VOORRE D É. TVT 1\ ademaal alle de Proteftanten; de Geestdrijvers alleen Uitgezonderd , ten minften met den monde belijden en over het algemeen genomen j veelal van harten geloven , dat de lere ter Zaligheid in Gods woord, volmaakt, en klaar wordt voorgefteld. Nademaal de inftellingen der Sacramenten, zo kort , eenvoudig en allerduidelijkst zijn, moet men zig dan niet ten hoogden verwonderen , dat over de lere ter Zaligheid in 't algemeen, en over de Sacramenten in 't bijzonder, van tijd tot tijd, zó vele verfchillen zijn ontftaan, en nog tegenwoordig plaats hebben. Indedaad, eene fchandvlek voor de Hei-vormden; want dezen of genen onder hen, moeten ongelijk hebben, en van de lere van Christus afwijken. Ene fchandvlek zo veel te groter , omdat de Roomfche Kerk dan nog opregter handelt, wanneer zij rondborftig belijdt, dat die leerftukken waarmede zij het Christendom ontcieft, gegrond zijn in de overleveringen , of in de üitfpraken der Kerke, die zij voor gemoed verbindende aanneemt. Het is gemaklijk te befeffen, dat het in den beginne Van de hervorming niet doenlijk was om alle de bijgelovigheden desPausdoms, en bijzonderden Kinderdoop eensklaps af te fchaffen. Zelf de Wet, die van God gegeven was, werdt door de bediening des N. T. niet dan trapswijze afgelchaft; maar bezwaarlijker is het om te begrijpen, dat, en door welke oorzaken , de Kinderdoop onder de Proteftanten , die naderhand meer ver* * licht  i VOORREDE. licht werden , zo lang heeft kunnen ftand grijpen. Het is waar, 'er zijn van tijd tot tijd gefchillen over den Godsdienst ontftaan, die nimmer zijn afgedaan, of mogefjk nooit afgedaan zullen worden, zo lange als elk der verfchillende partijen niet affta, van het ongelijk dat bij ieder plaats heeft ; maar het vcrfcliil over den Kinderdoop is van enen anderen aart; het gelijk of ongelijk, moet geheel en alleen bij ene partije zijn ; dan , naar welke zijde de fchale van een gezond oordeel moet overhellen , is het oogmerk van dit werkje, om te onderzoeken. 'Er is zekerlijk over den Kinderdoop veel gefchreeven , en wel met zodanige overttiigelijke redenen , dat het meer dan genoeg ■ is , om derzelver voorftandefs buiten alle vcröntfchuldiging te ftellen. Billijk zal men dan vragen , waarom iemand, die zig hiervan verzezekerd houdt , egter nog over het zelve onderwerp Wil fchrijven. Niet alle; maar enige van die redenen zal ik opgeven. Ik ben, van mijne Jeugd af, onderwezen geworden, in de ftukken van den Godsdienst, zoo als die in de Gereformeerde Kerk geleerd worden ; met dat gewone gevolg, dat ik nl het gene mij geleeraard werdt, geloofde; in dier voege dat ik het achtte van mijnen pligt te zijn, en meende Gode enen dienst te doen, wanneer ik veroordeelde, en hielp verdoemen, alles wat daar tegen ftrijdende, bij andere gezindheden geleerdt werdt, en zulks zonder dat ik hen immer, zig zeiven had horen verdedigen. Was het zoo in 't algemeen; het was ook zoo met den! Kinderdoop in 't bijzonder; want wie zoude twijfelen dat ene gehele gezindheid, en wel die daar hij toe behoort, in zoo eene zaak dolen zoude. Mij geheugt, doch, ik zeg-  VOORREDE. g zegge het met fchaamte, hoe mijn gelovc , dat de doop in de plaatfe der hefiiijdenisfe gekomen is, niet weinig verftcrkt werdt, door cue Predikatie over Luc. 1.59-Ó4. Want dagt mij, zoo in de befnijdenisfe, zoo ook in den doop worden lchrijftafelkcns gebruikt, om den naam der kinderen op te fchrijven : dit gelove bleef duüren, tot op enen tijd , wanneer ik , om te bewijzen dat men jonge kinderen mag dopen , mij bediende van den arbeidzamen d' Outrein , in zijne Verhandeling over Zondag 11 van o.n'.en Catechismus. Of deze mij bekeerd, dan op enen doolweg gebragt heeft, zal ik niet zeggen, maar wel , dat Vader d' Outrein de eerfte is geweest, die mij tegen deze lere een vooroordeel inboezemde , en dat ik, bij nader onderzoek , ze vervolgens geheel verworpen heb. Verandering in Godsdienitige begrippen, en de daar uit voortvloeiende handelwijze , werdt van alle Eeuwen gevolgd van tijdelijke onaangenaamheden, voor welken geen ander hulpmiddel is dan een goed geweten , en de goedkeuring van £ïèd. In die loopbane heb ik, zo wel als vele mijner vrienden en. bekenden , ondervonden, wat de onkunde, en het daar uit volgend bijgeloof vermag ; hoe gretig men grijpt naar vleefchclijke wapenen, als de Geestelijke ontbreken. Welke laagheden , belof, •ten, bedreigingen, en dadelijke uitwerkingen van liefdeloosheid en haat , men m 't werk ftelt, om te befchermen, zo men meent, de lere van den altijd overtuigenden , en zagtmoedigen Jefus ! gelukkig dat 'ct thans geen tijd of magt is, om verder te gaan! Gelijk een Lijder doorgaans berigten ontfapgt van anderen, zijne medelijderen, die met dezelve., of.foortgelijke toevallen bezogt zijn , zoo ging het ook mij ; nimmer had ijegedagt, dat in onze gemeüite, het. getal * 3, van-  4 VOORREDE. van hen, die in dezen met mij eensgezind denken , zo groot was; en dat wel van zulken, die , onder de ledematen , den naam van menfcben verdienen : onder deze zijn er, die den Kinderdoop verwerpen, doch zig niet in de omftandigheid bevinden, om dit hun gelove uit hunne werken te betonen; anderen, wier kinderen alleen ter liefde van man, vrouw, of nabeftaanden'zijn gedoopt, doch zoo, dat ze betoond hebben, voor zig zelve daaraan geen deel te hebben: eindelijk anderen, Wier kinderen , niet gedoopt zijn, en onder dezen hebben fommigen ook de uitwerking van de onkunde en de onverdraagzaamheid ondervonden. Hoe verdraagzaam men in dezen te werk gaat is mij tloor het volgend verhaal gebleken , voor welks egtheid ik evenwel niet verder inftaan wil, dan voor zoyerre het berust op de goede trouwe en de bewustheid van hem die het mij heeft medegedeeld. In zekere aanzienlijke Stad van ons Vaderland werdt iemand, die in leer en leven onbcfproken was, voorgefteld tot diaken: een broeder, behorende tot die fekte onder ons, die het minst kundig, en oyerzulks het meest onverdraagzaam is , zogt den voorgeftelden te weren , om reden dat deze zijne kinderen niet liet dopen, en de zwakke Broeder twijfelde of hij zelf wel ledemaat was. Men zegt dat het dien Broeder, om zekere reden , in 't geheel niet paste eene dergelijke aan. merking te maken ; doch, wat den Kerkenhandel betreft; het vermoeden dat de voorgeftelde geen lidtmaat was, bleek even zo ongegrond te zijn , als 'smans gevoelen over den rustdag, doch het verzuimen van den Kinderdoop, werdt door. ene bezending onder» zogt, en waar bevonden ; het gevolg hier van was, dat de 'voorgeftelde tot diaken , verworpen werdt. Ik maak * van  VOORREDE.' 5 van dit voorval opzettelijk gewag, om dat een ieder, die tot dat gevoelen wil overgaan, zig moet voordellen , dat hij met het zelve geen diaken kan worden; indien de burgelijke regering op gelijke wijze dagt , en Jiandelde, dan zoude dezelve omzigtigheid moeien gebruikt worden met de regenten van de algemene liefdegaven, Wees-, en andere Gods.-huizcn. Intusfchen levert deze handelwijze, al wederom, zo geen bewijs, ten minften een hulpmiddel uit, om aan den Kinderdoop, enigen aandrang bij te zetten; maar of ze in het Synode van Dord, of enige andere Kerkelijke Wetten gegrond zij, en of daarvan in andere Kerkelijke vergaderingen , enig voorbeeld te vinden zij, is mij onbekend j dit weet ik zeker dat het ene onregtvaardige onverdraagzaamheid is: hoe! zal men iemand niet geregtigd achten om de liefdegaven te ontfangen, en uit te delen, die den Doop niet verwerpt; maar verkiest om dien zijner kinderen uit te Hellen , tot dat ze op hunne belijdenisfe, en dan althans zekerlijk volgens Christus, cn der Apostelen inftclling, kunnen gedoopt worden ? oordeelt men zulks in ene gemeinte , daarin verfcheidene Leeraren, nopens het II. Avondmaal, openlijk zodanige leringen voorftaan , die de Godlijkc inftelling ontzenuwen , en lijnregt tegen de formulieren aanlopen? of wat middel is 'er, om deze ftelling, dat niet alleen bekeerden, maar ook onbekeerden het H. Avond.jnaal mogen gebruiken, te vereffenen met de Siftevrage van onzen Catechismus ? en genomen dit gevoelen was goed, en alzins met Gods woord en de formulieren ovcrëenftcmmcnde, dan volgt, dat de tegenöverftaande begrippen, die van anderen geleerd worden, onregtzinnig zijn ; derhalven wordt 'er één onregtzinnig gevoelen verdragen cn toegelaten; een gevoelen, welks. * 4, open-  6 VOORREDE. openlijke voorftelling gefchikt is om de onregtzinnigheid te verfpreiden; maar is die verhaalde handelwijze dan niet ene onregtvaardige verdraagzaamheid; is het niet in het ene de muggen uitzijgen , en in het andere de hemelen doorzwelgen ? Meer dan eens is mij gebleken, dat velen onzer ledematen, die, alhoewel ze zig bezwaard vonden over den Kinderdoop, egter die gewoonte, hoewel met een nieer of min beklemd gemoed , hebben gevolgd, en zulks omdat naar hun oordeel'er ten minden nog enige redenen of fchijnredenen, die het geoorloofd maken, zig opdoen. Onder dezen zijn 'er zelfs, voor wier kun-? digheid ik den diepden eerbied hebbe. Dan het is geen wonder, als men in aanmerking neemt de beflommering van het tijdlijk beroep; den matigen voorraad van boeken, en de gewoonte, om doorgaans niet anders to lezen , dan het geen gefchreven is van zulken , die onze belijdenisfe zijn toegedaan. In de daad, als onze Godgeleerden over den Kinderdoop handelen , dan geven ze zig gedaan werk , zo fpoedig als maar mogelijk is; hoe kort, hoe laf, hoe verkragt dellen zij de re-* denen van hunne partijen voor ? om van de wederleggingen niette (preken. Het {preekt vanzelf, dat om een gevoelen het kragtigst beredeneerd te zien , men lezen moet de redenen van hen, die dat gevoelen voorilaan; maar dan leest men onregtzinnige boeken, fchriften der dolende Mennoniten, die van onze regtzinnige Godgeleerden, zoo wel, door en door zijn bezien , dat ze in hunne fchriften ons daar van alles, in een kort uittrekzel, naar waarheid mededelen, en het tevens kragtig wederleggen! Wanneer men nu bij dit alles voegt , de eigenliefde, die in alle Schrijvers hcerscht , zoo dat, al fenrijft men. het  VOORREDE. 1 het zelfde, 't geen reeds honderd malen tot vervelens toe is herhaald, die herhaling egter aan den Schrijver zeiven niet onbehaaglijk voorkomt; dan dunkt mij, redenen genoeg gegeven te hebben, om mijnen fchrijflust te regivaardigen. Daar ik, volgens mijn bcftek, tragt op te geven, alles wat tot ondenïgting van allerlei foort van ledematen voor en tegen den Kinderdoop, kan, of behoort opgegeven te worden, zoo volgt vanzelf, dat ik ineen en ander fluk, mij van den arbeid mijner voorgangeren heb moeten bedienen. Zo veel ik mij heitere, zal het meeste van dien aart ontleend zijn uit $olm Galé's Aanmerkingen over dep Kinderdoop, die ik fade verhandeling over den Doop der Jodengemoten, bijkans geheel gevolgd heb. Uit de twe volgende redevoeringen zal blijk n , dat ik in bijzondere ftukken mij bediend hebbe van de Schriften van //. Venema,bijzonder van de verhandeling over de H. BondzegeLn. Ik behoore tot de Schare, die de Wet niet weet ; en belijde mijne onkunde in alles wat met den algemenen naam van geleerdheid beftempeld wordt: over zulks verzoek ik den Geleerden nederig om verfchoning , wanneer hen bij geval dit werkje onder de oogen mogt vallen, wegens de beganemisllagcn, in redeneer-, en taalkunde , in llijl en fpelkonst; ik heb mij meest bevlijtigd, om, behoudens, zo veel mij mogelijk was, de deftigheid des ftijl's, die in verhandelingen over Godsdienftige zaken, niet behoort verzuimd te worden, zo laag te bukken, dat het voorftel ook voor geringe vernuften nuttig mog'ezijn: ter onderrigting van welken, ik nu enige aanmerkingen zal maken. Dat de redenen tegen den Kinderdoop verftaanbaar , en klaar zijn, zoo dat ze van minkundigen gemaküjk i 5 ve'&  8 VOORREDE. verdaan kunnen worden, behoeft mijn's oordeels geen bewijs, gelijk ook niet dat integendeel, de uitvlugten, die op die bewijzen gemaakt worden, cn de redenen die men voor den Kinderdoop opgeeft, zoo omflagtig , duister „ verward, en tegen zig zelvcn ftrijdende zijn, dat 'er, ik weet niet welk ene ingefpannenheid nodig is , eerftelijk om het voorgeftelde te bevatten, en dan vervolgens, om te zien, hoe en op welke wijze, het de gedaante van een bewijs kan aannemen. Hierom geve ik den minkundigen-dezen raad: men kan namelijk over dit verfchilftuk niet op goeden grond oordelen, ten zij men alvorens zig zeiven op deze twe vragen voldaan hebbe , te weten , Wat gelooft gij van de algemene Christelijke Kerke? en dan, wat zijn Sacramenten ? indien men de Kerke aldus befchrijft, dat ze is me Vergadering van' menfcben, die helijdenhfe van bun gelove gedaan bebhen, en befta, niet alleen uit bekeerden , maar ook uit onhekeerden ; en dat van die Kerke, Christus het hoofd is, dan behoeft men zig verder over niets te bekommeren; dan zijn alle ledematen , niet een u'tgezonderd , geregtigd tot den Doop, en het H. Avondmaal ; dan mogen, als men het gebrek van ene Godlijke ürftelling kan overftappen, alle de kinderen gedoopt worden : doch! als ik fpreke van mogen, en geregtigd te zvezen, dan verfta ik niet dat regt, het welk men uit hoofde van zijne belijdenrsfe ten opzigte van de gemeinte heeft, maar dat mogen , en dat geregtigd zijn, 't welk men voorzig zeiven, in zijn geweten, als in Gods tegenwoordigheid beeft; nu tot dat utterfte durft men immers als nog niet komen; doch zo het immer gefchiedt, dan moeten de Formulieren veranderd, en ook bij voorbeeld bepaald wor<».  VOO RREDE. 9 worden, dat de vondelingen niet mogen gedoopt woiden. Maar als men van de Kerke , onzes oordeels, naar de lere der Apostelen , met onzen Catechismus , deze befchrijving geeft, dat ze is, ene vergadering van menfcben , door Gods woord en Geest geroepen; levendige lidmaten , en die bet eeuwig zullen blijven. Als men zig herinnert dat de Sacramenten gegeven zijn aan de Kerke , dan zal men ook gene zwarigheid maken, om de Sacramenten te befchrijvcn, even zoo, als de gemelde Cathechismus doet: en die befchrijving , mag men wel vergelijken met de Nederlandfche Geloofbelijdenisfe Art. 33. Indien nu een minkundige deze laatiïe befchrijvingen begrijpt , cn van harten gelooft , dan zal hij wapenen genoeg hebben, om den Kinderdoop te wederleggen, of ten minften zig dermate te verfchansfen , dat alle de redenen voor denzelven, op hem geen vat zullen hebben. Dit zal hieruit klaar blijken; wanneer een minkundige, die in den Kinderdoop zwarigheid vindt, zig in het geval bevindt, om daar over te redentwisten; hij vergunne dan aan zijne partije , om van de Kerke , en de Sacramenten, zodanige befchrijvingen te geven als het hem gelieft. Hij late hem alle onderftellingen naar zijn eigen goeddunken maken; de minkundige neme die befchrijvingen, en onderftellingen, voor een ogenblik, zo als men zegt, als bewezene waarheden aan: dan nog zal 'er voor hem gene zwarigheid zijn : om dat alle de redenen cn alle dc onderftellingen, die zijn partije zal aanvoeren, niet alleen zullen bewijzen dat de kinderen mogen, of moeten gedoopt worden; maar ook tevens, en op gelijke wijze, dat men de kinderen mag of moet toelaten tot het II. Avondmaal ,  io VOORREDE. maal, en dat men, gelijk de Roomschgezinden, mag of moet dopen, levenloze dingen, als klokken, vaandelen e. z. v. Doch , indien het redentwisten boven het bereik van hunne vermogens gaat, zie hier een nog eenvoudiger middel; een middel dat hen van hunnen wijzen , groten , en goedertiercnen Meester zeiven is geleerd, en't geen ik bij deze gelegenheid niet kan nalaten om voor te ftellen. Die Godlijke leermeester namelijk had Matth: VII. 13 , 14. zijnen Discipelen aangewezen de enge poorte, en den naauwen weg : Vervolgens waarfchouwt hij hen vs. 15. voor de valfche Propbeten , die namelijk die poorte , en dezen weg, door hunne leringen , wijder zouden maken ; daarop laat hij van vs. 16 tot 20. volgen een onderrigt, waar door alle zijne navolgers , en dus ook de minstkundigcn onder hen , deze valfche Propheten , zouden kunnen onderkennen , zeggende, aan hare vrugten zult gij ze kennen. Ik weet dat doorgaans de uitleggeren, en onder die zelfs Grotius , door deze vrugten verftaan den heiligen of onheiligen wandel der Leeraren , zo dat de zin deze zoude zijn; wanneer zig iemand opdoet, die ene nieuwe lere voortbrengt, geef dan naaukeurig acht , of bij Godzalig zij , dan niet; is bij Godzalig, geloof dan zijne lere , maar zo niet, dan moet gij ze verwerpen. Deze uitlegging moeten wij openlijk tegenfpreken; ze is zeer gefchikt om alle dolingen te begunftigen ; ten dele , om dat men in het oordeel over iemands Godsvrugt, dikwils mistast, en zelf mistasten moet, om dat wij geen harten kenners zijn ; ten dele ook, om dat ware Godzaligen ook kunnen dolsn , zo als het aan Petrus gebleken is Qa), en dat onheilige men- fcher^ Qa) Gal. II. 11,  VOORREDE. ii fchen ook de waarheid kunnen fpreken , ja wel in Gods naam prophetercn , zo als dit aan Bileam en aan Saul gebleken is. Weshalven, aangezien de Zaligmaker gefproken had , van valfche Prophete», en over zulks van hunne valfche lere; moet men door deze vrugten verftaan de vrugten van hunne lere. Immers, men moet onderftellen, dat deze onderrigting van onzen groten Meester, niet alleen, of zelfs niet zoo zeer, gerigtwas, ten nutte van zijne tijdgenoten ; maar ook, en voornamelijk, ten behoeven van alle zijne navolgeren, die in latere tijden zouden leven , en onder die ook , ja meest voor de minkiffidigen. En dus ook bij gevolg voor die minkun* digen die geleefd hebben , toen de leerftellingen, bij voorbeeld , van Spinoza , en Deurhof, verfpreid werden. Deze min of meer vernuftige Geesten , weefden een zamenftelfel , dat voor grote mannen zelf moeijelijk was om te ontwarren. Wat moesten nu, in die tijden , de minkundigen naar Christus voorftel doen ? immers het kwam hier op uit ; u-we vermogens , zijn meer bepaald dan die van deze menfcben, die men wijzen noemt: gij zijt niet vatbaar voor hunne diepzinnige redeneringen; boort ben met geduld uit fpreken, tot zolang, dat ze komen aan de vrugten van hunne lere; en als gij dan bevindt^ dat dezen u meerder op leiden tot de betragting van 't geen u het ingefebapen redenlicbt, en de geopenbaarde Godsdienst voorfchrijft , omhelst dan bunne leret en tragt om naar vermogen, dezelve nader te leren kennen ; maar zo gij integendeel bevindt, dat de vrugten van bunne lere, bij voorbeeld , bier op uitkomen, dat God minder heilig, rechtvaardigt, z. v. is; dat gij hem, u zeiven, en uwe naasten, minder behoeft lief te hebben, dan ik u geleerd hebbe ; bekommer u dan niet over alle die fpits'jindigbéden; maar gedenk dat ik, die de waar- 'dg-  13 VOORREDE. agtige en getrouwe getuige hen , u gezegd heb , dat Vr ivo/ven zouden komen, gek/eed in fcbaapevellen , voorwien gij u wigten moet. Dat dit de mening van Jefus voorftelwas, blijkt niet onduidelijk daar uit, dat de Zaligmaker , onmiddelijk daarna vs. 21-23. zelve opgeeft ene dier vrugten; ik zegge éne, ten blijkedatze, gedurende zijn Koningrijk , veel zoude ter bane gebragt worden { en bij hem van groot aanbelang gehouden werdt; ach! mogten vele zo genaamde Christenen het tot hunne befchaming overwegen. Het is namelijk deze lere , dat om in Gods Koningrijk in te gaan, bet genoeg zij te zeggen Here, Her el Laat ons deze Jesfe van den Zaligmaker ook op de lere van den Kinderdoop toepasfen. Zij die denzeiven voorftaan , zeggen dat de doop in de plaatfe van de befnijdenis gekomen is; dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, dat Christus hen omarmd , en de handen opge. legd heeft; dat ze in Gods verbond zijn , en tot zijne gemeinte behoren ; dat hunnen doop , zo wel aan de kinderen , als aan de ouders nuttigheid toebrengt, en wat niet al meer? wat zal nu een minkundige in dezen beter konnen doen, dan dat hij alle die onderftellingen , zo als men zegt, voor een ogenblik aanneme; en dan vrage , wat is nu de vrugt van deze lere ? het antwoord zal wezen ', dat de kinderen mogen afmoeten gedoopt worden ; maar zal dan mijne minkundige niet ver« Handiger wezen, wanneer hij op deze of dergelijke wijze weder antwoordt: Uwe redeneringen kan ik niet te dege bevatten ; maar dit begrijp ik evenwel, dat ze moeten! ongegrond, ofgegrond zijn; indien het eerfte , dan kari 'er niéts op gebouwd worden; maar zelfs als ze gegrond zijn; wat heb ik dan nog met alle uwe redeneringen van noden? Stelzevoor, niet aan mij; maaraan Christus en zijne  VOORREDE. i3 zijne Apostelen; want dezen waren de grondleggers van onzen Godsdienst; zij waren nog veel yerftandiger dan gijlieden; derhalven zo uwe redeneringen gegrond zijn, dan hebben dezen, alle die redenen \ zelfs nog beter dan gijlieden, geweten, en evenwel hebben zij den Kinderdoop niet ingeftcld: wat zullen dan alle fpitsvindigheden tegen zulk ene taal van minkundige Christenen vermogen? Deze eerfte redevoering werdt opgefteld, en uitgefproken ter ftigtinge van een gezelfchap Ledematen der Gereformeerde Kerk , wier meerderheid den Kinderdoop verwerpt. Om het opftcl niet geheel te veranderen, heb ik befloten het in dien fmaak te laten ; te meer omdat aanfpraken in den tweden perfoon, den meesten nadruk geven. 'Er zijn meer redevoeringen van dien of dergclijken aart voor handen, die in zoda. iiige Gezelfchappen zijn , of worden uitgefproken. Intusfchen zal het ons, ik fpreeke uit naam, cn van mij zeiven, en van mijn gezelfchap, niet onaangenaam zijn, indien de uitgave van dit werkje dienen moge , om te tonen , dat ook onder de Ledcmaaten zulken gevonden worden , die genegen en bekwaam zijn om rekenfehap te geven van huri gclove, zelfs dan, als ze van het algemene gevoelen verfchiilen. Ik weet , dat het opftellen, uitfpreken, en nog meer het algemeen maken van dergelijke redevoeringen, of zo men wil nagebootfte predikatiën , aan velen onzer Leeraren mishaagt. 'Er zijn , het is waar, enige weinigen, die dezen opregten wensch doen, ach! dat al het volk des Heren Propbeten waren? en dat de Here zijnen Geest ever hen gave! maar het grootfte gedeelte van hen is doorgaans anders gezind ; voornamelijk zij, die zig laten voorftaan, dat zij het toppunt der geleerdheid'beklommen ,  H VOORREDE. men , en vervolgens de ladder, agter zig opgehaald hl, hen. Ik weet den raad, welken men aan de ledematen van ene grote gemeinte in ons Vaderland gegeven heeft te weten om niet Amfpaarzaam , vrije iextenle gebruiken ; hetgeen men nu naar den huidigen Mijl of (preektrant, vrije texten noemt, zijn eigenlijk plaat/en uit Gods woord * gedeeltens van ons eigen Vaders Testament: Paulus noemde het naar zijnen ftijl , het woord Chrisii Qb) en vermaant ons , niet dat het fpaarzaam, maar rijketijk bij ons wone. Wien moet men dan gehoorzaamen, of den dienaren der gemeinte, die nog van de gemeinte , nog van enig gemoed verbindend gezag, het recht hebben, om dergelijken raad, of bevel te geven? of wel Paulus, die ons verzekert dat God de verborgene dingen der menfchen , zal oordelen , naar zijn Evange. lium(c') ? De reden waarom men niet gaarne heeft, dat door ledematen openlijke redevoeringen , en althans niet over zo genaamde vrije texten worden gedaan , is om dat de ondervinding leert , dat daar door fomtijds Gods woord op ene laffe en fchandelijke wijze wordt uitgeleid, of zo als men het met reden uitdrukt, geradbraakt; maar is dat niet eene foortgelijke, ja juist dezelve reden, om welke de Roomfche Kerk, den Christenen het Testament van hunnen Vader heeft ontweldigd, ik mene Gods woord ? (d) en als dit de ware reden is, waarom laat men dan toe, zulk een aantal vari openbare redenaars , indien ze dien naam mogen ver- die- Cb) Col. III. 16. (O Rom. II. 16. C<0 Dat de Roomfche Kerk juist deze zelve tale gevoerd heeft, kan men vinden bij Saurin; L'etat du Chiistünisme ©a France. Lettre Seconde.  VOORREDE. 15 dienen, die, door hunne armhartige voorflellingcn , .niet alleen ons Rerkgenootfchap, maar zelf allen Godsdienst , tot ene befpotting maken : dan men wijst de ledematen naar den Catechismus ; daar over mogen zij vrij handelen; maar is niet naar hun gevoelen de Catechismus juist overëenfteinmende met Gods woord ? en dan loopt immers het laatfte, door middel van het eerfte gevaar; of handelt de Catechismus ook niet over zware Hukken Van den Godsdienst ? hoe zal, bij voorbeeld, een ledemaat kunnen handelen over den i3den Zondag, daar onze Leeraren zelf, als ze daar over tot vermoeijens toe gefproken hebben, dan befluiten met te zeggen dat zij 'er niets vart verflaan? Ik weet hoe aangenaam de weidfche tijtel van gezanten, dienaren, of knegten Gods, den meesten onzet Leeraren in de oren klinkt; het is Waar, zij zeiven ftreelen zig het meest daar mede, en het beste dat men daar van geloven mag is, dat zij den zeiven, meteea goed gelove, van hunne voorgangeren overgenomen , maar nimmer zig bekommerd hebben, om hunne geloofsbrieven op te fpeuren, veel min om ze te verto. nen; dat deze droom der geestelijken ene trotfche mbootzingis, van het gezag der Apostelen; dat hij den weg gebaand heeft tot den Pausfelijken ftoel, en overzulks onder de hervormden zeer gevaarlijk, en ook tegen de lere van Christus en zijne Apostelen aanlopende is, wordt van grote mannen overtuiglijk aangewezen ( en als Christenen toekomt, ons benomen wordt; naarmate Wordt men ook aan het juk gewend; maft- oofe naar die mate is de Godgeleerdheid , die eertijds in ons Vaderland zo luisterrijk op den Troon zat, ons ontweKcn, om in het naburig Duitschland „ in meerder vrijheid, haren zetel te vestigen. Wat ons betreft, ik fpreke hier , en vervolgens , nifet alleen voor mij zeiven , maar ook voor en in den maiun, van wfcheidene mijner medeledematen : wat ons  VOORREDE. 17 ons betreft , wij konnen niet anders' dan afkeuren , niet alleen die handelwijze zelve, waardoor men heerfchappij' voert over het erfdeel des Heren maar ook den grond waarop men die handelwijze bouwt. Indedaad wij konnen met geen mogelijkheid ons voordellen , dat de Koning der Kerke fommigen zoude .gegeven hebben, om een gedeelte zijner onderdaanen den weg ter Zaligheid te leren, naar den regel van de Augsburgfche Confesfie ; en wederom anderen , om een ander gedeelte te onderwijzen, volgens het Synode van Dord. Indien onze leeraren in de daad waren, gezanten van God, dan zouden ze, gelijk de Propheten en de Apostelen, gezag hebben , om ons uit Gods naam zekere voorfchriften te doen, met een gemoedverbindend gezag ; dan zouden wij naar hef moeten horen, al waren ze zelfe Bileams; maar nu gaat hunne bediening, als dienaren des woords , niet verder, dan, om de leerftukken, die in Gods woord gevonden werden, aan de gemeinte voor te fielten , zoo dat dan noch aan de gemeinte het onderzoek overblijve , of hunne voorfteliingen gegrond zijn; dit nu is niet alleen een voorrecht van de leeraren; want ook elk lidt der gemeinte, kan en mag het zelfde doen; terwijl het gezag der Voorftelling gelegen is, niet in den perfoon van den fpreker, maar in de woorden Gods. Het komt ons dcrhalven eenvoudiger voor, en met de lere der Apostelen overëenftemmender , dat de leeraren zijn broederen, uit het midden der broederen genomen; van de gemeinte zelve aangefteld, en aan wie zij uit dienhoofde regtftreeks rekenfehap verfchuldigd zijn, om het Woord Gods, en de Sacramenten te bedienen , om tezorgen voor den geestelijken welftand der geineiute, en vair ieder lid, in 't bijzonder; zqo dst $ gemeinte,  Ij VOORREDE. cn ieder lid ia 't bijzonder, onmiddelijk afhange vari Christus, en niet gelijk voortijds, door middel van de Prophete», of Apostelen. Uit dien hoofde nu begrijpen wij, dat onze leeraren , ingevolge van hunne-aanftel,lmg door de gemeinte , geen ander gezag hebben, in het verkondigen van Gods woord, dan om het te prediken naar die wijze, als ons Kerkgenootfchap het ver. ftaat, en zoo als deszefts mening des aangaande in de formulieren van enigheid ftaat uitgedrukt Hf er uit volgt dan ook , dat de gemeinte in 't algemeen , en dus ook ieder lidt in 't bijzonder gerechtigd is , om, niet alleen kennis te nemen van de wijze op welke hunne lastgeving wordt uitgevoerd; maar ook in gevalle, naar hun oordeel, hier in enige merkelijke misdagen mogten begaan worden , de vrijheid te nemen van met befcheidenheid , te denken, te faken , en te drijven Door de vrijheid van denken verftaan wij dat r»cht en die yerpligting , die alle ledematen hebben, om alles' wat voorgefleld wordt, iq zo verre te onderzoeken dat men met op het goed gelove aan de leeraren dole " M kre 0f wa'ldeI' Deze vrijheid hebben wij van Gods'wege, want die dagen zijn niet meer, i« we];cen de lippen.des Priesters de wetenfehep bewaarden en men uit zijnen mond delVet boorde (fj • mm m worden ^ Christenen Priester*» des Heen» , en dienaars onzes Gods genoemd (gy, jazijzijn^ vm Godgeleerd (h) Uit de vrijheid, en verpligting tot denken , volgt ook die om it/preken; of zijn wij niet verpligt om gedag ten , die wij nuttig oordelen, aan onze broederen mede te delen? en zq wij iets menen te weten, of te bemer-, ken, CO Mal. li. 7. (g) ?ef. ^ 6m co Joh>  VOORREDE. iQ ken. waarvan her voor lel enig voordeel kan toebrengen, moet aulfcjJ dan bij , cn met ons begrayeii worden? ik weet dat velen onzer Leéra en, zig lage denkbeelden v rmen van de Godsdienliigg gefprckkci der v°rirandig(te ledematen; waarvan ene der redenenfchijnt tezijiv.at ze zi meestal vervoegen bijzulken,die op 111 -s, war Domino voor brengt, Ja, en Amen zeggen Ik ben een lid van een genootiehap , waarin ook over leerftuk. ken van den God-dienst gehandeld wordt, en uit hoofden ««lilde vrijheid, die wij ons toe eigenen in het inreken, leren wij malkanderen, bij voorbeeld, dat de Formulieren van enigheid van menichen zijn npgefteld; dat uit dien hoofde de gemoederen der leeraren, noch derledematen aan dezelve niet te zeer moeten verbonden worden; wij nemen de vrijheid om uit Zondag 13. liet woord mtuureljke Zoon, als onfehriftmatig te verwerpen , en vergunnen ook, bij voorbeeld , aan onze leeraren, dat ze met ons, als insgelijks onfehriftmatig, verwerpen, de lere dat de tr}zo,.de dcor den Doop enigzi ts worae weggenomen {/); ook horen wij met verdraagzaamheid zodanige leerftcllingen , die men tot de Formulieren toedoet, bij voorbeeld, de lere van het w rk trboM , dat men misfehien door het uitvinden van t d gel eerde vergr. otglazen eindelijk heeft ontdekt; doch als aan deze, of andere dergelijke (tellingen een zeker gewigtwoict toegeichreven , of dat ze als tot de regtzinnigheid behorende warden opgedischt, dan kunnen wij niet nalaten, om zodanige onkunde te beklagen; maar wat de Sacramenten aangaat, daaromtrent (preken wij zo gematigd niet. Wegens het H. Avondmaal, komt ons overtuigend voor , dat de aart van Christus K.Ü- (0 I\ederlandfehe Gekor?b?lijdenisfe. Art. 15. V , ** 3  so VOORREDE. Koningrijk , de oogmerken der Sacramenten des N. T. en de inftellingen van Christus en de Apostelen, vorderen , dat niemand hijzigzelven, inzijngeweten, als in Gods tegenwoordigheid, zig daar toe mag gerechtigd houden, ten zij hij met 'er daad gelove tot zaligheid, en zijn hart door dat gelove min of meer gereinigd zij. Wijders dat dit gevoelen van onze Kerk, indePórmulièrenklaaj, en zonder de minfte dubbelzinnigheid is voorgefteld; dat wij het overzulks daar voor houden, dat die leringen, die lijnregt daar tegen aanlopen, en openhjk der gemeinte voorgehouden worden, ten bewijze ftrekken, dat die geilen, die ze voorftaan, in dezen, aan de lastgeving, die zij van de gemeinte hebben , niet voldoen; dat wij betuigen daar aan geen deel te hebben, noch te willen hebben; en dat de dienaren, dus doende, zig zeiven prediken ; maar niet de lere die wij omhelzen. En wat betreft den Kinderdoop , gelijk wij in dezen aan een ieder, zijne vrijheid laten, zo beklagen wij ons ten" hoogften , dat wij in dezen ook niet verdragen worden: ja Leeraren.' Wij begrijpen, dat het niet is een nederig verzoek; maar ■een wel gegronde eisch , dien wij u doen, namelijk dat gijlieden gelooft , dat onze handelwijze gegrond is op ene volkomene overtuiging; dat wij zonder ons gemoed it verkragtcn . onze kin .eren niet kunnen laten dopen , of over dezclven als doopgetuigen ftaan ; dat wijdeeerfte vragc van het Formulier niet in gemoedc met Ja kunnen beantwoorden; dat gij overzulks verpïjgt zijt, om zo veel inuis, te bewerken, dat, om zwakke hroederen te gemoet te. komen , het lezen van dat vraagftuk worde afgefchaft; en dit vcrwondeie 11 te minder, daar het"op hoog bevel, in deProvintievan Groningen verboden is, om, bij den doop der kinderen, enig vraagftuk voor te lezen , zo als aldaar ook niet gel fchiedt,  voorrede. 2ï fehiedt. Wijders cifchen wij, dat gij ten minfte zoo veel agting voor Christus infteHing betoont te hebben, om te geloven dat die doop, dien bij heeft ingefteld , juist dezelve is dien wij verkiezen, en overzulks ons niemand moeite aandoe. En dat te meer, omdat wij belijden te omhelzen, de fondamentele leerftukken van onze Kerk , zoo dat wij buiten dezelve geen ander Kerkgenootfehap verkiezen. Wat nu aangaat de vrijheid van te fchrijven , men moet zig in de daad verwonderen dat deze, diedeminst gcvaarlijkfte, en zelf de meest nuttigftc is, den meesten tegcnltand vindt. Om kort te zijn, het is bekend, dat zig onder de ledematen zwarigheden opdoen , wegens den Kinderdoop, dezen worden veroorzaakt , en verder uitgebreid door het geen men daar overdenkt en fpreent; nu is het buiten tegenfpraak dat heimelijke gefprekken, veel gevaarlijker zijn , dan openbare voorftellingen; want of fchoon dan de lere wel niet zo algemeen wordt, ze fchiet egter zo veel te dieper wortelen , om reden, dat 'er geen gelegenheid is , om het geen men als ene doling befchouwt, te konnen wederleggen, of te verhoeden dat ze hare voorftanders geheel en al innceme, en verblinde. Dan met het uitgeven van dit werkje, kan nu een ieder de redenen van die zwarigheden lezen; het voorftel is , zo ik mij niet bedriege zeer klaar. Heb ik geheel of ten dele gelijk, men bukke voor de waarheid; maar heb ik geheel, of ten dele ongelijk, wat vreest men dan voor de leugen, als ze zig gelijk hier, in haar eigen, gewaad vertoont. Kan men mijne redenen bondig wederleggen, en dat zo klaar als ik ze heb voorgcfteld, en zoo, dat minkundigen, die zulks het meest nodig hebben, 'er door overtuigd kunnen worden; dan nog zullen mijnj? pogingen ter bevestiging der waarheid _ftrekken, 1 * 4 • e^  sa VOORREDE. cn ik altoos gereed zijn , om de ontfanger» onderrigting met verfchuldigde dankbaarheid aan te nemen. Deze vrijneid, waarop wij ons beroepen, behoort aan ons niet als ene genade te worden toegerekend. Het is het wettig erfgoed van onze Vaderen, die ook voorde G dsdienliigt vrijhe'd goed en bloed hebben opgezer: wat zeg ik , ook daar voor heeft Christus zijn dierbaar bloed vergoten. Paulus roept ons toe, gij zijt dien gekogt , en wordt geen dienstknegten (ter menfcben /£_), en wederom, ftaat a.,n in de vijheid met welke Cbristm Jezus t4 heeft vrijgemaakt; broeders gij zijt tot vrijheid gerot'en ( /). Wegens den tijtel van dit werkje, moet ik enig berigt geven , tn ten dien einde merke ik aan, dat zij die den Kinderdoop verwerpen, doch auderfints bij hunne gedane belijdenisfe volharden , immers van wien het tegendeel niet blijkt, in de gemeinte behoren gedragen, en als waardige Lidmaten befchouwd te worden; en dat om reden , zo ik mij niet bedriege , dat ze in deze hunne handelwijze , niet van de Formulieren van enigheid , noch van het gelove der Kerke afwijken. En dit bewijze ik aldus: men verwerpt niet de bediening des doop- in V .Hg meen, maaralleen den Kinder loop; nu hebben wij in onze Kerk twt Formulieren van den doop, het ene voor de kinderen, en het andere voor de volwa Penen , en de Nedeiiandfche Gelaofsbelijdenisfe leert Ar:. 34.. dat men te,maal m et ; maar niet twenulen mag gedoopt worden Derhalven ik moet een van h-ide die Formulieren gebruiken ; maar beidt mag ik het niet doen, ten opzigte van hetzelve onderwerp; hebben wij -tan niet ieder onze vrije keaze? deze verkies: zijne kinCO t cor, va. 23. (o Gal. v. 1-13,  VOORREDE. 23 kinderen te laten dopen', en dan wordt het ene Formulier gebruikt, dat is goed. Gene wordt gedoopt als hij bejaard is, en dan wordt het andere Formulier gebruikt: dat is dan ook goed , en beide met de Kerken orde even overé'enkomftig. Ik weet, men zal zeggen, dat het laatfte Formulier gefchikt is voor zulken, die uit andere Godsdienftentot den onzen overkomen; maar ( 1) waar (laat dat gcl'chrevcn? in de Formulieren zelve vind ik hctniet, (2) dan zoude bij de vijf vraagftukken ook gevoegd zijn geweest, ene afzwering van het voorgaande geloof, (3) kinderen wier ouders hen niet hebben laten dopen , worden bejaard, begeren den doop, op hunne belijdenisie, zal men het weigeren? immers neen; welk Formulier zal men dan gebruiken? immers dat voor de bejaarden , en dat zo zijnde , is mijne onderftellingbetoogd. Maar, zal men aanhouden en zeggen, die laatfte reden is, wel goed , doch , niet te min is dan de fchuld bij de ouders, die van de lere der Kerke zijn afgeweken, enden doop hunner kinderen verzuimd hebbende , overzulks ftraf baar zijn. Hier omtrent vergunne men mij deze aanmerkingen , (1) dat onze Formulieren zig doorgaans bedienen van de uitdrukking dat de kinderen wog?» gedoopt worden, ( 2 ) dat indien onze kerk in het begrip was, dat men door dit verzuim , den kinderen enig nadeel toebragt , of hen van hunne voorregten beroofde, zij dan ook behoorde , de daarop geftekle ftraffe uitdrukkelijk bepaald te hebben, immers zodanig verzuim , omdat: door het zelve, een onnozel wicht benadeeld wordt, als ene misdaad uit te monfteren, en da: vindt men nergens, integendeel , (3) zo als wij gezien hebben , is het Formulier voor de bejaarden onbepaald, en gewaagt ook iiiets van die voorgewende misdaad («). In- (m) Indien dit van een zo groot aanbelang gerekent wordt v waar.  H VOORRED Ec Indien dit beredeneerde gegrond is, hebben wfj dan geen recht, om ten onzen opzigte die verdraagzaamheid te vorderen, die wij ontrent onze medebroederen willen oeffenen, of fchoon wij verzekerd zijn, dat ze in dezen hunnen Godsdienst geheel van Christus infteÜing afwijken? behoorde men in dit geval niet te zeggen , een ieder zij in zijn gemoed ten vollen verzekerd:; maar indien het verwerpen van den Kinderdoop , mede begrepen wordt, onder die leerftukken die niet verdraagen mogen worden, wat dan? zal men zijn gemoed verkragten? of zal men zig genoodzaakt zien om een van deze uiterften te verkiezen , of om buiten ene gemeinte hoe ook genaamd te blijven , of om zig te verenigen met ene zoda-, nige , waar mede wij van harten niet eens gezind zijn ? Christenen, zal in u immer op komen, om, gedurende het korte verblijf hier op aarde, uit de gemcenfehap deiheiligen zulke menfehen te fluiten , met wien gij in de volmaakfte vereniging , tot in aller eeuwen eeuwen, zult verwaardigd worden te leven! Zo. denken , zo fpreken wij omtrent de tedtemaaten ,. die niets anders te vrezen hebben , dan dat men hen aanzie voor eigenzinnige , en oproerige menfehen , en hen uit de gemeenfehap der Kerke iluite; dat is het al * want zij weten in wien zij geloven; maar met welk een. bekrompen gemoed denken' wij niet aan zodanige Leeraren, die uithoofde van hunne zwarigheden omtrent den Kin* Vaaröm maskt men. dair van niet ene vrage., bij. de aanneming der Ledematen? want dezen hebben zig nooit afzonderlijk ver. honden om hunne kinderen te" laten dopen. Waarom, fpreekc men 'er niet van in het Formulier van het huwelijk, waarift van kinderen gefproken wordt, doch niet verder, dan om ze iit de kermiste en vreze Gods op te brengen: zie ook het gebed K dat dan gebruikt word.L,  VOORREDE. 2£ Kinderdoop , hun werk al- zugtende doen? Jefus zelve geve ben wijsheid, en make hen getrouw ! terwijl onze hartelijke wensch en béde is, dat eenmaal die dagen mogen naderen, waarin de lere van Christus , in hare eerHe , en zuivere eenvoudigheid zegenpralen, en het verhand. gevangen geleid zal worden, onder de geheorzaambeii des Evangeliams'. Wij Venvagten naar Gods belofte enen anderen Kerkftaat, waarin het zijn zal Éne kudde, één herder; zij die den Kinderdoop voorftaan, moeten zig verbeelden, dat 'er in dien tijd gene volwasfene zullen gedoopt worden , en dat dan de inftellingen van Christus, en zijne Apostelen wegens den Doop zullen hebben uitgediend; zo veel verfchillen wij in dezen, dat wij onsfterk Verbeelden, dat 'er dan geen Kinderen zullen gedoopt worden. Dit oriderfteld zijnde, moet eens het begin dier' hervorming opdagen; deze heeft men niet te vervvagten Van de z;jde der leeraren, en zulks behoeft geen bewijs; het moet komen van de ledematen, en daar zij hunne leeraren zeker gezag hebben gegeven, en bijgevolg tot wederzegging toe; zo zijn zij ook natuurlijk gerechtigd, onl in dezen ene hervorming te begeren. Is het te veel gevergd , men vergeve het ons; maar dit is niet te min, onze welmenende raad, dat men niet alleen, in der.en, den ledematen de Christelijke vrijheid vergunne, maar ook den leeraren; want niet tegenftaandedezenverpligt moeten wezen, om den Doop aan kinderen te bedienen, wanneer het gevorderd Wordt; waarom hen egter ook niet de vrijheid gelaten, om, als zij het in gémoede dus begrijpen, hunne ledematen aan te raden om den Doop hunner kinderen uit te ftellen, en waarin zoude dan het Christendom benadeeld worden ? ik ftappe hier van  a6 Voorrede. Van af*, met deze woorden : als de Zone des menfehen zal gekomen zijn, zal hij ook g"elove vinden? Zo Veel mij bewust is, ben ik de eerde der Gereformeerden , die ondernomen heeft, om den gehelen Kinderdoop te verwerpen : wat hier van de uitflag. zal wezen is Gode bekend. Ik bevele zulks aan het bellier van den grooten Koning zijner Kerke , die mij als Schrijver , u als lezer, oordelen zal in zijne toekomdef* Intuachcn , als de loop der dingen blijft zo als men doorgaans ziet, kan men van deze uitgave, met zekerheid deze voorfpellingen maken. Sommigen zullen door mijne redenen geheel of ten dele in hun gelove veranderen; anderen integendeel, misfehien , in hun tegenwoordig gelove geheel of ten dele bevestigd worden; en dezen maken uit het beste foort van lezers , zulkeu naamlijk dien het om waarheid te doen is , cn wien de Godsdienst ter harte gaat; over de overigen , en helaas! den grootften hoop, moet men zig niet bekommeren; menfehen op wier hart de Godsdienst niet, of zeer weinig werkt, en die tevens zo wel ongeleerd, als onleerzaam zijn, moet men alleen aan Gods barmhartigheid overlaten. En welke uitwerkfelen, mijne zwakke, doch welmenende pogingen hebben mogen , dit voordeel zal mij niet ontgaan, dat ik weete mijnen plicht voldaan , en mij van mijne roeping , naar vermogen, gekweten te hebben ; in allen gevalle, ik zal niet de eerde, en vermoedelijk niet de laatfte zijn , die zonder nutte doen gefchreven heeft. EERSTE  NAREDE X3e twe eerste Redevoeringen, benevens de Voorrede tot dezelve gefchikt , zija enen geruimen tijd , in gereedheid geweest. Mijn eerste voornemen was, om een, cn ander, vooraf, en naderhand de twe andere Redevoeringen, uit te geven. Om redenen, ben ik van gedagten verandert, en bcfloot om alle de Redevoeringen, ineen Boekdeeltje, te gelijk uit te geven. Deze uitgave is , door ene aanëenfchakeling van toevallen, vertraagt geworden. Indien ik de Voorrede nu nog moest fchrijvéö, zou ik ze enigfints veranderen, en een zeker verhaal, daarin voorkomende, niet alleen omHandiger befchrijven , maar ook duidelijker opgeven , langs welken weg, ik er kennis van heb gekregen. Dan ik heb die Voorreden, zoo willen laten, als ze was; en gelijk ik niec wil hopen , dat iemand uic dezelve, aanleiding tot ongegronde, of verkeerde toepasfingen , zal nemen , zo zal ik er verder niets bijvoegen , om zo veel mogelijk , alle ftenen des aanftoots, uit den weg te ruimen. Men zal gemaklijk begrijpen , dat elk dier Redevoeringen, te groot is , om gevoeglijk, op eenmaal uitgefproken te kunnen worden. Bij deze uitgave, heb ik mijne opftellen vergroot, door nadere uitbreidingen, en nieuwe bijvoegzels. Ik had geerne, eiken Redevoering, in tweên willen fplitzen; doch vond geen middel, cm zulks voegzaam te kunnen doen. Dan daar ze alle behelzen , zaken, die enigfints op zig zeiven ftaan,kan de guoftige Lezer, op verfcheidene plaatfea, daar ietg van enen anderen aart voorkomt, zijne overdenking, zonder fchade afbreken. Ik heb den Lezer, die wegens den Doop der Joden- ge-  narede. genoten, enig nader onderrigt begeert, gewezen naar J. Galé; hij moge er bij voegen, G. Meijer, ondcrwer. pen van den Doop, pag. 15. ,ö. 62.-79, Alwaar men ene gantfche verzameling , van fraaije oordeelkundige aanmerkingen vinden zal. Voorts, de jongst uitgegevene Brieven, over_ de voorwerpen van den Doop ; den 13de» Brief,in weiken,dat onderwerp,niet minder fraai wordt behandelt. Die laatstgemelde Brieven , heb ik met grote aandagt, en niet minder genoegen gelezen, en herlezenen fta verbaast, dat zulk een overtuïgelijk fchrijvcn geen meerder vrugten voortbrengt. De lezing dier Brieven , is één der oorzaken geweest, waar door de uitgave van dit Werkje , is vertraagt geworden. Ze komen mij voor, zoo beflisfehend te wezen, dat er niets tegen kan gezegt worden. Daarenboven geeft de geleerden uitgever, zulke doorfia^de blijken, van beïezenheiJ, redeneerkunde, en een'fijn oordeel, dat ik, die mij in een veel bcpaalder kring beweeg, er te zeer bij afdak; en uit dien hoefde, in bedenking nam, om mijne Redevoeringen sgter"te laten. Dan, oordeelkundige lieden, hebben mij doen opmerken, dat de nuttigheid dier Brieven , aaa hunne voortreffelijkheid, niec genoegzaam zal beantwoorden, bij den grootten 'hoop, namelijk, de mir.kundigcn, die te grof zijn, om's Mans' fijne redekavelingen, oveiiil, en naar behoren te gevoelen; ook heb ik er ontmoet, dien het hindert, dat de geleerden uitgever, dar. eens zelf fpreêkt',danwedeiöm Mr. Addincton, en opzijn beurt Cr. Stennett, het woord laat voeren; dit menen zij, beneemt de duidelijkheid van het voorfiel, die men meer in ene doorlopende Redevoering kan betragtep. Deze aanmerkingen ia hare waarde kiende, zal ik alleen, opgeven deredenen  N A R E D E. ren, die mij bewogen hebben, om de u;t*ave mijner Redevoeringen, niet agter te latëb. Ik verbeelde mij, dat ik den Kinderdoop heb bedreden , op ene wijze , die ik bij anderen niet gevonden heb: de gewone retienen tesen dcnzelve, vermeerdert, nader aangedrongen , en die Lere van alle zijden befprongen , zelfs van zodnnigen , waar op, zo veel ik weet, de aandagt van niemand is gevallen. Wat de bewijzen voor den Kinderdoop betreffen ; ik heb nuttig gcöordeelt, om op ene breedvoerige wijze, de voorgewende betrekking der Kinderen, op het geloof hunner Ouders, te ontbloten, tot de fondamenten toe. De overige bewijzen, heb ik breedvoerig ontzenuwt, en ben daarin, van mijne voorgangers, min of meer, afgeweken. De Befnijdenisfe,' heb ik nergens naar mijn genoegen, behandelt gevonden. Om alle die redenen, heb ik befioten, dat ook mijne pogingen--, enig nut zouden kunnen doen. üet oordeel hierover, {laat aan den befcheiden Lezer, lntusfchen, 't geen in de meergemelde Brieven, breedvoerig was behandelt, heb ik bij verkorting opgegeven , en den Lezer naar dezelven gewezen.. Indien wij , hier efl daar , van malkander verfchillen, wij zullen het wederzijds, ten goede moeten duiden. God geve, dat onze verenigde pogingen, het bedoelde einde, m<-gen bereiken, en wij ons Kerkgenootfchap zien toenemen, in een groot aantal, van wire Protejantjcbe Christenen! * * 2 ONT-  ONTLEDENDE TAFEL, VAN ALLE DE REDEVOERINGEN. EERSTE REDEVOERING, Waarïn voorkomt. I. Ene breedvoerige inleiding, waarïn voorgedeld wordt A. Dat Christus, en zijne Apostelen, de enige inftelIers zijn van onzen Godsdienst, en wel. (a) Christus, pag. j. (b) Zijne Apostelen 2. B. Dat de Voorfchriften van onzen Godsdienst, alleen , en volkomen, gevonden worden, in Gods be. fchreven woord. pag. 2, 3. C. Ene toepasfing van die onder (telling. 00 Meer algemeen. 3, (b) Meer bijzonder 4-6. II.Ter zake komende, wordt A. Cen ftaat des gefchüs opgegeven , en wel. Ca) Of den Doop der Kinderen, geöorlooft zij. 6, 7. (b) Of zulks moet verdaan worden, van alle Kinderen 7. ten dien einde wordt nagefpoort. CO De Wet van Mozes in 't gemeen. 7, 8. Ca) De Beftijdenisfe,zoals ze uit Abraham is; volgens Paulus Lere,Gal. lil. en Rom.IV8-c. C3) Wat bewijs er te halen is, uit den Doop. der Jodengenoten. e-if. (4) Welk bewijs men uit de Bcfnijdenisfe kan afieiden. pag, 17 25. H. B.  van alle de REDEVOERINGEN. II. B. Opgegeven de zwarigheden die zig in den Kinderdoop opdoen, en wel, (a) Wanneer ze moeten gedoopt worden? 56-29- (b) Hoe men het maken zal met delklijdenisfedes Geloofs , die de Godlijke Inftelling vordert. 29 , 30, en hier uit wordt afgeleid, dat de Lere van den Kinderdoop verfchilt. (1) Van de Wet van Christus. 30, 31- (2) Van de Wet van Mozes 31. Dit wordt breedvoerig aangewezen door de befchouwing der Doopheffers, ter welkers opzigt onderzogt wordt. (*) Wie men daar toe moet kiezen, en wel. (aa) Of zulken die reeds overleden zijn. 31. Cbb) Of wel de Ouders. -. 32. (cc) Hoe te maken, als deOuders overleden zijn. ibid. Cdd)Ook als er gene nabeftaande zijn.32.33. (**) Hun werk, en dat betreft. f. Hunne perfonen zelve, te weten. §. Dat ze hunne Belijdenhfe plegtig vernieuwen. 33, 34. §§. Dat ze zig verbinden om de Kinderen , in de Lere van Christus te on« derwijzen- 34. ff. De Kinderen die gedoopt worden; deze worden. §. Op hen zelve befchouwt, en dan die befchouwing op het Formulier des Doops toegepast, pag. 34-36. §§, Dit wordt nader aangedrongen, pag. 36, 37* ***. Welke nuttigheid de betrekking van ** 3 Doop-  ONTLEDENDE TAFEL, II. D. b. 2. ***. Doopgetuige,den Dopeling toebrengt; na ene voorbereiding pag. 38,39. wordt aangemerkt dat ze moet beftaan, of t. In ene Verklaring, dat hun geloof ten nutte der Kinderen komt, dit wordt onderzogt, en wederlege, pag. 39 , 40. ff* In de lere,dat debetrekking van Doopgetuige, den Kinderen, Gods gunfte, en de Zaligheid veröorzaak:, dit wordt onderzogt, en ernftig beftraft. 40, 41. C. De laatfte vrageis, welke Kinderen mogen, of moeten gedoopt worden ? ten dien opzigte wordt. (O Aangewezen de zwaarwigtigheid dier vrage, en wel. *. Men zegt dat niet alle Kinderen mogen gedoopt worden. 42. **. Men beroept zig te vergeefs op de Befnijderisfe. 43. ***. De regelen van onderfcheid, moeten gezogt worden. f. Of aan de zijde der Kinderen, doch voldoet niet. 43, 44. tt- Of in de gefteltbeid der Ouders, en Doopgetuigen, doch voldoet ook niet. 44, 45. (2) De vragen zei ven zijn. * Of het gelove der Ouders, of Doopgetuigen, op 't welk men den Doop der Kinderen grond, zij f. Een enkel Historisch Gelove, 45, 45, ff. Een waar zaligmakend Gelove, dit wordt nagefpoort. 47, 48. **. Of men Kinderen mag dopen, wier Ouders sijJ Geen  van alle de REDEVOERINGEN. II. C. 2.**. f. Geen Ledematen. I ^ ff. Gec.nzureerc. » ***. Of men onechte Kinderen mag dopen. 43,49. ****. Hoe zal men het maken met de Vondelingen ? 49, jo. **»**. Of hec gelove der Voorouders, zelfs dat van Abraham, in aanmerking komt. 50-53. III. Enige toepasfelijke Aanmerkingen, zoo op de Lere, als op de wijze hoedanig wij ze voorgeftelt hebben. 53' TWEDE REDEVOERING, waarïn- Na ene korte inleiding , png. 59, 60. de redenen worden opgegeven , om welken wij den Kinderdoop verwerpen, en wel I. Om dat bij nergens geboden is. 60 , 6r. dit wordt aangedrongen, A. Door Christus woorden, Mare. VII: 7. 61. B. Uit de algemeene onderftelling, dat tot een Sacrament, verëischt wordt, ene Godlijke injlelling. 6t-6> dit wordt verdedigt, tegens de volgende uitvlugten, als. A. Dat de Kinderdoop niet verboden is. 63 65. B. Dat zulk een uitdruklijk verbod nodig was. 65-68. C. Dat er ook geen bevel is , dat Vrouwen het Avondmaal moeten gebruiken. 68-70. D. Dat de Kinderen, in de algemene omfchrijving van Volkeren, zijn begrepen. 70-73. E. Dat de Doop, in 't algemeen , door Christus, ** 4 is  ONTLEDENDE TAFEL, I E. is ingeftelt, offchoon de Kinderen, niet uitdruk.' lijk, worden genoemc. 73 , 74. II.Om dat door de inftelling van den Doop, de Kinderen worden uitgefloten ; om dit te bewijzen , worden nagefpoort. A. De woorden van Christus, dien wij vinden. (a) Matth. XXVIII: £>8, 99- (c) Uit twe vermaarde voorbeelden, als. (1) Den Doop op den eerflen Pinksterdag. 100. (2) Die der Inwoonders vzx\Samaria. ico, 101. Deze drie redenen, worden nader aangedrongen, door de befchouwing. L Van de Sacramenten in 't gemeen; ten welkers opzigte, breedvoerig wordt aangewezen,het onderfcheid, tus'fchen de Zedelijke, en Willekeurige geboden, en zulks op den Kinderdoop toegepast. 102-107. II. Van de Sacramenten des N. T. in 't bijzonder, en wel. A. Derzelver onderwerpen, te weten, geen Jonge Kinderen. 107, io3. B. Die Sacramenten zeiven; zijnde niet voor Jonge Kinderen gefchikt. 108, 109. dit wordt breedvoeriger aangewezen, door deze voorftellingen. (1) Dat ze zijn, zigtbare, en verzegelende tekenen, van onzigtbare zaken. 109. (2) Dat ze alleen moeten gebruikt worden van hen, voor wien die onzigtbare zaken, zijn gefchikt. K9, uo. (3) Dat ze gene nuttigheid toebrengen, dan aan zulken, die onderrigt zijn, wegens deinzigten die God, er mede bedoelt. Dit wordt breedvoerig aangedrongen, no-m* • * * j (4) Dat  ONTLEDENDE TAFEL, H.B.c3). (4) Dat ze grien ander opzigt hebben, als tot de de Zaligheid, en de middelen daar toe leidende. ü2, 113. (5) Dat ze opzigt hebben, op iets, waar door menfehen van menfehen, en zelfs de Kinderen der gelovigen, van malkanderen onderfcheiden worden. 113. (6) Dat ze behoren tot de gebreken des N. T. 114. Uit die Voorftellingen, worden enige redenen tegen den Kinderdoop afgeleid, en wel. (0 Dat die Doop, tot niets nut is, ten dien einde worden befchouwt. (*) De Dopelingen,en bewezen, dat ze van hun. nen Doop, gene nuttigheid kunnen hebben, zo lang ze niet tot hunnen verftande gekomen zijn. 114-116. en verdedigt. 110", 117. (*•) De Ouders, en andere Doopheffers, en onderzogt, wat er ontbreekt, (aa) Aan de Kinderen, die gedoopt zullen worden.' 117. (bb)Aan de Ouders, j n8 (cc) Aan de Gemeinte. i Wijders wordt, (dd) Onderzogt, of de Gemeinte rechtheeft, om, bij den Doop der Finderen, van de Ouders te vorderen, Ac herhaling hunner Geloofsbelijdenis, en ene plegtige Verbintenis, wegens de opvoeding der Kinderen; en zo ja; of zulks iets afdoe, ten voordele van den Kinderdoop. 118.120 (ee)Aangewezen, dat het voorbeeld der Beft'jdenisfe, ten dezen opzigte, op den Doop,  van alle de REDEVOERINGEN. II.B.(i)**.ee. Doop, niet kan worden toegepast, (ff) Opgegeven, cn onderzogt, de nuttigheden , die men aan den Doop der Kinderen hegt, als f. Dat ze der gemeinte wordeningelijft. 121. ff. Dat het Gebed der Gemeinte hen nuttig ïs. 121 , 122» fff. Dat ze daar door, van dien der ongelovigen onderfcbeiden worden. 122,123. (2) Dat de Kinderdoop, gene verzegelende kragt heefc. 123-127. (3) Dat die Doop, onbeftaanbaar is, met de on« derftelling, dat de Sacramenten des N. T. geen ander opzigt hebben, dan tot de zaligheid, e. z. v. 127 129. (4) Dat dien Doop, zo veel temeer, moet verworpen worden, indien de Sacramenten des N. T. behoren tot de gebreken dier huishouding. 129. Bij deze Hoofdredenen, worden nog enige mindere gevoegt, als I.De menfchelijke invoering van den Kinderdoop. 129, 130. H.Dw-szelfs fchadelijkheid; dit wordt aangewezen, aan de zijde. A. Der Ouders. 130. B. Der Kinderen. 130-132. III.De gevolgen , welken de Lere des Kinderdoops, onder hare Voorftanders veroorzaakt. 132-136. Alles wordt befloten, met enige toepasfelijke Aanmerkingen. 136 140, DER-  ONTLEDENDE TAFEL; DERDE REDEVOERING. Waarïn, na ene breedvoerige Inleiding 141-145- een begin wordt gemaakt, om de redenen, die voor den Kinderdoop worden opgegeven, te toetfen; en wel I.De onderftelling dat de Kinderen, betrekking hebben, op het Gelove hunner Ouders. Deze wordt ontleed, door ene beredenering der volgende vragen, als. A. Welke Ouders ? dezen befchonwen wij. Ca) Als de Natuurlijke Ouders; 'c zij. Cl) De verdere Voorouders. 146, 147, (2) De onmidlijke Ouders. 147, 148. (b) Als gelovige Ouders. 148-153. B. Welke Kinderen? en wel zulken, wier Ouders zijn, Ca) Onbekent, bijzonder de Vondelingen. 154. (b) Bekent, en ten hunnen opzigte wordt. Ci) Beredeneert, dat men in het deelgenootfchap aan de goederen van Gods Koningrijk , de natuurlijke Geboorte, in aanmerking neemt. 155-158. (2; Waar uit deze bedenkingen wordt afgeleid. C*)Of men denkt aan Kinderen, die gegenereert, en ontfangen, dan wel aan zulken die flegts, van gelovige Ouders geboren worden. 158. (**) Wat men te houden hebbe, van zodanige Kinderen, welken de Ouders, reeds hadden, toen ze nog ongelovig waren. 158. (***) Wat men moet geloven, van de Kinderen , die in Over/pel verwekt worden, aelfs deer Godvrugtige Ouders. 159. C. Wel.  van alle de REDEVOERINGEN. I.C. Welke betrekking! ten dien einde worden overwogen. (a) De natuurlijke betrekking. I59«i6i. (b) De betrekking op Adam, waaröntrent. cm h)i p) .^Enige Hellingen worden gemaakt. 161,162. yl] en daar uit afgeleid, dat men de Jongftervende Kinderen, zo wel kan toekennen, ene betrekking op den gelovigen Adam, als men het doet, op den overtredende Adam; ten dien einde wordt. *. De denkwijze der Godgeleerden voorge- ftelt. 162, 163. en **.Daar uit, onze onderftelling, afgeleid, en betoogt. 163-168. (6) Wordt onderzogt, de onderftelling, dat, gelijk onze Kinderen , de Ferdoemenisfe in Adam deel'dgtig zijn, ze alzo ook in Christus tot genade worden aangenomen, en dat, die Kinderen, met de Erffmette geboren wordende , alzo ook van bunne geboorte af, kunnen bezitten, een Zaat des Geloofs, en gebeiligtwezen, van den Baarmoeder af. Ontrent deze onderftelling, wordt onderzogt, derzelver *. Mogelijkheid , en tevens overwogen, de fpreekwijze van een Zaat des Geloofs. 163- 171. **.Zekerheid; en daarin, over jerem. I: 5. en Luc. I: 15. enige Aanmerkingen gemaakt. 171-173. (c) De betrekking, die de Kinderen hebben, op het deugdzaam gedrag hunner Ou Iers, en de tijde-  ONTLEDENDE TAFEL, r. c co tiidtliike ZerenirtTfin . Hip HnnnVt- ««.» vloeijen. Cl) Deze betrekking wordt voorgeftelt, en op. geheldert, 173-175. CO Afgewezen } jat ze nog plaats heeft onder het N. T., bij welke gelegenheid, enige Aanmerkingen, over Eph. VI: 2, 3. worden gemaakt. 175-J77. Cs) Opgemerkt, dat die betrekking , egtcr, niet en vloeit, Üü het N. T. 177, 173. (4) Enige , toepasfelijke Aanmerkingen gemaakt. 178, 170. Cd) De betrekking van Abraham, op zijn Zaat; en op den Kinderdoop toegepast. 179 i8^. Ce) De betrekking, die men meent, dat, als een zegening Abrabamt, tot de Heidenen gekommis. 183.186. Wegens die betrekking wordt onderzoek gedaan. ( O Naar hare toevallen. 180" 188. C2) Naar hare geduurzaambeid. 188 193. D. Waaruit , wordt die betrekking bewezen? jp j, 195. ten dien einde worden ondeizogt. *. worden nagefpoort. En wel. (aa) Rom. IV: ^02-203. (bb) Gal. UI: 203, Oj'. Tc-  van alle de REDEVOERINGEN. I. D. Tegen die betrekking, worden enige redenen opgegeven , en aangewezen dat ze ftrijd, *♦ Tegen de Lere der toegerekende Er/fcbuU. 205, 205. **. Tegen die van de volharding der Heiligen 2có". ***. Tegen die van Christus gerechtigheid. 206 211. E. Hoe dient die betrekking, ter /laving van den Kinderdoop ? ten dien einde wordt voorgeftelt. (a) In 't gemeen, dat, wat er ook van zodanige betrekking zijn moge ; egter Christus, den Doop der Kinderen, niet heeft bevolen. 211, 212. (b) In 't bij/.onder, dat men uit zodanige betrekking , wil afleiden. ( (t)Dat aan de Kinderen, Sacramenten, moeten toebediend worden. Dit wordt wederlegt. 212, 213. (2) Of, dat wanneer er Sacramenten zijn ingeftelt, het dan voegzaam is, dat men ze ook, aan de Kinderen bediene, en zulks, offchoon ze in Gods bevel, niet uitdruklijk worden genoemt. Dit wordt wederlegt. 213-215. ' (3) Dat de Kinderen moeten gedoopt worden. Dit wordt . *.Wederlegt,om reden dat dan ook, den Kinderen het Avondmaal moet toebediend worden. 215, 210". **.Verdedigt, tegens twe uitvlugten, als (aa)Dat in den Doop, de onderwerpen Lijdelijk; maar in het Avondmaal, werkelijk zijn. 216, 217. (bb) Dat  ONTLEDENDE TAFEL, L E. (3) O) Cbb) Dat tot het Avondmaal, behoort, ene beproeving, die in Jonge Kinderen, niet vallen kan. 217-219. II De onderftelling, dat de Kinderen, zijn begrepen in Gods Verbond, als mede, dat ze behoren, tot de uitwendige Kerk, en wel A. Dat de Kinderen zijn in Gods Verbond; deze onderftelling wordt. (a) Onderzogt, en wederlegt. 220-22Q. (b) Aangewezen, dac ze niets bewijst, voorden Kinderdoop. 226, 227. B. Dat ze behoren tot de uitwendige Kerk. 227-220. Alles wordt befloten met twe toepasfelijke Aanmerkingen, als l De verpligting van hen, die den Kinderdoop verwerpen , om in de Godsdienftige Opvoeding hunner Kinderen, overvloedig te wezen. 230-234.. . JI. Ene beantwoording der Vrage, of iemand, die in zijne Jongkhcid gedoopt is, zig behoort te laten dopen, of gelijk men het verkiest te noemen , berdopen. 234.240. VIERDE REDEVOERING. Waarïn, na ene Inleiding 241- 243. onderzogt worden, de verdere bewijzen, dien men voor den Kinderdoop aanvoert; als L Matth. XVIII: i.rj. 243-246. II. Matth. XIX: 13-15. 247-255. III. Hand. H» 38, 39. 255 268. IV. 1 Cor. VII: 14. ontrent welke plaats. A. Deszelfs zin, wordt voorgeftelt. 269. B. De  van alle de REDEVOERINGEN. IV. A. B. Dc opgegevene zin, gewettigt, door enige voorbereidende Aanmerkingen. 269.271. C. 'Nader aangedrongen, en in de bijzondere voorHellingen, befchouwt. (a) Z>« ongelovige Man is gebeiligt, of gewettigt, en worden enige plaatfen der H. Schrift nagefpoort, bijzonder 1 Tim. iV: 4, 5. 271-280. (b) Anders waren uwe Kinderen onrein ; bij welke gelegenheid Hand. X: 14. wordt overwogen. 280-284. D. Maar nu zijn ze heilig; waarbij aangewezen wordt, dat deze plaats, niets voorden Kinderdoop bewijst. 284, 2B5. V. Bat de Doop gekomen zij, in plaatje der Befnijdenisfe. A. Die onderftelling wordt onderzogt; door aan te wijzen. (a) Dat ze te algemeen wordt voorgeftelt, en overzulks, aan misduidingen onderhevig is. 2S6, 287. (b) Dat ze twe dolingen behelst, en wel (1) Dat het O. T. gehad hebbe, twe Sacramenten. 287, 288. (2) Dat het Avondmaal gekomen is, in plaatfe van 't Pafcha ; en de Doop, in die der Befnijdenisfe. 288-'91. (c) Wordt de onderftelling zelve, nader ingezien, door (O De Befnijdenisfe te befchouwen. (*) Op haar zelve. 291, 292. (**) In hare inzigten, zijnde (aa)Met betrekking tot het Jooifcbe Folk, aangemerkt als het Vleescb* * * lijk  ONTLEDENDE TAFEL, V. A. (0 0) (aO lijk Zaat Abrahams •• dit wordt (f) Voorgeftelt. 29a, 293. (ft) Aangewezen , dat de Befnijdenisfe voor de Joden gene inzigten had, tot het Genadeverbond. 203-205- (bb) Schaduva'dgtig , ten dien opzigte wordt (t) Aangewezen ,dat, en hoe, de Befnijdenisfe, voorbeeldig was. 296, 297. (tt) Opgemerkt, dat er onderfcheid is, tusfchen het tegenbeeldige van de Befnijdenisfe der gemene Joden, en die van Christus. 297. (ttt) Onderzogt het tegenbeeld der Befnijdenisfe, en wel. (§') Die van Christus, bij welke gelegenheid, 1 Petr. III: 1822. wordt opgeheldert, 298300. (§§)Die der gemene Joden. 300- 502. (2) Aan te wijzen, dat de onderftelling zei; ve, zeer ongegrond is. 302-307. (d)Dat het bewijs uit Collosf. II: 11 , 12. ontleent, niet voldoende is; en wordt deze plaat* uitvoerig behandelt, en in haar verband befchouwt. 307-318. B. Wordt aangewezen, dat die onderftelling, den Doop der Kinderen, niet kan begunftigen. 318-320. VI.  van alle de REDEVOERINGEN. VI. Deszelfs Oudheid. 320-331. VII. Dat de Kinderdoop, door gene algemene Kerkvergadering , is vastgeflelt. 331*334- Alle de Redevoeringen worden befloten, met ene breedvoerige toepasfing; in welke , behalven ene inleiding. 334-336- worden aangefproken. Eerftelijk, zulken, die den Kinderdoop blijven aankleven. 336-342. Ttn tvoeden, zulken, die hem verwerpen, doch te lafhartig zijn, om van hun geloof, ene openbare , en Gode behagelijke Belijdenisfe te doen. Hunne voorwendfels worden onderzogt, als I, Dat de Lere des Kinderdoops, niet en bebore tot bet Fondament der Zaligbeidymaar veel eer zij, ene zaak, niet van groot aanbelang. A. De eerfte onderftelling wordt toegeftemt. 343. B. De twede, breedvoerig tegengefproken. 343-346. en vervolgens aangewezen. (a) De ware denkbeelden der zulken , die zodanig gezint zijn. 346, 347. (b) De ongegrondheid dier denkbeelden wordt aangewezen j door de overweging. CO Van de Lere der Roomfche Kerk, zo als die door de Proteftanten is verworpen geworden. 347. C2)Van de onmogelijkheid der uitvoering, zoo met betrekking. (*) Tot het beftemmen van enen bijzonderen tijd , of Godsdienst, om niet dagelijks , enige weinige Kinderen ; maar wel velen te gelijk, op eneplegtige wijze, te dopen. 348. (**) Als tot de Redevoeringen, bij die gelegenheid te doen. 348-350. C3)  ONTLEDENDE TAFEL, I. 00 co (3) Van het niet voldoende, in het oordeel van Christus. 350, 351. (c)Dat die denkbeelden, ons niet kunnen verfchonen ; maar veel eer ons behoren te veröordelen. 3JI-353. II. Dat de tegenswoordige geftekheid der gemoederen, ons genen goeden uitflag, onzer pogingen belooft. De ongegrondheid van dat voorwendfel, wordt aangewezen. A. Uit de woorden van Christus,Mare. VIII: 34-38. 353-355' B. Uit de overweging, dat dan de Hervorming, alleen aan God , moest worden overgelaten, en onze pogingen, niet zouden in aanmerking komen. 355, 356. C. Door een Vertoog, dat wij ons, van onze pogingen, veel goeds mogen beloven. 356, 357. Ten derden, zulken, die den Kinderdoop verwerpen, en gezint zijn, om ene openlijke, en onbefchroomde Belijdenisfe te doen. Dezen worden I,Aangeprezen, enen bedagtzamen, en Christelijken ijver. 358, 359. II. Gewaarfchouwt tegens de vleeschlijke wapenen. 359. III. Ingeleid, in de rechte befchouwing van het verval, der Proteftantfche Kerk, door de voorftelling. A. Van het, nog groter verval , .der Roomfche Kerk. 359-363- B. Van Gods welbehagen, in het dulden van zodanig verval. 363-368. hier in vindt men, ene uitbreidende opheldering over Jef. LIX: en 2 Petr. III. IV. Hunne pligten voorgehouden , en aangedrongen. 368-372. E E R-  E E R S T E REDEVOERING, TEGEN DEN KINDERDOOP. §. i« Ai ct oogmerk van deze onze bijeenkomst is , ont onderzoek te doen over de wettigheid, of onwettigheid Van liet bedienen des Christelijken Waterdoops aan jong geboren kinderen; een ftuk dcrhalven van dien Godsdienst , van wien alle regtgeaarde Christenen erkennen, dat Christus en zijne Apostelen de enige in . ftellers zijn; en dat zijne voorl'chriftcn alleen en volkomen gevonden voorden in Gods hefcbreven woord. §. a. Laat ons dan eerst befchouwen Christus, dien groten infteller van onzen redelijken Godsdienst. Christus , die meer dan eens deze duidelijke verklaringen gegeven heeft , dat hij tot zijne Discipelen, klaar, 011-? bewimpeld en niet ingewikkeld fprak ; dat hij hen alles verkondigd had, V geen hij van zijnen Vader geloordhad; ( «)dat het genoeg was, indien zij deden t geen bij hen ge* loden bad Christus., wiens ijver voor zijn 's Vaders wijsheid en vrijmagt, het gedrag der Pharizeën daar in verdoemde, dat ze, in het bijgeloof en het gezag van de inzettingen der ouden verdoold , Gods gebod krag* teloos maakten door bunne inzettingen (cj, en door dit hun (a) Joh. XV: 15. (6) Ibid. Vs. 10. Zie ook Vs. z^f CO Ma«h. XV: 6. A  2 REDEVOERING hun gedrag zig betoonden een volk te zijn , dat God Jerde met de Lippen , terwijl bun harte verre van bem •was (dj, terwijl hij ten opzigte van den dienst, dien hij Vordert, deze duidelijke verklaring geeft, doch te vtrge'.fs eëren ze mij , lerende leringen , \_die~\ Gebo* den \zijn~\ der menfehen (e). §. 3. Befchouwen wij, ten tweden , Christus Apostelen, die van hunnen meester, bij hunne nadere aanftelling , en ter gelegenheid van deinftellingdes doops, deze duidefyke vermaning ontfingen : onderwijst allé voikerert - lerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb (f) ; Christus Apostelen , die God tot getuige aanroepen, dat ze niet agter gehouden hebben te verkondigen alle den raad Gods (g) ; niet alleen het nodige , maar ook het nuttige (h); die zo dikwils ons verzekeren , dat ze duidelijk en onbewimpeld fpraken, zonder arglistigheid en fchandelyke bedekzelen, en? niet als Mozes , die een dekzel op zijn aangezigt leidde; Apostelen, die ons zo dikwils vermanen, dat wij ons' moeten vasthouden aan 't gene wij gehoord hebben ; aan den regel door henvoorgefchreveir, met verwerping van zulke Godsdienst pligten, die zelf eene fchijnreden van wijsheid hebben, doch in hunne voorfchrilten niet te vinden zijn; en zulks daarom, om dat ze voorzagen, dat 'er zulke dagen zouden komen , waarin de zinnen zouden verdorven worden, om af te wijken van de eenvoudigheid die in Christus is ; terwijl ze intusfehen verzekeren, dat ze hebben bekend gemaakt , alles wat ze geboord hadden van het woord des levens. (/) %r 4. Wijders-hebben wij gezegd, dat de voor fchriften van Cd) Mare. VII: 6. (e) Ibid V. 7. (/) Matth. XXVlIL ï9. (£) Hand. XX. 27. Qb) Ibid. Vs. 20. (i) I. Joh. I. 1.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 8 van onzen Godsdienst alleen , en volkomen gevonden worden in Gods befchreven woord, in dat woord , dat alleszins nuttig, den menfche Gods volmaakt, en tot allen goed werk, volmaaktelijk toerust (k)> Dat woord, dat ons waarfchouwt, doet tot zijne woorden niet toe; dat ons vermaant, om niet wijs te zyn , boven bet geen gefcbreven is: Dat woord eindelijk , aan welks kennisfe en betragting, wij zo veel werk hebben, dat al het gene daar boven, of benevens gefield wordt , uit den bozen, en daarom ons hinderlijk is, om dat het ons afleidt van de betragting van het gene dat waarlijk van ons gevorderd wordt; en waar over geen genadiger vonnis zal geftreken worden, dan dit: wie beeft bet van uwe banden geëischt ? §. 5, Gij bemerkt geliefde,waartoe dezevooraffpraak dient; namelijk om u te herinneren die dingen, waarvan Wij alle beiijdenisfe doen, cn waar over, onder redelyke menfehen en regtzinnige Christenen, geen verfchil is : wijders om van u met alle recht te eisfehen , dat gij deze dingen bij u altijd laat gelden, ook dan j wanneer ze tegen uwe gevoelens ftrijden , ten einde wij van de waarheid, en niet de waarheid van ons overwonnen worden. Herinneren wij ons hoe onbetamelijk het is, wanneer een Discipel wijzer wil zijn dan zijnen meester, wanneer 'er boogtent zijn , die zig ■verbefen tegen de kennisfe van Christus, wanneer wij ons verjiand niet gevangen leiden onder de gehoorzaam, beid des Euangeliums: hoe zuur dit het bijgelovig Jodendom is opgebroken : op dat wij, die meerder verlichting hebben , niet in het zelve exempel vallen; %. 6. Dan, (n 2 Tim. III: i~, A 2  4 REDEVOERING 5. 6. Dan, om van dit algemene tot mijn bijzonder oogmerk te komen , fta ik thans enige redelijke en fchriftmatige bedenkingen aan u voor te ftcllen , wegens het bedienen van den Christelijken Waterdoop aan jong geboren kinderen. Ik weet Broeders, hoe ffloeijelijk het is om tegen den ftroom op te roeijen ; hoe weinig dank en voordeel zulke menfehen behalen , die zig kanten tegcavoorSordeien, voornamelijk wanneer die gaan over Godsdienftige zaken, en derzclvcr wortelen reeds in de grijze aaloudheid gefchoten zijn. Dat' zulke vooroordelen, bij de menfehenvan meerder gezag kunnen zijn , dan de woorden zelf van God uit deu Hemel , is allerduidelijkst gebleken aan dat volk ,■ tot het welk God zijnen eigenen Zoon heeft gezonden, en wie van de Overften beeft in hem geloofd? Het is bekend , dat iemand , die in alles roemen konde, zelf dat hy opgetrokken tvas geweest in den derden hemel, wanneer hij de dwaze afgoderij der heidenen te keer ging, en hem verkondigde, die de wijsheid en de kragt Gods is , deze uitzinnige taaie moest horen : wat wil toch deze klepper zeggen? bij fchijnt een verkondiger te zijn van vreemde Goden (/). Het is niet van gisteren nog eergisteren , dat het vooroordeel voedzel haalt uit de menigte en den luister van des zelfs voorftanders : reeds van ouds was het genoeg gezegd: deze zede wordt overaltegengefproken: dan, deze dingen wetende, en mij aangordende om , in de mogenheid Gods tegen te gaan , iets, dat ik zonder eenige bedenking ftelle te behoren, onder de vooroordelen van het grootfte gedeelte des Christendoms; zal het nuttig zijn, dat ik mij regtmatige denkbeelden vorme van den (O Hand. >:VIL 18.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 5 den prijs die in zulk ecnc loopbane altoos opgehangen is; cn daar uit befluitcn, dat een dienstknegt niet heter is dan zijnen Heer; dat hij vergenoegd en te vreden moet zijn , wanneer hij met hem deelt in denzelven loon : dat het veilig is eenen navolger te zijn van Paulus , gelijk hij van Christus was. Doch mij, dit zijn de woorden van dien Apostel (m), en vergun mij, om thans met hem dezelve tale te voeren, doch mij is voor het minfte dat ik van ulisden geoordeeld worde, ofte van een menfcbelijk oordeel, maar die mij oordeelt is de Here. indien ik dan uitzinnig hen, /* zal het Gode zijn; vrijmoedigheid gebruikende in het fpreken , daar öm dat ik zal tragten te verwerpen alle bedekzelen der fchande, te fpreken zonder arglistigheid, nog om bet woord Gods te vervalfcben, maar door openbaringe der waarheid mij aangenaam te maken aan uwe consciëntie», in de tegenwoordigheid Gods (»)• Indien gij lieden dan zult bevinden, dat het gene ik fpreken zal, woorden zijn der waarheid , en van gezond verftand; dat het zijn woorden Gods, zo zal ik recht hebben om , na het •verrigte werk, u toe te roepen, 't geen ik nu bij voorraad maar herinnere : Indien gij zijne ftemme boort zo verhardt uwe harten niet. Doch wat mij betreft, mijn mond is opgedaan : ik gelove , daarom zal ik fpreken : daar is ecne ftemme gerigt tot de Proteftantfehc Kerk; eene ftemme, die mij thans in de oren klinkt: Roept uit der kele , en houdt niet in; verheft uwe ftemme, als eene bazuin e; verkondigt mijnen volke bare overtred'inge, en den huize Jacobs bare zonden (oj. Och! efgy danmyec» weinig verdroegt in de onwijsheid; ja ook verdraagt mij; want Cm) i Cor. IV. 3 ,■ 4. 00 2 Cor. IV, S, («) £** ma. u A 3  6 REDEVOERING want ik ben ijverig over u, met eenen ijver Gods, zeer begerig om, in dezen, u, als ene reine maagd, den manna Christus voor te ft ellen; doch ik vreze dat niet enigzins t gelyk de Slange Eva door hare arglistigheid bedrogen heeft, alzo uwe zinnen bedorven zvorden [om af te wijken] van de eenvoudigheid, die in Christus is (p). §. 7. Om dan ter zake te komen , moeten wij beginnen met dep (laat des gefchils oprcgtclijk voor te ftcllen; in de daad een moeijclijk werk, uit aanmerking van de, vcrfchillcndc gevoelens, zo wel van de bijzondere ge-. zindheden, als van velen uit ijder gezindheid, die omtrent dit Huk niet even eens denken. . Doch het zal niet nodig zijn alle de gevoelens op te halen , nog de Lere van den Kinderdoop te doen over een ftemmen, met die denkbeelden, welken de bijzondere gezindheden zig van de ovqrigc Hukken des Godsdiensts vormen. Eu daarom zullen wij ons bijzonder daarop toeleggen, om het hedendaagfehc en meest algemene gevoelen van de Gereformeerde Kerk te Hellen tegen dat van de Mennoniten in 't algemeen ; vooraf betuigende, dat de mishagen die daarin mogten voorkomen, niet met opzet zullen begaan worden, §. 8. liet vcrfchil dan fchijnt eenvoudig hier in tebeftaan, of, behoudens de inf/e Hing des Doops, dit bondzegel, mag, of moet bediend worden aan kinderen die weinig dagen oud zijn, gelijk zodanige kinderen onder, het O. T. hefneden werden? Doch deze vrage is zo eenvoudig niet, of zij behelst nog veele andere bedenkingen , waarvan de eerfle is, of de doop moet bediend worden aan, kinderen in V algemeen, of wel alleen aan het mannelijk^ Zaad ? het eerfle wordt doorgaans vastgcfleld, en ten dezen (-ƒ>) 2 Cor. XI. 13.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 7 dezen opzigte bepaalt men de onderwerpen ruimer, dan onder het Q. T. Hier van geeft men deze redenen, (i ) dat het nieuwe Testament voortreffelijker is dan het oude, ( 2 ) het getuigenis dat in Christus geen onderfcheid tusfchen Man en Wijf is (f )'s (3) om dat de Doop ook aan bejaarde Vrouwen is bediend. §. 9. De twede yrage is van meerder aanbelang, en wordt zo kort niet afgedaan; te weten, of alle kinderen hoofd voor hoofd moeten gedoopt worden? Dat deze vrage ruim, en gewigtig is, kan men hier uit afnemen, omdat in Gods woord nergens een hevel gevonden wordt om kinderen te dopen, en dien volgens ook gene voorfchrifien, naar welken men zig, in de bijzondere gevallen, fchikken kan; dit laatfte baart degrootfteverlegenheid , en om te antwoorden op de veelvuldige bedenkingen die zig van alle kanten opdoen, vindt men bijkans gene andere toevlugt, dan het voorbeeld der befriijdenisfe; doch, dat men "daar mede zig in nog groter zwarigheden wikkelt, zal ons duidelyk blijken. Ten dien einde beginnen wij met de befchouwing van Mozes Wet in V algemeen : want wat ook zwakke broederen dies aangaande mogen geloven, zij vinden egter, dat Christus en zijne Apostelen "altoos verklaren, dat ze van wegen hare gantfche ongelijkformigheid aan , en onbeftaanbaarheid met de bedicninge des Gecsts , geheel afgefchaft en vernietigd is; dermate dat het oude voorbijgegaan , en alles nieuw geworden is (r); hoe kan iemand, in goeden gemoedc, een voorfchrift zoeken, in de Wet van Mozes, in het Oude Verbond met deszelfs voorregten en beloftenisfen , daar ons van een en ander geleeiiard wordt dat, dat Verbond berispelijk was, da,? C0 Gal, III: 28. Cr) 3 Cor. V: 17. A4  8 REDEVOERING dm het verouderd en vernietigd is, dat het nieuw verbond in betere beloften isfen bevestigd, cn van God opgeregt is, niet naar het verbond dat hij met deFaderen gemaakt had (s). §. 10. Maar misfehien zal men zeggen, de befnijdenisfe was niet alleen uit Mozes; maar ook en voornamelijk uit Abraham, en in dat laatfte opzigt kan dezelve een voorfchrift opleveren , om de lere des Kinderdoops daar naar te rigten ; aangezien Paulus leert, dat de erfenisfe niet is uit de wet, maar uit de beloftenisfe en dat de zegeningen Abrahams tot de Heidenen gekomen zyn. Doch, laat ons met aandagt overwegen, 'tgeën Paulus des aangaande leert, Gal. 3. cn Rom. 4. 0p dat wy met, op het fpoor der ongeleerde en onvaste menfehen de fchriften van dien geliefden Broeder verdraai]en tot ons eigen verderf. Het is namelijk ten hoogften klaar en zeker, 1. dat indien Abraham het teken der befnijdenisfe ontfangen heeft tot een zegel'der rechtvaerdigheid wii ons dan moeten herinneren, dat Abraham toen bejaard cn gelovig was, en dat bij gevolg uit dat getuigenis-een wettig gevolg kan getrokken worden tot jonge hinderen die met geen mogelijkheid onderwerpen van het o-elOVe kunnen zijn. 2. Dat Paulus, in beide plaatfen duidelijk befchrijvendc, dat en in hoe verre de zegeningen Abrahams tot de Heidenen gekomen zijn, niet dén woord-e waagt van jonge kinderen; en als wij nu, naeennaauwkeung onderzoek , bevinden dat dit de waarheid zij waarom zullen wij dan tragten, om tot Gods woorden toe te doen, of raakt ons die vermaning niet, zijt niet wijs boven bet gene gefchreven is? 3. dat met alleen de Apostel van jonge kinderen zwijgt, maar zelf zijne. reCO Heb. VIII. 6-13,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 9 redenering zo inrigt, dat men met geen mogelijkheid aan jonge kinderen denken kan ; hij verklaart namelijk Gal. 3. dat gelijk Abraham Gode geltofd heeft, zo ook die gene, die uit den gelove zijn, Abrahams kinderen zijn; (t ), dat die uit den gelove zijn , gezegend worden met den gelovigen Abraham (»); dat de zegeningen Abrahams tot de Heidenen komen zonden, op dat wij de belofte verkrijgen zouden door het gelove (vj : niet min duidelijk behandelt de Apostel diezelve lere, Rom. 4. zeggende, dat het gene voor Abraham een voorregt was, door zijn geloof werdt veroorzaakt (w), dat hij de befnydenisfe heeft ontfangen , onder anderen , opdat hij een Fader zoude worden van alle die geloven O ) en welke gelovigen ? die wandelen in de voet flappen des gdoofs van Abraham (ij), en hij beiluit, dat deze dingen gefcbreven zijn , niet alleen om Abrahams wille; maar ook om onzentwille , die geloven in hem, die Jefus opgewekt heeft Czj. Als nu een redelijk mcnsch alle deze klare •gctuigenisfen overweegt , moet hij dan niet befluiten, dat Paulus aan geen jonge kinderen gedagt heeft, of moeten wij nog wijzer zijn ? §. 11. Nog onredelijker is het, de toevhigt te nemen tot het gebruik dat de Joden zouden gehad hebben, vam niet* alleen de Jodengcnoten , maar ook hunne kinderen te dopen. Dit nu, zegt men, was aan Christus bekend, en deze, dit gebruik onderftellende , zal het niet nodig geoordeeld hebben, om in de inftellinge des doops, de kinderen uitdrukkelijk te noemen; wel wetende dat zijne Discipelen zulks, als van zelf {prekende, duidelijk zouden begrijpen, en zig in de bedieninge des doops daar naar (O Vs. 6,7. (O Vs 9- O) Vs. i4- 00 Vs. 3. O) Vs. 11. (;)'; Vs. 12. (3) Vs. «4. A 5  io REDEVOERING naar fchikken. Voorwaar ene lamme en kreupele redenering , die zig zelve wederlegt, en beter past in den mond van zotte en afvallige kinderen, dan in den mond van Discipelen, dien Jcfus toeroept, een is uw meester, tiatnelij'k Christus; ene reden, die men met ene veragtende ftilzwijgenheid konde voorbijgaan ; doch, mij dunkt, indien men zwijgt, de flenen zullen fpreken. Wanneer Paulus in Athenen kwam, werdt zyn Geest in hem ontfieken , ziende dat de Stad zo zeer afgodisch was; maar, als wij n,u zulk enen hartstogt billijken, die . in dien groten ijveraar ontftoken werdt, door een volk, bij het welk gene kennisfe Gods was ; welk enen hartstogt , oordeelt gij dan te moeten billijken in iemand, die geen minder dwaasheid meent te befpeuren, bij een volk dat door deduidelijkfte, en fchriftelijke lesfen van zijnen meester verligt is; bij een volk dat zig niet fchaamt, om bij de woorden van den fiere Jefus, en het gebod van hen, die des Heer en en Zaligmakers Apostelen zijn, te voegen de bijgelovigheid der Joden, en hunne leugen'dgtige Schriften. Christenen! wie zal zig, eerst fchamen; gijlieden met dit voor te wenden, dan ik met het te wederleggen ? doch uit onze woorden zullen wij geóórdeeld worden. §. 12. Laat ons onderftellen , dat de Joden, ten tijde van Christus omwandeling op aarde, dit gebruik hadden; hoe zal men daar uit, met mogelijkheid, een bewys, of vporfchrift voorden Kinderdoop kunnen halen? want i. de Joden, zegt men, doopten kinderen; maar ze doopten ook volwasfenen. Indien nu, om dat ze kinderen doopten, de Zaligmaker niet nodig oordeelde , om duidelijk den Kinderdoop in te ftellen , dan moet ook volgen , dat het ook niet nodig was , den doop der bejaarden in te ftellen, vermits de Joden ook bejaarden doop-  TEGEN DEN KINDERDOOP. II doopten , en dit zo wel als den doop der kinderen aan de Apostelen moest bekend zijn geweest, a. Is de doop der Jodengenoten onzeker , zeker is het volgens de gewijde geschiedenis («) dat de Joden de gewoonte hadden van te dopen de drinkbekers , de kannen , de kopere vaten en de bedden; indien wij nu alleen redeneren uit het gebruik der Joden, en omdat Christus dat gebruik, wel niet uitdrukkelijk goedgekcurt, maaregter niet verboden heeft; waarom bedienen wij dan den Christelijken Waterdoop , niet aan alle die dingen; cn als wij dit niet doen, tonen wij dan niet, dat we van de zwakheid van dit bewys, overtuigd zijn? §. 13. Tegen deze redenering maakt men twe uitvlugten, 1. zegt men, dit gebruik der Joden , is door Christus afgekeurd, maarniet bet dopen der Jodengenoten. Geen wonder in de daad, want hoe kon Christus iets kwaad keuren , 't geen niet in wezen was? doch, hier yan ftraks nader. Meer regtftreeks antwoorden wij, dat Christus geen de minfte reden had, om het dopen der kannen e. z. v. op zig zelf befchouwd, af te keuren; aangezien de Wet van Mozes vervuld was , met veelërhanle wasfehingen cn reinigingen , die , in hare uitwendige gedaante befchouwd, van denzclvcn aart waren, als dit gebruik der Joden; maar de ware reden van Christus kwaadkeuring, kunnen wij uit zijnen eigen mond horen : het was namelijk , omdat zulks was ene leringe van menfehen ; niet yan ene Goddelijke inftelling, maar volgens de inzettingen der ouden : en , indien nu de doop der Jodengenoten, zo min als het dopen der kannen e. z. v. van God is ingefteld, zo word hctène, zo wel als het andere , door Christus verworpen. 2. De twede. Ca) Mare. VII. 4.  ** REDEVOERING twede uitvlugt is deze , dat de aart van den Doop der Christenen, zo wel ah de woorden van zijne inflelling, ons alleen bepalen tot menfehen, en zeer duidelijk de kannen dnnkbekers e. z. v. uitfluiten. Men vergunne ons hier op twe aanmerkingen, de eerfle is, dat deze redenering met van bedrog vrij te pleiten is; want het voorgeven is , dat men zijn gevoelen gronden wil, op het^r«/£ der Joden; maar als het op de zaak aankomt, wijkt men van dat gebruik af, en men beroept zig op de woorden van Christus inflelling. Ten tweden , indien het u ernst is , om het gebruik der Joden , om de bijgelovigheid van het boos en overipelig geflngte , te doen wijken voor de woorden van hem, dien gij anderzins voor wen enigen meester erkent, leert dan uit zijnen mond dat hij, die alleen van menfehen^, ook alleen fprcekt Van zulke menfehen, die vatbaar zijn vooronders, die in den name Cods konnen gedoopt worden , die van gantfeher harten geloven e. z. y. gelijk wij op zijnen tijd zullen betogen. $. 14. Indien men het gebruik der Joden wil volgen, voor zo verre het «an Christus bekend was, en doorhem met afgekeurd is , waarom volgt men dan dit gebruik niet zo wel in het ene , als in het andere? want de bengten aangaande den doop der Jodengenoten behelzen ook(i). dat dejongeZonen, voor hunnen doop, moesten befneden worden; dat'erbij dien doop, drie Rechters moesten tegenwoordig zijn , en het afwezen van Cén derzelven , den doop kragteloos maakte ; dat de vrugt van ene zwangere vrouwe gerekend werdt , met hare moeder gedoopt te zijn ; dat, en nog meerder, leerden de Joden, en waar heeft Christus zulks afgekeurd ? (2 ) Dan nog had dat afvallig zaad in dezen ene verborgen', had der ongcrer tighcul , die wij met den vinger zullen aan-  tecen den KINDERDOOP. 13 aanroeren, op dat gij u fchamen moogt. Volgens die zelve berichten namelijk leerden de Joden , dat een gedoopte Joiengenoot een nieuw leven begon; zijn voorgaande leeftijd en omftandigheden werden als een dood, of als niet geweest zijnde, aangemerkt. Dat door dien doop , alle verbonden en natuurlijke verbintenisfen verbroken werden. Een Vader kende zijnen Zoon, een Zoon zijnen Vader niet meer. Een gedoopte Jodengenoot was een Overfpeelder, indien hij bij zijne vrouwe bleef, ten ware zij ene Jodinne wierdt; daar en tegen mogt hij met zijneZuster, ja met zijne Moedertrouwen, en wat dergelijke buitenfporigheden meer zijn; dit alles verhalen u die zelve Joden , op wier gezag gij uwen kinderdoop grondt, waarom zoudt gij hen niet geloven, zo wel in het êne, als in het andere, nog uwe loffelijke voorgangeren niet volftandig volgen, in alles , dat in hun gedrag, door Christus niet is afgekeurd? §. 15. Indien dit gebruik by de Joden in de daad plaats gehad heeft, hoe toch zal men konnenbewyzen, dat zulks aan de Apostelen bekend zij geweest? Immers waren ze, voor hunne roeping , onbefchaafde Lieden, wonende in enen afgelegenen hoek vanCanaan, domme Galileërs, menfehen die hunnen leeftijd aan het vangen Van ftomme Visfchen, op de woeste baren hadden opgeofferd : is het nu te geloven, dat zodanige lieden, meerder kennisfe zouden gehad hebben van bet recht der Jodengenoten, wier aanneming zo zelden voorviel, cn meest in Jerufalcm, of in grote fteden, en veeltijds op ene ■ftillc wijze gefchiedde, dan onze Visfchers vanheteenof ander Zee Dorp hebben , wegens de gebruiklijkheden die men zoude volgen, wanneer een Jood of Turk tot onze Kerk, en Burgerftaat overging; zouden zelf niet Vele iswoonders der fteden hier van onkundig zijn ? on# dCÊ  REDEVOERING eter de Apostelen was alleen Paulus, die daarvan kennlsfe konde gehad hebben ; maar waar fpreckt 'er die Apostel van ? de overigen wisten niets dan het gene Christus hen geleefd en de Geest hen indagtig had gemaakt; doch, waar vinden wij, dat ze deswegens enig berigt ontüïigen hebben, en hoe mag men dan zo los daar henen ftellen, dat de Apostelen dit gebruik geweten hebben ? §. 16. Indien dit gebruik bij de Joden plaats mogt gehad hebben, dan blijft nog de grote vrage over, of namelijk dit gebruik goed dan ktvaad was ? want het is bekend dat het kwade niet door voorbeelden kan gewet> tigd worden, en wij in het zelve niemand mogen navolgen. ' Dat nu dit gebruik kwaad was, blijkt uit de volgende redenen; ( i) aan hetzelve ontbrak het gezag vaii Mozes en alle de Proprieten, en bij gevolg had dit gebruik de voornaamfte kentekenen van enen eigenwilligen Godsdienst; (2) de Joodfche Natie heeft, naden dood der Propheten, in bijgelovigheid uitgemunt; derhalven moeten wij, verre van gezind te zijn, om haar ons tot een voorbeeld te ftellen, integendeel zeer befchroomd wezen, om het minfte van haar over te nemen. En is het ( 3 ) niet te beklagen, dat men deze onderftelling moet aandringen bij redelijke menfehen, bij Christenen , die den groten Leeraar met den monde, en in alle andere gevallen met de daad , alleen voor hunnen meester erkennen ? Hoe dikwerf, hoe duidelijk heeft hij de zijnen voor de bijgelovigheid der Joden gewaarfchouwd ? wanneer fprak hij ernftiger, dan juist als hij dit kwaad behandelde ? Hij die anders, als een zagtmoedig Lam, dé gebreken van zijnen tijd, op de vricndelijkfte wijze behandelde; die voor zijne doodvijanden biddende, hen zijnen Vader voordroeg, als zulken die niet vuisten -wat ae deden; dat Lam, zag men verkeren in enen brullen* den  TEGiiN DEN KINDERDOOP. 15 dén Leeuw, wanneer bij van deze bijgelovigheid fprak i dan was het: gij geveinsde, dan blinde Leidslieden, wederom Slangen, en Adderen gebroedzels, over wien hij een ijsfelijk wee uitdondert. Christenen! zo fprak uw meester- zo fprak hij van een volk, wiens bijgelovigheid gif volgen wilt; want hij fprak dit van de dopingen en wasfchingen, die niet volgens de Goddelyke infteüing, maar naar de overlevering der ouden waren ingevoerd. * > § 17 Indien men dit onderfteld gebruik der Joden wil'navolgen, dan vervalt men van zeifin de volgende ongerijmdheden. (1 ) dat men den doop vernietigt, of bijna gebeelbuitengebrMkft.lt; want de Joden doopten gene kinderen, dan zulken, die met hunne ouders, van deuHeidenfehcn, tot hunnen Godsdienst overgingen; maar het nageflagt Van hen, die eenmaal gedoopt waren , werdt niet gedoopt. Derhalven moet men, als men het gebruik der Joden wil volgen, maar alleen dopen zulken , die tot het Christendom overkomen, en niet de kinderen van de reeds gedoopten, enbijgevolgbehoorde, volgens deze Lere , de doop hedendaags bijna in onbruik te" zii'n f 2 ) Dat de kinderen ook tot het Avondmaal moeten toegelaten worden; want volgens het gebruik der Toden, hadden zij recht tot het Pafcha. ( 3} ^at men dentwijfelagtigen doop der Jodengenoten, den voorrang, geeft, boven den doop van Joannes, niet tegengaandewij van den laatften een onfeilbaar bcrigt hebben; want als de doop det Jodengenoten én van hunne kinderen, door Christus en zijne Apostelen, ltilzwijgende was goedgekeurd, zo als men voorgeeft, is het dan niet vreemd, dat men in den doop vah Joannes ook met zoekt om 'er kinderen te vinden? te meer omdat het fchijnt, dat onder de genen die van hem gedoopt werden, ook Heido~  16 REDEVOERING Heidenen waren. liet fchijnt in den eerften opflW Vreemd, dat de voorftanders van den Kinderdoop, zorgvuldig zwijgen van Joannes Doop, en zig liever beroepen op de bijgelovigheid der Joden; doch wel ingezien zijnde is het geen wonder, en het verftrekt hen weinigtot lof; want de befchrijving die onfeilbaar is, meldt tal te duidelyk, dat tot hem kwam Jerufalem, het gehele Judea, en het gehele Land omjireeks de Jordaan ; het fprcekt van zelf, dat dit moet verdaan worden niet van alle de inwoonderen hoofd voorhoofd; de omftandighedenen de Text bepalen de onderwerpen, te weten gene Melaatfchen,Krankdnnlgen,Bezetenen .gene Maanzieken, en gene Kinderen; maar alleen zulken, die tot hem kwamen , belijdende bunne zonden Qb~). %. iS. Doch , waar over twisten wij? is het over ene ingebeelde fchaduwe, dan over een gebruik dat waarlijk bij de Joden is geweest? en dat is de laatfte aanmerking,die wij over deze buitenfporige reden zullen maken. De boeken , beide des O. cn N. Testaments , gewagen van niets dat daar naar gelijkt; bij Philo den Jood , en bij Jofephus , in wier leeftijd dit gebruik zoude plaats gehad hebben, is deswegens een diep ftilzwijgen; men beroept zig op enen Talmud , en Eabijloniscli Wetboek; op fchriften die niet eerder dan in de twede of derde Eeuwe na Christusgefchreven zijn; fchriften, Wier fabelagtigheid, leugentaal cn afgrijzelijke Godslasteringen aan allen bekend zijn; men haalt uit dezelven plaatfen aan , die zeer twijfelagtig zyn , of ze fpreken van gebruiken van vroeger, of wel van hunne dagen ; dan fchijnt men het ene, en dan weder het andere te moeten befluiten; en op zulke wankelbare fondamenten wil men een groot gevaarte bouwen. In alle andere (&) Matth. III: 5- zullen gefield worden. Dit zijn dan de voorregten, dié in den doop door God betuigd, verzegeld en verzekerd worden. Voeg hier bij de dankzegging na het bedienen des Kinderdoops i Wij danken u God en Vader, dat gij ons en onze kinieren door het bloed uwes Zoons —— alle onze zonden vergeven , en ons door uwen H. Geest tot lidmaten uwes zoons, en —— tot uwe kinderen aangenomen hebt, en ons dat zelve met den Heiligen doop, verzegelt en bekragtigt. §. 36. Welke bcdekfelen der fchande zal men hief toe uitvinden ? Het is een formulier dat gefchikt is voor alle kinderen, immers voor allede kinderen der gelovigen, zonder een van hen uit te fluiten: het is een formulier dat gebruikt moet worden, en over zulks geoordeeld wordt gebruiklijk , en nuttig te zijn, bij den doop van ieder kind in 't bijzonder. Doch, Iaat ons vrij uit fpreden , de ene doling baart de andere ; want hier is geen uitvhtgt dan deze , te weten, dat men dit verfta met fommigen , van kinderen die vroeg (terven, en die gelovige ouders hebben: deze kinderen, zegt men, wórdenvolgens Gods belofte in hunne ouders gerekend, en in, of om ( b ), of door , of met het gelove hunner ouderen, en (&) Niemand ftoote zig aan het woordekeom, ik heb, om zo veel mogelijk allejOnregtzinnigheid te vermijden, verfchiet van  TEGEN DEN KINDERDOOP, & en de Godlijke belofte, aan dat gelove gehegt, deelgenoten van de zaligheid; doch, zoekt in het boek des Heren, doorbladert met naaukeurigheid de rollen, beide van het O. en N. T, en gij zult bevinden, aan den eenen kant, dat dezelven meest van, en alleen tot volwasfenen fpreken; terwijl daarin een diep ftilzwijgen gevonden wordt aangaande den uitgang der jonge kinderen ; en aan de andere zijde, dat in dezelven ook geen titel nog jota wordt gevonden, van -enige belofte, dewelke het gelove der ouderen zoude hebben, ten voordele van hunne kinderen, wel vcrftaande zo ver aangaat het deelgenootfchap aan de zaligheid na dit leven , gelijk wij hopen, op zijnen tijd, te zullen betogen. Dan, indien gij , bij uwe harsfenfchimmen , nog verdragen kondt de gezonde lere van den geliefden Broeder Paulus, leert dan uit zijne Schriften ene Godlijke uitfpraak s die dit uw gebouw geheel in duigen doet vallen : ene uitfpraak namelijk over twe kinderen, over twe kinderen van ener dragt, over {we kinderen van twe gelovige ouders , en wat behelst ze? want [als de kinderen] nog niet geloren waren , nogte iet goeds of 'quaads gedaan hadden, opdat bet voornemen Gods, dat nadeverkiezingeis [vast] lleve zo werdt tot haar gezegd —— Jacob heb i.k lief gehad en Efau heb ik gehaat (ij. $- 37- van andere woorden opgegeven ; in dien dit woord egter aan iemand behage , hij wordt [daarin voorgegaan van Christus* Openb. III. 10. (i) Rom. IX. n.13. het is niet te vermoeden, dat de-gereformeerde Kerk , ter liefde voor den Kinderdoop , van dit bewijs voor de Predestinatie zal afzien; doch zelf naar de uitlegging der Remonftrantea, blijkt het in 't algemeen, dat, ten opzigc& C 3 vaa  38 REDEVOERING $•37' 3» Van nog meerder aanbelang is deze vrage, die ten opzigte van de doopgetuigen de laatfte zal zijn, te weten : welke is de nuttigheid, die de heirekking van doopgetuige den dopeling toebrengt ? aangezien de God-, lijke Wijsheid niet nodig heeft geacht , ons desr aangaande enig bevel, hoe ook genaamd, te geven 3 en dat de Apostelen , als Huisvaders en getrouwe uitdelers der verborgenheid Gods , die hunne kinderen van de melk tot de vaste fpijze toe hebben bedeeld, daar ook niets van fpreken, zo maken wij voor ons gene zwarigheid om te oordelen, dat zulks tot weinig, ja tot niets nut is. Dermatcn, dat het Godvrezend oordeel, wanneer het dit menfchelijk gebruik, dat veeltijds een fchandelijk misbruik is , met aandagt befehouwt, niet kan nalaten om uit te roepen, raapt uwe kramerije weg uit den lande , -ofte tragten om, met den ijverenden Jezus, dezen Geestelijken Koophandel uit het huis des gebeds te weren. Laat ons deze zaak eens van nabij befchou\ven. Deze nuttigheid kan niet gezogt worden bij de doopgetuigen zelvt, aangezien zij, in deze hunne betrekking , gene andere vrugten konnen zoeken, en verkrijgen, dan zulken die zij, wanneer andere kinderen gedoopt worden , ook op dezelve wijze kunnen genieten, Dus moet de nuttigheid dan gezogt worden bij de kinderen die gedoopt worden ; maar deze weten niet wie hunne ouders of doopgetuigen zijn , zij hebben gene kennisfe, nog ondervinding van enige nuttigheid, die dezen hen kunnen toebrengen. Onze jonge kinderen, zegt het formulier , verjiaan deze dingen niet; en inde daad, deze onderwerpen van den redelijken Godsdienst zijn pnver- nuf- van de betrekking der kinderen op hunne ouders , Gods gedachten niet zijn ais onze gedachten.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 39 nuttiger dan het veulen van een woud ezel. Het zedelijk natuurgeftel van de kinderen wordt daardoor ook niet verbeterd, ten minden het wordt van niemand , zo veel wij weten, onderfteld. §. 38, Bij gevolg blijft 'er niets over, dan dat men die nuttigheid ftelle daar in te beftaan, (a) of dat de doopgetuigen , in hunne betrekking , doen ene openbare en blijmoedige verklaring van hunne toeflemming aan die beloften, -waardoor hun gelove, ten nutte van de kinderen komt; of ( b ), dat nog verder gaat, dat men leert, dat die betrekking van doopgetuige, ten nutte van de kinderen, veroorzaakt, dat ze daardoor meerder in Gods gunst, en deelgenoten van de Zaligheid voorden. Of fchoon nu de voorftanders van den Kinderdoop in dezen niet vrij uk fpreken , kan men egter uit vergelijking van hunne gezegden en bepalingen opmaken , dat zij het ene zo wel als het andere leren. §. 39. Het eerfte fchijnt wel het algemcenfte gevoelen te zijn ; doch het kan in Gods vierfchaar niet van bijgeloof vrij gepleit worden. Want (a) deze openlijke verklaring wordt gedaan wegens ieder kind, hoofd voor hoofd ; nu is ons gebleken, deels dat niet alle kinderen zalig worden ; deels dat gelovige ouders, dikwerf godloze kinderen hebben ; hoe kan men dan zulk ene ver, klaring, in gemoede , cn met overtuiging doen ? (b) Indien de kinderen , door hunne geboorte uit gelovige ouders, naar de belofte Gods, hec recht tot de zaligheid, en dien volgens tot den doop, reeds bezitten, dan brengt de betrekking van doop getuige, geen de minfte nuttigheid aan : want God heeft immers die voorgewende belofte nooit verbonden aan de betrekking en de verrigtingen der doopgetuigen; maar ais nu deze betrekking evenwel geacht wordt den kinderen enige nuttigheid C 4 toe  40 REDEVOERING toe te brengen , is dan Christus voor de kinderen niet een volkomen Zaligmaker ? hebben wij dan meer dan enen Middelaar, of komt het gelove der ouderen ook te pas bij den doop der bejaarden? (c) Behoorden zulke doopgetuigen , wanneer zij zodanig ene openbare betuiging zullen doen , niet met alle omzigtigheid naar te zien , of'er, in de daad in Gods woord, beloften van dien aart gevonden worden? Of is het genoeg, dat men zo los daar henen ftclle , kinderen waren oudtijds in het verbond, en werden uit dien hoofde , op Godlijk bevel, befneden, om door zulke en dergelijke redenen die men aanneemt, zonder ze immer op ene redelijke wijze befchouwd te hebben , met de Vaderen, op denzclven Berg aantebidden. Is het niet te beklagen, dat men tot Christenen, die anders in leer en leven, Christus voetitappen navolgen, die zelve taal moet voeren, waarmede de Propheet eertijds de afgodendienaars zo nadrukkelijk befchrcef: bij voedt zig met asfche, bet bedrogen bar te beeft hem [ter ziden] afgeleid: zo dat hij zi ne ziele niet redden kan , nog zeggen, is'er niet een leu ■ gen in mijn regteband? (kj. $. 40. En wat het twede aangaat, ach Christenen ! dat wij leugenaars bevonden wierden, als wij u aan dat verregaande bijgeloof, verklaren fchuklig te zijn. (a) Blijkt het niet overtuigelijk uit uwe lere en uwe handelwijze ? indien de ouders, of bloedverwanten van den dopeling , gene Ledematen , geen gelovige , of wel ergclijke menfehen zijn , weigert gij dan niet om zulke kinderen te dopen ? verkiest men dan niet anderen, zelf vreemden , om voor doopgetuigen te dienen, en 'volgt uit dat gedrag niet middagklaar, dat, naar uw. gevoelen, het O) Jef. XLIV. sa.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 41 het recht van den dopeling, tot het genieten van het zegel der Godlijke genade , gegrond is in de gefteldheid der ouderen of doopgetuigen ? zoo dat gijlieden die vreemden, die gij houdt voor Godzalige menfehen, voor den dopeling acht profijtelijker te zijn dan de *px deren? hebben wij de genade Gods; hebben wij Christus alzo geleerd, of welke verfchoning zult gij hierop inbrengen? Ën(b) wat zelf den besten aangaat, God weet het en zal het oordelen, hoevelcn dat'er zijn, niet alleen onder de ouders; maar ook onder de verdere nabeftaande , zelf onder andere vreemde doopgetuigen , die de vroeg ftervende kinderen met ruimte nar zien, en hen blijmoedig , en zonder enigen twijfel, den hemel toe wijzen, daarom, dat juist zij, tot doopgetuig £en over die kinderen geftaan , en bij de bediening van het Sacrament zekere aandoeningen ondervonden hebben; aandoeningen van tedere en God gewijde hartstogtcn, door wier hcuchelijke ondervinding hunne ziolcn dikwerf in den Godsdienst verkwikt worden; maar die ook tevens zeer bedriegelijk zijn, wanneer de Godsdienst, waarin ze ondervonden worden , niet redelijk is. Ach Christenen ! beziet dezen uwen Godsdienst aandagtig : veelligt heeft het bedrogen en bedriegelijk harte u ter zijde afgeleid : gij zijt vervoerd geworden in deze uwe ijdele wandelingen , die u niet van Christus , maar van de Vaderen overgeleverd zijn : het is ene vrugt van onze verdoemelijke hoogmoed, dien bitteren wortel, diegalle en alfem draagt; het zijn hoogtens, die zig verheffen tegen de kennisfe van Christus : en ik verbeelde mij, dat, als de grote Tarfer dezen uwen Godsdienst befchouwde , hij met geen minder ijver tegen u zoude uitbarften, dan met deze woorden: ê gijuitzinnige Chris • tenen, wie heeft u betoverd? C 5 $• ¥•  42 REDEVOERING S. 41- (c). De derde en laatfte, maar ook tevens de zwaarwigtigfte bedenking , die zig in het dopen der kinderen op doet, is deze : welke kinderen mogen afmoeten gedoopt worden? ene vrage, die van nabij befchouwd zijnde, onoverkomelijke zwarigheden in zig behelst; ene vrage , die van den eerften oorfprong des Kinderd'oops af, tot op den huidigen dag toe, van niemand op ene redelijke, en voldoende wijze is beantwoord: ach! dat de aandagtige befchouwing van dezelve ten minften fommigen mogt doen bekennen, dat hunne fpinnewebben niet deugen; dat ze vertrouwen op ijdelheid; dat het kwaad is , den fpringader des levenden waters te veriaten , en zig zelvcn uit te houwen gebroken bakken, die geen water houden. Laat ons nafpeuren, waar uit dat de zwaarwigtigheid van deze bedenking geboren wordt. (i ) De vrage is of alle kinderen, niet een uitgezonderd, mogen of moeten gedoopt worden ? zo Ja, dan zijn alle zwarigheden in dezen weggenomen; maar nu antwoordt een ijder neen, en dan is de vrage, welke de regelen en voorfchriften van uitzondering zijn , op dat men gerust moge wezen, dat het zegel van Gods genade , den regte onderwerpen niet onthouden , nog aan anderen , door ene heiligfchennis , verkeerd toegepast worde. ( 2) De reden waarom deze vrage met neen beantwoord wordt is , ten dele, om dat in het enige voorbeeld, namelijk de befnijdenisfe, dat Sacrament alleen gefchikt was voor Abrahams Zaad , en wel met uitfJuiting van alle andere volkeren ; ten dele , om dat de ondervinding beide en Gods woord, ons verzekeren, dat de goederen van Gods Koningrijk, onder de betere huishouding, niet voor alle zijn; maar dat het deelgenootfchap aan het zelve , hoewel zonder onder, fcheid van volkeren, egter, wat de bijzondereperfoncn aan-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 43 aangaat, veel uitzondering onderhevig is. ( 3 ) Daar nu de voorftanders van den Kinderdoop genen Goddclijken regel van uitzondering hebben, is het. voorbeeld der befnijdenisfe hunne enige toevlugt, uit het welke zij enige verwarde redeneringen afleiden, die hen niets kunnen baten , en aan onpartijdigen doen zien , hoe deeze menfehen op ijdelheid vertrouwen : want wat de befnijdenisfe aangaat, men kon immers, gcduurende de wet des vleeschlijken gebods, van een iegelijk kind met 'volkomen zekerheid weten, of het naar de Godlijke inftelling een wettig onderwerp van de befnijdenisfe was, dan niet; en zulks uit de natuurlijke geboorte, die een duidelijk kenmerk was, dat het tot het zaad van Abraham behoorde , en dus naar de belofte erfgenaam was : en dit ging onder Israël zoo zeker, als wij in onze dagen met zekerheid weten, wie dat de kinderen van deze of gene ouders zijn, en zonder dat daar over immer enige bedenking valt, nog dat iemand van zijne wettige erfenis ooit verfteken wordt. §. 42. (4.) Doch, met den kinderdoop is het geheel anders gelegen: want niet tegenftaande alle de uitvindingen van menfchelijke vernuften, en het gezag der menigvuldige uitfpraken, zo wel van bijzondere perfonen, als van aanzienlijke Kerkvergaderingen, tast men in dezen naar den wand, gelijk de blinden, en dit zal ons blijken, wanneer wij overwegen de twe enige middelen, welken de regelen van uitzondering-kunnen geven, teweten(a)«*« de zi;de der kinderen; maar deswegen weet een ieder, dat, wat aangaat hunne natuurlijke geboorte ,daarin geen onderlcheid is; aangezien God uit enen bloede het geflagt der menfehen maakt, en in dezen enerleij wedervaart, 't zij dat men van rijke of van arme, van goede of van kwade ouders geboren wordt. En wat bunne zedelijke gejleldbeid bmcït, daar om*  44 REDEVOERING omtrent is men van voren, wegens alle de kinderen, even blind; de fchranderfte vernuften kunnen hier omtrent niets met zekerheid bepalen, en^o ze het al doen, leert ons de ondervinding, dat veelen, zeifin de allergegrondfte verwagting , zig bedrogen vinden. Eindelijk, wie zal ten Memel op klimmen om in het boek des Levens te zien, of de namen der kinderen daar in gefchreven zijn? §. 43- Dit begrijpen de voorftanders van den kinderdoop al te wel, om het niet over enen anderen boeg te wenden. Zij zoeken dan de regelen van onderfcheid (b) in de gefteldbeid der ouders , of doop-, getuigen. Ten dien einde onderftellen zij, dat 'er ene zekere betrekking is, van de ouders op de kinderen, veroorzaakt door het gelove der ouderen, en de gunstrijke belofte, die zij menen , dat God aan dat gelove, ten voordele van de kinderen, gchegt heeft; zoo, dathetdeelge,. nootfehap der kinderen aan het gelove hunner ouderen, den grond is van het recht der kinderen tot den doop; dat hetzelve vervult den eisch des geloofs, dien Christus cn de Apostelen van de dopelingen zeiven vorderen , en dat het tevens een regel van onderfcheid verfchaft. Een famenftelzel, dat in den afloop van veele eeuwen door fchrandere vernuftenis geweven, doch daarom niet min-, der gelijk aan de konftige Spinncwebben, waaruit grote vliegen zig met moeite ontwarren, maar waar in de kleinen ligtlijk verftrikt worden. De onderftelling zelve hopen wij op zijnen tijd te onderzoeken; maar thans zullen wij ons alleen vergenoegen om uwe aandagt voor te ftellen de veelvuldige bedenkingen, die uit deze onderftelling geboren worden; zoo dat het blijke, dat, uit de gefteldbeid der ouderen, geen regel van uitzondering te ha-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 45 halen is, om den doop der kinieren aan wettige onderWerpen te bedienen. §. 44. De bepalingen nu, die men uit hoofde van deze onderftelling maakt, zijn onredelijk , en tegen zig zelve ftrijdende. Men fchijnt in 't gemeen het daar in eens te zijn, dat het moeten zijn kinderen van gelovige Ouders. Deze bepaling is gegrond in den eisch van Christus wet, waarïn een Zeker geloof tot dien doop wordt gevorderd , als mede irt de voorregten van het zaad Abrahams , die groot cn beftendig waren, van wegen de beloften aan den gelovigen Abraham gedaan. Door deze bepaling worden de kinderen der Heidenen, Joden en Turken uit gefloten, en zulks, niet tegenftaande de veelvuldige, en duidelijke verklaringen, dat in Christus geen Jood nog Griek , geen Barbaar nog enig ander onderfcheid van volkeren is; maar dat zelf de inftelling des doops luidt aan alle volkeren. Doch, deze bepaling dus gemaakt zijnde, is daarmede op verre na, alle zwarigheid niet weg genomen, uit hoofde van. de vcrfchillende verklaringen, die men geeft over dert aart van dat gelove der ouderen. Laat ons nu de bedenkingen opgeven. §. 45. A. De eerfte vrage is, of dat gelove zij, alleen ene redelijke toejlemming aan de waarheden des. Evangeliums ; dan of men daar door moet verftaan, zulk een geloof, dat invloed heeft op ons beftaan en gedrag, zo dat het werkende door de liefde , ons tot ware Christenen , en ontwijfelbare erfwagters van de Zaligheid maakt? (1) Sommige kiezen het eerfte, en de besten onder hen, doen het op dezen grond; zij 011derftellen, dat 'er, gelijk onder het O: T: alzo ook onder de betere Huishouding , ene uitwendige Kerk is : dat ie Sacramenten aan die uitwendige Kerk gegeven zijn' i en  46 REDEVOERING en aangemerkt moeten worden, niet als de genade aan bijzondere perfonen verzegelende; maar als nadere afbeeldingen , en zegelen van de waarheden des Evangeliums; overzulks zijn dan alle de kinderen van alle de uitwendige mondbelijders gerechtigd tot den doop. (/) Dit gevoelen laten wij ditmaal 111 zijn waarde , en merken maar alleen aan, dat, volgens die zelve gronden, de kinderen van Joden, Heidenen en Turken ook (Ij Van liet begin der hervorming af, toen men genen tijd, nog lust had, dan om zig voornamelijk te bekommeren, bver die waarheden, die meest nodig of nuttig zijn ter Zaligheid , en zelf nog in veel latere tijden befchreef men de Kerk op dergelijke wijze, als onze Catechismus Zondag 21, met bijVoeging dat ze had, ene uitwendige gedaante. Naderhand , wanneer 'er tijd was, om zig op fpitsvindigheden toe te leggen, vond men uit, ene uitwendige, en ene inwendige Kerke, die beide ene zekere vereniging hebben; zoo dat men niet fchroomt te leren, dat van de uitwendige Kerk , Christus het hoofd is. Thans, nu wegens het H. Avondmaal meer en meer doordringt een gevoelen, dat niet minder dan de lere van den kinderdoop aanloopt tegen de voorfchriften van Christus en zijne Apostelen ; en dat wel haast zal vorderen , ene gezag hebbende vergadering, om de Formulieren van enigheid, waartegen dat gevoelen vierkant aanloopt, te veranderen i thans zeg ik heeft men die onderftelling van ene uitwendige en inwendige Kerk hoog nodig Indien egter iemand lust heeft,om van z'jne geliefkoosde vooroordelen genezen te worden, die leze de bondige, en tot nog toe onwederfprokene redehen van H. Venema, over den aart, en 't oogmerk der H. Bondzegelen: jammer is het dat dit fraaije werk, niet beter vertaald, en voor een ieder meer verftaanbaar is. Wil men het gevoelen van onze Kerk duidelijk , en zonder de minfte dubbelzinnigheid voorgefteld zien, men leze de Nederlandfche Geloof belijdenisfe. Art. 27; 28: en het begin van Art. tp.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 47 öök mogen gedoopt worden. (2) Andere kiezen bét todden bate» z;g daar door de meeste zwarigheden op den hals : want hoewel deze regel zeer klaar is voor zulke Ouders, die waarlijk gelovig, en van hun gelove verzekerd zijn; zo zijn'er egter ontelbare voorwerpen, die'zig van dezen regel niet kunnen bedienen. (a)In 't algemeen zulken, die zig zelve niet genoegzaam kennen, of die zig met valfche overleggingen bedriegen ; want hoewel dit ook plaats kan hebben in den doop der bejaarden , moeten wij egter aanmerken, dat dart het nadeel geleden wordt, door hen , die zig in dezen , zelve bezondigen; maar in den kinderdoop moeten de onnozele onderwerpen afhangen van de goede ofkwade begrippen, en handelwijze van anderen, (b) Wanneer beide de Ouders overleden zijn, en het kind gene andere nabeftaande heeft; want overledenen kunnen gene belijdenisfe doen, wie zal dan borgftaan voor het ware gelove dier Ouderen, die veel ligt in die betrekking onbekend kunnen zijn geweest ? daarenboven leert de ondervinding , dat fnode menfehen fomtijds voor Godzaligen gehouden worden, terwijl vele zielen, die in Gods ogen dierbaar waren, van de menfehen verketterd of om andere redenen veriigt worden, (c) Wanneer natuutlijkemenfehen , die den Geest niet hebben , kinderen genereren en ontfangen, en deze ouders voor de geboorte van hun Zaad gelovig worden; zo is de vrage , van welk een tijdftip moet men rekenen om het gelove der ouderen ten voordele van hunne kinderen te ftellen ? en wat zal de menfchelijke wijsheid daarop antwoorden ? (d) Ongelovige Ouders, die in dat begrip vallen, en uit dien hoofde hunne kinderen niet hebben laten dopen, worden na* derhand gelovig; zij hebben op dat tijdftip kinderen, die , bij voorbeeld, zes, acht of tien jaren oud zijn; ze begeren  43 REDEVOERING geren dat dezen gedoopt zullen worden ; wat dan ? Zal men ze dopen ? of raden , dat men , zo lang gewagt hebbende, nu den dbop moet uitftcllen tot dat die kinderen belijdenisfe kunnen doen? het een cnanaerzoude veel bedenkelijkheid hebben; en gelijk Gods woord , zo heeft ook , zo veel ik weet, het Synode van Dort hier in niet voorzien. $. 46. B. Detwedc vrage is, of men kinderen mag dopen van Ouders die geen Ledematen zijn? van deze vrage kan men een wasfehen neus maken, om dat ze een verfchillend opzigt heeft: zij betreft de belijdenisfe des monds , waar door men verklaart, of, dat men gelooft het gene in Gods woord, of wel het gene , in een bijzonder Kerkgenootfchap , geleerd wordt, of dat men in de daad ter Zaligheid gelooft. Hier omtrent nu, kan men hoofdzakelijk oordelen, aan de ene zijde , dat Christus inftelling ene belijdenis vordert ; doeh aan den anderen kant, dat Mozes Wet dezelve niet heeft voorgefchreven; als mede, dat het recht van een kind tot den doop, gezogt moet worden in het gelove zijnetOuderen , en niet in de belijdenisfe van dat gelove j uit aanmerking dat de Ouders kunnen overleden zijn; om niet meerder op te halen. C Ene derde vrage is, of men kinderen mag dopen, wier Ouders , naar Christus inftelling, gecenfureerd zin? hoe moeijelijk deze vrage te beantwoorden zij, kan men uit deze twe ftellingen afnemen. Eerftelijk , dat ware Godzaligen onder de Christelijke tugt kunnen zijn ; doch ten andere, dat deze Ouders , geduurendc dezelve , voor hunne perfonen , niet tot de Sacramenten gerechtigd zijn. %. 47. D. De vierde vrage is, of onechte kinderen mogen gedoopt worden? en ten dezen opzigt komt in aanmerking „ aan de ene zijde, dat hunne oudejs , zonder dat ze beter- fehap  tegen den KINDERDOOP. 49 fchap beloven en bewijzen, niet zouden mogen gedoopt worden, en aan den anderen kant, dat de hoeren, en nog veel minder hun zaad, niet uitgefloten worden, uit het Koningrijk der hemelen; daarenboven, konnen onëgte kinderen uit de beste ouders geboren worden, zo als dit aan David gebleken is : intusfehen is het ten hoogften onredelijk dat men zulke kinderen tot den doop toelaat, daarom, en wanneer dat de ouders hun huwelijk voltrokken hebben , even als ol het recht van den doop afhange van het verrigten ener plegtighcid, die alleen in de burgerlijke wetten gegrond is. E. De laatfte vrage is hoe zal men het maken met de vondelingen ? en omtrent dezen rijzen de volgende bedenkingen. (i ) Wij hebben gezien dat het recht tot den doop, alleen gezogt wordt , in de gefleldbeid der ouders; hoe zal men dan zig in dat geval gedragen ? vermits het onbekend is , of de ouders Joden , Turken, of Heidenen ; of zo ze Christenen zijn, of ze ware gelovigen zijn dan niet. ( 2 ) Hoe weet men, of zodanige kinderen niet alreeds gedoopt zijn ? of mag dit Sacrament herhaald, of meer dan eenmaal , aan een onderwerp bediend worden ? ( m ) In de daad, gelijk de Kinderdoop in 't gemeen, zoo ook de doop der vondelingen in 't bijzonder, ftrektniet veel tot lof van het Christendom! wanneer,bij voorbeeldjoodfche Ouders, hunne kinderen te vondeling leggen, dan worden deze in de Christelijke Kerk gedoopt, en zullen vermoedelijk het Christelijke geloof omhelzen , doch met dat onderfcheid , dat wanneer het in Parijs gefchiedt, dan worden het Roomfche, maar in Londen, of in Amfter- dam, (m) Wat hier over door het Concilie van Carthago , en anderen is geoordeeld, zie men bij Pictet, Godgeleerdheid 15de boek 12de Hoofdftuk. D  5o REDEVOERING dam, dan Proteftantlche Christenen, zo dat het geloove der kinderen , of hun Godsdienst af hange , van de plaats daar ene reizende Moeder hare vrugt baart; is dit niet redelijk, is het niet regt Christelijk! wat zoude de geliefde Broeder Paulus van zulk eene handelwijze oordelen? §. 48. Tot dus verre hebben wij de voorftandcrs van den Kinderdoop op het fpoor gevolgd , voof zo verre zij voorgaven te geloven, dat het gelove van de ouders den doop der kinderen wettigt. Door deze ouders nu Verftaan zij, de onmiddelijke ouders, aangezien men den doop ontzegt aan kinderen, wier onmiddelijke ouders, Joden, Heidenen, of Turken zijn; of onder de Christenen van zulken , die gecenfurcerde, cn fchandelijke Ledematen zijn ; en dit houdt inen , hoewel met onderfcheid, zo vast, dat deswegens van tijd tot tijd, aanmerkelijke beroeringen in de Kerke zijn ontftaan, die gevolgd zijn van verdeeldheden, niet zo zeer over Gods woord, als wel over denzin van Kerkelijke uitfpraken en de gevoelens van grote mannen; die gevolgd zijn van het fpreken van onderdrukkingen en afval, vanhet ontfangen en dichten van valfche woorden uit bet hatte, dermate dat 'ti-.de waarheid ontbrak , en die van bet boze wsek Helde zig tot ene hefpotting , zoude hij die de ogen formeert niet zien, zoude het niet kwaad zijn in zijne ogen? Intusfchen wie moet niet ten uiterften verbaasd ftaan, wanneer hij verneemt , dat de voorftanders van den Kinderdoop, of fchoon zij zig in dezen duidelijk genoeg uitdrukken, en uit hoofde van deze voorgewende onderftelling, liever de allerfcherpfte , en mogelijk onredelijkfte middelen gebruiken, dan dezelve te laten varen; egter in de daad niet geloven , 't geen zy met zoo vele omftandigheden voorgeven te doen : en dit blijkt immers overtuigelyk daar-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 5» daaruit, dat men, niet ter opheldering van die onderftelling, maar vierkant daar tegen aanlopende, leert, dat men, bh zeb-ek van het gelove der onmidd.lijke ouders, mag opkimmen tot het gelove der verdere voorouders , en zelf tot op Abraham toe maar (a) wij die den Kin- ld) Matth. III; ï7. Cap. XVII: 5. F 3  6\. REDEVOERING Kinderdoop verwerpen, ontkennen: zij die hem voorftaan, ftellen; maar is het nu redelijk, dat men ene Godsdienftige Plegtigheid, als ene Jlelling wil opwerpen, om reden dat ze niet verboden ?'x? Laat men zig voordellen , ene gantfche kraam bijgelovigheden van bet Pausdom; en zig afv:agen,- of een van hare koopmand-hippen , ooit verboden is: bij voorbeeld het bidden voor de dooien; de aanroeping der Heiligen e. z. v. en dm oordeelen , of men dus denkende, redelijk handelt, (b) Maar om iets aan te roeren dat regtftreeks , hier meerder te pas komt. Heeft God ooit verboden, om de befnijdenisfe aan de vrouwelijke kunne te bedienen? of dat men den Jonge Kinderen het H. Avondrmal zal toedienen? dit laatfte was immers volftrekt noodzakelijk, om dat de Jonge Kinderen het Pafcha gebruikten (c). Gaat men, dus redenerende, wel ter goeder trouwe? Als men van de Sacramenten handelt,beijvert men zig, om als Proteftanten. te ftellen, dat tot dezelven, ene Godiijke inftelling behore; n-iar hoe ftrookt deze rede» nering, met die onderftelling ? men behoorde dan te zeggen, of, dat om een Sacrament in te voeren, het genoeg zij, dat het niet uitdruklijk verboden zij , of wel, dat een Sacrament ingeftelt zijnde, wij het mogen bedienen, aan alle onderwerpen, die daarvan, door een uitdruklijk verbod, niet zijn uitgefloten. §, 10. Cd) Doch tot dit uiterfte durft men niet komen, om dat men zig dnn gedrongen zou vinden, om de onëgte Sacramenten der Roomfche Kerk aan te nemen; hoewel dezelven, door deze uitvlugt, maar al te zeer gewettigt worden; immers de Eiegt, en bet laatfte Olij/'el, zijn ook niet verboden; maar als de Roomfche Kerk, tot ftaving van deze hare Sacramenten, zegt ze Vjn niet verboden, zal rnen het dan voor goede munt aan-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 65 aannemen? en dat nog verder gaat. Beide de Biegt en het laatfte Olijfel worden uitdruklijk, zelfs in het N. T. door de Apostelen geleert, of bevolen; Proteftanten nu, die ze beide als Sacramenten verwerpen; nemen den Kinderdoop aan als een Sacrament, en dat om deze reden , bij is niet verboden! §. 11. B. Maar men houd aan, en zegt, indien de Kinderdoop niet geöorlooft ware , dan moest bij uitdruklijk zijn verboden , om dat de Befnijdenisfe , als een Sacrament ter inlijving, aan Kinderen, van overlange werdt bediend: dus niemand kon denken dat dit aalöud, en godlijk gebruik, zonder verbod kon vernietigt worden. Voorwaar ene fchijnfchone redenering, doch die niemand overtuigen kan, dan zulke zwakke broeders, die Mozes en Christus willen verenigen; dan zulken, in weiken de God dezer eeuwe, de zinnen verblind , door de dingen die verloren gaan. Dan daar deze uitvlugc door vele voorftanders van den Kinderdoop, ter goeder trouwe fchijnt gemaakt te worden, zoo dat men 'er, zig veel van verbeeld; zullen wij ontrent haar, enige meerdere aanmerkingen maken, (a) het is klaarblijkelijk dat men dus redeneert: alles wat inde Befnijdenisfe plaats bad, en aan ons niet uitdruklijk is verboden, mag of moet door de Christenen in hunnen Doop nagevolgt worden, Ik zegge alles ; want gelijk onze tegenftrevers het ene nemen, zo vermag een ander, of meerdere, of alle omftandigheden, met een gelijk recht, zig ten voorbedde ftellen. §. 12. (b) Maar wat behelsde nu de Wet des vle'eschlijken gebods? immers dit, dat de Befnijdenisfe moest bediend worden, alleen aan bet manlijk geflagt; bepaaldelijk op den agjlen dag; of bij verzuim, ook wel in rijper jaren: dat om die plegtigheid te ondergaan, of te F 4 ge*  66 REDEVOERING genieten, niets anders verëischt werdt dan een genoegzaam bewijs, dat men behoorde tot bet vleescblijk zaat v.m Abraiam. Dit alles is niet in gefchil; rmar moeten dan onze tegenfprekers niet befchaamt worden, als wt daar bij, hunne onderftelling vergelijken ? en om van het geringde te fpreken; waar is het uitdruklijk verbod, doopt geen Kinderen ten ag/fen dage? en als 'er dat niet en is, en wij ons egter niet aan den agften dag binden , toont men dan niet dat men zijne onderftelling, niet alleen niet gelooft, maar zelfs, dat men 'er van afwijkt? §. 13. (e) in het N. T. worden voorfchriften gevonden , aangaande de opbouding, en vernieting van de Befnijdenisfe (1) in 't gemeen wordt ons wegens het O. T. geleeriiart, dat het veroudert en verdwenen is : dat het N. T. of verbond, niet is opgerigt, naar bet verbond dat God met de Vaderen gemaakt had. Nu, tot het O. T. of verbond, behoorde buiten alle tegenfpraak de Befnijdenisfe (2) wat nu deze in 't hijzonder betreft, ons wordt geleeraart, dat ze niet alleen afgefchafc; maar met het N. T. zoo onbeftaanbaar zij, dat zij die ze aankleefden, van de genade vervallen waren, en Christus ben onnut was geworden. Moet nu een redelijk mensch , niet uit zulk een getuigenis befluiten, dat de Ap : van de Befnijdenis Inrekende, daar door niet vertta, een enkel deel derze/ve; maar wel degelijk, die gehele plegtigheid, voor veroudert, afgefebaft, en zondig gehouden wil hebben. • §. 14. (d) Wat nu aangaat de inftelling van den Doop, , daar ontrent zullen wij aanmerken CO in't gemeen, dat nopens do Wetten van Christus Koningrijk, ons gelaeraajt wordt, dat in dezen, een onzen nieefier is: dac Mozes, getrouw is geweest in %$8buis \ maar dat Christus,  tegen den KINDERDOOP. 67 tus, als de Zoon over zyn eigen buis, in het geven van zijne Rijkswetten, zig dus liet horen, dj hebt geboort wat van; ixiat tot de ouden gezegt is: Mozes beeft u toe- gelaten; — maar ik zegge u e. z. v. (2) in 'j bijzonder. (*) Wij vinden niet dat ons ergens aanleiding, nog vrijheid gegeven wordt, om de Wetten van Christus Koningrijk, met dien van Mozes aan te vullen. Niet één eenig gebod is daar van ten voorbedde, integendeel leert ons, onzen meefter,hoe fchandelijk het is, enen ouden Lap, aan een nieuw kleed te leggen. §• 15- (**) Is de Befnijdenisfe door Mozes, zoo uitdruklijk en zoo omftandig bevolen : zijn zijne voorfchriften deswegens, zoo volkomen, dat men, zonder behulp van andere inzettingen, en overleveringen, deze plegtigheid , 15 Eeuwen lang had bediend , zonder daar ontrent, enig bedenkelijkheid nog verfchil gehad te hebben ?, Christenen, waar blijft dan den Lof van uwen meefter? of roemt gij niet, dat de wet door Aiozes is gegeven; maar dat de genade en waarheid, door Christus is geworden? zijn de lesfen van hem, die meerder heerlijkheid waardig is als Mozes, niet zoo duidelijk, dat nooit een menscb alzo gefproken bad ? heeft hij u niet alles bekent gemaakt? bebt gij niet dezalvinge van de Heilige, en weet gij niet alle dingen ? daarön moeten wij ons te meer houden aan bet gene [van ons] geboort is, op dat wij niet t'eniger tijd , door en vloeijen, want indien bet woord dat door de Engelen gefproken, vast is geweest; en alle overtredingen, en ongehoorzaamheid, regtvaardige vergel. ding ohtfangen beeft; boe zullen wij ontvlieden, indien •wij op zoo grote zaligheid, geen acht en nemen; dewelke begonnen zijnde verkondigt te worden door den Here, aan qhs bevestigt is geworden, van de gene die [hem] geboort F 5 bek'  68 REDEVOERING hebben (e\ Ziet dan toe, dat gij die geen die /preekt niet en verwerpt; want indien deze niet en zijn ontvloden, die den genen verwierpen, welke op aarde Godiijke antwoorden gaf, hoeveel meer [en zullen] wij niet ontvlieden, zo wij ons van dien af keren, die van de Hemelen, [is] Want onze God, is een verterend vuur (f). §. 16. {***) Dat onder het O. T. het Pafcha van Jonge Kinderen gegeten werdt, kan niet in twijfel ge. trokken worden; maar, waar is nu dat noodzakelijk ver. hod; waar door Jonge Kinderen van het Avondmaal ge. weert worden? immers nergens. Zal men zeggen, naar de lere der Apostelen, moeten de dischgenoten zig konnen beproeven. Wij zullen antwoorden dat naar de lere van die zelfde Apostelen , de Dopelingen, moeten konnen van harten geloven ; en dat als 'er niet bij ftaat, geen anderen, dan die geloven, mogen gedoopt worden; 'er ook niet bij ftaat, geen anderen, dan die zig konnen beproeven, mogen het Avondmaal gebruiken. (****) Het Water ter ontzondiging (g) was bij de Joden een overöud, alom bekent, en aangenomen gebruik; maar waar vinden wij, dat het den Christenen verboden zij; of zal men bij gebrek van dat verbod, het Wijwater der Roomschgezinden, als een Sacramenteel, teken aannemen? Het voeten wasfcben, is door Christus ingeftelt, als een voorbeeld ter navolging; maar waar is het uitdrvMijkverhodeni en evenwel heeft men dezepleg. tigheid der Roomfche Kerk verworpen J §• *7- (<0 Een derde uitvlugt, en waarvan men zig mede veel goeds belooft, is deze; indien, zegt men, om een Sacrament, aan zekere onderwerpen toe te die- nen, (e) Ilebr. II: i-3. (ƒ; Op. XII: 25-29. (gj Nuin. VIII: 7.  TEGEN DEN KINDERDOOP. nen, het nodig ware , dat die onderwerpen uitdruklijk wierden genoemt; waaröm bediend men dan hst Avondmaal aan vrouwen; daar nergens gevonden wordt, een uitdruklijk bevel , laat vrouwen ten avondmale gaan. (a) Indien geliefde, onze zaak gelijk ftsnd met die van onze partijen, dan konden wij, hen op 't fpoor volgende, op hunne eigene gronden , en met meerder recht antwoorden, (i) Dat men vrouwen tot het Avondmaal toelatende, even eens docd, als zij die den Doop bedienen aan de Meijsjes, waar van nog in de wet van Christus, nog in die van Mozes, Titel of jota gevonden wordt. (2) Dat het Avondmaal, isgekomen in plaatze van het Pafcha •, en het laatfte van vrouwen gegeten werdt (3). Dat de Apostelen gingen brood breken van buis of huisgezin, tot buisgezin, (bj onder welke omfchrijving men niet flegts waarfchijnelijk, maar zeer zeker mag vrouwsperfonen (tellen. §. 18. (b) Doch onze zaak, heeft dergelijke omwegen niet nodig. Laat ons een korter weg betreden, en zeggen Qi) wat wil toch deze uitvlugt? ftaat'er elders, laat mannen ten Avondmaal gaan, en zo neen, moet het dan, nog van mannen, nog van vrouwen, en dus van niemand gebruikt worden ? (2) het is waar, het eerfte Avondmaal is alleen van mannen gebruikt, en in den Joodfchen Godsdienst werden de vrouwen, weinig gerekent; maar heeft niet Christus verkeering met de vrouwen, reeds voorfpelt ene verandering, die deswegens in zijn Koningrijk zou plaats hebben? En waaröm Ap. Paulus zegt de mensche beproeve hem zelve (i), met een woord van het gemeene gedacht, 't geen dus zo wel (b) Hand. II: 46. (»') 1 Cor. XI: 28. Zie de brieven over de voorwerpen des Doops, pag. 213.  fo REDEVOERING wel vrouwen als mannen influit: behalven dat het verband van des Apostels redenering, duidelijk aanwijst, dat hij ook van, en tot vrouwen fprak. (3) Die zelfde redenen die 'er zijn, om vrouwen te dopen, zijn 'er ook, om aan hen het Avondmaal toe te delen; dit behoeft te minder bewijs om dat de eerfte Christen Kerk van dat begrip was, naar luid van dit berigt, die zijn •woord aannamen, werden gedoopt ende zij waren volhardende — in de brekinge des broods (k) onder dezen, was ook Sapbira de Huisvrouw van Ananias (/). §. 19. Eindelijk, wij menen te hebben, een uitdruklijk bevel, dat vrouwen het Avondmaal moeten gebruiken. Het 'bevel is gegeven aan menfehen, die zig zeiven kunnen beproeven; is dit vermogen nu een voorregt alleen voor mannen? immers neen; maar het geen ver. der gaat, leeraart ons Paulus niet dat in Christus geen onderfcheid en is tusfeben man en wi f ? (m)of wat moet nog klaarder fpreken? Laten nu de Kinderdopers ons opgeven ene verklaring, dat in Christus geen onderfcheid en is , tusfehen volwasfene en jonge Kinderen, eh wij zullen het hen gewonnen geven. S. 20. (D) Een vierde uitvlugt is deze, indien, zegt men, door volkeren, beide mannen en vrouwen worden verftaan , waaröm dan ook niet jonge Kinderen? want dezen behoren ook tot de volkeren, en bijgevolg vind men Matth. XXVIII: 19. een uitdruklijk bevel van den Kinderdoop. Voor zo verre nu onze tegenftrevers, indedaad mogten geloven, dat deze uitvlugt, hunne zake enigfints kan goed maken, zullen wij het volgende, daaröp antwoorden (a). Dat dit voorwendfel niet algemeen wordt Qk) Hand. II.- 41, 41. (/) n^, V: u ^ Gal. lil: 28.  teoen den KINDERDOOP. 71 wordt gebruikt, van hen die den Kinderdoop voorftaan (»)• (b) dat het waar is dat het grondwoord, fomnjds in die ruimte word gebezigt Bij V oorbeeld Hand. XVII: 26. alwaar het door gejlugte wordt overgezet; maar dat het buitenfporig gevolg 't geen men daar uit afleiden wil, een blijk is, dat het aan bewijzen ontbreekt, en men alles te hulp moet roepen, want (1) men fchijnt dus te redeneren. Het bevel van Christus fpreekt van Vol. keren; maar aangezien nu de jonge Kinderen door de omfchrijving van Volkeren niet konnen worden uitgefloten; zo heeft men hier, zo geen uitdruklijk bevel, ten minften dë vrijheid , om uit hoofde van wettige ge» volgtrekking , zodanige Kinderen te Dopen. Maar is het nodig dit te wederleggen? worden niet de Mieren, en de Konijnen , (0) en het geen meer te pas komt, wordt niet de onvoldragene vrugt , (pj met den naam van volk en volkeren beftempelt ? en zijn dezen dan ook de voorwerpen van Christus gebod ? Een Heiden wordt op zijne Belijdenisfe gedoopt: hij heeft Kinderen, die krankzinnig, die doof en ftom zijn: behoren die ook niet tot de Volkeren, en zal men hen tot Difcipelen maken, door te beginnen met hen te Dopen ? §.21. (2) Is dit niet enen algemeenen uitleg regel, dat de onderwerpen, door de gezegdens bepaald worden ? v/eet men dat niet op te merken. als wy lezen, dat zo iemand niet en wil werken, by ook niet en eete- Qqj of moeten de jonge kinderen daar ook onder gerekent worden? en om bij het woord Volkeren te blijven ,- het wordt door heidenen vertaalt, op deze w'jze gebezigt, alle (») Zie B. van Weenigem, reeds aangehaalt, pag.488. en vervolgens. (O Spr. XXX.- »s,2<5. (f) Gen. XXV: 23. (?) 2 Thesf. III: 10.  yï REDEVOERING alle deze dingen zoeken de beidenen (Y), en wederöm, waarom woeden de beidenen • tegen uw heilig Kind Jezum — zyn vergadert de beidenen, met de volken Is» ra'êls (r) maar worden hier onder ook kinderen begrepen? (3)5 naardien nu uit het woord volkeren, geen bewijs te halen is, en dat zo veel te minder, om dat het meest altijd, alleen vol wallenen betekent; laat ons dan zien of de gezegdens ook enige aanleiding geven, om onder het woord volkeren, kinderen te begrypen, (*). wat aangaat Matth. XXVIII: 19. het is bekent, dat het woord onderwijzen ge voegt by Dopen en leren, aan velen den moed niet benomen heeft, om hunne kragten in zoo verre te beproeven, dat zij, ten minften zulken, die met hen geerne eensgezint zijn, zoe. ken te vergenoegen', met een fchaduw van bewijs; doch hunne uitlegging, zullen wy aanftonds ter toetfe brengen. §. 22. C*) Thans valt onze aandagt op Mare. XVI: 35, 16. alwaar het zelfde bevel des doops, met andere woorden wordt voorgeftelt , (aa). Volgens dit bevel, moesten deApoftelen, aan alle Creaturen, het Evangelium prediken; en onder anderen, of voornamelijk dit, die gelooft zal hebben, en gedoopt zal zijn e. z. v.; maar zal nn iemand in gemoede dus redekavelen; de kinderen behoren tot de Crt'dturen, by gevolg vind men hier een bevel, om aan hen, terwijl zij kinderen zijn te prediken , en hen voor te houden , die gelooft zal hebben , e. z. v.? (bb)> indien men tot discipelen van Christus maken wil, kinderen, terwijl ze nog onvernuftiger zijn als het redenloze vee; en zulks om dat ze behoren tot ée volkeren; waaröm neemt men het dan, den Roomsch- gezinden (rXMatth.VI: 32. (O Hand, IV 35, 27.  tegen den KINDERDOOP. 73 gezinden euvel af, dat zy den Doop bedienen aan onderwerpen j die zo wel tot de Creaturen, als de kinderen tot de volkeren behoren ? Onderwerpen , aan wien men even goed kan prediken, als aan de kinderen. Deze nog meer verdoolde menfehen, dopen levenloze dingen, en kunnen even als onze tegenftanders zeggen, dat ze met het woord Creaturen, door ücbepzel, Rom. I: 2j. vertaalt, beftempelt worden. §. 23. E. De laatfte uitvlugt is deze, de doop is immers van ene godlyke injtel/ing;maar voij bedienen hem aankiw deren; offeboon ze in dezelve , niet uitdruklijk genoemt worden. Men vergunne ons aan te merken (a) in 't gemeen , dat men ten dezen opzigte, zig doorgaans bediend van het woord uitdruklijk, om daar door te kennen te geven, dat de Kinderdoop, hoewel niet uitdruklyk geboden, egter kan bewezen worden, door zo genaamde wettige gevolgen, en deze wettige gevolgen zegt men, nemen de Mennoniten niet aan; daar het intusfehen zeker is, dat het een, zo wel als het ander, aan den Kinderdoop ontbreekt, en voor hem, zelfs geen fchaduw van bewys is. Ch) in 't byzonder (0, dat men dus redenerende, wederöm niet ter goeder trouwe handelt. Wanneer men, om als Proteftanten de 5 Sacramenten, door het Roomfche bijgeloof ingevoert, te verwerpen, zegt dat tot een Sacrament behore, ene godiijke injlelling, waaröm voegt men 'er dan deze matiging niet bij: echter wanneer een Sacrament is ingejUlt, mogen , of moeten wij bet bedienen, aan alle zodanige onderwerpen, die, offeboon in de injlelling niet uitdruklijk genoemt, egter door dezel' ve niet worden uitgefloten. Immers en althans aan zulken dien wij, volgens wettige gevolgen, daar toe bevinden geregtigt te zijn? dit is de ware mening: maar waaröm ftelt men ze niet rondborftig voor? doch (2) dit verwondere  74 REDEVOERING wondere niemand, want het is maar te veel bekent, da£ men in de Christenheid, ook het Avondmaal, aan jonge kinderen heefc toegedient: hoe Aügustinus daar van een voorftander was: dat dit gebruik nog ten hu;digen dage, by vele Christenen plaats heeft, (O en dat die redekaveling, dit gebruik wettigt. Immers het Avondmaal is door Chriftus ingejlelt: de kinderen worden wel niet uitdruklijk genoemt; maar zij behoren tot bet verbond en tot Gods Gemeinte: zij zijn Heilig: Christus heeft hen omarmt, en de banden opgelegt: onder het O. T. aten ze het Pafcbafm weikers plaats het Avondmaal is ingeftelt; en zo van de dischgenoten wordt gevordert, dat zij zig zullen beproeven; dit kan vervangen worden door het gelove, en de beproeving van bunne Ouders , even en op gelijke wijze, als de Belijdenisfe des geloofs bij bunnen Doop! %, 24. (3) Hoe zal- men het maken met de Roomsehgezinden? deze dopen levenloze dingen: dit veröordeelt men in hen, als eene heiligschennis; maar als nu deze menfehen zeggen, dat zodanige onderwerpen, onder het O. T., op ene Godsdienftige wijze, door enen Doop, of befprenging werden geheiligt; om door die heiliging •voor het vleeschlijk Israël, tot ene zekere nuttigheid te verftrekken: dat wij onder het N. T. gene mindere voorrechten hebben dan de Joden: dat onder het zelve, ook enen alüns nuttigen Doop is ingeftelt: dat die onderwerpen, in de inftelling, wel niet uitdruklijk genoemt worden, maar dat zij ze egter dopen, uit hoofde van die wettige gevolgtrekkingen, wat zal men dan antwoorden ? %. 25. II. Een twede reden waaröm wij den Kinderdoop ver- (/) ZieA.Booth. de Doopsgez. verdedigd, pag. 123.  tegen den KINDERDOOP. 75 verwerpen is , om dat de Inftelling van den Doop, vap zodaoigen inhoud is, dat de kinderen, wel degelijk door dezelve worden uitgefloten. Om dit te bewijzen, beroepen wij ons, A, op de woorden van den Here Jefus, dien wij vinden (a) Matth.XXVIH:iQ. en dus luiden.gnar dan benen, onderwijst alle de Volkeren, dezelve dopende, in den name des Vaders, en des Zoons, ende; Heiligen Geeft; lerer.de ben onderhouden, alles wat ik u geboden bebbe. Om deze plaats wel te verdaan, zullen wij ze (i) verklaren, en wel zoo, dat wij haar, zo veel mogelijk', tegens de ijdele uitvlugten, en rairkloverijen zullen befchermen. In dezen tekst, vinden wij twe voorftellingen, en waar van elk enen vollen zin uitlevert (V) (*) de eerde volzin is deze, gaat dan benen, onderwijst alle de volkeren (aa) t de voorwerpen zijn, alle de Volkeren (f). Het is bekent, dat daar door voornamelijk de Heidenen, doch niet met uitduiting van de Jooden, worden bedoelt, (ft) Dit algemeen voordel , alle de Volkeren , leert ons niet, dat het bevel ontrent hen gegeven van dien aart zou zijn , dat uit hen, ieder mensch, hoofd, voor hoofd, zelfs zonder eigene bewustheid, of toedemming, moest gedoopt worden, de tekst zelf leert ons, dat het alleen moeten wezen, zulken die on. derwezen zijn. §.26. (bb)Het bevel, ontrent alle die Volkeren is, onderwijst ze. Onze tegenfprekers menen zig dapper te verweren , wanneer z De twede volzin is , dezelve dopende, e, z. v. (aa) vestigen wij onze aandagt op het voorftel dezelve; dit betrekhjk woord, wijst ons naar den eerRen volzin, te weten, zij die gedoopt moeten worden, zijn die, welken door onderwijs tot Discipelen zijn gemaakt, (bb). Men begrijpt gemaklijk, dat de Heer niet beveelt, om alle de Volkeren in 't gemeen ; of uit ieder Volk, elk mensen , hoofd voor hoofd te dopen; in tegendeel., hier is ene uitzondering ; te weten, alleen dezulken, die door hunne Belijdenisfe betonen de Lere van Christus te hebben omhelst, en daar door zijne Discipelen'te zijn geworden (cc), die alle nu moeten gedoopt worden, in den Name des Vaders e. z.v.Niemant behoorde te twijfelen, dat deze bijvoeging, niet alleen, of zo zeer behoort, tot den gene die doopt, dan wel tot hen, die gedoopt worden; deze moeten zig laten dopen, in den name des Vaders e. z. v. Ee::2 betekenisfe die men anders, als zeer nadruklijk zijndef verheft; cn die men ook met riadrukop de volwasfenen toepast; maar zegt mij, in welken zin kan van jongs kinderen gezegt worden, dat zij gedoopt worden, in den Name Gods ? Immers niet in enen verhevener zin, als deRoomschgezinden, ook levenloze dingen, dopen in den Name des Vaders, e, z. v. (***)> op deze twe volzinnen, laat onzeo Meester volgen, lerende ben onderhouden, alles wat ik u geboden heb. Bij do Voorftanders van den KinG 2 derdoop.  73 REDEVOERING derdoop, maakt dit gere zwarigheid, ten opzigte van de volwasfenen. Zij verklaren het met ons, te beftaan in die Leringen, die hunne betrekking hebben, op bet wandel n, waardig de roeping, waarmede God zijn volk beeft geroepen. § 'Q CO Ziet daar geliefde, ene eenvoudige uitlegging, van ene inftelling die zoo duidelijk, alleen van volwasfenen fpreekt, en den Kinderen volftrekt uitfluit; dat het naauwl jks rodig is, om dit nader aan te dringen. Jezus wil dat de Doop zal bedient worden aan alle menfehen; doch geeft enen groten regel van uitzondering; namel'jk allee n aan zulken, die door onderwijs, tot Difcipelen zullen zijn gemaakt; maar zo nu dit bevel den Kinderen aangaat, welken is dan voor hen, den regel van uitzondering? of moet men ze alle Dopen? hoe konnen ze gedoopt worden, in den name Gods ? hoe zal men hen Dopen, Lerende ben onderhouden, alles wat Christus geboden heeft9 doch niettegenftaande de klaarheid der zake, tngtcn de voorflanders van den Kinderdoop, aan deze inftelling enen draai te geven, die hun gevoelen wel niec bewijst; maar egter, ware het mogelijk,mfchiklijk zou maken. Intusfchen wederlegt deze hunne verklaring zig zelve, en uit dien hoofde , kunnen wij ons, van ene breedvoerige wederlegging verfchonen. §• 3°- (*) Hunne verklaring komt hier op uit, dat in de woorden gaat benen onderwijst, of maakt tot DifcU pelen, alle Volkeren, begrepen is een algemeen voorftel, zonder dat daar door bepaalt wordt, de wijze hoedanig zij Discipelen moesten maken; maar dat dietoj'/ze hoedanig wordt aangeduid door de volgende woorden; te weten, maakt, üifcipelen , door Dopen en Leren, en wel zoo, dat het Dopen voorgaat. Zij dan derhalven, bij de woorden van Jefus, nog daar en boven de Kinderen in hun-  tegen dei* KINDERDOOP. 7g hunne harft nen hebbj oordelen dat die fpreekw.j/e , meest ziet op het teken der indompeling , die ene begraving vertoont. Hieröm zegt de Ap. wij zijn begraven, door den Doop; en als hij 'er bij voegt met hem\ zo leert zulks, dat de gantfche plegtigheid, met hare betekenisfe, gefchied in de vereniging met Christus. (...) r'a(J de Ap. vs. 3. gefproken van Christus dood , waar in of tot welken men gedoopt wordt ; nu zegt hij vs. 4- in 't gemeen den dood, om daar door den dood der gelovigen in te fluiten. §. 40. (ft) Nu is ons gebieken dat de Doop der Chris» tenen, opzigt heeft, op den Dood van Christus, zo wel als op den dtod der gelovigen. Laat ons nu zien welke zaken het ons voor den geest brengt. (§) De Dopeling geeft een bewijs van zijn geloof aan de waarheid van Christus Lijden, en dood; hem nabootfende in het dragen van Gods Toorn , die als wateren hem hadden overftroomt, en verflikt (c). (§§) Hij betuigt daar mede, zijn deeigenootfehap aan, en zjae vereniging met Christus, uit welken hoofde bij rekent, aan de zonde haren eisch ten volle voldaan, en deze van hem niets meer te vorderen te hebben. (§§§) Heeft de zonde, enen eisch op den ouden menscb; de Dopeling onderwerpt ze, aan alles wat tot desze'fs onderbrenging, en ver- flik- (c) Verg, Pf. LX1X: 2, 3. en Venema over de Sacramenten pag. 130. en vervolgens; die aanmerkt, dat den Doop wordt ge«aamt bet tegenbeeld van de Zondvloed, en het had der wedergeboorte , dat hij ook bij de Rode Zee vergeleken wordt.  tegen den KINDERDOOP. 87 flikking dienen kan, op dat het Ligchaam der zonde, te niete gedaan worde. De Dopeling nu, op deze wijze, aan de zonde, alles voldaan hebbende; verbeelt zijne opkomst uit het water, hoe de vorige betrekking ophoudende, en hij vrij gemaakt zijnde van de Zonde; met Christus , in nieuwigheid des levens zal wandelen. De Popeling, onderwerpt zijn Ligchaam, aan den tij. deiijken dood, en geeft door zijnen Doop , een bewijs van zijn gelove, dat met zijn Ligchaam, ook het Ligchaam der Zonde , zal verbroken worden; terwijl zijne opkomst uit het water, hem vergewist, dat Christus opftanding, een onderpand is van zijne zalige opffanding. §. 41. (**) Ziet geliefde, welk ene heerlijke Schilderije, ons de Christelijken Waterdoop vertoont.' maar hoe verflaauwt ze, wanneer men hem aan/enge Kindiren bedient. En dit zal ons nader blijken, als wij onder and^reD, onze aandagt vestigeD, op dit voorwaardig voordel: weet gij niet, dat zo veel wij in Christus Jssüs gedoopt zijn, (aa) De Doop was bereids, al meer dan 20 Jaren bediend geworden, toen de Ap. dit fchreef: onder de 30:0 Zielen, die op den eerden Pinksterdag gedoopt werden, waren ook uitlandfche Romeijnen;dien volgens mogen wij vijHg onderdelien, dat, als deApostelen ook Kinderen gedoopt hebben ; dan Paulus hier ook moet fpreken tot, cn van zulken, die in hunne Kindsbeid gedoopt waren j maar (f) waar uit blijkt hier het onderfcheid ? Spreekt de Ap. van verfchillende onderwerpen? gewaagt hij van enen verfchillenden Doop? Of is 'er geen zigtbaar onderfcheid, tusfehen den Doop der bejaarden, en dien der Kinderen ? Immers dit is onlochenbaar, dat de Doop der bejaarden, uettig gebruikt wordende, het dan zeker is, dat, alle die gedoopt worden,  8g REDEVOERING den, in Christus Jefus worden gedoopt, en dat zij alle, de kragt van Paulus voorftel ondervinden; maar wat den Doop der Kinderen betreft; hoe wettig, hoe voorzigtig, men hem ook moge bedienen,- hoe vast het ook ga, dat hunne ouders gelovigen waren, het kan niet anders wezen , of men moet ook dopen, of gedoopt hebben , zulke voorwerpen, in wien nimmer, iets van 't geen de Ap. opgeeft, gevonden is, of zal gevonden worden. §. 42. (ft) Indien men bet recht, tot den Doop det Kinderen, zoekt in het gelove hunner ouderen , of bij gebrek van dien , in dat van hunae voorouderen, zo is de vrage, of men dan evenwel de Kinderen niet doopt in Christus Jefus ? En zo ja, of de Doop, wettig gebruikt wordende, dan alle de Kinderen die gedoopt worden, niet worden gedoopt, op dezelfde wijze? en zo wederöm ja; of de Doop ooit beter, is gebruikt geworden, als door, en ten tijde van de Apostelen? Maar als nu dat alles wordt toegeflemt; hoe kan dan de Ap. met opzigt tot den Kinderdoop, zo voorwaardelijk zeggen, zo veelen , als wij in Christus Jesus gedoopt zijn? (bb) Uit hoofde van deze aanmerkingen, moet aan het voorwaardig voorftel; zo vele e. z. v. ene van de volgende uitleggingen gegeven worden, (f) Z» veie e. z. v. dat Is voor zo verre uwe ouders bij uwen Doop, in de daad gelovigen waren, en zig niet zelve, gelijk Simon den Tovenaar, ter kwader trouwe hebben laten dopen ; voor zoo verre zijt gij in Christus Jefus gedoopt; doch deze uitlegging verwerpen wij. (§) Om dat Paulus woorden ook moeten toegepast worden op zulken, die bejaart zijnde, gedoopt waren, en bij dezen was hun eigen gelove, het kenmerk van de wettigheid hunnes Doop?. ($§) Om dat de Ap. dan hier fpreken zou, niet alleen van, maar ook tot hen, die in hunne Kindsheid gedoopt waren; maar dis  tegen den KINDERDOOP. Sadie nu zijne redenen konden verftaan; dan 'er is geen één voorbeeld, dat de Ap. in dergelijke gevallen, van of tot volwasfenen fprekende, zig immer hebben bediend, van enig bewijs, genomen uit het gelove hunner ouderen. ($§§) Indien Simon den Tovenaar, een Kind heefc gehad, dat benevens hem gedoopt is geworden; zo zou het niet in Christus Jefus zijn gedoopt geweest; maar indien dat Kind, naderhand is gelovig geworden; fpreekt das de Ap. niet van het zelve, nog van zo vele anderen die in het zelfde geval zig hebben bevonden ? §• 43- Ctt) Of dat de Ap. door het voorvoaardig voorftel, met opzigt tot hen die in hunne Kindsheid gedoopt zijn, wil te kennen geven, dat zij in Christus Jejus zijn gedoopt, wanneer zij, tot Jaren van onderfcheid gekomen zijnde, in Christus geloven, en daar door den Doop aan hen bedient van kragt en waarde wordt; maar deze uitlegging kan aan onze tegenfprekers van geen nut zijn, (§) om dat ze, wel in hunne verbeelding; maar niet in de woorden van Paulus, te vinden is. (§§) Om dat ze door die uitlegging, ons gevoelen zouden omhelzen, want (.) het gelove der ouderen, of der vooröuderen , waarvan men zulk enen ophef maakt, wordt door die uitlegging verlochent, naardien men dan leert, dat het recht tot, of de vrugt van den Doop; immers dien Doop , waarvan Paulus fpreekt, alleen moet gezogt worden, in bet gelove van den gedoopte,(..} dan volgt ook tevens , dat die Doop der Kindsheid,' geen genoegzame , geen nuttigen Doop is ,tot zoo lange, dat het gelove, en ic 'belijdenisfe van den Dopeling, daar tusfehen kome; en wat verfchilt het dan van ons gevoelen ; als men alleen uitzonderd, de Hoffelijke befprenging met water ? §• 44* (ttt) Of dat de Ap, alleen maar zou fpreken,  po REDEVOERING ken, tot, en van hen, die bejaard, en op bunne belij. denisfe gedoopt zijn. Deze onderftelling kan niet aangenomen worden , om dat het al te kaar is, dat de Ap. zonder enige uitzondering te maken, fpreekt van, en tot alle de Christenen van Romen: dat hij daarenboven , hier handelt van ene zaak , die hen allen aangaat : ook zouden naar deze onderftelling, de Kinderen, nüt in Christus gedoopt worden, (fftt) Dus dan niets overblijft, dan te onderftellen, dat de Apostelen, zig houdende aan het bevel van hunnen groten en enigen meefter, gene anderen dan bejaarden, en wel op hunne bclijdenisie hebben gedoopt: dat zy van den Doop fprekende, zoo als Paulus doet, zig in diervoegen uitdrukken, dat 'er nooit iets gevonden wordt, 'tgeen op jonge Kinderen kan worden toegepast; maar dat integendeel hunne omfchrijvingen van dien aart zijn, dat daar door, de Kinderen worden uitgefloten. §. 45* (2) Ene foortgelijke plaats vinden wij Col. II: 12. Zijnde met hem begraven in den Doop, in welke gij ook met hem opgewekt zijt, door bet gelove — Gods. Ontrent deze plaats zullen wij kortelijk opmerken (*) dat de Brief aan de Collosfenfen gefchreeven is, ontrent 27 Jaren, na dat den Doop was bediend geworden: en daaruit volgt dat, als de Apostelen ook Kinderen gedoopt hebben, dan Paulus hier ook moet fpre. ken , tot en van zulken, die in hunne Kindsheid gedoopt waren. (**) Uit dien hoofde kunnen wij over deze plaats het zelfde oordeel vellen , als wij over Rom. VI: 3, 4. gedaan hebben: intusfehen dit is zeker, dat de woorden van den Ap. zoo eenvoudig zijn, dat ze niet op twederlij onderwerpen kunnen toegepast worden : dat hij om alleen te fpreken van zulken die op hunne belijdenisfe gedoopt zijn, niet anders  Tegen den KINDERDOOP. 91 dërs konde fpreken: dat hij fpreekt tot, en van zulken die,' tevoren dood waren door de misdaden (c) die Christus hadden aangenomen , (d) die bevestigt waren in het gelove, (e) die verleit konden worden door de Pbilofopbie (f). Eindelijk laar. men nagaan alle de uitleggingen over deze plaats j door hen die den Kinderdoop begunftigen; en men zal bevinden, dat zij in dezelven geen gewag maken van den Kinderdoop; trouwens zij komen niet gaarne aan dat onderwerp, om dat hen den ftrijd zoo moeilijk valt. § 46, (3) Gal, III: 27-29 in dit voorftel letten wij (*) op vs. 27. Zo vele als gij in Cbristum gedoopt zijt, bebt gy Cbristum aangedaan. Herinneren wij ons het gezegde over Rom. VI: 3, 4. Alle Kinderen worden op dezelfde wijze gedoopt; en zo hun recht tot den Doop, moet gezogt worden, ia de betrekking die zij hebben op het gelove van hunne ouders; zo worden ze egter alle in Christus gedoopt; dus kan de Ap. ten opzigte van de Kinderen niet zeggen, zo vele als gij in Chrsstum gedoopt zijt; maar hij fpreekt alleen van, en tot hen, die op hunne belijdenisfe gedoopt zijn, en dat blijkt overtuigelijk uit het vorige 2öfte vs. Gij zjt alle Kinderen Gods, door bet gelove (**) op vs. 28. Is het niet vreemd dat, daar de Ap vs. 26. gezegt had, gij zijt alle Kinderen Gods ; hij deze alle, bepaalt tot Joden en Grieken; dienstbaren en vrijen; man en wijf; en dat zonder van Kinderen te gevjigen? indedaad die kwam bij de omfchrijving van man en wijf, zeer te pas (***) op vs. 29. kon de Ap. nog duidelijker fpreken, om ons te leren dat de betrekking op het gelove van de ouders, niemand recht geeft op Christus, nog op de go--- (O vs- J3. 00 vs. 6. (e) vs. 7. (f) vs. S. H  52 REDEVOERING goederen van zijn Koningrijk , als hu hij dus fpreekt 5 indien gij Cbristi zijt, zo zijt gij Abrahams Zaad, en naar de beloftenisfe erfgenamen ? §. 47. (4) Eph. IV: 5. daar de Ap. leert dat 'er rcaar enen Doop is. 't Zij ons vergunt om aan te merken. (*) Dat hij het gelove voor den Doop ftelt: nu van zulk enen Doop , is 'er niet meer dan één. (**) Indien iemand zig een eenvoudig denkbeeld vormt, van den Doop der bejaarden, en dan daar bij vergelijkt, dien van de Kinderen; zal hij moeten bekennen, dat het in de daad zijn tvoederlij Dopingen , die niets met elkander gemeen hebben, dan een gedeelte van de uitwendige plegtigheid. (aa) Befchouwt men het teken; daar in zijn de bejaarden, immers bij de indompeling werkzaam; maar de Kinderen lijdelijk, (bbj De betekende zaak is bij de bejaarden , een voorgaand, perfoneel, en bejlendig deelgenootfchap aan Christus; maaibij de Kinderen, ene toekomende, algemene en onzekere betrekking, (cc) De Doop der bejaarden heeft ene duidelijke injlelling ; maar die der Kinderen, heeft genen anderen grond, dan dat hij op zijn best genomen, niet verboden is. (dd) De bejaarden worden perfoneel, en onfeilbaar verzegelt, op den grond van hun eigen geloof en belijdenis; en dat zonder enig opzigt op bun maagfcbap; maar de Kinderen niet anders dan ten hunnen opzigte voorwaardelijk ; altoos onzeker , en met aanneming des perfoons , ten opzigte van hunne ouders. §• 48* (5) Als men eindelijk nagaat, hoe naauw dat de Doop verbonden wordt, aan de vergeving der zon. den; en genaamt wordt een Doop ter bekering, en wederöm der bekering; het welk ten opzigte van de Dopeling aanduid, ene Zedelijke verandering ten goede, zo blijft 'er immers geen de minfte bedenking over, dat hij  TEGÊN DÊN KINDERDOOP. 93 hij van enen anderen aart is, als de befnijdenisfe, en over zulks niet tot Kinderen kan betrokken worden. §. 49. (b) Ziet daar geliefde , de getuigenisfen van hen, die uitmuntender bedieninge hadden ais Mozes. Laat ons nu verder nafpeuren hunne gedragingen., wanneer zij den Doop bedienden. CO Van andere voorbeelden , zullen wij vervolgens fpreken : thans valt onze aandagt alleen op het gezelfchap, in het huis of huisgezin van Cornelius, volgens de omftandige befchrijvinge Hand. X. Van het welke Petrus vs. 47. zegt, kan ook iemand bet water weren, dat dezen niet gedoopt en zouden worden, die den H. Geest ontvangen hebben, en volgens vs. 48. werden die alle gedoopt, die den H. Geest ontfangen hadden; en dit Petrus baden dat hij enige dagen bij hen zoude blijven. Laat ons hier bijvoegen het geen wij van den Kamerling lezen (g). Indien gij van gantfeber harte gelooft, zo is bet gehrlooft. (2) Ik weet men zal antwoorden dat dit gezegdens zijn, die van en tot volwaftnen zijn gerigt; van wien men ook gelooft, -dat ze niet anders , dan op hunne belijdenisfe mogen gedoopt worden; doch men gelieve te overwegen f*) dat, nademaal zulke getuigenisfen, aangaande de volwasfenen, zoo duidelijk gegeven, en zoo' dikwerf zijn herhaalt geworden ; het ons dan ten hoogden vreemt moet voorkomen, dat men in het gehele N. T. wegens den Kinderendoop , noch titel, noch jota vind. (**) Niet tegenftaande Jefus, aan zijne Discipelen, menigvuldige lesfen heeft gegeven, aangaande den aart van zijn Koningrijk; de gtjleltbeid zijner onderdanen; hunne voorrechten, en pligten; nooit egter fprak hij van den Doop der Kinderen; nog wanneer hij den Doop inftelde; nog toen fj) Hand. VIII; 37. H 2  54- REDEVOERItfG toen hij, volgens een omftandig berigt, een Kindeke op zijne armen nam; het de banden op lijdde; cn verklaarde dat aan het zelve , bei Koningrijk der Hemelen toekwam ! % 50. (***)Wanneer Pliiüppus, zeggende, indiengij van gantfeber bar ten gelooft, danw bet geöorlooft, door dit zijn voorftel de Kinderen niet uitfluit, hoe onvoorzigtig fpreekt hij dan? 't Is waar de Kamerling, had vermoedelijk gene Kinderen, en hij was in de onmogelijkheid om ze voortaan te gewinnen; maar het is niet te min zeker, dat hij, verrukt door het geen hij ondervonden had, in Candace zal hebben verflag gedaan, onder anderen , van de woorden van Philippus; maar konden nu zijne Landgenoten of zijn Maagfchap, uit die woor» den befluiten dat, indien zij geloofden, dan ook bunne Kinderen moesten gedoopt worden ? Of hebben de Apostelen dit gebrek in latere dagen vervult? Vind men in hunne Handelingen, in hunne Brieven, daar van de minfte voetftappen ? Moeten wij ons gedragen naar hun zwijgen, of naar hun fpreken, en zo dit laatfte alleen waar is, wat wil het dan zeggen, indien gij van gantfeber harten gelooft, dan is het geöorlooftl §. 51. III. Eene derde reden waaröm wij den Kinderdoop verwerpen is, om dat het ontbreekt aan gezag hebbende voorbeelden , dat 'er Kinderen zouden zijn gedoopt geworden. Ik zegge gezag hebbende voorbeelden ; want na dat Gods Kerke, zo jammerlijk is verdeelt geworden, en door verfchillende Godsdienften, veelderlije Altaren zijn opgerigt, heeft zig helaas! niemantgefchaamt om het gezag van menfehen, min of meer openlijk te erkennen: de ene partije zweert by het Concilie van Trente, en de andere roemt het Sijnode van Dord. zoo, dat over het geheel genomen, men zelfs van de bes>  tegen den KINDERDOOP. 95 besten moet zeggen, dat hun gelove, hoewel gegrond op het Fondament der Prophecen en Apostelen, evenwel ene merkelijke verfterking verkrijgt, uit de gevoelens van het Kerkgenootfchap waar toe zij behoren ; uit het getuigenis der meerderheid; uit de alge* mene, en oude gewoonte; en vooral uit de toeftemming van zulke menfehen, wier luister, men met zulk ene vergenoeging, en verrukking befchouwt, dat men daar door , niet zelden verblind wordt. Intusfchen elk redelijk Christen , zal dit misbruik veroordelen, en in de daad bekennen, dat Jefus, en zijne Apostelen , de enige inftellers zijn, van dien regel, naar welken wij moeten wandelen ; zoo , dat al kwam 'er een Engel uit den Hemel, die een ander Evangeüum verkondigde, men zeggen moet, bij zij vervloekt! §. 52. A. Wat nu Jefus aangaat.; hij zelve doopte niemant: hij werdt naar de wet, op den ijlen dag befneden; maar wat den Doop betreft; hoewel hij van 3oannes bediend werdt, heeft dat grote voorbee!d,zig laten dopen , toen hij 30 Jaren oud was, en gereed ftond , om den loop zijner bedieninge waar te nemen. B. Betreffende de Apostelen ; hoe breedvoerig ook, dat hunne Handelingen zijn befchreven; en onder dien, zeer omftandig verfcheidene bedieningen van den Doop; nooit leest men dat ze jonge Kinderen gedoopt hebben : en deze ftelling, geeft ons aanleiding om onderzoek te doen naar de Huisgezinnen , dien zij gedoopt hebben; en die zijn vijf in getal, het huisgezin namenlijk van Cornelius, (b) vanLydia, (0 van den Stokbewaarder, Ck) van Crispus, (/) ea van Ste/banas (mj. Hier (b) Hand. X. (;') Hand. XVI; 15. (k) vs. 33- (J) Hand, XVIII; 8. verg. 1 Cor. I; 14. O) 1 Cor. 1: ié, H 3  $6 REDEVOERING Hier uit menen de voorftanders van den Kinderdoop bewijzen te vinden , dat ook Kinderen zijn gedoopt geworden. Vraagt gij hoedanig zij dit bewijzen ; ik weet het niet, en het geen ik daarvan meine te weten, fchaam ik mij om het voor te Rellen: oordeelt zelve! (a) Wat aangaat Cornelius , aan wien onze tegenfprekers niet gaarne, in dit geval denken, zal het genoeg zijn, op te merken, (i) Dat hij, met geheel zijn huis wordt befchreven te zijn» godzalg, godvrezende, aalmoes/en doen. de , en biddende Dus hier van gene kleine Kinde¬ ren gefproken wordt, (a) Dat hij van zig, en van zijn huisgezin zegt, wij zijn biev in de tegenwoordigheid Gods, om te boren, e, z. v. (_o). (3) Dat Cornelius, en zijn huisgezin, fpraken met vreemde talen [pj. (4) Dat hij, en zijn huisgezin den H. Geest hadden ontfangen, gelijk Petrus , en de andere gelovigen die met hem gekomen waren (q). Uit welken hoofde het bevel volgde, dat ze zouden gedoopt worden (r). Hebben wij nog meer nodig om aan te tonen, dat in zijn huisgezin, of onder de gedoopten uit het zelve, geen Kinderen waren? §• 53- (b) Betreffende Lydia, (s) vragen wij, was zij gebuwt, dan or.gehuwt ? was zij maagd of weduwe ? bad zij Kinderen of niet? en zo ja, waren ze toen nog zeer jong, of volwasfen? Dat Lydia toenmaals enen man had , blijkt niet uit den tekst, waarin gewaagt wordt van baar buis; ene fpreekwijze, zeer onbeftaanbaar met den ftijl der Joden, indien zij enen *ian had; maar dit in 't midden gelaten, is de vrage, of die jonge Kinderen met de moeder, naar Philippi gerijst, dan te Tbyatiren ge- («) Hand. X: 1, 2, (0) Ibid. vs. 33. O) vs. 45, 46. (;t) vs. 47. (r) vs. 48. (s) Hier over kan men breedvoerig zien, de aanmgikingen van B. van Wenigem, pag. 644, en vervolgens,  TEGEN DEN KINDERDOOP, 91 gebleven, of elders zig bevindende waren? doch wie zal zig nu onderwinden ,niet om hier van iets tegeloven; maar om het te bewijzen, en naardien dit bewijs onmogelijk is , wat kunnen dan die voorbeelden baten? Indedaad, de onderftelling dat in die huisgezinnen, jonge Kinderen zijn geweest, om niet te vragen naar bewijs, of ze gedoopt zijn, rust op genen anderen grond, dan dat men het zoo liefst begrijpt; en door dien waan ingenomen , twijfelt men daar minder aan, als de Roomsch • gezinden doen, wanneer zij horen prediken van de drie Koningen! §. 54. (c) Den Stokbewaarder aangaande, die gedoopt is met alle de zijnen (t). Indien men het verhaal, hem betreffende, eenvoudig befchouwt, zal men overtuigt zijn, dat in zijn huisgezin, of onder de gedoopten van het zelve, gene jonge Kinderen waren (iï). Want (i) alle de zijnen die gedoopt werden, (yj waren zulken, aan wien bevolen werdt, in Jefuvi Cbristum te geloven (*»). Want de woorden gij, en ui» buis, zijn zo wel betreklijk op het bevel, gelooft, als op de belofte, gij zult zalig voorden. (2) Tot AtLE die in zijn huis maren fpraken de Apostelen bei tvoord des Here (x). (3} Hij verheugde zig dat bij, met al zijn buis, aan God was gelovig geworden (yj. Laat iemand zig nu voorftellen in welk enen zin, dit van den Stokbewaarder, en van zijn bejaard huisgezin moet verftaan worden, en zig dan afvragen , hoe met mogelijkheid dezelfde uitdrukkingen , op jonge Kinderen kunnen worden toegepast. §. 5j. (d) Wat aangaat Crispus deze is gedoopt (z), en 00 Huid, XVI: 33. 00 Zie wederom 13. van Weenigern, pag. 650-656. (t>) Hand. XVI: 33. (w) vs. 31. (x) vs. 32. (?) vs, 34. (s) 1 Cor. 1:14. * II 4  CS REDEVOERING cn ook zijn buisgezin 00, maar dat daar in gene Kinderen waren, ofwel, dat ze door het woord buisgezin niet worden ingefloten, blijkt uit den tekst; Crispus geloofde aan den I/ere, met geheel zijn huis, en velen van de Corin* tberen, cei.oofden, en werden gedoopt. 00 Betreffende eindelijk het huisgezin van Stepbanas (V). Behalven dat wij daar ontrent dezelfde vragen kunnen doen, die wij wegens het huisgezin van Lydia gedaan hebben; merken wij noch kortelijk aan. (i) Dat Stepbanas met zijn huis genaamd wordt, de eerfieling van Acbaijen, en wel zoo, dat zij zig den Heiligen ten dien/ie badden ge. Mikt (Or (2) Dat Paulus in de gemelde plaats, *er op laat volgen een bevel, om zig den zodanigen te onder* werpen, als Mie de enen iegelijken, die medewerkt, en ar, beid Qlj. 00 Dat het huisgezin van dezen Stepbanas moet Berekent worden onder het getal van hen, die Paulus borende geloofden, en gedoopt werden {e). %. j6. Behal ven deze verwerende aanmerkingen, zullen wij 'er nog bijvoegen. 00 Dat de ftilzwijgenheid der H. Schnjveren, een groot vermoeden geeft, dat in alle die huisgezinnen gene Kinderen zijn geweest- te meer, daar wij zien, dat ze anders, zelfs in ^vallen van veel mmder aanbelang, uitdruklijk genoemt worden. Die nu gegeten badden , wann omtrent joco mannen zonder de vrouwen , en Kinderen (f). ja bij onzen Lucas zelfs, ende zij geleidden ons alle, met vrouwen en Kinder™, (g) Die daar en tegen,als 'ergene Kinderen tp pas Kwamen , uitdruklijk noemt, alleen mannen en vrou. M Hand. XVIII, 8. O) i Cor. I„& fr) i Cor. XVI, IJ, vergel, de Kant tekenaren, (dj vs. ;6. r» Ha„d. XVIII8, (/) JWartb, XIV: „. Het zelfde vind men ook Cap. XV* 38. (g) Hand. XXI: 5. ^**V1  TEGEN DEN KINDERDOOP. 59 vrouwen die den Here geloofden; (b) en die ook gedoopt werden (i), en dat zonder van Kinderen te gewagen, (b) Dat volgens den ftijl der H. Schrijveren, de Kinde* ren, door het woord buis of buisgezin, meest worden uitgefloten. Ende Elkana toog op met zijn gantsche huis om te offeren (k). Terwijl het blijkt dat zijne buisvrouwe en zijn enig Kind, niet mede toog (l). U groeten, die van bet buis des Keizers zijn, (m) die gehele buizen verkeren, lerende e. z. v. (ra) Zo ook het gehele buis,of al bet buis, zo als men uit verfcheideneplaatzen zien kan (o). Bijzonder uit dit getuigenis, die woorden — zal fpreken, door welken gij zalig zult worden, en Ar, uw huis , ende — de Heiligen Geest viel op ben (p). Dit word nader op deze wijze voorgefielt, kan ookiemand het water weren, dat dezen niet gedoopt en zouden wor. den, die den H. Geest ontfangen bebben. Gelijk als ook wij ? en bij beval dat ze zouden gedoopt worden — toen baden zij hem e. z. v. (q), §• 57* 00 Dan> men moec Z1'g billijk verwonderen, dac onze tegenftandcrs zig beroepen op vijf, of gelijk fommigen op drie huisgezinnen die gedoopt zijn, onder welke gedoopten zij menen dat Kinderen zijn geweest, en zulks gelijk wij gezien hebben zonder enig bewijs, dan het geen in hunne verbeelding berust, terwijl wij oordelen op betere gronden, het tegendeel bewezen te hebben; maar waaröm zoeken zij, niet hun bewijs, in ene veel grotere meerderheid, dan die van de bijgebragte huis- (/;) Hand. V: 14. (/) Cap. VIII: 12. (*) 1 Sam, I: 21. (/) vs. 22. f» Philip. IV: 22. (n) Tit. I: 11. (0) Hand. X: 2. Cap. XVIII: 8. Cap. XVI: 34. Joh. IV: 53- (?) Hand, iïf 14, 15- (?) Cap. X: 47> 43. H 5  100 REDEVOERING huisgezinnen? Zij, die zig 15 Eeuwen lang hebben af. geflooft, om alie mogelijke fcbijnredenen, voor dezen eigenwillige» Godsdienst uit te vinden! Die zoo vele vonden gezogt bebben! Heeft zig hunne aandagt , bij hec oneindig overdenken van den Doop, en van den Kinderdoop , dan nooit bepaalt tot de twe volgende verhalen, die van het bedienen des Doops gedaan worden? En wel (O Hand. II: 41. Alwaar vermeld wordt van ene doping van 3000 Zielen, Wat verfchilt dat geval van 5 buisgezinnen \ Nog eens , weet men niet op te merken dat, bi) die gelegenheid aan de verflagene van harten , werdt gezegt u komt de belofte toe, ende uwe Kinderen ? (r) Waaröm verkiest men dan liever zig te beroepen op het voorbeeld der weinige buisgezinnen; daar 'er met genoegzame zekerheid althans met veel meerder zekerheid dan men voor die huisgezinnen heeft, onder die 3000 Zielen, zulken waren die jonge Kinderen hadden? doch geliefde, het ver wondere u niet; want men moet zorgvuldig vermijden , alles wat ons van de doling zou te rug konnen brengen; immers die is zeker, dat volgens het verhaal van Lucas, gene andere zijn gedoopt geworden, dan zulken, die verflagen in bet harte, uitriepen, wat moeten wij doen? O") tot wien Petrus zegt, bekeert u, en gij zult de gave des H. Geest ontfangen, (f) die zijn woord geerne aannamen (u). Die volhardende waren in de Lere der Apostelen, in de gemeenfcbap, in de brekinge des broods, en in dg gebeden (v) ziet ook verder dit verhaal tot vs. 47. toe. §. 38. (2) Hand. VIII: 12. tiet verband van dicplaats leert O--) Hand. II: 39. (.-) yi. 37- O") vs. 38. (») vs. 45. (ï>) vs. 42.  tegen den KINDERDOOP. 101 leert ons dat Philippus kwam in de Stad Samaria, en aan hare Inwoonden, onbepaalt voorgeftelt, Christus predikte (wj dat de Scharen baar hielden aan 't geen van Philippus gezegt werdt (#). Dat van velen , de onrijm Geesten uitgingen (yj. Dat 'er grote blijdfcbap werdt in de Stadt (z). Dat Sijmon verrukt had de zinnen des Volks (a). Dat zij hem alle aanhingen van den kleyken tot den groten (b). Dat zij, die namelijk zoo algemeen befchreven waren , naderhand Philippus geloofden , en gedoopt werden O)- Als men zig nu herinnert dat Samaria was ene Stadt, ene grote, ja ene Hoofd, jladt; volgt dan niet van zelve dat in baar ook vele jon* ge Kinderen waren? En dat die algemene omfchrijving, van de Stadt, de Scharen; velen, het volk, alle, van den kleinen tot de groten! Ons een veel ruimer denkbeeld geeft, als dat van vijf buisgezinnen? En dit zo zijnde, waaröm bediend men zig dan niet van zulk een bewijs? daar behoeft men naar Kinderen niet te zoeken; zij waren 'er buiten tegenfpreak ; doch mijne broederen de ware reden is deze, dat daar die van Samana, beftonden uit mannen, vrouwen en kinderen; onze Lucas zegt van die Inwoonders, dien hij, zo als wij gezien hebben omfchreven heeft; ende zij werden gedoopt beide mannen en vrouwen; en laat bij ongeluk 'er de Kinderen af! mogen wij dan niet vijlig befluiten dat de Apostelen gene Kinderen gedoopt hebben ? Tc meer daar onzer Lucas, ze anders duidelijk vermeld, zo als wij reeds gezien hebben (d). §. 59. Ziet daar geliefde, drie gewigtige, en zo het ons O) vs. 5. t» vs. 6. O) vs- 7- 00 vs. 8. 00 vs. 9. (£) vs. 10. (f) vs. 12, (dj Hand. XXI: 5-  102 REDEVOERING ons toefchijnt, beHisfende redenen waaröm wij den Kinderdoop verwerpen : redenen die onzes oordeels, een redelijk, en godvrezend gemoed behoorden te brengen tot de gehoorzaamheid des geloofs; doch om de mate vol te meten, zullen wij de gegevene redenen nog wat nader aandringen, en ons gevoelen verder bevestigen, uit de befchouwing I. Van de Sacramenten in 't gemeen. Waar ontrent wij deze Helling maken; Sacramenten, zo veel aangaat derzelver gehele uitwendige plegtigheid, behoren tot de willekeurige geboden: de inftelling van het willekeurig gebod des Doops, maakt geen gewag van Kinderen; derhalven wij mogen geen Kinderen dopen , willen wij ons niet bezondigen , tegens Gods Wijs. beid , en vrijmagt. Laat ons die ftelling wat nader in 'e daglicht brengen. A. Zedelijke geboden, zijn zulkevoorfchr'ften van onzen pligt, die altoos; noodzaaklijk, en in gelijke gevallen, op gelijke wijze voortvloeijen, uit een onveranderlijk beftei , dat God voor de menfehen gemaakt, en aan hen geSpenbaart heeft. Dat beftek, is in aller harten, dermate gedrukt, dat alle menfehen, in alle tijden , en in alle gevallen volkomen konnen weten, wat goed of kwaad zij. Hier uit volgt dat wanneer ene ondeugd, in Gods woord, niet uitdruklijk verboden; of ene deugd niet uitdruklijk geboden is ; wij egter , het ene niet mogen doen, nog het andere nalaten. B. Geheel anders is het gelegen met de willekeurige geboden (a). Laat ons dezen wat van nabij befchouwen. §. 60 (0 Ze hebben geen ander bejlek dan het gene God, onder de verborgene dingen voor zig behoudt, tot dat het hem gelieft, ze te bevelen; zoo, dat gelijk de Vaderen onder de belofte, weinig of niets zullen geweten hebben, van de wet der fchaduwen, alzo ook wij niet konaen weten, of, en welke bevelen, God, in la-  TEGEN DEN KINDERDOOP. IOJ latere tijden zal geven, aan zijn Kerke, of aan bijzondere perfonen, (2) Ze zijn niet gegeven voor alle menfcbcn. Dit bleek aan Israël, en 't geen de Heidenen daar van nabootften, deed hen geen nut, en het kon Gode niet behagen. (3) Ze zijn niet altoos durende. Dit is gebleken bij de affchaffing der oude huishouding; en wat den Doop, en het Avondmaal betreffen, ook die zullen ophouden: ja wie zal ons affchilderen, bet Licbt van 7 dagen, den nieuiven Hemel, en de nieuwe Aarde; bet nieuw Jemfalem, dat genen Tempel beeft, nog door Zonne , of Mane befcbenen wordt ? (4) Ze zijn altoos boven (e), en fomtijds tegen de Zedelijke Geboden; dit laatfte bleek uit het bevel om Izaiic te offeren ; om Egijpten te beroven, om de Caaniten te verdelgen met den zwaarde e. z. v. §. 61. (b) Hier uit nu leren wij (1) in 't gemeen. (*) Dat de willekeurige geboden, meest verkeren ontrent dingen die op zig zeiven befchouwt, onverfcbillig of van weinig belang zijn. Paulus noemt ze, zwakke, en arme, eerfte beginfelen; doch, in alle die dingen, hoe gering ze ook zijn mogen, wil God letterlijk gehoorzaamt wezen; zoo dat de ftraffe, der overtreding van dat foort van Geboden, altoos zeer gevoelig is geweest; zelfs dan, als men uit een goed inzigt daarvan afweek. Men herïnnere zig het verderf van het gantfche menscbdom , door het overtreden van een willekeurig Gebod: het flaan van Mozes op de Steenrotze; het lot van Nadab , en Abihu ; van de Betfemiten; om (e) Fraaije woorden van enen Jood, kan men deswegens vinden bij //. Bootb, de -Doopsgezinden verdedigt, pag. 88, 89. Ach! dat het zelve gevoelen zig ook bij Cbri.rtnen openbaarde I  104 REDEVOERING om van andere voorbeelden niet te gewagen. (**) Dat dit foort van bevelen, meest aanleiding geeft tot de zonde; Paulus wist dat de zonde, oorzaak nam door bet gebod ; en de Slange dit ook wetende , bediende zig van een willekeurig gebod , op dat zij arglistelijk, Heva, des te beter zou bedriegen. §. 62. (2) In 't bijzonder dat, tot de onderhouding der willekeurige geboden, verëischt wordt, ene zorg. vuldige, en letterlijke nakoming van alles dat God gebied : zonder dat men iets hoe ook genaamt daar bij mag voegen. Hier uit blijkt dat dit foort van geboden , op veelderlcije wijze kan overtreden worden; doch, naard'en wij ene daad betwisten, zullen we alleen opmerken dat men zondigt, wanneer men doet (*) 'c geen God geboden heeft, te weten dan, wanneer dat gebod, zig niet tot ons uitfirekt; of dat de tijdc, van deszelfs geduurzaamheid verfebenen is. Wij mogen onze Kinderen niet doden, nog onze vijanden beroven, om dat God, zulks aan Abraham, en aan Israël, bevolen heeft: wij mogen den Doop onzer Kinderen, niet gronden op het bevel der Befnijdenisfe , dat niet aan ons; maar aan Israël is gegeven: wij zijn niet gerechtigt, om de Priesteröide, en het gezag van den Paus, te gronden op de fchikking vcor de ftamme Levij. De reden is, dat alle die bevelen, niet aan ons gegeven zijn; en dat ze daarenboven , benevens hunne nuttigheden, naar Gods wille, reeds over lange hebben opgehouden. §• 63- (**) Men zondigt, tegens de willekeurige geboden ; wanneer men doet, 't geen God niet bevolen heefc (ƒ). Laat ons dat met een voorbeeld ophelderen; Cf) De woorden te vinden bij A. Booib, de Doopsgezinden verdedigt pag. 35. Zijn al te fiaaij, dan dat ik ze hier, daar ze  TECEN DEN KINDERDOOP. 105 ren; een voorbeeld dat ons den Splinter in eens anders ogen zal doen zien; gave God, dat wij den Balk in onze eigene ogen mogten ontdekken! God had aan Israël verfcheidene was/dringen voorgefchreven; zijne wijsheid en vrijmagt, had ze tot een zeker getal van voorwerpen bepaalt. De Joden intusfchen gingen nog verder ; zij doopten de Kannen, de Bekers, de Bedden e. z. v. Indien zij dit gedaan hadden volgens ene burgerlijke gewoonte, of uit een beginfel van huislijke reinheid; dan zou Christus , hen daar over niet hjlraft, nog hen daarom hebben ten toon geuelc , als geveinsden , en kragteloosmakers van Gods Gebod; maar dit gedrag werdt veroordeelt, om dat zij daar van enen Godsdienst maakten , en deze hunne inzettingen gelijk Relden met de God- ze te pas komen , niet zou uitfehrijven. „ In den dienst „ van Godt, is het groter misdaad, te doen het geen hij ons „ niet geboden heeft; dan te verzuimen 't geen hij ons heeft „ geboden. Het laatfte is flegts zonde van nalatigheid; maar „ het eerfte is Heiligfchenr.is, en fnode ontëering van Godt. „ Door het ene, befchuldigt men flegts de wet, van moeilijk„ heid; maar door het andere, van dwaasheid. Door het ene „ betoont men zijne zivakheid in het volbrengen van Gods „ wil, maar door het laatfte verklaart men zig fchaamteloos, „ en vermetel genoag, 0111 Gods hoogfte wijsheid ta durven „ bedillen. Het eerfte is een bewijs van onze ongenoegzaam„ heid; maar door het laatfte ontkennen wij de volmaal.-theid „ van Gods wet. De ongerijtntheid, en godloosheid van ,, eigenwilligen Godsdienst, is hier uit te bemerken, dat de. zelfde mensch, die gehoorzamen moet, de wetten durft be„ palen, ea dus voor af toont, niet voornemens te zijn ver„ der gehoorzaamheid te oefenen dan met zijn eigen goedvin„ den overè'enftemt. e. z. v.  ioö REDEVOERING Godiijke voor fchriften. Noch eens, het huwelijk is varj ene Godiijke injlelling ; maar de omftandigheden van deszelfs voltrekking, zijn door menfehen ingevoert. Doch! wat is 'er nu dat wij ten dien opzigte in de Roomsch-gezinden afkeuren? Immers dit, dat zij daar van enen Godsdienst maken; een Sacrament dat zij gelijk ftellen met het gebod van Christus. §. 64.. Laat ons nu dit tot den Kinderdoop overbrengen. Indien wij onze Kinderen, eens of meermalen willen dopen of wasfchen: indien wij, dat willen doen op ene plegtige wijze, en bij die gelegenheid, de ouders of anderen tot hunne natuurlijke, en zedelijke pligten, nader willen verbinden; zo en doen wij niets onbehoorlijks; wel verftaande, wanneer dit gefchiedt, uit ene enkele burgerlijke of door menfehen ingefelde gewoonte; maar als wij daarvan enen Godsdienst maken ; als wij zulks houden voor een Sacrament, van gelijken aart, met de inflellingen van Christus; moeten wij dan niet op ons toepasfen het oordeel dat Christus over dePharifeën velde ? Zijn wij dan niet met hen in 't zelfde geval? Doen wij met het menfchelijk gebod des Kinderdoops, het gebod Gods van den Doop der bejaarden, niet in veel opzigten te niete? Zullen wij die oren hebben niet horen, te vergeefs eren zij mij, lerende Leringen, die geboden van menfehen zijn ? §. 65. C. Laat ons nu al dit beredeneerde t'famentrekken. Om redenen, die ons gewigtig voorkomen, oordelen wij dat de Kinderdoop, aan de zijde Gods, mogelijk, en met den aart van Christus Koningrijk, 6eJlaanbaar is. Om die zelfde redenen, zouden wij verwagt hebben, dat Christus zou bevolen hebben, om Kinderen te dopen, alzo wel als voormaals Kinderen befneden werden;en naardien de Kinderdoop niet verboden is»  TEGEN DEN KINDERDOOP. 107 is, zo oordelen wij ons, uit hoofde van die gew'gtige redenen gcrechtigt te zijn, om dcnzelve te eeffenen. Is dat niet het uiterfte, waar toe men met mogelijkheid, de bewijzen voor dien Doop kan brengen? Maar, wanneer men zig nu te binnen bfengt, dat Chi 'stus die b j inltelling van den Doop, alle die redenen wel geweten, en derzelver getuigt , beter nog als wij , gekent heeft, evenwel den Kinderdoop niet beveelt: dat zijne woorden niet anders dan van volwasfenen konnen verftaan ; dat willekeurige geboden, letterlijk moeten gehoorzaamt worden ; dat onze meefter ons leert, doet wat ik u gebiede; dat de geboden der menfehen , ook hebben , ene febijnreden van wijsheid: moet men dan niet befiuiten dat, zij die Kinderen dopen, wijs zijn, boven bet gene gefebreven is ? En konnen zij , die zo fchamper als billijk, vragen, wat onderfcheid is *er tusfeben bet Nagtmaal des Heren, en de Paajjche Mis fel zig zeiven niet afvragen, wat onderfcheid is 'er titsfeben den Doop des Heren, en den menscblijken Doop der Kinderen? Weten zij, maar alleen om anderen te beftraffen, dat, afgoderij is, in de plaatje van den enigen waren God, die l em in zijn woord geöpenbaart heeft; iets anders te vergieren, ofte hebben, daai'öp de menscb ,zijn vertrouwe zette? %. 66. 1L }t Geen ons gebleken is, uit de befehouwing van de Sacramenten in 't gemeen, zal ons niet minder blijken, uit die van de Sacramenten des N. T. in 't bijzonder. Ten dien einde vestigen wij onze aandagt, A. op de onderwerpen dier Sacramenten, en wel (a) beroepen wij ons op de befchrijvingen, die bijna ajle de voorftanders van den Kinderdoop geven van de Kerke. Leert men niet eenparig, dat zij benoemt wordt met een woord dït roepen betekent, en over zulks zij, ene vergadering van menfehen die door Guds v.ojrd, of door I Guus  io3 REDEVOERING Gods woord, en zijnen geest, worden geroepen; wordt naar die billijke onderüelliDg, het Leerftuk der Kerke, niet geheel afgehandelt , zonder dat men van Kinderen fpreekt , nog fchijnt daar aan te denkeii? Om hier van overtuigt te worden, leze men de befchrijving van den Heidelb. Catech, vr. 54. Van de Neder]. Geloofsbel. Art. 27. van Calvinus, 4de Boek cap. t. Seótio 7. Om van geen anderen uit de ouden te gewagen: de latere Godsgeleerden, de Vrageboeken der Kinderen, zijn in ieders handen ; maar, als nu de Kerke des N. ï. beftaat uit zulken die geroepen zijn, door bet woord, of door woord en geest; als de Sacramenten gegeven zijn, aan de Kerke, hoe kan men dan jonge Kinderen dopen ? §♦ 67. (b) 'i Is waar, onder het O. T. zo veel aangaat de uitwendige en aardfche zegeningen, behoorden de Kinderen tot de gemeinte ; maar niet die alle, nog daarom alleen, werden befneden: dit gefchiedde alleen aan de beft der Kinderen die tot de gemeinte behoorden ; eff zulks uit hoofde van Gods uitdruklijk bevel: daar en boven, wat gemeinfehap heeft in dezen het O. T. met het Nieuwe? Is het deelgenootfchap aan de goederen van Gods Koningrijk , verbonden aan de natuurlijke geboorte? Of is het erfelijk, op gelijke wijze, als de voorregten van het finaitisch verbond ? §.68. B. Laat ons nu die Sacramenten zeiven befchouwen. (a_) Wij beroepen ons wederöm , op het geen de voorftanders van den Kinderdoop, zelve Leren, (1) wegens die Sacramenten in 't gemeen. Men lezewederöin den Heidelb. Catech. Zond. 25. De NederI, Geloofsbei. Art. 33. Allé de oude en latere Godsgeleerden, en men zal bevinden, dat, niet een uitgezonderf, zij alle van de Sacramenten des N. T. in 't gemeen, zodanig fpreken, als of de Kinderdoop daaröp niet zou volgen:  te ce n den KINDERDOOP. 109 gen: men leert namelijk, en met recht, dat tot een Sacrament des N. T. behore, dat door het zelve, de beloften des Evangeliums, duidelijk voorgejlelt, en verzegeld worden: dat het dient ter verfterking van bet gelove; dat wij door deszelfs gebruik, ons aan God nader verbinden; maar, is 'er nu iets van dat alles, 't geen met mogelijkheid op jonge Kinderen kan pasfen? En zo neen, dan is immers naar de eigene Lere van partij, de Kinderdoop geen Sacrament ; want alle die genoemde dingen, uit de Sacramenten weggenomen zijnde, blijft 'er immers niets over (2) wegens den Doop zelve , en dien der bejaarden in 't bijzonder. Men Leze die zelfde Godgeleerden; men overwege de Vragen die men aan den bejaarden Dopeling doet, en oordcle dan, of niet den Doop der Kinderen, in natuur en gevolgen, geheel verfchille van, en onbeftaanbaar zij, met dien der bejaarden. §. 69. (b) Indien ons nu gebleken is, zelfs uit de belijdenisfe van partij, dat namelijk de Kinderdoop geen Sacrament zij, maar enen Doop, die in zijnen aart, en verzegelende kragt, geheel verfchilt van dien Doop, die Christus heeft ingeftelt; zo zal zulks ons nog nader blijken, uit ene aandagtige befchouwing van den aart der Sacramenten des N. T. in tegenftelling van die des ouden Verbonds; ten dien einde maken wij deze fiellingen. (1) Dat de Sacramenten in 't gemeen, en die des N. T, in 't bijzonder, zijn zigibare tekenen van onzigtbare zaken; en dat ze uit hoofde van Gods injlelling, die onzigtbare zaken verzegelen. Dit wordt, zo veel wij weten, van niemand gelochent. (a) Dat die Sacramenten zijn gegeven aan, en gebruikt moeten worden van hen, voor wien die onzigtbare zaken gefchikt z>jn, en zulks met uiifluiting van ander enx dit kan insgelijks niet 1 2 in  IIO REDEVOERING in twijffel worden getrokken. (3) Dat niemand door het genieten van een Sacrament, enige nuttigheid, hoe ook genaamt, kan deelagtig worden, 'ten zij hij alvorens onderrigt is, wegens de inzigten die God, door deszelfs inftelling bedoelt: deze onderftelling behoorde even eens toegeftemt te worden; doch ze heeft enigeopheldering nodig, om dat men zig beroept ep de befnijdenisfe , die volgens Gods inftelling bediend werdt, aan onderwerpen die gene kennisfe konden hebben, van die godiijke inzigten, doch. § 7°- (*) Het is buiten tegenfpraak; Kinderen acht dagen oud zijnde, wisten niet wat aan hen werdt ver. rigt; veel min nog met welke inzigten het gefchiedde. (**) Maar behoorde niet insgelijks te worden toegeftemt , dat zulke Kinderen , zo lang zij niet tot hunne verftande gekomen waren \ of zij die vroeg ftierven, van deze befnijdenisfe, zo veel wij weten, geen de minJle nuttigheid hadden'? (aa) 't Is ons thans om 't even , welke voórregteri men aan het Jonge nakroost van Abraham toekenne ; maar het gaat vast, dat alle die voorregten, even zeer gefchikt waren voor de kleine dogteren, die onbefneden leefden cn ftierven. (bb) Men zal zeggen , de Meijsjes werden gerekent befneden te zijn in hunne Vaderen; doch deze fraaijigheid is buiten Gods woord verzonnen, en wordt uit dien hoofde, zo ligt verworpen, als geftelt; daarenboven, hoe maakten het de Joden met Meijsjes of volwasfene Vrouwsperfonen, die van het Heidendom, tot hunnen Godsdienst overgingen ? Want dezer Vaderen waren immers niet befneden: en eindelijic, indien om deel te hebben aan de voorregten der befnijdenisfe, het genoeg was dat men flegts als befneden gerekent werdt, dan wordt daar door immers onze Helling bevestigt, dat bet genieten van bet zigt-  tegen den KINDERDOOP. III zigtbaar teken, den jonge Kinderen geen de minfte nuttigheid toebrengt. §71. (co) Maar, zal men aanhouden , heeft dan God ene Wet gegeven, en een gebod, met zulk ene zware bedrijging geftaaft, dat indedaad geen de minfte nuttigheid toebragt? Hier op antwoorden wij (f) dat men zig behoorde te herinneren, die woorden van Paulus, die fomnnge, als ze in hunne kraam te pas komen, zeer fterk aanvoeren; dat namelijk, de vernieti. ging des voorgaanden Gebods gefcbied, om deszelfs zwakheid en onprofijtelijkheids wille ; dat de Wet geen ding -volmaakt beeft (g). Dzt d-ar waren zwak-ke aVme beginfelen (ö) e. z v. Ja dat hij van befnijdenisfe zelve getuigt, dat ze den befnedene geev nut en deed, dan indien hij de Wet onderhield (ij. (tt) Doch om hier op meer regtftreeks te antwoorden; hoe vele wetten heeft God niet aan de Vaderen gegeven, waar van wij, tot hiertoe, de voornaamfte inzigten, nog niet hebben ontdekt; maar zal men ze daarom onnut noemen? En daar het hier voornamelijk op aankomt, hoe vele plegtigheden, zijn 'er niet verrigt geworden. Ontrent vele onderwerpen, die daar van geen de min[ie kennisfe, nog nuttigheid hadden ? §. 72. (S) God gaf den Regenboog tot een teken van zijn Verbond met Noach : dit zigtbaar teken, heeft God verordent ten nutte van redelijke menfehen, die kennisfe hebben van zijne bezworene belofte; maar welke nuttigheid hebben de jonge Kinderen, en bit Vee van dat teken? En evenwel de Regenboog is een teken van het Verbond dat God oprigte, met Nodcb, met zijn (g) Hebr. VII: 18, 19. (Z>) Gal. IV: 9. CO Rom.IL* 25, 26 I 3  ÏI2 REDEVOERING 'zijn Zaai, met bet Gevogelte, met bet Vee, cn met al bet gedierte der aarde (kj, (§§) Welke nuttigheid had het Vee, dat het juist op den Sabbatb moest rusten; het Land, dat het gedurende het Sabbatb Jaar, moest braak liggen? Welke nuttigheden hadden de Rode Veerze, de Bokkeop den Verzoendag, e. z. v_ van de plegtigheden, die ontrent hen waargenomen moesten worden ? Immers genen; en die dingen waren alleen gefchikt voor de redelijke wezens, die in dat alles konden zien, op het einde der wet. §• 73- Cttt) Indien deze bedenking tegen onze Helling ?.al gelden, dan behoorde men immers op te geven, welke nuttigheid de Jonge Zonen Israëls , 'deelagtig weiden, door het teken der befnijdenisfe;welvBrftaande, zo lang zij gene kennisfe hadden van deszelfs betekende zaak; maar aangezien dit van niemand gefchied , en onzes bedunkens , ook niet gefchieden kan, zo volgt uit die bedenking niets meerder dan dat het bedienen van debctpijdenisfe, aan de jonge Zonen, dezelfde zwarigheid onderhevig is, als het bedienen van den Doop aan johgc Kinderen; en daar uit befluitén wij, dat de Joden, hunne Zonen riet zouden befneden hebben, als God het niet duidelijk bevolen had; op gelijke wijze als Abraham zwarigheid zou gemaakt hebben , om zijnen Zoon te offeren, indien Gods Gebod daar niet tusfehen gekomen was; terwijl, nog het een nog het ander van niemand mag gevolgt worden, zonder dat ten zijnen op. zigte , ock die zelve zwarigheden worden weggenopien. §• 74' (4) 0cze vierJe Stelling is, dat de Sacramenten (*) Gen. IX: 9*10. 12: i5-J7»  tegen den KINDERDOOP. 113- ten des N. T, g.en ander opzigt hebben, als tot de Zaligheid efi de middelen daar toe leidende. Dit ftellen wij van den Doop, en het Avondmaal; het is ook de Lere van den Heidelb. Catechism. (0 èn van de Nederl. belijdenisfe; (m) maar geheel anders was het gelegen met de Sacramenten des O. T. want cffchoon het tusfehen komend geloof, ze konden doen dienen tot een zegel der rechtvaardigheid des Geloofs, zo hadden ze egter eenflaauwer, een tijdelijk opzigt, op allen aan wien ze weiden toegedient: immers de befnijdenis, op zig zelve was flegts een teken en zegel, dat God het oude Volk, boven alle andere Volkeren , tot het zijne had aangenomen, en hetPafcha, op zig zelve, vereeuwigde voor hen, de uitwendige weldaden aan hen betoont bij de uitleiding uit Egijpten. §• 75' (5J Voorts, hebben de Sacramenten des N. T. alleen opzigt op zodanig iets , waar door menfehen van menfehen, en zelfs de Kinderen der gelovigen, van malkanderen onderfcheiden worden (*) De Sacramenten des 0« T. waren, in hun eerfte, en voornaamfte opzigt gefchikt , om een geheel Folk, en onder dat Voik, elk mensch, hoofd voor hoofd, van alle andere Volkeren te onderfcheiden ; maar die des N. T, zijn gefchikt, om uit alle Volkeren, op zekere wijze, den enenmemch, van den andere te onderfcheiden. (**) Die des O. T, werden toegedient, naar de ukfpraak van ene vleeschlijke geboorte, en ene uitwendige heiligheid; maar die des N. T. naar ene geboorte door het woord der waarheid, en naar zulk ene inwendige gefieltbtid, die zelfs ten opzigte van Kinderen der gelovigen, onzeker, en'toevai- * * % 7*. (O Vrage 67. (jn) Art. 33. 14  Ü4- REDEVOERING §. 76. (6) TeD laatfte, ook de Sacramenten des N. T. behoren tot de gebreken van die huishouding; want (*) ze onderftellen de vleescblijkbeii, en zwakheid der gelovigen, die behalven de levendige verkondiging des woords, nog nodig hebben, dat de onzigtbare, en gro. te goederen , aan hen worden voorgeftelt door zigtba* re , en geringe tekenen. (**_) Ze brengen dat gebrek met zig, dat ook onbeiligen daar van gebruik kunnen maken. (***) Hunne uitwendigheid, geeft der onkunde aanleiding, om in de plegtigheid zelve, onze gerechtigheid voor God , of een Ruk derzelver te zoeken. §. 77. Uit deze Hellingen, zullen wij wederöm, enige Redenen tegen den Kinderdoop afleiden , en wel (1) dat die Doop tot niets nut is. Wanneer deszelfs voorftanders, over zijne nuttigheid handelen, dan fpreken zij zoo afgeorcken, zoo ingewikkelt, en zoo verwart, dat men duidelijk mei ken kaD, hoe zij den onbe* kenden Gcd dieren ; en het geen zij daar van fchijnea op te geven, is zoo gering, en heeft zoo weinig gemeenfchap met den Doop; dat men zonder moei'ezien kan , boe zij op ijdelbeid vertrouwen. Laten wij, om dnt famenftelftl te kennen, hetzelve ontleden; en ren dien einde befchouwen (*) de Dopelingen. De vraag is (aa) niet of alle, of fommige Kinderen, die vroeg fterven , zalig worden- Hier ontrent zijn verfchillende gevoelens, en God heeft deswegens niets geöpenbaart; daar en boven heeft zulks geen gemeenfehap met den Doop: immers alle de Kinderen die voor Abraham geleeft hebben ; a'le de Dogteren onder de Wet ; als mede de Kinderen dien Cbistus de handen oplijdde, waren ongedoopt ; terwijl het met hunne zaligheid eveneens gelegen was, als met die van onze Kinderen. (bb)  TEGEN DEN KINDERDOOP. 115 (bb) De vraag is ook niet, of de vo'wasfenen, iets bij God kunnen toebrengen, dat ftrekken kan ter zaligheid der Zuigelingen; want daarin zijn wij het eens, dat het kragtig gebed des rechtvaardige, dat veel bij God vermag, zig bereidvaardig toont, om het zaat, voor en na de geboorte , en bij elke bekwame gelegenheid op den Here te werpen , van den Baarmoeder af. §. 78. (ce) Maar de vraag is, of de Dopeling, door of van wegens zijnen Doop, enige nuttigheid, hoe ook genaamt kan deelagtig zijn of worden, zo lang bij niet tot zijnen verjlande gekomen is; en wij antwoorden vrij. moedig neen. Cf) Ik weet hier te8en ftaat een ieder in 't Harnas ; de Roomsebgezinden die aan de sacramenten Zelve, zekere nuttige kragt toefchrijven, verwijzen de ongedoopte Kinderen, met een beflisfend gezag, naar ie voorburg der Helle De Luterfcben, minder dan de overige Proteflanten, van bijgeloof gezuivert, binden de onzigtbare genade, aan het zigtbaar teken; en verhaasten den Doop hunner Kinderen, niet zonder fchijn van ijverig bijgeloof: en wat de overigen betreft, de verftandigften, enGodsdienfligften zeiven, gevoelen ge. ne geringe vertroosting, wanneer zij hunne geftorvene Kinderen, zig, als gedoopt geweest zijnde, voordellen. $. 79. (ft) Ooch , laat ons de zaak zelve inzien. Men leert openlijk dat de Sacramenten , de zaligheid niet verwerven , nog enige genade werken: vervolgens, hoewel wat meer bewimpelt, dat de Kinderen der gelo. vigen, uit kragte van de belofte, die men meent, dat aan het gelove dier ouders is gehegt; meer dan andere Kinderen, een zeker recht hebben tot de Zaligheid; en dat recht , legt men tot enen grond, om aan die Kinderen den Doop toe te dienen: bijgevolg wordt dat voorrecht in den Doop, reeds onderfielt; maar als dat I j nu  Ho" REDEVOERING nu zoo is, laat men ons dan zeggen, want wij kunnen het niet uitdenken, welke nuttigbeden dat de Doop, den Dopeling toebrengt ? Met andere woorden , of een Kind dat ongedoopt Jlerft, ongelukkiger is dan een ander; cn zo ja, waarin zulks bejlaat ? Intusfchen, is het niet te bewonderen, dat menfehen, die met zoo veel fchijnvan vrijmoedigheid, hunnen zogenaamden Godsdienst voorftaan ; die menen Gode enen diemt te doen, wanneer ze vervolgen, hen die daarvan vcrfchillen, op deze zoo eenvoudige, maar ook tevens gewigte vrage,zoo fchan* delijk moeten veiftommen. Verjlornmen, ja fcbandelijk verjlommen , dus noemen wij hunne buitenfporige taal. §. 80. (§) Men fchaamt zig niet, om die vrage,met deze wedervrare te beantwoorden ; is een bejaarde, die kort voor. zijnen Doop Jlerft, ongelukkiger dan een ander die kort na den Doop Jlerft; en zo ja, waar in bejlaat bet? Doch (.) wanneer wij van volwasfenen fpre. ken, dan erkennen wij, dat dezen, naar Christus inftelling gedoopt zijnde, van dezen hunnen Doop, zekere nuttigheid hebben: en dat wel die zelfde nuttigheid, die onze tegenfprekers zeiven , daar aan hegten ; ene nuttigheid die zij , en wij weten * maar hier gaat de vrage over jonge Kinderen: wij betuigen niet te weten, welke nuttigheid, ze met mogelijkheid van hunnen Doop kunnen hebben; indien onze partijen het weten, wij vragen hen in dezen naar onderrigting; maar nu voldoet hun antwoord niet; want het rust op deze onderitelling; de bejaaiaen bebben van bunnen Doop nuttigheid, bijgevolg ook de Kinderen; maar wat zou men de Roomfchen antwoorden , indien zij op gelijke wijze fpraken ter verdediging van dtn Doop der Levenloze Schepzelen? ("..) Deze wedervrfcge van nabij befchouwt zijnde, is jndedaad een onbezonne taal, en waar door den name Gods  tegen den KINDERDOOP. 117 Gods gelastert wordt: immers zij die zo fpreken, Ieren met ons, dat den bejaarde, door zijnen Doop, de beloften dei Evangsliums, beter worden te verjlaan gegeven; dat door dien Doop zijn gelove wordt verjlerkt; dat hij door d;en Doop gelegenheid hebbe, om zijne verbintenis om Goi, openlijk te belijden; en dat Gods vrijmagt, wijsheid , en goedheid, dat middel daar toe verordend heeft. Indien dit nu hunne eigene Lere is, van waar dan zulk ene ongerijmde vrage? Ene vrage, die met enige aandagt ingezien zijnde, den bodem infiaat, bdde van den Doop, en het Avondmaal: is het niet het zelfde als of men vroeg, welke nuttigheid heeft iemand die Brood , en Wijn, naar Christus injlelling geIruïkt , boven iemand , die deze plegtigheid alleen maar aanfcbouwt ? §. 81. (§§) Wijders antwoord men, door den Doop wordt een Kind aan God opgedragen ; doch laat men door dat opdragen, verdaan wat men wil; de eenvoudige vraag is, wdke nuttigheid een Kind heeft, zo lang het een Kind is, dat die opdraging met den Doop gepaart ga? En die zelve vrage doen wij ook ontrental het gene dat men verder als nuttigheden opgeeft, te weten dat de Kinderen der gemeinte worden ingelijft, van de Kinderen der ongelovigen onderfcheiden e. z. v. §. 82. (**)Laat ons nu die zelfde zaak, befchouwen aan de zijde van de ouders, en van de verde.ce, of andere Doopheffers, (aa) Wat ontbreekt 'er aan de Kinderen der gelovigen, die gedoopt zullen worden? Immers niets ; want men leert dat ze reeds voor hunnen Doop, meer dan andere Kinderen, in Gods gunfte zijn: het teken des Doops zelve, is ons gebleken, doet am hen geen nut, zo lang ze niet tot hunnen verftande gekomen zijn; en is dit zoo, welke nuttigheid kunnen dan de  n8 REDEVOERING de ouders, of anderen hebben, van iet», dat voor het voornaamfte onderwerp zelve, van geen de minfte nuttigheid is? (bb) Wat ontbreekt 'er aan de ouders ? Onderdek men niet dat deze reeds gelovig zijn, of is het dat hun geloof zwak isP Maar waaröm zoeken ze het dan niet te verfterken, onder anderen door het gebruik van het Avondmaal, op dat dus doende, hün verjlerkt gelove, ten nutte kome van hunne Kinderen; en dat gedaan zijnde, wat ontbreekt 'er dan nog? (cc) Wat ontbreekt 'er aan de gemeinte ? Indien deze de betrekking der Kinderen op het geloof hunner ouders niet en gelooft, zo is den Doop der Kinderen, ten haren opzigte onnut; maar indien ze die betrekking waarlijk gelooft, dan zijn immers, in haar oordeel, de Kinderen der gelovigen , reeds voor bunnen Doop, van die der ongelovigen onderfcheiden: dan zijn ze reeds voor den Doop, der gemeinte zo verre ingelijft, als die onderwerpen het kunnen worden, voor hunne jaren van onderfcheid; en zulks zender dat de Doop zelve, daar iets het minfte toebrengen kan. §. 83. (dd) Maar zal men zeggen, de gemeinte vermag met volle recht van de ouders vorderen, niet alleen de herbaling van bunne geloofsbelijdenis; maar ook ene openbare, en plrgtige verbintenis , wegens de godvrugtige opvoeding der Kinderen. Doch beha! ven dat zodanig gebruik, min of meer billijke tegenipraak onderhevig is, zo doet het niets af ten voordele van den Kinderdoop- Het is tegenjpraak onderhevig, en wei. (f) De berbaling der belijdenis; want naar den aart der Liefde, behoort men te onderftellen, dat iemand zoo lang bij z jne belijdenisfe volhard, tot dat hij ze herroept;en indien men dit oordeelt van enig belang te wezen , waaiöm wordt dan die belijdenis niet herhaald bij iedere be-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 119 bediening van het Avondmaal?Zegt men,dan wordt ene belijdenis predikatie gedaan, en het ftilzwijgen der gemeinte , zo wel als het daar op volgend gebruik des Avondmaals, betoont hare toeftemming; wij antwoorden , dat dan de herhaling der belijdenisfe , bij den Doop der Kinderen , nog zo veel te meer onnut is. (ff) De verbintenis -wegens de opvoeding der Kinderen; want een van beide moet waar zijn, ($) of dac de ouders ongelovigen zijn; maar dan worden de Kinderen onwettig gedoopt; cn kunnen derhalven geen nut hebben van iets dat voor hen niet gefchikt is i daar en boven is het openbaar, dat iemand die zijne eigene Zaligheid verwaarloost , zig om die van anderen, ook niet zal bekommeren, (§§) Maar zijn nu de ouders -ware gelovi. gen, hoe komt dan die verbintenis te pax? Heeft hun geloof, hunnen wandel, hunne belijdenis, hun gebruik des Avondmaals, geen kragt genoag, om ze onnut te maken ? ^ 84. (ff 10 Het doet ook niets af ten voordele van den Kinderdoop; bij de befnijdenis had niets dergelijks plaats; Christus en de Apostelen, hebben'er ook niets van gefproken ; maar 'er moest iets uit gedagt worden, om ene niets betekenende plegtigheid, te omhangen, met iets dat haar enigermate de gedaante van enen heilzamen Godsdienst deed aannemen! Dan, indien men nuttig of nodig vindt, dat de ouders hunne belijdenis berhalen, en zig tot de opvoeding der Kioaeren verbinden , dan vragen wij (§) al wederöm , welke nuttigheid heeft het, dat zulks met den Doop van bet Kind gepaart ga, of welke kragt zet 'er de Doop bij? (§$) Indien zulks goed is, dan vermag de gemeinte te vorderen , dat het, bij voorbeeld Jaarlijks herhaalt wordt; maar moe-  Ï20 REDEVOERING moeten dan die Kinderen ten wien» behoeve het zou gefchieden, ook Jaarlijks gedoopt worden ? §. 85. (ee; Zulke en dergelijke bedenkingen, moeten de voorftanders van den Kinderdoop in verlegenheid brengen; en deze dingen, wel voorgeftelt zijnde, blijft 'er voor hen niets over, dan dat ze zig al wederöm beroepen op het voorbeeld der befnijdenisfe. Wij bedoelen, zeggen zij, voor ons en onze Kinderen , gene andere , dan zulke of dergelijke nuttigheden , die onder Israël piaats hadden door de befnijdenis hunner Zonen. Deze uitvlugt, hebben wij bereids, ten overvloede wederlege Laten wij ons maar korteüjk herinneren, dat de befnedenen , zo lang ze jong waren, van bunne befnijdenis, nog van de ruttigheid van dien, gene andere gewaarwording hadden, dan het gevoel derfmerte: dat, zo de ouders daar van vneerder wegdroegen,zulks naar den aart der oude Huishouding, niet van groot aanbelang zal zijn geweest; en daarenboven betrekking hebben gehad, alleen op zaken die, zonder het geloof van de befnedenen zeiven, geen de minfte gemeenfebapbadden, met de betekenis van den Doop: dat ook die nuttigheden alleen gegrond zijn geweest in Gods uitdruklijk bevel: dat de ouders dezelve troost hadden, voor hunne 0726e. fnedene Dogters ; en indien men gelooft dat dezen gerekent werden, befneden te zijn, in hunne Vaders; laat men dan ook onze Kinderen rekenen, in bunne ouders gedoopt te wezen; en op die wijze redeneren wij uit de Dogteren die niet befneden werden , zoo, als onze tegenftrevers doen, uit de befnedene Zonen. §. 86. (ff) Laten wij nu nog ter loops nagaan , de nuttigheden die men opgeeft,dat de ouders zouden hebben van den Doop hunner Kinderen , en wel (f) dat ze  TEGEN DEN KINDERDOOP. 121 ze door den Doop hunne Kinderen , der gemeinte inlijven; maar welke gemeinte, en welke inlijving? Als men van de gemeinte fpreekt , befehfijft men ze volftandig , te zijn ene vergadering van menfehen , die door woord , en geest worden geroepen; van de inlijving , dat ze gefchied door het geloof des harten, en de belijdenisfe des monds; en hier wil m?n Kinieren inlijven ! Van waar tog dat verfchil, of is 'er iets dat men agter houdt, waar door het kan vereffent worden ? Indien onder het O. T. de Kinderen tot de gemeinte behoort hebben, wat doet dat hier ter zake? Van de gemeinte des O. T. en van de inlijving in dezelve, geeft men immers ene andere befchrijving, dan van die des N. T.; en zo niet, dan hebben de Kinderen , toenmaals ook niet tot de gemeinte kunnen behoren : eindelijk wat doet de Doop tot deze inlijving ? De Doopheffers zijn gedoopt, en de Dopelingen hebben gene bewustheid van de plegtigheid, veel min van 't geen ze betekent (»> (ft) Dac btt £sbed der gemeinte , ten nutte van bet Kind komt; maar hier over hebben wij geen gefchil; de vrage is alleen wederöm deze ; welke nuttigheid is daar in gelegen dat zulk (n) H. Venema in zijne Verhandeling over de Bonizegelen Hoofdft. VIL Bewrist dat de Doop, ons niet inlijft, in de inwendige Kerk, om redenen onder anderen, dat hij is een zegel van een Verbond, dat wij met God; niet met de Kerk, aangaan; ook niet in de uitwendige Kerk, 't zij in het Christendom in 't gemeen", om dat men dan met alle Ketters en Scheurmakers, zig behoorde te verenigen ; 't zii in een bijzonder Kerkgenootfebap, om dat men dan tot een ander overgaande, moest herdoopt worden ; deze Verhandeling is geen van di minfte in dat fraaije werk.  122 REDEVOERING zulk een gebed, met den Doop gepaart ga ? En of de gemeinte niet kan , mag, of moet bidden, voor Kinderen, en anderen, zonder dat dezen, gedoopt noorden, en of zulk een gebed dan niet ruttig en k-agtig zij? §••87. (ttt) Dat door den Doop, bunne Kinderen, van die der ongelovigen onderfcheiden worden, De vrage , of jonge Kinderen uit gelovige ouders geboren, gelukkiger zijn dan anderen, verdient ene zedige overweging; maar de ftelling dat de Kinderen door den Doop, van anderen worden onderfcheiden, en men zulks als ene nuttigheid opdischt, is niet waardig dan om befpot te worden. Indien men de Kinderen uit hoofde van hunne gehoerte uit gelovige ouders, en dus reeds voor bunnen Doop, acht onderfebeidentezijn van andere Kinderen; welk een onderfcheid voegt 'er dan de Doop bij ? Dooide befnijdenis zijn de Zonen der [oden, van de onzen onderfcheiden, vermits d?zelve is een blijvend ttken, dat in 't vleesch gedragen wordt: een bejaarde die den Godsdienst van Christus omhelst, en door zijn gelove, van ongelovigen reeds onderfcheiden is; onderfcheid zig verder door zijne belijdenisfe, en door het ontfangen van het teken des Doops, dat hem pcrfoonlijk tot een zegel verftrekt; maar welk onderfcheid werkt den Kinderdoop ? En zo hij het doe, hoe kan men zulks opgeven als ene nuttigheid? D^ar het ene eigerfchap is van alle Godsdienftige , en burgelijke verrigtingen , dat men door daden, zig onderfcheid van ruiken die anders doen, Daarenboven, kunnen plechtigheden in den Godsdienst, enige nuttigheid aanbrengen, zonder Godiijke injlelling, en is het niet dit, dat in gefchil is? Wilt gij uwe Kinderen nog meer onderfcheiden , neem hen mede bij elke bediening des Avondmaalt; geeft hen van het Brood en den Wijn, op ene Godsdienftige wijze, en vraagt uzeiven  tegen den KINDERDOOP1. i2j ven af, of die reden, dat gij daar door uwe Kinderen van anderen onderfcheid, u in de daad voldoet. Vraagt het den Roomschgezinden, die zullen u zeggen dat hun. ne Klokken , Cfchut , Vaandelen e. z. v. door den Doop van dien der ongelovigen onderfcheiden zijn: zij zullen u dit opgeven als ene heilzame nuttigheid. Dit befpot gij,- maar niet u zeiven! Of wilt gij het Leren uit Christus mond ; wat zeide hij tot zulken die zig ook door wasfcbingen, van zijne veragte Galileërs hadden onderfcheiden? Dt Volk eert mij met de Lippen; maar haar harte houdt hem verre van mij. Docb te vergeefs eeren zij mij, Ler-nde Leringen — Geboden — der menfehen. Want nalatende bet Gebod Gods , boudt gij de inzettingen der menschel — Wasfcbingen der Kannen — en andere diergelijke dingen doet gij vele. ,. Gij dost — Gods Gebod wil te niete, op dat gij uwe inzettingen zoudet onderhouden (o). %. 88 C2) Een twede reden die wij uit onze ftellingen afleiden is, dat de Kinderdoop van geen verzegelende kragt is , nog zijn kan. Immers wat men ook aangaande den aart , en uitwerking der Sacramenten Leren moge ; ze moeten nader te verftaan geven en verzegelen, of de Lere des Geioofs, en der verzoeninge met God, voor zo verre die aan allen word aange* boden; of de aanbieding aan hem in 't bijzonder die het Sacrament geniet; of eindelijk, bet dadelijk recht ter bezitting ; zoo dat iemand die een Sacrament geniet, door het zelve ontfange een onderpand, waarop naar rechts- (V) Mare. VII: 5 9, zïe ook over ai dit beredeneerds, Wilb. a Brakel, Redel. Godsdienst, Cap. XXXIX, leen nog meer gebrekkig; maar zelfs geheel onnut gemaakt wordt; met een gebrek dat, wanneer het van alle ;nenfcben wierd voorgedaan , den Doop dien Christus zekerlijk heeft ingeftelt, namenthjk dien der bejaarden; noodzaaklijk, in onbruik, en in ene •volkome vergettlbeid zou ftellen. §, 98. Dus onze hoofdredenen tegen den Kinderdoop opgegeven hebbende, zuilen wij 'er nog enige aanmerkingen, die hoewel van minder, egter van enig gewigt zijn, op laten volgen, en wel I. Dat de Kinderdoop, die, gelijk ons gebleken is, niet door Christus, nog zijne Apostelen is ingeftelt, of bedient; door menfehen is ingevoert, waarfchijnüjk in de 3de Eeuwe; en zijnen oirfprong heeft genomen , uit bijgelovige begrippen; doch hier van moeten wij in de volgende Redevoeringen K 4 Ipre-  Ï30 REDEVOERING fpreken II. Dat de Kinderdoop, op zig zei ven befchouwt, fcbadelijk is. Om dit te bewijzen , vestigen wij onze aandagc A. op de ouders (p)t en wel op deze wijze; Ca) alles wat zonder godiijke inftelling verrigt wordt, is in den Godsdienst, bijzonder in willekeurige geboden, zond;g, en derhalven fehadelijk ; (b) de Doop der bejaarden behoorlijk voorgeleek zijnde, fluit meerder uit het vertrouwen , op dc uitwendige plegtigheid, dan die der Kinderen , (c) de voorftanders van den Kinderdoop, ftellen doorgaans meerder gewigt in die plegtigheid , dan zij die alleen bejaarden dopen, (d) gelovige ouders , befchouwen hunne Kinderen, in een gunftiger licht, dan anderen , zoo , dat deze opwasfende, men al te veel vertrouwen op hun voorregt ftelt, en veelal in het geven van ene behoorlijke opvoeding verfhauwt, of (e) dat men, wanneer die Kinderen ten kwade overhellen , aan ds echtheid vun zijn eigen geloof begint te twijfelen! %. 99- B. Indien wij onze aandagt vestigen op de Kinderen zelve, dan doet zig deze Godsdienst veel fjegter op; want behalven dac die Kirde-en , tot hunne verftaude gekomen zijnde, en zig befehou wende als erf ge. namen des Verbonds te zijn gedoopt; daar door aanleiding kunnen nenen, tot verflaauwing in de ernstige behartiging van den Godsdienst; aithans uit aanmerking dat Gods Verbond onwankelbaar is; behalven, dat hier van de droevige voorbeelden voorhanden zijn, en kunnen opgegeven worden ; zo merken wij aan, dat mea de Kinderen,- door hen in hunne Jeugd ie laten dopen, berooft van een aanmerkelijk voordeel; van een voordeel dat v» Hier vqig ik de fraaije Aanmerkingen der Brieven over fit Ycorvverpetj des Doops, pag. 2oq. en vervolgen?,  tegen den KINDERDOOP. 131 dat God voor hen, in de Sacramenten in 't gemeen, en in den Doop, in 't bijzonder heeft gefchikt. Men lette op deze aanmerkingen, (a) Dat wanneer naar Gods oordeel, de lere der Zaligheid in zijn woord geöpenbaart, en het gebruikmaken van dien , genoeg ware, om als middelen het gelove te werken , en te verftcrken ; hij dan bij dat genoegzame , niets zou gevoegt hebben, (b) Dat egter, naar de toeftcmmmg van onze partyën, het Gode behaagt heeft om, uit aaamer* king van ons gebrek en zwakheid, bij dat woord, te voegen, uitwendige tekenen, gefchikt om onze uitwendige zinnen te treffen , en om ons door die uitwendige tekenen , de verborgenheden des Evang'liums beter te verftaan te geven, en te verzegelen; maar, is dat nu de lere van onze partijen, en waar aan w'j ons Zegel hangen; berooft men dan de Kinderen , die men laat dopen, niet van een aarmierklijk voordeel? Immers het is zeker dat zij, die van hen vroeg fterven, dit voordeel met gene mogelijkheid kunnen genieten. §. 100. CO Maar wat nu hen aaDSaat:> die tot 3a' ren van onderfcheid komen; deze zegt men, kunnen 'er dat voordeel van genieten; maar genieten zij dat voordeel van den Doop, of van iets anders ; van bunnen Doop , of van dien van anderen ? 't Is waar zij zien andere Kinderen, of bejaarden dopen; maar heeft God tot verfterking des geloofs , gefchikt de Sacramenten die andere gebruiken, en waar van wij flegts aanfebou•wers zijn ; of wel zulken die aan ons perfoonlijk worden toegedient , of van ons zelve gebruikt ? Het is ook waar dat zo een bejaarde, die enen anderen ziet dopen , zig daardoor kan herinneren, den Doop aan hem in zijne Kindsheid , voor enige Jaren bedient geworden ; en dat hij dezen zig kan ten nutte maken j K J maar  132 REDEVOERING maar het is ook waar, dac die zelve bejaarde, Gods woo'-d lezende, en overpeinzende, zig kan ten nutte maken , dat gene 't welk voor vele Jaren is gefchied,en gefcbreven; dat hij zulks met alle Christenen ten allen tijde gemeen beeft; doch dat Cods Wijsheiden Vrijmagt daar nog iets heeft bijgevoegt; te weten het gebruik der Sacramenten, door welken hem die ze zelf gebruikt , en ten tijde van' het gebruik, als door uitwendde tekenen, de verborgenheden des Evangeliurns heter worden verdaan gegeven en verzegeld; en zulks niet op ene afftand van enige Jaren; maar door een tegenwoordig, en bijzonder op hem, werkend tekenen zegel. §. iol. HL Ene derde en laatfte reden is , dat wij ons van den Kinderdoop geen gunftige denkbeelden kunnen vormen, uit de befchouwing der gevolgen, welken die Lere, onder hare voorftanders verwekt ; en om hier ontrent redelijk te oordelen zullen wij opmerken. (A) Dat nademaal het grootfte gedeelte der genaamde Christenen, te weten de Roomscbgezinden, ene gefchiktheid hebben om alles te geloven wat hen geleerc worde; niet alleen het gene zij niet verdaan , maar ook het gene dat volkomen ongerijmt, en tegenitrijdig is; derhalven , hunne toedemming aan de Lere van den Kinderdoop, bij redelijke menfehen, niet in aanmerling kan komen. (B) Maar wat anderen, en zelfs het beste foort der Christenen aangaan, (een iegelijk houde zig, en zijne Kerkgeméiufchap daar voor) zo wel Leeraren , als zij die onderwezen werden. §. ioa (a) Moet men niet van bijkans den grootden hoop zeggen, dat zij, in zaken van den Godsdienst een aanmerkelijk gedeelte van hunne redelijkheid afleggen, en ene gefchiktheid hebben, om, zo niet alles, ten  ' tegen den KINDERDOOP. 133 ten minften aanmerkelijke vooróórdelen, en zelfs ongerijmcheden te omhelzen, en voor te ftaan. Immers, hoewel 'er zo vele , en tege;;ftrijdige Seftens zijn; leert ons de ondervinding niet aaD den enen kant, dat, genoegzaam de meefle menfehen, alle hunne vermogens aan de dinaen van den tijd opófferende, daar d ior het vermogen verkrijgen om , als redelijke menfehen, uit eigene ogen te zien; dat ze bijna alle, zelfs fomtijds aanmerkelijke veranderingen maken in de voorfchrifcen en het bellier van hunne voorgangers; zoo, dat het zelfs tot een fpreekwoord is geworden, nieuwe Heren, nieuwe Wetten; dat door zulk ene handelwijze bij alle brave menfehen , hec beftier der ondermaanfche zaken» ten minften verfchilt in omftandigheden, die naar hun oordeel nuttig zijn; maar leert ons die zelve ondervin. ding niet aan den andere kant, dat de meelten dit vooróórdeel hebben , dat den algemenen of bijzonderen Godsdienst, moet geloofc; maar niet, of immers niet te naaukeurig moet onderzogt worden ? Of zo men denzelve onderzoekt, het gefehied om te weten, wat'er geloofc wordt, bij ons eigen Kerkgenootfchap, in onderfcheiding van dac van anderen ; en zulks met een vast, doch voorafgaand voornemen, om het eerfte mede te geloven, en het laatfte te helpen verdoemen! En wat de uitkomst betreft ; men befchouwe zo wel de Leeraars als de Ledemaren; vind men onder de duizend wel één, die niet het gelove zijner vaderen, gerustelijk omhelst, ftanvastig aankleeft, en fomtijds ijverig beleeft? Zoo, dat men op goede gronden mag vast Hellen dat, die zelfde menfehen,uitTurkfcheouders geboren, of in het Land der ongelovigen opgevoed zijnde, met geen minder overtuiging, met den zeiven ijver en ftandvastigheid, wouden behartigen, en willen voortplan-  ï3i redevoering planten , de Lere van Mabomet, als zij nu doen, de Lere van bet Evangelium des Zaligen Gods! S- 103. (b) Maar wat nu aangaat de besten uit ieder Kerkgemeenfcbap (wederöm een ieder boude zig zelve daar voor). Zij die de fchriften onderzoeken; die zig oeffenen in de gronden van den Godsdienst, en zig fcherpen tegen het gene daar van verfchilt: hoe jammerlijk is het mede geftelt, met de meesten onder hen! Vooringenomen met den waan , dat onze Godsdienst de beste is; dat alle de anderen, in alles waarin zij van den onzen verfcbillen, dolen; plaatst men geredelijk onder de Lere des geloofs, alle zodanige bepalingen, die men verneemt , dat in zijn Kerkgemeenfchap worden gemaakt: volkomene tegenfirifdigbeden t noemt men zwarigheden ; ene wederlegging uit de diepte ener onbegrepen redeneerkunde; uit den afgrond der Taal, of vergetene Historie, wordt voor overtuigend bewijs aangenomen. Is 'er iets dat voor ons nog ene zwarigheid blijft, die, fielt men vast te zullen overwinnen, als men door tijd en vlijt meer gelijkformig wordt aan de kundigheid zijner Leeraren, bij wien dezelve ligt is te wederleggen; en dit alles is niet te bewonderen, uit aanmerking der kwade gewoonte, dat men geen andere boeken leest, dan die welken uit den fchoot onzer Kerke voortkomen; dat men rekent zig grotelijks te bezondigen , als men ene predikatie hoort van menfehen, dien wij voor onregtzinnig houden; en dat het genoeg zij om een gevoelen te verwerpen, als men flegts weet, dat zulks de Lere is van deze of gene Ketters. §. 104. (c) Als wij nu bij deze allen , voegen het grootfte gros van het Christendom, dat hunne Kindereb laat dopen, eensdeels om dat het de gewoonte is, en anderdeels , om dat men enige verwarde begrippen heeft,  tegen den KINDERDOOP. 135 heeft, dat het den Kinderen enige nuttigheid toebrengt; zo befluiten wij dat men uit de toeftemming der menigte, geen grond van zekerheid; zelfs niet van gerustheid halen kan; integendeel wij houden ons verzekert dat ons gevoelen niet weinig wordt verfterkt, door de tale, en het gedrag van die weinigen, die zo onder de Leer'areu, als Ledematen, zig die namen waardig maken. §. i°5- CO Er ziin zulken die den KinderdooP voor* ftaa'n, en begeren; maar hoe velen onder hen, die daar ontrent niet vast ftaan; dit bewijst de tale van fommigen, zeggende of dat de Kinderdoop, een zwaar LeerJluk is, of, op dat ftuk is onzs Kerk bet zwakst, of dat de bewijzen voor denzelve niet goed zijn, of dat men wel zou willen dulden, dat gene anderen dan bejaarden gedoopt wierden; en God weet wat 'er omgaat in het gemoed van fommigen, die zig door menfehen vreze laten beheerfchen. Intusfchen nemen wij alle deze, en vele andere foortgelijke betuigingen aan, ter nadere bevestiging van ons gevoelen, en zulks uit aanmerking dat 'er ene «rote kragt van overtuiging nodig :s, om iemand de gebreken van zijn eigen huisgezin, te doen zien, en bekennen. . S- 106. (2) Er zijn andere, die deze Lere, min of meer openlijk tegenfpreken. Wat de Leeraars aangaat, zij kunnen in dezen minder vrij uit fpreken dan ae Ledematen ; maar hoedanig fommigen onder hen, ten dien opzigte denken, weten zij, die geen Vreemdelingen in Terufalem zijn Cj> De beroeringen onder hen veröorJ zaakc, fy) Voor enige Jaren heb ik in den openbaren Godsdienst aangehoort ene Leerrede oïer den 3?üen Zondag, en zulks van  I3<5 REDEVOERING zaakt, door de lere van de betrekking der K;nderen op hunne ouders, en van de gcfteltheid en nuttigneid der Doopsgetuigen ., kan Monnikendam ons leren ; welke vrugten het ongodlijk Doopformulier gebaart heeft, kan Utrecht getuigen. En wat aangaat de Ledematen, hoe velen zijn 'er onder hen geweest, en zijn 'er nog, die aan den Kinderdoop twijfelen , en dat Lcerftuk onbefchroomt tegenfpreken ? Menfehen, wier meerderdeel, door niemand , onder de min, ervarenen zal geplaatst worden: menfehen, die betuigen, in dezen volkomen overtuigt te wezen: menfehen, dieinftaat, en bereid zijn, om rekenfehap van hun geloof te geven, indien men zig niet als uitzinnig, of als enen fpottenden hater wil aanftellen: menfehen, die hunne Broederen liefhebber, met die grootheid van ziele, dat ze hunne dolingen ziende, pogingen aanwenden om ze te verbeteren: menfchen eindelijk, die in allen dezen, gene tijdelijke voordelen kunnen beögen; die, voor af weten, dat ze bezwaarlijk enig nut zullen kunnen doen; en dat ze daarenboven zig zeiven zekerlijk voor den haat, de vera*. ting, de befpotting, en vervolging van de waereld, en meest van de onheiligfte, zullen bloot ftellen! §• ic7- (3) Wat nu aangaat hen, die den Kinderdoop, van een Leeraar die in de Gereformeerde Kerk, onder de allerbekwaamften gerekent wordt ; de redenaar bewees zonder omwegen , dat zijns oordeels gene der redenen bij den C.uechismus opgegeven, voldoende waien; en (balde vervolgens den Kinderdoop op deze wijze; de Sacramenten zijn gegeven aan de uitwendige Kerk; de Kinderen behoren tot de uitwen, dige Kerk, bijgevolg ze moeten gedoopt worden. Indien deze redeneertrant goed is, can mag men den Kinderen bet II. Ayondmaal, ook niet onthouden.  tegen den KINDERDOOP. '57 doop , meer dan anderen voorftaan, en befebermen. Behalven de ijdelheid van hunne zogenaamde bewijzen; uitgenomen, het Lasteren, Schelden en onz'nnig razen waarvan men met zo veel ophef, den Splinter in des broeders oge aanwijst; terwijl men den Balk, in zijne eigene oogen, bij voorbeeld in Calvinus infiitutie, en Urzinus Catechismus, niet zien kan ; behalven dat alles, welk een Babel van verwarring; welk enen onbegrijpelijkea redeneertrant'; welke ongerijmtheden, en tegenftrijdigheden, vervullen niet de fchriften van hen, die met opzet den Kinderdoop, hebben getragt te befchermen ! Bijzonder van hen, die denzelven willen gronden op de betrekking der Kinderen op hunne ouders. Heeft iemand bedaartheid, geduld, en onpartijdigheid genoeg, zo kan hij enige Zomerfcbe dagen befteden tot het Leren van Verhandelingen, die in z;g bevatten een groot aantal van Leringen, waar naar men te vergeefs in 't Boek des Heren zal zoeken! Hij Leze Venema heilige opmerkingen (rj. D'outrein over Zondag 27; de Verhandeling van Keppel ; Zwarte Avondmaalgangers; Mkijsr, onderwerpen des Doops, van Toll , over gelijke St-tfe, a Mark, Heiliging der Kinderen, en nog anderen. Deze menfehen alle, fchreven, zo zij mcinden, over Gods Woord en bevel; maar wat is'er dan nog gewroet, om de agting van het Doopformulier op te houden, en om het geweten aan dat maakfel van menfehen handen , te onderwerpen ! Laat iemand alle die Schriften, met de grootfte aandagt, en vlijt doorlezen, en zig vervolgens afvragen, of zijne ogen zijn verligt, dan of de Schemering (r) Disfert. Sacr. die men vertaalt kan vinden bij B. Kep. tel, de waarheid vervolgt en verdrukt.  t38 REDEVOERING ring voor hem ene duisternis is geworden, waarin hij naar den wand tast gelijk de blinde! §. iq8. Deze, mijne geliefde, zijn deredenen, om welken wij den Kinderdoop geheel en al verweroen. Deze redenen overcuigen ons gemoed ten volle, en zulks in Gods tegenwoordigheid! Met deze redenen willen wij ons gevoelen bepleiten, eerftelijk voor Gods gedugten Rechterftoel; en daar na ook, voor de gemoederen der menfehen, indien ze horen, en hunne harten niet verharden willen! Een van beiden, of wij, of onze tegenfprekei s , zijn in dezen geheel blind ; maar een ieder zij in zijn gemoed ten volle verzekert, en laat ons ten minften toezien, dat wij ons nimmer zullen moeten befchuldigen, van onze harten voor de kragt der waarheid te hebben toegefloten. §. 109. I. Gijlieden dan , die niettegenftaande alle onze redenen, egter van ons blijft verfchillen ; gedenkt dat het u niet vrij ftaat te geloven wat gij wilt; dat de toellemming, en den luister der menigte, met wien gij eens gezint zijt, u niets baten zal voor Gods gerichte! Weigert niet te geloven dat wij met overtuiging des gemoeds fpreken, en handelen: en indien wij fomtijds fcherpe woorden gebruiken, ze komen voort uit de aandoening die wij van uwe hardnekkigheid, en fomtijds van uwe mishandelingen gevoelen ! Ach Broeders, indien gij onze Lere verwerpt, het zij zo! wij bevelen u Code, en den woorde zijner genade; maar ach! verwerp niet onze perfonen; haat ons niet, nog wilt ons niet vervolgen ; verraad uwe zaak niet door het grijpen naar vleeschlijke wapenen; maar verdraag ons om Christus wille , gelijk wij u willen verdragen! §. 110. II. En gijlieden, die wel de kragt van onze redenen min of meer gevoelt; maar egter geen lust hebt.  tegen den KINDERDOOP. 139 hebt, of fchrcomt cm u voor Christus, en zijne Lere in de bres te (lellen. Mijne Broeders, oordeelt gij het ene geringe zaak te zijn, het gebod van onzen enigen en grootlten meefter te onderhouden, of teovertreden? Gedenkt aan zijn woord, wie met mj niet en is, die is tegen mij, (sj gedenkt aan zijn voorbeeld, die zig onzer niet en fchaamde; maar zijn dierbaar leven in gevaar Relde , toen hij de goede belijdenisfe onder Pontio Pilato beeft betuigt, (t) van waar dan zulk ene Lafhartigheid ? Heeft Christus dit aan ons verdient ? Is dit zig zelve te vtrlocbenen, zijn Kruis op te nemen, en Christus na te volgen (m). Schroomt gijlieden niet den Rechter , den God van alle, die den Dienstknegt die zijnen wille geweten, maar niet gedaan beeft, met vele fagen zal jlaan (v)? §. ui. III. Maar gij ó edelmoedige Zielen, die gedurig uw/ hart voor de waarheid openzet, en u door haar laat beheerfchen; Gij, die als bet Paard van Gods Majtfieit in den jlrijd, gene hindernisfen, gene gevaren en fchroomt. Gij, die door de Liefde van Christus gedrongen wordt; die gezind zijt om voor hem te Leven; om hem alleen,en in alles na te volgen; om gene uitzondering in enige zijner lesfen te maken; Gij, gij zijt onze Blijdfcbap, en' Krone ! De overwinning van één uwer harten, kan opwegen tegen al den bitteren haat, en de vervolging van een Waereld die in 't boze legti Hebt medelijden met de dolenden; ontfermt u over de hartnefckigheid en de onkunde van redelijke wezens, die totho» ger eindens gefchapen z\]u;v er geldt niemand kwaad voor kwaad; maar houdt aan, in het onderzoeken, in het onder* (s) Matth. XII: 30. (V) 1 Tim. VI: 13. («) Matth. XVI: 24- O) Luc. XII: 47. L  i4o REDEVOERING derwijzen , in bet te recht brengen door den Geest der Zachtmoedigheid. Ziet gij naaulijks de eerftelingen van de vrugten uwes Arheids; wie weet hoe nabij de volle oogst is! Die dagen in welken bet Licht der Zonne zal zevenvoudig zijn; wanneer geen Cu'dniter meer zijn zal in bet Huis des Heerenl Laat de onvrugtbaarheid van uw werk, nog de menfehen vrees, uwe handen niet doen verslappen; gedenkt dat het veel gedaan is, als men flegts in ééne Ziele, Gods werk, met vrugt werkt; en opdat gij nooit verflaauwt in uwen Redelijken ijver, laat u geduurig in de oren klinken, die vreeslijke, maar tevens aanminnige woorden; een iegelijk dan die mij belijden zal voor de menfehen, dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader , die in de Hemelen is (to); maar zo wie hem mijns, en mijner woorden zal gefchaamt bebben diens zal bem de Zone des menfehen ook fchamen, wanneer bij komen zal in de Heerlijkheid zijns Vaders, met de Heilige Engelen, (xj zo dan mijne geliefde zijt jlandvashg, en onbeweeglijk , als die weten dat gij ene goede zaak voor hebt, en uwen arbeid niet ijdel zal zijn. Moet 'er om der waarheids wille iets geleden, . en geftreden worden, geen nood! Ziet op den overjïen Lijdsman, door wie dien weg gebaant is: alleenlijk laat ons zoo leven en handelen, dat wij ter zijner tijd vrijmoedigheid mogen hebben, om met opgerigte hoofden den Rechterftoel van Christus te naderen, met dezen blijmoedigen, doch nederigen roem; Ik beb den goeden flrijd geftreden, ik beb den loop ge'ëindigt, ik beb bet gelove (van Christus) behouden; voorts is mij weggeltgt de Krone der Rechtvaardigheid, welke mij de Here de Rechtvaardige Richter in dü n dag geven zal, tn niet alleen mij; maar ook allen die zijne verfebijninge liefgehad bebben (y). Amen. (w) Matth. X: 33- OO Mare. VIII: 38. fj) 2 Tim. IV;?, D E R-  .DERDE REDEVOERING, TEGEN DEN KINDERDOOP. §. i. In twe voorgeaide Redevoeringen, hebben wij ons bezig gehouden met het opgeven der redenen, om welken wij den Kinderdoop gantfcheüjk verwerpen. Redenen die, zo wij ons niet geheel bedriegen , onwederleglijk zijn. Redenen die, meestal uit de zuivere lere van Gods woord zijn genomen; Redenen die, onder het bereik vallen van een iegelijk, die onzijdig oordelen kan en wil. Redenen die, nimmer ter goeder trouwe. of duidelijk, en overtuigelijk , zijn wederlegt geworden. Redenen die, uit dien hoofde aan gene wederlegging onderhevig zijn ; vermits Gods woord zig zelve niet kan tegenfpreken. Redenen eindelijk , die nog verder bekragtigt worden, door al het gene dat, met min of meer fchijn van vrijmoedigheid en overtuiging , tegen dezelven wordt ingebragt; en van al het welke wij, met ene volkomene overtuiging , en vrijmoedigheid , niet fchromen te zeggen, dat, alles t'famen genomen, minder is dan rjdeiheid. §. 2. Thans moeten wij ons dan verledigen, om voor te ftellen, en te wederleggen, dat gene, het welk men noemt redenen, of bewijzen voorden Kinderdoop Indedaad een zeer moeijelijkvterk, en waarvan gelijke, mij nimmer is voorgekomen. De Roomfche Kerk fpreekt L 2 ha-  142 REDEVOERING hare dolingen vrij uit; en geeft daarvan redenen, die eenftemmig, en verftaanbaar zijn. Alle andere verfchillen onder de Proteftanten, zijn ten overvloede wederzijds voorgeftelt: ieder geeft zijn gevoelen duidelijk op, en tragt het te ftaven door eenftemmige, en verltaanbare redenen; en zo aan die duidelijkheid iets moge ontbreken, zulks wordt vergoed door het gebruik maken of te pas brengen der bijzondere begrippen, in andere Leerflukken van den Godsdienst, of in de veelvuldige uitleggingen van Gods woord; maar met den Kinderdoop is het geheel anders gelegen; deszelfs voorftanders 'c is waar, fpreken er van, wanneer het voor hen onvermijdelijk is; 't zij in hunne Samenftelfels der Godgeleertheid , 't zij dat ze, volgens Kerkenörder er over moeten prediken;doch de verftandigften onderhen, maken het zeer kort, en zij die daar in uitwijden, fpreken zoo onverftaanbaar, en leiden de hoorders of lezers in zoo een doolhof, dat ze door al de omwegen be. dwelmt worden. Er zijn wel is w.iar, enige redenen, die men eenftemmig opgeeft voor den Kinderdoop; de. ze zijn meestal verftaanbaar; maar de andere, en waar ontrent men merkelijk verfchilt, en zelfstegenftrijdiöe begrippen heefc , zijn zeer duister, en voor ons volftrekt onverftaanbaar ; deze duisterheid zou misfehien weg genomen worden , indien men de Lere van den Kinderdoop, te pas bragt in de overige Leerftukken van den Godsdienst, of in de veelvuldige Leerredenen • maar het is openbaar, dac het eerfte nooit, en het twe' de bijkans nimmer gefchied; en zulks niet tegenftaande men van de nuttigheid van dien Doop, zoo een groten ophef maakt! §. 3. Ene andere reden van moeijclijkheid is, dat het den pligt van elk redelijk mefiscli, althans van een Chris-  TECEN DEN KINDERDOOP. 143. Christen is, om in zaken van den Godsdienst, de redenen van hen, die van ons verfchillen,niet alleen, zo veel mogelijk, met alle onzijdigheid te overwegen; maar ook om aan dezelven al het gewigt te geven, dat onze tegenfprekers daar aan willen gegeven hebben; ja zelfs nog meerder, indien het ons daarin mogt voorkomen; maar God zij mijn getuige, dat ik na een langdurig, neerfh'g, en, zo ik met alle verzekering gelove, onzijdig onderzoek, ten vollen overtuigt ben, dat niets, van alles wat men voor den Kinderdoop bijbrengt, den naam van een bewijs verdient; ja zelfs dat ik daar in niet vinden kan een febijn van bewijs, of het moest gelijk, zo niet beneden ftaan met dat bewijs 't welk de Roomfche Kerk ontleent uit de woorden, dit is mijn Ligcbaam! §. 4. Nog ene zwarigheid; welke orde moet men houden, in het opgeven dier zogenaamde bewijzen? De billijkheid , en de gewoonte vorderen dat men de fterkfte bewijzen , voor aan plaatfe ; maar zij die den Kinderdoop voorftaan, hebben zelve, geen een» flemmige orde, en wij zien in het ene bewijs niet meer kragt dan in het andere. Letten wij op den oirfprong van dien Doop, deze was het bij g. loof dat de Doop op zig zelve, enig nut deed: met dat bijgeloof, zijn de Roomfche Kerk niet alleen ; maar ook alle de voorftanders des Kinderdoops , min of meer befmet. Befchouwen wij de redenen die men bij de eerfte invoering van die menfchelijke uitvinding heeft gegeven, dezen weten wij waren voornamenlijk ontleent uit de befnijdenisfe, als mede uit deze woorden van Christus indien gij niet wedergeboren wordt uit water en geest e. z, v. Laat de Kinderkens tot mij komen e. z. v. Naderhand heeft men nog L 3 au-  REDEVOERING andere redenen uitgedagt doch federt enen gemimen tijd, zijn er g ne nieuwe bij gekomen. § 5 Wij zullen ons alle die zwarigheden getroosten , cn zelve ene orde moeten maken; vooraf betuigende deels, düt gemaakte fchikking alleen verkoren is, voor zo verre wij meenden door dezelve onze gedagten gevoegiijkst te kunnen leiden, en ons op het duidebjkfte uit te drukken; deels, dat wij zo veel mogelijk, het ware gevoelen, en de eigene redekavelingen van onze te^enfprekers zullen opgeven, en dat met alle opregtheid ; doch , ik zegge zo veel mogelijk, en zulks uit hoofde van gebrek in eenftemmigheid , klaarheid , en rondborftigheid, dat wij bij de Kinderdopers befpeuren. Indien wij dan hier of daar in mogten mistasten, zij zeiven zullen er de oorzaak van zijn; want zij fpreken niet vrij uit tot de waereld! §. 6. Met ene genoegzame eenftemmigbeid tragt men den Kinderdoop te gronden, op denjland, of de betrekking der K.nderen, die uit gelovige ouders gebaren worden. Voormaals pleeg men eenvoudig daar henen te ftellen, dat de Kinderen in bet Verbond Gods en zijne gemeinte begrepen zijn. Naderhand heeft men uitgedagt, om de ene Kerk vsnChristus, te verdelen in ene uitwendige,en in ene inwendige; vervolgens plaatfte men de Kinderen onder de eerfte, om zo doende, ten minden hunnen Doop infchiklijk te maken. Daarna zijn die onderftellingen, op verfcheidene, en zeer tegenflrijdige w jzen befchaaft, of wat fijnder gefponnen geworden; zoo dat velen liever het denkbeeld van in een verbond ie zijn, laten varen, en voor zig verkiezen dat van ene betrekking der Kinderen, op bunne gelovige ouders. §. 7. Van deze betrekking hebben wij meermalen gewaagt; zij komt OQ3 voor te zijn, een verward, en ver-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 145 verwarrend Doolhof; eenftemrnjgheid vinden wij hier in •t geheel niet, en betuigen alles, naar vermogen deswegens gelezen te hebben, zonder nog te weten wat men, niet alleen t'famen ; maar zelfs ieder afzonderlijk gelooft, of liever, wat men in die duisterheid, om te geloven, zig zelve wil opdringen. Wij zullen dan voorftellen I. het geen men tragt te bewijzen uit denftand, of de betrekking der Kinderen. VU De overige bewijzen die men voor den Kinderdoop aanvoert. Omtrent het eerfte zullen wij deze orde houden dat wij A. zullen befchouwen de denkwijze van hen die verkiezen te fpreken van ene betrekking die de Kinderen op hunne gelovige Ouders; of wel die Ouders op deze Kinderen bebben. Dit zullen wij wat breedvoeriger doen, om dat wij vertrouwen , naar aanleiding van die denkwijze, onze gedagten , zelfs voor de minstkundigen, het best verftaanbaar te kunnen maken. Vervolgens zullen wij, hoewel veel korter B. nog enige bijzondere aanmerkingen maken, zoo wegens het voorftel dat de Kinderen in Gods verbond zijn; als betreffende de onderftelling dat ze behoren tot de uitwendige Kerk. §. 8. i. Wat dan aangaat de zo evengemelde betrekking , en dien wij breedvoeriger in onze eerfte Redevoering fa) hebben voorgeftelt ; de voorftanders van den Kinderdoop beloven zig daar van veel goeds; zij tragten er van te maken een verbazend gebouw; zij floven zig af, om met verwarde begrippen en redenen, een bolwerk op te werpen dat zij menen onverwinlijk te zijn; doch naardien de waarheid mag van nabij bezien, en in 't daglicht geftelt worden, zullen wij de vrijheid nemen, om dat wonderlijk famenftelfel te ontleden, en vra- (*) Pag. 44. L 4  x*ff REDEVOERING vragen ten dien einde, welke Ouders? welke Kinderen? welke betrekking? waar uit wordt ze bewezen? en boe dient ze om den Kinderdoop te ftaven ? %■ 9. A. Dan welke Ouders ? reeds hier in befpeuren v.:j een rijk van verwarring, en duidelijke blijken, hoe ene algemene verlegenheid, veroorzaakt dat men bij. zonaerc, en tegenftrijrJige uitwegen zoekt; laat ons befchouwen, de Ouders, voor zo verre ze zijn (a) de natuurlijke Ouders; de vrage is (i) of men daar door verftaat de onmidlijke Ouders alleen, dan of men daar onder ook rekent de verdere Foorouders. Ons is gebleken (b) hoe twe vermaarde Godgeleerden ondernellen , dat mm bij gebrek van bet geitveder onmidlijke Ouders, mag opkimmen tot de Voorouders, en zelfs tot op Abraham toe. Ene onderftelling die door een der vermaardfte Kerkvergaderingen in ons Vaderland, is goedgekeurt; ene onderftelling die zo veel wij weren, nimmer is tcgengefproken geworden; en daaruit befluiten wij, dat zulks'het gevoelen is van vele Leeraars, en Ledematen onzer Gemeiote,en dat men van die onderftelling geerne gebruikt maakt, als men zig in 't geval bevind, om, meteen mm of meer benaauwt geweten, den Doop aan fommige Kinderen te moeten bedienen ; maar indien men deze onderftelling aanneemt, dan vergunne men ons om aan te merken. (*) Dat zij die zoo fpreken, voorgeven dat ze gerust zijn, van op dien grond gene andere dan wettige onderwerpen te dopen; doch dan vorderen wij van hen een tweledig bewijs, en we! (aa) dat alle die Kinderen wier onmidlijke Ouders niet gelovig zijn, bebben gehad foorouders die waarlijk gelovigen waren: . dit bewijs nu is volftrekt onmogelijk, zelfs is de waar- V) P"g. 51. fCh'JQ"  tegen den KINDERDOOP. Ï47 fchijnlijkheid daarvan niet te ftaven. (bb) Dat men Kinderen die onder hunne Vooröuders gene gelovigen hebben gehad; en de mogelijkheid daarvan onderftelt men met er daad, door in allen gevallen, of desnoods, zig te beroepen op, of te behelpen met Abraham; of men zegge ik , zodanige Kinderen moge aanmerken, als betrekking te hebben op het gelove van Abraham? zo Ja, dan wijkt men af van de Lere van Paulus, zo als wij in onze eerfte Redevoering (O hebben aangewezen. §. 10. (**) Dat men dus (prekende , de Christenen gelijk ftelt met de verharde Joden; want deze hebben onder hunne Vooröuders gehad, zulken die gelovig waren , en zo hier ontrent enigen twijfel mogt overblijven , zij althans hebben Abraham tot enen Vader, en zijn de beminden om der Vaderen wille. (***) Dat volgens die onderftelling , alle de Kinderen der zoge. caamde Christenen, zijn , of befchouwt kunnen worden te wezen, Kinderen der gelovigen; de meeften onder hen , kunnen is 't nood, in Abraham worden gerekent ; alle zijn ze nakomelingen van den gelovigen JSfoacb; buiten twijfel van Adam en Eva, met wien God bet genade Verbond beeft opgerigt Dus kan men het bijvoegfel van Kinderen der gelovigen; als van zelve fprekende , zeer wel in het Doopformulier agter laten , en vermoedelijk zou deze onderftelling algemeen aangenomen worden , indien de voorwaardens van den Doop door Christus ingeftelt,niet deed overblijven ten mmften een fchijn van uitzondering. §. ij. (2) Maar wat hen aangaat, die zig met meerder fchijn van naauwgezetheid bepalen tot de onmidlijke (O pas- 9- L5  148 REDEVOERING lijke Ouders; dezen vragen wij (*) of beide ée Ouders, gelovigen moeten wezen , dan of het genoeg is, dat (en van beide het zij. Doorgaans wordt het laatfte onderdek, en men heeft de ruimte nodig; ten dien einde beroept men zig op deze woorden , de ongelovige man is gebeiligi door bet wijf e. z. v. (dj Dit gezegde van den Ap. zullen wij op zijn plaats befchouwen; maar hier uit vloeit van zelve (**) ene twede vrage, te weten ; wanneer een Kind geboren wordt , wiens Vader en Moeder beide, in den volftrekften zin, ongelovigen zijn; als bij voorbeeld de Moederfterft, en de Vader, ene twede, doch gelovige vrouwe neemt; wordt dan die ongelovigen man , door bet gelove van zfne tweae vrouwe gebeiligt ? en zo ja, gelijk men zeggen zal ; dan is wederöm de vrage , of het Kind waarvan wij fpraken , door middel van dat Huwlijk, en de daar uit volgende heiliging, nog onrijn blijft dan wel geheijigt wordt, en overzulks als een Kind van gelovigen moet befchouwt worden? (***YDederde vrage is, hoe men behoudens deze onderftelling, de f oi.dtlihgen doopt , wier ouders in 't geheel niet bekent zijn? en of bij zulken die.dat Leren cn doen, de voortelling van gelovige Ouders, niet maar een bloot voorgeven is ; zoo, dat naar hunne gedagte, de Ouders niet noodzakelijk te pas komen; maar in alle gevalle kunnen vervangen worden , door twe andere gelovige Ledematen, die zelfs niet van de maagfehap des Kinds zijn? §. 12. Laat ons nu (b) de Ouders befchouwen voor zo verre men ze gelovigen noemt. Hier vinden wij een Babel, verwart in gelove en fprake; doch om alle 00 i Cor. VII: 14.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 149 le misduidingen , zo veel mogelijk voor te komen, moeten wij vooraf enige aanmerkingen maken, en wel (i) dat het de vrage niet en is, of men naar den aart der Liefde, alle de Ledematen, die ene behoorlijke belijdenisfe gedaan hebben, mag of moet houden voor gelovigen, immers, zo lang hunnen wandel daar met tegen ftrijd; wij antwoorden Ja. O») °ok is de vrage niet, of de gemeinte, of hare dienaren, verpligt zijn, om aan zodanige erkende gelovigen, toe te delen die voorregten die hen in gevolgen die betrekking, zo voor hen zeiven , als voor hunne Kinderen mogten toekomen; immers' indien ze het begeren; wij antwoorden wederöm Ta; maar (3) dit is de vrage, wat verftaan wij door gelovige Ouders? en wat Leren wij daar van ? op dat een iegelijk voor zig zelve wete dat hij een gelovige is, en op" dien grond gerustelijk aanfpraak make, op die goederen, die hem als een gelovige toekomen? S- T3- M Toen de AP0Stelen het Konin?rijk vatl Christus" oprigtten, beftond het menschdom, ten aanzien van den Godsdienst, uk Joden, cn Heidenen. Beiden konden het Christendom niet omhelzen, dan met betoning van de grootfte zelfsverlochening; ene fpreuke aan den ingang der Enge poorte geplaatst, onderrigtte hen, dat zij de Zaligheid in Christus niet konden verkrijgen, zonder zig te getroosten, den haat, de befpotting, en de vervolging van ene waereld die in 't boze lag , en bijzonder van hunne dierbaarfte nabeftaande; men moest Huis, Akker, ja alles verlaten, en zelfs zig aan pijnigingen , ja den dood overgeven. Paulus zegt hier van zeer fraaij, dat ze den ftrijd badden tegen H'escb, en Bloed (e). Ten tijde der hervorming had jets (<0 Eph. VI: 12.  15° REDEVOERING iets dergelijks plaats; dit is niet nodig aan te wijzen; zelfs onze Vaderen hebben het ondervonden ! Nu is' her onnodig om te bewijzen, dat in die beide tijden en CMnftandtgbeden, de Christenen, en de Proteftanten, bijkans alleen beftonden , uit zodanige menfehen die in den völftrekften zin, gelovigen waren. Van daar die loflijke aanfpraken, en befchrijvingen, die de Apostelen aan, en van de bijzondere gemeintens deden; van daar dat alle de eerfte Geloofsbelijdenisfen, en Formulieren van enigheid der Proteftanten, in het huis Gods gene andere leden erkenden, dan uitverkorenen, geroepenen, ge. lovigen en heiligen. Van daar de eenftemmige Lere, dat het zulken, en zulken alleen zijn, die voor zig zeive het recht hebben, om de tekenen des Verbond*, zig te laten toedienen. §• J4- CO Maar in den tijd dien wij beleven, is het gantsch anders geftelt; vervolgingen om den Codsdienst zijn thans zeldzamer; integendeel het belijden van den Christelijken Godsdienst, en althans van den Vaderlandfchen, geeft min of meer, eer en voordeel. Zonder enige zwarigheid wordt men Lidtmaat, 't zij om het brood der hefde of der luiheid te eten ; 't zij om ene bediening re mogen hebben, of om enig ander inzigt;cn over het algemeen, om zo te doen als onze Ouders gedaan hebben. Had men te voren meestal Ledematen, uit wier daden bleek dat ze uit God geboren waren; nu hebbea wij een aantal, dat uit den wille des vleesch geboren is; wij hebben Christenen door ene natuurlijke geboorte, wien men leert, als ze tot hunnen verftande gekomen zijn, dat ze als erfgenamen van Gods verbond zijn gedoopt geworden! Christenen, van wier meerderheid, zelfs een gemoed dat het beste hoopt, niet gunftig oordelen kan! Ondertusfchen, minder bekommert over de hoedanig- beid.  tegen den KINDERDOOP. 751 beid, dan we! over het aantal der Ledematen, is men in de noodzaaklijkheid gebragt, óm van de oude Lere af te wijken, of ze geheel te verwerpen; en in de daad het is te vermoeden dat zonder dit hulpmiddel, er minder Ledematen en Avondmaalgangers, zouden wezen, en ook minder Kinderen gedoopt worden. §. 15. Dit vooraf aangemerkt hebbende, komen wij ter zake, en vragen, in welken zin men de Ouders gelovigen noemt? (1) De meescen zullen met veel vrijmoedigheid bepalen, dat ze door dit gelove verdaan, het ware zaligmakende gelove ; doch C*) met dit antwoord zijn wij nog niets gevordert de vrage is wederöm wat is bet zaligmakende gelove ? De meede Ledematen, en zelfs vele kundigen weten het niet; onze Leeiüren weten het ook niet, ten minden 't geen zij daar van Leien, is zoo klaar en overtuigend niet, of zij twisten er geweldig over. Zonder gelove wordt niemand zalig; tot het gelove behoort kennisfe; en de minst kundigen moeten ook door het gelove zalig worden! maar nu kunnen deze, niet weten wat het gelove is,zo lang zij die het hen moeten Leren ,het zelveniet en verdaan; zo zeer van malkanderen verfchillen, ea er hevig over twisten. Wat baat het dm te fpreken van gelovige Ouders, daar men op de eerde en voorname vrage, waar in het wezen des geloofsbeda,bemerkt dat zij die het behoorden te weten, het op verre na onder malkanderen niet eens zijn : in deze Godgeleerde gefchillcn , neemt een ieder deel; daar door hebben wij reeds in de burgerlijke maaifchapp.j , onderfcheid leren maken, tusfehen geloven, en weten; zoo, dit geloven , nu betekent, iets te vermoeden, zonder genoegzame zekerheid! en wat het Godsdiendige , en bijzonder de Sacraments gefchillcn aangaat, wie wordt niet aangedaan  152 REDEVOERING daan door de veelvuldige en overtuiglijke blijken,"'dat de menigte zig ongelukkig verwart, in de denkbeelden van een toevlugtnemend of verzekert gelove, van een zwak of fterk gelove; ja wat nog erger is, van een zaat des geloofs ? §. Dan , onder al die verwarring, heeft elk zijn eigen leerftelfel ; maar over het algemeen is men het daar in eens, dat dit gelove aan elk die het bezit, aanfpraak op de Zaligheid geefc $ doch dan vragen wij (**) waaröm men dan zulks niet duidelijker leert; en nog meer waaröm het niet menigvuldiger, en ernftiger wordt aangedrongen ? bij de Voorbereiding voor het H. Avondmaal, hoort men het nog al; maar waaröm vergeet men het , als men Kinderen doopt; of komt het dan niet te pas ? (*•*_) Hoe men, deze onderftelling van harte gelovende, egter den Doop aan Vondelingen kan toedienen , is voor ons volftrekt onbegrijpelijk. §. 17. Deze onderftelling aan de meeRe zwarigheden onderhevigzijr.de, wordt thans van velen verworpen, die (2) door gelovigen verftaan, alle onërgelijke Ledematen , die Belijdenisfe van hun gelove gedaan bebben. Ontrent deze buitenfporige onderftelling, zullen wij de volgende aanmerkingen maken. (*) Dat daar door ons gelove in Christus, gelijk wordt geftelt met dat in den Turkfcben Keizer ; men gelooft dat deze in zijn Rijk heerscht, men doet iets dat in hetzelve wordt bevolen; men laat iets na, 't geen daar in verboden wordt; doch niet uit liefde tot dien Vorst; want men zou het zelfde doen, al was er zo een Pei fonaadje niet in de Waereid; ook heeft men geen de minfte genegenheid om onder zijne Onderdanen te behoren. (**) Dan was Sh mon den Tovenaar ook een van die gelovigen, wier Kinde-  tegen den KINDERDOOP. 153 deren, gij als erfgenamen des Verbonds, wik gé oroc hebben ; van die gelovigen , die zig beklagen zuilen, zodanige gelovigen te zijn geweest; van die gelovigen, tot welken Christus zeggen zal, ik beb u niet ge kent! §. i3 (***) Dat men door deze onderftelling niets en vordert. Want wegens zodanige gelovigen, leert men, dat ze tot het H, Avondmaal, met Gods Kindeken niet hetzelfde recht, nog daarvan dezelfde nuttigheid hebben; men nodigt er hen alleen toe, uit hoofde vnn deze onderftelde nuttigheid, dat namelijk het gebruik der zigtbare tekenen, gepaart met Gods woord, enige kragt kunnen hebben ter hunner bekering; maar als nu zulke gelovige Ouders,het ware recht tot de Sacramenten niet en hebben; nog daar van de ware bedoelde nuttigheid kunnen genieten, dan volgt immers van zelve, dat hunne Kinderen, als Kinderen van zulke gelovigen, zig met hunne Oudersin het zelfde geval bevinden , en bijgevolg tot den Djo? niet en hebben dat ware recht, nog daar van kunnen genieten die ware bedoelde nuttigheid , die alleen gefchikt is voor Kinderen wier Ouders, het ware zaligmakende geloof bezitten. En wat aangaat de nuttigheid , die men voorgeeft dac de Ouders, door het gebruik der zigtbare tekenen kunnen genieten, deze kunnen in de Kinderen geen plaats hebben, en hier uit blijkt middagklaar dat, naar die onderftelling, de Doop van zulke Kinderen niets en betekent, en gene nuttigheid hoe ook genaamt heefc, of hebben kan; in een woord, uit die denkwijze kan niets anders afgeleid worden , dan een vcwwendfel van wel voegzaamheid, om aan zodanige Kinderen, ene, voor hen. niets beduidende plegtigheid, toe te dienen. § 19. B. Onze twede vrage was, welke Kinderen* dezen kunnen wij onderfcheiden in zulken , wier Oa • ders  1J4 REDEVOERING ders mbekent, of bekent zijn. (a) Wat aangaat de eer. Ren, en waar onder voornamelijk de Vondelingen behoren; over dezen bebben wij meer dan eens gefproken, en maken nu ten hunnen opzigte, alleen deze aanmerking, dat namelijk, daar dezelven a!öm, zonder enigen fchijn van befchroomtheid gedoopt worden , wij dan veilig mogen befluitcn dat niet van fommigen, maar van allen wordt onderftelr. (i) Dat tot den Doop der Kinderen, het gelove der ouders niet voljlrekt of noodzaaklijk verëischt wordt. (2) Dat men bij gebrek van het gelove der onmidlijke Ouders, mag opklimmen tot dat van verdere Vooröuders, (3) Dat men in de volftrekte onkunde, zoo wegens de onmidlijke, als verdere Vooröuders, zig gerust kan ftellen met het gelove van Abraham, Nodcb of Mam. (4) Dat wat er ook van zijn moge, het altoos goed is, zodanige Kinderen te dopen, al ware het flegts, om uit hen, tot jaren van onderfcheid gekomen zijnde, Ledematen te gewinnen; doch dan moet men zig herinneren, dat volgens zodanige onderftelling, die Kinderen niet gedoopt worden als erfgenamen des Verbonds , en dat ze van hunnen Doop gene nuttigheid hoe ook genaamt kunnen deela-tig worden , ten z;j door tusfchen komst van hun eigen gelove (f). §• 20. Cf) De grote Foetius ftelt dit geval voor; een bastaard namelijk,wiens Vader onbekent, en wiens Moeder Krankzin. nig, doch van gelovige Ouders geboren is; en vraagt, of men de Moeder uit hoofde harer Krankzinnigheid, even als een Jong Kind in haie Ouders moge rekenen; haar uit dien hoofde als een Bondgenoot befchouwen, en het Kind dopen: het voorftel , benevens het antwoord van dien groten man , kan men vinden by C. Meijer tnfrverpe* des Doops. pag. si*  TEGEN DEN KINDERDOOP. Ij| §. 20. Maar, wat nu (b) betreft zodanige Kinderen, Wier Ouders bekent zijn, en op deze of gene wij ze voer gelovigen gehouden worden. Ten hunnen opzigte moeten wij (i) vooraf deze aanmerking maken, dat namelijk bij de Voorftanders van den Kinderdoop, deze onderftelling plaats heeft ; dat zodanige Kinderen , het deelgenootfchap aan de goederen van Gods Koningrijk, verkrijgen , door de natuurlijke geboorte: en op dat wij niet mogen befchuldigt worden, van hen te willen op. dringen 't geen zij niet zouden geloven, zo dienen deze aanmerkingen. (*)Dat ware gelovigen, op ene bijzondere wijze van God bemind worden, kan men niet tegen fpreken. Het Bloed waar door zij verzoent, de Geest waar door zij met Christus verenigt zijn; hunnen heiligen en godlievenden wandel; dat alles maakt hen zoo dierbaar in Gods ogen, dat het alle onze verbeelding te boven gaat; waaröm ook de Heilige Ma"nnen Gods, zig fchijnen uitgeput te hebben, in het vinden van woorden en gelijkenisfen, om zodanig voorregt ten top te heffen, en met de kragtigflte verwen af te fchilderen. (**) Dit geluk egter, is perfoneel; de gezonde Lere, en de ondervinding verzekeren ons, dat het genoten wordt van ' enen man, wiens vrouwe in ongelovigheid, en de zonde volhardt; van ene Moeder, die hare Kinderen ziet wandelen op den tsjeg die ten verderis leidl e. z v. Is het nu nodig mijne geliefde, om u breedvoerig voor te houden, dat zo een vriend Gods, zig opgewekt vind tot ene hartelijke en vuurige dankbaarheid, waar van een der voornaamfle eigenfehappen de nedrigbeid is ? Of zal hij, die boven, ja tegen verdiende, zoo beweldadigd is, zig laten voorftaan dat, daar hij van God zoo zeer bemind wordt, het ook voegzaam, of immers te hopen is, dat God om zijoenc, of zijas geloofs wille, M ook  i56 REDEVOERING ook niet onverfchillig zal befchouwen, zulken dien hij bemint ? §. 21. (***) Dit egter is de doling waar toe de Roomfch Kerk is vervallen i gij weet wat ze van hare overtollige werken leert; en hoe ze hare lere op foortgelijke gronden vestigt! dit zijt ge afgeftorven; maar in hoe verre? ik weet, de betrekking die gij op God hebt, ftrekt gij niet uit tot uwen man, of vrouwe, tot uwe broeders of zusters, gij laat ze niet opklimmen tot uwe Ouders; maar helaas! en wat verfchil is er in, gij laat ze afdalen op uwe Kinderen! (****_) Ik weet, gij ft el t uw gevoelen op deze wijze voor; dat uit hoofde van Gods belofte,avr gelove, niet alleen u zelf behoud; maar ook ten nutte van uwe Kinderen komt, immers zo lang die Kinderen,naar uwe onderftelling,kunnen of moeten aangemerkt worden, als zijnde,delen en leden van u zelve; van die Kinderen, dien gij waant, uithoofde van uw gelove, als een beilig Zaat, den Here gewonnen te hebben; zelfs dan, wanneer een der Echtgenoten ongelovig is, en zulks door Gods goedertierene fcbatting (g) doch moet gij dan niet eerst Kinderen hebben, en verkrijgt gij die anders dan door ene natuurlijke geboorte? en volgt daar niet uit, dat die godiijke belofte, voor. waardig is, te weten ingevalle gij Kinderen mogt verkrijgen? nu zijt ge overtuigt, dat uw gelove, aan niemand anders zal worden tcegerekent, dan aan uwe Kinderen, en bijgevolg dat, om u dit voorrecht te verfchaffen, gij gehru'k moet maken van het huwlijk: immers het gelove van een Jongman, kan naar deze uwe on- (g) Tot zulk ene buitenfporigheid vervalt zelfs de groten Venema, zie hem Disfert. Sacr. en voor den Nederdsitfchea Lezer, over Matth. XIX: o. pag, 238—250.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 157 onderflelling, niet anders nuttig worden, dan door de tusfchenkomst van ene natuurlijke generatie, en geboorte ; zonder welken die belofte Gods, ten zijnen opzigte, niet kan werken; en wat de Kinderen betreft, ook dezen zouden niets voor uit hebben , indien ze door de natuurlijke geboorte, uit andere Ouders gefproten waren. Behalven dat men ook die betrekking toekent , aan Kinderen, door geboorte, en niet door aanneming. §. 2 2. (+***+) Als men deze aanmerkingen overweegt, zal men ons, misfchien van onrechtvaardigheid befchuldigen , en vragen waartoe dient dit voorftel ? Daar het immers met de Zonen Israëls,op dezelfie wijze gelegen was; en zij niet anders dan deor ene natuurlijke geboorte, de voorregten aan Abrahams Zaat belooft, deelagtig werden ; doch mijne geliefde (aa) voor als nog, willen wij niets anders, nog verder bewijzen, dan dat -naar uw gevoelen, in het deelgenootfchap der Jonge Kinderen, aan de goederen van het hemelsch Koningrijk, hunne natuurlijke gebmte in aanmerking komt, (bb) Het is zo; met Israëls Jonge Kinderen, was het dusdanig gelegen; maar dat gij uwe Kinderen met dezen wilt gelijk ftellen; zulks houden wij u voor, of het mogelijk ware, dat gij fchaamrood wierdt. Bij de Joden waren de Dogteren d*e niet befneden werden, in her zelf» de geval; alle hunne Jonge Kinderen deelden op gelijke wijze in dezelfde voorregten; zelfs die welken uit de flegtfte Ouders geboren werden, indien dezen flegts naar den Joodfchen Godsdienst, uitwendig heilig waren De betrekking op de Ouders, werdt niet vernietigt, als de Kinderen tot hunne verttande kwamen; zij had alleen maar opzigt op voorregten van weinig aanbelang; de goederen van dat Koningrijk waren flegts fpijze en drank; maar gijlieden fpreekt van niets minder, dan van ene M 2 ein-  353 REDEVOERING eindeloze gelukzaligheid, en om deze aan uwe Kinderen toe te zeggen, vergenoegt gij u om hen gelijk te ftellen met die Kinderen, die door hunne Ouders, den Moloch werden opgcöffert; met de Kinderen van Cajapbas,van Judas den verrader, ja van alle de Joden tot op den huidigen dag! §• 23- (a) Dus twe zaken buiten tegenfpraak zijnde, te weten, dat men fpreekt van gelovige Ouders, en dat men aan hun gelove deel krijgt door tusfchenkomst van ene natuurlijke geboorte, zo doen zig van zelve, enige vragen op, en wel (*) of men fpreekt van Kinderen, die van gelovige Ouders gegenereert, en mtfangen zijn, dan wel van Kinderen , die uit hen flegts geboren worden ? Doorgaans kiest men de ruimte, en het antwoord hier op is bezwaarlijk,- maar als Joodfcbe Ouders, gedurende de zwangerheid van de Moeder, het Christelijk gelove omhelzen, zo is eigenlijk gefproken die vrugt, geen heiig zaat (bj. (**_) Zo men het bepaalt tot de gebiorte, wat moet men dan houden van die andere Kinderen , welken deze Ouders reeds hadden voor hunne bekering? Gij zult zeggen, over zulken die tot bunnen verftande gekomen zijn, hebben wij niet te oordelen; in zo vsrre goed; maar nu de anderen, die een, twe of weiDige meerder Jaren berijkt hebben? Deze zijn niet als Kinderen der gelovigen, gegenereert, nog geboren ;maar rekent gij ook hen hst gelove hunnerOuderen toe? Zijn ze ook erfgenamen des Verbonds? En zo ja; deze Ouders hebben Kinderen van zes, van ad?f,van tien jaren, of meerder; welken van dezen hebben betrekking op het gelove hunner Ouders, en welken niet? Welke is de fcheicicgspaal, of het kenmerk der Jaren van onderfcheid , (bj Zie C. Meijer Onderwerpen des Doops, psg. 02, 93.  tegen den KINDERDOOP. 159 fcheid, op dat zodanige Ouders , op dat gij u niet moogt bedriegen ? Doorzoekt uwen Bijbel, en ziet of ge ons hier op, enig voldoenendantwoord kunt geven l §. 24. (***) Er zijn Kinderen van godvrugtige Ouders, die in over [pel verwekt worden; hier van was de man naar Gods barte, een droevig voorbeeld; maar nu hoe met dezen? Zijn ze ook een heilig zaat? Of zult gij , daar gij het gelove der Ouders, den Kinderen toerekent, aan dezen den misdaad hunner Ouders toe rekenen ? Indedaad hier zijt ge bijfter verlegen, want aan de ene zijde, zo zijn, en blijven naar uwe eigene Lere , die Ouders, niettegenftaande hunnen zwaren val, in Gods onveranderlijk verbond, en aan den anderen kant, gij onthoudt hen met reden, de Sacramenten ; waar voor houdt gij dan die Kinderen, en zult gij ze dopen? (i), §. 25. C. De derde vrage is, welke betrekking? Djze is de gewigtigfte; en op dezelve geeft men geen duidelijk antwoord; laten wij ze van nabij befchouwen. Men kan verfcheidene betrekkingen opgeven die de Ouders op hunne Kinderen, en deze op hunne Ouders hebben ; daar is Ca) ene natuurlijke betrekking, (r) Deze hebben wij met de beesten gemeen, ze is dierlijk, huisvest bij allen,die den naam van menfehen verdienen , is kragtig , en door de reden beltiert zijnde, allerheilzaamst. Ze werkt kragtdadiger in de Ouders tot (ƒ) Het oordeel van de Theölogifche Faculteit in Franeker, over deze zwarigheid, kan men vinden bij B.Keppelde waar. beid vervolgt en verdrukt pag. 134. en vervolgens. Een oordeel, 't geen die vermaarde Mannen wel hadden mogen be« fluiten met deze woorden, dit zeggen wij; niet de Her el M 3  160 REDEVOERING tot hunne Kinderen, dan in de Kinderen tot hunne Ouders; doch zelden verder dan tot het derde geflagt. (2) De vrage is nu , of het deze betrekking is, die men rcgtftreeks, of van ter zijde bedoelt? (*) Hier op zullen fommigen, netn antwoorden ,cn wel zulken,die zig beroepen op het ge'ove der verdere Foorouders, om 't even hoe hoog m°n ook opklimme; die in allen gevalle bet gelove van Abraham, tot enen goeden -waarborg ftellen Deze zullen zeggen dat de dierlijke betrekking, zig in de oudheid verliest, dat ze ook bij de Joden en Heidenen gevonden wordt-, en tevens van de Kinderen tot de Ouders werkt. (**) Maar andere, en bijzonder zijlieden die zig bepalen tot de onmidlijke Ouders, moeten deze betrekking, min of meer bedoelen, want (aa) indien beide de Ouders or.gelovig zijn; indien deze voor zig zelve, tot de Sacramenten, niet hebben bet recht van Gods Kinderen; indien ze daar van gene nuttigheid hebben,dan voor zo verre derzelver gebruik,kan mede•werken tot bunne bekering, (hoewel men die zelfde nuttigheid zou kunnen hebben, door het aanfebouwen der bediening) welke betrekking hebben dan zulker Kinderen, anders dan de natuurlijke? (bb) Over het algemeen, is de Liefde, die wij onze Kinderen toedragen, de oorzaak van de doling. Om dat wij onze Kinderen beminnen, zien wij gaarne dat anderen het ook doen; het bemerken dat ze onverfchillig worden aangezien, ve:öorzaakt in ons mismoedigheid, klijnagting, en afgunst; zoo, en doorgaans onrechtvaardig, handelen wij met onze medemenfehen; wat zeg ik ? Werkt die zelfde verkeerde eigen Liefde, ook niet ontrent God? Men twijfelt er niet aan, of dat rechtvaardig Opperwezen, zal onze Kiri''eren, ten minfte, met diezelfde Liefde befchouwen, die wij hen waardig achten! Hun welzijn, bij-  tegen den KINDERDOOP- i6r bijkans met uitfluiting van anderen bedoelende, om dat het onze Kinderen zijn, zoekt men naar troostelijke onderftellingen; men befchouwt ze met niet minder vooroordeel , als waar mede men de Kinderen zelf befchouwt; men neemt ze gretig aan, om dat ze troostelijk zijn; of liever, om dat ze met onze eigen Liefde ftroken. Gelukkig als die onderftellingen even zeker waren, als onze verkeerde denkwijze! §. 26. (b) Ene twede betrekking is die, welke wij op Adam hebben. Van deze zouden wij kunnen zwijgen, om dat zefcbadelijk is, en men alleen denkt aan ene betrekking die hatelijk moet wezen ; egter om dat men zegt, dat gelijk onze Kinderen zonder baar weten de Verdoemenisfe in Adam deeldgtig zijn, ze alzoo ook (zonder haar weten) in Christus tot genade aangenomen worden; als mede, dat gelijk dezelve Kinderen, met ene Erffmette geboren worden, ze alzo ook kunnen geboren worden, met een Zaat des Geloofs, en geheiligt wezen van den Baarmoeder af. Zo kunnen we niet nalaten om aan te merken. (1) Dat offchoon het zeker is, dat de Kinderen, delen in de gevolgen der Zonde van hunne onmidlijke ouders; zulks alleen maar betrekking heeft tot het gene dit Leven aangaat. (2) Dat, alhoewel fommige Godgeleerden, zig fomtijds zeer onvoorzigtig uitdrukken; egter, zo veel ons bekent is, zij alle, dereden der eeuwige verdoemenisfe van dejongftervende Kinderen , zoeken alleen in de toerekening van Adams Zonde. (3) Dat zij alle, die zonde van Adam, alleen bepalen tot bet Keten van den verboden Boom, en zulks zonder aan Adams verdere misdrijven te denken- (4) Dat die toerekening wordt afgeleid van iemand, die aller menfeben Vader is. (j) Dat die zelfde Adam, toen God M 4 hec  I6a REDEVOERING het gcnaJe Verbond, met hem oprigtte, niet minder den Vader alier menfehen was, dan toen hij van den verboden Boom at. §. 27. Uit deze Hellingen zullen wij het volgende af. lijden. (*) Men rekent Adams Zonde toe , aan alle zijne nakomelingen; en wat de vroegffervendc Kinderen aangaat (want van de volwasfenen hebben wij nu niet te fpreken; te minder, om dat ze door hunne dadelijke zonden, God genoegfaam rechtvaardigen, wanneer hij ben ftrafc,) van dezen leert men dat ze, uit hoofde dier toerekening, onderhevig zjjn aan de Eeuwige heifche Verdoemenisfe; men bewijst dat zuiks beRaanbaar z;j met Gods rechtvaardigheid, zoo dat die Kinderen, zig in ene Eeuwige en onherftelbare Verdoemenisfe bevindende, geen de minfte reden zullen hebben, om God te befchuldigen van onrecht; en dat uit dien hoofde, de bedenking ven hunne onweteniieid, en onfchuld, in geen aanmerking zullen komen. De mee8. ten gaan verder, en denken aan ene onmidlijke toerekening. De oude Godgeleerden leidden die toerekening eenvoudig daar van af, dat Adam zondigde, als den Stamvader van het menfchelijk geflagt. Cloppsnburg, den Leermeester van den groten Coccejus, was de eerfte uitvinder van het JVerkverbond. Zijne uitvinding is gretig, en naderhand algemeen aangenomen; zoo dat men nu eenparig leert, dat Adam niet alleen voor zig zelf, maar ook, meten benevens alle zijne nakomelingen, ftonden in dat verbond, cn uit dien hoofde, de gezegde nakomelingen, in Adam ftonden, of vielen. Koeweideze uitvinding rq, den Jonge Verdoemeüngen geen de minfte verligting , in hunne rampzaligheid toebrengt, nog hunnen zaak geep, dc minfte verandering doet on* der.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 103 dergaan;meent men egter,dat die Verbondsbetrekking, God meerder rechtvaardigt, dan de enkele betrekking van Adam, als Stamvader. §. 28. Het is hier de plaats niet om die onderftellingen van nabij te befchouwen; wij nemen ze ditmaal , alle , en zonder enige uitzondering aan; maar leiden daar uit(**)af, deze bedenking;met dien zelfden Stamvader van het gantfche menfchelijk geflagt, heeft God ook opgerigt het Genadeverbond; waaröm rekent men dan alle zijne nakomelingen, niet op gelijke wijze, begrepen te zijn geweest, in dat verbond, gelijk zij het waren in het Werkverbond? Vergunt ons dat , daar wij alle uwe onderftellingen, zonder enige uitzondering hebben overgenomen, wij op onze beurt die onderftelling mogen maken ; en dat wij ze tragtcn te bewijzen, door uwe eigene denkwijze te volgen, want (aa) gij zegt, dat uwe Lere, de betrekking namelijk der Kinderen op hunne gelovige Ouders, of des noods op Abraham, troostelijk is ; de onze is het ook; en nog meerder, vermits ze alle de onnozele wig. ten Muit. (bb) Gij vraagt zouden wij minder voor. recht bebben dan de Joden ? Wij vragen , zouden de Kinderen , die voor Abraham geftorven zijn, minder voorrecht hebben gehad , dan de anderen , daar tusfchen hen geen onderfcheid is. (cc) Gij wilt uwen Kinderdoop vasthouden zonder enig bevel, of ander duidelijk bewijs; wij zuilen onze onderftelling vrij duidelijk ftaven , en wel met deze getuigenisfen (f) gelijk ze alle in Adam Jlerven, zo zullen ze alle in Chris* tus levendig gemaakt worden (*). Onder die alle dunkt ons behoren ook de jongjkrvende Kinderen ; maakt dan 0 1 Cor. XV: 22. M 5  164 REDEVOERING dan zelve het befiuit op, en vergeet niet uwe eigene onderftelling, dat.gelijk onze Kinderen, zonder haar weten de verdoemenis in Adam deelagti^ zjn, ze alzoo ook in Christus tot genade worden aangenomen. %. 29 (tt) Die zelfde Ap. leert ons (7) dat Christus gerechtigheid, in hare gevolgen, overtreft, de gevolgen van Adams ongerechtigheid; doch herinner u, dat wij ditmaal, de volgende getuigenisfen alleen willen toegepast hebben , op alle de jongftervende Kinderen. Want indien door de mi daad van enen, veelf. geftorven zijn, zo is veel meer de genade — en de gave door de genade overvloeoig geweest over veele (m). Want indien door de misdaad van enen, de dood gebeerscht heeft — veel meer zullen de gene die den overvloet der genade ontfangen, in 't Leven heerfchen — (h). Zo dan gelijk door ene misdaad over alle menschen tot verdoemenisje. Alzo ook door ene rechtvaardigheid over alle menschen, tot rechtvaardigmaking des Levens. Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien enen menfcbe, vele Zondaars zijn gejtelt geworden. Alzo zullen ook door de gehoorzaam, beid van enen, vele rechtvaardigen geftelt worden (0). Op dat gelijk deZonde GEHE;,rsCHT heeft tot den dood , Al.zo ook DE genade ZOUDE hkerschen tot het eeuwige Leven door Jefum Cbristum onze Here fj>). §. 30. (dd) Gijlieden gaat ons voor, met uwen Kinderdoop te bewijzen , uit het gene gij noemt wettige gevolgen. Oordeelt dan.zelf, of deze onze gevolgtrekking wettig is, of niet. Adam had zelf gezondigt; zijne zonde was groot, uit aanmerking van verfcheidene omftan- dig- (/) Rom. V. (m) vs. 15. («) vs. 17. (#) vs. i3, 19. (j) vs. ai.  tegen den KINDERDOOP. 165 dikheden, en werdt niet weinig verzwaart, doordien hij1 niet alleen zig zelf; maar ook alle zijne nakomelingen , in de grootfle rampzaligheid dompelde. Van deze waarheid zijn wij alle overtuigt, en verfehillen alleen in zekere bepalingen, dien wij als onredelijk . en onfchriftmatig verwerpen. Adam was ftraffehuldig aan de Eeuwige Verdoemenisfe: in deze flraffchuld zegt gij, waren alle zijne nakomelingen , en bijzonder ook de jongltervende Kinderen begrepen. God neemt Adam op, in het Genade verbond; maar waaröm dan ook niet in, en met hem, zijne nakomelingen, even als in 't Werkverbond, bijzonder althans de jongftervende Kinderen? Is het te vermoeden; kan het god vrugtig gelooft worden; kan het met Gods goedheid, wat zeg ik, kan het met zijne rechtvaardigheid beftaan, dat hij,die Adam in genade aanneemt, offehoon hij zelf, en moetwillig gezondigt had; die zelfde genade niet en zou bewijzen aan de vroegftervende Kinderen; dat hij, dezen tot de Eeuwige Verdoemenisfe zou fchikken, daar ze die Zonde, zelf niet hebben begaan, of konden begaan; ene Zonde waar van ze niets geweten hebben, en die niet in hunne magt was om ze te verhoeden? (ee)Daar gij Lieden aanvoert, de behandeling van Jefus ontrent enige kleine Kinderen, dien hij in zijne armen omving; op wien hij de handen lag, hen zegenende; van wien hij zegt, verhindert ze niet tot mij te komen, want derzulken is bet Koningrijk der Hemelen. Indien gij zo los daar henen onderftelt, dat dit Kinderen waren van gelovige Ouders; en in dat verhaal meent te vinden enen grond voor uwen Kinderdoop, zonder enig zwecmfel van bewijs; zijn wij dan niet veel meer gereehtigt, om uit dat verhaal op te maken, de bijzonder Liefde die Christus den  166 REDEVOERING den Jonge Kinderen toedraagt; Christus zeg ik, die met zijnen Vader, zo wel een, als eensgezind is? §• 31- (ff) Indien wij in uw geval waren; als wij de wettigheid des Kinderdoops, wilden Raven door de betrekking der Kinderen op hunne gelovige Ouders, dan zouden wij die onderftelling aannemen; dan wierden vele zwarigheden weg genomen; dan had gij u niet te bekommeren over het gelove der onmidlijke Ouders; dan waart gij, wegens de vondelingen s in onbekrompener denkbeelden; want als zij niet in Abraham konden gerekent worden , dan immers buiten allen twijfel in Adam; dan kon men alle de Kinderen, op gelijke wijze befchouwen ; dan bepaalde zig het gefchil alleen tot deze vrage, of men Kinderen mag, of moet dopen. Wat mag toch de reden zijn, dat gijlieden deze, voor u zo nutte onderftelling, niet en omhelst? Vermoedelijk zijn ze de volgende (f) om dat die onderftelling van u befchouwt wordt te zijn Pelagiaanscb; doch, behalven dat wij gene waarheid moeten verwerpen , om dat ze van dezen of genen geleert wordt, zo is immers zeker, dat het lot der vroegftervende Kinderen, volftrekt beflischt is, zoo dat wij met onze verfchiliende denkwijze, enredentwis. ten, daar in geen verandering kunnen maken; daarenboven , gijlieden leert zelf, dat de betrekking waar van ge fpreekt, ophoud met Jaren van onderfcheid; dat d, ; iaen vallen in een ander Leerftelfei; maar nu, zo lang ze Jcx-gc Kinderen zijn, en kunnen ze niet door onze onderftellingen befmet, of kettersch worden. §• 32- (tt) Zal men zeggen, wij hebben wel bewij. zen dat ook dc joDgftcrvendc Kinderen, met Adam zijn begrepen geweest in het Werkverbond; maar niet, dat zij het,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 167 het, met hem zijn geweest, in het Genade verbond, doch! behalven onze reeds bijgebragte redenen, merker wij nog aan (§) dat naar uwe eigene Lere, en ter ftavinge van de Erffchult, gij lieden aanvoert dat, de gerechtigheid van Christus, geftelt wordt, tegen de ongerecht tgbeid van Adam. (§§) Een van beide, gij lieden moet onderftellen, of, dat alle de jonge Kinderen, die voor Abraham zijn geftorven, eeuwig rampzalig zijn, of dat fommigen daarvan zijn verfchoont geworden; het eerfte is buiten allen twijfel zeer hard; en wij vertrouwen dat gij, u een weinig bedenkende, zult fchrikken van het denkbeeld,dat zoo vele duizenden onnozele wigten ,die in een tijdvak van twe duizend Jaren geftorven zijn, alle, voor ecuwig zouden rampzalig wezen! te meer daar tusfchen hen, en die Kinderen die na Abraham geftorven zijn, geen onderfcheid is. Kiest gij het twede, dan is de Zaligheid dier Kinderen mogelijk geweest, en waaröm dan niet van alle? Waren er onder hunne Ouders niet enen Henocb , die met God wandelde, enen Noacb ; om van anderen niet te fpreken ; zijn dezer Kinderen in het gelove hunner Ouders begrepen geweest; waaröm vergeet men dan het gelove van Adam ? §•33- C§§§) G'j lieJen fchijnt, de betrekking der Kinderen op hunne gelovige Ouders, te doen beginnen met de belofte aan Abraham; en fpreekt daar van zeer algemeen , en verwart: als gij dit verftaat van ene betrekking , die zeker voorrecht in dit Leven aanbrengt, dan hebben wij geen gefchil; maar wilt gij, die betrekking op de jongftervende Kinderen toepasfende, aan dezelve het bezit der Zaligheid hegten ; dan moeten wij aanmerken , dat naar uwe onderftelling , Abraham een twederleij Zaat heeft, en wel (0 een natuurlijk Zaat, te weten alle die uit zijne Lendenen zijn voortgekomen; maar  168 REDEVOERING maar wat dunkt u nu van de vroegflervende Kinderen, der huidige Joden? Naar uwe onderftelling, moeten ze alle Zalig worden ; maar zal uwe eigen Liefde, zal uwen hoogmoed, plaats geven aan zulk een barmhartig oordeel ? (..) Een geeftelijk Zant, te weten zodanigen uit de Heidenen, die in Christus geloven; van wien Abraham, den Vader wordt genaamt; deze meent gij dat de belofre, aan Abraham gedaan, deelagtig worden door het gelove, zoo dat hunne Kinderen op hen, die zelfde betrekking hebben, als Abrahams natuurlijk Zaat, op dien vriend Gods had; indien nu deze onderftelling gegrond was; indien u lieden gene andere Kinderen voorkwamen , dan Kinderen van gelovigen; dan waren de zwarigheden opgeruimt; maar nu zijn er Kinderen wier Ouders niet gelovig zijn, en van wier Vooröuders men geen berigt heeft; het is mogelijk dat ze gene gelovige Vooröuders gehad hebben, derhalven ze kunnen behoren, nog tot het natuurlijk, rog tot het geejlelijk Zaa^ Abrahams. Andere die de poorte wijd maken, en van een gelove fpreken, dat behalven de mogelijkheid der Zaligheid , zijne beöeffenaars , of bezitters , enigfints gelijk fielt met de duijvelen; deze vinden Kinderen wier Ouders onbekent zijn, en bevinden zig, ten dier opzigte, met de eerften, in het zelfde geval. Indien men nu bij gebrek van het gelove der onmidlijke Ouders, wil opklimmen tot het gelove van Abraham; indien er vele Kinderen zijn, van wien men geen de minfte zekerheid heeft , of ze behoren tot het natuurlijk, of geeftelijk Zaat van Abraham ; volgt dan niet, dat, wanneer men egter zodanige Kinderen doopt, als erfgenamen des Verhonds , men dan, indien men ancOrs ter goeder trouwe handelt,nog hoger moet opklimmen,en de toevlugt tot den gelovigen 4dam nemen ? §• 34-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 169 §. 34. (6) Wat nu de onderftelling betreft, dat gelijk onze Kinderen de verdoemenisfe in Adam deel'dgtig zijn, ze alzo ook in Christus tot genade worden aangenomen; en dat die Kinderen met de erffmette geboren wordende , alzo ook van hunne geboorte af, kunnen bezitten ten Zaat des Geloefs, en gehe'digt wezen van den Baarmoeder af. Laten wijze befchouwen (*; als mogelijk; en op dien voet nemen wij ze over, mits dat ze niet onbepaalt worde voorgeftelt, maar van misduidingen gezuivert zij. Caa) Wac aar>gaac het eerfte Lid' de bepaling van onze Kinderen is niet voldoende, en wij kunnen ook niet wel begrijpen, of men het deelagtig zijn der verdoemenisfe, oordeelt beftaanbaar te zijn, en te blijven, met het aangenomen worden in Christus; maar dit bekennen wij, dat indien het mogelijk zij, dat God, de ongehoorzaamheid van Adam, den Jonge Kinderen toerekent , het althans niet minder mogelijk is dat hij hen de gehoorzaamheid van Christus toe rekene; en dat buiten hun weten; even als een Kind buiten zijn weten tot ene erffenisfe, of tot enen troon, kan gerechtigt wezen, (bb) Wat betreft het twede Lid, daar ontrent merken wij aan. (f) Dat de zaak zelve niet onmogelijk is; het is gebleken aan den Heiligen Jejus; die, hoewel boven den loop der natuur, egter uit ene zondige maagd geboren is (jf). CttJ Ten op- {f< Het is bekent, hoe fommigen in de Roomfche Kerk, hebben vetert dat,Maria zonder Erfzonde zou zijn geweest, doch, behalven dat zij haar gezegend Kind, haren Zaligmaker noemt; zo heeft haar volgend gedrag duidel-jke bewijzen van haar ongelove gegeven. Hier over kan men me: vrugc lezen de fraaije Aanmerkingen van H. Fenema, ovw Matth. XII: 4Ó-50. pag. 286-291. 294.-297.  l7o REDEVOERING opzigte van die onderftelling, zijn onze Godgeleerder! ver af, van eenftemmigheid en klaarheid. (§) Als men fpreekt van onze Kinderen, dan denken fommige aan Kinderen wier onmidlijke Ouders; andere, wier verdere Vooröuders, ware gelovigen zijn, of waren: dezen, aan Kinderen die in Abraham worden gerekent, en wederöm genen, aan Kinderen wier Ouders, flegts mondbelijders z:jn. (§§) Men fchijnt te Ieren dat de erf. fmette, in die Kinderen, wel niet vernietigt; maar egter verminderd wordt; en zulks toe te fchrijven aan de betrekking die de Kinderen hebben op het gelove hunner Ouders; onze Kerk fchrijft dit vermogen toe aan den Doop(r). (§§§) Volgens die onderftelling, hebben zodanige Kinderen het voorregt, d.:t ze minder aanprikkeling tot dadelijke Zonde hebben, dan anderen; maar om dit met de ondervinding te doen overëenftemmen, of aan die onderftelling enen draaij te geven , is onze zaak niet. §• 35- (ttt) Het denkbeeld > ja de fpreekwijze van een Zaat des Geloofs, dat in Jonge Kinderen zou gevonden worden , verwerpen wij, als zijnde onfehrifcuurlijk, en ongerijmt. (§) Deze uitvinding fchijnt alleen gerigt, om enen fchijn te geven, dat men Christus, en de Apostelen, na volgende, in den Dopeling zelf,een geloof ftelt; doch naar eigen onderftelling is het maar een misjebien, en zelf gelooft men het niet van alle de Kinderen die gedoopt worden. (§§) Gods woord fpreekt van een Zaat, dat gezaait, of in onze harten wordt geplant; dat opwasfende bet gelove voortbrengt, en ver- (r) Immers de NederJ. Geloofsbel. Art. ij zegt, dat de verdorvenheid der gebeele natuur, door den Doop niet gant. schelijk te niete gedaan, nog geheel uitgeroeit wordt.  tegen den KINDERDOOP. m verftaat daar door, de lezing,het aanhoren, en de overdenking van Gods woord ; het wordt voorgeftelt als een Zaat, waar door volwas/enen , op ene geeftelijke wijze worden geboren e. z. v. (§§S) Maar het Zaat des Geloofs,vr'dzr van men fpreekt, fchijnt naar die onderftelling aan te duiden , een zeker , voor ons onbekent grondbeginfel, dat ten delen vervangen zou, het dadelijk gelove in de volwasfenen, en ten delen, in de Kinderen gefchikt is, om het gelove zelve daar uit te doen groeijen. Doch! naar die onderftelling, worden de volwasfene zalig door dat gene , 'cwelk wij alle het gelove noemen; maar de Kinderen door een Zaat des Geloofs; van waar is die wijsheid? Verders, indien zulke Kinderen tot Jaren van onderfcheid komen, wat nut hebben ze dan, van dat Zaat des Geloofs ? immers een van beide, of het moet in hen vervangen, de plaats van het overdenken van Gods woord , ais een middel tot het Gelove; of het moet bij hen verdwijnen, naar mate zij nadsren tot de Jaren van onderfcheid. Indien bet eerfte, dan verfchilt hun Gelove, ten minften in de oorzaak, van dat, 'twelk in de volwasfenen gewerkt wordt; en zo bet twede, dan was dit Zaat des Geloofs in hen onnut ; te meer, als men onderftelt, dat God hen had gefchikt, om tot Jaren van onderfcheid te komen. §• 36. (**) Hetgeen nu mogelijk is, is nog niet zeker ; en het is niet redelijk, dat men mogelijke dingen , legg'e tot enen grondflag, van iets dat God niet geboden heeft. Wat dan aangaat, (aa) de onderftelling dat onze Kinderen in Christus worden aangenomen; naar den aart der Liefde, willen wij ze u niet betwisten; wij willen gaarne een barmhartig oordeel, en dat zeer onbekrompen, laten gaan, over de onnozele Kinderen; maar in deze twe dingen verfchillen wij, en wij kunnen niet N toe-  172 REDEVOERING toeflemmen, (f) dat gij dit verder uitftrekt, dan tot de vroegflervende Kinderen , en wij kunnen niet begrijpen , welke denkbeelden gij u vormt , van zodanige Kinderen, die opvoas/ende, in de Zonde Leven, en Sterven; ook dezen waren naar uwe gedagten, in Christus tot genade aangenomen; ook dezen hebt gij Gedoopt,als Erfgenamen des Verhonds; en zo niet, dan is een van beide waar, of dat wij geheel blind zijn, of dat gijlieden den Doop toediend , op een onzeker misfehien, (ft) dat gij fpreekt van ome Kinderen , even als of uw Gelove, hen enig voordeel toebragt, en hen onderfcheidde van anderen. Wilt gij het bepalen.alleen tot vroegüervende Kinderen, en hunne Zaligheid toefchrijven aan Gods Liefde , en Barmhartigheid ; aan de toerekening van Christus volmaakte gehoorzaamheid, dan zullen wij het u toeftemmen; maar vergun,ons dat wij begrijpen, dat het genoemde genoeg is,om de Jongftervende Kinderen te Zaligen, en dat, daar bij nog iets te willen voegen, en we] iets, dat door Gods genade in ons is, zij ene ongegronde onderftelling, en de uitwerking van onze eigen Liefde, en verdoemlijke hoogmoed. §• 37» (bb). Wat aangaat de twede onderftelling ; welke zekerheid hebben wij dat onze Kinderen zijn , of kunnen wezen , Geheiligt van den Baarmoeder af? Cf) verftaat men dit van alle de Kinderen, die men op onderfcheidene wijze, befchouwt als Kinderen der Gelovigen? (ff) weet men ook, in hoe verre de Jongftervende Kinderen, ;door de Erfzonde zijn hefmet geworden, en dienvolgens in hoe verre ze nodig hebben geheiligt te worden , en wat zulks betekent? (ttt) Leert Gods woord, ons iets van zodanige Heiliging ? En zo neen , van waar dan ook deze uwe uitvinding? Wij fpreken alleen van zodanige Kinderen , die naar Gods  TEGEN DEN KINDERDOOP. 173 Gods vrijmagtig bedel, vroeg Sterven ; wat wordt in uwen Bijbel, van hunnen uitgang geleert? in den onze niets, 't Is waar wij Lezen van Jeremias, dat God bem bad Geheiligt , eer hij uit de Baarmoeder voortkwam f». En van Joannes den Doper, dat hij vervuld zoude zijn met den Heiligen Geest, ook van zijns Moeders lijve aan (O, maar (§) deze getuigenisfen worden gegeven van zulken , die naar Gods welbehagen niet waren gefchikt, om vroeg te Sterven ; maar om beide het ampt van Propheet te bedienen; over zulken hebben wij geen gefchil. (§§) Die Heiliging, en dat vervult worden met den Heiligen Geest, had regtftreeks betrekking tót hunne ampts bediening. Van Jeremid, wordt het duidelijk gezegt, en nog bepaalt, Eer; bij uit de Baarmoeder kwam. (§$§) Wat men te oordelen hebbe van de fpreekwijzen , van de Baarmoeder af, of van *s Moeders Lijve aan, kan men afnemen uit Jobs woorden , want van mijne Jongheid aan , is bij (dewefe) bij mij opgetogen en van mijns Moeders buik aan, beb ik baar geleid (w> (§§§§) De zekerheid dier Heiliging, moet men bewijzen, niet alleen van twe Perfonen; van twe Propheten; maar van alle die Kinderen, dien men als Erfgenamen des Verbonds Doopt. §. 38. (c) Er is ene derde betrekking, die wij menen dat onder het N, T. plaats heeft; en , offchoon men dezelve niet legt tot enen grondflag van den Doop, moeten wij er egter aan gedenken, om alle misduidingen , en het verkeert bijbrengen van fommige gezegdens der H. Schrift, zo veel mogelijk voor te komen. Wij zullen (i) die betrekking voordellen , en ophelderen, (*) 0) Jerem. I: 5. 00 Luc. I: 15. (») Job. XXXI. 18. Zie ook Pf. LVIII: 4. Jef. XLVIII: 8N 2  ÏH REDEVOERING (*) wij verftaan er door , dat gedeelte van Gods goede en wijze voorzienigheid, ingevolge bet welke , de Kinderen vtin vrome , en deugdzame Ouders, doorgaans meerder, of beter Gezegent worden, dan andere. (**) Die voorftel moeren wij ophelderen, (aa) als wij fpreken van vrome, en deugdzame Ouders, zo bedoelen wij allermeest zulken, wier uit, en inwendig beftaan , Gods goedkeuring weg dragen;maar ook verder, alle zodanigen, wier uitwendig gedrag alleen , Gode behaaglijk zij, cn zulks met iniluiting, zelfs van de Heidenen. Door hunne vroomheid, en deugdzaamheid , bedoelen wij niet, dat gene 'twelk zij voor zig zeiven, zijn, ofdoen; maar wel hunne daden voor zo verre ze nuttig zijn voor anderen: neemt bij voorbeeld, het Rechtvaardig, en mededogend behandelen, van Weduwen, en Weefen. (bb) Als wij zeggen dat zulker Kinderen, Gezegent worden , dan denken wij niet verder, dan aan Zegeningen die dit tijdlijk Leven betreffen, (cc) Deze Kinderen nu menen wij, dat Gezegent worden, meerder dan andere, te weten dan zulken, wier Ouders van die vroomheid en deugdzaamheid verfttken waren; en zoo dat hoedanig ook de uitwendige omftandigheden der Kinderen zijn moge, ze egter verbetert w< rden , door het gene dat van de Ouders, cp de Kinderen afdaalt. Beter dan andere , te weten, zelfs zulken die, offchoon ze geen overvloed hebben , ja zelfs zig in bekrompene omflandigheden bevinden , 'c geen fomtijds gebeurd , voor zo verre zodaniger Ouders, hunne belangens, aan die van anderen hebben opgectTer:; dezen kunnen op andere wijze Gezegent worden ; het is toch niet van den overvloed dat de Menfcb leeft; en zij die ze hebben, misfen veelal de beste Zegeningen, als Vrede, Gezondheid, Vergenoeging e. z. v. 5- 39.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 175 §. 39. Deorgaans; want behalven dat het genoeg ?ij, te bewijzen dat 'er zodanige betrekking is, zo oordelen wij niet zelden verkeert, over de Ouders; fommigen, kunnen bij hunne uitwendige goede daden, inzigten hebben , die van God verfoeit worden; en men ziet 'er niet wijnigen,die hunne weldadigheid oeffenen,meest alleen , uit het vermogen van anderen; die daarïn meer hunnen Lof, dan de ware Menfchliefde bedoelen; wier Liefde verkoelt, en ophoud, wanneer hunne beweldadigden, hen niet betonen dat alles , 't welk hunne Hoogmoed, ene fchuldige dankbaarheid noemt. En wat de Kinderen betreft, dezen worden Gezegent, wanneer God hunne pogingen bekroont \ maar het is natuurlijk, dat, die niet en Werkt, ook niet Eten zal; behalven dat andere , de Zegeningen Gods kunnen verwaarlozen, (dd) wij noemden het voorgeftelde, een gedeelte van Gods goede voorzienigheid ; te weten , om dat de Ouders verfchuldigt zijn, hunnen gehelen plicht naar vermogen te betragten , en derhalven het loon aan hun werk gchcgt, zo voor zig zeiven , als voornaameüjk voor hunne Kinderen , zij aan te merken , als ene overmaat van Gods onbegrensde goedheid. Van Gods Wijze voorzienigheid, te weten, voor zo verre de befchrevene vroomheid , en deugdzaamheid , door die betrekking, niet wijnig wordt aangemoedigt. §. 40. (2) Deze betrekking mensn wij, dat nog plaats heeft onder het N: T:, want, (*) offchoon het /amenJlelfel van Mofes Wet, geheel vernietigt is; zomoet dit niet worden uitgeftrekt, tot de bevelen, de beloften , en bedrijgingen, die onmidiijk de zedelijke pligten betreffen. Deze hadden reeds plaats voor Mozes Wet; ze zijn in dezelve ingelast ; hadden ter zeiver tijd, ook plaats bij de Heidenen, en zijn onder het N; T:, N 3 wel  ijrö REDEVOERING wel verre van vernietigt, in tegendeel door de lere van Christus , meerder uitgebreid, en kragtdadiger aangedrongen geworden. Dit vooraf onderftelt zijnde, ontlenen wij onze bewijzen, (aa) uit het O: T:, en menen dat 'er geen reden zij, om de volgende getuigenisfen, niet op alle Tijden toetepasfen. Ik doe Barmhartigheid aan Duizenden , der genen die mij Liefhebber?, en mijne Geloden onderhouden (v). Het Geflagte der oprechten zal Gezegent worden (w). Ik ben Jong geweest, ook ben ik Oud geworden; maar en bebbe niet gezien, den Rechtvaardigen verlaten; noch zijn Zaat, als bet Brood zoekt (x). (bb) Uit het Nj T: waarin ons geleert wordt, dat de Godzaligheid , de belofte beeft, van het tegenwoordig Leven (y). Doch hier van nader. Wijders wordt het Ecren van Vader en Moeder aangedrongen, met de belofte, opdat bet u welga — op de Aarde (z). % 41. (ü) Exod. xx: 6. f» Pf. cxii: 2. (*) Pf. xxxvii: 25fj) 1. Tim. iv: 8. (2) Eph. vi. 2, 3. Ontrent deze plaats moeten wij aanmerken , (1) dat volgens enige Uileggeren , de woorden , Exod. xx: 12. , aldus moeten gelezen worden , op dat zij (te weten de Ouders) uwe dagen verlengen, (2) Dat de woorden , bij Paulus, 't welk bet eerfte , (of enigfte) Gebod is, met ene belofte, duidelijk wijzen,op de Wet der tien woorden. (3) Dat die woorden alleen , tot de tusfehenreden behoren, gelijk ze ook zoo, door onze overzetters zijn afgeperkt, zoo dst wij aldus Lezen, Eert uwen Vader en Moeder, opdat bet u welga e. z. v. (4) Dat de belofte vs. 3., ook betrekking heeft tot het N: Ti, deels omdat, alvvare bet, dst de Ap. met dezelven, alleen wilde wijzen cp de Wet der tien woorden, er dan nog reden moet zijn, waaröm hij die belofte hier voorftelt; deels om dat hij de woorden, welke u de Heer uwen God geeft, agter laat. Zie hier over, als mede wegens den zin dier kslofte, H. Venema, over de bondzegelen pag. 28-31.  tégen den KINDERDOOP. 177 %• 41* (**) Die betrekking, kan ook bewezen worden, uit de beftiering van Gods algemene voorzienigheid. Laten wij ons voordellen, Ouders, die,bezielt met rechtvaardigheid, mededogen, en menschliefde; ijverige voorftanders zijn, van 't geen dat in de daad de zake Gods is, of van het welzijn der burgerlijke nratfchappij, of die zig de zaken van Weduwen, on Weefen aantrekken , e. z. v. Laten wij ons tot het laatfte bepalen, cn ons voor den geest brengen , Ouders, die zonder enig eigenbelang, ja zelfs, tot hun nadeel, Weduwen cn Weefen, verlosfen uit de klaauwen van een onrechtvaardig, en roofzugtig ondier; die zig betonen te zijn, mannen der Weduwen, en Vaders der Weefen; aan wien beiden alles verfchuldigt zijn, verbeelden wij ons , dat zulke Ouders overlijden, wat dan? Heeft niei de wijze, en goeden Schepper ons ingeplant, ook de pligten der Levenden, ontrent de Overledenen? Of bullen zodanige Weduwen en Weefen , daar hunnen weldoener overleden is, hunne dankbaarheid niet bewijzen, aan zijn Zaat? Of, zo ze hier in nalatig zijn, zal God het hen niet toerekenen als ene fnode ondankbaarheid? en zo Ja, blijkt het dan niet dat die betrekking ook onder het N. T. plaats heeft? §. 42. (3) Doch met dit alles, vloeijt die betrekking niet uit het N. T. want het zelve belooft niets anders dan alle geeftelijke zegeningen, voor tijd, en Eeuwigheid ; en wijders wat het Ligcbaamlijke aangaat, alleen als een toewerpfel , onzen nooddruft of dagelijks brood. Intusfchen hoe zeker ook die onderftelling zij , moec men ze egter niet te verre trekken; want de geeftelijke goederen, die uit het N. T. vloeijen, werken ook op de Ligchamelijke goederen, dien wij doorGods algemene Voorzienigheid genieten, voor zo verre (*) ze daar N 4 toe  i78 REDEVOERING toe verlenen het recht van Gods Kinderen, en derzeiver wettig gebruik. (**_) Zij die meerder dan den nooddruft, ja zelfs den overvloed bezitten , worden door de geeftelijke Goederen in ftaat geftelt, om de Ligcbamelijke te gebruiken, niet tot hun verderf, maar tot wezenlijk nut, zo van hen zeiven, als van hunne Kindei en, of Medemenfchen. (***) Zij die zig inbekrompene omftandigheden bevinden, verkrijgen geen minder nut, door de geeftelijke Goederen. Ze leren er door met overtuiging, dat men van den overvloed niet en leeft; vergenoegt te wezen met bet geen ze zijn, in bunne vernedering, in bonger, in gebrek, dan ook alles te vermogen door Christus, die ben kragt geeft (aj. In een woord zij, en zij Lieden allermeest, weten wat het te zeggen is, dat de Godzaligheid, een groot gewin is, met vergenoeging- §.43. (4) Dezebetrekkinglevertveletoepasfelijke,en aangename bedenkingen op, doch dien wij flegts met den vinger zullen aanwijzen. Ouders kunnen 'er uit Leren, dat zulk ene Lijfrente, voor hunne kinderen nutter is, dan de fchatten, die ze tragten voor hen op te leggen , en die veelal , hen ten verderve dienen. Beneemt zodanigen arbeid, hen hun gemak, hunnen tijd e. z. v. Stelt ze hen bloot voor de befpotting, den haat, en de vervolging van boze menfehen; geen nood! God zal bet werk hunner liefde niet vergeten; en het, zo niet aan hen , dan aan hun zaad belonen! Kinderen moeten 'er nedrigheid uit leren, en zo ze boven anderen gezegent zijn, het zelve met erkentenis, als een erfgoed hunner ouders befchouwen. Wij alle, moeten 'er uit leren,niet afgunttig te wezen, als wij zien, dat het anderen beter in (o) Pbiüp. IV: 11.13.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 179 in de waereld gaat dan ons; zelfs zulken, die fchijnen minder vernuft, en beleid te hebben dan wij. Hunnen voorfpoed kan een verborgen oorzaak hebben, en zoo veel te minder moet ons oog boos zijn, als God goed is! §. 44. D. De vierdebetrekkingis,die van Abrabamop zijn zaat. Tot dit zaat brengt men (a) zijn vleescbiijk zaat, zijnde Ifmaël en IJa'dc,benevens alle die uit hen, bijzonder uit, of door de laatfte, zijn geboren geworden; en dus met influiting van de thans levende Joden, (b) Zijn geestelijk zaat. Hier door verftaat men niet alleen alle die genen die uit zijn nageflagt, inde voetjiappen van zijn gelove gevoandelt bebben, of het in 't vervolg zullen doen; maar ook alle de heidenen, die, uit hoofde van hun gelove in Christus, kinderen Abrahams worden genaamt; die naar Paulus leve, gezegent voorden met den gelovigen Abraham; tot wien de zegeningen Abrahams gekomen zijn, e. z. v. (b). (e) Christus,en zulks naar de lere van dienzelven Ap CO- §. 45. Wij hebien hier niet te fpreken van Christus; om dat zijne betrekking op Abraham , hier niet regtftreeks te pas komt; 'c zij genoeg aan te merken, dat hij behoort, zowel tot het vleescbiijk, als tot hetgeestlijk zaat van Abraham. Ook zullen wij ter dezer plaats niet handelen van het geestelijk zaat, om alle herhaaling, zo veel mogelijk te vermijden;alleenlijk zullen wij nu fpreken van Abrahams vleescbiijk zaat, voor zo verre onder % zelve ook gelovigen zijn geweest. Doch! opdat wij niet, gelijk de voorftanders van den Kinderdoop, zaken van enen zeer verfchillenden aart, onder malkanderen mengen, en daar door onze denkbeelden laten verwarren, nemen wij vrijheid om dat vleeschlijk zaat, in twe delen te onder- fchei- (i) Gal.III: 7, 9> H' 00 vers 1 antwoorden; zij maken zig fterk, om die onderftelling te ftaven, met hetgeen zij bewijzen noemen;maar moet men dan niet verbaast ftaan, als men ziet, dat niet tegenftaande die voorgewende zekerheid, en dat zij alle, hunne bewijzen uit dezelfde woorden afleiden, er egter bij hen zulke verfchillende, teger.ftrijdige , en ongerijmde begrippen plaats hebben, (aa) Sommige begrijpen het aldus, dat namelijk ingevolge de belofte aan Abraham, nietalleen zijne vroegftervende kinderen,zouden zalig zijn geworden;maar ook, dat dit zelfde voorrecht zou beklij ven, op allen, die uit zijn vleescbiijk zaat, zo wel als hij, gelovigen zouden wezen. Dit is de onderftelling van hen, die den Doop alleen toewijzen aan Kinderen, wier onmidlijke ouders, ware gelovigenzijn. Deze onderftelling fchijnt de redelij kfte van allen te wezen, doch! (f) Wij hebben gezien, dat ze aan de meeste, en onöverkomelijkfte zwarigheden onderhevig is. (tt) Het valt gemaklijk te begrijpen, hoe ^ulks als  REDEVOERING als ene zegening Abrahams, tot de beidenen gekomen zij; mits dat Abraham zelf, ze bezeten hebbe; maar hoe zal men het dan maken met Ifmaèï, die ock tot het zaat Abrahams behoorde? En om alle vitterijen te verhoeden, hoe dan met lfaac; was deze ook niet gelovig P en hoe zal die onderftelling, volgens uwe eigene uitlegging , dan ftrooken met de verzekering, dat God van zijne beide zonen, eer ze nog gebo.en waren, den ene lief gehad, en den anderen gebaat beeft ? §. 48- (bb) Andere, die fchijnende de vorige onderftelling aan te nemen, flaan enen wonderlijken weg in; zij bepalen zig wel tot de onmidlijke ouders, en hun gelove;maar door dat gelove, verftaan ze alleen,ene blote toeftemming aan de zaligmakende waarheden ; immers zodanig een gelove is hen genoeg, om op de kinderen de zegeningen Abrahams te doen komen; maar (f) is zodanig een gelove, het gelove van Abraham ? of is het dat van Ifmaël, van Efau, ja van duijzenden joden, in wien God geen welgevallen heeft gebad? (ff) Vreemt is het, dat men volgens deze onderftelling zig beroept, op de belofte aan Abraham; deze had een gelove, dat hem gerekent werdt tot gerechtigheid; waar door hij een vriend Gods was ; in die betrekking, is aan hem, en aan zijn zaat, de belofte gedaan; maar nu wil men die belofte uitftrekken, ook tot zulken, die van dat alles geheel vervreemt zijn! (fft) Ingevallen men mogt zeggen, dat in Abraham, ook plaats had, een historisch geloof, en daaruit wilde afleiden, dat ook zijne zegeningen komen, ten nutte van hen, die niet anders dan zodanig een geloof bezitten; zo diene tot antwoord, dat men gedrongen zijnde, tot zulk een uiterfte moet komen; doch dat men op gelijke wijze ook aldus moge redekavelen; Abraham  TEGEN DEN KINDERDOOP. 183 ham had Ziel en Ligchaam , hijgevolg zo komen zijne zegeningen, op alle die Ziel en Ligchaam hebben §. 49. (cc) Een derde foort, flaat een mijmer weg in, zulke namelijk die Leren, dat men bij gebrek van bet gelove der onmidlijke , of verdere vooröuders, mag opklim, men tot bet gelove van Abraham toe. (f) Waar toe dezen omweg, of bedriegende uitvlugt? Indien men deze oaderftelling van harten gelooft, waaröm bekommert men zig dan bij den Doop, zelfs van één enig kind, over het gelove, en de gefteldheid der ouders? of is het gelove Abrahams,en de belofte aan hetzelve gedaan,dan nog niet voldoende? en zo ja, waaröm dan minder voor het ene kind, dan voor het andere? (ft) Maakt men die onderftelling ten nutte van onze kinderen, zo volgt van zelve, dat men onderftelt, dat alle de vroeg ftervende kinderen der Joden, als behorende tot Abrahams zaat, zalig worden ; maar indien men wederöm deze onderftelling gelooft, behoorde men dan niet gelukzalig te noemen, die kinderen, welken door Pbarao in denNijl,of door Herodes in Bethlehem, zijn omgebragt; en zig te verblijden, zo dikwerf men verneemt, dat een jong kind der joden geftorven zij? maar zulks hebben wij nimmer gehoord nog gelezen, en daaruit befluiten wij dat dis onderftelling u geen ernst is. (ttt) Deze onderftelling wijkt af van Paulus Lere, zijnde, dat de zegeningen Abrahams tot de heidenen gekomen zijn;niet doorzijn; maar door bun geloof; en welk een geloof? een geloof waar door God ben rechtvaardigt; waar door men Kinderen Gods, en Cbristi wordt. (d). § jo. E. De vijfde, of laatfte betrekking is die, welke men meent, dat als een zegening Abrahams, tot de heide» 00 Gal. III: 8, 26. a (cc) In de bepaling van Abrahams Zaat, kunnen we niet dolen; het is dat Zaat, waar van bet manlijke moest befneden worden ; dat Zaat, 't welk Canaan zou bezitten ; en dus zijn vleescbiijk Zaat. (dd) De belofte ik zal u tot enen God zijn, is van groten nadruk. Indien ze alleen aan Abraham was gedaan, en wel bij . zijne overgang in bet genade verbond ter Zaligheid, dan zou ze betekenen, ik zal uw Rechtvaar digmaker, uw Heiligmaker , en uw Heerlijkmaker wezen. Zulk een geluk, kennen wij den gelovigen Abraham toe; doch meinen dat het, hier niet bedoelt wordt, om dat die zelfde belofte , ook tevens gedaan wordt aan zijn Zaat, en dat wel zonder enige uitzondering. Zoo dat die belofte, in zodanige betekenis moet genomen worden, dat het toepasfelijk zij op een geheel Folk, van :'t welk Gód was, de' Rechtvaar digmaker, door ene fcbaduwagtige verzoening; de Heiligmaker, door de opzigtelijke reinigingen volgens Mozes wet; de Heerlijkmaker, door de voorrechten in't Land (J) Gen. XVII: 4. 7. 8. (») Cap. XV: 6. .  TEGEN DEN KINDERDOOP. 197 Land Canaan (n). (ee) Doch om onze grondftelling niet uit het oog te verliezen, onderfcheiden wij wederöm dat Zaat,in zulken,die tot Jaren van onderfcheid, zouden komen, en in zulken, die vroeg zouden fterven: wat de eerften aangaat, 't is ons zeer om 't even, welke aardfche, of hemelfche zegeningen, men, ten hunnen behoeve , uit de belofte aan Abraham, wil afleiden; want daar over hebben wij geen gefchil; maar wat de laatftiin betreft; over dezen alleen, hebben wij gefchil, en dus moet men, duidelijk, en overtuigend, uit de belofte aan Abraham, ten behoeve van de vroegftervende Kinderen afleiden, of (1) dat alle zodanige Kinderen, tot het vleeschlijk Zaat Abrahams behorende; en dus ook die van de huidendaagfche Joden, zalig worden: maar behalven dat wij in die belofte niets daarvan kunnen ontdekken; zo twijfelen we, of onze tegenftanders zelve , die onderftelling zullen omhelzen. Of (ft) dat die Zaligheid, alleen toegezegt wordt, aan zulke Kinderen, die zouden geboren worden, uit Abrahams vleeschlijk Zaat, voor zo verre het zelve ook, gelijk hunnen Vader, gelovig zou zijn. P*« fchijnt de gewone onderftelling, van op verre na, de meesten te zijn. Dan wij verklaren, in de belofte aan Abraham, niets dergelijks te kunnen zien; nooit .en bewijs te hebben ontmoet, dat die onderftelling, wa;irfchijnelijk maakt; en te vertrouwen , dat het ooK nüt gefc'Ueden kan. Wij gaan verder, en vragen onze te£enfPpekers met vele vrijmoedigheid, of, indien deze hunne onderftelling, op ene andere plaats duidelijk ftond uitgedrukt, zij zig dan van die belofte zouden bedienen ? §. 66. Indien wij nu die onderftelling, niet kunnen via1" (») Ezech. XVI.' tfc  195 REDEVOERING vinden; in de woorden bij Mo/es geboekt; laat ons dan zien of de geliefde broeder Paulus bet heeft kunnen doen; immers deze handeld zeer breedvoerig over de belofte aan Abraham gedaan. Wij zullen dan (**) zijne uitlegging overwegen. Doch alvorens, tot het reent verftand van dezelve, enige, en zo wij vertrouwen, overtuiglijke aanmerkingen maken, en wel Caa) dat in de Schriften des N. T. zeer dikwils, van Abraham wordt gezegt, dat hij een Vader is van zekere Kinderen; en van die Kinderen, dat ze Abraham hebben tot enen Vader. Dat zulks wordt bepaalt, regtjlreeks, tot de betrekking van Abraham, op zijn vleescbiijk Zaat; en van ter zijde, op zulken, die of, onder het O. T. als Joden, of, en voornamelijk onder het N. T. en bijzonder ten tijde'der Apostelen; 't zij Joden, 't zij Heidenen, op ene gelijke wijze als Abraham , gelovigen waren» (bbj Dat de verRokte Joden ten tijde van Christus, en zijne Apostelen; immers zij, die niet behoorden tot de Sefte der Saddugeën , offchoon zelfs hunne boosheid ten top fteigerde zig nogthans ene Zaligheid na dit Leven beloofden, die naar hunne mening, alleen gefchikt was, voor de ijve. vige betragters van Mozes voet. (cc) Dat ze op die Zaligheid te meer aanfpraak mankten, voor zo verre ze zig befchouwden te zijn, Kinken van Abraham, (dd) Dat door de fpreekwijze van iemand tot enen Vader te hebben, en h;jg«™!s ook door die, van te zijn iemands Kinderen; over 't algetóeet eenvoudig wordt te kennen gegeven, dat zekere perfbnen, in hun belïaan, ene bijzondere overeenkomst frbben, met zulk een, die bunnen Vader wordt genoemt. Op die wijze is het, dat de Zaligmaker de deugdsbetragting zijner Difcipelen aandringt, zeggende. Hebt uwe vijanden lief - cp dat gij moogt Kinderen zijn uwes Vaders die inde Hemelen is: wans  TEGEN DEN KINDERDOOP. 109 want hij doet zijne Zonne opgaan over boze en goede (o). En ten opzigte der Joden, laat hij zig aldus horen. Indien gij Abrahams Kinderen waart, zo zoudt gij de werken Abrahams doen; maar nu zoekt gij mij te doden — dat en dede Abraham niet. Gij doet de werken uwes Vaders. — Indien God uwen Va/Ier ware, zo zoudet gij mij litf bebben — gj zijt uit den Vader den duijvel, en wilt de begeerte uwes Vaders doen. e. z. v. (pj. § 67. (ee) Dat, naardien de Joden zoo trotsch waren, op hunne betrekking tot Abraham, zelfs dermate, dat ze op dezelve, hunne Zaligheid, als op enen Zandgrond bouwden; daaröm Christus,en de Apostelen, hebben goeJ:,evonden, om die geliefkoosde, doch gevaarlijke onderftelling, dikwijls, breedvoerig,cn ernstig aan te tasten; om zo doende, de dolenden , ware het mogelijk, door hunne eigene grondftelling te overtuigen; en uit deze aanmerking befluiten wij, dac indien bij de Joden zulk ene grondftelling , geen plaats had gehad, dan Christus, en Paulus, van de betrekking der Joden op Abraham, of in 't geheel niet, of althans, niet zoo dikwils, en breedvoerig zouden gefproken hebben. Laat ons dit met ene gelijkenisfe ophelderen. Indien bijvoorbeeld, Ap. Paulus thans onder ons predikte; Indien hij zijne aandagt vestigde op zodanige Proteftanten, die zig naar Lutber, Lutheranen noemen; Indien deze Lutheranen, op gelijke wijze, van het gelove, en de Godsvrugt van Luther, verwijderd waren3als de boze Joden van Abraham; dan zou immers die Ap. tot hen niet zeggen , gij roemt daaröp , dat gij Abraham hebt tot enen Vader, terwijl gij van zijn geloof en godsvrugt zeer vervreemt zijt, e. z. v. Maar buiten twijfel zou hij t» Matth. V: 44, 45. (ƒ>) Joh. VIII; 39, 40, 42. 44.  20o REDEVOERING hij hen op deze, of dergelijke wijze aanfpreken. Gijlieden noemt u Lutheranen , naar Lutber, dien gij in hec Godsdienftige uwen Vader noemt, voor zo verre hij u, door de Lere zijner hervorming, heeft geteelt; 't is waar, dat gij regtftreeks van hem afdaalt; maar indien gij in de daad, Kinderen Luthers waart, dan zoudet gij hem volgen in zijn geloof, en godsvrugt, waarvan gij ten hoogflen zijt verbastert; zegt dan niet bij u zelve, wij hebben Lutber tot enen Vader; want ik zegge u dat God zelfs uit Joden en Heidenen, Lutber, Kinderen kan verwekken; terwijl gijlieden zijt uit den Vader den duij» vel e. z. v. (q). %. 63. (ff) Met dat alles, waren er egter gewigtige redenen, om welken Paulus, het voorwendfel der Joden, dat ze Kinderen Abrahams waren, gretig omhelsde, vermits het zeer gefchikt was, om hen van hunne veelvuldige dolingen, te recht te brengen; want behalven dat ze zelve die onderftelling maakten, en daar veel mede op hadden; zo moet men nog aanmerken, (f) Dat Abraham niet alleen, een gelovige; maar ook een uitmuntend gelovige was geweest; bij wien het beftaan der Joden, zo veel te meer afftak. (ff) Dat hij een gelovige was, onder den tijd der belofte, en toen de Wet van Mozes nog geen plaats had: nu leerde Paulus, ene (?) Dit voorgeftelde moet als eoe enkele gelijkenisfe, en niet verder, worden opgevat: betuigende geen oogmerk hoe ook geniamt.te hebben, om in een hatelijk en liefdeloosgezigtpunt voor te ftellen, een Broederfchap, dat mijne Ziele lief heeft, voor zo verre ik in het zelve, den Geest van Christus niet min. der befpeure, dm in ons Kerkgenootfchap. Ik verënige mij ten volle, met de Christelijke denkwijze van onzen waardigeu W. Peifers, in zijne geloofivastigbeid 2de Stuk pag. 707711.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 20ï ene gerechtigheid, en Zaligheid, alleen door bet geloof in Christus; en zonder de werken van Mozes Wet. Hoe konden dan de Joden zig vreemt houden van zulk ene Lere ? Immers indien ze Kinderen Abrahams wilden wezen; indien Abraham was gerechtvaardigt alleen door het gelove, vermits Mozes wet, in zijnen tijd nog onbekent was; zo moest volgen, dat Paulus verkondigde het zelfde rechtvaardigmakend geloof, 't geen in Abraham had plaats gehad (r). (ftf) Abrahams geloof, was daar door uitnemend vermaart geworden, dat hij uit gehoor» t» Sommige uitleggeren, hebben niet opgemerkt, dat Ap. Paulus Rom. IV. en Gal. III. handelende van Abrahams recht, vaardiging, zonder de wet van Mozes; zigftandvastigbediend, van de fpreekwijzen, de werken der Wet, of ook eenvoudig de Wet. 't Is waar Rom. IV.- 2, 6. zijn hier van uitgezon. derd , doch de reden daarvan is niet ver te 2oeken. Intuifchen hadden fommige Christeaen, hunne aandagt bepaalt, aN leen tot de woorden de werken; en die der Wet, er afgelaten; hier uit nu rees een misverftand: Paulus Lere behelsde, een rechtvaardigmaking zonder de werken der Wet; dat is van Mozes Zomaar ze werdt opgevat, als of hij alle werken uitfloot. Tegen deze doling kant zig Ap. Jactbus Cap. II; 17-26. Lerende dat er in de rechtvaardigmaking, wel degelijk werken te pas komen; doch zoo, dat hij zig zorgvul.; dig onthoudt van de fpreekwijze, de werken der Wet;gebruikende zevenmalen, maar eenvoudig de fpreekwijze, de werken; en zig boroept op Abraham , en Racbab, die beide gene' betrekking hadden op de Wet van Mozes, 't Is waar Abraham had de Bejnijdenisfe ontfangen; maar ook deze bedènking wordt van Paulus, Rom. IV. opgeruimt, door de aanmerking dat hij ze had ontfangen tot een zegel der rechtvaardigheid, die hem in de Voorhuid was toegerekent,  202 REDEVOERING hoorzaamheid aan God, bereid was, om zijnen Zorié Ifaiic, die hem door ene zonderlinge gunfte was gefchonken; zijn enige, zijn geliefden Zone, Op te offeren! maar wilden nu de joden, zig Kinderen Abrahams noemen, dan moesten ze ook bereid wezen, öm uit ge* hoorzaamheid aan God; de wet van Mozes, die hen door ene zonderlinge gunfte was gefchonken, en dien zij als ene enige, zeer beminden; op te offeren. §. 69. Deze aanmerkingen vooraf gezonden zijnde, zullen enig licht verfpreiden over den zin van Paulus redenering. In onze eerfte Redevoering CO hebben wij over dezelve, reeds enige bedenkingen opgegeven; laat ons nu zien, of volgens onze nadere bepaling, Ap. Paulus , in de woorden bij Mozes geboekt, heeft ontdekt, ene belofte, dat de Zaligheid gefchikt zij voordevroegftervende Kinderen, 't zij van Abrahams nakroost, niemand uitgezondert; 't zij van zulken onder hetzelve, die even gelijk Abraham, gelovigen zouden wezen; en tevens, of zijne Lere medebrengt, dat dit voorrecht aan Abraham belooft, ook tot de Heidenen is overgegaan, door hun gelove. Wat ons betreft, wij vinden, in Paulus woorden, niets dat daar naar gelijkt, en kunnen niec voor bewijs aannemen, ene verwarde opflapeling van Paulus woorden , welkers kragt, men alieen fchijnt te moeten zoeken, in de verbeeldingskragt der Kinderdopers. Laat ons dan befchouwen; (aa) Rom. IV. waar in wij de volgende getuigenisfen vinden, te weten (f) vs. II. ende bij (Abraham) beeft betteken der bejrdjdenisfe ontfangen — op dat bij zou zijn, een Vader van alle die geloven, in de voorbuit zijnde. In die woorden wordt geleert, dat Abraham was de Vader, van (s) P«g. 8, 9.  tegen den KINDERDOOP. 203 van zodanige Heidenen, die zonder de betragting van Mozes wet, even gelijk hij, geloofden; en wel zx>, dac dit hun geloof, hen toegerekent werdt, tot gerechtigheid: bijgevolg, wordt daar niet gefproken van vroegftervende Kinderen; 't z'j van Abraham; 'c zij van de gelovige Heidenen. Q'f) vs. 12. Ende een Vader der befnijdenisfe, den ginen — die ook wandelen in de voetftap' pen des geloofs Abrahams, Hier mede, (lek Paulus, Abra» ham voor , als den Vader van zijn vleeschlijk Zaat, voor zo verre het zelve, in zijne voetstappen zoü wandelen; en dus vinden wij aldaar, wederöm genó Kinderen (fff) vs. 16. Daaröw is ze (te weten, de erfenisfs) uit den gelove, ten einde de belofte (ce weten, dié de Ap. van vs. 17-21. voorftelO va;t zij, alle den Zade, niet alleen dat uit de w.-t is (ce weten, het vleeschlijk; Zaat) maar ook dat uit den gelove Abrahams is, Nami. lijk de gelovigen uit de Heidenen; dus wij ook hier ge. ne Kinderen oncmoeten. En nog minder vs. 24. alwaar alleen gefproken wordt van zulken, die geloven in hem, die Jefus ■ uit den doden beeft opgewekt. %, 70. (bb) Moeten wij onze aandagt vestigen op Gal. III. Daarin vinden wij deze getuigenisfen (f) vs. 6-0. gelijkerivijs Abraham gelooft beeft, en bet is hem (Paulus fpreekt niets van zijne Kinderen) tot recht.' vaerdigbeid gerekent; zo ver ftaat gij dan, dat de genen die uit den gelove zijn (ai wederöm niet hun Zaat) Abrahams Kinderen zjn. Ende te voren ziende, dat God de Heidenen (zonder van'hunne Kinderen te fpreken) uit den get.ove zou rechtvaardigen, b<:eft — aan Abraham verkondigt; in u zullen alle Volkeren gezegent worden; en welke Volkeren? Zo dan die uit den nalove zijn, worden gezegent met den gelovige Abraham. (ft) Of zal men de gezogte betrekking willen vinden, P in  2c-4 REDEVOERING in die woorden , gezegent te worden met den gelovigen Abraham; of in die vs. 14. op dat de zegeninge Abrahams tot de Heidenen komen zoude? Maar dan onderdek men, 't geen in gefchil is; te weten of Abraham zelf, op zijne Kinderen zodanige betrekking heeft gehad ; want zo met, dan kon het ook niet, als ene zegening, van hem, tot de Heidenen komen. Dan , het bcw;js geheel ontbrekende, kunnen wij ene onderftelling niet aannemen, die alleen in de verbijfterde begrippen der Kinderdopers plaats heeft. Immers, Paulus fchijnt ons anders te le. ren, wanneer hij aldus vervolgt, Op dat wij (wij, te weten, die fpreken, die fchrijven, die horen, en lezen; want hij laat er onmidlijk op volgen, Broeders ik fpreke e. z. v.) de belofte des Geests verkrijgen zouden door bet gelove. (ttt) Allerduidelijkst is het flot van des Ap. redenering vs 26-29. want gij (die mij hoort, of dit leest, en dus a! wederöm zonder iets van Kinderen te gewagen) alle Z'jt Kinderen Gods, door bet gelove. —— Vaar en is nog Jode, nog Griek — Dienstbare, nog Vrije •— Man, neg Wijff jammer is het, dat de Ap. er niet heeft bijgevoegt, volwasfenen, nog vroegjlervende Kinderen V) want gij alle, (te weten, Joden ,en Grieken, Dienstbaren ,en Vrijën ; Mannen , en Wijven; want van Kinderen fprak de Ap. niet) zijl een in Cbristo Jefu, En indien gij Chkisti zijt, dan zijt gij Abrahams Zaat e. z. v. §. 71. Dus befluiten wij, dat de betrekking die de Kinderen zouden hebben, op het gelove hunner Ouders, nog bij Mozes, nog bij Paulus wordt geleert; en betuigen nimmer gevonden te hebben, dat zelfs een enige aannemelijke reden , is gegeven , waardoor die onderftelling uit de verhandelde plaatfen, wordt aangewezen. Het zij ons vergunt om (3) enige redenen, tegen die betrekking aan te voeren ; redenen die zeer verftaan- baar  5CECEN DEN KINDERDOOP. 20J baar zullen wezen, en daarenboven afgeleid uit de onderftellingen van onze tegenfprekers zelve; wij menen dan dat zodanige betrekking ftrijdig is (*) tegen de Lere der toegerekende Erffcbuld. Gij voorftanders van zo« danige betrekking, befchouwt met ons, alle uwe Godgeleerden, die over dat gene, 't welk men onfchrifcmatig, en tevens ongerijmt, Erfzonde noemt, handelen. Leren ze niet eenparig, dat Adams zonde, aan alle zijne nakomelingen, in diervoege wordt toegerekent, dat ze uit hoofde dier toerekening, van hunne geboorte af» voor God, verdoemelijk zijn? Past gij zelve hier op niet toe, dit getuigenis, dat wij (en dus ook Paulus, en zijne medegelovigen) van natuure zijn KinJeren des Toorns, gelijk alle de avderr. Dat de gehele waereld voor God verdoemelijk is ? Maar hoe is die Lere beftaan'oaar met uwe voorgewende betrekking ? Is die betrekking iets of niets ? Want zo ze iets zij, dan moet ze immers iets uitwerken; en dit zoo zijnde, hoe komt het dan, dat niemand uwer, bij de verhandelingen der toegerekende fchuld, deze matiging, verzagting, of uitzondering, en voegt* namelijk dat dit toegerekende fchuld, ten opzigte der Kinderen, die betrekking bebben op bet geloof hunner Ouders , geheel of ten dele, werdt weggenomen* Vanwaar dan deze ongelijkformigheid aan u fceïve? Moeten wij oordelen dat gijlieden, bij de verhandelingen over de toerekening van Adams zonde, deze uwe betrekking opzettelijk verzwijgt? Dit willen wij naar den aart der Liefde, niet doen; maar geloven in tegendeel, dat gij dan weinig, of in 't geheel niet, aan zodanige betrekking en denkt; dat die onderftelling bij u zelve, niet van groot gewigt is; dat gij er u niet van bediend, dan in groten nood, en wanneer gij den Kinderdoop, met geweld wilt vast houden: u beP 2 toons  2'c6 REDEVOERING toont te zijn hardnekkige, en onbuigzame Christenen', wier gemoederen, bijkans geheel vervreemt zijn van den Doop door Christus ingeftelt, en zig fteeds bekommeren , om allerlei uitvlugten te zoeken, waarmede ge uw bijgeloof, bedekken, en omzwagtelen moogt! Onderr-gt ons, hoe het beftaanbaar zij, dat ge in 't Formulier des Doops, de jonge Dopelingen noemt, Kinde ■ ren des Toorns; en ze onmidlijk daarna, noemt erfgenamen des Rijks Gods, en zijns Verbonds? Immers het is voor ons onverftaanbaar, en geven het aan u over, om te vereffenen. %. 72. Wij menen ook dat die betrekking ftiïjdig is (**_) tegen de Lere van de volharding der Heiligen; ene Lere dien gij zelve afleid, uit Gods eeuwig e nonverANDERLIJK befluit 1 Als nu* naar uwe Lere, de vroegftervende Kinderen der gelovigen , zalig worden , uit kragteder belofce, die God, ten hunnen behoeve, aan het geloof hunner Ouders gehegt heeft; wat moet men dan denken, van die Kinderen der gelovigen, die tot Jaren van onderfcheid komen? Van dezen, gaan er,zo niet velen, immers fommigen, ten verderve; doch ook deze zwarigheid laten we aan u over, om ze uit den weg te ruimen, 't Is waar, gij zoud kunnen zeggen,dat de Kinderen die tot hunnen verftande komen, zodanig ene betrekking niet gehad hebben; maar gij zoudt daar mede,Gods belofte verzwakken;voor die onderftelling, te vergeefs naar bewijs zoeken, en daarenboven u verlegen vinden , met den Doop dier Kinderen. §, 73. Ook ftrijd , onzes oordeels, die betrekking (***) tegen de Lere van Christus gerechtigheid, (aa) Wij bidden u, overweegt met aandagt, het Samenftef* fel, van de Lere der Roomfche Kerk, wegens de overtollige werken. Deze verdoolde menfehen , doen de over-  tegen den KINDERDOOP. 207 overmaat van hunne godzaligheid, over, niet alleen aan hunne Kinderen ; maar zelfs aan vreemden, wien men zulk ene gave Gods, voor geld pleeg te verkopen! Maar waarïn verfchilt uwe doling, van deze , dan alleen in trappen? Want (f) gij laat uwe betrekking als gelovigen, ook afdalen op vreemde Kinderen, ten wiens behoeven gij u Relt, tot Doopgetuigen; en gelooft ten minften, dat tot de wettigheid, en nuttigheid, van hunnen Doop, behoort, dat hunne Doopgetuigen, ware gelovigen zijn. Het onderzoek hier van, alsmede van uwe verdere bijgelovigheid, willen wij liever aan uzelf overlaten; ons verzekert houdende , dat wanneer gij de hand in den Boezem fteekt, gij ze er melaatsch zult uithalen? (ff) Wat uwe eigene Kinderen betreft: het zij ons geöorlooft, o:n ten hunnen opzigte, met uwe eigene woorden te zeggen, dat ge, door het ftellen van zodanige betrekking, met er daad verloochent den enigen Heiland, en Zaligmaker Jefus, offeboon gij hem mei den monde roemt; wint van twe'ên een, of Jefus moet geen volkomen Zaligmaker zijn ; of uwe vroegjlervenie Kinderen, moeten alles in hem bebben dat tot bunne Zaligheid van noden is. §. 74. (bb) Deze aanmerking moet nader opgeheldert, en aangeelrongen worden; want men zal zeggen , indien de volwasfenen,zalig worden door hun gelove; en dat deze wijze van zalig worden, niet en benadeelt, de volmaakte gerechtigheid van Chrbtus, zo moet volgen , dat deze ook niet benadeelt wordt, als men ten behoeve der Kinderen , laat afdalen dat zelfde geloof, waar door de Ouders, zalig worden, zonder benadeling van Christus gerechtigheid. Deze reden doet zig, dus voorgeftelt zijnde , zeer fraaij op; doch het zij ons geoorloofd, om ze van nabij te befchouwen, en te ontp 3 Ie-  208 REDEVOERING leden. Ten dien einde merken wij op. Cf) Dat er onder de Voorftanders van den Kinderdoop , verfcheidene Godgeleerden worden gevonden, bijzonder zulken , die een knoop, in ene bieze zoeken; die ten opzigte van de volwasfenen , in bedenking nemen, of de lere, dat dezen door bet gelove, gerechtvaardigt, en zalig worden» niet en benadele de gerechtigheid van Christus; en die uit uien hoofde, vele fpitsvindigheden uitgedagt hebben: deze bedenking nemen wij aan, in ons voordeel; te meer, om dat haar gewigt zwaarder wordt, als men ze toepast op vroegftervende Kinderen. § 75 ("ft) ®P ^elke wijze worden de volwasfenen zalig, en boe worden ze zalig door bet gelove? (_§)Dan, boe worden ze zalig ? Ze zijn (iraffcbuldig, en onheilig: over het eerfte hebben' wij geen gefchil; die fchuld wordt geheel weggenomen door de toerekening van Christus volmaakte gehoorzaamheid; maar wat aangaat de onheilig' beid; indien wij Gods almagt, en zijne vrijheid raadplegen, fchijnen wij te mogen befluiten, dat het hem konde behaagt hebben, om ze weg te nemen in een enkel ogenblik, in 't welk de mensch geheel en al, kon worden herboren, herfchapen, of zodanig verandert, als de eerfte mensch was, toen hij uit de handen van zijnen Maker kwam. Dan, zulks heeft Godeniet behaagt; maar hij heeft gewilt,dat die heiliging zou verkregen worden, door medewerking van den Redelijken mensch, en wel door dat gene, 't welk men, in den Schriftuurlijken Stijl, het gelove noemt; en daarenboven nog.een foort van een Verband gelegt, tusfchen ons gelove, ende verzoening der bijzondere perfonen, met God. Dit leid ons (f" I tut de vrage, hoe worden de volwasfenen zalig door bet gelove ? Ten dien einde merken wij op. (0 Pat, of fchoon de Zaligheid dikwijls wordt gebegt aan het  TEGEN DEN KINDERDOOP- 203 het geloof; ze het egter ook niet minder wordt, aan de bekering; en aan de heiligmaking, zonder welke niemand den Here zien zal. Dus wij in een woord, moeten denken aan dat alles, waar door de heiligheid, in den mensch bevordert, of zijne onheiligheid weg genomen wordt. (..) Dat voor zo verre de Zaligheid gehegt wordt, aan ons geloof, aan onze bekering, en heiligmaking, zulks regtftreeks ,geen de minfte opzigt heeft, tot de wegneming onzer fchuld, die wij alleen, en geheel te danken hebben, am Christus volmaakte gehoorzaamheid ; en derhalven dat ons geloof e. z. v. alleen maar betrekking hebbe, op de wijze, door welke God, de gehoorzaamheid van Christus, aan ons, en door ons, wil toepasfen. §. 76. (•••) Dat wij ons geloof e. z. v. moeten befchouwen , in een twcderlij gezigtpunt; te weten of, als ene gave Gods, regtftreeks gefchikt ter wegneming van onze onheiligheid; a!s een beginfel onzer Godsdienftige, en Redelijke werkzaamheden; of als onze eigene werkzaamheden zelve; want wij zijn het, die geloven, die ons bekeren, die onze heiligmaking, voleinden moeten in de vreze Gods; die, niettegenftaande het willen, en het volbrengen in ons gewerkt wordt;egter ons zelfs Zaligheid moeten uitwerken. § 17' (t"t"L) O? TOe^ ens m)ze worden de vroegftervende Kinderen zalig? Alles wat men van dezen zeggen kan is, dat ze, hoewel niet in die mate als de volwasfenen, egter ook firaffcbuldig, en onheilig zijn. (§) Wat dan aangaat hunne flr af fchuld; is naar uw begrip, de toerekening van Christus gehoorzaamheid, voor hen niet genoeg, om ze volkomen weg te nemen ? Immers wij willen niet hopen, dat gijlieden, ten dezen opzigte , uw geloof, op uwe Kinderen laat afdalen l ($§) Maar wat nu aangaat hunne onbeiligbeidl deze isonëmP 4 diS  aio REDEVOERING dig minder, dan die der volwasfenen: nu zijt ge, zo wij hopen overtuigt, dat ze bij hen niet kan worden weggenomen, door een gelove, door ene bekering, en heiligmaking, die zij zelve becragten; maar dat het genoeg z;j, dat God, hen hunne onheiügheid afneme, om ze te maken tot gefchikte bewoners, van enen Heiligen' Hemel. §. 7%. (ffff) Zegt ons nu ter goeder trouwe, en openhartig, welke nuttigheid uw geloof, aan uwe Kinderen toebrengt? (J) Indien ge van begrip zijt, dat het, met en benevens Christus geregtigheid, aan hen wordt toegerekent, ter wegneming hunner itraffchuld; ofwel, op ene fijndere wijze, dat uic hoofde van de belofte aan uw gelove gehegt; de gerechtigheid van Christus alleen, aan uwe Kinderen wordt toegerekent: dan weet ge, dat wij u met reden fchuldigverklaren, aan het zelfde bijgeloof, dat'gij in de Roomfche Kerk veröordeelt , en houdt te zijn ene verlochening van Christus gerechtigheid! Maar wilt ge (§§") uw geloof op uwe Kinderen doen afdalen, ter wegneming van hunne onheiligheid ? Dan vrage wij u, of gij dan, dit uw geloof befchouwt als ene Gave Gods ? Maar wij menen, dat God aan een ieder geeft, zekere mate des Geloofs; niet meer. der, nog minder, als hij voor zig zelf, tot zijne Zaligheid nodig heeft. Of befchouwt gij uw Geloof, in uwe Geloofsdaden? Maar dan menen we, dat deze,zeer gebreklijk, en dermate met zonden befmetzijn, dat gij voor u zelve nodig hebt, ene dagelijkfche, ja ogenbliklijke verzoening. ($§§) Indien ge den jonge Kinderen, de Zaligheid toefchrijfc, en ze alleen, en geheel Iaat afdalen van Christus gehoorzaamheid, dan bebben we in 't geheel geen gefchil; maar zo gij er nog bij wilt voegen, iets dat gij geloof noemt, en enen gode behaaglijken wan-  tegen den KINDERDOOP. 2u wandel; neemt ons dan niet kwalijk, dat wij u wijzeo naar den overften Lijdsman , en voleinder des Geloofs; deze, heeft zijne lijdelijke, gepaart, met ene volmaakte dadelijke gehoorzaamheid. Rekent dan deze, den Kinderen toe, in plaats van de uwe, die zoo gebreklijk is. Eq wat zal er dan nog ontbreeken, behalven de koeflering van uwe eigenliefde, en hoogmoed ? Indien de Kinderen, minder ftraffchuldig en onheilig zijn, dan de volwasfenen, zegt ons dan, waaröm dat ze tot hunne Zaligheid, iets nodig hebben,'t geen zelfs de volwasfenen ontberen, te weten de betrekking op het gelove hunner Ouders, In een woord, wij kunnen niets anders bcflui. ten, dan, dat deze uwe uitvinding, een blijk oplevert, dat het u aan bewijzen ontbreekt: dat ze openlijk ten toon geftelt zijnde, in den grond niet anders zij; dan ene verlochening van Christus gerechtigheid, en ene afgoderij , dien gij liefkoost, zonder ze immer,in 't ware licht, te hebben befchouwt 1 §. 79. E. Onze vijfde, en laatfte vrage was,boe dient die betrekking, ter ftaving van den Kinderdoop ? Om dit te onderzoeken, zullen wij geheel van toon veranderen; wij zullen onder (tellen, dat er in de daad zulk ene betrekking plaats hebbe: wij zullen overnemen alles, wat men verkiest van die betrekking te geloven, of ten minften te leren, en zulks zonder enige uitzondering; maar dan nog zal ons blijken, dat uit die onderftelling, geen het minfte bewijs voor den Kinderdoop kan worden afgeleid : want (a) indien er zodanige betrekking is ; indien die betrekking den Doop der Kinderen, wettigt, of noodzakelijk maakt; heeft dan Christus, hebben zijne Apos» telen, het ook niet geweten; hebben zij het niet oneindig beter moeten weten , dan gijlieden? En evenwel hebben ze den Doop der Kinderen nimmer bevolen! of P 5 heeft  sra REDEVOERING heeft Christus, aan die betrekking in zoo verre niet gedagt, toen hij een Kindeke op zijne armen nam; dat hij toen hunnen Doop niet beval ? Of heeft hij er in 't ge. heel niet aan gedagt, toen hij enen Doop inftelde, die duuren moest, tot aan de voleindiging der Waereldl Laat ons meerder zeggen ; toen Ap. Petrus , aangeblazen door den Geest, die naar Christus belofte, hem leidde in ALLü waarheid; opzetlijk fprak, niet alleen van het gelove der Ouders; maar<*ook van de betrekking, die hunne Kinderen, daar op hebben; toen hij,bij die zelfde gelegenheid, aan ce Ouders, immers aan de verflagene van harten , die bijgevolg volwasfenen waren , den Doop beval; waaröm beval hij toen ook niet den Doop hunner Kinderen? En danr Petrus dit niet gedaan heeft, zo befluiten wij, dat gijlieden wijzer wilt wezen, dan onzen groten meefter, die benevens zijne Apostelen, de enige inftellers zijn, van onzen gantfehen Godsdienst. Deze aanmerking moeten wij nader aandringen , als wij over Hand. II: 38, 39- opzetlijk zullen fpreken. §. £0. (b) Wat is het dat gijlieden, uit die betrekking wildt afleiden ? Is het (1) dat aan alle jonge Kinderen, die betrekking bebben op het gelove hunner Ouders, Sacramenten, of ten minften, een Sacrament, moeten toegediend worden"? Maar wat denkt ge dan, van alle die jonge Kinderen, die geleefthebben, van Adam hi, tot op Abraham toe? (*) Oordeelt gij, dat ook dezen, betrekking hadden op het gelove hunner Ouders ? Maar dan is uwe fluitreden valsch; want alle die Kin« deren zijn geftorven, zonder dat aan hen, enig Sacrament is toegediend geworden. Of begrijpt ge (**)dat die Kinderen, van zodanige betrekking zijn verftoken geweest? Maar dan volgt uit deze uwe onderftelling, een van beide, of dat alle de vroegftervende Kinderen  tegen den KINDERDOOP. 213 ren van dien tijd , rampzalig zijn geworden ; indien gij zulks gelooft, fpreekt d3n recht uit; maar wij twijfelen er aan ; te meer als wij nagaan uwe verhandelingen over den Zondvloed. Of dat die Kinderen, ten minden fommige van hen, zijn zalig geworden, zonder ene betrekking op bet geloof bunner Ouders; maar dan valt uw magtig gebouw, zoo verre in duigen, dat het blijkt, dat tot de Zaligheid der vroegftervende Kinderen , niet nodig zij, ene betrekking op het geloof der Ouders! §. Si. Deze onderftelling zal u mishagen; maar verkiest gij dan (2) deze. Dat namelijk, wanneer er Sacramenten zijn ingeftelt, het dan voegzaam, of noodzakelijk is, dat ze ook bediend worden aan jonge Kinderen; en dat,zo dezen in Gods bevel,niet uitdruklijk worden genoemt, zij er egter toe gerechtigt zijn, onder andere, uit hoofde van hunne betrekking op het geloof hunner Ouders? Dat deze onderftelling bij u aangenomen wordt, kunt ge niet ontveinzen; doch vergun ons, om er op aan te merken, (f) Dat gij dus fprekende, de Joden befchuldigt met iets, waar over zij, nog van de Propheten, nog van Christus, en zijne Apostelen zijn befchuldigt geworden. Want (aa) de Joden hebben alleen hunne zonen befneden, uit gehoorzaamheid aan Gods gebod, 't welk naar den Letter behelsde , de befnijdenis van al wat manlijk was; maar indien ze uwe wijsheid hadden gehad, dan zouden ze aldus gedagt, en gehandeld hebben: aan onze Dogteren , wordt de betrekking op het geloof hunner OuJers, niet weiniger toegezegt ,dan aan onze Zonen; harer befnijdenisfe,is in allen gevalle, ook niet verboden, en bijgevolg zijn ze ook mede begrepen in het bevel der Befnijdenisfe, of fcaoon ze daarïn niet uitdruklijk genoemt voorden, (bb) 't Is  ii+ REDEVOERING 't Is waar, in het bevel der Befnijdenisfe, werdt iets gevonden, 't geen op de vrouwelijke kunne, niet kon wor« den toegepast; maar zulks moest, naar uwe wijsheid, bij de Joden geen hinderpaal zijn geweest, om iets, dat ook ene Befnijdenisfe was, of ten minften daar naar geleek, aan hunne dogteren te oeffenen ; immers het zou zoo veel onderfcheid niet hebben gehad, als er onderfcheid is, tusfchen den Doop der indompeling, en dien der befprenging; en althans tusfchen den Doop der bejaarden, en dien der Kinderen, (cc) Maar nu, hoe verregaande ook het blijgeloof der Joden zij geweest, nog worden ze daar in overtroffen, helaas! van Christenen. Zult ge nu ook van die Joden oordelen, zo als gij het van ons doet, dat zc hunne Kinderen lieten opwasfen, gelijk dien der Heidenen? zo ja, dan moeten wij u herinneren, niet alleen , dat de Propheten, dat Christus, en zijne Apostelen; mogelijk om dat ze door den geest die in u is, niet bezielt waren , nimmer den Joien, deswegens hebben befchuldigt; maar ook, dat gijlieden, van enen anderen geest gedreven wordt, wanneer gij in ons, veroordeelt, een gedrag , dat eenftemmig is met dat der Joden, en, in dezen egter, nooit is kwaad gekeurt. §. 82. (**) Niet alleen befchuldigt gij, dus fprekende, de Joden; maar het is God zelf, dien gij regelrecht befchuldigt. Want (aa) indien de Zonen onder Israël, ene betrekking hebben gehad op het geloof hunner Ouders , althans op dat van Abraham; indien die betrekking , hunne Befnijdenis voegzaam, of noodzakelijk maakte; indien de Dogteren Israëls, ook die zelfde betrekking hadden, als hunne zonen; indien God dit ook geweten heeft; waaröm heeft hij dan, ook hunne Befnijdenis niet bevolen? Zegt niet, dat volgens het voorfchrift der Befnijdenisfe, ze niet aan de Dogteren kon bedient worden;  TEGEN DEN KINDERDOOP. sis den; want het is openbaar, dat zulks zeer gemaklijk kon zijn gefchied, indien de Wetgever had gezegt, niet alleen , al wat manlijk, maar ook , al wat vrouwlijk is, zal befneden worden; en zig ten opzigte der laatfte kunne, had bedient van foortgelijke fpreekwijze , als hij het doet, ten opzigte van de eerfte. Behalven nog dat zijne wijsheid, in plaats der Befnijdenisfe, zou hebben kunnen voorfchrijven, een Sacrament, dat op gelijke wijze, aan beide de kunne, kon bedient worden. Daar nu alleen aan de Zonen, en niet aan de Dogteren, een Sacrament werdt toegedient, zo volgt niet alleen, dat deze uwe onderftelling valsch is, maar ook, dat gij u onderwind, om te bedillen den Wetgever, die behouden en verderven kan ! (bb)De uitvlugt,dat de Dogteren gerekent voerden, befneden te zijn in hunne Vaders, hebben wij overvloedig wedei lcgt; en voegen er nu alleen maar bij, dat gij deze uitvlugt makende , uwe naaktheid ontdekt; want volgens dezelve, zoudt gij alleen bewijzen, dat uit uwe gewaande betrekking , flegts vloeije het recht, van als ene befnedene gerekent te voorden; maar dat is het niet, 't geen gij bewijzen moest, of wildt. §. 83- De onredel jkheid van uwe onderftelling, zal nog nader blijken, wanneer wij befchouwen, hoedanig gij uit uwe betrekking (3) bepaaldelijk afleid, dat de jonge Kinderen, mogen, of moeten gedoopt worden. Ook dit willen wij u toegeven; maar dan vragen wij, waaröm gij er ook niet uit afleid ,dat men aan hen, het H, Avondmaal, mag, of moet bedienen? (*) Daari'n zijn wij het eens, dat onder Israël, de jonge Kinderen, van het Pafcba aten. Dat het Manna, en bet Water uit de Steenrotze, ook Sacramenten waren, van welken de jonge Kinderen, hebben gegeten, en gedronken. Immers Paulus zegt 1 Cor. X: 3, 4. Dat ze alle dezelve geejtelij- ke  zi6 REDEVOERING ke Spijze bebben gegeten, en alle denzelven geejielijktr. drank bebben gedronken, want zij dronken uit de geejiehjke Steenrotze die volgde, en de Steenrotze was Christus. En wijders is het zeker, niet alleen,dat de mate van Brood en Wijn, die men in 't H. Avondmaal moet gebruiken, over het algemeen, onbepaalt is; maar ook, dat de Kinderen al zeer vroeg in ftaat zijn, om een weinig Brood, en Wijn 5 te kunnen aannemen, en gebruiken: Gij weet dat Augustinus, de jonge Kinderen tot het H. Avondmaal toeliet; en dat er nog ten huidigen dage Christenen zijn, die hem daarin navolgen. Indien gij nu leert dat de Kinderen zodanig ene betrekking hebben, die hen recht geeft tot den Doop, waaröm onthoudt gij hen dan het H. Avondmaal? En daar gij het egter doet, zobefluïten wij, dat gijlieden zelve, van devalschheid uwer onderftelling overtuigt moet wezen; immers ten opzigte der Kinderen, kunnen wij, tusfchen die twe Sacramenten geen het minfte onderfcheid befpeuren. §. 84. (**) Ik weet dat ge u zelve, en ware het mogelijk ook ons, zoekt te misleiden, door bedriegende overleggingen, en voorgeeft f» dat in den Doop, de onderwerpen lijdelijk; maar in het Avondmaal voer. kelijk zijn. Doch is niet dit het gematigtst, dat wij over deze uitvlugt kunnen denken,te weten, dat gij ze nimmer met bedaardheid hebt ingezien : want (f) als gijlieden fpreekt van den Doop, dan denkt ge in uwe verbijfterde begrippen, altoos alleen, aan den Doop der Kinderen: dezen bekennen wij, dat in 't gene gij hunnen Doop noemt, lijdelijk zijn;maar is het onze fchuld, dat ge zodanige lijdelijke onderwerpen verkiest? Is het onze fch'uld dat de Roomfche Kerk, onderwerpen neemt die in den volftrekften zin, lijdelijk zijn; wanneer ze namelijk de klokken doopt, in den name des Vaders, des Zoons,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 217 Zoons, en des H. Geest ? (ff) Maar vergunt ons, dat wij fpreken van den Doop der bejaarden ; van enen Doop, dien gij met ons belijd, cn oeffent; van enen Doop, die althans door Christus is ingeftelt ; en hoe kundt ge van dien Doop zeggen, dac zijne onderwerpen lijdelijk zijn? Zijn ze lijdelijk (§) naar het Lichaam? maar nu lezen wij van de Dopelingen, dat ze afdaalden in , en opklommen uit bet water: of zijn dat in uwe oren, lijdelijke-werkwoorden ? (§§) Of zijn ze lijdelijk naar den geest? Maar leert gij zelve niet dat, gelijk dedisch. genoten aan het H. Avondmaal, met hunnen geest moe» ten werkzaam wezen, ontrent de Tekenen, en de plegtigheden die daar mede verrigt worden; alzo ook de bejaarde Dopelingen, met bunnen Geest, moeten werkzaam zijn, ontrent het teken, en de plegtigheden des Doops ? (§§§) Indien nu , naar den inhoud van den Doop door Christus ingeftelt, deszelfs onderwerpen naar Ligchaam, en geest beide, moeten werkzaam zijn, zo levert ook dit een nieuw bewijs op, dat men de Kinderen, niet mag, of moet dopen. ($^S§) Dit uw voorgeven ftrijd tegen u zelf, want, of fchoon uwe Dopelingen lijdelijk zijn, zo wilt ge egter, dat hunne Ouders of 'Joopgetuigen , in de plaats der Kinderen, zullen werkzaam wezen. §. 85. (bb) Gij zegt, dat tot het Avondmaal wordt verëischt ene beproeving, die in de jonge Kinderen niet vallen kan: doch (f) al wederöm uwe jonge Kinderen! Van deze bekennen wij, dat ze zig, even als de klokken der Roomschgezinden, niet kunnen beproeven; marr vergunt ons,dat wij wederöm denken aan volwasfenen, voor wien ook gij geloofc, dat dén Dx>p is ingeftelt: moeten deze, naar de Lere van Christus, en zijne Ap. zig  2i8 REDEVOERING zig ook niet beproeven; en is deze hunne beproeving, niet ene beproeving des Doops ? Moeten ze niet onderwezen worden in de Lere Van Christus; dien gelovig aannemen, en alvorens zij den Doop begeren, zig beproeven of zij in den gelove zijn, en of Christus in ben is? Laat ons nog duidelijker fpreken: wanneer de bejaarde dopeling, in de Lere van Christus onderwezen, dezelve heeft omhelst; belijdenis gedaan van zijn geloof, en na zig behoorlijk beproeft te bebben, zig gerechtigt vindt,om het teken, en zegel des Doops, voor zig te begeren; wanneer zulks aan hem istoegedient geworden, openen tijd, dat den volgenden dag, gehouden wordt, de bediening van het Avondmaal; is die Dopeling, dan niet tot dat Avondmaal gerechtigt?En mag hij het niet gerust gebruiken , zonder ene nieuwe , of nadere beproeving , nodig te hebben ? En daar ge hier op ja, zult moeten antwoorden, dan volgt van zelve, dat het een jjdel voorgeven is, wanneer gij zegt, dat tot het H. Avondmaal , ene beproeving wordt verëischt , vermits het zulks ook, en op gelijke wijze van den Doop waar is, §. 86. (ft) Wanneer g;j dan Kinderen doopt, dan doopt gij onderwerpen , die niet kunnen onderwezen worden, en niet kunnen geloven; die hun geloof niet kunnen belijden , en die zig niet kunnen beproeven; en daar uit volgt ($) dat gij in dien Doop, geheel afwijkt, van dien Doop die Christus heeft ingeftelt. (§§) Dat gij, het geen in uwe Dopeliügen ontbreekt, laat vervangen, door hunne Ouders, of Doopgetuigen; zoo, dat dezen in de plaats der Kinderen, zijn onderwezen, geloven, belijdenisfe doen, en zig beproeven; maar nu, behoeft het enig bewijs, dat, gij op gelijke grondeD, aan die zelfde Kinderen, ook het H. Avondmaal-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 219 \naal kundt toedienen? Zo veel temeer, vervalt uwe vorige uicvlugt, ontleent uit de werkzaamheid, die het tl. Avondmaal vordert, want, wat aangaat de werkzaamheden van den geest: dezen zijn bij de jonge Kinderen , juist dezelfde , als men hen den Doop, of het Avondmaal toediend; maar wat aangaat dien van het Ligchaam". dan hebben ze bij hec Avondmaal, dit vooruit, dat ze in het zelve, kunnen werkzaam zijn ,door tt Eten, en te Brinken. %. 87. Dus hebben wij de onderftelling, van de betrekking der Kinderen ,op het geloof hunner Ouders, afgehandelt; nu moeten wij II. nog fpreken van het voorftel dat de Kinderen der gelovigen, zijn in Gods Verbond; als mede, dat ze behoren tot de uitwendige Kerk; ën die zullen wij veel korter kunnen afdoen. Wat dan aangaat A. de onderftelling dat de Kinderen begrepen zijn in Gods Verbond CO- Men zal gemaklijk begrijpen, dat die onderftelling, in niets wezenlijks verfchilt, van die, der betrekking op de Ouders: hec is het zelfde Kind, dat met een atdere naam wordt voorgeftelt. Ook hier in vinden wij, het zelfde rijk van verwarring: wij ontmoeten'erin, verfcheidene, tegenftrijdige, en onverftaanbare onderftellingen: wij zullen ze eerst kortelijk nagaan, en dan zien (0 Over die onderflelling, handelen zeer uitvoerig, en niet minder fraaij , de meermalen aangeprezenen brieven over de voorwerpen van den Doop. Hoe zeer ik een vijand ben van nafchrijven, zal ik mij,hier en daar, cr van moeten bedienen,doch het zal niet anders zijn, dan een zeer kort uittrckfel,ter plaaife,daarik mijae gedagten, wel verre van beter, zelfs niet zoo goed, zou kunnen voordellen. Terwijl, ik wénsch dat mij. ne , en zoikmene, welgegronde aanprijzing, dienen moge, om dat onfehatbaar boek, nog meerder te doen gelezen worden. Q  i2o REDEVOERING zien, welk bewijs men daar uit, voor den Kinderdoop wil afleiden. Wat aangaat (a) de onderftellingen zelve. Men fpreekt van onderfcheidene, en van malkanderen, zeer verfchillende Verbonden, (i) Gelijk de Godgeleerde gefchillcn over het Gelove, alzoo zijn ook die,over de Verbonden, gevolgt geworden van verwarde begrippen onder de Ledematen: fommigen hunner, wanneer ze bunne belijdenisfe gedaan hebben, menen, dat ze in 't ■verbond zijn gekomen: naar die onderftelling, zouden er zo vele verbonden, als bijzondere gezintheden wezen; doch over zodanig wanbegrip, hebben wij ons niet te bekommeren; want wij moeten fpreken van een Verbond , waarïn jonge Kinderen kunnen wezen. §. 83. (2) Andere menen dat, gelijk onder bet O. T., alzo ook onder het Nieuwe, plaats hebbe, een uitwendig Verbond, in 't welke de Kinderen ook begrepen zijn. Deze onderftelling, wordt van verfcheide Godgeleerden voorgeftaan. Wij kunnen ons van dezelve afmaken ,door de volgende aanmerkingen. (*) Dat deze uitvinding, haren oirfprong verfchuldigt is, alleen aan zekere begrippen , over de beide Sacramenten des N. T. Want, niet alleen zij die den Kinderdoop voorftaan; maar ook zulken, die onbekeerden, tot het Avondmaal gerechtigt agten, hebben ze hoog nodig: daarenboven, is die onderftelling bijzonder nuttig , voor zulken, die geerne , een groot aantal Ledematen ziende; door de deure van een uitwendig Verbond, laten gaan, alle zodanigen ,die er doorgingen , onder de Wet des vlceschlijkenGebods; zulken zelfs, van wien God getuigd, dat hij in 't meerderdeel van hen, geen welgevallen had! (**) Deze onderftelling komt ons voor, te zijn gevaarlijk, nimmer op goede gronden bewezen, en daarenboven, vierkant aanlopende, tegen de lere van Christus, en zijne  TEGEN DÉN KINDERDOOP. 221 zijne Apostelen («). (***) Ze doet ook niets af, voor den Kinderdoop; want onder het O. T. behoorden alle de Jonge Kinderen, tot het uitwendig Verbond; en egter werden de Dogteren Ifraëls, niet befneden; daar* ënboven,zijn volgens deze onderftelling, de jonge Kinderen , ook gerechtigt tot het Avondmaal. §• 89. Cs)- Eindelijk, denken de meesten aan iets, dat zij het genade Verbond noemen, in 't welke ze menen, dat niet alleen de Gelovige Ouders; maar ook hunne Kinderen begrepen zijn. Hier ontrent moeten wij enige aanmerkingen maken, op dat wij onze denkbeelden niet en verwarren, en wel(*)dat eigenlijk gefproken,de jonge Kinderen, niet in een Verbond kunnen zijn; immers, zal iemand zijn, ene onderbandelende partye; dan moet hij, in zoo verre tot zijn verftande gekomen zijn, dat hij kan overleggen, of het fluiten van zodanig Verbond, hem nuttig zij, dan niét; om ingevolge zijner vrijheid,den voorflag aan te «nemen, of te verwerpen : nu op deze wijze, kunnen de Kinderen, niet zijn in een Verbond. CO' (**} bedien men de wijze, op welke men be» grijpt, dat de Kinderen, in het genade Verbond zijn, duidelijker voorftelde, dan had men niet nodig, zig te bekommeren, over het maken van onnutte gelijkenisfen; zo als bij voorbeeld deze : de inwoonders, zegt men, van ene belegerde,en uitgehongerde Stadt,ma* ken, met den Vijand een Verbond, uit kragte van 't welke, alle die inwoonders, en dus ook de jonge Kin* de- (») Die begerig is om zulks, zo wij menen ontegenzeglijk bewezen te zien. Leze H. Venema, over den aart der Boudzegelen. Hoofdlt. I, (v) Vergel. H. Venema, in zijn voorgemeld Werk, pag. l8. en 78, Q 2  222 REDEVOERING deren, cffchoon ze in dat Verbond, geen onderhandelende partijen zijn; van fpijze worden voorzien, of wel, de verfchoning van hun Leven bedingen , e. z. v. De tocpasfihg die men uit die gelijkenisfe maakt, op het zijn der Kinderen in Gods Verbond, is zeer klaar; maar als men het dusdanig begrijpt, dan moeten wij, bij die gelijkenisfe blijvende, aanmerken, (aa) dat dan die jonge "Kinderen, in dat Verbond zijn, juist op. gelijke wijze, als de Os, en de Ezel, die zig in die poorte bevinden; want uit kragte van dat Verbond, worden ook dezen, van fpijze voorzien, of hun leven verfchoont. (bb) Brengt die geh'jkenisfe mede, dat de Ouders, in zodanig Verbond, bedingen, niet alleen iets voor hun zelve ; maar ook voor bunne Kinderen; doch dit zullen wij ftraks overbrengen. §. 90. (***). Maar als men fpreekt van een genade Verbond, welk Verbond wordt dan bedoelt ? Er is eer. ftelijk, een Eeuwig genade Verbond, tusfchen den Vader en den Zoon; een Verbond, aan het welk de latere Godgeleerden , hebben goedgevonden, uit Zach. VI: 13. den naam te geven, van Raad des Vredes. Ten twede, demkt men aan een Verbond, dat opgerigt wordt, tusfchen God, en de gelovige Ouders. Laat ons (aa) van het laatfte verbond fpreken, en daar ontrent opmerken, (f) dat in het zelve, behalven God, de ouders alleen zijn, de onderhandelende partijen: deze nemen, naar den aart van een Verbond, den voorflag aan, ze bedingen iets voor zig zelve, en ze verbinden zig, tot de volbrenging der voorwaardens: nu, op deze wijze, zijn de Kinderen , niet in het Verbond, (ff) Dus moet, naar uwe gedagte, een van beide waar zijn, of dat zodanige ouders, bij hunnen overgaDg in het verbond, behalven voor zig zelve, nog daarënbo ven, iets bedingen voor bunne Kinderen; doch, iets dergelijks hebben wij nimmer ontdekt, nog in  TEGEN DEN KINDERDOOP. 213 in Gods woord, nog zelfs in uwe verhandelingen over het genade Verbond. Of, dat God, van zijne zijde, aan de Ouders, die in het Verbond overgaan, doet ene be. lofce, ten voordele van de Kinderen, en wel beptalielijk, ter hunner zaligheid.. Deze onderftelling zult ge vermoedelijk omhelzen; doch dan moeten wij, om onze denkbeelden niet te verwarren, aanmerken, (§; dat dan, eigenlijk gefproken, zodanig voorrecht der Kinderen, vloeit uit ene belofte, door God, ten hunnen behoeven ge • daan, ter gelegenheid, dat bij het Verbond, met hunne Ouders oprigtte; en bijgevolg, dat de Kinderen zelve, in het Verbond , niet en zijn: ook is dit, uwe eigene Lere, vermits gij wilt, dat die zelfde Kinderen, als ze tot hunne verftande gekomen zijn, het Verbond met God, zullen aangaan, op gelijke wijze, als bunne gelovige Ouders gedaan bebben. (§§,) Als wij ons nu herinneren, dat het Ve rbond 't welk God oprigt, met de Ouders, niet is via eeuwigbeid ; als de Kinderen, niet zijn in het Verbond, dan voor zo verre God, bij deszelfs oprigtïng met de Ouders, ene verklaring doet, van de bijzondere toegenegenheid, waar mede hij die Kinderen befchouwt, en aanneemt; indien eindelijk, die bijzondere toegenegenheid, gegrond is, in Gods Eeuwig voornemen', zo volgt van zelf, dat wij onze gedagten moeten afwenden van het verbond zelve, dat God, met de Ouders oprigt; maar ze behoren te bepalen, tot het Eeuwig Verbond, tasfeben Vader en Zoon. (§$$) Indien de jonge Kinderen, niet kunnen zijn in een Verbond, zoo a's het met den zondaar worde opgerigt; zo kunnen ze veel beter begrepen worden te zijn, in een Testament; iq zodanige eifRelling, d:e God van eeuwigheid heeft gemaakt, (w) Zo- (cy) Wij kunnen niet nalaten van aan te merken, dat zo wel het Hebreeuwfch woord Beritb, als het Griekfcae Dialbêke, Q 3 de  224 REDEVOERING Zodanig voordel is eenvoudiger doch het wijst ons alwederöm, op het Eeu-wig Verbond, tusfchen Vader ets Zoon, ter welkers befchouwing wij §. 91. (bb) Nu overgaan. Wegens dat verbond, of Gods Eeuwig Testament, of zijne Eeuwige Verkiezing; want in de zaak dien wij nu voor hebben, komen alle die denkbeelden, op het zelfde uit; wegens dat Verbond zeg ik, of zo ge wilt, wegens dat Tcftament, of die Verkiezinge, Leren wij, en gij leert het met ons, dat het oplevert, een bewijs van Gods barmhartigheid, jegens een de welken onze Overzetters, meestal door Verbond uitbrengen, veel eer betekenen een Testament, of ene eenzijdige (telling. Dit is zeer uitvoerig aangewezen ,door J, Swarte, in zijne be< delinge der Tijden, Wat aangaat het woord Beritb : als het wordt gebruikt van menfehen, dan betekent het doorgaans, dat gene, 't welk wij een Verbond noemen, zie Gen. XIV: 13.cap. XXVI: 28, «9. cap. XXXI: 41. Mal. II: 14; maar als het gebruikt wordt van God, dan betekent het doorgaans een Te[iament, of eenzijdige flcliing, zie Gen. VI: 18, 10. cap. IX: 9, 11, 15. l7.Num.XVril; i9.cap.XXV:vs. 12, 13.Exod.XXIV: 8.;vergel. Heb. IX: 20 Jef. L1X: 20, ai. vergel. Rom. XI: ji6, 07. Jerem. XXXI: 31 —33. Ook hebben de Hebreen geen ander woord, om een teftament te noemen. Zie verder onze kantekenaars, op Hebr. IX: 15. Nura. XLIV:' Witfrns, verbonden, pag. 3. en Junius, gelijkl. tekften 2de Deel pag. 237.340. «n dat h-:t woord Diatbéke, in onderfcheiding van Sunthéke, ook betekent een Teftament, kan men, onder andere, daar uitafneinen,dat, daar het in 't N. T. 33 malen voorkomt, onze Overzetters , het 14 malen , door Teftament uitbrengen; terwijl de mee. fien der overige 19, meer dan bedenkelijk zijn, zie Luc. I.72.75. Hand. III: 25. Hebr. X: 16. Hand. VII: 8. Rom. IX: 4. cap; XI: 27. Gal. UI: 15-17. cap, IV: 24. Eph. II: 12. Hebr.VIIs 32. Zie hier over T. H. van den Honert ;Hebr. VIII: 6. verg. «ap. XII: 84. Zie hier over D'Outrein, ads Deel pag. 289.  TEGEN DEN KINDERDOOP. £?5 een zeker aantal uit het rampzalig menschdom, welkers verlosfing, en Eeuwige Zaligheid, hij van Eeuwigheid , en zulks op ene onherroepelijke wijze, heeft beraamt; dat die bewijs zijner barmhartigheid , is geweest vrij; zonder opzigt, op enig voorgezien geloof of'goede werken; veel min (en die gelooft gij anders ook) op enige natuurlijke betrekking of bloedver-wantfebap. Wanneer ge nu zegt, dat de jonge Kinderen der gelovigen, (want van dezen alleen, is het, dat wij thans zullen fpreken; en dit moet men in 't oog houden, ten dele; op dat men ons , niet ligtvaaïdig, van onrechtzinnigheid en befchuldige; ten dele, op dat wij den (laat des gefchils, niet en vermengen , met het -Leerfteifel, 't geen de gelovige Ouders betreft ,)met hunne Ouders zijn, in dat Eeuwig Vredeverbond, in dat Testament, of in die Verkiezingen dan moet gij, een van beide kiezen; immers een derde kunnen wij niet uitdenken, dat namelijk, die Kinderen, daarin zijn, of voljlrekt, of voorwaardelijk, (f) Kiest gij nu het eerfte? Dan moet volgen, dat de Kinderen der gelovigen, zekerlijk zalig worden: maar verftaat gij dat, van alle die Kinderen? Ze zijn, of vroegftervende, of tot Jaren van onderfcheid komende. (§) Zijn hec nu de vroegjtervenden alleen , dien gij begrijpt, dat alle zalig worden, en uit dien hoofde, hen gerechtigt agt tot den Doop? Maar, hoe weet gij, bij hunnen Doop» aat ze vroeg zullen fterven? En wat (§§) aangaat zulken onder hen, die tot Jaren van onderfcheid komen. Worden dan, naar uwe gedagte, ook deze, alle zalig? Maar dan fpreekt gij openlijk tegen, de lere, zo wel der H. Schrift, als van de beftendigfte, en overtuigelijkfte ondervinding. Of zult ge geloven, 'tzij, dat zulken onder hen, die den breden weg bewandelen, niet tegenftaaade alle hunne uitgietingen van boosheid, egter Q. 4, *Ut>  226 REDEVOERING alle, eens eindelijk zullen behouden worden? 't Zij,fat derzulker Ouders gene gelovigen waren ? Dit willen wij van u niet hopen; maar dan zijn de Kinderen der gelovigen in 't algemeen, niet volftrekt begrepen, in Gods Verbond, Testament of Verkiezing: want naar zulk ene onderftelling, zouden ook alle die tot Jaren van onderfcheid komen , moeten zalig worden; dan, dit zo niet zijnde, fchijnt gij over Góds Testament, te denken, zo als wij doen, over dat van enen mensch, volgens het welk, zijn nagefjagt, blijft in het bezit zijner nagelatene goederen, tot zoo lang, dat er een verkwister opftaat, die het Erfgopd verteert.' §. 92. Of wilt gij Gods Verbond e.z.v. ten opzigte der Kinderen, Cft) befchouwen als voorwaardelijk, namel jk, dat ze zalig zullen worden, wanneer er hun gelove tusfchen beidekomt; maar ook dan, zultge u verlegen vinden; want de vroegjkrvep.de, kunnen die voorwaarde, niet volbrengen; en wat hen aangaat, die tot Jaren van onderfcheid komen; deze zijn dan in niets bevoorregt, boven alle die andere Kinderen, die,om 't even,uit welke Ouders ze geboren zijn , ook tot de Zaligheid zijn gefchikt, indten ze geloven. Of zult ge den Doop toedienen, aan alle die onderwerpen, wien gij, terwijl ze in hun ongeloof volharden, met alle verzekerheid toeroept, gem looft in den Here Jefus, en gij zult zalig worden? Maar indien g.j dit niet en doet, waaröm doopt gij dan jonge Kinderen, die zig in 't zelfde geval bevinden? $. 93- Nu moeten wij (b) overwegen, welke bewij. zen, men voor den Doop, afleid, uit het zijn der Kinderen in het Verbond Men redeneert namelijk aldusde jonge Kinderen der gelovigen, zijn in het Verbond begrepen; dus herben ze recht, tot dc Zegelen van dat Verbond: de Doop is een zegel van het Verbond; derbal-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 227 hslven moéten die Kinderen, gedoopt worden (*). Het zal gt noeg z:jn , ontrent deze redenering aan te merken, dat ze Bedriegelijk, en Vahcb is. Bedriegelijk; want, laten wij ze geheel, en zonder enige uitzondering overnemen; hoewel er egter, zeer veel op te zeggen valt; van waar dan het voorftel, van zegelen in 't meervoud; daar gij in de daad, alleen maar bedoelt, het ene zegel, te weten den D;op; terwijl intusfchen die gantfche redenering , op gelijke wijze, een bewijs uitlevert, dat men den Kinderen, ook hetfl. Avondmaal moet toedienen ? En dat gevolg verwerpt gij zelve. Die redenering is ook Vahcb: want de Dogteren der Joden, waren, niet minder in het Verbond, dan hunne Broeders, en egter, ze werden niet befneden! 94. Nu moeten wij nog eindelijk B. fpreken van deze on 'erftelling: de Sacramenten (zegt men) zijn gegeven aan de uitwendige Kerk: de jonge Kinderen helmen tot de uitwendige Kerk; bijgevolg ze mogen, of moeten gedoopt worden. Wij zullen kunnen volftaan, met deze eenvoudige aanmerkingen, (a) Door de uitwendige Kerk,verftaat men,ene gemengde Vergadering, betraande, niet alleen uit ware gelovigen; maar ook uit mondbelijders. Op die onderftell.ng, valt ook zeer veel te zegden Gy). Doch wij zullen ze hier, overnemen, (b) Wen zegt, dat de Sacramenten aan die uitwendige Kerk zijn gegeven. Wanneer men, die onderftelling toepas- fen- (x) De omlecUging , en ene breedvoerige wederlegging, van deze aanëengelchakelde Redenering, kan men vinden, in den agtfien Brief, over ds voorwerpen des Doops. (yj Deze ouderftelling wordt ontleed, en getoetst, door II Fenema, over den aart der Bondiegelen, Huofdltuk XI. Q s  228 REDEVOERING fende, op het gebruik der Sacramenten, er uit wil afleiden , dat tot derzelver toediening, niet verëischt wordt, ene voikomene zekerheid, wegens het gelove, van hen die ze begeren ; en dat bijgevolg, hij, die Simou den Tovenaar gedoopt heeft , niets onbehoorlijks gedaan hebbe; dan ftemmen wij zulks toe; maar als men daaruit wil afleiden,dat Simon den Tovenaar zelf,niets onbehoorlijks gedaan hebbe, door zig den Doop te laten toedienen; zelfs, dat den Doop, ook aan hem , als aan een Lidc der uitwendige Kerk, gegeven was; dan verwerpen wij die onderftelling geheel en al (z). Doch, om ons te bekorten, zullen wij ze hier, ook overnemen. (c) Men zegt wijders,. dat de jonge Kinderen, behoren tot de uitwendige Kerk', maar die onderftelling, begrijpen wij niet duidelijk genoeg; want men leert eenftemmig, dat de Kerk, zoo in het Hebreeuwsch, als in het Grieksch, benoemt wordt, met woorden, die beide betekenen, een Volk, dat niet alleen geroepen; maar ook door die roeping , bijeen verzamelt wordt. Deze roeping, ten opzigte van de uitwendige Kerk, zegt men, dat gefchied , door de verkondiging van Gods Woord; en dan wil men nog, dat de jonge Kinderen ,^ tot die Kerk behoren ! Indien onder Israël, de jonge K'hderen tot de Gemeinte behoorden, zo was het niet door hunne roeping; maar door hunne geboorte; doch het verëffenen van deze ftrijdigheid, is onze zaak niet; en om ons al wederöm te bekorten, zullen wij ook hier, die onderftelling overnemen, (d) Maar wat nu aangaat het befiuit, dat men uit die onderftelling afleid; te Cs) O» redenen , dien men wedeiöm bij Vtnema kan via« •ien.  TEGEN DEN KINDERDOOP. ' Hf te weten, dat de jo,geKv.d r^ttigt* afmoeten ged^nt worden; ook dac,zullen wij als een gevolg, derb:i on overgenomene onderftellingen, aannemen, Wanneer wij zullen zien, dat gij zelf, het met overtuiging doet; cn dat kunnen wij niet geloven, om dat gij den Kinderen hec Avondmaal onthoudt; het welk ook behoort tot de Sacramenten , die naar uwe onderftelling, aan de uitwendige Kerk, gegeven zijn! §, 95. Gode zij dank, daar ik mij nu bevind, buiten den uitgang van dat verward, en duister Doolhof! Hij zij Gebeden, dat wij, ons Spiegelende aan zulk een voorbeeld, uit het welke ons gebleken is, waar toe men kan vervallen, als men zig een eigenwilligen Godsdienst wil oprigten; dat wij, zeg ik,altoos,en in alles, wat den Godsdienst betreft, alleen mogen volgen , zijn woord, dat een Lampe voor onzen voet, en een Licbt voor om Pad is. Misfchien, zullen fommige uwer, vragen, waar toe diende al dien omflag, daar het immers «er kort, en overtuigend gebleken is, dat de voorgewende betrekking, of het zijn der Kinderen_ in het Verbond, niets af en doet, ten voordele van den Kinderdoop? Doch Geliefde, indien wj alleen fpraken tot zulken , die met vrijmoedigheid zeggen kunnen, Spreek Heer; want uw Dieustknegt hoort! Indien wij alleen te doen hadden, met zulke Proteftanten , die ban verftand wilden gevangen leiden, onder d; gehoorzaamheid des Evangeliums; dan hadden wij deze gantfche Redevoering kunnen agterlaten. Het is zoo mijne Geliefde, wij twijfelen , immers wij kunneu zeer bezwaarlijk geloven, dat de Voorftanders van den Kinderdoop , als zij denzelve , voor God mossten verantwoorden , gelijk !ze het eenmaal zullen moeten doen!  23° REDEVOERING doen !, zig dan, van zodanigedroggronden, zoudendur. ven bedienen. Wij ftaan verbaasd, over hunne verbhnding, en hardnekkigheid, die ons toefcbijnen, eerder toe, dan af te hemen. Die gewaande betrekking, of dat zijq ;n het Verbond, fchijnt voor hen te we! -en, een Bolwerk, waarin zij, een oneindig aantal wegen, en fchuilhoeken hebben gemaakt, zoo, dat ze zig bijkans, van alle middelen, om door overtuiging ge. vangen te worden, hebben verftoken. Om die reden hCt' dat °DS bev,ijtigc hebben> «rft'W.om die wegen, en fchuilhoeken te floppen ; 0f om hen de" mate te prangen , dat ze daar van geen gebruik kunnen maken: dit hebben wij getragt te doen, door ene juiste bepaling van den waren ftaat des gefchils; ene bepaling die, zo wij ons niet en bedriegen, zeer ge. fchikt » ter overtuiging, dat men niet bewijzen kan t geen men behoorde te doen. Ten twede, om , ' eigen gevoelen, te ontleden; om het van alle vercier. felen te ontkleden, en zodanig naakt ten toon te Itel. Jen, dat ene aandagtige befchouwing van het zelve genoeg behoorde te zijn, om het met verSgtine reveil werpen God zegene daar toe onze pogingen" Dan daar ook deze Redevoering, te zeer is uitgedijd zul' len wij ze kortclijk befluiten, met deze twe aanmep. kingen. §. 9S. I. Voor zo verre wj ware gelovigen zijn, ja zelfs de uitmuntendfte onder hen mogten wezen, kennen wij egter, aan onze vroegftervendcKinderen, geen het minfte voorrecht toe, boven aiie andere Kinderen: daar benevens laten wij hen niet toedienen, datgene t welk den H. Doop wordt genaamt. Dit boezemt een vooroordeel in, tegen oas, en onze Lere, bij alle de Voor*  tegen den KINDERDOOP. ajr Voorftanders van den Kinderdoop (a). Bij wien het genoeg fchijnt te wezen, als zegeloven, en niet zelden, met veriigting, en gramfchap, openlijk ons toeduwen, dat wij onze Kinderen, gelijk ftellen, met dien der ongelovigen; en wreed genoeg zijn, om hen daarenboven, den Doop te onthouden; hen laten opwasfen, even als Kin- (a) Sommigen, befchouwen die Kinderen, als reeds voor hunnen Doop, gelukkig, of meer dan andere bevoorrecht te wezen; zulks is ons in deze redevoering gebleken; egter menen zij, dat daarenboven, ook nog de Doop, den Kinderen enige nuttigheid toebrengt, hoewel ze niet zeggen, of onzes oordeels kunnen zeggen , waarïn het betta. De broederen Lutheranen, fchynen alles, alleen aan den Doop, als een Sacrament toe te fchryven; immers in hun Formulier, leren ze het zeer duidetyk,zeggende, voor de belening des Doops. dat de Kinderen , in hunne grote rood, en Elende , niet anders kunnen geholpen worden , dan dat ze door den Heiligen Doop , uit God nieuw geboren, en alzo van God tot Kinderen door bet nieuwe Ver. hond 'aangenomen worden. Doch in de Dankzegging na derDoop , veranderen ze van toon, zeggende,almagtige —God, en Vader, wy zeggen u lof cn dank , dat gij uwe Kerk zoo ge- mdig _ vermeerdert , en deze Kinderen verleent hebt datze door den Doop wedergeboren , uwen lieven Zoon . ingelyfd zijnde, uwe Kinderen, en erfgenamen van alle uwe Hemelfcbe goederen geworden zijn. IVij bidden „ dat gij deze Kinderen, (die ku uwe Kinde¬ ren geworden zyn) e. z. v. En inde vermaning aan te Ou- ders, en Getuigen gij m»«Ï deze Kinderen voortaan v,or Kmderen van God houden, en voor dezelven vlijtig bid. den ; dat toch God het werk, het welk hij m een Heiligen Doop met dete Kinderen begonnen heeft, volbrengt tot aan V einde.  232 REDEVOERING Kinderen der Heidenen! Dan Geliefde, gj weet, dat zo niet de boosheid, althans ene verregaande onkunde, en daar uit volgend, diep ingewortelt vooröordeel, de oorzaken zijn van deze befchuldiging. Intusfchen moeten wij ons, zodanige mishandeling, ten nutte maken,en wel A. est verfterking van ons geloof. Immers over het algemeen, is er voor onze Kinderen, irdien ze tot hunne Verftande zullen komen, meerder verwagting, dat ze zullen kennis krijgen, aan de Zaligmakende Waarheden , dan er is, voor de Kinderen der Joden, Heidenen, en Turken; ook is er voor hen veel minder zwarigheid, dat hunne Gemoederen, door zogenaamde, Godsdienftige vooroordelenj zullen afkerig gemaakt worden van de •waarheid die in Christus is. Of denkt men, dat ons gedurig gebed, ten voordele onzer Kinderen, geheel vrugteloos zal wezen? Is het niet, het geloof, waardoor men zijne Kinderen,geheel onderwerpt aan Gods welbehagen; waar door Abraham bereid was, om zijn enigen Zoon te offeren ? Zijn'er niet vele Kinderen, die bevoorrecht worden, niet alleen door de Gebeden; maar ook door het Onderwijs, en het voorbeeld hunner gelovige Ouders? En daar men zo groten ophef maakt, van de Godsdienftige verpligting, waaronder de Kinderen zig moeten befchouwen, als ze zig herinneren, dat zeiq den Doop, door hunne Ouders, Gode zijn opgedragen> van den Baarmoeder af! Als men zodanigen ophef maakt, uit hoofde van de bediening, ener enkele, en kortfiondige plegtigheid; zijn wij dan niet bevoegt, om zodanige verpligting, te gronden, niet op ene enkele plegtigheid; maar op duizenden gelovige Gebeden; op een aanhoudend, en welmenend Onderwijs; op ene alzins Christelijke,, en bijgevolg, liefderijke opvoeding; be-  tegen den KINDERDOOP. 233 bekragtigt door enen Heiligen, en voorbeeldigen wandel? §. 97. Dit is het nog niet al, wij moeten ons ook zodanige fmaadheid ten nutte maken. B. Tot verfterking, van alle die Drijfveren , welken ons aanzettent om niet alleen het tijdelijk , maar voornamelijk, het Eeuwig welzijn onzer Kinderen, te behartigen. Immers onder hen die den Kinderdoop voorftaan , wordt ook een aantal gevonden, dat zig beijvert in het nakomen van zulk ene pligt; wij hebben daar in , boven hen,niets vooruit: zij integendeel voegen er nog den Doop bij: 't is waar, wij befchouwen zulks, als ene enkele toediening van een weinig water: maar deze onze Broeders, immers fommigen onder hen, geven er meerder gewigc aan: zij befchouwen het, als iets nuttigs.'t geen wij onze Kinderen onthouden , en dat is de bronwel waar uit de fmaadheid, die men ons aandoet, voorkomt. Laten wij hunne onkunde verfchonen, en ons alleen bepalen tot redenen ter overtuiging. Worden wij gefmaad , veragt of vervolgt; laten wij ons geluk daar in zoeken, dat wij hierin lijdelijk zijn. Kleeft ons die onkunde, en vervolgzugt niet aan; wie onderfcheid ons? Hec voornaamfte is, dat het ons niet genoeg zij, om in de pligten jegens onze Kinderen, aan die Broederen,niets toe te geven;maar indien wij onze Lere.agten beter te zijn, zo behoren wij in dezelven, overvloediger te wezen. La« ten dan onze Gebeden, voor onze Kinderen, zo veel te menigvuldiger, en ernftiger wezen. Laten wij onze kniën buigen voor hem, die altijd leeft, om ook voor jonge Kinderen te bidden; voor hem die ze in zijne armn omving: Laat ons hem , onzen nood klagende, voorhouden, hoedanig wij, om onze aankleving aan zij-  234 REDEVOERING zijnen Godsdienst, veracht of vervolgt worden: Laat ons op dien grond, bij hem, zo veel te ernftiger aanbou. den, dat onze Gebeden verhoort worden : dat onze zwakke, doch welmenende pogingen, aan onze Kinde^ ren, zo veel te meer mogen gezegent worden; opdat da r door, niet alleen onzen fmaad ; maar ook dien van zijnen Godsdienst, moge uitgewischt worden.' La. ten wij ook overvloedig zijn, in het behartigen van de beste opvoeding: hier over kunnen wij thans niet uitweiden. In een woord, laat ons alles toebrengen, 'e geen van ons gevordert wordt, om onze Kinderen op te leiden , tot goede Burgers, bijzonder van het Hemelsch Jerufalem. Laat ons eindelijk, overvloedig zijn in ons gedrag: alle kwade voorbeelden , zo veel mogelijk vermijden i ons voorbeeld zij altoos, Leerzaam, overtuigend, cn aanlokkend, om nagevolgt te worden! Laat men dan, onze Kinderen befchouwen , als Heidenet?, en Tellenaars, wat nood! indien wij op goede gronden, beter weten; gelukkige Ouders, die, hunne k nderen vroeg verliezende, zig dusdanig bewust zijn! gelukkige Ouders, die bij het opwasfen hunner Kinderen * zien,dat hunne pogingen, door Gods zegen worden be' kroont! Driewerf gelukkige Ouders, die bij hun verfchijën , hunne Kinderen voor enen tijd , zullende verlaten, hen, vol van gelove, mogen toeroepen. Ik vare op tot mijnen Vader, en tot uwen Vader, tot mijnen God en tot uwen God l die hunne Kinderen het laatst vaarwel zeggende, er bij mogen voegen dat ze hen voorgaan , en opwagten zullen ,. in het Huis des Vadtrs, daar vele woningen zijn. Die eenmaal zullen mogen zeggen , zie bier mij, en de Kinderen dien gij mij gegeven badl § 98. II, Onze laatfte aanmerking, bellaat in dit voor-  TEGEN DEN KlNDËRDOÖÏ*. 23S voorftel, of namelijk iemand, die in zijne Jonkheid gedoopt is, doch, tot Jaren van onderfcheid gekomen zijnde, overtuigt wordt , van de nietigheid des Kindeidoops, zig behoort te laten Herdopen? Op dat voorftel, moeten wij onderfcheidenlijk antwoorden, en wel A. dat men het zelve,maar al te veel hoort,uit den mond van onheilige, en vervolgzieke menfehen; zulken namelijk die, hoe zeer ze overtuigt zijn, hoe weinig alle de redenen, die men, voor den Kinderdoop geefc, vermogen ,op gemoederen, die zig indedaad toeleggen,om Christus, en zijne Apostelen alleen na te volgen; egter opzetlijk voornemen. , om, al ware het ook ten koste der Waarheid , der Broederliefde , der Verdraagzaamheid, en van den Vrede; den Godsdienst der Vaderen, met geweld te befchermen;een Godsdienst,die van tijd tot tijd, niet alleen met nieuwe Leringen, wordt ontciert; maar dien men ook verzwaart, door het opleggen van lasten , naar het goeddunken der menfehen. Hoe nu zodanig ene handelwijze, kan verfchoont worden, door een voorgewenden ijver, voor de zake God'., kan hier uit blijken. Als men ziet, dat de redenen niet o vertui* gen: als men zelfs weet, hoe fommige van dien, gene genoegzame klaarheid , zekerheid , en bewijsgronden hebben;ziet daar een middel, om die redenengewigc bij te zetten. Zij, wier gemoederen, wegens de wettigheid des Kinderdoops, bezwaart zijn, ondervinden zodanige onaangenaamheden , die van alle Eeuwen, lifter of zwaarder waren, naar mate men minder, of meerder afweek, van den Godsdieust der Vaderen: ene twijfeling, wegens de wettigheid des Kinderdoops* kan verfchoont worden; zelfs dan, wanneer men weigert over zijne eigene, of anderer Kinderen, als Doopgetuigen te ftaan; maar met dat alles, de Kinderen moeten gedoopt B war»  23<5 REDEVOERING worden. Indien men zulks naliet, zou het opfpraak maken, zo niet erger: en 't geen den knoop toehaalt, is deze veel vermogende reden. Indien gij uwe Finderen niet laat dopen, om dat gij zodanigen Doop verwerpt, dan verwerpt gij ook dien Doop, die aan u is bediend geworden : dan behoort gij niet bij ons, maaj bij de Doopsgezinden i dan moet g;j u laten Herdopen ; en u voegen bij die Herdopers, of Wederdopers, wier gedagtenis, tot ene afgrijzing is: welk een opfpraak, welk ene verwijdering, welke beroering, ftaan daar uit niet geboren te worden 1 e. z. v. Dat zulks de tale, en de handelwijze, van vele der Kinderdopers zij, is al te openbaar. Vind gij mijne geliefde, daar in, iets van bet gevoelen dat in Jefus, en zijne Ap» was? Of komt zodanig een gedrag, niet bier op uit, wat gaat ons uwe bekommering aan; indien gij,er u niet van en ontdoet,tón moogt ge toezien! Mag men er deze woorden niet op toepasfen? gij Jluit bet Koningrijk der Hemelen voor de menfehen, overmits gij daar niet in en gaat, nog de gene die ingaan zouden, niet en laat ingaan (b). Of zullen wij het voordellen met de woorden, waar mede God, de Herders Israëls bellrafte? De zwakke en fterket gij nietende bet kranke, en belet gij niet, ende bet weggedrevene en brengt gij niet weder , ende bet verlorene, en zoeket gij niet; maar gij heerschet over baar, met Strengigheid , tn met hardigheid (cj. $. 99- B. Wanneer men zodanigen Doop, met den naam van enen Herdoop befiempelt, dan handelt men niet volftrekt, ter goeder trouwe: wij ftaan de wettigheid dier benaming toe, aan zulken, die den Kinderdoop, houden te zijn, van een Godlijk gezag; maar wat de Men- (*) Matth. XXIII: 13. (Y) Ezech. XXXIV: 4.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 23? Mennonicen, wat ons aangaat, die hem verwerpen; bij ons, is den Doop der bejiarden, offchoon ze in hunne Kindsheid zijn gedoopt geworden , genen Herdoop, maar wel, den enigen waren Doop; vermits w j de eer* Re, flegts houden , te zijn, ene plegtigheid, naar de over» levering der menfehen ingevoert. Ook dunkt ons , dat de üoop, die zodanigen , aan zig willen bedient hebben, niet meer, den naam van Herdoop verdient, dan die, welke door Paulus is bedient geworden. Die Ap. oordeelde, enigermate op gelijke wijze, over den Doop van Jobannes, als wij doen, over den Doop der Kinderen, en wij lezen . dat zulken , die reeds gedoopt waren, in den Doop van Jobannes , door dien Ap. wederö n zijn gedoopt geworden, egter zoo, dat Lucas, zulks niec enen Herdoop noemt (d). C. Wat aangaat zodanigen, onder de Voorftanders van den Kinderdoop,die van enen anderen geest gedreven worden; indien ze zulke bekommerden ontmoeten, moeten ze, of aan hen geven zodanige redenen ; ten minde ene enige reden, die klaar, fchriftmatig, en gemoed overtu'gend, den Kinderdoop bevestigen: dan wordt die bekommering, geheel weggenomen; vermits men dan, in den Doop der Jonkheid kan berusten. Maar dit heeft men nooit gedaan, en wij onderftellen , dat het onmagelijk is. Of ze moeten , zig die bekommering,hartelijk aantrekken;zig herinnerende hoe de Opperherder, d« Lammeren in zijne Armen draagt, en de Zogende zagtkens leid. Die bekommernis, moeten zij, als de hunne aanmerken; ze tragten weg te nemen, door overtuigende, en gepaste redenen ; maar helaas! Het aantal der zulker, is zeer gering, en ze worden, in hun- («O Hand. XIX: 17. R a  238 REDEVOERING hunne welmenende pogingen, terug gehouden , uit vreze voor hen , die om zo te fpreken , zeggen dat ze Jodin zijn. §. löe. D. Indien dan zulke bekommerden, zig geen of althans weinig, en zeer geringen troost, kunnen beloven , van hen, wier pligt het is, te waken voor bunne Zielen; waar voor zij rekenfcbap zullen moeten geven; Laat ons dan zelf zien, wat ons te doen ftaat. (a) Welke uitvlugt ook het vleesch moge verzinnen; wel. ke onaangenaamheden, men zig ook, met reden, hebbe voor te ftellen, egter menen wij, dat iemand, die in zijne Jeugd is gedoopt geworden, doch die van de nietigheid diens Doops, is overtuigt; in de volftrekfte verpligting is , om zig te laten dopen. Immers die vopligting vloeit, uit het Gebod van Christus. Een Gebod, woar ontrent men gene billijke uitzondering maken kan. Een Gebod, waarmede zelfs die uitvlugt niet beftaanbaar is, dat men namelijk , zig den Doop der Kindsheid, door eer. gelovig gebruik, kan te nutte malen; want zulks, kunnen, en moeten ook doen, zulken, die op hunne Relijdenitfe zijn gedoopt, en het is dien Doop , dien Christus wil bedient hebben. Ook zou men op gelijke wijze kunnen denken, ontrent hec jtvondmaal, en uit dien hoofde het genoeg kunnen agten, als men het éénmaal had gebruikt; maar Christus wil, dat men, het dikwijls zal gebruiken, (b} Deze ftelling cgcer,moet enigzints getnatigt worden, ten opzigte van zulken , die van ds nietigheid huimes Kiaderdoops, niet eerder zijn overtuigt geworden, dan na dat ze reeds het H. Avondmaal, hadden gebruikt. Buiten twijfel, is er, naar onze denkwijze, in zodanig geval, ene dubbele rcj'sflag begaan, te weten, eerftelijk door  [teceh nEM KINDERDOOP. 230 door de Ouders, die zodanigen Doop badden begeert; en daarna, door den Gedoopten zelf, voor zo verre hij, den Redelijken Godsdienst van Christus, niet behoorlijk had onderzogt. Wat moet nu zodanig iemand doen ? Wij menen, dat men hier ontrent, de Christelijke Verdraagzaamheid moet oeffenen, en begrijpen dat een iegelift ftaat, of valt zijnen Here; maar het is bezwaarlijk te bepalen, welke keuze de beste zij. 't Zij dan dat hij zig late dopen , hij doe het, uit gehoorzaamheid voor den Here, en ten openbaar bewijs, niet alleen, dat hij alle menfchelijke inftellingen verzaakt; maar ook, van zijn leetwezen, over de vorige oniigtzao^heid, en den daar uit gevolgden misflag, Of verkiest hij, in zijnen Doop der Kindsheid te berusten, hij doe het, ook uit gehoorzaamheid voor den Herej die niet ingeftelt heeft, enen Doop, die op het gebruik des H. Avondmaals zou volgen. In een woord, een ieder zij in zijn gemoed ten volle verzekert! Dan geliefde, dit zijn de jammerlijke, maar ook de natuurlijke gevolgen, die de ongehoorzaamheid aan bet Evangelium \wGodt Zoon, na zig fleept. Laaten wij ze betreuren; een welgevallen bebben, aan Zionsflenen, en medelijden met baar gruis. Laat ons niet alleen verwagten, maar ook baasten, naar dien beftemden tijd, waarïn God, om Zion genadig te zijn, zal opjtaan, en zig ovtr baar ontfermen (ej : naar die dagen, in welken op de bellen der Paerden, (de luiddruftige Belijdenisfe, der moedige Christenen) zal ftaan, de Heiligheid der Heren ; wanneer er geen Caaniter meer zijn zal in 't Huis des Heren (ƒ)! Dan mijr.e Geliefde, zal er ene verhevene bane, en een weg zyn,(te weten, een weg, op een verheven Dijk gebaant,) (O Pf. CIl! 14, 15- (/) Zach- XIII: 20' 2U R 3  240 REDEVOERING tegen den KINDERDOOP, baant,) die zal de Heilige Weg genaamt voorden; de on. reine, en zal daar niet doorgaan , maar bij zal (indien ze verandert worden, ook)voor deze (onheiligen)^», die dezen weg wandelt,zelfs de Dwazen, en zullen niet dwalen (g). Laten wij intusfehen, met onderwerping berusten, in het beitier der Kerke, en aanbidden de ondoorgrondlijke wegen van hem, dien in dezelve, alken gegeven is, alle magt,in Hemel, en op Aarde. La. ten wij ons allermeest beneerftigen, om een Ere Cbristi te -zijn; om te behoren , onder die weinige namen te Sardis, die bunne Klederen niet bevlekt bebben; die in witte Klederen zullen wandelen, met bem , die gezegt heeft, daar ik ben, zal ook mijn dienaar zij»,-met hem,die tot elk onzer, zo vele w;j in der waarheid zijne navolgers zijn, zeggen zal, wel gij goede, en getrouwe Dienstknegt, over weinige zijt gij getrouw geweest, over vele zal ik u zetten: ga in , in de vreugde uwes Heren. De God nu des Vredes. — Volmake in ons allen goeden werke, op dat wij zijnen wille mogen doen; werkende in ons, bet gene voor bem welbebagelijk is, door Jefnm Cbristum; denwelke zij de Heerlijkheid, in alle Eeuwigheid. Amen. (g) Jef. XXXV: 8. VIER-  VIERDE REDEVOERING, TEGEN DEN KINDERDOOP. §. i. In onze laatfte Redevoering, hebben wij een begin gemaakt, met de redenen die voor den Kinderdoop worden aangevoert, te toetfent Wij hebben ons toen alleen bezig gehouden , met de befchouwing van de betrekking, die men meent dat de Kinderen hebben, op het geloof hunner Ouders; op Gods Verbond, of op de uitwendige Kerkten van het bewijs, dat men daaruit, wil afleiden: Dit hebben wij zeer uitvoerig, en , zo wij ons niet en bedriegen, tevens klaar, en verftaanbaar gedaan: indien nu ons voorftel, duidelijk wast indien wij onze denkbeelden ,onbewimpelt, en ter goeder trouwe, hebben voorgeftelt, zoo, dat ze ook vallen onder het bereik, zelfs van minkundigen; dan blijft er alleen deze vrage over, of namelijk, die duidelijk uitgedrukte denkwijze, en redeneringen, gegrond zijn, dan niet: zo nu het eerfte , dan hebben wij veel gewonnen en wij verbeelden ons fterk, dat er, ten minften enigen zullen zijn, die, onze redenen overwegende, voor de kragt der waarheid zullen bukken; maar zo het twede; als onze redeneringen, over het algemeen, ongegrond zijn, dan betuigen wij, in dezen, geheel blind te wezen: dat wij ons hart, egter open ftellen, voor alle overtuiging; dien wij niet alleen begeren, en verwagten; maar dien R 4 wij  &42 REDEVOERING wij ook', door onze welmenende openhartigheid, oordelen verdiend te hebben: Indien wij ons dan, naar uw oordeel, in dat geval mogten bevinden; wel aan dan! Zegt ons, of, en waarïn, wij uw gevoelen, niet naar waarheid hebben voorgeftelt, of waarïn wij, dolende, hec zelve niet bondig hebben wederlegt. Stelt ons voor, niet alleen onze doling; maar ook de Bronnen waar uit ze voorkomt:Spreekt zoo klaar,en verttaanbaar.ais wij gedaan hebben; maar vooral, herinner u, dat wij, ook ten opzigte van den Christelijken Waterdoop, in niets anders, hoe ook genaamt, geloven, dan in de lere vaa Christus, en zijne Apostelen. %. 2. Nu moeten wij overgaan, om de verdere, en voornaamfte redenen, waar door men den Kinderdoop wil ftaven, ter toetfe te brengen. Wij zeggen de voornaamjie; want federt de invoering van dien Doop,heeft men bewijzen gezogt,in zodanigeplaatfen der H. Schrift, die in volgende tijden, en althans tegenswoordig, daar' toe , niet voldoende worden geöordeelt. Bij voorbeeld, deze getuigenisfen. Zo iemand niet geboren en wordt uit Water en Geest, bij en kan in 't Koningrijke Gods nut ingaan (a). Die gelooft zal bebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig noorden f», Staat op, laat u dopen, en unie Zonden afwasfeken (c). Hij beeft ons Zalig gemaakt — door bet Bad der Wedergeboorte, en de vernieuwing des H. Geestes (d). Waar van bet tegenbeeld, den Doop, ons — bcboitd (e). Van alle deze plaatfen, kunnen wij ons af- (d) Joh. III: 5. (b) Mare. XVI: 16. Hand. XXII: 16. 00 Tit. III: 5. r» 1 Petr. HL ai. Over de drie eerfle plaatfen , kan men nazien , de Brieven over de Onderwerpen des Steps, pag. 38.42. Indien God wil, en wij teven, zullen de twe  TEGEN DEN KINDERDOOP. 243 afmaken, door aantemerken; deelt, dat zij, wier gevoelen wij beitrijden, den Doop , niet houden te zijn, ene noodzakelijke voorwaarde ter Zaligheid: deze doling der oude Christenheid, wordt door hen verworpen : indien geloof, en bekering, tot die voorwaardens behoren, gelijk wij alle, wat de volwasfenen betreft, toepLemm- n, zo zou dan, indien men de ware mening der onderftelling nagaat, de Doop zijn, een voorwaarde, van een voor* " waarde'. Deels dat alle die gezegdens, zijn gcrigt; alleen tot, of fpreken van, volwasfenen ; nu, over dezen, hebben wij geen gefchil: behalven,dat de uitleggingen onzer tegenftanders, zo veel aangaat die getuigenisfen, en toegepast zijnde cp volwasfenen, zeer rechtzinnig zijn. § 3. Dan, tot de andere bewijzen overgaande, zullen wij eerst voorftellen de zodanigen, die fchijnen te begunftigen, het denkbeeld, dat de Kinderen betrekking hebben, op het geloof hunner Ouders, en in gevolge van dien I. Matth. XVIII: i-6. dus luidende; ter zelfder ure, kwamen de Discipelen tot Jefus, zeggende: wie is tocb de meeste in bet Koningrijk der Hemelen ? En Jefus een Kindeke tot zig geroepen hebbende, flelde dat in 't midden van ben, en zeide: indien gij — niet — er. wordt gelijk de Kindekens,zo zult gij in *t Koningrijk der Hemelen geenszins ingaan: zo wie dan zig zeiven zal vernederen gelijk dit Kindeke, deze is de meeste in 't Koningrijk der Hemelen. En wie zodanig een Kindeke ontfangt in mijnen name, die ontfangt mij; maar zo wie een van deze klei- nen, twe eerden, als mede de twe laatften, de voorwerpen onzer befehouwing zijn; te meer, daar de Bladeren Lutheranen, die aan den .Doop zelf, zo als wij gezien hebben, zekere kragt foefchrijven, hunne doling daar op gronden. R 5  244 REDEVOERING nen, die in mij geleven, ergert,bet ware bem nutter,dat een Molenjleen aan zijnen bals gehangen, en hij verzonken ware in de diepte der Zee (fX Over deze woorden moeten wij aanmerken A. Dat de vrage der Discipelen, veie is — de meeste; moet opgevat worden, als of er Rond, wie van ons is de meeste: want behalven, dat alle de omftandigheden zulks vorderen, en dat Christus, zijn antwoord op die vrage, rechtftreeks, en alleen, op (f) Deze woorden, worden op ene voortreffelijke, en allerövertuigelijkfle wijze verklaart, door H.Venema, en voor den Nederduitfchen Lezer, verflaanbaar gemaakt, door de Vertaling van 's Mans Redevoeringen over Matth. XVIII: XIX en XX. ïfte deel pag. 1-66. Ene Verklaring, dien wij niet anders kunnen, dan kortelijk volgen, en welkers Lezing, zo wel als die, van de beide delen, en tevens ook van 's Mans Redevoeringen , over Matth. X: XI en XII. wij niet kunnen nalaten om, allen weldenkende Christenen, op de ernftigfte wijze aanteprijzen. Indien men onkundigen, en zulken, die hunne Voorgangers blindelings volgen , het lezen van dergelijke Schriften niet aanraad; ja zelfs hen daar tegen, zo veel mogelijk, een vooroordeel tragt in te boezemen, zo gebruikt men het voorwendzel van 's Mans onregtzinnigheid; maar de ware reden , is in geheel iets anders gelegen. Zij die onder ons, wanen op den Stoel der Apostelen te zitten: wier hartstale is wie is toch de meeste in het Koningrijk der Hemelen ? Kunnen 's Mans gezonde, eenvoudige, en recht Christelijke aan. merkingen niet dulden. Indien iemand aan dit gezegde twij. feit, en tevens geen Vreemdeling in ons Jerufalem is, hij leze dan flegts tot ene geringe proeve, 's Mans korte toepasfe. lijke aanmerkingen , over onze thans voorhebbende woorden, psg. 14. "5. 3° 33- 65, 66:  TEGEN DEN KINDERDOOP. 243' op de Discipelen toepast, zéggende indien gij niet en wordt, gelijk de Kindekens ,z z.v. Zo zegt Lucas, davrees een overlegginge onder haar, namelijk wie van haar de meeste wis (g)> B. Wat aangaat het Kindeke, dat Jefus tot zig riep. Het is waarfchijnelijk , dat desielfsOu Iers, of Bloedverwanten, behoort hebben onder de navolgers van Christus want dat Kind,bevond zig in 'c huis, daar Jefus die fchone Redevoering deed (b). Oadertusfchea is het niet zeker. Met meerder grond kan men vast (tellen , dat dit Kind, toen niet was, nog een Zuigeling, nog enigzints gevordert tot de Jaren van onderfcheid. Alle omftandigheden, duiden zeer blijkbaar aan, dat dit Kindeke, of gelijk wij fpreken , dat kleintje, die Jaren bereikt had, die gefchikt waren , om het den Apostelen voorteftelien , als een levend en fprekend voorbeeld, van Leerzaamheid, Zedigheid, en althans van onderlinge gelijkheid. C. Wanneer nu Jefus zegt, indien gij u niet en verandert, en wordt gelijk de Kindekens, (hier fpreekt de Zaligmaker algemeen; terwijl hij onmidhjk daar na, het Kind,dat voorhanden was, aanmerkt, als één van die Kindekens,) zo zult gij, in 't Koningrijk der Hemelen geenszins ingaan ; dan behelst het deze Lere, dat namelijk, indien de Ap. zig enige bediening, in de beftkring der Kerke wilden beloven , zij dan zig veranderen moesten ,door geheel te laten varen, het denkbeeld, niet alleen van beerfebappij , maar ook, en althans dat van opper hoofdigheid: dat indien hun Zedelijk beftaan, overëenftemmend was, met de Zagtmoedigheid , Leerzaamheid , en de onderlinge gelijkheid der jonge Kinderen, dan, niet één van hen; maar zij alle, niemand uitgezonderde meeste zouden wezen, in zijn Koningrijk. S. 4- (S) Luc. IX: 46. (Jf) Mare. IX: 33 3&  a46 REDEVOERING 5. 4. Uit deze aanmerkingen zal genoegzaam blijken, dat in die woorden, geen bewijs voor den Kinderdoop te vinden is. Immers (a) in de toepasfing, die de Zaligmaker maakt, uit het ten voorbeeld gefield Kindeken, zegt hij niet, dit Kindeke , maar, zodanig Kindeke. Eo welk zodanig ? die in bem geloven, (b) Wanneer Jefus, dat Kindeke in zijne armen nam; het befchouwde, in deszdfs goede hoedanigheden, en het, als zodanig, zijnen Apostelen, tot een voorbeeld ftelde, dan mag men er uit bc{luiten,dat zijne Liefde, die de kennisje te boven gaat, niet onverfchillig is, ontrent kleine Kinderen; dan mogen wij hier vinden,ene bron van vele vertroosting; maar verder, kunnen wij voor ons, niet gaan: want behalven, dat er geen genoegzaam bewijs is, dac de Ouders van dat Kindeke, of een van beide, gelovige waren: zo moet men immers, deze mogelijkheid onderftellen, te weten, niet alleen dat dit Kindeke, zij geweest een Meijsje; en in allen gevalle, Jefus fpreekt in 't algemeen, van Kindekens; maar ook, dat het geftorven zij, kort na dit geval: maar als men nu, uit Jefus'woorden , wil afleiden, dat bepaaldelijk, dit Kindeken, 't geen hij in zijne armen had; gerechtigt was tot het Koningrijk der Hemelen; ec ovcrzulks daar in gegaan is; zo volgt immers, dat het is zalig geworden, zonder Befnijdenis, en ook zonder Doop! Maar dit zo zijnde, hoe komt het dan, dat Christus, zig, over deszelfs Doop, niet en heeft bekommert, nog zelfs over iets, dat daarnaar gelijkt? Wij zouden zeggen, om dat er in hem, een ander gevoelen was, dan in u plaats heeft; maar vergun ons,er bij te voegen, dat wij onze Kinderen, laten leven, en fterven, even gelijk Jefus dat Kindeke deed, en das gij moet gedreven worden, van een geest, die niet Chris» telijk is, wanneer gij ons daaröm haat, verligt, of vervolgd 1 §. ja  TEGEN DEN KINDERDOOP. «47 §. 5. II. Een twede bewijs wordt ontleend uit Matth. XIX: 13.15., waarïn wij, vergeleken met Mare. X: 13. 16. en Luc. XVIII: 15-17. dit verhaal vinden, toen moerden Kinderkens tot bem gebragt, opdat bij ze zou aanraken, of ben de banden opleggen, en bidden; ende Discipelen beftraften ben, zo wel als ben, die ze bragten; maar Jezus nam bet zeer kwalijk; riep de Kinderkens tot zig, en zeide tot de Discipelen , laat af van de Kinderkens , en verhindert hen niet, tot mij te komen, want der zulken is 't Koningrijk der Hemelen, Voorwaar zegge ik u, zo wie het Koningrijke Gods, niet en ontfangt gelijk een Kindeke , die zal in 't zelve, geenfins ingaan, En bij tmving die Kinderkens met zijne Armen, en ben de handen cpgelegt hebbende, zegende bij dezelven. Het aanvoeren van dit verhaal, is wederöm een blijk, dat het aan bewijzen ontbreekt. De onderftelling die men maakt, is, dat de kleine Kinderen, de Zuigelingen van Gelovige Ouders, terwijl ze Zuigelingen zijn, behoren gedoopt te worden;maar A. waar uit blijkt, dat die Kinderen, alle Zuigelingen zijn geweest? Immers, het grondwoord bij Lucas, door Kinderkens vertaald, betekent, van Timotbeus gebruikt zijnde, dien Leeftijd, waarïn hij de Heilige Schriften geweten beeft (7)> en, om niet te dringen, op het komen der Kinderen, nog ook daarop, dat de Kinderen zelf, van de Discipelen zijn beftraft geworden ; menen wij, dat het vrij duidelijk blijkt, dat die Kinderen reeds, enige wijnige jaren, moeten bereikt gehad hebben; want hoe is het anders mogelijk, dat Jefus zou gezegt hebben, der zuwser is bet Koningrijk der Hemelen, en tot zijne Discipelen, zo wie bet Koningrijke Gods niet en ontfangt, gelijk EEN KlNDEKE, e, 1. y. of is het Q) 2 Timoth. III. 15.'  248 REDEVOERING het gelooflijk. dat, daar de onderdanerj van Gods Koningrijk , gene Kinderen moeten wezen in verffand, hris» tus, hen ten voorbedde zou geftelt hebben, Zuigelingen, wier kundigheid, verre beneden is, van die, der redenloze Dieren ? §. 6. 13. Waar uit blijkt, dat de Ouders van deze Kinderen, Gelovige waren? de tekst gew.agt er niets van ; maar uit het verhaal, mag men vijlig befluiten, niet alleen,dat de Zaligmaker , geen acht heeft geflagen, op de geftdtheid der Ouders, en alleen de Kinderen, als Kinderen heef befchouwt; vermits hij niet en zegt, de Kinderen van zulke Ouders, van zulke Godvrugtige lieden ; maar flegts , deze Kindeien , en der zulker; maar ook, dat de Ouders dier Kinderen, gene Gelovige zijn geweest, immers , niet bekent waren , onder de navolgers van Christus ; want anders , zouden ze, met hunne Kinderen , niet door de Discipelen , zijn verhindert geworden, om tot Jefus te komen. C. Maar, hoe zal men nu, uit dit verhaal, een bewijs voor den Kinderdoop afleiden? immers, (Y) het is zeker.dat dit geval gebeulde, in enen tijd, toen den Doop, door Christus Discipelen bediend werdt (£) maar, zijn nu die Kinderen tot Jezus gebragt, om gedoopt te worden? dit vinden wij in 't verhaal niet ; maar wel, dat het gefchied zij, op dat bij ze zou aam aken, of ben de banden op leggen, en bidden, (b) Indien Jezus Discipelen, ook den Doop, aan Jonge Kinderen bedienden , van waar kwam het dan, dat ze deze Kinderen verhinderden ? (c) en zo men daar van, zekere reden mogt verzmnen , waaröm heeft dan Jezus, die zig de zake dezer Kinderen, zoo ernftig aantrok, zijne Discipelen beftraffende, niet gezegt, (*) Joh. IV: 2.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 249 zegt, Ik die uwen meefterben, heb u belast, om ook de Jonge Kinderen der Gelovigen, te befchouwen, als behorende tot mijn Verbond; om ze uit dien hoofde, te Dopen: gijlieden gehoorzaamt, doorgaans dit mijn bevel; van waar komt het dan, dat ge deze Kinderen verhindert ? Cd) Zij die den Kinderdoop voorftaan , moeten onderftellen , dat bij de Discipelen , een misverftand heeft plaats gehad, ontrent de voorrechten der jonge Kinderen, en bijgevolg ook wegens hunnen Doop: een misverftand,zoo groot, dat het Jefus fcherpe beftraffing verdiende: indien nu zodanig misverftand plaats had, bij hen, die het mondeling onderwijs van hunnen meester genoten , zo volgt, niet alleen , dat de belofte aan Abraham, bet voorbeeld der Befnijdenisfe , de Doop van Jobannes, en de voorgewende Doop der Jodengenoten; de betrekking der Kinderen , op bet Gelove hunner Ouders, en wat men al verder aanvoert; bij de Discipelen, niet die klaarheid hadden, die onze tegenfprekers, er in wanen te vinden; maar ook, dat zodanig misverftand, ontrent den onJerftelden, wettigen Doop der Kinderen, nog meer de overhand moest nemen, bij alle die navolgers van Jefus, die zijn mondeling onderwijs, niet zouden genieten. Nu vinden wij niet, dat de Zaligmaker, bij die fcherpe beftraffing, den Doop dier Kinderen beval; en egter, het was hier de gelegenheid; 't zij om het te doen, 't zij om, indien de Doop toen aan Jonge Kinderen bediend werdt, de Discipelen van zodanig misverftand te genezen; maar wij vinden hier, niets van dien aart. Of heeft Jefus, zijne Discipelen hiervan mondeling onderricht? immers neen; want zijne Apostelen, die ons verzekeren, dat ze alles bebben bekent gemaakt, 't geen ze van bunnen meester gehoord hadden, fpreken er, in alle hunne brieven, niets van; en zulks,  250 REDEVOERING zulks, niet tegenftaande ze korden begrijpen, 'dat indien zij, daar ontrent een misverftand hadden gehad, zulk een misverftand, dan nog meer ce vrezen was,van hen, die mindere verligting, dan zij, zouden hebben! §. 7- e. Behalven den Doop, en het Avondmaal, als gewone Sacramenten des N: T: , hebben Christus, en zijne Apostelen , ook buitengewonen bediend ; als bet Wasjeben der, Voeten ; bet aanblazen der Apostelen , de oplegging der Handen, en de Zalving met Olie: verrigtingen, dien vele Christenen, door alle tijden heen, op onderfcheidene wijze, hebben nagevolgt: het Geloof, en het gebruik der Roomfche Kerk, is ten dien opzigte bekent: Indien men nu, het gene Christus , wegens die Kinderen heeft gefproken, en verrigt, zig wil voordellen , als een voorbeeld ter navolging, en over zulks, uit het verhaal, met enigen fchijn, zeker gevolg afleiden; dan moet het zijn, niet den Doop der Kinderen; want daarvan , wordt niets , hoe ook genaamt, gefproken ; maar wel, het invoeren van een derde Sacrament, Sacramenteel teken, of plegtigheid: dan moet men den Kinderen , omarmen , ben de Handen opleggen, ben Zegenen , en voor ben Bidden, want zulks, en niets anders, heeft Christus gedaan: op dezen grond, heeft de Roomfche Kerk, haar Vormfsl gebouwt: ene plegtigheid, die door de heerfchende Kerk in Engeland , enigermate wordt nagevolgt , in de bevestiging der Dopelingen, wanneer ze, tot Jaren van ondc ic^eid zijn gekomen, (f) indien men uit dit verhaal, ce wettigheid des Kinderdoops wil ftaven, dan volgt er op gelijke wijze uit, dat de Kinderen, ook gerechtigt zyn, tot betAvofjdmaaL §. 8. D. Wanneer wij de verhalen der Evangelisten, onpartijdig inzien , dan mogen wij daar uit opmaken, dat Christus in het Joodfche Land, zig enen naam had ge-  TÉGEN DEN KINDERDOOP. 251 gemaakt, niet alleen door zijne Lere; maar ook door zijne heilzame Wonderwerken; bij ging bet Land door, goeddoende, en Genezende allen die met Kwalen , bebebt waren: uit dien hoofde, was het niet te bewonderen, dat hij meestal omringt was , van ene talrijks, toegevloeide Schare, 'c Zij dan, dat de Kinderen, waar van de Evangelisten fpreken, Ziek waren; 't zij dat hunne Ouders, of Vrienden , voor hen iets wczenlyks goeds begeerden;of wel, dat ze in't algemeen,iets goeds voor hunne Kinderen zogten, zonder zelf, bepaaldelijk te weten wat; althans, ze drongen door de Schare heen, of het hen mogt gelukken, dat Jezus hunne Kinderen aanraakte e. z. v. De Discipelen intusfchen vrezende , dat hunmen Meester, door dien aandrang, te veel zou verhindert worden, of ook mogelijk, naar hunne gedagten, in de Ouders befpeurende, enen ijver, en Liefde zonder verftand ; hebben hen willen verhinderen. De altoos Lief hebbende Jezus, keurt die verhindering af; hij, die zig nooit vergeefs liet zoeken, en met geen onverfchillig oog kon aanzien , de Liefde, die welmenende Ouders voor hunne Kinderen betoonden; zelfs dan, als ze met zwakheid, en onkunde gepaart ging:hij,die zig van alle gelegenheden bediende , om iets heilzaams te fpreken , en te doen, beval, dat men de Kinderen, tot hem zou brengen; hij deed hen, niet alleen, zo als de Ouders begeert hadden; maar nam ook die gelegenheid waar,ï«« dele, om ene openbare verklaring te geven, van de Liefde , die hij den Jonge Kinderen toedroeg; ten dele, om aan zijne Discipelen, aan de Ouders, of Vrienden dier Kinderen, en aan de gehele Schare, op de levendigfte wijze voor te houden, de ware gedeltheid van zijne navolgers ; en zulks, door hen, met weinige, maar veel S • be-  3J2 REDEVOERING betekenende woorden, te wijzen, op de goede hoedanigheden der Kinderen. §. 9. E. Uit dit eenvoudig, en alfints, met het verhaal, overëenftemmend voorftel, kunnen wij afleiden, (a) Dat Jefus, die Kinderen, niet tot zig geroepen had; ze werden tot hem gebragt : ook zeggen de Evangelisten niet , dat alle Ouders dit deden ; en n»g minder dat Jefus, dit gedrag, aan andere Ouders, tot een voorbeeld , ter navolging, heeft geftelt, veel min dat hij het ben bevolen heeft, (b) Dat van die Kinderen, die tot Jefus gebragt werden , alleen wordt aangetekent, dat bij zijne Liefde jegens hen, heeft geöpenbaart, ten dele, door deze algemene woorden; verhindert ze niet ; laat ze tot mij komen; en ten dele, door hen te omarmen, de banden op te leggen, en te zegenen; maar dat de toezegging van het Koningrijk der Heme~ len , niet regtftreeks tot die Kinderen zij ingerigt; zeggende hij niet tot, of van de Kinderen, ü, of hen; maar wel, tot de Schare, en zijne Discipelen, derzuU ker (i) is het Koningrijk der Hemelen : en dat de Zaligmaker, met die woorden, niet zo zeer de Kinderen, dan wel de Volwasfenen bedoelde , blijkt, uit het gene hij, tot nadere Opheldering, aandrang, en voorkoming van misduiding , er op kat volgen , zo wie bet Koningrijke Gods niet en ontfangt, gelijk een Kindeke e. z. v. (c) Dat indien deze Kinderen , toen ze tot Jefus gebragt werden, reeds gedoopt waren, dan in dit verhaal, geen bewijs voor den Kinderdoop, kan wor- (/) Enige oude Overzettingen lezen, zullen die dezen gelijken. De Syrifcbe, heeft, dergentr die zijn als dezen ; en de Perjifcbe brengt het aldus uit, dergtner die zijn, gelijk dei* Kinderkens nederig zijn.  TEGEN DEN KINDERDOOP. «J3 worden gevonden; vermits dan hunnen Hoon, reeds te veren, door iets anders, dan de hier omfchrevene woorden , en daden van Jefus, moet zijn gewettigt geweest: door iets anders, 't geen deze Kinderen, met ardere Kinderen, dien Jefus niet heeft omhelst, gemeen hadden : maar als die Kinderen , toen ongedoopt waren; dan befluiien wij, niet alleen, dat we ook onze onge. doopte Kinderen ,-mogen befchouwen , als zulken dien het Koningrijk der Hemelen toekomt; maar ook, dat wij ons over hunnen Doop, alzo weinig moeten bekommeren, als Jefus het ontrent deze Kinderen heeft gedaan. §. 10. F. Ik weet, men houdt aan , en zegt, indien naar Jefus woorden, zulken het Koningrijk der Hemelen toekomt , die gelijk zijn aan die Kinderen, dan moet immers volgen, dat aien Kinderen zelf, ook dat Koringrijk toekomt; doch (a) wat verftaat men door het Koningrijk der Hemelen? Is het (i) het Koningrijk van Christus h;er op Aarde? Maar dat kwam dien Kinderen niet toe, vermits niemand daar in, als Onderdaan wordt aangenomen,dan door geloof,en bekering;ook zou dan het zeggen van Jefus, weinig betekenen, en die Kinderen, niet met al bevoorregt hebben ; naardien zijn Koningrijk op Aarde,toekwam,niet alleen aan dezen ,maar op gelijke wijze , ook aan andere Kinderen ; niet alleen ^aan Kinderen, maar ook aan Volwasfenen; niet alleen aan Joden, maar ook aan i'eidenen, en zulks om 't even, van weike Ouders ze geboren waren. Of zal het (2) betekenen, de Hemelfcbt Gelukzaligheid? Maar dan moet men er bijvoegen, indien ze jong Sterven; en wat was er in die Kinderen, waaröm dezen meerder het Koningrijk der Hemelen toekwam, dan andere Kiaderen F Of heeft Jefus daar iets van gezegt, zco dat ook andere Ouders, kunnen weten, of hunne Kinderen gelijk S 2 zijn  sj4 REDEVOERING zijn san die Kinderen ? Wanneer men dan, dit zeggen van Christus, wil toepasfen, op die Kinderen zelf, hoewel de tekst het niet en doet: als men verder door het Koningrijk der Hemelen wil verftaan, de Hemelfcbe Gelukzaligheid, en het gezegde van den Zaligmaker, wil aanvullen met deze voorwaarde, indien ze vroeg Sterven; zo en kunnen wij alle die onderftellingen niet aannemen, dan voor zo verre, ze ook gelden, ten behoeve van alle de Kinderen die vroeg Sterven. Immers wij vinden niet, dat Jef'is enige uitzondering maakt; nog dat onzen groten Meester, die ons heeft bekent gemaakt, alles vaat bij van zijnen Vader geboort bad , iets, hoe ook genaamt, gewaagt, van dat gene, 't welk u, zo zeer ter harte gaat; dat gij gedurig in den mond hebt, de betrekking, namelijk, der Kinderen , op het geloof hunner Ouders! §. li. (b) Wanneer zij, dien het Koningrijk der Hemeien toekomt, vergeleken worden bij die jonge Kinderen, zo kan uit die vergelijking zelve, niets ten voordele dier Kinderen worden afgeleid. Immers wanneer Jefus Difcipelen gezegt worden, voorzigtig te zijn gelijk de Slangs, en opregt gelijk de Duive , wat voorrecht brengt die vergelijking zelve, aan die dieren toe? Of wil men iets dat klaarder is: naar de gewone uitlegging, wordt het gedrag van den onreebtvaardigen Rentmeester, den Kinderen des Lichts, ten voorbedde geftelt;en van de laatffen gezegt, dat, wanneer z'j, gelijk de eerfte, zig vrienden maakten, zij dan zouden ontfangen worden, in de eeuwige Tabernakelen. Wanneer nu, naar die uitlegging, den Kinderen des Lichts, de Eeuwige Gelukzaligheid werdt belooft, voor zo verre ze,den onrechtvaardigen Rentmeester navolgde, zal iemand dan daar uit befluiten, dat die vergelijking zelve, den onrechtvaardiger Rentmeester bevoorrechte,zoo,dat ook hem de  tegen den KINDERDOOP. aj5 de eeuwige Tabernakelen toekwamen? (c) Eindelijk, als onze tegenflanders dus redeneren : den Kinderen komt het Koningrijk der Hemelen toe, bijgevolg zo mogen, of moeten ze, terwijl ze Kinderen zijn, gedoopt worden ; dan kunnen wij die redenering, van hen, alzo min aannemen, als zij, het van ons zouden doen, indien wij op gelijke wijze, aldus redekavelden. Aan Hoeren , en Tollenaren, komt het Koningrijk der Hemelen, niec alleen toe; maar zelfs wordt van hen gezegt, dat zij er anderen , in zullen voorgaan, bijgevolg ze mogen , of moeten, terwijl ze Hoeren, en Tollenaren zijn, gedoopt worden, en het Avondmaal gebruiken! §. 11. III. Een derde bewijs, wordt uitleent uit deze woorden, Hand. II: 33, 39. Ende Petrus zeide tot ben, Bekeert u, en een iegelijk vai u worde gedoopt, in den name Jefu Cbristi , tot vergevinge der Zon len, en gij zult de gave des Heiligen Geest ontfangen; w int u komt de belofte toe, en uwen Kinderen, en allen die daar verre zijn , zo vele als er deHere ont:n God, toe roepen zal. In deze plaats, vinden wij, niec alleen ene belofte , die den Kinde-en toekomt, msar ook een bevel dis Doops. En zou dat niet genoeg zijn , bij de Voorftaniers van den Kinderdoop , om er een kragtig bewijs in te zoeken? Wij zullen de vrijheid nemen, om die woorden, in hec ware Lichc voor ce (lellen, en dan vervolgens aanwijzen , niec alleen , dac ze geen bewijs voor den Kinderdoop opleveren, maar zelfs, dac wij ons verpligc vinden, om dien Doop ce verwerpen, ojk om die zelfde woorden van Petrus. Wat dan aangaat A. De verklaring der woorden. Wij moeten opmerken (V) dat de Joodfche Natie, zig had fchuldig gemaakt, aan ene misdaad, die nooit weêrga had gehad, of immer hebben koa. Zij had niec alleen, hem, dien haar gegeven was, S 3 ais  256 REDEVOERING als een Vorst des Levens, gedood; maar ook hare bloeddorftige gemoederen bezwaart, met dien allerijsfelijkften vloek wensch, zijn bloed home over ons, en over onze Kinderen. Ene misdaad van dien aart, riep tot den Hemel, om ene rechtvaardige wrake, die niet alleen, even als de mifdaad, zonder wcêrga, maar ook zonder uitftel was. Intusfchen de Zagtmoedige, de mededogende, en geern vergevende Jefus , wiens bloed, betere d'ngen fprak , dan dat van Habel, had voor den Joden verzoeninge gevonden: zijn alvermogend gebed, Vader vergeef h:t ben, want zij weten niet wat ze doen, werdt dermate verhoort ; dat den Joden niet alleen vergunt werdt, een uitftel der zoo rechtvaardige Straffe,dac ontrent 40 jaren lang heeft geduurt; maar ook ene nanbieding van ene algemene, en volkomene vergeving, voor een ieder van hen, die zig wilde bekeren, en in Christus geloven: ene aanbieding, die naar Gods lankmoedigheid, zoo'lang zouduuren, tot dat zij alle, die geroepen waren, ter bekering zouden zijn gekomen, en de overigen zig zeiven des Eeuwigen Levens, zouden onwaardig gemaakt bebbe?i, §• 13- (b) Gelijk in alle de Eeuwen van het Christendom , alzo is ook in de Joden gebleken, dat het verval in den Godsdienst, zig allereerst, cn meest ontdekt bij hen,dien wij gewoon zijn,Geestelijken te noemen;en vervolgens overflaat tot hen jdien wij, met den naam van Leken beftempelen. Naar mate nu, zodanig verval toeneemt , volgen de laatften, doorgaans blindelings, het fpoor van de eerften : dien men, in zeer verdorvene tijden , moet befchouwen als blinde Leidslieden der blinden, als Kinderen der gene , die de Propbeten gedood, en de mate hunner Vaderen vervult bebben;van wien het godvrugtig gemoed, met Jefus, meet zeggen, hoe zoudt gij de bel.  TEOEN DEN KINDERDOOP. 257 belfcbe Verdoemenisfe ontvlieden ! doch laten wij onzen ijver beteugelen , en ons wederöm begeven naar Golgotha, om aldaar andermaal te horen , deze anders nooit gehoorde bede , Vader Vergeef bet ben , want ze weten niet wat ze doenl Wat de Joodfche Natie aangaat, het is bekent, dat ze over 't algemeen, den Zaligmaker, ene aanmerkelijke agting toedroeg: ene agting, die mogelijk nog verder zou zijn gegaan, indien ze door den invloed, het gezag, en het gewelt der Geestelijkheid, niet was beteugelt geworden. De Joden, uit alle oorden, in Jerufalem verzamelt, badden Jezus ingehaalt, onder het geroep van Hozanna! cn zij zouden daags daarna , niet Barrabas gekozen hebben , indien hunne boze Voorgangers, hen, er niet toe hadden opgehitst; zij , waren het dan voornamelijk , die niet wisten wat ze deden O). Wat nu betreft de Joodfche Geestelijkheid; deze was .meerder te befchuldigen; hare onwetenheid was moedwillig , maar des niet tegenftaande, het bleef ene onwetenbeid; en zodanig werdt het, niet alleen van Jezus, befchouwt; maar ook van hen, in wien den Geest van Jezus was. Immers, onze Petrus zegt , ik voeet dat gij 'f door onwetenbeid gedaan hebt, gelijk als ooi uwe Overfte (n). $, 14, (c) De verhoring van Jezus bede, zag men reeds blijken op den eerden Pinksterdag. De wonderdadige uitftorting van den H. Geest, op de Apostelen, en de verbazende uitwerkingen, die ze op hen maakte , waren te zigtbaar, en te groot, dan dat ze de aandagt der menigte, niet tot zig zouden trekken. Petrus zig bedienende van de verwondering, en de ontzetting, der toegevloeide menigte, deed ene breedvoerige, (tn) Zie 1 Timoth. I: 13. («) Hand. III: 17. S 4  258 REDEVOERING rige, en door den Geest, zoo wel beftierde Redevoering, dat een groot gedeelte zijner hoorders, verflagen vierden in bun barte, en zeiden, wat zullen wij doen , Mannen Broeders ? Hieröp begint Petrus te antwoorden, volgens den inhoud van onzen Tekst, en wel,(O vs. 38., Bekeert u , e. z. v. Ontrent deze woorden hebben wij op te merken. (*) Dat de vrage, wat zullen wij doen; niet gefchied kan wezen , door hen alle die verflagen in 't hart waren. Petrus zal ze gehoon hebben, van velen die naast bij hem Honden, en uit de omftandigheden opgemaakt, dat er, in den groten hoop, een zeker aantal was, van zulken, die ook door zijne redenen getroffen waren. Hij ze dan alle,niet kunnende onderkennen , en dewijl er onder zijne hoorders, ook fpotters waren, zoo moet men , de Redevoering, die met vs. 38. begint,offchoon ze regtftreeks beantwoord, de bekommerde vrage van hen, die verflagen waren; egter befchouwen , te zijn ingericht, tot de gemengde vergadering; want behalven , dat Petrus vermaning, op gelijke wijze,ook den ongelovigen betrof, zo kan men , uit vs. 41. afnemen, dat er fommige waren, die zijn woord niet aannamen (**) Deze aanmerking, bepaalt den zin, der bekering, dien Petrus beveelt, want (aa) Petrus, kon geredelijk begrijpen, dat velen van hen, die deze bekommerde vrage deden , behoorden tot de Codvrugtige Mannen, waarvan vs. 5. gefproken wordt: dat ze, door het gene Jezus gefproken, en gedaan had; als mede door de Wonderen, bij zijnen Dood, en Opftanding gebeurt, en althans , door het geen ze toen zagen en hoorden , dermate getroffen waren , dat ze reeds de bekering ter Zaligheid deeiagtig waren. De bekering dan, dien hij van dezen vorderde, was eigenlijk , de voltooijir,g der bekering; door zig te laten Do- pen 3  TÏCEN DEN KINDERDOOP. 250 pen, in den Name van Jezus, en dus niet alleen voor God; maar ook voor hun Maagfchap, en de Overften der Joden, een openbaar bewijs te geven, van de waarheid , en welberadenheid van hunne bekering. Maar als wij (bb) onze aandagt vestigen op de Spotters; op hen, die zijn woord niet aannamen, dan moeten wij, aan de bekering , den gewonen , en fterkften zin hegten. (***) De woorden , een iegelijk van u worde gedoopt, tot Vergeving der Zonden , hebben, zo ver ons oogmerk betreft, gene andere aanmerking nodig, dan dat het bevel des Doops, alleen gerigt is, tot zulken, dien Petrus vermaande, bekeert u. (****) Door de Gaven des H. Geest, hebben wij meest te verftaan, de buitengewone,vermits zulken die tot de Zaligheid nodig waren, begrepen zijn, in de bekering, en in den Doop tot Verge. ving der Zonden. S- *5' (O Vs. 39- Want u komt de belofte toe, e.z. v. tot het verfland dezer woorden, merken wij aan. (*) Dat nademaal er zig enige duisterheid opdoet , in de bepaling, wien men te verftaan hebbe, door alle die verre zijn, en tevens ook, waar toe de woorden, zoo vele als er de Here onze God toe roepen zal, moeten gebragt worden; wij ons dan zoo veel te meer, moeten bevlijtigen, om nabij den Tekst te blijven. Ten dien einde dient (aa) dat de woorden, ü komt de belofte toe, eigenbjk luiden , aan u is de belofte; en daar het nu fchijnt, dat hier ene invulling moet plaats hebben, behoren wij te zien, of ze in den Tekst zelf, niet gevonden wordt, (bb) dat men de woorden, en uwe Kinderen, vijlig plaatfen mag, agter het woordje u. (cc) Dat onze overzetters , in de vertaling van het woord verre, het voorzetfel m 't geen hier zou betekenen tot, en in den Tekst gevonden wordt, als overtollig hebben S 5 aan.  26o REDEVOERING aangemerkt, en dus overgeflagen. (dd) Als men nu, het voorzetfel tot, cok in 'c begin van dit vs. plaats geeft, zou men de invulling aldus maken, want de belof te is, (of behoort, of komt)rof u, en uwe Kinderen, en tot alle die verre zijn. (**) Petrus fpre,ekt van ene belofte ; waar door hij verftaat, de beloofde zaken: dezen noemt hij de belofte, onder anderen, om dat ze niet van allen', zou worden aangenomen. Immers, hij Iaat er op volgen, zoo vele als er de Here onze God toe roepen zal. (aa) Maar wat zijn nu die beloofde zaken ? wij menen niet te zullen mistasten, als we daar toe brengen, (f) De Vergevinge der Zonden , ter Zaligheid, (ff) De mededeling van de buitengewone gaven des H. Geests. fttf) De bevrijding van het ontzaggelijk Oordeel, dat het Joodfche Land, en de heilige Stad, dreigde. $. 16. (bb).Dat dit alles, behoort tot de beloofde zaken , dunkt ons, duidelijk te blijken, (f) Uit Luc. XXIV: 47. 49- En in zijnen name gepredikt worden Bekeringe -, en Vergevinge der Zonden, .— En ziet ik zendt de belofte mijns Vaders tot u: maar blijft gij in de Stad Jerufalem, tot dat gij zult aangedaan zijn, wet kragt uit de hoogte, (ff) Uit Hand. I: 4. 5. Ende hij beval hen , dat zij van Jerufalem , niet febtiden en zouden ; maar verwagten de belofte^m Vaders. Gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, (fff) Uit ons Tekst Kap., waarïn ons voorkomt, (§) vs. 16-21. Maar dit is bet, dat gefproken is, door den Propheet Jo. el. — Ik zal uitjlorten van mijnen Geest, op alleVleefcb ; en uwe Zonen, en uwe Dogter s, zullen Propheter en; —— en ik zal wonderen geven, eer dat de grote, en door. lugtigen Dag des Heren, (de verwoesting van Land, Stad, en Tempel) komt, en bet zal zijn, dat een iegelijk, die den Name des Heren (te weten Christus) zal aanroepen,  TEGEN DEN KINDERDOOP. affi pen, Cd. i. zijnen Godsdienst, met verzaking van den Joodfchen, aannemen) Zalig (of behouden) zal worden (o) •(§§) Vs. 33- Hlï dan door de "Cbte bmd G°dS' Ve' ' boogt zijnde, en de bKU>fte des Heiligen gcmh onJ. /angen teÜM^ «»*» rader» beeft pit uitgestort, dat gij «o ziet, en hoort, (fttt) Uit onzen Tekst zelf;' want ais Petrus, gezegt hebbende, bekeert u, en een iegelijk van u, worde gedoopt lof Vergevinge der Zonde;en gij zult de Gaven des Heiligen Geest ontfangen; er op laat volgen, want u komt de belofte toe, zo fpreekt het van zelf, dat wij moeten lezen , als of er Rond, want u komt , die belofte toe, e. z. v. §. 17c(***)Deze belofte nu,zegt hij, komt, of behoort, totb,en uweKinderen. Hier vinden wij de denkbeelden, van de voorftanders des Kinderdoop», bijster verwart; zij fchijnen zig te verbeelden, dat Petrus, deze woorden fprak, bijkans alleen tot zulkeOuders, die Jonge Kinderen hadden. Wij zullen, op beteren grond vastftellen, (aa) dat zo niet alle, immers de meesten van hen, tot wien de Ap. fprak, Mansperfonen waren, (bb) Dat er onder zullen geweest zijn , zulkea, die niet alleen Vaders, maar ook Grootvaders , en Overgrootvaders waren, (cc) Dat er bijgevolg, ook onder zijn gesveest zulken, die tevens Kinderen, en Vaders waren, (dd) Eindelijk ook volwasfene jonge Lieden, die benevens andere geCo) Onder de oude, en zelfs hedendaagfche uitleggers, ontbreekt het niet aan zulken, wier oordeel zig in enen zeer kleinen kring beweegt; en die, door den greten, en Dsorlug. tigen Dag, verftaan, den dag des laatften, en algemenen Oordeels. Dan, de ongegrondheid dier onderftelling, is overvloedig bewezen. Men kan met de woorden van Petrus, vergelijken, dien van Jezus. Matth. XXIV: 15 — 19. 32 — 34-  aöa REDEVOERING gehuwden Kinderloos waren. Cee) Tot dezen nu, kwam de belofte,- en hier over hebben wij geen Z fchil; maar de vrage is, welke voorwerpen waren het dien Petrus bedoelde, als hij fprak van bunne Kirlrenl Laat _ons d,t door deze aanmerkingen beantwoorden, ft) 2y, die als Jongelingen daar tegenwoordig waren, met hunne Vaders, Grootvaders, of Overgrootvaders worden er niet door bedoelt, immers, voor zo verrê ze tot Jaren van onderfcheid gekomen waren; want ze behoren tot die alle, van welken Petrus zegt, „ komt de belofte toe. Deze onderflelling moet men aannernen om dat anders, Petrus, alleen zou gefproken hebben, bij voorbeeld , tot de Overgrootvaders , en zulks met uitfluiting niet alleen, van hunne Volwas. f«e. en zelfs Kinderhebbende, Kinderen, en Kinds Kinderen ; maar ook van volwasfene Jongelingen , die nog Kinderloos waren, (ff) Onder het voornel uwe Aderen moeten begrepen worden , alle hunne volwasfene Kinderen, om 't even, hoe verre z3 in jaren gevordert mogten zijn geweest; wel verflaande, voor zoo verre ze, toenmaals niet tegenwoordig wareu, cn bjgevo!, de reden yan den ^ n.et kMden « (ttt) Men moet er ook onder begrijpen, alle Jonge Kinderen , die nog niet vatbaar waren, voor Petrus Redevoering, »t zij, dat ze daar tegenwoordig, dan wel afwez.g waren; verders alle de Zuigelingen, de On geborene vrugt, ja deaanftaande Kinderen van hen dl nog ongehuwt waren. In een woord , onbepaa't', al hun nakomehngfehap ; of zoo als de Heer zegt, nijn Geest — „ mjnt Urmden f m zuUen ^ ; Monde met wijken, nog van den Monde uwe$ ^ nog van den Monde des Zaat:, uwes Zaats Q>). O) Jef. LIX; 21. Nu  TEGEN DEN KINDERDOOP. 2Ö3 Nu moeten wij nog zien, wat het zeggen wil, die ielofte komt tot u , en uwe Kinderen, en wel (aa) tot u. Hier door verftaan wij de volwasfenen, niet alleen de verflagenen in 't harte; maar ook de fpottende, en ongelovige Joden; ook tot dezen , kwam de belofte; immers, Paulus, en Barnabas, waren van dat begrip, wanneer ze den zodanigen aldus aanfpraken, bet was nodig dat eerst tot u, bet woord Gods gefproken zou worden; docb nademaal gij bet zelve verjloot, en u zeiven des Eeuwigen Levens niet weerdig en Oordeelt , ziet e. z. v. (q). Dezen alle nu, worden de beloofde zaken, ernftig, en welmenend aangeboden, immers, zoo zegt Lucas , en met veel meer andere woorden betuigde bij, en vermaande ze, zeggende, wordt behouden van dit verkeert gejlagte (r). (bb) Tot uwe Kinderen ; want indien de Ouders, het gelove Jefu aannamen, zo zou ook door hen, de aanbieding zijner Zaligheid, van Kind tot Kind, worden voortgeplant: derhalve niet alleen de Ouders, maar ook hunne Kinderen, zouden van God geroepen worden. En indien wij ons voor ftellen, die allerverfchrikkelijkften vloekwensch , zijn Bloed kome over ons , en over onze Kinderen ! als wij ons verbeelden, de aandoening,die Petrus daar over gevoelde,zeggende, letuijgende, en vermanende, wordt behouden van dit verkeert Gejlagte; als wij ons herinneren, hoe de ongelovigejoden, hunne Kinderen,door het mededelen der redenen hunner ongelovigheid, zouden afkerig maken van Jefus, en zijne Zaligheid, zoo als gebleken is, tot op den huidigen dag; dan zullen wij begrijpen, den nadruk die er is, in Petrus woorden ,als hij denSpotteren zegt, u komt de belojte toe; en uwe Kikderen! §■ 18. (*) Hand. XIII: 46. (ƒ) Hand. IU 40.  254 REDEVOERING $. 18. (*♦***) Het overige van Petrus woorden, gaan wij voorbij; ze zijn enigfints duister, en diénen tot ons oogmerk niet ; alleen zullen wij er ontrent opmerken, (aa) Dat wie men ook verftaan moge, door alle dit •verre zijn ; het egter gene anderen kunnen wezen, dan zulken, die, toen Petrus fprak, n g onbekeert waren; dit brengt de fpreekwijze zelf mede; daarenboven wordt bunne roeping,in den toekomenden tijd voorgeftelt,(bb) Dat de woorden, zoo vele de Here — toe roepen zal, betrekking fchijnen te hebben , niet alleen op hen die verre waren; maar ook cp de aanwezende Vergadering, tot welke Petrus fprak. §. 19. B. De grote vrage is nu, welk bewijs, leveren deze woorden op, voor den Kinderdoop ? Men wil er uit afleiden, (a)dat de vroegftervende Kinderen der gelovigen, Zalig worden, met uitfluiting van anderen; maar (!) fprsekt Petrus van zodanige Jonge Kinderen, die vroeg zouden fterven ? Wij vinden het tegendeel, want. (*) Ook van de Kinderen wordt gezegt , dat de Heer, ben hoepen zal. (»*; Zij, die hier Kinderen worden genaamt, befchrijft Joël, en ook Petrus, als Zonen, en Dogteren, en wel zulken, die Prophexe«eiï zouden. (***) De belofte daar Petrus van fprak, behelsde ook , de bekering , tot Vergevinge der Zonden, en bet ontfangen van de Gaven des H. Geest; al het welke in vroegftervende Kinderen geen plaats kan hebben. (****) Ons is gebleken , dat men moet denken , aan Kinderen van allerlei Ouderdom ; daarenboven wordt het grondwoord gebezigt, van volwasfenen (r). Van Kinderen, wier Jaren beginnen toe te nemen (j). Van zeer (f) Hand. XIII: 32. Matth. X: ar. (s) 1. Timoth. III: 4.  tegen den KINDERDOOP. a6j zeer Jonge, ja nog ongeboren Kinderen (»). En de gehele fpreekwijze, vinden wij bij malkander, weent over u zelve , over uwe Kinderen (.uj. Die woorden fprak Jezus, tot de Dogteren van jerufalem, en verftond door die Kinderen zulken, die ze reeds hadden, of in 'c vervolg zouden krijgen; zulken 5d:e ten tijde vanjerufalems verwoefting, zouden bejnart, van middelbaren Ouderdom, zeer Jong, of nog Ongeboren wezen; want in die dogen zou men zeggen, Zalig zijn de Onvrugtbare; ea elders zegt Jezus, wee den Bevrugtt Vrouwen , in die dagen. Dus komen die woorden, juist, met die van onzen Tekst overeen; en derhalven fpreekt Petrus, niet bepaaldelijk van de vroegftervende Kinderen , en dus niet anders , dan voor zo verre ze, even gelijk de Ongeborene Vrugt, ja de misgeboorten, onder de Kinderen kunnen gerekent worden. (*****) Indien Petrus, door de Kinderen , bedoelde de vroegftervende , dan moest volgen , dat hij van gene andere had gefproken; want hij gewaagt eenvoudig van Kinderen ; nu most men een van beide kiezen, of dat de- Ap. naar onze mening, fprak van allerlei Kinderen, bijzonder van hen die tot Jaren van onderfcheid zouden komen, of geacht werden, er toe te kunnen komen; maar al3 hij dan zegt dat ben de btlofte toekomt; zullen de voorftanders van den Kinderdoop , in die woorden niets vinden, dat op de vroegftervende Kinderen kan toe gepast worden; of dat Petrus door de Kinderen , bepaaldelijk , en alleen verftaan heeft, de vroegftervende Kinderen; masr die onderftelling is ongerijmt, en moet van onze tegtnfprekers zelf, verworpen worden. §. 20. (2) Eens toegegeven, dat Petrus alleen, of ten min- (/) Matth. XXVII: 25. 00 Luc. XXIII: t8.  266 REDEVOERING minden ook de vroegftervende Kinderen heeft bedoelt, wat heeft hij dan geleert van hunne Zaligheid? Hebt gij enige gegronde reden , om vast te (tellen, dat naar Petrus denkwijze, hij die Kinderen, in dat zelfde licht befchouwde, waarin gij het doet? Ik zegge naar zijne denkwijze , want in zijne woorden , is niets anders te vinden , dan dat hij zegt , uwen Kinderen komt de belofte toe; maar (*) ons is gebleken, dat Petrus deze woorden ook fprak, tot, en van de ongelovige Joden, en hunne Kinderen; zelfs ook van hen,die verre waren, waar onder, ook dezer Kinderen, moeten begrepen worden. (,**) Indien men door de Kinderen, verftaat, alleen, of ten minden, ook de vroegftervende Kinderen der gelovigen; wat zal men dan, ten hunnen op. zigtc, maken van die woorden , zoo veele als er de Here toe roepen zal? (***) Men brengt deze woorden bij , als of er Rond, uwen Kinderen komt de belofte toe; terwijl er ftaat, u, en uwe Kinderen; en derhalve is de belofte, die den Kinderen toekomt , de zelfde, die aan hunne Ouders toekwam , te weten , de bekering, en den Doop tot Vergevinge der Zonde, de Gaven des H. Geests; en de behoudenisfe, in het Oordeel over Land cn Stad ; maar hoe konden de Kinderen, dit alles betragten, of genieten, ten zij ze, tot Jaren van onderfcheid kwamen ? §. 21. (b) Het twede, dat men uit Petrus woorden wil afleiden, is, dat de Jonge Kinderen der Gelovigen, terwijl ze Jonge Kinderen zijn, mogen, of moeten gedoopt worden;doch CO leid men dit af,uit het woord belofte ^mazr waar wordt den Doop ene belofte genaamt ? (O Heeft Petrus, de Jonge Kinderen dezer bekeerden gedoopt, of bunnen Doop bevolen? Doch hiervan ftraks nader. (3) De belofte aan de Ouders gedaan, zo  tegen den KINDERDOOP. 26? zo veel den Doop aangaat, behelsde , dat ze zouden ge» donpt worden, tot Vergeving der Zonde,op hunne voorgainde bekering1; die zelfde belofte, behoord ook aan bunne K aderen. (4) Ook behoorde ze, aan alle die verre ztjn; het is ons om 't even, wien men daar door verftaat; vast gaat het, dat dezen, toen Petrus dit fprak, nog ongelovig waren; maar moesten ze dan, naar Petrus zeggen, terwijl ze ongelovig waren , gedoopt worden? §. 22. Doch laten wij ons, hier mede, niet langer ophouden, maar C. overgaan, tot de bewijzen, dien wij uit Petrus woorden , tegen den Kinderdoop afleiden, als, (a) De Ap. fprekende van de belofte, zegt , ze komt toe, aan u, en uwe Kinderen; maar in het bevel des Doops, zegt hij eenvoudig, bekeert a, en een iegelijk van u, worde gedoopt: hier menen wij te vinden , ene ftilzwijgendheid, waar door den Doop der Kinderen, niet donkerlijk wordt verboden: want indien deAp. had geiagt , zoo als de voorflanders van den Kinderdoop doen, waaröm heeft hij dan ook niet gezegt, een iegelijk van u, en uwe Kinderen, worden gedoopt? Dit bevel nu, te zoeken in de volgende woorden, want u, en uwe Kinderen, kimt de belofte toe, gefchied wel uit verlegenheid, maar niet met genoegzame overtuiging, want die woorden, behelzen geen bevel, maaralleen, een onderwijzende drangreden; behalven , dat ze dan ook, het bevel des Doops, zouden uitdrekken , tot alle dit verre zijn, en wel zoo,terwijl dezen, even als de fonge Kinderen, nog niet geroepen waren, (b) Heeft Petrus de Jonge Kinderen, althans dien der bekeerden, gedoopt? Zo ja, bewijs het; wij vinden het niet ia den Tekst: heeft hij hunnen Doop , tot nadere gelegenheid uitgeftelt? Maar dan heeft hij ze, minder noodzakelijk geOordeelt , dan gijlieden doet: Zijn die Kinderen, na dien T tijd,  268 REDEVOERING tijd , gedoopt geworden ? Maar ook dat, vinden wij niet; zelfs niet, dat de Ap. dien Doop beval; en dat wel, toen bij fprak van ene zaak, waarvan gij, zo enen verbazenden ophef maakt, en er den Doop der Kindet ren, op wilt gronden ; namelijk , dat den Kinderen , de belofte toekomt ! (c) Wie zijn gedoopt geworden? De Tekst zegt, die zijn Woord geerne aannamen; die volhardende waren in de Lere der Apostelen, in de Gemtin. fchap, in de brekinge des Broods, en in de Gebeden, e.z. v. Waren dat ook Jonge Kinderen? Nu, de Tekst fpreekt van gene andere, en moet men het dan, niet voor ene onbefchaamde verblinding houden , als men zulke bewijzen , goedsmoeds aanvoert? $. 2.3. IV. Een vierde bewijs, ontleent men uit deze woorden. 1. Cor. VII: 14. Want de ongelovige Man, is Geheiligt door 't Wijf , en bet ongelovige Wijf, is Geheiligt door den Man. Want anders, waren uwe Kinderen Onrein , maar nu zijn ze Heilig. Deze woorden, zegt bijkans een ieder, zijn duister, en vermaard: indedaad ze zijn duister, omdat men ze, ter liefde van den Kinderdoop, heeft duister gemaakt; en door deze duisterheid, zijn ze vermaard geworden. Dan, om ter zake te komen,zullen wij ze,van nabij befchouwende, A.opgeven, de vertaling die, onzes oordeels, met het oogmerk , en redebeleid des Apostels, geheel ftrookt. Wij menen dan, dat als men deze woorden, in haar verband befchouwd, en tevens acht geeft, op de fpreekwijzen, die de Joden van hunnen Godsdienst ontleent hadden, men dezelven,aldus moet uitbrengen. Want de ongelovige Man, is gewettigt door 'tWijf, en bet ongelovige Wijf, is gewettigt door den Man. Want anders, waren uwe Kinderen onecht; maar nu zijn ze wettig. B. Deze vertaling , doet alle duisterheid verdwijnen, de vrage is maar,  tegen den KINDERDOOP. 209 maar, hoe wordt ze gewettigt? Ten dien einde, merken wij aan, (a) dac het Menschdom, ten tijde der Ap. bellond in gelovigen, en ongelovigen. Toe de gelovigen , behoorden zulken, die den Christelijker! Godsdienst hadden omhelst, 't zij dat ze van geboorte , Joden , of Heidenen waren. Tot de ongelovigen, alle die joden, en Heidenen, die bunnen ouden Godsdienst bleven aankleven, (b) Dat offchoon, de gelovigen uit de Joden, in Christus Koningrijk , niets vooruit hadden , boven dien,uit de Heidenen; egter de eerften,van de laatften , met ene bijzondere agting werden befchouwt, zoo, dat men aan hen, zekeren voorrang gaf, overmits de Zaligbeid uit de Joden. voat. Daarenboven, moesten de gelovigen uit de Heidenen , mee de Joden, omhelzen , de Lere van Mozes, en de Prophecen. (c) Dac alhoewel Paulus , in onze voorhebbende woorden , zig niec bepaalt , nog tot Joden , nog tot Heidenen; en ze derhalven , op beide kunnen toegepast worden; wij egter, onze aandagt, voornamelijk moeten bepalen , cot de Joden; vermits dezen alleen, van God verwaardigc waren, met enige nadere , en bijzondere Wetten , aangaande het Huwelijk : Wetten. naar welken ook de gelovige uit de Heidenen, meenden verpligt te zijn, zig te moe. ten fchikken. §. 24. (d) Dat God, den Jolen, fcherpelijk verboden had , het aangaan van Huwelijken ,, met zulken, die niet van hunnen Godsdienst waren, (u)en zelfs zoo, dat ze uit hoofde van dit verbod, zig verpligt achtten, om zodanige Vrouwen, benevens hunne Kinderen , naar het Land hunner gevangenis, te rug te zenden, ( Het woord Geheiligt, in dien zin, bij de Joden bekent zijnde, maakt Ap. Paulus gene zwarig. heid. om het ook te bezigen, als hij fpreekt, van het Christelijk gebruik der Spijzen , zeggende , want alle Scbep/el Gods is goed, en daar en is niet verwerpelijk met dankzegginge genomen zijnde, want het uordt GE' heiligt door 't woord Gods, en bet Gebed (b). Laat ons wegens die woorden aanmerken, (aa) dat als de Ap zegt, dat alle Schepfel Gods, goed is, hij dan, van de Spijzen, niet en fpreekt, in enen Natuur, of geneeskundigen zin; maar alleen, wat aangaat de wettigheid of onwettigheid, van derzelver gebruik; immers (f) d' aanleiding tot dit gezegde, was, dat fommigen zouden gebieden, de onthouding van Spijzen, dien God gefebapen bad tot nuttiging. (ff; Wanneer hij nu zegt, alle Schep. fel (O Mum. III: 13. (a) Cap. VIII: 17. (*) , Xim< Iv. ^ ^  TEGEN DEN KINDERDOOP. 27J fel Gods, is goed, zo kan hij niet anders Ieren, dan dac hun gebruik, geöorlooft , of gewettigt is; ook gebruikt hij een woord , welkers Betekenis afhangt, van dat gene, waar bij het gebruikt wordt. Onze overzetters vertalen het, door eerlijk, in plaatfen daar het betekent, rechtvaardig, billijk, wettig, e. z. v. (ƒ). Door fchone , daar men, naar onzen ftïjl , echte, kan lezen , (<0 door betamelijk, daar het den zin heeft, van rechtmatig, en wettig (e). Zo is ook de fpreekwijze van gokde Herder , te verftaan, van Wettige Herder , in tegenftelling van den Huurling (ƒ). (bb) De Apostel dus in 'c gemeen, geleeraarc hebbende, de weccigheid van onze aanfpraak, op alle Schepfelen, dien God tot nuttiging heeft gefchapen, gaat nu over, om te fpreken , van de wettige aanfpraak, die elk bijzonder Mensch , voor zig zelf, daarop heefc, zeggende, dat bet Scbepfel geheiligt wordt door 't Gebed. Wij kunnen aan deze woorden, geen anderen zin geven, dan deze. Zij, die als ze Brood Eten, den Naam des Heren niet aanroepen, mogen, ten opzigte der Menfehen, tot het gebruik hunner Spijze , gerechtigt wezen ; maar ten opzigte van God, eigenen ze zig die Spijze, onwettig toe: integendeel , die Spijze is wettig voor hen, die ze gebruiken, mee gebeden, en dankzeggingen. Deze zin is zo klaarden voldoende,dat ze gene opheldering nodig heeft; (0 Rom. XII: 17. 2 Cor. VIII: 21. 1 Petr. II. 12. (/) Matth. XIII: 45. Luc. XXI: 5. (f) Matth. XV: 26. Mare. VII; 27. (.O Joh. X: 11. 14. Zie ook andere plaatfen, daar het zelfde grondwoord, gevonden wordt. 1 Tim. IV: 6. 2 Tim. II: 3. 1 Petr. IV: 10. 1 Tim. VI: 11. verg. 2. Tim. II: 5. T5  l76 REDEVOERING heeft; ze komt overeen, met de Tafel Gebeden der Christenen, wanneer ze voor zig, tot de Spijzen, het Geheiligt recht van Gods Kinderen, afbidden. §. 28. (4) Dus dan, zo wij menen, voldingend bewezen hebbende, dat men lezen moet, de ongelovige Man is gewettigt (g). Zo blijft nu nog de grote vrage over, wat wij door die wettiging verftaan , en ten opzigte, van wien, of wat, ze werkt. (*) Wat ons aangaat, na vooraf opgemerkt te hebben , dat de Ap. gefproken hebbende van den ongelovigen Man, hij vervolgens niet zegt, het gelovig Wijf. Waar van de reden, niet ver te zoeken is , namelijk , om dat het Wijf, alleen voor zig zelve, gelovig was; en dat haar gelove, niet ten nutte kwam, van haren Man, dan alleen in dat derde, dat zc, naar het bevel van Christus, niet van hem wilde fcheiden. Na dit opgemerkt te hebben, menen wij, dat gelijk zodanig Huwelijk , voor de bekering van 'c Wijf aangegaan; bij God, en Menfehen, wettig was geweest, alzo ook in die wettigheid, door die.bekering, gene verandering was toegebragt geworden. Die Man, was, en bleef, ais Man van die Vrouwe, gewettigt bij God, die door zijnen Zone , zulks had laten verkondigen : hij werdt gewettigt bij de Vrouw, om dat, door haar geloof aan de voorfchriften van Jefus, «de bedenkelijkheid, of haren Man wettig bleef, werdt opgeruimt. Hij werdt daar door, als mede, om dat hij ook van de Vrouw niet fcheiden wilde, gewettigt bij andere Menfehen; en dus ook ! (g) Onder de voorftanders van den Kinderdoop, worden er ook gevonden, die deze opvatting begunftigen. Behalven den vermaarden Docldridge , kan men nazien , J. Creijgbicu , in zijn voorbericht , voor van Til's, verklaring over 1 Corintb. aden Druk, pag. 142,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 277 ook bij de burgerlijke Overheid. Dit nu wordt genoemt, ene wettiging door de Vrouwe ; immers, als wij deze vertaling behouden; want het is bekent, dat het voor. zetfel,doorvertaalt,zeer verfcbillende betekenisfen heeft, ontrent dat vooritel nu, hebben wij aan te merken ,(aa) wat den ongelovigen Man aangaat; 't zij hij den Joodfchen, of den Heidenfchen Godsdienst aankleefde, zo was den Christelijker!, voor hem ene Ergernisfe, of ene Dwaasheid ; indien hij had willen fcheiden van zijne Vrouwe, dan had deze, geen hulp van de Overheid te wagten: derhalven moet men, zodanigen Man, toekennen, ene zagtheid van Geest, enen goeden inborst, ene afkeerigheid van haat , en vervolging, om des Gods. dienst wille. Men moet wijders, in hem onderftellen, ene meer dan gewone liefde, tot zijne Vrouwe, en misfchien ook tot de Kinderen, die ze t'zamen gewonnen hadden: om al deze redenen , kon de Ap. in enen zeer gezonden zin gezegt hebben, bet gelovig Wijf \wordt gewetligt door den ongelovigen Man. Doch wij moeten (bb) opmerken, dat Paulus hier fpreekt, niet zo zeer, op ene verhalende, cf tonende wijze, (als in indicativo) maar op ene gebiedende wijze, (als in imperativoj en dus kwam het niet pas, om van den Man te fpreken, vermits deze, zijn bevel, zelfs zijn gezegde, zou in den wind flaan; maar tot de gelovige Vrouwe zeggende, dat door haar , haren Man gewettigt wierdt, moeten wij die woorden , verbinden aan de vorigen, ik zegge baar, dat zij bem niet en verlate, e. z. v. Daarenboven, behalven dat die wettiging, aan de zijde der Vrouwe, gefchiedde door de gehoorzaamheid, aan den onbevlekten Godsdienst ; zo mag men ook onderftellen, dat, daar haren Man van enen goeden inborst was, hij ook niet weinig zal bekoort zijn geweest, ziende dat zijne Vroti-  27° REDEVOERING Vrouwe , zig de opvoeding der Kinderen behartigde; en dezen zogt in te prenten, aHe die Christelijke deugden, die in haar uit blonken: deugden, die niec zelden ] den haat tegen Jefus Lere, vcrftompt hebben ! §• 29. (*') Men zou zeggen, dat deze onderftelling, zeer wel ftrooken moe!,t , mee de denkbeelden van onze tegenfprekers, wanneer dezen, hier verftaan, ene betrekkelijke Heiligheid; doch wij hebben reeds gezegt, dat ze, ten minften het woord, of de klank, van Heiliging, willen behouden; en dit opzet, is zeer vrugtbaar geweest,in ene menigte van ongerijmtheden, waar over men verbaast moet ftaan. Mer. fpreekt van ene Heiligheid , en omfchrijft ze , als betrekkelijk , maar die Heiligheid, tot wien, of wat, is ze betrekkelijk? Is het tot God , of zijne Heilige Wet P Maar dat zal men niet zeggen. Zo moet het dan wezen , tot de Vrouw, of tot de toekomende Kinderen, of tot beide; en dat is het, waartoe hunne uitdrukkingen , ons leiden. Men fpreekt van ene Heiligheid des Verbonds, die door de Gelovige, den ongelovige wordt medegededt, om Heilige Kinderen te verwekken. Van Man, of Vrouw, die de een den ander rein, of niet onrein maakt. Van ene vermenging; van ene Heilige vermenging, om den Here een Heilig zaat te verwekken. Van ene voortteling, die niet enkel Vleescbiijk, maar geheiligt is; en wat niet al meer?Uitdrukkingen , die men zelf, onbefchroomt gebruikt, terwijl men ze, in de Bobeemfcbe, en Moravifcbe Broeders, befchouwt, als ten hoogden ongerijmt, en fchandelijk; en ze zelfs , met den Geest van vervolghg, heefc ge' tragt, te verftoren. Uitdrukkingen , door welken , in het verband, zo als ze voorgeftelt worden, men duidelijk ziet, dat de ware onderftelling, deze is; namelijk, dat de heiliging des ongelovigen Mans, door de Vrouw,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 279 Vrouw , (zonder dat men zegt, wat men 'er door verRaat) veroorzaakt. dat hij in zijne vermenging met haar, ten minfte, de\rouwe,niet en verontreinigt; maar dat integendeel deze, in die vermenging, hare Heiligheid, den Man, in zoo verre mededeelt, als het nodig is,om t'zamen Kinderen te gewinnen, die gelijk de Moeder, ene voare Heiligheid bezitten. §■ SO' (***) Intusfchen is deze handelwijze zeer vreemt; want behalven , alleen in de behandeling dezer woorden van Paulus, fpreken alle de voorftanders van den Kinderdoop, niet anders, dan van, een zijn in bet Verbond, en in de Gemeinte; van ene betrekking, op bet gelove der Ouders, e. z, v., in een woord, zij fpreken altoos , van niets anders , dan van zodanig iets, dat, naar hunne mening, den Kinderen der gelovigen, Relt tot Erfgenamen des Verbonds ; dat hen geeft zeker Recbt tot de Zaligheid: dit Recht leiden ze vobtandig af, van de toerekening des geloofs der Ouders, aan de Kinderen; maar hier , en hier alleen, denkt men, aan ene ware en zedelijke Heiligheid , die in de Jonge Kinderen, zou plaats hebben! wat den Jongftervenden betreft, dac dezen, zodanige Heiligheid zouden bezitten, kunnen wij, door de ondervinding, niet tegenfpreken; maar gij kunt het er, ook niet door bewijzen. Wat Gods woord betreft; gij past toe, op alle de Jonge Kinderen , deze gezegdens, al voat uit Vleescb geboren is, dat is Vleescb: •wie kan enen Reinen geven, uit een Onreine ? e. z. v. En wat aangaat, de Kinderen die tot hunnen verftande komen; behoudens ene gelijke opvoeding, zien wij, bij de ontluiking der Jeugd , in de Kinderen der Gelovigen , geen meerder Heiligheid, dan in anderen. Wat kunnen wij dan anders , van uwe handelwijze denken, dan dat gij den verbijsterde zinnen , zo van u zelve, als  a8o REDEVOERING als van hen , dien ge uwe Lere wilt inprenten , een zeker foort van gevoel, of aandoening wilt geven , waar uit men , in de duisternis, waarïn gijlieden , in dezen wandelt, moge opmaken; dat de Ap. Leert, dat er ten minfte, een onderfcheid is, tusfchen de Kinderen van gelovigen , èn van ongelovigen ; en dat door ene uitlegging, over welke, zo wij vertrouwen, gij u fchamen moet, naar mate gij ze zeif, met bedaartheid inziet. §. 31. (b) Het twede voorftel, van den Ap. is, want anders waren uwe Kinderen Onrein. (i) Anders. Bij na alle de uitleggers, begrijpen de redenering des Ap. in dezer voege , dat namelijk , de Heiligheid der Kinderen, wordt afgeleid, uit de Heiliging, bij voorbeeld, van den ongelovigen Man, door de Vrouw: egter, het ontbreekt niet aan zulken, die het geheel anders opvatten , en menen , dat in tegendeel, de Heiliging , bij voorbeeld, van den ongelovigen Man, door de Vrouwe, wordt afgeleid, uit de Heiligheid der Kinderen; in dien zin, menen zij, dat het woord, anders, gebruikt wordt, (20 zoo, dat de Ap. naar hunne gedagten, zou willen zeggen, de ongelovige Man, is geheiligt door het Wijf: want de Kinderen, dien ze beide gewinnen, zijn Heilig : indien nu die Kinderen Heilig zijn, dan moet volgen , dat ook de ongelovige Man, geheiligt is. Wijders menen ze, dat de Heiligheid, bij voorbeeld, van den ongelovigen Man, niet zij te ftellen, in dien Man; maar in zijne gelovige Vrouwe; terwijl de Heiligheid , die den Kinderen wordt toegefchreven, moet geftelt worden, in de Kinderen zelf. Wat deze onderftellingen aangaan, behalven dat ze niet algemeen worden (bj 1 Cor. V: 10. Cap. XIV: 16. Cap. XV: 19.  tegen den KINDERDOOP. aSr den aangenomen, merken wij daar ontrent aan, (*) dat de Ap. dan van de Heiligheid der Kinderen , zou fpreken, als van ene bekende zake, en er zig alleen op beroepen, tot een bewijs, voor de Heiligheid des Mans; maar dat zulks zoo bekent was, blijkt ons nergens; in tegendeel, de grote menigte der genen, die zig afgeflooft hebben , om de betrekking, tusfchen de Ouders, en Kinderen, op te werpen, en met fchijn van redenen te bevestigen; hebben wel iets aangewezen , waar uit ze, naar hunne wijze van denken, het geloof der Ouders , laten afdalen op de Kinderen; maar nimmer hebben ze iets voort gebragt, waar door iets dat in de Kinderen is, zou opklimmen tot de Ouders. (**) Hec is buiten allen twijfel, dat er ten tijde der Ap. Egtgenoten zijn geweest, waar van, een van beide, ongelovige waren ; en die zig, tevens Kinderloos, of boven hunne Jaren bevonden ; maar nu handelt de Ap. van Egtfcheidingen dier Christenen, van wien, een der Egtgenoten ongelovig was; en dus in 't algemeen , van alle zodanige Huwelijken; zonder zig alleen te bepalen tot zulken, die in 't geval waren, van nog Kinderen, te kunnen, of te zullen gewinnen: Of wil men dan, dat de ongelovige Man, niet geheiligt wordt, als zijne Vrouw onvrugtbaar , of boven hare Jaren is ? Of heeft Paulus, van de Egtfcheiding der zulken, niet gefproken? Ons dunkt het tegendeel, want behalven, dat Paulus oubepaalt fpreekt, zo gebruikt hij ene drangrede', die ook onvrugtbare Egtgenoten betreft, zeggende, waf > En uit dat alles befluiten wij, dat de enige reden, der gelijkftelüng van 'c Pafcha, met het Avondmaal, daar in gezogt wordt, dat gelijk het ene, zo ook het andere, een Maaltijd zij. §. 38. (bb) Op de vergelijking, tusfchen de Befnijde- nisO/O 1 Cor. V: 7. (») Cap. X: I(J. 17. Q0) vs. ig. (p) F. d. Lampe , Genade Verbond lilde deel, Hoofdft. XXIV: § VI., handelende van de Danköferen, zegt. Zij hadden veel overeenkomst, met bet Sacrament des H. AvondWaals,  tegen den KINDERDOOP. 291 nisfe, en den Doop, vale meerder te zeggen. Wij zullen ons met deze aanmerkingen vergenoegen, (f) Gijlieden fpreekt , van den Doop , als van ene aflegging der vuiligheid des Ligcbaams; die afbeeld, ene geeftelijke Wasfching, en Reiniging; maar moeten wij ons dan niet verwonderen, dat gij niet en ftelt, dat de Doop gekomen zij, in plaats van alle de Wasfchingen , en Reinigingen, dien de Wet van Mofes voorfchreef? (ff) De Befnijdenisfe, betrof genoegzaam alleen, de Zonen,die agt dagen Oudt waren; er werden, wel is waar, bij toeval, ook volwasfenen Befneden , doch in hunne Befnijdenisfe, was geen onderfcheid, hoe ook genaamt, van die der Kinderen, uitgezondert alleen, den Ouderdom van den Befnedene; maar als gij lieden nu , een Sacrament, dat genoegfaam, alleen Kinderen betrof, en dat, zeldfa-tm, en bij toeval, aan Volwasfenen bedient wordende , gene andere gedaante aannam , wilt laten vervangen door een Sacrament, dat Geloof, Bekering, cn Btlijdenisfe vordert;zo en kunnen wij niet beletten, dat gij zulks doet, en daar door uwe zinnen verblind; maar vergun ons, dac wij er ons over verwonderen: dat wij gene gelijkftelling kunnen goedkeuren , van dien Doop, die naar onze bevatting, alleen Volwasfenen betreft, met een Sacrament, dac genoegfaam alleen jonge Kinderen betrof: ten minfte dat wij u herinneren, dat deze onderftelling, alleen voor u zelve is, en gij er u van , niet kunt , nog moogt bedienen , wanneer hec u waarlijk ernsc is, om ons te overtuigen. §. 39. (c) Deze aanmerkingen , vooraf gezonden zijnde, moeten wij de onderftelling zelve, wat nader inzien , en wederleggen ; ten dien einde, zullen wij (1) de Befnijdenisfe befchouwen , (*) op haar zelve. V 5 (O  20* REDEVOERING (q) Zij was gegeven, alleen voor Abrahams Manlijk, en Vleeschlijk Zaat: bijkans alleen gefchikt, voor zulken, die agt dagen Oudt waren; de Volwasfenen, waren er toe gerechtigt, alleen uit hoofde der Geboorte; de krankzinnigen onder dezen, waren er, niet van uitgefloten : ze beftond in ene fmertelijke , en bloedige toediening; en was, eenmaal bediend zijnde, een bijblijvend , en beftendig merkteken , waar door de Joden, van alle Volkeren,. onderfcheiden werden; maar om nu dit alles, met den Doop overeen te brengen, is onze zaak riet. (**) Laat ons de Befnijdenisfe befchouwen, in hare inzigten; dezen waren twdlcdig, en wel (aa) in 't algemeen, met betrekking tot het Joodfche Volk, aangemerkt als het Vleeschlijk Zaat van Abraham; dezen zullen wij (f) voordellen; het is namelijk zeker, dat de Befnijdenisfe was een Zegel, van de belofte aan Abraham, en dus ook van de bezitting van Canaün; ze fchijnt, benevens de Spijs Wetten der Joden, gefchikt te wezen, tot de bijzondere vrugtbaarheid dier Natie: ze was een hinderpaal, voer de Huwelijken met vreemde Volken: door haar, werden de Joden ge vormt, tot ene bijzondere Maatfchappij, die afgezondert van alle andere Voiken, zonder enige vermenging, bleven het Zaat Abrahams ; cpdat het blijken mogt , dat onze Hers niet alleen uit Juda gefproten; maar ook het ware Zaat Abrahams was. e. z. v. Nu in dit alles, en in 't geen men verder van dien aart kan opgeven, wordt niets gc- von- (« Ëne tvvede drangreden is, vs. 10. ende gy zyt in bem volmaakt, die bet hoofd is van alle Overheid ende magt, tf) in hem, te weten Christus, voor zo verre in bem de Volheid der Godheid, ligcbamelyx woont, en hij (f) Job. I: 16, 17.  3i2 REDEVOERING by bet hoofd is van alle Overheid en Magt. Door deze Overheid en Magt, verftaan wij hen, die op Mozes Stoel zaten. Christus wordt hun hoofd genaamt, niet op gelijke wijze als hij is, het hoofd der gemeinte, maar voor zo verre hem gegeven was , alle magt in Hemel en op Aarde, (ff) In hem, waren de Collosfers volmaakt, of vervult; de toefpeling is op het vorige vs. In Christus, woonde ene Volheid, en door deze, waren de gelovigen vervult; ene nieuwe drangreden, om welke zij deSchaduwwet, behoorden te verzaken, (dd) Ene derde drangreden , is vervat in onze Tekstwoorden , in welke gij ook befneden zijt e. z. v. (f) In welke, te we. ten in hem, in wien aile de Volheid woont, en die het Hoofd is van alle Overheid en Magt. (ff) In hem, waren ze befneden; bijgevolg, fpreekt de Ap. niet van hunne eigenlijke befnijdenisfe, die ze ten agtften dage hadden ondergaan; want deze was niet in Christus, maar in hunne eigene perfonen gefehied: dit geeft hij nader te kennen, als hij (fff) 'er bijvoegt, die zonder handen gefebied. (§) Deze omfchrijving, dient niet verder dan om aan te wijzen, dat de Ap. niet en fpreekt van de eigen* lijke befnijdenisfe: men kan ze vergelijken met ene foortgelijke, niet die er.e cflegginge is der vuiligheid des Ligchaams (g), welke omfchrij ving, Petrus gebruikt, om aan te wijzen, dat hij niet en fpreekt van den Christelijken Waterdoop ; immers dat Paulus bier niet en fpreekt van de Eigenlijke Befnijdenisfe, blijkt duidelijk* want die gefchiedde met banden: ook wijzen ons de Spreekwijzen van bet Ligchaam der zonde des vleescbs, en van de voorhuid des vleescbs, vs. 13. omfchreven, naar ene geestelijke, en tegenbeeldige befnijdenisfe, (§§) De om» (g) 1 Petr. III. 21.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 313 omfchrijving die zonder banden gefcbied, moet toegepast worden, niet alleen op de Befnijdenisfe der gelovigen; maar ook op die van Christus: want dus hangt de redenering t'famen: gij zijt in bem befneden, met ene Befnijdenisfe zonder banden, door de Befnijdenisfe Cbristi, §• 53- Ctttf) Deze Befnijdenisfe nu beftondira de uittrek' kin? des Ligchaams der zonde des vleescbs. (§) De woorden des Ligcbaams, der zonde, des vleescbs, fchijnen den uitleggeren, enige moeite te verfchaffen. Intusfchen is zodanig voorftel niet ongewoon. Onze Ap. fpreekt van de Wet des Geests, des Levens (6), even ais of hij zeide, de Wet des Geestelijken 'Levens; en zo menen wij ook, dat men hier moet lezen, als of 'er ftond, des Ligcbaams, des zondigen vleescbs. Immers, het is bekent, dat de gewijde Schrijvers, dikwijls twe zelfltandige naamwoorden bij elkander voegen, waar van het ene, de gedaante aanneemt, van een bijvoeglijk woordt, dienende tot nadere om'chrijving Cf), Laat ons nu zien wat wij te verdaan hebben (.) door het Ligchaam; dit nu moet wezen, het tegenbeeld van de voorhuid; op onze gelegde gronden , verftaan wij er door, het fimenftelfeL. van Mozes fchaduw Wetten , zo als het gehand haafc werdt, door hen, die op zijnen Stoel zaten. Zo zija wij gewoon te fpreken, van het Ligchaam der Wetten 00. En (JA Rom. VIII. 2. (») 7,o betekent Gen. XIX: 24. Zwavel en Vuur; Zwavelvuur. Jerem. XXIX: rit. Het einde, en de verwagting, het verwagte einde. Dan. II: 14- Raad, en,oordeel, een oordeelkundïgen raad. Joh. XIV: 6. Be Weg , de Waarheid, cn bet Leven; de ware, en levende weg. 1 Tim. III: 15. Een Pijlaar, en Vastigheid; een vaste Pijlaar e. z. v.  3H REDEVOERING (£). En Apostel Judas , (Q fpreekt van het Ligchaam van Mozes, waar door Mozes eigenlijk Ligchaam , niet kan verftaan worden (m). (• • ) Dit Ligchaam nu, wordt genaamt een Ligchaam, des Zondigen Vleescb. Des Vleescb ; zijnde de Wet des Vleescblijken Gebods. Bes Zondigen Vleesch; niet alleen, om dat die Wet de Zonde vermenigvuldigde , zonder ze te kunnen weg nemen; maar ook, om dat derzelver onderhouding, toen zonde was (n). §• 54- (§§§) Van dit Ligchaam des zondigen vleeschs, zegt Paulus, dat het uitgetrokken wordt. Wanneer de Uitleggers menen, dat de Ap. hier zinfpeelt op het uittrekken der klederen, zo fchijnen zij niet te denken aan de Befnijdenisfe, waarvan hij fprak. Het is natuurlij» ker dat hij zinfpeelt, op de fmertelijke, en bloedige affnijding, of uittrekking der Voorhuid (ff fff). Nu zegt de Ap. dat de Collosfers befneden waren in Christus, en door zijne Befnijdenisfe. (§) Door Christus Befnijdenisfe, hebben wij verftaan zijnen fmertelijken, en bloedigen Kruisdood, waar door hij, als het hoofd van zulken, die de Wet van Mozes beftreden, is afgefneden van het Joodfche Ligchaam : tfrwijl intusfehen die zelfden dood, was ene affnijding van Mozes Wet, en van hen (£) Corpus Juris. (7) Vs. 9. O») Dit is van de Uitleggers meer dan genoeg bewezen: en indien de Ap. Zach. III: 1-3. Bedoelt, dan hebbe men zig te verbeelden, Jofua, die als Hogenpriester, de Wet van Mozes handhaafde. Onder andere plaatfen , menen wij dat dit Lig. chaam van Mozes, ten minsten van ter zijde wordt bedoelt, Rom. VII: 24. (n) Jef. LXVI: 3.  tegen den KINDERDOOP. 315 ben die ze handhaafden. (§§) Dc Collosfers nu waren Befneden, (• J in bem, voor zo verre hij hun hoofd was, en zij bij gevolg, zig moesten rekenen, als zelf Befneden,dat is, van het Joodfche Ligchaam afgefneden te wezen. (..) Door de Befnijdenisfe Cbristi. Deze was, van hunne geestelijke Befnijdenisfe, de werkende, en de voorbeeldige oorzaak. De werkende oorzaak: want hadden Joden gemeent, niet alleen, dat zij over Christus triomfeerden; maar ook, dat daar door, zijnen gant» fchen aanhang, die hun gezag Ondermijnde, zou overwonnen worden: zo begrepen het de Christenen anders; zij werden door Jefus Befnijdenisfe, of affnijding, zo veel te afkeriger van Mozes Wet, en van hen die ze handhaafden. Zagen zij,met de grootfte veröntwaardiging,hoedanig men heraadjlagt bad, tegen den Hére, en zijnen Gezalfde, zo was hunne welberade tale. Laat ons bare banden t (waar mede wij te voren, aan hen, en hunnen Godsdienst verbonden waren) verfebeuren, en bare touwen van ons werpen, want, die in den Hitnel woont, zal lageben, ds Here zal ze befpotten. Hij zal tot ben fpreken in zijnen toorn, en in zijne grimmigheid zal by ze verfchrikken, met woorden, en daden zeggende, ik doch beb mijnen Koning gezalft, over Zion den berg mijner Heiligheid, (0) zij wilden, om zo te fpreken,Jefus Befnijdenisfe wreken, door hunne eigene Befnijdenisfe. Laat ons alleen Stepbanas horen fpreken, die vol was des Geloofs,en des H. Geests. Hoe befchouwde hij, hen, die op Mozes Stoel zaten, toen hij zeep deze wijze aanfprak, gij bartnekkige, en onbefnedene van harten en oren, gij vjederjiaat altijd den Heiligen Geest: gelijk uwe Vaders, alzo ook gij: wien van de Propbeten, en bebben uvje Vaders niet vervolgt! en zij btb< CO PG Ik 2-6. ï  3iö" REDEVOERING bebhen gedood, de genen die te voren verkondigt bebben di komfte des rècbtvaerdigen, van vodken gijlieden nu verraders, en moorders geworden zijt (p). Hoe ijverde hij te« • gen de Wee van Mozes? immers men bragt van hem, dit berigt aan den Joodfchen Raad: deze menfebe en boudt niet op, lasterlijke woorden te fpreken tegen deze Heilige Plaatze, en de Wet; want wij bebben bem horen zeggen, dat deze Jefus de Nazarener, deze plaatfe zal verbreken, en dat bij de Zeden veranderen zal, die ons Mozes overgelevert beeft (q), ook was Jefus Befnijdenisfe, de voorbeeldige oor zaak, van de Befnijdenisfe der gelovigen: zij leerden er uit, om zig alles, zelfs den dood te getroosten, ter liefde van Christus,en zijnen Godsdienst,entevens, om met het Ligchaam der zonde des vleeschs, zodanig te handelen, als men met Jefus gehandelt had. §• 55- Clttttt) Hier op laat de Ap. volgen, zijnde met bi m begraven in den Doop, in welken gij ook met bem opgewekt zyt. Door deze woorden leren wij; of, dat de Doop der Christenen, bunne Befnijdenisfe wordt genaamt; f/,dat hij daar van, als een openbaar bewijs moet worden aangemerkt. (§) Onze tegenfprekers verkiezen het eerfte, en het is op die onderftelling, dat zij zig gronden, wanneer ze zeggen dat Paulus hier Leeraart, dat de Doop gekomen is, in de plaatfe der Befnijdenisfe, doch het zij ons vergunt om aan te merken, (.) dat dan nogj hunne onderftelling niet bewezen is: want het is niet de tegenbeeldige, of geestelijke; maar de voorbeeldige, en ligchamelijke Befnijdenisfe, dien zijbedoelen, als ze leren, dat de Doop in deszelfs plaatfe gekomen i6. Nu is ons gebleken, dat de Ap. van zodanige Befnijdenisfe niet en fpreekt. C •«) Men kan ook niet zeg* 00 Hmd. VII; 51, 52. ( van denken, zeggen, dat de Doop gekomen is, in de plaatfe der Befnijdenisfe. (a) Indien onze tegenflanders aidus redeneerden , ,, onder het O, T. werden deZoneu „ befneden; de Doop is gekomen in de plaatfe der Be„ fnijdenisfe; derhalven moeten ook onder het N. T. de „ Zonen gedoopt worden." Indien ze zeg ik , dus redeneerden, en dat het twede voordel gegrond was, dan zou hunne redenering,zekerlijk veel fchijn hebben, (b) Maar nu redekavelen ze aldus, „ onder het O. T. „ werden Kinderen, of de Kinderen befneden; de Doop „ is gekomen in dc plaatfe der Befnijdenisfe; derhalven „ moeten ook onder het N. T. de Kinderen gedoopt ,, worden." Indedaad enen zeer onregelmatigen redeneertrant; als men zegt,dat onder het O. T. Kinderen. of de Kinderen befneden werden , d3n verdaat men door de Kinderen, de helft der Kinderen, namelijk de Zonen, die naar Gods bevel,befneden werden. Om dat nu onder het O. T. alleen de Zonen befneden werden, en de Doop zou. gekomen zijn, in de plaatfe der Befnijdenisfe; zo befluit men, dat onder het N. T. beide de Zonen, en Dogteren, mogen, of moeten gedoopt worden, (c) De onregelmatigheid van dezen redeneertrant, zal hier uit blijken, dat wij, op gelijke wijze redekavelende, juist het tegendeel kunnen befluiten. Indien de voorftanders van den Kinderdoop zeggen, dat onder het O. T. de Kinderen befneden werden, en zij door de Kindere.r, verdaan de helft der Kinderen, namelijk de Zonen ; zo nemen wij de vrijheid, om op gelijke wij ie te zeggen, dat onder het O. T. de Kinderen niet befneden werden; ea wij door de Kinderen, verdaan de helft der Kinde. ren, namelijk de Dogteren, en daar uit befluiten, dat onder het N. T. gene Kinderen,'t zij Zonen,'czij Dogteren , mogen, of moeten gedoopt worden. ladien nu Y 3 o«-  320 REDEVOERING onze redekaveling, zo als wij ons verbeelden, in allen, dele, juist overëenftemt met die van onze tegenfprekers; en dat 'er tevens een befluit uit voortvloeit, dat vierkant tegen bet hunne aanloopt, zo moet volgen dat, hunne redenering geheel ongegrond is; ten waren zij zig mogten laten voorftaan, een uitfluitend recht, om alleen te mogen redeneren, §. 58. VI. Een zesde bewijs voor den Kinderdoop, ontleent men uit deszelfs Oudheid. Indedaad, gelijk onze tegenftanders, indien zij ter goeder trouwe fpre-. ken, moeten erkennen, dat hen de ware, en bellisfchende oudheid ontbreekt, namelijk de Godiijke inftelling, en de bediening der Apostelen; zo moeten wij ook toeftemmen, dat het bedienen van den Christelijken Waterdoop, aan Jonge Kinderen, al zeer vroeg in de Kerke heeft plaats gehad. Dan, vermits een gefchiedkundig voorftel; het opgeven van de woorden der Kerkvaders; derzelver vervalfching, dubbelzinnigheid, en oorzaak van een omflagtig zintwisten, in ene redevoering als deze, niet zeer voegzaam zou wezen; zullen wij eerst kortelijk, iets van die oudheid zeggen', en daar na, zien wat ze ten voordele van den Kinderdoop afdoet. Wat dan aangaat A. de oudheid van dien Doop (V) zij, die den Kinderdoop verwerpen, als ook enigen uit hen,die hem voorftaan, zijn daarïn eenftemmig, dat 'cr gene bewijzen zijn, waaruit blijkt, dat die Doop heeft plaats gehad, voor het begin der derde Eeuwe. Zij menen te bewijzen, dat dit gebruik, wel verre van toen algemeen te zijn geweest, iategendeel veel tegenftand heeft gele. den: dat het in de vierde Eeuwe, in het Concilie van Ncöcafaréen is verworpen; dat het eerst in de vyfde Eeuwe, in 't CotifiUe yan Cartbago is vastgefteld; en door Plakatea van drie onderfcheidene Keizers, met ge-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 321 geweld doorgedrongen: dat de Kinderdoop, in de volgende Eeuwen, bijzonder in de negende, als ook door de Waldenzen in de twaalfde Eeuwe ,is tegen gefproken, en verworpen geworden, e.z v, (b) Zij daarentegen, die den Kinderdoop voorftaan, bekommeren zij wijnig over 't geen na het begin der derde Eeuwe is voorgeval* len: zij febijnen, de veelvuldige blijken van de verwerping diens Doops, aan te merken als zo vele bewijzen van ène doling, die tot de Mennoniten is overgegaan: van die verwerping zwijgen ze, zo veel mogelijk, zelfs dan, als ze de lere, en de lotgevallen der Kerkvaders, en der Waldenfen befchrijven. Hunne hoofdzaak is, niet alleen om,bijzonder uit de Schriften waTertullianus, te bewijzen, dat hunnen geliefden Doop, in zijnen tijd reeds in gebruik was; maar ook, dat dit gebruik reeds ftand greep in het laatst, ja zelfs in 'c midden der twede Eeuwe. Hiertoe bedienen ze zig, van de Schriften van Justinus, en Iremus, en zulks offchoon hunne tegenfprekers menen te bewijzen, niet alleen, dac het boek van de eerfte, is vervalscht, en de woorden van de twede,fchandelijk vertaalt zijn; maar ook, dat de woorden, welken men die Oudvaders doet fpreken, niets eer zake doen. Bij die alles voege men ene, wel onbewezene, maar niec ce min fterke verbeelding,- dac namelijk hec gebruik om Jonge Kinderen te Dopen, van het begin der Christenheid af, heeft ftand gegrepen (r). §• 59. Cr) Indien iemand, deswegens een omftandiger onderrigt begeert; hij Leze Godfried Arnoid'.afbeeld, der eerfte Christenen II. Boek, XIV. Hoofdft. J. 7: 8. ^il. van Limburg, Godge. leertheid, ade deel, pag. 534. e.z.v. Gaknus Abrabamsz, Verdediging der Doopsgezinden, pag. 103 —loS, De Apola* gie der Re monftr anten, die men ook vindt by S. Episcopim, Y 4 An>  32? REDEYOERING §. 59. CO Wat ons aangaat; alles over en weder ge, wogen hebbende,menen wij,dat de bewijzen, die men aanvoert voor het gebruik des Kinderdoop*, jn 't begin der derde Eeuwe, voldoende zijn; maar dat zij, die dit gebrtuk vroeger plaatfen, gene behoorlijke bewijzen aanvoeren: dan laat ons ook dit, niet zo naauw nemen. Het z.j zo, dat men in 'c midden der twede Eeuwe, reeds Kinderen gedoopt hebbe: Laat men zelfs niet alleen geloven, maar ook bewijzen, dat zulks veel vroeger gefchfsd zij: dat de Kinderdoop door Ignatius ja door Polijcarpus is geleeraart, en bediend. Dan nog blijft de vrage, of daar door den Doop gewettigt wordt, en een Godlijk gezag bekomt. En dit is het, waar toe wij B. overgaan. Het is zeker dat de voorftanders van den Kinderdoop, voor zig, ene aanmerkelijke gaping vinden • ene inftelling van Christus, cn zijne Ap. hebben ze niet • ook gene voorbeelden, dat de laatften, Kinderen doopten Immers,indien ze zulks hadden,dan zouden ze zig niet behelpen, met het vroege gebruik der Christenheid, en zig niet affloven , om uit dubbelzinnige, en vermoedehjk, vervalschte woorden, hunne onderftelling af te leiden. Derhalven hebben wij eenvoudig te onderzoeken, of het oordeel van een, of meerder Oud vaders het gebruik van fommige, ja van vele Christenen enê Godsdienftige plegtigheid kunnen wettigen, crj aan dJ. ze]. Astwoord op de prbeve van A. Heidamis, pag. 337 s5o Masliaan van IVeenigtm, de gantfche nature des Doops, pa/ 661 - 68o. Wederlegging van Conradi Fiëtoris, pag, 183-1 gj] J. Cale, over den Kind.rdoop. De Brieven over de voor-teer', pen des Doops,den 15. 16. en i7denBrief. C.Fittinga,Obferv. Sacr. G. Meijer, onderwerpen des Doops, pag. j. w. 253i *53. 374- 375- «B van anderen niet te gewagen.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 353 zelve, een verbindend gezag geven; en voorts, of het ene voldongcne zaak is,dat een gebruik,om dat het min,of meer algemeen, in de twede eeuwe des Christendoms, of zelfs vroeger, is aangenomen geworden, of heeft ftand gegrepen, daar door,deszelfs oirfprong,aan de inftelling der Apostelen verfchuldigt is? Laat ons dit onderzoeken. §. 60, Ca) Het is bekent, dat de Roomscbgezinden, om te bewijzen dat ze de ware Kerk uitmaken, zig beroepen op hare Oudheid; dit bewijs, wordt van alle de Proteftanten afgekeurt > zij ftaven die afkeuring, met zeer bekende, en bij ons algemeen aangenomene redenen: Laat men nu die redenen, zig heri'nneren, en ze op dit bewijs toepasien;dan zal men bevinden,dat de oudheid des Kindcrdoops, en die der Roomfche Kerk, wat de zaak zelve aangaat, als mede het bewijs dat men daar uit wil afleiden, in niets van elkander verfchillen. (V) Indien onze tegenftanders, die, zo als wij, met den monde belijden; ook tevens met ons, van harte, en dus met er daad, en in waarheid geloofden, dat jefus, en zijne Apostelen, de enige inftellers van onzen Godsdienst zijn; dat in denzelve, geen ander gezag, dan het hunne,moge gelden;dan zou hun bewijs voor den Kinderdoop, uic de oudheid ontleent, van zelve, cn op gelijke wijze als dat der Roomschgezinden, vervallen. Maar helaas! wij zien bij deze onze Broeders, de fchadelijke uitwerkfelen,van het overgebleven Zuurdeesfem des Pausdoms! immers, niet tegengaande hun voorgeven,dac ze alleen geloven in de lere van Chris. tus,en der Apostelen,beroepen ze zig hier,op de lere, en de daden,van zodanige menfehen,die,hoe zeer ze ook in Godzaligheid mogen hebben uitgemunt; egter njec met een gemoedverbindend gezag waren bekleed: Y j van  324 REDEVOERING van menfehen, die, terwijl ze den Kinderdoop leeraarden, en oeffenden, zig betoont hebben te wezen de invoerders, en de voorftanders van verfcheidene bijgelovigheden , dien men met veragting verwerpt. Indien de voorftanders van den Kinderdoop, zig beroemen, dat ze alleen geloven in de lere van Christus, en zijne Apostelen;zo bekennen wij dat zulks de waarheid was, ten tijde der hervorming: toen kwam men openlijk voor den dag, met geloofsbelijdenisfen, die, hoewel ze door feilbare menfehen, in zorgelijke tijden waren opgeftelc, en de kenmerken van gebreklijkheid met zig bragten; egter over het geheel, den zin van Christus uitdrukten. Die beüjdenisfen waren flegts voorflellingen van 't geen men geloofde; of van 't gene men oordeelde dat elk Christen behoorde te geloven, indien 'de plaatfen der H. Schrift, waarop zig de beüjdenisfen beriepen,hem voldoende voorkwamen. Naderhand, hebben die beüjdenisfen ene andere gedaante verkregen: ze werden een voorftel van dat alles, wat Eien moest geloven; het voorwendfel was, dat de inhoud dier belijdenisfen, over 't algemeen, cn bijzonder zo veel aanging de gewigtigfte waarheden, overëenftemde met Gods woord ; terwijl intusfehen zij, die zig meenden gereehtigt te wezen,orn die be. lijdenisfen te handhaven; die overëenfiemmiig ftclden in bun oordeel, en men den Christenen, aan die menfcheüjke voorfteliingen, dermate heeft verbonden, dat het hen niet en bate, wanneer ze betuigen dat een of ander, naar bun oordeel, tegen Gods woord ftiijd, of ten minften daarin niet gegrond is. Uit een, en ander blijkt, dat de meeste Proteftanten, geen recht en heb* ben van voor te wenden, dat ze alleen in Christus, en zijne Apostelen geloven. §. 61.  TEGEN DEN KINDERDOOP. «« %. 61. (c"i Als nu onze tegenftanders , een bewijs voor den Kinderdoop, uit deszelfs oudheid willen afleiden ; dan moeten ze zig herinneren, dat ze zulks alleen voor hen zeiven doen , en die reden , niet gefchikt en is, om ons te overtuigen. Of, en in hoe verre nu, zodanige reden, hen overtuigt, daar over mogen wij niee oordelen; alleen kunnen wij ons niet onthouden, van te zeggen, dat wij zeer bezwaarlijk kunnen geloven» dat ze, wanneer zij dezen hunnen Godsdienst, voor Christus zullen verantwoorden, gelijk ze het eenmaal zullen moeten doen, zig dan, van zodanige reden , zullen durven bedienen : althans wat ons aangaat , wij zouden grote zwarigheid maken, om enig deel van ons geloof, en wandel, op dien gedugten Vierfchaar, te verantwoorden, met het voorbeeld van Ju\iinu%, Tertullianus, of wie het ook zou moge wezen! Dan, vermits de voorftanders van den Kinderdoop, in dezen van ons vcrichillen; enigermate gelijk wij alle t'zamen, van do Roomschgezinden verfchillen ; zo zullen wij ons vergc noegen, met redenen te geven, om welken bij ons, in den Godsdienst, geen ander gezag en geldt, dan dat van Christus, en zijne Apostelen; en wel §. 62. (1) Om dac wij Christus, houden voor den enigen infteller, van onzen gantfchen Godsdienst. Wij geloven met er daad, dat God, die op velerlij wijze^ tot ds Vaderen gefproken bad, tot ons beeft gefproken, door zijnen Zoon Qsj. Door zijnen eniggeborenen Zoon , die alleen God beeft gezien, en bem ons verklaart (t). Wiens Prophetisch gezag, is geftaaft geworden, met de woorden uit de hoogweerde Heerlijkheid , boort bem («). (2) Wat zijne Aposcelen aangaat; wij geloven dac hij, die O) Heb. I: 1. (f) Joh. I: 18. (") Matth. XYII: 5.  326 REDEVOERING die deze Aarde verliet, om dat zijne Ligchamelijke tegeawoordigheid , op dezelve, niet gefchikt was, voor zijn geestelijk Koningrijk, dat alöm zou opgerigt wor« den ; heeft uitverkoren twaalf Stedehouders. Die op ene bijzondere wijze, met den H. Geest zijn vervult, en door hem beftiert geworden. Die voorzien waren,' met de baarblijklijkfte geloofsbrieven , vervattende onder anderen , het gezag, om alle Leringen in 't gemeen, en de Wet van Mozes in 't bijzonder, te ontbinden , en af te fchaffcn ; en tevens, om naar. hun goedvinden, Lcerflukken des Geloofs, der Zeden, en des openbaren Godsdienst, voor te fchrijven, en te gebieden; en dat wel zoo, dat zulks alles, bij hunnen,en onzen groten Meester, zou gehouden worden, als of het door hem zelf gefchied ware. Immers, dus luid hunne aanftelling, zo wat gij binden zult op der Aarden, zal in de Hemelen gebonden zijn ; en zo wat gij ontbin. den zult op der Aarden , zal in de Hemelen ontbonden zijn (v). Gelijkerwijze mij de Vader gezonden beeft zendt ik ook Vlieden; en — bij blies op ben, en zeide' — ontfangt den Heiligen Geest: zo gij iemands Zonden vergeeft, dien worden ze vergeven; zo gij iemands Zon. den boudt, dien zijn ze gebonden r» R verördinere u bet Koningrijk,gelijkerwijze mijn Vader,mij verordineert beeft,op dat gijEtet,enDrinket,aan mijne Taf el,in mijn Koningrijk, ende Ziitet op Tronen, oordelende de twaalf Gefagten Jfraèlt (x). Van daar, dat de Ap. zig noemen , gezanten van Cbristi wsge (y). Gods mede Ar. leiden , die bet fondament bebben gelegt (z). Dienaars Cbristi, en uitdelers der verborgenheden Gods (aj. Van tV)M«tb. XVI: ,P. r»Jon. XX: 21-23. C»Luc. XxÏ 3°. ÖO-Cor. V: ac, 0)1 Cor. III; p. I0. („)Cap. IV: t,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 327 daar hunne tale, dit zegge ik (hj. Het beeft den Heu ligen Geest, en ons goed gedagt Cc). Dat bet woord hunner Predikinge, niet en is der Menfehen woord; maar waarlijk Gods woord (dj. Zo dan, die dit verwerpt, die en verwerpt geen Menfche , maar God, die ook zijnen Heiligen Geest, in ons heeft gegeven (e). Van daar, dat Paulus zeggen konde, in den dag, wanneer God—' zal Oordelen door Jefus Christus , naar mijn Evangelium (ƒ). (§)• 63- (3) Wij geloven, dat de Apostelen aan hunne lastgeving, volkomen hebben voldaan, en, om zo te fpreken, met genoegen, en goedkeuring van Christus, ons hebben nagelaten, een volmaakt voorfchrift, van dat alles, 't geen wij geloven, en betragten moeten. Een voorfchrift zoo volmaakt, dat het door degeringfte aflating, of het minfte bijvoegfel, ontciert, engeweid aangedaan wordt. Een voorfchrift, dat reeds, niet alleen in delen; maar ook in trappen-volmaakt was, eer de Christenheid zig bekommerde, om ingevolge hunner dwaasheid, door het oordeel van Congiliën, bepalingen te maken, wier voorgewende nuttigheid, altoos onderftelde , ene twijfeling, aan de volmaaktheid van den regel der Apostelen. Wijders geloven wij, dat de bediening der Apostelen, met hunnen Dood, heeft opgehouden, en is vernietigt geworden; zoo dat er niets van zij overgebleven, dan hun gezag, 'c welk alle Christenen verpligt, om zig aan hunne voorfchriften, volkomen te onderwerpen, 't Is waar, wij kennen den Antichrist , van wien de Protestanten zig hebben afgefcheiden; gave God, dat wij ook in fommigen van dezen, niet (b)i Cor. VII: 12. (O Hand. XV: 28. (d) 1 HwsC U: 13. GO Cap. IV: 8. (ƒ) Roa». II: l5«  328 REDEVOERING niet den Geest van den Antichrist, en ontdtkten! ïntus. fchen wij houden ons verzekert , dat niet alleen, de Heerfchappij in de Roomfche .Kerk ; maar ook die , welke zig ontdekt bij zodanigen, die zig van die Kerk hadden afgefcheiden; om 't even, onder welke gedaan* te ze ook worde voorgeftelt, haren oirfprong genomen heeft, of nog neemt, uit de vleeschgezindheid , de eigenliefde, en den hoogmoed, van zodanige Broeders, die, van wegens hunne aangeborene, of verkregene be. kwaamheden, door hunne mede Broeders, tot voorgangers waren verzogt; die, niet vergenoegt met de hoe. danigheid , van Dienaren der gemeinte j zig, door ene aanëenfchakeling van verwarrende begrippen , hebben befchouwt, en vervolgens van anderen doen befchouwen, als gehele, of gedeeltelijke Erfgenamen, van de tijcels, en de bediening der Apostelen' §• 64. (4) Ingevolge nu van zodanige Belijdenisfe, betuigen wij dat, wij ons verpligt rekenen, om te verwerpen , alle zodanige Leringen in den Godsdienst , waar van het ons niet en blijkt, dat ze op het gezag van Christus , en zijne Apostelen rusten; en althans, indien het ons mogt blijken , dat ze er tegen ftrijden t nademaal wij nu den Kinderdoop houden te zijn , ene der zodanige Leringen, zo verklaren wij, dat wij den zeiven , al wierd hij ook , van de gantfche Christenheid eenparig gelooft, en gebruikt; al had dat gebruik, eenparig, en beftendig plaats gehad, door alle de Eeuwen van het Christendom; al hadden Tertuüianus, Ju* jlinus, of wie hij ook zijn moge, niet alleen dien Doop befchermt ; maar ons ook verzekert, dat ze door de Apostelen was ingeftelt, en bediend geworden; al hadden wij dergelijke verzekering, van Ignatius; ja, al had zelfs Polijcarpus , dien waardigen Discipel, van den laatst  •TEGEN DEN KINDERDOOP.' 329 laatst geftorven Apostel, ons verzekert, dat hij zulks van zijnen Meester Jobannes, gehoort, en gezien had; cn dit zijn getuigenis, met den Dood bekragtigt; da wij zeg ik, nog dan, ons verpligt zouden agten, om ter liefde van Christus, en zijne Prophetifche bediening , die hij door zijnen Dood heeft bevestigt, dien Doop fmadelijk te verwerpen. Ziet daar onze rondborstige, welmenende, en, zo wij ons niet en bedriegen, recht Proteftantfche Belijdenisfe. Ziet daar onze Conciliën, ziet daar onze Sijnodens! §• °J- (5) Een der redenen , van deze onze denkwijze, is ontleent, uit de waarfchouwingen van Christus, en zijne Apostelen , tegens de dolingen dien zij voorzagen, dat met er haast zouden opkomen. Waarfchouwingen die algemeen zijn, en zonder enig Petfoon , of gevoelen uit te zonderen. Immers, Jezus waarfchouwt ons , tegen de valfcbe Propbeten, die in Schaapsklederen zouden komen (g). Tegen zulken die, indien bet mogelijk ware, ook de uitverkorene zouden verleiden. En zulks met ene nadruklijke bijvoeging, ziet ik hebbe bet u voorzegt (b). En wat de Apostelen aangaat , hoe veelvuldig zijn niet hunne waarfchouwingen ? Alleen in de Brieven aan Titttotbeus , vinden wij er verfchetdene (O- Waarfchouwingen, die niet alleen zien op latere tijden ; maar ook , op 'c geen dat kort na hunnen uitgang, zou gebeuren. Immers Paulus zegt, ik voeet dat na mijn vertrek, zvaare Wdvtn tet u inkomen zul- (f) Matth. VII: 14. IJ. (b) Cap. XXIV: 94. 25. (0 Eerften Brief Cap. I: 3. 6. 7. 10. 20. Cap. IV: 1. 3. 7. Cap. VI: 5. Tweden^Brief Cap. I: 13. 15. Cap. Il: 16—19. Cap, IV: 3. 4-  330 REDEVOERING zullen, die de Kudde niet en/paren: en uit u zeiven zul. len Mannen op ftaan, Sprekende verkeerde dingen, om de Discipelen af te trekken, agter baar (k). En wat kan fterker wezen, dan deze zijne betuiging : Indien u ie. mand een Evangelium verkondigt, buiten bet gene gij ontfangen hebt, die zij vervloekt (l), §. 66. (O Wij hebben reeds gezegt, dat men in 'c begin van de derde Eeuwe, de voetftappen van den Kinderdoop ontdekt. Zij die hem voorftaan, bekommeren zig, om ze te ontdekken, tot reeds io 't midden van de twede Eeuwe; zij beroepen zig op woorden, die men, om zo te fpreken, met nijptangen moet rekken, zullen ze enigen fchijn hebben, dat ze zodanigen Doop bedoelen ; en dan moet nog ene gunftige verbeeldingskragt, het grootfte bewijs opleveren. De ongerijmtbeid van deze nafporing, is zoo dikwijls, en bondig aangewezen dat de voorftanders van den Kinderdoop , den moed^ in dezen fchijnen op te geven. Intusfchen is dit hunne* bedoeling. Indien, dus denken ze, de Doop der Kinderen, in Christus Kerk, reeds 15 Eeuwenlang, heeft ftand gegrepen: indien men zelfs daar van, enige voetflappen vindt, in 't midden der twede Eeuwe , zo mag men befluiten, dat dit gebruik, reeds ten tijde derApos. telen, heeft ftand gegrepen; te meer, om dat wij van vroegere tijden, zeer weinig berigt hebben. Hoe wijnig nu zulk een redeneertrant afdoet, blijkt uit de volgende aanmerkingen. (*) Ze rust op deze onderftelling , dat het namelijk niet mogelijk, of ten minfte waarfchijnlijk is, dat er reeds zoo vroeg, dwalingen in Gods Kerk zouden hebben plaats gehad; maar behoeft het bewijs, dat ze reeds plaats hadden, ten tijde der Apos* I CO Hand. XX: 29. 30. CO Gal. I: 9.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 331 Apostelen? Getuigt niet Eufihiuï, die in 't midden der twede Eeuwe bloeide , dat de Kerke na den tijd der Apostelen , niet lang Maagd is gebleven! Immers bet is zeker, dat ten tijde van Tertullianus, reeds verfcheidene andere bijgelovigheden, en die onze tegenfprekers, met ons verwerpen, hebben plaats gehad; ten minften hij fpreekt van Doopgetuigen , van het teken des Kruis, van bet Zalven der Dopelingen , en van bet geven van Melk, en Honig, aan ben: en niet veel later, liet men de Jonge Kinderen, tot het Avondmaal toe. (**) Indien in de eerfte tijden van het Christendom, den Kinderdoop was befchouwt geworden, als een gebruik, dat onafgebroken van der Apostelen tijd, herkomftig was; van waar dan, dat Tertullianus hem afkeurt, en dien Doop. door het concilie van Neoccefareen, is veröordeelt geworden? Of was die veröordeling, ene doling; maar waaröm is ze dan niet tegenfproken, en dat wel op dien billijken grond, dat die Doop, van de Apostelen her*, komftig vvas? §. 67. VII. Het zevende, en laatfte bewijs, dienende tot enen aandrang, van het even voorgaande, is dat de Kinderdoop , door gene algemene Kerkvergadering is vastgeftelt , 't geen men onderftelt dat gefchied zou zijn geweest, indien hij niet van de tijden der Apostelen af, had ftand gegrepen. Zo zeer ons deze onderftelling , en de daar op gebouwde redenering verwondert, zo zien wij met genoegen, dat het niet van de meerderheid wordt aangevoert. Wij zullen er ons van kunnen afmaken, door deze aanmerkingen. A. Dac zodanig bewijs rust op twe onderftellingen , die beide of, valsch zijn,of, van onze te^enftanders zeiven,niec worden aangenomen, (a) De eerfte is, dat alles, wat niet in ene algemene Kerkvergadering is vastgeftelt; Z moet  532 REDEVOERING moet gehouden worden te zijn , van enen Godlijken oirfprong, of ten minften , ten tijde der Apostelen , reeds te hebben plaats gehad ; maar zou men in ge! moede, op zodanige voorwaarde, alle de bijgelovigheden van het Pausdom willen overnemen ? En wat ons Kerkgenootfchap aangaat , zal men uit die onderftelhng, een bewijs zoeken, voor de waarheid der Lere van 't Werkverbond? Want zeker, is deze nimmer, door ene algemene Kerkvergadering goedgekeurt; althans, ze was ten tijde van het Dordfche Sijnode nog onbekent. Ook is nimmer in ene algemene Kerkvergadering vastgefteld , de Lere, dat ook onbekeerden, het Avondmaal mogen, of moeten gebruiken; maar zal men ons nu willen doen geloven, dat ze even daarom , ten tijde der Apostelen , heeft ftand gegrepen ? Nog eens ; in de bediening van het H. Avondmaal, is onder ons, federt wijnigeJaren ingedrongen, en zeer algemeen aangenomen geworden, een gebruik, dat te voren onbekent was, en zo wij ons verbeelden, fchadelijk is; men pleeg onderfcheid te maken, tusfchen ene Woordelijke, en Zakelijke voorftelling, van de waarheden des Evangeliums: de eerfte, zo als ze gefchied door de Prediking; de andere , door het bepalen der aandagt, op de tekenen der Sacramenten; zoo dat in het gebruik der Bondzegelen, gene andere Prediking te pas komt, dan alleen 't gene, de tekenen, en derzelver gebruik, ons, als 't ware toefpreken- Het nieuw ingevoerd gebruik, beftaat in ene redevoering, die men aan de We] des Heren , den Dischgenoten voorhoud , waar door dezen, zig in 't geval bevinden, om of, naar het geen uit Gods woord wordt voorgeftelt, niet te horen , en dan is zulk een gebruik , ten minften onnut. Of, om hunne aandagt, van de tekenen af te trekken; maar  tegen den KINDERDOOP. 333 maar dan worde hec voornaamfte, zo niec hec enigfte inzigc der Sacramenten , niet wijnig verkragt. Intusfchen het is zeker, dat zodanig gebruik, nimmer in ene algemene Kerkvergadering is vastgeftelt ; maar hoe zou het te pas komen, als men ook daar uit wilde afleiden, dat het van de tijden der Apostelen, herkomftig is? f» §. 68. (b) De twede onderftelling , waarop dat bewijs rust, is deze. Alles wat in ene algemene Kerkvergadering is vastgeftelt , moet verdagt gehouden worden : maar is dit nu ernst bij hen, die zulk een bewijs aanvoeren? Of waaröm roemen ze, op de Lere die in 't Sijnode van Dordt, is vastgeftelt ? B. 't Zal er niet op aankomen, of wij hen die zoo fpreken, hunne onkunde in dezen, of .iets anders, te vergeven hebben. Wij zeggen alleen, dat het ene algemeen beken Ie Hiftorifche waarheid is, dat in den Jare4i8., in Afrika , in 't Concilie van Cartbago, doorgaans genaamt het Congilium Melevitamm , 't welk aangelegt werdt onder Aurelia, Bisfchop van Carthago, en uic 214. Bisfchoppen beftond, is gemaakt de volgende 112de Canon, üesgelijken is goedgevonden , dat een iegelijk die ontkent, dat de kleine, en versebgeboren Kinderen , die van barér Moeders buik aan, gedoopt voorden, tot vergeving der Zonden gedoopt voorden, en dat zij, uit de Zonde des esrften Vaders Adams, niet en trekken, dat door 't Bad der wedergeboorte moet gereinigt worden, —- dat de zodanige zij Anatbeman. Hoedanig nu dergelijke befluiten genomen zijn , in andere Kerkvergaderingen , en welken tegen- ftand 0») De fchadelijkheid dezer gewoonte, vindt men nadruklijk voorgeftelt, bij G. van Aalst, Mengelftofön Ude Deel. pag. 487. e. z. v. Ze wordt ook nog, van enige wijnigen verworpen.,. Z 2  534 REDEVOERING Rand zulks ontmoet heeft, kan men bij anderen, overvloedig vinden (V). S- 69. Dus hebben wij, met Gods hulpe, onze wederlegging van den Kinderdoop, ten einde gebragt. Ene wederlegging, waar mede wij niets anders bedoelt heb. ben, dan om in dezen, den Godsdienst van Christus, met Geestelijke Wapenen te verdedigen; of het dienen mogt, om fommigen van u, te brengen tot de Gehoorzaamheid des Geloofs, en anderen te bevestigen, in die gehoorzaamheid. Ik heb deze redevoeringen, niet kunnen opftellen, dan met het fmertelijkst gevoel, over de jammerlijke noodzakelijkheid, waarïn de Christenheid zig maar al te veel bevindt, om namelijk, te moeten werken, tot afbreking, en den kostelijken Tijd te ver•fpillen, dien men anders kon gebruiken, om met verenigde kragten , op te bouwen. Hem die mijn hart kent, roep ik aan met alle vrijmoedigheid, tot ene getuige, niet alleen, van de welmenenheid mijner pogingen , en van mijnen ijver, voor zijnen bezwalktenGodsdienst ; maar ook, van mijne opregtheid. Hij weet, dat /* de waarheid zegge, en niet en liegt', als ik u verzekere , gelijk ik doe ; dat ik de redenen voor den Kinderdoop, met alle, voor mij mogelijke naarftigheid, en onpartijdigheid, heb nagefpoort; en ze ter goeder trouwe voorgeftelt ; dat alle die redenen , wel verre van mij te overtuigen, in tegendeel, mij, in mijn Geloof hebben verfterkt , en wel zoo, dat in die alle t'zaam genomen , nog in een enige van dien, mij niets, hoe ook genaamt, is voorgekomen, waar door ik, in Gods tefa) Zie S. Episcopius proeve, tegen A. Heidanus, pag. 359. en Hendrik IVaarma , Hiflorifch verhaal, wegens de Lere der Doopsgezinden, pag. 34.. e. z. v.  tegen den KINDERDOOP. 335 tegenwoordigheid , mij te befchuldigen zou hebben , wegens het verwerpen van ene Lere, voor welke ten minften, nog één reden , of fchijnreden zou wezen , die overtuiging met zig bragt. Neen geliefde, alle die 'voorgewende redenen,hebben zelfs genen angel,in mijn gemoed overgelaten. Ach ! dat de voorftanders van die Lere, ook zulk ene betuiging konden doen, ontrent de redenen , dien wij voor onze Lere hebben aangevoert! Redenen, dien ik heb opgegeven, met ene zoo volkomene overtuiging, dat mij in de zei ven gene zwa. righeid, hoe ook genaamt, overblijft. Indien gij wilt uitzonderen , de uitwerkfelen der Menfchelijke zwakheid , door welken ik, naar uw oordeel , of misfehien, naar het oordeel Gods, niet met genoegzame befchijdenheid, mogt geijvert hebben; en zulks biddeik, dat mij vergeven worde! Indien gij wilt uitzonderen, deze, of gene uitlegging, in welke ik mogt misgetast hebben ; dan betuige ik , het daar voor te houden, dat al het gene ik tot u fprak, ik het tot God gefproken hebbe, en nog fpreke : wilt het dan niet ten kwade duiden, dat ik die rondborftige, en ernftige betuiging , met deze nadruklijke aanmerking befluite ; te weten. Dat gelijk ik aan den enen kant, mij verzekert houde, dat wanneer ik , benevens allen , die den Kinderdoop verwerpen, zullen geöpenbaart worden, voor den Rechterftoel van Christus, wij dan, van deze onze verwerping, gene redenen zullen behoeven te geven, vermits die Lere , niet in de Hemden gebonden is ; ik aan de andere zijde , vreze , dac zij, die zodanigen Doop hebben voorgeftaan, zig zullen hebben te verantwoorden ; en door onze redenen, en welmenende pogingen, zub len befchaamt, en veröordeclt worden ! Vergun mij wijders, dat ik deze redevoering, en mijne gehele verZ 3 han*  33<5 REDEVOERING handeling over den 'Kinderdoop , met enige toepasfejijke aanmerkingen befHf!?e. §. 70. Ik heb, mijne Broeders, redenen om te denken, dat er onder u zullen wezen ; die, niet tegenftaande ze mijne redenen hebben aahgëhoort, enter hunnen gelief koosden Kinderdoop, nog blijven aankleven. Wac zal, wat moet ik nu, van de zodanigen oordelen? Een van beide moet waar zijn; of dat zij, of wij,in dezen, geheel blind zijn; of wel, dat er iets zij, 'c geen voor een van ons beide, verborgen is. Vast gaat het, dat er, 't zij bij u, 't zij bij ons, ene doling plaats heefc; ene doling, die in het oordeel Gods , beflischt is, en ten onzen opzigte, eerlang zal beflischt worden: en wijders, dat het onzen pligt is, ons zei ven te oordelen, op dat wij niet veroordeelt zullen worden. Gelijk wij ons hart, voor uwe redenen, niet willen fluiten; fluit dan ook het uwe, voor de onzen niet. Wij menen, ten minften dit recht te hebben, dat wij ingevolgen al het beredeneerde, dit befluit mogen maken, namelijk, dat het gefchil, 't geen wij behandelt hebben, zig bepaalt, tot deze eenvoudige vrage, mogen de Jonge Kinderen , naar Gods welbehagen , gedoopt worden , ja, of neen? Immers een derde, of enigen middelweg , kan er niet uitgedagt worden. Nu menen wij, dat we in de ene fchaal van uw redelijk oordeel, gelegt hebben, de redenen van ontkenning, en in de andere, die van bevestiging. Wij .:oudcn ons gemoed verkragten, en uwe redelijkheid ti kort doen, indien wij niet en geloofden, dat ïe eerften bij u, min, of meer, zwaarder wegen; en dat ge, öere vrijmoedigheid en hebt, om ons gevoelen te verwerpen, met die ruimte van gemoed , als wij het uwe doen. Wat mag dan het tegenwigt zijn, dat uw oordeel , zoo tegenftrijdig van het  te gen den KINDERDOOP. 337 het onze, doet overflaan? MltW iftfe. ™> met^ dat tegenwigt te kennen, en wcnfchen het u, naar onze denkwijze, voor te ftellen, niet om u te verderen, maar, om het aan uwe redelijke bedenkingen, tot uwe verbetering, voor te dragen. Van de grote menigte, die den Godsdienst, nog kent, nog bemint, zuhen wij niet fpreken ; deze is gefchikt, om allen Godsdienst, hoe fle»t ze ook wezen moge, te omhelzen. Wij bedoelen alleen de zodanigen , wier gelove, op overtuiging fteunt, of fteunen kan. Gave God, dat wij gene redenen hadden, om te geloven, dat er onder hen gevonden worden, zulken, die den Kinderdoop voorftaan, om tijdelijk belang, en om Menfehen niet te mishagen , terwijl zij den zeiven , van harten verwerpen, of ten minften, als ene ongegronde kleinigheid befchouwen ! In anderen menen wij te befpeuren, de uitwerkreien, van ene zeer verdorvene eigenliefde waar door men fehijnt, bij zig zelve gezworen te hebben om liever alle kunftig uitgedagte, en ter mondftoppmg «efchikte redeneringen, te gebruiken, dan om ene.eaiLal aangenomene onderftelling, of Lere, te laten vaL En wat zeifs de besten onder hen, aangaat ; hunne oren , en harten, vinden wij onbefneden, door de gewoonte, de volgzugt, en de verblinding; veroorzaakt door het befehouwen, van ene, anderfints met techt, beminde menigte; door het algemene vooroordeel, dat zonder uitzondering, alles wat in ieders Kerk• «pootfcbap geleert wordt, de zuivere waarheid zij; door de daar uit afgeleide verpligting , om alle die leerftukken, het koste wat het wil, en op aHerbj wijze, te moeten verdedigen; en God weet, wat met al m% 7t, Op zodanige wijze, mijne Broeders, befchouW Z4 WC°  538 REDEVOERING wen wij u , en zeggen het openlijk, niet uit liefdelooshad; maar op dat ge u zeiven, moogt beproeven. Gelukkig voor u , indien wij dus fprekende, dolen; en daar van willen wij geerne, door uwe opregte Belijdenisfe, overtuigt wezen: maar in ene zaak, zult ge ons met kunnen overtuigen: wanneer wij namelijk, de kennis die wij van 's Menfehen hart hebben , voegen bij onze gegevene redenen, tegen den Kinderdoop, dan houden wij ons ten vollen verzekert, dat er onder u, die onze redenen, met min, of meer onpartijdigheid, hebben aangeboort, en overwogen, niemand wezen kan , die den Kinderdoop blijft aankleven , met ene volle verzekenheid , in een rein hart. Wij geloven W tegendeel, dac raar de mate uwer redelijkheid, gij. beden min , of meer gevoel hebt, zoo van de zwakheid uwer bewijzen, als van de kragt, der onzen. Ook onderkennen wij in u, een gebrek, dat vele Christenen aankleeft: warneer men zig befchouwt, als door Christus te zijn vcriojt, cn een recht te hebben tot de Zahgheid , d3D fclijtt men zig, daar mede geheel, als met de hoofd/ruk , tc vergenoegen ; terwijl men de bevelen van Christus, of, op ene fjordige wijze ver. waarloost, of, niet dan met aanmerkelijke uitzonderingen betragt. Men laat zig voorftaan, dat als men de hoofdzaak deelagtig is, het overige, van minder aanbelang, zo raauw niet zal genomen'werden .' Onder dat mindere, ja zelfs geringere, plaatst men ook, de Lere van den Kinderdoop. A/Jaar mijne Broeders,'zal vror ons ene geringe zaak wezen, bet Gebod van ben, die des Heren, en Zaligmakers, Apostelen zijn: éénder twe Sacramenten; een Sacrament, dat maar éénmaal, aan ons mag bedient worden ? Of zo gij dit oordelen mogt, zullen wij dun, ook deswegens, geen reken- fchap  tegen den KINDERDOOP. 330 fchap moeten geven , gelijk gij met ons gelooft, dat wij zullen moeten doen , zelfs, van eik ijdel woord, dat wij zullen gefproken bebbenï Bedenkt dan deze dingen wel; herinnert u de liefde, en de daar uit volgende gehoorzaamheid, die gij aan Christus verfchuldigt zijt: brengt u voor den Geest, dat allergewigtigst tijdftip., jn 't welke alle uwe daden, en dus ook, de gehoorzaamheid aan zijn bevel des Doops , in 't Hebt van Gods aanfebijn , zullen geftelt worden. Vraagt u zeiven welmenend, ernftig, en in Gods tegenwoordigheid, af, niet wat gij ons zult antwoorden; maar, wat gij zult antwoorden , aan Christus, wanneer gij , voor zijnen Rechterftoel zult gcöpenbaart worden ; voor zijnen Rechterftoel , daar uwe Voorgangers, daar Kerkvergaderingen , daar gewoonte , en volgzugt, u niets zullen baten; daar Menfchenvreze zal veroordeelt, en alles beflischt worden, naar den enen volmaakten, enklaren regel, die ons door Christus, en zijne Apostelen, is nagelaten! §. 72. Mijne geliefde Broeders, wij houden ons verzekert, dat, indien men dusdanig handelde, er dan vele van u, gebragt zouden worden, tot de gehoorzaamheid des Geloofs; die de wapenen, tegen den Here, en zijnen gezalfden opgevat, zouden nederleggcn. En zo wij ons, wegens dezen, of genen, mogten bedriegen, die na zulk ene handelwijze , mogten betuigen , zig voor den Kinderdoop te blijven verklaren; mijne geliefde, dat dan nog, de Broederlijke liefde blijve ! De gelovige Tbesfalonikers, waren onkundig , ontrent een Leerftuk van veel meer aanbelang; ja zelfs, doolden zij deswegens, gelijk de ongelovigen ; egter Paulus, noemt hen Broeders (0), 't Is waar, dat het Christendom, (e) 1 Thesf. IV: 13. Z 5  340 REDEVOERING dom, in latere tijden, van zodanigen Geest, zeer>ervreefflt is geworden: dat om gefchillen, 't zij van wij. mg aanbelang , 't zij, om zuiken die onbeflischt, of onbeflischbaar waren, de zwakfte partij, door de boverdrijvende , pleeg uit de gemeinte gefloten, en het Koningrijk der Hemelen, onwaardig gekeurt te worden; maar het is ook waar, dat men zodanige handelwijze, nimmer zag , nog zien kan, dan van Menfehen, die zoo verre van den Geest Christi, vervreemt zijn, dat hun hart, meer door eigenliefde, en hoogmoed, dan door den waren Godsdienst , en de liefde van Jezus, beheerst wordt. Ach mijne Broeders.' dat gij, dat wij, ons aan zulke voorbeelden, tot enen affchrik, mogten Spiegelen! Laten wij trachten, om in onze gemoederen te planten , of op te wekken, het zelfde gevoelen , dat in hem was , die ons toeroept, meest mijne navolgers, gelijkerwijs ik ook Cbristi (j>j, §• 73- Wat dan ons aangaat; wij kunnen niet anders, dan deze uwe Lere, veroordelen: wij bekennen , dat onze Geest, dikwijls in ons ontdoken wordt, als wij zien, dat gij die Lere zoekt te Raven, met, voor ons, niets beduidende redenen ; dat gij naar ons oordeel,' uwen buik, met draf vervult; dat onze redenen, nog onze betuigingen , geen den minften ingang fchijnen te vinden, bij uwe gemoederen; en nog meer, dat gij deze uwe Lere , v ilt befchermen , met vleefchelijke wapenen, die ors onaangenaamheden; maar u, zo wij vastflellen, Gods ongenoegen veroorzaken. Wat nu betreft, zulken onder u , die deze, of enige andere Lere, op ene onchristelijke wijze voorftaan; die door hun gedrag ontdekken, ene aanëenfchakeling van ondeugden, (ƒ>) i Cor. Xtj t.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 341 'den, die met het ware Christendom niet begaanbaar zijn': gelijk Jefus, den zodanigen, uit het getal zijner Discipe'en heeft gemonftert, zo kunnen ook wij, hen niet voor onze Broeders erkennen. Maar wat u aanmat, van wien wij, naar den aart der liefde kunnen, of behoren te geloven, dat den waren Godsdienst u ter harte gaat; dat gij den Here Jefus waarlijk lief hebt; u moeten, en willen wij, als onze broeders befchouwen! ge. lijk gij misfchien in ons, andere dolingen wilt verdra. gen, of ten minften behoort te verdragen; zo willen wij, niet alleen mee alle welmenenheid.ook deze uwe zwakheid dragen; maar zelfs, wij houden'er ons, tenduurften toe verpligt. Wij willen de gemeenfehap der heiligen houden, naar de voorfebriften der Apostelen; en de zo dikwils aangedrongene verdraagzaamheid, zonder enige verbastering, gehoorzaam nakomen. Ons gebed is fteeds voor u ten goede! §. 74. Maar wat nu u zelve betreft. Indien gij lieden ons, en ons gevoelen, met die zelfde overtuiging, en zekerheid befchouwt, als wij verklaart hebben, u, en uw gevoelen te doen, dan volgt van zelve, dat gij gerechtigt zijt, om ons op gelijke wijze te behandelen, als wij u wjllen doen; ten ware dat gij daarïa, iets onchristelijks mogt ontdekken. Maar, wilt dan ook van uwe zijde, de broederliefde niet vergeten! bedenkt dat wij, niet den Doop, maar alleen den Kinderdoop verwerpen; terwijl wij verklaren, ftandvastig te willen aankleven, dien Doop, waar van gij zelve gelooft, dat hij door Christus is ingeftelt. Bedenkt, of onze redenen zoo verwerpelijk zijn, als fommigen zig verbeelden, of ten minften voorgeven: herinnert u, dat een van beide, volkomen gelijk, of ongelijk moet hebben. Indien nu het ongelijk, aan onze zijde mogt wezen, dan ïm-  342 REDEVOERING immers zijt gij nog verpligt om, ingevolgen onze duure betuigingen, te geloven, dat wij dolen, met ene, hoewel ingebeelde, egter bij ons volkomene overtuiging: dat wij wegens die doling, bij God barmhartigheid te wagten hebben, voor zo verre, ze uitonwetenheid geboren wordt. Maar hebben wij dan niet het recht, om althans van u,een barmhartig oordeel te vorderen ? Doch als het ongelijk bij u mogt wezen, dan waart gij ten dien opzigte, het voorwerp van Gods ongenoegen ; maar zoudt gij dan, dat ongenoegen willen vermeerderen, door ons, die de waarheid, zo als ze door Christus geleert is, aan onze zijde hebben, van u af te fcheiden; ons te haten, en te vervolgen? of zult gij wanen te zijn, waardige dienstknegten van Christus, en u barmhartigheid beloven, als gij voor hem zult geöpenbaart worden; terwijl gij uwe Broeders, uwe mededienstknegten mishandelt, om hunne aankleving, aan de lere van hem, die u oordelen zal? Mijne geliefde Broeders, ik ftappe van u af, doch niet zonder ontroering; en bidde God, dat u dikwijls deze woorden, met nadruk in de oren klinken , en op 't hart mogen gedrukt worden. Saul! Saul! wat vervolgt gij mij ? §. 75. Wat u aangaat, die met ons den Kinderdoop, als ene ongodlijke lere , van harten verwerpen: wij hebben het meeste recht om u aan te fpreken; om althans u, uwe gebreken voor te houden, en vervolgens onze welmenende redenen, ter overtuiging, en raadgeving mede te delen. Wij kennen er onder u, niet wijnigen, die hun gelove in dezen, niet uit de werken betonen : zulken namelijk, die, niettegenftaande hunne genoegfame overtuiging, egter zoo lafhartig zijn,dat ze fchromen, om van dit hun geloof, ene behoorlijke, en Gode welbehagelijke belijdenisfe te doen. Gij zijt, mijne Broeders,  tegen den KINDERDOOP. 343 ders, reeds hec voorwerp van onze beftraffende, en overtuigende befchouwing geweest. Vergunt ons, dat wij ons thans bevlijtigen,om de bronnen van die zwakheid, u onderfcheidenlijk aan te wijzen, en vervolgens pogen, om ze te (toppen, L Het eerfte voorwendfelis, dat het gefchil over den Kinderdoop , niet en behore tot de fondamentele Leerftukken;maar veel eer zij,ene kleinigheid , of ene zaak, niet van groot aanbelang. Doch mijne geliefde; A. wij Remmen u ten vollen toe, dac die lere,niet en behore,tot het fondament onzer zaligheid : zij heeft dit gemeen, met vele andere Leerftukken. Gave God, dat zulks van de Christenheid beter wierd opgemerkt! dan zou de rok van Christus, zoo jammerlijk niet zijn gefcheurt geworden. Intusfchen, de voorftanders van den Kinderdoop, fehijnsn het doorgaans anders te begrijpen, en ene gefchiktheid te hebben, om uit de gemeinfehap der Heiligen te fluiten, zulken die dien Doop verwerpen, doch voor het overige, in Lere, en Wandel, de voetftappen van Jefus volgen. B. Maar wij kunnen u niet toeftemmen, dac die Lere zij, ene kleinigheid, of ene zaak, niec van groot aanbelang. Hoe, mijne geliefde, zullen wij de Sacramenten des N. T. in dien rang plaatfen? is het dan bijgelovigheid, of ene jjdele grootfpreking, als gij het Avondmaal omfchrijft, als Hoogwaardig en Heilig! zo neen, gelijk wij vertrouwen; pasfen dan die omfchrijvingen,niet op gelijke wij. ze,aan den Doop?immers nog meer dan aan het Avondmaal, vermits wij hetzelve dikwijls moeten gebruiken; terwijl den 13oop, maar éénmaal aan ons mag bedient worden. Daarenboven, kan men niet ontkennen, dat de behoorlijke bediening des Doops, aan bejaarden, uog meer, dan die des Avondmaals, van zig verfpreid een reuk van deftigheid, hoogwaardigheid, en heiligheid. 't  344 REDEVOERING 't Is waar, dac de Doop onder ons bediend wordt, op ene ooi:gtzame , floraige, en bijkans ongodsdienftige wijze; zoo, dac men hem befchouwc als een lastig aanhar.gftl, van den ontrent geëindigden Godsdienst; maar het is ook waar, dat zulks een natuurlijk gevolg is, niet van den Doop, maar van den Kinderdoop. Men gebruikt bij denzelven, niets anders dan een Formulier, door welkers gedurige herhaling, wij ontrent het zelve even onagtzaam worden, als wij het zijn, ontrent het fpelen, en liaan der Uurwerken. Een Formulier, waarvan wij overtuigt zijn, dat het niets en behelst, van den geest Christi, in zijn bevel des Doops uitgedrukt, voor zo verre het, op Jonge Kinderen toegepast zijnde, enen redelijken, en overtuigenden zin oplevere: een Formulier, 't geen men fchijnt te befchouwen, als zijnde te lang, te lastig, of mogelijk hier, of daar. gefchikt, tot befchaming van denLeeraar, of der Gemeinte. Wat hier rok van wezen moge, wij weten dat doorgaans van hetzelve, naauwlijks het derde deel wordt voorgelezen. MeD gebruikt bij dien Doop een Gebed, waarvan doorgaans afgelaten wordt, het voorftel dat de Doop, zou beduijd zijn geworden door de Zondvloed, en bet verdrin'ken van Pbarab\ met alle zijnen Volke. in 't Redemeirl ,een Gebed, dat zo wijnig tot den Doop is gefchikt,dat men hetzelve , 't allen dage mag, of kan bidden, zonder aan den Doop te denken: een Gebed, dat even gefchikt is voor ons, die den Kinderdoop verwerpen! Wat aangaat de drie vragen, dien men den Doopheffers doet; de eerfte behelst ene voorftelling, dat onze Kinderen in Christus geheiligt zijn. Ene voorftelling, die, of onverftaanbaar, of onrechtzinnig, of mogelijk beide is. Om hier van overtuigt te wezen, behoeft men maar te lezen, het geen over die voorftelling, tot  TECEN DEN KINDERDOOP. 345 tot walging toe is gefchreven. De twe andere vragen., hebben wij in onze twede redevoering (q) befchouwt. Tot dien Doop, is ook gefchikt ene dankzegging;doch ze is wel in onze Formulieren, maar niet, in onze Kerken bekent: de reden, waaröm ze in onbruik is geraakt, behoort den Dienaren der gemeinte, bekent te wezen. Misfchien is het om tijd te winnen; misfchien om dat men overtuigt is, dat in dezelve iets gevonden wordt, 't geen onrechtzinnig, of ten minRen, te fterk is uitgedrukt (r). Of liever, daar het bedienen van den Doop, aan Jonge Kinderen , ene natuurlijke oorzaak is, van ene flordigheid, onagtzaamheid, en fchandelijke oneerbiedigheid , in het gebruik, van dat Hoogwaardig, en Heilig Sacrament, zo heeft zulks ook veröorzaakt, dat men het niet nuttig, of immers , niet noodzakelijk heeft geöordeelt, om dien Doop, met ene afzonderlijke dankzegging te befluiten ; maar gemeent te kunnen volftaan, met de Dopelingen , en hunne Doopheffers, te gedenken, in het algemene nagebed. Dit heeft men vervolgens gedaan , met wijnige woorden : men draagt hen den Here voor, met geen meerder ijver, of nadruk, dan den Kranken, of die in 't geheugen zijn geflagen; de dankzegging, wordt verandert in een enkel Gebed, even, als of het Gebed voor den Doop, niet genoegzaam is. Men Bid voor zulken, dien men wenscht, dat nooit wederöm zullen worden gedoopt, op gelijke wijze, en zonder meerder nadruk, als men doet voor zulken , dien men wenscht, dat zig nooit wederöm zullen begeven in den Huwlijken Staat. Dan nog (q) Pag. Il8. 119. (r) Die dankzegging, hebben wij, in haar verband met het Formulier, voorgeftelt in onze eerste Redevoering. Pag. 35. 36.  346- REDEVOERING nog worden de Dopelingen, en de Doopheffers, niet zelden vergeten, ten dele, uit onagtzaamheid, en ten dele, uit noodzaakelijkheid, als men verkiest, of zig genoodzaakt vindt . om te befluiten , met het Gebed des Heren ; een Gebed, dat men zelf noemt , een •volmaakt Gebed, offchoon het, niet tegenftaande die erkende volmaaktheid , nog van Jonge Kinderen, nog van hunnen Doop fpreekt! §. 76. Uit dat naakt, en geen bewijs nodig hebbend voorftel ,zal u gebleken zijn, dat indien de Doop, in vergelijking met het Avondmaal , bij ons , met mindere hoogagting wordt befchouwt ; men zulks niec toe te fchrijven hebbe , aan het gebod van Christus ; maar aan den Godsdienst , die ons van de Vaderen is overgelevert; aan het indringen van onderwerpen des Doops, dien Jefus daar voor , niet en heeft erkent ; in een woord, aan Menfchelijke inzettingen, door welken het gebod van Christus , niet anders kon , dan ontheiligt worden. Indien gij dan nu overtuigt zijt, dat de voortreffelijkheid van den Doop, niet behoeft te zwigten, voor die des Avondmaals; ja zelfs, dat zij nog boven het zelve uitmunt; hpe is het dan mogelijk, dat gij het bedienen van den zelve, aan Jonge Kinderen, kunt houden, voor ene kleinigheid, of ene zake, niet van groot aanbelang? Om u van zodanige begrippen, ware het mogelijk , te genezen, zullen wij u voordellen , Ca) uwe eigene denkwijze. Indien wij ons niet en bedriegen , zo komt ze hier op uit. Gij betreurt het jammerlijk verval, de flordige, en voor den Christeiijken Godsdienst, • fchandelijke bediening van den Kinderdoop : gij wenscht, dat men met den zelve, op gelijke wijze handelde, als met het Avondmaal: dat men hem, tot voorkoming, of wegneming van kleinagting, bedien-  tegen den KINDERDOOP, 347 diende op gezette tijden; die bediening,niet meer vermenigyüjdigde-, dan die van het Avondmaal: dat men ze liet voorgaan van ene Leerrede, gefchikt ter voorbereiding, en ze paarde met ene,daartoe alleen gefchikte aanfpraak, of Godsdienftige betragting ; gij meent als men aülks dede, dan ook dat Sacrament, zoniet met dezelfde vertoning van deftigheid, als het Avondmaal; ten minften, met minder onagtzaamheid, en fiordigheid «ou bedient, en gebruikt worden. Doch mijne Broeders, (b) hoe zeer zodanige handelwijze, op zig zelve befchouwt, niet af te keuren is; hoe zeer gij 'er u mede mogt vergenoegen; de grote vrage blijft dan nog, zal Cnristus er zig mede laten vergenoegen ? Immers (i) als de Roomschgezinden, de Misfe, het laatfte Objfel. of hunne Lijkdienften, gebruiken.met allé uitwendige tekenen, van Eerbiedigheid, en deftige Godsdien. ftigheid zo en wordt daar door,dezen hunnenGodsdienst, bij Christus niet aangenaam. Daarenboven, ten tijde der Hervorming, toen zelfs, het bederf der Roomfche Kerk, ten toppunt geftegen; den eisch van ene Hervorming, in het oordeel der bestdenkenden, in die Kerkgemeenfchap, wettigde;zijn 'er onderhen geweest, die ook ene gedeeltelijke, en Oppervlakkige verbetering hebben voorgeflagcn , aan onze Vaderen, die, met meerder liefde tot Christus bezielt, dan wij, hunne verbasterde kinderen; zodanige Hervorming, manmoedig hebben afgeflagen, die. zo veel de omftandigheden het hen toelieten, den Godsdienst niet hebben behandelt als enen koophandel, waar in men, met loven , en bieden . tot malkander komt. Zij hebben gerragt om de Lere des Antichrist, tot de fondamenten toe, af te breken om niets over te houden, van 't geen hen, ia de ogen van Christus mishaaglijk maakte. Aa §. 77-  3|8 REDEVOERING §• 77- (2) In de uitvoering van zodanigen voorflag j doen zig twe onoverkomelijke zwarigheden op (*; ia\ dien het invoeren van Geestelijke Liederen, tot een gebruik in den openbaren Godsdienst, offcboon geftaafc door het bevel van Paulus, egter zoo veel tegenftand vindt, dat wij ons moeten vergenoegen met de Pfalmen van David, en andere heilige Mannen, die zodanige Liederen, zo veel den weg der zaligheid, en den aart van Christus Koningrijk, meer regtftreeks betreft, hebben opgellelt, in donkere, en voorzeggende woorden, die in hunnen tijd raadfelen, en gefchikter waren, voor de bedieninge in letteren beftaande, dan voor ons, die met ongedekten aangezigte, de heerlijkheid des Heren, in enen Spiegel aanfcbouwen. Indien zelfs, het invoeren van ene betere Berijming dier heilige Zangftukken, zoo veel tegenftand, in meer dan een Genootfchap der Pro« teflanten gevonden heeft: welk enen tegenftand, welk ene beroering zou er niet te wagten wezen, als den Doop der Kinderen, niet dagelijks, naar de oude ge. woonte bediend wierdt? Indien 'er nu nog, vele Kinderen ongedoopt ftervcn, dan zou hun getal, aanmerkelijk vermeerdert worden. Nu is het openbaar, dat de grcotRen hoop, aan den Doop zelf, ene grote nuttigheid tocfchrijfc, en zig min of meer troost, als degeftorvene Kinderen, dat Sacrament ontfangen hebben. Indien nu die voorflag onüitvoerlijk is, zo lang de kennisfe niet wordt opgeheldert, dan volgt, dat er niets anders overblijve, dan dat men de zaak, zo late als ze is, of dat men pogingen moet aanwenden, om zijne medebroederen, van de min, of meerdere nietigheid, des Kinderdoops te overtuigen. (**) En, wat aangaat de Redevoeringen, tot zodanigen Doop gefchikt. Wat zullen die ter voorbereiding, behelzen? men mag van de Do-  teobn den KINDERDOOP. 349 Dopelingen fpreken; maar tof ben kan men het niet doen. Dezen kunnen niet verder,dan in den opfchikvan Doop. gewaat, voorbereid worden.' het gefchreeuw van fommigen hunner, is lastig, zo voor hen die ze brengen, als voor de aanwezende gemeinte, en wat zou het dan wezen, als men een groot aantal Kinderen, te gelijk bragt?'Zodanige redevoeringen, zoo ter voorbereiding, als bij de bediening des Doops, zouden dan alleen betreffen de gemeinte, in 't gemeen, of de doopheffers, in 't bijzonder, 't Is waar, men kon bij zodanige gelegenheid , den leden der gemeinte, hunnen eigenen Doop , en de daar uit volgende pligten, voorhouden; maar het is ook waar, dat men zulks ook kan doen, zonder dat den Doop wordt bedient; ja zelfs, dat men het behoorde te doen. Het geen nu den Doopheffers zou worden voorgehouden,moest beftaan in ene Verhandeling,over de Godsdienftige opvoeding der Kinderen. Doch hoe nuttig ook, zelfs de menigvuldigheid van zodanige verhandelingen zou wezen;hoe zeer het te bejammeren is, dat zulken allergewigtigften pligt, zoo zeldzaam wordt behandelt, moet men egter opmerken, dat tot derzelver voorftel, den Doop niet wordt verëischt; want behalven dat zulks, op andere tijden even goed kan gefchieden, zo zouden zodanige redevoeringen, wat het tegenwoordige betreft, voor de Dopelingen, die voor Godsdienftige opvoeding nog onvatbaar zijn , het minst gefchikt wezen, maar meest betreffen zodanige Kinderen, die reeds 't zedert min, of meer Jaren gedoopt waren. Het enigfte dat de Dopelingen zou betreffen, moest alleen wezen, ene vermaning,en raadgeving, tot Christelijke gebeden, ten hunner nutte. Of wil&men, van de Dienaren der gemeinte vorderen, dat ze zig, bij alle die plegtige gelegenheden,zullen toeleg. Aa a gen,  3jo REDEVOERING gen, om de gronden voor den Kinderdoop aan te witzen? maar dat ook dit, veel tegenftand zou vinden, behoeft geen bewijs; althans daar het, aan een ieder van hen vrijftaat, om zulks in de gewone Leerredenen te doen; zo is het,zelfs den naarftigften kerkganger bekent, dat de gronden voor den Kinderdoop" zeer zeldzaam worden aangeroert, en niet anders,dan wanneer men daartoe, zig in de volftrekfte noodzakeJjjkheid bevindt. §• 78. (3) Maar als nu zodanigen voorflag, kon te werk geftelt worden. Als ze met een algemeen genoegen wierdt aangenomen, dan zou wel volgen, dac den Kinderdoop niet ter ontffigting, maar zelfs met ene aanmerkelijke Eerbiedigheid, en Deftigheid, aan een Sacrament voegende, zou worden bedient. Dan zoude gij, misfchien enig genoegen, althans,, van dien Doop minder afkeer hebben; maar dan nog blijft de vrage over, zal Christus daarin genoegen nemen? Immers wij hebben gene reden om te geloven, dat ene doling hem aangenaam kan wezen, daaröm,dat ze met Def! tigheid, en Eerbiedigheid wordt bekleed. Gij gelooft dat, naar zijne inftelling, de Jonge Kinderen, gene wettige onderwerpen van den Doop zijn. Zult gij u dan laten vergenoegen, met ene gedaante van Godza hgheid, en onveifchillig aanzien dat de tekenen de panden zijner liefde,worden toegedient,aan onderwerpen, voor welken, hij ze niet gefchikt heeft? of zult gij voor ene klijnigheid, en ene zake van minder aanbelang houden, de onderwerpen van een Sacrament? Mogen wij, zelfs ter liefde van den Vrede, en de Eens gezmtheid,naar ons welgevallen omfpri„gen,met iets vat Hoogwaardig, dat Heiligis; met iets, dat wij niet van ons zeiven, maar van onzen groten Meester hebben • met iets  TEGEN DEN KINDERDOOP. 35t iets,over welkers behandeling, wij aan hem rekenfchap verfchuldigt zijn, eri zullen moeten geven? Deze denkbeelden willen wij van u niet hopen; maar indien ze bij u huisvesten, dan moeten wij ook vastftellen, dat als men het Avondmaal, aan Jonge Kinderen wilde bedienen, gij zulks dan ook enigermate zoudet toeRemmen, wanneer zodanige bediening, met ene Godsdienftige Eerbiedigheid, en Deftigheid wierdt bekleed! §. 79. (c) Maar, laat ons nu toeftaan, dat indedaad, het bedienen des Doops, aan Jonge Kinderen, zij ene kleinigheid, en ene zaak van weinig aanbelang; wat gevolg zult gij daaruit afleiden ? Zijt gij onder de Discipelen van Christus aangenomen, met die uitzonderende voorwaarde, dat gij wel, alle zijne bevelen zoudt nakomen; doch u voorbehield de vrijheid, om van dien uit te zonderen, de zodanigen die, naar uw oordeel, tot de kleinigheden, of zaken van wijnig aanbelang behoren-, immers dan, als derzelver verwaar. loozing, den Vrede,en de Eensgezintheid zou bevorderen? God beware u, voor zodanige denkwijze, en ons, van 'er u, mede te befchuldigen! Indien wij de gefchiedenis van Jefus nagaan, dan zullen wij bevinden , dat hij ter liefde van ons, zig over verfcheidene kleinigheden heeft bekommert:maar zullen wij dit, daar mede beantwoorden, dat wij, niet ter liefde van hem, maar van ons zelf, van onzen rust, en zinlijkheid, de van ons gevorderde kleinigheden verwaarlozen, of onagtzaam overflaan? Immers het is zeker, dat niemand kan geagt worden,een Discipel van Christus te zijn, dan onder de onbepaalde voor waarde, van ene volftrekte zelf erlochening; zoo dat men bezitte, ene heerfchende geneigtheid, om ter liefde van hem, en zijnen Godsdienst, alles wat ons lief, en dierbaar Aa 3 i«  352 REDEVOERING is ,op te offeren, wanneer het bezit daarvan, onbeftaanbaar is, met de liefde tot hem, aan wien wij alles verfchulJigt zijn. Zodanig ene verlochening, vordert onzen Meester, van alle zijne Discipelen, zonder één enige van hen, uit te zonderen. De Christenen, ten tijde der Apostelen, der Heidenfche Keijzers, en der Hervorming, ja zelfs onze Voorvaderen, hebben zig van zodanigen pligt gekweten: zij hadden vrijmoedigheid om te zeggen, fiere wij bebben alles verlaten, en zijn u gevolgt. 't Is waar, Gods gunftige voorzienigheid heeft ons tot hier toe, verfchoont, om van onze liefde, dergelijke harde proeven te geven; maar het is ook waar, dat het, in de dagen der verkoelinge, dien wij beleven,zeer ligt is, zig voor een Discipel van Christus te houden , zonder dat men hec in der waarheid is. 't Is ook waar,dac zij, die in waarheid tot dat getal behoren, niet wetende of, en wanneer, hun gelove, door het vuur der vervolging zal beproeft worden;gelijk moedige Krijgsknegten zig altoos gereed moeten houden, om als het den nood verëischt, tot den bloede toe, te ftrijden. Maar, als wij nu, niet getrouw worden bevonden in het kleine, in het. mindere; wat is er dan van ons te wagten, indien het meerdere van ons gevordert wordt? Zullen wij,die van dat meerdere verfcnoont blij ven, onze dankbaarheid daarmede betonen, dat wij het mindere, 't geen van ons gevorderc worde, weijgeren? Indien gij waarlijk Christenen zijc, dan moec gij overtuigt wezen, dat niejtaant uwer verfchoonc is, om de bevelen van Christus, in alles naar te komen, zelfs dan, wanneer ze met tijdelijke onaangenaamheden gepaart gaan. Ach mijne geliefden.' Laat dit gevoelen u beheerfchen, 't geen ik, met de woorden van een groot man, een weinig verandert zijnde, dus voorftelle: wij moeten, als Christus /preekt.  tegen den KINDERDOOP. 353 fpreekt, enkele aandagt; als bij gebied, enkele gehoorzaambeid wezen. Laten wij ons herinneren,dat zij, die over vele gezet worden,en in de vreugde des Heren ingaan, over wijnig zyn getrouw geweest! §. 80. II. Een twede voorwendzel, van de traagheid, om in dezen Christus, voor de menfehen te belijden, is genomen uit de gefteldheid der gemoederen : men denkt namelijk, dat, indien 'er hope was, dat onze openbare belijdenisfe, van goede uitwerking zou wezen, men zig dan, tot dezelve meer verpligt zou agten;maar nu oordeelt men, dat daar er niet veel anders,dan beroering, verdeeldheit, en opfpraak, uit zou geboren worden, bet raadzaamst is, om zodanige Hervormingovertela* ten, aan tijden, dien God daar toe, zal gefchikter maken. Dan mijne Broeders, dat zulks ene ijdele uitvlugt is, van het vleesch, 't geen zig der Wet Gods niet en onderwerpt, zal uit de volgende aanmerkingen blijken. A. Christus vordert van zijne Difcipelen, die agter bent willen komen, die hem, als hunnen groten voorganger, in alles willen navolgen, dat ze zig zeiven, hunne eigene denkbeelden, hunne wil, ja hun leven, zullen verlocbenen-, dat ze bun kruis, al het fmertelijke, fmadelijke, en fchandelijke, 't geen . om zijnent wille moet ondergaan worden, zullen op zig neemen : hij befluit dit ziju gebod, met deze nadruklijke woorden, want zo wie bem mijns, en mijner woorden zal gefebaamt bebben, in dit ovekspelig en zondig gejl.:gt; diens zal he;n de Zone des menfehen ook febamen, wanneer bij zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met de heilige Engelen. (O In die duidelijke, en nadruklijke waarfchouwing,van hem, die naar dezelve, ons allen oordeelen zal, vinden wij gene (J) Mare. VIII; 34-38. Aa 4  354 REDEVOERING gene uitzon-lering hoe ook genaamt; maar 't geen ver. der g3at ; indien de gemoederen onzer tijdgenoten , minder ongefchikt waven, dan wij menen, dat ze ?ijn; dan kwamen onze aanbevolene pogingen, ook minder te pas : juist die zelfde ongefehikthcïd ,moet, naar efu» waarfchouwing. ene bewegende oorzaak van onze pogingen zijn. Immers hij wilde, dat men zig zijner niet zou fchamen , in het Overjpelig en Zondig geflagt; in een geflagt, dat van hem, en zijn Lere, geheel afkerig was, en ene gezindheid had, om ware het mogelijk, alles wat Christelijk genaamt werdt, zelfs op ene wrede wijze, uit te roeijen. Indien nu, in zod migen tijd, toen men in alles tegenftand vondt; toen men zijn eigen Vleesch , en Bloed, Goederen, Vaderland, ja het Leven moest verlochenen ; van Jefus navolgers werdt ge vordert, dat ze, voor zijnen naam, openlijk zouden uitkomen; zullen wij dan ons zijner fchamen, daar wij te doen hebben, met onze medebroederen, bij wien anders, zoo veel van Christus geest gevonden wordt, 't Is waar, gij moet u ene zekere mate van oriiangenaamheden voorftellen; maar zijn wij ze, aan Christus niet verfchuldigt; vordert hij ze niet van ons, en is het mogelijk, dat zo lang men verkeert in ene waereld, die in 't boze ligt , er één Christen kan gevonden worden, die in zijne getrouwe navolging, van dien waardijen Meester, niet onaangenaamheden moet ondervinden ? En, wie zijn het, die ze u aandoen? Niet de ware Christenen, maar meest de onheiligen, die zig onder hen vermengt hebben; doen zij ze U aan, of beledigen zijniet CèrnJtarechtitreeks? Zult gij dan febromen voor zijne vijanden, die voor zijne albeheerschende magt, in Hemel, en op Aarde, niet beftand zijn; voor menfehen die van gisteren,en eergisteren zijn; die u, voor zijnen Rechterfloel, niet zullen  TEGEN DEN KINDERDOOP. 3J5 len baten; maar wier gedrag:, zal veroordeelt worden? Voor menfehen,die naar de ganftigebeftellingderVoorzienigheid . u zoo wijnig kwaad kunnen doenP Voor geringe mishandelingen, welken, indien gij ze, in Gelove , en Liefde verdraagt, u duijzendmaal, van den mildenbeloner, zullen verzoet worden? §.8i. B indien dit uw voorwendfel goed was,dan zou het ook goed wezen, bij uwe Kinderen,bij uwe Kindskinderen, tot in het laatftenageflagt; maar wanneer, of van waar, zal dan allerlijgewenschte , en beloofde Hervorming komen? Of oordeelt gij, dat men moet wagten, tot dat God , zonder middelen, en op ene onwederttandllijke wijze, de harten der menfehen zal veranderen ? Maar dan vervallen, alle die vermaningen . en bevelen, door welken wij tot medearbijders Gods, worden aangeftelt. Ook is daar van nimmer één voorbeeld geweest. De grootften der Propheten, Gods eigen Zoon, fprak zoo, als nooit iemand had gefproken, hij kon het hart , der gener tot wien hij fprak, doen branden, en zo iemand, was hij in ftaat, om de harten, zonder middelen, en onwederftandelijk te veranderen; maar desniettegenltaande . had God,Johannesden Doper gefchikt, om als zijnen Voorloper, den weg des Heren te bereiden, en zijne paden reebt \e maken.-Tot de oprigting van Christus Koningrijk, werdt de Prediking der Apostelen gefchikt. Tot de Hervorming, heeft God, door middelen, de gemoederen der menfehen, meer dan twe eeuwen lang bereid. Waaröm zullen wij ons dan laten voorftaan, dat de, aan ons beloofde Hervorming, op ene andere wijze zal gefchieden? Is het, om ons te ontflaan van zodanige pligten, die ons, met alle de navolgers van Cnristus, zonder enige uitzondering, worden voorgehouden? Neen mijne Geliefden, wij moeten, wanneer wij enige lerin» Aas ëen  35<* REDEVOERING gen kennen, die tegen Christus bevelen ftrijden, er ons, op ene onverfchrokkene, doch alzints Christelijke wijze, tegen verzetten; en wat den Kinderdoop aangaat ; zo vele wij van deszelfs nietigheid overtuigt zijn, vermogen wij onze Kinderen, niet te laten Dopen, nog ons te ftellen tot Doopgetuigen: vraagt men ons naar redenen; wij moeten ze met befchijdenheid geven, en ons de gevolgen getroosten. Indien er zig gene onaangename gevolgen opdoen, dan behoud gij, en ieder zijne vrijheid; maar worden ze u aangedaan, gelooft dan, dat God, het gene men ten kwade denkt, ten goede zal fchikken, en juist dat zelfde middel gebruiken, om zodanige Lere te verfpreiden, ter overtuiging van zoo veelen, als er dcor oragtzaamheid, net behoorlijk opgelet hadden. Dit nu mijne Broeders, is het wérk. dat ons gegeven is te doen, aan deze zij. ( ■ an het graf. Immers na onzen dood, kunnen wij n, niets meer toebrengen, tot den opbouw van Christus Koningrijk. Laten wij ons dan beneerftigen, edelijke, en overtuigende voorftellingen van i sulveren Godsdienst, geduurende ons leven, worc lilgebreid, en na onzen dood, bij het nakomelingfchap nuttig mogen wezen; doch laten alle onze pogingen verzelt gaan, met ene gehele onderwerping aan het bellier van hem, die het doelwit van ons verlangen, ter zijner tijd, zal daar ftellen! §. 82 (c) Wij menen, dat het voorwendfel, ontleende uit de ongefchiktheid der gemoederen, ten hoogften ongegrond is. Wat reden hebben wij om te geloven, dat die ongefchiktheid zal verminderen? Zal ze natuurlijker wijze, indien men ze niet. door middelen te hulpe komt, niet eerder toe. dan afnemen? Daarenboven gij weet, dat zo er enige Lere, als eenfeha- de-  tegen den KINDERDOOP. 3j7 delijk bijvoegfel, aan het voorbeeld der gezonde woorden gevoegt, is geweest, die den meesten, en algemeecften tegenftand is geboden, het dan buiten allen twijfel, den Kinderdoop is. Want, offchoon de voorftanders van dien Doop, het, zo veel in hen is, verbergen, zo is het egter zeker, dat men wijnig ervarenheid moet hebben, in de Kerkelijke Gefchiedenisfen , om niet te weten, dac van de eerfte invoering van dien Doop af, tot op den huidigen dag toe, die Lere, het allermeest , en fterkst is tegengefproken : ze is verworpen door alle de Eeuwen heen, van zulken, dien men den naam van waardige Christenen, en Voorgangers, niet kan ontzeggen: de Gefchiedenisfen der Waldenxen. indien ze naar waarheid, en in 't geheel worden voorgeftelt , zullen het bevestigen : een aanzienlijk genootfchap van Christenen, dien men Mennoniten noemt, is, of behoort, voor ons te wezen, een waarborg dier onderftelling; enigermate op gelijke wijze, als voor ons zijn, de Joden, als wij ze zien wonen in hunne Loofhutten. En wat ons Kerkgenootfchap aangaat, behoef ik mijne Broeders, aan u voor te houden, hoe groot het aantal is, derzulken,die met ons, dien Doop verwerpen? 't Is waar, velen van hen zijn befchroomt, en helaas! bij de meesten, vindt men wijnig uitwerkfelen van die Liefde, die zij belijden aan Christus fchuldig te wezen ; maar desniettegenftaande, menen wij, dat ene algemene, en genoegzame overtuiging, ons behoorde te doen geloven, dat de Oogst groot is; ons aan te zetten, om den Here des Oogsts te bidden, dat bij arbeiders in zijnen Oogst uitfiote j en om de welmenenheid van zodanig gebed, te betonen, door ons te gedragen, als zulke arbeiders, waartoe wij ons verbonden hebben. §• 83.  3J8 REDEVOERING §. 83. Wat ulieden aangaat, die niet alleen den Kinderdoop, met ene volkomene overtuiging, verwerpen; maar ook, met ene welberadene gelatenheid, u ter liefje van Christus wilt getroosten, alle de onaangenaamheden, dien men u, uit hoofde uwer onbefchroomde belijdenisfe, mogt willen aandoen. Offchoon wij u ftellen tot het voorwerp onzer blijdfchap, egter moeten wij u, de volgende redenen, ter voorzigtigbeid, waarfchouwing, en opwekking, voorhouden I. Gij zijt verpligt, en gezint, om den Doop uwer Jonge Kinderen na te laten; om u bij den Doop van anderen, met tot getuigen te ftellen; om van deze uwe gezindheid, met befcheidenheid, redenen te geven; en einde, lijk, om u, alles wat daar van komen moge, te getroosten; in zo verre goed mijne Broeders; want gij zijt daar toe geroepen ; en die roeping gehoorzamende, zijt gij Gode aangenaam; maar met dat alles, behoort gij u te herinneren, dat die roeping algemeen is, vermits de gezintheid va„ zig te verblijden, als men om den name Jefu fmaadheid moet lijden, plaats behoort te hebben bij alle Christenen, zelfs bij hen,die van het lijden dier fmaadheid verfchoont blijven:'tot zodanig lijden, behoort derhalven,ene bijzondere roeping. Somtijds oordeelt God,het onnodig, of hij verfchoont fommigen om hunne zwakheid. Indien hij uw lijden, nodig, of nuttig oordeelt; hij zal er u toeroepen; maar als gij, zonder zuikene bijzondere roeping, u zelve, het lijden op den hals mogt halen, dan kunt gij niet gezegt worden, naar den vrille Gods te lijden. Jefus ontweek de vervolgingen, zoo lang hij wist, dat zijne uwe nog niet gekomen vaas, en hij beval zijne Difcipelen, dat, als men hen, in de ene Stad zou ver volgen, zij dan vlugten moejien in de andere. Wel aan dan, mijne ge- lief.  tegén den KINDERDOOP. 359 liefden, zijt getrouw in uwe algemene roeping, en wapent u, tegen de bijzondere. De eer/Ie, is zeker, en daarvan wordt niemant verfchoont, zij vordert van ons, niet alleen, dat wij tegens onze overtuiging niet en zondigen ; maar ook, dat wij, niet en aarfelen, of ons fchamen , voor menfehen te belijden, 't geen wij, met alle vrijmoedigheid voor God doen. De twede, verpligt ons, om de onaangenaamheden, wel niet te gemoet te lopen, maar egter om ze niet te fchromen ; om aan te doen,de gehele wapenrustinge Gods, opdat wij kunnen wederjlaan in den bozen dag, en alles verrigt hebbende gaande blijven. II. Vooral mijne Broeders, grijpt niet naar vleeschlijke Wapenen. Indien uwe Lere beter is, zo betoont het, door de uitwerkfelen, die ze op uw gedrag maakt; en herinnert u, dat de zuivere Lere van Christus, en hare waardige voorftanders, nimmer, zig van zulke wapenen bedienen, of ze nodig hebben. Vergenoegt u, met Leringen,en,Vermaningen, dien gij moet beftieren, door de liefde, die den band der volmaaktheid is, zoo dat gij de Broederliefde , en den Vrede, nimmer uit het oog verliest; wordt gij gefmaat, of vervolgt, ziet dan op hem, die zulk een tegenfpreken van de zondaren verdragen beeft : die als bij gefcholden werdt, niet weder en fcbold, en als bij leed, niet endreijgde; maar bet overgaf aan bem, die Rechtvaardig oordeelt! §. 84. III. Ik beken, mijne geliefden , als men zig voor den geest brengt, niet alleen' de hoogdravende fpreekwijzen, door welken de Propheten, de heerlijkheid van Christus KoniBgrijk,onder de dagen des N. T. hebben voorgeftelt ; maar ook die allerverrukkelijkfte aftekeningen, die Christus ,en zijne Apostelen, van hetzelve gemaakt hebben, op ene wijze, dieonëindig meer, dan de aftekeningen van Mofes Tabernakel, en zijnen Gods-  56b REDEVOERING Godsdienst, aan ons ontdekken ene volheid der Godheid' als wij daar bij vergelijken, den korten tijd, in welke de Kerk van Christus, naar die gedaante is gevormt gebleven : het langdurig, en verbazend verval der Christenheid , tot op de Hervorming toe : een verval zoo groot, dat misfchien de Apostelen zeiven, het zig niet hebben kunnen verbeelden ; alzo min als Abraham, toen God zijn Verbond met hem oprigtte, dat zijn Dakroost s hunne Kinderen, den Moloch, zouden opófferen. Ik beken, dat het ten tijde der Hervorming ,niet mogelijk was, om al het onchristelijke , eensklaps aftefchaffen : dat'de Hervormers, genoeg te doen hadden, om het werk te beginnen, en zig verpligt vonden, om deszelfs voltooijing,aan de nakomelingen over te laten; misfchien zijn er vele van hen, in die blijde hope, geftorven; doch dit zoo zijnde, beken ik verder, dat zij, benevens hunne pogingen, tegen ons Protestanten getuigen! Immers, het is aan elk,die de Voorfchriften van Christus, en de Kerkelijke Gefchiedenisfen, eniger mate weet, ten vollen bekent,dat na de eerfte Hervorming, het overgeblevene van den Antichrist, niet alleen is behouden; maar zelfs, dat men onder fchoonfehijnende namen, den geest van den Antichrist, onder de Hervormden, weder heeft ingevoert, en zulks op ene gelijke, bijzonder trapswijze maniere, als de eerfte verbastering was ingeflopen; wij betreuren het verval der Kerke, en houden ons verzekert, dat, indien God het niet genad;g en verhoede, dan de laatfte dwaling, ergerzal worden, als de eerfte was. Wij zien op ene, voor ons vernederende wijze, dat, daar de Roomfche Kerk, zig van tijd tot tijd hervormt; wij integendeel, ons van tijd tot tijd, verbasteren! §. 85. Ik beken, mijne Broeders, dat zulke, en helaas! al-  TEGEN DEN KINDERDOOP. 301 alte gegronde bedenkingen, gefchikt zijn, zo niet, om u te doen ftruijkelen, ten nr'nften, om u kleinmoedig, en ongeduldig te maken; dit kwaad bekruipt ons m;ar al te veel , zelfs als wij er 'c minst om denken. Wij werschten niet alleen, dat den Antichrisr., maar ook zijnen geest,door Christus, geheel mogten verdelgt worden; wij menen ,dat deHere zijne belofte vertraagt, en dat maakt ons ongeduldig; ware het onze zaak, dan zou de Lere van Christus, in hare eerfte zuiverheid, zonder enig uitftel j herftelt worden ; dan moest de Kinderdoop in 'c bijzonder , niet één ogenblik langer , tot fchande van 't Christendom duuren. Dan vergun mij, ontrent deze uwe verkeerde denkwijze, de volgende aanmerkingen te maken. A. Gij moet bekennen , dat hoe groot het verval van onze Kerk ook zijn moge, egter, dat van de Roomfche Kerk, nog oneindig groter is; immers, offchoon ons verval deerniswaardig is, en beantwoord aan de akelige trekken, waarmede Propheet Jefaïas , CO de Protestantfche Kerk, die zig het volk Gods noemt, aftekent; die hare verlasterde Lere, op deze wijze voorftelt. Zij broeden lafelisctis eijeren uit, en zij weven Spimewebben : die van bare eijeren eet, moet Stervenden als bet in jlukken gedrukt wordt, daar berst een Adder uit;bare webben endeugen niet tot klederen, en zij en zullen baar zeiven niet kunnen dekken, met bare werken: bare werken,zijn werken der ongerechtigheid, en een maak/el des wrevels is in bunne banden. En hare zeden aldus voordraagt. Hunne voeten lopen tot bet kwade , en zij haasten om onfcbul. dig bloed te vergieten : bunne gedagten zijn gedagten der ongerechtigheid; verjioringe, en verbrekinge, is op bunne baCO Cap. 59.  302 REDEVOERING banen, den weg des Vredes en kennen zij niet, en daar en is geen recht in hunne gangen, bunne palen maken zij verkeert, voor ben zeiven; al wie daarop gaat, die en kent den Vrede niet. Offchoon dit verval, zo veel te meer te bejammeren is, daar men ziet, dat zij,die door den Propheet worden afgetekent,zig zei ven, in dat Tafereel, nlzo weinig onderkennen, als de Joden, onzen Zaligmaker, in de Schriften des O. T. Dat zij zig be« to; en te zijn , onbnjnedenen van oren, en harten; en even gelijk de Joden, de Godfpraak toepasfen, op onderwerpen, die niet bedoeld zijn- Immers,men past ze toe, op de Lere, en de Zeden,der Atheïsten; Deisten, Socinianen, Deurbovidnen, Spinozisten, en verdere dwaalgeeften; zonder zig te willen, of te kunnen herinneren, dat het volk Gods, niet kan worden beftraft, wegens de Lere, en Zeden, van zulken, dien ze van zig hebben af^efcheiden, en die naar hunne eigene onderftelling, niet tot hen, als tot het volk Gods, behoren. Zij lieden dan, die geloven.dat hunne Kerkelijke Maatfchappij , het volk Gods uitmaakt, of ten minften'er mede toe behoort, moeten dan begrijpen, dac niet zulken , die van hen yerfchillen; dien ze uitgeworpen hebben; of ten minften, door hunne Lere,en Zeden , naar rechtswegen, en dus op ene, bij God voldoende wijze, uitwerpen; maar zij zeiven, beftraft worden; zoo dat de Lere, en de Zeden, der meerderheid, en bovendrijvende partij van dat volk Gods, alleen bedoelt worden. Offchoon zodanig verval, en die verbazende verblinding , allen weklenkenden in 't oog loopt; offchoon wij gene reden hebben om te hopen", dat het op zijn hoogst gekomen is, vermits wij nog gene de mnfte vervulling zien, van 't geen de Propheet er 'p laat volgen, als hij de beftraffing veiandert, in ene welme- nen-  tegen den KINDERDOOP, 363 nende, en uitgebreide, overtuigde bekentenisfe, zonder welke, er gene hope van herftel is. Offchoon eindelijk,wij niet en weten, tot hoeverre, God, het verval zijner Kerk zal toelaten, zo moet men egter bekennen, dac de Proteftanten,daarin,door de Roomfche Kerk,onëindig zijn overtroffen. Hier uit volgt, dat als het den Koning zijner Gemeinte behaagt, om dolingen, zelfs zulken diefchreeuwendezijn, te verdragen, wijhetdanons, ook moeten laten welgevallen. Hij heeft gewilt, dat bet Onkruid met de Tarwe zal opwas/en, tot den tijd des Oogst, wanneer bij de Maaijers zal zenden. Indien wij dan , naar Christus wille, de Roomfche Kerk, waaruit den geest van Christus, bijkans geheel verbannen is, moeten, en willen verdragen; laat ons dan niet te zeer ontfteken, tegens de dolingen van Broederen, bij wien nog zoo veel van dien geest is overgebleven. God had die verregaande verbastering , omtrent 1000 Jaren willen verdragen, eer hij de Maaijers, de Hervormers uitzond. Als hij zal oordelen, dat het den tijd des algemensn Oogst is, dan zal hij wederöm andere Maaijers zenden, dieuit zijn Koningrijk zullen vergaderen, alle de ergernis/en, en de genen die de ongerechtigheid doenl %. 86. B. Ik beken, dat zelfs de bedaardfte befchouwing, van zulk een diep, en langdurig verval, zeer onaangenaam voor een waar Christen is. Dat zijn vrugteloos reikhalfen naar de beloofde laatfte Hervorming, hem fomtijds neerflagtig maakt, en den moed doet opgeven. Dat de fpottale, waar is de belofte zijner toekomjle ? gefchikt is, om een zaad, niet alleen van moedeloosheid, maar zelfs van ongeloof, te ftrooijen. Dan mijne geliefden, laten wij gedenken aan het woord des Heren, bet en komt u niet toe te weten, de tijden of gelegenheden, die de Vader in zijne eigene magt geftelt beeft, Bb en  364 REDEVOERING en dat bij die bet belooft beert, getrouw is. Laat dan bet gezigte nog tot enen bejlemden tijd zijn, egter bij zal bet op bet einde voortbrengen, en niet liegen', zo bij vertoeft, verbeid bent, mant bij zal gewisfelijk komen; bijen zal niet agter blijven. De gelovigen uit de Joden, hadden enige Jaren lang, te vergeefs gewagt, naar de gantfche omkering van Mozes wet; zij begonden ook twijfelmoe. dig te worden, te verflaauwen, en te wankelen in hunne hope. Apostel Petrus onderrigte, en vermaande hen;en,daar de gevallen, enigermate gelijk zijneergun mij dat ik ook, uw opregt gemoed opwekke, door de vermaningen van dien Ap. (V) Voor zoverre ze, met enige weinige verandering, ook op utoepasfelijk zijn. Dze ene zake en zij u niet onbekent Geliejde, dat enen dag bij den Hert, is als duizend Jaren, en duizend Jaren als enen dag. Krenkt de uitgeftelde hope, uw Hart; valt u den tijd lang; vreest verzekert,dat God,enigermate op gelijke wijze denkt, als gij. Hij verdraagt wel het verval, om wijze redenen; rnrar, het is hem ten hoogften onaangenaam; hij befchouwt het, met zulk een groot ongenoegen, dat het uwe verbeelding te boven gaat; en om er u, zo veel mogelijk, enig denkbeeld van te geven, verbeeld u dan een ongenoegen, door 't welk, als gij het naar waarde gevoelde, u.enen dag, zoo lang zou vallen, als of hij duizend Jaren geduurt had. Daarëntegen, is den beloofden heerlijken Kerk ftaat,dien hij,zig als tegenwoordig ftelt, hem zoo aangenaam, dat het wederöm uwe verbeelding te boven gaat; want gij zoudt u moeten voorflellen , zodanig een uitmuntend genoegen, welkers genot, als het duizend Jaren geduurt had, u zou voorkomen, maar enen dag geduurt te hebben. De Hert («) aden Brief, 3 de Cap.  tïcen den KINDERDOOP. 3*5 jjtrt en vertraagt de belofte niet, gelijk enige dat traagbeid agten. Want de door hem beftemden tijd, is nog niet gekomen: de reden waaröm gij dit craaghad agt, is, dat gij zijne ware bedoeling niet en kent, of daar aan geen genoegzaam gewigt en geeft, bij is langmoe. die over ons, niet willende, dat enige verloren gaan, maar dat ze alle ter bekering komen. Hij bedoelt,in.et het verderf, maar de bekering; zelfs van hen , die het allermeest vervallen zijn;hij verleenden wil nog blijven verlenen, alle de gepaste middelen, die tot dat einde dienstbaar zijn; op dat er niemand en zij, die, zo hij uithoofde zijner hardnekkige onbekeerlijkheid , veröordeelt, en geflraft wordt, enige verfchoning zal kunnen inbrengen. Die tijd is onzen dag,in denwelken wij tot bekering geleid worden; als die zal verftreken zijn , zal hij vervanRen worden door den dag des Oordeels: de dag des Heren zd komen als een dief; ten nadele van hen, die zodanigen komst niet hadden verwagt; om hen te beroven, die zig waanden verrijkt te hebben; die aan hunne tijdelijke inzigten , eerzugt , en grootheid; de Ere van • Chrhtus, en hec welzijn zijner Gemeinte, hadden opgeöffert: i» de nagt; wanneer de onwetenheid, en onheiligheid, die hoogte zullen bereikt hebben, die God zal hebben willen toelaten. § 87. Mijne Broeders, vergunt mij hier enen kiemen uitflap. Als wij fpreken van den Antichrist, dan denken wij helaas! alleen aan den Roomichen Paus, en zijnen aanhang. Wij herinneren ons niet, dat ten tijde der Apostelen, men reeds den Antichrist onderkende ; ja dat zij fpraken van den gmtdes Antichrist («> Derbal ven behoren wij, onder dien naam te begrijpen, alles, («) l Job. II: IS-»*- Cap. IV: 3Bb a  S66 REDEVOERING wat zig tegen de Ere van Christus, en het welzijn van zijn Koningrijk verheft; om 't even bij wien, of onder welke gedaante,of voorwendfel het gevonden wordt, en is ingevoert. Wij hebben reeds opgemerkt, dat de Proteftanten, bij hunne eerfte Hervorming, zig niet van allen Zuurdeesfem des Pausdoms, hebben gezuivert; boe het overgeblevene, het goede deeg wederöm heeft verzuurt, zoo dat wij, ook onder ons, niet weinig en hebben , van den geest des Antichrist. Ach! wierdt het maar gelooft, en was de verblinding niet zoo groot, dat zelfs zij, die met den grootften ijver naar 't Pausfchap dingen, zig zeiven vergeten, wanneer ze bidden om de vernietiging van den Antichrist! Intusfchen het is zeker, dat ten tijde van Babels laatRen val, ook het Volk Gods zal gezuivert worden. Propheet Jefaias tekent het aldus (w). Na dat hij de ware Leden der Proteftantfche Kerk, hunne demoedige belijdenisfe, in den mond had gelegt (ar), zo laat hij, ten opzigte der VijandeD, onder dat zelve Volk, zig aldus horen, endede Here zag bet, en bet ixias kwaad in zijne ogen, dat er geen recht en was. Dewijl bij zag dat er niemand en was, en bij zig ontzette, omdat er geen Voorbidder en was. Daaro:nbragt bem zijnen arm beil aan, en zijne.gerechtigheid die onder, jleunde bem. Want bij trok gerechtigheid aan als een Pant. fier, en den helm des beils op zijn hooft, en de Klederen der wrake trok bij aan tot kleeding, cn bij bedekte zig met ijver, als met enen Mantel. Naarbet hoogst verdiende, naar het hoogst, zal bij vergelden; grimmigheid aan zijne wederpartijders; vergelding aan zijne vijanden ■— als de vijand zal komen gelijk een Stroom; wanneer alles, dat tegen Christus, en zijn Koningrijk vijandig is, zig, gelijk het water in ene ri« O) Cap. LIX: 16. en vervolgens, (x) Van vs. 0-15.  TEGEN DEN KINDERDOOP. 5«7 riviere.zal verenigen; als hec met geweld, énen weg zal lopen, nergens tegenftand vinden,maar alles met zig flepen; dan zal de geest des Heren, de baniere tegen bem oprigten. In dien oogst, zal Christus tot de Maaijers zeggen, vergadert bet Onkruid, en bind bet inbusfelen; zij zullen hetzelve werpen in den vuurigen Oven , daar weninge zal zijn, en knerfinge der tanden; op dat, zijnen Akker aldus ge-zuivert zijnde, de Rechtvaardigen zullen blinken, in 't Koningrijk bunnes Vaders 1 §. 88. Laat ons, na dezen uitflap, tot Petrus vermaning wederkeren. In dien dag des He n, zullen de He. melen met een gedruis voorbijgaan. De Stoel van Petrus, de gewaande opvolging der Apostelen , de laatdunkende verbeelding van Gezanten Gods, en het daaruit, natuurlijk voortvloeijend Heerfchappij voeren over bet Erfdeel des Heren ; in een woord, alles wat zig boven, en tegen Christus,even als Hemelen, tot een meerder, of minder gezag, heeft opgeworpen ; dat onder het voorwendfel, van zijne Gemeinte te zullen bcfchermcn , verwarmen , en vrugtbaar maken , zig meer heefc bekommert, omdezelve, door hec vuur der vervolging ce verzengen; door eigendunkelijke blikfemen, te verfchrikken, en in ene flaaffche vreze te houden. Kortöm alles, wat geftrekt heeft om ons te benemen, de vrijheid, waar mede Christus ons beeft vrij* gemaakt, en om ons een Jok der dienstbaarheid op te leggen, waar van hij, ons heeft willen vrij maken. Alle die Hemelen, zullen, gelijk doorgaans,niet in ftilte, maar met een gedruis voorbijgaan. Zij zullen, drar het vuur van Gods toorne, als door een verfchrikkend onweder , in vlamme gezet, dermate ontbonden , en verteert worden , dat ze haastig, gelijk fnelvoortgedrevene wolken, niet meer zullen gezien worden. De Bb 3 JEfe-  S6S REDEVOERING Elementen zullen branden en vergaan Het Samenfteifel der Lere Christi,'t geen in zijnen oirfprong, zuiver was, maar naderhand, door fchadelijlce bijvoegfelen, en fchandelijke bijgelovigheden, door den invloed der Hemelen, verbastert is geworden; zal,door den ijver Gods,brandende als een vuur, in de gemoederen van Chriscus ware navolgers, gelijk een vermengt Metaal, dermate worden ontbonden,en van deszelfs drek,gezuivert,dac er niets zal overblijven, dan de reine redenen des Heren; Zilver, geloutert in enen aarden Smeltkroes; gezuivertze» venmaal, Dan zullen alle, die onder den Christelijken naam, onchristelijke Lere, en gebruiken, niet alleen hebben ingevoert; maar ook, als door een hemelsch Oppergezag, hebben gehandhaaft, en naar hun vermogen in ftand gehouden, als de Kooplieden der aarde, terwijl de Heilige Apostelen, en de Propbeten, over ben vreugde bedrijven; wenen en rouwe maken, om dat niemant bunne waren meer en koopt! Maar wij verwagten naar zijne belofte, nieuwe Hemelen, en een nieuwe Aarde,waarïn gerechtig' beid woont; die Stad die gene'Zon cf Mane, en behoeft; want de Heerlijkheid Gods zal ze verligten, en bet Lam bare Kaerfe wezen. Die Largbeloofde, die heilrijke dagen , in welken elk Christen, alleen, en onmidlijk zal af hangen, van hem, die alleen het hoofd zijner gemeinte is; die teniete zal doen alle Heerfcbappij, en alle Magt en Kragt, op dat hij alleen als Koning beërfcbe, tot dat bij alle zijne vijanden onder zijne voeten zal gelegt bebben. Daarom geliefde, verwagtende deze dingen, beneerjligt u, dut gij onbevlekt en onbejlroffelijk van bem bevonden moegt worden in vrede. En met deze aanmerking zullen wij befluiten. §. 89. IV. Wij hebben geen reden cm te hopen, dat wijj op deze aarde, zulk een gelukflaat zullen aanfehou- wen;  tegen din KINDERDOOP. 3ö> wen; vermits gene omftandigheden, hoe ook genaamt, ons tot hier toe, aanzetten, om naar deszelfs dageraad uit te zien. Intusfchen is het onzen pligt, niet alleen om te mttagun. maar ook te baasten tot de toekomfte van dien dag Gods. Wij moeten al het onze toebrengen, met zodanigen ijver, als of het aannaderen diens tijds , van onze pogingen afhing, 't Is waar, de Hemelen dien wij eerbiedigen , en die in den heerlijken Kerkftaat gezag zullen voeren, de Lere namelijk, der Apostelen, veröorloven elk Lidtmaat, om openlijk in de gemeinte, tot ftigting te fpreken : dit voorrecht, hoewel het ook gegrond is,in de Wetten van ons Kerkgenootfchap, is egter in onbruik geraakt, door het verval der Kerke, en het gezag,dat zig onze Hemelen hebben aangematigt. 't Is ook waar, dat de voor ons belemmerde Drukpers ,ons de gelegenheid beneemt, om ,naar onzen wensch, de Ere van Christus te verdedigen; maar met dat alles, blijven er voor ons nog middelen over; middelen,die van God, dubbel kunnen gezegent worden, mits wij er ons, met enen verdubbelden ijver, op toeleggen. Wij zijn verpligt, om eerftelijk ons zeiven te bevestigen, in ons allerheiligft, en onverbastert geloof; vervolgens, om die zelfde gevoelens te verwekken, in onze tijd- en geloofsgenoten in 't gemeen; en in 'c bijzonder in onze Kinderen. Tot dezen kunnen wij, behalven door onze mondelinge vermaningen, ook na onzen dood , door gefchriften, fpreken. Gefchriften, dien wij hen kunnen nalaten, tot ene Godsdienftige gedagtenisfe, om daar door, de zuivere Lere van Christus, van Kind, tot Kind, voortgeplant wordende, den weg des Heren te bereiden, en de gemoederen van het nakomelingfchap gefchikt te maken, tot ene gantfche onderwerping aan hem, dien alleeu het opperfte bewind toekomt.  S70 REDEVOERING komt. Indien wij, mijne geliefden, ons fpiegelen, aan het akelig voorbeeld der Roomfche Kerk, dan zal ons blijken , dat de Bron van alle hare dolingen , gezogt moet worden, in het gelove in de Kerk, en de voorgewende onfeilbaarheid van dezelve. Dan , dat ons Kerkgenoot, fchap, hoewel in ene mindere mate, ook met datZuurdeesfem is befmet, weet gij alle. Laten wij dan onze pogingen verdubbelen, om ons, en de onzen, van die fchadelijke vooroordelen, met alle zorgvuldigheid te zuiveren. Laat bij ons leven, laat na onzen dood,dit, den voornaamften inhoud van onze waarfchouwende le• ringen wezen. Cat namelijk, wij niet alleen, met den monde moeten belijden, maar ook van harten geloven, en zulks met er daad bewijzen, dat Gods woord, in trappen, en delen, volmaakt is; zoo dat wij alle menfehelijke fchriften, zonder enige fchade kunnen ontberen. Dat in het zelve, de Lere ter Zaligheid, in weinige Stukken begrepen , zoo klaar wordt vocrgeflelt, dat een heilbegerig gemoed, genoeg heeft, alleen aan het onderwijs van Christus, en zijne Apostelen, en zulks, zonder volftrekt ncdig te hebben, om uit de Lippen der Priejiers. de Wet te boren. Dat wij, alle leringen van menfehen, hoe geleert, hoe verüandig ze mogen wezen, moeten toetfen aan de Reden, en aan Gods Woord; zoo dat wij ze fmadelijk verwerpen, indien ze daar tegen mogten ftrijden, of verönagtzamen, wanneer ze daarïn, niet duidelijk geleeraart worden. Dat wij verdagt moeten houden, alle zodanige menfchelijke Geloofsbelijdenisfen , Gefchriften, of Opüelien, die voor bijzondere genootfehappen, of tot den openbaren Godsdienst, gefchikt worden. Dat zelfs, wanneer men voorgeeft, datzeoverëenftemmen met Gods Woord, wij dan nog verpligt zijn, uit vreze van misleid te worden, om voor ons, het oirfprong- lijke,  TEGEN DEN KINDERDOOP. 371 lijke, Gods Woord zelf, te verkiezen. Dat wij zodanige menfchelijke opftellen , fmadelijk moeten verwerpen , wanneer ze gebruikt worden, om de gemoederen der Christenen, te verbinden aan Leringen, die in Gods Woord niet duidelijk zijn uitgedrukt, of daar tegen ftrijden. Dat wij geen ander gezag, in Gods Kerk, mogen erkennen,dan dat van Christus,en zijne Apostelen. Dat wij, den Dienaren der gemeinte, voor zo verre ze, waken voor onze hoogfte belangens, alle agting, en liefde fchuldig zijn; maar geenzints aan hen, die heerfchappij willen voeren, over het Erfdeel des Heren. Dat gene goedkeuring van onze Leeraren , of van wien het, ook zijn moge, ons baten zal, in Gods gerigte. Dat de woorden in hunnen mond, geen meerder gezag hebben, dan in den onze; vermits zij, en wij, op gelijke wijze, zullen geöordeelt worden. Dathunne gebeden, Gode niet aangenamer zijn, dan de onzen, vermits wij alle, denzelfden toegang hebben tot den Vader. Dat onze eigene, korte, ja zelfs gebrekkige verzugtingen, indien ze in den gelove gefchieden, zo wel zullen verhoort worden, als de uitvoerige voorbiddingen, die met goud, en zilver worden verkregen! §. 90. Alle deze Voorftellingen, en nog anderen, dien wij aan uwe befcheidenheid overlaten , zijn natuurlijk gefchikt, om het Christendom van zijnen drek te zuiveren; om naar ons vermogen, de Eer van Christus, ten top te heffen. Dit mijne geliefden , is het werk, 'c geen ons te doen is gegeven, zo lang wij hier bene» den zijn. Indien wij er ons in benaarfligen , zoo dat de ware Liefde onze zuivere drijfveer is; dan zullen wij Gode welbehagelijk wezen, en ons mogen verblijden , dat wij iets goeds hebben gedaan, voor den Here, en zijn Huis. Dan zullen wij onze dagen flijten, Cc niet  REDEVOERING niet als vijanden, maar als vrienden Gods: dan zullen wij ons verheugen, in de hope,dat onsnageflagt zal voltooijen, 't geen wij begonnen, en beleven, 't geen wij begeert hadden te zien. Mag het ons niet gebeuren, de herftelling van Gods Kerk hier op aarde, te zien; de wil desHeren gefchiede! Het zal voor ons,eer, en geluk genoeg wezen, indien wij,als getrouw; ar den genadeloon ontfangen. Laat ons mijne geKeftfe Broeders, zoo leven , dat wij vrijmoe iigheid mogen hebben, om als wij zullen fterven, te vprfchijnen voor den Zone des menfehen, die, in de 1 Vaders, tot zijne vijanden zal zeggen, dezen, die niet gewilt bebben, dat ik Koning zou wezen. Brengt ze bier, /Iaat ze voor mijne voeten dood; maar tot hen, die hem in onverderfhjkheid hebben lief gehad, gj goede, gij getrouwe Dienstknegt ,over weinige zijt gij getrouw geweest, over vele zal ik uw zetten, ga in de vreugde uwes Heren. Wel aan dan, mijne geliefden, op dat ik met de vermaning van Petrus befluite, wast op in digenade, en kennisfe onzes Heren en Zaligmakers Jej: Hem zij de Heerlijkheid, beide nu, en in den dag der Eeuwigheid. AMEN. •