DE PEINZENDE KRISTEN, OF BUNDEL VAN STICHTELYKE GEDACHTEN VOOR DE EENZAAMHEID.  KERKELYK GEAPPROBEERD.  D JS ".F E1 N Z E N 30 E "P E T li U S I! IIO E S, PreÜltant te Am ft er dam. - . Te AM S X E ïi DAM , Li] » MD ccxcu.   VOORBERICHT. Waarde Lezer! ©3c5t#yn oogmerk is door deze bladen. en die mogelyk volgen zullen, aan Gods Kinderen, wien dit gefchryv in handen komen mocht, in myne mate behulpzaam te zyn ter beftiering van hunne Godsdienstige aandacht in de eenzaam-  VOORBERICHT. heid. Behaagt het den Vader der lichten myne geringe pogingen te zegenen, ik zal my oneindig aan Hem verplicht rekenen. Noch iets, zyn de gezegdens in dit opftel zoo regelrecht in den eerften perfoon en in den mond van een' waar' Kristen gelegd, niemand ftote zich daar aan; en vooral niemand make daar van misbruik; elk zie toe, op welk een' grond, en met welk een hart hy de betuigingen, die hier voor komen, over neme. f IN-  INHOUD PER BESPIEGELINGEN. van het eer.ste stukjen. Eenzaamheid Bladz. i Morgenftond — g Ik weet den dag mynes doods niet . — 23 Liefde tot Jezus aangevuurd . . — 32 Het welgevallen van Kristus uitgelokt . — 38 Ruime dankjlof . . . , — ^5 Heilig doel der verlosfing . . ■— 61 Beftendig gevaar . . . . —-70 Veiligheid hy God in Kristus . . —-80 Het verlangen naar den dood opgewekt . —■ 95 Jagend uitzien naar den dood gematigd . —110 van het Tweede Stukjen. Stof tot weenen . . . Bladz. 1 Myn verlosfcr is Coi . . . — 28 0«-  I N II O U D. Onlangs was ik krank . . Bladz. 42 Dierbaare Bybel . . . . — 85 tj\n het Derde Stukjen. Nedrigheid voor God en menfchen . Bladz. i Winst der nederigen . . .. — 22 Gevaar van zelfsverhejjing . . — 31 Hoe word myn oodmoed best bevorderd . — 45 De befchimpte Jcfus myne eere . . — 58 Overftrooming! .... —103 Onlangs overftrooming, eerlang biddag . —133 vjln het Vierde Stukjen. De Heer regeert .... Bladz. 1 Morgen nachtmaal . . • • '58 Gisteren nachtmaal . ■ . . • —1 84 Adam viel en ik in hem . . . —h2 Heden nachtmaal, eerlang biddag . ■—136 D E  Biadz. 3 EENZAA M H E I D. Cjod, die "God, wien ik myn' Vader noeme, befchikt my deeze eenzaamheid, en met dezelve de gelegenheidom onbelemmerd aan myne gedachten den ruimen teugel te vieren. — Aanmerkelyk voorrecht, dat ik geniete! Menig een Kristen wordt door een' drom van bezigheden zoo voordgelluwd, dat er naauwelyks oogenblikken overfchieten, om, met achterlating der ezelen aan den voet des bergs, met Abraham op te klimmen, en zich aan het Godsdienstig gepeins over te geven, Onbelemmerd mag ik hier aan het denken gaan; het is zoo; maar tevens, toen ik myne kamer intrad, bracht ik het bederf meê, dat in myn hart woont, dat hart, dat de boosheid opgeeft, gelyk de bornput het water; bederf, dat altoos tegen den geest ftrydt, en my zoo dikmaals klagen doet: Het goede, dat'ik wil, doe ik niet.— Ook dan, wanneer ik my tot Heilige gepeinzen eerbiedigst zette, trekt de verftrooijcr op; toen ik de deur van myne kamer floot, kon ik den vyand van A a rny-  4 Eenzaamheid. myne ziel niet buiten fluiten; by is gewoon niets onbeproefd te laten, om' myn Godsdienftige aandacht te ftoren, verwernngen over myn' geest te brengen, o! wat al tegenftand! Help my dan, myn God en Koning! Zend, zend"uw licht en uwe waarheid! o! laten de overdenkingen van myn hart U welgevallig zyn, myn Rotsfteen en myn Verlosfer! Grote Jefus, die volmaakt gcpeinst hebt, zend my uw' verworven Geest, vloei tog in, beweeg de raderen ! Aandoenelyke flilte, waaf in ik thans verkeere! hier woont God! Hy is, ja, overal; zyn oog doorloopt de ganfche aarde; Hy woont te midden van al het gedruis en de verbyfterende woelingen van de kinderen der menfchen j maar in beminnelyker nadruk woont Hy, daar de afgezonderde Kristen zich fchikt tot heilige overdenkingen, en in dien zin wordt des Kristens bin* nenkamer een Bethel, een huis van God. « O! was ik dan enkel eerbied, enkel aandacht, enkel aanbidding! Hier woont God! AIzoo zegt de Hoge* en de Verhevene, die in de eeuwigheid woont, en wiens naam heilig is: Ik woone in het hoge , en in het heilige, en ..... daar, daar daalt de Godheid nederby hem, die ecnes ver- bry-  O P DE EERSTE PLAAT. D dar 's waerelds zorg de rust verftoort» De ziel aan kluisters bindt, Zoekt hy, met vlyt, naar fliller oort, Die 't heilig peinzen mint. Hier ünaakt zyn ziel 't verrukkend zoet, 't Geen zuivre godsvrucht baart; Niets fluit hier 't godverloofd gemoed In zyn verheven vaart. Hier toont de traan in 't blinkend oog, De zuchten, die hy (laakt, Wat vuur, gedaald van 's hemelsboog, In zynen boezem blaakt. Geen rust, die hem dit heil onttrekt. Neen! als het morgen-licht Den nyv'ren landman minlyk wekt, En aanvuurt tot zyn plicht, Dan juicht hy, in een dankbaar lied, Daar by het uchtendrood Aan  A'an de oosterkimmen ryzen ziet . Van 't heil, dat hy genoot. Gods trouwe zorg \vas zyrie wacht', Geen kwaad bCfpiong^n rust; Zyn ziel gevoelt weêr.oiemyc.krach; En nieuwen denkeoshist, Hoe vuurt het p.urpïcn .hnnclroaa Zyn''greetige'aandacht aan'! • Daar uw gcfltecl» amorgonftond! Hem bly ten rei doet. gaan. Ja! Els dé zoh 'haaf luister.fprcidt, En groet het aardryk weêr, Daq fchiéi een ftraal der'zaligheid.; ■ ■ •' In 't kristlyk harte neer. . » _ , j C.  K K X A A M II F. I I). MOK & ï ï S T O ]f B.   Eenzaamheid. 5 bryzelden en nederigen geeftes is, op dat ik levendig make den geest der nederigen, en op dat ik levendig make het hart der verbryzelden. Ik gcvoele, dat God hier is; myne oogen, het is waar, zien Hem niet, maar myn hart gevoelt zyne onzichtbaare tegenwoordigheid, en myne tong roept uit: Gewis de Heerc is aan deze plaats! Myn eerbied , myn betrouwen, myne liefde, myne bewondering, raken in eenparige beweeging.—<—GoJs grootheid verbystert my; ik verdwyne in myne fchatting, wanneer ik my met Hem, by wien volken ,geheele volken, als ydelheid, en min dan die, te fchatten zyn, in vergelyking breng. Myne oogen fchemcren op de befchouwing van dien glans, en ik roepe Hem toe: Heere! onder de Goden is niemand U gelyk! De tusfchenftand, die er is tus* fchen my en elk der engelen, die uw' troon omringen , is verbazend, en hoe onberekenbaar is de afftand tusfchenUen den uitneemendften dertroongeesten, en wat, wat ben ik dan in vergelyking met U! Hoe zeer de MajefteitvanHem, die hier woont, my verbyfiere, evenwel zy verfchrikt my niet; kan het oog van een' zondaar, gelyk ik ben, dien glans niet dragen, het oog van A 3 myn  6 Eenzaamheid. myn geloof befchouwt die heerlykheid in Kristus aangezicht, als in een' fpiegel, en in dien fpiegel zie ik eene verzoende Majefteit; en Hy, die de verjaringen des Vaders gewillig droeg, om my den toegang te bezorgen tot eene oeflening van gemeenzaamheid met God door heilige gepeinzen, Hy, Hy zelf wenkt my, dat ik alle vre^e afmoet leggen. De Vader zelf, myn Vader, verzoend in zyn' Zoon, roept my minzaam toe: Wees niet bedeesd! Myn heiligdom ftaat open! Verhef uw hart naar boven, en (chroom niet voor uwe aandacht dat al te brengen, wat meest gefchikt is, om uw hart in den hemel, en den hemel in uw hart te voeren! Doorwandel vry onbedeesd den kring myner volmaaktheden! Befpiegel en bewonder den weg van uwe redding! Ver-lies u zeiven in de berekening van uw heil! Bepeins alle de noden en gevaren van uwen tegenwoordi^:en Hand, en de volheid van myne genade, die daar tegen over ftaat! Vlieg vry voor uit met uwe befchouwingen naar de heerlykheid, die voor u is weggelegd! Klim' op Nebo, om dat vergelegen land te zien! Denk vry diep door! En blyven uwe Godsdienftige aandaciue bezoedeld met liet ftof, zy  Eenzaamheid. 7 zy zullen echter welkom zyn, en om mynes Zoons wil zal ik een welgevallen neemen aan uw offer; uwe ziel zal er by leven! uwe overdenking van my zal zoet zyn; gy zult uinmyvcrblyden! —— Geplaatst in eenzaamheid, geniete ik eene vryheid van onberekenbare waarde. Wen ik, onder den openbaren Godsdienst verkerende, myn hart onder het bidden of prediken van den lceraar overftelpt voele van bewegingen, wen myn hart aan het bloeden raakt, en de tranen my uit de oogen fpatten, dan roept my de kloekzinnigheid, om my in te teugelen, myne bewegingen te verbergen, opdat ik hen, die my naast omringen, niet ergere, en allen fchyn van gemaaktheid vermyde; maar hier, in myne eenzaamheid, ben ik volmaakt vry; ik hou my zo als ik te moede ben; niemand ziet my, dan God alleen; fmeke ik weg van aandoeningen, is het by tusfehenpozen, dan eens het oog in myn' onfehatbarenbybel, dan eens eene diepe bepeinzing, dan eens een knielen voor den troon, dan eens een fpreken tot my zeiven, dan eens een fpreken tot myne Medekristenen, even als of zy daar by my Honden, dan eens een aanhef van psalm of lied, niemand, niemand bevreemdt zich over die verfcheiA 4 den-  8 Eenzaamheid. denheid; en, blyft foms myne aandacht aan eene pf andere bezonderheid ongemeen verhecht, kan ik er niet van afftappen, niemand befchuldigt my van langwyligheid of een nodeloos hervatten van dezelfde zaïk. Aanminnige eenzaamheid! r— Hemelpoort j I\l O 11-  9 MORGENSTOND, Jijen nieuwe dag! ■ Getrouwe God! Gy bewaart de ordeningen van nacht en dag, ook tot een waarborg voor het geloof, dat Gy alle uwe beloften vervullen zult! En immers, Gy, die deaon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der fterrcn ten lichte des nachts, Gy, Gy zelf hebt gezegt: Indien deeze ordeningen van voor myn aangezicht zullen wyken, zoo zal ook het zaad van Israël ophouden, dat het geen volk zy voor myn aangezicht alle de dagen. Zoo. leze ik op de aanlichtingen van den dag dat opfchrift: God is getrouw. Zoo moet ik de vervulling der beloften, wachten met dat verlangen, ja, maar ook met die gerustheid, die den wachter bezielt in het uitzien naar den morgen. Een nieuwe dag! Maar een wyl tyds geleden was alles in diepe rust; allengskens komen de bewegingen, en in korten tjd is alles in de oude "woeling. Zoo levert my elk een morgen een treffend beeld van dieaangelegene gebeurtenis,die A 5 aan  ïo Morgenstond. aan het flot der eeuwen zyn zal, wen de lange nacht der afgewentelde eeuwen voorby, en demorgenflond van dien dag der dagen, diedenfeha- kel der tyden fluiten zal, daar zal wezen. . Ik zal dan ook in deezen morgenflond die grote gebeurtenis nabybrengen door het konstglas van geloof en hope; en ik zal .er myn lighaam op aanzien. Myn ftoffelvk deel! eerlang zult gy rusten in eenfombcr graf, maar ook eenmaal opftaan in uw lot! Gewis na het verloop van dien langen nacht zal die mergenftond eens dagen en gy , my-, ne ziel! andwoord rondborftig op de vraag, die ik u doe uit Jezus naam, gelooft gy dat? Een nieuwe dag! —-Minzaame voorzorg my. nes hemelfchen Vaders verkwikte my door matige rust; ik voel de vernieuwing myner krachten.de aanvulling myner dierelyke geeften, veel al ge- fpild door de bezigheden van den verleden dag Waarom was ik niet een van hun, die een goed deel van den nacht befteedden aan dartelheden, die de ziel bezoedelen, en het lighaam bederven? of waarom was ik niet een van die ongelukkigen, wien nyd, of zorg, of redeloze neerüachtigheid, of wroeging van het gewisfe, allen flaap uit  Morgenstond. ii uit de oogen dreef, alle lluirnering uit de oogenleden ? of waarom was ik niet een van de zieken, die den ganfchen nacht verlangden : Och! dat het morgen ware! Zieken, wien oogenblikken uurcn, uuren dagen fchenen! Wie bewaakte my? ik fliep, niemand myner medemenfchen had eenigc bezondere aandacht op my, en, behalven myn deel in de gewone verordeningen van beveiliging, had ik niets bezonders. God bewaakte my! Hy zelf! 's Middelaais oog 'was op my, en het aandenken aan den flapelozen nacht in Gethzemane en in Kajafas buis, vermeerderde het genoegen, waar meê Hy myne rust befchouwde! Een nieuwe dag! Al wat ik gisteren had, hebbe ik noch; myne bezittingen, die door duizend wegen my ontvreemd hadden kunnen worden,ontvang ik als een nieuw gefchenk uit mynes Vaders hand. Een nieuw gefchenk? ja ! ik brachtze dikmauls, en nog gisteren avond , als op myne handen, voor den troon, en fprak: O myn God! hier zynze! 't is al verbeurd, en behaagt het U my alles aftenemen, hier is het! — Zoo is dan in deezen morgenftond de gift vernieuwd!— Myne zintuigen en myne veriianJdyke vermogens vinde ik by het op-  ïa Morgenstond; opwaken; ja ! alles biedt zich aan, om te werken met nieuwe kracht en aangevuurden yver. —— Eeuwige goedheid, die my dat alles liet! Een nieuwe dag! En met denzelven een vernieuwd evangely! Toen ik van myn leger flapte, kwam my het evangely te gemoet, en nodigde my, om den Verlosfer der zondaren te aanvaarden met die nieuwe opgenomenheid , als of ik. heden morgen de allereerfte berichten, dat er by God in Kristus genade is, gekreegenhad. Zoq wenkt my de morgenflond, om den Verlosfer, op de vergunning van heteeu wig evangely, in den arm en fchoot te vliegen. Een nieuwe dag! De trek, dien ik gevoel, om gemeenfchap met God te oeffenen, verzekert my, dat het Goddelyk zaad in myn hart gebleven is. Dank zy der eeuwige goedheid en mynen meêdogenden Voorbidder! in den morgenflond mag ik juichen, juichen dat het fchatere: Triumf! triumf! de nieuwe mensch leeft noch! Een nieuwe dag! —- En wat al toeftel is er, cn wordt er gemaakt, om my te kleedén, te voeden, te verkwikken ! Een eeuvoudig ontbyt levert my de voordbrengfcls van gewesten, die zoo ver  Morgenstond. 13 Ver zyn afgelegen; voordbrengfels, die, immers fommigen derzei ver, met levensgevaar gebracht zyti naar myn vaderland. En wat al handen hebben er gewerkt, wat al verftanden zyn er bezig geweest, om my den voorraad te befchikken, dieti ik thans in zulk eene beknoptheid voor my zie! — En dat al voor my, voor my, die al het aandenken van God, en engelen, en menfchen, verbeurd heb meer dan iemand! ja, 't geen hoger klimt, dat al ontvange ikuitde hand mynesMiddelaar^ , die ook om mynen wil de waereld zo wel, als de kerk, regeert; uit diehand ontvange ik de êzé verzorgingen, deze verkwikkingen; en de verfrisfchingen, die my myn ontbyt verfchaft, vernieuwen my de gedachtenis van Hem, wien men edik gaf met gal gemengd ! Een nieuwe dag! In Nederland is myn ver- blyf; een land, dat wegens zyne ondankbaarheid, godloosheid, weelde, en bezonder wegens de fmadelyke bejegingen, het evangely der genade aangedaan, in de rampen en benaauwingen van dert oorlog door Nederlands God is ingewikkeld; en even1wel, evenwel zitte ik hier in zooveel rust! Niemand verfebrikt my. Myn God, de God van Nederland  14 Morgenstond. is tc midden van den toorn des ontfermens gedachtig! Minzaam wenken tot boetvaardigheid! Een nieuwe dag! -— Laat ik in myne verheel, ding de huisgezinnen van anderen doorwandelen! Hebbe ik vrede in myn huis, wie weet, in hoevele huisgezinnen de dag en de twist tegelyk beginnen! rampzalige genootfchappen, daar de hel gebouwd wordt, en het krakeel alle de zegeningen Imakeloos maakt! —— Geniete ik eene billyke behandeling in het huisgezin, waar toe ik behore, laat ik aan huisgezinnen denken, daar het krielt van die kleene verdrukkingen en verongelykingen, waar van geene beroeping is naar hoger rechtbank onder de menfehen, en nie s overfchiet, dan dat het gefchrei der verdrukten kome in de ooren van denHeerederheirfcharen. — Ben ik gezond, onfehatbare zegen! — Laat ik aan hun gedenken, wier leven het brood verfoeit, aan hun, die jaren lang aan het leger van ellende gebonden lagen; en mogelyk zyn er verfcheidene, die gisteren avond in volmaakten welftand zich ter ruste fchikten, en by wien thans de overvallende ziekte het opftaan buiten bedenking houdt! Laat ik de huisgezinnen doorwandelen, daar dezen nacht de dood in  Morgenstond. t~ in de venfrèren klom, daar de vader of moeder, van een talryk kroost, of daar de eeniggeborene den geest gaf; daar men weent cn kermt, daar men dezen zelfden dag, wiens begin my zoo, veel zegens geeft, den treurigfien aller dagen noemen wil, en wel in arrenmoede roepen zou: Die dag vergaa! — Laat ik de huisgezinnen doorwandelen, daar de fchamele armoede woont! De dag begon, naauwelyks wist men, waar den honger meêteftillen; een aantal van kinderen roept om nooddruft. Laat ik de binnenkamer doorwandelen van eenen fterk bedreden Kristen. Hebikeen'ont- floten hemel, een' aangenamen toegang tot den troon, wie weet, hoe velen van Gods kinderen klagen: Ga ik voorwaart, God is daar niet, ga ik achterwaart, ik vevnemeHem niet; ö! dat ik wiste, dat ik Hem vinden zou, ik zou tot zyn' ftoel naderen ! —- Laat ik denken aan die verdrukten, die voordgedrevenen door onweder, die ongetroosten! —— En voele ik niet, dat hunne fmart de myne is! Zal ik hun reden geven, om my te ontmoeten met dat vefwyt: Gaat het u niet aan ? Een nieuwe dag! Eene nieuwe gelegenheid, ee-  iö Morgenstond! eene nieuwe roeping, om my aantemelden by deti troon des Vaders, die in de hemelen is, en de belangen van kerk en vaderland * van myn gedacht i enhuis, en hart, te bepleiten in des Middelaars naam voor Gods aangezicht! O! welk een aantal van bezonderheden doet zich voor myne aandacht op! Maar, hoe dat ook zy, nooit behoeve ik te vrezen, dat het aantal der verzoeken, die ik voor den troon te brengen hebbe, gaan zal boven het peil of des vermogens of der goedwilligheid van Hem, voor wien ik nederkniel! Ja, fchoon er duizenden gelyktydig met my in deezen morgendond zich buigen voor den troon, en de verfcheidenheid hunner noden en verzoeken zeer aanmerkelyk zy, évenwei die God,wien ikaanbidde,weetvangeene vervverring. Wondere God! die duizenden, de duizenden verdubbeld, zonder vermoeijingen zonder misvatting, tegelyk verftaatl Oneindig Wezen! Myne oogen fchemeren ! Terwyl ik neder- kniele, om Hem te aanbidden, die op den troon is, en het Lam, dat gedacht is, verbeelde ik my met onuitfprekelyk genoegen de famendemming van allen , die door Kristus in God geloven! Myn hart huppelt van blydfchap, om dat de naam mynes Hei.  Morgenstond. ïJ Heilands rolt van duizend tongen; elk eene van die eerbevvyzingen is eene beandwoording van de vraag: Wat, wat zal men met dien Man doen, tot wiens eere de Koning een welbehagen heeft? » liet oog van myn' Verlosfer ziet van den Middelaarstroon alle de fmekeiingen; Hy hoort de famenftemming van dien uitroep: Zie! Deeze is onze God, wy hebben Hem venvacht, en Hy zal on3 zalig maken! Hy hoort de famcnilemming van dit roodgefchrei; Zoon vanDavid! ontferm Umynes! —— Zoo knielt ook deezen morgen de fchare des genadevolks voor den troon! En hoe verblydt my die gedachte! Een nieuwe dag! ■ Vol van zorg frappe ik dien in. Elk een dag is eene loopbaan op zich zeiven. — Myn God doet in deezen morgenflond ook aan my de vraag der edelmoedigfte vergunning en der mïnzaamfte aanmoediging, die Hy aan Mofes deed: Zou myn aangezicht moeten medegaan, om u gerust te ftcllen? kunt gy het buiten my niet ftellen ? zyt gy er zoo onverzettelyk op gefield ? fprcek op! —Ikantwoorde: Heere! aan dat woord beflerft de hand van myn geloof, daar uwe minzame vraag dc uitfpraak aan my overlaat! — B On-  18 Morgenstond. Onfchatbare vergunning! Heere! nubedingik uitdrukkelyk, dat Gy met my gaat! O! myn God! Gewis, ik zal ook heden ftruikelen; niet, dat ik my dat met genoegen voor zou nellen, neen voorwaar! kwam myne begeerte, ik zou dan nooit weêr zondigen. Met weêrzin voorzie ik herhaalde dwaasheden, en ik bedinge de vergevende genade voor den ganfchen dag, en debeftendige befchouwing van myn' perfoon in dien Vooripraak, die by U is. O! Vader! bezie my nooit dan ondereen zien op myn fchild, en onder de aanfchouwingvan het aangezicht uwes Gezalfden! — Op mynes Vaders vergunning befpreke ik het meegaan van dat aangezicht, waar buiten ik in niets gerust kan zyn. ——• Zal ik het beroep, waar in God my plaatfie, waarnemen met yver en kloekzinnigheid, de God des landmails, die hem onderricht van de wyze, cn hem leert, moet met my zyn. Zal ik onder alle de bezigheden van den tyd een hart behouden, dat tot God gekeerd blyft; zal het in eenige mate zyn: Ik Helle den Heere geduurig voor my! zal ik iets hebben van Nehemias beftaan, die het bidden tot God, en het fpreken tot menfchen, famenvoegde; o! welk een onderwys en invloed zal  Morgenstond. 19 zal ik, nodig hebben! ik, die door alles worde afgetrokken. Mogelyk ontmoeten my deezen dag aanmerkelyke beledigingen; en, helaas! de belediging behoeft niet groot te zyn, die myn hartin vuur en vlam zet, en myne tong onbedachtzaam fpreken doet. SchromeJyk gevaar, waar in ik leve! En wie zal my beveiligen, buiten God? Wie anders, dan Hy, legt het bcflag van majcfteit op de bronnen myner driften? Wie anders, dan Hy» zet eene wacht voor myn' mond, en behoedt de deuren myner lippen ? Aan Hem dan geve ik tong en hart in handen! Hoe zal ik het maken , als het op de verdediging der eere van Gods naam, en woord , en dienst, tegen de aanrandingen van lioute menfchen aan zal komen? Mogelyk zal ik, wiens oogen in gevallen, waar in myn perfoon beledigd wordt, van gevoeligheid fchitteren, en wiens mond als dan vry wat zeggen durft, mogelyk zal ik lafhartig zvvygen, wanneer Gods zaak wordt aangetast. Mogelyk zal ik aan een' medeworm, die God niet ontziet, naauwelyks eenig misnoegen door myn gelaat vertonen durven , ik laat liaan wat meer te doen, door uit de borst te fpreken. - Schandelyke lafheid! Of mogelyk zal ik door B 2 een  co Morgenstond. een' driftigen uitval, een bytend woord, eene houding van gramfchap, eene goede zaak bederven, — O myn Koning! wie zal my leren het wandelen in de rechte paden! Uw aangezicht ga meê , om my gerust te ftellen! —— Mogelyk ontmoeten my op deezen dag zware verzoekingen van anderen aard, waar op ik nu, zelfs by gisfing, gene rekening maken kan. Een oogenblik van hevige verzoeking, gevoegd by een oogenblik van aanmerkelyke zwakheid mynes vleefches, kan my tot een* val brengen, die my den troost der genade beneemt voor al myn leven, en myn' naam met verachting, myn verblyf in de werreld met nutteloosheid overdekt, Gods kinderen bedroeft, de werreldlingen ftyft, en noch na myn'dood vermeld wordt, om losbandigheden te begunstigen. Ontzettend gevaar ! En hoe meer het my onmogelyk voorkomt, hoe hoger myn gevaar fteigert! 'k Zal dan naar Jefus vluchten, 'k zal my bergen in zyn' fchoot en arm; en, Heere! Uw aangezicht moet méégaan, om my gerust te ftellen! ——- Mogelyk zullen my deezen dag veele dingen voorkomen, waar in ik fpoedig en als voor de vuist befluiten moet, zonder eenigen tyd van beraad; verzoeken of afflaan, cf  Morgenstond. 21 of inwilligen; mogelyk zullen my getuigenisfen gevergd worden, in wier aflegging ik ongemeene bedachtzaamheid zal nodig hebben; mogelyk zullen .my listige vragen gedaan worden, in wier beandwoording ik de voorzichtigheid der flangen met de oprechtheid der duiven zal moeten paren. — Wie zal my leren, wat goed is, en my leiden in den weg, dien ik gaan moet? Heere! Uw aangezicht moet meegaan, om my gerust te ftellen! —— Ik geloof in uw' Zoon, die my tot wysheid ook gefchonken is; zoo is dan oneindig verftand in myn belang getreden, en, o! myn Vader! voor uwe rekening ftappe ik den dag gemoedigd in! —- Doe my letten op uw onderwys! Ik ben aan my zeiven geen oogenblik betrouwd! Ben ik niet beftand tegen list en boosheid, helpGyermy door, en trek uw oog nimmer van my af! —— Te wandelen, gelyk Jezus deed, zal, over het geheel genomen, ook deezen dag myne roeping, eere, plicht, zaligheid zyn. Zyn betrouwend, gehoorzamend, (lichtend, zyn bezig leven na te volgen, in elk een geval te vragen r Hoe deed Jefus, of immers, hoe kan ik met reden denken, dat Hy zou gehandeld hebben , indien myn geval het zyne geB 3 weest  t22 Morgenstond. weest was? zoo moet ik my dan de bezonderheden van zyn befiaan en wandel gemeenzaam maken. Jefus beeld zweve dan den ganfchen dag ' voor myne oogen! En bezie ik Hem als myn voorbeeld, laat ik Hem te gelyk befchouwen als myn' borg, die voormy verdiende, toen Hy heilig leefde, en als myn' Koning, die my toe wil rusten tot dat al, waar toe zyn voorbeeld my verplicht. De vcreeniging van die befchouwingen geeft, dat voel ik, moed en léven. O myne ziel! leef in den kring van die befchouwingen! voeg in het aandenken aan uw' Verlosfer met de grootfte beknoptheid dat alles faam, en zeg: Jefus is myn Borg, myn Koning, myn voorbeeld! ■ Stappe ik een' nieuwen dag in, het geloof hebbe tog den voortocht! De God der vreemdelingen zal met my zyn'. Hy, die voor myn aangezicht wandelt, zal voor my ftryden. Hy zal de bezwaren matigen , Hy zal dragen en redden! —— En komt de dood, eer het avond, eer het middag is, dat zal ook wél zyn, en volgens de opgaaf, die een onfeilbaar fchryver deed-, ftnat ook de dood op de lyst myner bezittingen; alles is het myne: . . . . '. . ook de dood! I K  23 IK WEET DEN DAG MYNES DOODS NIET! Ik zal fterven! Thans ademe ik noch in Gods uitfpanfel! dat zal een einde nemen. Wyze entyd zyn my onbekend. —— Mogelyk zal een haastig toeval my wegnemen als in een oogenblik. Mogelyk zal eene ongedeldheid den weg trager banen tot de floping van myn' aardfchen tabernakel, tot dat eindelyk de hevigheid van myne ziekte den fpot zal dryven met alles, wat de geneeskunde voor my ten besten heeft. •— Hoe het zy, ik zal fterven, en de plaats, die ik beflainmyn huis, gedacht, en in alle de maatfcbappyen, waar van ik een lid ben , zal ledig gevonden worden. Dan dappe ik voor altoos uit alles uit. Ik ben dan niet meer de vader van myn kinderen, de man van myne echtgenoote, be burger, de vriend myner vrienden. —■—■ Aangeleegene gebeurtenis! —— Wanneer dat zyn zal, weet ik niet! Ik weet den dag mynes doods niet! Die tyd is in mynes Vaders raad bepaald. Zou het goed zyn dat ik B 4 het  S4 Ik weet den dag het wiste? neen! Oneindige goedheid en oneindige wysheid verbergen dat voor my. Ligt zou de voorwetenfchap daar van my by toeval van myn inwonend bederf fchadelyk zyn. Heb dank myn Vader! die in de verzwyging myn heil bedoelt! —— o! Geest van Kristus! doe my hooren wat die onzekerheid my al predike! ■ ■■ - Weet ik den dag mynes doods niet, zoo moet ik waken. Waak, myne ziel! gy weet niet, in welke i eene uure uw Heere komen zal: kom! de lendenen omgord, de lamp brandend. Hoor uw' Meester roepen: Tot allen zeg ik: Waakt! —— Weet ik den dag mynes doods niet, zoo moet het gelovig fchuilen by myn' Middelaar myne begunftigde, myne onafgebrokene, en, in vergelyking, myne eenige bezigheid zyn ; geloof in deneenigea naam, waar door men zalig wordt, moet zoo het leven van myn hart zyn, dat deszelfs uitgangen een' fchakel leveren van aanbevelingen aan Jefus, op den grond van het eeuwig evangely, om dus, wanneer de dood ook kome, gevonden te worden in een bezig geloof, en onder den omtrek derfcha- dawe van Jefus vleugelen. Weet ik den dag van myn' dood niet, zco moet ik  MYNES DOODS NIET! 2 £ ik myn werk op aarde pogen aftedoen, en de uitvoering van plicht en arbeid, waar toe ik heden de gelegenheid hebbe, niet onnodig uitftellen tot een' volgenden tyd. Die gedachte moet my gemeenzaam zyn: De wyze weet den tyd; en mogelyk zai men, zoo ik onnodig uitftel neeme, met de bezorging myner begrafenis bezig zyn op dien zelfden tyd, dien ik beftemd hadde, om myne zaken uit te voeren. Weet ik den dag van myn' dood niet, zoo moet ik elk eene bezigheid, elk een'plicht, zoowaarnemen, als of het de iaatfte reize van myn leven ware. Dat byfchrift fta by alle myne verrichtin. gen: Het is mogelyk voor 't laatst. Die gedachte beftiere my: hoe zou ik dit werk, dat my nu voor handen is, verrichten, als ik zeker wiste, dat is nu voor het laatst. —-— Hoè> zouden myne ontmoetingen met medemenfchen zyn, als ik reden had, om te denken, dit mensch, deezen vriend, deezen bloedverwant, ontmoete ik onder delevenden voor het laatst; wy zien eikanderen niet weer, dan na het verloop van eenige eeuwen voor Kristus richterftoel ; en , daar ik het niet weet, en het echter mogelyk is, hoe befcheiden, hoe zachtmoeB 5 dig,  &6 Ik weet den dag dig, hoe vredelievende, en, naer gelang van de omftandigheden, hoe fh'chteiyk moesten myne ontmoetingen zyn! Met hoeveel yver en beleid motst ik de gelegenheden aangrypen, om myn' Verlosfer aantepryzen! Biliyk mag ik vrezen , dat myn Verlosfer velen hunner nog onbekend is. Die gedachte moet my gemeenzaam zyn: liet zyn menfchen, in wier midden ik verkeere; —menfehen, zonen , dochters, van Adam, corfprongelyk rampzalig, erfgenamen van vloek en toorn; — mcnfchen, kostbare wezens, onftcrfelyke wezens, wezens, aan wier behoud of verderf zoo onberekenbaar veel gelegen is; menfehen, myne natuurgenoten, gevormd uit het zelfde leem; —- menfehen, rcdelyke wezens, en als de zodanige, vatbaar voor betoog, voor onderricht; menfehen, die, hoe zeer zy ook in andere opzichten, aanzien, vermogen , verfchillen mogen, daar in overeenkomen, dat zy menfehen zyn; —— menfehen, aan wien de boodfehap van genade houdt in tegenftelling der gevallene engelen, voor wien geen uitzicht is. — Met die bedenkingen zal ik myn hart vervullen, in dat licht zal ik elk, die my ontmoet, befchou.wen"; ik zal tevens denken: Ligt zie ik hem nimmer  MYNES DOODS N I E T ! 27 mer weêr< Wórdt my de gelegenheid geo¬ pend, ik zal hem in bedenking geven, of het niet goed zy , dat zondaren zich hoe eer hoe liever tot God in Kristus wenden 5 ik, zal onbewimpeld fpreken van het fchromelyk gevaar, waar in Adams kroost verkeert; ik zal hem uitlokken door alle de aanmoedigingen, die het evangely aan de hand geelt; ik zal hem verflagdoen, wie Kristus zy, hoegeerrie Hy de zondaren aanneme; ik zal hem zeggen, hoe ik het by Kristus gevonden hebbe. Zalige bezigheid, myn' Verlosfer aan te pryzen! En de kleenfte. mate van uitzicht op den zegen, dien ik bedoele, is eene overruime vergoeding dergrootfte mate, en van arbeid, en van lydzaamhei d, in denzelven. Mogelyk gaat hy, wien ik dringend gevaar en aangebodene redding met liefde voordroeg, ras naar de eenzaamheid, om met God te handelen over dezelfde dingen, die hem dooreen mensen herinnerd wierden; mogelyk wriemelt hy reeds als een worm in het ftof, mogelyk vraagt hy al naar de fchuilplaats, terwyl ik bezig ben te wenfehen en te bidden, dat God de ontmoeting en myne pogingen zegene. Eere zonder wedergaê! Een parel te mogen hechten aan mynes Verlosfers kroon! Een'zondaar te  23 Ik weet den daö te bekeeren van de dwaling zynes wegs, eene ziele te behouden van den dood! En, weet ik den dag mynes doods niet, zoo moet ik geene voegzame gelegenheid laaten voorby flippen, geene poging onbeproefd laten. Weet ik den dag mynes doods niet, zoo roept my de kloekzinnigheid, om voor mynelaatfteuuren geene beftellingen over te laten, die ik nu kan afdoen; en, fchoon ik niet regeren wil na myn* dood, de zedekunde der Kristenen roept my evenwel, om in tyds beltellingcn te maken over alles, daar ik, ftervende, uit zal flappen, en die befte!» lingen te maken op een' voet, waar over niemand der overblyvenden met reden zich zal konnen beklagen , op dat ook in dat opzicht myne gedachte. nis in zegening zy. In myne laatfte uuren, wier eerfte mogelyk zeer op handen is, begeere ik geene andere bezigheid, dan een gróót getuigenis van mynes Verlosfers trouw en liefde af te leggen, my zeiven Hem aan te bevelen,en zuiverer, dan ooit te voren, in het gezicht van de eeuwigheid het evangely te omhelzen, hem te zegenen, die myn leger verzeilen mochten, en voords op het frerf bed niets te doen te hebben, dan te fterven. Weet  MYNES DOODS NIET: 20 Weet ik den dag mynes doods niet, zoo worde ik geroepen, om al wat my omringt en ontmoet in de werreld, te bezien in het licht der eeuwigheid, en alle myne'fchattingen, opgenomenheden, en aantrekkelykheden, daar naer in te richten. Hebbe ik eene tweederlei befternming, eene om in myne verblyf op aarde eene eere voor Kristus te zyn, en nuttig in alle de genootfchappen, waar toe 'ik behore, en eene befternming voor de eeuwigheid, laat ik dan alles bezien in opzicht tot myne groote befternming, dat is, in het licht der eeuwigheid; vloeijen my voordeden en bezittingentoe, laat myne opgenomenheid gematigd worden ook door die gedachte: Mogelyk ben ik maar een' zeer korten tyd bezitter daar van. Drukken my de verdrietelykheden,laat ik denken: Mogelyk is het einde van allen druk zeernaby; en eerlang .ftappe ik uit alles uit. Kom dan myne ziel! ween, ja, maar als niet wenende! wees blyd, maar als niet verblyd! Ik weet den dag mynes doods niet! Ik weet den dag mynes doods niet, zo zal ik vrede bewaren, zoo veel mogelyk is, met alle menfehen, en vrede maken, daar het nodig is. Zyn er verfchillen wegtenemen, zoomoetikgeerne de  £o Ik weet den dag decerfte, en, behoudens de waarheid en een goed gewisfe, de minde zyn; toegeevend, zooveel het eenigzins daar mee beftaanbaar is; ik moet gereed zyn om fchuld te belyden, daar ik verkeerd handelde, fchuld te vergeven, daarikbelecdigdwierd. Den vrede moet ik zoeken en najagen. Ik weet den dag mynes doods niet! Morgen zal er mogelyk geene gelegenheid meer toe zyn! Ik weet den dag mynes doods niet. Dat roept my, om myne zorgen te matigen. Ligt vliegen zy gezwind voor uit; ligt verhechten zy zich aan mogeiykegebeertenisfen met eene aantrekkelykheid, als of de gevreesde zaken reeds aanwezig waren, ligt beneemen zy my het genot van tegenwoordigen zegen, en houden myn hart in bedendige beroering. Maar, hoe weinig weet ik, of het gevreesde kwaad immer komen zal over myn vaderland, my Sion, myn gedacht, myn huisgezin; God leeft, die boven bidden, boven denken , omwending geven kan. En,indien het komt, hoe weinig weet ik, of ik het beleven zal; ligt worde ik weggenomen voor den dag des kwaads. Ligt zal ik met Habakuk rusten ten dage derbenaauwdheid. Ik weet den dag mynes doods niet! O! myne ziel! matig uwe zorgen. Ik  MYNES DOODS NIE1"! 31 Ik weet den dag mynes doods niet! zou ik niet pogen zco nuttig te / n, als het mogelyk is naer al den invloed, die myn verblyf op aarde, in elk der kringen, waar in ik geplaatst ben, onder des Heeren zegen hebben kan. Den eindpaal van myn leven te verzetten is niet alleen buiten myn bereik, maar ook, al kon ik dat doen, zelfs door eene enkele zucht, ik zou dat niet begeeren; neen' maat den kring des nuttigen invloeds uit te breiden naer al het vermogen van myne hand, dat (Iaat my vry, dien uittebreiden door groter yver, en gereder waarneming van gelegenheden. Heden is mogelyk voor my de laatfte dag! —— Ik weet den dag mynes doods niet! LIEFDE  «2 LIEFDE TOT JESUS AANGEVUURD. Verwakkcring van liefde tot Kristus! Hoe, zou men zeggen, komt dat immer te pas? kan die diefde immer bekoelen? Ja, myne ziel I het is zoo, en mogelyk hebt gy er thans de treurige ervaring van. Waak op, en hebt gy lust om de oude liefde te verwakkeren en gaande te houden , hoor naar raad! Befchouwdikmaalsdes Heilandsliefde, eeuwige, vrywillige, onberouwelyke liefde; befchouwze met eene vertrouwelyke en rechtftreekfche toeëigening op u zelve, en gewis uwe liefde zal gaande worden. Vuurige kolen, des Heeren vlammen! Bepeins by herhaling zyne uitnemendheid! Hoe dierbaar is Hy, de dierbaarheid zelve, ja, dé dierbaarheid van al wat dierbaar is! Doorwandel den kring zyner voortreffelykheden 1 Bedenk: Tot wysheid, tot rechtvaardiging, tot heiliging, tot verlosfing is Hy my gegeven. Befluit uwe belydenis nopens Hem, en de optelling zyner dierbaar  Liefde tot Jesus aangevuurd.' 33 baarheden met dat volzinnig woord, Al wat aan Hem is, is zeer begeerlyk, zulk een is myn Liefde, zulk een is myn Vriendl ——Bepeinsden aanminnigen nadruk derjiamen, die Hy draagt, en haal er voedfel uit voor uwe bewondering en opgenomenheid! — Bedenk: al wat in de natuur nuttig, aangenaam, verblydend, beveiligend, verkwikkend is, dat al moet de beelden leveren, waar door mynes Verlosfers uitnemendheid geteekend wordt! de uitnemendheid van Hem , die myne Zon, myn Schild, myn Rotsdeen, myn Al is. Ontwikkel alle die denkbeelden; bezie ze elk op zich zeiven, en voegze dan by een. —— Denk, wat naam ik ook aan myne noden en behoeften geven mag, ik ontmoete een' naam by myn' Verlosfer, .wiens nadruk, door het geloof bezien, gewis erkend wordt overgenoeg te zyn, om my de zorg van het hart te ftryken. Bepeins, 0 myne ziel! dat al; en voelt, voelt gy niet, dat uwe liefde, opgenomenheid, trek tot vereeniging en gemeenfchap, in beweeging raken? Vuurige kolen! Vlammen des Heeren! Zeg by u zelve: Al wat Kristus omtrent my doet of toelaat is uit liefde. —— Kan ik dat C dik-  34 Liefde tot Jesus aangevuurd. dikmaals niet berekenen, het is echter zoo, en het verband tusfchen de lief Je van zyn hart, en zommige hertellingen, die Hy maakt, late ik ter ontwikkeling aan H*.m over. Belieft het Hem my hier het verband te doen zien, ik zal Hem pryzen voor die verwaardiging; bewaart Hy de ontwikkeling voor de eeuwigheid, het is ook wél; en zal het gordyn nimmer worden weggefchoven, het zal ook wél zyn. Zend Hy my kruis toe, Hy doet dat in de betrekking van Zaligmaker; kruisfen ook zyn Hem ter hand gefield, om door middel van dezelve zyn ambt als Verlosfer uittevoeren. Is myn kruis wat zwaar, mynlievende Verlosfer zal het nodig keuren; elk zoon wordt gekastyd, en het is uit liefde; maar eene geesfeling is dikmaals het lot van een' zoon, die aangenomen wordt, een', die tot vereerende en aangelegene posten in het huisgezin van der geellen Vader wordt aangefteld; hy wordt gegcesfëld, zwaar beproefd, bereid tot zwaren arbeid en taai geduld, en toegerust, om anderen tot heil te zyn , anderen te bellieren in den druk, en om hen te troosten met de vertroostingen, waar meê hy zelf vertroost geworden is. Laat ik denken, al wat Kristus my beveelt, is uit  Liefde tot Jesus aangevuurd. 35 uit liefde. Zyne bevelen bedoelen myne zaligheid zoo wel, als zyne eerej zyn jok is zacht, zyn last is ligt. Alle myne belangen worden daardoor bevorderd. Hy gebiedt my niets, dan het geen my heilzaam is. Hy verbiedt my niet, dan het geen my fchadelyk is. Hoe ftipter ik Hem gehoorzaam, hoe meer blydfchap ik gevoel, en tevens in die mate ben ik nuttig voor myne medemenfchen in alle de burgerlyke en Godsdienftige maatfchappyen, waar van ik een lid ben. —— Schryft Hy my foms bevelen voor, die moeijelyk zyn, Hy is genegen, om my een' onderftand te verkenen, evenredig aan den plicht, waar toe ik geroepen worde. —— Hy errinnert my de aangelegendfte beweegredenen. —— Hy plaatst zyn eigen voorbeeldvoormyneoogen, enroept: Zieop my, en doe alzoo! Hy wordt ;my tot eene levende wet. In dien weg, onder den invloed van zulke aanmoedigingen en van zulk een' onderftand, wordt het zwaarfte ligt, en de volbrenging der moeijelykfte bevelen levert my een' hemel op aarde. En zou ik dan zulk een', zulk een' Verlosfer, niet teder lief hebben? O myne zie!! vernieuw de gedachtenis der opC 2 ge-  36 Liefde tot Jesus aangevuurd.' genomenheid, waar meê gy Kristus befchouwdet, toen gy eersttnaal tot Hem kwaamt; hoe verrukt waart gy ? —— Al wat in eindige wezens aanminnig en dierbaar is verdween in uwe fchatting. Alles haalde het hoofd onder. Kristus was u alles. Onverzadelyk waart gy in de befpiegeling zyner uitnemendheden, en Hem te genieten was de vervulling van al uw wenfchen. Is Hy fe- derd dien tyd verminderd in liefwaardigheid? Is Hy die zelfde niet meer, zoo als gy Hem be- fchouwdet in vroegeren tyd? Is zyne liefde bekoeld, of is zyn vermogen, om die uit te oeffenen, verminderd? ——Of ve'rliezen deoeffeningen van gemeenfchap met Hem door herhaling de aangenaamheid des genots ? Of hebben de fchep- felen federd dien tyd, dat gy ze varen liet om Jefus wil, en ook het uitnemendfte, naast Kristus geplaatst, voor fehaê en drek gerekend hebt, heb. ben die eene nieuwe toevoeging van uitneemend- heid gekregen? O myne ziel! fchaam u over uwe koelheid! hervat de oude genegenheid! Hoe heb ik myn Verlosfer gevonden in al den tyd, dat ik de zyne was? Zyn de uitzichten, die ik had, toen ik myne belangen in zyne handen gaf  Liefde tot Jesus aangevuurd. 37 gaf, te leur gefield? Heeft Hy meer beloofd, en min gegeven? Of moet ik, wanneer ik myne uitzichten met myne ervaring vergelyke, uitroepen, de helft is my niet aangezegd? Jefus is een vriend in nood. —— Elk een dag van myn Kristenfland levert de proeven van zyne trouw en liefde. — Dat dikmaals te recht helpen van zaken, die ik door onverftaud hadde in de war gemaakt! Dat meêdogend opzoeken, wen ik was afgedwaald! Dat minzaam toedienen van den besten raad, wen ik verlegen was! Dat meêdogend vragen naar de reden myner treurigheden! —— Dat Goddelyk troollen! Dat achtbaar fchikken van duizend dingen, op dat zy my ten goede zouden medewerken! En hoe zal ik alles noemen? Myne oogen fchemeren! O hoe kostelyk zyn my die gedachten! magtig vele zyn haere fommen! zou ik ze tellen ? —— En , 0 myne ziel! bezie de bekoelingen uwer liefde in dat licht! roep uit: Ik kenne Hem, aan wien ik my heb toebetrouwd, ikkenne Hem door duizend proeven; en voeg er in één'adem by: Ik zal u hartelyk lief hebben, Heere! mynefterkte! C 3 HET  3« HET WELGEVALLEN VAN KRISTUS UITGELOKT. j^an myn' Verlosfer te behagen, een welgevallen van Hem te trekken, Hem genoegen te geven! Onbezefbare zaligheid! Onberekenbareeere! Duizend werrelden, fchoon bezaait met kronen en fepters, komen in geene de minde vergelyking. Alle de toejuichingen van gefchapene wezens verdwynen in myne fchatting, wanneer ik het welgevallen van myn' Verlosferin vergelykingbrenge.——Watzal ik doen, om Hem genoegen te geven , en de blyken daar van meer uit te lokken.' — Waar meê neme ik Hem best het hart? Welke oogen doen Hem het moest geweld aan ? Dan behage ik Hem, wanneer ik gezet en ruim in het danken ben, wanneer ik elk een'nieuwen zegen naauwkeurig opmerke, en gevoelig erkenne.— Wanneer ik zyne liefderde, en eerbiedig, ook in de minde bedeeiingen, Wanneer alles, alles my groot is, om dat het uit de hand van Kristus komt. Wanneer myn hart bewogen, gevoelig , blyft onder het bezef der onberekenbare verplichting,  Het welgevallen enz. 39 ting, die ik aan Hem hebbe. —- Wanneer ik elk een' zegen door het geloof befchouwe als toegediend door zyne hand, die dierbare hand, de hand des Middelaars. Dan behage ik Hem, wanneer ik ruim in het vragen ben. Wanneer ik omtrent zyn vermogen, cn goedwilligheid, nimmer achterdogtig ben. Wanneer ik myne begeerten in alles door biddingen met dankzegging aan Hem bekend make, en die gedachte gaande hou: Geen nood; Jefus leeft j — Die eerbewyzing lokt zyn welgevallen uit, en Hy zegt: Hen, die my eeren, zal ik ee- reri! De weldadigfte menfehen konnen geme- lyk worden, wen iemand veel, of dikmaals vraagt, By myn' Verlosfer is dat anders; zyne goedwilligheid is aan zyn vermogen altoos evenredig, dat is, zy zyn beiden oneindig. -— Hoe meer ik dat erkenne, hoe meer ik Hem behage! Dan behage ik Hem, wanneer ik de ruimde ge/dachten van zyn vermogen en goedwilligheid plaatfe in een naauw verband met dat overlaten van alles aan zyne wysheid. Wanneer ik tyd en maat en wyze aan een' Verlosfer van oneindig verdand geerne verblyven-wil. Wanneer myn hartby C 4 voor-  4o Het welgevallen van voorraad zegt: Weigert my myn Verlosfer het geen ik vrage, die weigering zal uit liefde zyn, en het is my genoeg te weten, dat de bevordering van des Heilands eer, en van myn wezenlyk belang, altoos het beweegrad en richtfnoer zyn zal van' alle de beftellingen, die Hy omtrent my maken zal. ■ Zoo wordt myn betrouwen vol van ootmoed! Zoo behage ik Hem! Dan behage ik Hem, wanneer ik met tederheid Hem naar de oogen zie, en met «yn welgevallen aan myn denken, fpreken, en doen, voldaan ben, al merkte ik gelyktydig, dat myn fpreken en doen aan myne medemenfchen, hun ook , in wier gunst ik veel belang hebbe, ja! aan de meesten myner me. degelovigen, mishaagt. Wanneer ik, ook uit aanmerking der verfchyning voor zyn' richterftoel, zeer begeerig ben, vol van eerzucht, vol van nayver, die aan niemand myner Medekristen toe wil geven, zeer begeerig ben, om, het zy uitwonend, het zy inwonend , Hem welbehagelyk te zyn. Dan behage ik Hem, wanneer ik met myne ftruikelingen, en , helaas 1 hoe velen zyn die! fpoedig, hoe eerder hoe liever, en vertrouwelyk tot Hem kom, die de voorfpraak is by den Vader, en my ver-  KRISTUS UITGELOKT. 41 vcrberge by die geregtigheid, die eene beftendige verandwoording by den troon is. Hoe gereeder ik zie op dat bloed, dat van alle zonden reinigt, en er al de fchuld van myne ftruikeling, met betrouwen en boetvaardigheid op nederleg: hoe meer ik Hem behage. Dan behage ik Hemwanneer ik by anderen een verheffend getuigenis aflegge van zyne grootheid en goedheid, en het by myne medemenfchen wel weten wil dat ik in Jefus gerechtigheid en fierkte al myn betrouwen ftel. De medgezelien merken op myne ftem. Myn Verlosfer beluistert my. Hy verneemt, wat ik van Hem zegge, en dan behage ik Hem, als ik Hem roeme, en aanpryze, en my zynes naams en eere nimmer fchame. Dan behage ik Hem, wanneer ik te midden van myne beproevingen een' moed in het hart; en eene rustigheid beware in gelaat en houding, en ook daar door getuigenis drage, wat ik aan Kristus hebbe te midden van alle de bezwaren, die my omringen. ■—— Wanneer de proeven myner gemoedigdheid, die door myne Medekristenen worden opgemerkt, die taal van myn hart ontdekken: Evenwel is God myn Koning! —— Wanneer ik te midden der beC 5 pree-  42 Het welgevallen van proevingen volharden blyve in plicht en werk, in den ganfciien loop der gehoorzaamheid, en, op der apostelen voetfpoor, het hebben van goeden moed , en het niet vertragen , faraenvoege; en wanneer ik, onder het bezwyken van aller fchepfelen goedheid, my met my' Verlosfer voldaan rekene. O myne ziel! jaag dan naar dat al! zoo zal de Verlosfer een welgevallen aan u hebben, een wel* gevallen, waar door Hy zyn eigen werk bekronen zal, een welgevallen, waar van Hy de vermelding doet by zyn' Vader- en in het licht van uwes Konings aangezicht zal uw leven zyn! Dan behage ik Hem, wanneer Ik alle de geheimen van myn hart, met den eerbied van een' onderdaan , en met de gemeenzaamheid van een'vriend, voor Hem openlegge, myn geheel hart ontboezeme, wanneer ik de woelende verdorvenheden aanklage by den Middelaarstroon, wanneer ik roepe : Myn Jefus! ik bezwyk! maar hebt Gy niet gezegd Koning te zullen zyn, myn Salomo! en waarom, waarom zou dan Adonia koning zyn? ei! mynKoning! fluit die geroofde regeering myner woelende zonden, en doe, doe dat woord gefland : De zoude zal over u niet heerfchen! Gefcha- pene koningen, wen ik hun de ftilling myner bei i dor- i  KRISTUS UITGELOKT. 43 dorve neigingen vergde, zouden my met reden afzette met het and woord, dat een van Israëls koningen aan den koning van Syrië gaf: Ben ik als God, om te doden, en levend te maken, of om een' man van zyne melaatsheid te genezen? Maar myn Verlosfer is een Koning, die over harten heerscht, die ftormen ftilt, baren temt, een, van wien ik meermaals uitriep: Wie, wie is Deeze, wien ook de winden en de zee gehoorzaam zyn! Buige ik my in.myn onvermogen neder voor zyn' gcnadeftoel, zie ik met betrouwen op Hem, fchuile ik voor myne vervolgeren beftendig in zyn' arm en fchoot, ziet myn oog in myne hulpeloosheid op Hem alleen, zoo zette ik Hemde kroon op het hoofd, zoo behage ik Hem. Dan behage ik Hem, wanneer myn aandenken aan Hem veelvuldig en vruchtbaar is.— Myn terug zien op zyn verblyf hier beneden, op den keten zyner borgtogtelyke rampen, en op zyn heilig gedrag daar onder. — Myn verkeeren in Gethfemane en op Golgotha, wanneer dat menigvuldig, en vruchtbaar is. ■ Wanneer ik Hem duizendmaal, en met onverminderden yver, befpiegeleals gezeten op den Middelaarstroon, en van die befchouwingen nooit  44 Het welgevallen van enz. nooit verzadigt ben Wanneer myne uitzichten millioenen malen gevestigd worden op zyne laatfle komst, die verfchyning der heerlykheid des groten Gods en Zaligmakers. —- Wanneer ik zyn vertrek naar den hemel, dat zoo lang verleden is, en zyne laatfle komst, welligt nog ver te zoeken, beide voor myne aandacht zoo naby haal, als of de eerfte gisteren gefchied ware, en de tweede morgen zyn zou. —r Dan, dan behage ik Hem! Dan behage ik myn' Verlosfer, wanneer ik een opzettelyk verkeer met Hem zoeke in eenzaamheid, niet alleen dan, wanneer ik iets bezonders, hulp in bangen ftryd, raad in duisternis, troost in treurigheid, te vragen hebbe , maar ook, o,m buiten opzicht tot dat al bezoeken van eerbewyzing by Hem te gaan afleggen, en gehoor te vragen, om myne verplichting aan Hem te betuigen, Hem aan te zeggen, wat ik van Hem denke, hoe lief ik Hem hebbe, en wat ik al van Hem wachtc. ~—— Dan, dan behage ik myn' Verlosfer! En, o myne ziel! Kristus te behagen! Toppunt van eere en zaligheid! RUI-  45 RUIME DANKSTOF. Ik ben oneindig aan God verplicht! Ik ga danken! Danken! Edele bezigheid! Vervroeg de zaligheid! Begonnen hemel! Vergelding kan ik aan myn' weldoener niet toebrengen, maar ik zal Hem danken! ■ Engelen en gekroonde getuigen gaan my voor, en vuuren mynen yver aan j Danken! Gods eere! Myn hemel! Ik ben oneindig aan God verplicht. —— Alle verplichtingen, die kinderen aan de beste ouderen, onderdanen aan den besten koning, en over het geheel beweldadigden aan de edelmoedigfte weldoeners onder de gefchapene wezens hebben konnen, .mogen met de verplichting, die ik aan Godhebbe, op geen eenen dag genoemd worden; zy verdwy- nen in die vergelyking. De verplichting, die de goede engelen hebben aan God, wiens eeuwige verkiezing de oorzaak is van hunne volftandigheid, die verplichting is groot, verbazend groot; maar de myne, de myne, klimt oneindig hoger. Genade te roemen is myn geval; en de vermelding van Je- 1 fus  4 Veel eèdler vreugd gekweekt. *% *«4 *w *t* Hoe gaat zyn ziel te feest,■ Daar hy de fchets van Jefus lyden leest! Zyfl' dierb'ren Heiland volgt door 't kommer volle Ieren'! Zyn boezem klopt; — hem treft het fnerpend wcê Van Jefus hclfche fmart , in de akelige dreevcn Van 't droef Gethfcmané.  Hy ftreeft zyn Goël na, Op 't moordfchavot van 't wreede Golgotha; En ziet — den Opperheer van aarde en hemel, doemen ! Zyn hart bezwykt! — doch, door 't geloof gewekt, Plukt hy, aan 's Heilands kruis, de fchoonfte vreedebloenicn, Door 't dierbaar bloed gevlekt. m & & Treft 's Heilands diepe fmart. Door 't grievend leed, zyn teergevoelig hart; Trimnph 1 dit is de kern der rykftc zegeningen. Die droefheid loutert zyn gemoed, En blaast van 't liefdevuur de zachte flikkeringen In lichterlaaien gloed. ffi g1* £!t Zoo, daar zyn boezem gloeit En 't needrig oog van liefdetraanen vloeit, Zwaait hy de wierookgeur van tcêd're lofgezangen. Zyn zuiv're Godsvrucht ftemt den toon, Die Scraphynen zelf, al luistrend, greetig vangen, En voeren voor Gods troon. C.  1>Z* ^1 T II. X TI I M E 1> Jf K S T O JP. HEILIG BOIL BMt TEKLOSSIKG.   Ruime Dankstof. 47 naar eenen voorllag van vrede horen wilde, gewis dat was eene verbazende nederbuiging geweest, eene voorroy verbyfterende verwaardiging! —Maar neen! Hy zendt zyn' Zoon! zyn' eenigen! als een' gezant ? Ja! Maar nog meer! Hy zendt Hem, om in eene aangenomene menschheid te iterven in myneplaats. Liefde zonder wedergaê! ——Was die zending van zyn' Zoon tot borg in myne plaats alleen een ontwerp geweest van welvoegelykheid, om de Goddelyke volmaaktheden fterker te doen fchkteren, om my van zondenlust gereeder aftewennen, en om den ganfchen weg van redding door dien toeftel glanfiger te maken, dan nog was myne verplichting in de hoofdzaak groot, verbazend groot. Maar nu klimt het hoger. Zulk eene borgbetaling moest er zyn. Het kon niet buiten die. En, en Gsd gaf er zyn' Zoon voorover. —Zoo, zoo wierden rechtvaardigheid en genade door oneindige wysheid , ten koste van Gods eigen Zoon, tot myn behoud, verëenigd! ■——«Myneoogenfchemeren! Ging myn Ontfermer anderen voorby in debedeeling van zyne genade, Hy zag my aan, door niemand bewogen, dan door zich zei ven, en door niets min-  48 Ruime Dakks t o f. minder uitgelokt, dan door myne hoedanigheden.' Voor dat de werreld was, kende;>Hy my! Eeuwige liefde! En gezegend zy de God en Vader van den Heere Jefus Kristus, die my in Hem heeft uitverkoren, voor de grondlegging der werreld,op dat ik heilig en opberispelyk voor Hem zyn zou in de liefde, die my te voren verordineert heeft, om zyn kind te zyn, door Jefus Kristus, in Hem zei ven, naer het welbehagen van zyn'wil, tot prys der heerlykheid van zyne genade! Eeuwige liefde! m-m Vrye goedheid! > Onbefefbare verwaardiging, een der uitgekipten van God te zyn! —— Myne oogen fchemeren! Naauwelyks is er geest in my! ■ Heb dank, heb eeuwigdank, myn Ontfermer! Is er iemand, aan wien veel vergeven is, ik, ik ben het! — Hoeveel boosheid kan ik my herinneren i Duizenden van oproerigheden tegen wet en evangely! —— Wat hebben anderen al in my gezieni .En wie weet, welk eene aanmoediging tot ongeloof en zondendienst myn voorbeeld gegeeven hebbe! ■■ En dan zaghetaldoordringend oog van God nog millioenen bezonderheden, die door geen eindig wezen zyn opgemerkt. — En dat  Ruime Dankstof. 49 dat al is my vergeven, gulhartig vergeven; vergeven om des Middelaars will ls er iemand, aan wien veel vergeven is, ik ben het! Struikelde ik op den duur, de Vaderlyke vergeving is my, zoo dikmaals ik fchuld beleed, en op Jefus zag, nooit geweigerd. Zag myn Vader my naderen tot den troon, Hy ging my te gemoet ; een trek van minzaamheid deed my een vaderlyk misnoegen van een' richterlyken toorn kenbaar onderfcheiden. —— Soms, ja, gaf Hy my weinig troost, en liet my een wyl met een bezwaard gemoed van zyn aangezicht henen gaan, wen ik het aanmerkelyk bedorven had; maar ook dikmaals Helde Hy myn hart geheel gerust; Hy droogde met eige hand myne tranen af, en deed my, by het opftaan van voor den troon, Hem toejuichen met een wenend oog , een bloedend hart, en eene tong, die losbrak: O! myn Vader! wie is als Gy, die de overtredingen vergeeft, en de ongerechtigheid van het overblyffel uwer erfenis voorbygaat! God vergeeft menigvuldig! —- En is er iemand, die daar van ervaring heeft, ik, ik ben het! Het meêdogend opzicht van,myn'Vader, die in D de  50 Ru t me Dankï"t o F. de hemelen is, heeft alle myne zaken uitgericht. ——Nooit heb ik om raad en fterk te te vergeefs gevraagd. Het Vaderhart rtond altoos open. —— Alles, alles werkte my ten goede mede. En het was, als of alles in last gekregen had, om myn be« lang te bevorderen. Duizendmaal las ik druiven van doornen, vygen van distelen. By gelegenheid van de zwarigheden en beproevingen hebbe ik myn' Bond-God meest leren kennen, wat ik aan Hem hebbe, een' vriend, die te allen tyd lief heeft, een' vriend in nood, een' vriend, op wien men zonder gevaar van misrekening daat mag maken. ——De wegen van beproeving, van achteren bezien, leverden my doorgands de meefle dof tot degevoeligde dankbaarheid, en opdezebeftellingen hebben myne oogen, wenze door de genade genoegzaam waren opgeklaard , duidelyker, dan op befchikkingen van louteren voorfpoed , dat op fchrift geleezen: God is uw Vader I Voor myne uitwendige behoeften heeft de God mynes levens met Vaderlyke tederheid beftendige zorg gedragen; Hy bemoeide zich met alle myne belangen, ook die van den minden rang. —— De Oneindige Majedeit, waar by al het eindige minder dan  Ruime Dankstof. 51 dan niet is, rekende het zich niet te laag, tot myne bezorging, zaken te ichikken, harten te buigen, een' famenloop van gevallen te doen gebeuren, om myne belangen, de verzorging van myn brood en dekfel, te bevorderen. -— Oneindige Majefteit fchatte dat niet te laag voor zich! En laat ik tevens zeggen: Oneindige Majefteit fchitterde in die beftellingen, die myne bezorging ten oogmerk hadden! Het genot van myn brood was dikmaals onder de toelichting van de genade verzeld met zulk eene veraangenaming, dat ik hemelfche liefde in aardfchen zegen fmaakte, en myn deel, fchoon foms maar fober, voor geene vettigheden van Azer, geene maaltyden van Belfazar, had willen wisfelen. Wat al liefde, fmaakte ik dikmaals in het brood, dat God my gaf, en elk eene beet wierd befproeit met tranen van bewondering en dankbaarheid ! Myne komst tot Kristus was een uitwerkfel der uitnemende grootheid van Gods kracht, en, daar ik naar den Verlosfer der zondaren nimmer gevraagd zou hebben, heeft zyne eige hand my opgezocht , en het is my uit genade gegeven, te geloven. —— God overwon den tegenftand. Myn D 2 be-  52 Ruime Dankstof. bedorven verftand, en bedorvehe neiging, myn hoogmoed , myn zondenlust, myne fchepfelsliefde, ftoven op tegen een evangely, dat de liefde van God in Kristus predikte, als eene vry willige liefde, die niet door de hoedanigheden der voorwerpen, maar door zich zelve bewogen wordt; een evangely, dat my vergeving aanbood in een' gekruisten Verlosfer; een evangely, dat my allen roem in my zeiven voor eeuwig uit de hand wou nemen; een evangely, dat my eene liefde predikte, die in de doding van de zonde, ook, en vooral, van de meest begunftig. de bedorvenheden, haere uitnemendfte proeven heeft; een evangely , dat my riep tot verlochening .. . van wien? ... van my zeiven, dienbegunftigden, die onder alle myne gelief koosden uitftak, gelyk Saul onder zyne tydgenoten; een evangely, wiens aankleving my op fmaad in de werreld, en het verlies van myne beste vrienden, met grond rekenen deed, een evangely, dat my riep, om myn betrouwen te ftellen in een' Verlosfer, wien myne oogen nimmer zagen ; een evangely, dat my riep, om myne uitzichten en berustingen te verhechten aan dingen, die over het geheel onzichtbaar, en voor ver het grootfte deel toe-  Ruime Dankstof. 53 toekomend zyn, en m zulke dingen de vergoeding van alle verlies, en der verlochening van zinnelyk en tegenwoordig genot, te zoeken, en aan te treffen; een evangely, dat my ftellen wilde tot eenen, die eens vooral voor rekening van genade ftaat; en wat zal ik meer zeggen ? een evangely, dat my in alles mishaagde. ——. Wie overwon dien tegenftand? wie brak dien weerzin? Ja! wie maakte dezelfde zaken, die myn' af keer koesterden, kort daar na tot fpringveren van bereidvaardigheid? wie zag immer groter omwending? Nu heb ik het evangely hartelyk lief, bekoord door die zelfde dingen, die te voren aan myne af keerigheid voedfel gaven. Geloofd zy God, de verwinnaar van myn hart! Zou ik dat beginfel van geloof duizendmaal verloren hebben, was myn geloof duizendmaal gelyk aan eene kleene vonk, die zoo, zoo op het uitgaan ftaat, myn hemelfche Vader bewaarde het op de voorbidding van myn' Middelaar, en door den invloed van dien Geest, die de bewoner van myn hart is. Alvermogen bewaarde in het midden der hevigfte verzoekingen, der zwaarfte afwykingen, en onder alle de bezwymingen der hebbelyke ge» D 3 na-  54 Ruime Dankstof. nade, het beginfel des nieuwen levens; en tot eeuwigen roem van die trouw mag ik juichen: Triumf! myn geloof leeft noch ! Hulp van God gekregen hebbende, ila ik tot op deezen dag ! Tot hier toe hielp de Heere! De Heere leeft, en geloofd is myn Rotsfteen! Myn verkeer met God leverde my dikmaals eene zee van zaligheid, een'vervroegden hemel, en menigmaal riep ik uit: My aangaande, het is my goed naby God te wezen! Te wenen aan Jefus fchoot; > fchuld te belyden; te fchuilen by den Middelaar; —— Gods heerlykheid te zien in Kristus aangezicht; —— den weg der verlosfing te befpiegelen, te bewonderen, verrukt te lïaan ; —— den kring myner voorrechten met aangezette vaardigheid over te zien; —— door herlezing by elk derzelver ftil te ftaan; —— te danken, tc loven op eene wyze, dat het in eenigen merkelyken nadruk danken cn loven heten mochte, —— dat al leverde my dikmaals des hemels voorfmaak; druiven en vygen en granaten wierden my in de woeftyne tc gemoet gebracht uit het beter Kanaan, en onder zulk een genot ftelde ik vast de fnarert voor het lied der eeuwigheid. Oo-  Ruime Dankstof. SS Oogenblikken, in zulke bezigheden en ervaringen doorgebracht, leveren my meer vermaaks, dan duizend werrelden my geven konnen, en dat ik van dat uitnemend goed niet meer geniete, hapert noch aan den rykdom, noch aan de milddadigheid van myn' Koning, maar aan myne traagheid, en de verfperring van myne aandacht naar dingen, die geen wezen hebben. Hoe wys en weldadig zyn de inftellingen, die myn Bond-God verordende, om myn geloof aan den gang te houden, om het te vermeerderen, om te volmaken wat er aan ontbreekt, en om my gedurig onderwys toe te dienen. De ganfche bybel, mynes Vaders woord, is my ter hand ge* Held. —- In myne eige taal hoore ik eenen fpreken den God. —— Een bybel met beloften, beftieringen, waarfchuwingen,vertroostingen, eene lamp voor myn' voet, een licht op myn pad. -— Eerbied en blydfchap vervullen myn hart, als ik er myn' bybel op aanzie, en, dien in handen nemende, denke en zegge: Hier fpreekt de Heere der heir- fcharen! Terwyl ik my tot lezen fchikke, mag ik vertrouwelyk opzien tot den Geest, die het op zich nam, my in alle waarheid te leiden. — GeD 4 voe-  56 Ruime Dankstof. voelig vermaak onder zulk een' voorgang te graven in dien goud-myn! Dierbare bybel! Wat ben ik aan God verplicht! — Eene brede ry der boodfchapperen van goede tyding gordt zich aan, om my tot heil te zyn, en de bevordering van myn gcestelyk belang is de voorname bedoeling van hun leven en bezigheid. Het uitzicht, om bevorderaars te zyn van myne blydfchap en wasdom, en te volmaken, het geen aan myn geloof ontbreekt, dat uitzicht maakt hun den arbeid gemakkelyk, en vuurt hun' yver aan. Dan leven zy, wanneer ik vast fta in den Heere. O! wat al bemoeijingen, die myn belang betreffen! o! welk een toeflel, om my voor den hemel te bereiden! -— Myn meedogende Vader ftevigt myn geloof door de plechtigfte bezegeling zyner beloften, en door my, die op zinnelyke gewaarwordingen zoo gezet ben, ook iets te doen zien en fmaken in het heilig avondmaal; het vleesch en bloed van myn' gekruisten Heiland worden my, onder de tekenen van het gebroken brood, en vergoten wyn, toegediend, op dat ik ze, naer den aard van een facramcnt, eten, en drinken zou. —Verwonderlyketoegeevendheid! —bedwelmende nedcrdaling der  Ruime Dankstof. 57 der oneindige Majesteit! Zoo doet een eeuwig üntfermer alles, om my gerust te ftellen! Zoo ftamelt de Werreldfchepper met zyne kinderen! Zoo doet God alles, om my op zyne toezeggingen, die allen in Kristus, den gekruisten, ja, en amen zyn, onbezorgd te doen leven! En ik roepe ook in dat opzicht uit: Welkeen tceftel, om my voor den hemel te bereiden , en de woeftyne gelukkig door te helpen! Heb dank, myn Vader ! die de tafel toerichtin de wildernis! En dat al geniete ik noch in het midden van alle de beroeringen , die er in de werreld zyn, oorlogen , geruchten van oorlogen, daar het eene volk tegen het andere volk opftaat. Dat al geniete ik in het midden van alle de bezwaren, die myn vaderland en drukken en dreigen. Dondert Nederlands onrechtvaardige aanvaller enkel ongenade, het aanbod van Gods genade gaat zyn'gang, en geene van myne Godsdienftige voorrechten heeft tot hier toe eeni- ge inbreuk geleden. Zou ik niet danken! Voor al den tyd, die er nog overig is in het vleesch te leven, mag ik op de trouwe en liefde van mynen Ontfermer veilig rekenen ; ja.' Hy zal myieiden door zyn' raad, —— Myn heil is zeker! D 5 Adam  $8 Ruime Dankstof. -— Adam ibnd voor eige rekening. Adam viel. «— Ik fta voor rekening van Kristus. — Niemand zal my uit zyne hand rukken. Daar ik met God verzoend ben door den dood van zyn' Zoon, worde ik naar de uitfpraak der rechtvaardigheid zoo wel, als die der genade, zalig., Daar ik vereenigd ben met Hem» die naer de wet geleden, en gehoorzaamd heeft, pleit eene verheer- lykte wet voor myne behoudenis. Onwrikbare zaligheid, die op zulke zuilen rust! Voor eeuwig worde ik zalig! —— Voor eeuwig ? ja! myn verblyf op aarde behelst ver het kleenfte tydvak van myn aanwezen. —— Ik verwachte den hemel! om dat God my dien beloofd heeft. Jefus aannemende, en zoo dikmaals ik Hem aanneme, kryge ik in Hem een duchtig recht op den hemel; en op dat woord verlaate ik my: Die in den Zoon gelooft heeft het eeuwige leven. —-— Hoe lang myn uitwonen van God nog duren zal, wete ik niet, en ik behoeve het niet te weten. Gods tyd zal gewis de beste zyn. Wete ik weinig van de huishouding der afgefcheidene zielen, ik wete er voigens mynes. Vaders woord genoeg van, om aan myne hope en verlangen voedfelte geven.— Zaï  Ruime Dankstof. 50 Zal myn lighaam ecnige eeuwen in het flof liggen, myn Verlosfer zal het bewaken, en eenmaal we-, derbrengen; en zyne toezegging vervroegt die gebeurtenis voor myn uitzicht, en vaagt alle tegenbedenkingen , die myn ongeloof maakt tegen die verborgenheid, in .ééns weg. Eeuwige zaligheid! Myne oogen fcheme- ren! Is het hier zoo goed naby God te zyn, wat, wat zal het wezen, Hem te kennen, zoo ais Hy is, van naby, onmiddelyk! Eeuwige genieting! Beeken van wellust! Alle de tranen van de oogen afgewischt, —— Ja! dat zal komen, gewis komen. Juich dan, myne ziel! beftemde voor den hemel! Juich te midden van alle de bezwaren van uw vaderland! Uw heil is niet af hangelyk van het ebben en vloei jen des aardfchen voorfpoeds, of van de omwendingen, die er in de werreld, inde koningryken en gemenebesten, voorvallen; en, wat er immer bezwyke, uwe erfenis wordt voor u en gy voor uwe erfenis bewaard. " Reken nu de fom eens op, en vraag: Hebbe ik ook verplichting aan God? Laat ik denken: Treffen my de herdachte bezonderheden, ik zie met dat al maar een flip der zaken; het eigen wezen der  fjo Ruime Dankstof. der vermelde dingen door te denken is my onmogelyk. En wat, wat zou ik gevoelen, wanneer het denkbeeld van genade my ontwikkeld wierd! Zag ik hier zulk een gezicht, ik zou bczwyken. Ik zal het zien: wanneer? dan, wanneer myne vermogens aan dieper doorzichten geëevenredigd, en tot zulk eene taak zullen zyn toegerust. Laat ik nu maar myne verplichting overwegen, als geëvenredigdaan de weldaden, zoo als ik die nu befchouwe. —? En, o! myne ziel! vergeet het.nimmer! Zie er u zeiven op aan! En roep: Ik ben oneindig aan God verplicht! Ruime dankftof! Heere, myn God! wie ben ik, dat Gy my gebracht hebt tot hier toe, en tot my gefproken voor al het toekomende, ja, voor eeuwig! en wat zal uw gunfleling nog meer zeggen? waar toe zal ik pogen alles te noemen ja! waartoe zal ik pogen te zeggen, het geen ik gevoele! Heere, Gy kent my! Neem, o Vader! myn flamelend danken in uwen dankenden Zoon, die myne gerechtigheid is, gunstig aan! U te roemen op hoger toon verblyve ik aan de eeuwigheid ! HEI-  6i HEILIG DOEL DER VERLOSSING. H oe duur , verbazend duur, heefede zonde myn' Verlosfer gedaan! — Nergens, nergens leere ik den aard, den gruwel der zonde, en Gods afkeer van dezelve, duidelyker kennen, dan in Getfemane en op Golgotha. Een bloedende Jefus, een zwoegende, een tot den dood bedroefde Zaligmaker, predikt my den gruwel der zonde, en de hitte van Gods ongenoegen tegen dezelve, veel uitvoeriger, dan het eeuwig verderf van gevallene engelen, en van Adams kinderen, die verloren gaan, immer doen kan. O myne ziel! ftaroog op dat beeld! bewaar de gedachtenis van uwenftervenden Verlosfer! bezie de toegevendheid aan de zonde in dat licht! — ontmoet elk eene kwade verzoeking gewapend met die gedachte: Hoe duur, verbazend duur, heeft de zonde myn'Verlosfer geftaan! ftaroog op eene liefde, die de kennis te boven gaat! zie er u blind op! heb alles voor Hem over! —— alles te doen, wat Hy beveelt; al-  6i Heilig doel der verlossing. alles te geloven, wat Hy getuigt; alles te dragen, wat Hy oplegt; alles goed te noemen, wat Hy doet. Hoe duur ftond Hem de zonde I Heilig doel der verlosfing! Het weldadig inzicht der verlosfing was onder anderen, Gods heilig beeld in my te herftellen. — Dat bedoelde Kristus, toen Hy op Golgotha in myne plaatst den geest gaf. En met die zelfde gedachte moet ik my wapenen. O ! dat ik nooit vergat, het geen myn Verlosfer eens door een' zyner apostelen befchryven liet: Kristus heeft zich voor ons gegeven, op dat Hy ons verlosfen zou van ongerechtigheid, en zich zeiven een eigen volk zou reinigen, yverig in goede werken ! Waak op, o! myne ziel! zie daar een aanzienelyk deel van uwe zaligheid! Kunt gy beter, dan met uwen Verlosfer faam te ftemmen? En daar de ver- eeniging van geesten medebrengt, het zelfde te denken, en het zelfde te willen, ei! toon dan, dat gy den zelfden zin en het zelfde gevoelen met Kristus hebt; en breid u beflendig uit voor die invloeden, die meest gefchikt zyn, om de reine bedoelingen van uwen Verlosfer in ü te bevorderen! Denk, zoo als Kristus dacht, wil, zoo als Hy wil-  Heilig doel der. verlossing. 63 wilde! —— Bedenk met een, myne ziel! daar het oogmerk van uwen lyJenden Verlosfer, was u by trappen van de magt der zonde vry te maken , en het beeld zynes Vaders in u te herftellen, denk, op welk een' onderftand gy rekening maken moogt, en hoe gadeloos genegen uw Heiland zy, om zyn eigen oogmerk te bevorderen, en dat geene verzoe» ken, voor den Middelaarstroon gebracht, Hein aangenamer zyn, dan die met zyne inzichten zooon* middelyk, zoo rechtftreeks overeenftemmen, en de beaming zyn van het geene Hy van eeuwigheid en aan het kruis bedoelde: fchuld te betalen, ja! maar ook zondaren tot de gelykvormigheid aan God weder te brengen. i o! myne ziel! roep dan aanhoudend: Heere Jefus ! heilig my! bereik uw einde! Het doel der verlosfing heilig! Het doel der verlosfing heilig! —— Gelyk ik tedere zorg moet dragen, dat myne perfonele heiligheid zich nimmer menge met des Heilands gerechtigheid, om nevens dezelve in eenige, ook de rninfte, mate, myne verandwoording voor God te zyn, even zoo bezorgd moét ik zyn , dat myn betrouwenop Jefus Iyden ,en doen ,nooit in eenige mate ontaarde in een dood geloof, dat geene vruchten draagt.  64 Heiltg doel der verlossing. draagt. Myn geheele leven moet eene uitbreiding en bevestiging zyn van Paulus woord: Doen wy dan de wet te niet door het geloof? neen! maar wy bevestigen de wet. Het evangely van eene vryë fchuldvergeving, dat ik in myne handen hebbe,dient geheel niet, om de wetten onbruik te maken, of in vergetenheid te ftellen. —— Geloove ik in Hem, die het einde der wet is, ik ben, ja, ontflagen van de wet, in zoo ver die de wet is van het werkverbond. Ik ben niet meer aanfprakelyk voor de vloeken der gefchondene wet, en ben niet meer veplicht, om eene gehoorzaam» heid te oeffenen, die aanfpraaak geeft op het leven. Maar met dat al ben en blyve ik onder de wet. — En die ondergefchiktheid is een deel van myne zaligheid. Myn geloof zelve bevestigd de wet. Toen ik eerstmaal kwam met een ondertekend vonnis voor den troon, eerde ik de wet door verzegeling der billykheid van haeren eisch en vloek. Toen ik op de vergunning van het evangely my dompelde in de plasfen van een albetalend borgbloed, toen deed ik hulde aan de wet, toen eerbiedigde ik, door het fchuilen by eenen lydenden God mensch, het onwrikbare der eifchenenbedry- gin-  Heilig doel der. verlossing". 6$ gingen, die de wet doet. En zoo dikmaals ik de komst tot Jefus hervatte, verhecrlyke ik de wet.— Myn geloof levert my de fterkfte fporen, om aan de reine inzichten van mynen Verlosfer door eenen tederen wandel te beandwoorden. Myn geloof omhelst Gods vrye liefde in Kristus, en in die mate worde ik gedrongen, om voor God te leven. Myn geloof ontvangt de wet uit de hand van den Middelaar, die, na aan de eisfchen der wet voldaan, en haere vloeken gedraagen te hebben, zich thans van dezelve bedient, als van een werktuig zyner genaderyke regering ten goede der verlosten, en tofc eerevanzynen grootennaam. Zoo is de wet, de verheerlykte, wet, in Jefus hand voor my eene vriendelyke leidsvrouw, die my den wegaanwyst, dien ik te betreden hebbe, om myne dankbaarheid voor Gods onbegrypelyke genade te betonen, en den roem mynes Goddelyk en Heilands te verbreiden,-— Naer mate myn geloof zuiver is in het toekennen van allen roem aan Kristus, zonder eenige afkorting of beknibbeling, in die mate yvert myn ge* loof voor eenen tederen wandel. Nooit kome ik nader by God, nooit walgt my verboden lust fter* ker, dan in die oogenblikken, waar in ik de eèrd Ë vafl  65 Heilig doel der verlossing. van myne zaligwording aan het doen en lyden van mynen Middelaar zuiverst geeve. Nooit verfchynen de beweegredenen tot een heilig leven in eene zoo aanminnige gedaante voor myn oog, als in zi Ik eenen tyd. Naer de wet te leven is myne zaligheid. En foms fta ik in twyfel, of ik het leven naer de wet myn' plicht , of myn geluk wil noemen ; of liever, ik fmelte die kundigheden onder een, Myn ontfiag van de wet is in myne fchatting de fpringveer myner blymoedigfte verbindtenisaan dezelve, nu en eeuwig. —— En die zelfde wet boezemt my hope in, dat ik eens in perfonele heiligheid volmaakt zal worden, daar tot de verheerlyking van de wet, in opzicht tot den plichtvorderenden eisch , niet alleen behoort, dat de Middelaar dien volmaakt vèrvullë, maar ook dat zy, die door Hem vertegenwoordigd wierden, eenmaal bekwaam gemaakt worden, om volmaakt heilig te zyn, en ook in dat opzicht het recht der wet in hun vervuld werde. Aanminnige gedachte! Hoop dan, myne ziel'. De wet zelve bedingt voor u, en befpreekt u, eene voltooide heiligheid ! Heilig doel der verlosfing. Myn Goddelyke Meester komt dagelyks, om my ■  Heilig doel der verlossing. 6f my te bezoeken, om te zien, boe ik het makej om te vragen: Myn dienaar! wat doet gy? en hoe doet gy het? wat denkt gy? wat fpreekt gy; hoe is het met uw geloof, hope, liefde, yver, lydzaamheid, gefpeendheid aan de werreld? in welk eene mate wordt het heilig oogmerk der verlos, fing, het inzicht myner borgbetaling, in u bereikt ? Aandoenelyke gedachte ! Myn Verlosfer, Hy zelf, verneemt naar my! Hy, aan wien ik eeuwig verplicht ben. Hy, wiens zonne-zuiver oog tot op den bodem van myn hart ziet. Hy, die, by de opmerking myner verkoelingen, zoo dikmaals die befchamende vraag deed: Is dit uwe weldadigheid aan uwen vriend ? — Hy, wiens welgevallen het hart in den hemel, eri den hemel in het hart brengt, en als de morgen- daauw cp het kruid is. Hy, die dat welgé- vallen edelmoedigst zien Iaat, en eene zee van blydfchap in het hart fchept, wen Hy zegt: Ik weete uwe werken, en uwen arbeid, en uwe lyd- zaamheid. -leef dan, myne ziel! onder de ver» tegenwoordiging van eenen bezoekenden Méefler! Vraag u zelve duizendmaal, de duizenden verdubbeld, vraag u zelve in Jefus naam, Wordt nu het heilig doel der verlosfing in u en door u bevorderd ? E 3 Hoor  63 HEILIG DOEL DER VERLOSSING» Hoor, myne ziel! verloste, gerantfoeneerde! Andwoord als in de tegenwoordigheid uwes bloedenden Zaligmakers. Wat, wat is geloof zonder vruchten ? is het niet eenen fcheiding van het geen GoJ heeft faamgevoegd? — is het niet eene verydeling van de bedoelingen der verlosfing? —— maakt het Kristus niet tot eenen dienaarvan de zonde, en beeldt het Hem niet uit als eenen, die in' Gethfemane zwoegde, en op Golgotha dengeestgaf, met dien toeleg, om de zonde te begunfiigen? ondra- gelyk denkbeeld! ■ of beeldt het Hein niet uit als een' Verlosfer, wien het aan vermogen hapert, om zyne begunftigden van de heerfchappy der zonde zoo wel, als van haere fchuld, te ontheffen? wordt God niet door een geloof zonder werken uitgebeeld als een, die gemeenfchap oeffent met hun, die in de duisternis wandelen ?—e'n wordt niet alle denkbeeld van zaligheid verwoest door een denkbeeld van geloof zonder vruchten? geloof zonder werken is eene verlengde rampzaligheid! Waak op myne ziel! waak tegen alles, wat eenigzins zweemt naer een geloof zonder vruchten; vergeet de vraagen nimmer, dii ik zoo eeven deed! ; Leeve  Heilig doel der verlossing. 69 Leeve ik in eenen tyd, waar in op ruimere bedeeling van onderfhnd der genade mag gerekend worden, en hebbe ik, na de affchaffing der byplegtige inftellingen, de handen ruimer, om my der hoofdzaak te bevlytigen, en hebbe ik in mynes Verlosfers voorbeeld , boven gelovigen van vroegeren tyd, eene levende wet, zoo is myne verplichting meer dan dubbel. Wel aan dan in des Heeren mogendheid! Elk moet op my dat opfchrift lezen, —— Heilig is het doel der verlosfing! E 3 BE*  BESTENDIG GEVAAR. H/aat ik vrezen I Welgelukzalig hy, die geduurig vreest. ——» Schromelyk gevaar, waar in ik verkeere! Waak op myne ziel! Zie, wat u omringe aan allen kant! Myne geestelyke vyanden zyn velen in getal, verfcheiden in foort, groot in vermogen, uitgeleerd in beleid, onvermoeid in bezigheid. Al wat my omringt verzoekt my. Het heir der duivelen heeft my eene eeuwige vyandfehap gezworen. Sederd dat ik myn betrouwen en liefde aan Jefus gaf, en my tegen hen verklaarde, brullen zy van fpyt om den ontvoerden roof. De duivel gaat om my, dan eens als een leeuw, die brult, dan eensby venvjsfeling in de gedaante van eenen engel des lichts. Kon hy my ten bederve brengen, hy deed dat wis; is hem dat onmogelyk, en weet hy dat, hy zoekt het echter zoo ver te brengen, alshy kan, en, daar hy my uit den hemel niet houden kan, poogtj: hy althans den hemel uit myn harE te hauden'i hy is' een gezworen vyand van den JtOi  Bestendig gevaar. 71 Koning, aan wien ik hulde doe. Ik ben by lange na niet opgevvasfen tegen eenen, die eene ervaring van meer dan zeven en vyftig eeuwen te baat heeft. O! welk een gevaar voor my! In my, dat is in myn vleesch, woont geen goed. Het bedenken van myn vleesch is vyandfehap tegen God, vyandfehap ? ja! vyandfehap! treurige nadruk! Een vyand kan noch verzoend worden, maar vyandfehap is in haeren eigen aard onverzoenelyk. Het bederf, dat in my woont, de woelingen van eigenheid, ongeloof, fchepfelsliefde, zonde-lust, zyn van het zelfde foort en aard, als de geheele masfa van myn natuur-bederf was, eer Kristus woning in myn hart kwam maaken. —— Alle; de Schepfelen, die my omiingen, verzoeken my, juist niet uit haeren eigen aard, maar by toeval van myn bederf, by gelegenheid der ongeregelde neigingen, die in my wonen. In een oogenblik raakt myn hart in brand, wen maar eene enkele vonk in het tonder valt, en zoo dra de voorwerpen der begeerlykheden van het vleesch, der oogen, en van de grootsheid van dit leven, zich aan my vertonen. Zoo dra de wind van verzoeking waait, raakt de modder van ongeregelde neiging, die op den bodem E 4 der  Bestendig gevaar. tier zee van myn hart te voren ftil lag, in beweeging. Schromelyk gevaar, waar in ik leeve! —» Myne medemenfchen werpen my de ftruikelblok* ken voor, foms met opzet, foms zonder eenigen toeleg; op myn hart hecht alles. Myne ongeregelde neigingen, myne liefde tot de werreld, worden aangemoedigd door ontelbare voorbeelden, die voor myne oogen zyn. Dan vleit, en dan weder dreigt my de werreld; fmaad en' fchade diene ik voor lief te nemen, en alle aantrekkelykheid omtrent de dingen, die men ziet, te doen zwichten voor een zien op goederen, die over het geheel onzichtbaar, en voor het grootfte deel toekomende zyn. Millioenen kiene verzoekingen, tergingen, verdrietelykheden, omringen my dagelyks in den kring des huisgezins, des gedachtes, des beroeps, der verdere ontmoetingen, waar in ik verkeere. Elk, wien ik ontmoete, draagt een bederf om, gelyk aan het myne; zyne ongeregelde zelfsüefde en de myne liaan vierkant tegen eikanderen; fchromelyk gevaar, waar in ik verkeere! —• Myne medegelovigen, myne lieve broeders en zusters in Kristus, worden dikmaals myne verzoekers. Ben ik met zommigen onmatig ingenomen, ligt wordt myne liefde afgodisch; en lifift  Bestendig gevaar. 73 ligt rake ik in gevaar, om, bcflierd door het vooroordeel des ge7ags, hen te volgen in dingen, waaromtrent zy verkeerd denken, of verkeerd handelen, Onaangename ontmoetingen, die uit de hand van myne broeders en zusters in Kristus komen, zyn my by lang na de-gemakkelykfte niet. Zoo omringt my het gevaar van allen.kant. Nergens ben ik veilig, en geen oogenblik; waak op, myne ziel! gy zyt op des vyands bodem: wapen u! blyf in de wapenen! Genoten troost, verruimingen, aan het nachtmaal toegediend, gevoel van Kristus liefde, voorfmakcn van den hemel , en de opzettelyklTe ver* bindtenisfen, om nu te waken over hart en woord en daad, beveiligen my niet in de uure der verzoeking. De kleenfte aanvallen belachen de drillingen van alle die lanfen. Genoten troost, en de beste neiging van myn hart-, zyn nimmer de waarborgen van toekomflige veiligheid. —Waak op, myne ziel! Duizend ervaringen hebben u dat geleerd! Dikmaals hebt gy ten dage van den geestelyken voorfpoed, als God door zyne goedgunstigheid uwen berg had vastgeileld, geroepen: Ik zal niet wankelen."Maar ook dikmaals hebt gy Ondervonden, hoe ydel uw betrouwen was, wen E 5 het  74 Bestendig gevaar. het dus beftierd wierd. Blyf dan onder alle de vertroostingen, die gy ontvangt, onder alle de verwakkeringen, die gy gevoelt, onder alle de ftrelende uitzichten: nu, nu za! bet eens in kracht een wakend leven zyn; blyf onder dat al zoo afhangelyk, als of gy niets van dat al ondervonden hadt! Geef aan uwe ernltlgfte voornemens geen'hogeren rang, dan d'en van verklaringen uwer gezindheid, en blyf onder alle de bedeelingen van troost en ruimte in uwe fchatting even onwaardig, arm, onvermogend! ■ Staroog op uw blyvend gevaar! Overwinne ik foms in den ftryd, dat is, ja, eene afkering van eenen aanval, maar ook meer niet, het is geene overwinning van een' vyand, Mynevyanden, de duivel, de woelingen van myn ongeloof, fchepfels-liefde, eigenheid, fchoon duizendmaalafgefiagen, blyven even fterk en kwaadaardig. Lig. gen zy eens, afgewezen door kloekhartigen tegen* fland, en gewond dooreen aanvallend wapen, in zwym, ras vergaderen zy nieuwe kragt tot nieuwen aanval, en maken zich gereed, om door andere wegen weder in te breken. Waken dan is my.* ne bctfendige roeping. Heb ik eens overwon, nen  Bestendig gevaar, 7$ nen in den ftryd, ik raag, ja, juichen: De Heere is myne banier! Door Hem deed ik kloeke dad.nl Gelooft zy God, die myne handen ten ftryde onderwees, myne vingeren tot dm oorlog! — Maar Let bepeinzen der overwinning make nimmer inbreuk op de nieuwe aangording tot den nieuwen ftryd! Nooit, nooit is myn gevaar groter, dan in de oogenblikken, waar in ik zonder vrezen ben. En mogelyk heeft Petrus, toen hy het nuch- teren zyn en het waken in het gebed den gelovigen zoo ernftig, zoo teder aanprees, mogehk heeft hy toen opze-ttelyk gedacht aan zyne eige ervaring in Kajafas huis , toen het zelf-bctrouvven hem zoo jammerlyk bedrogen heeft. Welgelukzalig hy, die geduurig vreest! Beftendig gevaar! \ Ontzettend gevaar! —— By toeval van myn bederf kan het goede, het goede zelf, my de dood werden. —— Uitwendige zegen is my niet toebetrouwd; myn hart wordt daar door al ligt van God vervvyderd. —- Helaas! het geen hoger klimt, zelfs de troost en blydfchap, die uit de handen der genade komt, kan eene vermeerdering worden van myn gevaar; niet uit den aard van  76 Bestendig gevaar. van die giften, neen! liet water, dat uit de he» melfche fontein fpringt, blyft altoos even zuiver, maar by toeval van myn bederf rake ik by die gelegenheid in gevaar, om my zei ven te verheffen boven anderen; om de giften te ftellen in de plaats van den Gever; om myn betrouwen door de giften van den Gever te laten aftrekken; en zoo betrouwen te koesteren , dat vleefchelykis. Ook wordt myn gevaar by gelegenheid van de ruime bedeelingen der genade groter, in zoo ver de woede myner helfche vyanden, by gelegenheid, dat Gods oog goed over my is, wordt aangehitst, en hunne vreeze fterk is, dat ik, wen des Heeren blydfchap myne fterkte is, aangevuurd door zulk een genot, wat aanmerkelyks tegen het ryk der duisternis ondernemen zal. Zoo wordt een tyd van geeste- lyke volheid een tyd van gevaar, en het ootmoedig fchuilen by God komt dan uitneemend te pasf <—- Zoo kan het goede zelf my de dood worden.1 Ontzettend gevaar, waar in ik verkeere! Myn geheele ftand in de werreld is een ftand van beproeving en uitwonen van den Heere. —— Ik ben een reiziger, een vreemdeling. Jk moetmy niet bevreemden wegens ftryd, moeite, beproeving, ook  Bestendig gevaar. 77 ook niet wegens den finaad der menfehen, enhun« ne bevreemdingen over de wyze van myn denken en doen, en over alle die ontmoetingen, die veel al het lot der vreemdelingen zyn. Heb ik eenen dag van rust, waar in deftrydkleenis, de beproevingen weinigez^n, eenen dag, waarop myn Leidsman zegt: Zit hier neder, en rust een weinig; dan, dan moet ik my verwonderen, en uitroepen: Van waar komt my dit! zulk eene rust op eene woelige zee! Maar nooit, nooit moet ik my vreemd houden, wanneer de ftryd zwaar is, de beproevingen vele zyn ; deezen, deezen maken het onderfcheidend merk van mynen ftand op aarde uit, en myn Goddelyke Meester heeft het my voorzegd: ln de werreld zult gy verdrukking hebben. Dus moet ik eiken morgen by het ontwaken denken, Waar ben ik? ... in den hemel? .. .neen! op aarde ben ik, in het perk myner beproevingen, omringd door gevaren van allen kant. lleflen- dig gevaar! Onzettend gevaar, waar in ik lecve.' Elk eene toegevendheid aan ongeloof en zonde lust is een flap tot volllagen afval, en verfchilt daar van wel in trap , maar niet in foort Elk eene ver- 308-  78 Bestendig gevaar. zoeking, fchoon die beginne met kleinigheden, bedoelt het uiterfte, en elk eene toegevendheid aan de beginfelen begunstigt dien toeleg. De verzoeking is eene van die dingen, die nimmer zeggen: Het is genoeg. De zonde flaat voord op een Jehus draf, en rust niet, voor dat zy beuren vollen eisch gekregen heeft. De miniTe toegevendheid aan de verzoeking is eene bedroeving van den heiligen Geest; gebeurt dat dikmaals, dan wordt het eene uitblusfching; en als het wy. ken van eenen beledigden Geest zich voegt by de doorbreking eetter ingelatene verzoeking, dan beklimt myn gevaar eene afgryzelyke hoogte! Beef dan , myne ziel, en waak! de Filiftynen over u! — Treed nimmer met de verzoeking in onderhandeling! Wys ze vierkant af! wees onver- zettelyk! . En, zyt gy in eenige mate verlinkt . geworden, zyt gy bezig u over te geven op het aanzoek der kwade neigingen , en ftaat gy gereed om alles in te willigen, treed, treed noch te rug! Vw bloedende Verlosfer wenkt ui Zyn teder oog vraagt u, of het u van het harte kan, de verzoeking in te willigen, en in de tegenwoordigheid van Hem, die uw Man, en Maker is, overfpel te doen!  Bestendig gevaar. 79- doen! — 0 myne ziel! verfcheur de banden! roep: Ik breek myn woord, verzoeking! myn,, woord, aan u gegeeven; ik breek het, om dat ik; mynen Verlosfer getrouw wil blyven! ■ O my» ne ziel! bezie den weg, langs welken de verzoe:king inkwam, en maak met allen fpoeddebresop.1 flop den doortocht! De vyand voor de poort! —« Beftendig gevaarl VEI  VEILIGHEID BY GOD IN KRISTUS. "Veiligheid by Godin Kristus! ja myne ziel! zing vrolyk tot eer van God, uwe flerkte, uw licht in duisternis, uwe fchuilplaats in gevaren! Denk eens door! — Bereken uwe veiligheid! Nooit kan ik gereeder zyn, om licht en hulp eit beveiliging te vragen, dan Kristus is, om my die te geven, en dit, dit is des Vaders welbehagen, die my dezelve door des Middelaars handbedeelen Wü. -— Myn Verlosfer wacht altoos om my genadig te zyn. Zyne goedwilligheid is altoos evenredig aan zynen rykdom. Te geven, aanmyte geven, is zyne befternming, zyne begunftigdebezigheid, zyn vermaak, zyn hemel! lkerkenne Hem, ik eere Hem, naer mate ik dikmaals kome, en ruim in het vragen ben, en ten tyde des gevaars fpoedig het noodgefchrei tot Hem opzende. Milde handen, vriendelyke oogen! Hy geeft geer- ne, edelmoedig, zonder verwyt! Een ryke moge tot eenen bedelaar zeggen, Hoe! zyt gy daar tl  Veiligheid by god in krtstus. 8i al weder? ik heb u gisteren noch gegeven; nimmer, nimmer heb ik zulk een verwyt gekregen, wanneer ik den Middelaars-troon naderde. ——> O myne ziel! befchouw Jefus als uwen barmhartigen Hogepriester, die, gelyk Hy in alles, de zonde uitgenomen, verzocht is, zoo recht gefchiktis, om medelyden te hebben met hun, die verzocht worden. Zulk een Verlosfer is de waarborg van uwe veiligheid te midden van alle uwe verzoekingen , van alle uwe gevaren. Zyne voorbidding in den hemel, en zyn troon in het hart, zyn voor uals Jachin en Boas. Zyne eere vordert uwe veiligheid! En alle Gods volmaaktheden, opgeluisterd in uwes Verlosfers kruis, befpreken ze u met eenftemmigen yver! De genade van God in Kristus, gelyk zy tot het minfle nodig is, zoo is zy tot het allerzwaarfte genoegzaam. Dierbare waarheid ! fteun voor myn hart! waarborg van myne veiligheid! —— Kan ik zonder Kristus niets, met Hem vermag ik alles. —• Zoo moet ik waken tegen twee misvattingen, iets te ondernemen buiten Hem, en in eenige zaak zyn vermogen te mistrouwen. Het een en het ander zou eene aanmerkelyke dwaling zyn, en een F ken-  82 Veiligheid by god in kristu?, kenbaar ongeloof, i Zegt Jefus: Zon 'er my kunt gy niets doen; zoo is het kenbaar örfgelö©£ iets te ondernemen voor eige rekening, ook dar,, wanneer de hebbelyke genade toteenen aanmerkelyken trap van levendigheid is opgevoerd. Maar ook, roept Kristus: Myne genade is u genoeg; zoo is het een blykbaar ongeloof mistrouwend op te zien tegen posten, gevaren, plichten, verlocheningen, kruis, beproevingen, waar toe men geroepen wordt. Ik moet my zeiven altoos, maar Kristus nooit mistrouwen. O myne ziel! bepeins den nadruk van dat woord, dat alles afdoet! Kristus genade is u genoeg. Bezie in dat licht uwe tegenwoordigs en toekomftige gevaren en verzoekingen;- en geloof, dat, wanneer Kristus in de toediening van dat onfehatbaar woord u veiligheid befpreekt voor altoos, gy daar aan oneindig meer hebt, dan aan eene fterkbegeerde wegneming van eeuigen bezon. deren nood; ei! denk dat door! Zoo was het geval van dien apostel, die dat aanminnig woord allereerst hoorde uit zynes Meesters mond. Eene zware beproeving drukte hem; in den nood roept hy om ontheffing; het andwoord, dat hy kreeg, was,, ja,eene zekere weigering, maar tevens een geven vaa  Veiligheid by god in kristus. 83 van veel meer, dan hy gevraagd had; nu is Pau« lus voor altoos veilig; al verdubbelde de aanvallen van Satans engelen, Jefus genade is voor Paulu* genoeg, en Jefus woord een waarborg van veilig», heid zonder einde en zonder tusfchenpoos. —— En gy, myne ziel! wees dan in de gemakkelykfte plichten , en in de kleenfte beproevingen, zoo afhangelyk, als in de zwaarfte; en by omkering wees zoo vertrouwelyk in het allerzwaarfre, als in het allerligtfle. — Verwagt niets van u zelve, alles van uwen Verlosfer. Zoo woont men in eenen rotsfteen der veiligheid. Vergeet het nimmer: de genade, gelyk zy nodig is tot het minfte, zoo is zy tot alles genoegzaam. Zoo is er veiligheid by God in Kristus! Veiligheid voor altoos; onderftand befproken, hoe hoog de beproevingen en gevaren lopen mogen. Soms denke ik: eenen zuren opflag, een bytend woord van eenen medemensch te dragen valt my zwaar; maar wat, wat zou het zyn, als* ik aller uitvaagfel en affchrapfel worden moest?—Een kleen deel van myne bezittingen te verliezen valt my foms zwaar, en wekt myn'wrevel tegen hen, die berispelyke oorzaken van myne fchade Fa zyn3  84 Veiligheid by god dj kristus. zyn, vry gevoelig op; maar wat, wat zou het zyn, wen ik de beroving van alle myne goederen aan moest zien? —— Myn vleesch kermt op het gevoel van matige pyn; maar wat, wat zou het zyn, wen ik in het gezicht van paal en vuur en folter-tuig Jefus belyden moest? —— En wat zou het zyn, wen myne beproevingen, de wegen, die God gebruikt, om myne eigenheid en fchepfelsliefde tegen te gaan, en die nu zoo dikmaals grote verwerring en opftand in mynen geest verwekken, wen die eens klommen tot eene hoogte, als zy ooit by eenig Kristen geklommen zyn, of noch hoger gingen ? of, wanneer God my de dier- baarfte panden, die ik in de werreld hebbe, ontnam, die allen, wat zal het dan zyn? of, het geen hoger gaat, als God alle foorten van beproevingen in myn geval gelyktydig deed famenlopen, wat zal het dan zyn? zal ik dan ook zeggen met hart en lippen , Het is wel ? — O myne ziel! hoop op God! richt uw uitzicht op een blyven by God ten dage des fchromelyken gevaars , niet naer het gevoel van uw bezwykend vleesch, maar naer den inhoud der belofte en van Kristus woord: Myne genade is u genoeg! Hy, die uroept, is getrouw.  Veiligheid by god in kristus. 85 Hy zal u nimmer laaten verzocht worden boven het geene gy vermoogt. Hy zal met de bezoeking uitkomst geven, zoo dat gy die kunt dragen. Hy, die zyne giften nooit verfpilt, zal de hulp befchikken ten bekwamen tyd, juist dan, als het nodig zyn zal. Laat ik myn hoofd daar op nederleggen ; laat ik, gewapend met zulke toezeggingen, en geplaatst in dien rotsfteen, alles uitdagen, wat er komen zal, uitdagen in Jefus naam, voorwiensrekening ik fta! En laat de ervaring van de wolke der getuigen , die in vroegeren tyd, ook in myn vaderland, met God alles zyn doorgekomen voor de waarheid, laat die ervaring eene toegevoegde fchraging aan myn betrouwen geven I zoo roepe ik: Gevaar! groot gevaar! beftendig gevaar.' en mogelyk eerlang een meer dan ooit geklommen gevaar! — Maar met dat al,nu,voords,zondertusfcbenpoos, en zonder einde, veiligheid by God in Kristus.'— Gelyk myne kracht alleen en altoos in Kristus is, zoo ontvange ik dien invloed alleen door het kanaal van het ootmoedige geloof. —— O myne ziel, begeert gy veiligheid te midden der gevaaren, blyf by Jefus in een ootmoedig geloof.' Zie op Hem! Begeer zynen invloed met betrouwen! Hang F 3 oot-  S6 Veiligheid by god in kristus, ootmoedig en beftendig en vertrouwelyk van Hem af! Dat beedelend oog zie onverdraagd op Hem! Gewis Hy zal in u blyven; begeerde onderftand wordt nooit gewdgerd; en geenever, zoeking zal u vermeesteren, die u bezig vindt in het fchuilen onder Jefus vleugelen. Zoo lang uw zien op Jefus duurt, duurt uwe Veiligheid; —— Geniet dan eenen onderftand, die gereed ligt, een geven van inzien in elk eenen plicht, een fchryven daar van in uw verftand, eene vereeniging van uw hart daarmede, een fchryven daarvan in uw hart, een geven van hulp ter aanvaarding, doorzetting, voleindiging, ook van plichten , waar tegen alles zich verzet, —— Verwacht van Hem eene aanwyzing, eene beteugeling, eene beveiliging, —— Hou dan uw geloof in beweging; en roep dan vry: Ik vermag alle dingen door Kristus, die my kracht geeft! Veiligheid by God in Kristus! *—— Myn lot is in de beste handen ; en, heeft hoge vrymagt debeftelling daar over, zy wordt beftierd door oneindige wysheid, en oneindige goedheid. Alles zal my ten goede medewerken. Ik ben, en onbevoegd, en onbekwaam, om keur daar in te maken. ——• En zou ik het niet overlaten aan eenen Verlosfer,  Veiligheid by god int kristus. 8/ fèr, wien alle magt gegeven is in hemel en op aarde, aan Hem, die der gemeente gegeven is tot een Hoofd boven alle dingen, aan Hem, die alle de heirfcharen der fchepfelen aan myne belangen weet dienstbaar tc maken! —— Heeft God, zyn Vader, zoo veel betrouwen in Hem gefteld, datHy Hem het bewind over de kerk en de werreld hebbe opgedragen, zal ik dan, ik dat betrouwen in Hem niet ftellen, om myn lot, alle de hertellingen daarover, aan Hem te verblyven I Hebbe ik myn eeuwig belang met betrouwen en welgevallen in Jefus hand gegeven, zal ik dan ook het mindere Hem niet aanbevelen , en ook in opzicht tot myn nu noch ongeboren lot by voorraad roepen , Kristus,Kristus heeft alles wel gedaan! ——• Zoo is myn lot in de beste handen! —- Was het in myne hand , of in die van myne vyanden, of in die van myne beste vrienden onder de eindige wezens, hoe zorgelyk ftond dan alles 3 Aan geen van hun durve ik het één oogenblik toebetrouwen! Myn Verlosfer heeft de beftelling! -— Nu ben ik gerust! —- Veiligheid I Veiligheid by God in Kristus ! Myn Vader, die in de hemelen is, heeft de befteliing ook over F 4 de  S8 Veiligheid by god in kristus. de beproevingen, die my ontmoeten, en in de toe* fchikking van dezelven bedoeld Hy myn heil. Met oneindige wysheid en oneindige liefde zendt Hy my zulke beproevingen toe, die meest gefchikt zyn naer de bezonderheden van myn zedelyk bedeif, naer den aard van die verkeerdheden, die in my de voornaamfte zyn. Myn Vader, die in de hemelen is, doorgrondt. myn hart, en weet onfeilbaar, welke verdorvenheden in my de fterkfte zyn. Hy wil er my, om Jefus wil, genadig en by trappen van genezen. Hy befchikt ontmoetingen, voorvallen, het zy meer onmiddelyk, het zy meer middelyk, die myne hoofdverdorvenheid, en myn hart, aangemerkt als het zoodanige, fmertelyk aandoen. Ben ik eerzuchtig, dryft my de ongeregelde gezetheid op achting, gunst, lof uit menfehen, ligt doet myn God my fmaad ontmoeten. Pynelyke gewaarwording! Myn hart kermt van weedom. Gods oogmerk in de befchikking van die beproeving is, my myn bederf, in de ftroomen zoo wel als in de bronnen, te doen zien, my te dry ven naer den troon , om vergeving en verlosfing te vragen, my den aard en den gruwel myner ongeregelde zelfs- lief-  Veiligheid by god in kristus 8g liefje, die ik in den weg vnn fmaad en oudank. bare behandelingen, door medemenfchenmyaangedaan, best leere kennen, van naby te doen befchouwen, en in den diepften ootmoed de eere van myne zaligwording aan Kristus alleen te doen toefchryven. -—. Ben ik onmatig gezet op een geoorloofd genot van het.aardfche, myn wyzë, myn liefderyke Verlosfer weet dat te temperen door inmengfelen van verdrietelykheden, hindernisfen, lighaamszwaklykheden, die het genot zelve fmakeloos maken. —- Hoe wel ben ik aan zulk een* Verlosfer toebetrouwd! Veiligheid! De beloften, waar van ik door het geloof in den Middelaar een bezitter geworden ben, befpreken my alles. Geen van myne belangen, behoeften, noden, is daarin vergeten. Zyn die be- loften meest al van dien aard, dat zy ftryd, gevaar, beproeving, ouderftellen, zy befprekenden onder ftand zoo duideiyk, dat er geene bedenking met reden kan overblyven. — En hoe verfterkend is my de gedachte, dat die beloften, by gelegenheid van myne noden en gevaren, heureglanfigfte vervulling bekomen! Ik roepe my zeiven toe: Een bybel met beloften Jigtvooru! bepeinsdeninhoud! F S vat  £jo Veiligheid by god in kristus. vat heuren rechten zin! doe er niet af, doe er niet by! Roept de God van uw verbond: Als gy door het water gaan zult, Ik zal by u zyn, door de rivieren , zy zullen u niet overftroomen; maak dan rekening op de wateren, de rivieren van ftryd, en druk', en nood, beproeving, verzoeking, hou er u nimmer vreemd van, ma,ar maak ook rekening op beveiliging ten tyde des gevaars, en dat, naer mate die wateren hoger klimmen, de bewaring en uitvoering te aanmerkelyker wezen zullen. —— Zie te rug op den weg, die er afgelegd is. —— By gelegenheid van vorige noden,dringende gevaren, diepe wegen, bebt gy de beste proeven opgezameld der trouwe van eenen belovenden God. . Zie te rug op dat aantal der Eben-Haëzers ftenen der hu'pe, die gy hebt opgericht! Eereken, waar op gy voor het toekomende ftaat moogt maken! Trek de hoofdfom op! en welke is die? . . . deeze : God zal tot zyne eere myn wezenlyk belang altoos beverderen! —— Geef tyd en maat, en alle de omftar.digheden, alle de wegen, alle de kanalen van toediening, aan Hem in handen! ■ Schynen foms de beftellingen der voorzienigheid tegen den inhoud der belofte, waar op gy rekening  Veiligheid by god in kristus. 91 tïing maakt, iu te lopen , doe alsDavid; toenailes hem ontviel, toen zyne vrienden zelfs fpraken van hem te (lenigen, toen iTerkte hy zich in den Heere , zynen God. — God ontnam hem alle fteunfel, en befchiktehem daar door de verecrende gelegenheid, om het grootst betrouwen op Hem te oeffenen, op Hem zuiver,«op Hem alleen te zien. —— Biyven foms beloofde dingen, die in de beloften duidelyk begrepen zyn, achter naer oogen-fchyn, en zoud gy dan wel zeggen: God vertraagt de beloften; 0 myne ziel! meet den Oneindigen nimmer naer u zelve af: gy telt by weken, maanden, jaren ; maar by God zyn duizend jaren als de dag van gisteren. Geloof, dat des Heeren tyd al- toos en ver de beste is. Geniet by voorraad het toekomftig goed. Hoe! by voorraad genieten? ja! ftel uw geloof, en hope te werk! 1 uw geloof, als een' vasten grond der dingen, die men hoopt, en een bewys van zaken, die men niet ziet. Haal het goed, u toegezegd, naby door het konstglas van geloof! Geef er eene zelf- ftandigheid aan in uwe befchouwing en uitzicht, en gy zult bewegingen, ervaringen gevoelen, die wel in trap, maar niet in foort, vcrfchillen van het geen  92 Veiligheid by god in kristus. geen er zyn zal, wen het beloofde dadelyk daar zal zyn. Zoo zal uw geloof in zekeren zin de vervulling vervroegen. —— Vooral verlustig u in den Belover, de bron van heil, alles in allen! En naer mate het by u is : God boven alles, wat ik hebbe, en God in de plaats van alles, wat ik noch ontbeere; in die mate zal alles u wel zyn. Wordt my iets geweigerd, dat ik geerne bad, en dat ik ootmoedig en aanhoudend by den troon begeere, die weigering ftrydt niet met de tederheid, die myn God my toedraagt. — Uit liefde weigert Hy my dingen, die my, immers voor als noch, fchadelyk zouden zyn. En het moetmy groot zyn onder die weigering, datevenwel myn perfoon en verzoek in den Middelaar aangenaam waren by den troon, fchoon oneindige wysheid, en beflendige liefde, om wichtige redenen, anders dachten, dan ik begeerde. — Laat ik tevens denken, dat ik in de weigering eene gelegenheid ont. vange, om, door onderwerping van myne neiging aan den wil van God, eene eerbewyzing aan Hem te doen, die, in vergelyking gefproken, groterisdan de eerbewyzing,die de gevoeligffedankbaarheid voor de inwilliging van myne verzoeken op kan leveren. Smaad  Veiligheid by god in kristus: 93 Smaad, dien ik wegens myne aankleving aan Jefus en zyn evangely foms dragen moet, befchikt my eene verwaardiging, die onverbeeldelyk is.— Die fmaad geeft my de aanleiding, om een' eerdienst aan Kristus toe te brengen, die hoger klimt dan die, welken de ganfche fchaare der uitverkorene engelen Hem bewyzenkan, • Hun eerdienst, hoe volmaakt ook, heeft nimmer hogeren rang, dan dien van blymoedige gehoorzaamheid ; — maar ik, een verlost zondaar, mag Hem eeren, niet alleen door Hem te gehoorzamen," maar ook door te lyden voor Hem; en het wordt my in de zaak van Kfistus uit genade gegeven voor Hem te lyden. O myne ziel! peins daar op! denk dat door! wapen u met die gedachte! bezie elk eene verfmading, die u wegens de aankleving aan Kristus ontmoet, in dat licht! - denk dan! nu klimt myne eere, myne verwaardiging, boven die der engelen ! Veiligheid by God in Kristus te midden van alle de gevaren, die er zyn, of immer komen konnen! — Zoo juiche ik in den rotsfteen! Onder de fcha- duw van die vleugelen zinge in vrolyk! Dus geflerkt zal ik liederen in kerkers, hallels in ftormen zingen! Zoo hebbe ik altyd goeden moed! Van  94 Veiligheid by god in kristüs. —- Van de hoogte, waar op ik thans verkeere-» bezie ik alle myne vyanden zonder vreze, al het machteloos gewoel van helfcheenaardfchc magten, alle de gevaren! God, God is voor my, en wie, wie zal dan tegen my zyn ! -—- Uit die woning, waar in ik thans verkeere, bezie ik met bedaardheid alle de woelingen, alle de verwerringen in de werreld, en in myn vaderland.—Met bedaardheid hoore ik de donders, het rumoer der volken, al wat er omgaat! De Heere is goed, Hy is ter fterkte in den dag. der benaauwdtfSRJ, en Hy kent hen, die op Hem betrouwen. Nu wachte ik, in God gemoedigd, alles af, —Ook dan,, wanneer de vygeboomnietbloeijen zal, en geene vrucht aan den wynftok zyn zal, wanneer alles ontzinken, alles bezwyken zal, wanneer alle gefchapene ondertanden het hoofd zullen onderhalen, gelyk de toppen der hoogvTe bergen by den werreld vloed, dan ook zal ik op God hopen, enmy in Hem verblyden! —— Thans verdwynt alles uit myn oog, behalven God! En gy, myne ziel! roep, ja, met heilige ontzetting: Bcftendig gevaar! Maar voeg er ook in éénen adem al juichende by: —-— Veiligheid by God in Kristus! HET  95 HET VERLANGEN NAAR DEN DOOD OPGEWEKT. Stervende worde ik zalig! o myne ziel! gy moogt verlangen. —- Of zou een zeeman, die langen tyd met norm en baren worftelde, niet vrolyk zyn, wen by de haven voor zich ziet ? —— Zou een vreemdeling niet juichen, wen hy na een uit. gerekt omzwerven in vreemde gewesten, en een langdurig fmaken van het gewoone lot der vreemdelingen, den vaderlyken grond betreden mag; en hoe klopt hem het hart van blydfchap, wen hy zyn huis en vrienden nadert.» De laatfte uure» van de reize zyn dagen, jaren, in zyn oog. —— Zou de gevangene man niet gretig uitzien naar het oogenblik, het beftemd, het toegezegd oogenblik van zyne ontkerkering? — En zou ik dan, ik, de zwerver op eene woelige zee, de vreemdeling, de gekerkerde in boeijen van ongeloof, zonde-lust, en rampen, zou ik niet vragen, Waar, waar is de haven, het vaderland, de vryheid? Zouikniet vragen, Waarom, waarom toeven die wagenen te komen  96 Het verlangen naar men, myne voertuigen naar de gewesten van volkomenheid, " waarom blyven de gangen van die wagenen achter? Gelyk de wachter op den morgen, de wachter op den morgen wacht, zoo moet ik mynen Goël wachten; wachten, ja, met lydzaamheid, Hem verbeiden, wen Hy toeft, wachten, ja, met fterk betrouwen, dat Hy komen zal, gelyk de wachter op de komst des morgenftonds onwrikbaar rekent, maar ook wachten met een verlangen, dat vuurig is. De wachter telt de flepende uuren. Zoo moet ik ook doen. O myne ziel! is uw trek, uw verlangen, uwe uitzien foms flaauw, fla ras uw oog op die bedenkingen , die meest gefchikt zyn, om uw verlangen aan te vuuren. Vertegenwoordig u de kenfchets, die u de bybel geeft van uw toekomftig heil. Bepeins den nadruk van die bewoordingen: God te zien; Jefus te zien, gelyk Hy is; aan uwen Verlosfer gelyk te worden, met Hem te zyn; en nooit geeft u de bybel treffender bericht, dan wanneer hy getuigt, dat het niet geopenbaard is, wat gy zyn zult, dat het door geen oog gezien, door geen oor gehoord, en in niemands hart is opgeklommen. —- Om alles faam  OP DE DERDE PLAAT. Zoo ftreeft myn Kristen dan, op vleug'len van gedachten, Gelyk een adelaar, die, fteigrend naar omhoog, De gouden dagtoorts groet, aan 's hemels ruimen boog. En daar de duisterheid der aarde leert verachten. Ja 't heilgeloof voert hem naar 't ongefchaapen licht. En doet zyn vluggen geest naar Zions kooren rennen, Daar leert hy, by dien glans, aan de eeuwigheid zich wennen, Terwyl al 't ondermaansch voor zyn gedachten zwicht. Verrukking houdt zyn hart in zacbten band gevangen; Verbeelding fchetst hem 't hof der Oppermajefteit, Den luisterryken gloed der hemelheerlykheid, En 't ftreelend koormuzyk van Zions lofgezangen. Dan achl nog al te veel aan 't ondermaansch gehecht, Gevoelt het zwoegend hart zyn hoop te dikwerf faalen. Doch, moet hy nog op aarde als vreemdling ommedwaalen, Hy ftaart op 't heilgenot van Salems burgerrecht. Ja hy vervroegt dien flond in zyn befpitjgelingen, En ftreeft gelyk een held den vyand te gemoet; Den dood, den wreeden dood, met zyn geduchte» ftoet, Dien onvermyd'bren fchrik van alle ftervelingen. Daar  Daar daalt die koning neêr , geen akelig gewaad, Geen aanhang, die zyn prooi,den wuftenmensch, doetbeeven; Neenl door een glansryk licht van heerlykheid omgecven, •Toont hy myn' Kristenhéld een vriendelyk gelaat. Hy wenkt en — wyst de poort der zaligheid ontflooten, Dien oord, waar nimmer ramp of pyn een woonplaats heeft, Waar eindlooze eeuwen door de waare blydfchap leeft, Het eeuwiggroeïend deel, van 's hemels gunstgenooten. Hoe zwoegt het vroom gemoed! hoe flaakt het zucht op zucht. Om, van deeze aard verlost, een hemelling te weezen! Dan, in Gods trouw gerust, verwacht hy, zonder vreezen, De blyde roepftem af tot zyn verheven vlucht.  het vkki.ajtcjebt xaak den" doob opgetokt. jageiïd uitzien ïïAAJÏ ben bood gematigd.   DEN DOOD OPGEWEKT. faam te vatten, o myne ziel! gy zult God erven. God erven! Dat is alles gezegd. Was de meening van die bewoording alleen, door God tot erfgenaam te zyn aangefteld, buiten opzicht tot de waardy van het erfgoed, hét zou gewis groot zyn; maar het klimt oneindig hoger: God, God zeiven zult gy erven. Hy zelf is het erfgoed. Bedwelmende gedachte! Den Algenoegzamen.' Eene zee, die grond noch oevers heeft! 0 myne ziel! bepeins die verwachting? Zoek den voorhang van het binnenfle heiligdom, de gordynen des derden hemels eens op te ïigten Beluister de koorzangen, die de gekroonde getuigen uitfchate- ren ter eere van het Lam Bezie alle die be- zonderheden; bezie ze zoo lang, tot dat gy in beweging raakt, en, by de ontbranding van een vuur in uwe overdenking, uwe taal dceze werde: Kom, Heere Jefus! kom haastelyk! Vuur uw verlangen aan door die bedenking: Hoe waardig is God volmaakt gediend te worden! . Hoe laag zinken alle de eerbewyzingen, die Hem hier gefchieden, beneden zyne oneindige waardigheid, en de verplichting, die ik aan Hem hebbe3» En, fchoon alle myne aanbiddingen, de tederG Ha  08 Het verlangen naar fte gevoelens van myn hart, en derzelver uit» voerigfte ontwikkelingen in hemel-taal, nimmer evenredig zullen zyn aan de heerlykheid van mynen Verlosfer, zal evenwel . . . o bly, bly vooruitzicht, dat my ftreelt! ... zal evenwel in den dag der eeuwigheid myn danktoon hoger ryzen! Alle de traagheden, alle de woelingen van verkeerde zelfü-liefde, zullen voor altoos een einde nemen. Gods heerlykheid, Gods gelukzaligheid, zullen, ja, geene toevoeging erlangen door de volmaking van mynen eer-dienst, neen! Zoo min God vreest voor vermindering, zoo weinig haakt Hy naar vermeerdering van eere en bly fchap. Alles is in God oneindig, buiten bereik van toevoeging. Maar met dat al, Hy is waardig, overwaardig, d$n eerbiedigden dienst, en al den lof, den hoogst mogelyken lof van al wat adem heeft. Dat al te ontvangen, volmaakt te ontvangen, is zyn doel, en daar aan te beandwoorden is het kort begrip van alle myne moge-lyke zaligheid! O myne ziel, bezie uw vertrek uit de werreld, uwe intrede in de huishouding der eeuwigheid, als zulke eene bevordering tot edeler werk, tot hogeren ftand, en ruimer be- and-  DEN DOOD OPGEWEKT. Op audwoording aan uwe grote beflemming, die immers, immers decze is, ... De God der zondaren werde groot gemaakt! En, o myne ziel! verlangt gy dan niet! Ongeloof en zonde weg! Nooit weder twyfelen; nooit weder mistrouwen ; nooit weder ftruikelen! Zonde is hier uw voornaamfte kruis! De meefte tranen, waarmede uw pad befproeid is, waren de gevolgen uwer overtredingen; en dan, dan nooit weder zondigen! . . . Wat bindt my hier! Ziel! verlangt gy niet? Breng voor uwe aandacht eenen verlangenden Heiland! — eenen, die naar u verlangt! - Aandoenelyke, bedwelmende gedachte! Myn Verlosfer zegt, daar Hy aan de rechtehand des Vaders zit, Vader! ik wil, dat daar ik ben ook zy zyn, die Gy my gegeven hebt! En, op dat ik de ge. voelens van zyn hart weten zou, fprakHy, noch op aarde zynde, het geen Hy in den hemel bidden zou, en zyne liefde-zorg heeft my de bid-fcliets in duurzaam fchrift nagelaten, Hy verlangt dan naar my; Hy zal zyne Middelaars heerlykheid vergroot, en zyne genoegens verbreed rekenen Wanneer Hy my by zich, en daar in myn heil G $ Vol-  I0O KET VERLANGEN NAAR voltooit ziet; en zal ik, ik dan'niet naar Hem verlangen.3 Zal de bruidegom verlangen, en de bruid koelzinnig zyn? —— O rnyne ziel! vergeet het nimmer Kristus verlangt naar u! Wordt myn verlangen naar den dood vaak ge^ frremd door de verbintenis aan de aarde, en door den invloed, dien de zienelyke dingen op myn hart maken ; o myne ziel! verfcheur die banden, of liever brengze ter verfcheuring aan Jefus voeten! —— Vryen de fchepfelen om uwe aantrekkelykheid, zeg, dat uwe befternming hoger ligt! Maak t en hou u van de aarde los l Zou myn verlangen naar den dood ook inlopen tegen de liefde, die ik aan hun, die overblyven zullen, fchuldig ben? kan ik eenelievendeechtgenoote, eene ry van kinderen bezien, en dan noch verlangen naar mynen uitgang uit den tyd? —— Gewis, ik moet gewillig zyn, om mynes Vaders raad volledig uit te dienen , en de befchouwing van hen, die in de verlenging van myn verblyf op aarde bczonder belang hebben, moet myn ver-> langen matigen, maar met dat al, die gedachte moet my gemeenzaam zyn: God zal zorgen buiten tty i. Of zou de Werreld-Scliepper een wormken  OEN DOOD OPGEWEKT. igr ken nodig hebben, om zyne ontwerpen uit te voc ren! en heeft Hy, Hy zelf niet gezegd : Laat uwe wezen achter, en ik zal ze in het leven behouden, en laten uwe weduwen op my betrouwen! De dood is, ja, eene ontzettende zaak, die floping van myne hut, die fcheuring van den naauwen band, die koning der verfchrikking! Sterven ! Vreemde, nooit door my beproefde gebeurtenis! — Maar, o myne ziel! bezie den dood aan de beste zyde! Is hy niet een Ahimaas, een boodfehapper van goede tyding, een engel van Petrus, die de boeijen flaakt, eene Noachs-duive, die met den palmtak van overwinning aan komt vliegen, en de verordende weg, dien uw Verlosfer, uw lievende Verlosfer inflaat, inflaat met onbegrensde wysheid, inflaat om u van de zonde te verlosfen? Zyne beftelling maakt den dood tot eene hemelpoort, tot eenen doorgang in het eeuwige leven.— Hy houdt dien weg om redenen, tot bereiking van einden, en ter toediening van onderwyzingen, die in de eeuwe der ontwikkeling meer duidelyk zyn zullen; dus zal ik ook in opzicht tot die be^elling, die de gelovigen fterven doet, en my Ben* zal doen fterven, éénmaal uitroepen en ik G 3 doft  102 Het verlangen naar doe het nu by voorraad: God heeft alles welgedaan 2 Laat ik den onde> ftand bezien, dien ik in dat aangelegen tydftip uit Jefus hand met reden wach. ten mag, van Hem, die my teder liefheeft, ——-■ van Hem, die by ervaring weet, wat fterven zy, ——— van Hem, die door zynen dood uit mynen dood den prikkel wegnam, van Hem, die leeft, om voor my te zorgen,«—— dien vriend in nood, dien broeder, die in de benaauwd- heid geboren wordt. —— Hy zelf, Hy zelf zal by myn leger ftaan met die onzichtbare tegenwoordigheid, waar by alle de dienften van lievende vrienden, alle de aanfpraken en voorbiddingen der uitneemeudfte leeraren, op geen éénen dag te noemen zyn; eene tegenwoordigheid, die eene ruime vergoeding meê zal brengen, wen alle de dienften, alle de onderftanden van eindige wezens het hoofd zullen onderhalen! Gewis, op zulk eenenon- derftand mag ik rekening maken; of zou de toezegging van eene liefde tot het einde toe ook niet deeze bezonderheid influiten? Zoo make ik dan op Jefus trouw ook hier in vaften ftaat. —©e Leeuw uit Judas ftam, die overwonnen heeft, ' s zal  DEN DOOD OPGEWEKT. IOJ zal myn'beftryder beteugelen, en eene'opbinding geven aan het overblyffel der grimmigheid van hem, wiens toorn, ais zyn tyd kleen is, wel ligt groot zal zyn. —— Myne laatje uitgangen van geloof en liefde , de jongfte aanbevelingen van eene ziel, die op het vertrekken ftaat, in zyne hand , zal Hy ontvangen met een kenbaar genoegen, en ze beandwoorden met eene vriendelyken lach, minzamer welligt dan alle de voorigen, —* In allen geval Jefus ftaat voor het einde, en die Man, die grote Boas, zal niet rusten, voor dat alles is afgedaan. Myn lighaam, het is waar, dien lieven medge» zei van myne ziel, rake ik by het fterven kwytj maar laat ik denken; —- hoedanig is dat lig* haam, dat ik af zal leggen? een broos, katyvig lighaam, eene bouwvallige lemenhut, eenebelemmering veelal voor mynen geest, een tabernakel, waar in ik met bezwarenis zuchte, eèn broeinest van begeerlykheden, eene fterkte, waar uit de zonde veelal myn'geest befpringt, eene deur, waar door duizend verzoekingen binnen treden, een kerker voor mynen geest, een gewicht, dat nedertrekt, en onderhoudt, een lichaam der zonde, een G 4 vleesch.  f04 Het verlangen naar vleesch, waar in geen goed woont, een ballast f waar meê myne ziel omfukkek geduurendedewoe. ftyn-reize. ——- Heb ik, alles faamgenomen, het verliezen van zulk een lighaam niet voor winst te rekenen? Myne ontkerkerde ziel zal ademen in vreijer lucht; onbelemmerd bezig zyn in verrichtingen van befchouwing, lof, en liefde; verwaardigd met ervaringen, wier beginfelen myn hemei, myn begonnen hemel zyn in myn verbiyf op aarde. Naer die rekening wordt myn verlies aanmerkelyke winst- —— Rake ik myn lighaam by het fterven kwyt, het is niet voor altoos. Ik zal het afleggen in een welgegrond uitzicht, om het weder te krygen; en het woord mynes Heilands ligt daar: Ik zal het opwekken ten uiterften dage. Het oog van mynen Verlosfer zal myn ftof bewaken ; en aan het flot der eeuwen zal Hy het verryzen doen. Hoe achtbaar zal Hy heerfchen over den laatften vyand! Tot op den jongften dag maakt die koning der verfchrikkingeene vertoning, als of hy aan den Levens-Vorst niet onderworpen ware; de dood zal zynen ftandert planten op myn graf, en het fepter zwaeijen in het ryk der doden, in de binnekamer van ftof en wormen; maar in t. .... den  DEN DOOD OPGEWEKT. 105 den jongden dag zal myn Verlosfer dien geweldenaar den voet op den nek zetten, en hem den roof ontweldigen, • Ik zal myn lighaam, myn eigen lighaam wederkrygen, wederkrygenmetaanmerkelyke winst, en in dien zin een ander lighaam, een pnfterfelyk, onverderfelyk, gebrekkcloos, geeste, lyk, heilig, derk, vlug, glanfig lighaam, en om alles faam te vatten, myn lighaam , dit myn vleesch, zal in zyne mate aan het heerlyk lighaam van Kristus gelykvormig worden. Onberekenbare winst! Verlieze ik by den dood het aangenaam en gezegend gebruik der genade middelen, het gebruik van woord en bondzegelen, ook in dat opzicht is myne verruiling enkel voordeel. Al wat ik hier geniete, ook in de voordeeligde tyden, onder de ruimde bedeelingen, in alle de Bethels en Pnièls, ook wen de toevloeijingen zoo derk zyn, dat ik naauwlyks meer vatten kan, dat al is op geen éénen dag te noemen by dat verkeer met God, dat myn ontkerkerde geest aanvaarden zal Hierwandele ik door geloof; ook, ja, in zeker opzicht door aanfchouwen; myn geloof zelf is een aanfchouwen, en de aanfchouwingen van genot) die ik hier hebbe geduurende myne inwoning in het G»5 _ vleesch,  ï05 Het verlangen naar vleesch, verfchilten wel in trap, , maar niet in foort, van de aanfchouwingen, die myne ziel, van het lighaam afiefcheiden, hebben zal. 1 Maar hoe groot, hoe verbazend, hoe onberekenbaar groot zal dat onderfcheid zyn 1 Van naby 2&1 ik God aanfchouwen; hier blyft het altoos op zekeren affland, die de genietende ziel bemerken doet, dat zy waarlyk onder alle haere verwaardigingen uitwoont van den Heere. Myne aan? fchouwing van God zal onmiddelyk zyn; myn oog zal lynregt op Hem zien; het oog van myne ziel is hier op aarde zoo gefield, dat het zulk een on« jniddelyk gezicht niet zou kunnen dragen ; evengeïyk myn liajiaams-oog de zon op den middag niet inhet gezicht kan zien; en kan ik, die geene andere «v*rüjg hebbe, dan van een middelyk zien derheerlykheid van God, ik , die hier maar een'wederglans zie, afftralende van mynes Vaders woord, werken, voorzienigheden, en door tusfehenkomst van inHellingen en middelen, kan ik my geen regt denkbeeld maken van een onmiddelyk zien, het zal evenwel zoo zyn. Myn aanfchouwen van Gods heerlykheid in Kristus zal zyn zonder eenige tusfchenpoos, zonder fchemeren zal ik zien op dien pn?  EEN DOOD OPGEWEKT. lopr ©iigefchapen glans; nooit zal myne aandacht worden afgetrokken. De zaligfte ontmoetingen zyn kier vaak van korten duur. Het geraas der vver reld en de onvermydelyke verrichtingen in myn beroep trekken my a£ Ik moet van den berg weder af, ichoon ik erwel eenen tabernakelhad willen bouwen met des Heilands volgelingen. God verfchynt, ja, maar Hy vaart weder op! Hierboven zullen tusfehenpozen, tusfehenftanden, bekoelingen , vermoeijingen een einde hebben. En hoe veel meer zou ik noemen konnen ! —— Wandelen door aanfehouwing zal dan, en dan eerst beginnen, als myn afgefcheiden geest in den hemel zal zyn aangeland. Zal ik dan niet verlangen I zal er geen vuur ontbranden in myne overdenking! — ... En fchoon myn afgefcheidene geest na dejherftelde vereeniging met myn lighaam, en na den afloop der plechtigheden van den jongden dag, eene aanmerkelyke toevoeging van vermeerderde zaligheid ontvangen zal, is evenwel het onderfcheid tusfehen den trap der zaligheid, die ik nu geniete, en der zaligheid, die myn afgefcheidene geest genieten za!, buiten bereik van alle berekening.. Kosten de gekroonde getuigen, die my voorgingen naar het va-  io8 Het verlangen naar vaderland, my dat toeroepen, gewis zy d.den het met een' ophef zonder wedergaê; en vernamen zy deftamelende berichten, die ik geve van een heil, dat zy genieten, en ik verwachte, gewis zy riepen ! Bewoner van de aardel gekerkerde aan het ftof! bewoner van fchemerlicht! proever van eerftelin- gen! hoe laag zinken uwe vermeldingen ! kom over! treed hoger op! wy wachten u! —r— Zy verlangen, dat ik eerlang een deelgenoot worde van hun genot, en een medeftander van hunne bezigheid! Zy verlangen, dat ik met den koorzang famenftxmme! —— Myn hart vliegt voor uit! —ik verlange naar den hemel» By myn fterven, en dan eerst, zal myne zaak voldongen zyn, alles uitgeweezen. Myn heil is, ja, onverliesbaar, myne hope onbedriegelyk; toen ik my aangordde tot den ftryd , mochte ik my beroemen als een, die losmaakt; maar met dat al, by myn affcheid uit de werreld zal de zaak in uitwerking en blykbaarheid eerst recht voldongen zyn; hier klinkt my by elk eenen tred dat woord in de ooren: Die tot het einde toe volharden zal, zal zalig worden: hou het geen gy hebt, op dat niemand uwe krone neme; hier is het waken, lopen, dryden»  DEN DOOD OPGEWEKT. TO(} den, worftelen. O! die beflisfing, wen ik, by het naderen van den dood, de krone bereid zal zien, en in eenige mate eenen uitnemendenPaulusnazal ftamelen: Ik hebbe den goeden ftryd geftreden, ik hebbe den loop geëindigd, ik hebbe het geloof behouden, voords is my weggelegd de krone der rechtvaardigheid. Triumf! de vyanden, die my den hemel betwist hebben, zie ik in eeuwigheid niet weder! Myn fterfdag myn kroondag! En zou dan myn verlangen naar den dood niet gaande wordeni  1Ï0 JAGEND UITZIEN NAAR. DEN DOOD GEMATIGD. | agend uitzien naar den dood gematigd! Ja", myne ziel! Iet daar op I Mogelyk zyn uwe verlangens naar de rust, aangevuurd door eenen verfcheidenheid van bedenkingen, onmatig Merk, al te driftig; dat is mogelyk. Hoe ligt val Ie ik, uit het eene uiterfte.gelukkig gered, by overyling tot een ander over! Wie leerdt my te wandelen in het midde van de rechte padent Kom! laat ik my, om in het fpoor te bly ven, tydige bedenkingen gemeenzaam maken ! ■ Heilige Geest! myn Leidsman ! ga Gy my voor! fchryfze in myn verftand en in myn hart! Des Heeren tyd, het zy die wat vroeger of wat later kome, is altoos de beste tyd; en zou ik het Hem niet toebetrouwen, die in de befchikking van alle myne zaken zyne eere en myn wezenlyk belang altoos in het oog houdt! Myne tyden zyn in mynes Vaders hand; en hebbe ik by myne komst tot Kristus alles aan God verbleven,. zal ik dan juist  Jagend uitzien naar enz, tiï juist in die bezonderheid, die de mate der duuring van mynen ftryd betreft, bepaling willen maken, en my indringen in eene beftelling, die ik blymoedig en onbepaald uit myne handen gaf! Het blinkend voorbeeld van mynen Goddelyken Meester roept my, om te treden in datzelfde fpoor. Hy begeerde geen einde van den ftryd, voor dat Hy zeggen kon, Vader! Het is volbracht! Vader! Ik hebbe voleindigd het werk, dat Gy my te doen gegeven hebt! Het uitftel is geen afftel. Hoe lang ook myn ingang in de rust noch achterblyve; gewis, het zal geene inbreuk maken op1 de zekerheid ee- ner goede uitkomst. Myn afval zal voor al den tyd des ftryds, die noch voor handen is, even onmogelyk blyven, als ooit te voren. Gods trouw ftaat voor alles in. Het pand, dat by myn'Verlosfer is weggelegd,is in de beste handen. Zullen er trappen zyn in de heerlykheid, en zullen die, hoe zeer ook alles uit genade zyn zal; geëvenredigd wezen aan de mate der proeven des geloofs, der tederheid des wandels, des kloekhartigen yvers voor Jefus naam in de wer, reld, en der taaije lydzaausheid in het dragen van druk  na Jagend uitzien naar druk om zynen wil, dan befchikt my de verlen» ging myner dagen ruimer gelegenheid, om toe te nemen, om; op aarde winnende, winst voorden hemel te doen, en, terwyl ik hier beneden ben, fcbatten in den hemel te vergaderen. Zie ik met een bloedend hart, en tranen iri myne oogen te rug op een treurig eertyds, toen ik voor wet en evangely niets dan oneere was; toen mogelyk Gods heilige naam om mynen wil dikmaals gefmaad is; zou het my dan verdrieten, eenen geruimen, eenen zeer langen tyd eene eere voor Kristus en het evangely in de werreld te zyn! zou my de ftryd vervelen, die aan des Heeren dienst op aarde vast is! —— Laat ik liever zonder tegenfpraak met een blymoedig hart de verlenging te gemoet zien der gelegenheden, om aan God en aan myne medemenfehen de jaren te vergoeden , die de rups en de kruidworm hebben opgegeten; de verlenging van gelegenheden, om, door duizenden proeven des betrouwens op God en der verbintenis aan Hem, duizenden van herroepingen mynes vorigen ongeloofs én myner afkerigheid van God daar te ftellen. Verfcheidene aangelegene plichten worden in den ftand-  DEN DOOD GEMATIGD: 11$ ftand myner uitwoning géoeffënd;' die in den hemel niet te pas zullen komen. — Daar zal ik nooit by mynen bedrukten Medekristen een bezoek der liefde doen, om hem de tranen af te drogen. Zwakkenteverfterken, kleinmoedigen op te beuren, des hemels vriend in zynen druk by te (laan , aan hun, die door aanhoudende ongefteldheid van de openbare famenkomsten zyn afgefcheiden, eenige vergoeding van dat gemis door een ftichtelyk bezoek toe te brengen, zal in den hemel eene onbekende bezigheid zyn. -1 Mynen Verlosfer aan medémenfchen, die Hem noch niet kennen, aantepry- zen , zal nimmer tot het hemelwerk behoren . Verlegenen tot raad, verdrukten door hulp of voorfpraak tot redding te zyn, weduwen en wezen te bezoeken in den druk, dat aanzienlykdeel van den zuiveren en onbevlekten Godsdienst voor God en den Vader, en duizend andere dienften van dien aard, zullen nimmer weêr een deel van myne verrichtingen uitmaken, wanneer ik éénmaal naar de werreld der geesten zal vertrokken zyn.Schoon ik in aller eeuwen eeuwigheid in mynen Verlosfer geloven, en op God betrouwen zal, en M het gebrek in geloven en betrouwen een einde' H m  it\ Jagend uitzien naar nemen zal, geeft echter het geloof, dat ik oefféne in mynen vreemdelings - ftand, in zeker opzicht eene geheel bezondere eer-bewyzing aan God. Hier ontworfteit myn geloof eenen drom van belemmeringen. Hier ruste ik op eenen Verlosfer, wien ik met de oogen van myn lighaam nimmer zag. Hier gelove ik zonder zien. Dus: mag ik niet begeren in dien ftand altoos te blyven, ik mag ook niet onmatig jagen, om er uit te gaan. Laat ik goed. willig noch eenen geruimen tyd geloven zonder zien. Het aanfchouwen, het aanfchouwen, en een foort van geloven, dat daar mede beftaanbaar is, zal eeuwig du uren. Wat heb ik veel in het land myner vreemdelingfchap! —— Ik heb het eigen woord van mynen Verlosfer, en zoo dikmaals ik mynen bybel in handen neme ontmoete ik eenen vriend, die my aanfpreekt, bemoedigt, raad befchikt, die my in myne treurigheden vraagt, Waarom weent gy?' waarom is uw hart kwalyk gefteld? ben ik u niet meer dan alles? Ik hebbe eenen inwonendera Geest, die, als de plaats-vervanger van mynen Middelaar op aarde, in my woont, fchoon ik de verborgenheid van die inwoning niet begrypen kan. Hy  DEN DOOD GEMATIGD. 11$ Hy woont in my; en die onfchatbare inwoner is altoos by de hand. In alle myne verlegenheden mag ik my tot Hem wenden; en my by te (laan isdebeandwoordingaan zyne befternming, en zyne begunftigde bezigheid. Toen Jefus ten hemel voer,' liet Hy dien Geest na; de betere Elias liet voor zyne Elizas dien mantel vallen. Met dien Geest liet myn Verlosfer den vrede na, zynen vrede, onfchatbaar deel van zyne nalatenfchap! Zoo fprak Hy zelf tot zyne apostelen, en tot allen, die door hun woord in Hem geloven zouden, en dus ook tot my, Mynen vrede geve ik u, mynen vrede late ik u! Zoo fprak myn Heiland! En met dien vrede kan ik, in God gemoedigd, alles door komen. Mis ik het gezelfchap der gekroonde getuigen en dat der engelen, ik hebbe evenwel het aangenaam verkeer met hun, die met my hand aan hand den: hemelweg betreden. O wat al zoets verfchaft my' die gemeenfchap der heiligen! Die lieve reisgenoten , daar zy één hart, en ééne ziel met my hebben, maken my de moeijelykheden der woeftyn-reize dragelyk, en hunne tederheid vergoedt niy rykelyk den fmaad, dien ik foms van eene H 2: blin."  iï6" Jagend uitzien naar blinde en afkerige werreld dragen moet. Hoe' veelvuldig zyn welligt de diénsten, die my deengelen doen , de uitgezondenen ten behoeve van den erfgenaam der zaligheid! Misfe ik de onmiddelyke tegenwoordigheid van mynen uitneemendften Vriend, myne gezegenden Verlosfer, Hy woont evenwel door het geloof in myn hart, en ik deele in de belofte, die Hy even voor zyn vertrek uit de werreld. deed, Ziet!ik ben met u lieden alle de dagen tot aan de voleinding der werreld; alle myne dagen! uuren! oogenblikken! — Schoon ik in een ander opzicht ver van Hem ben afgefcheiden, evenwel Hy gedenkt aan my; aan my te gedenken is zyn vermaak, de hemel van zyn hemel. Hy kent het hart van eenen vreemde- ling. Hy zelf, Hy zelf is in treurigen nadruk een vreemdeling op de aarde geweest, in die zelfde werreld, waarin ik thans omzwerve. Toen Hy ten hemel voer, nam Hy de gedachtenis mede van alle de beproevingen, die Hem bejegend hebben; en Hy bewaart die gedachtenis, om het medelyden met my in alle myne zwakheden en ftryden gaande te houden, als een , die in alles verzocht geweest is, dc zonde alleen uitgenomen. —— Hy ziet my be=  DEM DOOD GEMATIGD. IljT feeftendig aan, en Hy kent my, Hy flaat van den Middelaars-troon het oog op my en op alle myne wegen. Hy telt myne omzwervingen; i y vergadert myne tranen in zyne flesfen; allen zyn zy in zyn register. Zyn opzicht over my is zoo naauwkeurig, als of ik de eenigfte ware, met wiens zaken Hy zich bemoeide, Laat ik alle die bedenkingen famenvatten, en onder derzelver invloed verlangens naar den dood, wen die onmatig zyn, matigen, en op myne verlosüngen uit de (Iryd wachten , wachten , zoo wel in den zin van verbeiden, als van verlangen» Zou ligt de gedachte, Wie weet, wat al be • proevingen in eenen verlengden Ieeftyd my noch ontmoeten zullen, en mogelyk zommigen, die alles zullen te boven gaan, wat er tot hier toe was, wegen en paden, die ik tot hier toe nimmer kende, zou ligt die gedachte my onmaatig naar myn ontflag uit den ftryd doen uitzien, dan moeteik bedenken , — Myn lot is in Jefus hand, die my liefheeft, en altoos zal lief hebben, in de hand van Hem, die in de befchikking van myn lot met alle myneverledene, tegenwoordige, en toekomftige omftandigheden, met alle myne belangen, met myne behoeften, en, krachten te rade gaat, wys en mededogend te rade H 3 gaat,  n8 Jagend uitzien naar gaat. Op eene toereikende onderfteuning mag ik rekenen met de grootfte zekerheid. Kom ik in onbekende beproevingen, Hy heeft gezegd: Ik zal dragen, en redden, ik zal de duisternis voor uw aangezicht ten lichte maken, ik zal niet alleen met wegruiming van duisternis licht verwekken, maar ook duisternis in licht veranderen, uit duisternis licht fcheppen. Hy zal het kromme recht maken, dat alles zal Hy doen, en my niet verlaten. Altoos zal de onderfteuning gecvenredigd zyn aan het foort, de mate, en de duuring myner beproevingen , en van Hem mag ik licht en hulp verwachten, om dan ook, als ik in duisternis zal wandelen, en geen licht zien, te betrouwen op des Heeren naam, en te fteunen op mynen God, en my zeiven, wen ik by God in de duisternis wone, even veilig te rekenen , als of ik rondsom in het licht verkeerde. En zou ik dan tegen de verlenging van een by toeneming beproevend leven mateloos opzien! Verlengde dagen, getuigen van nieuwe en vermeerderde beproevingen,zullen eene aanmerkelyke winst voor Kristus, en eene aanmerkelyke winst yoor my opleveren. Winst  -BEN DOOD GEMAATIGD. H'9 Winst voor Kristus! Ja! De roem van zyne trouw en vermogen in my daande te houden zal groot zyn naer gelang van de mate en duuring myner doorgewordelde beproevingen; en zal het proefhoudende van het geloof éénmaal bevonden worden tot des Heilands lof en eere in dett jongden dag, dan zal gewis de Kristen, die een groot tal' van jaren beproefd wierd, eene by uitnemendheid glanfige eerkroone voor den Verlosfer zyn, en aan het flot der eeuwen voor God en engelen en menfehen een fchitterend bewys, wie Kristus was, En met welk een toegevoegd genoegen zal de Verlosfer op Kristenen bogen, die grys geworden zyn op den weg van geloof, die, hoe veel tyds zy ook hadden, om weder te keren, by Htm bleven! Hoe zal Hem de blydfchap uit de oogen dralen, wen Hy hen den Vader voor zal dellen met dat juichendwoord, Vader! Vader! zy waren uwen, Gy hebt ze my gegeven; en zie! zie! zy hebben uw woord bewaard! Zoo befluite ik, wordt myn leven, en worden met myn leven myne beproevingen verlengd, myn Heiland, die er my door zal helpen, wint er by! En zal my niet alles, wat aan Jefus winst bezorgt, welkom zyn. H 4 Ik  fr;ap Jagend uitzien na ar pc win er ook by! Wordt myn leven, en worden met myn leven myne beproevingen noch eenen geruimen tyd uitgeftrekt, zoo wordt er voorraad van ruime ftof voor my opgeleid, ruime ftof voor dat aandenken, die bewonderingen,- die verheffingen, die den hemel van myn' hemel zullen uitmaken. Aanzienelyke winst! ■ Hy, die op aarde het zwaarst, en het langdurigst, beproefd zal zyn geweest, zal in den hemel Halelujah zingen op den hoogften toon; zyn feestgejuich klinkt boven anderen uit; by zal een ruimer veld ontmoeten, om uit te weiden in de vermelding van Jehova's trouw, kenbaar uit proeven, wier aantal en verfcheidenheid zelfs hemel- fche oogen fchemeren doen. De Davids en Jakobs van den ouden dag, de Paulusfen van lateren tyd,.en allen, die in den weg van kruis, van beproeving, van druk, zyngrysgeworden, fchamen zich over elk eene vlaag van mismoedigheid, die hun heeft aangekleefd ten dage der uitwoning, daar zy nu de mate der beproeving ruim vergoed zien in de verdubbelde aanleiding, om den God des heiis te pryzen over alle zyne wegen. - ■ Verdubbelde aanleiding, zee, die grond, noch oevers heeft {  DEN DOOD GEMATIGD, ' 121 heeft! Winst voor eeuwig! En zou ik dan önmatig hygen naar myn ontflag uit den ftryd! Laat ik denken; Wie weet, waar toe de God mynes levens, in wiens hand myne tyden zyn, my in de weireld noch gebruiken wil. —- Ik fta in eene verfcheidenheid van aangclegene betrekkingen. Mogelyk zal ik voor myn huis, voor myn gedacht, voor de kerk, voor de maatfchappy in het gemeen, van eenen aanmerkelyken dienst zyn. Mogelyk bidden fommigen vuurigomde verlenging myner dagen ; en leze ik van eenen der 'koningen van Israël, dat hy henen ging zonder begeerd te zyn, mogelyk is het ten mynen opzichte in eenigen nadruk anders. Ik ben, ja, in my zeiven de ongefchiktfte van allen, en zou nutteloos de aarde beflaan, maar Hy, die vaak door geringe middelen grote dingen uitvoert, wil zich mogelyk vari.my bedienen, om in de zwakheid van het werktuig de uitnemendheid van zyne kracht te vertonen met groter' glans. Dikmaals fmolt myn hart voor den troon, als ik vernam, dateenig nut iemand myner medemenfchen door my was toegebracht; raad, hulp, voorfpraak by God of menfehen, eenige dienst aan het gedacht der hul. 5 pe-  122 Jagend uitzien naar peinzen, wees, en weduw, en vreemdeling, eenige dienst aan dat gedacht in eenen bozen tyd; hoe dikmaals fmolt myn hart byhet overwegen van die ^ereJ En hoe klom myne gevoeligheid, wanneer ik merken mochte, dat eeuwige belangen van niedemcnfchen door my bevorderd wierden, door my, als een middel in des Heeren hand! Dan laakte myn hart aan het bloeden, myn oog aan het fehreijen; dan riep ik, Heere! wie ben ik, die zulk eene eere geniet! Mogelyk zyn er voor den troon, die het begin hunner ontwaking uit ongeloof en zonde-dienst berekenen van eenen tyd, waar in ik hen van gevaar, en van eene aangebodene verlosfing fprak. Mogelyk is myn verkeer, in onderfchikking aan den zegen des gepredikten'woords, voor eenen en anderen nuttig geweest; en zou ik dan geen welgevallen hebben aan de verlenging van die gelegenheden! Myne kinderen! Myn hart bloedt, Wen ik ulieden befchouwe; hebbe ik u niet lief! Myn ingewand! myn ingewand! • En zal ik dan jagend uitzien naar myn vertrek uit de werreld, zal ik verlangen ulieden achter te laten in eene werreld, daar ongeloof, en zeden-bederf zoo veele aanmoedigingen kry-  OEN DOO» G£MATIGD,i 123 ■fcrygen; in eenen tyd, waar in het onderzoek der Goddelyke waarheden, en de eerbied voorde zuivere genade-leer by duizenden van het opkomende geilacht onbekende, ja verguisde, zaken zyn, —— in eenen tyd, waar in het krielt van fchadelyke fchriften, fchriften, waar door ongeloof, en in dien weg losbandigheid, worden ingeboezemd; — in eenen tyd, waar in de verleiding den hoogden top beklimt, en haare kanalen zoo talloos, zoo gereed, zoo begunstigd, zoo veel-foortig zyn; ——in eenen tyd, waar in de yver der jonge lieden, orh te eenigen tyde nuttige leden der maatfehappy te zyn, de graagte, om op de hoofd-zaak van hunne befternming met de borst te vallen, zoo fchaars gevonden wordt in alle de kringen, ran« gen, ftanden. ——* En wat zal ik meer zeggen; in eenen tyd, die in alle uitnemendheid boos is, en waar in men welligt een afdrukfel vindt van die akelige tekening, die Paulus in zyn fchryven aan Timotheus geeft van de laatfle tyden. • Myne kinderen! zal ik dat al bedenken, en tevens jagend uitzien naar myn vertrek uit de werreld, dat is het affcheid van ulieden! Myn vaderland, Nederland! daar mynewiegger daan, I  'Ï24 Jagend uitzien naar fiaan heeft! Myn vaderland! kan het my vats het liefde-hart, dat ik u toedrage, ftèrk te verlangen, om affcheid van u te nemen, vooral in deezen tyd? Myn vaderland! geraakt, helaas! in eene bedwelmende diepte van fchuld voor God, den God der vaderen, Nederlands oudften en trouw- fien Vriend! Myn vaderland! met God in oorlog! Myn vaderland! getuchtigd voor het oog der volken, ten overftaan van alle de natiën! — Myn vaderland! wiens trouwloosheid tegen God, en het verfcheuren van de banden der verplichting aan uwen oneindigen Weldoender, naer de wet der wedervergelding, door de beledigde Majesteit wierd te huis gezocht, toen Zy denonbillyken en trouwelozen aanval van eenen bondgenoot gebeuren het! —. Myn vaderland! gezonken in eene verachtelyke laagte, de aanfluiting der volken geworden, de hoofd-fehudding der natiën! Myn vaderland! dat wegzinkt onder eige zwaarte, en buiten opzicht tot den fchadelyken invloed van uitteemsen geweld en andere bezoekingen, buiten opzicht daar toe, onder den last der verteringen boven het peil des vermogens, en der uitflam. ping van behoorlyke ondergefchiktheid van minderen aan  DEN" DOOD GEMATIGD. 12^ aan meerderen in allerlei kringen, en vandekleen^ achting des dierbaren Godsdienftes, onder al dien last tegronde gaat! — Myn vaderland ! verfcheurd door twisten, door zoo vele verdeeldheden, zelfs onder hen, by wien, tot behoud van het land, deeenftemmigheid wel vaornamelyk heerfchen moest; en elk, die eenigzins denkt, kan de natuurlyke gevolgen daar van ras berekenen! —- Myn vaderland! aanmerkelyk afgekort door zware verliezen, onberekenbare fchade, tot eene volflagene krenking van velen, en waar van Nederland, hoe de zaken zich ook fchikken mogen, noch lang de heugenis dragen zal! Myn vaderland! te leur gefield in ver* wachtingen, die, met voorbyzien van den God der vaderen, flaroogdcn op gefchapen heil, en wat ontzonk er al, dat, ja, voor eenoog, het welk op God bleef zien, die door middelen werkt, te fchatten was, maar door het vleefchelyk betrouwen ras verzondigd wierdl ——Myn vaderland! veelal verlaten door den Geest, die, moede geworden zoo veel hoons te dragen, en zyn evangely met zulk eene kleenachting te zien behandeld worden, moede geworden van zoo vele bedroevingen en uitblusfchingen, zoo vele verwerpingen van zynen goe-  is6 Jagend uitzien naar goeden raad, verachtingen zyner boden, en be* fpottingen van zyn werk, die Hy vernemen moest, en gevoelig over al bet ongelyk! ook door hun, in wier harten Hy woonde, Hem aangedaan, moede geworden van dat al, meer, en meer vertrekt; fchaars verneemt men in Nederland de aanwinning van nieuwelingen voor Kristus kerk; en, fterven er zoo velen der uitnemendfte Godzali» gen, h unne plaatzen blyven veel al ledig; enfchoon Nederlands gemeenten nog niet geworden zyn als Gilboas gebergte, daar geen daauw noch regen viel, er is evenwel eene kenbare vermindering der proeven van de tegenwoordigheid des Geestes I — Myn vaderland! zwaar geflagen door de wegneming van uitmuntende voorgangeren in Gods kerk, ettelyken in kienen tyd, treilende verliezen voor fchool en kerk, affnydingen, die ontzettend waren, wegrukkingen van mannen, van wien zoo veel heils met God te wachten was! o! wat riepen die beftellingen u toe, Waak op! Myn vaderland! nu zwygen die tongen! en dat zwygen fpreekt u aan met eenen nadruk, die onverbeeldelyk is! Myn vaderland! onbewegelyk, onaandoenelyk onder alle de aanfpraken, die de God van Nederland aan u doet fe- deri  fiEN DOOD GEMATIGD. I27 dèrt den aanvang van uwe jongfte bezwaren ; alle de proeven , hoe node, hoe ongeerne Hy er toe kwam , om u te krenken; die matigingen, die afwendinhen van de treuiigfte gebeurtenisfen, wierinvloed niet is naterekenen, die tusfchenftanden , die wachttyden , dat uifiien naar uw invallen voor den troon, dat geven van tyd op eene wyze, en door befte!lingen,die den oplettendenin de ocgen draalden; die toebrengin gen van hulpeineene verfcheidenheid van voorvallen, dat geven vanonderftand, zoo dikmaals men in de mogendheden van den God der vaderen iets ondernam, waar van de Doggersbank, zoo lang de naam van Nederland genoemd wordt, getuigenis dragen zal, toen de God derlegerfcharen ftreed voor Nederland, onze helden met kuren kroonde, en des vyands overmagt met fchaam» te af deed deinzen. Toen riep de God van Nederland, Nederland! zie eens myn vermogen engene^ genheid! Toen wierd voor het oog der werreld Nederlands vervreemd betrouwen, liefde, gehoorzaamheid , voor God weder opgecischt, plechtig opgeëischt met eene ftem, waar in majefteit en minzaamheid zich vereenigden. Toen zou men gedagt hebben, dat de natie met bloedende harten, en wan-  ia8 Jagend uitzien naar wangen, rood van fchaamte, den God van Doggersbank zou in den arm en fchoot gevlogen zyn ;" maar neen helaas! ' Myn vaderland! treurig uitzicht, wen Hy, die nu noch tuchtigt, éénmaal zyne ziel zal hebben afgetrokken y wen de raad der oudften geheel overgaan zal zyn, en Nederland aan een fchip zonder roer zal zyn gelyk geworden, de trouwe leeraar weggerukt, of hem alle moed en lust ontzonken, en zyne tong aan het gehemelte kleven zal, verzegeld door dat woord van hoog k(lag, Wees dit volk niet meer tot eenen beltr ffenden man, Verbeeld u eenen geheel geweken Geest, die nu noch op den drempel ftaat, ftel u voor de wechruiming der omtuiningen, en een volk, dat aan zich zeiven gelaten is; verbeeld u de famenftemming van benaauwende oordeelen van buiten, en van binnen; alles in verlegenheid , al den invloed van die bezoekingen op harten, en huisgezinnen; en onder dat algeenen toeg ng tot God, geen heul, geen troost by Hem die zich nu vei borgen houdt; geen zweem van lust tot verootmoediging in het twistende en benepen hart; bevend te gemoet zien van een vertrek uit-  DEN DOOD GE MAATIGDi I2Q uit de werreld, van een' overftap uit eengemeenebest, dat God, en met God alles, verloren heeft, in eene noch veel rampzaliger eeuwigheid. Schrik van rondsom I • Myn vaderland! dat, onder alle de aanlichtingen van hope op den vrede, inomflandigheden verkeert, wier uitkomst en gevolgen door geen gefchapen vernuft, zelfs by gisfing, kunnen berekend worden. En, myn lieve vaderland! wat uitzicht hebt gy dog, zoo lang gy weigert tot Hem weder te keren, van wien gy zoo diep zyt afgeweken ; zoo lang gy God beoorloogt door ongeloof, en wederfpannigheid, en naar den voorflag van vrede met Hem niet horen wilt? Bundel van ontrustende bedenkingen! Myn va. derland, zou ik dat al voor myne aandagt brengen, zou ik gevoelen, dat ik u teêr bemin , en zou het my dan tevens verdrieten noch eenen geruimen tyd in uw midden te verkeren, en my te vereenigen met hun, die in de fcheure ftaan met Mofes voor des Heeren aangezicht, om zyne grimmigheid af te keren, om te roepen tot God, die uit duisternis licht kan fcheppen, die door één' wenk van den troon alles in beweging brengt, die komen kan I met  130 Jagend uitzien naar. met den Geest, om het vervreemd betrouwen en gehoorzaamheid niet alleen op te eisfchen, maar ook te naasten! Zou ik niet geerne noch eenen geruimen tyd een zout en fteunfel zyn voor land en kerk, myne fchouderen zetten onder den ge« meenen last der ftrydende heiligen, en onder de levenden voor myn vaderland in een' famenloop van donkere uitzichten tot eenen zegen zyn! En zou dat my, my verdrieten, die Nederlands fchuld de myne noemen moet, in zoover ik een lid ben van datfchuldiggenootfchap; en, hetgeen hoger klimt, die tot de vergroting der fchuld, die myn vaderland voor God heeft, zoo veel heb toegebracht; — wiens traagheid in het onderzoek der waarheid, —- wiens zwakheid in het geloof, —— wiens fchaarschheid i n het verkeer met Kristus, wiens wantrouwen aan God, — wiens koelheid omtrent eenen gekruisten Verlosfer, wiens lafheid en ontrouw in den geestelyken ftryd, wiens talloos vallen in het zelfde quaad, ook nadeplech- tigfte verootmoediging, wiens ontrouw aan het gewisfe m duizend dingen, —• wiens traagheid in het gebed voor kerk en vaderland, —— wiens  DEN DOOD GEMATIGD. i3r wiens koelheid omtrent de beledigde eere van mynes Vaders voorzienigheid en evangely, zoo als die beiden in myn vaderland zoo zeer wierden aangetast, - wiens gelykvormigheid aan de werreld in duizend bezonderheden, wiens onvry. moedigheid in het uitkomen voor de zaak van God en zyne waarheid in eenen bozen tyd, ~ en nog meer!200 veel> zoo veel hebben toegebracht tot de fchuld van myn vaderland, zal het my, mynu verdrieten, noch eenen geruimentydeenbehartiger der belangen van myn vaderland, een voorbidder hier op aarde te zyn, en onder den invloed der genade, waar naar ik vuurighake, door myn woord en voorbeld, meer dan ooit te voren, eene banier op te werpen tegen den ftroom des ongeloofs en der losbandigheid 1 Nu gevoel ik den nadruk van alle de bedenkingen, die myn verlangen naar den dood matigen moeten. Daar, daar ontbrandt het vuur in myne overdenking! Nu begeer ik, al was het geven van affiag mogelyk, nu begeer ik geen afflag van één . oogenblik. Nu, nu ftemt myn hart volledig in met de bede, die myn Verlosfer in de zelfde oogen1 2 blik-  132 Jagend uitzien naar enz. blikken, waar in ik hier aan het peinzen ben, by den Vader doet, en welke dog? ... deeze! . .s Vader! ik bidde niet, dat Gy hen uit de werreld wechneemt, maar dat Gy hen bewaart var. den bozen.  Bladz. i STOF TOT WE ENEN. LJchrert, myne oogen! Weent bitterJyk! Och of myn hoofd water ware, myne oogen fpringbronnen van tranen! Myn hart raakt in beweeging ! Myn Heiland weende, toen Hy op aarde was. -—: Hy weende by het graf van Lazarus, niet alleen op de herinnering van een' lieven vriend, die geftorveh was, maar ook, en mogelyk wei inzonderheid, op de levendige vertegenwoordiging deitreurige vcrwocfting, die de zonde der wereld heeft ingevoerd. Laat my myn' weenenden Meester volgen! — Hy weende, toenHyJerufalem in het oog kreeg, en zich de boosheid en den ondergang van ftad en land voor de aandacht ftclde. — Welligt ftonden Hem meest al de tranen in het gezicht; en zyne aandoenelyke ziel nam vaardig deel in elk eene ellende, die Hem voorkwam. Hy ging het land door, goed doende. Te weenen met den weenenden was zyn vermaak, -en A rue-  2 Stof tot weenen. niemand, die zyn mededogen vergde, werd afgewezen. —- Wat al tranen heeft Hy geoffert in Gethfemane! Met verrukking befchouwe ik de liefde van Gods Zoon, myn' borg, die om mynen wil een' hemel van ongeftoorde blydfchap, daar niemand weent, met een dal van tranen, een Bochim, wisfqlde voor eene poos, voor een* gerui- men tyd, voor een' reeks van jaren. Eene zee van tranen heeft Hy geftort; en als men Hem de vraag gedaan had, die Hazael aan den weenenden Eliza deed: Waarom weent myn Heere ? zou het andwoord geweest zyn: Ik wcene om dc zonde, en om al wat er op dien wortel groeit. — Ik ga met Jefus weenen; en, o myn Vader! befchouw myne tranen in de tranen van uw' Zoon! Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik de jammeren van een gevallen menschdom over het geheel befchouwe! De aarde, waar op ik woone, is eene plaats van fmert, een dal van tranen geworden. Ettelyke beroepen, in de plaats van myn verblyf, hebben, by toeval van de ellende der menfehen, eene treurige noodzakelykheid gekreegen. De namen van arts en wondheler waren buiten dat onbekende namen geblee- ven.  O P DE VIERDE PLAAT. Verheft Gods lieveling, door heilbefpiegelingen, Zich boven 't woest'gedruis van dcezc onzaalige aard' ? Betreedt by zo:ns 't gewelf der gouden ftarrenkrlngen ? Smaakt by hier hemelval voor de eeuwigheid bewaard? ö Ja! het kristlyk hart mag zich in wellust baadefl: De Kristen ! kent en fmaakt alleen de waare vreugd. Maar hy, nog fterveling— met vleesch en bloed belaaden, Deelt ook den zwaaren last van 's waerelds ongeneugt! Nog mensch —gevoelt hy Vaak al't geen natuur doet lyden Van ziekte en tegenhcên de drukkende overmagt: Nog mensch —gevoelt zyn hart, het angftig worstien, ftryden Van 't innig zielverderf met Gods genadekiacht. Maar zou dan eigen ramp alleen zyn boezem kwellen? Zou 's naastens grievend leed dan vreemd zyn aan zyn hart? Neen! ziet hy 't bly geluk van zynen broeder vellen, Dan torscht meêwaardigheid 't gewigt van zyne fmart. Hoe ftaart zyn weenend oog op 't heir van droeve rampen, 't Geen Adams veege kroost van allen kant omringt. Hoe moet zynjeeder hart met felle droefheid kampen, Als 't woedend oorelog het vaderland befpringtj Ja  Ja wie dan hy alleen van alle ftervelingen Gevoelt van die ellend' het drukkende gewigt? Hy ziet, hy kent de bron waarze allen uit onteringen, Is 't wonder dat zyn moed voor zulk een aanval zwicht l Maar neen! — de heer regeert, de Bron van alle gaaven Gods wysheid zit aan 't roer der waereldheerfchappy, Gods liefde houdt den toom daar alles op moet draaven. Het anker van zyn hoop, hoe donker 't uitzicht zy. Ja, 't eeuwig heilgeloof in 't Kristlyk hart gefchreeven, Verzekert zyne ziel dat Jefus hem bemint. Genoeg — nu moog 't heelal op zyne pylers beeven, De wreede dood genaak' — zyn zaligheid begint. C.  S T O IF TOT yr 35 3J .Tf JJ TT.   Stof tot weenen. 3 ven. Myn weenend oog ziet door een' reeks van zeven en vyftig eeuwen te rug op dien val, die de éérfte bron was van al dat kwaad» Ik wete, ja, dat myn geloof in den tweeden Adam my groter heil befchikt , dan ik , Wanneer myn éérfte verbondshoofd was ftaande gebleeven, gehad zou hebben, daar nu verlosfing uit genade, en de erkentenis daar van, my nu en voor eeuwig een hemel fcheppen van gevoel en verwaardiging, in een fooit en in eene mate, als in myn geval alleen mogelyk is, en daar ik dus in zoo verre winnc by Adams val ; maar met dat al weene ik bitterlyk wegens al het kwaad, dat er op den wortel der zon* de groeit, wegens duizenden ellenden, waarvan ik getuige ben, ook dan, wanneer ik flegts den Uitwendigen ftand van zoo velen, die my omringen, in aanmerking neeme. Wanneer ik wan* dele, ontmoete ik van tyd tot tyd den bchoeftigen, den zwakken, die maar even van het krankbedde altrad , den verminkten, die naauwelyks voord kan, den zwoegenden onder matelozen last, wiens kniën ftruikeleh, wiens het zweet van het aanzicht ftroomt, of een', wien het verdriet uit de oogen ftraalt, of een', wien de herfenen ontfteld A A zyn»  4 Stof tot w e e h e n, zyn, en die, in plaalfc van medelyden te erlangen, door den moedwil, die menfehen in duivelen herfchept, befchimpt wordt. Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen! Wat vernceme ik al uit de berichten van anderen; en zou myn hart niet gevoelig zyn op elk cene nieuwe boodfehap, die ik kryge! • Zyn de Bethesdas in myn vaderland, de verordeningen, om voor kranken, die behoeftig zyn, zorge tc dragen, zyn die proeven van het mededogen vanGod en menfehen, en behoren zy tot de goede dingen, die in Neêrlands Juda noch gevonden worden, zy zyn tevens de toneelen van ellende en jammeren, zy horen het gekerm der lyderen. Laat my dat alles voor myne aandacht brengen, en zou ik dan niet weenen met den weenenden! Wie weet, wat er in de wereld, in myn vaderland, in de plaats van myn vcrblyf al voorvalle in dezelfde oogenblikken, waarin ik hier aan het peinzen ben! Mogelyk worftelt er meenig een met den dood, en ftaat gereed , om zoo zoo den laatften fuik te geven. Mogelyk ftaat elders de wondheler gereed, om eene der zorgelykfte en pynelykfte infnydingen of afzettingen te beginnen, waar op dc lyder, al trillende, wacht.  Stof tot weenen. 5 wacht. Mogelyk zyn in deeze zelfde oogenbirkken zommigen myner medemenfchen in nood op zee; zy wachten niets dan in de baren hun graf te vinden ; hunne ziel verfmelt van angst. Zou ik niet weenen, altyd in eenige mate weenen, althans eene goede mate van gevoel behouden wegens alle de rampen des tranendals, en zou dat bezef de banier niet beftendig opwerpen tegen onmatige vrolykheid! Myne bedaardheid, beftendige bedaardheid in gelaat en houding, getuige, dat ik het meedogend aandenken aan de rampen van myn' medemcnsch in eenige mate gaande hou. Ik moet weenen! Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik de onderdrukkingen befchouwe, die onder de zon gefchieden, het fchaamteloos misbruik van overmacht in allerlei kringen, Handen, maat* fchappyèn onder de menfehen; als ik myne aandacht vestige op de tranen der verdrukten, en van hun, die geen' vertrooster hebben, daar aan dezydeder verdrukkeren macht is, zy daarentegen geen' vertrooster hebben! Millioenenverongelykingen, die minder vallen binnen het bereik der beteugeling des aardfehen richters, en der uitvoering des hogen beyels van den Qppemchter: Helpt den verdrukten! A 3 Mil-  6 Stof tot weenen. Millioencn vcrongelykingcn, tergiugen ,• yertredingen, verguizingen, waar voor deweduw, de wees, de echtgenoot, de dienstbare, de kinderen van het huisgezin, de geringe, cn wie niet al! . . . door een' moedwil, die geene palen kent, v/ordt ten doele gefteld. Dikmaals wordt myn yver gaande ; dikmaals kookt my het bloed in de aderen op het vernemen van die boosheden; en in de vervoeringen van myne aandoenelyke ziel zou ik wel onbedachtzaam wenfchen, dat 'er vuur van den hemel daalde, In die vervoeringen zou ik wel vragen: Waar, waar blyft de GodvanElia? Waarom neemt alle onderdrukking geen einde in één oogenblik ? Waar blyft Hy, die hoger is dan de hogen, en die er immers, immers acht op neemt? waarom? waarom ? Ban, zwyg, myne ziel! ftaak uwe driften ! beveel alles aan Hem, die alle dingen fchoon maakt op zyn' eigen tyd! zie vooruit op de plechtige verrekening van alles, die eens komen zal! Nu moet myne aandoenelyke, myne deelneemende ziel my fporen geven, om, naer al den invloed, dien ik hebben kan, ongelyk tegen te gaan, den ver* ongelykten den druk dragelyk te maken, cn de zaken der verdrukten aan God te verblyven. Met gema-  Stof tot weenen. 7 matigden yver mag ik wel bidden: jehovah! doe den verdrukten recht! laat de boosheid der Godlozen een einde neemen! Gy, die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige Richter! — Voordszalik over de onderdrukkingen weenen, 200 lang myne tranen-bronnen niet zyn opgedroogd, Ik moet met den verdrukten weenen! Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik aan den oorlogdenke, alsdebloedtonelen, de verwoestingen voor myne aandacht zwever?! • Gekroonde wormen, Majefteiten van ftof en leem, laten hunne gefchillen, gefchillen foms over eenige mylen gronds, of, het geen noeh lager zinkt, over eene weigering van bedongene eerbewyzing, die gefchillen laten zy befiechten ten koste van zooveelmenfchenbloed. Menfehen, die buiten dat geen verfchil hebben, vechten als leeuwen tegen elkanderen. Meenig een van die wezens, die onfehatbare wezens, die men menfehen noemt, valt neder, en geeft den geest. Aandoenelyke vertoning! Elk der gevallenen is een van die gekoesterden oP''s moeders fehoot, die gedrukten aan de moederlyke borst. Toen hy*in Vroegeren tyduitzorge- lyl:e ziekte werd opgericht, juichten zyne ouders, A 4 hy  8 Stof tot weenen. hy ligt nu verflagen. — Als een mensch krank is, wat al moeite wordt er gedaan, om hem te redden , wat al verordeningen, wat al toeftel! en hier, hier fterven er honderden zonder ziekte! ■— Als een mensch op den hals gevangen zit, cn er maar een grein bedenkelykheid overfchict, of hy wel fterven moete, o ! wat peinst de richter, om, zonder krenking der wet en met een goed gewisfe, den gevangenen te behouden; hyfnuffelt naar alles, wat tot verfchoning dienen kan, en hoe node komt hy tot dat ontzettend woord , dat treurig uiterfte f fterven!...... maar hier fterven er honderden, zonder dat zy immer van eenige bezondere misdaadbefchuldigd waren. — Het kleenfte wormken befchermt zyn leven, zoo lang het kan, en wringt zich in duizend bogten ; hier fterven menfehen, onfterfclykc wezens. Het getal der weduwen en der vaderloze wezen neemt tot:! Treurige berichten! — Ouders befchreijen hun zoon j, was hy de blydfchap hunner oogen, zy weenen bitter; was hy ecu Abfalom, en kennen zyne ouderen den nadruk van het woord, eeuwigheid, van naby, dan bezwykt hun hart; dan verftaan zy den treurigen nadruk van Davids lyk-klagt op Abfalom: Och  Stof tot weenen. q Och dat ik voor u geftorven ware! Abfalom! myn zoon! myn zoon! De moordenaar der menfehen, die erf-vyand vanAdams kroost, ftooktdat vuur des oorlogs ; hy ftaat er by, als er gevochten wordt; en, indien een helfche geest voor blydfchap vatbaar is, 'dan juicht hy, zoo dikmaals er menfehen vallen, en hy beziet den zieltogenden met een'helfchen grimlach. Van hun, die er het leven afbrengen, zyn zommigen verminkt, welligt onbekwaam tot eenig beroep, of immers gemerkteelcend voor al hun leven, fchoon er in dat foort van merken geen aasje oneer ligge. Myne aandoenelyke ziel kan de vertegenwoordiging van alle de ellenden, die op den wortel des oorlogs groeijon, onmogelyk dragen. Wat al verwoestingen veroorzaakte de oorlog in een'reeks van eeuwen. Mogelyk is er thans een algemeene vrede op handen, maar noch onlangs vocht men in elk der vier bekende wereld-deelen, en mogelyk hebbe ik wel een nieuwspapier in handen gehad, dat my uit elk der wereld-deelen berichten gaf, maar berichten, die allen met bloed geteekend waren. Men vocht in Azie, in Afrika, in Amerika, in myn Europa; cn, helaas! myn vaderland was er ingewikkeld. —— A 5 Out-  io Stop tot w e e n e m. Ontzettende rekenfchap, die door de aanleggeren van een' onbillyken oorlog zal gegeeven worden in dien dag, waar in de koningen en hunne raadslieden met den gcringftcn menfch liaan zullen op gelyke hoogte, en verandwoording doen zullen van het kostbaar mcnfchenbloed, vergoten door hun toedoen. Dan zal de redeloze vredc-breuk, hoezeer hier beplooit door list cn fchyn, in haare eigene gedaante, voor het blikfemend oog van Hem, die hoger is dan de hogen, verfchynen; daar zal onrecht onrecht heten. Hy, die aangevallen wordt, moet gewis oorlog voeren, en al het gevolg is voor rekening van den onbillyken aanvaller. Elk koningryk, elk gemcenebest mag en moet zich verdedigen, en den aanvaller afbreuk doen, waar men kan, en het verzuim daar van is gewis eene laagheid, die door God, en elk' mensch, die ecrlyk is, wordt afgekeurd. Geerne pryze ik den yver van hun, die in een' wettigen oorlog, ten diende van hun vaderland, het zwaard aan de heupe gorden. Geerne eere ik de gedachtenis van hun, die ooit of ooit voor myn en hun vaderland hun leven hebben opgeolfert. Nooit hore ik de namen der De Kuiters, der Trompen, en dergelyken noemen ,  Stof tot weenen. ij men, of myn bloed raakt in beweeging; Zoo lang ik adem hebbe, zal ik met eerbied en liefde de namen fpellen van die helden, die op Doggersbank tegen Britsch geweld cn overmagt als leeuwen vochten. Roemwaardige dag! Gy zult in Nederlands jaarboeken eene onderfcheidende plaats bekleden, en, als men het geen op u voorviel lezen zal, dan zal de nakomelingfchap zeggen, dat Nederlands helden, in de eenigfte geleegcnheid, die zy gehad hebben, om hun moed te tonen, gefchitterd hebben. Roemwaardige Bentinck! edele verdediger van uw vaderland ! Myn hart fticht eene eerzuil tot uwe gedachtenis ! en, zoo lang er Nc~ derlandsch bloed door de aderen ftroomt, zal uw naam met eerbied vermeld worden! Maar, met dat al, ik beweenc den oorlog; ik bewcene de verwoestingen. Wanneer, wanneer komt de tyd, waar in alle de zwaarden Ipaden, alle de fpiefen fikkelen worden zullen, wanneer men nergens meer leed doen, nergens meer verderven zal.— Ondertusfchen, zoo lang ik leve, cn het gerucht des oorlogs tot my komt, zal ik weenen. Zou myn hart 'niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik by fommigen myner landgenoten de be-  iü Stof tot weenen. bekoeling opmerkc van liefde voor hun vaderland, en dc begunftiging van Neérlands hateren! Dan ontbrandt er een vuur in myne overdenking; dan roepe ik uit: Zagen de vaderen op, die alles voor Nederlands belang hebben opgezet, zy wierden bleek van fchaarntè over een nakroost, dat zoo ontaart is. Öf wanneer ik den pryswaardigen yyer voorvaderland en vryheid, en tegen allen, die Nederland gram zyn, wanneer ik dien y ver gepaard zie gaan met eene onbezefbare koelheid omtrent de gezuiverde evangcly-leer, Nederlands belten zegen; ja, met de begunftiging eener onbepaalde verdraagzaamheid, ook door hun, die de belyders zyn der hervormde leer, en wier namen op de lysten der kerk - leden noch te vinden zyn. Wanneer ik den yver, den patriottifchen yyer gepaard zie gaan met eene denkwyze, die de verbetering der zeden, eft het aanleggen der onderfcheidene iiyvloeden,die dezelve, onder Gods zegen, bevorderen kunnen, buiten aanmerking houdt o! Wat al bezoedelingen, wat al ontglanfingen des patriottifchen yvers, hoe roemwaardig ook, als men dien op zich zeiven befchouwt. Yver voor de waarheid en voor de ftichting, behoren ook tot het denkbeeld van een' patriottifchen hervormden ; en befcheidenheid fiert den vaderlander. Zou  Stof tot weenen. 13 Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, wanneer ik de millioenen heidenen, die zelfs het gerucht van myn' Verlosfer noch nimmer hoorden, voor myne aandacht brenge! Zy dwalen om in het duiftcre; zy tasten, als de blinden, naar den wand; zy misfen die openbaring, waar in het groot geheim der verlosfing ontdekt wordt. Rampzalige genootfehappen! Laat my myn geval met het hunne vergclyken! Het licht van de evangely - leer beftraalt my; en, daar ik het lot myner nooit verlichte medeheidenen bewecne, rocme ik de goedheid, die myne wieg geplaatst heeft in een land, daar de eenige naam, waar door men zalig wordt, wordt uitgeroepen. Nooit, nooit vermindere myne opgenomenheid met de ééflle invoering der kruisleere onder de heidenen! eene gebeurtenis, die door duizenden kanalen den weg gebaaut heeft, om het evangely ook tot myn vaderland cn tot my, tot myn oor en hart, te brengen; en het geen, nu zeventien eeuwen geleden, voorviel, zy en blyve in myn oog, als of het gisteren gefchied ware! 0! Deelden alle de heidenen in myn lot! God zegenc de pogingen van elk, die dc uitbreiding van het kruis-evangely in het oosten en  14 Stof tot weenen. en in het westen poogt te bevorderen! o! dat der boodichapperen van goede tyding, die zich aangorden, om de kostbare vragt der kruis-leere naar het oosten en naar het westen over te voeren, eene grote heirfchaare zy! Hebbe ik geene be* zondere gelegenheid, om daar aan te arbeiden, om die ontwerpen met raad cn daad te onderfteunen, ik zal dan evenwel bidden tot den God der heidenen ; en, ben ik een van Jerufalcms inwoners, ik zal dan voor de leidslieden van Juda, door de voorbidding, tot eene fterkte zyn in den Heere der hcirfeharen, hun' God. o! Dat de tyd der heidenen nadere ! 6 ! dat de dagen komen, waar in de naam van myn' Verlosfer in alle de wereld-delen geroemd zal worden op gelyken toon, en één zal zyn over de ganfche aarde ! Thans weent myn oog, en bloedt myn hart over de millioenen van heidenen, die het evangely van myn' Verlosfer naisfen. STOF  *5 STOF TOT WEENEN. -Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik myne aandacht op het vcrftokte Jodendom, dat zich aan den rotsftcen des heils ftoot tot hier toe, vallen Iaat! Joden, Abrahams nakroost, beminden om der vaderen wil; nu een verworpen volk, omzwervende federd ruim zeventien eeuwen als ballingen, vcrftrooid over den aardbodem, overal eeningeftokenvolk; Joden, weleer de begunftigdcn boven alle de volken der aarde, het volk, in wiens midden ïfraëls Godzyne woning had; Joden, aan wier voorvaderen ik eene zo duure verplichting hebbe voor de getrouwe bewaring der fchriften van Mofes en de Profeten; Joden, wier val de rykdom, wier verwerping de verzoening der wereld geweest is, cn de inruiming ook van die plaats, die ik door de genade onder de huisgenoten van der heidenen God befla; — Joden, die de verfmadingen van zoo vele onbedachtzame Kristenen dragen moe» ten; Joden, die of, zonder eenige vertroostingen van het hart, knagen aan den dorrenfchorsvan eene  16 Stof tot weenen. eene uitgediende fchaduw-wet, of, by de ervaring , dat alle verwachtingen van een' Mesfïas op loutere misrekening uitlopen, bykans allen Godsdienst laten varen, en, op zyn best genomen, befchaafde Naturalisten worden; —• Joden, op wien het oordeel der verblinding en verharding rust tot op deezen dag; —— Joden, die in den wandel van duizenden Kristenen zoo vele ftruikelblokken ontmoeten, vocdfel voor hun ongeloof, en afkeerigheid, en ergernis aan den Godsdienst der Kristenen, ook, en vooral, zoo dikmaals zy getuigen zyn van die buitenfporige en fchaamteloze ontheiliging van dien dag, waar op de Kristenen aan Jefus opftanding, als den voornamen grondflag van hunne hope, en het wichtigst, het meest onderfchcidende leerftuk van hunne belydenis', ftatclyk gedenken moeten, en eikanderen toejuichen: De Heere is waarlyk opgeftaan! Wat, wat moeten de Joden geredelyk denken, zoo dikmaals zy zien, dat die dag door duizenden Kriftenen zoo fmadelyk vertreeden wordt? Joden derhalvcn, wier bekeering door de Kristenen, talloze Kristenen, veelal ver- hinderd wordt. Zal ik dat al bedenken, en onbewogen bly ven? Zal het my immer van het harte  Stof tot weenen. flp te konncn een medeftander van hun te worden, die een' Jood Verachten, omdat hy een Jood is? zal myn oog niet weenen,.«al myn hart niet bloeden, als ik Joden zie? zal ik niet teder waken over myn' ganfehen wandel, ook met dat oogmerk, om den Joden gunftige gedachten nopens den Gods* dienst der Kristenen, en dezelfs doorluchtigen InHeller inteboezemen ? zal ik niet gereed zyn, om, wanneer de gelegenheid my ontmoet, naer myn vermogen, hen te overtuigen van hunne dodelyke dwaling, en hunne zwarigheden op te losfen? zal ik niet denken: Zy, die voor zeventien eeuwen het evangely van den gekruistcn Nazarencr aaa de heidenen, aan myne vaderen, met zooveel yver overhandreikt hebben, en dat evangely met hun martelbloed verzegeld hebben, waren oorfprongclyk Joden ; zy werden Kristenen, en, Kristenen geworden zynde, riepen zy de heidenen. Zy hebben den hemel beftormd om zegen over de kruisleere onder de heidenen, en, fchoon zy my niet kenden, bedoelden zy ook myne bekeering. Paulus, Paulus, een naam, dien ik nimmer, dan met eerbied en liefde, noemen moest, Paulus, die yveraar voorde heidenen, die meer dan iemand denonnafpeurbaren B ryk-  i8 Stof tot weenen. rykdont van Kristus onder de heidenen door het evangely verkondigd heeft, die Paulus was een Jood van afkomst; zyn yver voor der heidenen en voor myne zaligheid vuure nu myn' yver aan! ■ Joden! meer gcvoels kan ik nu niet dragen! Joden ! nu bloedt myn hart, nu drupt myn oog! Joden! nu ga ik knielen voor Abrahams God met die bede : Och of Isracls verlosfing uit Sion kwame ! Joden ! de God van Abraham leeft, Hy , die uit ftencn Abraham kinderen verwekken kan! o! wie zal leven, als God dat doen zal! wat zal zulk eene ontnuchtering anders zyn dan een leven uit den doden! Joden! nu roept, nu fchreeuwt myne diepbe wogen e ziel.u toe: Myne toegenegenheid cn het gebed, dat ik voor Israël, voor uliedcn, tot God doe, is tot uwe zaligheid! Zou myn oog niet weenen, zou myn hart niet bloeden, als ik de Godsdienitige genootfehappen doorwandele, daar myn Verlosfer, ja, gepredikt wordt, maar helaas! onder zulk een dekfel, enmet zulk eene verbastering, dat men naauwelyks eenige voetftappen van de oorfprongelyke zuiverheid der kruislcere in die prediking ontdekken kan. Myne ziel voelt diepe fmert; en, naer mate ik de eeuwige  Stof tot weenen. 19 ge goedheid roeme, die myne wieg geplaatst heeft Hl een huisgezin, daar my, by de ontwikkeling myner kinderlyke .vermogens, de zuivere genadeleer werd ingeboezemd, en die my voordsgebracht heeft ouder eene prediking, die by elk een voorftel al de eere der verlosfing, de duizend zilverlingen, onverminderd, aan Kristus liet, daar de vrije, de overwinnende, de onberouwelyke genade, Kristus gerechtigheid de eenige vcrandwoording voor God, en in alles genade op den troon, het fcliibboleth zyn der belydenis van hart en lippen voor Hem, die op den troon is, cn voor het Lam, dat geflacht is, en daar de fporen tot eenen tederen wandel uit het zuivere bcginfel des geloofs in de gekruiste liefde worden afgeleid; naer mate ik de goedheid roeme, die my dat geluk befchikte, in die maöj ben ik begaan cn over de ontglanfmgcn van mynes Verlosfers evangely, en over de misvattingen myner medezondaren; en, fchoon ik my by lang na niet vermeten wille bepalingen tc maken, welke misvattingen met een waarachtig deel aan Kristus_al, en welke niet daarmee beftaanbaar zyn, fmert my evenwel elk eene misvatting, die myn' Heiland, zyne eere en werk, betreft. De B 3 kleen-  20 Stof tot weenen. klcenfte dwaling daar omtrent is in myn oog wat groots, zoo dra ik de tederheid cn het aanbelang der zake in overwceging neme. Zoo wecne ik over alle die dwalingen ; en nooit zyn myne tranen in dit ftuk edelmoediger, dan in de oogenblikken, waar in ik de wortelen van alle dwalingen, wat zegge ik!- zelfs de uitfpmitfels, in myn eigen hart duidelyk zie ; dan, dan wordt myne droefheid en vermeerderd, en bcilierd. Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik bedenke, dat ook onder hen, die de meest gezuiverde belydenis zyn toegedaan, weiligt maar weinigen zyn, die in Jefus met hun ganfche hart geloven! weinigenV ja, zyn zy velen, als men ze op zich zelvcn befchouwt, eene grote fchare in myn vaderland, ik noeme ze weinigen, wanneer ik hen roet anderen in vergelyking breng. Of zou het liefdeloosheid zyn, wanneer ik dachte, dat ver de meeilen myner medebelydcren buiten de gemeenfehap met Kristus leven. Kan ik, wanneer ik het befhan der meeften, zoo als het zich door woord en wandel naar buiten openbaart, met de tekening, die myn bybel van de Kristenen geeft, in vergelyking brengc, kan ik dan  Stof tot weenen. 21 dan in goeden ernst, met een hart, dat waarheid zoo vyel als liefde ten richtfnoerc kiest, denken: l)e mceften myner medehelyderen geloven met geheel hun hart? Moete ik niet vrezen, dat der mceften geloof in eene llaauwe mondbelydenis gehuisd is , en hunne heiligheid, op zyn best genomen , in een ontvlieden van de grooffte befmettingen der losbandige wereld ? Het fmert my gevoelig*, dat myn Verlosfer niet meer ware aanbid- dcren heeft. Het fmert my, dat zyn evangely, over het geheel, geen beter pnthaal ontmoet De vertegenwoordiging der treurige gevolgen van liet volhardend ongeloof doet my beven.— Roeme ik de genade, die aan my gefchied is, zoo bloedt myn hart over hen, die zitten in de banden van het ongeloof. Ik moet weenen, en onder dat N weenen moet ik waken, dat myne tranen, tranen over een' medemensch, over een' bloedverwant, wien ik vreze, dat buiten Kristus leeft, dat die tranen nimmer, nimmer de eere te na komen vanTlem, die vry is in zyne bedeelingen, de eere vanHem, die in rechtmatigheid oordeelt, en oordeelenzal. Thans gevoele ik iets, dat ik niet befchryven kan! Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet B 3 wee-  22 Stof tot weenen. weenen, daar ik zie, dat alle dc omtuiningen, die de wet van myn' God, en zyn evangely, cn zyne tugtigende voorzienigheid maken, worden doorgebroken in myn vaderland, doorgebroken ook door hen, die der belydenis eener gezuiverde waarheid zyn toegedaan, daar weelde, dartelheid, hoogmoed, cn de openlyke vertredingen der beide tafelen van mynes Vaders wet zoo fchaamteloos voordrenncn op een' jehu's draf, en naar geene teugels luisteren. Ai bevende gedenke ik aan dat ontzettend woord: De Heere roept tot geween en tot rouwklage; en ziet! er is vreugde en blydfchap; indien ulieden deeze ongerechtigheid verzoend wordt, zegt de Heere der heirfcharen. Myn hart bloedt, als ik bedenke : Myn Vader, de vriend mynes vaderlands, die, in Nederland te zegenen, zyn vermaak vond, werd genoodzaakt, om een vreemd werk te doen, en dat land te ilaan ten overftaan der volkeren, cn, nuHv het deed, is het getal van hun, die zich keeren tot Hem, die Haat, zoo klecn, dat een jongskenhenop zou fchryven. O! hoe wordt myn hart doorboort door dat Godiyk beklag: Ik heb dit volk geflagen, maar zy hebben geene pyn gevoelt j zy hebben geweigerd zich te bekeeren! My dunkt, ik gevoele in  Stof tot weenen. 23 in dcczc oogenblikken ecnigzins, hoe God, de Vader van myn Vaderland, te moede zy, daar Hy Nederland, al klagende, toeroept: Tc vergeefs hebbe ik uwe kinderen geflagen, zy hebben geweigerd de tucht aantenecmen, enalsHy, by de herinnering van oude cn nieuwe reddingen, in eenen adem er byvoegt: Ben ik Nederland eene woestyngeweest, of een land van uiterfte donkerheid? waarom zegt dan dit volk: Wy zyn Hecren, wy zullen nietmeertot u komen. Ik fmelte van aandoeningen, en alles weent, wat aan my is, als ik het beste Wezen, daar het met bedwelmende nederbuiging voor aardwormen zyn' weg bepleit, tot Nederland hore roepen• Wat hebbe ik u gedaan, o myn volk ! of waar mede hebbe ik u vermoeid? betuig tegen my! Eene afwyzing van het evangely, wiens minzaam geluid, door Godlykc zamenvocging, akkoort ftemde met de brullende klanken der ontzettende oordeelen, die afw yzing vermeerdert myne tranen. Aandoenelyke o-edachte! God predikte boete door glinfterende wapenen, en door een lieflyk evangely tevens. Nederlands inwikkeling in den oorlog was eene ontzetten"de bezoeking, en tevens eene minzame nodiging, om vrede met God tc maken. Wondere zamenvoe3 4 ging!  24 Stof tot weenen. ging! Wie is als God, de God van myn vaderland, en myn God! Zou ligt myne aandacht op die wondere zamenvocging, by toeval van verbystering, niet gevallen zyn, gewis myne lecraaren hebben het gepredikt. ■ De herinnering der afwyzing van zulk eeif God doorboort myn hart. Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, wanneer ik op my zelvcn zie! — Elk een mistred, elk eene bezondiging, perst'my met reden de tranen uit de oogen, en zou ik dan niet bitter weenen, als ik my dat ontzettend aantal, die verbystcrende verfehcidenheid myner overtredingen, en, in opzicht totzommigen derzelver, den aanmer- kelykëü trap, my voor de aandacht brenge. ■ Talloos aantal myner verkeerdheden, myner vergrypingen tegen God en menfehen, met myn hart, lippen en daden! Wat is er al opgemerkt door myne medemenfehen, door myne huisgenoten! de mcdgezellen merkten op myne Item, al myn doen, al myn hinken; cn de oogen myner Medekristenen vooral waren, en zyn op my; en wat zien die al , dat hen bedroeft! — Ik z,lf merke in myn beftaan omtrent God en menfehen duizend verkeerdheden op, die of de aandacht van myn' medemensen,  Stof tot weenen. «3 ja, van myn' Medekristen ontglippen by toeval Van hunne onopmerkzaamheid, of die zoo verborgen zyn, dat zy door geen eindig wezen konnèn worden opgemerkt, behalven door dat wezen, dat er zich door bezoedelt; gedachten van ydelheid, van verontreiniging; of gedachten van twisten tegen God, liefdelooze verdenking van medemenfehen, drift, nydigheid, wraaklust, die fchigtige voord- brengfels van een bedorven hart. En o! wat is er dan noch veel, dat myne aandacht, by toeval van verbyftering, ja ook dan, wanneer ik naauwkeurig opmerke, ontglipt. Dat oog, dat al-doorfhuffelend oog mynes Vaders, dat oog, waarvoor de duisternis als de middag is, ziet een talloos aantal van bezonderheden, die Hy alleen ziet. Bedwelmende menigte van vergrypingen? myne oogen! weent! De getalen zwerven voor myne vcr- byfterde aandacht onder een! myne oogen fchemcren! Is het getal der foorten myner overtredingen aanmerkelyk, kan elk een foort in zoo vele onderdeelen ontbonden worden, hoe ontelbaar moet dan het aantal der ondeeligen zyn, als zy famengenomen worden! myne oogen fchemeren, en fchreijen tevens! Soms zyn myne verkeerdheden zoo B 5 aan-  z6 Stof tot weenen. aanmerkelyk, dat zy de toegeevende benaming van ftruikelingen niet meer dragen konnen. Aanmerkclyk zyn zy l'oms, of in blykbaarheid, of in trap, of in aanhoudendheid, of in ftoutheid, wanneer ze alle de afradingen, die de wet, het evangely, myn gewisfc , de Geest , de voorzienigheid deden, van de hand wyzen. Soms volgen myne verkeerdheden en plichtverzuimen onmiddelyk op de plechtigfte verootmoedigingen, en de kenbaarfte vertroostingen van myn hart door het gevoel van de vergeevende genade. Helaas! pas ben ik geneczen, of ik ftorte weder in; cn hoe ras vergeete ik dat woord: Ga heen! zondig niet meer! , . ik beweene dat al, ik gevoele die droefheid naar God, die naarftigheid verwekt, verand woor- ding, onlust, vreze, verlangen, yver, wrake. ■ lk beweene dat al te meer, naer mate ik myne overtredingen bezie als te huis gezocht in myn' borg, cn naer mate ik dezelve bezie in het licht der goedwilligheid mynes hemclfchen Vaders, om my een vergeevend God te blyven. Dan, dan fchreit alles wat aan my is. Dan bloedt myn hart, dan -weent myn oog, als ik aan het vragen ga: Is dat wederliefde? is dat dankbaarheid? is dat de uitlokking, de fpoor-  Stof tot weenen. 27 fpoorflag, dc befchaming voor de wereld? is dat de vergoeding van myn eertyds, dat rampzalig en Godbeledigend eertyds? is dat de vergoeding van den hoon, dien eene onbeteugelde natuur van duizenden medemenfchen der wet en het evangely aandoet tot op dit oogenblik ? is dat de beandwoording aan mynes Goëls ftervende liefde? helaas! myn beftaan is veelal eenbyllag, een aanhangfel der belediging, die myn Verlosfer van anderen, cn vanmy zclvenin vrocgeren tyd, ontvangt en ontving. Als Hymy ziet onder zyne beledigers, dan werpt Hy op my een oog, zo als Ca;far op Brutus iloeg, en zoo als Hy zelf'eens op Petrus wierp, en my dunkt, Hy roept my toe: Gy, gy ook myn zoon! Dat woord gevoele ik; ik ga met den doorwonden Petrus bitterlyk weenen! Als ik bekoelde liefde, verzwakt betrouwen, vertraagden yver, verzuim van bekenden plicht, endaden van ongehoorzaamheid in dat licht bezie, dan bloedt myn hart, dan ontrollen my de tranen. MYN  s8 MYN VERLOSSER IS GOD. M yn Heere ! en myn God! zoo roepe ik myn' Verlosfer toe op Thomas voctfpoor; en tervvyl ik Hem dus benoeme, vocle ik, dat eerbied en betrouwen myn hart vervullen. Myn Verlosfer is God! God in wezen; God in nadruk. Hy bezit volkomen dealweetendheid, de almacht, en alle de andere eigenfchappen van het Godlyk Wezen. Hy is God; God boven al te pryzen in de eeuwigheid. Myn Verlosfer is God. Hy is, ja, een mensch, myn natuurgenoot, myn broeder ; maar Hy is qok God. .Myn Verlosfer is God! Eu dat moest Hy zyn, om my te zaligen. Was Hy dat niet, eeuwig kwam ik om. Moest Hy een mensch zyn, om in Gods naam met menfehen te handelen, Hy moest ook een deelgenoot zyn derGodlyke natuur, zou Hy bevoegd zyn, om in der menfehen naam met God te handelen. Hy moest God zyn, om dat Hy zelf de fehepper van zyne menschheid wezen moest, en dat moest Hy zyn, om in die mensch-  Myn Verlosser is God. 29 menschheid eene gehoorzaamheid aan de Ccdlyke wet, die Hy voor zich zeiven niet fchuldig was, voor anderen tc konnen opbrengen. Hy moest God zyn; of zou God de handhaving zyner volmaaktheden tocbetrouwen aan iemand, die minder dan God was? — Hy moest "God zym; of zou eene eindeloze belediging geboet worden dooreen', die minder dan God is ? Ik was in Adam aan God gelyk in myne mate. Ik droeg Gods beeld. Ik dong naar een' ftand, als God. Hciligfchcnnis zonder wedergae! Misdaad van gekwetfte Majefteit! Ik ftortte in eene bedwelmende diepte van fchuld en rampzaligheid. Ik verloor Gods gunst en beeld, en de onderneming, om aan God gelyk tc worden, beroofde my van alle de gelykheid, die ik aan Hem hadde. Rampzalige omwending! Myn Verlosfer moest God gelyk, moest God zyn, om te konnen nederdalen uit eene hoogte, uit eene oprfprongelyke waardigheid, die evenredig was aan die hoogte, wier najaging den inhoud uitmaakte en het toppunt van myne oproerigheid tegen God; nederdalen in eene peilloze diepte van vernedering. Jk wilde als God zyn; Hy moest God zyn, om dat te boeten. En, 0 bundel van wonderen! Juist in  3o Myn Verlosser is God. Sa deezen weg kreeg ik, by de fchuldvcrgecving, myn' verloren fchat weerom; myn fehat, de gelykheid aan God in myn' kring, in den behoorlyken tusfehenftand tusfehen den Oneindigen en het eindige; en, (zou ik het wel zoo durven omfchryven, indien de bybel my niet voorging!) ik worde der Godlykc natuur deelachtig. Zee van wonderen! Myne oogen fchemeren! Verrukkende weêrflag, die myne rampzaligheid op myn' Verlosfer heeft, myn Verlosfer op myne rampzaligheid! Myn Verlosfer moest God zyn. —- En, als ik den trap myner oorfprongelyke rampzaligheid nadenke, dan roepe ik met dubbelen nadruk uit: De Verlosfer moest God zyn, om my te behouden, myne fchuld te boeten, myn hart te veranderen. Myn Verlosfer is God! Behoorde Hy tot den rang der eindige wezens, was Hy niet meer dan fchepfel, hoé weinig zou dan de ophef beduiden, waar meê myn bybel zyne liefde vermeldt, als betoond, toen Hy voor zondaren ftierf aan het kruis ? hoe weinig zal die ophef beduiden, wanneer men de vermeldingen van den loon, die op dien arbeid gevolgd is, en eeuwig volgen zal, in overweging neemt? Laat ik my verbeelden, dat de beledigde Majefkit, s tcv  Myn Verlosser is God. 31 ter liefde van zondaren, aan een gefehapcn wezen den voorflag deed, om in hunne plaats cenigen tvd te lyden, voords te fterven, cn er de belofte byvoegdc van een' trap der heerlykheid, als nimmer een gefchapen wezen had, Gods troon - genoot te worden, cn over alle de verloste zondaren eeuwig te heerfchen, hun lof, hunne toejuichingen eeuwigte ontvangen; Zou ecu gefchapen wezen, zulk een' voorflag omhelzende, konnen gerekend worden aanmerkelyke liefde te bewyzen omtrent hen, wier plaats hy op zulk een' voet vervangen zou, zulk eene liefde, tot wier befchryving zelfs hemeltaal te kort fchiet, eene liefde, die de kennis te boven ga-at, eene liefde van peilloze diepte, onbeklimbare hoogte, onoverzienbare lengte, enonafmectbare breedte ?— Neen! eene vernuftige zelfsliefdezou, buiteneenig opzicht tot de neiging, om aan cllendigen dienst te doen, eene gereede fpringveer geweest zyn van bereidvaardigheid, om, zonder lang beraad, in dien voorflag in te ftemmen. — Zoo befluite ik op duchtigen grond, cn ik roepe het uit: Myn Verlosfer is God! Myn Verlosfer is God! Myne, myne redding levert my een proef ondervindelyk bewys. In myn ge-  yi Myn Verlosser is God. geval blinkt en fchittcrt die waarheid fterker, dan in dat van iemand myner medeverlosten. Wellïgt had niemand groter fchuld voor God, dan ik. Welligtwas niemands hart zoo blind en afkeerig, als het myne. Welligt was niemand myner medezondaren in de ftrikken van fatan en ongeloof zoo verward, als ik was, zoo gékluifterd in metaalen bocijen, als ik was. » En my dunkt, elk, die my kende in myn treurig eertyds, en my thans befchouwt, zal, indien hy geeftelyk gezin tuigd is, denken en zeggen: De Verlosfer van zondaren is God! Myn Verlosfer is God! Zoo hebbe ik niets tc vrezen ! Oneindigheid is myn waarborg nu cn voords en ecuwig. Godlyke gerechtigheid, de grond van myne verandwoording by God, zal nimmer haare waardy of kracht verliezen; zy verfpreidt haare gezegende invloeden door alle de kringen myner belangen nu en eeuwig. Godlyk vermogen zal nimmer toelaten, dat de zonde by vernieuwing over my heerfche; cn Hy, die God is, zal nooit den troon, die in myn hart werd opgericht, weder inruimen voor die heerfchers, die door zyne eigene hand werden uitgefloten. Godlyke trouw zal nooit bezwyken, ook als de bergen wy- ken,  Myn Verlosser f s G ö b. 33 ken, dc heuvelen warikelcn als dèbeile vrienden', de vermogendfte bcgunftigers onder de eindige wezens, by toeval van onvermogen of anderszins, my ontzinken, ook dan zal dc goedertierenheid van een' Verlosfer, die God is, flaan als een koperen muur. • Niets zal my ontmoeten buiten de be- ftelling van een! Verlosfer, die God is; en elk, die my verderven wil, zal ervaren, datlly, voorwiens rekening ik fta* God is. Juich dan, 0 myne ziel! zet u op die waarheid voor eeuwig neer; cn wys alle bekommeringen, die "er op komen, gerust 'af met dat and woord, dat alles afdoet: Myn Verlosfer is God! Myn Verlosfer is God! Zoo kriie'e ik voor zyn' eertroon neder. ■—~ Waak op ! myne aanbidding! myn betrouwen! myn' eerbied ! alles rake in eenparige beweeging! Nimmer behoeve ik tevreden , dat myne cerbewy/ingen overbodig, afgodisch, worden zullen. Myn Verlosfer is God. Eer'. bewyzing en betrouwen, opgedragen aan fchcpfelen, worden ligt onmatig, en klimmen tot eene hoogte, waar over men, uit die vervoeringen ontnuchterd zynde, zich naderhand fchamenmoet; en hy', die in zyne denkwyze en belydenis, iets wil  34 Myn Verlosser is God. afdingen van de oneindige waardigheid des Verlosfers, moet gewis, zoo hy zich zclven gelyk wil bly ven, op elk een' flap vaneerbewyzing, den Verlosfer toegebracht, vrezen, dat hy een afgodendienaar wordt. Maar ik, die myn' Verlosfer volmondig, en in al den nadruk van die bewoording, voor God erkenne, ik behoeve op geene inteugeling myner eerbewyzingen bedacht te zyn. Met de uiterfte gerustheid viere ik den ruimften teugel aan alle de vervoeringen van myne aanbiddingen, bctrouwingen, onderwerpingen en verheffingen, zonder perk, zonder mate; en, doe ik die eerbewyzingen aan Hem, die God en mensch is in één perfoon, ik gevoele, dat myne aanbidding in de oneindige waardigheid van myn' Verlosfer, als God befchouwd, haeren grondllag heeft. Myn Verlosfer is God! Myn Verlosfer is God! Zoo berouwt het my geen oogenblik, dat ik alle myne belangen in zyne hand vertrouwelyk overgaf. Zoo doe ik het in deeze oogenbïikken met die graagte en opgenomenheid, als of ik een'Verlosfer, die God is, nu voor het éérst had leren kennen. Zoo vcrkic- ze ik te leven onder de bcftcndige herinnering van dat  Myn Verlosser is God, es dat woord: Wenflet u naar my toe, en wordt behouden! einden der aarde! want ik ben God, en niemand meer! Zoo make ik op het woord van een' Verlosfer, die God is, volkomen ftaat.Zoo kniele ik voor zyn' troon, om de wet te ontvangen uit den mond vanHem, die God is . Zoo moet myne oeffening van gemeenzaamheid met Hem altyd beftierd worden door den bukkenden eerbied, dien ik fchuldig ben aan een' Verlosfer, die God is. Nimmer moet ik dat volzinnig woord vergeten, dat myn Verlosfer tot zyne apostelen, en in hunne perfonen tot my, fprak: Gylieden zyt myne vrienden, zoo gy doet, wat ik u gebiede. Aanminnige famenvoeging van kundigheden, die anders niet naeuw verwant zyn aan clkanderen, vrienden en dienstknegten. Volzinnige famenvoeging in myn geval. Vriend en dienaar. Myn Verlosfer is God! Myn Verlosfer is God! Nooit behoeve ik te vrezen, dat de Godlyke eere, Hem toegebracht, mishagen zal aan God, myn' Vader, die geen mensch is, vatbaar voor zondigen nayver. Ily, die de Vader vaa myn' Verlosfer is, moedigt my aan tot die eerbewyzing. Hy rekent zich vereerd, C s naer  36 Myn Verlosser is God. naer mate ik zyn' Zoon eere. Hy wil, dat alle de verlosten den Zoon ecren, gelyk zy Hem, den Vader, ceren; zoo waarlyk, en in gelyken trap; cn Hy heeft verklaard, dat zy, die zyn Zoon niet cc ven, ook Hem niet ceren. Zoo wordt de cerbewyzing, die ik myn' Verlosfer tocbrenge, eene gehoorzaamheid aan het bevel van zynen en mynen Vader. Myn Verlosfer is God ! God, de heilige Geest, moedigt my aan, om dc hoogstmogelyke ecrbewyzirg aan myn' Verlosler toe te brengen. Dc trek, dien ik gevoelc, om myn' Heiland toe te roepen: Myn Heere! cn myn God! die trek is het eigene gewrocht van den inwonenden Geest; en, den Verlosfer te vcrhcerlyken, Hem als een', die God is , aan het betrouwen cn den eerbied van zondaren aan te pryzen, is een aanzicnlyk deel der bcandwoording aanzyncbeftcmniing, cn zyne begunftigdc bezigheid. Naer mate ik op gebogenc kniën van hart en lighaam, en met bevende blydfchap, myn' Verlosfer erkerme voor den waarachtigen God en het eeuwige leven, in die mate vergoede ik Hem den fmaad, dien ik Hem aandeed in myn treurig eertyds. Elk eene aanbidding in het geloof is eene plechtige herroe-  Myn Verlosser is God. 37 roeping van alle die lage gedachten, die ik tc voren koefterde in myn hart. In die mate vergoede ik Hem den hoon, dien de ftoutheid van Arriaanfche cn Sociniaanfche dwalingen, onder aanvoering van den fatan , dien ouden beftryder van mynesVerlosfers heerlykheid, Hem aandoet. Mateloze ftoutheid, die myn'Verlosfer zyne ooriprongalyke heerlykheid betwist! Heiligfchennis! onbedaehtzamen! laat af! weet, dat Hy God is! Valt my dc fatan aan , fchict hy zyne giftige pylen op eene waarheid, die de grondllag myner hope is, en de waarborg van myne veiligheid, verguist hy een betrouwen , dat in des Verlosfers Godheid zyne fterkte vindt, heeft die vyand noch niets verloren van dieonbefchaamdheid, waardoor hy, eeuwen lang geleden, en in eigen perfoon, en door den mond van verbitterde Joden, myn' Heiland aanviel, om Hem zyne heerlykheid te betwisten ; valt my die fatan aan , myn Verlosfer breidelt hem , en bewyst Zyne Godheid , in cle proeven, door die beteugeling, . Zyn dc op- zetielykO-c eerbewyzingen, die ik myn' Verlosfer toebrenge, doorgaands de gelegenheden, by welke de fatan my beftrydt, en den vaart myner vervoeC 3 vin-  38 Myn Verlosser is Gou. ringen poogt te fluiten, myn Heiland draagt tevens zorge, dat myn yver by gelegenheid van de tegenfpraak fterker brande. De fchuddingen, die ik gevoele, bevorderen, door tusfchenkomst van mynes Verlosfers invloed, myne worteling in de waarheid. Het goud van myn geloof komt uit de fmeltkroes zwarer uit, dan het was, toen heter inkwam, Dan berste ik uit: Wyk, lasteraar! uw fehimpen deert my niet! wyk, logengeest! erfvyand van mynes Heilands eere! uw fitteren draagt getuigenis van uw eigen gevoel, dat de Verlosfer der zondaren God is! logengeest! wilt gy my eene waarheid betwisten, die gy zelf, fchoon met brullenden weerzin , voor bykans achttien eeuwen , door den mond van bezcetenen, belceden hebt'? zeg, wat gy wilt; maar ik zal voordgaanmyn'Verlosfer God te noemen! Daar, daar legge ik myne hand op myn' bybel; en roepe u toe op mynes Meesters ipoor: Satan! er ftaat gefehreeven! Daar klimt myn hart door den drom uwer pylen naar boven, en eerbiedigt in Hem, die op Golgotha gekruist werd , den heere der heerlykheid, God, die zyne gemeente kogt! Myn Verlosfer is God! Ik juiche vanblyd- fchap,  Myn Verlosser is God. 59 fchap, om dat de leere der oneindige waardigheid des Verlosfers in myn vaderland, in Nederland., zoo zuiver, enwelligt zuiverer, dan ergens elders, gepredikt wordt. Met hoe veel reden vreze ik, dat buiten s'lands in cttelyke gewesten de leere van Jefus Godheid ondcrmynd wordt, dat Arriaanfche dwalingen begunftigd worden, ook door hun, die de meefte roeping hebben, om ze vierkant tegen te gaan, en de jongelingfchap, die zich fchikt tot den dienst van het evangely, te waar» fchouwcn, cn te wapenen. GodderProtetlan- ten ! fluit, fluit, bidde ik, dat verdervend kwaad! ■ God van Nederland! behoed ons by de waarheid, en, wat Gy ons ontneemt, neem uwe waarheid niet weg! en laat ook die waarheid beftendig zegenpralen: De Verlosfer der zondaren is God! -— Kan ik my zeiven hier niet voldoen in den lof en aanbiddingen, ik ben verblyd, dat myn Verlosfer in den hemel ruimer eere ontvangt; alle de koorzangen flcmme ik in. Ik ben verblyd, dat de Majefteit van myn' Verlosfer thans door middel van eene verheerlykte menschheid fchitterende ftralen fehiet, en niet meer, gelyk het te C 4 yo»  40 Myn Verlosser is Go», voren was, zich fchuil houdt achter het gordyn van eene vernederde menfehheid, en geringen ftand op aarde, toen men maar nu en dan een' ftraal van Godlyke Majesteit in wonderwerken, en anderszins, zag blinken; Ik ben verblyd, dat er voor het flut der eeuwen tyden komen zullen, waar in de verstafgclegene heidenen de Godlyke heerlykheid van myn" Verlosfer eerbiedigen zullen, komende op dat woord: Einden der aarde! wendt u tot my! . . . wordt behouden! . . . Ik ben God! .'. . . Tyden, waar in het late nagedacht van die Joden, die myn'Verlosfer, om dat Hy zich aan God gelyk ftelde, aan het kruis genageld hebben als een' Godslasteraar, in myn' gekruisten God, den Heere der heerlykheid, geloven iiti. Thans waehte ik, gefchraagd door een' Verlosfer, die God is, alles af, in Hem gemoed; gd. Nu zie ik zonder fchrik eene herleving te gemoet van Arriaanfche kerkvervolging, al waren ook Dcïstifche verachters van myn Godlykcn Meefter de begunftigers, de medeftanders, de aanvoerers van die boosheid, van die woede. Die gedachte! Myn Verlosfer is God! ftrykt my de zorg van bet hart  Myn Verlosser is God. 4ï hajrt. Eeuwigheid! Verrukkende eeuwigheid! nader met rasfeher fchreden! Eeuwigheid, waarin ik zonder ftryd, zonder tegenfpraak, zonder vermoeijing, dat getuigenis op den hoogften tqqn zal uitgalmen: Myn Verlosfer is God! C 5 O N-  4^ ONLANGS WAS IK KRANK. \Velke eene omwending! Onlangs was ik krank. Ik gevoele ja noch de overblyfïels der bezoeking; evenwel nu ben ik beter. Welke eene omwending ! God deed dat. Hy zond zyn woord uit, en heelde my. Myn Vader, die in de hemelen is, deed dat. ■ Aanminnige leere der voorzienigheid! De voorzienigheid in mynes Vaders hand! Onlangs was ik krank. Treurige toeftand! myn leven verfoeide het brood, myne ziele de begeerlykfte fpyze. Machteloos, bezwykende lag ik neder; myn vleesch verdween uit het gezicht, de beenderen, anders niet gezien, begosten uit te Heken. Ik werd, overmand door zwakheid, als een hulpeloos kind behandeld, en hing, ook tot het minfte toe, geheel af van hun, die my verzelden. Welke eene vernedering! Dacht ik toen aan dien Verlosfer, die, met bedwelmende nederdaling, een hulpeloos kind geweest is? Vloog het, oog van myn geloof eeuwen te rug naar Bethle- hem,  Onlangs was ik krank. 43 hem, en naar dat verrukkend voorwerp, den God-mensch, den Wereld-fchepper, behandeld als een hulpeloos kind i ——- Hebbe ik in myne zwakheid verzuimd daar aan te denken, ik zal het nu doen, en ook in dat licht den hulpelozen ftand befchouwen, waar in ik neder]ag. Aan God, myn' Vader, aan Hem alleen, geve ik de eere van myne herftelling. Al de invloed, dien de trouw en kundigheid van myn' geneesheer hadden, alle de werkingen der voorgefchrevene en aangewende middelen, kwamen uit mynes Vaders hand, Kwam myn geneesheer by my ten dage mynes ongevals, ik aanbad God, terwyl myn arts voor myn leger peinsde, wat best te doen. God des genecsheers! riep ik by my zeiven, onderricht hem van de wyze, en leer hem! — En nu love ik God, die raad gaf, Die bedenking vermindert niets, noch van de opgenomenheid, die ik hebbe met mynes geneesheers kunde en trouw, noch van de verplichting, die ik gevoele aan hem te hebben. Myne gevoeligheid wordt te groter. Ik danke myn' arts, en bidde hem van harte toe een ruim deel van die onderwyzingen des Geestes, die aan de krankbeddcnfterf-lesfen doen inzamelen, eri men-  44 Onlangs was ik krank. menfehen toerusten tot een gezeegend vertrek uit de wereld. Ik leve dan Hem, die my herftelde. Ik was uitgeteerd ; God heeft ttjy verlost. Myne ziel! keer weder tot uwe rust! God heeft aan u welgedaan! Heere! Gy hebt myne ziel gered van den dood, myne oogen van tranen, myn' voet van aanftoot. Wat zal ik den Heere vergelden voor alle zyne weldaden, aan my bewcezen? Myne geloften zal ik Hem betaalen, Gelyk eene krane of zwaluw piepte ik, ik kirde als eene duive; God heeft myne ziele lieflyk omhekt, dat zy in dc groeve der verteering niet nederdaalde; de levende dan , dc levende zal Hem loven, gelyk ik heden doe. God was gereed, om my te verlosfen, daarom zal ik op myn fnarenfpel fpelen. Gelooft zy God, die myn gebed niet heeft afgewend, noch zyne goedertierenheid van my! — Eeuwige goedheid! zoo roepe ik met een bloedend hart, op gebogene kniën , en met tranen in myne oogen : Eeuwige goedheid! wanneer ik myne gewaarwordingen ten dage myner bezoeking vergelyke met den ftand, dien ik nu gevoele, de geregelde beweeging myner golfen, de bekoelingen van myn bloed, den aanwas  Onlangs was ik krank. 45 was myner krachten, dc begmfels der wederkeer ring tot den kring myner gewone bezigheden ; dan gcvocle ik eene verplichting aan U, die ik hietbefchryven kan. Elk eene proef, dat myne denkvermogens gcmakkclyk beginnen tc werken, en elkeen flag iverks, dien de leden van myn lighaam doen, roepen my toe: God is groot en goed ! Uw Verlosfer is fterk. Eer ik krank werd, was ik onberekenbaar aan God verplicht; al jaren lang hebben die gctalcn my verbyfterd. Nu komt er eene aanmerkelyke bczonderheid by; en liet ontelbare wordt vermeerderd. Eeuwige Goedheid ! bewaar in myn hart de gedachtenis uwer hulpc! Dat blyve myne zinfpreuk en het opfchrift van myn leven: Myn redder is myn God ! — Moete ik vrezen, dat zommigen, nevens my gered uit krankte, hun uitredder vergeetcn, cn Hem reden geven tot dat venvyt: Is dat uwe weldadigheid aan uwen Vriend? dat roept my tot dubbele dankbaarheid. O ! mocht vermeerderde, onafgebrokene, meer dan gewone erkentenis aan God den hoon vergoeden, wanneer anderen Hem in vergectenheid ftellen ! Verlaten zy. die op valfche ydelhcdenbetrouwen, hunne weldadigheid, ik, ik zal den Heere offeren met eene ftem  46 Onlangs was ik krank. Hem der dankzegging; wat ik beloofd hebbe zal ik betaalen. Het heil is des Hecren! Hiskia! beweldadigde Hiskia! hoe fmolt uw hart van dankbaarheid, toen gy pas gered waart! en waarom, waarom bleeft gy niet in dien ootmoed? Hiskia! waarom leeze ik van u dat treurig bericht: Hiskia deed geene vergelding naer de weldaad, aan hem gefchied. Hiskia! waarom of laat ik liever zeggen : Hiskia! aan u zal ik my fpiegelen. Ik ben gered, als gy. Ik gevoele de tcderfte beweegingeri van dankbaarheid. Gy hadt die ook. Gy dagt: Nooit zinkt de weldaad in myne fchatting; nooit vermindert myn gevoel, en nooit verminderen alle die gevleidheden, die aan zulk een gevoel natuurlyk verwant zyn. Ik zou dat ook wel zeggen. Uwe treurige ervaring zy my een baak in zee! Ik moet aan al, wat ik van lust en vo. rnemen gevoele in een' tyd, waar in de weldaad versch is, geen hogeren rang geeven, dan dien van ware gezindheid, om dankbaar te blyven zonder vermindering, en zonder einde. -— In myne eenzaamheid danke ik den God van myn leven en van myne goedertierenheid, en aan de vervoeringen van myn hart, aan de beweegingen van myne hartstochten, geeve ik  Onlangs was ik krank, 47 ik blymoedig toe, in zoo ver de zorg voor myne trapswyze klimmende vermogens my niet raden, wat intebinden. Hier blyve ik, hier tocve ik een poos met den beweldadigden David voor 's Heeren aangezicht; hier roepe ik: o God! wie ben ik, dat Gy my bracht tot hier toe! Hulp van ugekreegen hebbende, fta ik tot op deezen dag! — Myn danktoon ryst hoger, wanneer ik aan hun denke, die met my op het krankleger werden neêrgelegd, en die, onder de hevigheid der ziekte bezweeken zynde, nu al ondergevaren zyn met de handbomen van het graf, en hun bedde gefpreid hebben in de duisternis , die tot de groeve zeggen : Gy zyt myn vader! Waarom, waarom ben ik gefpaard? waarom ademe ik noch in des Heeren uitfpanfel ? Allen, die my kennen, moeten het weten, dat ik my oneindig verplicht rekene aan God. Myne huisgenoten merken het daaglyks. Myne. Medekristenen roepe ik te hulp. Maakt den Heere met my groot, en laat ons te zaam zyn" naam verhogen ! zoo roepe ik hun toe. Baden zy welügt, toen ik krank was, nu zullen zy ook myne medcftanders in het danken geerne zyn. Aanminnige plechtigheid! wanneer door de ganfche gemeen-  48 Onlangs was ik krank. mccntc de dankzegging voor en van een', die uit grote krankheid verlost is, gebracht wordt voor den troon! Toen ik krank was, bad die gemeente, nu dankt zy. Hoe fmolt myn hart, toen myn perfoon en geval vermeld werd in de Itatelyke dankzegging ! Eer ik opging, zeide ik in myne eenzaamheid: Heere! ik zal u offeren eene offerhande van dankzegging; ik zal myne geloften betalen in dc tegenwoordigheid van al uw volk, in de voorhoven van uw huis ; in het midden van Jerufalem. Heere! riep ik; zend uw licht cn uwe waarheid, dat die my leiden; dat ze my brengen tot den berg uwer heiligheid en tot uwe woningen; en dat ik inga tot Gods altaren, tot den God derblydfchap myner verheuging, en u met dc harpe love, o God, myn God! Aandocnelyk was my dc plechtigheid der eenftemmige dankzegging. Openbare belydenis vanHem, die doodt, en weder levend maakt, die, ja, fmerten aandoet, maar ook Weer verbindt; Opgerichte banier tegen het ongeloof van hun, die, ftyf geworden zyndc ophuif droefem, in hun hart zeggen: Dc Heere doet geen goed, en de Heere doet geen kwaad -— Bckoorryke geleegenheid, om de algemeene ftïchting te be-  Onlangs was ik krank. 49 bevorderen! Sterke fpoor, om de gemeeufchap der heiligen tc bevorderen! Statelyke eerbe- wyziug aan het Wezen aller wezens ! En voor my eene puntige herinnering, dat ik zonder tusfchenpoos en zonder einde eene verplichting erkennen moet, die door de ganfche gemeente openlyk belecdcu is; tevens eene herinnering, dat de gemeente, die voor my bad in nood, die voor en met" my dankte, toen ik gered was, billyk toeziet, hoe ik my gedrage. O ! dat ik in het toekomende onder de openbare voorbiddingen en dankzeggingen beter belfond, dan ik tot hier toe deed ! Myne dankzegging klimt in den naam des Middelaars naaiden troon. Myn reukwerk gaat van de hand des Engels naar boven. En Gy, myn Vader! neem myn ftamelend danken in uwen dankenden Zoon, die myne gerechtigheid is, gunftig aan! Onlangs was ik krank! God heeft my gered! Ik gevoele onbezefbaren lust tot danken, beftendig danken; ik hebbe er hulp toe nodig, onderftand Uit die zelfde hand, die my de weidaad fchonk. Ik ga pleiten op de belofte van hulp tot danken, belofte, die myn Redder genadig voegde by de toezegging der verhooring van het noodgefchrei, D dat  5° Onlangs was ik krank. dat ten dage der benaauwdhcid wordt opgeheven; zoo fprak Hy: Roep my aan in den dag der benaauwdheid, ik zal 'er u uithelpen, en gy zult my eeren! — Roep my aan ! onfehatbare vergunning ! meêdogend bevel! Ik zal u uithelpen! dierbare belofte, die alles afdoet! Gy zult my eeren! eene twede belofte. Hoe? eene belofte? is dat woord niet eene aankondiging van plicht, een woord, waar door God by het aanbod van redding, en dus by voorraad, de dankbaarheid bedingt, en den danktoon opeifcht, of ten minften by voorraad den plicht erinnert, waar toe de redding roepen zal?— ja, dat al wordt ook bedoeld onder de nodige bepalingen. Maar vooral God belooft hier. God wil zeggen: Zie op my in uwe noden! Ik zal u redden! Ik zal meer doen: Gy zult my eeren. Dubbel zal ik u zegenen: Ik zal u redden, en u dankbaar maken. Gy zult de onberekenbare eere, en het onbezef baar vermaak genieten, om my te eeren! Gy zult, al dankende, een tienvoudig genot van uwe redding hebben! Ik zal u licht, en lust en vermogen fchenken, om my te eeren! Op die belofte ga ik pleiten! En, o myne ziel! de beandwoording aan uwe verplichting  Onlangs was ik krank. *>i ting is uwe zaligheid, en tevens eene proeve der trouwe van eenen belovenden God! Onlangs was ik krank! ■ Hoe lydzaam, hoe gedwee, hoe gebogen moest ik geweest zyn onder de tuchtigende hand mynes Vaders! hoe gemeenzaam moest het my geweest zyn: Ik zal des Heeren gramfchap dragen, want ik hebbe tegen Hem gezondigd. Hoe gemeenzaam moeit, my het aandenken geweeft zyn aan dat woord: Indien gy de kastyding verdraagt, zoo draagt God zich omtrent u, als eenen zoon. Hoe moesten allen, die my verzeld, opgepast, bezocht hebben, beftendig gelegenheid gehad hebben, om 'er getuigen van te zyn, en aan my gezien hebben, dat ook in dat ftuk de rechtvaardige overtreffelyker is dan zyn naaste! Hoe moest het blinkend voorbeeld van myn' lydzaamen Verlosfer beftendig gezweeft hebben voor myne oogen! Al wat ik daar van hebbe mogen oef- fenen was eene vrucht des invloeds, dien de genade my befchikte. En aan deeze, aan deeze alleen, geeve ik blymoedig al de eere. ■ Doet myn gewiste my met eene ontzettende welfprekendheid de herinnering van zooveel ongedulds, zoo veele vlagen van verdrietelykhcid, gemeiykheid, als de fmert D 2 wat  5i Onlangs was ik krank. wat zwaar was, of uitgcfteldc hope myn harte krenkte, of vroegere uitzichten op beterfchap in rook verdweenen, of het begonnen herftel te tragen tred hield in myn oog; hebben myne lippen wel wat onbedachtzaams geuit, waar van ik nu moet zeggen: Ik zeide dat in myn haasten! waren zy, die my verzelden, meermaals de getuigen myner verkeerdheid; ik fchame my voor God over dat al; ik bidde Hem om vergeeving in Jefus naam. ■ lk fchame my voor hun, die de getuigen myner verkeerdheid waren, en ik voele nu, dat de vlagen myner gemelykheid een' Hechten dank uitmaakten voor al den yver, al het geduld, al de zorg, die zy aan my befteedden. Onlangs was ik krank! Myn wyze, myn tederlievende Vader kastydde my. Zoo levert my de bezoeking zelve aanmerkelyke dankftof. — De bezoeking was eene kastyding. Ben ik in de vcreeniging met myn' Zoeriborg van den richterlyken toorn eens vooral ontheeven, Gods vaderlyk misnoegen is duizendmaal door my opgewekt. — De denkbeelden van beproeving en van kastyding kon. nen met eikanderen zeer wel beftaafl. En o! wat al reden had ik gegeeven! Mynes vaders oog-  Onlangs was ik krank. 53 oogmerk was my te verootmoedigen en te verbeteren. Hy toonde aan my, dat Hy het verkeerde allerminst in zyne kinderen dragen wil. Teen ik werd nedergelegd, was het als of myn Heiland my toeriep, gelyk Hy wel eer aan Simon deed: Ik hebbe u wat tc zeggen! —- Ën zou ik dan niet danken voor de kastyding'? zou ik niet roepen: Ik dank U Heere! dat Gy toornig op my geweest zyt! Ik weete, Heere ! dat uwe gerichten de gerechtigheid zyn, cn dat Gy my uit getrouWigheid onderdrukt hebt. Myn Vader! de roede is my een waarborg van het vaderhai t ? • Zou ik niet roepen: Meedogende Vader! Gy hebt my gekastyd met mate! gewis het was geene ftrafin toorn, geene kastyding in grimmigheid. Zoo vcclc verademingen, zoo veele inmengfelen van goedertierenheid, zoo veele onderfteuningen, zoo veele matigingen, hebbe ik mogen opmerken ten dage der bezoeking; en nu, nu komen my noch zoo veele onder het oog, die in myne krankte of geheel niet of maar oppervlakkig voor myne aandacht kwamen. Ik doorwandele by gezette nalèezing de dagen, de nachten, de uuren, de gunften, de fmerten; ik doorwandele die by hcrleezing, D 3 zoo-  J4 Onlangs was ik krank. zooveel ik kan, en ik rekene my aan huisgenoot en bloedverwant én elk verplicht, die my byilaat in de herzameling der bfzonderheden, der proeven van die waarheid: God kastydt met mate. God fttqoit het goede, maar het bitter meet Hy toe. Kastyding! o myne ziel! denk dat dieper door! . Vraag aan God naar de reden, waarom Hy twiste! God hoort dat vragen met welgevallen, en antwoordt geerne. Zyn er altoos redenen, duizend redenen, ook by de uitneemendften van Gods kinderen, er konnen ook redenen zyn, die men in zekeren nadruk bezondere noemen mag, die een' bezonderen weêrflag hebben op bezondere dwaasheden, en een opfcbrift hebben, dat, onder de verlichting der genade, bezien zynde, van de gezondere reden onbewimpelde vermelding doet. Hebbe ik ten dage myner bezoeking die onderrichting reeds ontvangen, werd ik op meer dane/énebézanderheid met Godlyk gezag geweezen, en boog myn hart onder die befchouwing, wees ik met onbelemmerde gulheid myn' Richter cn myn' V ader gerechtigheid toe, fmok myn hart, en weende myn oog, was myn leger myn Bochim, doornatte ik myn bedde met de tranen van boetvaardigheid; ik zal myn' Vader voor  Onlangs was ik krank. 55 voor dat alles ootmoedig danken; -— maar tevens ik zal pogen die befchouwingen met vermogens, die nufterkerzyn, uittebreiden, Het wichtig antwoord, dat God my, met eene ftem van raajefteit en minzaamheid, in myne ziekte gaf op dat wichtig verzoek : Myn Vader! zeg aan uw kind, welke de bezondere reden zy van deeze tuchtiging! zeg het my duidelyk! Wat, wat hebt gy bezonder tegen my! —■ Pat Godlyk antwoord zal ik, herfteld zynde, op nieuws voor my neemen. Ik zal onder inroeping van 's Geestes licht in de bezonderhedendieperpogen intedringen. Ik zal dat fluk op nieuw bezien aan allen kant, en het zoo diep in myn geheugen en gevoel pogen in te drukken, dat het beftendig als tot my fpreke. En zqp ik niet! God heeft het my gezegd voor al myn leven. En moeten de woorden der wyzen in ftilheid overdacht worden, wat al iiifpanning wordt er dan gevorderd, om de aanfpraken, die de oneindige wysheid, de God der wetenschappen doet, intezien en door te denken, Voor elk een' dag, voor elk een. uur, dat my overig is in het vleesch te leven, hebbe ik een onberekenbaar belang in het recht verftand, en.de noeste bepeinzing yan het geen God my zeïde ten dage derbezoeD 4 king.  5"6 Onlangs was ik krank. king. Hebbe ik, toen ik onder de bezoekende hand mynes Vaders was, minder gezien van bezondere redenen; heeft God, fchoon dikmaals aangezogt tot die aamvyzing, geene bezonderheden vermeld, welligt was er niets bezonders, ■ of, liever wil ik denken: God ftelde de aanwyzing uit om wyze redenen. Mogelyk liet Hy my in meer aïgemeene befchouwingen, om bedenkingen, die my in myn' bczwykenden ftand onmatig treffen zouden, te openbaren in vervolg van tyd. Myn God dog is een Vader, myn Heiland is een herder, die, met onbezcf bare toegevendheid, als leidslieden, zich yoegen naer den gang van het werk. — Hoe dat ook zyn moge; nu, nu zal ik de vraag hervatten i Myn Vader! wat hadt Gy my bezonders te zeggen? ik zal, gelyk Paulus deed in een ander geval, driemaal , dat is meermaals, bidden. Zulk een verzoek, herhaald in weerwil van herhaalde weigering, kan niet anders dan aangenaam by myn' Vader zyn. Ik zal in Jefus naam aanhouden, om alles temogen weeten. Ik zal aan God herinneren, dat kennis van de oogmerken, door Hem bedoeld in de bezoeking, aangemerkt als eene beproeving, dat die kennis zonder merkelyke fchade door my gemist kan worden,  Onlangs was ik krank. 57 den, dog dat ik in de juiste kennis van de inzichten der bezoeking, befchouwd als eerte kastyding, een meer rechtftreeksch, een meer onmiddelyk belang hebbe. Zend uw licht! Meedogende Vader ! myne eigenliefde bemantelt ligt myne aanmerkelykftc gebreekcn, die dingen, waar op uw misnoegen bezondervalt. Zeg my alles! Zyn er bannen, dicikheimelyk bcgunftige, zyn er ongerechtigheden, die ik als eene lekkere bete onder myne tong bewaren wil, ei! zeg my alles! En uw woord, des Konings woord, hebbe de overhand! Onlangs was ik krank! Nu ben ik merkelyk beter door de goede hand mynes Gods. Nu verfchynt die wichtige vraag voor myn' geest: Na alles dat over u gekomen is om uwe verkeerdheden , en daar gy niet te. niet gebracht zyt, maar God u eene ontkoming gegeeven heeft, als deeze is, zult, zult gy nu wederkeeren tot de dwaasheden, waar over gy getuchtigd zyt?' Nu hoore ik myn' Verlosfer roepen: Ziet! gy zyt gezond geworden; zondig niet meer, op dat u niet wat ergers gefchiede ! God fprak tot my, zyn'gunstgenoot, van vrede, en zal ik, zal ik nu tot dwaasheid wederkeeren ? Het tederfte waken tegen D 5 dat  58 Onlangs was ik krank, fiat al, wat God in my beftrafte, en, over het geheel, een wandel van betrouwen, van gehoorzaamheid en van hemelsgezindheid, in meerdere mate, . dan ooit te voren, zal het beste bewys zyn der famenftemming van myn hart met de oogmerken van Hem, die my kastydde tot myn nut, op dat ik zyner heiligheid deelachtig worden moge. En hoeveel, hoeveel zal ik daar toe nodig hebben! — Myne verzoekingen keren weder. Myne her. iïclling brengt in zeker opzicht derzelyer vernieuwing mede. ■ Myne herftelling wikkelt my op nieuw in den vermeerderden kring van gelegenheden en gevaaren. Het bederf is in myn hart gebleeven, en geen van deszelfs wortelen is by geleegenheid van myne krankte uitgeroeid. — Myne Vuorneemens bezorgen my geen' onderftand. ■ Zoo zal ik dan zuiver op God zien; zoo zal ik in diepen ootmoed, en pleitende op Gods belofte, roepen : o myn Vader! vat Gy myne hand! ftel my onder uw bezonder opzicht! volbreng uwe kracht in myn onvermogen! naast, naast voor u al wat ik ben, en hebbe, en kan! Gy hebt my getuchtigt, om my te verbeteren! bereik uw einde! fprengt Gy op myn bezoeteld gewisfe het reine water des borg-.  Onlangs was ik krank. S9 borgbloeds van uwen Zoon tot fchuldvergeeving, vadcrlyke fchuldvergeeving over alles, wat u de roede op deed ncemen, ei! voeg er ook by dekenbare vervulling van de bygevoegde heilbelofte: Ik zal maken dat gy in myne inzettingen zult wandelen , en myne rechten zult bewaren, om die te doen! Onlangs was ik krank 1 Nu ben ik beter. ■ Myne vrienden baden om myn leven! welk eene eere voor my! Een van Israëls Koningen ging heen, zonder begeerd te zyn. Van myn' Verlosfer, fchoon Hy aan elk hadde welgjdaan, riep men: Wegmet deezen! en deeze fmaad, myn' Heiland aangedaan, dat ongelyk, is de wortel, waar op de eere groeide, die ik genoot, toen medemenfehen . . . toen Gods vrienden, baden om de verlenging myner dagen, Thans ben ik opgericht. Hun gebed is verhoord. Hun oog is op my. Zy maken rekening, .althans zy verlangen, dat myn verlengd leven hun in grotere mate tot zegen zy, en zy dus eene dubbele verhoring krygen mogen. Hun oog zal nu bezonder op my zyn. Wichtige bedenking! En, hoe meer ik die befchouwe, hoe gerceder ik ben, om, behoudens het oneindig onderfcheid van om- ftan-  6o Onlangs was ik krank. ftandigheden, dc bidhetuiging van myn' Heiland de myne te maken : Laat ze door my niet befehaamd worden, die Uverwachten, Heere, God der heirfcharen! Laatze door my niet te fchande worden , die Uzoeken, God van Israël' Myne huisgenoten, myne kinderen, myne bloedverwanten, en myne echtgenoote inzonderheid, baden om dc verlenging myner dagen. Wie ben ik, in wien men zooveel belang fielt! — Nudankenzy, daar ik ben opgericht. De vrolykheid van hun gelaat verkondigt my de vreugd van hun hart. Zy zeggen van my: Hyis, ja, krank geweest, maar God heeft zich zyner ontfermt, en niet alleen zyner, maar ook onzer. — Aandoenelyke gedachte! Al het leeven, dat my overfchiet, vergeldehundie proef van liefde! Nooit geeve myn handel eenige aanleiding aan hun, om berouw tc hebben, datzy om myn leven baden! Elke dag verfchaffe hun nieuwe aanleiding, om te denken: Wy baden God hoorde. — Ruime dankflof! — O! wierden hunne burgerlyke en Godsdienilige belangen door my bevorderd, meer dan ooit te voren! Ware ik minzamer, befcheidener, en over het geheel nuttiger, dan ooit te voren! —. En ware ik, in alle de  Onlangs was ik kr ank. 61 de kringen en betrekkingen, waar in de voorzie- , nigheidmy geplaatst heeft, en naer al den invloed, die ik hebben kan , van uitgebreider voordeel, dan immer tevoren! En mocht verder ervaring die gedachte voortbrengen: Decze is aan de maatfchappy, naar gelang van zynen kring, tot eetf zegen wcêrgegeeven! Onlangs was ik krank! Nu ben ik opge- richt! ik zal de gedachtenis bewaaren, hoe een kranke te moede zy. Ik zal de beeldtenis van die dodelyke zwakheid, van dat pynelyk gevoel, van die bange nachten, van al dat zwoegen, woelen, hygen, wentelen, kortom van alle die ellende en van al dat verdriet, dat my omringde op myn leger , toen de hand des Almagtigen my nederdrukte, de beeldtenis van dat al zal ik voor myne aandacht houden. Dat aandenken zal, gaat het naar myn wensen, aan het gevoel der verplichting, die ik aan God, myn' Redder, hebbe, geduurig voedfel geeven, cn by elk eene gewaarwording van gezondheid, een' nieuwen fpoorflag leveren , om den God mynes hcils met dc pfalmen groot te maken. Dat aandenken zal, gaat het naer myn' wensch, het medelyden vernakkeren, zoo  6s Onlangs was ik krank. zoo dikmaals ik verneeme, dat deeze of die is krank geworden. Dan zal myn hart, als dat van eenen wyzen, in de klaaghuizen zyn; geerne zal ik bezoeken van liefde doen, daar de voorzienigheid my aanleiding geeft, daar de betrekkingen my roepen: en myne gereedheid daar toe zal fporen krygen uit de herinnering van het geen Jefus zeggen zal ten jongften dage: Ik ben krank geweest, en gy hebt my bezogt; en dat gy aan den minden der mynen gedaan hebt, dat hebt gy aan my gedaan. En over het geheel zal het biddend aandenken aan kranke medemenfchen, in myne daaglykfche toenaderingen tot den troon , eene gezette plaats bekleeden. Geerne zal ik naer myn vermogen aankranken, die behoeftig en onder myn bereik zyn, verkwikkingen bezorgen. Dat aandenken, hoe ik te moede was ten dage myner bezoeking, zal, gaat het naer myn wensen, my geduurige fporen geeven, om. myne gezondheid, myne onfehatbare gezondheid, hoger te fchatten, cn zorgvuldiger te bewaaren; omzichtige bewaring van een' gegeeven' fchat is ock een deel van de dankbaarheid. Sta ik voor hervatte ziekte beftendig bloot, zal myne voorzorg in de uitvoering des raads van Hem, die over my bren-'  Onlangs was ik krank. 63 brengen zal al wat Hy over my bescheiden heeft, geene verandering maken, de wacht evenwel is my aanbevolen 5 en naar mate ik voor my zeiven zorge, door een zuinig aanleggen van herleevende krachten, en voords door matigheid en fchuwen van alles , wat myne gezondheid op de proef nadeelig is, in die mate zal ik, hoe het ook ga, in dat opzicht bewaren de vrage van een goed gewisfe. Dat aandenken aan myne krankte zal, gaat het naer myn' wensch, myne opgenomenheid met de Bethesdas in myn vaderland gaande houden, met die verordeningen van verblyf, oppasfing, hulp, verkwikking, aan kranken, die behoeftig zyn. Dan volge ik, ten minften in myne verbeelding en met myn hart, myn' meêdogenden Heiland, toen Hy met eene ziel, die van aandoeningen bloedde, de zalen van Bethesda doorwandelde. Dan blyft myn hart in die klaaghuizen. Dat aandenken, dat gezeegend, dat vruchtbaar aandenken aan myne ellende en aan de redding uit dezelve, zal, gaat het naer den wensch van myn hart, beftendig zyn. Elk der dagen van gezondheid,dienGod my vcrleenen mochte, zal, dat hope ik, met zulk eene herinnering geteekend worden. Meer-  64 Onlangs was ik krank. Meermaals ben ik krank geweesr. Toen de redding daar was, gevoelde ik beweegingen van dankbaarheid en opgenomenheid, die my deden zeggen : Dat, dat vcrgecte ik nimmer! en al beklom ik den top van Methufalems Ieeftyd; hier aan gedenke ik voor altyd. Dan helaas! het viel anders uit; bezeilen, djje door de nieuwheid der zake, het verfche der gebeurtenis, verwekt werden, verdwee- nen allengskens. O! dat het nu anders zy! . Myn Heiland! Uw Geest beware in my de gedachtenis! Wek myn oor, myne aandacht, t'clken morgen! ON-  6S ONLANGS WAS IK KRANK» Zlyn door de hevigheid van myne ziekte myne' verftandelyke vermogens, zelfs in hogen' trap, voor een' tyd, belemmerd geweest, Verbazende vernedering! Aandoenelyk voorwerp voor denaanfchouwer! als een dwaas, een dwaas, lag ik daar neder! Geloofd zy de God der geesten van alle vleeschi, die alles te recht bracht, die my ontnuchterde uit die verbysteririg, die de herftelling van myn lighaam, het ontftelde werktuig, waar meê riiyne ziel vereenigd was, daar aan dienstbaar maakte! — Geloofd zy God, die onder alle die verwarringen, toen ik naauwelyks iets van my zeiven wist, of zoutelooze wartaal tiitfloeg, hetbeginfel van geloof in myn hart bewaarde, en my in dezelfde oogenblikken, toen ik myne vrienden en alles en my zeiven herkende, in ftaat ftelde, om tot myn' Verlosfer te zeggen: Ik kenne u, aan wien ik my heb toebetrouwd! Myne oogen zien u, niet een' vreemden! Wie weet, wat al onbedachtzaams ik in die vernederende uuren, dagen, nachten, geE fpro-  66 Onlangs was ik krank. fproken hebbe! Myne ontnuchterde ziel herroept dat al! Myn Vader, die in de hemelen is, befchouwt my in een' Middelaar, die onder een gevoel van fmcrten, waar by de myne niet te noemen zyn, fmerten, die verzcld werden door de verlatingen des Vaders, de aanvallen van den richterlyken toorn, de hevigfle beftrydingen des duivels, en de onbezefbare benaauwdheden van zyn hart, die onder dat al, en noch meer, niets verloor van de tegenwoordigheid van geest, en het onafgewisfcld fpreken der woorden van waarheid, en van een gezond vcrftand.— Hebben myne oppasfers by zulke geleegenheden, immers by gisfing, konnen opmerken, wat al berispelyke denkbeelden, onreine beweegingen , en andere foorten van zedelyk bederf, in myn hart wonen, dingen, die de kloekzinnigheid anders bedekt voor myne medemenfehen, die gedachte verncdere my voor altyd! Die gedachte richte eene banier op tegen alle verheffing van my zeiven, wat aanleiding er ook toe komen moge. Nooit moet ik eenen, wiens vermogens verbysterd zyn, befchouwen, dan met een bloedend medelyden. Dan moete ik denken: De ftand myner verwarringen geleek daar naer. Bedaardheid moet myn iie-  O P D E VYFDE PLAAT. 'k Ben krank — maar zou my zulks doen beeven? :Hiskia's lot geeft troost; God zelf, bepaalt het leven, Zyn goedheid redt ons uit den nood, En fluit de flagen van den dood; Hoe moet den mond van Ioffpraak vloeien Wanneer Gods gunst de fmart geneest! Hoe moet van 't liefde vuur den vroomen boezem gloeien Als by, herfteld, bedenkt, 'k ben onlangs krank geweest! Dan roept hy, groote God! uw goedheid zy gepreezen, Hadt fchier de dood my neergeveld, 'k Zie door uw gunst my weer verreezen, Myn loop vernieuwd, myn levenskracht herfteld. 'k zag my omringt van lyfsgevaaren, De vricndfchap, liefde en trouw voor myneLegerfteê, Gedompelt in het aakligst wee; De Vorst van 't fomber graf rontsöm my heenen waaren, Zyn fcherpe fpeer, voor myne borst bereid, In de opgeheeven vuist, om zyne prooi te treffen, En de andere reeds gereed om 't kleed der eeuwigheid Geheellyk voor my optehefFen.  Ja 't werdt, voor myn ontroerd gezicht, ' Door uwe gunst ó Godl een weinig opgeiigt. Wat glans van heerlykheid trof ylings toen myne oogen! \ Zag Jefus op den troon, met koninglyk verraoogen Omftuuwt, hy flrekt zyn' Scepter uit: Toen hief een hemelsch maat geluid 2ich door 't onmeetbaar ruim van Saleins Tempelkringcn s Triymf! 't was een der ftervelingcn, Hier uit dit jammerdal ten hendel opgebeurd,. Door Jefus liefde goedgekeurd. Hoe gloeide toen myn hart om dien gelyk te weezen! Pe doodsangst, droefheid, hooploos vreezen. Vertoonde my vergeefs hun aaklig gebiedt. Ik bygde goede God! dan: 't was u wille niet, En uwen wil ó heer! is liefde en wysheid tevens. Ja! ik verfta uw wenk: elk oogenblik myns levens Worde in uw blyden dienst volbracht. Ik loof uw Wysheid, Liefde en Macht! Gy fchetfte tot myn troost in t midden van myn pyn,. Wat door uw gunst hier na myn heerlyk lot zal zyn. C.  OXLAXS S WAS IK KKAJK.   Onlangs was ik krank. 67 fieraad zyn. Ik moet waken tegen drift, tegen alle de vlagen van onftuimighcid. Ik moet over het geheel weinig fpreken, en in alles, wat ik zegge, kloekzinnig zyn. Myne reden moet met zout befprengd zyn. Ik moet, eer ik fpreke, my zeiven vragen: Is het waar, dat gy zeggen zoudt? Is het over het geheel nuttig en nodig gezegd te worden? En, komt het nu te pas? De herinnering derylhoofdigheden, die my aankleefden in myne ziekte, en van de redding uit dezelve, verplichten my dubbel, om die wacht te houden. Wanneer ik by de ontmoeting van onaangenaamheden omluimig wierd, alles uitwierp, wat dc drift my inboezemt, wanneer ik een. klapagtige wierd, duizend nutteloze woorden uitwierp, en zoo dikmaals ik zoutelozen of bcledigenden boert liet horen; dan, dan vernieuwde ik aan myne. huisgenoten, aan allen, die er getuigen van zyn, die toneelen van ontzetting, die vertoond werden in myn ziekekamer. Gramfchap is eene korte razerny! Waken, waken is myaanbevoolen! Laatmy beftendig denken aan Salomös woord: Tot het lachen zeideik: gy zyt uitzinnig! en tot de vreugde: wat maakt deeze? E * Ou-  68 Onlangs was ik krank» Onlangs was ik krank! En wat al goeds genoot ik te midden der bezoeking uit de hand van God en menfehen! Genoot ik veel al de he- melfche vertroostingen, laat my aan myn'Verlosfer denken, aangevallen in zyn lyden van allen kant, en te midden van de kruispynen van God verhaten. _ God was een Vader, die my kuste, terwyl zyne hand my flocg. In myne benaauwdheden was Hy benaauwd! En Hy bevestigde aan my zyn eigen woord: Is niet Efraïm my een dierbaard zoon? is hy my niet een troetelkind? federd dat ik tegen hem gefproken hebbe, denke ik noch ernftig aan hem. Hadde ik maar weinig toefpraak van het Vaderlyk liefdehart, hield God zich om wyze en heilige redenen veelal verborgen, er waren evenwel nu en dan kleene tusfehenpoozen, waar in dat anders was, en die my deden zeggen: De rechtehand des Allerhoogftcn veranderd. En gewis een meer verborgen invloed heeft, onder al het gemis van gcvocligen troost, myn geloof en myne hope voor het bezwyken bewaard, en myn' beftryder beteugeld. Heeft de Vadcrlyke voorzienigheid my een zacht leger befchikt, zoo wordt myne gevoelige aandacht tc rug geroepen naar Golgotha, daar  Onlangs was ik krank. 69 daar myn Borg genageld was aan het kruis. Myn Jefus aan het kruis! en ik op 't zachte dons! Ontbrak het my niet aan lafenis, aan verkwikkingen, en heeft het liefdehart van myne vrienden my meenige veraangenaming toegefchikt, dan genoot ik zegeningen, die zooveele medekranken, zommigen ook van Gods gunstelingen onder hen, misfen moesten. Myn Jefus! Toen uwegezeegende tong aan uw gehemelte kleefde, toen Gy geroepen hebt: My dorst! toen gaf men u den imadelyken drank, den edik, om die te zuigen uit eene vuile fpongie! En het heugt my, hoe het aandenken daar aan eene toegevoegde veraangenaming gaf aan elk eene lafenis, aan elk eene verfrisfehing, die my in myne krankte werd toegebracht! Zyn er zooveele bemoeijingen, zooveele handreikingen, zooveele oppasfingen, zooveele bewakingen gefchicd ten mynen behoeve, zyn zy verricht met zooveel liefde, met zulk een' onbekoelden yver, met zooveel zachtmoedigheid, die ook onder de vlagen myner gemelykheid onwrikbaar bleef, ik rekene my aan elk verplicht, die my hielp, en ik geeve eere aan Hem, die de harten boog. De bittere klagt van een' bezogten Job voegde niet in myn' mond! E 3 Myne-  7<3 Onlangs was ik krank. Myne naastbeftaanden houden op; en myne bekenden vergeeten my. Myne huisgenoten en myne dienstmaagden achten my voor een' vreemden; een uitlander ben ik in hunne oogen. Ik riep myn' knegt, en hy andwoordde my niet..— Myn Verlosfer! uwe vriendinnen, uwe eigene moeder, uw lieveling Johannes, zagen, ja, uwe fmert van verre, maar heeft zich iemand hunner durven verfhouten, om eenige lafenis U toetebrengen? Werd ik in myne krankte minzaam en ftichtelyk bezocht, Myn Heiland hadde een ander lot. Met de verzwaring zyner ellende klommen de verguizingen zyner vyanden, vyanden, die hun lief zagen aan zyn leed , vyanden, van wien Hy onder herdragen van den hevigften ftryd der ziele, en van onver•beeldelyke pynen in zyn lighaam, alles horen moest, wat tomeloze lasterzugt en losgelatene fpotgeest op kan leveren. — Welligt was meenig een van myne medemenfehen, meenig een van myne Medekristenen, fchoon gedrukt door krankheid, byna geheel verftoken van dat foort van bezoeken, die ik genoten hebbe. Mogelyk waren zy uit het hart -yergeeten als doden. -— Zal ik, nu gezond geworden, my niet aan hun verplicht rekenen, die tot  Onlangs was ik krank. 71 tot my kwamen, en vooral aan God, den nciger van hun hart!' aan God, die meermaals een' zyner knechten of kinderen zond, om herinneringen van het uiterftc belang aan my te doen, en foms in weinige woorden my iets te zeggen, dat aan uitvoeriger overwegingen ïtoffe leverde, aan myn geloof en lydzaamheid vocdfel gaf, herinneringen, wier uitwerkfelen, in de vertroosting van myn hart of in de beteugeling myner verkeerdheden, my met tranen in myne oogen zeggen deden: Dccze lceraar, dccze vriend, is door God gezonden, om my eene boodfchap te brengen van zooveel aan- beiano-, Zou ik niet geneegen zyn, om den arbeid der liefde, die aan my gefchied is, te vergelden naer myn vermogen, en vooral door gelyke diensten in gelyke gevallen! Myn aandenken aan alle dc verzorgingen, oppasflngen, verkwikkingen, bezoeken, en met één woord aan al de proeven des mededogens van God en menfehen, dat aandenken wordt gevoeliger, wanneer ik alle die verwaardigingen befchouwe als gegroeid op den wortel van die borgtogtelyke armoe* de, dien dorst, die verlating, verfmading, verguizing, die myn Verlosfer droeg; vygen, van die? E 4 door*  jz Onlangs was ik krank: doornen geplukt, druiven van die distelen ; wanneer ik de vertroostingen, ontvangen uit jefus hand, aanmerke als vruchten der Godlyke verlating, die Hy droeg. En myne gevoeligheid in het aan¬ denken aan al den onderftand, dien ik van God en menfehen had, wordt noch groter, wanneer ik dien in het geloof befchouwe als eene duchtige proeve , dat Jefus, onder het genot van zyne Middelaars-rust , de gedachtenis bewaart, hoe Hy te moede was in Gethfemane en op Golgotha. Met zulk een oog doorloope ik nochmaals al het goede, dat ik genoot ten dage myner bezoeking. Dat roert myn hart! Onlangs was ik krank! Nu ben ik beter! ■ In welk een licht befchouwde ik, ten dage myner krankheid, alles wat in de wereld blinkt en fchit- tert? Eere uit menfehen,rykdom, grootheid, wellust, toejuiching, cn wat voords al heftig pleegt begeerd te worden, alles zonk in myne fchattino-, alles was fmakeloos; onaantrekkelyk was ik omtrent dat al. Laat my, gezond geworden zy'n- dc, alles wat my omringt, bly ven befchouwen in dat zelfde licht! Laat my die heilige onaantrekkeïykheid bewaren, die matiging van opgenomenheid, die;  Onlangs was ik krank. 73 die tevens op een dankbaar genot van zegen, dien God my geeft, en op den yver in al myn werk, geene de mirrfte inbreuk maakt! Dat beftaan blyve my by: Niet onmatig blyd over het geen ik geniete , niet ueêrflachtig over het geen ik misfe, en niet te zeer bezorgd: Hoe zal het toekomende zyn? —— Weenen als niet weenende, blyd zyn als niet verblyd, kopen als niet bezittende, en deeze wereld gebruiken als niet misbruikende. In elk eene ontmoeting, onder alle dc venvisfelingenmynes uitwendigen Hands , onder al het ebben en vloeijen des aardfehen voorfpoeds, zy my die vraag gemeenzaam: Hoe dagt ik over dat al ten dage myner krankheid? hoe fprak ik er over? — Elk der gcner, die my kennen, en vooral van hun, die my naast omringen, merke aan my, dat ik, geneezen zynde, met het hart van een' vreemdeling, myn' overigen tyd, de huishouding der eeuwigheid te gemoet wil flappen, en dat ik, ten dage myner krankheid op al wat blinkt en fchittert in de wereld dat opfchrift gefield hebbende: Gy zyt gewogen, maar te ligt bevonden! dat ik, gezond geworden, by dien zin, by dat gevoelen bly vc, en in plaats van myn handfehrift te herroepen, zegge en E 5 het  74 Onlangs was ik krank. het bcvestigej Dat ikgefchreevenhebbe, dat hebbe ik gefchreeven! Laat my voor altyd alles bezien in het licht der eeuwigheid! Onlangs was ik krank! Toen myn gevaar klom, toen het vry bedenkelyk werd, ofHy, in wiens hand myne tyden zyn, my niet wel door dien weg naar de wereld der geesten zou overvoeren, hoe verkeerde ik toen, in de tusfchenftanden van bedaardheid, omtrent Kristus en het evangely ? . Was ik gemoedigd of bevreesd? Mogelyk hadde ik te voren nimmer zoo zuiver verkeerd omtrent de eeuwige gerechtigheid des Middelaars als den eenigen grond, om voor God te beftaan, en omtrent Gods verklaring in het evangely, als den eenigen grond van vrymoedigheid, om er my op te verlaten, als in die uuren, waar in ik dagt; Welligt nadert myn einde! Mogelyk was my nimmer te voren alle eigene waardigheid, alle aanfpraak op Gods gunst, onder wat tytel het zou mogen zyn, buiten Kristus, zoo uit de hand gevallen, als in die oogenblikken. Mogelyk hadde ik nooit te voren zulk een vernederend gezicht van my zeiven, als toen. Mogelyk hadde ik van myne perfoneele heiligheid nooit zoo laag  Onlangs was ik krank. 75 laag gedacht, en ze tevens in een'' rechten zin nimmer zoo hoog gefchat, als ik in die oogenblikken deed. — Nooit zoo laag: Wat al fchorsfen, bolders, wat al omllag viel er af; terwyl een kleene kern overbleef, die men in eenigen nadruk heiligheid mogte noemen; en hoe draalden de bezoedelingen van het uitneemendfle my in het oog! Nooit te voren is alles, wat ik deed, zoo uit myn oog verdwenen. Ik bezag alles in het licht der eeuwigheid, en ontdekte duizend zelfsbedoelingen, verborgene byeindens, en andere walgelykheden, die ik, by het gewoone licht van woord en Geest, zoo niet hadde opgemerkt. Maar ook : Nimmer hadde ik wel ligt te-voren van myne perfoneele heiligheid zoo hoog gedacht, als ik deed in die gewichtige uuren. Ik vereenigde deeze bedenkingen: Myne heiligheid, myn leven voor God had nimmer hogeren rang, dan dien van eene proeve mynes .geloofs, maar tevens, wat is het my groot, by het te rug zien op vcrlopene jaren, van die proeve in myn' wandel voor God en menfehen iets te mogen ontdekken; en in eenige mate met Hiskia te mogen zeggen op myn krankbedde: Heere! gedenk, dat ik voor uw aangezicht gewandelt hebbe ! -— Mo-  Onlangs was ik krank. Mogelyk hadde ik nimmer te voren het geloof in een onzicnlyk Wezen, het geloof in een' Verlosfer, wien myne oogen nimmer zagen, het geloof, dat zich enkel op God verlaat, mogelyk hadde ik dat geloof, in myne gezonde dagen, nimmer geoeffend in dien trap van zuiverheid, als ik doen mogt indieoogenblikken,tocnmyneindefcheentenaderen. My dunkt, ik draag de heugenis van een zien op God alleen; van een onverdraaid ftaren op het bloed der verzoening, van het befterven der hand mynes geloofs aan het eeuwig zoutverbond en deszelfs Middelaar, onder eene vaardige beandwoording of liever afbyting van tegenbedenkingen, die inmyn' geest opklommen, en mogelyk wel door een' hellenen geest werden ingeworpen. Ik draag de heugenis van dat zuiver verlaten van my zeiven op den God der waarheid, van de bekommering, die ik hadde, om dat voorwerp, daar alles nu van verre ftond, geen oogenblik tc verliezen uit myne. ■aandacht. Hoe vruchtbaar waren myne befchouwingen ! De kring myner gedachten was groot, en kleen. Verbazend groot: in één oogenblik doorwandelde ik de eeuwigheden; Gethfcmane, Golgotha; verlopene eeuwen, myn'lccftyd, myn  Onlangs was ik krank, 77 myn rampzalig eertyds, myn jubeljaar, myn'Kristenleeftyd, zuur en zoet, goed en kwaad, Gods trouw, en wat niet al!— Uitneemend kleen was in een ander opzicht de kring, waar in myne denkende i, biddende, gelovende, ftrydende ziel verkeerde, uitneemend kleen! de kundigheden: .. . zondaar .. . heilig God . . . genade in Jefus geloof , . . . . Eeuwigheid maakten het midden-- punt uit, daar myne overdenkingen, de ademtochten van myne bezige ziel,zich verecnigden.— Nu ben ik opgericht, en 0! bleef ik, bleef ik in die geftcldheid, die my ten dage des geVaars zoo eigen was, cn waar door Gods eere en de fterkte van myn hart zoo zeer bevorderd werden! Verdwecncn de voorwerpen, die ik toen zag, nimmer weêr van voor myn oog! Was myn geloof t' eiken dage werkzaam op denzelfdcn voet, als toen de dood my fchcen te naderen, op denzelfden voet, niet alleen wat de hoofdzaak betreft, maar ook in de mate van zuiverheid! — Verloor ik nimmer dien lagen dunk van my zeiyen, en dat ootmoedig fchuilen by God in Kristus! En, danke ik God voorde afwending van doodsgevaar, rekene ik het, hoe zeer ook fterven my zalig zou geweest zyn, rekene ik het voor  78 Onlangs was ik krank. voor eene weldaad, dat ik noch onder de leevenden ben, dat dan dog een deel, een voornaam deel der oefrening van myne dankbaarheid geleegen zy in de. verlenging en bewaring van die geestgefteldheid, die ik door de genade hadde, toen ik Hond in het gezicht van dood en eeuwigheid! Myne dagen werden verlengd in het goede land, dat God my geeft. Myn Verlosfer, aan wien ik elk eene hervatte ademhaaling hebbe dank te wceten, myn Verlosfer bracht zyne dagen niet ter helftc. Hy werdafgefneeden, geweldig afgefnecden uit het land der leevenden, op dat myne dagen in mynes Makers gunst verlengd zouden worden. Myne dagen werden verlengd; zoo wordt my de geleegenheid vermeerderd, om eene eere voor Kristus in decze wereld te zyn, nuttig voor myne aanhoorigen, en bezig in een aantal van plichten, wier ocffening in den hemel niet te pas zal komen. > Zoo wordt my de geleegenheid vergund, om aan den God aller genade in myn overig lecven eenige vergoeding te doen van laauwheid, plichtverzuim, menfehenvreeze, en andere verkeerdheden, waar over myn hart bezwaard was, toen de tuchtigende Vader dat alles Helde in het licht van myn aangezicht.  Onlangs was ix krank. 79 zicht. — Worden myne dagen verlengd, zoomoete ik op beproevingen, zoo lang myn leeven duurt, kloekzinnig rekenen. De weldaad der herftelling liet my in de wereld, eene onftuimige zee. —— Worden myne dagen verlengd, zoo moete ik nu een welgevallen nemen aan dat foort van beproevingen, die God voor my befchikt heeft. Als het zwaar mogte worden, kome ik in gevaar, om te zeggen: Ware ik maar weggenomen! hadden myne oogen dit kwaad niet gezien! . . . Myne ziele wake tegen die verkeerdheid! Liever zal ik denken : Toen ik op het krankbedde was, en om de verlenging myner dagen bad, hebbe ik niets uitbedongen; onbepaald werd ik het eens met God. Mogelyk hebbe ik wel gezegd: Heere! is hiermyn einde, het is wél! Uw Vaderlyke wil gefchiede! dan frappe ik op éénmaal uit alles uit, maar hebt Gy voor my noch wat te doen, en wat te dragen, paden te doorwandelen, die ik tot hier toe nimmer kende, ja! wilt Gy my tot een' getuige ftellen der beginfelen van die uure der verzoeking, die over uwe kerk komen zal, ziet! Dier ben ik! .... Die herinnering, het aandenken van dat eens worden met God, moet my gemeenzaam blyven; en  8ö Onlangs was ik krank. my een welgevallen doen nemen aan elk eene beproeving, die my ontmoet in het overfchot van myne dagen, dan ook, wanneer zy, om wier wil ik de verlenging myner dagen by God begeerde, my verdriet aandoen, en my het leven, dat ik voor hun begeerde, bitter maaken. Mogelyk hebbe ik uit aanmerking van zekere bezondere omftandigheden , die of myn' perfoon naer geest of lighaam, of myn huis, of wat anders, betroffen, mogelyk hebbe ik met Hiskia fterk gebeden, dat God my fpaarde; God deed my naer myn verzoek, en zal ik dan nu verdrietig zyn over de proeven van onvolkomenheid , die de vergunde verlenging myner dagen omringen? Werden myne dagen ver¬ lengd, laat my dan vol van yver zyn tot al myn werk! Bad ik om geneezing, rekende ik my, by het wyken des gevaars, aan God verplicht, dan mocte ik in eiken morgenflond by. het opwaken denken: Dat is een vergunde dag! eentoewerpfcl, dat my op myn verzoek gegeeven wordt; deeze dag is een der dagen, waarom ik gebeden hebbe, en met welk een' yver moete ik my dan fchikken, om aan alle myne beflemmingen te beandwoorden, en geene fchaduw van aanleiding te geeven tot dat ■ ver*  . Onlangs was r k krank. 8r venvyt: Wat Haat gy hier denganfchen dag ledig? Elk eene bezigheid van myne harfenen en handen is een uitwerkfel van die vergunning, waarom ik bad, toen ik op myn leger krank was. O! hadde ik die gedachte duizendmaal op eiken dag voor myne oogen, en dan vooral, wanneer de buitenge» wone drokte en dc grote vermoeijingen, daaruit geboren, my wel eens zouden doen klagen over de zwaarte van myn' post. Dan moet ik denken : Arbeid herinnert my, dat God my hooide, toen ik om herftelling bad, en toen ik, begunstigd met de beginfélëh claar van, fnakte naar den kring myner bezigheden, toen ik de oogenblikken telde. ■ Werden myne dagen verlengd, zoo moet ik nu de tederfle bezorgdheid koesteren, dat myn overige tyd de befte zy, de laatfle werken beter dan de eerfte, cn zoo het einde het werk bckroone. Het overfchot van myne dagen moet nu in nadruk zyn een uitkopen van den tyd, den kostbaren tyd, een leven voor de eeuwigheid, eene daaglykfche toebereiding voor het vertrek naar de toekomende wereld. Uit zware krankte werd ik gered! -— Is dat in myne oogen groot, love Ik myn' Redder met F de  8a Onlangs was ik krank, de pfalmen, hoeveel hoger klimt de redding uit eeuwigen toorn; verlost te zyn uit eeuwig verderf, bcnaauwdheid, verdrukking; verlost te zyn tot zulk een' prys, het bloed van Gods eigen"1 Zoon, verlost te zyn voor altyd! Het kraukbed kan een toneel zyn van onuitiprekelyke ellende, Magor misfabib, fchrik van rondfom. Men verbeelde zich die nachten der moeite, dat roepen: Wanneer zal ik opftaan, en God den avond hebben afgemeeten? dat zat worden van woelingen tot aan den fchemertyd. Men verbeelde zich een vleesch, bekleed met het gruis des ftofs, een' geklovencn huid, die verachteiyk geworden is, het rimpelachtig vel, de magerheid, die in het aangezicht getuigt. Men verbeelde zich de doorboorde beenderen, en de polsaderen, die van geen rusten weten; een' huid, die zwart geworden is, een gebeente, dat ontfteeken is van dorheid, die ingevallene kaken, diebezwykende oogen, dat gruwelen van alle Ipyze, al dat tobben, hygen, woelen, wentelen, al dat verdriet .... en zoo veel meer . . . Hoe zwaar, hoe drukkend! en wie, wie beziet het zonder gevoelig meededogen; de kranke zy dan vriend ofvyand, Godzalig of Goddoos! Maar wat is die ellende.  Onlangs was ik krank. 83 de, al die ellende, ook wanneer zy den hoogden top beklimt, wat is zy weinig in vergelyking met eeu eeuwig verderf! Eik een kranke heeft noch eenige lafenis; elk een kranke heeft noch eenige aanfpraak van minzaamheid; elk een kranke vindt noch by een' der mcdemenfchen ontferming; teii minden, elk een kranke voedt eenige hope op omwending ten goede. Elk een krankleger duurt maar een1 gezetten tyd . i . Maar! ontzettende gedachte ! verloren gaan! verloren gaan ! Hier is alles .anders! Van alle medeiyden, van alle verademing, van alle laf -mis, van alle uitzicht op redding, geheel en onver.mderlyk vcrftecken ! Het wezenlyke goed en al het fchyngoed te gelyk temisfen! Ontzachlyk denkbeeld! . . . . Danke ik God voor de wegneeming van myne krankte, ik zal H:m dubbel, ik zat Hem duizendvoud pryzen voor de redding .uit eeuwige rampzalighckh Onlangs was ik krank! God heeft my gered! Hy verlengde myne dagen. Weete ik veel al niets van myn toekomftig lot, dit weete ik echter met zekerheid, dat ik eens derven zal. Mogelyk zal ik door eene ziekte worden xveggenorncn. • 3N laar waarom zou ik daar voor onmatig vrezen ? -F 2 Waar-  84 Onlangs was ik krank. Waarom zou ik voor het fterven vrezen? — Gods eigen woord: Ik zal u niet begeeven ; ftclt my gerust. — Zou Hy, die zyn' eigen' Zoon fchonk, my niet alles geven met Hem? Ja, laat myne ervaring myne hope voeden! In myne verle- dene krankheid was er maar eene fchrede tusfchen my en den dood. Sterven kan niet veel meer zyn dan ik ondervonden heb. Laat dat my bemoedigen, zoo dikmaals ik denke: De herftelde uit doodsgevaar ftapt den dood te gemoed! Nu zal ik, met Hiskia gered uit krankheid, met Hiskia al zoetkens voordtreden alle myne jaren, maanden, weken, dagen, uuren, oogenblikken. — De levende, o myn Redder! de levende zal U loven, gelyk ik heden doe. In den hemel zal ik U en voor de krankte en voor de geneezing danken op hogeren toon! — Haast ga ik naar den hemel. Myn lighaam, opgewekt in den jongften dag, zal voor geene krankte meer vatbaar zyn, en geen inwooner der hemeh'che geweften zal immer zeggen: Ik ben ziek! DIER-  85 DÏERBARE BYBEL. Dierbare bybeüGefchenk van onberekenbaarewaar« de! Gefchenk, waarby al het goud van Peru, en alle de topazen van Moorenland, op geen éénen dag te noemen zyn! — Dierbare bybel! eigen woord mynes Vaders! Myn bybel! Hoe wichtig is uw inhoud! Het geheim ontwikkeld: God zaligt zondaren in een' weg, waar in voor zyne eere en hun belang volmaakt gezorgd is. God oeffent genade zonder eenige krenking van zyn recht! God was in Kristus de wereld met zich zeiven verzoenende; God heeft Hem voorgefteld tot eene verzoening door het geloof in zyn bloed. Zee van wonderen! Ontwerp, voor alle gefchapene vernuften onuitvindelyk! Glanfen, daar engelen zich blind op zien! Geheimen, die in aller eeuwen eeuwigheid aan de verrukkingen en bewonderingen van alle de gezaligden, en aan de myne, ftof, onuitputbare ftof, leveren zullen! —■ Myne reden verlaat my. — Zelfs de berichten, die deeze my van myne ellende en van myn geF 3 vaar,  86' Dierbare L> y b e t. vaar, van den aart en de verdiende der zonde, befchikt-, zyn diep gebrekkig. — Van het uitziekt op verlosfing fprcekt zy niets met eenige zekerheid. — Myn Bybel doet my, en den aart, en de bron, cn den trap, van myne rampzaligheid van naby befchouwen, niet, om my door die diepbe-. droevendc waarheden te dompelen in mistroostigheid, maar om my belang te doen ftellen in de verblydende waarheden, die zy er in één" adem byv; tasteden. Oneindig vermogen, dat, zelfs over de af keerigften onder de Joden, heeft gezeG 3 gen-  ioo Dierbare Bybel. gcnvierd! Wondere vertoning! Dc voorgangeren onder mynes Verlosfers vyanden , zy , die Hem aan het kruis geholpen hebben , knielen in het ootmoedige geloof voor den Middelaars-troon. Hier fchittert alvermogen! Eene 1'chare der priesteren wordt aan het woord gehoorzaam; der priestercn? .... Ja! der priesteren! Oneindige fchuldvergeeving, en oneindige omwending! Wie richtte de banier op tegen eene woede, die geen weèrgaê had? Wie herfchept leeuwen in lammeren! Thans gaan Jefus moordenaren in de blyde hemelreijcn voor. Hun feestgefchater houdt den boventoon, daar zy hunne eeuwige behoudenis toefchryven aan het verzoenend en verlosfend vermogen van een bloed, dat zy zelve geftort hebben. . . . Myn dierbare bybel! Gy zyt Gods eigen woord! —Uitneemende Paulus! Uitverkoren vat, om mynes Heilands naam te dragen voor Jood en Heiden, voor koningen en ftadhouders ! Gezcegend werktuig, om de kruisleere voordteplantcn! Myn Paulus! Uwe onderwerping aan den Gekruisten is ten overstaan van alle de eeuwen ccn fchitterend bewys, een or.bedriegelyke waarborg des Godlyken oorfprongs van het evangely, dat ik voor my hebbe. Jood-  Dierbare Bybel. ioi Joodfehe yveraar! (die waart gy tog te voren) gunfteling van al wat aanzien had! beftemde tot de aanzienelykfte bevorderingen! Wat, wat bewoog u, om zulk een' ftap te doen, een prediker te worden van dat kruis, tegen welks aanhangeüngen gy moord en dreiging met de woede van een'razenden tyger geblaazen hadt? Kost gy my uit den hemel andwoorden, uwe taal zou zyn! Jefus, Jefus werd my te magtig! Hy deed my in het ftof wriemelen aan zyne voeten! ■ Uitneemende Paulus! Zoo dikmaal ik uw' naam hore noemen, zegge ik met gerustheid: Myn bybel is Gods eigen woord! Geloofd zy God, dat ik in myne eigene ervaring een hewys ontmoete, dat myn bybel Godswoord is. -— Als ik de beweegingen van geloof cn hope en liefde gevocle in myn hart, den trek tot een' wandel, waar door de eere van myn' Maker en het nut van alle de maatfehappyen, waar van ik een lid ben, bevorderd wordt; als ik die aanmerkelyke verandering van myne geheele denkwyze,. de wondere hervorming niet alleen vanmyn fpreken en doen, maar ook van myne beginfelen en bedoelingen, zoo uts die van myne oude denk- en handelwyze ver> G 5 fehil-  joa Dierbare Bybel. fchirlen als licht van duisternis, voor myne aandacht brenge, dan roepe ik met tranen uit: Geloofd zy God! en, myn' bybel in handen neemende, voeg ik er in één' adem by: Dierbare bybel! aan u hebbe ik naast God die herfchepping te danken! My heugt die invloed, dat zacht geweld. Dooru, woord der waarheid! heeft God my gebaard naer zyn'wil, Op dat ik een eerfteling zyner fchepfelen wezen zou. Dierbare bybel! Gy waart my eene kracht van God tot zaligheid! een vuur, een hamer, een tvveefnydend zwaard, een oordeelaar der gedachten en der. overleggingen van myn hart! Zoo is de hervorming Van myn hart my een toegevoegd bewys, dat myn bybel Gods woord is, een bewys, dat ik voor mfij lioenen werelden niet zou willen wisfelen! Dierbare bybel! Elk eene nieuwe invloeijing, die uwe vermaningen, uwe beffieringen, uwe beftraffingen, uwe vertroostingen, uwe leerftukken, uwe geheimen, op myn hart maken, vernieuwen myhet ondervindelyk bewys uwes verhevenen oorfprongs. Wat ik leezen moge, van u ben ik nooit verzadigd! Gy houdt myne graagte gaande! gy doet my van het eeten honger krygen! Zoo dikmaals geene bezonde- re  Dierbare Bybel. 103 re ongefteldheid myne geeflelyke zintuigen in hunne bezigheden en ervaringen belemmert, zyt gy my telkens zoo fmakelyk, zoo welkom, als of ik U voor de eerftemaal in handen name. Myn bybel! Gy zyt Gods eigen woord. G 4 DIER-  ic4 DIERBARE BYBEL. IVlet dankzegging en verwondering roeme ik het vermogen en de trouw van Hem, die alle verdonkeringen van grotere of mindere deelen der openbaring, die ik in handen hebbe, en tegelyk alle vervalfchingen heeft afgewend, afgewend geduurende zooveele eeuwen, afgewend ook in de donkerde tyden, afgewend in weerwil van alle de onderneemingen van den vorst der duisternis en zyne medeftanders onder de menfehen, vervolgers en ftrooijers van valfche leer. Ik pryze dat oog, dat met nimmer fiuimerende aandacht zyn' bybel gadefloeg, en het beüag van majesteit tot eene omtuining maakte, die allen aanvalverydelde, en, roepe ik uit: Alle vleesch is gras! ik voege er in éénen adem by: Maar het woord van God beftaat in eeuwigheid! Ik juiche wegens die aanminnige eenvoudigheid, die onfehatbare klaarheid, waar mede alles, datten richtfnoere van'myn geloof en wandel is ingericht, in myn' bybel wordt voorgedragen; alles, waarby my-  Dierbare Bybel. 105 myne hope leven moet in myne woeftynreize door de wereld, en waar op ik myn bezwykend hoofd, by het naderen van den laatftcn fnik, zal nederleggen. Hoe duidelyk is my dat al! Hoe fpoedig vatte ik den zin met zulk eene overreding, dat er geen twyfel overblyve! In geene menfchelyke taal kan duidelyker gefprokcn worden, dan myn bybel fpreekt. Begeere ik berichten van mynen oorfprongelyken jammerftaat; berichten van den Verlosfer der zondaren; berichten van den grond, waar op, en van de wyze, op welke, zondaren tot Hem komen en by Hem bly ven; berichten, hoe men wandelen moete, om God te behagen; berichten, van het lot, waar op hy, die den Verlosfer aankleeft, rekening maken moet; berichten van denonderftand, waar op hy hopen mag; berichten van het heil, dat voor de eeuwigheid*bewaard wordt; begeere ik alle die berichten, ik fla myn' bybel op, ik gehoorzaame dat bevel: Zoek in het boek des Heercn, en lees! en ziet! ik kryge in alle de vermelde bezonderheden, en in allen, die daar aan verwant zyn, een onderwys, aan welks meening ik, wanneer ik bedaard en aandachtig en eerbiedig ben, geen oogenblik kan twyfelen; en het is my eene G 5 be-  ioS Dierbare Bybel. begunftigde bezigheid voor elk der vermelde bezondcrheden eeidge wemigegetuigenisfen, welker duidelykheid my fterkst in de qogen ftraalt, my zoo gemeenzaam te maken, dat, zoo dra eenig ftuk iij myne aandacht opryze, of door een'ander genoemd werde, ook Gods eigene txal, in zyn woord begreepen, niy by de hand zy, my denken en zeggen doe: Zoo 'laat er gefchreeven! Zelfs de verborgenheden van den hoogften rang, die achtbare leerftukken, die, zelfs na dat zy geopenbaard zyn, door myne onderwerpelyke reden niet bevat kunnen worden, zyn in myn' bybel my klaar ontdekt. Zegt myn bybel, dat in het ééne Godlyke weezen drie onderfcheidene perfonen zyn, elk van wien God is; zegt myn bybel, dat in myn' Middelaar twee natuuren tot één perfoon vereenigd zyn, ik vatte dat niet'; myne oogen fchemeren; maar tevens omtrent den zin der woorden, die my die onbegrypelyke ftukken in eene taal, die tot menfehen gevoerd wordt, voordragen, twyfele ik geen oogenblik. Ik begrype het voorftel in een zeker opzigt duideiyk; het voorftel is zoo, dat, wanneer ik daar by blyve, ik geene denkbeelden vormen kan, die met den aart van die verborgenheid ftryden; en  Dierbare Bybel. 107 en tevens, ik begrype het niet. Wondere famenyoeging! Ik roeme op blyden toon de eeuwige goedheid, die my een' bybel geeft, welken ik in den hoogst mogclyken nadruk volmaakt mag noemen. Leve ik onder een evangely van vervuiling, zoo hebbe ik eene openbaring, die volmaakt is in allen nadruk. , De openbaring van Gods raad, de ontwikkeling van Gods ontwerp nopens de zaliging van zondaren in zyn' Zoqii , was, ja, volmaakt in de eeuwen der verwachting, eer myn Verlosfer in de wereld kwam; zy was volmaakt, toereikend tot haare befternming overeenkomftig den geheclen aart en alle de omftandigheden van die voorbereidende bedeelingen; maar met dat al de openbaring, die ik in handen hebbe, is in trap volmaakter. Ik hebbe dc fchriften der evangelisten, de brieven der apostelen. Ik hebbe eene brede orakel-rol en een vervuld evangely tegelyk voor my liggen. Ik zing het lied van Mofes, in de fchoonfte zamer ftcmming met het lied des Lams. Welk een verrasfend ligt fpreidt het evangely van Kristus over Mozes fchriften! Aan- zienlyke verwaardiging, die ik geniete! Myn geluk klimt hoger, daar ik, by eene ruimere openba-  io8 Dierbare Bybel. baring by een uitvoerig aanhangfel van Godlyke fchriften, tegélyk ruimere toezeggingen hebbe van Godlyk ondervvys, ruimere toezegging van inleiding in de waarheid, in alle waarheid; zoo zeggen de profeten: Alle de kinderen van Sion zullen van den Heere geleerd zyn. Van den Heere, van Hem zeiven, in ruimere mate. 's Vaders ommegang met volwasfene kinderen zal gemeenzamer, vertrouwelyker zyn, en meenig een geheim ontdekt worden, dat te voren verborgen was. ünfehatbaar voorrecht! En alle de kinderen van Sion zullen daar in deelen ; elk in zyne mate. Zoo zegt dezelfde Jehova: Zy zullen my allen kennen van hunnen kleenften af tot hunnen grootffen toe. Ik ben door de genade een van Sions kinderen geworden; ik zal my plaatfen ouder de kleenen; onder de Kristenen van den minIten rang. Ik ben evenwel in de belofte begreepen. Ik ben een van Sions kinderen. Zoo ftaat de weg dan open. Zoo nodigt my eenbeloovendGod; zoo mag ik, als ik myn' bybel in handen neeme, vrymocdig pleiten op Gods eigen woord, en roepen: Heere! gedenk aan het woord, dat Gy tot my gefprooken hebt, waar op Gy my hebt doen hopen ! Zend, zend uw licht en uwe waarheide dat die  Dierbare Bybel. 109 die rtiy leiden! Zoo moete ik de toezending van dat onderwys niet alleen met ootmoed vragen, maar ook met betrouwen wachten, en deed ik dat meer, God zou zich vereerd rekenen, cn de bedeelingen zouden doorgaans ruimer zyn. Zoo moete ik by elk eene opmerking der Godlyke beftraling, onder het leezen van myn' bybel, myn oog, myn tranend oog, eens naar den hemel heffen, en roepen: Nu, in deeze oogenblikken, wordt aanmyde belofte vervuld: Sions kinderen zullen van Jehova geleerd worden. God van Jakob! Gy houdt trouw! Myn inzien in de wysheid van uw woord, myn inzien in het geheim der verlosfing, hetbcvend juichen en juichend beven by de befchouwing uwer verborgenheden, myne verrukkingen, myne opgetogenheden, en dc wcêrflag, de invloed van dat al op myn hart, dat aan het fmelten raakt, en waar in betrouwen en liefde worden opgewekt, en dat zich als wasch aan U ter hand fteld, om in dien vorm gekneed te wórden, als het U behaagt, en duizend zegenpralen van dc waarheid gevoelt, . . . en zoo veel meer dat al roept my toe: Nu vervult God dc belofte : Sions kinderen zullen van my geleerd worden; en hier aan kenne ik den God- iy-  iio Dierbare Bybel. lyken Oórfprong der beweegingen, der verrukkingen, der vervoeringen van myn hart, dat zy met myn' bybel zamenftemmen, en daar op gegrond zyn. Nooit wil ik fcheiden dat myn Vader zamenvoegde, toen Hy fprak: Myn Geest, die op u is, en myne woorden, die ik in uwen mond gelegd hebbe, zullen van u niet wyken. Zoo dikmaals ik onder het leezen in nadruk geloven mag, geloven zonder belemmering, geloven met eene volle verzeekerdheid des verftands en onder de ervaaring van alle die invloeijingen , die het geloof van zulke waarheden natuurlyk op het hart heeft, dan zegge ik: Nu zyn woord en Geest by my! en ik voeg er in ééneh adem by: Nu getuigt de Geest, datde Geest, die in het woord fpreckt, de waarheid is. In myne eigene taal leeze ik dat dierbaar woord, die ontwikkeling der onfehatbaarfté geheimen. Misfe ik de kennis der talen 4 waar in myn bybel oorfprongelyk befchreeven is, ik mag my zeiven echter geruit ftellen, dat de vertaaling, die ik voor my hebbe, naeuwkeurig genoeg is, en den zin des Geestes zoo opgeeft, dat ik tegen alle misvattingen omtrent de voorfchriften Van myn geloof en omtrent de beftieringen van myn'wandel beveiligd ben. Op de  Dierbare Bybel* iti de trouw der overzetting, die ik voor my hebbe, verlate ik my in alles, wat de hoofdzaak betreft, Zoo dra ik denke: Myne bybel is Gods woord. — God gaf dat woord, om my den weg des heils te leererii Ik ben buiten de geleegenheid, om de oorfprongelyke talen te kennen, Dus vorderen Gods wysheid en goedheid, dat ik in myne overzetting Gods woord hebbe, zoo als Hy het befchry- ven Het. - Dat wachte ik van de wysheid en liefde van Hem, die voor zeventien eeuwen, ter voordplanting van zyn evangely onder de volken, de wondergave der talen aan zyne apostelen heeft medegedeeld! Pinksterdag! Dagvan wonderen! dag, waar op de verrukte meenigtc zooveele overzettingen uit der apostelen mond vernam, als er bekende talen in de wereld waren! Voords, al wat ik immer vernam van dc kundigheid en trouw dier mannen, die in het begin der voorgaande eeuw de overzetting, die voor myligt, vervaardigd hebben, dat al ftek my ook gerust, en, daar ik God danke voor de overzetting, die ik hebbe, eere ik tevens de gedachtenis van hun, die hun'arbeid befteedden aan die vervaardiging. Hun loon zy volkomen van den Heere, Israëls God! Zie en voele ik het ver-  H2. Dierbare Bybel. verheevene, hetfchonc, hettrefFcude, zooniet, als ik het zien en voelen zou, wanneer ik myn'bybel in de oorlprongelyke talen lezen kon, hebben alle overzettingen wat minder dan haar oorfprongelyk, liaan zy gelyk aan de overgietingen van vloeibare ftof door een' naeuwen doortocht, overgietingen, die het ftorteu van een weinig bykans onvermydelyk maken, en is dat van een Godlyk boek in nadruk waar, ik vinde evenwel in myne overzetting talloze proeven van dat oorfprongelykfchoon. Zuh ke vereenigingen van de aanminnigfte eenvoudigheid en de agtbaarfte majesteit, faamgefmolten in een en het zelfde voorftel, ontmoete ik nergens. Zulke klemredenen als myn Verlosfer op aarde fprak, bundels van millioenen aangelegenheden, daar elk woord duizend ponden weegt, ontmoet ik nergens elders. Nooit leeze ik dat bericht van Mo fes: God zeide: Daar zy licht! en er was licht, of ik gevoele iets, dat ik niet befchryven kan, en myn hart zegt: Dat is fchoon! ■ Nooit leeze ik zonder verrukking de verhalen van Abrahams, van Jofefs, van Davids leven. Byelkeeneher- leezing worde ik op nieuws geroerd door de onnavolgbare weliprekeiiheid, door de verrukkende fchil-  Dierbare Bybel» 113 fchilderingen, die ik in den agttienden, in den honderd vierden, in den honderd veertienden, en anderen der pfalmen ontmoete. • Onvergelykelyke deftigheid, achtbare majefteit, iets Godlyks, fchittert my in de oogen, zoo dikmaals ik Jefaias ora* kei rol doorbladere. Het heilig verhaal van mynes Verlosfers leven houdt my opgetogen. Hadde ik er bygeftaan, toen Hy predikte; hadde ik den toon vernomen, waar op Hy fprak, en de trek* ken van zyn gelaat gezien, ik zou gewis meêr geweeten en meêr gevoelt hebben, dan ik nu weete en gevoele. Evenwel, ik gevoele vry wat 6 en het is my een hemel op aarde eene verzameling te maken van die klemredenen, die myn menschgewordene God gefproken heeft, toen Hy hier bene^en was. — Het is my een hemel, als ik ze mag ontwikkelen, doordenken in eenige mate, als ik op elke nieuwe bepcinzing nieuwe wonderen ontdekken mag, en tegelyk bly ven geloven, dat het voornaamfte myn' fchemerenden " oogen noch ontvlugt. Dat is myn hemel, als ik my de zinfprcuken, dc wachtwoorden, die woorden op zyn pas, die gulden appelen in zilveren geheelde fchalen zoo gemeenzaam maken mag, dat zymyne H ge*  fr'4" Dierbare Bybel. gezellen worden, myne raadslieden. Dat is myn hemel, wanneer ik my geduurig verbeelden mag die gezeegende lippen te horen roepen : Het geen ik u zegge, zegge ik tot allen: Waakt! Werkt niet om dc fpyze, die vergaat, maar om de fpyze, die blyft tot in het eeuwige leven! Zoo iemand achter my wil komen, die verlochene zich zeiven; hy neeme zyn kruis daaglyks op zich, en hy volge my! Wat baat het eenen men- fche, zoo hy de geheele wereld won, cn fchade leed aan zyne ziele ? Neemt myn jok op u, en leert van my, dat ik zagtmoedig ben, en nederig van harten; myn jok is zacht, myn last is ligt! Vergadert u geenfehatten op aarde, maar in den hemel 5 want waar uw fchat is, daar zal ook uw hart zyn ! — Zalig zyn de armen van geest. ■ Weest niet bezorgd tegen den dag van morgen, want de morgen zal voor zich zeiven zorgen, en elke dag heeft genoeg aan zyn eigen kwaad! — Myn koningryk is niet van deeze wereld! -—— Myn* vrede gceve ik ulieden! In de wereld zult gy verdrukking hebben, maar hebt goeder* moed! Ik hebbe de wereld overwonnen! Het is ulieden nut, dat ik heenga! . Ik ben mer ulie-  DiÊUARE B ï S E t. tt§ ulieden alle de dagen tot dc voleinding der wereld! Die in iny blyft, en ik in hem, draagt veel vrugt. Zonder my kunt gy niets doen, Dit is myn gebod, dat gy malkandereri lief hebt. Hebt uwe vyanden lief; Ik ben het licht der wereld! Ik ben de weg, de waarheid en het lccven; en niemand komt tot dctt Vader, dan door my. Ik leve, en gyzuk leven! Gy zyt myne vrienden, zoo gy doet wat ik ti gebiede! Uit het hart van den mensch komen voort boze bedenkingen, oVcrfpelen, hocreryen, doodflagen, dieveryen, booze ooge, lastering. Strydt om iutegaan door de enge poort! — Ik moet werken, terwyl het dag is; de nacht komt, waar in niemand werken kan, God is een geest; die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. Ik geeve myne fchapen het eeuwige leven, en zy zullen niet verloren gaan in de eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit myne hand rukken. ■ Daar ik ben, daar zal ook myn dienaar zyn!. , ., en zooveele anderen, van wier inhoud en wyze van voorftel, ik, ware ik tegenwoordig geweest, met noch groter' ophef dan de dienaren van den H 2 Jood-  iiö Dierbare B y b n r.. Joodfchen raad, zou geroepen hebben: Nooit, nooit heeft een mensch alzoo gefproken! Als ik die woorden vinde, eete ik ze op, en zy zyn my als honing en honingzecm. Ik worde dan wakker, ontnuchterd, bezorgd, onbezorgd, betrouwend, yvcrig, alles. En hoe verrukken my die andwoorden van oneindig vernuft, andwoorden, die myn Verlosfer, met de grootfte vaardigheid, zonder mislen, gaf op elk eene ftrikvraag, hoe loos ook, die Hem gedaan werd! Nooit leeze ik Paulus affcheidsrede van de Efefiers, en zyne verdedigingen voor den Joodfchen raad en voor Agrippa, of ik worde bewogen. Alles treft en roert my. Een gety van aandoeningen ftuwt myn hart voord; en een zeker gevoel, dat my onder het leezen de tranen uit de oogen perst, doet my betluiten: Dit is in'den eigenlykften zin fchoon! — Nooit las ik een menfchelyk opdel, waar in het eenvoudige, het treffende, en het natuurlyke zich zoo vereenigen, en men zou er in éénen adem van zeggen: Het is ettelyke dagen bekookt; en, het vloeide als van zelfs. Nooit leeze ik Paulus brieven, of de gepastheid des ftyls naer den aart der onderwerpen, het bondige der redeneringen, hc  Dierbare Bybel. 117 het wel fluitende der gevolgtrekkingen, en het deftige, in geheel het voorftel, vervullen myn hart met eerbied en bewondering. Het acht ft e hoofdftuk van zyn' brief aan die van Rome, het vyftiende van zyn tweeden brief aan de Korinthers, zyn onder anderen de fterkfprekende getuigen der waarheid van het geen ik zegge. Tevens voege ik er in éénen adem by: Nooit leeze ik Paulus brieven , of ik denke by my zelve: Wanneer zal die tyd noch eens komen, dat ik Paulus verfta? Zulk een boekdeel, zulk een opftcl van onberekenbare waarde, bezitte ik voor een'zeer matigen prys. , De God der wetenfehappen, de onderrichter der Aholiabs en der Bezaleels, die met onnagaanbare wysheid voor elk eene nieuwe uitvinding haeren eigen' tyd beftemd heeft, Hy, die de eere van de uitvinding der heilzaame druk-kunst voor Nederland, voor myn vaderland, bewaard had, Hy bedoelde ook myn belang, toen Hy de aandacht fcherpte des waardigen uitvinders dier edele konst! God bedoelde ookmy! Aandoenelyke gedachten !■ En het was, om ook aan my met kleenen omflag, en tot kleenen prys, een' bybel, een' geH 3 hee-  r«8 Dierbare D y b e l. heelen bybel, ter hand te ftellen. Het zware werk der affchryveren, het groot gevaar van feilen tc begaan, en het bezwaar van kosten voor minvermogenden, namen te gelyk een einde. ~— Zoo pryze ik God, die, ook ten mynen behoeve, de drukkunst heeft ingevoerd, Och! wierd er van de drukkers beter gebruik gemaakt! Opftellers! drukkers! uitgeevers! ftrooijers van gefchriften, die den Godsdienst ondcrmynen, en de zeden bederven! Is dat de dankbaarheid aan Hem, die den uitvinder der edele drukkunst beftierde? is dat de famenftemming met Gods bedoelingen? Wclligt wordt er meenig, een door middel van het geene gylieden fchryft, drukt, aan den man helpt, in den grond bedorven, Mogelyk is er reeds meenigecn in een onherstelbaar verderf, wiens fmaak door uwe fchriften, die gy opgeftcld, gedrukt, verkogt hebt, allereerst bedorven is, wiens verbeelding verhit, en die daar door tot losbandigheden vervoerd is. Zulk een roept wraak over het venyn, dat gy voor hem vervaardigd hadt, over het bereiden van den kelk, waar aan hv. den dood gedronken heeft . ,., Beeft  Dierbare Bybel. 119 , . . . . Beeft gy niet? Kunt gy bcfluiten eene enkele onderneeraing van dien aart er by tc voe- ,gcn? Mogelyk zullen de opftellen, die gy vervaardigt, of uit nabuurige talen overgiet, ol drukt, of uitgeeft, fchriften, die het ongeloof en het bederf der zeden bcgunftigen, het gezag des bvbels aanranden, mogelyk zullen die, noch nauw vertak uit dc wereld, de ftruikelbiokkenworden, waar over velen vallen, en al vallende in eene bedwelmende diepte van rampzaligheid ncderploffen. Dan zullen uwe namen aan de vervloeking zyntoe- gewyd ! Bandeloze drukpers! tomeloze trek, om geld te winnen! ftoutheid, die niets ontziet, en zelfs den ftyl, die de hoge God in zyn' bybel bezigt, aan dc verguizing van losbandige menfehen blootftelt, door eene fchertzende nabootfing van denzelven in het verhalen van beuzelingen. O! myn God! Myn eerbied voor uw woord raakt in de fterkfte beweeging! och! Mogt ik u den hoon vergoeden, dien men uw woord zoo openlyk, en zoo onbelemmerd, aandoet! Nu ontvlamt myn hart! . . Nu zou het vragen; Is er geene intcugcling! . . Ik kan niet meer doen, dan weenen en bidII 4 den  iao Dierbare Bybel. den .... Majesteit! waak gy zelve op! ... , Hier zwyge ik! Het gevoel der verplichting, die ik aan God hebbe voor den onfchatbaren fchat mynes bybels, en voor het onbelemmerd gebruik van denzelven, neemt aanmerkelyk toe, Wanneer ik my in gedachten hrenge eenen tyd, toen in myn eigen land die bybel eene onbekende zaak was, toen myne voorvaderen in de duisternis van het heidendom nederzaten, toen aan Merkurius, aan Herkules, aan Nehalennia, en andere verfierde Godheden de wierook werd toegezwaaid, waar van noch eenige befchreijenswaardige gedenktekenen in het nabuurig Walcheren voor handen zyn, en tot herinnering van die rampzalige tyden zorgvuldig bewaard worden. Het teder gevoel van de verplichting , die ik aan God hebbe, neemt toe, wanneer ik millioenen van myne tydgenoten, by welke de kostbare openbaring, die in myn'bybel begreepen is, tot hier toe geheel onbekend is, voor de aandacht brenge. — Nu bloedt myn hart, daar ik die ontelbare menigte my vertegenwoordige, die, ja, met my ademt in het zelfde aitfpan- fcl,  Dierbare Bybel, 121 fel, met my beftraald wordt door de zelfde zon, met my gedragen wordt door dezelfde hand, maar met my den zelfden toegang niet heeft tot den bybel. Nu bloedt myn hart! Dierbare bybel 1 Kon ik uw' inhoud uitfchreeuwen met eeneflem, diedc wereld vervulde, met eene ftem, die klonk tot aim de beide polen, die aan de volken bericht gaf, dat er een Jefus is; die hun den tekst voorlas, waar over nu zeventien eeuwen gepredikt is: De zaligheid is in Jefus, en er is onder den hemel geen andere naam, die onder de menfehen gegeeven is, door welken men moet zalig worden. —— Het gevoel der verplichting, die ik aan God hebbe voor het onbelemmerd gebruik van myn' bybel, neemt toe, wanneer ik te rug zie op een' tyd, toen in myn eigen land, in dat land, waar ik nu zonder eenigen kommer, dat iemand onverhoeds my, al leezende, vinden zal, myn' bybel doorbladere, toen in dat zelfde land eene tomelooze overheerfching der gewisfens, den gemcenen man den bybel, den dierbaaren bybel, uit de handen wrong. Aanminnige vryheid, die ik geniete!.— Ik behoeve nooit myn' bybel, na een kort en angstvallig leezen, te verbergen in een' hoek, onnafpeurelyk voorden H 5 kloek-  i»a Dierbare B v b e l. kbekzinnigfte fnuflelaar, en dan noch beevcn op die gedachte : Mogelyk wordt het ontdekt. Ik mag met de uiterite vrymoedighcid fpreken van het geene ik las, en myne huisgenoten famenroepen, om eenftemmig tc vernecmen, wat de Heere der heirfcharcn zegge in zyn woord. DIER-  123 DIERBARE BYBEL. Cjadeloos ben ik ingenoomen niet den arbeid van hun, die myn' bybel in het openbaar verklaren, die foms de vrucht van ettclyke dagen arbeids in één uur uitftorten in myn' fchoot, die in hunne eenzaamheid zoo veel moeite doen, om my myn' bybel duidelyker re doen vcrftaan. Hoe gaat myne ziele ter maaltyd, daar ik merke, dat opzettelyke bybelverklaring hunne hoofdzaak is, en dat de leiding der gedachten, die zich fchikt naer den Geest in het woord, boven alle andere ontwerpen in hunne fehatting ver de beste is! En hoe huppelt myn hart van blydfchap, wanneer ik door hun voorftel donkerheden zie weggeruimd, de bedenkingen van het befchouwend ongeloof weggevaagd; wanneer ik de oneindige wysheid des Sprekers in zyn woord, in verfche proeven, die my nimmer voor de aandacht kwamen, mag opmerken en gevoelen onder de prediking J Ééne enkele leerrede fchept foms duizend hemelen in myn hart, en doet my onder dat genot al vast verlangen naar- eene nieuwe geleegenheid.  124 Dierbare Bybel. - Ik loove den God des hemels, die zulk een' toeftel verordende, zulk een'onderlland, onimyin zyn onfchatbaar woord dieper in te leiden. — Ik zegcne, met een hart, dat van liefde bloedt, die man" nen, die zooveel arbeids doen, om myn heil te bevorderen. Ik fchame my, dat myne voorbiddingen voor hun by den troon zoo fchaarsch zyn. Ik buige myne kniën voor God met die bede, dat elk van hun, eer hy den predikftoel beklimme, reeds den eerftcn zegen, denuitgebreidften, denwichtigften, voor zich zeiven hebbe weggedragen. Och! dat ik nimmer een' eenigen van Gods knechten verachte , hedroeve, hem zyn werk al zuchtende doe verrichten!. Och! dat niemand hunner redenkryge, om by den troon zynes Zenders een beklag te doen over myne behandeling!, De leeraaren zyn myne bezittingen, zy allen. Zoo leeze ik op de lyst, die Paulus naliet: Alles is uwe: Paulus, Apollos, Cefas. Laatmy hen liefhebben om hunnes werks wil; hun werk, waar van de verklaring van myn' dierbaren bybel een aanzienlyk deel is. Dierbare bybel! Elk, die my, in u te verdaan, inutegelooven, in u te bcleeven, bevorderlyk is, is my dierbaar ! Ge-  Dierbare Bybel. 105 Gevoelig ben ik' ingenoonien met alle de hulpmiddelen , die my omringen in myne eenzaamheid , en my in het heilzaam gebruik, dat ik van mynen bybel make, bevorderlyk zyn. Van welkeen' uitgebreiden dienst zyn my foms de beknopte ophelderingen , die ik op den kant mynes bybels vinde ! Een opftel wis, waar in zooveel oordeelkunde doorftraalt. En welk een aantal van geleerde mannen heeft van tyd tot tyd in hunne fchriften alles aangewend, om door hunne ophelderingenmy voortelichten, zaken my te doen opmerken, waar op myne aandacht wis niet zou gevallen zyn, zwarigheden wegteneemen. Met kleenen omflag vrage ik hun gevoelen. Elk is eeven gereed, om my te helpen, en foms vinde ik in eenige weinige regelen het merg van overdenkingen en fnuffefingen, die dagen duurden. Hoe verrasfend zyn my foms hunne aanmerkingen, hunne ophelderingen! Weldadige God! roepe ik uit, weldadige God! welkeen' onderftand befchikt Gy my. — Zyn defchryvers, wier arbeid ik gebruike, reeds ten grave, ik eere hunne gedachtenis in een dankbaar hart. Zyn zy noch onder de levenden, myn hart zegent hen, en ik bidde, dat hunne zegenende zielen worden vet-  &6 Dierbare Bybel. vetgemaakt, en dat zy, die bevogtigers van anderen cn myne bevogtigers zyn, zelve worden mogen tot een' vroegen regen. Schikke ik my tot leezen; Ik trekke myne aandacht van alles af, om ze op mynes Vaden woord onverdeeld te vestigen. Ik vertegenwoordig my eenen fprekenden God, den Heere der heirfcharen, het Wezen aller wezens, en hoestere den eerbied, die uit zulk eene bedenking natuurlyk vloeit; —Ik zie ootmoedig en vertrouwelyk op tot dien Geest, die op zich nam myn voorganger en leidsman te zyn; het kort gebed klimt op: Zend uw licht en uwe waarheid, dat die my leiden! Ik verte- genwoordige my den voornamen inhoud der openbaring, die ik voor my hebbe: God zaligt zondaren om Jefus zynes Zoons wil. ikfehikkemy, om alles wat my voorkomt, in dat licht, in dat verband, te bezien, alles te befchouwen als daar aan dienstbaar, daar aan verwant, of meer onmiddelyk, of in verderen afftand. Alles heeft op zyne wyze betrekking tot dat dierbaar middenpunt. Tydige bedenking! Hocwichtigwordtmydanalles, befchouwdin dat verband, en hoe dikmaals worde ik na eene korte overdenking aangenaamst verrast door de gewaar- wor-  Dierbare 8 ï k e x,, fègg AVording van dien weerflag van alles tot de hoofdzaak. Ontmoete ik verborgenheden, ik rekene het my tot eene eere Hem te aanbidden, die in de donkerheid woont, cn wiens eere het is eene zaakte verbergen, Hem, die zich bekleedt met achtbare duisternis; en het is my genoeg: God heeft zich alzoo in zyn woord ontdekt. Myn geloof verheugt zich in de verecrende geleegenheid, om in donkere zaaken de allerplechtigile onderwerping aan God te oeffenen, eene bezigheid, die ruim zoowel, aks het doorzicht in andere Hukken, een hemel in het harte fchept. Dan is het myne verwaardiging, niet te wandelen in dingen, die my te hoog, die my tc wonderlyk zyn. Dan roepe ik my zeiven toe dat Zofar aan Job herinnerde: Zult gy dc onderzoeking van God vinden ? zult gy tot de volmaaktheid toe den Ahnachtigcn vinden? • Ik zal de geleegenheid, by welke het gCeu ik leeze, gefchreeven is, het bezonder oogmerk van den fchryver, het verband, waar in alles geplaatst wordt, met yver pogen in het oog te houden ; ik zal de fchrift met de fchrift kloekzinnig pogen te vergelyken, en de bedenkelyke bewoordingen verklaren volgens de regelmaat des geloofs. Ik  123 Dierbare Bybel. — Ik rekene my verplicht, om t'elken morgen uit het geen ik in myn' bybel las eene of andere bezonderheid, eenigleerllukofvermaningofbeftiering, Benig puntig woord, uittekippcn, en er in myn geheugen de eerfte plaats aan te geeven, om daar op bezonder tc denken, dat uittebreiden, om by elk eene ver* poozing myner gewoone bezigheden, die den tyd betreffen, een begunftigd voorwerp van bepeinzing by de hand te hebben, iets, dat myn regel» myn wachtwoord voor dien dag is, ja, om onder de bezigheden van myn beroep met vaardigheid en beknoptheid er aan te denken. En o! tot welk een heil zou die gewenning door de genade dienen konnen! — Ik rekene my verplicht, om alles wat ik in myn' bybel leeze, te leezen onder een geduurig vragen: Welk een beftier ontvang ik hier, en voor myn geloof, en voor myn wandel ? Ik rekene my verplicht, om myn hart en lot, en alles, wat my betreft, onder het leezen van myn' bybel, voor myn oog te houden, en dus te lezen met een kenbaren weerflag op dat al. Dan, dan is myn geheel hart in beftendige beweeging. Alles treft dan, ook gefchiedenisfen, voorbeelden, gedragingen met derzelver gevolgen. Alles leert, fticht, be-  Dierbare Bybel, 10.Q beftiert my dan. Tevens raoete ik zorgvuldig waken, dat ik de beloften, aan zommigen van Gods vrienden, in opzicht totbezondereomftandigheden, gedaan, de raadgcevingen en beveelen van God, in bczondere omftandigheden gegeeven, de gedragingen van Gods kindereu in zommige gevallen, hoe zeer ook met Gods welgevallen bekroond, dat ik die beloften, die raadgcevingen, die beveelen cn die gedragingen, niet onbepaald overnemealsdebeftendige richtfnoeren van myne uitzichten en gedragingen, ook dan niet, wanneer myn geval veel overeenkomst heeft met die gevallen, die in myn' bybel vermeld worden ; ik zegge : ik mag ze niet overneemen, dan onder de nodige bepaalingen. O! wat al wysheid hebbe ik nodig, om te blyven hl het midden van de rechte paden ! dan wykeik af ter rechte, dan weder ter linke hand. Alles moete ik overbrengen, en in eik eene overbrenging moete ik omzichtig zyn. Hier is de wysheid! My, my ontbreektze. Ik begeere ze vanU, God der weteufchappen! Milde gever! Welligt is er eene uure van verzoeking op handen. Wat al aanleiding hebbe ik in de fchriften der profeten, en in den aart der tyden en der geI beur*  130 Dierbare Bvsel. beurtenisfen, die ik beleevc, om. daar op te rekenen ! Weete ik niet, wanneer dat zyn zal, en weete ik niet, of de woede van het bygeloof, dan of de woede van het Deistisch ongeloof, die verwekken zal, dan of zy zich op eenige wyze vereenigen zullen, ik moet my de zaak zelve voord-ellen. Kristus kerk is gansch niet meer dat Filadellia, het welk zy was kort na haeren uitgang uit het geestelyk Babcl, toen Hy, dieDavidsfleutelheeft, met zoo veel ophefbaar toerieprlk weete uwe werken; gy hebt myn woord bewaard, en mynen naam niet verkchend. Neen! het ontglansde Sion gelykt helaas! nu meer naer Laodiceas kerkgemeente; enzy hoort uit den mond van Hem, die de Amen, de trouwe en waaragtige Getuige is, dit verwyt: Ik weete uwe werken, dat gy noch koud noch heet zyt! —■ Er zal dan eene zuivering komen ; de drek van Sions dochter, en Jerufalems bloedfchulden zullen worden weggenomen door den geest des oordeels en der uitbranding; erzaleeiieaficheiding komen, en het aanmerkelyk onderlcheid tusfehen proefhoudend en fchyngeloof worden aan den datgelegd. Dierbare bybel! nu zie, nu gevoele ik een nieuw bewys uwer aangeleegenheid. Nu geden-  Dierbare Bybel. 131 denke ik aan mynes Heilands woord: Om dat gy het woord afvoer lydzaamheid bewaard hebt, zal ik u ook bewaren in de uure der verzoeking. Dierbare bybel! Woord van Jefus lydzaamheid! Onfchatbare kruislecre! U moete ik bewaren, bewaren om duizend redenen, cn ook, aangefpoord door die gedachte : Mogelyk is er eene uure van verzoeking ophanden. Welk eene verfcheidenheid van ge wichtige bedenkingen doet zich aan myne aandacht op! Ik moet dat woord van Jefus lydzaamheid altyd bewaren, dat boven alles fchattcn, teder beminnen, yverig bepeinzen, kloekmoedig verdedigen , en door een' gelykvormigen wandel vereeren. Dat' woord, befchouwd als het woord van Kristus lydzaamheid, moet als het zodanige, juist daarom vooral, in myne fchatting, hoe langer hoe hoger, ryzen. De kruisleere, der Joden ergernis, der heidenen dwaasheid, het ftruikelblok voor het vefftand des vlecfchcs; de kruisleere, God verzoend in zyn' Zoon, dc kruisleere, de nederdrukking van allen hoogmoed, de uitdamping al Ier begunstigde verbeeldingen van eigene waardigheid en Iterkte, de kruisleere, fel begrimd door het hedendaagsch ongeloof, en door velen van hun, die in denfehaI 3 kei  Dierbare Bybel. kei hunner Godsdienstigs begrippen aan haar noch al een plaatsje gunnen, maar even vermeld, maar koel verdedigd, of vermengd met misvattingen, die een' omhelzer van de kruisleer klagen doen: Zy hebben myn' Heere weggenomen; de kruisleere, Waar tegen dc macht der helle raast cn tiert, en haere onderhorigen, door verblinding en eigen' afkeer voordgeftuwd, aanfehent, en aaufchennenzal. Die kruisleere, dat woord van Kristus lydzaamheid, moete ik, by dc everwceging der nadering van de uure der verzoeking, teder bevvaaren. Dat bewaren zal door de genade de gefchiktfte weg zyn, om my te vormen en toeterusten tot het dragen, gelukkig dragen van dat deel der verzoeking, (dat ik van dezelve beleeven mochte. Nu zal ik, in de dagen van ruste , die ik noch hebbe, verzamelingen maken van bewyzen voor de waarheid; verzamelingen maken van de gronden myner hope;, het zwaard des woords aan dc heupe gorden. Nu zal ik myn" bybel my zoo eigen maken, dat ik buiten gevaar rake van hem te verliezen, en hem ook dan bchoude, als hy my door geweld ontnomen wordt, daar ik een' bybel, waar niemand by kan,  Dierbare Bybel. 133 kan, omdrage in myn hart. Nu zal ik, naer de voorfchriften des woords van Kristus lydzaamheid, myn hart in tyds zoeken los te maken van al wat zienlyk en zinnelyk is, nu zal ik denken: De tyd is mogelyk voords kort, die wy ven hebben moeten zyn als niet hebbende, die weenen als niet wecnende', die blyd zyn als niet verblyd, die kopen als niet bezittende, en die deeze wereld gebruiken als niet misbruikende. Mag ik door de genade, waar naar ik vuurig hake, in het vooruitgezicht van eene uure der verzoeking, en van myn deel daarin, zoo beftaan, zoo mag rayne hope ryzen, dat myn Verlosfer, de Waarachtige, gehouden aan zyn eigen woord, my zal bewaren in die uure der verzoeking. -— Dierbare bybel! Woord van mynes Verlosfers lydzaamheid! Nu beklimt uwe waardy in myne fchatting den hoogden top! verzoeking, zware verzoeking, wclligt op handen! Op, myne ziel! te wapen! maak u gereed! hou u gereed! — Dierbare bybel! Dierbare bybel ! Klim, klim in myne fchatting al hoger en hoger op! Stond het aan my, ik bezorgde u in de fchatting van aile myne medezondaren 1 3 ds  i34 Dierbare Bybel. <£e hoogde plaats! Hoe meer ik u leere kennen, hoe minder ik over de liefde, die ik utoedrage, voldaan ben. — Myn hart weent en bloedt in myn binnenfle, daar duizenden, de duizenden verdubbeld, u zoo koel behandelen. Zou men billyk wachten , dat elk vliegen zou naar de vergaderingen, daar gy wordt uitgelegd, ik betreurede ondankbaarheid van kun, die hunne ooren afwenden. Ik gevoele den hoen, die u cn uwen aanbidlyken Ingeever wordt aangedaan. Ik zou elk wel toeroepen: Hoor, wat Geest en woord tot de gemeente zeggen zullen! fceeraarèn te bedroeven is berispeiyk in myn oog; maar het is weinig, als ik het vergelyke met den fmaad, dien men, door u te verachten, uwe aanfpraken niet tc willen horen, den God des hemels aandoet. O myn bybel! o myn God! van wien ik hem hebbe! Was myn geheel beftaan in ruimere mate eene vergoeding van dien hoon! Dierbare bybel! Verzei myne treden al den tyd, die my overig is in het vleesch tc leevcn! Geen enkelen dag, geen uur, geen oogenblik, kan ik u miflen. Verlaat my nimmer! Op u zal ik in ftervensnood myn bezwykend hoofd ncde.fr leg-  Dierbare Bybel. 135 leggen, uit u de wapenen ontleenen, by het voeren van den jongden ftryd. Affcheid zal ik, ja, in zeker opzicht van u neeraen by myn vertrek naar den hemel, en by de aanvaarding van een onderwys, dat onmiddelyker zyn zal; maar iri een ander opzicht zult gy my verzeilen naar de -woningen van eeuwig licht. Zal ik daar het licht van middelyk onderwys niet meer behoeven, zal het Lam zelf de fakkel zyn, dat fakkel - licht zal op u, myn bybel! eeuwig vallen. Myn bybel! Dan zal ik u eerst regt verftaan, dan zult gy in nadruk voor my een open boek zyn! Dan zal ik in één oogenblik meer wonderen in u zien, dan de bekwaamfte uitlegger my nu in duizend doorgedachte leerredenen zeggen kan. Welk een uitzicht! Myn bybel! Ik drukke u aan myn hart! Myn tranend oogbe- fproeit u! Iklegge myne rechtehand op u!—- Ik zie omhoog! Ik Ioove uwen Gever! . . . Nu kan ik niet meer! . .. . Dierbare bybel!   Bladz. i NEDERIGHEID VOOR GOD EN MENSCHEN. jNfederigheid! Puikfieraad-desKristens!hoofdtrek van Jefus beeld! bron van duizend voordeden! aanvoerder van onfchatbaren vrede in het hart! parel van grote waarde! dubbel dierbaar, naer mate men u fehaars ontmoet! Nederigheid, die alles, wat in een' Kristen,5n. een'mensch, voor uitneemend gereekend wordt, plaatst in bevalliger licht, en er een toegevoegden luister aan byzet! — Terwyl ik u befchouw, verheft myn hart op uw aantrekkelyk beeld. De nederige Kristen denkt laag van zich zeiven, en wil wel, dat ook anderen in dat zelfde oordeel ftaan. —— Hy verdwynt in zyne fchatting; hy is in zyn eigen oog naeuwlyks noemens-waardig. Hy heeft zich zeiven leren kennen in het grondeloos diep eener oorfprongelyke rampzaligheid. Akelige vertoning! hy is in zyne fchatting en gevoel een zondaar geworden, een doemfchuldige, een walgelyken in het zonne-zuiver oog van God, A , een  2 Nederigheid voor God een zondaar, in al den nadruk van die verlagende omfchryving; een, die alle recht, alle aanfpraak, op ecnig gunstbewys voor altyd verbeurd heeft. BefchouWt hy zich zeiven als een' begenadigden in den Geliefden, dan, dan is er naauwlyks geest in hem. Nooit is hy nederiger dan in die oogenblikken. Dat gezicht beteugelt alle de nei* gingen, aiie de woelingen, van hoogmoed en der verkeerde zelfs-bcdoeling. . Dat denkbeeld: Uit genade worde ik zalig; zalig worde ik ten koste van Gods eigen' Zoon; aan dc genade ben ik vervallen; ik, doodfchuldige, kreeg pardon; ik werd uit den drek verhoogd; ik zal eeuwig genade roemen ; dat denkbeeld fchept, zoo lang het heerscht, een beftaan van algemene nederigheid in het hart, een beftaan, dat van allen hoogmoed zoo ver is afgeleegen ais het oosten van het westen. Hy is met elk eene weldaad, die de voorzienigheid hem befchikt, gadeloos ingenomen. Alles is hem groot, hem, die, naer zyne rekening, alles verbeurd heeft; Hoe bloedt zyn hart, wan- neer hy Davids betuiging overneemt: o God! wie ben ik, dat Gy my tot hier toe gebracht hebt! of de betuiging van een' diepbevvogenen Jnkob : •Heer!  OP DÈ ZEVENDE PLAAT. die zich zelf verhoogt, bereikt een* wisfen val; De donderkloot kan ceed'ïen treffen, üTervvyl het rietje, in 't laage dal, Wel buigt,maar,naarden ftorm, weêr't hoofd mag opwaards heffe» Zo zal God lieveling, vervreemd van trotfchen moed, Gelouterd door de fmart, met fchooner luister praaien^ Terwyl een ligte tegenfpoed Hem ne.êrvelt, die het zei! te boog in top dorst haaien; Jal nedrigheid bekleedt gefhag des Kristens zy', En fiert hem met een kleed van zonne-goud doorweeveiï, 'Zy weet zyne ieverzucht den rechten toon te geeven, Zy doet hem ter volmaaktheid fireeven, En zet hem, telken flap wéér nieuwe krachten by; Gevoelt hy üeeds zyn onvermoogen, In 't vord'ren op deez' glorie baan, God gaf al 'c geen hy is en door zyn ievrig poogett Wordt aan des Hemelswil vol daan ; Kat  Zoo wordt ddn aasje kracht, by hem van God verkreegen, Op woeker uitgezet, met dank, tot nut befteedc, Daar hy van's Heilands min bekroont door nieuwen zeegen Met dubble mannefchreen op 't fpoor naar Sion treedt. Nu roemt hy! — hoe? mag nedrigheid dan roemen? Hy die zyn zwakheid kent? gewis, Wie durft haar blyden-Iofzang doemen! Daar haare roem, den roem van Jefus is. C.  -PiAAT TXT. NEDERIGHEID VOOR GOD ES MENSCHEN.   EN MEUSCHES. 3 Heer! ik ben geringer dan al die trouw en alle die weldadigheden, die Gy aan my gedaan hebt! —Duizend kleinigheden, die der aandacht ligt ontglippen zouden, treffen myn' nederigen Kristen. Alles wordt groot in zyn oog. In alles ziet hy God. Hy wordt verbysterd door de millioenen bezonderheden. Kortom: Naer mate myn Kristen nederig is, is hy dankbaar aan God voor elk een' zegen. De nederige, geplaatst in beproevende en bedroevende omftandigheden, durft geen enkel woord fpreeken, dat twistend is. Nederigheid belet hem een oordeel te vellen over des Hoogftens doen, of Hem rekenfehap van zyne daden af te vorderen. Gods verderf is hem tot een' fchrik; hy vermag niet van wegen des Heeren hoogheid. Hy rekent zich en onbevoegd en onbekwaam, om te oordeelen, hy zet zyne ziel ftil by God, gelyk een gefpeend kind is by zyne moeder. — Hier is het des nederigen zinfpreuk: Ik zal myn' mond niet opdoen, God heeft het gedaan. De nederige aanbidt een' God, die in de donkerheid woont, en hy eerbiedigt blindelings wysheid en liefde in die hertellingen, die, aan haere buitenfte zyde, A a geen  4 Nederigheid voor God. geen ander opfchrift dragen, dan dit: Majesteit!" Kortom: De nederige Kristen ftaat onder God in elk een' weg van beproeving. Hy verblyft voor het toekomende alles aan God. Ook hier in rekent hy zich en onbevoegd en onbekwaam, om keur te maken. Hy verblyft'alles aan God. Ik ben, zoo roept hy met tranen uit, veel te dwaas, om befchikkingen te maken over myn lot. ——- Zou een aardworm, als ik ben, pogingen doen, om zich te doen gelden ? —— Geerne roept hy met een' nederigen David Uit; Indien ik nu genade vin de in des Heeren oog, zoo zal Hy my wederbrengen; maar, indien Hy alzoo zeggen zal: Ziet! ik heb geen' lust aan u! Ziet! hier ben ik ! Hy doe my, dat in zyne oogen goed is! —— Kortom: de nederige laat al de beftelling in des Heeren haud ; de nederige verblyft alles aan God, aan God, zyn' Vader. Myn nederige Kristen gelooft volvaardig alles, wat de hooge Majesteit hem in haar woord ontdekt, ook de donkerfte verborgenheden. —— Hy wil niet wandelen in dingen, die hem te hoog en te wonderlyk zyn. Hy wil niet wys zyn boven het geene, dat men behoort wys te zyn, hy wil wys  ES MENSCHEK, £ wys zyn tot matigheid: Ontmoet hy donkerheid in de famenfchalceling van bezondere waarheden, hy laat de ontwikkeling van dat verband blymoedig aan God over, daar het hem genoeg is: Zoo ftaat er gefchreeven. Hy knielt voor dat Weezen, wiens eere het is eene zaak tc verbergen. Hy legt aan het verftand des vlecfches het zwygen op. Hy verkeert met gebukten eerbied voor des Allerhoogftens aangezicht; te bukken voor dien troon is hem een hemel op aarde; elk eene plechtige toenadering tot God befchouwt hy als een onderwinden om tot God te fpreeken, hoe wel hy ftof en asfche is; tot God te mogen fpreken befchouwt hy als de grootfte verwaardiging, het zy hy danke , het zy hy fchuld belyde, bet zy hy de vervulling zyner noden vrage. Die gedachte: De God der Goden, aller glanfen Majesteit, leent my een open oor, duldt my op den voetbank zyner voeten; die gedachte verwekt hem gevoelens en beweegingen, die men beter ervaren dan befchryven kan. — Nooit kan het oog van een' dienstknegt op de handen van zyn' ;heer, het oog des kinds op de hand van zyn' vader, met dieper oodA 3 moed  6 Nederigheid voor God moed geflagen zyn, dan het oog des nederigen Kristens op God gevestigd is. — Uit dien mond wacht hy de beveelen, uit die hand de hertellingen. De nederige ziet God naar de oogen; hy begluurt den vaderlyken wenk, om alles te beflisfen, alles af te doen, met die ééne bedenking: „ Myn Vader begeert het zoo." Alles wat aan hem is, knielt in het ftof, wanneer hy van zyne wanbedryven voor den vaderlyken troon onbewimpelde belydenis doet. Hier wriemelt hy als een worm. Hier kan hy zich zeiven niet voldoen in de befchryving en verfoeijing van zyne ongehoorzaamheid en ondankbaarheid. Ziet hem, daar hy, uit loutere fchaamte, zyn aangezicht naeuwiyks durft naar den hemel opheffen. Ziet hem, daar de tranen hem langs de kaken biggelen. Ziet hem, niet alleen op gebogene kniën, maar ook met het aangezicht tot op den grond gebogen. —- Hoort hem roepen: Wees my genadig, o God! naer uwe goedertierenheid, en delg myne overtredingen uit naer de grootheid uwer barmhartigheden! En, naer mate hy hope fchept op het gerommel van een vaderlyk liefdehart, in die mate zinkt hy lager in den oodmoed ne-  ENMENSCHEN. neder, en zulk een gezicht, zulk een gevoel, verilindt allen waan van iets by God -te zyn, cn nooit, nooit walgt hem eigen lof, of lof, door ■eenig' mensch hem immer gegeeven, nooit walgt hem die fterker, dan in deeze diepvernederende oogenblikken, daar hy alles in het ware licht befchouwt, en bezig is te wegen met de weegfchaal van het heiligdom. De nederige Kristen heeft by God op niets te •roemen in zich zelvcn. —— Zyn roem eindigt in God, in God alleen. —— Op alle zyne voorrechten fielt hy dat opfchrift: Gegeeven goed. Niets is hem gemeenzamer dan uitteroepen: Wat, wat hebbe ik, dat ik niet ontvangen heb, en, zoo ik het ontvangen heb, wat zoude ik roemen, als of ik het niet ontvangen had! —— Al wat hy, in de natuur, heeft van fchran jerheid, bezitting , ilerkte, gaven van ziel of lichaam, dat al befchouwt hy als de vrugt der vrymachtige bedeeling van Hem, die met het zyne doet naer zyn welbehagen , en gelyk hy wegens eene ruimere bedeeling zich niet verheft boven Medekristenen en medemenfehen, eeven zoo misgunt hy aan andere niet een deel, dat wat ruimer is dan het zyne; en die A 4 be-  8 Nederigheid voor God bedenking: God was uitdeeler, doet alles by hem af. ——» Befchouwt hy zich als een', die, boven duizenden, met een Godlykkindfchapverwaardigd is, het is er zoover van daan, dat hy de reden van die bedeeling in zyne eigene waardigheid of in eene voorgeziene gefchiktheid zoeken zou, dat hy integendeel over niemands aanneeming by God zoo opgetogen fta, als over de zyne, en dat hy duizendmaal met onbezefbare verrukking roepe: Aan my, aan my, is barmhartigheid gefchiedjaanmy! waarom? .... Vader! Vader! alzoo was uw welbehagen! ——-Ishy, boven anderen, toegenomen in kundigheden, in geestelyke ervarenis, dieper doorzicht in des Konings wegen ; is hy, meer dan anderen, door woord en wandel, tot een' zegen, mag hy aan de. belangen van Sion bevorderlyk .zyn, van dat alles zegt hy: Wat heb ik, dat ik niet ontvangen heb? my, zegt hy, my, den allerminften van de heiligen, is deeze genade gegeeven! elk eene Godsdienftige gedachte en elk een waargenomen plicht, elk eene proef van liefde tot God, van betrouwen op Hem, van yver voor zyn' naam en eere, elk eene afwyzing van verzoeking, is eene genade van Hem, buiten wiens invloed ik niets  EN MENSCHES. $ niets vermag, eene genade van Hem , die het willen en het volbrengen werkt naer zyn welbehagen. Zoo voegt de nederige by elk eene eer- bevvyzing, die by met zyn hart, woord en wandel, aan God doet, by elk eene opoffering van zich zeiven, met Davids hart en Davidstaal, deeze belydenis: Heer! ik geevc het U uit uwe hand I —-— Het diep befef van onnoem'.yk gebrek, waar mee zyn beste werk doortrokken is, houdt myn* Kristen in de vallei des oodmoeds, en de befpiegeling van het zondig eigen, dat zich mengt, ook in de beste verrichtingen, noopt hem, om zich by God op niets te beroepen dan op die gerechtigheid, waar in Gods oog geen vlekje ziet. Is de vaderlyke hand met kastyden bezig, de nederige Kristen belydt volmondig, dat hy dat, en noch veel meer, overwaardig is. < Hy is opgenomen met de matiging der roede. Geerne erkent hy de weldadige inzichten der kastyding, die hem ontmoet. -—— Hy is gedwee voor God. ~ Hy verkiest geene wegneeming der roede, voor dat de heilige bedoelingen van den kastydenden Vader, in eene merkelyke mate, zyn bereikt geworden. —— Hy verlangt meer naar de reiniging A 5 vau  so Nederigheid voor God van zyn hart dan naar de wegneeming der roede. Hy vreest, door een verdrietig klagen, aan iemand een' harden dunk nopens God intcboezemen. —— Hy laat den tyd der vvegneeming van de roede geheel aan God over. —— Hy waakt en ftrydt tegen elk eene opwelling van bedilzucht en verdrietigheid. De nederige Kristen is een juweel, een ichat van onberekenbare waarde, voor de maatfchappy, een uitgebreide zegen voor zyne tydgenoten en Medekristencri. Hy is een dankbaar mensch. Over elk eene weldaad, die hemvaneenigmedcmenschbcjeegent» is hy gevoelig, —- Ook over dienften van den minften rang, wat zegge ik, over elk een' minzamen opllag, is hy opgetogen. ■ Hy befchouwt zich als overladen met verplichtingen, en met zyn hart wil hy wel danken, ja foms met zyne lippen , danken voor dienften en hulpvaardigheden, die men hem, zelfs uit natuurlyke betrekkingen, of volgens gemaakte verbindtenisfen, fchuldig was. Hy is in al'es een befcheiden mensch. —— Nooit vordert hy zyn recht tot het uiterfte, nooit is hy al te rechtvaardig. Men kan hem ligt voU doen  ENfóENSCHEN. Ir doen. Alles beoordeelt hy gunflig, zoo ver het met de waarheid eenigzins bcffaanbaar is. — Hy is befcheiden, wanneer hy onderwyst; cn oeffent met den onwetenden en tragen van begrip eene voorbeeldige lydzaamheid.—5— Befcheiden ishy, wanneer hy beflraft; hy waakt tegen de uitvallen van bitterheid, tegen de fcherpe bejegeningen en bitze verwytingen. Ernst en zachtmoedigheid huwt hy aan eikandoren; en moet hy in zommige gevallen wat fterker fpreken, zyn hart bloedt in zyn binnenfle, terwyl zyne tong eene houding heeft van aanmerkelyk ongenoegen. -—- Met befcheidenheid verfchilt hy van eens anders gevoelen. Hy durft voor zyne gedachte wel uitkomen; maar geerne wil hy ook de gedachte van een' ander' horen, en die overweegen met behoorlyke bedaardheid. -— Blyft hy by zyne gedachte, zoo lang de redenen, die er voor pleiten, hem wichtig en voldoende voorkomen, hy gaat er ook geerne vanaf, zoo dra het blykt, dat de redenen, die hy er voor had, ongenoegzaam zyn. Geerne wil hy dan bekennen, dat hy dwaalde. Befcheiden is hy in het dragen van verfchillende gevoelens, die den Godsdienst betreffen; zeer toegeevend, zou  12 Nederigheid voor God zoolang de fondamenten der waarheid en een goed gewisfe er geen last by lyden. In de aanklecving aan de wezenlykc geloofsftukken is hy onverzettelyk, en zou er om lief of leed geen hairbreed van afgaan, maar in zaken van minder belang is hy toegeevend; aan niemand betwist by die vryheid in denken en doen, die hy zelf geerne heeft. Hy wil niemand fchuldig houden om een woord. Zoo, zoo beftaat de nederige Kristen; cn dat al groeit op den wortel des oodmoeds, cvengclyk by tegcnltelling hoogmoed de .prikkels levert, om te ftaan naar het meesterfchap. Naer mate myn Kristen nederig is, wil hy leeren van elk, die hem ontmoet. De leerzaame herinnering, de tydige waarfchouwing, alles is'hem welkom, uit wat mond die komen, uit dien des onbedrevenen jongclings of des uitgeleerden gryzaarts, des eenvoudigftcn landmans of des fchranderflen wysgeers, des nieuwelirsgs in Jefus genadefchool of des geoeffendfien Vaders in Kristus. Naer mate myn Kristen nederig is, in die mate is hy zachtmoedig onder de beledigingen, die hem ontmoeten, Hy.is gereed, om te denken: Er is aan my min verbeurd dan aan anderen, Hy is gereed, om te denken: Heb  ENMENSCHEN. 13 Heb ik die behandeling aan myn' medemensen, aan myn' Medekristen, niet verdiend, ik heb aan God duizendmaal meer verdiend, en de eeuwige wysheid befchikt my deeze onfmakelyke ontmoetingen, om myne aandacht re rug te roepen naar behandelingen, die ik in myn treurig eertyds, en helaas! ook na dien tyd» God en menfehen heb aangedaan. Hy vergeeft geerne, edelmoedig. Myn nederige Kristen is niet gezet op uitvoerige belydenisfen, diepe vernederingen, een enkel: Het is my leed! is hem genoeg. Zyn vergeevend hart gaat al voor. Hy verlangt en bidt tot God, dat de beleeuiger maar eenigzins fchuld erkenne, op 'dat hy met ruimer hart zyne begunffigde bezigheid van vergeeving oeffene, en, zonder merkelyk bezwaar, tot de gewoone gulheid wederkeere. en, blyft alle fchuldbelydcnis achter, myn nederige Kristen vergeeft evenwel in zyne eenzaamheid", daar verfchynt hy voor zynes Vaders troon; daar vertegenwoordigt hy zich zyn' belediger; daar vergeeft hy alles, daar bidt hy voor zyn' belediger, dat God ook hem alles kwytfcheide om Jefus wil. Naer mate myn Christen nederig is,gaat hy met fchuldvergceven onvermoeid en onverdroten  14 Nederigheid voor God ten voord, zoo dikmaals het nodig is. Zeventigmaalzevenraaal op eiken dag is in zyn oog niet te veel, zoo dra hy denkt, dat, wanneer God, zyn Vader, weigerde boven dat getal te gaan in zyne fchuldvergeevingen, alles dan by hem treurig uit zou komen. ——• Naer mate myn Kristen nederig is, vindt men hem gereed tot waarnceraing ■van 'alle de plichten, die de betrekkingen, waar in hy ftaat, van hem vorderen. Hy is in alles een befcheiden mensch. Elk van hun die met hem omgaan, ondervindt dat. Aan zyne meerderen draagt hy blymoedig al'den eerbied, al de liefde, al de gehoorzaamheid op, die God van hem vordert. Met ontzag erkent hy in de hoogheid der meerderen.een' ftraal der oneindige Majesteit. Die onder hem ftaan, genieten een heusch onthaal. Niemand behoeft te vrezen hem te ontmoeten; voor elk, die raad en hulp te vragen heeft, is myn nederige Kristen ahyd genaakbaar, en de minzaamheid van zyn gelaat lokt de vrymoedigheid uit van elk, die wat te vragen heeft. —— Myn nedalige Kristen is een gedienftig mensch, en daar hy zich aan elk verplicht rekent, ook buiten opzicht tot bezondere aanleidingen, daar is het de hemel van  ENMENSCHEN. 15 VM zjn ocdmoedig hart dienst te doen. Soms is hy in gevaar, om zyne eigene belangen te verwaarlozen , door die van anderen te behartigen . en hy zou een dag, in dat opzicht, verlooren rekenen , waar op hy niet aan iemand eenigen aanmerkelyken dienst gedaan had. Die edelmoedige deelneeming in de belangen van anderen is den nederigen Kristen zoo eigen, als het eigen is aan het vuur warmte te ge-ven, en zoo als by tegen ftelling de hoogmoed, waar door men zich zeiven alleen bedoelt, de bronnen ftopt van belangeloze dienstvaardigheid. Hy gunt blymocdig aan elk den zegen, dien God hem geeven wil, zyn oog is niet boos, omdat Gods oog goed is; en niemand is in zyn oog onwaardiger dan hy zelf. Hy beknibbelt den lof niet, die aan anderen gegeeven wordt; e in plaats van de gaven, de dienften, de natuurlyke of bovennatuurlyke uitneemendheden van anderen, te verdonkeren, fchat hy ze integendeel niet alleen by zich zeiven zeer hoog, maar wil dat ook by anderen geerne weten, en met den zelfden yver, waar mede hy al wat in hem zeiven lofwaardig is, verzvvygt, met dien  i5 Nederigheid voor God dien zelfden yver meet hy de voortreffelykheden van anderen uit, en zegt er veel liever te veel, dan te weinig van. Hy vait niet laag op de verkeerdheden, de ftruikelingen; de dwaasheden van anderen, hy waakt tegen dat bevreemdend vragen: Hoe is dat mogelyk? hoe komt men er toe? by ziet de bronnen van al dat kwaad, van alle die verkeerdheden, van alle die uitbrekingen, in zyn eigen hart -— met tranen in zyne oogen roemt hy de hand, die hem beveiligde, en hy is gereed te geloven en te belyden, dat, wanneer hy in dezelfde verzoeking met zyn' gevallen' medemensch, met zyn gevallen'Medekristen, geweestware, hy, aan zich zeiven gelaaten zynde, het welligt veel erger gemaakt zou hebben. Veel liever dan wil hy treuren over de dwaasheden van anderen, dan er laag op vallen, en ze berispen op een' hogen toon. Hy is gereed, om door oodmoedigheidzyn'Medekristen uitneemender te rekenen dan zich zeiven. Men verbeelde zich een' Kristen, uitneemend door de genade, dus te hooren fpreeken: —— „ Wat ik ook in genade en gaaven zyn moj, ge, ik ben gewis oorfprongelyk zoo gering ars w ie-  EN 51ESSCHEK; ïf iemand, en, indien er in die oorfprongelyke «onwaardigheid trappen zyn, ik rekene my zel- ;j ven voor den onwaardiglten van allen. Ben „ik mogelyk in genade en gaven meer dan zora„uiigen anderen, die anderen maken mogelyk van ,, het ééne talent, dat zy ontvingen, naer evenredigheid, meer en beter gebruik dan ik van „meer talenten make , en (laan welügt by God ,shoger dan ik te boek, en hadden anderen dis gaven, die talenten* die God my vrymachtig „fchonk, zy zouden er welligt beter gebruik ,,van gemaakt hebben, en noch maken, dan ik ,, deed en doe; Ben ik in iets uitneemend j, boven deezen en dien , zy hebben welligt eene „andere uitneemendheid van meer behing boven „my, fchoon die uitneemendheid voor my ver„ borgen zy. By voorbeeld: heb ik wat meet ,, bekwaamheid en vrymoedighfcid om te fpreken, „om myn-" Verlosfer aantepryzen, om voor de „waarheid kloekhartig en vernuftig uittekomen, „myn Medekristen zal welligt meer tederheid, ,,meer liefde voor Kristus bezitten, meer zuiverheid in bedoeling, meer eenvoudigheid, meer „oodmoed, en hadden anderen die middelen, ciie B a, aaiK  i8 Nederigheid voor God „aanleidingen, die geleegenheden gehad, die ik „gehad heb, zy zouden er welligt meer voor- „ deels mêe gedaan hebben dan ik. Wie is „er, van wien ik zoo zeker weet, als is het van „my zeiven weete, dat er noch zoveele gruwelen wonen in het hart eenes Kristens? helaas! „wie, wie van myne Medekristenen wordt zoo „ligt, zoo fchielyk , zoo buitenfporig, verontreinigd? helaas! zou ik wel, in die treurige be„ zonderheid, mynes gelyk onder de Kristenen „hebben? en het ergfte, dat myne vertrouwdfte „vrienden my immer van z;ch zeiven zeiden, „haalt in lang niet by de gruwelen, die ik foms „ by my zeiven, in de Aromen zoo wel als in de „bronnen, zie; en er is maar één, wien ik alles „zeggen durve. En wie is die? het is God, „myn Vader. Het goede, dat God my gaf, „wordt, helaas! door my zoo zeer verontreinigd, „myn bederf, de dode vlieg, doet alles ftinken. „Myne eigenheid weet zich, door duizend bedek„te wegen, in alles intedringeu, en de uitgeoefende plicht is reeds zoo 'verbasterd, dat by „weinig meer gelyke naer het beginzel, dat de „eerfte aanfporing in myn hart verwekte." —— Op  È N MENSCHES. I(j Op eenen anderen tyd zal de zelfde uitnecmen.de Kristen by zich zei ven zêggehï Mogelyk denke „ ik wat te hoog van my ze'ven, wat te laag van „anderen, laat my, met heilige bedachtzaamheid, „my zeiven wat lager, myn' Medekristen wat „ hooger piaatfen. En, in allen geval, als ik „my, in myne eenzaamheid, ftel voor Gods „oog, om de bedeeling der genade, aan my ge* „fchied, te erkennen met dankzegging, dan, eri „dan allermeest, ben ik geneegen, om my, in „myne fchatting, beneeden alle myne Medekris; „tenen te doen zinken; en met welke eene geleedheid roepe ik dan uit: o! myn Vader! Zie „ hier voor uwen troon den geringften, den on- „ waardigften , van alle uwe kinderen !" Zoo acht myn nederige Kristen, door oodmoedigheid , zyn Medekristen uitneemender dan zich zeiven; Myn nederige Kristen zoekt geene grote dingen in de wereld, hy zoekt den kring van vermogen en eere niet zeer uittebreiden. Heeft de voorzienigheid hem een" ftand des Jeevens beftemd, waar in de aandacht minder op hem vale, waar in hy leeft als een vergeeten burger, hy is er uitneemend mede in zyn' fchik, en er is geen eereftand Ba in  so Nederigheid voor God in de wereld, geene gerugtmakende grootheid, waar mede hy zyn' (land zou willen wisfelen. —— Is hy in bewind gefield van meerdere uitgebreidheid, bekleedt hy aanzienlyke posten, hy berust daar in, om dat God het zoo befchikte. Hy wordt niet waardiger in zyn oog van wegens de tytels, die hy draagt. Zyn hart verheft zich niet op den lof, den groten lof, die hem gegeeven wordt; en het voornaamfte genoegen, dat hy voelt over den post, dien hy bekleedt, of liever de voorname fpringveer zyner berusting in Gods hertelling, ligt in deeze gedachte: God 'opent my de geleegenheid, om aan myn vaderland tot een aanmerkelyk nut te zyn. Of: God opent my den weg, om het gedacht der hulpelozen tot heil te zyn, om het onrecht te weren, om den nooddrufdgen tot een' vader te zyn; of om de belangen van Gods kerk aanmerkelyk te bevorderen. ——• Voords, de uitzichten mynes nederigen Kristens, zyn, wat den tyd betreft, naeuw beperkt. Nederigheid roept hem beftendig de vermaling toe: Sta niet naar hoge dingen 1 en de vraag: Zoudt gy u grote dingen zoeken? — Myn nederige Kristen befchouwt den hogen rtmd in de wereld als de torens  ENMENSCHEN. 21 rens, die voorftorm en donder en blikfem gereedst bloot ftaan, maar den middelbaren en noch lager' ftand befchouwt hy als het buigzaam gras en als de golvende biezen, die zich vlyen en buigen in den ftorm, zonder geknakt te worden, en die na elk eene buiging het onverzeerde hoofd weder opbeuren. Myn nederige Kristen is te vrede met de mate der vermogens van ziel en lighaam, die God hem gaf, en met de mate van geleegenheden, die God hem befchikt, om nuttig te zyn in Godsdienftige en in burgerlyke betrekkingen; hy wil geen' an-_ deren rang hebben, geen'meerderen invloed hebben, geene uitgebreidere weldadigheid oefFeuen, geen grotere dienften doen, dan God beftelde. Alles is hem wél; cn dat beftaan van weltevredenheid maakt teevens geene de minfte inbreuk op den yver, om den kring des nuttigen invloeds uittebreiden, den yver, om geleegenheden tot bevordering van anderer heil zoo wel optezoeken als aftewachten; den yver, om in alle vermogens en kundigheden, die gefchikt zyn, om hunne bezitteren nuttig te doen zyn, aanmerkelyk toete* neemen. B 3 WINST  22 WINST DER NEDERIGEN, e helpt my de voordeelen berekenen, die er groeijen op den wortel van de nederigheid! Hier dwaale ik in het aantal en in de verfcheidenheid der bezonderheden! Nederige mensch! wie fchat uw geluk naer waarde! Nederige ! gy zy by God gezien, by Hem, die den nederigen aanfchouwt, daar hy den hoogmoedigen van verre kent. —— Gy zyt welgevallig in dat oog der oneindige Majesteit, dat oog van Hem, die, daar Hy den hovaardigen wederftaat, aan den nederigen zyne genade geeft. Zoo zegt de Hoge, de Heilige, die de eeuwigheid bewoont, en wiens naam heilig is: Ik bewone, ja, het hoge en het heilige, maar, ik bewone ook hem, die van een' nederigen geest is, op dat ik dat hart leevendmake, —- Onverbeeldelyke eere! Nederige! God bewoont u als zyn' tempel I en zyt gy eene woonftedë van God, zoo zyt gy een hemel op aarde, een wandelende tempel van den Aller-hoogften. Drie-  Winst der nederigen. 23 Driewerf gelukkige ! gy hebt een tienvoudig genot van elk een' zegen, dien gy ontvangt. -—— Gy zyt vergenoegd. —— Niets ontbreekt u, om dat gy niet meer begeert, dan gy hebt, en u ftaag verwondert over uwen rykdom. Die geduu- rige vraag: Van waar komt mydital? A?.nmy, aan my!!! die vraag en die uitroep verfpreiden eene toegevoegde veraangenaming over alle uwe zegeningen. De hoogmoedige is nimmer te vredea. Hy vraagt met eene zekere bevreemding: „kryge ik niet meer?" of immers, hy denkt: „minder dan dit, moest ik niet hebben; op zoo,,vecl heb ik met allen grond mogen rekenen." Hoogmoed zet de begeerten en uitzichten mateloos uit. Al de gunst, die Haman van den koning geniet, en alle de eerbewyzingen, die men, om des konings wil, hem aandoet, voldoen hem niet, zoo lang een Joodfche Mordechai weigert een medeflander te worden van die matelooze eerbewyzingen, Neen! de wrevel fcheurt Hamans hart van een. — Maar gy, myn nederige! uwe vergenoegdheid maakt u alles groot, alles voldoet u, ook de minïle bedeeiing; nederigheid levert u een aanzienlyken byflag van genot en dankbaarheid. B 4 Ne-  24 Winst der nederigen. Nederige Kristen! Ik roeme uw geluk, naer mate ik u befchouwe ais min genaakbaar voorde gevaren, die de voorfpoed den hoogmoediger berokkent. Naer mate de voorfpoed van den hoogmoedigen klimt, in die maate klimt zyn gevaar, om aan de hoge gevoelens, die hy van zich zeiven kostert, toetegeeven, en de verbeeldingen, van wat uitneemends te zyn, te koesteren, uit elk een' zegen een nieuw bewys te ontlcenen, dat hy gewis wat groots is, Zyn gevaar neemt toe, om te roken aan eigene netten, te offeren aan eigen garen; aan zyne wysheid den wierook toe te zwaai jen ; en met Nebuchadnezar te zeggen: Is dit niet het Babel, dat ik gebouwd heb? —— Zyn gevaar neemt toe, om de verkreegene eere of den aangewonnen fchat, of het uitgebreider ber wind, te misbruiken tot de fchadelykfte einden. —— Nederige Kristen! de oodmoed, die in uw hart de diepfte wortelen gefchoten heeft, kan u, ten dage des voorfpoeds, wapenen tegen alle die gevaren ; en , door den invloed der genade, die in u woont, blyft uw hart, onder al het klimmen van den voorfpoed, op dezelfde hoogte, of liever in dezelfde laagte van oodmoedigheid voor God en men-  Winst des. nederigen. 25 menfehen, en op het zelfde peil van befcheiden- heid en tederheid van gewisfe. En,nederige Kristen! werkt gy naer de dcnkwyzc, die u de genade heeft ingeboezemd, zo wordt door elk een' nieuwen zegen uw oodmoed bevorderd. Giften der genade veroodmoedigen uit haeren eigen' aart, en giften van minderen rang doen dat zelfde door de genade. Oodmoedige! gelukkig mensch! ramp en ongelyk, fchade en verdriet, drukken u minder neder, naer mat zy u niet bevreemden, en gy, by uwe komst tot Kristus, er rekening op hebt gemaakt, en er op blyft rekenen voor geheel uw verblyf op aarde, en met welk een luchtigen tred flapt gy de jammeren door van het tranendal! oodmoed boezemt u eene gezeegende ongevoeligheid, eene lofwaardige oriaahtrékkelykhèid in ,ongevoeligheid, onaantrekkelykheid, die evenwel het denkbeeld van pynlyke gewaarwording en vanmoeilyke zelfs- verlochening niet buiten fluiten. Nederige Kristen! oodmoed maakt u alles dragelyk! Nederige! Node komt gy er toe, om iemand te beledigen. ——» Oodmoed legt het beflag op de B 5 woe-  2,6 WIÏJST DER NEDERIGEN. woelingen der eigenheid, en wapent u tegen de ' tergende ontmoetingen. —— Oodmoed ftaat op de wacht, en ontraadt u telkens, in den naam van het zachtmoedige Lam, fcheiden met wederfchelden, lyden met dreigen, te beandwoorden. Nederige! elk bemint u! —— In het genootfchap uwer broederen en zusteren in Kristus ftaat gy op een' hogen prys, dan ook, wanneer uw voorbeeld puntige beftraffingen uitdeelt. —— In aile de maatfehappyen, waar toe gy behoort, in uw gedacht, in uw huisgezin, in andere genootfchappen, daar men u van naby leert kennen, fchat, pryst, bewondert men uw beftaan. Elk fmaakt de dienften, die gy doet, om het geluk der maatfehappy te bevorderen; elk fmaakt de veraangenaminge, die gy befchikt aan het gezellig leven; en de opgenomenheid met u, befchouwd als een' nederig mensch, fpreekt foms in de harten zoo fterk, dat de weerzin tegen uwe Godzaligheid, over het geheel befchouwd, voor een' tyd zwygen moet. Oodmoedige!—— Welk eene eere geniet gy! gy draagt het beeld van Jefus op aardei ——- On- be-  Winst der nederigen. 27 bezefbare verwaardiging! Er is een tyd geweest, toen het gedacht der menfehen, in Gods mensch-geworden' en lydenden Zoon, het beeld van oodmoed zag in den hoogstmogelyken trap van volkomenheid, en in eene betrekking., waar in Hy onnavolgbaar is. Hy verliet de aarde, en liet alleen de gedachtenis over van dien fchitterenden wandel. Nederige Kristen! geluk, driewerf geluk met de eere, om in eenige mate aan de wereld het verlies te vergoeden, dat zy leed, toen Jefus ten heemel voer. Nederige Kristen! '-—— Eerfteling van Gods fchepfelen! fchitterende proef van het vermogen der genade! Teken eii wonder van den Heere der heirfcharen, die te Sion woont! Een kind van Adam te maken tot een' oodmoedig' mensch, vordert geen minder vermogen, dan er tot de fchepping van duizend werelden, uit een louter niet en in één ogenblik, nodig is. * Nederige Kristen, daar de verhoogde Heiland voor zyn'Vader en voor de engelen roem op draagt, groter' roem op draagt, naer mate de proeven van uw' oodmoed meer zyn in getal, uitneemender in foort, beftendiger onder de verzoekingen tot het tegendeel,  2% W / SST DivR NEDERIGEN*^ deel, en meer gezuiverd in beginfeien en bedoelingen .... Welk eene eere geniet gy! — gy zyt eene eere voor Kristus! Oodmoedige! ■ Hoe gelukkig zyt gy! —• Gy hebt hef vertrouwen gewonnen van uwe medemenfehen, die noch in denkwyze van u verfchillen. Gy moogt in uw gedacht en huisgezin meer, dan een ander, zeggen; ettelyke buitenposten van de harten, die gy veroveren wilt, zyn reeds ingenomen door bet goed vooroordeel, dat zy van u hadden opgevat. Gelukkig zytgy, daar gy aan uwe Medekristcnen een voorbeeld geeft, en door het voorbeeld een' fpoordag, om ook zoo te wandelen. ' Gelukkige Kristen, die in merkelyke mate met Gideon zeggen moogt: Ziet op my en doet alzoo! en met Paulus: Zyt myne navolgers, ge!yk ik een navolger van Kris> tusben! Nederige Kristen! Hoe welluidend zyn uwe vernamingen, uwe bedradingen, daar uw voorgang fterker fpreekt dan de puntigde beftraffing, de welfprekendde aanpryzing, immer doen kan! — och! dat in deezen tyd, waar in de proeven van nederigheid, onder Gods kinderen ook, maar fchaars te vinden zyn, het aantal van be-  Winst der nederigen. 29 befehamende en beftraflende voorbeelden groter ware! Helaas! een jongske kan ze nu wel op fchryven. Nederige Kristen! —— Uwe nederigheid gaat voor de eere, die u kronen zal! Door veroodmee- diging wordt gy groot gemaakt. Wondere wegen befchikt de God der nederigen, om u te verhogen; te verhogen door hertellingen, waarop geen eindig vernuft had konnen rekenen. En, wat daar ook van zy, tegen de eeuwe der vergelding is uwe verhoging bereid. —— Die hier geboogen lag in het ftof, wien hier alles wél was, die hier den fmaad goedwillig droeg, die zich hier op den voetbank plaaifte, die hier geerne de minfte was , die zich hier befchouwde als geen aanzien van God of menfehen waardig, wien de beklecding van het ambt des dorpel wachters, aan des Heeren huis, eene onberekenbare verwaardiging was, die hier voor elk week, voor elk onderdeed, die hiervoor den vrede alles overhad, de waarheid en een goed gewisfe alleen uitgezonderd, die hier zich geringer dan den geringften hield, en met de dienstknechten en dienstmaagden wilde gereekend worden die nederige zal in den jongden dag ten  30 Winst der nederige n. ten top van eere ryzen, en het gantsch heelal zal getuige worden van die waarheid; de nederigheid gaat voor de eere. Geluk, nederige Kristen! geluk met zulk een uitzicht! Nu ontvlammen myne neigingen! Nu ontbrandt er een vuur in myne overdenking. Nu roep ik met geheel myn hart, och wierd ik nederiger dan ik immer was! < Geest van Kristus! heilig my* ne overdenkingen! vloei tog in ! beweeg de raderen ! Eeuwig gezeegende Verlosfer! volmaakt patroon van nederigheid! doe my uwe aanminnige beeldtenis zoo befchouwen, dat ik naer dat zelfde beeld in gedaante veranderd worde! fchep en vermeerder in my dat gevoelen, dien zin, die in u was! GE-  31 GEVAAR VAN ZELFSVERHEFFING. Laat my onbeweeglyk ftaroogcn op het gevaar van tot hoogmoed vervoerd te worden, gevaar, waas in ik beftendig verkeere. Dat dodelyk, dat redeloos kwaad, zit in myn hart. Die overblyffelen van dwazen hoogmoed zyn eeven boos en hevig, als myn geheel geftel was, eer Kristus zyn' vernederenden fcepter begon te zwaaijen in myn hart. - Eene neiging, om gelyk aan God, ja, boven Hem te zyn, is een deel van die rampzalige erfenis, die uit Adams eerfte zonde tot my kwam. Ik viel in het oordeel des duiveis, ik werd hoogmoedig, den duivelen gelyk , Heeft eeuwig alvermogen myn hart vernederd; kwam ik, onder dien invloed, duizendmaal, de duizenden verdubbeld, met de fchuld en het bederf mynes hoogmoeds, myner ongeregelde eigenheid, tot den troon der genade, fchaamde ik my duizendmaal voor God en menfehen; boog ik duizendmaal myn' hoorn in het ftof;  32 Gevaar van zelfs verheffing. ftof; gevoel ik duizendmaal onverzadelyken trek tot buk.cenden oodmoed voor God en menfehen; ken ik op aarde geen groter' hemel, dan te vcrdvvynen in myne fchatting, en den algemeenen invloed te gevoelen van dat beftaan op al myn denken, fpreken en doen; ken ik geen groter verlies, dan uit dat beftaan uit te raken ; evenwel , helaas! evenwel, ik ben noch maar al te hoogmoedig. Nooit ben ik geheel vry; cn dikmaals ben ik zeer befmet. —- Duizendmaal zou ik my voor menichen fchamen, wen zy wisten die redeloze, diebelachelyke, verheffingen van myn hart op beuzelingen; en ik danke God, dat er miliioenen bezonderheden, ook voor den oplettendften medemensch, huisgenoot, Medekristen, verborgen biyven. Kortom: ik moet, i ök in opzicht tot nederigheid en hoogmoed, belyden: Het goede dat ik wil, doe ik niet; en het kwade', dat ik niet wil, doe ik O! dat redeloos zelfbehagen! dat knielen voor den begunftig- den afgod, voor my zeiven! dat eindigen met alles in my zeiven! dat ftoutmoedig opeisichen en dat beedelend hunkeren naar eere en lof. O! die ftromen van hoogmoeui^e maiingen, waar van Gud;  Gevaar van zelfsverheffing. 33 God alleen, en de geest, die in myn binnenfle is, getuigen zyn. — O! die ftromen van malin» gen, verwekt door ongeregelde zelfsliefde, voord* geftuwd door eene verhitte verbeelding, die my gebeurtenisfen fchildert, die, naer waarfchynelyk- heid, nooit een beftaan krygen zullen. Ik fchame my voor het zonne • zuiver oog mynes Vaders, en van dien Verlosfer, die in Gethfemane gantsch anders dacht. Myne beste vrienden vermeerderen foms myn gevaar aanmerkelyk. Zy fpreken tot myn' lof io myne tegenwoordigheid. Zy doen, fchoon tegen hun oogmerk, my een' flegten dienst. Het tonder mynes hoogmoedigen beginfels raakt in brand. —— Myn hart ja wyst dien lof af. — Myne lippen kondigen die afwyzing aan. —— En met dat al is er iets in myn hart, dat den gegee* ven lof blymoedig welkom heet; ja dat, . . . hemel! wat monster ben ik! dat genoegen neemt in dé verlaging van een'Medekristen, die, toen ik gepreezen werd, de verlaging dragen moest, - Het venyn, dat lof uit menfehen naar binnen brengt, dringt tot het merg door. Duizendmaal herhaale ik woordelyk by my zeiven het C ftree*  3+Gevaar van zelfsverheffing. ftreelend getuigenis, dat my gegeeven werd; ik proeve nogmaals en nogmaals al het fmakelyke, dat er in is. En of ik het foms vergeete mogre, afgevallene engelen zyn my zeer gedienftig, om het my duizendmaal woordelyk weder in te luisteren. Wien, die dit alles weet, walgt niet van my ! Soms wordt de battery veranderd. Myn gevaar komt uit een' anderen hoek. Geen ftreelende lof, maar bitfe verachting, bytende fmaad, liefdeloze verdonkering van zaken en verriclniugen, die men goed moest noemen, toedichtingen , logenagtige toedichtingen van berispeiyke inzichten en handelingen , en wat er meer van dien aart is, brengen al ligt myne hoogmoedige neigingen in beweeging. Ik bepeins die boosheid; ik keure die af, en met reden. —— Ik ga verder. Ik kryge medelyden met my zei ven; ik worde my zei ven genadig; -—- myne geprikkelde eigenheid kermt van weedom; ik ga in myn binnenile het redeloze van die verachting bewyzen. —— Gevaarlyk tydftip! waar in ik bevvyzen wil, dat ik geene verachting waardig was. Ik, ik ryze in myne achting; ik wil aan my zeiven  Gevaar van zelfsverheffing3? ven den hoon vergoeden, dien de tong van anderen my aandeed; en de fatan, die in zulke oogenblik» ken naby my is, neemt de houding van medelydenaan, en, terwyl hy my pryst, zegthy: wees u zei ven genadig! Naer mate de beweegingen van hoogmoed fier* ker werken, is myn gevaar te groter. Ik ben in gevaar, om aanleiding tot zelfsverheffing te nemen zelfs uit dingen, die uit haeren aart gefchikt zyn, om my in de vallei des diepen oodmoeds te houden zonder eenige afwisfeling. —— My zeiven te verheffen op ontvangene genade, op de aanneming by God en de vernieuwing naer zyn beeld» anderen, die door de vrymagtige bedeeling tot hier toe zyn voorbygegaan, met eene zekere klein» achting te befchouwen, dat al is gewis een handel, die ten uiterflen redeloos is, en de hoogde verontwaardiging verdient, en evenwel ook daar voor fta ik bloot, en daar toe kome ik, wanneet ik aan my zeiven gelaaten word. Hoogmoed volgt my overal, nergens ben ik veilig. Hoogmoed volgt my in de waarneeming van myn beroep i in alle myne ontmoetingen; in des Heeren huis i onder dat oog en in de onmiddelyke tegenC a WQOf-  3<5 Gevaar van zelfsverheffing. woordigheid van Hem, die den hoogmoediger, wederilaat; hoogmoed volgt my in myne Godsdienftige eenzaamheid; wat ik buitenfluite, hoogmoed fluipt er in. Te midden van myne diepfte veroodmoedigingen laat zelfsverheffing zich zien ; ja, uit de veroodmoedigirg neemt zelfsbehagen aanleiding; dan wane ik iets te zyn; dan fnort my de gedachte voorby, of liever, dan poogt de gedachte post te vatten: Nu ben ik in Gods oog wat uit- neemends. Bood hoogmoed, verbeelding van iets te zyn in waardigheid en vermogen, bood die den voornamen tegenfland, by myne eerfte komst tot Kristus, die zuurdeesfem is er noch; en, had ik minder neiging, om my, wanneer ik het bedorven heb, tot op zekere hoogte voor te fchikken, en daar door Gods gereedheid, om my weder aantenemen,aan te wakkeren, gewis; raslcher kwam ik, en rasfcher werd ik geholpen. De beweegingen des inwoonenden hoogmoeds dryven voord op een' Jehu's draf, zy dryven onzinnig; zy ontzien geene omftandigheden; zy luisteren naar geene afradingen, hoe teder, hoe aandoenlyk die"ook zyn mogen; zy breken door alles heenen. Wie zou ooit verwagt hebbon, dat in een' tyd, toen  Gevaar van zelfsverheffing 37 toen Jefus aan zyne apostelen het naderend kruislyden voorfpelde, en wederom, toen Hy de treurige aankondiging deed, dat één van hun Hem verraden zcu, wie zou ooit verwagt hebben, dat in zulk een' tyd, in omftandigheden, zoo bedroevende, zoo beroerende, een twist ontdaan zou, waar in hoogmoed het hoogde woord voerde, een twist; Wie van hun de meeste ware. Eer zou men wachten, dat zulke boodfchappen, door hunnes Meesters mond gedaan, allen lust tot zulke vragen op éénmaal zouden doen vergaan. En evenwel, dit is gefchied, en tot aller waarfchouwing in de heilige verhalen opgeteekend. Hiskias redding uit eene doodlyke krankte, en de herinnering van al wat er by die geleegenheid was voorgevallen, zal hem, immers voor een' geruimen tyd, tegen hoogmoed beveiligen. Zoo zou men gereedelyk gedacht hebben. —-- Maar het viel anders uit; hoogmoed bekroop al ras des Vorften hart. Hiskia verhief zyn hart. En waar op tog? op de fchatten, die hy verzameld had; op wat blinkend dyk. Schatten, die hy, tendage zynes ongevals, had weggeworpen voor de mollen en de vledennuizen. C 3 Hoe  38 Gevaar van zelfsverheffing Hoe geweldig de woelingen werken der redelooze zelfsverheffing, mag ik met ontzetting opmaken uit de fcherpte van het middel, dat de God van Paulus bezigde, om zyn'gunfteling voor hoogmoed te bewaren, en hem, onder alle de verwaardigingen, die hy genoot, te houden in de vallei van oodmoed. Paulus had eene zeer bezondere verwaardiging ontvangen; by was opge» trokken geweest in het paradys van God, in den derden hemel. Hy had daar onuitfprekelyke dingen gehoord; hemelfche geheimen, ontvouwd in hemeltaal, Men zou gedacht hebben: Nu is alle gevaar van vervoering tot zelfsverheffing van Paulus voor altyd geweeken; zulk een gezicht maakt hem in zyne eigene fchatting tot een' worm, voor al zyn leven. ——— Maar neen! by toeval van zyn inwoonend bederf was hy in het uiterfle gevaar, om zich te verheffen. Zyne eigenheid zou ligt zeggen: Ware ik met alle myne Medeapostelen verwaardigd geworden, om, voor een' tyd, met de troongeesten in één' rang gefield te worden dat ware groot geweest; ware het aan my en eenige weinigen uit hun te beurt gevallen, dat ware noch groter, maar, hoe klimt myn voor-  Gevaar van zelfsverheffing. 39 voorrecht! ik alleen ! één uit allen ! van waar dit? Zou God ook iets inrny, in my bezonder, zien, dat Hem behaagt? en, al is dat eigenlyk zoo niet, ik, ik ben evenwel die verwaardigde by uitneemendheid! —— De meedogende Heer van Paulus zag dat gevaar, en wilde zyn' knegt beveiligen* —— Een zeer fcherp behoedmiddel dient Hy zyn* apostel toe, een' doorn in het vleesch, een' fatans engel, die hem met vuisten Haat. -—- Zoo wordt hem de lust benomen, om zich op de uitneemendheid der openbaring te verheffen; werk van een' geheel anderen aart wordt hem opgelegd. De gedrukte apostel wordt geroepen, om, in plaats van zich te kittelen met de genootene eere, uit diepen druk het noodgefchrei optezenden naar boven. Thans heeft een verleegen apostel noch tyd noch lust tot zelfsverheffing, en dat te min, daar het foort van bezwaar, dat hem drukt, naer defchikking van oneindige wysheid, eene kenbare herinnering is van zyn treurig eertyds. Paulus was een vervolger en een lasteraar geweest, en zietl Jasterlyke inwerpingen, fatans pylen, duivels vuist, flagen, pynigen hem. — Ja! het minzaam andwoord, dat hy op herhaalde roepingen krygt, beC 4 helst  40 Gevaar van zelfsverheffing helst het fterkfte tegengift tegen alle zelfsverheffing. Paulus moet driemaal, dat is meermaal, roepen, eer hy andwoord krygt. Paulus verzoek wordt eigenlyk afgefiagen. Zyn verzoek om eene haastige wegneeming van het drukkend leed , althans Kristus houdt het voor als noch aan zich, om daar over, zoo en wanneer het Hem beliefde, bcftelling te maken. En het andwoord, dat Jefus aan den biddenden Paulus geeft, fchryft hem de verplichting voor , om voor altyd te leven voor rekening van genade. Vernedering en be¬ moediging, beiden voor altyd, vereenigden zich in datvolzinnig woord: Myne genade, Paulus! is u genoeg! „ Laat af, myn apostel! zoo fterk te „ftaan op de wegneeming der beproeving, die u „zoo fmertelyk aandoet! Uw perfoon en uw ge„bed, zyn, daar kunt gy ftaat op maken, my „aangenaam; maar laat het aan my, die kwelling „of te verlengen of weg te neemen. Geloof, „dat ik beter weete, dangy, wat, alles faamge» „nomen, voor u het beste zy! Meet myne „liefde tot u niet af naer de beftelling, die ik „daar in maken zal! —— Geloof, en dat myne wgunst alles ruim vergoedt, en dat myne hulp „al-  Gevaar van zelfsverheffing. 4.1 „alles vermag, kortom, dat myne genade genoeg „is! —— Nee me ik de kwelling weg, myne gebade zal genoeg zyn, om, buiten den invloed „van zulke fcherpe middelen, als gy nu ervaart, „u te houden met de myrthen in de laagte! —— „ Laate ik de bedroevende verzoeking bly ven, myn ,.invloed zal toereikende zyn, om u te onder„fteunen als Kristen, als evangely - dienaar, als „apostel, en om uit de beproeving de bedoelde „ uitwerkfels te doen gebooren worden! —- Pau„lus! Maak er ftaat op, dat noch deeze beproe„ving, wanneer zy verlengd wordt, noch eenige „andere beproeving, u vermeesteren zal; zy mo„gen u een pynlyk gevoel verwekken, maar ik „fta in voor uwe veiligheid! Ik zal dragen en ,,redden! Zwakke Paulus! ik neeme u voor ,,myne rekening ; door veroodmoediging make ik „u groot 1 myne genade is en zy u genoeg! Laat „alles gerust op my ftaan! —- Paulus! Myne ,, genade is u genoeg !" Zoo wordt Paulus, ja, onbezefbaar bemoedigd j dat woord: Myne genade is u genoeg, geeft hem oneindig meer,dan by gevraagd had; maarteevens, 200 wordt Paulus veroodmoedigd voor al zyn leC 5 ven;  42 Gevaar van zelfsverheffing. ven; veroodmoedigd door de fchcrpa beproeving; hem toegefchikt by geleegenheid van eene buitengewoone verwaardiging, en veroodmoedigd vooraltyd door het andwoord, dat hy krygt by geleegenheid van zyn noodgefchrei; en, gelyk loutere genade hem in den derden hemel gebracht, en tot een' getuige van hemelfche koorzangen gemaakt had, zoo zouhy, op aarde wedergekeerd zynde, voor altyd door de genade, en door die alleen, alles zyn, wat hy zyn zoude. O! myne ziel! had een uitneem en de Paulus, die zich, uit grond van zyn hart, den minden der apostelen, wat zegge ik! den minden aller heiligen noemde, zoo veele inteugeling nodig, hoe moest gy, gy dan waken! Laat my bedenken, dat hoogmoed vaak opgroeit tegen die bedellingen van God, die tot deszelfs krenking waren ingericht; en zoo gaat het my, wanneer almachtige invloed de bereiking des oogmerks van de vernederende wegen niet, met wegruiming van allen tegendand, onwrikbaar doorzet. Hoogmoed, onbedwingelyk kwaad! gelyk aan water, dat derker perst, naer mate het wordt opgedopt. Bedriegelyke hoogmoed! vaak vermond onder een  Gevaar van zelfsverheffing. 43 een fierlyk kleed, eene geleende vertoning! werk des duivels! gy volgt uw' vader! gy weet uwe mismaaktheid te bedekken meteen glimpig kleed, uwe redelooze woelingen met duizend vocrwendfels van wat goeds, gy raadt my aan het goede, dat myn Schepper en myn Herfchepper my gaf, geerne te erkennen, gy herinnert my, dat alle verkleening van dat goede ondankbaarheid is, en duizend andere herinneringen doet gy met fchonen fchyn; en uw verderfelyke toeleg is, helaas! my te bederven! Zorgelyke hoogmoed, die uwe flaven aan de uiterfte gevaren, aan de ontzettendfte proeven des ongenoegens van Hem, die den hovaardigen wederftaat, bloot ftelt. Dat hebben de Faraoos, de Nebukadnezars, de Hamans, de Herodesfen, ondervonden, en zooveele anderen, wier hoogmoed zoo hoog, als hun .gezag en rykdom, opklom. Dat tuigen de gefchiedenisfen van alle de eeuwen. En hoe kan er voor een' vriend van God fmertelyker gewaarwording zyn, dan de ervaring van 's Vaders ongenoegen, tot tuchtiging wegens zelfsbedoeling en zelfsverheffing ingericht; en wat kost het dikmaals al worfteling en tranen, eer Gods gunfteling van dat kwaad kenbare vergeeving krygt;  4-i Gevaar van zelfsverheffing. krygt; God wederftaat den hoogmoed, waar Hy dien ontmoet! maar allermeest in zyne kinderen ; die verhoogden uit het ftof. Duldelooze hoogmoed! zoo kenbaar veroordeeld in den fmaad en hoon, die de borg der zondaren droeg! o! myne ziel! bezie Hem met den fpotmantel en de doorne kroon! Pilatus roept u toe: Ziet den mensch f 0! myne ziel! bezie Gods verguisden Zoon! denk! wat Hem uw hoogmoed kostte! zie op Hem! wees dan hoogmoedig!.... neen! .... dat kunt gy niet! dan verdwynt gy in uwe fchatting; bezie tevens Hem als het volmaaktfte voorbeeld van aanminnigen oodmoed. En zyn woord: Leer van my dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart! verzelle u op alle uwe wegen, klinke u beftendig in de ooren; o! droege ik het beeld eenes nederigen Heilands! en ware dat gevoelen, dat in Hem was, ook in my! HOE  45 HOE WORDT MYN OODMOED BEST BEVORDERD? C3 • myne ziel! vertegenwoordig u de loffeïyke voorbeelden der bybelheiligen, die in nederigheid hebben uitgemunt. Bezie de tekening, die de dichter van den honderd een en dertigften pfahn geeft van dat oodmoedig beftaan, dat hy door de genade gevoelen mogt. Edele gefteldheid! buigende oodmoed! zyn hart was niet vcrheeven, zyne oogen waren niet hoog; hy wandelde niet in dingen, die hem te groot en te wonderlyk waren; zyne ziel was als een gefpeend kind in hem. Zalige dichter! groot door oodmoed! ——« Nederige David! kleen in alle uwe grootheid! Nathan bracht u in Gods naam een weigerend andwoord op uw verzoek; Nathan herinnert u uwen geringen oorfprong, en ziet! in plaats van onvergenoegd te zyn, wordt uwe taal tot God de juiste beaming, de kenbare wederklank op die vernederende herinnering Zoo riept gy voor den troon; Hee-  46" Hoe wordt myn oodmoed HeereI wie ben ik? en wat is myn huis, dat gy my tot hier toe gebracht hebt ? .... en wat zal David noch meer zeggen ? Gy kent uwen knecht! Heere! Heere! Nederige David! die met de dienstknegten en de dienstmaagden wilt gereekend worden, en u alle befchimping blymoediggetroost, als gy aan de bevordering der eere van Israëls God maar dienstbaar zyn moogt. Nederige Paulus naer uwe eigene fchatting de minde van alle de heiligen! Paulus! is dat regt geoordeeld? fpreekt gy waarheid? —- Zou het ook eene gemaakte nederigheid zyn? weg met zulk eene gedachteI gy meent het waarlyk. Gy ziet te rug op uw treurig eertyds; op uwe lasteringen, uwe vervolgingen ; en dat gezicht maakt u in uw eigen oog voor altyd tot den diepst onwaardigen. Gy ziet uw inwoonend bederf in met eene buitengewoone naauwkeurigheid; van niemand weet gy zooveel bederfs als van uw eigenhart, en dezelfde ervaring, die u elders, na de opgaaf van een breed verflag uwes inwonenden bederfs, u van u zei ven walgen, en roepen deed: Ik ellendig mensch! die zelfde ervaring doet u u • zeiven noemen den allerminften van alle dc heiligen! •—— Zoo zie ik in de  BEST BEVORDERD? 47 dc proeven, wat de genade vermag, om nederig te maken; proeven , die my de waarborgen leveren der mogelykheid, om zoo te beftaan; proeven,die my de aanwyzing doen, waar ik my aanmelden moete, om ook zoo te beftaan. Davids God, de God van Paulus, leeft; proeven, die myne eerzugt, eene eerzugt, die aan ware nederigheid gehuwd is, moeten gaande maken; proeven , die ik niet alleen in bybelheiligen, maar ook in zommigen myner gelovige tydgenoten, ontdekken raag, en ontdekt.heb in anderen, die nu reeds in den hemel hun oodmoed gebracht zien tot volmaaktheid. God deed en doet my die Geraden van het kristendom, die zegelen van de waarheid der vernederende kruisleere, die zy op aarde beleeden hebben , of noch belyden, God deed en doet my hen ontmoeten, op dat ik, aangevuurd door zulk een' voorgang, hen volge in dat fpoor, gelyk zy volgers van Kristus zyn. > En 0 ! verloor ik nimmer de gedachtenis van hun, die, te vooren myne gezellen op den levensweg, nu vertrokken zyn naar beteren ftand, en wier voorbeeld, in zachtmoedigheid en nederigheid, fchitterde in de donkerheid der eeuw, waar in zy leefden, Och!  43 Hoe wordt myn oodmoed Och! waare ik, in eenige mate, een van hunne plaatsvervangers in de wereld! vergoedde ik aart Gods volk en aan de maatfchappy in het gemeen, in eenige mate, het zwaar verlies, dat zy leeden by het vertrek van Kristenen, die in zachtmoc* digheid, in nederigheid, en in al wat daar aan verwant is, hebben uitgemunt! Och! fpraken zy tot my en anderen, na dat zy geftorven zyn! Zie ik op myn' Verlosfer, als opeen', die de fchuld mynes oorfpronglyken en noch aankleeven- den hoogmoeds fmertelyk geboet heeft; Zie ik op Hem, als op een', die in zyn' eigen' perfoon my een volmaakt patroon voor oogen ftelt, laat my tevens op Hem zien als op een', die den Geest verworven heeft, wiens invloed hoogten flegt, en gewis, komt die invloed, dan wordt zyn beeld, het beeld zyner nederigheid, in het geloof bezien, voor my een hervormend beeld. Wonder vermogen! éómg beeld, dat den aanfehouwer vormt naer uwe eigene gedaante! O! myne ziel! hef uw oog naar boven! zie op Hem, by wien eene vrezelyke majesteit is! en roep uit: Heer! onder de Goden is niemand u gelyk! Niemand kan tegen u in den hemel gefchat wor*  ï EST BEVORDERD? 49 Worden; niemand is u gelyk onder de kinderen der fterken! 0 myne ziel! denk: Wat ben ik in vergelyking met den aardkloot, waar op ik woone! Wat is deeze aardkloot in vergelyking met het heelal ? Wat is het heelal in vergelyking met al bet mogelyke? en wat (indien die vergelyking geoorloofd is) is al het mogelyke, en al het aan?, weezende, in vergelyking met den oneindigen ?..*,, een druppel, een ftofke, een veezeltje, een niet, minder dan niet... zal ik dan niet nederig zyn? Al myn waken tegen zelfsverheffing, al myn bejagen van den geest des oodmoeds, ga tog beftendig gepaard met dat vertrouwlyk uitzien naar invloed, die my beware; Davids bede zy in myn hart en mond beftorven: Heer! bewaar my voor trotsheden 1 laatze nimmer over my hcerfchen ! . 4 heerfef.cn? ei! roeize uit reet tak en wortel 1 Biddende moete ik leeven, en onder dat bidden waken, bewarende myn .hart boven alles wat te bewaren is, om dat er de uitgangen des levens uit zyn. Ik mott ftryden, zoo dra ik de bewee¬ gingen gevoele van zelfsverheffing; biddende ftryden , en myn' Leidsman toeroepen: Heer! daar is het! help my! D Ik  50 Hoe wordt myn oodmoed Ik moet alle de wegen, die myn Verlosfer inflaat, alle de hertellingen, die Hy maakt, om den hoogmoed in my te krenken en by trappen uitteroeijen, hartelyk goedkeuren, en met blydfchap omhelzen, ik moet er zyne liefde met dankzegging in eerbiedigen, hoe fraertelyk ook de gewaarwordingen, door die hertellingen verwekt, voor myn vleesch. en bloed zyn mogen. 1 Of zou het vernuftig zyn, als iemand eene fmertelyke infnyding, die de kundige wondheler, ter voorkoming van dodelyk bederf, doen wilde, weigerde te ondergaan, en aan de vermyding van wat fmert den voorrang gaf boven het ontwyken van dodelyk gevaar? Heere Jefus! meêdo- gende heelmeester! die uwe vrienden nooit van harte plaagt noch bedroeft, zoo onvernuftig zou ik handelen! ontleer my dat! buig myn hart onder alles, wat gy aanwendt, om my van myne dodelyke eigenheid, dien verderfelyken kanker, te geneezen! Zyn zachtere; middelen niet genoegzaam, gebruik maar fterkere! ik geeve my iii uwe hand! en als ik dan immer, onder het gevoel Van fcherpe middelen, om verzachting roepe, ei, hoor tog nimmer*naar dat gekerm! doe uw werk aan  BEST BEVORDERD? $1 aan my; 'en van nu aan verklaare ik my voor altyd tegen alle infpraak, die myn vleesch en bloed tegen uwe verrichtingen, als die van Israëls heelmeester, immer doen zal; en naer het inzien en gevoel, dat ik nu hebbe, zal geen druk my te zwaar, geen imaad my te grievend, geen verlies my te treffend, geene inwerpingen my te beroerend, geene teleurftellingen my te befchamend zyn, als alles maar dienen mag, om aan myne eigenheid, aan myn' hoogmoed, de hart-ader aftefteeken. Laat my de verplichting overwegen, die ik hebbe, om door èën' bukkenden oodmoed aan God den hoon te vergoeden, dien ik zelf Hem aandeed, toen de verheffingen van myn hart alle teugels verwierpen, toen ik tegen God aandruischte met dikke hoogverhevene fchilden, toen ik de inbeeldingen des harten te boven ging. ——- Laat my aan God den hoon vergoeden, dien eene trotfe wereldi die Hem niet kent, Hem aandoet, mateloos Hein aandoet. Hoe bloedt myn hart, als ik my de denkwyze vertegenwoordige van hun, die, geftyfd door ydelen waan, cn opgezwollen doof hunne verbeelding, God niet D 2 vree-  5£ Hoe wordt myn oodmoed vreezen, en geen' mensch ontzien, die het boetvaardig wriemelen voor Gods troon, in oodmoedige fchuldbelydeuis, wel zoudeimitkryten voor eene laffe laagheid, voor een berispelyk zwak, en die in alle de maatfchappyen, waar in zy verkeeren, den heerfchenden hoogmoed van hun hart verraden door duizend wegen. —— Hoe gereed moest ik zyn, om, door blinkenden oodmoed voor God en menfehen, aan God en menfehen eenige vergoeding te doen van dien hoon en dat ongelyk. Laat my de verplichting bezien, die ik hebbe, om voor myne Medekristenen ten voorbedde te zyn. ; Roept zommiger blinkend voorbeeld my tot navolging, erken ik geerne, dat zy my ver voor uit zyn, er zyn er ook, helaas! veele, die van den oodmoed der Kristenen vry wat verloren hebben. —- Houding, kleding, wyze van opvoeding der kinderen, en zooveele anderen bezonderheden, vertonen maar al te veel den zweem der gelykvormigheid aan eene ydele en trotfche wereld ; en durve ik dan wel, met een oordeel, dat, door waarheid zoo wel, als doorliefde, beftuurd wordt, durve ik dan wel gelyktydig denken: in die harten zit de nederigheid, het merk der Kriste-  BEST BEVORDERD? 53 tenen, thans op den troon. En in hoeveele bezonderheden, die het beftaan voor God en den Godsdienst, over het geheel, betreffen, in hoe veele bezonderheden ontdekt zich de hoogmoed der eeuwe, waar in ik leeve, ook in het gedacht van Gods begenadigde kinderen! Dat meesterachtig oordeelen, die ftoute bepalingen, die liefdeloze verdenkingen, dat euvel opneemen van een beftraffend woord, die gezetheid op eigen' zin, die verdrietige nederbuigïngen, wanneer dit-en dat tegengaat, die verkleiningen van eenes anders gaven en genade, die mateloze kieschheid, die ketelagtige ooren; al merken van eene ver- flaeuwdè nederigheid, al voordbrengfels van een' ingeflopenen hoogmoed! De een volgt vaak den ander na, en, hoe meer er onder de kwade Voorbeelden zulken zyn, die geacht worden pylaren te zyn,.hoe rterker Het vooroordeel des gezags werkt. —— En helaas! hoe dikmaals ben ik er ook door vervoerd geweest. Veelal worden de proeven van hoogmoed bemanteld met den glimpigen naam van de kristelyke vryheid, of andere ' met de voorwending van yver voor de waarheid. —. Be draffin gen, fchoon het kwaad zoo zeer D 3 is  54 Hoe wordt myn oodmoed is doorgebroken, gefchieden er weinig; wie durft het bykans onderneemen aan zyn' Medekristen eene herinnering te doen, als deeze is: „Myn „Medekristen! zoo doet gy! maer zeg my, Hemt „dat overeen met den oodmoed des harten, waar „van gy belydenis doet? kunt gy waarlyk den„ken, dat uw Verlosfer genoegen daarin neemt? „Of zou het ook veel eer gefchikt zyn om de „wereld te ftyven in haar' hoogmoed, en haer „de zorg, of zy ook wel regt handele, van het „hart tc ftryken, daar zy in u, immers in eenige „nfate, een' medeflander ontmoet." Hoe zorgelyk is het in deezen tyd geworden, zulke herinneringen te doen, hoe minzaam en befcheiden die ook wezen mogen. ■ Alles roept my, om met heete tranen den aanftoot te befchreijen, die myn hoogmoed immer aan de wereld gaf en aan myne Medekristenen. Alies roept my, om teder te waken, vooral in deezen tyd, te w«- ken over myn hart, woord, houding, wandel. Alles roept my, om, ja, met de uiterfte befcheidenheid, maar ook vrymoedig en onbewimpeld, de proeven van hoogmoed, die dog niemand minder dan een' Kristen voegt, aan myne Medekris- te**  BEST BEVORDERD? 55 tenen te herinneren, biddende tot Hem, die den toegang tot de harten heeft, en by voorraad genoegen neemende in de tekenen van ongenoegen, die er komen mochter,. ■ Alles roept my, om, met Gods genade, zoo te fpreken en zoo te doen. Nooit moet myne nederigheid verwandelen in laaggeestigheid. Dat merkwaardig onderfcheid zy cn blyve in my kenbaar. Ik moet yveren naar de beste gaven; lopen om den hoogden prys; dryden om de glanzigde kroon; en terwyl ik, geprikkeld .door gloeijenden nayver, den verstgevorderden op zyde, wat zegge ik! hem voorby poog teraken, moet ik tevens van myn' oodmoed niets verliezen. Wondere famenvoeging! myn oodmoed moet aan myne eerzucht, en, omgekeerd, myne eerzucht moet aan myn' oodmoed, in de zaak des kristen- doms, bevorderlyk en dienstbaar zyn. En, zou het in myne burgcrlyke betrekkingen eene berispelyke lafheid zyn, de zorg voor eere en bezittingen te laten varen, oodmoed voor God en roenfehén betwist de vryheid niet, om door alle de wegen, die de voorzienigheid in eene welgeregelde maatfehappy aan de hand geeft, zich te verzetten tegen laster, verkorting, overlast. D 4 Myn  §6 Hoe wordt myn oodmoed Myn nederige Kristen bemint die verheffingen van het hart, die in Judaas braven koning , Jozafat, zoo zeer gepreezen worden. Jofafats hart verhief zich in de wegen des Heeren; en nimmer was hy nederiger dan op dien tyd. De koning was gadeloos ingenomen met de eere, om een verwoester van de afgodery, een herfteller des dienfles van Judaas God, den waren God, te zyn. Gefchraagd door een oodmoedig betrouwen op God, daagt hy alle de bezwaren, die hem in de doorzetting van het werk der hervorming ontmoeten mochten, kloekhartig uit. —— Nooit is de koning zoo onderneemend geweest als nu. Jozafits hart klimt om hoog, en vliegt de wereld uit het gezicht. Zyn hart plaatst zich buiten het bereik eener heirfehare van belemmeringen, afradingen, verhinderingen; die alle worden Hippelss veezeis, flofkens en noch minder, in zyn oog. Thans ftaat hy voor niets; hy diaaft door, tot dat hy, de bosfehen zelft uitgerooid en de hoogten gefkcht hebbende, meer gedaan had, dan Aza zelf. En met dat alles jbzafat is diep oodmoedig. Hy zag op Hem, voor wien hy yverdc. Myn Jefus! Myn leidsman! doe my ook wandelen  BEST BEVORDERD? gf len in het midden van de rechte paden! leer my Jozafats verheffingen en zyn' oodmoed! hoog en laag van hart te gelyk te zyn! ■ Israëls herder! bewaak myn hart! en toef niet lang toetetreden met die verlosfing, die my van alle de woelingen eener boze eigenheid ontheffen zal. ~— Myn Jefus! zou het vergen van eene fpoedige verlosfing min ftroken met die nederigheid, die ik nu zoo vuurig begeere, die nederigheid, waar over ik heeden peinsde, zoo geeve ik liever alles in uwe hand. Geef my het getuigenis des Geestes, dat Gy komen zult, en my brengen in een' hemel, daar het genot van den hoogstmogelyken trap van eere, rykdom, zaligheid, waar voor een eindig wezen vatbaar is , daar dat genot met den diepften oodmoed, en zuiverder dan die immer te voren was, ftaan zal in een naauw verband. Wie kent hier dat knielen voor het Lam! dat werpen der krone aan zyne voeten! .Heilige Geest! maak my nederig! D 5 DE  5? DE BESCHIMPTE JESUS MYNE EERE. w aalc op, myne ziel! vernieuw de gedachtenis des bitteren fmaads, dien uw Verlosfer droeg, droeg om uwen wil! Hy werd een fchimp, een fnarenfpel voor brooddronkene foldaten! —-— Bezie dat wereloos lam, omringd van avond wolven! Hy werd omhangen met den purperen fpotmantel! — Hy werd gekroond met een' krans van doornen, doornen, die fmaad en fmert vereenigden! Hem werd, tot bytenden fchimp, een rietftok ter hand gefteld! — Smadelyk werd Hy begroet door het fchimpend juichen: Lang leeve de Koning! Men tergde Hem door een knielen, dat loutere verguizing ademde! — >— Hy werd bezoedeld met het fpeekfel zyner mishandelaren, befpogen op dat aanzicht, daar deftigheid en wysheid, en zachtmoedigheid, en Godzaligheid op te lezen fionden , dat aanzicht, dat op den berg blonk gelyk de zon! Deerlyk werd Hy geteisterd door den forfchen en herhaalden vuist- flag  OP DE ACHTSTE PLAAT. De Vorst5 ten gïorietroon verheven, Ziet zich gevleid» geroemd» bemind, Zyn naam, op vleugelen i?sa den windj, Door 's waerelds kreitfen iieeaea zweeves ; Elk dje by zynen trooa mag ftaan , Bidt hem geïyk een God&eid aan, Maar ondenaaanfche YrfcndFdiaps bande» , Zyn vaak door baatzacht zaamgeljecbU Naauw koamt de tegetifpoed op handen» Of \ fnnda.tnenï van troim is gsntsd» en al geflecht» Dan roept de vorst, ia *t nietig ftof geboogea, Vergeefs, heb ik geea vrienden meer? ponoosle ï by het puin van im gefloept vermoogen Lag elk *i verblindend mom dier vuige vrieodfchap neer, Dan, is 'er geene trouw te vinden? Qeen vgtss, die diep verneêrt, nog bolde en eer geniet, Dia nog een rei van ïulvre vrindea 2yn' ratn? veraad'lea aiet? ja!  feftis is dien vorst, wiens waare lievelingen, ïn 't midden van zyn finait, ora ilryd Hem hulde biên, Die, in zyn wreede folteringen, Nog meerder heerlykheid dan in zyn grootheid zien. Jeen wonder! God'alleen kan dit geheim bezetten, De glans die Jeïus ramp op 't luisterrykst verlicht:. Eén ftraaltje moog 't gefchaapne treffen, Maar 't fiddert voor dien gloed en dekt het aangezicht». Zoo zal, wat boosheid ook moog twisten, Ai fpuuwt het Slangen-zaad zyn doodelyk venyn, Befchimpte Jefus voor den Kristen Tot in alle eeuwigheid den hoogften glory zyn.  PZAAT Tm. DE BESCHIMPTE JESITS EERE .   De beschimpte Jesus myne eere. 59 (lag van woedende krygsknechten! Zyn eigen fcepter werd de roede, waar mede men Hem floeg! Akelig fchouwfpel! -— O zonde! hier leere ik u kennen van naby! O God van den hemel! In uwen gefmaaden Zoon leere ik van uwe rechtvaardigheid en van uwen afkeer van de zonde veel meer kennen, dan een eeuwig verderf van gevallene engelen en gevallene menfehen, meer, dan eene eigene ondervinding van eeuwige rampzaligheid, my immer zoude hebben kunnen 1 eeren j Waardige Verlosfer! myn hart bloedt! ik gedenk e aan uwen fmaad! byna ondragelyk is my de herinnering! Lieve Jefus! thans ge- zeeten op den troon van eeuwig licht! Lieve Jefus! myne tranen zyn de tolken van myn bewoogen hart! alles leeze ik in den fmaad, die U bejecgend heeft, bejecgend heeft om mynen wil! Zee, die grond noch oevers heeft! Geplaatst in eenzaamheid, ga ik de bezonderheden bepeinzen, en de doorwandeling der wonderen van uwen fmaad zal van myn binnenkamer een Bochim van tranen maken, en een'hemel van blydfchap. —w Waardfte Jefus! Al myn denken, al myn fpreken, al myn verwonderen, al myn danken, zal maar fta-  60 De beschimpte Jesus Hameien zyn! Zullen aüe die vermeldingen, zullen alle die berichten, zoo bezwykende zyn, lees dan met uw doordringend oog in myn hart dat al, dat myne lippen niet uiten konnen! —— Zal ook dat gevoel, dat ik in geene woorden kan ontwikkelen , een onoverzienbaren affland hebben van bet eigen wezen en Van de innerlyke waardy der dingen, waarover ik aan het peinzen ga, ei! zie dan vooruit op die eere, die u door dieper doorzichten, door geregelder vermeldingen en ftatelyker opgetogenheden, eenmaal, ook door, my, zullen worden toegebragt, wanneer alle de gordynèn, die het eigen wezen, en van uwen verleeden' fmaad, en van uwe tegenwoordige heerlykheid , nu noch bedekken, zullen zyn weggefchoven! Zal die voltooide doordenking, verwondering en lof, evenwel in eeuwigheid niet evenredig worden aan den rykdom van dat onderwerp, zullen er in eeuwigheid nieuwe ontdekkingen gedaan-worden, nieuwe ontwikkelingen van dat geheim ; Gods verguisde Zoon der zondaren verandwoording, roem, eere; zal nimmer alles zyn uit. geput; die afïtand, en de erkentenis van den zeiven, zullen, dierbaare Jefus! wondere Verlosfer! die  MYNE EERE. \ 6t die zullen het voklingendfte getuigenis leveren van de uitneemendheid uwer liefde tot zondaren, van die lengte, die hoogte, die breedte, die diepte van die liefde, die de kennis te boven gaat. # 4 "^^"erguisde Jefus! in uwen fmaad zie ik het beeld der zonde, die Gy geboet hebt. —- Afgryzelyke zonde! eene verfmading der oneindige Majesteit, van haar gezag en woord. Dc zondaar randt Gods Jioogheid aan, en zet alle bedenkingen, die daar tegen zyn, floutmoedig ter zyde Zoo beflond ik ook helaas! in myn' eerften vader; zoo beflond ik ook helaas! in myn treurig eertyds. —— Ik was in myne dwaze, in myne onzinnige verbeelding, een koning; ik wierp my op tot een' allecnheerfcher; ik vorderde den eerbied en onderwerping van al wat my omringde; myn zinneloze hoogmoed riep aan alles toe: Knielt! ik wilde Goden de geheele voorzienigheid aan myne ontwerpen dienstbaar maken; ik wandelde in den kring eener kwalykbeflierde zelfsliefde. Al wat niet gereede- lyk  6z De. beschimpte Jesus lyk aan de ontwerpen, waar in ik roy zei ven alleen bedoelde, dienstbaar was, verklaarde ik ras voor vyand, en bedreigde het met myne ongenade. —- Armhartige koning, die ik was! Belachelyke vertoning, die ik maakte! Een worm, die zich een weinig uitrekt, en ondertusfchen, ook door den zagtflentred van den wandelaar, vertreeden wordt. Een, die, door den zinnelozen toeftel en winderige houding, aan de verguizing van God en engelen, en van al wat vernuftig denkt, ja van hetredelooze fchepfel, billyk voedfel gaf. Myn naam was fpotter, en myn geheel beftaan eene befpotting van God en van al wat heilig is. Van waar is het, vrage ik my zeiven dikmaals, dat de uitwendige lydingen, die myn' Verlosfer bejeegend hebben, meestal befpottingcn-, verguizingen, geweest zyn, dat in dat lbort de bezonderheden in getal de meeste waren; in Kajafas zaal, aan het kruis, en in het richthuis van den Landvoogd? Wanneer ik dat in myn eenzaam peinzen aan my zelvcu vrage, dan andwoorde ik: De zonde, zoo als die eene befpotting is der oneindige hoogheid, der eeuwige wysheid en der onbeperkte goedheid van het Wezen al.  MYNE EÊRÈ. 63 aller wezens, de zonde moest in dien afgryzelyr kchaart, in dieonverbeeldelyke boosheid, uitvoerigst geteekend worden. Ontzettend denkbeeld! —- Hy, die dwaas handelt of dwaas fpreekt, of immers daar voor gehouden wordt, is even daar door meestal een voorwerp van befpotting; hy, by voorbeeld, die de dichting van een' toren onderneemt, zonder vooraf het beloop der kosten te berekenen, met dat gevolg, dat hy daar na het half voltooide werk, by gebrek van vermogen, moet laten deken, deeze haalt zich de verguizing, immers den grimlach des voorbygangers, op den hals. ■—*• Ik beve, terwyl ik denke: De zonde is eene befpotting van God; eene behandeling van Hem als van een', die gereekend moet worden dit grieft my . . .. dwaas te denken, te fpreken, te doen. —— Laat my door een' reeks van zeven en vyftig eeuwen te rug zien op Adams eerde zonde. Hoe derk fpreekt hier de kundigheid; God te befpotten, Hem te behandelen als een', die niet wist, wat Hy dachte, fprak, deed; eene behandeling van God als of zyn verbod niet Vernuftig ware, en enkel het gevolg van een' grilligen inval zonder reden. Eene behandeling van God,  C\ De beschimpte Jesus. God, die eene verguizende uitdaging infloot, en gepaard ging met een bits verwyt van deezen inhoud: Gods kwalyk beraden oogmerk, om der menfehen opklimming ten top van hoogheid voortekomen, dat liefdeloos oogmerk is in tyds ontdekt, en voldingend verydeld. —— Nu gevoele ik, in welk een' treurigen nadruk Adams eerfle zonde eene befpotting van God ware. —— En, helaas! zoo is het op den duur. De zondaar behandelt God als een', die niet weet, wat Hy zegt, wanneer Hy beveelen geeft; een', die van de neigingen, zwakheden, omftandigheden der menfehen niet behoorlyk onderricht is, of immers, als een', wiens voorfchriften met een grein zouts verklaard moeten worden, en vry wat uitzondering, naer gelang van elke bezonder zwak, dragen konnen. De zondaar behandelt God als een', die in de beftellingen, die zyne voorzienigheid maakt, niet weet, wat Hy doet, die, wanneer Hy den voorlopigen raad van zyn' hoogstwyzen berisper, in tyds had ingenomen, een beter bellier zou ontvangen hebben. Elk eene bedilling van Gods handelingen, elk eene mompeling, ia, elk eene gedachte: De weg des Heeren  myne eere; 65 ren is niet recht; ftelt God ten toon als een', wien het of aan wysheid mangelt, of aan biïlyk- heid. De zondaar ftelt God ten toon als ware Hy eene onnozele goedheid, een, wien men niet te zeer behoeft te ontzien, een, die ja wel eens in eene vlaag van yver wat fterk fpreekt, dog als het er op aankomt, alles flippen laat. Die zoo dagt van een' gefchapen' koning, rukte hem de kroon der eere van het hoofd, en verklaarde dat ryk rampfpoedig, daar de koning, dus bèhoedanigd, een kind, een dwaas is. En wie zal dan in een millioen jaren de fom berekenen , de mate der belediging, die men God aandoet, wanneer men zegt: Ik zal vrede hebben, fchoon ik wandelenaer het goeddunken van myn hart; of wanneer men het heilig beven voor Gods richterlyken toorn plaatst in gelyken rang met die redeloze bekommeringen, die de vruchten zyn eener bygelovige opvoeding, God behandeld als eene onnozele goedheid! Oneindige belediging! De zondaar behandelt God als een', die zich een gezag aanmatigt, dat Hem niet toekomt. Hy ondermynt de gronden van de Godsregeering; en elk eene daad van ongehoorzaamheid, elk eene afwyzing der E waar-  66 De beschimpte Jesus. waarfchouwingen, elk eene voorbedachtelyke ongehoorzaamheid, is eene overneeming van de vraag der oneindige terging: Wie is de Heere, wiens ftem ik zou gehoorzaam zyn? ik ken den Heere niet. —— Wat is terging, wat is hoon, wat is befpotting, wat is verguizing, zoo het dit niet is? En, klimt eene misdaad naer gelang des aanziens en der majesteit van hem, die beleedigd wordt, dan is er aan de boosheid, a?n den gruwel, aan de fchuld der verachting, der befpotting, waar van de oneindige Majesteit het voorwerp is, geen tellen, geen rekenen. - Nubegrypeik, nu gevoele ik, waarom de borg der zondaren zooveele befpottingen gedragen heeft, en waarom, in dat deel der uitwendige lydingen, degevallen, de bezonderheden, in getal de meeste waren. Ik, die hier, in myne eenzame bepeinzingen, het evangely en in het zelve een' verguisden Jefus voor my hebbe, ik ben het, die in treurigen [nadruk met myn' Maker gehandeld hebbe, zoo als de onbedachtzame foldaat met Jefus handelde. Alle de bezonderheden van terging en verachting, alle de uitbrekingen van oproerigheid, al de laagte van gedachten nopens God, al de ftautheid in het fpreken, al de bits-  MYNE EERE. 67 bitsheid in God te befchuldigen, al de weigering van onderwerping» en in een ander opzicht al het huichelachtige van een' oogendienst, als of God zag, gelyk een mensch ziet; alle die ongemeende toejuichingen: DeKoningleve! aile die ongemeende kniebuigingen met een hart, dat geen aasje eerbied koesterde, en de ware onderwerping aan God zelfs niet in bedenking nam , dat al, en noch meer, vereenigde zich in myn gevaL Die, die ben ik geweest! Jllefchimpte Jefus! — Wat ware myn lot geworden, dan aan eeuwige befchimpingen ten doele te worden! Den fnerpenden geesfel, den pyn- lyken doornlteek, den aangedreeven vuistflagvan een verwytend van een vloekend gewislè, eeu* wig te dragen! ——Eeuwig te bezwykefi onder de nederdrukkingen des Almachtigen! —— Eene onderneeming van loutere dwaasheid aan de billykfte verguizingen blootgefteld! Eene aanfluiting* eene hoofdfehudding te worden. —— Dat Godlyk E a lachen  68 De beschimpte Jesus lachen in myn verderf, dat heilig fpotten, by de nadering myner vreze! . . Ondragelyk denkbeeld 1 Eeuwig fnarenfpel voor de bende der duivelen! Elk eene gewaarwording van fmert ver» zeld te zien van een' bytenden grimlach des eer* ften verleiders mynes eerften vaders, en in hem van my. Kienen fmaad kan ik hier niet dra» gen. Liever verloor ik al myn goed, dan voor een uur openbaren fchimp van eenen tomelozen hoop te dragen; maar wat is dat weinig in vergelyking van het eeuwig lot, dat my te wachten ftond! Ontzettende plechtigheid van den jongden dag! — Duidelozebefchamingvan elk, die het waagde zyne eigenheid ten troon te voeren, en iedereen' de aanbidding aftevergen van dat gouden beeld! —- Daar ftaat die belachelyke koning, die trotfe zondaar, daar ftaat hy ten toon in het vernederend fpotgcwaad, met den rietftaf in de hand, ten overftaan vani- melenaarue! — Spyt en woede verfcheuren zyn hart! Alle de fchepfelen, daar zy juichen wegens het ontflag van den overlast, dien de ingebeelde koning, met geroofd gezag, hun aandeed! alle de lchepfelen roepen cénftemming! Ziet hem! Ce-  MYNE EERE 60 # CjTehoonde Jefusl Hoe zwaar, onverbeelde- lyk zwaar, hebt Gy geleeden! Wanneer ik U befchouwe alleen in de betrekking van een' heilig' mensch, een' achtbaar' man, een' eerwaardigen Leeraar, een' weldadigen menfchenvriend, een', die nimmer beledigde, een', die overal de voetfkppen van gereede hulp hadt nagelaten, dan bloedt myn hart! En hoe klimt myne verbaasdheid , myne opgetogenheid, wanneer ik U tegelyk befchouwe in uwe oneindige heerlykheid, de heerlykheid des eeniggeborenen van den Vader, aller koningen Koning, aller heeren Her, een fnarenfpel, een tydverdryf geworden, de befchimping van een leem, dat zyn beftaan aan uwe handen had dank te weten! De Schepper aan den moedwil van zyn eigen maakfel blootgefïeld! Geplaagde Heiland! ——* Nimmer hadt gy rust. — De boosheid dreef onzinnig! De eene baar fluwde de andere voord. Geen oogenblik verademing, —— Handen, die noch moede zyn E 3 van  f o De beschimpte J e s v s. van de felfte geesfeling, bcgeeren geene verpozing, zy zyn tot nieuwe foorten van mishandeling eeven gereed; en zyn welligt de medeftanders van anderen geweest in het plegen van den toegevoegden fmaad. En hoe had er, zonder de aandryvingen van den hclfchen Jehu, in de weinige uuren, die er, van uwe gevangeneeming af, verlopen waren» zooveel konnen voorvallen, als waarlyk gefchied is! Hoe grievende was U de gedachte: Joden, myne broederen naar het vleesch, Joden, wien ik, in de bedeeling myner gunstbewyzen, den voorrang gaf, berokkenen my dit kwaad; Joden zyn de aanvoerers van die woede, Joden, op wier ftraten ik geleerd, wier kranken ik geneezen heb! Myn Jefus! Hoe grievende was U de gedachte: Elk verlaat my. Myne vrienden zyn ver te zoeken; waar ik myne oogen wende, nergens zie ik een oog, dat eenig teken draagt van meededogen met myne fmert en fmaad. Aller oogen blikfemen fchimp en woede! Niemand, niemand fpreekt een woord ten beste, niemands in* fpraak poogt den moedwil te lenigen. . Mishandelde Jefus! Kleefde uwe tong niet al  MYNE EERE. al aan uw gehemelte? Sedert den paaschmaaltyd had Gy niets gedronken. Uwe angften in Gethfemane, uw mateloos zweten, uw bitter wenen, uw worftelend bidden, verwekten U gewis een' pynelyken dorst. Niemand is bedacht U eenige' lavcnis aantebieden. — Uw doodvonnis was geveld. —— De grootfle booswicht, die, als eene pest der maatfchappy, by richterlyk vonnis ftaat weggeruimd te worden, wordt, naer de regelen der menfchelykheid» van lavenis ruim voorzien. Hier fchynen alle bronnen van meededogen opge* ftopt. Verguisde Jefus! —• Vergun my, van dat al, wat men uitwendig aan U befpeurde, dat al, dat U uitwendig trof, myne aandacht eene poos te verwyderen, om in de gefteldheid van uwe ly- dende ziel wat dieper doortedringen! Hier vinde ik het eigen wezen, het merg der zake, en ook in dat deel des lydens uwer ziele, dat ik nu voor myne aandacht ga brengen, de ziele van uw lyden. O Geest van Kristus! vat myne hand! ftier myne gedachten! De moedwil der mishandelaren vertoond myn' Heiland het beeld der zonde; een ontzettend beE 4 wys,  72 De eeschtmpte J e < u s wys, tot welk eene hoogte de zonde (leigere, als zy eenmaal losbreekt. Menfehen worden duivelen. Een', die ter dood gevonnist was, te overJaden met fchimp en hoon, met fpeekfel en vuistflag; tekent een helfche boosheid, ontmenschte woede; de veroordeelde zy dan wie hy zy. ■ Hoe diep wordt mynes Heilands ziele doorwond door zulk eene opmerking, ook buiten opzicht tot de treurige betrekking, die Hy in zyn' eigen' perfoon er toe hadde, de ervaring, die Hy er van gevoelde, —— Hoe fchreit, en fmelt, en bloedt, zyn hart in zyn binrenfte, op die gedachte: Zoo hoog klimt de zonde! De fmaad en de fmert, die Hy als de borg der Zondaren droeg, vertoonden Hem den eigen' aart, het rechte wezen, dat is, het venyn, den gruwel, der zonde, met wier afbetaling Hy bezig was, die akelige kundigheden; God, het beste Wezen, te fmaden, Hem te tergen, met Hem te fpotten, Hem te bedroeven , Hem verdriet aanteI doen, Hem arbeid en moeite te maken Die kundigheden ontwikkelden zich voor zyne befchouwing. Hy dacht die bedroevende, die beroerende, kundigheden door en door, Hy drong er zqq  MYNE EERE. 73 zoo diep in, dat geen eindig wezen het immer zoo ver bracht of brengen kan. De zondaar, die by ontdekkend licht zich zei ven leert kennen, ziet er, ja, vry wat van. Zyne bepeinzingen mogen in vervolg van tyd dieper doordringen. Hy moge vry wat leren kennen wat dat in hebbe: Ik heb God verfmaad! Maar wat is het luttel in vergelyking met de befchouwingen, die myn befchimpte Jefus had in de omflandigheid, waar in ik Hem nu befchouwe! Geen eindig wezen kan, buiten onderftand van oneindig vermogen, dat gezicht één oogenblik dragen. Die kennis werd te klaarder, en even daar door te grievender, naer mate zy uit eene proefondervindelyke wetenfchap vloeide, of immers daar mede gepaard ging. Te voren ook, zyn geheele leven door, was het doordenken van die bedroevende waarheden, zyne bezigheid, en de bron van het tranenvogt, dat Hem doorgaands in de oogen ftond, maar nu, ten doel gefteld van uitgelatene baldadigheid, terwyl Hy uitgejouwd, geflagen, befpogen wordt, krygt zyne befchouwing van de fnoodheid der zonde een' aanmerkelyken byflag door de ervaring, hoe het fmake, zulk eene behandeling te dragen. Nu gevoelt Hy, E S hoe  74 De beschimpte Jesus hoe Cod, de opperfle Wetgever, en het weldadigfte Wezen, te moede zy, wanneer de maakfels van zyne hand met hoogverhevene fchilden tegen Hem aandruisfchen, wanneer zy roepen: Wat hebben wy met God te doen? wanneer zy Hem kroon en fcepter ontwringen willen, wanneer zy lachen met al wat heilig en verbindend is, en den kop in den nek flaan, wat God ook zegge. Hoe God onder dat al te moede zy, dat gevoelt myn borg; zyne ervaring heldert zyne kundigheden op. Hy befchouwt dat bedroevend voorwerp met eene onvergelykelyke bedaardheid, met eene tegenwoordigheid van geest, dieonbewegelyk fearde. Dat te konnen doen was en een blyk der uitneemende gefleldheid van zyn' geest, maar tevens, in een ander opzicht, eene aanmerkelyke verzwaring van zyn lyden. Hoe bedaarder Hy de bedroevende voorwerpen door en door dacht, en ze van allen kant begluurde, hoe meer Hy er van gevoelde. Hy befchouwde dien gruwel der verfniading, die het beste Wezen bejeegend had, met eene ziel, die volmaakt, en in allen mogelyken nadruk, heilig was; met eene ziel, die van zuivre liefde gloeide voor God, zyn Va. der;  M Y N E EER E. der; met eene ziel, waar in het viur des yvers voor de eere van dien naam, die in zyn binnenfte woonde, lichtelaaje brandde. En gewis, in evenredigheid aan die liefde, en aan dien yver, was zyne droefheid teder, gevoelig, grievende. En, dat noch hoger gaat, die verfmadingen, die verguizingen van het beste Wezen, befchouwde Hy als zyn eigen wanbedryf. Hy liond in de plaats van den oorfprongelyk en fchuldenaar; Hy was nu de verfmader, de verguizer van God en van al wat heilig is. Hy was dat by plaatsvervanging. Een zondaar . . . gemaakt tot zonde. Hy gevoelde, dat de heilige Majesteit Hem als zulk een' befchouwde, en behandelde. Nu werd die fmaad, de misdaad der gekwetfte Majesteit, geëischt. En ziet! ziet! Hy werd verdrukt. En elk een bewys van het Godlyk ongenoegen, dat Hy gevoelde in zyn binnenfte, elk een blik des toorns van den Eeuwiglevenden, dien Hy kreeg, verwekte Hem groter droefheid, feller flagen op zyn hart, dan alles, wat Hem uitwendig omringde, hoe verbazend groot en zwaar dat op zich zelve ware, veroorzaakte of veroorzaken kon. Een gejuich, als dat der martelaren, geboren uit bewustheid  76 De beschimpte Jesüs heid van de deugdlykheid der zake, waar voorzy leden, kwam hier niet te pas. Hy leed voor eene kwade zaak. Hy boette een beweezen wanbedryf, dat, Hy als zyne eigene fchuld vrywillig overnam. En, hoe onbillyk ook Joden en heidenen Hem behandelden, en hoe zeer zy zich in die mishandeling bezondigden, zy waren tevens de uitvoerders des raads van Hem, die bezig was den borg te ftrafièn. Kan ik nu berekenen, hoe de ziel van myn' Heiland gefield ware onder alle die befchouwingen, onder alle die ervaringen? neen! myne oogen fchemeren! alle myne vermeldingen, alle myne verbeeldingen, bezwyken. Het ging oneindig verder, dan myne levendigfte vertegenwoordiging my zeggen kan. Ik voel, dat ik niet verder kan. Jefus, Gy alleen, weet het! Met welke eene fombere droefheid vertegenwoordigt Hy zich het naderend lot van de Jood- fche natie. Dat bedroevend denkbeeld, dat Hy kort daar na op den weg naar Golgotha, in eene beweeglyke klagt, ontwikkelde, was ook nu voor zyne oogen. Met eene diepbewogene ziel denkt Hy: Myn Jodendom wordt eerlang myn lotgenoot! Joden , aanvoerders van die Romeinen, die  MYNE EERE. ?7 die my thans mishandelen , zullen eerlang van die zelfde Romeinen eene foortgelyke woede dragen moeten. Joden, myne broeders naer het vleesch, door een reeks van eeuwen, een verlaten, een geplunderd volk, een fchimp der volken, eene aanfluiting der natiën! — De geest der Godheid fchitdert die toneelen van' ontzetting voor zyne aandach». Met welke eene grievende treurigheid brengt Hy voor zyne diepdenkende ziele dat treurig lot, dat zyne aankleveren in de wereld, in gelykvormigheid aan Hem, treffen zou, dien matelozen fchimp en hoon, dien de Joodfche en heidenfche woede op de Kristenen werpen zou; die geesfelingen, die vuistflagen, dien bezen laster, dat woest gefehreeuw: Weg met deezen! die kleding.der bloedgetuigen in fpotgewaad, die millioenen verguizingen. Hoe bloedt zyn hart, daar Hy by vooruitzigt een kenbaar afdrukfel zynes tegenwoordigen toeftands in Kristenen ontmoet, die, deelende in het lot hunnes Meesters, ten toon gefteld zouden worden, en een fchouwfpel zyn der wereld, den engelen en den menfehen; uit» vaagfels der wereld, aller affchrapfel; een fchouw» fpel door fmaadheden en verdrukkingen. Ver-  t"8 De beschimpte Jesus. ^^erguisde Jefus! Wat al vygen leeze ik van deeze doornen! Zou ik een' oogenblik in twyfel ftaan, of elk eene verfraading, elk eene mishandeling, die U ontmoet is, de betrekking gehad hebbe van een borgtogteiyk lyden, een betalend lyden? —— Zou ik God befchouwen als een heilig en rechtvaardig Wezen, een', die dus, buiten opzicht tot eigene of overgenomene fchuld, geen lyden toe kan zenden, en dan noch twyfelen, of elk eene fmert, die myn Verlosfer, van de geboorte af tot zyn' dood toe, ontmoet is, een borgtogteiyk lyden geweest zy? ——■ Neen voorwaar! ik twyfele geen oogenblik. —— En in dat licht befchouwe ik thans myn' verguisden Zaligmaker. Aan Hem hebbe ik de vergeeving van alle myne vergrypingen tegen God en menfehen dank te weten, de vergeeving van al den fmaad, van al het ongelyk, dat ik immer aan God, zyne wet, woord, voorzienigheid, aandeed, vergeeving van alle die verachtingen der meerderheden, die over  Mï SI EERE. Y9 over my gcfteld waren; vergeeving van alle die onmêedogenheden omtrend ellendigen, alle die toefluitingen van myn hart en oor voor hun gefchrei, vergeeving van alle de losbandigheden van myn hart en tong. Myn Vader, die in de hemelen is, zag op zyn'verguisden Zoon, toen Hy my dat al vergaf. De doornen , die Hem gepynigd hebben, bezorgden my het ontjlag van den vloek, waar onder ik lag. Myne aanneeming by God hebbe ik aan den fmaad myn's Heilands dank te weten; op dien wortel deronbezefbare verguizing, die Hy droeg, groeit de onberekenbare, de vcrbysterende, de bedwelmende eere, die ik geniet. Ik ben uit ftof en drek verhoogd. Ik, die een erfwachter was van eeuwigen fmaad, aan de bende duivelen toegewezen tot fnarenfpel, ik geniet de hoogfte eere. —- Eere zonder wedergae! Met God omtegaan in de hoedanigheid van een' vriend! Tot aller glanfen Majesteit een' onbelemmerden toegang te hebben! Eere zonder wedergae! eene eere voor God te zyn! zoo door Hem benoemd te werden. Een naam, een vrolyke roem voor Hem! een, daar Hy, o wonder! roem op draagt! En, dat noch hoger gaat, ik  80 De beschimpte Jesus ik worde van God geëerd! een denkbeeld, dat ik naauwelyks dragen kan. Zoo zegt myn Heiland. Die my dient, de Vader zal hem eeren. Eere zonder wedergae! om mynes verguisden Heilands wil kreeg en bezitte ik een' duchtigen koningsftand. Myn geboorte uit God maakt my een' koning in afkomst. Daar ik God en met God alles bezitte, is myn rykdom regt koninglyk. Toen ik myn' verguisden Heiland door het geloof omhelsde, kreeg ik de toezegging van licht en hulp, om over my zeiven een koninglyk bewind te voeren, te heerfchen over myn'geest, en myn lighaam te bedwingen, en het te brengen tot dienstbaarheid. Glanfige koningsftand! die meer waren luister heeft dan al de glans van kroon en fceptergoiid. Toen ik myn'verguisden Heiland, Hem, wiens koningsftand aan de ftoutfte betwistingen en moedwilligfte befchimpingen werd bloot gefteld, toen ik Hem door het geloof omhelsde, en in Hem vrede met God maakte, werd ik van flaaf koning. De aFftand zelf, dien ik deed, was louter voordeel. — Ik ftond van de zonde af. Ik ftond van my zeiven af; myne ongeregelde zelfsliefde werd in den dood gebracht. Welke eene winst! Toen werd  ïl Y N E EERE. 8i Werd ik koning. Myne vorige ondergefchiktheicl aan die verkeerde zelfsbedoeling was myn flaaver^ ftand, en ik, dwaas! ikdagt, dat ik koning was. Ik zag boejens voor fcepters, kerkers voor paleizen, dienen voor heerfchen aan. Toen ik by de komst tot myn verftnaden Jeftis my zeiven in den dood gaf, toeri werd ik koning. Hy zelf gaf my den fcepter in handen. ■ Myne eigenheid ging in den dood. Aanzicnelyke winst! Eigenheid was myn beul, myn pynbank, de motte myner genoegens, de magere koe, die alles infiokte, de fpringveer myner afgunftigheden, de verdoving van de gevoelens der dankbaarheid. Naer mate myne eigenheid fterft, worde ik vry en koning. Geftorven te zyn aan my zeiven, in myne eigene oogen niets te zyn, tc verdwynen in myne eigene" fchatting...... dat al is myn begonnen hemel, myne vervroegde zaligheid, myne kroon, hoogheid, eere, koningsftand. —- En dat al hebbe ik aan myn' verguisden Koning, aan bet verzoenend en verlosfend vermogen van den fmaad, dien Hy droeg, dank te weten. Van Hem ontvang ik licht en hulp, om myn' koningsftand tegen alle in* fpraak, alle betwisting, en alle verguizing, ftaande F tg  ga De beschimpte Jesus te houden; tegen alle infpraak, die myn ongeloof doet; tegen alle de betwistingen van den leugengeest; tegen al den fchimp, waar meê hy roept: Fraaije Koning! die in de wereld van aanzien naau- welyks genoemd wordt! Fraaije Koning! die by de meesten der fchitterencle vernuften met den nek wordt aangezien! Fraaije Koning! die op het toneel der wereld zulk eene fombre vertoning maakt! Fraaije Koning! wiens bezitting bekrompen is, immers in vergelyking met die van zooveele anderen, die voor koning van uw foort min bekend ftaan. Het luidt fchoon: Alles is myne. Maar waar zyn de proeven? Arme Koning! of is uw flaven van den morgen tot den avond om den foberen kost, is dat het bewys van uw' ko. ningsftand? Fraaije Koning! gy roemt op het bewind over uw hart en tong, maar zyn dat de proeven, wanneer eene kleene verzoeking, eene beuzeling, uw hart en tong' in vuur en vlam zet? ' Fraaije Koning! gy roemt op de gunst en voorzorg van den Opperkoning! Hem uw'vriend te noemen is u in den m md beftorven. Maar zyn uwe rampen de bewyzen van dat liefdehart? Zyn dat de bedeelingen aan de gunftelingen, aan hun* die  MYNE EERE. 83 die de rmsten zyn aan des Oppcrkonings hand, wat zal dan het lot der vyanden zynl Vreemdé liefde, die zulke beftellingen maakt! Ontvange ik licht en hulp, om myn' koningsftand tegen alle die betwistingen en verguizingen ftaande te houden, ik heb het aan myn' verguisden Koning dank te weten. Alle de eerbewyzingen, die ik in de wereld, in myn geflacht, in myn huisgezin, en elders, ontvange, hebbe ik aan myn' verguisden Heiland dank te weeten. Dat al groeit op dien wortel. Worden de afkeerigheden betoomd; lippen beteugeld; verwekt myn aankleeven aan God en zyn' Zoon en zyn evangely ontzag by hen, die my omringen, ontzag, fchoon gemengd met weerzin; wordt my, naer mate ik, in de proeven myner aankleving aan myn' Koning, my zelvcn gelyk ben, eerbied toegebragt, foms door hen, die in aanzien verre boven fmy verheeven zyn; is er iemand, die myn byzyn zoekt, dat al 'hebbe ik aan myn' verguisden Koning dank te weten. Worde ik op een' anderen tyd den fmaad der wereld gewaar, breekt hunne gezindheid uit in verbazende proeven, worde ik, om dat ik het goede najage, ecu fpreekvvoord, een geF 2 fpren-  84 De beschimpte Jesus ïprenkelde vogel, en mag ik dat voor lief nemen, voor eene eere rekenen , daar in juichen, juichen, om dat ik waardig geacht worde, om voor Kristus naam fmaad te lyden, dat hebbe ik aan myn' verfmaden Heiland, aan zyn' invloed, aan dien alleen, dank. te weten. Ontvange ik in druk proeven van meededogen, is er iemand, die zich myne belangen aantrekt, iemand, die begaan is over myn verdriet, iemand, die, wanneer ik onderdrukt worde, een woord ten beste fpreekt; dat al hebbe ik Hem te danken, die nergens medelyden vond. ——• Hebbe ik recht en moed, om myn' helfchen vyand, om alle myne vyanden, uittedagen met dat woord: Daar God voor my is, wie zal tegen my zyn! Dood! waar is uw prikkel! helle! waar is uwe overwinning! Helfche vyand! ik vreze u niet! Gekrenkte koning! uw fcepter is maar rietftok! uw brullen een loos alarm! Helfche Sanherib! Sions dochter veracht u, zy befpot u, zy fchudt het hoofd achter u. Ik hebbe dat aan myn' verguisden Heiland dank te weten. —- Ben ik aangenaam in het oog van 's hemels vrienden; erkennen en eeren zy my als een' medeftander van hun geloof, een' deelgenoot hunner genietingen en een' me-  MYNE EERE. 85 medewachteling hunner erfenis; dragen zy my eene liefde toe, die in de gemeenfchap der heiligen haeren grondfiag heeft; welk eene eere voor my! welk eene 'verwaardiging! En dat ook hebbe ik aan myn' verfmaaden, aan myn' verguisden Heiland, aan Hem alleen, dank te weten. Eeren my de engelen, my, die het afgryzen van die vlekkeloze troongeesten oorfprongelyk waardig ben, fchatten zy myne vriendfehap hoog, gelyk zy juichen om myne bekeering; rekenen zy zich vereerd, wanneer zy, in den dienst van hunnen en mynen Koning, my ten dienfte ftaan, my, den erfgenaam der, zaligheid; die eere hebbe ik aan de verguizingen, die myn Verlosfer, der engelen Heer, gedragen heeft, dank te weeten. Hebbe ik uitzicht op eeuwige glorie; zal ik eenmaal cn Voor eeuwig met Kristus zitten op zyn' troon» gelyk Hy overwonnen heeft, en met zyn' Vadergezeeten is op zyn' troon; zal ik met Hem als, koning heerfchen tot in alle eewigheid; dat toppunt van eere, waar van het vooruitgezicht myn oog doet fchemeren; dat hebbe ik aan den onverbeeldélyken fmaad, die myn Verlosfer droeg, dank F 3 te  86 De beschimpte Jesus te weten. Groot, verbystercnd groot, 'is myne eere door zyn' fmaad. Wie droeg dien fmaad voor my? —- Gods Zoon, een menschgcworden God. ——Wonderaller wonderen! Hy, die op alle de eerbewyzingen van al wat reden heeft de duchtigfte aanfpraak heeft, het onbetwistbaarfle recht. -— Wonder aller wonderen! Geheim, waar aan geen peilen is! Het druikelblok, ja, voor het verdand der vleefches , maar voor oogen, die verlicht zyn , de wysheid en de kracht van God. —-— Dc opluistering der Godlyke volmaaktheden. De fpiegel van de verdiende der zonde. Het ee- nig rantfoen, waar in de vertreedenc Majesteit des oneindigen Gods berusten kon. —- Eeuwige hoogheid moest in eeuwige diepte nederdalen. —— Oneindige belediging lag er voor myne rekening. «—— Oneindige belediging, niet te boeten , zoo niet myn borg, in de hoedanigheid van Gods Zoon en myn'plaatsbekleder, uit onbereikbare hoogte in peilloze diepte nederdaalde. —— Hier voele ik vastigheid! Hier rust myn geloof! Verguisde Middelaar ! — Verguisde God ! Ver.  MYNE EERE. 87 ' Verguisde Jefus! • Gy waart volmaakt oti- fchuldig. Uwe fmetteloze zuiverheid, uwe blanke onfchuld, fchittert my in de oogen. Myn geloof rust hier met volle zekerheid. De verguizing , de mishandeling, de kleding in fpotgewaad, beeldde U uit als een', die naar hoog gezag gedongen had, met ftoring der gemeene rust, maar wiens onderneming tydig ontdekt was, en verydeld werd. Maar wie was onfchuldiger dan Gy? —-- Nooit heeft iemand zelfs den fchyn van zulk een kwaad vermyd met zulke eene naauwkeurig- heid als Gy. Niemand had minder, dan Gy» verdiend, befchuldigd te worden, veroordeeld, ten toon gefield, en aan moedwil overgelaten te worden als een, die naar geroofd gezag gedongen had. De befchuldiging: Deeze verkeert het volk^ en verbiedt den keizer fchatting te geven, zeggende, dat Hy zelf Kristus, de Koning, is; die befchuldiging behelsde of louter leugen, gelyk de befchuldigers zelve deugdelyk wisten, of een ge» tuigenis, dat alleen waar was in een' zin en op eene wyze, waarby voor het gezag des keizers en van zyn' fladhouder geen aasje nadeel te wachten was. Heeft iemand als teen ftille in het land F 4 ver-  88 De beschimpte Jesus. verkeerd, Gy, Gy waart het. Heeft iemand immer den landzaten gehoorzaamheid aan de burgeroverheid, als aan de machten, van God gefield, ingeboezemd, Gy waart het; o Vrywiiüge knecht van hun, die heerfchen! Vervuiler van alle gerechtigheid ! —• Uw raad, om aan den keizer fchatting te geven, had het Joodfche land doorgeklonken. Gy zelf gingt voor; en veel liever wil- det Gy een' visch den fehattingpenning voor U en uw' apostel brengen laten, dan door wanbetaling aanfioot geeven, hoe zeerGy ook, befchouwd in uwe oorfprongelyke waardigheid, in allen nar druk, buiten verplichting waart! Uwe leere, de zedekunde, die Gy prediktet, bevorderde de burgerlyke rust en alle ondergefchiktheid van minderen aan meerderen, die met de wetten van den Allerhoogflen niet flrydig was. Naer mate de zedekunde, die Cy prediktet, ingang vond, en uw voorgang gevolgd werd, zat Tiberius veilig op 'zyn' troon, en Pilatus op het ftadhouderlyk geftoelte. Uw koningryk, als een ryk van waarheid, was overal, daar het kwam, een bron van voordeel, en had niets gemeens met de berokkening van omwendingen in burgerlyk bewind, rrrir Zoo,  MYNE EERE. 89 Zoo dikmaals de verrukte fchare van Joodfcheyveraren U koning wilde maken in een' zin en tot einden, waar by het Romeinfche gezag, immers in het Joodlche land, inbreuk lyden zou, zoo dikmaals hebt Gy het belet. Verguisde Jefus 1 Gy waart onfchuldigl Dat fterkt myn hart! Hier rust myn geloof! Befchimpte Jefus! Zachtmoedig Lam! Hoe lydzaam, voorbeeldig lydzaam, gedroegt Gy U onder al de fmert, onder al den hoon! De zachtmoedigheid van Mofes ware ras bezweeker* De uwe ftend onwrikbaar pal. Geen aasje wrevel was er in uw hart! Geen onbedachtzaam woord ontglipte U! Uw gelaat ftond, ja, treurig, en tekende de diepe fmerten van uwe fterkbewogene ziel; maar geen' trek van mismoedigheid, geen' blik van wrevel, zag men daar verfchynen, Hadde ik er bygeftaan, ik zou uitvoeriger berichten van die gefteldheid, van die houding, die geene weergae heeft, aan my zei ven en aan anderen geven kunnen! Stond het aan U door den adem uwer lippen, door een' enkelen wenk van uw oog, de bende der verguizeren ter neer te vellen, liefde tot uwes Vaders eere, teF 5 dere  90 De beschimpte Jesus dere drang, om Hem te gehoorzamen, en edelmoedige trek naar het heil van zondaren, boeiden dat alvermogen! Gewilligheid, waar aan geen verzenen was, en die allo de inwerpingen van den helfchen tegenftander gereedelyk wist aftekaatfen, voerde op den duur het hoogde woord. Gewilligheid, die overal den weerzin, dien uwe menfchelyke natuur, aangemerkt als de zodanige, van fmert en fmaad gevoelde, en buiten welken weerzin uw lyden gewis geen lyden geweest zou .zyn, beftendig zegenpraalde. Verguisde Jefus! Hoe volmaakt en op den •duur Godvruchtig beftond Gy onder al de fmert, onder al den hoon, die dc losgelatene boosheid U heeft aangedaan. Volmaakte liefde tot God, ■uwen Vader, buigende onderwerping aan zyn' heiligen wil zonder eenig uitbeding, en een volmaakt betrouwen op Hem te midden van al het leed^ dat Hy U deed ontmoeten, hielden haeren gezetten tred, zonder aan de eene of de andere zyde een hairbreed buiten het fpoor te gaan. Volmaakte liefde tot zondaren was en bleef de fpringveer en het beweegrad van onwrikbare ftandvastigheid. Glanfige Godvrucht! die in de edelmoedig-  MYNE EERE, 9 I digfte liefue omtrend de allcronwaardigfte haere proeven geeft! Glaniige Godvrucht! daar men bidt voor hun, die met verguizen en mishandelen bezig zyn! Ja, myn Heiland! Gy hebt in dit geval zoo wel, als toen de krygsknechten bezig waren U aan het kruis te hechten, Gy hebt gewis gebeeden: Vader! vergeef het hun! —— Gianfige Godvrucht! Godvrucht zonder wedergae! On- verbeterlyke proef der volkomenheid van eenzcdelyk karakter, waar in het zonne-zuiver oog van den Oneindigen geen vlekje aan kan wyzen. —— Liefde op den troon! Liefde tot God en menfehen, volmaakt in trap! ——- Liefde, vervulling der wet! Verhoogde Jefus, verguisd wel eer, thans gezeteld in eeuwige glory! Verlevendig myn hart! Verwakker myn denkvermogen! Gun my natefpuren, wat U te midden van al' uwen fmaad en fmert al bemoedigd en fpooren gegeeven hebbe! -— Stond de Middelaarsloon niet voor uw oog? Dat uitermaten zeer verhoogd worden; dat ontvangen van een' naam boven allen naam; die algemeene kniebuiging van al wat in den hemel, op de aarde, en onder de aarde is, in uwen naamj die belydenis al-  92 De beschimpte Jesüs aller tongen, dat Gy de Kristus zyt, tot heerlykheid van God, uwen Vader? HoordetGyniet reeds uit Gods, uwes Vaders, mond, die vereerende vergunning: Eisch van my! en ik zal U geeven de heidenen tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uwe bezitting. Zweefde niet voor uwe aandacht uwe aankomst in den hemel als die van den verhoogden Priester-Koning? dat verwelkomt worden door een' Vader, wien het volst genoegen in uw' perfoon en werk uit de oogen draalt; die drang der hemelburgeren, daar elk de eerde zyn wil, dm U te begroeten, cn hulde te doen; dat vrolyk, dat achtbaar dappen, door de knielende reijen van engelen en verheeriykte menfehen naar den troon des Richters, wiens minzaam oog een' kenbaren wenk geeft, dat Hy voldaan is; die datelyke toereiking van kroon en feepter, eene plechtigheid, die den eerbied en de verrukking van den ganfehen hemel gaande houdt; dat woord van ondoorgrondelyken nadruk: Zit aan myne rechterhand! dat geven van alle macht in hemel en op aarde, macht over alle vleesch? Schilderde uwe ziel, die, tc midden van de zwaarde lydingen, haere tegenwoordigheid in denken nooit ver-  MYNE EERE. 93 verloor, fchilderde die niet, in een bemoedigend, vooruitgezicht, die verrukkende toneelen der onderwerping van Joden en heidenen aan uw ryksgebied? Die verwekking van onderdanen uit Abrahams verfteende kinderen , uit hun, die thans de aanvoerders waren der woede, dieU vervolgde. Dacht gy niet, onder het dragen der heidenfche verguizingen, aan de belofte: Ingezetenen van dorre plaatfen zullen voor zyn aangezicht knielen, en zyne vyanden zullen het Hof lekken. Alle koningen zullen zich voor Hem nederbuigen; alle heidenen zullen Hem dienen. Dacht gy niet: Romeinen zyn nu myne mishandelaaren, maar de tyd is op handen, waar in Romeinen, met betraande wangen, op gebogene knien, my den fcepter in handen geven, of liever het uiterfle van myn' gulden' genadefeepter zullen aanraken met bevende blydfchap, en, in de verrukkingen van geloof en liefde, my zullen toejuichen: De Koning leve! de Koning leve! De tyd is op handen, waar in der Romeinen geloof zal verkondigd, tot aanfporing van anderen, zal uitgeroepen worden in de ganfche wereld! de tyd, waar in Rome, in opzicht tot het evangely, de markt der wereld worden zal. Vuist-  94 De beschimpte Jesus Vusit» en kinnebakflagen zullen met de kusfen van geloof en liefde en onderwerping worden afgewis- feld. Dacht gy niet: Welligt zullen zommi- gen van de bende, die my nu zoo mateloos mishandelt, eerlang, op het voetfpoor van een' getroffen' hoofdman, met verrukking roepen: Waarlyk deeze was rechtvaardig! . . . Decze was Gods Zoon! Dacht gy niet: Zoo dikmaals er in vervolg van tyd iemand tot God wederkeert, die wordt myne krone, myn roem, eene proeve der oneindige waardy van myn' fmaad en fmert?—— Bracht gy niet voor uwe aandacht die grote gebeurtenis , die voor het llot der eeuwen zyn zal. Jood en heiden voor den Middelaarstroon eenftemmig neergebogen; Uw naam één over de ganfche aarde; Verstafgeleegene heidenen, Chams nageflacht, om ftryd gevlogen naar uw bloed, om ftryd bezig in het afleggen van den eed. Vloog uw oog niet vooruit, door een' reeks van eeuwen, naar de plechtigheden van den jongden dag? — Oawending zonder wedergae! Afwisfeling van toneelen, wieronderfcheidgeenweergaeheeft! Hier waart Gy het voorwerp der eenftemmige verguizing, dan het voorwerp der eenparige hulde! dan  MYNE EERE. * 95 dan gezeeten op een' wolkentroon, verzelddoor de ftem van den Aartsengel en door de Godsbazuin 5 komende met uwe en uwes Vaders heerlykheid , omftuwd door de duizenden der engelen, omringd door majesteit, waarby, al het ftatelyke, dat Horeb immer zag, het hoofd moet onderhalen. Dan het toppunt der vervulling van dat woord: Alle knie zal my gebogen worden, gebogen, of met vrolyk gejuich, of met brullende weerzin, Algemeene hulde! Met den fpottereeneir.de! Aan alle tegenfpraak de mond gedopt! Alle dwaling, die U uwe oneindige heerlykheid betwistte, ofU de eerkroon in een ander opzicht poogde afterukken , gedoemd tot eeuwig zwygen. Dan roept Socyn; dat de bergen ooren krygen; hy roept: Jefus is God! God in nadruk! HyisGod! De fpotter gilt : Gy wint het! Galileër! - Hemel en aarde weêrgalmen van dat geroep: De zaligheid was in geen' anderen! Der vrygekogte fchare fchittert de blydfchap uit de oogen; beeken van liefdetranen! juichtonen om ftryd! hulde zonder wedergae! voor eiken vrygekochten eene cyther, waar van hy, onder het klimmen op de wolken den MiSdelaar te gemoct, vast de fnaren ftelt,  95 De beschimpte Jesus ftelt, om eeuwig dat gezang te fpelen: Het Lam, dat gedacht is, is waardig te ontvangen de majesteit de heerlykheid, de kracht, en de dankzeg- ging! Bcfchimpte Jefus! zweefden niet die verrukkende toneelen, fchoon in een groot verfchiet, voor uwe oogen? Bracht Gy ze niet, te midden van al den fmaad, dien Gy droegt, bracht Gy ze niet naby door het konstglas van uw betrouwend hopen? ——En vooral, verguisde Jefus! gaf de vertegenwoordiging van der zondaren heil geen' moed en fporen? Hield niet dat uitzicht, en die bedoeling, alle bekoeling van yver en goedwilligheid buiten alle bedenking ? Hield niet die gedachte: Nu arbeide ik aan het eeuwig heil van millioenen onderfelyke wezens, uwen yver gaande ? en die gedachte: Elk een zegen, elk eene proeve van langmoedigheid en weldadigheid, eifc eene matiging van den vloek, dien de zonde op de wereld bracht, zal eene vrucht zyn van den fmaad en de fmert, uie ik nu drage; die gedachte: Thans zette ik myne ichouaeren onder het gevaarte van eene wereld, uie, bunen dat, naer de uitfpraak van getergde heiligheid en rechivaerdigheid, wis zou in duigen Ipatten, ja die, had niet God ,  MYNE EERE. 9/ God, myn Vader, ook op dat deel van fmaad en fmert, die ik nu drage, vooruitgezien, onmiddelyk na de inkomst van de zonde in de wereld» zou verbryzeld zyn geworden. Dacht Gy niet: Thans drage ik eene verguizing, buiten opzicht tot Welke het zonne-zuiver oog van fmutcloze heiligheid eene wereld van fpotteren geert veertig eeuwen zou gedragen hebben? Bracht Gy niet voor uwe aandacht millioenen hemelen van geluk, millioenen verloste zondaren, al voord-» brengfels van den fmaad en de fmert, die Gy droegt? Edelmoedige belangftelling! Verguisde Jefus! liepen alle die bedenkingen niet famen? en wist Gy niet, den bundel der drangredenen, die afgeleid werden uit de bevordering van uweS Vaders eere, de opluistering zyner volmaaktheden, uit het vooruitzicht op den Middelaarsloon, uit denedelraoedigften drang, om menfehen voor eeuwig te zaligen, en uit onwrikbare verbindtenis aan uw gegeeven woord en aan de hoge affpraak , die er gemaakt was voor dat de wereld was, wist Gf niet dien bundel van drangredenen, met onbezefbare beknoptheid, te brengen voor uwe aandacht? ai den nadruk te vergaderen in één middenpunt ? —— G Veft  <}8 De beschimpte Jesus Verbazende tegenwoordigheid van ge^st in zulke omthndigheden! .. . Verguisde Jefus !. . . Myne oogen fchemeren! Wat, wat zal ik aan dien Man doen, tot wiens eere de Koning een welbehagen heeft! Ik zal my met vernieuwd geloof, met verfche opgenomenheid, aan Hem, aan het verzoenend en verlosfend vermogen van zyn fmaad en fmert, toebetrouwen. —-- lk zal my verblyden , dat Hy den druk cn fmaad te boven is, en Hem met vrolyk gejuich, befpiegelen, als gezeeten op den Middclaarstroon. —— lk zal verlangen , dat zyne heerlykheid meer openbaar worde in de wereld.— Ik zal Hem bidden, dat Hy zelf de palen uitzette van zyn ryksgebied, en zich bet betrouwen- en den eerbied bezorge van duizenden , diellem noch niet kennen. Ik zal bidden: Kom! Sions Koning! waak op! doe den yver aan als een' mantel! Uw loon is immer by U, uw arbeidsloon voor uw aangezicht! Ga uit overwinnende, en om te overwinnen! Kam tegen den Herken! Uw krygsarm hecrfcjhe! Gord, gord uw zwaard aan uweheupe, o Held! uwe majesteit en uwe heerlykheid! fcherp uwe pylen! breng wonden toe , wier gevoel genee- zing  MYNE EERE. 99 zing zoeken doet by de zelfde hand, die de wonde toebracht! zend, zend den fcepter uwer flcrkte uit met dat beval van majesteit: Heersch in het midden myner vyanden! Laat uw krygsvolk wil* lig zyn op den dag uwer heirkracht, in de wapenrustingen van het heiligdom! Laat uwe jonge manfthap zyn, gelyk de daeuw is, als hy uit de baarmoeder van den dageraad geboren wordt, vceltallig cn vol van glans! ——> Ik zal, gaat het naer myn wensch, Hem aanppyzen als het waardig voorwerp van betrouwen en eerbied. Ik zal de harten voor Hem opeisfehen , en voor zyn aange- zichte roepen': Knielt ! Ik zal Hem vermelden als een', die den aartspriesterlyken borstlap en den vorftelyken fcepter teevens draagt, Ik zal treuren, dat zyn perfoon en evangely zulk een flegt onthaal ontmoet, treuren vooral, wanneer ik merke, dat het baldadig rot van Romeinfche foldaten, die Jefus verguisden, herleeft in eene bende van Deïsten, die zyn perfoon en evangely befpotten, die in de handen klappen en fchaterert' van gejuich, wenze een' bytenden fchimp, een' kwinfcflag, daar misfehien wat zout in is , hebben uitgeworpen op het woord van jefus lydzaamheid. ■—— Ga Ik  ioo De beschimpte Jesus. Ik zal uitzien naar invloed, die my vorme tot het voeren van een' wandel, die geene oneer doe aan een'Verlosfer, die om mynen wil verguisdis, een' wandel, die eene banier van wegens de waarheid zy, en die alle de bcfchimpingen, dieopmynes Verlosfers evangely geworpen worden, als punteloze pylen, doe nedervallen. —— Ik zal, gaat het naer myn' wensch, voor altyd een welgevallen nemen in den fmaad! die my wegens de aankleeving aan Kristus en zyn evangely in de wereld ontmoeten mochte, en zulk een lot voor eene onbezefbare verwaardiging, eeneonberekenbaareeere, houden. Nooit, gaat het naer myn' wensch, nooit wykt , die treurvertoning eenes verguisden Zaligmakers uit myn oog. Dat aandenken, dat beroerend toneel, de verguisde Godmensen, zal, gaat het naer myn' wensch, den trek tot boert en fcherts, wat neiging ik er ook in myn geitel toe hebben moge, voor altyd beteugelen, en ik zal, fchoon met vermyding van alïe fomberheid en gemaaktheid, eene deftigheid bewaren, eene ingetogenheid, die men billyk wachten mag van hem, wien het aandenken aan Gods gehoonden Zoon gemeenzaam is. —— Ik zal, gaat het naer myn' wensch , in  MYNE EERE. IOI in tyden van verbystering , van laagheid des harten, van mismoedigheid wegens onaangename ontmoetingen, van andere ongedalte, ik zal dan zeventien eeuwen te rug zien op dat treurtoneel, dat ik nu voor my hebbe. Ik zal er op zien, tot dat myn hart week worde, en er een vuur ontbrande in myne overdenking, tot dat myn hart uit koelheid en laagheid ryze tot dat punt, daar het wezen moet. —— Ik ga voor al myn leven aan Jefus in waarheid doen, dat de Romeinfche foldaten al fpottendc deden. lk zal Hem daag- lyks de kroon op het hoofd zetten, van al myn heil aan Hem de eere geeven, aan Hem alleen. ——— Ik zal Hem elk een' morgen, en duizendmaal op elk een' dag, den fcepter in handen geven, al het beduur over myn vaderland, de kerk, de wereld, myn gedacht, buis, lot en hart, aan Hem overlaten, en roepen: Gods befchimpte, maar nu gekroonde , Zoon, doe, wat in zyne oogen goed is! Ik zal, in het eenzaam gebed tot Hem, myn lighaam plaatfen in eene houding, die den oodmoed van myn hart, en best uitgedrukt, en meest bevordert. Ik zal myne kniën voor Hem buigen; en, gaat het naer myn' wensch, zoo zal myn hart G 3 is  lor De beschimpte Jüsus myxe eere. in elk eene toenadering noch lager dalen! Ik zal uitroepen; De Koning leve! Befchimpte Jefus! —- Ik kan dat gezicht niet dragen! —— Ik zal er myn oog van afwenden: —— Neen! ik zal er op blyven zien! ik zal er eeuwig op Zien! Nu verdwynen alle andere voorwerpen uit myn" oog! Nader, aanmtn- nige eeuwigheid! nader met rasfcher fchredenT —— Myn Jefus! uw fmaad vcrzoene en bedekke al het gebrek myner overdenking! Uw fmaad Veraangename het goede, dat er in myn peinzen aan uwen fmaad gevonden werd!——Befchimpte Jefus! myne eere! — Halelujah! OVER.  103 OVERSTROOMING! ^X^atersnood! Overftrooming! Elders en in myn vaderland! Treurige berichten! Ontzettende tydingenl boeien van veel kwaads! Onzenieuwspupieren rollen van Ezechiel, van voren en van achteren befchreeven met rouwklage, ach en wee! ik hoore en leeze dat, maar zie het niet. Verfchonende goedheid, waar van de ervaaring aan myn medelyden fterker fporen geeft ! Laat my, zooveel myne aandoenlyke ziel het dragen kan, die ontzettende toneelen van verwoesting en ellende, jammeren en verfchrikking, voor myne aandacht brengen! Laat my my zclven fteU len in de plaats myner gedrukte medemenfehen, myne landgenoten; myner medeftanderen in belydenis, myner medeftanderen in geloof des harten! Zy, wier drukkende ellende my bericht wordt, zyn myne medemenfehen, en, hoe zeer zy in andere opzichten van my verfchillen mogen, daar in komen zy met my overeen, zy zyn menfehen, van dezelfde oorfprong, van dezelfde beweeginG 4 gen»  lof Overstrooming! gen, gevoel, aantrekkelykheid, en op den njoeder- lyken fchoot gekoesterd met dezelfde tederheid, als my te beurte viel. Duizenden van hun zyn myne landgenoten; dit treft my nader. Nederlanders! reisgenoten in het zelfde fchip van Nederland, dat thans in zooveel gevaars verkeert. Veele van hun zyn medebelyders van denzelfden hervormden Godsdienst, inftemmers van dezuivere, deonfehatbare, genadeleer. Dat denkbeeld vermeerdert myne gevoeligheid wegens den druk, waarin ik hen befchouwe. Vooral ben ik benaauwd om uwen wil, myne Jonathans! die daaglyks met my, door het zelfde geloof in denzelfden Middelaar, knielt voor denzelfden troon. Gy alle roept my uit uwe noden toe, en my dunkt ik hoore die ftem in myne ooren klinken: Gaat het u niet aan? gy, die over weg gaat! —— Ja! gedrukten! het gaat my aan; en foms kan ik het naauwlyks dragen. . Myne verbeelding, gefchraagd door uitvoerige berichten, fchildert my de treurtoneelen van verwoesting , en maakt my als tot een' oor- en ooggetuige van de drukkende bezwaren. De gefmoltene bergfnceu.w geeft ongewoonen toe-  OP DE NEGENDE PLAAT. '^''at diepe droefheid moet uw aaklig lot verwekken Rampfpoedig fterveling! gy, die uw Vaderland, Uw have en vee, uw zelfs, zaagt tot een prooi verflrekken Der woeste Waterftorm, die alles overmandd'; •Gods alvennoogende arm tot uw bederf geheven; Wenkt wind en ftormen toe; ,Zy breeken woedend' los, doen aarde en Hemel beeven, En dubbelen de kragt van 's Hemels geefelroe; Het water, 'tkraakend ys, al buld'rend aangefchonnen, Valt op uw fchuilplaats aan, Al 't land, daar dyk en dam, door 't water lag verwonnen„ Toont yoor het fidd'rend oog een kookende oceaan. De dood maait hier een oogst van Iyken, Het wichtje, aan 's moeders borst gevoed, Stort, dfar de moeder moet bezwyken, Met haar op 's vaders lyk, te midden van den vloed. Welkh'rt, fchoon 't nimmer mededoojjeii Gevoelde, wordt hier niet bewoogen,  By 't zien van zo veel yslykheén!De Kristen voelt zyn boezem gloeien, .Beftormt, om 's Hemels arm te boeïen » Gads troon met traanen en gebeén.' God wenkt ten tweedemaal en flaat de wind in teugel*». De dood gehoorzaamt zyn bevel; Nu ylt de dankbaarheid, op breed gepende vleugels, Met eedlen wierookgeur tot voor Gods voetfchabel., M Gy ftraft geduchte God! met kragt, doch liefde tevens9 „ Barmhartigheid weerhoudt uw ftrenge geefelroe, „ Dat Jefus ons befcherm! zo breng elk ftip des levens, , M Van eiken flerveling u dankbaare offers toe." C..  OYEB STHOOMING !   Overstrooming! 105 toevoer van water, dat van de hoogte konat! —— Vrezelyke ysdammen floppen den doortocht voor het afvloeiende water, en ftaan als koperen muuren! —— Daar ryst het aangeperste en opgeftopte water buiten de oevers! De harde en puntige ys-fchots, van boven mêegevoerd , en door wind en baren voordgeftuwd, loopt ftonn op de fidderende dyken, ramrneitze, dat ze beven, herhaalt den aanval, en maakt bres. De dyken wankelen, zy bezwyken. Daar ftuift bet verbolgen water, al bruifchende, door de gemaakte bres, te lande in. Zy, die in den ftonn den dyk nog behouden wiilen, worden weggefleept door den vloed, of bergen maar eeven hun leven. Daar holt het water voord, en rukt alles om ver. De Heer der beirfcharen, de God der wateren, trekt voor uit. Zyne waterbenden volgen Hem. Jammer en ellende, beklemdheid en verfchrikking, verfpreiden zich aan alle kant. -—— Van alle kant hoort men het beroerende klokgelui. Elk is bedacht, om zyn lyf te bergen, en mêetedragen wat hy kan. —— Vast klimt het water hoger en hoger op. —— Huizen enfchuurenomvergeworpen, weggefpoeld. — Menfehen jammerlyk gefmoord in de wateren, of onder puinhopen verpletterd! ——- DuizenG 5 den  io6 O ver stkoomisg! den runderen, onlangs beveiligd voor de pest of er gelukkig uit herfteld, fmoren in de wateren. ■ De nood klimt hoger, hy wordt algemeener. Wat ziet men? eene baare zee! toppen van woningen en fchuuren, die maar eeven bet hoofd boven het water heffen. Duizenden menfehen , op de daken zittende, als op de jongde toevlucht, Allerlei noodfeinen Het gewaai van doeken! -—War hoort men ? Piet kermen om hulp en red« ding! Dien yzelyken noodkreet, en de proeven des angdes van hem, die nu by ervaring weet, hoe de inwoonder der eerde wereld te moede was, toen het hoogde topje van den hoogden berg, dien hy had konnen vinden, zoozoo dond wegtezinken! Wee der kraamvrouwen! wee den zuigelingen! wee den dokouden! wee den kranken! 'wee der hoogzwangere vrouwen ; het gedacht van hulpeloozen! min gehard tegen zoveel leeds, min gehard tegen koude en wind, tegen gebrek aan alles. Hoe zyt gy gedeld, en hoe zyn zy gedeld, die u naast verzeilen! Het Harend oog der mismoedigen trekt de fchuiten naar zich, die de liefdezorg van anderen befchikt, om de hulpelozen aftchalcn, en de hongerigen te ver-  OVERSTRO OMING! ÏOf verkwikken. Het ftarcnd oog, én het jammerend roepen , pogen den Voordgang'te verfnellen van die arken der behoudenis, van de vlottende voorraad- fchuurén. Wat er ook zy vaiv het omkomen van vee; eene 'gróte fchade gewis! Wat er ook zy van het omkomen van menfehen; eene onberekenbare fchadé gewis! ook 'buiten dat al, is de fchade verbazend. • ' Hét veeder voor de be'es. ten geheelweg, of immers bedorven. Het gewas vernield! De hoope op zaeijen en maeijen, immers voor een jaar, verdweenen! De fchamele armoede vestigt'haaren zetel in die geteisterde gewesten! Treurige uitzichten! Sidderend vreezen'voor vermeerderde bezwaren! — De heiligdommen , daar kort tc voren de ftem des leeraars klonk, zyn nu met fchreiende menfehen en loeiend vee vervuld,' cn, onder de donderende riem des oordeels van den Almachtigen, is er geene ftem van openbare evangely-prediking. —— Bedrukte bewoners der overftroomde dorpen! Gy hoort, ja; nevens my, de befternming van een' verbodsdag, maar gy mist de hope, om in uwe heiligdommen met uwe voorgangeren te vergaderen, om Nederlands'God om Nederlands heil te fmeken! Gylieden vooral, die God  io3 Overstrooming! God vreest, trekt u dat gemis gevoelig aan! Myn hart is benaauwd om uwen wil! Bundels van zwarigheden! Hoe gevoelig is myn hart, wanneer ik bedenke dat zoo veele plaatzen in myn vaderland , vooral in Gelderland , die nu gegeesfeld worden door den watervloed, juist die zelfde zyn, die in het afgelopene jaar, door den roden loop, die akelige ziekte, zoo jammerlyk zyn geteisterd geworden. Het eene wee ging voorby, en het andere wee kwam. Zoo vol is des Aimachtigen pylkoker van doodlyke wapenen! Bezochte landgenoten! Myn hart fmelt van weedom! . Oneindige Majesteit! God der wateren! God van ftonn, vorst en dooi! God, die gezeeten zyt over den watervloed, die zit,. Koning, tot in eeuwigheid !Majesteit! die vrezelyk zyt van werking aan de menfehen-kinderen! Gy regeert! Gy zyt met hoogheid bekleed ! Dat de volken beeven! De ri» vieren verheffen, zy verheffen , haar bruisfehen! Gy, God in de hoogte! Gy zyt geweldiger dan het bruisfehen van de grote wateren. Ontzettende ysdammen, zwellende ftromen, bezwykende dyken, en alle de verwoestingen, prediken uwe Ma-  Over strooming! 109 Majesteit; en alle die verfchynfelen dragen dat opfchrift: God is groot. Majesteit! met welk eene achtbare verfcheidenheid voert Gy uwen raad uit, eenftemmig met alle de bedoelingen van oneindig doorzicht! Dan eens ftelt Gy de rivieren tot eene woestyn, de watertochten tot een dorftig land; dan eens het vruchtbaar land tot zouten grond, om de boosheid van hun, die er in woon en. Majesteit! Gy zyt rechtvaardig in uw oordeelen, rein in uw richten! Uwe oordeelen zyn heilig , waarachtig en rechtvaardig! • OfzoudtGy de kinderen der menfehen van harte plagen of bedroeven? Neen! Gy doet dat node! het is U een vreemd werk. Gy doet het niet dan genoopt door heiligheid en door den yver voor de eere van uwen naam. Majesteit! ook door deezen watervloed heiligt Gy uw' naam! De gantfche wereld moet het weten, en Nederland vooral, dat Nederlands God geene glinfterende wapenen van vyanden behoeft, om het volk te tuchtigen. Neen! Storm en ys en water zyn ook de legerfcharen van Nederlands God. De geteisterde gewes- ten, en wy alle, moesten het weten, hoe vex het  iio Overstroom ing. het gaan kan, wen de roede is opgeheeven. En, daar de gebeurtenis van dit ramfpoedig jaar haers gelyk niet heeft onder alles, wat er, van dien ■aart, in eene eeuw is voorgevallen, zal waarfchynlyk byna niemand der thans levende heugenis dragen van gelyke ellende, van een'watervloed, zoo hoog in trap, en tevens in (trekking zoo uitgebreid. Men moet het weeten; Gods vermogen is niet verminderd. De inwoondcrs der geteisterde gewesten moeten te rug zien op hun beftaan ten dage des ongewoonen, des uitgebreiden , voorfpoeds, toen by zekere geleegenheid zekers vrucht der aarde ongewoone winst befchikte. Gods oordeel, bezwykende dyken, verwoestende wateren, vernielingen van voorraad en alle de ellenden, vernieuwen, in 's Heeren naam, de verwytende gedachtenis van dartelheid en overdaad , verfpillingen en ongebondenheden, ten dage des voorfpoeds. Eik eene verwoesting, die nu gefchiedt, predikt, met ontzettende welfprekendheid, en op een' toon, die het geluid der gonzende winden, de krakende dyken, en der aanftuivende wateren, te bovengaat; elk 'eene verwoesting predikt dat ongelyk, en al het ver-  Overstroom ing. m verdriet, dat de ondankbaarheid den oneindigen VVeldoender heeft aangedaan, toen men van de zegeningen wapenen fmeedde, om er Hem mêe te beftormen. —- De inwoonders der geteisterde, gewesten mogen wet eens zich zeiven vragen. Doen ook de geflotene heiligdommen, in des Heeren naam, aan ons het treffend verwyt van ongodsdienftigheid, van het ondankbaar verzuim van zooveele kostbaare gelegenheden, om optegaan in 's Heeren huis, en om een minzaam aanbod van genade uit den mond van Gods knechten te horen? —— Brachten wy ook het onze toe, om Sions wegen te doen treuren? Of immers, doende geflotene heiligdommen ons ook het verwyt van ongelovigheid aan Gods getuigenis, dat zoo plechtig, zoo ftatelyk, tot ons gebracht werd? Zy mogen wel eens, ten overftian van eene Majesteit, die hen tuchtigt, zich zeiven vragen: Hoe beftonden wy onder vorige bezoekingen? lieten wy ons tuchtigen? bogen wy onzen hoorn in het ftof? en, daar de prediking van een minzaam evangely met de ftrengcre aanfpraak der gevoelige bezoekingen gepaard ging, werden wy door het eene en het andere tot God gebracht? Toen er duizenden onzer medein-  na. Overstroom ing. ingezetenen in het afgelopene jaar door akelige ziekte werden weggefleept, toen 'er geheele huisgezinnen zyn uitgeftorven, en toen wy, of ver. fchoond, of uit doodsgevaar, dringend doodsgevaar, gered werden, hoe beftonden wy toen en voords? Wat zegt ons hart in de tegenwoordig, heid van Hem, die harten en nieren proeft? werd toen de eenzaamheid ons Bpchim, de plaats van ons geween? werden toen onze aangezichten overftroomd door een' vloed van boetvaardige tranen? vielen toen' voor dien vloed de hoogten, en alles, wat zich verzet tegen wet en evangely? hoorde men toen uit onzen mond den noodkreet en het gebed des verdrukten, als hy overMelpt is? kwamen wy tot dien Man, die eene fchuilplaats is tegen den vloed? Gantsch Nederland hore de boetbazuin, die door den watervloed, met een Item van majesteit, gefteeken wordt! oLsnd! Land! Land! zoo roept de Almachtige, hoor des Heeren woord! Bezie u zelve als overftroomd door ongeloof cn zondedienst! bezie het overfchryden van alle de omtuiningea, het omverwerpen van alle de dammen, die door wet cn evangely, door eene zegenende of tuchtigende voor-  Overstrooming! i rg voorzienigheid, werden opgericht tegen den droom van ongeloof en zonde-dienst! Klommen niet die onduimige wateren ver boven alle peil? en fpoelden zy niet over alle de dyken, alle de predikingen van wet en evangely, alle de afradingen, alle de bedradingen, die het gewisfe deed, alle de aanfporingen, alle de beweegredenen, alle de betuigingen van Gods getrouwe knechten, alle de oordeelen, en alle de loflyke voorbeelden, vlogen niet de onduimige wateren van ongeloof, zedenbederf en verfmading van God, over alle die dyken geweldig heên ? en werd niet alles met dien voordgeHuwden droom weggevoerd? Gy derke geesten! lochenaren van Gods opper» beduur! gy, die in uwe harten zegt: De Heere doet geen goed, en Hy doet geen kwaad. Die men naauwlyks den naam van God hoort noemen! die, daar gy in de tweede oorzaken hangen blyft, de natuur fchynt te willen vergoden! Gaat naar een geteisterd Keulen en Mulheim, naar een gegeesfeld Gelderland en Overysfel, en naar dar deel van Holland, dat in de plage des watervloeds zoo aanmerkelyk deelt. Hoort er die ftem van Majesteit: Komt, en aanfchouwt de daden des H Hee*  '114 Overstrooming! Heeren, die verwoestingen op aarde aanricht!Zoo roept u de Allerhoogfte toe: Laat af, en weet, dat ik God ben! Ik zal verhoogd worden op aarde ! Spot niet langer met de opmerkingen van den weerflag, dien de bezoekingen hebben op de zonden van het volk! Buigt liever uwen hoorn in het ftof! Spot niet, op dat uwe banden niet vaster worden! Wacht u, op dat de heilige, de rechtvaardige, befteller van den watervloed u niet misfchien met ééne klop wegftote, zoo dat een groot rantfoen u daar niet zou afbrengen! Doet alsManasfe! bekent, dat de Heere God is! Nederland! Myn lieve vaderland! Gods hand is verhoogd. Befchouw het oordeel van deezen watersnood in verband met alle de bezoekingen, die er zyn voorgegaan! met de pest onder de runderen ; met het oordeel der groote droogte in het afgelopene jaar, en de treurige gevolgen daar van, met den ontzettenden winter, die voorby is, en alle de benaauwingen, die daar uit geboren zyn; vooral, met alle de krenkingen en benaauwingen, die een rampfpoedige oorlog in de jongstverledene jaren u verwekt heeft, en met alle die verwerringen, die natuurfyk , als alvermogen geene omwending  Overstroom ing! 115 ding fehept, de voorfpelling leveren van uwen fterk-nadereudenondergang.—-Nederland! Bloedt uw bare niet op de herinnering van dien fchitterenden onderftand, dien de God der vaderen op Doggersbank u befchikte? Toen kwam uw vyand als een ftroom, maar 's Heeren Geest heeft de banier tegen hem opgericht. Bedenk: Die zelfde hand, die toen den ftroom van der vyanden woede en overmacht beteugelde, die zelfde hand, die toen, ten uwen behoeve, zich ftelde tegen den hoogmoed van die golven, en dat woord deed gel- den: Tot hiertoe, en niet verder! Die zelf- de hand verhief nu de baaren boven uwe befchuttingen, en gaf u der verwoesting over. Myn vaderland! plaats, in uwe verbeelding, die twee gebeurtenisfen naast eikanderen! bedenk, hoe gy aan de eerde beandwoord hebt, en alle 's Heeren daden vergeeten! en bereken dan den heiligen weerflag, die het eene op het andere heeft! Hoor het verwyt, dat u de watersnood doet, in 's Hceren naam zoo luidkeels doet! Myne landgenoten! De treurige gevolgen der jammerlyke overftroomingen treffen hen niet alleen, die er onmiddelyk in deelen, maar zy verfpreiden door duizend H 2 ka-  n6 Overstrooming! kanalen een' nadeeligen invloed door geheel het land. Elk deelt er in en zal er in deelen, in zyne mate. Gewesten, die tot hier toe zyt ver- fchoond gebleeven, buiten gevaar gefield,of tegen het gevaar aanmerkelyk beveiligd, 's Heeren ftem roept u toe: Hoort de roede en Hem, die ze befteld heeft! Spiegelt u zacht, door u aan anderen te fpiegelen! Valt op uwe aangezichten voor God neder! Zegt niet: Die geplaagde nabuu. ren waren zondaren, meer dan wy! — Zegt niet: De vastigheid onzer dyken of de yver van hun, die niets onbeproefd gelaten hebben, om ze te behouden, heeft ons beveiligd. —— Eert en aanbidt Hem, die den zegen gebood, en buiten wiens beftelling, al het waken der wachteren en al de yver der arbeideren, te vergeefs is. Nederland! myn vaderland! Uw geheele ftand en ligging pryst u den oodmoed aan. Uw naam is Nederland; uw hart moest in de laagte zyn. -—— Alle de volken moeten beven voor het aangezicht van Hem, by wien alle de volken minder zyn dan de ydelheid; maar hoe dubbel oodmoedig moest een volk zyn, dat door de hand van alvermogen wordt opgehouden in het midden der wateren, eene  Overstrooming! n? eene hand, die, door een'enkelen wenk, al wat in Nederland leeft, in weinige oogenblikken, den geest kan doen geeven, fmorende in zyn eigen nest; dit plekje lands ten getuige ftellen van een' herboren' zondvloed. Nederland! Bezie uwe ligging , en kniel voor God! Amfteldam! daar myne wieg gedaan heeft, ik ben benaauwd om uwen wil! Geboorteftad! Gy zyt de zetel van Nederlands ongeloof en losbandigheden ! Bezie de verwoestingen des wa- tervloeds in andere gewesten! Denk: Wat is er voor my te wachten? Denk: Welligt zal ik de droesfems uitzuigen van den toornbeker, die in de hand van den Almachtigen is, gevuld met zwymelwyn. Denk: Welligt vergadere ik my, onder de verwaarlozing van verfchonende goedheid, een' fchat van toom, —— Denk: Mogelyk wordt het zwaarfte oordeel voor my bewaard, een oordeel, waarby geen oorlog, geen watervloed, geen pest, kan halen. En welk tog?.... een oordeel van verblinding en verharding. Akelig affcheid! wanneer een vader den onverbeterlyken zoon toeroept: Ga nu heen! doe wat gy goedvindt! ik zal niet meer vermanen, niet meer beftraffen. Myne H 3  118 Overstroom inö! geboorteftad! Het bericht van watersnoden, die elders zyn, roept uwe aandacht te rug naar dien akeligen zceftorm, die voor agt jaren het water opjoeg tot zulk eene hoogte, dat gy beefdet van fchrik ; maar zie dan ook met een bewogen hart te rug op de ongedagte redding, die God gaf, gaf op eene wyze en in een' famenloop van omftandigheden, die den opmerkzaamen roepen deed: Gods vinger! — Myne Stadgenoten! beziet deverfeboning, die gy geniet, elk een'rustigen nacht, elk eene onverhinderde waarneeming van uw beroep elk eene onbelemmerde waarneeming van den openbaren Godsdienst, daar elders honderden heiligdommen gefloten zyn. — Myne ftadgeuoten! wordt gy thans verfchoond voor zulk een oordeel,alsu van elders bericht wordt, gy zult evenwel een aanzienlyk deel der fchaden dragen, die door de verwoestingen binnen, en vooral buiten 'a Lands, veroorzaakt zyn. Buigt daar onder, heiligt Gods naam! roept uit: Eene zachte roede! Myne ftad- genoten! Ik beweene het voor Gods aangezicht, dat alle de overtbomingen den ftroom uwer ydelheid niet kosten beteugelen. Zelfs, toen de treurberichten versch waren, en men zeggen zou, dat er zelfs gee-  Overstrooming! iïo geene Godsdienst beginfelen nodig waren, om in zulk een tyd alles, wat in eene eigenlyken zin zinnelyk vermaak is, fmakeloos te maken, ook toen ging alles den ouden gang. De toneelen van verydeling hadden geen minder bezoek. Helaas! Zyn er dan geene bedenkingen meer, die paal en perk ftellen? Kon zang en dans, en klugt cn dartelheid, en handgeklap en gezelfchap van onbeteugelde vrolykheid, u behagen in een' tyd, toen uw landgenoot kermde van weedom, toen de watertooneelen louteren fchrik verfpreidden! •Myne land- en ftadgenoten! ulieden bedoele ik vooral, die, neven my, der gezuiverde kruisleere zyt toegedaan! Beziet die toneelen van verwoesting, die elders zyn opgedicht! -— Gy beeft en deinst te rag! met reden. Maar beziet ook dien dringenden nood, dat yzelyk gevaar, waarin gy oorfprongelyk verkeert; —- Vloeden van oneindige verbolgenheid .ilromeu van ramzaligheden, volgen u op de hielen, en wie, wie zal beftaan, wenze eenmaal zullen losbreken? Alle de hooge muuren, in uwe verbeelding opgericht, alle de dammen en dyken van eigene waardigheid of van hardvochtigheid, 't zal al bezwyken by het nadeH 4 ren  mo Over stroom i ng! ren van dien ftroom. Alle die baren en golven zullen er over heen fpoelen met eengedruisch, dat alles beevcn doet. Daar ligt de vastigheid, waar op gy alles af dorst wachten; of zult gy met uw arm tien duizendtal beftand wezen tegen Hem, die met twintig duizend tegen u in aantocht is! , Buigt u dan, hoe eer hoe liever, in oodmoed neder voor Hem, die u toeroept: Grimmigheid is by my niet. Vlugt naar Hem, die gezonken is in diepe wateren, in grondelozen modder, waar in men niet ftaan kan, naar Hem, die zich door een' vloed, die geen weerga heeft, overftromen liet, om, door verdienste en door invloed, eene fchuil. plaats te worden, eene toevlucht voor allen man, die benaauwdis, eene fehuilplaats tegen den vloed. En, Land en ftadgenoten! bloedt uw hart niet op de overweeging, dat de ftroom van genade altyd hoger gaat dan de ftroom van fchuld en onwaaidigheid! Uw fchuld, reikt, ja, tot aan den hemel; maar, Gods goedertierenheid is tot boven de hemelen. Zoudt gy niet, in een' weg van ver- oodmoediging, met reden uitzicht hebben op den God der vaderen, op Hem, die door klimmende wateren meermaals• Nederland gered heeft, Hem, die  Overstrooming! - 121 die door middel van het tydig wasfen van het water, ten lande ingejaagd, aan het benaauwde Leiden hulp befchikte, en den Spaanfchen vyand kiezen deed; vluchten of verdrinken. Myne Land- en Stad-genooten! — Schiet haastig toe, om wéltedoen! Elk een tred, dien gy op het droge doet, luiftere u in: Weestdankbaar,en doet wél. Duizend gretige oogen, de duizenden verdubbeld , wenken u! Uit duizend monden wordt de nood, van buiten en van binnen 'slands; u toe- gefchreeuwd. Aanvaardt blymoedig alle de geleegenheden, die u voorkomen, wat zegge ik! zoektze op ! Milddadigheid is noch eene van de goede dingen in ons Neêrlandsch Juda! —— Stelt u in de plaats van die ellendigen! en verbeeldt u tevens, hoe welkom de onderfteuningen zyn zullen. Verbeeldt u Gods vrienden onder hen, door uwe verzorgingen, met betraande wangen, gedreeven naar den troon van aller vromen Vader. 1 Verbeeldt u, dat ook die ellendigen, die beroofden, die verlegenen, de plaats vangers van Kristus op aarde zyn, door Hem nagelaten: o! myne land- vooral myne ftadgenoten ! Verbeeldt u te verneemen , dat Jefus hier op aarde was, en H 5 in  122 Overstrooming! in nood verzorging nodig had, zoudt niet gy alles voor Hem over hebben? en zou niet elk vliegen, om de eerde te zyn. Vermogende Amdelaren! op u, op u vooral, is het oog gevestigd; en mag men niet in een' goede zin zeggen, dat de donkerheid der tyden, die wy beleeve, de klimmende onzekerheid, hoe het met Nederland af zal lopen, en de weinige rekening, die bezitters op hunne bezittingen maken konnen, groter zorg verwekken moet om te weinig, dan om te veel te geeven? Valt er veel, dikmaals, te geeven, denkt: Aanhoudend te geeven is het merk der Godheid. Ziet daarop! volgt dat voorbeeld! Ben ik een vriend van God, door het geloof in zyn'Zoon, geworden. Laat my denken: Zulk een God, zoo groot van raad, zoo machtig van daad, is myn God, myn vriend, myn bondgenoot. Zulk een wezen, wien wind en water en alles ten diende daat, is in myn belang getreeden. Be- dykt door alvermogen, mag ik het gebrul der ilormen en het klotfen der baren gemoedigd afwachten, Ik da op een' rotsdeen, die tot in den hemel reikt. Daarom zal ik niet vrezen. —-— Laat my juichen: In een' overloop van grote wateren  O V E R S T R O O M I N C ! I 23 ren zullen zy my niet aanraken. Laat my juichen: Als alles bezwykt, alles wegzinkt, dan is er een fchat geborgen, voor ftorm en vloed en alles ongenaakbaar. Laat my op die hoogte, indien Totsfteen, beftendig verkeeren, en cr my geen oogenblik buiten wagen. Laat my, in welk eene mate ik immer een getuige van watersnoden, of andere bezwaren, worden mogte, laat my rekenen op dat bemoedigend woord: De Heere is goed. Hy is ter fterkte in den dag der benaauwdheid; en Hy kentze, die op Hem betrouwen. Laat my al den onderftand, die ik van my zeiven, of van andere fchepfelen, wachten kan, voor ahyd befchouwen als dien van ligt wankelende dyken, of als van waterkeeringen, die, by het hoger ryzen van den vloed, gewis overlopen! — Laat my juichen, dat de ftromen der genade ahyd hoger gaan dan myne noden en behoeften. Ik juiche, om dat de genade, heerscht. Zy heerscht over alles. De genade ftroomt over alles heên. Laat my aanhoudend bidden, dat de genadewateren van den Geest, in myn hart en in myn vaderland, klimmen mogen tot eene aanmerkelyke hoogte! Zalige bevloeijingen! Onfchatbare overftroomingen ! Stromen in de woe-  124 Overstroom ing! woeftyn! Rivieren in de wildernis! Het dorre land gefield tot watertochten ! Kom! Heere J:fus! Uwe rivier is vol van water! Schoon ze nu zeven en vyftig eeuwen vloeide, zy blyft even vol. Stroom door Nederland! en laat er uwe bevloeijingen zoo mild als ergens zyn. —- Laat my, zonder ontzetting, vooruitzien op den jongden, op den dervensnood! Dan zullen, ja, alle de gefchapene onderdanden bezwyken; maar ik zal uil eene zinkende wereld, als van een' zinkenden dyk, dappen in myne eeuwige woning, en de overdeleidsman myner zaligheid zal my de hand toereiken, op dat ik dien dap gelukkig doe. Laat my voor myne aandacht de gedachtenis vernieuwen van die ontzettende gebeurtenis der fmoring van de eerde wereld in de wateren des zundvloeds. Laat my de reeks van eeuwen nagaan, waar in de tweede wereld getuige geweest is van Gods trouw, in de vervulling van dat woord: Dat zal niet ,weer gebeuren. Laat my den regenboog, met heilige beweegingen van myn hart, daar op aanzien, zoo dikmaals ik er de geleegenheid toe hebbe. Laat my op dat gezicht, met tranen in myne oogen, juichen: God houdt woord. Laat my elk eene over-  Overstrooming! 125 overftrooming, die ik zie of waar van ik hore, ook de overftrooming, die ik nu bepeinze, aanmerken, niet alleen als niet ftrydig met Gods belofte, maar ook zoo als zy de vervulling van Gods belofte plaatzen in een glanfiger licht, en uitroepen: God doet dit! en , door één enkelen toegevoegden wenk, zou de tweede wereld op nieuws in het water zinken; maar neen, .... Laat my de vervulling van die belofte,gemoedigd, befchouwen als een' waarborg, dat ook alle Gods beloften onfeilbare vervulling krygen zullen. Zoo zegt myn Ontfermer: Dat, dat zal my zyn als Noachs watereu, toen ik zwoer, dat zy niet meer over de aarde zouden gaan; alzoo hebbe ik gezworen, dat ik niet meer op u toornen of fchelden zal. Bedrukte landgenoten! • Beziet, ja, uwe ellende, maar beziet ook de matiging, die God befchikte! Ja! in het midden van den toorn was Hy des ontfermens gedachtig. • Zegt niet: Is 'er ook eene fmerte als myne fmerte ?. Neen! Gaat naar Keulen, Manheim , Heidelberg! Beziet de mate der verwoestingen, eene mate, waar by uwellende voor gematigd mag gereekend worden. ■ Myne medehervormden! Bloedt uw hart niet op de vermei-  12.6 Overstroom ing! melding van Heidelberg, Heidelberg, de geboorte-, plaats van uwen onfchatbaren Katechismus, die banier van wegens de waarheid, die,ondanks allen, die haar gram zyn, noch ftaat. —— Medehervormden! Weent uw hart niet over Mulheims lot, Mulheim, de fchuilplaats en toevlucht der Keulfche hervormden, in de zaken van den Godsdienst,daar woord en bondzegeien hun worden toegediend. — Gedrukte landgenoten! Valt dan op uwe aangezichten voor God, en roemt de matiging, die u gefchiedt! Gedrukte landgenoten! —- Hoe zal ik de heiliging van Gods naam wegens de bezoeking, die u treft, best vereenigen met de koestering van een bloedend medelyden met u. Tot beiden worde ik geroepen. Daaglyks bidde ik: o Vader! uw naam worde geheiligd ! en zou ik dan dien naam niet roemen, wanneer God myne beede hoort! Moet ik dan niet roepen! Heer! ook inden weg uwer gerichten heb ik U verwacht; tot uwen naam en tot uwe gedachtenis is de begeerte van myn hart. Zou ik niet, met bevend genoegen, roepen: Het was tyd voor den Heere, dat Hy werkte: zyne wet was verbroken; en hoe zal ik die  Overstrooming! 127 die gefteldheid van myn hartbefchryven, wanneer ik, yverende voor de gefcbondene eer, de vertrapte wet, het verworpen evangely, de getergde wraak, de verdonkerde volmaaktheden, van het oneindig wezen, zyn naam heilige in de gerichten? Nooit, nooit ben ik gereeder, om van die gerichten een aanmerkelyk deel te dragen, dan in zulk eene gefleldheid. ■— Teevens moete ik een bloedend meedelyden met myne bezochte medemenfehen en landgenoten in myn hart gaande houden. Nooit worde ik daar van ontflagen. — Het eene moet tegen het andere nimmer ftryden. •——> Dat hoger gaat, het eene dient het andere te bevorderen. —— Heilige konst! Gelukkig, die zoo beftaan mag!——Hieris de wysheid! Heere Jefus! leer het my! Toen Gy op de aanfehouwing van Jerufalem en de vertegenwoordiging van des. zelfs naderenden ondergang, bitter weende, toen ftond in uw hart gloeijende yver voor uw's Vaders gefchonde eere, en grievend meedelyden met de Joodfche natie, op gelyke hoogte. Gedrukte Landgenoten! Ik buige myne knieën voor den God en Vader van den Heere Jefus Kristus, ik brenge uw geheel geval voor God. Zou ik u  128 Overstroom in o! u vcrgeeten! Ik bidde den Allcrhoogiten, • dat Hy by toeneeming uwe bezwaren matige, verlichting befchikke, wind en weder daar toe beftie. re* ' Ik bidde, dat de hand, die u tuchtigt, verdere onheilen weldadig afwende. Denk ik aan bet water, dat van Zwitzerland en van elders noch verwacht wordt, dan beeft myn hart, en dan roepe ik: Genadige God! gedenk des ontfermens. »—- Myne ziele roept tot God! Heere! zagen die gedrukte menfehen U in, den weg der gerichten! ging er uit de overftroomde landen een eenparig geroep naar boven op: de Heere is God! de Heere is God! Geerne brenge ik uwe harten tot den troon met dat verzoek: Heere! bewaar hen, dat ze niet twisten tegen U, en, door dat twisten, hunne fchuld, uw ongenoegen en het gevoel van hunne ramp, vermeerderen! God van den hemel, die den toegang tot hunne harten hebt, leg Gy het beflag van majesteit op de bronnen hunner verkeerde woelingen! Och! ging er uit de overftroomde gewesten die eenpaarige belydenis op: De Heere is rechtvaardig! wy hebben gezondigd! Bedrukte Landgenoten! Myn biddend hart geeft de zielen van allen, die u helpen kunnen, uwe druk ver- lich-  O V E R S T R O O M I N O? I29 Jigten, in des Heeren hand. Dan roepe ik: Alweetende! Gy doorwandelt aller noden; en in uwe hand zyn alle de kanalen van onderftand, alle de aanwyzingen van alie de noden, alle de neigingen der harten, al de wysheid, die tot de befchikking der verzorgingen zoo nodig is. Dan legt myn meedogend hart duizenden bezoeken af by de harten der vermogenden, en vergt hunne liefdadigheid. Dan voel ik my geheel geneegen, om te helpen. Dan wordt het myne eere, myne verwaardiging. —— Dan danke ik God voor de wysheid en den yver, die Hy aan de burger-overhedenbefchikt, om den ellendigen, den hulpelozcn, den vertegenen, ras te hulp te komen. Gedrukte landgenoten! Zyt gy, ja, der hervormde leere toegedaan, maar, met dat alles, leeft gy noch buiten gemeenfehap met God in Kristus! ——* De watervloed predikt u wet en evangely. —— God, die uw land, uwe bezittingen, overftroomde, en uw leven in gevaar bracht, wenkt u, en wyst u op zyn' Zoon! Het oordeel van den watervloed is, en een blyk van zyn' twist met u, en eene vrucht van zyne gewilligheid, om u in Kristus aanteneemen. —— Elk eene klimming van I het  130 Overstrooming! het water riep u toe in 's Heeren naam! Doet als Noach! Door het geloof heeft Noach eene arko bereid. De arke is Kristus! gaat daar in ! bergt u voor eeuwig! Gedrukte landgenoten! die door de genade kinderen van God geworden zyt! Ontvangt en geniet alle de onderdeuningen, die gy verkrygt uit uw's Vaders hand.' —- Beziet uwen waren fchat, uw zalig deel, zoo als dat buiten het be- reik is van alle bederf en vervreemding! Be^ treurt ook uw deel in de redenen, die God bewogen , om zoo zwaar tc tuchtigen! Laat uw oog onbeweeglyk ftaren op Hem, die, om uwen wil, zich door den vloed overftroomen liet! . Ziet op de belofte: Als gy door het water gaan zult, zal ik by u zyn. -Verwacht, dat alles, ook deeze bezoeking, u ten goede zal medewerken. Juicht in het midden der wateren: God is ons eene toevlucht en fterkte; Hy is bevonden eene hulpe in tyden van benaauwdheid. Dat vry de wateren bruisfehen, dat zy beroerd worden! dat de bergen daveren door derzei ver verheffing! God is in ons midden! geen nood! — Verwacht uit uwes Vadejs hand de verzorging van al het noodzaak-  Overstrooming! i^t zaaklyke. Hy heeft gezegd: Ik zal u niet begeeven; ik zal u niet verlaten. Eer zullen raven, als God dit nodig vindt, brood brengen, dan dat Hy zyn volk begeeven zou. ■ Betrouwt uwen gan- fchen weg, voor het toekomende, ook onder de duisterde uitzichten, aan God, uw' Vader, toe! Spreekt vrymoedig, naer de geleegenheid, die u ontmoet, tot verwekking van boetvaardigheid, Stopt den mond der twistenden! Bepleit de biüykheid der zake van het tuchtigende Opperwezen tegen alle infpraak van uw eigen hart, en van anderer tongen! Heiligt God in den weg zyner gerichten! Myn biddend hart, dat met u lydt, verzeil u in dat al! 1 i ÖN.  I32 ONLANGS OVERSTROOMING, EERLANG BIDDAG. Onlangs overftrooming, eerlang biddag! Biddag» ja! daar ligt de kng begeerde befternming van 's lands vaderen. Nederland wordt eenparig opgeroepen voor den troon. De overftrooming roept my, by het naderen van den biddag, toe: De God des watervloeds is groot, Hy, die de zee en het droge gemaakt heeft! Schrik vopr zyn aangezichtf Men mag aan een' gefchapen' koning den vleijenden tytel geeven van koning der zee; God, God alleen, Nederlands God, is koning van het droge en van de wateren. Hoe zal ik my laag genoeg buigen voor zulk eene Majesteit! Onlangs overftrooming, eerlangbiddag! De geweldige uitwerkfels der wateren, in myn vaderland en elders, hoe treurig ook op zich zeiven, bemoedigen my tot het biddags-werk. Ik zie er in eene proeve van Gods vermogen, en ik borc dien toeroep: Ziet des Heeren hand is niet verkort. Alles hangt af van zyn' wenk, Overftroo- min-  Onlangs overstrooming, eerlang biddag. 133 mingen leveren my andwoord, wanneer ik vrage in deezen tyd: Hoe wordt Nederland veroodmoedigd? en, hoe wordt Nederland gered? Het vermogen van Nêerlands God, kenbaar, en uit de beteugeling, en uit de loslating, van wind en water, uit het opperbevel over zeëu en rivieren, dat vermogen kan Je vloeden van oordeelen en verwerringen, en al het onheil, dat op Nêerland rust, afwenden, en het kan den vloed van vernieuwde gunst en herftelden zegen weder aanvoeren , en Nêerlands bidftem horen: God der vaderen ! Wend onze gevangenis als waterftroomen uit het zuiden ! Hoe ongeneeslyk , hoe onherftel- baar, de burgerlyken en zedelyke gefteldheid van myn vaderland my moge voorkomen, de Beheerfcher van de zee en der rivieren weet voor alles raad, Hy, die oneindig geweldiger is dan al het bruisfehen der grote wateren. Onlangs overftrooming, eerlang biddagl ■ De aanmerkelyke uitwerkfels der overftrooming, bezweekene dyken, de grootfte tegenftanden omvergeworpen, die moedigen my aan, om Nêerlands God, den God der vaderen, op den biddag aantelopen als een waterftroom, aantelopen in dat uitI 3 zicht,  134- Onlangs overstroomlngj zicht, dat ik overwinnen zal. > Die gedachte geeft my moed en leven, — Gods vrienden, in Nederland, zullen famenftemmen, en, in diepleitende famenftemming, zullen zy, als een digtgello» tene, een vereenigde ftroom, tot God zich wenden ln Jefus naam, en , voordgeftuwd door den wind des Geestes, zullen zy ftorm lopen, geweld doen, op het hart van den God der vaderen. Die vereenigde ftroom van biddende gelovigen zal doordringen, daar hy maar eenige opening vindt, en door aangewakkerden yver, door toeneemend be. trouwen, en gereeder beandwoording van moedbeneemende bedenkingen, den doortocht verwyden. —— Maakt u op myne Mofesfcn! Myne Abra. hams! Myne Jakobs! Myne Eliasfen! en gy allen, die verftand van kermen hebt! —— Dringt door alle de belemmeringen heen ! Staat voor niets! —— Neemt uit de afwyzingen ftof tot vermeerderdeu aandrang! Doet als de Kananeefche vrouw! Doet als de weduwe by den onrechtvaardigen richter! —— Overftroomt al wat in den weg is, al wat de befchouwing van een getergd geduld , van eene mate van fchuld tot aan den hemel, van een vertreden evangely, van eene befchimpte voorzienigheid, u ter out-  EERLANG BIDDAÖ. I35 ontmoediging voor ooge ftelle, beklimt die dyken , breektze of overftroomtze! —— Zegt in een' buigenden oodmoed en meteene opgerichte vrymoedigheid: Heer! God der vaderen! Ik kan niet aflaten; 't is myn vaderland, waar voor ik pleite J Heer! ik kan, ik mag U niet laten gaan, voor dat Gy ons zegent! Jakobs wapenen moeten de uwe zyn! tranen en gebeeden. ——- Alvermogen, beftierd door rechtvaardigheid, laat zich ontwapenen door eene kracht, die hetzelve (o wonder!) verleent. • Elias was een mensch van gelyke beweegingen als wy; hy bad, en God gaf droogte; hy bad, en God gaf regen. —— God heeft noch niet gezegd: Bidt niet meer voor dit volk! —— Hy, die , 0 bedwelmende nederbuiging! van Mofes vryheid verzocht, om Israël te verderven, zeg. gende: Laat my toe, dat ik ze verderve! roept ook nu zynen vrienden in Neêrland toe: Laat my toe dat ik Nederland omkeere! —Mofesfen van onzen tyd! Waakt op! ftuit dien arm! God wil het als aan u verblyven ! Bindt dienopgeheeven' arm! God wil wel blyven! en het inneemen van uwe gedachte is de tederrte opfporing van bloedende liefde voor uw vaderland. ——> Stroomt! ftroomt dan boetI 4 vaar-  136 Onlangs overstrooming, vaardige tranen! —— Stroomt! yverige noodgebeeden! Onlangs overftrooming, eerlang biddag! ——• De leeuw, de waterleeuw, heeft gebruld, wie zou niet vrezen? de Heere heeft gefproken, wie zou niet profeteeren ? —- De oveiftrooming kondigt ïny aan eene overlopende beek van Gods heilig ongenoegen, en, w -rdt het land gefteld tot een* zouten grond, het is gewis om de boocheid van hun, die er in woonen. Zoo moete ik, op Nederlands verbodsdag, komen met de belydenis van myne eigene fchuld en die van myn volk; met de belydenis van al het ongelyk, al het verdriet, alle de terging, die Nederlands Weldoender heeft moeten dragen; ik moet wriemelen in het ftof. Ik moet myn' Richter gerechtigheid toewyzen, en niet, dan met den Middelaar, den waren Benjamin, in de armen van myn geloof, naderen tot den God der vaderen, en, terwyl ik de belangen van kerk en vaderland bepleite, Hem wyzen op dien Zoon , op Hem, die! weleer overftroomd door den vloed des richterlyken toorns, thans, buiten het bereik van allen druk, gezeeten is op den Middela'arstroon. Ik moet met Daniël bid-  EERLANG BIDDAG, I37 bidden, om des Heeren wil. Ik moet op Hem zien, wiens gerechtigheid de grondflag is, beide van alle aanneeming by God, en van alle langmoedigheid en verfchoning over een zondig land en volk. Onlangs overftrooming. —- Bemoedigende herinnering, dat God noch tuchtigt, en op den biddag gehoor wil geeven. Van over lang had Hy zyne gantfche ziele van myn vaderland mogen aftrekken. Hy heeft dat niet gedaan tot hier toe. Nu roept de overftrooming, in vereeni- ging met de verlengde prediking van wet en evangely, met luider ftem: Nederland! Gods hart hangt noch over ul Nu roept God noch! Laat u tuchtigen, Nederland! op dat myne ziele van u niet afgetrokken worde! —> Nederland! Hoe zou ik u overgeeven? Onlangs overftrooming,eerlang biddag. —— Dreigen woedende ftroomen Nêerlands rust, veiligheid en vastigheid, in het burgerlyke en in het Godsdienftige, om ver te werpen; blyft er, ondanks de aanmerkelyke blyken van toemuuringen der overlang gemaakte fcheuren in de bedykingen van Nederlands vryheid, blyfter, met dat alles, noch zoo-  ï38 Onlangs overstroomtng, zooveel gevaars over; worden er zooveele pogingen gedaan om de banden van eenigheid, in het ftuk der zuivere genade-leer, Nederlands grootften zegen, te verfcheuren; fchudt en beeft myn vaderland op zyne grondvesten; Ik moet, op Nêerlands biddag, met Mofes in defcheuregaan ftaan voor 's Heeren aangezicht, en, met al wat aan my is, de bres pogen toetemuuren. \ Onlangs overftrooming, eerlang biddag! Ik zal, ja, bidden, dat de plage der overftrooming geheeld worde en niet wederkeere, maar ik zal met groter' nadruk bidden , dat myn vaderland fpoedig ontheeven worde van den ftroom der Deïstery, der verleiding, der losbandigheid, der verderfelyke fchriften, die vergiftigde wateren. -—— Ik zal roepen: God van myn vaderland en myn God! Dan liever de ftroom van tuchtigende wateren, met al de angst en fchade, die hy aanvoert, dan de ftroom van ongeloof en zedenbederf! Stop die wateren door majesteit en door genade! Stuit de begunftigers van dezelve door alvermogen! ——«' Ik zal bidden, dat Nêerlands overheden tegen de ftromen der begunftiging van ongeloof en losbandigheid hoge dyken opwerpen, en tegen al den hoog-  EERLANG BIDDAG. 139 hoogmoed van die golven, in God geftcrkt, en naer al de beteugelende macht, die haar uit den hemel gegeeven is, onwrikbaar pal ftaan. lk zal bidden, dat Nederlands God , met eene ftem van majesteit, waar voor alles knielt, haar toeroepe: Staat op! Staat op! Deeze zaak komt u toe! —— Ik zal voor myne leeraeren bidden om eenè ruime mate van wysheid, van voorzichtigheid, van yver. Ik zal voor hun begeeren den bidernst van Abraham, van Mofes, van Samuel, toegang tot den troon, beftroomingen des geestes. Onlangs overftrooming, eerlang biddag! —— Thans e ene matiging der roede; zakking des vloeds 1 gunftig weder! alles treft.my! 1 En de bezoe. kihg en haare fpoedige matiging, die beiden, fporen my, elk op haere wyze, tot het werk des biddags aan. Die gedachte: God is te midden van den toorn des ontfermens gedachtig! Elk eene gewaarwording van voordeeligen winden van gunftig weder luistert my in! Gods oor ftaat open; de God der vaderen zal op den biddag gehoor verleenen. Hy roept: Kom noch, ondankbaar volk! kom noch, en zeg, wat uw verzoek zy, uwe bede! On-  140 Onlangs overstrooming , eerlang biddag. Onlangs overftrooming, eerlang biddag! —— Och! dat de inwoonders der overftroomde plaatfen biddag houden meenten! —— God vermag alles. «*-*• Wateren gaan heênop dien zelfden wenk, waar op zy kwamen.——En, zoo dat anders zy, dan worde elk een huis een Bochim , daar men weent, een Pniël, daar men wordftelt en overwint! —— Dan levere elk een hart een overftelpend gevoel, elk eene tong een vertrouwlyk noodgebed, en elk een oog eene rivier van tranen!  Bladz. I DEHEERREGEERT. Oe Heer regeert. Achtbare cn aanminnige waarheid! Waarheid, die al myne aandacht, al myne bepeinzing, ovenvaardig is! Hy, die alleen met zyn' naam de Heer is, de Allerhoogfte, over de gantfche narde; hy regeert, hy alleen. De Heer regeert. Hy, die Jehova is, die noodzaaklyk, onafhangelyk, onvera.nderiyk, beftaat, die de vrye oorzaak is van alles, wat buiten hem aanweezig is; hy regeert, hy alleen. De Heer regeert. — Die oneindige Majefteit voert een onbepaald, een beftendig, een vrymachtig bewind over alles in den hemel en op de aarde, en over my. De Heer regeert. Waak op, myne ziel! Bezie dien God, in zoo ver by zichtbaar is ! Ontwikkel, zoo veel gy kunt, dat denkbeeld: God regeert. Eer hem, wiens beftier u en lust en tyd befchikt, om dat getuigenis uit te breiden: God regeert. Eer hem, aan wiens invloed gy elk een' A her-  2 De Heer regeert. herhaalden pols-flag cn elk eene verlenging van denkvermogen te danken hebt. De Heer regeert. Hy alleen. Hy heeft geen' troongenoot, zelfs geene onderkoningen. Hy zelf, hy zelf, regeert onmiddelyk. Gefchapene koningen hebben vaak een' of meer onderkoningen nodig. Hoe zou een Ahasveros, buiten zulk een' onderftand, honderd zeeven en twintig landfchappen beftierd hebben? Jehova, myn koning, heeft zulk een' onderftand niet nodig. Behaagt het hem eene meerderheid onder de menfehen in te voeren, beftierders voor grotere en kleendere maatfchappyen aan te ftellen, en in de meerderen onder hen een' flaauwen ftraal van zyne majefteit te doen fchynen, die verordening maakt geene de minfte inbreuk op Jehovaas alleenheerfching.— De Heer regeert, hy alleen. De Heer regeert. Hy regeert over alles, over alles, wat buiten hem aahweezig is. In een' opflag beziet hy al het gefchapendom. Zyne oogen vliegen van de zuid- naar de noordpool, of liever, hy befchouwtze te gelyk; — de duizenden der zonneftelfels, — den aardkloot, waar op ik woone, — grote enkleenedingen, vezels, men-  OP DE TIENDE PLAAT. De wentelende Hemelbollen Getuigen, daar ze in hunnen kreits Naar juist beftemde wetten rollen, De heer regeert. De ftofkens, die we als 't niet befchouwen;. Die zullen, zelfs aan 't kortziendst oog, Ten eerstgeworpen blik, ontvouwen, De heer regeert. De Vorst zit op den Troon te praaien J. Zyn dreigen baart een' killen fchrik, Beef niet!.. God fielt zyn grootheid paaien ; De heer regeert. Hy, die de Godheid durft trotfeeren, En zinloos haar beftaan ontkent, Verftyft, daar hem de dood koomt leeren, De heer regeerc Van trotfehen waan en hoogheid dronken,' Kent Babels Vorst zich zeiven niet, Hy vait, en tuigt, in 't (lof gezonken, De heer regeert. Kar>  Kan haat fomtyds de Deugd vertreeden? Een joseph zelfs in boeïen flaan? Hy denkt, in 't woêu der tegenheeden, De heer regeert. Hy wordt ter HceiTchappy' verheven; De nyd, die voor zyn' voeten knielt, Moet beevend' dit getufgnis geeven, De heer regeert. 't Moet alles voor Gods Almagt buigen, Geen ftofkeii kan zyn oog ontvliên; Het fchepslenheir zal flceds getuigen. De heer regeert. Ja, fchoon 'c heelal in puin zal zinken; Aan 't eind des wentelenden .tyds, Zal deeze waarheid eeuwig blinken, De heer regeert. Dan zal, daar helfche vlammen gloeïen, Een worm 't gebeente rustloos knaagt, De Hel ai tandenknarsfend' loeien, De heer regeert. Tefwyl de blyde Hsmellingen ; In r-inrnsrêindende Eeuwigheid 't Hun :;-"j;r.d Triun?pb!ied zingen, Bz üVtZ regeert. C  PLAAT X. IJK jLiiÜJSK. Italië JZiK.'X   De Heer regeert. 3 menfehen, zonnen, aarts-engelen, alle de beweegingen der ftoflykc, alle de gedachten, alle de neigingen der redelyke wezens, alle de geheimen van het hart. Wondere God! Uwe grootheid bedwelmt my. Nooit is des harten booze raad, Nooit zondaar, nooit één fnoode daad, Uw alziend oog ontrennen. Gij kent het pad, gy kent den ftaat Der ftofkens en der zonnen. Proeve van geestl. Oden en Liederen. En, Majefteit! gelyk gy alles ziet en kent, zoo hangt het alles van uwen regeerenden invloed af. Uw koninkryk heerscht over alles. — Kruidwormen, kevers, rupfen, fprinkhanen, maken uwe legers uit. God der heirfcharen! uw oog doorwandelt de peilloze diepten der zeeën. De ftormwind doet uw woord. Alle de elementen beluisteren uwe ftem, en letten op uwen wenk. Majefteit! Gy regeert over myn hart en over myn lot. God regeert. Hy is overal. Achtbare waarheid! Hy kent myn zitten en myn opftaan! Hy A a fpreekt  4 De Heer regeert. fpreekt in alles, wat ik bemcrke. In alles, ook in het minfte, vindt, tast, en veelt men hem! Onzichtbaar Wezen! Men ziet u. Wondere tegenwoordigheid, die ik geloove, en met myn hart gevoele, fchoon ik ze niet befchryven kan ! God, de wereldheerfcher, verzelt my; in hem leevc ik; in hem beweege ik my; in hem hen ik. o! Ware ik, zonder tusfehenpoos, enkel eerbied! God regeert. —— Aanminnige waarheid! — Als ik voor een oogenblik onderftelle, dat er geen oneindig wezen is, of, immers, dat het oneindig wezen geene onbepaalde heerfchappy over de wereld en over de lotgevallen der menfehen béffent, als ik voor een oogenblik onderftelle, dat er geen oog is, geen alziend oog, dat met kennisneeming en met invloed overal beftendig is, dan zinke ik in eene fombere treurigheid. Dan wordt alles vlot, alles onzeker. Dan dryve ik op eene onftuimige zee, zonder te weeten, of ik niet eerlang zinken zal in de diepte, of op een' blinden klip te berste ftooten. Myn leven, myne bezittingen en myne eere, befchouw ik dan als veil voor den eerften aanvaller. Rake ik vry, dat zal by geval, by geval alleen, zyn. Geen oog bewaakt my. Treurig, moedbenee- mend  De Heer regeert. 5" mend denkbeeld! Ben ik in levensgevaar, en van menfehen zoo ver afgeicheiden, dat ik niemand beroepen kan, zal ik dan tot een blind geval mynen noodkreet heffen? Zal ik van daar de verhooring wachten van het angstig roepen? ' Zal ik, geprangd door een gety van zorgen cn bezwaaren, myn hart ontlasten aan den voetbank van een woest geval, dat door geen wezen van oneindig vernuft, \an oneindige goedheid cn van oneindig vermogen, beftierd wordt? Zal ik roepen: o! Losgeval! red, red myne zaken J Wanneer ik de weldadigheden bezie, die ik daaglyks geniete en de inmengfelen van zegen onder myne tegenfpoeden, of wanneer ik uit aanmerkelyken nood onverwacht gered ben, voor al in een geval, waar in medemenfehen myn bezwaar niet wisten, of geheel buiten ftaat waren, om my eenigen dienst te doen, wien, wien zal ik danken? Myn hart is vol. Ik moet fpreken, om lucht te krygen. Maar, wien, wien zal ik danken? Aan een los geval heb ik geene verplichting. Helaas! moet ik dan het edel, het onrchatbaar, genoegen van danken misfehen ? Nu verdwynt de redding bykans voor de helft uit myn oog, Troosteloos denkbeeld: er- is geen A 3 God»  6 De Heer regeert. God, die regeert , Aanminnige waarheid: God regeert. De Heer regeert. Hy regeert naer het beitelt , dat zyne oneindige wysheid van eeuwigheid vormde. Zyn raad bedaat in eeuwigheid, de gedachten van zyn hart van gedachte tot gedachte. Elk eene beflelling, die hy maakt, is eene ontwikkeling van dat eeuwig ontwerp. Alle deze dingen waren in zyn*bock, toen noch geene dcrzclver aanweezig was. Groote God! myne oogen fchemeren 3 zy fchemeren by de befchouwing van eene wetenfehap, die zich cn al het mogelyke, en al het verledcne, en al het tegenwoordige, en al het toekomende, zonder eenig gevaar van verbydering, in ééns vertegenwoordigt. lk da verrukt op de befchouwing ceuer tegenwoordigheid van geest, die, naer het gemaakt bedek, zonder eenige verwerring, alles af doet lopen, en op de verdubbelde millioenen van wezens zoo tydig weer in te vloeien, dat alles, in zyn' kring, in zyne bedemming, weetens of onwectens, willens of onwillens, aan de oogmerken van hem, die regeert, dienstbaar is. De Heer regeert. Hy regeert vrymachtig. Hy  De Heer regeert. 7 Hy neemt niemands raad. in. Wie heeft zyn' zin gekend? Wie is hem tot een' raadsman geweesd? Wie zon hem van het werk zyner handen beveelen geven ? Wie zou zyne hand afflaan, of zeggen; Wat doet gy? Ja, Majefteit! Ik roep u toe: o Heer! Zyt gy niet die God in den hemel; ja, gy zyt die heerfcher over alle de koninkryken der heidenen, en in uwe hand is kracht en fterkte, zoo dat niemand zich tegen u ftellen kan. Vrymachtig regeert myn Koning. Hy ftelt vaak Uitkomften daar, waar op geen gefchapen vernuft, geene uitgeleerde ftaatkunde, gereekend had; uitkomften, die elk doen opgetogen ftaan. — Hy kiest dikwyls middelen, waar aan naauwlyks iemand gedacht had. ja, fomtyds kiest hy, met glansfige majefteit, middelen, werktuigen, die, in zich zeiven, kenbaar ongefchikt zyn, om zyn einde te bereiken. Vrymachtige! Gy regeert. Dat hemel en aarde voor u knielen! Doe alle de vorften van hunne troonen flappen , om zich voor uwen troon te buigen ! Vrymachtig regeert myn Ko- ning> Vorst en dooi, regen en droogte, gehoorzaamd! op zyn' wenk. Wanneer hy zyn' hemel als koper doet zyn, dan kunne» alle de verA 4 ee~  8 De Heer regeert. eenigde krachten van alle de gefchapéhe koningen geen' enkelen druppel doen nederdalen. Hy regeert. De Heer regeert. — Hy regeert met het hoogte recht, onder den rechtmatigden tytel, op den duclmgiten grond. — Al wat beft'aat is door hem gefchapen. Alles is zyn eigendom! Roept men hem met reden toe; Gy zyt die Heer alleen! Gy hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen en al hun heir, de aarde en al wat er op is, de zee en al wat er iri is, men voege er dan in ééncn adem by: Gy maakt die alle levendig; en het heir der hemelen aanbidt u. — De grootde monarch, zoo wel als het geringde ftofjen, is een maakfel van Gods hand. De Heer regeert. — Nimmer, nimmer wordt hy moede. Hy heeft nu zeven en vyftig eeuwen de wereld beftierd; maar de fchèppër van de einden der aarde kent geene vermoeijng. Ligt raakt het werkvermogen van eindige wezens zyn vcerkragt kwyt, by geleegenheid van uitgebreide en gewichtige bemoeijingen. Ligt wordt de fneede gedompT van het fcherpfte vernuft. Ligt ziet de afgedoofde ftaatsmau zich in de noodzaaklykhcid van zyn  De Heer regeert. 9 zyn ambt neder te leggen. Hy, die de wereld regeert, kent geene vermoeiing. —— o God! Wie is als gy! De Heer regeert. — Zonder einde zoo wel, als zonder vermoeiing, regeert by. Hy zal met regeeren voordgaan. Alle dc eeuwen, die er noch voor handen zyn, zullen er de getuigen van zyn. Hy zal eeuwig regecren. — Dc uitneemendfte hoofden van huisgezinnen flappen, al ftervende, uit den kring van hun bewind. De koning, die de wellust zyner onderdanen is, flapt, zoo wel als een gevloekte Achab, van den troon in bet fomber graf; zyn geest gaat uit; hy keert weder tot zyne aarde. Te dien zelfden dage vergaan alle zyneraadflagen. God heeft noch voorganger noch opvolger in de regeering. God regeert eeuwig. Waar zyn de Babilonifehe, de Perüfehe, de Griekfche, de Roomfehe alleenhecrfchingcn ? Aardfchc troo- nen wankelen. Jehovaas troon ftaat eeuwig pal. De Heer regeert. — Hy regeert met uitnecmende wysheid, Ja, onnafpeurlyk zyn zyne wegen. — Volmaaktheid, volmaaktheid van den hoogften rang, lchittert en in de einden, die hy bed( elt, en in de middelen, die hy verkiest, en in alle de raderen, A 5 waar»  io De Heer regeert. waardoor het uurwerkbewoogenwordt, Aartsengelen ftaan verrukt op dat gezicht.— Dewereldheerfcher is zoo wys van hart als groot van kracht; aan dat verftand is geen peilen. En, wie, wie zou van God wat minder, wat anders, wachten? — Getuig die wysheid, gryze ervaring der afgewentelde eeuwen! getuigze met luider ftem! Getuigt het, afgeftorvene vrienden van den wereldheerfcher, die zoo dikmaals verrukt waart, als gy de uitkomst van Gods wegen zaagt! Ei, roept my, die een uwer nakomelingen ben, nochmaals het zelfde toe, datgy uwen tydgenoten hebt toegejuicht, dat het fchaterde! -—Getuigt het Ifraels jaarboeken, daar elk eene bladzyde de proeven meldt der verrukkende wysheid des albeheerfchers van kerk en wereld! God regeert. Ik fta opgetogen, wanneer ik den wonderen fchakel der gebeurtenisfen, waardoor God zoo dikmaals zyn einde bereikte, zyne beloften vervulde, aandachtig gadefla. Laat my iets ter proeve neemen. Regeert gy niet, o Majefteit! Gy, die Judaas verlosfer uit Babels kerker, een' Perfitch'vorst, met name benoemdet, lang voor dat Juda in Babel kwam, lang voor dat iemand der eindige wezens rekenen kon, dat Babels heerfchappy in  De Heer. regeert. n in Perfifche handen komen zou. — Knielt engelen! Knielt al wat reden heeft, en roept met my: God regeert. — Nu bewondere ik de achtbare voetftappen der hoge Godsregeering, die, onder alle de gisfingen, onder alle de bevreemdingen der menfchenkinderen, en onder alle de tegenftribbelingen, met ftatclyken tred voordgaat, eu haare diepe raadflagen ontwikkelt. Zyn er zoo veele duiftere wegen, waar in de proeven der wysheid in fombere fchaduw zich verfchuilen, — zoo baant de wyzewereldheerl'cher den weg, om, by geleegenheid van voorafgaande donkerheid, de ontdekkingen der hoogde wysheid, wanneer zy komen, aangenamer, overtuigender, verras ["diender te maken.— Niemand ziet het uurwerk van binnen; wy zien maar eenige aanwyzingen, die op den buitenkant gefchieden. — Nooit had Jofeft hart, by het voeren van dat woord tot zyne broederen : Gy lieden hebt het wel ten kwade gedacht, maar God heeft het ten goede gedacht, op dat hy deed, gelyk het is ten dezen dage; nooit bad Jofefs hart zoo gebloed, nimmer waren hem zoo veele tranen afgebiggeld, nimmer had hy die verrukkingen gevoeld, dat knielen, dat fmelten voor God,  ia De Heer regeert. God, dat weenend te rug zien op Dothan, kuil, flavenftaud, gevangenis indien Gods weg, met hem gehouden, minder vreemd, minder duiftér, en, in vertooning, minder ftrydig geweesd ware. Wyze Koning J die in den ftand der onderdanen van uw ryk zulk eene aanmerkelyke verfcheidenhcid hebt ingevoerd en ftaande houdt. Rykcn en armen ontmoeten eikanderen. Gy hebtze beiden gemaakt. Hoe verbazend zou, buiten zulk een onderfcheid van ftanden, de verwerring zyn in eene zondige wereld! Nu heeft de ryke den minvermogenden zoo nodig, dat hy hem niet misfen kan. Wordt de koning van het veld gediend, zoo is debouman hem onontbeerlyk. Nu maakt het uitzicht op bedongen' loon den minvermogenden gereed en vaardig, om fes dienen, om te arbeiden. Zoo draait het rad der burgerlyke maatfchappy. Elk heeft zyne eigene plaats. Eik is in zyne mate, naer zyne befternming, aan de gemeene belangen dienstbaar, . Wyze Koning! die aan uwe onderdanen de onderfcheidene, de verfchillende neigingen tot ftanden en beroepen in de wereld, weet in te boezemen. Wanneer de keuze van het meerder tal  De Heer regeert. 13 tal der geenen, wier ftand, over liet geheel genomen, gelykzoortig is, en die door plaats van wooning verbonden zyn, wanneer de keuze van hun meerdertal viel op een cn het zelfde beroep, welk eene verwarring zou dat geeven, welk eene veiiegejineid! — Als alle de jongelingen, die zich aan de' lettcroeffeningen overgeeven, zich tot eene en dezelfde hoofdzaak bepaalden, waar zou het henen! Wyze God, regeerder van de wereld! die met den zelfden wenk de benden der ftarren en de neigingen der harten regelt, gy wystelk'zyneftandplaats tm Stond Scebaas koningin verrukt by de befchouwing van Salomoos wysheid, toen zy de koninklyke verordeningen gezien had; wyze wereldheerfcher! fchepper van Salomo! by wiens vernuft Salomoos wysheid louter dwaasheid is, u juiche ik toe; Gy regeert met wysheid. Salomoos kloekzinnigheid was een Saeuwe ftraal van uw oneindig verftand, verftand, waar aan geene doorgronding is. Komen my vreemde dingen voor, gebeurtenisfen, die met de wysheid van den wereldheerfcher, zoo het fchynt, niet beftaanbaar zyn, worden foms de nuttigde leden der maatfchappy afgefneeden, eer zy hunne dagen ter helft brengen, wordteen, wien  14 De Heer regeert. wien de herfenen ontfteld zyn, foms tot den hoog- ften trap des ouderdoms gefpaard; wordt een fchadelyk wysgeer, die eene pest van het menschdom is, eene voordplanter van ongeloof en zedenloosheid, ouder dan tachtig jaaren, worden minst bekwaamen vaak meest bevorderd, enblyvenfoms uitneemende menfehen, fchitterende vernuften, in fombere vergetelheid fchuilen tot hun einde toe.... Laat my alles afdoen met dat woord : God regeert. Majefteit. Zoo luid het opfchrift van alle die beftellingen. Alles is wysheid, in zoo ver God het beftiert. Daar blyve ik by, fchoon ik de berekening niet op kan maken. Als my des Heeren wysheid doet De reden zien van haare wegen, Dan dankt haar myn verblyd gemoed, Het prystze, maar fpreekt nimmer tegen. Maar ook, als dit haar niet gelust, Dan pryze ik blind'lings al haar daden; En daar in ben ik meer gerust, Dan in naar reden ftout te raden. Wat  De Heer regeert. 15 Wat peilt een fchepfcl 's fchepperswerk, Of 't reedlyk is en 't wit kan raken! De fcheppcr is zoo wys als fterk. Dat hy het doet, kan 't reedlyk maken. LODENSTEIN. De Heer regeert. Hy regeert met goedheid. Overal ftaan de voetftappen zyner weldadigheden. Hy is aan allen goed, en zyne barmhartigheden zyn over alle zyne werken. Hy verzadigt alles wat er leeft naer zyn welbehagen. Millioenen monden fpyzigt hy. De gantfche aarde is vol van zyne goedertierenheid. Voor elk derredelyke wezens, die in den hemel en op de aarde zyn, zet hy zyn' troon open, met vergunning, om alles te vragen, wat hun nodig is. Bezingen de hemelburgeren des Konings goedheid op den hoogftentoon, elk der redelyke aardbewoneren mag uit allen nood zyn oog verheffen tot hem, die de koning is der gantfche wereld. Gezeeten op den troon, met den middelaar aan zyne rechtehand, ftort hy onnadenkelyke goedheid uit door de blymaar van het eeuwig evangely. 0! Met welk eene goedheid regeert die Koning, die, ook aan den ftoutften ryksweerfpanneling, vergeeving aan laat kondigen.—- Wat  i6 De Heer, regeert. Wat Benhadad van de goedheid der koningen van Israël gedacht en gewacht moge hebben, die koning, dien ik aanbidde , en wiens regeering ik thans bepeinze, is een goedertieren koning, zonder wederga. Nooit wordt de boeteling, die, met eene koord om den hals en met een' zak om de lendenen, tot hem nadert, afgeweezen. Wie vermeldt, naar waarde, des Konings goedheid, waar mede hy over zyne onderdanen het bewind in Kristus voert. De toegang tot den troon ftaat altyd voor hun open'. Onberekenbare tederheid, waar mede hy de bezorger is hunner belangen ! Millioenen zaken fchikt hy, om aan hunne veiligheid en verzorging dienstbaar te zyn. Met onbezef baare nederbuiging noemt hy zich vader zoo wel als koning. Hy geeft hun naer het vermogen van een' koning. Milde handen! vriendelyke oogen! niets ontbreekt hun! ■ God regeert met verbazende goedheid. Zy, die het treurig lot eener bytende armoede dragen moeten , ontvangen , uit de hand der medemenfehen, de giften van hem, die met mededogen de wereld regeert. Eeuwen lang geleeden befprak de koning der wereld het medelyden en de hulp voor het gedacht der hulpelozen. Hy, die den  De Heer regeert. 17 den hoagerigen brood geeft, is de vader der weezen, de richter der weduwen. Vaak fraelt myn hart, wanneer ik dc Bethesdaas, de"huizen der barmhartigheid, voorbywandele. Dan denk ik: God zörgt, God regeert. God regeert met goedheid, in ontferming. B DE  DE HEER REGEERT. 13e Heer regeert. —— Hy regeert met rechtmatigheid. Gerechtigheid en gerichten zyn dc vastigheid van zyn'troon. Hy is niets minder dan "eene onnozele goedheid, een, die het zich niet aantrekt, of zyn hoog gezag geëerbiedigd of vertreden worde. Neen. Hier zie ik dc duizenden der proeven van zyn heilig ongenoegen tegen hen, die hem verfmaden. — Koningryken, gemeenebesten, genachten , huisgezinnen, bezondere perfi ncn. Dat getuige de verfmoring der eerfte wereld in de wateren van den zondvloed. Dat getuige de vuur- en fulferregèn, die Sodom verwoestte. Getuigt dat, ontzettende oordeelen, die een murmureerend Israël, in de woeftyne, getroffen hebben. Dat getuige de wegvoering van dat zelfde volk, in later tyd, naar Babels kerker. Dat getuige de geheele verwoesting, die, eeuwen daar na, het treurige, maar wel verdiende, lot van dezelfde natie geworden js, eene verwoesting, die tot heden duurt, en die my,  De Heer regeert. 19 iHjr% zoo dikmaals ik een' jood zie, herinnert worde. Dat getuigen de gcfchiedenisfen van alle de volken. Elks jaarboeken vermelden die waarheid: God regeert met biïlykheid. God handelt naer de wet der wedervergelding, in duizend proeven. — Dat getuige myn vaderland. God heeft het groot gemaakt; God heeft er over geregeert met rechtmatigheid. Men doorlopc flegts dc ge* denkfcliriftcn van Nederland met een vlugtig oog* Zegeningen, ja, zonder tal, zonder mate, reddingen, die cn Nederland en de gehecle wereld verrukt deden liaan, ontmoet men daar, maar ook de merken van Gods ongenoegen, het ongenoegen van Nederlands beheerfcher; — de uitftorting der macht des oorlogs, dc benaauwingen door vreemde machten, de plaatzbigen tot op den rand des ondergangs, . de bihnenlandfche venverringen, deltormen, de hoge watervloeden, het paalgeworm- te, de legermacht van Nederlands koning, de pest onder vee en menfehen; alle die verfchynfelen hebben, beurtelings, den toorn van hem, die in rechtmatigheid regeert, aangekondigd. Bezie ik thans de benaauwingen van myn vaderland, alle de bezoekingen, alle de dreigingen, het hachlyk B 3 tyd-  ao De Heer. r e g e é r t, tydftip, alle de verfmadingen, die het dragen moet, en het flikdonkere der uitzichten voor het toekomende; dan roep ik uit: God regeert in rechtmatigheid; eeven naer de werken vergeldt hy den loon. Dan buige ik myne knien voor den troon. Dan roepe ik uit: o God! Gy, gy regeert in billykheid! Alle dc volken moeten het weeten, wat gy tegen Nederland hebt. o! Regeerder van myn vaderland! Op uwe gerichten leeze ik den aart der beledigingen , die gy zoo lang gedragen hebt. Heilige Majefteit! Yveraar voor uwe eere! Koning van myn vaderland! Zoo, zoo moest gy met ons handelen, zou uwe regeering eene regeering zyn van rechtmatigheid, en zou die boze taal: de Heer ziet het niet, de God van Jakob merkt het niet; beteugeld worden.. Zyn de proeven van Gods welgevallen over hen, die hem vrezen, de proeven van Gods ongenoegen over hen, die hem verfmaden, vaak zoo blykbaar niet, fchynen de zaken vaak anders te lopen; . Men befchouwe Gods werk, om er recht over te oordeelen, in zyn geheel en niet flegts in deszelfs trapswyzigen voordgang. En wie, wie kan dat hier doen? Men bedenke, dat de eeuw der vergel-  De Heer regeert. a gelding, in nadruk zoo benoemd, noch aanftaande is. Men ovenveege, dat de blyken van Gods welgevallen en van Gods ongenoegen over eengenootfchap, of over byzondereperfonen, dikmaals, om wyze redenen, zoo verborgen zyn, dat zy ter beoordeeling of van het treurige of van het verkiezelyke des lots der medemenfehen, gantsch geene beflisfehende aanwyzing geeven konnen. Wie weet, welke fmerten , zorgen , angften , vaak den ftand verzeilen des ryksgezeegenden met aardfehen fchat, den ftand van hem, wiens geheels vertooning louter voorfpoed tekent. Web ligt heeft hy, zelfs by geleegenheid van den rykdom, veel verdriets. Zoo dra zyne gezondheid wankelt, verliest hy bykans het geheele genot van zyn' overvloed. Bekleedt hy een aanzienlyk eerambt , by het klimmen van zyne eere, klimt welligt zyne zucht naar meer; welligt valt het hem pynlyk iemand te zien, die noch eenige graden hoger ftaat in rang en waardigheid. — De vergenoegdheid, het puik der aardlche fchatten, is welligt in de lage hutten der geringen veel meer te vinden dan in de blinkende paleizen der aanzien_ lyken. Wie weet, hoe meenig een ambachts- B 3 vm  2^ De Heer regeert. man dc grootfte vergenoegdheid fmaakt:, daarhy, door noesten arbeid, met een gezond lighaam, voor vrouw en kinderen het brood mag winnen j daar hy geene kwellingen des knagenden nyds geVoelt; daar hy alles heeft, om dat hy niets meer begeert dan hy heeft. Dc vlytige arbeid voert de graagte aan den matigen disch. En, verbeelde ikmy dien geringen man als een' vriend van God in Kristus, hoe fchileere ik dan dc edele genoegens van zyn' ftand naar waarde uit? By elk eenemaaltyd, en by duizend andere geleegenheden, fpatten hem de tranen van dankbaarheid ten oogen uit. De vader van het huisgezin zingt des Hoogften lof, en nodigt vrouw en kinderen , om zaam te ftemmen. Heeft by geen' dienst van medemenfehen, hy, die zich zeiven dient, is gereedst geholpen. Hy, die door niemand gediend wordt, is ook daar door vry van de ontrustende opmerking der tegenfpraak en der traagheid, vry van al het verdriet, dat daar uit geboren wordt. Wie weet, welke onderftcuningen, welke vertrooftingén, welke vergoedingen, 'er foms door myne geplaagde medemenfehen , wier bittere rampen zeer kenbaar zyn, genoten worden te midden van hun-  De Heer regeert. 3.3 hunne bezwaren ? welke wichtige voordeden, door middel van hunne bezoekingen, bevorderd, en hoe dikmaals grotere kwaden door den druk, dien zy dragen , worden afgewend. Wie weet, hoe menigmaal zy zich in God verblyden, en in de zelfde oogcnbiikken, waar in ik hun lot bejammer, liederen in kerkers, hallels in ftormen, zingen? Laat my bedenken: Wie weet, met eenige toe, reikende zekerheid, wie de goeden, wie de kwaden zyn ? Hoe jammerlyk kan ik daar in mistasten ! en hoe dikmaals heeft de ervaring aan beide kanten my dat geleerd! Laat my bedenken, dat zy, die, uit een beginfel van geloof in Kristus, God beminnen en dienen, cigenlyk hun deel niet hebben in dit leven , en dat zy aan den uitwendigcn zegen geen'hoger rang geven dan dien van een toewcrpfel by huu kinderded, dat geestlyk en eeuwig is. Laat my bedenken, dat druk in de wereld een der voornaamfte wegen is, waar door de eeuwige ■wysheid, de geeftelyke belangen van haare gunftelingen, bevorderen wil, hun geloof en hope en lydzaamheid in beweeging brengen, het vermogen B 4 N der  i.% De Heer regeert. der genade in hun openbaren, hen van dc wereld fpenen, hen voor den hemel bereiden. Laat my bedenken: Wie weet, welk een verband alle de bezonderheden der hoge Godsrcgeering met eikanderen hebben, en elk derzelver met het geheel?. En, wie peilt de bezondcre redenen, waarom, en de oogmerken, waar toe, de grote Wereldheerfcher het lot der ftervelingen zoo en zoo beftiert? Waren myne oogen meer verhelderd, genoegzaam verhelderd, ik zou dan in de grootfte. verfcheidenheiddevolmaaktfte zamenftemming, en in de fchynbaarfte vreemdheid de grootfte voegzaamheid, met verrukking, erkennen en bewonderen. Laat my bedenken: In den jongften dag, aan het ilot der eeuwen, dan zal, in nadruk, elk op zich zeiven ftaan , en aan elk vergolden worden naer zyn werk; maar hier op aarde worden, wat het uitwendig lot betreft, Gods, mynes Konings, zegeningen en bezoekingen veelal gemeen- fchappelyk ervaard, Wordt hier de godloze vader van een talryk huisgezin door dc voorzienigheid van hem, die in rechtmatigheid regeert, zwaar getuchtigd , zyne echtgenote en zyne kinderen, fchoon zy geene medeftanders zyn der te huis ge- zoch-  De Heer f. egeert. 25 zochte boosheid, deelen evenwel in het fmertlyk gevoel der bezoeking, hoe zeer God, ook dat gevoel , door andere wegen, konne matigen cn vergoeden. Wordt de brave huisvader, de man van yver, de man van ongekreukte eerlykheid, het fierlyk voorbeeld van zyn huisgezin, uitwendig gezecgend, gaat het dien eerlyken, dien befcheïdenen, dien fpaarzamen, wel, is Gods oog over het werk van zyne handen, gewis zyne kinderen deelen in dien zegen ; ook zyn Benoni, zyn Abfalom. Zoo gaat het hier. De vergelding voor elk in het afgetrokkene is noch te wachten* En, blyft er zooveel duisterheid over, gelyk er waarlyk overblyft, laat my alles verblyven aan de eeuw der. ontwikkeling. Laat my niets oor- deelcn voor den tyd, tot dat de Heer zal gekomen zyn. En zuilen, ook dan, alle de gordyncn niet worden weggefchoven, ook dat zy my wél, eeuwig wél! De "wegen, die de Koning houdt met zyn genadevolk, dragen het opfchrift: God regeert in rechtmatigheid. Hy deelt de proeven uit of van zyn welbehagen of van zyn vaderlyk ongenoegen. In zyne kinderen allerminst wil hy de verkeerdheden B 5 dra-  i6 De Heer regeert. dragen. Struikelen breekt, ja, de vriendfchap niet. God blyft, ja, een vergecvend God, een lieveud vader; evenwel, hy doet wrake over hunne daden. By den goedertierenen houdt hy zich goedertieren; by den oprechten man houdt hy zich oprecht 5 by den reinen houdt hy zich rein; maar by den verkeerden betoont hy zich een' worftelaar. Hier roepe ik uit: God regeert in rechtmatigheid. God regeert in rechtmatigheid. Jakobs God doet den verdrukten recht. Het recht des armen en de rechtzake des ellendigen voert hy uit. Weduwen en weezen dragen dat opfchrift: Laat af! Hun Verlosfer is fterk. Hy zal hunne twistzaak twisten. De aanftelling des eerlyken en fchranderen pleitbezorgers , de verordening des doorzichtigen en gemoedeiyken richters, zyn, onder anderen, de middelen , waar door dat woord: God doet den verdrukten recht, vervulling krygt. En, wiste ik meer van de duizenden der wegen, waardoor God, meer onmidlyk, den verdrukten recht verfclfaft; gewis, ik ftond verrukt, opgetoogen. En, o! wat gaat er meenig eene dankzegging naar den troon; wat vloeit er meenig een traan van onverbeeldelyke tederheid, wegens de meer verborgene richtingen van  De Heet, regeert. 27 yan de zaken des verdrukten! Tot driemaal toe roept de pverftelpte vriend van God: De lieer regeert! .... Nu weete ik, dat er een God in den hemel is; aan hem heb ik myne twistzake ontdekt; jk jutche: God regeert, Hy regeert in rechtmatigheid. Voords: Aan het flot der eeuwen zal alles, wat hier noch verborgen bleef, worden opgeklaard. Dan zal er eene plegtige ontwikkeling van alles zyn, eene ftatclyke afdoening, eene bellisfchende uitwyzing. — Dag van majesteit! Laat my alles, alles, aan u verblyven! God regeert. Zyn koningryk heerscht over al- jcs_ . Hoe groot is hy! Groot boven alle volken. Geheelc volken, by hem vergeleeken, zvn minder dan de ydelhcid. De grootfte monarch wordt dan minder dan een druppel aan den emmer, een ftofken aan de weegfchaal. De machtigfte vorsten liggen gekeetend aan zyn welbehaagen. Een Nebuchadnezar, een Ahasveros, een beheerfchet van honderd zeeven cn twintig landfehappen, zyn zyne knechten. En, hoe glinfterde zyne majesteit in dat woord van onbeperkt gezag: Cores is myn herder; hy zal al myn welbehagen doen. — God is groot, groot in hoedanigheid van wereldheerfcher. Met  |8 De Heer regeert. Met reden bewondert men het overleg, de kloekzinnigheid van hun, die uitgebreide genootfchappen wel weten te bellieren. Men roemt met reden de wysheid van het hoofd des huisgezins, wiens oog cn zorg alle de belangen van dat kleen gemeenebest doorwandelt, en daar in voorziet. De kloekzinnige wetgever, de wyze richter, de vernuftige koning, trekken met reden de bewondering naar zich, en lokken den lof uit hunner tydgenooten. Maar, hoe kleen is de omtrek, waar in zy arbeiden, hoe eng de kring, als men dien met het geheel gefcha-, pendom in vergelyking brengt! En, dat hoger klimt, alle hunne wysheid is van hem, die de wereld regeert, van hem, door wien de koningen regeeren, de vorften gerechtigheid ftellen. Raad en het wezen zyn zyne; Hy is het verftand. Elk een vernuftig overleg, elk eene daad van kloekzin-, nigheid, elk een inval van fchranderheid, elk eene wyze verordening en welbekookte beftiering van genootfchappen en maatfehappyen, is eene vrucht des onderrichtsvandcnGoddervvctenfchappen. De koning op den troon, de richter in de pleitzaal, de vader in het huisgezin, en de landman aan den ploeg, heeft de vervulling nodig van dat vernederend  De Heer regeer tV 29 rend en bemoedigend woord: zyn God onderricht hem van de wyze, en leert hem. Knielt dan wyze koningen !• Uitgeleerde ftaatsmanncn, die de bewondering naar u trekt! Knielt! behendige richters, wien het naeuwlyks mislukt, den grond te peilen der gefchillen! Knielt, fchrandere uitvinders, of arbeidzame voltooiers van nuttige konden en wetenfchappen! Knielt welberadene ontwerpers van de heilzaamfte verordeningen! Knielt vernuftige beftierders van huisgezinnen! Knielt allen voor hem, door wiens verftand en de fperwer vliegt, cn de mensch weetenfchap verkrygt! Knielt voor hem, van wien alleen de verlenging uwer kloekzinnigheid afhangt, voor hem, wiens de dwalende is, en die dwalen doet, die deraadsheeren beroofd wegvoert, en de richters uitzinnig maakt, die den getrouwen de fprake beneemt, en der ouden oordeel wech- neemt. Elk roepe: God regeert! God is groot! God regeert. — Bezie ik de lotgevallen myner medemenfehen, die mengelingen van druk cn voorfpoed , die gemengde bekers, dat ebben en vloeien, dat ryzen en dalen, des uitwendigen voorfpoeds; bezie ik, hoe het eene gellacht in aanzien en vermogen, uit geringen ftand, opklimt tot een' hoo- gen  3o De Heer regeert. gen top, en hoe een ander geflacht uit de hoogte van aanzien en vermogen langzaam nederdaalt; dan roep ik met aanbidding uit: De Heer regeert. -— Niets by geval. Dan zinge ik metHanna: God vernedert , ook verhoogt hy. God, die den geringen uit het ftof en den nooddruftigen uit den drek verhoogt, om hen te doen zitten bydevorften, dat zy den ftoel der eere beërven. Merke ik, dat foms alle pogingen, vereenigde pogingen, om iemand te verhogen, mislukken, terwyl een ander, dienaauwlyks voorfpraak had, uit een' donkeren hoek gehaald, en geplaatst wordtin een' ftand van eere; dan roepe ik uit: God regeert. Geen geval, geen zorg, geen list, Oost noch west, noch zandwocftyn, Doet ons meer of minder zyn: God is richter, die 't beilischt; Die, als aller oppervoogd, Deez' vernedert, dien verhoogt. Pfal.n LXXV. in ryra. God regeert. «—- Laat my myne eigene lotgevallen doorwandelen, myne lotgevallen, van myne wieg  De Heer regeert. 3T wieg af tot op dit oogenblik. God, die my ter beftemde tyd, het tranendal, al weenende, in deed treden, God heeft my behoed, van dat ik was tot op dezen dag. ■ Laat my de gedachtenis vernieuwen van die vcrlopene jaren, waarin zyn oog myne treden telde, en zyne hand uit duizenden gevaaren my gered heeft*— De proeven van meedoogend opzicht en van weldadige fchikkingen, ten mynen behoeve gemaakt, verbyfteren myn fta- rend oog. Vielen er duizenden aan myne zy- de, noch ademe ik in Gods uitfpanfel. • God regeerde in de befternming van dien kring, van dien post, dien ik in do-wereld bckleede, en elk eene richting van omftandigheden, daar aan dienstbaar, was eene ontwikkeling des eeuwigen raads van hem, in wiens bock dat alles door oneindig verftand was opgefchreeven. De weg mynes levens is bezaaid met achtbare gedenktekenen eener hoge Godsregeering, en hoe menigmaal heb ik, by het verneemen van ongedachte uitkomften, met tranen in myne oogen, uitgeroepen: God regeert. —— Nooit verfchynt dc hoge Godsregeering in een aanminniger en achtbaarder licht voor myne oogen, dan wanneer ik aan myne tweede geboorte ge-  36 De Heer regeert. gedenke. Dan wordt die waarheid, God regeert; in myn oog een bundel van bedwelmende wonderen. De hooge Godsregeering beftemde tyd en plaats en middel, tot het fcheppen van die gebeur» tenis, waar in de gronden gelegd zyn van een onverliesbaar heil. Hy, die regeert, bracht het evangely tot my, my tot het evangely. In alle de aanleidingen zag ik van voren niets meer, niets meer dan eene loutere toevalligheid; maar, God regeerde; en de tyd des wclbehagcns was gekomen. o ! Hoe kostelyk zyn my die gedachten! machtig veele zyn haare lommen! zoude ik ze tellen! — Duizend proeven van aanbidlyke Godsregeering heeft myn Hand, in de hoedanigheid van eencs kristens ftand, federt den tyd myner zalige ontnuchtering, opgeleevcrd. o! Verrukkende regeering, die myn Kristcnlüt, myne treurige, myne verblydende tyden, myne verzoekingen, myn licht en donker, myn kruis, myn gantfehen weg, beftierden! God, myn God, voerde in alles het hoog bewind. ■ Nooit ben ik minder in ftaat, om de beweegingen van myn hart in woorden te ontwikkelen, dan in die oogenblikken, waar in ik, by de naleezing van myn lot als Kristen, die waarheid bepeinze: God re-  Li e Keer regeert*. 33 regeert. -— God regeerde in alle dc bezoeken, die ik kreeg, bezoeken van (lichting, van vermaning, van beituur, van vertroosting. Elk, die kwam, kwam in de hoedanigheid eenes afgezondenen van den Wereldheerfcher, van den neiger der harten, myn' vader in Kristus. Elk eene weldaad, die, min opzettelyk begeerd by den troon, by wyze van verrasfing, tot my kwam, deed my opgetogen Haan, en by gevoelige herinnering der belofte; Eet zy roepen, zal ik andwoorden; uit- fchateren: God regeert. Of, zag ik indentoe- gedienden zegen de verhooring van een opzettelyk gebed, dan werd myn hart getroffen door die gedachte: God, de Wereldheerfcher, gaf acht op myn verzoek. Hy bemoeide zich met myne zaken. Voorzeker, God heeft gehoord, hy heeft gemerkt op de ftem van myne fmeking.— Ik bad uit den nood, en welligt wist niemand myner medemenfehen, myner huisgenoten, myner Medekristenen, iets bezonders van myne bezwaaren. Indenfchootdes Wereldheerfchers, en daar alleen, ontboezemde ik de gekei- men van myn hart. En nu, nu zie ik, God heeft gehoord. En, terwyl ik den 'weerflag, dien de reddende befteliing had op myn eenzaam nood • C ge-  34 De Heer regeert. gefchrei, voor myne. licffte vrienden zelfs verborgen hield, fmolt myn hart in de onbelemmerde eenzaamheid , en het was my genoeg, dat God my verftond, als ik met tranen riep; God! Vader! Gy, gy regeert. D E  35 DE HEERRÈGEERT. God regeert. —- Laat my, gefchraagd door eene waarheid, die zoo veel troost bevat, alles wachten, gemoedigd wachten, wat 'er komen kan. ■ De Wereldheerfcher is myn vriend, myn bondgenoot, myn vader. Buiten de uitdrukke- ïyke toelating van hem, die den geest formeert in des menfehen binnenfte, zal niemand de hand aan my leggen, om my kwaad te doen. Dc duivelen ook gevoelen de knellende boeien, waar aan zy liggen. God regeert in dc hel zoo wel als iii den hemel cn op de aarde. Gods engel legert zich rondsom my$ en door den kring, dien hy om my Haat, dringt niemand heen op eigen goeddunken; zonder de uitdrukkelyke vergunning van hem, die my omringt. Myn God, de Wereldheerfcher, weet, door één' wenk, Labans toorn tc ftillen en Efaus wraaklust. In den hoogsteh nood weet hy redding tc befchikken ! De Allerhoogfte geeft maar een' wenk, en millioenen middelen, millioenen C 3 fchep;  36 De Heer regeert. fchepfelen, bieden zich èéhftemmig aan. Ou- fchatbaare veiligheid, waar in ik lecve ! De Wereldheerfcher is myn vriend. AlsDavid, door Saul omfingeld aan allen kant, uit dien hoogften nood gered moet worden, dan fchikt God aan Saul een' bode toe: Op Saul! naar elders! geen oogenblik uitftel! de Filiftyrien over uw land! De God van Davkl leeft, en geloofd is die rotsfteen! ■ Aan hem, die alles regeert, verblyvc ik met betrouwen al myn toekomftig lot. In welke handen? Bemoedigend uitzicht! in Gods hand.— niet in myne eigene hand, niet in die van mynen grootften begunftiger onder de gefchapené wezens. Neen! maar in dc hand van hem, die en Wereldheeffchër cn myn vader is. Laat my van alle zucht en van alle poging, om in de regeering van de wereld, van de kerk, van myn gedacht, van myn gezin, van myn eigen lot, ecnig, ook het minde, deel te hebben, voor altyd afzien. Zwygt dan alle beweegingen van verwatene kroonzucht! gyAdoniaas! gy Ab- faloms i Majesteit! roeize uit! Vergruisze aan uwe voeten! Regeer gy, gy alleen! Ik moet, ja,  De Heer regeert. 37 ja, yvcng jagen naar alles, wat my voor myne belangen , en die der mynen cn van de maatfchappy, heilzaam toefchynt; ik moet yvcrig zyn in de afweering van alles, wat my als fchadelyk kenbaar is ; maar ik moet niet regeeren willen. — Ik moet alle dc uitkomften aan .God verbiyven, afhangelyk in de bcezigheid, onderworpen in opzicht tot de uitkomst. God op den troon, hy alleen; maar ik, ik arbeiden op den voetbank des troons. Daar, daar is myne plaats. Daar zal zy ecuwig zyn, Majesteit! Wereldheerfcher! zoo ooit de trek van myn hart, al was het maar één' graad, hoger ryzen wil, om, of iets te onderneemen zonder u, of u een perk te ftelien, een' regel voor te fchryven omtrent toekomende bcftellingen, of u te bedillen over uitkomïten, die gy beitelder; Majefteit! druk, bidde ik, die neiging neder, zoo dra zy opkomt! Hou my op myne plaats, aan den voetbank! Laat my, by voorraad, genoegen neemeu in alles, wat God, do Wereldheerfcher, over my, voor het overfchot myner dagen, mocht befcheiden hebben. . Vraagt God my: Zal het wél zyn, wanneer uwe beproevingen merkelyk zullen toencemeu, of C 3 zul-  3f? De Heer regeert. zulke wegen, die u noch vreemd zyn, u ontmoeten zullen? Zal hetwélzyn, wanneer ik één of meer van uwe liefde panden u ontneemen, en u toeroepen zal: Offer my het allcrdicrbaarftc! zal dat wél zyn? Laat my andwoorden: Heer! het zal wél zyn. Met tranen in myne oogen zegge ik by voorraad: zulk een weg ook zal met uwe verbondsliefde nimmer ftryden. Kan het zyn, laat zulk een' beker voorby gaan ! evenwel uw wil gefchiede! en, fchoon ik thans dien onderftand niet gevoele, dien ik, in beproevingen van zulk ccn' aart, zou nodig hebben, verwachte ik evenwel de hulp van u ter bekwame tyd, cn, over liet geheel, Wereldheerfcher! doe met my, wat in uwe oogen goed is! Myn geloof roept, tcrwyl myn vleesch en bloed bitter fchreicn: Heer! het zal wél zyn, volledig wel. Vraagt God my: Zal het wél zyn, als ik u fpocdig aflosfe van uwen post cn ftryd op aarde? Laat my andwoorden: Ja Heer! het zal wél zyn. De aarde is my by lange na zoo bcgeerlyk niet, dat ik uitftcl van rust verzoeken zou; ik drage u, ja, de betrekkingen voor, die ik op aarde heb, cn het aandenken aan dezelve maakt myn hart wel week; ik voele die ban-  DE H HER REGEERT. 39 handen; maar tevens, ik weet, dat gy my niet nodig hebt, om hen, die my zoo dierbaar zyn, te bezorgen, Vraagt God my : Zal het wél zyn, als ik u noch eene reeks van jaren in den ftand der uitwom'ng blyven laat? Laat my andwoorden. Ja Heer! ook dat zal wél zyn. Uw wil gefchiede ! op uw bevel omhelzc ik blymoedig uitgebreider geleegenheid ter vergoeding van liet treurig eertyds. Myn einde komc geen oogenblik vroeger; dan uwe wysheid de bepaaling maakte. Maar één beding voege ik erby: Uwoogverzellemy! dan zal alles wél zyn, uitneemend wél. God regeert, Hy zal regecren. God regeert. Die bedenking moet my op den duur gemcenfaam zyn; by myn zitten, by myn opftaan, by myn nederliggen, in alle myne ontmoetingen. Op elk eene minfame, elk eene hulpvaardige, elk eene weldadige ontmoeting van een' medemensen, moete ik dat opfehrift leezen: God regeert. Hy, die de harten neigt, de tonge ftiert. Naomi las dat opfehrift op de ontmoeting, die Ruth by Boas had. By elk eene fmerteiy- ke behandeling, door menfehen aangedaan, kome by my die gedachte op: God regeert. Ik moet G 4 me?'  4o De Heer. regeert. met DavM denken: De Heere heeft het hem ge-! zegd. Ik moet dat denken in een' zin, die, fchoon dezelve de fchuld des beledigers niet wegneemt, noch de heiligheid des heiligen Wereldheerfchcrs te na komt, evenwel gefchikt is, om myn hart te dekken tegen verkeerde bcweegingen. By eik een' zegen, dien ik meer onmiddelyk uit Gods hand ontvange, moete ik uitroepen: God regeert, Dan worden weldadigheden, die men anders ligt voorby zou zien , aamnerkeiyke zaken. Dan levert elk eene gewaarwording van wclftand eene gevoelige gedachte, een' ftillcn uitroep! God regeert. — Treft my eene onverwagte of tc voren gevreesde fmert, bejegenen my bittere dingen, wordendeverwachtingen, de ftreelende verwachtingen, die ik had, te leur gcileld ; ontvalt my de veelbelovende zoon in een' tyd, waar in hy gereed ftond, om zyne befternming tot ftand te brengen, of, dat veel zwaarder is, blyft hy leven, maar helaas! tot de grootfte teleurftelling van ailc de verwachtingen, die ik had opgevat, en, water komen moge, laat my denken: De Heer regeert, Aaron zweeg. Ik moet zwygcn. God deed het, de Heer van alles, de bcproevcr van myn geloof, de belover van hulp, de  De Heer regeert. 41 dc befchikker van whist, ook doormiddel van treffende verliezen. De Heer regeert. —- Duizendmaal moet ik die waarheid aan my zeiven, die helaas! zoo vergetclagtig ben, op nieuws herinneren. Duizendmaal moet ik aan my zeiven vragen: Ziel! Gelooft gy, dat God regeert? Vaak is uwe aandacht, door verbystering, afgetrokken van die waarheid: God regeert. Vaak valt bet u rnoeilyk u met die waarheid te vereenigen; rnoeilyk, den Onzichtbare te eerbiedigen in de bedeelingen, die de voorwerpen zyn van zintuiglyke gewaarwording. — Moeilyk valt liet u, dan, wanneer alles donker is, alles tegenloopt, dan, en in een' belyderiden, en in een' goedkeurenden, en in een' bemoedigenden zin, uit te roepen, cn er by téblyven: God regeert. Dus moete ik duizendmaal aan my zeiven vragen: God regeert, gelooft gy dat? God regeert. — Zoo verwachte ik uit die hand de flipte vervulling van alle de beloften, die er liggen ten behoeve van Jefus kerk. Er zal, ja, tot zuivering van het ontglansde Sion, eene uure van verzoeking, van zware verzoeking, komen ; maar alles zal aan Sions belangen dienstbaar C 5 zyn.  42 De Heer regeert. zyn. God zal matigen, dragen, redden. De Wereldheerfcher, die, voor agttien eeuwen, de vervolging der Kristenen, in het joodfche land, eene vervolging, aangericht, om het pas geboren Kris* tendom in dc wieg te fmoren, juist aan de uitbreiding van het Kruisevangely dienstbaar maakte, cn die nu, door eene reeks van eeuwen, de kerk gefchraagd heeft, zal ook dan licht fcheppen uit de duisternis. Heidenen en Joden zullen toevloeien, uitgelokt door den glans van eene gereinigde Kristenfehaar. o! Wie, wie zal leven, als God dat doen zal! Wat al omwendingen, vreemde gebeurtenisl'cn, ongedachte uitkomften, zullen er verfchyncn, eer men, aan het Hut der eeuwen, by de Wederoprichting aller dingen, zeggen zal: Nu is cr geen tyd meer. Zoo dra ik denke: God is beloover en God regeert, dan verwachte ik alles, en op dien grond zal ik, by myn vertrek uit de wereld, myn bezwykend hoofden hart gerust nederleggen. Dit is myn waarborg: God regeert. . Wat de koningen der aarde, door de dryf. vceren van ftaatzucht aangezet, ook beramen mogen, zy zyn, weetens of onweetens, willens of onwillens, dienstbaar, om het Godlyk plan, over de  De Heer. regeert. 43 de kerk bcftcmd, te helpen uitvoeren, uitvoeren foms geheel tegen hun oogmerk, Toen Cyrus Babiion bemachtigde, dacht hy weinig; dat hy de bcllemde was, om Juda uit Pabel te doen wederkeeren naar het heilig land; ja, hier door de verfchyhirlg van het heil der wereld, in het bcllemde Kanaan, te bevorderen, cn hier door dienstbaar te zyn aan eene uitkomst, waar over elk, die immer behouden wordt, dc eere aan God zal geeven tot in aller eeuwen eeuwigheid. God regeert. Bezie ik alle de venverrin- gen, die er thans in de wereld zyn, hore ik van d-j oorlogen, van de geruchten der oorlogen, alles in beweeging, de diepe raadflagen der gekroonde hoofden , de mogelyke gevolgen daar van, dan Wordt myn hart beroerd, dan vrage ik met verlegenheid: Wat zal dit zyn? Maar, wanneer ik denke: God regeert; dan wordt myn hart bedaard, dan verdwynt dc grootfté koning byna tot niet in myn oog. Dan denke ik: Eén wenk, van den troon des Wereldhecrfchers nedergedaald, neigt alle de belluiten ten goede, of maaktze tot zotheid. Jehova vernietigt den raad der heidenen, hy breekt de gedachten der volken; maar zyn raad be-  ^4 De Heer regeert. beftaat in eeuwigheid; de gedachte van zyn hart van geflachte tot geflachte. Zoo roepe ik, ter- wyl de geruchten van rondsom ontzetting baren, zoo roepe ik: God regeert. D E  45 DEHEER REGEERT. Cjod regeert. ■—- Zie ik op den toeftand, waar in myn vaderland federt eenigen tyd gewecsdis, en op den toeftand, waar in het nu verkeert, dan is er geene waarheid, die myn hart, en meer bedaard maakt, en meer vernedert, en te gelyk meer bemoedigt, dan deeze: God regeert. Op alle dc verwerringen, die er waren, op alle de verfcheidenheden van denkwyze en bedoelingen, en alle, daar uit geborene, vertragingen der nodigde bcftellingen, las en leeze ik dat opfchrift: God regeert. Elk, ja, zal zyne bedoelingen en verrichtingen verrekenen in den groten dag; maar tevens, God regeerde. Hy, die door fpraakvervverring de voordzetting van Babels toorenbouw verhinderde, zond den geest der verwerring, als een oordeel, uit. Nederland werd getuchtigd. En, rampzalig huisgezin. daar de hoofden leven in geftadi- gen twist! Zyn en waren de aanvallen, door uitheemsch geweld op Nederland gedaan, zoo on- bil-  tt6 De Heer regeert. biüyk, als zy kosten zyn, myne ziele zegt: God regeert. Had en heeft myn vaderland het noch aan de koningen >, noch aan den keizer * verdiend * het heeft het aan God verdiend, aan hem, die een* roofvogel roept, van waar hy wil, den man zy. nes raads uit een' hoek der wereld, daar het hem gelieft, cn die, als het hem anders behaagt, geen* koning, geen' keizer, toelaat, eenes anders land of bezitting te begeeren. — Myn Vaderland werd en wordt billyk van God getuchtigd. Nu buigt myn hart; en och! bogen zich alie myne landgenoten, in knielenden oodmoed, onder die bedenking: God regeert. Hyge ik naar redding voor myn vaderland, ik worde bemoedigd door die bedenking: God regeert. Hoge Godsregeering, en die alleen, kan verlosfing geeven. Geene duisternis, die hy niet op kan klaren. Het keizerlyk hart ftaat onder Gods bewind. Duizend onverwachte tusfehenkomften kunnen, op den wenk eener rcgcerende oppermajefteit, omwending geven. Vrywillige goedheid van andere vorfteu, of, al ontbrak die, hun nayver, of bedoeling, van eigen belang, konnen, op het bevel des Wereldheerfchers * cieroerfels worden eener tusfehenfpraak, of eener hul-  De Heer regeert. 47 hulpe, waar op niemand had kunnen rekenen, « . Die God, wien ik aanbiddc, kan, tot redding van myn vaderland, bewegingen en onrust fcheppen in des vyands land, beweegingen, die hem handen vol werks geeven, om zyne eigene zaken te richten. Die God, wien ik aanbidde, die We« icldheerfcher, kan, eer deeze bepeinzing ten einde is, Nederlands bedreiger als wasch gedwee doen zyn, en het beflag leggen op alle onftuimige beweegingen. Die God, die de wereld regeert, kan in één ogenblik, de minzaamfte famenftemming tusfehen de hoofden van Nederlands volk doen herleeven, hcrleeven, op eeif voet, waar door alle de belangen van het vaderland, alle de belangen van de kerk en van de waarheid, de waarheid, Nederlands onfehatbaar kleinood, alle de belangen van eene vryheid, die ftroomen bloeds gekost heeft, tc gelyk, in een naauw verband, duidelykst, yverigst, beknopst, en, onder den Godlyken zegen, zekerst, bevordert worden. God, de Wereld- heerfcher, kan uit alle de verwerringen, die er een' geruimen tyd geweest zyn, by flot van zaken, voor Nederland een' zeegen fcheppen, en de zaken brengen op een' voet, waar van myn vaderland dc vruch-  48 De Heer regeert. vruchten plukt, zoo lang de naam van Nederland bekend zal zyn. God, de Wereldheerfcher, kan Nederland maken tot een Bochim, eene plaats des geweens. Eén wenk van den troon doet duizenden harten bloeden, duizenden aangezichten bloozcn van fchaamte en zondenrouw, en maakt duizend oogen, de duizenden verdubbeld, tot bronnen van boetvaardige tranen. Dan, dan wierd de troon van Nederlands God omfluwdenbeftormd door wecnende en biddende Nederlanders. —— Dan raakte yver voor dc vryheid en zucht voor de waarheid en voor de ftichting in een naauw en teder verband. Dan raakte de bannen buiten boord. • • Dan flapte elk van hun, wien de beflui- tende of uitvoerende macht is toebetrouwd, van zyn aanzienlyk geftoelte, om te knielen voor den God der vaderen, voor hem, die regeert. Dan koos de man van bewind God tot een' vriend des raads, tot een' vriend der ziele. Dan herleefden de yver, de getrouwheid, de bedachtzaamheid, die fieraden der dienaren van Gods heiligdom. Dan herleefden die deugden onzer vaderen, die fpaarzaamheid, die eerlykhcid, die naarstigheid, en die Godsdienstigheid, die nu helaas! bal-  De Hees. regeert. 49 balling 's lands moeten omzwerven. Dan wierd de eed gevreesd, de eed gehouden, die nu, ondcr-allcrleie rangen en ftanden, bykans voor eene nictsbeduidende plechtigheid gehouden wordt. Dan kwamen er duizenden inteugelingen ? de duizenden verdubbeld, op cle gewisfen. Dan raakten de vcrdartclende famenkomsten, die treurige proeven van dc hoogstmogclyke zorgeloosheid en opftand tegen God , van zelfs uit den weg. —Dan raakten alle Godzaligen in Nederland in cciiparige beweeging. Elk hief het hoofd uit de gebreeken op. By elk herleefde die, bykans ver- gcetenc, liefde der ondertrouw. Dan, dan haaste elk een ontnuchterde, om in den rotsfteen der eeuwige veiligheid, hoe eerder hoe liever, met betrouwen in tc gaan. Dan zag de ryzende zou, 'telken morgen, degemeenfehappelykeGodsdienstoefening in zoo veel duizend huisgezinnen, daar 'er nu niet eens aan gedacht wordt. Dan wierd de vader des huisgezins, 'telken dage, de mond der medekineïende huisgenoten. Dan herleefde het onderzoek der waarheid, Nederlands voornaamften fchat. Dan kon het naauwlyks iemand van het harte deeze twee gedachten faam tc D voc-  50 De Heer regeert. voegen: Heden wordt Jefus openlyk gepredikt, eft: ik koom daar niet. Dan wierd des Heeren dag, de gedenkdag van Jefus opftanding, de banier vanwege de waarheid tegen der joden ongeloof, niet meer zoo ftout, zoo fchaamteloos, ontheiligd. Dan herleefde de behoorlyke, en voor elk eene maatfchappy onontbeerlyke, ondergefchiktheid in alle ftanden, en tevens de yver, elk in zyne befternming. Dan wierd Jezus naam, als die van Gods eeuwigen Zoon, en van den verlosfer van zondaren, den aanbrenger van eene eeuwige gerechtigheid , de bron van alverwinnenden invloed, dan wierd die naam in Nederland niet alleen gepredikt, niet flegts koelzinnig beleeden, maar ook van harte geloofd door duizenden, die deezen naam nu noch niet kennen. Gebeurde dit, wie, wie bereekent dc gezeegeiide invloeden, die zulk eene omwending op alles hebben zou? Myn hart wordt gaande by de vertegenwoordiging van zulke verfchynfelen. Zou het konnen zyn, of is alle hoop afgefneeden? afgefneeden? neen! God regeert. Dat mag my bemoedigen, en vooral my troonwaards dryven met die bede: Wereldheerfcher! in wiens hand alle harten zyn, die over allen  De Heer regeert. 51 lcn tegeijftand het bewind voert, Wereldheerfcher ! hervorm myn vaderland! hervorm myn hart en huis! Gy, gy regeert. De Heer regeert Begeere ik hulp en redding en zegen voor myn vaderland, laat my op dien Heerfcher zien, op hem alleen. Laat my al den voorlpoed, ook van de beste, de eenparigde, de getrouwde beramingen en onderneemingen, van hem wachten, van hem alleen. Dc Heer regeert. Zoo God, Nederlands God, het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden er de bouwlieden aan; zoo God de dad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter. God werkt, ja, door middelen, en zyn bevel pryst ons dien weg met nadruk aan, maar Hy, hy, regeert. Hogen prys mag men dellen op den uitgeleerden daatsman, — op den vaderlandlievenden regeerder, — op den yverigen uitvoerder der beveelen van de opperde macht,— óp het beleid en de dapperheid der aanvoerderen van 's lands gewapende macht te water en te land,— op den heldenmoed van foldaten en matrozen, op de famendemming der gemoederen van de oudden des volks en van de ingezeeténen, op Riachtige en getrouwe bondgenooten, — 0p de D .1 £e_  fat De Heer regeert. gereedheid en gewilligheid van 's lands ingezeetcnen, om, des noods, voor vaderland en vryheid, voor haardfteden en altaaren , alles over te hebben, goed en bloed; — op den yver der leeraren, om aan de ingezcctcncn des lands den eerbied voor dc overheden, de gehoorzaamheid aaa hunne rechtmatige beveelen, den ftcrkften afkeer van alle oproerige beweegingen, in te boezemen. Hogen prys, zegge ik, mag men op dat alles ftellen, maar tevens , nooit vergcetc men: God regeert. i Komt myne lieve landgenoten! Aller oog naar boven! Landgenoten! Knielt, en roept: God regeert. God regeert. Hy alleen. ■ Laat my die belydenis uitgalmen, uitgalmen in een'tyd, waarin het ongeloof, dat alles wagen durft, die waarheid of geheel ontkent, of immers op zulk een' afftand plaatst, dat zy naauwlyks in aanmerking komt, in een' tyd, waarop, ia trcurigen nadruk, die befchryving past: Is des Heeren hand verhoogd, men ziet het niet. lk moet peinzen \ ik moet roe¬ pen : God regeert. God regeert. Heb ik ecnig bewind in den kring, waar'in God my plaatftc, daaglyks moet ik myn bewind befchouwen, als ter leen gegeeven van  De Heek regeert. 53 van een' regeerend' God, als een bewind, waar van ik eenmaal aan hem, die regeert, de plcchtigfte rekenfchap zal geeven, als een bewind, ter oeflening waar van ik wysheid, ernst en zagtmoedighcid , by myn' aanflellcr vragen mag en moet, en als een bewind % in welks oeffening een regeerend God my ten voorbedde zyn moet, in zoo ver hy navolglyk is. 1 Daaglyks moet ik my zeiven vragen: Hoe regeert God? o ! dat myn bewind i hoe kleen of hoe groot deszelfs kringmoge zyn, eenigen zweem vertoonc van die wysheid, die goedheid, diebhlykhcid, die deftigheid waar mede- God regeert 1 t . < God regeert. Ben ik gefield onder de macht van. anderen, zoo moete ik in hunne meerderheid een' draal eerbiedigen van de majesteit des regeerenden Gods. Zoo moete ik, by elk een be- taamlyk bevel, dat zy my geeven, gereedlyk denken: God regeert. En , over het geheel, moet ik, als een ingezectene des lands, der machten, over my gefield, onderworpen zyn, endenken: Al wie zich tegen die macht field, wederftaat Gods inftclling. By elks ecu bevel, welks uitvoeD 3 ring  54 DeHEE. r regeert. ring met een goed gewisfe beftaanbaar is, moet ik denken: God regeert door haar. God regeert. En nu, nu, is dc voorzienigheid, de regeering van kerk en wereld, in de hand des Middelaars, des Vaders troongenoot. Hy, die door zyn eigen bloed de wereld met God verzoende, zit op den troon. Schep moed, myne ziel! Uw lot is in uwes Verlosfers hand. IIoc het ga met het vaderland, in wat benaauwingen het komen moge, en in welk eene uure van verzoeking gy mogt worden ingewikkeld, dat oog, dat nimmer lluimcrt, dat oog des Middelaars, zal uwe treden tellen, uwe bezwaaren matigen, u nooitbe- geevcn. Jefus heerfcht! fchept moed! myne ftrydgenoten! Zal de Heer, de drieééne God, in eeuwigheid regecren, uw God! o Sion! uw verlosfer, is van gedachte tot gedachte. By het dot der eeuwen, cn vroeger niet, zal by den Middelaarsfceptcr nedcrlcggen, het kerk- en wereld beduur in den fchoot des Vaders wedergeeven. ■ Jefus heerscht! fchep moed, myn vaderland! Hy, die den grond gelegd heeft van vrede met God en van eene lankmoedigheid, waai- aan geen rekenen 'is, zit op den troon. Schep moed, myn vaderland !  De Heer regeert. 55 land! maar fphep moed onder een boetvaardig vluchten tot hem, die borg en koning tevens is, en onder eene blymoedige aanvaarding der volflagene on» dergcfchiktheid aan hem, wien te dienen louter ■vryheid is. God regeert. 1 Laat my, zoo lang ik het geblaas des Almachtigen in myne neuze draag, zoo lang ik denken kan, die ftof bepeinzen! Eene ftof, door God zeiven, met alle mogelyke majefteit, in eene uitvoerige leerreden, die alom den eerbied fpreidt, en in eene taal, waar by alle eindige welfpreekendheid verdwynen moet, voor Job ontwikkeld. Eene ftof, door engelen bezongen, bezongen op den hoogften toon. Eene ftof, die den tekst leverde, waar over de heilige mannen , Mofes, de profeeten, de evangelisten en apostelen, gefchreeven hebben; deezen tekst: God regeert, in de natuur en in de genade; > God regeert de wereld en de kerk, God regeert , Hy alleen! Eene ftof, door een' hei-? depfchen Nebuchadnezar, ten fpyt der B.abylonifche afgodery, zoo groots vermeld, toen de kracht der waarheid den ontnuchterden koning roepen deed: lk loo.ve den AUerhooglten, ik pryze en D 4 ver-  56 De Heer regeert. verheerlyke den Eeuwiglevcnden, den koning des hemels, om dat zyne heerfchappy eene eeuwige heerfchappy is, en zyn koninkryk van geflachte tot geflachte. Zoo fprak, zoo beleed een heiden, en zou ik dan niet peinzen, zou ik niet juichen: God regeert; ik, die de Godsregeering bezie by evangclylicht , en als gegrond in de borgtocht van Gods zoon. God regeert. Met aangenaamheid kanikmy verbeeiden, dat myne laatfle gedachte , op aarde, deeze zyn zal: God regeert. In die laatfle belydenis, zal ik alles famentrekken, wat ik, uitvoeriger en in duizend bezonderheden, vooral in opzicht tot de bedeeling der genade, ooit geloofd, ooit beleeden, ooit gevoeld zal hebben. — Door die laatfle belydenis zal ik myn lichaam vrymoedig beveelen aan hem, wiens heerfchappy, ook in het donker graf, haar' zetel heeft. God regeert. Onuitputbarc-ftof van overdenking en vermelding! Nu ik iets gepoogd heb, veele ik, veel meer dan toen ik begon, hoe vér gy zyt buiten myn bereik. Alles regeerende God! Vergeef my al het lage, al het bczwykende myner gedachten gn myner vermeldingen, vergeef het  De Heer regeert. 57 liet my om Jefus wil, die, toen hy u den Heer van hemel cn aarde noemde, meer zag, meer gevoelde, meer te kennen gaf, dan ik, fchoon ter heerlykheid ingeleid, immer denken, verdaan, gevoelen, en uitdrukken zal. Evenwel, evenwel ik zal eens meer verdaan, meer gevoelen, meer vermelden. Eeuwig zal ik roepen, ecuwig juichen: De Heer regeert. D 5 MOR  5* MORGEN NACHTMAAL. IVÏorgen nachtmaal. Nachtmaal! — Aan- minnige plechtigheid! eenvuudig, achtbaar! ■ Dierbare inftelling! volzinnig in betekenis, wichtig in bedoelingen ! Bron van vertroostingen! Rüstplaats voor vermoeiden! Elim, vol van waterbeeken en fonteinen! Pniël en Bethel ! Vervroegde hemel! Tafel in de wildernis ! —r* Banier van wege de waarheid tegen der Joden, ongeloof! Schitterende proef der tedere liefde, der trouwe zorg, uwes grooten inftellers voor zyne ellendigen! Voldingend bewys der bedwelmende nederdaling, der oneindige toegeevendheid, van den hogen verbondsGod! — Middenpunt, waar m alle de waarheden en van den natuurlyken en van den geopenbaarden Godsdienst, elk op haare wyze, zich vereenigen, en den opmerkzamen gepredikt worden! Leer- fchool, die, door de vertegenwoordiging van Jefus kruis, alle de fchatten van wysheid en kennis ten toon  ÖP DE ELFDE PLAAT; | Iioe (taart de Kristen op de rei van wiéfelingèn In 't groot gedacht'nis-feeSt van 's Heilands folteringen! Hier ziet hy ': zondig tal van Adams nagefi;icbt Verzonken in het wee van een' flikdonk'ren nacht. : i Maar piotsling uit dien nacht, dien'tgantsch heelal deedtyzeri,5 Het vrolykst levenslicht van Zaligheid verryzen Gods liefde in vollen glans; de gunstbrief van genaê, Gezeegeld en verleend op 't loeiend Golgotha j 'De onkundige vol drift naar Jefus blyde Leering; ' 't Weerbarstig hart vermurwt; de trouwfte hulde-zweeringj De laauwc zie! vol vuiir door 't zaligst lot vervoerd; De band van broedermin voor eeuwig vastgëfnóerd ; Hier ziet hy, hoe 't berouw vergeeving mogt erlangen, L.V, 's Heilands menfehen - min verbreidt door lofgezangen 3 Het wank'Iefid ongeloof genade en hulp begeert; ^ De hel haar' prcoi verliest en Jefus triumpheert. Vefa  Verrukking houdt zyn z;el In aandacht opgetoogen; Zyn hart gevoelt de kracht van Goëls Alvermoogen, Juicht immer in de hoop van 't lot voor hem bereid En proeft de vporfmaak reeds der blyde Zaligheid. C.  FLAAT XI. 1ST AC HTMAAL.   Morgen Nachtmaal. 59 toon fprcidt! Plechtigheid, die, nu bykans agttien eeuwen in ftand gebleeven, de onbetwistbare prueyen levert, dat Jefus leeft en heerscht, Jefus, de grote inftcller van den Godsdienst der Kristenen! Nachtmaal! Ryke bron van eene verlustiging, wier minfte deel ikvoor geen duizend werelden zou willen wisfelen! Onfehatbaar nachtmaal! / Morgen nachtmaal. —» De minzaame nodiging des groten gastheers kwam vooraf tot my ; zyn vereerend bevel: Kom! alle dingen zyn gereed. Kom! eet van het brood, dat ik bereid, drink van den wyn, dien ik gemengd heb. • Was het groot in Hamans oog, met koning Ahafveros ten disch genodigd te worden, en was Mefibozeth opgetogen wegens de vergunning, om daaglyks brood te ccten aan Dayids tafel, ik werd, op last van aller koningen Koning, aan het avondmaal der bruiloft des Lams genoodigd. —— 's Konings dienaar riep my in 's Konings naam. Openlyk werd my die boodfehap gebracht in de heilige vergadering. Eene bezondere bezending, aan myne eigene woning my toegefchikt, ontwikkelde my meer rechtftrecks, meer onmidlyk, des gastheers wel-  6o Morgen Nachtmaal. welbehagen. Dienaren, afgezanten van den Godlyken Verlosfer', fpraken in zyn' naam tot my, en toonden zich gereed tot myn bellier, daar dat nodig was. Eene bezending, die, hoe weinig aanziens zy naer dc wereld hebbe, in myn oog gewichtig cn verecrendc is5 cn, by hunne intreede in myn huis, mocht ik met reden denken: Deeze menfehen zyn dienstknechten des allerhoogften Gods, die ons den weg der zaligheid verkondigen. Morgen nachtmaal! Ik zal ter tafel treden. Met Mofes zal ik my hegecven, om een groot gezichte te bezien. En wat, wat zal ik zien? Treffende vertooning! verrukkend voorwerp! Gods gekruisten Zoon, vertegenwoordigd onder de tekenen van gebroken brood en vergoten' wyn; Gods gekruisten Zoon, voor de oogen afgefchilderd. ■ Verrukkend voorwierp! Bundel van wonderen! Geheim , dat zelfs hemclfche oogen fchemeren doet. Middenpunt van alle wysheid! ■ Kruis van Gods Zoon! Bundel van kundigheden, waar mede Paulus zich voldaan rekende! Toppunt, vol bellag, der ontwikkelingen van dat ontwerp, waar mee de eeuwigheid zwanger ging, en waar aan zelfs de wereldlchcpping dienstbaar  Morgen Nachtmaal. 6x was. Kruis van Jefus! Eenig uitzicht voorden vloekeling! Eenige bergplaats, by het fteigeren des gevaars van dien vloed, die de wereld der zondaren overftroomt! Eenige verandwoording by eene Majefteit, wier oog als de zon is! Eenige bron van invloed, om der wereld in de daad gekruist te zyn! Eenige fontein van troost in leven en in fterven. Kruis van Gods Zoon, dat, metonver- beeldelyke beknoptheid zoo wel, als met verhelderde klaarheid, my alles zegt, wat ik, in dc zaak van den Godsdienst en tot regeling van myn geloof en wandel, weeten moet. Kruis van Gods Zoon! Uwe opfchriftcn ga ik leezen; uwe onderwyzingen beluisteren in diepe ftilte. — Kruis van Gods Zoon! vSpiegel der onmectlyke hoogheid, der vleklooze heilighcid,der onkreukbare rechtvaardighcid,der oneindige wysheid, der bedwelmende zondaarsliefde, der onwankelbare waarheid des Gods cn Vaders.van den Heer Jefus Kristus! Spiegel van deverbystc- rende gencegenheid des Zoons van God tot zondaren; van die lengte, die hoogte, die breedte, die diepte cener liefde, die alle kennis te boven gaat; liefde, waar by de uitneemendfte proeven van edelmoedige, van belangeloze liefde, die er immer gegeeven zyn, in  6z Mo*gen Nachtmaal. in één oogenblik verdwynen ; liefde , die hem zoo veel fmert, zoo veel hoons, dragen deed in eene geplaagde menschheid ; liefde, die hem uit den hoogden top van eere in eene diepte der uiterfte verfmading zinken deedj liefde 4 die hem gehoorzaam maakte tot den dood , tot den dood dei kruifes. Kruis van Gods Zoon! Spiegel van de gepastheid, genoegzaamheid en gewilligheid zoo wel, als van de noodzaaklykheid des eeuwig* gezeegenden Verlosfers ! Kruis van Cöds Zoon! Spiegel, heldere fpiegel van die bedwelmende diepte der rampzaligheid, waar in de zondaar ftortte! Spiegel van den afgryzelyken aart der zonde, van dat ongelyk, dat niet te boeten was dan door den dood van Gods Zoon. Zonde! zonde! wat ziet ge er afgryzelyk uit, als ik u in deezen fpiegel zie! Ik beeve, wanneer ik u in den fpiegel der wet bezie; maar befchouwe ik u by het licht van Jefus kruis, dan klimt myne ontzetting ten hoogden top! Zonde! als ik u bezie in den fpiegel van Jefus kruis, dan roepe ik uit: In zonde loopt alles famen wat rampzalig is; het fchuldverwekkende, het verontreinigende, het bedervende, het verblindende, het verwoestende, alles»  Morgen Nachtmaal. 63 alles bedorven. Eeuwige fchade. Alles verpest. In alles de dood. God, en met hem, alles verloren. Kruis van Gods Zoon! Bundel van drangredenen, ter aanpryzing van het eenvoudige en oodmoedige geloof. Bundel der volledigfte oplosfingen van alle tegenbedenkingen, die, of door weerzin of door fchroom, kunnen worden ingebracht tegen de minzame nodiging tot eene vertrouwlyke omhelzing. — Kruis van Gods Zoon! — Puntige beftraffing des ongeloofs van hem, die, na alle de vertredingen van de wet, van het gewisfe, en van de voorzienigheid, er nu noch de afwyzing by voegt van den eenigen weg, die er tot redding overfchiet; een' weg, door God zeiven uitgevonden en daargefteld; een' weg, in welks voordragt God , God zelf, met onverbeeldelyke nederbuiging, de eerfte is. En hier zou ik wel vragen : Wat beleedigt, wat grieft een' koning fterker, of het weglopen van zyn' loldaat, of de weigering, om, op de aankondiging van het koninklyk pardon, weder te keeren. Dog ik voele, onder het denken, hoe flaauw, hoe bezwykende, myne gelykenis zy. Kruis van Gods Zoon! —-• Bron der edelfte, der tederfte, der meestvermo- gende  b\ Morgen Nachtmaal» gende drangredenen tot een heilig leven. Myn* liefde is gekruist. Die liefde dringt my. Kruis van Jefus, dat tot een'tederen wandel den aandrang wekt, debeftieringen levert, dehulpbefpreckt! — Kruis van Gods Zoon! der Joden ergernis, der Grieken dwaasheid! Struikelblok voor het verftand des vleefchcs! Onverzoenbare tegenftandervan allen roem, dieuitmenlchen is! Verlagervan alle vleesch tot een verdwynend niet! Nayverige! die de eere der verlosfing met niemand deelen wilt. Kruis van Gods Zoon! — Opheldering van Mofes lied! — Lichaam der fchaduwen! Geest der voorzeggingen! Doorluchtige proeve van Gods waarheid! Waarborg, waarop zy allen zagen, die reeds in heerlykheid waren ingegaan! -— Kruis van Gods Zoon! Gy, die de getuige geweest zyt van dat onfehatbaar woord, dat woord des onvcrbceldelyken, des ondoorgrondelyken nadruks, dat myn Verlosfer fprak: Het is volbracht. > Het is volbracht : alles wat de fchrift te voren nopens my en myn lot heeft aangekondigd.— Het is volbracht: alles, wat de voorbeelden hebben afgefchaduwd Het is volbracht: alles, waar op gelovigen van den tiuden dag gereekend hebben, en waar op zy, by hes  Morgen Nachtmaal. 6j het fterven; hunne bezwykende hoofden hebben nedergelegd. liet is volbracht: alles, wat in Gods, mynes Vaders, raad gefchreeven ftond; alles, wat het eeuwig ontwerp der verlosfing inhad, alles, wat ik in den raad des vredes vrywilligopmynam* al wat ter herftelling van de gefchondene eere der oneindige majefteit nodig was. — Het is volbracht: alles, wat nodig was en is, om zondaren wezcnlyk en beftendig gelukkig te maken. Alles, ter volbrenging waar van ik in de wereld kwam, al de fmaad, hoon, verlating, en alle die gehoorzaamheid, die nu haar toppunt, haar vol beflag, bekomen heeft. De vloek en toorn zyn gedragen, weggedragen. Dood cn hel zyn overwonnen. De overtreding is gefloten* de zonde verzegeld, de ongerechtigheid verzoend, eene eeuwige gerechtigheid aangebracht. Gods gunst verworven. De weg geopend tot den troon. Het handfehrift der zonde verfcheurd. Der wet haar eisch ontzegd. De kop der helfche flangë vermorzeld. De dood zyn' prikkel kwyt. De oude mensch ter dood gedoemd, rechtshalve geftorven. God verzoend. Het is volbracht. Voor alles, wat noch volbracht moet worden: is nu de grond gelegd met eene zeker* !£ heid,  66 Morgen Nachtmaal. heid , die van geen wankelen weet, of immer weten zal. Myne verhccrlyking is ccven zeker, als nu myn fterven is. Alles, wat tot de gronding, uitbreiding, verfierïng van myn Sion, in eene reeks van eeuwen, zal nodig zyn, het is al volbracht, inzoover de onwankelbare grondflag er van gelegd is. Ja, myn loon zal volkomen zyn van den lieer, Ifraëls God. Alies, wat de millioenen myner gunftelingen, wier plaats ik aan dit kruis bekleedc, nodig hebben en ontvangen zullen, elk een" dag, uur, oogenblik, en alles, wat, in aller eeuwen eeuwigheid hun heil en myne eere voltooien zal. Het is volbracht. Het is volbracht. Een werk voltooid; een last voldragen, daar engelen- fchouderen onder zouden bezwceken zyn. ■ Het is volbracht. Myn Jefus verzamelt al zyne kracht, om dit woord van zegepraal uittcrocpen met eene luide ftem. Golgothaas rotfen mogen wel weergalmen van dat geroep: De echo baauwt hem na, en kaatst de klanken flaauw te rug. o! Vong ook myn geestclyk oor dien klank, om denzclvcn te rug te zenden in die belydenis: Ja, Jefus! Het is volbracht. ■ Het is volbracht. Zoo riep myn Heiland zich zeiven toe. „ Schep moed, myne „ ziel!  Morgen Nachtmaal, 67 ,, ziel! wil hy zeggen, fchep moed! uw werk is „ afgedaan. Uw ftryd volftrceden. Het is vol- bracht." Het is volbracht. Zoo roept myn Middelaar zyn' Vader toe. Vrymoedig vertoont hy zyn werk en lyden. Ziet! Vader! wil hy zeggen •> ik heb voleind het werk, dat gy my te doen gegeeven hebt; ook de laatfte penning is opgebracht. Vader! nu fchitteit uwe heerlykheid met herboren'glans, met vermeerderden luister. Vader! zie een werk, waar in oneindige naauW» keurigheid, allerftrengftc ftiptheid, oogen als zonnen i geen' zweem van gebrek ontdekken konnen. Zeg, Vader! is er meer te doen, is er meer tc lyden? of zyt gy voluit voldaan? Vader! gy knikt my minzaam toe , cn uw oog bezeegelt myn getuigenis ; het is volbracht, Het is volbracht. Myn Jefus riep het den menfehen toe. Hy riep het den gekroonden getuigen toe, die, in het uitzicht daar op cn op grond daar van, reeds in de heerlykheid waren ingegaan. Zyne ftem dringt door lucht en wolken, de ftarren voorby, ■ tot in den derden hemel, en de koren der gezaiigden heffen, zoo dra zy het horen, den fchaterenden loftoon aan ; Het is volbracht op Golgotha! — Myn E * Je-  68 Morgen Nachtmaal. Jefus riep het den menfehen toe, die op de aarde waren, en wezen zouden tot aan het flot der eeuwen. Het kruis is hem een predikftoel, om van denzelven aan twee paarwerclddeclentoeteroepcn: Het is volbracht. Met eene plechtigheid zonder wederga, - kondigt hy, van het kruis, die onuitputbare waarheid aan, waar over, door alle de eeuwen henen, zou gepeinsd en gepredikt worden. Het is volbracht. Het is volbracht. Myn Jefus roept het den engelen toe, die, als de 'Cherubs in het fchaduwachtig heiligdom, vast bezig waren in het ftaroogen op dit verzoendek- fel. Het is volbracht. Myn Jefus roept het den duivelen toe. Hy doet de hel verdommen, den afgrond beeven; en; daar hy, in de hoedanigheid van het Lam van God den geest ftond te geeven, brult hy vooraf, in de hoedanigheid des leeuws uit Judaas ftam, dat woord van zegepraal, dat donderwoord, het is volbracht, den duivelen toe. Bundels van gewichtige herinneringen, die my, als ik ter tafel treed, en er ga nederzitten, gedaan zullen worden; en wier kort begrip my even te voren, door den dienaar van het kruis, denuitrichtervan Gods verborgenheden, dus zul-  Morgen Nachtmaal. 69 zullen worden voorgeleezcn: Eindelyk heeft Jefus, met zyn' dood en bloedftorting, dat nieuw© en eeuwige testament en verbond der genade en deiverzoening bellotcn, als hy zeidc; Het is volbracht. Morgen nachtmaal. —— Laat my, met een gevoelig hart, de inzichten bepeinzen, dc weldadige inzichten, waar mede de oneindige goedheid my ter tafel nodigt. God wil myn geloof verfter- jiCn. Ncderbuigende liefde, bedwelmende toe- geevendheid, verbysterende infchiklykhcid van dat wezen aller wezens, dat zich voegen wil naer myne zwakheid, en met my Hameien! —- De afwezende Jefus, het voorwerp des geloofs, wordt aan myne zinnen vertegenwoordigd. Eene treffende en ondörwyzende fehildery der uitneemendheid van myn' gekruisten Heiland en van ai het heil, dat uit hem vloeit, wordt mynen zinnen voorgehouden, zoo als gebrooken brood cn vergooten wyn de zeer gepaste, fchoon bezwykende, beelden daarvanlee- veren. ■ Het voorwerp des geloofs, wordt my, onder dc gedaante van gebrooken brood en van vergooten wyn, toegereikt, ter hand gefield, Gods verklaring, die hy nopens Jefus doet; Deeze is myn Zoon, myn geliefde, in wienik myn we.1-, E 3  yo Morgen N a c h t m a a l. behagen heb, wordt plechtig bezccgeld. En dat alles, opdat, onder en door den invloed des Geestcs, waar van tog de zegen van al wat midïyk is, enkel afhangt, opdat myne graagte gaande mocht worden, en op dat myn geloof, gefchraagt door zulk een' onderftand, door zulk eene vertegenwoordiging van naby, en door zulk eene bezeegeling\, te gereeder, te meer regrffreeks, met groter toeé'igening, te geruster, te vertrouwlyker, zyn onzichtbaar voorwerp, Kristus, de beloften en het heil, in clic beloften begrecpen, voor tyd en eeuwigheid aanvaarden zou. Wondere goedheid van myn' ontfermer! Meedogend Hameien met den zwakken! Toegewende infehiklykheidvoor my, wiens geloof dikmaals, helaas! zoo veel zwarigheid maakt, om zich enkel op het getuigenis van den nodigenden, den vergunnenden, den bclovcnden. God, zonder aarzeling, zonder achterdocht, te verlaten. Beproefde eerlykheid van een' getrouwen vriend, onder dc menfehen , zou zich mogelyk belecdigd rekenen, wanneer iemand zulke aanmoedigingen tot het betrouwen op haar, zulke ge- rustftellingcn, zidké onderpanden, vorderde. Gods weldadig oogmerk is, om door dit bondzegel des  Morgen Nachtmaal. 71 des avondmaals, als door een onderpand zyner trouwe, aan elk, die het in het geloof gebruikt.... Heilige Geest! wek, wek myn geloof tog op! . . . om aan elk, die het in het geloof gebruikt, door eene meer bezondere toediening en toepasfmg, cn dus, meer pcrfoonlyk, meer regtftreeks, meer op den man aan, dan in de evangely belofte: Die gelooft, zal zalig worden, gefchiedt, de plechtigfte verzekering tc doen, de hoogstmogelyke gerüstftelling te geeven, dat alle de genadegocdcren, en alle de beloften, die ze bevatten, dc zyne zyn, in onverliesbaar eigendom hem toebehoren, dat zy voor altyd, zonder tusfehenpoos, en tot alles, de zyne zyn cn blyven zullen, eevcn zoo zeker, als iets, dat aan iemand gegeeven cn door hem ontvangen en gebruikt wordt, ontegenzcglyk het zyne jSi Gods oogmerk is, my meer bekwaam te maken, om, in de oeflèning van eene vertrouwlyke o-eloofsgemeenfchap met myn' gekruisten Heer, op aile de beloften, die tog in hem amen zyn, cn geruster en overgegeevcner tc doen leven. In Gods beloften, die door het geloof myne bezitting geworden zyn, is voor alles gezorgd. Geene noden, geene behoeften, waar op geene rekening gemaakt E 4 is.  72 Morgen Nachtmaal. is. En alles vereenigt zich-in dat middenpunt: Ik zal u tot een' God zyn. Dat is alles gezegd. Krygen die beloften uit den bygevoegden eed van God eene toegevoegde zekerheid? Neen! God is waarheid. Is God aan my verplicht, eene toegevoegde gerüstftelling toe te dienen ? Neen! — Wat dan? Bedwelmende goedheid, daar zy den erfgenaam der belofte dc onveranderlykhcid van haar' raad overvloediger bewyzen wil , komt met een' eed tusfehen beiden, een' eed, waar door zy zich zelve als te pande zet. En, waar toe tog? Op dat zy, die de toevlucht genomen hebben , om de voorgcfteldc hope vast te houden, door twee onveranderlyke dingen, de bloote belofte en den bygevoegden eed, als waar in het onmogclyk, dobbel onmógelyk, in allen nadruk onmogclyk is, dat God zou liegen, eene overvloediger vertroosting hebben zouden. O myne ziel! bepeins dat alles van naby! Laat my die tedere liefde, die meedogende voorzorg, fchatten cn bewonderen! En laat my , tot myne vernedering, altyd denken. Het nachtmaal is by gelcegenlieid van kleingeiovighcid, van eene verdenking, die den Eeuwig- waarachtigén tui voorwerpe had, ingevoerd. Het  Morgen Nachtmaal. 73 Het nachtmaal verwyt my, fchoon op minzaamen toon en maar eeven als in het voorby gaan, myne zwakheid, dat begecren van een teken, die aarzeling, om God eenvoudig te geloven op zyn woord. Het begeeren van een teken .... waarom dit in my gedragen met zoo veel minzaamheid'? ■ Aandoenlyke gedachte ! Toen Jefus het nachtmaal inftcidc, kende hy my naer den geest der Godheid ; hy maakte rekening op myne zwakheid; hy bereidde het hartfterkend middel; hy dacht: Ook voor deezen. Ziel! dank daar voor! maar ook, denk geftadig tot uwe vernedering: Myn ongeloof, ook dat, heeft de inftelling des nacht- maals noodzaaklyk gemaakt. Gods oogmerk is het vruchtbaar aandenken aan mynes Verlosfers kruis te vernieuwen in myn hart. Zoo fprak myn Heiland: Doet het tot myne gedachtenis Gods oogmerk is, myne hope te verlevendigen, my op onbcrouwlykc vcrbondslicfdc voor altyd, en zonder fchroom, te doen rekenen, myn' yver aan te vuuren, my aan te gorden tot den ftryd, ■—- myn hart, met Jonathans banden, aan hen teftrengelen, die den Heere Jefus. liefhebben in onverdcrfclykheid , en om de beweegredenen tot ecu E 5 hei-  74 Morgen Nachtmaal. heilig leven, en tot een lydzaam dragen van het Kristelyk kruis en van alle beproeving, te plaatfen in het fterkfte licht. ■ Bundel, dierbare bundel, der weldadigfte inzichten! Morgen nachtmaal! Ik zal aan de heilige tafel gaan zitten. Straks zal dat bevel in myn oor cn hart klinken: Aanfchouw, eet en drink! verkondig 's Heeren dood! Dien verzoenenden, dien borgtogtelyken dood, dien dood van hem, die de Heer is, aller heeren Heer, Gods eigen Zoon, zelf de waare God, die dat was, die dat bleef, ook toen hy ftierf; dien dood des Heeren, dat verbazend toppunt der onbeperkte gehoorzaamheid, die hy heeft opgebracht, —- dien kruisdood, die verzameling van al wat fmaad en fmert kan heeten, dien dood, die ten opfchriftc droeg en noch draagt: Vloek der zonde. ■ Verkondig dien dood, dat treffend, dataandocnlykonderwerp. < Vertegenwoordig u die wondere gebeurtenis : „ Gods Zoon ftierf voor zondaren aan „ ecu kruis". Vlieg gezwind te rug door eene reeks van zeventien eeuwen naar Golgotha. Zie hem fterven! Breng u een' ftervenden Jefus zoo naby , als of hy thans met fterven bezig ware. > Plaats  Morgen Nachtmaal. 75 Plaats u'op Golgotha aan Johanncs zj'de! Doorwandel, met verhaasten tred, de'keten der borgtogtelyke lydingen, van de kribbe tot op het kruis. Vind hem zwoegende in Gethfemane. Volg hem naar Kajafas, naar Pilatus, ftap met hem Jerufalem uit! Voeg u onder de v/eenende vrouwen ! Klim met hem den kruisberg op ! Dring door in de bepeinzing van zyn verborgen lyden , de ziel van zyn lyden, terwyl gy zyne uitwendige mishandelingen met beving aanfchouwt. Staroog vooral op dien gevloektcn dood. Schraag uwe verbeelding door het ftaren op de tekeningen, die u in gebroken brood en vergoten' wyn worden voorgefteld. Sla een eerbiedig, een opmerkzaam, een bcgluurend, een tranend oog op die fchilderyen, waar in eenvoudigheid, volzinnigheid, en deftigheid, zich vcreenigen. Lees op die tekenen, wat Jefus werd en leed en deed, om zondaren, 0111 u, te behouden. Ontwikkel, met buitengewoonen fpoed, wat die fchildcrycn u verkondigen. Vier vry den ruimen teugel aan alle dc bewecgingen van uw hart, die, op zulk ecu gezicht en op zulk eene nadenking, natuurlyk aan den gang raken. Schaam u niet, wanneer een der  76 Morgen Nachtmaal. der medegasten een traan ziet rollen, een traan, een'' tolk van uw bewoogen hart. Tranen zyn ook de medcltandcrs der belydenis, wie Jefus is. Vertegenwoordig u de waarheid der gebeurtenis, die u in het nachtmaal vertoond wordt, vertcgenwoordigze u met zulk eene gerustheid, dat er geen aasje twyfeling overblyve. Verkondig des Heeren dood! Erken, met blymoedige gereedheid, het volmaakt toereikende des rant,foens , dat door des Heeren dood , door een* ftervenden Godmensen, is opgebracht. Beveel u zelvcn blymocdig aan God, enkel op grond yari dien verzoenenden dood des Middelaars. ■ Vlieg hein, die in den gekruisten een vergeevend God is, in den arm cn fchoot, en neem de aangebodene fchuldvergeeving, met een oog op de ftervende liefde des Verlosfers, vertrouwlyk en dankbaar aan. Verlaat u op dien toeroep : Grimmigheid is by my niet. Aanvaard dat bemoedigend woord: Zondaar! fchep moed! al het ongelyk vergeeven, Ja! vergeeven, ook vergeeten, Uwer overtredingen zal ik niet gedenken. ■ Verkondig des Heeren dood. Stem gulhartig te zaaien met het heilig doel der borgbetaïing, die door den dood  Morgen Nachtmaal. 77 dood des Middelaars is opgebracht, om, namelyk, by de wegneeming van de fchuld der zonde deverbrceking te voegen van haar vermogen en de vernieuwing naer Gods heilig beeld. Geef al de eere uwer verlosfing, zonder eenige afkorting, aan Kristus, die, om zondaren te behouden, geftorven is, geefze aan hem alleen. Werp dc kroon aan zyne voeten. Hef, op blyden toon, dat loflied aan: Het Lam, dat geflachtis, is waardig, overwnardig, te ontvangen de eere, de heerlykheid, de majefteit, de kracht en de dankzegging, nu en eeuwig. Begin, fchoon ftamelende, dien koorzang, waar van de hemelen eenmaal weergalmen zullen. Verheug u in de verwaardiging, in de onfehatbaré verwaardiging, om openlyk te mogen roemen in Jefus kruis, in deszelfs verzoenend en verlosfcud vermogen, en er door engelen en menfehen, door vriend cn vyand, op aangezien tc worden, dat gy Jefus houdt en voor uwe gerechtigheid en voor uwe fterkte. Haal uit de befchouwing van Jefus liefde, waar van zyn borgtochtelyke dood eene fc hitteren de, ja dehoogstmogelyke, proeve is, haal uit die befchouwing de fporen en het voedfel voor eene wederliefde, die fterk is als de dood, voor een'  78 Morgen Nachtmaal. een' yver, die hard is als het graf, vuurige kolen ^ vlammen des Heeren, onuitbluschbaar ook door veele wateren van verleiding, veele rivieren van druk. Breng die wederliefde in dc fterkfte beweeging, laat dat vuur alle ftrydige ftof geheel verteeren. Verwakker dc gereedheid, om alles te verlochenen, waarvan Jefus u afroept, en alles, wat u in de oeffening van gemeenfehap met hem zou, konnen hinderen. Geef hem voor eeuwig de hoogfte plaats in uw hart, of, liever, ruim het geheel voor hem in. Houdt gy de gedachtenis van uwes Verlosfers dood, befchouw hem tevens, als een', die nu leeft, leeft in den hemel, leeft ten goede van zondaren, ten goede van zyn volk, leeft ten goede van u. Verhef uw hart tot in den derden hemel, daar Jefus uw voorfpraak is ter rechtehand van God, zyn' Vader. Denk by opklimming: Is zyn dood zoo heilryk, wat, wat mag ik dan niet wachten van zyn middelaarsleven! Zeg met blydfchap: Indien ik, een vyand zynde, met God verzoend ben door den dood van zyn' Zoon, veel meer zal ik, verzoend zyhde, behouden worden door zyn leven. Gord u gewillig en blymocdig aan, om, in een' weg van be-  Morgen N a c h t m a a t,. 79 beproevingen en lyden, bet Lam te volgen, waar bet ook benen ga, het beeld van uwen gekruisten vriend, ook in dat opzicht, te dragen in dc wereld, cn om met bezondere gewilligheid dien druk te ondergaan, dien fmaad en hoon, die meer onmidlyk het gevolg is der aankleeving aan zyn' naam en zaak in de wereld. Maak maar één beding, een beding, dat nooit wordtafgewcezen: De genade moet met my zyn. Zeg: o! Myn geftorvene en nu leevende Heiland! Ik yerklare u myne gezindheid voor het alziend oog; maar ftagy, gy, voor de uitvoering in! zeg: Alwcetcnde Verlosfer! Gy proeft myn hart. Uw oog leest de neigingen, die ik hoeftere. Geef my hulp! Met u koom ik alles door. Breng alle uwe kwade neigingen, al wat aau Jefus in u mishaagt, aan Jefus voeten. Breng ook de hardnekkigfte van uwe verkeerdheden, cn die vooral, alle die boosheden, die u zo veel leeds cn onrust wekken, brengzc aan den voet van uwes Heilands kruis. Daar ligt uwe hulpe; daar, en daar alleen, is een vermogen, waar naar alles luistert, een inteugelend, een verzwakkend, een krenkend, een dodend vermogen. Zie op het kruis! Omhels die liefde! Zeg: Myne lief-  8d Morgen Nachtmaal. liefde is gekruist. Breng die liefde tot Uw hart. —. Laat die over alles uitipraak doen. Dan wordt de wereld u gekruist, en gy der wereld. Maak, voor al het toekomende, blymoedig rekening op den onderftand, dien gy in al den tyd, die u overig is in het vleesch te leeven, zult nodig hebben. Verlaat u geheel op hem, die, daar hy zyn eigen' Zoon niet fpaarde, maar hem voor u overgaf, gewis ook met hem alle dingen fchenken zal. Leg uw hoofd en hart op alle de beloften vrymoedig neder. God zal met ü zyn. De ftervende Jofef zei tot troost van Benjamin: Ziet! ik fterve, maar God zal met u zyn. De ftervende Jefus zei oneindig meer, dan Jofef zei of zeggen kon. Jefus zei: Zondaar! ik fterve, daarom, daarom zal God met u zyn. Reken vrymoedig 0p alle verzorging, op alle beveiliging, in alle wegen, hi alle betrekkingen, in alle posten, in leven, in fterven , in alles. Haal uit de gelovige befchouwing van Jefus kruis de fterkfte fporen voor de tederfte liefde tot allen, die uwe medeftanders zyn in het verkondigen van Jefus dood, tot hen, Wier geeften, daar zy, in dit teder ftuk, èevèri zoo denken en willen als gy denkt en wilt, naaüw met  Morgen N a c ii t m a a l. Si met u vereenigd zyn, die uit het zelfde beginfel, onder denzelfden invloed» door het zelfde geloof, met dezelfde bedoelingen, ftaren op dcnzelfden hockftccn, die in Sion gelegd is. Smelt uwe verlangens, uwe eerbewyzingen, uwe aanbeveelingcn, uwe opdrachten, uwe tederheden, zoo als zy de gekruiste liefde eenpaarig ten voorwerpe hebben, fmeltze met dc hunne ondereen. Verwakker aan de maaltyd uwe liefde tot uwe gelovige dischgenoten! Bezie uwe verkoelingen, uwe verkeerde driften, by het licht van Jefus kruis. Hoor uw' Verlosfer, hy het nachtmaal, roepen: Dit is myn gebod, dat gy malkanderen lief hebt; gelyk ik u lief gehad heb. Niemand heeft meerder liefde dan deeze, zoo iemand zyn leven ftelt voor zyne vrienden! gy zyt myne vrienden, zoo gy doet, wat ik u gebiede. Haal uit de gelovige befchouwing van Jefus kruis den ftcrkften aandrang, en de zuiverfte beweegredenen, om by de broederlykeliefde de liefde tot allen te voegen. Doe hier aan de innerlyke beweegingen van zachtmoedigheid , barmhartigheid, goedertierenheid,lankmoedigheid. Vat, in de kracht van den gekruisten Jefus , het edelmoedig befluit op, om in alle de kringen, waar in F gy  Sa Morgén Nachtmaal gy verkeert, enkel voordeel, enkel zegen, te verfprciden; voor allen alles te zyn; aan niemand eenige gegronde reden van beklag te geeven; niemands druk te verzwaren; niemands zegen te benydcn; niemands eeuwig belang onverfchillig aan te zien; en om, in geheel uw beftaan» aan de wereld, die u omringt » bezonder, aan hen, die a naast verzeilen» in eenige mate, de gedachtenis te vernieuwen, hoe Jefus was, toen hy op aarde wandelde. Zie op Jefus, uwen gekruisten Heer! en aanftonds roept gy: Ja, Jefus! u te volgen myn plicht! myne zaligheid! — ftaroog op hem, die voor zyne vyanden en voor u het leeven liet, cn dan roept uw hart: Myne vyanden! ik heb u lief, uwe beleedigingen zyn vergeeven, uwe toekomftige vcrongelykingen, indien zy koomen, zyn vergeeven ; by voorraad vergeeven, Myne vyanden! kan ik u immer dienst doen , la'atmy van de eerften zyn, die gy aanfpreckt. Myne vyanden' myne wrake is» voor u dien dood te begeeren, dien men fterft, als men in myn' Verlosfer gelooft, het fterven aan zich zeiven. Myne vyanden! indien aan vyanden wél te doen by den Zoon van God in geene aanmerking gekomen was, dan zat ik niet aan deeze tafel, dan hield ik geene gedachtenis van hem, die VOOT  M o k g e n Nacht maat,. 83 voor zyne fnode vyanden, alles, ook zyn leven, overhad.— En cindelyk, richt een Ebenhaé'zer op, een' Heen der hulpe. Sticht een' altaar dien God, die u verfcheilen is, dien God» dieuandwoordtr.cn dage der benaauwdheid! Gedenk aan al den weg* Roem de trouw en liefde, die u gedragen hebben. Roem het eindeloos geduld» dat de hoogde Majefteit met u geoeffend heeft, alle de vergeevingen, al het opzoeken, al het wederhalen, alle de richtingen uwer zakcin Boe alle die vermeldingen, alle die dankzeggingen, onder eene aandachtige en opgetogene befchouwing van dat kruis, dat voor u gefchüderd ftaat, van dat kruis, dat de eenige wortel is, waar op al die zegen groeide. Leg uw dankoffer oodmoedig neder op dit zoenoffer, op dat het aangenaam en welkom zy by God, uw' Vader. Zalige bezigheden! Heilige Geest! Beweeg myn hart! Vloei tog in! Beweeg dc raderen! Zend, zend uw licht en uwe waarheid, dat die my leiden! Ging het, ging liet my morgen zoo! Wykt nu, gy ondermaanfche dingen! zinkt in myne fchatting! Het hart naar boven! Morgen nachtmaal! F* GIS-  84 GISTEREN NACHTMAAL, Cjisteren nachtmaal. Ik hebbe daar mogen verfchynen. —- God had my, door de toezending zelfs van ecnekleeneongefteldheid, konnen verhinderen. Hy heeft dat niet gedaan. Laat my met een bewogen hart aan hen gedenken, die, jaren lang gebonden aan hun leger, wel de berichten krygen, dat het nachtmaal op handen is, zich wel te binnen brengen, dat zy ook, in vroeger tyd, feest hielden met Gods blyde fcharen, en die thans wel fnakken zouden, om den Koning te aanfchouwen in zyn heiligdom, maar geheel verhinderd zyn. Laat my aan die gevangenen gedenken, als of ik het zelf ware. Laat my, daar de voorzienigheid den weg opent, hun een dobbel deel geven inhetftichtelyk bezoek. Laat my, met tederheid, hun de ruime ervaring toebidden van dat woord: Die gelooft, heeft gegeeten. > Had ik door zooveele andere voorvallen, in myn gedacht en huis, konnen verhinderd zyn, myn weldadige Vader heeft alle die deencn afgewenteld. —— Had eene hevige bedry- ding  Gisteren Nachtmaal. 85 ding van myn hart omtrend de waarheid, eene buiténgewoone donkerheid, eene geweldige vcrwerring des gemoeds, aangezet door een' famenloop van verwoestende omftandighedeu, my, in ovcryling, welligt konnen doen bcfluiten, om my te onttrekken, myn meedogende herder heeft ook dat afgewend, en, of diegevaaren, of immers derzelver fehadelyk uitwerkfel, genadig van my verwyderd. Lieffte Jefus! uw oog was op my. Myn vyand had wel groten toorn, maar uwe rechtehand heeft heil befchikt. Ligt had myn inwoonend bederf tot zulk een' trap van openbare ergerlykheid in de leer of in den wandel, konnen fteigeren, dat de opzienders der gemeente, waar toe ik bchore, zich verplicht gevonden hadden, om, in *$ Heeren naam, my het gebruik des avondsmaals tc ontzeggen; maar ook dat, ook dat, heeft God, myn Koning, afgewend O! myne ziel ! roem niet in uwe waakzaamheid! roem in God! elk een dag, dien ik, zonder openbare ergernis te geeven, ten einde brenge, moet in myne oogen groot zyn. En, o Majefteit! in wier hand myne paden zyn, in dit oogenblik verzoeke en befpreeke ik eene beveiliging, die my,zonder aanftoot eefeëevea tc hebben, aanhet (lot myner dagen brenge. F 3, Gli°'  85 Gisteren Nachtmaal, Gisteren nachtmaal! In volmaakte vryheid mocht ik my derwaards fpoeden. Onder den beveiligenden lommer eener overheid, die dezelfde waarheid belydt, en waarvan zommigen, door hun aanzitten, eene openbare hulde aan myn'gekruisten Koning deden, mocht ik nederzitten. Laat my de gedachtenis vernieuwen van die bittere dagen, toen de vervolgzugt den hervormden Kristen, den Waldenzer, den Piemonteczer, ook myne Vaderen, naar holen en fpelonken dreef, om, inliet holfte van den nacht, het heilig brood en den heiligen wyn gemeenfchaplyk te genieten, daar elk, een geritfel wenkte: Onraad! vyand! Ik mocht opgaan en nederzitten, zonder vreze. —- Mogelyk, ja waarfchynlyk, waren, in dien zorgelyken tyd, de nachtmaalsvieringen vruchtbaarder, opgewekter, gevoeliger dan zy meestal in de dagen van betitelde ruste zyn. Toen zullen die gcftolene wateren in nadruk zoet, dat verborgene brood lieflyk geweesd zyn. Welligt groeide, in het kille van den middennacht, het vuur van liefde voor Jefus allerfterkst. o! dat dringend fchuilcn van vervolgde Kristenen by Jefus liefdefchoot! datvuurig, dat aanklccvcnd, dat beknopt, dat voluit gc-  Gisteren Nachtmaal. $7 geloven ! De broederliefde in lichtelaaije vlam ! De hemel in de fpelonk! Jefus omftuwd door aankleevcnde vluchtelingen ! Hier daalt de fchechina. Hier woont God. Och herleefden die nacht- malen zonder de vervolging! Zonder de vervolging? ja , dat mag ik kiezen. Ondertusfchen , Sions Koning doe wat in zyne oogen goed is! Gisteren Nachtmaal! -— Voorrecht, onbelemmerd genoten onder alle de bezwaren, waar in myn vaderland verkeert, onder alle de donders, die aan Nederlands zwarte kim famenpakken, onder alle de bedreigingen van het zwaard des oorlogs aan myn volken land, onder alle dc verdere benaauwingen, onder alle de ftikdonkere uitzichten. Onder alle de vcrwerringen en misverftanden. Onder alle de beweegingen en onrusten, die er in de wereld Zyn. . ! Onder dat alles werd de troon der genade opgericht; een heil vertoond, een heil verzegeld , dat buiten het bereik is van alle omwenteling ; myne eeuwige bezitting gewaarborgd; een verbond bekrachtigd, welks vastigheid in Godlyke trouw haareu grondflag heeft; een verbond, dat, wat er ook inde wereld } in de kerk, in myn vaderland, voovF 4 vallcj  88 Gisteren Nachtmaal. valle, zyne gezcegende uitwerkingen nimmer misfen zal. Gisteren nachtmaal! Ik flapte myne kamelen voords myne woning uit Ik begaf my naar het heiligdom der woningen des Allerhoogften . Aandoenlyk was my de famenvloeiing van allen kant Aandoenlyk de gedachte: Kristus volheid is nimmer uitgeleedigd. Aandoenlyk de vertegenwoordiging der ftatelyke hulde, der plechtige eerbewyzingen, die myn gekruiste Verlosfer ftond tc ontvangen Ik ftapte myn' borg, myn' bruidegom, myn' Heer te gemoet, met eerbied en met blydfchap Myn hart vloog voor uit. Gisteren nachtmaal. Heb ik met zegen daar mogen verkceren; heb ik Jefus, den gekruisten, met een' toeëigenend geloof mogen omhelzen; heb ik my voor den tyd en voor de eeuwigheid op God mogen verlaten; heb ik op alle dc beloften van het eeuwig zoutverbond mjmè hand vrymoedig mogen leggen ; ben ik er door verfterkt geworden met kracht naer den inwendigen menfche 5 fchepte ik moed, ook in het voomitgezicht Yan alle mogelyke bezwaren; heb ik my in 's Heeren kracht mogen verbinden, om met een vojrnecmen des harten by he:u.  Gisteren Nachtmaal. 89 hem te bly ven 5 wierd ik aangenaam verkwikt, wierd ik ingeleid in Kristus liefde, verwaardigd met het gevoel daar van, een gevoel, dat den hemel in het harte fehept, en waar by geen duizend werelden te fehatten zyn, was ik vervuld met cvangelifche boetvaardigheid, fmolt myn hart, by Jefus kruis, van zondenrouw, zag ik op hem, wien myne zonden doorftoken hebben, met dat gevolg, datikbktcrlyk weende, gelyk men weent over een* eerstgeborenen, overeen' eeniggeborenen; raakte de liefdetot Jefus in bcweeging, zette ik aan Jefus de kroone op het hoofd ; wierd ik geleid op een' rotsfteen, die my , buiten de opleiding, te hooggeweesdzou zyn, die, ja, voor my lag, maar voor my onbeklimbaar was< laat, laat my danken, hartelyk dan-' ]-cll, laatmy de genade roemen, dien invloed verheffen, buiten welken myn hart koud, verward, ongevoelig geweesd zou zyn. Laat my met Uitgas roepen: God des aanziens! heb ik omgezien naar u, die my hebt aangezien? Laat my de eere van alles der genade geeven, en nimmer die eere deelen tusfehen Godlyken invloed, en de voor. fehikking, die ik maken mocht tot de waarneeming der heilige plechtigheid. Laat my juichen; F 5 Loof  0 Gisteren Nachtmaal. Loof den Heere, myne ziel! vergeet geene van zyne weldaden! Hy verzadigde uwen mond met het goede. Laat my er in één' adem byvoegen i Jehova was myn herder; dus heeft my niets ontbroken. Hy deed my nederliggen in grazige weiden. Hy voerde my zagtkens aan zeer ftille wateren. Hy verkwikte myne ziele. Geloofd zy Israëls God, die de tafel toerichttc in de wildernis! Geloofd zy de betere Melchifedek, die my, daar ik vermoeid was vandcnltryd, met brood en wyn verkwikte, en er den aartspriesterlyken zegen byvoegde! Geloofd zy EliaasGod, die, dooiden mond van den engel der gemeente, my toeriep, by herhaaling toeriep: Eet en drink, want de weg zou voor u te veel zyn! > Geloofd zy myn Jefus, die met teder meededogen dacht en fprak: Deeze heeft niet wat hy eetcn zal, en, indien ik hem nuchteren late heenen gaan, gewis, hy bezwykt op den weg. Trouwe herder! die zelf naar uwe fchapen vraagt, die het gebrokenc heelt die het verlorene opzoekt, die het afgedwaalde te regt brengt, die voeder toereikt, die de kudde weidt met al de tederheid, met al het overleg van een' uitgeleerden herder, die, met bedwelmend mee-  Gisteren Nachtmaal. 91 jneededogcn, met onfeilbare kennisneeming en met eene goedertierenheid, groter dan die van Jakob, u fchikt naer den gang van het werk, die my ook gisteren weide hebt doen vinden, u rocme ik op blyden toon. U rocme ik God en Vader, die deezen overften herder der fchapen, door het bloed van het eeuwige testament, uit den doden hebt wed ei-gebracht! U rocme ik, o heilige Geest! Bewooncr van myn hart! Uwe invloeden ftierden myne aandacht! Uw geblaas voerde den wind in de zeilen van geloof, hope en liefde. Gy waart in de raderen. Drieé'enig God! eeuwig zy u de eere! Gisteren nachtmaal! Waren myne heilige verrichtingen zeer bezoetcld, was niets naerdereinighcid van het heiligdom, zag myn oog er een cn ander van, zie ik by de herdenking noch veelmeer, cn moete ik by opklimming denken: Wat zal het -onnezuiver oog der oneindige Majefteit niet veel gebreks, dat myn oog ontvlucht is, hebben opgemerkt ! en, zyn de dicpftc buigingen voor den genadetroon, de tederfte gevoeligheden, de ver. trouwlykftc omhelzingen van Gods liefde in zyn* Zoon, de onbeperkfte inruimhigen van het hart voor des  9* Gisteren Nachtmaal. des gekruisten troon en fcepter, de edelmoedigfte tranen, dc golfte bclydenisfen, dc vcrrukkcnJfte bewonderingen, de yvcrigfte verfociïngen van al wat zonde is, dc uitvoerigftc vermeldingen van jefus heerlykheid, cn . . wat zal ik meer noemen? .... is dat alles, hierop aarde geoelfend, nimmer eevenredig aan de grootheid cn de waardigheid en het gewicht des voonverps, laat my, met alle myne bezocteling, met alle de onreinheden, ook der heiligfte verrichtingen, naar Jefus vluchten, vluchten tot datzelfde bloed, waarop ik zag in het avondmaal, dat bloed, dat eenmaal en eens vooral door hem, die oneindig meer dan Aaron is, in het binnenfte heiligdom is ingevoerd, dat daar nu al agttien eeuwen dc grondflag der verzoening is. Laat my fchuilen by hem, diedéfacramen. ten met eene volmaaktheid, waar in alweetendheid geen aasje gebreks zag, heeft waargenomen, ook om al het gebrek van myn nachtmaalhouden te bedekken voor Gods heilig oog. • Laat my met Hiskia bidden: De Heer, die goed is, make verzoening ook over my, die, ja, door de genade, geheel myn hart gericht had, om den God myner vaderen, en myn' God te zoeken, maar, helaas.! niet,  Gisteren Nachtmaal. 93 niet, niet naer de rcinigheid des heiligdom! —— Laat my bemoedigd worden door die gedachte! Toen ik aan het nachtmaal was, toen ik at en dronk, toen ik te rug zag naar de eeuwigheid, naar Adams val, naar Bethlehcm, naarGethfemane en naar Golgotha, toen ik opgetogen was, toen ik geloofde, toen ik liefhad, toen alles uit myn oog verdween, behalven God in zyn' gekruisten Zoon, toen deed Jefus, aan 's Vadersrechtehand, verzoening over myn gebrek, en, naar die fchatting, was mvn nachtmaalhouden welgevallig in het zonnezuiver oog. Gisteren nachtmaal. I lebbe ik van de gekruiste liefde gelovige en ftatelyke gedachtenis mogen houden, laat my die gedachtenis be- waaren voor al myn leven. Niets zy my gemeenzamer dan de vertegenwoordiging van Jefus kruis, by myn opftaan, by myn nederliggen, in myn' voorfpoed, in myne bezwaren, in myne verzoekingen, in alles. Geen oogenblik zal er in myn leven zyn, waar in het niet aanmerkelyk te pas zal komen. Laat my, wanneer de eerzuchtige zyn' roem, de geldgierige zyn' fchat, de wellustige zyn zinlyk vermaak bepeinst, laat my dan aan Jefus, den gekruisten }  94 Gisterèn Nachtmaal. kruisten, denken, myne eere, myn'rykdom, myne verlustiging. Onder alle myne bezigheden en ontmoetingen behoude dat aandenken plaats in myn hart. Myne eenzaamheid blyve de getuige der opzetlykftc vertegenwoordiging der gekruiste liefde ; en laat my, inzoover» daaglyks nachtmaal houden. Laat my, met gefcherptc aandacht, met de fteVigfte infpanning, de verplichting overwegen, die ik aan myn gekruisten Heiland hebbe, en die ovcrwceging gaande houden: Aan God, myn fchepper, heb ik eene zeer grote verplichting maar indien ik die vergelyking maken mag, aan myn' Verlosfer, befchouwd in die hoedanigheid, heb ik eene verplichting, die vee! groter is. God» myn fchepper» deed my zyn; hy vond my in een' ftand van niet zyn, hy deed my aanweezig worden; hy ftelde my in dc mooglykheid, om eeuwig cn volmaakt gelukkig te worden. Myn Verlosfer vond my in een' ftaat van zyn, maar dat helaas! zeer rampzalig was, en waarvoor, aangemerkt als zullende eeuwig duuren, men een' ftand van niet aanweezig tc zyn, met reden kiezen zou. Myn Verlosfer bracht my in een' ftand van ©nverliesbaar heil. God myn fchepper! God myn  Gisteren Nachtmaal. 95 myn verlosfer! myn hart vcrecnigt alle myne verplichtingen. Thans roeme ik uw fcheppen cn uw verlosfen op gelyken toom Laat my van Jefus Kristus op den duur gebruik maken. De vergunning, de onfehatbare vergunning daar toe, ismy, toen ik aan het nachtmaal was, plechtig vernieuwd geworden. Hy werd my gefchonken. Laat my op dien zelfden voet, waar op ik hem aannam» nu ook voords in hem wandelen. Ik blyve een ledige, een behoeftige, in my zeiven. By hem is de volheid. Nooit zal het hem aan vermogen of aan goedwilligheid ontbreeken. Zoo dikmaals ik met blindheid, fchuld cn banden , toevlucht tot hem neeme ; zoo dikmaals ik op hem, als op myne bezitting, als op een', die zyn bezccgeldwoord, censvooral, aan my gegeeven heeft, vrymoedig zie, zoo dikmaals vernieuwe ik aan hem die ftatetyke eerbewyzing, die knielende hulde, die ik hem deed aan het avondmaal. Beftendig zal ik hem, zyne voorbidding, zyne hoede, zyn' invloed, nodig hebben. Ik zal, zoo lang ik op de aarde ben, een zondaar blyven, en myn Heiland heeft het my voorzegt, toen hy, voor elk een' dag, my de bede om fchuldvergeeving heelt in den mond gelegd, cn, fchoon mynftruikelen de vriend-  96 Gisteren Nachtmaal, vricndfchap nimmer breken zal, zal ik evenwel de vaderlyke fchuldvergeeving beftendig nodig hebben. Jefus zal myn voorfpraak, myne bedekking, myne verantwoording, zyn cn bly ven moeten; en hoe zal ik, met eene gegronde vrymoedighcid, daar op rekenen konnen zonder een herhaald en aanhoudend fchuilcnby het verzoenend bloed. Ikblyve, in my zeiven, een machteloze. Toen ik van de heilige tafel wederkeerde, Hapten my de verzoekingen te gemoet. Het nachtmaal befprak my geen ontflag van den ftryd tegen myne eigenheid, myn ongeloof, myn' zondelust, myne fchepfelsliefde, cn tegen alle myne overige vyanden. ■ Ben ik aan het nachtmaal zeer verkwikt, getroost, verlecvendigd geworden, heb ik mogen zien en finaken $ dat Jehova goed is, zyn alle de neigingen van het vernieuwde hart in de fterkfte beweeging gebracht, ik moet, ja, hartelyk daar voor danken; ik moet de gedachtenis daarvan zorgvuldig bewaren; ik mag er, in tyden van duisternis, tot bemoediging, qp terug zien; ik mag er de proeven, wat dc genade vermoge, en wat men aan God hebbe, met heiligen eerbied en tedere gevoeligheid, in opmerken, en wat men al uit handen, die zoo mild, van oogen, die zoo  Gisteren Nachtmaal. 97 zoo vriendlyk zyn, tc wachten hebbe, naer gelang van allen toekomftigen nood en behoefte. Ik mag, ja, met Daniël zeggen: Spreek Heer! want gy hebt my gefterkt 3 maar onderftand moet ik er niet van wachten. Myne opzctlykftc voorneemens hadden en hebben geen' hoger' rang, dan dien van verklaringen der gezindheid van myn hart. Laat my dan het oodmoedig zien op Jefus invloed en het beftendig fchuilen by zyne gerechtigheid famenvocgen , en elk een' tred, die buiten dat fpoor gaat, voor een' mistred rekenen. —— Laat my hopen , beftendig , vrymoedig, volkomen , hopen, Gods beloften zyn my verzegeld; beloften , waar in voor geheel myn belang, in tyd en eeuwigheid, volmaakt gezorgd is; beloften, die in den kruisdood van Gods eigenen Zoon haa- ren grondflag hebben; beloften, voor wier vastigheid God zyne eere verpandde; -— beloften, door hem gedaan, die nooit vergeet, wat hy befprakj door hem, wien het nooit aan vermogen hapert» om zyn woord geftand te doen; door hem, die nimmer door de tusfehenkomst van onverwachte gebeurtenisfen in dc uitvoering van zyne ontwerpen , in het houden van zyne beloften, gehinderd G wordt»  98 Gisteren Nachtmaal. wordt, of kan gehinderd worden; doorhem, wien? trouw door de ontrouw zyner gunstelingen nooit vernietigd wordt; door hem, die, toen hy my dc beloften deed, reeds onfeilbaar rekende op millioenen proeven van ontrouw aan myne zyde, en wien ik dus niet uit de hand kan vallen; door hem, die zelf, door den inhoud der meeste beloften, de tekening leverde van alle de toekomftige bezwaren, die myne treden verzeilen zullen, zoo lang ik hier beneeden ben. —- Laatmy een opgehelderd begrip bewaren wat my, toen ik aan het nachtmaal was, is toegezegd, ö! Welk eene kloekzinnigheid heb ik nodig, om, met vermydingvanuiterften, te wandelen in het midden van de rechte paden! en zou ik het my niet, ónder dit denkbeeld, beknoptelyk konnen vertegenwoordigen: God heeft gezegd, dat hy my tot een7 God zal zyn, dat hy langs de beste, met zyne eere en myn belang best overeenkomende , wegen, myn waarachtig heil in tyd cn eeuwigheid zal bevorderen om Jefus wil. Dat is alles gezegd. Laat my dat denkbeeld telken morgen cn duizendmaal cp een' dag, aan my zelvcn vertegenwoordigen, en vragen: Ziel! denkt gy er wel aan, waar op gy rekenen moogt? Laat my  Gïsteren Nachtmaal. 99 my beftendig, en in elk een nieuw geval, den God van myn verbond oodmoedig en vrymoedig manen op zyn gegeeven woord. Davids bede zy in myn hart en mond beltorven: Gedenk, o God! gedenk aan het woord, dat gy tot my gefproken hebt, waar op gy my hebt doen hopen. lieer! wil hy zeggen: Gy deedt my hopen. Gy gaaft er my cn vryheid en bekwaamheid toe; ei! gedenk dan aan uw woord, en befchaam de hope niet, die geen' grondftag heeft dan uwe vergunning, cn welker oeffening de vrucht was van uwen invloed. —— Laat het my niet bevreemden, dat myne hope op God en op het woord zyner belofte foms hecvig beftreeden wordt, cn dat ik, ook in dat opzicht, een lotgenoot worde van hem, wiens kruis ik thans bepeinzc, gelyk ik het gisteren zag in het avondmaal. Licfftc Jefus! toen gy, hangende aan het kruis, de gronden gelegt hebt voor de beloften, waar van ik thans, in de'gcmecnfchap met u, een' bezitter geworden ben, toen, toen werd uw betrouwen op God, uw' Vader, zoo heevig aangetast; en, hebt gy niet, door die fmertelykc ervaring, de fchuld geboet myner oorfpronklyke en noch aankleevende mistrouwingen aan God? en, dierbare Verlosfer! G 2 hebt  ico Gisteren Nachtmaal. hebt gy niet, door onwrikbare volharding in het betrouwen op God, uw' Vader, den Geest verworven, om myn hart te vormen naar uw beeld? Lieflle Jefus! dat het my dan niet bevreemde, dat ik ook foms beftreeden worde» en, daar gy by ervaring weet, wat beftryding is, febiet dan haastig toe, cn helpmy! Laat my, van het nachtmaal wedergekeerd, vrymoedig en onbelemmerd rekenen op eeuwig heil. Eer zal de wereld in duigen fpatten, eer ik verlooren ga. Wat zegge ik, God zou moeten ophouden God tc zyn, als datgebeurde. Ik heb in Gods ontwerp bewilligd. Daar ligt Gods woord. Ik fta voor Jefus rekening. Myne zaligheid is zeker. —— Laat my, van liet nachtmaal wedergekeerd, de liefde tot myn'gekruisten Vriend gaande houden. Nu, dunkt my, moest ik, zonder eenige bekoeling, zonder eenige verflaauwing»op den duur, enkel wederliefde zyn. Nu moest ik door die liefde zoo gedrongen, zoo geperst worden, dat alie andere neiging, die er niet aan verwant is, ervoorzwigte, cn alle neiging, die er aan verbonden is, er door bevorderd worde. Nu moesten er in myn leven naauwlyks oogenblikken overblyven, waar in ik alle gevoel van wederliefde mistte. Nu moest ik, om myne  Gisteren Nachtmaal, ioi niyne wederliefde gaande te houden, mynes Heilands liefde tot my, als eene vrywillige liefde, beftendig gelooven en met toeeigening omhelzen. Nu moest de ommegang met myn' edelmoedigen Vriend een hemel in myne fchatting zyn, hem tc behagen het toppunt van myn wenfehen, hem aantepryzenmyne hoogfte. verwaardiging, en voor hem tc lyden myne gjaufigfte krone, Nu moest ik enkel liefde zyn. ■ Nu moesten uit dat zelfde beginfel myne tederheden omtrend myne gelovige dischgenoten tot dien graad van warmte komen als eenigzins overeenkomt met debetrekking, die ik op hen hebbe. Aandoenlyke vertegenwoordiging! wy zagen by het nachtmaal op het zelfde kruis. Wy oeffenden dc grootfte famenftemming, die er mogelyk is, de grootfte famenftemming in eene zaak van onberekenbaar belang. Jefus, dc levensboom, ftond in het midden, en wy omringden hem. Myne lieve reisgenoten, gekogtcnen verlosten door het zelfde bloed, medebeftemden voor den zelfden hemel! zal ik u niet hartelyk liefhebben, zal ik myne vorige koelheden, myne driften, myne partydigheden, gelyk ik ze beweende aan den voet van het kruis, zal ik ze niet op nieuws befchreien met heete tranen! zal ik niet, door heiligennayver G » aaib  102 Gisteren Nachtmaal. aangedreeven, de oodmoedigfte, de zachtmoedigfte, de gedienftigfte, de bcfchcidenftc, de hulpvaardigfte, de meedelydenfte, de ftichtelykfte, de getrouwde , en wat zal ik meer zeggen? voor allen alles zyn? —- och! ware en wierd ik zoo! Nu ben ik het in myne neiging. Myn Jefus! doe my, na dit nachtmaal, dien zin bewaren! Myne gelovige dischgenotcn aan de tafel uwer genade worden myne disebgenoten aan de tafel der heerlykheid. Jefus! doe my enkel liefde zyn! ■ — Laat my, van het nachtmaal wedergekeerd, by myne liefde tot de broederen myne liefde tot allen voegen. Zal ik, by de gedachtenis van het nachtmaal, my herinneren, dat Gods Zoon zyne vyanden liefhad, herleven voor hun overgaf, zal ik bedenken, dat clit in niemand duidelyker blykt dan in my zeiyen, en zal ik dan één oogenblik aarzelen, alle myne medezondaren lief tc hebben, vol te zyn van ontferming en hulpvaardigheid, niemand reden të geven", om zich over my by God of menfehen te beklagen? Zal ik niet, naer al den invloed, dien ik hebben kan, arbeiden aan hun heil? Zal niet ook myne liefde tot hen, en myn verlangen naar hunne ontnuchtering, mydoen waken tegen alle ergernis ? Zal ik weigeren myne be-  Gisteren Nachtmaal. 103 belecdigers lief te hebben, mynen vyanden wél te doen, zoo veel ik kan, en door die wegen, welke de ware kloekzinnigheid toelaat? neen! — Dierbaar nachtmaal! fchool der liefde ! ach! vergat ik nimmer uwe onderwyzingen! 0 Myne eigenheid! myne ongeregelde zelfsiiefde! gy, Dagon! val, val voorde bondkist neder! Gekruiste Koning! ik roepe myne eigenheid, myn zelfbehagen, cn al het verwoestende, al het.ongeregelde, dat op dien wortel groeit, volmondig toe: Heenea uit! wat hebikmet u te doen? maar kracht misfe ik, om uit te dryven. Uw nachtmaal! myn Verlosfer! predikte my, dat er maar één toereikend vermogen is, maar één invloed van krenking, van doding. Dat geloofde ik. Op ikit vermogen zag myn hulpeloos hare, myn tranend oog. Myn Heiland! geef nu hulp! Ik heb de zaak aan u verbleevcn. Ik zie 0p u< Laat my, van het nachtmaal weder¬ gekeerd, de tederheid des wankels, over het geheel genomen, behartigen in ccne mate, als de eere van Kristus, het inzicht zyner borgbetaling, myne duu/e verplichting, de eer van het evangely, de reinheid cn waardigheid van Jefus bloed, de plicht om menfehen voor Kristus te winnen, dc bewaring G 4 des  104- Gisteren Nachtmaal. des vredes van myn hart, en de voorbereiding voor het hemelwerk, van my vorderen. Heb ik-, by het avondmaal, uit den mond des Almachtigen die belofte gehoord: Ik zal u tot een' Vader zyn; en ben ik, door gelovige aanneeming, een bezitter, geworden, heb ik nu die belofte, laatmy dan, aangefpoord door zulk eene bedenking, my zeiven reinigen van alle befmetting van vleesch cn geest, reinigen met een' yver en trek tot vordering, dat men het, in zyne mate, moge konnen noemen eene voleindiging der heiligmaking in de vreze van God. Laat my die tedere beweegredenen , die my by het nachtmaal in het klaarfte licht zyn voprgefteld, voor myne aandacht houden, en derzelver- innerlyk gewicht duizendmaal en noch duizendmaal bepeinzen. Laat my de kwade verzoekingen, van weiken kant en onder welk een' fchonen fchyn die ook komen mogen, in eene heilige kloekmoedigheid en onverzetlyken yver, tegengaan met bedenkingen, die ontleend zyn uit het evangely van hem, die voor my gekruist is. Laat het noodgefehrei, ter tyd des ge va ars, gereedelyk opgaan tot dien held, by wien hulpe befccld is; ca die my by het nachtmaal beloofd heeft,  Gisteren Nachtmaal. 105 keeft, dat hy verzochten invloed nooit zal weige, ren. Waak op, myne ziel! daar is hope dien aangaande. In Jefus zal ik kloeke daden doen. Zoo zal ik fchynen als een licht, in het midden van een krom cn verdraaid gedacht. Zoo zal ik eene eere van Kristus, myn' Verlosfer, in de wereld zyn. Zoo zal myn wandel eene proeve leveren, dat het. geloof in Jefus kruis naer de lesfen van matigheid, rechtvaardigheid en godzaligheid, leevendoet. ■ Ik vermag alle dingen door Kristus, die my kracht geeft. Streclend uitzicht! och! wierdt gy door de uitkomst bevestigd! Alles zal ik vermogen door mynes heilands hulp. Heere Jefus! vorm gy myn hart, ftier myne tong, regel alle myne daden! druk uw beeld in my over met de kenbaarfte trekken! Laat my, van het nachtmaal wedergekeerd» den fmaad en druk, die my, om des gekruisten wil, in dc wereld ontmoeten mocht, lydzaam dragen, cn er myne eere in (tellen, dat ik een lotgenoot mynes Meesters worden mag. Bad ik, eer ik ter tafel ging: „ 0 Vader I verleen my uwe genade , dat ik getroost myn kruis op my neeme, ,, my zclven verlochene, myn' Heiland belyde, „ en in alle droefheid, met opgehecven hoofde, G 5 „ myn'  jo6 Gisteren Nachtmaal. „ myn' Heer Jefus Kristus uit den hemel ver„ wachte" en heb ik nu , aan het nachtmaal , geftaroogd op het borgtochtclyk kruis, laat my nu goedwillig tot Jefus uitgaan, zyne fmaadhcid dragende. Laat my nimmer, ter ontwyking des fmaads van medewormen, eenige ontrouw doen aan een'Verlosfer, die voormy, voormy, alles over had. ■ o Dierbaar nachtmaal! herinner my duizendmaal die zelfde bedenkingen, welker kracht ik gevoelen mocht, toen gy my den gefmaaden, den'gekruisten Godmcnsch, voor de oogen fchilderdet. ■ Laat my, van het nachtmaal wedergekeerd, al myn lot aan den God van myn verbond vertrcuwlyk aanbevcelen. Of, zou hy, die zyn' eigen'Zoon niet lpaarde, maar hem voor my overgaf, my ook niet met hem alle dingen fchen- ken? Laat my met gerustheid dry ven op den ftroom eener verzoende, eenervaderlyke, voorzienigheid. De beloover van geestlyk en eeuwig, heil heeft er, by wyze van een toewerpfcl, bijgevoegd : Uw brood zal zeker zyn, uw water gewis. —— Laat my dan, gemocdigd, myn'weg voordzetten. Myn vaderland! aan u heb ik met tederheid gedacht, toen ik aan het nachtmaal was,  Gisteren Nachtmaal. 107 V/as, en, onder het (laren op een bloed, welks vérmogen de wereld en Nederland (taande houdt, hebbe ik u, in Jefus, des gekruisten, naam, aan den God der vaderen opgedragen. lk werd bemoedigd, toen ik dacht: De bondtafel, waar aan ik nederzit, de banier van Jefus kruis, ftaat op Nederlandfcheu bodem. De ark is nóch niet geweeken- Tevens, myn hart was door zorg geklemd. Laat my, van het nachtmaal wedergekeerd , by elk eene befchouwing van myn vader- land,rust en zorg famenvoegen. Hoge Ma jeftcit i gy beziet alle dc verwerringen, die er inde wereld zyn, met eene onafgcwisfelde tegenwoordigheid van geest; nooit maken de ondermaanfehc beroeringen eenige inbreuk op uwe gelukzaligheid. Leermy, in myne mate, in myne betrekking, u tc volgen, met u in u te rusten, en, onder alle dc gewaarwordingen van behoorlyke aautreklykhcid omtrent Nederlands noden, myne rust in een geestlyk en onvcrlicsbaar goed aan den gang te houden. Laat my, van het nachtmaal wedergekeerd, den dood , myn' dood, kloekmoedig tegengaan. Ontwapende! waarom zou ik u vrezen ? Mjjns Heilands dood, wiens gedachtenis my thans zoo naby is,  io3 Gisteren Nacht m a a l. is, myns Heilands dood heeft u den prikkel ontwrongen. Ik zal, ja, bezwyken voor uw geweld, Biaar ook dan zal myn geftorvene Zaligmaker myne toevlucht zyn. Myn Jefus ftierf. Myn Jefus weet, wat fterven is. Dood! waar is uw prikkel ! Al komt gy morgen; ik ben gereed. Gisteren nachtmaal! Afweczcnde Jefus! af* weezend voor het vleeschlyk oog! Zoo zal het bly ven, zoo lang ik hier op aarde ben. Zoo zal het, in zeker opzicht, bly ven tot uwe jongfte vprfchyning op de wolken, en de verryzenis van myn afgelegde vleesch. Laat my genoegen neemen in die beftelling. Laat my opgenomen zyn met de eere, met de verwaardiging, om hem lief te hebben, wien ik nimmer zag, cn, hoewel niet ziende maar gelovende, my in hem te verheugen met eene onuitfprecklykc cn hcerlyke vreugde. Zuo wordt dc kracht van myn geloof en van myne liefde, en het vermogen der genade, die ze beiden werkte en beiden gaande houdt, te glanfiger geopenbaard ; zoo wordt voor myn geloof cn myne liefde de aanleiding geboren, om, by geleegenheid zelfs yan een gemis, met bedaarder tred en eenpaariger lievigheid, voord tc Happen Zoo heb ik boven hen,  Gisteuen Nachtmaal. 109 hen , die myn' Verlosfer in het vleesch gezien hebben, eene ontmoeting' te wachten, die myne verrukkingen ten hoogden ton zal voeren. En, met één woord, zoo mag ik my verheugen in Jefus woord: Om dat gy my gezien hebt, Thomas! zoo hebt gy geloofd. Zalig , driewerf zalig, zyn ze , die niet zullen gezien cn nochtans zullen g.loofd hebben. Gisteren nachtmaal! Dc Godmensen, de zoen der wereld, werd my vertegenwoordigd in die bedwelmende diepte van vernedering, waar aan geen peilen is. Laat my juichen , dat hy reeds bykans agttien eeuwen den druk te boven is. • Laat my juichen, dat hy uittermate zeer verhoogd is. Laat my, fchoon ftamelend, myn feestgejuich onder de koorzangen der volmaaktgezaügdcn eerbiedig mengelen. Laat my juichen, dat ik ook eens , in 's Heilands onmidlyke tegenwoordigheid , aan het avondmaal der bruiloft des Lams aan zal zitten, cn myne danktoonen hoger voeren, dan die der engelen ooit klimmen kunnen, danktoonen, waar van de ftof zal zyn : Ik ben gekocht door Jefus bloed! > En, is het hier reeds zoo goed naby God te zyn, wat, wat zal het zyn, verzadigd tc  iio Gisteren Nachtmaal. te worden met vreugde voor Gods aangezicht! ■ Blyft de hemel van genade, die aan het nachtmaal geopend wordt*, altyd, in eenige mate, een bewolkte hemel, wat, wat zal het zyn, als de geheimen , als de wonderen van Jefus kruis , by een volmaakt verhelderd licht, zullen worden ingezien, voor zoo verre het voor eindige wezens mogelyk is; ingezien met eene eeuwige vordering; eeuwige vordering, waar aan dc oneindige rykdom van het voorwerp ecuwig ftof zal leveren; eeuwige vordering, die den aart der zaligheid, als een ecuwiggroeiend heil befchouwd, boven alle onze denkbeelden, vergelykingen en afmetingen, oneindig verheft. Wanneer ik hier in de kennis der gekruiste liefde toeneeme, wanneer ik in dat heiligdom van wonderen eenige treden dieper worde ingeleid, dan ervaare ik de voorproeve van eeuwige vordering. Gisteren nachtmaal. Welligt, ten mynen opzichte, het laatfte. Mogelyk kryge ik aan het avondmaal der bruiloft des Lams, dat in den hemel zonder tusfehenpoos gehouden wordt, mogelyk kryge ik daar eene plaats, eer er in de gemeente, waar toe ik behorc, weder nachtmaal gehouden wordt.  Gisteren Nachtmaal, ui wordt. Behaagt het der eeuwige wysheid dus, dat zal ook wel zyn, volkomen wél; en zulk een ruil zou my niets dan winst befchikken. Gisteren nachtmaal: Dierbaar nachtmaal! Sta gy, tot aan het llot der eeuwen! Sta als een opgericht teken! Sta als eene banier van wegen de waarheid ! Predik de gekruiste liefde van Gods Zoon der wereld door! Getuig gy, gy zelve, tegen der Joden ongeloof, en tegen de ftoutheid der vrydenkereu! Wees de getuige der millioenen eerbewyzingen, die noch eens aan uwen doorluchtigen infteller door weenende joden, door knielende heidenen, ook door Chams nageflacht, zullen worden toegebracht. De jongfte dag der wereld zy ergens op aarde een nachtmaalsdag! ADAM  112 ADAM VIEL EN IK IN HEM! ,^\.dam Viel, ik viel in hem. —■ Treurige gebeurtenis! Zal ik twisten met myn'Maker? zal dat twisten onderrichten zyn? neen! Laat my liever denken: God is billyk en niets is ongerymder, niets tegenftrydiger, dan te denken: God handelt onrechtvaardig. Zoo dra ik God nodne, vermelde ik een wezen, dat de regelen van billykheid nooit te buiten gaat. Hoge vrymacht wordt door wysheid en goedheid altyd beftierd. —— Wat is vrymacht, buiten opzicht tot dat verband ?... gewis! eene fchrikkelyke zaak; eene verwoesting des denkbeelds van een allervolmaaktst wezen, de tekening van een' tyran. Zoo dra ik my een' God verbeelde, wien het mogelyk is, onrecht te doen, dan verdwynt het denkbeeld van God. Bezie ik Gods weg *n de regeering van de wereld, dan fchitteren wysheid, goedheid en billykheid, my in de oogen. In duizend proeven, fprekende proeven, hebbe ik dat opgemerkt. Mogelyk zyn er weinige onder myne Medekristenen, die niet der-  OP DE TWAALFDE PLAAT, De Kristen flaat eerbiedige oogen Op 't wondervol Toneel in Edens lusthof neêrj Hy ftaat ontroerd ter ncêrgeboogtn, En vindt in zulk een ftonn zich zelvcn naauwlyks 'weer. Een aantal bange twyffelingen Hadt op Gods haridelwyze een donker floers gefpreid, Maar, daar 't Geloof verwint, mag by de grootheid zingen Van Goëls menfehen-min en 's Hemels wys beleid; Wierdt zyne tedre z;el getroffen Daar hy aan Adam dacht, Hem in 't verderf zag nederpioft'en, Met al zyn Nagedacht? Deedt hem de fchorre Donder beeven? Belofte van Genaê Doet hem op vlugge wieken ftrecven, Naar Golgotha. Hier  Hier ziet hy zich 't geheim verklaarenj God" fchenkt hem licht in duisternis, Hier mag zyn blyde ziel ervaaren Dat 's Hemels wondre weg (leeds louter goedheid is. Nu (laat hy opgehelderde oogen, Op 't wondervol Toneel in Edens lusthof neêr; Loof: God eerbiedig neêrgeboogen, En, vindt ook in dcez' florm Gods trouwe liefde wêer. C.  PLAAT XII. ADWI VIB1, KN IK UT HEM.   Adam viel èn Ik ih hem. 113 dèrgelyke opmerkingen, duizendmaal en nog meer, met zekeren eerbied en opgetogenheid, gemaakt hebben.—— Duizend gebeurtenisfen zyn my voorgekomen;, waar van ik in myn haasten dacht: Is dat wysheid? is dat goedheid? en waar van ik, toen eene verrasfende ontwikkeling de gordynen wegfchoof, naderhand met fchaamte zeggen moest: hoe wys, hoe goed is God! Laatmy, door zulk eene ervaring zoo wel als door het denkbeeld, dat ik van God hebbe, beftierd en voorgelicht, laat my naar dien regel , alles bcoordeelen, wat my noch duister is, alles, wat my in Gods beftellingen fchynt krom te zyn, en laat my nu inzonderheid, in myn eenzaam gepeins, naer dezen regel oordeelen over die treurige waarheid: Adam viel en ik in hem. Laat my voorder denken: God is oneindig; oneindig in alles, buiten bereik van alle navorlching; engelen zien zich blind op dienongelchapen'glans; en zal ik dan, ik, die eene leemenhut bewoone, wier grondilag in het ftof is, zal ik Gods onderzoeking vinden, zal ik, tot de volmaaktheid toe» den Almachtigen vinden? zy is als de hoogte der hemelen, wat kan ik doen? God woont in de donkerheid , en het is de eere van aller koningen H Ko-  H4 Adam viel en ik in hem. Koning, eene zaak te verbergen. Hy is een God, die zich verborgen houdt. Hy bekleedt zich zclven cn foramige van zyne wegen met eene achtbare duisternis. Hy is eene Majefteit, die zelfs den grootften vërtrouwling, hem, die dc naaste aan haare hand is, met uitfteekende wysheid, in een' merkelyken afftand houdt, met een ycrwydering, met eene verzwyging, die zelfs den .grootften navorfcher der Godsgchcimen, hem , die in den derden hemel een bezoek heeft mogen afleggen, de bepeinzing van een' der diepe wegen van God fluiten deed met dien uitroep: o Diepte des rykdoms beide der wysheid en der kennis van God! Hoe ondoorzoeklyk zyn Gods oordeelen, hoe onnafpeurlyk zyne wegen ! Hem zy de heerlykheid ! Duikt hier, edele puikverftanden! zwicht, fchrandere vernuften! Soms fuft gy in de navorfching van konst en feboonheid, die in het kleinfte diertje te vinden zyn, gy fuft met die belydenis: Hoe veel ontvlucht er noch ons oog, war onderftand ook het konstglasgecve! Zwichthier geoeffendfte Kristenen! geliefden onder de geliefden! Johannesfen, die aanligt injefusfehoot! Verhoogt u door uwen hoorn in het ftof te buigen! •  Adam viel en ik in Mem. 115 gen! Blyft daar de engelen blyven! fluit uwe oogen! buigt uwe kniën! de ferafs bedekken hunne aangezichten met hunne vleugelen! komt den gloed der oneindigheid nooit te na! Hier buigt myn hart! cn laat my, in dat licht, de treurige waarheid befchouwen: Adam viel en ik in hem. Zal ik klagen? zal ik voorwenden, dat my on- gelyk gefchiedt? Zou ik geklaagd hebben, wanneer de zaak een' tegengeftelden uitflag gehad hadde, wanneer, ik, ingevolge der volftandigheid van myn verbondshoofd en in hem gereekend, een onverlicsbaar deel aan eeuwig en eeuwiggroeiend heil gekrecgen had ? zoude myne berispende aanmerkingen op zulk een' uitflag cn op de beftelling, die er den weg toe baande, ook gevallen zyn? en zo neen, laat my dan ook nu berusten in den uitflag, dien ikverneeme! Laatmy, zonder twisten, die uitkomst eerbiedigen: Adam viel en ik in hem. Adam viel en ik in hem. Zou het zoo zyn? ja myn ziel! het is maar al te waar. My worden in een' bybel, die alle mogelyke merken heeft van Godlyken oorfprong, die bedroevende, die vernederende, waarheden zoo duidelyk H % ont-  Ii6 Adam viel en ik in hem. ontdekt, als men in eenige taal fpreken kan. Uier leeze ik: Al wat uit vleesch geboren is, dat is vleesch. Ziet! ik ben in ongerechtigheid gebooren, en in zonde heeft my myne moeder ontvangen. Hier leeze ik: Kristus Jefus is den broederen in alles gelyk geworden , uitgenomen de zonde. Waar uit onbetwistbaar volgt, of dat de Zoon van God, de heilige vrucht van Maria, die zelfde zwakheid, die zelfde overhellende neiging ten kwade, waar meede ik gehooren ben, van zyne moeder heeft ovCrgeërft; of dat die zwakheid, die overhelling ten kwade, (welkemyn vleesch van het vleesch mynes Gods en Verlosfers onderfcheidt) eene zondige zwakheid, eene zondige verdorvenheid is. en, wat kan er duidlyker zyn? Hier leeze ik: Wy waren van natuure kinderen des toorrts, gelyk ook de anderen ; door ééne misdaad is de fchuld gekomen over alle menfehen tot verdoemenis; door de ongehoorzaamheid van één' mensch, (niet van Adam en Eva beiden) maar van één' mensch, zyn veelen tot zondaren gcftcld geworden; cn het is op grond van deeze zonde, zonde , waar aan alle menfehen deel hebben, dat de dood ook doorgegaan is tot alle menfehen. Dus, wanneer ik,  Adam viel en ik in hem. 117 ik, of uit myn eigen hart, of uit den mond van anderen, de bevreemdende vraag hore! Hoe! zou God , na t een verloop van bykans agt en vyftig eeuwen, noch denken aan Adams val? dan moet ik andwoorden: „ Er ftaat gefchreeven." Dan moet ik denken: Wil ik, beftierd door het verftand des vl'èefches, die bedroevende, die vernederende, waarheden ontkennen, zoo moet ik eerst myn' bybel. wegwerpen, cn hem houden voor een famenftelfel van bedrog en logen. Schrilc ik niet op dc enkele ooeming daar van? zoo wil ik liever, met tranen in myne oogen, uitroepen: Het is waarheid. r- Adam viel en ik in hem! Laat my voor een oogenblik denken: Het is niet waar; ik ben in Adam niet gevallen; zyn val raakt my niet, nooit ben ik in hem gereckend, —» zal ik dah geruster zyn ? zyn myne bedenkingen, door die ontkenning, gereeder en meer voldoende opgelost? Niets minder dan dit. Myn zedenbederf is my bekend, myne afneiging van God, myn weerzin tegen hem, zoo dra ik hem befchouwe in die volmaaktheden, die of myn ingebeeld genoegen, of de rust van myn geweeten, ftoren. Ik weet, dat dit bederf, in zyn beginfcl aan ge - H 3 merkt,  n8 Adam viel en ik in hem. merkt, my aankleeft van myne geboorte af, en, indien ik het niet wist, niet geloofde, dan zou ik toonen het menschdom nimmer met een wysgcerig oog befpiegeld te hebben. Dc gefchiedenis der Volken en myne eigene ervarenis zeggen my, dat alle menfehen verdorven zyn, zoo verdorven, dat, in eene reeks van byna zestig eeuwen, noch nimmer mensch gevonden zy, die dat bederf uit hart en wandel geheel heeft konnen uitzuiveren. Van waar tog, vraag ik, een zo diepgeworteld . kwaad 1 is het mogelyk van het zelve eene voldoende reden op te geven, indien wy het niet ter wereld gebracht hebben, en in onze natuur, als 't ware, ingevlochten, ingeweeven, omdragen? De geleegenheid, die ik gehad heb, om jonge kinderen, kinderen van allerlei aart en opvoeding, gade te liaan, heeft my hetaangeboorene bederf zoo duidlyk gepredikt, dat ik my niet genoeg verwonderen kan, dat mannen, wier doorzicht en fchranderheid ik andershooglyk eerbiedige, den invloed der kwade voorbeelden op de volgzame ziel der jonge kinderen, genoegzaam hebben geacht, ter verklaring der algemeene verdorvenheid. Hoe! vraage ik, zyn dan kinderen, aan wier opvoeding de  Adam viel en ik in hem. 119 dc meeste zorg befteed is, ten aanzien hunner iunerlyke neigingen, zooveel beter dan anderen, zoo veel minder geneigd tot traagheid, hoogmoed, afgunst, eigenzinnigheid, ongehoorzaamheid?—■ Leert niet de ondervinding, dat de zaaden van alle deeze verkeerdheden zich by de jonge kinderen dan reeds vertoonen, wanneer hunne aandacht ter naauwernood zich hegten kan op den kwaden voorgang van anderen? en, in alle geval, indien er reden is, om, op het fpoor-der grootfte menschkenners, fommige goede neigingen, meededoogen by voorbeeld cn dankbaarheid,als gefchenken van de natuur aantemerken, met wat fchyn, bid ik, zal men dan een gevoelenbekleeden, hetwelk de verkeerde neigingen, die zich veel eerder, veel duidelyker en veel mecnigvuldiger, dan de goede vertoonen, uit eene veel lagere bron wil afgeleid hebben? Met één woord, is er één leerftuk, waar van ik, zonder zelfs het gezag der openbaring te behoeven, volkomen kan verzeekerd zyn, 't is het leerftuk der aangeboorene verdorvenheid, en ik verwonder my geheel niet, dat er onder de heidenen mannen geweest zyn, die over dit ftuk beter gedacht cn beter gefchreeven hebben dan zommige KristeH 4, nen. ——  130 Adam viel en ik in hem. ncn, Maar nu! Van waar die aangeboorenc verdorvenheid? van waar die oorfpronklyke wanorde, waar van ik en alle de kinderen van Adam, myn Heiland alleen uitgezonderd, de traanwaardige deel- genootcn geworden zyn ? Wordt myn hart gerust gpfteld, wanneer ik denke: Adams zonde raakt my niet ; dat kan , dat wil ik niet gelouven. > Of wordt myne duisternis cn myne verwarring, door die ontkenning, zeer vermeerderd? rake ik dan niet in gevaar,.om de grondihigen van alle waarheid aan te tasten? rake ik dan niet in een' doolhof van verbysteringcn, in eene bodemlooze zee Van duisterheden, van vragen, van bedenkingen, of er wel een God zy, ten minften of er ook twee opperoorzaaken zyn, de eene van het kwade, de andere van het goede? Wanneer ik, by tegenftelling, my zeiven befchouwe als in Adam, myn hoofd, myn' plaatsbekleeder, gevallen; krygt myn hare dan niet, ondanks alle de zwarigheden en donkerheden, die er overblyven, veel meer rust? Vinde ik niet in de ontdekking, die my myn bybei doet nopens den oorfprong van het natuurlyk en zedelyk kwaad, waar meè de wereld overitroomd is, vinde ik daar in niet, in weerwil wan alle dc duis-  Adam viel en ik in hem. m duisternisfen, die er overfchieten, een gerustitellend bericht, dat by myn hart veel meer afdoet dan alle andere redeneringen en gistingen, die alle veel meer gefchikt zyn, om myne bezwaren te vennen-deren, dan dat ze.die verminderen zouden"? Laat my denken: o Wonder! door den val werd juist de weg gebaand ter openbaring eenes rykdoms der genade, beitaanbaarmet de oefening van de ftKengfté rechtvaardigheid. Hier worden oneindige volmaaktheden, wier belangen fchecnenteftryden, geplaatst in het minzaamfte verband. By geleegenheid van Adams val, en van den mynen in hem, fchittert de weg der ontkoming in Gods gekruisten Zoon. Uier blinken oneindige wysheid, onkreukbare rechtvaardigheid , vlekloze heiligheid, verrukkende zondaars]iefde,gadelozc barmhartigheid en oneindige genade, met gelyken glans. Wat zegge ik? elk der zeiver zet aan alle de overigen een'' toegevoegden luister by. Verrukkend voorwerp! daar engelen zelfs ver- drictcloos op ftaren! ■ Zoo fchept God licht uit duisternis. —- Zoo baande hy zich, door de heilige en onberisplyke toelating van Adams val, een' weg ter openbaring van zyne heerlykheid, ter ontdekking van alle zyne volmaaktheden, in een' H 5 traf»i  iai Adam viel en ik in hem. trap', op eene wyze, cn niet ccne uitvoerigheid, als in zulk eene uitkomst, en in zulk een'famenloop Van omftandigheden, alleen mogelyk was. Gods heerlykheid in zyn' gekruisten Zoon zie ik by geleegenheid van dat treurig geval: Adam viel en ik in hem, Laat my denken: Het evangely van den tweeden Adam, dat ik voor my hebbe, biedt my redding aan, cn die God, die my de treurige boodfehap van myne oorfpronklyke fchuld voor hém, van myn onbezefbaar bederf, van de millioenen myner pert'onecle fchulden, van myn gevaar, van myn onvermogen, van myn, in alles, verlooren' toeftand, brengen laat, die God roept my in een' adem toe: Grimmigheid isbymyniet; ens hulp befteld by een' held ; hier is myn Zoon, myn gekruiste Zoon. Zie op hem! word behouden! ja! elk eene herinnering van myn' val in Adam, en van myne eigene fchulden, is, naer het Godlyk oogmerk, eene minzame nodiging, om my naar Kristus uittedryven; en, gelyk mededogen en ongenoegen zich vereenigden in dat woord, waar meê de God van zondaren den vluchtenden overtreder, onmiddelyk na den val, nariep: Adam! waar zyt gy ? en, gelyk die vraag een  Adam viel en ik in hem. 123 een oirmidlyk verband had met de eerfte ontdekking van het ontwerp der verlosfing inhetbeftemde vrouwezaad, ecven zo klinkt my, by elk een'tred, die beftraffendc, maar tevens bemoedigende vraag in de ooren; Zondaar! waar zyt gy? God vraagt naar my. Hy vergunt en beveelt my weder te keeren, weder te keeren met hope op aanneeming. Hy beveelt my diep te treuren over myn'' val, maar hy waarfehuwt my tegen mistroostigheid. De naam van Adam eu die van Kristus worden my tegelyk genoemd. Zoo zal ik dan niet andere dan met een oog in myn'' bybel, die waarheid, die treurige waarheid, bepeinzen: Adam viel en ik in hem. Laat my denken: In het evangely, dat ik voor my hebbe , wordt my een heil gepredikt, veel groter dan Adams heil was, eer hy viel. Dat was, ja, groot, onberekenbaar groot, maar het was verliesbaar. Hy ftond voor eigene rekening; hy verkeerde in eene mogelykheid van verlies, eene mogelykheid, wier denkbeeld in het denkbeeld van beproeving ligt in gewonden. My wordt een heil gepredikt, dat zynen bezitteren een onverliesbaar leven geeft. Zoo dra ik Jefus aanneeme, is myn  124 Adam viel en ik in hem. myn eeuwig heil zoo zeker als liet zeker is, dat er een God in den hemel is; dan fta ik voor rekening eener gerechtigheid van oneindige waarde, en voor rekening van een' invloed, wiens uitwerkingen boven het bereik van alle teleur/telling oneindig verhoeven zyn. *—P Met zulk eene onberekenbare overwinst worden my Gods verlorene gunst en beeld in het evangely van den tweeden Adam aangeboden. Laat my in dat licht de treurige waarheid beïchou-, Wen: Adam viel en ik in hem. Laat my denken: My wordt een heil verkondigd, dat veel groter is dan het heil, dat Adam gehad zou hebben, indien hyftaande wasgeblceven. Hoe! groter heil? .. . Ja! Eeuwig zou Adam gedacht hebben: (en dit had hy mogen doen) Ik geniet den loqn des volbrachten arbcids; den beloofden loon. 11' was getrouw aan God. God houdt ook zyn woord. Hoe ftreelt mv die P'edarlitr-• rt),»!, Q 5-ï f«-y my zei ven en al myn kroost gelukkig gemaakt. Dat kroost beziet my met alle tekenen van dankbaarheid; en met hoe veel zekerheid make ik ftaat, dat myn geluk zonder tusfehenpoos en zonder einde wezen zal! — Maar hoe weinig is dat alles in vergelyking met het genoegen, dat een verlost zondaar eeuwig genieten  Adam viel en ik in hem. fij ten zal! Hier zullen befpicgelingen zyn, verrukkingen, bewonderingen, opgetogenheden, die in het geval eenes verlosten zondaars alleen mogelyk zyn. Adams voorondcrftelde danktoon bezwykt, wanneer de verloste zondaar, knielende voor den troon van het geflachte Lam, met de hoogstmogelykc vervoeringen van een fmcltend hart, en befproeid met vreugdetranen, uitroept: Ik was verloren ! . . . . Eeuwige liefde! . .. Myn Jefus! . .. . Ik gevallen! ... . Gy myn redder! .. Gethfemane . . .~. . Golgotha! . .. Genade! ... Bundels van wonderen! .... Ja! het is zoo! . .. eeuwig blyft het zoo. Zee van gelukzaligheid! Oceaan van wellust, die grond noch oevers heeft. Hierop aarde reeds levert het roemen der genade een' vervroegden hemel aan het gevoelig Kristenhart, en wat zal het dan zyn , als alle belemmering zal zyn weggenomen! Het terugzien op eene bedwelmende diepte van rampzaligheid, waar uit men gered is, zal den danktoon ftevigen, en het heil, dat men thans geniet, plaatzen in het heldcrfte licht. —— Hier rolt niet Adams maar Jefus naam van alle dc tongen, en Adams naam wordt niet vermeld, dan inzoover hy door zyn' val plaats voor Jefus maak-  136 Adam viel en ik in hem. maakte; en hy, die het al bedierf, nu een mededeelgenoot is van het geluk en een medeftander van de bcezigheid dergener, die, door hem gedompeld zynde in rampzaligheid, door den tweeden Adam zyn gered geworden; gelyk ook het noemen van Adams naam den yver aanvuurt, om den naam van Jefus uit te fchateren, Verrukkende vertoning ! Adam en Kristus by eikanderen te zien! Verrukkend roepen! ... Adam . .. o myn val!. . . Jefus! o myne redding! — God is, ja, beleedigd door de inkomst van de zonde in de wereld, zyn heerfchappy verloochend, zyne volmaaktheden verdonkerd ! maar tevens, door tusfehenkomst van zyn' gekruisten Zoon, krygt hy zyn eere dubbel weder, weder met herboren', met groter luister. Nooit kon de onafgewisfelde gehoorzaamheid van Adam en van alle zyne nakomelingen zulk een eerbewys aan God befehikken, als in Gethfemanc en op Golgotha aan hem zyn toegebracht. Gods Zoon, de tweede Adam, aan een kruis, fpreidt de achtbare ry van Gods eigenfehappen veel meer ten toon, dan Adams volftandigheid met alle de wenschlyke gevolgen daar van immer had konnen doen; en dit, dit is dc ftof, waar over eeuwig zal gehandeld worden En,  Adam viel en ik in hem. 1-17 En, daar Gods heertykheid, by aldicn cr geen menfehen of engelen gevaf'len waren, ecuwig ten toon zou gefpreid geworden zyn, door het bewys des vermogens van die hand, die hen ftaande hield; 0! welk eene vermeerderde heerlykheid zal der menfehen en der engelen val hem geven, zoo als die, in aller eeuwen eeuwigheid, die waarheid uit zal roepen: Geen eindig wezen, hoe recht gefchapen, is uit zyne eigene natuur onveranderlyk. Het allervolmaaktftefchepfclisderonvolmaakthcidonder- hevig, en voor verandering vatbaar. Hy,die nootzaaklyk aanwezig is, hy alleen, is onveranderlyk goed. Gefchapene goedheid kanbezwyken. De oneindige goedheid, zy alleen, is buiten alle mogelykheid van befmet te worden. Er is maar één eenig onveranderlyk rein en heilig wezen, waar van alle andere wezens afhangen, en zonder wiens invloed zy geen oogenblik beftaan konnen. o! Aanzieulyke vermeerdering van heerlykheid voor God, heerlykheid, gegroeid op den wortel van Adams val en van den mynen in hem! En wie verbeeldt zich naar waarde de wondere verfcheidenheid en de verrukkende famenftemming der hemelfche koorzaugen! Engelen, die nimmer vielen, juichen ovcrT een-  Ia8 Adam viel en ik in hem. ecnkomftig hun geval. Adams gevallene maar door genade opgerichte kinderen juichen overeenkomftig het hunne. Wondere verfcheidenheid! Verrukkende famenftemming! en van beider lofzangen is dit de inhoud: God zy eeuwig groot ge- maal-ti De vloek is, ja, door" Adams zonde over de wereld gekomen; maar, gelyk de tweede Adam dehzelven verdienstlyk reeds wegnam, zoo zal hy het eenmaal in uitwerking volkomen, doen. De aarde, ontflagen van den vloek, ontheeven van den overlast der dienstbaarheid van de verderfenis, zal eens aan Adams verloste kinderen Verrukkende toneelen leveren van befchouwing, bewondering en verlustiging; eeuwige ftof, om den Bouwheer van het heelal de eere te geven. Daar zal elk een verlost Adamiet, als een priester van het redeloos gefchapettdóm, deszelfs eerbewyzingen, op vernuftigen trant, en op hoger'toon, dan immer, geduurendc de afloop der eeuwen, op aarde gefchiecit, overbrengen tot de opperoorzaak aller dingen. Daar zal Adams gezaligd kroost, na den afloop der eeuwen, de wereld befchouwen en bewonderen, niet alleen als een toneel van Gods macht en wysheid, in welk eene hoedanigheid, en in welke alleen, een nooit ge-  Adam viel en ik in hen». 119 gevall en menschdom haar befchouwd cn geroemd zou hebben, maar ook als eene wereld, waar op Gods menschgeworden Zoon, de zoen der menfehen» een geruimen tyd verkeerde ; daar hy een vloek» een worm, geweesd is. Die gedachte zal aan elk eene befchouwing vuur en leven byzetten. —m Welk eene winst! De verrukkingen, de genoegens, der zalige bewandelaren van de gezuiverde wereld zullen misfehien toeneemeii by gelegenheid van herinneringen als deeze zyn : Hier heb ik gewoond! hier hoeft God my opgezocht! hier hebbe ik my zeiven en Kristus leeren kennén! hier liggen myne traanen , myne gebeeden , myne geloften! Hier ftaan de voetftappen van myn' geloofswandel. Hier ftonden myne Elims, myne Ebenhaëzers, myne Bethels en Fniëls , maar ook hier waren myne Bochims. Op deezen grond boog ik tienduizendmaal, de tienduizenden verdubbeld, myne kniën voor den troon. Uit dit ftrydperk, nu geen ftrydperk meer» hief ik duizendmaal myn tranend oog haar boven op! Verrukkende bedenkingen$ buiten allen hinder doorgedacht; bedenkingen, die een' hemel fcheppen in het hart! Winst, winst derhalven , gegroeid, door tusfehenkomst ï van  130 Adam vielen ik in hem. van dc genade, op den wortel van Adams eerde zonde! Laat my denken: Adam, ftaande gebleeven zynde, zou een heil genootcn hebben, waar van hy nimmer het tegendeel ondervonden had , maar een verlost zondaar kent het onderfchcid. Die arm geweesd is,. kent het belang des overvloeds van naby, en van hem, die dikmaals krank was, mag men wachten, dat gezondheid hem dubbel fmaakt, en hy die dubbel 1'chat. Verdwyncnde vcr- gclykingen ! alle bereekeningen, hoe een „eeuwig heil hem fmake, hembevallc, hem verrukke, die weet, wat het zy, Gods gunst en zyn beeld te misfen, alle bereekeningen ftaan hier ftil. Wanneer God aanmerkiyke weldaden wil toebrengen, wanneer hy zyn volk uitneemend verblyden wd, dan doet hy dikmaals het tegcngeftclde vooraf kenbaar proeven , om het onderfchcid te duidlyker temaken. Israël werd, naer Gods beiielling, voorafin Egypte zwaar gedrukt, op dat het van de beftemde vryheid fmaaklyker genot zou hebben. Zoo klimt de zaligheid van Adams verloste kinderen ! Aanzienlyke winst, die op den wortel van Adams ecrlte zonde gegroeid is, door tus-  Adam viel én Ik in hem. 131 ttisfchcnkomst van dc genade. Laat my in' dit licht die treurige waarheid befchouwen: Adam viel en ik in hem! Laat my recht ingenomen zyn met een evangely, dat my redding predikt! Hebbe ik zulk eeh evangely voor my, laat my met bloedend medelyden aan volken denken , die deezen zegen misfen tot op dit oogenblik! zy vielen, nevens my, in denzelfden ftamvader, in het zelfde verbondshoofd ; en waarom , waarom ben ik ; de medeerfgenaam van fchuld en bederf, verwaardigd boven hen met deboodfehap der verlosfing? Laatmy haasten in de toevlucht tot dat heil! Kan er wel grooter onzinnigheid bedacht worden, dan zyne eigene rampzaligheid ten voorwerpe te ftellen van loutere bcfpicgeling? Of, zou het vernuftig zyh, myn' kostbaren tyd te fpillen met de vraag: Hoe kwam ik in dat leed? neen! laat my lieverdö oogenblikken dierbaar fchatten , waar in my dö geleegenheid vergund wordt, om my te bergen voor eeuwig! Laat my uit de diepte der rampzaligheid , waar in Adams val my ftortte, opzien naar den tweeden Adam, zyne gerechtigheid en zyne fterkte! ï 3 Mag  ï^i Adam viei en ik in hem. Mag ik my zeiven bcfchouwen als geborgen by den tweeden Adam, laat my dikmaals te rug zien op dat grondeloos diep van ellende, waarin ik natuurlyk was. Zoo doet de zeeman, gered uit nood, daar hy naauvvlyks zyn leven borg; gelukkig aan vaste wal gebracht, dankt hy, met tranen in de oogen, God, zyn redder; hy juicht van blydfchap, maar tevens hy beziet noch eens de onftüimige baren, hy hoort noch het geloei der winden; hy herinnert zich van naby het 1'ehromclyk gevaar; hy verheugt zich, ja, maar hy verheugt zich met beeving. Laat my dat vermogen roemen, dat my, in myne fchatting en gevoel, een' verlorenen maakte, dat my den gantfehen weg van het werkverbond, en in opzicht tot gerechtigheid en in opzicht tot fterkte, verlaten deed, dat vermogen, dat het zuiver geloof in den tweeden Adam in my werkte, en het hunkeren naar de verlatene gronden van betrouwen, en naar de verlatene bronnen van fterkte, by trappen beteugelt en my leert een zuiver ftaan in Kristus. Laat my dien wonder- weg eerbiedigen , waar door ik gered ben ; die onnafpeurbare beftelling aanbidden, waar door myn val in Adam eene aanmerkelyke vermeerdering ge- gee-  Adam viel en ik in hem. 133 geeven heeft aan het heil, dat ik nu bezitte, eri eeuwig genieten zal! Hier bezwy kt myn denkvermogen ! hier eindigt al myn peinzen in dien uitroep: o Diepte! Laat my myn'Verlosfer, den tweeden Adam, nu en eeuwig danken! Laat my knielen voor het Lam, dat geflacht is! .Laat myn verlangen gaande worden, om Jefus te roemen op hoger toon! Laat my roepen : o Myn Jefus ! horfteller van myn' verloren ftand! Zoo dikmaals ik Adam en het paradys hore noemen, zoo dikmaals gloeit myn hart van liefde tot u, van verlangen naar u; ftraks vliege ik naar Gethfemane en Golgotha; dan is alles in beweeging. Myn Jefus! klim, klim, in myne fchatting, al hoger cn hoger op! Laat myn fterven aan den cerften Adam, en myn leven in en door en. voor u, aanmerkelyk bevorderd worden! Kristus 1 Leef, leef in my, gelyk gy voor my leeft! Adam viel en ik in hein! Die donkere weg verfchaft my de geleegenheid, om eene zeerbezondcre cerbewyzing aan God te doen, en welke tog? Deeze: my altyd en in alle gevallen aan zyn getuigenis, als onfeilbaar, en aan zyn'weg, als allerbiüykst, tc onderwerpen, zonder eenige uitzonde1 3 ring  134 Adam viel en ik in hem. ringen ondanks alle de donkerheid, die eraan myne zyde overblyft, Dat noeme ik betrouwen op God, Naer mate ik dat doen mag, eere ik God. Naer mate ik hem eere, klimt myne eere, myne zaligheid. < Zoo wordt door de donkerheid van 's Heeren wegen myn heil, myn belang, bevorderd. De verwaardiging, die ik thans geniete, zou ik misfen, wanneer ik alles kon ontwikkelen; cn elk eene onderwerping aan God, aan zyn getuigenis en donkeren weg, bezorgt my een' wenk van het welgevallen mynes Vaders, een' wenk, waar bygeen duizend werelden, ja, waarby naauwiyks eenige anderegeestlykegenieting, halen kan. Nooit was er meer van den hemel in Paulus hart, dan toen hy alles bcüoot, alles afdeed met dien uitroep: o Diepte! o God! onnafpeurlyk zyn uwe wegen! En wie kan eenigzins den nadruk bezeilen van dat bericht: Jefus verheugde zich in den geest, toen hy uitriep: ik danke u, Vader! Heer des hemels en der aarde! dat gy deeze dingen voor den wyzen en verltandigen verborgen hebt, en hebtze den kinderen geopenbaard. Ja, Vader! alzoq is geweesd het welbehagen voor u! In den dag der eeuwigheid zal my het geheim meer  Adam viel en ik ik hem. 135 meer ontzwachteld worden! Daar hope ik op. Zal ik, ook dan, niet alles konnen doordenken, evenwel ik zal er meer van weten; en de donkerheid, die er zal overblyven, zal ook op haare wyze myne gelukzaligheid bevorderen, in zoo ver het buigen met geflootenc oogen en het knielen voor hem, die in de donkerheid, op zekere wyze, eeuwig wonen zal, ook een hemel is. Daar zullen alle de gezaligdcn, by de bepeinzing van het hoogst aanbidlyk Godsbeftuur, cenftemmig juichen: Groot cn v.vndcrlyk zyn uwe werken! Heer! Gy almachtige God! rechtvaardig en waarachtig zyn uwe wegen! Gy Koning der heiligen! I4 HE-  HEDEN NACHTMAAL, EERLANG BIDDAG. Jnjedcn nachtmaal, eerlang biddag! — Volzinnig verband! Treffende wederilag! Laat my peinzen! Laat alles wat myn hart beweegt, myn' yver aanvuurt, alles wat cn aan myne boetvaardigheid cn aan myne hope voedfel geeft, my welkom zyn! Laat my aan het nachtmaal leeren, hoe ik biddag houden moet! —— Heilige Geest, van wiens invloed al myn voorfpoed, en in dit myn peinzen, en aan het nachtmaal, en op den biddag, af zal hangen, ga gy my voor! Span myne aandacht ! Beweeg de raderen! Laat my, aan het nachtmaal, by den, God van Nederland gehoor gaan vragen, my zeiven en myn volk aanmelden by den troon ; dat doen aan de maaltyd, hy het nachtmaal, daar genade de banier en de troon geopend is ; daar de God van myn vaderland in Jefus Kristus, zyn' gekruisten Zoon, gezeeten is op den gcnadeftocl; en welligt zal hy, die  HEDEN NACHTMAAL, EERLANG BIDDAG. 137 die oneindig meer, dan Ahafveros is, aan de maaltyd my den fchroom benemen door de vraag < Wat is uw verzoek ? welke is uwe bede ? Eu welligt andwoordde ik met de vrymocdigheid van Esther: o Koning! geef my myn leven om myner bede wil, en myn volk om mynes verzoeks wil! Aan het nachtmaal ga ik, daar de biddag nadert, een geopend oor befpreeken by den God der vade-» rei» Met een oog op Jefus kruis zal ik zeg¬ gen: Goden Vader! neig uw oor! merk op! wend uw aangezicht niet af in toorn! Ik zal pogen myn hart, by het nachtmaal, onder de befchouwing des borgbloeds van Gods Zoon, te brengen in eeh' ftand van behoorlyke weekheid, en gefchikthcid, om alle die indrukfelen te ontvangen , die my op Nederlands biddag zoo zeer zullen te pas komen. Wanneer ik de bloedende liefde van Qods Zoon, aan het nachtmaal, van naby befchouwe, dan ontvangt myn hart eene algemecne tederheid, gevoeligheid, doordringbaarheid. Alles treft en roert my. Elk een voorwerp ontwikkek zich, met verbazenden fpoed, in een aantal van bezonderheden. Alles bezie ik dan opzichtelyk tot het kruis van Jefus. Al het bedroevende dringt 1 5 dieper  138 Heden Nachtmaal, dieper door. Al het verblydende doet fterker aan. Myn hart zal, gaat het naer myn' wensch, aan het nachtmaal gevormd worden tot alle die befchouwingen, bewonderingen, belydenisfen cn fmekingen, waar toe ik op den biddag plechtig zal geroepen worden. Laat my vocdfel halen voor myne veroodmoediging over myne eigene fchuld, dat talloos aantal van trouwloosheden, ondankbaarheden, onfierlykheden en al het ongelyk, waar mede ik myn' lievenden Vader, myn' meedogenden Heilborg, myn'' getrouwen Leidsman, den inwoonenden Geest, arbeid en verdriet verwekt heb. Ik zal van dat alles ftatclyke cn onbewimpelde belydenis moeten doen op Nederlands biddag. Ik bezie, ja, die beledigingen nu in het verfchiet, als op zekeren aflland, Ik zal ze heden, aan het nachtmaal, gaan bezien in het helder licht der verbysterende liefde mynes gekruisten Heilands. Ik weet, dat hy aan de maaltyd, en onder het vertonen van zyn kruis , my en mynen medeaangezetenen die beroerende vraag zal doen: Is dat uwe weldadigheid aan uwen vriend? Heb ik dat ongelyk aan u verdiend? Is dat de dankbaarheid voor al myne liefde ?  EERLANG SIDDAG, I39 liefde? Is dat de trouw, die gy my zoo plechtig, zoo vry willig, gezwooren hebt ? Veel al zyt gy koel omtrent den omgang met my. Het is of gy myn byzyn vry gemaklyk derven kunt. Andere dingen houden uwe aandacht zoo bezig, dat ik moete achterftaan. Suiamith! Tevoren wist gy keur te maken. Is dit, dit uwe weldadigheid aan uwen vriend ? Waar is uw oude yver in my naar de oogen te zien! Verzuimt gy niet meenig een' bekenden plicht, bykans zonder klopping van uw gewisfe? Alles, wat myn' dienst betreft, is u vaak te veel jj en, daar gy in vroeger tyd voor my cn in myn' dienst alles ondernomen, alles gewaagd zoudt hebben, ja, dooreen vuur gevlogen zyn, daar kreunt en zucht en klaagt gy nu veelal by den minden arbeid, en zoudt wel roepen: Welk eene vermoeiing! Waar is datblymoedigdienen, waarmede gy my het harte naamt? Het is gewceken. En, is dit, is dit de weldadigheid aan uwen vriend? E>ie vraagen wil ik gaan horen, en myn hart openen voor alle de befchamingen, alle de bedroevingen, alle de verwytingen, die er in liggen, en, door de genade, my treffen zullen. Zoo zal het binnenfte van myn hart geroerd worden, zoo zal  i.do H e d en Nacht m aal, zal het, betreklyk myne eigene fchuld, tot die edelmoedige evangelifche boetvaardigheid geraken, die my op Nederlands biddag zoo uitneemend zal te ftadë komen. Laat my, aan het nachtmaal, voedfel halen voor de diepe veroodmocdiging , waar toe ik wegens dc fchuld, die myn vaderland voor God heeft, geroepen worde op den biddag. Laat my, by de befchouwing van Jefus kruis, ftof verzamelen, om diep te treuren over Nederlands voornaamfte zonde, die gewis beftaat in dat beledigend onthaal, dat het evangely des kruifes, de grootfte zegen van Nederland, in Nederland bezuuren moet; diepte treuren over dat ongeloof, dat den eenigen weg van ontkoming afwyst, en de bron is van alle dc tergingen en losbandigheden, waar mede het land vervuld is. Laat my over dien fmaad by het nachtmaal treuren met de rouw als over een' eerstgeborenen als over een' eeniggeborenen. Laat my, by myn vcrblyf aan het nachtmaal, by het bezien van den Gekruisten in de tekenen, laat my denken: Hier fchitteren my Jefus onbezefbare verlaging en tevens de oneindige waardigheid van zyn' perfoon/in de oogen. Bloed zie ik, maar ik zie het ah  EFRLANG BIDDAG, I41 als het bloed des Zoons van God. Hier fchittert my die verrukkende waarheid: God met zondaren in zyn' Zoon bevredigd, in de oogen. Laat my denken: Uit die Waarheden vloeiden alle de zegeningen, alle de reddingen, en, mag ik er by» voegen, alle de tuchtigingen, ook en vooral, die federt twee eeuwen het lot van Nederland geweesd zyn. Laat my ten Hot denken: Helaas! juist die zelfde waarheden lyden den meesten aanftoot in myn vaderland; de eere van dien Jefus, die myn vaderland op de fchouderen droeg, myn vaderland, dat, zoo rechtvaardigheid en heiligheid alleen geftemd hadden, lang verdweenen was; de eere van hem, die Nederland fchraagde, enbyelk een verlopen jaar, al wederom, cn al wederom, een jaar uitftels verzocht; de eere van dien Jefus wordt juist meest verdonkerd. En , is dat niet modder te werpen in de fontein, waar uit men het zoetfte water dronk? Zoo ga ik, aan het nachtmaal, by den voet van Jefus kruis, myn hart bereiden, om het toppunt van Nederlands ondankbaarheid , dat met een de vuile bron van al deszelfs bederf is, op den naderenden biddag, opzetlyk te belyden en te betreuren. En, over het geheel  t\i Hepen nachtmaal, genoomen, ik zal aan het nachtmaal de fnoodheid myner en mynes volks overtreedingen gaan bezien by het licht van Jefus kruis. Herinnering, onderwys, dat my op den biddag zoo uitneemend te pas zal komen. Is myn hart overftelpt door de befchouwing én het gevoel van myne eigene fchuld, van dat ontzettend deel, dat ik heb in de berokkening van dat grievend ongelyk, dat de God van myn vaderland heeft moeten dragen; wankelt myne vrymoedigheid, om my, op Nederlands biddag, tc Hellen voor het aanzicht van myn' misnoegden Vader; voel ik de kenlykfte bedeesdheid; ei! laat my heden aan het nachtmaal dat bloed befchouwen, dat van alle zonde reinigt, daarom, omdat het een bloed is van Gods Zoon. Aanminnige waarheid! Dat bloed reinigt van alle zonde. God, de Vader, de hoge cn heilige richter, is met dat bloed voldaan. Alle zyne volmaaktheden, hoe zeer ontluisterd, pralen met herboren' glans. Gods zonzuiver oog keurt het volmaakt. God berust. God eischt niets meer. Eik, die met fchuldbelydenis cn fchaamte tot dat bloed toevlucht neemt, ontvangt gewis, onfeilbaar, de volledigllê fchuld-  EERLANG BIDDAG. I43 fchuldvergeeving, vergeeving van alle zonden, hoe veel ook in getal, hoe verfcheiden in löort, en fchoon ook geklommen tot den hoogden top. De toevlucht tot dat bloed is en blyft voor de gereinigden , zoo lang zy dc beünctting omdragen en in eene befmettende wereld verkceren, en ook dan, wanneer zy zich zeer aanmcrklyk bezoeteld hebben, en dus ook voor my, die hier fta met myne mateloos vuile klederen; dc toevlucht tot dat bloed blyft, ja, de eenige, maar ook de toereikende en zekere weg, om vergeeving van nieuwe fchuld en uitzuivering der walglykfte befmetting te erlangen. Dat bloed reinigt van alle zonde. £11, zou het niet ? Wiens is dat bloed ? Gods Zoon heeft het geftort, zelf de warachtige God cn tccvens dc Zoon van God, zyn eigen, zyn ccniggeboren Zoon. Zoo is dit bloed van oneindige waardy en uitwerking. Nuftapele men vry, in zyne -verbeelding, alle fchuld op een. Laat my vry myn geval befchouwen in het treurigfte licht! laat myu gewiste, met eene ontzettende vvclfpreekendheid cn op den hoogften toon, my verwyten: In uw beftaan was een kort begrip des bederfs van uw vaderland. Gy waart Nederland, bedorven Nederland,  144 Heden Nachtmaal, land, in het kleen Jefus bloed, het bloed van Gods Zoon, reinigt van alle zonde. Nergens wordt my die waarheid meer van naby, meer opzctlyk, vertegenwoordigd dan in de bediening van het nachtmaal. Daar ga ik dan, eer het biddag is, dat opfchrift des kruifes leezen: Het bloed van Jefus Kristus, Gods Zoon, reinigt van alle zonde. Is myn hart, tot nederzinkens toe, bezwaard onder de opgcftapelde de mateloze fchuld van myn ondankbaar, myn wederlpannig, myn hardnekkig vaderland; zou ik Avel zeggen: Hoe kan een heilig God, na zoo veel vevdriets, zoo veele tergingen, gedragen te hebben, noch langer uitflel geeven? is er dan geen einde aan zyne lankmoedigheid? heeft Nederland alleen verlof, omftrafléloos zyn' Verhogcrtebclecdigcn? roept Nederlands God my niet toe: Bid met meer voor dit volk! > Buigt myne ziel zich in my neder onder alle die bedenkingen, laat myhecden, by het nachtmaal, het bloed van Gods Zoon befchouwen, zoo als het niet alleen de toereikende oorzaak is van alle aanneeming des zondaars by God, en van alle vaderlyke fchuldvergeeving, zoo dikmaals die immer nodig  EERLANG BIDDAG. 145 nodig is, cn in eene mate, als die immer nodig zyn kan, maar ook een genoegzame grondflag van Gods lankmoedigheid, verfchoning en zegen, over een geheel volk, een genoegzame grondflag van een' rykdora der lankmoedigheid, eene lankmoedigheid, die, ja, haare palen heeft, maar palen, die, noch door my, noch door eenig eindig wezen, kunnen bereekend worden. Laat my dan uit de befchouwing des bloeds van Gods Zoon , vertegenwoordigd in het nachtmaal , aanleiding neemen, om moed te fcheppen, aanleiding neemen, om met de fchuld van het gehcele genootfehap , waar van ik, het zy alleen als mensch cningezeetcn, het zy teeyens als een medeftander in Godsdienftige begrippen en belydenis, befchouwd, een ondeelige ben. om met dc fchuld van dat genootfehap, hoe hoog die moge geklommen zyn, op te komen voor den troon des Gods van Nederland. • Laat my, gèfchraagd door zulk een' onderftand en met een oog op het Godlyk bloed van Gods eigen' Zoon, zoo wel dc Ichuldbelydenisfeil als de voorbiddingen overneemen, die dc Daniels, de Esraas, deNehemiasfen, en anderen, in vorige eeuwen, ook inde* flegtftc tydeu, voor den troon van Judaas hoogstK ~ be-  146 Heden Nachtmaal, beieedjgden God, ten behoeven van hun land eii volk, ook met irifliiiting van zich zeiven, ontboezemd hebben. Laat my, als ik van het nachtmaal zal zyn wedergekeerd, bezwangerd met het denkbeeld van Gods lydenden Zoon, op Nederlands biddag, met Abraham gaan ftaan voor 's Heeren aanzicht, met Mofes in de 1'cheure, om de grimmigheid af tc keeren. Laat my dan met Daniël bidden in den naam van dien zelfden Heer, wien myne oogen aan het nachtmaal zagen. ■ Laat my , met een'' weerflag op de aamvyzing , die het nachtmaal deed , op den biddag n epen: o God van myn vaderland! God der heierfcharen! Keer tog weder! Aanfchouw tut den hemel, en zie, en bezoek deezen wynftok, cn de ftam, die uwe rechtehahd geplant heeft, en dat om den Zoon, dien gy u gefterkt hebt! Heeden nachtmaal, eerlang biddag. Heden ontvange ik de dierbare, de onfehatbare geleegenheid, om, eer het biddag is, myne bezondere zaken met God, myn' Vader, aftedóen in Jefus naam, cn met myne perfoueele fchuld te korfirien tot het bloed der verzoening, en om voords, onthecven van het verwyt van eigene fchuld, en met  EERLANG BIDDAG. 147 met een gewisfe, dat door 's Heilands bloed gereinigd is , de handen ruimer te krygen , en meer onbelemmerd, op den biddag, met de algemeens belangen te kunnen opkomen voor Gods troon. ■ Zoo worde ik, in. eenige mate, gelyk aan Israëls aartspriester , zoo als hy eerst met zyne eigene fchuld, en daarna met de fchuld des volks, voor God verfcheen. En, mag ik lieden aan het nachtmaal dc kenbare vergeeving van myne eigene fchuld, tot verwyding van myn hart, ontvangen, die gewaarwording zal geen inbreuk maken op de herhaling der gevoeligite belydenis myner dwaasheeden; neen! liet gevoel van vergeevende genade zal dc belydenis cn uitvoeriger cn oodmoediger doen zyn. Op Nederlands biddag zal myn hart van aandoening en fchaamte Wegvloeien, wanneer ik denken zal: God vergeeft. Hy vergeeft geerne. En hy, zulk een, hy is het, tegen wien myn vaderland en ik zich zoo vergreepen hebben. Heden wordt my de weg geopend, om my by den groten den eenigen Middelaar van God en der menfehen aan te melden by het avondmaal, hem te verzoeken, dathy, door den verworven'Geest, my kere bidden. Jfef gaf zynen broederen de K 2 woor-  14S H e ï> e n Nachtmaal, woorden in den mond, die zy voor Farao fpreeken moesten. Ik zal myn' Heiland, myn' oudften broeder, aan het nachtmaal, finekén, dat hy my zegge wat en hoe „ik bidden moete op Nederlands verbodsdag; dat zyn Geest my, gelyk een kind, dat fpreken leert, alles voorzegge, en my naer God doe bidden, naer deszelfs wil, ovcreenkomftig deszelfs welbehagen; dat zyn Geest my inzien in alles geeve, verftand van kermen fchenke, pleitredenen aan dc hand geeve, cn, in eenige mate, op my ruste, als weleer op zyne Mofcs-fen en zyne Da- nicls^ Aan het nachtmaal zal ik myn' Heiland vragen, wecnende vragen, dat hy in het bidden voor myn vaderland voorga, den voortocht boude. Ik zal hem, dien oppergunfteling aan het hemelhof, dien Zoon van Gods welbehagen, by voorraad, den gantfehen bundel van dankzeggingen, belydeuisfen cn gebecden, die, op den verbodsdag van myn vaderland, uit binnenkameren en heiligdommen plechtig zullen opgaan naar den troon, in handen geeven, met een aangedrongen verzoek: o Middelaar! wiens zoendood ik thans befpiegele, o Middelaar! zal ik, en zullen myne landgenoten, eerlang de gebeden nedcrleggcn op den gouden altaar, die voor  EERLANG BIDDAG. 149 voor den troon uwes Vaders is, ei! doe er uw reukwerk by, en laat de rook daar van, met degebeeden uwer vrienden en met de mynen, van uwe hand opgaan voor God J Laat my, eer het biddag is, met al dc tederheid van een diepgevoclig hart, aan het nachtmaal, de verlenging opmerken van Nederlands besten zegen, en er aanleiding uit neemen, en, om op den biddagte danken met een bewoogen hart, en, om eenige bemoediging te ontleencn uit die gedachte: God woont noch onder ons; het gedenkmaal van Jefus liefde ftaat noch op den vaderlandfchcn grond. Het is nog niet: Icabod; dc eere iswechgenomen. De bondkist is noch niet in der vreemden hand; en, om te guller voor God tebelyden : Nederlands beste zegen is van overlang verbeurd; en, om den yver aan te wakkeren tot dat gebed: Heer! God van Nederland! wat ons ook ontmoete cn wat ons ook ontvalle, blyf gy tog byons! Blyf met alle uwe inftellingcn! De zuivere prediking van genade in het Godlyk zoenbloed van uw' eigen' Zoon wyke nooit uit Nederland! De tafel des nachtmaalshebbe enbehoude een beftendig cn onbelemmerd verblyf in myn vaderland! Nooit ontbrceke het in Nederland K 3 aan  150 Heden Nachtmaal, aanzulken, die, by de viering vandeczeplechtigheid, in een' gekruisten Jefus den IIccr der heerlykheid eerbiedigen met knielend geloof en bevende blydfchap! Nooit ontbreke het myn vaderland aan wakkere en kloekzinnige verdedigers der eere van uwen Zoon, die immers ook uwe eere is! Hoe blyd ben ik! Nachtmaal ceven voor den biddag! Laat my dank- en bidftof aan het nachtmaal zamelen! ■- Nachtmaal! Hoe ryk zyn uwe lecriugen! Hoe vruchtbaar de denkbeelden, die gy in my verwekt! — Heilige Geest! Bewaar gy ze voor my! Weete ik weinig , wat er van het lot mynes vaderlands worden zal, zyn er welligt zware tyden, vermeerderde oordeclen, op handen, tyden , waar in elks hart in gevaar zal zyn om te bczwyken van ontzetting, > ik zal heden, by het nachtmaal, voor my zeivcn fchuilplaats by God in Kristus zoeken. lk zal ingaan in dien rotsfteen der eeuwen. Ik zal een heil aanvaarden, dat onafhanklyk is van het lot mynes vaderlands. Ik zal gaan zitten in de fchuilplaats des Alierhoogften, om in de fchaduw des Al machtigen te vernachten. Ik zal tot den Heer zeggen: Gy zyt myne toevlucht cn myn burgt, de God, op welken ik  eerlang biddag. j-j ik bctromve. Ik zal, onder een geloovig zien op mynes Verlosfers kruis, hulp cn raad cn troost befpreken tegen den dag der benaamvdheid , Ik zal gehoorzaam zyn aan dat minzaam bevel: o! myn volk ! ga in uwe binnenfte hameren, en verberg u een oogenblik, tot dat myne gramfcïiap zal zyn voorbygegaan. Ik zal myn hoofd en hart met be- trt uwen ncdcrlcggen op die onfehatbare verzekering; De Heer is goed.' Hy is tot fterkte in den dag der benaamvdheid. Hy kent allen, die op hem betrouwen. Hy zal een hoog vertrek zyn voor den verdrukten , een hoog vertrek in tyclen van benaamvdheid. Laat my, in het uitzicht op een' naderenden biddag nachtmaal houdende, ftof tot treuren zamelen door de bedenking van al den hoon, die dcezcr eerwaardige plechtigheid cn derzelvcr verhevener, inftellcr, ook in myn vaderland, zoo fcham- perlyk wordt aangedaan; aangedaan doorecue woeste verguizing, die alles aanrandt wat heilig is; en wie, wie zal het wagen, proeven te noemen van die ftoutheid! toegebracht door eene klecnachting, eene koelheid, eene onverfchilligheid, die, fchoon vry van opzetlyken fchimp, evenwel der heilige plechtigheid grievenden fmaad befchikK 4 te;  15"i Heden Nachtmaal, tc; berokkend door een verzuim, dat enkel groeide op den wortel, en der onverfcbilligheid, en des weerzins, omtrent alle onderhandeling met God, op den wortel der afkeerigheid en van eene fchuldvergeeving voor rekening van Jefus bloed, en van de verbindtenis aan een' dienst, die heilig is, en die tot de involging der neigingen van het bedorven hart geene de minfte vryheid overlaat, aangedaan, zoo dikmaals de opzetlyke huichelaar, vermomd in het kleed van oodmoed en Godzalig, heid, tot bedekking van verborgene gruwelen, ter nachtmaal treedt, om menfehen, ja, kon het zyn, God tc bedriegen, hem vleiende met de lippen; aangedaan door eene waarnecming, die zoo wel vernufteloos als harteloos is, daarhy, wien zelfs de kunde der waarheden, in de heilige plechtigheid vertegenwoordigd, geheel ontbreekt, een' dienst verricht, waar van de infteller van der Kristen nen Godsdienst, met billyk misnoegen en eene gevoelige verontwaardiging, zeggen moet: Breng uwen vorst dat offer! zal hy een welgevallen aan u hebben? zal hy uw aanzicht aanneemen? ■ aangedaan ook, helaas! door de eigene vrienden des inftellers der dierbare plechtigheid; waar is die hoog-  EERLANG B I D Ü A G. 153 hoogfchatting, die opgenomenheid, dat verlangen, die gezetheid in het gebruik, dat vuur, die liefde, die famenfremming, die den Kristenen der apostel* eeuwe zoo eigen waren, en die ook in myn vaderland hunne tyden van bloeiftand meer dan eens gehad hebben, en zelfs noch by dat genacht van Gods vrienden in Nederland, dat nu, op weinigen na, is üitgeftorven, aanmerklyk, ja, glanfig geweesd zyn. En, helaas! ftéeke ik myne hand, ook in opzicht tot deeze bezonderheid, in myn' boezem, zy zal, terug getrokken, geheel mclaatsch te voorfchyn komen. Heb ik lust en voele ik de verplichting, om ook met die fchuld des ongelyks, der dierbaarlte inftclling zoo mateloos aangedaan, op Nederlands biddag, voor Nederlands God tc komen, en, by voorraad, hem tcbiilyken, zoo hy de genadetafel wegruimde, laat my dan heeden, aan het nachtmaal, die bedroevende bedenking van naby befchouwen, diep bepeinzen, gevoelig betreuren; — laat my, met dat bloedend hart, met dat weenend oog, van het nachtmaal wedergekeerd, my ten biddage fchikken. lieden nachtmaal, eerlang biddag. Dierbare geleegenheid voor Gods kinderen, om, eer het bid-  154 Heden Nachtmaal, biddag is, plechtig te vergaderen, eene liefdemaaltyd te houden, gefchillen, die er zyn mochten, af te doen, af te doen onder een eenparig zien op des Verlosfers ftervende liefde e'n op den rykdom der vergcevendc genade, die op dien wortel groeit. —~ Laat my de treurige noodzaaklykheid tot zulke bevreedigingen beweenen met een' vloed van tranen! Veeier liefde bekoeld! Ja, verbitteringen , verdenkingen, affchcidingen, partydig- heden! Zal dceze de toerusting zyn tot het verecnigd noodgefchrci op Nederlands verbodsdag ? zal dit de weg zyn, om heilige handen eenparig op te heften tot den God der vaderen, op tc hellen zonder toorn, zonder twisting? Het nacht¬ maal levert dierbaare aanleiding, onfehatbaren aandrang, tedere beweegredenen, om vrede te maken, alle ongelyk gulhartig te vergeeven, de banden van broedeiiiefde naauwer toctehalen, cn om onderling de plechtigfte affpraak te maken tot het verecnigd zoeken van den God der vaderen. Laat my, by het nachtmaal, door de befchouwing van Jefus bloed, worden aangemoedigd; om, cp den biddag, by Nederlands God voor myn vaderland veel te vragen, alles te vragen, en myne begeerten in al-  EERLANG BIDDAG. 155 alles, door bidden cn fmeken, met dankzegging, by hembekend te maken. Milde handen ! vrien- delyke oogen ! ls er in myn land, is er in de kerk, is er by des Heeren volk, en is er by my eene aanmerklyke hervorming nodig, cn zou ik welligt met een neerflagtig gemoed vragen: Hoe zal dat zyn? laat my denken: Wat, wat mag ik niet verwachten uit dc handen van een" Geest, die door zulk een bloed, als ik hier befchouwe, door een Godlyk bloed, verworven is! Laat dan, op den biddag, geene begeerte, die Gods eer en, in onderfchikking daar aan, het welzyn van kerk en vaderland bedoelt, te groot zyn in myne oogen. ■ Laat my, op den biddag, veel vragen, alles vragen, ó! Ware ik heden een Johanncs! Lag ik aan in Jefus fchoot! ■ Dan viel ik op zyne borst. Dan zag ik hem aan met een tranend oog. Dan beval ik myn lieve vaderland aan myn' gekruisten Wereldheerfcher. lieden nachtmaal, eerlang biddag.