01 1091 1468 UB AMSTERDAM    "i/tXJt. /. S \ / '■ '■ / > 'A-s (\> 1 v - //rsss/wr gwAfa/fes/ /Zrwt//. f/, ////#r/s a/rf Zes- at??s^/srs y/7#- fef rr/// Ö O s Gravenhagê Y^- y y y^y^ ^^^^^^^^^^^^^^   GESCHIEDENIS Van D A H O M Y.    D E GESCHIEDENIS VAN D A H O M Y, een binnenlands koningrijk van afrika; BENEVENS 'T VERHAAL eener binnenlandsche reize in afrika maak 'r hof vam BOSSA AHADEE, KONING van DAHOMY; alles verzameld uit echte schriften; MET EENE INLEIDING EN AANTEKENINGEN DOOR ARCHIBALD DALZEL, schildknaap, gezachvoerder op het fort 'K A A P - C O A S T. NAAR HET ENGEL S-CH MET P L A /l T E N. In den HAAG Ey Bij J. C. L E E U W E.STt N. 1800.   INHOUD. DER HOOFDSTUKKEN. INLEIDING. £ VOORREDEN. I EERSTE AFDEELING, EERSTE HOOFDSTUK. Verflag van Dahomy. t. TWEEDE HOOFDSTUK. Trudo vangt de regeer'wg aan. — Zijne gemaklij ke veroveringen. — Gezantfchap van de Zeejïaaten. — Hij tast Ardra aan en verwen het. 11 DER-  INHOUD. DERDE HOOFDSTUK. Verflag van de Eyeos. — Hoedanig hun Koning als leenhouder regeert. Hun vorigen inval in Ardrr. — Vallen in Dahomy. — Worden door een krijgslist geflagen. — Verf h'ikkelijk voor de Dahcmans. — Trudo"s doel, indien zij mogten wederkeeren. 20 VIERDE HOOFDSTUK. Trudos aanflag tegen Whydah. — Deszefs regeering ten dien tijde. Tast het noordelijke gedeelte aan, en verovert het overige. — Menfchen eters, 5 8 VIJl- DE HOOFDSTUK. Trudo"s vreugde over zijne overwinning. — Offer d een groot aantal krijgsgevangenen. — Bedenkingen over die barbaarsheid, en hoe dezelve voortèkömen. De Dahomans heiben geene geest geneigdheid voor den koophandel. ■ De oorlogen worden nidt gevoerd om flaaven te maken. 37 ZES-  INHOUD. ZESDE HOOFDSTUK. Blanken gevangen gemaakt. — Aankomst van fc'iepen. — Snelgraves Landreis naar Ar~ dra. "s Konings veldleger en hof. Het leger komt van Tufoe terug. — Slagtoffer* ter opoffering uitgekozen. 4p ZEVENDE HOOFDSTUK. fier honderd Tufoe's worden opgeófferd. —- De V'jze hoe, befchreeven. — Vergeleken bij de offerhanden der Mexikanen. — De reden doofde Dahcmans van dat gebruik gegeeven. — Denkbeeld van de Godheid. g4 AGTSTE HOOFDSTUK. Schikking wegens den koophandel. — Geschiedenis van Bulfnch Lambe. — Van Prins Tomo, en andere bedriegers. — V Konings tijd ofn zich te wasfchen. — Feti/ch.-s dag. Het leger in den wapenhandel geoeffend- Ma- leys. — Snelgraves terugkomst te Jaquin. 77 NEGENDE HOOFDSTUK. Nood der WhydaKs. — Osfue naar de eilanden terug  1 N H O U D. terug gedreven- — De E^S9S kom:n mfclien klfai Vlugt der Dahomans. — Gedrag van Testefole. — Tweede poging der Whydalis. zonder vrucht. TIENDE HOOFDSTUK. Trudo maakt zijn le0sr weder voltallig. — BeJchuldigt van onp-aikundigheid en trouwloosheid^ — Teflefoles onbeaagtheid en flraf —■ ' Trudo maakt vrede ma de Eyeos. — Oorlog met de Mahees. — Deszelfs gevolgd. 99 ELFDE HOOFDSTUK. Misnoegen van de Jaquins. — Trudo s pogingen om h.n te bevreedigen. — Hunne fameuzweeri;:g en vernieling. — Trudos dood en karak- ic7 ter. 1 TWEEDE AFDEELING. EERSTE HOOFDSTUK. B^ra Ahadee wordt boven zijn cudften broeder Zwgha tot Koning verkozen. — Vermoord al° Isn  INHOUD. kn die den naam van Bosfa voeren. — Zinghas opffand en dood. — Op/land van den May hou. 116 TWEEDE HOOFDSTUK. Inval van de Eyeos. Benaauwden toeffand der Dahomans. — Ahadees vriendelijkheid jegens den Britfchen Gouverneur. — De Dahomans danig ontrust door de invallen der Eyeos. •— Een vergelijk getroffen. 125 DERDE HOOFDSTUK. 'Ahadee poogt de Mahees een Koning op te dringen. — Waar tegen zij zich dapper verzetten, doch worden eindelijk verflagen. — De oorlog •wordt vernieuwt met eenen verfchillenden uitnag, — Be vrede wordt getroffen. 131 VIERDE HOOFDSTUK. Oorlog tegen de oude WJiydahs en Fopoes. — Ahadees verraderlijk gedrag jegens den Portu. " geefchen gezachhebber. — Dappere verdediging van des gezachhebbers bedienden. -~ De inwoo- ners van Jaquin verdelgt. I4I VIJF-  inhoud. VIJFDE HOOFDSTUK. Whydah aangevallen — De Dahomans door de oude Whydahs verflagen. — De forten weigeren zkh te onderwerpen. — Ahadee verlost deztlven en overwint de oude Whydahs. 15* ZESDE HOOFDSTUK. Opfland van Tanga. — Treurig uiteinde zijner vrouwen. — Zijn nederlaag en dood. j5£ ZEVENDE HOOFDSTUK. Shampo wordt het voorwerp van Ahadees ijverzucht. Door zijne zuster gewaarfchuwi wegens v gevaar waar in hij zich bevindt, neemt hij de vlugt. — De Agaow geraakt in ongunst , desz'lfs dood. l69 AGTSTE IIOOOFD.STUK. Noodlottige veldtogt der Dahomans tegen de Why. dahs en Popos. De faamverbondenen vallan in Wliydah, en worden volkomen overwonnen door de Dahomam, geholpen door de Engelfchen. — De vrede gefloten. 17$ 1 Reizs naar het hof van Bosfa Ahs-dee. 184- DER-  INHOUD. DERDE AFDEELING. ' EERSTE HOOFDSTUK. Verwarring bij 's Konings dood. — Adohoonzou tot Koning verkozen. — Vat de wapens op tegen Abavou. — Slaat hem. — Veroordeelt diens aanhangers ter dood. 26 [ TWEEDE HOOFDSTUK. 's Konings bijnamen. — Dapperheid des Konings van Eyeo. — Jaarlijk/che gewoonten* te Dahomy. — Be Tavougah in ongunst. — Bs Aga$w ge/lagen door de Sarrachees. — Dood van den Sawgan. 2*j DERDE HOOFDSTUK. De Posfu door de Mahees geflagen. Des Agaow"s barbaarfche overwinning over hen. ■ Bedenkingen over het gedrag van Adahoonzou. — Togt tegen Apee, enz 2 85 VIERDE HOOFDSTUK. Be wegen warden opgeruimt. Zes Apeefche vrouwen worden op eene barbaarjche wijze het leven benomen. 2^5 VIJF  INHOUD. VIJFDE HOOFDSTUK. Dooi van den Maijhou — Eisch van de Eyeos. — De Dahomans te Agoonah terug gedreeven, —Veldtogi van Adahoonzou aan '/ hoofd zijnet vrouwen. — Nederlaag en dood van de Koningen van Agbonalt en Sarrachee. — Hongersnood. 301 ZESDE HOOFDSTUK. Voorfposd aan V flrand te Badagree. — Neder* laag van den Jgaow. -** De Kening dreigt •wraak jegens Badagree. 2P9 ZEVENDE HOOFDSTUK. Een talrijk leger tegen Bad-igne afgezonde;:. —i Der Dahomans leger-veld met groote flagting, aangetast. — De Dahomans behaahn eene bsflisfende overwinning. — Dood van den Phus' Jupo. , 3*5 AGTSTE HOOFDSTUK. -Vreugde over de laatfie overwinning. — Paleis opgefterd mat bckkeneelen der verwonnenen, op ■■ eehè- barlaarjche wijze van V leven beroofd, — Verovering van iVemey. 526 NE-  INHOUD. NEGENDE HOOFDSTUK. Onderneeming tegen Porto Novo. ■— Losgeld, voor de Franfche gevangenen. —- Afkeurende boodfchap van Eyeo. — De Tamegan begeeft zich naar Alladah om Fetish te maken. — Veldlogt tegen de IVhydahs. 333 TIENDE HOOFDSTUK. Onderneeming op Croo-too hoon-too. — Gezantfchap van die natie. — Barbaarfche wijze, op welke zij van Adahoonzou gehandelt. worden. — De Agaow tast de Ketoos aan, en overwint hen. „ A r ELFDE HOOFDSTUK. Dood van Adahoonzou. — 'j Konings duivel ge* doodt. — De krijgsgevangenen vermoord. —■ Des Konings vrouwen omgebragt. 348 TWAALFDE HOOFDSTUK. Aardbeeving te Abomey. — Bedenkingen over V gedrag van Adahoonzou. — Vermogen van Eyeo. — Strafoefening aan Pausfie en haaren man. „52 DER-  inhoud. dertiende hoofdstuk. Gevallen van flrenge flrafoeffening. De Koning wordt handelaar. Nadeelige gevolgen van zijne onderkruiping. 361 veertiende hoofdstuk. Adahoonzou1 s redenvoering, toen hij hoorde wat "er in Engeland wegens den flaavenhandel was voorgevallen. 369 VIERDE AFDEELING. Des nieuwen Konings komst tot den troon. — Aanfpraak.—Krijgstogt. — De Franfche gouverneur wreed behandeld. 380 De Kaart tegen over den Tijtel. i_ p,aat j.. bicdz. 14 van, deliileiding. ]- p]aat jj. 98 van de Gefchiedenis. L- P,nat PI. • 236. L_ Piaat IV. — 255. ERRATA. Bladz. 88 regel 10 ftaat ZEVENDE HOOFDSTUK moet zijn NEGENDE HOOFDSTUK. voor-  VOORREDEN. x^fo. befchouwing van den mensch in de onderfcheidene (landen en in de verfchillende omHandigheden, in welke hij van tijd tot tijd zich aan ons oog opdoet, is eene der edelfte bezigheden van den wijsgeerigen geest, dewijl ze ons onmiddelijk leidt tot die zelfkennis, welke de voornaamftc van alle andere kundigheden is, en zonder die befchouwing niet kan vcrkreegen worden. Om tot de juiste kennis van de menschlijke natuur te komen, diend men noodwendig eenige kundigheden verkregen te hebben in de gefchiedcnis der onbefchaafde natiën. Het is uit de t daden van menfchen, die wij zonder dwang en uit hun eigen wil zien handelen, dat de ftrekkihg en uitwerkzels der driften zich klarer en duidelijker vertoonen, dan wanneer de dwang der befchaafde wetten invloed op dezelven heeft; ook is 'er geen anderen weg om over de waarde der befchaving te oordeelen 1 ten opzichte van 'smenfchen geluk, dan door zoodanige vergelijking. * Maar  a VOORREDEN, , Maar de gefchiedenis van woeste volkeren is niet gemaklijk te bekoomen: zij zelf hebben geene gedenkfchriften, en geoeffender reizigers zullen, zonder eene andere aanporring, zich niec lang genoeg onder hen ophouden, om genoegzaame kundigheid te verkrijgen in hunne taal, en van hunne gewoontens, zeden en gevoelens, waardoor wij eene waare afbeelding van die volkeren bekomen zouden kunnen. Eenige opmerkingen, met haast en niet wel gemaakt en door eene vruchtbare verbeelding eene gedaante gegcevcn, maken de meeste dier werken uit, die onder den tijtel van Befchouwingen voorkomen, waar uit de menigte vreemde gevoelens en vooroordoelen ontftaan wegens zoodanige volken, en om welken te wederleggen niets anders behoeft dan een verblijf van eenen behoorlijken tijd onder hen. — 't Is om die reden noodig iets van het volgende werk te zeggen, ten einde aantetoonen, welke de grondflag zij van de geloofwaardigheid, waarop hetzelve gevestigd is, en om den lezer een genoegzaam vertrouwen te doen Hellen in de. waarheid en oprechtheid, waarmede de zaken en daden te boek sefteld zijn. De namen der opftellers zouden daartoe genoegzaam voldoen aan hun die hen kennen; voor  VOORREDEN. m voor anderen is het noodig te zeggen, dat wijlen de Heer Rob er t Norris van Liverpooly wiens dood zints het fchrijven van dit werk rechtmatig betreurd wordt van allen die hem kenden, agttien jaaren lang handel op Afrika gedreeven heeft en wel bekend was met de taal en gebruiken van het volk, ook geene moeite fpaarde om van zwarten en blanken die fchriften te bekomen, uit welken zijn gedeelte van het werk is opgemaakt. Daarenboven leverden zijne eige waarnemingen verfcheiden wetenswaardige en belangrijke zaken op, gelijk men vinden zal in zijne gefchiedenis van Ahadee en in zijne landreize naar Abomey in 1772, dewelke hier voor de tweede maal te voorfchijn komt, met verfcheidene verbeteringen en ophelderingen door hem gedurende zijne laatfte ziekte daarin, ter voltooijinge, gemaakt. Het leven van Adahoonzou II, en het begin der regeering van Wheenoohew, den tegenwoordigen Koning van Dahomy, zijn verzameld uit het gene ons is medegedeeld door Lionel Abfon, fchildknaap, de tegenwoordige Britfche Gouverneur te Whydah ; van wien wij enkel behoeven te zeggen, dat hij zeven-en-twintig jaaren refident geweest is op de * 2 kust,  iv VOORREDEN. "kust, en over de twintig jaaren in het tegenwoordig beftuur; alwaar hij, door zijn ftand en door eene volkomene kennis, welke hij van *t volk en van deszelfs taal had, in ftaat is geweest alle onderrigting te bekomen, welke hij konde verlangen of welke zij hem konden verfchaffcn, te meer daar zijne groote kundigheid hen niet minder nuttig was, dan aan de genen die hem gebruikten. De Heer D a 1 z e 1 had deze fchriften verzameld en de inleiding gefchreeven , toen , zijn ampt hem naar de kust roepende, hij genoodzaakt was de zorg van de pers overtelaten aan Teen vriend; eene omftandigheid te meer te beklagen, daar zijne groote kundigheid van het onderwerp, ware hij bij de hand gebleven, ccnc grooter volkomenheid aan het werk, dan waarop het thans roemen kan, zoude gegeeven -hebben: aan zijne bekwaamheid voor zulk eene 'taak is niet te twijvelen, als men de zoo evengemelde inleiding zal gelezen hebben, de vrucht van eene bijna dertigjaarige opmerking, zeven van welke hij als refident in Gilinea doorbragt, cn vier van dezelven als Gouverneur van Whydah, in welk beftuur hij den Heer Abfon 'was opgevolgt. Ai-  VOORREDEN, *, Alvorens in 1792 Engeland te verlaten bei greep hij, dat een bijvoegzel van de vorige regeeringen meer volkomenheid aan het werk zou gceven, en der gulhartige aanmoediging zijne, talrijke vrienden waardiger zou zijn. Dit gedeelte werd derhalven verzameld uit alle de fchrijvers, die men kon vinden over dat onderwerp gefchreeven te hebben,, maar voor-namens lijk uit Snelgrave, wiens iHjl de onwederftandelijke blijken draagt van waarheid, namentlijk eenvouwdigheid en oprechtheid. Dit werk, befchouwt als eene verzameling, uit verfcheidene fchrijvers, verdiend.- ongenvijfelcveel toegevenheid uit hoofde der ongelijkheid van ftijl en van eenigc weinige herhaalingei: T welke aiiderzins zouden hebben kunnen zijn vermeden geworden. Doch dewijl oprechtheid de boezemvriendin van 't oordeel'-is, en de uitgever niets zoo zeer verlangt dan te behagen, vertrouwt hij gereedlijk verfchooning te zullen erlangen voor de misflagen, welke hij begaan mogte hebben. Misfchien dat de tijtel van Be riekten beter dan die van Gefchiedenis aan 't werk zoude gevoegt hebben, op welken laatften het geen eiódi heefc dan dat hetzelve al het gefchiedkundi^e inhoud 't geen de. verzamelaars, met. betrek* 3. tiRS  vï VOORREDEN. king tot Dahomy hebben kunnen opfpeuren. — De aantekeningen toonen doorgaans van wiens gezach men zich bediende; die welke getekend zijn R. N. zijn van den Heer Norris; die van A. D. van den Heer Dal zei, en de weinige J. F. getekend zijn na zijn vertrek 'er bijgevoegt; die, zonder lettertekenïng, behooren aan den fchrijver van den text en hebben hare betrekking tot denzelven. De uitmuntende vrucht, van welke in de inleiding gemeld wordt en aan welke ik den naam hebbe gegeeven van Oxyglycus, vind ik bekend te zijn geweest aan Des Marchais, die dezelve befchrijft (*) als eene kleene roode vrucht, welke, na dat men ze gekaauwt heeft, een zoeten geur aan de zuurfte en bitterfte dingen geeft: doch hij vergist zich als hij zegt, dat het zaad van dezelve zeer gelijk is aan peerkorrels; want zommige inboorlingen van de Kaap-kust, met wie ik onlangs gefproken heb, getuigden met den Heer Dal zei, dat het eene Heenvrucht is, welke, aan dat gedeelte van de kust, Asfahah geheten wordt, dat dezelve aan cencn hoog opfchietenden heester groeit, dat de vruch- 0) Tom. ii. p. 203. en Pre vost Tom. IV. p. 3,-0.  VOORREDE N. vi? vruchten in trosfen naar beneden hangen, gelijk de beziëir van den laurier. Dezelve moet ook onderfcheiden worden van de kola of hoeft, van welke verfcheide fchrijvers melden dat zij eenzekeren geur geeft aan water en palmwijn, deeze groeit aan hooge uitgebreide boomen, gelijk men zegt dat deze doet, maar aan Bosman fcheen ze eene foort van areka of betel te zijn. (*) Overeenkomftig het verhaal,. *t welk wij gegeeven hebben van de plechtigheid van welke men gebruik maakte in het ter dood veroordeelen van den Koning van Eyeo (f), vind men bij Diodorus Siculus, in diens befchrijving van de Ethiopiërs, het volgende: „ 't Is geen „ gebruik bij de Koningen van Ethiopien hunne „ onderdanen, die veroordeeld zijn, ter dood „ te brengen; zij zenden aan den misdadiger, „ door een daartoe befteinden bode, een teken „ van zijn vonnis, het welk hij met eerbied „ ontvangt, waarop hij zich naar zijn eigen „ huis begeeft, en zich zeiven om het leven- „ brengt." (*) Bosman, II' D. p. 86. (f) Zie hier agter het III Hoofdft. van Dakomfs gefchiedenis , als mede het leven van Adaho onzoulï» Hoofdft. II. o * 4  vm VOORREDEN. „ brengt." Waarbij wij voegen kunnen, dat men in zommige andere landen voorbeelden vind van eene dergelijke wijze van te rechtftelling. Maar 't gene het meest bij 't aangehaalde komt is het volgende. „ Even zoo (gaat hij voord) „ handelden de priesters te Meroë met den Ko„ ping zelf; want toen zij verlangden van hem » omflagen te zijn, hadden zij hem enkel te » kennen gegeevcn dat de godfpraaken, wier wil » Zij hem zeiden door geen fterveling mogt te„ gengefproken worden, vorderden dat hij zich „ zei ven zoude dooden; een bevel, 't welk nog „ nooit tegenftand had gevonden tot aan den „ tijd va» den tweeden Ptolomeus; toen „ E r g a m e n e s, een hunner Koningen, wiens „ verftand door de kunde en wijsbegeerte der „ Grieken verlicht was, op het ontvangen van „ een zoo gebiedende en vreeslijke boodfchap, „ in ftede van daar aan te gehoorzamen, zijn „ leger naar de ftad Arata aanvoerde, de ver y> blijfplaats der priesteren en de zetel van hun„ nen gouden tempel, alwaar hij hunne ganfche „ bende en derzelver aanhangers vernielde, en „ die gewoonte voor altoos affchafte." Deze boodfchap ging ongetwijveld verzeld van dezelfde plechtigheden als in andere voorval-  VOORREDEN- pt vallen, en denkelijk werd 'er ecnig teken aan den Koning gezonden, ter bekrachtiging van het vonnis even als om 'er gezach aan te geven; welk teken, fchoon niet hetzelfde als dat te Eyeo in gebruik, nogthans overeenkomst had met eene buitengemcene gewoonte, welke voor landen, zoo wijd van eikanderen gelegen en. voor zoo ver verwijderde tijden , zeer merkwaardig fchijnt. Ja, tusfehen de gewoonten en plechtigheden van verfchillende en afgelegene deelen van Afrika, vind men zoo veele foortgelijke voorbeelden, dat wij dikwijls genoopt worden te gelooven, dat 'er in vroeger tijden eene gemeenfehap tusfehen dezelven moet plaats, gehad hebben. De tijd heeft het tijdvak daarvan uit het blad der gefchiedenis gewischt, doch de. overblijfzels van zulk eene gemeenfehap zijn nog te befpeuren in zulke treffende feiten. Daarenboven wanneer wij overwegen dat de beste Historiefchrijvers verzekeren dat de Nigriiianen de eerfte bewooners van Afrika geweest zijn, en dat het taankleurige volk overloopers waren; mogen wij met evenveel reden vermoeden dat die gewoontens evenzeer oorfpronglijk van de bewooners als van de invallers zijn, en dat dezelven naar 't noorden eerder dan van daar * c naai'  * VOORREDEN. naar 't zuiden zijn overgebragr. Wij hebben geen meer reden te veronderftellen dat Nigritia altoos in deszelfs tegenwoordigen ftaat van onkunde en barbaarsheid geweest zij ten Ethiopië, Egypten en Griekenland, Mfefchien flechts dat het tijdvak van de grootheid van dat land verder af is. Wij weten dat de overgang van befchaafdheid tot barbaarsheid fnelJer is dan hare opkomst, en zulks om dat wanneer befchaafdheid boven een zeker toppunt geklommen is, zij zoo wel het metaal als het fchuim doet vervliegen, het ligchaam ontzenuwt, en ongefchikc maakt om aan 't geweld eenen Herken wederftand te bieden; zij maakt de ziel zoo ligt dat dezelve de fpeelbal wordt van elk fpeelenden wind dien men tegens haar aanvoerd. Aan den anderen kant hebben wij even zoo weinig reden om te vermoeden dat de Phoeniciers oï Ethiopiërs altoos hetzelfde befchaafde volk geweest zijn, 't geene zij ten tijde'van Salomon, Alexander en Ptolomeus waren, dan hetzelfde te veronderflellen van de tegenwoordige Britten, daar wij weten dat, naauwlijks tweeduizend jaaren geleden, het voornaamfte tooizel van onze befchaafdfte juffers beftond in de lengte van haar haair en in het be«  VOORREDEN. Ö bcprikkcn harer ligchaamen met een blaauwe verw. Niet dat ik hiermede meen aanteduiden, dat alle de overeenftemmende of zelfde gewoontens van Guinea en van de noorderlijke en oosterfche natiën van Afrika oorfpronglijk van 't zuiden afkomftig zijn; veele derzelven toonen het tegendeel, hebbende eene onmiddelijke betrekking tot het Mahomedaandom, en zijn blijkbaar eerst na de Hegira ingevoerd, gedeeltelijk door de invallen der Arabieren en andere natiën, gedeeltelijk door eene handeldrijvende gemeenfehap; en 't is op den aart van de zoo evengemelden alleen dat wij onze ftelling willen toepasfen. De kaart, bij dit werk gevoegt, is die van den Heer Norris met eenige bijvoegzels; zij is ten aanzien van de plaatzen op de kust en de ligging van Abomey vrij naauwkeurig, maar wat de binnenftrceken aangaat is 'er weinig ftaat op te maken, de ligging en grenzen van verfcheiden koningrijken, van welken in deze gefchiedenis melding wordt gemaakt, maar zeer onvolkomen bekend zijnde aan de Europeanen en aan de Dahomans zelve, gelijk ik gelegenheid gehad hebbe in verfcheide aantekeningen te doen opmerken. Zelfs vind men den afitand tusfehen de  4» VOORREDEN, de beide zelfde plaatzen verfchilknde bepaalt door die genen die dien grond bereist hebben. Bij voorbeeld, van 't zeeftrand van Whydah tot Abomey, welke misfchien van de Europeanen de meest betreden grond in Afrika is, wordt de affland door de Heer Lambe berekend te zijn o co mijlen, terwijl de Heer Nor ris die fteh op 112 en de Heer Dal zei enkel op 96 mijlen. Dit is 't alleen niet, de namen zelfs van dezelfde plaats luiden zoo verfchillend als de ligging en de afïtanden. Whydah, gelijk het door de inboorlingen wordt uitgefproken, die een Herken klank aan de W geven, gelijk die in Whip, wordt door de Franfchen gefchreven Juida; door de Hollanders, Fida, enz. Eyeo wordt op zeer verfchillende wijze gefchreven, gelijk in de aantekeningen te zien is, en niet zoo als naar mijne gedagte de regte benaming is, namentlijk Gaga. Snelgrave neemt Mahee voor Eyeo, het welk hij Yahoo noemt, en zeer na aan den arabifchen klank Gago komt. Gago, zoo als Leo het noemt, wordt Kuku gefchreeven deor de overzetters van den Niibifchen landbefchrijver, en Gugoo bij de Afrikaanfche ontdekkers. Asfiants klinkt Ashanteey wordt van zommigen genoemt Inta_; welke land- ftreefc  ( VOORREDEN. xin ftreek ik gisfe ce zijn ons Tappah: ik zou nog verfcheidc andere namen kunnen opnoemen, die, fchoon een zelfde plaats betekenende, eenen gansch anderen klank fchijnen te hebben. Zoo dat het in dergelijke gevallen dikwijls moeilijk is uit boeken of van reizigers de eenzelvigheid van veele fteden en landürecken te bepalen: gelijk ik even als anderen, die dat werk ondernamen, bij ondervinding bevonden hebbe, en waarvan n ik in 't vervolg meer zal zeggen. Dit zoo zijnde moeten wij het waarfchijnlijke opmaken uit de omftandigheden of uit gisfingen, wanneer wij langs geenen anderen weg wegens de daadlijke ligging der plaatzen kunnen onderrigt worden: en van beiden hebben wij ons bediend om optemerken dat Dauma en Dahomy; Gago en Eyeo; Inta en Tappah, dezelfde plaatzen waren, en om aan dezelve eene ligging te geven van Abomty en van eikanderen af, vcrfchillende in de aantekeningen van die welke in 't werk zelve gevonden worden; dewijl ik het niet gevoeglijk vond, zonder meerder zekerheid, daar eenige verandering in te maken. Ik zal nu een verflag geven van de reden, welke mij noopte deze verfchillendc namen als namen van dezelfde betekenis aantencmcn, op dat  XIV VOORREDEN-. dar. men deze vrijpostigheid niet befchomve als het enkele uitwerkzel van verbeelding, en in hope dat ik daardoor aan hen, die in 't vervolg verdere navorfchingen willen doen, eenige moeite zal fpaaren: de moeilijkheid, welke aan bijna alle nafporingen wegens de inwendige landkennis van Afrika vast is, is zoodanig, dat door Nigntia op papier te reizen bijna even fchriklijk en dwalende zoude zijn als door het land zelf. De eenzelvigheid van Dauma en Dahomy is duidlijk bewezen uit derzelver ligging, welke in alle kaarten dezelfde is, te weten aan de oostzijde van, en grenzende aan de rivier Volta; fchoon het niet gemakkelijk is nategaan door welk middel de oude landbefchrijvers tot de kennis van deszelfs zoo waare ligging gekomen zijn. Opmerkelijk is het dat de naam van Dauma bij geen fchrijver noch in eenige kaart, die ik gezien heb, voorkomt, dan na de verfchijning van Leo's befchrijving van Afrika; want in 1561 wierd dezelve niet gevonden in de kaarten van Ruscel li; fchoon zelf de latijnfche overzetting van Leo, welke op de uitgave van den fchri£ ver moet gevolgt zijn, toen bereids zes jaaren in 't licht was geweest; zoo dat die waarfchijnüjk door Sanutus moet ingevoerd zijn geworden ,  VOORREDEN. ,xv den, die erkent wordt de naauwkeurigfte verdeeling van Afrika te zijn, en wiens Geographie in 15 8 8 in Venetië in het licht verfcheen. Indien dit zoo zij, want ik heb het boek niet, fchijnt die fchrijver nader bericht gehad te hebben, dan 't gene Leo geeft; want hij heeft niet alleen het koningrijk van Dauma geplaatst in dezelfde ftreek, welke het thans beflaat, maar zelfs de hoofdftad van den zelfden naam bepaalt op negen graden noorderbreedte, waar in de meeste Landbefchrijvers na hem, hem gevolgt hebben, en welks ligging na genoeg de breedte beantwoord van Abomey : terwijl Leo enkel algemeen fpreekt van dit en van verfcheiden andere koningrijken, welke hij zegt bezuiden Ni' gritia gelegen te zijn. Er is eene omftandigheid, welke, fchoon zij enkel een misflag van den plaatfnijder kan zijn, nogthans te aanmerkelijk is, om ons te laten ontflippen; zij beftaat daar in, dat de ftad Daumain de kaart van Plancius (t) gefpeld wordt Dauina. Indien zulks voorbedagtlijk gefchied- de, (*) Leo Boek I. Hoofdft. I. Cf) Deze kaan beflaat een enkel vel, en is waarfchijnlijk eene verklaaring van zijne grooter kaart in 1592 uitgekomen, welke ik niet'hebbe.  Yw VOORREDEN. de, is de naauwe overeenkomst van dien klank met D~awhee, de vorige hoofdftad, nog buitengemeener. In de kaarten, welke tot de Mathemarifche werken van Sir Jonas Moor e behooren, en die in 16 8 i in 't licht kwamen, en welke door Doctor Halley nagezien en voor de pers gereed gemaakt waren, en gezegt worden gemaakt te zijn naar de opgave van de nieuwe Landbefchrijvers toen in wezen, vonden wij beiden het koningrijk en de ftad van Dauma derzelver vorige ligging behouden, en 't is niet dan na dat des Doétors eige kaart in 1700 het licht zag, dat men daar voor Ardra en andere plaat- . zen gefield zag, welke, daar ze door hem zeiven of andere zeelieden gevonden wierden langs de kust te liggen, te haastig vermoed werden diep landwaards in te loopen; dan de verovering van Ardra en Whydah, door de Dahomans, in 1727, bragt nog eens dit oud en krijgs-zuchtig volk te voorfchijn, en plaatfte deszelfs konin^rijk in zijn vorigen ftand, met de geringe naamverandering van Dauma in Dahomy, door kap> tein Snelgrave daar aan gegeven. In veele kaarten vond men een ander koningrijk Daïima, zeer ver ten oosten van dit, van 't welk tot hier toe, zoo ik meen, geen ver- fla0-  VOORREDEN. xwi {lag gegeeven is. San mus zelf plaatse het tweede Dauma met de andere koningrijken van Gotha en Medra, tusfehen Gaogo, Borno en een landftreek , even zoo weinig bekend, als die, waar aan het grenst, Judaerum terra geheten. Maar de onzekere ligging van dit laatfte Dauma in de kaarten, en de bepaalde in de onze, maakt zulk eene twijvelachtighcid fiechts waardig dat men 'er even melding van make. Wat aangaat den naam van Fouin of Foy, welke door de inboorlingen gezegt wordt eertijds die van Dahomy geweest te zijn, dezelve kan wel eene andere benaming van het zelfde land wezen , gelijk die van Engeland voor Brit tan je enz. met welke verdere navorfching ik mijne lezersnoch mij zeiven wil vermoeijen. De ligging van Dahomy of Dauma, eens vastgefteld, zal het naar mijne gedagte niet moeilijk zijn, die van Eyeo natevorfchen. Volgens het zeggen van de Dahomans zou dezelve ten noordoosten van Asfem of Groot-Ar dra zijn; maar het zij ten noord-oosten of ten noord-westen, zeker is het, dat dezelve noordwaards is, en dat het een volk moet zijn onmiddelijk aan Da* homy grenzende; nadcmaal 'er in onze ganfche * * 'ycu<. J. F.  f INLEIDING, anderen. Voedzel of drank, geen zuur in zich hebbende, ondergaan geene verandering door h voorafgaande gebruik van deze vrucht; welker uitwerking op zuuren blijft voordduuren, zelfs na 't doen van een maal, fchoon in een veel minder graad. De inboorlingen gebruiken deze vrucht om eene foort van pap fmakelijk te maaken, welke zij Guddoe noemen, en die gemaakt wordt van brood, na dat het zelve te oud bakken is geworden voor ander gebruik. (V) De Dahomans, gelijk de andere bewoners onder de keerkringen, planten tweemaal in 't jaar, te weten in.de lente- en herfst-nacht-eveningen; na welke de regentijden plaats hebben. In- 00 De inboorlingen befchrijven deze bes sli de vrueht van een grooten boom. De Heer Dal zei trok planten van zes of zeven duimen hoog uit deze vrucht, hij trachtte dezelven van Angola naar den kruid-min te Si. Vincent overtebrengen, doch zij llierven onderweg. Hij bewaarde de besfen in geestrijke vochten, in fijroop en gedroogt, doch zij verlooren hare zonderlinge hoedanigheid in alle deze toebereidingen. De plant is een altoos-groen, en de bladen in den kindfehen ftast zijn aan die, van den olijf geljk. J. F.  INLEIDING Indedaad, men kan zeggen, dat zij viermaal of liever tweemaal dubbeld oogsten, want kort na dat de Maize uitkomt, planten zij Callavances, in de tusfchenruimtcn tusfehen de rijen, welke verrichting een zeer fchoon aanzien aan de velden geeft. De taal is die, welke de Portugezen Lingita Geval, algemeene taal noemen, en wordt niet alleen in eigenlijk Dahomy, maar ook in JVhydah en andere afhanglijke ftaten gefproken, als mede in Mahee, en in verfcheide nabuurige plaatzen. Wat aanbelangt den godsdienst der Dahomans, men kan niet wel verwagtcn, dat wij in ftaat zouden zijn daar veel van te zeggen. Dezelve beftaat, gelijk die van veele andere landllreeken in een mengelmoes van bijgeloovige dwaasheden, van welke net niet mogelijk is eenig voldoend bericht aan den lezer medetedeelen. Het Portugeefche woord Feitigo, of gelijk de Engelfchen het uitfpreeken Fetïsh, betekend toverij, is door de meeste Afrikaanfche inboorlingen, die langs de kust wonen zoo wel als door de Europeanen, die daar heen handeldrijven, aangenomen. Dit woord heeft tevens  io INLEIDING. vens eene zeer ruime betekenis, mcenende of de onderfcheiden voorwerpen van aanbidding, 't zij denkbeeldig of lichaamlijk, de daad van aanbidding zelve, of de verfcheidene uiterlijke geneesmiddelen, betoveringen cn bijgeloovige mommerijen der priesters of Fetish - mannen, die menigvuldig in dit land zijn. Zij nemen geen fabbatdag in acht, ten ware hunne marktdagen, welke als dagen van verlustiging befchouwt worden, daar voor gehouden werden: De meeste wilde natiën hebben eenig verward denkbeeld van een verftandig Opperwezen de maker van 't heelal, maar dit denkbeeld niet gemakkelijk verftaan wordende van een volk, dat weinig van overnatuurkunde weet, hebben zij zich eene verfcheidenhcid van lichaamlijke wezens als voorwerpen van godsdienstigheid uit verkozen, zodanige, als de zon, de maan, levende dieren, boomen, en andere zelfftandi^- o heden. De Tijger is de Fetish van Dahomy; de Slang, die van Whydah. Onder de uiterlijke geneesmiddelen of betoveringen, is hetvoornaamfte een reep pergament, op 't welk een fpreuk van den Koran gefchreven is, en dooide inboorlingen gekogt wordt van de mdören, die  INLEIDING. 11 die dit land komen bezoeken. Zulk een reep of fnipper hangen zij in hunne vertrekken op, welke vertrekken insgelijks opgefiert zijn met ruwe mismaakte afbeeldingen, bevcrwt met bloed, befmeert met palm-olie, bedoken met vederen, beklad met eijcrcn en met andere ongerijmdheden , welken alle optenoemen den lezer vcrveelen en tot geen nut vcrdrekken zouden. Wij zullen derhalven ons met den godsdienst van dat volk niet langer ophouden, maar overgaan tot de regecring en de zeden der Dahomans ? welke verdienen van naderbij befchouwt te worden ; de eerde is het volkomenfte despotismus, dat 'er op de ganfche wereld beflaat. Het flaatsbedier duldt niet, dat 'er een middendand plaats hebbc tusfehen koning en flaaf, ten minde in de koninglijke tegenwoordigheid, bij welke de eerde daatsdienaar verplicht is zich met zoo veel laagheid te krommen en voor den vorst nedertewerpen als de geringde onderdaan; alle erkennen zij het recht, dat de vorst heeft, om naar welbehagen over hunne perfoonen en eigendom te befchikken. Evenwel buiten de grenzen van 't paleis, genieten de ministers zeer uitdeekende voorrechten, 'tls waar,  12 INLEIDING. waar, 't is hun verboden zolen onder hunne voeten te dragen en andere lieraden tot de koninglijke waardigheid behoorende; of gebruik te maken van zulk een zonnefcherm als een blanke (ji). Hunne minderen nogthans moeten hen groeten met gebogen knieën en met handgeklap : zij mogen op hooge ftoelen zitten, te paard rijden, zich in hangmatten laten dragen, zijde dragen, een talrijken lloet houden, met groote zonnefchermcn van hunne eige foort, vlaggen, trommels, trompetten en andere fpeeltuigen praaien; maar bij hunne intrede binnen 's konings deur worden alle die praalvertooningen afgclegt of achtergelaten. De zijde kleeding wordt vervvisfeld met een grover overrok en broek (F) van katoene ftof en in 't land zelf gemaakt; de hals is (et) Zie hier achter het leven van Adahoonzou II c. I. (b~) De noodwendige nederbuigingen voor de majefteit, befmet onvermijdelijk de kleeding. De minister moet derhalven, bij elk bezoek, van gewaad veranderen. Ook zijn indedaad de Dahomans ten allen tijde zeer zindelijk in hunne perfonen, vooral in hunne fpijze en in hun huis, keuken en tafel gereedfchap. In 't land wordt een zeer goede zeep gemaakt van palmolie en pot-asch.  INLEIDING, Ti/ is verfierd met een kostbaar fnoer koralen; een paar breede zilveren armbanden omvangen 't gewricht van de hand; op zijde hebben zij een fabel met een zilver gevest, terwijl zij in hunne vuist een elpenbeene knods houden. Aldus uitgedost, houd altoos een der ftaatsministers de wacht aan de poort van het paleis; en in dat gewaad alleen mag hij binnentreden, 't welk altoos moet gefchieden met deuiterfte zorgvuldigheid en eerbied, en niet voor dat de monarch daar toe verlof heeft doen geven door eene der vrouwen. Bij zijne intrede kruipt hij naar de gehoorzaal op handen en knieën, tot dat hij in 'sKonings tegenwoordigheid komt, als dara ligt hij zich plat op zijn buik, zijn hoofd in 'e: ftof wentelende, en zich uitlatende in de vernedercndfte bewoordingen. Wanneer hij geboden wordt te naderen,, ontvangt hij 'skonings bevelen, of deeldt de eene of andere zaak mede, doch altoos in eene liggende geftalte, want het is niemand geoorloft te zitten, zelfa niet op den grond, in de koninglijke tegenwoordigheid, de vrouwen alleen uitgezonderd y era evenwel moeten zij de aarde kusfen, wanneer zij 's Konings boodfchap ontvangen of overbrengen» **** 'sKör  ï4 INLEIDING. 's 'Konings zoonen , de vermeende erfgenaam niet uitgezonderd, hebben geen rang; zij zijn verplicht de ftaatsbedienden te groeten met handgeklap en in eene knielende geftalte. Bij zulke gelegenheden nogthans haasten deze officieren zich, uit eerbied voor het koninglijk bloed, hen bij de hand te vatten, en uit zulke nederige houding opterichten. De Koning en al deszelfs onderdaanen ontvangen vreemdelingen met de aanmerkelijkfte vrien* delijkheid. Afgezanten, van wat ftaat ook, zijn niet genoodzaakt de etiquette der Dahomans van den ceremonie - meester te leeren. Elk begroet den oppervorst naar zijn's eigen lands- " wijze. Men plaatst voor de gouverneurs en ' fcheeps-kapiteinen, ftoelen, waarop zij zich ge- • dekt nederzetten tot dat de Koning zich vertoont , als dan ftaan zij op, buigen en ontdekken zich, waarna zij zich weder plaatzen op hunne ftoelen en hunne hoeden opzetten, 't Is zomtijds gebeurt, dat der Dahomans - monarch 'de hand. fchudde met een Europeaan; dan, zulks is een ongemeen teken van koninglijke toegeeflijkheid, 't welk niet dan aan eenig groot * gunsteling bewezen wordt. ' Elan-  INLEIDING. i | Blanke bezoekers worden altoos verëerdt mee een glas hartfterkenden drank, door 's Konings eigen hand gevuld, hetwelk men niet zonder hem te beledigen zou kunnen weigeren (a~), Der< gelijke gunsten worden gretig aangenomen van zijne eigen onderdanen, niet zoo zeer om den drank, maar om de eer die zij daar in ftellen. Bij zulke gelegenheden gaat de onderdaan op den grond liggen, terwijl de Koning hem de vlesch aan den mond houd. In deze houding moet hij drinken tot dat de koning de hand te rug trekt, 't welk zomtijds niet gefchied voor dat de vlesch geledigt is, vooral wanneer de vorst het in den zin heeft den drinker een pots te fpeelen. De (a) Een Èuropeaans gouverneur bij zijn eerfte bezoek, een glas jenever aangeboden wordende, weigerde het. Toen men hem onderrichte, dat het bij diergelijke gelegenheden, 'slrnds gebruik was, dat gene te dr nken, wat de Koning eigenhandig had ingefchonkena bleef hij aanhouden te verzoeken daarvan verfchoontte worden, en zeide dat hij zich ongefteld bevond, waarop de minister, die de wacht had, hetglasnam, het vocht in een kleene calabash, welke hij bij zich droeg, overHortte, en vervolgens afdronk, want geen onderdaan mag in 's Konings tegenwoordigheid uit een glas drinken. /Jf 3jf 5ff sfc  ï 6 INLEIDING. De eerbied der Dahomans voor hunnen oppervorst is zoo groot, dat hunne gefchiedenis geen enkel voorbeeld leverd eener ontthrooning. Het leerftuk van lijdelijke gehoorzaamheid en geen' wederftandbieding is algemeen onder hen, en de drukkendfte bevelen van den Monarch worden zonder gemor gehoorzaamdt. De fchijnbaare lage vernedering van de ministers op dagen van openbaare gehoorgeeving werkt krachtdadig mede om 't volk in onderdanigheid te houden. De lager zoort houdt geene hulde voor onredelijk, welke zij door de eerfte bedienden van ftaat aan den monarch ziet betalen; het eenig voorrecht, 't welk deze ftaatsministers hebben is, in de koninglijke tegenwoordigheid zich het naast aan 's Konings perfoon nedertewerpen, en als middel te dienen, door welke zijne gerïngfte onderdaanen met hem fpreeken; want niemand dan de eerfte officieren mogen onmiddelijk een mondgefprek met den oppervorst hebben, fchoon op een afftand, dat zij maar even kunnen verftaan worden; zijnde het beneden de waardigheid des Konings aangefproken te worden door, ofte fpresken tot het gemeen. Dan daar deze vernedering openlijk ten ftrengfte wordt in acht ge- no-  INLEIDING. *7 nomen door de ftaatsministcrs, veroorloft men hen in bijzondere gehoorverleeningcn gcmeenfamer te verkeeren, en in deze laatfte bijeenkomften worden alle. openbare zaken zoo van wetgeving als uitvoering behandeld. De Koning van Dahomy onderhoudt eene aanzienlijke legermagt onder 't bevel van een' Agaow (V) of veldheer, met verfeheide ondergefchikte. krijgsofficicren, die zich zeiven ten. allen tijde gereed moeten -houden, om op 't bevel van den oppervorst te velde te trekken.. De betaling dier troepen hangt voornamentlijk af van den voorfpoed der vcldtogte.n, in welke, zij dienen. Bij ongemeene gelegenheden moet al wat manlijk en. in ftaat is wapens te dragen zich bij het vaandel van den opperveldheer, voegen; trekkende iedere Caboceer aan 't. hoofd van zijn eigen ,volk op. Zomtijds trekt de Koning> aan 'ï hoofd zijner troepen te velde, en bij groote gebcurtenisfen aan 't hoofd zijner vrouwen Weifa) Mistehien van het Turkfche woord, Aga, (JO Zie hier achter het leven van Trudo HoofdftIX. En 't Leven van Adahoonzou, Hoofd. Y. * * * * 0  ï 8 INLEIDING. Welke ook de manhaftigheid der Amazoor nen onder de ouden moge geweest zijn, dit is eene nieuwigheid in de hedendaagfche gefchiedenis, over welke wij niet ligt behooren heen te ftappen. Binnen de wallen van de onderfcheidene koninglijke paleizen in Dahomy bevinden zich niet minder dan drieduizend vrouwen ingefloten. Verfcheide honderden van dezelven worden in den wapenhandel opgebragt, onder eene vrouwlijke veldoverfte en mindere officieren, door den Koning aangefteld, op dezelfde wijze als die onder den Agaow. Deze krijgsheldinnen worden geregeld geöeffend, en verrichten alle de krijgsbewegingen met even zoo veel bedrevenheid als foldaten van 't mannelijk geflacht. Zij hebben haare groote zonnefchermen,,haare vlaggen of vaandels, haare trommels, trompetten, fluiten (a) en andere muzijkale ' fpeel- (&) Er is weinig lofwaardigs te zeggen van eenire hunner muzijkale fpeeltuigen, uitgezonderd vnn de fluit» welke fchoon de eenvoudigfte, die men bedenken kan, zijnde aan beide einden open, met een kleine keep aan *t"mond-einde, waar dezelve dun is uitgefchraapt, om de_ lucht te yerdeelen, zeer aangename toonen voord» brengtj  INLEIDING. i 9 fpeeltuigen. In één woord, het zonderlinge van deze inftelling mist nooit de aandacht te trekken van de Europeanen, wanneer men onder andere vreemde vertooningen hen onthaald met het ongewone tooneel eener monftering van vrouwelijke troepen. • Het voornaamfte deel van het openbare inkomen, beflaat in vrijwillige giften, welke door de onderdaanen betaalt worden, ten tijde der Customs (V), wanneer de Caboceers (b) en handelaars famenkomen, om hunne fchattingen optebrengen, ieder naar zijne bijzondere omftandigheden. Bchalven deze wordt 'er een tol brengt; en wij kunnen met waarheid verzekeren, hoe ongelooflijk zulks moge voorkomen aan hedendaagfche Cognescer.ti, kenners of liefhebbers, welke ontkennen, dat de ouden gebruik maakten van de harmonie of gelijkluidenheid, dat *s Konings vrouwen de paaring van ic volmaaktfte famenftemming verftaan en uitvoeren met terfen en quinteu; en hare kleine arias zijn niet. onaartig. (ö) Eene jaarlijkfche plechtigheid, van welke opzijn plaats eene verklaaring zal gegeven worden. (3) Van hec Portugeefche woord Cabeceiro een hoofd» man» * * * * .  so INLEIDING. tol geheven op koopmanfchappen; ook brengen de gevangenen, die men in den oorlog maakt, iets op; want zij, die van dezelven ter markt gebragt worden, worden ten voordeele des Konings verkogt; dan, daar hij eene zekere fom betaalt voor iederen gevangenen, dien zij opbrengen, en daar het grootst gedeelte der gevangenen (a) ter dood gebragt wordt, en 'er dus flechts een gering getal ter verkooping overblijft, moet het weinige dat daarvan komt, ver t'e kort fchieten, bij het gene het kost om hen te bekomen. De welbekende fchelpen, welke men Cauris noemt, en van de Maldivifche eilanden komen, maken het gangbaar geld van dit land uit, waar één duizend van dezelven een Engelfche halve kroon uitmaken. In 't land geeft men dezelven bij enkele fchelpen uit; maar wanneer de Koning 'er mede betaalt, gefchied zulks in fchelpen aan fnoeren geregen, van iederen fnoer wordt een veertigfle gedeelte afgerekend als een fteek- (a) De Koning betaalt .insgelijks^voor de hoofden der&verflagenen.  INLEIDING. fteekpenning voor 'sKonings vrouwen, die dezelven doorbooren en aan draaden rijgen. (7<0 Wanneer 'er ecnig openbaar werk te verrigten is, als het opbouwen of herftellen van koninglijke gebouwen, roept de Koning zijne Caboceers bijeen, en verdeelt het werk onder hen, betalende hunnen arbeid. Op deze wijze wordt het werk met fpoed verrigt. Behalve dergelijke noodzakelijke uitgaven betaalt de Koning jaarlijks eene aanzienlijke fchatting in cauris en koopwaaren aan zijnen geduchten nabuur den Koning van Eyeo: een gedeelte daarvan wordt goedgemaakt uit het gene die ftaaten opbrengen, welke cijnsbaar zijn aan Dahomy. Het overfchot van de koninglijke fchat wordt, bij verfchillende gelegenheden , met eene milde hand uitgedeelt aan de grooten van Dahoman, en zelfs aan geringer onderdanen, zoodat ontvangst en uitgaaf ten 00 Een tafel van derzei ver waarde zal men aantreffen in eene aantekening hier achter; de benamingen, welke men aldaar vind, worden insgelijks in andere berekeningen gebruikt; zoodat wanneer zij een leger van 10,000 foldaten willen uitdrukken, zeggen zij twee cn een halve cabes; of twee cabesf en tien galitias. * * * * -  INLEIDING. ten naastenbij gelijk ftaan; en het geld, 't welk van 's Konings onderdanen en leenmannen naar de koninglijke koffers vloeit, komt op deze wijze weder onder 't volk. De Koning van Dahomy heeft verfcheide paleizen, welke elk een ftuk gronds beflaan van ten naastenbij een Engclfche mijl vierkant. De befchrijving van dat te Calmina zal voor alle de overige dienen. Dit paleis, of Simbomy, welk in de taal van 't land een groot huis betekend, wordt omvangen van eenen zeer vasten klei-muur van eene vierkante gedaante en omtrent twintig voeten hoog. In 't midden van elke zijde is een wacht" huis, met twee fchildwachtcn aan de poort, en een wacht van gewapende vrouwen en gefnedenen van binnen. Op de met riet gedekte dak- * ken van deze wachthuizen plaatst men in rijen, op kleene houte pinnen, verfcheide menfchelijke bekkeneelen. Zoodanige der binnenplaatzen, welke de Europeanen gelegenheid hadden te zien, beftaan uit groote ruimtens, welke met eikanderen gemeenfehap hebben, gemeenlijk vierkant of langwerpig zijn, omringt met muuren van klei. • In elk van dezelven is eene foort van piaz-  INLEIDING, «3 piazza, gallerij of loots, gemaakt yan ftaaken, van omtrent zeven of agt voeten hoog, in den grond geplaatst op de wijdte van omtrent twaalf of veertien voeten van den wand. De tusfehen beide ruimte is bedekt met een fchuins riet-dak, onderfchraagt door een latwerk' van bamboes, rustende op de ftaaken en reikende tot aan den top van den muur, welke in dit gedeelte insgelijks omtrent twintig voeten hoog is, fchoon Hechts agt of tien voeten aan de andere zijde van de ruimte. De vloeren van deze binnen' plaatzen zijn van de gemeene aarde van 't land; maar onder de afdakken is de grond eenige duimen hooger, en beftaat uit een laag van ftijve klei, welke de vloer uitmaakt; op zommige plaatzen is de muur gewit of met een foort van pijpaarde beftreeken, welke een voordbrengzel van 't land is. In *t midden van 't paleis ftaat een groot gebouw, van twee verdiepingen, en omtrent dertig of veertig voeten hoog; zoo dat men den top van't zelve van buiten zien kan. Dit huis fchijnt meer aangelegt om vertooning te maken dan tot gebruik; want de Koning bewoond het nooit. 't Geheel gelijkt eenigzins naar eene verzameling van boeren openplaatzen» met  84 INLEIDING. met lange met riet bedekte fchuuren, veldlootzen voor vee en karren, en lage leem - muuren, om ze van eikanderen aftezonderen. Het binnenfte van het paleis is niet zoo gemakkelijk te befchrijven. De binnendeelcn worden zeldfaam door een manlijk wezen betreden, en de afgezonderde vertrekken voor de vrouwen worden met meer dan oosterfche jaloersheid tegen allen indrang bewaakt. De fchrijver (a) had eens eene gelegenheid om verder te komen dan de grenzen van de alreeds befchrevene binnenplaatzen; toen Koning Ahadee ziek was, liet hij hem tot zich komen in zijne bedkamer. Dit was een afgezonderd rond vertrek van omtrent agttien voeten middellijn. Het had een kegelvormig riete dak; Aq muuren waren van klei en van binnen gewit. Er was een kleene verheven grond voor hetzelve gemaakt, uit een muur van omtrent drie voeten hoog, welks top geheel beftoken was met menfchelijke kakebeenderen; het pad, dat naar de deur leidde, was geplaveid met menfchelijke bekkeneelen. De matras en rustbank waren van Eu- . 00 A" Dalzel.  INLEIDING 25 Europeaans maakzel, de gordijnen waren geruit. Het huisraad van de kamer beftond in eene klecne tafel, een kist en twee of drie ftoelen; de klei-vloer was bedekt met een carpet, het welk de fchrijver eenige maanden te voren aan hem verkogt had. De vertrekken der vrouwen , die ieder eene afzonderlijke hut hebben, beflaan, naar vermoeden, het overige der ruimte binnen de muuren van 't paleis, uitgezonderd een kleen gedeelte, dat voor de gefnedenen gefchikt is en voor eenige noodwendige voorraadkamers, of fchuuren, waarin de lijftocht voor des Konings talrijk gezin, zijne Cauris, ijzere ftaven, klederen, wapenen, kruit en lood, en eenige artijkels van Europeaansch huisraad, opgeflagen worden. De laatfte Koning was altoos geneigt alles te koopen wat hij van dit laatfte bekomen kon, als tafels, ftoelen, bureau's, mahonijhoutc - keldervlesfchen, wandelftokken, kokers voor mesfen , en vorken, lepels, zilveren bekers en glas-werk. De fchrijver bragt hem eens een gedreven zilveren beker, met twee handvatten en een dekzel j wegende tweehonderd zes-en-twintig oneen. \ Ge-  s6 INLEIDING, 't Gemeen onder de Dahomans geeft voor te gelooven, dat hun Koning nooit eet. Inde' daad hij eet nooit in 't openbaar, maar hij is niet befchroomt openlijk te drinken. Hij onthaald de blanken, die hem bezoeken, zeer gastvrij. Zij houden menigwerf het middagmaal in Zijne tegenwoordigheid; zomtijds in de gaüerijen of onder de hier voorgemelde afdaken, en zomtijds in de openlucht in eert zijner binnenplaatzen. Bij dergelijke gelegenheden worden de gasten en de tafel tegen de hitte der zon befchut door groote zonnefchermen, welke door bedienden opgehouden worden, die in 'slands gewaad gekleed zijn. De Koning heeft koks, die in Europa hunne kunst geleerd hebben, of ten minften aan de verfcheidene forten der Europeanen aan de kust; zoo dat hij in ftaat is de genen, die hem komen bezoeken, te onthalen op fpijzen, welke naar de wijze van ieders land bereid zijn. Gebrek aan tafelpracht is 'er niet: het tafellaken is gemeenlijk een ftuk nieuw doek, ten dien einde afgefneden; de fchotels zijn van tin of aardewerk; de mesfen en vorken hebben zilveren greepen, De blanken zitten bij die gelegenheden op ftoelen; de Caboceers, en de waar- t  INLEIDING. waarfchijnlijke erfgenaam, plaatzen zich op den grond naast de Europeanen, die hen eenige fpijzen toereiken, welke zij fteelsgewijze eten, zonder mes of vork. Het gewaad der nlartnen in Dahomy beftaat in eene geftreepte witte katoene broek, welker ftof in 't land zelf geweven wordt, waarover zij een ruimen vierkanten rok dragen van hetzelfde of van Europeaans weefzel. Deze rok is omtrent van de lengte eens boeren-kiel's voor de middel foort, maar veel ruimer en grooter voor dë aanzienlijke lieden. Dezelve wordt om de lendenen opgefchort en aan de linkerzijde door twee flippen vastgemaakt, anderen laten die hangen en langs den grond fleepen. Een ftuk zijde of fluweel van zestien of agttien ijards (Engelfche ellen) maakt een rok voor een Caboceer (a). Zij dekken het hoofd gewoonlijk met een hoed van bevers-haair of fik, naarmate van den rang des draagers. De Koning, zoo wel als zommige zijner ministers, dragen dikwijls een hoed met goud (a) Een rok van 25 Engelfche ellen, van fchartaleen fluweel, werd onlangs tot een gefchenk aan een der Koningen op de kust gezonden.  28 INLEIDING. goud of zilver omboord en met pluimen. De armen en 't bovenlijf blijven naakt uitgezonderd wanneer zij reizen of aan eenig ftuk arbeiden, als dan liggen zij het ruime kleed af, en dekken het ligchaam met eene foort van rok of vest zonder mouwen. Zij gaan allen barrevoets, zijnde het aan niemand dan aan den oppervorst geöorloft de voeten te fchoeijen. In de hand dragen zij gemeenlijk een hartsvanger of houten knods. De knods van een ftaatsman is van ivooir, en is een ftuk van groote waarde, uit hoofde dat 'er veel te loren gaat in 't maken van hetzelve; 'er word niet minder dan een geheele olijphants-tand, en wel geen kleene, aan dit teken van aanzien verbruikt. Minder Caboceers draagen eene foort van ftompen fabel, met een breed lemmet en een houten greep, ftrekkende meer tot fieraad dan tot een beledigend wapen. Krijgslieden dragen wat men gemeenlijk een gras-kleed noemt, het wordt daar te lande gemaakt, van palmboombladeren, in drie reepen gefpleten, geknoopt en gewecven. Dit wordt vervolgens geverwt met verfcheidene vuile koleuren, en om de lendenen geflagen. Zij dragen  INLEIDING, a§ gen insgelijks een patroontas van eigen maakzeL een kruit-koker van een kalabas, verfierd met zeer ruwe afbeeldingen en fetishes, welke te famen met de afzichtelijke lïreepen:, welke zij over hun wezen en ligchaamen trekken en fchilderen, hen een zeer vijandlijk voorkomen gecven. Elke Dahomans man draagt insgelijks een tabaks-zakje bij zich, inhoudende tabak, een. vuurfteen, een vuurflag en tondel; ook hebben zij daarbij een of twee tabakspijpen in een nette houten koker; ' De kleeding der vrouwen, fchoon eenvoudig^ be ftaat in een grooter getal artijkels dan dat der mannen. Zij gebruiken verfeheiden floffen, en zakdoeken, van welken zij 'er zommigen om de lendenen gordenen anderen, naar het te pas komt, doen dienen om de borst en het ligehaam te dekken. De hals, de armen en de enkels zijn verfierd met kralen en cauris; om de vingers dragen zij zilveren ringen, of ringen van geringer metaal. Het lel der ooren doorboren zij zoo wijd dat men 'er een pink kan doorfteeken, ook fteeken zij een kraal van die dikte door ieder gat , als zij de vermogens hebben om die te bekomen; anders maken zij gebruik * * * * * vm  So INLEIDING. van een ftuk lak, of van het ftuk van een gepolijste oesterfchelp. Meisjes, die nog niet tot haare rijpe jaaren gekomen zijn, draagen enkel een fnoer kraaien of fchelpen om de lendenen, en jonge vrouwlieden dragen gemeenlijk de borst bloot. De gewoonte van het ligchaam te kerven en te prikken heeft mjiider plaats bij de Dahomans dan bij derzelver nabuuren; zij vergenoegen zich met eene loodregte infnijding tusfehen de wenkbraauwen te maken. Bij de ÏVhydahs kerven mans- en vrouws-perfoonen hunne voorhoofden en wangen op eene wijze welke doet fchijnen als of zij zwaar van de kinderpokjes gefchonden waren. De vrouwsperfoonen merken het benedenfte gedeelte haarer ligchaamen met verfcheiden figuuren. De bewooners der nabuurige ftaaten doen zich insgelijks kennen door de kerven op hunne ligchaamen; en in iedere landftreek volgt men eene bijzondere wijze. De Ardrahs maken eene infnijding in elke wang, en buigen een gedeelte van den rand des vleeschs naar de ooren, en in dien ftand heelen zij de wond. De Mahees worden onderfeheiden door drie lange fchuinfche fneden  INLEIDING. 3* fneden over de eene wang, en door eene kruis» fnede over de andere. Zommigcn doorbooren de ooren, anderen de neus, en fteken in de opening een kraal of cauris. De befnijdenis is algemeen in gebruik bij dé Dahomanfche onderdanen, doch dezelve gefchied 'er niet zoo vroeg als bij de Joden; ook wordt de tijd, om die werking te ondergaan, aan de keus der knegtkens gelaten, wier liefkozingen bij de vrouwlijke kunne niet gedult worden voor dat zij van de voorhuid gefneden zijn. Eene zekere werking, aan deze landftreek eigen, worde insgelijks aan de vrouwsperfoonen geöefFend. (a) De Dahomanfche vrouwen laten zich niet van haare mannen omhelzen geduurende den tijd haarer zwangerheid, noch zoo lang zij zoogen , het welk twee of drie jaaren duurt, noch zoo lang zij de catamonia hebben, geduurende welken tijd zij zich naar eene wijk van de ftad begeven, beftemd om haar te ontvangen. De ligtekooijen, die in deze landftreek op koninglijk gezach gedult worden, zijn insgelijks verplicht zich (a) Prolongatio, videlicet, artificialh labiorum puden* i, capelia tnamillis fimillima. ***** 2  i) - INLEIDING. ■sich in eenen bijzonderen oord optehouden, en onderworpen • om jaarlijks eene fchatting te betalen. Het algemeen karakter der Dahomans beflaat in een mengzel van woestheid en befchaafdheid. Hunne woestheid ftraalt door in 't behandelen hunner vijanden, en in 't vieren van die gswooniens-, welke door 't gebruik van onheuchlijke tijden fchijnen bekragtigt te zijn, onder de meening van eene dankbaare offerande te doen aart de overledenen; in befchaafdheid overtreffen zij zeer verre alle de Afrikaanfche volken, met welken wij tot hiertoe eenige verkeering hebben gehad: zijnde dit het land waar vreemdelingen minst blootgefteld zijn aan befchimpingen, en waar men zich in alle veiligheid en gerustheid kan ter nederzetten. Van hunne dapperheid zullen wij gelegenheid hebben aanmerkelijke voerbeelden bijtebrengen; en van hunne gastvrijheid en edelmoedigheid kart elk vreemdeling getuigen, die eenigen tijd aan de kust van Dahoman heeft doorgebragt. ' De aart van hunne regeering maakt hen zeer achterhoudend in alle flaatsverrichtingen; maar in tijden dat deze achterhoudenheid of om- zich-  INLEIDING. 33 wichtigheid niet te pasfe komt zijn zij ten weer-' fte gul en fpraakzaam. Daar wij alreeds melding hebben gemaaktvan jaarlijkfche gew.oontens, en in \ vervolg van dit werk dikwijls gelegenheid zullen hebben 'er gewag van te maken, zullen wij een korc bericht vooraf laten gaan van dit zonderlinge feest. Bij de aannadering der gewcontens-, welke gemeenlijk gevierd worden kort na kersmis, begeeft de Koning zich van Calmina, waar hij anders het overige van 't jaar zijn verblijf houdt, en reist naar Abomey, zijne oude hoofdftad, en de begraafplaats van. de koninglijke famielje. Omtrent dien tijd zend hij zijne - buitengemeene boden af, die half-hoofden (a) genaamt worden, met zijnen goudgeknopten rotting en begroetingen naar de Europeaanfche Gouverneurs te Grig■whee, hen uitnodigende getuigen te zijn van de plechtigheden van dit feest. Elk (a) Zoo genaamd om dat de helft hunner hoofden gefchooren is. Elk hebben zij verfcheide fnoeren van menfchen tanden om het 't lijf geflingerd als een fokia» ten draagband 3 't welk hen een. wonderlijk aanzien geeft.  34 INLEIDING. Elk Gouverneur brengt een jaarlijksch gefchenk mede voor den Koning, beftaande in een ftuk rijke zijde ftof tot een kleed, benevens eenigen brandewijn en andere artijkels, alles ter waarde van omtrent vijftig ponden fterlings. Deze artijkels worden befchouwt niet als fchattingen, welke zij voor hunne forten betalen, maar als een teken van vriendfchap en goede verftandhouding; want de Koning draagt zorg hen te overtuigen dat hij die gefchenken niet aanneemt uit hoofde van derzelver waarde, dewijl hij altoos meer dan het gelijkwaardige daarvan in de plaats geeft; namentlijk eene jonge flavin, welke hij aan ieder hunner fchenkt onder de benaming van eene waschvrouw; en ten minften één ftuk fijn Katoen voor een halve-kiel. Behalven dit onderhoudt hij hen geduurende hun verblijf te Dahomy met de grootfte milddadigheid en vriendelijkheid; gevende hen van tijd tot tijd fchaapen, gcvogelt en andere artijkelen, en deelende aan hun gevolg overvloed van pitto (V) en meel uit. De (» Eene foort van fchraal bier, van mais of milhio gemaakt, 't geen géén onaangenamen drank is.  INLEIDING. 35 De Tavougah, of Onderkoning van Whydah , heefc last om aan de blanken een genoegzaam getal dragers en hangmat-mannen te bezorgen,, als mede eene gewapende wacht; doch deze laatfte word zelden aangenomen, niet uit hoofde van zuinigheid, want deze lieden krijgen geene betaling van de Europeanen, uitgezonderd omtrent de waarde van een ftooter ieder in cauris voor hun daaglijks onderhoud; maar om dat de reis altoos volkomen veilig afgelegt wordt, en de reizigers op weg alle oosterfche gastvrijheid ontmoeten; want daar zijn eene foort van karavanfera's in de fteden, welke zij doortrekken, welke aangelegt zijn om hen te onthalen. Op hunne aankomst worden zij ontvangen door de Caboceer van de plaats, welke hun zoodanige ververfingen en noodwendigheden aanbied als het land opleverd, en vriendelijk hen aandringt hem hunne behoeften te kennen te geven, welke hij gereedlijk voldoet. Op hunne aankomst te Abomey worden zij met gefchut begroet, en zoo lang zij 'er zich ophouden gehuist in de vertrekken van den Ceremonie-meester. Zij worden, gelijk ik reeds gezegt hebbe, rijklij k voorzien van fchaapen ***** 4 vleesch *  36 INLEIDING. vleesch, gevogelt, en andere artijkels voor hunne eigene rafels en voor die van hun gevolg; die alles worde hen van tijd tot tijd toegezonden door den Koning of diens Caboceers. Het vieren der gewoontens blijft gemeenlijk een maand aanhouden, geduurende welken tijd zer om den vierden, of markt-dag, eene openlijke vertooning plaats heeft; de tusfehenbeide dagen worden befteed in alles gereed te maken. Over 't geheel zou alles een vermaaklijk tooneel leveren, ware het niet om de menigte menfchen, welken 'er jaarlijks geofferd worden alleen om, volgens de taal van 't land, de graven te befprengen van de overledene koninglijke famielje. Et> Voyage te Guinea, p. \66. 16$. A 5  io GESCHIEDENIS van zoo als Tooree, Weemey, Offra, "of Klein-Ardra, enz. zal het alhier genoeg zijn den lezer wegens derzei ver ligging te verwijzen naar de kaart, fparende haare ftaatkundige betrekkingen tot dat dezel/e van genoegzaam belang zullen geworden zijn om 'er in onze gefchiedenis acht op te fiaan. Van de binnenlandfche koningrijken wordt, dat ten westen van Dahomy, Mahee genaamt; dat ten noord - westen, Eyeo." S n e 1 g r a v e noemt het eerfte van deeze Yahoo; maar daar weinig of niets van beiden bekend was voor de regeering van Trudo, behoort derzelver befchrijving eigenlijk tot de gefchiedenis. De Tappahs, ten noord-oosten van Eyeo, waren ten zijnen tijden onbekendt, en zelfs tot nog maar onlangs, toen zij zich zeiven zoo geducht maakten voor de Eyeos als deze zich gemaakt hadden voor alle de zuidelijke natiën. Zoodanig waren de ftaaten welke Dahomy omringden, en zoodanig hunne harrewarringen en onderfcheiden belangen ten tijde van T r ud o's komst tot den troon; toen 'er zich een nieuw tooneel opende, het welk aan wijzer natiën doet zien, hoe rasch een kleene ftaat te  DAHOMY. ii geducht kan worden, en hoe nodig het is, tot haar eigen behoud, zoodanige verbintenisfen te maken, als in ftaat zijn de fchaal van vermogen in evenwigt te houden. » TWEEDE HOOFDSTUK. ' Trudo vangt de regeering aan — zijne gemaklijke veroveringen. — Gezantfchap van de Zee-flaaten. Hij tast Ardra aan en verovert het. GuadjaTrudo, zomtijds genaamt Trudo A u d a t i, beklom den troon van Dahomy in 't jaar 1708, zijnde hij toen omtrent negentien jaaren oud. De gefchiedenis van het vroege gedeelte zijn's levens is niet tot ons gekomen; maar indien wij het oog flaan op zijne binnenlandfche veroveringen, voor dat hij zijne wapenen tegen de volken wendde. die langs de kust woonen, moeten wij bekennen dat hij bereids den naam van een groot bevelhebber verdiend had. Veele dier landen worden door de inboorlingen opgenoemt, onder anderen Didouma en Po-  ia GESCHIEDENIS van Povey, ten noord-westen van Dahomy gelegen; het laatfte moet zeer aanzienlijk geweest zijn, dewijl hij het bcflemde tot een vaderlijk erfdeel voor den waarfchijnlijken erfgenaam. (a~) Een man, van zulk een geest als Trudo, moest door een weinig ondervinding opmerken, van hoeveel meerder kracht de Europeaanfche wapens in den oorlog zijn, dan die welke door de binnenlandfche volken van Afrika gebruikt werden; en hieruit moest hij opmaken van hoe veel aangelegenheid het voor hem zoude zijn zich meester te maken van de zeekust, alwaar alleen die wapenen te bekomen waren. Want om die te krijgen door de hand der kustbewooners was, op zijn best, gewaagt en onzeker. De ijverzucht van dezen moest niets zoo zeer verlangen dan aan anderen die middelen te onthouden door welken zij even zoo geducht konden worden, als zij zich zeiven rekenden te zijn; en om ( . : 11ONIKG VAH BA H O BOT T^HX^KllT GEHOOH   D A H O M % 15 veldoverften. met niet minder geheim dan fpoed, naar Ardra afzondt. De Koning van Ardra ontving nogthans langs den een' of anderen weg kennis van Trud o's oogmerk, en zond zonder draalen afgezanten naar Whydah, dezen bedreigden inval voordragende als de gemeene zaak betreffende, ver1 zoekende om dadelijken bijftand. Whydah, aan verdeeldheid overgegeven en van allen raad ontbloot, kon eeniglijk den Koning van Ardra befchouwen als een magtigen mededinger, die dikwijls zijnen handel ftoorde, en wiens vernieling eerder gewenscht dan belet moest worden» De Koning van Ardra weigerde derhalven aan 't verzoek te voldoen, en de oogeh fluitende voor de Vernieling van zijnen nabuur, werkte hij den overwinnaar in de hand, die kort daar na zijne wapenen insgelijks tegen hem rigtté. Ardra te leur gefteld, doch niet ontmoedigt, maakte alles gereed om den vijand ftoutmoedig tegen te trekken. Zijn leger beftond in omtrent vijftigduizend mannen. 1 De ftrijd was even hardnekkig als vinnig en verfchrikkclijk. Drie dagen lang weerftonden zij de Dahomans, en niet voor dat hun Koning gefneuveld of krijgsge- van-  \6 GESCHIEDENIS van vangen ( GESCHIEDENIS van DERDE HOOFDSTUK. Verflag van de Eyeos. — Hoedanig hun Koning als leenhouder regeert. Hun vorigen inval in Ardra. — Vallen in Dahomy — worden door een krijgslist geflagen. —■ Verfchrikkelijk voor de Dahomans. — Trudo's doel, indien zij mogten wederkeeren. Het koningrijk Eyeo O) ligt veele dagreizen ten noord-oosten van Abomey, aan gene zijde van een groot vermaard meir, de bron of oorfprong van verfcheidene groote rivieren, welke zich in de baai van Guinéa ontlasten. (£) Het volk 00 Ojeo, Oiyou geheten, Barbot enz. Waarfchijnlijk is dit het koningrijk Gago, 't welk ten noorden van Dahomy ligt, op een afftand van agt of tien dagreizen. De moorfche diep uit de keel gehaalde G ten naastenbij als een harde H klinkende, als in het woord Geerge, door de Spanjaards Jorje gefpelt en uitgefproken Horkè of Horchc; van waar Gago kan uitgefpro'ieu zijn geworden Haho, Haiho, of Haiko. (b) Snelgr. p. 55- 1 *  DAHOMY. m' volk van dat rijk is talrijk en krijgszuchtig, en het zonderlinge daarvan is, dat hunne legers geheel beftaan in ruiterij; en daar iedere woeste natie door eene zekere wreede wijze zich zelve geducht maakt voor hare vijanden, had dit volk, zoo als men verhaalt, de gewoonte om die genen, die het in den ftrijd velde, de teeldeelen aftefnijden, zoodat niemand, op ftraffe des doods, beftaan durfde een vijand krijgsgevangen te maken, die niet voorzien was van een honderdtal dezer zegetekenen (jd) De Eyeos worden van een Koning geregeerd, niet minder oppermagtig dan de Koning van Dahomy, echter onderworpen aan eene ftaats,regeling, te gelijk vernederend en ongemeen. Wanneer het volk in 't begrip gekomen is dat hun Vorst {legt regeerd, welk begrip hen zomtijds bedrieglijk ingeboezemt wordt, door de konstgreepen van zijne onvergenoegde ministers, vaardigen zij eene bezending aan hem af met een gefchenk van papegaai's-eijeren, als een blijk van gezach, waarmede de afgezondenen bekleed zijn, en om aan hem te vertoonen dat daar de last der re- gee- (ji) Bosm. p. 374. B 3  12 GESCHIEDENIS van geering hem zoo zwaar valt, zij het voüïrekt nodig achtten 'hem van die zorg te ontheffen, en hem eenige rust te verfchaffen. Hij bedankt daarop zijne onderdanen voor de zorg, welke zij voor zijne rust dragen, begeeft zich mar zijne kamer als om te gaan flapen, roept zijne vrouwen bijeen, die hij belast hem te worgen. Dit bevel wordt terftond ter uitvoer gebragt, en zijn zoon beklimt ongeftoord den troon op de gewoonlijke voorwaarde^ dat hij de teugels der xegeering niet langer in handen zal houden .dan hij de goedkeuring van 't volk verdient, (ö) Deze natie fchijnt de eerfte geweest te zijn, van welke in dat gedeelte der binnenlanden van ■Afrika de Europeanen eenige kundfchap gehad hebben. Bosman fpreekt van een' inval in Ardra 5n "1698, welke gefchiede door een vermogend inlandsch volk, hetwelk, volgens zijne befchrijving geen ander kan geweest zijn, dan de -'Eyeos; ook vernemen wij' van hem, dat zommige Ardraas, die door hunnen Koning of door deszelfs Caboceers flecht waren behandelt geworden, zich tot dezen binnenlandfchen Vorst ver- («) De Heer Norris.  D A H O M Y. 23 vervoegden om herftel, en dat deze een gezant zond, om den Koning van Ardra over die klagten te onderhouden en te doen weten, dat, indien deszelfs Onderkoningen en andere beampten het volk in 't vervolg niet billijker en liefderijker behandelden, hij genoodzaakt zou zijn, hoewel tegen zijn wil, tusfehen beiden te komen. De Koning van Ardra ontving deze vermaning met verachting, en'bragt den afgezant om 't leven \ doch de Koning van Eyeo wreekte zich op eene verfchrikkelijke wijze: zijne troepen vielen als een vernielenden vloed in Ardra (V),* verwoestten fchier de helft van 't koningrijk, en 't geen te gelijk zijne geftrengheid en billijkheid kenfehetst, is dat niettegenftaande zijn krijgsovèrfte zulk eene treffelijke overwinning behaalt had, hij hem op zijne terugkomst deed Ophangen, om dat hy den Koning van Ardra, die («) De Eyeos zeggéh, dat de WhydaKs in Ardra vielen met tienmaal honderd duizend paarden, waaruit men , zonder dit letterlijk optevatten, mag veronderltellen, dat het getal verbazend groot moet geweest zijn. Wat verder zullen wij zien, welk denkbeeld de. Dahomans van de talrijkheid eens legers van Ey^ hadden. B 4  s4 GESCHIEDENIS van die de oorzaak van al het onheil was, niet had juedcgebragt. 't Was deze natie, die kort na de verovering van Ardra, Trudo den oorlog aandeed .op de aanhitzing van verfcheiden gevlugte Vorllen, wier vaders door de Dahomans overwonnen en verflagen waren. Zij trokken in Dahomy met eene verbazende bende ruiters, die op eene menigte duizende beliep. Trudo ververliet daar op terftond Ardra, en alhoewel hij niet dan voetvolk had (a), doch dat zoo wel vuurwapenen als zwaarden voerde, had hij eenige hoop, dat hij hen ten minden zou kunnen weêrftaan. Hij wist evenwel, dat zij goede ruiters, en gewapend waren met bogen, werppijlen , en fcherpe zwaarden, dat zij daarenboven moedig en dapper waren, en door de omliggende landftreeken fchrik verfpreid hadden; hij (*) Er zijn weinig of geen paarden in Dahomy, en die 'er zijn, zijn zeer klein; dit was indedaad het geval ten tijde van Leo (^omtrent 1492) toen goede paarden , uit het noorden van Afrika, te Gago tot een hoogen prijs gekogt werden; misfchien met oogmerk, om bet ras te verbeteren en zich eene talrijke ruiterij te verfchaffen.  DAHOMY. 25 hij wist insgelijks, dat hij te ftrijden had in een open land, waar het paardevolk zoo veel voor uit had; doch dit alles kon zijnen ftoutmoedigen geest niet vervaaren. Hij trok moedig tegen den vijand op, en onder diens bereik komende, hield hij een zoo geregeld fterk muskettenvuur, waarvan de paarden zoodanig verfchrikten, dat derzelver berijders met geen mogelijkheid een geregelden aanval konden doen op de Dahomans. Desniettegenftaande waren zij zoo talrijk, en zij ftreeden zoo hardnekkig, dat na een gevecht van vier dagen, de troepen van Dahomy ten ukerften afgemat waren en alles cis verloren fcheen; in dat netelig tijdftip bediende de Koning zich van een krijgslist, den verlichtften veldoverften waardig, en van welke men zich verfcheide malen met evenveel voordeel , zoo wel in oude als hedendaagfche tijden bediend heeft. Trudo had in zijne legerftede zeer veel brandewijn, ten dien tijde, een der voornaamfte artijkels des Franfchen handel's met Guinea. Hij befloot denzelven met veele andere goederen van waarde in eene ftad, welke niet ver. van zijn legerveld was, te^ laten, en onder begunftiB 5 ging  zó GESCHIEDENIS van s ging van den nacht trok hij tot op eenen behoorlijken afftand te rug. Toen de Eyeos des morgens zagen, dat de vijand de vlugt had genomen, begonnen zij, verzekert van de overwinning , de ftad te plunderen en in den brand te fteken, en hunnen lust te voldoen aan den verraderlijken drank: deze bedwelmde hen kort daar op zoodanig, dat het grootst gedeelte van hun leger zich niet langer op de been kunnende houden, op den grond nederviel. Juist ten dien tijde vielen de Dahomans, die bij tijds kundfchap hadden van de wanorde, in welke de vijand zich bevond, met verdubbelde woede op hem aan, doodden een groot aantal, en floegen de overigen volkomen op de vlugt; en zij die ontkwamen, waren derzelver veiligheid aan de fnelheid hunner paarden verfchuldigt (a). Op 00 De Dahomans geven voor, dat in'ïvijands vlugt, de fchrik der Eyeos zoo groot was, dat een groot aantal in de diepe gracht, welke om Dahomy is, nederftortte en omkwamen, zoo dat dezen tot een brug veritrekten, welke de vlugt der overigen begunfcigde. Capt. Fayrer. ,  D A II O M Y. 2? Op deze wijze zuiverde Trudo gelukkiglijk ;zijn land van eenen geducb'tcn vijand: dan hoe gedeelte zijns legers uit; 't welk denzelfden : avond, dat wij in 't leger-veld kwamen met' agttien honderd krijgsgevangenen Ttifo'érs te rug keerde. Deze gevangenen wierden na op 's Konings bevel in den binnenhof gebragt, en uit dezelven verkoos hij een groot aantal ter opoffering; houdende alle de overigen tot flaven voor zijn eigen gebruik, of om ze aan de Europeaanen te verkoopen. De behoorlijke officiers Honden rcreed om de gevangenen overtenemen van de fol- (a) Snelgrave p. 46" Tuffoe, Tafie, of Tafu, is een binnelandfche ftreek van de Goudkust, bijna zuidwest van Abomy ; z\\ heeft overvloed van goud, en is omtrent tien of twaalf zeemijlen, ten noorden van Rio grande gelegen; en omtrent zestig zeemijlen of zes dagreizen van Ardra. Zie de kaart van Pro vost Hifi. der Reizen Vol. 4 enz.  62 GESCHIEDENIS van fokfeten die dezelven in den ftrijd hadden gevangen gemaakt, en betaalden aan de foldaten voor ieder man de waarde van twaalf guldens in cauris, en de helft voor elk vrouwsperfoon of kind. Vervolgens werden die genen beloont, die de hoofden der gefneuvelden aanbragten , zommige hadden 'er drie of vier aan een fnoer,' cn ontvingen voor elk hoofd de waarde van drie guldens; ook waren 'er knegts die deze hoofden naar de hoopen bragten; de vertolker gaf dan de bezoekers te kennen, dat de koning voornemens was een gedenkzuil van deze en andere hoofden optcrichten. Geduurende dien ganfehen tijd, lagen de grooJ te lieden, zoo van 't hof als van het leger, diep ncdergebogen op den grond, bli]vende&ten' minsten op een afdand van twintig voeten van 's Konings ftoel. Indien zij verlangden met hem te fpreeken, kuschtcn zij den grond; als dan fluisterden zij hun verlangen in 't oor van een oud vrouwsperfoon, die het aan den Koning mededeelde, en diens antwoord aan hun overbragt. Bij deze gelegenheid gedroeg hij zich zeer mild jegens hen, en fchonk hun in alles meer dan twee honderd flaven. Bij ieder ge- fchenk  D A II O M Y. 63 fchenk verkondigde een officier overluid den aart van hetzelve, 't welk terfcond wedergalmt werd door 't gemeen, 't welk in groote menigte naar de offerhanden ftond te wagten. Deze plechtigheden werden opgcvolgt door allerlei fpelen en kortswijl. Twee kareis bragten in een groote tobbe , welke ten minsten twaalf mingelen inhield, eene foort van gekookte tarw, welke zij, na dat zij zich op hunne knieën hadden geworpen, zoo fchielijk in hunne monden flopten, dat alles binnen weinige minuten vcrdweenen was. De tolk vertelde aan Snelgrave, dat zij zulks dagelijks deden om den Koning te vermaken, doch dat zij binnen weinige jaaren ftierven, en dat 'er dan andere waren die dien handel weder opvatten. Er wierden verfcheide andere belachlijke dingen verricht, benevens de hitte der zonne, in welke zij nu drie uuren, fchoon door zonnefchermen gedekt, gcftaan hadden, hen ten langen lesten zoodanig verveelden, dat zij verlof verzogten om naar hunne tent terug te kecren,'t welk hun toegeftaan zijnde, namen zij hun affcheid en vertrokken. ZE-  E bon*  66 GESCHIEDENIS van bonden. In zijne houding toonde hij eene wakkere en onverfchrokke ziel , zonder eenigen fchijn van vrees. Hij werd naar de zijde van een der tooncelen geleid, en overend flaande, lag een fetifchcr of priester zijn hand op zijn hoofd, herhaalendc eenige gewijde woorden, 't welk omtrent twee minuuten duurde; waar na hij een teken gaf aan een man, die achter den gevangenen Ttond met een breed zwaard , en in eens hein het hoofd van den romp floeg. 't Gemeen juichte op deze verrichting. De opwachters wierpen het hoofd op het tocneel, en de romp, na een wijl tijds op den grond te hebben gelegen om nittebloeden, werd door de Haven opgenomen, en naar een plek niet ver van 't legerveld gebragt. Aldaar was het dat de tolk hen verhaalde, op welk eene wijze de verfchillcndè deelen des flagtoffers toebereid wer'den. Zoo 't 'fchijnt wordt het bloed toegewijd aan den Fetifchè of'God; het hoofd behoort aan den Koning («) ; en het lichaam wordt aan (V) Be hoofden -der -flsgtofTers, of van hun die in „tien ftiijd gefneuveld waren, werden tot verfchillende I eindens, in vetle landftreeken bewaard. Trudo fcheen . eenig  DAHOMY. 67 aan 't gemeene volk overgelaten , waar door Snelgrave meende te verftaan dat het aan 't zelve wierd gegeeven om geëten te worden; in welk denkbeeld hem het geen 'er volgde be* vestigde. Daar dit alles het uitwerkzel moge fchijnen van eenen woesten aart, in deszelfs laagflen en onbefchaafdflen ftaat, hebben wij enkel onze oogen te wenden naar den Atlandfchen oceüxn, om te zien, vrat 'er verricht wierd bij de befchaafdfte van alle door de Europeaanen ontdekte volken. Na dat men te Mexico, zulk een aantal gevangenen vcrfamcld had, als zij b-afchouwden hunne Godheid aangenaam te zijn, ftel. eenig onderfclieid te maken; do hoofden in den krijg met Ardra bekomen, liet hij rondom de muuren van zijne twee paleizen te Abonny p'.aatzen, ten getale van omtrent dertig duizend. Van die der opgeofferde Dahomans en Tufoe's was hij voornemens een gedenkftuk van godsvrucht of van overwinning te bouwen. Op het dood«;hof te Mexico telden de Spanjaards over de honderd-zes-en-dertig-duizend hoofden in de muren gemetzeld, behalven die welken in zuilen en andere gedaanten waren geplaatst. Lambe's Letter in Smi th's Fóyage, p. 177» Snelgr. p. 38. Purchas's Pelgrims p. 991. E 2  68 GESCHIEDENIS van Helden zij hen in lange rijen, ongebonden; aan het hoofd van elke rij plaatfte zich een priester, die aan elk der gevangenen een afgod vertoonde, welke hij als een God van hun in zijne hand hield. Vervolgens- trokken zij voord naar onderfcheide hooge altaren , van welken het voornaamftc in den grooten tempel, tagtig voeten hoog en veertig voeten breed, op den top was. Tot die altaaren klommen zij op langs fteile en bijna regtftandige trappen. Op den top gekomen, greepen vier priesters een der flagtoffers bij handen en voeten, terwijl een vijfde hem een worgtuig of houten kraag, in de gedaante van een flang om den hals deed, ten einde hem het fchreeuwen te beletten, zij ligtten hem vervolgens op, en wierpen hem met alle magt op den rand van een driehoekigen fteen, waar 4oor waarfchijnlijk hem de ruggegraad verbroken werd. Door dien hevigen fchok werd zijn borst in den behoorlijk Hand gebragt voor het mes van den voornaamffen offer-pries,ter, die dezelve terftond openfneed, en met zijne regterhand fchielijk het hart des flagtoffers 'er uitrukte, cn het naar de zon hield; voords hetzelve, geheel bebloed, over het aangezigt van  D A II O M Y. 09 1 van den afgod wreef, welke hij bij zich had. Op dat teken wierpen de vier priesters den romp langs de fteile nappen naar beneden. Na dat 'er met alle de gevangenen dus gchandelt was, werden de rompen door de priesters toegewezen aan die genen, die hen in den ftrijd hadden gevangen gemaakt; deze verdeelden dezelven onder hunne vrienden, en zij wierden met groote plechtigheid geëten (a). Dus fcheen in Mexico de wreedheid te hebben toegenomen met de befchaafdheid, en 't zou gelukkig zijn, indien natiën, die op een hoogen graad van befchaafdheid roemen, zich vrij konden fpreeken van dezelfde berisping; vooral toen zij blinden ijver en bijgeloof lieten doorgaan voor rede en godsdienst. De fchrijver gaat voord met ons te verhalen, dat hij veele andere gevangenen op dezelfde jammerlijke wijze zag , op offeren : dat de mans ftoutmoedig en onvertzaagd naar den rand van het bloedtooneel gingen, maar dat de vrouwen en kinderen een aandoenelijk misbaar maakten. Dit (a) Herrara Decade p. 30. 16. Prevost Hifi. der Reizen XII. D. E 3  7 o GESCHIEDENIS van Dit fchouwfpcl deed zijn medgezel den Hollandfchen kaptein zoo fterk aan, dat hij juist als de zoo evengemelde Jaquin, voor zijn eigen perfoon bevreest begon te worden voor een zoo woest en wreed bijgeloof; zeggende, dat indien zij in een vlaag van geestvervoering eensin 't hoofd kregen, dat de blanken aangenamer offerhanden konden zijn voor hunnen Fetifche, dan die van hun eigen koleur, zulks de beide nieuwsgierige Europeanen in 't uiterfre gevaar zoude brengen; eene bedenking, welke gansch niet onredelijk was, en welke hen aanzette, om zoo ras mogelijk, als zuiks met vocglijkheid konde gefchieden, zich van daar te begeven. Kaptein Snelgrave, die . ondertusfehen een onbefchroomd gelaat aannam, maakte een praatje met de caboceers en officieren, die algemeen voor deze wreede vertooningen pleitten als de gewoonte van het land: een dier bevelhebbers merkte zelfs op, dat zij beftendig, na eene verovering een zeker getal gevangenen aan hunnen God, hadden opgeofferdt, dat deze altoos door den Koning zelf uit de krijgsgevangenen gekozen waren; dat indien zuiks in 't vervolg verzuimt wierd, geen voorfpoed hen meer zou ver-  D A H O M Y. 71 verz^Ln; en dat de overwinningen, welke zij federt weinige jaaren bevochten hadden, zonder eens gefla-en te zijn, duidelijk aantoonden, dat die offerhanden noqdzaaklijk en nuttig waren. Hij verdedigde evenzeer het offeren van ouden als jongen: de eerftcn, zcide hij, waren ■ te loos om gefpaart, en te oud om ter markt gebragt te worden 5 en de laatften waren beftemd om in de andere wereld die genen te dienen, die door de Tufoos verflagen waren, en dezulken moeiten jong zijn, om hun post te beter waar te nemen. Snelgrave, die hier uit opmaakte, dat zij in een toekomenden ftaat geloofden, vroeg hen, wat denkbeeld of begrip de Dahomans van hunnen God hadden? Uit het antwoord, 't welk alhoewel het niet anders dan gebrekkig ,en verward kon zijn, maakte hij op, dat zij hem befchouwden als een foort van befchermengcl ondergefchikt aan eenig ander God. Misfchien, zeide de officier, kan die God den uwen zijn, die zoo veele ongemcene dingen aan de blanken heeft medegedeelt, zoo ajs de Heer Lambe mij wel vertelt heeft. „- Dan, daar het dien God niet behaagde zich aan ons bekend te maken, moeten wij ons te E 4 vre"  72 GESCHIEDENIS van vreden houden met den genen, dien wij eerbiedigen. " Bij de twee uuren aan die offcrplaatzen gedaan hebbende, moede en wars van dat ijslijk gezicht en die fchrikkelijke tooneelen, en ziende dat het gemeen eenigzins begon aftedruipen aan den kant waar zij Honden, namen de beide reizigers de g-legenhcid waar, om naar hunne tent te rug te keeren, terwijl 'er door hunne wacht eeftadipruim baan voor hen gemaakt werdt. Tegen den avond gingen zij een wandeling doen en een bezoek geven aan den evengemelden officier; onderweg gingen zij de plaats voorbij, waar de rompen der opgeofferden waren nedergeworpen. Zij zagen 'er twee groote hoopen van, beltaande, zoo men zeide, uit het overfchot van vierhonderd perfoonen. 's Morgens daar aan was alles verdwenen, zijnde, volgens het zeggen van den tolk, alle plechtiglijk opgeëten door de Dahomans. Dit verhaal, 't zij waar of valsch, is een gedeelte der klaarblijkelijkheid, op welke Snelgrave zijne hier voor gemelde mening vestigt, en welke, waarfchijnlijk onderftcund werd door 't gene hem bekent was wegens de wijze, op welke men met de lig- haa-  D A H O M Y. 73 haamcn der Haven aan verfcheidene oorden van de kust leeft, waar, indien zij niet geëten worden, dezelve eene begraafnis ontzegt, en boven de grond gelaten worden om te verrotten, of om verflonden te worden door roofvogels, en wilde dieren Alhoewel Snelgrave een aanfchouwer was, heeft hij evenwel ons Hechts een onvolkomen verflag van die offerhanden gegeven, waarfchijnlijk, dat zijn ziel, in dezen hachlijken toeftand, even zeer aangedaan was als die van den Hol1-andfchen kaptein; anders zoude hij ons wel gezegt <» De flaven worden in zommige oorden geene begraafnis vergunt; maar hunne lijken worden in bijzondere plaatzen geworpen, om daar te verrotten en om door wilde dieren verflonden te worden; maar aan deze oorden van de kust, waar zij in dit geval menschlijker zijn jegens hunne flaven, werpen zij een voet of anderhalf aarde over hen heen. Barbot p. 283. Churchills Editiin. De Dahomans leveren geen blijk van eenige bijzondere vriendelijkheid omtrent hunne krijgsgevangenen; integendeel, in 't vervolg zullen wij in dit werk verfcheide voorbeelden vinden, dat zij de begraafnis aan Iran eigen volk weigerden. J. F. £ 5  74 GESCHIEDENIS van zegt hebben , wat 'er op de andere drie treurtooneelen vcrrigt wierd; waar waarfcbijnlijk dezelfde bloedige en affehu'wlijkc plechtigheden plaats hadden, welke zij op het tooneel, bij 't wcik zij zich geplaatst hadden, zagen verwonen: want een enkel priester kon de nodige plechtigheden in eenen nadenmiddag aan geen vierhonderd ftagtolFers verrichten; ten ware hij 'cr veelen in eens konde van kant helpen, 't welk het geval niet fchijnt geweest te zijn. De begrooting, welke het volk opgaf van het aantal der geüfferden, kan niet zeer buiten den haak geweest zijn; waar uit wij dan de vrijheid nemen optemaken, de wijze hoe; en niets komt ons zoo natuurlijk voor, dan dat 'er verfcheide fetifchers te gelijk op verfchillende plaatzen dat werk verrigtten (a). 't Wordt («) Dezelfde redeneering geld ten opzichte van het getal der in eens opgeofferde flagtoffers te Ms.yico. Herrara zegt, zij werden niet geflagt op het groot auter alleen, maar ook op de plaats, waar de hoofden bewaard wierden. Waarfchijnlijk, dat bij ongemeene tijdsgelegenheden, kortftondige altaren rondom het groot altaar werden opgericht, en in verfcheidene oorden van de ftad; hoe zou inen anders kunnen begrijpen.  DAHOMY. 75 't Worde tijd onze oogen van een zoo fchriktitjk fchouwtoneel aftewenden, van 't welk wij ^gaarne aftrappen met deze aanmerking : dat men iden genen voor een wijs en gelukkig man zou (houden, die Hechts den fehijn van zulk een fu> * der moordbedrijf op het tooneel des menfchelijkcn 1 levens kon beletten: 't zij door het vermogen v van 't gezond verftand, 't zij door het wijzelijk ttegenftellen van eene andere vüurige hartstocht. Kaptein Snelgrave geraakte omtrent dezen (tijd bekent met den Portugeefchen Mulat, van wien wij in een vorig hoofdfruk melding maak: ten. Hij had, federt den oorlog tegen de Ar, dra-s, altoos bij den Koning gewoont, die hem een huis en een fraai beftaan gegeven had, i en daarboven nog een dier verfchijnzels, welke zomtijds op deze kust gezien worden, eene blanke negerin (a), indien ik mij van die uit- : pen, dat 'er 70000 perfoonen in den tijd van vier dagen • wierden opgeofferd? — J. F. alsmede Prevost. XII. Deel. («; Zij worden dus genaamt, om dat zij de wezenstrekken en de gekroesde wol der negers hebben met eene blanke of liever bleeke koleur. 't Verflag door rei-  ?6 GESCHIEDENIS van uitdrukking moge bedienen, tot eene vrouwe. Dewijl hij de taal fprak en de manieren van 't volk kende, was hij onzen reiziger van geen gering nut , zoo in het regelen van diens gedrag, als in hem eenige wetenswaardige bijzonderheden medetedeelen ; van hem kreeg hij een bericht van den oorlog met de Eyos, in een vorig hoofdftuk door ons verhaalt. reizigers ons van dat volk, wiens beftaan een fpeling van de natuur fchijnt te zijn, gegeeven, beeft eenige onzer landbefchrijvers doen verzekeren, dat 'er, landwaards in , eene ganfche natie van die kleur beflaat. A tkins zegt, dat hij te Sesthos een man van die foort zag, die hem verhaalde, van zeer verre te komen, waar 'er dergelijken waren. Kapt. Lambe zegt'er verfcheide gezien te hebben. De Heer Thompfou, dat hij 'er een te Angola en te Madagascar gezien had: verfcheiden van die foortheeft men in Engeland rertoond. Doch dit alles leverd geen bewijs, dat 'er zulk eene natie beftaat. ]. F. Atkins Foyages p. 67. AGT-  D A II O M Y. 7? AGTSTE HOOFDSTUK. ^Schikking wegens den koophandel. — Gefchiedenis van Bulfinch Lambe. — V%n Prins Tomo, en andere 'bedriegers. —-* *s Konings tijd om zich te wasfchen. —1 Fetiches dag. — Het leger in den wapenhandel geoefend. — BLuleys. Snelgraves terugkomst te Jaquin. Onze fchrijver verkreeg nu een gehoor bij den :Koning, om eenige fchikkingen en bepalingen te maken wegens de tollen of inkomende rechten, iin 't ftuk van koophandel, bij die gelegenheid kwam de Koning hem in een gansch ander en :beminlijker karakter voor; want daar hij over: tuigt van zijne eigene onbekwaamheid, aan een "Caboceër had overgelaten voor hem te handellen, die langen tijd te IVhydah als een zijner 1 Agenten verblijf had gehouden, en de zaak wel verftond, kwam hij echter als bemiddelaar, wanneer 'er zich eenig verfchil of zwarigheid] opdeedt, met niet minder kunde dan vriendelijkheid , tusfehen beiden. • i Als  ?8 GESCHIEDENIS van Als Zunglar, zoo wierd de Agent genaamt, een tol voorfloeg, welke eenige tegenftand en vertraaging bij de onderhandelaars ontmoette, werd Trudo niet zoo haast van de reden deswegens onderricht, of zeide aan Snelgrave: ,, Dat alhoewel hij als verwinnaar belastingen naar welbehagen kon bepalen en vastftellen, hij, daar Snelgrave de eerfte Engelfche kaptein was met wien hij over zaken van koophandel handelde , hem veel wilde toegeven, gelijk men aan eene bruid doet, aan wie men in 't begin niets weigerd-" Hij verzogt hem derhalven te bepalen, welke belastingen hij billijk fchatte, en toen Snelgrave dk gedaan had, nam de Koning 'er gereedelijk genoegen mede , fchoon zij niet meer dan de helft bedroegen van 't gene 'er naderhand betaald is aan de veroverde natie (a\ Na veel over en wederfprekens de zaken ein- de- (a) Over de belastingen of tollen te Ardra en Jffyj* 'dak wordt door de meeste fchrijvers van dien tijd luid geklaigt. Philips p. 227. Bosman II. D. p. rat. Atkins r. J72 «n Snelgrave op verfcaeide plaat zen.  D A H O M Y. 79 delijk tot onderling genoegen geregeld zijnde, begon zijne Majefteit een gefprek met onzen kaptein over verfcheidene onderworpen. Ilij klaagde zeer, dat Lambe, dien hij bij deszelfs vertrek zoo veel gefchenken had gedaan, en die hem plechtig beloofd had, fpoedig te zullen te rug komen, zijn woord niet had gehouden. De fchrijver voegt hier bij, dat Lambe. op bevel des Konings een zwart-man, Tom genaamt, een inboorling van Jaquin, die bij 't mnccmen van Ardra insgelijks gevangen was geraakt, met zich had genomen. Deze karei, die goed Engelsch fprak, was aanbevolen acht te geven, of alles wat Lambe van onzen Ko'ni'ng, van onze gewoonten s en van onze -levenswijze verteld had, waarheid ware. Doch Lambe, die blijde was geweest wit de k bauwen te ontkomen, welke hem zoo lang vastgehouden hadden , had zich regtftreeks naaide Barbados begeven , alwaar hij de flaven ver• Logt, die hem gefchonken waren „ en eindelijk Tom zelf aan een Heer in Maryiand voetgeld afftond. Evenwel te Antigua, in 1728, vernemende wat onzen fchrijver wegens hem gezegt had, cn dat de Koning had belooft hem een  Ho GESCHIEDENIS van een fcheepslading flaven te geven, indien hij immer te rug kwame, begaf hij zich naar Mary land, overreedde den meester van Tom hem te rug te geven, en bragt hem naar Engeland in 't jaar 17 31. Aan 't huis komende van onzen fchrijver om naar de bijzonderheden te vernemen van 't gene hij te Antigua gehoord had, en diens raad intenemen , hoe op de gefchiktfte wijze naar Dahomy te rug te keeren, zeide men hem, te vreezen , wijl 'er thans meer dan vijf jaren verloopen waren, dat het te laat zijn zoude. De volgende tijding, welke hij van hem vernam, was, dat hij aan Koning George II. een brief had overgeleverd, als komende van den Koning van Dahomy, en dat hij. Tom had doen doorgaan voor diens afgezant, onder den hoogklinkenden tijtel van Prins Adomo Oronooko Tomo; onder welken tijtel hij gemeenlijk ontvangen wierd; ook wierden 'er verfcheidene fpeelen aangerigt, enkel om zijne zwarte hoogheid eenig vermaak te verfchaffen; deze klucht zou misfchien langer geduurd hebben, indien kaptein Snelgrave, niet met eenige moeite den indruk had uitgewischr, welke dezelve op de Engelfche ligtgeloovigheid ge-  DAHOMY. 81 gemaakt had. L a m b e's brief werd aan de Lords van den Afrikaanfchen handel in handen gefteld, die denzelven voor ondergedoken verklaarden, en kort daar na wierd Prins T o m naar zijn eigen land te rug gezonden, waar hij het beroep van tolk oeffende, en waar hij ongetwijvelt een voordeelig verflag zal gedaan hebben van de fchranderhcid en doordringenheid onzer landslieden. Deze is noch de eerfte noch de laatfte pots van die foort, welke men den eerlijken John Buil gefpeelt heeft. Zulke zwarte Prinfen hebben wij bij menigte gehad. Lieden 'van eene wijd afgelegen wercldftreek, die verlangen ons bij de neus te leiden, nlisfen nimmer guiten en zotten aantetreffen, die hen daartoe de hand bieden. Behalven den beruchten Pfalmanaazar geheugt men nog, hoe de knecht van een Indiaanfchen kramer met een goeden uitüig de rol fpeelde van een man van groot aanzien in zijn land, en op 't punt fiond om in zaken van aanbelang gebruikt te worden, zoo niet zijn meester, 'die hem om fchelmerij had weggejaagt, hem ontdekt had. Eenigen tijd geleden ftond in China een fnaak van dat land op 't punt' van F met  GESCHIEDENIS vak met rottingen afgerost te worden, om dat hij de onbefchaamtheid had te verzekeren van bij ons hof te zijn ingeleid geworden:'t welk tot fchande van hun die hem bij 't hof ingeleid hadden maar al te waar was. Onze nabuuren zijn in dat opzicht niet minder verfchalkt geworden en zelfs' meer dan eens, bijzonderlijk in 't begin van deze tegenwoordige eeuw. Toen Louis Hannibal niet minder dan een Koning aan de Goudkust , (V) te Parijs openlijk gedoopt wierd door den benachten bisfchop van Meaux, en Lodewyk XIV tot godvader ftond. De kardi naai de Noailles bediende hem kort daar na met het nachtmaal, en hij wierd naar huis te rug gezonden, begeleid van twee of drie oorlogfchepen met rijke gefchenken: dan ziet, bij zijne te huis komst bleek hij een Haaf te zijn van een der caboceers van Asfinee, door de Franfchen van <^e kust weggevoerd, doch door hen, om dat hij een fchrandere knaap was, naar Frank- (_a) Zie de Europifche Mercurius van 1701. Dit nieuwspapier noemde hem den Koning van Syrittt op de Goudkust, in ftede van Asfinee, zie insgelijks Bosman II. Deel bladz. 20p.  D A H O M Y. 83 . Fraflkrijk overgebragc, alwaar hij zich uitgaf voor den Vors: of Koning van Asfinee. Na een zeer lang gefprek, het welk tot bij negen uuren duurde, gaf men de bezoekers te kennen, dat de tijd des Konings, om zich te \ wasfchcn gekomen was; na derhalven eerst ver1 lof verzogc te hebben van den volgenden dag 1 te Jaquin terug .te keeren, rezen zij van hunne zïtplaatzen op, en bedankten zijne Majefteit voor alle de goedheden en vriendelijkheden, welke hij hun betoont had; fmeekende dat God hem mogt zegenen met eene lengte van dagen, tot heil van zijn eigen land, en tot heil van de '. Europeanen, die tot hem mogten komen; hij bedankte hen voor hunne tocgencgene wenfchen, en beloofde hen hun affcheid te geven zoo als zij verlangden; waarop zij hem nogmaals eerbiedig begroetcden en heen gingen. Des anderen daags morgens verwagtten zij een affcheidsgehoor bij hem te hebben, doch vonden zich daar in te leur geftelt; dewijl het des Kofeticb.es - dag was, op welken, zoo 't fchijnt, hij geen gezelfchap ontving. Evenwel ontvingen zij eene beleefde boodfchap, waarbij hen te kennen wierd gegeven, dat zij de vrijheid hadF 2 den  g4 GESCHIEDENIS van den te vertrekken, wanneer het hen behaagde. Dit verlof ging verzeld van gefchenken van flaven , vee en lijftogt voor de bezoekers, en van lijwaad en van geld voor derzelver bedienden, dit bragt hen allen in een goeden luim. j In den achtermiddag keerde het overige van 't leger van Tuffbo te rug. De fchrijver en deszelfs medgezellen zagen hen voorbij des Koningspoort trekken en eenige wapenhandelingen verrichten. Zij beftonden uit omtrent drieduizend geregelde troepen, met musketten, zwaarden en fchilden gewapend. Zij waren in kompagnien verdeelt,' en elke kompagnie had hare eige officiers en vaandels. Hun optogt was vrij geregelder dan door onzen fchrijver ooit te voren gezien was, zelfs niet onder de negers van de Goudkust, die van de Europeanen altoos gehouden wierden voor de beste foldaten aan de kust. Bij 't voorbijgaan van 'sKonings poort, wierp elk foldaat zich daar voor neder, kuschte den grond, en fprong met eene verbazende vlugheid weder op; daarop verrigtten zij hunne wapenoefening in de ruimte voor de poort, waarmede zij twee uuren doorbragten, vuurende in dien rijd ten minften twintig maaien in 't ronde met klein  D A H O M Y. 85 I klein geweer; alles gefchiedde zoo geregeld, dat l0me fchrijver en zijn medgezel, als mede zoo 't fchecn een onnoemlijk.aantalaanfchouwers,'erzeer over voldaan waren. De wapenoeifening geëin, digt zijnde, kreegen de foldaten bevel zich naar ; hunne kwartieren in 't leger-veld te begeven. Dit leger wierd gevolgt van eene menigte jan hagel, ten minften wel tienduizend fterk; deze droegen de bagaadje, de mondbehoefcen en de hoofden der gefneuvelden enz. Eene menigte van jongens, die dezen hoop vergezelden, droegen de fchilden der foldaten, zoo als oudtijds de gewoonte was, welke ook lang ia Europa heerschte. De tolk gaf aan de reizigers te verftaan, dat de Koning aan elk foldaat een' dier jongens gaf op 's lands kosten, die aldus vroegtijdig in 't leger opgebragt, vervolgens uitmuntende rekruten waren, wanneer men hen beno • dio-t had. Uit dezen trek van ftaatkunde kan men gemakkelijk opmaken Trudo's beleid in 't. ftuk van oorlog, en van welke middelen hij zich bediende om zoo gemakkelijk groote overwinningen te behalen. Toen zij des avonds affcheid gingen neemen van den grooten hopman, vonden zij in diens F 3 tent  *6 GESCHIEDENIS van ' tent twee Mub.ys of Maleytrs, van welken 'cr ten dien tijde omtrent veertig in 't veld waren. Het waren zwarten, in lange tabberden gekleedt, met eene foort van tulband op het hoofd cn zooien onder de voeten. De tolk vertelde aan kaptein Snelgrave, dat zij behoorden tot eene binnenlandfche natie, die aan de mooren grensde Qa), dat zij in verfcheiden oorlogen gevangen gemaakt waren, terwijl zij op weg waren om van de eene land'ireek tot de andere handel te drijven ; cn dat zij even als de blanken de fchrijfkunst verftonden. De Koning behandelde hen vriendelijk, tot dankbaarheid daar voor verfden zij fchapen en geitenvellen met verfchillende koleuren, van welke vellen, onder anderen, patroontasfen en kruitzakjes gemaakt werden voor de foldaten. De fchrijver uitte zijn verlangen, om met hen te fpreeken, doch men gaf GO Dit is het naauwkeurigfte verflag ooit door een vorig fchrijver gegeeven, zommige maakten uit den naam op, dat zij behoorden tot de inboorlingen van Malacca, Naar alle waarfchijnlijkheid is Guinea aan deze zwervende Makomeüanen veele harer gewoonten* fchuldig, en de Europeanen de kennis van de bin-. aeclandfche landen van Afrika. J. F.  DAHOMY. 87 • gaf hem te kennen, dat zulks niet zou behagen :aan dén groeten hopman. Wetende hoe jaloers alle de negers in dergelijke gevallen zijn, bleef hij 'er niet verder op aandringen C», en zijn i bezoek afgelegt hebbende, keerde hij - naar zijn t tent terug; Den volgenden morgen, toen hij en i zijne medegenoten naar genoegen hunne zaken ! te Ardra afgedaan hadden, begaven zij zich om negen uuren op weg, en de knegts, blijde eene plaats te verlaten, waar zij zulke verfchrikkelijkheden gezien hadden, togen met hem zoo gezwind CM 't Is deze jaloersheid, welke aan'alle Europeanen , die zich op de landkennis en de gefchiedenis van dit gedeelte van Afrika toeleiden, belet heeft daar in eenige vorderingen te maken, en .die zelfde jaloersheid. zal, waarfchijnlijk , nog veele eeuwen eene onoverfcoomlijke hinderpaal daar van blijven, ten zij men deze mooren of Muleys, zoo ze voor dien taak gefchikt, en willig zijn denzelven op zich te neemen, daar toe ' kan gebruiken. Zij fchijnen het eenig volk te zijn , dat een vrijen doonogt heeft, en veel verder reist dan de karavanen. - De Muleys, hier aangetroffen, wierdon als krijgsgevangenen befchouwt; maar handeldrijven zouden op vrijer voet ftaan. Gelijk wij duidelijk kunnen opmaken uit de wijze, op welke La mb e behandel: werd in vergelijking van de andere blanken. J. F. F 4  S3 GESCHIEDENIS van zwind voord, dat zij nog dien ei^en dag om vijf uuren nadenmiddag jaquin bereikten. Wij namen nu .affcheid van onzen reiziger, die, niectegenftaande zijn landtogt, en alle aangewenden ijver, veel moeite had, zijne lading te bekomen, wordende daarin gehindert door de guiterij der Jaquins. — Thans zullen wij onze oogen wenden tot de veroverde natiën, van welke wij in langen niet gerept hebben. ZEVENDE HOOFDSTUK. Nood der WhydaJis. — Osfue naar de eilanden terug gedreeven. — De Eyeos komen tusfehen beiden. — Vlugt der Dahomans. — Gedrag van'Testefole. — Tweede poging der JVhydah's. — Zonder vrucht. Toen de Whydah's dus verftrooit en in den uiterften nood waren, zondt hun Koning gezanten naar Dahomy, met aanbieding van zich te willen onderwerpen; doch'Trudo wees dit aanbod van de hand, onder voorwendzel dat hij zijne verovering niet zeker rekende, zoo lang die  D A H O M Y. 89 die Monarch in leven was; hij gaf hun tevens te kennen , dat het overleveren van hunnen Vorst, het eenig middel zoude zijn, door welk zij hopen konden in hun land herftelt te wordenDoch hunne getrouwheid was boven alle verzoeking ; zij verkozen liever alle elende te verduuren, dan zich verraderlijk te gedragen; en zoo lang een armlijk leven te leiden, tot dat zich de gelegenheid zou opdoen om door eene uiterfte poging dat gene te herwinnen, wat zij door ongevoeligheid en lafheid verloren hadden. Bij den eerften aanval hadden zij bij menigte de vlugt genomen naar de eilanden van groot Popo, en de veroveraar, door een aanzienlijk leger in Whydah bij de hand te houden, had hen belet, naar hun eigen koningrijk terug te keeren (V). Zij bleven derhalven in hunne fchuilhoeken, tot dat zij eindelijk tot het uiter- (a) Snelgrave p. «6 zegt: „ Omtrent Meij, 1729, ftondhij aan een aantal van 't gerneene volk toe terug te keeren, en zij begonnen nabij de Engelfche en Franfche forten huizen te bouwen; maar vervolgens wordt daar niets van gerept. Misfchien dat men dat verlof verwarde inet de verrichting van Osfue en diens volk. J. F. F 5  so GESCHIEDENIS van uiterfte gebragf, en verplicht waren hunne dienstboden, en zeifs hunne kinderen te verkoopen, ten einde lijftocht te bekomen van de Popoes. In dezen toeftand bevonden zij zich verfcheiden maanden; toen het Dahoman's leger, te Xavier, merkelijk gefmolten zijnde, een der groote hoplieden des Konings van JVhydah, Osfue (a) genaamt, de eilanden verliet, en eene poging deedt om zich te vestigen, onder de befchutting van het Franfche fort, omtrent vier mijlen van Xavier; doch de Dahomans tegen hen optrekkende, namen zij de wijk in het Franfche fort, het welk bij den aanval in de lucht vloog, waar door veele zwarten omkwamen. De Franfche Gouverneur, benevens Osfue en zommfge anderen, namen de wijk naar het Engelfche fort, daar zij ontvangen cn befehermt wierden. Osfue en verfcheide mans- per- (a) Osfur of Asfur was een aanzienlijk Caboceer te Whydah, toen Du Marchais zich dasr bevond in 1737. Zie Pre vost Vol. III. p. 473. En het eiland, u-anr hii en de Koning verblijf hielden, vinde ik in zommige gefchreven fcheepsdagverhaalen van 1737 Osfue of Asfues eiland genaamt. J. F.  DAHOMY. 91 perfoonen, kwamen behouden op het eiland, maar de vrouwen en kinderen vielen in de handen der Dahomans, die 'er veelen van verkogten aan de fchepen, welke toen in de baai lagen. De Dahomans beklaagden zich aan de Engelfchen, dat zij zich met de zaak bemoeit, en een fchuilplaats aan de vijanden verleent hadden; doch de Engelfche Gezachvoerder, Wil* fon, zeide hen: dat zulks gefchied was om den fchielijken aanval op de Franfchen, zijne nabuuren; dat hij derhalven gemeent had de zaak van alle de Europeaanfche vestingen daar in betrokken te zijn; ondertusfehen ontdekten zij de verraderlijke handelwijs van den Franfchen Gouverneur, een ftuk dat verfchrikkelijk was, en 't welk in fpijt van zijne tegenbetogingen maar al te waar bleek te zijn. Zij verklaarden dat na Osfue en deszelfs aanhangers onder zijne befcherming genomen te hebben, hij door een Fransch heelmeester, die toen aan 't hof was, de Dahomans genodigt had naar de kust te komen om hen te vernielen, belovende dat hij hen geene befcherming zou verkenen; dat toen zij bevonden hoe ftrijdig hij tegen zijne beloften  pa GESCHIEDENIS van ten gehandelde had, en niet uit eenig misverftand met zijne natie of met eenige blanken, zij 0p die wijze waren te werk gegaan. Trudo zond een bode, die den Franfchen Gouverneur zijne trouwloosheid verweet, maar ten zelfden tijde hem berichtte, dat hij geen verfchil hebbende met zijne natie, hij bevel zoude geven het fort weder te herftellen, indien hij zulks vorderde; maar zoo hij liever verkoos te vertrekken, zulks hem en zijne landslieden volkomen vrijflond. Deze Gouverneur werd in 't vervolg ilreng geftraft over zijne dubbelhartigheid, dewijl hij door het volk, 't welk hij zoo fchandelijk misleid en gehoont had, vermoord wierd. Na dit ongeluk, vonden de Whydah's middel om hunnen toeftand voor den Koning van Eyeo openteleggen, en hem om bijftand te fmeeken. Dit gevoegt bij den aandrang van verfcheide gevluchte Vorsten, die zich toen aan 't hof van Eyeo bevonden, wier vaders uit-het bezit hunner koningrijken verjaagt, en naderhand door de Dahomans verflagen waren, bragt ten langen lesten de gewenschte uitwerking voord Met allen fpoed werd 'er een aanzienlijk leger bijeengebragt, 't welk bevel kreeg eene tweede lan-  ü A H O M Y. 93 {landing bij de Dahomans te doen f». Deze itijding, niet minder noodlottig dan onverwagt, iteroorenvan Trudo gekomen zijnde, begreep hij, dat 'er geen oogenblik te verliezen was. Zijn ■ vorig ontwerp om naar de zeekusten de wijk, ite nemen, oordeelde hij thans ondoenlijk; alzoo(de Whydah's en derzelver nabuuren, die het ten langen lesten noodzakelijk gevonden haddeneen fterk en duurzaam verbond aantegaan, tegen den gemeenen vijand, op het punt ftonden hem in dien toeftand vrij wat afbreuk te doen. Hij 'befloot derhalven zijne rijkdommen te begraven, zijne fteden te verbranden, en met zijn volk naar de bosfehen en wildernisfen te vlugten (f). Dit ftelde hij daadlijk te werk; maar A p p r a g a h en diens aanhangers, van wien wij reeds te voren gefproken hebben, niet zoo ichielijk gereed zijnde, werden door de Eyeos overvallen, en veele van hun tot krijgsgevangen gemaakt; de ganfche fchat van Appragah viel in hunne handen, cn het was niet dan bezwaarlijk O) Omtrent het midden van 't jaar 1728. (*) Snelgrave Mi. Dit fchijnt onder de zwarten in zoodanigen toeftand gebruikelijk te zijn. <  ii GESCHIEDENIS VAN lijk dat hij zelf ontkwam, flechts verzeld van eenige dienstboden. De vijand, in zijn voornaamfte doel te leur gefield, zogt de Dahomans in hunne wijkplaatzen op, en vernielde 'er veelen van, vervolgende de overigen zoo na op de hielen, dat m tot den aileruiterften nood gebragt wierden (a), doeh zij verdroegen de ongemakken met geduld, alzoo zij wisten dat de regentijd f» en gebrek aan voeder, den vijand welhaast zouden verdrijven; 't geen dan ook gefchiedde: want omtrent het begin van meij, trokken de Eyeos af, en lieten de Dahomans hunne fh> den en dorpen te herbouwen of liever te herftellen, uit welke zij eenige maanden te voren verdreven waren geworden (c~), Ter- Snelgrave zegt, dat zij verplicht waren veelen hunner flaven te eten, p. 122. O) De regentijd begint omtrent het 'midden van Men, en houd aan tot het begin van Augustus; dezelve doet veel kwaad aan zwarten en blanken De regen valt eer neder als eene ftorting dan als drup. pen, en zoo heet als ware zij over het vuur warm gemaakt. Phillips p. 2Ï5. ChurohiWs edition. 00 De huizen meest van leem of klei gebouwt zijn- de,  D A II O M Y. 95 Terwijl, Dahomy dezen ramp onderging, werdden 'er veele geruchten wegens den Koning werfpreid. Zommige verzekerden dat hij gedoodt ,was; anderen dat hij zoodanig gefnuikt was, ,van nimmer weder in ftaat te zijn om zijne natbuuren te ontrusten; ook liepen 'er nog een imenigte zeer nadeelige geruchten wegens hem; tdie alle ingang vonden naar mate ieders ver] langen: want federt de Dahomans in 't bezit waren gekomen van de zuidelijke koningrijken, was de handel, in weerwil van alle de beloften aan de blanken, die tot de faktorijen behoorden, gedaan, en niettegenftaande. al de moeite van Snelgrave, van weinig belang geweest, en zeer onregelmatig gedreven geworden: Trudo's doel was meer om veroveringen te maken, en zijne vijanden fchrik aantejagen, door 't opofferen van een groot getal krijgsgevangenen , dan om voordeel daar mede te doen. Dit maakte dat de faktorijen niets zoo zeer verlangden dan de JVhydaiïs herftelt te zien, die, fchoon de, waren door den brand niet zeer befchadi§t, de zoldering van bamboes en het dakwerk, was het voornaamfte dat 'er te herftellea viel. J. F.  96 GESCHIEDENIS VAM fchoon zij buitenfporig geweest waren in hun■nc belastingen, nogthans het meest handeldrijvende en 't befchaafdfle volk van de ganfehe kust geweest waren. Uit dit gezichtpunt befchouwt is het derhalven niet te verwonderen, dat Teftefole, de Engcliche Gouverneur, een hevig en onbedagt man, zoo gretig den Koning van Whydah nodigde, deszelfs dorre eiland te verlaten, en met al zijn volk nogmaal bezit te komen nemen van zijn koningrijk. De Monarch, wiens ooren gansch niet gefloten waren voor zulk een voorflel, en die thans, in het fchool van tegenfpoed,dapperheid verkreegen had,toog zoo loom en log als hij was, in Whydah f», m * hoofd eens leSers van vijftien duizend man, onder welken men eenige duizend Popoe's telde, wier bijfland hij verkregen had; met deze legerde hij zich onder de forten der Franfchen en.Engelfchen, en bleef daar een zeer geruimen tijd, alvorens de Koning van Dahomy eenige kennis kreeg van deze verrichtingen Want het obfervations leger voorheen te Xavier gehouden, was op den inval der Eyeds te rug 00 Omtrent Augustus x7z9.  D A H O M V. 97 rrug geroepen, en de Dahomans thans bezig timet het herftelleh hunner fteden, dagten bijna . aaan niets anders. Ook hadden zij een zoo veraachtelijk denkbeeld van dert moed der Whydalis* rdat zij hen buiten ftaat achtten iets te ondernenmen; en 't was niet dan na dat zij ten naasttenbij hun werk afgedaan, en eenige flaven rnaar de forten hadden afgezonden $ om zulIke Europeaanfche goederen te koopen , welIke zij waarfchijnlijk nog nodig hadden, dat zij ideze forten omfingeld vonden door een leger 'Van Whydahs, Verbaast over 't géne zij zagen ^ keerden zij : fpoedig terug, en gaven kennis aan hunnen : meester van 't gene zij gezien hadden. De Koning ftond verfteld over het nieuws» Het getal zijner foldaten was door de Eyeos merkelijk vermindert, en nog maar onlangs had hij een léger afgezonden tegen zommige binnenlandfche landftreeken: zoo dat men hem met reden zou hebben kunnen verfchoonen, indien hij het overfchot zijner troepen befchouwt had als Ongenoegzaam i om de vereertSgde magt van Whydah \ en Popo aantevallen. Maar Trudo even ftaat kundig als dapper, en die te voren de bloohar- ! . Q tig.  OS GESCHIEDENIS van tigheid ondervonden had, van het eene gedeelte zijner vijanden, dagt dat als hij zich Hechts met een kleen getal liet zien, zulks genoegzaam zou zijn om den vijand fchfik aantejagen, en op de vlugt te drijven; het overige wist hij was rijkelijk tegen hen opgewasfen: hij bragt daar op ipoedig de troepen, welke hem nog overig bleven, bij een, makende van dezelve de voorhoede van zijn leger. De achterhoede ftelde hij te famen uit een groot aantal vrouwsperfonen, als foldaten gewapend, hebbende derzeiver eigene bevelhebbers, en gelijk geregelde troepen voorzien van trommels, vaandels en zöhnefchermen, en makende op een affiand eene zeer geduchte vertooning. Met deze troepen toog hij tegen de vereenigde legers op, welke op het gezicht van zulk eene magt verbaast, alzoo zij meenden dat de Dahcmans geheel 't onder gebragt waren, begonnen in overweging te nemen op wat wijze terug te trekken. Osfue en de Popoes befloten iland te houden; en de Koning moedigde zijn volk aan zulks ook te doen. De' ilag werd -aangevangen ; O s f u e en de veldoverfte der Popoes .tastten den rechtervleugel tev'. Dahomans nier zoo veel geweld aan,  VyMATy.mm VKOUW>I»r, DPIE,MET BEN KONING AAN'T HOO^D/JCEN QQ]OJÖ<^   D A H O M Y. 99 aan, dat zij cenigen tijd denzelvcn voor hen heen dreeven; doch de troepen onder den Koning van JVhydah weken op den eersten aanval , en namen de vlugt in weerwil van alle de pogingen van derzelver aanvoerer, die verfcheiden van dezelve in hunne vlucht met zijn fpeer kwetfte. De Dahomans dit ziende vereenigden zich weder te famen, en op hunne beurt de achterhoede van Osfue's troepen aantastende, "deden zij de Popoes wijken De Koning nam de wijk.in het Engelfche fort, van waar hij, bij oogluiking van T efte fole, des nachts naar zijne vorige fchuilplaats ontfnapte. TIENDE HOOFDSTUK. Trudo maakt ''zijn leger weder voltallig. — Befchuldigt van onflaatkundigheid en trouwloosheid. —» Teflefoles onbedagtheid en Jfraf. —— Trudo maakt vrede met de jiyeos, — Oorlog met de Maltees. —— Deszelfs gevolgen. Trudo, niet onkundig van de rol, welke Hd G i de  ioo GESCHIEDENIS van de Gouverneur bij deze gelegenheid gefpeek had, was 'er ten uiterften over gebelgt; doeh voor het tegenwoordige zijn wrok verbergende, liet hij een klein leger te Xavier achter, en begaf zich naar Abomey. Alhier voegde zich een aantal fchooijers van alle de omgelegene natien bij hem, en binnen weinige maanden bevond hij zich zoo fterk en magtig, als voor den oorlog van Eyeo. Doch deze wijze van zijne magt te herfiellen was zeer onftaatkundig, dewijl hij zulks op eene veel betere wijze had kunnen doen: want deeze Vorst, hoe fchrander in anderen opzichte, had nog nooit bedagt: dat vermeerdering van grondgebied, zonder vermeerdering van volk, een koningrijk meer verzwakt dan verfterkt; en dat eene natie, hoe talrijk, indien zij over een te wijd uitgebreiden grond yerfpreid is, onbekwaam wordt om zelfs een gedeelte daar van te verdedigen. In ftede van zich de genegenheid te winnen der veroverde volken, en hen bij zijn volk te voegen, was hij enkel bedagt om hen te vernielen , waar door hij naar andere landen, welke voor zijne invallen beveiligd waren, eenige honderd duizend waardige onderdanen verdreef, wier plaats krj  DAHOMY. ioï * hij thans genoopt was aantevullen, met het uit-* fchot en wegwerpzel van alle andere natiën. — Ja zoo fterk was hij gezet op de verdelging van die genen, van wier bezittingen hij zich had meester gemaakt, dat hij zomtijds bij de middelen, welke hij in zijn vermogen had om zulks ter uitvoer te brengen, zich nog bediende van trouwloosheid en verraad. Hij verpandde zijn woord aan eene menigte volk van Ardra, dat zij, op het betalen van een kleene fchatting, vrijheid zouden hebben om gerust bezit te gaan nemen van hun eigen land. Op de trouw daar van keerden veele duizende daadlijk terug, bouwden huizen, bebouwden de akkers , en oeffenden alle de konsten van den vrede , toen de Dahomans, eensklaps op hen aanvallende, alle de genen ombragten of tot gevangenen maakten, die niet door de vlugt konden ontkomen: eene daad even onftaatkundig als onbillijk en wreed; welke aan Trudo's zaken meer kwaad deed dan alles wat door zijne vijanden tegens hem verricht was, en voor altoos den roem zijner overwinningen bevlekte. Door dit onftaatkundig gedrag om de natiën, welke hij aan zich onderworpen had, te vernieG 3 len,  töï GESCHIEDENIS van len, nam den Europeaanfchen handel, welke Trudo zijdelings me: zijn veroveringen fcheen te bedoelen, allengskens af (d), zoo dat de fchepen zoo lang aan de kust werden opgehouden, dat eindelijk de Gouverneurs en handelaars alle geduld verlooren. Testefole was daarover, als mede over 't gedrag der Dahomanfche handelaaren, die algemeen vrij baldadig waren, zodanig gebelgt, dat hij zich geene gelegenheid liet ontflippen om zijn misnoegen te toonen. Alle de genen, die van hun aan 't fort kwamen, werden zeer ruw behandelt, zelfs liet hij een hunner aanzienlijke lieden aan de vlaggeftok gees* felen, hem te kennen gevende, toen deze zich over de onwaardige handelwijze beklaagde, dat hij met zijn Koning op dezelfde wijze zou handelen, indien hij hem in zijn magt had. Dit dwaas gedrag, gevoegc bij zijne vorige bemoeijing, kostte hem het leven; want Trudo ten uitterften beledigt, liet op hem pasfen, en kreeg hem bij verrasfing in zijn magt; hij werd han den en voeten gebonden aan den Koning gezonden, die hem niet zien wilde: maar hem aan eeni- (*) S nelgra ve.p. 136".  D A H O INI Y. io3 (eenige van zijne omftanders overgaf; deze troon(den hem eene menigte goederen af, onder voor'wendzel van losgeld, en bragten hem vervolgens , op de wreedfte wijze om 't leven f» Toen imen over dezen hoon klagten inbragt, ontfehultdigde Trudo zich op eene looze wijze, zegjgende: „ dat hij geen bevel had gegeven om hem van kant te helpen, dat hij enkel eeni„ ge van zijn volk vesJZöge had hem naar Xa„ vier te brengen, waar zij naar goedvinden met „ hem konden handelen; doch dat hij niet had „ konnen denken dat zij op zulk eene wijze met „ dien heer zouden leven." Niettegenftaande de O) Snelgrave zegt, dat zij hein aan ftaken vast maakten, die in den grond gedreven waren, met zijn gezicht naar de aarde gekeert, dat zij hem in de armen, rug, dijen en beenen, verfcheiden fneden gaven, en die wonden beftreeken met een mengzel van zout, peper en vloeibare lijm; na dat hij eenigen tijd in die foltering gelegen had, fneden zij hem het hoofd af, kapten zijn lichaam in (lukken, braadden die over de kolen, en aten die op; zeggende aan eenige Portui geefche heeren, die hen over deze wreedheid berisp' ten, dat Engelsen vleesch een zeer goede kost was. Snelg. p. 133-4- G 4  to4 GESCHIEDENIS van deze betuiging, is het klaar dat zijne ministers zeer wel wisten wat hij begeerde; want fchoon men hem ernftig verzogt naar de zaak onderzoek te doen, en de fchuldigen te ftrafr fen, wierd 'er nooit den minften flap toe gedaan: eeniglijk merkte hij bij eene andere gelegenheid aan, dat het gene Teftefole was overgekomen., hem door eigen onvoorzichtigheid was berokkendt geworden, en hij hoopte dat de Afrir kaanfche maatfehappij een gefchikter perfoon zou overzenden, om in 't vervolg in haar fort, 't bevel te voeren. Omtrent dezen tijd een ander onaangenaam bezoek vreezende van de Eyeos, zoo haast het jaargetijde hun zoude toelaten op marsch te gaan, zond de Monarch van Dahomy-, om dat oogmerk tegentewerken, en zich in de gunst hunnes Konings te dringen, gezanten aan hem af, beladen mergrijke gefchenken, onder welke zich bevond zijne fraaifle dochter. Deze werden goedgunftig aangenomen, en dc gezanten eenige der aanzienlijkften bij den Koning overgehaalt hebbende door gefchenken van zeer groote Hukken koraal, welke bij de Eyeos fcoven alles gefchat worden ^verkregen zij door die  DAHOMY; 105 idie middelen eenen voordeeligen vreede van den ]Koning; welke kort daar na verder bevestigt ''Werd door de aankomst van eene der dochters ivan den Koning van Eyeo, die hij aan Trucdo ten vrouwe zond, en welke door den Kor ning en de ganfche natie met de grootfte vreugc de blijken ontvangen wierd De Dahomans aldus van hunnen angst ontdaan, vonlen zich nu vrij om hunne anders 1 ontwerpen te achtervolgen, en dienvolgens richtten zij hunne magt tegens hunne nabuuren de Mahees Snelgrave zegt. Trudo had een leger in hun land gezonden om flaven te halen: maar 't geen 'er volgt fchijnt dezen uitflag van Trudo'3 oogmerken niet te billijken, G 5  io6 GESCHIEDENIS van bruik had gemaakt, toen hij zich tegen de E^cos te weer Helde: want de Mahees zich naar hunne bosfchen en bergen begevende, bragten de Dahomans zoo veele fchade toe, en teisterden hen zoodanig, dat toen de regentijd aankwam, het ganfche leger t'onvreden was, en morde om naar huis te keeren. Dit ongewoon gedrag zijner troepen, vergramde den trotfchen en onge duldigen geest van Trudo; hij verweet hen hunne kleinmoedigheid, en bragt verfcheide voorname bevelhebbers om 't leven, die Hechts hadden durven reppen van terug te keeren. Deze geftrengheid flilde wel cenigzins hun gemor, maar geenzins hunne t' onvredenheid, en had ten gevolge dat veele foldaten en officieren het leger verlieten; maar 't ergfte van alles was, dat een zijner zoons met vier duizend man tot den Koning van JVeemy overging (V). Trudo, die zich door niets liet verbazen, befloot te overwinnen of te fterven: hij moe- diS- (a) Deze wss waarichijnlijk de oudfte zoon van Zingah, die misfchien om deze reden van hec recht van opvolging verlto'cen wierd. Zie hier achter 't leven van Ahadee, Hoofdft: I.  DAHOMY. ïo? jddigde dienvolgens het overfchot zijner troepen aaan, die op zijn voorbeeld, met zoo veel dapperheid op de Mahees aanvielen, dat zij uk hhunne fchuilhoekcn, en op de vlugt gedreven «wierden. Als toen den afgematten ftaat zijn 's degers, en de ongefchiktheid van het jaargetijde airn overweging nemende, vergenoegde hij zich nmet de behaalde overwinning, en van alle ver(dere vervolging afziende, bragt hij zijn leger inaar Dahomy terug. ELFDE HOOFDSTUK. Misnoegen van de Jaquins. — Trudo's pogingen om hen te bevreedigen. Hunne famenzweering en vernieling- — Trudo"s dood en karakter. Na dat Jaquin onder de befcherming van Dahomy was aangenomen geworden, hoopte het op eenen goeden handel, en„ zelfs dat die van de ganfche kust zoude vermeerderd worden , doch bevindende dat Trudo 's gedagten enkel fpeelden op veroveringen, en dat de hen om- rin-  'fob- GESCHIEDENIS van ringende Dahomans even ongefchikt waren voor den koophandel als hun meester, wierden zij zeer misnoegt. Daarenboven uit de wijze op welke hij anderen behandelde, opmakende hoe weinig zij zich verlaten konden op de beloften van hunnen verwinnaar, leefden zij geftadig in vreeze. Dienvolgens hielden zij altoos een aantak kanoos gereed, om zich van dezelven in hunne vlugt te bedienen, ingevalle zij onverwagt van de Dahomans mogten aangevallen Worden, enzelfs zonden zij hunne vrouwen en kinders, benevens de waardigfce hunner goederen naar een eiland aan de zeekust, omtrent tien zeemijlen ten oosten van Jaquin, onder de befcherming van den Koning van Ap-pah waar heen zij wisten dat de vijand uit vrees voor 't water, en uit zijne onkunde van met fchepen omtegaan, hen niet zou volgen. Trudo deedt wat hij konde om hunne gemoederen gerust te ftellen, doch zij waren nooit lang te famen te vrede over het gedrag der Dahomans, en dewijl nu de fpraak algemeen O) Het koningrijk Appah ftrekt zich van dit eiland af uit tot aan ;de baaj van Benin. Sn el gr. p. Sa.  D A H O M Y. 109 ging, dat 's Konings magt aanmerkelijk was verminderd, cn de overige zijner troepen hem niet izeer genegen waren, dagten zij de tijd daar te ;zijn om zich van zijn juk te ontdoen. Ten Idien einde, op aanrading, cn met bijftand van ihet Hollandsch opperhoofd Hertog, porden zij Iden -Koning van fVeemy, en andere nabuurigê \Vorsten aan, zich bij hen te voegen, de zaak (voordragende als van het uiterfte belang voor then allen, belovende ten zelfden tijde, hen te \voorzien van wapenen, kruit en lood. Daarenboven in ^overweging genomen hebben* i de van wat aanbelang fterke plaatzen waren, < werwaards bij gelegenheid de zvvakften de wijk ! konden nemen, en eene 'fterkere magt tegen I houden, en zelfs terug drijven; waren de Ja1 qu'ms, onder 't beftuur van de Europeanen, voor1 nemens eenige vestingwerken aanteleggen, ten 1 einde 'er niets aan den goeden uitflag zoude ontbreken. Doch Trudo kreeg fchielijk berigt van 't gene zij voornemens waren te doen, en onder voorwendzel van een binnenlandfchen togt,' yerfamelde hij fchielijk een leger van vijftien duizend man, over welk hij 't bevel gaf aan een getrouw veldoverften, met openbaren last  ïïo GESCHIEDENIS van Om landwaards in te trekken; aan dit bevel werd tot in den nagt voldaan, toen hij overeenkom* ftig zijne geheime beveelen, eensklaps van ftreck veranderde, en langs den weg van IFhydah naar Jaquin toog. Omtrent het middag uur kwamen zij te Jaquin aan, en niettegenftaande zij zoo fterk in getal waren, hadden zij ten naastenbij de ftad bereikt alvorens ontdekt te worden. Op zulk eene verrasfing en verbaasdheid moest noodwendig eene ijslijke verwarring volgen. Men zag overal niet dan flagting en verwoesting aanregtén \ zelfs de kanoos, welke men zoo lang gereed had gehouden om des noods te ontvluchten, ftrektcn bij deze ontroering tot weinig nut; Want de Dahomans verfpreidden zich zoodanig, dat zich bijna niemand door de vlugt kon redden. Het was met moeite dat de Koning of heer van Jaqnin, benevens Hertog en eenige van de voornaamfte lieden naar Appah ontkwamen, waar insgelijks de wijkplaats was van die genen van 't gemeen, die door dapperheid of geluk langs den waterkant, derwaards konden komen. De flagting en plundering, welke bij dezen in-  D A II- O M Y. ïiï inval plaats had, is ligtclijk na tc gaan, uit het gene wij bereids van de woede der Dahomans gezien hebben. Hertog verloor alle de rijke koopwaren van de faftorij, cn de heer 'van Jaquin alles, wat in zijn paleis bleef; maar 't gene hem het meeste trof; was het verlies van eene veel geliefde oude moeder, die algemeen van 't volk geacht- wierd, en van wier lot hij naderhand geen bericht heeft konnen bekomen. De toeftand van de andere Europeanen, die zich ten dien tijde aldaar bevonden, 'was niet veel beter dan die van Hertog. Hunne factorijen werden berooft, zij zelf gevangen gemaakt , en naar Ardra tot den Koning van Dahomy gezonden, gedwongen wordende te voet een weg van veertig of vijftig mijlen, onder een brandende zon, met het grootfte gevaar hunnes levens afteleggen. Trouwens die Vorst had weinig reden om zich veel aan hun te bekreunen, zijnde zeer flecht door de blanken behandelt geworden, niettegenftaande hij hun veel vriendfchap en bcleeftheid bewezen had; echter toen zij zich aan hem beklaagden over de harde wijze waar op men hen behandelde, en dat zij federt hunnen gevangen ftaat geen fpijs noch ver-  ï is GESCHIEDENIS van ververfchmgen hadden gehad, fpoedde"hij zich naar een binnenskamer, kwam met een bijl uit dezelve terug, floeg een vleesch-ton open, welke onder den buit was gevonden, en gaf bevel dat men oogenblikkelijk eenige ftukken daar uit voor hen zou bereiden* Toen hij zoo fchielijk naar binnen " liep, en even haastig met den bijl terug kwam, dagten zommige Europeanen niet anders of 't zoude hen het leven kosten, te meer daar de Koning zich zeer te onvrede toonde; doch zij vonden zich aangenaam. in hunne mening bedroogen; en fchoon zij eenigen tijd gevangen bleven, werden zij evenwel alle ten langen lesten, op de vertogen van den heer Dean, het Brkfche opperhoofd te Whydah, ontllagen. Deze tweede verovering van Jaquin, gefchiedde op den 22 Maart 1732, kort daar' na werd Trudo onpasfelijken bukte eindelijk voor hem die alles verwint. De omftandigheden van zijn dood zijn niet tot ons gekomen;' maar wij weten dat het gerucht zijner groote daden, aanhoudend den geest blijft vervullen van het volk van Dahomy, tot op dezen dag. Zij vereeren niet alleen zijne gedag« . te*  DAHOMY. 113 tenis, maar zwceren zelfs bij zijn naam als de plechtigfte van alle verzekeringen. Trudo , als een veroveraar befchouwt, fchijnt de minste niet geweest te zijn van die foort, wier daden de bladen der gefchiedenis vullen. Hij baande zich, gelijk zij, den weg tot roem, door eene zee van onfchuldig vergoten bloed y en hij ondervond, als zij, de wisfelvalligheden der fortuin ; zijne kloekmoedigheid evenwel, bleef hem altoos bij, hij weende niet, gelijk Alexander, wanneer zijne veldoverften hem weigerden te volgen: hij wist hen tot gehoorzaamheid te dwingen, en als hij hen niet kon aanvoeren, dreef hij hen tot de overwinning, 't Is waar, daar de natie als tot den oorlog fcheen opgebragt, behoefde hij zelden zich van -dwangmiddelen te bedienen. Wij zullen in 'c vervolg dezer gefchiedenis voorbeelden vinden van heldenmoed, welke eer zouden doen aan alle natiën; dan wanneer die moed verflaauwde, wist Trudo dien teritond weder te doen blaken'; en zo men hem befchuldigd van gebrek aan gevoeligheid, zal men bevinden, dat hec eene ware krijgshaftige ongevoeligheid was, welke zich even zoo min de rampen van anti &t  ■ii4 GESCHIEDENIS van deren bekreunt, als andere zich de zijne bekreunden. Alhoewel ten uiterften geftreng tegen de genen, die zich tegen zijne wapenen verzetteden, was hij zachtzinnig en edelmoedig jegens de zulken, die gereedlijk dezelve overgaven; getuige zijne handelwijs met Appragah. Zijne vriendelijkheid jegens de Europeanen was voorbeeldig ; en deze vriendelijkheid bleef hij, in weerwil van den hoon, welken zommige hunner hem aandeden, op eene eerlijke wijze voor de overigen behouden. Uit de blijken van zoo veel grootheid van ziel, zijn wij billijk geneigt te geloovcn, dat het berispelijkfte van zijn gedrag meest ontflond uit onze onkunde van zijne beweegredenen, welke men altoos behoorde te kennen, om een behoorlijk oordeel over 'smenfchen daden te vellen. Snelgrave befchrijft zijne geftalte als van .de middelfoort en lijvig, en zoo ver hij gisfen kon, moet hij ten dien tijde (1727) omtrent vijf-en-veertig jaren oud zijn geweest; zijn aangezicht was van de kinderpokjes gefchonden, of misfchien, in navolging daar van, geprikt, gelijk de gewoonte is in dat land; echter was 'er iet  DAHOMY. 115 iiet innemends en zelfs majestueus in zijn 1 voorkomen. Over 't geheel, zegt die fchrijivcr, vond ik hem den ongemeenften man vari 1 zijn koleur met wien ik ooit verkeerd heb Bij zijn afiterven liet hij zijne erfgenamen eeen rijk na, 't welk vrij wat door hem was \vergroot, doch dewijl die vergrooting gefchiedtde door verovering zonder door ftaatkunde ge■ waarborgt te zijn, liet hij bij hetzelve erflijke .oorlogen na, welke gelijk doornen in deszelfs kroon, de koninglijke kruin van Dahomy tot op heden fterk gewond hebben. {a) Snelgrave p. 75. H 2 GE-  GE SCHIEDENIS VAN DAHOMY. TWEEDE AFDEELING. BEHELZENDE DE REGEER ING VAN BOSSA AHADEE, KONING van DAHOMY. EERSTE HOOFDSTUK. Bosfa Ahadee wordt boven zijn oudften broeder Zingha tot Koning verkozen. —— Vermoord allen die den naam van Bosfa voeren. —— Zinghd's~ op/land en dood. — Opfland van den May hou} Trud o's dood wierd verborgen gehouden, ter verhoeding van de vreeslijke geweldadigheden, Welke gemeenlijk bij zulke gelegenheden ontftaan, tot dat de eerfte ministers, die den tijtel \ voe-  GESCHIEDENIS van DAHOMY. 117 •voeren van Tamagan en Mayhou (a) te famen geraadpleegt en bepaalt hadden, wie zijner zoonen zij tot opvolger zouden benoemen; een ver- i trouwen, 't welk bij het overlijden van hunnen 1 Monarch aan die officieren overgelaten wordt; want fchoon de oudfte zoon, na dat de vader : bekleed is met de koninglijke waardigheid, geacht wordt de waarfchijnlijke-erfgenaam zijner heerfchappij te zijn; nogthans, wanneer hij aan deze beide ministers, uit hoofde van ligchaamlijke of zedelijke gebreken voorkomt een zoo verheven ftand onwaardig te zijn, hebben zij de magt om hem te verwerpen, en onder de andere kinderen, den zoodanigen te kiezen, die hun den verdienstelijkften of, den bekwaamften toefchiint om over hen te heerfchen (*)• Biï de- O) De eerfte is de eerfte ftaatsminister; de anderë is ceremonie - meester. (ZO Wij vinden dat zulks insgelijks m 't koningrijk Whydah gebruiklijk was; alwaar, gelijk ook in Dahomy, eene algemeeue plundering plaats heeft, tot dat de nieuwe Koning openlijk uitgeroepen zij. Er is iet opmerkelijks in deze kortftondige regeeringloosheid en als het ware terugkeering tot den ftaat der natuur, als of het oorfpronglijk bedoelde, hei.volk vuung te doen H 3  s 18 GESCHIEDENIS van deze tegenwoordige gelegenheid verwierpen zij den oudften zoon (V), en bepaalden eenfterrmrig hunne keuze op Ahadee; wiens regeering voor zijn rampzalig volk allerelendigst uitviel, en die, alhoewel hij eenige goede hoedanigheden bezat, echter een liegt Koning en nog flegter mensch was. DeTamagan en Mayhou hunne keuze bepaalt hebbende, maakten Trudo's dood bekend, en riepen Ahadee tot Koning uit. Zijn oudfte broeder Zingah, zich dus in zijne hoop te leur gefield en verfteken ziende van eene erfenis, met de hoop op welke hij zich geftreeld had, polsde heimelijk de gevoelens zijner vrienden. Zich tot de zulken wendende, welke hij bij zijn's vaders leven het meest begunstigt had, ontving hij de verzekering, dat zeer Veelen hem toegenegen waren zien zijne zaak aantetrekken; waar op hij middelen begon te beraamen om zijn broe- vcrlangen naar de verleevendiging der opperfte magt en eene* gevestigde regeeriug. R. N. Waarfchijnlijk was deze de zoon, die inden oorog van Mahee, van zijn.vader overliep. Zieaier oor bladz. 106. J. F.  D A H O M Y. 119 «roeder te verrasfen en zich van de regeering, tt zij door list of geweld meester te maken; idoch Ahadee kundfehap bekomen hebbende van zijn's broeders oogmerk, maakte zich meesder van Zingah en van de voornaamfte famen!Zweerders, juist toen zij op 't punt ftonden de iwapens ter ftaving van diens eisch optevatuten. De Prins wierd te Abomey in een hangrmat genaait, van daar naar Whydah gebragt, aldaar in een kano gelegt, twee mijlen van 't Iftrand in zee gevoerd, toen over boord gewor• pen en verdronken; de wetten van 't land niet \ duldende, dat het gewijde bloed der koninglijke Ifamielje gefcort worde, hebben deze ftraf voor ; hunne overtreedingen bepaalt. Dusdanig was het uiteinde van Zingah, wiens aanhangers insgelijks allen ter dood wierden gebragt. De Koning zich aldus van zijnen mededinger ontdaan hebbende, en nu verzekerd zijnde van een ftil en gerust bezit zijner heerfchappij, wierp het masker af en vierde alle zijne driften den toom, welke ongelukkiglijk van de fterkfte foort waren. Een der eerfte beveelen van zijne regeering was, dat ieder mansperfoon, die den naam van Bosfa droeg ter dood zoude gebragt H 4 wor-  J«o GESCHIEDENIS van worden, welk wreed bevel ftipt ter uitvoerigebragt wierd in alle zijne ftaaten. Oud en jong, zonder onderfcheid, moest den dood ondergaan; en verfcheide onfchuldige en nuttige menfchen werden de maatfcbappij onttrokken om de trotsheid te voldoen van eenen elendeling, die het een hoon voer de Majeileit achtte, dat een onderdaan denzelfden naam voerde als de Op. pervorst. Schoon 't gerucht deze gruwfaamheid tot de nakomelingfchap heeft overgebragt, heeft het zelve-nogthans zijne gedagtenis begunstigt, door in de vergetelheid te begraven de menigte door hem gepleegde wreedheden en euveldaden, welke ten langen lesten den Mayhou uit den flaap wekten en hem in 1735, de wapenen deedt opvatten om zijn land te ontdoen van eene dwinglandij, onder welke het zuchtte. Groot moeten voorwaar de tergingen geweest zijn, welke den Mayhou tot dezen wanhoopigen flap deden overgaan; want 't is den aart der Dahomans gunstig over hunnen Koning te denken cn deszelfs daaden goed te keuren. Zij eerbiedigen hem met een mengzefvan liefde cn vrees, welke weinig verfchilt van aanbidding. Toen  DAHOMY. 121 TToen ik aan een Dahoman, even voor hij ten fftrijde uittrok, vroeg, of hij niet vreesde den mjandte fterk te vinden; „ Ik denk aan mijnen ! Koning," zeide Da kon » en dan durf ik a alleen vijf van den vijand ftaan." Ik ben bes , vreest, zeide ik, dat gij 'er flecht zult afkomen, ten ik zal mij gelukkig achten, indien gü de gevaren, welke dezen dag u dreigen, ontfnaot. „ Daar is niets aan gelegen," antwoordde bij? „ mijn hoofd behoord den Koning en niet aan „ mij zeiven: indien 't hem behaage het zelve van „ mij te vorderen, ben ik gereed het hem afte, „ ftaan; en zoo het mij in den flag wordt door'„ fchoten, ben ik wel te vrede— 'tgefchiedin " zijnen dienst." Zelfs tot op den huldigen dag (£), na eene dwinglandij van veertig jaaren, blijft eiken Dahoman bij dezelfde gevoelens; hunne getrouwheid en verkleeving blijft, onverander- O) Een ge-rouw bediende, dien ik aan mijpe hetorij gebruikte, masr die naderhand onverdient in ougunst viel van den Koning, en op diens bevel als flaaf verkogt werd. R. N. (*) 1772 Toen de Heer N orris deze sedtiskfchrifiett verfamelde. J. F. H 5  122 GESCHIEDENIS van1 anderlijk. Alhoewel het volk daaglijks 'tflagt-' offer was van de vrekheid en gramfchap hunnes Vorsts, en 'er is niet een eenig mensen in zijne Staaten , die niet op zijne beveelen den een of anderen naastbeftaande of bloedverwant verloren heeft, werden nogthans die onheilen hem niet geweten, maar eeniglijk toegeëigent aan hun eigen onbefebeid, terwijl zij overtuigt zijn, dat alles wat de Koning doet wel gedaan is. Eene dusdanige blinde onderwerping en gehoorzaamheid is waarfchijnlijk nergens meer aantetreffen (ö). De Mayhou, die beter dagen beleeft had in den dienst van Trudo, onder wiens oog hij was opgebragt, bemerkende dat alle zijne drangredenen om den Koning van den dwaalweg terug te brengen vruchtloos waren, en dat de Vorst naar zijne raadgevingen niet wilde luisteren, kon niet langer een ftil aanfehouwer blijven van de rampen zijns lands. Hij had mis- ge- (a) De binnenlandfche Koningen waren niet minder willekeurig ten tijde van Leo; en werden op dezelfde wijze, met zich op den grond nedertewerpen, genaden. J. F.  DAHOMY. 123 getast in zijne keuze, toen hij Ahadee boven diens broeder ftelde; en het een plicht achtende, welke hij zijn land fchuldig was, het zelve van een dwingland te verlosfen, dien hij had helpen ten troon voeren, verliet hij het hof en plaatfte zich kort daar aan, in eenen openlijken opftand, aan het hoofd van een geducht leger. Aldus in vermeerdering der rampen, door welke Ahadee zijn land gedrukt had, dompelde hij het in de verfchriklijkheden van een burgerkrijg, waarvan de uitilag, had dezelve aan de billijkheid daar van beantwoord, voor hem ten üiterften noodlottig zou hebben kunnen zijn, doch dezelve nam eene andere keer, door de pogingen van den Jgaow of bevelhebber over \ koninglijk leger , waar in nog veele oude krijgers waren, die zoo dikwijls onder Trudo overwonnen hadden. Hij verfloeg de oproerigen volkomen: de Mayïou en veele zijner vrienden fneuvelden in den ftrijd; de gevangenen, welken 'er bij deze gelegenheid gemaakt wierden, werden alle ter dood gebragt, en de weinige die ontkwamen, niets te hopen hebbende van 'sKonings goedertierenheid, en om de pijnigingen te vermijden, welke men hen toe- dagt,  124 GESCHIEDENIS van dagt, vloden naar de nabuurige ftaaten, waar zij hunne dagen in bailingfchap eindigden. De Koning fchijnt geen wrok behouden te hebben tegen de famielje van den Mayhou ; want kort daar na bevorderde hij diens jonger broeder tot 's vaders ampt, het welk hij tot aan zijn dood bleef bedienen, die voorviel in de volgende regeering; eene o'nftandigheid te ongeraeener in het gedrag van Ahadee, daar hij ons maar weinig voorbeelden van zijne goedertierenheid, zelfs in misdrijven, welke min grouwzaam waren dan dat van den Mayhou, heeft nagelaten. Wauneèr een mansperfoon ter dood of tot flavernij veroordeelt is, uit hoofde van eene misdaad begaan te hebben of ('t geen in Dahomy bijna 't zelfde is) uit hoofde van met een misdaad befchuldigt te zijn, worden zijne goederen , door de wet ten voordeeie des Konings verbeurt verklaard; men maakt zich meester van alle zijne huisbedienden, bloedverwanten en vrienden; zommige van welke misfchien den dood ondergaan, de overigen worden altoos tot flaven verkogt. Dit het geval zijnde, is het blijkbaar, dat wanneer de fchuldige een man van aanbelang is, die veele afhangelingen en be-  DAHOMY. i&5 strekkingen heeft, welke om zijne zaak van nun leven of vrijheid beroofd worden , de ftaat Maar door een zeer groot verlies ondergaat; echter is dit een ramp, welke dikwijls plaats heeft, aen die met de mensch-vermoordende oorlogen, :eeer veel toegebragt heeft tot de ontvolking van Idit ongelukkig land. TWEEDE HOOFDSTUK. i Inval van de Eyeos. — Benacmwden toeftand der Dahomans. — Ahadees vriendelijkheid jegens den Britfchen Gouverneur. — De Dahomans danig ontrust door de invallen der Eyeos. — Een vergelijk getroffen. Alhoewel door de nederlaag en den dood des R Mayhou''s de inwendige rust van 't koningrijk herfteld was, genoten nogthans de Dahomans : niet lang de zoetigheden des vredes: 'er ontftond onverwagt een ftorm uit een ander deel. De Eyeos, die te vooren hunnen fchrik en geesfel geweest waren, wier menigte zij nog meerder  'ï2f5 GESCHIEDENIS van der duchten dan derzelver dapperheid, begonnen hen op nieuw te bedreigen. Om een denkbeeld te geven van de magt en ftcrk'te eens legers der Eyeos, verzekeren de Dahomans, dat wanneer zij ten oorlog trekken, de veldoverfte gemeenlijk de huid van een buffel, welke natuurlijk dik en taai is, voor de deur van zijn tent uitfpreid, en aan weerszijde van dezelve een fpeer in den grond fteekt, tusfehen welke de foldaten heen trekken, tot dat de ongefchoeide menigte, welke over de huid gaat, een gat in dezelve gefleten heeft; zoo haast er dat gat is, meendt hij dat zijne magt genoegzaam is om te velde te gaan. 't Is mogelijk, dat de Dahomans hier wat overdreven fpreeken, maar 't is ondertusfehen zeker, dat ' de Eyeos eene volkrijke, krijgshaftige en vermogende natie zijn. In 't jaar 1738 deeden zij met eene verbazende legermagt op nieuw een inval in Dahomy, verwoestende het land te vuur en te zwaard tot voor de poorten van Abomey. Aldaar hadden de Dahomans hunne ganfche magt te famen gebragt, befloten geen voet te verzetten en den vijand aftewagten. Alhoewel minder in getal,. wa-  DAHOMY. 127 waren zij niet bévreest. Zij hadden eens voor hen de vlugt genomen, en zij herinnerden zich nog de onheilen, welke zij zich door die ïlugt, berokkend hadden. Zij wisten, dat hunne \akkerheid nimmer op iterker proef konde gefield worden dan thans; en fchoon zij bezetten dat zij hun land en alles wat hun lief was in de" waagfchaal fielden, befloten zij alles te verrigten wat ter hunner verdediging kon aangewend worden. — Dienvolgens toen de Eyeos in den morgen den aanval deden, boden zij hen een dapperen tegenftand, zelfs dreven zij hen met groote flagting tweemaal terug, en verrichtten zoodanige wonderen, dat de overwinning eenigen tijd onbcflist bleef; doch de vijand door verfche troepen ver'terkt, telkens de plaats vervullende van de genen die gevallen waren, vonden zij zich eindelijk genoodzaakt voor de overmagt te zwigten. Onder begunstiging van den nacht trokken zij af naar Abomey, hebbende van de Eyeos meer dan het dubbel van hunne eige legermagt gedoodt. Zij bevonden zich in een waren beklaaglijken toeftand, en zij hadden geen ander vooruitzicht dan de geheele verdelging van hunnen naam en van hunne natie.  -128 GESCHIEDENIS van Abomey is eene zeer groote ftad, omringd van eene diepe gracht, doch zij heeft geen tfsxm noch borstweering om zich bij eene belegering te verdedigen, ook zijn 'er geene waterbronnen, bij gevolg kon zij het niet lang tegen de belegeraars uithouden. De eerfte voorzorg der Dahomans, des nachts na den ftrijd, was, terwijl de Eyeos te zeer afgemat waren om hen te verontrusten, hunne gekwetften, benevens de Vrouwen en kinderen aftezenden naar Zasfa, eene ftad omtrent vijf en twintig mijlen van Abomey gelegen. Ahadee, die zich daar reeds bevond, den ongelukkigen uitflag van dien dag vernomen hebbende, toog onmiddelijk met zijne vrouwen en fchat naar een bijna ontoegangelijke fchuilplaats omtrent vier uuren reizens van Zasfa, zijnde het pad, welk daar heen leid, zeer moeilijk te vinden en aan maar weinige Dahomans zelf bekend : ook wordt deze wijkplaats nooit bezogt dan in gevallen van den uiterften nood, wanneer de Koning ter beveiliging van zijn perfoon genoopt Wordt de vlugt te nemen. De Heer Gregory, gezachhebber over het Britfche fort te WJiydah, ten dezen tijde zich toevallig te Zas- '  DAHOMY. 129 tZasfa bevindende, beliaagde bet den Koning lhem in zijn gevolg te nemen; hetwelk voor teen ongemeen teken van eerbied gehouden \wierd, dewijl niemand dan 'sKonings eigen fatmielje hier de wijk neemt. De Agaow of Generaal te Abomey, bleef de j plaats verdedigen en den vijand ophouden tot i dat hij vernam de Koning in * zekerheid te : zijn en dat Zasfa ontruimt was; als toen bediende hij zich van eenen duisteren nacht, bragc het overfchot zijns legers veilig door den vijand heen en vlugtte, de ftad overlatende aan de genade van de Eyeos, die vervolgens dezelve plunderden en verbrandden, gelijk zij insgelijks Calmina en -Zasfa deeden. Zoo lang zij zich onderhoud konden vcrfchaffen, leefden zij in 't land naar welgevallen; maar toen zij binnen weinige maanden gebrek begonnen te hebben, keerden • zij naar hun eigen land terug. Indien de Eyeos,! toen zij zich voor Abomey nederfloegen, een gedeelte hunnes talrijken legers afgezonden, en tenzelfden tijde Zasfa aangetast hadden, zou de Koning met zijn ganfche fchat gewis in hunne handen gevallen zijn; om dit verzuim werd hun legerhoofd, bij zijne terugkomst, zijnen post ontnomen. I De  igo GESCHIEDENIS van De Eyeos bleven naderhand nog verfcheide jaaren aan één de Dahomans ontrusten, en een jaarlijks bezoek geven, die het evenwel niet voorzichtig vonden in eenen anderen ftrijd met hen te komen; maar wanneer zij vernamen dat de vijand bewegingen maakte, ontruimden zij hunne fteden, verdeelden zich in klecne hoopen, en namen de wijk zoo goed zij konden naar hunne fterkten en bosfehen. Ahadee deed allcv, pogingen om tot een vergelijk met hen te komen , aan de Eyeos eene redelijke vergoeding aanbiedende om de vijandelijkheden te ftaken, doch het viel moeilijk hunne eisfehen te voldoen. Zij vorderden, uit hoofde van een voorgaand verdrag, eene jaarlijkfche fchatting, waar van de betaaling niet gefchied was federt den tijd van Trudo. Alhoewel het beloop'van deze achterftallen zeer aanmerkelijk was, voegde men 'er nog nieuwe eisfehen bij: befchouwende de 0 Eyeos de verovering van Whydah als eene onuitputtelijke bron van rijkdom voor den Koning van Dahomy. De verwagtingen van de invallers, waren over 't geheel zoo buitenfpoorig, dat Ahadee het niet mogelijk vond daar aan te voldoen. Zoo dat zij verfcheiden jaaren achter  DAHOMY. 131 ter een bleven voordgaan het land der Dahomans te verwoesten, verbrandende hunne fteden, vernielende hunnen oogst in den herfst, doodende veel volk, en eene menigte hunner gevangelijk wegvoerende. In 't jaar 1747 evenwel , ftemden de Eyeos tot een vergelijk, en 'er werd eene fchatting bepaald, welke de Koning van Dahomy jaarlijks aanhoudend in de maand November blijft betalen. DERDE HOOFDSTUK. Ahadee poogt de Mahees een Koning op te dringen. — IVaar tegen zij zich dapper verzetten , doch worden eindelijk verflagen. — De oorlog wordt vernieuwt met eenen verfchillenden uitflag. —— De vrede word getroffen. Het land der Mahees is van eene groote uitgeftrektheid en paalt ten westen aan de grenzen van Dahomy. Het is verdeeld in verfchcidene kleene ftaaten, die elk beftuurt worden naar I a hun-  ï3a GESCHIEDENIS van hunne eigen wetten, en van eikanderen onafhangelijk zijn: deze ftaaten welke den vorm hebben van eene gemeenebest - regeering, verecnigen zich ter wederzijdfche veiligheid -wanneer iemand der verbondene leden met eenig gevaar bedreigt wordt. De oorlog met dezelve was geheel cn al verwekt door Ahadee. Sedert den dood van Trudo hadden zij zich altoos geneigt getoont in vriendfehap met hem te leven , maar zijn woelzieken geest duldde riet dat zij in vrede bleven. Hij vorderde het recht van beflisfing in hunne nationale aangelegenheden, drong 'er op aan hunne regeeringswijze te veranderen , en op hunne weigering daar van verklaarde hij hen den oorlog. . In zijn jeugd had hij gehoordt dat geene natie buiten de Eyeos de wapens der Dahomans konden wederftaan. Hij befloot derhalven de republiek 'te niet te doen, en aan de Mahees een Koning te geven , doch hem ontbraken de begaafdheden tot eene zoo moeijelhke Onderneem i i j ming. Trudo had in zich den Monarch, den fcaatsman en het legerhoofd verëenigdt, hij zelf flreed altoos aan het hoofd zijner troepen. Ahadee, die zich altoos binnen de muuren van zijn vrou-  •D A II O M Y. j 133 vrouwen - timmer hield, waar duizendc hem in zijne wellustige vermaken dienden , verwagtte dat men zich daadlijk aan zijn' wil zoude onderwerpen, en vleide zich met eene gemakkekelijke verovering, meenende daar toe niet anders nodig te zijn, dan aan den Agaow te kennen te geven, dat zijn huis dak nodig had (d). De trotfche voorgevens van Ahadee, om den oorlog te beginnen, waren: „ Dat zijne onder„ dancn door het land van Mahee, naar wijd „ afgelegene natiën trekkende, om met dezelven „ handel te drijven, dikwijls door zware bc„ lastingen waren gedrukt geworden, welke hen „ door de ITaaten van Mahce, door welken zij moesten trekken, wicrdcn opgelegt; dat die ftaaten zoo talrijk en fchraapzuchtig wa„ ren, dat het in den tegenwpordigen toeftand van zaken, onmooglijk was, hunne eisfehen „ te (a) Deze is de fpreekwijze van welke hij zich bediende als hij zijne legerhoofden bevel gaf om den oorlog te voeren, en dezelve zinfpeeld op het gebruik, van de hoofden' der verdagene vijanden of die der aanzienlijke gevangenen, op het dak van de wachthuizen te plaatzen, aan de poorten zijner paleizen. 1 3  134 GESCHIEDENIS van „ te regelen , voor de toekomende veiligheid „ zijner onderdanen en derzelver eigendom; maar „ dat indien 'er een Koning werd aangefteld, „ om de ganfche natie van Mahee. te beftuu„ ren, men als dan verdragen zou kunnen ma„ ken, tot wederzijds genoegen van beiden de „ koningrijken." Dit was indedaad. niets anders dan een ijdel voorwendfel; want Ahadee had in zijn ganfche gedrag geen fchijn laten blijken dat de welvaart en 't belang zijn's volks hem zoodanig ter harte ging, als hij bij de tegenwoordige gelegenheid fchecn te willen aanduiden. De ware reden was, dat eene zijner begunftigde vrouwen, die een Mageé's vrouwsperfoon was, een broeder had, dien hij gaarne- tot die waardigheid zoude verheven hebben; doch de Magees weigerden hunne onafhanglijkheid te laten varen, of zich te laten regeeren' door een dwingeland. Ahadee evenwel bij zijn bcfluit blijvende, werd den oorlog begonnen in 1737, en voordgezet met al die woeste woede, welke onder barbaarfche natiën gemeenlijk plaats heeft. De aanzienlijke gevangenen wierden ter dood gebragt, en de anderen tot ilavcmij verwezen. Beide par-  DAHOMY. 135 '•partijen befchikten niet anders over de genen die in hunne handen vielen. Er had menig gevecht plaats met een afwisfelend geluk; dan eens bleven de Mahees dan eens de Dahomans overwinnaars; doch niemand wilde van zijn ftuk afzien: om hen door alle hunne tooneelen van flagting en bloedvergieten te volgen, zoude voor ons walglijk, en indedaad niet mogelijk zijn. De gevoeligfte flag, welken de Mahees ontvingen, was in 1752, omtrent vijftien jaren na het begin des oorlogs. Zommige gevechten waren ongelukkig voor hen uitgevallen, waardoor zij zich buiten ftaat bevonden in 't veld te blijven. Er is, in hun land, een hocgen berg, Boagry geheten , welke uit de natuur bijna ontoeganglijk is, en tot hier toe geacht wierd onwinbaar te zijn : derwaards namen de Mahees met het verftrooid overfchot hunnes legers de vlugt. De Agaow volgde, plunderde en verwoestte het land, zonder tegenftand, en aan den overwonnen zoodanige voorwaarden voorgefchreven hebbende als hij goed vond, floeg hij zich neder bij het leger der D-aho■ mans, en berende Boagry. Deze plaats heeft als legerplaats één gebrek; het is even moeiI 4 Hjk  136 GESCHIEDENIS van e lijk van daar te trekken wanneer de gelegenheid zulks vereischt, als het moeilijk is 'er heen te komen. Er vielen verfcheide fchermutzelingcn voor tusfehen de belegeraars en de belegerden, de laatsten deden veele uitvallen, en de andere deden verfcheide pogingen om op den berg te komen. De Mahees hadden plantadien van koorn, en overvloed van water op Boagry waar door zij in ftaat waren lang wederftand te bieden. De Agaow had deze plaats ten naastenbij twaalf maanden berend, zonder eenig voordeel van aanbelang behaalt te hebben; toen de Koning ongeduldig om te overwinnen, of ■aangedrongen door zijne begunftigde, al den bijftand zond, welke hij bekwaam was aan te brengen, met bevel om alles te wagen ter verovering van Boagry cn geen volk bij die gelegenheid te ontzien. De Agaow, die thans de gelegenheid van den berg wel kende, voerde zijn volk aan tot deze gevaarlijke onderneming, vast balloten hebbende te overwinnen of in den aanval omtekomen, Hij tastte den berg aan overal waar zulks doenlijk was. De Mahees verdedigden zich hardnekkig en doodden eene verbazende me-  DAHOMY. 137 menigte hunner vijanden, 'doch' eindelijk kwam de dapperheid der Dahomans en hun meerder getal alle zwarigheid te boven: zij dreven de Mahees uit derzelver verfchansfingen, en maakten zich meester van den top des bergs. Er ontflond eene bloedige flagting, want 'er was geene mogelijkheid om te ontvlngten; het rampzalig overfchot aan het zwaard ontkomen, tvierd in zegepraal, gevangen naar Abomey gevoerd, waar de opperhoofden ter dood gebragt cn de overigen tot flaven verkogt wierden. De Koning, die ten dien tijde mede in een hevig gevecht was met de oude Whydahs en Popoes, gelijk wij daadlijk zien zullen, had alle zijne troepen nodig, ten einde zijn leger te verfterken om hen te ondertebrengen. Dit bewoog hem voor het tegenwoordige alle verdere vijandelijkheden tegen de Mahees te ftaken, en zelfs zijne toeftemming te geven tot een wapenfdlftand met hen; maar daar dezelve aan weerzijde Hecht in acht genomen wierd, duurde die niet lang. De Mahees, alhoewel zij de nederlaag hadden, waren nog gansch niet 1 t'ondergebragt: zij die gevlugt wtren, keerden ; toen zij den ramp vernamen, welke hen te I 5 Boa-  138 GESCHIEDENIS VAN Boagry ontmoet was, naar hun land terug, en waren nog fteeds een geducht vijand, vooral daar de Dahomans thans verzwakt waren door oorlogen, die bijna twintig jaaren geduurt hadden zonder 'er veel bij gewonnen te hebben. De vijandelijkheden werden fpoedig weder begonnen , en even als te voren ter vernieling van beide de landftreeken achtervolgt, zonder iets beflisfend voordtebrengen. Ahadee kon zijn doelwit niet bereiken om aan de Mahees een Koning te geven, ook waren zij nog zoo laag niet vernedert om 'er een te moeten aanneemen. Zij befloten den hoon te Boagry te wreken door eene inval te doen in Dahomy; en drongen daadelijk het fchrikkelijk bosch in, hetwelk dat koningrijk van Ardra fcheid, ten einde door die beweging al den onderftand te onderfcheppen, welke van de koningrijken Ardra en Whydah mogt komen om Dahomy te ontzetten; dan, uit hoofde eener verdeeldheid in hunne raadsplegingen, een ongeluk, voor 't welk de gemeenebesten veel al bloot ftaan, trokken zij nogmaals terug, zonder iets uittevoeren, waardig de ftoutheid en \ beleid van 't ontwerp. Ia  D A H O M Y. 139 In 1764 fchccn het voordeel te zijn aan de ïzijde der Dahomans, die toen voor de tweedeimaal Boagry belegerden, doch geen magt rn-enoea: hadden, om 'er zich meester van te maIkèrj. Bij deze gelegenheid wierden verfcheide szoonen yaa Ahadee met het leger mede gc; zonden , om door hunne tegenwoordigheid de I foldaten aantemoedigen, en onder die zoonen 'bevond zich zijn gunsteling Jupina, die 1 door zijn vader aan des Agaows zorg werd aanbevolen , ten einde hem in den krijg kundig te maken. Deez veldoverfte had meer dan twaalf maanden gelegerd geweest rondom Boagry, toen de Koning onverduldig over dit verwijl hem van bloohartigheid bcfchuldigde, en den Mayhou afzond om 't bevel overteneemen, met last om terftond den ftorm te beginnen. Toen de Agaow zich zeiven vervangen en afgezet bevond, oordeelde hij het tijd te zijn om op zijne eigene veiligheid te denken , wel wetende 's Konings ongenoegen onverzoenlijk te zijn, Daar hij Jupina den waarfchijnlijken erfgenaam in zijn magt had, kon hij een geftrenge wraak genomen hebben over zijnen ondankbaren meester, maar hij gaf hem edelmoedig aan de zorg  £40 GESCHIEDENIS van zorg van den Mayhou over, en begaf zich in ftilte naar de Mahees, die hem ontvingen en befchennden. De Mayhou eenen ongelukkigen aanval ge» daan hebbende op Boagry en afgeflagen ge< worden zijnde, was verplicht het beleg optebreeken; hij keerde derhalven met zijn leger naar Dahomy terug, wordende deze ongelukkige gebeurtenis nog verzwaard door den dood van Jupina, die onderweg ftierf, Ahadee miste in zijne oogmerken, en wezenlijk buiten ftaat zijnde :lora hen verder te vervolgen, ondernam hij naderhand niets van aanbelang tegen de Mahees; en de man ten wiens voordeele hij zoo veele vruchtelooze pogingen aanwendde , eenige jaaren daar na komende' te overlijden, fcheenen beide partijen hartelijk moede van den oorlog, en maakten met eikanderen vrede in 1772, welke tot het einde van A h a d e e's regeering bleef aanhouden. •'M'''' neaiiifijtritSiezw n i> r'u\'v. drt tk&Q VIER-  DAHOMY. 14.Ï VIERDE HOOFDSTUK. 1 Oorlog tegen de oude TVhydahs en Popoes. — Ahadees verraderlijk gedrag jegens den Portugeefchen gezachhebber. — Dappere verdediging van des gezachhebbers bedienden. — De inwooners van Jaquin verdelgt. De IVhydahs) die de wapenen der Daho\ mans ontkomen waren, namen de wijk onder de Popoes, hunne nabuuren: eene natie ten ; westen aan Whydah palende, in een laag moeI rasfig land, omringd van poelen, en doorfneden met takken van rivieren, welke eene menigte eilanden vormen, op welke zij leven. Deze gevluchtten, door de Popoes bijgedaan, met wie zij zich ingelijfd hadden, en toen ter tijde I als 't ware eene natie uitmaakten, droegen den I Dahomans eenen ingewortelden haat toe, en : aangefpoort door 't verlangen om eens hun geil boorteland te herwinnen, liéten 'zij geene geleI genheid voorbijgaan om hen te ontmoeten en I afbreuk te doen. Hunne nabijheid aan Whydah de  442 GESCHIEDENIS van de gemaklijkheid, waarmede zij hunne troepen in kanoos tot op twee mijlen van Grigwhee de hoofdftad konden voeren; de beflommerde toeftand der zaken van Ahadee, wiens land telkens werd afgeloopen van de Eyeos, en welks ganfche magt geftadig bezig was in hen afte.keeren of de Mahees te fnuiken, terwijl deze grensplaats weerloos gelaten was, verfchaftc hen menige gelegenheid om de Dahomans aan die zijde te kwellen cn te ontrusten , en verfcheide voordeelige invallen te doen. Dikwijls geraakten zij in 't bezit van de plaats daar de fchepen lagen, en belemmerden den handel, waarbij de Europeanen veeltijds aanmerkelijke fchade leden: het blanke volk, diens goederen of wiens eigendom 'er toevallig aan 't ftrand lag, viel hen ten prooi. Zomtijds ftroopten zij in de ftad Grigwhee, in welker omtrek de Europeaanfche forten zijn; en zoo zij door een fterker magt terug gedreven wierden, ftelden zij hunne vervolgers te leur, door zich naar de meiren te begeven; want de Dahomans zijn niet afgerigt op watergevechten, kunnende in 't geheel niet omgaan met kanoos. In 't jaar 1741, deedt 'er zich eene gelegenheid op, welke.  DAHOMY. 143 ;se, indien men 'er een goed gebruik van had weeën te maken, deze verfehillen zou hebben doen eindigen, ten genoege van de JVhydahs, cn ten voordeele van Ahadee en deszelfs land, Idoch vermeesterd door zijnen kwaden engel, jmaakte hij zulk een flecht gebruik van deze [gelegenheid, dat hij dat volk meer dan ooit verbitterde. De JVhydahs bleven in hunne ballingfchap ■nog ftceds het ftelzel hunner oude regeering laankleven, terwijl zij door een Koning beftuurt 1 wierden: maar de inhuldiging te Xavier (V), i welke plaats de zetel was geweest van 't heiwind en de hoofdftad van JVhydah, voor de .verovering, was eene plechtigheid, welke men niet kon achterlaten: om die te vieren, wierd (daartoe verlof vereischt van Ahadee, die i eenig voordeel trok van de toeftemming , ' welke hij daar toe gaf. Dewijl 'er nu bij zulke gelegenheden eene opfchorting van vijandlijkheden noodzakelijk vereischt wierd, verzuimde hij niet zulk eene gunstige omftandigheid ten zijnen eigen voordeele te doen ftrek- ken, (  ff§ REIZE naar hst HOF Reeds vroeg des anderen daags 's morgens van den 2 Februarij, vervolgden wij onze reis dwars door eene aangename landftreek, en na twee dorpen doorgetrokken te hebben, hielden wij halte in eene ftad, Havee geheten, alwaar wij ontbeetcn: deze plaats is van weinig aanbelang, niettegen ftaan de de Koning 'er een huis heeft. Wij hielden ons hier niet langer op dan noodig was, en vervolgden onzen weg naar Whybou, welke plaats wij omtrent tien uuren bereikten. Ik wierd hier' vriendelijk ontvangen van den gastvrijen ouden caboceër, die mij een uitmuntend middagmaal opfchafte,. en aan mijn gevolg overvloedige blijken gaf van zijne gulhartigheid , door hetzeive wel te onthaalen. De naam van dezen ouden man was Jabrakou; hij was in zijne jeugd een krijgsman geweest,, en zich loflijk gekweten hebbende, was hij beloond geworden met het bewind over deze ftad. Ik vond hem een fcherpen jager te zijn; huisdieren mogt hij niet zetten, zeide hij, maar de jagt verfchafte hem eene groote verlcheiden- heid m, fpecf prima, valde ambïguum fexus eftimetur, et quafi Hermaphrtditicum,  van BOSSA AHADEE. 199 Iheid van lekkernijen; hij toonde mij zijn provifie-kelder, die wel voorzien was van buf:felsvleesch, wildbraad van verfchillende foort, wild zwijnenvleesch, en Agouti of Bosch-kat, van dit alles wilde hij, dat ik mij voor mijne reis voorzien zoude, 't welk ik weigerde, als niets daar van behoevende; doch toen ik weg ging, drong hij mij een paar fchoone Guineefche hoenders mede te nemen, welke hij zeide voor mij te hebben laten braden voor mijn avond eten. 't Was met moeite, dat ik hem overhaalde wederkeerig een klein gefchenk van mij aantenemen; hij weigerde dit zoo lang, tot dat ik hem beloofde eenige weinige dagen bij mijne terugkomst, met hem op de jagt te zullen doorbrengen. Ik herinner mij, dat de Heer Buffon zegt: „ de Agouti is bijzonder eigen aan de „ nieuwe wereld, en wordt nergens gevonden „ dan in Amerika;" evenwel zijn deze dieren bij menigte in Afrika, zij gaan bij kud den, en worden van de inboorlingen voor eene groote lekkernij gehouden. De bosch-kat, zoo als de Engelfche handelaars aan deze kust dat dier noemen, komt in de lengte van zijn ligN 4 haam  zoo REIZE naar het HOF haam zeer na aan een volwasfen haas en is iets dikker. De romp, yan het vel ontdaan, fchijnt een klomp vet te zijn, gelijk een varken. De ft'aarc is kort en niet ruig. Ik herinner mij het getal zijner klaauwen niet, doch de voeten zijn klein, en fchijnen niet gevormt om in de aarde te wroeten. De achterpooten zijn langer dan de voorpooten, en de ooren zijn rond en kort. De jongens, die hem gevangen hadden, en aan mij te koop bragten, vertelden mij, dat het gebruikelijk was deze dieren in hunne holen, 's morgens en 's avonds optewagten; dat men ze gemeenlijk zag bij troepen, of misfchien bij familjen van vijftien tot twini tig, alle malkanderen in -hetzelfde pad volgende. Die aan 't hoofd waren, liet men ongemoeid voorbijtrekken, maar de achterhoede wierdt met knuppels aangevallen, en gemeenlijk kreeg men 'er twee of drie van gevangen. Toen ik hen vroeg, waarom zij de voorden niet aantastten? antwoordden zij, dat in zulk een geval de aanvallers bloot zouden ftaan aan de woede van alle de anderen, en dat zij vinnig beten, 't geen ik geneigt was te gelooven, ateoo zij in de opperkaak gewapend waj ren  van BOSSA AHADEE. aox ren met een paar gedugte fnijtanden. De achterften aantevallen , zeiden ze mij, was niet zeer gevaarlijk; om dat de genen, die reeds voorbij waren voord bleven trekken, zonder zich met het lot hunner makkers, die achteraan kwamen , te bemoeijen. De fnoet van een bosch-kat, is, uitgezonderd de bovenlip, welke gelijk die van den haas gefpleten is, niet veel verfchillende van die eens rats, de bovenkaak ver over de benedenkaak uitftekende. Het haair van dit dier is niet zacht, maar ruw , .grof, ftijf, geborsteld en zoo ligt aan den huid gehecht, dat het zelve, op de minde wrijving |'er van afgefcheiden wordt. Dit dier heeft het vermogen, om zijne borstels optezetten, welke van eene bruinachtige koleur zijn, met donkere , plekken, 't Is op het gezach van Portugeefche fchippers, die van Brajïlie op Whydah varen, dat ik dit dier veronderftel de Agouti te zijn; want zij verzekerden mij, dat het in geenen deele verfchilt met die, welke zoo gemeen zijn in Brajïlie; en de Franfche fcheepshoofden, die te Caijenhe geweest waren, dagten insgelijks. De Afrikaanfche Agouti is zeer vet, en zijn vleesch fmaakt fineerig en fterk, N 5 ten  soa REIZE naar het HOF ren ware het eenigen tijd in den rook hebbe gehangen, door dat middel wordt het zelve zeer fmaakelijk Qa). Na Ca) Pifo CHifi. Nat. Lib. 3.) noemt vijf foortea op van Lepus in Brafilie; van welke de Agouti de derde is Ten opzici.te van de grootte en de plekken fclijnt de Bosch-tat van tVhyda't nader overeenkomst te -hebben met AïPaca, welke in Pifo's rangfchikking voor aan ftaat. De Agouti van Amerika is een kleiner dier, heeft _ ronde korte ooren, zijne achterpooten z;jn gewapend met zes klaauwen, en de voorpooten eenjgjjjk met vier: als het eet, houdt het zijn vcedzel tusfehen zijne voorpooten, en zit overeind op zrjrté ach;erfte. Het wijfje brengt zêventien jongen ter eener dragt voord, drieitfaal in 't jaar. In Vader Labat's roiage aux Isles de t'Amerique, is eene fl-ehte afbeelding van dat dier; doch zijne bcfchrijving van het zelve is zeer juist. Hij fprêekt van drie foorten, welke hij op de Caribbe eilanden heeft wrn genomen. Peter Martyr geeft het zelfde getal aan h t eiisnd St. Domingo; zij waren het gemeenc voedsel der Indianen, die hen Uti of Outi noemden, welke naam Hechts weinig verfchilt van de Acouri van 't vaste land. Of dit dier- gemeen zij aan Afrika en Amerika, is wrardig nagefpoord te worden. Mogen wij vooronderftellen, dat die beide vaste landen eens aan elkan-  van BOSSA AHADEE. «203 Na dat ik tot in den avond bij dezen vrienidclijkcn ouden man gebleven was, vertrok ik •van daar naar Jppoy, omtrent anderhalf uur 1 reizens, en bragt daar den nacht door in een huis, eikanderen vast waren? of dat in vroeger tijden, van welken wij geen gefchiedkundige berichten of overlevering hebben, 'er eene fcheepsgemeenfchap tufchen dezelven plaats had? In 't eerde geval zou men 'kunnen tegenwerpen, dat de elefant en andere viervoetige dieren van Afrika nooit, voor zoo ver wij weten, in Amerika gezien zijn, 't zij van de oorfpronglijke inwooners, of van de Europeaaufche ontdekkers*; en' dat Amerika insgelijks eenige dieren bezit, welke men tot nog toe niet weet in Afrika te beftaan, onder anderen de Tamandua enz. Zeelieden kunnen indedaad van 't eene land naar 't ander een ras van kleine viervoetige dieren, die met graan gevoed worden, overbrengen. Dit is een onderwerp, waar over een groot aantal gisfingen zou kunnen gemaakt worden; doch wnar van thands niets met zekerheid te zeggen is. Vader Labat, die een liefhebber van goede cier was, én wel weten wilde, dat hij niet onkundig was in de konst van koken, geeft o s bet middel op, om dit dier op de beste wijze te bereiden. Hij verteld ons , dat men het eerst vooial in heete melk moet verfchroeijeu, gelijk een fpeenvarken; en dat zoo  S04 REIZE naar het HOF huis, op 'sKonings bevel aahgelegt, om blank volk te onthaalen. Ik was nu tot het onaangenaamfte en vermoeijendfle gedeelte van de reis gekomen, en oordeelde noodig te hebben wat uitterusten, alvorens mij verder op weg te begeven. Het groote woud neemt hier een aanvang, door 't welk het pad zoo naauw en kronkelig is, dat men 'er onmooglijk in een hangmat kan gedragen worden, zelfs toen niet, hoewel in het beste en droogfte van 't jaargetijde; in den regentijd kan men 'er niet doorkomen. Wij traden het woud in des morgens om drie uuren van den 3 Februari},' onder begunstiging van een fchijnende maan-en heldere lucht. De kaptein van de wacht piaatfte zommige zijner Üeden in de voor-, zommige in de achterhoe. de, met gelaade fnaphanen, om ons te ver;. weezoo men het aan 't fpit wil braden, men zorg moes dragen de pens optevuilen met faucüfen, doiren van eijeren, jonge groenttns en fpecerijen. Ik heb 'ep menigmalen, op deze wijze toebereid , van geëten, zegt hij, en ook we] op eene andere wijze klaar gemaakt, en altoos ■ vond ik het eene lekkere kost, die niet moeilijk was te verduwen, Tom, UI. fol. 25,  van BOS SA AHADEE. ió$ vweeren tegen den aanval van wilde dieren, vari welken deze naare en akelige bosfehen vol zijn: aaan weerszijde van mij, droegen twee hangmatildraa ers lantaarnen met brandende kaarsfen in Idezelven, om de roofdieren aftefchrikken, gelijk de inboorlingen zich vast verbeelden dat Idie woeste dieren daar door afgefchrikt worden: 1de ganfche bende zong en maakte een zoo luid gefchreeuw als zij konde, blazende op hunrte trompetten, en bij wijlen hunne gewceren losbrandende; 't welk met het gekakel der apen, Idie op onze aannadering onthust waren, het igefchreeuw der papegaaijen, en het gehuil der ,wilde dieren, het gekrijsch en gekletter der eleIfanten door het kreupelhout, het verfchrikkelijkst wangeluid maakte , welk men zich kan ,verbeelden. Na eenen vermoeijenden togt van vijf uuren, bereikten wij Agrimoe, eene kleene ftad aan ■ de andere z'jde van 't bosch, waar wij eenigen ;tijd halte hielden om te ontbijten, en vervolgens onze reis voordzetten tot Calmina, welke plaats wij in twee uuren bereikten. Calmina is eene uitgeftrekte ftad, en zal omtrent vijftienduizend inwooners bevatten. De Koning houdt  zo6 REIZE naar, het HOF houdt hier dikwijls zijn verblijf, en heeft 'er een ruim huis, 't welk met het gene 'er bij behoord, ruim zoo veel grond zal beflaan als St. James Park: het ligt binnen den omtrek van een hoogen klei-muur, welke ten naastenbij een vierkant' maakt. Bij een voorig bezoek meette ik de eene zijde van denzelvcn, en bevond dien te zijn i?oo treden lang (V); in het midden is de doorgang en een groot wachthuis , op welks dak een groot aantal bekkeneeIen vah krijgsgevangenen ten toon flaan. Te Calmina wierd ik geleid in de vertrekken van het huis des Maijhous, waar ik een bode van hem vond, met plichtplegende begroetingen over mijne behoude aankomst; en met verzoek van mij te mogen weten, wanneer ik dagt te Abomey mijne intrede te doen, en of ik mijne toeftemming wilde geven om in ftaatfie ontvangen te worden door de opperofficieren van 't hof? eene ftaatfie welke beftaat in den eerften minister en andere opperhoofden, die den bezoeker, omtrent eene halve mijl van de ftad, te paard te gemoct rijden, met een tal- O) Omtrent de lengte van een Engelfche mijl. J. F. \  van BOSSA AHADEE. 207 talrijken ftoet, alle gewapend, en welke hunne wapenoefeningen verrichten, en eenige keeren in 't ronde hun geweer losfen; waar na de voorname lieden van 't paard Happen, en den vreemdeling ontvangen onder de fchaduw van groote zonfehermen, hem eerst een glas koud water aanbieden, en vervolgens een kleen glaasje "fterken drank, het welk op 's Konings gezondheid wordt uitgedronken, en als dan verzelt hem de ganfche menigte naar de ftad. Ik bedankte voor die eer, alzoo dezelve maar weinig ftrookte met mijnen thans vermoeiden ftaat, en zond den bode terug met mijne begroetingen aan zijnen meester, terwijl ik tot aan den avond daar bleef. Inmiddels bezorgde eene oude jufFer van 't huis, mij een uitmun-tend middagmaal, het welk mij zeer te ftade kwam, alzoo de draagers mijuer mondost achtergebleven waren, door den vermoeijenden togt door 't bosch. Ik verliet Calmina des avonds om vijf uuren, en zette mijne reis voord naar Abomey, welke plaats ik in twee uuren bereikte. De tusfehen beide liggende landftreek heeft geen geboomt; en de uitmuntende hooge weg leverd een heerlijk  *öS REIZE naar hei HOF lijk gezicht over de ganfche ruimte. Ik vond het land wel bebouwt, vooral met koorn en callivances, waarmede de nabuurige fteden voorzien worden. Op half weg, tujfchen Calmina en Abomey, is een koninglijk landhuis, Dawhee geheten, 't Welk de oude verblijfplaats van 's Konings familie was, en de hoofdftad van derzelver kleen grondgebied, eer zij zich uit haren geringen ftaat verhief. Op mijne aankomst aan de poort van Abomey, wierd ik met vijftien fchoten begroet, en geleid naar de vertrekken der blanke lieden, in des Maijhou's huis; wiens hofmeester mij opwagtte met een gefchenk zijns meesters, een kruik met koud water, een pot met pitto en eenig gevogelte. Deez officier kwam daarop zelf fchielijk te voorfchijn, vergezeld van den Yavougah of Onder-koning van Whydah, om mij van wegens den Koning te begroeten over mijne behoude aankomst, zonder eenig ongeluk op reis ontmoet of mij onpaslijk bevonden te hebben. Deze beleefdheid wierd gevolgt van een gefchenk des Konings, befiaande in een fchaap, eenig gevogelte, twee kruiken pitto, twee korven met graan-meel , een kallabash met  van BOS SA AHADEE, 209 met palm - olie, een met zout, en een vlesch met brandewijn. Alzoo ik hier bovert gelegenheid had van den Mayhou melding te maken, vind ik hét hier eenigzins noodzakelijk iets van zijne be■ diening te zeggen. als mede van die van eenige anderen, die in 't vervolg zullen voorkomen. De eerste minister wordt Tamegan geheten; . hij is de eerste burgerlijke amptenaar van den ftaat, en volgt in rang onmiddelijk op den Koning; hij is de eenige perfoon in 's Konings : 'heerfchappij , wien de Koning naar willekeur het hoofd niet mag afflaan: de Tamegan moet den Koning met zijnen raad bijftaan, en hem het koningrijk helpen beituuren, en bij 't overlijden des Konings, heeft hij en de Maijhou de magt om te bepalen, wie van 's Vorsten zoonen . hem zal opvolgen. De naaste in rang voerd den tijtel van Maijhou; hij is insgelijks een van 's Konings raaden, en diend als ceremonie-meester; hij beftuurf en heeft het opzicht over alle ,; de openbaare feesten van 't hof; en zorgt voor alle de vreemdelingen, die Dahomy bezoeken, { 't zij Europeanen, Mooren, of Neger-afgezanten van de nabuurige ftaaten. De Tamegan en hij O zijn  aio REIZE naar het HOF zijn rechters in 1 ijfftrafFeIijke gevallen, en een hunner is bijna geftadig bij den Koning, hem bericht gevende van alles wat 'er voorvalt. De Agaow is opperbevelhebber van 't leger. De Yavougah is Onder-koning van IVhydah; de letterlijke vertaling van zijn tijtel is: „ Kap„ tein van de blanke lieden" (V). De Jahou is groot (balmeester; hij heeft het opzicht over de misdadigers, en moet letten dat de ftraf aan hun ter uitvoer gebragt worde; hij heeft insgelijks het opperbewind over de bebouwde landen,' welke aan 's Konings huis den noodigen voorraad leveren, en moet opletten dat de vrouwen,, die dezelve bebouwen, niet verzuimen haaren plicht te volvoeren. Deze zijn de voornaamfte lieden van het koningrijk , doch de ampten die zij bedienen zijn niet erfli|k;'de Koning begunftigd 'er mede, dien hij wil, en dien hij meend dat 'er de meeste bekwaamheden voor hebben. Het hof was ten dien tijde bezig een groot feest te vieren, het welk verfcheide weken ', 1 ach- («) Javou- een blanke- gak kaptein , hopman, overfte. A. D.  van BOSSA AHADEE. au achter een duurt, en genoemt wordt de jaarlijkfche gewoontens ; wanneer de Koning de graven zijner voorouders befprengt , met het bloed van menfchelijke flagtoffers. De bewindof gezachhebbers der forten te PFhydah, worden verwagt dezelve bijtcwoonen, en bij die gelegenheid een gefchenk te doen, 't welk ten minften moet beftaan in een ftuk Indiaansen damast, of eenig ander ftuk fraaije zijde ftof. De Onder-koning van Whydah, en de Gouverneurs der onderfcheidene fteden en landfchappen, moeten zich aldaar met hunne gefchenken laten vinden, en verflag doen van hun bewind, en van alles wat de Koning van hen verlangt te vernemen. Zij', die zich tot zijn genoegen daar van Éwijten, genieten de eer, een teken van zijne goedkeuring te ontvangen, het welk gemeenlijk beftaat in een groot'ftuk katoen, in 't land van Eyeo bewerkt, en van een uitmuntend weefzel, het welk zij naderhand als een opperkleed dragen. De zwarte kooplieden, of handelaars, en trouwens ieder hoofd eens huisgezins moeten hier bij insgelijks eenige dagen tegenwoordig zijn , cn eene zekere hoeveelheid cauris medebrengen , overeenkomftig hun O i yer-  $fë REIZE naar het' IIÖF vermogens. Ieder een tracht zijn gefchenk, "c ■v elk indedaad eene belasting is, zoo aanneemlijk te maken als hij kan; indien hij dit niet -dêedt; zou hij berispt of wel misfchien gefcraft -Worden- Zij zijn allen verzeld van hunne huisbedienen; en de jonge lieden onder dezelven, die naar eene gezellinne, verlangen , brengen ieder, wat zij door hunne vlijt en nijverheid 'gefpaart bebben', aan; 'indien zulks een fom uitmaakt van vijf kabefs of twintig-duizend cauris, liggen zij bet neder aan de poort des Konings;" buigen zich neder in het ftof, en -fmeeken begunftigt te mogen worden met eene vrouwe; aan welk verzoek gemeenlijk voldaan wordt. De vrouwsperfonen worden aan het paleis afgegeven, en verdeelt onder de genen die 'er om verzogten, en de cauris wordt daar voor in de plaats genomen. Ieder moet de vrouw nemen welke hem wordt toegevoegt, 't zij zij oud of jong, mooi of mismaakt zij, hij is ver^ plicht haar aantenemen. Ik weet, dat zomtijds des Konings' vrouwen , die deze zaak beftuuren, enkel uit fpotternij, den man zijn eigen moeder toegereikt hebben: 'deze moest hij vervolgens onderhouden, en vergenoegt den tijd ' .? af-  van BOSSA AHADEE. 2% afwagten toe dat hij gelegenheid zou hebben itv het toekomende nogmaal zijn lot te beproeven. De (taats-beginzels waar uit deze wijze van vrouwen uittedeelen haar oorfprong hebben, zijn,; dat ouders geene foort van gezach over hunne kinderen hebben, in de landen van Dahoman. Zij behooren eeniglijk aan den Koning, worden zeer vroeg hunne moeders ontnomen, en verdeelt in de dorpen, verre van hunne geboorteplaats afgelegen, waar zij zoo lang blijven, tot dat hij verder over dezelven gelieft te befclïikken, weinig kans hebbende dat zij daarna immer van hunne ouders gezien ten r rillen herkend worden. De bedoeling daar van is, op dat 'er geene familie-verbintenisfen of (amenfpanningen zouden plaats hebben, welke voor 's Konings onbepaalde magt gevaarlijk zouden konnen zijn. Van daar, dat ieder wezen op zich zeiven ftaat, en aan niemand gehecht is, en dus, door geen belang aan iemand verbonden, enkel voor zijn eigen welzijn zorgt, 't welk hij doet door de laagfte vernederingen en onderwerpelijkfte gehoorzaamheid. Vaderlijke genegenheid en kinderlijke liefde, heeft hier zelden een beftaan. Moeders, in (lede van haare. k'itiO 3 de-  214 REIZE naar het IIO F deren te liefkozen , zoeken die genegenheid voor haare fpruiten te verdooven, om dat zij weten dat men dezelve zal fchenden, zoo haast haare kinderen in ftaat zijn om van haar verwijderd te konnen worden. Op de jaarlij kfche wederkomst der Custom's of gewoontens, die elk moet bijwoonen, ten zij door ziekte daar in verhinderd, elk perfoon onmiddelijk in 's Konings magt zijnde, worden zij, die zich aan eenige misdaad hebben fchuldig gemaakt, zonder eenige moeite gevat, en *t onderzoek naar kleene misdaaden of beledigingen, wordt dikwerf tot dien tijd uitgefteld; maar op vermoeden van misdaden, welke daadlijk dienen nagefpoort te worden , zoodanige als eene onvoorzichtige gemeenzaamheid met "s Konings vrouwen , betoovering of diefftal , wordt den fchuldigen bezogt door zekere boden, half-hoofden Qa) genoemt, en die den mis- (a) Om dat de helft van hun hoofd gefehooren isen men het haair aan de andere helft zoo lang laat groeijeu als het kan; 't welk met een half dozijn fnoeren van menfchen handen, welke over de rechter fchouder, borst en buik, tot aan de linke knie hangen% en. hss, een vreemd voorkomea geeft» R» 4  van BOSSA AHADEE. 215 misdadiger voor de ftads magiftraat brengen ; zoo de misdaad bewezen wordt, voeren zij gemeenlijk des misdadigers hoofd met zich in eene zak, om den Koning te toonen dat het gevelde vonnis ter uitvoer is gebragt, of voeren hem naar de hoofdftad, ten einde hij aldaar zijne ftraf ontvange. Op dezen tijd verneemt de Koning insgelijks in 't bijzonder naar het gedrag zijner fkaven; de geringde van welken hem bij die gelegenheid mag naderen, zich in perfoon of in ftihe beklagen, over eenig ongelijk hem aangedaan, en eisfehen dat hem zulks vergoed worde: daar door wordt het gedrag der grooten of vermogende beteugeld, en ongetwijveld belet dat zij hunne minderen niet onderdrukken. Trouwens 'er zijn in dit land maar weinig voorbeelden van perfconlijke verongelijkingen; want daar-zij allen flaavCn zijn van den Koning, dragen zij, die eenige meerderheid genieten, zorg hunne medeflaaven niet te mishandelen, uit vrees van daar door zich het ongenoegen hunnes gemeenen meesters op den hals te halen; cn uit die vrees fpruit, dat, in krakeelen tusfehen. 's gelijken , zij zich vergenoegen hunne verontw arO 4 , dij,ing-  REIZE naar het IIO F diging uitcedrukken door wederzijdfche fcheldaamen, en zelden tot flaan komen, ten einde geen 's Konings flaaf te wonden, 't welk van ernftige gevolgen zou zijn voor den daadcr. , Men liet mij den dag na mijne aankomst ongehinderd in mijne vertrekken blijven, ten einde ik mij zoude herftellen van de vermoeijenisfen der reize; tegen den avond evenwel kwam een oud man verlof vragen om binnen te komen, hij naderde mij met veel eerbied, haalde eene kleene kalabas voor den dag, met eenige keifeentjes in dezelve, welke hij op de vloer uitftortte, en bedaardelijk overtelde, mij aanwijzende dat 'er vijftien waren, waar door ik mij het getal der fchoten herinnerde, welke men den vorigen. avond gedaan had, en merkende dat hij dg kanonnier was, betaalde ik hem zijn fooi, zijnde een ackeij (a) van cauris en een vies brandewijn, en ik vefzogc hem zijn artiblerie te zien, 't welk hij mij gereedejjjk toeitond; hij geleidde mij naar eene opene ruimte in de ftad, waar ik twee - cn -1 win dg twee pon, ders (#5 Duizend daar van hebben de waarde van 30 Huivers Hollands, A. D,  van BOSSA AHADEE. 217 é'ders en twee zes ponders' vond zonder affuiten, Hïoch ter verdediging gefcikc, maar op houte tbalken liggende, om enkel bij begroetingen een bij openbare vreugdebedrijven afgevuurt te \ worden. De ftad is groot, en kan omtrent vier enttwintig duizend inwooners bevatten; zij Js zeer (ongeregeld gebouwt , vooral is 'er geen de \ minfte regelmatigheid in den aanleg .der ftraaten. iEen aantal kleene hutten voor de vrouwen, cn 1 een belommerde piazza of twee voor den meesiter, alles omvangen van een hoogen muur van : klei, maken al 't gemak uit voor eene famiclje. De ftad ligt in eene drooge keizclachtige vlakte, en wordt van water voorzien uit een beekje, het welk ten naastenbij ■ twee mijlen van de Had ftroomt, waar door dit een duur artijkel is; wordefïde hetzelve door een aantal vrouwen in aarden kruiken aangebragt en verkogt. De ' ftad ligt binnen een breede en diepe gracht (a), maar heeft geen borstweeringen; waar men met de («) Dezelve Is zoo diep, dat de hooge boomeru »i die in den grond daar van geplant zijn, maar even I boven de oppervlakte uitkomen. Kapt Frayer. J. F. O 5  ai 8 REIZE naar het HOF de klei gebleven is, welke daar uk gehaak is, blijft een raadzel, ten ware men die gebruikt hebbe tot de ringmuuren om hunne huizen. Er zijn op verfchillende plaatzen vier bruggen over deze gracht geflagen, bij ieder van welke een wachthuis is, waar eenige foldaten de wacht houden. De Koning heeft twee huizen in de ftad, het eene L\ahomy en 't andere Gringomy geheten; hij heeft nog een ander huis buiten de ftad, Dampogey genaamt; ze zijn van omtrent dezelfde ruimte als dat te Calmina, en even als dat omringt van een klei - muur van omtrent twinting voeten hoog. In 't voorbijgaan van -'t wachthuis, aan de poort van het paleis Gringomy, befpeurde ik een groot aantal menfchelijke bekkeneelen , aan eenige ftaken op het dak van 't pa'eis vast gemaakt, wetke bekkeneelen die van krijgsgevangenen waren. Aan elke zijde van de deur was een ftapel van menfchenhoofden, van ten minften vijftig ftuks in elke ftapel; en eenige weinige roeden verder tegen over de deur, was een kleen tooneel, omtrent tien voeten hoog, op hetwelk omtrent twee dozijn hoofden van rampzalige flagtóf- fers  yan BOSSA AHADEE. 219 Iffers lagen, die eenige weinige dagen te voorren , bij de laatfte feestvieringen opgeoffert «varen. Bij mijne terugkomst, ontving ik een boodjSfchap van den Koning, hij verzogt mij den ivolgenden morgen te zien in het Dahomy huis. jjk maakte dienvolgens mij tot dat bezoek geleed, ontpakte een zeer'fraaijen draagftoel en :een kamer-orgel, welke beide ftukken ik van Whydah had vooruit gezonden. Deze liet ik ivroeg in den morgen door mijne draagers naar "t paleis brengen, en ik volgde hen ten tien 1 uuren, den 5 Februarij, verzeld van mijnen 1 taaisman. Ik wierd aan de deur ontvangen door iden Maijhou. Aan elke zijde lag een menIfchen hoofd, maar onlangs afgehouwen, op een j platten fteen, met het gezicht naar beneden, 1 en het bloedige eind van den hals naar den ingang gekeerd. In het wachthuis waren omtrent veertig vrouwen, elk gewapend met een fnaphaan en houwer; en twintig gefnedenen, met blanke ijzeren roeden in hunne handen; een van dezelven floop uit den hoop weg om I van mijne aankomst kennis te geven. De Maiji hou, voorzichtiglijk voorwaards tredende, geleid-  sao REIZE naar het HOF leidde mij door de eerste binnenplaats naar een deur , bij welke ik nog twee zulke hoofden zag; hier wierp hij zich ter aarde neder cn kuschte den grond; waar op de deur geopend wierd door een vrouwsperfoon, en wij in eene tweede binnenplaats kwamen, van welke twee zijden beftonden uit lange belommerde piazzas. Aldaar werden wij ontmoet door den Tamagan en Yavougah, die, benevens den Maijhou, dikwijls nederknielden en den grond kuschten, overluid zommige van 's Konings tijtels uitfpreekende, terwijl wij dwars over deze binnenplaats gingen, waar zes menfchen hoofden gerangfehikt waren. Van daar kwamen wij door eene derde deur op eene binnenplaats daar de Koning op ons wagtte. Hij zat op een fraaijen ftoel van karmozijn fluweel , verfierd met gouden franje , en geplaatst op een tapijt in eene ruime koele piazza, de eene zijde van de plaats uitmakende. Hij zat zijn pijp te rooken, en had een hoed met een goud boordzel op het hoofd, verfierd met pluimen van den ftruisvogei. Hij was in een losfen tabberd van rijk, karmozijn damast gekleed , had geele pantoffels, maar geen kousfen aan. Verfcheide vrouwen Honden hem met  van BOSSA AHADEE. 221' rmet haare waaijers te verkoelen; andere hadden jpaauwen vederen, om de vliegen te verjagen. lEene enkele vrouw lag voor hem op haare fkriiën, houdende een gouden kop naar hem i toe , om in te fpuwen. Toen de deur, welke naar deze plaats leid, i geopend was, vielen de Tamegan en zijne beide makkers daadlijk neder, wentelden hunne voorhoofden in het ftof, kuschten bij herhaaling den grond, en naderde kruipende op handen en voeten den Koning, zich telkens voor hem nederbuigende en werpende met beide handen een menigte ftof op hunne hoofden: ware het modder of (lijk geweest van eenen voorafgeganen regen, dezelfde plechtigheid zou evenwel verricht zijn geworden. Mij voor den Koning gebogen hebbende, werd mij een ftoel aangewezen eenige weinige treden van hem af; en na zijne gezondheid gedronken te hebben met een klein glas brandewijn , en hij de mijne, vroeg hij mij naar den welftand zijn's broeders, Koning George van Engeland; en deed mij eenige vraagen wegens mijne reize. Wij fpraken met eikanderen door middel van mijnen knecht, die ons ten tolk diende,  222 REIZE naar het HOF de, en van den Maijhou, die telkens eerst den grond kuschte, alvorens hij beilaan durfde 's Konings woorden aan mijn knecht te herhalen: eene gewoonte, welke het ganfche land door wordtin acht genomen, zoo wel als inde koninglijke tegenwoordigheid, wanneer iemand in de gelegenheid is, om 's Konings woorden te herhaaien of eenige boodfchap of bevel van den Vorst overrebrengen. Na eenig gefprek, verzogt hij, dat ik hem het orgel wilde laten hooren, en hij fcheen zeer vermaakt met de deuntjes of de muziek. Ik verklaarde hem 't gebruik van den draagfloel, welke ik hem betoogde veel gemaklijker te zijn dan de hangmat, van welke hij gemeenlijk gebruik maakte. Daarop werden een half dozijn van zijne hangmatdraagers binnen geroepen, die op handen en voeten kwamen aankruipen; ik plaatlle toen mij zeiven in den draagftoel, onderrichte hen wat te doen, liet mij beurtlings van hun draagen, tot dat zij volkomen dat ambagt verftonden. Hij zelf ging toen in den draagftoel zitten, en liet zich verfcheide malen dé plaats rond draagen, onder het geroep en gejuich zijner ministers, zijner vrouwen en zijner hangmat - mannen. De draag-  van BOS SA AHADEE. 223 iHraagftoel maakte eene zwierige vertoning, was oovertrokken met rood marokko - leder en gevoerd jnmet witte zijde. Hij was wonderbaarlijk in zijn ffchik met denzelven, en vermaakte zich met thet op en nederhalen der gordijntjes, welke uitwinding hij zeer vernuftig vond. Eindelijk liet Ihij, in de verrukking zijner zinnen, eenige gefnecdenen roepen, om de plaats te vervullen zijner lhangmat-draagers, en de deur, welke van de jpiazza naar zijn bijzonder vertrek geleidde, open ; zijnde, liet hij zich door hen daar heen dragen, t ten einde zich aan zijne vrouwen in zijn pronki ftoel te vertoonen; waarna ik verlof verkreeg i om te vertrekken, en zijne edelen keerden op 1 dezelfde vernederende wijze terug als toen zij '. hem naderden. Tegen den avond kogt ik twee en dertig flaaven, waarmede de verrigtingen van dien dag eindigden. Den volgenden morgen, zijnde den 6 Februarij, werd ik uitgenodigt om, indien. 't mij behaagde, aanfehouwer te zijn van eenige uitfpanningen aan 's Konings poort te Gringomy; \ ik nam de uitnodiging aan, om dat ik vernam, I dat de Agaow, of Veldoverfte, den vorigen nacht was terug gekomen van een' togt tegen de  224 REIZE naar het HOF de Mahees, en eenige gevangenen had medegebragt, die ik graag wcnschte te zien. Ik vond den Tamagan, Maijhou, Yavougah, Agaow cn Jahou op ftoelen gezeten, welke op de huiden van luipaarden aan 's Koningspoort ftonden, onder groote zonfehermen. Iet dergelijks had men voor mij beftemt. Kr was een grooten toevloed van menfchen, maar ik vond, dat 'er noch tijd noch plaats was, om eenigen handel te drijven; des vermaakte ik mij met-de grappige verdraaijingen en ouwenvetfche dansfen van eene menigte volks naar het ruwe muziek van verfcheidene fpecltuigen. Indien bij dergelijk feest iemands voet uitglipt, en hem doet vallen, wordt zulks aangezien als een kwaad voorteken, en den armen rampzaligen, uit den drang weggedragen en het hoofd afgehouwen, zonder den dans te ftooren, welke blijft voordduuren als of 'er niets gebeurt ware. Hier op volgde een trop van menfchen van omtrent twee honderd vijftig vrouwsperfoonen, wier beweegingen en fratzen, zoo mogelijk,' nog klugtiger waren, dan van de vorigen. Deze bende beftond uit juffers van plaiiier, die zulks  van ÊOSSA AHADEE. 225 I !*ülks op koninklijk gezach waren. Dqze voorhzprg worde door de regeering genomen, omjtte verhoeden, dat de rust van bijzondere famijllien niet geftoort worde, en die voorzorg is ; 1 misfchien noodzakelijker dan in eenigen anderen iftaat, dewijl het overfpel hier ftreng geftrafc hwordt, en alle ligtveerdigen minnenharfttel de II daders blootfteld het leven te verliezen of tot ■i 1 flaaf Yèrkogt te worden : te meer zoo, daar de : lieden van rang de meeste vrouwen naar zich ; nemen. 's Konings ferail of vrouwen - timmer beftaat in tusfehen de drie cn vierduizend vrouwen. I Zijne aanzienlijke lieden hebben 'er ieder van ■ één tot driehonderd, en lieden van minder rang van een half dozijn tot twintig. Door deze - onevenredige verdeeling, waarbij' de rechten - van den mensch gefchonden, en hunne behoef; ten aanmerkelijk misrekend worden.,., blijfirtet - "-cringe gedeelte van 't volk onvoorzien; doch ; in iedere ftad is een zeker getal vrouwen, geë■j venrèdigt naar de grootte der plaats, die verI plicht zijn ten dienste te ftaan van elk, die zich \ bij haar aanbied. De prijs voor haare gunften I is geregeld en zeer matig, en alhoewel deze P arme  226 REIZE naar hei LI O F arme fchepzels jaarlijks eene zwaare belasting önoetcn opbrengen, 't welk juist de reden was, waarom zij thans daar waren, zijn zij nogthans met het brouwen van dun bier, en 't aan kweeken van gevogelte om het te verkoopen, als mede met het gene haar beroep opbrengt, in Haat om te leven: en zoo ik mij niet vergisfe, zijn 'er elendige fchepzels van dat zelfde beroep in de wereld, die deerniswaardiger zijn dan zij. Welk vermaak ik anders in dit voor mij zoo vreemd tooneel mogt fcheppen, hetzelve wierd vrij wat verminderd', door de gedienstigheid van mijn knegt, die mij zeven mansperfoonen aanwees, aan handen en voeten vastgebonden aan hooge paaien, die in den grond geheidt waren, en aan welke zij gebonden moésten blijven tot aan den avond voor het eindigen van het feest, wanneer zij het hoofd Honden' afgehouwen te worden. Deze rampzalige flagtoffers, fchoon bewust van 't lot dat hen bedreigde, waren niet ongevoelig voor de muziëk, welke hen fcheen te behagen, dewijl zij door de bewegingen, welke zij nog konden maken,, de maat fcheenen te flaan. Even zoo veele paarden waren insgelijks, aan de tegenover-  van BOSSA AHADEE. . 22? overzijde, aan paaien vast gemaakt, en ftèndeh het zelfde lot te ondergaan fV). Ik nam fchielijk mijn affcheid, en verliet dit fchriklijk tooneel, doch ik was nog niet ver voordgegaan, of ik meende te flikken aan eenen ondraaglijken flank, welken ik, in 't rond zien, befpeurde te komen van de hoofden van twee en dertig paarden cn zes en dertig menfchen, welken bij twee vorige feesten waren omgebragt geworden, niet om eenige misdaad, maar als een ofFerhande aan de verkeerde 'grootheid des Konings en overeenkomflig eene gewoonte van onheuchelijke tijden. Van daar mijn weg naar het marktplein nemende , vond ik aan den ingang van hét zelve twee galgen omtrent twintig voeten hoog, met een vermoord mansperfoon , die, nakend, met de enkels aan beiden hong, en aan 't ander einde <■ (V) 't Is een oud gebruik onder woeste natiën allerlei foort van dieren in den oorlog veroverd opteofFeren. De Hermunduri, in oorlog met de Catti maakten, na 't eindigen van den oorlog, eene algemeeae opoffering van menfchen, paarden enz. Taciti Annalium Lib, 13. ia fine. J. F, P a  22 8 RETZE naar het IIO F de van de markt twee andere galgen eveneens behangen. Deze arme elendigen waren met zwaare knodsdagen op 't hoofd omgebragt, de teeldeelen waren hen digt aan 't lijf afgefneden, ten einde geen fchaamte te verwekken aan 's Konings vrouwen , die, bij een voor agt dagen gehouden feest, in omgang onder de rompen hadden moeten doorgaan. De roofvogels waren bezig hen de ingewanden uit het lichaam te fcheurep, waarop zij aasden ; 't welk de inboorlingen zonder de minde aandoening donden aantekijken, enkel de grootheid des Konings bewonderende, die de kosten kon betalen van zulk eene vertoo ning. Op de markt bemerkte ik, dat het honden-vleesch 'er te koop hing, even als te Whydah, en zulks in 't gemeen met dat van andere dieren Op den 7 Februarij ging ik 's morgens vroeg naar de poort van het Damony huis, om een' ommegang van 's Konings vrouwen te zien, die ten getale van omtrent zevenhonderd, netjes gekleed , kwamen aantreden, en op de ftaatde-plaats voor het wachthuis dansten, waar een aantal mansperfoonen op eenigen afdand in de wapenen dond, om het gemeen van haar afteweeren.  van BOSSA AHADEE. 229 ren. Toen deze vrouwen aftrokken, trok de Agaow met omtrent vijfhonderd gewapende manfchap voorwaards, makende de onderfcheidene krijgsbewegingen van hunne wapenoefening, welke eindigde met een algemeenen dans en eenige krijgsliederen; waar na ik tinnen trad om den Koning van mijn' eerbied te verzekeren, en op zijn verzoek fpeelde ik nogmaal de zangftukjes van 't kamer orgel over. Het orgel had drie tonnen, waar door het voor hem een weinig te fainengefteld was. Het fpeelde verfcheide aartige deuntjes en eenige uitgelezene marfchen, maar hij gaf de voorkeur aan den honderd cn vierden Pfalm; en ik fcblkte de toiv, op zijn verzoek, op dat ftuk, waar mede hij zich in't vervolg verlustigde. Den 8 Februarij ontving ik des morgens een boodfchap van den Koning, om bij hem aan 't Dahomy huis te komen; ik deed zulks, en vond hem zitten onder eene piazza, gekleed in een zijden nachtgewaad. Mij voor hem gebogen hebbende, wierd ik naar een ftoel gewezen, waar verfcheiden flaaven gereed ftonden een zonnefcherm boven mijn hoofd te houden. De Koning was omringt van zijne eerfte itaatsP S be"  ^3° REIZE naar het HOF beampten, cn' de paradeplaats krioelde van eene menigte gemeen volk. Op een kleinen afftand van mij zaten een dozijn zwarten, met tulbanden op hunne hoofden en gekleed met katoene hembden, gelijk een koorkleed gemaakt,'lange wijde broeken van dezelve ftof, en marokko Iedere pantoffels. Dit volk noemt-men hier Malaijs, zij fpreken en fchrijver Arabisch, en men meent' dat zij uit het noordergedeelte van Afrika komen, van de grenzen van Marokko en de (blaten van Bar bar yen. ' Zij reizen, door dit en verder afgelegene deelen van Afrika; want'zij bezoeken Angola, waarfchijnlijk om handel te drijven, en nogthan's kon ik niet bemerken, dat zij 'er zich mede ophielden, ten minfeen niet met zaken van aanbelang. Zij koopen huiden en vellen, welke zij looijen en bereiden tot paardentuigen, tabaksbuidels en andere nuttige artijkelen, ook voeren zij eenige balen met vellen of vachten met zich terug. Wat ook de wezenlijke reden van hun reizen en trekken zij, zij gedragen zich ge-fchikt, • en worden vriendelijk onthaalt en zéér geëerbiedigt waar zij komen. Zij doen belijdenis van den Mahomedaanfchen godsdienst; en wanneer hunne  van BOSSA AHAï>EE, 231 nc lange vasten of Ramadan over is, dood de Koning 'sjaarlijk een elefant om hen te onthaalen (0). Even (o) Van deze Maldys of Mullahs fpreekt Snelgrave, die toen hij 't veldleger van Guadja Trudo, de vorige Koning van Dahomy bezogt, twee van dezelven daar aantrof, en bericht wierd, dat zij behoorden tot eene ver binnenlandfche natie, grenzende aan de Mooren; dat zij , benevens nog agt en dertig anderen hunner landslieden in verfchillende tijden waren krijgsgevangen gemaakt, terwijl zij van 't eene land naar't andere reisden. Zij waren indedaad reizen Je Arabieren, mogelijk van tweederlei landaart, ervaren in het fchrijven van Arabiesch en bedreeven , zeide hij, ik zalf ben een 'krijgsman, en indien ik in de handen n^ner panden mogt komen te vallen wenfche tk . ,met die zelfde wegvoeglijkheid behandelt te morden, waar van ik het voorbeeld geve. Hij gaf last, dat men mij een groot aanta der gevangenen, die zich in het laatfte geval hadden overgegeven, zou laten zien. Dezelven waren zoo vermagerd, en zagen 'er zoo ziekhjk uit, dat ik geen zin had 'er eenige van te koopen. Indien dat zoo is., zeide hij, zal ik ze ter dood laten brengen. Ik poogde hem van dat voornemen aftebrengen, en raadde hem aan 'er zout-zieders van te maken, dewijl zij uit een land kwamen, 't welk hem dat artijkel Ieverde of anders hen tot eenig ander nuttig werk te gebruiken. Hij zeide, dat. hij daar door een kwaad voorbeeld zoude feilen, en een volk in 't land houden, dat allerlei oproerige taal zou fpreken; dat zijn land een bijzonder bewind was, en'dat deze vreemdelingen zijn volk daar tegen konden opmaken, en gevoelens inboezemen, ftrijdig tegen het zelve. Ik  kfÓ GESCHIEDENIS van Ik kan indedaad niet zeggen, wat eindelijk het lot van dit arme volk geweest zij; zeker weet ik, dat zij niet tot zout - zieders gebruikt zijn, ik twijvel niet of eenige hunner zijn naderhand; toen zij gezonder en fterker geworden. waren, van anderen tot flaaven gekogt voor de WestIndiën ; doch zij voor wie zich geene koopers opdeden, werden ongetwijvelt ter dood gebragt; en de jaarlijkfche feestvieringen of gewoonten, die toen op handen waren, moesten 'er twee of driehonderd van vorderen, om met derzelver bloed de graven der voorouders van Adahoonzou te befprengen. Tot zoo verre zijn wij het medegedeelde aan den Heer Norris verjchuldigt, het vervolg daar van is verfameld uit de berichten van den HeerLeonel Abfon, wiens kunde en lang verblijf op de plaats zelve, hem bijzondere gelegenheden verfchaft en alles te verfamelen wat eenigzins aandachtwaardig was. A. D. TWEE-  DAHOMY. *7* TWEEDE HOOFDSTUK. V Konings bijnamen. — Dapperheid des Konings van Eyeo. — Jaarlljkfche gewoontens te Dahomy. — De Tavougah in ongumU De Agaow ge/lagen door de Sarrachees. — Dood van den Sawgan. 1774. Dezelfde ondernemende en barbaarfche geest, dezelfde rustelooze en woeste heersehzucht, door welke de lange regeering van Bos fa Ahadee gekenfchetst wierd, gingen over in Adahoonzou IT, zijn zoon en opvolger. Deze Vorst, gelijk wij bereids verhaalt °hebben, maakten allen fpoed, om zich op den zetel zijns overledenen vaders te zetten, en daar door een einde te maken van de verfchrikkelijke flagting, welke nimmer faalt het paleis te verwoesten, bij het overlijden van den Monarch. Ai-yaw-foo,oï de Mannetjes Oester C» was de (#) Waaifchijnlijk, om dat die bard en moeilijk te openen is.  *j?fi GESCHIEDENIS van de geliefde naam, welken hij, bij zijne komst tot de regeering, aannam; en van den zeiven bediende hij zich geftadig, wanneer hij bij zich zeiven zweerde of van zich zeiven (prak; maar hij wierdt bij eene gedenkwaardige gelegenheid door den Koning van Eyeo verëerdt met eenen anderen tijtel. Omtrent den tijd van Adahoonzou's komst tot den troon, hadden de ministers van den Koning van Eyeo, wars van zijne regeering, eene pooging gedaan, gelijk (leeds hunne praktijk geweest was, hunnen Monarch aftezetten op die wijze, van welke reeds in het derde Hoofdftuk van de eerfte Afdeeling gefproken is. Doch deze Vorst had verftands genoeg, om zulk eene belachlijke gewoonte te verachten, en dapperheid genoeg om 'er zich tegen te verzetten. Hij weigerde derhalven volftrekt de papegaais eijeren, welke hem aangeboden werden, aantenemen, zeggende aan zijne ministers: dat hij nog geene geneigtheid tot (luimeren gevoelde, maar dat hij befloten had, tot heil van zijn volk, te blijven waken. De ministers waren ten uiterften verlegen en verbaast den Koning eene zoo onverwagte ver- ach-  DAHOMY. 273' achting te zien toonen voor eene {taalkundige, gewoonte, de vernietiging van welke hun ganfche gezach deed in duigen vallen: om die reden poogden zij door geweld..te verwerven, 't gene zij niet door deze oudbakken ftreek hadden kunnen bekomen. Ochenoo, de eerfte minister, ftelde zich aan 't hoofd der wederfpannige partij, welke fchoon geducht, fpoedig en met groote flagting ter neder geveld wierd door de aanhangers van den oppervorst. Ochenoo zelf, en met hem zijne talrijke famielje, •wierd door de overwinnaars ter dood gebragt, die zelfs de zwangere vrouwen niet fpaarden, maar haar den buik openreetteri en de onvoldraagene vrucht haarer baarmoeder aan ftukken fneden. Door dit kloek gedrag ontfloeg de Koning van Eyeo zich zeiven van de dwingelandij zijner ministers, en ftelde aan zijne opvolgers een voorbeeld, naar 't welk zij zich, bij dergelijk» gelegenheden, zouden hebben te gedragen. Na deze gebeurtenis en de herftelling van zijn gezach, zond Adahoonzou een gezantfchap van gelukwenfching aan den Koning van Eyeo, die hem met den volgenden fpreekwoordelijken bijnaam befchonk: Tecmafa hoo beoS «  %74 GESCHIEDENIS van te cofru gloh; een elefant kan ziek niet verfchuilen onder de Swish - potten (a); daar bij, zoo 't fchijnr, te kennen gevende, dat het zoo bezwaarlijk was de begaafdheden van Adahoonzou te verbergen als een elefant verborgen te houden binnen eene zoo kleine ruimte. Deze benaming wierd, :twee maanden aan een, op alle marktpleinen van Dahomy, èn in alle de aangrenzende plaatzen, waarmede bij in vriendfehap was, openlijk uitgeroepen. ■ ' Van den eerften veidtogt, door dezen Vorst der Dahomans ondernomen, hebben wij reeds hier boven gewag gemaakt, en toen aangemerktj dat een aanzienlijk getal gevangenen, die in de handen van Adahoonzou gevallen waren, waarfchijnlijk voor de jaarlijkfthe gewoontens, ter befprenging der graven zijner voorouderen; zouden zijn bewaart geworden. Dit was indedaad {a) Swish ij de flijk of klei, met welke zij hunne huizen enz. bouwen. Swish-potten zijn breede, ondiepe kofrjes van teen-werk, welke beflreeken.met dunne kiel, en brandend houtskool daar onder gezet, gebruikt worden, om de mieren en ander ongediert te verdrijven. Zij kómen maar even boven den grond «ir, en kannen derhalven geen elefant verfchuilen.  D A H O M Y. 275 daad het geval; want Jijaw-foo droeg zorg zijne verjaaring te. vieren, door 't offeren van eenige honderden der ter dood gewijde flagtoffers aan de overblijfzelen zijner voorouderen. 1775. De plechtige viering van dit onmenfchelijk feest, ging verder verzeld van de onverdiende ongenade en verdelging van den Yavougah of Onderkoning van Whydah, een at lerverdienstlijk officier, die zich langen tijd, in eenen zeer neteligen post, volkomen wel gedragen , en daar door de goedkeuring verworven had van de Europeaanen en van de inboorlingen. De Koning, 't is waar, hoe gevoelloos hij ook ware , had naderhand berouw van zijne onbedagtzaamheid, waar door hij zich van een zoo waardig onderdaan beroofd had, en betuigde met het grootfte leetwezen, te ligt het oor te hebben geleend aan des Onderkonings laffe befchubdigers, den Cokee en den Fooey , twee officieren van minderen rang. Deze lieden hadden tegen den Yavougah ingebragt, hoe men, onder den ommegang van 'sKonings vrouwen bij de jaarlijkfche gewoonte, hem had hooren uitroepen: ,, Ei zie, hoe veele Sa * v) b«-  GESCHIEDENIS van „ bevallige vrouwen tot de omhelzingen Hechts „ van één man moeten dienen! — Die, wel„ ke men aan ons geeft, die het ipits bij het „ beleg van Whydah afgebeten, en Abavou „ en diens leger geflagen hebben, zijn naauw„ lijks goed genoeg voor huisbezems. — 't Is „ onedelmoedig maar wij zijn Dahomans, „ en moeten ons onderwerpen. " De Onderkoning was insgelijks befchuldigt geworden, dat hij inbreuk gemaakt had op 's Konings voorrechten, door voetzooien te dragen, en zich tegen de zon te laten befchutten door de zonnefcherm eens blanken; misdaaden te affchuwelijk, om door de vingeren gezien te worden van een Dahomans Monarch. In één woord, zijne kwaadaartige lasteraars hadden alle konllenarijen in 't werk gefield, om den niet argwaanenden Caboceër hatelijk te maken bij zijnen oppervorst, en zij Haagden volkomen. 't Is het gebruik bij de jaarlijkfche gewoontens, gelijk wij reeds aangemerkt hebben, dat de Koning van Dahomy, klagten aanhoord, fchuldigen ftraft, en verdienste beloont. ' 't Is insgelijks de gewoonte, bij dezelfde gelegenheid, voor de officieren van allerlei rang, burger-  DAHOMY. 27? Igerlijke of krijgshaftige, trouw aan den opvervorst, te zweeren. De Onderkoning van \ Whydah, die de derde in rang is na den Koming, begaf zich met de overigen naar Abo, mey om dat jaarfeest te vieren. De Tamegan, of eerfte minister, zich op den grond geworpen, en zijn aangezicht en hoofd met ftof bedekt en gewreven hebbende, deed eene aanfpraak, welke anderhalf uur duurde om zijne getrouwheid uittedrukken, welke hij'betuigde voor den perfoon en de regeering van Adahoonzou te hebben. De Maijhou, ceremonie-meester, die vervolgens fprak, verklaarde, dat de Tamegan in diens aanfpraak de ganfche plicht van een Dahomans Caboceer doorloopen had, en aan hem niets had overgelaten 'er bijtevoegen: hij verzogt derhalven, op denzelfden voet te ftaan met den eerften minister, en fmeekte, dat zoo wanneer hij mogt te kort fchieten, de Koning hem zijn plicht wilde herinneren, Adahoonzou was ongemeen voldaan over deze betuigingen van verknochtheid en trouw, en zijn hoed afnemende, riep hij overluid: „ waarlijk, Tam;S 3 »§an  tyi GESCHIEDENIS van fi gan en Maijhou, 't is zoo (V)," terwijl de ganfche vergadering haare onderwerping be» tuigde door 't kusfchen van de aarde, en door zich met hunne lighaamen in 't ftof te wente^ len. De Yavougah rees toen op en ondernam te fpreeken, toen de Koning hem fchielijk te gemoet tredende, met vonkelende oogen en een ftuursch gela.it, hem een geweldigen flag in 't aangezicht gaf, waar na hij hem nederftortte en de hand aan zijn houwer floeg. Op dit oogenblik begon de Tamegan, bij wijze van voorbidding, nogmaal zijn aangezicht met ftof te wrijven; 't welk door Adahoonzou bemerkt wordende, zeide hij met een gedwongen glimplach : „ Tamegan, gij hebt de roofvogels be„ let heden een goed maal te doen." Als toen verzogt hij den Yavougah te gaan nederzitten, terwijl de plechtigheid den gewonen gang ging. Onder de aanfpraken, welke ter dezer gelegenheid gedaan wierden, was die van den Saw- gan O) Eene uitdrukking, in dat land, 's Konings dank tii goedkeuring te kennen gevende.  D A H O M Y- *79 San (een krijgsoverfte van hoogen rang) zeer Lmerkelijk. Hij zeide: „ dat hec zijn plicht , was den Agaow in't veld te vergezellen, en dat indien hij immer de geringfte blijk van " bloohartigheid mogt laten bemerken, of de „ zooien zijner voeten laten zien aan den vijand hij hoopte, dat de Koning het zwaard gereed " mo-t hebben om hem, op 't oogenblik zijner" terugkomst, het hoofd aftehouwen. Doeh, (voegde hij'er bij) zulks zal nimmer „ gebeuren: want indien ik immer reden heb om te verwagten, dat men mij van verraad " befchuldige, door mijn rug naar den vijand ' te keeren, of door reden tot klagten te ge" ven- zal ik nimmer den Tamegan gelegen" heid'verfehaffen, om onbefcheidene vragen te l doen, of voor mij te fprceken bij den oppervorst, ten allen tijde verkies ik liever aen ' dood " Deze kloekmoedige taal wierd zeer toegejuicht van de omftaande opperhoofden, en 'er ging een luid gejuich van goedkeuring op voor den held, door zijne Majefteit en allen, die'er tegenwoordig waren, alhoewel zij wettig vermoedden, dat 'er fpoedig zich eene gelegenheid zou opdoen, om de oprechtheid van S 4 d£S  28o GESCHIEDENIS van des Sawgan's betuiging op de proef te Hellen. Dewijl de Dahomans zeer omzichtig zijn in bunne uitdrukkingen, voóral wanneer zij hunne meerderen aanfpreken, verdiend deze aanfpraak bijzondere aandacht. Een welvoeglijk misnoegen op 's Konings onbedachtfaam gedrag jegens een oud en trouw dienaar, eene volkomen ver. achting voor des Yavougah's kleinmoedigheid, door zich aan zulk eene fchandelijke behandeling te onderwerpen, daar de middelen, om zulks te vermijden in zijne eigene handen waren; dit alles te famen werkende, maakte zulk eene diepen indruk op de vrijmoedige ziel van den Sawgan, dat de tegenwoordigheid van de Majetteit zelve, dit billijk verwijt, zoo wel aan den Koning als aan den minister gedaan, niet kon weerhouden. Na 's Konings geweldige handeling was de Onderkoning dikwijls verplicht een onaangenaam onderzoek te ondergaan; gedurende welk, op zekeren dag, de man, die gewoonlijk hem tot aan 's Vorften poort verzelde, in zijne tegenwoordigheid gedood wierd, om dat hij weigerde zijn meester van voorgewende misdaden0 te be-  'DAHOMY. 281 Ibefchuldigen, van welken men voorgaf, dat hij Ikennis moest hebben. Twee zijner boden deel«den kort daar aan in Y zelfde lot; en Dosfu-o-ah, zijn bediende in den handel, zoude ins: gelijks een flagtoffer zijn geworden, ware het 'niet door tusfehenfpraak zijner zuster geweest, die het meeste vermogen boven alle andere vrouwen in 's Konings huis had. Deze man zond eene bode aan den Heer Abfon, gouverneur van Williams ïon, met verzoek alles aantebieden voor den Yavougah, die, wanneer hij weder geplaatst wierd, hem de fom, welke men voor losgeld vroeg, zou terug geven. De gouverneur zond dienvolgens, een bediende naar den Tamegan, hem om zijne tusfehenfpraak verzoekende; met de voorzorg nogthans, de boodfchap niet te doen, indien hij vooraf kennis mogt krijgen van des Onderkonings dood; maar in dat geval voortewenden afgezonden te zijn, om Guineefche hoenders te koopen. Op de aankomst van den bedienden te Calmina, vernam hij, dat den Yavougah den rok van 't lijf was genomen aan 's Konings deur, dat men zich meester had gemaakt van zijn perfoon, en hem gevoerd had naar het huis van den S 5 Maij-  i8z GESCHIEDENIS van Maijhou, uit het welke hij nimmer wederkeerde. ■ De Maijhou Wierd befchuldigt alles in zijn vermogen aangewend te hebben, om den Yavougah in ongenade te brengen, ten einde zieh te wreken wegens de behandeling zijnen broeder door des Onderkonings vader aangedaan, en waar bij hij 't Jeve^had ingefchoten. De Maijhou had dikwijls gezworen zich aan de .familje van den Yavougah te zullen wreken , en eene gunstige gelegenheid daar toe aantreffende, liet hij zich dezelve niet ontglippen. Alhoewel de bobdfchap van den Heer Abfon niet in Dahomy overgeleverd wierd, was de Koning 'er evenwel van onderricht geworden , die hem naderhand fprak wegens het voorgeven van de Guineefchehoenders. Hij zeide: „ dat het gebeurde hem fpect; dat men hem „ misleid had, en dat hij des Yavougahs dood „ zou wreken aan deszelfs lasteraars, ('er even„ wel bijvoegende,) dat de boodfchap van „ Dosfugah, om hem te behouden eene „ onvergeeflijke onbeschaamdheid was, welke „ hij niet ligt kon \ergeeven." Indedaad hij ftrafte hem in 't vervolg, doorhem verfcheiden jaa-  D A H O M Y. 283 jaaren in Dahomy vast te houden, alvorens hij hem wilde toeftaan naar Whydah wedertekeeren. Des Yavougah's opvolger, een zijner befchuldigers, wierd kort daar aan zinneloos, welke bezoeking de Koning aan den gouverneur Abfon zeide: de ftraf te zijn door de fetkch geoeffend, om den dood te wreken van den onfchuldigen. „ Ik heb u hier laten komen, zei „ Adahoonzou, om u te danken voor uwe " boodfchap, maar ik zou wel gewild hebben, l dat gij zoo veel niet van het Dahomans " volk gehad hadde, om u van hunne konst", greepen te bedienen, 't Ts waar, ik was toen "„ ter tijd zeer vertoornd, doch misfchien zou ik het oor hebben konnen leenen aan een l blanken, 't Zou u eenige moeite gekost " hebben, om mij te overtuigen j' maar nu zeg " ik u, dat de Yavougah valfchelijk betigt \ wierd'; en ik betuig, dat zijn dood de flecht'„ fte daad was, welke ik immer begunstigde. " i775. Kort na de Gewoonten* trok de Agaow op tegen de Sarrachees, eene nabuurige natie, die hem dapper ontving, door zijne linien brak, en tot den post van den Sawgan doordrong,  284 GESCHIEDENIS van drong, die in de achterhoede geplaatst was, ter beveiliging der bagaadie en vrouwen, welke tot het leger der Dahomans behoorden. Deze wakkeren krijgsoverfte, zich zeiven fterk gedrongen vindende, zonder onderlteund te worden, alzoo hij de bloem zijner bende had afgezonden, om den Agaow bijteilaan, verzogt de vrouwen en zijne bedienden, meest jongens, zonder verwijl voor eige veiligheid te zorgen, befluitende alleen den vijand te benrijden , zoo lang hij in ftaat ware zijn fabel te zwaaijen. Hij riep vervolgens om zijn grooten ftoel, zette zich daar in, en met meer dan Romeinfche koelzinnigheid wagtte hij de aannadering van den vijand. Toen de Sarrachees naderden, ftond hij op, vuurde zijn musket af, laadde en fchoot nogmaals, bij elk fchot zijn man doodende, tot dat hij omringt en overmand door de menigte,, 'het zwaard trok, op den vijand inviel, cn in't diepfte gedrang veelen aan zijne voeten nedervelde. Zijne verwinnaars fpaarden hem nogthans het leven, en booden aan met Adahoonzou wegens zijn losgeld te handelen. De Koning betaalde kort daar na den bedongen prijs voor diens vrijheid, en hij wierd ontflagen, doch hij kon  DAHOMY. £85 kon nooit overgehaalt worden naar huis terug te keeren, alhoewel 'er verfcheide boden afgezonden waren, om hem terug te brengen. Aan den laatften gaf hij te verftaan: „ dat alhoewel hij „ van alle des Konings onderdaanen misfchien „ de leelijkfte was, nogthans niemand hem in „ trouw overtrof. Dat hij getroffen was over „ 'sKoning goedheid,' maar verzogt, dat de Koning zich de taal geliefde te herinneren " van hem, de Sawgan, bij 't befprengen van „ Adahee's graf, waar aan zijn onlangs entegenwoordig gehouden gedrag volkomen beantwoordde." Dit antwoord gegeven hebbende, trok hij zijn zwaard, en maakte daadlijk een einde van zijn leven. DERDE HOOFDSTUK. De Posfu door de Mahees ge/Jagen. — Des Agaow's bafbaarfche overwinning over hen. — Bedenkingen over het gedrag van Adahoonzou. — Togt tegen Apee — enz. Het handfchrift, waar uit deze berichten verfameld zijn, heeft ons geene verdere bijzonder- he-  fiSÖ G È S C III E Ö'E N I S .van heden medegedeeld wegens de onvoorfpoedige ondcnreming tegen de Sarrachees. 't Is evenwel zeer •' waarfthijnlijk, dat de Agaow volkomen gefhgen wierd, daar het blijkt, dat hij kort daar na in ongenade raakte, en het bevel over1 't leger gegeven werd aan den Posfu, of tweeden vcldoverften. Onder 't geleide van dit opperhoofd , trok de 'magt der Dahomans in de provintie, welke aan de Mahees (d) behoorde; aldaar wierden zij nogmaal terug gedreeven; en de Posfu gefneuveld zijnde, wierd den Agaow in zijn vorigen rang herfteld. 1777. Woedend over zijne herhaalde tegenfpoeden, en aangeprikkeld door wrok tegen dé Mahees, befioot Adahoonzou zrch zeiven volkomen te wreken. . De llerkfte toebereidOz > De Mahees, die bij de voorgaande regeering fterk waren vervolgt geworden , beriepen , ten einde in 't vriendelijke met Dahomy te leven , zich op 't bloedverwandfchap met Adahoonzou, wiens moeder een Mahee-vrouw was. Hier uit kan men de reden opmaken van hun volgend gedrag, in hem gereedlijk in zijne oorlogen bijcefpriogen. Welke de reden waren,.die aanleiding gaven tot den tegenwoordigen aanval, blijkt nergens.  D A H O 3VÏ Y. 287 ïfeidzelen werden tot eenen nieuwen veldtogt werveerdigt; 'er werd bevel gegeven tot het ligtten van een talrijk leger, en de Koning dreigede, zich zeiven aan 't hoofd daar van te ftellen. ! 1 üj vergenoegde zich evenwel, den Tamegan maar 't veld te zenden, waar hij vijftien dagen bleef. Toen de troepen gereed waren, om op marsch te gaan, begaf de Koning zich naar de vlakte, waar zij gelegerd waren, ten einde eene wapenfehouwing over 'dezelven te doen, en de opperhoofden' trouw aan hem te hooren zweeren. Deze plechtigheid verricht zijnde, voerde de Agaow hen tegen den vijand aan, vergezeld van den Tamegan, die de vier eerfte dagen van den optogt bij hem bleef. De Mahees boden weinig wederftand, en wierden met groote flagting over hoop gewor-. pen; de landftreek wierd verwoest, mans, vrouwen en kinderen, zonder onderfcheid en zonder genade, aan 't zwaard opgeofferd. Om dit verfchrikkelijk tooneel te voltooijen, en de inwooners met fchrik te vervullen, wierden de lichaamen der verflagenen aan de boomen opgehangen, de hoofden voor den Koning-bewaard, die bij deze gelegenheid eene vergelding  s88 GESCHIEDENIS van ding van twaalf akies (a) cauris op ieder hoofd gefteld had, boven den prijs, welken hij gemeenlijk voor eenen levenden flaaf betaalde: want (zeide hij) & heb koppen, geen JlaaveÉ nodig. De onleschbaren dorst naar bloed, de barbaarfche trotsheid van befchouwt te willen worden als een geesfel van 't menschdom, en de woeste praal van een huis te bewoonen, bedekt met bekkeneelen, en beverfc met menfchen-bloed, fchijnen de eenige beweegredenen geweest, te zijn voor de wreede daden, welke wij zoo even verhaalt hebben; en 't is indedaad moeilijk eenige andere reden voor Adahoonzou's gedrag, tot daar toe gehouden, op te .geven. Welhaast evenwel zal het blijken, dat plunderzucht eenig deel had in het befluit, 't welk hem de flaaten zijner nabuuren, aan de zee grenzende, deed aantasten. Langen tijd had hij Apee, Porto Novo (£) en Badagree met een jaloers oog befchouwt, uit hoofde van de menige fchepen, welke die ha- O) Omtrent 17 Guldens.' (£) Zeehaven van Ardr*.  D A H Ö M Y. S89 havens bezogten, terwijl JVhydah bijna geheel verlaten bleef. Hij nam de ftaatkunde zijn's grootvaders Trudo aan, en befloot ten zelfden tijde, zijne ftaaten uittebreiden, en zich «elven de Europeaanfche goederen te verfchaffen, van welken door zijne nabuuren 'er zoo veelen verfameld waren. Dan, daar de ftaaten , welken hèt ontwerp van Adahoonzou's ijverzucht en trotsheid ge waar waren geworden, omringt zijn van meiren en moerasfen, maakte zulks de nadering moeilijk aan de Dahomans, die onbedreven waren in 't beftuuren van kanoos. Hij vond het derhalven noodzaaklijk zich de vriendfchap en den b% ftand te verzekeren van een der zee-prinfen. 1778. Men had opgemerkt ^ dat 'er veele boodfchappen gewisfcld wierden tusfehen dé Koningen van Ardra en Dahomy; maar dewijl 'er bij hunne onderhandelingen het diepfte geheim werd in acht genomen, was het gé-* düilrende eenigen tijd niet mogelijk te doorgronden wat 'er gaande ware* Eindelijk, toen alles rijp was om ten uitvoer den, werd den aanflag ontdekt. Dahomy moest den aanval te land doen, terwijl Ardra T ?o«  49o GESCHIEDENIS van zou trachten de vlugtelingen te onderfcheppen t die poogen zouden bij water te ontkomen; en Apee was de plaats, op welke men het gemunt had. De magt der Dahomans, in vier benden verdeeld, werd aangevoerd door den Agaow, den Posfu, den Zohemoo en den Phusfupoh (ei); zij deden eenen Houten aanval, om in eens zich van de ftad en 't land meester te maken. De vijand deinsde, en de aanvallers, door voorfpoed aangevuurd, verwagtten eene gemakkelijke verovering; toen zij, eensklaps, zich omringt vonden van moerasfen, cn aangetast wierden door Hooroo, een Apeesck opperhoofd, aan 't hoofd van agthonderd man. Deze wakkere bende hield langen tijd eenen ongelijken en bloedigen flrijd uit tegen het ganfche leger der Dahomans, van welken 'er veelen fneuvelden, en twee veldoverften gewond wierden. Een opperhoofd der Dahomans , A11 o pwee genaamt, aangeboden hebbende een twee- ge- (a) Namen van de ampten, niet van bijzondere perfoonen.  DAHOMY. aai gevecht aantegaan met IIoor00, wierd de uitdaging terftond aangenomen, enAUopwee wierd bij den eerften kogel van Hoor00 door 't hoofd gefchootcn, waarop dit wakkere opperhoofd aangevallen wierd door de ganfche bende van des Agaows volk. Nooit verweerde een krijgsman zich dapperer. Hij bevogt, aan 't hoofd vaneen handvol manfchap, met eene onvertzaagde kloekmoedigheid, een gansch heir van vijanden, tot dat hij en elk van de zijnen het leven 'er bij infchoten. De vervvinnaars verwoestten toen 'het ganfche land te vuur en te zwaard; zij maakten zeshonderd mans- en een groot aantal vrouwsperfoonen en kinderen krijgsgevangen. Zij Vonden insgelijks veel buit in 's Konings huizen en bij de voornaamfte caboceers, beftaande Yoornamentlijk in kostbare Europeaanfche artijkelen, als zijde ftoffen, hoeden met gouden boorden, rottingen en allerlei gouden en zilveren fnuisterijen. Doch niets behaagde den Koning van Dahemy fterker, dan een groene glaze vies, in de gedaante van eene gemeene wijnvies, maar plat, met twee holligheden voor vinger en duim, ten einde gemakkelijker het vogt in een T 2 glas  GESCHIEDENIS van glas te fchenken. De buitenzijde was verfierd met omtrent een dozijn hoofden van opwerk ter grootte van eene kleine gedenkpenning. Adahoonzou had de gewoonte > dat ftuk te vertoonen aan de Europeaanen, als de grootfte zeldfaamheid, welke hij in alle zijne oorlogen had aangetroffen, verklaarende ,• dat geen blanke hem ooit eene zoo kostlijke glaze vies gebragt had, alhoewel hij altoos ruim betaalde voor zeldfaamheden, welke meest met zijnen fmaak ftrgokten. Terwijl de Dahomans bezig waren de landftreek te verwoesten, en hunne vijanden in zekerheid te brengen, begaven de Ardra''s zich in volle magt naar de rivier, ten einde die genen van den vijand te onderfcheppen , die pogen mogten langs het water te ontfnappen. Doch de Koning van Apee, omringd van eene bende getrouwe aanhangers, baande zich met het zwaard in de vuist een weg dooi* 'c midden van het Ardra's leger, en zich benevens's Konings vrouwen en kinderen, een Portugeesch kaptein, en zeven en zestig fiaaven in de kanoos begevende, landden zij behouden te Wtm0 « Op  D A H O M Y* *93 Op deze wijze hunnen Koning cn deszelfs femiije naar eene veilige plaats overgebragt hebbende, begaven de Apees zich weder in hunne kanoos om de Ardrahs optezoeken, die zij bevochten, en op de vlugt dreeven; en waren 'er niet twee kanoos geweest, ieder gewapend met vier koperen Hukken en vierentwintig donderbusfen, toebehoorende aan Antonio Vaz 00, waardoor zij in hunnen terugtogt ge- Ca) Antonio Vaz Coelho w« een vrij-neger, geboren in Brazilië, waar hij het lezen , fchrijven en, cijferen geleerd had. Hij had van zijne ouders eenigen eigendom geërff, en van eenen ondernemenden aart zijnde, had hij verfcheide reizen gedaan, naar Ardraa, waar hij zich eindelijk vestigde, en een voornaam bandelaar werd. In dit land had hij met overleg eenrge huwelijks-betrekkingen aangegaan, en zijne vrouwen gekozen uit de eerfte familien van die plaats. H.er door verwierf hij zeer veel invloed, w,ar door h.j in ftaat was zijne heerschzucht te koesteren, en een ftaatkundig karakter aanteneemen; ook verkreeg hij een groot gezach in de openbare raadsvergaderingen der gemeenten, in welke hij leefde. Hij bezat ongemeen veel waan, en hield onbegrijplijk veel van kr.jgsonderneemingeu, welke hem- vervoerden tot een lu.s' terrijk vertoon, verre boven dat zijner medegenoten. T 3  =94 GESCHIEDENIS van gedekt wierden, zou de overwinning volkomen geweest zijn. Na dit voordeel, fpoedden de Apees zich ter onderlleuning hunner ftadgenoten, die aan den wal waren,en kwamen nog tijds genoeg, om een gedeelte der achterhoede van het leger der Dahomans aantetasten, en ia verwarring te brengen,; doch het gros van 't leger, voor hunne aankomst, het moeras overgetrokken zijnde, was hun verlies niet aanmerkelijk, en de Agaow fchcen niets geweten te hebben van de ontmoeting, dan toen de Apees terug getrokken waren. Tot zoo verre voorfpoedig, geleidde de Agaow trotslijk zijne foldaten naar Calmina, verzeld van de krijgsgevangenen Apees, welker grootfte getal bewaard wierd, om bij de jaarlijkfche Gewoontens, die aanmaande waren, te bloeden. Ondertusfchen werden 'erdaaglijks een of twee hunner aan 's Konings poort opgeofferd, A da» Gemeenlijk wapende hij zijne afhanglingen met donderbusfen, welke hij van de Europeaanen kogt, en de oorlogs-kanoos met drie basfen gewapend, wierden hit eerst door hem ingevoerd.  DAHOMY. 295 Adahoonzou vond zich zeer te leur gefield door 't ontkomen van den Koning van Apee, en zou gewis diens befchcrmer geftraft hebben, indien hij de wraak niet gevreest had des Konings van Eyeo, met wien de ftaat van ïVemey toen op eenen vriendelijken voet was; over 't geheel evenwel was hij zeer voldaan over het gedrag zijner krijgsoverften en foldaten; hij betaalde hen rijkelijk voor de gevangenen , die zij gemaakt hadden, en gaf hen verlof een weinig uitterusten, of hunne eige bijzonj dere zaken te verrichten. VIERDE HOOFDSTUK. Be wegen worden opgeruimt. — Zes Apeefche vrouwen worden op eene barbaarfche wijze het leven benomen. l?7a. Bij 't naderen der Gewoontens, riep Adahoonzou alle zijne caboceërs en handeldrijvers op, en begiftigde hen met aanzienlijke gefchenken en vereeringen; hij gaf hen paarden, zonfchermen, koraal en andere T 4 eer*  |£* GESCHIEDENIS van eer tekenen. Zommige werden vereerd met trom, mels en vaanen; en de zwarte handelaars werden toegefiaan op ftoelen te zitten: een voorrecht, het welk ?ij tot hier toe niet hadden mogen genieten, Vervolgens belastte hij aan alle zijne onderdanen de wegen opteruimen, en de paden te bereiden; ten dien einde gaf hij aan eiken caboceër een fnoer, ter lengte van tien roeden, voor de bedoelde breedte der wegen. Dooï dit werk wierd niet alleen een ruime gemeenfehap geopend tusfehen iedere ftad en de hoofdplaats7, maar ook langs den ganfehen weg tot aan het ftrand. Met eenen ongelooflijken arbeid en moeite, wierd 'er een doortogt door het bosch van Apuij gehouwen, de holligheden wierden opgevuld, en de horden, welke als bruggen over de moerasfen lagen, wierden verbreedt. Toen dit werk voltooid was, zeide de Koning met eene verwaande trotfche houding : „ iemand die verlangt mij een bezoek te gen ven, zal niet zeggen konnen, dat distels en doornen hem daar in verhinderen. De tijd der gewoontens daar. zijnde, wierden half hoofden, als naar gebruik, afgezonden om *ïtö 1 de  DAHOMY. 29? de Europeaanfche Gouverneurs uittenodigen tot het bijwoonen dier plechtigheid. Op hunne aankomst te Abomey, vonden zij Adahoonzou in zijn paleis, Dahomy genaamt, gezeten in 't midden van vierhonderd zijner vrouwen, alle zeer rijk gekleed. Maar toen zij op een klecnen affland van daar, zes vrouwen op de knieën zagen liggen, met de wanhoop op haar gelaat en in haare houding uitgedrukt, zidderden de blanken, die daar tegenwoordig waren, van vrees voor deze ongelukkige flagtoffers, en verbeeldden zich reeds vooraf een allerverfchrikkelijkst tooneel, fchoon niet zoo barbaarsch, als het vervolgens indedaad gemaakt wierd. Het monfterdier Adahoonzou beval dat men hem een bondel zou brengen, welken hij met zijn eigen handen los maakte; uit denzelven reikte hij, aan vijf zijner vette en zwaarlijvige wijven, vijf houwers, gebood toen dat de zes knielende vrouwsperfoonen voor hem zouden geplaatst worden , en liet zich vervolgens aldus hooren : „ Deze vrouwsperfoonen zijn door mijn leger „ van Apee hier gebragt, ik nam haar in mijn „ huis, plaatfte haar in mijne familje, behan„ dclde haar als mijne vrouwen —- maar zij, T 5 » met  2QS GESCHIEDENIS van „ met dit alles niet te vreeden, ontfnapten en „ begaven zich naar haar geboorteland ; daar zij, „ evenwel niets vonden dan een grond zonder ., boomen, want alles was aldaar door mijne „ troepen verwoest en vernieldt. Daar na ga„ ven zij zich over aan den Koning van Ar„ drah; doch deze was te billijk haar te hou„ den, en zondt haar derhalven aan mij terug, „ ten einde zij het loon voor haare ondank„ baarheid mogten erlangen. Deze vrouw, „ (flaande zijn hand op het hoofd van eene „ haarer, die een kind zoogde), is eene bloed„ verwante van den Koning van Ardrah; maar „ let wel, dat het geenzins haare eerbiedwaar* di£e voorouders zijn, die haar bevrijden in y, 't zelfde lot der overige te deelen; „ neen, haar kind beveiligt haar voor een kor„ ten tijd;— doch de dag zal haast komen, dat „ zij, door dezelfde deur, als haare medege„ zeilinnen, zal uitgaan." Deze wezenlijk woeste aanfpraak geëindigt hebbende, wierd de vrouw en 't kind aan eene zijde geplaatst, en de vijf andere vrouwsperfoonen wierden naar de plek grond's gevoerdt, waar menfchen, paarden en runders gewoonlijk bij  DAHOMY. 29? Ibij de jaarlijkfche plechtigheden geofferd worden. 1 Aldaar wierden zij bevolen nederteknielen, en tmet haar aangezicht driemaal den grond te raIken; de vrouwen, die met de houwers gewagend waren, begonnen haar helfchen last ter uitvoer te brengen, op eene wijze te ftootende om befchreven te worden. Eene dier rampzaligen wierd rasch uit haaren lijdenden ftaat gered, door dien haar in vier Hagen het hoofd werd afgehouwen, maar 't lijden van de anderen duurde wel twintig minuutcn door de onhan. dighcid van de beulinnen, die telkens door den Koning, die over haar ftond, moesten onderrigt worden, en die haar zeide: zoo moet g*/ »l zwaard houden; geef mij, zoo moet gij doen, verheeld u dat gij hout kapt! terwijl de lucht weergalmde van 't gejuich en gefchreeuw zijner grooten, die alle zi]m fterke namen O) uitriepen, en in zulke vlaagen van lagchen uitbarstten, dat iemand, die op een afftand, deze affchuwelijke plechtigheid had bijgewoond, gemeend zoude hebben, dat 'er iet zeer kluchtigs vertoond werd. De O) Eene wijze van uitdrukking de taal der Da*» wans eigen.  3oo GESCHIEDENIS van De lijderesfcn zagen 'er alle bevallig en welgemaakt uit; en 't is zeer opmerkelijk, dat men haar geen van allen eene zucht hoorde lozen onder de t3 rechtftelling. Veelen der Apeefche krijgsgevangenen ondergingen'het zelfde lot, dewijl 'er maar weinigen ter markt gebragt wierden. Indedaad deeze wreedaart Hond bekend, meer dan eens, veele honderden zijner gevangene vijanden ter dood te hebben laten brengen , zonder eenen enkelen flaaf voor de markt te bewaren, of voor zich te houden cm zijne eigene fchulden te betalen.  DAHOMY. 301 VIJFDE HOOFDSTUK. \Dood van den Maijhou. — Eisch van de Eyeos. — De Dahomans te Agoonah terug gedreeven. — Veldtogt van Adahoonzou aan V hoofd zijner vrouwen. — Nederlaag en dood van de Koningen van Agoonah en Sarrachee. — Hongersnood. 1781. De dood van den ouden Maijhou, welke eenigen tijd daar na voorviel, maakte eenige bëweeging in Dahomy; want fchoon de ft-ervende aanbeveeling van een geliefd en wijs raadsman, van groot gewigc kon zijn bij een Koning, in de keuze van zijn opvolger, kan nogthans de vernietiging van een recht, dat erflijk geacht wordt, niet nalaten die genen te ontrusten, wier familien belang hebben bij de uitfpraak. De oude man had duidelijk getoond dat hij niet graag zijn zoon, wiens karakter zee.t flecht was, tot opvolger zoude hebben; en om die reden zond hij, even voor dat hij den geest gaf, zijn kleed en ftoel, welke hij, bij zijne aanftelling, van Ahadee ontvangen had, naar iemand  3&2 GESCHIEDENIS VA iemand, dien hij hoogachtte, Avoga genaamt, om door denzelven overgeleverd te worden aan Adahoonzou, als een teken, dat de brenger waardig was hem optevolgen. Dit wierd fpoedig na 't overlijden van den Maijhou bekend, en de Koning liet daadlijk den Tamegan ontbieden, dien hij liet zien, wat hij van den Maijhou ontvangen had, en zeide door wien het hem was gebragt. De Tamegan bleef voor een poos fpraakloos;- maar barstte eindelijk uit in een vloed van traanen, zeggende: dat de Maijhou zeer goede reden voor zijn doen had gehad; want dat geen vader ooit ztiïke Hechte en ondankbare kinderen had nagelaten; evenwel (vervolgde hij) fmeek ik u, om mijnent wil, en om de rust van 't land, dat één zijner zoons met zijn ampt moge bekleed worden; ik zelf neem zijne opvoeding op mij, en fta borg voor zijn gedrag (a) De Koning willigde het verzoek van den. Ta- O) De overleden Maijhou had verfcheiden zoons, die alle even flecht waren. Zes derzelven hadden het bed hunnes vaders gefchonden; en zommige hunner hadden eene iamenzweering tegen zijn leven gémaakt.  D A H O M Y. 303 'Tamegan in; maar in weerwil van alle de moei1 te , welke deze zieh omtrent dien jongeling gaf, -werd 'er niets van hem dan een'zwak, dronken 1 en flecht mensen; en duizendmaalen moest de Tamegan het verwijt hooren over zijne flecht beoordeelde eenzijdigheid voor de familie van den overleden caboeeër. De Koning van Dahomy is, gelijk den Grooten Heer, erfgenaam van alle zijne onderdaanen. Bij 't afileryen van een zijner officieren gaan alle hunne goederen, waar van hunne vrouwen en kinderen een gedeelte worden gerekend , aan den Koning over. De laatfte Maijhou had zeer lang in bediening geweest, en wierd gevolglijk vooronderfteld zeer veel eigendom te bezitten. Om die reden dagten de afgezanten van Eyeo, die juist, toen dit fterfgeval voorviel, in Dal homy waren, dit eene goede tijdsgelegenheid te zijn om de jaarlijkfche fchatting, om welke te ontvangen zij gezonden waren, te verhoogen. Zij eischten honderd fluks van des Maijhous vrouwen, welken eisch Ahadoonzou poogde te ontgaan; doch zij bleeven op zijne inwilliging aandringen, en weigerden volftrekt zonder de-  '36.4 GESCHIEDENIS vak, dezelven te rug te keeren. De Koning, nog* thans, moest, hoe zeer tegen zijn genoegen * hen eenige dier vrouwen afflaan, wilde hij zich van hen ontdaan zien. • Cijnsbaare ftaaten kunnen nimmer de fchraapzucht voldoen van de Mogendheden, van wie zij genoopt worden den vreede op zulk eene fchandelijke voorwaarde te koopen. Drie maan- • den, na 'tvertrek zijner afgezanten, kwam 'er eert bode van den Koning van Eyeo, met een eisch, waar bij hij de overigen van des Maijhou's vrouwen vorderde; cn met bedreiging tevens: dat, ingevalle de Dahomans daar niet in bewilligden, hij den veldheer der Eyeos, Banchenoo, zou zenden om haar te haaien. Adahoonzou was ten uiterften verdrietig over deze trotfche boodfchap; doch hij was verplicht zich aan dezelve te onderwerpen , zonder het minfte misnoegen deswegens te durven laten blijken. Evenwel niet verkiezende te fcheiden van de Dahomanfche vrouwen, die aan den Maijhou hadden toebehoord, zond hij zijn leger in 't nabuurig land van Agoonah, om zich aldaar dat gene te verfchaffen, waarmede den Monarch van Eyeo te voldoen. Doch het leger on t-  D A II O M YJ 305 bntmoctte hier eenen wakkeren regenftand., waaf bij de aanvoerder, de Cakawo (a) met verfcheide andere aanzienlijke krijgshoofden en veele foldaten fncuveldcn. Deze tijding op den middag tot den Koning van Dahomy overgebragt zijnde, gordde hij daadelijk zijn patroontasch aan , nam den fnaphaan op fchouder, cn toog tegen Agoonah op, aan 't hoofd van agthonderd vrouwen. Het ganfche land was in beweeging, mans vrouwen en kinderen, 's Konings dikke moe. der, die nimmer ft erft, fchoon zij zomtijds ter dood gebragt wordt (bj, viel dood ter neder, alvoorens zij een uur van Calmina af was: veelen wierden vertrapt, en; verlooren 'er het leven bij, en niet weinige*» kwamen 'er bij om door vermoeidheid, en de hitte van eene gloeijênde zon. Adahoonzou zond een bo- ..,.$;• dé (d) Een krijgsrioofd.| (i) Wij hebben deze woorden gelaten, zoo als wij dezelven in 't handfehrift vonden; de zaak is dat behalven de wezenlijke moeder des Koning», 'er altooï nog eene uaam-moeder is, die dien tijtel als een teken van eer en aanzien, onder de vrouwen Voerd* V  3o6 GESCHIEDENIS van de aan de Europeaanfche Gouverneurs, fmee* kende, dat zij zich niet zouden ontrusten, dewijl hij flechts eene wandeling ging doen, en teriïond terug zou keeren. De heer Abfon zond twee gewapende bedienden aan hem, met eene boodfchap, hoe leet het hem deed in perfoon hem niet te kunnen vergezellen. Deze pluimilrijkerij was den Koning zeer aangenaam; hij fprak 'er van tot op den dag zijns doods, en in alle zijne liederen maakte hij 'er gewag van Op de aannadering van dit ongemeene leger, vlood het volk van Agoonah naar Sarrachee, vervolgt door de Dahomans. De Koning, ten uiterften afgemat , floeg zijn tent op, en nam een weinig rust. Kort daar aan ontving hij eenige hoofden, welke aan den vlugtenden vijand toebehoord hadden, en men berichtte hem tevens, dat dezelve de wijk genomen had naar een berg, die zeer moeilijk te naderen was. Op 't ontvangen dezer tijding, keerde Adahoonzou naar Calmina terug, na aan den Agaow gezegt te hebben, dat hij de Koningen van Agoonah en Sarrachee als zijne gasten verwagtte, bij de volgende gewoonten. Dit  D A H O M v. 3<7 Dit gezegde was genoeg. De Agaow , be* rende den berg, waar heen de vijanden geweken waren, en in welken zij veele holen gegraven hadden, waar in zij zich zeiven bij wijlen verborgen hielden. Na verfcheide fchermutzelingen ontdekten de Dahomans de verholen plaatzen des vijands, uit welke zij hem» door rook van aangeftoken vuuren met peper beitrooid, verereeven. De arme bloeden, waren derhalven, ten getale van agttienhonderd, benevens hunne beide Koningen, verplicht, zich op genade overtegevcn. 178a. Agoonah flicrf onderweg, en zijn hoofd werd naar Dahomy gevoerd. De gevangen Vorst van Sarrachee werd in zegepraal geleid, en aan 's Konings poort geplaatst, daags voor den aanvang der gewoontens. Aldaar moest -hij den hoon uitftaan van 't gemeen, waar over in 't eerst Adahoonzou zich hield beledigd te Zijn, berispende zijne officieren te dulden dat men een Koning zoo onwaardiglijk behandelde, hij belastte dat men hem de handen zou ontbinden; kleedde hem , en beval hem aan Jahoden opperflalmeester, dien bevelende bijzondere zorg voor hem te dragen. Des niet-  308 GESCHIEDENIS VAn tegenftaande, Werd vier dagen-daar na dié ongelukkige Vorst in een mand; gebragt, gebonden als een zwijn, en op hoog bevel van boven van het tooneel, het welk gemeenlijk bij de gewoontens wordt opgeflagen, naar beneden geworpen , terwijl het nog licht genoeg was voor de aanfehouwers, om te befpewen wie hij ware: beneden werd het hoofd hem afgehouwen en te grabbel geworpen, en de romp waarfchijnlijk door 't graauw verflonden , tot onuitfpreeklijk vermaak van de verbaasde aanfehouwers. Onder andere vertooningen bij het jaarlijks feest, van welke wij verfcheiden maaien sefproken hebben, wordt 'er eene verbaazende hoeveelheid cauris, Europeaanfche koopwaren, en doek in 't land zelf geweeven,- bij een verzameld, en op een tooneel op een gefepcld(a), om onder het gemeene volk geworpen te worden. Bij deze gelegenhekl gebeurde het dat zommige dier artijkels gemist werden; en men ontdekte dat zij weggevoerd waren naar de zonnetent aan de blanken toegellaan, De Europeaaneu had- (/}) Zie hier voor de Reis naar 't hof yan Ahadee.  D A II O M Y. 3°9 kudden het dieffial wel zien pleegen, maar waren niet zeer geneigd ora de fchuldigen aantegeven, 'er werd echter een ftipt onderzoek gedaan, en verfcheiden verdagte perfoonen moesten .het met hun hoofd boeten. Dit jaar was aanmerkelijk door eene groote 'fchaarsheid aan levensmiddelen, zoo dat indien 'er geene wilde mangoes, cafhews en andere, in de bosfchen van zelf wasfende voordbrengzels waren geweest, het halve land van honger zou hebben moeten vergaan. Deze raauwe kost was oorzaak van eenen rooden loop, en andere ziektens, aan welken 'er veelen ftierven. ZESDE HOOFDSTUK. Voorfpoed aan 'f ftrand te Badagree. —°. ' Nederlaag van den Agaow. —■ De Koning dreigt wraak jegens Badagree. Badagree ,eene nabuurige handelhaven, werf vervolgens het voorwerp van Adahoonzou's ftaatzucht, V 3 U  *io GESCHIEDENIS van In het voorgaande van deze berichten heeft mén gezegt, dat 'er een meir of rivier evenwijdig langs deze kust naar zee loopt, makende een fmalle ftreek land of ftrand uit, tusfehen de zee ert de rivier gelegem Dit ftrand wordt pnkel' en toevallig bewoond, door een weinig volk, dat tot de fcheepvaard behoord, endoor eenige inboorlingen in dienst van de fcheeps kapteinen, tot gemak om de goederen van boord te ontvangen, en dezelven over 't meir en de drasiïge ftreeken te voeren, naar* dë onderfcheidene faktorijen, welken in de lieden, eenige mijlen land waards in , gevestigt zijn, en van welken de kaart een behoorlijk begrip zal leveren, 1783. Eene kleene bende Dahomans deed pen (troop naar 't ftrand van Badagree, daar zij zich meester maakte van eenige lieden, die aan Vorst Da vee behoorden, en die door de Europeaanen als draagers en waterhaalders gebruikt werden. Zij hieuwen insgelijks de waterfcheeringen Ca) aan {tukken, verbrijzelden de kanoos en watervaten, en maakten eenigen buit. A daCO Touwen, welken gebruikt worden om de water- W  D A H O u Y' 311 Adahoonzou was zeer in zijn fehik mee cdezen kleenen voorfpoed, en beiloot de ftad Badagree zelve aantevallen. Dienvolgens floeg ,de Agaow eenige maanden daar na denzelfden ■■veeg in; maar aan 't ftrand niets te plunderen vindende, werd het leger door de Ardrahs in kanoos over de rivier gezet, ftrijdig evenwel met de oogmerken des Konings van Dahomy, die bevel had gegeven om eenen kringswijzen roarsch te doen naar eene plaats, die waadbaarwas, zonder dat zij hunne patroontasfehen behoefden nat te maken. De Koning had dien weg aangewezen, uit vrees dat die van Ardra» hem een pots mogten fpelep, door \ overvoe ren van zijn leger, en hetzelve als dan in een vijandelijk land te laten, zonder middel om van daar te rug te keeren, ingevalle zij de nederlaag kreegen. Hij Het evenwel niet blijken dat hijkeneenigzins wantrouwde, opdat zij hemde hulpeten door de branding aan 't ftrand te haaien, waar door veel moeite en arbeid, om de fchepen van water te voorzien, gefpaard wordt. Het volk in de Ito*, welke buiten de branding vertuit ligt, door t vol* aan land geholpen, verricht dit noodzakelijk werk. V 4  S1 * GESCHIEDENIS van hulptroepen niet mogren weigeren, welke zij hem beloofd hadden. De Badagrees, kondfehap gekrecgen hebbende, dat het leger der Dahomans over de rivier was gekomen, hielden zich zclven fchuil in de dras-gronden tusfehen het riet. De Agaow vervolgde des anderendaags morgens , zonder den minften argwaan, zijnen marsch, en viel in de hinderlaag. De Badagrees wa, ren goede fcherpfchutter-s, rukten met woede op de Dahomans aan, en bragten hen in verwarring, doodden den Posfu en een groot aantal foldaten. De Agaow bragt nogthans zijne verftrooide troepen weder bij een, baande zich een weg door den vijand, doodde 'er twaalf van met eigen handen, en maakte eenen meesterlijken aftogt naar de rivier, waar hij zich het laatst fcheep begaf. Het leger, door behulp der- kanoos van Ardrah, weder aan \ ftrand gekomen, vaardigde de Agaow een bode af naar Dahomy, met de onaangename tijding van zijnen nederlaag, ten zeiven tijde te kennen gevende, dat de Ardrahs vooraf kennis hadden ge-had van de hinderlage der Badagrees. Adr>  D A II O M Y. 313 Adahoonzou noodigdc hem vriendelijk uk naar huis te keeren, en verzogt hem zich niet te bedroeven over zijn laatste ongeval; 'er bijvoegende, „ dat zijn Agaow nog zou verzorgt „ worden van middelen om Badagree te v-ero„ veren, al ware het dat de geheele verwocs„ ting van Dahomy zelve, daar van het ge. „ volg mogt zijn. 't Speet hem (zeide hij) „ dat aan de Ardrahs eene gelegenheid gege„ ven was om hem te bedriegen, maar hij zou„ de naar een ander pad omzien." Het verlies van den Posfu, en de menigte foldaten, die met hem fneuvelden, veroorzaakte groot gemor onder 't volk, 't welk echter ophield toen het leger in Dahomy aankwam. Omtrent dien tijd ontving de Gouverneur van Williams fort, een langen brief van Onum, de Zoon van Prins Davee, behelzende onder andere bijzonderheden, een boodfchap aan Adahoonzou, befchuldigende Ardrah van verraad, en zeggende dat Dahomy in gevaar was. Dc Koning antwoordde daar op: „ mijn naam is „ deddi ma tronu, ik ga niet rasch maar ver„ volg geltadig; laat Ardrah voor zijn eigen land zorgen." V 5 Het  3*4 GESCHIEDENIS van Het zal vreemd fchijnen dat de Koning van ■ Dahomy eene vriendelijke boodfchap ontving van Badagree, tegen welke hij de vijandiijkheden begonnen had, doch de reden daar voor was,, dat de ftaat zich verdeeld vond in partijfchappen, welke in 't voorige jaar de verdelging van hunnen laatftcn Vorst Ginguem veroorzaakt hadden. Zijne onderdaanen hadden zich meester van hem gemaakt, en hem aan een Portugeesch fchip overgeleverd , om hem naar de Braziüen te voeren, waar hij was opgevoed geworden. Zij hadden hem voorzien van omtrent twintig flaavcn tot zijn onderhond, als mede met een brief voor den generaal van Bahia, waar in zij verzogten dat Ginguem daar moge gehouden worden. Badagree, op deze wijze door burgertwisten verfcheurd wordende, poogde Dahomy zich die omftandigheid ten nutte te maken. Bij 't vieren der Gewoontens wilde Adahoonzou niet dulden dat zijne zangers iets in hunne liederen van Badagree zouden melden, dit onderwerp was, volgens de landtaal van Dahoman, te fterk voor hem. Hij had verfcheiden wakkere officieren en mannen verlooren, en fprak  D A H O M Y. 31$ fprak eeuwigdurende wnak uit tegen de genen, die de oorzaak van zijn ongeval geweest waren. Hij riep den Agaow en alle zijne hoplieden bij een; en deedt, terwijl hij zijns moeders graf befprengde, eene openlijke redevoering , welke drie uuren duurde; in 't midden van welke hij nederbukte, en driemalen een deel aarde tusfehen zijne vingers nam, zweerende even zoo dikwijls bij zijne moeder, „ dat indien hij Badagree niet veroverde, hij on-, „ waardig zou zijn, haaren en Adahees zoon genaamt te worden." ZEVENDE HOOFDSTUK. Een talrijk leger tegen Badagree afgezon; jen- — E>er Dahomans leger veld met groote flagting, aangetast. — De Dahomans behaalen eene beflisjende overwinning, — Dood van den Phusfupo. 1784. Omtrent twee maanden na de Gewoontens, maakte de Koning alles gereed tot een tweeden veldtogt. Het leger iloeg zich ter ne-  S'ifS GESCHIEDENIS van neder in de nabuurfchap van Calmina, waarbij zich fchielijk eene talrijke bende hulptroepen , uit de landftreeken van Mahee en Nago voegde (V). Aldus verfterkt, brak de Agaow van zijne legerplaats op, en toog met groote magt tegen Badagree, geleid door zijne gidzen, die door den Koning bezorgt waren. Hij verwoestte het land in zijnen voordgang, maakte veele krijgevangenen, die terftond naar Eyeo gezonden 'werden, overeenkomstig een verdrag, vooraf met dien Vorst aangegaan. In de nabuurfchap van Badagree gekomen y bleef hij 'er dria dagen, en op den 4den doeg hij zich met een talrijk leger neder. De grond, welken hij ten dien einde befloeg, was zoo uitgeftrekt, dat men vier uuren nodig had, om van 't eene einde tot aan 't andereinde te wandelen. S e s f u , een Caboceeè'r van Ardrah, gaf aan den Agaow de grootfte verzekeringen, dat hij hem overvloedig van levensmiddelen zou voorzien, geduurende de berenning van Badagree, alfchoon dezelve drie jaar ■ mogt O) Van die landftreek is niets anders bekend dat» 4e naam J. F*  D A H O M Y. 3*7 luogc aanhouden, even zoo deed KoSfu, een opperhoofd van Nago, behoorende aan Eyeo. De verrichtingen van het leger der Dahomans werden beltuurd door afgezondenen van Eyeo, die hen daar heen geleid hadden, en buiten hunne medewerking werd 'er niets van aanbej lang ondernomen. De vermogende Koning van Lagos werd door gefchenken cn beloften overgehaald, om zich bij een zoo geducht bondgenoodfehap te voegen, en nam op zich te beletten, dat de Badagrees geen onderftand van koorn uit zijne landen zouden bekomen. Ten dien einde rustte hij twee en dertig groote kanoos uit, en plaatHe dezelven drie mijlen ten oosten van Badagree , om alle gemeenfehap niet Lagos afteihijden. Door deze kanoos werden verfcheide krijgsgevangenen gemaakt, die door de Dahomans aan het volk van Lagos toegeftaan werden, om geëten te worden, 7t geen in dit geval naar de taal des lands betekend, dat zij 'er zich, zoo dra zij wilden, van bedienen konden. Dit verzwakte den vijand, en verzekerde ten zelfden tijde het voordeel van Lagos. De  3i8 GESCHIEDENIS yai-j De ETadagrees, aldus van alle hunne nabuuren verlaten, en met geene mogelijkheid eenigen toevoer te land of te water bekomen kunnende , bcfioten eene wanhopige poging te doen , en hunne vrijheid cn hun leven zoo duur mogelijk te verkoopen. Er werd een dag bepaald om het leger-veld der Dahomans aantetasten, «n het ontwerp was met zoo veel geheim beraamt , dat het voornemen ter uitvoerintre «-ebragt werd, alvorens 'er iets van was uitgelekt. Een menigte omftandigheden liep famen, om deze ftoute onderneming te begunstigen. Er waren verfcheide dagen verloopen, federt de Dahomans zich in 't veld ter nedergeflagen hadden , in al welken tijd 'cr geene vijandlijkheden door een der beide partijen gepleegt werden. Er heerschte eene losbandigheid onder de troepen, en de fchildwachten namen hunne posten niet behoorlijk waar. De Agaow was 'snachts, voor dat den aanval gcfchiedele, een groot end wegs de rivier afgezakt, ten einde eene godsdienstige plechtigheid te verrigten en te voldoen aan een bevel door ^Adah o o n zou hem opgelegt. Geduurende de afwezenheid van den ' be^-  D A II O M Y. $19 bevelhebber, welke/ drie dagen toren zou, was Queenooh belast geworden met het opzicht over 't leger. In dezen toeftand vielen de Badagrees in drie benden, onder 't bevel van Prins Davee, cn diens generaals, de Oclah en Posfu met het zwaard in de vuist op de Dahomans aan, fta- ■ ken het leger-veld in brand, doodden zeer veel volks, en maakten verfcheidene krijgsgevangenen. De vcrbaastheid en verwarring, door dezen fchielijken en onverwagten aanval veroorzaakt, zouden eene volkomen nederlaag tengevolge hebben, gehad , zoo niet de koelzinnigheid en tegenwoordigheid van geest, waar mede Queenooh zijne met plorzeiijke fchrik overvaliene troepen weder bij een fameldp tot ftaan gebragt had. Oclah's bende, welke wel het meest fcheen geleden te hebben, werd terftoncj door dit brave hoofd der Dahomans aangetast, die befpeurende, dat hunnen aanvoerder in zijn hangmat bevelen gaf, de aandagt zijner manfchap het meest daar heen wendde. Zoo ras het bloed door de hangmat heen droop, wierpen de mansperfoonen. die Oclah droegen, hem  haeo GESCHIEDENIS van hem ter aarde, waarop de ganfche bende terftond de vlugt nam. De Agaow kwam op dat tijdftfp daar, hernam het bevel en geraakte fchielijk in 't bezit t van Davees hoofd. Deze tijding was niet zoo haast ter. ooren van den Posfu gekomen, of hij trok met haast terug, zijnde op vijf plaatzen van zijn ligchaam gewond. De kans van dien dag thans ten voordcele der Dahomans verkeerd zijnde, ontkwam de weinige manfchap, welke achter gelaten was, om de ftad Badagree te bewaken, benevens de vrouwen en kinderen in kanoos, en dreeven de rivier af naar Lagos; zoo dat "er niet meer dan tweehonderd in de handen der Dahomans vielen. Doch de flagting was groot in den ftrijd, dewijl de Agaow geen kwartier gaf, tot dat de Badagrees op een handvol volks na gefncuveld waren Na dit gevecht werden 'er zesduizend hoofden aan den Koning van Dahomy verkogt door zijne foldaten. Cnmiddclijk na deze beflisfende overwinning werd de Posfu door den Agaow afgevaardigd,, om de vluchtende vrouwen te achterhalen. me3 an-  D A II O M Y. 3ïi anderen daags haalde hij haar in; waarop zij hem toeriepen, dat zij tot Dahomy behoorden. Terwijl de Posfu met haar fprak, voegde Phusfuppo, die door den Agaow was afgezonden, om hem te onderfteunen, zich bij hem. De twee opperhoofden raadpleegden .met eikanderen, en op aandrang van den Phusfuppo, werd befloten naar het hoofdkwartier terug te keeren, waarheen de vrouwen beloofden te volgen. Wat de reden geweest zij, dat de Phusfuppo dien raad gaf, en zoo gemakkelijk een zoo aanzienlijken buit liet varen, blijkt nergens; doch het is gewis, dat de Agaow woedend en verontwaardigd was, toen hij 'er de tijding van kreeg; daar hij evenwel verfcheidenmalen ooggetuigen was geweest van de dapperheid en moed dier beide officieren, die in 't leger den eerften rang naast hem hadden, oordeelde hij het voorzichtig hun laatst gehouden gedrag door de vingeren te zien, en zijn misnoegen te fmooren, niet verkiezende hen bij den Koning in verdenking te brengen. . De vrouwen, in eene ftad, iri de nabuurfchap X van  322 GESCHIEDENIS van 7an Lagos, aangekomen zijnde, werden doof 'den Koning van dat grondgebied aangeraden daar te blijven , want dat zöo zij verder voord wilden, hij genoodzaakt zou zijn haar te verkoopen, of aan Dahomy overteleveren. Deze prijswaardige gematigdheid in den Koning van Lagos, die zich deze arme vlugtelingen kon toegeëigend hebben, ontnam haar alle vrees en zij bleven op die plaats. Terwijl de Posfu en de Phusfuppo de vrouwen gingen opzoeken, was de Agaow bezig de hoofden der gefneuvelden te verzamelen, en zich van de flaaven op 't flagtveld te verzekeren, waar hij de terugkomst afwagtte van de beiden generaals, om hem te vergezellen naar de ftad Badagree, ten einde zich meester van den buit te maken, welken zij daar mogten vinden. Er waren vijf dagen* verloopen na de ontruiming der ftad, in welken tusfehentijd de Ardrahs zich meester gemaakt hadden van den grootiten buit, dien zij door middel hunner sroote kanoos vervoerd en verborgen hadden in de nabuurige zout-werken en dras-gronden; zoo 'dat de 'Dahomans uit den laatften bloedigen ftrijd  D A H O M Y. 323 ftrijd weinig voordeel raapten, buiten 't gering getal gevangenen en de hoofden der in 't ge.vecht gefneuvelde vijanden. De voornaamfte krijgsgevangenen werden door den Agaow gezonden aan Adahoonzou, met eene boodfchap, te kennen gevende, dat hij op verdere bevelen wagtte. De Koning zond hem fpoedig een antwoord terug, hem gelastende , de Ardrahs te gebruiken, om het leger over de rivier te zetten, en vervolgens langs het ftrand naar huis te keeren. De reden van deze befchikking bleef eenigen tijd een geheim; maar naderhand vernam men, dat de Koning van Eyeo., verwagtende dat de Agaow zoude terug keeren langs het-zelfde pad, bij welk zijne boden het leger naar Badagree geleid hadden i eene fterke magt had afgezonden, om hem te onderfcheppen , en de Dahomans met at hun buit naar Eyeo te brengen. De boden, derhalven , die tot hief toe hunne geleiders geweest waren, ftonden ten uiterften verwonderd, toen de Agaow hen afdankte, en hen verzogt zich langs den besten weg naar huis te begeeven. De Agaow en zijne troepen wierden daar na nog eens over de rivier aan 't ftrand gezet X s door  324 GESCHIEDENIS van door de Ardrahs, die hen daar lieten, ten einde het geplunderde in veiligheid te Hellen. Zij werden nog fteeds door Adahoonzou verdagt gehouden van verraad; doch 't was ieder een in Dahomy, op levensftraf verbooden, oneerbiedig van hen te fpreeken, om redenen , welken in 't vervolg zullen blijken. Het leger der Dahomans r langs het ftrand voordgetrokken zijnde tot op het grondgebied van Ardrah, werd verzogt halte te houden, en deel te nemen aan een maal, beftaande in rund-, verkens- en fchapen-vleesch, 't welk op bevel des Konings van dat land was gereed gemaakt, die tevens eenige gefchenken aan den Agaow en aan de overige opperhoofden der Dahomans uitdeelde. Het was aan deze plaats, dat de Phusfuppo zich den raad herinnerde, dien hij den Posfu gegeeven had ten opzichte der vrouwen van Badagree, waarfchijnlijk uit hoofde van eenige uitdrukkingen, aan den Agaow bij die gelegenheid ontvallen; want hij had aan den generaal, nog voor zijnen terugttogt naar 't hoofdkwartier, ^eene boodfchap gezonden, behelzende: „ dat :„ hij- den Koning noch den Agaow de moeite „ zou  D A H O M Y. 3>1 „ zou geven naar eene zaak te vernemen, welke te laat was om hertteld te worden. Hij „ had zijn raad gegeeven, zonder iets kwaads te „ bedoelen, welke, daar dezelve waarfchijnlijk „ flechte gevolgen ftond te hebben, zijne terug„ komst naar huis ongelegen zou maken voor „ hem zeiven cn voor den Posfu — dat hij „ den ganfchen blaam op zich nam, en dewijl de Posfu 'er geen deel aan had, vertrouwde „ hij, dat men etenzelven zoude vrij fpreeken." Deze bedenkingen beheerschten hem zoodanig, dat hij het noodlottig befluit nam , zich van kant te helpen, het welk hij te werk ftelde door de tromp van een geladen pistool in zijn mond te zetten, toen het leger 's morgens van 't ftrand van Porto- novo opbrak. Aldus fneuvelde de laatfte en oudfte van de vcldoverlten der Jdahees. Zijn dood werd zeer bejammerd van den Koning, die uitdrukkelijk verklaarde, dat indien hij, naar. een zoo luisterljken veldtogt ware terugkeerd, hij hem vriendiijk zou ontvangen hebben. De Posfu wierd niet genoodzaakt zich zeiven te verantwoorden. X 3 AGT-  326" GESCHIEDENIS van AGTSTE HOOFDSTUK. Vreugde over de laatfte overwinning. — Paleis opgcfierd met bekkeneelen der verwonnetien, op eene barbaarfche wijze van Vleven beroofd. — Verovering van IVemey. Zeer groote vreugdebedrijven volgden deze overwinning. Adahoonzou, en diens Caboceers dansten verfcheide dagen aan een in 'c ronde om 't paleis. Er werden feesten gegeeven, waar bij men geen en mondkost fpaarde; brandewijn werd 'er in overvloed gefchonken; terwijl de hoofden der verwonnen Badagrees, dagelijks ten vermaakc der verbazende menigte, werden ten toon gefteld. Niettevreden met te Calmina zijne barbaarfche Zegetekenen ten toon te fpreiden, zette des Konings verwaandheid hem aan te gcloovcn, dat het den Europeaanen ten uiterften behaaglijk zoude zijn deel te mogen hebben aan die prachtige vertooningen. Topah, vergezeld van 't opperhoofd der gefnedenen, en een kostbaar uitgedoscht gevolg, werd naar de forten te Grigw-  DAHOMY. 3^7 Grigwhee met een aantal hoofden afgezonden, voorafgegaan van flaande trommels en vliegende vaandels. De officier werd zeer koel ontvangen, de gouverneurs weigerden hem te begroeten, en zijn volk iets te drinken te geven. Dit oneerbiedig gedrag griefde den Koning ten uk terften. , 1785. Bij de volgende Gewoontens, hadden de zangers eene fraaije gelegenheid den waan des trotfehen Monarchs te ftreelen. BaJavree was niet langer een onaangenaam onderwerp. De lucht weergalmde van de heerlijke bedrijven des zegepraalende legers, en Eccho baauwde van de omliggende bosfehen de fterke namen O) van mannetjes - oester terug, tot dat heèsch- en afgemat-heid de zingende bende belette een enkel woord te uiten. De officieren e» foldaten werden rijkelijk beloond door 't iüdeelen van cauris en doek; en de bekkeneelen des verwonnen vijands werden gebruikt tot het oplieten der koninglijke muuren. r De O) Eene uitdrukking volgens de wal der Daü> r,L, zijne tiit* en krijgsbedrijven te kennen gevend.e. X 4  358 GESCHIEDENIS van De man, die met dat konstwerk belast was geworden, verzuimt hebbende eene juiste berekening te maken van de nukken, welke hij te plaatfen had, was reeds zeer ver in -zijn werk gevorderd, toen hij bevond, dat 'er geené bekkeneelen genoeg zouden zijn om het gehee.le paleis met dezelven optetooijen. Hij verzogt derhalven het werk op nieuw te mogen beginnen, op dat hij, door dezelven wat wijder van den anderen te plaatfen, het geheel eene geregelde gedaante zou kunnen . geeven. Doch de Koning weigerde volftrekt zijne toeftemming daar aan, zeggende: dat hij van de Ba„ dagrees hoofden genoeg zou vinden om het „ werk, op den voet zoo als 't was aangelegd, „ regelmatig te voltooijèn." De konstwerker bleef des met zijn werk voordgaan , tot dat alle de bekkeneelen verbruikt waren; men nam toen de maat, en maakte eene berekening van 't gene 'er ontbrak, s om alles regelmatig aftewerken, en men bevond, * dat men honderd zeven en twintig bekkeneelen te kort kwam. De gevangenhokken, waar in de rampzalige gevangenen waren opgefloten, werden dienvolgens geopend, en het be- re ■  D A H O M Y. 329 rekende getal flagtoffers daar uit gehaald, die dan allen in koelen bloede tot dat helfche einde geflagt werden. Alvoorens men hun het leven benam, wierd hen gezegt, dat de hoofden door den Agaow mede gebragt, niet genoegzaam waren, om het paleis optepronken, en dat men de hunne vorderde om aan het te kort komende getal te voldoen. Deze barbaarfche daad werd grootelijks toegejuicht van alle de omftanders (#). Er is alreeds gezegt, dat de Dahomans wa- x ren bedrogen geworden door de Ardrahs, waar over Adahoonzou niet ongevoelig was. Hij had reeds lang bij zich zeiven beflooten den Koning van Ardrah, die zijn bloedverwant was, een flag toetebrengen, maar daar hij diens dienst in den laatstleden veldtogt nodig had, had hij zijn wrok wegens dat trouwloos gedrag gefmoord, tot dat 'er eene gelegenheid zich zoude opdoen, om het'mom aftewerpen en hem naar verdienste te ftraffen. Ér O») Ten djen tijde waren 'er zes ilaavenhalers in de baai van Whydah, 'er was weinig handel,"en de prijs van een eerften flaaf weinig minder dan 30 ponden fteriings. X 5  33° GESCHIEDENIS VAN Er waren nog verfcheide hinderpalen, welke den Koning van Dahomy beletten zijn voornemen tegen Ardrah ter uitvoer te brengen; de voomaamfte was de vriendfehap, welke de Koning van Eyeo dien van Ardrah toedroeg, en het verbond van Wemey, een aangrenzende en eerbiedwaardigen ftaat. Adahoonzou deedt zijn best om deze hinderpalen te boven te ko^ "men, teneinde zijn oogmerk te bereiken, zonder zich npgthans omtrent de middelen te bekreunen. Hij zaaide het zaad van tweedracht tusfehen de verbondene ftaaten van Wemey en Ardrah , en zulks zoo loos, dat 'er wezenlijk eene fcheuring uit ontftond, welke voor den laatften noodlottig zoude geweest zijn, ware de magt van den eerften niet terug gedreeven door 't gefchut van Antonio 'VJaz, die den kans van dien dag ten voordeele van de Ardrahs deed overflaan; die om verdere invallen te beletten zich naar den kant van Wemey verfterkten, door een zwaaren muur van klei en flijk. 1786, Kort na deze verrichting beledigde (Wemey den Koning van Eyeo, door eenige diens handelaaren te laten opligten en* berooven, door eene bende ftroopers. Bij die gelegenheid ver-  DAHOMY. 331 verzegt de Koning van Eyeo dat Adahoonzou. hen wilde ilraiTen, dewijl het te ver voor hem was een leger ten dien einde derwaards tezenden. Niets kon den Koning van Nahomyaangenamer zijn dan dit- verzoek , dewijl het zelve volkomen overëenftemde met zijne eigen* inzichten. Aan den, anderen kant verhaastte het volk van Wemey hun eigen ondergang, door onvoorzichd lijk Adahoonzou uittedagen, en te bedreigen, dat indien hij niet kwame om Wemey aantetasten, zij naar Dahomy zonden optrekken. Adahoonzou antwoordde op denzelfden fnorkenden toon, dat hij den Agaow zou afzenden met een voorraad van fchietgeweer, kruit en ijzer f» ten hunnen dienste. De Agaow bevel gekreegen hebbende, om zich tot den krijg gereed te maken, roerde den trommel, legerde zich, en riep de ganfche magt van Dahomy op, om zich onder ziin ftanderd te voegen. Adahoonzou nodigde de Mahees zich in deze onderneming met hem als O) Zij fchieteu met gekapt ijzer, in ftede van met looden kogels,  332 GESCHIEDENIS van als hulptroepen te vcrëenigen, belovende dat al de buit, welken men maken zou, aan hun alleen zou gelaten worden. Dienvolgens voegden honderd caboceers, uit de onderfcheidene ftaaten van Mahee, zich met hunne talrijke aanhangers bij het leger der Dahomans. Aldus krachtdadig verfterkt, berende de Agaow Wemey, in Meij 1786, en maakte 'er zich meester van in de volgende maand November, zonder veel tegenftand te ontmoeten van de belegerden, die, niettegenftaande hunne fnorkerij, het nooit wagen durfden hunne krachten tegen hem te beproeven, maar werkloos bleven, tot dat zij ten langen lesten door den honger genoopt werden, zich op belcheidenheid overtegeeven. Schoon deze overwinning geen bloed kostte, werd 'er naderhand eene talrijke menigte der rampzalige gevangenen ter dood gebragt; en van die genen, die men in 't leven liét, waren 'er zoo veelen door den honger uitgemergeld, dat zij op weg tusfehen Wemey en Calmina uierven. NE-  DAHOMY. 333 NEGENDE HOOFDSTUK. Onderneeming tegen Porto Novo. — Losgeld voor de Franfche gevangenen. — Afkeurende boodfchap van Eyeo. — De Tamegan begeeft zich naar Alladah om Fetish te maken. — Veldtogt tegen de JVhydahs. De Koning van Dahomy was verbazend opgeblazen over zijnen laatsten voorfpoed, en niet dan 't benoodigd verlof der Eyeos weerhield hem om Ardrah , 't welk thans voor hem 'open lag , aantevallen. De toeftemming daar toe, zeide men dat hij verkregen had in eenigzins dubbelzinnige uitdrukkingen; Eyeo toegedaan hebbende dat Adahoonzou allen hoon .mogt af keeren, welken de Koning van Ardrah hem zou aandoen; maar ten zelfden tijde - ftiptelijk verbiedende eenige vijandlijkheden te beginnen, alvoorens daar toe verlof gevraagt en bekomen te hebben De Koning van Dahomy deze foort van half verlof verkreegen hebbende, liet niet na die ten zijnen voordeele uitteleggen. Op dien tijd war ren  334 GESCHIEDENIS van ren 'er niet minder dan elf Franfche fchepen in de baai van Porto-Novo, de haven van Ardrah; en de daaglijkfche ontJaading van eene groote menigte koopmanfchappen, verfchafte eene gunstige gelegenheid om een (troop naar 't ftrand te doen; wijl de ijverzucht, op 't zien van zulk een aantal fchepen in eene nabuurige haven» eh Hechts een enkel brigantijnfchp inde baai van JVhydah, een vcrfchen' fpoorflag was tot de beraamde onderneeming. Ingevolge van geheime beveelen, door Adah o o z o u gegeeven, rukte de Coke of tweeden Caboceër, te Grigwhee, vergezeld van den Cakaow, de krijgsbevelhebber, wiens post daar was, benevens driehonderd van 'sKonings foldaten 'snachts heimelijk de ftad uit, en kwamen den tweeden morgen daar na, bij het aanbrceken van den dag, aan 't (trand van Porto - Novo. Aldaar vielen vier Franfchen, een Portugees, en over de tagtig kanonvoerders van de Goudkust, zonder tegenweer in de handen der Dahomans. De Coke en de Cakaow keerden terug met hun* ne krijgsgevangenen, met welken zij zeerwel wisten hun voordeel te doen. • Zij kwamen in onder- han-  D A H O M Y. 3oS handeling met den gouverneur van 't Franfche fort te Grigwhee, over hun losgeld, het welk ten langen lesten bepaald werd op 16 oneen f» cauris voor eiken blanken officier of bootsman der kanoos, en 24 oneen voor ieder matroos en kano-roeijer, bedragende in H geheel, omtrent vierduizend zeshonderd ponden fterlings - een zeer fraanen buit. De kapers namen het handfehrift van den Heer-Goürgi voor bovengemelde fom zonder bedenken aan, dewijl in 't ganfche land nooit een voorbeeld was geweest van een blanken, die geweigerd had zijn ondergetekenden fchuldbriefte betaalen, zoo dat dezelve bij de inboorlingen zoo gangbaar als munt was. Dezen Heer, die een officier was geweest in Franfchen dienst, werd aangeraden niet zoo ligt aan de uitfporirige eisfehen 'der Dahomans te voldoen, doch hij wilde naar geen raad luisteren. De gevangenen aldus gelost zijnde, werden over- O») Dit zijn oneen, die gangbaar zijn in den handel, gelijk aan 40 Eng. fchellingen ieder. Een once in goud word gerekend op vier ponden fterlings. Zier hiervoor, bladz. 236.  33* GESCHIEDENIS van overgegeeven aan den Heer Gourgi gouverneur van 'c Franfche fort; maar meer dan dertig van de kano - roeijers ftierven aan de kinderpokjes, welken toen ijslijk in dat land woedden, zoo dat zij niet konden afgezonden worden aan de kapteins, die die roeijers aan de Goudkust gehuurd hadden. Het blijkt niet, dat de Dahomans eenigen anderen buit aan 't ftrand vonden, buiten de hier bovengemelde gevangenen; doch 't is gewis, dat de Koning van Ardrah ten hoogften gebelgd was over 't breken van 't verbond, 't . welk- nog onlangs tusfehen de beide rijken be, ftaan had. Hij zond onmiddelijk afgezanten aan den Koning van Eyeo, klagende over deze ongetergde vriendfehaps - breuk ; deze klagten werden gevolgd van een boodfchap van dien Vorst, berispende het gedrag van Adahoonzou, in de bedreigendfte en beledigendfte bewoordingen, hem verbiedende immer te denken in 't vervolg een vijandlijk bezoek te geeven te Ardrah; 'er bijvoegende, dat Ardrah de kalabas O) was der Eyeos, uit welke niemand 00 De kalabas diend gemeenlijk in dit land om foep en  D A H O M Y* 33? ïnaüd dan hjj alleen zou vermogen te «eten. De Koning van Dahomy ftond verbaast Over de boodfchap, over welke hij evenwel zich niet gebelgt durfde toonen, zelfs was hij verplicht zijnen vertoornden meester te bevredigen, dooiden laatst zoo onrechtvèerdig verkreegen buit met hem te deelen. Dit was het nog alles niet i want zoo groot was zijne vrees voor den wrok van Eyeos Koning, dat veele maanden naderhand, wanneer Hechts eenige oorlogs-toebereidzelen door dien Monarch gemaakt werden, Adahoonzou in de uitcrfte vrees was, dat het rijk van Dahomy de uitwerkzelen van deszelfs wraak zoudö gewaar worden. Dezen indruk bleef de Dahomans nog lang daar na ontrusten; zoo dat, toen in 'c volgen* de jaar 1787, de Koning van Eyeo eenige beweging naar den kant Yan 't land van Mahe& maak-" eu fpijs ilk voortèdierien; ook dienen dezelven tot böfc tels, drinkfchaalen en ander tuig. Men vind 'ef die drié voet middellijn hebben, deze worden tot waschtobbeiï. .gebruikt, Y  333 GESCHIEDENIS van maakte, Adahoonzou zoodanig in vrees was, da: hij al zijn volk aan 't werk ftelde om de poorten en deuren zijner paleizen te verfchansfen, ten einde, zoo hij aangevallen mogt worden, hij eenige veilige wijkplaatzen zoude hebben , waar zich te verbergen. De affchuwelijkfte daaden worden vaak met den mantel van godsdienst bedekt. Terwijl Adahoonzou alles in 't werk ftelde, om het menfchelijk gedacht uitteroeijen, vergat hij geenzins alle de plechtigheden van 't bijgeloof in acht te nemen. Zijn eerfte minister, de Tamegan, werd naar Allada, een zijner paleizen, niet veele mijlen van Grigwhee, afgezonden met een Gon-gong-flager, verfcheide trommels en een aantal priesters met derzei ver gevolg, cm Fetisch te maken. De Europeaanfche gouverneurs en fcheeps - kapiteinen namen deze gelegenheid waar, om hem een bezoek te geeven, neemende elk een klein gefchenk voor hem mede. Zij werden zeer gastvrij onthaalt door den ouden caboeeër, die alles in zijn vermogen aanwendde, om hen den tijd van hun verblijf aangenaam te maken. Om-  DAHOMY. 339 Omtrent dien tijd werden 'er door de onderfchcidene krijgsoverften veele beweegingen gemaakt: drie derzelven werden naar Grigwhee gezonden, die met behulp van het ftadsvolk tegen de oude PVhydahs optogen, en met den armhartigen buit van eenige korven met zout terug keerden. Niet lang na dezen beuzelachtigen krijgsrogt, liep 'er een gerucht, dat het volk van PortoNovo een inval ftond te doen te Grigwhee, onder 't geleide van Sesfu O). Deez' cabo- ceër 00 Sesfu, een man van een kribbigen eu gferigen aart, was een inboorling en caboceër van Whydah. Hij had het opzicht over de draagers, die de fcheeps-goederen van't ftrand van Porto-Novo over de meiren naar de ftad Ardrah bragten. Hij maakte van zijn ampt een groot misbruik door zijne ongehoorde knevelarijen, zoo dat de Engelfche en Franfche kapteins eene faraenzweering jegens hem aangingen, en met behulp van Antonio Vaz, zijn vijand, hem uit Ardrah dreeven. Na zijne verdrijving vesrgde hij zich in de nabuurfchap van Badagree, met zijne talrijke vasfailen en afhange. lingen, want hij was nngag, zoo wel als rijk, zich zeiven onder de befcherming van Badagree gefteld hebbende, en door middel van zijn invloed in het ach- t y o ter-  34° GESCHIEDENIS van ceër was door Adahoonzou voor zijr.e' diensten, bij 'c berennen van Badagree, het oppergezacb in dien ftaat toegezegr. Maar toen men na de verovering van dat land zijn hulp niet meer behoefde, was 'er niet meer om die toezegging gedagt, zoo dat Sesfu, zonder verlof van den Koning van Dahomy, zich zeiven in 't bezit'daar van gefteld had. Deze Monarch dagt het niet raadzaam den nieuwen Vorst, die zich zeiven had opgeworpen, te ontrusten, uit hoofde van den hachlijken toeftand, in welken hij zich, ten opzichte van Eyeo, bevond; doch befpeurende, dat Sesfu iets nadeeligs tegen de hoofdftad van Whydah beraamde, nam hij de krachtdaadigfte maatregelen om hem tegenftand te bieden, welke dan ook van die uitwerking waren, dat de cabo» ceër van zijn ontwerp afzag. 1788'. tergelegen land , en door de belemmering, welke hij de handelaars op Ardrah gaf, door gewspend volk in de paden te plaatzen, wist hij jaaren lang, een groot gedeelte van den handel op die plaats afteleiden naar zijne eige ftad en naar Badagree.  D A II O M Y. 34* 178.3. De jaarlijkfche Gewoontens werden kort daar na op de gewoone • wijze geviert, cn 'er wierden een aantal flagtoffers opgeofferd aan de graven der vefflrorvene voorouders van Adahoonzou. Bij die gelegenheid erkende hij, .in eene lange aanfpraak, de oplettendheid, welke de Europeaanfche gouverneurs bewezen hadden aan den Tamegan, geduurende zijn verblijf te Alladah. TIENDE HOOFDSTUK. Onderneeming op Croo-too hoon-too. Gezantfchap van die natie. — Barbaarfche wijze, op welke zij van Adahoonzou gehandelt worden. — De Agaow tast de Ker toos aan, en overwint hen. Het Eyeo leger hield nog fleeds het veld; en de plotzelijke vrees, veroorzaakt door 't vermoeden van een vijandelijk bezoek, bleef de Dahomans ontrusten; zoo dat 'er aan geene onderneeming gedagt wierd, dan toen men wist, dat de Eyos naar huis trokken, 't welk eerst zeer lang daar na gefchiedde. Y 3 Hiet  342 GESCHIEDENIS van Hier op zond Adahoonzou, uit hoofde van eenen hem aangedanc-n hoon, zijn leger af tegen eene landftreek Croo-too-hoon-too genaamt. De voorhoede, onder 't bevel van den Posfu, eene naauwe engte doorgetrokken zijnde, wierd zoo dapper aangevallen door den vijand, dat deez' veldoverfte daar door genoodzaakt was fchielijk terug te trekken, en pogingen te doen om weder, door de eerfte te komen, waar de Agaow met het hoofdleger was aangekomen. De ontmoeting tusfehen de voorwaards en de terugtrekkende troepen veioorzaakte zoo veel verwarring en verbaastheid onder de Dahomans, dat indien de Croo-too-hoon-toos den ftrijd vervolgt hadden, niec een enkele zonnefcherm (» te Calmina zou terug gekomen zijn. Doch dit volk was enkel bedagt op zelfverdediging en vergenoegde zich derhalven de invallers van hun grondgebied geweerd en terug gedreven te hebben. Bij 00 De groote zonfertermen, boven de boofden der caboeërsgednagen .dienen tenzelfden tijde tegen de hitte der zun, en ten teken van aanzien.  D A H O M Y. 34S Bij de terugkomst van het leger, klaagde de Agaow bitterlijk over het gedrag van den Posfu, waar aan hij het mislukken van de onderneeming toeëigende, doch de Koning was niet geneigd het oor te leenen aan die klagten, ten nadeele van dien veldheer. Eenige maanden na dat geval, kwamen vijf caboceërs van de Croo-too-hoon-toos te Dahomy, om hulde te doen aan Adahoonzou, inden naam hannes lands, zeggende: „ dat het Hechts „ natuurlijk was zich te verweeren, wanneer „ men in zijn eigen huis wordt aangevallen; „ dat zij zich niet bewust waren eenige reden l van misnoegen aan den Koning van Dahomy gegeeven te hebben, en dat zij daarom ver„ wonderd hadden gedaan over het bezoek van „ den Agaow; dat daar zij den vrede boven „ den oorlog Helden, zij ongeneigd waren met „ zulk een Monarch te twisten, maar liever „ verkozen cijnsbaar aan hem te worden, en ',' hem een gedeelte van de voordbrengzelen „ hunnes lands aantebieden." Adahoonzou ontving hen uiterlijk op de gastvrijste wijze, behandelde hen met alle mogelijke vriendelijkheid, en zond hen weg me* Y 4 aa*  344 GESCHIEDENIS ya Ranzienlijke gefchenken. Den dag na hun vertrek, volgde de Agaow, die daar toe1 gevolg* .... - O O lijk geheime beveelen moet ontvangen hebben, hen 200 omzichtig, dat zij geen het minde vermoeden hadden hem zoo nabij te zijn. Twee dagen, na dat de caboceers hun eigen land bereikt hadden, en terwijl de inwooners in de grootfte 'gerustheid fcheenen, wierd hunne ftad op h onverwagtst door den Agaow aangevallen, die alles, mans, vrouwen en kinderen over den kling deedc fpringen. Na deze verfchrikkclijke en onvergelijkelijke daad van trouwloosheid, beroofde hij de huizen der vermoorden, en vond onder de tilbare góederen eene menigte zeldfaame kleederen gesmaakt van de huiden cn vagten der dieren aan dat land eigen. Deze waren een aangenaamen buit voor Adahoonzou, die naderhand, bij de Gewoontens, dezelven aan de Europeanen vertoonde, uitgezonden die, welke van tijgersvellen gemaakt waren, welk diër de fetish of afgod is van 't land, waarom het een heiligfehen? nis zou geweest *ijn deszelfs huid openlijk ten tOPn te ftellen, , Ter  DAHOMY. Terwijl de Koning zelf, aan de poort van Zijn paleis^) ftaande, dezen roof aan de blanken vertoonde, gaf hij te kennen: „ dat dit flechts „ een kleinen oorlog was, maar dat hij bezig „ was een veel grooter aanteleggen, van welken zij eerlang meer zouden veraeemen." i78q. Hij hield zijn woord, want naauwlijks waren de Gewoontens geëindigt, of hij nam, ter goeder trouw, al de fnaphaancnen 'tbuskruit over, welke hij van de fchepen kon bekomen, verfaamelde alle zijne onderdaanen , die in ftaat waren de wapens te dragen, en gaf voor, dat hij zich tegen de Papoos ging verzetten, die hem bedreigt hadden een inval in Whydah te doen: zeggende aan de Europeaanfche gouverneurs: dat zij hem in perfoon te Grigwhee zouden zien. Adahoonzou verliet zijn eigen huis, en befloegcene afzonderlijke legerplaats, van't legerveld afgefcheiden; de Tamegan en d< Maijhou hadden insgelijks de hunne, en zoo hadden de Ya- De krijgsgevangenen vermoord. Des Konings vrouwen omgebragt. De verovering van Ketoo was de laatfte aanmerkelijke daad, welke 'er geduurende de re> geering van Adahoonzou bedreeven werdt. De tijd naderde, dat de aarde ftond verlost te worden van dezen geesfel van 't menfchelijk geflacht. Eenigen tijd na de verovering van Ketoo, waren 'er geduurig boodfchappen van den Koning overgebragt aan de Europeaanfche gouverneurs; maar hu was 'er een maand verloopen, zonder dat men te Grigwhee een bode, 't zij van den Koning, 't zij van deszelfs Caboceers vernomen had. Over 't ganfche rijk van Dahoman fcheen eene zekere donkerheid verfpreid. Er heerschte eene geheimzinnige ftilte. Ieders gelaat verried een geheim, het welk de tong niet durfde openbaren. Eindelijk kwam de waarheid aan den dag. — Adahoonzou was geftorven aan de kinderziekte. De-  D A H O M Y. 349 Deze ziekte was verzeld geweest van eenige ongunstige voortekenen; doch de Koning onverduldig van langer zijne kamer te houden, verlangde zijn volk te overtuigen, dat hij volkomen wel was. De Gong-gong-flager f» had last gekregen tot het oproepen van alle des Konings onderdaanen, om naar de poort van 'sVorften paleis te komen, ten einde hem aldaar re zien; en hij was ook wezenlijk bezig met zich van zijne binnenkamer, vergezeld van zijne vrouwen, naar de poort te begeeven, toen hij eensklaps ligthoofdig werd, nederviel, en den geest gaf. Dit gebeurde den 17 April 1789. . De vrouwen keerden terug, de Tamegan dcedt eene aanfpraak aan de menigte, die aan dc poort verfaamelt was, en berichtte dezelve; dat des Konings voorneemen was geweest , zich openlijk een weinig te verlpstigen; „ doch dat hij daar in was verhinderd gewor- „ den O») Deez' officier, die eerie zoort van ruwe 'hand-bel, van geflagen ijzer gemaakt, in de linkehand draagt eri daar op met eélie zoort van trommelftok (laat, is bij alle voorvallen den openlijken heraut of aanzegger.  35° GESCHIEDENIS van „ den door bijzondere zaaken; dat hij nogtbans „ voorneemens was binnen kort zich aan zijn „ volk te vertoonen, wanneer hij het zelve „ eenigzins zou trachten te vermaaken." De minister had naauwlijks deze aanfpraak gedaan, of 'er wierd van binnen in het paleis een gegil gehoord. Dit werd fchielijk overgebragt van Agoonah, waar de Koning toen lag, naar Calmina en Pahou. Het ganfche koningrijk was onmidlijk in oproer, bet volk floeg zich op de borst, tuimelde ter neder, en gaf zulke tekenen van zinneloosheid, dat men gezegt zoude hebben, het ganfche land met dezelfde kwaal befmet te zijn. Verwarring en regeeringloosheid hadden wel dra, als naar gewoonte, bij die gelegenheden de overhand; elk was gewapend , en 'er werden verfcheiden' diefilallen gepleegt. De caboceers nogthans hielden zich met de hoofdzaak bezig, welke was, het lijk naar Abomey te vervoeren. Drie uuren na 't afdcrven waren zij 'er reeds mede op weg. De man, ,die des Kouings Duivel heette, werd op den weg gedood tusfehen Agoonah en Davee, en ' op de aankomst van het lijk aan de poort van 't Da-  DAHOMY. 35» ■Daim**** Abomey, werden agt en zestig man (alle Ketoos) om hals gebragt, eer het in huis gebragt wierd. Nu ook nam de flagting onder de vrouwen een aanvang, die daadelijk begonnen eikanderen te vermoorden, en dit tooneel bleef twee dagenen een halven dag aanhouden. De menfchelijke natuur ijst op 't verhaal van zulke affchuwelijke verrichtingen, waar van de enkele melding der geringde omftandigheden, welke bij dit bloedig tooneel plaats hadden, het hart doet krimpen. Het zij genoeg aantemerken, dat vijfhonderd vijf en negentig vrouwen bij deze gelegenheid door haare eige medegezellinnen vermoord, en volgens het denkbeeld, 't welk in dit rampzahg land heerscht, afgezonden wierden om Adahoon zou in de andere wereld ten dienste te ftaan. TWAALF-  35* GESCHIEDENIS &A„ TWAALFDE HOOFDSTUK. Aardbe&ving te Abomey. — Bedenkingen over V gedrag van Adahoonzou. — Vermogen van Eyeo. — , Strafoefening aan • . en haaren man. Alvorens een aanvang te maken met het Ieven des nieuwen • Monarois, zal het misfchien hier niet te onpas zijn, eenige bijzonderheden te vermelden, welke geduurende de regeering van Adahoonzou plaats hadden, en tot hier toe niet gevoeglijk konden geplaatst worden, zonder den draad der voorgaande gefchiedenis te breeken. Bij de terugkomst des Agaows van den toet tegen Croo-too-hoon-too, bevonden de boden van Eyeo zich te Calmina, aan wie de Koning niet verkoos den voorfpoed zijner wapenen medetedeelen, om hen geen eisch te doen maken op den buit ten nutte hunnes meesters; want zij waren gewoon daags voor dat de Dahomans van eene overwinning terug keerden, alles te vor-  DAHOMY. 353 vorderen wat zij zeldfaam of van eenige waarde in Dahomy zagen; om die reden gaf de Koning last aan den Agaow zich naar Abomey te begeven, en daar den buit in bewaaring te ftellcn; inmiddels haastte Adahoonzou zich de afgezanten van Eyeo affcheid te geven. Toen de Koning zich naderhand naar Abomey begaf, en zich in 't midden zijner caboceers geplaatst had, om den buit te bezien, werden zij eensklaps verfchrikt door eene ongemeene aardbeving, welke de ftoelen deed waggelen, op welken zij zaten, en een gedeelte der muuren van 't paleis ter nederwierp. Deze fchok werd niet alleen te Abomey gevoelt, maar zelfs te Agonah, Calmina en in verfcheiden nabuurige dorpen. Dewijl de overlevering nog niets van die natuur ter hunner kennis gebragt had, vervoegde de Dahomans zich bij de Europeaanen, om eene verklaaring van dit buitengewoon verfchijnfel. Met oogmerk om het gedrag van Adahoonzou te hervormen; onderrichtten zij - hem, dat de Almagtige zich van dit middel bediende om zijn ongenoegen te kennen te geZ ven  354 GESCHIEDENIS van ven over de misdaaden door ftervelingen bedreeven, en dat het bij zekere gelegenheden niet ongemeen was, dat de aarde zich opende, om fteden, ja zelfs ganfche landftreeken met al derzelver inwooners te verzwelgen. Het blijkt niet, dat deze verklaring de minfte verandering in 's Konings gedrag te weeg bragt. Alhoewel Adahoonzou zeer veel perfoonlijke dapperheid bezat, fchijnt hij aanmerkelijk misgedeelt te zijn geweest in andere vereischrens, welken tot het beftuur van een groot koningrijk behooren. Zijne dapperheid en ondernemenden geest 'dienden eeniglijk om hem aameduielen als het gefchikte werktuig ter vervulling der wc-nfchen van zijnen ftaatkundigen en gedachten nabuur en meester, den Koning van Eyeo. Uit deze aanmerking kan men opmaken, waarom men den Koning van Dahomy veröorloft had, xdie veroveringen te èom, zonder dat die van Eyeo zulks verhinderden; Ardrah was de fpeelpop geweest, op wiens aanhitzing Adahoonzou zijne nabuuren had ontrust; en Eyeo kreeg het meeste deel van den buit, die door de overwinningen van Adahoonzou, gemaakt werdt. Men  DAHOMY. 355 Men had den Koning van Dahomy wijs gemaakt, dat de ganfchen handel van de Europeaanen zich tot JVhydah moest bepaalen, en dat alle de flaaven, die te Ardrah gebragt wierden, naar Grigwhee te verkoop moesten gezonden worden. Van achteren bleek zulks eene fchandelijk misleiding te zijn, want de Koning van Ardrah deed fchielijk alle gemeenfehap met JVhydah ftuiten. De boden van Porto-Novo Qa) wierden niet langer bij de gewoontens van den Koning van Dahomy gezien; en aan de handelaars van Dahomy, die gewoon waren geweest Ardrah te bezoeken, werd die vrijheid niet meer vergunt. De ftrooperij der Dahomans naar 't ftrand van Porto-Novo baart derhalven geen wonder; en Ardrah zou waarfchijnlijk nog ,ftrenger gekastijd zijn geworden, ware Eyeo niet tusfehen beiden gekomen. Adahoonzou was ten uitcrflen vergramt,' dat men hem de fpeelpop had gemaakt van 'c volk van Ardrah, en liet geen middel onbeproefd (a) Een Zeehaven van Ardrah. Z 2  356 GESCHIEDENIS van proefd om Eyeo tegen hetzelve aantehitzen; maar zij waren te rijk, en deden geftadig de oogmerken van Dahomy mislukken, door den Koning van Eyeo eene menigte gefchenken te doen toekomen. De baai van Porto - Novo was zelden zonder zeven of agt groote Franfche fchepen, en de rijke koopwaren van Europa werden geftadig van daar ten gefchenke gezonden aan den Koning van Eyeo, een vasthoudend en doortrapt Monarch. Strijdig met het gebruik zijner voorzaaten, behandelde Adahoonzou zijne onderdanen, die zich onder de verfchillende forten der Europeaanen ter nedergezet hadden, zeer hard. Wanneer een Palaver Ca) hen noopte naar Dahomy te komen,- waren zij verzekerd in 't ongelijk te zullen gefteld worden, en hunne vrijheid of hun leven te verliezen; want zoo 't hen gelukte 'er den hals aftebrengen, wierden zij verkogt, en 't gene 'er van hun kwam, werd aan den Koning gebragt. De volgende bijzonderheid kan als een proef die- 00 Van 't Pprtugeefche woord Palabra, een woordj maar gebruikt voor verfchil of recht'zaak  DAHOMY. 35? dienen van de wijze, op welke Adahoonzou de overtreeders van die foort handelde. Eene vrouw, Pausfie genaamt, die onder de befcherming van het Franfche fort leefde, en zeer veel bij den handel gewonnen had, zoo dat zij wel zeventig flaaven bezat, en daar en boven zich, door de behendigheid in haar beroep, in de goede gunst had gedrongen van den Heer 01 ivier, de vorige gouverneur van 't Franfche fort te Grigwhee, deze vrouw had de gewoonte haaren man, die insgelijks een groot handelaar was, naar Dahomy te volgen , daar zij zich veele vrienden maakte, en onder anderen eenige yan de Eyeo natie. Olivier, die eenig kostlijk koraal had, voor 't welk hij ;e Grigwhee de waarde niet kon bekomen, had Pausfie gebruikt om het zelve voor hem te verkoopen, het gene zij gevolglijk deedt ; en \yel tot eenen buitenfpoorigen prijs aan de boden van Eyeo. De vrouw had zich insgelijks toegelegt om jjzere (7-0 ftaaven te verkoopen, wejke, om zp te (<0 IJï?re fmpaaanen, bus-poeder_en koraal m-g  358 GESCHIEDENIS van te gemakkelijker te verbergen in (lukken waren gekapt, houdende de vereischte lengte tot (paden en ander akkerbouw-gereedfchap; en welk ijzer gemeenlijk door Monfieur 01 i vier was aangeöragt. De boden van Eyeo dit koraal naar hun eigen land gevoerd hebbende, kwam hetzelve op de eene of andere wijze in 's Konings handen te vallen, die daarop liet onderzoeken, waar men het gckreegen had. Het fchijnt dat ■het koraal niet onder de fchatting begreepcn was, onlangs door den Koning van Dahomy aan hem opgebragt, onder voorgeven, dat 'er niets van te vinden was in 't land, alzoo 'er in langen tijd geene fchepen in de haven van JVhydah geweest waren. De Koning van Eyeo zondt een bijzonderen bode naar den Koning van Dahoman, om hem over *t voorwendzel te berispen, en hem het ■koraal onder 't oog te brengen, 't welk maar onlangs in zijn land gekogt was, hem tevens herinnerende, dat Adahoonzou zeer wel wist dat zijne heerfchappij ftfet ]£gg# fond hield dan san niemand anders verkogt worden dan aan den Ko„ n'ng of san zijne minister voor hera.  DAHOMY. 359 dan hij geregeld zijne fchatting betaalde, en dat zoo haast hij daar in feilde, Dahomy *m Eyeo behoorde. Deze boodfchap was zeer vernederende voor Adahoonzou, die 't befluit nam een geftreng voorbeeld te (tellen aan die genen, die 'er oorzaak van waren. Terivond werd 'er een naauwkeurig onderzoek gedaan , en de verkoopfter van het koraal, benevens haar man werden fchielijk achterhaald. De laatfte werd verkogt en ftierf aan boord van een fchip in de baai van JVhydah. De vrouw werd naar Dahomy gevoerd, waar men zeide, dat zij in (tukken was gekapt geworden, fchoon anderen verzekeren, dat de Koning van Eyeo de zaak bemiddelde en haar leven redde, Agt dagen waren 'er verloopen eer deze zaaken openbaar werden; maar de Heer Abfon, die eenigen tijd vroeger kennis kreeg van Pausfies ongeval, raadde den Heer Oiivier aan zich van haar eigendom tc verzekeren. Aan dezen voorzichtigen raad leende hij een doofmans oor, \ gene hem fchielijk berouwde ; want kort daar aan kwam de Yavougah cn andere officiers* met een bode des Konings aan Z 4 't hoofd  36o GESCHIEDENIS van en gevolge van eene menigte gewapende bedienden binnen het Franfche fort, en den grond kusfehende, gelijk de gewoonte is, wanneer zij belast zijn met eene boodfchap des Konings, zeide hij: „ dat een vrouwsperfoon, „ Pausfie genaamt, behoorende tot het Fran„ fche fort, in 's Konings Palaver (a) was ge„ raakt, dat hij hoopte dat de Heer O li vier „ haar gedrag niet zou verdedigen, door zich „ te verzetten tegen het uitvoeren zijnes lasts, welke beftond in haar huis tot aan den „ grond te flecht en, alle de cauris, flaaven en „ alles wat haar toekwam tot zich te nemen en „ en aan den Koning te brengen." De oude gouverneur trok zich dezen hoon aan , die zoo zeer llreed met de beleefdheid ea eerbied, welke men verfchuldigt was en altijd bewezen had aan de Europeaanen; hij zeide, dat hij liever onder de'puinen van zijn fort wilde" omkomen, dan zich aan zulken hoon onderwerpen, 'De Yavougah nogthans bleef aandringen, de koninglijke bevelen ten uitvoer te brengen. Olivier liet zijn gefchut laden, en gaf 00 Door den Koning in rechten vervolgt werd»  D A II O M Y. 361 gaf bevel om de lonten aanrefteken, doch hij dagt het niet gevoeglijk tot uiterften te komen. De goederen van Pausfie werden derhalven aangegrepen, en naar Dahomy gebragt; haar fchuldenaars waren verplicht alles te betalen wat zij aan haar verfchuldigt waren; maar de eisfehen van haare crediteurs werden in den wind geflagen. DERTIENDE HOOFDSTUK. Gevallen van ftrenge flr af oefening. — De Koning wordt handelaar. — Nadeelige gevolgen van zijne onderkruiping. Alhoewel de vrouwen des Konings van Dahomy met eenen oosterfchen minnenijver worden bewaakt, en de fchénders van het koninglijke bed zelden ongeftraft blijven, waren toch de minneftreeken niet ongemeen geweest onder de regeering van Adahoonzou. In dat tijdvak gebeurde het, dat 'er eene > vrouwelijke famenzweering gemaakt wierd tegen de vrijheheden van 't volk. Eenige juffers van 't vrou' Z 5 wen-  3Ö2 GESCHIEDENIS van wen-rirrirner, die duidelijk tekenen gaven van liefkozerij, ondervraagt zijnde, wegens haare minnaars, noemden meer dan honderd en vijftig mansperfooncn , die in de nabuurige dorpen van Calmina t'huis behoorden. . Dezen werden allen werkogt, fchoon 't naderhand uit de bekentenis van eene vrouw, die tot het cedge. nootfehap behoorde, bleek, dat de mees ten onfchuldig waren. Geduurende de jaarlijkfehe Gewoontens, welken voor 's Konings overlijden gevierd werden, werd 'er een van de zilveren verfierfels, welken federt den tijd van Weebaigah, derden Koning van Dahomy, bewaart wierden, gemist. Na een ftreng onderzoek vond men het bij een van 's Konings fmeden, aan wien het was ter hand getteld door een kaptein en een jongen, die aan den Sawgan behoorden. Deze dis met hun beiden het zilver aan Hukken gebroken hadden, om 'er ringen van te laten maken, wierden terftond gevat, en van 'sKonings poort naar het marktplein gebragt, voorgegaan door '5 Konings Gon-gon-flager, die een aanfpraak aan 't gemeen deedt behelzende: „ dat de Ko„,ning op 't punt ftond de gevangenen, zijne „ fchat-  D A H O M Y. 363 ,„ fchatbewaarders te maken, terwijl hij de.gedagtenis vierde van zijne voorouders;" waarcop zij ter nedergeflagcn, hunne buiken geopend ccn met zout gevalt werden, in 't bijzijn van ■ alle de caboceers en vasfallen, die te famen op. ontboden waren om deze wreede terechtftellmg bijtewonen. Niettegenitaandc deze geftrenge ftraf, waren zommige van \ volk ftout genoeg om verleidden fnoeren cauris te fteelen, waar mede de Koning behagen gefchept-had zijn paleis optefieren. Eenige medeplichtigen daaraan werden ontdekt, en moesten met hun leven hunne ftoutheid boeten. Bij eene andere gelegenheid werd een man, die knegt was geweest bij den minderjarigen Adahoonzou, en toen diens vader nog leefde, het voorwerp van de wraak zijns Konings. De'eze man had eenige gemeenfehap met eene van 'sKonings vrouwen, en werd betrapt juist toen hij met haar wilde ontfnappen. Het vrouwsperfoon werd naar het paleis te rug gebragt, en de man gevangen gezet in 't huis van den Maijhou. Niet lang daar na kwam de Konino- met een grooten haast naar buiten, enkel '° ver-  3*4 GESCHIEDENIS van verzelt van twee foldaten, en naar des Maijhous huis gaande, gebood hij, dat men den misdadigen zoude voorbrengen, en hem in zijne tegenwoordigheid aan ftukken mijden. Men zou nog meer dergelijke gevallen kun-nen aannaaien; maar de voorgaande zullen genoegzaam zijn, om den lezer te doen zien, welke eene groote onevenredigheid 'er is tusfehen de ftraffen in dat rampzalig land; waar over men zich niet behoeft te verwonderen, wanneer men nagaat, hoe veele menfchelijke fchepzels geduurende deze bloedige regeerinzijn ter dood gebragt geworden, zonder eenige misdaad hoegenaamd begaan te hebben. . Aldus eenige proeven opgegeven hebbende van 's Konings. rechtsoejfening, ftaat ons nu te zien, welke de uuwerkzels waren van zijne bemoëijingen in den koophandel. • Toen zommige zijner ondernemingen of uit.togten mislukten, kreeg de Koning het in 'i hoofd, dat zulks- enkel moest geweten worden aan de ftreeken van Vreemden, die in zijne heerfchappij verblijf hielden. Ten dien einde gillij zijnen Gon-gar.g last üit te roepen: dat luj alJ,e vreemdelingen, behalven de Eyeos, ge-  DAHOMY. $6$ gebood, rerfcond het koningrijk te verlaten : voor reden gevende: dat zoo haast hij iets wilde ondernemen, zijne beramingen terftond aan den vijand werden medegedeelt, 'zoo dat de Agaow maar zelden wel gellaagt had en dikwijls met bebloede koppen was terug gekomen. Om vergoeding te doen voor zijn tegenipoed in den oorlog, was hij voornemens te beproeven, of hij den ganfchen handel niet aan zich kon trekken; de handel nogthans was door zijne voorouders voor onëdel gehouden, en zij hadden 'er zich nooit mede willen inlaten, dan door middel hunner caboceërs. Dienvolgens liet hij afkondigen, dat geen handelaar op eenige markt meer dan twee en dertig cabesfes Qa) cauris voor een flaaf, en zes en twintig voor eene flavin zouden mogen bcfteeden. Ingevolge van welke wet hij zelf een handelaar werd, en flaaven tot die prijzen begon te koopen: hij zond zijn volk uit om de handelaars nategaan, en hunne flaaven en hen zelf, zoo zij verkoopbaar waren, verbeurd te verOf) Een cabesf, cabeca, of koop-cauris heeft de waarde van vijf guldens tien Huiven» Zie bladz. 235.  566 GESCHIEDENIS van verklaren, en indien de handelaars, die men betrapre, niet verkoopbaar waren, wierden zij onthoofd. Voor zulke wijze fchikkingen gaf men deze reden, op dat de fchat in zijn eigen land mogt blijven en niet uitgevoerd worden ter verrijkinge der Mahees en Nagoes. Deze nieuwe wet droeg zeer de goedkeuring weg van een zeker foort van volk, 't welk niets te verhezen had; maar de wezenlijke handelaars zeiden: dat alles te gronde girg. Want zij maakten deze aanmerking: dat de Mahees, Nagoes en andere binnelandfche handelaars, natuurlijk andere uitwegen zouden zoeken voor hunnen handel, en dat zij niet meer door 't rijk der Daho-i mans zouden trekken. 't Gene zij voorfpelden viel ook zoo uit, de handel ging aan eene zijde, over Wemey naar Porto-Novo; en aan de andere zijde over Pafchie, naar de markten van Popo en Quitta; aan welke plaatzcn de handelaars vrijlijk gefchut, kruit en ijzer mogten koopcn, artijkels, in welken geene vreemden in Dahomy handelen mogten, het laatfte evenwel uitgezonden, wanneer het beftond in akkerbouw - gereedfchap. Doch  DAHOMY. $67 Doch de oogen van Adahoonzou werden daar door niet geopend, zoo dat de Agaow dikwijls uitgezonden wierd om te verfpieden, en zich van zulke handelaars, cn derzelver flaaven meester te maken, die hij kon betrappen: zomtijds gelukte het hem 'er eenigen in-handen te krijgen , maar meest al deedt hij niets op. 'sKonings vrekheid bleef hier niet bij; want ondervonden hebbende, hoe zoet de winst was, welke zoo gemakkelijk verkreegen wierd, gaf hij last dat ieder handelaar, die twee flaaven bezat, 'er een van, en wel den besten, aan hem moest af Haan; bezat hij 'er drie, dan waren 'er twee voor den Koning, die den prijs, door hem zelf bepaalt, daar voor betaalde, in geregen cauris, aan de poort van 't paleis; ten dien einde waren zijne vrouwen geftadig bezig in die aan een te rijgen; makende dat 'er altoos van drie tot zes aan iederen fnoer (a) te min waren: ook kreeg de handelaar geene vergoeding voor O) Veertig losfe cauris maken een fnoer: negen en dertig een geregen fnoer: wordende de veertigfte terug v gehouden, om het doorfteken en rijgen. Zie de Inleiding,  368 GESCHIEDEN'IS. van voor zijne moeite, onkosten of tol, welken hij op weg had moeten betalen. Dit ailes baarde gemor en • misnoegen, 'er ontftonden veele bankroeten, en zommige aanzienlijke handelaars, die zestig of zeventig flaaven in eigendom bezeten hadden, werden tot den bedelzak gebragt. Zommige getroostten zich dien tegenfpoed met zeer veel grootmoedigheid; anderen, die alles te niet zagen gaan, geraakten aan 't kwijnen en ftierven, gelijk te voren de handel aan 't kwijnen geraakt, en geheel te niet was geloopen. Om de maat van onderdrukking vol te meten, onder welke zijne onderdanen zwoegden, verhoogden de Koning de tollen, 't geen voor een korten tijd een bloeijend aanzien gaf aan de inkomften, maar deze flikkering, gelijk de laatfte pogingen van een ftervend mensch, verdween fchielijk. Niemand, evenwel, dorst vrij uit fpreeken. 't Is waar, nu en dan kwam het geklaag tot aan 'sKónings ooren, maar hij ftoorde 'er zich niet aan. De caboceers waagden het te famen vertoogen te doen; maar men befchuldigde hen van eene famenzweering tegen 's Konings leven, daar  D A II O M Y. 369 daar uit ontftond een Palaver, waar mede twee maanden verliepen eer die afgedaan was. Eindelijk nam men toevlugt tot de Europeaanfche gouverneurs, die verzogt wierden den Koning de verderflijke gevolgen zijner maatregelen onder 't oog te brengen. Op hunne tusfchenkomst beloofde hij zijne onderdanen te zullen ontheffen, doch hij hield geen woord. Kortom, JVhydah, welk altoos federtTrudoos dood een weinig beduidende handel-haven geweest was, bleef nu geheele jaaren zonder eenigen handel. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Adahoonzou"s redenvoering, toen hij hoorde wat *er in Engeland wegens den flaavenhandel was voorgevallen. Tot een bewijs, dat het Adahoonzou, niet ontbrak aan redeneeringen, om zijn eigen gedrag, en dat zijner voorzaten te verdedigen, wanneer zulks nodig was, zullen wij de gevfchiedenis van dezen Vorst befluiten, met het voornaamfte eener redenvoering, welke hij deedc Aa bij  370 GESCHIEDENIS van bij eene gelegenheid, die eenige aandacht verdiend, en om welke redenvoering uitteipreeken wel twee uuren hefteed werden , zoo woordenrijk zijn de Dahomans (aj. De gouverneur Abfon (F) de gelegenheid waargenomen hebbende , om aan Adahoonzou eenige bijzonderheden medeted eelen, aangaande den flaavenhandel, welke het onderwerp van gefprek en van 't onderzoek van 't parlement in Engeland geworden is, en eenige gefchriften voor en tegen de vernietiging van dien handel met zich gebragt hebb ende, welke hij Adahoonzou in diens moedertaal voorlas, luisterde* de Koning (a) Indien dé Heer Abfon meend, dat lange redenvoeringen zich enkel bepalen tot Europa en Afia, vergist hi'j zich; de Brafiliaanen waren lang voor heen vermaard voor deze foort van redeneeringen. Wanneer zij het volk tot oorlog wilden aanzetten, deeden hunne oudflen uit hunne hangmatten aan de famengevloeide menigte eene redenvoering, welke zes uuren aan den anderen duurde, over de deugden en verongelijkingen hunner voorouderen. Zie Purcha's Pelgrims, 1036. (£) De tegenwoordige gouverneur van Williams fort, die bier federt '.j66 zijn verblijf heeft gehouden, ea de taal van 't land zeer wel kende.  D A H O M Y. 37* ning zeer aandachtig toe ; en alhoewel hij dikwijls door handel-zaken daar in geltoord werd, verzogt hij telkens den Heer Abfon, na elke verhindering, te vervolgen. Toen alles gecindigdt was, zeide de Koning het volgende: „ Ik bewonder de redeneering der blanke „ menfchen; maar, met al hun verftand, blijkt „ het geenzins, dat zij den aart der zwarten \ door en door beftudeerd hebben, wier ge„ ncigdheden zoo wijd van die der blanken ver. fchillen als hunne koleur. Het zelfde Groo„ te Wezen vormde beiden; en daar deszelfs „ wil fchijnt geweest te zijn het menschdom „ door tegengeftelde koleuren te onderfcheiden, „ mag men ook opmaken, dat zij in de „ hoedanigheden van hunne ziel niet .minder verfchillen. Er is insgelijks een aanmerkelijk onderfcheid tusfehen de landen, welke " wij bewoonen. Gij, Engelschman, bij voor'„ beeld, uw land, zoo als men mij berichtte, „ wordt omringt van den oceaan, en door die " ligging fchijnt gij beftemt, om gemeenfehap " te houden met de geheele wereld, 't welk „ gij doet met uwe fchepen; terwijl wij Da„ hamans, op een groot en uitgeftrekt vast larid Aas •>■> Se'  3?2 GESCHIEDENIS van „ geplaatst, en omzoomdt door eene- verfchei„ denheid van andere volken van dezelfde ko„ leur, maar onderfcheidene taaien fprekende, „ verplicht zijn, door de fcherpte onzer zwaar„ den, ons zeiven te verdedigen tegen hunne „ invallen, en de plunderingen te ftraflèn, „ welken zij bij ons doen. Dit hun gedrag „ brengt geduurige oorlogen voord; uwe lands„ lieden derhaiven, die voorgeven dat wij ten ,, oorlog trekken, enkel om uwe fchepen van „ flaaven te voorzien, bedriegen zich grootelijks. „ Gij meendt de zeden der zwarten te kunnen hervormen, zoo als gij het noemt; „ maar dan behoorde gij de onevenredigheid „ tusfehen de uitgeflrektheid der beide landen „ in overweging te nemen, en dan zoudt gij „ fchielijk overtuigt zijn van de zwarigheden, „ welke men zou moeten te boven komen, ,, om het fielzel van zulk een uitgeflrekt land, ,, als dit is, te veranderen. Wij weten zeer „ wel, dat gij eene groote menigte zwarten „ door de punten van uwe baijonetten tot uwe „ gevoelens zoudt overhalen; maar om zulks te „ doen zou 'er een groot aantal moeten fneu- „ ve-  D A II O M Y. 373 „ velen, en vrij wat wreedheid- gepleegt moe„ ten worden, en wij vinden niet, dat de „ blanken daar in behagen fcheppen: ook zou, „ zulks ftrijden tegen het grondbeginzel van „ die genen, die graag eene hervorming zou„ den te weege brengen. „ Ik verklaar m den naam van mijne voor-. „ ouders en van mij zelvcn, dat geen Daho„ mam-mm ooit een oorlog aanving, enkel. „ om ons dat gene te bezorgen, waar mede „ wij uwe koopwaaren zouden kunnen beko" men. Ik, die niet lang meester van dit. " land geweest ben, heb, zonder om de markt „ te denken, veele duizend* gedoodt, en zal „ nog veele duizende meer dooden. Wanneer " ftaatkunde of billijkheid vereisfehen, dat ", menfchen ter dood gebragt worden, kan " noch zijde, noch koraal, noch brandewijn,. " noch cauris. de plaats vervangen vak 't bloed, " dat ten voorbedde moet geplengt worden.. Maar als de blanke menfchen verkiezen mog" ten t'huis te blijven, en niet langer dit land " te bezoeken, om dezelfde reden, die hen. > tot nog toe herwaards gebragt heeft, zullen „ dan de zwarten ophouden oorlog te voeren? Aa 3 , » ^  374 GESCHIEDENIS van „ Ik antwoordc, geenzins. En zoo 'er geene „ fchepen zijn, om hunne gevangenen overteh neemen» wat zal 'er dan van die gevangenen „ worden ? Ik zal voor u antwoorden, zij zul„ len omhals worden gebragt. Misfchien zult „ gij vragen, wie zal de zwarten van fnapha„ nen en bus-poeder voorzien? Ik antwoorde „ met eene andere vraag, hadden wij geen „. knuppels, geen boog en pijlen, eer wij de „ blanken kenden? Hebt gij mij de Gewoonte niet zien plegen voor Weebaigah, den der„ den Koning van Dahomy ? En merkte gij niet „ op, dat ik, op den dag, toen die plecbtig„ heid verricht werd, een boog in mijn hand „ had, en een pijlkoker met pijlen op mijn „.rug? Deze ware zmnebeelden van de tijden, „ toen die brave voorvader met zulke wapens „ alle zijne nabuuren bevocht en overwon. „ God maakte den oorlog voor de ganfche we„ reld, en 'er is geen koningrijk klein of groot, „ dat niet meer of min geöorloogt heeft, fchoon „ misfchien op eene andere wijze en naar an„ dere beginzels. Verkogt Weebaigah flaa,, ven? Neen, alle zijne gevangenen wierden, „ tot den laatften man, gedoodt. Wat toch „ zou  D A H O M Y. 375 zou hij anders met hen hebben ukgevoerdt. ^ou hij ze in zijn land hebben laten blnven, om zijne onderdanen den hals aftefnuden? " Dit zou eene armhartige Haatkunde geweest " zijn, welke, indien ze. gevolgt was gewor" L reeds voor lange den naam der Daho" nmns zou uitgewischt hebben, daar die naam " thans de fchrik is geworden van de omgele" „ene natiën, 't Geen mij het meeste ftoot ,s, Tdat zommige uwer Heden kwaadaardglijk ons in boeken, die nimmer Herven, afgebeeld "hebben, als menfchen, die onze vrouwen cn " kinderen verkoopen, enkel om ons eemge , weinige vaatjes brandewijn te bezorgen; neen j " wij worden fchandelijk belogen; en ik-hoop, dat gij uit mijn mond zult tegenfpreeken, " de fchandehjke vertelzels, welke men ttUge• flrooit heeft, en dat gij aan de nakomeling'Ifchap zeggen zult, dat wij mishandelt z;jn. •t Ts waar, wij verkoopen eenige onzer knjgs" gevangenen aan de blanken, en daar hebben wij recht toe. Staan niet alle gevangenen ter " befchikkinge hunner veroveraars; en tipp , te befchuldigen, om dat wij onze vijanden , ' ' die wij verwonnen hebben, ver van ons land " Aa 4 » a"  376 GESCHIEDENIS van „ afzenden? men heeft mij vertelt, dat gijlie„ den ook zoo doet. Indien gij geene flaaven „ meer van ons benodigt hebt, waarom dan „ niet, voor de vuist weg, volkomen de waar„ heid gezegt, dat de flaaven, die gij alreeds „ van ons gekogt hebt, genoegzaam zijn voor „ de landftreek, voor welke gij die kogt; of „ dat de konstwerkers, die gewoon waren fraaije „ dingen te maken, allen dood zijn, zonder „ iemand onderwezen te hebben 'er meer te „ maken? maar dat een hoop menfchen met „ lange hoofden zich in Engeland zouden ne„ derzetten, om wetten voor ons opteftellen, „ en ons voortefchrijven, hoe wij ons zullen „ hebben te gedragen, komt mij zeer onge- v „ meen voor. Ongetwijvelt moeten zij daartoe „ gebragt zijn door 't gene iemand, die met „ ons iet te doen had, van ons verhaalt heeft; „ die uit gebrek van behoorlijke kundigheid n in 't behandelen van flaaven, gewaar wierd, „ dat zij onder zijne handen ftierven, én dat , hij daar door zijn geld kwijt was; en ziende ; dat anderen met dien handel voordeel deden , en rijk wierden, nijdig over derzelver voor. fpoed, zoo wel de zwarte- als blanke - flaa- „ ven-  D A II O (M Y. 377 „ ven-handelaars heeft zoeken vcrachtlijk te „ maken. „ Gij hebt mij bij de Gewoontens menig „ mensch zien omhals' brengen, en gij hebt, . v dikwijls overtreeders te Grigwhee en in ande,', re mijner provintien gezien, die gebonden „ en aan mij opgezonden waren. Ik breek hen „ den hals, maar heb ik ooit geld voor hun „ gevraagt? Ik heb belast, dat zommige kop„ pen aan mijne deur geplaatst zouden worden; „ dat andere hier en daar op de markt rond " zouden geworpen worden, ten einde'er het volk over te doen ftruikelen, wanneer zij 't " minst zulke gezichten verwachtten. Dit geeft „ iet groots aan mijne Gewoonte, en over" treft verre alle de fraaijigheden, welke ik l koos. Dit maakt mij geducht bij mijne l vijanden, en geeft mij een grooten naam „ in de Wildernisfen (a). Behalven, indien „ ik deze onvermijdelijke plicht verzuimde, zou'„ den mijne voorouders mij dan dulden te le• " ven? Zouden zij mij niet dag en nacht ontl rusten, en zeggen, dat ik hen niemand zond „ om O) Eene fpreekwijze van 't land voor de bosfchen. Aa 5  378 GESCHIEDENIS van „ om hen te dienen; dat ik mij eeniglijk aan „ mijnen eigen naam liet gelegen zijn,. en niet „ aan mijne voorouders dagt? De blanke men„ fchen hebben geene kennis van deze dingen; ,; maar nu zeg ik u de reden, op dat gij 't „ moge hooren en weten, en aan uwe lands- /~ „ lieden te kennen geven, waarom de Gewoon„ tens ingelleld zijn, en in wezen zullen blij„ ven, zoo lang als de zwarte menfchen bezit„ ters van hun land zullen zijn. De weinige, „ die gemist kunnen worden van deze feestvie„ ringen, verkoopen wij aan de blanke men„ fchen. En ongetwijveld zijn die genen ge„ Mkig, die zich op den weg naar Grigwhee „ bevinden, om aan de Europeüanen overgeleverd „ te worden v Wij zullen nog /leeds water„ drinken (a), zeggen zij bij zich zeiven; „ de blanke menfchen zullen ons niet dooden;, „ en door onze nieuwe meesters trouw te dienen, zullen wij zelfs de fraf ontwijken. " Dit en nog meer tot het zelfde oogmerk,, voegt de Heer Abfon 'er bij, werd in mijn bijzijn O) Zoo veel betekenende als wij zullea toch in Leven blijven, of 't leven behouden»  DAHOMY. 379 zfn door den Monarch van Dahoman gefprooken- hoe ongelooflijk ook zulks in Engeland moge voorkomen; en ik vinde geene reden, waarom men 'er aan zou twijvelen, ten zij wij Hellen, dat o-ezond vcrftand binnen naauwer grenzen bepaald is, dan wij bij ondervinding weten, dat het is. GE-  GESCHIEDENIS van' D A I I O M Y. VIERDE AFDEELING, bevattende HET LEVEN VAN WHEENOO HE W, d£n tegenwoordigen koning. Des nieuwen Konings komst tot den troon. — Aanfpraak. — Krijgstogt. — JVreede behandeling van den Franfchen gouverneur. 7 £-Uoo haast het overfchot van Adahoonzou in 't huis van Dahomy, te Abomey was bijgezet, rukte zijn zoon en opvolger, Wheenoohew, 't paleis in, en maakte een einde van 't bloed-  GESCHIEDENIS van DAHOMY. 3Si 't bloedvergieten onder de vrouwen. Deez' Vorst, die den naam aannam van Se-do-zaw (waar ik mij aan wrijf, laat ik mijn reuk na) had drie mededingers, twee van welken broeders waren van den laatften Koning; de derde was een man, die in Ahadee's tijd verkogt was o-eweest en overgevoerd naar Brazilië, maar vrij gekogt was geworden door Adahoonzou. De worfteling nogthans om de opvolging was niet zoo geweldig, dat dezelve iemands leven kostte, doordien de Tamegan de noodige voorzorg genomen had, om te beletten, dat 'er bloed geftort wierd; bij deze gedenkwaardige gelegenheid handelde hij met alle vlijt en oplettendheid. Na de verheffing van Se-do-zaw werden 'er veele dagen aan een , geene levensmiddelen ter markt gebragt, 't welk aanleiding gaf tot het bedrijven van veele ongeregeldheden; maar de tusfchenkomst van den Tamegan ftelde fchielijk een einde aan die verwarring, en de nieuwe Koning beloofde aan zijne onderdanen verfcheide voorrechten; om welke reden de regeering van W h e e n o o h e w met zeer veel luister begon. Hij weerde de bezwaarenisfen van de handelaars, door't opheffen der drukken de  38a GESCHIEDENIS van de bepalingen, welke zijn vader gemaakt had. Hij bevrijdde hen in 't bijzonder van de ondraaglijke tollen, welken den laatften doodfteek aan den handel hadden gegeven, en plaatfte de tolbedienden bij 't leger. De eerwaardige Tamegan, die altoos geëerbiedigt was geworden van de Europeaanen zoo wel als van de inboorlingen, maar op wien men in de laatfte regeering weinig acht geflagen had, werd de lieveling van Wheenoohew, die hem bij elke gewigtige zaak raadpleegde, en hem menigmalen met een perfoonlijk bezoek vereerde, een teken van koninglijke hoogachting, en vriendelijkheid, in vorige regeeringen onbekend. Het oud gebruik, evenwel , om de gedagtenis van de afgeftorvene Koningen van Dahoman, door het ftorten van menfchen - bloed, te vieren , bleef nog tot zulk een graad heerfchen, dat W h'e e n o o h e w, bij zijn eerfte bezoek aan zijn's vaders begraafplaats, agtentwintig mansperfoo' nen, gebonden met zich nam, en bij tusfehenpoozen bevel gaf 'er een of twee van, onder weg, te dooden, zeggende: „ Hij wilde, om „ zijn vader te zien, den ganfehen weg over, / ■>■> van  DAHOMY. 383 „ van Calmina tot Absmey door bloed tree» den." Bij Weenoohews eerfte intreede in t koninglijk paleis, deed hij eene lange aanfpraak aan zijne onderdanen, hij verklaarde daarin: „ dat hij befloten had, het recht uitteoeffenen „ met eene geftrenge en onzijdige hand; en hij " raadde hen aan zich te hoeden voor Palavers^ „ want dat hij die genen, die nuttelooze twist* „ gedingen voordbragten, dooden of verkoopen „ zou. Hij zeide hen, Ahadees grondbegin.„ zeis van regeering aangenomen te hebben, " aan welken hij gehecht zou blijven; dat hij „ geene klagten wilde aanhooren, dan door " zijne caboceers; en hij bedreigde die genen „ met eenen oogenbliklijken dood, die maar iets aan zijne vrouwen influisterden, eene ", misdaad, welke in zijn's vaders tijd wat al te „ gemeen was geweest; hij verordende, dat alle „ handeldrijvende lieden de tollen zouden be„ talen aan hunne behoorlijke meesters en niet „ aan hem; want hij behoefde geene gefchen„ ken dan van zijne caboceers, en wilde 'er ", ook geene uitdeden. Zij zouden eenen vrijen „ handel vergundt worden, elk zou zijn eigen „ be-  384 GESCHIEDENIS van „ beroep waarnemen van wat aart ook; maar „ hij waarfchouwde hen allen, te zorgen hem „ niet te belgen, want indien zij zulks deden, „ konden zij verzekerd zijn, dat zij het zich „ berouwen zouden, dewijl hij niemand kende, „ noch geneigd was nieuwe kennis te maken," 1790. De eerfte krijgstogt van YV h e e n o 0k e w was gericht tegen Baigee, een landfchap van Blahee, van waar de Agaow terug keerde met het hoofd van eenen caboceër, en eenige weinige gevangenen. Deze werden naar Abomey opgezonden, om geflagt te worden, ten einde het graf van Adahoonzou optevullen. De Agaow was ziek, toen hij dezen togt ondernam, en ftierf kort na zijne terugkomst. Op dierzelfden dag ftierf insgelijks Irookoo, die een der mededingers naar den troon geweest had. Omtrent dezen tijd was de Koning van Dahomy ten uiterften vergramt over het onbefcheiden en hoonend gedrag des Konings van Ardrah, die een ganfche week afgezonderd had. tot het vieren van Adahoonzou's dood, welke o-eheele week doorgebragt werd met zuipen en rinkelrooijen, zoo wel des nachts als des daags, vergezeld van 't losfen van 't gefchut, van gezang en  D A H O M Y. 385 en van vervloekingen tegen Adahoonzou's gedachtenis. Wheenoohew was zoodanig gebelgt, toen hij van deze Ardrahfche bacchusfeesten kennis kreeg, dat hij daar over, zoo men zeide, traanen Hortte. Hij riep hier op de caboceers, en het volk aan de poorten van zijn paleis te famen, vertelde hen dezen klaarblijklijken hoon, en zeide, dat indien de Koning van Ardrah niet befchermt wierd van Eyeo, hij terftond zijn ganfche magt zou verzamelen, om hem, te kastijden wegens deze fchandelijke belediging. Kort daar aan werd 'er een nieuwen Agaow gemaakt, en het leger werd nogmaals tegen Mahee afgezonden, doch de rivieren waren ten dien tijde door den regen zoodanig gezwollen, dat men genoodzaakt was terug te keeren, zonder iets uitgevoerd te hebben. De Agaow gaf den Koning zijn tegenfpoed te kennen, doch wierd niet tocgcftaan t'huis te komen, maar tegen de oude Whydahs gezonden, ook werden de krijgsoverflen te Grigwhee gelast zich met al hunne magt bij hem te voegen. Dezen togt liep insgelijks, zonder dat 'er iet aanmerkelijks verricht was, af, alleen vernielde men de plantaadien, door welken de troepen B b wok-  386 GESCHIEDENIS van trokken, die zonder ondcrfcheid de vruchten der aarde, aan vriend of vijand behoorende, verflonden. Eene derde rampfpoedige onderneming vermeerderde dit kwaad tot zulk een graad, dat een gedeelte van 't koningrijk, 't welk aan deze roofachtige invallen had bloot geftaan, met een hongersnood gedreigt werd. De volgende uittogt flaagde beter, dewijl de generaal terug kwam, alhoewel het niet blijkt van waar, met omtrent driehonderd gevangenen, die alle te Abomey gedoodt werden, om Adahoon zo u's graf te vuDen; en deze waren daar toe niet genoegzaam, want op eenen anderen togt tegen, de Mahees , werden nog honderd zeventig gevangenen aangebragt, van welken naderhand verfcheiden te Abomey, om dezelfde reden , gedoe dt werden. De nieuwe Koning fcheen echter niet te vreden met deze geringe voordeden. Het betaamde hem, i.aar 't voorbeeld zijner voorouders, met eene ruime hand de eerde groote Gewoonte voor zijnen vader te vieren; en dewijl dat jaarfeest nu nabij was, fchorsre hij twee zijner veldoverflen den Posfu en den Zohuno, en ftelde an- de-  D A H O M Y. 387 deren in hunne plaats aan, van wie hij een beter rekening van zijne vijanden verwagtte. Na deze beftelling trok het leger naar het land van Mahee, daar het aan Ketoo grenst, van waar zij terug keerden met meer dan duizend gevangenen , welke bewaard werden tot de plechtige vieringen van deze groote Gewoonte (*). Omtrent dezen tijd werd Monfieur Gourg, de Franfche gouverneur, die aan de inboorlingen haatlijk was geworden, uit het land verdreeven, het welk op eene wreede en voorbeeldelooze wijze gefchiedde. ^ O) De plechtige krooning , indien 'wij het zoo mogen noemen, van den Koning, werd uügeftelt tot de groote Gewoonten., welke gevierd Honden te worden in 't begin van het ;naderend jaar; gelijk mede nog eene andere plechtigheid, welke noodzaakljjk plaats moest hebben, namentlijk, zijne inhuldiging te Alladah, waar, volgens gewoonte, hij bekleed moest worden met een fijn kleed, als een teken van zijne oppergezsca over dat koningrijk. Deze plechtigheid, welke plaats mag hebben voor de andere, was liitgefteld geworden, uit hoofde van de ongefteldheid des T.megans, die een beroerte had gekregen, van welke hij toen fchecn te hertellen} en men verwagtte, dat hij eerlang den Koning naar Alladah zou kunnen vereezellen, ten euïde bij die gelegenheid eene aanfpraak te doen. Bb a  383 GESCHIEDENIS van Dezen Heer, die het ongeluk had een arm in den dienst zijns lands te verliezen, was, niet lang na de verheffing van Wheenoohew, op zekeren namiddag gevat, tusfehen het Engelfche en Franfche fort, door eene bende onder hat beftuur van een man Alindahoo genaamt, die hem5 na hem in de Franfche taal gehoont, en zelfs geflagen te hebben, naar den Kapteins booms bragt (V). Monfieur Gourg werd daar gebonden, en van daar naar 't ftrand gevoerdt, waar hij verplicht was den ganfehen nacht in 't zand te blijven , bloot gefteld aan de muskiten en zandvliegen, tot vijf uuren van den volgenden morgen, toen hij in een kano gefmeten werd, op eene wijze, nog nooit jegens een blank mensch gebruikt. De branding op het ftrand, en de flag der golven tegen het rif was zoo fterk en hoog, dat de kano - roeijers het niet doenlijk achtten in zee te fteken; en indedaad geen kano durfde, ettelijke dagen daar na, het rif naderen. De («) Een grocneii boom niet ver van het fjrt, waar de Onderkoning de fcheeps-knpteinen ontvangt.  DAHOMY. '30$ De bootsman van de kano verzette zicb te vergeefsch tegen het vertrek, de kano werd van 't ftrand afgeftoken; en de ongelukkige Franfchen Heer worftelde drie uuren met de golven, die telkens over hem heen floegen, eer hij over het rif raakte. Eindelijk kwam de kano 'er over, en hij behouden aan boord van een klein vaartuig, behoorende aan de Goudkust. De kano nogthans floeg bij hare terugkomst om. Het blijkt niet, dat de inboorlingen eenige voldoende reden hadden, om hem zoo gewelddadig te behandelen. 't Is waar, men had den Heer Gourg befchuldigt van een verwaanden trots gedrag. Hij dreef geen handel; en hij ontving de handelaars noch zelfs de caboeeërs met die plechtigheid en eerbied, welke zij altijd gewoon waren te ontvangen, en tot welke zij indedaad gerechtigt waren, uit hoofde der hoflijkheid en heuschheid, waar mede zij altijd de blanke lieden bejegenden. Men verhaalde, dat zijne eige officieren tegen hem famengefpannen, en hem Hechten dienst bij den Koning gedaan hadden. Bb 3 Hoe  %9° GESCHIEDENIS van Hoe dit ook zij (a), de wreede wijze, op welke men hem behandelde, fchijnt zijne gezondheid benadeeld te hebben, want hij ftierf naderhand aan boord van 't fchip Rotten op zijnen overtogt naar kaap Francois. Die is het tweede voorbeeld, dat men een Fransch gouverneur in Whydah heeft verdreeven; hebbende de Heer Cuillie een zelfde lot ondergaan, fchoon op geene zoo vernederende wijze, in 't jaar 1762, op eene befchüldiging, dat hij contrabande - goederen zou vèrkogt hebben, aan de vijanden van Dahomy. . Omtrent dat tijdvak gebeurde 'er iets, dat waardig is aangemerkt te worden. Eyeo, 't welk wij zoo magtig gezien hebben, fchijnt cijnsbaar te zijn aan een nabuurig en magtiger volk Tappah geheten (b~), van wiens ge- fchie- (a) Het verhaal wegens den dood van den Heer Gourg is federc tegengefproken geworden. (bJ Tappa wegens haare nabij gel-genheid aan Gagd\ fc:;ijnt In:a te zijn, een naam aan yisjiento gegeten door zjmmige onzer Landbefchrijvers. Het is 1 zeer magtig koningrijk aan de noordwestzijde van  DAHOMY. 39» fchiedenis weinig bekend is. De Konirg van Eyeo, zoo 't fchijnt, verlangende om het juk aftewerpen, had bevel gegeven de buffels-huid tweemaal te betreeden, ten einde Tappah eens goed afterosfen. Doch zijn leger, hoe talrijk ook, werd volkomen over hoop geworpen, cn was genoodzaakt zich te onderwerpen aan de eisfehen der overwinnaars, na in den ftrijd dertien zonnefchermen verloren te hebben. 1791. In de maanden Januarij, Februarij en Maart had de plechtige viering van de groote Gewoontens en van 's Konings krooning plaats; de plechtigheden daarvan duurden drie geheele maanden, op iederen dag van welken 'er altijd bloed vergoten werd. Kaptein Fayrer, en in 't bijzonder de Heer Hogg, gouverneur van Apollonia, waren 'er bij tegenwoordig, en betuigen, dat 'er niet minder den 500 mans, vrouwen en kinderen als flagtoffers geöffert wierden aan wraak en trotsheid, onder de vertooning van godsvrucht, en nog meer vnn Eyo of Gago. Misfchien dat Tapa betekenen kan Ta. of ƒ»/*-Heden\ doch dit is Hechts eene gis- fing.  3P2 GESCHIEDENIS van DAHOMY. meer werden 'er verwagt, om door 't zwaard te vallen; maar een fchielijken eisch om flaaven, des Konings gierigheid ten lokaas geworpen, toonde hij, gelijk zijne voorouders, zich 'er niet ongevoelig voor.  ■