vin VOORREDE. de geheele Majorij voor oogen fielt, en waardoor hij dus in flaat .gefield word, om zijnen Reiziger op den voet na te treeden. — Men heeft, in het vervaardigen van hetzelve , alle naauwkeurigheid gébruikt , en 'er alle voornaame plaatzen ingebragt, zoo veel het klein befiek toeliet. —— Dat ook deeze Gezigten, dit Kaartjen den Lezer mooge bevallen , en zijne goedkeuring wegdraagen , is de wensck van den Uitgeever. VERBETERING. Bladz. 16 regel 19 flaat: die Alba hem men leeze: die Alba tegen hein EER-  > Ca) ik, met mijnen Robinson in de hand, mij zeiven liet ontwerp fineede, om even als hij bijna de geheele waereld rond te reizen; en tevens moet ik lagchen, dat ik mij toen ter tijd niets minder voorftelde, dan een groot man, naamlijk een beroemd reiziger (grooter man kende ik toen niet), te worden, aan wien men allen eerbied zou betoonen, en voor wien men geheel gehoor zou weezen, als hij, na het volbrengen zijner reizen, in een gezeli'chap zijne lotgevallen zou vertellen, want Wanneer men eene reize doet, Dan kan men wat rerhaalen. Êene tweede, en gecne geringere oorzaak, waarom ik gaarne wilde reizen, was deeze: ik zou alles, wat mij ontmoetede, naauwkeurig aantekenen, en, na het volbrengen van mijnen togt, zou ieder een mijne aantekeningen met geen minder genoegen leezen, dan ik ondervond bij het doorbladeren van den bekenden CRUSOë een Reiziger en een Schrijver! welke grootfche naamen!! ■ De eigenliefde , en de gedachte van de bewondering onzer natiuivgenooten weg te kunnen draagen, zijn twee drijfveeren, welke zeer fterk op ons, vooral in onze tedere jeugd werken, om deeze of geene zaak uit te voeren. Nog is de lust tot reizen in mij niet geheel uitgebluscht, en ik fchrijf deeze begeerte, grootendeels, toe aan de boeken, welken ik in mijne jeugd las, en waarvan ik nog een groot liefhebber ben, naamlijk: Reisbefchrij- vingen en Gefchiedenisfen. Leer hier uit, mijn Vriend, om wel toe te zien (Gij hebt Kinderen) ,  ( 6 ) „ men zulke jonge luiden ziet? zeide mijn Oude ~„ Niets verftandigs komt 'er van hun voor den 5, dag; ik kén deeze knaapen, zij zijn luid- 9, jes , die geid hebben ; zij fpreeken gebrekkig „ fransch, danzen redelijk wel, en weeten maar „ al te wel met het fchoon Geflacht te verkeeren; „ dit zijn hunne verdienden. —. Hunne kunde „ is gehaald uit het flechtfte foort van Romans. — „ Hoe ongelukkig zijn dezelve, als zij eens man,, nen, als z ij vaders, als zij bejaard worden! —!! —. », En aan wien hebben zij hun bedorven hart, „ hunne denk- en levenswijze te danken ? immers „ alleen aan hunne Ouderen. Aan jonge !ui- „ den moeten Ouderen waare kunde, liefde voor M het fchoone en goede, en vooriil een deugdzaam „ hart inplanten, dan word 'er eerst aan den pligt *> der Ouderen voldaan." Ik fprak vcrvolgends met hem over de Majorij, en zeide hem mijne voorgenomen reize, Hij vraagde mij, of ik ooit iets over de Majorij geleezen had, ik beantwoorde zulks met neen, hierop hervatte hij, dat, om eenige kennis van de lotgevallen van die landfireek te krijgen ik moest leezen Oudenhoven, een Schrijver van het midden der voorige eeuw, bij wien ik zeer veel bijzonders zou aantreffen, en dan ook «hjHeurn • deeze beiden, zeide hij, waren de beste Gefchied- fchiïjvers in dat vak. Omtrent het Geögra- phifche vond men geen' bijzondere Schrijver. —_ Bachiene had in zijne Geographie der zeven Provinciën , eene gebrekkige befchrijving gegeeven van de Dorpen enz. in de Majorij, en deeze was ook cvergenomen in de uitmuntende Aardrijksbefchrij- ving  C 7 ) ving van Busciiing; dit is alles, voegde hij'er bij, wat mij omtrent dit alles bekend is. Goede Kaarten van de Majorij zult Gij niet vinden, de oude zijn niet noemenswaardig; de onlangs uitgegeven Kaart van Verhees, in vier bladen, is prachtig uitgevoerd, doch ook niet vrij van zeer groove en domme fouten. Zommigen hou¬ den de Majorij voor het oude Toxandria, fchoon anderen hierdoor Zeeland verdaan, veelen ook houden dezelve voor het land der oude Menapiërs, doch alles fchijnt mij vrij duister en onzeker. Vervolgends gaf hij mij eene uit eigene ondervinding opgemaakte, doch niet zeer gunffige befchrijving van derzelver inwooners , echter was zijne fchets gemaatigd; hij beklaagde het, dat 'er bijna geen dommer en bijgeloviger natie onder de zon gevonden wierd. De tijd zal mij, denk ik, leeren, of mijn oude Reisgezel waarheid fp ak, en dan zal ik U zulks mededeclen. < ■ Toen hij op het godsdienffig gevoelen der Majorijënaars (hij bedoelde de belijders van den Roomfchen Godsdienst) kwam, wierd hij geheel vuur , zeggende: „ Welken Godsdienst gij belijdt, is mij om het „ even , want ik heb achting voor eiken Gods„ dienst, die liefde en verdraagzaamheid omtrent „ anders denkenden predikt en uitöeflent. Ik ben „ een Proteftant bij overtuiging, doch zoo ver„ draagzaam als ik plagt te weezen, zoo onver„ draagzaam zou ik bijna worden , als ik over„ denk , met een bloedend hart overdenk , hoe „ men nu federt eenigen tijd in de Majorij met de „ Protelïanten gehandeld heeft." —— Hierop verA 4 haal-  ( 8 ) haalde hij mij zoo veel ftaakjens van onbezonnen en bijgeloovigcii Godsdienstijver, dat ik bijnaberouw lreeg, mijne reize naar dat land ondernomen te hebben; evenwel wil ik mijne voorgenomen reize volvoeren , doch ik wil naauwkeurige zorg draagen, dat men niet weete wie ik ben, of welken Godsdienst ik belijde , misfehien zal alles (hier mede vlei ik mij ten muitten) zoo niet weezen als mij verhaald is. In deeze Stad zal ik mij eenige dagen ophouden, en zoodra ik alles hier befchouwd heb , dan gaa ik verder de Majorij in ; verwacht eerst nog eenen brief van mij, die U het voornaamftc van deeze Stad zal opgeeven, en U zal zeggen wanneer ik vertrekken zal. Intus- fchen blijve ik altijd enz. DERDE BRIEF. Geëchte Vriend! D eezen dag wil ik voor het grootfte gedeelte befteeden , om U eene korte Befchrijving te geeven, aangaande deeze Stad. Ik heb reeds het merkwaardigfre van 's Hertogenbosch gezien, want het is al eenige dagen geleeden, dat ik hier ben aangekomen; ik heb nu en dan mij naar het Coffichuis en andere plaatzen, waar de Bosfchenaars gewoonlijk famenkomen , begeeven , om mij met hunne denk- en levenswijze eenigermaate bekend te maaken. — Dee-  C 9 ) Deeze Stad is, gelijk bekend is, eené ftèrke plaats, voorzien , behalven de buitenwerken , met eenen fchoonen wal, welke zeer veel bezocht word om te wandelen, en welke op veele piaatzen zeer fchoone g.'zigten over het Bosfche Veld, op de nabijgelegene dorpen oplevert, dan — de lïefktè deézer Stad ligt voornaamlijk hierin, dat dezelve rondom onder water kan worden gezet, omdat het land om dezelve , het welk gewoonlijk het Bosfche V:ld genoemd word, zeer laag is; 's winters flaat hetzelve altijd onder water , dit gebeurt ook wel eens in den zomer bij eenen flcrkcn regen , of ook wanneer de Maas hoog is, zood..t de Diczc zich niet wel kan ontlasten , en dan veroorzaakt dit veele fchade aan het gras en hooi-gewas. — — Gij weet, dat !'sHertogenbosch, bij de belegering dooide Franfchen in 1794, zich fchielijk heeft overgegeeven, het beleg duurde maar omtrent drie weeken. Toen de Franfchen het beleg begonnen, was 'er zeer weinig water rondom de Stad, zij waren dus zeer digt tot dezelve genaderd, doch had het de Stad nog eenige wéinige dagen uitgehouden . dan hadden de belegeraars moeten opbreeken, ten minften te rug trekken, want het begon toen fterk te regenen, de loopgraven wierden vol water, zcodat zij fchielijk onbruikbaar zouden geweest zijn. De Stad heeft bij die belegering weinig geleeden, de meeste huizen waren wel een weinig befchadigd, doch Hechts twee zijn 'er afgebrand; het ééne zou men, zegt men., weihebben kunnen redden , wijl het door het andere wierd aangeftooken, indien 'er geene partijzucht en godsdienst-verfchil had plaats geA 5 gree-  ( ro ) greepen; de man was een Hervormde, en dit wps genoeg, om geenen behoorlijken vlijt ter reddin* van zijn huis aan te wenden, dan - ik geef dit, zoo als !k het ontvangen heb. _ De werken der Stad hadden geene fchade bekomen, doch zij leedenzeer veel in den daarop volgenden winter , door het hooge water, wijl hetzelve bijna nooit hooger is geweest in die plaats dan toen; de geheeleStad, uitgenomen de markt en eenige weinige ftraatèn, was overftroomd, de inwooners moesten zich op hunne boven - vertrekken en zolders bergen , 'er wierd toen zeer groot gebrek, vooriil van de armen geleeden. Laat ik U nu iets van de Stad zelve zeggen. — Zij is eene fchoone en luchtige plaats, voorzien van vier land- en twee water-poorten, welke men de groote en kleine hekel noemt, benevens de haven — Men vind 'er veele fchoone gebouwen, doch het uitmuntendfte is de groote of zoogenoemde St.jANsKerk , zijnde in oude tijden aan Johannes den Dooper toegewijd; zij is de grootfte en fchoonfte van ons geheel Vaderland, en de befchouwing van iederen vreemdling dubbel waardig. — In deeze Kerk vind men nog eenige merkwaardigheden, welke ik U met eenige trekken zal fchetzen. Aan de zuidzijde der Kerk, digt bij den tooren, ziet men een groot koperen vat uit dén ftuk gegooten, het dekfel van hetzelve, is ook gegooten en gaat pijramiedswijze op, zijnde alles vercierd met klein gegooten beeldwerk, dit ftuk weegt zeker eenige honderden, misfchien wel eenige duizenden ponden, want het dekfel word met eenen ijzeren arm, die in den  ( » ) den muurvast zit, 'er afgedraaid wegens zijne ontzaglijke zwaarte; dit vat , het geen eenigen verkeerdlijk voor eenen doopvont houden , verrichte (dus fpreekt het bijgeloof en de overleevering) wonderen in oude tijden, alle mismaakten, kreupelen, lammen , enz. , die 'er in gewasfehen wierden , wierden herfteld; op het voetftuk Haan eenige losfe gegooten koperen beelden , ieder omtrent één en een halven voet hoog, alle zijn zij mismaakt; deeze zouden beelden zijn van die menfehen , die door dit wonderdoend vat herfteld zijn; het dekfel vertoont ook veele historiën van wonderen, die hierdoor verricht zijn. — Aan de noordzijde, ook bij den tooren, ziet men een kunstftuk, verbeeldende het jongfte Oordeel; hetzelve wierd door vederen of raderwerk gedreeven , de dooden kwamen uit de graven, engelen blaasden op bazuinen enz. doch thands, ftaat het (til, want men verhaalt, dat den maaker van hetzelve de oogen wierden uitgeftoken , uit vrees, dat hij ergens elders ook een dergelijk kunstftuk zou vervaardigen , en dat hij toen een enkel draadjen doorknipte, waardoor alles zoo in de war raakte, dat het nimmer kan herfteld worden— In het Choor vind men nog de banken der oude Kanonniken van St. Jan , zijnde verfierd met zeer zonderling beeldwerk ; in hetzelve ftaat ook nog eenen marmeren altaar, en het beeld van den laatften Bisfchop van 's Bosch, G. Masius ; ook ziet men nog in hetzelve, aan beide zijden der deur, de afbeeldingen van Luther en Calvin, zijnde eenigzints verheven in hout gebijteld, doch allerijslijkst in de gedaante van duivelen. — Voor het Choor  C 12 ) Choor is een Orchest, rustende op marmeren pilaaren ; voor hetzelve (laan zeer fchoone marmeren beelden , doch welke veel , benevens het ander beeldwerk deezer Kerk , geleeden hebben in dc beelddorming der zestiende eeuw, nogthands ziet men in dit prachtig gebouw genoegzaame gedenktekenen eer beeldhouwers, welke, gelijk Martinet ook aanhaalt in zijne Wacreklhistorie, de duidelijkfte blijken opleveren van de ontucht der Geestlijken in die tijden, dan — de eerbaarheid verbied mij om dezelve te fchetzen, uw oor zou 'er door ontdicht worden, en mijn hart gruwt voor dezelve. — Achter het Choor ligt, onder eenen koperen zerk, of eigenlijk onder eene koperen plaat, eene Non van Oorfchot, begraaven, welke na haaren dood wondere gencezingen zou verricht hebben. — Deeze Kerk pronkt ook met een zeer groot en fchoon Orgel. De Kerk wierd gedicht in het einde der dertiende eeuw; de arbeidslieden ontvingen , zegt men, heren geld, en de Opperbouwmeester had tot zijnen dagloon tien duiten of écnen braspenning. Men verhaalt ook, dat zijne vrouw hem's middags erweten voorzettede, welken hij wegfchopte, zeggende: JVatl — ben ik een man, die erweten moet eeten, en alle dagen eenen braspenning verdien?', men ziet, en dit, dunkt mij, maakt dit verhaal niet onwaarfchijnlijk, aan de noordzi-'de d.r Kerk het afbeeldfel van eenen man, die eenen 'pot met zijnen voet wegfehopt , zoo dat 'er de erweten uitrollen. — Behalven deeze Kerk zijn 'er nog drie anderen, naamlijk: de Franfche, eertijds aan St. Anna toegewijd; de Kruisbroeders — en  ( 13 ) en de St. Geertruid - Kerk , welke ook wel de Haven of Orthen-Kerk genoemd word; deeze twee laatlhen zijn thands onbruikbaar, omdat zij, kort na de inneeming der Stad, door de Franfchen voor bakkerijen en magazijnen gebruikt wierden. De markt is een groot driekant - aan deszelfs zuidzijde ziet men het Stadhuis, zijnde een fraai «ebornv , beftaande uit gehouwen lteenen, en voorz-en met een fchoonen tooren en een zeer goed klokkenfpel, zijnde veel beter dan dat van de groote Kerk. - Aan de noordzijde ligt de Hoofdwacht, en in het oosten de Gevangen- of eertijds de Leuvcnfche-poort, thands dienende om misdaadi-ers op te bewaaren, men heeft'er akhge gevangenisfen op, zegt men, doch de lust bekroop mij niet, om deeze plaatzen der ellende te befchouwen._ Ook vindt men nog op demarktdeVlecschhal of het Gewand-huis, zijnde, volgends hetmij gcgeeven verhaal, het oudfte huis der Stad , doch da gebouw en eenige huizen, die 'er aan vast ftaan, "ccven eenen lelijken misftand, en ontfieren de gchccle markt , welke anders eene der fehoonfte markten onzer Vaderlandfche Steden weezen zoude. Bij den overgang van 's Bosch aan de Staaten in 1629 , hebben de Roomfchen de Vleeschhal , in plaats' van de groote Kerk gekoozen , zoodat 'er volgends de gemaakte voorwaarde geen een Gereformeerd {lager met zijn vleesch in mag komen , hiervan is het, dat men ook in fsBosch, en dit is iets zonderling, geen eenen dager van den Hervormden Godsdienst vind. — Achter het Stadhuis ligt een groot oud ijzeren Kanon , de booze Griet genoemd ,  noemd, welke als iets bijzonders bewaard word • op hetzelve flaat dit versjen, zeide men mij, want ik heb het zelfs niet geleezen: „ Ben ik gelnaden met een vollen hooren, „ Dan fcMet ik te Bommel door den tooren; En ben ik gelaaden vol en zat, » Dan fchiet ik te Bommel door de Stad." deeze Stad en Bommel zijn drie fterke uuren van el. Kanderen gelegen. b;nnn/eriCl?Crftraat treFt men de zo^nocmde bmnen of oude vuchterpoort aan, en boven dezelve de Rariteit- en Kunstkamer ; ik bezoekt dezelve, doch alles is, het geen jammer is, ellendig verwaarloosd en vervallen, 'er zijn nog eenige zaat ken op, die aartig zijn; ik zag 'er onder anderen op, een frul-jen kerm geld, waarvoor de groote Kerk gebouwd is , den krijgsrok van Gerard Abrahams bijgenoemd Lekkerbeetjen , den ftnjdhamer van Keizer Karel enz.; ook wierd mU vertoond één der zilverlingen, waarvoor roDA, den Heere jesus verkocht heeft enz. enz. - Men wilde alles, wat tot deeze Rariteit-kamer behoorde m 1794 verkoopen, wijl alles vervalt, doch dit is tot nog toe, wegens tiidsomfbndigheden, blijven fteeken. - Bij de groote Kerk, aan deszelfs zuid" Hgt de Parade-plaats, zifnde een fchoo» vierkant gedeeltlijk met lindenboomen omPlanf b d eze plaats ten zuiden ligt het Hervormd Wees huis voorheen een Klooster der Cellebroeders. 1 * deeZÊ Stad is ™ weinige jaaren ook een Roomsch  ( Ï5 ) Roomsch Weeshuis gedicht. Men ziet onder de openbaare gebouwen ook het geweezen Gouvernement , een fchoon gebouw , wordende eertijds door de Jefuiten gebruikt. — Het Commandement, zijnde het huis van den Bisfchop — verder het Geef huis; het groot Gasthuis; het Dolhuis; benevens nog veele andere Gasthuizen en Godvruchtige gedichten. — De Latijnfche School is geheel vervallen , en men heeft thands een ander gebouw 'er toe uit moeten kiezen. Aan de noordzijde der Stad ligt, vlak bij de haven , de derkte Paapen-bril, thands het Kasteel genoemd. — Voor dezelve ligt eene aangenaame vlakte , ten deele met boomen omzet. In 1794. wierp men op deeze vlakte , gewoonlijk het Plein genoemd, eenige werken op , om in tijd van nood, als de Stad was ingenomen, dezelve te befchieten, en zich nog te verdeedigen, doch zij zijn nergens toe gebruikt, en thands, fchoon zij 14,000 guldens gekost hadden , weder met den grond gelijk gemaakt. — Op den Paapen-hril heeft men voor eenige jaaren eene nieuwe gevangenis voor de Soldaaten gebouwd, zijnde fchoon en derk, wijl de oude , doorgaans het Geweldiger genoemd, zeer ongezond en bouwvallig was. 'j Hertogenbosch draagt thands bij veelen de naam van brutus-bosch, en men heeft deezen naam aan deeze Stad gegeeven, fchoon men niet weet, waarom , of van welken Brutus men denzelven moet ontkenen, want men is hier over het algemeen zoo onervaaren in de gefchiedenisfen , vooral de Romeinfche, dat men niet eens weet, dat 'ermeer dan één ■  C 18 ) Hervormden nog de groote Kerk in bezit hebben , en geen wonder! want deeze Kerk rekent men, wat de inwendige waarde belangt, eene halve millioen waardig, doch dit is het minde, maar zij is eene bisfchoplijke en dus gewijde Kerk, dit doet bij eenen dommen Roomfchen alles af, want wat zou men toch niet willen geeven voor zulk eena heilige Kerk, als men dezelve maar in bezit kon krijgen. Het Opperweezen (dus denkt het dom bijgeloof) fchept meer behagen in eene gewijde dan ongewijde Kerk , of zouden de Eeelden meer zin in eene heilige Kerk hebben ? dit moet zoo weezen , want God kr.n overal , en wil ook overal in geest en waarheid gediend worden, dan genoeg'. Ik meld U dit alleen, mijn Vriend! op dat Gij zien zoudt, hoe dwaas het dweepzuchtig bijgeloof denkt, en hoe fchaamteloos het z'jne gedachten openbaart. Hier fchiet mij iets te b;nnen, het geen ik niet mag no.h moet vergeeten, om U te melden; luister derhalven met beiden uwe ooren vlijtig toe, hier is het geval , zoo als het gebeurd is: Eene zekere Jufvrouw in deeze Stad had gedroomd (anderen zeggen , dat zij eene Godlijke openbaaring in den droom gehad heeft, of dat het haar voorzegd was) dat in de groote Kerk weder fpoedig docr eenen Bisfchop de Misfe zou geleezen , en alles weder, wat den Godsdienst belangde , zou herfteld worden als voor den jaare 1629 , alle Geuzen zouden dus de Stad moeten ruimen; haar jongde Zoon , die reeds werklijk voor Priester ftudeerde , zou de eerde Bisfchop weezen. Zij ver-  ( 19 ) verhaalde dit gewigtig en onfeilbaar nieuws aan anderen ; het wierd met blijdfchap aangehoord , met verrukking geloofd , en met vreugde voord verteld , want wie kon dat zwijgen ; maar . wat loopt het raar, zeide de man, en hij had eene Krab aan een touwtjen, ja wat gebeurt 'er? onze aanftaande Bisfchop , die de gaaf der onthouding , noch der kuischheid niet bezat; bezwangerde een meisjen; hij kon dus geen Priester veel min Bisfchop worden , maar trouwde met hetzelve , en alle mooie plans vielen dus in duigen. De Roomfchen , die hier over zich reeds flerk verheugd hadden, fchaamden zich nu geweidig , doch den Hervormden gaf het de ruimiTe Hof tot fpotternij, die ook eens hartlijk met den nieuwen Bisfchop lagchten. In *$ Bosch heerscht zeer veel pracht, en de kleeding is voornaamlijk onder de Sexe, vooral bij de Roomfchen zeer zwierig. De zeden zijn hier over het algemeen zeer flecht en geweidig bedorven. De gezelfchappen zijn niet gefchikt voor iemand, die denkt, die beter en wijzer wil worden ; meest altijd worden 'er andere luiden m over den hekel gehaald; dan dit is ook waar , dat men 'er wel gezelfchappen kan aantreffen , waar dit geen plaats heeft , doch deeze zijn zeldzaam, en zij beftaan dan altijd voor het grootfte gedeelte uit bejaarde lieden. Bij de Pro- teftanten vind men de beste gezelfchappen. . Bij fchoone avonden is de ganfche Bosch de deur uitgeloopen, en is op ftraat, ieder ftaat dan tot tien of elf uuren voor zijne deur, en babbelt B 3 met  C 20 ) met zijne buuren; dan worden andereu bnaf gehekeld, en al wie dan bij geval langs ftraat komt, die word dan, en dit hoort ook zoo, want wat doet hij toch op ftraat ? ook eens duchtig geroskamd met één woord : kwaadfpreekendheid en bedilzucht zijn onaffcheidbaare kenmerken der Bosfchenaars. Het fpijt mij , mijn Vriend ! dat ik U zulk een zwart tafereel van de Bewooners van 'x Bosch moet fchetzcn , doch ik moet der waarheid hulde bieden. —- Dit intusfchen is ook zeker , dat men 'er braaven vind, op welken dit alles niet kan noch mag t'huis gebragt worden. In het Coffijhuis en andere Herbergen word altijd , vooral des avonds gcfpeeld ; dan zijn de kaarten eene alleraangenaamlle tijdkorting der Bosfchenaars; 'er moet dan ook, en dit fpreekt van zelve, een glaasjen geledigd worden. — 6 Welk een rampzalig tijdverdrijf! fpeelen en drinken!! — ir oet of mag men op zulk eene wijze den kostl.jl-en tijd, die, eens voorbij gefneld zijnde, nimn er te rug keert, den hals breeken. Gij kunt U dus wel begrijpen, hoe verveelend mij het Coffijhuis was , want 'er word geen één verftandig gefprek gevoerd; ook nu en dan (ik moest alles nakijken) heb ik andere herbergen bezocht. Hier vond ik menfchen van geringere foort en minder opvoeding , dcrhalven was het daar , gelijk van zelve volgt, nog veel erger, doch ook hier zijn kaarten en drinken de eenigfte geliefkoosde bezigheid. Nu en dan heb ik ook eens eene wandeling- bui-  ( 21 ) buiten deeze Stad ondernomen, ik wil U derhalven alles opgeeven, wat ik bij mijne wandelingen heb opgedaan. Buiten de Stad liggen vier Dorpen , naamlijk Orten , Hintham , Dungen en Reut , welker Inboorlingen ook Bosfche Burgers zijn, en ook dezelfde voorrechten genieten ; men noemt derzelver Inwooncrs dus Buitenburgers. — Aan de noordzijde der Stad buiten de Orten-poort ligt Orten, oulings Ortduinen; voorheen was dit een groot Dorp , doch thands maar eene kleine Buurtfchap, want in het jaar 167a wierd het geheel afgebrand. Dit Dorp is veel ouder dan 's Bosch, want die Stad noemde men in vroegere tijden in het latijn: Civitas de Ortduno, of: Nova civitas apud Ortdunum. Tusfchen dit Dorpjen en de Stad ligt de Oricnfchans. De Bosfchenaars gaan dikwerf naar Orten een luchtjen fcheppen , wijl het maar een vierde van een uur van de Stad ligt. — Van Orten wandelde ik naar Hintham , gelegen oostwaards van 's Bosch ; het beftaat Hechts uit weinige huizen ; eertijds was hier een Pesthuis, doch hetzelve is door de Oorlogen geheel vernield. Buiten den kleinen Hekel meer ocstwaards dan Hintham ligt Dungen , zijnde een welvaarend en vruchtbaar Dorp ; de Kerk en tooren zijn zeer net gebouwd , zijnde gefticht in 1569. De Inwooncrs deezer plaats brengen daaglijks veele groentens , fruit en tuinvruchten naar *s Bosch, en deeze draagen zij meest op den rug ; de afftand van 's Bosch is een klein uurtjen. Te B 3 Dun-  ( 31 ) Dungtn worden zeer veele kinderen gedoopt van andere Dorpen , wijl zij dan worden aangemerkt als geboorene Bosfchenaars, en ook dezelfde voorrechten genieten. Aan den zuidkant der Stad buiten den grooten Hekel, plagt eertijds eene Schans te liggen , de Pettelaar-fchans genoemd; doch deeze is thands geflecht. Iets verder dan die Schans gelegen heeft ligt eene herberg , nog de Pettelaar genoemd ; dervvaards wandelen op Zon- en feestdagen veele Bosfchenaars, doch van het geringde foort, welke hier dan op hunne wijze braaf vrolijk zijn ; 'er zijn hier bij deeze herberg ook aangenaame wandelwegen, welke echter, zoo als het mij toefcheen, weinig bezocht worden. Ik wandelde , wijl het mij te vol was op den Pettelaar (het was juist de een of ander heiligendag) voord, om eens een geruimen tijd vrij in de open lucht te kunnen ademen, en kwam , na een groot uur wandelens, te St. Michiels - Geftcl. Dit is een zeer fchoon Dorp, zijnde zeer aangenaam aan de Dommel gelegen ; het heeft eene fchoone Kerk en eenen uitmuntenden tooren , ook treft men 'er zeer veele mooie buitenplaatzen aan. St. Michieh-Geftel heeft eenen draaiweg , en het is 'er zeer levendig , wijl het zoo digt bij de Stad ligt, en zeer veelen , die uit de Majorij naar V Bosch moeten, hunnen weg over dit Dorp neemen. Dit Dorp, zijnde eene heerlijkheid, behoort aan den Keurvorst van den Palts, deeze delt 'er alle ambtenaaren aan, Hij vergeeft ook de Predi- kants-  C 33 ) kants-plaats, en, zo ik niet inis, desgelijks hev Schoolmeesters-ambt — ten minften — zóó plagt het te weezen. — —. Buiten de Vuchter-poort, omtrent één vierde van een uur van de Stad , lag eertijds het dorp•jen Reut, zijnde thands het Fort Ifabeldeeze Merkte is vrij groot, en word bewoond; 'er ftaat eene kleine Koepel-kerk der Hervormden op; voorheen wierd in dezelve door een vast Predikant alle Zondagen den Godsdienst verricht, doch dit houd leden eenige jaaren op ; iets digter bij de Stad, aan de regte hand, als men naar dezelve wederkeert, ligt de Schans St. Antonie, en van verre aan de linke zijde , een half uur buiten de St. Jans-poort, ziet men dan ook het kleine dorpjen of liever de Buurtfchap Dotteren, beftaande flechts uit eenige geringe huizen. — Dewijl ik van de St. Jans-poort fpreek, moet ik, als in 't voorbijgaan, U zeggen, dat men mij verhaalde, dat outijds op dezelve deeze twee latijnfche versfen , waarin men JoSnnes den Dooper , om beveiliging van haardfteden , altaaren en burgers fmeekte, las: Hane portam, civetque tuos, arasgnt, fecosq*» Cuftodi dilecle Deo Patront JoaNNES. Hier hebt Gij nu eenen langen brief — Gij ziet 'er uit , dat ik mijnen tijd hier niet verbeuzeld heb ; ik zal nu deeze plaats fchielijk verhaten , want het begint mij hier te verveelen — Morgen — ik verheug mij reeds bij voorraad —. morgen gaa B 4 ik  C H ) ik , bij het openen der poort , de Stad uit, en zoodra ik ergens aanland, waar ik mij eenige dagen denk optehouden , dan kunt Gij weêr eenen brief van mij venvachten. — Ik ben onveranderlijk geheel uw Vriend. VIERDE BRIEF. Hoog Geëchte Vriend! Tegenwoordig ben ik te Eindhoven. — Eergisteren ging ik 's morgens , bij het openen der poort , uit den Bosch. — De morgenltond was verrukkend fchoon, en ik beloofde mij zeiven eene aangenaame wandeling, doch ik was in het onzekere , naar welke ftreek der Majorij ik mij het eerst zou begeeven. — Kom , zeide ik bij mij zeiven — ik zal den zoogenoemden Steenweg, die zal mij toch wel ergens brengen, maar volgen. Een reiszak met eenig linnen; mijn Ossian; eene kleine Adverfaria, die ik meestentijds, als ik uitgaa, bij mij draag; een paar zakpistoolen ter lijfsbeveiliging, en ook eenig geld, dit fpreekt van zelve, was mijne geheele vracht, veel kon ik niet mede necmen, omdat mijne reize voor het groot- fte gedeelte te voet zal moeten gefchieden. Ik bef.houwde mij zeiven nu als een wezen , waarin niemand belang zou ftellen, doch ook tevens  C *5 ) vens als iemand, die thands van niemand afhing, ik was grootsch op mij zeiven, want ik kon nu bijna zeggen, gelijk de Griekfche Wijsgeer Bias : Omnia tnea mecum porto ! dewijl ik ook al het noodige bij mij had. Naauwlijksch was ik het Fort Ifahel voorbij, en dus luiten de werken van de Stad, of ik zag voor mij het Dorp Vucht, en aan mijne regte hand de Vuchtfche heide, zeer bekend in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen wegens het gevecht van Gerard Abrahams bijgenaamd Lekkereeetjen. — Van verre befchouwde ik dus de plaats , waar bij die gelegenheid , voor omtrent twee eeuwen , Breauté wierd gevangen genomen. — Bij de befchouwing van'die plaats herinnerde ik mij aan het gezegde van onzen Martinet , dat bijna elke handbreedte des gronds van Braband (en hiertoe behoort ook de Majorij) met menfchenbloed bezoedeld is ; eene kille huivering ging over mijne becneren, toen ik mij voorflelde, dat misfehien iedere trede, die ik deed , gefchiede boven de reeds lang vermolmde beeneren mijner natuurgenooten, welke in voorige oorlogen omtrent den Biosch gefneuveld zijn , en welke eens bij den jongden der dagen wraak zullen roepen over hen, die hen ter ilachtbank voerden. —• Onder deeze gedachte kwam ik te Vucht — dit is een levendig Dorp, want bijna alles, wat uit de Majorij, Maastricht en Luik naar 'jBosch gaat en weerom, moet door deeze plaats reizen — Ik zag hier niets merkwaardigs, dan alleen de ruïne van eenen tooren , die in vroegere tijden een kunstduk van bouwkunde moet geweest zijn. — B 5 Vucht  C 26 ) Vucht heeft ook eenige buitenplaatzen, bijna alle langs den Steenweg gelegen, doch geene eene kan fraai genoemd worden, de fchoonfte van allen is Voorhuig. Ik ging al verder den Steenweg langs, deeze bragt mij van zelfs te Bok/lel, hier hield ik mijn morgen-ontbijt en bedelde mijn middagmaal. — Ik was nu, gelijk ik hoorde , twee uuren van den Bosch. Zoodra ik ontbeeten had, deed ik eene kleine wandeling. — Bok ft el is een groot fchoon Dorp, het heeft aangenaame wandelwegen , en ligt niet onvermaaklijk aan de rivier de Dommel. — Ik bezag ook de Kerk , voorheen moet zij een groot en prachtig gebouw geweest zijn , doch zij is gedeeltelijk ingeftort ; 'er was niets opmerkenswaardig in dezelve, dan alleen nog de oude zitbanken der Kanonniken van Bok ft el; de tooren ilaat thands van de Kerk afgefcheiden, en plagt in voorige tijden met een klokkenfpel te pronken. Mij wierd verhaald, dat Lodewyk de XIV., toen hij 'sBosch belegeren wilde, tot Bokftelvoordgetrokken zijnde, op deezen tooren klom, en met eenen verrekijker die Stad en derzelver Vestingen naauwkeurig begluurde, doch dat hij, alles wel bezigtigd hebbende, niet verder met zijn leger durfde voordrukken. Mijne wandeling geëindigd hebbende, begaf ik mif aan den maaltijd ; intusfchen kwamen 'er vcrfcheidene inwooners van dit Dorp bij mij zitten, en wilden gaarne weeten wie ik was, de een zeide: ,, Wie is mijn „ Heer?" — Een ander: ,, Waar gaat de Bttr— „ ger naar toe?" Een derde : „ Hebt gij „ hier ook kennisfen?" enz. enz. Al dit vraa- geri  C 27 ) gen maakte mij gemelijk , ik antwoorde niets , maar at om te fcheuren, om maar fchielijk van die Atheniënfers ontflagen te zijn. — Ik ging,zoodra ik gcgeetcn had, naar Eindhoven; nu zag ik een weg voor mij van eene ontzaglijke lengte, en zoo regt als een bezemftok. — Het eenzelvige van dit vergezigt verveelde mij geweldig. — Ik bevond mij dus in dezelfde verdrietlijkheid als Martinet, welke ook al klaagt, in zijnen Katechistnus, dat hem deeze weg altijd verveelde , als hij dien ging of reed; doch hoe lang mij deezen weg viel, zoo verveelde hij mij toch zoo veel niet, als de nieuwsgierige vraagen te Bokfiel. Waarom wilde men toch weeten , wie ik was ? 'er lag toch geen voordeel , geen nut voor iemand der vraagenden in geleegen? en als ik al eens gezegd had: zóó is mijn naam ! dan had men toch nog niets geweeten; doch zoo gaat het. Veelen zijn nieuwsgierig naar zaaken, die hun niet aangaan, vooral zij , die weinig of niets te doen hebben. Het vraagen naar dingen , die geene betrekking altoos op ons hebben , of waardoor wij niet beter noch wijzer kunnen worden, is bij mij iets, dat ik met verontwaardiging befchouw. Een mensch, die veel vraagt naar dergelijke zaaken is of bedilzuchtig ; of fnapachtig; of iemand, dien de tijd verveelt; of een Nihil - fecit , een doeniet. — Dan— laat mij wederkeeren tot mijne reize —!— Onder weg bejegende mij nu en dan eene kar, een rijdtuig, een postwagen of een wandelaar, die even als ik zijnen weg op zijne Apostel-paarden vervolgde. (— Zommigen gingen mij voorbij, an-  C 23 ) anderen haalde ik in, doch ik zag geene wezens onder hen, die mij belangrijk genoeg toefcheenen, om mij met hun in een gefprek in te laaten. — Eindelijk achterhaalde ik eenen man, die 'er nog al taamlijk wel en openhartig uitzag , ik vraagde hem: hoe het toch wel in de Majorij gegaan was met de troupes in 1794 ? „ Gij meent de Fran„ fchen , zeide hij — Het ging nog al, hadden „ zij maar religie gehad , doch zij baden nooit ,, of maakten nooit een heilig kruis. Zij waren ,, allemaal Volontairen (hij meende Voltairhterf) ,, want zij waren veel meer Geus dan Katholijk, „ en de Ketters of Geuzen hebben net zulk eene „ religie als Volontair (Voltaire) , dit heb ,, ik van onzen Pastoor, en die is een geleerd „ mensch, gehoord." — 6 Welk eene domheid! welk een bijgeloovige menfehenhaat!! Een Hervormde en een Voltairist hetzelfde ? ! is dit mooglijk ? ? doch kunnen blinde leidslieden eenen- blinden wel menschlievendheid, omtrent anders denkende verëerers van den God der Liefde , inboezemen ? — ik beklaagde in mijn hart dien man , cn ging fchielijk van hem heenen. Mijne gelaatkennis had mij misleid, en zij zou zelf in deezen man den grooten Lavater bedroogen hebben, want: De veéren doen ons ligt der voog'Ien foort gewennen, Waarin natuur Hechts praalt: maar menfehen wel te kennen Vereischt veel grootcr' vlijt, ervaaring, kimde en geest; Want domheid, bijgeloof, niet de aangebooren leest, Verand'ren vaak de ziel — — „ Ik  C 29 ) Ik begon' te twijfelen , of mijn oude braave reisgezel geene waarheid gezegd had, doch ik wanhoopte nog geenzints (dit was ook nog wat vroeg) om met den tijd hier of daar eenige weinige braave, kundige en menschlievende belijders van den Roomfchen Godsdienst aan te treffen — In deeze verwachting , met deeze hoop verzeld , landde ik, tegen den avond, hier aan i.i eene goede Herberg. Bij de naaste gelegenheid iets over dit Stadjen — Ik ben uwe oprechte Vriend. V IJ F D E BRIE F. (Jn den voorigen ingeflooten.') Geëchte Vriend! D ewijl de post nog niet vertrekt voor morgen vroeg, zoo wil ik zien, of ik nog het een en ander aan U fchrijven kan, dan fluit ik deezen, in dien van gisteren morgen. Mijne Herberg is zeer goed, en het is 'er niet duur; ik betaal eiken morgen ; en dit zou ik iederen Reiziger in mijne omHandigheden aanraaden, want als men, gelijk ik wat fober moet reizen, dan moet men, volgends het oude fpreekwoord, de teering naar de neering Hellen , ja dan kan men , eiken dag betaalende, best de rekening opmaaken, hoe lang men op déne plaats  C 30 > plaats kan vertoeven zie zoo! daar hebt gij eene les voor Reizigers met eene fchraale beurs!! — Doch ik moestU wat over Eindhoven Schrijven. —— Ik heb dit Stadjen al verfcheiden maaien doorgekruist , het is niet onaartig, de Inwooners leeven het meest van den Koophandel, welke hier zeer fterk gcdreeven word, wijl een groot gedeelte der Majorij van hier zijne Koopwaren ontvangt. —— Eindhoven heeft geen plekjen gronds buiten zijne grachten, zoodra men over dezelve is, is men in een ander Dorp, bij voorbeeld: aan de noordzijde ligt het Dorp Woenfel, ten zuiden Straatum, een gedeelte van deeze twee Dorpen maaken , zo ik deeze uitdrukking mag gebruiken, de Voorfteden uit, en een Vreemdeling zou dezelve zeker voor een gedeelte van Eindhoven aanzien, wijl zij enkel maar door eene fmalle gracht gefcheiden zijn; ten westen ligt het Dorp Gestel. Wandelingen zijn 'er in de Stad niet, en als men een luchtjen wil fcheppen, moet men naar buiten gaan, waar men echter ook geene zeer vermaaklijke wandelwegen aantreft. ... ■ De Kerk is een groot lomp gebouw, voorzien met een zwaaren (lompen tooren, zij is gedeeltlijk ingeftort in 1795. De Franfchen hadden toen ter tijd hunne bakovens in dezelve, en om die wel te kunnen plaatzen, ruimden zij eenen muur weg, waarop een gedeelte der Kerk (leunde; de Kerk wierd hierover boos , ftorte in, en verpletterde eenige Franfchen, die met dit werk bezig waren. Even buiten Eindhoven, aan de oostzijde, ligt een geweezen Klooster van Reguliere Kanonniken, het  ( 3i ) het Klooster Ten Hage genoemd; men gaat naar het zelve door eene, gedeeltelijk uit lindenboomen beftaande, dreef, in welker midden een brugjen is, waar onder een, door kunst gevormden, Waterval een bevallig gemurmel veroorzaakt. — Dit Klooster is nog in zijn geheel , uitgenomen de Kerk. Het is zeer aangenaam, in eenen vruchtbaaren oord, aan de Rivier de Dommel, gelegen. Het is al opmerklijk, dat de meeste Kloosters, die ik ooit in Duitschland of Braband zag, wen naamlijk dezelve niet in Steden gebouwd waren, zeer verrukKjk in bevallige Streeken, aan kabbelende Beeken of ruifchende Riviertjens gelegen waren. De ftichters en bewooners van die, de menschheid en het gezellig leven onté'erende , gebouwen, beminden nogthands, alhoewel zij der fchoone waereld van God afzwoeren, en zich zeiven aan eene vrijwillige armoede overgaven, het vette, het beste der aarde. ■ Hoe ftrookt dit met eikanderen ? Mijn Waarde! — Bij het befchouwen van dit gebouw dacht ik: ,, Akligc muuren ! doodfche cellen!! wie „ weet, hoe veelen u, na het afleggen van hunne „ vrijwillige of gedwongen belofte , in hun hart ,, vloekten? ! Wie weet , hoe veele benaauwde „ zuchten 'er weleer binnen u geflaakt wierden! „ hoe veel twist, tweedragt, afgunst, menfehen„ haat en naberouw 'er voorheen in u heersch,, te?! — ó ! Kan een mensch , die met geene ,, andere menfehen verkeert , die de pligten des „ gezelligen levens niet uitoeffent, den Vader der „ menfehen wel dienen, gelijk het behoort? — „ Woont 'er in het hart van eenen Monnik lief. „ de  ( 32 ) „ de Gods, want de levendige doode (wat is m toch een Monnik anders), die enkel een lier„ vend leven inademt, mag Gods fchoone wae„ reld niet genieten ; kan hij dus ook wel dien „ gewigtigen pligt , liefde des naasten, betrach„ ten?! — Aklige muuren! wie weet, welke gru- „ welen men weleer in uw midden pleegde? „ Gelukkig zijt gij thands; geene kloostergelofte „ word 'er meer binnen u bezwooren ! —!! " Dus dacht ik — Nog eens wierp' ik een medelij, denden blik op dit overblijffel der oude domheid en bijgeloof, en keerde weder te rug. — Ik ging vervolgends, om mijne aklige kloostergedachte te verdrijven , naar het Cofïiehuis; vond daar een luidruchtig gezelfchap , rookte mijn pijp , en fprak niets. — Ieder had het oog op mij, als een vreemd etre (zoo noemde men mij) gevestigd; de een Hak met mij den draak over mijn ftilzwijgen ; anderen vraagden: wie is toch die gek? een groot gedeelte hield zich bezig met niets beduidende luidruchtige gefprekken , ik verveelde mij hier onder dit gezelfchap verfchriklijk. — Ik vormde mij zeiven den wensch , om maar weder op mijn Boekvertrek verfchoolen te zitten. •— Von Cronegk heeft wel gelijk, dacht ik bij mij zeiven, als hij (ik heb zijne woorden voor U vertaald) zegt: „ Hoe gelukkig ruit mijn leven, als ik in een' kalme ftilte „ Mijne dagen af kan (lijten, afgezonderd van 't gewemel „ Veeier bezig zijnde dwaazen — ffille zalige oogenblikken! „ Die ik aan den iieven omgang van de fchoone Mufen wijë! — „ -Och!  C 33 ) „ Och I kon ik maar dikwerf, Mufen! u in flilte alleen genieten! „ Maar men moet U en de flilte, tegen wil en dank, ontvlieden, „ Als men aan de meeste menfehen wil behaagen 'V - < " Dan — mijn wensch , om thands op mijne Bodekamer te zitten, was vruchteloos, echter verliet ik dat gezelfchap zeer fchielijk , en nam terftond het befluit , nadat ik in mijne Herberg gekomen was , om bij eene volgende gelegenheid mij weêr in dat gezelfchap te begeeven , en dan zoo veel te babbelen , als ik maar geleerd heb, want om voor een vreemd etre, voor eenen gek uitgefcholden te worden — zie! dit is toch onverdraaglijk; doch — hadden die luiden toch wel groot ongelijk , want ik fprak ook niets ? maar ik was een vreemdeling, en — moest men denzelven niet wat ontzien? — — Nu niets meer — ! — Mijn brief moet fchielijk digt en terftond naar den post. —— Vaarwel, en denk nu en dan eens aan uwen reisenden Vriend. ZESDE BRIEF. Hartlijk geliefde Vriend! Heden is het hier weêr marktdag geweest; alle dingsdagen is het hier weekmarkt, uit alle oorden der Majorij komt men dan herwaards, om te kooC pen  ( 34 ) pen en te verkoopen. Zoo levendig, als het deezen dag was, heb ik het hier nog niet gezien.— Lang bleef ik op mijne kamer, om de inkomende luiden van allerlei gedaante, ftaat en ouderdom te bekijken. Het meeste dat mij verwonderde , was de menigte van bedelaars , welke altijd herwaards op den marktdag komen; zeer veelen onder dezelve waren gezond, jong en fterk. — Een oude afgeleefde gebrekkige bedelaar heeft met recht aanfpiaak op ons medelijden , maar zulken , die zeer goed in ftaat zijn, om door werken den kost te verdienen, zijn fchandvlekken in de maatfchappij, en, gelijk ze zeker iemand zeer fraai noemt: inutilia terrae pondera , ballasten der aarde. ' ■ ■ Eindelijk ging ik ook eens naar de markt , om dezelve nu eens naauwkeurig (want ik heb dezelve al meer, doch maar ter loops bekeeken) op te neem en. — Ik zag hier niets merkwaardigs. — Hier ftond een liedjenszinger, omringt door eene menigte van boeren en boerinnen, welken hij zijne ellendige vodden zoo hard voorbalkte; als maar mooglijk was ; hij verkocht zeer veel van zijne prullen, fchoon zij alle niets anders dan bijgeloo- vige leugens bevatteden. Daar had men een kwakzalver, die loog, om te fcheuren, zijne leugens vonden veel ingang bij de hem omringende menigte, en zijne waren vonden veel aftrek. — Ik dacht toen : mundus vult decipi, en de kwakzalver dacht 'er zeker nog bij: decipiatur ergo!— Aan het ander eind van de markt wierd onder eenen boom de botermarkt gehouden 3 en ook de  C 35* ) boter gewoogen. Dc boterkoopers liepen rond •n fehreeven de boerinnen , die eene mande met boter op den rug droegen , en zulks met eene foort van deftigheid verrichteden , met een ftuk krijt eene letter op de borst, en fpraken eenioe Woorden met haar; ik vraagde aan iemand , wat dit betekende; niets anders, zeide hij, als dat dan aan andere koopers blijkt , dat die boter befproken is, en derhalven dat geen ander koopman die kan krijgen, uitgenomen een burger of inwooner Van de Stad, die heeft de keus, doch die moet dan ook éérte of twee duiten op het pond meer geeven. — Het is ook opmerklijk , dat de prijs van de boter en graaneii , zich in een groot ge* deelte der Majorij regelt naar den prijs, die dingsdags te Eindhoven ïs vastgefteld; deeze prijs word ook eene geheele Week lang, van de koopers en verkoopers, ftipt b acht genomen , tot den volgenden marktdag, wanneer die verandert, en ook wel dezelfde blijft, - Men heeft hier ook de gewoonte, om op de marktdagen het horologe van het Stadhuis ie rug te zetten , op dat de vreemdelingen dan zoo veel te langer zouden vertoeven , en dus meer verteeren. — Wat dunkt ü van dien zet? - - Ik ging vervolgends de markt af, en eens op het Stadhuis, hetzelve Hond open, wijl aldaar de prijs der graanen door de Regeering voor eene geheele Week word vastgefteld, en zulks word dan aan de deur van hetzelve opgehangen , dit noemt men hier : de peg fleeken. °— Aan het Stadhuis is niets merkwaardigs te zien, alC a ieen  C 36 3 leen las ik boven de deur der Secretarij dit Monniken-vers: Auw vide et tace si vis viverb in pace. Na den middag ging ik even buiten de Stad naar eene Herberg om eens te kolven; hier waren veele Eindhovenfche burgers , ik raakte met eenigen derzelven in gefprek, en vergat het kolven , terwijl anderen 'er rondom ftonden , en mij met neus en mond aankeeken. — Gevallig viel ons gefprek op de Kerk , en ik vraagde, wat men met dat vervallen gebouw wilde aanvangen — „ Wier „ opbouwen ," antwoorde 'er een — „ Dit zal „ nog wat kosten" - „ "at raakt niet M Wat 'er dan mede gedaan?" - » Voor eene „ Roomfche Kerk gebruiken" - „ De Roomfchen hebben hier immers eene zeer groote en „ fchoone Kerk?" - „ Ja! maar deeze Kerk is „ eene oude gewijde Kerk, en de onze met" — " Is dit dan beter of heiliger? " - „ Zeer zeker'. ", en hiervoor moet men alles , zelfs de laatfte " duit over hebben." De mij onbekende doch openhartige man begon daarop verder met eene foort van geestdrift te fpreeken , zeggende tot mij: „ Denk niet, mijn Heer! dat dit mijne ge„ dachten zijn! neen! zoo redeneert het grootfte „ gedeelte van mijne geloofsgenooten; zij verbinden eene groote heiligheid aan de groote Ker, ken, en voor dezelve heeft men alles veil, en „ even hierom is het, dat men zelf den Gerefor„ meerden de Kerken op fommige Dorpen met  ( 37 ) „ geweld ontnomen heeft, en dus niet omdat zij „ beter, maar omdat zij heiliger waren, fchoon 5, zij thands ontheiligd zijn, omdat de ketters 'er „ zoo lang hunnen Godsdienst in verricht heb,, ben , doch als wij 'er alle onze meubilen in „ hebben, en Heeröm dan de Kerk op nieuw in5, wijd, dan keert ook de oude heiligheid we- „ der. Men heeft ook, omdat niets de Ker- „ ken ontheiligen zoude , de lijken der Geuzen „ opgegraaven, en ze beestachtig, gelijk gij wel „ in de nieuwspapieren zult gezien hebben, mis- „ handeld. . En zulk eene bittere domheid „ (deeze heerscht nog over het algemeen bij de „ meeste Inwooners in deeze ftreeken) is alleen „ toe te fchrijven aan veelen onzer Priesters, die „ het volk zóó dom, zóó verbitterd, zóó bijge„ loovig houden." — Sommigen der aanweezenden wierden boos , want de waarheid mag niet gezegd worden, en Boileau heeft wel gelijk, als hij ergens zegt: Va iiicour: trop Jlncire «ifimtnt neus cltrtge, j , Chaeun ians ee miroir penfe voir fin imegl. Anderen verzachteden deeze gezegdens, en wilden dezelve wat verglimpen, want het is immers hard de waarheid van eene zaak , waaraan men zelfs fchuldig is , en waarover men zich met reden moet fchaamen , gelijk hier het geval was, te moeten hooren ? Ja ! het is zoo als Boilead in de zoo even aangehaalde versfen zegt: C 3 Een  C 38 ) Een al te vrij gefprek mishaagt de meeste Hén, In deczen fpiegel denkt elkeen zijn beeld te zien. Ik bewonderde de oprechtheid van deezen man, en ichonk hem alle mijne hoogachting. — „ Zie „ daar, zeide ik bij mij zeiven , toch een open,, hartige hraave Roomsch^ezinde. — ik moet dien man nog eens weêr fpreeken." Ik verliet hierop met eenigen deezen man en het overige gezelfchap, en wij gingen naa'- het Coffiehuis. —- Hier fpraken wij over onverfchillige zaaken , over het mooië weder en lange dagen, en ik wierd nu niet meer, gelijk van te vooren, omdat ik nu mede fprak, voor een vreemd etre voor eenen gek geh uden. — Eindelijk trad ook mijn openhartige onbekende binnen, ik voegde mij terftond bij hem , en wij kwamen fchielijk weêr op ons voorig gefprek omtrent de Kerken en Godsdienst, en na veel hierover gefproken te hebben, plaatften wij ons, van de anderen afgefcheiden, in eenen hoek van de kamer; toen begon hij ernftig, zeer ernftig met mij te fpreeken , zeggende: „ Onze Godsdienst heeft veele zaaken , die voor een' „ Gereformeerden, en voor ieder een, die van eene s, andere gezindte is, zeer befpotlijk fchijnen, en „ het is ook in de daad zoo, doch dit alles hoort ' 'er eigenlijk niet toe , wij zouden veel kunnen M misfen, dat 'er wel af kon ; ik lagch met alle „ die aaperijen , nogthands houde ik onze H. „ Kerk, het gekke 'er buiten geflooten, voor de „ eenige waare Kerk. De Gereformeerden heb- „ ben  ( 39 ) „ ben zeer kwalijk gedaan , dat zij zich van de „ H. Kerk gefcheiden hebben , want fchoon ik „ veele dwaasheden in onze Kerk afkeur, en alle „ bijgeloovigheden in het geheel niet toeftem, wijl „ zij verbittering en befpotting baaren , zoo be„ klaag ik nogthands de Gereformeerden, dewijl „ zij niet willen gelooven , dat 'er buiten onze „ Kerk geene zaligheid is , zij willen dit niet „ begrijpen of inzien. — 'Er zijn maar weinige „ ftukken , waarin zij ons gemaklijk konden bij„ vallen; als zij die ftukken, welke noodzaaklijk „ zijn , en buiten welke geen mensch kan zalig „ worden, toeftemden, dan was alles gevonden, „ naamlijk: de verandering van het hoogwaardig „ Sacrament des altaars — de onfeilbaarheid van „ onze H. Kerk — en dat de Paus van Romen ,, het opperhoofd der Kerk is." Nu kon ik het niet langer uithouden, maar viel hem driftig in zijne rede, fchoon ik moet bekennen, dat een Coffiehuis de plaats niet is, om over den Godsdienst te twisten, doch wij zaten alleen afgezonderd , en niemand luisterde naar ons. — Ik antwoorde dus met eenige drift: „ De Tranfubftan„ tiatie is een ftuk, dat tegen alle zintuigen ftrijd, „ en nog door de gezonde reden, nog door „ den Bybel kan beweezen worden, daarenboven ,, is de Tranfubftantiatie eene uitvinding der IXde ,, Eeuw van Paschasius Radbertus , voor dien „ tijd wist men niets van zulk een gedrochtlijk „ gevoelen. — De Roomfche Kerk beftaat uit feilbaare menfehen, en zij zou onfeilbaar zijn; de c 4 „ dee-  ( 40 ) "„ deden kunnen dwaalen en liet geheel niet, ó „ hoe fchoon redeneert dit! — Petrus is nooit „ te Romen geweest, dus kon hij 'er geen Bis„ fchop of Paus weezen, en al ware dit, dan is „ het nog niet beweezen, dat de Paus zijn op- „ volger is. Mij dunkt, dat de Roomfchen moesten zien , dat hun Godsdienst bijna den „ bodem is ingeflagen; de Paus is reeds uit Ro„ men weg , en als de oude Vader eens fterft, „ zal 'er denklijk geen andere komen; is dan het „ hoofd weg , dan zal de ftaart niet veel meer „ weezen." — Ik vergat hier mijn voorneemen , om mijnen Godsdienst aan niemand bekend te maaken , mijne redeneeringen deeden mij genoeg als een' Proteftant kennen. — In het vervolg zal ik mij wel wachten , om over eenig godsdienftig verfchil mij uit te laaten , intusfchen had ik mij al weêr bedroogen in mijnen , zoo ik meende , openhartigen en yerdraagzaamen man. — Welk een fterk bewijs gaf mij dit gefprek voor die waarheid: • dat ingezoogene denkbeelden en vooröordeelen , fchoon nog zoo ongerijmd, den meesten bijna altijd bijblijven, en in het (luk van geloof, vooral als hetzelve een blind geloof is, niet gemaklijk kunnen verborgen gehouden worden. —— Zoud Gij, mijn Vriend ! dit wel verwacht hebben van een' man, die van te vooren zóó gul, zóó openhartig redeneerde; — Ik altoos was verftomd door verwondering, en wist niet, of ik mijne ooren gelooven zoude of niet. — Ik ftond op, klopte mijn pijp uit, betaalde en ging heen. — Op mijne kamer  C 41 ) mer riep ik uit: alweer ben ik bedroogen !! —— Doch laat mij deezen eindigen. — Het is ruim middennacht. — Stil! — daar flaat de klok half één , dus moet ik naar bed. — Ik blijf geheel de uwe L. J. A. ZEVENDE BRIEF. Waarde S ! Gij zijt ongerust over mij, dit zie ik uit uwen brief, dien ik gisteren ontving, omdat Gij eenige dagen vruchteloos naar eenen brief van mijne hand gewacht hebt; ik beken het, het is mijne fchuld , die U deeze ongerustheid veroorzaakte , doch Gij zult mij dezelve gaarne vergeeven , als <• ik U zeg, dat de reden van mijn lang ftilzwijgen eenig en alleen in mijne geduurige afweezendheid uit deeze plaats geweest is. Ik wandelde 's morgens vroeg uit ,' en kwam 's avonds vermoeid in mijne Herberg te rug; ik heb de omliggende Dorpen , naamlijk: Woenfel, Gcftel, Oer/e, Zeelst, Veldhoven , Waalre en Straafam eens bezocht. Geen deezer Dorpen levert, zoo ver ik heb kunnen naarfpooren , iets aanmerklijks uwe aandacht waardig , uitgenomen het eerstgenoemde Dorp . op; ik heb mij dus bezig gehouden, om den aart, het charakter, den Godsdienst, het bijgeloof en de levenswijze der Inwooners naar te fpooren, hierC 5 över,  ( 4* ) over, want ik heb alles nog niet genoeg kunne» doorkijken , in het vervolg eens nader. — Eerst bezocht ik Woenfel. — Hier vind men het Klooster, waarvan ik in mijnen vijfden Brief heb melding gemaakt. — Gaat men dan verder de Bommel langs naar beneden, dan ontmoet men eenen eenvoudigen door kunst aangelegden Waterval , welke , wanneer de Dommel boven haaren peil raakt, met een fterk gedruisch in eene kom nederftort, dit levert, vooral wanneer men denzelven op eenen kleinen afftand, als de Zon van ter zijden haare ftraalen op het vallend water nederfchiet, befchouwt, eene gansch niet ona'artige vertooning op , gelijk ik meer dan eens reeds ondervonden heb. — Verheel U , mijn Beste S ! de opgaande Zon in allen haaren pracht achter U , voor U hebt Gij eene boordenvolle rivier, en eenen Waterval, welks water , door de ftraalen der rijzende Zon, eenen vuurgloed ontvangt, fchuins voor U, over fchoone weilanden en graanvelden, ziet Gij aan de linkehand , het Stadjen Eindhoven , en aan de regte zijde, ook fchuins voor U, het Dorp Woenfel. — Verbeel U, dat een talloos getal van vogeltjens rondom U heên fladderen , terwijl zij hunnen Schepper hun morgenlied toezingen , doch dat hunne kunstlooze toonen gedeeltelijk verdoofd worden , door het gedruisch des vallenden waters — 6 hoe verrukte mij dit alles! — Welk een' vuurigen dank bragt ik mijnen Schepper toe , die mij een gevoelig hart , ook voor het fchoone in de natuur, gegeeven heeft. — Hoe  C 43 ) Hoe verruklijk is niet het landleven! • ó! Kon ik het toch altijd genieten — ! — »| „ Hartverblij- „ dend buitenleven " Zoo fprak ik bij mij zeiven. „ Hartverblljdend buiten leven, „ Groeizaame akkers, weelig gras; „ Frisfche windjens, koele dreeven; „ Oogverheugend bloemgewas! „ Zagt gefuis van beek en ftroomen; „ Vogeltjens, die vrij en blij „ Zingend vliegt door haag en boometl, » Hoe bekoort, verrukt gij mij! Heerelijke zomerdagen, „ Milde regen, zonnefchijn: „ Hij, dien gij niet kunt behaagen, „ Schaame zich een mensen te zijn.'* Doch laat ik U verder fchrijven. — De tooren van dit Dorp word door alle deskundigen gehouden voor een kunstftuk van bouworde , vooral wegens zijne lange fpitze en regte naald. — Eene rilling kroop door mijne leden toen ik de Kerk befehouwde, en mij den bitteren haat der Roomschgezinden , aan deeze plaats ten toon gefpreid , voor oogen ftelde, want eerst hebben zij alles in deeze Kerk verwoest en in Hukken geflaagen en gefcheuïd: boeken, banken, predikftoel; die waren ook van de Geuzen. Vervolgends hebben zij den Gereformeerden de Kerk ontnomen; de lijken der Geuzen moesten 'er toen uit, vooral het lijk van den laatst overleeden Predikant; dit was wel, maar men  ( 44 ) men had dit met meer eerbied moeten verrichten, immers alle Volken eerbiedigen de asch der overleedenen, doch hier wierden dezelve aan eenen afgelegenen hoek , afgcfcheiden van andere lijken , (trouwens ! die zouden 'er ook door ontheiligd zijn geworden) als beesten bij eikanderen hol over bol in eenen kuil gefmeeten. —- Ik (tem gaarne toe, dat eene plaats, alléén gefchikt ter verëering van het Opperweezen, niet met lijken der dooden of met hunne vermolmde beeneren moest bezoedeld worden; het (trijd, dunkt mij, tegen de gezonde reden, om eene plaats, aan den eerdienst van een heilig en rein Wezen toegewijd, te vervullen met den (tank van verrottende lijken, welke voor de gezondheid der levenden , die denzelven onder de verëering van den Almagtigen inademen , zeer nadeeüg is. Wanneer zullen onze Landgenooten deeze gewoonte , die haaren oorfprong alleen aan het bijgeloof verfchuldigd is , eens affchaffen. — Met eerbied herinner ik mij hier aan onzen weidenkenden Perrenot , die op zijnen toekomenden zerk op Het open Kerkhof in de duinen bij Scheveningen , deeze versfen liet houwen : Cruviat jaccant fntres prccuJ trie ; tioceham Qui nttnini prudins, noceiïm ni mor luns , opti. Doch dit was hier het geval niet, maar Ketters mogten in eene gewijde aarde niet rusten. — Nog erger heeft men gehandeld te Oerk. — Aldaar heeft men de lijken van de vrouw en dochter van  ( 45 ) van den Predikant, die nog maar weinige weeken overleeden , en dus in het drooge zand niet half verteerd waren , en ook andere dooden NB. der Gereformeerden uit de graven gerukt; men fraeet het lijk der Predikantsvrouw op den Kerkhof, trapte het met eene voorbeeldelooze wreedaartigheid met voeten op de borst, dit alles gefehiede, zegt men, in bijvveezen van den Roomfchen Priester , die dit alles , met eenen zakdoek' voor den »eus en mond, wegens den flank, aanfchouwde; hij had tevens eene flesch met jenever bij zich waarop hij de uitvoerers van deeze ijslijke ontaartheid , onthaalde. Van de planken dei- kist maakte men een verkenshok , dit alles hebben de nieuwspapieren ons ook wijdloopig opgegeeven. Dan laat mij een digt gor¬ dijn fehuiven voor deeze ontmenschte tooneelen , waarvoor zeker uw hart en dat van ieder menfchenvriend gruwt , eu u iets grappigers verhaaien. — Te Zeeht , een klein Dorp jen , wilde de helft der Roomfchen de Kerk der Gereformeerden hebben , het ging zoo het wilde, de andere verkoos haare Kerk, als voor haar beter gelegen, te houden, doch de eerfte nam de Kerk der Hervormden ook daadlijk in , maar nu hadden zij niets, om die Kerk te vertieren; zij gingen derhalven naar de Roomfche Kerk , haalden 'er de helft der beelden , enz. uit, en pronkten daar mede hunne nieuwe Kerk op : daarop heeft de andere deeze beeldenroovers aan het Hof van Juftitie in VBosch aangeklaagd en befchuldigd van Kerkroof, Hoe dit verder afgeloopen is , of afloopcn zal, heb  C 46 ) heb ik niet kunnen te weeten komen , want da Roomfchen fchaamen 'er zich over , en wensch» ten wel, dat dit nooit gebeurd ware; en ik geloof niet, dat 'er ooit een dergelijke twist als deeze, tusfchen belijders van denzelfden Godsdienst, en tusfchen voorftanders van den beeldendienst over beelden is voorgevallen. Het ware verftandiger geweest, en het zou meer tot eer der verön» gelijkte partij geftrekt hebben, als zij gedacht had aan het antwoord, dat Joas gaf , toen zijn zoon Gideon den altaar des Baals had omgeworpen : Zult gij voor den Baül twisten — indien hij een God is , hij twiste voor zich zeiven! — Doch het is waar, de leeken moogen den Bijbel niet kezen, maar hun Priester (de Priesters hebben hier over het algemeen zeer veel, zelfs al te veel, invloed op hunne gemeentens) had hen beter moeten on=> derrigten; zij hadden de beelden zich zeiven moeten laaten verdeedigen. — Welke fchoone les ligt in dit geval voor eenen Roomschgezinden : de beelden hebben befcherming noodig van menfehen, zij kunnen hunne eigene eer niet wreeken , en evenwel bid men hun aan , want dat de Roomfchen in de Majorij den beelden aanbidden , en geenzints de zoogenoemde Heiligen, die 'er door verbeeld worden, dit kan niemand ontkennen. — Kunnen nu de beelden zich zeiven niet redden, kunnen zij zich niet ontdaan van het geweld, hun aangedaan, hoe zullen zij dan anderen helpen? ö hoe fchoon ftrookt dit met elkanderen; het nietig fchepfel moet zijne goden (wat zijn beelden anders onder de Roomfchen) beveiligen, en het beeld  (-47 ) bcfchermt zijnen verëerer— nu dat is ook braaf. —. De een dienst is, gelijk men zegt, den anderen waardig. — Morgen denk ik Eindhoven te verhaten, werwaards ik mij zal begeeven weet ik niet, alleen dit weet ik, dat, zoodra ik op eene plaats koom, waar ik eenige dagen denk te vertoeven, ik U bij de eerfle gelegenheid zal fchrijven , maak U derhalven over mij niet ongerust, al krijgt Gij met den eerften geen brief van mij. — Doch eer ik deezen eindig, moet ik U iets over het charakter en levenswijze der Eindhovenaars melden. — Te Eindhoven heerscht een groote pracht, ieder een bijna, eenige weinigen uitgezonderd , kleed zich veel meer , dan zijn (laat mede brengt, hiervan is het, dat een vreemdeling zich hier dikwerf befpotlijk maakt, wanneer hij een knecht of ambachtsgezel, die hem op een Zon- of heiligendag ontmoet , beleefdlijk groet; fchoon ik niet kan zien, dat men zich belagchlijk maakt wanneer men iemand, al is het een bedelaar, eenen goeden dag toewenscht, hier nogthands oordeelt men zoo. — Kundige luiden vind men hier niet. — Over het algemeen valt men hier bedilzuchtig en praatachtig. _ Onder de Roomschgezinden fer zijn hier ook weinig He; vormden en eenige Jooden) vind men fpotters met hunnen Godsdienst en evenwel zijn dezelve zoo bijgeloovig, en gaan alle morgen zoo (lipt ter misfe als anderen. — In gezelfchappen worden veele woorden den nek gebrooken, doch dan heeft men 'er ook alles van $ezegd. Eigenbelang en afgunst heerscht 'er in  ( 48 5 in eenen hoogen trap. — Met één woord : In kleeding; fpreeken; Godsdienst; bijgeloof; onkunde ; fnapachtigheid enz. zijn zij volmaakte Brabanders, en met dit woord zeg ik U alles. — Zie daar , mijn Vriend ! eene korte , doch niet zeer gunftige fchets van de Eindhovenfche Inwooners , ik wenschte wel , dat ik U eene gunfldgere befchrijving van dezelve had kunnen geeven , want ik fchrijf niet gaarne iets ten nadeele van anderen; doch ik moest der waarheid hulde bieden, en dan kon ik immers U geene andere tekening van die luiden , over het algemeen genomen , affchadu- wen> ik blijf onveranderlijk altijd uw beste Vriend, enz. ACHTSTE BRIEF. Beste Vriend! "Van Eindhoven ging ik naar Valkenswaard. — Ik begon mijne reize even na den middag , wijl de afftand van deeze twee plaatzen maar twee groote uuren bedraagt. Het was verveelend heet, ik ging dus maar kruipende voord, doch toen ik ruim één groot uur had afgelegd, kwam 'er een zwaar onvveêr achter mij aanzetten , ik hoorde reeds den donder van verre achter mij rommelen; ik bleef ftaan , geheel vervuld met eerbied voor den God der eere , die dondert, om hetzelve te be-  ( 49 ) befchouwen , doch eindelijk moest ik , wilde ik niet door en door nat worden , mij met verdub-' belde fchreden voordfpoeden; ik kwam bij een ellendig, langs den weg ftaande, hutjen; hier verzocht ik, wijl het reeds fterk regende, eene fchuilplaats, en deeze wierd mij ook vergund. — Het donderen nam hand over hand toe, de bewooners der hut zaten van vrees te beeven. — Toen het onweder zoo fterk wierd, nam de vrouw een potjen met wijwater, ging in den fterkften regen buiten, en befprengde de vier hoeken der hut, kruiswijze , met hetzelve. — Ik vraagde waarom zij dit deed, en het antwoord was: „ De duivel kan „ ons nu geen kwaad meer doen, al dondert hij „ nog zoo fterk." — Zoo dikwerf het blikfemde, tekenden zich alle huisgenooten met een kruis; de man las in een allerkleinst boekjen, het geen hij noemde: Sint Jans Euangelieke; het bevatte flechts eenige versfen uit Joh. I. dit ook was goed bij een onweder. — De vrouw verwonderde zich , dat ik geen kruis maakte, en zeide: ,, waarom doet „ Gij dit ook niet? of zijt Gij Geus, dit zou ik „ niet hoopen ! — " — Mijn antwoord was : ,, Ik denk, dat, als hier een ongeluk moest ko„ men, mij dit niets helpen zou. God die don„ dert, en die zal mij bewaaren, dus zal de dui,, vel , want die kan niet donderen , mij geen „ fchade doen, ik vrees voor den duivel niet; ,, en als deeze hut bewaard is door het befpren„ gen van gewijd water, wat behoeft gij dan be„ vreest te zijn , dan kan 'er immers geen „ kwaad aan?" — Dit begonnen zij ook te beD gïij-  C 5° ) grijpen , en zij fcheenen zich over hun bijgeloof of ongeloof te fchaamen. Eindelijk hield het op, ik bedankte deeze arme bijgeloovige menfehen voor hunne huisvesting, gaf hun wat, zeggende: „ zie daar , dit geeft u een Geus ! " dit trof hen. ■ —— Ik ging hcenen. De lucht was nu geheel verkoeld , het losfe zand was vast geregend , en de ganfche Schepping fcheen verjongd te weezen. Ik wandelde nu veel gemaklyker en aangenaamer, en kwam zonder eenige ongelukken te Valkemwaard. Dit is een zeer fchoon Dorp , en draagt zijnen naam van de Valken , die hier welëer tot de Jagt wierden afgerigt, want in voorige tijden hadden hier alle Valkeniers van alle Vorsten in Europa hun winterverblijf, en leerden hier hunne Valken , dit bragt zeer veel voordeel aan aan dit Dorp. Men zegt, dat een Valk alleen dat wild vangt , waarop hij afgerigt is; de volgende anekdote, welke mij verhaald wierd, fchijnt. dit te bevestigen: Eén der Koningen van Frankrijk had een Valkenier, die hem veel geld koste; des Konings Bicgtvader, een Monnik, die geen vriend was van deezen Valkenier, raade den Koning, om dien man. den zak te geeven, wijl hij te veel koste , en dit vermaak te veel tijd wegnam. Dit hoorde de Valkenier gevallig en begrijpende , dat hij , als dit doorging , zijn beftaan kwijt was , zoo dacht hij op middelen , om dit den Biegtvader betaald te zetten, 's Winters t'huis komende, leerde hij eenen Valk, om op eene Monnikskap , in welke hij eenige fp:js voor dien vogel geftoken had, te vliegen. —-_ Weêr in Frankrijk  ( 51 ) rijk gekomen zijnde , verzocht hij den Biegtvader, om toch de eerfte Jagtpartij bij te woonen, deeze bewilligde; doch zoodra de Valk losgelaaten zijnde, hem zag, viel hij op hem aan, mishandelde den armen Monnik geweldig met zijnen krommen bek en fcherpe klaauwen , en zou hem buiten twijfel de oogen uit het hoofd gehaald hebben , wen de Valkenier hem niet gered had. De goede doch domme Monnik Biegtvader meende , dat dit eene rechtvaardige ftraf des hemels was wegens zijn voorig gedrag omtrent den Valkenier ; hij raadde derhalven , om voor zijne misdaad te boeten , den Koning zoo fterk aan , als hrj het van te vooren had afgeraaden, om toch den Valkenier, wijl de Valkenjagt een geheel onfchuldig vermaak der Vorsten was , bij zich te houden. ——. In dit Dorp is het levendig, en men hoort hier veel nieuws , dewijl de postwagen van 'y Bosck op Maastricht en te rug hier door moet rijden — Veele inwooners , door nieuwsgierigheid gedree ven, vervoegen zich bij den postwagen, die hier altijd ftilhoud , vraagende de reizigers - en hier door gebeurt het, vooral als een der reizenden wat grappig is, dat de vraagers belaaden met leugens te rug keeren , welke zij dan wéér voor échte waar uitventen. Door dit Dorp loopt ook den weg op Luik. Men had voor eenige weinige jaaren het plan , om den fteemveg van 's Bosch die maar vier uuren ver beftraat is, verder voord te leggen tot de grenzen van Luikerland. Dit Werk bleef fteeken , doch de bedding van dien D * weg  C 5* ) weg en de noodige ftecnen bruggen zijn reeds gemaakt. In het Luikfche is die weg reeds voltrokken , jammer is het , dat die weg niet voltooid is ; het zou een zeer fchoone weg geweest zijn van 's Bosch naar Luik , en dus meer dan twintig uuren lang. Van Valkenswaard ging ik, wijl het zeer warm was, met eene kar naar Geldorp. Eene kar is een rijdtuig van ge¬ duld , het ftaat op twee wielen , en is overdekt met een linnen zeil, dat men hier eene huif noemt; eene kar word getrokken door één paard , hetgeen ftapvoets voordgaat, en de voerman flendert 'er te voet aan de linke zijde nevens, hij regeert zij ï paard met de woorden hot en haar., dat is regts en lings. Het verwondert mij , dat Mari inet zegt de betekenis deezer woorden niet te weeten; Melis Stoke kon hem leeren, dat haar betekent hier , wrant ik lees bij deezen oude» Dichter: Des conincs broeder, iongit Florent, Lncb in den iunen, baer en gbtas, Met finen vrienden • ■ —— Haer is dus hier of lings, wijl de voerman aan de linke zijde gaat van het paard , hetwelk op het woord haar naar hem toekomt. Hot moet misfchien hor weezen , en dan betekent het volgends den grooten Huydecoper bij Stoke zoo veel als weg ■' deeze betekenis is zeer natuurlijk , omdat het paard op het woord hot van den voerman afwijkt. Misfchien is dit woord nog oud Cel-  C 53 -3 Celtisch, en dan is ot , hot zoo veel als goed en dus regt, dan ik geef dit om een beter. —— Eindelijk kwam ik te Geldorp. Dit Dorp , het geen vrij regelmaatig, tegen de overige Majorijfche Dorpen gerekend, doch met veele zeer Hechte huizen bebouwd is, vind zijn beftaan in het maaken van wolle lakenen , welke 'er vrij goed geweeven , en dikwijls voor Leidfche lakenen verkocht worden. Geldorp zou een welvaarend Dorp weezen, wanneer de Inwooners 'er beter orde op hunne zaaken ftelden , doch de collie en jenever (mannen en vrouwen gebruiken deeze dranken zonder onderfcheid in eene vrij groote hoeveelheid) verflinden hier ontzaglijk veel tijd en geld. — Het Kasteel van deeze plaats is niet fchoon, doch het fchijnt oud te weezen. Men ziet op hetzelve een klein kamertjen, waarop de laatfte Bisfchop van den Bosch, Masius, toen deeze Stad door Fredrik Hendrik was ingenomen , in het geheim zijne fchuilplaats hield;' hij had hier ook eene foort van Kapel, waar hij daaglijks in ftilte de mis las. Hij is diezelfde Masius die zich liet uitfchilderen, (taande tusfchen Jesus en Maria, met dit bijfchrift: In medit fofitus, juo me verrem nescis. Een ander , die beter dacht, dan deeze Btsfthop, fchreef 'er onder: Zet! keer * tot tW.'J D 3 Men  ( 54 ) Men vind ook, in het Choor der groote Kerk te *.s Bosch, een beeld levensgroote, verbeeldende deezen bijgeloovigen Twijfelaar, zittende geknield voor een outcr , gekleed in zijn Bisfchoplijk gewaad. — Bij dit Kasteel ftaat ook een zwaare vierkanten tooren , doch door eene gragt 'er afgefcheiden, welke in oude tijden verfterkt is geweest , want men kan nog boven op denzelven de plaatzen zien, waar het gefchut plagt te liggen. De Kerk met deszelfs tooren is een groot gebouw. In de voorige eeuw ftorte deeze tooren , welke toen zeer hoog was en ver boven de Kerk uitftak, gelijk ook nog tegenwoordig, in, en viel juist op de Kerk, toen de Priester de misfe las; meer dan vijfhonderd menfehen wierden hierdoor zóó verpletterd , dat men de lijken niet onderkennen kon , maar dezelve met manden in de graven moest draagen*. Men treft hier zeer aangenaame kunstlooze Wandelwegen aan , vooral als men naar het Dorp. Heeze gaat, waar men ook fchoone Bosfchen van dennenboomen vind, die ik zeker als fentimenteel zon befchouwen, als ik een vriend was van het fentimenteele, doch ik haat het als de pest, dit weet Gij. — Deeze Wandeldreeven, deeze Bosfchen, fchoon zij eigenlijk behooren onder Heeze , zouden mij bijna uitgelokt hebben , om mij eenigen t-ijd te Geldorp optehouden ; doch het charakter der Geldorpenaars verveelde mij geweldig ; hun onöphoudendlijk zweeren en ijslijk vloeken kon ik niet verdraagen , veel minder hunnen haat tegen de Proteftanten, die ik dikwijls moest hooren ; al-  ( 55 ) altijd fchimpte men op de Geuzen,- als ik 'er bij was , denklijk omdat men dacht, fchoon ik alles vermij de; ,, deeze is ook een verdoemde Ketter.'"— Geus, Ketter en dergelijke naamen hebben een en dezelfde betekenis bij de Roomfchen. — ó Mijn Vriend! het griefde mij geweldig, dat ik zulk een fterken haat onder de Roomfchen , (zij noemen zichzelven altijd Kathoüjken , als zij met eikanderen fpreekeif) tegen de Hervormden aantrof; hoe kan de menschlievende Godsdienst van Jesus zoo misbruikt, miskend worden, die leert immers liefde jegens allen, zelfs onze vijanden. — Welk een verfchil, welk een onderfeheid tusfchen verëerers en verëerers van Jesus Christus ! ! Alle Proteftanten prediken liefde des naasten zelfs tegen belijders van eenen anderen Godsdienst, de Roomfchen integendeel haat, vervolging, vervloeking tegen alles wat buiten hunne Kerk is, zelfs den dood; en dit heeft men zelfs trachten te bewijzen , in de domme eeuwen voor de hervorming , uit Tit. Hl: 10. , waar de Vulgaat leest Hcereticum devtta! dat is : mijd eenen Ketter, maakende hiervan drie woorden, naamlijk: Hareticum de vita ! of: de Ketter uit het leven. Wanneer ik dit alles overweeg, en den nog niet verHorvenen haat der Roomfchen overdenk, dan ftaa ik verwonderd, en zeg dan bij mij zeiven: „ Kan „ deeze wel de Godsdienst van den Menfchen- „ vriend Jesus zijn?" Ieder, die zich een Christen noemt, die moet met zijn geheel hart kunnen zeggen: Dl s> Hoe! —  ( 5<5 ) „ Hoe! — zou ik nog mijn medebroed'ren haaten? „ Voor wien Gij zelf het leven hebt gelanten —— „ Neen! — 'k ftort voor hun, die mij vertreeden, „ Zelfs mijn gebeden." „ Ik zal geen haat met wederhaat vergelden, „ Hem, die mij fcheld, niet fmaadend weder fchelden; j, Gij, Hoofd der Kerk! waar daartoe veel te teder, „ Schold ook niet weder!" Ik ging dan, na mij een dag drie vier te Geldorp opgehouden te hebben , over Mierlo , waar niets aanmerkenswaardig als een gedeeltelijk vervallen oud Kasteel te zien is , naar Helmond — Ik volbragt deeze reize van Geldorp over Mierlo naar Helmond per pedes Apoflolorum, of gelijk de Roomfchen in de Majorij zeggen : op den wagen van St. Franciscus, want het weder was fchoon, 'er waaide een frisch koeltjen , zoodat ik het wandelen zeer ver verkoos boven het rijden op eene kar; want eene kar fchokt geweldig , en daarenboven kon mijn geduld het langzaam voordflcepen van eene kar niet verdraagen , wijl ik , fchoon ik langzaam ging , veel fchielijker kon wandelen, dan eene kar rijd. Hier te Helmond zal ik mij weêr eenige dagen.ophouden, en ook de nabij gelegene Dorpen eens bezoeken. Gij weet nu weêr waar ik ben, en waar Gij mij befchrijven kunt, ik verwacht dus ten eerften eenen brief van U, die mij eenig bericht geeft aangaande den welftand van U, uwe braave Echtgenoote en lieve Kinderen , en in die zekere verwachting mag ik mij noemen geheel de U W E. Na-  C 57 ) Nafchrift. Ik vergat U te melden dat te Geldorp twee gröote moolens zijn , die door het riViertjen de Rul of kleins Dommel gedreeven worden. — Zij ftaan aan beide zijden van deeze Beek, de eene dient tot het maaien van graanen , de andere is een olie- en volmoolen ; deeze laatfte heb ik met oplettendheid en met genoegen be« fchouwd , wijl in deezen moolen te gelijk door éénen man deeze beide zaaken , het olie flaan en het vollen, eigenlijk vullen , worden waargenomen. — Vaarwel Beste Vriend!! — NEGENDE BRIEF. Vriend S ! Bijna veertien dagen heb ik mij reeds hier te Helmond opgehouden, en nog heb ik geenen brief van U ontvangen. — Hoe komt dit toch, lieve Vriend! ik hoop niet, dat 'er eenig ongeluk met U of de uwen is voorgevallen. — Ik durf niet langer wachten, dus wil ik de pen opvatten , in hoop, dat ik op den eerstkomenden postdag eenige letteren van U zal ontvangen. — Ik wil U dan , in deezen brief het een en ander , dat ik gezien heb, en mij bejegend is, optekenen. —— Ik wil U dan D 5 f. Het  ( 58 ) 1. Het merkwaardige van het Stetd]tn Helmond melden; dan wil ik 2. U de nabijgclcgene Dorpen doen kennen ; en eindelyk 3. Wat zeggen van den aart, en het charakter der Inwooners. Zie zoo! dit gelijkt bijna naar de verdeeling van eene preek. — Helmond is niet groot, en binnen zijne gragten kleiner dan Eindhoven, en ook veel onaanzienlijker, doch buiten liggen nog zeer veele landerijen en ook nog veele , herwaards en derwaards verfpreide , boeren wooningen en andere huizen , zoodat de uitgebreidheid van het grondgebied van Helmond vrij groot is. Het ligt aan dê rivier de Aa , welke zoo groot niet is als de Dommel, welke voorbij Eindhoven ftroomt. Helmond, is in voorige tijden verfterkt geweest, gelijk men duidlijk zien kan en aan den wal, welke 'er rondom gelegen heeft, doch thands met den everigen grond gelijk gemaakt is , en aan twee poorten , waarvan de ééne, de donkere poort genoemd, nog bijna in haar geheel is. — De Kerk is een groot gebouw, zij moet, vooral van binnen, zeer fchoon geweest zijn , doch thands i$ zij zeer vervallen. In den jaare 1795. neuben de Roomfchen van dit Stadjen en van andere Dorpen 'er al den huisraad, dat is boeken, kusfens enz. der Hervormden in vernield , enkel en alleen uit kaldaadigheid en religiehaat. De tooren is niet on'iartig en voorz:en met een ellendig klokkenfpel. — De Roomfchen hebben hier eene prachtige,  ( 59 ) ge , fchoone en groote Kerk , voorzien met een zeer goed Orgel, en evenwel willen zij den Hervormden de groote Kerk , fchoon veel Hechter , ontneemen; denk hier, mijn Vriend ! dat die Kerk in voorige tijden ook door eenen Bisfchop is ingewijd geweest , en Gij hebt het raadfel ontknoopt. Een gewijde Kerk mag , dit is een algemeene ftelregel, niet in de magt van de Geuzen blijven. — Aan de zuidzijde van dit Stadjen ligt een Kasteel, hebbende in voorige tijden gediend tot verdeediging en befcherming van hetzelve ; het is een fterk , oud en prachtig gebouw , het geen in de menigvuldige Oorlogen tusfchen de Hertogen van Gelder en Braband nog altijd onbefchadigd is gebleeven, want Helmond is in die Oorlogen tweemaal bijna geheel verbrand; de eene reis bleef niets bevrijd van den brand als de Kerk, het Kasteel, en één huis , het geen 'er, zo ik wel heb , nog ftaat. In één der vertrekken van het Kasteel vind men het' volgend , eenigzints raadzelachtig opfchrift op deeze wijze: O QVARE QVIA DEO t BE BIS B I A o S A. Dit opfchrift laat zich gemaklijk oplosfen, als men tusfchen de woorden , die boven malkanderen ftaan , het wqordjen fuper dat is : boven 'er invoegt, en dan leest men: O fuperbel quare fuperbis ? quia fuperbia Deo fuperofa. Het laatfte onlatijnsch woord, denklijk door den eenen of anderen Monnik gefmeed , om toch het fuper te kun-  ( 60 ) tünneri behouden, moet dan betekenen: zeer-gehaat, en dan is alles duidelijk. Ik moet U hier ook met een paar woorden herinneren , dat Helmond de geboorteplaats is van den beroemden Historie-Schilder Lucas Gasfel. Even bui¬ ten dit ftadjen ligt een aangenaam Bosch , behoorende aan den Heer van deeze plaats, men noemt dat Bosch hier het Park , hetzelve is de algemeenc wandelplaats der Helmonders , vooral des Zondags ; ik heb in hetzelve reeds verfcheiden naren zeer aangenaam doorgebragt. Eén groot half uur van Helmond ligt het Dorp Aarle; oulings, zegt men, wierd dit dorp Adelree genoemd, wegens den Adel, die zich hier ten tijde der oude Hertogen , welke dikwijls op het Kasteel van Helmond zich bevonden, ophield, om dus digt bij het Hof te weezen. Men telt bij en rondom Aarle nog eenige Kasteden , fchoon 'er reeds verfcheiden geheel vernietigd zijn, die outijds door den Adel bewoond wierden. Elk Dorp in de Majorij bijna heeft een Kasteel, doch op deeze plaats zijn 'er verfcheiden, en dit kwam, zegt eene oude overlevering, hier van: Voor onheuglijke tijden (toen moet dit immers zeker gebeurt zijn) reisde de Duivel, met zijnen ledigen tijd geenen weg weetende , met eenen zak vol Kasteden door de Majorij, en hij zettede op elk Dorp één Kasteel ter neder , toen hij aan ieder Dorp 'er één gegceven had (de Duivel was toen wel mild) , kwam hij met het overfchot (hij had zeker 'er eenigen voor het breeken mede genomen) te Aarle, waar hij het restjen neêr fmeet.  ( 6-1 ) fineet. Ik zou liever denken , dat 'er, wegens de zwaare vracht , een gat in den zak was gefleeten , waardoor hij ze hier alle , die hij nog overig had , verloor , want 'er zijn eenige Dorpen hier digt bij , die geene Kasteelen bezitten. —- De Kerk van Aarle is een zeer net gebouw ; men vind hier ook een. Kapel, welke thands dient voor eene School en Raadhuis , deeze was voor omtrent twee eeuwen zeer vermaard wegens een zoogenoemd miraculeus Lieve Vrouwen-beeld. Bisfchop Masius , van welken ik U reeds iets gemeld heb , fchreef een geheel boekjen over de wonderwerken, door het Mariabeeld te Aarle, verricht; dit boekjen word altijd zeer duur gekocht en verkocht van de Roomfchen , en van hun geloofd als een Euangelie. — Voor eenige jaaren heeft men dit beeld naar V Hage gevoerd, omdat men niet ophield , om bij deeze Kapel veele bijgeloovighedcn te pleegen , deeze gaan thands weer hun' gang; 's avonds en zelfs bij dag vind men hier veel Volks , ook van andere Dorpen , die om deeze Kapel, onder het prevelen van Pater-nosters en ^^-Maria's , op hunne knieën rondkruipen. Te Aarle hebben de Roomfchen meer dan eens de Kerk der Gereformeerden geflooten ; zij befmeerden de deur met menfehendrek ; hebben zelf in het midden deiKerk hun gevoeg gedaan, en fmeeten met Iteenen door de glazen onder het verrichten van den Godsdienst. Onder Aarle behoort ook het Dorpjen Rikflel, hebbende eene bijzondere Kerk; in aêloude tijden vond men hier een Klooster der Tem-  C 62 ) Tempelieren ; de Ridders van Maltha bezitten hier nog eene groote boeren hoeve en eenige landerijen. De Roomfchen eifchen op deeze Dorpen ook de Kerken der Hervormden, fchoon hunne Kerk oneindig beter en ook beter gelegen is. — Ik heb een ftuk gezien door een' Advocaat opgefteld, om het recht der Roomfchen op de Kerken te bewijzen ; nooit zag ik een rampzaliger opftel, ftijl, taal, fpelling, bewijzen, alles was armhartig en hing aan malkaêr als heet zand ; ik hoor , dat alles wat die man fchrijft, altijd zoo ellendig is , en evenwel doet hij zijn best; doch als men doet wat men kan, en daarbij eene groote verbeelding van zich zeiven heeft, dat is immers genoeg. — Van Aarle wandelde ik door een aangenaam dreefjen van berkenboomen naar Beek, en vervolgends naar Lieshout. Deeze twee Dorpen hebben niets merkwaardigs —— Aarle , Beek en Lieshout zijn in oude tijden en nog berucht geweest wegens het Hecht charakter der Inwooners ; hiervan is nog het oud gezegde bekend : Lieshout zonder dieven ! Beek zonder moordenaars ! Aarle zonder boeren ! Dan zal de viaereli niet lang mttr doertn!! Van Lieshout wandelde ik wederom naar Helmond langs het Kasteel van Krooi; hetzelve is een oud gothisch gebouw, het is zeer wel onderhouden, ligt zeer aangenaam digt bij een klein Beekjen,  C 63 ) jen, en vertoont zich zeer fchoon voor den nieuwsgierigen vreemdeling. Men vind bij hetzelve lchooneBosfchen,en aanlokkende door kunst aangelegde Wandeldreeven, met zeer veel genoegen befchouwde ik dezelve , en na dezelve, zoo veel mij de tijd toeliet, doorkruist te hebben, kwam ik gisteren avond zeer vermoeid (ik had ook eene groote wandeling gedaan) weêr hier Ik moet hier eindigen , want het loopt naar den middag ; en ik wil eerst nog naar het Park wandelen. . Heden na den middag gaa ik weêr uit, om nog eenige andere Dorpen te zien , en na dezelve bekecken te hebben, fchrijf ik U verder. Vervolg. Ik heb ook het Dorp Stiphout gezien, doch 'er B-ets merkwaardigs aangetroffen. Met eene foort van huivering betrad ik den grond van dat Dorp, wijl hier voor een jaar twee drie een geval is voorgevallen, dat bijna alles in ontmenschtheid te boven gaat. Dit geval fproot ook al voord even gelijk de andere gevallen, die ik u verhaald heb, en die alle federt één jaar zijn gebeurd, uit eenen verfoeiëlijken Godsdiensthaat. — De Drost, een Gereformeerd man van ruim zeventig jaaren \ moest hier eenige zaaken , die zijn ambt mede! bragten, verrigten; op het Raadhuis bij de Schepenen gekomen zijnde , wierd hij door vier belhamels overvallen, deeze ontnamen hem zijn goud horolocie , deeden hem tagtig guldens betaaïen fcheurden zijnen rok in Hukken , floegen hem eeni-  C 64 ) eenige gaten in het hoofd en eenige tanden uit den mond ; vervolgends fmeet men hem op den grond, en eene tafel omgekeerd op hem, waarop zij gingen Haan danzen; toen gaven zij hem jenever met zijn eigen bloed te drinken, en deeden hem, wijl hij een geuze bl.... m was, een kruis maaken, in kort — dit, gelijk ik in dien tijd uit de nieuwspapieren , waarin dit geval , nog eenigzints verzacht , verhaald word, overtreft alles in wreedheid ; laat mij dus alles, wijl mijn hart voor zulke barbaarfche tooneelen gruwt , verder met een diep ftilzwijgen bedekken , en 'er alleen bij voegen ; dat die man na dien tijd nooit meer gezond geweest is , maar eindelijk aan de gevolgen van die mishandeling geftorven is. —— Even buiten Helmond, op den weg naar Stiphout , ligt ter linkehand een huis (eigenlijk behoort het onder Mierlo), genoemd het Apostelhuis, zijnde gefticht aan het riviertjen de Mierle, omtrent het midden der XVIde eeuw , door eenen Kardinaal Enckevoirt , geboortig van Mierlo, voor twaalf oude mannen boven de vijftig jaaren oud; dit huis had eenige voorrechten, vergund door Paus Clemens VII. en Keizer Karel V. —— Ik ben ook te Nunen geweest. Dit Dorp is groot en vertoont zich niet onaartig; de Kerk en tooren zijn gedeeltlijk ingeftort, zijnde dit veroorzaakt , door dat de tooren voor weinige jaaren, herhaalde reizen, door den blikfem zeer fterk getroffen wierd. Men heeft met levensge- varr de klokken uit den half ingeftorten tooren gehaald , vooral wijl de oudfte en grootfte eene  C 65 ) gewijde klok was. — Men leest op dezelve een bijna onleesbaar opfchrift, zijnde met Monniken letters in Monniken latijn gefchreeven. Hier is 'het: Jbs Maria Jobannes ° -f ° En cano vece pia q dicor fca Maria g Admea festa veni qtti vis de mortc tueri £ Signat mee cc decem noviesqs g Annum quo Nutncn venientis Jan fnit alter ° £ Alles is met kleine letteren gefchreeven, uitgenomen de eerde letteren van Jhs , Johannes en Jan. — Zie verder over dit opfchrift de Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen voor 1796, (Mengelw. bl. 454 en 55.) waarin één mijner Vrienden hetzelve, verzeld van eenige aanmerkingen, heeft laaten plaatzen. — De tweede klok heeft niets van aanbelang. — Op de derde leest ■Kien met groote latijnfche letteren: NVNOVAM CONFVSVS SI DEO CONFISV3. Ook ziet men nog in het overgebleeven ftuk van den Wester-muur van den tooren, op eenen witten fteen , het volgend opfchrift met groote latijnfche letteren: hier rvst s. qvirinvs. \ Deeze Quirinus is de befchermheilig van Munen, en ligt hier ook, volgends de oude overlevering begraaven. Aan bijgeloovigen word E doos  ( 66 ) door den Priester ook nog het zoo genoemd St. Quïryts-water verkocht ; hetzelve zou zeer goed weezen voor zeere hoofden en kwaade bee- hen. Van Nunen ging ik naar Zon en Breu- gel. Deeze beide Dorpen worden door de rivier de Dommel van malkanderen gefcheiden. De toorens deezer plaatzen zijn zeer fchoon en voorzien van hooge fpitzen, welke zeer wel naar eikanderen gelijken , en dus dcnklijk door eenen bouwmeester gefticht. De Kerk van het laatfte Dorp is een groot gebouw en eene regte Kruiskerk zonder een eenigen Pilaar en dus een kunstfhik. Het gewelf, dat bcfchiklerd is, pronkt met eenige in Monniks-latijn en met Monniken-létters gefchreeven opfchriften , doch voor het overige zijn die van weinig aanbelang. — Buiten Zon ten westen treft men een geheclen keten van bergen of liever heuvels aan, welke zich zeer ver uitbreiden. Eén deezer heuvels is bekend onder den naam van Potjens-berg , welke zeker de oplettendheid van ieder Natuurkenner waardig is, want in het midden van deezen heuvel of berg treft men eene laagte aan , zoodat , als men in dezelve is, men over de randen van den heuvel niet kan heen zien ; deeze laagte is bedekt zelf vrij diep met een geelachtig, doch zeer naar het wit hellend , zand , op de oppervlakte van hetzelve vind men (tukjeris , het een grooter dan het andere van allerlei gedaante, fommige vrij regelmaatig, betraande uit eene foort van Oer of Ijzererts; eenigen deezer ftukjens zijn hol als een klein bakjen of kopjes; de kinderen verzamelen dikwijls dezelve, om 'er  C 67 ) 'er mede te Ipeelen , doch van tijd tot tijd groeien er weêr nieuwen- wegens deeze wonderbaare vorming draagt die berg den naam van Potjenste n'o~ Zm °VCr ™eder van de 2* jf*"*- be2aS nog eens de ruïne van de Kerk en tooren op het laatfte Dorp, en zag ? Kerkh°f ^ heb * ^g „ergens zoo v r" tWeet ^ie") «I -der graf een paal waaröp de naam van den Overledenen en de tijd 2 Bul voor de Ziel. - Sommige graven waren fierd met drie groene kroonen , en op één S zag ,k een witten vierkanten doek liggen, waaröo aan.de vier hoeken vier fteenen lagen: , va of ,, d, toch betekent? dit moet ik toch weeTe^ «flfcjk bij mij zeiven. - Den eer/Ten man,"d'.> m "iet ver van het Kerkhof ontmoetede, vraagde ik wat dit toch was r>v , vl'ldSoe hii W e " Dlt beteke!« zeide » taj , het graf van eene Kraamvrouw, en zulk „ eene vrouw word ook altijd door vrouwen ge" drf?ef en begraaven- de vrouwen hebben dan „ ook altijd den voorrouw." _ Gij moet weeten dat in de Majorij zoo wel vrouwen als mannen het lijk ter begraaving verzeilen. — Wat 'e geheimzinnigs of bijgeloovigs in dien vierkanten doek wa, , dit kodde of wilde C«ij fcheen zich te fchaamen) hij mij niet zeggen De J5 kroonen verfierde graven waren van ongerede"' _ De ongehuwde ftaat is heiliger dan de gehuwde, dus moesten die dooden ook in uitmun! tender graven hggen, maar _ Het huwelijk is bijde Roomfchen een Sacrament, en dus moet het  C 68 ) Wker iets heiligs zijn , en hij die dat Sacrament 2tó is onheiliger, dan die het niét 0Mb C ftrookt dit te famen ? Ik meende , dat een Sacrament bij de Roomfchen altijd bij den gebruikmaak, iets heiligs unwerkte en ^ :«?«*■ het te sen settelde. — U1J iICL C iven op deezen Kerkhof reezen gedachten er luwigheid op in mijnen boezem. - Hoe veelen wen 'er hier, oP welker grafheuvel men dit ver , üfde Mesffade van den onvergelijkehjken Klopstock, wel mogt plaatzen: Ua van God « »» '**' *» " rW'"" Hoe gerust fluimert hier het kind en den &g Sard, ouders en kinderen, vrienden en vnanden £ herinner mij hier eene fchoone plaats uit de liedeven van Selma van Ossian: '/ Slaapen van de daden Is een vaste flaap — '/ Kusfen.daar z' ep rusten, Ligt in 't diepjle ftff. Ik «reef U hier de vertaaling van den kundigen ** de Kastje , tevens met dien harthjken Ivensch, dat hij fpoedig zijne vertaahng (zij » ■ waarlijk een meesterftuk) van Ossian voltooie Dan waar dwaal ik heên. Ik moest U nu ook nog wat zeggen van den aart en het charakter der Inwooners van Helmond en andere Majorijënaars, doch dit fPaar ik, want mnn \  C 69 ) brief is evenwel groot genoeg, tot eenen volgenden brief, en blijf intusfchen met een fterk verlangen naar eenen brief van uwe hand, altijd uw Getrouwe enz. TIENDE BRIEF. Geliefde Vriend! 3NTog heb ik geenen brief van U! ik wil dus al verder aan U fchrijven, en mijne belofte, in mijnen voorigen gedaan , om U iets over het charakter der Majorijënaars te fchrijven , vervullen; doch deeze brief gaat niet heen , voor ik tijding van U krijg. Ik zit deezen te fchrijven in een afgelegen hoek van het Park onder hooge benken boomen, en dus vrij romanesk, neen! ik vergis mij, dan moesten het cijpresfen, of honderdjaarige eiken weezen, of ruifchende dennen, nu — deeze laatften treft men hier ook veelen in dit Bosch aan, het is dus uitgemaakt: ik zit hier vrij romanesk! — Ik verkies deeze plaats, wijl ik hier ongeftoord aan U kan denken en aan onze vriendfchap, en wijl ik hier bevrijd ben van het lastig gezelfchap der Helmonders. Ik hoop fchielijk eenen brief van U te ontvangen , want ik kan hier eer niet weg. — Dan ter zaake 's Saturdags is het hier weekmarkt , en dan hebben hier deE 3 zelf-  ( 7o ) zelfde gebruiken plaats als te Eindhoven. —• Veele Helmonders gaan alle avonden naar het Stadhuis , om hun kannctjen (hier noemt men het : om ten pintjen gaan) bier te drinken. De gefprekken , die ik dan hoorde (ik heb ook eenige reizen om een pintjen geweest) waren ellendig verveelend , zelfs de taal en uitfpraak der Helmonders is iets, dat alleronaangenaamst voor het oor van een Hollander is. Veelen zitten dan ook met kaarten te fpeelen, (een allerellendigst tijdverdrijf voor een denkend weezen) onder het drinken van hun bier. —— Zoo dikwerf 'er iemand inkomt word zijne gezondheid gedronken bij het eerfte glaasjen , dat iemand der tegenwoordig zijnde drinkt. — Men verhaalt, dat Keizer Karel V. eens op dit Stadhuis een kannetjen bier eischte , de waard gaf het hem over, doch hield het handvatfel zelfs vast , daarop belaste de Keizer , dat hij eene kan 'met twee ooren zou brengen , dit gefchiede, doch de ftomme hemel van een waard Licldze vast met zijne beide handen , zoodat de Keizer ze niet konde aanvatten , daarop gaf hij een bevel, van hier altijd kannen met drie ooren te hebben , of dat anders ieder een de vrijheid zou hebben, om dezelve in Hukken te fmijten. Dit Steedjen beftaat grootendeels uit zijne Weeverijün; en de goederen, die hier geweeven worden , worden hier bonijens genoemd , omdat zij uit gekoleurde gaarens worden famengefreld , zij dienen tot Halsdoeken, Schortelkleeden, Matroozen-hemden, enz. —— Nergens in de Majorij treft  ( 7i ) treft men meer bedelaars aan dan hier, zij loopen fomtijds drie of vier huren ver om te bedelen ; 's Dingsdags gaat 'er eene geheele Karavaane naar Eindhoven. Men heeft hier voor een jaar of twee eene Latijnfche School opgérigt, en ook te Eindhoven; de Praceptors (hier noemt men ze allen Reclors) zijn gevlugte P.rabandfche Priesters , de eene is een Capucijn ; zij onderwijzen de Latijnfche Jongens (deeze worden hier Studenten genoemd) zeer fchielijk in het Latijn, doch dan is het 'er ook naar, dat is: ellendig Hecht of Monniken -latijn. De Studenten (ik fpreek op zijn Helmondsch) draagen, ter onderfcheiding, blaauvve mantels, in kort: alles in deeze School is in- gerigt volgends den Roomfchen trant. Het geen nu volgt, heeft zijne betrekking op alle Majorijënaars en dus niet alleen op de Helmonders. Ik heb, zoo ver ik konde , alles zeer naauwkeurig naargefpoord; doch heb ik ergens in mis, ik zal, zo ik beter onderricht word, U dan in het vervolg zulks opgeeven. Gaarne wilde ik, als Menfchenvriend , U een gunftig tafereel van de Majorijënaars ophangen , doch de liefde tot de waarheid verbied mij dit. — In het Godsdienftige zijn zij, dom, bijgeloovig, dweepachtig en zoo onverdraagzaam , dat het onbegrijplijk° is, zelf van den voornaamften tot den geringften toe. 6! Hoe fmert mij dit!! Een belijder van eenen ^anderen Godsdienst moet altijd, fchoon de liefde des naasten hem dit verbied , eenen Roomfchen als zijnen vijand befchouwen. — Doch laat mij E 4 al  C 72 ) al verder gaan. — De Hervormden zijn over het algemeen befchaafd , hun Godsdienst is redenlijk doch zeer eenvouwig , zij zijn thands ook zeer onverdraagzaam , en waarlijk een Proteftant, die in de Majorij woont moet het wel worden , al ware hij van te vooren de verdraagzaamheid zelve. „ De Roomfche Godsdienst, zeide mij ie„ mand , mag goed weezen in een land, waar „ men geenen anderen kent, doch waar Prote„ ftanten zijn, moet hij onder den duim gehou3, den worden, zo de laatften ten minnen vreed„ zaam zullen leeven." — Die man had gelijk , mijn hart moest hem, naar het geen ik reeds ondervonden heb, toeftemmen, fchoon ik zulks zeer ongaarne deed. — Onder hunne Predikanten zijn hier zeer kundige luiden, en zeer lieve Predikers , gelijk ik reeds, toen ik voor eenige jaaren in de Majorij was , ondervonden heb ; een Predikant kent hier het ftijve niet als in Holland, en dit bevalt mij bij uitneemendheid. Onder de Roomfchen is volftrekt geene geleerdheid te vinden. Over het algemeen zijn de Advocaaten zeer onkundig , en de Doftors in de Medicijnen (in *$ Bosch mag misfchien een enkel kundig Advocaat of Doftor zijn) enkele Praftici, en hoe kan dit ook anders , wijl zij allen op de ellendige Akademie van Leuven geftudeerd hebben. De Roomfche Godsdienst is hier bejammerenswaardig, niets van het Christendom kan men 'er in bemerken, als alleen den naam, dat zij zich Katholijke Christenen noemen , en nogthands is hier  C 73 ) hier en daar nog een enkel Proteftant, die in deeze dagen dien Godsdienst tegen beter weeten aan , doch enkel uit eigenbelang, aangenomen heeft. — De Priesters zijn bijna (ik heb 'er echter ook eenige weinige braaven onder gevonden) zoo onverdraagzaam en zoo dom als hunne Leeken, en hun prediken allerrampzaligst. Ik hoorde 'er eens eenen, die zeide, terwijl hij over het lijden predikte: „ Aan de doorne Kroon waren twee ,, en zeventig doornen , toen dezelve Jesus (bij ,, het noemen van deezen naam boog hij zich en ook zijne geheele gemeente) was opgezet,floegen de Soldaaten met ftokken op zijnen kop, zoo„ dat het bloed en de hersfenen (NB.) 'er uitfprongen." De letteren boven het kruis J. N. R. J. , welke hij uitfprak inri betekenden Jesus Nazarenus Rex Jud^eorum , dit was goed ; doch zij betekenden ook : Inimicorum nok recor ) een zeker middel, om niet van hun beledigd te worden. En dit alles komt van de onkunde omtrent natuurlijke oorzaaken , welke onkunde door het Roomfche bijgeloof nog veel vermeerderd word; wat men hier tegen inbrengt, niets doet hen van gevoelen veranderen, zoodat men ten opzigte der domheid, bijgeloof, bittere vervolgzucht, en dweeperij der Roomfchen in de Majorij wel mag zeggen: „ Droom vrij, 6 Menfehen-vriend! om Roomfchen te vwand'reri, „ Die dweepers op te fchrand'ren; „ De domheid te hervormen; „ Vervolgzucht te beftormen; „ Droom vrij, hen te overtuigen; EenRoomfchegaatzijngang,geenGeuskanhemooitbuigen." — Toen ik mij te Deurne ophield , heb ik ook eens het Dorpjen Ommelen, zijnde eigenlijk eene Buurtfchap van het fchoone Dorp Asten, bezocht. In 'dit kleine Plaatsjen heeft ook het bijgeloof zich thands ten throon verheven. Men vind hier eene Kapel, die nog zeer onlangs docr de Hervormden gebruikt wierd , doch hun thands ontnomen is , en met recht, want wie zou eene heilige Kapel, voorheen vermaard door een wonderdoend Lievevrouwen-leel.1, in de bezitting van Ketters laaten , dit was eene Doodzonde. In oude tijden (zie hier een geloofwaardig mirakel!) deed een Schipper, die op zee door eenen vliegenden ftorm overvallen wierd , aan deeze Lieve-Vrouw eene gelofte, om hier, indien hij behouden wierd, eene Ka-  C 91 ) Kapel te ftichten; de ftorm bedaarde eindelijk, ea dit was verricht door onze Lieve Vrouw te Ommelen. De Schipper hield woord — nu! dit behoorde zoo , want belofte maakt ' fchuld — en ftichre eene Kapel ter eere van dit wonder. Deeze gebeurenis wierd ook ter eeuwige gedachtenis aan de buitenzijde der Kapel afgefchilderd (men Ziet 'er thands nog eenige trekken van), op dat ieder voorbijganger dit wonder zou verëeren. liet domme Volk zit hier thands geduurig voor die Kapel te knielen en te kruipen, prevelende intusfchen eenige Pater-nost er s en ^W-Maria's. Dit wonder-verrichtend beeld zou in de allervroegfte tijden gerust hebben in of onder eenen grooten Lindenboom, die nog tusfchen Azten en Ommelen langs den weg ftaat, en hierdoor geheiligd is ; men bid ook dikwijls onder deezen boom , en kruipt 'er geduurig op de knieën rond, gelijk men duidelijk zien kan ; elke Roomfche , die deezen heiligen boom voorbij gaat, neemt zijnen hoed eerbiedig voor denzelven af. In Holland zijn wij zoo beleefd niet, om boomen te groeten. Digt bij Asten in de Peel ontfpringt de rivier deAa, die, na een groot deel der Majorij doorftroomt te hebben, zich in 's Bosch met de Dommel veréénigt en dan , onder den naam vzndeDiezebijCrevecoeur in de Maas valt. Van Deurne ging ik hervvaards over Bakel, zijnde wel het hoogstgelegen Dorp van de geheele Majorij. Nergens vindt men dommer iïiwooners dan hier, en zoo dom als zij zijn, zoo bijgeloovig en tevens ook zoo hjaatdraagend zijn zij te-  C 92 ) tegen de Hervormden. Nergens doet men meer zijn best, om van de Geuzen een zieltjen te winnen, en derhalven om Renegaaten of Hechte menfehen te maaken dan hier, en dit is hun nu en dan ook nog al eens gelukt; nog brand er geduurig in de Roomfche Kerk eene Lamp ter eer Van eenen Hervormden, en tot rust van zijne ziel, wijl hij voor weinige jaaren, kort voor zijnen dood, ineenen zeer hoogen ouderdom, de Roomfche Leer omhelsde; doch dit branden van eene Lamp voor deezen afgevallenen Geus is, dunkt mij, overtollig, want zulk een gaat maar regt toe regt aan, en dus franco vagevuur, naar den hemel, intusfchen is het zeker, dat tot nog toe geen een Hervormde in de Majorij het Roomsch Geloof heeft omhelst, of er viel niets op zijn gedrag te roemen, of hij deedt het uit vuil gewin en eigenbelang, en hoe opregt dan zulk eene bekeering is, kan ieder ligtlijk befeffen. Te Bakel beweegt men ook al hemel en aarde, om den Hervormden hunne Kerk te ontneemen. Hier hebt Gij dus weder een' brief, welke U verzekert, dat ik niet ophoude, om altijd aan U te denken, en dus onveranderlijk uw Vriend te blijven. Ik ben enz» DER».  ( 93 ) DERTIENDE B R I, E F. Waarde Vriend! ^Nu iets van Gemert, alhoewel het in den eigenlijken zin niet tot de Majorij behoort. — Gemert is eigenlijk eene vrije Rijks-heerlijkheid, waarvoorheen (thands is het in de magt der Franfchen) een Landcommandeur van de Duitfche Order het hoogst bewind bezat. — In het jaar 1662 wierd dit Dorp door Hun Hoog Mog. verkocht voor de fom van 40,000, mits dat de Landcommandeur den Hervormden eene Kerk enz. zou bezorgen , dat hij 'er een Predikant en Schoolmeester aan zou ftellen , doch dat dezelve door de Hoog Mog. zouden worden goedgekeurd; dat de Hervormden aldaar volle vrijheid van Godsdienst zouden hebben; dat 'er geene Kloosters mogten weezen, en dat de Inwooners het recht van Appèl in 's Bosch hadden, zoo dat Gemert wel niet eigenlijk tot de Majorij hoort, doch de Hoog Mog. hadden 'er evenwel veel te zeggen. Wegens deeze overéénkomst hadden Roomfchen en Hervormden hier de volle vrijheid , om elk in het zijne zijnen Godsdienst vrij en onverhinderd, zoo als hij goedvond, uit te oeffenen. Nergens plagt de Roomfche Godsdienst met meer pracht en bijgeloovigheid uitgeöeffend te worden dan hier, doch thands is dit wegens de Franfchen geheel veranderd, geen Godsdienst mag 'er meer op  C 94 ) op ftraat worden uitgeöeffend, of eenige plechtigheid vertoond, die daarop betrekking heeft. — Laat ik U hier eens eene fchets geeven hoe hét liier met den Roomfchen Godsdienst gelegen was : Overal zag men langs de ftraaten een beeld van eenen zoogenoemden Heiligen of een Kruis ftaan. De Priesters gingen hier altijd in hunne Miskleederen over ftraat, als zij naar de Kerk of naar eenen zieken gingen, met het Venerahile in de hand, alles knielde voor dezelve. Op zommige dagen gefchieden herwaards, of eigenlijk naar de Lieve Vrouw vari Haandel ([Haandel is eene Buurtfchap van Gemert, en het Maria - beeld aldaar weinig minder beroemd dan dat van Kevelaar of Scherpenheuvef) Bedevaarten uit alle Dorpen van de Majorij, het Land van Ravenftein, Opper■- Gelderland, Kleef'sland enz. 'er vloeiden dan eenige duizende menfehen naar toe, zelfs heb ik 'er, toen ik voor eenige jaaren een gedeelte der Majorij en ook Gemert zag, eene geheele Bedevaart van Rotterdammers en ook andere Hollanders gevonden. Men hield 'er dan plegtige Omgangen of Procesfien, doch die allergodlasterlijk en aklig om te zien waren. Zie hier mijn Vriend ! de wijze, hoe zich dezelve toedroegen. — Een man, die een Kruis in de hand droeg ging vooraf, onder het roepen van eenige woorden, die ik niet verftond, doch denklijk om de komst der Procesfie aantekondigen, de klokken wierden geluid, en ieder die in huis was, begaf zich op de ftraat; dan volgde den geheelen trein, beftaande uit eene groote menigte van mannen, vrouwen en kinderen, welke alle zongen of baden ter eere van Maria. Eenige meis-  C 95 ) tieisjens droegen eene mand met bloemen, flrooiënde dezelve over de ftraat voor de Procesfie heen. Hierop kwam een man bekleed met een Purper Kleed en eene Doorne Kroon, wiens gezigt, handen en beenen (hij ging barrevoets) met eene roode verw, als bloed, beftreeken waren; hij had een groot rood houten Kruis op zijnen fchouder, en fleepte hetzelve in eene houding van iemand, die zeer krom gaat en geduurig onder den last dreigt te bezwijken, van Haandel tot naar Gemert in de Kerk, hij verbeelde den perfoon van Jesus ; eenige anderen, gewapend met fnaphaanen en fabels, waren de Krijgsknechten, en hadden hem aan een touw, om zijn midden gebonden, vast, trokken hem dan hier dan daar over de ftraat, iloegen met fabels op het houten Kruis, het geen een' dofLn doch akligcn klank, wijl het hol is, veroorzaakte,en fchreeuwden geduurig: voord', voord!! op fommige plaatzen viel hij neder, als of hij bezweek, en men liep dan uit een nabuurig huis met eenigen drank, om onzen Heer (dus drukte men zich uit") te laaven ; als hij nederviel knielden duizenden van menfehen voor hem neder. Achter den Kruisfleeper volgde de Priester in zijn Misgewaad met de Ciborie of gewijde Ouwel, gaande onder een verhemelte, dat door vier perfoonen gedraagen word , en dan volgden andere Geestlijken ook in hunne Staatfie-kleederen. — Nooit heb ik eenen Omgang met meer afgrijzen befchouwt dan hier te Gemert, doch het was 'er dan zeer levendig en vrolijk, want op eene Bedevaart word alles gekocht en verkocht, het is dan  ( 9« ) dan als eene kermis; de huizen zijn alle verlierd met groene takken, de herbergen zijn opgepropt met volk men danst en fpringt 'er lustig , men zuipt om te fcheuren, en ook pleegt men 'er veele flechtigheden. Welk een famenmengfel onder eikanderen! Bijgeloof, eerbied , Godsdienst , danzen , zuipen enz. De man , die het Kruis fleepte, moest, fchoon het een moeilijk werk is, dit voorrecht nog wel van den Priester koopen , en geen wonder , want het geeft eene bijzondere eer , heiligheid en vergeeving van zonden. Bij het herdenken deezer bijgeloovige plegtigheden mag men wel met den Heidenfchen Dichter Persius uitroepen: O curv* in terras anima, et coelcftium irianis! welken regel van Persius ik ergens dus zèer fchoon omfchreeven vinde: „ Verblinde zielen! die u laag naar de aarde kromt, „ En ledig zijt van 't goed, dat uit den hemel komt:!" Thands hebben deeze fchandelijke Omgangen geene plaats meer , wijl zij door de Franfchen verbooden zijn, echter gaan nog veele Majorijënaars in ftilte aldaar Bedevaart houden, dit, dunkt mij, moest verhinderd worden , wijl hierdoor veel gelds uit het land word gebragt , veel tijds verkwist en het dom bijgeloof en haat 'er door word aangeftookt. Gemert is een zeer groot en fchoon Dorp, doch het heeft voor weinige jaaren zeer veel geljedeu door  ( 97 ) door een' zwaareri brand , alle huizen zijn nog niet weêr opgebouwd. — 'Er ligt in het midden van het Dorp een zeer fchoon Kasteel, zijnde een prachtig gebouw. De groote Kerk behoort aan de Roomfchen, en de Hervormden , welke maar uit weinig zielen befraan , bezitten Hechts een klein Kerkjcn, de Kapel genoemd, zijnde in voorige tijden een Klooster geweest. Ook hier heeft het haatlijk bijgeloof getoond, hoe het gezind is; want de Roomfchen hebben alle de glazen in deeze Kapel ingefmeeten , en veröorzaaken dikwerf onder den Godsdienst der Hervormden (deeze word 'er Hipt alle Zondagen in lutgeöefiènd) een verfchriklijk leven. Zoo onverdraagzaam als hielde Roomfchen zijn , zoo verdraagzaam zijn de Hervormden. Laat mij U hiervan een ftaaltjen , het geen waardig is , dat het der vergectenheid ontrukt word, vernaaien: Een koopman uit Amfteldam, zijnde een Doopsgezinde van belijdenis , houd zich hier thands wegens onpaslijkheid op , om zijne gezondheid wat te herHellen; hij woont altijd vlijtig den Godsdienst der Hervormden bij : toen het Avondmaal bij dezelve gehouden wierd , wierd hij ook van een nabuurig Predikant , die hier den Predikdienst waarneemt (Gemert heeft thands zelf geen Hervormd Leeraar) aan de tafel genoodigd , en ontvong van denzelven, als een broeder en medechristen, het brood en wijn. — Wat dunkt U hiervan ? Mag deeze daad, mijn Vriend! zoo wel niet vereeuwigd worG den „  ( f>8 ) den, als de handelwijze der Hervormden en Doopsgezinden te Uolwerd in Friesland, welke door ons, onder den titel van : Bijdrage tot de gefchiedenis der verdraagzaamheid in ons Faderland, geleezen is in de Algcm. Faderl. Letteroejf. voor 1794. De Hervormden in de Majorij bezitten zeer veel verdraagzaamheid jegens andere Proteftanten, zij befchomven dezelve als broeders, die, i'choon zij in eenige {lukken verfchillen , nogthands in die groote zaak het eens zijn , om naamlijk God in geest en waarheid te dienen. — Onder de InwooJiers van Gemert zijn veele armen , en men treft 3er zeer veele bedeiaars aan, die eiken vreemdling, onder het bidden van hun Pater-noster en AveMaria , om een aalmoes aanfpreeken , geeft men hun wat, dan is hunne dankzegging deeze: God loont! — Ik zal wel voor u bidden , doch zoodra men hun den rug toegekeerd heeft, zijn zij hunne belofte vergeeten; geeft men aan eenen, fchielijk fleekt een rndere ook de hand uit , om wat te hebben. — Op dit Dorp zijn veele Linnen -weeverijën. De Inwooners zijn over het algemeen groote liefhebbers van jenever en b;er; 's avonds vind men veele Herbergen altijd vol Volks, die hier bun kannetjen bier ledigen; dit heeft overal in de Majorij plitöts, waar veele Ambachtsluiden woonen. — In vcorige tijden waren de Roomfchen hier veel verdraagzaamer omtrent de Geuzen, dan tegenwoordig, en dit komt, omdat z>'j merken, dat de Hervormden hier nog zoo vrij als van te voo-  C 99 ) vooren leeven , en dit had men niet gedacht * daarenboven moogen zij thands niets meer buiten hunne Kerk, even zoo min als de Geuzen, ver* richten, dit fïoot hun, want zij zijn niet gaarne met Ketters gelijk gefield; ja het is opmerklijk, gelijk ik reeds meer dan eens heb opgemerkt, dat de Roomfchen niet kunnen dulden, dat iemand daar vrijheid van Godsdienst geniet, waar zij denzelven oeffenen, doch als men met hun fpreekt, fchijneri zij vrij verdraagzaam , alhoewel hun hart geheel anders is , dit kan een oplettend toehoorer hunner redenceringen zeer gemaklijk opmaaken. — Heden morgen wierd mij uw antwoord met het ingeflooten Wisfeltjen overhandigd. — Hartlijk dank voor de bezorging. - Stel U gerust/want zoo fchiehjk als mij de ziekte overviel, even zoo ichiehjk hernel ik, en als het zoo voordgaat, ben lfc binnen weinige dagen weêr bij U. — Ik ginff deezen namiddag een weinig wandelen, om e&ens versfehe lucht in te ademen , doch wijl ik vermoeid wierd, gillg ik wat onder eenen boom ^ ten rusten , hier kwam een redelijk bejaard Man voorbij, die mij aanfprak, en mij vraagde, wat ik daar maakte; ik zeide hem, dat ik niet wel was geweest, en mijne krachten thands nog niet tem» gekreegen hebbende , hier wat moest zitten rus! ten. - Hij fcheen eene fijne Roomschgezinde te weezen, en het volgend gefprek viel, zoo veel ik m,j kan herinneren, tusfchen ons beiden voor: Hij Waart Gij niet bang, dat gij fterven zoudt? want de dood is toch ifsHjfc. Ik. Neen! want de dood is niet verfchriklijk als alleen voor hem, die zich hier aan veele flechtigheden heeft fchuldig gemaakt, en die op geen beter leven te wachten heeft. Hij. Dat is alles wel; maar dacht Gij dan met aan de mifcriè'n van het Vagevuur? 'M ik.  C 133 ) Ik. Ik ken geen Vagevuur, en al ware 'er hetzelve , wat zoude het dan nog zijn, want men word toch eens uit hetzelve verlost. Hij. Ik merk wel, dat gij ook een ongeloovige Ketter zijt, want de Geuzen gelooven 'er niet aan , omdat het niet in hunnen vaifchen Bijbel ftaat; zij zullen het wel zien, als zij verdoemd zijn, na dit leven. Ik. Ik heb U nog niet gezegd, of ik Geus of Paapsch ben. — Maar is het Vagevuur zoo erg? Hij. Ja ! de pijn van het Vagevuur is erger dan de pijn der Hel, want de Zielen worden in hetzelve gebraaden % in den olie gekookt; in ftukken gehouwen; van Serpenten, Slangen en Padden verfcheurd, en nog op veelerhande wijzen gemartelarizeerd. Ik. Maar hoe weet gij dit? hebt Gij het gezien , dat de Zielen ligchaamen hebben ? Hij. Zeker zijn zij ligchaamlijk, en ik weet alles uit een Boek, dat ik heb , en de Troost derZielen in het Vagevuur hiet. — Doch gij zult het niet gelooven, want ik weet zeker, dat gij ook af een verdoemde Geus zijt. — Goeden dag! — Hij ging heenen , en liet mij, vol medelijdes over zijne bijgeloovige domheid en haat, ernftig bij mij zeiven alles nadenken. — „ Ach ! hoe „ veel domheid" zeide ik in mijzelven — „ hoe veel haat! — hoe is de eenvouwige Godsdienst „ van Jesus misvormd!! -— Ach! wanneer zul„ len domheid, haat en bijgeloof hier vernietigd „ wor-  C *33 ) rrW°rdeil?!.;" Welk recht had deeze Man om mij te verdoemen? _ Waarom wierd hy boos op mij ? Ik had hem niet beledigd maar ik verfcheelde van hem in denkbeelden omtrent den Godsdienst, en dit alleen was genoe* Ik moet hier, als in het voorbijgaan, bijvoegen,° dat het Zoo even gemeldBoek: de Troost der Zielen enz. een ftukjen ,s , dat men voelen en tasten kan, en fchoon het de aUeröngerijmdfte dingen bevat nog veel dwaazer dan de befchrijving, die de oud Heidenen van den Tartarus gaven, zoo is het echter van de zoogenoemde Roomfche Geestlijkheid goedgekeurd , en bijna ieder Roomschgezinde in de Majonj bezit 'er een exemplaar van, het geen hij heiliger dan het Euangelium gelooft. - n T,m paral Q Mores!' , Tweede Vervolg. Dewijl ik deezen brief niet voor morgen kan wegzenden, zoo wil ik ü, mijn Lieve Vriend . nog het een en ander fchrijven, en U nog eeni^ê bijgeloovige denkbeelden, die hier onder het Vofflc heerfchen met eenige weinige ruwe trekken fchet zen; i kan U verzekeren, dat ik in de fchet,, die ik U van dezelve zal geeven, even weinig van de waarheid afwijke, als ik in mijne voorige brieven gedaan heb; dan zon ik U misleiden, £ Zmer zou mnn hart mij vrij laaten van het knaa- |en ha'd ' ^ * Vl'iend bcdroo" Alle Roomschgezinden in de Majorij verzekeren 1 3 ftel-  C i34 ) ftellig, dat hunne Priesters de magt bezitten, om , zo 'er ergens brand ontffcaat, den wind van ftreèk te doen veranderen, en dus de vlam naar zulken kant te doen 0verf]aan, waar men wil, en waar zij het minfte fchade kan doen , of andere huizen kan aanflecken, dit noemen zij: den wind verzetten. — Ook kennen zij hunnen Priesteren het vermogen toe, om iemand , die hen wilde aanranden , vast en onbeweeglijk op ééne plaats , als een beeld , te doen blijven liaan , zoo lang als het hun goeddunkt , dit noemt men: fiijf maaken; hiervan heb ik veele gcvalletjcns hooren verhaalen , die men bij kris en kras bezwoer, dat zij echte waarheid waren. — Nog fchrijft men denzelven de magt toe, om iemand, wien zij willen, onkwetsbaar te maaken, en dit word van hun beftempeld met den naam van: hard maaken. Met een woord: de magt der Priesters is, volgends de gedachten der Roomfche Majorijënaars, niets minder dan de Almagt.— lk gaf aan eenen Roomfchen hieromtrent mijn ongeloof te kennen, doch hij zeide: „ Zou een gewijde Priester, die uit eenen ouwel eenen Christus kan Scheppen , ook deeze dingen niet kunnen ,, doen? wat is meer, naar uwe gedachte? " — De fabel van den onfterflijken Jood (men noemt hem in de Majorij den wandelenden Jood) word hier ook nog, als een ftuk dat onfeilbaar zeker is, den Volke in de hand geflopt, en hetzelve neemt deeze leugen, als eene gewisfe waarheid, greetig aan. Voor weinige jaaren zou hij zelfs , gelijk men mij verhaalde, in deeze Landftreek gezien zijn. —  C i35 ) zijn. — Ik heb hier een klein Boekjen gezien , waarin men zijn geheel leven befchryft; hij word in hetzelve Ahasuërus, zijnde een Schoenmaker van handwerk , genoemd. Bij andere Schrijvers draagt hij, gelijk Gij weet, den naam van Joseph of Kartaphilus , ook wel dien van Johannes Buttadeus. Dan genoeg! ik wil deezen Wandelaar maar laaten wandelen door de domme hersfcnen der ligtgeloovige bijgeloovige Pvoomfche Majorijënaars. De haat , dien de Roomfchen den Hervormden toedraagen , grond zich niet alleen op de domheid , bijgeloof en dweeperij, welke geweldig fterk zijn in de Majorij, gelijk Gij uit mijne brieven gezien hebt , maar hij word ook nog daarenboven zeer fterk aangevuurd door de zoogenoemde Martelaars-boeken, welken men hier en daar aantreft.— Ik heb 'er gezien , waarin men de ijslijkfte martelingen door de Geuzen den Katholijken aangedaan , fchoon alles niet anders dan enkele leugens , die men voelen en tasten kon , waren, op eene onbefchaamde wijze niet alleen befchreef, maar ook dezelve in bijgevoegde plaaten zóó wreed afbeelde , dat men 'er medelijden mede moest hebben op de enkele befchouwing derzelve, wanneer zij waare gebeurenisfen afmaalden. Hoe kan het dus anders , of het dom bijgeloof, dat alles voor goede munt aanneemt, wanneer het maar te Antwerpen of op eene andere Roomfche plaats gedrukt is , moet door zulke leugenachtige fchriften geweldig tot haat tegen de Proteftantcn I 4 op-  C is« ) opgewonden worden , wijl men aan dezelve onis menschtheden toefchrijft, waarvoor zelf een Nero zou gegruwd hebben ; even hierdoor is het ook % dat een Roomfche geene pijnigingen, geene vervolgingen voor eenen Geus te wreed acht, om naamlijk aan hem betaald te zetten , wat zijne voorouders (zoo als men zeker gelooft) aan de vvaare Katholijken gedaan hebben. Men mag dust Wel van hunnen ingekankerden haat zeggen met Jeremias de Decker , als hij van. Romers ouden, ijver zingt: „ Waar vind men zoo, onmenfchelijke ftukken, v Zoo woest en onbefdieid, „ Daar bijgeloovigheid „ Des menfehen hart niet toe en kan verrukken?" Of men zou deezen'laatften regel wel op deeze wijze moogen leezen, als men den vervolgzieken haat der Roomfche Majorij-bewooners in aanmerking neemt: „ De Roomfchen in dat Land niet toe weet te verrukken." Men fpreekt hier thands ook fterk over de Vaarten, die 'er door de Majorij zullen gemaakt worden , doch men voegt 'er tevens bij, dat 'er geen één Landmeeter is in die Landftreek, welke genoegzaame kunde bezit , vooral om behoorlijk te waterpasfen, en dus om aantetoonen, waar langs men de Rivieren, die tot Vaarten zouden gemaakt Worden , het best, het kortst en het min kostbaarst  C 137 ) * baarst zou kunnen verleggen. — Veelen zien *er niet veel nut in voor het algemeen, fchoon anderen 'er hoog van opgeeven. Nog eene derde foort redent 'er op dusdaanige wijze over: „ Vaarten „ zijn goed in een Land, waar vlijt, naarstigheid „ en lust tot verbeteringen woonen, en Avaar men ,, gaarne oude vooröordeelen vaarwel zegt , om „ iets beters aanteneemen, doch dit — heeft dit „ in de Majorij wel plaats. Onze Vaders, Groot„ vaders. Over - grootvaders en Over-over-groot„ vaders hebben den kost gehad zonder de Vaar„ ten, waartoe hebben wij dezelve dan noodig? — „ Als men Vaarten delft, of de Rivieren eenen „ anderen loop doet neemen , zullen veele bij„ zondere perfoonen 'er door lijden , welker lan,, derijün 'er door verürgerd , of ook wel geheel „ zullen weggegraaven worden. — Mag men al,, gemeen nut doen , zonder hetwelk onz'e voor„ ouders beftaan hebben , als 'er bijzondere per- „ foonen door lijden of door arm worden?" Op deeze wijze denkt men 'er over, doch het ftaat niet aan mij , om deeze redeneeringen der Majorijënaars te beöordeelen, maar mij dunkt, dat wel ingerigte Vaarten , die niet een bijzonder gedeelte, maar een geheel diftricl doorfnijden, altijd veel voordeel kunnen geeven , mits dat het Volk van zulk een Land voor verbetering vatbaar is en dezelve gaarne wil gebruiken , maar — hoe opus , hic Jabor ! Morgen nadenmiddag , zoo ik mij zóó wel bevind, als tegenwoordig, vertrek ik met den Post1 5 wa-  C 138 ) wagen (deeze rijd viermaal in de week van 's Bosch naar Breda en ook weder te rug, en neemt altijd zijnen weg over Tilburg) naar Bosch, want ik durf het, omdat ik nog niet volkomen herfteld ben, niet. onderneemen, om den weg op mijn aangebooren rijdtuig afteleggen ; ik ben dan, zo 'er geene verhindering voorvalt, morgen avond in de evcngemelde Stad, en gaa dan overmorgen ten fchepe naar U toe, want in die Stad verveelt het mij geweldig; ik blijf 'er niet langer, dan no.odzaaklijk voor mij is ; en kon ik eer vertrekken , eer zeker verliet ik dan ook eene Stad, waar zoo wel domheid , bijgeloof en vervolgzucht op den throon is , als buiten op het Land. Ik zend deezen brief, zoo als hij is, terftond weg, Gij zult hem denklijk fchielijk ontvangen; hij zal U niet alleen de verzekering geeven, dat ik weder ten naasten bij herfteld ben , maar ook , dat ik binnen drie of vier dagen , zoo weg , weder en wind mij dient , en dus alles naar mijne vuurige wenfchen uitvalt , bij U zal weezen. Gij kunt U niet voordellen , hoe fterk ik verlang , om dit Land te verlaaten, maar vooral om U weder te zien, en U te verzekeren: dat mijne reize en mijne lange omwandeling onder een dom, dweepachtig , bijgeloovig en onverdraagzaam Volk geene de minfte verandering gemaakt heeft in de beftendige vriendfchap van uwen onveranderlijken Vriend. TWIN-  ( 139 ) TWINTIGSTE BRIEF. Geachte Vriend! Toen ik, na het volbrengen mijner Majorijfche reize bij U was , en ik , na zulk eene lange afweezigheid , weder het genoegen had , om mij met mijnen Vriend te onderhouden , fpraken wij flechts ter loops over het Staatkundige in de Majorij , wijl mijne tegenwoordigheid volftrekt ten mijnent verè'ischt wierd; ik beloofde U tevens bij mijn affcheid , dat ik na niet lange dagen bij U zoude weder komen , en dan eenigen tijd bij U zoude doorbrengen , om alles eens te bepraaten. — Dan — mijn afweezen heeft veele zaaken doen üilftaan , en mijne bezigheden zijn hierdoor zóó vermenigvuldigd , dat ik geen enkelen dag van huis kan. Ik wil U derhal ven alles in de weinige ledige oogenblikkcn , die mij overig zijn , fchrijven, en U in deezen brief alles melden, wat ik 'er van weet, doch eerst wil ik uwe vraagen, die Gij aan mij deed , zoo ver ik mij dezelve kan herinneren , beantwoorden. — Gij vraagde mij : X. „Is het wel verftandig geweest , dat de „ Majorij zich als eene Provincie opwierp , en „ dat zij niet alles van den tijd afwachte?" De Majorij fchijnt niet berekend te weezén voor eene  C 140 ) eene Provincie , wijl zij natuurlijk meer moest opbrengen als Provincie , dan als een Generaüteits-land, zoo als men het plagt te noemen , want zij is geen Land, dat zwaare belastingen kan draagen , en altijd heeft zij geklaagd, dat zij te veel moest opbrengen. a. ,, Hoe is men op dat denkbeeld geko„ men?" — Eenige luiden, die even zoo weinig wisten van Regeeren, van 's lands Historiën, enz. als eene Koe van faffraan eeten, gelijk men in de Majorij zegt, wierpen zich op als Volksvertegenwoordigers, namen hunne zitting te Tillurg, gaven daar wetten, en het Volk was dwaas genoeg, verbeeldende zich het nu gewonnen te hebben, (want eene Provincie te zijn, klinkt mooi) om dezelve als zijne Regeerers te erkennen. Hadden die luiden zich toegelegd , om de misbruiken, waarvan zij zoo hoog opgaven, weg te neemen; of om knevelaarijën , waarover zij , als zij bij het Volk waren , zoo fterk fchreeuwden, weg te ruimen waren dan hunne poogingen niet lofwaardig geweest —? — 3. ,, Zijn de Majorijënaars wel gefchikt, om „ hunne eigene Vertegenwoordigers of Regeerers te „ kiezen ? " Op dit ftuk kan ik veel antwoorden , want ik heb dit ftuk naauwkeurig onderzocht. — Neen! zij zijn 'er niet toe gefchikt, want de verëischtens , waarop zij alleen zien , zijn de volgende: dat iemand die verkoozen word, wel moet kunnen zwetzen, en eene groote opgaave doen van de onderdrukkingen , in voorige tijden  C I4t ) cïèji ondergaan — dat hij veel praat van verbeteringen, die 'er komen zullen, en die hij zeker zou ten uitvoer brengen , als hij eens in de Regeering was — dat hij , en dit moet geenzints uit het oog verboren worden , bitter en onvervalscht Roomsch is. Deeze zijn de drie voornaame vereischtens. Hier van komt het ook , dat men in het begin gekoozen heeft Schoenlappers, Koekebakkers , Zadelmaakers, Boeren, Priesters en Doclers, welker eerften zeker niets wisten wat Regeeren was; en welker twee laatften, behalven veele bijgeloovigheden en bitterheid , geene de minfte kunde altoos bezaten , dan om de Mis te leezen en wat te kwakzalveren. — — Ook komt bij de ftemming veele keukelaarij ter pasfe, want veele ja zelfs de meeste Majorijënaars kunnen leezen noch fchrijven, een ander, die fchrijven kan, fchrijft dus de meeste ftembriefjens, en zet 'er op die hij wil j heeft men nu zulk eenen op de hand , die fchrijven kan, dan heeft men veel gewonnen, ja! men is altijd zeker, dat men zal gekoozen worden ; men weet ook altijd van te vooren bijna met zekerheid te zeggen, wie Vertegenwoordiger worden zal. — 4. ,, Is men in de Majorij thands te vreden ? "— Neen! alles is, naar veeier gedachten verkeerd uitgevallen. Zie hier wat men zich had voorge- fteld. Men zou geene of weinig lasten be- taalen. — Men zou de groote Kerken (dit is een voornaam artikel) bezitten , zonder 'er iets voor te geeven. —— Men zou de Geuzen kwijt raa-  ( ) raaken , geen ééne zou 'er meer in de Majorij over moogen blijven. Men zou alle Geuze Ambtenaars afzetten en oprechte Katholijken aanftellen. — Men zou den Roomfchen Godsdienst in alle zijne koleuren moogen uitöeffenen, want een Land, door Ketters (Geuzen) bewoond, kan nimmer gelukkig zijn. Alles valt dus tegen de verkeerde denkbeelden, die men zich gevormd had, uit. — Vraagt men iemand, hoe het thands gaat, dan is terftond zijn antwoord : „ Hoe zou het gaan? het is nog niets beter dan van te vooren, wij moeten nog net even veel betaalen." Hier ziet Gij uwe vraagen, die Gij mij deed, Oen minflen zoo veel ik mij kan herinneren) beantwoord , nu wil ik 'er nog het een en ander bijvoegen. In de Majorij zou veel te verbeteren vallen, als men alles op de regte wijze aanlegde. — Men kon belastingen, die drukkend en onbillijk zijn, affchaffen en anderen , minder nadeelig voor het gemeen , inftellen , bij voorbeeld : bijna ieder een moet betaalen in de dranken, gelijk men het daar noemt, dat is : ieder Dorp weet, hoe veele belastingen het jaarlijks moet opbrengen voor het gebruiken van Bier , Wijn, enz. deeze fom word dan door de plaatslijke Regeering verdeeld over de Ingezetenen; dus betaalen 'er veelen in die fom, welke nooit geen Wijn of Bier gebruiken. ^ De lasten op noodzaaklijke dingen , die men niet ontbeeren kan, moesten of geheel worden afgefchaft, of ten minflen, zoo veel mooglijk, vermin-  ( H3 ) mindere! worden ; daar en tegen moesten zulke zaaken , die tot de weelde (ook deeze heerscht meer dan te veel in de Majorij) behooren, zwaar belast worden. De magt der Roomfche Geestlijken is over het algemeen daar veel te groot. Zoo als de Priester gezind is , denken ook zijne Leeken ; dit veroorzaakt veele zaaken, die wel anders konden en mogten weezen , doch om dit veranderd te krijgen, daartoe weet ik geencn raad. —- Zoo lang de geweetensdwang plaats grijpt; zoo lang een fterfling heerscht over de zielen van zijne natuurgenooten ; zoo lang hij achter alle geheimen weet te komen ; zoo lang hij het in zijne magt heeft, om hun hunne zonden kwijt te fcheiden onder eene voorwaarde, welke hij goed vind, even zoo lang moeten ook die zoo genoemde Geestlijken meer dan te veel invloed op alles , wat het ook wèezen mag , bezitten. —— Men zegt, dat te *i Bosch een ambt, doch welk — dit is mij ontdacht , ledig was , de Regeering meende het aan een' Hervormden te geeven , doch de Priesters kwamen 'er tusfchen beiden , en zeiden , dat dit met behoorde, eenen Ketter mogt men niet begunftigen ; zij gaven dus dat ambt aan een' Roomfchen , fchoon oneindig minder bekwaam en 'er toe gefchikt, dan de Hervormden, die 'er om gevraagd hadden. — Zoo gaat het ook op andere plaatzen. „ Is het Staatkundig, om die lui- ,, den zulke magt te laaten, en dezelve zoo ftil,, zwijgende mede te laaten Regeeren?" —. Dus wierd mij gevraagd, toen ik in de Majorij was, en  ( 144 ) en mijn antwoord was — ftilzwijgen, want ik wist niet, of het wel veilig voor mij was , hier op iets te zeggen. — Roomsch te weezen gaat hoven alles. — Laat iemand de deugd zelfs weezen , en de wijsheid van Salomo bezitten, zoo hij een Proteftant is, is hij nogthands een verfoeifel in de oogen van de Roomfchen. Ik weet, dat men tegen eenen Hervormden , bij gelegenheid dat 'er Vertegenwoordigers zouden gekoozen worden , zeide : „ Het is jammer dat Gij niet Katholijk zijt, dan „ wierd Gij zeker gekoozen , en Gij zoudt alles ,, kunnen krijgen, maar nu Gij Geus zijt, gaat ,, dit niet! — " — Hoe kan men dan daar immer goede Regeerers krijgen , want het is zoo zeker als tweemaal twee vier is, dat 'er in de geheele Majorij, 's Bosch uitgezonderd , geen één eenig Roomfche geweest is, of tegenwoordig nog is, die in ftaat is, om alleen een Dorp te Regeeren, ik laat ftaan , om als een Vertegenwoordiger van een gansch Volk optetrceden. Ik heb zelf hooren zeggen in de Majorij: „ Een Volksvertegenwoordiger „ behoeft geen verftand te bezitten, als hij maar „ braaf is." — Dat is: als hij maar hitter Roomsch is. Ik wil hier nu ook iets (doch dit had ik al eer moeten doen , dan — het is beter laat dan nimmer) van den naam van dit Land bijvoegen. Wat dan den naam aangaat, van die Landftreek , waarin ik mijne reize gedaan heb , daaromtrent heb ik U, mijn Vriend ! niet veel te zeggen. — Men noemt ze, gelijk Gij weet , Majorij of Meierij. — Zommigen willen deezen naam afleiden  C 145 } den van het Latijnfche woord Major , grooter , doch zonder grond. Anderen met meer waarfchijnlijkheid van het woord Major, Meier, of het Franfche Maire, betekenende: eenen Hooftlfchout , zoodat het zoo veel zou zeggen als: het Iloofdjchout-ambt van 's Bosch, doch de vraag is of de Majorij wel altijd gerechtlijk onder die Stad gehoord heeft, wijl andere plaatzen in vroegere tijden meer uitmunteden in grootheid en magt dan de laatstgenoemde, want men leest nog in oude papieren: De Stad Helmond ende het Stedeken den Bosfche. Of zou men deeze benaaming niet moogen afleiden van het Hoogduitfche Maijer of Meijer, betekenende eenen Boer of Landman, zoo dat het te kennen geeft eene Landftreek, die door Boeren bewoond is rondom 's Bosch ?— De Majorij verdeelt men in vier deelen of zoogenoemde Kwartieren, welke in rang dus volgen: Peelland, Kempenland, Oosterwijk én Maasland. — Peelland heeft zijnen naam van de Peel, welke ik U boven reeds befchreeven heb; en deeze naam ontleend men van het Latijnsch Palus een moeras, of van het Hoogduitsch Pfuhl, waarvan ons Poel en eindelijk Peel ontftaan is. Kempenland word zoo ge¬ noemd volgends fommigen van de oude Kimberen, en dan zou het zoo veel weezen als Kimherland; anderen leiden het af van Kampen, Kempen, ftrijden; nog anderen van het Latijnsch woord Campus een Veld, of Vlakte; of van het Majorijsch woord Kampen of Kempen betekenende Landen met eenen aardwal, die met hakhout beplant is, omgeeven; of men zou het misfchien beter van het Latijn aflei■ den,  ( I4« ) den, in welke taal het woord Campi Landdagen betekent ; om dat in dit Kwartier dikwijls de oude Koningen en Vorsten hun verblijf en Landdagen hielden. — Oosterwijk word dus genoemd naar een Dorp van dien naam, en Maasland, om dat het langs de Maas ligt. — Ieder Kwartier munt in iets bijzonders uit; zoo noemt men Peelland het groot/ie; Kempenland het heerlij kfie, wegens het verblijf deroude Vorsten aldaar ; Oosterwijk het fchoonfle ; Maasland het vet/Ie. — Thands draagt de Majorij benevens de andere Generaliteits-landen, den naam van Bataafsch-Braband, ter onderfcheiding van Oostenrijksch-Braband, maakende thands een gedeelte uit van het tegenwoordig Belgien, dan — ik zie geene noodzaaklijkheid in deeze naamsverandering. — Men heeft deeze Landftreek in latere tijden de Majorij van *jf Hertogenbosch genoemd, (deeze naam was oulings onbekend) , omdat deeze Stad door den tijd de grootfte en voornaamfte geworden is, en men aldaar het hoogfte Gerechtshof geplaatst had. — Zie daar, mijn Vriend! alles wat ik U aangaande het Staatkundige kan mcdedeelen. Het kan U eene ruime ftof ter befpiegeling aan de hand geeven. — Meer wil ik 'er niet van zeggen, maar laat alles aan uwe eigene overdenking over. — Laat intusfehen ook deezen brief U ten getuige ftrekken , dat de ondergetekende zich met alle recht uwen waaren Vriend kan en mag noemen. L. 5». A.  De Plaaten dus in te voegen: 's Hertooenbosch, van de Oostzyde^ te zien, buiten de Hinthamerpoort. [ tegen over | bladz. 2,6 Vucht. J Bokstel. ~i / —— 30 Eindhoven.j Helmond. . . t \ . 96 't Kasteel en Kerk te Gemert.^ Oosterwijk.t } . 108 Tilburg. i De gefneeden Tytel, waar op eene afbeelding van het K/ooster Te^ Hage, agter de Franfche Tytel. En De Kaart van de Majorij van 's Hertogenbosch geheel agter aan , aan de regterzijde , buiten het Boek, uitflaande, en ten dien einde het Wit 'er aan te laaten.        01 1793 8449 UB AMSTERDAM  R E I Z E DOOR D Ê M A J O R IJ VAN 's HERTOGENBOSCH.   HEI Z E ]) O Ol D E M A J O 11 Ij VAN \S II E RT O G EN B O S C H, IN J3EÏT .1 AAHE l^ü8. M i: T PI. AATÏK. . jJjjiipt béic&ou.'wexL Van art rïebouw {lacht ik: ,,Akli^e niuiireu! doodlcAe eclleni:...„ Bladx^Ji. Te AMSTELJJAJI, Eij A . B . S A A KE S, x799'   VOORREDE. ,j JtL ene Reize door de Majorij ! ■ ■ Dit is een vreemd verfchijnfel!! Wat belangrijks 5} kan dezelve opleveren?V —— Dus denkt, dus waagt misfchien iemand, die den titel van dit JVerkjen leest. —— —— In deeze dagen kan een Re is jen door de Majorij veel, ja zeer veel opleveren , het geen onze aandacht dubbel waardig is; en > zoo ik mij niet bedrieg, dan zullen deeze Brie' ■ven nog al het een en ander bevatten, het geen veelen mijner Landgenooten geheel en al onbekend is. — Men ziet 'er ten minflen in de denk- dehandelwijze en onverdraagzaamheid der Roomschgezinden , zoo als die tegenwoordig aldaar plaats grijpt; ieder redenlijke Belijder van den fchoonen Godsdienst van Je sus, moet dezelve met afgrij* a zen9  iv FOORREDE. zen , doch tevens met een medelijdend en bloedend hart, befchouwen. —— Het is mooglijk, dat de Schrijver misfchien hier of daar eene uitdrukking gebruikt heeft, welke aan fommigen eenigzints hard zal voorkomen, doch men durft ieder een verzekeren, dat dezelve niet opzetlijk, om iemand te beledigen gebruikt zij, en ook —— dat 'er geen hairbreed van de waarheid word afgeweeken, ten mwflsn zoo veel den Uitgeever bekend is; en welke redenen zouden 'er ook voor kunnen weezen , om onwaarheid op te disfehen. De Uitgeever durft zich , als een warme Vriend der waarheid, gerust hierop beroepen, dat hij ieder een uitdaage, om deeze Brieven van opzetlijke leugenen te befchuldigen; zelfs verzoekt hij zeer ernfiig, om hem , wanneer de Schrijver ergens in gefeild heeft, zulks vrijpostig onder het oog te brengen , zeer gaarne zal hij zulks dan aan het Publiek bekend maaken, of wanneer 'er eens eene tweede Uitgaave deezer Reize mogt vervaardigd worden , dan zal hierin eene verandering gemaakt worden. —— Vooral word ieder een vriendlijk verzocht, om, zoo hij tent'  FOOR REDE. v eenige bijzonderheden nopens de Majorij bezit , ■welke den Schrijver ontglipt zijn , dezelve aan den Uitgeever onder om/lag aan den Drukker te zenden , zullende van dezelve , bij eene tweede Uitgaave of bij wijze van Aanhangfel, een dankbaar gebruik gemaakt worden. Misfchien zou het meer geloofwaardigheid aan deeze Brieven bijzetten , wanneer de Uitgeever zijnen naam aan het hoofd derzelven plaatfte; doch niet de naam van den Uitgeever of Schrijver, maar de zaaken 'er in vervat , en de eenvouwige waarheid , die 'er in begreepen is , moeten eiken Lezer overtuigen. „,,. Men moet 'er niet op zien, wie iets fchrijft, maar wat 'er gefchreeven is. , Lees dan , wie Gij ook weezen moogt , deeze Reïze met een onbevooroordeeld hart met een hart zóó vrij van voor- 'óordeelen en partijzucht, als waar mede deeze Brieven gefchreeven zijn. — Wanneer deeze Brieven mogten ftrekken, om de Belijders van den Roomfchen Godsdienst in de Majorij (jk wensch met geheel mijn hart, dat de* 3 zei-  vi VOORREDE. zelve deeze Brieven met aandacht moogen leezen en onderzoeken) met eene edele fchaamte, over hun tot hier toe gehouden gedrag en onverdraagzaamheid , te bezielen ; wanneer zij 'er door mogten worden opgewekt, om, door liefde en verdraagzaamheid jegens anders denkende Verëerers van het Opperwezen, hunne voorige fouten uit te wisfehen ; ja! wanneer het Lot der Hervormden in de Majorij 'er eenigzints door verzacht mogt worden , dan zal de Uitgeever de oogenblikken, aan het verzamelen deezer Brieven bejleed, zegenen, en hij zal dit, als de beste belooning voor zijne moeite , aan dezelve ten koste gelegd, befchouwen. — Nog ééns. —— Lees deeze Reize onbevooroordeeld , en denk , dat dezelve met geen ander oogmerk ondernomen is , dan em zich, na veelvuldige bezigheden , eenige uitfpanning en verademing te bezorgen, en dat dus deeze Brieven gefchreeven zijn niet op eene wijze , zoo als de waare Menfchenvriend wel gaarne alles zag , maar zoo als alles zich in de Majorij nu federt weinige jaaren in de daad  FOORREDE. vu daad heeft toegedraagen, en nog daadlijk is ; dan zult Gij het juiste doelwit des Schrijvers getroffen hebben , en Gij zult dan, alle vooróordeelen afleggende , dit moeten toeftemmen: dat zij niet uit partijzucht , maar enkel om der waarheid hulde te bie~ den, gefchreeven zijn. Men heeft bij deeze Reize eenige Majorijfche Gezigten gevoegd, welke alle, zoo de Uitgeever zich «iet bedriegt, zeer naauwkeurig zijn geteekend, en zeer wel met de zaaken, die zij verbeelden moeten, overeen komen. Deeze moeten zeker aan dee¬ ze Brieven een bevalliger voorkomen bijzetten , en ook is het een bijzonder genoegen voor eiken Lezer, wen hij, met een deelneemend hart zijnen Reiziger volgende„ die plaatzen in plaat, zeer juist naar hei leven ge/chetst, ziet afgebeeld , welke in zulk een Land het merkwaardigfte zijn ; dit verlevendigt de verbeelding — dit zet, als het ware, geest en leven lij , om zich alles duidelijker voor te flellen; tot dat einde is 'er ook een naauwkeurig Kaartjen hier hij gevoegd, het welk den Lezer in een klein beflek de  turn toyi^ttK» tm EERSTE BRIEF. Waarde S ! Cjij weet, mijn Vriend! dat 'er altijd eene fierke drift, om eens eene reize te onderneemen, in mijnen boezem geheerscht heeft. Reizen, dacht ik, is toch regt aangenaam; men ziet dan onbekende menfehen, vreemde landen, afgelegene oorden, met één woord — alles moet ons dan vreemd voorkomen. Deeze begeerte tot reizen ontbrande reeds in mij in mijne vroege jeugd, en nog is dezelve niet geheel uitgebluscht. Zoodra ik eenigen fmaak in het leezen begon te krijgen, was mijn geliefkoosd boek mijn Robinson Cuusoë ; deeze man had zoo veel ondervonden, en leefde, naar mijne gedachte, zoo aangenaam op zijn onbewoond eiland, dat mij niets wenfehelijkers voorkwam, dan zulk eene levenswijze, ja! — had ik mijnen zin kunnen volgen, ik was voorzeker geen kleiner zwerver geworden, dan mijn goede Crln soë ó mijn Vriend! nog kan ik met genoegen tienken aan de oogenblikken mijner jeugd, waarin A ik  ( 3 ) ren), welke Boeken Gij uwe lieve kleinen eens in handen zult geeven, want van het leezen in onze jeugd (ik fpreek uit eigene ondervinding) hangt zeer veel af, ten opzigte van onze gemoedsneigingen, in eenen meer gevoorderden ouderdom. Maar verder— Is deeze (telling waarheid; zouden Ouderen dan hunne Kinderen niet veel gemaklijker, tot de eene of andere zaak, kunnen opleiden ? zouden zij niet meer genegenheid tot de eene of andere handteering en leeröelFeningen, in hun kroost kunnen doen gebooren worden, indien zij hunne telgen juist Boeken, die over zulk eene zaak, (de Boeken moesten dan naar de vatbaarheid der jeugd in eenen aanlokkenden ftijl gefchreeven weezen) , waartoe men hen wilde opleiden , handelden , in handen gaven; en wen de Ouderen dan hierover met hunne kleinen van tijd tot tijd fpraken , en met die Boeken medewerkten, ó dan kon het niet misfcn, of zij zouden een Kind kunnen opleiden,' waartoe zij wilden , en Dan waar dwaal ik heenen? ik fchreef u over mijnen trek tot reizen, cn ben nu al bezig over de Opvoeding der Kinderen ; als ik zoo voordfchrijf, kom ik nooit ten einde , derhalven weêr op het oude fpoor. Een niet ruim beftaan heeft mij verhinderd , om mijne genegenheid te kunnen bot vieren; nu wil ik evenwel een klein reisjen beginnen in de Majorij van 's Bosch, (voor eenige jaaren zag ik een gedeelte van die Landftreek, en zij beviel mij nog al taamlijk), want deeze reize heeft nog nooit iemand in dat Land met opzet ondernomen. Morgen denk ik te vertrekken, en alles wat mij ontmoet, zal ik A 9 Ü,  ( 4 ) U , gelijk ik U bij ons laatfte gefprek beloofde , van tijd tot tijd melden, het mooge zoo gering weezen als het wil, zeer veel gcwigtigs zal ik 'er denk- lijk niet ontdekken. Ik ben, gelijk altijd , uw oprechte Vriend l. y. a. TWEEDE BRIEF. Beste Vriend! Thands ben ik, na twee en een' halven dag rei- zers, in "s Hertogenbosch. Mijne reize is dus niet voorfpoedig geweest; en dit kon niet anders, want wij hadden het tegen den wind en den Aroom. Nu ik mij wat ververscht heb, wil ik deezen avond doorbrengen, met aan U te fchrijven. -— Mijn gczelfchap op het Schip was deels goed en gedeeltelijk verveelend. Een taamlijk bejaard man, die mij wel beviel, trok door zijne gezegdens mijne aandacht het meest tot zich, hij fprak weinig, doch veriïandig. Eenige jonge Heeren , of zoogenoemde Petit Maitres , zochten hem wat voor den zot te houden, doch zijne welgepaste antwoorden en aartige zetten, doch die raak waren, deeden hen fchielijk begrijpen , dat hij de man niet was, aan wien zij hunne laffe en zoutelooze fpotternijën zouden kunnen kwijt worden. — Ik kreeg , wijl mij hunne losfe en dikwerf vuile gezegdens fterk  ( 5 ) flerk begonden te verveelen, mijnen Hoogduitfchen Ossian voor den dag, om door het leczen den tijd te verkorten en mij voor zelfsvcrveeling te behoeden. Eén dier lafbekken zeide daarop tot mij: ,, Mijii Heer fchijnt een Liefhebber van de lectuur „ te weezeu wat leest mijn Heer? " Tot „ de andere twee in ftilte, doch zoo hard, dat ik het düidïijk hoorde: ,, Het zal wel het een of an- ,, der vroom christlijk boek weezen," hier glimplagchte hij met een foort van verachting. —■ Tot mij: ,, Wat boek is het? moogen wij het wel eens zien?" ó Ja! het is terwijl ik het ,, hem overreikte ■ de beroemde Caledonifche „ Bard, de voortrefiijke Dichter Ossian! " Dit zeide ik met eene foort van deftigheid, om hem eens te beproeven. Hierop zeide hij tot de anderen , denklijk om aa-tig te willen weezen : ,, Wie bl heeft ooit van eenen kaaien donder- „ fchen baard, of van eenen Poëet Roffiaan geboord"—? — !! — Hij floeg den titel open—. ,, ó ho ! het is in die duivelfche moffentaal ge• fchreeven, die lees ik nooit, of ik wil verd .... „ weczen." Vlugs fmeet hij het boek met eenen veriichtlijken blik op de tafel, terwijl de anderen in een luid gefchater uitbersteden. Ik zweeg ; mijn oude Reisgezel wierd moeilijk , en gaf zulks niet onduidelijk te verftaan. — Hierop gingen die jonge luidjens, al zingende, naar boven, en lieten ons alleen in de roef. Zoodra wij van dat lastig gezelfchap ontflagen waren, begon mijn oude braave Heer fpraakzaamer te worden: -—1 Is het niet beklagenswaardig , als A 3 „ men  ( 16 ) één Brutus geweest is, dit weet ik bij ondervinding; doch men wilde bijzonder weezen , geloof ik. De Franfchen noemen deeze Stad nog, gelijk altijd; Bots Ie Duc, en "zijn dus wijzer. Eertijds had men hier eene kameiwan Redenrijkers , bekend onder de zinfpreuk van: Dc-Vierige Doom , de plaats waar zij verzamelden word heden nog de Rhetorij-kamer genoemd. — 's Bosch mag zich beroemen op de geboorte van den lofwaardigen Hendrik de Wilde; van de Geleerden: AgijLjEus , Macropedius , van Oudenhoven, van FIeurn en anderen; van den beroemden Pourtrait-Schilder, GuMltherus Geldorp; ook kan het boogen op den Vaderlandfchen Held, Herman de Ruiter, die, als een Monnik verkleed, defterkte Loevenftein den Spanjaarden ontweldigde in de wintermaand van 1570, doch , toen hij het met zijne vielen twintig mannen, die hij bij zich had, tegen drie honderd Spanjaarden , die Alba hem afgezonden had , niet langer konde houden, wijl 'er reeds eene bres gemaakt was , zich , door het in brand fteeken van het buskruid, met alle de z:jnen en ook zijne vijanden in de lucht liet fpringen. — Een Vaderiandsch Dichter heeft de gedachtenis van deezen held door deeze regels vereeuwigd: „ De Vrijheid is het eerst in wallen, „ Waarop zij noö haar aanfehijn wend; „ Met bloed gereezen en gevallen, Door Ruiter naauwlijks meer gekend. „ Die naam febijnt in uw bloed te fmooren, Maar zal met rijker fchitt'ring glooren, j, é Rbi-  C 17 ) , " r**' „ ö Ruiter! in een volgende eeuw; „ Wanneer de Theemsgod op zijn ftranden, Zijn Vlag in Cbattam ziet verbranden „ Door dapp'ren Batavier en Zeeuw." Men vind thands in deeze Stad nog eenige waarlijk Geleerde Mannen, doch voornaamlijk onder de Proteflanten, want de Roomfchen kunnen hier niet op roemen, alleen vind men onder dezelve eenige weinige goede Rechtsgeleerden enGeneesheeren.— Ik mag hier ook niet met ftilzwijgen voorbij gaan, dat men hier in het jaar 1604 een boekjen gedrukt heeft, het geen men onder de-zeldzaame Boeken mag rekenen, getiteld: Tax