REDENVOERING VAN PAULUS VAN BEMERT, OVER DE VOORZIGTIGHEID, WARRMEDE KRISTUS, DE APOSTELEN EN EVANGELISTEN ZIG, IN HUNNE REDENEN EN GESCHRIFTEN, ZOO VEEL MOOGLIJK, NAER DE VATBAERHEID DES VOLKS GESCHIKT HEBBEN, UITGESPROKEN, TEAMS TE LD AM, IN DE REMONSTRANTS CUE KERK, BIJ DE AENVAERDING VAN HET IIO O G L E E R A E R A M B T IN DE WIJSBEGEERTE EN F R A E IJ E LETTEREN, AEN HET KWEEKSCHOOL DER R li M ONS T R A N TEN, DEN XXIV VAN SLACTMAEND MDCCXC. UIT HET LATIJN VERTAELD. TE AMSTELDAM, Bij M. SCHALEKA M P. IIDCCXCIi   A E N HET BEROEMDE en HÓÓGSTEE RW AERDIGE GENOOTSCHAP DES REMONSTRANTEN, DAT WAERHEID, KRISTLIJKE VRIJ. HEID EN BESCHAEFDE WETENSCHAPPEN VOORSTAET, T O E G E W IJ D DOOR PAULUS VAN HEMERT.   Het is eene zeer gewigtige en zeer bedenklijke taek, zeer geëerde Toehoorers! den post van Redenaer te bekleeden, en zig dus aen de verfchillende beoordeelingen van anderen te waegen. — Veel gewigtïger, intusfchen, wordt deze taek, wanneer men het woord moet voeren voor Mannen, wier kiefche ooren niets verdragen kunnen, dan alleen datgeen, welk met de vtistgeftelde regelen van den goeden ftijl en de welfprekendheid volmaektlijk overeenkomt. Bovenal, egter , denk ik, en dit zult gij mij gereedlijk toeftemmen, dat liet voor iemand , wien bet aen rijkheid des vernufts, aen eene, den redenaer pasfende, herlijkA 3 heid,  6 REDENVOERING heid, deftigheid en bevalligheid des ftijls mangelt, eene allergewigtigfte en bedenklijkfte zaek is, voor eene talrijke vergadering van de uitgelezenfte Mannen, te fpreken, en wel van eene zoodanige plaets , van waer, weleer, de welfprekendfteRedenaers, die, met regt, voor wonderen van geleerdheid gehouden worden, de harten en ooren hunner Toehooreren, op de aengenaemfte en voldoendfte wijze , dikwerf geftreeld hebben. Hoedanig, derhalve", meent gy, Toehoo* reis! dat ik te moede ben, daer ik, van alle welfprekendheid en kunstoefening ontbloot , dit luisterrijke geftoelte beklim ? Het bevreemde U niet , dat fchaemte en vrees mij bevangen, die opgetreden ben, om hier het woord te voeren , waer eertijds de beroemdfte mannen , van welker welfprekende redenvoeringen deze muuren mij nog, als 't ware, fchijnen te weergalmen , de harten hunner Toehooreren wisten te treffen, en dexzelver aendacht gaendetehouden! Dan,  VAN PAULUS VAN HEMERT. 7 Dan , ik waegde het dus verr'; en ik moet eene taek voordzetten , waeraen ik mij , zonder openbare fchande , niet kan onttrekken. Iets nogthands is 'er, waerdoor ik myn wankelend en ternedergedrukt hart eenigzins voel opbeuren en verfterken; het is, naemlijk , aen ieder Uwer bekend, dat ik niet eigendunklijk, noch met oogmerk, om eene ijdele vertooning van welfprekendheid te maken, waervan ik mij zeer wel bewust ben, fchier, geheel ontbloot te zijn: maer uit noodzaeklijkheid, en door een ftandvastig gebruik gedrongen, in deze uur, als redenaer ben opgetreden. Schoon derhalve mij, onbevoorraed redenaer, heden, geen andere roem te wachten fta , dan alleen die van aen de mij opgelegde taek te voldoen, zoo wil ik dezen geringen roem nogthands terftond aenvaerden , en dus liever aen uw verlangen beandwoorden, dan mijne eigen veer bevorderen. Het verwondere , intusfchen , niemand Uwer , Toehoorers ƒ dat ik lang, onzeker , over de ftof , welke ik zou behandelen , gepeinsd heb; terwijl, gelijk niet zelden bij A 4 hen  Ö REDENVOERING hen plaêts heeft, die openbare redenvoeringen houden , dan deze , dan gene ftof mijne aendacht tot zig trok. Immers, niet alle onderwerpen, welken voor twistredenen en geleerde verhandelingen kunnen dienen, zijn voor redenvoeringen gefchikt. Dat een redenaer alle fpitsvindigheden vermijden , en zijne redenvoering naer de vatbaerheid des Volks moet inrichten , is door hen vastgeftekl en voorgefchreven, welken wij als volmaekte meesters in de kunst der welfprekendheid bewonderen. En dat van alle de onderwerpen , welken , op zig zeiven, voor eene redenvoering gefchikt zouden wezen, naeuwlijks één onaengeroerd gelaten is , weet ieder , die ooit naer eens nieuwe ftof gezogt heeft. Hierover peinzende , viel mij, eindelijk , een onderwerp in, welk , voor zoo verr' ik weet, nog door niemand opzetlijk is behandeld geworden; een onderwerp, welk ongetwijfeld zeer gewigtig, en door vele zwarigheden als omgeven, den beoefenaren der hristlijhe wijsheid egter, gelijk ik hoop t niet  VAN PAULUS VAN HEMERT. 9 niet geheel onaengenaem, noch voor den post , dien ik aenvaerd , (met opzigt tot het onderwijs in de uitlegkunde der h. Schrift) ongefchikt , en, fchoon misfchien meer voor eene verhandeling, dan wel voor eene redenvoering voegende, nogthands den redenaer ook genoegzaem waerdig is. Ik zal derhalve fpreken : Van de v oorzigtigheid , wakh- mede kristus, de apostelen en evangelisten zig, in hunne redenen en geschriften, zoo veel moogiijk, naer de vatbaerheid des volks geschikt hebben. Verleent mij, bid ik U, G. T. die uwe bezigheden, voor eenige oogenblikken, geftaekt hebt, en zamengevloeid zijt, om deze mijne kunstelooze redenvoering bijtewoonen , een aendachtig en toegevend gehoor ; ziet meer op het gewigt der zaken, waer-  io REDENVOERING waervan ik zal fpreken , dan op de Eerlijkheid der woorden, en de bevalligheid der voordragt; en wilt de ftamelende tael van den Redenaer, die zig zijner zwakheid in de kunst der ware welfprekendheid volkomen bewust is , met uwe gunftige infchiklijklieid onderfchragen. Ter ftavinge van het , door mij opgegeven, onderwerp, kunnen verfcheidenbewijzen aengevoerd worden : doch ik zal alleenlijk dat gedeelte derzelven voordragen , welk voor deze vergadering van Toehooreren gefchikt fchijnt, en, vooral, die onaengeroerd laten, welken fommigen , te regt, haetlijk en beledigend zouden kunnen voorkomen , en met de waerdigheid dezer plaetfe, van welke onze wijze Vaders wilden , dat zij niet de zetel des oorlogs, maer des vredes, niet die van Mars, maer der Zanggodinnen , en het verblijf Van den allerheiligften Godsdienst zeiven ware, weinig zouden ftrooken. De wijsfte mannen hebben onder de voor- naem-  VAN PAULUS VAN HEMERT. u naemfte eigenfchappen van eenen Leeraer immer deze geteld, dat hij zijne woorden, en enkele gezegden, gelijk ook zijne fpreeken leerwijs, over het geheel, naer de vatbaerheid der Toehooreren wete interichten , welken hij zijn onderwijs zal mededeelen; zoo dat hij de ijdele praelzucht van trotfche menfchen, of de fpitsvindigheden der Wijsgeeren niet alleenlijk niet navolge, maer dezelven, daertegen , alleszins vermij de. En , dit zoo zijnde, gelijk het volftrekt zeker is , wie Uwer, T. zal dan over den Verlosfer van het menschdom, en deszelfs eerfte leerlingen, zoo roekeloos, en op eene zoo onwaerdige wijze, denken, dat hij deze godlijke wijsheid in hen zou durven miskennen ? Wie Uwer (want ik weet, en houde mij daervan volkomen overtuigd, dat gij allen den Godsdienst van Kristus vuuriglijk bemint!) wie Uwer , zeg ik, zal niet liever toeftemmen, dat niemand ooit' zoo vele blijken dezer wijsheid gegeven heeft, als Kristus en deszelfs Apostelen? — In de daed, een Volksleeraer, die op eene andere wijze handelt, tragt niet zijnen Toehooreren nuttig te  X2 REDENVOERING te wezen, maer aen zijne eigen eerzucht te voldoen , en verdient, door Verftandigen uitgelagchen, en met den naem van ijdelen zwetfer begroet te worden. Hoe! zou de grootfte Leeraer der Kristenen, die in zielvermogens en regtfcbapenheid zooverr' boven anderen uitmuntte, op een' lager trap van doorzigt en wijsheid geplaetst geweest zijn, dan vele Leeraers in onze dagen ? Zou hij, die, met godlijk gezag bekleed, niet zoo zeer geleerde , maer vooral geringe menfchen, ja het onkundigfte, ongeoefendfte gedeelte der Joden onderwijzen , en dwalenclen zondaren den weg der zalige onfterflijkheid, waer van zij waren afgeweken, moest aenwijzen, derzelver onvatbaerheid en onwetendheid voorbijgezien hebben? Of zou hij zoo /legt, of, zal ik liever zeggen, zoo ijdel en verwaend? geweest ziji?, dat, mits hij zelf bij anderen maer groot fcheen, hij zig om al het overige weinig bekreund, en het zelve in den wind zou geflagen hebben? Zulk een gedachte, waerlijk, zou voor Kristus, ja voor den Allerhoogften zelven, voor het minfte, alleszins beledigend wezen !  VAN PAULUS VAN HEMERT. i3 zen! zeker, wanneer de Verlosferdes menschdoms zig, met ernst, tegen de bedorvenfte zeden van zijnen tijd wilde verzetten, het welk geene plaets voor eenige twijfeling overlaet, dan is ,het ook, boven alle tegenfpraek , zeker , dat hij en zijne Apostelen , omtrend welken hetzelfde niet minder blijkbaer is, zig naer de vatbaerheid en de begrippen des Volks gefchikt hebben. En hoe is het mooglijk, T. dat de Joden dezen van God gezonden Mannen eene gretig luisterende aendacht zouden verleend hebben, wanneer zij, met verwaer!oozin°en terzijdeftelling van de wijze en voorzigtige gewoonte der Volksleeraren, hunne voordragt verr' boven de vatbaerheid van den gemeenen man geplaetst hadden? Het is U immers genoegzaeiu bekend, dat de Joden, vooral de palestijnfche , diestijds, zoo zeer in haet tegen de Heidenen ont. Roken waren, dat zij van alle letteroefening , als van eene onheilige, godontëerende zaek, welke men den onreinen Heidenen moest overlaten, den fterkften afkeer  14 H E D E N V O E 11 I N G. keer toonden (*). Van hier, dat, behalve eenige weinigen, die door dit bijgelovige en dwaze denkbeeld niet dermate beheerscht en verblind werden, alle de overigen diep onkundig, ruuw en onwetend waren. En wijders, hoe zou Jefus, te midden van zulk eene onbefchaefdheid der Joodfche natie, waerin hij leefde, eene gezuiverde kennis van de verhevenfte zaken verkrijgen, en zijne ziel met de voorfchriften der menschlijke wijsheid hebben kunnen verrijken ? Hij en zijne Apostelen hebben, zelfs, geene gelegenheid gehad, om de griekfche tael te leeren, en zijn daerdoor van de kennis der zoo hoog geroemde wetenfchappen verfteken geweest. Dit wisten de Landslieden van Jefus, daer zij hem onder de ongeleerden telden (**); terwijl de Apostelen zeiven geene zwarigheid maekten, om zig met dezen naem te beftem- pe« (*) viel. Jofeph. Ant. Jud. L. XX. c. i in (**) Joann. VII, 16.  VAN PAULUS VAN HEMERT, & pelen (*). En fchoon zij zelfs de gelegenheid , waervan ik gewaegde, en daerna ook de bekwaemheid gehad hadden, om over andere zaken van het menschlijke leven zuiver en herlijk te fpreken of te fchrijven , zoo zouden zij egter daarom niet terftond (dit is eene aenmerking van den beroemden Ernestï) over zaken, betreffende den kristlijken Godsdienst, op dezelfde wijze hebben kunnen fchrijven of fpreken. Doch het is niet noodig, hierbij langer ftil te ftaen, daer wij dit alleszins gegronde denkbeeld door de uitkomst zelve genoegzaem geftaefd zien. Want raedpleegt de fchriften des N. Tesbaments, en het zal U overtuigend blijken, dat de Zaligmaker , de Apostelen en Evangelisten , niet alleenlijk omdat zij niet anders konden, maer ook met overleg en opzet , immer de vatbaerheid en begrippen hunner Landslieden hebben in het oog gehouden. En (*) Vid Jo. Lamius , de erud. Apost. c, VII et VIII..  ïO REDENVOERING En wanneer wij den fpreek- en fchrijfftijl, dien zij gebruikten, aendachtig gadeflaen, is het boven alle tegenfpraek, wat ook fomraigen voor deszelfs zuiverheid mo> gen gezegd hebben , dat hij van de echte lieraden der griekfche tale geheel ontbloot, ja zelfs plomp, onregelmatig, en vol taelgebreken is. En dit moest ook niet anders zijn ; naerdien , zoo ten aenzien van de woorden, als in opzigt tot de zaken, volgends het oogmerk van God , de meeste klaerheid en verftaenbaerheid, ten behoeve van den gemeenen man, in acht genomen worden, en men zorgvuldiglijk moest vermijden , volgends de vermaning van Paülus, (*) het Evangelie, door beweeglijke woorden der menschlijke 'wijsheid , van zijnen regtmatigen en oorfpronglijken luister te berooven. En , gelijk dit niet anders moest zijn, zoo is het tevens zeker, dat het, de toenmalige omftandigheden des tijds in aenmerking genomen zijnde , niet anders kon wezen. Want zij, die onder de Joden Grieksch {*) i Kor. II, 17. en II, 4.  VAN PAULUS VAN HEMEB.T. i7 grieksclt leerden , deden dit uit noodzakelijkheid , om met de Grieken te kunnen verkeeren, en zij leerden het, niet volgends de regelen der taelkunde , maer alleenlijk , door omgang met anderen, die, of zeer gebreklijk fpraken, en gewoon waren, zig in de lage volkstael uittedrukken, of, ten minften , die den macedonifchen tongval volgden , welke zig , met het macedonifche gebied , door geheel A/ia verfpreid had. Derhalve fpraken ook de Apostelen, die grielïsch verftonden , geenzins taelkundig , veel min herlijk attiesch ; maer gelijk gemeene en ongeleerde menfchen gewoon zijn te fpreken. Ja zelfs wilden, naer fommiger meening, diegenen der heilige Mannen , die beter kennis van de griehjche tael hadden , bij voorbeeld , Paulus , of, zo men hieromtrend , ten aenzien van dezen mogt twijfelen , Luhas, om gewigtige redenen , liever eene eenvoudige , ongekunftelde , maer duidelijke en voor het volk nuttige voordragt van zaken gebruiken, dan zig op eene zoo verheven wijs B uit-  iö REDENVOERING uitdrukken , als liun tot den meesten lof zou verftrekt hebben. En dit zoo zijnde, Toehoorers! ziet gij ligtlijk , wat van de pogingen der genen te houden zij , die van oordeel zijn , dat men, bij het verklaren en ophelderen der fpreekwijzen en gezegden van het nieuwe Testament , de beste griekfche Schrijvers moet te hulp roepen , en hitusfchen zig daeraen niets laten gelegen zijn , of die fchriften , welker gezag zij aenvoeren, van den zelfden aerd zijn , als die, welken zij tragten uitteleggen. Dan, niet alleen verkozen de godgewijde Mannen, hun onderwijs , zoo in 't fpreken als in 't fchrijven , liever naer den fmaek der Hebreeuweiz, dan der Grieken, liever naer dien des gemeenen mans, dan der taelkenneren te fchikken; maer hunne leerwijs was, over het geheel, naer de onbefchaefde begrippen en het ruuwe verftand des volks ingericht. Om  VAN PAULUS VAN HEMERT. ig Om thands datgeen met ftilzwijgen voorbijtegaen , welk ten aenzien van fommige fpreuken, gezegden en verbloemde fpreekwijzen zou kunnen herinnerd worden, zoo vestige men zijne aendacht op de gelijkenisfen, of, zoo men liever wil, de zedelijke verdichtfelen en verhalen , in het nieuwe Tcstametit voorkomende. Het was een zeer oud gebruik, zoo bij de Joden, als ook bij andere bewooners van het Oosten , datgeen , welk zij hunnen toehooreren en leerlingen verklaeren , en, als 't ware , derzelver harten wilden ingieten , in het kleed der gelijkenis te wikkelen. Niets was aengenamer — niets Was voor geleerden en ongeleerden tevens gepaster , niets voor het onderwijs bekwamer, noch kragtiger om te treffen en te overtuigen niets , eindelijk, was meer gefchikt voor het geheugen, dan zoodanige gelijkenisfen , welken uit het gemeene leven en de gewoone menschlijke zaken ontleend worden. Ik acht, zegt sextbca (*), de <*) Epist. tik B 2  iq REDENVOERING de gelijkenis [en zeer noodzakelijk , niet om die reden, waerom de Dichters van dezelven gebruik maken , maer omdat zij onze zwakheid te gernoet komen, en den leerling en toehoorer de zaken levendig voor den geest brengen. Geen wonder derhalve , Toehoorers ! dat ook onze Zaligmaker deze leerwijs volgde! het was het oogmerk van den wijsften Leermeester , menfchen van bekrompen vernuft en gering doorzigt, op eene gemeenzame, en tevens aengename wijze , waerop zij , boven dien zeer gefteld waren, ja, waerin zij hun hoogst vermaek vonden, te onderrichten , terwijl zij daerdoor zijne voorfchriften te beter verftaen, en te gemaklijker in het geheugen prenten konden. En wie uwer is zoo ftug en ongevoelig van hart, dat, zal ik zeggen, de bevalligheid, of liever de , naer de vatbaerheid des volks alleszins gefchikte , edele eenvoudigheid der heilige gelijkenisfen, hem nimmer in verwondering gevoerd heeft ? Maer, om van de uiterlijke gedaente der leer-  VAN PAULUS VAN HEMERT, af leerwijze van den Zaligmaker tot de door liem voorgedragen zaken zeiven overtegaen ; ook hier kunnen wij niet nalaten, de bijzondere , ja, zelfs godlijke toegevendheid en wijsheid van Kristus, met onze hoogfte verwondering te vereeren. Het is , naemlijk, de pligt van een' openbaer' Volksleeraer, niet alleen zig in een' verftaenbaren ftijl uittedrukken, maer ook, wijslijk, klare en ligtbevatlijke zaken , aentevoeren , dezelven, zoo veel mooglijk, naer het verftand, en doorzigt van allen interichten, door gefchikte voorbeelden optehelderen , en met de gemaklijkfte bewijzen te ftaeven : en , intusfchen , die zaken , welken hij weet , dat boven het bereik zijner Toehooreren geplaetst zijn, onaengeroerd te laten. Zoo dachten, hieromtrend, de opperfte Leeraer der Kristenen en deszelfs Apostelen. Hoe dikwerf gebeurt het niet, T. dat Leeraers van menschlijke wijsheid, met hunne gedachten tot in den hemel dringen , en, ik weet niet welke, verborgenheden nafpooren , met veronachtzaming van B 3 die  23 REDENVOERING die zaken, welken klaer, en ligt verftaenbaer zijn, ja, voor ieders oogen ten toon gefpreid liggen (*)? Hoe dikwerf gebeurt het niet, dat zij zaken, welken op zig zei ven duidlijk zijn, in de duisternis van afgetrokken befchouwingen en fpitsvindige bewijsredenen verbergen, of over nietsbeduidende kleinigheden fover de Jchaduw van een Ezel, zoo als Lucia, nus den Wysgeeren zijner eeuw verwijt) hevig twisten , en , als ik het zeggen moog , beuzelingen verzinnen, welken fomwijle , gelijk Seneca zegt (**), wel zeer fchi ander uitgedacht, doch egter om wel en gelukkig te leeven van weinig dienst zijn. Zoo dacht onze hoogfte Leeraer niet. Gelijk een vriendlijk Vader met zijne ftamelende kinderen omgaet, derzelver zwakke ftcm en afgebroken woorden nabootst, of langzaem met (*) Quod est anle pcdes, nemo Jpectat: coeti fcrutantur plagas. Demociitus apud Goeronem de Divinat. L. II. C. XIII. (**)Ep, CXVII.  VAN PAULUS VAN HEMERT. 23 met hun voord treedt, hen aen de hand leidt, en voor ftruihelen bewaert; even zoo verkeerde hij met zijne Leerlingen. Nooit vermoeide hij derzelver tedere herfenen met uitgezogte fpitsvindigheden , of ij dele gisfmgen en verborgenheden , die verr' boven de menschlijke bevatting verheven zijn: maer hij leerde de allergewigtigfte , eenvoudig!te, nood, zakelijkfce, en met de waerdij van den mensch alleszins overeenkomftige waerheden. Hoe dikwerf (om met Chryfostomus te fpreken) nam Jiij, wanneer hij van verheven zaken ftond te handelen, eene wijze voorzigtigheid etc terughouding in acht, om der zwakheid zijner toehooreren te gemoet te komen, en gebruikte ten dien einde woorden, die wel eenigzins beneden zijn verheven karakter, maer egter naer de vatbaerheid zijner toehoorcren geJchikt waren! (*) Hoe dikwerf lezen wij niet, dat hij de gelegenheid en aenleiding ontweek, om van moeilijke en boven het bi (*) Homil. in Joan, XXVII. T. II. p. m. 147. B 4  24 REDENVOERING bereik des volks geplaetste zaken te fpreken ? Hoe dikwerf brak hij den draed zijner redeneeringe af, en leidde het gefprek elders anders heen ? Met één woord: hij richtte immer zijne leer naer het verftand en doorzigt der genen in, die hem hoorden , om van allen verftaen te kunnen worden. Van hier dat hij , op het einde van zijn aerdfche leven, zijnen Leerlingen , met welken hij gemeenzaemst en vertrouwelijkst verkeerd had , met ronde woorden betuigde 2 nog vele dingen heb ik u te zeggen, maer gij kunt die nu nog niet dragen (*). Ook hebben de Apostelen de voetftappen van hunnen Leermeester gevolgd , zoo in opzigt tot de klaerheid en bevatlijkheid hunner voordragt , als ten aenzien van de voorzigtigheid, welke zij omtrend de zaken zeiven, in acht namen, en het ftilzwijgen , waermede zij anderen voorbijgingen. Verlangt gij voorbeelden , Toehoorers ! leest dan de alleruitmunteiidfte redenvoering vai Fe- (*) Jadiiiz. XFJ, 12.  VAN PAULUS VAN HEMERT. a5 'Petrus (*) , op den plechtigen Pinkfterdag , in eene vergadering van Joden gehouden, en roemt, met Chryfojtomus (**), 's Mans gematigdheid en infchiklijkheid! — Leest de heerlijke aenfpraek , welke Paulus, op de plaets , genoemd Areopagus, voor de Athenïènfers deed (***). Ja, leest dan , herleest en bepeinst aendachtiglijk alles, wat ooit door de Apostelen gezegd of gefchreven is; en gij zult, zo ik mij niet bedriege , volmaekt eenftemmig met mij hierover oordeelen, en het gezegde van Athanafius onderfchrijven, die hen wijze Bouwmeesters (****) noemt , of met Theodoretus inftemmen, die hen als menfchen befchrijft, die hunne leer naer de zwakheid hunner hooreren evenredigden (*****). Hoort eindelijk Paulus zeiven , die geene zwarigheid maekte , om aen zijne korinti- fche (+) Zie de Handel, der Apost. L. II. (**) Chryfost. in Joann. Hom. II. T. II. p. 20. £lcc uur' KUt • IlETJ»? X. tl A. <***) Handel, der Ap. h. XVII. (****) Atlianaf. de fententïa Dionyf. opp. vol. L p. 553. feq. (*****■) Opp. vol. H, p. m. 353. B 5  26 REDENVOERING fche Gemeente te fchrijven; (*) M. Broeders ! kon tot u niet /preken, als tot geestlijken , maer als tot -vleeschlijhen , als tot jonge kinderen in Kristus. Ik heb u, daerom, met melk gevoed, en niet met vaste fpijs ; want gij -verrnogt toen nog niet uw maeg was nog niet ge¬ fchikt, om die te verdragen; ja, gij ver. moogt ook nu nog niet: , ook nu nog is uw maeg daartoe te zwak. Hoedanig nu, en hoe groot deze gematigdheid en voorzigtigheid geweest zijn , welken de heilige Mannen bij hun onderwijs gebruikt hebben dit is het, Toehoo- rers! welk wij thands overwegen moeten. Het heeft ons , indien het vrij fta, om voor datgeen , welk ons vrije hart denkt en gevoelt, vrij en befcheiden uittekomen, zoo toegefchenen , dat niet alleen Kristus zelf, maer ook de Schrijvers van het nieuwe Testament, met oogmerk , om hun- (*; i Kor. III. i en 2.  VAN PAÜLUS VAN HEMERT. 27 hunne hemelfche leer des te beter voordteplanten en uittebreiden, en dezelve aen het verffand en hart van elk aentebevelen , zoo reklijk en infchiklijk geweest zijn , dat zij zig, voor zoo verr' zulks met de oogmerken van God beftaenbaer ware , dikwijls tot de algemeene, en, niet zelden, valfche begrippen hunner Natie vernederd hebben. Voor alle dingen moet men in 't oog houden , dat Leeraers , die , om van ieder genoegzaem verftaen te worden, zig, op allerhande wijze, naer de vatbaerheid van het algemeen fchikken , en alles, wat door hen aengevoerd wordt, in den geest des volks behandelen, even daerdoor, zoo veel mooglijk, aen de vooroordeelen hunner Natie toegeven. Want, indien zij dit niet doen, kan heb nieb mz's/èn, of zij moeben duister en onverftaenbaer voor hunne Toehoorers worden. ——— Gemeenlijk befpeurt men, dat de volksfpreekwijs , welke de heilige Mannen te regt oordeelden te moeten volgen, met zekere dwalingen vermengd is. En hoe was het derhalve mooglijk, dat zij,  28 REDENVOERING zij, de tael van liet gemeene volk gebruikende, zig niet naer deszelfs vooroorcleelen en valfche begrippen zouden gefchikt hebben ? Aen de woorden, welken zij gebruikten , konden zij , ik beken het , eene betere uitlegging geven. Ja dit deden zij fomwijle. Kristus, bij voorbeeld, handelde meer dan eens over het Koningrijk van God, en gaf zig zei ven den eernaem van Koning. Maer wat bedoelde hij met deze woorden ? Bedoelde hij daermede het zelfde, welk de Jood/che natie van Koning en Koningrijk droomde ? Geenszins voorzeker ! immers , hij verklaerde zelf, met ronde woorden : dat zijn rijk met de rijken dezer wereld v.oljtrektlijk niets gemeens had: (*) iets, welk wij vinden, dat ook door Paulus zeer duidlijk gezegd is (**). Kristus behield derhalve hier wel de gewoone fpreek- (*) Joan. XVII. 36, 37. Luk. XVII. ac, ar. (**) Rom. XIV. ij.  VAN PAULUS VAN HEMERT. 29 ipreekwijs, maer hechtte aen dezelve eene betere beteekenis, en verbeterde, hieromtrend, het dwaelbegrip zijns volks. Maer wat zoudt gij denken, T. , wanneer Jefus, na deze volksfpreekwijs gebruikt te hebben, dezelve nimmer uitgelegd en verklaerd had? Zoudt gij dan niet oordee* len, dat Kristus zig, hierin, wel degelijk , naer het volksbegrip gefchikt had ? Maer, wanneer gij dus naer waerheid zoudt oordeelen , dan moet gij tevens aennemen, dat Kristus en zijne Apostelen , fomwijle , aen de valfche begrippen des volks hebben toegegeven; naerdien uit datgeen , welk wij voorgenomen hebben, in deze onze redenvoering aenteroeren, overvloediglijk zal blijken , dat zij dikwerf woorden en fpreekwijzen van den gemeenen man gebruikten, bij welken zij niet altijd de betere beteekenis gevoegd hebben. Wijders moet men ook aenmerken, dat Leeraers, die zig naer des volks begrippen voegen, daerom niet terftond de dwalingen toeftemmen , welken daeronder fchuüen mog-  3o REDENVOERING mogten. Want hij, die zig naer eens anders gevoelen fchikt, en dit in den waren zin des woords, en op eene behoorlijke wijze doet, toont daerdoor altoos meer doorzigt te bezitten , dan de andere, tot wiens begrip en vatbaerheid hij zig vriendelijk vernedert. Maer, om alle omwegen te vermijden, en terftond tot de zaek zelve overtegaen, zal ik , verfcheiden hoofdzaken , zoo kort mooglijk, doorlopen, en bewijzen van verfchillenden aerd aenvoeren. Wendt uwe aendacht , Toehoorers ƒ naer die gevoelens , welken de gemeene man veeltijds over naturelijke zaken koestert, en ook ten tijde van Kristus gekoesterd heeft. Wilt gij weten , of de heilige Mannen zig ook naer dezen gefchikt hebben; ziet dan flegts de fchriften van het nieuwe Testament in. Strookt het met de natuurkundige waerheid , wanneer Krislus zegt: uw hemelfclie Vader la et zijne zon opgaen over kwaden en goeden (*) ? Is • 0) Matth. V. 45.:  VAN PAULUS VAN HEMERT. 3n Is het waer , 't welk Kristus en Paulus van het tarwengraen getuigen , (*) dat het, naemlijk, tenzij het fterve , geene vrucht voordbrengt ? Is het waer , dat , eertijds, een geest der waerzegginge , of van den delfifchen Apollo , in de menfchen gevaren is; het welk Lukas verhaelt, dat aen zekere dienstmaegd gefchied is (**) ? Is het waer, dat booze geesten zig in dorre, woeste plaetfen ophouden , en rondzwerven; gelijk wij lezen, dat Jefus en deszelfs Apostelen gezegd hebben (***) ? Is het eindelijk waer, (want wie zal alles, hiertoe betreklijk, optellen ?) dat de menfchen, door zekere betovering , van het fpoor der waerheid kunnen afgevoerd worden; gelijk Paulus fchijnt te kennen te geven (****) ? Laten wij liever met HieTonijmus aennemen , da£ Apos- (+) Joan. XII. 24. 1 Kor. XV. 56. (**) Hand. XVI. 16 (***) Matth. XII. 45. Luk. XI. 24. Openb. XVIII. 2. (****) Gal. III. i. (****•) Com. in Gal. opp. T. IX. p. i33. ed. francofurf.  32 REDENVOERING Apostel eene gemeene volks -fpreekwijs gebruikt, en , gelijk op andere plaet. Jen, zoo ook hier, de dagelijkfche ?na- nier van fpreken gevolgd heeft. Men zegt, dat de tovergeest (het zijn. de woorden van Hieronytnus zeiven, den geleerd/ten der latijnfche Kerkvaderen) eigenlijk jonge, pasgeboren kinderen befchadigt, en zulken, die nog niet vast op hunne heenen ftaen. Of dit -waer, of onwaer zij, is Go de bekend. TVij voor ons geven 'er die reden van, dat het een voor~ heeld is, ontleend van de gewoone denkwijs des volks. En, indien iemand dit tegenfpreekt, die bezeffe , hoe uit het •volksgevoelen verfcheiden dingen in de h. Schrift genomen worden; als , bij voorbeeld, de valei der Titans, in de hoeken der Koningen : de Si/renen en de Onocentauren , bij Jefaias'■ het Noord- en Zevengeftarntc bij Job , en andere dergelijke zaken, welken van de heidenfche fabelen haren oorfprong hebben. Ik wilde U, T. deze, fchoon eenigzins wijd-  VAN PAULUS VAN IIEMERT, 33 wijdlopige uitfpraek van Hieronymus herinneren, dewijl datgeen, welk ik beweerde, daerdoor niet weinig bevestigd wordt. En wie uwer zal den geleerdften der Kerkvaderen , hierin , niet van zelfs zijne toeftetoming geven ? Hoe tog zouden de heilige Mannen , wanneer zij de fpitsvindigheden der Wijsgeeren hadden nagevolgd , van het gemeene volk hebben kunnen ver-: ftaen worden ? Om welke reden, bid ik < zouden zij het ongeleerde gemeen eene beter eri vruchtbarer kennis der natuur medegedeeld , ja , zelfs getragt hebben ,medetedeelen ? Onze verftandige Leeraers zeiven , immers , fpreken heden nog veelal , overeenkomftig de volksbegrippen, over den daewv vatt den hemel, over de verduistering —- den Op- en ondergang dep zonen over andere zaken j; welker Ware gefteldheid boven de bevatting v^n het gemeen geplaetst is *, zoo, dat, wanneer iemand deze uitdrukkingen tot de grondbeginfels der ware wijsbegeerte wilde brengen , hij zig in de oogen van iederen ver» ftandigen belachlijk zoude makeh; G 'È>'  34 REDENVOERING 'Er heeft egter , gelijk fommigen voorwenden , bij deze, door de heilige Mannen gebruikte , fpreekwijzen, fchoon daeraen dikwerf de natuurkundige waerheid ontbreke, eene overeenkomst met de uiter. lijke gedaente der zake , of , gelijk men het noemt , eene gezigtkundige waerheid plaets. Dat dit fomwijle zoo is , en tot vele fpreekwijzen aenleiding heeft gegeven, wil ik gaern toeftemmen; maer dat het immer zoo plaets heeft, fchijnt meer vroom dan geleerd gezegd te worden. Want behalve dat , in fommige gezegden , geen gebruik in 't geheel van de uiterlijke gedaente voorhanden kan wezen ; zoo zijn 'er nog andere fpreekwijzen , welken niet naer de uiterlijke gedaente der zake, maer veeleer naer de ijdele dromerijen der oude Wijsgeeren, en, van hier, naer de bevooroordeelde begrippen van het volgzieke gemeen fchijnen ingericht te zijn. \ Men heeft, bij voorbeeld , dikwijls aengemerkt , dat David , volgends de gezigtkundige waerheid zeide : Jova heeft de aerde op de zee gegrond en op de rivieren gevestigd.,  VAN PAULUS VAN HEMER.T. 3.5 ligd (*). Ongetwijfeld fpreekt de Dichter, gelijk Kalvinus zelfs aenmerkt (**) , in den toon van liet volk , en naer de vatbaerheid van deszelfs onbefchaefle gedeelte. Maer fpreekt hij ook naer de uiterlijke gedaente der zake ? Beter, dunkt mij, zou men zeggen, dat David naer de denkwijs der oude Wijsgeer en fpreekt; waerover Seneca zig dus uitdrukt (***) : Het is het ongerijmde denkbeeld van Thales. TVant hij zegt, dat de aerdkloot op het water rust, even als een vaertuig gedragen, en door de beweegbaerlieid van het water op en neer gedreven wordt , dan , wanneer hij gezegd wordt, te heevcn. 1 T7erwcip dit oude en ruuwe gevoelen. Zoo ook, dat de daeuw van den hemel op de aerde valt, is zoo wel natuurkundig, als gezigikundig valsch; gelijk deskundigen weten. Het is voor ons derhalve boven alle twijfeling zeker, dat Kristus en de (+) Pfahn XXIV. 2. CXXXVI. 6. (**) Opp. T. III. p. 87. ed. Amft. ^***) Qucest. nat. L. III. c. i3. ' C 2  3S REDENVOERING de overige heilige Mannen , de fchrijvers zoo wel van liet nieuwe als van het oude Testament , over natuurkundige zaken , niet zoo zeer overeenkomftig de waerheid zelve, ook zelfs niet altijd naer den uiterlijken fchijn der dingen , maer dikwijls , volgends de dwaelbegrippen des gemeenen volks, gefproken hebben. Doch ik ga verder tot die zaken over, welken gehouden worden , als tot den godsdienst te behooren. Want men moet , voor alle dingen , onderfcheid maken tusfchen die zaken, welken, in de daed , tot den godsdienst behooren, en, als 't ware, deszelfs voorname kragt en gronden uitmaken , en tusfchen die , welken tot de wijs , waerop de godsdienst wordt voorgedragen , of tot de godgeleerdheid te brengen zijn. En ik fchroom niet, te beweeren, dat de heilige Schrijvers zig, ook in dit opzigt, fomwijle naer de volksdwalingen gefchikt hebben. Om niet te lang te zijn , Toehoorers! zal ik niet alle voorbeelden met u doorlopen y  VAN PAULUS VAN HÊMERT. 37 pen, waer uit ik , indien ik wilde, konde aentoonen, dat zij dikwerf die dwalingen, met ftilzwijgen voorbijgingen, om welken te wederleggen , zij de ongezogtfte aenleiding en de beste gelegenheid hadden. Herinnert u ilegts de redenwisfeling , welke onze wijze Zaligmaker met zekere famaritaenfche Vrouw hield ; herinnert u , hoe hij fprak , toen hij eens den Sadduceën de opftanding der dooden zou bewijzen : hoe hij zig gedroeg, in zijne zamenfpraek met de eerzuchtige moeder van Jakobus en Joannes: hoe hij zig, eindelijk , omtrend zijne Leerlingen gedroeg , toen dezen hem voor een fpook hielden, of op eenige andere wijze , de zwakheid van hun verftand, en de bekrompenheid van hun doorzigt aen den dag legden,. Dan , liever leide ik mijne redenvoering derwaerds, om u te toonen, dat de heilige Mannen hunne redenen en fchriften , zelfs in zaken, welken door velen gerekend worden tot den godsdienst te behooren , naer de verkeerde volksbegripC 3 pen  38 REDENVOERING pen fomtijds wijslijk ingericht , en zoo gefproken hebben, dat zij dan eens dit, dan eens dat gevoelen fchijnen gevolgd te hebben. Maer ik vrees , dat ik hier zaken zal aenroeren , welken allen niet even zeer behagen zullen. Want dat dus het gezag dezer heilige Mannen in gevaer komt , de hun verfchuldigde hoogachting ondermijnd, en onze allerheiligfte godsdienst zelf in verdenking gebragt wordt • ja, dat het dus met hem en deszelfs vastfte gronden, volftrektlijk gedacn is , zullen fommigrri misfchien heimlijk vermoeden. Doch ik denk, Toehoorcrs.' dat gij anders oordeelt. Gij tog bezit te veel vérjtand en doorzigt, om niet ligtelijk te bemerken , welk een groot onderfcheid 'er plaets hebbe , tusfchen den hoofdinhoud van den kris dijken godsdienst zeiven, als mede de waerheden, welken tot deszelfs natuur behooren , en tusfchen de wijs , waerop de-  VAN PAULUS VAN HEMERT. 3g deze godsdienst voorgedragen en aengeprezen kan en moet worden. Het mishage u derhalve niet , eer wij dit wijde veld intreden , den barjïfchea Apostel, welken gij allen voor een' man van een ongemeen doorzigt en verheven karakter houdt, zeiven te hooren fpreken. Dat wonder der godlijke genade heeft ons van deze waerheid, welke wij verdedigen volkomen overtuigd. Hij immers fchroomde niet , dus aen zijne Korintheren te fchrijven (*) : daer ik van allen vrij was , heb ik mij zeiven allen dienstbaer gemaekt, opdat ik 'er meer zoude winnen. Den Joden ben ik geworden als een Jood , opdat ik de Joden zoude winnen : den genen , die onder de wet zijn (of zulken Kristene?i, die meenden, dat zij de wet van Mo/es en Kristus tegelijk moesten opvolgen) als onder de wet zijnde , opdat ik ook hen zoude winnen: den genen , die zonder de wet zijn -, (of den \ Hei(*) i Kor. IX. 19-22. Confer. Rofenmulleri fcholia üi h. L C 4  lo EEDENVOERIUG Heidenen) als zonder de wet zijnde, op* dat ik de genen , die zonder de wet zijnt zoude winnen. Ik ken den zwakken geworden als een zwakke, opdat ik de zwakken zoude winnen: allen ben ik ah les geworden , opdat ik immers eenigei% zoude behouden. Op dat Gij niet denken zoudt, Toehoorers /. dat deze woorden van Paulus alleenlijk op zekere uiterlijke plechtigheden en gebruiken betreklijk zijn , welken met de leer van Kristus zelve, voor het overige , volftrektlijk niets gemeens hebben ; zo laat ons kortlijk overweegen, hoe onze Apostel zig in den loop zijner bediening gedragen hebbe. Hoe hevig vaert hij , om hiervan een voorbeeld te ontleenen, tegen het leerftuk der joodfehe. Lcfuijdenis uit ! W'ordt niet wederom , zegt hij , .(*) }}iet: liet Ju^ der dienstbaerheid bevangen. Ziet, ik Paulus zeg u , dat, zo gij ft l