Uit de BIB EI O THE EK van de VE BE E NKtJ) E BOOPS GEZINDE GEMEENTE te AMS TE RD AAI.  VIER VERHANDELINGEN over de OORZAKEN VAN HET VERVAL IN DEN OPENBAREN EERDIENST, EN DE MIDDELEN VAN DESZELFS HERSTEL, ter beantwoordinge eener PrIJSVRAGE van een Gezelschap Vrienden van Godsdienst en deszelfs openbare oefeningen te Leyden, geschreven door JAN van GEUNS, A. L. M. Pu. Doct. en Christen-leeraar bij de Doopsgezinden te Leijden; GOVERT JAN van RIJSWIJK, te Amsterdam; JAN BROUWER, Leeraar der Doopsgezinden te Leeuwarden; e k FREDERIK van TEUTEM, Christen-leeraar bij de Gemeente der Remonstranten te Gouda. _^^*1^7 Te U T R E C H T, bij de Wed. J. van TERVEEN en ZOON. 1 7 9 7-  Uit de BIBLIOTHEEK van d"e VEBEENIGDE B O OPS GEZINDE GEMEENTE} te AMSTE KDA YI.  VIER VERHANDELINGEN over de OORZAKEN VAN HET VERVAL IN DEN OPENBAREN EERDIENST, EN DE MIDDELEN VAN DESZELFS HERSTEL, ter beantwooruinge eener Prijsvrage van een Gezelschap Vrienden van Godsdienst en deszelfs openbare oefeningen te leyden, geschreven door JAN van GEUNS, A. L. M. Pu. Doct. en Christen-leeraar bij de Doopsgezinden te Leijden; GOVERT JAN van RIJSWIJK, te Amsterdam; JAN BROUWER, Leeraar der Doopsgezinden te Leeuwarden; e n FREDERIK van TEUTEM, Christen-leeraar bij de Gemeente der Remonstranten te Gouda. Te UTRECHT, bij de Wed. J. van TERVEEN en ZOON. 1 7 9 7-   VOORBERICHT VAN DE BEOORDEELAARS. A. wie in het Christendom Waarheid en Godsvrucht bemint, verheugt zich over elke pooging, ter bevorderingc van recht Christelijke gezindheden en handelingen, en tot ftuiting van onkunde, wanbegrippen, ongodsdienftighcid en zedeloosheid. Zoodanige poogingen te zien, is bijzonder aangenaam in eenen tijd, in welken de onverfchilligheid omtrent de zaak des Christendoms veld wint bij velen, die haar te voren toegedaan waren; in eenen tijd, in welken de zorg voor duizend andere dingen al te veel de gewichtigfte bemoeienis met den Godsdienst fchijnt te verdringen. En, al is dan ook de uitflag der onderneming niet zoo gezegend, als men verwachtte of wenschte, zoo houdt evenwel de ware vriend des Christendoms niet op, den genen in zijn harte te zegenen , die tot wat goeds en edels de hand leenen wilde. Wij hebben ons, met velen onzer Medechristenen, verblijd, toen wij, in het voorleden jaar* * 2 door  iv Voorbericht van de door een uitgegeven Programma, vernamen, dat een Gezelfchap van eenige Vrienden van Godsdienst en deszelfs openbare oefeningen zoodanig eene lofwaardige pooging in het werk ftelde, door het uitlooven van twee aanzienlijke Eereprijzen, aan twee Schrijveren, die, op de meest voldoende wijze, een vraagftuk zouden beandwoorden, over de oorzaaken van den verflaauwden ijver in het bijwoonen der openbare Godsdienftige vergaderingen onder vele Proceftanten, en over de beste middelen tot fluiting en vcrhelpin'g van dit kwaad. Wij lazen daar in de hartelijke zucht, tot bevordering van die zuivere waarheidliefde, dat redelijk geloof, die ftatige Godsvereering, die gc-meenfchaplijke belijdenis van onzen eenigen Zaligmaker en Heer Jefus Christus, die onderlinge broederliefde, die gezette Godsvrucht, welke , bij de geftadige bijwöoning van wel ingerichte Godsdicnitige fam'enkomiïen, zoo veel wint, maar ook allengs vermindert en eindelijk vervalt, bij het verzuim van die onderlinge bijeenkomften. Wij hoopten, dat, door deze uitnodiging, de aandacht der Christenen op dit alleraangelegenst onderwerp meer zou worden bepaald, dat verftandige lief-  Beoordeelaars. v liefhebbers van den Godsdienst zouden worden uitgelokt, om hunne bedenkingen en raadgevingen op dit ftuk mede te deelen, en dat dit, onder Gods zegen, zoude mogen ftrekken, zo al niet, om eene geheele verbetering tot ftand te brengen, althans, om hier en daar het kwaad te befhoeijen, en deszelfs verderen voortgang te verhinderen. Elk die het Programma, 't welk niet algemeen genoeg fchijnt bekend geworden te zijn, leest, zal deze onze te voren opgevatte hope niet mis* billijken. Dus luidt het: Aan be Protestantsche Kerkgenootschappen in Nederland. Eenige Vrienden van Godsdienst en deszelfs open' baare oefeningen in overweeging genomen hebbende: Dat de gevoelens van burgerlijke verdraagzaamheid thands algemeen bij alle zelfsdenhende Christenen openlijk beleeden -worden: Dat zelfs de beginfelen van onderlinge kerkelijke verdraagzaamheid onder de Proteflanten in ons Vaderland reeds, zedert jaren, veld gewonnen hebben : * 3 Dat  vi Voorbericht van de Dat de burgerlijke verkeering van Proteftanten van verfchillende denkwijze, zedert lang, veel gemeenzaamer en algemeener geweest is, dan in vroeger tijden: Dat men daaruit zoade moeten bef uiten, dat Secl enge est en Partijzucht tegenwoordig zeer verflaauwd, zo niet geheel uitgedoofd zijn; en dat alzo de _ tijd eener Godsdienfiige vereeniging van (ille de Protefiantfche Gemeenten in ons Vaderland of reeds daar is, of zeer fterk nadert: en dat, gelijk de zucht tot gezellige verkeering in het burgerlijk leeven zoo flerk is toegenomen, ook even zoo zeer het verlangen naar Godsdienfiige zamenkomflen zoude toegenomen zijn : Dat egter zulks niet alleen niet gebeurd is, maar dat zelfs de openbaare Godsdienfiige vergaderingen minder gezocht, door veelen met onverfchilligheid behandeld, ja zelfs geheel nagelaaten worden. - Het Gezelfchap dit alles in overweeging genomen hebbende, en daaromtrend verlangende dooranderen genoegzaam ingelicht ie worden, is daarom te raade geworden, om de geleerden in ons Vaderland, vrienden en 'voorfianders van den Christen  Beoordeelaars. vu telijken Godsdienst, uit te noodigen tot het beandwoorden der volgende vraage: Welke zijn de oorzaken van die laauwheid, onverfchilligheid en nalatigheid in het bijwoonen der openbaar e Godsdienfiige vergaderingen, die thands bij zoo veele Proteftanten zoo zigtbaar is ? Kunnen die ook ten deele gelegen zijn in de meerdere verdraagzaamheid en verlichting, en de daar uit gevolgde verdwijning van Partijzucht en Sectengeest ? En daar deze partijzucht en Se&engeest regtftreeks ftrijden tegen den geest des Christendoms; daar wij der halven de goede Voorzienigheid niet genoeg kunnen danken voor der zeiver vermindering; welken zijn dan de middelen, om den verflaauwden en vervallen ijver voor de openbaar e Gods diens t-oeffeningen weder op te wekken en aan te vuur en ? Of; moeten die oorzaken ook ten deele gezocht worden in de wijs zelve, waar op de Proteftanten hunne openbaar e Godsdienst-oeffeningen houden, en in de fombere bouworde, welke in alle Kerken van de Protefiantfche Genootfchappen plaats heeft ? Zo ja; kunnen daarin verbeteringen gemaakt, ingevoerd en tot ft and gebragt worden ? Welke zijn * 4 die  VUI Voorbericht van de die va beteringen? Hoe en wanneer zouden die bewerkfielligd kunnen en moeten worden? Kan de vereeniging der Proteftanten ter bevordering daar van iets bijdragen? Zo ja; hoe en op welken voet moet die vereeniging daar gefield worden? Zo neen; is dan die vereeniging voor altijd ondoenlijk en aft eraaden? Of zullen de redenen, waarom dezelve tegenwoordig niet raadzaam geoordeeld mogt worden, met den tijd vervallen en ophouden? Kunnen dan de gronciftagen tot eene zoo gewenschte en heilrijke zaak, waarbij het waare Christendom zoo veel belang heeft, niet reeds tegenwoordig gelegd, en alzo die vereeniging voorbereid en befpoedigd worden? ^ Als een daartoe gefchikt middel befchouwt het Gezelfchap het onderzoek der volgende vraage, welke de Schrijvers daarom verzocht worden in hunne andwoorden in het oog te houden : Of de Protefiantfche Christenen tot het houden hunner openbaare Godsdienst-oefeningen, en tot het verrigten van al dat geen, welk gerekend wordt tot den openbaren Eerdienst te behooren, volfirekt noodig hebben zoodanige perfooncn, als daar toe thands onder den naam van Leeraars enz. bij alle Pro-  Beoordeelaars. ix Protefiantfche Genootfchappen dienst doen? Of dat men derzelver dienst in de openbaare vergaderingen der Christenen niet alleen konde onibeeren, maar zulks zelfs oorbaar zoude zijn te doen? En dat, zoo v/anneer dit onderzoek den Schrijver tot het l e.tjie zot:de moeten doen bcfluiien; hoedanig als dan de openbaare Godsdienfiige bijeenkomfien, en alles wat tot den -uitwendigen Eerdienst behoort, ingerigt, geregeld en befiierd zouden moeten worden? Deezs vraag wordt niet gedaan door dezulken, die omtrend dezelve en alles, wat daar toe eenige betrekking heeft, reeds bcfiist hebben. Zij verlangen deswegens voor zig zeiven onderrigt, en voor anderen nuttig te worden. Het is daarom, dat zij deeze vraag bekend maaken, en alle Nederlanders , des begeerende, uitnoodigen, om hen daarop met hunne andwoorden te vereeren; beloovende ten dien einde eene praemie van ƒ250. aan den genen, wiens andwoord het meest voldoende, en van f 150. aan hem, wiens andwoord daarna, als het beste gekeurd zal worden. Deze gelden zijn gedeponeerd onder den Burger arend bernard swart, Secretaris van het Cpmmitté van Civile en Criminele Jufiitie te Leyden; aan wien ook de and* 5 - woor-  X Voorbericht van de woorden, vragtvrij, moeten ingeleverd worden voor den eerflen van Wintermaand dezes Jaars 1-96. Men verzoekt de verhandelingen in goed leesbaar fchrift in de Nederduitfiche taaie, en verder onder alle zoodanige voorwaarden en bepaalingen, als bij de geleerde Genootfichappen in ons Vaderland plaats hebben. Maar bijzonderlijk worden de Schrijvers verzocht bedacht te willen zijn op eenvoudigheid, klaarheid en kortheid, om door allen ver {laan en gelezen te kunnen worden; zijnde het Gezelfichap voornemens de best gekeurde andwoorden door den druk gemeen te maken. — Het behoudt daarom aan zig het recht, om alle de ingekomen andwoorden te laten drukken; doch dezulken, waarvan het geen gebruik zal maken, zullen ten fipoedigfien aan der zeiver Schrijvers, op behooreüjk vertoond bewijs van eigendom, terug gegeven worden. Het Gezelfichap vermeet zig niet in fitaat te zijn ofi te willen befiisfien over de waarde en het bekroonen der intezenden verhandelingen; en verlangt daarenboven, dat daar in de hoogstmogelijke onzijdigheid in acht genomen wordt. Het verzoekt daarom bij dezen, en nodigt alle Pro-  Beoordeelaars. xi Protefiantfche Kerkgenootfchappen in ons Vaderland uit, dat die van het Gereformeerd Kerkgenootfehap uit hun midden twee, en de overige Prote ft antfche Kerkgenootfchappen ieder uit hun één, gefchihte perfoonen kiezen, aan wkn de ingekomen Verhandelingen ter leezing en ter beoordeeling gezonden zullen kunnen worden, om met elkander aan de twee bestgekeurde, mits voldoende, andwoorden, de bovengemelde Eereprijzen, voor den eerften van Lentemaand des Jaars 1797, toe te kennen; wordende gemelde Kerkgenootfchappen verzocht, om aan den.voorn. Burger arend bernard swart , in tijds, den naam en woonplaats optegeeven van die genen, die door een ieder hunner hier toe zullen verkoozen zijn; zullende, in gevalle één of meerdere Kerkgenootfchappen geene Beoordeelaars benoemd hadden, de overige Rechters gehouden en verplicht zijn , om uit die ontbreekende Genootfchappen zoo veelcn tot hunne Mederechters te verzoeken, als bevonden zxsl worden noodlg te zijn, om aan het hier vooren geftipuleerde te voldoen. Het Gezelfchap meent, dat het gewigt deezer vraage, het belang, welk ieder oprecht vriend van Godsdienst daar in ftellen moet, en het nut eener vol-  xii Voorbericht van de volleedige en naauwkeurige behandeling en van een onpartijdig onderzoek, te duidelijk fpreeken, dan dat het een oogenblik zoude kunnen twijfelen aan de volvaardige medewerking van alle vrienden van Waarheid en Godsdienst; en verwagt dus, dat de onderfcheiden Protefiantfche Kerkgenootfchappen zeer gewillig zullen zijn, om aan het zoo evengemeld verzoek te voldoen, en gefchikteperfooonen tot Beoordeelaars der intekomen verhandelingen te verkiezen. Het Gezelfchap meent echter verplicht te zijn, cm de redenen optegeven, waarom de tijd der beandwoording zoo kort is gefield. — Men was naamlijk niet zelden in emflig gefprek over de gevolgen, welken de tegenwoordige omwenteling in ons Vaderland zoude kunnen hebben, niet zoo zeer in betrekking tot onze burgerlijke en flaatkundige vrijheid, tot onze tijdelijke welvaart en voorfpoed, maar bijzonderlijk ten aanzien van nuttige kunflen, de verlichting van het verfland, de vermeerdering en verbetering onzer kennisfe, en wel voornaamlijk ten opzichte van onzen zedelijken en Godsdienfligen toep and. — En men werd, bij ieder nieuw onderzoek, ook op nieuw in  Beoordeelaars. XIII in zijne overtuiging bevestigd, dat deeze gevolgen veel zouden afhangen van de richting, welke men van den eenen en anderen kant hieraan zoude poo- gen te geeven. Men was daarom opmerkzaam op die gefchriften, waarin over het verband tusfchen Kerk en Staat en de noodzakelijkheid van deszelfs voort duur ing of fcheiding gehandeld werdt; en terwijl men wenschte, dat dit allergewigtigst onderwerp verder mogt onderzocht worden met alle die onpartijdigheid, bedaardheid en befcheidenheid, welken hst belang der zake vordert, die den vriend van Waarheid en Godsdienst zos zeer voegen, en die ons ook alleen, tot de waarheid kunnen leiden, verheugde men zich bij het leezen van de laatst uitgegeeven Prijsvraag van Teijler's Genootfchap: „ of het burgerlijk beflier ,, eenigen invloed mag en behoort uitteoeffenen „ op zaken van den Godsdienst? zo ja; van „ welken aart en uitgeflrektheid die invloed be- „ hoort te zijn?" Men -begreep echter, dat door het beandwoorden dezer vraage nog geenzins voldaan was aan de behoeften van de Protefiantfche Christenen in ons Vaderland; men gevoelde , dat, welke ook  xiv Voorbericht van de ook de uit ft dg dezer onderzoekingen ntögfe zijn^ en hoedanig omtrend de voortduring van eenig verband iusfchèn Kerk en Staat of deszelfs geheele vernietiging bij de ontwerpers eener Cón* fiitutie mogt geoordeeld, en bij het Volk beflist ■worden de gedaante van het Pr-otefl'anten- dom in ons Vaderland en deszelfs uitwendigs eerdienst ecne zeer groote verandering zoude ondergaan; en dat het voor de Proteftanten in Nederland van het alleruiterst gewigt is , om nopens deze zaak vooraf behoorelijk onderricht ie worden, op dat zij niet, als met den flag gewaar fchouwd, door overhaasting toevlugt zouden moeten neemen tot minder gepaste maatregelen, waardoor vewarring en andere ongelegenheden zouden kunnen veroorzaakt v/orden. Dezen wenschte hst Cezelfchap voorgekomen te zien; daar toe de middelen aan de hand te geeven, was niet in deszelfs vermogen ; maar het gevoelde zich verplicht, om door het bekendmaken dezer bedenkingen, en door het uithoven van eenen gewigtigen eereprijs ter beandwoordinge hunner vraage, zo veel hun mogelijk was\ bij te draagen tot dit, naar hun inzien, prijswaardig oogmerk;  Beoordeelaars. XV merk; waarin zo zij hunne opregte wenfchen vervuld mogen zien, en in den weg der allesbeflierende Voorzienigheid het middel mogen geweest zijn, om iets tot welfiand der Christelijke Kerke te hebben toegebragt, zullen zij zich deswe. geus verheugen, en God den Schenker aller goede giften en volmaakende zegeningen daar voor danken. L E IJ D E N 30. van Zomermaand 1796. Het 2de Jaar der B. V. Wij zijn ook in onze vcrwachtinge tot dus verre niet te leur gefield. Behalven één' en anderen brief, aan het oogmerk min voldoende, kwamen voor den eerden van Wijnmaand 1796 in, negen Verhandelingen ter beandwoordinge van het opgegeven vraagftuk. De zedigheid en kieschheid der edelmoedige Uitloovers van den Prijs had zoo min verkozen, zich de beöordeeling der {tukken voor te behouden, als ze met name openlijk heeft willen bekend zijn. Het werk der beöordeeling wierd dan aan ons opgedragen , die daar toe, wel niet alle door de onder-  xvi Voorbericht van de derfchcidcn Kerkgenoótfchappen, tot welke wij behooren, doch, des niet te min, volgens de befchikking in het Programma gemaakt, gekozen zijn. De hope, van, door onze medemerking, aan het Plan des Gezelfchaps iets goeds voor het Christendom te zullen uitrichten , verbood ons, het verplichtend verzoek af te flaan. Wij hebben den taak op ons genomen, en met de wenfchelijkfte éénftemmigheid, tot ons onderling genoegen, zoo wel als tot genoegen van het Gezelfcbap der Uitfchrijveren, volbragt. Na een' behoorlijken tijd van onderzoek elk voor ons zeiven genomen te hebben, kwamen we, in het begin van Lentemaand dezes jaars, te Leijden famen, deelden elkander onze oordeelvellingen mede; en maakten daar uitliet éénparig befluit op. De hoogde prijs van twee honderd en vijftig Guldens wierd toegewezen aan den Schrijver der Verhandeling met de fpreuke uit Cicero, Nosque ipfos redargui refelliqne patiamur: als, onzes achtens, het volledigst andwoord behelzende op de voorgeftelde vragen, en, daarbij, in den bevattelijkikn flijl gefchreven zijnde. Naast deze dagten wij te moeten plaatftn de Verhandeling, met  Beoordeelaars. xvi i met het onderfchrift, Laten wij onze onderlinge bijéénkomflen niet nalaten: vooral, om dat, onzes achtens, in dezelve ééne der voornaamfte oorzaken van het verval, op ééne den Schrijver geheel eigene en zeer overtuigende wijze, wordt voorgedragen en volledig ontwikkeld; als mede, om dat deze Verhandeling het best gefchikt was, om, gevoegd bij de eerfte, eene verfcheidenheid in de uit te gevene Hukken te doen voorkomen, en één geheel uit te maken. Aan dezen Schrijver wierü dan de tweede prijs van één honderd en vijftig Guldens toegekend. Bij de opening der verzegelde briefjens bleek hec, dat de eerfte Verhandeling gefchreven was door Jan van Geuns, A. L. M. TUL Doel. en Christen Leeraar bij de Doopsgezinden te Leijden: en de tweede door Govert Jan van Rijswijk, te Amflerdam. Onder de overige Verhandelingen kwamen ons nog twee voor, de uitgave, nevens de bekroon den, waardig te zijn. Wij befloten des, aan het Gezelfchap Godsdienstvrienden daaromtrent eenen raadgevenden voorflag te doen: welke door hen gercedelijk is aangenomen. Op hunne uitnodi* ** ging,  xviii Voorbericht van de ging, in den Letterbode en elders gedaan, hebben zich dan ook bekend gemaakt. Jan Brouwer, Leer aar der Doopsgezinden te Leeuwarden, als Schrijver der ééne, in den derden rang geplaatfte, Verhandeling, met de Spreuke, "t Is weeUY in een Godsdien/lig hert, zo God verheerlijkt werd' (*): en Frederik van Teutem , Kristen Leer aar bij de Gemeente der Remonjlr anten te Gouda, als Schrijver der laatfte, onder de Zinfpreuke, Sur ton culte immortel repofe la morale, Et fur les moeurs la Ubertê. Dit viertal Verhandelingen brengen wij dan nu, (*) Na het afdrukken der Verhandeling verzogt deze Schrijver, dat in de Spreirke zijner Verhandeling, in plaats van verheerlijkt, gelezen werde , gepreezen. Ook uitte hij aan ons den wensch, oin in de Foorrede aan den Lezeren te berichten, dat hij lang geaarfcld hebbe, om zich bekend te maken, als zich zeiven bewust zijnde, dat zijn (luk, zoo door de kortheid des tijds, als door tusfehenkomende bezigheden, niet naar vereisch, , althans 'niet tot zijn genoegen, bewerkt was; waar bij nog kwam des Schrijvers vooruitzicht, dat fommige zijner gevoelens niet vallen zouden in den thans heerfchenden denktrant, die (dus drukt hij zich uit:) mooglijk eenige voorouderlijke begrippen, van hem begunftigd, te zeer veroordeelt Wij meenen, dat, door het plaatfen dezer aantekening, genoegfaam aan 's Mans oogmerk zal voldaan zijn.  Beoordeelaars. xi< hit, op verzoek der meergenoemde Godsdienstvrienden^ Min het licht, in de hope, dat het oordeel van vcrftandige en Godvruchtige Lczcrcn met het onze zal inftenlmcn in den Lof, dien wij aan elk derzeive onbekrompen hebben durven geven. Doch zal de Protcftantfche Christenheid bij de uitgave dezer Hukken ccnig' voordeel hebben, het zal dan de zaak zijn van eiken harer Beminnaren, om acht te flaan op de beste middelen, Welke in deze Verhandelingen worden aan de hand gegeven, tot ftuiting of verbetering van de, helaas! van jaar tot jaar verder voortkruipende ongodsdienftigheid. Bijzonder moeten wij dat verwachten van hun, die, door onderwijs, raadgeving en voorgang, boven anderen in Haat zijn* de gepaste hulpmiddelen te beproeven, en allengs in werking te brengen. Ontmoet evenwel iemand hier één of ander middel aangeprezen, dat hem min gefchikt, of Wel onvoldoende voorkoomt, het zal den Uitgeveren noch mishagen* noch ook bevreemden. Te minder, om dat zij Zelve niet in alles het gevoelen der Schrijveren bijvallen: en Ook dezen on** - der-  xx Voorbericht van de Beoordeelaars. derling niet volkomen éénitemmig denken. Dan, met dat al vertrouwen wij, dat een bedagtfaam, eenparig en aanhoudend gebruik van de voorgeflagen hulpmiddelen zeer veel zal toebrengen, om de billijke klagten van welmeenende Godsdienstvrienden in Nederland, zo niet grootendeels te doen ophouden, althans eenigzins te matigen. Het is in ootmoedig vertrouwen op de goedkeuring des Allerhoogften, en met nederige bede om zijnen hoogstnodigen zegen, dat wij zoodanig eene gelukkige uitwerking van de edelmoedige gifte der Bekroondercn, en van den gelukkigen arbeid der Bekroonden durven verwachten. Gefchreven, den i Wijnmaand 1797. Jodocus Heringa, Eliza's Zoon. J. H. van der Palm. J. W. Statius Muller. Jan Kops. Cs. Rogge. N. S. 't Gene hier en daar, 't zij in den Tekst, 't zij in Aantekeningen tusfehen [ ] gedrukt is, behelst Bijvoegfelcn van de Schrijveren, na het. bekroonen der Verhandelingen medegedeeld. BE-  BERIGT VAN 'T GEZELSCHAP GODSDIENSTVRIENDEN. Schoon uit het Programma, door ons in het vcrlceden jaar uitgegeven, en gerigt aan de Protefiantfche Kerkgenootfchappen in Nederland, en uit het berigt der Beoordeelaaren der volgende Verhandelingen reeds duidelijk genoeg zoude kunnen blijken, zoo wegens den oorfprong van dit gezelfchap , als wegens deszelfs bedoelingen in het algemeen, en bijzonderlijk in betrekking tot de voorgeftelde Prijsvraag; oordeelen de Uitfchrijversder vrage, het niet ondienflig, om deswegens nog het een en ander ter kennisfe onzer Godsdienstminnende Landgenooten te brengen. Hoezeer de Inwooners van Nederland, ten opzigte van de uitwendige Godsdienftigheid , min** 3 der  xxii Berlgt van V Gezelfchcp der verbasterd mogen gerekend worden, dan andere volken; moet cgter zelfs een oppervlakkig befchouwer gezien hebben, dat zij tegenswoordig daarin geenszins aan hunne voorouders gelijk zijn, maar dat zij verre beneden die mate van eerbied voor en gehegtheid aan den openbaaren eerdienst gezonken zijn, waardoor onder anderen ons Vaderland eertijds ook zoo beroemd is geweest. De meer opmerkzaame en oordeelkundige waarnecmer, laat zig niet wegflecpen . door de algemeene klagte over het verval in den Godsdienst, welk ten zijnen tijde zoude plaats hebben; maar hij onderzoekt dezelve onzijdig en naauwkcurig, en bevindt ze door de vergelijking van haren tegenwoordigen toeftand met den voorlecdenen gegrond; gewoon om niet flegts op de naaste of het eerst en meest in 't cog loopende oorzaken van zekere gebeurdtenïsfen acht te geeven, maar ook de verder afgelegen en verborgen bronnen optefpooren, en het voor den onoplettenden niet merkbaar verband der dingen gade te flaan, bepaalt hij zig niet tot de zigtbaar toegenomen ligtzinnigheid, die tegenwoordig zoo algemeen onder onze Landgenooten hcerscht; noch tot  Godsdienstvrienden. xxm tot de daaruit voortvloeijende mindere naauwgezetheid in het vervullen van alle pligten en deugden; noch tot het ongeloof in eene Goddelijke openbaaring, welk thands anders zijn gif zoo wijd en zijd door alle (tanden en rangen der maatfchappije verfpreid heeft; noch tot de bijzondere gefteldtenis der verfchillcnde Kerkgenootfchappen, die ieder hunne eigene oorzaken van dit verval hebben; maar lettende op den loop, welken menfchelijke zaken dikwerf neemen, ziende dat de mcnfchen niet zelden van het eene uiterftc tot het andere gedreevcn worden, en dat alzoo zekere oorzaaken niet die uitwerkzelen hebben, welken men daarvan anders zoude moeten verwagten ; en in acht neemende, hoe fommige gebeurdtenisfen kwaade gevolgen naar zig fleepen, niet omdat zulks in derzelver aart gelegen is, maar uit hoofde van de rigting, welke daar aan gegeven is, of welke zij, bij gebrek van goede beiliering, genomen hebben; en hoe alzoo de oorzaken des bederfs rijke bronnen van heilzaam goed kunnen worden; — — overziet zoodanig waarncemer den ganfehen toeftand van het Vaderland zedert een of ander gewigtig tijdvak, bij voorb. van het ** '4 be-  xxiv Berigt van V Gezelfchap begin der twisten tusfchen Engeland en zijne Volkplantingen in Noord-Amerika, hij vestigt zijnen aandacht op alle de ftaatkundige bemoejingen en burgerlijke beweegingen, welken geduurende zulk tijdvak alhier hebben plaats gehad, en bijzonderlijk op de twee aanmcrkclijkfte derzelven, de omwentelingen naamlijk van 1787 en 1795; hij onderzoekt, welken invloed een ieder derzei ver en alle te zamen natuurlijk moesten hebben op konften en wectenfchappen, en bepaaldelijk op den Godsdienst en den uitwendigen eerdienst, en vestigt het oog op alle die gevolgen, welken alle die bemoejingen, beweegingen en omwentelingen, in verband met elkander en in den zamenloop met andere zaken, ten aanzien van den Godsdienst, reeds daadlijk gehad hebben, en in het vervolg nog zouden kunnen hebben, en alzoo ontdekt hij niet alleen de redenen van anders onverklaarbaare verfchijnzelen, maar in de oorzaken des bederfs ziet hij ook de middelen, welken het goed en wijs beleid der alles regeerende Voorzienigheid ter ftuidoge van het kwaad en ter volkomen herftellinge aanwijst. In-  Godsdienstvrienden. xxv Indien men nu den tegenwoordigen ftaat van ons Vaderland zedert het gemeld tijdperk vergelijkt met dien van voorige dagen, zal men daarin, in zeer veele opzichten, een gansch aanmerkelijk verfchil, en de voornaamfte, zo niet alle de oorzaken des tegenwoordigen vervals in den openbaaren eerdienst, gewaar worden. Zonder terug te treeden tot de tijdperken der voornaamfte Godgeleerde twisten en kerkelijke verdeeldheden, welken eertijds in ons Vaderland hebben plaats gehad, en die zoo wel den aandacht bezig, als de gemoederen in bewceging hielden, is het zeker, dat ook in laatere dagen de verftands-oefeningen onzer Protefiantfche Landsgenooten, voornaamlijk werkzaam waren in de leerflellige waarheden van den Godsdienst, ja dat die bij niet weinigen zig daartoe eeniglijk bepaalden. Hier door moest het onderhoud in de gezelfchappen zig van zelfs wenden tot gefprekken over den Godsdienst en al dat gene, welk daartoe betrekking heeft, en de lust tot den openbaaren eerdienst moest alzoo leevendig gehouden en aangevuurd worden. Deze bron van Godsdien** 5 ft ig-  xxvi Berigt van "t Gezelfchap ftigheid (geenszins de minfte , en bij veelen misfchien de voornaamfte, bij eenigen veelligt de eenigfte, fchoon niet één der reinfte, als zijnen oorfprong aan partijzucht verfchuldigd zijnde) moest te gelijk opdroogen met het verflaauwen van die partijzucht en lectengeest, welke, gelijk al het andere hartstochtelijke , langzamerhand moesten verkoelen en eindelijk geheel ophouden te werken. Het kwaad verminderde dus, maar te gelijk ook het goede, welk het had voortgebragt. Dit had reeds geruimen tijd plaats gehad voor de Noord-Amerikaanfche onlusten; maar bij derzelver begin en voortgang, vooral toen ons Vaderland gedwongen werd daarin deel te neemen, kreegen de driften eenen anderen zwaai, en het hartstochtelijke werd van het Godsdicnftige geheel verplaatst op het ftaatkundige; zoo dat bij fommigen het Godsdienftige, en alzoo ook de lust tot openbaaren eerdienst geheel ter zijde gefteld, bij anderen aan de ftaatkundige partijfchappen volkomen dienstbaar gemaakt, en de openbaare Godsdienstoefeningen door dezulken, minder om den Goddelijken eerdienst, dan om de ftaatkundige partij, welke men was toegedaan, bezocht wierden.  Godsdienstvrienden. xxva den. Dit had ten gevolge, dat men noch Godgeleerde boeken, noch Godsdienfiige gefprekken, noch fligtelijke gezelfchappen zocht, maar zig geheel en al in het ftaatkundige verdiept hebbende, uitzag naar dezulken, met welken men het daarin ééns was, zonder in aanmerking te neemen, welke gevoelens in h. t fluk van den Godsdienst of welk Kerkgenootfchap men toegedaan ware; en het hartstochtelijke werkte ilerker, naar gelang het tijdelijke algemecncr en flerker werkt op de gemoederen der ftervelingen. Seétengeest en kerkelijke partijzucht dus uitgedoofd, of liever misfchien alleen voor een wijl tijds ongevoelig tot rast gebragt zijnde, om naderhand zoo veel te geweldiger los te barsten, fcheen aan den eenen kant burgerlijke verdraagzaamheid daardoor wel veel vclds gewonnen te hebben, welk als een zegen dezer tijden zoude kunnen gehouden worden; terwijl alle die ftaatkundige bcweegingen den Vaderlande een ander heil fchecnen te voorfpcllcn, dat naamlijk door het verfpreiden van te vooren min algemeen bekende waarheden het verftand meer was geoefend, en daardoor ook meerder gefchikt tot eigen onderzoekingen, zoo dat een  xxvin Berigt van V Gezelfchap een iegelijk thands geoordeeld moest worden beter in ftaat te zijn, om ook in het ftuk van Godsdienst gegronder en verlichter kennisfe, deunende op eigen onderzoek, te kunnen verkrijgen, zoodra men daartoe behoorelijk en overeenkomftig de behoeften van dezen tijd wierd opgeleid. Maar aan den anderen kant werd ook daaruit dit nadeel gebooren, dat, belijders van verfchillende denkwijze in het ftuk van Godsdienst door de ftaatkunde bijeen gebragt zijnde, en zig alleen met ftaatszaken bezig houdende, het gewigt van den Godsdienst minder gevoeld, allengs zelfs uit het oog verloorcn wierd, en dat men bij het uitbreiden van de ftaatkundige vergaderingen tot de gewoone gezelfchappen met leden van verfchillende Kerkelijke Genootfchappcn, zig, ter vermijding of ontwijking van vcrfchillen, onthouden moest, althands onthield om te fpreeken over Godsdienst en zaken van den Godsdienst, dien rijken bron anders van nuttig en aangenaam onderhoud in de gezellige zamenleeving; en dat men zig bepaalen moest of tot gefprekken van minder gewigt, of tot de gewoone vermaaken van ledige gezelfchappen. In  Godsdienstvrienden. xxix In de daad! Naauwlijks vindt men thands ééne plaats, ten minden geene dad van eenig aanzien, alwaar men niet hoort van liefhebberij-tooneelen en concerten, om van meer zinnelijke vcrmaaklijkheden niet te fpreeken, terwijl het leezen van goede en kwaade fchriften, met uitfluiting egter van godgeleerde , door het ganfche Land veel algcmeener is, dan te vooren; zijnde er thands in verfcheiden onzer Gewesten naauwlijks een dorp van eenig aanzien, alwaar geen zoodanig leesgezelfchap wordt gevonden. Zekerlijk vindt men nog, zoo wel op dorpen als in de deden, gezelfchappen en vastgedclde bijeenkomden, om met elkander over wijsgeerige onderwerpen, als natuurlijke Hidorie, Natuurkunde, natuurlijk Recht, Gefchiedenisfen en andere onderwerpen te fpreeken : zomtijds wordt zelfs in deze gezelfchappen en bijeenkomden het onderhoud wel eens afgebroken door een gefprek over den Godsdienst; maar (om hiervan geene andere oorzaken op te noemen) daardoor is ook de kerkelijke verdraagzaamheid in de laatde helft dezer eeuwe onder de~ kundigde en befchaafdde Nederlanders zeer veel toegenomen. Alles derhalve , wat in ons Vaderland meer of  xxx Berigt van '$ Gszelfchap of min, regtstreeks of zijdelings betrekking heefc tot den Godsdienst, en bijzonderlijk tot den openbaaren eerdienst, fchijnt de noodzaaklijkheid aan te kondigen, om in de openbaare Godsdienst-oefeningen die veranderingen daar te Hellen, welken de veranderde omftandigheden van zaken en de behoeften van den tegenwoordigen tijd vorderen; en dat, ten zij de gepaste middelen nog ter regtef tijd gebezigd worden, het verval daarin anders önherftelbaar zal worden. Dit althands was het befluit, tot welk ecnige vrienden van Godsdienst en deszelfs openbaare oefeningen gebragt werden door hunne gefprekken, welken zij, zedert eenigen tijd, en vooral na de laatfte omwenteling, met elkander, nu en dan gehad hadden. Zij meenden in dit alles de zigt* baare leiding der Goddelijke Voorzienigheid te befpeuren, en twijfelden niet, of, naar derzelver wijs en genadig beleid, de middelen ter herftellinge ook in de oorzaken des bederfs zelve te vinden waren. Gaarne zouden zij, had hun daartoe geen tijd en gelegenheid ontbroken, hunne gedachten door middel der Drukperfe bekend gemaakt  Godsdienstvrienden. xxxt maakt en aan anderen ter toetze overgegeven hebben; maar nu moesten zij het bij vroorne wenfchen laaten berusten, of anderen door het zoo veel mogelijk medcdeclen van de leiding hunner gedachten, uitnodigen om in dit opzigt, voor het Vaderland, en wel in deszelfs gewigtigfte belangen, werkzaam te zijn. Zij koozen het laatlle; droegen hunne denkbeelden bij wijze van een Programma aan de Protefiantfche kerken in Nederland voor, en werden in flaat gefield, om, door het uitloovcn van twee niet onaanzienlijke eereprijzen , bekwaame fchrijvcrs , vrienden van Godsdienst en voorflanders van deszelfs openbaare oefeningen, op te wekken om hunne bedenkingen te onderzoeken, en de middelen ter herflellinge des vervals in den openbaaren eerdienst aan te wijzen. Dus de eerfle beginzelen van den oorfprong dezes Gezclfchaps aangetoond hebbende, is daaruit tevens reeds gedeeltelijk gebleeken, om welke reden de vraag zoo omfchreeven in het Programma is voorgefteld geworden; en wij achten het noodig, om het volgende er nog ter verdere opheldering bij te voegen. Men  Xxxit Berigt van V Gezelfchap Men had naamlijk de vraag vooral met een Wijsgeerig-, Gefchied- en Menschkundig oog befchouwd, en verlangde daarom, dat de Schrijvers, die ons met hunne antwoorden op dezelve vereeren zouden, haar ook uit die gezigtspunten wilden befchouwen, en wenschte hunne aandacht voornaamlijk te bepaalen op die veranderde neigingen in den geest onzer Landgenooten, welke zoo zigtbaar in alles, en bijzonderlijk in het Godsdienftige, doordraait, en dat bijzonderlijk door hun onderzocht zoude worden* welk gebruik 'er van dien geest van gezelligheid, waar door onze Landgenooten thands, zonder acht te geeven op de bijzondere Kerkelijke gevoelens, gedreeven worden, ten voordcele van den Godsdienst, en bijzonderlijk om alle Christenen in denzelfden opénbaarcn eerdienst van het Opperwezen te doen deelneemen, gemaakt konde worden. Want onder de oorzaken der afneemende Godsdienftigheid in het algemeen , en die van het verval in den openbaaren eerdienst in het bijzonder, meende men ééne daarin gevonden te hebben, dat die eerdienst altijd gepaard gaat met een gedeelte van het Godsdienftig onderwijs,  Godsdienstvrienden. xxxui wijs, in het doen van geleerde, Uitlegkundige, Godgeleerde of Zedenkundige Verhandelingen. — Van daar de bedenkingen over de wijze, waarop de Proteftanten hunne openbaare Godsdienst-oefeningen houden, en over de fombcre bouw-ordc hunner Kerken ; van daar de vraag , of daarin seene verbeteringen te maaken zijn, niet in betrekking tot dat onderwijs , want om fchoone -Rcdcnvocringen over de waarheden van de lcerftellige en zedcnlijkc Godsdicnstleere te hooren, waren die veranderingen zoo noodzaaklijk niet, maar ten aanzien van den openbaaren Goddelijken eerdienst; van daar de vraag over de vereeniging der Proteftanten, niet in het Lecrftcllige, noch Kerkelijk of Genootfchappelijk , maar in het Godsdienftige, in de gemeenfchappelijke aanbidding en verheerlijking var. den Vader van alle menfchen, en in de verëcring van onzer aller Heer cn Heiland Christus Jezus; van daar eindelijk de vraag, of de Protefiantfche Christenen tot het houden hunner openbaare Godsdienst-oefeningen, en tot het verrigten van al dat geen, welk gerekend wordt tot den openbaaren eerdienst te behooren , voirtrekt den dienst hunner Lceraaren * * * noo-  xxxlv Berigt van 't Gezelfichap noodig hebben ; of dat men dien niet alleen zoude kunnen ontbeeren, maar dat zij daarvan zelfs behoorden ontflaagen te worden ? eene vraag, die zig duidelijk niet uitftrekt tot het onderwijs, maar zig eenig en alleen bepaalt tot den openbaaren eerdienst. Want wel verre van daar, dat men in het begrip zoude zijn, dat men de Kerkendienaars, als Leeraars van den Godsdienst, zoude kunnen ontbeeren, houdt men ze, in tegendeel, tot het onderwijs van den Godsdienst volftrekt noodzaaklijk niet alleen, maar oordeelt ook dat onderwijs tot inftandhouding van den Godsdienst 'en het Christendom volftrekt onontbecrelijk. Maar, gelijk reeds te kennen is gegeven, men begreep tevens, dat dit onderwijs en de openbaare eerdienst, uit haren aart , niet zoodaanig aan elkander verbonden, veel min één zijn, dat zij altijd zouden gepaard moeten gaan, cn men meende dat voor beiden veel beter gezorgd , en derzelver belangen veel volkomener behartigd zouden worden, wanneer ze geheel gcfeheiden, of althands zoo menigvuldig niet vcrecnigd werden. Want, aan den eenen kant, had men opgemerkt, dat de Gemeenten der Prote- ftant-  Godsdienstvrienden. xxxv ftantfche Christenen, bij eene vacature, bijzonderlijk ten Platten Lande, en vooral zo die wat lang duurt, als mede ingeval van ziekte of afwezigheid harer eigene Leeraaren, zeer veel lijden, en dat daar door tevens aan andere nabuurige Gemeenten geen gering nadeel wordt toegebragt; naardien zoodanige Gemeenten, die door het vertrekken harer Leeraaren na elders, of derzelver ziekte of afwezigheid ledig liaan, in het geheel geene openbaare Godsdienilige bijeenkomften houden, ten zij wanneer een nabuurig Leeraar haar daarin te hulpe komt, doch waardoor dan deszelfs eigene Gemeente moet ledig Haan. Natuurlijk was dus de vraag: kan, behoort de openbaare Godsdienstoefening niet derwijze ingerigt te worden, dat eene vacante Gemeente daarin zonder Leeraar werkzaam is, en dat zoodanige Gemeente,welke door haren eigenen Leeraar, om welke reden ook, niet kan geftigt worden, cgter Godsdicnftig vergadert, en al dat gene verrigt, welk eigenlijk tot den openbaaren eerdienst behoort? Aan den anderen kant acht geevende zoo op de ontelbaare menigte Leerredenen (om van de zoo noodzaaklijke Katechizatien en andere *** 2 Ampts-  xxvi Berigt van V Gezelfchap Amptsbezigheden en verder dienstwerk der Leeraaren niet te fpreeken) als op den kiefchen imaak van het waarlijk verlichte cn befchaafde gedeelte onzer Landgenooten, moet men het voor onmogelijk houden, dat de Leeraars voor dezen arbeid beftand zijn, of aan al het geen, welk in de Leerredenen van hun gevorderd wordt, voldoen kunnen: daarenboven is de overige zoo genoemde befchaafde waereld te weinig gefchikt, om bijkans twee uuren agter een volgend aandachtig te blijven; en alzoo moet in iederen opmerkzaamen waarnecmer ook natuurlijk de vraag oprijzen, welke men ook daarom uit dat oogpunt befchouwd cn beantwoord hoopte te zien: kan en behoort, door Godsdienftig onderwijs en Goddeiijkcn eerdienst van elkander te fcheiden, de laatfie niet derwijze ingerigt worden, dat de ganfche Gemeente zelve daar onder meer werkzaam is, en dat derzelver waarlijk verlichte, befchaafde en bekwaame Leden daarin ren voorgangers vcrftrekkeh, 't zij door het leezen der H. Schrift, of het reciteer en van daartoe reeds aanwezige, of nog te vervaardigen gefchikte Aanfprakcn en Gebeden, en het zingen van Lofzangen ter cere van  Godsdienstvrienden. xxxvn van God en van andere ftigtelijke Liederen? En kan men alzoo van de behoefte van den tegenwoordigen tijd, en van den fmaak, die thands onder onze Landgenooten heerscht, dat gebruik maaken, en daaraan die rigcing geeven, dat de huislijke, gezellige en openbaare Godsdienftigheid onder hen wederom verleevendigd cn aangewakkerd worde? Eindelijk had men met de voorgeftelde Prijsvrage, of wel met de fchikking omtrend de Beoordeelaars der ingekomen Verhandelingen nog een algemeen oogmerk, of liever verlangen, waarvan men zig verpligt rekent, ook eenigc nadere opening te geeven. ' Men had naamlijk opgemerkt, dat, hoe gemeenzaam de Leden der onderfcheiden Kcrkgenootfchappen, en zelfs ook hier en daar derzelver Leeraars,-met elkander verkeerden, derzelver onderhoud zig ecniglijk tot de gewoone gefprekken van den dag of de bezigheden der dagclijkfche verkecring bepaalde, cn dat het zig fchier nimmer uitftrektc tot den Godsdienst of zaken van den Godsdienst; ja dat de Leeraars nog zorgvuldiger dan de Leden der ge*** o meen-  xxxvni Berigt van 't Gezelfchap meente vermijdden om daar over te fprecken. Is er dan, vraagde men zig zeiven, in den Godsdienst en in deszelfs openbaare oefening volftrekt niets, welk de Christenen, de Christen-Leeraars aan elkander verbindt, en hen onderling kan vereenigen? Heeft noch de een noch de andere iet het allerminfte, welk den gemeenfchappelijken arbeid van allen vereischt? of welk door denzelven ten minden kragtdaadig bevorderd zoude kunnen worden? Dit zal niemandbeweeren. Maar van waar dan die huiverigheid, welke men bij de Leeraars gewaar wordt, om hier over elkander te onderhouden; zelfs bij ecnigen, om met hun, die tot een ander Kerkgenootfchap behooren, gemeenzaam omtegaan? Is er geen middel om dit weg te neemen? Zekerlijk ja. Dat de Godgeleerden, die tot nog toe altijd bezig geweest zijn, om te onderzoeken, waarin zij van den anderen verfchillen, hiervan een einde maaken; dat zij opzettelijk bijeen kómen, om gemeenfchappelijk te handelen over dat geen, waarbij zij allen, het Christendom, de Godsdienst belang hebben: Hierover, hoe ver uiteenloopend hunne overige denkwijze anders,ook moge gerekend worden, zul-  Godsdienstvrienden. xxxix zullen zij volmaakt eenftemmig zijn; en zij zullen van zelf gebragt worden, om aan zig zeiven te vraagen, en met elkander te onderzoeken, hoe nabij de verfchillend denkende Christenen bij elkander komen; en alzoo zal dat geen, welk noch door gefchriften, noch door opzettelijk daartoe aangewende poogingen, hoe welmeenende anders ook, kan daargefteld worden, ongevoelig en als van zelf door de praktijk tot (land komen. Na den hartelijkflen dank zoo aan de geleerde Schrijvers, die zig wel hebben willen verledigen, om hunnen aandacht op onze voorgeftelde vrage te vestigen , en aan de geëerde Beoordeelaars, die zig wel hebben gelieven te belasten met het beoordeelen der ingekomen Verhandelingen, (naar welker uitgave wij voor ons zeiven zeer verlangen , naardien wij dezelven tot nog toe niet gelezen hebben, of verkoozen hebben te leezen, en over welken dit Berigt derhalven geene waardeering behelzen kan) en zoo aan Schrijvers als Beoor-  xl Berigt van V Gezelfchap enz. oordeelaars voor het goed vertrouwen, welk zij op een onbekend gezelfchap gefield hebben, eindigen wij met de vuurigfle bede, dat de Alzcgenaar over hunnen arbeid den rijkften zegen tot heil zijner kerke verleene. PROE-  PROEVE TER. BEANTWOORDING der. V R A A G: WELKE ZIJN DE MIDDELEN, OM, DEN VERFLAAUWDEN EN VERVALLEN IJVER VOOR DE OPENBAARE GODSDIENSTOEFFENINGEN WEDER OP TE WEKKEN EN AAN TE VUURENP door JAN VAN GEUNS, A. L. M. & Puil. Doct. en Christen-leeraar bij de Doopsgezinden te Leijden. onder de spreuk: Nosque ipfios redargui refellique patiamur. Qjiod ii ficrunt animo iniquo, qui certis quibusdam deftinatisque [ententiis quafi addicti & confecrati funt, eaque necejfitate conftricti, ut, et'tam qute non probare foleant, ea cogantur conftant'nz eau fa defendere. Nos, qui fiequimur probabi/ia, nee irftra id, quod verifimile occurrerit, progredi pojfumus, & refellere fine pertinacia, & refelli fine iracundia pr.rc.ti fumus. Cicero. Tule. QuKft. II. 2.   PROEVE TER. BEANTWOORDING DER VRAAG: WELKE ZIJN DE MIDDELEN, OM DEN VEKFLAAUWDEN EN VERVALLEN IJVER VOOR DE OPENBAARE GODSDIENSTOEFFENINGEN WEDER OP TE WEKKEN EN JAN TE VUUREN? BURGERS ! VRIENDEN VAN GODSDIENST EN DESZELFS OPENBAARE OEFFENINGEN ! (jrcene vraag kon, in den tegenwoordigen tijd, belangrijker zijn dan de uwe. Er is niets, waar aan den mensch meer gelegen ligt, dan aan den Godsdienst; niets, waar bij de MaatfchappLj grooter belang heeft dan bij eene naauwgezettc Godsdienftige gezindheid haarèr leden; cn ook niets het welk meer gefchikt is, om dit een en ander aan te kweeken en te bevorderen, dan het ijverig en vlijtig bijwoonen van eene wijslijk ingerichte openbaare Eeredienst. Is dus dit laatfte in verval geraakt, weldra zal ook de zaak zelve vcnvaarA 2 l°oS^  (4) loosd worden, en het beklemd gemoed van den liefderijken Godsdienstvriend wordt als van zelf gedrongen, om naar gepaste middelen, ter verbetering om te zien. — Zodanig, Mede-Burgers! was ten allen tijde, bij foortgelijke treurige omftandigheden, de bezorgdheid der braven, en als zodanig hebt ook Gij U doen kennen, door, in dezen tijd te vraagen: „ Welke zijn de middelen, om den verflaauwden en „ vervallen ijver voor de openbaare Godsdienstoeffe- ningen weder op te wekken en aan te vuuren?" Te weten, de omftandigheden, waarin, ten dezen, ons Vaderland zich bevind, zijn merkwaardig; en het verflaauwen en vervallen van den ijver voor de openbaare Godsdienstoefeningen, althans bij veele Protefiantfche Kerkgenootfchappen, is niet te ontkennen. . Door een rechtvaardig befluit van Neerlands Hooge Volks-Verteegenwoordigers, is thans de kerk van den Staat afgefcheiden, en ftaan er veele veranderingen op handen. Het eene Genootfchap zal niet meer bevoorrecht zijn boven het ander; en de oprechte belijder der leerftellingen van de voorheen heerfchende Kerke, zal den Ongelovigen of Spotter kunnen toevoegen: „ Neen ik vrees niet ! onze gevoelens hebben niet nodig „ door gezag gehandhaafd te worden: Zij rusten op „ waarheid, en als zodanig zullen zij het geweld der „ eeu-  ( 5 ) „ eeuwen kunnen verduuren! Thans eerst zullen zij „ in haare eigene voortreflijkheid voor den dag ko- „ men." O) En blijft het Beftuur zich zeiven gelijk, door het niet bezoldigen van eenig Kerkleeraar, maar door, daar en tegen, onderhoud te verfchalfen aan de armen van allerleij Gezindheid (F), dan zullen de Ledematen der voorheen bevoorrechte Kerk niet weinig fchikkingen ter inffandhouding van den openbaaren Eeredienst moeten maaken, en veellicht hier of daar tot eene vereeniging, althans wat het finanticele betreft, met het een of ander voorheen van hun gefcheiden Proteftantsch Kerkgenootfchap zich aangefpoord gevoelen, waaraan zij te vooren nimmer zouden gedacht hebben. Welk eene verandering nu, ook wat aangaat de meerdere of mindere ijver voor de openbaare Godsdienstoefeningen, daaruit zal kunnen voortvloeien: wie is hij die dit niet met Ulicden en met mij zal inzien? Doch («) [Vergelijk het bier mede inflemmende in de Kerküjke Redenvoering over de waart Christelijke verdraagzaamheid uit EfbeJ. 4: 1. enz. uitgefproken den i Januari] 1/97 te Rotterdam, dosr j. j. le Sage ten Broek, A. L. M. S. S. Theol. & Philof. DoBor, enz. te Rotterdam, 1797. Voorrede, pag. XVI en XVII.] (£) Van Engeland zegt ChantrBau in zijn: Voyage dam les trois Royaumes d'Angleterre &c. Tom. I. p, 311. Dans les Paroifes lts aumtnes ft lèvent & fe repartijjent également fur ttus les hidividus qui en dependent, fans dijlintlion de Religiën ou de feite. d. i. » * Parochies •morden de aalmoesfen opgehaald, en verdeelt, gelijkelijk onder alle de individu's, die er toe beboeren, zonder tnderfebeid van Godsdienst ef ScSe. A 3  (6) Doch waartoe ook verder over het gewicht der vraage uitgeweidt? Gijlieden zelf hebt, bij Uw Bericht aan de Proteftantfche Kerkgenootfchappen in Nederland, den So van Zoomermaand dezes jaars, bij D. du~Mortier cn Zoon, te Leijden, uitgegeeven, pag. 6, 7 en 8. de gewichtige redenen, welke U tot het voorftellen van deeze vraage bewogen, opgegeven. Zonder verdere omwegen waage ik het dan ter beantwoording der vraage zelf over te gaan. Uw verlangen was geene geleerde, noch uitvoerige, maar eene korte en eenvoudige verhandeling: dit, gevoegd bij het vertrouwen op het onzijdige en heufche der Beoordeelaars, doet mij mijne krachten beproeven, en alle vermogens infpannen, om, zoo veel in mij is, aan het door U voorgeftelde te beantwoorden. Ik zal zoo veel doenlijk, de orde volgen in Uw ophelderend bericht te vinden, en eerst handelen over de oorzaaken van het verval, daarna over de middelen tot herftel in den verflaauwden ijver ter bijwooning van de openbaare Godsdienstoeffeningen. Vooraf zal ik laaten gaan, tot beter verftand van alles, en ter voorkoming van alle misvatting, eenige bedenkingen over het, door UJieden, in de inleiding ter neergeftelde: en om zo veel mooglijk de klaarheid, duidlijkheid en kortheid te behartigen, zal ik de woorden ter onder- fchei-  (7) fcheiding van de verfchillende Kerkgenootfchappen of Leerbegrippen doorgaans gebezigd, in derzelver meest gebruiklijke betekenisfen opvatten, zonder daarom geacht te willen worden, betreffende de aanneemlijkheid van het een of ander, iets te hebben beflist. Door Rechtzinnigheid, verftaa ik dan het hoofdzaaklijke dier Leerbegrippen aangaande God, den Zaligmaker, den H. Geest, den mensch als zondaar en als begenadigde enz.; welke het algemeen kenfchetzende uitmaken in de Geloofsbelijdenisfen der talrijke Proteftantfche, jaa zelfs in die der Roomfche en Griekfche Kerkgenootfchappen ; en waar van de hoofdfomme of de grondtrekken volgens het oordeel van eenen diepen denker , in deezc of foortgelijke bewoordingen kunnen wor- . den bevat: „ De menfchelijke natuur is zondig cn „ bedorven. God is afkcerig van de zonde en ftraf„ vorderend. Adams nakroost is reddeloos. De Ver„ losfer koomt tot hulp, zijnde onze natuurgenoot en „ tevens vercenigd met de Godheid; dus hoogwaar„ dig genoeg om de verdiende flraffen van het gant„ fche Menschdom op zich te laaden: Die deeze tus„ fchenkomst boetvaardig inroepen cn hartlijk aannemen, worden fchuldeloos gefield en daadlik verlost. „ Door de verhooging van den Middelaar werkt de A 4 jj  C 8 ) „ H. Geest bovennatuurlijk, tot verwekking en voort„ zetting van geloove en bckeermg, zo dat de zon„ daars, uit den afgrond van elende, opgevoerd wor„ den tot heiligheid cn heerlijkheid." (t-) Door onrechtzinnigheid, daar en tegen bedoel ik de ïeere die hier van afwijkt, en het zij meer het zij minder, overhelt tot het gevoelen van hun, die, om de woorden van een ander geleerd en niet minder diepdenkend man tc bezigen: „ gaarne uitweiden in Gods P Wi-ize cn aISe»oegzaame goedheid; die meencn dat „ het Opperwezen, niets voor zich behoevende, het „ heil der redelijke fchepfclen 'tot het hoogde einde „ zijner werken ftellc ; dat zijne wetten niet zijn ge„ zagvocrende geboden en vorderingen, maar Hechts „ vricndlijke raadgevingen en vaderlijke voordellingen „ van middelen tot ons geluk; dat onze verplichting „ aan dezelve niet uit onze volftrekte afhanglijkhcid „ van God door fchepping en onderhouding moet af„ geleid worden, 't geen naar despotieke en Hobbe„ flaanfche denkbeelden zoude zweemen, maar eenigP lijk gdcsen ziJ in onze natuurlijke en onberisplijke „ begeerte tot eigen welzijn; dat uit het verzuim dier „ yoorfehriften dus geen richterlijke draffen, maar al- " lcen< CO Z« de Verhandeling van A. Hulshoff ever het in- .» uitwen- 2 'T".%. iD de »« Teïlers Gefleerd Gtneoifchap Wie Deel, bladz. 166.  (9) , leen rampen en ongeluk te duchten zijn; dat wij zondaars, nu of ook naamaals tot die nuttige regels we„ derkerende, dan ook den weg des heils weder vin„ den, en aan Gods toegeneegene bedoeling beant„ woordende, van zelfs gelukkig worden." (7/) . Daar Gijlieden zelf onderfcheid gemaakt hebt tusfehen burgerlijke en kerklijke verdraagzaamheid: zal het onnodig zijn breedvoerig aan te duiden, wat ik, in den loop van het antwoord, daar door verftaa. Het zij genoeg hier te zeggen, dat ik het woord burgerlijke verdraagzaamheid eigenlijk ongepast vinde; vermits elk mensch op zich zelf, en dus ook veelen in gezelfchap, het onbetwistbaar recht hebben te gelooven in zaken van Godsdienst het geen hun best voorkomt; waaruit volgt: vooreerst, dat het denkbeeld van burgerlijke verdraagzaamheid, ftrikt genomen, ongepast is, vermits, daar recht van eifchen is aan den eenen kant, toegevenheid of vriendelijkheid in het verdragen aan den anderen kant, niet in aanmerking komt; en ten P.reden, dat kerklijke verdraagzaamheid, of het niet binden der Ledematen aan zcekere vastgeftelde formulieren, ftrikt genomen, en van rechtswegen, eene zaak is, welke, zo ras Kerk en Staat zijn van eengefcheiden, geheel als huis- (jV) Zie D. van de Wynpersse Setoor der maare en eeuwige Gedheid van onzen Ileere Jefus Christus, Amfterd. 1794- P»S 17- A 5  C io ) huishoudHjk bij elk Kerkgenootfchap moet befchouwd worden, en waaromtrent elk zodanig genootfchap even vrij en onafhanglijk behoort te zijn, als b. v. elk gezelfchap , Sociëteit, Club, Muziek- of Leescollegie enz. is, en behoort te- zijn, in het al of niet, in het veel of weinig maaken van huishoudelijke inrichtingen, wetten, artikelen, waaraan zij het Lidmaatfchap verbinden , en waarmede elk, die er begeert in te komen, inftemt, of ten minften, waaraan hij zich vrijwillig onderwerpt (Y). En ou gaa ik over tot het EERCO [Zeer naaim-keurig wordt dit een en ander onderfcheider», ontwikkeld, en betoogd in eene verhandeling, ten tijtel voerende: De btftaanbaare Pm;cftar.t regtzinmg, CAmft. bij Meijer en Warnar;, 1791,) in het eerftc Deel, van pag. 13—28. ,, De Schrijvers over „ de Verdraagzaamheid," lezen wij onder anderen aldaar, pag. 15. „ kunnen hier op, fop eene tegenwerping der Roomschgezinden,) „ geen zuiver en helder antwoord inleveren , zo lange zij, volgens „ gewoonte, het burgerlijke met het Kerklijke vermengen. Geheel ,, en al zijn deeze twee zaakea in aart verfchillende. Ten aanzien „ van het C Geloof, is de burgerlijke inrichting een bloot toevallig „ ding. Bij de eerfte Christenen kwam dit niet in aanmerking. Be„ ftendige gerustheid wegens rechtmaatige befcherming en uiterlijke „ beveiliging was alles wat zij hieromtrent konden begeeren. In dus„ daanigen toeftand ware het, voor het Christendom als Christen„ dom, volmaakt onverfchillig, of de Keifer een Heiden ware, dan „ Broeder ecner Cbristlijke Gezindheid, en dus Lid van de aigemeene „ Kerk." Dezelfde, pag. 21, „ Een Proteftant, die den zuurdcesfem der „ oude vooroordeelen ganfchelijk heeft uitgezuiverd, zal onbewim., peld zeggen: volgens onze gronden, moet men het volkoomen ,, overlaaten aan alle Gezindheden, of, cn welke bepaalingen zij „ ver-  C li ) EERSTE DEEL, BEHELZENDE EENIGE AANMERKINGEN OP DE INLEIDING TOT ULLEDER BERICHT. Het eerfte, Burgers! door Uliedcn, als genoegzaam zeker aangenomen, te wceten: „ dat de gevoelens van „ bur- „ verkiezen te maaken omtrent het Kerklijke; alzo een iegelijk ook hierin zijn eigen oordeel moet volgen, ter meeste bevordering van „ waarheid en godzaligheid. Laaten wij een geval in het afgetrokken voordraagen. Eenige honderden of duizenden Proteftanten bevinden zich vrij naauwkeurig eensgezind; zij onderteekenen de arakelen van hun gemeen geloof; op dien grondilag, vormen zi, een „ Kerkgenootfchap , en beraamen de inrichtingen tot den openbaaren Eeredienst. Zij treden niet in het beduur van reeds gemaakte " fondzen; maar zullen alles beksstigen door weeklijkfcbe of jaarlijk" fcbe bijladen. Hun artikelboek is uitvoerig, niet ftechts in 't geen " nodig, maar ook in 't geen nuttig is te agten. Men zoekt Leeraars; " men zegt: bezint eer gij begint; men vraagt hen, namelijk, of " zij in overeenkomst met eigene overtuiging , vrijwillig kunnen " Goedvinden, een verdrag aan te gaan, waar van zij zich altoos " kunnen losmaaken, een verdrag om te prediken en te onderwy'„ zen, eenftemmig met dat artikelboek; welk verdrag de gemeente " zal verbinden aan den Leeraar, zo lange en ook langer niet, dee", ze zich daar onder niet bezwaart gevoelt, zo lange hem gemelde " overtuiging bijblijft, of hij zich althans niet verpligt zal agten, , om iets afwijkends voortedragen. Zouden de Predikers der vrijheid deeze vrijheid willen kluisteren? Dit gebruik der Proteftant„ fche vrijheid kan niemand beledigen, of, op zich zelve, redenen „ geven tot klaagen over naauwe bepaalingen." pag. Sfi. Vit den " aart van het Proteftantendom, volgt alzo, dat men zich de Kerk „ oor-  C t* ) „ burgerlijke verdraagzaamheid" of liever, van volftrekt en onbetwistbaarrecht, om, behoudens alle maatfchappelijke en met andere gelijke voorrechten, in zaken van Godsdienst, te mogen geloven, het geen men best keurt, dat zegge ik, die gevoelens,, thans al„ gemeen bij alle zelfsdenkende Christenen openlijk bc„ leden worden: " dit lijd gewisfelijk geen tegenfpraak, en zo al iemand zulks meende, Uwe bepaaling van zelfsdenkend moet hieromtrent allen twijfel doen ophouden. Trouwens hoe zoude ook iemand, zijnes verftands magtig, en niet geheel ontaard of boos van hart, immer, in goeden ernst, zulk eene gedachte kunnen koesteren: ik alleen, cn allen die met mij eensdenken , „ corfpronglijk moet voordellen als eene menigte van onafhanglijke „ Gezelfchappen of bijzondere Gemeenten, hebbende, uit haaren „ eigenen aart, geene andere vereeniging, dan die van te (laan onder „ éénen Heer in de Hemelen. Zo was het metterdaad in de drie „ eerde eeuwen. (Zie Sbmleks unterbaltungen mit Lavater, Leipzig „ 1787. en MiciiAër.is over Rom. XVI: 5, ló.) De algemeene grond„ wet blijft alzo deeze: ieder Proteftantsch Genootfchap, groot of „ klein , heeft volkomen reet, om de artikelen van gemeenfehap zo „ ruim of zo nasmv te dellen, als, naar deszelfs inzicht, meest „ diendig is voor Christiijke waarheid en Godvrugt. Zij die buiten „ zijn, mogen ongelijk oordeelen over de wijsheid of dwaasheid van „ elke inrichting, doch zonder zweemfel van Onproreftantfche bitter„ heid; dewijl niemand kan bewceren, dat zijn regt wordt aange„ grepen, door fchikkingen en vastftellingen, die enkel Kerkliilt „ zijn." Men vergevc mij deeze breedvoerige noot. Het be¬ lang der zaake, en de vrees dat deeze ze juist enderfebtidende verhandeling, waar van wijlen Dr. Allard Hulsüopf voor Opdeller gehouden wordt, niet algemeen genoeg door fehrijvers en denkers over dit onderwerp gelefen zij: heeft mij hier toe aangefpoord.j  ( 13 ) ken, hebben het onbetwistbaar recht, om openlijk voor onze Godsdienftige gevoelens uit te komen, cn om die reden veelerhande burgerlijke voorrechten te genieten. Zij die van ons verfchillen, hebben dit recht niet, en moeten, of hun geloof verzaken en vaarwel zeggen, of zich getroosten minder voorrechten in het burgerlijke te genieten dan wij? De loutere omkering van zulk eene redenering, of de eenvoudige vraag, waarom Gij meer dan ik? moet het wanheblijke en roofzieke zulk ecner aanmatiging, terftond, cn als van zelf, doen opmerken. Even zo zeckcr, Burgers! is ook uwe twede Helling, dat, „ zedert jaaren, zelfs de beginfelen van ondcr„ linge Kerklijke verdraagzaamheid , onder de Prote„ ftanteri in ons Vaderland, hebben veld gewonnen." Meer en meer heeft men ingezien, dat alle menfehen feilbaar zijn, dat ook onze voorouders, in het vastftellcn van deeze cn geene formulieren of geloofsartikelen, daar van niet geheel zijn vrijgebleeven, maar dat bijzondere tijdsomftandigheden en partijfchappen, ook op hun, even als op alle'andere menfehen, in foortgelijke gevallen, eenen merkelijken invloed gehad hebben; en eindelijk , dat ook de Godgeleerdheid, even min als eenige andere wetenfehap, voor volkomen haar toppunt van volmaaktheid bereikt hebbende, kan worden aangemerkt; maar dat ook deeze voor nog verdere uit-  C 14 O uitbreiding en befchaving vatbaar is. Langzamerhand hebben deeze en foortgelijke bedenkingen, gevoegd bij het opmerken van aanmerkelijke vorderingen, zedert de laatfte helft deezer eemve, in de taal, oudheid, en oordeelkunde gemaakt, het in het ooglopend domme in de vooroordeelen doen verdwijnen, en zelfs den oppervlakkigen nadenker op de gedachten gebragt; dat de nazaten, Maande op de fchouders der voorzaten, verder hebben kunnen zien dan zij; dat de omftandigheden voor deeze laatften gunftiger geweest zijn en aanleiding gegeeven hebben tot eene meer onpartijdige nafpooring; dat dus de gevoelens der andersdenkenden onderzoek verdienen; dat, in allen gevalle, eene zaak van veele kanten te hooren beredeneeren , aanleiding geeft om, als men onpartijdig zijn wil, het fpoedigst cn het veiligst achter de waarheid of achter het waar- fchijnlijkfte te komen; en dat dus het iets ruimer ftellen der van ouds vast-bepaalde Geloofs-formulicren geen kwaad kan. . Niet minder, Burgers! is het ook waar, „ dat de „ burgerlijke verkeering van Proteftanten van verfchil„ lende denkwijze, zedert lang, veel gemeenzamer en „ algemeener geweest is dan in vroeger tijden." Niet Hechts heeft daartoe aanleiding gegeeven, het ophouden van alle eigenlijk gezegde vervolging, en het meer algemeen worden der zoo even aangehaalde redeka-  ( i5 ) kavelingen: maar wel inzonderheid heeft de laatfte Staatsverandering in ons Vaderland, daartoe op eene aanmerkelijke wijze medegewrogt. Het geen men anders voor bijkans onwaarfchijnlijk , zo niet voor onmooglijk, zou gehouden hebben, zag men toen gebeuren ; en menfehen, van de meest verfchillende Godsdienftige denkwijze, dikwerf op het naauwst vereenigd ca eenftemmig, een en hetzelfde ftaatkundig doel najagen. Ook daarin, Burgers! ben ik het niet geheel met U oneens, „ dat men uit dit een en ander zoude hebben „ mogen befluiten tot het verflaauwen, zo niet tot het .,, geheel uitdoven van fecten-geest en partijzucht, en „ dus dat de tijd eener Godsdienftige vereeniging van „ alle de Proteftante Gemeenten in ons Vaderland, of 5, reeds moest geacht worden daar te zijn, of ten min„ ften zeer fterk te naderen; en dat, gelijk de zucht „ tot gezellige verkeering in het burgerlijk leven zoo „ fterk is toegenoomen, ook even zoo zeer het ver„ langen naar Godsdienftige onderlinge zamenkomften „ zou toegenoomen zijn." Geheel zoude ik, ook in de gevolgtrekking, met Ulieden hebben ingeftemd, indien men altijd uit de beginfelen en gevoelens der menfehen tot hunne daaden mogt befluiten. Maar, daar men juist hierin, den meesten tijd, het allergrootst verfchil waarneemt, en de menfehen dikwerf het tegenover-  C 16 ) overgeflelde ziet doen van het geen zij voorgeeven te gelooven, en goed te keuren: zo zou zulk een gevolgtrekking, zonder eenige bepaaling genoomen, niet ten eenenmaale doorgaan. Trouwens, Gijlieden zelf erkent ook een weinig verder dat dit het geval niet geweest is: „ maar dat zelf de openbaare Godsdienftige „ vergaderingen minder gezocht, door veele met on„ verfchilligheid behandeld, jaa zelf door veelen geheel naagelaten worden." —— En, indedaad, Burgers! als men de menfehen neemt en beoordeelt zoo als ze zijn, en niet zo als men, van vooren uit hunne grondbeginfelen redenerende, zou hebben mogen befluiten dat ze zijn zouden: zo is zulk een gevolg niet geheel onnatuurlijk, immers niet bij het gros, hetwelk niet dan oppervlakkig nadenkt, en niet dan oppervlakkig oordeelt. Indien alle voorftan- ders van gelijk recht in het burgerlijke, en van verdraagzaamheid in het Kerklijke, onder het getal der zelfdenkende Christenen behoorden, jaa, dan zeeker waa- re er niet natuurlijker, dan Uw eerst befluit. Doch daar dit zoo niet is, gelijk de ondervinding leert, is Uwe laatstgemaakte opmerking, ook van voren be- fchouwd, meer waarfchijnlijk. Partijzucht en feftengeest zijn wel bij het gros verminderd, en zeer aanmerkliik verflaauwd; doch met dat alles niets minder dan uitgedoofd. De geleegenheid om het te toonen, n. om  ( 17 ) om het openlijk aan den dag te leggen, is alleen maar uitgefloten. Reeds zedert lange, en jaaren voor onze laatfle Staatsverandering, waren mannen van verdien* ften geacht en bemind, zonder aanmerking van hunne Godsdienftige gevoelens , ja wierd zelfs de Post van Hoogleeraar niet zelden aan een Lidmaat, uit één der disfentieerende Protefiantfche Kerkgenootfchappen, opgedragen. ■ Vervolging en verachting, om verfchil van Godsdienftige denkwijs, Was niet meer in werking. De domme meenigte wierd er, vermits Staatkundige belangen zulks niet medebrachten, niet meer toe aangehitst: en de meer verftandigen waren, door veelvuldige leétuur , door het opmerken van veele vorderingen in allerlei wetenfehappen, en door boven reeds aangehaalde redeneringen, van alle laster- en wraakzuchtige partijzucht reeds een geruimen tijd vervreemd. Ook de toon op den Kanfel was zagter geftemd, en het dolzinnig lasteren, fchelden, raazen, en het befpotlijk verketteren en verdoemen wierd alleen aan het fchuim der Geestlijken, niet zelden in de grootfte fteden geplaatst, overgelaten: terwijl de meest geachte, waarlijk rechtzinnige, meest verftandige en geleerde Kerkleeraaren der voortijds Heerfchende Kerk zich over zaaken in gefchil, wel niet minder krachtig en ernftig, maar tevens onvergelijkelijk meer befcheiden en met achting voor andersdenkenden, uitlieten. „ De tijden van ver- „ volging," zegt een fprekend voorbeeld in dezen, B ,j de  ( is ) de Hooggeleerde en achtenswaardige van de Wynpersse, in zijne reeds aangehaalde Verhandeling over de Godheid van Christus (ƒ), „ de tijden van vervol■>■> ging, die den ernst omtrent onzienlijke dingen le„ vendig hielden, toen men, om Christus naam, rust, „ goed, en leven, moest wagen, toen men gedreven „ wierd om na vaste troostgronden om te zien, en wat „ men van Christus, in berooving, ballingfchap, „ wreedfte foltering verhoopen konde , die tijden zijn „ meest voorbij. Gode zij dank! Verfchillende Gezind„ heden dragen elkander, men walgt van oude bitterhe„ den, men gunt ook belijderen van eene gansch an„ dere leere den Hemel, men vindt het edelmoedig ,, hunne vrijheid en vernuft, te eeren." ■ Maar, Medeburgers! zoude daarom, en om de fchijnbaare en waare vermeerdering van Kerklijke verdraagzaamheid, de Partijfchap of Sectengeest geheel geweken zijn ? Zoude daarom het verlangen naa openbaare Godsdienftige zamenkomften aanmerkelijk zijn toegenomen ? Wat het eerfle betreft, wie weet niet, welk een aantal menfehen er onder alle Gezindheden, zoo rechtzinnigen als onrechtzinnigen , nog is overgebleven, tot welken eene meerdere verdraagzaamheid, ja zelfs het bedaard en onpartijdig beoordeelen van de gevoelens der an- . (ƒ) Aangeh. Verh. bladz. i<.  ( 19 ) andersdenkenden, nog niet is doorgedrongen ? En hoe ras zou niet Sectengeest, bij zulk een, niet zelfdenkend, of ook bij het louter uit baatzucht en in fchijn Godsdientïig deel der Christenheid, wederkecren, wanneer Hechts Heerschzucht of Staatsbelang zulks vorderden, en het aanvunren daar van dienftig zijn kon, orü ginds of elders eenen ondeugenden Vorst, eenen fchijnverdediger van den Godsdienst, ofte ook wel eenert volksbedrieger wederom op den troon te helpen? (g') Hoe ras zou niet de onder de asfche flechts fmeulende Seclenzucht in lichterlaaie vlamme uitbarsten, wanneer maar het onkundig deel onder het aanzienlijk of onaanzienlijk gepeupel, om deze of gene flinkfe oogmerken te bereiken, in den waan wierd gebragt, dat hun geloof, waar van zij tittel noch jota verdaan, en waarom zij zich anders flechts luttel bekommeren, gevaar flond te loopen van bedorven te worden of verloren te gaan? Of zouden dan de menfehen, zelfs die zich verdraagzaam noemen, reeds hebben afgelegd alle vooroordeel, alle verkleefdheid aan voorouderlijke gebruitten, gewoonten en gevoelens, het zij' dan dat zij ze uit overtuiging, het zij dan dat zij ze uit enkel volgzucht of trotsheid zijn (g) Zeer opmerklik cn alles afdoende is het gefchiedkundig betoog, dat de Vorsten uit het Huis van Orauge 'nimmer de verdedigers van het Gereformeerd [ierkgenootfehap geweest zijn, in een onlangs uit» gekomen werkje, ten tijtel hebbende: De Vorst en de Godsdienst. [Hij die niet willens blind is, leze het, ftaa er bij ftil, en worde nadenkend!] B 2  C *° ) zijn toegedaan ? Hij die met menfehen van verfchillende Godsdienftige Gezindheden heeft omgegaan , zal moeten erkennen, dat hij, ook' onder de dusgenoemde Kerklijk verdraagzaamen, dikwerf juist het tegendeel heeft aangetroffen, en dat ook daar de verdraagzaamheid zich wel eens niet verder uitftrekt, dan alléén tot de bijkans eensdenkenden, tot de louter onrechtzinnigen; terwijl rechtzinnigen, of onderdrukt, of van over den nek worden aangezien: maar wat is dan Kerklijke verdraagzaamheid? „ Indien gij alleen lief hebt die u „ liefhebben, wat loon hebt gij? Doen ook de Tol„ lenaars niet hetzelfde? En indien gij uwe broeders „ alleen groet, wat doet gij boven anderen? Doen ook „ niet de Tollenaars alzoo?" Matth. V: 46, 47. Is niet de ijver dikwerf het grootst, naar maate de zaak, waar voor men ijvert, het minst begrepen wordt? Mij dunkt de gefchiedenis van vroegere en latere dagen levert hier van de onwraakbaarfte bewijzen op, zoo in het vak van Godgeleerdheid, als in dat van Staatkunde. ■ En wat het tweede aangaat: wie heeft niet te meermaalen en in het tegenovergeftelde opgemerkt, dat, naar mate de verdrukking, de vervolging, de noodwendig geachte verkleefdheid aan zijne eens opgevatte gevoelens vermindert, naar even die zelfde maate ook niet zelden vermindert de goede, de waare, de Chris- te-  (=1) lelijke ijver (h) voor beter beredeneerde en min partijdig opgevatte gevoelens? Wie kent niet de fpreuk: „ het bloed der Martelaaren, is het zaad der Kerke"? en wien is het onbewust, dat juist het ophouden van alle vervolging, aan veele afzonderlijke Seclen den doodfteek \tcgeven heeft, ten minden dat hunne vermindering daar op onmidlijk is gevolgd (/) ? „ Gewis„ felijk die burgerlijke verdraagzaamheid," zegt de Hoogieeraar van de Wynpersse , en ik met hem, „ die burgerlijke verdraagzaamheid en rust, ook aan „ Joodfche of Heidenfche Medeburgeren niet te weige„ ren , wordt niet altijd onderfcheiden , wordt niet „ zuiver gehouden van onbetaamlijke en gevaarlijke on„ verlchilligheid omtrent God, zijnen dienst, en eenen „ veiligen weg ter zaligheid!" (£) Partijzucht, en Sectengeest zijn dus het deel gebleven alleen van minkundigen, van bepaaldelijk eenzijdigen, of van hun, die, gelijk Cicero zegt, liever met Plato zouden willen dwaalen, dan met anderen waarheid (i) Jacob. III: 13 — 18. (7) Men denke hier aan de in de voorige Eeuw meer talrijke Genootfehappen van Remonftranten, Doopsgezinden, enz. en van dat der Kwakers in Engeland. (i) Een breedvoerig vertoog over het onderfchcid tusfehen onverfchilligheid en verftandigeu ijver in het Godsdienftige kan men vinden in het VIUj?e Deel der Verhandelingen van Teijlers Godgeleerd Genootfebap, B %  C ) held gelooven. (/) Zij die te recht of te onrecht boogen op den naam van meer verlicht en verdraagzaam in het Godsdienftige, zij zijn er in het algemeen (tri) minder mede behebt: doch, in plaats van hier door tevens tot onderzoeklust en ijver in het bijvvoonen der verfchillende Godsdienftige vergaderingen aangefpoord te worden, is niet zelden, te gelijk met den ijver voor het verkeerde, ook de ijver voor het goede bij hun geweken. Doch het word tijd overtegaan tot het TWEEDE DEEL. ONDEPvZOEK NAAR DE OORZAAKEN DER LAAUWHEID , ONVERSCHILLIGHEID EN NALAATIGHEID IN HET BIJWOONEN DER OPENBAARE GODSDIENSTIGE VERGADERINGEN, THANS BIJ ZOO VELE PROTESTANTEN ZICHTBAAR. Eerst, Burgers! zal ik de oorzaaken, door Uïieden vraagsgewijze voorgefteld ter toetfe brengen, en daarna mijne eigene gedachten zeggen. U we (/) Errare me bercule male cum Platene .... qunin turn ifiis vers fentire ïufc. Qutefi: £ 17. (m) Want ook de meest loszinnige, ja een kind, fchoon hem de leer zijner Kerke niet dan bij naame bekend is, kan ijverig worden in het verdedigen zijner dusgenoemde belijdenis, zooras hij merkt, dat er zijne eer, of de eer zijner Geloofsgenooten , Ouders of Leermeesters mede vermengd is. Dit is waar bij alle gezindheden.  Uwe «gevraag is: „ Kunnen de oorzaaken dezer „ laauwheid, onverfchilligheid en nalatigheid in het „ bijwoonen der openbaare Godsdienftige Vergaderin„ gen, thans bij vele Proteftanten zichtbaar, ook ten „ deele gelegen zijn in de meerdere verdraagzaamheid „ en verlichting, en de daar uit gevolgde verdwijning „ van Partijzucht en Sedtengecst?" Indedaad, eene gewichtige vraag, kiesch e» teder om met eigenlijke onpartijdigheid te beantwoorden , zonder ook maar van verre te beledigen, of de befcheidenhcid, welke vcrfchillend denkende waarheid-zoekers elkander onderling verfchuldigd zijn, te kwetfen. Zoo veel, Burgers! is reeds uit het te voren bijgebragtc, en ook, zoo't mij voorkomt, uit de daaglijkfche ervarenis, blijkbaar, dat zekerlijk deze laauwheid, onverfchilligheid en nalatigheid, in het bijwoonen der openbaare Godsdienstoefeningen , het meest gevonden wordt bij hen, die doorgaans onrechtzinnigen, in den boven bepaalden zin, genoemd worden; of bij hen, die aanfpraak willen maaken op meerdere Kerklijke verdraagzaamheid cn verlichting, en bij wien Partijzucht en Sectengeest het meest fchijnen geweken te zijn. Ernftigc rechtzinnigen, het zij dan dat zij zulks zijn uit volle overtuiging, na voorafgegaan behoorlijk B 4 on" ( 23 )  onderzoek ; het zij dan louter door opvoeding, door vooroordeel, van gezach , en door hun geloof, enkel als een erfgoed, als een ftuk meubel, te hebben overgenomen: ernftige rechtzinnigen, zeg ik, zijn doorgaans, en voor het meerendeel, het ijverigst Kerkgezind; en gewisfelijk vindt men, bij die Protefiantfche Kerkgenootfchappen de vergaderplaatfen het meest gevuld , bij welken deze rechtzinnigheid het zuiverst bewaard is; terwijl bij Gezindheden, alwaar dit zoo niet is , en eene meerdere Kerklijke verdraagzaamheid gevonden wordt, de bedoelde laauwheid en nalaatigheid, het meest in 't oog loopt. Maar, Burgers! zoude men nu daar uit, terftond, ftellig mogen befluiten: dit minder ftipt te Kerk gaan, deze meerdere traagheid in dezen, is een omniddelijk en onuhblijfbaar gevolg eener meerdere dusgenoemde onrechtzinnigheid, verdraagzaamheid en verlichting? Ik weet het, er zijn er, die waarlijk, en ter goeder trouw, zonder daarom van liefdeloos oordeelvellen te kunnen befchuldigd worden, meenen, dat dit laatfte een onaffcheidlijk en onuitblijfbaar gevolg is van het eerfte: maar nog eens, zoude men dit zoo onbepaald durven aannemen ? Ik voor mij ten minften kan hier voor als nog niet geheel toe overgaan. Ik geloof wel, dat onrechtzinnigheid, vooral in eenen hoogeren graad, zoo als die door zommige Leeraaren en Hoogleeraaren, voor,  ( *5 ) vooral in Duitschland, in onze dagen gedreven wordt, grootelijks aanleiding kan geven tot zodanig eene laauwheid en verzuim in het bijwoonen van den openbaaren Eeredienst, maar dat zij daarom regelrecht en uit haaren aart daartoe zou opleiden, [ten minden dat dit waar zijn zoude van alle onrechtzinnigheid,] dit komt mij meer bedenklijk voor. Het is zoo, laatere onrechtzinnigcn ftcllen over het algemeen het kerkgaan minder voor als eene ftellige verplichting , welke uitdruklijk door den Zaligmaker en zijne Apostelen, als een hoofdplicht des Euangeliums, zoude geboden zijn. Zij befchouwen de verbetering des harten , en eene daaglijkfche Godsdienftigheid in al den wandel, voor het eigenlijk doel, voor den waren Godsdienst: cn de uiterlijke Godsdienstoefeningen flechts als middelen, om hiertoe te geraken, en waar van dus de geoefende zich niet noodig heeft te bedienen. Zij achten zich, om die en andere redenen, geheel ontheven van de ftellige verplichting, om den eerften der zeven weekdagen af te zonderen, op denzelven van den gewoonen arbeid te rusten , en hem meer bepaaldelijk aan openbaare en huislijke GodsdienstoefTeningen toe te wijden. Zij meenen dat de inftelling van den Sabbath alleen was voor het Israëlitifche volk, en met de komst en de verrichtingen van den Zaligmaker, hebbe opgehouden een ftellig gebod te zijn, beroepende zich ten dien einde B 5 op  (26) op Matth. XII: vs. 1-14. Marcus H: vs. 23-28. Luc. XIV. vs. 4, 5. Rom. XIV: vs. 5. Gal. IV: vs. 10. enz. Col. II: vs. 16. enz.; en hier op, dat het niet werken op Zondag, eerst in het jaar 321., door Constaxtyn de Groote verboden is, («) daar het te voren bij de Christenen in gebruik was. Het is zoo, erndige rechtzinnigen, inzonderheid zij, die meenen dat de Sabbath reeds bij de Schepping is ingefteld , hechten aan het waarnemen van den openbaren Eeredienst een onvergelijkelijk grooter gewicht; nemen het voor een Heilig gebod aan, waar van het overtreden, door het voortzetten van den gewonen arbeid, ten minllen door het niet naauwgezct optreden naar het bedehuis, eene daadelijke, en in een volgend leven hoogftrafbaare bczondiging tegen God zeiven influit: als voortkomende, of uit gebrék aan eerbied voor het Hoogde Wezen, of wel uit het daadlijk weigeren , om aan zijn ftellig gebod of indelling te gehoorzaamen; eene bezondiging, te gevaarlijker nog en te ondankbaarer, om dat juist, onder cn door middel van het aanhooren der prediking, (Rom X: 14—17.) de Geest Gods niet zelden op 's menfehen hart wil werken, om hem zich zeiven, in zijne onwaarde, te leeren kennen en tot Christus gerechtigheid den toevlucht te doen nemen. Het naar- dig, (n) Zie Cd. Juliin. Lib. HL tit. 12. de feriis. 1. 3. aangehaald door C. C. TlTTMANN Cbrisiücbe Moral. Leipz. 1785. §. 351—376.  ( *7) ftig, volijverig en naauwgezet bijwoonen van de openbare verkondiging des Euangeliums, en het, zoo veel immer doenlijk, ter zijden Bétten van de gewoone bezigheden, ten einde daar door, ook tot huislijke Godsdienstoefeningen, tot lezen, overdenken en bidden, tijd te verkrijgen, achten de zoodanigen niet alleen als een heilzaam middel ter Godzaligheid, maar als een voornaam deel van de Godzaligheid zelve, als eene daadlijke plichts-bctrachting jegens God. Dit alles, Burgers! is zoo: rechtzinnige zoowel als onrechtzinnige gefchiïftcn ftrekken hier van ten waarborge; en oppervlakkig befchouwd, zoude men ook haast overhellen om, als boven, te befluiten, dat waarlijk eene meerdere verdraagzaamheid en verlichting, (doorgaans, blijkens de ondervinding, de gezellinnen eencr meerdere afwijking van het rechtzinnige,) ten deele oorzaak zijn der bedoelde laauwheid , onverfchilligheid en nalatigheid in het bijwoonen der openbaare Godsdienftige Vergaderingen. Evenwel, Burgers! eer men geheel ftellig, en zonder ecnige onderfcheiding beflisfe, overweegc men de twee volgende, mijns bedunkens, nog al gewichtige bedenkingen! Vooreerst, offchoon wel de onrechtzinnigen, ten minften de lateren, over het geheel, het ftiptelijk bijwoonen der openbaare Godsdienstoefeningen minder be- fchou-  ( 2§ ) fchouwen als een ftellig Euangelisch gebod (V), gelijk doop en avondmaal befchouwd wordt: zoo achten zij er zich nochtans wezentlijk toe verplicht te zijn, en uit hoofde van het voorbeeld der eerfte Christen kerke; en uit hoofde van den plicht, om Christus openlijk te belijden voor de wereld; en uit hoofde van het inwendig betaamlijke, mitsgaders het voorbeeldige, heilzaame, en onmisbaare daarin gelegen. Het moedwillig of roekeloos verzuimen, befchouwen zij daar en-tegen als eene overtreding, welke den mensch, niet alleen doet misfen eene der allerkrachtigfte middelen, ter bevordering en aankweking van waare Godsdienftigheid, zonder welke niemand den Heere zien zal: maar ook als iets, het welk hem fchuldig maakt, aan plichtverzuim jegens den naasten, welken hij, door het niet bijwoonen der vergaderingen, ergernis toebrengt; mitsgaders aan ftrafbaare traagheid in het openlijk belijden, en, ten voorbedde voor anderen, aan den dag leggen, van eerbied voor f» !> Hebr. X: 14, 25." leest men bij TrTTMAin» CirUtUcbe maral §. 363. „ enthalt, nicht eine ermunterung zur fleiszigen befuchung des „ cJentlichen Gottesdienftes, zomlern eine ermahnung für die dama„ ligen Christen, fich nicht der Cbristlichen gezelfebaft zu entziehn, „ oder, die Christliche religion nicht zu verlalTen, unt etwa wieder „ ziir lüdifchen zuriick zu kehren." d. w. z. „ Hebr. X: 24, 25. be„ helst niet eene opwekking tot het vlijtig bezoeken van de open„ baare Godsdienstoefeningen, ma3r enkel eene vermaaning voor de „ toenmalige Christenen, om zich aan het Christelijk gezelfchap niet „ te onttrekken , of, om den Christelijken Godsdienst niet te verlasten, „ en tot den Joodfchen terug te keeren."  ( 29 ) voor God en Godsdienst, en van zucht ter bevordering van waarlijk heilzaamc Godsdienftige inftellingen. Ten muitten dit is ftellig, en in de ruimtte.mate, het geval bij de onrechtzinnigen van eene vroegere denkwijs, zoo Remonftrantcn, Doopsgezinden, vergaderende bij den Toren en het Lam, Collegianten, enz. als wel inzonderheid ook bij de, onder deeze kerklijke verdraagzaame Christenen, verfpreide ernftige navolgers der twee beroemde, naauwgezet Godsdienftige, Kerkvormers Lalius en Faufius Socinus (ƒ>). Bij deeze laatften was de zcdekunde allerftrengst, en, ten minftcn het uiterlijk levensgedrag, doorgaans allervoorbeeldigst. Trouwens de denkbeelden aan eene, in eenen eigenlijken zin, ftraiïende rechtvaardigheid Gods, waren bij hen zeer levendig (q). Evenwel wil ik wel erkennen, ten op- zich- r» Ten bewijze hier vsn lette men flegts op de mees: gebruikelijke vooraffpraaken bij Remonftranten en Doopsgezinden, en, zegt CrELlius ad Ihbr. X: 25. „ hinc apparct, fitten tos graviter, qui Iele „ a fidelium confortio & fanétis iftis congregationibus fubducunt." d. w. z. „ Hier uit blijkt, dat dezulken zich zwaarlijk bezondi,,'gen, die zich onttrekken aan den omgang der gelovigen, en aan ", die bedoelde heilige (.Godsdienftige) bijeenkomften." Zie verder zijne Ethica Cbrifliana Lib. III. de virtutihus moralibus «ue Deum refpiciunt. & Lib. IV. c S», de totias Ecclefiaoficio, in Bib. fratrum Polonorum, Tom. III. & IV. (?) Dit eene bewijs, te vinden bij J. Crellius Francus, in Libro ie Deo, ejusqtte attrihutis, c. 31. P- m. 103. zij ten dezen voldoende. „ Etü enim Deus," lezen wij aldaar, „ perditione atque interitu viventium nee per fe deledetur, nee eam defiderare foleat, pne" fertim cum adhuc refipiicentia: fpes elt reliqua: tarnen, cum ho- « mi-  ( 3o ) zichte der latere onrechtzinnigen, die, gelijk de Hoogleeraar Steinbart en anderen, Gods rechtvaardigheid enkel befchouwen als eene wijze goedheid, en die, buiten de natuurlijke gevolgen onzer daaden, geene eigenlijk „ mines in impie:ate contumaciter perfeverant, & moniti Heet ac caftigati, redire ad frugem nolunt, eorum poenam c? dejtderat Deus, ,, & ea, aliquo /altem modo, deleêlatur.. .. Itaque cum dolor, mo,, leftia, & acerbatio & fimilia Deo tribuantur, neceffe eft aliquid „ illis rebus fimile in Deo exiftere. Tanto autem magis id ftatuendum ,, eft, quia alias nee odii adverfus impietatem , nee irae adverfus „ eius auétores, analoga in Deo effent.. .. Itaque taie Numen finge„ remus quod eodem modo, vel potius nullo .erga pios & impios, „ erga reéte & prave hün Cu affcflum , & fimiliter, five ores, live „ non ores, five id colas, five blafphemes, animatum fit. Quis vero ifta, nifi qui ad Epicursorum, aut Stoicorum faltem de Deo fen„ tentiam accedere velit, credat?" ib. pag. ioö. b. 107. a. Dat is: ,, Want fchoon God in het verderf, en in den ondergang der leven„ den, noch in zich zeiven behaagen fcheppe, noch dit pieege te „ begeeren; inzonderheid wanneer er nog hoop op bekeeiing is over„ gebleeven : zoo begeert^ Hij nochtans wel degelijk hunne flraf, en ,, fchtpt daar in, als het ware, eenig genoegen, wanneer de men„ fchen hardnekkig in de godloosheid volharden , en , fchoon ge„ waarfchuuwd cn getuchtigd, nochtans tot beternis niet willen we„ derkeeren. ..." „ Daarom, wanneer Gode, fmart, verdriet, ver„ bittering, en foortgelijke worden toegefchreven : zoo moet er ook „ noodwendig iets, hier naa gelijkende, in God beftaan. En dit zoo veels te meer, daar er anders niets in God zou gevonden worden, „ het welk overeenkwam met haat jegens de ondeugd, en toorn „ jegens de bewerkers daar van."... „Op die wijze zouden wij „ ons zulk eenen God verbeelden, die eveneens gezind, of lievef ,, geheel ongevoelig ware jegens vroomen en onvroomen, jegens ,, goede en kwaade daaden: en wien het volmaakt onverfchillig zijn „ zoude, of men bad of niet bad, of men Hem eerde of lasterde! Maar „ wie, die niet overhelt tot het gevoelen der Epicuristen, ten min„ ften tot dat der Stoïcijnen omtrent God, wie zou zoo iets kunnen „ gelooven?"  ( 3i ) lijk gezegde fixaffen Gods aannemen, cenigzins anders te gevoelen: ja zelfs helle ik wel over, om toetegevcn, dat derzulker gevoelens, . zo niet eene meerdere laauwheid, onverfchilligheid en traagheid in het bijwoonen der openbaare Godsdienstoefeningen veroorzaakten, ten minften daartoe aanleiding gaven. Trouwens wat zonde hen ook, bovenal indien zij wel eenigzins aan het lichtzinnige verkleefd zijn, en meencn hunne plichten genoegzaam te kennen, beletten, daar het Godlijk misnoegen hen niet te rug houdt, om vcelmaalen het bijwoonen der openbaare Godsdienstoefeningen te verzuimen? Enkel het oog voor de wereld, en de zucht om aan anderen een goed voorbeeld te geven ? Maar hoefnood, hoe laag, hoe fchandclijk, hoe huichelachtig eene beweegrede is niet de ecrfle? en hoe verbazend zwak zal niet de laatfte worden, vooral zoo ras de talenten en gaven van den Prediker niet aan zijn goed hart of goeden wil beantwoorden; en zijne voordragt, als louter redevoering befchouwd, niet veel bekoorlijks heeft, maar veeleer voor kiefche ooren verveelend of langwijlig mogt geoordeeld worden? Doch met dit alles zoo meene ik echter des niet te min, met volle ruimte dit te mogen befluiten , dat onrechtzinnigheid op zich zelve, cn in haare grondbeginfelcn befchouwd, ten minften die van vroegere dagen, bepaaldelijk ook die van den beroemden Hervormer Socinus, geenzins als eene oorzaak van laauwheid, onverfchilligheid en traag-  ( 32 ) traasbeid, in het bijwoonen van de openbaare Godsdienstoefeningen, kan worden aangemerkt. En dit is mijne eerfte bedenking. De tweede, welke, mijns inziens, alles ten dezen afdoet, is de daadlijke ondervinding. Zij toch, die, in vroeger dagen, doorgaans voor nagenoeg met Socinus en zijne navolgers eensdenkend gehouden wierden, hoedanigen men er velen vond, en ook nog vindt, onder de verfchillende kerklijk verdraagzaame Christengezindheden, waren altijd ijverige en Hipte kerkgangers (V). SoortCO Merkwaardig en den beroemden Venema hooglijk eer aandoende is het loflijk getuigenis, 't welk hij van 't geftreng zedig gedrag der navolgers van Socinus geeft in deeze woorden: „ Ludus alese & „ chartarum apud eos omnis prohibitus eft, ut & faltatio &. potatio „ ebriofa; quse etiam excommunicatione punitur. In veftibus etfi „ luxum prohibent, tarnen Nobilibus, & qui in magiftratu funt, „ aliquid indulgent. In ieiuniis, eleemofyuis, in precationibus, fefe „ graviter exercent, atque ita vitam inftituunt, ut ipfi de fe teftarv „ tur, ut pietatis noinine aliis fere omnibus fectis pneferantur. Quod „ multum veri habet refpeftu virtutis exerciüi. Teftantur enim „ omnes Hiftorici, vivendi rationem Socinianorum elfe honeftam „ valde & laudabilem in omni genere virtutis & ofliciorum eius, qua; „ per difciplina; accuratam obfervantiam multum adiuvatur, nee parum „ ad fectam promovendam contulit: legi etiam cum frudu a perito „ poteft Ethica Chrifiiana Crellii." Vide H. Venema hjlii. Hij}. Eccl. Tom. VII. p. m. 515. & 516. Dat is : „ Alle dobbel en kaartfpel is „ bij hen gantfchelijk verboden, gelijk mede het danfen en het ban„ ketleven, 't welk met excommunicatie geftraft wordt. Schoon , zij wel alle weelde in de kledij verbieden: zijn zij toch eenigzin» '„ meerder toegevend ten aanzien van edelen en magiftraatsperfonen. Zij oenenen zich fterk in het vasten, in het geven van aalmoesfen, » en  ( 33 ) Soortgelijke Gemeeiitens zijn wel zedert een 40 a 50 jaar aamncrklijk in getal van ledematen afgenomen, en kan men hun ook over het geheel den lof niet geven van zeer ijverig ter kerke te gaan, gelijk trouwens ook hunne zeden minder ftreng zijn geworden: doch des niet te min vereischt de billijkheid te'erkennen , dat, wel befchouwd zijnde, die clasfe van menfehen, welke onder hen het minst de openbaare Godsdienstoeffeningen bijwoont, dezen plicht ook onder meer rechtzinnige genootfehappen, het minst betracht; en zoude het gansch niet moeilijk vallen eene aanzienlijke menigte van voorbeelden bij te brengen van menfehen, in gemoede onrechtzinnig, en naar het Sociniaanfche overhellende , wat betreft de leer der Godheid van Christus en der plaatsbeklecdende voldoening, die nogthans, met Godsdienftigen ernst, cn uit bczef van plicht, flipt naauwgezet, althans ééns des Zondags, den openbaaren Ecredienst en de verkondiging des Euangeliums bijwoonen, zo dat zij hierin den ernftigert rechtzinnige". ,,'en in het bidden: voorts leven zij zoodanig, gelijk zij van zich „ zeiven getuigen, dat zij alle andere feéten, in Godsdienstigheid te ,, boven gaan. En dit is grotendeels waar met betrekking tot de be» ,, oeffening der deugd. Want alle Gefchiedfchrijvers getuigen, dat de ,, levenswijs der Socinianen zeer eerbaar en prijslijk is, in alle foor,, ten van deugden en plichten; waar in zij veel geholpen worden „ door het naauwkeuiig in acht nemen der tucht. Ook heeft dit ,, niet weinig toegebragt tot voortplanting hunner feclre. Ervareneri „ kunnen ook met vrucht lezen de Christelijke Zedenkunde van Crel„ uus." C  C 34 ) gen niets behoeven toe te geven, manr in alles voorbeelden zijn van eene uitwendige manlijke en redelijke Godsdienstigheid! Thans, Burgers! koom ik aan het ter toetze brengen van uwe tweede vraag, te weten: ,, of ook de oorzaa,, ken der laauwheid in het kerkgaan, ten deele moe„ ten gezogt worden in de wijs zelve, waar op de Pro„ teftanten hunne openbaare Godsdienstoeffeningen hou,, den, cn in de fombere bouworde, welke in (meest) „ alle kerken van de Protefiantfche Genootfchappen ,, plaats heeft?" Deeze vraag zal ik met minder fchroom en ook korter kunnen beantwoorden. Over het laatfte, de [ombere bouworde der meeste Protefiantfche kerken, zal ik het eerst fpreken. En dit, dunkt mij, geldt meest de Kerken der Hervormden. Die der andere Genootfchappen zijn over het algemeen iets of wat vrolijker, ten minften, zij zijn doorgaands minder groot, hol en tochtig, en althans minder walglijk, om dat zij niet (trekken tot eene verzamelplaats van menfchelijke lijken. Dit alles dan bij één genomen doet zekerlijk het kerkgaan niet aanlokiijk worden, en is niet zelden eene ernftige en wezenlijke verhindering, inzonderheid voor zwakkere geitellen, tot het bijwoonen van de openbaare Godsdienstoeffeningen. Het begraven der doden althans, levert bij velen een allerge- wich-  C 35 ) wichtigst en onoverkoomlijk belctfel op ter bijwooning Van den openbaren Godsdienst: cn ik heb niet zelden ernftig Godsdienftige cn Kerkgeziude menfehen hooren zeggen, dat zij, in zoo of zoo veel jaaren, niet in die of die kerk geweest waren, om dat er die of die van de hunnen begraven leide. Het lijdt dus geen tegenfpraak, of men moet de fomberc cn tochtgevende bouworde van vele kerken mede voor eene oorzaak houden, waarom ze minder bezogt worden. ■ Evenwel, Burgers! zal toch het aantal der zulken, die alleen daar door worden afgefchrikt, niet aanmerklijk groot zijn, De ruimfte en meest tochtigfte kerken ziet men niet zelden zeer gevuld, zelfs door een aanzienlijk aantal uit de zwakkere kunne, Indien er maar een geliefd Leeraar het woord voere; Ook zijn niet altijd de meer vrolijke en ten mir.ftcn meer digt gebouwde kerken, naar evenredigheid, meerder van toehoorders voorzien. Zij die waarlijk Kerkgezind zijn, om dit woord eens te gebruiken, zullen zich, door deze of foortgelijke ongemakken, niet heel ligt laten affchrikken. Evenwel het doet toch kwaad, en beter gebouwde kerken zouden zekerlijk, alles gelijkftaande, ook meerdere toehoorders, vooral bij ongunftig wcêr en het winter faifoen, doen komen. Desgelijks, Burgers! maak ik geen zwarigheid, de wijze waarop de Proteftanten hunne openbaare Gods* C 3 dienst'  C 36) dienstoeffieningen houden, mede onder de oorzaaken te tellen, waarom er zoo veel traagheid in het bijwoonen der openbaare Godsdienstoeffeningen befpeurd wordt. — Het is waar, bij recht ernftig Godsdienftigen zal ook dit flechts weinig afdoen. Als maar de leer, die verkondigd wordt, grotendeels overeenftemt met hunne gevoelens, en de Leeraar een man is van een onergerlijk leven, al is dan ook zijne wijze van voordragt niet zeer aangenaam of in alles overcenkomftig de regelen, eener gezonde redeneerkunde of welfprekendhcid; ja al is hij nu of dan eens wat langwijlig, of in herhalingen vervallende : het ter kerke gaan zal hun wel eenige meerdere opoffering kosten; maar toch zullen zij daar door van hunnen plicht zich niet laaten aftrekken. En dit is zoo onder alle gezindheden, zoo wel onder de onrechtzinnigen als onder'de rechtzinnigen: zoo wel onder de navolgers van Socvn , als onder die van Lu- thek. , Calvyn, Menno of Armyn. Maar hoe gering is evenwel het getal der zoodanigen, in vergelijking van hun, die niet enkel zich met den geest vergenoegen ; maar ook gaarne, en dit niet zelden 011fchuldïg, iets ten dezen hebben, dat ook eenigermaate op de zinnen werkt? Heeft niet onze Verlosfer zelf twee uiterlijke plechtigheden ingefteld, en was niet reeds van ouds het gezang gefchikt ter afwisfeling, ja als een deel der openbaare Godsdienftocffening zelve? — Ze-  ( 37 ) Zekerlijk dan [is de wijze van gemcenfchappclijke Godsdienstoeffeningen, bij de meeste Proteftanten, niet zeer voor liet uiterlijke en de zinnen bekoorlijk, en daar door niet zeer opwekkend. In de cerftc hitte der tijden heeft men buiten twijfel, zoo als zulks doorgaans gaat, en ook fehijnt niet anders te kunnen gaan, met het verkeerde , bijgeloovige, en heerschzugtige , ook te veel van het goede, ftichtlijke, en opwekkende in de uitwendige Godsdienstoefening der Róojnschgezindé of Catholijke Kerk, verworpen, afgefchaft, en ver-, waarloosd. Ten maften, fchoon er ook hier en daar eenige verbetering gekomen zij, valt er nogthans in ons Vaderland, op het aangenaamc, cn den goeden fmaak in het Protcftantsch Kerkgezang, niet veel te roemen , cn fteekt dit bij het Kerkgezang der Catholijke Christenen, en bij dat van vele Proteftanten in andere landen, in Duitschland althans, aanmerklijk af. ■ Het voorlezen der H. Schrift gefchiedt doorgaans ook niet zeer welluidend, ja hebben zeer veele voorlezers, bovenal bij de Hervormde Gemeenten, zich bij dit lezen een zekere cadans of dreun aangewend, welke voor menfehen, die weten wat er tot goed lezen vereischt wordt, hoogst onaangenaam is. En wat de leerreden, predikatiën of redevoeringen betreft, behalven dat zij doorgaans voor het gros der toehoorders, wier aandagt zoo lang zich op dén ding niet kan vestigen, te lang duuren, hoe weinigen zijn er onder alle de geC 3 «en,  ( ss ) nen, die op de verfchillende Proteftantfche Kanfels gedaan worden, welke, in allen deele, wat het opilel en het uitfpreken betreft, den toets van kiefche Beoordeelaars, die weten wat er eigenlijk tot eene redevoering voor het volk vereischt wordt, dulden kunnen ? — Hier immers hooit men eene verveelend langdraadige verklaaring van woorden en ipreekwijzen, welke reeds honderden maaien verklaard zijn, of wel volftrekt geene verklaring of uitlegging behoeven. Ginds hoort men eene breedvoerige uitpluizing van diepzinnige en meer voor de Studeerkamer, dan wei voor den Kanfel gefchikte, befpiegelende leerbegrippen; of wel hoort men eene zeer ernitige en ijverige weerlegging van dusgenoemde Ketters, die reeds lang dood en begraven zijn; of ten minden, van welke, indien er nog leven, zeldzaam een enkele onder het gehoor van den Redenaar zich bevindt; iets het welk dus, bij den eenvoudigen toehoorder, niets anders kan uitwerken dan eene nuttelooze onlteltenis van wegens een dus genaamd gevaar, waar in de kerk zich bevindt; zo niet, 't geen erger is , een onverzoenlijke en gansch onchristelijke haat, wrok, wrevel, en bitterheid jegens andersdenkenden. Elders wederom hoort men eene zoodanig afgetrokkene overnatuurkundige en wijsgerige redene-r ring, of wel zoo droog en koud eene verhandeling over de een of andere plicht of algemeene Godsdienstwaarheid; dat men dikwerf in twijfel ftaat, of men zich  C 39 ) zich waarlijk in eene Christelijke vergadering bevindt: ten minftcn zoo, dat de meeste toehoorders, boven al de eenvoudigen, er weinig van begrijpen, verlangen dat de predikatie uit is, er niets van onthouden, en even koud en ongéfficht de kerk uitgaan, als zij er zijn ingekomen. Ik weet wel, dat het, ten dezen opzichte, gemaklijk valle gebreken aan te wijzen en ftrengelijk door te haaien ; dat het hoogstmoeilijk zij zoodanig te prediken, dat het vcrftaanbaar is voor eenvoudigen, de aandagt en de _ deelneming ftceds gaande hondc, en ook door den meer kiefchen toehoorder, met genoegen cn zonder verveeling, kunne aangehoord worden; dat verder de meeste Predikanten volftrekt, geen tijd genoeg hebben, om van weck tot week telkens foortgelijke leerreden voor den dag te brengen; dat het hoogst onbillijk zijn zoude dit van hun te willen vergen ; dat zelfs de gelcerdften, de meest oordeelkundigen en de ijverigften niet altijd het aangenaamst voordoen; jaa zelfs dat het vermogen om op de gezegde eenvoudige , bevallige , en ftichtelijke wijze telkens nuttige en leerrijke ftoffén of onderwerpen te behandelen, dat dit, zegge ik, eene bijzondere gave is, welke maar aan enkele zeer vlugge en heldere verftanden gefchonken is , die, of bijkans zoo ras kunnen van buiten lecren als zij fchrijven, of wel voor de vuist, op eene uitgewerkte fchets, kunnen fpreC 4 ken:  ( 40 ) ken: maar gebreken blijven toch altijd gebreken; en, zal men ze immer trachten te verbeteren, men moet ze ook als zodanig blijven befchomven. Het ba- fluit is dus, dat de oorzaaken van het traag ter kerke komen, onder vele Proteftanten, ook ten deele is toetefchrijven aan de min opwekkende wijze, op welke hunne openbaare Godsdienstoefeningen veelal zijn ingericht, gelijk mede eenigzins aan de fombere bouworde hunner meeste vergaderplaatfen. Laat mij nu nog eenige andere oorzaaken, of liever nog eene groote oorzaak van dit treurig verzuim opgeven, en daarmede dit deel mijner verhandeling befluiten! Buiten het reeds opgenoemde, fchijnt het mij dan toe ééne der voornaamfte oorzaaken van dit traag ter kerke komen te zijn, eene tot dus verre fteeds toegenomene lichtzinnigheid, verbastering, en zedenbederf boven al in de grootere fteden. * Ten platten lande cn in kleinere plaatfen, verre van groote kooplieden en ge^ wezene hofplaatfen verwijderd, zal men, ten minften voor het uiterlijke, de zeden zuiverer, en het kerkgaan vlijtiger vinden. Trouwens het is eene algemeene en zeer bekende opmerking dat, naar mate de menfehen digter op één wonen , zij ook doorgaans meer verbasteren; eene opmerking welke zelfs in zoo verre door-  ( 41 ) doorgaat, dat aldaar het werkvolk het flechtst en meest zedenloos is, alwaar het bij elkander cn in gezelfchap werkt, en weeskinderen doorgaans meer bedorven zijn dan anderen, die eene foortgelijke opvoeding, onder eenen kleineren kring genieten. \ In de grootere fteden dan, is, zoo het mij voorkomt , de levenswijs der dusgenoemd aanzienlijken, en van het armoedigst gedeelte zoodanig, dat men n'i 'i lang naar de eigenlijke oorzaak van de meerdere en fteeds toenemende laauwheid, in het bijwoonen van de openbaare Godsdienstoeffeningen, behoeft te zoeken. Terwijl de dusgenoerode middel-clasfe, voorliet grootst gedeelte, het zedigst, en ook het meest ter openbaare Godsdienstoeffening gezind is: komen de twee andere clasfen in het ftuk van zeden, en niet zelden ook in dat van verkregen kunde (.r), het meest met elkander overeen , daar het verfchil grotendeels alleen in de uiterlijke vertooning bcftaat, en de gewaande aanzienlijken hunne ondeugden wat beter weten te bedekken en te vernisfen, dan de anderen. Het O) Immers wat wezenlijks, wat ernfligs leeren , over het geheel genomen, veeier rijke Koopliedenkinderen ? en welk eene geleerdheid, pleeg er, in vorige dagen, op de Akadcmien opgedaan te worden, door het gros van hun, die zich verbeelden, door eene dusgenoemde geboorte , tot de aanzienlijkfte bedieningen en regeeringsposten gerechtigd te zijn? Ik beroep mij op elk, die eenige jaaren op één de? Akademien verkeerd hebbende, de rechtsgeleerde Studenten en rechtsgeleerde promotien wat meer van nabij heeft opgemerkt. Ó 5  C 4* ) Het laagst en armoedigst gedeelte des volks is bijkans eeniglijk aan zijn eigen lot overgelaten. Vuil en haveloos zijnde naar het uiterlijke, is dit niet zelden het echte afbeeldfel van hunnen zedelijken toelland. Leeglopen , vloeken , raazen, tieren, liegen , bedriegen, zuipen, hoereeren, doorbrengen: zijn dit niet alle gebreken onder de armoedigfte clasfen, in de grootere Heden van ons Vaderland, niet dan maar al te gemeen ? Getuigen hier niet eenparig de armen-bezorgers, en zij, die een aantal van het geringde werkvolk onder hun beftier hebben ? Hebben deze ongelukkigen in hunne jeugd eenige, door hun niet begrepene, fyftematifche klanken uit het dén of ander vraagboekje, bij een Katechizeer-meester „ van buiten geleerd, het is al bijzonder wel: maar van God en zijn gebod weet een groot deel eigenlijk, gelijk men zegt, niets af. Hoe kan men dan, bidde ik U, van zulk foort van menfehen, een weinig flechts, door hunne elendige opvoeding cn omftandigheden , boven het gedierte des velds verheven, verwachten, dat zij, uit eigen verkiezing, uit bczef van plicht en zucht tot dichting, ffiptelijk ter kerke zouden komen, daar zij weinig van het gefprokene kunnen begrijpen, fterk naar uitfpanning verlangen, en ook meestal geene klederen hebben , om aldaar met voeg te kunnen veifchijnen? En  ( 43 ) En wat betreft de levenswijs der meest vermogenden , en dus genoemd aanzienlijken, eene levenswijze, welke zich ook reeds, in meerdere of geringere mate, tot minder vermogenden heeft uitgeftrekt: ook deze is meestal weinig gefchikt, om lust en ijver, tot het bijwoonen der openbaare Godsdienstoeffeningen, op te wakkeren. Heeft men al, des daags, eenige uuren, met eenig rijkelijk winstgevend ampt, of met eenige comptoirbezi-gheden, doorgebragt; de avonden kunnen vooral niet in ernftige, en nog minder in Godsdienftige bezigheden, worden doorgebragt: en de langwijlige eentoonige Zondagen, waartoe zouden die , voor de groote wereld, anders gefchikt kunnen zijn, dan om uittcrusten van a! den vermoeienden arbeid , en zich eens dapper te verlustigen met rijden, met buiten te zijn, met feesten, maaltijden, en dergelijke? Het tegenovergeftelde, hoe vcrveelend zou het niet zijn ? en welk lid der groote wereld zou met dezulken , die daarin hun genoegen vonden, op den duur gemeenzaam verkeeren kunnen? Even als ware der menfehen leeftijd hier op aarde nog niet kort genoeg, moeten verftrooiend gezelfchap, Kaart- en Dobbelfpel, Koffijhuis, Schouwburg, Muziekzaal, Danspartijen , Nagtmaaltijden , en foortgelijke dusgenoemde vcrmaaklijkheden, het grootst gedeelte van den, buiten dat reeds verveelenden tijd, dooden! Zeer weinig, of liever in het geheel niet, ftrookt dus, met zodanig eene levenswijs, de lust tot Godsdienftig onderzoek, het  C 44 ) het zij dan dat zich dit bepaale tot het rechtzinnige, of tot het meer onrechtzinnige. En wat moet er, natuurlijker wijze, worden van den ijver, ter bijwooning van de openbaare Godsdienstoeffeningen, buiten dat reeds, gelijk wij opgemerkt hebben , niet zeer gefchikt, om louter zinlijke menfehen bezig te houden? Waarlijk, men behoeft dus, om de oorzaaken dezer toeneemende laauwheid op te fpooren, zijnen toevlucht niet eens te nemen tot de opmerking, van eene meerdere overhelling tot het onrechtzinnige: fchoon ik anders niet ontkenne, dat dit, in dien zin, als zulks boven, bladz. 30 verv. omfchreven is , daar toe, bij werelds-gezinde menfehen, die gaarne eenige verfchooning voor hunne verzuimen vinden, groote aanleiding kunne geven. — Immers het grootst gedeelte der menfehen thans bedoeld, leest nimmer eenig ernftig gefchreven Godgeleerd boek, al is het dan ook nog zoo onrechtzinnig, gelijk, onder meer anderen, daar voor gehouden worden de werken Steinbart, Eberhard, Bahrdt, enz. Neen! Couranten , politieke en andere blaadjes, Romans, Comoedicn, zoogenoemde werken van fmaak, zie daar alles, waartoe zich hunne ftudie uitftrekt' Men werpe mij hier niet tegen , dat nogthans de grooten dezer aarde, doorgaans , zeer (tipt ter kerke gewoon waren te komen. Maar, Burgers! wie, die flechts  ( 45 ) flechts eenigzins in Haat is door den uiterlijken blinddoek heenen te zien, kent dan niet de eeuwen oude, den zuiveren Godsdienst, het voortbrengfel van waarheid cn overtuiging , onteerende Staatkunde , volgens welke men, om te geruster te heerfchen, het gros des volks, door eene voorgewende zucht voor den Godsdienst, moet blindhokken , bij den neus leiden, en in toom houden? (O Wie herinnert zich hier niet de naauw- (0 '&Mt ü, (leest men reeds bij Cicero, de Nat. Deer. I. 42. Ed. Ern. Tom. IV: p. 510.) i«' di.xerunt totam de Diis immortalibus op'inionem fi6tam ejfe ai bominibus fapientibus reipublic* eau fa, ut quos ratio non pofet, eos ad offcium religie dueeret, nonne cmnem relig.onem funditus fujlulerunt? Dat is: „ Hoe? zouden niet de zoodamgen allen Godsdienst met wortel en tak uitroeien, die gezegd" hebben, „ dat de geheele leer, betreffende de onfterflijke Goden, louter een ftaatkundig uitvindzel is van Schrandere mannen, op dat zij, die door de reden niet tot hunnen plicht kunnen gebragt worden , daar" toe door den Godsdienst mogten gedrongen worden?" En hoe velen hebben niet den ftelregel van den Graaf de Buffon tot de hunne gemaakt? waaromtrent Herault-Sechelle zich aldus laat horen: „ Ik „ heb van Buffon vernomen, dat hij den eerbied voor den Gods" dienst voor een grondregel houdt, om dat bet gemeen een Godsdienst " nodig beeft, en men in kleine plaatfen door ieder een wordt nage- " gaan, terwijl men niemand aanftoot geven moet." „ Ik ben " gerust, zeide hij mij, dat gij zult oppasfen, om u, in uwe gefprekken, niets te laten ontvallen, 't gene hier omtrent opzien " zou kunnen baaren. Ik heb altijd dit in mijne fchriften in acht genomen. Ik heb ze altijd het één naa het ander uitgegeven , ten " einde lieden van een gemeen veritand den keten mijner denkbeel" den niet zouden kunnen nagaan. Ik heb altijd van den Schepper „ gefproken, maar men heeft dit woord flechts weg te nemen, en „ daar voor in zijne gedachten het vermogen der natuur te plaatfen, „ 't welk uit de twee groote wetten, de aantrekking en terugfto- „ ting ontftaat. Wanneer de Sorbonne mij lastig viel, maakte „ ik  C 46 ) naauwlijks, in de kerken der Hervormden, veranderde en meer eenvoudig gemaakte- eeregelf oeltens ? AVie herinnert zich hier niet zoo menig eene nedrig, doch kostbaar met een kapmutsje, opgecierde Regenten-vrouw, met een boek met goude flooten, ftatig, naar de kerk wandelende, en van eenen prachtig opgefchikten Levereibedienden achtervolgd? Wie herinnert zich hier niet zoo meenig eene Bededags- of Bedeftonds-uitfchrijving, waarin de warmfte zucht voor den Godsdienst fcheen uit te blinken; terwijl nogthans velen der uitfchrij. vers.. . ? Doch waartoe ook onaangenaame en lang bekende waarheden in 't breede wederom op te haaien? Het is genoeg, ten dezen opzichte alleen aan te merken, dat foortgelijke, thans bedoelde, menfehen, wanneer zij door geboorte, tot het édn of ander gewezen „ ik geene zwarigheid, om dezelve alle voldoening te geven, die „ hij konde verlangen: het is niet meer dan een klank, doch de „ menfehen zijn dwaas genoeg, om er zich mede te vergenoegen. „ Om gelijke reden zou ik geenzins in bedenking ftaan, indien ik „ eens gevaarlijk ziek wierd, en mijn einde voelde naderen, om „ naar de Sacramenten te zenden. Dit is men aan de openbare Gods„ dienstoeffening verplicht. Zij die anders handelen zijn gekken. „ Men moet nooit de menfehen voor het hoofd ftooten, gelijk Vol„ taire, Diderot, en Helvetitjs gedaan hebben." enz. Doch genoeg! men ziet hier de ontmaskerde zucht voor den Godsdienst van de grooten dezer aarde. Zie K. Alg. Kensï- en Letterbode 1795. N. WK p. 180. [Zie foortgelijk eene allermerkwaardige taal van den anders grooten Frederik II. aangehaald door den Eerw. W. de Vos, in de Verhandelingen van Ttylers Godgeleerd Genoctfcbap, Deel XI. p. 515, 526]  C 47 ) zen disfentcr Gcnootfchap behooren , bijkans nimmer ter kerke gezien worden? Het befluit is dus , dat eene zeer groote, ja, zoo 't mij voorkomt, allergrootfte oorzaak der meerdere laauwheid of traagheid in het bijwoonen der openbare Godsdienstoefeningen , bij Proteftanten , die daar in niets verdienftelijks zoeken, te vinden is, in eene grooterc verbastering van zeden, in eene meerdere weeklijkheid, en daar uit geboren wordende afkeer, van al, wat ernst, infpanning en aanhoudende arbeid vereischt: met één woord, in eene neiging tot het lichtzinnige, tot het verftrooiende, welke niet alleen op den fmaak in de lectuur, maar, dat meer is, op kinderen en huisgenooten eenen nadeeligen invloed heeft; eerst het zedelijk , vervolgens het lighaamlijk, en eindelijk ook het finantieel bederf dezer ongelukkigen , ten vollen na zich fleept. («) Eene («) Al te merkwaardig, en op ons onderwerp te zeer toepaslijk, is de fchets, door den diepdenkenden Godsdienst-vriend D. van de Wynpersse opgehangen, in zijn boek , over de waare en eeuwige Godbeid van enzen Heere Jefus Christus, bladz. 12. en verv., om ze hier in een' noot geen plaats te gunnen. „ Maar gelijk zinnelijk ver- „ maak, tijdelijk voordeel, aardfche bezigheden, altijd der Gods„ dienftige oeffeningen in den weg ftaan: zoo klaagt een ieder thans ,, ook over eene weelderige en min Christelijke opvoeding der oti- „ bezorgde jeugd. Het vlijtig en dagelijksch , zoo eenzaam, als „ huisfelijk, gebruik en onderzoek van Gods woord, voormaals na „ de heryonning en herftelde geloofsvrijheid onder de Proteftanten „ zoo  C 48 ) Eene bedenking nog, Burgers! en ik eindig dit deel mijner Verhandeling. Men zai zeggen, deze opgege, ven „ zoo hoog geacht, wordt zeldzaam. Een Aroom van nieuwe „ gefchrifien , min ter werkzaame infpanning, tot bondige weten„ fchap, dan tot gemakkelijke verzadiging van eenige nieuwsgierig„ heid, en vrolijke verdrijving van den kostbaaren tijd, verdringt ,, den Bijbel. Men laat zijne kinders, na een kort en gebrek- ,, kig onderwijs, waarop men zelve met kleinachting nederziet, be„ lijdenis doen van den gebruikelijken Godsdienst: op zoo losfen „ voet, dat elke fpotternij, in een luchtig gezelfchap, genoeg zij, „ om alle waare overreding te beletten of te ontwortelen. Zoo- „ danige belijders , ook lieden van aanzien, ook in andere zaaken kundig en geleerd, op denzclfden voet oud wordende, ook ter „ kerk gaande, en den gewonen leer-trant aldaar ten beste houdende, „ maar nooit de gronden van 't geloof onderzoekende," [trouwens hoe velen zien hun geloof niet aan als een louter erfgoed van hunne ouders ontfangen, of ook wel enkel als een middel om tot ampten te komen?] „ blijven onvast, en wijken voor aanval en verleiding. „ Daar de Engelfclie Deisten, nieerendeels ftroeve wijsgeeren, min„ der invloed op 't algemeen en over zee kregen; heeft een aantal „ lichtvaardige Franfchen, door allerleie dartele en veelzins bedrie„ gelijke Spotternijen, en losgewaagde fteliingen, de waardij der „ Heilige Schrift en de Christen-leere, niet geregeld beftreden, maar „ als belachelijk ten toon gefteld; en echter grooten ingang gevon„ den, vooral bij lieden van befchaafdere opvoeding. Hunne on„ eerbiedige verguizingen, en kwalijk gepaste kwinkslagen, laten in „ ongewapende harten eenen angel van twijfeling, om welken kwijt ,. te raken, meer verftandig onderzoek, dan men zich getroosten wil, „ vereischt wordt. En, zo jonge Letter-oelTenaaren, dus mede „ in hunnen nog weerlozen ftaat gekwetst, en nimmer in den grond „ genezen, vervolgens in bedieningen, of andere gelegenheid van „ ruimeren invloed, komen; over welken boeg zullen zij 't wen„ den, om, of met hunne belijdenis bedektelijk bun ongeloof te paa- ren ,  . ' (49) ven oorzaak behelst niets bijzonders, zij is algemeen bekend, duizendwerf herhaald, cn eeuwen oud is de Horatiaanfche zang, van den fteeds Hechter wordenden tijd; jEtas parentum peior avis, tülii Xos nequior.es, mox daturos Progeniem vitiofiofem. Carm. 3. 6. Ik beken het, cn, om de waarheid te zeggen, ik ben anders ook geen groot vriend van dezen Zang» Ging zij in allen declen en in het algemeen door, ik geloof, de Maat* fchappij van menfehen ware reeds lang in eene Maatfchappij van duivelen veranderd, of liever, er zou geen men* „ ren, of hunne onchristelijke en kwanswijs wijsgéerige beginfeleh " verder aan den man te helpen? pag. 14." „ Naauwkeurige kennis, gronde rechtzinnigheid, befebeidene verdediging van den waaren '„' Godsdienst, worden eerst in mindere, daarna in voornaame leer" Hellingen, onnodig gekeurd, en, wegens de gemengde verkeermg, \ ontijdig en hatelijk. Welken ernst, om gewichtige geloofs- l] zaaken we! na te denken, kan men, bij voorbeeld, toefchrijven " aan lieden, die, met hunne echtgenooten of kinderen, nooit een gefprek zouden durven houden over hunne eeuwige behoudenis? — " Aan lieden, wien het om 't even is, wat van hunnen verlosfer " gezegd worde: die te vreden zijn, wanneer hun Leeraar zijne " toehoorders teekent, als geheel voor God, wegens de zonden, ',' verdoemelijk, alleen te redden door de vcrdienlren en genade van ;] Christus, en zig met hen als zoodanigen in 't gebed den Heer^e voor' draagt; maar die met even veel genoegen eenen Leeraar hodrên, " die bij zijne Christenen al meest van Christus zwijgt, en in den 'i Zaligmaker zoo veele grootheid, in zijn werk zo veele noodzaake* „ lijkheid niet fielt?" pag. 15. D  C 50 ) menfchelijke Maatfchappij meerbeftaan. Maar, Burgers! er kunnen toch tijden en omftandigheden zijn, van welke men kan zeggen, dat de menfehen over het algemeen flechter en zedenloozer geworden zijn. En deze tijden geloof ik, dat wijten dezen opzichte, reeds zedert eenen geruimen tijd in ons geteisterd Vaderland, beleefd hebben. Het komt er, ter wegneming dier tegenbedenking, cn met betrekking tot ons onderwerp, alleen maar op aan , nog kortclijk de oorzaak op te geven, van waar deze meerdere verwijfdheid en losbandigheid, boven vroegere dagen, haaren oorfprong ontleene. Deze reden dan, meen ik, dat ten zeer grooten deele te vinden is, in het ontzettend verloop van onze Fabrieken, en in de kwijning, mitsgaders in de verbastering of ontaarting, van onzen, anders zoo weldadigen, Koophandel. In vroeger dagen was Nederland de algemeene Marktplaats van Europa , en inlandfche Fabriekeurs en Manufacturicrs konden niet genoeg werken , of zij waren het terftond, tegen eene matige, doch genoegzaame winst, bij hun eigen landslieden kwijt. Dit gaf eene altijdduurende werkzaamheid, welke zich door alle ftanden en clasfen heen verfpreide. En welk een gunftigen invloed heeft niet de werkzaamheid op de goede zeden ? Wien is het oude fpreekwoord onbekend: een ledig mensch is een duivels-oorkusfen? Trouwens is er ook wel iets in de ganfche wij-  C 51 ) wijde fchepping, zoo in het lighaamlijké, ais in hei: geestlijke, het welk door ledigheid of werkeloosheid tot volmaaking kan gebragt worden ? Is niet de geheele fchepping, ja is niet de Schepper zelf louter werkzaamheid? Zoodanig intiisfchen is, zedert jaaren, de treurige toeftand van ons Vaderland, vooral met betrekking tot de groote Koop- en Fabriek-lieden, geweest! Noch met fabriceren , noch met activen weldadigen handel, is over het algemeen veel gelds meer te winnen. Men heeft van zijne ouders cn voorouders, zuur en eerlijk cn nuttig gewonnen fchatten geërfd. Men heeft niet veel gelegenheid, en ook niet veel lust, tot een werkzaam winstgevend leven. Men gaat aan het leeglopen, aan het rentenieren, of, op zijn best, aan den Papier- of Obligatie-, of Loterij-, of Wisfel-handel, met één woord, aan zulk foort van bedrijf, het welk, tegen de eenmaal vastgellelde algemcene natuurwetten, met weinig moeite veel kan doen winnen, maar ook eindelijk alles moet doen verliezen. [De capitaaleh gaan buiten 's Lands; de liefde voor het Vaderland neemt af;] men ruineert daar door nog verder den nijveren , gaarne voortwillcilden, voor zijne medeburgers nuttigen Fabrikeur; men helpt 's Lands inkomften verminderen , het getal der armen, der bedeelden, en dus nok der luiaarts en zedenloozen, vergroor.cn; en, wat zich zeiven betreft, men gewent zich desgelijks aan een lui, vadzig, losbandig en lichtzinnig leven, ongeD 2 fchikt  C 50 fchikt tot eenigen ernftigen arbeid; en wordt dus ook laauw en traag in het bijwoonen van den openbaren Godsdienst. Doch, Burgers! dit één en ander, de bronnen van ons verval, het verdcrllijkc van eene verkeerde Koop- en Obligatie-handel, mitsgaders het noodzaaklijke, van het weer aan den gang helpen van werkzaamheid, van Landbouw cn Fabrieken, is zoo meesterlijk, zoo alles afdoende, zoo on-.ved:rlegbaar naar mijne gedagten , noch onlangs betoogd in een adres , door den Burger F. van der Schaft , uit naam van het Committé van Algemeene Welvaart te Haarlem , aan de Nctionaale Vergadering , reprafentcerende het Volk van Nederland, en aan het Provintiaal Befiuur van Holland, betoogd, dat ik het nutteloos zou achten, hier bij nog eene enkele letter te voegen, t» Ik gaa dus over ter beantwoording van uwe tweede vraag. DER- O) Zeer naif, en niet minder bondig, kan men de volftrekte noodzaaklijkheid van het werken, om eigenlijk een gelukkig btftaan hier op aarde te erlangen, betoogd vinden in den beroemden Carl ven Carhberg, door C. G. Salzmann, Theil v. Elfter Brief pag. 229. enz., bepaaldelijk handelende over het verkeerde van Goud-makerij, Loterij en foortgelijke dwaasheden, ter bereiking van een tijdelijk gelukkig beftaan. Zie ook verder eenige d"er eerfte nummers van het nieuwlings uitgekoomen Weekblad: De Democriuten, vooral Brieven ever ie Weelde van den beroemden van Engelen D. L Br. 10. D. H. Br. 19, -7 en 58.  ( 53 ) DERDE DEEL. WELKE ZIJN DE MIDDELEN, OM DEN VER- ' FLAAUWDEN EN VERVALLEN IJVER VOOR DE OPENBAARE GODSDIENSTOEFFENINGEN WEDEROM OP TE WEKKEN EN AAN TE VUUREN? Uwe eerfte vraag is , Burgers ! of, „ indien ten „ deele de oorzaak der laauwheid, in het bijwoonen „ van den openbaaren Godsdienst, te zoeken zij in de „ wijze, waarop de Proteftanten hunne openbaare „ Godsdienstoeffeningen houden , en in de fombere „ bouworde, welke in alle kerken van de Proteftant„ fche Genootfchappen plaats heeft; of, ingevalle dit „' zoo is, daar in dan ook verbeteringen gemaakt, in„ gevoerd, cn tot ftand gebragt kunnen worden." Heb ik het eerfte reeds ten deele beaamd, het is natuurlijk, dat ik ook in het laatffe moet toeftemmen. Wie toch zoude het in zich zelf onmooglijk achten, dat de kerken der Proteftanten vrolijker, warmer, en minder onaangenaam voor de bezoekers konden gebouwd worden? Zouden niet kundige Bouwmeesters hier toe een uitvoerlijk plan kunnen opgeven? Moeilijker zoude het zekerlijk zijn, de wijze van openbaare Godsdienstoeffening te verbeteren : maar waarom onmooglijk ? D 3 waar-  C 54 ) waarom zouden niet de bovenopgenoemde gebreken, zo niet geheej, ten minden gedeeltelijk, en van lieverlede, kunnen worden weggenomen? Is er, om van de Hervormden alleen maar te (preken, is er niet in hunne preek-methode, zedert jaren, eene aanmerkiijke verbetering gekomen ? en hebben zij niet waarlijk fchoone berijmde Pialmen, hoewel dan met eenigen tegenfland, nogthans eindelijk, en met het best gevolg, ingevoerd gekregen ? Waarom dus aan verdere verbetering te wanhoepen ? ,, Maar" vraagt gij „ welke zijn dan die verbeteringen?" Heb ik opgemerkt, dat, naar mijn inzien, de Godsdienstoefiening der Proteftanten, over het algeheel, te eenzelvig, te min zinlijk, ja dat daarin het grootst gebrek gelegen is: zoo dient zekerlijk dit verholpen, en de inrichting daar van meer overeertkomftig gemaakt te worden, met de heerfchende finaak der meenigte; zonder dat daarom juist het leerftellige eenige verandering zou behoeven te ondergaan. Hier toe zoude ik het nodig achten: ï. Dar er korter, en ten minden niet langer dan drie kwartier, eigenlijk gezegd, gepreekt wierd. 2. Dat de Leeraar zijne Leerrede, zoo veel mogelijk, ophelderde en levendig maakte, zoo door het bijbrengen  C 55 ) gen van gewijde en ongewijde, mits, wat deze laatfte betreft, volkomen waare en echte Gefchicdenisfcn; als door het opzeggen van tocpasfelijke Dichtltukken, uit onze beste Dichters genomen; als mede dat men fomwijlen eens het een of ander Boek der H. S. geregeld en ag- ter elkander kortelijk verklaarde en toepaste. Ik verbeelde mij dat dit, ten minften het bijbrengen van Gefchiedenisfen , eene ongemeen gunftige uitwerking op het gros der toehoorders zou te weeg brengen. Het oude fpreekwoord, zegt toch, keringen wekken, maar voorbeelden trekken; en reeds van ouds afhebben de menfehen hunne zucht voor vernaaien, Poezij en Gezangen aan den dag gelegd! Van waar anders de Schouwburgen zoo vol, en de Romans zoo fterk gelezen? Ja, Burgers, wie is eronder ons, die, b. v., de Gefihiededenis van Joseph, fchoon van onze vrocgfte kindsheid af bekend, zoo als ze nu onlangs door den overledenen, verdienstvollcn Willem van Oosterwijx Hulsiioff, in een Schoolboekje is voorgedragen, zonder verrukking, zonder aandoening, zonder ftrchting lezen kan? Wie, die er bijkans van kan uitfeheiden, voor dat hij aan 't flot gekomen is? Wie, die niet, door het ftatig verhaal van het een of ander aandoenlijk voorval, of trek uit de Bijbelfchc, Vaderlandfche of andere Gefchiedenis, door eenen ernftig, welfprekenden Leeraar voorgedragen, getroffen, gefticht en verbeterd zou worden? Wie, dieniet met deelneming van den Predikftoel zou hooren opzegD 4 gen,  ( 56 ) gen, en te pas brengen, eenige treffende coupletten, bij voorbeeld, uit het Graf van Feith, uit zijne Ode aan de Voorzienigheid enz.? En dit te doen is zelfs niet nieuw, fchoon bet daarom, niet te minder zijn zou. Reeds in de vorige eeuw, om uit honderden Hechts één voorbeeld op te noemen, hebben de welfprckende Branden, die beroemde, cn met reden geachte Leeraars onder de Remonflrantfche Broedcrfchap, zich menigmaalen van deeze leermethode, en met de grootde vrucht, bediend. 3. Eindelijk zou ik hier toe nodig achten, eene aanmcrklijke verbetering en vermeerdering van Gezang, en eene gedeeltelijke navolging, ten dezen opzichte, van het in de Roomfche of Catholijke Kerken gebruiklijke. Buiten en behalven de Pfalmen, zouden er dan ook Liederen dienen gezongen te worden, cn wel, dan eens door één of eenigen alleen, dan cens door de geheele Gemeente, en dat niet alleen enkel begeleid van het Orgel, maar ook van andere Muziek-Inftrumenten. Dat dit eene treflijke uitwerking zou hebben, ook ter vermeerdering van het aantal toehoorders, zal niemand betwisten, die, niet van Muziekaal gehoor verdoken, immer een Godsdiendig Muziek, het zij dan in één der Roomfche, het zij in één der Froteftantfche Kerken in Duitschland, of elders, heeft bijgewoond. En deze gewoonte, dit Godsdienftig Muziek, is ten minden al heel oud cn zedert ecuwen in gebruik geweest, uitge-  C 57 ) nomen bij het gros 'der Proteftanten, althans in ons Land. Wie toch heeft niet mcnigmaalen van het Godsdienftig Muziek in de Boeken des O. T. in dePfalmen, b. v. gelezen? Dus valt dan ook hier die geduchte hinderpaal bij velen, de nieuwheid ten minfteh, weg. Ook kunnen de verfchillende Godsdienftige gevoelens ten dezen niets belemmeren. Elke Gezindheid heeft haare liederen; zoo ouden als nieuwen: ook de Hervormden hebben, om van geen vrocgeren te gewaagen, de in veele opzichten fchoonc, en gedeeltelijk reeds op Muziek gebragte liederen, van Schutte, van den Berg, van Alphen cn van de Kasteele , enz. Velefchoorie liederen daar-en-boven worden er, in de werken der Dichtgenootfchappen gevonden: cn hoe velen waren er maar enkel uit het aanzienlijk getal Hoogduitfche, zoo rechtzinnige als onrechtzinnige Gezangboeken, over te nemen ? En dit wat de verbeteringen betreft! Moeilijker te beantwoorden valt uwe derde vraag: ,, hoe en wanneer zouden die verbeteringen kunnen in ,, het werk gefteld worden?" Trouwens dit brengt u tot het zeer gewigtig voorftel: ,, Kan de vereeniging der Proteftanten ter bcvor,, dcring daar van iets bijdragen? zo ja! hoe en „ op welk een voet moet die vereeniging daar ge- „ field worden? Zo neen, is dan die vereeni- ging voor altijd ondoenlijk en af te raden? Of D 5 m zul"  ( 5S ) „ zullen de redenen, waarom dezelve tegenwoordig „ niet raadzaam geoordeeld mogt worden, met den „ tijd vervallen en ophouden ? Kunnen dan de „ grondflagen tot eene zo gewenschte en heilrijke „ zaak, waarbij het waare Christendom zoo veel „ belang heeft, niet reeds tegenwoordig gelegd, en „ alzoo die vereeniging voorbereid en befpoedigd ,, worden? enz." Waarlijk, Burgers! niet zonder een' zekere huivering, ga ik over tot het beantwoorden dezer laatfte vrage; — en evenwel, ik dien dit te laten voorafgaan, eer ik ter overweging der eerfte vraag kan overgaan; of liever uit de beantwoording van het laatlte vloeit het eerfte gemaklijk en als van zelve voort. Voor mij zeiven dan, en de menfehen nemende zoo als ze zijn , en niet zoo als ze behoorden te zijn; opmerkende de domheid, bitterheid en vooroordcelen, te dwaas zomtijds om van te fpreken; opmerkende inzonderheid het groot verfchil tusfehen beginfelen en daaden; en zulks zoo wel bij onrechtzinnigen als rechtzinuigen, bij verdraagzaamen als bij formuliergezinden: ben ik altijd van gedachten geweest, dat eene-vereeniging onder de Proteftanten eer wenfchelijk, dan mogelijk en waarfchijnlijk, moet geacht worden. En ook nog, Burgers! koom ik er rond voor uit, dat ik dit voor volfirekt onmooglijk hou-  C 59 ) houde, indien men veronderftelt, verlangt, of wenscht, dat er, in zoodanig eene vereenigde, algemeene Christelijke kerk, niets zal voorgedragen, of geleerd worden, het welk aan de ééne of andere Gezinte hinderlijk, of aanftotelijk zou kunnen zijn. In waarheid, het is eene zedelijke onmooglijkheid, dat zij, die oprechtlijk gelooven in het drieëenig beftaan van het Opperwezen; die alleen in den verzoendood van Christus hunne behoudenis zoeken; die alleen door het geloof daarin, en door de omhelling van 's Heilands verdienften, welke omhelfing eenen Godsdienftigen wandel, door de medewerking van den H. Geest, ten gevolge heeft, meenen zalig te kunnen worden; het is zedelijk onmooglijk , zegge ik, dat de zoodanigen, al geloven zij buiten dat niet letterlijk alles , wat er, in de bij hunne Gezinte befchreven cn vastgeftelde formulieren, geplaatst is, op den duur zouden kunnen gedicht worden door leerreden,. in welke niets van dit alles, maar dikwerf juist het tegendeel, voor hun te vinden is. Het is waar, de volftrekt onbevooroordeclden onder hen kunnen dikwerf, met genoegen cn ook niet 'zonder ftichting, foortgelijke leerreden aanhooren of lezen, even gelijk zij, met genoegen en wezenlijk nut, kunnen lezen of aanhooren Verhandelingen, bij het één of ander letterkundig Genootfchap, of ook wel een fchoon Toneelftuk, aandoenlijk Gcfchiedverhaal, of fraai ge- fchreven fpectatoriaal Vertoog enz. Maar op den duur,  C 60 ) duur, en tot eigenlijke {lichting voor hun gemoed, verlangen zij iets meer, en wel bepaaldelijk, dat de voortedragene leerbegrippen of zedelesfen , telkens op het naauwst verbonden worden met de leer der verzoening, welke, naar hun begrip, de groote hoofdleer van het Christendom uitmaakt, ja het middenpunt is, daar alles op neer komt, en buiten het welk zij geen Christendom kennen. En dit, Burgers ! kan bij geen mooglijkheid op zig zelf partijzucht of feclengeest genoemd worden. Dit laatfte veronderftelt altijd een éénzijdig onderzoek, gepaard met een nijdig, haatdragend, en geheel onchristelijk hart jegens andersdenkenden. Het is waar, doorgaans worden de aanklevers van het rechtzinnige hier van het meest befchuldigd: maar wie zal in bedaarden gemoede durven ftaande houden, dat partijzucht en fectengeest onaffcheidbaar met rechtzinnigheid vereenigd zijn? Dat dit dikwerf het geval is, weet ik zeer wel: maar ook weet ik, dat onrechtzinnigen en kerkelijk verdraagzamen niet altijd onpartijdiger zijn; maar dat bij hen , zoo wel als bij anderen, ook niet zelden gevonden wordt liet, voor den waarheid.lievenden altijd fchandelijk, iurare in verba Magijiri, of berusten in de woorden van den Meester, Ook hier is het, gelijk in vele, zo niet in de meeste gefchillen : litacps intra muros peccatur & extra ; en binnen en buiten Troje wordt er gezondigd. Trouwens, waar-  C ) En waarom zoude dan zulk eene inccnfmclting niet mooglijk zijn? Elk blijft im¬ mers, ook bij dit laatlte plan, zijne Godsdienfiige gevoelens , zijne Godsdienftige rechten, zijne bijzondere denkwijze, volkomen en ongefchonden behouden: ja, dat («O i Cor. 1: 12. Q~) Rom. xv: i—8. zie verder i Cor. h io. 2 Cor. xiii: li. Epfc. IV; i—3. Philip. i: 27. Ifc i, 2. Jac. iii: IT, 18. i Petr. ki: 8. 2 Tim, II: as, **• jac> '4j s5> i<5. Rom. xiv: i-6, i°.  ( 76 ) dat meer is, elk vindt gelegenheid, om ook naar zijnen fmaak gefticht te worden, en wel in dier voegen, dat het grootst getal eensdenkenden ook het grootst getal Leeraaren heeft! Hier voor waaken de Artikelen van vereeniging, en zouden zij op den duur moeten waaken. Welke eene Godsdienftige grond zou dan, uit het verfchil van denkwijze ontleend, hier tegen kunnen aangevoerd worden ? Of is er wel één der Proteftantfche Genootfchappen, welk het haaten en mijden van andersdenkenden goed en christelijk keurt? immers neen! (V) ,, Maar Cc) [Tot ftaving van dit één en ander zal ik mij maar alleen beroepen op de volgende plaatfen, te vinden in de Korte Aanmerkingen over bet K 'teuive Testament, voor ongeleerden , door den geachten en verdienstlijken Hoogleeraar Ysbrand van Hamelsveld , Amft. 1790. „ lk prijs zeer, (leest men aldaar, korte aanm. over 2 Thesf. II: 3.) alle pogingen, om het Christendom, indien mooglijk, te verëenigen; ja het was te wenfchen, dat het eens ware, één kudde en één herder!.... Op zijn tijd zal God dezen wensch der oprechten vervullen, doch door middelen, die Hem betaamen, en bij welken de waarheid geen hinder lijden, maar zich luisterrijk ver- toonen zal " pag. 334. „ Kunnen wij nu (zie pag. 337.) daar deze kenmerken zoo menigvuldig en klaar uit één gezet zijn, nog twijfelen , wien of wat wij door den Antichrist, door den mensen der zonde, te verftaan hebben? Wat is natuurlijker dan dit? Waar en wanneer onder Christenen eene volmaakte afwijking van het Euangelie des vredes en der liefde plaats heeft, waar kerklijke heerschzucht, voorfebriften van menfehen in plaats der GodÜjke geboden, vervolging om den Godsdienst, zich vestigen en duidlijk openbaaren, daar kan men den mensch der zonde enz. aanwijzen. EvenTeel onder welke gezindheid der Christenen, waar meu fpreekt van be.  ( 77 ) „ Maar de Formulieren," zal men zeggen, „ zouden „ als dan hunne verbindende kragt verliezen!" Doch, eibeletten en verhinderen in het onderzoeken der waarheid, waar men fpreekt van geweldige middelen, om door bannen, vangen, enz. het geen men voor waarheid houdt, te handhaayen, waar men, min of meer openlijk of ingewikkeld, wil heerfchen over het geweten, waar men de wereldlijke magt te hulp roept, om, als 't ware, de waarheid, te befchermen, daar wordt deze verborgenheid der ongerechtigheid , of meer heimlijk of meer openlijk , geoeffend." (Over vs. 8. p. 340O ,) Dit is zoo gebeurd, naauwlijks was het Heidensch Roomfche Keizerrijk ten einde, of reeds onder Konstantyn den Grooten en zijne zoonen, vormde zich de uitwendige kerk der Christenen , naar het voorbeeld der wereldlijke flaaten, en nam eene monarchaale en despotieke gedaante aan. Van toen af kende de heersch- de twist- en vervolgzucht der geestlijken geene paaien meer. Zo dat een Heidensch fchrijver, Ammianus Marcellinus , fchreef, dat hij geen wilder dieren kende, die zo boosaartig waren, als de meeste Christenen van zijnen tijd jegens elkander." „ Waar het woord van God, de geest van zijn' mond opgang maakt, herneemt het menschdom zijne rechten , en de waarheid oeffent haare kracht. Roomfche Schrijvers van onzen tijd hebben oprecht erkend , dat ook hunne gezindheid veel te danken had aan de hervorming. De woelingen van dezen heerschzuchtigen geest hebben nog geen einde; zo lang men nog fpreekt van eene Heerfcbcnde Kerk, zo lang men nog blijken ziet van eene genegenheid, om menschlijke voorfchriften te laten gelden, woelt dit boos foort van menfehen. Men mag zich veilig fchatten, vrede en geen gevaar! Nu is het tijd om te waaken. Misfchien mag men ook van onzen tijd zeggen, deze verborgenheid der ongerechtigheid werkt in het geheim. Gode is het bekend , wat er te gebeuren Maat. Door dien de waare ijver en liefde voor den Godsdienst bij velen verkoeld is , kan de valfche ijver ligtelijk weder eene fchoone gelegenheid vinden, om het oude fpel te fpeelen. Doch geen zwarigheid! enz." p. 341. Dus fchreef, reeds in het jaar 179°, deze vriend van waarheid en recht, en ik houde mij verzekerd, dat deze zijne gezegden, wat de hoofdzaak betreft, zullen beaamd worden door allen onder de  ( 78 ) eilieve! befchouw dit eens op den keper! Wat willen eigenlijk die Formulieren in dit opzicht zeggen? . ~ Niet dat ik iemand het recht, om ze te maken en aan te nemen, wil betwisten; ook niet, dat ik zou ontkennen het nuttige of nodige, het welk daarin, onder fommige omftandigheden, zou kunnen gelegen zijn: maar, raadpleeg flechts met de ondervinding, die in dezen de beste Leermeesteresfe is! wat nut doen thans nog die Formulieren? Is er wel één Ketter, vergeef mij dit woord! te minder om? Kunnen zij wel met mooglijkheid fluiten de hand over hand toenemende dusgenoemde verlichting? Is het hier mede niet gelegen als met het publiek crediet in de gegoedheid van dezen of genen ftaat ? Laat dit crediet of geloof zich ook wel dwingen ? Hebben wij niet reeds het voorbeeld van Amerikaansch en Fransch papieren geld, waarvan de daaiing in de publieke opinie door geene wetten , hoe ftreng ook, heeft kunnen tegengegaan worden ? Trouwens wat heeft te voren de inquifitie, wat heeft in onze dagen het Religions-Ediét van den Koning van Pruisfen uitgewerkt? Is er wel een eenige onrechtzinnige door tot de rechtzinnige leer, ten minften van harten, en zonder te huichelen, wedergekeerd? Hebben de formulieren niet reeds de gemoedelijke en verfhndige rechtzinniger, van dat Kerkgenootfchap, cue meer op God dan op elendige Princen hun vertrouwen ftellen, en die den Godsdienst niet tot een ftaatkundig gochelfpel, of louter tot een teugel of blind-doek voor het gemeen zoeken te vernederen.]  ( 79 ) reeds zedert jaaren haare kracht verlooren? Hoe vele belijders zijn er, die ze niet eens recht kennen? die ze nooit gelezen hebben? Ja klagen niet oprecht rechtzinnige Leeraars en Ledematen, dat er zelfs Leeraaren gevonden worden, die, gelijk de Hoogleeraar van de Wijnpersse zich uitdrukt: „ het geoorlofd achten, het „ Leeraarampt te aanvaarden cn zig te laten bezoldigen „ bij Gemeenten, naar welker belijdenis men zich, zon„ der die te gelooven, fchikt, tot dat de weg bereid en de „ kans veilig zij, om een ander gevoelen te verbreiden?"(*f) Doch de formulieren wierden eens wederom op publiek gezag gehandhaafd, (het al of niet geoorloofde en rechtvaardige van deze daad eens daargelaaten,) wel nu, wat zou dit baaten ? Zou het de"- gevoelens veranderen ? (e) Zou het niet veel eer huichelaars maaken; cn, daar de Menfehen altijd naar het verbodene trachten, zou het niet zelfs het getal der onrechtzinnigen, en de overhelling tot onrechtzinnigheid, vermeerderen? Dit leert immers ' de eeuwen oude ondervinding? Nog ééns, waartoe dan het bepaald verbindende der formulieren langer gehouden , daar ze toch indedaad hare verbindende kragt reeds verloren hebben, en door geene bevelen van menfehen ooit zullen of kunnen weerom krijgen? Zij die ze gelooven, zullen ze blijven gelooven, al zijn ze er ook niet meer 00 Verhandeling over de Godheid van Christus pag. 15. CO D- van de Wynpersse Inftitut. Metaphys, L. B. 1770.§.4(59—48$.  C 80 ) meer aan verbonden: en zij, die ze niet gelooven, het zij geheel, het zij ten deele, die zullen er, door het aanhechten van eene verbindende kragt, niet toe gebragt worden! „ Ja maar," dus gaat men voort, „ dan krijgt men „ Predikanten van heel verfchillende denkwijze op één en „ denzelfd.cn kanfel!" Wel nu? wat zwarigheid? Waarom niet? [Onderzoek alle dingen en behoud het goede, is niet minder de Protefiantfche dan de Apostolifche grondregel! J Wilt gij dezen of genen Leeraar niet hooren, blijf dan thuis! 's middags of 's avonds preekt er een ander die u beter zal bevallen. ,, Alles goed!" vervolgt men, „ maar, de van mij ver-,, fchillendeLeeraar veroordeelt mijne gevoelens, hij zegt „ zelf, dat er geen zaligheid te vinden is, als men niet zoo „ gelooft, als hij, en het gros der Christenheid!" Ook dit zij zoo! wat fchaadt het u ? Zal hij uw Rechter zijn, of Jezus Christus? Gij toch zijt overtuigd, dat hij daarin mistast. Wel laat hem dan mistasten! zijn oordeel zal tot uw eeuwig heil toe noeh afdoen, (ƒ) Doch meent Gij, (ƒ) [u ïeder mensch heeft recht en magt van nature," zegt Tertullianus , „ om te eerbiedigen het gene Hij oordeelt te moeten „ vereeren. Godsdienst van den éénen mensch baat, noch fchaadt, „ den anderen. Ook voegt het den Godsdienst niet, iemand door „ dwang tot zich te trekken; naardien alleen vrijwillige, en niet door ,, geweld afgeperste, offeranden, Gode aangenaam zijn." Aangehaald door P. van Hemert , en W. de Vos, in hunne Verhandelingen  ( 8i ) Gij, dat Hij gelijk zou kunnen hebben; welnu, onderzoek dan de gronden zijner overtuiging, en vindt Gij ze goed, gaa er toe over! Het is hier mede gelegen , even eens als met het oordeel van iemand, die meent, dat men eene zekere plank niet kan overgaan, zonder in 't water te vallen. Men neemt 's mans meening voor eene liefderijke bezorgdheid aan; men dankt er hem voor in gen over den Proteltamfchcn grondregel , in Teyleks Godgel. Ge' rsooifibap, Deel XI. p. 12 en 489. „ Het gene," zegt Augüs- tinus; „ met liet duidelijk gezag der Godlijke fchriften bevestigd „ wordt, moet, zonder eenige twijfeling, geloofd worden. Maar „ andere getuigen , of getuigenisfen , waarmede men iets aanraadt „ om te gelooven, moeten U worden vrijgelaaten, om aan te ne„ men of niet, naar dat gij zelf zult bevonden hebben, dat dezelven ,, meerder of minder gewichts hebben, om geloof te verdienen." t. z. p.'pag. 12. ., I.aat de Kristenen ," zegt Calvïn, „ hunnen eenigen „ Koning, Christus, die hen heeft vrijgemaakt, erkennen; laat ze „door de eenige wet der vrijheid, het heilig Euangelie-woord, „ geregeerd worden, gelijk betaamlijk is, indien zij de genade f welke zij door Christus eenmaal deelachtig zijn geworden, behou„ den willen. Laat ze door geenerhande (lavernij, door geene boeien ,, en banden, gedrukt en gekneld worden." t. z. p. pag. 32. En elders, ,, geene verklaring der fchrifture is daarom waarachtig, om „ dat zij, op de uitfpraak eener Kerkvergadering is aangenomen." t. z. p. pag. 144. „ Niemand is daarom gehouden," zegt Luthek. , „ om de befluiten der verbeeldende kerk, dat is , der kerklijke ver,, gaderingen, te gelooven , dan voor zo verre zij volgens de fchriften ,, der Apostelen oordeelen en fpreeken," aldaar pag. 146. Die lust heeft meerdere foortgelijke gezegden van oude en beroemde rechtzinnige, zoo Roomfche als Onroomfche Godgeleerden, te lezen, kan in de aangehaalde Verhandelingen , en bij de aldaar aangehaalde Schrijveren, volkomen te regt komen. Zie ook, de vrijheid van Godsdienst inde burgerlijke maatfehappij, door LociCE, Noodt, Ba&8e1rac, Hoadly en Drieberge , Amft. 1774- P- 335—337-] F  ( 32 ) in zijn hart; men is zelfs voorzichtig, en gaat er vervolgens over, even als had men zijne oordeelvelling niet geweten. En, wil men daadlijk voorbeelden: wie kent dan niet dat der R.emonftrantfche en Lammiste Doopsgezinde Broederfchappen? Heeft men niet onder hunne Leeraaren ten allen tijde verfchil, ja groot verfchil van denkwijze waargenomen, zonder dat dit fcheuring of tweefpalt in de Gemeente gaf ? Heeft men niet, om van later voorbeelden te zwijgen, te Amfterdam bij de Doopsgezinden, vergaderende bij het Lam, in deze eeuw, op één en denzelfden tijd, twee Predikanten gehad, Deknatel en de Vries, van welken de eerfte bijkans geheel Hernhuts was, en de laatfte meer tot het dusgenoemd onrechtzinnige overhelde ? ,, Dit alles eens toegeftaan," hervat men nog eens, „ maar dus doende zou toch eenmaal mijn gevoelen, „ het zij dan rechtzinnig of onrechtzinnig, gevaar loo„ pen van teniet te raaken?" Doch, eilieve! fteunt dan uw gevoelen op zulke zwakke gronden ? Kan het dan den toets van het onderzoek niet veelen ? Dit zult Gij immers niet willen beweeren ? Indien het maar wel bewezen is, en op duchtige gronden rust, wat zou het door tegenfpraak kunnen lijden ? Gij kunt immers op uwe beurt de tegenwerpingen oploslén ? Of anders, zijn die tegenwerpingen in de daad gegrond, en werpen zij de gronden van uw gevoelen geheel omver: wel nu, neem dan het ge- voe-  C §3 ) voelen van uw partij aan, cn gij zult veel gewonnen, en waarheid gevonden hebben, om welke het u toch te doen is! In allen gevalle, had men in de vroegfte Christenkerk wel zoo uitgebreid een aantal Geloofsformulieren ? Of was men toen minder rechtzinnig? Waarom zoude men dan geloof weigeren aan de belofte des Verlosfers: „ Hemel cn Aarde zullen vergaan, maar mijne „ woorden zullen geenlins voorbijgaan!" (g-) Eindelijk werpt men nog tegen, dat, bij zulk eene vereeniging, de meerderheid in getal over de minderheid ligt den baas zou willen en kunnen fpelen, en haar belemmeren, in het beroepen van een Predikant naar haaren fmaak? Deze zwarigheid, Burgers! is zekerlijk gewichtig: te meer, om dat men misfehien voorbeelden zou kunnen bijbrengen. Maar, zou dan zoo iets niet door een wijslijk gefield Contract voor te komen zijn? Zou men ook niet, bij het beroepen, de Gemeente zelve kunnen raadplegen, of ook haar laatcn Hemmen ? Zou men niet kunnen bepaalen in groote fteden, b. v. voor zulk of zulk een aantal Ledematen dén' Predikant, zoo dat zoo of zoo veel Hemmen er één zouden kunnen brengen? . tiê % ■ ■ : ■ Misfehien Burgers' zou men nog, betreffende de moog- lijk- "Oj) TSlattb. XXIV: 35- F 2  ( 84 ) lijkheid en het uitvoerlijke, kunnen vraagen: waarom juist de Hervormden , waarom niet de Remonftranten of LammistcDoopsgezinden, die belijdenis doen van Kerküike verdraagzaamheid, aan het hoofd van zulk eene vereeniging geplaatst? Doch deze vraag is, mijns bedunkens , gemaklijk op te IoSfen; te weten: om dat de weg zich ten dezen aanzien, als van zelve, aanwijst. Immers wat is natuurlijker, dat zich het meerder getal bij het minder, of dat zich het minder bij het meerder, voege? Immers het laatfte ! En zou het ook wel te wagten zijn, dat het talrijk Hervormd genootfchap zich bij de, overal onvergelijkelijk veel kleiner, Remonttrantfche of Doopsgezinde Gemeentensvoegde: inzonderheid, als men, ten dezen aanzien, een weinig op de vooroordeelen let, die althans met geen geweld zijn weg te neemen ? — Trouwens, dat in dezen meer, ja alles afdoet, de bedoelde vereeniging had reeds, zedert jaaren, in ftilte plaats, en zou zelfs, al ware de laatfte omwenteling niet gekomen, binnen misfehien vijftig jaar bijkans geheel, althans op de meeste plaatzen, voltooid zijn. Immers van jaar tot jaar nemen de Remonftantfche cn Doopsgezinde Sociëteiten in getal van Ledematen af, door buiten trouwen als anderzins, en verliezen zich als het waare in dat der Hervormden; zonder dat men daarom zou kunnen zeggen, dat deeze overgangers hunne gevoelens afleggen, of zelfs dat de algemeen,bij de Remonftranten en Doopsgezinden, in zwang gaande Godsdienftige denkbeelden  ( 85) den daarom minder belijders zouden aantreffen. Ik geloof eer het tegendeel, en de reeds aangehaalde klachte over onrechtzinnigheid bevestigt zulks, en is deze ook de onderftelling, op welke uwe geheele vraag gebouwd is, dat Partijfucht en Sectengeest aanmerkelijk zijn afgenomen. En dit wat de mooglijkheid en het uitvoerlijke van zulk eene vereeniging betreft. Over het waarfchijnlijke zal ik mij niet uitlaaten: ik meen aangetoond te hebben dat zulk eene inéénfmelting, behoudens eens ieders volkomen vrije denk- en predikwijze, kan tot ftand gebragt worden. En hier mede achte ik, betreffende de zaak zelve, genoeg gezegd te hebben. Immers, wat betreft andere zwarigheden, ontfproten, of nog te ontfpruiten, uit vooroordeelen, haat, nijd, bitterheid, hoofdigheid, hcerschzucht, trotsheid, hardnekkigheid en wat dies meer zij, hoe moeilijk valt het daarop , voor af, eene naauwkeurige berekeniug te maken? — Ik gaa dan over ter overweging van eene tweede vraag over deeze vereeniging, te weten, over de middelen, welke mijns bedunkens, het meest gefchikt zouden zijn, om deze zaak zo niet algemeen daar te ftcllen, ten minsten voor te bereiden en te befpoedigen. F 3 De-  1 C 86 ) Deze middelen, Burgers! zijn,mijns bedunkens, van twcërlei aart, en bepaalen zich, of tot het Burgerlijk beft uur, of tot de Gemeenten zelve. Wat het Burgerlijk beftuur betreft, en het gene daar door, ten dezen, zou kunnen en behooren gedaan te worden, hier over heb ik mij reeds in het voorbijgaan uitgelaten. Evenwel zal ik duidlijkheid-halven mijne meening een weinig uitvoeriger hier omtrent aan den dag moeten leggen. Er moest dan, mijns erachtens, door elke Gemeente van de voorheen alleen bevoorrechte Kerk, mitsgaders door Curatoren der Akademien en Gymnafien, aan het Lands Beftuur naauwkcurig cn onderfcheiden worden opgegeven : voor eerst de lom, welke zij jaarlijks nodig hebben tot onderhoud van Kerken, Leeraaren, Emeriti, Weduwen, Hooglecraarcn, Studenten in de lcerftcllige Godgeleerdheid , Catcchifeermeesters , Kosters , Voorzangers , Organisten, Kerkreparatien enz. enz.: met één woord, tot onderhoud van den openbaaren eeredienst; en wel, in hoe verre, de betaaling daar van gefchiedt, uit geestlijke Goederen voor de reformatie aanwezig; [in hoeverre uit later aangekomen gefchonken of geërfde goederen;] en in hoeverre onmiddclijk uit 's Lands of uit Stedelijke Kasfcn, onder" welk ccnen tijtel ook. Ten tweden, zouden zij opgave moeten doen, hoe veel zij jaarlijks moeten uitgeven tot onderhoud van armen, bejaarden,  ( 87 ) den, zieken, Kraamvrouwen, Ouden en Wezen, zoo die afzonderlijk, als die bij één woonen, en welke daar toe hunne fondfen zijn. Dit laatfte, de opgaave van de Armen en Weesfondfen, mitsgaders de jaarlijkfche benodigdheden tot onderhoud derzelve, zou ook kunnen verzogt worden van andere Gemeentens. Dit één en ander naauwkeurig opgenomen zijnde, zou het Beftuur, onder alle Christen Gemeenten (k), naar gelange van de talrijkheid der zielen welke gerekend worden tot elke Gemeente tebehooren, naauwkeurig dienen te verdcelen alle de Goederen, voor de Reformatie, ten dicnil-e cn tot onderhoud van den Openbaaren eeredienst, gefchonken. Door deze befchikking blijven die Goederen beneed worden tot hetzelfde einde, waar toe ze dooide Schenkers of Testateurs gegeven zijn, te weten tot een Godsdienftig gebruik; en wordt tevens de grief herftcld, hierin beftaande, dat, bij de Reformatie, de Hervormden alléén, met uitfluiting van andere Protelfantfche en Roomfche Genootfchappen, zig van die goederen hebben meester gemaakt, op welke de geheele Natie, als ééne geestlijke corporatie, alleen recht had; en welke , zo ze ooit verdeeld wierden, zouden hebben moeten verdeeld geweest zijn onder allen, naar evenredigheid van O) Jooden komen hier niet in aanmerking, om dat alle Fondfen en Penningen, van welke hier gefproken wordt, eertijds gegeven zijn tot onderhoud van den Christen-Godsdienst in het algemeen. F 4  ( 88 ) van het getal der zielen, behoorende tot die verfchillende fecten, waarin zich als toen de Roomsch-Catholijke Kerk fcheurde , dat gedeelte dier Kerk, het welk in wezen bleef, daar onder mede begrepen. (/) Vervolgens zou het Bcliuur, en dit fpreekt van zelf, aan de Hervormden moeten laaten behouden alle goederen, fondfen enz. welke, na de Reformatie, aan hun afzonderlijk, tot onderhoud van den openbaren eeredienst, gegeven of gemaakt zijn. Eindelijk behoorde het Beftuur op zich te nemen, het veifchaffen van werk of onderhoud aan alle zulke Armen, Weezen, afgeleefden, zieken enz., als tot welker onderhoud de daar toe beftemde Fondfen, Gelden enz., aan hun, door de afzonderlijke Gemeenten, al ware de fom ook nog zoo gering, zouden zijn opgedragen. Alleen zou het Beftuur geen zorg moeten dragen, voor, noch onderftand geven , aan, noch eenig Burger bezwaaren, ten dienfte van Armen, voor welken de Fondfen of Gelden aan hetzelve niet zouden opgedragen zijn. Veeleer moest, aan de Opzieners van zulke Godsdienftige Gemeenten, flipt verboden worden , om immer ofte ooit, Leden van andere CO Ik meen dat de Hoogleeraar Heerk Oostekbaan zich hier over op foortgelijk eene wijze, breder heeft uitgelaaten in een Stukje onlangs door hem , over de wijze der affcheiding van Kerk en Staat, uitgegeven.  C 89 3 re Gezindheden, met het aanzoeken tot onderftand voor hunne Armen, lastig te vallen, en behoorden zij ook op zwaare boete, zorgvuldig te waaken, tegen het beedelcn der Armen, welken zij zouden verkiezen , uit eigen beweging, zelve te onderhouden. Voorts moesten de Ledematen van zulke, hun eigen armen onderhoudende Godsdienftige Gezindheden, niet bevrijd blijven van de verplichting, om ook het hunne bij te dragen tot onderhoud van de algemeene Armen, welke door de geheele Burgermaatfchappij dienen onderhouden te worden. Niets immers is natuurlijker, daar de Kerk van den Staat is afgefcheiden, dat wil zeggen, daar de Godsdienftige gezelfchappen tot den Staat in gene andere en meerdere betrekking ftaan , dan alle andere heilzaame gezelfchappen , de Hollandfche Maatfchappij der Wetenfehappen , bij voorbeeld, de Maatfchappij tot Nut van V Algemeen, het Inlfituut voor dooven en Itommen, de Maatfchappij der Drenkelingen, enz. enz. Niets is natuurlijker, zegge ik, dan dat ook die gezelfchappen, als zoodanig, ontheven worden van eenen last, welke van hun, niet dan als van Leden der Burgermaatfchappij, kan en mag worden afgeëischt, ik meen het onderhouden van afzonderlijke Armen. En nu gewaage ik niet eens van het onbereckenbaar voordeel, hetwelk eene algemeene, éénpaarige, en met het beftuur verbondene, onderhouding der Armen, zoo wel voor F 5 die  C90) die ongelukkigen, als voor de bevordering van de induftrie, en dus van 's Lands bloei en welvaren, zou opbrengen. Dit een en ander is, dunkt mij, zoo duidelijk en klaar door den Burger Cornelis Rogge^ (£) aangetoond, en is ook de mooglijkheid, de wijze hoe, het heilzaame en voordeelige der vereeniging van alle Armen- en Weesbcftuur onder ééne beheering, elders zoo duidelijk, zoo uitvoerig betoogd en aangewezen, (/) dat het geheel overtollig zijn zoude, hier over breeder uit te weiden. («;) lk f>) In zijn uitgegeven Stukje, getijteld, de Arv.cn zijn kinderen van den Staat. (/) In het Rapport van den Finantieclen flaat der gefubfdieerde fticbtirgen of Gedsbnizen binnen Leyden, 1795. Voorts in het Rapport over den Staat en de Middelen ter verbetering der armen cn laagere Scbelen aldaar, pag. 106. en verv. Eindelijk nog breder bij de Confideratiea en Advies op bet Decreet van den Provifioneelen Raad der Gemeente van Leyden, genoomen in deszelfs buïtengevcoone Vergadering, in Com~ witte op Maandag 16 December 1795. bet eer/ie Jaar der Bataaffcbe Vrijheid. (m~) [Dat ook dit geen nieuw gevoelen , noch in dezen tijd eerst ter bane gebragt zij: kan men onder anderen opmaken uit de volgende plaatfen, getrokken uit het reeds aangehaald werkje, ten titel hebbende: De Bejtaanbaare Protejlant Rechtzinnig. ,, Maar ik," leest men aldaar, pag. 1(1,... ., meen er thans geheel buiten te blijven, „ en mij naauwkeurig tot het kerklijke te bepaalen; nemende , ten „ dien einde, mijnen toevlucht tot een verdicht gewest; doch't welk, ,, misfehien, wezenlijkheid heeft verkregen in fommige der Staateu ., van Noord America. Hoe het zij: ik verbeelde mij (leeds een ent„ leaigd land, 't welk in eens bevolkt wordt, door Proteftanten „ van verfchillende gezindheden, die deze Conflitutic fcheppen. De „ Staatsregering befchermt aldaar gelijkelijk alle belijders van Chris„ tus, zonder de ééne gezindheid boven de andere te bevoorrech- M tcn>  ( 9i ) Ik moet alleen nog aantoonen, hoe zulk eene handelwijs van het beltuur de boven opgegevene vereeniging of in dén fmelting zou kunnen bevorderen, of gemaklijk maaken. En dit te doen, zal weinig moeite kosten. Voor eerst, Burgers! blijft dan de kerk eigenlijk afgefchciden van den Staat, en daar door meer onafhanglijk: hetwelk niet gefchiedt, als alle geestlijken, tegenwoordige en toekomende van alle Secten, door den Staat betaald worden. Ten anderen, om nu eens van het, mijns bedunkens , ongefchikte en hoogst bezwaarlijke van zulk eene algemeene betaling, door den Staat, aan alle geestlijken, niet te fpreken , hetwelk onder anderen opzetlijk betoogd is door den Burger Rogge, in zijne zeer bekende Verhandeling over de affcheiding van Kerk en Staat: zoo zou er althans in dat geval nooit reden tot vereeniging of ineenfmelting zich opdoen, maar veeleer nieuwe fcheuringen en affcheidingen zeer gc- „ ten. De Staatsregering verklaart , het hebben en bekostigen van „ eeredienst en onderwijs geheel over te laaten aan elks verkiezing; „ of zij legt eenpaarige belastingen op tot het in ftand brengen van ,, openbare Godsdienstoefeningen : doch laat de inrichtingen geheel ,, over aan de bijzondere Kerkgenootfchappen." „ Zou het 5, niet beter zijn (zie pag. 23. in een noot) te begeeren, dat de ,, Staat alle Kerklijke bezoldigingen introk, en dezelve bragt in af„ (lag op de geraeene belastingen, of ook aanlei ter bediening van „ die armen, welke tot dus verre gemeentelijk bezorgd worden ? „ De Proteftantfche Godsdienst zou zich zeiven aldus zeer wel band„ haven. Dit leert de vorige ondervinding. Alle ingezetenen wa„ ren dan, ten dezen opzigt, in het geval der Disfenters, die, door „ één genomen , althans niet laauwer zijn, dan de bevoorrechten."]  ( 9= ) gemaklijk worden; ten minften, zo de Staat niet, tegen haar beginfel handelende, in zaaken van leerflellig begrip zich inmengde en uitfpraak deed. In onze veronderilelling daar en tegen is deze vereeniging, wat de finanüeeie fchikkingen betreft, zeer gemaklijk , en van niemand buiten de Gemeenten afhankelijk. Ten derden, wordt op die wijze aan het Hervormd Genootfchap geen onrecht aangedaan, als behoudende hetzelve alle zijne Fondfen na de Reformatie verworven, en ook zijn wettig aandeel in die Goederen, welke, voor de Reformatie, aan de geheele Natie, in hoedanigheid van eene Christelfke Natie, gefchonken zijn. Alle wettige reden tot beklag over, en verwijdering van, andere Genootfchappen houdt dan op, ten minften bij hen, die niet meer begeeren, dan 't gene hun oorfprongelijk en rechtens toekomt: en de vereeniging wordt waarfchijnlijker, ten minften zij kan harteliiker ondernomen worden, dan wanneer alle Geestelijke Goederen, tegen het oogmerk der Testateurs of Donateurs, verklaard wierden, aan de Natie, ten diende van andere dan Godsdiendige eindens, vervallen te zijn. Eindelijk, Burgers! en wel voomaamliik, moeten die van het Hervormd Genootfchap in dat geval, bedagt zijn, ten minden om éénige (w) fondfen of onderdand gelden bijéén te ver- za- (b) Ik zee opzetlijk ,, ten minften om eenige,," want waarlijk die fom zal zoo buitenfpoorig groot niet behoeven te zijn. Immers i. behouden de Hervormden een zeer groot deel hunner fondren.  ( 93 ) zamelen, althans ten behoeve van arme cn behoeftige Gemeentens, op Dorpen of Plaatfen alwaar het getal van Proteftanten gering is. En welke gelegenheid, bidde ik U, kan er dan gefchikter zijn, om in ééns geholpen en van veele finanticele zwarigheden verlost te worden, dan juist deze? indien maar de andere Gemeenten gewilliglijk, op één der bovengenoemde wijzen , toetraden, en edelmoedig hunne fondfen, ter onderhouding van den openbaren eeredienst, onder elkanderen vermengden, en tot één fonds maakten, op zulk eene wijze, als wij daar van, boven, gefproken hebben. Natuurlijk zou dit voor de meeste Gemeenten, maar wel inzonderheid voor dat der Hervormden, voordeelig en raadzaam zijn; al was bet maar alleen om deeze zeer eenvoudige, eeuwig waare, finantieele regel : „ dat één en betzelfde aantal menfehen, of wel gedichten van denzelfden aart, met zeer veel minder kosten, en veel beter kunnen onderhouden worden, wanneer ze veréénigd zijn, dan wel, wanneer ze elk op zich zelve, en onder een afzonderlijk beduur daan." fen. 2. Hebben zij als Gemeente niet meer, of behoeven zij als zoodanig niet meer voor hunne Armen te zorgen; en 3. lees ik in het Voorbericht voor het Rapport, wegens den Finantieelen ftaat der gefubfsdieerde Stichtingen, of Godshuizen binnen Leyden 1797. dat het onderhoud der openbare Godsdienstoeffeningen bij de Hervormden, aldaar, alleen uit de Kerkcollecten zou kunnen goedgemaakt worden, als bedragende , ten minften, toen dat Rapport gefteld wierd , de fomma vaa f 17291 - 2 - 4.  ( 94 ) ftaan." Vele vereenigde Doopsgezinde Gemeenten zouden dit kunnen getuigen , en is dit ten opzichte van twee vereenigde Weeshuizen, uit de oorfprongelijke rekeningen bewezen en daargedaan, bij het reeds aangehaald : Rapport van den Finantieelen Staat der gefub* fidieerde Stichtingen binnen Leijden pag. 44. en vervolg. Wat nu betreft de middelen, welke de onderfcheiden Gemeentens zouden kunnen aanwenden, om zulk eene vereeniging of ineenfmelting voor te bereiden en te befpoedigen, hier over kan ik korter mijne gedachten zeggen. Zij komen, mijns bedunkens, hoofdzaaklijk hier op neer. Voor eerst, dat de Opzieners der verfchil¬ lende Gemeenten ijverig en bereidwillig met het Beftuur, in de zoo even opgegeven maatregelen , medewerken, Ten anderen, dat de Leeraaren alles aanwenden, om zoodanig eene ineenfmelting in het waare, dat is, in het gunftigst licht, bij hunne Gemeenten te doen voorkomen; ten minften, dat zij zich zorgvuldiglijk wachten, in het verdedigen van hun eigen, en het wederleggen van andere gevoelens , van beledigende of haatlijke uitdrukkingen , of van hunne Partijen uit te fchelden voor Calvinisten, Papisten, Mennistcn, Luteranen, Artninianen, Sociniaanen enz. enz. Ten derden, dat men over en weer ter kerk gaa, en elkander ten Avondmaal toelate. Bij de Kerklijke verdraagzaame is dit laatfte reeds lang in gebruik, en wordt aldaar niemand geweerd ,  ( 95 ) weerd, die zich zeiven bevoegd acht. Waarom zouden de Hervormden dit ook niet kunnen doen? Zij hadden immers eenvoudig maar te zeggen: ,, Wij voor ons ge„ looven, dat dit of dat het wezen is van het Avond„ maal, en van het Avondmaal vieren. Wij willen nie,, mand weeren , daar deze Tafel, niet onze Tafel, ,, maar de Tafel des Hccren is: doch een iegelijk be„ proeve zich zeiven, en weete wat Hij verrichte, of „ Hij niet ons inftemme, dan of Hij, zonder met ons „ inteflemmen, evenwel meene met vrucht voor zich ,, zeiven de gewijde teekenen te kunnen ontvangen;" of dergelijke. Laatftelijk, dat men eenen aanvang maake, met eens over en weer voor elkander te preeken. Indien niemand door dit te doen belemmerd wierd in zijne vrije denk- en predikwijze, en ook niemand op de één of andere wijze genooddrongen, om onder het gehoor te komen, dan zie ik niet, wat zulks , naar reden-en billijkheid , zou kunnen beletten, en door welke Formulieren dit zou verboden zijn? De wanden toch van het Kerkgebouw , en het hout van den Predikftoel, zullen geenen Prediker ontheiligen, bennetten, of belemmeren, om op die zelfde wijze te prediken, als Flij elders zou gedaan hebben. Even min zal ook het aanhooren eenen toehoorder ontheiligen, die, in allen gevalle, als een verftandige alles beoordeelen en beproeven kan, om alleen te behouden, het gene hem goed dunkt. Ook zal natuurlijk elk Redenaar, die zich gewillig toont, om ook in een au-  C 96 ) ander Kerkgebouw, en voor meest andere toehoorders, het Euangelie te verkondigen, zich met opzet wagten van alle zulke uitdrukkingen, welke hij weet, dat voor dat foort van toehoorders, in eenen eigenlijken zin, als beledigende, zouden kunnen opgenomen worden. Rechtzinnigheid en onrechtzinnigheid kunnen zelfs ftellig worden voorgedragen, zonder bijkans van andersdenkenden gewag te maken. Indien men dan maar wil, en niet befmet is met eigenlijk gezegde heerschzucht, of begeerte om anders denkenden te dwingen in te komen, dan kunnen ook deze middelen worden aangewend, en, zonder het leerbegrip te krenken, veel toebrengen, om eene onchristelijke veete tusfehen Christenen uittewisfehen, om onpartijdige waarheidsliefde te bevorderen, en de gewenschte vereeniging voor te bereiden. Meer middelen, Burgers! ter befpoediging van zulk eene vereeniging, welke toch buiten dat, van zelve, als het ware, en langzamerhand, koomen zal, door het meer en meer afilijten der gewezen Disfentcr gemeenten; meer middelen, zegge ik, zijn mij niet bekend, en ik zoude hier van dit onderwerp kunnen aftrappen, ware het niet, dat Gijl. uitdruklijk verzogt hadt, op het oog te houden eene vraag: „ Of de Protefiantfche Christe,, tien, tot het houden hunner openbaare Godsdienstoeffe„ ningen, en tot het verrichten van al dat gene, welk „ gerekend wordt tot den openbaaren eeredienst te behoo- „ ren,  (97) „ ren, volflrekt nodig hebben zoodanige Pet forten, als „ daar toe thands onder den naam van Leeraars enz., ,, tij alle Protefiantfche Genootfchappen dienstdoen? Of ,, dat men derzelver dienst in de openbare Vergaderingen „ der Christenen niet alleen konde ontbeeren, maar zulks ,, zelfs oorbaar zoude zijn te doen?" Ten befluite zal ik oek dit nog kortelijk beantwoorden. Wat de eerfie vraag betreft, Burgers! bet is U bekend, boe langduurig, en met welk eene bitterheid, niet zelden, vooral in de voorgaande Eeuw, over het recht van fpreken in de Christen vergaderingen , aan de Broeders of Lceken al dan niet toe te kennen, getwist is. Veele gefchriftcn, tusfehen dusgenoemde Collegialiteit cn anderen, vóór en tégen gewisfeld, kunnen hier van ten getuige verftrekken. Vermaard zijn ten dezen aanzien onder anderen de boeken van L. Klinkhamer verdediging van de vrijheid van fipreeken in de Gemeente der Geloovigen tegen Isaacus Pontanus , Remonftrants Predikant te Amfterdam, Amft. 1662. Antonius van Dale Meel. Doft. de Oudheid van 't alleen fpreeken in de gemeente verdedigd, Amft. 1670. De Apostolice Oudheid van de vrijheid van fpreken &c. tegens Dr. A. van Dalens Allee n-fpreken door P. L., Haarlem 1672. Plet Helder Licht der vrijheit... over het Godlijk vrij propheteeren, door Pieter Smout tegen Dr. A. van Dalen, Rotterdam 1679. Doch, Burgers ! het kan Uw oogmerk niet zijn, op nieuws G eenen  ( 98 ) eenen Godgeleerden tweedrijd over deze gefchilpunten, thans bijkans afgefleeten , te doen ontdaan. Ik zal dus maar eenvoudig mijne mening zeggen, met de redenen waarom. Op uwe vraag dan, of de Christenen volftreht zulke Perfoonen nodig zouden hebben, als men doorgaans Leeraars noemt: kan ik in zeker opzicht antwoorden: neen ! zij hebben die niet voiftrekt nodig. Ook zonder bezoldigde en expresfelijk daar toe aangedelde Leeraars, zou eene Christelijke Gemeente, behoudens de indelling van Jesus en zijne Apostelen, bedaan, en aan haar groote doel, de onderlinge dichting, beantwoorden kunnen. Immers, hoe vele geboden vinden wij niet in de Apostolifche gefchriften, waarbij de vrijheid van fpreken voor een ieder, in de Christelijke Gemeente , zo niet rechtdreeks beweezen , ten minden van ter zijden veronderdeld wordt? (o) En wordt ook niet dit zelfde bevestigd, door de opgetekende voorbeelden van mannen, die, zonder juist bepaaldelijk tot Opzieners en Leeraars beroepen te zijn, nogthans het woord des Euangeliums met vrijmoedigheid en vrucht gepredikt hebben? Zoo als van Stephanmè O); van Philippgs (?); van de verdrooide geCO 1 Thesf. v: 11. 1 Thesr. iv: iS. Hebr. iii: n. Gal. vi: 1. Jac. v: 19. Coll. iii: 16. Eph. v: iS: Philip. ii: 14. i: 27. Judas vs. 4. i Cor. xiv: geheel, Hebr. X: 14. 1 Tim. ii: S. 1 Petri iv: ib. (?) Handel. vi: 9, 10. (?) Handel. viii: 15.  C 99 ) geloovigcn (r)j van ccnigc Cyprlfche en Cycnifine mannen f>>; van Apollos (0; van het meerendcel deiBroederen te Romen («) ; van vele anderen nevens Paulus en BarnabaS te Antlochlcn cn te Jerufalem (4? Trouwens, Burgers! de vermaarde Oppercancclier van Groot Brittante, Peter Kmo, anders zoo ijverig een voon'lunder van het Bisfchoplijk gezag, haalt zelf een voorbeeld aan uit Eusebius , waar uit blijkt, dat het, reeds lange na het veifchciden der Apostelen , zelfs den Leken wierd tocgelaatcn, om, met verlof des Bisfchops, tot het volk te prediken! (»•) En getuigt ook de beroemde Mosiieim, Jh zijne Kerk' Ujke Gefchiedenis, dat, in de eerfte Christenkerk, het volk volkomen de oppermacht va handen had, zijn eigen wetten maakte, Leeraars verkoos, enz. O); dat voorders, onder de Leden der Christelijke kerke, niet alleen eene minzaamc overeeiiftemming plaaife vond, maar ook eene volkomene gelijkheid; (j>) en eindelijk, dat noch Christus zelf, „ noch zijne heilige Apoitei „ len, iets duidelijker of uitdruklijkcr bevolen heb- „ beu, (/■) Mande! VIÓ: 4- (O Handel. XI: 20, 21. (f) Handel. XVI11: 24-28. \ C») Piiiüp. I: 14. enz. ("O Handel. XV: 35- enz. C«0 Staat der eerjle Cbrlstfkerle II. Deel I. Hoofd. §. 11. pag 254—257- (*) Deel I. Eeuw I. Deel II. H.iofd. II. § 6. p. 135- Zie onder anderen Handel. XV: 22. &c. Cr) Aldaar §. 7. P- 135. G 2  ( loo ) „ ben , ten opzichte van de uitwendige gedaante der „ kerke, noch vastgefteld , op welk eene wijze de„ zelve moest beftuurd worden: waar uit wij mogen ,, opmaken , dat het regelen hier van eenigerraate ge„ fchikt was naar den tijd, en overgelaten aan de wijs„ heid en voorzichtigheid van de voornaamfte Hoof,, den, zoo in den Burgerftaat, als in de Kerk." (2) — Al waare het dus niet, uit laatere voorbeelden, van Collcgianten en vele ook rechtzinnige Doopsgezinden , blijkbaar, (» zoo hebbe ik , zoo 't mij voorkomt, reeds genoeg gezegd om te bewijzen, dat, tot handhaving der openbaare Godsdienstoeffening, niet volftrekt en onmisbaar nodig zijn zoodanige Perfoonen, als daartoe thans , onder den naam van Leeraars, onder alle Proteftantfche Genootfchappen dienst doen. Maar, Burgers! eene andere vraag is: of'het, in dezen tijd en bij deze omftandigheden, ter bevordering van de algemeene /lichting, oorbaar en dienftig zijn zoude, zich van den dienst der Leeraaren over het algemeen te ontdoen? Hier op andwoord ik rondborltig, en zonder omwegen: Neen, dit is niet oorbaar! Zie hier mijne redenen! Het niet aanftcllen van vaste, daartoe op- (z) Aldaar § 5. p. 130—132. («) Deeze laatften immers hebben , op veele plaatfen, tot op heden dezen dag toe, niet anders dan dusgenoemde Liefdepredikers, of Broeders, die zonder eenige bezolding het werk der prediking waarnemen.  C ioi ) opzetlijk opgeleide, bekwaam gekeurde, en bezoldigde Leeraaren, kan mijns inziens wel plaats vinden bij kleine Gemeentens, cn bij eene groote maate van eenvoudigheid van zeden. Zoodanig was het geval in de eerfte Christenkerk, en later bij de Broeders Collegianten, en onder de op het platte land verfprcide, zeer femmige, eenvoudige en ernftige Doopsgezinden. Maar dit zou, mijns bedunkens, in het geheel niet oorbaar zijn in grooterc Steden, en bij die mate van ware of ingebeelde verlichting, als wij thans mecnen te bezitten. V De meeste menfehen, immers zij die wat meer geoeffend zijn, zouden zich niet te vreden of gefticht kunnen houden, door het aanhooren van eene zeer eenvoudige, dikwerf niet zeer naauwkeurig of fraai opge- ftclde, ja zomtijds langwijlige redevoering. Lu in dier voegen zou er toch zeer dikwerf, ja veellicht den meeften tijd, gepredikt worden, indien er niet bepaaldelijk Leeraars toe wierden uitgekozen cn aangcfteld. Ik geloof juist niet, dat het ontwerpen van eene goede, wel opgeftclde, waarlijk aangenaame en ftichtelijke redevoering of Predikatie, zo verbazend diepzinnig een werk is, dat niemand anders, buiten de aangeftelde Leeraars, zulks met vrucht zou kunnen doen. Het tegendeel is waar; maar toch wordt cr toe vereisen* alles, wat er nodig is, om cene goede cn aangenaame redevoering over eenig ander onderwerp te kunnen opftellen: en zal het G 3 eene  ( 102 ) cene uitlegkundige leerrede zijn, behoort er ten minften eenige Bijbel- taal- en oudheid kunde toe. Alle deze kundigheden nu verwerft men niet zonder moeite, zonder oeffening, zonder arbeid, zonder ten minften eenige algemeene tinctuur van afgetrokken er geleerdheid. . En hoe wederom zal men zich hier in kunnen oeffenen, zonder opzetlijk zich daar aan, meer of min toetewijen? Hoe hiertoe vooral in de jeugd den nodigen tijd vinden, als men zich geheel en al op een ander beroep moet toeleggen ? Is het dus uit den aart der zaake blijkbaar, dat, om in dezen tijd, waarlijk met vrucht, met aangenaamheid, zoo dat men ook door uiterlijke gaven en inkleedfcl, toehoorders lokt, het Euangclic te verkondigen; dat daar toe veel tijd en oeffening ter voorbereiding nodig is, het welk niet wel, ten minften hoogst bezwaarlijk, en niet dan gebrekkig, met de bebéfferrirrg van eenig ander beroep kan gepaard gaan: zoo fpreekt het ook van zelve, dat men den dienst van zich opzetlijk daartoe voorbereid hebbende en behoorlijk bezoldigde Leeraaren niet zal kunnen ontbeeren. Trouwens wie ook zoude zich geheel aan het verkondigen van het Euangelie en het ander Lceraar-werk kunnen en willen toewijden; zonder verzekerd te zijn van, dus doende, een genoegzaam beftaan te kunnen vinden ? Ja zouden er niet over het algemeen meer fchrandere, en met verftands-vermogens rijklijk begaafde Jongelingen , zich tot den Predikdienst bekwaam maaken , indien  ( ios ) dien de bezolding over het algemeen ruimer, en meer naar de behoefte van dezen tijd geëvenredigd was ? Dit alleen, Burgers! zoude ik meenen, betreklijk uwe laatfte vraag, uitvoerlijk ja zelfs heilzaam te zijn: te weten, dat men nimmer weigerde aan een braaf, kundig, en ter goeder naam ftaand Lid der Gemeente, om, indien hij zich daartoe aan den Kerkenraad aanmeldde, openlijk eene Predikbeurt te mogen waarnemen. Zeer zeker zijn er eene menigte van Leeken, die nu en dan even goed, ja zelfs beter en ftichtlijker, het woord zouden kunnen voeren, dan meenig een Leeraar. Ik behoef mij flechts op de gedrukte leerredenen der Collegianten te beroepen, en niemand zal mij dit gezegde betwisten. Indien dan de Opzieners der Gemeente, in het toelaten van deze en gene Broeders tot den Predikftoel, een weinig met den fmaak der Toehoorders raadpleegden: zoo geloof ik, dat dit zelfs zeer heilzaam zijn kon , zoo ter bevordering van gepasten naarijver onder de Leeraaren , als ter voldoening van eene, noch loflijke, noch laakbaare, nieuwsgierigheid onder de Leeken; en dus in allen gevalle ter meerdere opwakkering van den verflaauwden en vervallen ijver voor de openbare Godsdienstoeffeningen. Kan men het behoudens gewecten en plicht' doen, waarom zoude men zich dan niet, ter bereiking van waarlijk nuttige eindens, een weinig naar de geneigdheid zijner tijdgenoten mogen fchikken ? G 4 thans  C 104 ) Thans, Burgers! fchiet mij alleen over te handelen over den heilzaamen invloed, welke dusdanig eene vereeniging, ter verwekking van meerderen ijver, in het bijwoonen van den openbaaren eeredienst, zou kunnen hebben. Dit verricht zijnde, zal ik mijne verhandeling mogen befluiten. Het is altijd moeilijk, Burgers! vooraf, met genoegzaame zekerheid, over den heilzaamen invloed van eenige verbetering te kunnen oordeelen. Men kan wel van voren bcpaalen, dat het één of ander voorgeftelde, uit den aart der zaak, heilzaame uitwerkfclen moet hebben. Maar, zoo ras het daarflellen cn in ftand brengen, van zoodanig iets goeds en nuttigs, grootendeelsafhangt van cene talrijke fchaare, welke, niet alleen door verfchillende belangen, maar ook door verfchillende inzichten gedreven wordt: zoo kunnen alle uitzichtenten dezen niet hooger gefchat worden dan gisfingen, welke eenen meerderen of minderen graad van waarfchijnlijkheid erlangen, naar maate het voorgeflclde in zich zeiven meer mooglijk, en meer overeenkomftig is met de algemeene denkwijs der groote volksmeenigte. En zoo komt het mij voor, dat het ten dezen gelegen is met de uitzichten op eenen gunltigen invloed der vereeniging, ter aanvuuring van den ijver in het naarftigcr bijwoonen van de openbaare godsdienstoeffeningen. Ik bepaal mij  ( io5 ) mij dan alleen tot den aart der zaake, en tot de meest gewoone denk- en handelwijze van het gros des Volks. En, in beide opzichten, meen ik gunftig te mogen befluiten. Wat den aart der zaak betreft. Verre de meeste, zo niet alle Christenen, achten, zo ver ik weet, cene vereeniging heilzaam, en overeenkomftig, niet alleen met den geest des Christendoms, maar ook met het doel van den Godlijken Infteller. Allen, die ik er over gelezen heb, hoe verfchillend anders ook in denkwijs, (Z>) betreuren de verdeeling der Christelijke Kerk in zoo vele fecten, en verlangen , of vcrwagtcn zelfs , dat het eenmaal worden zal: ééne Kudde en één Herder! Is dit nu zoo, en houdt men het daar en boven voor toegeftaan, dat de verheerlijkte Middelaar Jesus, als Koning zijner Kerke, het bewind voert over de Christelijke gemeente: wie zal dan niet met mij befluiten, dat zoodanig eene verééniging, zo ras zij tot ftand gebragt is, eene heilzaame flrekking zal hebben tot vermeerdering van ijver, ook in het bijwoonen der openbaare Christelijke Godsdienstoeffeningen? Immers, het ware geheel ongerijmd, te O) Zie, b. v. de reeds aangehaalde Leerrede van den Eerw. le Sage ten Brof.k, en den Brief aan mijne Landgenooten, die tot andere Christelijke .Genootfchappen beboeren, te Leijden bi] van Thoir 1796. pag. i. Ook het reeds bijgebragtc van Y. van Hamelsveld. G 5  ( i°9 ) te willen (lellen, dat de vereeniging wenfchelijk, en met het doel van den grooten Stichter des Christendoms overeenkomffig ware, doch te gelijk, dat zij eene (trekking zou hebben ter vermindering, of ter uitdooving van den ijver, ter bijwooning van de openlijke godsdienstoeffeningen. Uit den aart der zaake, meen ik dus gun- flig te mogen befluiten. En wat nu betreft de gewoone denk- en handelwijs der groote volks-menigte: ook ten dezen aanzien, meen ik dezelfde gisfing te mogen maaken, en wel om deze redenen. Nieuwheid en iets zinlijks hebben, ten allen tijde, het gros des Volks het meest bekoord. Dit heeft ook plaats ten aanzien van gezamentlijke en openbaare Godsdienstoeffeningen. Oude en laatere gefchiedenisfen kunnen dit ten overvloede bewijzen. Dit alles nu zou door de voorgeflaagene vereeniging aanmerkelijk kunnen •bevorderd worden. Immers juist daar door, te weten, docr de ineenfmelting der fondfen, zouden die anders veellicht niet te vindene onkosten kunnen bij één gebragt worden, welke noodwendig zijn, ter daaritelling en instandhouding van die meer zinlijke en afwisfelende Godsdienstoeffeningen , over welker heilzaame uitwerking ik mij reeds vroeger, breedvoerig heb uitgelaaten. Bet getal der Leeraaren wierdt dus grooter, en er was meer verfcheidenheid voor den verfchillenden fmaak, welke er in elk Kerkgenootfchap hecrseht. — Maar, daar  ( i°7 ) daar en boven , die bitterheid in het voortellen zijner eigene, en het wederleggen van andere? gevoelens, welke altijd den oprechten waarheids-vriend onwaardig is, en thans, bij de van één gefcheidenc Kerkgenootfchappen, fchoon minder dan voorheen, nogthans niet dan maar al te veel gevonden wordt, zou minder worden, ja uitflijten. Velen, die, om deze reden, bij hun eigen Kerkgenootfchap, den openbaaren eeredienst niet bijwoonen, cn, uit vooroordeel van opvoeding of gezag, ook niet bij anderen zich vervoegen, zouden nu ter kerke komen. Elk kon meer naar zijn fmaak gefticht worden. Een rechtzinnig Prediker, b. v., met waardigheid cn ernst, doch befcheiden cn liefderijk zijne gevoelens voortellende, en, zonder bitterheid, die van anderen weerleggende, wordt nu, bijkans alleen van de ledcmaatcn zijner eigene kerke gehoord. Bij de vereeniging daar en tegen, zou hij ook van anderen gehoord worden, vooral, indien zijne uitwendige gaavcn eenigzins gelukkig waren. En zoo zou het ook, omgekeerd, met eenen onrechtzinnigen gaan. Er zou onder de ledcmaatcn meer onderlinge liefde, vriend; lijke faamenfpraak, cn lust tot onderzoek gebooren worden. Alle partijdigheid zou, ten laatftcn, tot fchande vertrekken. Men zou , eerst misfehien uit beleefdheid, eenen andersdenkenden gaan hooren prediken, om daar door ook dezen tot het weerkcerige aan te fpooren. Onmerkbaar zou het onzijdig onderzoek veld winnen, en, ten (lotte, de waarheid, die in Christus is, luister-  C 108 ) terrijk boven drijven , ja algemeen worden erkend en aangenomen! (Y) En hier mede, Burgers, Vrienden van Godsdiensten deszelfs openbaare oeffeningen ! meen ik Uwe vragen beantwoord , en de tegenbedenkingen uit den weg geruimd te hebben! Voldoende of niet voldoende zullen thans de aangcftelde rechters moeten beflisfen. Wat mij betreft, het voorgeftelde fchijnt mij toe gefchikt te zijn, ter opwakkering van den verflaauwden ijver voor den openbaaren eeredienst. Hoe het zij, ik leg thans de pen neder, en laat het krachtdadig zegenen van alle heilzaame middelen ter bevordering van waarheid, godsvrucht en eensgezindheid, eerbiedig over aan Hem, dien verhoogden Koning zijner Kerke, die eenmaal gezegd heeft: „ Ook de poorten der helle zullen mij- „ ne Gemeente niet overweldigen! " (V/) PROE- (0 Zelfs met betrekking tot de Iaatere, dusgenoemde Kerkhervormers, zegt een zeer rechtzinnig Schrijver. „ Zij hebben vele „ draaiingen verbannen, vele ontdekkingen gedaan, en verdienen „ in zoo verre, den naam van verlichters, of nieuwe bcroorw.tr,; „ want, zeer veel nuts, bedoeld, of niet bedoeld, is door hen, „ met de daad gefticht, en velen, die hun niet zeer bijvallen, zijn, „ door hun toedoen , van eene fluimerzucht geneezen , welker af„ legging reeds vruchtbaar is, en verder worden zal in zeer heil„ zaame gevolgen. Het zou ftijfziunig, dwaas en ondankbaar zijn, „ dit niet te erkennen, of er geen voordeelig gebruik van te wil„ len maaken," A. Hllsmoff, over de kragt van bet inwendig bewijs voor de Godlijibeid der Eua<,gelie-ieer, enz. pag. 192, 293. (d) Jlatth. XV* iS.  PROEVE over de OORZAAKEN VAN HET VERVAL , IN DE BIJWOONING VAN DE OPENBAARE GODS DIENST-OEFFENINGEN DER PROTESTANTEN IN NEDERLAND; ALS MEDE OVER DE MIDDELEN, TER WEDER OPWEKKING VAN DEN VERFLAAUWDEN IJVER. ter beantwoordinge DER VRAAGE, DESWEGEN OPGEGEEVEN DOOR EENIGE VRIENDEN VAN DEN GODSDIENST EN DESZELFS OPENBAARE OEFFENINGEN TE LEIJDEN. door G. J. van R IJ S W IJ K te Amsterdam. ONDER DE ZINSPREUK: Laaten wij onze onderlinge Bijeenkomften niet nalaaten, gelijk fommigen de gewoonte hebben. Hebr. X: 25.   PROEVE over de OORZAAKEN VAN HET VERVAL, IN DE BIJWOONING VAN DE OPENBAARE GODSDIENS T-OEFFENINGEN DER PROTESTANTEN IN NEDERLAND; ALS MEDE OVER DE MIDDELEN TER WEDER OPWEKKING VAN DEN VERFLAAUWDEN IJVER. u w voorftcl, Medebroeders in het Christelijk geloove! trof, zo dra ik het in den Letterbode las, bijzonderlijk mijnen aandacht. Eene Godvruchtige opvoeding genoten hebbende, en van der jeugd aan een ijverig liefhebber zijnde van dcelneeming aan openlijke Godsvereering, bemerkte ik het Haag toeneemend verval in de bijwooning der Christelijke famenkomften met innerlijk leedweezen; bejaarde perfoonen, nu reeds voor lang ontflapen, verzekerden mij, dat zulks al lang voor mijnen tijd was aangevangen; terwijl de toeneemende verergering oogenfchijnelijk is , en den aandacht derzulken zelfs niet ontgaat, welke flechts zelden ter kerke komen. Meermaalen heb ik over de oorzaaken der verminderde belangftelling, omtrent iets dat mij dierbaar is, en geestelijk genoegen verfchaft, na- Inleiding.  ( !« ) nagedacht, en 'er verfcheiden maaien over gefproken met dezulken mijner vrienden, welken met mij, dccze ftadg toeneemende verkoeling, betreuren. Zeer welkom derhalven en bijzonder aangenaam was mij uw voorftel. Hoe treurig de aanleiding ook is, verheugde het mij hartelijk, te zien, dat in een tijd van zulke hooggaande onverfchilligheid, nog Mannen gevonden worden, zo veel prijsftellende op den Godsdienst en deszelfs openbaare oefeningen, dat zij over de oorzaaken des vervals en de middelen tot herftel een prijs-vraag uitfehrijven: de beste antwoorders niet flechts met loflijke melding, van zich verdienftelijk gemaakt te hebben, willen bekroonen; maar daar voor zelfs over hebben van dat geen, 't welk, bij den verminderden tijdelijken welvaart, in ons Vaderland, den bezitteren eigenaartig te fterker moet aankleeven. Deeze belangftelling op zich zeiven, van Uwen kant, in iets, waar omtrent de onverfchilligheid geduurig veld wint, verblijdde mij, en ik dankte den Alierhoogften deswegens in mijn hart. Bovendien verheugde het mij, dat nu, den aandacht van verfcheiden Godsdienftigen, onder verfchillende aanhangen, op dit onderwerp gevestigd wordende, daar door voor zeker meer dan céne voortreflijke verhandeling zal aan 't licht komen, welke ook mij tot leering en ftichting zal ftrekken, troost verfchaffen en be-  ( "3 ) bemoedigende uitzichten aanwijzen. Eindelijk was uw voordel mij ook deswegen zeer aangenaam, als aanleidelijk, mijne eigene denkbeelden over dit onderwerp te verhelderen, juister te bepaalen en meer uittebrei- den ; en, mij zeiven niet ongefchikt noch onbevoegd achtende, eenige aanmerkingen op te geeven, welke Ik mij vleien durf, alle opmerking niet geheel onwaardig te weezen, was 't mij welgevallig door uwe uitnoodiging hoope te hebben, dezelven ten gemeene nutte aan 't licht te zullen zien komen , daar anders welligt in deezen tijd-, geen Boekhandelaar gevonden zou worden, genegen een verhandeling over een onderwerp, waarin zo weinigen belang dellen, in druk uittegeeven. Ter voorbereiding tot het antwoord op Uwe eigenlijke vraag: welke de middelen zijn, den verflaauwden en vervallen ijver voor de openbaare Godsdienstoefeningen, Weder op te wekken en aantevuuren? begeert gijlieden, Broeders! eigenaartig opgave van de Oorzaaken van die laauwheid, onverfchilligheid en nalatigheid in het bijwoonen der openbaare Godsdienfiige Vergaderingen , welke thans bij zo veele Proteftanten, zo zichtbaar is. Immers men dient de kwaal te kennen, zal men gepaste geneesmiddelen voorfchrijven, en zal het uitwerkfel ophouden , men moet de oorzaaken wegH nee-«  C 114 ) nccmen. Ik acht dus overeenkomftig uwe bedoeling te handelen, wanneer ik, vooreerst, mijne aanmerkingen voordraag, over de oorzaaken van der Proteftanten meer en meer zeldzaam dcelneemen aan de gemeenfehaplijke Godsdienstoeffeningen; om dan daarna een en andere bedenkingen optegeeven, wegens de meest gefchikte middelen om den verflaauwden ijver weder optewekken. OORZAAKEN VAN VERVAL. De vraag, welke de oorzaaken zijn van de nalaatigheid en laauwheid der Proteflanten in het bijwoonen der Godsdienftige famenkomften, kan alléén be¬ trekking hebben tot dezulken, welke den Christelijken Godsdienst in hun hart, met de daad, toegedaan zijn; — want, betreklijk die geenen, welke de Christelijke Leer openlijk of heimlijk verwerpen , fchoon van Proteftantfche ouders geboren, in een' Proteftantfche gezindheid opgevoed, ook leden van deze of gene Kerkgemeente zijnde, en als zodanig, en uit dien hoofde, onder,de Proteftanten gerekend, betreklijk de bekende of bedekte ongeloovigen is deeze vraag geheel ongerijmd; men kan hen, indien zij overigens eerlijke luiden zijn, de grondbcginfels van den natuurlijken Godsdienst niet tevens verwerpen en alle zedelijkheid verloochenen, geenzins in de Christelijke famenkomften verwachten, ter deelneeming aan eenen Eerdienst, welks Godlijke her-  c m) herkomst zij ontkennen, naardien zulks te doen onbeftaanbaar is met den eerbied voor God , wiens beftaan , wij veronderftellen, dat zij als Deïsten erkennen. Deezer aantal ondertusfehen is niet zo gering, dat zulks niet in aanmerking zou komen, bij de beichouwing der ledigblijvende zitplaatfen in de Protefiantfche Bedehuizen ; zijnde bet getal der verwerpers van 't Christendom , door de verfpreiding van veele Godsdienstondermijnende gefchriftcn, in de laatfte tijden, hoogst* Waarfchijnelijk, merkelijk, aangegroeid. Betreklijk het voordel blijven deezen geheel buiteil aanmerking: de vraag kan alleen dezulken bedoelen, welken het Christendom omhelzen ; wordende doof Ulieden begeert, opgave der oorzaaken, dat zij, welken den Christen Godsdienst erkennen als van Godlijkc herkomst, onder de Proteftanten, zo zichtbaar Ver» flaauwen in het deelneemen aan de openbaare Godsdienstoefeningen. De Roomschgezinden gaan ijverig ter kerke, om den openlijken Eerdienst bij te woonen, achtende zich hier* toe verplicht, als tot een daad van eigenlijke Gods* dienst, als tot een ftellige plicht den Allerhoogften Ver* fchuldigd , omtrent welks nakoming of verwaarlozing, H 2 zij  (n6) zij ftellige vergeldingen verwachten. Niet dus tot eigen leering en {lichting: niet tot eigen genoegen of onmiddclijk voordeel: neen, maar als verfchuldigde eerbetoo- ning aan de Godheid. Daarom maaken zij weinig werks van de predikatie en verlaaten als dan grootdeels het Cedehuis. Voor zo ver de Christelijke famenkomften mede ftrekken tot Godsdienftig onderwijs, tot opbouw in-het geloove en tot onderling vermaancn, is dit laatfte niet goed te keuren. Hunne afzondering van Godsdienst en zedelijke Deugdsbetrachting, is bovendien een deerlijke misvatting, dezelfde welke plaats hadt bij de Farifeen, ten tijde des Zaligmaakers; die meenden Godsdienftige menfehen te zijn, wanneer zij de ftellige voorfchriften der Wet tot den uitwendigen Godsdienst betreklijk, uitgebreid cn vermeerderd door veele eigendunkelijke inftellingen, ftiptelijk waarnamen, terwijl zij de zedelijke voorfchriften aangaande Rechtvaardigheid , Licfdaadigheid en goede trouw ganfchelijk verwaarloosden en zelfs gering achteden. (V) Hetzelfde wanbegrip vind men mede bij genoegzaam alle de geenen, welke geen kennis verkreegen aan de Christelijke openbaaring, of van de Euangelie Leer niet dan verbasterd onderwijs bekwamen. De echte Godsdienst beftaat in plichtmaatige geCo) Matth. XXIII: 23.  C 117 ) gevoelens des harten en in plichtmaatige bedrijven, beiden uit eerbied voor den Allerhoogften. Al het deugdelijke, zo in gevoelens als daaden is Godsdienst, wanneer het voorkomt uit het rechte beginfeï, naam- lijk, uit Eerbied voor God, om Hem te behaagen , in bewustheid dat de wcrkzaame begeerte zulks te doen, behoorlijk is in zich zeken. — Maar deeze aanmerking, waarvan ik meermaalen gebruik zal maaken, deeze aanmerking heeft niet ten gevolge, dat alléén het plichtmaatige van inborst en gedrag den eernaam van Godsdienst verdient, wanneer zulks ons onmiddelijk en rechtftrecks bevoordeelt, anderen en der Maatfchappij ten nutte ftrekt; bijvoorbeeld, Maatighcid, Rechtvaardigheiden Goedwilligheid. Zij fluit het plichtmaatige, voor zo ver het eigenlijk en rechtftrecks het Opperwezen ten voorwerpe heeft, geenzins buiten, veeleer het tegendeel. Vertrouwen op God, dankbaarheid jegens Hem is niet Hechts plichtmaatig, om dat het vertrouwen ons gerustheid verfchaft; om dat de dankbaarheid voor genotene weldaaden, eenige gefchiktheid fchijnt medete- brengen voor nieuwe gunstbewijzen; niet alleen, om dat zulks rechtmaatig en behoorlijk is, in zichzelven, in 't afgetrokkene befchouwd; maar ook, en dit hebben wij thans bijzonderlijk in 't oog te houden, om dat zulks God vereert', om dat vertrouwen cn dankbaarheid Hem welbehaaglijk, Hem aangenaam zijn, om dat God deeze gevoelens' Hemwaarts, bij de redelijke fchepfelcn begeert, H 3 de-  ( "8 ) dczelven wil; — en zodanige gemoedsgefteldtenis aantekweeken welke den Allerhoogften behaagt, ontegenzeglijk 's menfehen plicht is. Zodanig nu is het ook gelegen met den openbaaren Eerdienst. Bchalven het nuttige tot verlevendiging van kennis, ter aanfpooring tot Deugdsbetrachting en ter verwerving /van verItandig en geestelijk genoegen; — bchalven dat heilzaame voor de Dcelnccmers, is de deelneemcnde bijwooning van de openlijke Godsvereering, plichtmaatig, als eigenlijk en voornaamlijk ingericht, om hulde toetehrengen, ain het Opperst en Vöortreflijkst Wezen, welk hoogstvolmaakt, volhecrlijk en aanbiddelijk is in zich zeiven, en tot ons ftaat in de betrekking, van onzen Schepper, die ons door tallooze weldaaden aan zich verplicht heeft, van wienwij in alles af hangen, en wiens dierbaare gunst, de eenige grond is van gerustheid, genoegen en blijde verwachting. Openlijke en gemeenfchaplijke Eerbetooning, Aanbidding en Verheerlijking der Godheid, is betaamlijk, voeglijk en gepast, en door den Deelneemer, uit het rechte beginfel, om God te vereeren , gefchiedende, den Allerhoogften voorzeker welgevallig. Dit Beginfel nu, (fchoon veelen zich hetzelve niet duidelijk vertegenwoordigen, maar 'er alleen een duister befef van hebben;) — dit beginfel is het, 't welk de getrouwe Bijwooners van den openbaaren Godsdienst bezielt; plaats heeft bij de Roomschgezinden, fchoon  , ( "9 ) fchoon zij anders deerlijk mishebben, wanneer zij de oeffening van andere plichten, uit genoemd beginfel, niet gelijken rang toekennen, en zedelijke deugdsbetrachting uit Godsvrucht, niet befchouwen als even zeer vereischt en gefchikt om God te vereeren, als éven zeer eigenlijke Godsdienst, zo wel als de openlijke Godsdienstoefeningen. Hun gevoelen echter, wegens de bijwooning van den openbaaren Eerdienst als een plicht Gode verfchuldigd, is allezins gegrond. Hetzelve vindt ook plaats bij veele Onroomfchen, meestal echter bij de zogenaamde Rechtzinnigen, waar van wij de reden ftraks zullen zien. De trouwe kerkgangers onder de Proteftanten befchouwen hun doen als plichtmaatig en Gode behaaglijk, gaande ter kerke, niet zo zeer om gefticht te worden, als wel cn voornaamlijk, om zich van een Godsdienftige plicht, een plicht Gode verfchuldigd, te kwijten. Men belacht hen, welke in de Godsdienftige vcrgaderplaatfen den Leeraar noch zien, noch hooren kunnen. Zeer te onrecht voorzeker: indien zij vrij zijn van onbehoorlijke bijoogmerken en huichclaarij, hun opkomen ten huize des Gebeds is lofwaardig cn den Hcere aangenaam. Maar hoe is 't nu gelegen, met de Bestgezinden onder de geenen, die de onderlinge famenkomften nalaa- tcn? Ik zeg, de Bestgezinden, bedoelende daar mede, die geenen, welke den Godsdienst hoog achten, II 4 en  ( 12°) en prijsftellen op hunne eeuwige behoudenis, met uitfluiting derzulken, welke, fchoon de Christelijke Leer niet verwerpende, echter geheel onverlchillig zijn, omtrent hun geestelijk welzijn en den Godsdienst befchouwen of behandelen als een zaak hen in 't geheel niet aangaande. Deeze Bestgezinden onder de Nalaatigen befchouwen het bijwoonen van den openlijken Eerdienst, alléén van de hen voordeelige zijde, als.nuttig tot vordering in kennis, tot aanmoediging ter deugd en als gefchikt tot verkrijging van geestelijk genoegen. Zij gaan ter kerke om gefticht te worden, zijnde daaronder al 't gemelde vervat. Deeze Bedoeling nu, met ter zijde ftelling van het beginfel van eigenlijke Godsdienftige verplichting op zich zelfs, afgezonderd van het nuttige en heilzaame der deelneeming, is de reden, dat zij ook niet te kerk komen, wanneer zij meenen of verwachten, niet geftkhf te zuilen worden. Zij neemen dan een goed Boek ter hand; leezen in de Heilige Schrift, of uitmuntende Leerredenen van dezen of genen beroemden Godgeleerden, verwachtende daar van, en verkrijgende ook met de daad, meerder, veel meerder, ftichting, dan door 7 Zworen van ver, fcheiden Predikatiën. Indien gefticht te worden, zo als wij het zo even omfchreeven, alléén het oogmerk behoort te zijn van het bijwoonen der Godsdienftige famenkomften, kan men deeze menfehen geenzins misprijzen, dat zij fleghts zelden ter kerke komen, naar. de-  ( 121 ) demaal 'er in de daad, bijna altijd even goede, veeltijds zelfs betere gelegenheid is, om dit oogmerk te bereiken , om gefticht te worden, door V kezen van eenig voortreflijk Boek over Godsdienltige leeringen cn plichten, dan door 7t hooren van Predikatiën, zodanig, als dezelven doorgaands zijn. Tot deeze misvatting nu, dat de Stichting, dat is, Onderwijs in de Waarheden des Geloofs, cn Opwekking tot bcleeving der Christelijke Zedcplichtcn, het hoofddoel is of behoort te zijn van 't vergaderen ten huize des Gebeds, . is de ftandhebbende Inrichting der openbare Godsdienstoefeningen onder de Proteftanten, allezins aanleidelijk. Behalven de bediening des Doopfels aan Volwasfenen, en de Viering van 's Heeren Avondmaal, (bij welke laatstgenoemde gelegenheid, trouwens de Leden van het Kcrkgenootfchap, ten minften bij fommige Gezindheden, meest getrouw opkomen;) behalven gedoopt te worden cn Avondmaal te houden , is 'er, zo als de Godsdienstoefeningen zijn ingericht, voor de aanweezenden geen gelegenheid tot het zelfs mededcelneemen aan de openlijke Godsvereering, dan het Gezang, waaraan echter door veelen die de Predikatie komen hooren, geen deel genomen wordt, 't welk ook geenzins in 't rechte licht befchouwd cn door fommigen gantfchelijk verzuimd wordt. Al 't overige, Bidden, Leeren en Vermaancn, II 5 go  C i* ) gefchiedt door een en denzelfden Man , onder wiens voorbede en prediken de vergadering geheel lijdelijk blijft, enkel luisterende wat de Dienaar des Woords zegt, zonder dat de Opgekomenen in de gelegenheid zijn, of 't hen vrij (fa, op eenigerhande wijze deel te neemen aan de Godsdienst-verrichtingen, anders, dan door (lillen Aandacht! — Dan behalven deeze uitfluiting van de mededeelneming, is de gewoone fchikkibg der verrichtingen zelfs, mede zeer aanleidcliik tot het wanbegrip, dat eigen (lichting het hoofddoel moet zijn, van 't Christelijk vergaderen. — De Godsdienstoefeningen in de Protefiantfche vergaderplaatfen beginnen met het leezen uit den Bijbel. Daar naar echter, word bijna door niemand geluisterd. Het gefchiedt ook geduurende dat de menfehen in de kerk komen, even als of't gericht was om de vroegstgekomenen voor verveeling te bewaaren, maar geenzins als eigenlijk deel van den Christeliiken Eerdienst, waarbij allen behooren tegenwoordig te zijn en met eerbiedige aandacht op te merken. Daaraan volgt het gemeenfchaplijk Pfalmgezang, gecuurend welk, eerst veelen inkomen. De Leeraar den kan fel beklommen cn een zegenwensch uitgefproken hebbende, (lelt het oogmerk der Samer.komfle voor; meesttijds in dier voege als eigenlijk en eeniglijk gericht tot leering en (lichting , niéts gewagende van het verhevener doel der openlijke Godsvereering; hij voegt 'er bii, dat hij uit zichzelfs onbekwaam zijnde, ter bereiking der voorgeflelde ein-  ( 1 = 3 ) einden, den Godlijken Zegen behoeft, verzoekende de Gemeente zich met Hem te vereenigen, om den Zegen des Allerhoogften af te bidden, over het oogmerk en de werkzaamheden der Samenkomfte. Dus wordt 'cr gebeden, niet om God te verheerlijken, om Hem te brengen het plichtmaatig Offer van Lof en Dankzegging, maar om Zegen over de Leerreden; welke Leerreden daar door, gelijk mede door de Dankzegging over de verleende gelegenheid, en Bede dat 't gefprokene diepe indrukfels achterlaate, het aanzien verkrijgt, van het voornaamfte en de hoofd verrichting van den geheclen dus genamden Dienst uittemaaken; weshalven vcelen, na dat de Predikatie geëindigd is, de vergaderplaats verlaaten, zonder verder bij het Nagebed, Nagezang en Zcgenfpraak tegenwoordig te blijven. Zodanig dan is de Inrichting van den openlijken Eerdienst onder de Proteftanten, zo wat de fchikking der verrichtingen aangaat, als ook door de uitfluiting ter mcdcdeelneeming, anders, dan door eerbiedig bijwoonen, zelfs aanleidelijk tot een wanbegrip, 't welk, gelijk ik ftraks heb aangetoond, veelen doet vertraagen in het bijwoonen der Christelijke vergaderingen, juist door het wechneemen der krachtige aanlpooring, gelegen in de Godsdienftige verplichting, afgezonderd van het nuttige en aangenaamc. De  ( I24 ) De Inrichting der openlijke Godsdienstoefeningen onder de Proteftanten, was echter ten tijde toen derzelver famenkomften vlijtig bezocht wierden, dezelfde als nu, althans nagenoeg; die Inrichting had dus de zaaden des vervals voor de duurzaame bijwooning in zich; doch dat dezelven niet veel vroeger dat uitwerkfel 't welk wij nu befchouwden , voortbragten , en het verval van tijd tot tijd heeft toegenomen, is aan veele oorzaaken toetefchrijven. Voor eerst is de geest van tegenkanting , door de vervolgingen te weeg gebragt, met dezelven uitgefleeten. De Afftammelingen der geenen, welke ter oorzaake der afwijking van de vastgeftclde Leer vervolgd wordende, echter getrouw en ijverig, veeltijds heimlijk, bijéénkwamen om Gods Woord te hooren, enz. fchoon zij ontdekt wordende, niet dan fmaad, berooving van goederen en perfoonlijk lijden, fomtijds zelfs in zeer hooge maate te wachten hadden; die Afftammelingen der Vervolgden, nu vrij en veilig, openlijk kunnende vergaderen, komen grootendeels fchaars ter kerke. Dit ziet men bij de Nazaaten der uitgeweekene Proteftanten van Frankrijk, en der Remonftranten in ons Vaderland. Ten tweeden, wierd 'er voorheen meer belangwekkend, meer christelijk gepredikt: daar thans vele Leerredenen enkel zedekundige Verhandelingen zijn, een text uit de Heilige Schriftuur, als motto of fprcuk uit eenig beroemd Auteur, aan het hoofd hebbende, zonder iets van het onderfcheidende der Chris- te-  ( 1*5 ) telijke Leer, in zich te bevatten, waar door de Toehoorder bemerken kan, zich in een Christen Vergadering en niet flechts in een wijsgeerige Gehoorzaal te bevinden. Hier komt, in de derde plaats, bij, het overgroot aantal van uitgegeevene Predikatie Boeken, waarvan men zich eene in de daad goede verzameling, voor weinig gelds kan eigen maaken; dit aantal is ftaag aangegroeid, ftaag verbeterd, en men had voorzeker in de voorige Eeuw minder gelegenheid, zich door leezen van Predikatiën te nichten, dan tegenwoordig; men heeft te veel zorg gedraagen voor de dichting t'huis, en daardoor de beweegreden, om ter kerke te gaan, ten einde gefticht te worden, merkelijk verzwakt. Dan de hoofdoorzaak der toeneemen- de verflaauwing in de bijwooning der Godsdienftige famenkomften, is daarin gelegen , dat men voorheen, dat bijwoonen plagt te befchouwen als een Godsdienftige plicht; en fchoon men ter oorzaake der befchreevene aanleiding, het hoofddoel der Bijwooning achtte gelegen te zijn in de eigen ftichting, befchouwde men echter de werkzaame begeerte om in dier voege, door V hooren verkondigen van Gods Woord, gefticht te worden, als plichtmatig. Dit begrip is uitge- fleeten , en houdt eigenaartig nog alleen ftand bij de zogenaamde Rechtzinnigen, om dat deze Liefhebbers zijn van het belangwekkend prediken over de kenmerkende Leeringen van 't Euangelie der Behoudenis, ter toe-  C 126 ) toepasöng op zichzelven; terwijl de trouwe Kerkgan* gers, bij welken het zo even gemeld begrip plaats heeft, ook daarom alleen de Godsdienstoefeningen bijwoonen in de Vergaderplaatfen dier Gezindte, tot welke zij zelf behooren, en al eens uit nieuwsgierigheid eenen Leeraar van een ander Kerkgenootfchap gaande hooren, daarvan geen eigenlijke (lichting voor zichzelven verwachten. Na deeze redening over de Oorzaaken des allengs toe* genomenen Vervals, zal 't niet ongepast zijn, maar veeleer verwacht Worden, dat ik de reden opgeef van de uitflijting van het denkbeeld, voormaals onder de Pro* teftanten gemeen, dat naamlijk, de Bijwooning der Godsdienstoefeningen tot eigen (lichting, plichtmaatig is, en niet kan vervangen, noch aan den plicht tot Opwekking ten goede, naar eisch voldaan worden, door leezen, zijnde het hooren des Woorrls het veror¬ dend middel om onderweezen en opgebouwd te worden* De reden dat dit denkbeeld is uitgefleeten, is ten Haauwften verknocht met de gefchiedenis der gevoelens, aangaande den grondflag der zedelijkheid in 't gemeen. — De Engelfchen en de vroegere Godgeleerden in ons Vaderland , (lellen dien grondflag gelegen in het rechtmaatige, voeglijke en gepaste, waarvan wij kennis hebben door een bijzonder zedelijk befef, waar door wij tevens, tot het betaamlijke en welftandige verplichting gevoelen, als  C «*7 ) als behoorlijk in zich zeiven, zonder dat deswegen verder , reden kan gegeeven worden, zijnde zulks een zedelijk onbewijsbaar beginfel of Axioma, even als, de grondftellingen der Wiskunde en Metapbyfica. Op dit grondbeginfel van zedelijke verplichting nu, is gegrond, de redening, welke ik in het begin deezer Afdeeling, wegens den plicht van het deelneemend bijwoonen der openlijke Godsdienstoefeningen heb voorgefteld. Het is plichtmaatig den Allerhoogften openlijk en gemeenfchaplijk te vereeren, om dat zulks uit het rechte beginfel gefchiedende, Hem aangenaam is en welbehaaglijk , als allezins betaamlijk en welftandig; en men ontegenzeglijk volftrekt gehouden is, Gode welbehaaglijk te handelen. — Nu heeft men dit flechts toetepasfen op ftraks genoemd begrip wegens het kerk gaan als plichtmaatig tot eigen flichting. De aanklcevers van dat gevoelen achten het Onderwijs in de Waarheden des Geloofs, de Vermaaningen en Vertroostingen door een' aangefteld Leeraar in de Christelijke Vergaderingen, overeenkomftig te zijn met den aart der Euangelifche Bedeeling, (Eph. IV. ii en 12.) en oordeelen derhalven overeenkomftig den wil van God te handelen, wanneer zij ter kerke gaan, om onderweezen en ter beleering opT gewekt te worden; merkende zulks aan als hun plicht als belijders van 't Christendom; fchoon zij wel bewust zijn, meer onderrichting te zullen ontvangen en krachtiger aanfpooringen te zullen aantreffen in Godsdienftige Boeken. Zo  ( p Zo dra men echter het voordeeiige voor ons , het gemeen nuttige en heilzaame, befchomvt als de grondflag der zedelijkheid: de Godiijke Voorfchriften enkel aanmerkt ais heilzaame Raadgeevingen van eenen Vader, die belangloos het heil Zijner kinderen bedoelt; en alle Verplichting afleidt van ons belang; God overigens befchouwende als een Wezen 't welk volmaakt gelukzalig in Zichzelven en eindeloos boven ons verheven , op zich zelfs onverfchiliig is, omtrent het zedelijk bedrijf der Sehepfelen, hetzelve alleen goed of .kwaad keurt, naar gelang van het voordeel of onheil daar uit voor de Bedrijvers en de geheele Huishouding voortvloeiende; — als men dit Beginfel van Moraliteit omhelst, ziet men, klaarlijk, dat al het ftraks beredende ganfchelijk vervalt. Bidden is dan plichtmaatig, om dat het eene goede gemoedsgesteldheid verwekt of aankweekt; het bijwoonen van Godsdienftige Samenkomften raadzaam, tot aanwas in kennis en opwekking tot al dat deugdelijke, 't welk ons en der famenleeving of rechtftrecks of in de gevolgen, ten voordeele (trekt. — Plichten, welke in God eindigen en uitloopen, vervallen dan geheel, en 'er is geen reden tot eigenlijke Aanbidding van het Opperst-Wezen, als eene betaamlijke hulde, uit hoofde van Deszelfs hoogde volmaaktheid en de eigene Voortrcflijkheden Zijner Natuure; — neen, maar alleen om zodanige gevoelens van Gods Alweetendheid en Toevoorzicht te verlevendigen, welke ons bedendig braaf kunnen doen leeven. Laatst-  C 99 ) ^^«WgfóndBeginfelvén zedelijkheid, gelegen in ons eigenbelang en gegrond op Eigenliefde als het eerst beginfel, door de Duitfchc Wijsgeeren aangenomen, is onder ons ftaitg meer en meer verfpreid, vooral door de veelvuldige Vertaalingen der Werken van de hedendaagfche dusgcnoemde nieuwe Hervormers, heeft het eerstgenoemd echt en zuiver beginfel aan een zijde gezet, en is, voorzeker, de hoofdoorzaak dier laauwheid, onverfchilligheid en nalaatigheid in het bijwoonen der openbaare Godsdienftige vergaderingen, welke thans bij zo vele Proteftanten in Nederland zó zichtbaar is. Aan den aart der verlichting, op de zo evengcmeldc wijze aangebragt, wordt dus in het Programma, te recht de toenccmende verwaarloozing, toegefchreeven. Hier komt bij, de deerlijke verwisfeling van onverfchilligheid omtrent den Godsdienst, met de eigenlijke Christelijke verdraagzaamheid; van welke beminlijke Deugd, velen zich het verkeerd denkbeeld vormen, als of dezelve beftond in eene gelijkstelling van alle onderfcheidene gevoelens, als of het om 't even ware, welk begrip men zich van eenig betwist Leerftuk vorme, of veeleer als of alle Leeringen, omtrent welken onder de Christenen verfchillend gedacht wordt, volstrekt geen waarde hebben. Zekerlijk behoort men verdraagzaam te zijn omtrent de begrippen van anderen , maar geenzins onverfchillig omtrent zijne eigene I Sc"  C '30 ) gevoelens, of omtrent de onderfcheidende Leeringen van het Christendom. Verdraagzaamheid eischt, dat men anderen het recht toekenne voor zichzelven te onderzoeken en te oordeclen, cn het door hen als waarheid omhelsde te bekeven, mits zulks niemand benadeele; maar Verdraagzaamheid Quit Waarheidsliefde geenzins buiten, noch ontflaat ons van den plicht tot eigen onderzoek. Ver van daar. In tegenfteiling der onverfchilligheid verplicht zij ons zelfs, om het door ons, na ernftig onderzoek , als waarheid omhelsde aan anderen op een befcheidene wijze voorteftellen en ter mede omhelzinge aanteprijzen. Het valsch begrip echter van verdraagzaamheid, als eenzelvig met onverfchilligheid , en als alle onderfcheidene gevoelens als van onwaarde verklaarende, is mede eigenaartig, oorzaak der verflaauwing in het bijwoonen der Godsdienftige bijeenkomften ; achtende deeze voorftanders der Tolerantie, (welker aantal, helaas! zo merklijk is aangegroeid!) zichzelven wel en genoegzaam bekend te zijn met dat weinige, eenvouwdige en algemeen erkende, 't welk het eigen wezen des Godsdiensts uitmaakt, terwijl zij het overige , waarover verfchillend gedacht wordt, bij voorbeeld de oogmerken van den Dood des Zaligmakers, befchouwen als van geen belang hoegenaamd. Te recht heeft men de Christelijke Leer ontdaan van die  c w) die bijhangfels en vreemden tooi, welke haar öorfprong* lijk niet eigen was; doch allengs heeft men haar zelfs ontleed, de kenmerkende Leeringen ontnomen en ge* bragt tot een bloot famenftel van Natuürlijken Gods* dienst, ten einde, de verfchillcnd denkenden door eene gebeclc wechwerpiiig van alle Bijbelfche voorftellingen welke verlchillend verklaard worden, tc vcrecnigen, tot de belijdenis alléén van het algemeen erkende. Dit heeft men hooglijk geroemd als Verdraagzaamheid: zonder te kennen te geeven, dat men daardoor alle Verdraagzaamheid vernietigde, welke immers geen plaats kan hebben, dan ecniglijk door verfchillende bevattingen. Aan de meerdere Verdraagzaamheid alzoo, of veel eer aan het geen men zodanig gelieft te noemen, en de daar uit volgende verdwijning van partijzucht en fectengeest, of liever ganfchclijke onverfchilligheid omtrent zeer ge* vvigtigê Leerftukken, heeft men mede het verwaarloozert der Godsdienftige vergaderingen toe te kennen. Van de inrichting der Godsdienstoefeningen onder de Proteflan* ten, als daar toe ftrekkende, heb ik reeds gefproken. — Wat echter de fombefe bouworde betreft, welke in de kerken der Protefiantfche Genootfchappen plaats heeft, waar van in het Programma mede gefproken wordt, als aanleidclijk tot het verzuimen der Christelijke vergade* ringen: — deeze aanmerking kan, ten minften, niet algemeen, toegepast worden; naardemaal de vergader* I 2 plaat*  C 132 ) plaatfen der Doopsgezinden en Remonftranten, meest al voor openbaare gehoorplaatfen eene zeer welvoeglijke inrichting hebben, en in dezelven bijna overal, geen geld voor zitplaatfen of het gebruik van ftooven in den winter, gevorderd wordt; en deeze wei-ingerichte, geenzins fombere, maar veeleer blijgeestig gebouwde vergaderplaatfen, waar men voor niet zitting en warmte heeft, des niet tegenftaande, naar evenredigheid geenzins ijveriger bezocht, noch beter bezet zijn, dan de Gottifche, meest van de Roomfchen herkomftige, en voor derzelver Eerdienst eigenlijk ingerichte, Kerkgebouwen van het Gereformeerd Kerkgenootfchap. Ik meen deeze afdeeling te kunnen befluiten met de volgende ineentrekking van 't gezegde. De oorzaaken van het verval in de bijwooning der openlijke Godsdienstoeffeningen onder de Proteftanten, zijn navolgenden. Vooreerst en voornaamlijk, het valsch begrip, aangaande de hoofd bedoeling van de bijwooning der Godsdienftige vergaderingen, als ftrekkende tot (lichting; — tot welk begrip, aanleidelijk is, de inrichting der Godsdienstoeffeningen zeiven en de uitfluiting der aanweezenden van 't zelfs deelneemen aan den Eerdienst. — Zijnde de uitflijting der denkbeelden, dat het Godsdienftig ver-  ( 133 ) vergaderen plichtmaatig is in zich zeiven, afgezonderd van de Stichting daar door te verkrijgen; - of, dat 't plichtmaatig is, in dier voege ftichting te zoeken,- toetefchrijven , aan de meerdere uitbreiding en gemeenwording van het Gevoelen, wegens den Grondflag der Zedelijkheid als gelegen in ons belang, en dus aan den Aart der zoogenaamde Verlichting. Waar bij komt de Verwisfeling van Onverfchilligheid met Verdraagzaamheid en het licht waarin men de Leeringen, waar over verfchillend gedacht wordt, voorftelt, als van geen belang. Voorts, heeft het ophouden der Vervolging, de toegenomene burgerlijke Verdraagzaamheid, het beginfel van tegenftand deszelfs kracht benomen en de aankleer ving merkelijk verminderd. Ten derden, heeft de Predikwijze, zich meer bepaalende tot Zedenkundige Verhandelingen, met wechlaating der kenmerkende Leeringen van 't Christendom, (de onderfcheiden Opiniën daar gelaaten,) den ijver voor't Kerkgaan, bekoelt. Eindelijk, heeft daartoe de overgroote menigte van uitgegeevene Predikatiën, in verband met het gevoelen, dat 't Godsdienftig Vergaderen hoofdzaaklijk de Stichting bedoelt, grootelijks medegewerkt. I 3 M1D-  C 134 ) MIDDELEN TOT HERSTEL. Sommigen der aangeweezen' Oorzaaken des Vervals kunnen niet wechgenomen worden. De voorraad van uitgegeevene Predikatiën kan niet vernietigd , of belet worden dat dezelve nog geduurig meerder aangroeie. — Dat nieuwe Vervolging de verflaauwde belangftelling weder opwekke, is ook geenzins begeerlijk. Maar dat de Proteftanten van allerlei denkwijze, het bijwoonen der Godsdienstoefeningen, befchouwden als een plicht Gode verfchuldigd, buiten aanmerking van het nuttige, het leerzaame en opwekkelijke, zó als de Roomschgezinden doen; dit, nevens een verbe* terde Predikwijze , een' Predikwijze, volgends welke dc groote Leer van Gods Verzoenlijkheid in Christus, en de verhevene Oogmerken Zijner Opoffering ons ten goede, zo al niet de hoofdzaaken, althans de Inmeng- fels van alle Leerredenen uitmaakten, zie, dit is wenfchelijk. En, eene anderfoortige, meer doel- maatige Inrichting der openlijke Godsdienstoefeningen, volgends welke aan het eigenlijk hoofdoogmerk, gemeenJchaplijke Godsvereering, waaraan allen deel kunnen neemen, voldaan wierd, — zulks is uhvoerlijk. De hoofdoorzaak des Vervals, acht ik gelegen daar. in, dat veelen de dcelneeming aan de openlijke Godsdienstoefeningen zo als dezelven zijn ingericht, niet be-  C 135 ) ' befchouwen als eigenlijke Godsvcreering; dit ontltaat^ gelijk ik getoond heb , doordien 'er geen gelegenheid is tot mededeelneemen aan de Godsdienftige verrichtingen, anders, dan door het ontvangen des Doopfels voor Volwasfenen, en door het medeaanzitten aan de Tafel des Heeren; in de gewoone bijeenkomften echter is geen gelegenheid om God zelf te verheerlijken, anders dan door het medezingen: en dit is, helaas! m te weinig achting , wordt niet in dat licht befchouwd cn gefchiedt, én bij den aanvang, wanneer nog ftaag menfehen inkomen, én na de Leerreden, met welks flot verfcheidenen heengaan. Ten einde nu, in de gewoone Samenkomften gelegenheid ware tot declneeming aan de Godsvcreering, en zulks niet alleen beftond, in het eerbiedig luisteren naar de Gebeden door den Leeraar uitgefproken, wenschte ik, dat onder de Proteftanten in Nederland ingevoerd wierde, iets gelijkfoortigs als onder de Proteftanten in Engeland, niet flechts in de hooge kerk, maar ook bij vuelc Disfenters plaats heeft, naamlijk , luide Uitboezemingen ter Eere Gods, zo van den Leeraar als van de Gemeente, naar geleide van daartoe gedrukte Boekjes, met genoegzaame verwisfeling evenwel, ten einde het eenzelvige te vermijden; dat geen wat onze genoemde Nabuurcn , Liturgie of Kerkdienst noemen. Bij voorbeeld: een Leeraar zegge: Looft den Allerhoogften Gij zijne Vereerers! — De Gkt 4 meen-  ( 136 ) meente : Aanbidding, Heerlijkheid en Eere, zij het Opperst-JVezen , hoogstvolmaakt en volheerlijk in zichzelven! Een ander Leeraar: Den Zelffland;- gen, Onafliangelijken en Xietsbehoevenden; Weder een ander : Den Oorfprong van alle Beftaan en Genoegen; De Gemeente: zij Lof en Dankzegging voor al het goede en vreugdverwekkende, verfpreid, genoten en te ".vachten door de geheele Schepping! De geheele Vergadering: wij verheerlijken U.als onzen Schepper, Verzorger en Weldoener ! — Een Leeraar: Onzichtbaar voor het oog en geen Voorwerp van lichaamüjke gewaarwording, heeft Hij zichzelven aanfchouweüjk en als 't ware tastbaar gemaakt, in het aanzijn , de hoedanigheden , en bedoelingen der gewordene dingen. De Gemeente : de trekken Zijner Wijsheid, Zijner Goedheid en Zijns Alver mogen s, heeft Hij allerwegen verfpreid in den toejland en de veranderingen der natuurlijke waereld. Een ander Leeraar : Hij vergewist ons van Zijn aanhoudend Toevoorzicht door tallooze Weldaaden: De Gemeente : door Zijne algemeene Zegeningen , en door bijzondere Gunstbetooningen, gefchikt naar elis bijzonderen toeftand en behoeften. Bejaarde Per- soonen : Meer dan overvloedig boven alles wat wij kenden bidden en denken, hebt Gij, o God! ons beweldadigd: ons in gevaaren beveiligd, in rampfpoeden Vitkomflen gefchonken en guttjlen toegevoegd, die wij niet  C 137 ) niet verwachten , die wij niet hegeeren konden! 1 De geheele Vergadering: wij vereenigen om, om U gemeenfchaplijk optedraagen de gevoelens van Eerbiedenis, Erkendtenis en Vertrouwen, welke ons bezielen door het befef der veelvuldige Zegeningen , welken wij met eikanderen gemeen hebben, en der weldaadigheden welke Gij elk onzer in het bijzonder verleendet; welke bijblijvende bewustheid wij wenfchen , dat ons /leeds met gelijkmoedigheid ons volgend yvedervaaren zal doen te gemoete treden, en met eenpaarig vertrouwen en eene beftendige gehoorzaamheid doen verbeiden , de koogere ftanden van Gelukzaligheid, waartoe Gij ons in Christus, geroepen hebt! Een Leeraar : Aanbidt en Verheerlijkt Hem, die een ontoeganglijk Licht bewoonende, zichzelven aan ons heeft gelieven te openbaaren, in Zijnen Hoogst geliefden! De Gemeente: Gezegend, 0 God! eeuwig gezegend, zij Uwe onvolpreezene Ger.ade, dat wij dus het Affchijnfel Uwer onzienlijke Heerlijkheid, aanfchouwen mogen in het Aangezicht van fefus Christus! De gantsche Vergadering: In Zijne Verfchijning hebt Gij ons het fterkst blijk Uwer achtgeeving gefchonken, en door Zijne overgave tot den dood, volkomenlijk vergewist van de Vvgeeving der zonden, van uwe Vaderlijke toegenegenheid en welmeening in alle onze lotgevallen, en van onze verordening tot voortduwend beft aan na de fooping des aardfchen verblijf. —— Een Leeraar: Jefus van Nazareth, de Gekruiste, is door God verklaart, voor Zijnen I 5 Hoogst-  C 13S 3 Hoogstgeliefden, met bevel. Hem te hooren! De Gemeente: Hem den Geliefden des Vaders, die Zichzelven voor ons in den dood heeft gegeeven, willen, zullen wij hooren, gehoorzaamen en volgen! Een Leeraar : Daardoor kunnen wij Hem , den Vriend onzer zielen best vereeren: Een ander Leeraar: En God verheerlijken, die de waereld zo lief hadt, dat Hij Zijnen Eeniggeborenen niet [paarde, Een ander : naar Hem voor ftraffchuldigen voor ons allen overgaf; Een ander : tot de grievendfte befchimpingen, 't fmarte/ijkst lijden en den geweldigen dood des kruifes ! — Een ander : En ons nevens Hem alle heilzaame dingen zal fchenken ! — De gantsche Vergadering: Den Oneindigen en Eeuwigen, den Almagtigen, Alweetenden en Allesbeheerfchenden en Zijnen Hoogsigeiiefden, zij de heerlijkheid en de dankzegging, in de Godsdienftige Vergaderingen der Christenen hier op narde, en namaals eeinvig in de algemeene Vergadering der Geheiligden uit alle eeuwen, grwesten en bedeeïïngen! Een Leeraar: Amen. De Gemeente: Amen. De gantsche Vergadering: Amen. Dit flxekke tot een' Proeve, hoedanig zodanige ftemmelijke beuriswijze Loffpraaken konden worden ingericht, ter klaarer aanwijzing van mijne meening; geenzins echter, tot een Model, hoedanig dezelven moesten ingericht weezen, want daartoe, zou aan 't bovenliaan- de  C 139 ) de nog veel te verbeteren zijn. Dit dunkt mij, is zeker, dat door zulke ftemmeJijke beurtswijze Loffpraaken, inde Godsdienftige Vergaderingen der Proteftanten in ons Vaderland, intevoeren, het echte denkbeeld van Godsdienftige Samenkomften, als eigenlijk en hoofdzaakelijk ingericht ter gemcenfchappelijke Godsvcreering, weder herfteld, ten minften opgewekt en verlevendigd zou worden, mits men van de zijde der Gemeentelijke Opzieners, Leeraaren, Ouderlingen, of wat naam dezelven ook draagen, zorge droeg, door alle gepaste overreding, de Leden der Gemeente aantefpooren, om, én vlijtig ter kerke te komen, én komende vooral aan deeze Loffpraaken deeltencemen, en geenzins onder of na dezelven in de Vergadering te verfchijncn. (b) Dcc- O) [Eenigen mijner vrienden aan weiken ik deze Verhandeling voorlas, na dat de uitilag der beoordeeling bekend was, waren van gedachten dat, tot eene bctaamlijke en welftandige uitvoering, het beter ware beurtswijze te zingen , dan beurtswijze te ff reken, daar du laatfte, volgends het opgegceven plan, bij afwisfeling*van éénen fpreeker door velen te gelijk, zoude moeten gefchieden. ik gevoel de waarde dezer aanmerking en kan 'er mij wel mede vereeriigen, dat 'er beurtzangen in plaats van beurtswijze ftemmelijke Loffpraaken in de Godsdienftige famenkomften worden ingevoerd, mits 'er Ifi deze beurtzangen genoegzaame verfcheidenheid worde gebragt en dezelven bepaaldelijk de hoedanigheid hebben van Lofzangen ter tere des Allerboogjlen en tut verheerlijking van Jesus Christus, en geenzins zedezangen of befpiegelingen over deze of gene deugden, als waardoor derzelver eigenlijke en rechtftreekfche -flrekking tot Godsvcreering zoude wegvallen, Zulks goedgekeurd wordende, zou op de inrichting der Godsdienstoeffeningen, zo als dezelve vervolgends wordt voorgeflagen die kleine veranderin; maaken , welke de Lcczer gemaklijk zelfs zal bevroeden.]  ( 14° ) Deeze fchikking, waar van ik veel goeds verwachten zou, en die ik boven aan plaats, op de Lijst der Middelen om den verflaauwden ijler- weder op te wekken, — kon plaats hebben; 't zij de Godsdienstoefeningen, overigens, op de nu gebruikelijke wijze ingericht bleeven, — met naame door het werk der Stichting voorts door eenen daar toe aangeftelden Man te laaten verrichten ; — 't zij men hier omtrent andere Inrichtingen beraamde en vastftelde. Om die reden heb ik dezelve ook doen voorgaan, voor ik gewag maak van andere, mijns oordeels, niet alleen nuttige en heilzaame, maar zelfs volirxekt noodige veranderingen, waar omtrent het Programma aanleiding geeft, den aandacht bepaaldelijk te vestigen, door de Schrijvers te verzoeken in hunne Verhandelingen volgend voordel in 't oog te houden: ,, Of de Protefiantfche Christenen tot het houden hun„ ner openbaare Godsdienstoefeningen, en tot het ver,, richten van al dat geen, welk gerekend wordt, tot den ., openbaaren Eerdienst te behooren, volftrekt noodig ,, hebben zoodanige Perfoonen, als daartoe thans on,, der den naam van Leeraars, enz. bij alle Proteftant- ,, fche Genootfchappen dienst doen? Dan, of „ men derzelver dienst in de openbaare Vergaderingen „ der Christenen, niet alleen konde ontbeeren, maar ,, zulks zelfs oorbaar zoude zijn ? En dat, zo wanneer ,, het onderzoek deswegens den Schrijver tot het laat,, fle zoude moeten doen befluiten; hoedanig als 'v „ dan  ( Hl ) „ dan de openbaare Godsdienfiige bijcenkomfleri, en „ alles wat tot den uitwendigen Eerdienst behoort, „ ingericht, geregeld en beflierd zou moeten worden?" Om thans van de zekerlijk geenzins onaanmerkelijke, ingetogene en liefdaadige, achtingswaardige Gezindheid der Vrienden of zogenaamde Qiiakers, niet te fprcc- ken: dat openbaare Godsdienfiige Vergaderingen naar eisch gehouden kunnen worden, derwijze naamlijk, dat zulks opwekt tot hartelijke Godsvereering, en wezenlijke flichting bevordert, zo wel als meerdere verlichting omtrent Godsdienfiige en Schriftuurlijke kennis, — zonder den dienst van aangeftelde Leeraaren, dat zulks mooglijk zij, kan niet onbekend weezen, bij allen welke de Christelijke Vergaderingen der Collegianten, die weleer in ons Vaderland bloeiden, gekend of immer bijgewoond hebben. Ten einde men mij echter niet van partijzucht verdacht houde, zal ik deswegen het getuigenis van eenige beroemde Mannen bijbrengen, die niet alleen tot gemeld Godsdienftig Genootfchap niet behoorden, maar zelfs den geeflelijken Dienst hebben waargenomen, toen zij zulks ongevergd gaven. De beroemde en hooggeachte Abt Jerusalem, zegt, in de Schetfe zijner Levensgefchiedenis, te vinden in het ade deel zijner nagelaatene Schriften, (tot nog in het  ( M» ) het Nederduits niet uitgegeeven;) —- ,, dat hij, reeds in zijn Vaderland den Predikdienst verricht hebben„ de, doch meer neiging gevoelende voor 't Academisch „ leven, en deswegen naar Leidea gegaan zijnde, ■ ,, ten tijde zijns verblijfs aldaar, bij de jaarlijkfche „ piechtige Samenkomst der Doopsgezinden te Rhyns„ burg, een kleine plaats een uur van Leijden gele„ gen, — den ouden, eerwaardigen Samuül Crellius „ leerde kennen, en met veel aandoening, (m/V vieler „ Rührung,) deszelfs plechtige Bediening van 's Hee„ ren Avondmaal bijwoonde." De niet min beroemde Dr. W. Abr. Teller , Schrijver van het bekend Uitlegkundig Woordenboek, zegt in zijn werk: over den Godsdienst der meer volmaakten, (mede nog onvertaald,) dat hij twijfelt „ of onder „ eenige Gezindheid, ergens in de Christen Waereld, ,, een Gemeente gevonden zal worden, weike zodani- ge ^emeenzaame vertrouwelijke toefpraak, (als hij te vooren opgeeft, als overeenkomftig den eigen aart des Christendoms,) zou dulden, dan alléén bet Ge„ motfekap der Collegljxtex." S. F. Rtës, een Luthersch Leeraar, van wien wij, achter Zijnen tegenwoordigen Staat der Doopsgezinden , Beriéht hebben van de Rhynsburgers of Collegianten, fchrijft: Men kan niet ontkennen, dat de uuren „ van  ( 143 ) ,, van Stichting onder de Collegianten zeer inneemend „ zijn, dat men er met groote vreugd en veel kracht „ hoort fpreeken, en dat de Redenaar dikwijls zijn „ woorden met veele traanen verzelt. Het Artikel van de Verdraagzaamheid en Liefde der Christenen, heeft ,, behalven dat, iets aanlokkends in zich: inzonderheid ,, doet het aan, als men een meer dan tagtig jaarigen ,, Man, met buitengewoonen ernst en gemoedsbeweeging, ,, van de Liefde onzes grooten Zaligmaakers hoort en „ ziet fpreeken, of een vuurig Gebed tot dien Heiland ,, doen, waar onder hij ontelbaare heete traanen ftort." Deeze bijgebragte Getuigenisfen dienen geenzins, om de wijs der Collcgiantfche openlijke Godsdienstoefeningen voorteftellen, als even goed of beter, dan die welke onder de Proteftanten in 't gemeen, gebruikelijk is: dit zouden wij nog te onderzoeken hebben ; alleenlijk heb ik met het allezins onpartijdig getuigenis deezer beroemde Mannen, willen bevestigen, het door de Leijdfche vrienden geopperd denkbeeld: „ dat men den ,, dienst der Leeraaren, in de Godsdienftige Vergade„ ringen, zoude kunnen ontbeeren.'''' Iets anders is het, of zulks oirbaar, dat is, betaamlijk en nuttig zou zijn. Hiertoe hebben wij de Collcgiantfche Godsdienstoefeningen , meer van nabij, te befchouwen. Wel bekend met dezelven zal ik 'er dit kort verflag van  C 144 ) van geeven; 't welk men bevestigd zal vinden bij die Schrijvers, welke den eigen aart van dit Genootfcbap wel gekend hebben ; bij voorb. Tegenwoordige ftaat der vereenigde Nederlanden, ijle deel, bij Tirion; Wagenaar , befchrijving van Amfterdam; en Hijlorie der Rhijnburgfche Vergadering, bij Burgvliet. Het caracleriftike deezer Godsdienftige Samenkomften is, dat dezelven geen eigenlijke Leden hebben, maar alle Belijders van 't Christendom geacht worden, evenzeer tot dezelven te behooren. Uit hoofde van dit grondbeginfel, oefent men de uitgebreidfte Verdraagzamheid, niet alleen door anderen welke tot de Broederfchap niet behooren, toe te laaten tot den openlijken Eerdienst en deelneeming aan 's Heeren Avondmaal, maar door allen welke de Godlijke Zending van Jezus Christus erkennen, en menfchelijk gezag in Godsdienftige zaaken wraaken , zij mogen dan tot afzonderlijke Kerkgenootfchappen , al of niet behooren, het recht ter mededeelneeming aan den openlijken Eerdienst en de Avondmaal-viering toetekennen; weshalves ook, daar deeze Samenkomften op 't grondbeginfel van Gelijkheid gegrond zijn, het werk der openlijke Stichting in dezelven, niet door daartoe aangeftelde, veelmin bezoldigde Perfoonen verricht wordt, maar elk Christen Broeder van onergerlijken wandel het Recht heeft, ftemmelijk tot God te bidden en tot lee-  C 145 ) leering en dichting der Vergadering te fpfeckeii, met één woord, 't geen hem gepast toefchijnt, luide voortedraagen, zonder deswegen aan eenigen vorm gebonden te weezen, en zelfs hetgeen hem in den voordragt eens anderen verkeerd toefchijnt, befcheidenlijk te wederfpreeken. Zo ik mij niet bedrieg, heeft deeze wijs van Godsdienstoefening , de geëerde Vraagers voor den Geest gezweeft, toen zij de draks bijgebragte periode in huil Programma plaatsten. Hoe dit zij, ik kan ftellig verzekeren , dat de Godsdienstoefeningen der Collegianten op gemelde gronden waren ingericht; — ik zegwaren, naardien dezelven thans bijna overal zijn opgehouden, en 'er na Pinksteren 17S7, geen Vergadering te Rhijns- burg meer gehouden is. Doch dit doet eigenlijk niet ter zaake. De Vraag is , of Godsdienstoefeningen zodanig ingericht, aan het oogmerk voldoen , beter dan zo als dezelven gewoonlijk onder de Protedanten zijn ingericht; derwijze naamlijk, dat eene algemeene Invoering, drekken zou, tot opwekking van den verflaauwden ijver in de bijwooning der Christelijke Vergaderingen ? Hier omtrent komt het volgende in aanmerking. Dat Godsdienstoefeningen zodanig ingericht, Godverheerlijkend, leerzaam en dichtend kunnen gehouden worden, blijkt uit de draks aangehaalde getui- genisfen. Maar de eigen aart der grondbeginfelen, K waar  ( 146 ) waar op deeze Inrichting rust, is geenzins borg,'dat Collegiantfche Godsdienstoefeningen, altijd, op eenebetaamlijke en opwekkelijke wijze zullen gehouden worden. — De Vrijheid van fpreeken algemeen toegekend, is waarlijk fchQon en beminlijk, in 't afgetrokkene, maar ftaat immers bloot voor het deerlijkst misbruik. Wie kan den Onverlaat weeren, welke zich daar van bedient, tot of onbetaamlijke, of haatelijke Voordellen? Waar zijn de grenzen van 't geen al en niet behoort gezegd te worden? Wie zal in 't geval van twistredenen, uitfpraak doen, onder de volmaakt gelijken? Welke deerlijke verwarringen kunnen ge- booren worden, door tegenfpraak wegens deze of gene behandeling van eenig Leerft.uk, of Verklaaring eener Bijbelfche Uitfpraak over eenig delicaat onderwerp; bij voorb. den perfoon onzes Heeren betreffende? Van onbetaamlijkheden, van ontflichting, voortvloeiende uit de vrijheid van fpreeken, zijn, — helaas! Voorbeelden; men vindt er ook treffende blijken van in de Hiftorie der Rhijnsbtirgfche Vergadering. — Zeer goed én voortreflijk is zodanige Inrichting als onder de Collegianten plaats vindt, in kleine Vergaderingen, van veertig, vijftig, zestig, tagtig of honderd perfoonen, mits geen Ongeöefenden zich zelfs veroorloven het woord te voeren, maar zulks alleen gefchiede door bekwaame en Godsdienst-eerbiedigende Mannen. Doch voor talrijke Vergaderingen, Vergaderingen van etlijke dui-  ( 147 ) duizenden, hoedanigen die der Lutherfchen te Amflcrdam zijn, is dezelve gansch en al ongefehikt; daar ingevoerd moest zulks uit eigen aart, deerlijke, lehandelijke, het Christendom onteerende verwarringen onvermijdelijk veroorzaaken. Daar dus de Collegiantl'che Beginfels niet algemeen toepaslijk zijn, noch zodanige onbepaalde vrije deelnee ming aan het werk der gemeene (lichting, in de Protefiantfche Kerkgenootfchappen kan worden ingevoerd, ter vervanginge der Leeraaren , welke nu den openlijken Eerdienst eigenlijk gezegd, verrichten; zou men dan daaruit moeten befluiten, dat de Leeraars ten ge melden einde onvermijdelijk noodig zijn fen blijven? — Zonder zulks nog te beantwoorden, komt in aanmerking, men (lelie al eens van Ja, is men dan zeker bij aanhoudendheid een genoegzaam aantal Leeraars te zullen houden? — Hoe jammerlijk is. 't niet gelegen, met den geringen en (leeds verminderenden voorraad van gefchikte Jongelingen, welke zich tot het Predikambt wijden, bijzonderlijk in het Gereformeerd Kerkgencrotfchap ! Dit acht ik te wel bekend om deswegen uittewciden. Maar in evenredigheid is het even eens gefield bij de andere Protefiantfche Gezindheden; met naame ook onder de Doopsgezinden, federt dezelven zogenoemde gefludeerde en des ook gcfalarieerde Predikanten fn hunne Gemeenten hebben ingevoerd; zijnde ook daaraan K 2 naar  ( MS ) naar mijn inzien het verval van dat Kerkelijk Genootfchap grootendeels toetefchrijven. — Voormaals naamlijk, en nog hedendaags in verfcheiden Gemeenten der zogenaamde fijnen, verkiest de Broederfchap de Leeraars uit de Broederfchap: dat is te zeggen, de Mansleden verkiezen een Broeder mede-lid, ter zelfde plaatfe woonachtig, tot Fermaaner; de verkozene is altijd een meer of min geoefend Man, welke zich bekwaam gemaakt heeft, door te fpreeken op de Collcgiantfche Oefeningen onder de Doopsgezinden; (wel te onderfcheiden van de eigenlijke dusgenaamde Collegiën der Rhijnsburgers;) — 't openlijk werk der ftichting, ook huislijk onderwijs, toefpraak der zieken, enz. gefchiedt door den zodanigen op genoegzaam dezelfde wijze, als elders door ge- ftudeerde Leeraars gedaan wordt; alleenlijk dat de Menniste Vermadner geen honorarium, tractement of iets van dien aart geniet, maar zijn eigen beroep of kostwinning voortzet; weshalven de zodanigen ook Liefdepreêkers genoemd worden. Zulk een Inrichting, het gevaar van ongeregeldheid, welk bij de Collegianten allezins plaats heeft, vermijdende, heeft blijkbaar veel vooruit boven de gewoone fchikking. Door den Leeraar geen Inkomen toeteleggen, maar hem te vergunnen eenig eerlijk bedrijf waartenemen tot on-  ( 149 ) onderhoud van hem en de zijnen , handelt men naar mijn inzien meer overeenkomftig den aart van het Christendom , en het voorbeeld van den grooten Apostel der Heidenen, Paulus; en men fnijdt in eens af alle klachten, wegens de geringheid der traélementen en derzelver ontoereikendheid tot eene deftige huishouding, welke klachten, indedaad, niet kunnen wechgenomen worden door de grootst mogelijke vermeerdering, naardemaal de verteeringen der Leeraars ftaag zouden toeneemen, en dus de klachten wegens de ongenoegzaamheid der Inkomften fteeds dezelfde zouden blijven. Dan ook ten tweeden en voornaamlijk, door tot Leeraajfs niet te neemen dezulken, die daartoe alleen en met uitfluiting van alle andere beroepsbezigheden opgeleid zijn, maar dezelven uit de gemcene Broederfchap te verkiezen, geeft men der geheele Gemeente veel krachtiger fpoorc tot eigen oefening in Godsdienfiige kundigheden, naardcmaal, bij de thans plaats hebbende Inrichting, de bekwaamde cn meest geoefende Broeder, welke niet tot het Predikampt is opgeleid, (en waarom zou ik mijne meening niet rechtflreeks te kennen geeven ? — ) welke die kostwinning niet geleerd heeft, immers geen uitzicht heeft, immer zijne kundigheden en bck,vaamheid tot ftichtelijken voordragt, ten gemeenen nutte, met de daad te befteeden: waardoor (dit zeg ik met volle verzekerdheid,) zijne onderzoek-lust uitgebluscht cn hij afgefchrikt wordt om zich verder te beK 3 kwaa  ( 15° ) kwaamen. Zekerlijk zijn dus Liefdepredikers ver- kiefelijk boven Loontrekkers. Maar kunnen Liefdepredikers de plaats van Gedudeerden in alles bekleeden ? Ongevoeglijk of ftrijdig met den aart des Christelijken Godsdiensts, kan men het zeker niet achten, dat een Leeraar eenig bedrijf tot levensonderhoud oefent, immers de groote Heilgezant Paulus deed zulks. Liefdepredikers moet men zich bovendien geerizins voordellen als ongeleerde perfooncn; ver van daar: alleenlijk hebben zij meestal hunne kundigheden niet verkreegen, op die manier en door zodanig onderwijs, als bij de gedudeerden plaats heeft; zij hebben op' geen Academie of Seminarie geftudeert, zij hebben zich zelfs geöefent, door 't aandachtig leezen van leerzaame boeken, door eigen overdenking, door omgang met geoefende Mannen; ook door huislijk onderwijs; fchoon zij veeltijds geen of weinige bedreevenheid hebben in doode taaien. Waaromtrent men echter met reden zou mogen vraagen, of eene grondige kennis van Grieksch cn Hebreeuwsch en de daartoe leidende gemeenzaamheid met 't Latijn , dan voldrekt vercischt wordt in eenen Leeraar? Ik ben wel bewust, uitmuntende Leerredenen gehoort te hebben, van Mannen welken het aan gemelde Ervaarenis ontbrak ; zo ook Predikatiën van Taalgeleerden, waarin geen het minde blijk van taalkennis gevonden wierd; welke trouwens, naar de hedendaagfche gewoonte die de Uit- leg-  ( i5i ) legkunde van den Predikftoel verbant, ook niet te pasfe kan komen; bovendien heb ik meermaalen opgemerkt, dat Mannen, niet bedreeven in de geleerde Taaien, en welke geen Academifche opleiding genoten hadden , des niettegenftaande, veel meer wisten van verfchillende Leezingen , {yarlantes kcliones,) en meer Exegefe beoefend hadden , dan zij, welke na Academisch Onderwijs , tot het Lecraarambt gepromoveerd wïérden, Of echter bet hebben van Taalkennis bij eenen Leeraar, niet te verkiezen zij boven 't gemis daarvan, het overige gelijk ftaande , kan geen twijfeling onderheevig wcezen. Alleenlijk, is het mijns inzins, klaar: i. Dat Taalkennis niet volftrekt vereischt wordt tot het vervaardigen van Leerredenen, blijkens dat groot aantal predikatiën, waarin van dezelve geen gebruik gemaakt wordt; en 2. dat, naardien in de hedendaagfche taaien al het weetenswaardige, tot de geringde bijzonderheden toe, 't welk betrekking heeft op de betekenis en leczing van den grondtext, overvloe- diglijk vermeld is, men zich door eene vlijtige beoefening, en daar het vooral op aankomt, oordeelkundig gebruik der Concordantiën en Commentariën, indedaad kan eigen maaken al het gewigtige en belangrijke der kundigheden van een' Man, die de geleerde Taaien verftaat. Hier van zijn treffende voorbeelden. Zie hier, hoe de zodanige te handelen hebbe. Bij het gebruik onzer gewoone Staatfche Vcrtaaling, K 4  C 152 ) twijfelt men bij voorb. , of eenige uitdrukking wel naauwkeurig vertaald is. Men zoekt dezelve in de algemeen bekende Nederduitfche Concordantie ran Trommil-s, waar men het oorfprongelijke aangetekend vindt; dit weder zoekt men in de Griekfche of Hebreeuwfche Woordenlijst, achter de Nederduitfche Concordantie, waar men dan vindt opgetekend, hoedanig hetzelfde woord op andere plaatfen onderscheidenlijk is overger zet. Dit verfchaft onbegrijpelijk veel licht. Het volgend exempel kan zulks ophelderen. De plaats Rom. III: 3- Zal hunne ongehovigheid het gehore Gods te niete doen? moet, zo als dezelve imde Vertaaling luidt, den oplettenden , bevreemden en deswegen eenige onnaamvkeurigheid in de Overzetting doen vermoeden. Men zoekt, in gemeld Werk van Trommius, het woord Gehore, vindt daarvoor het Griekfche te*-*, bij het welk men in het Grieksch Register, behalven Gehore, ook Trouwe , Verzekerdheid, vindt aangetekend , als op andere plaatfen zodanig vertaald. Nu ftelle men voor Ongehovigheid flechts Ontrouw, en voor Gehore Gods, Goddelijke rerzekeringen, en deeze in onze Overzetting anderszins duistere plaats, zal genoegzaam opgehelderd weezen. Behalven dit eenvouwdig hulpmiddel kan de Onbedreevene in de oorfprongelijke taaien, zeer veel nuts hebben van de nederduitfche Ver. taaling der Aantekeningen van den beroemden Huig de Groot, van de Remarques Historiqv.es, critiques  ( 153 ) et philologiques fur le nouveau Testament par feu Mr. de Beausobre lePére, (een Boek dat in het Nederduits niet vertaald is,) als mede van de Bijbehertaaling met aanmerkingen voor Ongeleerden, van den beroemden MiCHAé'Lis; van die van onzen Vaderlandfchen Hamelsveld ; en het geen ik voor allen had behooren te noemen, het uitlegkundig Woordenboek van den Geleerden G. Hesselin-k; om thans van andere geleerde, hiertoe dienftige Werken niet te gewagen. Dusdanig dan kunnen Mannen, die hartelijk belang feilen, in Godsdienftige en Bijbelkennis, in de daad, eene genbegzaame gefchiktheid verkrijgen, tot zodanige voordragten, welken gewoonlijk door geftudeerde Pcrfoonen gedaan worden, fchoon zij geen geleerde Opleiding genoten; en ik meen gerechtigd te zyn, om uit het beredeneerde dit gevolg afteleiden, dat men den dienst van geftudeerde Leeraars, zonder nadeel, in de Protefiantfche Vergaderingen gevoegelijk kan misfen, mits men zorge draage, den ijver tot onderzoek en eigen bekwaamwording in Godsdienftige kennis, bij de Aankomelingen en nieuwe Leden genoegzaam optewakkeren; — dat het allezins raadzaam is, geen tra&ementen, eergelden of betaalingen voor den Predikdienst aan zodanige nieuw aankomende Leeraars, meer te geeven; maar deeze Bediening, even als die van Armbezorger, Weesvader, Regent van eer. liefdaadig Gefticht, ah een Eere» K 5 fost,  C 154 ) post , uit Liefde voor de goede zaak, voor niet te doen waarneemen. (c) In 't Kort: Liefdepredikers, welke tot eigen tijdelijk beflaan een eerlijk bedrijf oefenen , aanteftellen; en tot aankweking daar van Gemeentelijke Schriftuuroefeningen , weder intevoeren, hoedanigen voormaals, niet flechts onder de Doopsgezinden, maar ook onder andere Protefiantfche Gezindheden, hier te lande, gebruikelijk waren, en nog hedendaags, onder eerstgenoemd Genootfchap hier of daar, gevonden worden. Waaromtrent men onder anderen, bij Wagenaar, Befchrijriug van Amfrerdam, III Deel Boek, pag. 204. der folio druk, volgend bericht vindt. ,, Eer men, in het begin der Reformatie, hier te ,, Lande, Hooge Schooien had opgericht, waarin de „ jonge Luiden in de Hervormde Leere onderweezen, ,, en tot waarneeming van 't Predikambt bekwaam ge,, maakt werden; had men, bij alle de gezindheden, „ die van 't Pausdom waren afgeweeken, eene foort „ van oefeningen ingevoerd, die men hield gegrond te ,, zijn (c) Da: bet eere fcbreen«rende onrechtvaardigheid zijn zou, de loontrekkende Leeraars, thans voorhanden , hunne Inkomften afteneemen , maar zij dezelven behooren te behouden , is blijkbaar in zichzelven. Even zo moet 'er ook alle billijkheid in acht genomen worden omtrent die geenen, welke, volgends de nog ftandheb- bende Inrichting zich to: het Predikambt bekwamen, voor zo ver, deeze zulks mede doen in vooruitzicht, daardoor een gevoeglijk mUtkl var htflaa* te zullen verkrijgen.  ( 155 ) „ zijn op eene plaats van Paulus Brieven. (i Kor. XIV. „ j Men liet, naamlijk, zelfs gemeencn broede- „ ren gelegenheid, om, in de Kerke, na de Predikatie, „ of op andere bekwaame tijden, een gedeelte der „ H. Schriften, beurtswijze, te verhandelen, tot ftich,, tinge der Gemeente, met redelijke vrijheid, om iet, welk anderen nuttig oordeelden, te voegen bij 't ver,, handelde. Onder de Gereformeerden, noemde men „ deeze wijze van oefenen,proponeeren, enpropheterèn, ,, om dat men ze hieldt te gelijken naar het gene de „ Apostel, in de aangehaalde plaatfe, propheterennoemt. „ De Bijeenkomften tot deeze oefeningen gefcbikt, wier,, den Collegies der Propheeten genaamd, en in de oudfte „ Synoden van de jaaren 1568, 1571 en 1574, fterk ,, aangepreezen. (d) Men beoogde, onder anderen, op ,, deeze wijze, geoefende Luiden opteleiden tot den ,, Predikdienst. Doch de Collegiën, van welken wij „ fpreeken, hielden, na't oprechten van Hooge Schoo„ len, niet lang Hand bij de Gereformeerden en Luther,, fchen. Zelfs raakten zij, bij de Doopsgezinden, daar „ zij de voornaamfte Kweckfchool der Predikanten plag„ ten te zijn, meer en meer, buiten gebruik." Na de oprichting van derzelver Seminarium, bij de Gemeente vergaderende bij het Lam cn den Toren, te Amfterdam, zijn dezelven allengs meer cn meer verdweenen, en hebben 00 „ Zie Kerk. Handboekje bi. 3, 17, is, 19, 22, S7, 9R."  C 156 ) ben thans bijna overal, opgehouden, (e) In deezer voege gezorgd zijnde voor de aankweeking van bekwaa- me O) [Ni den afloop van de beöordeeling der Verhandelingen en mededeeling van den uitflag, is mij, van wegen de achtingswaardige en geleerde Beoordeelaars, de bedenking medegedeeld, dat het door mij geitelrie van het geheel affchaffen van bezoldigde Leeraars en algemeen invoeren van Liefdepredikers, hen te veel gewaagd fcheen, en als in vervolg van tijd meer zullende ftrekken, tot verdooving dan tot opwekking van Godsdienftigen ijver. Dat, fchoon de uitdrukkingen in het programma, zeer aanleidelijk tot zodanig begrip fchijnen, de Leden des Gezelfchaps hen echter betuigd hadden, zodanig iets eigenlijk niet bedoeld te hebben, maar te mogen weeten, of, bij het meer en meer toeneemend gebrek aan Leeraaren, in het vormen van zodanige Liefdepredikers niet een middel zou kunnen gevonden worden, om met minder aantal van Leeraaren, op den gewoonen voet gefiudeerd, de Godsdienstoefeningen even levendig te houden of misfehien wel aantewakkeren. Eenige mijner vrienden , aan welken ik deeze Verhandeling voorlas, waren van gedachten, dat bij het geheel affchaffen van eigenlijk geftudeerde Leeraaren en het algemeen invoeren van Liefdepredikers, (van welken fchoon geenzins ongeoefend in Schriftuurlijke kennis, men echter geen taalkennis zou vereifchen,) men alle verdere vordering in Theologifche ftudiên en bepaaldelijk in de Exegefe zou verhinderen, en het te vreezen zoude zba, bij eene volgende generatie weinig Predikers te vinden, inftaat derzelver Grieks Testament behoorlijk te explieeeren, 't welk echter, zal de ftudie der Theologie niet tot 't nu gevorderde bepaald, maar verder voortgezet worden, geenzins te wenfehen is. De waarde deezer aanmerkingen, mij zo gunftig als minzaam medegedeeld, zeer wel befeffende, zoude ik, (naar aanleiding der bedenkingen mii, zo van wegen de geëerde vraagers en achtingswaardige Beoordeelaars, ais van mijne boven bedoelde vrienden voorge- fte-d;) volgende middenweg voorOaan, tuslchen de door mij in de Verhandeling geopperde, en de thans plaats hebbende Inrichting. Dat men naamlijk, in de respective Kerkgenootfchappen, zulke perfoonen, welke zich aanmeldden als genegen eenig deel van 't openlijk dienstwerk waarteneemen, na voorgaand onderzoek van derzelver  C 157 ) ' me Mannen tot het openlijk Dienstwerk, ter vervanginge van gefalarieerde, geltudeerde perlöonen, van welken men tegenwoordig, zo als ik boven reeds gezegd heb, geen genoegzaamen voorraad meer heeft, en waar aan men eerlang zeker gebrek zal hebben; ga ik over ter befchouwing, hoedanig de openlijke Godsdienstoefeningen meer belangwekkend, konden worden ingericht. Vooraf echter dient nog te worden aangemerkt , dat niet Hechts, door de Gemeente of derzelver Opzieners en Eethiurders, verkozene en aangeftelde Perlöonen, tot het werk der openlijke Godsdienst-verrichtingen , behoorden te worden toegelaaten, maar ook, na ver bekwaamheden, enz. zulks veroorloofde, fchoon zij geen geleerde opleiding genooten, of op Academiën en Seminarien geftudeerd hadden. Dezulken welke de bedoelde gefchiktheid bezaten, doch zich niet aanmeldden, daartoe van wegen de Gemeente vriendelijk verzocht. Allerwegen Schriftuuroefeningen aanleidde tot aankweeking van zulke Liefdepredikers. Dezelven geen honoraria gaf, maar hunne bediening als een Eerepost deed aanmerken, even als die van Armbezorger, Weesvader, Regent van eenig liefdaadig Gefticht, enz. Doch desniettegenftaande in elke Gemeente, naar gelang van derzelver talrijkheid, één of meer gefalarieerde Leeraaren, op de gewoone wijze geftudeerd, en des ook ervaaren in de geleerde taaien, &c. behield, ten einde daardoor de verdere vordering in ïheologifche kennis 'geen perk gefteld wierde; welke bezoldigde Leeraaren gehouden zouden weezen, bij gebrek aan, of ziekte van de Liefdepredikers, het dienstwerk geheeliijk waarteneemen , en welken men wijders de zogenaamde pastoraale funétien als huis- en ziekenbezoekingen, Catechetisch Onderwijs, konde opdraagen, waartoe de Liefdepredikers ongehouden zouden weezen. Door welke laatstgemelde fchikking dan ook alle afgunst, tusfehen deeze twee Clasfen, zoude voorkomen worden.]  ( i5« ) na behoorlijk examen, de zulken, welke bekwaamheid en lust hebbende, zichzelfs daartoe mogten aanbieden. Ten dien einde, komt het mij gevoeglijk voor, dat door de Broederfchap eenige Gelastigden tot onderzoek wierden aangefleld, door welken de zodanigen, die zich aanmeldden als begeerig eenig deel van ftemmelijkeu voordragt waarteneemen, wierden onderzocht aangaande derzelver bekwaamheden; welken hen dan ook, gelijk trouwens van zelfs fpreekt, geen vrijheid tot fpreeken- verkenen zouden, dan wel verzekerd van het goed zedelijk gedrag, en den onergerlijken wandel deezer perfoonen. Deeze Gelastigden moesten tevens gemagtïgd zijn, der Broederfchap voortedraagen, tot het werk der bedieninge bekwaame perfoonen, welken zicii zelfs daartoe niet hadden aangegeeven; moetende de verkiezing echter tot openlijke Spreekers gefchieden, door de Broederfchap zelve. Uit i Kor. XRr."blijkt ontegenzeglijk, dat in de Gemeente te cierftede, het werk der Richting, geduurende dezelfde Bijeenkomst, niet verricht wierd, doör één' en denzelfden Man, maar in tegendeel door verfcheiden Perfoonen. 1 Wat is 't dan, Broeders! wanneer gij te famen komt, een iegelijk van u heeft hij eenen Pfalm, heeft hij eene leere , heeft hij een vreemde taaie , heeft hij een openbaaring, heeft hij een uitlegging: laat alle dingen gefchieden tot ftichtir.g. En zo iemand een vreem-* de  ( 159 ) de taaie fpreekt, dat het door Wee of ten meesten drie, gefchiede, en bij beurte, en dat één het uitlegge. Maar indien ,er geen uitlegger is, dat hij zwijge in de gemeente , doch dat hij tot zichzelven fpreeke en tot God. En dat twee of drie Profeeten fpreeken en dat de anderen oor deele n. Doch indien eenen anderen die daar zit, iets geopenbaard is, dat de eerfte zwijge. Want gij kunt allen, de één na den anderen profeteer en, op dat zij allen leeren en allen getroost worden. En de geesten der Profeeten zijn den Profeeten onderworpen. Want God is geen God van verwarring, maar van vrede. Gelijk in alle de Gemeenten der heiligen, dat uwe vrouwen in de Gemeenten zwijgen; want het is hen niet toegelaaten te fpreeken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de Wet zegt. En zo zij iets willen leeren, laatze V huis haare eigene mannen vraagen : want het ftaat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de gemeente fpreeken. Indien iemand meent een Profeet te zijn of geestelijk , die erkenne dat het geene ik fchrijve, des Heer en geboden zijn. Laat alle dingen eerlijk (betaamlijk) en met orde gefchieden. (i Kor. XIV: 26. enz.) Dat echter in de Christen Gemeente te Korinthe, geen onbepaalde vrijheid van fpreeken plaats vond, gelijk de Collegianten meenen en onder zich oefenen, is, mijns inziens, mede overtuigelijk blijkbaar uit het geen  ( i6o ) geen wij in het aangehaald hoofdftuk leezen vs. i6\ Anderzins indien gij dankzegt met den geest, hoe zal de geene die de plaatse eens ongeleerden vervult , Amen zeggen, op un e dankzegginge ? Ter vermijdinge alzo van alle mogelijke wanorde en ontftichting, behoeven, tot het openlijk fpreeken, ter voordragte van eigen gedachten, flechts toegelaaten te worden, dezulken , welken, op aanprijzing der Gelastigden tot onderzoek, door de Gemeente zijn aangefteld, of door gemelde Gelastigden gefchikt gekeurd wierden. Eerstgenoemden zou men vaste Spreekers kunnen hoemen. In naarvolgiug dan van de Inrichting, welke te Korinthe plaats vond, zo wel, als ook voornaamlijk, om door alle gepaste verfcheidenheid den aandagt optewek- ken cn de belangftelling te vermeerderen; (daar nu de Kerken, als een minbekwaam of mingeliefd Leeraar het woord voert, genoegzaam ledig zijn, en de meer bekwaamen en meer geliefden integendeel veel Toehoo- rers trekken, ten einde alzo deeze onbehaaglijke ongelijkheid te doen ophouden;) wenschteik, en komt mij raadzaam voor, het werk der Godsvereering en Stichting in dezelfde Bijeenkomst, voor zo ver het door daartoe gequalificeerde perfoonen behoort te gefchieden, niet door éénen Man, maar door verfcheide- nen,  C 161 ) nen, té laaten» verrichten. Tot dat einde, moeten, vooreerst, de Predikiloelen uit de Vergaderplaatfen wechgenomen worden , als door welken de Vergaderplaatfcn meer het voorkomen hebben, van Gehoorzaalen ter onderwijzing in de Godgeleerdheid en Zedekun- de, dan van Bedehuizen ter gemeenfchaplijke Gods ver eering. Om echter wel gehoord te kun¬ nen worden , acht ik het niet ongepast, dat de Leeraars, de aan gefielde en verlofhebbende Spreekers, zich in een eenigzins , naar gelang der Vergaderplaatfe, genoegzaam verhevene Zitbank, met een doorloopende Leezenaar voorzien, plaatften; voorts dat de gewoone Godsdienstoefening op volgende of foortgelijke wijze wierde ingericht. Een Leeraar of Spreeker, (na voorgaande onderlinge affpraak, wie hunner deeze en volgende verrichtingen zal waarneemen) beginne de Godsdienstoefening met een gepaste Zegenfpraak in deezer voege: Deeze Samenkomst zij door aandagt en helangflelling den Heere geheiligd, en van Hem mildelijk gezegend! Amen. Of: Het behaage den Allerhoogften Zijnen Zegen mildelijk uittefiorten over deeze Godsdienftige Bijeenkomst; dat dezelve gehouden worde en afloope tot zijne Verheerlijking en tot Eer van Jezus Christus! Amen. Of iets dergelijks. Hierop moesten de beurtswijze ftemmelijke Loffpraaken, van welken ik boven gewag maakte, volgen. Voorts, L door  ( i6a ) door een Leeraar een Gebed gedaan worden. Daarna eenige weinige verzen uit een Pi'alrn of Christelijk gezang, gemeenfchaplijk, door de gantfehe Vergadering, worden opgezongen. Vervolgends door een Leeraar (een ander echter, dan die reeds gefproken of het Gebed gedaan had,) een gedeelte uit de Heilige Schrift geleezen, en korte/ijk verklaard worden. Daarna door een ander bevoegd Spreeker, naar aanleiding van den verklaarden Text, de Gemeente vermaand cn vertroost worden. Vervolgends weder gezongen, en alles niet het Gebed befloten worden. Achtende ik het gevoegelijkst, om den aandacht niet te ftooren, dat de Infameling van Liefdegiften, of voor den Armen, indien derzelver verzorging de taak der Godsdienftige Genootfchappen blijft, en door den Burgerftaat niet worde overgenomen (ƒ) — of (ƒ) [Bij de pl.-.atsbebbeiide Inrichting worden duizenden onzer minvermogende Mede burgeren, Leden van eenig Kerkgenootfchap, alleenlijk met inzicht om daar door, bij werk- en neeringlooze tijden, bij ziekten, in den ouderdom, aanfpraak te hebben op liefdaadige onderfteuning, en alzo beveiligd te blijven om door gebrek omtekomen. Indien de verzorging der Noodlijdenden door den Burgerftaat worde overgenomen, vervalt het gemeld motif, om zich tot de uiterlijke gemeenfehap van eenig Christen Kerkgenootfchap te begeeven geheelli'k, en daardoor al het heilzaame, 't welk het voorbereidend Onderwijs, enz. (hoe gebrekig veeltijds ,3 en ter vertroosting tn ter deugdsbetrachting kan voortbrengen en metdedaad voortbrengt. Weshalven mij de fchikking, volgends welke de verzorging der armen ten laste van den Burgerftaat zoude worden overgenomen, geenzins wenfeheJijk fchijot voor den geestelijken welftand onzer minstgegoede Landgenooten , in 't gemeen. Doch ten aanziene van het Onderwerp  C 163 ) of tot onderhoud van den openlijken Eerdienst, géictóé» de, niet onder de genoemde Godsdienstverrichtingen , maar nadat dezelven zijn afgeloopen, bij het fcheiden der Vergadering. Zodanige fchikking in de openlijke Godsdienstoefenin» gen komt mij, in gemoede , voor, meer overeenkomltig te zijn met den geest des Christendoms, dan de nu gebruikelijke ; meer ftrekkende om het verheven doeleinde , Godsvereering, 'te doen uitfehijnen, en meer belangwekkend, moetende, de 'verfcheidenbeid den aandagt meer levendig houden. Dit acht ik ondertusfehen noodig er nog bytevoegen, dat, buitengewoone gelegenheden , (bijvoorb. Feesttijden, cn bijeenkomden ter onderhoudinge van 's Heeren Avondmaal en bedieninge des werp deezer Verhandeling in 'c bijzonder kofflt in aanmerking, dat als dan ook ganfehelijk vervallen moet de thans plaatshebbende Inrichting , (ten minften bij fommige Kerkgenootfchappcn,) dat de bedeelde Armen verplicht zijn eenige maaien ter kerke te komen, waarvoor zij, bij het inkomen, van den Koster of deszelfs Bedien enden, een blijk ontvangen, zonder welks vertooning en terug gave zij hunne bedeeling niet kunnen bekomen, ten ware zij door ziekte of lichaamsgebreken' volftrekt verhinderd wierden ter kerke te komen. En daar het aantal bedeelde Armen voorzeker niet gering is, maar wel in aanmerking mag genomen worden, zoude bij eene veranderde Inrichting, volgends welke de behoeftigen alleen als Mnisburgers en niet als Medechristenen in aanmerking zouden komen , het aantal Kerkgangers ook merkbaar verminderen, en de Behoeftigen, verftoken zijnde van de krachtige aanfpooring tot Bijwooning der openbaare Godsdienstoefeningen, het heilzaame en ftichtende daarvan misfen.] L 2  ( 164 ) des Watcrdoops aan Vohvasfenen,) uitgezonderd; het verre wech best ware, in de gewoone Samenkomften, de heilige Schrift immers des Nieuwen Testaments, achtervolgends te verklaaren. Thans zijn de Leerredenen Mengelingen, en al de Stoffen gekozen naar den fmaak des Leeraars, niet altijd naar de Behoefte der Gemeente, zo dat men ook door het regelmaatig bijwoonen der Godsdienstoefeningen, geen volledig Samenftel van Bijbel- of Godsdienst-kennis kan opdoen. Dit wenschte ik, op gemelde wijze, verbeterd te zien; waar bij komt, dat in Gemeenten welken een bepaald Sijftema van Godgeleerdheid hebben, gelijk de Gereformeerden en Lutherfchen, (zulks goedgekeurd wordende,) zeer wel het verhandelen van den Cathechismus en Confesfie konde behouden worden, met deeze bepaaling echter, dat Verklaaring en Toepasfing door onderfcheidene Leeraars gefchiedde. Verondcrfteld nu, dat mijn opgegeeven plan aanneemlijk gekeurd wierd in zichzelven, komt nu de zeer gewigtige vraag te berde: hoedanig hetzelve iutevoe- ren? Doch daaromtrent is, mijns inziens, weinig zwaarigheids, als men het onvoldoende tevens, en het als van zelfs ten ondergang hellende der gewoone fchikking in aanmerking neemt. Deeze geheele Verhandeling is gegrond op de vraage, gedaan ter oorzaake van de daadelijke ondervindinge, wegens de ftadg toenee-  ( 165 ) neemende verflaauwing in het bijwoonen der openlijke Godsdienstoefeningen onder de Proteftanten. Dit immers moet de belangflellers in de gemeenfchappelijke Godsvereeringen, doen uitzien naar verbeterde Inrichtingen, waarvan de achtingswaardige Voorftellers der Prijsvraage zelfs zulk een loflijk blijk opleveren; en tevens de Gemeenten tot veranderingen noodzaaken, te meer, als men in aanmerking neemt, het mede (leeds toeneemend gebrek aan Leeraaren, zodanig tot het Dienst-werk opgeleid als gebruikelijk, benevens de onmooglijkheid om derzelver bezolding, naareisch van omftandigheden, te verhoogen. Welligt kunnen de bekroonde en uitgegeevene Verhandelingen, ter mededinging ingeleverd, aanleidelijk zijn, dat zulks op Synodale of Clasficaale Vergaderingen der Gereformeerden, zo ook op de Societeits-Vergadering van de Remonftrantfche Broederfchap, en bij de Beftuurders der Lutherfche en Doopsgezinde Gemeenten, in overweeging genomen worde. Ik acht aan mijnen taak, voor zo ver, door opgave van een gefchikt plan, voldaan te hebben, den Albeftierder voorts den uitflag aanbevolen laaiende. Ter daadelijke gebruikmaaking derzelve, kunnen de geëerde Vraagers, zekerlijk ook de achtingswaardige Beoordeelaars, medewerken. Alles echter behoort door zedelijke overreding, niets mag door dwang gefchieden. Doch mijn zaak is 't niet hier over uittcweiden. T n NU  C 166 ) Nu nog iets wegens de vereeniging der Proteftanten, waarvan in het Programma gewaagd wordt. Voormelde Schikkingen kunnen ingevoerd worden, 't zij 'er zodanige Vereeniging gefchiedde of achterwege bleef. Daarom heb ik mijne gedachten, wegens eene betere Inrichting der openlijke Godsdienstoefeningen, doen voorgaan. „ Kan de vereeniging der Proteftanten," wordt 'er in het Programma gevraagd, tot de meerdere belangftelhng in het bijwoonen der openlijke Godsdienstoefeningen en eene verbeterde Inrichting, „ iets bijdraagen? „ Zo ja, hoe en op welken voet moet die Vereeniging ,, daargefteld worden? Zo neen, is dan die Ver- „ eeniging voor altijd ondoenlijk en af te raaden? of „ zullen de redenen, waarom dezelve tegenwoordig niet „ raadzaam geoordeeld mogt worden, met den tijd ver„ vallen en ophouden? Kunnen de grondflagen tot eene „ zo gewenschte en heilrijke zaak, waarbij het waare ,, Christendom zo veel belang heeft, niet reeds tegen,, woordig gelegd, en alzo die vereeniging voorbereid „ en befpoedigd worden?" Naar mijn inzien, is deeze vereeniging onafhanglijk van de meerdere Belangftelling in het bijwoonen der openlijke Godsdienstoefeningen , en derzelver verbeterde Inrichting. Of' dezelve afgetrokken daarvan, wenfcheiijk is, zo lang 'er zulk een groote verfcheidendheid m de LeerfieiHngen en in de Gebruiken plaats heeft, tot onder- lin-  C 167 ) Jinge Liefde zou medewerken, fchijnt mij niet toe. Veeleer komt het mij voor, dat dezelve met het waare Christendom, uit aanmerking der plaatshebbende gefteldheid van zaaken, ftrijdig zou zijn; en, dat 't, in zichzelven , beter is , dat de Niet-éénftemmigen van elkandercn verwijderd blijven; 't welk ook gevoeglijk gefchieden kan, naardien men toch verfcheiden vergaderplaatfen noodig heeft, weshalvcn'er onderfcheiden Gemeenten kunnen blijven , zonder dat zulks in eenig opzicht tot nadeel lfrekt; terwijl derzelver vereeniging, dc oefening van verdraagzaamheid en onderlinge Liefde gewisfelijk zou benadeelen. Hoedanig zelfs 't vereenigd blijven van verfchillend denkenden hoogstfchadelijk is voor onderlinge goedwilligheid, en gevaarlijk voor de gemeene rust, cn fcheuring heilzaam kan weezen, is geblecken bij de Luther- fchen te Amfterdam. Maar, zo al Wenjchelijk, is zodanige vereeniging uitvoerlijk? Mij fchijnt het niet toe, dat dezulken, welken den Doop aan Volwasfenen op derzelver eigene Belijdenis alléén rechtmaatig en geoorloofd befchouwen, gevoeglijk te vereenigen zijn met hen, die den Kinderdoop voorftaan en zich daartoe als tot een ftellige Godsdienstplicht verbonden achten. — Heilzaame, liefde wekken de vereeniging tusfehen dezulken, welken de omhelzing van zekere Geloofsliukken als ter Zaligheid volftrekt noodzaakelijk befchouwen, met hen, welke dezelven, of als van geen belang, of als dwaaL 4 lin-  ( i68 ) tingen, aanmerken, fchijnt mij mede toe niet gevoegelijk te kunnen gefchieden, niet begeert te kunnen worden, althans door de zogenaamde Rechtzinnigen. Gemeenten van eigenlijke Antitrinitarhfen , of welke openlijk profesfie doen van het Ariaansch of Sociniaansch gevoelen wegens den Perfoon des Zaligmaakers, zijn 'er in ons Vaderland niet; mogten 'er naar de voonge orde van zaaken in 't burgerlijke niet weezen. Thans mogen zij opgericht worden. Onmooglijk is het niet, dat een anderen Lindsey of Priestley eene Vnitariaanfche Vergadering aanlegge. Dan hoe zou men nu vereeniging kunnen verwachten of verlangen, tusfehen voorflanders der eeuwige Godheid van Jezus Christus, als eenswezens met den Vader, en dezulken , welke dat Leerbegrip, als afgodisch verwerpen! — Hoe zich voordellen dat een Aanbidder der Godlijke Eenheid, Amen zal zeggen, op Gebeden aan den Drieëenigen gericht? of dat een Belijder van Jezus Godheid dichting kan hebben in voordellen, of zich vereenigen met Gebeden, in welken Hij, gezegend! als den Voortrefujkden aller Schepfelen wordt voorgedeld? — Enkel te zwijgen van het betwistte, kan voorzeker aan allen geen genoegen geeven: met dat al, acht ik het zeer goed en heilzaam, dat 'er Vergaderingen zijn, in welken en door welken de hand van broederfchap gereikt wordt aan alle deugdlievende Belijders van 't Christendom, hoedan;ge Leerbegrippen ook, overigens, toegedaan. Maar daar zulks  C 169 ) zulks den orthodoxen Calvinist zo min als den orthodoxen Sociniaan voldoet, noch voldoen kan, is 'tmijns achtens ook gevoeglijk en niet te wraaken, dat aanhangers van bijzondere Leerftelfels, welke daar mede zo veel ophebben , dat zij het waare Christendom achten daar mede te Staan of te vallen, zich bij eikanderen, en van andersdenkenden afgezonderd houden. Hier in zie ik niets ongerijmds. WeÜigt waren 'cr roeds, ten tijde der Apostelen, onderscheiden Christelijke Gemeenten in dezelfde Stad. Dit is, ter gelegenheid der beredening van hetzelfde onderwerp, aangemerkt, door een groot Man, den achtingswaardigen Hulshof* , in Zijnen Beflaanbaaren Proteflant, Rechtzinnig; welke deswegens het door Michaclis aangetekende bij Rom. XVI. 5 en 16. bijbrengt; en wiens (Hulshoffs) genoemd gefchrift in dit opzicht bijzondere aandacht verdiend. Dit echter tot het hoofd onderwerp der Vraage niet rechtftreeks bchoorende , acht ik mij ongehouden deswegen verder uitteweiden; terwijl ik vertrouw, dat, indien het daaromtrent door mij gezegde door de geachte Beoordeelaars mogt worden afgekeurd, zij deswegen de geheele Verhandeling niet verwerpen zullen, als welke hoofdzaakelijk ff rekt, verbeterde fchikkingen wegens de Inrichting van de openbaare Godsdienstoefening optegee- ven. Intusfchen moesten in mijn opftel, naar den aart des onderwerps en de aanleidingen in het ProgramL 5 m*  C 170 ) ma, onvermijdelijk, aanmerkingen en voorflagen voorkomen, tegen bijzondere opiniën zo wel, als tegen de ftandhebbende Inrichtingen, aangekant; daar echter de geëerde Vraagers, in hun Programma , allezins blijken geeven, van alle vooringenomenheid vrij te zijn, durf ik, met volk gerustheid, verwachten, dat mijn welmeenende voordragt met opmerking geleezen en onzijdig beoordeeld zal worden. Ik eindig met de vermaaning van den heiligen Schrijver aan de Hebreen, welke ik tot mijne Zinfpreuk verkoren heb: Laaten wij onze onderlinge Bijeenkomflen niet nalaaten , gelijk fommigen de gewoonte hebben. VER-  VERHANDELING i n ANTWOORD OP DE VRAAGE: WELKE ZIJN DE MIDDELEN, OM DEN VERFLAAUWDEN EN VERVALLEN IJVER VOOR DE OPENBAARE GODSDIENSTOEFENINGEN, WEDER OPTEWAKKEREN EN AANTEVUUREN, ONDER DE PROTESTANTEN? door. JAN BROUWER, leeraar der doopsgezinden te leeuwarden. onder de zinspreuk: '** Is weelcf in een Godsdienftig hert, Dat God verheerlijkt werd. D. Camphuisen, Pf. 43.   VERHANDELING I N ANDWOORD OP DE VRAAGE: WELKE ZIJN DE MIDDELEN, OM DEN VERFLAAUWDEN EN VERVALLEN IJVERVOOR DE OPENBAARE GODSDIENSTOEFENINGEN, WEDER OPTEWAKKERENEN AANTEVUUREN, ONDER DE PROTESTANTEN? Is er eenig bevel, voorfchrift, of vermaaning in bet Nieuw Verbond voor handen, waartegen de Hervormde (a) Christenheid geduurig, en fchier opzettelijk, zondigt, zo is het de lesfe van den Schrijver aan de Hebreen (b) „ Laat ons de onderlinge Bijeenkomfien „ niet nalaaten." Mij is wel niet onbewust, dat er onder de genoemden nog een aantal gevonden worden, op wien deeze befchuldiging geenzins toepasfelijk is, nadien zij veelmeer tot een tegengefteld uiterfte over- flaan, O) Dewijl het woord Hervtrmd (Gereformeerd') gewoonlijk in ons Vaderland ter aanduiding der Calvinistifche Gezindte gebruikt wordt, en deeze, ftaande de Heerfchappije van haar Kerkgenootfchap, zich dien naam, met uitfluiting der overige Proteftanten, te onrecht heeft toegeëigend ; zal het niet ondienftig zijn den leezer te waarfchuwen, dat wij die uitdrukking in haare oorfprongelijke kracht bezigen, en op alle Onroomfchen, weikeu daarop gelijke Aanfpraak hebben, toepasfen, O) Hebr. X: vs. as.  J : ( 174 ) ;; V flaan, of in een getrouwen Kerkgang, en in alles wat tot het plegtige behoort, het wezen van hunnen Godsdienst zoeken : maar dit hoopjen van bijgeloovige Vroomen lijdt geduurigen aanftoot bij de toeneemende verlichting deezer eeuwe, heeft te worftelen met de verachting, en den fmaad hunner fchertzende Landgenooten, en verfchuilt zich, of verloopt bijkans geheel, door de fchok der Staats-omwentelingen , ""of huidigen" gang der ondermaanfche gebeurtenisfen. Juist hier dóór, dewijl de mensch zich naauwelijks immer op den middenweg te houden weet, groeit het rijk des ongeloofs, neemt de losheid van zeden toe, en verflaauwt gevolgelijk de ijver voor openbaare Godsdienstoefeningen. Is nochthans de plegtige vereering des Allerhoogften in het huis des Gebeds een belangrijk gedeelte van den Dienst aan Gode verfchuldigd,' en uit dien hoofde voor menfehen, met naame voor Christenen, pligtmaatig? Is het Onderwijs der Leeraaren, of Spreekers in de Kerken voor de meesten der ftervelingen noodzaakelijk, voor allen nuttig? Zijn de openlijke Vergaderingen der Geloovigen het ftichtend middel te achten , waardoor de Maatfchappije, is het niet in haare zeden verbeterd, althans van meenigerlei kwaad te rug gehouden wordt, en de belangrijke Waarheden van den Godsdienst voortgeplant, opgewekt, of onderhouden worden, en alzo leevendig blijven? Hoezeer heeft men dus zich niet te be-  C 175 ) bedroeven bij het aanfchouwen, dat dusdaanige openbaare Bijeenkomden door veelen onzer Landgenooten minder gezocht, door geenen met onverfchilligheid behandeld , door deezcn zelfs, als ten tijde des Apostels, (fchoon uit andere oorzaaken,) geheel nagelaateu worden. Van gantfcher harten verlangende , om het onze toetebrengen tot herftel van dien verflaauwden, of vervallen IJver, konde ik niet anders, mijne Medeburgers, en Christen-Broeders, dan Ulieder Vraage, om middelen ten gezegden einde optegeeven, indier voege toejuigchen, dat ik van (tonden aan mij verledigde tot het onderzoeken, en beantwoorden van dit zo gewigtig, als moeielijk Voordel. Offchoon het geenzins mijn oogmerk is, over de bezwaarlijkheid van het uitgefchreeven Vraagduk in het breede uitteweiden, ten einde daaruit van ter zijden de waarde, en lof mijner volgende Verhandeling on'trijze, daa het mij nochthans vrij der Waarheid hulde te doen, en zediglijk optemerken, hoe veel er mijns oordeels aan vast is, om behoorlijk aan uwen eisch te voldoen, cn uitvoerlijke middelen voorteflaan, waarvan te hoopen is, dat zij het gewenschte doel zouden mogen bereiken. Niet alleen immers moet het mcerendecl der Maatfchappije, van zijne dwaalingen, vooroordeelen, en verzuimenislèn te rug gebragt worden: maar ook de zaak, waar-  ( 1.-6 ) waarover gehandeld ftaat te worden , of waar in men die verbetering zoekt, is naauw verwant met der menfehen Godsdienftige denkwijze, en gewoonten, een onderwerp van zo tederen aart, dat en reden, en de ervaarenis aller eeuwen, en volkeren, leeraarden, dat geenerlei dwang, geen zweemfel zelfs van opzettelijken dwang, maar alleen de overtuiging, of ook het voorbeeld van geëerbiedigden, iets ten goede konnen uitwerken. Dat meer is, de onzekerheid der toekomftige inrichting der Proteftantfche Kerkgenootfchappen , thans afgefcheiden van den Staat, maakt de Raadgeeving in veele opzichten moeielijker, en welligt mijnen arbeid overtollig; nadien het zeer mogelijk is in dit raadfelachtig tijdftip den bal geheel, of grootendeels misteflaan; en ik mij niet laat voorftaan, dat mijne Bedenkingen belangrijk genoeg zijn zullen, dat zich de Hoogfte en Wetgecvende Magt in Nederland naar dezelve regelen, of haar ook in het verfchiet zoude gade- uaan. Wat nochthans hier van zij , het is mij eene aangenaame , en opbeurende zelfsvoldoening, door mijne hoedaanige pooging aan Uwe Godvruchtige wenfchen te beantwoorden , terwijl ik met befcheidenheid verwachte, wat de uitfpraak van kundige Oordeelaars over de waarde van mijn werk ten algemeenen nutte beflisfcn zal. In Ulieder uitvoerig Bericht, (het Programma in No.  C 177 3 No. 132. van den N. A. Komt, en Letterbode deezes jaars, en elders, geplaatst,) is eene aanwijzing van fommige bijzondere Hukken , waarop Gij vordert dar men in de oplosfing der Algemeene Vraage, wel het meeste ftilftaa. Wanneer ik dien wenk volgende, cn uitgelokt door het aanbelang der onderwerpen, mij verpligt vinde tot eenige uitflappen, zal de goedgunftige, en van het gezegd Bericht niet onkundige Leezer, deeze afpadigheid gelieven te verfchoonen, en daarom, gelijk ik hoope, die afwijkinge geenzins ontijdig of noodcloos achten, maar veelmeer, gelijk zij waarlijk is, een buitentred noemen, van Ulieden daarom gevorderd, ten einde alles, wat met de Hoofdzaak naauw verbonden is , tevens met opmerking mogte beoogd worden. Verders zo zeer als een ervaarén Artz den oorfprong, en aart eener ziekte moet kennen, alvoorens hij in ftaat is, met cene gegronde verwachting de beste middelen ter geneczinge voor te fchrijven: even zeer is het noodlg, dat wij in onze Verhandeling de verfchillende redenen opfpooren, waar uit de verflaauwing, en het verval in den ijver voor Godsdienftige Bijeenkomsten, gebooren wordt, aleer wij onzen raad tot betering, of mindering van het gezegde kwaad te borde brengen. Het is toch eene algemeene Waarheid, die ook in het M 7 e- *  C 178 ) Zedelijke geldt, dat geen uitwerkfel kan ophouden ten zij deszelfs oorzaak wordt weggenomen: en te liever volgen wij de voorzichtige handelwijze van den Geneesheer om dat de vergelijking van zijnen en onzen arbeid overoud, (c) en zeer gepast is; ja het vervolg zal niet onduidelijk toonen, dat de Maatfchappelijke lusteloosheid, en tegenzin omtrent den openbaaren Godsdienst, niet door de fterke hand des Heelmeesters, maar door een aanhoudend, en verftandig gebruik van gepaste middelen , onzes inziens te geneezen is. Uit deeze algemeene fchetze valt ligt optemaaken, welke Verdeeling wij voornaamelijk volgen zullen, om eene geregelde orde in onze Verhandeling te doen heerfchen. Na de opgaave der verfcheidene bronnen des vervals der Godsdienstoefeningen, zullen wij telkens voortgaan met de aanwijzing van het geen tot demping, zuivering, of afleiding van elk derzelve aan ons meest oorbaar fchijne. Nu achten wij alle de Oorzaaken, die medewerken tot meer gedachte Kwaad, onder de volgende twee Hoofdverdeelingen te konnen bevatten: of eerftelijk moeten wij L Onderzoeken in hoe verre het Volk, de Maatfchappelijke Ondeugden, voormaalige Gebeurtenisfan, en het ou- (0 Job XrH: vs. 4. Matt: IX: vs. 12 en elders; Ook bij Ongewijde Schrijvers, blijkens de Aanhaalingen van de Groot, en Wetstein, op de plaatze van Mattheus.  C 179 3 óüde Staatsbeftuur van Nederland aanleidinge gaven tot het verwaarloozen van den Kerkdienst bij de Hervormden. II. Daar na hebben wij gadeteflaan, hoeveel, en op welke wijze die Heilige Dienst, door deszelfs huidige Inrichting, zo met opzicht tot de Leeraaren, als in andere deelen, iets ten gezegde einde toebrenge. Eindelijk zullen eenige Aanmerkingen, over den invloed Van den tegenwoordigen Burgerlijken toeftand van Nederland op de Godsdienstoefeningen, van ons bij wijze van Aanhangfel geplaatst worden. Naar deezen leiddraad, en onder deeze Hoofdftukken, op de natuur des onderwerps gegrond, hoopen wij onze Raadgeevingen te fchikken; en, nadien wij van omwegen afkeerig zijn, treeden wij nu regelrecht ter Zaake. §• E I. Vestigen wij onze Aandacht op zodanige Kerkgenootfchappen , die, en onderling, en met hunnen Leeraar, in eene zeer goede Broederlijke gezindheid keven, welke zijn Godsdienftig Onderwijs toeftemmen, met zijn welfpreekendheid, bondigheid, klaarheid, nette wijze van voordragt, en redelijke beginfelen, bij uitftek hoog loopen; althans over het algemeen niets konnen aanvoeren, dat hun in den Openbaaren Dienst tot billijM 2 ken  ( i8o ) ken aanftoot is; zo zoude zich iemand ligtelijk inbeelden, dat aldaar geen verzuim der Kerkelijke Bijeenkomften plaats grijpen zoude; indien hij naamlijk zich overreed had, dat de oorzaak des verzuims alken te zoeken ware in het één of ander gebrekkige der Godsdienftige Oefeningen, Daar nu de Ondervindinge leeraart, dat, zelfs in het onderfteld geval, op plaatzen, waar de Heilige Dienst waardiglijk vervuld wordt, veelen althans der Hervormden traagelijk opkomen, of doorgaans wegblijven, mogen wij befluiten, dat de nalaatigheid, of thans heerfchende onverfchilligheid der Proteftanten omtrent de Kerkelijke Bijëenkomflen, grootendeels den Volke,enaan deszelfs bedorven denktrant, en zeden, of ook aan de gevolgen van den voormaaligen ftaat der dingen, te wijten is. Voorts wanneer wij den ijver van een dom, of bijgeloovig, Gemeen voor zijne Heiligdommen, vergelijken met de koelheid, en verwaarloozing van den Openbaaren Godsdienst, welke bij meer kundigen , en onder de denkende Christenen plaats grijpt; wanneer wij opmerken , dat de Kerken der Roomschgezinden veelal vol loopen , terwijl de zeldzaamer Vergaderingen onder alle de Hervormden doorgaans fchaars bezocht worden, zoude een overgedreeven Voorftander der openlijke Godsdienstoefening ligt de oude dwaaling dvvaalen kon-  C »i ) konnen, als of men het rijk van onkunde, vooroordeelen , onverdraagzaamheid, en dwecperije, op nieuw had opterichten, om het Volk, aan deeze ketenen gekluisterd, naar de Vergadering der Geloovigen, zidderend, en op verbeurte der zaligheid, heen te fleepen. Maar verre zij het van ons, dat wij een middel zouden voorfchrijven, 't welk, hoezeer gefchikt tot bereiking van het bedoelde einde, erger is dan 't kwaad, het geen men wenscht tegen te gaan. Verre zij het van ons , der zieke Maatfchappij een gif toetediencn, waardoor alle waare Godsdienst, die toch zonder de kennisfe, hoe het Opperwezen, naar Christus wet, in geest, en in waarheid, en geenzins door dwaaze menfchen-vonden, moet vereerd worden, niet beftaan kan, geheellijk zoude omkomen , of verflikken. Dat meer is, indien men de Zaak meer dan oppervlakkig gadellaat,. zal men geene reden ter wereld vinden , om zo verderflijken dwaalweg inteflaan. Immers wij mogen rondelijk, en onzes inziens met groot recht beweeren, dat noch de verdraagzaamheid, noch eene grondige kennis der pligten , of gezonde denkbeelden, en eene wezenlijke Verlichting omtrent de Waarheden, en Leerltcllingen van Jefus Godsdienst, uit eigenen aart fchaadelijk zijn aan die Kerkelijke Bijeenkom» flen, in dewelke het Opperwezen waardiglijk, en zonder den Vcrftandigen aanftoot te geeven , vereerd wordt. M 3 Daar  C -8a ) Daar zijn toch van ouds af, tot op heden, aiomme Godvruchtige, Nedrige, en bij uitftek ervaaren Mannen geweest, wier liefderijke \ roomheid, en Ernst, hoe vrij van allen fmet der dweeperij, het zich ten pligt maakte den Openbaaren Dienst, voor het minst op den dag des Heeren, getrouwelijk bij te woonen,en de plegtige Feesttijden niet te verzuimen. En waarlijk wie der Christenen mag, zonder vuigen trots, en zondige vermetelheid itaande houden, dat het voor hem ganfchelijk overbodig is ter Kerke te gaan ? Of is iemand zo kundig , dat hij, ik zegge van eenen min bedreeven, maar oprechten Prediker, niet bij wijlen iets leeren zoude? Is iemand ten allen tijde zo gevat, en oplettende, dat hij nu en dan geene herinnering aan deeze, of geene, Waarheden behoeve, ik laat ftaan dezelve met vrucht hooren konne ? Is iemand eindelijk onder de feilbaare Stervelingen zo verheven in Heiligheid , dat hem niet de openbaare Opwekking tot Deugd , het ftaatig Gezang, en plegtig Gebed, ftichten, en tot zuivering van zijne Struikelingen, of gebreken , noopen zoude: en loopt hij, die, tegen den raad des Apostels, de onderlinge vermaaningen verzuimt, en ontwijkt, geenzins gevaar van ,, verliard te worden door de verleiding der „ zonde?" (d) Maar gefield zijnde, dit alles ware voor deezen, of geenen mensch volftrekt overtollig, offchoon wij O') Hebr. III: vs. 13.  ( i83 ) wij het tegendeel gelooven, en zochten aantetoonen; gefield iemand verkeerde in dien waan , dat hij zich met meer vrucht in huis , dan wel in de Kerk , met Godsdienftige bepeinzingen, en onderzoekingen, zoude mogen oefenen : die bedenke, dat het echter uit eigenen aart pligtmaatig is, en den Christenen bij herhaaling bevolen wierd, den Schepper, gelijk in onze binnenkameren, alzo voor de menfehen, en met de Geïoovigen, in daartoe gefchikte Bedehuizen, te belijden (e), en te vereeren. Daar te boven een verftandig Beminnaar, en Hoogachter van den plegtigcn Dienst, weetende hoe de verftokte ondeugd zelfs kan getroffen worden door het deftige van den algemeenen eerbied, (f) cn alzo overtuigd, van welken nuttigen invloed deeze zijn moet op de Zedelijkheid, of het waar geluk der ftervelingen in tijd, en eeuwigheid, zal zich hierdoor verbonden achten om den Naasten door zijn voorbeeld aantemoedigen " tot het getrouwelijk opkomen in de. aan God geheiligde Bijeenkomden. \ Uit dit alles befluiten wij, dat geene vermeerdering van kennis in Godsdienflige zaaken, geene uitbanning en zuivering van Bijgeloovige vooroordeelen, geene wezenlijke , en grondige Verlichting omtrent den waaren aart dier gezegde belangrijke onderwerpen, voor de oorCO Matt. X: vs. 33, (ƒ) Riciiardson Claris/a D. III. brief 63. M 4  (Ifc) oorzaak der traagheid , en onverfchilligheid van veelen, des vervals in het Kerkgaan, mag worden aangezien. Want, zo de biigebragte bedenkingen ten voordeele van den openbaaren Eerdienst, die allezins op Waarheid naar ons best inzien gegrond zijn, opgang vonden, en ker.nisfe tevens zich onder de Hervormden uitbreidde, konde wel hier uit eene meerdere kieschheid omtrent de vereischteu in den Leeraar gebooren worden, echter zoude het geenzins misfen, of die opgeklaarde Denkwijze der meenigte moest eerder eenen voordeeligen, dan nadeeligen ujtfiag hebben voor de Kerkelijke Vergaderingen. Dit vastftaande, behoeft het naauwelijks eenig bewijs, dat ook het ftandgrijpen van den echten Geest der Verdraagzaamheid onder de Proteftanten, aan de Godsdienftige Oefeningen geenzins fchaaden zoude. Alleen men or.derfcheide die Deugd, de Dochter van Nedrigheid, cn Zdfskennis, de beftendige Gezellin der wezenlijke Verlichting, yan Onverfchilligheid omtrent een Godsdienst, welk zedelijk wangedrogt zich haaren Naam niet zelden toeëigent. Dit doende, valt terftond in het oog, dat eene liefderijke Gezindheid, (die het Pveeht, en Oordeel van den Naasten eerbiedigt,) en het grondig bezef der feilbaarheid onzer Natuure, niemand ooit van de Kerk verwijderen zullen. Deeze ei-  ( i85 ) eigenlijk gezegde Verdraagzaamheid zal veelmeer allen noopen om dc Eenheid van den Geest te behouden door den band des Vredes; (g~) en Zij gevolgelijk is het, die eene hooge waarde ftelt op het Onderwijs der Waarheid, welke naar de Godzaligheid is. s- n- Doch hoezeer wij ons overtuigd houden, dat een juist begrip van zaaken, of de wezenlijke Verlichting, en Verdraagzaamheid, aan den openbaaren Godsdienst veelmeer begunftigen, dan fchaaden, is het verre van ons te gelooven, dat dezelve onder den volke den vereischten opgang maakten , en alzo het gezegd uitwcrkfel voortbrengen konden. Enkele ftraalen van licht, en kennisfe, die zich beginnen te verfpreiden, en den nevel te verdrijven, vermogen toch geenzins die koesterende, en weldaadige warmte te verwekken, welke de glansrijke Middagzon aanbrengt. Maar laaten wij, zonder gelijkenis, of zinnebeelden, de zaak eenvoudig'voordraagen, zo als zij ligt. AVorden Vooroordeelen uitgebannen, vernietigd, de heldere Waarheid neemt niet terftond derzelver plaatze in, bij het gros der Itervelingen. Wijsgeeren immers, eene (j) Efef. IV: vs. 3. M 5  ( i86 ) eene dwaalipg ontwaarende, vervallen ligt tot twijfelaarije, of hollen voort in hunne blinde drift tot het tegenoverftaand uiterfte, een volflagen ongeloof: althans het dom gemeen, niet gewoon te denken , of fchroomvallig te onderzoeken, werpt de paarle weg, wanneer het den flijk ziet, waarmede zij bedekt is. Eeuwen, althans eene reeks van Jaaren, zijn er noodig, alvoorens fchrandere Mannen, en het volk na hun, van dien misdag terug komen. Dus, waar het Bijgeloof, fints onheugelijke tijden, heerscht, vervallen zij, die hetzelve eerst opmerken, en bclirijden, doorgaans tot een volflagen ongeloof; en van hier is het ook, dat eene Maatfchappije, de kluisters van onkunde , vooroordeel, en zielendwang van zich werpen-: de, alsdan een mindere waarde fielt in de openbaare Godsdienftige Bijeenkomften. Het Gemeenebest der Franfchen leverde bovenal in de dagen der Omwenteling, wanneer Rousseau, Voltaire , en dat flag van Schrijveren ook in hunne dwaalingen gevolgd wierden, een fpreekend bewijs op van deeze het menschdom weinig vereerende Waarheden. Wij voerden echter het bovenilaande voomaamelijk daarom aan, dewijl wij niet vreemd zijn van te gevoelen , dat zoortgelijke reden medewerkt tot de bij ons thans plaatshebbende onverfchilligheid omtrent den Kerkdienst. \ lm-  ( i87 ) Immers zedert de Verlichting den fluier des vooroordeels , omtrent het aanbelang van doorgaans afgetrokkene, en duistere Gefchilpunten, die de Hervormden onderling verdeden, heeft opgeheven , wierd, wel is waar, de haatelijke Partijzucht der Christen Seéten, bij de meesten verbannen, bij anderen geleenigd: maar verre was het daar van af, dat het volk den ijver, waarmede het voormaals zijne Kerkgevoelens voorStond, en hoorde aandringen, overbragt op de Hoofdwaarheden van het Christendom, die altoos van minder aanbelang bij de meenigte geacht waren, en omtrent wier Verkondiging men tot hiertoe koel, of onverfchillig, bleef. Vervolging, lijden, en bitterheid, hadden in vroegere dagen een doodelijken haat gezaaid tusfehen de twistende Gemeenten. Vooroordeel, en listige Staatkundebragten het haare toe, om de begrippen, waar over het verfchil ontrees, een ingebeelde, en te hoog opgevijzelde, waarde bijtezetten; zo dat zelf het meer gewigtige van den Godsdienst in evenredigheid daalde, en als uit het oog verboren wierd. De volgende gedachten erfden die gevoeligheid , en dwaalingen hunner Ouderen, hoe zeer in eene afneem en de maate, na het ophouden der Oorzaak, over. De tijd, een meer gemaatigd, of wijzer Beftuur, doch bovenal het wederzijds Maatfchappelijk belang, brengen allengs, offchoon de Kerkelijke Verdeeldheid blijve, zekere Burgerlijke vereeniging, tnVerdraagzaa- men  ( i38 ) men Omgang, te wege. De Rede herneemt in het eindehaar gebied, wanneer de driften zwijgen, en opent de oogen van veelen omtrent de waare bronnen des gefchils, en het overgedreevene in de zamenitellen der bijzondere Godgeleerden. Dus verkoelt de ijver voor die begrippen, welke de Voorouders in hunne onkunde, verblinding, of geestdrift, onmaatig gewaardeerd hadden. Tevens worden de Kerken zeldzaamer bezocht door hun, wien een zwak voor de geheiligde dwaaling der Vaderen voorheenen derwaarts noopte: en zelfs meer doorzichtigen, die op Godsdienst prijs (lellen, vermijden zodanige Zamenkomften, alwaar de Leeraar, het zij uit eigen overtuiging, het zij uit lalfe toegeevenheid voor de Gemeente, het zij uit vrecze van Ambt, en Bcllaan te verliezen, zich verpligt vindt, den (leen des aanftoots geduurig optehaalen, en als een zaligend kleinood uitteventen. Zo lang derhalven het voormaalig Staatsbeftuur, cn bovenal de eigenbaatige heerschzugt der Stadhouders, deeze Kerkgemeenfchap, en haare gevoelens, boven die van andere Gezinten bevoorrechteden, werd niet alleen de onderlinge jaloerschheid leevendig gehouden, en de Schijnheiligheid begunfligd, maar de Verlichting zelve aan onwaardige banden gelegd, en genoodzaakt bij veele Christenen de moeder te worden van die Onverfchilligheid omtrent den openbaaren Godsdienst, waarvan door ons in de voorige zinfneeden gewaagd is, en dewelke eene genoegzaame reden is ter oplosfing dier uit-  C 189 ) uitgebreide Burgerlijke, of'zogenaamde (§. I.) Verdraagzaamheid , gelijk men dezelve tusfehen de verdeelde Pn> teftanten, cn zelfs tusfehen Roomfchen, en Onroomichen ziet ftandgrijpen. Maar, ftaande de voorfchreeven orde van zaaken in Nederland, was het gevolgelijk in zich zelf ondoenlijk de Seclen der Hervormden nader, ik laat ftaan geheel, tot één te brengen: edoch niet vreemd zijn wij van te hoopen, dat, zo de Beginfelen bij de Omwenteling in 1795 daargefteld, getrouw aangekleefd, en met voorzichtigheid in werking gebragt, en gehouden worden, dit Heil hier uit eerlang, tot vreugd der Christenheid zal konnen opdaagen. In den beginne, het is waar, en voo? als nog, fchijnt deeze Gebeurtenis geenen weldaadigen, maar zelfs een ongunftigen invloed gehad te hebben op de Kerkelijke Bijeenkomsten. Dan, behalven andere redenen, waarvan in het vervolg, verdient het onze opmerking, dat, zo rasch de Vrijheid werd aangekundigd, veelen niet misten Dezelve in het Godsdienftige, gelijk in het Burgerlijke, tot losbandigheid, uitfpoorigheid, of toomeloosheid te misbruiken : terwijl anderen, wien Eigenbaat het hoofd had leeren krommen, als een bieze, nu het Kerkelijk Staatsjuk verbroken was, de Bijeenkomftcn vloodcn, die zij onlangs met tegenzin, en uit tijdelijke inzichten, wel het meest bezocht hadden. De  ( IQ© ) De onverfchilligheid daarom, traagheid, en verzuimenisfen ten aanzien van den Heiligen Dienst, zijn thans welligt ten hoogflen top gefleegen: en het wederkeeren van Orde in de Maatfchappije, doch bovenal de voortgang van 's menfehen wezenlijke Verlichting omtrent het aanbelang, niet der Christelijke Gefchilpunten, maar van den waarlijk verheven Godsdienst van Jezus, zullen, ten zij ik geheel dwaale, de beste middelen zijn tegen het voorfchreeven kwaad. S- UI. Zeer te wenfehen ware het misfehien, (opdat wij dit nabuurig onderwerp tevens verhandelen,) dat nu ook, terwijl men bezig is met veele heilzaame veranderingen daarteftellen, de lang begeerde Vereeniging tusfehen de Hervormde Gezindten kon worden tot ftand gebragt. Men befpeurt ligt, hoe gewigtig die flap zijn zoude tot bevordering der Eenheid, cn eensgezindheid in Christus Kerk op aarde, welke dan flechts in Roomfchen , en Onroomfchen zich onderfcheiden zoude, terwijl zij als nog in veele mindere brokken te jammerlijk gefcheurd is. Het is onze taak niet in een bevallig tafereel de menigvuldige voordeden te fchetzen, die uit deeze vernietiging der fecten, uitbanning der gefchillen, en herftel van Eendragt, en Liefde, onder de Proteftanten, {tonden gebooren te wor-  C 191 ) worden. Alleen merken Wij op, dat deeze Zamenvoeging der Hervormden tot één Geestelijk ligchaam een heugchelijk uitzicht opent tot aanwas van den ijver voorden openbaaren Dienst. Vrienden, enGcbuuren, Bloedverwanten, Broeders en Zusters, Ouders en Kinders, ja Echtgenooten, dat meer is, zolang zij tot verfchillende Gemeenten behooren, houden elkander niet zelden te rug van het Kerkgaan, en vermeerderen alzo de heerfchendc traagheid in heubijwoonen der Godsdienstoefeningen. Maar de ergernisfen cn verdeeldheden eenmaal uit den weg geruimd zijnde, zouden zij elkandcren noopen, om denpligtmaatigen Eerdienst van den Schepper zorgvuldig waarteneemen, en alzo hand aan band heenen ftreeven naar de algemeene plaatze der Aanbidding. Wij twyfelen echter, of dat belangrijk einde in het tegenwoordig tijdffip te bereiken is; en achten het zeker te zijn, dat, in eene zaak van dien tederen aart, als de Godsdienst, elk onberaaden, of zelfs ontijdige, flap de verwijdering vergrooten, en dus eene aanmerkelijke vertraaging omtrent het voorgefteld doel veroorzaaken zoude. Zo lang toch het vuur der twisten niet ganfchelijk uitgedoofd is, en, fchoon flaauwelijk, of onmerkbaar, onder de asfche fmeult, kan een onbezonnen roering der brandftoffe haare vlammen op nieuw doen uit. barsten: en wat zoude het zijn, indien de pooging tot vereeniging der Hervormden, niet flechts mislukte, maar  C i?» ) maar ook, het geen de ervaarenis in geloofsgefehilkn weieens leeraarde, aanleidinge gaf tot wederopwakkering der kwijnende verdeeldheden? Maar zijn de Protefiantfche Gemeenten aireede genoeg verlicht, van vooroordeelen omtrent de bijzondere Kerkbegrippen, en eigen Gebruiklijkheden in het Plegtige gezuiverd, en met één woord dooreenen gevestigden geest van waare Verdraagzaamheid (§. I.) ten vollen voorbereid tot de Broederlijke verbinding, en daadelijke vermenging met andere fecten, die zij voor dwaalende aanzien ? om de harde benaaming van ketterfche, noch het denkbeeld daarin opgeflooten, niet alhier te bezigen. Zouden althans deezen, en geenen , met naame de Ernfligen , die zich op hun rechtzinnigheid beroemen, geene ergernis/en opvatten? en wie berekent den nalleep dier onderftelde gevoeligheid, wanneer zij de onkunde aan het gisten bragt? Voegt hierbij den ftrijd der Kerkbelangen, die geenzins door eenen veelvermogcnden hamerflag tot één te brengen zijn, en dewelke, zo zij al geen onmiddclijke hinderpaal tegen eene verhaaste vereeniging geacht moeten worden , echter van den misnoegden tot een ftruikeiblok konden gelegd worden, of welligt aanleidinge geeven zouden, dat de meenigre, hoezeer onder een anderen naam, tegen de goede zaak opgewonden, en doldriftig eenen kreet ophief niet ongelijk aan den bekenden Groot is de Diana der Efezeren. De  • C 103 ) 'De raad der voorzichtigheid omtrent het onderwerp, dat wij behandelen, komt ge volgelijk hierop-neder, dat men, liever dan eene verhaaste of roekelooze pooging te doen, de gelukkige uitkomst der zaake van den tijd te gemoet zie, en nu alleen, ten einde dat heil eerlang te gewisfer daagc, den weg daartoe, zo veel doenlijk, bereide. Te meer reden is er voor dusdaanige bedaarde wijsheid, nadien zich de hoop op eenen goeden uitflag niet onduidelijk in het afgelegen toekomftige voordoet. Jmmers herdenken wij, met welke rasfe fchreeden, in. het korte tijdvak van omtrent de anderhalf eeuwe , na het eindigen der Godsdienfiige Vervolgingen, de Verdraagzaamheid en Verlichting in ons Vaderland gevorderd zijn, offchoon men al dien tijd de voorrechten eener heerfchende Kerk zag ff and grijpen, en te worftelen had met een vierfchaar van Rechtzinnigheid, die de Vrijheid der Drukpers alomme kluisterde, en haare onderhoorigen bij den minften waan van overtreeding brandmerkte, hekelde, en a!s ketters doemde: dan fchijnt het uitgemaakt te zijn, dat zich alles thans, met eene nog veel grootere fnelheid, tot de gewenschte vereeniging der Hervormden haasten zal, nu deeze hindernisfen zijn weggeruimd, en er veel te zamen loopt om dezelve in tegendeel uittewerken. De uitgebreidfte Vrijheid naamelijk van denken, fpreeken, leeren, en fchrijven, in het Nederlandsch GemeeN 11e-  ( 194 ) nebest zeer onlangs gevestigd zijnde, zal daaruit het rijk van Waarheid, en Deugd, met vollen luister te voorfchijn komen, en op de vooroordeelen zegcpraalen; de Gemeenten voortaan, zonder de minfte bevoorrechting van deeze boven geene, een gelijk Recht, in het beftuur haarer Huishouding, en in de keuze van Leeraars, en Opzienders , genietende , ftaan den onderlingen nijd, en jaloerscheid, allengs afteleggen, en voor den Broedervrecde te vcrwisfélen. De Kerk eindelijk van den Staat afgefcheiden zijnde, wordt het een taak der Overheid , zonder voorkeuze van eenig Godgeleerd ftelfel, den Godsdienst alleen ten zegen der Maatfchappije te begunftigen , of daardoor eigenaartig aan de vereeniging der Hervormden, zo veel in haar is, bevorderlijk te zijn. Indien maar deeze verordeningen, gelijk wij hoopen, blijven voortduuren; en verders de Kerk, in navolging van den ftaat, Formulieren van Eenigl/eid, onveranderlijke Geloofsbelijdenisfen, menfchelijke Leerboeken, (Catecbismen) en Synodaalen Geweetensdwang, uit haar midden wegdoet, cn van den prcdikftoel verbant, alzo de onwaardige kluisters wegwerpt, en der Godsdienftige Vrijheid, die in Christus is, de deure opent; dan houden wij ons overreed, dat al de Hervormden, voor als nog in Lutberfchen, Calvinisten, Doopsgezinden, Remonftranten, of onder welken anderen Naam, onderfcheiden, zich haasten zullen, om zich tot één Geeftelijk lig-  C 195 j ligchaam te vereenigen, en te zamen het Avondmaal te vieren aan de Tafel des Heeren, die Eensgezindheid, en Vrede, maar geene Eenheid van gevoelens, als veelente onrecht waanen, in de Aanzittcnden vereischt. S- I V. Behalven de aanmoediging in Ulieder Bericht omtrent de uitgefchrcevcn Vraage, had ons het gewigt, en de naverwantfchap der ftraks verhandelde doffe tot den uitflap omtrent de vereeniging der Proteftanten uitgenodigd: wij keeren nu weder tot ons eigenlijk onderwerp, en hervatten den draad onzer aanmerkingen met de opgaave eener voornaame oorzaak des vervals , en der Verwaareloozing van den openbaaren Godsdienst, die ivij in 's volks Zedenbederf, en Weelde vermeenen aantctrerFen. Van waar anders die meenigte van ongeloovigen in onze dagen, welken het zich ten roem (lellen, de leer van Jefus, waaraan zij het dom gemeen uit oude dwaaling verkleefd achten, te bedrijden, en die met den plegtigen Dienst hunner Landgenooten , als het werk van louter vooroordeel, den draak -(toeken ? Van waar ook de beklaagelijke onkunde, of vermetele kleen-achting, omtrent het ftuk der pligten, die aan alle oorden, met naame onder de groote wereld, gevonden wordt, zo dat veelen, zonder zich aan Gode, en zijnen Dienst, of hun eeuwig belang te laaten gelegen zijn, N a ilaatl*  C 196 ) naauwclijks iets behalven hunnen zinlijken fmaak, en uitfpoorige lusten najaagen? Heeft deeze roekelooze floutheid der zogenaamde Wijsgeerige Vrijdenkers, en die domme onwetenheid van menfehen uit allerleien ftand, wel eenige andere bronne, dan hunne verbastering, waardoor zij, ten koste der Waarheid, zichzelven , en anderen poogen te misleiden , of daar op uit zijn, om in eene volflaagen, of moedwillige, onkunde hunner fchuld, als redenlooze dieren, voortteleeven? Dus. zagen Griekenland, en Pvome, wanneer het Gemeenebest door overdaad, en weelde, ten val neigde, den aanhang toeneemen der losbandige Navolgers van Epicurus. (h) Dus grimmelt het bij ons, uit dezelfde oorzaak, van zoortgelijke valfche vernuften, welke, het geen zij welligt zich fchaamen zouden te uiten, in hunne verdwaasde harten zeggen: Daar is geen God: (/) of, zo men dit liever wil, die bij het pleegen hunner ondeugden zich diets maaken, „ De Heere ziet het „ niet, en de God Jacobs merkt het niet" (k~) Indien het nu eene waarheid is, dat de mensch doorgaans haakt naar het verbodene, en den ruimen weg des verderfs niet ongaarne inwil, dan zal men ophouden zich te verwonderen, dat het voorbeeld, de losfe taal, drogredenen , en ongezouten fpotternijen deezer zich noe- men- (£) MoNTESQUTEir Grandeur & Déeadenct des Remaixs Ch. 10. (O Ps. XIV: vs. I. (*) Ps. XCIV: vs. 7.  ( 197 ) mende Wijsgeeren, eene menigte, wien het aan gronden mangelt, van Godsdienst, en Deugd afthroonen, en wegfleepen in den zwang der wereld. Alzo werpt een voornaam deel des Volks allen teugel der pligten af, en fchuwt vast meer en. meer die plaatzen der Aanbidding, alwaar niet anders dan harde, of ongevallige Waarheden aan hetzelve worden voorgehouden. Maar hoe duidelijk wij deeze bronne, waar uit het gezegde kwaad opwelt, ontwaaren mogen, mocielijk, ja fcbier ondoenlijk is het, zonder krachtige medehulp der Voorzienigheid, dezelve afteleidcn, of te Hoppen. Een enkel mensch kan, gelijk de verlooren Zoon, weieens terug komen van zijn bedorven levenswijze, en wederkeeren tot zijnen Vader. Edoch waar is het Volk, dat éénmaal aan ijdelheden, en weelde, verflaafd , zich daar aan onttrokken heeft? (/) Of ligt er niet, in de welvaart der Natiën, in den bloei .van haaren handel, en in den aanwas haarer konftcn, en wcetenfchappen, waardoor zich overvloed verfprcidt, een eigenaartig voedfel tot meenigerleie ondeugden? Zullen de ïhesfalonicenfen , in een vermaarde Koopftad lecvendc, niet even daarom, altoos traager zijn in het onderzoek der Godsdienftige Waarheden, dan de Be- roe- Q) De Denkende Cbristeu, bl. i+o., en in die geheele Verhandeling. Uitgegeeven te Amft. 1785. N 3  C 198 ) -roeëis, inwooners van eene meer landwaarts in gelegen Mede? Dit zeker valt geenzins te ontkennen, en leidt ons alzo tot een befluit, niet ongelijk aan het voorige, naamelijk, dat Hoofdplaatzen , en voornaame Handelfteden van eenig Land, alwaar de weelde inzonderheid doordrong, aan het verwaarloozen der Godsdienstoefeningen meer fchuldig zijn, dan dorpen, gehuchten, en buurten, alwaar de eenvoudige , en boerfcher zeden min befmet wierden door de voorfchreeven losheid van beginfelen, en uitfpoorigheid van levenswijze. Afgaande op deeze Waarneemingen blijft het zeker wanhoopig, het verval der openbaare ftichtelijke Bijeenkomden in onze handeldrijvende Maatfchappije volkomenlijk te geneezen. Eene wonde nochthans, die gansch en al niet te heelen is, kan door het tijdig aanwenden van gepasten raad weieens verzacht, en lleepende gehouden worden. Nu het Vaderland derhalven, tot op de grondvesten zijner welvaart, door herhaalde fehokken geknakt wordt; nu de rijkdommen van den Staat ah met arenchvleugekn -wegvliegen; (;») nu de fchatten der Burgeren door zwaare verliezen, door de rampen des oorlogs, en de drukkende geldheffingen , of ganfchelijk uitgeput, of . .. groq- f» Sprsukcn XXIII: vs. 5.  ( 199 ) grootelijks verkleend worden; nu fchijnt men te mogen verwachten, dat het volk van zijne verkwistingen terug komen , en zijne vertroostinge tegen dien rampfpoed, in Spaarzaamheid, en in den Godsdienst zoeken zal. Immers het is niet ongerijmd te gelooven, dat de Voorzienigheid, daar zij al het ondermaanfche regelt, aan ons deeze tuchtiging met dat wcldaadig einde toezendt, op dat Nederland haare (lagen opmerke, en daar uit wijsheid, betering van zeden, en boetvaardige Godsvracht leeren moge. AVanneer des nu de Hoogbte Magt in het Bataafsch Gemeenebest, tot het gezegd einde, met dien ongunStigen (iaat der tijden medewerkt, de aloude Naarstigheid, de Deugd, en goede Zeden, zo noodzaakclijk voor onze huidige Inrichting van het Beduur, («) aan de orde van den dag Stelt, of daadelijk aanmoedigt, de weelde, en het voorig bederf, waarmede een befmettend Hof onze Maatfchappij verpest heeft, zo veel doenlijk beteugelt, en zij zelve daarentegen in Nedrigheid, Zuinigheid, en ongeveinsde Vroomheid voorgaat, dan vleien wij ons niet zonder grond, dat, naar gelang deeze pooging gelukke, de zaak van den Godsdienst op nieuw in ons Vaderland zal konnen veld winnen, cn dus de Kerken door eenen vermeerderden toeloop ophouden zullen vol ledige plaatzen te zijn in de uure der Aanbidding. §. y. («) Montesq. Efprit des Leis Liv. III: Ch. 3. N 4  ( 500 ) F*££ ' •'•'-Si v. f Inzondcrlieid nochthans is daaraan gelegen, dat het openbaar Onderwijs van het aankomend gedachte, welk tot hiertoe, belaas! in bcfchreicnswaardigcn toeftand is, en aan de kleenachting van den Godsdienst niet weinig voedfel verfchaft, op beteren voet gebragt worde. Onder het oud, en thans vernietigd Bewind, leerden de Aanzienlijken, die op Ambten aasden, op het allermeest hunne belijdenis of leerboek der Rechtzinnigheid, werden daarop, hoe onkundig van het Wezen, en de gronden der Christelijke Openbaaringe, tot Ledemaaten der Kerke aangenomen, en vervolgens uit gunde, meer dan naar verdiende, met Bedieningen, of hooge Waardigheden, bevoordeeld. Omtrent het gros des Volks, met naame ten platten Lande, had naauwelijks eenig toezicht op hunne opleidinge plaats, en het febeen onverfchillig, of zij in handen van kundige, en braave, dan wel van onkundige en zedenlooze Meesters vielen. Geen wonder des, dat de grootde meenigtc buiten flaat zijn, eene verdandige Christen Leerreden, die zij in de Kerken hooren, te verdaan, en daarom over het algemeen eer uit fleurige gewoonte, dan om dichtinge wegtedraagen, zich ten dage der Ruste naar het Bedehuis fpoeden. Geen wonder, dat de Konst van leezen, en fchrijven, van weinigen, en dan nog onvolmaakt, gekend wordt ouder de geringen, daglooners, cn werk»  ( 201 } Heden. Geen wonder, dat veelen, zelfs onder de Hervormden , en meer gegoeden, in die allernoodigfte weetenfchap voor hun Burgerlijk leven genoeg ervaaren, naauwelijks eenigen lust voeden voor verdere oefening des verftands, en dat hunne Godsdienftige kennis zich tot het ingeftampt Leerftellige hunner Kerkgemeenfchap fchier geheel bepaale. Hier derhalven, indien wij eene rechts verlichtinge waarlijk wenfchen, en verlangen het menschdom onderweezen te zien in de gewigtige kennis zijner betrekkingen, en pligtcn, opent zich voor ons een ruim veld van verbeteringen. Zullen wij nu, zo ver onze kennisfc reikt, met een Wijsgecrig oog onderzoeken, hocdaanige middelen noodig zijn, om op dc best mogelijke wijze dat heilrijk einde te bereiken? Maar, hoe aangenaam en nuttig deeze uitvoerige taak te achten zij, het beftek onzer Verhandeling gchengt niet, dat wij ons daartoe inlaaten. Genoeg zij het voor 'ons oogmerk, alleen het volgende aantemerken. Nadien de Hooge Overheid deezer Landen , blijkens de openbaare Berichten , zich de opvoeding des Volks, eene zaak van het uiterst aanbelang voor eenen vrijen ftaat, met allen ernst aantrekt, durven , en moeten wij ons hier van alles goeds beloovcn. Het fchijnt toch niet moeielijk te zullen vallen, de leerwijze in defchoolên, ja ook het openbaar, en bijzonder onderwijs van den Godsdienst, N 5 naar  C ) naar betere regels interichten, of de ontwerpen, reeds daartoe van kundige Mannen, en Genootfchappen, zelfs in ons Vaderland, tot Nut van het Algemeen vervaardigd , natezicn, aanteneemen , en de beste der voorftellen in werking te brengen. Inzonderheid wenfchenwij,dat de Bediening.van Schoolmeesters, en het gewigtig werk der onderwijzinge in den Godsdienst, met groote zorg toegevoegd worde aan bekwaame, volijverige, en braave voorwerpen, die het aanbelangkennen van den last hun aanbevolen. Verders.houden wij het daar voor, dat het, aanvangelijk althans, hun voornaamc taak behoort te zijn, het volk aan die leerboeken, en Godgeleerde Schrijvers met beleid te ontwennen, welken den Sectenhaat onder de Christenen vereeuwigen, en waare Vroomheid, en Deugd, als in het verfchiet aanprijzen. En ten einde dusdaanige verbeteringen niet flechts ingevoerd, maar ook onderhouden worden, is het oorbaar, het toezicht op de fchoolen, op Meesters, en allen die openlijk onderwijzen, aan eene Cötiimtsfie uit den Gerechte van elk Diflrict, met overroeping der Leeraaren van den Godsdienst, of andere ervaaren Mannen, in ieder ftad, en dorp, zonder aanmerking, of voorkeus van eenige Gezindte daartoe benoemd , aantcbeveclen. Aan deeze, of diergelijke hervorming in de Nationale opvoeding, zo ras doenlijk ingevoerd, aan de opleiding van de hoop-des Vaderlands, het aankomend gcflachte, volgens gezonde-  ( *°3 ) dere beginfelen, is de opgang der verlichting in Nederland , onzes inziens , grootendecls verbonden. Ja, wanneer die gewigtige onderneeming wel gelukte, dunkt ons te mogen voorfpellen, dat het getal der ongeloovigen, en ligtzinnigen moet afneemen, dat de Gewijde Boeken grondiger door het algemeen verftaan, cn de Leerredenen over den Godsdienst, en Zedekunde, ijveriger bezocht, oplettender gehoord , en grondiger begreepen worden zullen. S. vi. Dan mogelijk zal iemand tegenwerpen, daar zijn onder de Proteftanten, met naame onder de Doopsgezinden , en llcmonftranten, aan wien zo redelijke opvoeding, als gij fchctst, ten deele viel, en welken althans met Leerftellige Godgeleerdheid weinig doortrokken zijn, maar die gcenzins met zodaanigen ijver, en viijt ter kerke komen , als gij voor het cigcnaartig gevolg van een verbeterd onderwijs opgeeft. Gij bedriegt u dus in uwe geliefkoosde ftclling. De droevige waarheid deezer aanmerking, omtrent het ftordig verzuim van den openbaaren Godsdienst onder die Gezindheden, of onder de Hervormden in het algemeen , bij wien het Leerftellige op geriiigen prijs komt, valt niet te loogchenen, maar of daarom het be-  C 204 ) befluit uit dezelve afgeleid fteek houde, en hunne opvoeding geene aanleiding geeve tot die verwaareloozing, is eene andere vraage. Immers men onderltelle, in deeze of geenen der Christenen, eene redelijker denkwijze omtrent Godsdienltige Waarheden, en befluite daarom, dat den zodaanigen van jongs af een betere aanleg zijner verftandige vermogens gebeuren mogt, dan volgt hier geenzins uit, dat andere gebreken der nationale opvoeding, die hij met zijne Landgenooten gemeen had, op hem in gevorderde jaaren geenen nadeeligen invloed zouden oefenen. Kwaade hebbelijkheden toch, in de vroege jeugd gezet, blijven den mensch veelal bij, en werken meermaalen fterker dan de infpraak der Rede. De ontijdige ijver nu, waarmede Ouders , en Meesters, onder ons gewoon zijn der fpeelende kindschheid, aleer de denkenskracht zich hiertoe ontwikkelt, de beginfelen van den Godsdienst inteboezemen, en haar, tot verveelens toe, ter kerke te dwingen, fchijnt ons een tegenzin voor de openbaare Bijëeukomften , en zelfs eene kleenachting voor de waarheden , welke men zonder eenig begrip heeft leeren klappen, te moeten verwekken. Alvoorens derhalven ook deeze niet geringe misdag in de opvoeding vermijd wordt, cn men de leiding der natuure niet vooruitloope, maar volge, wachte men zich uit het verwaarloosd kerkgaan, bij anders wel onderweezen Geloo- vii  ( 205 ) vigen, iets optemaaken tegen de noodige Hervorming van het Schoolwezen, en der Nationale opvoeding in het algemeen. Maar verders zo veel wij den toeftand der Doopsgezinden, Remonftranten, of met één woord der best onderleide Hervormden, kennen, fchijnen die Gemeenten, die Christen Broeders, en Zusters, onder deezen, het meest traag te zijn in het bijwoonen van den openbaaren Godsdienst, bij wien de Rijkdommen, en Weelde, zijn doorgedrongen. Liever daarom, dan uit het bovengedacht verfchijnfel iets ten nadeel eener verbeterde opvoeding, of wezenlijke verlichting, te trekken, willen wij ons wederom overreeden, dat de fchuld inzonderheid te zoeken is bij hun „ die fat zijnde zeggen, „ wie is de Heere?" O) Of bij de zodaanigen, wier kwalijk begreepen hoogmoed het beneden zich rekent, het Kerkelijk Onderwijs bijtewoonen; over welk één en ander aireede met genoegzaame breedvoerigheid van ons gefproken is. (§. i en 4.) Eindelijk de Inrichting van den Heiligen Dienst is onder de Hervormden aan zekere gebreken, en gegronde bedenkingen onderhevig, die bij kundigen, zo wel als min ervaarenen, het haare toebrengen tot het verval der Godgewijde Bij- (O Sprtuktn XXX; VS. O.  ( &*3 Bijeenkomden , waarom liet tijd wordt, dat wij aanvangen met dit ander Deel onzer Verhandeling te overweegen. $. VII. II. "Wij hebben ons tot hiertoe bezig gehouden met nategaan, in hoeverre, en uit welke oorzaaken, het verzuim van den Godsdienst, den volke , en deszelfs verbastering van de voorvaderlijke zeden, zij te wiiten, als mede, met ten deezen aanzien, ter ftuiting van het toeneemend kwaad, de bestinogelijke middelen aan de hand te geeven; maar aanvangelijk is reeds van ons opgemerkt, dat niet alk ichuld aan deeze zijde ligt. (§. i.) Zeer veel daarentegen komt ook ten laste der plegtige Godsdienstoefeningen, zo als dezelve, onder de Hervormden in Nederland, verricht worden. Hier over gevolgelijk hebben wij thans onze gedachten, en raad rot verbétering, voortedraagen; en zullen dit ftuk onder twee verdeelingen afhandelen, naar de voorwerpen, die zich aan onze Befpiegeling aanbieden, de Bedienaars naamelijk van den Heiligen Dienst, en de wijze van deszelfs verrichtivge. tl Terftond ge volgelijk ontftaat hier "de vraage, die ook in Ulieder Bericht werd ingevlochten, of het nuttig, en oorbaar zij, dat men vaste, en op een bepaalde Jaarwedde beroepen Leeraars blijve aarrftelien, dan of  ( 207 ) of men veilig dezulken zoude konncn ontbeeren, en de (richting der Gemeenten overlaaten aan algemeene Ledemaaten der kerke, aan Liefhebbers van Waarheid, Deugd en Godsdienst, zo als deezen onder de Collegialiteit, of Rhijnsburger Christenen, gewoon zijn het woord te voeren? Is dit ontwerp uitvoerlijk, hetzelve prijst zich dan door eene aanmerkelijke bezuiniging ten flerkften aan, en ftrookt daarteboven met de aloude Apostolifche eenvoudigheid. In de vergunde Vrijheid aan elk Geloovigen, om in de Vergadering te mogen fpreeken, zal ook een Hervormde , die geene bijzondere roeping, heiliging , of ordening , erkent in den Bedienaar van den plegtigen Godsdienst, niets aanflootelijks volgens zijne beginfelen vinden konnen: maar hem zal daarin veeleer eene aangenaaide afwisfeling van voordragt, ftijl, cn denkwijze bebaagen, boven de eentoonigheid in het herhaald weekelijks prediken van éénen cn denzelfden Leeraar. Eindelijk blijft elke Gezindte in ieder Kerkelijke Huishouding Mannen beroepen, van jongs af opgeleid tot den Geestelijken arbeid, dan zal men onder hun (leeds drijvers aantreffen, en al te vuurige begunftigers der voorouderlijke leere. Deezen konnen ligt onderling, en in hunne Gemeenten, een aanhang maaken, waardoor de fcheuring vereeuwigd , en, het zij uit belang, het zij uit flijve onverzetlijkheid , aan de vereeniging der Hervormden, althans voor éénigen tijd, een hin-  hinderpaal in den weg gelegd wordt. Hierop vertrouwen wij moeten de voornaamlle, indien niet alle Redelijke bedenkingen tegen het Leeraarambt, neerkomen; en, wij ontveinzen het niet, dezelve zijn van genoegzaam gewigt, om in emftige overweeging te komen. Edoch, hoezeer wij, in deeze dagen van Vaderlandfchen tegenfpoed, de middelen tot bezuinigingen aan Staat, en Kerk, zouden wenfchen aan de hand te geeven; hoezeer wij de vereeniging der Proteftanten op alle mogelijke wijze verlangen te bevorderen; wij durven de vernietiging der Geestelijke Waardigheid, en Jaarwedden, geenzins aanraaden. Want alle, misleiden ingebeelde, of te hoog opgegeeven zwaarigheden, van het vooroordeel der meenigte ontleend, in haare plaatze laatende, komt het ons ondoenlijk voor, zonder vaste Leeraaren, en hunne Jaarwedden, de openbaare Bediening van den Godsdienst onder de Hervormden in ftand te houden. Het ontwerp toch, ter navolging der llhijnsburgers in alle Gemeenten ten platten Lande, en in de talrijk bewoonde fteden, fchijnt ons in waarheid eene harsfenfehim; en wel te meer, dewijl die oefening, maar zeer onlangs in Nederland begonnen, reeds ten ecncnmaal vervallen is, of deerlijk kwijnt. Daar zouden zich misfehien hier en daar, gelijk zulks onder de Doopsgezinden plaats heeft, ongeletterden tot Liefdepredikers opdoen: hun getal echter, inzonderheid wanneer men dweepers, heethoofden, ei-  ( a°9 ) eigenwijzen, en ijveraars, die zeker den Godsdienst, èn der Verlichtinge fchaaden zouden , zorgvuldig uitfloot, zou op verre na niet toereikende zijn voor de behoeften der talrijke fchaare van Hervormde Christenen. Evenwel, met diergelijke verftandige Leeken in hun bekrompen beftaan te gemoet te komen, zoude men deezen aanmoedigen, anderen uitlokken; en tevens zeer veele Jaarwedden geweldig mogen inkorten. Het is zo: maar nu dient opgemerkt, dat alzo de zaak in gefehil geweldig van aanzien verandert, of liever geheel wordt zoek gebragt; dewijl door deeze 1'chikking, indien zij uit dringenden nood, de voorkeuze bij deeze of geene Gemeente , inzonderheid in min aanzienlijke dorpen , verdiende, de zwaarigheden aan het vaste Leeraarambt verknocht, geenzins, zelfs niet in eenigerlci opzicht, worden weggenomen. Wij befluiten des uit dit alles , dat het niet alleen oorbaar, maar ook, ter inftandhouding van den openbaaren Godsdienst,' onvermijdelijk noodig is, het Lêeraarambt, en de jaarwedden geenzins te vernietigen. Wil men echter ten deezen aanzien een Houten flap waagen, cene heilzaame verbetering daarflellen, en die zwaarigheden grootcndeels uit den wreg ruimen, welke wij boven opgaven, als een eigenaartig gevolg een er vaste Geestelijkheid; men heeft deeze, de Predikanten onder O alle  ( W ) alle de Hervormde Gezindten, te ontflaan van die menfchelijke banden , en Synodale bepaalingen, welke nog vcelen hunner kluisteren. Indien toch de vrijheid van fpreeken, fchrijven, en leeren, gelijk in het Burgerlijke, alzo in het Godsdienftige , zonder den minften Kerkdwang, haaren weldaadigen invloed mogt oefenen, fj. 3.) twijfelen wij geenzins aan de luiftervolle zegepraal der Christelijke Waarheid, en houden ons verzekerd, dat de ftijve begrippen van Rechtzinnigheid weldraa in vergeetelnis komen , en dus de Leeraaren, wier Ambt niet erfelijk, of aan eenig geflachte bepaald is, geen hindernis zijn zullen tegen de verlangde Vereeniging der Hervormden. §. vu t Doch , terwijl wij ons verklaaren ten voordeele van het Predikambt, is het verre daarvan af, dat wij met opzicht tot deeze Kerkelijke Bediening de zaaken op den ouden voet wenfchen te behouden. Integendeel hieromtrent zijn, onzes bedunkens, fommige nuttige verordeningen te maaken, waardoor het te hoopen is, dat de Waardigheid van Godsdienftigen Volksleeraar, welke , helaas! ten diepften verlaagd is, in fchuldige achting herrijze. Mij is niet onbewust, hoe grooten fteun de Afgoderij, en het Bijgeloof, van ouds af, aan alle oor-  C *a ) oorden der wereld , vonden in den eerbied voor de Heiligheid der Priesters, die men den volke wist inte» boezemen; en hieruit, hoezeer ik een vijand ben van alles wat naar bedrog, of dweeperije riekt, kan ik niet anders dan vermoeden , of de waare Godsdienst heeft daar bij eveneens het hoogst belang, dat zij, welken het Volk denzelven verkondigen, hoezeer men aan hun niets hovenmenfchelijks, of geenerleie onfeilbaarheid toekenne, echter met onderfcheiding , en aanzien in het Gemeenebest behandeld worden, althans in geene verachting vervallen. Heeft men naamelijk, als beweezen is (§• 70■> onder de Hervormden vaste Leeraars noodig, dan ftaan zij in een onbetwistbaar verband met den Heiligen Dienst, welke door hun verricht wordt. Naar gelang dus de Gemeente, en hunne Medeburgers, hen vereeren , is het te verwachten, dat dit aanzien een weldaadigen invloed hebben zal op de Godsdienftige Oefeningen , die zij waarneemen. De hoogachting, de naam der Welfpreekendheid, de Kundigheden, en bekende Braafheid des gewijden Redenaars lokken eigenaartig de meenigte naar de Vergadering , en zijn de beste Waarborgen voor de {lichting der zamenvloeiende Toehoorders. Het verval daarom in den openbaaren Eerdienst moet noodwendig hand aan hand gaan met de verfmaading, of den ongelukkigen toeftand van dat Ambt, welk uit zijnen aart wel O a Eer-  ( na ) Eerwaardig is, en blijft, doch thans, naar deheerfchende denkwijs der tijden, ten eenenmaal onaanzienlijk geworden is. Brengt nu de ftof onzer Verhandeling mede, dat wij den eerden zoeken optewakkeren, wij moeten dan ook den huidigen ftaat der Leeraaren onderzoeken , en in het brcede de redenen hunner kleenachting opdelven, zo wel als middelen tot herftel der Geestelijke Waardigheid voorflaan. Het aanbelang der zaake, en haare naauwe betrekking tot ons hoofdonderwerp, zal, vertrouwen wij, onze uitvoerigheid in deezen billijken, indien zij anders eenige verfchooning mogt behoeven. §. IX. Behalven de reeds gemelde Geloofsverbindtenis (§. 7.), en voorfchriften, waaraan, zedert de Dordfche Kerkvergadering, Rechtzinnigheid en Staatkunde, den Calvinistifchen Leeraar, hier te lande kluisterden, lag er bij die Gezindte een andere hinderpaal in den weg, welke veele rechtfehapen Mannen fteeds te rug hield, van naar het Predikambt te dingen; ik bedoel de kruipende laagheid, vleierij, en teloorftellingen, waaraan zich de zodaanigen moesten onderwerpen, die, inzonderheid ten platten Lande, een veeltijds fchraal beroep van de gunst der veelvermogende Aanzienlijken hadden af-  C 213 ) aftebedelen, en welken , behalven dat zij niet zelden de aangepreezen onkunde zagen voortrekken, wilden zij op meer bevordering hoopen, de ontvangen weldaad doorgaans met eene flaaffche Dankbaarheid verpligt waren te erkennen. Gelukkig! wat wij, omtrent de wegneeming van den eerstgemelden fteen des aanltoots, als nog reikhalzend van de Kerk te gemoet zien, en van de voortgaande Verlichting der tijden hoopen (§. 3.), dat wordt met opzicht tot den laatften, als een heugchelijk gevolg der Burgerlijke Vrijheid reeds werkelijk daargefteld, en het B.echt om zich een eigen Leeraar te benoemen aan de Gemeente, haare Gelastigden ter Kiczinge, of Kerkenraad, eigenaartig verblee- ven. Wij mogen hierom van deeze ergernis ftil- zwijgen. Maar bet geen mocielijker om te herftellen (altbans bij de tegenwoordige fchaarschheid van gelden in 's Lands Kasfe, en onder de Burgeren,) aan ons toefchijnt, en nochthans zeer ten nadeele ftrekt voor den luister van het Leeraarambt, is de geringheid der jaarwedden, welke den Bedienaaren des Goddelijkcn Woords, fchiej algemeen onder de Hervormden, zijn toegelegd. Wij erkennen gaarne, fommige Gemeenten in volkrijke ftcden, doch voornaamelijk in onaanzienlijke Dorpen , konnen geenzins geplaatst worden onder het getal der zodaanige, van welke de Geestelijke arbeid fober vergolden wordt. O 3 Edoch,  ( 214 ) Edoch, nadien zedert lange de beroepen der Leeraaren naauwelijks eenige verhooging ontvingen , is het niet te verwonderen, dat dezelve, bij de veranderde levenswijze, de duurte veeier behoeften, en verminderde geldswaarde in Nederland, thans over het algemeen een bekrompen beftaan opleveren aan hun, welken daarvan zich, en hunne huisgezinnen te verzorgen, hunne let-, teroefeningen voorttezetten, en dan nog als deftige Burgers hebben te gedraagen. Geen wonder des, dat, hoe aangenaam, en een redelijk Wezen waardig, de verftandige beoefening der Godgeleerdheid zijn moge , weinigen zich daarop toeleggen, die, in'zekere ruimte opgevoed, iets meer dan eene fobere Jaarwedde verlangen, om in gelijkheid met hunne bloedverwanten te leeven. De keuze van den Kanfel wordt alzo het eigenaartig lot van dat foort van Jongelingen, wien de eerzucht hunner vroome, doch meestal geringe ouderen, en de weldaadigheid van anderen, den naam van Eerwaardigen, en deszelfs maagere voordeden heeft toegedacht. Onder deezen , het zij verre van ons zulks te loogchenen, worden niet zelden leergierigen, en vaardige of verheven vernuften gevonden. Maar eene meenigte is er ook, die, willens of onwillens tot het gezegde doel beftemd, onvermogend om hunnen letterarbeid naar eisch doortezetten, en over het geheel weinig lust hebbende aan infpanning van  ( 2i5 ) van den geest, tot lanterfanten overflaan, of wél niets anders leeren dan hunne Meesters naklappen, en het Godgeleerd Zamenftel, waaraan hun beftaan en bevordering hangt, in het geheugen prenten. Welken luister nu heeft de Predikftoel te wachten van dit ilag van Eerwaardigen, uit medelijden veelmeer dan verdienftc voortgeholpen? Zullen hunne drooge, verveelende, en ten hoogften met rechtzinnige wartaal doorvlochten Leerredenen , uitgefproken dat meer is op een tecmenden, of verwaanden, toon, althans zonder eenige bevalligheid, aan verftandigen, en kiefche Hoorders, behaagen ? Is het mede te verwachten, dat zij, wien huisfelijke bekrompenheid verpligt, om, of alle verkcering te fchuwen, of het huis, cn de tafel der Aanzienlijken als ftoute indringers, en laffe vleiers, tc misbruiken, de Gemeente ftichten konnen , die op hunne gaaven, levenswijze, en geestelijken trots, met diepe klcenachting nederziet? Het zoude ons niet moeielijk vallen, deeze bronnen der laagheid, waartoe het Leeraarambt onder de Hervormden in onze dagen gedaald is, verder optedelven, en duidelijker aantetoonen : maar wij meenen genoeg gezegd tc hebben, ten bewijze, dat de hoofdoorzaak van het verval der Kerkelijke waardigheid, aan de geringheid van der Predikanten Jaarwedden mag worden toegefchreeyen. Dit alleen mogen wij hier bij voegen, dat, zo O 4 d^e-  C ai6 ) deczc overoude klagte, wegens de bekrompen trsctementen der Leeraaren, reeds ten tijde der Dordfche Kerkvergadering (p) niet ongegrond was , dezelve nu althans moet gerekend worden ten volflen klem te hebben, na.dien de levenswijze zedert in kostbaarheid geweldig toenam, en wij ons niet bewust zijn, dat eene daaraan geëvenredigde verhooging immer bij eenige iecte der Hervormden tot ftand gebragt wierd, het zij uit 'sLands Kasfe, het zij door de weldaadigheid der Gemeenten. Het is ge volgelijk niet te verwonderen, dat, uit deeze ichraale vergelding van den geestelijken arbeid, die nadeelige uitwerkfeien voornaamelijk zijn ontdaan, welke wij tot onze innige fmarte niet voorbij konden optemerken. Gelukkig wisten wij Hechts tot vermeerdering der gezegde Jaargelden , en alzo ter heeling van dit kwaad, daar het van zo onmiddelijken invloed is op den openbaaren Eerdienst, gefchikte middelen voorteflaan. Maar, hier drukt ons, meer dan in eenig ander opzicht , de onzekerheid der tijden, waarin wij lecven, en onze volflagen onkunde nopens de toekomftige verordeningen, ten aanzien van den Godsdienst in ons Va- der- («) G. EtAXDS Ui/lint itr Rtfcricttit D. III B. 42. bl. ÉÖJ.  C -*7 ) derland. Zo lange toch de vraagen onbcflist zijn, oi' elke Gezindte, buiten eenigen onderltand van den Staat, voor haare Leeraars zal hebben te zorgen ? hoe men befchikken zal over de Geestelijke goederen, die de Vroomheid der Vaderen in vroegere eeuwen, niet ten onmiddelijken gebruike, of ter befchikking der Maatfebappije, maar bepaaldelijk tot Godsdienftige eindci beftemd, en verordend heeft? welke Verdeeling men daarover naar Recht, en Billijkheid, ten voordcele van alle Christelijke Kerkgenootfchappen, mogelijk naar het getal hunner Lcdemaaten , zal gelieven tc maaken ? (?) en hoedaanige meerdere Evenredigheid omtrent de verfchillende Beroepen, naar de plaatzelijkc omftandigheden van fteden, en dorpen, zou mogen worden daargefteld? zo lang, zeg ik, deeze vraagen onbcflist zijn, valt het mijns inziens ondoenlijk, zelfs bij gisfing, aantewijzen, wat men beboorc te doen, tot verbetering van het tijdelijk beftaan van eenige Leeraaren; en of men de weldaadigheid van den Lande, uit aanmerking van het groot belang, welk de Staat bij den Godsdienst heeft, dan wel die der Gemeenten , wier ecuwig heil het hooren eencr gezonde voordragt van de lecre der Zaligheid vercischt, inzonderheid heeft intcroepen ? of Wederom beide deeze Fondfen zal noodig hebben? Dit al- (if) Tlusdaanig was omtrent bet lezenswaardig Ontwerf van H. OosTEIU AA\ j dit jaar te llarlingen nitgegeeven. O 5  C "8 ) alleen konnen wij onzes inziens aanraaden, dat het oorbaar zij, of door mindering van den Dienst, en andere verlichtingen, of door zamenvoeging van nabijgelegen ftandplaatzen, het getal der Beroepen te verkleenen, en de • inkomften der overige alzo te vergrooten, ten einde dezelve een behoorlijk, of ruimer beftaan opleveren : gelijk mede, dat men gepaste fchikkingen beraame, om de Kerken van alle Gezindheden te ontheffen van het huishoudelijk onderhoud der behoeftige Ledcmaatcn , die toch als menfehen, en burgers, geenzins als geloovigen, welken deeze of geene begrippen van Godsdienst aankleeven, arm zijn, en op den bijftand der Maatfchappije aanfpraak hebben. Dus doende naamelijk vleien wij ons, dat, of de inkomften der Geestelijke eigendommen, of de weldaadigheid der Gezindheden , welligt toereikende zijn zullen, om voor den openbaaren Godsdienst, en het beftaan van deszelfs Bedienaaren, naar den eiseh hunner waardigheid, tc zorgen. Indien eindelijk op deeze, of geene plaatzen , hoewel wij ons daarmede geenzins durven vleien, (§. 3.) eene vereeniging tusfehen de Hervormden van onderfcheiden Kerkgevoelens konde worden tot ftand gebragt, zouden wij dezelve, bchalven om andere redenen, ook als een zeer gefchikt middel aanprijzen, om door ineenfmelting der Gemeenten het getal der Leeraaren te verminderen, cn de Jaarwedde van hun, die men bleef behouden, naar evenredigheid te verhoogen. §• X.  ( 219 ) Wederom gefield zijnde, men wist den Hervormden Bedienaaren des Woords een toereikend, en behoorlijk inkomen toetevoegen, men maakte alzo den Kantel meer begeerlijk, en ftelde den Geestelijken in ftaat, met hunne huisgezinnen ruimer, cn onafhangelijkcr te keven: dan nog twijfelen wij of de Waardigheid van Leeraar genoeg bij den Volke in aanzien rijzen zoude. Wij daarom , hoe zeer Voorftanders der volkomenfte Gelijkheid in rechten, ontzien ons niet tevens voor den Adel der verdienften te pleiten. Zekere Eerepostcn zullen toch altoos, tot heil der Maatfchappij, cn ter handhaaving van orde, meer luisterrijk, dan voordeelig moeten zijn. Gelijk nu in eiken Staat de Wet, en het Recht, aan Overheid, en Vierfchaar, bij het achtbaar vertoon van bundelbijlen, des brecden purperen tabbaards, of van dusdaanig zieraad, zekeren Eerbied' bijzetten, dus achten wij ook dat de Godsdienst de waardigheid van deszelfs Bedienaaren zou hebben te verhoogen, door iets het geen de zinnen treft, of aanzien inboezemt. Van ovcrouden tijd naamelijk, en in de best geregelde Gemeenebesten, als die der Tsraëliten, der Grieken, en Romeinen, was dc Opperpriester het naast in rang aan de Wctgecvers of Richters, (r) Maar, bij (r) Overbekend is het dat de Koningen , die in de vroegfte eeuwen  C 220 ) bij ons, zegt men, zijn Kerk en Staat gefdieiden. Wij erkennen dit, zo wel als het verfchil der tijden , en zeden, welk tusfehen ons en die volken plaats grijpt, en zijn derhalven verre af, van in deeze verlichte ceuwe eene Heerfchende, of bevoorrechte Kerk terug te wenfchen. Alleen, men trekke dit genomen Ikfluit der Wetgeevende Magt in Nederland geenzins te verre, of leide daaruit af, tegen haaren openlijk verklaarden wille (Y), dat de handhaaving, of bevordering van Deugd, en Godsdienst onder de Burgeren, voortaan een onverfchillige zaak voor de Maatfchappij, en derzelver Beltuurders geacht moest worden. Maar het tegendeel hiervan, op grond van het onveranderlijk verband der dingen vast (taande, kan de Wet aan eiken Leeraar, of Volksonderwijzer in den Godsdienst, zonder aanmerking op zijne Kerk of denkwijze, en alleen uit kracht van het Beroep dat hij vervult, een onderfcheiden titel verwen huisvaders, en oudden der Geilachten waren, tevens als Priesters de ofierdienften waarnamen , en alzo beide waardigheden in zich vereenigden, de Kerkelijke, en Burgerlijke. Ras echter vond men haare affcheiding oorbaar; hoezeer de Geestelijkheid, met naame de Opperpriefter, als de Konden, en Weetenfchappen kweekende, en y'ch op den Godsdienst, het Recht, en de Geleerdheid toeleggende, z > als cezegd is, in her hoogde aanzien bleef. Zie Utcu. Jllot. Recht D. I. §. 52. bi. 247. ccc. Potteri Arcbzchgia Grxcm L. 1L Op 3. Grj.vii Thejaurus Ar.t. Rem. Tom. V. p. alibi, om andere Schri;vers niet te noemen. O) Dagverhaal der Nutior.aie Conventie D. IX No. 145, en 151. Of het Decreet van den sden Augustus, en de Aanfchrijving daarvan aan de bijzondere Gewesten.  (m) vergunnen, een perfoonlijk voorrecht fchenken, ja zekeren rang, geëvenredigd bij voorbeeld aan de talrijkheid zijner Gemeente, toevoegen, of dergelijk onverfchillig eerbetoon vastftelkn, waardoor de Geestelijke, volkomen buiten allen invloed op het beftuur blijvende , voor de oogen des Volks in hoogachting, of liever zijne waardigheid in luister rijzen zoude. Dus doende vermeenen wij, dat men, zonder het geringfte gevaar, het voorbeeld der ouden , wier wijsheid wij in veele opzichten verwonderen , van verre zoude konnen navolgen; en, zo wij niet ganfchelijk dwaakn, achten wij dusdaanigen ftap, om reeds gemelde redenen, van het uiterst aanbelang, tot herltel der Kerkelijke Bijeenkomden, of van den openbaaren Godsdienst. §. XI. Ten laatften aanmerkende, hoe gemakkelijk tot hiertoe voor allen des begeerenden de weg geweest is, om tot het Lceraarambt bekwaam gekeurd te worden; hoe weinige kicschheid men daarbij in acht genomen heeft; en hoe fchandelijk de tucht der Zeden, ten aanzien der dienstdoende Geestelijkheid, gehandhaafd wierd, nadien, ftaande het voorig Bewind, naauwclijks iemand wegens ergerlijk gedrag, maar veelmeer ter zaake van onrechtzinnigheid in de kere, vervolgd, en afgezet is; konnen wij geenzins voorbij, ten einde waarlijk Eerwaar- di-  ( Ml ) dige Mannen hierdoor in billijk verdiende Achting rijzen mogen , ten gezegden opzichte eene meerdere ftrenghcid, en naauwere bepaalingen , den Hervormden aanteprijzen. Mismaakten toch, en zodaanigen, wier voorkomen een affchuwcn verwekt, zo wel als zij. die zwaar befpraakt, en voor de welfpreekendheid gansch ongefchikt zijn, fchoon zij als menfehen, en Burgers, onze hoogachting verdienen mogen, pasfen geenzins op den Kanfel, dewijl zij als Redenaars niet behaagen konnen. Nog meerderen aanltoot verwekken evenwel zodaanige Bedienaars van den Godsdienst, welker ergerlijke en te overbekende daaden inloopen tegen de zuiverheid der leere, die zij verkondigen. Is het naauwelijks te dulden, dat een Zedenlooze op het Tooneel de Deugd aanprijze; de ernst, welke eenen Leeraar betaamt, zijne onmiddelijker bellemming tot het onderwijs der pligten, en van den heiligen Dienst aan het Oppenvezen verfchuldigd , en de Plcgtigheid eindelijk des Gebeds , waarin hij den Hoorderen heeft voorttegaan, verbieden, boven alle tegenbedenkinge, der opfprakclijke Ondengd den Predikstoel te beklimmen , of het Avondmaal uit te dcelen. Wie allen eerbied voor den openbaaren Godsdienst niet heeft uitgefchud, gevoelt deeze waarheid. Wij vleien ons hierom, dat, nu de ■Beroeping der Leeraaren voortaan meer van de Broederen, of hunne Gelastigden, ftaat aftehangen, en ophoudt het werk te zijn van de veeltijds willekeurige, of voor-  ( -23 ) vooringenomen,'gunst ééns Aanzienlijken, de tijd zelve dit kwaad eenigermaate herftellen zal. Des niettegenftaande achten wij, om het aanbelang der zaake, noodig hiervan niet te veel te hoopen. Wij prijzen hierom aan, dat men de Kerkelijke Wetten, die hoe weinig aan mij bekend, echter, naar ik vastelijk vertrouwe, omtrent de vereischten tot het Leeraarambt, veel goeds behelzen zullen, ten deezen aanzien onder alle Gezindheden der Hervormden doe herleeven; of wel, dat men, met eene oordeelkundige toepasfing, de kieschheid volge van Grieken, Romeinen, enjooden, wier vereischten omtrent hunne Priesters mogelijk alleen te verre gingen naar onze zeden, en meer verlichten denktrant (V). S. XII. Dus hebben wij onze raadgeeving, omtrent de Leeraars van den openbaaren Godsdienst, in één verband doen alloopen. Alvoorens wij echter dit onderwerp verlaaten, ftaat ons een woord te antwoorden op fommige zwaarigheden, of tegenbedenkingen, welke, ten aanzien (O Levit. XXI: vs. 7, 13, 14, 17. &c. Spencerus de Legibus Hebr. L. I. Cap. 10. Seét. 3. Potterus in Arcb. Grxca I. I. Spanh. ad Cellimacbi Hymnum in Lav. Palladis v. 121. Voyage du Jeune Anacbarfis Tom. II. p. 33L CEdit. de Liige 1790. in ia°.) Pitisci Lexicon Ant. Rom. in Augures. en anderen.  ( 224 ) zien der uitvoerlijkheid, of billijkheid van Weinige onzer voorllagen zijn intebrengen. Veelligt zal men het immers ondoenlijk , en onrechtvaardig achten in eens het getal der Leeraaren tc verminderen, en de Beroepen zamentevoegen. (§. 9.) Edoch wij hebben, bij deeze , en andere onzer voordellen, geenen tijd van uitvoering bepaald, van geene plotzelijke, noch langzaame daardelling eens aangepreezenen ontwerps gefproken, maar zulks ovcrgelaaten aan de wijsheid van hun, wien de Wetgeeving, het zij in het Kerkelijke, het zij in het Burgerlijke, is aanbevolen. Maar ten aanzien van het voornoemd geval, op dat wij tot hetzelve nogmaals terug komen, valt het ligt optemerken, dat een kort verloop van jaaren, door het uitderven der Predikanten, gelegenheid verfchaffen moet, om, zonder het geringde onrecht, de vereischte hervorming in de Beroepen daartedellen. Daar cn tegen zoude het cene verbaazendc hardheid, cn fchreeuwende' verongelijking zijn, tot hoedaauig' einde zulks ook gefchieden mogtc, een aantal Leeraaren willekeurig aftezetten, de aangegaane verbindtenisfen tusfehen hun, en de Gemeenten, deri bodem intcflaan, en ben van hun wettig inkomen te berooven. Maar, indien al zodaanjge dap ten gemeenen nutte moest gedaan worden, dan konde nog de Hoogde Magt, uit krachte van 's Volks Oppergezag in haare handen gedckl ,• de verongelijking vermijden : en het is bij ons gèenzins twijfelachtig,,^ er zullen alsdan aan  ( ?*5 ) aan deeze uitgediende Geestelijken toereikende fchaadeloosftellingcn, cn lijftochten of jaargelden, worden uitgekeerd , gelijk dezelve aan veele van hun post ontzette Krijgsovtrft.cn met een milde hand zijn toegedeeld door Hun, die de belangen behartigen van Nccrlands Volk. §. XIII. s, Thans den leiddraad onzer Verhandeling volgende , -hebben wij onze Aandacht te vestigen op het geen in meer onmiddelijk verband ftaat met den Heiligen Dienst: cn, nadien wederom het uitgegeeven Bericht (Programma) ons deeze taak aanwijst, mogen vrij onze Bedenkingen over dit onderwerp aan fommigen beuzelachtig fchijnen, dezelve zullen, ook dan wanneer zij tot kleenighedcn afdaalen, bij u, en andere rechtmaatige Oordeelaars, juist daarom gewigtig gekeurd worden , dewijl zij de Hoofdzaak zelve betreffen. Een kleene aanftootelijkheid toch in den Dienst moet weggeruimd, en eene geringe, zo maar wezenlijke, verbetering dient daargefteld te worden, cn wij vleien ons dat het één en andere van gelukkigen invloed zijn kan op de Godsdienftige Vergaderingen der geloovigen. Dit vooraf gezegd hebbende komen wij tot de zaak. Hoe onverfchillig de plaatze der 'Aanbidding in het oog van een verftandigen Denker zijn moge, hoe weiP nig  ( 226 ) nig deeze in aanmerking komen kan, om hem aaritezétten, of terug te houden van den plcgtigen Dienst des Alzegenaars: de mensch echter is zinnelijk, en wordt wel eens ongevoelig door zijne gewaarwordingen ook tegen reden aan geflingcrd. De fomberheid , en het ijdel ruim der Kerken, de Gothifche Bouworde, die in dezelve- heerscht, haare wanftaltige grootte, waarin de item des Redenaars zich verliest; dit alles, gepaard met de koude der winterlucht, of de nadeelige uitwaasfeming der graven, welke men in veele Bedehuizen der Hervormden hier te Lande ontwaart, zijn niet zelden de bedekte hinderpaalen van fommigen, die traag zijn in het bijwoonen van den openbaaren Godsdienst. Hoezeer wij nu deezen aanftoot doorgaans meer ingebeeld, dan wezenlijk, en in allen opzichte overgedreeven achten, en daarom ten dien gevalle geene ftoute , of oogenblikkelijke veranderingen voorflaan , hoedaanige en kostbaar vallen, en der goede Gemeente ligt ergeren zouden, is het nochthans te hoopen, dat dè tijd, in de vorm en inrichting der Kerken, de vereischte verbetering te wege brenge. Het is onze taak niet in het ftuk der Bouwkonst eenigen raad te geeven; meer ervaarenen in deeze Weetenfchap zouden zich vermoedelijk ergeren aan onze drieste, en fchaamtelooze Onkunde. * Genoeg zij het dat wij vraa-  ( 2*7 3 Vraagen, waartoe de overvloedige ruimte in een Bedehuis dienen moge? en of het niet aangenaamer, zo wel als voor Spreeker en Hoorders gevalliger, zijn zoude, indien deszelfs grootte meer geëvenredigd ware aan het getal der Gemeente? Dat meer is, de fomberheid der Kerken, ten deele althans aan het opgenoemd ge-* brek toetefchrijven , verwekt eene onaangenaame, of treurige gewaarwording: daar het licht integendeel vermaakt, verleevendigt, en de geesten opwekt. Ook fchijnt de ronde, of regelmaatig hoekige gedaante, iets meer gevalligs te hebben dan de langwerpige, behalven dat zij in beknoptheid van omtrek boven deeze de voorkeus verdiene. Eindelijk waarom wordt niet alle zorge aangewend voor den welltand der Godsdienftige fchaaren? en waarom, gaan wij voort',te vraagen, weert men niet, zo veel doenlijk is, en de aart der Kerkgebouwen zulks toelaat, de felle winterkoude, of liever de fchaadelijke fpeeling der lucht door dezelve? waarom is er ten huidigen dage nog oorzaak om te klaagen, dat de dampen der lijken een befmettenden invloed hebben konnen op de leevenden in de plaats der Aanbidding? — O kracht der gewoonte, cn der vooroordeelen, hoe veel zwaarder weegt Gij op een Volk dan de Item der Rede? Genoeg derhalven over dit veelmaalen behandeld onderwerp: wij vangen aan met een nabuurig ftuk. Vergelijkt men de eenvoudigheid der Kerken ondcf Pa de  ( 228 ) de Hervormden, met de Tempelpracht der Roomschgezinden; fielt men het plegtige van hunnen Eerdienst tegen het weinig treffende van dien der eerstgenoemden over, dan zoude men zich naauwelijks overrecden konnen , dat beide die Gemeenten Geloofsgenooten zijn, welken het Opperwezen dienen op gezag, en naar de voorfchriften van éénen Heere. En waarlijk, zo als het doorgaans gaat met de menfehen, door één uiterftc ten tijde der Hervorming te willen vermijden, fchijnen zij onbedacht tot een ander vervallen te zijn. Zij naamelijk, die de Kerk van Romen voor ruim twéé eeuwen verlieten, vonden zich met reden geërgerd aan den last der Plegtigheden, en Bijvoegfelen, waarmede haar de onkunde der voorvaderen belaaden had, en wier begunif iging van bijgeloovige, en de Waarheid onteerende denkbeelden, of misbruiken, duidelijk in het oog viel. Geen wonder des, dat zij een haat opvattcden tegen al het overbodige van den plegtigen Godsdienst, en hierdoor aangezet wierden, om zodaanigc eenvoudigheid in hunne Kerken, en die zuiverheid, of geestelijkheid in hunne Aanbidding van het Opperwezen intevocren, waar voor zinnelijke liervelingen over het algemeen weinig berekend fchijnen. Verre zij het van ons, de verdediging der beelden van Heiligen, en van het uitwendig kerkgebaar der zich noemende Catholijken, te willen onderneemen: gefield zijnde men mogt dit alles, naar  naar de uitlegging van den beroemden Bossuet («) voor onfchuldig houden, wij zijn dan nog overtuigd van het gevaarlijke dier tekenen, en fteHétt vast dat men God , welke voormaals de Wet der X Geboden gaf, in geest, en in waarheid, dat is in eenen waaren, cn oprechten geest, zonder eenige hulp van zinnelijke vertegenwoordiging, dienen, f» en geen ander wezen, dan het AUerhoogfte, met de aanbidding Vereeren moet. Edoch zoude hier mede niet beftaanbaar zijn, dat, gelijk bij de Hervormden in hunne binnenkamcren, alzo in hunne Bedehuizen, eenige der fraaiftc fchildcrijcn tot zieraad werden opgehangen, indien maar derzelver Inhoud met wijsheid gekoozen, cn zorgvuldig bepaald wierd, of tot het vertoon van deeze of geene voornaa. me Bedrijven uit het leven des Hceren, en zijner Apostelen, of tot cene bceldfprakige fchetze der verhevenüe Christen Deugden, of eindelijk tot duidelijke taléreelen der meest treffende Gelijkcnisfeu van Jefus voorgefteld, of, met één woord, tot dusdaanige ftichtende onderwerpen? Zoude ook het Gezang, welk bij de Hervormden in Nederland doorgaans flecht is, cn weinig de harten roert, door het invoeren van fchoone muzijkftukken, en daarftcllen van ervaaren Chooren, geene gewigtige 1 ver- Cs) Bossuet Explicatie» de la Doctrine de rE^lip Catboliatic. C») Joann. IV: vs. 14. P 3  C 230 ) verbetering mogen ondergaan ? En ftond dit één en ander , welk misfehien in de drift der Reformatie door overgedreeven ijver verworpen wierd, niet zeer veel toetebrengen, eensdeels tot verlichting der eenvoudigen, anderdeels om de beoefening van den Godsdienst aantemoedigen onder menfehen, wien het geen de zinnen ftreelt, ruim zo veel als de infpraak hunner rede, treft? Verders, wanneer, nadat de keuze der voorbedoelde fchilderftukken, met de vereischte kieschheid en omzichtigheid, gedaan was, alle hoedaanig Eerbetoon aan dezelve zorgvuldig waargenomen, en ftriktelijk verboden wierd, dan voorzien wij, uit het plaatzen van dergelijke zieraadien, even weinig bijgeloovige misbruiken, als tot hiertoe omtrent de prachtig opgerichte tomben, en ten toon gehangen wapenfchilden, of eenig ander voorwerp, dat in de kerken gevonden wordt, in eenige Hervormde Gemeente gebooren zijn. En, wat de verbetering des gezangs aangaat, dezelve zoude al mede bij de Godvruchtige fchaaren, onzes inziens, weinigtegenifand ontmoeten, zo flechts de Gemeente, voor en na den Eerdienst, de gewoone Pfalmen bleef aanheffen, en de Chooren, althans in den beginne, zich fpaarzaam, of pp Hoogtijden hooren lieten, en altoos tot eene aangenaame afwisfeling des Redenaars , tusfehen het Voorgebed, en zijne Verhandeling, werden ingevoerd. §. XIV.  ( 231 ) S. XIV. Maar, wat ook van al het voorige (§. 13.) geworde, de Heilige Dienst kan gewisfelijk onder de Hervormden, in andere opzichten , met weinig moeite verbeterd worden. De openbaare Godsdienst kan zeker in groote Gemeenten niet altoos met gelijke deftige ftilte verricht worden, als in kleenere. Dan waarom zoude men het rondwandelen der Kerken, het ronken der vadügen, het gefluister, of het gehuil der kinderen, en dusdaanig aanftootelijk geraas, welk op veele plaatzcn onder de Gewijde verrichtingen, zonder eenige opmerking, geduld wordt, niet konnen tegengaan, of beletten V I Wederom, bij het voorleezen, zo wel als onder het zingen der Pfalmen, heerscht bijkans alomme niets minder°dan eene plegtige Aandacht. Talrijke Vergaderingen inzonderheid vloeien intusfehen zamen, of begeeven zich voor een aanmerkelijk gedeelte te huiswaarts. Dit brengt te wege, dat die dcelen van den Godsdienst naauwelijks, als daartoe behoorende, van veelen geacht worden. Kan echter het leezen der Schrift, inzonderheid voor eenvoudigen , en eigenlijk gezegde ongeletterden, die of niet, of bezwaarlijk in ftaat zijn dit werk in hunne huizen te verrichten, eene uitftekende nuttigheid hebben; en is er in het plegtig, en voor weinige jaaren verbeterd, Gezang der Pfalmen iets het geen de harten ten goede kan treffen: men behoort dan te zorP 4 gen>  c m) gen, dat de Vergadering, liever onder het fpeelen des Orgels, of met eene ftaatige ffilte, te zamen komen, en dat, door het fluiten der Kerken hij het beginnen des Voorleezers, zoo wel zijn werk, als het Gezang, met plegtigen eerbied behandeld worde. Even weinig verdient het onze goedkeuring, dat in zeer veele Gemeenten de Liefdegaaven, midden onder den dienst, of geduurende de Leerreden, ingezameld worden. De gewoonte moge dit gebruik min ftoorende doen fchijnen; zeker nochthans is het, dat door deeze tusfehendaad de Aandacht der Hoorderen wordt afgetrokken, en een groot Deel der Predikatie voor den Armbezorger althans verlooren gaat. Beter derhaiven keuren wij het, dat de Werken van Barmhartigheid tot het einde van den Dienst, na het uitfpreeken van den Zegen, verfchoovcn worden. Wanneer echter de ftroom der uit* gaande meenigte, (want wij voorzien deeze tegenwerping) doorgaans.te fterk is voor eene behoorlijke inzameling, en men hierom in talrijke Gemeenten verpligt zijn mogt, het aloud gebruik te volgen, dan dringen wij te ernftiger aan, om aldaar het Choorgezang (waarvan reeds gezegd is, §. 13.) intevoeren, ten einde de Leeraar intusfehen , of geduurende de oefening der Liefdaadigheid, eene poos ftilzwijge, en niemand door eenig tusfehenbedrijf verhinderd worde, den draad van deszelfs Redevoering te volgen. §• XV,  ( 233 ) S- xv. Tot hier toe hebben wij inzonderheid het bijkomende Occidentale) van den Heiligen Dienst overwogen, het wezenlijke ([esfentialej van denzelven verdient niet minder onze aandachtige befchouwing. Immers, zo als de Godsdienstoefening doorgaans bij de Hervormden verricht wordt, is het verre af, dat daar in die Eenheid heerfchen zoude, welke zo zeer in alle (lukken van fmaak wordt aangepreezen, die altoos bij uitftck behaagt, en voor menfehen van bepaalde zielsvermogens inzonderheid gefchikt is, om de hoofdbedoeling te ontwaaren, overtezien, en in het geheugen inteprenten. Veel meer heeft hier het tegendeel plaatze, en de Heilige verrichtingen hangen als het ware van veele miskleurige deelcn , zonder de minde zamenftemming, aan één. Op fommige plaatzen is de Voorleezcr gewoon, den Bijbel van vooren tot achteren te doorloopen, elders Haat hij naar eigen goeddunken een Hoofddeel op der Schriftuurc, waardoor, in beiderlei geval, zijn onderwerp meesttijds geen verband altoos hebbe met de ftof der Leerreden. De Zanger kiescht even willekeurig, en zonder acht te ftaan op het geen voorging, of te volgen ftaa, eenen Pfalm uit, dien hij met de Gemeente aanhcfic. Eindelijk zelfs de Vooraflpraak, en Gebeden des Predikers , hebben niet zelden weinig meer met zijne Leerreden gemeen, dan dat zij, door éénen en denzelfden P - mond,  ( 234 ) mond, worden uitgefproken. Om'niet te zeggen, dat meenigte Redenvoeringen, die van den Kanfel gefchiedcn, naauwelijks een bepaald onderwerp hebben, maar veelmeer den naam verdienen van zedekundige, of rechtzinnige wartaal, of wel van een armhartig mengelmoes zonder oordeel, en kieschheid, te zamen geraapt. Het is te verhoopen, dat de invloed der Bedienaaren des Woords, en de zuivering van hunnen fmaak, door een verbeterd onderwijs op de Hoogc Schooien, eerlang in den openbaaren Godsdienst, die gevallige zamcnflemming van alle deszelfs deelen, en noodige orde, bewerkftelligen zal, welke dit werk tot een welvoeglijk geheel vereenigen, alzo nuttiger, en tevens behaagelijker zoude doen worden. — Maar, ten einde zulks met vrucht gefchieden moge, wordt er mede vereischt, dat elk Deel der Heilige Oefening gezuiverd worde van zijne gebreken, en eenen onmiddelijken aanleg verkrijge, tot verlichting des verftands , of betering des harten. Hierom is het te verlangen, dat de Voorleezing der Schrift, en het Gezang der Pfalmen, welk tot hiertoe aan meer ervaarenen kwaalijk eenige Richting oplevert, en veelal in onkundige handen zijnde van fouten krielt, door eene verbeterde opleiding der Natie eenmaal een gunfb'ger, en meer voldoend voorkomen erlangen, en dus, in plaatze van fommigen tot ergernis, allen daar en tegen tot wezenlijk nut gedijen zal. Ver-  ( 235 ) Verders, nadien de Welfpreekendheid des Redenaars, .onder de Hervormden, het gemis der plegtigheden in den Godsdienst moet vervullen, behoorde men alles aantcwenden, om door dat vermogen de harten der Toehoorders te treffen, en te verrukken. AVie de kracht kent deezer zonderlinge bekwaamheid, om de Aandacht der fchaaren leevendig te houden, te overmeesteren, en daardoor de gemoedsbeweegingen optewekken, te ontvonken , en ten goede te leiden; die bezeft, van hoe veel aanbelang de welfpreekendheid zijn kan, tot herftcl deikwijnende Godsdienstoefeningen. Het is zeker onze taak niet, den Redenaar tc vormen, maar dezelve brengt nochthans, blijkens het gezegde, mede, dat wij iets in het midden brengen, waardoor wij achten, dat zijne gaaven te beter zouden mogen uitkomen, dewijl wij dit doende vermeenen aan ons Hoofdonderwerp te arbeiden. Een nette, en befchaafde taal dcrhalvcn, duidelijke voordragt, eenvoudige doch tevens deftige ftijl, ernst, en kracht van woorden, die op het harte weegen, en bovenal met de tocpasflng in belang en ijver toeneemen, dit is het, waarvan wij op den Kanfel ons een goed uitwerkfel bclooven. Dc Redevoering zelve, hoedaanig haar inhoud zij, hebbe altoos een enkel hoofddoel, waarop, volgens het reeds gezegde, Vooraffpraak, Gebeden, Inleiding, Verhandeling, cn Gevolgen, of Vermaaningen, eenpaarig uitloopen, zo nochthans, dat dje Eenheid, door eene aangenaame Invlechting van onder-  ( -36 ) derfcheiden bijwerk, of door de wisfelende verandering van ftijl, en voordragt, niet mishaage, of eentoonig fchijne. Voegt hier bij een ongedwongen houding, welluidende ftem, geboogen naar den eisch der woorden, en gepaste doch zedige gebaarden: en de Leeraar, die deeze vereischten in zich vereenigt, zal ongetwijfeld behaagen, en daardoor den traagen toevloed naar de Bijeenkomften der Geloovigen zien vermeerderen. Uit deeze korte fchetze ontwaart men ligt, dat de Welfpreekendheid, ten deele een gefchenk der natuure, ten deele een werk der konst, den oorfprongelijken aanleg befchaavende, te achten is. Het gewaad des Spreekers, wanneer hetzelve maar geenen aanftoot geeft, en de gewoonte om zijne redenen uit het geheugen alleen, of met behulp zijner fchriften , voortedraagen, fchijnt hierom ook taamelijk onverfchillig, indien maar aan de hoofdzaak beantwoord wordt. Mogelijk nochthans zoude het zwarte choorkleed, of toga, die als iet ftaa» tigs onder de Walfche" Gereformeerden overbleef, van geen ongunStig uitwerkfel zijn konnen, om aan de gebaarden des Leeraars een deftiger aanzien te geeven. (V) Hoe ('•-) To ratos tflc o[ artebat emnes Tberlegti, non paJliatos, aut tacicates. Is de raad van den welfpreekenden Francius, dien ik, na het opfleilen mijner Verhandeling aantrof, en te zeer overeenkomftig ach ede met mijne denkbeelden, om niet geplaatst te worden. Specixen alttram EUq. Ext. art. III.  ( =37 ) Hoe het zij, wij zouden eerder de invoering van dit gewaad op den Kanfel wenfehen, dan dat men daarop aandrong, om het verouderend gebruik van voor de vuist, of uit het geheugen te prediken, wederom te hernieuwen. Voormaals, wanneer deeze gewoonte bier te Lande ftand greep , en men alzo de fermoenen van de Roomschgezinde Priesters bleef navolgen, was men minder gezet op keur van taaie, vloeicndcn ff ijl, befchaafde voordragt, en een geregeld zamenftel, van bondige bewijzen: maar nu ten dien aanzien dc denkwijs der menfehen met den tijd veranderd is, zouden wij de kieschheid onzer ceuwc, de voorkeus geevendc aan het fchoon der inwendige welfpreekendheid, met dien losfen vloed van woorden geenzins willen verwisfelen. Want, nadien weinigen anders bekwaame Leeraaren , zonder groot nadeel hunner overige Letterbezigheden, in ftaat zijn, telkens een wclbcwerkte Verhandeling in het geheugen alzo inteprenten, dat zij vrijmoedigheid hebben dezelve ongedwongen voortedraagen , zoude het dwaasheid zijn, in eenen Prediker aftekeuren , welk nimmer gerekend wierd aan eenigen Redenaar te misftaan, het maatig, cn befcheiden gebruik zijner fchriften. Wij laatcn echter ditgefchil, waarin fommigen mogelijk te veel belang Hellen, cn wiens uitlpraak, onzes inziens ,  C 238 ) ziens, zeer veel van de onderfcheiden perfoonliike gtJ fchiktheden afhangt, liefst onbeflist. Maar veelmeer ftaat het bij ons onloogchenbaar vast, dat de Welfpreekendheid nog verre is van haaren weldaadigen invloed van den Predikftoel te oefenen, en dat het gebrekkige, welk ten haaren opzichte onder de Godgeleerden gevonden wordt, groot nadeel toebrengt aan de Kerkelijke Bijeenkomften. Wel is waar, van zo talrijke fchaare menfehen, als het ligchaam der Hervormde Geestelijkheid uitmaaken, is niet te venvachten, dat allen even uitmuntende gaaven hebben zouden, en bekwaame Redenaars zijn konnen. Edoch, indien de waarde, en het heilzaam vermogen der Welfpreekendheid beter gekend, en hooger gefchat wierden, mogt men met reden hoopen, dat Leeraars, wien de ftichting, en opbouw hunner Gemeenten ter harten gaat, zich daarop ernftiger zouden toeleggen. Hiertoe wenfehen wij, dat allen ten fterkften aangemaand worden door het belang der zaake, en allen, die den Openbaaren Godsdienst op rechtmaatigen prijs ftellen. Ook zouden wij hen wegens dit verzuim fcherper befchuldigen, ware het niet, dat de' bron van het gezegde kwaad, in hun ten dien aanzien venvaarloosd onderwijs, bovenal te zoeken ware, en dat meer gevorderde jaaren voor het beoefenen der Welfpreekendheid minder gefchikt te achten zijn. Met reden derhalven beklaagen wij ons, dat men tot hier toe zich naauwelijks aan eenige onzer Vaderlandfche Hooge Schoo-  c m) Schooien bekommerd heeft, eene zo nuttige konst aantekweeken, welke te Rome, en in Griekenland, oudtijds in het grootfte aanzien was. Terwijl wij tevens hoopen, dat, nu Het Openbaar Gezach in deeze dagen te Leiden een ervaaren Man beroepen heeft, om dit zieraad des Redenaars in de leergierige Jeugd aantekweeken, en te ontwikkelen, dit voorbeeld aan andere oorden van Nederland gevolgd worde, en alzo, door het uitleveren eencr Welfpreekende Geestelijkheid, den besten invloed hebbe op den Heiligen Dienst. $. XVI. Niet minder verlangen wij, dat over het algemeen de fmaak der Leeraaren verbeterd worde, ten aanzien van hunne Predikwijze, en der ftoffen, die zij gewoon zijn voor het Volk te verhandelen. Omtrent het eerstgenoemde lagen wij aireede (§. 15.) onze gedachten voornaamelijk open; wat daarvan overig is, zal hier, te gelijk met onzen raad omtrent het laatlte, een bekwaame plaatze vinden. Van groot aanbelang is het, dat alle Bedienaaren des Woords onder de Christenen zich, als eene onfehendbaare Wet, voorfchrijven, om voortaan noodelooze gefchilpunten, en duistere Godgeleerde Befpiegelingen, tevens met die ontijdige bitterheid, en beleedigingen, welke uit eenen onmaatigen ijver voor geliefkoosde Kerkbegrippen te ligt gebooren wor-  C -40 ) worden, van den Prcdikftoel tc laaten. Want, hoewel bij den aanwas der Verlichtingc, en door de uitbreiding van verdraagzaame beginfclen, (§. it) dit kwaad allengs heeft afgenomen, is het nog verre* af van ganfchelljk geneezen te zijn. De zodaanigen immers, wier trotschheid, in weerwil der Apostolifche vermaaning, ,, poogt „ wijs te zijn, boven hetgeen men behoort wijs te „ zijn," (V) weigeren als nog zicb te bepaalen bij de eenvoudige, en algemeen erkende Waarheden van den Godsdienst, en zoeken „ geene ftichtinge voorttcbren„ gen, die uit het geloove is." (v) Echter verdient het naauwelijks betoogd te worden, hoezeer de Zedekunde, de Natuurlijke Godsdienst, en de vaste gronden, zo wel als de voortreffelijkheid der Openbaaring, en dusdaanig foort van onderwerpen, in nuttige toepasfmg op het gemecne leven, de voorkeuze behooren te hebben, boven dat drooge, en afgetrokken leerftellige, welk eeniglijk de twisten, en fcheuringen tusfehen de Gemeenten voedt, en vereeuwigt. Is er nochthans, die, in weerwil der inwendige blijkbaarheid, hier aan twijfelt, laat dan het Volk zelve, of het algemeen oordeel der menfehen (de fenfus communis) Hem ten gevalle uitfpraak doen. Het is naamlijk door de ondervindinge ten vollen uitgemaakt , hoedaanige Leerredehen, zo het overige gelijk ftaat, O) Rom. XII: vs. 3. (v) 1 Tim. I: vs. 4.  ( 241 ) ftaat, aan Verftandigen, onbevooroordeelden, en liefderijke Christenen inzonderheid behaagen, en zelfs van eenvoudige Braaven den fterkften toeloop hebben. Want fchoon deeze, die ketters hekelen, en waarlijk rechtzinnig mogen genaamd worden, haar vasten Aanhang vinden, veel grooter, en waardiger, is het getal van hun, bij wien de andere in den fmaak vallen, welke de overtuiging des Christendoms, en de Verpligting, of het aanbelang der beminnenswaarde Deugd, ten voorwerp hebben, het zij dezelve redeneerend, dan wel charadlerkundig zijn, het zij daarin een voornaam deel der Heilige Gefchiedenis, of de zaligende bedoeling van deeze, of die, der Gelijkenisfen van Jezus, befpiegeld wordt. Dit in aanmerking neemende vereischt het zekerlijk onze Aandacht, dat achtenswaardige Mannen, welker nedrige Godsvrucht in geene verdenking van Geestelijken hoogmoed komen kan, hoezeer zij het betere kennen, als nog het oude dwaalfpoor blijven betreeden. Men treft inzonderheid de zodaanigen aan onder de Leeraaren der voormaals heerfchende Kerke, en zij trachten zich daarmede te verfchoonen, dat het bearbeiden dier nieuwe leerwijze, waartoe zij nimmer werden opgeleid, geenzins van hun te vergen is, welken zedert hunne Beroeping den afgekeurden Preektrant volgden. Hoopende dat het getal van hun , die deeze verfchooninge inbrengen, gering zijn moge, zullen wij, ongenegen om een hard vonnis over den Naasten uittefpreeken, op die voorgewende Reden ftilzwijgen. Q Al-  ( 242 ) Alleen worden er in Nederland dusdenkende Leeraaren gevonden ? en was tot op heden het onderwijs van etlijke Hoogleeraaren aan onze. Academiën derwijze ingericht, dat Godgeleerde Rechtzinnigheid boven het Wezen van den Godsdienst, en de kennis der pligten wierd ingeicherpt? wij befluiten dan, dat het van eene dringende, en onvermijdelijke noodzaakelijkheid is, die bron der onheilen te floppen, en door wijze fchikkingen te zorgen, dat voortaan de hoofdzaak des Christendoms, de Deugd, en kennisfe Gods, alleen, of naar eisch, met achterftelling van menfchelijke bijvoegfels, en duistere gisfingen , geleeraard, en ingevolge van dit verbeterd Onderwijs, voortaan den Volke verkondigd worde. Blijft men hier in aarsfelen, wij voorzien geen einde aan de fcheuringen der Kerke, (§. 3.) geene opwakkering van den ijver voor den Heiligen, en het Opperwezen vereerenden Dienst. Dit leidt ons tot een nabuurig Onderwerp, waarop wij al te vooren meer dan ééns (§. 3, 7 en 9.) doelden, doch het geen wij thans meer rechtftreeks, en uit een weinig verfchillend oogpunt, moeten gadeflaan. Immers, zonder de waarde te bepaalen van een Leerboek, 't welk tot hiertoe bij veele Hervormden zo grooten opgang maakte, en aankieeving vond, als de Heidelbergfche Catechismus, konnen wij niet nalaaten, uit kracht van het aangevoerde, te wenfehen, dat hetzelve , of eensklaps, of, indien deeze fchok te hard geoor-  ( 243 ) oordceld wordt, allengs van den Predikftoel geweerd worde. Ongerijmd is het, een louter werk van menfehen, welk toch, hoe uitneemend dat zijn moge, zijne eigene feilen heeft, eveneens, zo niet boven de Heilige Schrift, is het niet van Leeraaren, althans van onkundige Christenen, te zien eerbiedigen; waartoe deszelfs openlijke Verhandeling gewis de fterkfte aanleidinge geeft. Daarteboven, men behoeft dit ftuk maar weinig intezien, om te ontwaaren, hoezeer hetzelve een kenmerk draagt van de ongelukkige tijden, waarin hetzelve gef'chreeven is , cn dus een eigenaartig werktuig geacht moet worden, om deeze afgetrokken Leerbegrippen tc begunftigen, andere in een nadeelig licht te {tellen, en alzo met één woord de Christelijke verdeeldheden leevendig te houden. Wij herhaalen niet, wat boven ($. 7 cn Q.) is opgemerkt , aangaande den band, waaraan zodaanige Leeraaren, die weieens in denkbeelden van den Onderwijzer vericbillen, door dit vooifchrift van gevoelens, dat zij ten leiddraad necmen moeten, bij aanhoudenhcid gelegd worden; noch ook, hoe veele Braaven, door dien teugel der Godsdienftige Vrijheid, afgefchrikt worden van zich tot het Predikambt te bepaaten, nadien wij meenen wederom genoeg gezegd te hebben, om het gebruik van dit Boek op den Kanfel te vcroordeelen. Eindelijk, hoewel dit met opzicht tot den Catechismus Q 2  ( 244 ) min gewigtig fchijnen kan, wij keuren verders het geregeld doorloopen van denzelven, in eene reeks van Predikatiën af, dewijl wij den Leeraaren in het algemeen aanraaden het verhandelen van vaste texten, op bepaalde, en vooraf bekende tijden, zo veel doenlijk te vermijden. Wij willen echter hiermede niet alzo verltaan worden, als of wij het jaarlijks voordraagen der gewigtige Feestffoffen, en het herhaalen der belangrijkite Leerredenen, (ook dan wanneer dezelve der Gemeente vreemd geworden zijn,) gehecllijk afkeurden. Verre van ons zij het, deeze hocdaanige Verligting in zijnen arbeid eenen anders zich beijverende Godgeleerden te misgunnen. Alleen wij herinneren deezen in het voorbijgaan, dat Hij de befchuldiging van luiheid, waarmede ligt de kwaadfpreekendheid opkomt, zorgvuldig van zich weere; en tevens gedachtig zij, hoezeer eentoonigheid van onderwerpen den mensch, die verandering liefkoost, weldraa vervcele, en een tegenzin in den Openbaaren Godsdienst inboezemen konne. Dit is de grond van onzen laatst voorgeffelden Raad, wiens voorzichtige opvolging wij niet anders dan vermoeden konnen, of den toeloop onderhouden, en welligt vermeerderen zal naar die Kerken, alwaar een Leeraar het Woord voert, over denwelken de Gemeente, en zijne Medeburgers, niet ongunflig oordcelen. (§. 9.) AAN-  ( -45 ) AANHANGSEL, of §. X V I I. Wij hadden ons voorgefteld, met de voorige Aanmerkingen onze Verhandeling tot Herftel van den Openbaaren Godsdienst te eindigen, en zijn nog van gevoelen, dat daarin alle die Raadgeevingen vervat zijn , welke het Onderwerp zelve ons onmiddelijk aan de hand geeft. Daar wij nochthans niet vreemd zijn van te denken, of het thans heerfchend verzuim der Kerkelijke Bijeenkomften wordt verergerd door den toeftand der tijden, waarin het Vaderland zich bevindt, zal het niet ondienftig zijn, bij wijze van Aanhangfel, hierop een weinig ftilteltaan, en fommige gedachten, die wij, voorheen (§. 2.) deeze fnaar roerende, niet gevoegelijk inlasfen konden, alhier te plaatzen. Door den Oorlog, de komst van meenigte Uitheemfche Krijgsbenden in Nederland, en door de jongile Omwenteling in het Staatsbeltuur, fchijnen ons de gemoederen der Burgeren niet weinig vervreemd te zijn van heilige befpiegelingen, en alzo van den Gewijden Dienst. De gedachten omtrent 's Lands algemeene Welvaart hebben, door de wending der dingen, bij deezen voor een poos de overhand bekomen; ja houden veelen ten eenenmaal bezig. Geenen zijn door de opgewonden veerkracht des Volks, en de vrolijkheden ten dage der Ommekeer, of ook door het voorbeeld der BuitenlanQ 3 ders,  (mè) ders, ganfchclijk van den fpil luinncr gewoone levenswijze gerukt. Bij anderen is een onbekende drift naar Heerschzucht, cn aardfehc Grootheid, plotfcling ontwaakt, waardoor zij naauwelijks iets dan begeerde Eerambten, en te loorgeftelde wenfehen-droomen, of geflingerd worden van hartstochten, die gezegde hunne uitfpoorigheid eigenaartig voedt. Eindelijk zijji er, wier bekwaamheid onverwacht voor zich eene nieuwe loopbaan zag openen, en alzo hen aanzet tot een geduurige beoefening in ongewoonen arbeid. Met een woord, en om over dit onderwerp niet verder uitteweiden, de Maatfchappij, en het Bewind, namen eene andere wending, en dit, gepaard met de bekommernisfen des oorlogs, kon niet misfen hinderlijk te zijn aan de Godsdienfiige Ruste. Wij verlangen hierom te recht naar Vrede, inzonderheid naar eene Binncnlandfche, cn fpoedige bevestiging der Maatfchappeüjke Orde, en, behalven het blijkbaar belang des Vaderlands, vertrouwen wij, dat zulks de zaak van den Godsdienst, bij uitneemenheid vordere. Immers, gelijk de gecsfel des Oorlogs, zelfs waar hij niet onmiddelijk woedt, den mensch verwildert, en angst en fchrik verfpreidt door het geheele ligchaam der zamenlceving ; gelijk hevige Staatsorkaanen , wanneer ' zij de hooge eiken vellen, niet nalaaten tevens den laagen heester, en het buigzaame riet, te fchudden: zo zal de Vrede daarentegen de rust herbrengen, en het herliel der Wet de algemeene veiligheid verzekeren. At  ( 247 ) Akkerbouw en Koophandel derhalven herleeven bij het opdaagen van dien Zegen. Konften en Weetenfchappen juigchen hand aan hand dit heil, de oorzaak van haaren bloei, te gemoet. Nu verandert de ftorm der buitengewoone, en Revolutionaire driften allengs in eene zachte kalmte; nu keert het vertrouwen des Volks op zijne Overheid weder; men vergenoegt zich, of leert berurten, in de vastgeftelde Maatfchappelijke orde; men zegt de Staatszorgen, wier noodelooze bekommering de ervaarenis den Ambteloozen leeraart, eindelijk vaarwel, en herneemt de zorg zijner huisfelijke , of bijzondere belangen. Het is uit met de gevaarlijke en onrustwekkende Volksvergaderingen (Clubs), en het genoegen der Mille Burgerlijke zamenwooning herrijst in waarde. Dat meer is, de Wet bepaalt, en oordeelt, een ieders Rechten , en Pligten; deeze alleen, geene aardfche Grootheid , of woeste Willekeur, heerscht, en nadien zij Deugd, en Verdienden begunftigt, herftelt zich tevens het verband tusfehen den Godsdienst, en de Maatfchappij. In dien bedaarden ftand der dingen ,, zal toch een „ ieder zitten onder zijn wijnftok, cn vijgenboom," (2) en dus begint de mensch eigenaartig zijne meer dan aardfche belangen ijveriger te bedenken, of hoogeren prijs te ftellen op die Bijeenkomften, alwaar het Opperwezen vereerd, en hij onderwezen wordt in de kennis der Pligten, (z) Micha IV: vs. 4. Q4  C -48 ) ten. De Overheid, op hoedaanige wijze dezelve dan ook voortaan in het Bedehuis verfchijnen zal, f» moedigt door haar voorbeeld de Gemeente aan tot ongeveinsde, en hartelijke Godsvrucht. De tijd, en verlichting voltooien het begonnen werk der Omwenteling, fj. 2-6.) en brengen het hunne toe, om het ergerlijke van den openbaaren Kerkdienst uittebannen, en verdere noodige verbeteringen in werking te brengen. (§. 7-16.) Zo zal het geenzins misfen, of het thans kwijnend Eerbetoon aan God zal, gezuiverd van den fmet der Onkunde, der Vooroordeelen, en looze Staatzucht, eenmaal met nieuwen luister te voorfchijn treeden, en al wat braaf is in den Lande uitlokken, om zich getrouwelijk te vereenigen in eene verltandige, waardige, en (lichtende Aanbidding van dat Hoogde Wezen (§. 1.), wiens Kennis verheven, wiens Navolging in zijne Volmaaktheden zaligend is. (a) Het is naamelijk bij ons niet uitgemaakt, of het een welberaaden, dan overgedreeven ijver voor Gelijkheid was, die de EereftoeIen der Volksbeltuurders uit de Kerken weerde, maar den Rijken bleef vergunnen zich onderfibeiden zittingen in de plaats der Aanbidding te koopen, of huuren. Wat ook het belang hier tegen zegge, deeze voorgeftoelten der vermogenden hebben bij ons iets aanftoote! Iijks. (Jacobus II: vs. 2-4) Maar hoe het daarmede zijn moge, de Overheid heeft eene wettiger aanfpraak op blijken van Hoogachting, zelfs buiten den Raad. Zij derhalven behoorde bij elke Gezindte haaren afzonderlijken bank te hebben, of altoos met een gewoon kenteken haarer waardigheid in de Kerk te verfchijnen, om des Voorbeelds wille. ANT-  ANTWOORD OP DE VRAAG van enige vrienden van godsdienst en deszelfs openbaare oefeningen i WELKE ZIJN DE OORZAKEN FAN DIE LAAUWHEID, ONVERSCHILLIGHEID EN NALATIGHEID, IN HET BIJWONEN DER OPENBARE GODSDIENSTIGE FERGADERINGEN, DIE THANS BIJ ZO VELE PROTESTANTEN ZO ZIGTBAAR IS; EN WELKE DE MIDDELEN, OM DEN VERFLAAUWDEN EN VERVALLEN IJVER VOOR DE OPENBARE GODSDIENSTOEFENINGEN WEDER OPTEWEKKEN EN AANTEVUUREN? door FREDERIK van TEÜTEM, Kristen Leeraar bij de Gemeente der Remonstranten te Gouda. onder de zinspreuk: „ Sur ton culte immortel repofe Ir. morale Et fur les moeurs la Ubetti.n   ANTWOORD OP DE VRAAG VAN ENIGE VRIENDEN VAN GODSDIENST EN DESZELFS OPENBARE OEFENINGEN : WELKE ZIJN DE OORZAKEN VAN DIE LAAUWHEID, ONVERSCHILLIGHEID EN NALATIGHEID, IN HET BIJWONEN DER OPENBARE GODSDIENSTIGE VERG AD ERINGEN, DIE THANS BIJ ZO VELE PROTESTANTEN ZO ZIGTBAAR IS; EN WELKE DE MIDDELEN, O 31 DEN VERFLAAUWDEN EN VERVALLEN IJVER- VOOR DE O P EN BARE GODSDIENSTOEFENINGEN WEDER. OPTEWEKKEN EN AANTEVUUREN? iVimmer misfehien werd het denkend publiek uitgenodigd tot onderzoekingen van algemener aangelegenheid , dan in deze dagen die zijn, waarvoor enige vrienden van den Godsdienst en deszelfs openbare Oefeningen onlangs getracht hebben den ijver te gewinnen der geleerden in ons Vaderland, Vrienden en Voorftanders van den Kristlijken Godsdienst. Ieder Kristen voorzeker, die over de belangen van 's menfehen redelijken cn onfterflijken geest heeft nagedagd, befchouwt de openbare Godsverering cn ene hartlijke deelneming in dezelve als een werk van het hoogfte gewigt. Hij ziet derhalve met aandoening de ijverloosheid in de bij- wo-  ( 25a ) woning der openbare Godsdienfiige Vergaderingen, welke bij zeer vele Proteftanten van tijd tot tijd zigtbarer wordt. In een tijd, waarin het voor elk zo recht nuttig zijn zou, zich op gezette tijden uit ene Wereld vol verftrooiing tot God te begeeven, en tot de aangelegenfte overpeinfingen voor zijnen onfterflijken geest opgeleid te worden , vermindert helaas op een aantal plaatfen het getal der gewone kerkgangers van week tot week. Hoe algemeen-goed en zegenrijk zou het zijn, zo men dit kwaad in deszelfs wezenlijke bronnen ontdekken, en de gepaste hulpmiddelen tot wering van het zelve kon aan de handgeven en in 't werkftellen. Het belang dezer zake deed de geëerde uitfchrijvcrs der prijsvrage, tot dat einde ingericht, vertrouwen, dat vele verlichte cn rechtfchapen mannen zouden worden opgewekt naaiden voorgeftelden eerprijs te dingen. En offchoon ik zelfde gegrondheid van dit vertrouwen meende intezien, en dus weinige hope mogt voeden van bekroond te zullen worden, heb ik mij evenwel verpligt gevonden mede te beproeven , of ik iets tot hunlieder heilzaam oogmerk konde toebrengen. Steeds gezind mijnen arbeid aan de wezenlijke belangen mijner medemenfehen dienstbaar te maken, zal het mij nog altijd ene genoegzame voldoening fchenken, zo ik Hechts weinige nuttige bedenkingen, flechts enen enkelden goeden voorflag heb kunnen aan de hand geven. Me-  ( =53 ) Menigerlei en van verfchillenden aard zijn, onzes inziens , de oorzaken van veler Proteftanten onverfchilligheid voor de openbare Godsverering. Niet alle werken zij uit haren aard even nadelig. Sommige geven flechts van verre meer toevallig aanleiding tot het genoemde kwaad. Ook niet allen werken zij gelijktijdig op allen. Maar de afzonderlijke werking van ieder derzelve op bijzondere perfonen, of ook de vereenigde kragt van meerdere op anderen, is zeker genoegzaam in ftaat dat droevig gevolg in zijne volle uitgeftrektheid uittewerken , welke wij in deze dagen terecht betreuren. Plet geëerd gezelfchap, dat ons zo edelmoediglijk heeft opgewekt over deeze ftoffe onze gedagten te ontwikkelen, gaf in deszelfs uitgegeven Programma korte wenken, deze en gene hoofdzaken betreffende, waarop het meende de aandagt der genen, welken het gelusten mogt naar den opgehangen eerprijs te dingen, voornaam- lijk te moeten vestigen. Wij vinden ons verpligt deszelfs voordragt ten dezen aanzien, althans voor een groot gedeelte, zeer te billijken. Na eerst in 't algemeen gevraagd te hebben naar de oorzaken, waarom de openbare Godsdienftige Vergaderingen thans minder gezogt, door velen met onverfchilligheid behandeld, ja zelfs geheel nagelaten worden, vraagt het gezelfchap bepaalder: „ Kunnen die ook ten dele gelegen zijn in de meerdere „ ver-  C 254 ) „ verdraagzaamheid en verlichting, en de daaruit ge„ volgde verdwijning van partijzucht en fectengeest ? " En het is vooreerst op deze vrage, dat wij, na enige overweging, niet kunnen aarfelen met volkomen bevestiging te andwoorden. Het behoort onder de algemene waarheden, dat, naarmate de geest van partijfchap heviger woedt, die zelfde geest, welke in 't algemeen grote fcheidingen veroorzaakt, ene naamver vereniging onderhoudt met alle de genen, die zich onder enen zelfden ftandaard verzamelen. En nimmer zag men hier van openbarer bewijs, dan toen de twisten, uit verfchil van Godsdienftige denkwijs' geboren, nog zeer levendig waren, én men zich de bitterfte fmaadredenen en felfte verguizingen aan den dwalenden of fchijnbaar-dwalenden fchaamtcloos en ongeftraft durfde veroorloven. De vorige woeste gehechtheid aan bijzondere leerftcllingen, en de onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden, Helde een vast punt van vereniging, ■ verwekte zeker efprit de Corps, zowel bij de onderliggende, als heerfchende partij. Elk verlangde toen met drift de gevoelens te horen voordragen en aandringen, welke zijnen aanhang onderfcheidden. Maar noodwendig moest deze drift bekoelen, naarmate de verlichting veld won, en het eigen onderzoek velen deed bemerken, dat die Godgeleerde befpiegeïmgen, welke eertijds de aanleidende  ( 255 ) de oorzaak der bitterfte verdeeldheden en vervolgingen geworden waren, over 's menfehen tijdlijk en eeuwig geluk niet eigenlijk beflisten, en dus tot het wezen van den Godsdienst niet volftrektlijk behoorden. Allen , die hunne ftijfzinnige verkleefdheid lieten varen aan zekere ftukken van geloof, welke zij nu niet langer als vereischten ter Zaligheid befchouwden, verging voor een groot gedeelte de lust, om over deze ftukken te horen twisten. Zij verloren hunnen fectengeest, kwamen niet meer tot dat.punt van vereniging, noch deelden verder in dat Efprit de Corps, waartoe de partijfchap iederen aanhang bragt. Zodoende moest het tal der gewone kerkgangers verminderen onder dezulken, die om de leer, welke ene fecte karakterizeerde, te horen prediken, voornaamlijk ter kerke kwamen. De droge voordragt van Godgeleerde fpitsvindigheden, welke aan de hitte van vorige tijden bij uitftek voldeed, had voor den verlichten en verdraagzamen man niets uitlokkends. Hij werd het verketteren, dat nog bij aanhoudendheid de meeste predikftoelen deed daveren, moede. En velen ergerden zich daar aan zo zeer, dat zij zich met droefenis over de blindheid der menigte, en met verontwaardiging over de dolle drift harer voorgangers, aan de openbare Godsdienftige Vergaderingen geheel onttrokken. Elk nadenkende kon dit natuurlijk gevolg der vermindering van partijzugt en fectengeest van voren berekenen. En de uitkomst doet ons deszelfs daadlijk  ( 256 ) fijk beftaan te tastbaar ondervinden, dan dat wij desaangaaude enige de minfte wederfpraak van iemand zouden dachten. Als ene eerfte oorzaak der verflaauwing, in den ijver voor de openbaare Godsdienftige Vergaderingen , befchouwen wij derhalve de meerdere verdraagzaamheid in het Godsdienftige, waarin dank zij de toenemende Verlichting dank zij den Zegen van Godsbeftuur finds de laatstverlopen jaren zeer vele Proteftanten zich allerloflijkst onderfcheiden. Ene twcdc oorzaak, ene oorzaak van veel onedeler natuur, vinden wij in de weinige achting en geringen Eerbied, welken velen, bijzonderst onder hun, die Proteftanten genoemd "worden, voor den Godsdienst in hunne harten voeden. Is het niet allerblijkbaarst voor een ieder, die flechts enigen geest van waarneming bezit, dat zekere ligtzinnigheid in denken en gevoelen, zelfs omtrend die gewigtige waarheden, welke op onze rust en ons geluk in den tijd en de eeuwigheid den beflisfendften invloed hebben , algemener heerfchend, dan misfehien Immer te voren zij ? Deze befmetting is thans belaas onder alle ftanden, in alle de delen van ons Vaderland, meer of minder doorgedrongen. Overal ontmoet men menfehen, die den wezenlijken Godsdienst niet hoger fchijnen te waarderen, dan als ene blote uitvinding van menschlijke wijsheid, of liever als ene listige ftreek der Staatkunde, om de menigte in bedwang te  C 257 ) te houden en onder hare wetten te doen buigen. Hoe velen, die openlijk met de zekerfle en belangrijklte leringen den fpot drijven, dezelve uitkrijten voor zodanige dwalingen des verftands, welke tot de barbaarschheid der vorige eeuwen behoren, en welke te geloven in dezen tijd van verlichting aan den befchaafden man tot oneer en i'chande zou verltrekken. Van daar, van deze ijdele zelfverheffing, die indedaad uit de groffte en gevaarlijklte onkunde ontfpruit, van deze ligtvaardige verfmading van allen Godsdienst, ook het verminderd getal derzulken, die langer met het heilzaam oogmerk, om gefticht en verbeterd te worden, in de openbare Godsverering delen. Vraagt iemand hier, boe het toekome, dat het getal der ligtzinnige vrijdenkers, onberaden twijfelaars en roekeloze fpotters thans tot zo groot ene menigte is aangegroeid: wij befchouwen dit mede als het natuurlijk gevolg ener oorzaak , welker gewenschte aanwezigheid ons in 't algemeen ftoffe tot de redelijkfte blijdfchap geeft. Deze oorzaak is de meerdere verlichting, zo vaak en in zeer vele opzigten terecht geroemd als het onfchatbaar voorrecht onzer dagen. Onze, fchoon brave, maar eenvoudige vaders hielden zich weinig op met onderzoekingen des verftands. Zij haalden hunne Godsdienftige kennis aüecn uit ene naarftige lezing der H. Schriften en het openbaar onderwijs hunner Godsdienstleeraren, wier woorden zij niet konden mistrouwen cn zonder veel nadenR ken  C *5§ ) ken als Godfpraak eerbiedigden. Dit was buiten twijfel vooroordeel, en ontluisterde de waarde van den redelijken mensch. Zulk een geloof was geenfins, gelijk dit Jefus eischte, op verftandige overtuiging gegrond; maar het floot evenwel alle bedenkingen en twijfelingen buiten, welke hetzelve zouden hebben kunnen ondermijnen , of aan 't wankelen brengen. Dan allengskens begon men, door fchrandere mannen voorgelicht, zich aan den flaaffchen keten des gebiedenden gezags te onttrekken, en niet langer op magtfpreukcn te geloven. Het menschlijk verftand , te lange door bevelfcbriften van Overheden en befluiten van Kerkvergaderingen in deszelfs vrije werking bepaald, hernam zijne rechten. Onbefchroomd en moedig wierp het een juk van vooroordeelen af, waaronder het zich eeuwen lang, met de nederigfte onderwerping en den heiligden eerbied gekromd had. De vrijheid van denken en gevoelen werd betoogd , erkend en afgekondigd. De drift naar onderzoek en eigen naarfpooring der waarheid werd aan den gang gebragt en werkte fterker dan ooit. Gelukkig, zo maar de rede fteeds haren gang had kunnen regelen. Gelukkig zo allen bij hunne naarfporingen de wijze les van den Apostel beproeft wel alle dingen, maar behoudt het goede gevolgd waren. Velen zagen de dwaling, maar niet de waarheid, welke aan hare zijde lag. Trots op deze overwinning, verwierpen fommigen uit overtuiging,  C 259 ) ging, fommigen uit enkel uaarvolging het vooroordeel, tot hier toe als heilige waarheid erkend. Maar niet genoeg in ftaat, den fchijn van het wezen, het ware van het valfche aftezondcren, verwierpen zij te gelijk ten hoogfte onbedagt de belangrijkfte en zekerfte leerftukken. De beftrijders van het bijgeloof, en over het geheel velen hunner, die er opzettelijk hun werk van maakten hunne medemenfchen te verlichten, hebben tot dit ongelukkig misbruik der rede aanmerklijk bijgedragen. Doorzigtige mannen merkten voorlang reeds aan, ,, dat, wan* „ neer men fommige waarheden niet verbinden kon, zonder de aangenomen grondbeginfels van deugd en „ godsdienst omvertewerpen, de Verlichter moet voor„ zigtig zijn, op dat hij niet, met het vooroordeel, „ ook de daaraan vastgemaakte waarheid wechwer„ pc." Hoe dikwijls, en met welk een rampzalig gevolg , is in de laastverlopen jaren, en wordt nog gedurig in openbare redenen en gefchriften tegen deze les gezondigd! Zonder de minfte behoedzaamheid omtrend tijd, plaats of perfoonen in aanmerking te nemen, draagt men zijne vrijer denkbeelden bij alle gelegenheden voor, even als of men geen ander oogmerk had dan daarmede te tonen, dat men zijn roem ftelle in zó en niet anders te gevoelen. Die dus te werk gaan moeten hun doel noodwendig misfen, zo naamlijk hun doel wezenlijk zij, door de uitrooiing van dwaling en vooroordeel, waarheid, deugd en gelukzaligheid te verbreiden. In ftede R 2 van  ( 2Ö0 ) van het zelfdenken optewekken, en daar door de ware verlichting te bevorderen, vertragen en beletten zij dezelve door de verfchillende uitwerking, welke hunne leerwijze heeft. Want zij die aan het oude flelfcl vastgekleefd, daaromtrent door eene langzame en kunftige voorbereiding hadden moeten wantrouw gemaakt, en tot nader onderzoek aangefpoord worden, vinden zich beledigd door zulk ene openlijke en onverwachte tegenfpraak, en nemen dezelve alleen als een wenk, om zich tegen dergelijke aanvallen te wapenen en op hunne hoede te zijn. Anderen, welken de glans der nieuwheid verrukt, worden dikwijls meer door de wijze van voordragt wechgefleept, dan door dc redenen, die de Spreker of Schrijver opgeeft, overtuigd. Dezulken zijn fchierlijk op den weg tot de fchroomlijkfte uiterften te vervallen. Door ene valfche eigenliefde verhit rekenen zij het zich ene ere in de denkwijs van den verlichten man te Haan. De waarheid, welke zo vaak in het midden ligt, niet bemerkende, trekken zij uit zijne voordragt gevolgen, welke daarin nog in 't geheel niet liggen opgefloten. Hoe verder zij van het oude afwijken, hoe nader zij hem menen te gelijken, hoe verlichter zij zich zeiven wanen. Uit dien hoofde hechten zij zich ongemeen gretig zelfs aan dc grootlte ongerijmdheden, wanneer die flechts den fchijn van nieuwheid hebben, onder een los en bevallig kleed voorkomen, of aan de voldoening hunner zinlijke begeerten een vrijer loop  C 261 ) loop vergunnen. Tot deze uiterften, waartoe dc vrijheid van denken en de pogingen ter verlichting de eerfte aanleiding geven, brengt verder ongelooflijk veel toe de blindheid ener nog zeer grote menigte, welke de Waarheid niet zien kan of wil, en met den onredelijklten ijver gevoelens blijft verdedigen, welker valschheid en fcliadelijkheid door de voldingende betogen overvldedig bewezen is. Aan het hoofd dezer menigte ftaan enige Godsdienstleeraars , die , terwijl zij op het oude fporeloos verzot , tegen alle zogenaamde nieuwheidzockers hevig uitvaren, zichzelven in hun eigen geliefkoosd ftelzel verwarren. Wat moet het gevolg hier van anders worden, dan dat alle verlichten of half verlichten deze mannen als dieponkundigen, dwepers of bedriegers met een oog van verachting befchouwen? Zouden zij enig nuttig en aangenaam voedfel voor hun verftand en hunne harten zoeken bij lieden, die, naar hun inzien., in vele gevallen zo geweldig mistasten, en boven welken zij zich in opgeklaardheid van begrip verre verheven gevoelen? Veeleer werden zij tegen der zodanigen ganfche voordragt met bitterheid vooringenomen, uit hoofde van het gebrekige, dat daarin gedeeltlijk heerscht. Van derzelver enkelde Leden tot dc gehele zogenoemde gcestlijkheid befluitende, komen zij al ligtlijk in het vermoeden, dat men de Leeraaren van den Godsdienst veilig befchouwen mag als openbare tegenftrevers van waarheid en verlichting, die, wel de één meer de anti 3 der  ( *6a ) der minder, tog allen op verfchillende wijzen de dwaling prediken, het vooroordeel voeden. Wie ziet niet de fchroomlijke, maar eigenaardige uitwerkfelen, welke dit alles, ter geringachting van den Godsdienst en deszelfs openbare oefeningen, moet voordbrengen? Wij althans fchroomen niet na deze overweging te zeggen: „ Het is de onverfchilligheid jegens de inwendige Gods„ verering, welke zich achter de onverfchilligheid jegens „ de uitwendige verbergt. Ene der voornaamfte rede,, nen , waarom velen in de bijwoning der openbare „ Godsdienftige Vergaderingen zo nalatig zijn, is ge., legen in hunne h'gtzinnigheid van denken en gevoe„ len over Godsdienftige waarheden, welke ligtzin„ nigheid buitengemeen gevoed wordt, door dat de „ zon der verlichting hun derwijze in de ogen flikken, „ dat zij het valfche en ongerijmde niet langer dragen, 9, noch het gedeeltelijk ware, waarmede de dwaling zich „ vermengd heeft, behoorlijk onderfcheiden kunnen." Ene derde oorzaak, welke hier afzonderlijk melding verdient, is, dat men de openbare Godsverering niet genoeg ah ene pligtmatige en heilige zaak befchouwt en behartigt. De dagen van onwetenheid en bijgeloof zijn yoornaamlijk gekenmerkt geworden-door het algemeen vooroordeel, welk aan uiterlijke plegtige handelingen de hoogfte waarde toekende, en dezelve, meer dan de inwendige reiniging des harte, als laatfte doeleinden aan-  ( 363 ) aanprees. Weleer befchouwde meri bet flipt kerkgaan als een beflisfend bewijs van de echte vroomheid eens Kristens. Het onredelijke en de jammerlijke uitwerkfelen van dezen bedrieglijken waan maakten den ijver van rechtfchapen mannen gaande. VerRandige Godsdienstleeraars verklaarden zich, in hunne openbare redenen , met ernst tegen het ijdele van enen fleurfchen kerkgang, en waarfchuwden hunne gemeenten voor de gevaarlijke zwakheid, van op uiterlijke handelingen, welken tog op zichzelven gene waarde hadden, hun vertrouwen te ftellen. Maar gelijk het doorgaands den mensch eigen is tot uiterften te vervallen, zo werden ook fommigen door hunnen ijver in dit ftuk te verre gevoerd. In ftede van alleen den buitenfporigen eerbied voor dc uitwendige verering te keer te gaan, bluschten zij door overhaaste uitdrukkingen allen eerbied, alle achting voor dezelve uit. Of zo er al waren, wier redenen daartoe geen rechtflreekfche aanleiding gaven, de menigte, welke voor gene kiefche onderfcheidingen vatbaar is, maakte tog dit misbruik van hunnen ijver. Zij, die geleerd waren een gezet bijwonen van den openbaren eerdienst niet langer als de heiligde zaak van allen te befchouwen, leiden daaruit het gevolg af, dat men het kerkgaan als iets onverfchilligs, ten minste als iets, welks verzuim geen verzuim van pügt kon heten, vrijlijk mogt aanmerken. Hocvelcr openbare gefprekken en handelingen geven thans duidlijke blijken, dat zij met dit R 4 denk-  C a6> ) denkbeeld geheel doordrongen zijn! Bij hoe velen wordt een ieder, die de openbare Godsdienftige Vergaderingen getrouwlijk waaarneemt, en, gelijk men zegt, genen kerkgang overflaat, al aanftonds uit dien hoofde alleen zonder verder onderzoek, als een huichelaar, of ten minfte van zekere dweepachtige geftrengheid verdagt gehouden, waarvan elk redelijk man zich behoorde te ontdoen ! Hoe velen befchouwen de openbare Godsdienstoefening als een werk, dat ten hoogfte voor den gemenen man enige aanprijzing verdient, maar waartoe hunne verheven vordering in kennis en verftand hun verder ongehouden maakt! De meesten van hun, die het bijgeloof, dat aan de blote lichaamlijke handeling van kerkgaan wezenlijke waarde toekende, hebben afgelegd, komen althans niet verder, dan dat zij de ftichtlijke voordragt van den Leeraar, en alF hetgeen verder gerekend wordt tot den openbaren eerdienst te behoren, als ene dier treffende hulpmiddelen, ter verlichting, verbetering en zedelijke volmaking, waarderen, welke voorzigtighcid en wijs beraad van een ieder eischt niet roekeloos te verfmaden, of gering te achten. Deze voorftelüng is waarachtig, maar niet voldoende. Elk nadenkende er» kent, dat de uitwendige Godsverering een kragtig hulpmiddel ter bevordering van den inwendigen Godsdienst kan worden. Eu niemand derhalve zal dezelve ligtlijk buiten zijne fchade geheel kunnen nalaten. ■ Maar zelfs, ongeacht deezen invloed, is het in zichzelven betaam» bjk,  C 265 3 lijk, en past het aan het redelijk fchepfel, den algemenen vader des menschdoms, die zijne gaven aan alle zijne kinderen zo mildlijk en in 't openbaar uitdeelt, ook gemeenfchaplijk en in 't openbaar daar voor te danken, en hulde en eerbied te bewijzen. Weinigen hebben van dit denkbeeld van inwendige betaamlijkheid, welk ons aan de openbare Godsverering als pligt verbindt, en het moedwillig verzuim dier oefening als een fchandlijk en ftrafbaar verzuim van pligt kenmerkt, enen levendigen indruk in hunne zielen behouden. Van hier, dat bet vast getal van waarlijk vrome kerkgangers, mannen van beredeneerde deugd en Godsvrucht, indedaad grootlijks is verminderd. Van hier, dat velen, die zich nu en dan bij gelegenheden in de Godsdienftige Vergaderingen laten zien, daar meer verfchijnen, om vermaakshalve ene kunstmatige voordragt te horen, of uit nieuwsgierigheid, hoe de Leeraar zijn ftuk behandelen zal, dan uit wezenlijken aandrang van pligt, om in het gehele werk der Godsdienstoefening een recht Krist» lijk,' recht hartlijk deeltenemen. Van hier, dat velen de openbare Godsverering flechts op ene zeer bepaalde waarde fchatten, dezelve zonder enigen den minften fchroom, om de beuzelachtigfte redenen, nalaten, en bijna geheel verwaarlozen. Deze geringachting en verwaarlozing van iets , dat men niet langer als fchuldigen pligt befchouwt en beR 5 kar-  C 266 ) hartige, moet natuurlijk aangroeien, naarmate bezigheden en beflommeringen van verfchillenden aard de gedachten daarvan verwijderen, en den tijd, welke anders aan de Godsdienstoefening zou kunnen , en volgens gemaakte inrichtingen zou moeten bedeed worden, wechnemen. Alzo menen wij, als ene vierde voorname oorzaak van der Proteftanten traagheid in het kerkgaan te mogen noemen, de algemene afleidingen, ontflaande uit onze uitwendige omftandigheden, en die, vooral in deze dagen, een groot aantal menfehen aan de Godsdienftige bijeenkomften onthouden. Buiten ieders daaglijkfchen arbeid en gewone bezigheden, zijn er thans zo menigerleij voorwerpen van befpiegeling en betrachting, welke niet weinigen beletten, opzetlijk en met ernst aan hunne eeuwige belangen en derzelver bevordering te gedenken. Ik bedoel hier de grote, elkander ilnds korte jaren opvolgende veranderingen in den toeftand der volken, de verbazende en gewigtige gebeurnisfen van den tijd, waarbij wij als wereldburgers, en nog meer als leden van eenen bijzonderen ftaat, een onmiddelijk belang hebben. Elk tog neemt daarin deel op zijne wijze, en nimmer was de Staatkunde een vak van algemener beoefening, dan in deze onrustige dagen. Tot haar is de aandagt, welke voorheen de Godgeleerdheid tot haar voornaam onderwerp had, ganschlijk afgeleid. Menfehen van allerlei ftanden zijn thans gedurig bezig met de beoordeling en be-  ( a67 ) beraming van fchikkingen en plans, die tot de befturing der algemene zaken behoren. De ondervinding heeft ten overvloede beweezen, en leert nog daaglijks door ene menigte van voorbeelden, hoe velen, in deze vreemde bemoeiing verdiept, daardoor omtrent de openbare Godsverering ten hoogde onachtfaam, of wel volftrekt nalatig zijn geworden. Niemand, die in ftaat is hier over te oordeelen, zal de klagte, dat finds de laatfte omwending van zaken in ons Vaderland, het getal der gewone kerkgangers op de meeste plaatfen nog veel verminderd is, voor ongegrond verk'.aaren. De lang verbeide uitkomst, het geen daarop eerlang volgde, en het geen men daarvan met den tijd verder kan hopen en verwachten, onderhield thans de algemene aandagt. En velen maakten zich beflommeringen uit de omftandigheden van den tijd, waarbij zij zelfs de bezigheden van hun beroep vergaten, en des natuurlijk nog veel minder werden opgewekt, om aan zaken van den Godsdienst te denken. Lieden, die te voren onder de minstijverigen in het ftuk van kerkgaan gansch niet behoorden, werden nu door den ftroom medegefleept, en verfchenen, naar dat zij hunne burgerlijke bijeenkomften vlijtiger waarnamen, zeldfamer in de Godsdienftige Vergaderingen. Hunne zielen, met Stads en Staatszaken geheel vervuld, hielden alle andere, fchoon niet min ernftigc en aangelegen voorwerpen, buiten den kring harer overdenking gefloten. Hunne politieke werkzaam-1  ( -268 ) zaamheden ontnamen hun voor een groot gedeelte den tijd, tot hunne ambts of beroepsbezigheden vereischt. Alzo werden de dagen , aan den openbaren eerdienst toegewijd, veler drukfte werkdagen, waarvan zij ieder oogenblik vlijtig hadden in achttenemen, om het verzuimde der vorige week weder intehalen. Op fommige plaatfen werden deze dagen voor de menigte, welke anders genen tijd kon uitbreken, tot hare oefeningen in den wapenhandel of andere dergelijke bemoeiingen verbruikt. Zo werden , ook door de tegenwerkende kragt der tijdsomffandigheden, de kerklijke bijeenkomften fteeds minder gezogt, en de harten der menfehen van het heilzaam werk der Godsdienstoefening allcngskens ontwend. Wanneer wij nu bij de reeds gemelde redenen de kracht van het voorbeeld der ouderen op hunne kinderen voegen, zullen wij ene vijfde oorzaak hebben, welke het getal der onverfehilligen en nalatigen, in de bijwoning der openbare Godsdienlfige Vergaderingen, natuurlijk doet aangroeien. Gelijk in de meeste gevallen, zo is ook, wat aangaat ene willige hartelijke en vlijtige deelneeming in Godsdienstoefeningen, dit voorbeeld veelal bcflisfend. Er zijn nog menfehen, gene kleinverftandige dwepers, maar verfiandige deugdbeminnaars, voor welken het kerkgaan tot ene vollfrekte behoefte is geworden. Aan hunne Ouders, aan hunne Ouders alleen, hebben zij deze  ( ^9 ) ze weldadige behoefte te danken. Die hadden hun, zodra hunne vatbaarheid zulks maar eenigzints toeliet, naar de Godsdienftige Vergaderingen heen geiönden, en vvaaren hun daarin altijd zclven voorgegaan. Er zijn ook anderen, die uit zich zeiven nimmer de minfte opgewektheid hebben, om ter kerke te gaan. Dezulken hadden in hunne jeugdige jaren gene genoegzame aanfporing, gene voorbeelden gehad. Maar wat is er dan te wachten van de voorbeelden, welke thans vele Ouders , bij hunne gewone denk- en handelwijs, aan hunne kinderen gevenV Zullen zij, die tc wijs zijn in hunne eigen' ogen om dc openbare Godsvcreering zclven als een gepast hulpmiddel behoorlijk te waarderen, hunne kinderen desaangaande wijzer en beter leeren denken? Zullen zij, die in het bijzijn van hun kroost ligtzinnig over het geen, al is het flechts maar van verre, den Godsdienst betreft, fpreken; met de welmeenende, fchoon indedaad bekrompen voordragt, fommiger leeraren lachen, of met deze of gene inrichtingen tot den openbaren eerdienst openlijk den fpot drijven, hunne kindcren daarvoor eerbiedig maaken? Die nog al nu en dan door redenen hunne kinderen eens aanfporen ter kerke te gaan, zullen zij hun een overredend bezef, aangaande de belangrijkheid van dezen pligt, kunnen geven, zolang zij niet tevens door hun voorbeeld werken, zo lang zij tonen de openbare Godsverering beneden alle andere bezigheden te ftellen, en dezelve openbaar uit niets-  C 270 ) niets-betekenende voorwendfelen verzuimen? Maar het is blijkbaar genoeg, dat de voorbeelden van anderen, die denken en handelen, zo als wij draks fchetden, op de jeugdige verdanden allernadeligst werken; dat zij hunne kinderen van de openbare Godsdienstoefening veel meer affchrikken, dan dat zij hun daartoe ten prikkel zouden wezen. Thans oordeelen wij de voornaamde oorzaken genoemd te hebben, welke fints de laastverlopen jaren ter verflaauwing van den IJver onzer Protedantfche Medeburgeren voor de openbare Godsverering meest hebben bijgedragen. Wij zouden dus met deeze optelling een einde kunnen maken, zo niet ene bijzondere vraag des geëerden gezelfchaps, en de aangelegenheid der zake, ons drong, nog kortelijk te gewagen van ene oorzaak, welke voorlang, reeds alvorens ene der genoemde aanwezig was, nadelige werking deed, en welker wering intusfchen alleen, zo zij mooglijk ware, zeer waarfchijnlijk op vele nu koude en onverfchillige harten gewenschten invloed zoude maken. Wij bedoelen hier de gebrekige wijs zelve waarop de Proteftanten hunne Godsdienstoefeningen houden, en de fombere bouworde, ■welke in alle kerken van de Proteftantfche genootfchappen plaats heeft. Ontwijfelbaar wordt, in der Proteftanten inrichtingen tot  tot den openbaren Godsdienst, veel te weinig aanmerking genomen op de behoeften van den zinlijken mensch. Het is fteeds de algemeene fout geweest der genen, die, het zij in het burgerlijke, het zij in het Godsdienftige, aan verbeteringen dagten, en dezelve daadlijk konden uitvoeren, dat zij, alleen raadplegende met hunne eigen verheven vordering, en geenfints met perfonen, tijden, en plaatfen, waarmede zij te doen hadden, met het misbruik veler zaken tevens, derzelver nuttig gebruik verbannen hebben. Ook de Hervormers zijn van dit vergrijp niet vrijtefpreken. Door hunnen edelen afkeer van dien ftaatlijken omvang, waar achter de priesterlijke list en het bijgeloof fchuilden, tot uiterften gedreven , verwierpen zij, met veel overtolligs en fchadelijks, veel onfchadelijks, en het geen met nut zou hebben kunnen behouden worden. Wij zijn gene zuivere geesten, gene Engelen, en, die aan onze volmaking wil arbeiden, gaat gewislijk een verkeerden weg, zal zijn doel zeker misfen, als hij ons bij den aanvang op ene ingebeelde hoogte fielt. Onze zinnen moeten aangedaan, wij moeten door uiterlijke voorwerpen getroffen , door beelden opgeleid worden, eer zich de ziel aan enig afgetrokken denkbeeld met drift verbindt. Te recht dan weerden de Proteftanten uit hunne kerken alle ijdele praalvertoning, welke, in den fchoot des bijgeloofs geteeld, het vooroordeel voedt, of, geene betrekking tot den Godsdienst hebbende, de aandagt ver-  f C 272 ) .verwijdert. Maar ten hoogden onbedagt verwierpen zij tegelijk alle dergelijke treffende zinlijke hulpmiddelen, die geen misbruik deden vrezen, en welke zelfs niet de diepdenker en gevoelige man, veelmin de kleinverdandige en uit den aard onverfchilligc, ganschlijk kan ontberen. Wij hebben thans gene altaren, geene overblijffels van het oude bijgeloof, maar wij hebben ook geene leerrijke, gene aandagtwekkende, gene zieltreffende afbeeldingen meer. Onze kerkgebouwen hebben niets uidokkends, niets, dat de zinnen verheft, de aandagt boeit, het hart in beweging, zet en een heilige geestdrift verwekt. Dat zulks, fchoon ongemerkt, zijnen gewisfen invloed heeft, daar aan zal de menfchenkenner niet kunnen twijfelen. Maar dit is het niet all'. Veel gebrekkigs heeft ook de wijs zelve, waarop de Protedanten in hunne fombere kerkgebouwen hunne openbare Godsdienstoefeningen houden. Hier komt vooreerst in aanmerking de tijd, welken zij aan deze oefeningen geven. Ongeoefende verdanden, gelijk die der jeugd, en ook van het meerendecl der bejaarden , voor welken onze kerken opendaan, kunnen niet wel langer, dan een half uur aan één, ingefpannen zijn. In weerwil dezer duidlijke waarneming, welke ieder nadenkende geredelijk zal onderfchrijven, wordt de menigte uren achter elkander opgehouden. En waarmede? Met de uitgerekte voor- dragt  ( 273 ) dragt van Leerredenen, waarvan zij veelal weinig begrijpt, van Leerredenen, die, zij mogen het fpitsvindig brein van fommigen voldoen, aan het hart van den gemenen man geen voedfel geven, en dezulken onder de Toehorers, wier daaglijkfche bezigheden hun aan een lang ftilzitten ontwend hebben, zagjes doen influimeren. Deze Leerredenen nochtans worden, met het geen eigenlijk openbare Godsdienst is, niet alleen vermengd , maar als het gewigtigst gedeelte daarvan befchouwt en behandelt. Voor de overige, meer wezenlijke delen der uitwendige Godsverering laat men de haatlijkfte onverfchilligheid . blijken. Welk een achteloosheid omtrcnd het gebed, dat, wanneer het niet uit het hart voordvloeit, noch naar de behoeften van tijden, perfonen en plaatfen ingericht, noch op een nadruklijken en eerbiedwekkenden toon wordt uitgefpro» ken, maar door langwijligheid en herhalingen verveelt, allen goeden indruk moet misfen. Welk ene achteloosheid omtrent het gezang, dat, om den waren naam van Godsdienftig te dragen, ene gansch andere inrichting vordert. Men vergenoegt zich met het enkel boek der Pfalmen, waarvan vele, of door derzelver bewoordingen ontltichtend, of door de onbehaaglijke melodien, waarop zij geffeld zijn , ter opwekking en verheffing van het hart ongefchikt zijn. In de meeste van der Proteftanten vergaderplaatfen vindt men, noch enig deftig en ontzag verwekkend fpeeltuig, noch een genoegS zaam  ( =74 ) Stom aantal kundige Zangers en Zangereslen om de onervaren menigte te leiden. Dit gemis doet het ganfche gezang, dat, wel ingericht, alleen in ftaat zou zijn den onverfchilligen te lokken, en om deszelfs algemeenheid den meesten invloed zou kunnen maken op de hanen, dikwerf meer befpottend, dan eerwaardig voorkomen. Welk ene verbazende achteloosheid eindlijk omtrent die twee eenvoudige, maar zo doelmatige plegtigheden, welke wij van den gezegenden Infteller des Kristendoms ontvangen hebben. Hoe zeer worden zij beneden haar oogmerk behandeld ! Hoe koel, en lleursch, en'oneerbiedig gaat men in derzelver toediening en bijwoning te werk.' Ik ken niets gefchikter, om het ootmoedig hart met gevoelens van eerbied, dankbaarheid cn liefde te vervullen, dan de gemeenfchaplijke viering des H. Avondmaals, wanneer zij doeltreffend gefchiedt. Maar welken geringen invloed moet thans natuurlijk deze plegtigheid hebben, bij welker viering koude zinfpelingen, die den geest verwarren, en het hart niet aandoen, doorgaands de plaats vervullen dier treflijke zinlijke hulpmiddelen, die hier juist ter zake dienden, cn van ene uitftekende werking zouden wezen. Op vele plaatfen pleegt men zelfs, wanneer het Avondmaal gehouden wordt, het orgel geheel te doen zwijgen. Nog meer misfehien valt er te berispen in de toediening van den H. Waterdoop, vooral bij die Kristenen, daar dezelve gewoonlijk aan kinderen gefchiedt. Hier is  C 275 ) is het, dat het losfe en oneerbiedige dikwijls aan ieder rechtgevoeligen tot aanftoot en ergernis verftrekt. Dc Leeraar leest fteeds eenzelfde Formulier , dat hij, om de onkiefche uitdrukkingen , daarin voorkomende, te verbergen, of zijne zelfsverveling fpoediger te ontgaan, veeltijds ellendig rabbelt. Het geven der naam en een klein Formuliergebed befluit de ganfche plegtigheid. Wie twijfelt er aan , of zulke gebrekige bepalingen moeten het eerwaardige en heilige der zake wechnemen, de gehele openbare Godsverering in minachting brengen, en de onverfchilligheid voor dezelve aankweken? Na gelezen te hebben, hetgeen wij tot dus verre, aangaande de oorzaken van den tegenwoordige Proteftanten onverfchilligheid, in de bijwoning der openbare Godsdienftige Vergaderingen fchreven, zal het niet meer moeilijk zijn te gisfen, welke hulpmiddelen wij als de meestgefchikte befchouwen om den verflaauwden en vervallen IJver voor de openbare Godsverering weder optewekken cn aantcvuren. Het zijn in het algemeen de zodanige, die de genoemde oorzaken tegenwerken, en derzelver heillozen invloed kunnen fluiten. En ach! dat men zich, met de aanwijzing dezer hulpmiddelen, tegelijk koude .verzekeren, daarop de algemeene aandagt tc zul-' den vestigen, derzelver daadlijke aanwending tc bevorderen ! S 4 Er  C 2?6 ) Er is er onder de opgetelde oorzaken , welke onmooglijk kan wechgenomen worden, en zo dit al in het geheel of voor enig gedeelte mooglijk ware, mogt men nochtans iedere poging, daartoe bedeed, als onverdandig niet alleen, maar ook als ondeugend befchouwen. Van dezen aard is de meerdere verdraagzaamheid, waarvan wij reeds in de eerde plaats gewaagden. Niet genoeg kunnen wij de goede Voorzienigheid danken voor de zo zigtbare vermindering van partijzucht en fectengeest, welke, rechtdreeks drijdendemet den liefdeademende geest van het Euangelie, tot fmaad van onzen gezegenden Heer, de belijders van zijnen Godsdienst veel te jammerlijk verdeelden. Niet genoeg kunnen wij haar danken, dat wij ene gegronde hope hebben, dat de affchuwlijke toneelen van plundering en moord, welke een onredelijke Godsdienstijver eertijds onder ons had opgerecht, voor altijd werden afgebroken. Niet genoeg kunnen wij haar danken, dat de gevoelens van Burgerlijke verdraagzaamheid thans algemeen bij alle zelfsdenkende kristenen beleden worden; dat zelfs de beginfelen van onderlinge kerklijke verdraagzaamheid, onder de Protedanten in ons Vaderland, reeds zedert jaren, veld gewonnen hebben. Maar hoe zullen wij die kristenen, die, met deze edele beginzelen bezield, uit hoofde van derzelver mindere algemeenheid, zich aan alle kerkgemeenfchap onttrokken, weder op nieuw in dezelve doen delen ? . Hoe zullen wij hun, die zich er-  C *77 ) ergerden aan de preciesheid van het kristlijk genootfchap, waarin zij werden opgevoed, omtrent zekere godgeleerde gefchilpunten, en zich bij enig ander genootfchap, omdat zij het daarbij niet beter vonden, of om bijzondere redenen, niet konden of niet wilden voegen, in de openbare godsdienftige vergaderingen terugbrengen? Door alle feélerij ganschlijk te verbannen ; door de afzonderlijke gedeelten, waarin het Proteftantendom nog gefplitst is, tot een geheel te maken, en daaruit zodanig algemeen kristlijk genoodfchap tot ftand te brengen, wel]ks ftichting Jefus en zijne Apostelen alleen bedoelden. De vereniging der Proteftanten, in menigerlei opzicht zo gcwcnscht, is ook van dien kant aanteprijzen, wijl zij ontwijfelbaar de belijders en voorftanders van burgerlijke en kerklijke verdraagzaamheid, waarvan velen in de bijwoning der godsdienftige Vergaderingen thans volftrekt nalatig zijn, met den meeften ijver voor de openbare Godsdienstoefening zou bezielen. Immers die vereniging laat zich niet anders denken, dan op dezen grond,.dat voordaan geen verfchil over befchouwlijke gevoelens iemand van enige delen der kerkgemeenfehap uitfluite, dat alle Proteftanten zich door liefde famenvoegen, zover, dat zij aan een ieder vrijheid latende om naar zijn inzien, en naar de mate der gaven, welke hem verleend is, Gods Woord uitteleggen, als broeders erkennen en aannemen, die alleen behouden het fundament des geloofs, welk is Jefus S 3 Kris*  ( *f8 ) Ëftsttli. Hoe heilrijk zouden de uitwerkfèlen van zodanige vereniging zijn.' Sommigen mogten, gelijk dit reeds van de eerfte ffichting des Kristendoms af heeft plaats gehad, op het gelegde fundament hout, hooi en ftoppelen bouwen, Véle andereri, de betichting van ketterij niet meer te vrezen hebbende, zouden daarop zilver, goud en edele gefteenten vestigen. Daar men, tot één huisgezin behorende, elkander, als 't broederen past, met gematigdheid, verfehoning en liefde zou pogen te onderwijzen en terecht te brengen, zou de zuivere Waarheid fpoedig allen tegenftand verwinnen, en het echte Kristendom zeker zegevieren. De verlichte, v rdraagfame man zou in de openbare Godsdienftige Vergaderingen, zodra hij daaruit den geest van fcheuring verbannen zag, niet langer gemist worden. Hij zou daar komen, om vcrftandig te horen, en, na het gehoorde wel beproefd te hebben, uit de voordragt veler dingen het goede tc behouden. Immers een oprecht waarheidvriend, die de Vrijheid van denken, welke hij voor zichzelven begeerd, ook anderen toekent, ftoort zich hiet aah de verfchillende voordragt van ondèrfcheideh gevoelens , wanneer die voordragt zonder bitterheid, bezadigd gefchiedt. Al hoorde hij bijwijle iets, dat zijne kiefche oren kwetst, hij zou wederkomen, alleen om dat het hem reeds op zichzelven zo recht goed is, erte verzameling van hartlijk-verenigde broederen overtezien en daarin tegenwoordig te wezen. Ver-  ( 279 ) Verbant dan, gij allen, die den naam van Proteftanten draagt, uwe partijfchappen geheel, en laten dezelve door den geest der liefde en der gematigdheid vervangen worden! Waardeert gene befluiten van aanzienlijke Kerkvergaderingen , gene verklaringen van vermaarde Godgeleerden hoger, dan zij te waarderen zijn, dan befluiten en verklaringen van menfehen! Laat het gezag, 't geen gij daaraan mogt hegten, uw verbond door liefde niet langer vertragen! Verenigt u, hoe eerder zo beter, onder uw algemeen Hoofd Jefus Kristus! want deze vereniging zal gewisliik uwe fterkte, en vol van zegenrijke gevolgen zijn. Maar het is te vrezen, dat deze uitnodiging, hoezeer naar den fmaak van alle zelfdenkende Kristenen, evenwel van ene grote belanghebbende meerderheid zal vei worpen worden. Wij althans befchouwen de vereniging der Proteftanten als ene zaak, welke voor het tegenwoordige nog meer te wenfehen , dan fpoedig te verwachten is. Het is waar, dat de beginfclen van verdraagfaambeid federt jaren veel veld gewonnen hebben. Wij vertrouwen ook, dat het getal der genen, die ene vereniging der Proteftanten in ons Vaderland wenfehen, niet meer zeer gering is, maar houden ons even zeer verzekerd, dat hetjin gene delen kan opwegen tegen het veel groter getal derzulken, die, eer zij in zodanige vereniging traden, dezelve liever met kragt zouden tegenwerken. Partijzucht en Sectengeest zijn wel verminderd , maar niet uitgeS 4 doofd.  ( *8o ) doofd. Wanneer wij op vorige tijden terug zien, hebben wij ook aan Godsdienftige verlichting veel gewonnen. Maar die verlichting is niet algemeen. De meeste Kristenen zijn nog fterk genoeg aan ene bijzondere fecïe verkleefd, om gene vereniging met andersdenkenden te willen. Hoe kan het anders zijn? Het gebrekig onderwijs, dat zij in hunne jeugd ontvingen, heeft hun vooringenomen, en in rijper jaren verkregen zij geen krachts genoeg, om het vooroordeel gansch en al aan kant te zetten, en geheel vrij te denken. Zij zijn geleerd de leer hunner kerke als de enige leer der Zaligheid te befchouwen, en ene heilige vrees voor all' wat daarvan afwijkt, vervult hunne zielen. Een voorflag ter vereniging van hun bijzonder genoodfehap met gezindten, welker gevoelens zij van geachte en geëerbiedigde mannen dikwijls vinnig hoorden doorftrijken, en als uiterst gevaarlijk fchetfen, kan hun niet anders, dan als een listige draai ter ondermijning van hun geliefkoosd ftelzel, voorkomen. Elk, die in de wereld omgaat, en niet Hechts de welopgevoede, wel onderwezen menigte, maar het algemene gros der Kristcnbelijders heeft gadegeflagen, zal deze aanmerkingen door ene droevige ondervinding al te zeer bevestigd vinden. Wij befluiten dan op grond van dezelve, dat de vereniging dpr Proteftanten, hoezeer gewenscht, 'als nog ondoenlijk zij te achten. Maar het is ene andere vraag, of de redenen , welke haar tegenwoordig be.  ( a8i ) beletten, niet met den tijd zullen vervallen en ophouden? Dit is iets, dat wij van het alwijs beftuur der aanbidlijke Voorzienigheid met grond durven verwachten. Het is derhalve ook de pligt van een ieder, die in deze zaak belang fielt, ah" wat in zijn vermogen is toetebrengen , om de grondflagen te helpen leggen, waarop deze vereniging gebouwd, en waardoor dezelve zou kunnen voorbereid en befpoedigd worden. Het is de pligt van een ieder, daartoe in zijnen kring zo veel mooglijk de verlichting, de uitbreiding van verdraagzame gevoelens te bevorderen, Gij, die het beftuur der gemene zaken in handen hebt, zorgt voor de zo hoognodige verbetering der fcholenl Zorgt, dat de'Nederlandfche jeugd vroegtijdig zelf lere denken, dat zij zulke boeken in handen krijge, die ene zuivere zedekuudc leren, in eiken mensch den broeder fchetfen, en alle vereeniging door liefde beo-unftigen! Gij, verlichte Godsdienstleeraaren , welker getal, dank zij dit voorrecht onzer dagen, onder alle gezindten bij aanhoudendheid aanwint, zijt, fchoon met eene wijze behoedzaamheid, ijverig werkzaam, om uit uwe gemeenten den geest van fecterij en fcheuring te verdrijven, fpreekt zeldfaam over gefchilpunten, en, zo gij daartoe verpligt wordt, altijd gematigd! Predikt het gebod der liefde, en fielt dit gebod in zijnen ganfchen verheven en beminlijken omtrek voor! Tracht S 5 het  ( 282 ) het eigeu nadenken, den lust tot zelfsonderzoek, optewakkeren! Gaat den buiteinporigen eerbied voor menschlijke voorfchriften te keer, en leert allen, die, fchoon zij afwijken van het bijzonder leerftelzel der kerke, waarin gij predikt, als deelgenoten der zaligheid, als broeders in den Here te befchouwen! Gij eindelijk allen, die u zelve voorfianders van verlichting en verdraagzaamheid noemt, denkt, dat uw weten niets zij, zo gij niet uwe kundigheden aan den welftand uwer medeburgereii hartlijk toewijdt! Tracht op alle mooglijke wijzen uwe gezuiverde denkbeelden wttebreiden en algemeen te maken! Zoekt door gefchriften, door redenen in de zamenleving, de gewenschte overtuiging te bevorderen! Langs dezen weg zullen wij het doel allengskens naderen. Op deze wiize zullen wij, door de krachtige medewerking der Godlijke Voorzienigheid, welke wij op alle goede pogingen zeker kunnen inwachten, onderfteund, misi'chien na korte jaren , zonder veel moeite, ondernemingen tot ftand zien komen, welken in den tegenwoordigen tijd, of in 't geheel niet, of alleen door gewaagde fehokken, waar van de uitflag fteeds zeer bedenklijk is, zouden kunnen uitgevoerd worden. Dan het wordt tijd dat wij van dit onderwerp afftappen, om de palen van ons gemaakt bedek niet te over-  C 283 ) överfchreden, en nog met een kort woord, iets te kunnen zeggen van zodanige hulpmiddelen, welke de overige opgenoemde oorzaken van der Proteftanten onverfchilligheid voor de openbare Godsverering meest fchijnen te vereifchen. Wij telden onder die oorzaken mede op veler geringfchatting van den Godsdienst, hunne ligtzinnige denkwijs over de helangrijkjle waarheden, gevoed door eene zogenaamde verlichting waarop zij zien trotslijk verheffen. Dit kwaad, waar het reeds tot ene hcblijkheid is aangegroeid, geheel wechtenemen, is niet wel mooglijk. Wen trachte dan alleen deszelfs verderen voordgang te fluiten, cn de algemene befmetting, welke daaruit zou kunnen geboren worden , tegentegaan. En hier zal ulieder hulpe cn omzigtigheid vooral te ftade komen, die uzelven, onder welke gedaante ook, in den rang der volkverlichters plaatst, en, of in openbare redenen, of in gefchriften, uwe ftemmen laat horen! Uwe poging is dc fchadelijke dwalingen aantewijzen, het onredelijk vooroordeel met tak en vezelen uitterooien, de benevelde verftanden licht te geven. Ene loflijke poging voorzeker. Maar zij moet verftandig, bcdagtzaam worden in 't werkgefteld. Onmatige ijver zelfs in de beste zaak kan fchaden, en brengt wcrklijk dikwijls meer fchade dan voordeel aan. Neemt dan in de eerfte plaats, uzelve zorgvuldig in acht omtrent tijden, perfonen en plaats. Wacht u van alle waarheid overal en onbewimpeld voor tcdragen, en als 't ware op  C 2S4 ) cp de daken te prediken. De grote Leeraar der Waarheid, maar die ook tevens de grootffe menfchenkenner was, heeft u in dit opzigt een navolgenswaardig voorbeeld gefield. ,, Ik heb u nog veel te zeggen," fprak hij tot zijne discipelen, ,, maar gij kunt dit nog niet dra,, gen." En kunnen de ongeoefende verftanden, waarvoor gij fpreekt of fchrijft, uwe redenen niet dragen, dan lopen zij ligt gevaar, die te misbruiken en tot uiterften tevoeren, welke gij nimmer kondt bedoelen. Wacht U ook, om gene vooroordeelen, welke bij de menigte als heilige waarheid erkend en beleden worden, op éénmaal te willen wechruimen. De ware verlichting word langzaam uitgewerkt, en komt niet dan trapsgewijze. Door ene te openlijke, onbedagte wederfpraak zoudt gij flechts het vooroordeel fiijven, of voor hun, die alleen door het vuur uwer redenen worden wechge- fleept, de waarheid zelve tot vooroordeel maken. Wacht u eindelijk, dat gij over gene ernflige zaken fpottend, en vooral over het alleraangelegendst onderwerp, den Godsdienst, nooit dan met ontzagen eerbied fpreekt. Die in redenen of gefchriften, welke over den Godsdienst, of het geen daartoe enige betrekking heeft handelen, alleen zijn weelderig vernuft ter toetfe brengt, heeft daardoor alle aanfpraak op den waardigen naam van volksonderwijzer geheel verbeurd. Hij zal niet alleen der ware verlichting geen dienst doen, maar zo hij ongelukkiglijk aanhangelingen wint, uit derzelver  ( 235 ) ver harten, met het bijgeloof, tevens alle deugd, alten Godsdienst verbannen. Wanneer daartegen de aan- geftipte regelen algemeen gevolgd werden, zou die ligtzinnigheid , waaraan zich thans de naauwgezette Kristen niet zonder reden ftoot, allengskens veel verminderen, en de waarheid , welke* zich door haren zegenrijken invloed op het hart kenmerkt, minder miskend worden. De omftandigheden van tijden, welke wij beleefd, de fchokken, welke wij daarin verduurd hebben, de onvenvachte, eensklapfe verfpreiding van licht, dat zwakke ogen niet konden verdragen, konden niet wel ene andere uitkomst doen verwachten, dan tot hiertoe algemeen heeft plaats gehad. Als vele zogenaamde verlichten (het geen wij mogen hopen en vertrouwen dat met den tijd gebeuren zal) tot een gezet nadenken zuilen zijn gekomen, en zich tot een ernftig onderzoek van zaken begeven, welke zij thans hunner aandagt onwaardig fchatten, zal alles fpoedig ene andere gedaante bekomen. Als de ware verlichting de plaats ener eenzijdige opklaring ingenomen, en de grenzen zal hebben afgebakend, welke niemand zonder gevaar voor zijne deugd kan overfchreden, zal zij haren heilzamen gloed alomme verfpreiden, en over hare genezende kracht genen twijfel achterlaten. Dit gewenschte tijdperk kunt gy befpoedigen, Ouders en Opzieners der jeugd! door de verftandige zorge, wel-  ( 286 ) welke gij aan uwe kwekelingen befteedt. Leert hun tegen alle Magtfpreuken en ook tegen alle fchitterende uiterlijkheden, van wien of van waar zij mogen komen, op hunne hoede te zijn, Kweekt in hun aan enen vasten geest, welke de ligtzinnigheid, aan hunnen leeftijd eigen, tegenftaat, en zich met gene oppervlakkige kennis vergenoegt. Leert hun al vroeg uit eigen ogen zien, en alles naarftig, oplettend, onpartijdig en van alk- zijden onderzoeken. Doet hun den Godsdienst in zijne ware bcniinlijke gefialte kennen, als den enigen zekeren wegwijzer op het gevaarlijk pad des levens befchouwen, en boezemt hun den diepften eerbied voor cenzelven in. Toont zeiven in uw geheel gedrag met dit gevoel van eerbied bezield te wezen. Neemt, wanneer het pas geeft, de uitwendige Godsverering in hunne tegenwoordigheid waar, en laat daarbij uw voorbeeld zo opwekkend en bemoedigend zijn, dat gij hun gefchikt en genegen maakt daar ia te delen. Brengt hun niet eerder, maar ook zodra hunne vatbaarheid dit gedoogt, in de openbare Godsdienftige Vergaderingen, en onderhoudt hun dikwijls over derzelver waardige en nuttige bedoeling. Leert hun de openbare Godsdienstoefening aanmerken als een pligt, welken zij aan God, aan Jefus, aan zichzelven, aan hunnen naasten zijn verfchuldigd, en welks verzuim, als zijnde een bewijs van ondankbaarheid jegens den Hoogften Weldoener en hefderijken Vader der menfehen, aller- fchand-  ( 287 ) fchandlijkst is. Immers het is het gemis van zulk een levendig denkbeeld van pligt, welk wij menen onder de oorzaken van der Proteftanten onverfchilligheid voor deze oefening, niet zonder grond, mede geteld tc hebben. Wat aangaat dc algemene afleidingen, ontftaande uit onze uitwendige omftandigheden , waarin wij ene andere oorzaak van de mindere algemeenheid in de bijwoning der openbare Godsdienftige Vergaderingen gevonden hebben, onze omftandigheden zullen moeten veranderen, eer deze oorzaak zal ophouden nadelig tc werken. Zo iang de Staatkundige woelingen voorddu. ren, zo lang de gebcurnisfen van den dag de algemene aandagt inroepen, en velen zich ijverig ophouden met bezigheden, waarvoor zij noch gefchikt noch geroepen zijn, zullen zij daar voor de Godsdienftige Vergaderingen nalaten, en zich aan dezelve, vreze ik, ontwennen. Wel mogen wij dan ook om die reden wenfehen en medewerken, dat eerlang de zaken in ons Vaderland . ene geregelder gedaante verkrijgen, en diensvolgends ieder tot zijnen natuurlijken kring van werkzaamheid, en ook tot de ftifte bezigheden van den geest, zal kunnen wederkeren. Voor dit gebeurt, is hier niet veel te hopen. Of het moest zijn, dat men de aandagt der menigte door nieuwe voorwerpen weder kon afleiden, en van hare Staatkundige bemoeiingen op den Godsdienst bepalen. Mooglijk zou het enig middel daartee zijn,  C 233 ) zijn, ene verbeterde inrichting aangaande de wijs zelve, waarop tegenwoordig de Proteftanten hunne openbare Godsdienstoefeningen houden. Ook daarover achten wij ons verpligt kortlijk nog iets te zeggen. Onmooglijk kunnen de Proteftanten alle hunne kerken om derzelver fombere bouworde gaan afbreken. Maar, zij zouden het gebrekige daarvan kunnen tegemoet komen. Zij zouden dezelve met nette, zinrijke verfierfelen verrijken, aandagt en eerbiedwekkende afbeeldingen daarin kunnen plaatfen. Zulks moest thans noodwendig ene goede uitwerking hebben, daar men het misbruik, dat het bijgeloof eertijds van zodanige afbeeldingen maakte, niet meer heeft te vrezen. Of, wanneer men zich tegen dit misbruik nog niet geheel veilig achtte, of ook anders om hierin tevens het fleurfche te voorkomen , zou men die beelden voor de overige dagen tot den gewonen eerdienst gefchikt, wechlaten, en dezelve alleen kunnen plaatfen bij plegtige gelegenheden of feestdagen , of wanneer men gemeenfchaplijk het Avondmaal houdt. Hoezeer zouden zij op zulke tijden het doel van alle plechtigheid rechtftreeks bevorderen! Welk een krachtig hulpmiddel zou dit voor den gevoeligen kristen zijn, hoezeer zou het hem ter opwekking dienen, wanneer hij, aan den heiligen disch gezeten, en alle de vermogens zijner ziele infpannende, om zich de beminlijke grootheid van zijne Verlosfer levendig voorteftcllen, het oog  ( 289 ) oog op enig Jefusbeeld, waarin alle de trekken der verhevenfte onfchuld kenlijk gevonden worden, kan gevestigd houden. Bij het geven van Burgerfeesten twijfelt men niet, door zinlijke taferelen en het levendig fchetfen van afgetrokken zaken, de opmerkzaamheid te bepalen, en den fmaak des volks te Breien. Waarom zouden niet, met het zelfde oogmerk, de fchone kunften hare werking doen aan die plaatfen, waar men den Schepper des heelals in 't openbaar pleegt te aanbidden en te vereren? Vooral is het te bejammeren, dat men de toonkunst, uit de meeste dier plaatfen thans geheel verbannen, daar niet reeds voorlang weder heeft terug geroepen. Geen deftig, kragtig, opwekkend Muzijk, geen min of meer aanzienlijk Choor, moest in enige kerk gemist worden. Dit gemis alleen is oorzaak geworden, dat één der wezenlijklfe deelen van den openbaren Godsdienst, het gezang, all' het ontzag- en eerbiedwekkende verloren heeft, en op de meeste plaatfen als niets wezenlijks, en nu geheel gene aanmerking verdienende, befchouwd wordt. Maar het is niet alleen ten dezen aanzien, dat de wijs, waarop de Proteftanten hunne Godsdienstoefeningen houden , om deze oefeningen van algemeen nut te maken, verbetering vordert. Men behoorde ook verder in het algemeen te zorgen, dat de aandagt daarbij, van den beginne af tot den einde toe, zonder vermoeienis, kon T op-  C 290 ) opgehouden worden. Men behoorde ten dien einde den tijd, welken de bijwoning der openbare Godsdienftige Vergaderingen vereischt, zeer veel te bekorten. Hoe wenschlijk ware het voor dit oogmerk, zo men den voorflag, door fchrandere mannen reeds bij verfchillende gelegenheden gedaan, algemeen konde fmaaklijk maken , en volgends denzelven wilde werken! Deze voorflag beftaat daarin: ,, om de leerredenen van den opcn,, baren eerdienst gansch en al te onderfcheiden, en ,, liever tot een foort van onderwijzingen te brengen: „ of zo dit, door omftandigheden van tijden, perfo„ nen, en misfehien ook van plaats, niet wel konde „ gefchieden, nogthans de tijden en gelegenheden tot ,, den openbaren eerdienst te vermenigvuldigen, en, zo ,, niet daaglijks, (om het fleurfche te verhoeden) echter „ op twe of drie dagen der weke, buiten den Zondag, ,, Bede-uren te houden, waarin de tijd werd doorge„ bragt met een eenparig gebed en dankzegging, in welke de dienaar alle vermogens infpant, om den ,, eerbied, de dankbaarheid en het ontzag te verleven,, digen , en op enen verftandigen trant de harten te „ treffen; terwijl dit voorgegaan en gevolgd wierd door ,, het zingen van Pfalmen, en vooral van Kristlijke ,-, gezangen, ter ere van God en Jefus, ter verleven„ diging der Hoofdwaarheden en pligten van den ,, Kristlijken Godsdienst, en in alles zo veel mooglijk „ naar de behoeften en omftandigheden der aanwezigen » ge-  C 291 ) „ gefchikt, mids dat dit met elkander nooit minder „ dan een half, maar vooral ook nooit langer dan een „ geheel uur duurde. „ Hoe gemaklijk" gaat de fchrandere Hovens (Prijsverhandelingen voor het Stolpiaansch Legaat over enige voorname /lukken van de Kristlijke Zedekunde , IV'de deel) voord, wiens gezegden , voor mij ten vollen overredend, ik hier voor een gedeelte zelfs woordlijk overneme; „ hoe gemaklijk waren deze uren, „ 't zij dan bij verwisfeling den enen dag des mor„ gens , den anderen des avonds, of beftcndig op „ hetzelfde uur, zo te Hellen, dat verre de meeste „ menfehen daarvan, zonder enig aanmerklijk tijdver„ zuim gebruik konden maken! Hoe ligtlijk ware dit ,, intevoeren en algemeen te maken, indien de aauzien„ lijkften en verftandigften hier in voorgingen, en men, „ zo door redenen in de zamenleving, als door gefchrif„ ten, het moedwillig verzuim als fchandlijk en on„ wellevend deed voorkomen." „ Op de Zondagen, konden de, zo even omfchre„ ven Bede-uren vermenigvuldigd worden, maar zij „ behoorden tot dezelfde during bepaald te zijn. De „ leerredenen, zo zij al in dezelfde plaats gefchiedden, „ en met den ftaatlijken eerdienst vermengd bleven, „ zouden' in aantal veel moeten verminderd worden. „ Immers het horen van éne goede Leerreden op een T 2 „ dag,  C 292 ) „ dag, die ons voords geheel tot Godsdienstoefening, „ tot gezang, dankzegging en gebeden roept, kan het „ verftand en hart genoegzame doffe tot overdenking „ opleveren, terwijl anderfins het nut der eerfte, door „ het horen van ene twede of derde verdreven, en de „ enige (lichting veelal bepaaldt wordt tot die uren, wanneer men hoort." Wij twijfelen geenfins, wanneer deze verbeteringen voor de thans plaatshebbende, in de wezenlijkfte opzichten zeer gebrekige bepalingen, konden ingevoerd worden , of de openbare Godsverering zou enen algemeenzegenrijker invloed hebben, en den ijver voor dezelve beter onderhouden. Wij twijfelen ook geenfins, of deze invoering, zo ieder zich daartoe gewillig betoonde, zou zeer gemaklijk gefchieden. Maar wij moeten hier de menfehen wederom in aanmerking nemen, zo als zij tegenwoordig zijn. En dan geloven wij, dat de menigte eerst op enen veel hoger trap van verllandsverlichting zal dienen gebragt te worden, eer zij tot zo grote veranderingen zal (temmen. Iedere poging, daartoe over het algemeen aangewend, zou thans ontwijfelbaar grote tegenkanting ontmoeten. Wie verftandig oordeelt (temt hartelijk toe, dat in de meeste, vooral kleine gemeenten, niet alleen veel te lang, maar ook veel te veel aan één gepredikt wordt. Maar hoe moeielijk is het, hierin enige verandering te wagen of uitte- wcr-  ( 293 ) werken? Van de affchaffing van openbaar-overtollige predikbeurten wil men doorgaans in 't geheel niet horen. Men is aan dezen flenter gewoon, en houdt denzelven, door gewoonte, enigermate voor heilig. En wat zou er dan van de invoering der overige gemelde verbeteringen worden? Zij hebben den fchijri van nieuwheid tegen zich, en dit is voor de grote menigte alleen genoegzaam, om oor en hart daarvan aftewenden. Het enige, 't geen men, in dit opzicht, voor het tegenwoordige mag hopen, zou van de poging van enige kleine onbevooroordeelde gemeenten afhangen, die aan geen groter ligchaam zo verbonden zijn, dat zij daardoor in hunne bijzondere inrichtingen kunnen gehinderd worden. Deze zouden een voorbeeld kunnen geven, en de ondervinding leert tog, dat voorbeelden veelal meer dan blote aanwijzingen en raadgevingen kunnen uitwerken. Genoeg dan, zo de aanwijzing der verbeteringen, welke wij hebben voorgeflagen, alleen de aandagt van bijzonderen trekken, en een middel worden kan om derzelver invoering bij gunftige tijden te bevorderen. Wij zouden hier onze verhandeling fluiten, zo niet het geëerd gezelfchap nog éne bedenking geopperd had, waarop het de aandagt der fchrijveren bepaaldlijk wilde vestigen, en welke wij derhalve niet-geheel ftilzwijgend kunnen voorbijgaan, Het is deze: „ Of de Proteftant„ felie Kristenen tot het houden hunner openbare GodsT 3 „ dienst-  ( =94 ) dienstoefeningen, en tot het verrigten van all' dat „ geen, welk gerekend wordt tot den openbaren eer., dienst te behoren, volftrekt nodig hebben zodanige ., Perfoonen, als daartoe thans onder den naam van „ Leeraars enz. bij alle Protefiantfche genootfchappen ,, dienst doen." De ontbering van zodanige Perfonen zou noodwendig ene gehele verandering in den openbaren eerdienst vorderen. En dat zodanige verandering zelfs in die opzigten, waarin elk verftandige dezelve volftrekt noodzaakiijk houdt, nog grotendeels alleen bij de vrome wenfehen, welker vervulling omftandigheden van tijden .en perfonen niet fpoeciig doen verwachten, geteld moet worden , menen wij boven geftaafd te hebben. Het. vorig aanzien en gezag, welk men aan het Ambt van Leeraar hechtte, is wel veel verminderd. Maar het is nog groot genoeg, om, wanneer hij , die dit Ampt bekleedt, zich door verftand en deugd tevens eerwaardig maakt, der menigte van nut te zijn. • Al wilde men de tegenwoordige Leeraars misfen, er zóu tog gene inrichting kunnen gevonden worden en tot ftand komen , welke gene bepaalde perfonen zou vereifchen, die den uitwendigen eerdienst regelen, het woord in de openbare Godsdienftige Vergaderingen voeren enz. Immers men zou tog niet wel aan een ieder het fpreken kunnen vrijgeven, waaruit zeker op vele plaat-  C =95 ) plafitfen zodanige verwarring zou ontftaan, welke de minachting voor de openbare Godsverering gewislijk zou doen aangroeien. En op hoe weinige plaatfen mogt men verwagten, een genoegzaam getal gefchikte en gewillige perfonen te zullen vinden. Ligt zou het ook ten uiterfte moeilijk zijn, aan dezelven het nodig aanzien te verfchaffen. Zouden ook deze perfonen niet, even als onze tegenwoordige Leeraars, zich tot het hun aanbetrouwde werk gedurig moeten voorbereiden, en daarvan hunne daaglijkfche bezigheid maaken, om, vooral in deze dagen, waarin men van den openbaren Redenaar zo oneindig veel vordert, voorden volke algemeen nuttig en behaaglijk te fpreken? En had men dan niet in hun onze tegenwoordige Leeraars , flechts onder ene andere benaming, wedergevonden ? Waarfchijnlijk heeft het gezelfchap zich door omftandigheden van den tijd verpligt gevonden, de gemaakte bedenking ter toets te brengen. De verwachte fcheiding der Kerk van den Staat deed bij fommigen ene grote vrees geboren worden voor het lot van vele gemeenten, behorende tot de voormaals heerfchend? Kerk. Zo aan dezelve, dagt men, het fonds ontnomen werd, waaruit zij tot hier toe de nodige uitgaven voor het onderhoud harer Leeraaren enz. konden goedmaken, was daaruit een geducht verval te wachten. Maar wij hopen en vertrouwen, dat deze vrees, bij de uitkomst  C =96 ) komst ongegrond zal bevonden werden. Wij hopen en vertrouwen, dat de wetgevende Vergadering, hoedanig ook haar befluit over deze gewichtige zaak zal wezen, zulk ene nadelige uitwerking zal voorkomen. En waar zij dit niet vermogt, geloven wij, dat tegen zo vele onverfchilligen evenwel ook nog wel ijverige en edelmoedige Godsdienstvrienden zullen gevonden worden, die zich gene opoffering te groot zullen achten om tegen dit onheil te voorzien. Vergeet niet, Nederlanders, dat gij, zelfs bij de beste Staatsinrichting , uwe vrijheid onmooglijk kunt behouden zonder deugd, en dat die deugd in den Godsdienst alleen haar zeker Ifeunfel vindt!