier het gevaar van van Noort; in den donkeren nacht komen voor den boeg van 't Schip vier zwemmers, met oogmerk om het kabeltouw af te fnyden Indien hun dit gelukt ware, zou het Schip noodwendig tegen het flrand hebben moeten dryven, dewyl zy geen ander anker hadden, dan waarvoor zy thans vertuid lagen. Befchryving van Borneo. Vertrek van daar. Komen te Joartam op het eiland Java, doch niet zonder veel overleg , moeite en gevaar. Befchryving van Joartam. Komen m het Vaderland te rug, en te Rotterdam, 26 Aug. ifoi naa eene afweezigheid van byna 3 jaaren. Togt van vier fchepen, na de Oost-Indien, onder bevel van P. Bodi en P. van Caerden, welke, naa te Achin, of Achem veele eerbewyzingen zo wel als rampen , veele voordeeleu zo wel als nadeelen , te hebben ondervonden den 11 October 1601 gelukkig zyn t'huis gekomen. BI. *S4 Zeden uit Texel den 21 December iS99. Zwerven hier en daar; doch komen eindelyk te Achin , of Achem, leg. gen-  2 NEDERLANDSCHE door den Schipper nikolaas janszoon melk- nap. Het vyfde Schip heette Gelderland; de Schipper van hetzelve was jan bruin, de Koopman hans hen- drikszoon bouwer. Jan maartszen voerde het Schip, Utrecht genaamd. Het groote Jagt, Friesland geheeten, hadt tot Schipper jan korneliszoon , tot Koopman wouter willekens. Het kleine Jagt Overysfel wierdt gevoerd door den Schipper simon janszoon hoen; als Koopman diende hier arent hermanszoon van alkmaar. Alle deeze Schepen waren te zamen bemand met vyfhonderdzestig koppen, en wierden gemonsterd op den negenden van Lentemaand. Op den eerften van Bloeimaand liepen zy gezamentlyk uit Texel in Zee , en kreegen, op den vyftienden, in 't gezigt het Eiland Madera , nevens de omliggende kleine Eilanden, welke de Portugeezen Defertas, of woeste Eiland, en onze Zeelieden doorgaans de Santers noemen. Den vierentwintigften van Hooimaand bevonden zy zich op de hoogte van de Kaap de Goede Hoop, en zagen kort daar naa groote ftammen en wortels van hoornen dryven, en onder dezelve die wel twintig of vyfentwintig vademen lang waren. Ook vloogen hier over de Schepen veele Vogelen; een zeker bewys dat zy niet verre meer van de gemelde Kaap waren. Niet lang naa het midden van Herfstmaand ontdekten zy een Eiknid, by de Portugeezen gekend onder den naam van Jlha do Cerne. Grootlyks verheugde dit ge-  4 NEDERLANDSCHE doch hun zoeken was vrugtloos. Zy vingen eerre menigte Vogelen, welke op hunne nesten bleeven zitten , zonder dat zy eenige beweeging maakten om weg te vliegen. Men kon ze met de hand vangen; en dit bevestigde de Hollanders in hun gevoelen, dat het Eiland niet van menfchen wierdt bewoond. Zeker Indiaan , welke , op den voorgaanden Togt, van het Eiland Madagaskar na Holland was gevoerd , omhelsde hier den Christlyken Godsdienst, en ontving, by het ondergaan van den Doop, den naam van L A U R E N S. Het Eiland Mauritius, heden ten dage Isle de France genaamd, befJaat in zynen omtrek ongeveer vyftien mylen. Het heeft, gelyk wy reeds gezegd hebben, eene zeer voortreffelyke haven, wier mond of ingang meer dan honderd vademen diep is. Het land is hoog en bergagtig. De bergen zyn bedekt met groene boomen, die meestal wild zyn; ook vindt men 'er eenige Palmboomen enPalmiten; doch de beste en fchoonfte groeijeri in de vlakten. Zo hoog zyn de bergen, dat zy den meesten tyd met wolken bedekt, en zomtyds van zulk een dikken rook omringd zyn, dat men ze naauwlyks zien kan. Bykans overal is de grond lleenagdg, doch, egter, vrugtbaar in wilde boomen, welke zo naby aan elkander ftaan, dat men 'er naauwlyks kan doordringen. Deeze boomen leveren het fchoonlte Ebbenhout. Het is zo zwart als pek, en zo glad en elfen als yvoir. Van zommige boomen is het hout zeer fchoon rood, en van andere zo geel als wasch. Alle deeze drie foorten heeft men na Holland gevoerd , en ze aldaar met voordeel verwerkt tot fraaie {tukken huisgeraaden. Wyders bevat het Eiland eene menigte Palmiten, wel-  REIZEN. 5 welke toenmaals aan de Vloot heilzaame ververfchingen verfchaften. Zy groeijen op , na genoeg als de Kokosboomen; aan den top vonden Zy een grooten krop of bult, welken zy doorfneeden, en waar in zy een zeker nierg vonden, welk zy 'er uithaalden om het te eeten. Zomtyds gebruikten zy het by wyze van falade, wanneer het tot een buikzuiverend middel verltrekte. Het wis zo wit en zoet als een Raap; doch in het doorfirydên eenigzins fchelferagtig. De goede gelegenheid van het Eiland deedt de Hollanders befluiten om aan land eenige hutten op te liaan en de zieken van de Schepen derwaarts te brengen. Wel haast wierden zy 'er tot voorgaande gezondheid Weid • zomoet" b£WyZe dieUt ^ 1UCl" 'Cr ZCCr Mha™ De Zee is 'er zo vischrj*, dat de Matroozen, op eenmaal met een Zeege, wel derdehalf ton visch vingen, en de zelve, van wegen de zwaarte, naauwlyks nit he' water *o,den opImlei, ^ m ^ vislchen wier weergae in de Nederlanden, niet gevonden wordt ; uitgezonderd dat zy 'er ook Aal en Baars vingen doch niet zeer menigvuldig. Onder andere vinva!! 7L7r R°Ch' Waar mede bGt geheele b0^svolk van één Schip tweemaal zynen maaltyd deedt Onder het verbaazend getal Scheipadden', waren zommigen zo groot en zwaar, dat het Zeefchepzel vier Matroozen op zynen rug kon bevatten, en met hun voortkruipen. Zo groot waren de fchelpen, dat zy met hun tienen in ééne van dezelve konden zitten. Zo menigvuldig waren hier de Vogels, inzonderheid de Tortelduiven, dat drie Matroozen, in éénen agtermiddag,wel honderdvyftigvan dezelve Vingen;e„ indien zy er meer hadden kunnen draagen, zouden zy met de A 3 '* 1 hand  NEDERLANDSCHE „ ria aan , en vervolgden van daar hunne reize na Ban„ tam. Thans zullen vvy een verhaal doen van 't geen „ deezen op hunnen togt en vervolgens op de thuis* ,, reize wedervaaren is. Daar naa zullen wy den draad „ van ons verhaal hervatten wegens de vyf andere Sche«, pen, welke wy thans nog aan het Eiland Mauritius N zullen laaten". De drie Schepen dan aan het Eiland St. Maria gekoomen zynde, namen aldaar den Koning, of Plmlo, gevangen, die, om zich vry te koopen, een Koe en een Kalf voor zyn losgeld betaalde. Zy vonden hier geene ververfchingen, omdat het buitens tyds was, en de Oranjeboomen nog in den bloei Honden. Nogthans deeden zy eenigen voorraad op van Suikerriet en Hoenderen. Terwyl zy hier ten anker lagen, zagen zy een zeer vreemd fchouvvfpel. In eene Kanoe zagen zy etlyke Indiaanen, die een Walvisch vernomen hebbende, op denzclven aan roeiden, en hem een Harpoen in 't lichaam wierpen, vastgebonden aan een lang touw , van den fchors eens booms gemaakt. De Walvisch zich gewond voelende, nam de vlugt door het water; waar op de Indiaanen het touw tot aan het einde toe bot vierden. Toen geen bot meer kunnende vieren, flcepte de Walvisch de Kanoe mede, welke over het water tuimelde en buitelde als of het een ftrootje ware. Doch de Indiaanen bekommerden zich hier niet over : want al ware de Kanoe om gevallen, zouden zy altoos zich met zwemmen hebben kunnen, bergen. Naa dat dit een geruimen tyd geduurd hadt,begon de Walvisch, door het lang en fchielyk fnorren door het water, zyne kragten te verliezen , en hy zich boven water te vertoonen. Toen (leepten de Indiaanen hem na het flrand, en hieuwen hem by laag water in Hukken.  REIZEN. 9 ken, van welke ieder een gedeelte met zich na huis nam. Vermids zy niet alles mede namen, zouden de Hollanders zich een gedeelte hebben kunnen toeëigenen. Doch dewyl dit overfchot niets anders dan fpek was, bemoeiden zy 'er zich niet mede. Van bier zeilden zy na de groote Baai Anton-Gil, daar zy versch water innamen. De Indiaan, m a ü a g a sk a r geheeten, van welken wy in het voorgaande Deel gefproken hebben , en die deezen Togt bywoonde, kon thans, indien hy zulks gewild hadde, in zyn Vaderland geblceven hebben. Doch, (Irydig met de doorgaande ondervinding raakende dusdanige lieden, verklaarde hy, daar toe geenen lust te hebben; dat hy op de plaats, daar men zich thans bevondt, onbekend zou wezen; en dat hy liever verkoos op zyn Hollandsch gekleed te gaan en te leeven, dan de zeden en gewoonten zyner Landgenooten wederom aan te neemen. Vyf dagen bleeven de Schepen in deeze Baai leggen , zonder dat zy 'er bykans eenige ververfchingen konden opdoen. De reden hier van was, omdat de Koningen deezes Lands in Oorlog waren, die zo groote verwoestingen hadt aangerecht, dat de Landzaaten zelve van alles ontbloot waren, en gevaar liepen om van honger en kommer te fterven. Dit was de reden dat ty deezen thans zo ongunftigen oord wel haast verlieten. Met een voordeeligen wind gingen zy onder Zeil, en kwamen,op den zesentwintigften van Slagtmaand des jaars 1598 , voor Bantam ten anker. Straks Hapte kornèlis heemskerk, Koopman op het Admiraalfchip, aan land, met oogmerk om de gunst en vriendfehap der Inwooners te winnen, door de aanbieding van in vrede en eerlyk met hun te willen handel dryven, A 5 In  iö NEDERLANDSCHE In 't eerst geloofden de Bantammere dat deeze de zelfde heden waren, welke zy in 't voorgaande jaar gezien hadden, en dat zy al dien tyd op Zee hadden doorgebragt. Op deezen grondflag hielden zy hen voor Zeeroovers: te meer, dewyl de Portugeezen, al zmts de aankomst der eerfte Schepen , Kan dit hadden diets gemaakt. Van hunne zyde wendden de Hollanders alle hunne poogingen aan om dien blaam van zich te weeren. Ten dien einde zonden zy na land den Loots abd ul , welken zy de voorgaande reize hadden mede genomen. Doormiddel van deezen wierden de Itedelingen tot andere gedagtengebragt, en den Holianderen de vryheid verleend om insgelyks te mogen in de ftad koomen. Zy begaven zich dan derwaarts, medebrengende kostbaare gefchenken voor den Koning, die nog een kind was. Met veel minzaamheid wierden zy ontvangen van den Cipate, of Gouvernenr, die 's Vorften plaats bekleedde. De gefchenken beftonden uiteen vergulden Kop, eenige (lukken Fluweelen Zyde ftoffen, fraai Glaswerk en Spiegels met [vergulden lysten. Tevens wierden hun vertoond de verzegelde brieven van Hunne Hoogmogende de Algcmeene Staaten en Prime maurits, die met veel eerbieds en eene buiging tot op den grond wierden aangenomen. Naa deeze plegtigheden, begon men met de Bantammere handel te dryven; zo gelukkig Haagden hier in de Hollanders, dat, naa verloop van vyf weeken, de drie Schepen bykans hunne geheele laading binnen boord hadden. Eene maand naa hunne aankomst voor Bantam, kwamen de vyf overige Schepen ingelyks hier ten anker, allen in goeden ftaat, en met zeer weinige zieken. Van weer-  REIZEN. weerkanten bleef men niet in gebreke om over deeze gelukkige aankomst vreugde te bedryven. Men liet de Vlaggen en Wimpels waaien; men begroette elkander I uit het grof gefchut; en by het houden van een vrolyken maaltyd, liet men, naar Lands gebruik, den beker lustig rond gaan. De laatst aangekoomene Schepen hadden het anker niet laaten vallen, of eene menigte Praauwcn kwamen by hen aan boord met allerlei ectwaaren en ververfchingen. Zy ruilden dezelve tegen Tinwerk, en ontvingen voor één Tinnen lepel zo veel leevensmiddelen, dat één man voor twee dagen 'er genoeg aan hadt. De drie eerst aangekoomene Schepen hadt het geen voordeel gedaan,de verklaaring van abdul dat 'er nog vyf Schepen op reize en in aantogt waren, en dat deeze eerlang van nog andere zouden gevolgd worden. Dit was oorzaak dat de Peper op prys wierdt gehouden, en daar zy eerst de vyfenvyftig ponden voor drie Reaalen verkogten, vervolgens dezelve niet minder dan voor vier .Reaalen wilden geeven. 't Was niet anders dan Reaalen waar om de Bantammers riepen; van de Hollandfche Koopmanfchappen fcheenen zy thans weinig werks te maaken. Behalven de drie eerst aangekoomene Schepen, wierdt 'er nog een ander op Holland belaaden, te weeten het groote Jagt Friesland. Naa dat deeze hunne volle laading gekreegen hadden , lieten zy in de ftad bekend maaken dat zy gereed waren om te vertrekken, opdat ieder, aan wien zy iets fchuldig waren, zyne betaaling mogt koomen haaien. Thans een goeden voorraad van Ryst opgedaan, en zich van allerlei ververfchingen wel voorzien hebbende, gingen zy ondar Zeil, op den elfden van Louwmaand des  U NEDERLANDSCHE des jaars ,599 met 00gmerk? alvoorcns het Vaderland aannamen , om op de Kust van Z hunne Watervaten te »lkn i , SüMt'1 water fpoedig t 0 b ^ ^ b" ^"mfche r t, uoeou, en vol wormen wordt W was. c foort ze« "»m*t ten maaken zouden. Doch zo dr7 hl" het vertrek der vier Scheen / l ***** Z>' nict en dat het U^^ZSSSt van eene behoudene reize of , wenfchen gerust. Want over hS ItS^T* ^ ei1 --penop hunne ^l^S^^ wind onder Zeil segaan ' ƒ ""te" S"""'S™ hetend St. *fi5SS2tt2f «unaoen , wier bootsvolk ian i,„^ lsvolK Mn land gaat om wild te fchie-  REIZEN» ,s fchieten, zyn ze zeer fchuw geworden : zo dat men veele moeite heeft om ze te vangen. Daarenboven, wanneer de Geiten gekwetst zyn, neemen zy de vlugt op hooge en fteile bergen, daar zy met geene mogelykheid kunnen agterhaald worden. Visch konden zy 'er niet zo veel vangen als zy wel zouden begeerd hebben. Alleen namen zy 'er zo veel water in, als zy meenden genoeg te zullen hebben tot op hunne wederkomst in het Vaderland. Op dit Eiland zetteden zy aan land, en lieten aldaar blyven,den Opper-Bootsman van het groote Jagt pieter gysbrechtszoon, omdat hy den Schipper geflagen hadt. Zy gaven hem eenig Brood, Olie, Ryst, Vischhoeken, een Snaphaan en Buskruit. Hier mede zeiden zy hem vaarwel. Op den negentienden van Hooimaand des jaars 1599 kwamen zy Texel binnen, zonder dat hun eenig noemenswaardig ongeluk op de reize was over gekoomen. Reden 't over, in de daad, om de Hemelfche Voorzienigheid, voor haar geleide, te looven. De laading der vier Schepen beilondt uit vierhonderd Lasten Peper, honderd Lasten Kruidnagels, een weinig Foely, Muskaatnooten en Kaneel. Nog geene volle vyfrien maanden hadt deez Reize geduurd, in welke zy eenen weg van achtduizend mylen hadden afgeleid. De Bewindhebbers hadden de blyde maare van de behoudene aankomst der Schepen niet vernomen, of zy begaven zich van Amfterdam na Texel, om de noodige bevelen te geeven. De Koopman kornelis heemskerk, verzeld van hendrik buyk, begaf zich ftraks na 's Graavenhaage by Prins maurits , om zyner Excellentie ter hand te Hellen de Brieven en kostbaare gefchenken des Konings van Bantam. Acht  i4 NEDERLANDSCHE Acht dagen naa de aankomst in Texel, kwam de Admiraal met het Schip Holland voor Amfterdam , onder het blyd gefchal van Trompetten. Al het Scheepsvolk wierdt van Stads wege met wyn befchonken; ten teken van blydfchap, luidde men de Klokken. Thans keeren wy weder tot ons Reisverhaal der vier andere Schepen, te weeten, Jmfterdam, Zeeland, Gelderland en Utrecht , over welke wybrant van warwyk, als Admiraal, en jakob heemskerk , als Vice - Admiraal, het bevel voerde. Op den achtften van Louwmaand des jaars 1599 , waren zy van Bantam onder zeil gegaan, koers zettende na de Molukfche Eilanden , en den dertienden dier maand voor de Had Jakatra, eene myl van land, ten anker gekoomen. Straks naa hunne aankomst kwam de Sabandar der Stad by hen aan boord, met eene kleine Praauw, om het oogmerk hunner koïnfte te verneemen. Waarop de Vice-Admiraal ten antwoord gaf, dat zy deeze Ree hadden aangedaan om ververfchingen en leevensmiddelen in te neemen. De Eilanders , dit vernomen hebbende , verklaarden zeer genegen te zyn om dezelve aan hun te verkoopen, en dat hun Eiland ze in overvloed opleverde. Diensvolgens booden zy hun, onder andere, eene vrugt aan, Mangas genaamd, van welke wy, in het Eerfte Deel,' eene befchryving gegeeven hebben. De Vice-Admiraal gaf hu;; in betaaling een kleinen Spiegel, nevens eenig ander Glaswerk van kleine waarde. Van hier vertrokken zynde , wierden de Schepen, naa vier of vyf dagen zeilens, na de Kust gedreeven , en kwamen , ten einde van dezelve, voor de ftad Tubaon ) voor anker. Straks zonden zy twee Sloepen na de Wal, ■ welke tegen den avond wederkeerden, medebrengende ee-  REIZEN. i5 eenen der Ilofgrooten , zynde een Portugeefche Renegaat. Hy fprak met den Vice-Admiraal, en verzekerde hem dat indien hy drie of vier maanden in deezen oord wilde vertoeven , hy in dien tusfchentyd zyne Schepen naar goedvinden zou kunnen belaaden. Eenige manfchap na land gezonden met gefchenken voor den Koning, keerde te rug met negentien zakken Ryst, welke de Koning hun tot eene vereering zondt. Den volgenden dag keerden twee Sloepen weder na den oever, om den Koning af te haaien, vermids deeze zich begeerig hadt getoond om de Schepen te bezigtigen. Den Vice - Admiraal zich ten dien oogmerke na land hebbende laaten roeien, leidde hem de Koning in zyn Paleis, en toonde hem zyne Vrouwen , Dochters en Paerden, die zeer fchoon waren en wel onderhouden wierden. Tegen den middag kwam des Konings Zoon nevens den Vice-Admiraal aan boord, alzo de Vorst zelve hier toe thans geenen lust hadt. Met het vallen van den avond keerde de Prins te rug na de Had, wordende met zestien fchooten uit het grof gefchut begroet, waar over hy zyn hoogst genoegen betuigde. Men wilde hem veel eeten en drinken opdringen; doch hy wees het van de hand, voor reden geevende dat zyn Godsdienst zulks niet toeliet. Tubaon is eene zeer fraaie en koopryke Had. Zy wordt van Muuren omringd, en is voorzien van houten Poorten, naar de wyze des lands zeer net gemaakt. Zy mag voor de fraaifte ftad van het geheele Eiland Java gehouden worden. Volgens het zeggen der Ingezeetenen, is haar Koning de magtigfte Vorst van het gantfche Eiland. Binnen den tyd van vierentwintig uuren kan hy  36 NEDERLANDSCHE hy een Leger van eenige duizenden man, zo re paerd als te voet, op de been brengen. Hy voert een pragtifren fl-a-it i j ,„ . , ,• t>I00"e, doch zeer zwaarlyviff. Zeer veel vermaaks fchepte hy ia het gezelfchap en de v keenng der Hollanders. P 0P zekeren dag als de Hollanders aan land Wen het lirtaaa , gelvk^ by ons 1 ^ ^ ^ *** KW^i , J ' op de ma"ter van een Kasteel ter zyden met een hout befchot voorzien en van boven een foort van AfA.i , uulzien» van zwart rJmveel mpt- u' met wyde mouwen. Zvne trouwanten waren gewapend mi* s„oni y b^-wapena met £>naphaanen en lan^e Pie ken, zeer fraai-gewerkt, en aan het einde me lange STtSK V°0i;"Cn' De^f00»'^ d™ Elefantgl •,j , y dIer brengen, wervvaarts hv wdde,^ deedt het ^ns zo ^ rPU m^ Ï gelS: £ ddeeiH0,landerS «» waren gekoomen, g 6 „ de Komilg «1 zyn Paleis, 'twelk zeer * " ' °°S M Men tradt eerlang m onderh S f 't welk ten laatflf wierdt^ epa" d g ***** ken van Achten; onder ««lede gevangenen aan boord ™z ;e rnaar geiange red,gheid voor hun zou betaaS e^ kens of met o-eH m,r„ vv°iaen, t zy met Ladagen IS^^Z^^^"3^ Zes vonden zich alle de ^ de-lve be¬ donderd tweee^:rrTT-aa"bo0^ -gen beweeging, aan land ble ven JlTff ' ■Hie de vier Schepen onder zeT H ^ goedig, e„ 0p d'en dent ^SaTfe ™S W voor de Straat van Ambohn t2 T Zy -eer naauw is. Hier wi^ J°0pt en -odatzy, door de n ^ ** tovervallen: » WtSi^^^W «" We*, -n zy onder de Kus ™"et ^ ^ een fïedeken, Jtou of ^ JjjM voor Amboma is een der Molukfche EtianH ongeveer vierentwintig mylen t n Nn f n', ^ Banda. Het is een vrunbaar F i , 'WeStm van en verfcheiden SS'' "ft"**» ge-  REIZEN; a ma gekleed als de Opgezeetenen der overige Molukfche Eiande en de Bandeezen. Geen anderen handel dryven zy dan in Kruidnagelen ; Waar mede zy zeer wel weeten óm te gaan. Hun geweer is een Lans of VVerpfpies van hout gemaakt, van boven met yzer heilagen, gelyk een Harpoen. Zeer verre en juist kunnen zy daar mede werpen, en zo net mikken dat zy de grootte van een Daalder kunnen treffen. Wyders hebben zy Schilden en Sabels, van welke zy zich in den Oorlog bedienen. De behoeftigflen onder hen draagen doorgaans een Mes in de haild, om 'er hun werk mede te doen. Zy hebben eene fóort van Koeken, die zy van Ryst, Suiker én gedroogde Amandelen bakken, welke niet onaangenaam van fmaak en een heilzaam geneesmiddel zyn tegen den Buikloop. Zy verkoopen of verruilen dezelve tegen andere Waaren op de naastgelegene Eilanden. De Ryst is onder hen in algemeen gebruik. Oiider andere bereiden zy van dezelve groote brooderi, hebbende na genoeg de gedaante van Suikerbrooden. Onder andere Vaartuigen hebben zy eene foort van Galeien, daar zy zeer trotsch en moedig op zyn. Zy hebben de gedaante van Draaken, eii zyn zeer fnel in het roeien. Tot fieraad voeren zy kleine Vlaggen en Wimpels. Dé onzen hadden gelegenheid om ze naauwkeurig te bezigtigen, toen de Admiraal, met drie van deeze Galeien, die zeer fraai en kostbaar waren toegerust , rondom de Hollandfche Schepen roeide. Men noemt ze hier te lande Karakores. Zy waren zeer fterk bemand, en van al het noodige, zo tot den kryg als tot den Scheepvaart, ryklyk voorzien. Ieder Karakore voerde drie Draaibasfen, welke zy, ter eere der Vreemdelingen, losbrandden. De onzen beantwoordden deeze Hé deel* C be-  3S NEDERLANDSCHE na boord, medebrengende den broeder des Konings van Ternate, en een groot getal Edellieden; deeze kwamen de Schepen bezigtigen , en betuigden hunne verwonding dat zy van alles zo ryklyk voorzien waren. Opdat de onzen met te meer gemaks zouden handel dryven, wierdt hun een huis aangeweezen , waar in zy hunne goederen enKoopmanfchappen konden opflaan, De Scheepsraad , gelyk wy reeds hebben aangetekend , vernomen hebbende, dat men hier de laadingen voor flegts twee Schepen zou kunnen vinden, wierdt men te raade de vier Schepen te doen fcheiden. Diensvolgens wierden de Schepen Zeeland en Gelderland na Banda gezonden, terwyl de twee andere , Amfierdam en Utrecht, voor Amboina blecven leggen. Eerst zullen wy de eerstgemelde Schepen op hunnen togt verzeilen, en vervolgens wederkeeren tot de laatstgenoemde, die, naa eenden tyd vertoevens voor Amboina, na de Molukfche Eilanden verzeilden. Op den elfden van Lentemaand des jaars 1599, gingen de Schepen Zeeland en Gelderland van Amboina onder Zeil, koers zettende na het Eiland Banda, 't Wdk zy op den veertienden dier maand in 't gezigt kreegen. In den volgenden nacht kwamen zy onder PnloSetton, een Eilandtje ongeveer vyf mylen ten NoordWesten van Banda gelegen. Dit Eiland is geheel onbewoond; ook durft niemand op het zelve voet aan land zetten, omdat, volgens het zeggen van den Loots, welken de onzen thans aan boord hadden, de Duivel op hetzelve woont, voor welken de Landzaaten zo bang zyn, dat wanneer zy met een Schip omtrent dit Eiland koomen , zy zich niet genoeg kunnen haasten, om dien febrikwekkenden hoek te boven te koomen. i Naa dat zy nog eenige kleine Eilandtjes gepasfeerd wa-  REIZEN. 39 waren, kwamen zy in de rivier van Banda voor anker. Straks kwam hun eene menigte Praauwen aan boord, waar uit zy vernamen dat zy goederen genoeg zouden vinden' om hunne Schepen te belaaden. De Indiaanen bragten hun een monfter Foely , .Muskaatnooten en Kruidnagelen. Het leedt niet lang of de Sabandar van het ftedeken Ortattan kwam by de Hollanders aan boord; zy wilden hem een gefchenk doen , doch hy wees het van de hand, voor reden gcevende dat hy 's anderendaags zou wederkoomen. Hy hieldt zyn woord, en men wierdt het wel haast eens over 't geen de onzen zouden bethalen voor ankergcld, tol, en de vryheid van handel te mogen dryven en een huis te betrekken, waar in zy hunne goederen konden opflaan. De Vice-Admiraal verzeilde na de andere zyde van het Eiland, na eene kleine ftad, Nera genaamd. Hier huurde hy een huis , omdat de Hollandfche Koopmanfchappen aldaar grooter aftrek hadden dan de Ortattan , ter oorzaake der Javaaneezen, welke aldaar woonen , en fterken handel dryven. In Grasmaand ontvingen zy de tyding van Amboina , dat de Admiraal warwyk in zyne verwagting verydeld wierdt om aldaar eene volle laading te zullen vinden, om reden dat de Landzaaten met de Portugeezen in Oorlog waren. Deeze waren toenmaals nog in het bezit van het Kasteel, waar van wy boven gefproken hebben; hier door konden zy den Opgezeetenen groot nadeel doen, en zogten hen te noodzaaken om de Hollanders van daar te weeren. Hier toe floeg nog een ander ongeluk. De Inwooners van het itedeken Nera benamen de onzen de Gewigten, en verbooden hun het dryven van allen handel. Voor C 4 re-  43 NEDERLANDSCHE reden van dit bedryf gaven ze , dat men eerst affpraak moest maaken met de Edelen des Lands, die insgelyks. gekend , en met gefchenken wilden vereerd worden. Hier op begaf zich de Koopman van het Schip Zeeland m land, en zich by den Adel vervoegd hebbende, floot 1 y met denzelven een verdrag, door het betaalen van zestig ponden Foely. Toen wierden hun de Gewigten te rug gegeeven , en van nieuws de vryheid verleend om te mogen handel dryven. Het overige gedeelte van Grasmaand en eenige dagen van. Bloeimaand wierden bedeed aan het ontliheepen van goederen , om dezelve tegen Foely , Nooten en Kruidnagels te verruilen. De Hollandfche Koopmanfchappen waren zeer begeerd en gingen vaardig van de band : zo dat men ieder een naauwlyks kon gerieven. Van den morgen tot den avond deeden de Hollanden „iets anders dan weegen met twee fchaalen. Zomtyds ontvingen zy, eiken dag, één en zomtyds twee Lasten Speceryen, niet tegenftaande men dezelve met klein gewigt moest weegen. De Baar Foely, weegendc vyfhonderdvyfentwintig ponden Hollandsch gewigt, kogten zy tegen zestig Keaalen van Achten; de Baar Kruidnagels tegen vyfenyeertig Reaalen ; de Baar Muskaatnooten tegen zes Reaalen. Doch deeze goederen biceven niet lan- 0p dien prys; de Eilanders wierden te raade om dien te ' verhoogen. Het Eiland Banda legt op vier en een halven Graad Zinder - Breedte, vierentwintig mylen van Amboina. Het deelt zynen naam mede aan twee andere kleine Eilanden, daar om flreeks gelegen. Zommigen beweeren dat het de gedaante heeft van een Hoefyzer. Het loopt van het Noorden na het Zuiden, drie mylen in de lengte;  REIZEN. 4Ï het is niet meer dan één myl breed. Zeer vrugtbaar is het in Foely en Muskaat; ten deezen opzigte overtreft het verre alle de omliggende Eilanden. Nera is de hoofdftad des Eilands. Derzelver inwooners zyn altoos in Oorlog met eene andere kleine ftad, Labbetakka genaamd, eene kleine myl van daar gelegen. Deeze oncenigheid, welke reeds etlyke jaaren hadt geduurd , was daar uit gereezen, omdat de Labbetakken eenige boomen op het grondgebied van Nera hadden om verre gehouwen. Om deeze reden waren zy dermaate in arren moede tegen elkander ontdoken , dat zy over en weder geen kwartier gaven. Zy doodden elkander als honden, waar zy malkander ook ontmoetten. Meermaalen waren de Hollanders ooggetuigen deezer woede, Onder andere gevegten, tusfehen de wederzydfehe ftedeiingen voorgevallen, gebeurde 'er een op den vyfden van Zomermaand des jaars 1599. De Labbetakkers kwamen voor Nera met vyf Galeien, vielen op de Ingezeetenen aan, doodden zommigen en kwetften een nog grooter getal. De Neraanen over deeze nederlaage van fpyt zwellende , namen van hunne zyde den flag waar, en verfterkt door de Opgezeetenen der Eilanden Lontoor en Pulo Way, voeren zy met vyf Galeien na het Eilandtje, Wayer genaamd, welks Opgezeetenen in den voorgaanden nacht de wagt hadden te Labbetakka, met welke ftad zy het hielden. De Neraanen, op het Eiland Wayer voet aan land gezet hebbende, vermoordden alles wat hun te vooren kwam. De hoofden, aan touwen gercegen , voerden zy in zegepraal met zich te rug na Nera. Tot een verder bewys van blydfchap lieren zy hunne Vlaggen en C 5 Wim-  REIZEN. 43 De Edellieden, welke boven op den Overloop ftaan, maaken veele kromme fprongen en beweegingen met hun geweer, en tragten elkander den loef af te fteeken, wie zich aan het grootfte gevaar zal bloot ftellen. Aan weerkanten van de Galeien vertoonen zich ftellaadjen of Vlotten, die plat op het water dryven; op dezelve zitten hunne Slaaven, twee of drie naast elkander , om het Vaartuig te roeien. In plaats van Riemen, gebruiken zy Schoppen van hout gemaakt. Naa dat zy met dezelve het water geraakt hebben, zwaaien zy ze over hunne hoofden, en werpen alzo het water ter zyde uit. Onder dit alles maaken zy een groot getier met zingen op hunne wyze. Eenigen flaan op trommels, anderen op koperen bekkens. In dit alles wordt de maat eenigzins in agt genomen, zo veel hunne geringe bedrevenheid toelaat. Met dit fcheppen weeten zy zo veel fnelheids te geeven aan hunne Vaartuigen, dat zy weinig minder voortgang maaken dan een Schip , 't welk met eene tamelyke koelte zeilt. Ieder Galei is doorgaans gewapend met twee metaalen Basfen, waar mede zy vry wel weeten om te gaan , en den vyand merkelyk nadeels toe te brengen. Meest alle de Opgezeetenen van Banda en de naastgelegene Eilanden doen belydenis van den Mahometaanfchen Godsdienst , aan welken zy zeer verknogt zyn. Nimmer trekken zy op de Wagt, of koomen van dezelve te rug , of zy doen hunne gebeden in hunne Tempels. Zy treeden niet in dezelve, zonder alvoorens hunne voeten te hebben gewasfchen. Ten dien einde ftafn voor de Moskee groote potten met water. Naa dat zy zich gewasfchen hebben , doen zy hunne gebeden, of liever fchreeuwen dezelve, met zulk een  44 NEDERLANDSCHE een harde ftemme, dat men 1 wel twintig lunzen ver-e hooren kan. Doorgaans herhnW • 1 Nog andere gebeden doen zy met eene B0M ft volo-ens od dP , . °liemaal hemelwaarts, vallen ver2 ,°! d? kmee,]' e" ^gen het hoofd twee of tomü op den grond. Zeer dikmaals oeffenln zv deeze wyze van bidden, fa hume hl, '™ ten, m gunne Galeien, aan den oever der Zee en1 de openbaare we^en op ^ hebben te verhandelen, den Staat of h„„„é Bondgaiooren betreffende. Deeze ym H. n en £WET Zt BondSenooten met hunne Galeien te Nera7 met oogmerk om tegen den JZl 7™"' ****** ay op dïze"^/^ Indiaanfchen Vygeboom 'tZÏÏh ' °f verrekt, een 5 bid c£ 2^" pookte Rys, Men giet hieoVe^?' ' ««in een zamen gevouwen blad * eSCh" l vujwtn Diad, t welk tot een fchq-  REIZEN. 45 tel dient. Met geheele handvollen flaan zy dit voedzei te lyve, 't welk zeer beestagtig toegaat. Terwyl de Gasten aan den maaltyd zitten, verfchynt 'er een paar Edellieden op het tooneel, die, om het gezelfchap te vermaaken, te zamen vegten, met zonderlinge fprongen en lichaamswendingen, zonder ooit een oogenblik ftil te ftaan. Wanneer zy vermoeid zyn, worden zy van een ander paar vervangen, tot dat de maaltyd geëindigd is. Om de vyandfchap , welke tusfchen de Eilanders plaats heeft, houden zy eene fcherpe wagt in de bosfchen langs het Zeeftrand, om den vyand te befpiedcn, en, ware 't mogelyk, hem eenen kans af te zien. Hunne Wapens zyn een Schild, dat vier voeten lang is, en een groote zwaare Sabel, dien zy Padang noemen , met welken zy zeer vlug en behendig weeten om te gaan. Want, al van hunne vroegïïe jeugd, worden zy door hunne Vaders in het behandelen van dit geweer ondcrweezen. De gevesten deezer Sabels zyn vertind, gelyk wy dezelve verzilveren. Wyders hebben zy Snaphaanen en metaalen Basfen. Wanneer zy op een Krygstogt gaan, heeft ieder man twee Werpfpiezen , ongeveer anderhalve vadem lang, waar mede zy zeer juist weeten te treffen , en een mensch door het lichaam te werpen. Naa dat zy de Spiezen geworpen hebben, grypen zy hunne Sabels , welke zy agter de Schilden in de hand houden. Behalveii deeze hebben zy nog een ander Geweer, in de gedaante van een Harpoen gemaakt, waar aan een dun touw vast is; deezen Harpoen werpen zy den vyand na het lyf, en haaien hem, door middel van het touw, ftraks wederom tot zich. Veel werks maaken zy van hunne Helmetten of Stormhoeden. Zy zyn gemaakt  46 NEDERLANDSCHE maakt in de gedaante van Haanekammen, en gemeenlyfc gedekt met een Paradysvogel, in ftede van pluimaadL Hier door mcenen zy volkomen veilig te weezen Zommige Edellieden zyn ook gewapend met een Hafnas; zy verbeelden zich dat dit hen voKtrekt onkwetsbaar maakt. In 't algemeen zyn ze dappere Krvgslieden, d,e hunnen vyand kloekmoedig durven onder d» oogen zien. Onverzoenbaar zyn ze in hunne vyandfchappen Wanneer zy hunnen vyand in hunne magt krygen, bewyzen zy hem geene genade, Tot den laatIten man toe zouden zy hem afmaaken Onder andere uitfpanningen en verma'aklykheden, zyn d eze Eilanders zeer gefield op het Kaatzen. Dit ge* fchicdt op de volgende wyze. Een zeker getal personen flui,Cen ™den kring; een van dezelve begeeft zic nn t midden. Deeze werpt eenen uit den hoop den Bal toe, welke dien vervolgens zynen buurman toekaatst, en wel met den voet, zonder dien met de hand aan te raaken. Zy weeten den bal zo hooit in de lucht te brengen , als men dien met de hand zou kunnen werpen De ballen zyn gemaakt van hoepkens van Spaansch net door elkander gevlogten. Indien iemand den bal m.sflaat, of niet behoorlyk treft, wordt hy van alle de overigen begekt en uitgelachen. Wanneer een Opgezeetene van 't Eiland Banda flerft, maaken de Vrouwsperfoonen, welke hem in den bloede bedaaii een jammerlyk misbaar, Dit doen zy in de onderdelhng van den overleedene, op deeze wyze, wederom te zullen opwekken. Bemerken zy dat dit getier geene nawerking doet,en dat de geftorvene dood blyft, d n bereden zy een grooten maaltyd, op welken genod gd worden de bloedverwanten en beste vrienden van den geitorvene, nevens de geenen, welke verder op de Be*  REIZEN. 4? begraafenis geweest zyn, welke na genoeg op de zelfde wyze als in Holland toegaat, uitgezonderd dat 'er, in plaats van een zwart kleed, een fyn wit katoenen Lywaat over het Lyk gefpreid wordt, 't welk op de fchouderen wordt gedraagen. De Mannen gaan vóór het Lyk, en de Vrouwen volgen het. Naa dat de Overleedene ter aarde befteld is, wordt 'er nacht en dag Wierook op zyn graf gebrand. Daarenboven brandt 'er 's nachts een Lamp, hangende onder een Tent of Huisje , boven het graf opgeflagen. 's Morgens en 's avonds begeeven zich de Landzaaten, zo Edelen als Burgers, na de Begraafplaats om aldaar te bidden; 't welk zy een tyd lang onderhouden. De Hollanders gevraagd hebbende na het oogmerk deezer gebeden, kreegeu tot antwoord, dat dezelve dienden opdat de dooden niet wederom zouden opftaan; 't welk zy vast geloofden zeker te zullen gebeuren, indien zy het door hunne gebeden niet verhinderden. Zeer oud worden de menfehen op dit Eiland. DcHoIJanders zagen 'er eenen , welke honderddertig jaaren oud was, en verfcheiden anderen, die na genoeg dien leeftyd bereikt hadden. De Mannen doen hier te lande bykans niets anders dan wandelen. Voor de Vrouwen koomt het meeste werk op. Behalven het huiswerk, zyn ze meestal bezig met het droogen en bolderen van Muskaatnooten. Deeze edele en zo hoog gewaardeerde vrugt groeit nergens, voor zo veel men weet, dan op Banda en de omliggende Eilanden, als Ortattan, Gunnanappi, daar een brandende berg op legt , Wayer , Pulo-Way en Pulo-Rim. Driemaal in 't jaar worden zy geplukt, te weeten, in Grasmaand, Oogstmaand en Wintermaand. De Nooten van de eerite inzamelinge worden voor de bes-  4« NEDERLANDSCHE beste gehouden. Ook is deeze Oogst overvloediger daö die van de andere maanden. De Muskaatboom is niet ongelyk aan den Perfikboom • doch zyne bladeren zyn korter en ronder. Van buiten is de vrugt bedekt meteen dikken bast, gelyk aan den groenen bast der Okkernooten. Rvp órdende ga« deeze bast open , en vertoont vervolgens een dunnen fchors, welke er uit ziet als een Net, en de vrugt om^ ringt. Men noemt dezelve Foely of Bloem van Muskaat. Dan volgt 'er nog een andere bast of fchil, die harder en houtagtiger is dan de .eerstgenoemde, gelyk de doppen van Okkernooten , doch een weinig zwartagtiger. Deeze geopend zynde, vindt men den eigenly* ken Muskaatnoot. In 't eerst heeft de Foely of Bloem van Muskaat eene fraaie fcharlaken roode kleur; doch wanneer de Nooten gedroogd worden, fcheidt zy zich af van de bast, en neemt eene Oranjekleur aan , gelyk zy hier te Lande gebragt worden. De geheele vtugt, zo als zy van den boom koomt, wordt in Suiker ingeleid, en door geheel Indien verzonden. Iu de daad, deeze is de beste Con* fituur, welke dit Gewest oplevert; van hier dat dezelve zeer hoog gefchat wordt. VVyders wordt deeze vrugt ook wel in zout of azyn ingeleid. : Men vindt tweederlei Nooten i de eerfte zyn langwer^ pig; deeze zyn de zo genaamde Mannetjes - Nooten • de andere zyn ronder van gedaante , doch beter in haare foort en fterker van fmaak. ■Verfcheiden nuttige hoedanigheden worden aan deMuskaatnooten toegefchreeven; als dat zy de harsfenen en het geheugen vcrfterken, de Maag verwarmen, de Winden verdry ven, een lieflyken adem verwekken, het water afdryven en den Buikloop ftempen. In 't algemeen, zyn  REIZEN. 49 zyn ze nuttig tegen alle koude ongemakken in het hoofd en de harsfenen, eene ongeftelde Maag, gebreken in de Lever en de Lyfmoeder. Een pleister, gemaakt van fyn geftooten Foely, of Nooten, met Roozen-olie gemengd, en op de borst geleid, wil men dat een zeer dienftig middel is om de fpysverteering te bevorderen. Dewyl Banda en de kleine omliggende Eilanden alleen, met uitfluiting van alle andere gewesten, de Muskaatnooten voortbrengen, ontmoet men altoos te Nera, en in de andere kleine fceden, een groot getal Javaanfche Kooplieden, als mede van Malacca, uit China en andere Indifche gewesten, alle welken, in dit voortbrengzel, Herken handel dryven. Terftond naa hunne aankomst op Banda, is het eerfre werk deezer uitlandfche Kooplieden , eene Vrouw te koopen, die hun de fpyze bereidt, en verder in alles ten diende Haat, zo lang zy op het Eiland vertoeven, 't welk zomtyds twee of drie maanden duurt. By hun vertrek, (tellen zy de Vrouw op vrye voeten of verkoopen haar. De Oostindifche Maatfchappy heeft twee Forten op het Eiland: Nas/au en Belgica. Op den afftaud van een Musketfchoot, of nog nader, kunnen de Schepen onder dezelve ten anker koomen , op zeven , acht en tien vademen water. Op het gantfche Eiland leggen geene andere dan vervallene en verwoeste fteden. Het land is zeer bergagtig. Het heeft geen Koning. De Regeeringsform is eene foort van Gemeenebestregeering, die inzonderheid in handen is van Mahometaanfche Priesters of Geestlyken , die zeer ftreng regt doen , zo in Waereldlyke als Kerkelyke zaaken. Het Eiland wordt bewoond van tien of elfduizend zielen; niet meer II. deel. D dan  5o NEDERLANDSCHE dan vier of vyfhonderd weerbaare mannen telt men onder dezelve. De handel , welke hier wordt gedreeven , beftaat voornaamlyk in verfcheiden foorten van klederen, die van de Kust van Koromandel koomen , in Ryst Porcelein, Fluweelen, Armorgu, Damasten cn een weinig rood Laken. De leevensmiddelen en krygsbehoeften voor de Forten worden 'er van andere plaatzen aangebragt, voornaamlyk van Grifek en Makasfar. In het begin van Hooimaand des jaars i59o, ging de Vice-Admiraal aan land, om den Sabandar en de Édelen des Lands te begroeten , en van hun affcheid te neemen. Hy beval hunner zorge en befcherminge, de manfchap , welke hy aldaar zou laaten, en verzogt dezelve in alles de behulpzaame hand te bieden. Om zyn verzoek te meer ingangs te doen vinden, deedt hy hun eenige gefchenken van waarde. . 0p den yyfden der gemelde maand vertrok hy van de rivier van Banda met twee Schepen. Hy liet aldaar twintig man, wel voorzien van Koopmanfchappen en geld om Nooten en Foely te koopen, en dezelve tot op de aankomst van andere Schepen uit Holland te bewaaren. Iu Wintermaand kwam hy op de Ree van 't Eiland St. Helena ten anker, en bleef'er tot den eerften dag des volgenden jaars 1600 leggen. Omtrent het midden ! yan Grasmaand lieten de onzen het anker vallen onder | Douvres. Hier ontving de Vice-Admiraal eenige brieven van Londen, en vervolgde wyders zyne reize na : Texel, en voorts na Amiterdam , daar hy, onder de bly- 1 de toejuiching der menigte, vervvelkoomd wierdt. Thans keeren wy weder tot de twee andere Schepen, Am-  REIZEN. §i Amfietdam en Utrecht, die wy voor Amboina gelaaien hebben. Op den dertienden van Grasmaand des jaars 1599, terwyl de voornoemde Schepen voor Amboina ten anker lagen , kwamen aldaar twee gewapende Jonken van Java, vol volk en foldaaten. De Amboineezen hadden dezelve te hulp geroepen, om hun by te daan in het bemagtigen van het Kasteel, welk de Portugeezen in hunne magt hadden, en waar uit zy hun geduurig allerleien hoon en nadeel toebragten. Als in zegepraal en met groote blydfchap, wierden deeze Javaanfche hulptroepen ontvangen. Terwyl de onzen met de Landzaaten in onderhandeling waren getreeden, over het koopen van Kruidnagels , en- daar in gelukkig daagden, hadden de Portugeezen eenen aanflag gedaan op eene kleine ftad van Amboina; doch zy moesten onverrigter zaake aftrekken, met verlies van twee man. Want zo ras de Eilanders de tyding hadden gekreegen van hunne onnerneeminge, trokken zy op om de plaats te ontzetten. Met toeftemming van den Vice-Admiraal voegden zich vier Hollanders by hen, en begaven zich te fcheep in eene Praauw van den Broeder des Konings van Ternate. Groot genoegen betoonden de Eilanders over deeze hulp; zy befchouwden het fchier als een wonderwerk , dat Hollanders met hun ten ftryde wilden trekken, en zich vyanden durfden verklaaren van den Koning van Spanje en der Portugeezen. Midlerwyl wierdt de handel op Amboina voortgezet, byzonderlyk in Kruidnagels; doch zy vonden 'er veel minder dan zy begeerden. Ryst wierdt hun in zulk een ovarvloed aangebooden, dat zy, voor een fpiegeltje van de waarde van zes duiten, vyftien of zestien ponden D a kog-  5* NEDERLANDSCHE kogten. De andere goederen golden naar evenredigheid Hier naa w.erdtn zy te raade deeze plaats te verlaat n en na de Molukfche Eilanden te ftevenen. Zy ^ derwaarts mede zekeren Edelman, die zich vooTÏÏ hun, da. de Vader des Konings, behalvenzyne Bywyven wel zeventig echte Vrouwen hadt gehad en dat de tegenwoordige Koning wel veertig hadt Niet lang naa het midden van Bloeimaand, lieten zv onder het Eiland Ternate het anker vallen. Kort nZ hunne aankomst roeide de Koning van het Gewest rondom hunne Schepen, doch kwam niet by hen aan boord. In tegendeel nodigde hy den Vice-Admiraal by zich in zyne Galei,alwaar zy,door bemiddeling van een Tolk langen tyd te zamen in gefprek waren. Dit deedt dê onzen hoopen dat de Vorst hen met een tegenbezoek zou vereeren. Wat hem ook wederhieldt, hy voldeedt met aan deeze verwagting, onder allerlei voorwendzels. Eerst gaf hy V00r, zich niet te durven vertrouwen op de Ladder waar mede hy in 't Schip moest klimmen , hoewel dezelve met Laken was bekleed. Daar naa wendde hy yoor, dat het te laat op den dag was, en hy zyn Gebed moest doen, alzo de Zon reeds aan 't daalen en naby de kimmen was. 's Anderendaags kwam de Vorst wederom op droom met wel tweeëndertig Galeien, allen fierlyk uitgerust' en van ruim honderd Basfen voorzien. Alle deeze Vaar! tuigen roeiden rondom de Hollandfche Schepen; maakendeondertusfehen de manfehap een groot getier, met zingen op hunne wyze, en met flaan op bekkens en langwerpige Trommels. De Hollanders alle deeze beweegingen en den doet der    REIZEN. 53 der Indifche Vaartuigen ziende, en niet weetende wat van dit alles het gevolg zyn konde, haalden insgelyks hun zwaar gefchut aan boord , en bragten hunne Snaphaanen , Pieken en andere Wapens in gereedheid. Een gedeelte van hun Volk plaatften zy beneden, en de anderen boven op de Schepen, opdat zy op hunne hoede zyn mogten, ingevalle de Eilanders iet vyandlyks tegen hen ondernamen. Doch geene van alle de Vaartuigen dan 's Konings Galei naderde hen , zonder dat by evenwel by hen wilde aan boord koomen. Hy zondt eenen zyner Kapiteinen , die, door een Tolk, eenigen tyd met den Admiraal fprak. Voorts waren deeze Vaartuigen van de zelfde gedaante en even eens gewapend als die der Opgezeetenen van 't Eiland Banda ; met dit onderfcheid alleen dat zy ftcrker bemand waren; voerende ieder Galei ongeveer tweehonderd koppen. Dewyl de Koning by aanhoudenheid weigerde by de Hollanders aan boord te koomen, begaven zy zelve eindelyk zich aan land, en booden hem eenige gefchenken aan. Op den achttienden van Zomermaand kreegen de onzen de eerde Kruidnagels aan boord; zy ruilden dezelve inzonderheid voor kleine glaasjes, het link een oortje waardig. Voor zeshonderd zulke Glaasjes kreegen zy een Baal Nagelen, weegende zeshonderdtwintig pond. Volgens de begrooting der Opgezeetenen van Ternate bragten de Molukfche Eilanden jaarlyks op, de volgende hoeveelheid Kruidnagelen : de Eilanden Ternate en Tidore ieder duizend Baaien; het Eiland Baciam tweeduizend Baaien; en het Eiland Motier tusfchen de zes en zevenhonderd Baaien. Eindelyk kwam de Koning van het Gewest in het Schip Amfterdam aan boord. Alles wat hy daar zag, W4s zyne gading, zelf tot een Blaasbalg toe, welken D 3 hy  & NEDERLANDSCHE hy in de Kombuis vondt. Hy greep dien, en blies 'er zich zeiven, op eene kindcragtige wyze, mede in den mond. Weinige dagen daar naa kwam hy hen ander, mal bezoeken. Hy bezag bet Schip van binnen en buiten, van boven tot beneden,zo naauwketuig, alsof ty een oogmerk hadde gehad om het te koopen. Maar zyne voornaame boodfchap was, den Admiraal te beweegen, dat hy eenigen van zyn Volk op het Eiland Wilde haten blyven. Doch hier toe hadt thans niemand eenige genegenheid. Een geruhnen tyd verliep 'er, eer de Koning van nieuws by de Hollanders aan boord kwam. In de vol. gende byeenkomst wierden zy het eens omtrent de voorwaarden, oP welke de Kruidnagels van den volgenden Oogst zouden afgeleverd worden. Thans kreeg ook de Koning zynen zin. Hem wierdt toegedaan dat 'er vyf Man en een Jongen op het Eiland zouden blyven, om de Kruidnagels op te koopen en tegen de volgende aan. komst van Hollandfche Schepen te bewaaren. Onder de blyvenden bevondt zich krans van der does Neef van willem verdoes, Schout van AmIterdam, De Kruidnagel, die edele vrugt,'waar op de geheele Waereld zo zeer geileld is, en die zo algemeen gebruikt woroc, groeit nergens dan op Amboina en de Moluklcne Eilanden, die, gelyk wy vervolgens breeder zullen yerhaalen, vyf in getal zyn ; als mede op het Eiland Mero, leggende elf mylen van Ternate; en op Cenomo, Cabel en Marigoran. Veel overeenkomst heeft de Kruidnagelboom met den Laurierboom, zo in grootte als gedaante. De bladeren *yn ook na genoeg gelyk, uitgezonderd dat zy een we* mglmallerzyn,bykans gelyk aan die van de Amandel- of Wil.  REIZEN. 5ó ©m te fchaffen. In 't Vaderland wedergekeerd zynde , wierden hem voor deezen Vogel honderd Daalders gebooden, hoewel hy dien in de Indien voor een glazen des van vier duivers hadt gekogt. Daarenboven ziet men Op dit Eiland veele Paradysvogels, zodat men 'er een konde koopen voor een Spiegeltje van acht duivers. De Portugeezen noemen ze Paxaros del fol , Zonnevogels. Men noemt ze ook Mannerdicta of Godsvogels. Zommige willen dat men deeze Vogels nooit leevende gezien heeft, maar dat ze dood op deeze Eilanden nedervallen. Anderen vernaaien "dat ze van de lucht leeven; dat zy nooit op den grond koomen , en recht toe recht aan na de Zee vliegen; dat zy geene pooten hebben , maar [flegts een hoofd, en dat al het andere fiaart is. Doch anderen verzekeren dat dit alles onwaar is; dat zy, zo wel als andere Vogelen, twee pooten hebben; en dat de verkeerde berigten aangaande deeze Vogelen hier uit ontdaan zyn, omdat de geenen, die ze vangen , hun de pooten affnyden, en niets anders dan het hoofd , den romp en een gedeelte van den ïtaart laaten behouden , die met verwonderlyke fchoone vederen is bedekt, Wanneer zy ze vervolgens in de Zon laaten droogen , fchynen zy in 't geheel geene overblyfzels of tekens van pooten behouden te hebben. Dit heeft aanleiding gegeeven om te gelooven dat zy in 't geheel geene pooten hebben, De Eilanders, daar wy thans van fpreeken, zyn zeer gefield op fraaie kleuren, voornaamlyk het rood karmozyn en paersch. Hunne meeste nooddruftigheden krygen zy van Bantam. Alle de landen der Oostindiën zyn bewoonbaar; doch de Eilanden Ternate en Banda vorderen, ten deezen opzigte, den voorrang boven Am- boi-  *« «*»35 S r . J ke'"g Zyn Zy V3n ^n; en al wie aan dtefdal fchtidig wordt bevonden , wordt met de Koorde gedraft. Terwyl de Hollanders zich in deezen oord ophielden , gebeurde het dat een Jongetje van elf of twaalf jaaren oud, die één of twee ponden Tabak 1 fiolen hadt , na de Gevangenis wierdt gebragt. Volgens het vonnis over hem geveld, moest hy! met de handen op zynen rug gebonden, door alle de ftra ten der fiad worden rond geleid , gevolgd wordende 3 eene groote menigte Kinderen, die uit al hunne mvn hem Dief! Dief! naariepen. ö' Zy zyn geflagene vyanden van de Portugeezen, en S1 W gh£e" kWarder »« van more, een van de Molukfche Edanden, leggende niet meer dan een Ka nonfchootvanTernate, en van Fortugcezen bezet - ~ Op  REIZEN. Op den twintigden van Hooimaand des jaars 1599, terwyl de Hollanders nog voor Ternate ten anker lagen, begaven zich de Opgezeetenen van dat Eiland te fcheep, om over te deeken na Tidore; hier deeden zy eenen aanval op een Dorp, en doodden 'er drie man. Als in zegepraal keerden zy weder op hun Eiland, belaaden met Degens en Schilden, aan welke de Ooren hunner gefneuvelde Vyanden hingen. Daarenboven voerden zy méde drieënveertig gevangenen; onder deeze bevondt zich de Broeders Zoon des Konings van Tidore, een Jongeling van eenëntwintig jaaren. Deeze wierdt voor den Koning van Ternate gebragt, en aldaar verhoord en zyn Vonnis opgemaakt zynde, leidden 's Vorften Dienaars hem buiten het Paleis, met een drop om den hals. Aan den oever der Zee gekoomen zynde, beval men hem zyne handen te wasfchen. Terwyl hy, om aan dit gebod te gehoorzaamen , zich voor over boog, gaf men hem met een Sabel een harden dag op den rug, zo dat hy ter aarde viel. Nog een andere flag, dien men hem vervolgens toebragc, kloofde hem het lichaam, zodat 'er Long en Lever uithingen. Vervolgens wierdt het dus deerlyk gehavende Lyk aan een Praauw gebonden, en in Zee gedeept, daar men het, tot een prooi der Visfchen, voor wind en weder het dryven. De voornaamfte Wapenen der Ternateezen zyn houten of rieten Spiezen, welke zy met de hand zeer recht en fnel weeten te werpen; voorts Sabels en Schilden, van een plank gemaakt. Eenigen bedienen zich van Musketten of Snaphaanen, doch zeer zelden: want zy hebben geene andere, dan die zy van de Portugeezen ontvangen. Zy hebben eene foort van Schermers of Zwaardveg- ters,  <5i NEDERLANDSCHE ters, in hunne taal Bakeleièrs genaamd. 0p het hooö draagen deeze een Srormhoed,met een Paradysvo ' 11 dede van een pluimaadje, verfierd. Onder het the men daan zealtyd op één been, om deeds ™d J zyn om een fprong te kunnen doen. Wanne j de eere eenen ptong na den anderen doet, fpringt tut blyvende altoos op één been daan. Deeze fproTen gefelneden met zo veele vlugheid en fpoed, *Wdï aanfchouvveren geen gering vermaak geeve De kleedy der Ternateefche Mannen is een kort katoenen Lyfrokje, en een broek van de zelfde StoiTe 0f Ü01 wel van Zyde, van onderen zeer wyd, ode w van de Spaanfche broeken. Wanneer 2 vJLt * draar o-mn i «mneei oe Viouwen over or Huiei, om zich tegen de Zon te befclmtten. Voor 't S^ Sen^ ^-ankatol^ ach?n;v?annTernate beVat in omt^ ongeveer we 'er zeei : ST* ï ^ *"* *« ™er we k e zeei g0ediS, koomt uit de Duinen. De dad aan den oever der Zee. Men vindt 'er niet meer dan ééne ftraat, welke lano-Q , 1 plaveid is. g Wat£r l0°^ e» *« ge- iSÜSS^ T Riet sehomvA->doch — ï en Re 7 ' 8fyï °°k de De dad heeft geen Ree alwaar de Schepen voor anker kunnen leggen , omdat het 'er te ondiVn » j , s li- is n» ^ j P ' en de §rond deenag- 2 P de£Ze droo-te» ^gen de Visfchers Z laag water, eene foort van kleine Vkrh 7 7 7 ^heden tusfehen de iL^2^S?j£ Vislchen vangen zy op de volgende wyze & Va"gen ^-ce«ü ^»igte kleine Visfchen met Werp-  REIZEN. C5 Werp- of Schepnetten. Daar naa plaatzen zy een lang Riet, recht overeinde voor in de Schuit. Aan het boveneinde van dit Riet is een gat, waar door een touw loopt. Aan het eene einde van dit touw is een vischhoek vast, en boven den Vischhoek een blad , opdat alzo het touw kan vooruit waaien. Aan den Voordeven , daar het Riet overeinde daat, zit een man, die de kleine Vischjes na de Hoeken werpt, welke zy boven het water laaten hangen, om alzo de groote Visfchen te lokken en te verfchalken. Wyders bedienen zy zich van zekere Korven, welke zy na den grond laaten zinken; naa dat zy aldaar eenigen tyd gelegen hebben, zien zy langs de Schuit na den grond, of 'er Visch in de Korven zy. Indien zy Visch zien, klimt een van de Visfchers uit de Schuit, duikt na den grond, en haalt de Korven boven. Misfchien zal iemand vraagen, hoe 't mogelyk zy dat men Visch zien kan in de Korf, welke dikmaals vyftien, zestien of zeventien vademen diep onder water legt. Om dit te begrypen, moet men aanmerken dat het water in deeze oorden zo klaar en helder is, dat men de Ankers der Schepen duidelyk op den grond kan zien leggen, en de Visfchen zwemmen. Op zommige plaatzen, fchoon het 'er zeer diep zy, fchynt de grond niet meer dan één of twee voeten onder water te leggen. De Ternateezen hebben voor hunne ftad een fteenen Hoofd of Rif, van fteen gemaakt, evenwydig met het ftrand, en in hetzelve een ingang voor de Schepen gelaaten, na genoeg in de zelfde gedaante als de Paaien voor Amfterdam. Dit dient om voor een vyandlyken aanval beveiligd te zyn. De Hollanders waren genoodzaakt eene Ree te zoeken tusfchen Ternate en Tidore , recht  REIZEN. 73 te verderen. Deeze doen de Duivelen de vlugt neemen, als zy koomen om de geheimen des Hemels te beluisteren. De derde Orde is tot eene aanfchouwing der Planeeten en Starren. Abd. Zeg my: welke Winden zyn 'er tusfchen ons en de Hemelen ? Mah. 'Er zyn drie Winden. De eerfte Wind is onvrugtbaar. De tweede is een zwarte Wind, die de Zee onftuimig maakt; deeze zal, in den dag des Oordeels, het vuur aanblaazen en doen branden. De derde Wind is die de Zee en het Aardryk voordeelig is. Abd. Zeg my: hoe veele tusfchenruimten zyn'er tusfchen de Aarde en den Hemel ? Mah. 'Er is niet meer dan eene tusfchenruimte. Indien deeze 'er niet ware, zou het Hemelfche Vuur alle dingen, die op de aarde zyn, vernielen. Abd. Zeg my: waar daat de Zon? Mah. Zy ftaat in eene warme Fontein ; en deeze Fontein daat in eene Valei; en deeze Valei daat in eene 4'uimte; en deeze ruimte legt op den berg CaiT; en de berg Caff daat op de hand van eenen Engel, die de geheele Waereld draagt, en onderhoudt tot aan den dagdes Oordeels. Abd. Op hoedanig eene wyze wordt Gods Sroel gedraagen ? Mah. Gods Stoel rust op de hoofden dergeenen, die hem draagen; en zy rusten ,met hunne voeten op een throon; en elk van de Engelen, die hem draagen, heeft zulk een breed hoofd, dat al ware het dat een Vogel van zyn eene oor begon te vliegen, dezelve, naa duizend jaaren gevloogen te hebben , naauwlyks en niet dan met groote moeite het ander oor zou kunnen bereiken. Een ieder deezer Engelen heeft verfcheiden E 5 hoor-  74 NEDERLANDSCHE hoornen op zyn hoofd, tusfchen welke acht krygshei. ren van onderfcheidene en ftrydige dingen leggen Z eerde Kiygsheir is van Vuur met Sn&eeuwS eme„fd zonder dat het een het ander verniel* Het tweede is' van Donder en Blixem. Het derde van Water en Vuur ml w" ^ ^ Het vieide is van Wind en Water. Het vyfde is van Vuur en Yzer. Het zesde van Goud en Zilver. Het zevende van Lof en S:;edd achtlle Heirieger is ™ «r- Mnke"de Mah Vyfhonderd jaaren gaans. Even verre legt ook de eene Hemel van den anderen, tot den zevenden He! t0Ê- 111 .ieder *■* is zo eene groote menigte En. fe le1:' t G Ti b£kWaam 18 «*— - r™ tellen, dan God alleen. Tusfchen ons en den Hemel xiemel noch de Aarde genaaken. J^etnr5 Waar°m h£eft d£ ^ ** Mah Omdat zy i„ onderfcheiding van de EeuwiV heidgefchapen wierdt. Ware het dft zy gemaaktge weestwas, ge]yk de Eeuwigheid, 20 Ju % Wig geweest zyn, en altyd geduurd hebben heetT?' ^ ^ 1 Waai'°m -Wierdt ADAM si Mah Omdat God hem gefchapen heeft uit hetdym Zft fren ^ 3arde dCr g£heele Waereld. Wa'" zit d'e7 eenerId 3arde gemaakt> de zouden de dingen van allerlei foorten van aarde of van alle Landen met geweeten hebben A»°. Zeg my; naa dat Adam gefchapen was, langs welk  REIZEN. 75 welk een weg kwam de Geest of het Leeven in hem ? Mah. Hy kwam door den mond, en is door den mond wederom uitgegaan. Abd. Zeg my: wat zeide God tot adam? Mah. Dat hy en zyne Huisvrouw in het Paradys woonen,en alles, wat in het Paradys was, eeten en drinken zouden , uitgezonderd één boom , dien zy niet mogten aanraaken. Abd. Wat boom was dat? Mah. Het was een Tarweboom, Abd, Hoedanig was hy gemaakt? Mah. Hy hadt vyf Airen. Adam nam een van dezelve , waar in vyf korrels waren. Hy zelve at 'er twee van; aan zyne Huisvrouwe gaf hy insgelyks twee; het vyfde bewaarde hy voor zich zeiven. Abd. Hoe groot was deeze korrel; en wat deedt adam 'er mede? Mah.Hy was zo groot als een Ey. Adabi brak dien in dukken , en deelde hem in zeshonderd deelen, waar uit het Zaad der Aarde ontdaan is. God maakte eva uit eene van adams Ribben, en wel uit zyne flinker , en niet uit zyne rechter Zyde, opdat ze teder en niet fterk zyn zoude. Abd. Wie bewoonde de Aarde , vóór dat adam daar op woonde? Mah. De Duivelen hadden de Aarde zeven jaaren bewoond. Daar naa hebben ze de Engelen duizend jaaren bewoond. Vervolgens bewoonde adam dezelve. Abd. Zeg my , mahomet : daar gy alles zo naauwkeurig weet, wie heeft adam den baard en het hair gefchooren ? Mah. De Engel gabriël. Abd, Wie heeft hem befneeden? Mah,  *s NEDERLANDSCHE Mah Hy heeft zich zeiven befneeden. Abd Wie heeft zich naa adam befneeden? mah. abraham. Abd. Tegen welke aarde heeff r , „ Get'heSf m W''e ** Z™d" d" "y — Mah. De Nacht. koomen ? " 'S V3n de Vrouw aHeen ge- zhs e"' f ^ ^ aIlee" ADAM ZUS CRrsTUS van de Maagd maria. j abd. Zeg my: welke drie dingen zvn M Abd. Zeg my: wje 2yn het tri*» rw weet, ofw^.ybegn.vL^1™' ^'M" "Kt aWaat ee„ tof t,T g£SM" ™dt we, ^ bm SJ^S? "S' *« ^ « «X "^a„is m 7,7 y, y"e Z,cl u" ZW «eliaam meende te Itrv 1 metG°d 8C'l"ofa" noch door zyne Ooten, om-  7S NEDERLANDSCHE hoeveelheid voort dan de eerstgenoemde. Alle deeze Eilanden zo de Molukfche, als de laatstgemelden donden onder het gebied des Konings van Ternate ,*! gezonderd Tidore , Basfian en Marigoran, welke ha met de Portugeezen hielden. Het Eiland Mero legt ten Westen van Ternate. Het heeft eene goede Haven , alwaar die van Mindena ] en Edand met verre van daar gelegen, altoos plagten te eggen, om te beter beveiligd te zyn tegen de aan" vallen er Portugeezen. Op het Eiland M 0 wordn alle de Karakoras of Galeien des Konings van Terna e getimmerd, nevens alle de andere Vaartuigen we hy noodig heeft. 8 ' Welke De Koning van Basfian houdt zyn verblyf op het Eiland Marigoran. In het Eiland Tidore beftondt toenmaals de voornaamde derkte , welke de Portugeezen ó , de Molukfche Eilanden hadden. mtuSeeze« °P Een onverzoenlyken haat draagen de Opgezeetenen van Ternate den Portugeezen toe. De reden was, omdat zy, vierendertig jaaren voor dat de Holanders m deezen oord aankwamen , den Vader des thans regeerenden Konings zeer wreed en onmenschlvk ehandeld hadden, gelyk wy elders breeder zXveÏ haaien. Van hier dat zy, zints dien tyd, deflad gZ malamma, en vervolgens het geheele Edand Ternae hebben moeten ruimen. Toen de Onzen voort 't eerst dit Eiland bezogten vonden zy 'er nog eenige overblyfzels van hunne gebouwen, onder anderen" het Kas teel des Konings wooning, de St. Paulus Kerk, een vervallen Dominikaaner Klooster, en een Steenen Bolwerk, nevens drie of vier fleenen huizen. De Chineezen, die, in voorgaande tyden, op Ternate Plagten te handelen, zyn, zedert het gefehil! met dl Por-  REIZEN. 79 Portugeezen ontdaan, insgelyks van daar verdreevenj zo dat men hen hier zelden ontmoet. Doch de Opgezeetenen van Mindenao leefden nog in goed verdand en ftonden in Verbond met zyne Ternateefche Majesteit. Over en weder betoonden zy elkander hulp tegen de Portugeezen, die zich op de Philippynfche Eilanden gevestigd hadden. De bewooners der Molukfche Eilanden zyn zeer genegen tot de ledigheid en op hun gemak gedeld. Niet ligt ziet men iemand hand aan werk daan, 't zy hy een Slaaf of Vrygeboorene zy. De oorzaak hier van moet gezogt worden in de groote menigte kostbaare Kruidnagelen, die door de geheele Waereld zo zeer begeerd worden, en alleen op deeze Eilanden groeien. Men kent onder hen geene Ambagtslieden, of ander Werkvolk, die zich ergens mede bekommeren. Geene andere Huisgeraaden hebben zy dan eenige ruwe potten en pannen, en eenige kleine Matter), van den bast van Boomen gevlogten, om op te zitten of te daapen. Hunne Huizen laaten zy door hunne Slaaven timmeren, van Hout of Riet, zonder daar toe eenige andere doffe, zelf geen yzer of fpykers,te gebruiken. Hunne kleedy is wel fierlyk, deftig en eerbaar, maar tevens ligt en onkostbaar, omdat zy niet noodig hebben twee of drie dik gekleed te gaan, vermids zy onder de Evennagtslyk woonen, daar het nimmer koud is. Nogthans zyn zy genoodzaakt, tegen het branden en iteeken der Zonne, eenige klederen te draagen, zonder welke hun het vel aan het lichaam zou fchroeien. De jonge lieden draagen kranzen van katoen gevlogten op het hoofd, welke zy, op hunne plegtige feestdagen, met bloemen van verfchillende kleuren verderen. De Mannen bereukwerken hunne klederen, opdat zy aan-  8o NEDERLANDSCHE armgenaatnerrieken, e„ dus hunne Vrouwen te beter mogen beaagen. Zy mogen zo veele Vrouwen trouwen ^ zy willen, en zyn zeer jaloersch op dezelve ™T niemand Medeburger noch ' Wn^brengen om aan dezelve huni/v™ Die zich in 't huwelyk zal begeeven , ma* zyne toekoomende Vrouw niet zien, voordat het doo ten " Ëan * f^dfche bloedv--nten, ino" ten is. Dan wordt hem de Maagd thuis gebraï- en ten zy bun geheele leeven verbonden blyven 't zv de eenin den anderen genoegen vinde of niet ' ' baaie gedalte. Zy draagen het hair gevlogten om haare hoofden , en van agter i„ den nek in een l„00p z21 gebonden opdat men aan haar geen fieraad oTop ooï Jing zou bemerken. Dit niettegcndaande zyn ze zeer wulpsch en dartel, en hoe naauwkeurig ook op h gepast worde, haaren Mannen zelden getrouw De voornaamde bezigheid der Vrouwen, is, Katoen fpumen en weeven, >t welk dit Land in groote menttë voortbreng, De armoedigde zitten op de Mark m gezouten en verfche Visch, Hoenderen, BanaaneT Suikerriet groene Gember en andere leevensmiddekn' Weinige andere Vrouwen ziet men op de Straaten De Opgezeetenen der Molukfche Eilanden zyn zeer goede Krygsheden, en hebben, door geheel Ljn weimgen huns gelyken. Zeer vlug en vaardig zyn zy in' de behandeling van hun Geweer. Voor den vyand te vuigten, befchouwen zy als eene groote fchande. Als rhunTnvere;ere daar£ntegen mCrke" * h« ]S 1111,1 de V*™d te mms is, met de Wapens in de vuist  NEDERLANDSCHE REIZEN. T O G T van VYF SCHEPEN, na de MAGELLAANSCHE STRAAT. De Ingezeetenen der Vereenigde Provinciën, by ondervinding reeds overtuigd van de voordeeligheid van den Vaart op de Oostiadiën, zo voor den Staat in 't algemeen, als voor veele Landzaaten in 't byzonder, wierden, in de jaare 1598, te raade , om, langs eenen anderen weg, dan men dus lang hadt gekoozen, eenige Schepen na die wyd afgelegene Gewesten te zenden. De tegenwoordige Uitrusüng gefchiedde te Rotterdam. Zy bedondt uit vyf Schepen. Het eerde Schip, de Hoop genaamd, was groot tweehonderdvyftig Lasten , bemand met honderddertig koppen. Kapitein op hetzelve was jakob mahü, die tevens als Admiraal het bevel voerde over de kleine Vloot. Het tweede Schip voerde den naam van de Liefde. Het laadde honderdvyftig Lasten, en hadt op honderdtien koppen. Des Kapiteins naam wassiMON de corde s , die tevens de waardigheid van Vice-Admiraal bekleedde. F * Het  U NEDERLANDSCHE Het derde Schip heette het n„?nnr £>e TVootm was de naam van het vimé c i • honderdtien Lasten, bemand me 7e«hïïl-' ^ e" gevoerd by Kapitein juriaan vT3g ^ ' Het vyfde Schip was een 7 U , ,B°CKH0LTt „' , F 5 een Jagt, Jaadende wfenzev™ ig Lasten, op hebbende zesenvyfti? Zielen ü ^ by Kapitein se bald de ffe 7' ° ^voerd Piteins naam, wordt de ZJ1 V ^ tes Ka* geheeten. slïald weert be,?oZVG?r, ™ Mond- en fcryg». i.oodigbof diendig lS oo de ^*e*N Zomermaand dïjffig ^^S*» ™ Zee TWh 7' 59 » Ult het Goereefche Gat in Zee. Doch, om den tegenwind, dien 2y eerlan/nn, °°gs,,n,a„d, de ^ v ,LtaVm Schepen ,n t ge2igt. .cBieek ™ dezeive een Spaanse Carl wa, " e , c ° ™ moeden dat de overige drie i„sgdyts Sch et ïjandlyks tegen hen ni tien 2in fci,eidde„ zkb ■ ■weeën, en beteer, hun heil in de vhrgt ,c z„X. De Hol-  REIZEN. 8? Hollandfche Admiraal, alle zyne Zeilen hebbende doen byzetten, naderde hun eerlang op zulk een kleinen afftand, dat hy het grootdc Schip; een Kogel toczondt, om het te doen dryken. Eindelyk agterhaalde hy, in den nacht , het Jagt, waar op zich de vermeende vyandlyke Admiraal bevondt. Thans ontdekte hy zynen misdag. De Vaartuigen, welke men voor Spaanfche Schepen hadt genomen, bleeken nu Engelfchen te zyn. Hierom wenschte hun maiiu eene goede reize, en vervolgde zynen koers, in de verbeelding dat hy gevolgd wierdt van de andere Schepen, welke hy onder zyne Vlag hadt. Seiïald de weert van zynen Admiraal tegen den avond bevel ontvangen hebbende om op het grootde der vreemde Schepen jagt te maaken, hadt midlerwyl vernomen dat ma h u een fchoot gedaan hadt, en op de zelfde wyze beantwoord was. Daarenboven hadt hy gezien dat de Admiraal, zonder eenig Zein te doen , van zyne overige Schepen afhieldt. De waare reden hier van was hem onbekend; doch hy verbeeldde zich dat het gefchiedde om zyne Sloep in te haaien, welke hy van het Admiraalfehip wel hadt zien affteeken, doch, om de opkoomende duisternis, niet hadt zien wederkeeren. In dede, derhalven, van zynen Admiraal te volgen , hieldt .hy recht in het Vaarwater van den Engclschman; en de loef van hem gekreegen hebbende, deedt hy op hem eenige fchooten, met oogmerk om hem te doen dryken. Dit duurde tot het aanbreeken van den dag, wanneer de Vice-Admiraal de cordes en Kapitein bock holt, by hem gekoomen zynde, gezamentlyk den vermeenden vyand noodzaakten zich over te gceveu. F 3 Straks  REIZEN. $7 ter weeke, zich zou doen vertoonen, en met hun den koers bepaalen. Op den laatden van Oogstmaand ontdekten zy Santiago, een der Kaap-Verdifche Eilanden, en kwamen den volgenden dag onder het Eiland Maïo ten anker. De Kapiteïnen van b e u n i n g e n en b o c k h o l t traden hier met eenig volk aan land. Doch geen , of althans weinig water, vindende, keerden zy te rug na boord, medebrengende een ouden Portugees, nevens etlyke Bokken; doch die, om hunne magerheid, der moeite naauwlyks waardig waren. Den ouden Portugees deeden zy verfcheiden vraagen, aangaande de gelegenheid en den toedand der dad Sa7itJago. Doch wanneer zy hun voorneemen te kennen gaven om dezelve aan te tasten, maakte hy daar tegen verfcheiden zwaarigheden; onder andere zeide hy, dat binnen dezelve wel vyfhonderd Portugeezen waren, en meer dan vyfhonderd Negers, allen met Zinkroers gewapend. Op het Zein van den Admiraal, gingen, in den naamiddag, alle de Schepen onder Zeil, koers zettende na het Eiland St. Jago. Terwyl zy langs de Kust duurden , dicht onder het land heenen, zagen zy, over een hoek, de Steng van een Schip, op de Ree van Praya leggende. By het zelve gekoomen zynde, vonden zy een groot Schip nevens twee kleine Vaartuigen. Het grootde was een Hamburger , daar Kapitein op was herman webbe, na Brazil bedemd. Naauwlyks hadden de Onzen hier het anker laaten vallen, of de Vice-Admiraal zondt zyne Sloep, en Kapitein de weert zyn Boot na de twee gemelde kleine Scheepies, welke zy geheel ledig van Volk vonden. Het eene was een oude Bark, die gediend hadt om eenige ZwarF 4 ten  f* NEDERLANDSCHE hen. dien zelfden dag, zou doea wederkeert In den bnef liet de Vice Ajm; , i ™rKeerL"' weeten, dat zy in „00 f™™1 de" Go"verneur water i^^jgg*** *tek ™ ™* delen aan te wend n nnT l gT a"e mid' - ververfchingen d m;^htT e'/eVCnS * ande" vindende, to fkhTen^ ^ ™k «keiin-ei dat zv *5 " hadden t0t hu»"< ver- ve iets, 't welk hun tetlÏ ^ * kort en goed antwoord ver va',t e„ J1"^5 dat 2y ^ Schepen, en 't geen Je M£ ^ bdofte ™ -ogten geroofd hebbfn t ^ der vqorwaarde dat hy t£ 2U,len w^rgeeven: on- De Vice-Admi L flooZ "V™/^ **> bedreiging, dat in gevalle S* ^ eene *e bleef, hy Vice!^T^vl^ Naa dat de bode met deezen hri*e digd, kwam de Admiraal z ve Ve/ focKHOLT, op den middag .T *** 1'ort bezigugd te hebben, berafhv 1 , ' " Ma het ^e vol Kokosboomen ftondt 17 M de Va,ei' den zy hier met de Portu-eèzen " g'mee"2aam Wiej> Oranjeappelen, Limoenen C ' ^ *Y beloofde« ververfehmgen'by -dere Hy