JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM-W. TELEFOON 8 3 4 7 0  01 1177 2356 UB AMSTERDAM  BEGINSELEN DER HEELKUNDE.   ËEGINSËLËN DER HEELKUNDE, DOOR A. G. RICHTER, BoEtor in de Geneeskunde en Wijsbegeerte $ Lyfarts en Hofraad van den Koning van Groot Brittanje, gewoon Hoogleeraar in de Genees- en Heelkunde op de Hooge School ie Göttingen 5 Praefes van 't Collegium Chirurgicum, Bejtuurder van het Academisch Hospitaal} Phyficus van het Vorfiendom Göttingen , Lid van de Koninglyke Götting~ fche en Zweedfche Academie der Wetenfchappen, en der Geneeskundige Sociëteit te Koppenhagen. vit 't hoogduitsch vertaal Ös MET PLAATEN. 7 E AMSTERDAM, 38 t A. j. van T O L t. MDCCLXXXIV.   I ... I VOORREDE VAN DEN VERTAALER. -De vorderingen , welke de Heelkunde in de laatfle jaaren gemaakt heeft, zyn zeer aanmerklyk. Byzon'dere Heelmeesters niet alleen, maar ook geheele Academiën en Genootfchappen, hebben zich, in geheel Europa byna, als om Jlryd beyverd, om dit zo nuttig deel der Geneeskonst te verbeteren en te volmaaken. De aart, oorzaaken en kenmerken der uitwendige gebreken zyn veel nauwkeuriger opgefpeurd; de geneeswyzen oneindig verbeterd; de overtollige eti nutlooze geneesmiddelen verworpen ; der zeiver plaats met vermogende en uit ervaring beproefde aangevuld; de konstbewerkingen befchaafd en * 3 door  vi VOORREDE van den VERTAALER, doer eene meer gevorderde kennis der Ontleedkunde , veel regelmaat iger en veiliger gemaakt; de omjlagtige toefiel van onnutte werktuigen is ver-, bazend verminderd, en 'er zyn andere uitgedacht, die niet alleen eenvoudiger, maar tefens veel beter tot het oogmerk gefchikt waren: kortom "er is. byna geen tak der Heelkunde, die niet eenige verandering en waare verbetering ondergaan heeft. Een famenflel derhalven „ dat deHeelkonst m die voortreftyke gedaante , welke zy thans heeft, affchetst en kentekent, kan niet anders % dan van de grootfte nuttigheid en noodzaaklykheid zyn, En zodanig is dit werk van den gr ooien RICHTER; een man, die zich in alk doelen der Geneeskonst, vooral in de Heelkunde, zo verdienstlyk gemaakt en zo veel roems verworven heeft, wiens heelkundige Bibliotheek alleen zyne uitgebreide kundigheden genoegzaam doei  VOORREDE van den VERTAALER. m doet kennen, en die door het groot aantal lyders9 welke hy dagelyks behandelt, een flelfel leveren kan, dat niet op losfe veronder/lellingen en be* spiegelingen, maar op de onwrikbaar/Ie gronden der ondervinding gebouwd is; ztdk een man was derhalven het gefchikfte, om een zo moeilyken. arbeid te ondernemen. 'T zal daarom, hoop ik, myne vaderlandfchs konstgenooten niet onaangenaam zyn, dat ik dit werk in onze taal hek overgébragt; de graagte, waarmede hetzelve in Dtiitschland ontfangen is, de algemeene goedkeuring van de beroemdfte mannen, van alle Recenfenten en Konstrichters , welke het heeft mogen erlangen , doen my niet twyffelen, of het zal ook in ons Vaderland met genoegen worden aangenomen. 't Oogmerk van nuttig te zyn was 't eenigfle, dat ik my had voor gefield, en wanneer ik dit bereik , zal * 4 ik  vin VOORREDE van den VERTAALER. ik my der moeite dubbd voldaan rekenen, —— 'Er zyn hier en daar drukfouten ingejlopen 3 welke de Lezer gunflig zal gelieven te yerfchoonen: door eene toevallige onagtzaamheid faal pag. 194, 196, 201, biefatn in plaats van, moschuso , VOO R,  VOORREDE. HPcrwyl ik dit Wer.k in ft licht geer, gevoel ik zeer levendig,hoe raoeilyk het zy? gene zo gewichtige en wydloqpige wetcnfchap , als de Heelkunde is 3 op. zulk pene wyze voor te dragen,dat ze niets pnnpodigs behelst en niets nuttigs oyerflaat. Nauwlyks is 't ook in het vermogen van een enkel mensen, zulk eene weten fchap in haareg ganfehen omvang te overzien en in alle haare byzondere deelen. even nauwkeurig en uit ondervinding te kennen , en het is dus ook byna niet mooglyk, dat een enkel mensen dezelve in alle, haare byzondere deelen even volkomen kan voor ftellen. De vereenigde vlyt van waarheid-lievende en ervarene mannen is alleen in ftaac, dit uit te yoeren, en dezen verzoek ik, dat ze my 4oor hunne waarnemingen gelegenheid zullen geven , om alles , wat aan dit werk ontbreekt , naderhand aan te vullen , en Wat gebrekkig is, te verbeteren. Ieder byVQCgfel , iedere aanmerking van zodanige mannen j maar van deze ook alleen , zal ik * 5 als  X VOORREDE. als een gefchenk met de gevoeligfte dank* baarheid aannemen. Ik kan zeker niet verwachten , dat alle myne Lezers in alle ftukken met my zullen overeenkomen. Intusfcben heb ik niets gefield, dat ongegrond , en in de meeste gevallen niet op de ondervinding gebouwd was , fchoon de kortheid , die ik in acht nemen moest, my dikwils belette myne redenen op te geven. Daar de ondervinding my ontbreekt, fpreek ik twyffelachtig. Ik heb in dit Werk den middelweg nis* fchen de drooge, onnutte kortheid van een famenftel en de wydloopigheid van eene alles tot de kleinfte omftandigheden toe bevattende verhandeling , trachten te houden. Myn oogmerk was, om den Leeraar inde fchool,zo wel als den Heelmeester by het krankenbed, eenen leid-draad te geven. Misfchien zal men my tegenwerpen, dat ik voor den eerften te wydloopig, voor den laatften te kort ben. Maar de Leermeester % die zich van myn Werk *in zyne voorlezingen bedienen, en niet flechts drooge beginfels ieeren, maar zyne toehoorders tot oefN fenen*  VOORREDE. XI fencndeHeelmeesters bekwaam maken wil, die zyne konst verftaat en oeffent, zal 'er veel kunnen by voegen, ophelderen, misfchien ook verbeteren. De uitgebreidheid van het Werk verfchaft hem gelegenheid, om alles meer in 't byzonder te behandelen : en het is in eene oeffenende wetenfchap, als de Heelkunde, niet alleen noodzaaklyk de voornaamfte dingen te weten, maar ook zeer vcele kleine, omftandighe-' den, die men nooit in boeken vindt, zei-, den in lesfen hoort, en die de jonge Heelmeester gewoonlyk eerst door zyne eigene Ondervinding , dikwils niet zonder nadeel des lyders , leert kennen. Ik heb voornaamlyk getracht alles, wat 't genezen der gebreken betreft , voor den oerenenden Heelmeester duidlyk en nauwkeurig voor te dragen. Vooral ben ik in 't befchryven der kunstbewerkingen omflagtig en nauw* keurig Omtrend de orde heb ik lang in twyifel geftaan ; eindelyk 'heb ik deze gekozen, wel wetende, dat alle rangfehikking haare swaarighedeii heeft, en dat 't i daarop gemeen-.  xïi VOORREE) E, gemeenlyk zo veel niet aankomt. Dit eerfte- Deel bevat de algemeene ziekten , d. i. die , welke geene byzondere zitplaats hebben, en aan alle deelen van 't lichaam ontftaan kunnen. In de overige Deelen zal ik die ziekten , welke altoos aan by-, zondere deelen eigen zyn , in die orde, gelyk ze elkander nacuurlyk * volgen , behandelen. Het volgende Peel zal dus de Heelkundige gebreta van 't hoofd behelzen, 't Ganfche Werk zal waarfchynlyk vier of vyf Deelen van dezelfde grootte a als dit eerfte, uitmaken. Ik zal die werk-, tuigen alleen laten afbeelden, die ik meen wezenlyk nuttig en niet algemeen bekend, te zyn. Misfehien geef ik naderhand, 'tj ganfche Werk ook in 't J-atyn uit. IN-  INHOUD VAN DE HOOFDSTUKKEN, i. Van de uitwendige waare Ontfleékingen. Pag. I h Van de Ettergezwellen. 27, I I I. Van de Verflerving. ~lm I V, Van de Roos. ^ V. tVan de Brandingen. g^, V L Van de Bevriezingen^ 91. VII,  xiv I N II O U D. V I L Van de Bloedvin. Pag. tol* vul Van de Kool. 105* I X. Van de gehouwen, gefneden en gejloken Wonden. 108* X. Van de middelen ter fchiclyke vereeniging der lVonden. 12& ï X I. Van de gefchoten Wonden. 143 # XI h Van de Kneuzingen. 162* XIII. Van de Bloedjïortingeu by Wonden. 1 66* X I V, Van de Zenuw-toevallen by Wonden. 18&  INHOUD. xv X V. Van de vergiftigde Wonden. Pag. 193, XVI. Van 't Knoest- en Kreeftgezwel., 203* XVII. Van de Beursgezwellen. 2^5* XVIII. Van de Peesknoop. 247, X I X. Van de Slagaderbreuk. 251* XX. Van de Aderfpatten. 281; XXI. Van de Vleeschproppen. 289, XXII. Van de Wratten. 333, XXIII,  £vi I N H O U D. X X I I 1. Van de Lykdüorp. Pag. 339V XXIV. Van het Watergezwel 344,. XXV. Van het Luchtgezwel. 332; XXVI. Van de Zweer en der zachte deeleü. 350. XXVII. Van de Pypzweeren. 404; X X V I I I. Van het Beenbederf. 4*3' XXIX. Van de door konst gemaakte Zweeren. 438- ÈÈR-  EERSTE A F D E E L I N a VAN DE ALGEMEENE ZIEKTEN» EERSTE DEEL. VAN DE ALGEMEENE ONTSTEEKINGS- ZIEKTEN". I. HOOFDSTUK. Van de uitwendige waare Ont/leekingen. Vinder de uitwendige gebreken is de Ontftee* king het allergemeenfte. Daar zyn weinige heelkundige ziekten , welker oorzaaK, toeval, of gevolg zy niet is. Derzelve nauwkeurige kennis is derhalven den Heelmeester ten uiterfte noodzakelyk. §. 2. De Ontfteekingen worden in waare en towaare, verdeeld. De eerfte fctiynen haare zitplaats voornaamlyk in de roode bloedvaten te nebben; de laatfte gewoonlyk in de kleinere vaten. De meest aanmerkelyke -.nwaarc zyn de nosen zinkingachtige of rlieumatifche ontfteekingen. De eerfte komt veelal van eene galachtige fcnerpte voort , daar de laatfte uit eene beiette uitwaasfeming ontftaat. Wy zullen hier alleen van de waare uitwendige Onttteekingen in hec alge* meen handelen , terwyl van de Ontfteekingen. A der  2 I. HOOFDSTUK der byzondere deelen in het vervolg afzonderiyk zal gefproken worden. §. 3. De kentekenen der uitwendige Ontfteekingen zyn eene tegennatuurlyke roodheid, zwelling , hitte en pyn. Uit deze toevallen kan men niet alleen de Ontfteeking, maar ook derzelve hevigheid kennen Niet te min zyn 'er dikwils uitzonderingen. Zomwylen is het een of ander toeval zeer ligt, fchoon de Ontfteeking allerhevigst As. Ji 'er zyn Ontfteekingen, in v/elke een dézer toevallen, b. v. de roodheid, of de pyn , geheel ontbreekt. g. 4. De oorzaak der verfchynfelen in een ontftoken deel fchynt te beftaan in eene krampach* tige fpanning en vermeerderde famentrekking en klopping (ojcillatio) van de met gevoel en prikkelbaarheid voorziene vezelen en vaten, in eenen fterkeren toevloed der vochten en eene fnellere beweging derzelve door het ontftoken deel. g. 5. De pyn , de vermeerderde prikkelbaarheid en gevoeligheid van de ontftoken 1 deelen zyn bewyfen van deze krampachtige fpanning, klopping en famentiekking. Zelfs, die deelen , welke zeer weinig of in 't geheel niet gevoelig fchynen te zyn, worden zulks docr de Ontfteeking. g. 6. Eene ligtere prikkeling veroorzaakt eene vermeerderde klopping der vaten (ofejllatio) > daar eene fterkere dezelve geheel krampachtig doet toefluiten. Van hier ziet men by mindere Ontfteekingen eene grootere ontlasting van vochten uit de aangedaane plaats , daar dezelve by meer hevige in tegendeel geheel ophoudt. By zeer zwaare Ontfteekingen fchynt niet alleeniu het ontftoken deel, maar ook in de naast by gelegene eene zulke krampachtige vernauwing en toe-  van'De ONTSTEEKING. 3 toefluiting. der vaten te ontftaan; Hier uit kan men het fchielyk en fterk zwellen van een geheel deel, aan het welk flegts eene.kleine plaats ontftoken is', begrypen. §. 7. Dat in een ontftoken deel krampachtige Fpanning, vernauwing ,• en vermeerderde werking der met gevoel en prikkelbaarheid begaavde vezelen en vaten plaats hebben , bewyzen vervolgens de gewoone oorzaaken en gevolgen der Ontfteekingen. en de werking'der geneesmiddelen. De naaste oorzaak der Ontfteekinge is meest al eene prikkeling, welker naaste uitwerking niets anders als eene vermeerderde en ongeregelde beweging zyn kan. De gevolgen der Ontfteekinge zyn alle krampachtig; zelfs de koorts moet alleen aan eene hevige en ongeregelde beweging van het hart en de vaten toegefchreven Worden. Dikwils trekt het ontftoken deel zich zeer duidelyk krampachtig faman , als b'y voorbeeld, de hals der blaafe, de opening der luchtpyp, de darmen , enz. Eindelyk zyn zodanige genees* middelen alleen in Ontfteekingen dienttig, welke fterke en krampachtige bewegingen tegengaan, en de prikkeling verzachten. §. 8. Het tegennatuurlyk zwellen » de roodheid, de fterkere ontlasting van vochten uit het ontftoken deel, het duidelyk kloppen der fiagaderen in het zelve , 't welk voorheen niet gevoeld werd , de oorzaaken! en gevolgen der. Ontfteekingen en het nut der middelen , welke den toevloed der vochten verminderen, bewyzen allen , dat 'er een fterker aandrang van vochten in Ontfteekingen plaats hebbe. g. 9. De aandrang der vochten in een ontftoken deel is zo hevig, dat die vaten, welke voorheen nauwlyks konden gezien worden , nu teA 2 gen  4 ï. HOOFDSTUK gennatuurlyk uitgezet en zichtbaar worden. Bjr fterke Ontfteekingen dringt het bloed tot in de fynere vaten in , welke gemeenlyk dunnere vochten bevatten; dit gefchiedt zelfs in vaster deelen, by voorbeeld, in het doorfch^nende hoornvlies; ja zomtyds ftort het bloed zich uit ia het celWyze weeffel der ontftoken deelen. §. 10 De uitvating (extravafatio) is alleen een toevallig gevolg, en niet een wezenlyk toeval by Ontfteekingen 5 dewyl men uitftortingen zonder Ontfteekingen , en Ontfteekingen zonder eenige uitftortingen vindt : ook worden zulke deelen ontftoken , waarin eene uitvating byna onmooglyk is. §. 11 De fnellere beweging der vochten in dc ontftoken deelen wordt bewezen uit het rasfer kloppen der flagaderen, zo in het deel, als in het ganfche lichaam , uit de grooter graad van warmte in de aangedaane plaats, de fterkere ontlasting van vochten uit dezelve , de vermeerderde beweging (ofcillatió), en de fterker aandrang der vochten. §. 12. 'Er zyn echter ook ontwyffelbaar gevallen , in welke eene langzaamere beweging, ja werklyke ftremming en verdikking der vochten in de ontftoken deelen wordt waargenomen; en dit gebeurt altoos, wanneer eene uitvating ■{extravafatio) tot ontfteeking overgaat. By Ontfteekingen , die op kwetzingen , fcheuringen , ftotingen volgen , is altoos eene ophoping en ftremming der vochten in de verzwakte vaten of het celwyze weeffel. §. 13. Zomtyds wordt de Ontfteeking door eene verhinderde beweging der vochten veroorzaakt, zo als by voorbeeld, in eene ingeklemde breuk, en in deze is altoos eene ophoping,  van de ONTSTEEKING. 5 langzaamere beweging en ftilftand der vochten. In eenige Ontfteekingen maken zelfs verdikte en ftilftaande vochten de naaste oorzaak uit ; hier toe behoort de Ontfteeking der borften door ftilftaande melk, de bloedzweeren, verfcheidene critifche Ontfteekingen, enz. g. 14. Eene zagtere prikkeling verwekt eene vermeerderde klopping der vaten en by gevolg eene fnellere beweging der vochten. Eene hevigere prikkeling veroorzaakt eene krampachtige vernauwing , ja volkomene toefluiting der vaten, en dus belette beweging, ophoping, ftremming der vochten. De vochten fchynen di.rhalven in een ligt ontftoken deel fterker te worden bewogen , daar in heviger Ontfteekingen derzelver loop geftremd fchynt. In het eerfte geval wordt het deel vochtiger, dewyl 'er eene ontlasting plaats heeft, in het laatfte wordt het droog. Dit bewyst, by voorbeeld , de drooge druiper, de drooge börstontfteeking, enz. g. 15. In min hevige gevallen bepaalen zich de uitwerkingen des ontfteekings-prikkels alleen tot de aangedaane plaats ; in zwaardere Ontfteekingen ftrekken zy zich over het ganfche lichaam uit. Het voornaamfte toeval, welk zich in deze gevallen opdoet, is de koorts. g. 16. Niet zelden neemt men by Ontfteekingen eene dubbelde koorts waar; de eerfte heeft, plaats voor de ontfteeking , de andere vergezelt dezelve. De eerfte fchynt de naaste en onmiddelyke uitwerking der prikkelinge, die by Ontfteekingen gemeenlyk gezien wordt, te zyn s en de Ontfteeking ten gevolge te hebben. Dikwils fchynt de Ontfteeking eene verplaatzing (mctajlafts) dezer koorts te zyn. Naar mate deze koorts hevig is, is ook de daar op volgende A 3 On%-  t5 I, HOOFDSÏ U K Ontfteeking fterk , fchoon dit ook niet in alle Ontfteekingen duidelyk worde opgemerkt. g, 17."De tweede koorts is Cen gevolg der Ontfteekinge , en fchynt alleen van de prikkeling in de aangedaane plaats te moeten worden afgeleid. Hoe gevoeliger het ontftoken deel , en hoe heviger de ontfteeking is, zo veel te fterker is ook de koorts. Zy wordt dus alleen door medelyding (cor.fevjus) veroorzaakt. Haare naaste oorzaak is eene vermeerderde en krampachtige werking van het1 hart en de flagad'eren. Alle haare toevallen zyn krampachtig . of gevolgen eener fterkere beweging der vochten. De voornaamfte zyn hitte , hoofdpyn , ylhoofdigheid , dorst, droogte , ftuipen , een harde fnelle pols , fterk gekleurde pis, enz. §■ 8. Niet altoos evenwel is deze koorts, van dezelfden aart, dikwils is zy famengefteld , waarvan de oorzaak in het geftel des lyders, in den aart der heerfchende volksziekte, of in verfcftillende toevallige oorzaaken gezocht moet worden. _ g. j 9. Voornaamlyk voegen zich by de uitwendige Ontfteekingen dikwils onzuiverheden der eerfte wegen , welke deels van onverteerde fpyfen, deels van bedorven gal afftammen.. De gelegenheid-gevende oorzaaken dezer'Ontfteekingen zyn grootendeels onverwachte , fchrikverwekkende ongelukken en uitwendige beledigingen , die het gemoed des lyders bewegen , en met fihrik en vrees voor het . toekomende , zo met betrekking tot eene ongelukkige uitkomst, als eene pynelyke geneeswyze, vervullen. Deze hartstogten hebben een byzondèr vermogen om de gal te vermeerderen en 'te bederven : van hier isgeraeenlyk de koorts, welke op dergelyke uiter-  van de ONTSTEEKING. uïtcrlyke beledigingen of heelkundige bewerkfngen volgt ; niet alleen van eenen inflammatorifchen, maar ooktegelyk vaneenen galachtigen aart. • §. :o. Niet zelden gebeurt het ook dat de belediging voorvalt op een tyd, waarop de maag met fpyfen gevuld is, welke onverteerd blyven en bederven , om dat de werking der maag door deze aandoening verhinderd wordt. Eindelyk zyn de onreinigheden der eerfte wegen dikwils eene uitwerking van de heerfchende volksziekte, welker aart de chirurgifche Ontfteekings - koortfen zeer ligt aanneemen, § 21. Ook kan eene rotkoorts de uitwendige Ontfteekings - koortfen vergezellen , waarvan de oorzaak gemeenlyk in het geftel des Iyders, in den aart der heerfchende volksziekten, of in toevallige uiterlyke oorzaaken , als b. v. wanneer de lyder in een met onzuivere lucht voorzien ziekenhuis zich bevindt, moet gezocht worden. §. 22. De vermenging van zodanig eene vreemde koorts met die, welke aan de Ontfteeking eigen is, ontdekt men uit de niet evenredigheid der koorts met de Ontfteeking, wanneer ze naamlyk met de Ontfteeking niet af of toeneemt, maar hevig is, wanneer de andere zacht is, en ómgekeert Daarenboven heeft elk dezer-koortfen haare byzondere tekenen. §. 23 De Ontfteekings-koorts, zelfs wanneer ze niet is famengefteld ,: b'lyft geduurende haaren ganfchen loop niet altoos even eens. In 't begin vertoont zich by dezelve niets als prikkeling en derzelve gevolgen , de plaatslyke Ontfteeking en éene fterke ongeregelde beweging der vaste zo wel, als der vloeibaare deelen. 'Er is geen gebrek in de vochten, maar in 't vervolg veranderen ook deze én worden ontftoken, en dan moet de A 4 Wond-  8 I. HOOFDSTUK Wondarts niet meer op de Ontfteekings-prikkel alleen, maar ook op de tegennatuurjyke gefteldheid der vochten acht geeven. §. 24. Het eigenlyfc kenmerk van ontftoken bloed is een gebrek aan waterachtige vochten, verdikking en vermeerderde neiging tot ftremming. Dit komt waarfchynlyk voort van eene fterkere werking des harts en der flagaderen; en ontftaat vroeger of laater in een meerder of minder graad, naar dat de koorts fterk of zacht is, en de vochten meer of min gefchiktheid daar toe hebben. §. 25 De tekenen van zodanig eene gefteldheid des bloeds zyn, droogte in alle deelen des lichaams, dorst, hartlyvigheid, fterk gekleurde pis, een harde fterke pols, het ontftaan van meerdere plaatslyke Ontfteekingen, 't fnel en ftyf ronnen van het bioed, gebrek aan bloedwei, en de Ontfteekings-korst. § .6. De waare Ontfteekings-korst is wit, geiykkleurig en zo taay, dat ze met moeite kan doorgefneden worden. De ftof, waar uit zy beftaat, fchynt het vezelachtig gedeelte (pars fi broj'd) des bloeds te zyn. Men vindt dezelve by hevige Ontfteekingen op het door aderlating ontlaste bloed niet alleen , maar ook op de oppervlakte der ingewanden. §. 27'. Het gevoelen van eenige nieuwe Schryvers , welke ftellen , dat met de Ontdeekingskoortfen eene tegennatuurlyke verdunning des bloeds gepaard zy, en dat hier uit het ontftaan der Omfteekings- korst moet afgeleid worden , wederleggen het fchielyk en fterk ronnen van hec bloed; het gebrek aan waterig vocht op het gedreinde bloed; de lichaams ftérkte by verfcheide verrichtingen in de Ontfteekings -koortfen, daar anders  van de ONTSTEEKING. 9 anders altoos zwakte met tegennatuurlyke ver-, dunning van het bloed gepaard gaat; de harde en fterke pols; het niet daar zyn van de waare Ont-» fteekings-korst in ziekten . waar in de verdunning van het bloed zeer duidelyk wordt waargenomen, enz. §. 28. De zitplaats der Ontfteekingen is voornaamlyk in de fyne flagaderen. Niet te min kan zy zich zomtyds tot in de bloedvaten uitftrekken, §. 29. Een tegennatuurlyke prikkel is gewoonlyk de voornaamfte oorzaak der uitwendige Ontfteekingen. Dit bewyzen niet alleen de gelegenheid-gevende oorzaaken der Ontfteekingen, maar ook alle derzelver toevallen, welke zeer duidelyk de uitwerkingen eens zodanigen prikkels zyn. Hoe meer een deel prikkelbaar en gevoelig is, zo veel te ligter enfterkerwordt het ontftoken. Prikkelbaarheid met fterkte gepaard maakt het lichaam vooraaamlyk tot Ontfteekingen gefchikt. §. 30. De Ontfteekings-prikkel heeft zyne zitplaats of in het ontftoken deel zelve, of in eene afgeleegen plaats, en is uit of inwendig. In heelkundige gevallen komt de Ontfteekings-prikkel gemeenlyk van uitwendige beledigingen voort. Echter zyn 'er ook uitwendige Ontfteekingen, welke van inwendige prikkelingen ontftaan , en deze hebben 't allermeest eene fcherpte in zich , welke zomtyds foortelyk of fpecificq is. g. 31. Daar zyn Ontfteekingen, die van andere oorzaaken, en niet van eene prikkeling fchynente ontftaan. Zodanige by voorbeeld, welke op kwetzingen, hevige gezwellen, verdraaiingen, of (lotingen volgen, fchynen het naast uit eene zwakte der vaten, en daarop volgende ophoping en ft.ilftand der vochten te moeten worden afgeleid. By zomraige is een werklyke ftilftand en verdikking A 5 der  i3 I. HOOFDSTUK der vochten waarfchynlyk de naaste oorzaak; dit heeft plaats by de Ontfteeking der borsten door geklonterde melk , by bloedzweeren , by eenige Ontfteekingen door ftof-verplaatfmg (meta/tajis), erz. Zomtyds fchynt eene verhinderde beweging der vochten de oorzaak te zyn , als by verftropte breuken. Evenwel blykt het by nauwkeuriger onderzoek, dat ook in deze gevallen eene prikkeling de naaste oorzaak der Ontfteekinge is, dewyl in die alle ook geene daadlyke Ontfteeking plaats heeft, als wanneer door dê ophoping , ftilftand en verdikking der vochten eene prikkeling gemaakt wordt. Voor 't overige is het by de behandeling van Ontfteekingen zeer nodig, op derzelver verfchillenden oorfprong zorgvuldig aeht te geven. g. 32. De uitwendige Ontfteekingen eindigen op driederlei wyze. Zy veroorzaaken naamlyk of den dood, of eene andere ziekte, of worden volkomen genezen. Zy worden doodlyk of door ftuipen of door bykomende Ontfteekingen der inwendige deelen , voornaamlyk der longen , of eindlyk door het koud vuur. Voor ftuipen heeft men het meest te vreezen in Ontfteekingen van deelen, welke zeer gevoelig zyn. Ontfteekingen der ingewanden zyn voornaamlyk de gevolgen van ontftoken bloed. By welke omftandigheden *t koud vuur te wachten zy, zal in 't i:oofdftuk van de Verfterving geleerd worden. g. 33, De volkomen genezing der Ontfteekingen wordt door derzelver oplosfing te wege gtbragt. Jn dit geval verminderen allengskens de toevallen der Ontfteeking, en 'er volgen gemetnlyk ontlastingen door zweet, pis, en afgang, welke echter in heelkundige ongemakken meer voor tekenen van herfteiling, dan m voor  van de ONTSTEEK ING. n voor critifche ontlastingen moeten gehouden worden. g. 34. Men mag de volkomen oplosfing van eene Ontfteeking met grond verwachten, wanneer ze niet gepaard is met, een wond, welke zonder ettering niet kan genezen worden; wanneer'er tot haaren byzonderen aart geene ettering noodzaakelyk vereischt wordt; wanneer de vochten des lyders, niet bedorven zyn; .wanneer de Ontfteeking nog tot dien graad van hevigheid niet gekomen is, waar in de verzweering onvermydlyk is ; en eindelyk wanneer de oorzaak der Ontfteekinge van zulk eenen aart is, dat ze kan weggenomen worden, g. 5. Zomwylen veranderen de haastige Ontfteekingen in langduurige. Dit gebeurt meest, wanneer eene plaatslyke zwakheid de oorzaak of het gevolg der Ontfteekinge is; of. wanneer de Ontfteekingsprikkel van het begin af zeer gering is , of geduu* rende het beloop der ziekte wel verzacht en vermindert , maar niet geheel weggenomen wordt. g. 36; Van de Verzweering, als een gevolg der Ontfteekinge zal in het volgende Hoofdftuk gehandeld worden, Zomtyds gebeurt het, dat de Ontfteeking op eens verdwynt en tot andere in of uitwendige deelen overgaat. Dit gefchiedc echter in waare uitwendige Ontfteekingen zeer zeldfaam, g. 37. Zomtyds laat de Ontfteeking eene verharding over, welke evenwel niet kwaadaartig is, noch de naam van knoestgezwel verdient. Gewooulyk gefchiedt dit, wanneer de Ontfteeking uit eenen ftilftand van verdikte vochten ontftaat,en in dit geval gaat de verharding altoos voor de Ontfteeking. Dikwils verdwynt ze allengskens , zomwylen evenwel blyf ze overig, en geeft gelegenheid tot eene nieuwe Ontfteeking. Dit heeft meest plaats by bloedzweeren. 5- 38.  i% 1. HOOFDSTUK 38, Zeer veel verfchilt van deze verharding de tegennatuurlyke opzetting, verdikking, en verlenging, welke men niet zelden in eenige deelen na dikwils herhaalde Ontfteekingen waarneemt, zo als by voorbeeld , aan de huig, de amandelen , de bybal (jptaidymis), enz. De tegennatuurlyke grootte dezer deelen moet alleen aan de geduurig herhaalde zwelling, en ophoping der vochten, door de telkens wederkerende Ontfteeking, toegefchreven worden, en heeft niets met het knocstgezwel gemeen, het welk over 't geheel genomen geen gevolg der Ontfteekinge is. 5. 30. De voorzegging (prognojh) in Ontfteekingen hangt voornaamlyk af van den ouderdom en gefteldheid des lyders, de gevoeligheid en aangelegenheid van het aangedaane deel , van den graad en hevigheid der Ontfteekinge, en eindelyk van haare verfchillende oorzaak. §. 40- In het genezen van Ontfteekingen, moes de Heelmeester altoos trachten dezelve op te losfen, die gevallen uitgezonderd, in welke men te voren weet, dat het zelve noch kan nochmajr. gefchieden; zo als by voorbeeld, in zekere critifche Ontfteekingen ; in Ontfteekingen gepaard met wonden, welke zonder verzweer.ng niet kunnen geheeld . worden ; in Ontfteekingen, die vol* genshaaren aart niet kunnen opgelost worden, zo als de bloedzweeren ; in Ontfteekingen , ' die wel in haar begin konden opgelost worden,' maar reeds tot zo een hoogen trap geklommen zyn, dat de verzweering niet kan voorgekomen worden, enz. g. 41. Het komt by het heelen der Ontfteekingen door oplosfing in 't begin alleen daar op aan, dat de prikkel, welke de Ontfteeking veroorzaakt, weggenomen worde. Maar naderhand,  van de ÖNTSTEEKING. 13 hand, als de vochten door de koorts de te vooren befchreeven inflammatorifche gefteldheid gekre* gen hebben , moec de Heelmeester dezelve te gelyk verdunnen. Zomtyds kan de prikkel in 'c geheel niet, of alleen ten deeJe worden weggenomen , zo als by voorbeeld , by kwetzingen; en als dan moet hy deszelvs werking zo veel mooglyk tegengaan , of verzachten , tot dat de Natuur of Kunst dien geheel uit den weg kan ruimen. §. 42. De prikkels, die Ontfteekingen kunnen veroorzaaken, zyn zeer verfchillende. Het is hier, waar alleen van de Ontfteekingen in 't gemeen gefproken wordt, de plaats niet om aan te toonen, op welke wyze elke byzondere prikkel moet behandeld worden , dit zullen wy in 't vervolg, wanneer van yder Ontfteeking in 't byzonder zal gehandeld worden , wydlopiger doen. Dus hier alleen in 'c algemeen. De onrustigheid des zieken , het gevolg van de fchrik , welke hem op 't ogenblik eener onverwachte belediging beving , als mede van de vrees voor een kwaad uiteinde der ziekte of eene pynlyke behandeling , moet de Heelmeester door 't gevaar te verbergen , door eene zo veel mooglyk zachte behandeling van het gebrek, door de hoop eener gelukkige en fpoedige herftelling, en, wanneer dit niet voldoende is , door het inwendig gebruik des Opium's trachten te bedaren. Het is ongelooflyk. hoe veel men hier door tot vermindering der Ontfteekinge toebrenge. §.43. Vervolgens moet de uitwendige prikkel , die op de ontftoken of beledigde plaats zich ophoudt, nauwkeurig opgezocht en zo veel mooglyk weggenomen of verminderd worden; zo moeten by voorbeeld, ontwrichte of gebroken been-  ï4 l HOOFDSTUK beenderen gezet worden, enz* Komt de Ontftee*. king van,eene verhinderde beweging der vochten Voort, zo als ,by geklemde breuken, als dan moet ook dit .beletzei weggenomen worden. Is de oorzaak der Ontfteekinge eene door kwetzing of door iets anders te-weeg gebragte zwakheid van het aangedaane deel, en eene ophoping van vochten , .dan moeten 'er uitwendig verfterkende en verdee'ende- middelen gebruikt worden. Ontfbaat de Ontfteeking uit eene verftopping van verdikte vochtenv dan komen-oplö'sfende middelen te ftade. Met een: woord , zo vérfchillend de oorfprong en de aart der plaatslyke onfteeking^ prikkel is, zo, verfchillendè zyn ook de middelen tot ■ deszelvs genezing. §. 44, Niet . minder verdienen de inwendige prikkels, welke ook zeer dikwils oorzaaken zyn van;uitwendige Ontfteekingen, den aandacht des Heelmeesters. E'enige derzelven hebben eenen foortelyken aart ; als de venerifche, fcheurbuikige , kropzeerige, kankeragtige, jigtige fcherp te. Het is eigenlyk 't werk van den Geneesheer , deze inwendige prikkels te verdry ven» .Waarom ik hier voornaamlyk alleen fpreke van de onzuiverheden der eerfte wegen , die zich om de te voren gemelde redenen zo dikwils by de uitwendige Ontfteekingen voegen, in het begin de ontfteekings-koorts verergeren, en naderhand niet zelden fterke buikontlastingen veroorzaken , welke vooral in die gevallen , waar irj eene groot e verzweering op de Ontfteeking volgt, veeltyds doodlyke gevolgen hebben , en dikwils verkeerd voor colliquatief gehouden worden. Een tydig gebruik van braak en purgeer-middelen komt alle deze kwaacie uitwerkingen voor. §. 45. Eindlyk moeten ook alle ditwendige toe-  van de ONTSTEEKING. ij. toevallige prikkels op het zorgvuldigfte afgewend en vermyd worden. De^e komen gewoonlyk van de dieet des zieken , of de kwaade behandeling der ziekte voort. Alle voedzaame, verhittende en moeijelyk te verteren fpyfen zyn nadeeh^ In tegendeel verdienen alle verkoelende , zuurachtige , waterige , en uit groenten genomen voedzels , aangeprezen te worden. Hevige gemoeJs-aandoeningen , fterke lichaams-bewegingen . en al wat de in en uitwendige zintuigen kari aandoen . is ten hoogfte fchadelyk. Al te groote van buiten aangebragte hitte vermeerdert de koorts en de Ontfteeking. g. 4Ó. Niet zelden brengt de Heelmeester zelve tot de vermeerdering of langdurigheid der Ontfteekinge veel toe: voornaamlyk door een te dik of te vast verband aan te leggen ; door het gebruik van pleisters , droog plukzel , wieken, en uitwendige prikkelende middelen ; of door eene verkeerde ligging , waar door de randen der wonden van een getrokken of de ontftoken deelen uitgerekt worden. g. 47. De Ontfteeking in den grond te genezen . is niet anJers als alles, wat eene tegennatuurlyke prikkeling maakt, weg te nemen, en de oorzaak te -verdrvven is zo veel als de bron te ftoppen, waar uit het kwaad vloeit , 't welk dan van zelfs ophoudt. Alles komt hier op de opiettenheid en nauwkeurigheid des Heelmeesters aan Niet te min kan hy niet altoos de prikkel ontdekken, of wegnemen; als dan moet hy deszelvs uitwerkingen trachten te ftuiten of te verzachten., om een grooter onheil afteweren. De voornaamfte uitwerkingen zyn hevige, ongeregelde krampachtige bewegingen, fpanningen", vernauwingen der vaste deelen, in de aangedaane pUts zo  ig l HOOFDSTUK feo wel, als in het geheele lichaam; een fterker e« ongeregelde loop der vochten; derzelver inflammatoiifche verdikking en grooter runbaarheid, en eindelyk de pyn. De Wondarts moet derhalven de pyn verzachten, de vochten verdunnen, en de fterke t ewegingen der vaste en vloeibaars deelen tegengaan , wanneer hy de oorzaak der Ontfteekinge niet kan wegnemen. §. 48. De Aderlating is een der vermogendfte middelen, door welke men deeze voordeden kan te wege brengen. Hier door vermindert men de krampachtige famentrekking der vaten, de hoeveelheid, de beweging en den toevloed van vochten naar het ontftoken deel, en dus verzacht men de koorts, de Ontfteeking en de pyn. In* tusfchen wordt dit middel niet zelden misbruikt) dewyl men het zelve veelal befchouwt, als het eenigfte hulpmiddel tegen Ontfteekingen, en dus het gebruik der anderen verzuimt. Dat de aderlating niet altoos het voornaamfte middel zy tegen de Ontfteekingen, bewyzen genoeg de hardnekkige en heftige Ontfteekingen in menfchea* die zwak zyn en weinig bloeds hebben. §. 49. De Heelmeester moet met de aderlating omzichtig te werk gaan in Ontfteekingen, die van eenen famengeftelden aart zyn. Naamlyk dezulke, met welke onzuiverheden in de eerfte wegen of eene na?.r rotting hellende gefteldheid van 't bloed gepaard gaan 5 in welke het aangedaane deel zeer hard, maar weinig pynlyk of heet is; waar in men te vooren ziet, dat eene fterke verettering volgen zal, die de krachten des zieken uitput; wanneer de Ontfteeking door plaatslyke zwakte veroorzaakt is , of blyft aanhouden ; en eindelyk in ale die gevallen, waar in men voor uit weet, dat de Ontfteeking niet opge-  van de ONTSTEEKING. ï? opgelost worden > maar tot verzweering overgaan zal. §. 50.. De Aderlating is geheel onnoodig, als de Ontfteeking en de koorts zacht , de zieke zwak of oud is , wanneer de naaste oorzaak der Ontfteekinge geheel kan weggenomen worden , enz. Daarentegen is dezelve ten uiterfte noodzaaklyk, wanneer de Onfteeking hevig , niet famengefteld , en met eene fterke koorts gepaard is; wanneer het aangedaane deel zeer gevoelig en aanzienlykis; wanneer de zieke jong, fterk en volbloedig is; wanneer de oorzaak der Ontfteekinge niet weggenomen en zeifs niet verzacht kan worden ; wanneer de Wondarts de verzweering geheel wil beletten; wanneer'er zich geduurende de Ontfteekings -koorts ontfteekirsgen in de ingewanden opdoen , enz. In deze gevallen is het zomtyds noodig de aderlating te herhalen. §. 51. Hoe vroeger de Aderlating in 't werk gefteld en hoe fchielyker het bloed by dezelvé ontlast worde, hoe meer voordeelig en aanmerklyk haare uitwerkingen zyn. Als dezelve herhaald wordt, moet dit, wanneer de omftandigheden het toelaten, kort voor de verheffing van de koorts gefchieden ; digt by de ontftoken plaats gedaan zynde is zy gewoonlyk van meer nut, dan op een afgelegen deel. Nogtharis moeten dergclyke plaatslyke aderlatingen genoegzaam fterk zyn en niet eerder verricht worden , alswanneer de volbloedigheid (indien de zieke volbloedig is,) door eene gewoone aderlating verminderd is , anders doen ze zeer dikwils veel nadeel. Men bedient zich daartoe gemeènlyk van koppingen met inkervingen, of van bloedzuigers. §. 52. Lauwe baden en ftovingen verflappen B ride  i8 I. HOOFDSTUK de vaste deelen , verminderen de krampachtige fpanningen en bewegingen, en verdunnenhec dikke ontftoken bloed. Het zelfde doen waterige, verkoelende . flymige lauwe dranken , die men den zieken niet te veel kan toedienen. Hier toe zyn de Hui, Karnemelk , Gerftenwater, Broodwater, een afkookfel van gedroogde Boomvruchten, van Havergort, Gras- en Scorfoneer-wortel, enz. voornaamlyk dienftig. De Plant-zuuren, en in 't byzonderde Azyn, doen in zuivere Ontfteekingen meer na- dan voordeel, en mogen niet onder de dranken gemengd worden. Zelfs Amandelmelk moet met omzichtigheid gebruikt wor. den. Eindelyk verdienen hier ook weekmakende, verzachtende, bevochtigende Darm-infpuitingen aangeprezen te worden, welke behal ven de zo even opgenoemde uitwerkingen, die zy met de dranken gemeen hebben, nog daarenboven het vermogen bezitten om de hartlyvigheid te beletten, die in Ontfteekingen altoos fchadelyk is. Men bereidt dezelve uit Kaasjeskruid (Malva,) Althaea-wortel , Lynzaad , Havergort, Kamillebloemen , weekmakende Oliën, enz. g. 53. Boven al vermindert het Opium de uitwerkingen der Ontfteekings - prikkel. Het verzacht de pyn, dat voornaamfte gevolg der Ontfteekinge , en hier door ook de oorzaak van de koorts en vermeerderde Ontfteeking; het matigt de hevige en ongeregelde werkingen der vaste deelen, de gemoeds-aandoeningen der zieke, en ftilt deOntfteekings-bewegingen zo fterk,dathet met recht de naam van het grootfte antiphlogistifche middel verdient. Deszelvs gebruik is by Ontfteekingen , welke door uiterlyke oorzaaken ontftaan, algemeen, en na het zuiveren der eerfte wegen, en het doen der noodige aderlatingen geheel  van de ONTSTEEKING. 19 heel veilig. Maar men moet zorg dragen om hetzelve in genoegzaame hoeveelheid te geven, dewyl het in kleine en afgebroken giften , niet alleen de uitwerkingen, welke men van hetzelve verwacht, niet verricht, maar zomwylen zelfs nadeelig is. Men moet ook geduurende des* zelvs^gebruik de buikontlasting door Klysteeren gaande houden. In den beginne doet hetzelve 't meeste voordeel, want als de vochten door de hevigheid der koorts verdikt en ontftoken zyn geworden, doet het zo veel dienst niet meer. Vooral moet het by uiterlyke beledigingen geduurende de twee eerfte dagen en wel terftond als dezelve zyn voorgevallen, na 't verrichten der aderlaiinge, om de gemoeds-aandoeningen des lyders te ftiüen , en tegen den avond, om hem rust te bezorgen, of zo dikwils a/s de pyn hevig .wordt, of 'er krampach ige toevallen zich opdoen, niet fpaarzaam toegediend worden. 54- Over het gebruik der Braak-en Purgeermiddelen tot zuivering der eerfte wegen hebben wy reeds te vooren gefproken. Nogthans dienen deze middelen in Ontfteekingen zeer dikwiis ook tot een ander einde. Braakmiddelen in zo kleine giften toegediend , dat zy alleen walging en geene braking verwekken , verminderen dé kramp der kleine vaten , welke in de Ontfteeking eene zeer groote rol fpeelt. In Ontfteekingen, welke door uiterlyke beledigingen ontftaan 4 worden zy met dit oogmerk zelden gebruikt; maar in die, welke door eenen inwendigen prikkel geboren worden , doen ze op deze wyze gegeven dikwiis ongemeen veel voordeel: te meer, daar •ze te gelyk de huid-vaten openen, de uitwaasfe» ming vermeerderen, en dus niet zelden den inwendigen Ontfteekings prikkel gedeeltelyk uitdry^ B * Ven*  20 I. HOOFDSTUK ven. Gewoonlyk maken ze ook te gelyk de noodige buikontlastingen. g. 55. De Buikzuiverende middelen verminderen door de ontlasting, die zy te wege brengen, de veelheid en beweging der vochten , als ook derzelver loop naar het ontftoken deel, terwyl ze dien naar de darmen vermeerderen. In het twede tydvak der ziekte , wanneer de vochten zeer verdikt en ontftoken zyn , doen zy minder voordeel, door de waterachtige vochten te ontlasten. In 't gemeen komen hier alleen de zachte en niet verhittende buikzuiverende middelen te pas, onder welke de voornaamste zyn Tamarinden, Manna, Glaubers-zout, Engelsch-zout, Sedlits-zout, enz. g. 56. Eindelyk moeten onder de antiphlogistifche hulpmiddelen , nog eenige Middelzouten, van welken de Salpeter en het Ammoniak-zout de beste zyn, en de Plant-Zeepen als Honig, Siroop , enz. geleld worden. Deze hebben een zeer fterk vermogen om het ontftoken bloed te verdurnen , en zyn daarom in alle gevallen , waar een hooger graad van ontfteekingaartige verdikking der vochten plaats heeft, van een algemeen nut. Het Ammoniak-zout en byzonder de Salpeter verzwakt het zenuwvermogen der vaste deelen, en vermindert hier door hunne fterke bewegingen. De laatfte houdt ook de ontlasting gaande , en verdient dus den voorrang, als de lyder hartlyvig is. Wil men echter deze middelen mee voordeel gebruiken , dan moet men dezelve ia geen geringe giften toedienen. g. 57. De Spaanfche Vlieg-pleisters zyn zeet prikkelende middelen, en daarom in Ontfteekingen , waar alle prikkeling nadeelig is, fchadelyk j voornaamlyk, wanneer de lyder fterk , vol-  van de ,ONTSTEEKING. 21 volbloedig, en zeer gevoelig is, de Ontfteeking hevig en met eene fterke koorts vergezeld gaat , en de darmen met onreinigheden gevuld zyn. Maar wanneer de zieke door aderlatingen en ontlastingen zeer verzwakt, de koorts grootendeels of geheel weggenomen is , en de plaatslyke Ontfteeking nog met eenige hevigheid blyft voortduuren, alsdan doen dezelve, door den prikkel af te leiden, en de uitwaasfeming niet zelden te vermeerderen, zeer veel dienst. Dit echter kan men alleen van groote pleisters verwachten, ' voornaamlyk als zy digt by'de ontftoken plaats worden aangelegd; daarentegen zyn de kleine byna altoos nadeelig. Voor 't overige is dit grootendeels alleen waar van Ontfteekingen , die uit inwendige oorzaaken ontftaan; want indien ze van uiterlyke oorzaaken voortfpruiten , komen Spaanfche Vlieg-pleisters zelden te ftade. §. 58. Behalven de aangeprezen middelen, kan de Wondarts ook van anderen gebruik maken , welke uitwendig op het ontftoken deel zelve gelegd worden. De Heelkundigen zyn het gansch niet eens omtrent de keuze en bepaalinge van deze middelen: eenige pryzen famentrekkende, prikkelende , zo genaamde oplosfende middelen aan; andere daarentegen weekmakende, verflappende, verzachtende. De eerfte ftellen, dat de Ontfteeking voornaamlyk door ophoping der vochten, en uitzetting der vaten ontftaat ; dat men dus, om de vochten te verdunnen, terug te dry ven, en hunnen toevloed tegen te gaan, de uitgezette vaten verfterken, en tot eene grootere famentrekking aanzetten moet ; dat weekmakende middelen de uitgezette en reeds verzwakte vaten nog meer verflappen en werkloos maken, en derhalven de ophoping, ftilftand en toevloed B 3 4eï  I. HOOFDSTUK der vochten, dat is, de Ontfteeking bevorderen en vermeerderen. g. 59. Die daarentegen, welke het gebruik van weekmakende en verzachtende middelen aanbevelen , zyn van mening, dat de naaste oorzaak der Ontfteekingen gemeenlyk eene prikkeling is, die in de gevoelige en prikkelbaare deelen op de ontftoken plpats eene fpanning, kramp, en hevige beweging verwekt, en daar door eenen fterkeren toevloed van vechten maakt ; dat weekmakende en verzachtende middelen de pyn , de krampachtige fpanning en beweging,en by gevolg ook den toevloed der vochten verminderen, terwyl prikkelende en famentrekkende middelen juist het tegendeel doen. §. 60. De Ondervinding leert, dat zowel de eerfte , als de laatfte middelen , in zommige gevallen dienstig, in anderen nadeeüg zyn. Dit is onder, tnsfehen zeker, dat in de meeste echte uiterlyke Ontfteekingen de Heelmeester veel meer zorg dragen moet, dat de prikkel, die de ongeregeldheid in den omloop van het bloed, en de fterke beweging der vochten in het ontftoken deel veroorzaakt , weggenomen of verminderd worde, dan dat'er tegen den aandrang der vochten een vermogen gebruikt worde, om dezelve terug te dryven. Weekmakende en verzachtende middelen gaan onmiddelykde oorzaak der Ontfteekinge te keer, de oplosfende alleen eene van haare uitwerkingen. De eerfte daarenboven vermeerderen niec alleen den toevloed en ophoping der vochten in 't geheel niet, maar verminderen dezelve veel meer op het jfterkfte, dewyl zy de werkingen des prikkels, die de vochten naar het ontftoken deel toe-. 4ryft, verzwakken, j, fr, 'Er is geen famentrekkend of oplosfend  van de ONTSTEEKING. 13 middel, 't welk zonder prikkeling werkt, en deze kan onmooglyk dienstig zyn in een deel, dat reeds en alleen door de prikkeling ongefteld is. Kwam het by Ontfteekingen voornaamlyk daar op aan , om de opgehoopte vochten terug re dry ven en te verdeelen, dan was een om het ontftoken deel ftyf aangelegde band , het vermogendfte middel tegen de Ontfteeking, en echter is het zeker, dat dezelve zeer fchadelyk is. Alle de inwendige middelen, welke de Ontfteeking tegengaan, verzachten, verflappen , en bevochtigen ; men kan dus hgt opmaken, dat uitwendige middelen van eenen tegengeftelden aart niet dienstig zyn konnen. §. 62. Evenwel zyn 'er gevallen, waarin famentrekkende middelen voordeelig , weekmakende fchadelyk zyn. Het is niet mooglyk op deze plaats, waar wy van de Ontfteekingen in 't gemeen handelen , alle die gevallen nauwkeurig te bepaalen ; wy zullen alleen eenige algemeene regels , die voor 't overige niet zonder uitzondering zyn, hier opgeven. §. 63. Ontfteekingen, welke uit zwakte der vaten, en eene van daar ontltaande ophoping en ftremming der vochten , haaren oorfprong hebben, moeten uitwendig met famentrekkende, verfterkende en verdunnende middelen behandeld worden. Tot deze behoren alle Ontfteekingen, die na kwetzingen , ftotingen, geweldige uitzettingen , enz. geboren worden. Die Ontfteekingen daarentegen, die alleen of voornaamlyk van eenen tegennatuurlyken prikkel ontftaan, vorderen verzachtende en verflappende middelefis» 64. Als het ontftoken deel zeer *pynlyk, gelpannen en droog is, en 'er zich ter zelve tyd veele krampachtige toevallen in het ganfche liB 4 chaara  f4 I. HOOFDSTUK chaam of byapndere deelen vertonen , dan komen, verzachtende en weekmakende middelen te ftade, terwyl oplosfende en verfterkende middelen dienstig zyn? als het ontftoken deel zeer gezwoK Jen , maar niet zeer pynlyk , en over 't geheel cok niet zeer gevoelig is. §. 65. Ontfteekingen, welke zonder verzwee-. ring niet genezen kennén worden , moeten van 't begin af met verzachtende middelen behandeld worden ; alle famentrekkende middelen zyn hier fchadelyk. Hoe vroeger de verzweering ontftaat, des te eerder eindigt ook de Ontfteeking. Alles, wat de ettering bevordert , verhaast het einde der Ontfteekinge, en dit doen weekmakende mid* delen; alles wan de verzweering tegengaat, vermeerdert en verlengt de-Ontfteeking, en dit doen de famentrekkende middelen. Tot deze nu behoren de bloedvinnen, de meeste kritifche Ontfteekingen, die, welke zich by geftoken wonden, voegen, enz. • g. 66. Zeer haastige, koortfige en hevige Ontfteekingen vorderen meerendeels verzachtende middelen ;• flepende en langdutirige in tegendeel ?eer dikwils verfterkende en famentrekkende» De eerfte. ontftaan meest door prikkeling , en gaan vergezeld met hevige bewegingen, welke verzacht moeten worden ; by de laatste daarentegen heerscht dikwils eene zwakte, zo niet ge* heel alleen, dan grootendeels, en zo niet terftoud ïn 't begin, dan veelal in 't vervolg. g. 67. Men mag op die ontftoken deelen, uit welke eenfcherp vocht zich ontlast, geene fameni trekkenmiddelen leggen ; deze veroorzaaken pyn , Beletten de uitvloeijing der ftoffe, en Vermeerderen de Ontfteeking. Slymige en ver$achsende middelen Ytrminderen de gevoeligheid  van de ONTS TEEK ING. 25 van het aangedaane deel, de fcherptevan het zich ontlastende vocht, de pyn en de Ontfteeking. De haastige vochtige Oog-ontfteeking kan tot een voorbeeld van dergelyke Ontfteekingen dienen. J, (58, Indien de Ontfteeking zeer hard en niet zeer pynlyi is, of wanneer de gelegenheid -gevende oorzaak dzr Ontfteekinge een ftilftand van lerdiktc vochten is, dan moet de Heelmeester 2ich wel wachten van geene famentrekkende middelen gebruik te maken. Deze vermeerderen den ftifftan . der vochten, en maken, dat de verftop, kan opgelost worden. In dit ggvsd ::vjeten verdunnende middelen gebruikt worden , onder welke 't Ammoniak-zout het voornaamfte is. §. <5p. In het kiezen der uitwendige midde* Jen, die de Ontfteeking tegengaan , moet men ook op de gefteldheid van het geheele lichaam en van 't aangedaane deel acht geven. Hoe meer gevoelig, droog en gefpannen dezelve zyn, hoe meer voordeel de weekmakende en verzachtende middelen doen, terwyl flappe, weeke, vochtige lichaamen of deelen meest verfterkende en prikkelende middelen vorderen. J. 70. Op het einde van alle Ontfteekingen moeten uitwendig verfterkende middelen gebruikt worden, om de zwakte weg te nemen, die in het ontftoken deel gemeenlyk overig blyft, en naar de. verfchillende deelen ook verfchillende ongemakken verwekt, dikwils de Ontfteeking langduurig maakt, of gelegenheid geeft tot nieuwe Ontfteekingen. §. 7^ De voornaamste verfterkende en oploslende -middelen zyn Wyn , Brandewyn ? Azyn, Kina, Aluin, Kamfer, Lood, hetSchietwater van 1 heden (aqua vuhwraria,) Duizentblad {Millefo* E 5 lium,y  i6 I. HOOFDSTUK Hum.) Wynruit (Ruta,) Alfem (/Jbfintkhm,) Citroen-kruid (MeliJJa.,) Kruis-munt (Ment ha,) Salie (Salvia,) bloemen van Kamille (Chamomil~ la,) Vlier (Sambucus,) Lavendel (Lavendula,) wortel van Zevenblad (Tormentilla,) Hertstonge (Bijlorta,) bast van Eiken (Quercus,) Granaten (Granatus,) enz. Deze middelen worden het best in eene vloeibaare gedaante als badingen, of ftovingen, ongewarmd gebruikt. In zommige lichaammen doen vochtige middelen altoos eene nadeelige werking; in deze moeten zy droog aangelegd worden, zo als by voorbeeld, in matrasjes. Eindelyk moet men wel in acht nemen, dat alle deze middelen, byzonder die, welke eene famentrekkende en terugdryvende kracht bezitten , niet eerder, dan na genoegzaame aderlatingen, mogen gebruikt worden. §. 72. Onder de pynftiilende, verzachtende, weekmakende middelen zyn het Kruim van brood, 't Lynzaad, de Maankoppen, dolle Kervel, Bilzenkruid (Hyofciamus,) bloemen van Vlier, Kaasjeskruid (Malva,) Heemstwortel (/llthaea.) Melk, zachte Oliën , enz. de voornaamste. Deze middelen worden 't best als een pap lauw aangelegd. §. 73. Door het gebruik van deze middelen wordt de Ontfteeking geheel opgelost, of verandert in eene flepende langduurigeOntfteeking, of gaat tot verzweering over. Heeft het eerfte plaats, dan verminderen alle toevallen langzaamerhand en verdwynen eindelyk geheel. Het is zeer dienstig, wanneer de Ontfteeking geheel verdwenen is, geduurende eenigen tyd uitwendig verfterkende middelen, by voorbeeld, Spiritus Matricalis, Serpilli, enz. aanteleggen, om de zwakheid , welke na de Ontfteeking gewoonlyk in ht t aan-  van de ETTERGEZWELLEN. 27 aangedaane deel overblyft, weg te nemen. Dikwils is ook het gebruik eener ftyf aangelegde band noodzaaklyk. In het twede geval doet gemeenlyk het inwendig gebruik der Kina, vooral wanneer de Ontfteeking , zo als dikwils gebeurt , op vaste tyden wederkeert, te gelyk met uitwendige verfterkende middelen, zeer veel voordeel. Van 't derde geval zal in het volgend Hoofdftuk gehandeld worden. 11. HOOFDSTUK. Van de Ettergezwellen. §. 74- Wanneer, niettegenftaande het gebruik der boven aangeprezen geneesmiddelen, de toevallen der ontfteekinge toenemen , wanneer de pyn kloppend, het gezwel zeer hard en in 'tmidden puntig wordt, dan is het waarfchvnlyk, dat 'er ettering te wachten zy. Dezelve kan zomtyrs aanftonds van den Heelmeester vooripeld worden, want'er zyn ontfteekingen, die doorhuaren eigen aart altoos tot Ettering overgaan. §, 75. Wanneer de zieke by herhaling eene grilling gevoelt; wanneer de koorts met alle de foevallen der ontfteekinge zonder eene fchynbaare oorzaak en zonder eenige kritifche ontlastingen vermindert; wanneer de kranke, in plaats van eene hevige fmert, eene zwaarte, grilling en doove pyn in het onftoken deel gewaar wordt; waaneer het verhevenste gedeelte des gezwels zacht en bleek wordt, en de Heelmeester aldaar de golving van een vocht voelt, dan is 'er reeds etter gemaakt.  28 II. HOOFDSTUK g. 76. De laatfte kentekenen van de tegen» woordigheid des etters hebben alleen plaats by verzweeringen, die in deelen, na aan de huid gelegen , voorvallen. Indien de etter in eene plaats gemaakt wordt, die niet naby de huid is, kan de Heelmeester alleen met waarfchynlykheid in het begin uit de fchielyke vermindering der toevallen , uit de herhaalde grillingen des lyders, uit het gevoel van zwaarte en koude befluiten, dat 'er etter gemaakt is. Doch in 't vervolg vertoonen zich veele andere toevallen, die geenen twyffel omtrent de verzweering meer overlaten; onder dezelve zyn voornaamlyk eenefluip-koorts met nacht-zweet en vermagering ; een waterzugtig gezwel,dat in het begin vaneenen kleinen omtrek en niet grooter is als de plaats, die tot etter overgaat , doch naderhand fchielyk en byna over het ganfche deel zich uitbreidt. Door de gewoonte leert men dikwils het fchommelen van etter, welke dieper gelegen is , voelen. g. 77. Men befpeurt geen etter zonder dat 'er eene plaatslyke ontfteeking voorgegaan zy. In gevallen , die het tegendeel fchynen te bewyzen , naamlyk dat 'er verzweering zonder voorgaande ontfteeking zoude zyn ontftaan, moet men wel onderzoeken, of het geen men voor etter.houdt, waarlyk etter zy ; en dit zo zynde, of het niet aan eene andere plaats na eenige ontfteeking voortgebragt en door verborgen wegen van daar afgevoerd zy ; dan of deze flof door de vaten in het bloed opgenomen, en naar die plaats, daar ze zich nu vertoont, gebracht zy; dan eindelyk, of eene voorgegaane ontfteeking, wegens ongevoeligheid van het deel, of om eene andere reden, rnisfchien niet opgemerkt, zy geworden. §. 78. Goede etter is geelachtig wit, middelmatig  van de ETTERGEZWELLEN. 29 matig dik, zonder reuk en fcherpte. Hoe meer dezelve hiervan afwykt, des te Hechter ishy , en wordt, wanneer hyzeer fcherp en dun is, dracht (fanies) genaamd. 5- 79. Zomtyds nemen andére foorten van vochten, en wel voornaamlyk de flym, de gedaante van eenen waaren etter aan, dat zeer moeielyk te onderfcheiden is, en dikwils dwalingen van zeer Hechte gevolgen veroorzaakt. Ondertusfchen kan men de waare etter van die flymige etterachtige vochten door de volgende tekenen onderfcheiden. De etter zinkt gemeenlyk in het water , daar de flym 'er- boven op dryft. De etter maakt het water geheel onklaar,en wit, de flym integendeel verdeelt zich in verfcheide draaden. De flym word fchielyker van het Vitriool-zuur opgelost, dan de etter. Hier by water gedaan zynde, fcheidt de etter zich af en zakt naar den grond, daar de flym dan weder de gedaante van draaden aanneemt. Eindelyk wordt de flym zo wel als de etter in het Alcali caiifiicum ontbonden, maar door het bydoen van water zondert zich de laatfte weder af, doch geenzins de eerfte. §. 80. Zeer verfchillende is de ftof, waar uit de etter bereid wordt; want uit verfcheide vaten en holligheden vloeijen de vochten naar het Ettergezwel toe, daar ze het hunne tot de menging des etters toebrengen. Uit de overmaat: van het een of ander vocht, fchynt een kwaade etter te ontftaan, die naamlyk te dik, te dun ' te olieachtig of te flymig zyn kan. Ja zelfs de vaste deelen brengen iets tot deze menging toe, gelyk blykt uit het afnemen derzelve op de plaats daar etter gemaakt wordt. Uitgeftorc bloed fchynt met in etter over te gaan. Nieuwe? Froe?  go It HOOFDSTUK proeven bewyzen , dat dezelve voornaamlyk uit de wei van het bloed bereid wordt. Het is zeer Waarfchynlyk, dat het ffcrembaare gedeelte des bloeds grootendeels den 'etter uitmaakt, dewyl het hier van by zwaare veretteringen beroofd is, dit blykt nog meer uit de zwaarte des etters, welke in het water zinkt. g. 8i. De etter wordt waarfchynlyk in den omtrek der verzweeringe bereid. Zommige nieuwe gelooven, dat de etter in de bloedvaten gemaakt , en van daar naar de Etterzak gevoerd wordt; voorts, dat de ftof, waar uit dezelve voortgebracht wordt, ontftoken , fchadelyke vochten zyn , en dat de toevallen, die men gewoonlyk aan eenen opgenomen etter toefchryft, veel eer moeten afgeleid worden van eenen terug gehouden en niet afgefcheiden etter : doch derzeiver gevoelen wordt door de volgende waarnemingen tegengefproken. Zonder eene plaatslyke ontfteeking wordt 'er geen etter in de ontfteekings-koortfen gemaakt. Niet alleen de menigte maar ook de hoedanigheid des etters hangt duidelyk van de ftaat des Ettergezwels af, en kan door plaatslyke middelen veranderd en verbeterd worden. Zommige deelen des lichaame hebben hunne eigen foort van etter. Dikwils is de etter goed , daar de vochten in het lichaam kwaad gefield zyn, en omgekeerd; dikwils worden door de ettering verdikte en verdroogde vochten, in den omvang van een Ettergezwel zich bevindende, opgelost en ontlast. Nooit is de verzweering in evenredigheid met de koorts, ja zelfs vindt men zomtyds in fterke etteringen in 't geheel geen koorts. §. 82. Dat voorts de etter uit fchadelyke vochten zou beftaan, waarvan de Natuur zich door ver-  van de ETTERGEZWELLEN. 31 verzweeringen ontlast, is geenzins waarfchynlyk, wanneer wy nagaan het oogmerk , dat de Natuur door den etter zoekt te bereiken, beftaande naamlyk in de zuivering en heeling der wonden en zxveeren. Het nut , dat de door kunst gemaakte zweeren te wege brengen om het bloed te reinigen, bewyst ook niets; want men moet wel in acht nemen , dat niet alleen waare etter, maar ook vochten van allerleie foort in het Ettergezwel famenvloeijen , die onmiddelyk, zonder voorheen eene verandering te hebben ondergaan , uit de vaten daar heen gevoerd, en dus van de waare etter wel onderfcheiden moeten worden. J. 83. Dat de toevallen , die aan den opgeflurpten etter worden toegefchreven, waarlyk van deze opflurping en niet van eene belette afzondering en uitftorting derzelve moeten afgeleid worden, blykt daaruit, dewyl de middelen, die de opflurping beletten, ook deze toevallen wegnemen. En dat etter wezenlyk opgenomen worde, is buiten allen twyfFel, daar wy dikwils zien, dat Etter-verzamelingen eensklaps geheel verdwynen. §. 84. Het werk des Heelmeesters by het behandelen van Ettergezwellen beftaat in drie dingen, naamlyk in de ettering te bevorderen, dat is , het Ettergezwel ryp te maken ; hetzelve ter rechter tyd te openen, en daarna te genezen. § 85. Zodra een Heelmeester ziet, dat de ettering niet meer verhoed kan worden, moet hy dezelve bevorderen, dat is, hy moet den etter zoeken te vermeerderen, en alle nog overig zynde verhardingen doen verdwynen en in etter veranderen. Het Ettergezwel is volkomen ryp, wanneer 'er m den omtrek van hetzelve geene ontftoken hardheid meer te voelen is. Echter lydt deze regel  32 II. HOOFDSTUK regel eenige uitzondering, wanneer het gezwel in een voornaam deel ontftaat, dat zeer ligt, door het ophouden des etters tot zyne volkomene rypheid, zoude konnen aangedaan worden. In die gevallen moet de Heelmeester zo veel mooglyk de menigte des etters zien te verminderen, en de verzweering, zo haast als doenlyk is, eindigen , door het Ettergezwel fchielyk te openen, en zulke in- en -uitwendige middelen te gebruiken, die de nog overig zynde ontftoken hardheid doen verdwynen. §. 86. In de meeste gevallen moet de Heelmeester , zo dra hy ziet, dat de verzweering niet meer tegengegaan kan worden, alle middelen, die de ontfteeking beletten, ter zyde ftellen; de>wyl ze nu niet meer baaten, den lyder verzwakken , en de ettering vertraagen en hinderen. Dit moet voornaamlyk in acht genomen worden, wanneer de ettering zo fterk is, dat ze de krachten des lyders ligt kan uitputten ; wanneer heiEttergezwel omringd is van veele , doch niet fterk ontftoken hardigheden. Ondertusfchen, indien by het begin van de ettering de ontfteeking in den omtrek des gezwels hevig is , de koorts en de fmert zeer fterk , de pols hard en vol, en de lyder onrustig en flaaploos is , dan zyn de middelen, die tegen de ontfteeking geprezen worden, en ook niet zelden de aderlating zelve, in plaats van nadeelig te zyn, ten hoogfte nuttig in de ettering te bevorderen; want de ondervinding leert, dat al te fterke ontfteeking , pyn en flaaploosheid den voortgang der etteringe zeer hinderlyk zyn. §. 87- Hoe bloedryker het zweerende deel, hoe fterker de lyder, en hoe heviger tot eenen bepaalden graad de .ontfteeking in den omtrek van  van de ETTERGEZWELLEN 5| van het gezwel is, des te fchielyker gefchiede ook de Ettering, en vvordt de overgebleven ontftoken verharding opgelost. Maar wanneer de kranke zeer zwak is , weinig of geen koorts heeft, wanneer de omtrek van het gezwel hard, doch niet zeer pynlyk of ontftoken is , dan integendeel gaat de Ettering zeer traag voort, en het gezwel komt zeer laat en dikwils in 't geheel niet tot zyne volkomen rypheid. In dit geval moet de Eitering bevorderd worden door verfterkende , geestryke en fpeeeryachtige fpyzen, dranken en geneesmiddelen, als Wyn , fterk Bier, Vieesch , Kina , enz. Ook dan zyn uiterlyk prikkelende middelen nuttig , waarvan in 't vervolg nieer zal gezegd worden. §. 88- De middelen, die uitwendig de Ëttermaking bevorderen, zyn of enkel weekmakende, of te gelyk prikkelende en verhittende. Tot de eerfte foort behoren voornaamlyk kruim van Brood, Lynzaïd, Vygen , Mel.'c, ongezoute Boter, Lyn-olie, en die van witte Ljlien^ Maïva * /Jlthaea, Parietaria , Verbajmm , enz. O.idcr de tweede foort zyn de voortreffe'ykfte Gummi ammoniacum, gal* hmum, gebraade Uyen, Knoflook, Zeep, Zuurdeeg , Saffraan. De eerfte foort van middelen moet als dan gebruikt worden, wanneer de hardheid in den omtrek van het gezwel zeer pynlyk en ontftoken, de lyder fterk en koortfig is. Maar is de kranke zwak , het gezwel weinig of niet ontftoken in zynen omvang , en gaat de Ettering langzaam voort, dan moeten de andere middelen aangewend worden. §. 89- Wil men van die middelen de gewenschte werking erlangen , dan moeten dezelve vochtig en warm aangelegd worden : gemeenlyk worden ze hierom in de gedaante van eene pap geC bruikt,  S4 II. HOOFDSÏU K bruikt, om dat ze dus het langst warm én vochtig blyven. Deze pap wordt onmiddelyk op de huid gelegd, en dan is ze werkzaamer; of tusfchen doeken, dat zindelyker is. Zo dra de pap koud of droog worde , moet dezelve vernieuwd worden. Zomtyds worden deze middelen ook als eene pleister op doeken gefmeerd. g. 90 Het Ettergezwel moet,zo dra het ryp is, geopend worden. Zelden mag de Heelmeester de opening van het gezwel aan de Natuur overlaten ; want 't gebeurt weinig , dat het op eene bekwaame plaats en ter rechter tyd , vooral wanneer het verre van de huid afligt, van zelfs doorbreekt. Zelden ook is die opening groot genoeg, en gemeenlyk laat ze een lelyk lidteken na. Dan alleen , wanneer het Ettergezwel zeer klein is, dicht onder de huid ligt, 'er geene wigtige deelen in de nabyheid zyn , en de lyder de hand des Heelmeesters vreest , kan de opening aan de Natuur overgeladen worden. Ook is het raadzaam by koude en langduurige klier-verzweeringen, die zeer hard in den omtrek zyn, te wachten, tot dat het gezwel van zelfs doorbreekt, of ten minfte de door kunst te maken opening lang uit te ftellen, om redenen , die naderhand zullen gezegd worden. g. 91. Zomtyds fchynt de etter, even als andere uitgeftorte vochten , zich te laten oplosfen. Immers heeft men gezien , dat geheele Etterverzamelingen fchielyk en geheel zyn verdwenen ; en het is buiten twyffel , dat de etter in het bloed kan opgenomen worden. Ten dien einde zyn 'er verfcheide middelen aangeprezen. Het voordeel der verzachtende middelen , om den uitgang des etters door de huid te bevorderen , is twyffelachtig, dewyl ze de Ettering ver-  van de ETTERGEZWELLEN. 3j vermeerderen en de huid doen barsten. Speceryacfrtige, geestryke en oplosfende middelen, om de kracht der opflurpende vaten te verfterken, fchynen by verzweeringen, die diep liggen, geene uitwerking te hebben. Veelligt kan men het meeste voordeel wachten van middelen , die' de vaten ledig maken, en daar door hun opflurpend vermogen vermeerderen , by voorbeeld , Purgeer-middelen, door kunst gemaakte Zweeren, enz. Doch in 't algemeen kan men weinig verwachten van deze wyze van genezen ^ eenige geheel byzondere gevailen uitgezonderd ; dikwiis mislukt dezelve, voornaamlyk als de etter diep ligt en in groote menigte is ; dikmaals moet men na lang te vergeefs aangewende moeite dan nog het gezwel openen; en indien dezelve gelukt, dan is ze van langen duur, en daarom te verwerpen in die gevallen , alwaar eene fchielyke ontlasting vereiicht wordt* § 92. Veel is 'er aan gelegen, dat de opening van het Ettergezwel ter regter tyd gefchiede. Immers wordt ze te lang uitgefteld, dan verteert en bederft de etter de naby gelegen deelen , en veroorzaakt naar derzelver verfcheidenheid veelerlei toevallen, ja zelfs den dood; dan ook wordt de etter in het bloed opgenomen, en maakt eene flepende tering-koorts , of gaat door verborgen wegen naar ver afgelegen en aanzienlyke deelen , en maakt alzo de genezing bezwaarlyk , ja zelfs onmooglyk. , §• 93- 0°k is het al te vroeg openen van een Ettergezwel niet van alle moeijelykheden en gevaaren vry. Hetzelve is altoos pynlyk, en brengt dikwils eene nieuwe ontfteeking te wege, waardoor de reeds begonnen ettering verhinderd, de oplosfing van de ontftoken verharding belet, en de C 2 gene-  36 II. HOOFDSTUK genezing vertraagd wordt. Dikwils vindt nen ook in 't geheel nog geen etter , of kwetst een wigtig deel in de nabyheid, als het gezwel op een tyd, dat de ettermaking nog weinig gevorderd is, geopend wordt. g. mag dit middel ook niet gebruiken, als'er eene verzweering te vreezen is. in de Belroos is h? tgoed de blaaren met eene naald te openen, en 'er mee eene fpons het vocht uit te drukken en af te droogen. Meelige poeders zyn in dit geval nadeelig. g. 194. Niet altoos kan de Heelmeester beletten , dat de Roos tot verzweering overgaat; dit hangt dikwils af van de lichaams-geftekheid des « lyders , en den byzonderen aart der Roos, ja ook niet zelden van de hoedanigheid der heerfchende volksziekte. In dit geval.doen, na genoegzaame ontlastingen, de Spiesglas-middelen inwendig , en de Lood-middelen uitwendig, het meeste voordeel.. Deze verzweering moet echter volgens F 2 haare  84 IV. HOOFDSTUK haare verfchillende omftandigheden op eene verfchillende wyze , en voorts volgens de algemeene regels, welke men in alle verzweeringen en etteringen moet in acht nemen , behandeld worden. §, 195. De hebbelyke Roos komt dikwils van gebreken der lever voort, en kan eindelyk gevaarlyk worden. Zomtyds echter is ze alleen aan eene plaatslyke oorzaak toe te fchryven ; ten minften men heeft dezelve zomwylen alleen door het uitwendig plaatslyk gebruik van koud water * geheel genezen. In het eerfte geval doen maatige en dikwils herhaalde lichaamsbewegingen, zachte buikzuiverende middelen, b. v. Crembr Tartari by herhaling gebruikt, zachte oplosfende middelen b. v. Tartdrus tariarifatus met honig, of ExtraSlmi Taraxaciy Grqminïs, Marrubii albi enz., fpyfen uit groenten, en eene zorgvuldige vermyding van alle hevige gemoeds - aandoeningen , niet zelden zeer veel dienst. 196". Wanneer de Roos inflaat en zich op een aanzienlyk deel plaatst, is de lyder in groot gevaar. Eene aderlating is alsdan meestal noodzaaklyk. Behalven deze kan men cp de plaats, welke voorheen de Roos innam, een Mostertpap, en op het thans aangedaane deel eëne Spaanfche Vliegpleister leggen, en den zieken weekmakende darm-infpuitingen , Salpeter, en, wanneer de koorts dit toelaat, Kamfer, een trekfel van Vlierbloemen , enz. toedienen. Niet zelden brengt een braakmiddel de Roos het zekerfte op haare voorige plaats terug. Zomtyds gaat door deze middelen dé Roos weder naar buiten, en, indien dit niet gebeurt, dan moet de ziekte, volgens de te vooren opgegeven regels, behandeld worden. g. 197. In de met rotting gepaarde Roos moet de  van de ROOS. S5 de Kina en 't Vitriool-zuur gebruikt worden, zo echter, dat men de zo dikwiis noodige zuivering der eerfte wegen niet nalate. De qntfteekingaartige Roos vordert, te gelyk met het gebruik der voorheen geprezen middelen, ook die, welke de ontfteeking tegengaan, naar dat derzelver toevallen meer of min hevig zyn. HET V. HOOFDSTUK. Van de Brandingen. K. 11 8. De naaste uitwerking der Brandingen is de ontfteeking met alle haare gevolgen. De hevigheid der ontfteekinge hangt van den graad van warmte des brandenden lichaams , van de iangduurigheid zyneraanrakinge, en van de gevoeligheid des verbranden deels, af. 'Er zyn zo veele graaden van Brandingen, als 'er graaden van ontfteekingen zyn, van den zachtften af tot den allerbevigften, die in ettering en verfterving overgaat, toe. Ondertusfchen kan men die allen zeer gevoeglyk in vier hoofdgraaden verdeden, k IOo. In den eerften en ligtften graad der Brandinge ontdekt men flegts eene ligte roodheid zonder de minfte zwelling. De lyder gevoelt op de aangedaane plaats eene hitte, en is. zonder koorts: de belediging beftaat hier alleen in eene zeer ligte ontfteekinge , die zeer fchielyk weder verdwynt In den tweeden graad voegt zich by de roodheid eene zwelling, de pya is hevig, en, als de omtrek van de Branding maar eenigzints aanmerklyk is, befpeurt men eene vry fterke koorts. Met een woord" de lyder heeft eene zwaare ontfteeking , maar die gemeenlyk kan opgelost worF 3 den.  V. HOOFDSTUK. den. Jn den derden graad vertooncn zich of terftond of allengskens blaaren , welke een doorfchynend of geel vocht bevatten. Op eenige plaatfen is de opperhuid afgefcheiden. De koorts is hevig, de pyn ondraaglyk. Zelden kan men in dit geval de verzweering beletten. In den vierden graad is de verbrande plaats geheel gevoelloos en verftorven, d. i. door het koud vuur aangedaan. Hetzelve ontftaat of terftond, terwyl de verbranding voorvalt, of 't is een gevolg van eene voorafgaande hevige ontfteeking. Deze verfterving is droog na eene drooge, en gemeenlyk vochtig na eene vochtige Branding. 200. Het gevaar hangt niet alleen van den graad der Brandinge, maar ook en wel meest van derzelver uitgebreidheid, af. Hierom kan eene Branding in den vierden graad, eenen zeer kleinen omtrek hebbende, van weinig belang zyn, terwyl eene andere in den eerften graad, maar van eene groote uitgeftrektheid zynde, zeer gevaarlyk wezen kan. Voorts komt het met opzicht tot het te duchten gevaar ook zeer veel aan op dc lichaams-gefteltheid des zieken, en de meer of min aangelegenheid en gevoeligheid van het verbrande deel. Vochtige Brandingen hebben meestal grooter uitgebreidheid dan drooge. ïn de vochtige vindt men gewoonlyk verfcheide graaden van Branding by een, dewyl 't warm zynde vocht zyne hitte onder het nitftorten verliest , en dus de eene plaats fterker verbrandt, dan de andere. § 2or. De geneeswyze der Brandingen is dezelfde, als die dei* ontfteekingen; immers de gevolgen der Brandingen zyn altoos waar en zuiver ontfteekingaartig. intusfehen moet men wel opmerken, dat'er zich by hevige Brandingen zeer dik-  van de BRANDINGEN. 87 dikwils onreinigheden der eerfte wegen voegen , die door de hevige gemoedsaandoening des zieken , of de fterke pynen, of door eene voorafgegaane gefteltheid, derwaarts gebrast kunnen worden , en het gebruik der braak- of purgeermiddelen vereisfchcn. Zomtyds neemt ook de koorts, als ze hevig is, den aart der heerfchende volksziekte aan, . g. 202. Als de Branding, vooral in den derden graad, van eene groote uitgeftrektheid, zeer pynlyk , en de lyder zee'r jong en gevoelig is, gebeurt het niet zelden, dat 'er zeer veele krampachtige toevallen zich vertonen , welke zomtyds gevaarlyker zyn dan die der ontfteekinge, ja dikwiis 'den dood veroorzaaken. Als dan moet men, met de ontfteeking-tegengaande middelen , de meest vermogende in- en uitwendige krampftillende middelen vereenigen. g. 203. Indeneerften graad der Brandingen zyn meestal uitwendige middelen genoegzaam, , Deze zyn tweederlei , of oplosfende en famentrekkende, of weekmakende en verlappende. De eerfte gaan onmiddelyk de ontfteeking te keer ; de laatfte verzachten voornaamlyk de pyn, en zyn dus vooral in die gevallen dlenftig , waar men van de groote gevoeligheid des lyders , of des ver- . branden deels , of van de hevigheid der pynen, kwaade gevolgen te duchten heeft. g. 204. De voornaamfte en door de ervaring beproefde middelen van de eerfte foort zyn, Brandewyn, theeden's Schietwater, 't Lood met deszelvs bereidingen , Azyn, Aluin, Vitriool, koud Water , enz. De befte onder de laatfte foort zyn Room, flymige Afkookfels, week; makende Pappen en Zalven en vooral Oliën, en, onder deze voornaarclyk de Lynoiie. GewoonF 4 lyk  88 V. HOOFDSTUK bk vermindert terftond , zodra deze middelen, aangelegd worden , de pyn , maar wordt meestal kort naderhand op nieuws weder hevig. Zo dikwils dit gebeurt, moeten deze middelen herhaald worden , tot dat de pyn eindelyk geheel weg blyft §. 205. Zelden heeft men in dit geval inwendige middelen noodig , of de Branding moet e.ne groote plaats innemen ; wanneer naamlyk niet alleen de hevige prikkeling , maar ook de door de ontfteeking der huid verhinderde doorwaasfeming, dikwils eene fterke koorts veroorzaaken, en in dit geval moeten dezelfde middelen, welke in den tweeden en derden graad dienftig zyn, gebruikt worden. §. 206. Jn den tweeden graad der Brandinge verdienen dezelfde uitwendige middelen, als in deneerften graad, aangeprezen te worden; echter zyn ze , wanneer de branding eenigzints aanmerkelyk is, zelden genoegzaam, en gewoonlyk moeten, naar de hevigheid der Brandinge, derkoortfe, en naar de gefteltheid des lyders, ook teffens inwendige algemeene ontfteeking-tegengaande middelen , als Aderlatingen , Buikzuiveringen, Salpeter en eene nauwkeurige Koortsdiëet , aangewend worden. §. 207. In den derden graad moet men vooral trachten te verhoeden, dat het verbrande deel van zyne cppeihuid, welke zich gewoonlyk affcheidt, niet ontbloot worde. Men moet de blaaren voorzichtig openen. Het gebrande deel is gemeenlyk v.o buiten gemeen gevoelig , vooral wanneer het van zyne opperhuid ontbloot is, dat alle oplosfende en famentrekkende middelen, de zachtfte zelfs niet uitgezonderd , ondraaglyke pynen, en hevige toevallen veroorzaaken. Zo lang desa groote  van de BRANDINGEN. gjjj groote gevoeligheid duurt, moet men Hechts da allerzachtfte middelen, waar onder de Lynolie het beste is, gebruiken. Zodra dezelve vermindert, kan men onder deze Olie zachte oploslende middelen , b. v. Lood- of Kalkwater , mengen ; en op 't laatst, als men wegens deze gevoeligheid des deels niets meer te vreezen heeft, enkel het Loodwater van gouxard (/Jqua Pegeto'-mineralis) gebruiken. Wanneer de ontvelde plaats zeer groot is, moet men wel acht geven, of ook het ruim gebruik van 't Lood eenige kwaade uitwerking op de darmen heeft. Als 't verbrande deel met de opperhuid bedekt is gebleven , dan kan men 'er terftond van 't begin af het Loodwater opleggen. §. 208. Men moet ook altoos in dezen graad van Brandinge van de in-en uitwendige ontfteekingwerende middelen, naar de grootte van het ongemak en de hevigheid der koortfe gefchikt, gebruik maken. Wanneer de ontvelling en de pyn zeer aanmerklyk zyn, zyn hier ook vooral krampftillende middelen noodzaaklyk. Door een behoorlyk gebruik van alle deze geneesmiddelen , kan men zelfs in dezen graad dikwils de verzweering voorkomen, vooral als de brand - blaaren klein zyn, niet op eens maar allengskens opkomen, en een helder doorfchynend vocht bevatten. Voor 't overige moet men wel zorg dragen, dat de ontvelde deelen elkander niet raken en aan een kleven konnen. g. 2,09. Inde vochtige Branding vindt men dikwerf verfchillende graaden by een, d. i. eenige plaatfen zyn ligt, andere hevig ontftoken; op zommige wordt de ontfteeking fchielyk, op andere langfaam opgelost, en op eenige gaat ze tot verzweering over. De verzweering zelve is zeer F S ver-  0 V. HOOFDSTUK. verfchillende. Zommige plaat fen, die van haare opperhuid ontbloot zyn , etteren flegts weinig en kort, blyven gelyk en effen, en bedekken zich na verloop van een paar dagen met eene nieuwe opperhuid, zonder dat er 't minfte lidteken overblyve. Deze moet de Heelmeester met eene Loodzalve verbinden. Op andere plaatfen ontftaan holligheden en waare verzweeringen, welke lang et» teren, en veelal zeer flegte lidtekenen nalaten. Deze moeten als ettergezwellen behandeld worden; vooral moet de Heelmeester de lelykheid der lidtekenen zo veel mooglyk trachten te verminderen. g. 210. In den vierden graad volgt 'er op de Branding eene verfterving, Deze ontftaat terftond by 't branden zelf, of eerst na eene voorafgegaane ontfteeking. Na drooge Brandingen is ze gemeenlyk droog, na vochtige meer of min vochtig. Haar omtrek is altoos meer of min ontftoken , en 'er worden uitwendig ook altoos en alleen verzach noegzaam. S- 35&  $j» IX. HOOFDSTUK g. 257. Dan alleen, wanneer de Heelmeester op deze wyze niet genoeg licht krygt, kan hy de Sonde gebruiken. De beste Sonden zyn die geene, die van het fynfte zilver gemaakt worden , dewyl ze glad zyn , niet roesten en zich buigen laten. De ftaale Sonden roesten ligt, en worden by gevolg oneffen, en maken dus eene prikkeling in de Wond. Daar de loop der Wonden niet altyd regt, maar dikwils krom en hoekig is, en dus met eene regte Sonde niet kunnen onderzocht worden , heeft men buigzaame Sonden, als van fchildpad , balyn, leder of wasch uitgevonden , die eehter de voordeelen niet hebben, dewelke zommige 'er aan toefchryven. Het gevoel des Heelmeesters door middel van eene zo zachte ftof is niet duidlyk genoeg; en men bedriegt zich in de meeste gevallen met te gelooven, dat die Sonden de kromming der Wonden van zelfs aannemen. Voorts moet eene goede Sonde glad en effen , zo dik als mooglyk , en aan de punt met een knopje voorzien zyn, opdat het de zyden der Wonde niet doorbooren , kwetzen, en bloedftorting of nieuwe wegen maken zoude kunnen. §. 258. Het gekwetste deel moet in die plaatzing, waarin het gewond is geworden, of indien dezelve onbekend is, in verfchillende plaatzingen onderzocht worden. Altoos moet de Sonde zeer voorzichtig en op zulk eene wyze worden ingebragt, dat ze noch pyn noch bloedvliet kan te wege brengen , of geheel andere openingen maken. Ten dien einde moet de Heelmeester dit werktuig zeer los vasthouden, opdat het wanneer 't ftuit, tusfchen de vingers terug zoude konnen Wyken, de plaats, waar tegen het aankomt, niet kwetzen, en den loop der Wonde ongehinderd vol-  van de WONDEN. 113 volger). Voor 't overige hoe korter de Heelmeester hetzelve vat, des te duidlyker kan hy 'er mede voelen. g. 259. Daar de Sonde , hoe behoedzaam ook ingebragt, altoos pyn, prikkeling, kneuzing en bloeding veroorzaakt, moet zich de Heelmeester van dit werktuig nooit, als by de uiterfte noodzaaklykheid bedienen, en het dan, als'tmooglyk is, zo gebruiken, dat. hy het naderhand niet meer noodig'hebbe, en eindelyk, indien't maar eenigzints gefchieden kan, zich in het onderzoek der Wonden liever van den vinger,dan van de Sonde bedienen, ja ten dien einde zelfs veel eer de opening der Wonde door eene fnede verwyden. De vinger is zacht , en prikkelt noch kneust de Wond niet, ook is het gevoel met den vinger vry duidlyker, dan met de Sonde. Voor 't overige is by gehouwen en gefneden Wonden, waarvan hier gefproken wordt, het gebruik van de Sonde of vinger zeer zelden noodzaaklyk. §. 260. Het gevaar by eene Wonde is yiererlei, en ontftaat van de bloedftorting, de ftuipachrige toevallen , de ontfteeking en de verettering. Het gevaar der blocdftortinge is 't grootst, en vereischt eene fchielyke hulp. De ftuipachtige toevallen ontftaan onmiddelyk van de prikkeling, lie door de Wonde veroorzaakt wordt, en zyn, naar dat de lyder of het gewonde deel gevoelig is, meer of min hevig. De gevaarlykfte toevallen van dien aart zyn de Regtftyvigheid (Tetanus) en de Mondklem. Voornaamlyk ziet men deze toevallen by Wonden van peezige deelen : wy zullen van dezelve , zo wel als van de BloedftorLing, in een byzonder Hoofdftuk fpreken. Van de Ontfteeking en de Verettering is reeds te vooren gehandeld. H 5- 261.  114 IX. HOOFDSTUK 5 16'. De genezing van eene Wond is volkomen , of onvolkomen. In het laatfte geval worden wel de van een gefcheiden deelen weder vereenigd , maar de werking van het gewonde deel wordt niet herfteld. In het eerfte geval gefchiedt dit beide. Wonden zonder verlies van zelfftandigheid worden ligter en fcliielyker geheeld, dan die met verlies van zelfftandigheid. By de eerfte komt het alleen aan op de vereeniging van de gefcheiden deelen, doch by de laatfte moet ook het verlies van zelfftandigheid vergoed worden, dat echter in alle gevallen niet mooglyk is. §. 262. Wanneer alle omftandigheden gelyk zyn, zyn de gefneden Wonden minder gevaarlyk en ligter te'genezen', dan de gehouwen , en deze ligter dan de geftoken Wolfden, die weder ligter te helen zyn,dan de gefchoten Wonden. Voor'toverige hangt het gevaar en de moeilykheid der genezinge af van den aart des gewonden deels, van den ouderdom en de lichaams-gefteltheid des lyders , »van de hoedanigheid der lucht, waarin de lyder zich bevindt, van de famenftelling der Wonde enz. Van de doodlykheid der Wonden wordt in de gerechtlyke Geneeskunde gehandeld. g. 263. Deelen, welke grootendeels afgefneden of afgehouwen enz., en nog maar weinig met de anderen vereenigd zyn, kunnen niet zelden weder geheeld worden, ja 'er zyn waarnemingen , voorbeelden uit het piantenryk, en proeven met dieren, die 't niet onwaarfchynlyk maken,dat ook geheel afgefcheiden deelen zomwylen weder konnen vereenigd worden. §. 264. De genezing der Wonden gefchiedt op tweederleie wyze ; door eene fchielyke vereeni- ging,  van de WONDEN. 115 ging , of door verettering. In het volgend Hoofdftuk zuilen wy toonen, welke Wonden op de eerfte, en welke op de tweede wyze,konnenen moeten geheeld worden. De meeste niet famcngeftelde gehouwen en gefneden Wonden kunnen door eene fchielyke vereeniging genezen worden, eenige byzondere gevallen , waarin de verzweering noodzaaklyk is , uitgezonderd. Wy zuilen hier alleen de manier en wyze, om gehouwen en gefneden Wonden door ettering te genezen, aantoonen. Eene wond, die op deze wyze geheeld worde, doorloopt tweederlei tydperK , dat der ontfteekinge en der verzweennge. De Natuur verricht de genezing alleen ; de Heelmeester heeft niets anders te doen, ais de toevallige beletfelen der helinge voor te komen en weg te nemen, en de ontfteking en verzweering te maatigen: dit nu moet volgens de algemeene regels , welke reeds in 't Hoofdftuk van de Ontfteeking en het Ettergezwel zyn opgegeven , gefchieden. Wy zullen dus alleen nog eenige byzondere regels, die hunne betrekking tot de ontfteeking en verzweering in geval van verwonding hebben, hier aan wy zen. f r K 265 Wanneer 'er door eenen houw or inede êene eenvoudige vry groote en diepe Wond gemaakt is geworden, ziet men op t eerfte oogenbiik niet anders ais eene fpleet, -die niet breeder is als het werktuig , dat ze veroorzaakt heer e. Maar weldra verkorten zich de van een gefneden vezelen door haar natuurlyk en levend vermogen, de randen der Wonde verwyden zich van elkander en de Wond neemt meer en meer in breedte toe Hoe fterker het lichaam en hoe ipieracntiger het gewonde deel is, des te meer wyken de randen der Wonde van een. Deze vaneenwy H 2 kinS  n6 JX. HOOFDSTUK Icing der randen blyft voortduuren tot de ontfteekinge toe, en houdt niet op, voordat deze op het hevigfte is. 266. Zodra de verwonding gefchied is, begint het bloed uit de doorgefneden vaten te vloeien , in eene grootere of kleinere hoeveelheid , naar de verfchillende grootte der gekwetfte vaten. In 't begin is de bloedftorting 't hevigst, maar, als 'er geene zeer groote vaten doorgefneden zyn, vermindert ze allengskens, en 't bloed wordt dunner en waterachtiger , totdat het op 't laatst geheel wegblyft en 'er niets als een helder waterig vocht in de Wond befpeurd wordt. Dit vocht vermindert ook allengskens , en de Wond wordt meer en meer droog tot aan de ontfteeking toe, en is, als deze 't hevigst is, 't droogfle. g. 267. Gemeenlyk vertoont 'er zich reeds den eerften avond een aanval van koorts, verzeld van pyn en ontfteeking in de Wond. Den tweeden avond is de koorts heviger en de ontfteeking neemt intusfchen toe; den derden , zomwylen den vierden dag, is ze het hevigst, en alsdan wordt ook de ontfteeking het fterkst. Daarna neemt de ontfteeking af, de Wond wordt vochtig en 'er ontftaat ettering. Naar maate de ontfteeking vermindert, vermeerdert de ettering en is het fterkst, als de eerfte geheel verdwenen is. Alsdan begint de Wond kleiner te worden, en de verzweering rleemt af. Deze verkleining der Wonde hangt af van het invallen der lippen en derzelver omvang, van 't aangroeien van jong vleesch, en van de verlenging der huid. Als de geheele holte der Wond met vleesch is opgevuld , verdwynt de etter, en de plaats wordt.met een lidteken bedekt. : . , g. 268. Geduurende het eerfte tydvak beftaat het  van de WONDEN. 117 het voornaamfte werk des Heelmeesters daarin, dat hy alle toevallige prikkeling afwere, de prikkeling , welke door de Wond ontftaat, zo veel mooglyk, vermindere, en derzelver gevolgen voorkome, of maatige. Op deze wyze kan hy 't zekerst die gevaaren , die uit de ontfteeking kunnen voortfpruiten , verhoeden. Hierom moet hy de bloedftorting , als 'er geen gevaar by is , niet te fchielyk tegengaan; dewyl ze zeer veel toebrengt tot vermindering van de aanftaande ontfteeking, en dikwils na eenen korten tyd van zelfs ophoudt. Derhalven beneemt zich de Wondarts dikwils de noodzaaklykheid van naderhand ader te laten en bloedftempende middelen , die meestal prikkeling veroorzaaken , de Wond vergrooten en de ontfteeking vermeerderen , aan te leggen. Dan alleen, wanneer hy te vooren ziet, dat ze van zelfs niet op zal houden, of wanneer ze te lang duurt, moet hy dezelve tegengaan ; en dit moet door middelen, welke de minst moogiyke prikkeling in de Wond maken , gefchiederi. §. 269. Zodra de bloeding ophoudt, moet de Wond met wieken, die met eene ettermakende zalf beftreken zyn, zacht opgevuld worden. Deze wieken moeten zo groot zyn, dat een alleen ,zo 't mooglyk is, de ganfche oppervlakte der Wonde bedekt; want, zo ze kleiner zyn, moeten ze op malkander gelegd worden , en maken dus eene ongelyke drukking op de Wond. Droog plukfel is ruw en verwekt prikkeling in de Wond ; daarom moeten de wieken met eene dragtmakende zalf befmeerd worden, welke te gelyk de openingen der doorgefneden vaten ontfpant, open houdt, eene geduurige maatige uitvloeijing des etters verwekt, de ophooping en verdikking der vochten H 3 in  IX. HOOFDSTUK. in den omtrek der Wonde vermindert, de verzweering bevordert, en by gevolg de ontfteeking tegengaat en korter doet duuren. Niets is fchadelyker; dan op eene verfche Wond gtestryke en famentrekkende middelen te leggen, dewyl deze prikkeling in de Wond maken ,"de openingen der gekwetfte vaten doen fluiten, de uitvloeijing beletten , de ophooping en verdikking der vochten in den omvang der Wonde bevorderen, de verzweering beletten, en by gevolg de ontfteeking vermeerderen en langduuriger maken. §. 27c. Het is ook zeer fchadelyk, als dc Wond vol plukfel geflopt, en daardoor gedrukt, uirgezet, geprikkeld en ontftoken wordt. Voor 't overige bedekt men de Wond met eene pleister of kompres, die met een windfel vastgemaakt wordt. De pleister dient hier alleen om de Wond te bedekken, en is dus hoe eenvoudiger, hoe beter. Dezelve moet mét te groot zyn, veel min het gewonde deel geheel bedekken, dewyl ze niet rekken kan , en dus het deel, als het ontdoken is en opzwelt, noodwendig drukken en knellen moet. Om dezelfde reden moet het windfel niet te vast aangelegd, en, wanneer 'er ontfteeking en zwelling by komt , geheel nagelaten worden. §. 277. Zodra het verband aangelegd is, moet het dcc! zo geplaatst worden, dat de Wond het minst uitgerekt en de lippen niet van elkander gei rok ken worden. Ook is het raadzaam, om de ophooping der vochten te verminderen, hetzelve een weinig hoog te leggen. In het eerfte tydperk , wanneer 't oogmerk des Heelmeesters is de ettering te bevorderen, moet'het deel wel gedekt en warm gebonden words»; in het tweede tydperk, ais de ettering reeds begonnen is, is een te  San de WONDEN. 119 te warm verband fchadelyk, dewyl het de verzweering zonder noodzaak en tot nadeel des lyders vermeerdert. De beweging van 't gewonde deel maakt prikkeling en pyn, en moet daarom zorgvuldig vermyd worden. L 272. Voorts moet de Heelmeester, geduurende dit tydperk, alle die middelen, waardoor eiftie naby zynde of reeds ontftaane hevige ontfteeking verminderd kan worden , naar de verfchillende omftandighceden, op zulk eene wyze aanwenden, als in 't Hoofdftuk van de Ontfteeking is geleerd geworden. Evenwel moet hy altoos daarop letten , dat het oogmerk niet is de ontfteeking geheel te beletten, maar dezelve alleen te maatigen, en dat de ontfteeking niet opgelost worden , maar tot verzweering overgaan moet, dat by gevolg de beste middelen, om de ontfteeking te verkorten , ettermakende middelen zyn , dat de zieke tot de ettering krachten noodig heeft, en daarom,als 'er eene fterke ettering te wachten is , niet buiten noodzaak door aderlatingen en ontlastingen verzwakt moet worden. §. 273. Zodra- de verzweering begint , verminderde ontfteeking en de koorts, die dezelve vergezelt, en zo als de ontfteeking verdwynt, zo verdwynt ook de koorts. Wanneer dezeive blyft aanhouden, hangt ze van eene andere oorzaak af, die van de lichaams-gefteltheid des lyders, van de heerfchende volksziekte (Z. g. 19. e. v.) enz. ontftaat, en haare byzondere genees wyze vordert. De etterende Wond moet als een ettergezwel behandeld worden. Wy zuilen derhal ven hier alleen nog eenige weinige byzondere regels betreffende de heling der Wonden opgeven. II 4 g 274.  i2o IX. HOOFDSTUK. 5 274. Alle etterende Wonden moeten zacht, fchielyk en niet dikwils verbonden worden. Alle prikkeling belet de ettering en maakt eene nieuwe ontfteeking in de Wond. Derhalven moet zich dc Heelmeester hiertoe van geene uitwendige prikkelende middelen, buiten hooge noodzaaklykheid, bedienen , den etter niet afveegtn , de Wond niet met plukfel opvullen , 't verband niet te ftyf aanleggen, enz. Het te langzaam verbinden maakt, dat de kwaade uitwerkingen van de koude en onzuivere lucht op de Wond langer duuren. Hoe grooter de wieken zyn en hoe eenvoudiger 't verband is, des te ichielyker kan het afgenomen en aangelegd worden. In eene niet famengeftelde etterende gefneden Wond moet de Heelmeester niet anders het verband vernieuwen, als om den etter te ontlasten. Wanneer 't verband dun en enkel is , kan het dunnere gedeelte des etters door hetzelve heen dringen , terwyl 't dikfte in de Wond blyft, dat geen nadeel doet. Derhalven moet 't verband dan alleen vernieuwd worden, als 'er een kwaade reuk bykomt. ]n 't byzonder moet de Heelmeester in 't begin der ettering, als de Wond nog rondom ontftoken is, en op 't laatst, als de Wond begint te genezen , niet dan zeldzaam verbinden. Het eerfte' verband mag voor den vyfden dag niet afgenomen worden , tenzy byzondere omftandigheden vereisfehen, dat dit eerder gefchiede. §. 275. Van 't begin der verettering af moet de Wond met droog plukfel verbonden worden; dit kan geene prikkeling in de Wond maken, dewyl haare oppervlakte met etter bedekt is. Ettermakende zalven en alle verflappende middelen zyn , zodra de ettering begonnen is , onnoodig cn fchadelyk; dtwyl ze de ettering buiten nood zaak  van de WONDEN. 121 zaak vermeerderen, de Wond verflappen en onzuiver maken. g. 276. De genezing der Wonden gefchiedt door het invallen van haaren omtrek en randen , door den aanwas van jong vieesch , en het verlengen der huid. Daar nu door de ettering het vet in 't celwyze weeffel, rondom de Wond verteerd wordt , vallen de randen en de omtrek der Wonde in , en haare holte vermindert ; maar dat., gelyk eenige Nieuwere gefield hebben, door dit invallen geheel alleen de genezing der Wonden zou gefchieden, en da: 'er geen jong vleesch in de Wond zou uitfpruiten, is niet waarfchynlyk ; dewyl Wonden met verlies van zelfftandigheid , of ook beenwonden , door het invallen der randen alleen, onmooglyk kunnen gefloten worden; dewyl men dikwils ziet , dat de Natuur geheele deelen weder herltelt, en nieuwe zelfftandigheden voortbrengt; en eindelyk , dewyl men zich van de tegenwoordigheid van een waarlyk nieuw voortgebragt vleesch in Wonden, dikwils zonder eenige tegenfpraak , door 't gezicht kan overtuigen. g. 277. Het jong vleesch komt uit de binnenfte oppervlakte der Wonden in de gedaante van kleine heuveltjes voort. Het is altoos van eenerleï aart, 't zy hetzelve uit fpieren, 't celwyze weeffel , beenen , of peefen voortkome. Wanneer het gelyk aangroeit, maatig vast en gevoelig is, dan is het naar behoren gefteld, en de Heelmeester heeft dan niets anders te doen , als de Wonden niet dikwils , fchielyk en droog te verbinden. Ondertusfchen kan hy de aanvulling der Wonde zeer verhaasten, wanneer hy door eene bekwaame plaatzing de vaneenwyking der randen , en by gevolg de holligheid van de Wond verminli 5 den.  122 IX. HOOFDSTUK dert. Zomwylen groeit het zeer langzaam aan, fchoon t anders goed gefield is. Dit Is 't geval waarin t uitwendig gebruik van natuuriyke en doorkomt gemaakte balfems, die den aanwas van t jong vleesch bevorderen, plaats vindt Echter moet men altoos nauwkeurig onderzoeken of niet eenig in-of uitwendig gebrek'oorzaak van dezen vertraagden aanwas zy. Is de lyder zeer verzwakt, dan moet hy ■ door geneesmiddelen en voedzaame fpyfen veriterkt worden §. 278. Zomwylen heeft dit jonge vleesch eene kwaade hoedanigheid; 't is naamlyk flap , wit geelachtig, flymig, gevoelloos, en dan móet het door t uitwendig gebruik van Myrrhe Aloë Zeep en wanneer deze niet voldoende zvn' door den gebranden Aluin, den rooden Praecipi! taat, Aqua Phagadaenica , Ung: Aegypxiacum , ia door de Lapis Ifernalis , weggenomen worden. Ook in dit geval moet de Heelmeester altoos te gelyk en voornaamlyk op de oorzaaken dezer kwaade gefteltheid der Wonde acht geven en dezelve wegnemen. De gewoonfte zyn, kwaadsappigheid, een kwaade eetregel, onzuiverheden m de eerfte wegen, 't misbruik van verflappende zalven een verborgen gebrek in de beenen onder de Wond gelegen. Als de Wond zeer onrein is noemt men het eene Zweer, waarvan ineen byzonder Hoofdftuk zal gehandeld worden 5 279. Zomtyds groeit het jong vleêsch te fchielyk en te fterk voort, verheft zich boven de huid , en belet de vorming van 't lidteken Als dan^ wordt het .wild vleesch genaamd. GemeenlyK is het te gelyk flap en bloedt Jigt. Het ontftaat vooral in volfappige lichaamen, in Wonden van zeer weeke deelen en by eenen vochtigen vo»dzaamen eetregel. In 't byzonder is 't zeer' dikwils  van de WONDEN. 1:3 wils 't gevolg van 't misbruik van verflappende zalven , en een te warm verband. In gevallen, waar men reden heeft dit te vreezen , kan men het. door een droog en ftyf verband, 't zekerst voorkomen. Wanneer het reeds ontftaan is, dan moet men her aanftonds door eene maatige drukking en 't gebruik van famentrekkende en verfterkende middelen b, v. Aluin, Lap» Calaminaris, de Kina, Tinktuur van Myrrhe enz., wegnemen. Wanneer het reeds fterk is aangegroeid, en deze middelen niet genoegzaam zyn , moet het met den gebranden Aluin en rooden Praecipitaat, of met de Lapis infernalis, of ook wel met de fchaar weggenomen worden. Wanneer niettegenftaande dit alles , 't wild- vleesch telkens weder aanwast , is de oorzaak dikwils in een plaatslyk ongemak , of ook wel in eene kwaade gefteltheid der vochten gelegen. g. 280. Naar maate de Wond gevuld wordt, verlengt zich ook de huid , en bedekt eindelyk dezelve of geheel, of gedeeltelyk, waarna op de niet bedekte plaats het lidteken zich vertoont. In 't eerfte geval ontftaat 'er byna geen , in |t tweede eén klein, en in 't derde een groot lidteken. Door 't gebruik van eene hechtpleister en eene gefchikte plaatzing, kan de verlenging der huid zeer bevorderd en by gevolg 't lidteken zeer. verkleind worden. ' Zomtyds verlengt zich de huid langzaam of in 't geheel niet, en haar rand is hard , plat en droog, of bleek en flap.^ In dit geval moet men den rand der huid een weinig met den Lapis infernalis beftryken, waardoor't leven in de huid opgewekt en haar aanwas bevorderd wordt. g. 281. Op de plaats, die van de huid ontbloot blyft, vertoont zich het lidteken, dat een hard, witach-  124 IX. HOOFDSTUK witachtig , glimmend , niet doorwaasfemend bekleedfel is. Het heeft eerst de gedaante van Jleine witte flippen, die zich allengskens uitbreiden en vereenigen : 't is geheel en alleen een voortDrengfel der Natuur, zonder dat de Heelmeester 'er iets aan toebrengen kan. Dan alleen wanneer de nog niet bedekte plaats te lang en tè veel vochtig blyft, waardoor de vorming van 't lidteken belet wordt, kan de Heelmeester door opdroogende middelen , die het uitvloeien der ftoffc tegengaan b v. Tulia, Lapis Calaminaris, Brandewyn , Loodmiddelen , Kalkwater , eenen droogen eetregel, zachte Buikzuiveringen enz dezelve bevorderen De misvormigheid van 't' lidteken belet de Heelmeester, zo veel als in elk geval mooglyk is, door die middelen, welke de verlenging der huid bevorderen, en de Wond behoorlyk met jong vkesch doen opvullen. ' In 't begin is 't lidteken gemeenlyk teder en dun en fcheurt ligt weder op ; derhalven moet men hetzelve, vooral wanneer 't groot is, om alle wryvmg te beletten , eenigen tyd bedekt houden, en, om het harder en vaster te maken met geestryke middelen , als met Brandewyn 'wasfchen. • '. g. 282. De eetregel moet naar de verfchillende tydperken , waarin de Wond zich bevindt verfchillen; geduurende de ontfteeking moet dezelve ontfteeking-werend , en geduurende de ettering voedzaam en ligt te verteren zyn. Zomwylen moet dezelve naar de verfchillende gefteltheid des etters gefchikt worden , dus moeten b. v., ais de etter rottig en ftinkend is , bederf-werende en als hy waterig en dun is , drooge fpyfen, enz 'gebruikt worden. Daarenboven moet men altoos op de gewoonte en levenswyze des lyders acht geven,  van de WONDEN. 125 geven. Eene zuivere en frisfche lucht is in alle de tydperken voordeelig en noodzaaklyk. §. 283. Niet famengeftelde geftoken Wonden moeten, wanneer ze etteren, in 't gemeen als de gefneden Wonden behandeld worden. In de vlies- en peesachtige deelen verwekken ze dik wils hevige toevallen, waarvan wy in een byzonder Hoofdftuk zullen fpreken. Vooral is het in deze Wonden noodzaaklyk den etter eenen vrijen uitgang te verfchaffen. Wanneer haar bodem niet ver van de huid af ligt, is 't dikwils raadzaam dezelve door eene tegenopening te openen. Wanneer de Wond niet zeer diep is , is 't zomtyds genoeg haare opening te verwyden. Als ze digt onder de huid loopt, moet dikwils haare geheele lengte opengefneden worden. Echter hangen alle deze bewerkingen altoos van den byzonderen Haat der Wonde en des gewonde deels af, en kunnen daarom nauwkeuriger by de behandeling van de Wonden in ieder byzonder deel, bepaald worden. De gewoonte van door geftoken Wonden, die twee openingen hebben, een lint te halen , fchynt vruchtloos en fchadelyk. Hetzelve prikkelt de Wond en belet de ontlasting des etters en de genezing; en de zajf, met welke het beftreken wordt, is, zo ais wy reeds te vooren gezegd hebben, ook nadeelig. Voor 't overige kan men ook die Wonden zeer dikwils zonder verettering genezen, zo als in 't volgend Hoofdftuk zal geleerd worden. X. HOOFD-  m X. H O O f D S T ü K v a n e é x. hoofdstuk. 7« de ■ middelen, $ë tot de fchielyke Vefeeni.ging der Wonden gefchikt zyn. J. 284. Beha!ven de tot hiertoe befchreven geneeswyze , is 'er nog eene andere, waar door de van een gefneden deelen zonder verettering Vereenigd worden; men noemt ze de Methude der fchielyke ysreeniging. Deze heeft veele voordeelen boven die, van welke wy zo even gehandeld hebben; want ze brengt de genezing binnen weinige dagen ten einde, heeft geen van die gevaaren of moeilykheden , die men zo dikwils ' by de verettering waarneemt, en maakt nooit een misvormig lidteken. Ook hier doet de Natuur het Voornaamfte, daar ze dé doorgefneden deelen onmiddeiyk vereenigt: hier nu "heeft de Heelmeester niets anders te doen, dan de randen der Wonde op zulk eene wyze aan elkander te brengen en te houden, dat ze zich in alle punten aanraken, en zorgvuldig de ontfteeking tegen te gaan. welke door haare hevigheid ettering maakt, en de fchielyke vereeniging belet. Het laatfte gefehierit door 't gebruik der o^.tfteeking-werende middelen, het eerfte door eene gefchikte plaatzing van het deel, door een verband, eene hechtpleister ca de bloedige hechtingen. §. 285. Echter vindt deze geneeswyze in alle Wonden geen plaats. Ze kan alleen by eenvoudige gehouwen , gefneden en geftoken Wonden, by welke geen ander gebrek , ais de vaneen fcheiding der deelen, en geene andere genezingsaanwyziuge , als de wedervereeniging derzelve gevon-  VEREENIGING der WONDEN. 127 gevonden wordt, in 't werk gefield worden. De gekneusde Wonden konnen , om de te vooren (§• H9') bygebragte redenen, niet zonder ettering genezen worden. Wanneer echter de kneuzing gering en alle overige omftandigheden gunftig zyn, kan men zich nog zomtyds van de fchielyke vereeniging bedienen. Niet zelden ook fchynen Wonden zuiver en eenvoudig te zyn, die het waarlyk niet zyn. Zodanige zyn de gefneden Wonden, die met geene zeer fcherpe werktuigen toegebragt zyn; de gehouwen Wonden, en die, welke door glas gemaakt zyn. In alle deze heeft een zekere trap van kneuzinge plaats, die niet zelden alle pogingen tot de wedervereeniging verydelt en ettering verwekt. Zelfs de allereenvoudigfte gefneden Wonden gaan tot verzweering over, indien de zieke kwaadzappig is. §. 286. Men begryptligt, dat, daar het oog-, merk des Heelmeesters is, om door deze geneeswyze de ontfteeking en ettering voor te komen, dezelve geen plaats meer kan vinden, wanneer 'er reeds ontfteeking en ettering ontftaan is, eh dus alieen by verfche Wonden in 't werk gefield worden kan. Jntusfchen kan men zich , zo als wy reeds te vooren gezegd hebben, ook by etterende Wonden, en die, welke reeds byna geheeld zyn, van eenige middelen der vereeniging met groot ' voordeel bedienen; b. v. door het gebruik van eene hechtpleister de verlenging der huid bevorderen , door het vereenigend verband en eene gefchikte plaatzing de lippen der Wonde aan een brengen, haare hoite verminderen , en daardoor haare opvulling en genezing verhaasten. §. 287. Wonden , welke vreemde lichaamen bevatten, mogen niet aan een gehecht worden. Dit zelfde moet men ook by vergiftigde Wonden in acht  128 X. HOOFDSTUK va'n de acht nemen ; dewyl de ondervinding leert, dat zeer dikwils door de ettering het daarin bevat gift ontlast, en zyne kwaade uitwerkfels voorgekomen worden. Om dezelfde reden kan men de Wonden, in welke een vat gebonden is, niet vereenigen. In dit geval is het echter niet zelden mooglyk en raadzaam, om het grootfte gedeelte der Wonde te hechten, en dit alleen open te houden, waarin de draad gevonden wordt. §. 288. Men kan alleen zodanige Wonden aan een hechten, welker lippen men gemaklyk en zonder groot geweld te gebruiken , by elkander brengen kan. In de tegenovergeftelde gevallen, die meestal by Wonden met verlies van zelfftan • digheid voorkomen , zyn de zachtere middelen tot vereeniging niet genoegzaam, cn de fterkere, de bloedige hechting, verwekt prikkeling, fpanning , ontfteeking en fcheuring in de lippen der Wonde. Evenwel volgt hier niet uit , dat de fchielyke vereeniging nooit in Wonden met verlies van zelfftandigheid gebruikt kan worden; dit hangt af van de rekbaarheid der lippen , van de gunftige plaatzing en gedaante des gewonden deels, van de grootte van 't verlies, enz. §. 289. Men dwaalt met te geloven dat een ontbloot been altoos terftond verfterft en naderhand affchiifert , en dat men dus de Wonden, door welke een been ontbloot is geworden, niet hechten mag; dit gebeurt wel zomwylen, maar in verre na niet altoos, en dikwils zelfs niet, wanneer het reeds zeer lang ontbloot geweest is. Alles komt hier op de gefteltheid van het been aan. Wanneer dit gezond is, kan niet alleen de Wondarts de Wond veilig hechten , maar hy is ook verplicht dit te doen, dewyl hy hier door't verfterven van 't been 't zekerst kan voorkomen.  VEREENIGING der WONDEN. 129 komen. Ja zelfs dan, als het been reeds droog en wankleurig is, kan nog de Wond gehecht worden , nadat men te vooren deszelfs verftorven oppervlakte afgefchraapt heeft. g. 290. Zelfs kunnen die Wonden, waarin een been gekwetst, of een ftuk van 't zelve afgehouWen , ja ook het ganfche been doorgehakt is, gehecht worden ; wanneer naamlyk het afgehouwen ftuk nog met de vleefchige deelen vereenigd is. Waarom zou eene eenvoudige beenwond niet even zo wel weder geheeld kunnen worden, ais eene beenbreuk ? Dat deelen -, welke grootendeeliï afgefneden of afgehouwen zyn, gehecht kunnen worden, en dikwils weder aaneengroeien, hebben wy reeds te vooren (§. 263 .) gezegd. §. 201. De wy! de Metnode der fchielyke vereeniging zulke groote voordeden boven degeneeswyze door ettering heeft , moet de Wondarts in twyftelachtige gevallen altoos deze vereeniging beproeven. Indien ze gelukt, dan heeft de lyder hierdoor veel gewonnen j en zo niet t dan i* 'er geen nadeel van te wachten. §. 292. Men moet in Wonden, welke men weder vereenigen wil, de bloedftorting niet buiten noodzaak tegengaan, dewyl ze het gevaar der aanftaande ontfteekinge vermindert, en de bloedftempende middelen prikkeling en ontfteeking jn de Wond veroorzaaken. Voor 't overige begrypt men ligt, dat de Wond altoos van bloed, en andere onreinigheden wel moet gezuiverd worden , voordat men de hechting in 't werk fielt. 1 . • §. 293. Het eerfte middel der vereeniging is "de Plaatjing van 't gewonde deel. Door deze ai* leen kan de Heelmeester by dwerfche Wonden t waar by deze ook alleen, de randen aan elkander t bren*  i3o X. HOOFDSTUK van de brengen. Dezelve is tweederlei, de uitgeftrekte en de gebogen. De eerfte komt te pas, wanneer de uitftrekfpieren, de laatfte, wanneer de biu>fpieren doorgefneden zyn. De middelen, om het deel in deze richting te houden, zyn naar de verfchillende deelen verfchillend. §. 29 j. Het tweede middel der vereeniging is het vereenigend of het iiit>!ryvcnd Verband. Het eerfte vindt alleen plaats in Wonden, die volgens de lengte van het lichaam of de ledemaaten loopen, en in deelen gevonden worden, waarin men een verband kan aanleggen. Het beftaat uit een eenvoudig windfel, dat op twee hoofden geroid en in 't midden gelpleten is. Deszelfs iangte hangt van den omtrek des gewonden deels af; °de breedte van de lengte der Wond , met welke zy moet overeenkomen. De fpleet moet zo groot zyn, dat 't opgerold hoofd van 't windfel gemaklyk 'er door kan geftoken worden. Wanneer men dit verband wil aanleggen, neemt men in iedere hand een hoofd, legt eerst het middelst gedeelte van 't windfel op het deel aan de tegen övergeflelde zyde van de Wond, brengt beide de hoofden om het deel heen naar de Wond toe, fteekt het eene hoofd door de fpleet over de' Wond heen , en haalt dan beide de hoofden aan, waardoor men te gelyk de randen der Wond by elkander doet komen, en eindelyk ontwikkelt men het eene hoofd boven, 't andere onder de Wond, om het deel heen. Als de Wond diep is. legt men onder het windfel, op ieder lip der Wond op eenigen afftand van de kanten een langwerpig fmal kompres , dat zo lang als de Wond en naar maate van deszelfs diepte dik zyn moet, dus drukt men door het aanhalen van 't windfel den bodem der Wond te famen. Als de Wond zeer lang  VEREENIGING der WONDEN 13! lang is, moet men meerdere vereenigendewindfels naast malkander aanleggen , of eenen enkelen Zwacntel op verfchillende plaatfen doorfnyden , en boven de eerfte omwikkeling het hoofd door dé tweede fpleet fteeken, en ook daar de Wond aart een brengen, en dit ten tweeden en derdenmaaiö herhalen. Voor 't overige vereischt het aaneggen van dit verband veel omzichtigheid. Als het te ftyf wordt aangelegd, verwekt het pyn, ontfteeking ,,zwelling en maakt de vereeniging vrachtloos; wanneer het te los ligt, kunnen de randen der Wond elkander niet raken. Dewyl dit verband echter alleen by langwerpige Wonden kari gebruikt worden , en deze gewoonlyk zich niet fterk van elkander verwyden, is 't zelden noodig het zeer ftyf aan te leggen, §. 295. Schoon dit verband algemeen in ge* bruikzy, is het echter zeer ongefchikt. Het bedekt de ganfche Wond*,'en maakt dus, dat de Wondarts niet zien kan, of de randen der Wond wel aan elkander gevoegd ,zyn, of't verband te vast of te los is aangelegd, of de Wond ontftoken is, en in 't gemeen of de weder vereeniging gelukken zal, of niet. Hetzelve legt ook altoos in plooien op de Wond , die eene ongelyke drukking, prikkeling, ontfteeking in de randen en een misvormig lidteken maken. §. 296. Veel gefchikter is 't vereenigend verband , dat op de eerfte Plaat, Fig. 2. afgebeeld wordt. De enkele draaden (d), welke op de Wond kruiswyze over elkander heenlopen, laten de Wond onbedekt, zodat de Heelmeester zien kan, of de vereeniging behoorlyk gefchied zy en de genezing gelukkig voortgaa. Het gedeelte (b b), dat op de lippen der Wond ligt , worde met eene fterk klevende pleister beflreken, om 1 2 zich 1  i32 X. HOOFDSTUK van de zich des te beter op de huid te kunnen hechten en dezelve aan te trekken. Ook hier kan men, als de Wond diep is, kompresfen aan beide zyden der Wond onder 't verband aanleggen. De einden (c c) worden om het deel heen gelegd , en moeten alsdan naar de verfchillende grootte van het gewonde deel, met eenige lleeken aan elkander genaaid worden. De eindt n (e c) loopen boven en onder de Wond rondom het deel heen. %. 257. Het uitdryvend Verband (bandage expulJif) kan in geftoken Wonden, die digt onder de huid en vooral over beenen heenloopen, gebruikt worden. Eer hetzelve aangelegd wordt, moet al het vocht uit de Wond weggenomen worden, op. dat de oppervlakten in alle punten elkander zouden kunnen aanraken. Men was voorheen gewoon dit door uitzuigen te doen , maar dit kan veel beter door drukken en ftryken, en, wanneer V r geronnen bloed in is, door infpuitingen gekheden, Daarna legt men eenen drukdoek op de Wond , maakt dien met een rond windfel vast, en drukt dus de beide vlakten der Wond te famen. Hoe dieper de Wond onder de huid ligt, des te dikker moet de drukdoek zyn en des ta Ityver moet het windfel aangelegd worden. Vooral moet men zorg dragen , dat de bodem der Wond wel gedrukt en gefloten worde , de omwikkelingen van den zwachtel moeten aan den bodem der Wond beginnen , en naar de opening toe vervolgd worden. g. 298 In die gevallen, waarin een afgehouwen of afgefcheurde maar echter nog gedeeltelyk vastzittende vleeschlap weder vereenigd worden moet, kan men zich ook van dit verband met veel voordeel bedienen. Wanneer b v. de uitwendige bekleedfelen van 't hoofd zo afge* fcheurd  VEREENIGING der WONDEN. 133 feheurd zyn, dat ze zulk eenen lap maken, vereenigc men deszelfs randen met hechtpleisters, en, als dit niet genoegzaam is, te gelyk met eenige fteeken , en bedekt den lap met eenen dikken drukdoek, dien men met eenen zwachtel vastmaakt. Hier door drukt men den lap tegen de onderliggende deelen aan, en maakt, dat de twee oppervlakten der Wonde elkander aanraken. Echter moet men wel zorgen, dat de drukking op alle plaatfen genoegzaam en even fterk zy; want overal, waar de lap hol ligt , ontftaat etter, die eene opening vordert en de vereeniging ten minften voor een gedeelte vruchtloos maakt. g. 299. De Hechtpleisters, die van eenigen de drooge Hechting genaamd worden, kunnen alleen tot het vereenigen der huidwonden dienen Zomtyds zyn ze ook wel in beenwonden voldoende , wanneer de beenen , zoals b. v aan den neus, alleen door de huid bedekt worden , maar in Wonden van fpierachtige deelen zyn ze alleen niet genoegzaam. In Wonden, waarin eene geduurige uitvloeying en toevloeying van vochten plaats heeft, b. v. aan de onderlip, 't benedenst ooglid enz. kan men ze niet gebruiken , omdat ze door het vocht week gemaakt en afgefcheiden worden. Hierom moet men by Wonden, die door pleisters gehecht zyn, geene vochtige middelen gebruiken. Men kan zich ook niet wel van dezelve bedienen by Wonden van 't aangezicht in volwasfenen, die eenen fterken baard hebben, dewyl ze door den daaglyks weder aangroeienden baard afgefloten en los gemaakt worden. Men kan zich tot de hechtpleisters van alle foorten van pleisters, die fterk kleven, bedienen: gemeenlyk gebruikt men het Empl. Andr. a Cruce, of Diachylon enz. Men moet deze pleiflers niet te dik befmeeI 3 ren,  '?34 X HOOFDSTUK van d ren, anders worden ze week en laten de huid los De gewoone engelfche pleister is in kleine Won', den zeer gefchikt en voldoende. §. 300.^ Men geeft deze pleisters eene verfchillende gedaante, die echter altoos zo ingericht moet zyn . dat de pleister genoeg op de huid kleven en de Wond zo weinig als mooglyk bedekken kan. Hoe fterker de lippen der Wond van een wyken, en hoe weiniger men de andere middelen der vereeniging, als de plaatfing en 't verband , te gelyk kan in 't werk Hellen, des te langer moeten de hechtpleisters zyn, en des te digter naast malkander geplaatst worden. Als het deel met hair bedekt is, moet dit'er te voren afgefchoren worden. Om de pleister fchielyker en fterker te doen kleven, moet men ze te vooren warm maaken. Het aanleggen derzelve is zeer eenvoudig. Men brengt de lippen der Wond met de vingers behoorlyk by een , en drukt 'er de pleister op. Men moet altoos de lippen een weinig fterker aan een drukken , dan rioodig is, om dat de pleister altyd een :weinig medegeeft * en dezelve met de vingers zo lang by een houden' totdat ze wel vast kleeft. §. 30De bloedige Hechting wordt met eene naald en draad verricht. Uit veeie foorten van deze hechting, die eertyds in gebruik waren , zvn de Afgebroken oï gehoopte Hechting (Suiura interfcifla. nodofa, future entrecoupéej de Gepende (Sutura clavata, futurs enchevillée,) de Duiks-Hechting (Gaftroraphia,) de Darm en de Omgewonden Hechting, (entortillèe ) nog overig gebleven. Van de Buik- en Darmhechting zal m het Hoofdftuk van de Buik- en parmwonden, en van de Omgewonden Hechting m *t Hoofdftuk van den Hazenmond , gehandeld Worden, Wy zullen, dus hier alleen van, de eerfte ej  VEREENIGING der WONDEN. 135 en tweede foort , welke beide in niet famengeftelde Wonden gebruikt worden, fpreken. §. 302. De Naald, van welke men zich tot de bloedige Hechting bedient, is krom, en heeft de gedaante van de boog eens cirkels. De naalden, welke eene andere gedaante hebben, die naamlyk van vooren krom, maar van achter recht zyn, zvn hiertoe niet gefchikt. Van de punt af tot een derde gedeelte haarer lengte toe moet ze van beide zyden fcherp zyfl , en allengskens breeder worden , om gemaklyker te kunnen indringen , en eene kleine gefneden Wond te maken, die de ondervinding leert, dat niet zo ligt ontfteeking en andere toevallen veroorzaakt, ais eene geftoken Wond. Om dezelfde reden moet ze zeer fcherp zyn en van het fynfte ftaal gemaakt worden. Daar ze het breedst is, moet ze breeder zyn dan de draad, om door de Wond, die ze maakt, zonder moeite of de Wond te prikkelen en te fcheuren, gehaald te konnen worden. Hoe dieper de Wonct is , des te grooter moet de naald zyn. Haar achterfle gedeelte moet dun, fmal en rond zyn. Aan beide zyden van haar oog moeten groefjes zyn , om den draad te kunnen bevatten en daar door het wry ven op de Wond te beletten. §. 303. De draad moet uit verfcheiden garen draaden beftaan, welke met wasch beftreken, en zo aan elkander gekleefd zyn, dat ze een klein lintje gelyken. Een breede draad kan de lippen der Wonden niet zo gemaklyk doorfnyden, als een die rond en in een gedraaid is. Het wasch, waar mede de draad beftreeken wordt, belet het vocht in dezelve in te dringen , en korter te maken , of 'er in te blyven, fcherp te worden, en in de Wond prikkeling en ontfteeking te verwekken. Hoe fterker de lippen der Wond van een I 4 wyken,  %%6 X. HOOFDSTUK van de wyken, b. v. in Wonden van fterke fpierachtige deelen , en boe minder de bloedige Hechting door de andere middelen der vereeniging geholpen kan worden, des te breeder moet de draad zyn.' ' §. 304. De afgebroken Hechting moet op de volgende wyze aangelegd worden. Nadat de Heelmeester de Wond van bloed en andere vreem • de hchaamen gezuiverd heeft, plaatst hy 't gewonde deel zodanig , dat hy de lippen der Wonde met de vingers van de {linkerhand ligt aan elkander brengen en houden kan. Zomtyds heeft hy hiertoe eenen helper noodig. Alsdan vat hy de naald , die met eenen draad van behoorlyke lengte voorzien moet zyn, met de rechterhand zo, dat de duim in de holle zvde, de voorïfe en middelde vinger op den rug der naaide geplaatst zyn, en fteekt dezelve eerst aan den rechten hoek van de Wond loodlynig in de verst af zynde lip op eenen behoorlyken afftand van den rand, daar■na. door den bodem der Wond en eindelyk van binnen buitenwaards door de andere lip heen. Wanneer men dit laatfte doet, ligt de naald zomtyds de huid op en maakt eenige verplaatfing iq de lippen, welke echter door eene zachte drukking met den duim belet kan worden; en in 't gemeen behoeft men hier niet voor te vreezen als de naald zeer puntig en fcherp is. Dit gedaan zynde haalt hy de naald 'er uit, voorziet ze met eenen nieuwen draad, en doet od dezelfde wyze den tweeden fteek, en eveneens, als 't noodig is, den derden, enz. Ieder fleek wordt dus met eenen byzonderen draad gemaakt, en dit is beter, als wanneer men de geheele Wond met eenen enkelen Jangen draad aan een hecht, dewyl deze zo lang door den fteek gehaald wordende, in dezelve prikkeling, wryving en ontikekiïïg ver.  VEREENIGING der WONDEN. i$? wekt. Echter is 't nog veel beter, wanneer de Wondarts terftond zo veele met draaden voorziene naalden gereed gemaakt heeft, als hy fteeken doen wil. Wanneer alle de draaden afzondeiiyk aangelegd zyn , wordt ieder, en gemeenlyk de miJdelfte eerst, zo famengeknoopt, dat de knoopen niet op de Wond, maar op de eene of andere lip geplaatst, en de overblyvende enden afgefneden worden. g. 305. De Heelmeester moet wel acht geven, om de fteeken niet te digt, nog te ver van elkander te doen. Hoe digter hy de fteeken naast elkander legt , des te meer moet hy 'er maken» veroorzaakt dus meer pyn en prikkeling, en loopt grooter gevaar om de vereeniging door eene daar opvolgende ontfteeking en verzweering te zien mislukken. Liggen daarentegen de fteeken te ver van een, dan wyken de lippen der Wonde in de tusfchenruimten van elkander, en vereenigen zich niet. Gewoonlyk moeten ze een duim breed van elkander af liggen; maar als 't gewonde deel zeer fpierachtig is, en men de hechting door de overige middelen der vereeniging niet helpen kan, konnen ze digter by een, en, wanneer het tegendeel plaats heeft, of het deel zeer gevoelig is, verder van elkander afgelegd worden. g. 30Ö. Men moet zorg dragen , om de naald niet te digt, noch te verre van den rand der Wonde in te brengen. In het eerfte geval kan ligt de draad de lippen doorfcheuren , vooral ais. ze zich fterk inkorten; terwyl in het tweede geval de huid gemaklyk plooien maakt, die de lippen eene kwaade plaatfing geven en een misvormig lidteken nalaten. Gewoonlyk moet de fteek op eenen afftand van twee of drie lynen, en in $eer fpitrachtjge deelen, of wanneer men van da I $ over  i38 X. HOOFDSTUK van de overige middelen der vereeniging te gelyk geen gebruik kan maken, op eenen grooteren afftand van den rand gemaakt worden. Om het lidteken zeer klein en weinig merkbaar te doen zyn, moeten aile de fteeken even ver van een, en 'aan de beide zyden der Wond nauwkeurig tegen over elkander geplaatst worden. $. 307. Vooral moet de Heelmeester wel acht geven, dat de naald door den grond der Wond heen gebragt worde. Als ze zo diep niet gaat, dan blyft de bodem der Wond niet vereenigd en gaat tot ettering over, terwyl haar bovenfte gedeelte zich toefluit. Om deze hechting nauwkeurig te doen, moeten de draaden dezelfde richting hebben , als de doorgefneden fpiervezelen, en niet den loop der Wonde volgen. De naald moet altoos 't eerst door de verst afzynde lip geftoken worden. Als de eene lip beweeglyker is dan de andere, moet men ze eerst in de beweeglyke fteeken. Voorts moet men, zo veel mooglyk , zorg dragen, om met de naald geen peefen of zenuwen te kwetzen. g. 308. By het toeknoopen der draaden is ook omzichtigheid noodig. Wanneer ze te vast aangehaald worden, maken ze knelling, fcheuring en ontfteeking in de Wond; en als 't tegendeel plaats heeft, dan raken de randen der Wond in de tusfehenruimten der fteeken elkander niet aan. 't Is daarenboven niet genoegzaam in 't begin alleen hierop acht te geven. Altoos fcheurt de draad in, en maakt eene groef, en dus wordt de hechting, die te vooren wel aangelegd was, nu een weinig te los. Ook ontftaat 'er op den derden dag altoos eenïae ontfteeking en zwelling aan de lippen der Wond, en vandaar wordt de hechting te nauw, knelt de Wond en vermeerdert de  VEREENIGING der WONDEN 139 de ontfteeking. Hierom is het altoos zeer raadzaam den draad met eenen enkelen knoop en lits te famen teknoopen , om [naar de verfchillende omftandigheden den draad losfer te laten, of fterker aan te halen. Men dwaalt met te geloven, dat, zodra 'er ontfteeking ontftaat, de fchielyke vereeniging vrugtloos is en de hechting los gefneden moet worden; want dikwils kan die ontfteeking opgelost, en, zelfs als men de hechting kan nalaten , de verzweering belet en de fchielyke vereeniging in 't werk gefield worden. De eerfte knoop moet enkel, en niet, zo als zommige wiljen, dubbeld zyn ; men behoeft niet te vreezen dat de eerfte los gaan zal, als men eene lits maakt en ter zelve tyd de randen der Wond tegen elkander aanhoudt. Eenen dubbelden knoop kan men niet wel toehalen ; want de draad haakt, of trekt op eens te fterk toe, en de knoop ligt te los of te vast. g. 309. Zodra de Hechting gemaakt is, plaatst men het deel, zo veel doenlyk, op zulk eene wyze, dat de lippen der Wond zo min mooglyk van een getrokken worden, en men tracht de hechting met hechtpleisters en windfels te onderfteunen. Hoe beter men dit doen kan, des te minder drukken en knellen de draaden, en des te weiniger heeft men voor de ontfteeking of doorfcheunng van de lippen der Wond te vreezen. Voor 't overige begrypt men ligt, dat de Heelmeester , terftond na het vereenigen der Wonden , 't zy door de hechting of eenig ander der opgenoemde middelen, alle in- en uitwendige geneesmiddelen, die de ontfteeking en ettering beletten , op 'c nauwkeurigst en volgens de verfchillende omftandigheden in 't Averk ftellen moet. § 310. De uitfhg dezer Hechting is verfchillepd." Nooit kan de Heelmeester dien te vooren be-  14© X. HOOFDSTUK van db bepaalen. Dezelve hangt ten deele van de byzondere hchaams-gefteltheid zeer veel af. Hoe gunftig alles ook fchyne gefteld te zyn, ontftaat 'er echter zomtyds eene hevige ontfteeking , die, wat de Heelmeester ook in 't werk flelle , in hevigheid toeneemt, en hem noodzaakt, de hechting los te fnyden. Jn dit geval mislukt de wedervereeniging en de Wond moet door verzweering genezen worden. Zomwylen ontftaat 'er alleen eene geringe verzweering , welke "deze vereeniging met geheel verydelt 5 alsdan kleven de lippen der Wond wel voor 't grootfte gedeelte aan een , maar op eenige weinige plaatfen gaan ze tot ettering over ; of de ganfche Wond ettert geduurende een paar dagen een weinig,en vereenigt zich dan geheel. Wanneer deze genees, wyze volkomen wel gelukt , geneest de Wond zonder de minde ettering binnen weinige dagen. §. 311. Zodra de Wond geheeld is, kan men de hechting wegnemen. Wanneer dit te vroeg gedaan wordt, dan wyken de randen der Wonde, die in 't eerst zeer los met elkander vereenigd zyn , ligt weder van een , en men kan de draa-den, die in de fteeken nog vast zitten , niet gemaklyk, of zonder pyn, 'er uithalen. Wanneer men daarentegen de draaden buiten noodzaak te Jang laat zitten, dan etteren de fteeken fterk en lang.^ Men knipt eiken draad op de lip der Wonde digt aan de huid met eene fchaar door, en haalt hem over de Wond heen 'er uit, terwyl men te gelyk de randen der Wond met twee vingers van de flinker hand zacht tegen elkander drukt, om,als de draad niet fchielyk en gemaklyk volgt, dezelve niet van een te fcheuren. Terftond daarna moet men de Wond met hechtpleisters bedekken en alles beletten, wat dezelve wede* op-  VEREENIGING der WONDEN. 141 op zou konnen fcheuren, totdat men verzekerd zy, dat ze wel vereenigd is. g. 312. Dewyl door de afgebroken Hechting de randen der Wond eigenlyk alleen op die plaatfen.alwaar de draaden liggen, aan elkander gebragt worden, en dus in de tusfchenruimten der fteeken, vooral,wanneer deze ver van elkander af liggen, en het gewonde deel zeer fpierachtig is, gemaklyk van eed kunnen wyken, hebben zommige in de Wonden der fpierachtige deelen de gepende Hechting aanbevolen , welke men meent, dat de randen der Wonde op alle plaatfen tegen elkander aandrukt. De pennen die men hiertoe gebruikt, moeten zo lang als de Wond, en zo dik als eene pennefchacht zyn. De beste zyn die , welke van in een gerolde gewaschte zyde gemaakt worden. De draaden plaatst men even als in de afgebroken Hechting. Aan het eene eind van eiken draad maakt men eenen knoop en fplyt het dan tot eene lits, waardoor de eene pen geftoken wordt. Het andere eind van eiken draad wordt in twee gelyke deelen gefplitst, die men over den tweeden rol aan een knoopt. Eenige fplitfen beide de einden des draads in drie deelen, knoopen twee derzelver op elke lip der Wond over den rol aan een , maar maken het derde over de Wond zelve met dat van de tegenovergeftelde zyde vast. Deze vereenigen dus de gepende hechting met de afgebroken. g. 313. Hoe voldoende ook deze hechting fchynen moge, kan ze evenwel in 't gemeen niet aangeprezen worden , en is daarom thans byna geheel buiten gebruik. Elke draad maakt eene kromme lyn , welker midden op den bodem der Wonde is. Alles, wat de lippen der Wond van een trekt , verandert de kromme gedaante des draads meer of min in eene rechtlynige, en geefc dtis  ij* X. HOOFDSTUK van m dus de lippen van de Wond vryheid, om van een te konnen wyken. Derhalven houdt deze hechting de lippen der Wond veel minder aan een dai: de afgebroken. Daarenboven maakt de drukking van de pen op de Wond zeer dikwils zwelling, ontfteeking en pyn. $. 314. Men heeft in de nieuwfte tyden de bloedige hechting. (*) in *t gemeen om de volgende redenen geheel verworpen. De randen der Wond, zegt men, kunnen door hechtpleisters, 't verband en de plaatfing genoegzaam vereenigd en aan een gehecht worden , dus is de bloedige hechting onuoodig: de fteeken en draaden maken prikkeling en ontfteeking in de Wond; derhalven handelt de Ï 'eelmeester , die de bloedige hechting verrigt, ftrydig tegen zyn eigen oogmerk,dewyl de ontfteking belet moet worden, wanneer de vereeniging gelukken zal : en eindelyk moet men , om de Wond te vereenigen , het vermogen, dat de randen derzelve van een trekt, trachten te verzwakken of geheel werkloos te-maken, en niet, zo als door de bloedige hechting gefchiedt hiertoe zich van een ander vermogen bedienen, dat, terwyl 't hetzelve tegengaat, in de lippen der Wonde fpanning , prikkeling en ontfteeking verwekt. - Om deze red nen nu is 't zekeriyk raadzaam het gebruik der bloedige hechting, zo veel mooglyk te verminderen, en altoos, waar't gefchieden kan, de zachtere vereenigings-middelen, als de pleisters de plaatfing en 't verband in 't werk te ftellen ; maar ze Verdient daarom evenwel niet geheel verworpen te worden. Het ftrydt tegen de ondervinding, dat de bloe.ige hech- ('*) Zie Fibrac fur l'/lhts des futures in de Memoires de VAcademie di Chirurgie de Fans Tome IX. p. 1. Edit. in 8w.'  GESCHOTEN WONDEN. i« hechting altoos ontfteeking en ettering m de Wond maakt, en de fchielyke vereeniging doet mislukken daar zyn buiten Wryffel gevallen, ■waarin geen der zachtere vereenigings-middelcn plaats vinden , of genoegzaam zyn kan; dit gefchiedt vooral by fjhuinfche of hoekige Wonden; en eindelyk is het dikwils niet genoeg de wondranden alleen te vereenigen , maar men moet ze ook nauwkeurig en op zulk eene wyze vereenigen , dat het nablyvend lidteken niet groot zy, en dit kan zeidén zonder de bloedige hechting gefchieden. XI. HOOFDSTUK. Vm de gefchoten Wonden. §. 3r5. Onder de gekneusde Wonden zyn de gefchoten de gemeenste en de voornaamfte : wat van deze gezegd wordt, is ook meer of min van alle gekneusde Wonden, naar den verfchillenden graad der kneuzinge, waar. Men zegt, dat een kogel de deelen van ons lichaam op tweederleie wyze kan kweizen , met naamlyk dezel ve waarlyk te raken, of zonder ze te raaken , digt voorby dezelve heen te vliegen. De belediging, die in het Jaatfte geval ontftaat, noemt men een Lucht-fchampfchoti, dewyl men gelooft, dat déza belediging alleen door den fterk bewogen kogel in eene even fterk bewogen lucht veroorzaakt wordt. De belediging zelve , dien men dezen naam geeft, beftaat gemeenlyk in eene hevige kneuzing, vermorfeling, ja vergruifeling van de onder  i44 Xl. HOOFDSTUK van Se de huid liggende zachte en harde deelen, waar bi de huid geheel en ongefcheurd is. §. 316. Het is zeer onwaarfchynlvk , dat 'er waarlyk zulke Schooten zyn. imme'rs neemt de lucht den graad der beweging , die de kogel heeft, niet aan, maar altoos zo veel minder, als ze ligter is dan de kogel, en deze is veel te zwak om zulke hevige kwetzingen te verwekken. De lucht, waar aan de kogel waarlyk de hevigfte beweging mededeelt, bevindt zich vlak voor dezelve, en deze komt aan het deel niet, wanneer de kogel niet raakt. Die lucht alleen raakt het deel 4 die bezyden de kogel is , en deze is maar weinig bewogen. De hevige uitwerkfels van eene door plotslyke ontbranding bewogen lucht, bewyzen hier niets. Even zo weinig bewyzen de hevige werkingen van eene fterk bewogen lucht op het werktuig des gehoors. Eindeiyk bevestigt de ondervinding (*) het beftaan van deze Schooten in 't geheel niet; want men ziet dikwils , dat groote kogels ledemaaten treffen, zonder dat 'er evenwel ih de nabyheid de minfte kwetfuur gevonden wordt. g. 317. Evenzo min fchynt deze belediging aan eene elektrieke vonk , die door de fterke wry ving des kogels in den loop van het geweer ontftaat, en daaruit in het lid, langs het welk ze loopt, over-' gaat, te moeten toegefchreven worden (f); want metaalen worden door wryving niet elektriek. g. 318. Allerwaarfchynlykst is 't, dat deze kwetfuur onmiddelyk door den kogel zelven wordt veroorzaakt. En dat daardoor eene (*) Zie le Vaciier in Memoires de VAcad. de Chirurgie ds Faris. T. V/. p. 22. (t) Zie Plenk's fammlungen I. Theil, p. 99.  GESCHOTEN WONDEN. 145 êe?ie hevige kneuzing wordt te wege gebragt» zonder dat echter de huid gefcheurd wordt, of de kogel in 't lid dringt, moet Vermoedelyk aan de fcheeve richting, waarin de kogel 't lid raakt, toegefcireven worden. De dagelykfche ondervinding leert, dat kogels , die de oppervlakte van een lichaam, fchoon het week is en wykt, zelfs het water, in eene zeer fchuinfche richting raken , hoe groot derzelver kracht ook zy, evenwel niet indringen, maar terug fpringen. Dit gefchiedt niet alleen op de oppervlakte van het menschlyk lichaam , maar zelfs dan nog, wanneer de kogel reeds in een lid is ingedrongen. Een been , eene pees enz. kunnen in 't lid zelve den loop des kogels veranderen, wanneer ze door denzelven in eene fchuinfche richting geraakt worden. Hieruit kan men zien , hoe het kome , dat de gefchoten holte niet altyd regt is. §. 319. De kogel, die een deel des lichaams treft, kan op viererleie wyze eene kwetfuur toebrengen. Of hy raakt hetzelve maar aan, dringt 'er van wegen zyne te kleine kracht of fchuinfche richting niet in, en veroorzaakt alleen eene kneuzing. Of hy dringt in 't deel, blyft 'er in jfteken, en in dit geval wordt 'er eene gefchoten holligheid gemaakt, die maar eene opening heeft» Of hy loopt door en door, en dan heeft deze gefchoten holte twee openingen, daar de kogel men uitgegaan is. By den ingang is de omtrek deiwond gemeenlyk ingedrukt , en by den uitgang verheven. By den ingang is gewoonlyk de kneuzing fterker, dan by den uitgang. De ingang is gemeenlyk nauwer, de uitgang, voornaamlyk als de kogel door het been te raken zyne ronde en gelyke gedaante verloren heeft, wvder, meei onK effen  146 XI. HOOFDSTUK van de effen en gefcheurd. Een kanonskogel kan een gansch lid wegnemen. $ 320. Een kogel, die in een deel dringt, doet ieder vat en vezel. voordat ze van een gefcheurd worden , ten flerkften rekken en uitzetten, en by gevolg berooft hy ze van haare levens-en veer-kracht, en verzwakt, ja beneemt geheel haare werking. Hierom is de ganfche omtrek der wond zonder gevoel en beweging, men befpeurt 'er eene ophooping van vochten , zwelling, verflopping, koude enz. De gevolgen hiervan zyn ontfteeking, verfterving, of hevige ettering, § 321. De vaten en vezelen, die door den kogel tegennatuurlyk zyn uitgezet geworden, fcheuren 'niet alle op eene, maar op verfchillende plaatfen, en dus is de binnenlle oppervlakte der wond zeer ongelyk. De einden der gefcheurde vezelen zyn voornaamlyk door den kogel te famen gedrukt , gekneusd , vergruisd , en van haare veerkracht beroofd; hierom is de binnenfte oppervlakte der wond byna gevoel- en levenloos , en met eene drooge harde korst geheel bedekt , die, voordat de wond kan genezen worden , door de verzweering verzacht , levend gemaakt en afgefcheiden worden moet. Om die zelfde reden vindt men in het celwyze weeffel van den omtrek der wond veele uitgeftorte vochten. §. 322. Voornaamlyk vindt men in de gefchoten Wonden vreemde lichaamen, die gemeenlyk van driederleien aart zyn. Het zyn naamlyk Hukken van kleederen of andere zaaken, die de kogel van buiten in het lid heeft ingedreven; of het is de kogel zelf, of het zyn flukken van gebroken beenderen. Dan alleen, wanneer de kogel een deel, dat  GESCHOTEN WONDEN 147 dat niet bedekt is, treft, 't been niet aanraakt, en door en door gaat, kan eene gefcuoten Wond zonder een vreemd lichaam zyn. Deze vreemde lichaamen veroorzaaken veele kwaade toevallen, door de gevoelige deelen te prikkelen, en pyn, ontfteeking, ftuipen, bloedftorting, fterke etteringen, enz. te verwekken. Naar maate deze lichaamen meer oneffen , puntig en hard zyn , zyn ook deze toevallen altoos veel heviger. Hierom zyn been-fplinters altoos 't meest te vreezen. 5. 323. Wanneer de kogel een been raakt, voegt 'er zich by de reeds aangehaalde , nog eene andere oorzaak van kwaade toevallen, naamlyk de dreun. Is dezelve zacht, dan bepaalt hy zich alleeniyk tot het gekwetfte lid , verzwakt de veerkracht van deszelfs deelen, en veroorzaakt eene ophooping der vochten , zwelling , en ge^ voelloosheid. Zomwylen ftrekt hy zien tot het naby gelegen lid uit, en verwekt ontfteeking, zwelling en verzweering. Wanneer een kanonskogel een geheel lid wegneemt, dan wordt het ganfche lichaam daardoor zeer fterk aangedaan, en 'er ontftaat eene algemeene ongefteltheid in alle deszelfs werkingen ; dikwils houdt ook terftond 't gebruik van alle zintuigen en bewegingen op, en'er volgen flauwten, bluedftortingen, en naderhand ontfteekingen en veretteringen in de Longen, Lever, enz. en veele andere toevallen, die dikwils even zo gevaarlyk zyn , als de Wond zelve. §. 324. De gefchoten Wonden bloeden weinig, ja wanneer 'er geen groot vat verfcheurd is, in 't geheel niet, dewyl de einden der gefcheurde vaten gekneusd en te famen gedrukt zyn. De ge • volgen van den dreun in het gewonde lid zyn geK a voel-;  148 XL HOOFDSTUK van si voelloosheid , logheid , zwelling , koude , en altoos eenig gevaar van verfterving. Hoekige, oneffene lichaamen , als ftukken Yzer, gehakt Lood enz. maken altoos veel gevaariyker wonden , dan ronde gelyke lichaamen , zo als b. v. loode kogels. Wonden . die door kleine kogels veroorzaakt worden , zyn dikwils gevaariyker , dan die van groote ontftaan, dewyl het gefchoten gat zo nauw is, dat men 't niet dan met moeite ontdekken, en den kogel vinden en uithalen kan. Dikwils wordt door zulk eenen kogel een ingewand gekwetst, zonder dat men 'er in 't begin het geringfte teken van kan gewaar worden. Zomwylen hangt ook by deze wonden het gevaar grootendeels af van de menigte der kogels, die den lyder getroffen hebben. §. 325. By het behandelen van eene gefchoten Wond moet de Heelmeester allereerst onderzoeken , of het niet raadzaamer zy, terftond het gewonde lid weg te nemen, dan de genezing van hetzelve te ondernemen. Wanneer het been, voornaamlyk in 't gewricht, aan veele kleine ftukken verbryzeld en vergruisd is; wanneer de vleefchige deelen grootendeels, voornaamlyk de bloedvaten en zenuwen gefcheurd; wanneer het ganfche lid heftig gefchud, koud en gevoelloos is, dan is 'er geene hoop om hetzelve te behouden, en de Heelmeester heeft geene reden om de verfterving af te wachten, maar moet het terftond afzetten. Maar behalven dezen hevigen graad van belediging , waarin de noodzaaklykheid der afzettinge ten klaarften blykt, zyn 'er nog veele mindere graaden , waarin het niet zelden zeer moeilyk is te bepaalen. of de afzetting noodig zvdan niet, en hier moet de Heelmeester niet alleen op de kwetzing, maar ook op de gefteltheid des lyders , ja zelfs op' uit-  GESCHOTEN WONDEN. 149 uitwendige omftandigheden , of het mooglyk of niet mooglyk zy den lyder eene bekwaame plaats , rust, oppasfmg, zuivere lucht te verfchaffen, acht geven, eer hy tot een befluit kome. Doch voor'r overige is het onmooglyk, door algemeene regels de noodzaaklykheid der afzettinge te bepaalen. In ieder byzonder geval moet de Heelmeester alle de omftandigheden nauwkeurig onderzoeken en dan eerst befluiten. De zwaarigheden tegen de afzetting zyn de volgende ; de pyn, die daar door veroorzaakt wordt op eenen tyd, dat het lichaam door eene gevaarlyke wond geprikkeld , gefchud , in ongefteltheid gebragt en ontdaan is ; het verlies van een lid; en de door de ervaaring niet zelden bevestigde waarneming, dat de Natuur, wanneer ze door eene goede lichaams - gefteltheid , door de zorgen des Heelmeesters, en door andere gunftige omftandigheden onderfteund wordt, zomwylen de allergevaarlykfte wonden gelukkig tot genezing brengt. In tegendeel zyn voor de afzetting de volgende redenen : hierdoor wordt eene hevige gekneusde wond, die de grootfte gevaaren dreigde, in eene eenvoudige en veel min gevaarlyke gefneden wond veranderd ; de pyn der afzetting is niet grooter, dan die, zo de bewerking niet verri.ht werd, door de als dan'noodzaaklyke infnydingen, en het uitnemen der vreemde lichaamen zoude veroorzaakt worden , en in 't gemeen kan de fnede, die door de afzetting gemaakt wordt, zulke kwaade gevolgen niet hebben, daar de ondervinding leert, dat de infnydingen by gefchoten Wonden in plaats van nadeelig , ten hoogfteu noodzaaklyk zyn; het verlies van 't iid kan niet in aanmerking. komen , dewyl de Heelmeester maar in die gevallen de afzetting verricht, wanK 3 neêr  150 XI. HOOFDSTUK van »e neer hy gelooft door dezelve 't leven te redden, of wanneer hy meent vooruit te zien, dat het lid niet kan behouden worden : en gefteld zynde, dat de Heelmeester dwaale, en een lid wegneeme, dat hy mooglyk nog had konnen behouden , kan hem dit echter gerust Hellen, dat hy dit verlies door een door konst gemaakt lid kan vergoeden, dat den lyder veel nuttiger en dienftiger is , dan hem dikwils in dit geval het verloren lid, indien hy dit behouden had , zou geweest zyn. Deze redenen moet de Heelmeester door ervaring en kunde onderfteund met elkander vergelyken. Befluit hy tot de afzetting, moet hy dezelve aanHonds boven de wond verrichten. 326. Wanneer de afzetting niet noodig Is, moet de Heelmeester vooral infnydingen in de wond maken. Deze infnydingen doen veelerlei nut ; zy verligten het onderzoek en het wegnemen der vreemde lichaamen; maken eene plaatslyke bloed-ontlasting, en maken, dat de in den omtrek der wond ftilftaande vochten gemak-lyk in de wond zelve konnen uitvloeijen , (dac anders niet gefchieden kan, daar de vaten op de oppervlakte der wond te famen gedrukt en geheel gePoten zyn,) waardoor de zwelling en het gevaar der ontfteeking, verfterving, en verzweering verminderd worden ; zy veranderen de gefchoten holligheid, die de genezing moeilyk maakt , in eene opene wond , en fcheiden de peezige vezelen en vliefen in het midden en aan de kanten der wond van een , welke anders naderhand fpanningen, ontfteeking en andere kwaade toevallen veroorzaaken, §. 327. De gedaante, hoeveelheid, grootte, en richting dezer infnydingen kan men door algemeene regels niet bepaalen, dit hangt in elk by- zon-  GESCHOTEN WONDEN. 151 zonder geval van de gedaante der wond, 't getal en de plaatfing der vreemde lichaamen , van de nabvheidvan aanzienlyke deelen, van de peezige vezelen en vliefen , welke in de wond gevonden worden, en van verfchillende andere omftandigheden, af. ' r.... §. 328. De gedaante der wond is verfchillende. ' Zomtyds heeft de gefchoten holte maar eene opening; en dan kan men ze, als ze digt onder de huid ligt, en niet te iang is, in haare ganfche lengte openfnyden, en in eene opene wond verrnderen. Als ze diep- in het deel indringt, moet m n haar de gedaante eens kegels geven, wiens grondvlak op de buitenfte opening, en wiens top op den bodem der gefchoten holligheid is. Als de bodem dezer holte niet verre van de huid afligt, moet men ze door eenetegen-openhTg.oper nen. - §. 329. Zomwylen heeft de gefchoten holte twee openingen, en daif kan men ze ook in haare ganfche lengte, wanneer die niet te groot is en digt onder de huid ligt, opfnyden. fndien ze diep in 't lid dringt, dan moet de infnyding ter verwyding zo gedaan worden , dat ze twee kegels gelyke , waarvan de toppen in het midden der holte by elkander komen, en de grondvlakken zich aan de twee openingen bevinden. §. 350. Zomtyds is'er geen wond te vinden op de plaats, daar de belediging gefchied is; de huid is onbefchadigd , doch de deelen daar onder zyn gekwetst. In dit geval hangt de behandeling van den graad der belediging af. Indien de fpieren verpletterd , veele vochten onder de huid uitgeftort zyn, en het been vergruisd is, moet de Heelmëester de huid door eene fnede openen, de uitgeftorte vochten ontlasten, en de V K 4 £e-  ï5» XI. HOOFDSTUK van de gebroken beenftukken 'er uitnemen. Doch h de kneuzing ligter en het been niet beledigd, zo wordt het geval als eene eenvoudige kneuzing naar de regels , die in het volgend Hoofdftuk zullen aangetoond worden, behandeld. §. 331. Wanneer een kanonskogel een lid heeft weggenomen, raaden zommige de ftomp, af te zetten, om daar door de oneffene, fterk ge* kneusde en allergevaarlykfte wond in eene gelyke zuivere gefneden wond te veranderen Daar nu gemeenlyk het lid hevig gefchud, byna zonder gevoel en beweging , en het been ook dikwils zeer hoog opgefpteten is, zou de afzetting, als het mooglyk was , boven 't naast by zynde gewricht moeren gefchieden. Andere verwerpen de afzetting in dit geval, en verzekeren , dat dergelyke wonden zomwylen zonder afzetting tot genezig zyn gebragt, en dat het lichaam van zulk eenen lyder zo gefteld is , dat eene nieuwe prikkeling ligt kwaade gevolgen zou konnen heb. ben. Maar dewyl ze ook moeten toeftemmen, dat zulk eene wond, zo wel om de vreemde lichaamen 'er uit te halen , als om de ongelyke fpieren en peefen af te fnyden , de ftilftaanrie en uitgeftorte vochten te ontlasten, en de peezige veezels en vliefen door ie fnyden, groote en fterke infnydingen vereischt, en deze te famen genomen even zo veel, ja nog meer prikkeling maken, en dan nog zulke groote voordeelen niet verfchaffen , als de fnede , die by de afzetting gedaan wordt, is de laatfte tegenwerping tegen de afzetting van weinig belang. Ook is het geen bewys, dat dergelyke wonden zomwylen zonder afzetting genezen zyn , daar 't hier niet op ef ne enkele waarneming, maar op eene geheele menigte aankomt , om te kunnen bejluiten , of de genezing meer-  GESCHOTEN WONDEN. 153 meermalen en ligter met of zonder afzetting tot Hand gebragt is. De Heelmeester kan hier des te ligter tot de afzetting overgaan, daar hy in dat geval het verlies van een lid niet te vreezen heeft. Voor 't overige is het nogthans zeer wel mooglyk , dat de belediging zomwylen zo gefteld is, en de omftandigheden , waarin zich de lyder bevindt , van dien aart zyn , dat de Heelmeester de afzetting voor onnoodig ja voor nadeelig houde. Nooit moet de afzetting, als terftond na de ver* wonding gedaan worden. §. 332. Zeer dikwils vindt men in de gefchoten holte vliezige vezelen of peefen , welke 'er dwars door heen loopen. Deze zyn den kogel, toen hy door't lid ging, ontweken. Het is aller noodzaaklykst , deze vliefen geheel door te fnyden , want anders veroorzaaken ze, als de wond begint ontftoken te worden, hevige fpanningen , zenuw- en ontfteekings-toevallen. Even zo noodzaaklyk is 't de randen der vliefen, die men aan de zyden der wond voelt , op te fnyden en alles weg te nemen , wat de opgezwollen en ontftoken vliezige deelen hinderlyk en nadeelig zyn kan. §• 333- Voornaamlyk hangt ook de gedaante, richting en menigte der infnydingen van devreemde lichaamen , die de Heelmeester allernauwkeurigst moet nafpeuren en uithalen , af. En dit is byna 't gewigtigfte, dat hy doen kan , om kwaade toevallen voor te komen. Vooral wordt daartoe de grootfte zorg vereischt, wanneer die vreemde lichaamen reeds kwaade toevallen , als pyn, bloedftorting en ftuipen veroorzaaken. Om dezelve te ontdekken, moet de Heelmeester, als 't mooglyk is, het lid dezelfde plaatfing geven, waarin het gewond is geworden» Het onderzoek K s zelf  154 XI. HOOFDSTUK van de zelf moet met den vinger, waardoor het gevoel duidlyker is en de wond minder geprikkeld wordt, dan door de Sonde, gefchieden. Wanneer de vinger niet ingebragt kan worden, moet men de wond door eene fnede verwyden Harde lichaamen kan men ligter vinden, dan weeke. De laatfte zyn zo nadeelig niet, als de eerfte. Voor't overige moet men aitoos denken dat de gefchoten holte niet altyd eenen rechten loop heeft. 5- 334- Om de vreemde lichaamen 'er uit te halen, moet men zich nooit van haaken fchroeven, booren, kogeltrekkers en andere onbekwaame werktuigen , die hiertoe wel van zommige worden aangeprezen, doch altoos de wond kneuzen , ftooten, prikkelen, pyn en bloedingen maken, maar altoos van den vinger bedienen Echter, wanneer die niet toereikend is, kan men eene fyne tang gebruiken , die men langs den vinger inbrengt. Nogthans moet men altyd wel in acht nemen, van met 't vreemde lichaam geene vleefchige deelen te vatten. In eenige byzondere gevallen heeft men ook andere werktuigen van nooden. §. 335. Men moet nooit eenig geweld gebruiken om een vreemd lichaam uit de wond te nemen, altoos moet men hetzelve, zo veel mooglyk is, te vooren door infnydingen los maken en door den kortften weg, d. i. door de opening der wond , die het naast by ligt, uithalen. Is het op den bodem eener wond , die maar 'eene opening heeft, gelegen, en is deze niet diep onder de huid , dan moet 't'er door eene tegen-opening uitgehaald worden. Groote ftukken been, die nog ten deele met 't been of deszelfs bekleedfel of andere deelen vereenigd zyn, mogen niet weg-  GESCHOTEN WONDEN. 155: weggenomen worden, maar moeten in hunne voorige plaats en ligging weder herfteld worden, ten zy ze zeer puntig , of kwalyk geplaatst zyn, of met geene mooglykheid weder herfteld kunnen worden. g. 336. Zomwylen is de kogel in het celachtige van het been doorgedrongen en blyft daarin vast zitten. Als dezelve 'er niet diep in fteekt, kan men dien zomtyds door eenen hefboom, wiens een einde dun eneenig/ints gebogen is, los maken en 'er uithalen. Indien dit mislukt, mag men evenwel hoopen, dat dezelve door middel van de ettering zal los gemaakt en alsdan 'er konnen uitgehaald worden. Indien ook dit bedriegt, is het laatfte middel, den kogel met een Trepaan los te maken en weg te nemen. Voor 't overige heeft men gezien , dat de kogel zomtyds het ganfche leven door in 't been gebleven is, zonder de rninfte kwaade toevallen te veroorzaaken. §• 337- Niettegenftaande alle aangewende moeite is de Heelmeester niet altoos in Haat alle de vreemde lichaamen 'er uit te halen. Zommige kan men niet eens gewaar worden, vooral wanneer ze week , klein, en verre van de gefchoten holte gelegen zyn : en dan zyn ze dikwils diep in 't vleesch verfpreid. Ja zomwylen laat de Heelmeester dezelve met voordacht in 't lid zitten, wanneer ze niet zonder eene groote prikkeling, verfcheuring en kwetzing te maken, 'er konnen uitgehaald worden , wanneer ze geene kwaade toevallen veroorzaaken , of wanneer de reeds ontiïaane ontfteeking en zwelling 't uithalen beletten. In zulk een geval is de uitkomst niet altoos dezelfde. Of ze worden door middel van de ettering los gemaakt en komen te voorfchyn , en konnen alsdan ligt'er uitgehaald worden; of ze Wy-  136 XI. HOOFDSTUK van de bly ven verborgen en beletten de genezing der wond, en laten een fistel na ; of wel de wond fluit zich' en het vreemde lichaam blyft het ganfche leven door zonder eenig ongemak te verwekken in 't lid, of na eenigen tyd maakt hetzelve ontfteeking en doet de wond op nieuw weder openbreken. Niet zelden zakken ze, veranderen van plaats,* en komen naderhand op eene andere plaats te voorfchyn, alwaar ze ontfteeking en ettering maken. §. 338. By alle deze infnydingen moet de Heelmeester op de best mooglyke wyze de eewigtige deelen, die in de nabyheid zyn, ontzien. Ondertusfchen is hy echter dikwils genoodzaakt, om vreemde lichaamen , die kwaade toevallen veroorzaaken ,. 'er uit te halen, peefen , fpieren, enz. dwars door te fnyden , waardoor de ftilt ftaande vochten ontlast, en grootere gevaaren voorgekomen worden, dan 'er van de doorfnyding dezer deelen te vreezen zyn. . §• 339- Behalven deze hoofd-omftandigheden , die den hand des Heelmeesters by 't doen der infnydingen leiden moeten, zyn 'er nog andere omftandigheden , waarin men dikwils byzondere infnydingen en handgreepen noodig heeft. Wy konnen onmooglyk hier deze allen optellen, maar zullen alleen van de voornaamfte gewag maken. Wanneer de kogel op het beenvlies gelegen is, is* dit gemeenlyk gekneust, en moet kruislings doorgefneden worden; anders volgt 'er eene hevige ontfteeking van dit vlies met veele kwaade toevallen. Wanneer de kogel een rond been geheel ontbloot, eene indrukking in hetzelve gemaakt heeft, moet 't been op die plaats, dewyl 'er ontfteeking en ettering in de beenholte te vreezen is, doorboord worden. $• 34c  GESCHOTEN WONDEN. 157 J. 340. Als de Heelmeester de noodige infnydingen gemaakt, en de vreemde lichaamen'er uitgehaald heeft, is het voornaamfte gedaan , dat 'er by gefchoten Wonden te doen was. De overige behandeling dezer wond is in 't wezenlyke niets verfchillende van de algemeene behandeling der wonden. Alleenlyk zyn 'cr eenige weinige byzondere regelen , die wy nu nog zullen opgeven, in acht te nemen. g. 341. Het plukfel, waar mede by 't eerfte verband de wond zacht wordt opgevuld, moet met eene etter-makende zalf beftreken, en dagelyks nu en dan. met een warm verzachtend vocht nat gemaakt worden. Zommige raaden ten dien einde Lyn-olie in de wond te fpuiten. Deze weekmakende middelen houden de vaten in de binnenfte oppervlakte der wond open , onderhouden de vrye ontlasting der vochten , die in den omtrek der wond zyn uitgeftort, verminderen de zwelling , ontfteeking en het gevaar der verfterving, en bevorderen de ettering. Geestryke en famentrekkende middelen doen 't tegendeel , en zyn derhalven klaarblyklyk nadeelig. Doch de uitwendige omtrek der wond , ja het ganfche lid moet met geestryke, fpeceryachtige, famentrekkende en verfterkende middelen, die de verzwakte deelen hunnen veerkracht, fterkte en leven wedergeven, en daardoor den toevloed, ophooping , ftilftand der vochten in den omtrek der wond , en by gevolg de zwelling , ontfteeking , verfterving en fterke etteringen verhoeden , geduurig bevochtigd worden. De voornaamfte onder deze middelen zyn, Theden's Schietwater, Pekel , Ammoniakzout in Azyn en Water gefmolten, Wyn, Brandewyn, Afkookfels van fpeceryachtige Kruiden, enz. S- 34*.  '158 XI. HOOFDSTUK van èe g. 34?. Wanneer de gefchoten holte twee openingen heeft, raaden zommige hierdoor een lint te halen, dat naar hunne gedachten deal te vroege vernauwing der wond belet , eenen vryen . gemeenfchap tusfchen den in- en uitgang des kogels onderhoudt, de noodige geneesmiddelen binnen in de wond brengt, den etter eenen vryen uitgang blyft verfchaffen, en dikwils 't uitkomen der vreemde lichaamen bevordert. Doch eene gefchoten wond fluit zich niet ligt te fchielyk toe , het lint hindert veel eer den vryen gemeenfchap tusfchen de twee openingen der wond , het belet veel eer de vrye uitvloeijng des etters, de noodige geneesmiddelen kunnen op eene veel betere wyze in de holte der wond gebragt, en de vreemde lichaamen even zo ligt hier door dieper ingedrukt als uitgehaald worden. Derhalven jTchynt dit onnoodig te zyn , ja als een vreemd lichaam kan het ook voor fchadelyk gehouden worden. g. 343. De ontfteeking en de koorts, die zich by deze Wonden voegen , zyn gemeenlyk zeer hevig, deels van wegen de fterke prikkeling, die het gewond lid ondergaan heeft, en dikwils nog van de terug gebleven vreemde lichaamen blyft aanhouden, deels van wegen den ongeregelden omloop der vochten, welken de dreuning in het gewonden lid en in het ganfche lichaam veroorzaakt, deels van wegen de onzuiverheden in de eerfte wegen, die ligt met deze Wonden gepaard gaan, en aan de door den dreun en fchrik belette werking van de onderbuiks ingewanden moeten toegefchreven worden. De Heelmeester moet derhalven dezelve door Aderlatingen, Braak- Purgeer- en andere ontfteeking-werende middelen op de best mooglyke wyze zoeken te verminderen ; maar  GESCHOTEN WONDEN. 159 maar altoos daar by in acht nemen , dat dikwils niet alleen op de plaats, daar de wond is toegebragt, maar ook op afgelegen deelen, ja zelfs in de ingewanden , plaatslyke ontfteekingen in zulke lyders ontftaan. §. 344. By groote gefchoten Wonden heeft men nog meer de gevaaren . die uit de ettering ontftaan, en by zulke Wonden gemeenlyk zeer fterk en verzwakkende is, te vreezen. Dit moet de Heelmeester by tyds voorzien, en ten dien einde, om de krachten des lyders te fparen, geduurende de ontfteeking niet meer bloeds aftappen, als volftrekt noodzaaklyk is ; zodra de hevigheid der ontfteekinge vooroy is, om de ettering niet zonder noodzaak te vermeerderen , alle weekmakende middelen vermyden , en de Wond alleen met droog plukfel verbinden ; om dén toevloed der vochren, en daardoor de fterke ettering te verminderen, by tyds het verband wat vast om 't lid aanleggen; en om de krachten des lyders te onderfteunen , zodra de ontfteekings-koorts over is, den lyder Kina en voedzaame fpyfen doen gebruiken. §. 345. Behalven dit alks moet de Heelmeester ook voornaamlyk de opflurping des etters met haare gevolgen, die vooral by gefchoten Wonden te vreezen is, door die middelen , dewelke reeds te vooren z,n opgenoemd, verhoeden. By geene foort van wonden maakt de etter ligter verborgen wegen , als by gefchoten Wonden. Deze moeten nagefpeurd en geopend worden. Niet zelden ontftaa 'er in den omtrek der wond , ja op eenen vry grooten afftand van dezelve byzondere etter- verzamelingen , die ook geopend moeten worden. De uitwerkingen van den opgeflurpten etter zyn driederlei. Zomwylen werkt de  i6ö XI. HOOFDSTUK van fis de etter, voornaamlyk wanneer hygoedaartig is,' alleen als een prikkel, en veroorzaakt koorts, die niet zelden ontftetking*aartig is en als zodanig moet behandeld worden. Zomwylen, voornaamlyk wanneer de etter rottig en fcherp is, worden de vochten bedorven , en hier uit ontftaat eene tering-koorts en rottige ontlastingen En in din geval worden voornaamlyk de Kina en de mineraale Zuuren vereischt. Zomwylen werpt de etter zich door verplaatfing op het eene of andere deel, en veroorzaakt naar deszelfs verfchillenheid verfchillende toevallen. g. 346. Daar de openingen van de vaten, die doof den kogel van een gefcheurd zyn. te famen gedrukt en geheel toegefloten zyn, ziet men by gefchoten Wonden in het begin zelden fterke bloedingen. Doch na verloop van eenige dagen, dikwils zeer laat, wanneer door de koorts, door de ettering, of door eene onvoorzichtige beweging van het gewond lid de korst , die de verfcheurde vaten bedekt en toefluit, wordt afgefcheiden, ontftaan 'er dikwils zeer fterke bloedftortingen, die des te gevaariyker zyn, dewyl ze onverhoed en op eenen tyd voorvallen, dat de lyder dikwils zonder eenige hulp, of door de ettering verzwakt en buiten ftaat is , zelfs eene geringe bloeding te verdragen. Dikwils worden zulke bloedingen door eene klopping en gevoel van zwaarte en volheid in de wond voorfpeld. Zomwylen worden ze by een onvoorzichtig wegnemen van 't verband door den Heelmeester zelf veroorzaakt. Hierom moet men altoos in gevallen, waar men uit de plaats der wond vermoeden kan, dat 'er een aanzienlyk vat gefcheurd is, een waakzaam oog op den lyder hebhen, en alle middelen, waardoor de bloeding terftond kan geftuit worden, in gereedheid houden. ff 7.  GESCHOTEN WONDEN. g. 317. Nog eene andere en meer gevaarlyke foort Van bloeding ontftaat 'er zomwylen by gefchoten Wonden, vooral by zulken, die reeds lang en zeer fterk geëtterd hebben. Het bloed komt niet uit een enkel vat , maar uit de geheele oppervlakte der wond, ais uit eene fpons, voort, het is dun en ontbonden , ja dikwils een bloedig water gelyk. Daar by is de lyder ten uiterften verzwakt. Deze bloeding is zeer gevaarlyk, deels dewyl de lyder , die gemeenlyk reeds fterk verzwakt isj daaidoor gelieel wordt uitgeput , deels dewyl haare oorzaak niet ligt kan weggenomen worden. Ze ontftaat van eene groote verilapping der wond en ontbinding der vochten, en vereischt een allerfterkst gebruik van de Kina, den Aluin en 't Vitriool-Zuur. Ter zelve tyd kan men de wond met een afkookfel van de Kina en Geest van ZeeT Zout verbinden. 348. Zomwylen duurt de ontfteeking by gefchoten Wonden zeer lang, en men befpeurt na verloop van eenige dagen nog geen begin van ettering, Zomwylen ontftaat 'er geduurende de ettering eensklaps en zonder eene fchynbaare oorzaak op nieuw ontfteeking, en de verzweering verdwynt op eens. Zomwylen, zonder dat men eene oorzaak kan vinden, ettert de wond buiten maaten fterk. Alle deze verfchynfelen moeten gemeenlyk'aan de prikkeling, welke de terug gebleven been-fplinters veroorzaaken, toegefchreven worden. die de Heelmeester, zodra als mooglyk is, moet trachten te ontdekken , en 'er uit te halen. §. 349. In de eerfte dagen der ettering is dë etter gemeenlyk onzuiver , wankleurig en dun. Maar zodra zyn niet alle de ftilflaande vochteri in den omtrek der wond opgelost eo ontlast * de h be-;  i6z XII. HOOFDSTUK van Cê bedorven vaste deelen op de oppervlakte der wond afgezonderd, en de wond zuiver, of de etter wordt goed, en alsdan moet de wond als een eenvoudig ettergezwel behandeld worden. §. 350. Zomwylen, nadat de wond reeds lang en fterk geëtterd heeft, ziet men nog niet't minfte teken van genezing; niettegenftaandc het gebruik van verfterkende geneesmiddelen en voedzaame fpyfen blyft de wond fterk etteren , en wordt flap en week, de etter is dun, de beenderen toonen geene gefchiktheid tot vereeniging , de lyder heeft eene teringkoorts, wordt dagelyks magerer en zwakker, en ylt met fnelle fchreden naar 't graf. In deze omftandigheden wordt hy zomtyds nog gered door de Afzetting, een twyffelachtig maar het eenigfte middel, waar van men zich niet altoos door de koorts en zwakte , die dikwils terftond na de Bewerking, welke de oorzaak derzelve , naamlyk de ettering, wegneemt 9 verdwynen, moet laten affchrikkem XII. HOOFDSTUK. Van de Kneuzingen. §• 35i.. Wanneer een ftomp werktuig met meer of min geweld een deel van ons lichaam treft zonder de huid te fcheuren, noemt men de belediging hier door veroorzaakt, eene Kneuzing. Dit zelfde heeft ook plaats, wanneer een deel geknepen, geklemd, gedrukt of met geweld uitgerekt wordt. 5. 352. Het naaste gevolg der Kneuzing is eene verzwakking of een geheel verlies van de veer- er» Is- \  KNEUZINGEN. 1(53 levenskracht des gekneusden deels. De toevallen daar uit ontftaande zyn zeer verfchillende naar de verfchillenheid van het deel zelve.- Degewoonlykfte zyn zwelling door de ophooping en ffcilftand der Vochtendn de verzwakte vaten, en ontfteeking. §. 353. Indien de Kneuzing hevig is, worden 'er Van een fcheuringen door veroorzaakt. En daaruit ontftaan weder menigerleie toevallen, die van den verfchillenden aart des gekneusden deels afhangen; De ge woon fte zyn uitftortingen (Ecchymofis, Sugillatio) van vochten uit de gefcheurde vaten in 't omliggend celwyze weeffel. en beenbreuken. §. 354. Eene zeer hevige Kneuzing werkt niet alleen op het deel, dat ze raakt. maar ook op afgelegen deelen. De beledigingen hierdoor veroorzaakt, noemt mesi'tegenkneuzwgen (contrecoup). Ze beftaan grootendeels in verzwakkingen , ontfteekingen en verfcheuringen , en worden gemeenlyk het naast door de fchudding , dikwils ook door eene wezenlyke tegenkneuzing, veroorzaakt. §. 355. De graad der Kneuzing hangt niet altoos alleen van het geweld, dat de Kneuzing verwekt , maar ook dikwils van de gefteltheid des gekneusden deels af. Is hetzelve met een been voorzien, dat met weinige vleefchige deelen bedekt is , dan is de Kneuzing altyd heviger. By alle Kneuzingenis de ontfteeking met alle haare gevolgen te vreezen. Sterke Kneuzingen, die in gezonde lichaamen voorvallen, zyn zeer dikwils vry vari alle kwaade gevolgen ; daarentegen verwekken ook geringe Kneuzingen in lichaamen , welker vochten niet goed gefteld zyn, dikwils verfterving en ettering. Uitgefterte vochten worden, zelfs Wanneer ze in groote menigte daar zyn, opgelost en in het bloed weder opgenomen, voornaamlyk als ze zich in deelen van een los fponsachtig maakI, z fe*  tÓ* XII. HOOFDSTUK van x>ë fel bevinden. In deelen van een vaster maakfe! j b. v. in peezige en vliezige deelen , worden dikwils kleine uitftortingen zelfs niet opgelost. Digt by een been maken ze ligt Beenbederf. §. 356. De mindere graad der Kneuzing beftaat maar alleen en voornaamlyk in eene verzwakking der gekneusde vaten , en eene daar uit ontftaande ophooping en ftilftand der vochten , en vereischt derhalven niets anders als het gebruik van uitwendige verfterkende en famentrekkende middelen, onder welke koud Water, Wyn, Brandewyn , afkookfels van fpeceryachtige-; verfterkende Kruiden, een afkookfel van Kina, Azyn, Kalkwater. Aluin, Vitriool enz. de beste zyn. Men kan ook ttffens de verlamde en uitgerede vaten door de drukking van een vast aangelegd windfel, of, wanneer de Kneuzing van eenigen omtrek is , door het zwachtelen van 't ganfche lid, onderfleunen. Indien de lyder volbloedig en het gekneusde deel van eenig aanbelang is, dan is het noodig eene aderlatig te doen, om de ontfteeking voor te komen, en, door het bloed^ te verminderen, de famentrekking en vernauwing van de tegennatuurlyk uitgezette vaten te hulp te komen. 357- % eenen .fterkeren graad van Kneuzing heeft altoos eene uitftorting van vochten in 't celwyze weeffel, die opgelost moeten worden, plaats. Dit gtfehiedt voornaamlyk door aderlatingen of andere ontlastingen, die de hoeveelheid der vochten verminderen, hunnen toevloed naar afgelegen deelen vermeerderen, en daardoor de opflurping van de uitgeftorte vochten bevorderen, 't Laatste doen voornaamlyk zachte en dikwils - herhaalde verkoelende purgeermiddelen. Hier doet ook eene uitwendige drukking, en, als de  KNEUZINGEN. 16*5 de uitftorting van aanbelang is , de omzwachteling van 't ganfche lid, zeer veel dienst. Daarenboven kan men ook uitwendig zulke middelen gebruiken, die door eene zichte prikkeling de werking der opflurpende vaten vermeerderen, de uitgeftorte vochten vloeibaar houden, en de ontfteeking beletten. De gefchikfte middelen van dien aart zyn Ammoniak-Zout in gelyke deelen water en azyn gefmolten , 't Schietwater van Theden, of Spiritus Mimkreri metNpter. Hoe gewichtiger 't gekneusde deel, en hoe grooter de uitftorting is, des te nauwkeuriger moet men wezen in 't gebruik van alle deze middelen; in min • dere Kneuzingen is het gebruik van uitwendige middelen alleen genoegzaam, §. 358. Wanneer 'er zeer veel bloed uitgeftort. is , of hetzelve zich op eene plaats bevindt , daar 't niet wel kan opgelost worden, of wanneer het toevallen, die eene fchielyke hulp vereisfchen, verwekt, moet hetzelve aanftonds door eene gemaakte opening ontlast, en de belediging als eene gekneusde wond behandeld worden. Dit zelfde moet ook gefchieden, wanneer de inwendige bloeding, die men door de uitftorting ontdekt, uit een groot vat haaren oorfprong heeft , blyft voortduuren, en door byzondere middelen moetgeftempt worden; of wanneer 'er behalven de bloedftorting andere beledigingen , die eene opening vereisfchen , als b. v. eene verbryzeüng van 't been, tegenwoordig zyn. . Zomwylen blyven 'er nog na het gebruik der oplosfende middelen hier en daar enkele geronne bloedklompen over, die men op dezelfde' wyze door eene infnyding ontlast. L 3 XIII. HOOFD-  166 XIII. HOOFDSTUK van de XIII. II O O F D S T U K. Van de Bloedftortingen by Wonden. §. 359. Daar zyn by Wonden altoos verfchillende foorten van vaten geopend ; van daar ontftaat 'er ook altoos eene uitftorting van verfcheidene vochten uit dezelve. Vooral vordert de Bloedftorting den aandacht des Heelmeesters. Deze komt voort uit groote of kleine vaten, aderen of flagaderen. Uit de hoeveelheid en 't geweld van het uitvloeijende bloed , kan men de grootte van de bloedftortende vaten beöordeelen. Het bloed, dat uit Ilagaderen vloeit is ligt rood , en fpringt met veel geweiden by afgebroken fprongen voort, dat uit de aderen komt is donkerrood, en loopt in eenen gelyken onafgebroken ftroom. Zomwylen evenwel komt het ook uit de aderen met groot geweld, en, wanneer eene naby liggende groote flagader haare bewegingen aan de geopende ader mededeelt, ook met afgebroken fprongen voort. Bloedftortingen , welke uit flagaderen voortkomen, kan men door eene drukking boven de wond verminderen of geheel doen ophouden , die daarentegen , welke uit aderen ontftaan, door eene drukking onder de wond. §. 360. Bloedftortingen uit kleine vaten doet de Natuur alleen, zonder hulp der Konst, ophouden. Het van een gefneden vat trekt zich van zelfs te rug, wordt korter, krimpt in een , en belet dus den vryen loop van het bloed: de opening yan pet vat trekt zich , door den verminderden tcgenfiarid van 't bloed en de prikkeling der buiten-  BLOEDSTORTINGEN by WONDEN. 167 tenlucht, te famen, vernauwt zich allengskens en fluit zich eindelyk geheel : in zommige gevallen ftolt het bloed en maakt eene prop , die de opening van het vat bedekt en toeftopt. Uit dit alles nu kan men ligt begrypen, waarom bloedftortingen uit half doorgefneden vaten zo moeilyk te ftempen zyn, en waarom het bloed, naar dat de bloeding mindert, allengskens dunner enten laatften geheel waterachtig, wordt. §. 361. Zomtyds houden ook de Bloedftortingen uit zeer groote vaten op dezelfde wyze van zelfs op, wanneer de zieke zich zeer ftil houdt, zich in eene zeer koude lucht bevindt, en ten uiterften verzwakt of flauw is. Men heeft de hevigfte Bloedftortingen door eenen onverwagten fchrik zien ophouden. Vandaar is'het eene gewichtige voorbehoedingsregel fterk gekwetfte niet veel te bewegen, of in eene warme plaats te brengen, of uit eene flauwte op te wekken enz , voordat men onderzocht hebbe, of 'er eene bloedftorting te wachten zy, of van de noodige middelen, om ze tegen te gaan, voorzien zy. §. 3^2. Eene Bloedftorting uit een doorgefneden vat is veel'heviger , dan uiteen dat gefcheurd en gekneusd is; hierom vinden de hevige Bloedftortingen veel meer plaats by gefneden, dan by gefchoten wonden. Men heeft gezien , dat de ganfche arm uit de fchouder- geleding afgefcheurd werd, zonder dat'er eene bloedftorting volgde. Om hevige Bloedftortingen te ftillen behoeft men zomwylen flegts het geopende vat tekneuzen. — De Bloedftortingen uit vaten, welke diep en in nauwe wonden liggen , zyn moeilyker te ftillen , dan wanneer ze digt by de huid en in opene wonden gelegen zyn, dewyl de buitenlucht % welke de opening van het vat door haare prikkeL 4 Un£  m miS. HOOFDSTUK van de ling vernauwt, en 't runnen van het bloed be.yordert, op dezelve werken kan. — De vaten Welke in beenderen liggen , bloeden hevig, dewyl ze zich niet wel vernauwen noch inkrimpen konnen. in lichaamen , welke zeer ontbonden vochten hebben , zyn de Bloedstortingen zelfs uit kleine vaten dikwerf zeer gevaarlyk, en moeilyk te ftempen. Zomtyds fluit een vreemd lichaam het geöperde vat toe, ep de bloedvliet ontftaat eerst dan, wanneer het 'er uitgehaald is. Derhalven mag men in die gevallen , waar eene bloed,ftortmg te vreezen is, de vreemde lichaamen niet eerder wegnemen , voordat men de noodige bloedftempende middelen in gereedheid heeft. Zomwylen daarentegen is een vreemd lichaam oorzaak, dat de bloedvliet aan blyft houden en in dit geval moet het ten fpoedigften weggenomen worden. g- 3 S-g-iJtï Bw,g « .0 ^ M jj, g -g £ • « g b -3 « M g g 2 .§>':„„ I I c s P-s|«s^2^ Ij* m| §-s e - a s e«- ns2 8*~:s SJ-a-iJ u J3sd^ b o s ë'ï  iU XIII. HOOFDSTUK van de ligt konnen doorfnyden, op hoop dat ze zich terug trekken, in een krimpen en toefluiten zoude. Jvkar ook in dit geval is het zeiden noodzaaklyk, d< wyl de  vergiftigde wonden. i9j de Oliën en Zalven te befmeeren, en dezelve mee dergelyke pappen, voornaamlyk uit de Herb. Citut. Fol. Hyofciam. Flor Chamomill te bedekken. Zomwylen heeft men in zeer zwaare gevallen 't lid met een gewenscht gevolg afgezet. Schoon de afzetting alleen de kramp niet ceftild heeft, doet dit echter na de afzetting 't Heulfap , dat te vooren niets vermogt. In gevallen derhalven, waar de kramp hevig , 't gewonde lid klein en Van weinig aanbelang is, b. v. een vinger of teen , kan de Heelmeester ook töt dit uiterfte middel zyne toevlucht nemen; XV. HOOFDSTUK. Van de Vergiftigde Wonden. §. 408. Daar Vergiftigde wapenen by ons niefc gebruiklyk , en vergiftige dièrert zeldfaarh zyn, komen deze wonden in onze landen niet dikwiis voor. Wy zullen hier niet van alle vreemde vergiftigingen , maar van die geeneri alleen, die by ons 't meest waargenomen worden, fpreken. Het is zeer waarfchynlyk , dat, zo niet altoos , ten minden in zeer veele gevallen , 't vergift door eene wond aangebragt niet in 't bloed Wordt Opgenomen , maar op die plaats blyft , en dat de toevallen daardoor in 't geheele lichaam verwekt, alleen uit de prikkeling door eene medélyding (confnjus) ontftaan , en dat 't alzo by de genezing zeer dikwils voornaamlyk daar op aankomt, dat 't gift in de wond door eene plaatslyke behandeling werkloos gemaakt , ontlast, én deszelfs algemeene krampachtige uitwerkingen JN doof  194 XV. HOOFDSTUK van de door krampftiJlende middelen weggenomen wor* den. §. 409. De middelen , waardoor 't eerfte oog. merk bereikt wordt, zyn herhaalde inkervingen in de wond, en het aanleggen van koppen, waardoor het gift veelligt te gelyk met bet bloed uitvloeit en uitgehaald wordt; het gloeiend yzer, waarmede men de wond aanraakt, of het buskruid, dat men in de wond ftrooit en aanfteekt, waardoor 't gift in eens geheel vernietigd wordt; zachte oliën of foortgelyke middelen . die men in de wond wryft om 't gift in te wikkelen en werkloos te maken ; het poeder van Spaanfche VJiegen, dat in de wond geftrooid wordt, om eenen fterken toevloed van vochten te verwekken , en in 't gemeen alle middelen, die eene fterke ettering te wege brengen en lang onderderhouden, waardoor mooglyk 't gift zelf geloosd wordt; en in eenige gevallen de afzetting van 't gewonde lid. De middelen, waardoor men 't tweede oogmerk bereiken kan, zyn Heulfap, Biefam, Theriaak, zout van Hertshoorn enz., welke deels de krampachtige uitwerkingen van 't gift, dat waarfchynlyk in veele gevallen alleen door zyne prikkeling werkt , wegnemen, en deels door de uitwaasfeming te vermeerderen misfchien deszelfs uitgang bevorderen. Dit zyn de algemeene middelen , die men in alle vergiftigde wonden kan gebruiken ; intusfchen vereischt ieder byzonder gift zyn eigen byzonder middel. §. 410. De fteeken van Muggen, Byen, Wespen, en andere Infekten moeten byna als vergiftigde wonden aangemerkt worden ; dikwils verwekken ze hevige pynen , een groot roosachtJS gezwel, en als de lyder op eene zeer gevoelige  VERGIFTIGDE WONDEN. i9s ge plaats, of op meer plaatfen te gelyk geftoken is, eene fterke koorts met alle haare gewoone toevallen, die zomwylen zeer lang duuren, voordat ze weder verdwynen. Uit hangt veel van de byzondere liehaams-getteltheid des lyders af. 'Er zyri menfchen, die van eenen kleinen Muggen-fteek zeer aangedaan worden,daar andere van verfcheidene fteeken weinig ofbyna niets gevoelen. Mooglyk moeten deze toevallen aan dert fcherpeil fteek , mooglyk aan den terugblyvendert angel, mooglyk aan een fcherp vocht, dat die dieren j Voornaamlyk als ze kwaadaartig zyn, k de wond iaten vloeyen, toegefchreven worden. In de meeste gevallen hangen ze vodral van het laatfte af. §. 41/. Men heeft veelerleie middelen tegeri deze fteeken aangeprezen. Zommigen raaden dezelve met Citroen-fap of Azyn, of met een afkookfel van Vlierbloemen te bevochtigen , anderen verfche geftoten Pieterfelie - bladen , of £ Loodwater van Goüxakd , of koud Water, of Theriaak 'er op te leggen , of geest van Hertshoorn of Olie 'er in te wry ven, enz. Daar nu de ongemakken, door zulk eenen fteek veroorzaakt ^ zekerlyk van eene plaatslyke prikkeling voortkomen, fchynen de middelen, welke deze prikkeling verminderen, vooral Olie, Theriaak, Vlierblcemen , enz. den voorrang te verdienen IndserS 'er zeer veele fteeken en hevige toevalleni zyn s dan zyn Aderlatingen, zachte Purgeermiddel, a met eene ontfteeking-werende dieet noodzaaklyk. §. 41:. Onder de vergiftigde wonden, die in onze landftreeken voorvallen, verdient ook de Otterbeet gemeld te worden. Een, die door eeneÈ Otter gebeten is , wordt bleek , geelachtig j de pols is zwak, ongelyk , tusfchenpofende , 'er volgen grillingenj koud zweet, koude der Jedemaa« 8 «en;  ip5 XV. HOOFDSTUK van d£ ten, braking, hartklopping, ftuipen, en wanneer 'er niet fchielyk hulp komt, de dood. Alle deze toevallen ontftaan van een giftig vocht, dat de Otter, als hy byt, in de wond uitfpuwt. 't Gift fchynt alleen in de wond zich op te houden, op die plaats te blyven , en alle de toevallen door medeiyding (per confenfam) te verwekken. Derhalven moet men hetzelve door plaatslyke middelen werkloos maken , inwikkelen en ver zachten ; en dit gefchiedt , zo als de ervaring .dikwils geleerd heeft, door Boomolie in de wond te wryven. In gevallen , daar dit middel niet helpt, dringt het mooglyk niet genoegzaam in de wond , wiens opening altoos nauw is ; en dan zoude het mooglyk beter zyn in die gevallen , de wond door infnydingen te vooren te verwyden. De toevallen, die van de Otterbeet ontftaan, fehynen onmiddelyk door eene prikkeling verwekt te worden, en krampachtig te zyn, en daarom zoa men ter gelyke tyd ook inwendige krampftillende middelen , b. v. Biefam, Theriaak, geest van Hertshoorn, enz. met nut konnen gebruiken. g. 413. Onder de vergifte wonden is de beet van eenen dollen hond de gevaarlykfte en gewoonfte. De Watervrees is *er het zonderling en vreesiyk gevolg van. De ervaring leert, dat dezelve ook door de beet van andere dolle dieren, voornaamlyk van katten , wolven , muilezels, koeien, enz. kan*ontftaan. Ja zomtyds volgt de Watervrees ook op de beet van dieren die alleen kwaadaartig zyn. Het z-eldfaam geval , waarin de Watervrees van zelfs ontftaat, behoort hier niet toe. §. 414. 't Gift, dat de Watervrees veroorzaakt , is in het fpeekfel van 't dolle dier. Dit kan op verfchillende wyzen aan 't lichaam medegedeeld  VERGIFTIGDE WONDEN. 197 gedeeld worden. Gemeenlyk gefchiedt 't door eene wond, die 't rafende dier door zyne beec maakt. Hierom is de beet in een ontbloot deel veel gevaariyker, dan in een deel, dat met k'ederen bedekt is. Zomwylen is ook de ziekte door het kusfchen van eenen , die de Watervrees had, ontftaan Wanneer men iets, waarop een dol dier zyri fpeekfel gefpuwd heeft, in den mond neemt, loopt men 00^ groot gevaar van befmet te worden. Ook heeft 't gift dikwils zyne zitplaats in andere vochten. Eene vrouw kreeg het ongemak van haaren man door het byflaapen. Een jonge ■werd door die ziekte aangetast, doordat hy zich met eenen degen bezeerde, waarmede voor eenigen tyd een dolle hond gedood was. Ondertusichen fchynt dit gift dan alleen befmetlyk te zyn, wanneer 't op eene plaats komt , die gewond of met eene zeer dunne opperhuid bedekt is. Voor 't overige fchynt 't zyn vergiftig vermogen lang te behouden §.415. By eenigen vertoont zich de ziekte fchielyk, by anderen laater. Men wil gezien hebben, dat ze eerst een half jaar, ja nog laater, na de befmetting ontftaan is. Dit echter fchynt zeer zeldfaam te gefchieden. Veelligt hangt dit van de hevigheid der dolheid , toen de hond den lyder beet, van 't heet pf gemaatigd weder, en van de lichaams-geftelthei'd des lyders af, dat.de ziekte zich eerder of laater vertoone. Daar zyn 'er , die zeggen waargenomen te hebben, dat dit ongemak in menfehen van eene heete lichaams-gefteltheid, en in den zomer, zich eerder vertoont, dan in den winter en by waterachtige geftellen. Voornaamlyk zou deze ziekte zeer fchielyk ontftaan , als 't gift met 't fpeekfel is vermengd geworden. N 3 §■ 41Ó.  jpS XV. HOOFDSTUK van o* §. 416. Zomwylen vertoont zich de Watervrees zonder eenige voorafgaande toevallen; zomwylen en gemeenlyk gaan 'er allerhande toerallen voor; en in dit geval kan men de ziekte in twee tyd* perken verdeelen, in dat der zwaarmoedigheid en dat der razernei. De wond, die mooglyk reeds genezen was, wordt op nieuw rood , begint te jeuken, de lyder wordt droefgeestig, onrustig, benauwd, flaapt zeer ongerust, droomt fterk, en bemint de eenzaamheid. Deze zyn de toevallen van ?t eerfte tydvak , die niet altoos even lang duuren. Alsdan kan de lyder niet alleen geen vocht doorflikken , maarhy kan het ook zonder afgryzen niet aanzien,en hoort 'er zelfs met tegenzin van fpreken. Zo dikwils hy iets vochtigs wil doorflikken^ is dit met gevaar van ftikking of met ftuipen vergezeld. 'Dewyl hy zyn eigen fpeekfel niet kan doorilikken, fpuwt hy altoos rondom zich heen, en krygt daardoor eene fterke droogte in den mond en de keel. 't Is zonderbaar, dat hy gemeenlyk al, wat droog is, zonder moeite doortikt. Veeje lyders hebben ter gelyke tyd woedende ylingen, en koorts; veele daarentegen behouden tot hun dood toe 't verftand en zyn zonder koorts. In de lichaamen der geenen, die aan deze ziekte geftorven zyn, vindt men niet altoos hetzelfde hoch iets, dat eenig licht over den aart der ziekte kan verfpreiden. §. 41-. De geheele ziekte fchynt van eenen krampachtigen aart te zyn, en onmiddelyk door de prikkeling van het dolle honds-gift te ontftaan. Dit gift' fchynt niet fchielyk in het bloed opgenomen te worden, maar lang in de wond alleen te blyven , en die toevallen niet als door medely» denheid (confenfus) te verwekken. Dit bewyzen ¥eele waarnemingen van lyders die alleen door eene  VERGIFTIGDE W0I7DEN. 199 eene plaatslyke behandeling genezen zyn geworden ; het ontftaan der eerfte toevallen in de wond en derzelver hoedanigheid, die allen van eene prikkeling konnen afgeleid Worden en de overeenkomst van dit ongemak met de Otterbeet , en de algemeene kramp bv wonden. Ondertüsfchen wordt ook ontwyftelbaar op't laatst het geheele bloed door dit gift aangeftoken , dewyl 't fpeekfel en andere vochten van eenen , die de Watervrees heeft, dezelfde ziekte kunnen veroorzaaken. g. 418. De Heelmeester moet by de ongelukkigen , die van eenen dollen hond gebeten zyn, twee dingen verrichten : hy moet naamlyk de ziekte, wanneer ze te vreezen is, trachten voor te komen, of wanneer ze reeds ontftaan is, te genezen, 't Laatfte is zeer moeilyk ; want de ondervinding leert , dat ze reeds ontftaan zynde byna altoos doodlyk wordt. Derhalven moet men alles aanwenden om de ziekte voor te komen , en de middelen , die dit doen konnen, moeten ten fpoedigfte en op het zorgvuldigfte gebruikt worden. g. 419. Voordat men echter tot die middelen overgaat, moet men ook zeker weten , dat de hond, die den lyder gebeten heeft , waarlyk dol is, om hem niet zonder noodzaak fchrik en vrees aan te jagen , en pyn te veroorzaaken. De hond is waarfchynlyk dol, wanneer men ziet, dat hy van andere honden gevreesd wordt , dat hy met eenen hangenden ftaart, half geopende oogen , fchuimbekkend , als dronken onbezuisd voortloopt, altoos knort, niet eet noch drinkt, dikwils dwars loopt , menfchen en beesten, zelfs die geenen , die hy anders ontzag , aanvliegt en byt. Men kan dit echter dan eerst N 4 - me*  êoo XV. HOOFDSTUK van se ïnet volle zekerheid weten, wanneer in menfchea pf beesten, die hy gebeten heeft, de ziekte zich reeds openbaart. Als de hond geftorven is, moet men een ftuk vleesch in zyn fpeekfel wryven, en zien of andere honden dit opeeten willen Indien ze dit niet doen en'er eenen afkeer vanfchynen te hebben, dan zal men daar uit metgewisheid befluiten kunnen , dat de hond waarlyk dol geweest is. §. 4?o. Daar nu 't gift in 't begin waarfchynlyk in de wond alleen blyft, moet men vooral zorgen van eene fterke ontlasting uit de wond te maken, en lang te doen aanhouden. Hierdoor heeft men in gevallen, daar men niet 't minst aan kan twyffelen, de ziekte waarlyk voorgekomen, Waarfchynlyk vloeit dan 't gift te gelyk met die vochten allengskens uit. Ten dien einde moet men ook aanltonds inkervingen in de wond maken , en, om de bloeding te bevorderen, drooge koppen aanzetten; wanneer de bloeding ophoudt , moet men de infnydingen en het gebruik der kopglafen nog eens en zelfs tweemaal herhalen ; daarna moet men buskruid in de wond ftrooien , hetzelve aanfteeken, de gebrande korst affcheiden, de wond met 't poeder van Spaanfche Vliegen beftrooien , en hierdoor eene fterke ettering maken , die men zo lang als mooglyk is, moet gaande houden , ja zelfs, als 't noodig is, tot meerdere zekerheid de wond in een fontanel veranderen. §. 421. Men heeft ook om deze vreeslyke ziekte voor te komen, inwendige middelen voorgefteld, en door gemaakte proefnemingen dezelve als zeer werkzaam aanbevolen. De voornaamfte önder deze zyn, Spaanfche Vliegen, AnagalIis3 Biefam , Maikevers , Kwik , Bellcidan-. 'f$}t Kamferj geest van Ammoniak-Zout> Li-  VERGIFTIGDE WONDEN. fhen cinereus terreftris , Turpethum minerale, enz. Doch 'er blyft een groote twyffel over, of Wal alle die rniddelen waarlyk nuttig zyn; want zeer dikwils heeft men ze zonder eenig gewenscht ge? volg gebruikt; in die gevallen, waarin men door door derzelver gebruik de ziekte heeft voorgekomen, zyn ze gemeenlyk niet alleen, maar te gelyk met de opgenoemde uitwendige middelen gebruikt, zodat 't twyffelachtig is, waaraan het goed gevolg moet toegefchreven worden; in die gevallen , waarin ze alleen gebruikt zyn, en de ziekte zich niet vertoond heeft, kan men met geene zeker^ heid bepaalen , of de beet waarlyk door eenen dollen hond was toegebragt, en of de Watervrees zonder 't gebruik van die middelen zou gevolgd hebben; en eindelyk is't meer dan waarfchynlyk, dat 't gift zich in de wond ophoudt, en dat men by de genezing vooral moet trachten , hetzelve door de wond te ontlasten. Wanneer inwendige middelen iets tot de genezing konnen doen, zyn 't waarfchynlyk zodanige , die door een krampftillend en zweetdryvend vermogen het gift, dat zich door eene krampachtige vernauwing der vaten, die'top de plaats, daar't gevonden wordt, door zyne prikkeling veroorzaakt, en dus zich zelfs opfluit, los maken en naar de oppervlakte des lichaams dryven En om deze reden moeten veelligt de Kamfer, Biefam, geest van Ammoniak-Zout, en Belladonna 't meeste vertrouwen verdienen. g. 422. Wanneer de ziekte reeds waarlyk ontftaan is, blyft 'er weinig hoop van genezing pver. Dewyl echter alle de toevallen onmiddelyk • door eene prikkeling veroorzaakt worden , en by gevolg krampachtig fchynen te zyn, zo moet ook 't middel, waarvan men nog eenige hulp zou kunnen verwachten, krampftiliend zyn. Dewyl N 5 de  202 XV. HOOFDSTUK van de ENZ. de werkingen van die prikkeling zeer hevig zyn, kan men met deze middelen niets uitvoeren of ze moeten in fterke giften gegeven worden. Derhalven is t Heulfap, in zo fterke giften, als by eene algemeene kramp, gegeven, mooglyk 't cemgfte middel, waarvan men nog hulp zou kunnen verwachten. Ter zelve tyd is het ook raadzaam, t gift, dat zich in de wond bevindt, door tinwryven van Boomolie in te wikkelen, en te verzwakken ; mooglyk ook 't gift, dat nu ten deele in het bloed is opgenomen, door de boven genoemde zweetdryvende krampftillende middeen, welke men by 't Heulfap doen kan, te ontlasten. EERSTE  2©3 EERSTE AFDEEL ING, DERDE DEEL. VAN DE ALGEMEENE NIET ONTSTOKEN GEZWELLEN. XVI. HOOFDSTUK. Van het Knoest'- en Kreeftgezwel. §. 423. Een Knoestgezwel (Scirrhus) is een hard , onpynlyk gezwel in een klierachtig deel mee eene gefchiktheid tot het Kreeftgezwel (Ca«* eer, Carcinoma). Deze is de gewoone, maarniet voldoende en verkeerde befchryving van 't Knoestgezwel. Het is niet altoos een gezwel; zomwylen wordt het aangedaane deel kleiner en krimpt te famen. De hardheid is geene nauw genoeg bepaalde eigenfehap; zomwylen is 't gezwel zo heel hard niet; terwyl andere gezwellen, die men niet voor knoestachtig houdt , niet zelden allerhardst zyn. Het Knoestgezwel heeft niet altoos zyne zitplaats in een klierachtig deel, ook die deelen , welke in 't geheel niet klierachtig zyn, kunnen door hetzelve aangedaan worden, en daarentegen ziet men vry harde kliergezwellen, die echter niet knoestachtig genoemd worden. Het inwendig beginfel van en de gefchiktheid tot den Kanker, kan men niet: als een teken van 't ï^noestgezwe! aanmerken ; immers weet men dit niet  104 XVI. HOOFDSTUK van het niet eerder, als wanneer het zich ontwikkelt en tot Kanker overgaat ; ook ontwikkelt dezelve zich niet altoos; en andere gezwellen , die den naam van een Knoestgezwel niet verdienen, konnen ook kankerachtig worden. §. 424 Het is derhalven zeer moeilyk , om het Knoestgezwel in alie gevallen van gelykfoortige gezwellen te onderfcheiden. Ook is dit zo noodzaaklyk niet, dewyl de behandeling van beide gezwellen niet verfchilt, en men dezelve of zoekt op te losfen, of, als dit niet mooglyk is, wegneemt. §. 425. Even zo moeilyk is het ook den aart en gefteltheid eens Knoestgezwels te bepaaien. Eenigen zyn van meening, dat het door eene byzondere fpecifike ftof, door eene Kanker - fcherpte, voortgebragt wordt , en deze houden het voor eene byzondere foort van gezwel. Maar daar het, zo als naderhand breeder blyken zal, zeer twyffelachtig is, of 'er waarlyk een Kanker-gift zy, daar men duidlyk waarneemt, dat het Knoestgezwel van verfchillende, dikwils alleen van uitwendige oorzaaken, voortkomt, daar het dikwils 't ganfche leven lang goedaartig is, zomtyds langzaam , zomtyds fchielyk kwaadaartig wordt, zomtyds zeer ligt, zomtyds zeer moeilyk kan genezen worden; na het wegnemen zomtyds wederkomt, zomtyds niet, en dui in zyn ganfche beftaan zo veel verfchillenheid toont, kan men met veel waarfchynlykheid befluiten, dat het Kreeftgezwel niet altoos eenerlei van aart en oorfprong is. §. 426. Uit dit alles blykt nu, dat men door een Knoestgezwel niets anders verftaan kan, als eene Verharding, in welke deelen en van welke oorzaaken die ook ontftaan moge. §. 427. De oorzaaken van het Knoestgezwel zyn  KNOEST- en KREEFTGEZWEL. 205 zyn uit-of inwendig. Eene kneuzing, vooral ia een klierachtig deel, kan ligt een Knoestgezwel veroorzaaken. De inwendige oorzaaken zyn zeer menigvuldig. De jichtftof, het kropzeerige en venerifche gift, belette ontlastingen, naar binnen gedreven huid - uitflagen , konnen waare knoestachtige verhardingen veroorzaaken. Maar vooral fchynt het Knoestgezwel zeer dikwils uit zwartgalligheid te ontftaan, want het wordt veelal door aanhoudende droevige gemoeds-aandoeningen, toorn, kommer, zorgen, droefheid veroorzaakt ; ook ziet men , dat die geenen , welke zeer aandoenlyk van gemoed zyn , aan dergelyken verhardingen vooral onderhevig zyn. Ook zou men de verhardingen, die door verdikte melk in de borften ontftaan , en die, welke dikwerf na ontfteekingen aan zekere deelen overig blyven, knoestachtig kunnen noemen , fchoon deze zeldfaam kankerachtig worden. §. 428. Men heeft waargenomen, dat die, welke een zeer gevoelig en zwartgallig geftel hebben, een zittend en onvergenoegd leven lyden, vrouwen die ongehuwd blyven , of gehuwd zynde geene kinderen krygen , of haare kinderen zelve niet zogen , vooral aan knoestachtige verhardingen onderhevig zyn. By vrouwen ontftaan ze vooral op den tyd, dat de maandftonden ophouden. In't gemeen maakt zwakte, kramp, en verdikking der vochten vooral eene gefchiktheid tot vcrftoppingen en verhardingen , en al wat dezelve veroorzaakt, kan gelegenheid tot het ontftaan van een Knoestgezwel geven. §. 429 De ongemakken en gevaaren, welke een Knoestgezwel veroorzaakt, moeten aan de drukking , welke de naby liggende deelen ondergaan, toegefchreven worden, en verfchillen naar dat  2ö6 XVL HOOFDSTUK van Met dat deze deelen verfchillende zyn, en zyn meer of min hevig, naar dat dezelve aanzienlyker zyn. De vrye omloop van het bloed wordt in den omtrek van het gezwel altoos belet, en daarom zwellen de omliggende vaten altoos meer of min op. Ook wordt t knoestachtig deel in zyne werking altoos meer of min gehinderd. g. 430. Het vreeslykfte , dat op 't Knoestgegezwel volgt, is de Kanker. Deze ontftaat, wanneer het Knoestgezwel pynlyk wordt, en eindelyk openbreekt en in eene opene boosaartige zweer verandert. In het eerfte geval wordt het een verborgen, in 't laatje een geopende Kanker genaamd. Niet altoos echter is de pyn in 't Knoestgezwel een teken van eenen beginnenden Kanker,- zomwylen kan in de huid of 't celwyze weeffel , dat hetzelve bedekt en omringt, eene goedaartige ontfteeking ontftaan, die na eenigen tyd weder verdwynt, en voorts geene kwaade gevolgen heeft. Ook worden niet alle Knoestgezwellen kankerachtig. Zomtyds blyven ze 't ganfche leven lang goedaartig , vooral wanneer de oorzaaken, die ze tot Kanker doen overgaan, zorgvuldig vermyd worden. Dit evenwel gebeurdt in verre na niet altoos ; want dikwils verandert het Knoestgezwel, niettegenftaande alles , wat de ondervinding leert, dat hetzelve tot Kanker kan doen overgaan . op het zorgvuldigst vermyd worde, zeer fchielyk in een vreeslyk Kreeftgezwel. g. 43 r. De meerdere of mindere gefchiktheid van 't knoestgezwel om kankerachtig te worden , fchynt meest van de gefteltheid van het deel, in welke het zyne zitplaats heeft, en de ftof, waaruit het ontftaan is, af te hangen: hoe gevoeliger het eerfte en hoe fcherper en kwaadaartiger de laatfte  KNOEST- en KREEFTGEZWEL. 207 laatfte is, des te Jigter wordt 't Knoestgezwel kankerachtig. g. 432. Wanneer 't Knoestgezwel terftond van *t begin af zo hard als fteen is, of eerst niet zeer hard geweest zynde, nu op eens zeer hard wordt; wanneer het hoekig en ongelyk is , of wordt; wanneer het geduurig toeneemt, of, na lang dezelfde grootte te hebben gehouden, op eens begint grooter te worden; wanneer de zieke nu en dan eene jeukte , hitte, of eenige vlugtige ras voorbygaande fteekingen in'tzelve gewaar wordt; wanneer de vaten in den omtrek zich fterk beginncn op te zetten ; wanneer by vrouwen de tyd, waarop de ftonden beginnen weg te blyven , nadert; wanneer de lyder, op welke wyze of van welke oorzaak 't ook zyn moge, ongefteld wordt 5 dan is het zeer te vreezen , dat 't Knoestgezwei weldra kwaadaartig worden zal, en daarom moet men zonder uitftel alle middelen, die het van daar ontftaande gevaar voorkomen konnen, in 't werk ftellen. §. 433. De genees wyze van het Knoestgezwel is tweederlei; men tracht hetzelve naamlyk op te losfen , of men neemt het met het mes weg. Wanneer het gemaklyk kan weggenomen worden, moet men met 't beproeven der oplosfing zich niet bezig houden, maar de bewerking terftond ondernemen. De bewerking neemt het ongemak zeker en fchielyk weg: de oplosfing gelukt zeldfaam; de oplosfende middelen werken langfaam, verzwakken dikwerf de gezondheid van 't ganfche lichaam , en veranderen niet zelden, vooral als ze prikkelende van aart zyn en onvoorzichtig gebruikt worden, het Knoestgezwel in een Kreeftgezwel. Met het gebruik dezer middelen verliest men altoos tyd; het tydftip, dat tot 't wegnemen ge.  2o8 XVI. HOOFDSTUK van het gefehikt was , gaat voorby , era de lyder vindt zich ten laasten in zyne hoop bedrogen , en is ongeneeslyk. Een wichtige regel, wiens verzuim veelen het leven gekost heeft. §. 434. Wanneer men reden heeft om te duchten dat 't Knoestgezwel ras boosaartig worden zal, of voorziet, dat de oplosfende middelen waarfchynlyk vruchtloos zyn zullen , moet men zich het minst met het gebruik van deze middelen bezig houden. Als het Knoestgezwel zeer verouderd, zeer groot en hard is, ais 't diep ligt en de zieke reeds oud is, zyn deze middelen gewoonlyk van geenen dienst. Dan alleen kan men zich van dezelve zo in- als uitwendig bedienen, als de bewerking niet kan gedaan worden , of als men deze oplosfing met reden kan verwachten, of als het gevaar voor Kanker nog zeer verre fchynt te zyn. . §. 435. Daar alle deZe middelen meer pf minder 'prikkelen , moet de Heelmeester wel zorg dragen, dat 't Knoestgezwei door deze prikkeling 'niet kwaadaartig worde, en in kanker verandere. Daarom moet hy altoos hier wel acht op geven 4 en zodra de minfte verandering, die verdachtig fchynt, zich vertoont, van derzelver gebruik afzien. Hoe meer verdacht 't Knoestgezwel is, hoe zachter middelen hy in 't werk moet (tellen. Dan alleen , als 't zelve zeer goedaartig fchynt, kan hy het waagen. zich van fterkere en prikkelende middelen te bedienen. Dewyl in het eene geval het eene. in het andere wederom een ander middel dienst doet, en men niet vooruit weten kan, wat middel in elk geval 't vermogendst zyn zal, moet hy niet te lang met het gebruik van hetzelfde middel aanhouden maar zo dra hy ziet, dat hetzelve geen voordeel doet, tot een ander over*  KNOEST- en KREEFTGEZWEL. 20$ 'overgaan. Geduurende het gebruik dezer middelen moet men den lyder dunne vloeibaare fpyfen toedienen, en eene maatige beweging,doch vooral gerustheid en goeden moed aanbevelen. g. 436. Het is ook zeer diènftig, om 't gezwel geduurig met een dons of konynenvel of iets dergelyks te bedekken ; hierdoor houdt men hetzelve niet alleen in eene gelyke en beftendige warmte , welke tot het oplosfen van 'c zelve veel toebrengt, maar belet ook alle uitwendige drukking, wryving, enz. waardoor het kan ontftoken worden. Éene ontfteeking in het Knoestgezwel of deszelfs omtrek is altoos gevaarlyk, want in 't eerftegeval wordt 't gezwel kankerachtig, in 't laafte onbeweegiyk , en'dus de kunstbewerking ondoenlyk. Eene uitwendige drukking maakt niet alleen, dat het gezwel naar binnen gedrukt en onbeweegiyk wordt , maar. veroorzaakt ook ligt ontfteeking. AÜes derhalven, war. eene drukking, prikkeling en ontfteeking in het Knoestgezwel verwekt, moet terftond var» 't begin af allerzorgvuldigst vermyd worden. Hoe veel de uitwendige warmte tot de oplosfing van eetie verharding toebrenge, blykt uit het uitnemend voordeel der kundige warmte in zweeren, die in haaren omtrek zeer verhard zyn. Ment heeft waargenomen, dat een Knoestgezwel door het langen tyd met een konynenvel te bedekkeri geheel verdwenen is. §. 437. De middelen, die tot het oplosfen en verdeelen van een Knoestgezwel gebruikt worden , zyn tweederlei; zulke naamlyk, welke de bekend zynde oorzaak van het Knoestgezwel, b. v. het venetiiche gift . de jichtftof, het ophouden der (tonden, enz. tegengaan; of algemeetie ontbindende middelen, die door de ondervinö ding  2io XVI HOOFDSTUK van het ding in 't Knoestgezwel vooral v/erkfaam zyn bevondén. Wanneer de oorzaak bekend is, moeten de eerfte, en, wanneer ze onbekend is, de laatfte middelen gebruikt worden. Men kan zich van beiderleie middelen in- en uitwendig bedienen. 438. De eerfte foort van middelen is zeer verfchillende, gelyk de oorzaaken van 't Knoestgezwel verfchillende zyn, en het is niet mooglyk ze allen hier op te noemen, 't Zal genoeg zyn hier aan te merken, dat de Heelmeester in ieder geval de oorzaak der verharding moet trachten te ontdekken, en volgens dezelve het ongemak behandelen. Wanneer b. v. het gezwel van eene zwartgallige ongefteltheid fchynt af te hangen , doet het aanhoudend gebruik van Tartarus Tartafifatus, Honig, Extr. Graminis en Ta>axac , te gelyk met herhaalde Braak- en Purgeermiddelen, gepaard met zachte vloeibaare fpyfen en veel lichaams beweging, uitnemend veel dienst. Wan« neer het Khoestgezwel door het venerifche gift fchynt veroorzaakt te zyn, moet het Kwikzilver uit- en inwendig gebruikt worden. Als eene belette ontlasting het ongemak heeft voortgebragt, moet men dezelve weder trachten te herftellen. Wanneer hetzelve van eene kropzeerige of jichtige fcherpte voortkomt, dan moet men zich van die middelen, welke in deze ziekten diènftig zyn, bedienen, enz. §. 439. Onder de algemeene ontbindende middelen , waardoor een Knoestgezwel kan opgelost worden, zyn de volgende met het befte gevolg beproefd. De Tartarus Tanarifatus met E1 ir. Taraxac. Gramin. en Honig, te gelyk met het herhaald gebruik van Braakmiddelen , doet ook in die gevallen , waar het Knoestgezwel niet van eenen zwartgalligcn aart is, dikwils zeer veel dienst.  KNOEST- en KREEFTGEZWEL. &LZ dienst. De dolle Kervel (Coniwn) kan in» en uitwendig gebruikt worden. Inwendig geeft men hec Extrakt, of uitgeperst fap, altoos in eene zo groote hoeveelheid, als de zieke zonder ongemak of nadeel verdragen kan. Uitwendig kan men de pleister, of het afkookfel, of het uitgeperst fap9 of versch gefloten bladen, of eene pap uit melk en gedroogde bladen gebruiken. Het Kwikzilver is wel een zeer vermogend, maar ook te gelyk gevaarlyk raiddel, dikwils lost het 't Knoestgezwel op, maar niet zelden wordt 't hierdoor ia een Kreeftgezwel verandert. Hierom moet men met hetzelve altoos zeer omzichtig te werk gaan„ Inwendig kan men de Calomel, zo echter, dat ze geene kwyling verwekke , en uitwendig de zalf en pleister gebruiken. §. 440. De Belladonna*, is een der vermogendflc middelen tegen het Knoestgezwel. Men kaa dagelyks tweemaal 5 greinen van de gedroogde bladen geven. Evenwel is het altoos raadfaam, 't zelve in 't begin in kleine giften toe te dienen . en ze allengskens te vermeerderen, Wanneer men ziet, dat dit zonder nadeel gefchieden kan. Uit*, wendig kan men zich van de versch gefloten bladen, of het aftrekfel, óf het poeder met de pleister van dolle Kervel gemengd , of de bladen in melk tot eene pap gekookt, bedienen. Nooit heeft men gezien, dat dit middel het Knoestgezwel geprikkeld en kwaadaartig gemaakt heeft; hierom kan men het veilig gebruiken. Het Gummi Ammoniaeum is een zeer fterk oplosfend,_ maar ook te gelyk verhittend en prikkelend middel, en moet daarom met omzichtigheid gebruikt worden» Gemeenlyk geeft men riet inwendig in pillen, 'e zy alleen", of met Zeep, en jixtr. Gmerefgi.t Gramir. , Tarax. , vermengd. Uitwendig kan men 'er zich op verfchillende wyzen van bedienen. O 2 Men  sis XVI. HOOFDSTUK van hét Men ontbindt het in Azyn, giet hiervan nu en dan een weinig op eenen gloeienden fteen , en houdt het gezwel over den waasfem. Of men kookt het met Azyn tot eene foort van Zalf, die men op zeem fmeert en dus aanlegt. §. 441. Behalven deze opgenoemde meest vermogende middelen, heeft men ook de volgende nuttig en werkfaam bevonden. Honig, ExtraS. Taraxaci, Chaerefolii, Gramims, inwendig, maar in ruime giften gebruikt: Üsfengal als eene zalf uitwendig op 't gezwel gelegd : Spaanfche of Venetiaanfche Zeep, inwendig in pillen, en uitwendig als eene pap of pleister : 5a/ Tm fari in water ontbonden van buiten en in Rhynfchen Wyn van binnen: Sal Cortiu Cervi met Olie gemengd als een fmeerfel, of met Osfengal en Honig als eene zaif gebruikt. De laatstgenoemde middelen kunnen ligt in de huid ontfteeking maken en moeten daarom met omzichtigheid gebruikt worden. Zomtyds heeft men zich ook met een goed gevoJg van de Ele&riciteit bediend. j. 442. Zomwylen doet ook de Natuur door byzondere uitwerkfels zeer veel tot het oplosfen van een Knoestgezwel; deze moet de Heelmeester kennen, om dezelve niet tegen te gaan. Men heeft een verouderd onoplosbaar Knoestgezwel geduurende eene afgaande koorts geheel zien verdwynen. Een oud Knoestgezwel in de borst verdween door een hevig zoggezwel, dat van eene fterke koorts vergezeld werd Eene vrouw, die reeds federt eenen geruimen tyd een Knoestgezwel in de borst had , huwde, kreeg kinderen, zoog ze zelve , en 't gezwel genas. Dit zelfde heeft men door eenen buikloop, persloop, of een hevig bort niet zelden zien gebeuren. 443. Wanneer deze middelen zonder een gelukkig  KNOEST- Efi KREEFTGEZWEL. 213 lukkig gevolg zyn gebruikt geworden , moet men terftond tot de Konstbewerking overgaan. Alle uitftel is gevaarlyk en nutloos. Het is nutloos, dewyl men niet kan hoopen, dat in 't vervolg by herhaalde proefnemingen de oplosfende middelen vermogender zyn zullen, dan in 't begin, en hoe ouder 't gezwel is, des te moeilyker kan het opgelost worden. Het is gevaarlyk, omdat men ieder oogenblik zulk eene verandering in 't Knoestgezwel te vreezen heeft, dat het niet meer kan weggenomen worden , of dat het tot een Kreeftgezwel zal overgaan; te meer, daar men de oorzaaken,die deze verandering te wege brengen, niet altoos verhoeden kan. De hoogfte tyd, om 't gezwel uit te fnyden, is , wanneer de boven (§. 433.) genoemdé omftandigheden plaats hebben , en het ongemak dreigt weldra kwaadaartig te worden. § 444. Niet altoos ook is de Kunstbewerking een veilig en zeker middel; want zomtyds komt het Knoestgezwel in hetzelfde of in een ander deel weder. Dit heeft men voornaamlyk te vreezen , als de gefteltheid tot Knoestgezwel erfiyk fchynt te zyn , als hetzelve alleen uit inwendige oorzaaken ontftaan is, als het van zynen eerften oorfprong af geduurig in grootte toeneemt, als 'er kortlings ook in eenig ander deel een Knoestgezwel ontftaan is. Niettemin gelukt niet zelden de bewerking, onder de ongunstigfte omftandigheden , terwyl ze onder de allergunstigfte mislukt; hierom moet men altoos eene twyffelachtige voorfpelling doen. § 445 Ook kan de bewerking zelve Kanker veroorzaaken. Dit gebeurt zeker, wanneer 't Knoestgezwel niet geheel wordt weggenomen; alsdan wordt het overgeblevene altoos kankerachtig. O 3 Hier-  tn XVI. HOOFDSTUK van het Hierom moet men wel zorg dragen, van het gezwel geheel weg te nemen. In geene bewerking is het haasten zo gevaarlyk, als in deze. Het is, ook niet genoeg den verharden klcmp zelf geheel uit te fnyden, men moet ook alle verhardingen in 3t celwyze weeffel, in de huid, alle verharde vaten i welke zomwylen van het gezwel naar de bygelegen deelen loopen, zorgvuldig losmaken en wegnemen. §. 446. Om deze reden moet de Heelmeester, voordat hy tot de bewerking overgaat, nauwkeurig onderzoeken , of de verharding zo gefteld zy, dat ze geheel kan weggenomen worden en, wanneer dit niet gefchieden kan, mag hy dezelve niet in 't werk ftellen. Hierom moet hy eerst op. de plaats, waar 't gezwel is, acht geven, en zien, of hy 'er met de hand en de werktuigen behoorlyk by komen kan. Echter komt eene geoefende hand en bekwaam werktuig dikwils de zwaarigheden, die zich hier opdoen, te boven. §. 447. Voorts moet hy onderzoeken, of 't gezwel beweeglyk of onbeweegiyk zy. De onbeweeglykheid hangt af van eene tegennatuurlyke aangroeying aan de boven gelegen huid, of aan de onderliggende deelen. De aangroeying aan de huid belet de bewerking niet, dewyl deze, zo ver ze vast is, weggefneden kan worden. Wat de vereeniging met de onder liggende deelen betreft , dit verfchilt naar de grootte der aan- froeying en de verfchillenheid dezer deelen, Vanneer de aaneengroeying niet groot is, kan de Heelmeester hoopen ze los te maken en al 't verharde weg te nemen; indien de onderliggende deelen van minder belang zyn, kan hy die, zo ze vast met het gezwel vereenigd zyn , zonder nadeel te gelyk wegfnyden. Maar wanneer deze vere-e-  KNOEST- en KREEFTGEZWEL. 215 vereeniging zeer fterk is , en de onderliggende deelen aanzieniyk zyn, dan is de bewerking zeer moeilyk. ja zelfs onmooglyk; want het is in die geval moeilyk en onmooglyk al'het verharde weg te nemen. Evenwel komt ook in dit geval aanhoudenheid , voorzichtigheid, en bedach'tzaarahei i niet zelden alle zwaarigheden te boven; en het is der moeite wel waardig al het mooglyke te waagen, vooral als 't gezwel drygt kwaadaartigte worden, dewyl de beloning het leven, van den lyder is. Voorts kan men hier niets algemeens bepaalen, dewyl het op de byzondere omftandigheden in elk geval aankomt. §, 448. Vooral moet de Heelmeester, alvorens de bewerking te ondernemen, nauwkeurig onderzoeken , of 'er behalven het bekende , ook nog niet aan eenig ander deel een Knoestgezwel gevonden worde. Wanneer hy 'er een of meer vindt, moeten ze ter zelve tyd weggenomen worden, en als dit niet mooglyk is, mag hy met de bewerking niet voortgaan , dewyl het overblyvend gezwel zo door de bewerking, als misfehien door de daarop volgende koorts geprikkeld wordt, en ligt tot Kanker overgaat. De Heelmeester moet by dit onderzoek zeer oplettend zyn , en niet alleen op de uitwendige , maar ook op de inwendige deelen zorgvuldig acht geven. Vooral moet hy ten eerften , wanneer het gezwel in- de borst is, de okfelklieren, en by vrouwen-de baarmoeder onderzoeken, Verharde okfelklieren beletten zelden de bewerking , dewyl men ze gemeenlyk te gehk kan wegnemen. Als de lyderes eene zwaarte "in het bekken gevoelt, als de maandftonden pynlyk , of ongeregeld , of geheel opgehouden zyn , dan is 'er veel reden om te denken} dat 'er ook in de baarmoeder verhardinO + gen  Siö XVI. HOOFDSTUK van het gen zyn,het welk'to.nderflaan mooglyk verderkan. bevestigen. Wanneer de zieke eene bleeke , geelzuchtige kleur, gebrek aan eetlust , zwakke fpysvertenng, herhaalde buikpynen, een hard onderlyf, enz. heeft , dan heeft men reden te vreezen , dat een der buikingewanden knoestachtig verhard is. Een drooge hoest, en moeilyke ademhaling doet hetzelfde omtrent de long vermoeden. Roode oogen, en eene ontfteeking in de kliertjes van Meiboom zyn gemeenlyk van eenen Knoestachtigen oorfprong en verbieden de bewerking. §. 449. Dit nu zyn wel de voornaamfte omftandigheden, van welke het gelukken der bewerking afhangt, maar men begrypt ligt, dat hier ook veele bykomende omftandigheden , welke b. y. van den ouderdom, de lichaamsgefteltheid des lyders, en veelerleié andere toevallige oorzaaken afhangen, zeer veel konnen toebrengen. " §. 4t heroma): gelykt ze naar verhard vet of fpek, dan wordt 't een Spekgezwel , (Steatoma) genaamd. Van wegen de verfchillende dikte der bevatte ftof, zyn deze gezwellen zomtyds geheel week, en zomtyds meer of min hard op 't aanraken. Doch men kan niet altoos, voornaamlyk a!s de zak zeer dik is, door middel van 't uitwendig gevoel van de dikte der befloten ftoffe oordeelen. g. 485. De zak ontftaat vermoedelyk op twee* derleie wyze. Of oorfpronglyk is dezelve eene flymbeurs, die door verdikte en op een gehoop-  23lagaderbreuk met elkander vereenigd zyn, en die men om deze reden de famengeftelde, Aneurysma mixtum, noemt. Het ge» fchiedt naamlyk zomwylen , fchoon vermoedelyk zeer zelden , dat door een fteekend of fnydend werktuig, eenen beenfplinter, of door eene andere toevallige oorzaak, de uitwendige rok van eene flagader doorftoken , doorfneden of gefcheurd wordt, terwyl de inwendige onbeledigd blyft. Deze laatfte rok, welke van de uitwendige ontbloot op die plaats te zwak is om 't geweld des bloeds te wederftaan, wykt in dit geval voor 't bloed , puilt alsdan door de opening van den uitwendigen rok, wordt in eenen zak uitgezet, en maakt de zo even genoemde famengejlelde Slagaderbreük van de eerfte foort, welke duidelyk deels door eene fcheuring , deels door eene uitzetting der flagader veroorzaakt wordt , en by gevolg uit eene waare en onwaare Slagaderbreuk famengefteld is. Zo gebeurt 't ook zomwylen, dat de zak der waare Slagaderbreuk van zelfs, of by eene toevallige uitwendige kwetzing breekt, 't bloed in 't omliggende celwyze weeffel dringt, en den zak der waare Slagaderbreuk omringt, waardoor de tweede foort van de famengeltelde Slagaderbreuk ontftaat. §. 513. De waare bepaalde Slagaderbreuken konnen aan alle plaatfen, waar flagaderen gevonden worden, zowel in- als uitwendig ontftaan. Hierom worden ze in inwendige en uitwendige verdeeld.  SLAGADERBREUK. »|j deeld. Onder de eerden is die aan de bogt dei* Aorta, onder de laatften die in de knieholte de gemeenfte , en de gevaarlyklte. Altoos zyn alle de rokken der flagader uitgezet. In groote gezwellen vindt men ze te gelyk ook tegennatuurlyk dik en hard, dikwils kraakbeenig, ja zelfs geheel beenig. De flagader is of in haaren ganfchen omtrek, of maar aan eene plaats uitgezet; zomwylen gebeurt het laatfte , wanneer ze digt by een been , dat de verwyding van 't agterfte gedeelte der flagader belet, gelegen is. {§. 514. De toevallen van de waare omfchreven uitwendige Siagaderbreuk zyn by haar begin en voortgang de volgende. Het eerfte, dat de lyder gevoelt, is eene ongewoone klopping. By nauwkeuriger onderzoek vindt hy op die plaats een klein kloppend"gezwel , dat geheel verdwynt, zodra hy 'er met den vinger op drukt, maar ook aanftonds weder verfchynt, als de drukking ophoudt. Ook verdwynt 't van zelfs, als men de flagader boven 't gezwel fterk drukt, en vertoont zich weder, zodra men ophoudt te drukken. Zy verwekt geen pyn, de huid, die ze bedekt, heeft haare natuurlyke kleur. Zodra ze eenmaal ontftaan is, neemt ze onophoudelyk toe, en wordt op 't laatst zeer groot. Hoe grooter ze wordt, hoe zwakker en onduidelyker men den polsüag in 't gezwel kan gewaar worden. Als ze zeer groot is, houdt ze byna geheel op te kloppen. De vermindering van den pols in't gezwel hangt van twee oorzaaken af, de rokken der flagader naamlyk verliezen, doordat ze fterk uitgerekt , en op 't laatst hard worden, eindelyk haare rekbaarheid en veerkracht, en by gevolg wordt de zak door de bewegingen des harts niet meer beurtelings verwyd of famengetrokken; ook verzajnelt 'er zich allengs-  &54 XIX- HOOFDSTUK van be allengskens in den zak , waarin , voor al als hy groot is, 't bloed altoos eenigen tyd wordt opgehouden , geronnen bloed, dat zich aan de binnenfte oppervlakte van den zak vast zet , en den Heelmeester belet den pols te konnen voelen. Dit echter gefchiedt in verre na zo fchielyk en dikwils niet by waare flagader breuken, als by onwaare. Wanneer 'er geronnen bloed in den zak is, kan men 't gezwel niet meer geheel, maar alleen ten deele wegdrukken. §• 5l5' Hoe grooter de zak is, hoé fterker de beweging van het bloed in dezelve vermindert, en hoe flauwer het in de flagader beneden 't gezwel vloeit. Daarom is de pols beneden 't gezwel altoos zwak en klein , dikwils is 't lid koud, week , bleek, zwak of zugtig. Na den dood vindt men de flagader beneden 't gezwel tegennatuurlyk klein en vernauwd. Door de drukking van 't gezwel op de omliggende deelen ontftaan ook veelerleie toevallen, die naar de verfchillenlenheid der deelen verfchillende zyn. Altoos belet 't den vryen omloop der vochten in die deelen , en maakt daardoor dikwils verzweeringen, ja z'elfs beenbederf. Dikwils kan 'er zich ook misfchien door eene uitwendige belediging of fchudding een ftuk geronnen bloed van de zak afzonderen, en den omloop des bloeds door den zak beletten, of ook wel in de flagader gedreven worden, en daar veelerleie onverwachte toevallen veroorzaaken. §. 516. Het grootfte gevaar ontftaat, als de zak'van't gezwel doorbreekt. Dit gefchiedt op tweederleie wyze. Of de zak barst alleen, en de huid, die denzelven bedekt, blyft geheel, of deze barst te gelyk. In 't eerfte geval wordt 't bloed in 't celwyze weeffel uitgeftort en loopt rondsom * den  SLAGADERBREUK. 255 denzak, 't gezwel, dat voorheen omfchreven was,) verfpreidt zich eensklaps, de puls, die te vooren fterk en zeer voelbaar was , wordt op eens zwak en onduidlyk, en met een woord de waare Slagaderbreuk gaat eensklaps in de famengeftelde over. In 't tweede geval ontftaat'er op eens eene hevige bloeding , die den lyder doet omkomen , indien hy niet terftond geholpen wordt. De Slagaderbreuk barst of door eenen ftoot of eene andere toevallige uitwendige oorzaak, of ook wel van zelfs. In 't laatfte geval, ziet men 't gemeenlyk eenigen tyd vooruit, dat ze barften zal. De plaats naamlyk, die barften zal, wordt te vooren fterkgefpannen, verheven, dun, week, rood en blauw. §. 517. De inwendige waare Slagaderbreuken verwekken, zo lang ze klein zyn, geene aanmerkelyke ongemakken, en blyven verborgen. Als ze grooter worden, hinderen ze den omloop des bloeds deels door de naby liggende deelen te drukken, deels doordat't bloed in de zak wordt opgehouden, waardoor zyne beweging gedeeltelyk belet wordt. Wanneer ze barften, fterfc de lyder aanftonds aan eene inwendige bloedftorting , of ze worden in eene vermengde Slagaderbreuk veranderd. Het eenigfte teken, waardoor men die inwendige gezwellen ontdekken kan , is, dat men eene ongewoone , aanhoudende, fterke klopping op eene plaats gewaar wordt, die echter, zo lang dit gezwel klein is, zeer gering en duister is. Wanneer deze gezwellen zeer groot worden, vertoonen ze zich dikwils op 't laatst van buiten, en dan zyn ze niet moeilyk te onderkennen. §. 518. De naaste oorzaak van eene waare Slagaderbreuk, is zonder twyffel eene tegennatuurlyke zwakte der flagader op eene plaats, waar  ft56 XIX. HOOFDSTUK van dï waar door ze 't geweld des bloeds niet kan wedëfjftaan, maar daar voor wykt, en in eenen zak uitgezet wordt. Deze zwakte ontftaat zomwylen duidelyk van eene plaatslyke oorzaak, b. v. eene kneuzing, en hierom komen de Slagaderbreuken voornaamlyk ligt en dikwils voort op die plaatfen, daar de flagader met weinig vleesch bedekt en digt by een been gelegen is, eh by gevolg ligt eh hevig beledigd wordt. VermoecLlyk kan ook eene geweldige fchielyke verlenging en uitrekking der flagader deze plaatslyke zwakte over laten; ten minften ziet men zomwylen na geweldige uitrekkingen der leden , by beenbreuken en verzwikkingen, by hevige fpanningen, ftuiptrekkingen, enz. waare Slagaderbreuken ontftaan. Veelligt is de oorzaak ook dikwils in eene hevige en ongeregelde beweging des bloeds, waardoor de Slagaderen op zommige plaatfen fterker worden uitgezet, dan op anderen, gelegen; ten minften willen zommigen waargenomen hebben, dat na hevige heete koortfen, na eene geweldige braking, enz. zomwylen waare Slagaderbreuken ontftaan zyn. Mooglyk kan ook eene flagader, als ze door eene verzweering van haar fteunfel tegen dé naby liggende deelen berooft wordt, zodanig verzwakt worden , dat ze op die plaats 't geweld des bloeds niet meer kan wederftaan. In alle dezè en andere dergelyke gevallen verdient de Slagaderbreuk den naam van eene plaatslyke ziekte, waaraan het overige gedeelte des flagadergefteis geeii deel heeft. g. 5! 9. Maar dikwils en mooglyk in de meefté gevallen is de waare Slagaderbreuk een gevolg eener algemeene ongefteltheid van 't ganfche flagadergeftel. Dit kan men ten deele daar uit befluiten, dat deze gezwellen dikwils geheel van zelfs , zonder  SLAGADERBREUK. 257 iönder eenige gelegenheid gevende oorzaak ontftaan; 'dat'er zich dikwils op denzelfden tyd verfcheidene gezwellen op in- en uitwendige, deelen vertoonen; en dat eene plaatslyke behandeling en, kunstbewerking Zeer dikwils niet genoegfaarn zyn ; maar voornaamlyk, dat men by 't ontleden Van lichaamen , waarin dergelyke gezwellen ge* vonden worden j 't flagadergeftel op verfcheidene plaatfen, ja overal, buitengewoon week en dun gezien heeft. Van waar deze zonderlinge weekheid der flagaderen ontftaa, heeft men tot hie;c toe met geene zekerheid konnen bepialen, waar* om ook deze foort van Slagaderbreuk als hog voor ongeneeslyk te houden is. §. 520. De onwaare Slagaderbreuk ontftaat altoos van eene opening in de flagader, waardoor 't bloed zich in 't omliggende celwyze weeffel uitftort. Deze kan zo wel in inwendige als uitwen** dige deelen plaats hebben ; en wordt by gevolg i even als de waare, in eene inwendige ert uitwendigs verdeeld. Eene tegennatuurlyke opening in een*.flagader kan van veelerleie oorzaaken ontftaan;, Eene fchielyke en geweldige uitrekking van een byzonder deel of 't ganfche lichaam door 't öpligteri van zwaare lasten; hevige ftuiptrekkingen, brakingen, enz. kan eene fcheuring der flagader ver« oorzaaken. Echter ontftaat eene onwaare Slagadérbreuk 't meest door het kwetzen der flagader met eenig werktuig , door beenfplinters , voor" naamlyk door eene ongelukkige aderlating in de buiging van den onderarm. Op deze plaats worde de onwaare Slagaderbreuk 't meest waargenomen i en daarom zullen wy ook van deze voornaamlyk fpreken. . , . §. 5*r.- Wanneer by eene aderlating óp den $rnj 't bloed uit de wond mee eene ongewoon* 8 '  s*8 XIX. HOOFDSTUK van oe fterke drift, en in eenen afgebroken ongehkea ftraal, helder rood voortkomt, maar door. het drukken op de flagader boven de wond, in eenen .gelyken ftraal en min hevig voortvloeit, dan is de flagader gekwetst. Het laatfte kenteken is 't zekerfte. 't eerfte is onzeker; want dikwils ftroomt't bloed uit eene ader ook zeer fterk en met eenen ongelyken ftraal, wanneer ze zeer vol bloed is en onmiddelyk op eene groote flagader, die haare bewegingen aan dezelve mededeelt, gelegen is. Niet altoos echter volgt 'er eene onwaare Slagaderbreuk na zulk eene ongelukkige aderlating ; meeftendeels moet dezelve alleen aan de verkeerde behandeling des Heelmeesters toegefchreven worden. Wanneer deze naamlyk te haastig te werk gaat en de bloedftorting terftond zoekt teftempen,door met den vinger op de wond te drukken , of een verband aan te leggen, veroorzaakt hy gemeenlyk eene uitgebreide Slagaderbreuk. Hy verfchuift naamlyk de uitwendige " wond der huid , zodat 't bloed niet meer uitvloeien kan , en zich by gevolg noodzaaklyk in 't celwyze weeffel uitftorten moet, of de drukking, diehy in den haast aanlegt, is te zwak, fluit alleen de opening van de huid en ader, en niet die van de flagader, waaruit dus 't bloed in 't omliggende celwyze weeffel vloeit. Het gezwel, daardoor voortgebragt, is ongelyk en dikwils knobbelachtig , meer of min verheven, en verlpreidt zich langs de groote vaten naar beneden , meer of minder, naar dat de inwendige bloeding korter of langer duurt; de huid, die het bedekt, is rood, blauw, ja op 't laatst zwartachtig. g. 522. Op deze wyze ontftaat de onwaare uitgebreide Slagaderbreuk. Dezelve neemt zo lang toe, als de inwendige bloeding voortduurt, en als  S LAGADERBREÜ K. 25i> g!s deze niet fchielyk genoeg geftild wordt, verWekt ze hevige pynen en onbeweeglykheid in 'c Jid, ja ten laatften ontfteeking, ettering en verfterving. g. 523. De omfchreven onwaare Slagaderbreuk ontftaat op. de volgende wyze. Wanneer 'er wel ïn 't begin een behoorlyk drukkend verband aangelegd , en de bloeding geftempt geworden is, doch 't verband te fchielyk , voordat de flagader nog toegefloten is , weder wordt afgenomen h dringt 't bloed door de nog opene en op nieuw opgefcheurde wond terftond in 't omliggende celwyze weeffel, doch, dewyl dit door de voorafgegaane drukking aaneengegroeid is, kan 't niet iri deszelfs holligheden indringen, en blyft by gevolg digt by de opening , verzamelt zich daar in eeneri hoop, en zet 't celwyze weeffel als een zak uit. Deze Slagaderbreuk ontftaat derhalven altoos eenigen tyd, ja dikwils zeer lang na het kwetzen def flagader 5 want zomtyds is de wond der flagader: reeds gefloten $ het verband zedert eenigen tyd afgenomen, en de lyder fchynt volkomen genezen , en evenwel breekt dan nog de wond in de flagader door eene fterke beweging des arms r,£ eene andere dergelyke oorzaak weder open ,' en de boven genoemde Slagaderbreuk komt te voorfchyn. §. 524-* Zomwylen echter , fchoon zelden volgt dezelve terftond op de kwetzing. Als iiaamlyk de opening in de flagader zeer klein is^ komt 'er't bloed zo langfaam uitj dat 't gedeelte, 't welk'er eerst is uitgevloeid, ftremt, en dus st volgende belet in de holten van 't celwyze weeffel te dringen, en zich in hetzelve te verfpreiden. Niet zelden plaatst 'er zich ook voor de flagader «en vlies, eene peelige uitbreiding, ent. waar* R % OÖÖI  löo XIX. HOOFDSTUK va* di door 't bloed verhinderd wordt zich te verfpreiden, en genoodzaakt is zich op eenen hoop te verzamelen. §. 525. Derhalven beftaat de onwaare befchreven Slagaderbreuk uit eenen zak, die door 't celwyze weeffel gemaakt en met bloed gevuld is, digt aan de flagader ligt , en door middel van de wond in de flagader met dezelve gemeenfchap heeft. By iederen polsflag wordt 'er een nieuw gedeelte bloed door de wond uit de flagader In den zak gedreven, die daardoor uitgezet wordt, maar terftond daarop door zyne veer* kracht zich weder een weinig te famen trekt, en een klein gedeelte bloed in de flagader terugdryft. Hierom wordt men altoos in de onwaare Slagaderbreuk een polsflag gewaar, en wel duidelyker en fterker, naar dat't gezwel kleiner is. Hoe grooter de zak wordt, hoe meer hy ook van zyne veerkracht verliest, en hoe meer geronnen bloed •er zich in denzelven verzamelt, en daarom wordt ook de polsflag zwakker; zodat hy in zeer groote Slagaderbreuken van deze foort geheel verdwynt. . , .... 1 526. Het gezwel is in 't begin klein, en verdwynt geheel, als men'er met den vinger op drukt. Als de drukking ophoudt, komt het ter* ftond weder te voorfchyn. Dit zelfde gebeurt, als men de flagader boven 't gezwel drukt. Zodra 'er zich geronnen bloed in den zak verzameld heeft, kan men 't gezwel niet geheel wegdrukken, ep't wordt hard. Voor 't overige is hetzelve onpynlyk , en de huid, die 't bedekt , i* natuurlyk. Wanneer 't eenmaal begonnen is, neemt 't beftendig toe, en krygt ten laatftea «ene aanmerkelyke grootheid. S. 527. Daar de beweging van 't bloed in den  SLAGADERBREUK. %6t hoofdftam der flagader op de plaats van 't gezwel altyd verminderd wordt, en de zak zelf ook de omliggende takken drukt en vernauwt, wordt de invloed des bloeds in 't lid beneden 't gezwel altoos verzwakt. Hierom is de polsflag in hetzelve ook altyd zwak en klein, en 't lid koud , week, bleek of gezwollen. Dikwils ontftaat 'er beenbederf in 't naby gelegen been, dat waarfchynlyk alleen door de drukking van 't gezwel veroorzaakt wordt. De Slagaderbreuk kan ook op 't laatst barften , en als 'er niet fpoedig hulp by de hand is,eenedoodiyke bloeding verwekken. De plaats, daar ze barften zal, wordt eerst dun , week en blauwachtig. §. 528. Niettegenstaande de groote overeen» komst, die de onwaare Slagaderbreuk in haare verfchynfels met de waare heeft, kan men ze echter veelal zeer ligt van elkander onderfcheiden, De waare Slagaderbreuk wykt aanftonds voor de drukking des vingers, en verfchynt, als deze op« houdt, even zo fchielyk weder; de onwaare wykt allengskens, en komt op dezelfde wyze weder te voorfchyn; want 't bloed, dat de zak bevat, kan niet zo fchielyk door de opening der flagader terug gedreven worden, noch 'er weder uitkomen. Niet zelden hoort men een aanmerklyk geruisch, wanneer 't bloed door de opening terug gaat en 'er weder uitkomt. De klopping in de onwaare is nooit zo fterk , en vermindert en verdwynt, naar maate ze grooter wordt, veel eerder dan in de waare, die fchoon reeds zeer groot zynde nog altyd fterk klopt. Immers de zak in de waare Slagaderbreuk is met anders als de flagader zelve, daar de zak van de onwaare door 't celwyze weeffel gemaakt wordt, en by gevolg veel minder veerkrachtig i«, dan de eerfte. Wy hebben ook reedn R 3 t©  atfa XIX, HOOFDSTUK van ds te vooren gezegd, dat'er zich in de onwaare vee} eerder geronnen bloed verzamelt, dan in de waare. Dit is de reden, dat de eerfte veel fchielyke? hard wordt, en zich niet meer geheel laat wegdrukken , zo als de laatfte. De kennis van de voorafgegaane oorzaaken verfchaft ook dikwils licht genoeg. Maar gefteld zynde , dat ook in zommige gevallen deze twee foorten van gezwellen moeiiyk van elkander te onderfcheiden zyn, zo heeft de dwaaling , die daar uit ontftaan kan, geene kwaade gevolgen; dewyl ze beiden voor 't grootile gedeelte eene en dezelfde geneeswyze Vereisfchen. § 529. De inwendige onwaare Slagaderbreuken zyn even zo moeilyk, ja nog moeilyker te ontdekken dan de waare; dewyl de klopping, 't eenigfte teken , waaruit men dezelve vermoeden kan ,• veel zwakker en duisterer is, en veel fchielyker ophoudt, dan in de waare. Voor 't overige zyn de toevallen dezelfde. Door de drukking op de naby liggende deelen, en de verminderde beweging van 't bloed in de opening der flagader, verminderen en beletten zy den omloop der vochten in de naby gelegen deelen , en veroorzaaken veelerleie toevallen en ongemakken : ook kunnen 2e eindelyk barften , en eene doodlyke bloeding maken, of ten laatften, als ze groot worden, vertoonen ze zich uitwendig, en komen dan met de waare volmaakt overeen. g. 530. Zodra de Heelmeester na eene aderlating op den arm gewaar wordt, dat hy de flagader gekwetst heeft , moet hy aanftonds een Tourniquet op den bovenarm aanleggen. Indien 'er geen by de hand is , kan hy , gelyk reeds (§. 370.) |s aangemerkt geworden , zeer ligt en fchielyk van eentn kousfeband, eene fchoenzpo! en een  SLAGADERBREUK. 263 ftuk hout een maken. Zodrais dat Tourniquet niet aangelegd , of de bloedftorting uit de flagader houdt terftond op, en dus. heeft de Heelmeester tyd, om het noodig verband behoorlyk gereed te maken, en nauwkeurig en voorzichtig aan te leggen. Ook kan hy , om de bloeding te ftempen, het gewoon verband gebruiken. §. 53 c Door dit verband tracht men dé bloedftorting voor altoos te ftempen , en de flagader te fluiten. Dit nu gefchiedt door eene drukking te maken, om welke aan te leggen 'er eene nauwkeurige oplettenheid vereiscnt wordt. Dezelve moet fterk genoeg wezen, om de bloedftorting op eene genoegfaame en veilige wyze te ftempen, ze moet niet ligt verfchoven konnen worden, om de flagader alleen, en niet de zy-takken en aderen te drukken en toe te fluiten, waardoor de omloop des bloeds verhinderd wordt, en zwelling en verfterving ontftaan zoude. Deze drukking verricht de Heelmeester door eene Tampon , die , gelyk reeds (§. 3 i'o.) is gezegd geworden , van kegelwyze plukfel - rolletjes , of op elkander gelegde kompresfen gemaakt wordt. De ftompe punt van de Tampon moet iets breeder wezen dan de opening van 't bloedvat, om dezelve geheel te bedekken, en 'er ,niet ligt van af te kunnen fchuiven. De punt van de Tampon wordt onmiddelyk op de uitwendige wond gelegd, waarby men wel in acht moet nemen ,« van de huid niet te verfchuiven ; dewyl anders de Tampon niet vlak op de opening van de flagader geplaatst wordt. Men kan ook eene plat gedrukte prop van gekauwd papier onder dezelve leggen. Vooral komt het 'er hier op aan , dat men de Tampon 'genoegfaam , even fterk en zodanig aandrukke , dat de omloop des bloeds door de zyR 4 takke*  364 XIX. HOOFDSTUK van se takken en aderen niet belet worde. Het gewoon verband by de aderlating heeft geen van die twee voordeden , dewyl het 't ganfche lid drukt, en ligt los gaat. 't Werktuig van Plenck , dat op de PI. I. Fig. VII. afgebeeld is, if hiertoe zeer gefchikt. Aan de knopjes d, a, ataf worden Iedere riemen vastgemaakt, die agter op den arm kruiswyze over elkander onder de geleding , door middel van eene gesp vereenigd wor* den, en 't werktuig aan den arm vast maken. De onderfte oppervlakte van de pop b, die een weinig uitgehold is, ligt onmiddelyk op de Tampon en drukt dezelve aan. Dit werktuig ligt xrast, en verfchuift niet gemaklyk; dewyl 't met riemen vast gemaakt is, gaatj 't niet ligt los; de noodige graad van drukking kan door middel yan de fchroef c. nauwkeurig bepaald worden, de. takken d, d9 d, d> van 't werktuig blyven van 't lid verwydefd , en by gevolg worden de aderen éri zy-takken der flagader niet gedrukt. g. 532. Zodra dit werktuig is aangelegd, neemt de Heelmeester' 't Tourniquet af, en onderzoekt nauwkeurig , of de drukking naar behooren gemaakt is. Wanneer 'er zich naast den top van de Tampon een klein gezwel vertoont, zo is dit een teken, of dat de drukking niet fterk genoeg is, of dat de Tampon niet op de opening der flagader geplaatst is; want dit gezwel ontftaat door 't bloed", dat uk de opening van de flagader komt. In dit geval kan hy eerst't werktuig een weinig, vaster aanfchroevèn, om te zien,"of de bloeding door eene fterkere drukking ophoudt, maar wanneer dan nog 't gezwel grooter' wordt, kan hy zeker'zyn 1 dat de Tampon niet op de wond dei flagader; ligt s en' hy moet terftond 't Tourniquet wedèï'aaa leggen",' 't verband "afnemen , ^» ~' ' 1 " • ' !.*' " ~'het-  HAGAPEEBREÜK. 26$ hetzelve met meer nauwkeurigheid weder vast maken. Eqhter moet hy te vooren door eene aachte ftryking en wryving het uitgeftorte bloed weder in de flagader zien terug te dryven. Op dezelfde wyze moet, wanneer in 't vervolg om eenige- reden 't werktuig afgenomen wordt, altoos 't Tourniquet te vooren aangelegd worden. §• 533- Wanneer 't werktuig behoorlyk geplaatst is, moet de arm maatig gebogen in een fervet geduurende de ganfche geneezing ftil gehouden worden. Gemeenlyk vertoont 'er zich in den onderarm een gezwel, dat van den meer of min gehinderden terugloop der vochten moet afgeleid worden, en't welk meestal door eene fterke wryving met geestryke en fpeceryachtige middelen fchielyk verdwynt* Voor 't overige moet de Heelmeester ook in 't vervolg dagelyks onderzoeken, of 't verband vast ligt en niet verfchoven is, en zodra hy een klein gezwel ontdekt, op die wyz© te werk gaan, als zo even gezegd is geworden. g. 534. Men kan niet gemaklyk in alle gevallen bepaalen, op welke wyze juist zulk eene drukking werkt; of zé alleen de wond der flagader, dan of ze haare geheele holte toefluit, zodat haare wanden volkomen vastgroeien. Jn kleine flagaderen kan eene zachte drukking, die alleen de wond 8 en niet de holte toefluit , veelligt genoeg zyn. Maar in groote flagaderen kan 'er zeer ligt eene bloedftorting ontftaan , als men de drukking niet zo fterk maakt, dat de holte der flagader op die plaats wordt toegefloten , d. i. indien men het werktuig niet zo vast aanfchroeft, dat de pols in de flagader heneden de drukking verdwynt. En in dit geval werkt de drukking, even eens als de onderfchepping. De loop des bloeds door den hoofdkam der flagader wordt belet, en het hehoud van R 5 '5  266 XIX. HOOFDSTUK van ds 't Kd hangt van den omloop des bloeds door de zy-takken der flagader af. Hierom moet de Heelmeester ook hier , zo als by 't onderfcheppen , alles verhoeden, wat den omloop des bloeds door de zy-takken zou konnen moeilyk maken of beletten. En dit is de oorzaak, dat de omzwachteling van 't ganfche lid , die eenigen te gelyk met de drukking aanbeveelen, en waardoor de loop des bloeds door de zy-takken gehinderd wordt, nadeelig fchynt te zyn. Even zo onvoorzichtig gaat men te werk, wanneer men volgens den raad van anderen aan den bovenarm een Tourniquet vast maakt, en hetzelve dusdanig toefchroeft, dat daardoor de loop des bloeds , fchoon niet volkomen belet, echter fterk verminderd wordt. Hierdoor wordt de invloed des bloeds in de zy-takken verzwakt , en derzelver noodige verwyding belet. Daarenboven is de omzwachteling zo wel als 't Tourniquet onnoodig, en de vrees, dat, niettegenftaande de drukking, de bloeding weder op nieuw zou konnen ontftaan, ongegrond. Zekerlyk zal dit niet gefchieden , als de drukking behoorlyk is aangelegd. §• 535- Wanneer de gewonde flagader klein is, zou men de bloeding ligt door eene zachtere drukking konnen ftillen. In dit geval kan men 't drukkend werktuig maar zo vast aan fchroeven, dat de pols in de gewonde flagader beneden de drukking verminderd , doch niet geheel weggenomen wordt. Hier kan men ook door 't Tourniquet de flagader boven de drukking vernauwen, en dewyl men zich niet alleen op de drukking durft verlaten, daardoor den loop des bloeds in de gewonde flagader verminderen. Ook fchynt 't in dit geval noodzaaklyk te zyn, 't lid,  HAGADER-BRE UTf. sgtgQ JIJ, wanneer de flagader in de dwarfte gewéndis , gebogen , doch ais de wond-langwerpig is., uitgeftrekt te houden j want anders wordt de wond der flagader van een getrokken , en 'c ftempen der bloedftorting daardoor moeilyk gemaakt. * §. 536. Men kan nauwlyks bepaalen, hoe lang eigenlyk de drukking moet blyven liggen , als men volkomen van 't niet weder komen der bloedftortinge zeker wil zyn. Wanneer men beproeven wil, of ze afgenomen kan worden, moet men vooraf een Tourniquet aanleggen , en dan 'c drukkend werktuig affchroeven, daarna 't Tourniquet allengskens los maken, en wel acht geven, of 'er op de plaats der wond een knobbel ontftaa. Wanneer dit niet gebeurt, is de flagader gefloten , en 't verband behoeft niet meer aange-legd te worden. Daar men echter zeer dikwils waargenomen heeft, dat na zulk eene fchynbaare geneezing de flagader nog weder is opengebroken , is 't altoos voorzichtig dezen gewichtigen regel in acht te nemen , van , zodra 't verband van de gewonde flagader geheel wordt afgenomen , eene zachte drukking op de flagader aan den bovenarm te maken , om den loop des bloeds in de gewonde flagader te verminderen, en daardoor te verhoeden, dat ze niet weder openbreekt. Ook moet de lyder alle fterke beweging van 't lid eenigen tyd vermyden, §. 537. Zelfs dan, wanneer'er reeds eene omfchreven onwaare Slagaderbreuk ontftaan is, kan de drukking nog gefchieden, zo lang 't gezwel week is, en zich geheel laat wegdrukken. De Heelmeester legt, gelyk in 't voorige geval, eerst een Tourniquet aan op den bovenarm, drukt daarop door dikwils te ftryken 't uitgeftort bloed terugj.  m XIX HOOFDSTUK van bi in de flagader, en plaatst dan 't drukkend werktuig. Maar wanneer 'er reeds geronnen bloed in t flagader-gezwel bevat is, en hetzelve niet meer geheel kan weggedrukt worden , helpt de drukking niet meer. 't Geronnen bloed, dat op de flagader ligt, belet de drukking op dezelve te komen , en ze te fluiten. Echter, als er maar weinig geronnen bloed is, kan men nog de drukking beproeven; zomwylen gelukt ze, en fchoon ze niet gelukke, verfchaft ze echter eenig voor» deel; dewyl ze, daar de flagader hierdoor geduurende eenigen tyd meer of min vernauwd wordt, 't bloed noodzaakt fterker in de zy-tak« ken te dringen, en dezelve te verwyden, waar» door men van 't goed gevolg der Kunstbewerking zeker wordt. Maar is 't bloed in eene groote menigte in den zak uitgeftort, en het gezwel groot, dan moet de Kunstbewerking terftond verricht worden. §• 538' By de Kunstbewerking opent de Heelmeester den zak, neemt 'er 't geronnen bloed uit, en onderfchept de flagader.^ Eerst opent hy, nadat 'er te vooren een Tourniquet aan den bovenarm is geplaatst geworden, de huid , die 't gezwel bedekt, door eene fnede. Deze fnede moet in de langte van de flagader midden over 't gezwel gedaan worden, en zich van 't eene einde tot aan 't andere uitftrekken. Gemeenlyk ligt de zak onmiddelyk onder de huid, en wordt dan op dezelfde wyze geopend. Zomwylen is dezelve met een peefig vlies bedekt, dat dwars doorgefiieden, en terug geflagen moet worden. ^ Als 't geronnen bloed uit den zak uitgenomen is, ziet men op deszelfs bodem de geopende flagader duidelyk liggen. Zommigen willen liever het drukkend werktuig op de ontbloote flagader aangelegd heb»  HAGADÈRBREUK. 16$ hebben, dan dezelve onderfchepperi. Daar echter de drukking even zo wel de flagader toedruktj en den loop van 't bloed belet, doch niet zo veilig en goed is, als de onderfchepping , fchynt deze den voorrang te verdienen. §• 539- BY de onderfchepping moet de Heelmeester zorg dragen, dat de bloeding geheel en volkomen verhoed, de zy - takken van den ftam der flagader, waarvan 't behoud des lids afhangt, zo veel mooglyk gefpaard t en de zenuw , die naast aan de flagader ligt, als 't mooglyk is, niet te gelyk onderfchept worden* $. 540. Om de bloeding op eene genoegfaame wyze te ftempen en voor te komen, moet de Heelmeester niet alleen boven, maar ook beneden de opening, de flagader onderfcheppen ; dewyi door de gemeenfchap der zy-takken onder elkander 't bloed uit den hoofdftam beneden de ope« ning uitvloeien , en by gevolg eene bloeding uit 't onderfte gedeelte ontftaan kan. Ook kunnen 'er gevallen zyn, dat de Heelmeester drie of viermaal binden moet. Wanneer naamlyk digt by de wond van de flagader, tusfchen de twee afbindingen zy-takken uit den ftam dei flagader voortkomen, moeten dezelve ook digt aan den hoofdftam onderfchept worden; want ak ze met andere zy-takken gemeenfchap hadden , zou hier door 't bloed ligt naar den hoofdftam terug keren, en by gevolg eene bloeding verwek* ken kunnen. 541. Dewyl door de onderfchepping dea hoofdftame 't bloed belet wordt in 't lid te ko> anen, heeft men altoos na deze Kunstbewerking «ene verfterving van het deel te vreezen. Dat dit «ehter geer %' ken van de naald zou dringeri. g. 545* Zodra het vat is ïoegeböüderi, vèr: eUiryaen  SLAGADERBREUK. ?.7S Hwynen de pols, 't gevoel en. de natuürlyke warm te in den onderarm, en dan moeten de zy-takken, om den omloop des bloeds weder te herftellen, zich verwyden. Dit nu gebeurt ook gewoonlyk. Meestal en dikwils vroeg , d* i. een paar dagen , dikwils ook zeer laat, d. i. eenige weeken na d& Kunstbewerking j komen de pols , de^warmte, het gevoel, en 't voorig vermogen in 't deel weder. Indien 'er nog eenige zwakte in hetzelve mogt overblyvenj wordt die gemeenlyk zeer fchielyk door 't dropbad en andere uitwendige verfterkende middelen genezen. —-> Voor 't overige is by de behandeling der wond weinig byzonders aan te merken. Het gedeelte des zaks, dat overig blyft j moet door de ettering verteerd worden. De uitwendige Wond moet niet. eerder gefloten worden , voordat de draaden zich. afgezonderd hebben. De zwelling van den onderarm wordt meestal door het dikwils wryven met geestryke en fpeceryachtige middelen verdreven. §. 546. Zomwylen moet by eene Slagader breuk de Afzetting verricht worden , wanneer naamlyk de omliggende deelen door dezelve verteerd , en 'er ettering en beenbederf in,eenen hoogen graad, vooral in een gewricht, ontftaan zyn ; of wanneer na de onderfchepping van den geöpenden, ftamt der flagader, de pols, de warmte en 't gevoel niet weder in 't deel komen, en 'er verfterving fchynt te zullen volgen. ïn 't laatfte geval is 't zeker beter, 't deel , voordat de verfterving reeds begonnen is, af te zetten, dan de verfterving af te wachten , en den lyder aan 't gevaar, das daar mede verbonden is, bloot te ftellen. Doch ïn dit geval moet men niet te driftig voortgaan j irant dikwils wordt 't deel nog behouden, fehoori S  ft I 274 XIX. HOOFDSTUK van ce de verfterving reeds onvermydlyk fcheen. En niet zelden wordt 't nog weder herfteld, fchoon 'er veele weeken lang geen pols te voelen, en het deel in een gekrompen was. §. 547. De waare uitwendige Slagaderbreuk wordt grootendeels als de onwaare behandeld. Is ze klein en eerst ontftaan, dan heeft men hoop door uitwendige famentrekkende middelen iets te vorderen. Men verzekert ten minften, dat 't ys uitwendig zeer nuttig geweest is. Mooglyk zal eene proef van dien aart beter gelukken , als men te gelyk een Tourniquet boven 't gezwel op de flagader aanlegt, en den toevloed des bloeds naar 't flagaderlyk gezwel vermindert. g. 548. Ook kan men by de waare Slagaderbreuk eene drukking aanleggen, voornaamlyk zo lang't gezwel week en klein is, de zak geen geronnen bloed bevat, en deszelfs bekleedfelen niet hard of kraakbeenig zyn. Maar de drukking moet dusdanig gefchieden , dat ze de ganfche oppervlakte des gezwels overal aanrake. Want, indien men alleen de voorfte oppervlakte, en niet de zyden van 't gezwel drukt, zo wordt het van hoog en verheven, gelyk het te vooren was , alleen plat en breed, doch niet kleiner. Wanneer door de drukking 't gezwel geheel verdwynt, dan gefchiedt dit waarfchynlyk , doordat de wanden des zaks op malkander gedrukt en vereenigd, en by gevolg de zak geheel gefloten wordt. Zo werkt waarfchynlyk de drukking , die Guattani by groote, harde en verouderde waare Slagaderbreuken aanpryst. Deze bedekt niet alleen 't gezwel maar ook 't ganfche deel, en legt eene ftrook linnen op de flagader boven 't gezwel. Deze drukking moet in 't begin zacht, doch allengskens fterker zyn. Het gezwel moet ook teffens dikwils met  SLAGADERBREUK. t7s rhet water en azyn bevochtigd worden. Deze behandeling zou byna nimmer mislukken. Vermoedelyk wordt 't geronnen bloed in den zak opgelost. §. 549. Wanneer deze middelen niets helpen, of niet meer konnen gebruikt worden, moet men tot de Konstbewerking overgaan. Deze verfchilc in 't hoofdzaaklyke niet van de Bewerking by de onwaare Slagaderbreuk. Ook hier moet men tweemaal binden, boven en onder den zak: Daar de zak tusfchen de twee draaden in is, ligger», deze altoos zeer verre van een. Derhalven bevinden 'er zich zeer dikwils zy-takken tusfchen beiden, die afzonderlyk moeten gebonden worden. Zodra de draaden aangelegd zyn, kan men een gedeelte van den zak van vooren en ter zyde wegnemen. Doch 't is niet raadfaam 't agterfte gedeelte des zaks door te fnyden ; want, zodra zulks gefchiedt, fpringen de beide einden der flagader terug, verbergen zich onder 't vleesch „ en zouden, wanneer de draad mogt losgaan, nien ligt weder kunnen gebonden worden. L 550. De ondervinding leert, dat deze Bewerking vee! zeldfaamer by waare Slagaderbreuken, dan by onwaare,gelukt; zeer dikwils volgen 'er op dezelve hevige pynen, koorts, zwelling, verfterving en de dood. Men kan de oorzaaken van deze zo dikwils ongelukkige uitkomst nier. altoos ontdekken. Intusfchen is 't zeker * dat het boven genoemde verlies der zy-takken, welke tusfchen de twee draaden in zyn , en ook gebonden moeten worden, als ooïc van die, welke by de Bewerking , (die altoos meerdere en grootere infnydingen vereischt, naar dat de zak grooter is,) van den Heelmeester onwetend doorgefneden worden, of reeds voor de Bewerking door Sa de  t76 xix. hoofdstuk van d'è de langduurige drukking van 't gezwel vernauwd en onbruikbaar geworden zyn, daartoe zeer veel toebrengt, en hieruit blykt, dat men by deze Bewerking altoos „eenen meer ongelukkigen uitflag te vreezen heeft, naardat het gezwel grooter en ouder is. Behalven de aangehaalde oorzaak, is 'er nog eene andere, die waarfchynlyk 't grootfte deel in de uitkomst van de Bewerking heeft. Wy hebben naamlyk reeds te vooren gezegd, dat de waare Slagaderbreuken zomwylen geheel van zelfs ontftaan , en dat men in dit geval niet zelden alle de flagaders, op verfcheidene plaatfen, of de aangedaane flagader alleen, in eene zekere lengte onder en boven 't gezwel, kwaalyk gefteld en regennatuurlyk zacht vindt, en men begrypt ligt, dat de Bewerking in zulk een geval van geenen dienst zyn kan. Derhalven moet de Wondarts voor 't doen der Bewerking in 't gemeen drie gevallen wel onderfcheiden. Naamlyk daar ontftaan ter gelyke tyd van zelfs of meerdere Slagaderbreuken in verfcheidene in- of uitwendige deelen; of men bemerkt maar eene Slagaderbreir1,:, die van zelfs geboren is; of eindelyk de Slagaderbreuk, die voor handen is, is door eene uitwendige oorzaak klaarblyklyk verwekt. In 't eerfte geval is het zeer te vreezen, dat 't ganfche flagader-geftel ongefteld is , en daarom de Bewerking geen voordeel doen kan. In 't tweede geval kaa men zeker hoopen , dat 't genoemde gebrek va» 't flagader-geftel alleen plaatslyk zyn, en zich tot de aangedaane flagader bepaalen. zal, en by gevolg de Bewerking met eenige hoop van eene gelukkige uitkomst ondernemen, dan ook hier is 't gevolg altoos zeer onzeker ; dewyl men niet te vooren weten kan, hoe verre zich die tegennatuurlyke weekheid der flagader onder en boven 't ge-  SLAGADERBREUK. 277 rzwel uitftrekke. Ia 't derde geval gelukt de Bewerking 't meest, echter in verre na met altoos, ten minften niet als 't gezwel zeer groot is, en 'er veele zy-takken verloren gaan. Derhalven kan de Heelmeester alleen in kleine waare Slagaderbreuken, die van uitwendige oorzaaken ontftaan zyn, de Bewerking met de hoop van eene gelukkige uitkomst verrichten. K 551. Niet zelden moet ook by waare Slagaderbreuken de afzetting , en wel onder dezelfde omftandigheden, als by de onwaare, gedaan worden. Maar deze mislukt ook zeer dikwils, en vermoedelyk om dezelfde redenen, die de onderfchepping doen mislukken, zodat men hieromtrent alles moet in acht nemén, wat zo even met betrekking tot de onderfchepping is gezegd geworden. ft. 552. De inwendige waare en onwaare SlagadTbreuken zyn ongeneeslyk. Alles, wat men doen kan, beftaat hier in , dat men haaren fnellen voortgang belet, door de hoeveelheid en beweging des bloeds door herhaalde aderlatingen, weinig eeten, en eene zorgvuldige vermyding van alles, dat 't bloed verhit en fterk beweegt , te verminderen. De Heelmeester kan niet anders doen, zelfs wanneer 't gezwel ten laatften naar buiten komt. Hier heeft de Bewerking geen plaats, en door de drukking kan 't gezwel niet verminderd worden, dewyl deze hetzelve inwaarts drukken, en daardoor de toevallen , die het reeds door haare eigene drukking op de inwendige deelen te wege brengt, vermeerderen , en in veele gevallen zeer ligt het doorbreken van 't gezwel bevorderen zoude. Voor 't overige moet men wel in acht nemen , van 't gezwel , zodra 't zich naar buiten vertoont, te bedekken , en voor allerlei uitwendig geweld, b. v. wryven, ftooten,enz. waarS 3 door  p?8 XIX. HOOFDSTUK van db door het doorbreken zon kunnen verhaast woït g}ën, te bewaren. §• 553* By de genezing van de verfpreide onwaare Slagaderbreuk moet de Heelmeester twee dingen in acht nemen ; naamlyk de wond der flagader doen fluiten, om de bloeding te ftempen; en het uitgeftort bloed oplosfen. Het eerfte gefchiedt door de drukking met eene Tampon ; het tweede door 't ganfche lid te omzwachtelen, en uitwendig het Schietwater van Theden, of Ammoniak Zout in Azyn of Water gefmolten , aan te leggen. De Tampon wordt door middel van eenen zwachtel, die 't ganfche deel omvat, op de flagader vastgemaakt. Wanneer 'er rondom de opening der llagader zo veel bloed uitgeftort is, dat de drukking der Tampon niet fterk genoeg zyn kan , moet de Heelmeester , voordat hy de Tampon aanlegt, hetzelve door ftryken en wryven zien weg te maken. Wanneer dit niet gelukt, of de Heelmeester van meening zynde, dat dit genoegfaam gefchied is, de Tampon aanlegt, en naderhand bemerkt, dat, fchoon de drukking vermeerderd wordt , 't bloed echter 'er nog onder doordringt, en de bloeding voortduur;; , zo moet zonder uitftel de Bewerking verricht , en de flagader onderfchept worden. Indien'er langs't ganfche deel zo veel bloed is uitgeftort, dat men niet hoopen kan, hetzelve volkomen op te losfen , zo doet men 't best, met de huid op die plaats, daar 't meeste bloed zich bevindt, te openen en hetzelve te ontlasten. Dit kan men ook op ?t laatst der genezinge doen, als "t bloed we! grootendeels opgelost is, maar hielen daar nog eenige klonters overbly ven 3 die zich niet fehynen te lajen verdeelen, |. 554. DQ/amengeJle/de Shgaderbreuk ^ die docr- eene  SLAGADERBREUK. 279 eene opening in den uitwendigen rok der flagader en eene uitzetting des inwendigen ontftaat , kan men zeldfaam , en van eene waare Slagaderbreuk door uiterlyke tekenen met onderscheiden. Alleenlyk ontdekt men by t openen van doode lichaamen haare waa-e gefteltheid. Intusfchen verwekt deze moeih,kheidom ze te onderkennen geene zwaarigheid in de geneeswyze, dewyl deze dezelfde is, als by de waare Slagaderbreuken ; d. i. men zoekt ze door eene drukking te doen verdwynen, en als dit niet gelukt, ot niet meer doenlyk is, verricht men de Kunstbewerking, als by de waare. ff 555 Veel gemeener is de tweede loort van faméngeftelde Slagaderbreuk , die in 't begin alleen uit eene waare beftaat, welkers zak door de eene of andere oorzaak, b. v. eene fterke beweging, fchudding, kneuzing, dikwils ook van zelfs door de fterke uitzetting alleen, doorbreekt, en eene bloeding verwekt, die de waare Siagaderbreuk omringt; wanneer naamlyk eene waare Slagaderbreuk barst, volgt 'er altoos ot tenedoodlyke bloedftorting,of eene faméngeftelde Siagaderbreuk. Het laatfte heeft plaats, wanneer de flagader ergens met een vlies, b. v. het darmvlies, of eene peefige uitbreiding, enz bedekt is, waardoor 't uitgeftort bloed belet wordt zich te verfpreiden. In dit geval is de zak van de waare Slagaderbreuk met geronnen bloed omringd , en dit is in eenen anderen zak , die van de huid, welke om de flagader ligt, gemaakt wordt , bevat. , ,. . k 556. Gemeenlyk ontdekt men zeer ligt den overgang van eene waare Slagaderbreuk in eene faméngeftelde. Het gezwel, dat te vooren omfchreven was, verfpreidt zich eensklaps; de pols S 4 1Jl  33o XIX. HOOFDSTUK van be In 'e gezwel, die eerst fterk en duidelyk was, wordt fchielyk zwak en onduidelyk, ja verdwynt geheel 5 ook wordt het gezwel, dat eerst week Op 't aanraken was, nu in eens hard. . Ook geeft zomwylen de voorafgaande oorzaak, b. v. de kwetsing, enz. eenig licht. Gemeenlyk moet by eene vermengde Slagaderbreuk aanftonds de Bewerking verricht worden, dewyl de bloeding uit den gebrirften zak beftendig voortgaat, en de onwaare Slagaderbreuk geduurig toeneemt. Men opent eerst de uitwendige bekleedfelen , ontbloot den fiagaderfykeHzak', neemt het uitgeftort bloed weg, en verricht de onderfchepping. De inwendige vermengde Slagaderbreuk is zeer moeilyk om te ontdekken, en moet als de inwendige waare en onwaare behandeld worden. §• 557» Wanneer by 't doen eener ongelukkige aderlating de ader door en door geftoken wordt, zodat de onderliggende flagader te gelyk geopend wordt, en men, om de bloeding te ftempen, eene drukking aanlegt, kan het gebeuren, dat de opening der huid en de voorfte wond der ader zich fluiten , maar de agterfte wond derzelve en die van de flagader open blyven, en dewyl beide vaten vast aan elkander gedrukt worden, en einde,lyk famen groeien. dat 'er een tegennatuurlyke weg uit de ilagader in de ader ontftaat en overblyft. Daar nu door denzelven 't bloed uit de flagader in de ader komt, wordt de laatfte ter plaatfe van die tegennatuurlyke vereeniging uit- tezet, en men befpeurt aldaar ook eene klopping, len kan dit geval (*) Varïx aneurysmatictis ($lagr kderbrsukigs Ader/pat) noemen^ " ' 1 XX. HOOFD- (*) Dit i$ in de Medkal Obfervctions and Inqidries T. II ». 53$ en 2\ III. p. 11c. bcfchreyen", '  ADERSPATTEN. z$t XX. II O O F D S T y Kf Van de Aderspatten. §. 558. De Aderen worden ook zomwylen op eene of meerdere plaatfen tegennatuurlyk uitgezet. Het gezwel daardoor ontftaande noemt men Varix, Ader/pat. Deze gezwellen zyn gemeenlyk omfchreven , oneffen , rood , blauw, onpynlyk, en wyken , wanneer ze gedrukt worden , doch komen aanftonds naderhand weder te voorfchyn. Wanneer de uitgezette ader niet digt onder de huid gelegen is , heeft dit gezwel geen kleur. Groote en verouderde Aderfpatten zyn zomtyds hard, en wyken in 't geheel niet, of maar ten deele , wanneer ze gedrukt worden: dit heeft plaats, als 't bloed in dezelve ftolt en dik wordt. Dikwils worden de bekleedfels van 't gezwel door de fchielyke en fterke uitzetting , of door eene andere oorzaak, ontftoken, en dan is 't pynlyk. §• 559* Overal waar aderen zyn, konnen zulke Aderfpatten ontftaan : echter vertoonen ze zich ?t meest op de voeten. Op zommige plaatfen krygen ze byzondere naamen; aan den endeldarm, b. v. noemt men ze blinde Aambeyen, aan den balzak, de Aderfpatbreuk. Dergelyke uitpuilingen konnen ook in inwendige deelen ontftaan, en dan kan men ze op geene wyze ontdekken. Diep liggende Aderfpatten, welken de naby gelegen groote flagaderen eenige beweging mededeelen, kan men ligt voor Slagaderbreuken houden. §. 560. Alles , wat 't bloed ten deele of in 't S S Sen£el  gS* XX. HOOFDSTUK van bk geheel belet uit eene ader terug te vloeien, maakt, dat het zich in dezelve ophoopt, en ze tegennatuurlyk verwydt, 't welk ligt Aderfpatten verwekt. Gemeenlyk ontftaan ze daar klapvliefen zyn. Hieruit blyta nu, waarom vrouwen geduurende de zwangerheid, en voornaamlyk zulke, die dikwils gebaard hebben , veeltyds" met Aderfpatten aan de beenen gekweld zyn. En waarlyk de drukking van de zwangere baarmoeder is de gewoon» fte oorzaak van de Aderfpatten aan de beenen , fchoon andere oorzaaken ook niet zelden hier toe aanleiding geven. Dikwils geeft eene verftopping der buiks-ingewanden gelegenheid tot deze Aderfpatten. Een knoest- of beursgezwel, dat digt by eene groote ader gelegen is, veroorzaakt dikwils Aderfpatten ; want men befpeurt altoos in den omtrek van zulke harde gezwellen uitgezette knobbelige aderen. Ook de kleederen , als fterk aangehaalde kousfebanden en ryglyven , die het terug keren der vochten van de onderfte deelen moeilyk maken , kunnen tot 't ontftaan van Aderfpatten veel toebrengen. 561. Onder de gemeenfte oorzaaken, die 't bloed beletten uit een deel terug te keren, en daardoor aanleiding geven tot 't ontftaan der Aderfpatten, behoort ook eene lang aanhoudende nederhangende plaatfing van hetzelve. Hierom is 't, dat die geenen , die lang en dikwils ftaan, of te paard ryden, veelal gezwollen beenen en Aderfpatten aan dezelve krygen. Menigmaal moet men 't moeilyk terugvloeien des bloeds uit de onderfte deelen alleen aan deszelfs te groote dikte of taaiheid, menigmaal alleen aan eene zwakte en geduurige krampachtige ongemakken in de buiks-ingewanden toefchryven. Ook kan niet zei-  ADERSPATTEN. 283 zelden eene plaatslyke zwakte van eene ader, die uitwendig, b. v. door eene kneuzing, is voortgebragt, de naaste oorzaak der Aderfpat Zyn. §. 562. In ?t begin is gemeenlyk de Aderfpat, vooral aan haar onderfte gedeelte omfchreven , dat van de klapvliefen moet afgeleid worden, boven welke dezelve gemeenlyk ontftaat. Maar in 't vervolg klimt de uitzetting der ader dikwils hooger op, en verliest, voornaamlyk opwaarts, haare omfchreven gedaante, en wordt langwerpig. In 't begin is 't bloed in de Spat dun, en de Spat zelve week op 't aanraken; naderhand ftolt 't bloed in dezelve, en dan wordt de Spat hard, en laat zich niet meer weg-? drukken. Menigmaal ftolt 't bloed in eene taamlyk lange uitgeftrektheid van de ader, en heeft 'er uitgetrokken zynde de gedaante van eenen worm, waarvoor 't mooglyk zomtyds van onkundigen waarlyk gehouden is. Zodra de uitgezette ader door 't geronnen bloed is opgevuld, kan 't bloed of in 't geheel niet, of alleen met groote moeite 'er doorheen vloeien, by gevolg wordt het onder't gezwel opgehoopt, dringt fterker in de zy-takken, en verwydt dezelve. En dus vermenigvuldigen zich de Aderfpatten, en men ziet dikwils, dat het ganfche ader-geftel op eene groote uitgebreidheid van 'tdeel dusdanig gefield is. §. 564. Zo lang deze gezwellen klein zyn, veroorzaaken ze weinige ongemakken; maar, wanneer ze grooter worden , verwekken ze dikwils eene zeer lastige en ondraaglyke jeukte, menigmaal ook hevige pynen. Zomwylen worden ze ontftoken. Is de Spat digt onder de huid gelegen, dan vereenigt ze zich gemeenlyk met dezelve. ' Niet zelden volgt 'er ettering en ook wel verfterving  XX. HOOFDSTUK van de ving op. De etter is in 't eerfte geval altoos in 't celwyze weeffel, dat 't naast by de Aderfpat gelegen is. Zomwylen is de etter in verfcheidene byzondere beursjes befloten, waarvan elk afzonderlyk moet geopend worden. Zeer dikwils ontftaan 'er dan zeer hardnekkige zweeren. §. 564. Zomwylen breken ze van zelfs open, wanneer ze by eenige gelegenheid, b. v. als de lyder eenen zwaaren last draagt, fterk opgevuld, of wanneer ze gekrabt of gedrukt worden, hierdoor ontftaat eene bloedftorting, die, als men ze niet ras ontdekt en ftilt, gevaarlyk worden kan, doch gewoonlyk de ongemakken en 't gezwel vermindert. Onder tusfchen wordt het gezwel meest al op nieuw weder zeer fchielyk gevuld , en krygt zyne voorige grootte weder. Zommige gaan op geftelde tyden open , en veroorzaaken dus bloedingen , die op vaste tyden wederkeren. Buiten deze aangehaalde ongemakken verwekken de Spatten, even eens als de Slagaderbreuken , door de naast by gelegen deelen te drukken , veelerleie toevallen. g. 565. By^de_geneezing der Aderfpatten moet men eerst zien de beletfelen weg te nemen, die het terug keren des bloeds bezwaarlyk maken, en dan de uitgezette en verzwakte plaats in de ader weder te vernauwen en te verfterken. Het eerfte gefchiedt, als men, naar verfchillenheid des ongemaks, of de al te dikke vochten verdunt, of de verftoppingen der ingewanden oplost, 't gezwel, dat de ader drukt, verdeelt of wegfnydt, 't deel, zo veel doenlyk is, in eene vlakke richting houdt, enz. Zodra deze beletfelen weggenomen zyn, verdwynen de Aderfpatten dikwils van zelfs, maar konnen die niet uit den weg geruimd worden , dan is derzelver geneezing zeer moeilyk, fa  ADERSPATTEN. tij ja onmooglyk. Hierom worden zwangere vrouwen daarvan zelden eerder, dan na de verlosfing, bevryd. Indien de Aderfpat alleen door eene plaatslyke zwakte in de ader verwekt is, heeft men niets anders te doen, als deze plaats te ver* flerken en te onderfteunen. g. 566. De middelen , welke de zwakte der ader op de uitpuilende plaats, het zy dezelve de eerfte en eeniglte oorzaak van de Aderfpat, of alleen een gevolg van den beletten loop des bloeds zy, wegnemen, zyn alle famentrekkende geneesmiddelen, voornaamlyk yskoud Water, Ys, Sneeuw, Brandewyn, Aluin in Azyn gefmolten, het Schietwater van Theden , enz. te gelyk met de omzwachteling van 't lid. Hier nu komt 't 'er voornaamlek op aan , dat niet alleen de plaats der Aderfpatten, maar ook 't ganfche lid omwikkeld , en de zwachtel niet te vast (*), maar ook niet te los aangelegd worde. Aan de beenen kan men in plaats eens zwachtels rygkousfen van hondsleder gemaakt, die verfcheidene voordeelen hebben, gebruiken. Deze kan de lyder zelf aantrekken , en ze naar vereifchten vaster of losfer toerygen. Het hondsleder geeft ook by de bewegingen der beenen mede, en hindert de {pieren in haare werkingen veel minder dan een zwachtel. Ook nadat de geneezing volbragt is , moet men met 't gebruik van zulke rygkoufen nog eenen tyd lang voortgaan , anders komen de Aderfpatten ligt weder. §. 567. Als de Aderfpatten hard, dat is, met geronnen bloed opgevuld zyn, zyn deze middelen, zo (*) De wyze, om dezen zwachtel naar behooren aan te leggen, befchrytt de Heer G. Cu. Theden in zyne mum lismtrkungen p. i.  agd XX. HOOFDSTUK van En zo als ligt te begrypen is; zelden toereikende; want 't geronnen bloed in de Spatten moet te gelyk opgelost Worden. Dit kan zomwylen door de omzwachteling en 't uitwendig gebruik van gefmolten Ammoniakzout of Theöen's Schietwater gefchieden^ Indien deze middelen niet genoegfaam zyn, moet men de Spatten openen, 't geronnen bloed 'er uithalen, en op dezelve een drukkend verband aanleggem §. 568. Indien de Spatten verouderd eh groot zyn, dan is eene volkomene geneezing onmooglyk : de ader is op die plaats te lang en te fterk uitgezet geweest, dan dat ze haare voorige grootte en veerkracht wederom zoude krygen. In dit geval kan men alleen de ongemakken , die daardoor ontftaan, verzachten, en beletten, dat de Spat niet grooter worde. Het laatfte gefchiedt door een aanhoudend gebruik van de zwachtels en rygkoufen. De lastige jeukte wordt door eene vlakke ligging, en 't uitwendig gebruik van Loodwater of gefmol ten Aluin verzacht. Indien de Spatten pynlyk en ontftoken worden , dan is eene Aderlating, de vlakke ligging , Salpeter inwendig, en Aluin uitwendig, diènftig. Als de ontfteeking door eene zeer fterke opzwelling der Spatten veroorzaakt wordt en voortduurt, en de opgenoemde middelen geene genoegfaame hulp verfchaffen, moeten de Aderfpatten zelve geopend en 't bloed daaruit ontlast worden. Door de bovenfte Spatten met het lanfet te openen, ontlasten zich ook de onderfte, vooral als men 't deel met den vinger van onder af naar de opening toe ftrykt. De Spatten, die zich op deze wyze niet ontlasten , moeten, wanneer ze fterk met bloed zyn opgevuld, afzonderlyk geopend worden. In zulk een geval kan men uit een deel, waarin  ADERSPATTEN. 28? waarin veele gezwollen aders zyn, zeer veel bloed ontlasten, zonder den lyder te verzwakken; want 't bloed, dat in die aderen bevat is, is buiten den algemeenen omloop der vochten. Als 't bloed genoeg ontlast is, legt men eene drukking of omzwachteling aam §. 569. Wanneer zulk een groot en verouderd gezwel door de te vooren opgenoemde middelen niet kan weggenomen worden , en veelerleie en groote ongemakken, b. v. herhaalde en fterke bloedftortingen, die den lyder verzwakken en in gevaar brengen , veroorzaakt, dan is 't raadfaam, hetzelve dour de Kunstbewerking weg te nemen. Men opent de huid op de Spat door eene fnede, fcheidt met eene Sonde of een ander ftomp werktuig de Spat van de huid en de andere deelen af, en bindt de ader onder en boven dezelve , gelyk men de flagader doet in eene waare Slagaderbreuk. De Spat, die tusfchen beide de banden is, zondert zich na eenige dagen met dezelve af; ook kan men aanftonds het voorfte gedeelte derzelve met de fchaar affnyden. Indien de Spat digt by een been ligt, zo behoeft men dezelve niet te binden , en men kan, nadat de huid geopend is , aanftonds de geheele Spat uitfnyden, en de bloedftorting door eene drukking ftillen. Menigmaal is de huid zo vast aan de Spatten gehecht, dat men ze niet kan afzonderen, en 't vast gegroeide ftuk moet uitfayden. § 570. Ook konnen de aderen b. v. door eene heftige beweging vaneen deel, of door eene fterke uitrekking van 't lichaam, of door eene kneuzing , enz. van een fcheuren of barften, en eene bloedftorting in 't omliggend celwyze weeffel verwekken. Indien 't bloed zich aldaar verfpreidt, noemt men het eeneBloedvlak, Ecchymofis, Sugil- latio;  |gg XX. HOOFDSTUK van pi latio; maar, wanneer 't bloed zich in eenen klomp verzameld , ontftaat 'er een omfchreven gezwel „ dat men de onwaare Aderfpat. zou konnen noemen. Indien men zulk een gezwel wil genezen , moet men 't uitgeftort. bloed, oplosfen of ontlasten , en de inwendige bloeding, als ze nog voortgaat, ftillen; De middelen , waardoor men 't uitgeftort bloed verdeelen kan, zyn reeds boven (§• 357*) opgenoemd geworden. Als deze mid-, delen de gewenschte uitwerking niet hebben , of 't gezwel zeer groot en hard is, en by gevolg veel geronnen bloed bevat, is het 't best hetzelve als in de onwaare Slagaderbreuk door eeneinfnyding te openen , en 't bloed te ontlasten. Dikwiis, voornaamlyk als het een verouderd gezwel is, wordt 't bloed, gelyk als by de onwaare Slagaderbreuk, in eenen zak gevonden, die door de ettering moet opgelost en verteerd worden. Indien het gezwel zeer groot en oud is, vindt men zomtyds de naast by gelegen fpieren en beenderen door 't uitgeftort bloed dusdanig verteerd , dat de afzetting moet verricht worden. Wanneer 'er groote aderen geopend zyn , gaat de bloedftorting voort, zo als men ziet uit den fteeds toenemenden aanwas van 't gezwel. Als deze doof eene uitwendige drukking en de omzwachteling van'tganfche deel niet kangeftild worden , moet 't gezwel geopend, 't bloed ontlast, en het openi vat door de drukking en binding gefloten wqsm den. XXI. HOOFD-  V L E E S C H P R O P P E N. a8d XXI. HOOFDSTUK. Van de Vleeschproppen. \. 571. De Vleeschprop (Polypus) is een vleeschachtig uitwas, dat aan eenen dunnen fteel, dien men den wortel of voet noemt, vastgehecht is. Dewyl deze uitwasfen op verfchillende deelen van het lichaam ontftaan kunnen, worden ze met recht onder de algemeene ziekten gerekend. Schoon deze gezwellen 't meest in den neus , de keel, de baarmoeder * de fchede, den endeldarm, den gehoorweg , de bovenkaaks-holte gevonden worden , konnen ze evenwel buiten twyffel ook aan andere deelen ontftaan. Zelfs vindt men op de oppervlakte der huid niet zelden dergelyke gezwellen. §. 572. Onder allen komt de Neusprop 't meest voor , en men vindt van dezelve verfchillende» maar vooral drie foorten. Zomtyds is ze rood, week, gevoelig, doch onpynlyk, en gelykt volkomen naar een ftuk gezond vleesch. Men noemt deze de vleesachtige Neusprop, en deze. is de goedaartigfte en komt het meest voor. Niet zelden is de prop hard , kncestachtig en pynlyk, en deze foort noemt men de kwaadaartige Neusprop. Men zegt, dat deze zomtyds waarlyk kankerachtig worden kan. Zy is ot terftond van 't begin af kwaadaartig, of is eerst eene goedaartige Vleesch prop, die naderhand kwaadaartig wordt» De derde foort wordt de Jlymachtige Neusprop genoemd. Deze is wit, lederachtig, geeft veel flyra van zich, en vcrfchilc by verfcheidene gelegenT heden"*  20o XXI. HOOFDSTUK van de heden, vooral by 't veranderen van 't weder, in grootte. Deze wordt gemaakt uit het fnotvlies van den neus , dat op eene plaats tegennatuurlyk verflapt, en in een propachtig gezwel verlengd is, en verdient daarom veel meer eene uitzakking van het fnotvlies, dan eene Neusprop genoemd te worden. Zomtyds wordt het fnotvlies in den ganfchen omtrek der neusholte op dezelfde wyze verflapt, zwelt op , en fluit de neusholte toe. Een ongemak van denzelfden aart en oorfprong , als de zogenaamde flymachtige Neusprop. §• 573 Deze zyn de voornaamfte verfcheidenheden der Neusproppen, en evenwel zyn 'er nog meer andere , fchoon zeldfaamer en van minder belang. Zcmmigen zyn geheel wit, week en murw. Eenigen zyn hol en gelyken naar eenen vliefigen zak, die een breiachtig of zelfs een nog dikker vocht bevat. Deze gelyken veel naar de beursgezwellen, men noemt ze blaasachtïge Neusproppen. Zomtyds zyn de -Neusproppen glad , zomtyds knobbelig, ja men vindt 'er zelfs, die lange takken hebben; om van andere min beduidende verfchillen niet te fpreken. §. 574. De vieefchige Neusproppen, van welke wy het eerst zullen fpreken , konnen op alle plaatfen der neushoite ontftaan. Men vindt ze eenter het meest aan de fponsachtige beenderen van den neus. Dikwerf is het lichaam van de Prop in de neusholte , terwyl deszelfs wortel in den traanweg , de voorhoofds - holten , of eene der bovenkaaks-holten vastgehecht is. Eene Neusprop kan maar eenen wortel hebben,zomtyds echter gebeurt het , dat zy aan verfchillende plaatfen van het fnotvlies gehecht is, vooral wanneer ze grooter wordt en de wanden van den neus drukt en ontfteekt. Een onkundige kan deze aanhechtingen  VLEESCH PROPPEN. 291 tingen voor wortels houden. De gedaante der Neusproppen is in 't begin altoos peerachtig; maar verandert, wanneer ze grooter worden, allengskens in die, welke de holligheid heeft, waarin ze bevat zyn. §. 575. Zo lang de Neusprop klein is, veroorzaakt ze weinige ongemakken. De zieke gelooft gewoonlyk, dat hy aan eene langduurige verkoudheid onderhevig is; want by vochtig weder zwelt de Prop op, fluit den neus toe, en beneemt den Jyder den reuk, veroorzaakt een fterk niezen, en eene ontlasting van vochten uit den neus. By droog weder krimpt ze weder in een, en alle ongemakken verdwynen. Dit duurt evenwel niet lang, dewyl de Prop allengskens grooter wordt, eindelyk den neus opvult en zich ten laatsten van buiten vertoont. Dezelve groeit van vooren in de neusgaten en achter in de keel, waar ze meer ruimte heeft, en zich gewoonlyk in eenen korten tyd fterk uitzet, zodat ze meest al zeer fchielyk de gedaante van eene cylinder aanneemt, die voor en achter in eenen ongelyken klomp eindigt. De voorlte klomp zet de neusgaten uit, en veroorzaakt eene groote mismaaktheid , de achterfte belemmert het flikken en op 't laatst ook het ademhalen. Wanneer nu de Prop nog in grootte blyft toenemen , ligt zy de neusbeenderen op , en fcheurt ze van een , belet den loop der traanen door de traanwegen , en maakt dus eene traanfistel , drukt het middelfchot van den neus naar de tegenovergeftelde zyde, en veroorzaakt daardoor niet alleen eene groote mismaaktheid, maar fluit ook de tegenovergeftelde neusholte allengskens toe. Wanneer ze nog blyft voortgroeien , zet ze de ganfche neusholte geweldig uit, veroorzaakt daardoor hevige pynen , die dikwiis nee T 3 groot*  2q2 XXI. HOOFDSTUK van de grootfte gedeelte des hoofds innemen , ontfteeking van het fnotvlies, verzweering en een beenbederf , dat met het uitvloeien van een vuil en ftinkend vocht gepaard is. Men begrypt ligt, dat door het verzuim der noodige middelen het ongemak ten laatften ongeneeslyk , en als het beenbederf voortloopt, doodlyk worden kan. Zommige Neusproppen bloeden ligt en fterk, en veroorzaaken daardoor niet zelden eene groote zwakte. g. 576". Het is dikwils zeer moeilyk de oorzaak der Neusproppen te bepaalen. Niet zelden bevindt zich de lyder voor 't overige zeer wel, en de prop komt na de Konstbewerking niet weder. In dit geval fchynt ze alleen uit eene plaatslyke oorzaak te ontftaan. Maar hoedanig deze zy, is veelal niet gemaklyk te bepaalen. Zomwylen vertoonen zich voor het ontftaan van de Prop veele toevallen eener verkoudheid, en misfchien is deze zomwylen de oorzaak der Prop. Evenwel konnen ook deze toevallen van dezelfde oorzaak, die de Neusprop verwekt, ontftaan. Dat ze zomwylen het uitwerkfel van de Prop zelve zyn, hebben wy te vooren reeds gezegd. Echter komen ze ook niet zelden uit een algemeen gebrek van 't lichaam voort ; want 'er ontftaan dikwils ter zelve tyd verfchillende Proppen in beide neusholten, en ook aan andere deelen, de Prop komt telkens terftond na de bewerking wederom , dikwils zyn de lyders ongezond, enz. In het genezen moet men vooral de oorzaak in elk geval trachten te ontdekken, dewyl de genezing nier. volkomen zyn kan , zo lang de oorzaak niet weggenomen is. Waarfchynlyk is de oorzaak der Neusprop zeer dikwils venerisch ; want het is bekend , dat het venerisch gift dikwerf uitwasfen maakt, en ook de neusholte zeer ligt aandoet. §• 577-  VLEESCHPROPPEN. 293 g. 577. De vleefchige Neusprop moet altoos door de Konstbewerking weggenomen worden. Maar eer dezelve verricht wordt, moet men de inwendige oorzaak, indien 'er eene is , wegne[ men. Hier door verfchaft men zich drieërlei voordeel. Zomwylen naamlyk verdwynt de Prop i van zélfs, wanneer ze klein is, door dat haare oor| zaak weggenomen wordt , ten minden ze houdt l op grooter te worden; of men beveiligt den zieken voor het wederkomen van de Prop na de bewerking, 't geen men wel gewoon is aan een nog overgebleven (luk des wortels toe te fchry\ ven, maar dikwils veel meer van het voortduuren [I der inwendige oorzaak moet afgeleid worden. I Zomwylen geneest men hierdoor ook de verzwee; ring in den neus, die men ook gewoon is van het ; drukken van de Prop tegen het fnotvlies en het uit? zetten der neusholte af te leiden, maar zeker zeer ; dikwils van dezelfde oorzaak, welke de Neusprop I gemaakt heeft, afhangt. Ten minften vindt men i dikwils tekenen van verzweering , voordat de 1 Prop nog groot is. Misfchien is de verzweering ; en het beenbederf ouder, dan de Prop, en mooglyk niet zelden oorzaak derzelve. §. 578. 'Er zyn drieè'rleie foorten van Konstj bewerkingen tot het wegnemen der Neuspropl| pen , de Uittrekking naamlyk , de Afbinding , en de Verteering door Brand- en Bytmiddelen. De Uittrekking is de gewoonfte en gefchiktfte. Men verricht ze met de gewoone proptang (zie 1 t PI. II. Fig. 1.) De lepels dezer tang zyn aan de einden van openingen voorzien , en vanbinnen een weinig oneffen , om de Prop beter* , te kunnen vatten en niet té laten glippen, j De voorfte rand der lepels moet niet te dun % en te fcherp zyn, om de Prop niet af te knyT 3 Pea. li él  394 XXI. HOOFDSTUK van de pen. Ook moeten ze eene genoegfaame breedte hebben , want als ze te fmal zyn kan men de Prop niet behoorlyk vatten en omdraaien. Als de handvatten wat lang zyn , kan men de tang vast toefluiten en wel omdraaien. g. 579. Echter is deze tang in alle gevallen niet diènftig en gefchikt. Het voorfte gedeelte van de Prop, dat in het neusgat ligt, en hetzelve verwydt, is zomtyds zeer hard, en drukt , wanneer de tang ingebragt wordt, deszelfs lepels , in welke het bevat is , zo fterk van een, dat de tang niet diep ingebragt en de Prop niet hoog genoeg gevat kan worden. Wanneer de t-ng reeds ingebragt is, maakt zy, dat men dezelve niet toe kan fluiten. Misfchien konde men zich in zulk een geval van eene tang bedienen, die (zie PI. II. Fig. 2.) in het flot uit elkander genomen en weder in een gezet worden kan, en weikers greepen boven het flot van een wyken, en op de einden weder by elkander komen. Men neemt de twee lepels dezer tang van een , brengt ieder afzonderlyk in, en vereenigt ze dan weder te famen in het flot. Het voorfte harde gedeelte van de Prop wordt alsdan bevat in de tusfchenruimte a, en belet den Heelmeester nkt de tang te fluiten. g. 580. Het wordt gewoonlyk voor eenen regel van groot belang gehouden, dat men de Prop zo digt mooglyk aan haaren wortel met de tang vatten moet. En zeker , als men dit in acht neemt, haalt men gewoonlyk de ganfche Frop met haaren wortel op eens uit, ook heeft men dan niet zo zeer voor eene bloedftorting te vreezen , welke noodzaaklyk altoos veel fterker zyn moet, wanneer men de Prop in haar midden , dat is, aan haar dikfte gedeelte, van een fcheurt. Men  VLEES CHPROPPEN. 295 Men kan ook dikwils dezen regel gemaklyk in acht nemen , vooral wanneer de Prop niet zeer groot is. Maar niet zelden is zy zo groot en vult de neusholten derwyze , dat men haar met geene mooglykheid aan den wortel vatten kan. Zeer dikwils kan men in dit geval niet eens den wortel vinden. Alsdan moet men zich vergenoegen met de Prop zo hoog, als mooglyk is, te vatten. In dit geval fcheurt zich de Prop aan haaren wortel van een, niet tegenftaande men haar flegts aan het voorite gedeelte gevat hebbe; of dat gedeelte alleen, dat men gevat heeft, fcheurt af, 'er blyft een gedeelte zitten, en 'er volgt eene hevige bloedftorting. Deze echter is niet gevaarlyk, wanneer de Heelmeester zich niet ophoudt met de bloedftorting te ftempen . maar terftond de tang weder inbrengt, het achter gebleven ftuk vat en uittrekt. Het zekerfte middel om deze bloedftorting tegen te gaan, is het uittrekken van het overgebleven ftuk aan zynen wortel. Op deze wyze haalt men dikwils eene groote Neusprop in drie of vier ftukken , zonder eene aanmerklyke bloedftorting te verwekken, uit. §. 581. Geduurende de Bewerking wordt de lyder op eenen behoorlyk hoogen ftoel geplaatst. Voor hem ftaat de Heelmeester en achter hem een helper, die beide handen op het voorhoofd plaatst en dus het hoofd vasthoudt. Nadat de lyder door neder tefnuiven de Prop zo fterk als mooglyk voorwaarts naar het neusgat gedreven heeft, vat de Heelmeester het voorfte gedeelte met eene gewoone kleine tang, die hy met de (linkerhand vasthoudt, en ze langfaam en voorzichtig naar vooren tracht te haaien en uit te rekken, om ruimte tot het inbrengen der tang in 't neusgat te maken Hoe langfaamer men dezen handgreep verricht, des te T 4 beter  XXI. HOOFDSTUK van bb beter laat zich de Prop verlengen, en dunner maken , en des te meer ruimte krygt men in 't neusgat voor de tang en kan de Prop hooger vatten. Als men de Prop zo hoog als mooglyk gevat beeft , draait men de tang langfaam om, terwyl men ze te gelyk naar zich toe en uit den neus trekt, totdat de Prop affcheurt. Het is een regel van groot aanbelang, dat men de tang meer omdraaien, als naar zich toetrekken , en dus de Proo veel meer afdraaien dan affcheuren moet. Hoe meer en hoe langfaamer men draait, des te fterker wordt de plaats, waar de Prop zich affcheidt, gekneusd, des te minder is de bloedftorting, en des te zekerer fcheidt de Prop zich af op de plaats, daar ze het dunst is, dat is, aan haaren wortel. Als men fterk en fchielyk trekt, fcheurt men gewoonlyk maar een gedeelte van de Prop af, en loopt gevaar, om eene fterke bloedftorting te veroorzaaken. §. 582. Zodra de Prop afgefcheurd is, moet de Wondarts onderzoeken, of 'er nog een ftuk overgebleven'' zy, of niet. Wanneer de Prop op de plaats, waar ze is afgefcheurd, zeer dun is, en de lyder vry en onbelemmerd door den neus kan ademhalen, dan heeft men reden om te denken, dat ze aan den wortel afgefcheiden, en 'er_niets van overgebleven is Met demeefte zekerheid kan men zich hier van door het gevoel niet den vinger, welken men in de neusholte brengt, of, wan? neer dit nier mooglyk is , met de Sonde overtuig gen. De Ouden floegen verfcheidene middelen voor , om het overgebleven ftuk weg te nemen, welke echter meerendeels te verwerpen zyn. Hei beste'middel is, dat men langs den vinger of de Sonde de tang weder inbrengt, en het overgebie? *er| ftuk geheel afknypt of afdraait.  VLEESCHPROPPKN. 20? g. 583. Altoos volgt 'er op deze bewerking eene bloedftorting. Deze wordt door veelen voor zeer gevaarlyk gehouden. Die echter is in verre na niet altoos waar , en dikwiis is ze van geene de minfte aangelegenheid. Zomtyds evenwel is ze zeer hevig, en dewyl de Heelmeester in elk geval niet vooruit weten kan , of ze hevig zyn zal, of niet, moet hy zich altoos voor de bewerking van de krachtigfte bloedftempende middelen voorzien. Men vermindert het gevaar der bloedftorting altoos zeer veel, wanneer men, zo als wy even te vooren gezegd hebben, de Prop langfaam , als 't mooglyk is, aan den wortel, meer afdraait dan affcheurt. Wanneer men flegts een ftuk afgefcheurd heeft , dan is het zekerfte middel om de bloedftorting te ftempen, het overgebleven ftuk terftond uit te trekken. Wanneer de Prop aan haaren wortel uitgehaald, en de bloedftorting hevig is , dan kan men eerst yskoud water en fterken brandewyn, die in den neus opgefnoven of gefpoten worden, beproeven. Dit zeer eenvoudig middel helpt dikwils. Als het niet helpt, kan men de bloedftorting, hoe fterk ze ook zyn moge , door het volgend middel zeker ftempen. Men windt om het einde eener Sonde een bos plukfel, zo ftyf en groot als mooglyk, bevochr tigt hetzelve met eene fterke ontbinding van wit? te Vitriool, of met het Wondwater van Tiieden, brengt het in den neus , en drukt het tegen de plaats , waaruit het bloed .vloeit , zo fterk als mooglyk is, aan. Js het neusgat zeer wyd, dan kan men zich in plaats van plukfel met groot voordeel van den vinger bedienen. De plaats , waaruit het bloed vloeit, kan men ligt ontdekken, wanneer men den lyder vraagt, waar hy geduuren • de de bewerking de grootfte pyn in de neusholte T 5 voelde 3  2p8 XXI. HOOFDSTUK van de voelde , en dan tegen die plaats den vinger op verfcheidene plekken aandrukt. Zodra dan de bloeding ophoudt , weet men, dat de vinger wel geplaatst is. Deze handgreep gaat zo zeker , dat men zelden eenen anderen noodig zal hebben. Wanneer de plaats der bloedftorting diep achter in de neusholte is, dan zoude het zomtyds moeilyk konnen zyn , 'er met den vinger by te komen. Men kan zich dan des noods van den handgreep bedienen, welke eenigen in dringende gevallen zo zeer aanpryzen. Men brengt naamlyk eene darmfnaar in den neus, haalt ze met eene tang uit den mond naar vooren, maakt 'er een bos piukfel aan vast. haalt ze door den mond weder in den neus , en fluit daardoor de achterfte opening der neusholte, daarna ftopt men met eene Sonde zo veele enkele met het Schietwater van Tiieden of eene ontbinding van Vitriool natgemaakte plukfelproppen in den neus, totdat de neusholte geheel gevuld is. §. 584. Zommige Schryvers zyn van mening, dat men die Neusproppen alleen uithalen moet, welke wit, grauw, ligtbruin zyn, weinig, zelden of in 't geheel geen pyn veroorzaaken, zelfs niet als ze gedrukt worden , by vochtig weder grooter en by droog kleiner worden, die zich door op en neder te fnuiven voor- en achterwaarts bewegen laten, en om welker voorfte gedeelte men vryen ongehinderd eene Sonde brengen kan : die daarentegen niet uithalen , welke van pynen aan het voorhoofd en den wortel des neus vergezeld worden , terftond in 't begin zeer rood en altoos even groot zyn, van zelfs of op het minfte aanraken bloeden , zomwylen pyn verwekken, vast in den neus liggen, en met ademhaalen voor- of achterwaarts niet bewogen worden , die hard op  VLEESCHPROPPEN. 299 'r aanraken zyn , een ftinkend rottig vocht van zich geven , en om welker voorfte deel men de Sonde niet bewegen kan. Men kan zeker niet ontkennen, dat de eerfte foort van Neusproppen veelal gemaklyk, en zonder veel pyn of bloeding te verwekken, uitgehaald kan worden ; dewyl ze klein zyn , nergens vastzitten , in alle opzLhten goedaartig zyn en meest eenen dunnen fteel hebben: het uithalen van de tweede foort is ongetwyffeld meestal zeer moeilyk, omdat ze groot zyn, op verfcheidene plaatfen vastzitten en fterk bloeden. Maar moet men de lyders , die deze foort van Neusproppen hebben , hulploos laten ? De moeilykheden eener bewerking, waardoor den lyder alleen kan geholpen worden, mogen nooit den Heelmeester affchrikken dezelve te ondernemen. Alles, wat men derhalven hier van vast kan ftellen, is dit, dat in het eerfte geval de Konstbewerking meestal gemaklyker, in het tweede moeilyker, in beiden evenwel doenlyk is. De voorzichtigheid vordert, dat de Heelmeester in het laatfte geval den lyder de moeilykheden te vooren bekend make. §• 5$5- Daarenboven zyn deze moeilykheden in verre na zo groot niet, als men gelooft. Wanneer de Prop zo groot is, dat men ze aan den wortel niet vatten kan, dan vat men ze aan haar voorfte gedeelte, en haalt ze ftukswyze uit. Dat dit zonder gevaar gefchieden kan , hebben wy reeds te vooren gezegd. Het is daarenboven uit de ondervinding geenzins bev/ezen, dat eene Prop , die dikwils en fterk bloedt, ook by de bewerking eene hevige bloedftorting veroorzaaken moet ; en, indien dit gebeurt, dan heeft men middelen, die genoegfaam zyn om dezelve te ftempen. De kwaadaartigheid en verzweering der Prop ver-  3oo XXI. HOOFDSTUK van be verbieden geenzins de bewerking, maar zyn veel» eer eene reden om dezelve des te eerder in 't werk te ftellen, omdat het langer uitftel derzelve met een duidlyker en grooter gevaar verbonden is. Als de Prop op fommige plaatfen aan het fnotvlies vastgehecht is, moet men deze aanhechtingen voor de beiverking losmaken. Dit echter kan niet wel met rechte en onbuigfaame werktuigen, gelyk 'er door veele Heelmeesters zyn uitgevonden, gefchieden. Men kan dit 't gemaklykst door middel van dunne platte fchilpadde ftaafjes, die aan alle zyden van de Prop zo diep als mooglyk in de neusholte kunnen ingebragt worden , verrichten, §. 586. Zomwylen groeit de Prop grootendeels achterwaarts en plaatst zich tot in de keel achter het zachte verhemelte. Wanneer men in dit geval weinig van de Prop voor in de neusholte kan ontdekken, moet men ze achter in de keel uithalen , dit gefchiedt met eene kromme tang , die men in den mond brengt, en daarmede de Prop zo hoog als mooglyk achter het zacht verhemelte vat en affcheurt. Om dit te doen, moet men de tang benedenwaarts drukken , als men de Prop gevat heeft. Men moet altoos zo veel mooglyk zorg dragen om den wortel der tong niet te prikkelen, dewyl hier door anders ligt eene braking veroorzaakt wordt, die de bewerking hindert. Zommigen willen, dat men het zacht verhemelte doorfnyden zal, in gevalle men de Prop niet behoorlyk vatten konne; dit echter is zelden noodzaaklyk. Daar de Prop in dit geval niet afgedraaid, maar altoos afgefcheurd wordt, is de bloedftorting ge» meenlyk vry hevig. Als 'er een ftuk van de Prop overig blyft, kan men het veelal door den neus uithalen, S 587, I  VLEESCHPROPPEN. 30É §, 587. Men kan ook tot het affcheuren dcf Neusproppen met veel voordeel van het werktuig van Theden (zie Ph II. Fig 3.) gebruik maken. Men legt eene lits van fterk maar zacht gewreven koord voor om den ring a, a, a,a% laat het eind daarvan tot aan 't handvatfel neerhangen, en houdt 't met 't vatfel in de hand t brengt dan het werktuig in den mond onder de Prop, opent het zo wyd, als de grootte der Prop vereischt, brengt het om de Prop in de hoogte, zodat de ring ze geheel omvat, lluit dan den ring toe, op dat de lits 'ervan boven zou kunnen afvallen, fchuift daarna deze lits door middel van den ring zo hoog als mooglyk om de Prop, en haalt het eind van den draad naar zich toe, om de lits ftyf om de Prop te doen fluiten. Dit gedaan zynde, keert men de tang om, drukt ze ftyf toe, plaatst ze voor de Prop op de lits, zodat de draad tusfchen de beide uitftekende punten b, b, ligt, dan trekt men den draad fterk aan , en drukt het werktuig ter zelve tyd als een hefboom naar beneden, en fcheurt dus gewoonlyk de Prop zonder moeite af. Het middelde ftaafje c, belet den draad tusfchen den ring te kunnen komen. g. 588. Wanneer de Prop gedeeltlyk in de keel, en gedeeltlyk in het neusgat ligt, kan men ze ook wel op dezelfde wyze door den mond uithalen, maar dikwils blyft het voorfte ftuk, dat in het neusgat is, terug, en moet dan afzonderlyk door den neus uitgehaald worden. Dikwils is het ook raadfaam , het voorfte ftuk eerst af te draaien; want niet zelden haalt men hierdoor zo veel van het ftuk, dat in de keel is, uit, dat het naderhand gemaklyk kan weggenomen worden. Het is over 't geheel beter, wanneer men kan vermoeden, dat de Prop zich in twee ftukken verdeelen zal, eerst het  302 XXL HOOFDSTUK van be het voorfte en naderhand het achterfte uit te ha» len , omdat het laatfte meestal eene hevigere bloedftorting veroorzaakt, dan het eerfte. Zomwylen gelukt de volgende handgreep, om de Prop op eens weg te nemen. Men brengt eene tang aan beide de ftukken , dat in den neus zo wel, als in de keel, en trekt daar mede de Prop eerst zacht, maar naderhand allengskens fterker, beurtlings voorwaarts door den neus en achterwaarts door de keel. Door deze dikwils herhaalde bewegingen fcheidt zich niet zelden de wortel af, en men haalt de ganfche Prop door den mond uit. §. 589. Na de bewerking heeft de Wondarts zelden iets van belang te doen. De plaats, waaraan de wortel van de Prop vastgehecht is geweest, kan gewoonlyk na de bewerking wel ontftoken worden en een weinig etteren. Dan hierdoor kan niet het minfte nadeel veroorzaakt worden in tegendeel doet het dit voordeel, dat 't geen 'er van den wortel der prop misfchien nog overgebleven is, geheel verteert; en om deze reden kan men ook , geduurende de eerfte dagen na de bewerking, verzachtende en ettermakende middelen in den neus fpuiten. Op 't laatst echter zyn opdroogende middelen diènftig. §. 590. Zeer dikwils komt de Neusprop na de bewerking weder. Men is verplicht den lyder hiervan te vooren te waarfchouwen. Men gelooft gewoonlyk, dat dit alleen plaatsheeft, wanneer 'er iets van den wortel der Prop overig blyft, en daarom raadt men, om altoos na de bewerking de plaats , waar de wortel der Prop vastgehecht geweest is, nauwkeurig te onderzoeken, en al wat 'er van denzelven nog overig zyn mogt, met de tang zorgvuldig af te knypen en a.f te draaien, 't Kan zyn dat het verzuim van dezen regel oor-  VLEF, SCHPROPPEN. 303 zaak is , dat de Prop weder komt, maar het is zeker de eenigfte oorzaak niet; want dikwüs groeit de Prop weder aan, fchoon ze geheel en al weggenomen zy. De reden hiervan is buiten twyffel zeer dikwils het voortduuren van de inwendige algemeehe oorzaak der Prop , die men dikwils niet vinden , noch genezen kan. Alles komt hier derhalven op het ontdekken en wegnemen der oorzaak aan. Dikwils moet ook de reden hier van gezocht worden in eenplaatslyk gebrek van het fnotvlies, of het been, dat onder den wortei van de Prop ligt, en de Prop gelykt in dit opzicht naar een tandvleesch-gezwel, Kpulis. In dit geval is het Brandyzer het zekerfte middel om 't wederkomen der Prop te beletten ; men brengt het door eene pyp in den neus, en plaatst 'top den wortel der Prop , welke men tot op het been toe weg brandt. De Heelmeester mag van dit werktuig gebruik maken, wanneer de Prop reeds herhaalde reifen uitgehaald en geduurig op dezelfde plaats wedergekomen is , en wanneer men geene inwendige oorzaak ontdekken kan. Voorts is de Prop, die men eenigen tyd na de bewerking ontdekt , dikwils niet op nieuw ontftaan, maar reeds voor de bewerking aanwezig geweest, doch van den Heelmeester niet gezien. Het gebeurdt naamlyk zomwylen , dat 'er ter gelyke tyd twee Proppen, eene kleine en groote, in den neus zyn en de groote uitgehaald wordt, zonder dat men de kleine ontdekt, die dan na de bewerking in grootte toenemende ligt voor eene nieuwe gehouden wordt. g. 591. Daar het uithalen der Neusproppen altoos van eene, zomtyds zeer hevige, bloedftorting vergezeld is , heeft men in de nieuwere tyden eene andere geneeswyze, die men veel beter en vei-  go4 XXI. HOOFDSTUK van de veiliger houdt, de Afbinding ,'t meest aangeprezen. Men bindt naamlyk eenen draad om den wortel van de Prop, welke eene ontfteeking, ettering en ver« fterving in dezelve veroorzaakt en eindelyk te gelyk met de Prop afvalt; Men heeft verfchillende werktuigen uitgevonden om dezen draad aan te leggen, onder welke de dubbele pyp van Levret (zie PI. II. Fig. 4.) het gefchiktfte fchynt. Men brengt eenen zilveren draad door deze pyp , zodat die aan het boven einde van het werktuig a, eene lits maakt, die zo groot zyn moet, als het gedeelte der Prop, dat in het voorfte neusgat is. De twee einden des draads komen uit de twee onderfte openingen der pypen b. Het eene windt men vast om den ring, die aan dezelfde zyde is, en het andere laat men los hangen. De draad moet van het fynfte zilver en zo buigfaam als mooglyk zyn , om niet ligt te kunnen breken. Ook moet die niet te dun zyn , om den wortel der Prop niet door te fnyden. De lengte en dikte der pyp is volgens haare natuurlyke grootte afgebeelde §. 592. Door middel nu van deze pyp wordt dé lits in den neus gebragt en om de Prop gelegd. Maar dewyl deze pyp, die gemeenlyk van zilver gemaakt wordt, regt en niet buigfaam is, en de neusholte , vooral als ze door de Prop tegennatuurlyk is uitgezet, haare eigene gedaante,verloren heeft, begrypt men ligt, dat deze pyp zeer moeilyk is om in te brengen. En waarlyk men kan dezelve zelden diep genoeg, d. i. tot aan den wortel der Prop brengen. Om nu deze zwaarigheden te vermyden ', zyn 'er voof den Heelmeester maar twee middelen over. Hy brengt naamlyk of de pyp onder de Prop heen, d. i. langs de beenderen van't verhemelte, welker oppervlakte  VLEESCH PROPPEN. 305 gemeenlyk regt genoeg is , of, als dit niet gefeliie^ den kan, buigc hy de pyp een weinig krom. Ook heefc men buigfaame pypen uitgevonden, dezelve be'iaan uit èene reeks van holle balletjes * waardoor een draad gehaald wordt, doch deze zyrt geheel onbruikbaar. Veelligt was hiertoe eene pyp van fchildpad beter gefchikt. §. 593. De lits wordt op de volgende wyze aam gelegd. Men vat de Prop met eene tang, haalt ze een weinig uit den neus naar buiten, en brengt de lits over de tang en 't gezwel in den neus. Hier nu heeft men op twee dingen acht te geven. Om de lits zo hoog, als mooglyk is, aan te leggen, moet men de dubbele pyp zo inbrengen , dat men ze niet flegts in den neus infloote, maar altoos rondom de Prop heen van de eene zyde naar de andere bewege. Hoe verder het werktuig in den neus komt, des te meer moet men ook het gedeelte des draads , dat los uit de onderfte opening der pyp hangt , naar zich haJen , om daardoor allengskens de lits kleiner te maken , die anders in de neusholte fluit en niec hoog genoeg kan gebragt worden. Dewyl een zilvere draad ftyver is, fchuift hy zich van zelfs naar boven om de Prop, en is hierom ligter aan te leggen, dan een gaaren. Indien de Prop op eenige plaatfen vastgehecht is , moet ze eerst op de te vooren befchreven wyze losgemaakt worden. §. 594. Zodra de lits zo diep mooglyk is inge* bragt, haalt men 't einde des draads , dat los uit de onderfte opening der pyp hangt, aan , maakt hetzelve vast om den ring van dezelfde zyde, en beknelt dus den wortel der Prop. Men moet den draad niet te veel, en ook niet te weinig aanhalen. Als't eerfte gebeurt, zou men ligt den V wortel  30Ö XXI. HOOFDSTUK vandi wortel der Prop kunnen affnyden, doch als 't tweede plaats heeft, zwelt de prop zeer fterk op, en verwekt verfcheidene ongemakken, die men het best wegneemt met den draad fterker aan te halen. Daar nu de draad, waar hy om dé Prop ligt, eene groef in dezelve drukt, wordt deze weldra losfer, en knelt de Prop niet meer. Hierom moet men dagelyks het eene eind des draads los maken, vaster aanhalen, en weder omwinden. Hoe meer en hoe fterker dezelve aangehaald wordt, des te eerder fcheidt zich de Prop af. In gevallen derhalven, waar de Prop fchielyk moet afgezonderd worden, is het noodzaaklyk, den draad ten minften eenmaal daags aan te halen. §• 595- Op deze wyze blyft de pyp in den neus, totdat de draad te gelyk met de Prop zich afzondert. Men kan de Neusproppen nog op eene andere wyze afbinden, waarby de pyp niet in den neus blyft. Wanneer men naamlyk de lits zo diep mooglyk in den neus gebragt heeft, windt men de beide einden des draads om den ring , draait de pyp een paarmaal om, maakt dan den draad van den ring los en haalt de pyp uit den neus. Op deze wyze draait zich de lits om de Prop en blyft vast zitten. Zo dikwils men de lits ftyver aan wil halen , brengt men weder de pyp in den neus , maakt de einden des draads aan den ring vast, draait de pyp eenmaal om, en haalt ze 'er dan weder uit. Dewyl de pyp, als ze lang in den neus blyft, zomtyds pyn en andere ongemakken kan veroorzaaken, fchynt deze laatfte manier boven de eerfte gefteld te moeten worden. Even wel is waarfchynlyk het herhaald inbrengen en uithalen van de pyp even zo pynlyk en moeilyk. Voor 't overige kan men ligt begrypen , dat de pyp, waarvan men zich ten dien einde bedient, regt  V h E E S C li P R O P P E i'i 307 fegt zyn moet. Men zoude zich ook even eens van eene enkele pyp , welkers bovenfte opening door een middelfehot verdeeld is, kunnen bedienen; dewyl men deze veel beter om kan draien, dan eene dubbele. g. 596. Schoonde Afbinding van eenige Hedendaagfehen zeer aanbevolen wordt , is ze echter met zo veele moeilykheden verbonden, dat in de meeste gevallen het uithalen de voorkeur verdient. Het eenigfte onheil^ dat men by 't uithalen te vreezen heeft , en waarom men de afbinding verkiest , is de bloedftorting. Echter is deze, gelyk reeds te vooren bewezen is $ in verre na zo gevaarlyk niet , als men gelooft. By 't afbinden ondervindt men veel meer en grootere moeilykheden. De genezing is altoos veel langduuriger, dan by't uithalen. Indiende Prop zo groot is, dat ze de geheele neusholte opvult, is 't Veelal onmooglyk de lits diep genoeg in te brengen. De gedaante der Prop belet byna altoos, om ze aan haaren Wortel te kunnen binden; want gemeenlyk groeit de Prop voor en ach» terwaarts in den neus, zodat men de lits o;n haar achterfte gedeelte zou moeten brengen, om aan den wortel te konnen komen. Dus wordt gemeenlyk niet als 't voorfte gedeelte der Prop in de lits gevat, terwyl de wortel en 't achterfte gedeelte niet gebonden worden , en zich dus ook niet affcheiden. Men gelooft wel, dat, fchoon de afbinding alleen het voorfte gedeelte der Prop bevatte , zy echter de ganfche Prop doet ontfteeken „ etteren en affcheiden. Mooglyk gefchiedt 61a zcmwylen, doch, dat dit echter in'verre na niet altoos gebeurt, bewyzen gelykfoortige gevallen. Derhalven kan men zelden door het afbinden d; Prop geheel doen afvallen, en gemeenlyk komt ze  3o8 XXI. HOOFDSTUK van de naderhand ligt weder. Is de Prop zeer groot en vult ze de geheele neusholte , dan is 't dikwils volftrekt onmooglyk den draad 'er in te brengen, en zelfs het voortfte gedeelte der Prop te binden. g. 597. De Neusprop is gemeenlyk zeer gevoelig , en dus 't afbinden zeer pynlyk. Zodra de draad is aangelegd, wordt niet alleen de Prop, maar ook het fnotvlies in den ganfchen omtrek des neus ontftoken, ja dikwils verfpreidt zich de ontfteeking en de pyn tot de afgelegen deelen , als de keel , de oogen , enz. en verwekt eene hevige koorts,die niet alleen eenen ftrengen ontfteekingwerenden eetregel, en inwendig verkoelende geneesmiddelen , maar ook dikwils eene aderlating vereischt. Het is derhalven in veele gevallen raadfaam, den lyder vooraf een behoorlyk diè'et en geneesmiddelen te doen gebruiken. §. 598. Zodra de draad aangelegd is , zwelt de Prop op, en alle de ongemakken, die ze te vooren verwekte, worden vermeerderd. Vooral wordt door 't gedeelte, dat in de keel hangt, 't flikken en ademhalen zomwylen zo moeilyk gemaakt , dat 'er eene fpoedige hulp vereischt wordt. Men verligt den lyder zeer fchielyk, met eenige fteeken in de Prop te doen, waardoor eene bloeding ontftaat, die 't gezwel aanftonds vermindert , maar zomtyds ook zeer moeilyk kan geftempt worden. Deze nu, als ze uit 't afgebonden gedeelte der Prop voortkomt, kan men 't best ftillen, door den draad zo fterk aan te halen, dat daardoor de flagaderen der Prop famen gedrukt worden. g. 599. Zomtyds breekt de draad,door het herhaald af- en omwikkelen , digt by de onderfte opening der pyp af, waardoor dan de geneeswyze midden in haaren loop geftuit wordt. Men kan wel  VLEESCHPROPPEN. 3o$ wel eenen anderen draad inbrengen , maar moeilyk juist op dezelfde plaats, als de eerfte leggen. Dus -bindt men gemeenlyk eene nieuwe plaats, dat is, men begint de bewerking weder op nieuw. Men moet dit derhalven zo veel mooglyk zien voor te komen,en dit gefchiedt,wanneer men eenen zeer buigfaamen draad van 't fynfte zilver, of dat nog beter is, van goud, hier toe gebruikt, en geduurende de genezing niet altoos een en hetzelfde, maar dan eens het eene, dan eens het andere einde des draads, af- en omwindt. Tot grootere zekerheid kan men langs den zilveren draad eenen fterken gemeenen draad plaatzen , en hier en daar vastmaken , opdat, wanneer de zilvere draad afbreekt , de andere nog overig zy , om de Prop verder te doen afvallen. Men kan zich niet wel van zulk eenen draad alleen bedienen , dewyl hy flap zynde niet wel in den neus gebragt en om de Prop vast gemaakt kan worden. L 600. Zodra de afbinding gefchied is , zwelt de Prop, wordt ontftoken en pynlyk, na verloop van eenige dagen verandert ze,, en wordt week, gevoelloos, rottig en verfterft. Het fcherp rottig vocht, dat alsdan uit de Prop vloeit, veroorzaakt den lyder veele ongemakken, en moet door herhaalde infpuitingen in den neus ontlast worden. Op dien tyd moet de lyder ook zorgen, van niet op den rug te flaapen , opdat het rottig vocht hem niet in den mond loope. Op het einde der genezing moet men nu en dan met eene tang beproeven, of de Prop losgaat, om te verhinderen, dat'er zomtyds iets inden flaap zich afzondere, en den lyder achter in den mond valle. Als de Prop weggenomen is , kan men ook een paar dagen lang het Loodwater van Goulard , of eene oplosfing van Aluin in den neus fpuiten, deels om L v 3 de  X», HOOFDSTUK van bi de werkingen van 'L fcherp vecht op 't fnotvjies, deels om de ettering inde afgebonden plaats, die zomwylen vry fterk is en lang aanhoudt, te verhinderen en allengskens tegen te gaan. §. 60 r. Men zegt we|, dat de Neusproppen in de keel op dezelfde wyze kunnen afgebonden worden ; en waarlyk het inbrengen van de pyp door den mond, en het aanleggen des draads zou niet zeer moeilyk zyn, ook zou men voor den lyder de geneeswyze zeer gemaklyk maken , wanneer men die manier van afbinding gebruikte , waarby de lits omgedraaid en de pyp weggenomen wordt.; iraar vermoedelyk zou het opzwellen van 't gebonden ftuk der Prop den lyder zeer lastig vallerü Gemeenlyk verdient hierom in dit geval 't uithalen de voorkeur, en dan alleen, wanneer de Prop in de keel zeer klein is , of wanneer om eene wichtige reden 't uithalen piet kan verricht worden , kan men zich van de afbinding bedienen. Wanneer in 't laatfte geva} het flikken en ademhalen door 't zwellen van 't gebonden ftuk belet worden , moet de Wondarts door middel van eenen Pharyngotomus in !t opgezwollen ftuk in? kervingen maken, om eene bloedftorting te ver» wekken en alzo 't gezwel te verminderen , ook moet hy den draad dikwils en fterk omdraien, onj het afvallen te bevorderen , en de ongemakken te verkorten. Wanneer de Prop niet alleen in de keel hangt, maar ook voor een gedeelte in het neusgat zich bevindt, moet men eerst het voorfte ftuk van de Prop in het neusgat afbinden. Mis? fehien kan door deze afbinding de ganfche Prop zo ontftoken worden en etteren, dat, na het affcheiden van 't voorfte ftuk, het achterfte ook af? valt pf ten minften ligt kan uitgehaald worden, § öc2. Jfet Brandmiddel, dat anders tot' ge-  VLEESCHPROPPEN. 311 nezing der Neusproppen ook is aangeprezen geworden, is in deze dagen byna geheel uit 't gebruik geraakt: en waarlyk, zo als men gewoon was hetzelve voorheen te gebruiken , kon het van weinig nut zyn. . Men raakte naamlyk de voorfte oppervlakte van de Prop, die zich in het neusgat vertoonde, daar mede aan, en dit werd herhaald, zodra de korst zich afgefcheiden had. Op deze wyze kon de werking des Brandmiddels niet groot zyn, daar't altoos maar een klein gedeelte van de Prop aanraakte ; door de prikkeling werd de toevloed der vochten vermeerderd , en by gevolg groeide de Prop ook fterker aan; als de korst zich affcheidde, was de Prop weder evenzoveel toegenomen , als ze door den korst afgenomen was, en de Heelmeester bereikte zyn oogmerk, om de Prop allengskens dus te verteeren, in het geheel niet of zeer zelden. Echter is 'er een geval, waarin het Brandmiddel 't eenigfle is, waarvan men hulp kan verwachten, en eene wyze om het te gebruiken, waardoor de Heelmeester zyn oogmerk zeker en fchielyk bereikt. « 603. Daar zyn Neusproppen , die zeer ligt en fterk bloeden. Op de minfte aanraking , of beweging van 't lichaam ontltaat 'er eene bloedftorting De lyder wordt daardoor ten uiterften verzwakt, is zeer bleek, heeft gezwollen voeten , eene {kepende koorts, en valt by iedere hevige bloeding in onmagt. Buiten allen twyffel is het uithalen in dit geval een allerhachlvkst middel, dewyl de lyder dusdanig gefteld is , dat eene wat fterke bloedftorting zeer gevaarlyk zyn kan Ter zeiven tvd is de Prop zomwylen zo groot, en de neus daardoor zo fterk opgevuld en uitgezet, dat het onmooglyk is, dezslve af te binden. En dit is 't geval, waarin men van tBrandV 4 middel  3is XXL HOOFDSTUK van de middel alleen hulp kan verwachten. Men kan st nog in een ander geval gebruiken, wanneer naamlyk de Prop ten deele peesachtig is, en by gevolg noch uitgehaald noch afgebonden kan worden j dat evenwel zeldfaam Voorkomt. §. 004. Wanneer de Heelmeester in zulk een geval het Brandmiddelgebruikt, moet zyn oogmerk niet zyn daardoor de Prop allengskens weg te branden , maar in dezelve eene fterke ontfteeking en verettering te veroorzaaken , die haar allengskens verteeren, De Heelmeester kan zich hiertoe van eene gewoone Troïkart, die drie duimen lang is , bedienen. Deszelfs pyp moet met een handvat voorzien, en eenen groote n duim korter zyn , dan de Troïkart , zodat deszelfs bovenfte einde een duim lang uit de pyp uitfteekt. Ook moet de pyp eene meer dan gewoone wydte hebben , om de Troïkart ligter te kunnen inbrengen en uithalen. De manier om dit werktuig te gebruiken is zeer gemaklyk , men omwindt de pyp met eenige natte doeken, en plaatst ze op de Prop in de neusholte. Men maakt de Troïkart gloeiend, fteekt ze tot aan 't hegt toe in de pyp, opdat deszelfs punt, zo ver* re die uit de pyp komt, dat.is een duim diep, in de Prop dringe. .$. 605. Deze geneeswyze is in verre na zo pynlyk niet , als dezelve fchynt, wanneer men maar vooraf 't vocht voor in den neus wel afgeveegd . en het neusgat rondom de pyp met plukfel opgevuld heeft, om te beletten, dat 'er zich geduurende. de Kunstbewerking geene vochten verzamelen en door 't gloeiend yzer heet worden v die den' omtrek van 't neusgat zouden aanraken en beledigen.. Als.men de Troïkart behoorlyk inbrengt, loopt men geen gevaar, van de zy- wanden  VLEESCHPROPPEN. 313 •wanden van de neus-holte te kwetzen, te meer, daar die door de Prop tegennatuuriyk uitgezet en verwyd is. Op de Kunstbewerking volgt terftond eene ontfteeking en opzwelling van de ganfche Prop,, die dikwils met pyn in 't hoofd en in de keel, koorts en andere toevallen, gepaard is , en eene ontfteeking-werende behandeling vorderen, doch voor 't overige niet gevaarlyk zyn. Uitwendige weekmakende middelen, als zalven in 't neusgat gefineerd, of gorgeldranken , bevorderen de ettering. Zodra deze ontftaan is, verdwynen alle de ongemakken, en de Prop wordt dagelyks kleiner. §. 606. Wanneer de lyder't Brandyzer vreest, kon men zich ook van Bytmiddelen bedienen. Men kon b. v. met eene niet gloeiende Troïkart eenen fteek in de Prop maken , en in die wond eene wiek van Spaanfche Vlieg-pleister, of van plukfel met Spiesglas-boter beftreken, enz. fteeken en eenen tyd lang 'er in laten. Maar deze middelen werken langfaam, en doen de ganfche Prop bezwaarlyk in ontfteeking overgaan. Mooglyk zyn dergelyke wieken dienltiger om de ettering, die reeds door 't Brandyzer gemaakt is, gaande te houden. Als naamlyk de verzweering te vroeg vermindert, en door weekmakende middelen alleen niet kan aangezet worden, zou men kunnen beproeven, eene wiek van Spaanfche Viieg-pleister in de Prop te fteeken, om daardoor op nieuw de verzweering te vermeerderen. §. 607. Zodra het gefchieden kan, moeten 'er weekmakende en zuiverende infpuitingen in den neus gedaan worden : deels om de zuiverheid, deels< om de ettering te onderhouden. De ettering moet zo lang gaande gehouden worden, totdat de Prop zo klein is, dat ze ligt uitgetrokken V 5 of  3H XXL HOOFDSTUK van de of afgebonden kan worden; want dezelve door de ettering geheel te willen verteeren, zou zeer veei tyds vereisfchen. §. 608. Snydende werktuigen zyn tot het genezen der Proppen ten allen tyde verworpen geworden ; dewyl ze gemeenlyk eene hevige bloeding maken, en zonder gevaar van belediging zelden zo diep in den neus kunnen gebragt worden, dat de Prop aan haaren wortel kan worden afgefneden. Intusfchen zyn 'er evenwel gevallen , waarin zé van nut kunnen zyn. Het voorfte gedeelte van ' 't gezwel, dat in 't neusgat gelegen is , is zomtyds zo dik en hard, dat men met geene mooglykheid de tang tot het uittrekken, of de pyp tot het afbinden der Prop, kan inbrengen. In zulk een geval zou men misfchien zomtyds het voorftegedeelte der Prop met een daartoe gefchikt fnydend werktuig kunnen wegnemen, om daardoor plaats te maken voor de werktuigen, die tot het uithalen of afbinden gebruikt worden. De bloeding zou men door 't Brandyzer kunnen ftempen. Ook heeft men gezien , dat 't gezwel dikwils ten deele peesachtig is , en by gevolg niet uitgehaald noch afgebonden kan worden. Om zulke Proppen weg te nemen is 'er geen ander middel als het mes, waarmede ze ftukswyze afgefneden moeten worden. §. 6co. Volgens de meening van zommige Schryvers moet men aan de zo genaamde kwaadaartige , harde , pyniyke , verzworen Proppen niets doen. Maar juist heeft hier de tegenovergeftelde regel plaats, dat is, om haare boosaartig-^ heid en 't daar mede verbonden gevaar moeten ze zodra mooglyk weggenomen worden. Echter komt alles hier op aan, of deze kwaadaartigheid zich tot aan den wortel toe uitftrekke. Dit kan men  VLEESCHPROPPEN. 315' men niet altoos vooruit weten , en hierom moet men de uitkomst altoos twyffelachtig ftellen , als men de bewerking onderneemt. Indien de kwaadaartigheid zich tot aan den wortel toe uitltrekt, zou de Kunstbewerking zeker vruchtloos zyn; de ftaat des lyders echter wordt 'er dan wel niet beter, maar ooit niet erger door. Intusfchen kan deze kwaadaartigheid zo groot wezen, dat het roekeloos zyn zoude , de Kunstbewerking te ondernemen, ja 'er kunnen gevallen zyn, dat ze in 't geheel niet verricht kan worden, b. v. als de geheele Prop en haar wortel verhard en knoestachtig is. Voor 't overige is het zeer waarfchynlyk, dat die zo genaamde kwaadaartigheid , hetzy ze in eene verharding of verzweering beftaa, niet zelden het Venus-fmet tot oorzaak heeft, en door de Kwik kan genezen worden. 6.10. De flymachtige Neusprop ontftaat zomwylen van eene inwendige oorzaak , die meestal venerisch of kropzeerig is. "Wanneer deze ziekten door de vereischte middelen tegengegaan worden, verdwynt ook zomwylen de Prop , en wanneer dit niet gebeurt, kan ze door uitwendige middelen geheel genezen worden. Indien het gezwel van 't begin af een plaatslyk ongemak is, moet 't ook alleen met plaatslyke middelen genezen worden. Daar hetzelve van eene verflapping in het fnotvlies ontftaat, kan men in 't eerst uitwendige famentrekkende middelen, als yskoud Water , Aluin , Lood , enz. beproeven. Door deze middelen wordt de Prop gemeenlyk kleiner, en zomtyds, vooral wanneer ze niet heelgroot is, volkomen weggenomen. Indien dit niet gefchiedt, kan men 't gezwel veilig afbinden. Ook kan men zich hier ook van het mes, als 't ingebragt kan worden, veilig bedienen, Men zou ook door een Brand»  3i6 XXI. HOOFDSTUK van de Brandmiddel deze Proppen tot verzweering kunnen zien te brengen , om ze daardoor allengskens te verteeren of ten minften te verminderen. Het uithalen heeft hier geen plaats. g. (Sn. Wanneer het fnotvlies in den ganfchen omtrek des neus tegennatuurlyk opgezwollen is, en de neusholte geheet opvult en verftopt, moet men ze door darm-fnaaren weder openen. Men legt naamlyk eerst eene dunne , en allengskens meer en dikkerefnaaren in den neus, totdat de lyder 'er wederom vry kan door adem halen. Doch gemeenlyk is dit hulpmiddel van korten duur, dewyl de neus meestal zeer fchielyk weder gefloten wordt. Hierom geeft men den lyder den raad of om beftendig buigfaame pypen in den neus te dragen, of, wanneer hem dit te moeilyk is, den neus des nachts met fnaaren op te vullen , en die s'morgens 'er weder uit te halen. Intusfchen is dit alles niet genoegfaam om de genezing in den grond te verrichten; men moet de oorzaak van deze tegennatuurlyke verdikking van 't fnotvlies zien tegen te gaan , en die is gemeenlyk venerisch of kropzeerig. §. 6ra. Dikwils voegt 'er zich by de Prop een bederf in de neusbeenderen , en eene verzweering in 't fnotvlies, die na de bewerking eene byzondere geneeswyze ' vereisfchen. Alleenlyk moet men hier wel aanmerken, dat deze ongemakken niet altoos gevolgen zyn , maar meesta van dezelfde oorzaak , die de Prop verwekt heeft, afhangen , en dus in dit geval niet door de gewoone algemeene geneeswyze, maar door die middelen moeten genezen worden, die de verfchillende oorzaak der Prop wegnemen. Voor't overige moet men in zulk een geval zeer voorzichtig met 't uithalen der Prop te werk gaan , anderzins zou men ligt  VLEESCHPROPPEN. 317 , ligt ftukken been te gelyk afbreeken en affcheuren. g. 613. De Proppen der lyfmoeder zyn ten opzigt tot de plaats van haare aanhechting driederlei. Zy komen naamlyk of uit den bodem der baarmoeder, of uit de binnenfte oppervlakte van derzelver hals , of uit den onderften rand des moedermonds voort. Het eerfte geval heeft 't meest, 't laatfte zeer zelden plaats. De Proppen der lyfmoeder zyn altoos peerformig , en van eenen dunnen fteel voorzien. Altoos behooren ze tot de Vleeschproppen, en zelden ja byna nooit zyn ze knoest- of kankerachtig , of verzworen. g. 614. De eerfte foort, die uit den bodem der lyfmoeder voortkomt, kan men in 't begin zeer moeilyk ontdekken. Zo lang ze niet zeer groot is, maakt ze geen de minfte merklyke verandering in de teeldeelen. Maar grooter wordende zet ze de baarmoeder, als in de zwangerheid, uit, 't welk men echter by een nauwkeurig onderzoek ligt kan onderfcheiden ; dewyl de buik niet op zulk eene wyze , noch in die tydperken, zo als men by de zwangerheid waarneemt, opzwelt, de ftonden geregeld voortgaan, de borften niet zwellen, en de vrouw naderhand geene beweging van't kind voelt. Zo lang de Prop in de lyfmoeder blyft, is haar aanwas zeer langfaam. Dikwils veroorzaakt ze reeds op dien tyd hevige bloedftortingen. Vrouwen, die zulke Proppen hebben , worden zelden zwanger , of krygen gemeenlyk eene miskraam. Echter gebeurt hec ook zomwylen , dat ze gelukkig in haare zwangerheid voortgaan , en fpoedig en gemaklyk verlosfen. g. 615. Als de Prop grooter wordt, opent ze  |%8 XXI. H00FDS1 OK van d£ ze ook den mond der lyfmoeder en zakt op 'c laatst door denzelven tot in de fchede. Dit gefchiedt of fchielyk en op eenmaal, door eene hevige beweging van 't lichaam , als een fprong of val: of langfaam en allengskens. In 't laatttegeval ontftaan 'er als weeën, waardoor ze allengskens in de moederfchede geperst wordt. Zodra ze in de fchede gekomen is, en nu niet meer door de lyfmoeder bepaald of gedrukt wordt, begint ze fchielyker groot te worden, en veroorzaakt veel meer ongemakken, dan voorheen. Door de blaas en den endeldarm te drukken, belemmert ze meer of min de ontlasting der pis en des afgangs. Doch voornaamlyk verwekt ze herhaalde en hevige bloedingen , die de lyderes fterk verzwakken, en op den rand des grafs brengen. De fteel naamlyk van de Prop ligt in den moedermond, en wordt door denzelven dusdanig gedrukt en geperst, dat de vochten in de Prop zich ophoopen, de vaten uitzetten, en deze bloedingen veroorzaaken* Zomwylen houden ze echter van zelfs op, maar ontftaan gemeenlyk weder by de minfte gelegenheid , b. v. door eene geringe lichaams beweging , door ryden, gaan , enz. In den tusfchentyd vloeit 'er eene menigte van flym* en waterig vocht uit , dat de lyderes ten hoogften verzwakt. Niet zelden wordt de oor* fprong van deze bloed- en flymontlasting, dat de Vleeschprop is, niet ontdekt, en de lyderes daardoor in groot gevaar gebragt. Derhalven is 't af> lernoodzaaklyst, wanneer'er een tegennatuurlyke vloed uit de lyfmoeder plaats heeft, de lyderes altoos te onderflaan. g. 616. Wanneer de Prop eenigen tyd in de moederfchede geweest is , komt ze eindelyk uit dezelve naar buiten. Dit nu gefchiedt wederom allengs-  VLEESCHPROPPEN. 3ij? allengskens of eensklaps door eene fterke lichaams beweging. Hier veroorzaakt ze nu weder andere en groote ongemakken. Daar ze niet zo diep kan afzakken, zonder den bodem der baarmoeder met zich te nemen, en by gevolg de lyfmoeder zelve om te keren, gevoelt de lyderes, als ze gaat of ftaat, gemeenlyk eene zeer pynlyke trekking en fpanning in den onderbuik. Daar dan öok de blaas en de pisweg meer of min van haare plaats getrokken worden, wordt de ontlasting der pis gemeenlyk ook daardoor meer of min geftoord en belemmerd. Dikwils wordt de Prop door de pis, die langs dezelve loopt, en door eene uitwendige wryving ontftoken, pynlyk, verzworen, enz. §. 617. De Prop in de moederfchede, of ook buiten dezelve, kan ligt, voor eene uitzakking der lyfmoeder gehouden worden; eene dwaaling, die zeer gevaarlyke gevolgen hebben, maar door een nauwkeurig onderzoek meestendeels gemaklyk vermyd worden kan. Jn 't gemeen is de Prop weeker en niet zo gevoelig, als de uitgezakte baarmoeder. Wanneer de lyfmoeder niet omgekeerd ten deele uitgezakt is , kan raen ligt dezelve onderfcheiden door den moedertnond, dien men duidlyk aan deszelfs onderfte gedeelte gewaar wordt. Ook kan de Prop zomtyds op dezelfde plaats eene ingroeving hebben , die meer of min naar den moedermond gelykt, doch echter ligt van denzelven te onderfcheiden is. Eene Sonde dringt diep in den moedermond, doch niet in deze groef. De Prop gelykt naar eene omgekeerde peer, d. i. onder aan is ze 't dikst en wordt naar boven allengskens dunner. De uitgezakte lyfmoeder, waarvan zo even gefproken is , is onder dun, en wordt opwaarts allengskens dikker.  32o XXI. HOOFDSTUK van es ker. De uitgezakte baarmoeder kan ligt ingebragt worden, en alsdan gevoelt de lyderes eenige ver* ligting. De Prop kan niet ingebragt worden, en, als men dit wil beproeven, gevoelt de lyderes hevige ongemakken. Men kan naast de Prop eene Sonde diep in de fchede tot aan den grond der baarmoeder inbrengen. Indien de baarmoeder is uitgezakt, fluit ze zeer fchielyk tegen het bovenfle gedeelte der fchede, dat te gelyk is uitgezakt. §. 618. Nog ligter kan men de Prop, die uit de fchede hangt, van eene volkomen uitgezakte niet omgekeerde baarmoeder onderfcheiden. En wel eerftelyk is de moedermond, die hier niet alleen gevoeld, maar ook gezien kan worden aan 't onderfte gedeelte van 't gezwel, een zeker kenteken van de lyfmoeder. Voorts kan men langs de Prop eene Sonde diep in de fchede brengen, doch niet langs de baarmoeder, gelyk men ligt begrypt. Voor 't overige geeft de gedaante van 't gezwel en 't gevoel der lyderes, als men 't tracht in te brengen , ook den waaren aart van 'l uitgezakte" lichaam duidlyk te kennen. g. 619. De geheele omkering van de baarmoeder volgt gemeenlyk op eene zeer moeilyke verlosfing , en kan daardoor ligt van eene Prop onderfcheiden worden. Zo lang de omgekeerde baarmoeder in de fchede ligt, is ze boven breed en onder dun, daar 't tegendeel by eene Prop plaats heeft. Hierom is de moedermond, wanneer 'er eene zeer groote Prop in de fchede ligt, zeer weinig , doch, wanneer de baarmoeder niet geheel is uitgezakt en gedeeltelyk omgekeerd , zeer fterk uitgezet en verwyd. Voor 't overige vermindert hier ook altoos 't inbrengen der lyfmoeder alle de ongemakken, daar dezeive ver-  VLEESCHPROPPE N. 3M vermeerderd worden, wanneer men dit by eene Prop tracht te doen. §. 620. Wanneer dé omgekeerde baarmoeder buiten de fchede hangt, is haare gedaante , zo als die der Prop , boven dun en onder dik j| ook dan heeft ze , even als de Prop , aan haar onderfte gedeelte geene opening , en men kan in dit geval dus zeer ligt eenen misflag begaan. Echter kan een oplettend waarnemer denzei ven hier ook ligt vermyden. Rondom de omgekeerde baarmoeder , vindt men boven in de opening der fchede eene plooi, die de gedaante van eenen krans heeft» en dit is niet anders, dan de mond der baarmoeder, waardoor derzelver bodem is uitgezakt. Deze plooi wordt men by de Proppen niet gewaar. Langs de zyde der Prop kan men den vinger of eene Sonde diep in de fchede brengen, doch niet langs de zyde der baarmoeder. De wortel van eene Prop is hard en vast op 't aanraken ; doch 't bovenfte dunne gedeelte der lyfmoeder is week en flap, omdat het hol is. Ook geeft gemeenlyk de boven aangehaalde oorzaak van de uitzakking der baarmoeder hier lichts genoeg. §. 621. De, twee laatfte foorten der Proppen , die aan de binnenfte zyde van den hals, of den rand van de opening der baarmoeder vast zyn, hangen reeds van 't begin af in de fchede, en verwekken, ais ze groot worden, alle de ongemakken , die de Prop van de eerfte foort doet ontftaan , behalven die fterke en aanhoudende bloedingen, welke gemeenlyk hier zeer zeldfaam en van weinig belang zyn; dewyl de _ wortel dézer Proppen door den moedermond niet bekneld wordt. Naar maate ze uit de fchede afzakken j veroorzaaken ze, buiten de opgenoemde ongemakken, eene uitzakking der baarmoeder zonder omkering. X $. 62».  322 XXI. HOOFDSTUK van dï §. 62?. Omtrend de oorzaaken en de behandeling dezer Proppen gek hier in 't gemeen alles, dat reeds boven van de Neusproppen is gezegd geworden. Ook hier moet de Heelmeester nauwkeurig onderzoeken, of 'er eene inwendige oorzaak plaats heeft, en deze daar zynde voor de Kunstbewerking wegnemen. De ondervinding leert, dat deze foort van Proppen , wanneer ze eens weggenomen zyn, niet zo ligt weder komen, als de Neusproppen. De uittrekking kan men hier niet verrichten, gelyk men ligt begrypt. Intusfchen hebben zomtyds die Proppen eenen zo dunnen en weeken wortel, dat men ze gemaklyk en veilig wel niet uithalen, maar afdraaien kan. Ook is hièr't afbinden zomtyds van veele en groote moeilykheden verzeld , en in zulk een geval kan men, eenige dagen na de afbinding, de Prop geheel zien af te draaien. Dit gefchiedt 't best met eene tang, die byna de gedaante van die van Smellie heeft, Daar de Prop op die plaats, waar ze gebonden is, famengedrukt, verdund en reeds ten deele los is, is dit afdraaien, als 't bedachtfaam gedaan wordt, niet zelden zeer gemaklyk en zonder eene aanmerklyke bloeding. Een Bytmiddel is hier onnoodig, dewyl't nooit aan plaats ontbreekt , om werktuigen tot de afbinding in te brengen. §. 623. Het beste middel, om de Proppen der lyfmoeder weg te nemen, is de Afbinding, die in verre na hier zo moeilyk niet is, als by de Neusproppen. Hoe groot ook de Prop zyn moge, is hier altoos de weg ruim genoeg, om de daartoe noodige werktuigen in te brengen. Gemeenlyk hebben die Proppen eenen veel dunneren fteel, dan in den neus; ook duurt deze geneeswyze nooit zo lang. De opzwelling van de Prop , nadat ze gebonden  V L E E S C H P R O P F £ N. 323' den is, verwekt hier, daar meer ruimte Is, en de omliggende deelen wyken, in verre na zo veele ongemakken niet, als in den neus, en de ongemakken daar door veroorzaakt konnen ligt weggenomen worden ; zo kan b. v de pis door den catheter , en de afgang door klisteeren ontlast worden. Voorts is dit gezwel in de baarmoeder veel min gevoelig dan in den neus * en derhalven wordt 'er door de afbinding gemeenlyk minder pyn en koorts verwekt. Het rottig vocht, dat uit de Prop, zodra ze verfterft, vloeit, kan hier vry uitloopen en door infpuitingen gemaklyk ontlast worden. §. 624,. Men kan ligt begrypen, dat de Prop, zolang ze inde baarmoeder is, niet gebonden kan worden. Maar zodra ze in de fchede is afgezakt, kan men die Kunstbewerking ondernemen. Men verricht ze met de dubbele pyp, even als in den neus. Echter wordt hier noodzaaklyk vereischt, dat de pyp een weinig gebogen en langer zy, dan die wy te vooren befchreven hebben, Daar, gelyk reeds boven is aangemerkt geworden , de zilvere draad dikwils afbreekt , heeft men nog twee andere werktuigen, welker gebruik zeer nuttig fchynt te zyn, uitgevonden. j. 625. Het eerfte werktuig , (Plaat II. Fig. 5 en 6.) is van den Heer Herbiniaux. 't Beitaac uit eene zilvere pyp, die 7 duimen lang, een wei* nig plat, zo dik als eene fchryfpen j en zo fterk is , dat ze niet ligt. kan buigen. Haar bovenfte gedeelte is een weinig krom. Door die pyp haalt toen eenen dikken draad, die 25 duimen lang is, zodanig, dat het middelfte gedeelte van. dien draad aan 't bovenfte einde van de pyp de lits maakt, die om den wortel van'tgezwel moet gelegd worden, terwyl de twee einden des draads X 2, ui*  3H XXI. HOOFDSTUK van ds uit de benedenfte opening e afhangen. Aan hef onderfte einde van de pyp is aan beide kanten eene fterke zilvere plaat ƒ, .die een duim breed is , vastgemaakt. Tusfchen deze twee plaaten , wier buitenfte oppervlakte rond , effen en glad zyn moet, is eene fpil, die men door middel van den fleutel g , dien men infteeken //, en weder uithalen kan, omdraait. Aan deze fpil is een rad, dat met tanden k , en eene fterke veder i voorzien is. Beide beletten, dat de fpil niet terug kan draaien; maar, als men dit met voordacht doen wil, moet men op 't kleine knopje / drukken , daardoor laat de veder de tanden van het rad los , en dus kan de fpil terug gedraaid worden. De lits d, d, moet zo groot zyn , dat ze ligt om de Prop kan gebragt worden. Zodra men ze over't diktte gedeelte van de Prop gehaald heeft, trekt men de twee einden van den draad zagtjes uit de onderfte opening der pyp naar zich toe, om de lits, naar maate die hooger over den wortel van de Prop komt, allengskens kleiner te maken. Daarna fnydt men 'er het overtollige af. maakt ze aan de fpil vast," en knelt met het omdraaien van 't rad, den wortel der Prop te famen. §. 626. Door middel van de tweede pyp (Plaat II. Fig. 6.) brengt men de lits tot aan den wortel van de Prop. Dezelve is iets langer, dan de eerfte, en aan haar bovenfte einde even eens gebogen. Hier door haalt men ook eenen dubbelen, maar dunneren draad op zulk eene wyfe, dat hy boven aan m, eene kleine lits maakt, die de groote lits, welke om den wortel van de Prop moet leggen , influit. Om nu te beletten, dat, wanneer 't onderfte gedeelte des draads n , zomtyds te fterk aangehaald werd, de kleine lits m, niet te diep in de bovenfte opening van de pyp dringe, en  VLEESCH PROPPEN. 325 en dus de groote lits te fterk drukke, waardoor men het werktuig niet rondom den wortel van de Prop zou kunnen bewegen , en de groote lits behoorlyk plaatzen, maakt men beneden deze kleine lits eenen knoop, die grooter is, dan de bovenfte opening van de pyp. §. 627. Om het gebruik van dit werktuig eenvoudiger te maken, zodat men ook de tweede pyp zou kunnen ontbeeren , zou men zich in plaats van den gaaren van eenen buigfaamen zilveren draad bedienen moeten, die gemaklyk, en zonder een tweede werktuig noodig te hebben, om den wortel gebragt , en om het rad gewonden kan worden , en vry is van 't gebrek , dat hy anders heeft, van af te breek en dewyl hy niet beurtelings af- en omgewonden wordt. ■ De pyp (Fig. 5.) blyft tot aan 't einde der genezing liggen. De pyp (Fig. 6.) wordt, zodra de lits behoorlyk geplaatst is , uitgehaald , doch men laat den draad liggen. Dagtiyks haalt men de lits , door 't rad met den fleutel een weinig om te draaien , wat fterker aan , en hierdoor wordt de wortel van de Prop meer gekneld , totdat ze ren laatften geheel afvalt. Om te beletten, dat de vochten , die geduurende de genezing uit de fchede loopen, 't rad en de veder niet bederven , kan men het ganfche onderfte gedeelte van t werktuig met eene pleifter bedekken. Voor 't overige is de behandeling dezelfde, als by de afbinding der Neusproppen. §. 628. Het tweede werktuig (Plaat II. Fig. 7.) is van den Heer Levkut. 't Beftaat uit twee zilvere pypen , die op zulk eene wyze gebogen, en in 't midden met elkander vereenigd zyn, dat ze de gedaante van eene tang hebben. Nadat men eenen draad van genoegfaame lengte door X 3 • de  g26 XXI. HOOFDSTUK van die de twee pypen zo gebragt heeft, dat de twee einden a, uit de onderfte opening neerhangen, Wengt men het werktuig gefloten op de gemaklykfte zyde langs de Prop naar boven in de fchede , opent het dan, maakt, dat de Prop tusfchen de twee pypen inkome , en brengt 't werktuig om dezelve heen naar de tegen overgefteldc zyde. Terwyl dit gefchiedt, plaatst zich de draad b, om den wortel der Prop, en maakt eene lits. Dan haalt men de twee einden des draads uit de onderfte openingen der pypen zo fterk, als mooglyk is, aan, en bindt ze tefamen met eenen gewoonen knoop, waar op men dan eenen ftrik legt. Hierdoor fluit zich dan 't werktuig, en de draad trekt zich ftyf om den wortel der Prop toe. In ' t vervolg moet men denzelven dagelyks wat vaster aanhalen , totdat de Prop afvalt. g. 629. Men ziet ligt, dat dit werktuig een gebrek heeft, dat echter zeer ligt te verhelpen is. Het is zeer ongemaklyk, dat de Heelmeester verfcheidene werktuigen van die foort, die in groette en kromming van elkander verfchillen , in voorraad hebben moet, om in elk byzonder geval zich van dat geene te kunnen bedienen, 't weiic met betrekking tot de verfchillende grootte en gedaante der Prop 't gefchikfte is. Dan , daar men niet altoos te vooren weten kan, hoe groet en van welk eene gedaante de Prop zy, zal hy dikwerf verfcheidene werktuigen aanleggen eb beproeven mpeten, eer hy ontdekken kan, welk een hy gebruiken moet, en deze vruchtioofe pogingen mceten voor de lyderes zeer lastig en pynlyk zyn: vooral, daar hy genoodzaakt is telkerjs ?t werktuig te openen, welks twee pypen dus van vcoren fterk van elkander verwyderd worden. Eene groote fout is hec pöjs, dat, fchoon de bovenfte  VLEESCHPROPPEN. 327 venfte einden van 't werktuig elkander aanraken, als de onderfte aan een gebonden zyn , 'er echter tusfchen de beide openingen altoos eene tusfchenruimte is, alwaar de draad den wortel van de Prop niet aanraakt , welke zich derhalven op die plaats ook niet affcheidt; om met te zeggen, dat, terwyl 't werktuig aangelegd wordt, waarby dikwils eenig geweld noodig is, hetzelve ligt gebogen en dus dit gebrek zeer fterk kan vermeerderd worden. §. 650. Alle die gebreken kan men verbeteren , als de beide pypen niet zo fterk, maar alleen een' weinig , omtrend als het werktuig van Herriniaux , gebogen , en met eene fchroef of ftaafje dusdanig met elkander vereenigd zyn , dat ze gemaklyk uit een genomen en wederom famengevoegd kunnen worden. Alsdan wordt het werktuig op de volgende wyze aangelegd. Men voorziet het van eenen draad , brengt hetzelve zo hoog , als noodig is , in de fchede, maakt daarop de beide pypen in haare vereeniging los, brengt de eene links en de andere rechts om de Prop aan de tegenovergeftelde zyde, om den draad rondom den wortel van de Prop te plaatzen, daarop verwisfeit men de pypen, neemt de flinker in de regter, de regter in de {linkerhand , waardoor de draaden kruiswyze over elkander liggen, en dus den wortel van de Prop in alle punten aanraken en inknellen, en vereenigr dan eindelyk weder de twee pypen in 't flot. Als 't werktuig dus verande I is, kan men 'er nauwiyks een beter uitdenken om deze Proppen af te binden. «. 631. Zodra de binding gefchied is, zwelt de Prop, wordt ontftoken, pynlyk, en veroorzaakt niet zelden eene koorts , totdat ze na verloop van, eenige dagen week wordt en verderft. Gemeenlyk & X 4. moet  Sa8 XXI. HOOFDSTUK van de moet dan de pis door den catheter , en de afgang door klifteeren, ontlast worden. Voorts is de behandeling dezelfde , als by de Neusproppen. Wanneer de Prop groot is, rnoet men dikwils op *t laatst dezelve met behulp van eene tang uithalen. De ontfteeking of verzweering , die op 't einde der geneeswyze door het rottig vocht zomtyds in de fchede veroorzaakt is , kan men , nadat de Prop is afgefcheiden , door infpuitingen ligt wegnemen. Daar de draad altoos digt aan den moedermond , en by gevolg nooit vlak aan den wortel , die gemeenlyk aan den bodem der baarmoeder vastgehecht is , om de Prop gelegd wordt, blyft 'er na het eindigen der genezing altoos nog een ftuk van 't onderfte gedeelte deiProp overig. Men gelooft wel, dat dit naderhand verfterft en afvalt; doch dit is niet zeker. Intusfchen is dit waar, dat eene Lyfmoederprop na de afbinding allerzeldfaamst weder komt. §. 632. Het fnydend werktuig kan in 't ge? méén by de Lyfmoederproppen niet gebruikt worden ; dewyl men hetzelve niet zonder de fchede te kwetzen aan derzelver wortel zou kunnen brengen , en gemeenlyk eene gevaarlyke bloedftorting veroorzaaken. Intusfchen zyn 'er eenige gevallen , waarin men noodzaaklyk zich van hetzelve bedienen moet. DeXyfmoederprop naamlyk heeft zomtyds eenen peesachtigen wortel, en kan bv gevolg'noch afgebonden, noch afgedraaid worden. Men ontdekt dit gemeenlyk niet eerder, dan na't aanleggen des draads tot de binding, die in dit geval a]ler_hevigite pynen veroorzaakt, en de Prop nieu doet afvallen, hoe lang ze ook liggen blyve, en hoe flerk ze ook aangehaald worde. In zulk een geval is 'er niers anders voor den Heelmeester overig, dsn dat hy de Prop digt aan den wortel in M ' ■'' de  VLEESCHPROPPEN. 329 de fchede affnydt, of ze te vooren voorzichtig uit de fchede naar buiten haalt. Het eerfte kon misfchien met eenen krommen fcherpen haak, zo als men omtrend tot het aan Hukken fnyden van 't kind inde baarmoeder gebruikt, of nog beter met eene lange fchaar, welker bladen op de breedfte zyde gebogen, en van vooren rond en ftomp zyn , gefchieden Het laatfte zou men 't best met eene tang, als die van Smellie , kunnen verrichten. Men brengt dezelve naamlyk op de gewoone wyze in de fchede , vat daarmede de Prop en trekt ze voorzichtig en zagtjes zo verre naar beneden, dat men den wortel van de Prop buiten de fchede met een bistouri kan affnyden. Schoon dit niet zonder pyn en eene omkering van de baarmoeder kan gefchieden , volgen 'er echter nooit gevaarlyke toevallen op. Wanneer eene Prop , welkers wortel aan den bodem der baarmoeder vastgehecht is, in de fchede ligt, dan is de baarmoeder reeds gedeeltelyk omgekeerd; en dit gebrek wordt dan wel door deze behandeling vermeerderd , doch is zonder eenig gevaar, als men voorzichtig en langfaam te werk gaat. Hoe dikwils immers wordt de baarmoeder op eens omgekeerd en naar buiten gehaald , zonder dat 'er de dood op volgt. Voor 't overige is-deze handgreep reeds met een gelukkig gevolg (*) in 't werk gefteld geworden. §. 633. Wanneer eene Prop, welkers wortel .aan den bodem der baarmoeder vast is , op eens uit de fchede voorvalt, veroorzaakt ze eene fchielyke omkering der baarmoeder. Om nu de hevige pynen, die de lyderes gemeenlyk in dit geval ge* (*) Z. Hsrbiijtaux Paralléle des différent inflrumens poutJa l'guture des Poiy^ts. X 5  330 XXI. HOOFDSTUK van djs gevoelt, en de daarmede verbonden gevaaren het fpoedigfté weg te nemen, moet de Heelmeester den wortel van de Prop zo vast, als mooglyk is, binden, den draad beneden de gebonden plaats door middel van eene naald door den wortel der Prop halen, lange einden aan denzelven laten, de Prop beneden de binding affnyden, en de baarmoeder daarop inbrengen. Dit is dus nog een ander geval, waarin men een fnydend werktuig met voordeel gebruiken kan; want de gewoone wyze van binden doet de Prop te langfaam afvallen, en verfcnaft aan de lyderesfe niet fchielyk genoeg hulp. §. 634. Ook ontftaan 'er zomtyds in de moederfchede waare Vieeschgezwellen , waarvan zommige eenen breeden voet hebben, andere aan eenen dunnen fteel hangen. De laatfte alleen verdienen den naam van Proppen. Men ontdekt dezelve door het gevoel. Door de blaas en endeldarm te drukken, veroorzaaken ze veele moeilykheden in het ontlasten der pis en afgang. Zeer dikwils zyn ze van eenen venerifchen aart, en dan vereisfchen ze 't gebruik van de Kwik, waardoor ze zomtyds geheel weggenomen worden. Indien ze na 't gebruik der Kwik nog overblyven, dan moeten ze afgebonden worden, 't welk in dit geval 't best met de dubbele pyp gefchieden kan. Als de Prop aan 't onderfte gedeelte der fchede vastgehecht is , heeft men de pyp niet noodig; dewyl men dan de afbinding mer de hand alleen verrichten en de Prop ook terftond onder den draad affnyden kan. §. 635. Men vindt nog eene andere foort van gezwellen in de moederfchede, die men ook tot de Proppen brengt. Deze hebben veel overeenkomst met de Slymproppen van den neus. Ze •  VLEESCHPROPPEN, 331 £e worden naamlyk alleen door den inwendigen rok der moederfchede gemaakt, die tegennatuurlyk op eene plaats verflapt, verdikt en verlengd is , en verdienen daarom liever eene uitzakking van den binnenften rok der fchede genaamd te worden. Wanneer dezelve door famentrekkende en verfterkende infpuitingen niet verdwynen, kan men ze afbinden, of nog beter affnyden. Ondertusfchen ontftaat ook dit gezwel zomwylen uit eene inwendige , en meestal venerifche oorzaak , en dan moet men, voor dat de Kunstbewerking gedaan wordt, inwendige middelen gebruiken. §. 636. De Prop in den flokdarrn belemmert het flikken, ja belet 't zelve geheel, wannner ze zeer groot wordt. Als men met eene veder of den vinger de keel prikkelt, komt de Prop, als ze aan 't bovenfte gedeelte van den flokdarrn vast zit, in den mond, zodat men ze zien kan. Maar daar ze in den mond zynde de ademhaling belet, is de lyder genoodzaakt haar wederom fchielyk naar beneden te flikken. Doch indien de Prop in 't onderfte gedeelte des flokdarms is, komt ze niet in den mond, en kan zeer moeilyk en gemeenlyk in 't geheel niet, ontdekt worden. Het eenigfte toeval, dat ze veroorzaakt, naamlyk de moeilyke of geheel belette doorzwelging , kan ook van andere oorzaaken ontftaan. In dit geval ook is ze ongeneeslyk; want men kan 'er onmooglyk met eenig werktuig by komen , of ze moest van inwendige oorzaaken ontftaan zyn , en door inwendige middelen kunnen genezen worden, dat men echter zeer zelden verwachten kan. §.637. Dan alleen , wanneer de Prop in het bovenfte gedeelte des flokdarms zit, kan men de Kunstbewerking verrichten. Men begrypt ligt, dut men  «m XXI. HOOFDSTUK van 01 men ze dan niet uittrekken, maar alleen, fchoon niet zonder gevaar, afbinden kan. Om den draad te kunnen aanleggen, moet men de Prop te vooren, door eene walging te verwekken , in den mond brengen. Maar, dewyl ze alsdan de ademhaling belet, moet de Kunstbewerking zeer fchielyk gedaan , en de draad kort afgefneden worden, om te maken, dat delyder zo fchielyk, als mooglyk is, de Prop weder neer kan flikken. Men kan ligt begrypen , dat op deze wyze de draad niet digt genoeg om den wortel der Prop gelegd, en zeiden fterk 'genoeg aangehaald kan worden , en dat by gevolg 't gebonden ftuk of in 't geheel niet, of zeer laat, afvalt; dat 'er ook gemeenlyk nog een groot gedeelte over blyft, dat fchielyk wederom zyne voorige grootte verkrygt, en dezelfde ongemakken te wege brengt. Men zou mooglyk de bewerking nauwkeuriger , en waarfchynlyk ook met een beter gevolg, kunnen verrichten, wanneer men de luchtpyp te vooren door de Bronchotomie opende. Door deze opening kon de lyder adem halen , en de Prop, geduurende de geheele genezing, tot het afvallen toe, in den mond blyven liggen , en mooglyk door middel van eene lange en eenigzins gebogen pyp digt aan den wortel gebonden worden. De ondervinding moet leeren, of deze behandeling nuttig en doenlyk zy. §. 638. De Proppen in den endeldarm kan men met den vinger ontdekken. Men vermoedt dezelve 't eerst uit de moeilykheid in 't ontlasten van den afgang. Men kan ze door middel van eene pyp afbinden. Vermoedelyk zyn ze niet zelden van eenen venerifchen aart. Soortgelyke uitwasfen in den gehoorweg heeft men met een gelukkig ge,yolg uitgetrokken. XXII. HOOFD-  WRATTEN. 333 -XXIL HOOFDSTUK. Van de Wrat tem §. 639. De Wratten zyn kleine huiduitwasfen \ die op alle deelen des lichaams , doch gemeenlyk aan 't gezigt en de handen, ontftaan. Zy zyn meestal vry hard en onpynlyk. Zommige hangen aan eenen dunnen fteel, andere zyn met eene breede oppervlakte aan de huid vastgehecht. Deze laatfte zyn gemeenlyk in de huid gelyk een fteen in een ring geplaatst, en eindigen in eene kegelvormige punt. Onder de Wrat is de huid gemeenlyk beweeglyk , kan opgehgt en heen en weder gefchoven worden. Zomwylen evenwel is ze onbeweegiyk, en met de onderliggende deelen vastgegroeid , daar men by 't gebruik van verfcheidene geneesmiddelen wel op letten moet. §. 640. In jonge lieden zyn de Wratten veel gemeener, dan in oude. Meestal ontftaan ze uit plaatslyke oorzaaken, die zelden nauwkeurig kurjf nen bepaald worden. Vermoedelyk worden ze 't meest door ligte uitwendige beledigingen, b. v. eene drukking, wryving, of ftoot, verwekt. In alle deze gevallen heeft men, om de geneeswyze te bepaalen, de kennis der oorzaaken niet noodig. Maar zomtyds ontftaan 'er zeer veele te gelyk op verfchillende deelen, en komen telkens weder op, als ze door uitwendige middelen weggenomen worden , en dan ontftaan ze zeker van inwendige oorzaaken. Vermoedelyk zyn dezelve veelal van eenen venerifchen, echter ook dikwils van eenen anderen aart. „ ; §. 641.  334 XXIL HOOFDSTUK van de g. 641. Zelden komen ze tot eene aanmerklykë grootte. De grootfte hebben gemeenlyk de gedaante van eene erwt. Zelden verwekken zé groote ongemakken. Zomwylen zyn ze pynlyk, en maken , vooral als ze gewreven , gekrabd , of op eene andere wyze geprikkeld worden , zeer kwaade zweeren. Deze zyn dikwils reeds in 't begin rood, ja zelfs blauw, in 't aangezigt worden ze 't meest waargenomen. §. 642. Wanneer de Wratten door eene inwendige oorzaak fchynen voortgebragt te zyn, moet deze eerst weggenomen worden; want anders zyn alle uitwendige middelen vruchtloos, en fchoon de Wratten hierdoor al verdwynen, komen ze echter aanftonds weder. Zo verfchillende de inwendige oorzaak is, zo verfchillende zyn ook de geneesmiddelen. Intusfchen worden 'er gemeenlyk Kwikmiddelen vereischt. By kinderen van 4 tot 1 o jaaren, die te veel melkfpyfen gebruiken, ziet men dikwils een groot aantal Wratten, welke gemeenlyk door onthouding dezer fpyfen , en het gebruik van witte Zeep, van 't Extr. Taraxac. en Gumm. Ammoniac. zeer fchielyk verdwynen. g. 643. Als de inwendige oorzaak weggenomen is, gaan de Wratten dikwils van zelfs weg, zomtyds echter blyven ze, en dan kan men ze door 't gebruik van uitwendige plaatslyke middelen wegnemen. Deze middelen zyn terftond in 't begin diènftig, wanneer de Wratten uit plaatslyke oorzaaken fchynen voort te komen. Men heeft eenen grooten voorraad van dergelyke middelen, die echter niet alle even goed, noch zekef fchynen te zyn. Zelfs de allerzekerfte mislukken zomwylen. Tot de min vermogende behooren het fap van Vygenbladen, van de Tithymalus en  WRATTEN. 335: en Chelidónium , het afkookfel van dulle Kervel, bedorven Regenwater, Ofoum Tartari per dciiquium , waarmede de Wratten dikwils beftreken worden. Beter zyn de volgende : geest van Ammoniak-zout , waarmede men de Wrat dikwils bevochtigt ; Spiesglas-boter, waarvan men nu en dan een weinig op de "Wrat fineert; Tinktuur van Spaanfche Vliegen, waarmede men de Wrat agt of twaalfmaal des daags beftrykt, en de Spaanfche Vliegpleister, die men 'er in den tusfehentyd oplegt ; Zeep, waarmede men de Wrat, na ze dikwils nat gemaakt te hebben, 14 dagen lang dagelyks wryft, en telkens zo lang , totdat ze geheel week en wit wordt; fterke Wynazyn , waarin men zo veel Keukenzout, als moogiyk is, ontbindt , en daarmede de Wrat telkens befmeert; een deeg uit Ammoniak-zout en Gummi Galban., dat men altyd op de Wrat laat liggen. §. 644. Ook kan men dikwils door eene uitwendige drukking de Wratten wegnemen. Men legt naamlyk op de Wrat iets hards, een ftukje geid, eene halve erwt enz., en daarover maakt men een windfel zo vast, als 't de lyder verdragen kan. Dan men moet deze behandeling lang genoeg voortzetten. Nog beter heipt de volgende kleine Kunstbewerking. Men neemt de Wrat tusfchen twee vingers, trekt ze met de huid in de hoogte, om ze van de onderliggende deelen af te halen, en fteekt 'er dan eene gloeiende naald zo diep in, dat die"tot op den wortel der Wrat komen kan. Indien de Wrat breed is , doet men twee of drie fteeken op verfchillende plaatfen , daarop fineert men 'er nu en dan eene weekmakende zalf in , en gemeenlyk valt ze na verloop van twee dagen af. S, 645. Het gebruik der Bvtmiddelen is wel dik-  '53S XXII. HOOFDSTUK van ds dikwils voordeelig, maar altoos met eenige zwaè* righeden verzeld. Wanneer ze niet diep genoeg werken, d. i. hiet tot op den wortel der Wrat dringen, groeit dezelve weder aan: en komen ze tot op den wortel, zo beledigen ze dikwils ter gelyke tyd de onderliggende deelen, verwekken hevige pynen en allerhande toevallen, die gevaariyker zyn, dan 't ongemak, dat men genezen wil Men moet derhalven altoos zeer voorzichtig te werk gaan met het gebruik der Bytmiddelen, voornaamlyk als de Wrat met de onderliggende deelen is vastgegroeid, en deze peesachtig of van eenig aanbelang zyn. Zelfs dan , wanneer de Wrat niet met de onderliggende deelen vereenigd ïs, moet men toezien , van hierdoor geene ontfteeking, verzweering, eenmisvormig lidteken, en by gevolg eene grootere misvormigheid te maken , dan die men wegnemen wil. Derhalven moet de Heelmeester van dezelve geen gebruik maken op deelen, die zeer gevoelig of aanzienlyk zyn, of daar men de geringfte misvormigheid moet voorkomen. Voor 't overige bedekt men, als ze gebruikt worden, het deel met eene pleister, die in 't midden eene opening heeft, en dus blyft alleen de Wrat bloot, en 't Bytmiddel kan de omliggende gezonde deelen niet raken. Ook kan men , voordat men 't Bytmiddel aanlegt, het bovenfte gedeelte der Wrat met eene fchaar affnyden. g. 646. Men moet ook even voorzichtig met het mes te werk gaan. Indien 'er iets van den wortel overbiyft, groeit de Wrat niet alleen weder aan, maar nog fneller en fterker dan te vooren , zodat men zeer dikwils door een aanhoudend gebruik van 't mes het kwaad erger maakt. H$t is zeer dikwils moeilyk, wanneer ze diep in de huid  W R A T T E N. 33? huid zit, den wortel te gelyk uit te fnyden; ook kan dit niet zonder verzweering gefchieden, en dus loopt men gevaar , dat 'er een lidteken zal overblyven , dat menigmaal lelyker is , dan de Wrat zelve. Zit de "Wrat diep, en is de huid met de onderliggende deelen vastgegroeid, dan kunnen deze iigc gekwetst worden, en daardoor gevaarlyke toevallen ontftaan. Dus is het gebruik van 't mes altoos gevaarlyk , en in peezige of zeer gevoelige deelen, en, wanneer de Wrat vast gegroeid is, geheel te verwerpen. g. 647. Wratten, die geen breede grondvlakte hebben, kan men zomwylen zeer goed door de afbinding wegnemen. Men legt naamlyk eenen zyden draad , of een paarde hair, of , dat nog beter is, eenen fynen draad om de Wrat, draait denzelven in 't begin weinig , doch dagelyks vaster aan, echter zo fterk niet, dat daardoor hevige pyn verwekt wordt. Als dit gefchiedt, ryst de Wrat allengskens in de hoogte, komt uit de huid voort, zodat men ze op't laatst zeer ligt door middel van eene tang geheel uittrekken en affnyden kan. Gemeenlyk loopt haar onderlte gedeelte fpits toe, en eindigt in eenen draad, dien men doorfnyden moet. §. 648. Zomwylen gelukt ook de volgende handgreep. Men moet naamlyk de Wrat dagelyks , iioe meer hoe beter , wryven , fterk naar alle kanten drukken , knypen , tusfchen de nagels vatten , in de hoogte trekken, heen en weder bewegen , én 'er naderhand eene weekmakende zalf op fmeeren. IMa eenigen tyd zondert zich de Wrat in de rondte af, wordt op 't laatst geheel los , zodat ze met eene tang uit de huid getrokken en afgedraaid worden kan. 649. Alle deze middelen kan men by pyniyY ks  338 XXII. HOOFDSTUK van de ke Wratten, die daardoor gemaklyk in eene boosaartige zweer zouden overgaan , niet gebruiken. Hier moet men de inwendige oorzaak zien te ontdekken en weg te nemen , en als het eene noch het andere gefchieden kan, of als 'er geen inwendige oorzaak fchynt te zyn , moeten ze uitgefneden worden, maar dan moet men wel acht geven, dat 'er niet alleen van de Wrat, maar ook van de omliggende huid, niets, dat wankleurig is, of op eene andere wyze verdachtig fchynt, overblyve, dewyl 'er anders lijt eenekwaade zweer op vplgt._ Dan zou men ook te vooren eenige van die middelen , die tegen den Kanker zyn aangeprezen, de Belladonna, de dolle Kervel, enz. kunnen beproeven.. §. 650. Zomwylen groeien 'er waarlyk uit de huid hoornachtige uitwasfen, die een duim of nog langer worden, zodat ze zomtyds waarlyk naar eenen hoorn gelyken. Men heeft dergelyke uitwasfen op 't voorhoofd, den neus en andere deelen gezien. Zomtyds ontftaan 'er veele te gelyk. Dikwils komen ze duidelyk van inwendige oorzaaken voort. Men heeft gezien, dat ze na de kinder-ziekte ontftaan zyn"; zomwylen fchenen ze door 't ophouden der (tonden veroorzaakt te zyn. Altoos moet men de inwendige oorzaak zien weg te nemen. Men heeft ook waargenonjen, dat ze na 't gebruik van purgeer-middelen van zelfs zvn afgevallen. Als inwendige middelen niets helpen, of men geen inwendige oorzaak ontdekken kan, moet men ze affnyden, maar vooral zorg dragen , om alles, wat in de huid of onderliggende deelen hard en wankleurig is, weg te nemen; dewyl 'er anders ligt eene boosaartige zweer overblyft. XXIIf. HOOFD-  LYKDOORN S. 330 XXIII. HOOFDSTUK. Van de Lykdoorns-, §. 651. Een Lykdoorn (davits) is eene eeltige I verharding in de huid , dikwils ook te gelyk in I het onderliggende celwyze weeffel. In het eerdé geval kan men de verharde plaats heen en weder ! fchuiven, in 't laatfte is ze vasten onbeweegiyk. Zelden heeft de Lykdoorn eenen grooten, omtrek en gemeenlyk is hy niet grooter dan eene linze, Dikwils groeit hy boven de huid, en gelykt dan naar eene platte wrat. Dezelve is hard, ongevoelig* droog, gelykt 't eelt,dat binnen in de handen,en onder aan de voeten van menfchen, die zwaaren arbeid verrichten, gevonden wordt. §. 652. Een Lykdoorn ontltaat alleen door eene geduurige en aanhoudende uitwendige druk- Iking, waardoor de vaten en vezelen op de lydende plaats dusdanig gedrukt en de vochten 'er uit geperst worden, dat ze allengskens in eenen harden , ongevoeiigen , hoornachtigen klomp famen groeien. Hierom ziet men ze 't meest in die deelen , die vooral aan eene geduurige uitwendige1 drukking' zyn bloot gefteld, en in welke de huid digt aan de beenderen ligt. Dit is de reden, dat ze gemeenlyk aan de teenen en onder aan den voet gevonden worden, zomwylen echter ook aan andere deelèh; b. v. aan den bovenden Tand van 't darmbeen, alwaar ze door de drukking van 't keurslyf ontdaan. Ook vindt men ze zomwylen aaq de ooren van vrouwen, die gewoon zyn zwaare oorfleraden te dragen. Y % 5.  IWATERGEZWEL. 345 zomwylen is het ook plaatslyk,en eene byzondere ziekte. Derhalven zullen Wy 'er hier zo veel van zeggen, als de Heelmeester weten moet. §. 663. Het Watergezwel ontftaat door eene tegennatuurlyke verzameling van waterige vochten in 't celwyze weeffel onder de huid. Dit gezwel verfpreidt zich gemeenlyk zeer wyd. De huid van 't gezwollen deel is natuurlyk van kleur, jiiet zelden bleeker dan gewoonlyk, en koud op 't aanraken. Als men'er met den vinger op drukt, komen 'er kuilen in, die 'er eenigen tyd in blyven' en langfaam verdwynen. Zomwylen is de huid zeer gefpannen, en ook hard op 't aanraken, zo dat men 'er met den vinger geene indrukkingen, of die ras verdwynen , op maken kan. Dit hangt af van de groote hoeveelheid, of van de dikte der uitgeftorte vochten. Voor 't overige is 't gezwel geheel onpynlyk, en 't veroorzaakt alleen een gevoel van zwaarte en fpanning. Wanneer 't deel vlak ligt, vermindert het gezwel, doch wanneer 't nederhangt, wordt hetzelve grooter. §. 664. Zomwylen geeft men het Watergezwel naar de verfchillenheid des deels, daar 't zich bevindt , byzondere naamen. Als 't over 't ganfche lichaam verfpreid is, noemt men hetzelve onderhuids-waterzucht , Hydrops anafarca ; aan de voeten krygt'tden naam van zuchtgezwel, Oedema; aan den navel van Hydromphalos; aan den balzak van Waterbreuk, Hydrocele ; in de gewrichten gewrichts-waterzucht Menigmaal ook is dit gezwel omfchreven, en bepaalt zich maar tot een kleine plaats, dat te verwonderen is , daar het zyne zitplaats in 't gemeene vetvlies heeft. §. 665. De eerfte ongemakken , die het Watergezwel veroorzaakt , ontftaan van de zwaarte der ftilftaande vochten, en van den omtrek des Y s ge.  |4ö XXIV. HOOFDSTUK van het gezwels, waardoor de nabyliggende deelen gedrukt , of op eenige andere wyze in hunne verrichtingen belet worden. De toevallen, die hieruit ontftaan, verfchillen naar de verfchillenheid van het lydende deel. Dikwils worden de ftilftaande vochten dusdanig verdikt, dat 't gezwel byna hard op 't aanraken is, in welk geval zommigen het zelve Oedema fcirrhodes noemen. Zomwylen wordt 't ontftoken, en dit moet of van de fcherpte , of van de al te fchielyke verzameling der vochten , en de daardoor verwekte fpanning der vaste deelen, afgeleid worden. De ontfteeking is gewoonlyk roosachtig, en daarom noemt men dit gezwel alsdan Oedema erifypclatodes. Zomwylen verzamelt zich het water op 't gezwollen deel in verfcheidene beurfen , waarin men zeer duidelyk eene fchommeüng gewaar wordt. Zomtyds zondert zich hier en daar de opperhuid af, en maakt eene blaas vol water, die naderhand barst , en eene zeer lastige ontvelling overlaat, Zomwylen ontftaan 'er waare zweeren, die altoos zeer moeilyk te genezen zyn. Het roosachtig Watergezwel gaat niet zelden tot verfterving over. §. 666. De oorzaaken van een Watergezwel zyn of algemeen of plaatslyk. Tot de eerlte behoort voornaamlyk eene verzwakking van 't ganfche lichaam , en dan begint 't gemeenlyk aan de voeten, en wel in 't eerst alleen, als dezelve^ nederhangen , doch verdwynt , zodra ze vlak liggen. Hierom wordt men 'er s'morgens niets van gewaar, maar vooral des avonds. Maar in 't vervolg, wanneer de zwakte zeer toeneemt , verdwynt het zelfs niet in eene vlakke richting. Het is een gewoon gevolg van alle zeer verzwakkende ziekten , van lang aanhoudende buik-  WATERGEZWEL. 347 ; buikloopen, tusfchenpoozende koortfen, hevige '•' bloedftortingen, groot verlies van zaad, enz. Om '• dezelfde reden ontftaat 't dikwils van zelfs by ou1 de lieden. Het is een toeval van teering , en uitteerende koorts, en in beide gevallen is het i een zeer kwaad teken. In alle deze gevallen is de i" naaste oorzaak van het Watergezwel tweederlei, |" eene vaneenfcheiding en verminderde beweging " der vochten. Menigmaal wordt het alleen door 5 eene plaatslyke zwakte van het aangedaane deel l veroorzaakt, terwyl 't lichaam voor 't overige ge•. zond is. Zo verwekken kneuzingen, en een aanhoudend gebruik van weekmakende baden en pappen, en andere gelykfoortige oorzaaken, dikwils i een Watergezwel, Een fterk ontftoken deel blyft ; gemeenlyk op 't laatst eenen tydlang waterzuchtig. §. 6Ó7. Dikwils is de oorzaak van het Water1 gezwel in de belette terugkering der vochten gelegen. Hierom zwellen de voeten van die gee? i neh, die lang ftaan of te paard ryden, van zwangeren, van die, welke verftoppingen in de buiks ingewanden hebben. Zo zwelt ook de balzak, als een breukband te vast is.aangelegd. 't Hoofd van een ontwricht been , een beurs- of knoestgezwel drukken zomwylen den hoofdftam van eene ader, en verwekken hierdoor een Watergezwel in de onderliggende deelen. §. 668. Alles, wat de natuurlyke ontlastingen van waterige vochten vermindert of belet, kan dezelve in 't celwyze weeffel doen verzamelen, en by gevolg een Watergezwel maken. By oude lieden ontftaat zomwylen alleen van eene verminderde ontlasting der pis dusdanig een gezwel aan de voeten, dat zeer ligt ontftoken wordt en tot verfterving overgaat. Eene belette uitwaasfeming van't ganfche lichaam, of van byzondere deelen is  243 XXIV. HOOFDSTUK van Hei- is eene zeer gewoone oorzaak van dit gezwel Het kan ook door belette ontlastingen van eene andere foort, b. v. geflopte buikloopen , persloopen, eene belette ontlasting en onvoorzichtige terugdry ving der melk, opgeftopte flonden en naar binnen geflagen huidziekten, ontftaan. Zeer dikwils is het een toeval van de buik of borstwaterzucht. g. 669. De uitkomst hangt van den aart der oorzaaken, van den korten of langen duur der ziekte,van de gefteltheid van 't aangedaane deel, en 't lichaam des lyders, af. By de genezing moet men vooral de oorzaak eerst zien weg te nemen. Indien deze niet weggenomen kan worden, b. v. een knoestgezwel, dat noch verdeeld noch mtgefneden kan worden , eene onoplosbaare verharding van een ingewand; dan is de ziekte ongeneeslyk. Zwangere vrouwen worden hiervan zelden eerder, dan na de verlosfing , bevryd. Als de oorzaak weggenomen is, verdwynt het Watergezwel van zelfs, of het blyft onveranderd: en dit moet of aan de zwakte van 't aangedaane deel, die door de lang aanhoudende tegennatuurlyke uitzetting is veroorzaakt geworden, of aan de lymigheid van de ftilftaande vochten, toegefchreven worden. Hierom blyft het gezwel gemeenlyk na 't wegnemen der oorzaak nog over, als de ziekte lang'geduurd heeft, en dan vereischt ze; veelal plaatslyke verdeelende en verfterkende middelen. Deze middelen komen ook zomwylen terftond in 't begin te pas, wanneer de ziekte enkel en alleen van eene plaatslyke verzwakking ontftaan is. 5. 670. Het eerfte gedeelte der genezing is 't werk van een Geneesheer , die de algemeene Zwakte wegnemen, de vèrftoppingen der ingewanden »  WATERGEZWEL. 343 ■wanden oplosfen , de belette ontlastingen herftellen , en de algemeene Waterzucht, waarvan 't Watergezwel een gevolg is, genezen moet; eenige weinige gevallen uitgezonderd, alwaar de oorzaak van 't gezwel plaatslyk is, en de hulp des Heelmeesters vereischt wordt, b. v. als het door de drukking van een ontwricht been , of van een uitwendig beursgezwel, veroorzaakt is. Het tweede gedeelte der genezing behoort altoos tot den Heelmeester, die door uitwendige middelen de ftilftaande vochten tracht te verdeelen, en de uitgezette en verflapte vaste deelen te verfterken. Deze middelen moeten niet, voordat de inwendige oorzaak weggenomen is, en ook dan niet zonder voorzichtigheid gebruikt worden. Als men dit niet in acht neemt, verdryft men de ziekte niet zelden van uitwendige naar inwendige en meer gewichtige deelen toe, en veroorzaakt een veel grooter gevaar, dan hetgeen men zoekt weg te nemen. Dit heeft men voornaamlyk te vreezen , als de ziekte van inwendige oorzaaken ontftaat, en het lichaam des lyders kwalyk flegt gefteld is. Deze verplaatzing der ziekte wordt gemeenlyk 't zekerst voorgekomen, als men , te gelyk niet de uitwendige oplosfende en verfterkende, inwendig pisdryvende en buikzuiverende middelen geeft. §. 67 r. Onder de uitwendige middelen zyn de volgendede voornaamfte. Eene vlakke plaatzing, waarin het deel, zo veel als mooglyk is, geduurig moet gehouden worden. Wy hebben reeds boven aangemerkt, dat op zulk eene wyze het gezwel dikwils van zelfs verdwynt, en dat eene langduurige nederhangende plaatzing niet zelden de hoofd-o'orzaak van dit ongemak is. Het herhaald wryven des gezwollen deels met wolle lappen,  350 XXIV. HOOFDSTUK van 'iif pen, die met den damp van fpeceryen berookt zyn. De omzwachteling van het deel, of rygkoufen, zyn van de beste middelen, maar moeten niet aanftonds in't begin te vast aangelegd worden, want dan verwekken ze ligt pyn en ontfteeking. De behoorlyke graad der drukking wordt 't best door het gevoel des lyders bepaald. Altoos moet 'dezelve zo fterk zyn , dat de lyder ze zonder pyn verdragen kan, en naar maate 't gezwel vermindert, moet ze allengskens vermeerderd worden. Behalven deze middelen, zyn ook alle fpeceryachtige en geestryke middelen, in verfchillende gedaanten gebruikt, als de waasfem van aangeftoken Brandewyn, 't wasfchen met Spirit. Matricaüs, Ser.pHU, en dergelyke vochten , zakjes met Salie, Pvosmaryn, Kamille bloemen, enz. en Kamfer opgevuld , natte en drooge vluchtige berookingen, zeer diènftig om 't gezwel te verdryven. Dikwils is 't ook zeer voordeeiig het gezwollen deel te doen zweeten, en het ten dien einde in groen gewascht linnen in te wikkelen. Men bevordert de werking van alle deze middelen , als men, zo als wy reeds gezegd hebben , te gelyk pisdryvende en buikzuiverende middelen geeft. Ook zyn de braakmiddelen ten hoogden nuttig tot 't oplosfen van die gezwellen. §. 672. Wanneer 't gezwel door die middelen niet vermindert, maar zo groot wordt, dat 't pyn veroorzaakt, en fchynt ontftoken te zullen worden , dan kan men het ftilftaande water door eene gemaakte opening in de huid ontlasten. Intusfchen is dit middel altoos min of meer gevaarlyk; dewyl het zeer ligt , vooral wanneer de lyder kwaadzappig is, verfterving in het waterzuchtige deel verwekt. De naaite oorzaak hiervan fchynt in de fchielyke ontlasting des waters, de plots-  W A T E R G E Z W E L, 351 ; plotslyke verfiapping van de te vooren uitgezeti te en opgevulde vaten en cellen, en het fterk indringen der vochten in dezelve , gelegen te zyn* Hierom moet de Heelmeester nooit deze bewerking ondernemen, wanneer de lyder zeer kwaadzappig is; ook moet hy nooit eene groote, maar altoos eene kleine opening in de huid maken, om te beletten, dat het water niet fchielyk uitvloeit, en de vaste deelen niet invallen en ver/lappen; en daarom moet hy het altoos langfaam ontlasten, om de vaste deelen tyd te geven van zich famen te trekken, te vernauwen, en alzo het indringen der vochten te beletten; altoos moet hy geduurende en terftond na de ontlasting deze deelen omzwachtelen, en door uitwendige geestryke en fpeceryachtige middelen verfterken. Dit is de beste wyze, om de verfterving na_ de bewerking voor te komen. Voor 't overige begrypt men ligt, dat hier door maar voor eenigen tyd verligting aangebragt wordt, en dat de ziekte , wanneer haare oorzaak niet weggenomen wordt, gemeenlyk zeer fchielyk wederkomt. §. 673. Indien 'tongemak door deze middelen weggenomen wordt, moet men echter altoos nog eenigen tyd na de genezing voortvaren met het gebruik van de rygkoufe,n, en 't deel met geestryke en famentrekkende middelen wasfchen, om hetzelve weder volkomen in zyne voorige kracht te herftellen, want anderzins komt de ziekte ligt en uit geringe oorzaaken weder. In ongeneeslyke gevallen moet men vooral zien te beletten, dat het gezwel niet te fterk toeneeme, of ontftoken worde. Het eerfte gefchiedt door herhaalde wryvingen,zachte buikzuiveringen,door het deel zo veel mooglyk in eene vlakke richting te houden , en met de rygkoufen. Zodra men gewaar wordt 9 dat  352 XXV. HOOFDSTUK van het dat 't gezwel ontftoken is, moet men alles, wat uitwendig eenigzins prikkelt, wegnemen, -ja zelfs de rygkoufen afdoen of zeer los aanleggen , het deel vlak houden, met 't Loodwater van Goülaud wasfchen , verkoelende buikzuivererde middelen en eene ontfteekingwerenden eetregel aanbevelen. Dit alles moet zeer fchielyk in 't werk gefield worden; want dergelyke ontfteekingen veroorzaaken zeer ligt de allerhardnekkigfte zweeren, ja zelfs verfterving. XXV. HOOFDSTUK. Van het Luchtgezwel. §. 674. Het Luchtgezwel (Emphyfema) ontftaat door veerkrachtige lucht, die 't celwyze weeffel onder de huid opvult en uitzet. Dit gezwel is onpynlyk en zonder kleur , zakt niet naar de afhangende deelen af, laat zich van het eene deel naar 't andere ftryken en is veerkrachtig , d. i. het kan niet ingedrukt v/orden, of 't herftelt zich aanftonds weder. Als men 'er op drukt, hoort men een byzonder gekraak, en 'er blyft geen kuil over. Het gezwollen deel is niet zwaar. In 't eerst bepaalt het zich alleen tot eene plaats, maar, naderhand verfpreidt het zich over 't ganfche lichaam , en zet de geheele huid geweldig uit. §. 675. Als het Luchtgezwel eens begonnen Is, neemt't gewoonlyk onophoudelyk toe, dewyl de lucht in 't vetvlies altoos meer en meer wordt uitgezet , zomwylen ook , omdat 'er altoos meer en meer lucht by komt. In dit geval dringt de. lucht zom-  LUCHTGEZWEL. 353 zomwylen in 't fynfte celwyze weeffel en in de binnenfte deelen des lichaams. §. 676. De lucht , waardoor dit gezwel ontftaat, komt op drieërleie wyze in 't celwyze weeffel. Zomwylen ontwikkelt zich de lucht, die in de vochten bevat is, wordt van 't bloed afgefcheiden en ïn het vetvlies verzameld. Hiertoe geeft gewoonlyk een groote graad van rotting gelegenheid; van daar ontftaat 't Luchtgezwel zomwylen by rotkoortfen en fcheurbuik. In beide gevallen vindt men zelfs lucht-belien in de_ vaten. Niet zelden worden ook deze gezwellen in kwaadaartige pokken, en longtering , wanneer de vochten fterk ontbonden zyn , waargenomen. Zeer dikwils is 't ook een gevolg van eene plaatslyke rotting. Niet zelden ziet men het ook aan verftorven deelen, in den omtrek van zweeren, die rottig of met beenbederf verzeld zyn , by kneuzingen , waarin veel bloed is uitgeftort. Men heeft het ook by vrouwen, welker vrucht in de baarmoeder, geftorven en verrot was , waargenomen. Dikwerf wordt het ook door eene belette uitwaasfeming veroorzaakt. In alle deze gevallen moet de naaste oorzaak van 't Luchtgezwel in het ontwikkelen van de lucht uit de vochten gezocht worden. §. 677. Ook kan eene groote verzwakking deze ontwikkeling der lucht voortbrengen, 't Is bekend, dat onze vochten by eene zwakke lichaamsbeweging van elkander fcheiden, de dunne zonderen zich van de dikke af en ftorten zich uit in 't vetvlies , of gaan door verfchillende ontlastingwegen uit 't lichaam, terwyl de andere dik wor* denenftollen. 't Luchtgezwel wordt in dit geval op dezelfde wyze als het Watergezwel voortgebragt. §. 678. Zomwylen komt de lucht, welke men Z in  554 XXV. HOOFDSTUK van het in *t vetvlies vindt, van buiten. Dit gefchiedt b. v. wanneer diepe, wyde , holle wonden en zweeren met pleisters bedekt worden. In dit geval wordt'er altoos een gedeelte luchts in de wond gefloten, die door de warmte uitgezet wordende in 't celwyze weeffel dringt, dewyl ze belet wordt door de opening der wond uit te gaan. Hierom vindt men niet zelden zodanig een gezwel in eenvoudige wonden, -vooral wanneer de lucht , die door ae pleister ingefloten wordt, koud is,en dus door de warmte des te fterker uitgezet wordt; en wanneer de wond weinig bloedt, en dus het celwyze weeffel in den omtrek door 't geronnen bloed niet gevuld wordt. Lange en diepe geftoken wonden veroorzaaken d-Lwii» dit gezwel, fchoon ze met geen pleisters bedekt fronten j want zeer dikwils verfchuiven dc fpieren langs de wond , en fluiten dus de lucht in, die rtfetfe in her, ach'er de gedeelte der wond ingedrongen is. Zeldfaamer wordt 't Luchtgezwel door zweeren voortgebragt; dewyl haare onzuivere, bedorven, verharde oppervlakte de lucht bekt in het vetvlies te komen. 5 679. De gewoonlte oorziak van het Luchtgezwel is eene belediging der holligheden en deelen onzes lichaams , dewelke lucht bevatten , waaruit dan de lucht in het omliggend celwyze weeffel dringt. Dus ontftaat het by borst-wonden met of zonder eenige belediging der longen, by darm-wonden, doch vooral by wonden der luchtpyp : in alle deze gevallen echter ontftaat het alleen dan , wanneer de uitwendige wond der huid te klein, of verfchoven , of met eene pleister bedekt is, en derhalven de lucht, welke uit de geopende lucht-bevattende holligheden komt, door de uitwendige wond belet wordt uit te  LUCHTGEZWEL. Z5S te gaan. By de breuken van ribben, met eene verplaatzing naar binnen , hetzy met of zonder eene uitwendige wond, voegt zich ook gewoonlyk een Luchtgezwel. De puntige einden naamlyk der gebroken ribben fcheuren , wanneer ze inwaarts gedrukt worden,het borstvlies (pïeura), en beledigen de long, uit welkers luchtvaten dan de lucht in de borstholte, en hieruit door de wond van het borstvlies in't omliggend vetvlies, dringt. Zommige Schryvers zyn van gevoelen , dat da verzweeringen der long, voornaamlyk die, welke op derzelver uitwendige oppervlakte gevonden worden, en eindelyk het nabygelegen en aan de long gehechte borstvlies doorknagen , ook een Luchtgezwel kunnen voortbrengen. Dit echter kan niet als zeer zeldfaam en onder byzondere omftandigheden gebeuren; dewyl de onzuiverheden op de oppervlakte van de zweer het vetvlies, zo als wy reeds te vooren gezegd hebben, digt fluiten, en de lucht, die misfchien uit de door de ettering geopende luchtvaten der long in de holte van de verzweering gaat, beletten in 't vetvlies te dringen. Waarfch\nlyk evenwel is 'er ook meestal weinig of in 't geheel geen lucht in de zweer; dewyl dezelfde onzuivere oppervlakte Van de zweer , die 't celwyze weeffel toefluit, ook de geopende luchtvaten digt houdt: dit immers leert de ondervinding; dewyl men by eene longtering of etterborst (empyema) zeer zelden een waar Luchtgezwel waarneemt. 'Er ontftaat, wel is waar , zomwylen by uitterende lieden zodanig een gezwel in 't aangezicht, maar dit fpreidc zich zelden uit, en kan ook misfchien door eene vaneenfeheiding der vochten, die altoos in eenen hoogengraad van tering plaats heeft, veroorzaakt gorden* z 2 $.0I0:  356 XXV.,HOOFDSTUK van het §. 6#o. 't Luchtgezwel alleen is zeldfaam gevaarlyk. Wanneer het zeer groot en algemeen is, kan 't ligt de openingen des iichaams b. v. den aars , den pis weg , de oogleden, den mond, enz. vernauwen, en daardoor verfchillende ongemakken voortbrengen Misfchien kan ook zomtyds het vetvlies en de huid door de fterke uitzetting pynlyk en ortftoken worden.' Altoos blyft 'er na dit ongemak eene fterke verflapping van 't celwyze weeffel , en dus eene gefchiktheid tot vetheid of waterzucht, over. Zomwylen echter kan het ook gevaarlyk zyn. 't is niet onwaarfchynlyk, dat de lucht, wanneer't ongemak hevig is, door het fyn celwyze weeffel tot de inwendige deelen, ja misfchien zelfs de ingewanden, komen kan , welker verrich'ingcn daardoor kunnen verhinderd worden , en dus gevaarlyke toevallen veroorzaaken. 't Luchtgezwel, dat door eene groote wond in de borst of long ontftaat, kan doodlyk worden. De lucht, die de lyder inademt, blyft niet in de long, maar gaat terftond uit de geopende luchtvaten in de borstholte: derhalven wordt de long niet uitgezet, en de lyder fterft aan verdikking. Jntusfchen moet men ook in 't gemeen de ongelukkige uitkomst zeer dikwils niet aan 't Luchtgezwel, maar aan deszelfs oorzaak, eene rotkoorts, wond der long, enz. toefchryven. Zomwylen zou het Luchtgezwel voordeelig zyn konnen. In menfchen, die dikwils met zinkingachtige pynen gekweld geweest zynde, daardoor genezen zyn geworden , zoude men dit vooral hebben waargenomen. Hierom heeft men voorgefteld in deze ziekten een konftig Luchtgezwel te maken. §. 68r. By de genezing moet de Heelmeester vooreerst beletten, dat 'er geen meer lucht in hef vetvlies koroe , en daardoor den aanwas van het  ILUCHTGEZWEL, 357 gezwel verhinderen ; en dan de lucht, die zich reeds verzameld heeft, verdeelen of ontlasten, 't Aanhoudend indringen der lucht in 't vetvlies wordt naar verfchillenheid der oorzaaken van 't Luchtgezwel op eene verfchillende wyze en door verfchillende middelen belet ; door verfterkende , als eene verzwakking , door rotting-werende , als een bederf, oorzaak van 't LuChtgei zwel is : indien de lucht van buiten in 't vetvlies komt, moet alles , wat dezelve opfluit, vermyd worden. My wonden der luchtpyp komt het 'er ■ voornaamlyk-op aan, dat de wond in de uitwend!i ge bekleedfels behoorlyk verwyd en open gehouden worde, om de lucht uit de wond der luchtpyp daardoor eenen vryen uitgang te geven. Dikwils is 't raadfaam by ribben-breuken op de plaats der breuk de borst te openen, deels om den verderen voortgang des Luchtgezwels te beletten , deels om de lucht, welke zomtyds in eene groote ; hoeveelheid in de borstholte gevonden wordt en 't ademhalen ten uiferften moeilyk maakt, te ontlasten. Zomwylen is eencuitwendige drukking, die op de breuk gelegd wordt, en 't celwyze weeffel in-deszelfs omtrek dusdanig toedrukt, dat de Lucht zich niet verder verfpreiden kan, genoegfaam, zo als wy naderhand in 't Hoofdftuk van de Ribben-breuken wydlopiger zullen aantonen. Met een woord, men moet altoos, om den verderen aanwas des gezwels te beletten, deszelfs oorzaak wegnemen. In de meeste gevallen, alwaar eene wond aanleiding tot het Luchtgezwel geeft, houdt 't gezwel op toe te nemen, wanneer de wond ontftoken , en by gevolg het celwyze weeffel in den omtrek gefloten wordt. §. 682. Zodra de lucht belet wordt verder in 'e vetvlies te dringen, verdwynt't gedeelte, dat'er Z 3 reeds  358 XXV. HOOFDSTUK van de ENZ. reeds in gekomen is, van zeifs, en 't Luchtgezwel, hoe groot het ook zyn moge, gaat allengskens weg. Vermoedelyk wordt de lucht, even als andere afgefcheiden en uitgeftorte vochten, weder door de vaten opgenomen en met het bloed gemengd, Om dit te bevorderen raden zommigen allerleie geestryke fpeceryachtige middelen b. v. Genever, Anys-olie, Spiritus tVJindereri, Lavendelwater, enz. op de huid te wryven. Het wryven met wolie doeken , die men over den rook van fpeceryen gehouden heeft, wordt ook van eenigen fterk aangeprezen. Misfchien bevorderen deze middelen de verdwyning der uitgeftorte lucht, door de werking der opflorpende vaten te vermeerderen, mooglyk ook door het vetvlies te verfterken, en dus de gevolgen, welke deszelfs verflapping zoude konnen na zich fleepen, te verhoeden. g. 683. Wanneer 't gezwel zeer groot en over •t geheele lichaam verfpreid is, moet men terftond de huid op die plaats, daar het 't hevigst is, met een lanfet openen, en door zachte en herhaalde wryvingen, naar de gemaakte opening toe, de lucht allengskens ontlasten. Mooglyk is 't ook in dit «ongemak , om dezelfde reden als in 't waterge^wel, vooral als het zeer groot is, niet raadfaam, dit fchielyk en op eens te doen. Voorts moet men na het uitdryven der lucht , de verflapte huid en vetvlies door uitwendige middelen, vooral door ^ wasfchen met koud water en geestryke vochten , indien 'er geene omftandigheden zyn , die 4\t beletten, trachten te verfterken. EERSTE  35? EERSTE A F D E E L I N G. > VIERDE DE E L. VAN DE ZWEEREN IN 'T GEMEEN. XXVI. II O O F D S T U K. Van de Zweeren der zachte deelen in 't gemeen. §. 684. In alle Zweeren vindt men kwaaden etteren onzuiverheden. Door onzuiverheden verft aat men de einden der vezels en vaten op de binnenfte oppervlakte der zweer , die door den etter verflapt, verteerd, week, rottig, levenloos, hard, enz. geworden zyn. Kwaade etter is die, welke te dik, te dun, wankleurig, ftinkend, fcherp, enz. is. Door deze twee eigenfehappen verfchilt de Zweer vaneen ettergezwel en etterende wond. Voor 't overige is deze regel niet zonder eenige uitzonderingen. §. 685. De gevolgen der Zweeren zyn zeer menigvuldig. De naaste gevolgen derzelven hangen van de vaneenfcheiding der vaste deelen af, waar door de werking des iydenden deels meer of min belet wordt. Deze nu verfchillen na^r hec deel, dat aangedaan is. Kwaade etter is gewoonlyk fcherp, en verwekt dus altoos meer of rninder jeukte en pyn in de zweer, naardat hy meer of minder fcherp, en het deel meer of min gevoelig Z 4 is  grJo XXVI. HOOFDSTUK fs. Wanneer de etter zeer fcherp en het deel zeer gevoelig is , is de zweer ook altoos ontftoken. Kwaade etter belet niet alleen de affcheiding der onzuiverheden en den aanwas van nieuw en gegond vleesch , maar bederft ook de vaste deelen op de oppervlakte van de zweer hoe langer hoe meer , en dus wordt de zweer , zo ze aan zich zelve overgelaten is, altoos onzuiverer en grooter, naardat de etter fcherper is. § ó86\ Geduurig vloeien 'er vochten uit de zweer, en dus verliest de lyder dagelyks van zyne fappen. Als de zweer klein en de zieke fterk is, dan is ook dit verlies van weinig belang en heeft r.iet de minfte kwaade gevolgen. Maar wanneer de zweer groot is, of 'er meer zweeren ter zeiven tvd aanwezig zyu, terwyl de lyder zwak en oud is, dau is ook dit verlies zeer aanmerklyk , en veroorzaakt verzwakking , en eene waare uittering van het lichaam. Niet zelden evenwel is ook deze ontlasting zeer heilfaam. De Natuur bedient zich zomwylen van dezen weg, om fchadelyke ftoffen uit het lichaam te ontlasten. Men ziet dikwils, dat veelerleie ongemakken verdwynen, zodra 'er zich Zweeren op het lichaam vertonen, en wederkomen, zo dra deze verdwynen. De ge^ nesing der Zweeren moet in dit geval met veel omzichtigheid gefchieden. g. 68.7. Een gedeelte der vuile ftof, die zich in de zweer verzamelt, wordt telkens in het bloed opgenomen en met hetzelve gemengd. Hoe grooter de zweer is, des re fcherper en rottiger is de ftof, en hoe meer dezelve belet wordt zich te ontlasten, des te meer heeft men voor het opnemen te vreezen. De gevolgen hiervan zyn bederf van het bloed en eene teringkoorts. Deze koorts Js van eenen rottigen aart, waarby zich alle toe* valien  van de ZWEEREN. , 3c5i vallen van ontbinding en vaneenfcheiding der vochten voegen, wanneer de opgenomen ftof rottig is. Als ze alleen fcherp, en de zieke fterk en volbloedig is, dan is de koorts ook wel ontftekingaartig; dit echter is veel zeldfaamer, dan het eerfte. §. (88. De Zweeren worden in verfchillende foorten verdeeld. Deze verfchiilenheid hangt af van de verfchillende gefteltheid der vaste deelen in den omtrek der zweer; van de gefteltheid der ftof, die zich uit dezelve ontlast; van het deel, waarin de zweer is ; van de verfchillende toevallen , die zich by de Zweeren voegen, en van de langduurigheid en gedaante der zweer. §. 689. De voornaamfte verdeeling der Zweeren is die, welke uit haare oorzaaken genomen wordt , dewyl de genezing volgens deze vooral moet gefcliikt worden. Men moet wel in acht nemen , dat zomwylen twee zeer verfchillende oorzaaken even veel tot het ontdaan van eene zweer kunnen toebrengen. Zo kan b. v. eene zweer ter zeiven tyd venerisch enfcheurbuikigzyn, ze kan van eene plaatslyke oorzaak ontftaan, en door eene inwendige blyven voortduuren. De eene oorzaak kan bekend , de andere verborgen zyn. Deze famenloop van verfchillende oorzaaken maakt dikwils de genezing zeer moeilyk. De Heelmeester let niet zelden op de bekende oorzaak alleen, en tracht deze weg te nemen , evenwel ziet hy, dat de zweer niet verandert, en denkt mooglyk niet, dat 'er nog eene andere oorzaak wezen kan. Men moet ook in aanmerking nemen, dat de zweer niet altoos terftond en onmiddelyk op haare oorzaak volgt. Zo wordt b v. eene zweer zeer dikwils door een kwalyk genezen fchurft, of venus-ziekte voortgebragt, welke de Z 5 lyder  362 XXVI. HOOFDSTUK lyder veele maanden, eer hy de zweer kreeg gehad heeft. Men gelooft zo veel te weiniger' dat deze lang voorafgegaane ziekten de waare' oorzaaken van de zweer zyn , omdat de lyder meestal zegt, dat hy in den tusfchentyd volkomen gezond geweest is. Maar by nauwkeuriger onderzoek zal men gewoonlyk eene fchakel van allerleie ongemakken vinden, aan welkers eene einde de voorgegaane ziekte, en aan het andere de zweer, gevonden wordt. §. 690. De oorzaaken der Zweeren zyn of algemeene of plaatslyke. De laatfte hebben haare zitplaats in de zweer en haare werking gaat ook met verder. De eerfte worden door algemeene ziekten^ veroorzaakt , waarvan de zweer een toeval is. Dat eene zweer van eene algemeene inwendige oorzaak ontftaat, kan men reeds vermoeden , wanneer ze geheel van zelfs, zonder eene uitwendige oorzaak, of ten minften van eene zeer geringe, welke anders alleen niet in ftaat is eene zweer te maken, voortgebragt wordt. Het is byna onmooglyk alle de oorzaaken der Zweeren , uit hoofde haarer talrykheid , op te tellen , en evenwei is het, om de geneeswyze wel te bepaaien, noodzaaklyk in elk byzonder geval de oorzaak der zweer te ontdekken. Het zal hier genoeg zyn, den Heelmeester te hermneren, dat hy in ieder geval de oorzaak moet trachten op te fpeuren ; terwyl wy de voornaamfte alleen als voorbeelden zullen opteilen. g. 601. Wy zullen eerst van de algemeene inwendige oorzaaken fpreeken. Zommigen derzelve zyn van eenen fpeeifiken aart, b.v. venerifch, kropzeerig, fcheurbuikig , enz. De aanwezigheid dezer oorzaaken kan men reeds vermoeden , als de zweer en het etterig vocht in dezelve niet kwaa-  van de ZWEEREN. 363 kwaalyk gefield , en de lyder welvarende fchynt, en echter de genezing door geen der gewoone middelen kan bewerkt worden. Ook heeft elk dezer oorzaaken haare eigene tekenen. §. 692. De Venerifche Zweeren zyn drieërlei. Zy zyn naimlyk of toevallen van eene duidlyke venus-ziekte , en deze kunnen zeer ligt gekend worden, of gevolgen van eene bedekte venus-ziekte, en dan is het dikwils zeer moeilyk haar te onderkennen. De hardnekkigheid der zweer echter , zonder eenige uitwendige plaatslyke oorzaak hoe ook genaamd, eene fchynbaare gezondheid van den lyder, de fpekachtige gedaante der zweer , maar vooral het verhaal des lyders omtrent 't geen 'er voor het ongemak is vooraf gegaan , waarin men deze of geene kwalyk behandelde venerifche ziekte, en naderhand eene reeks van verfchillende kleine ongemakken, die in eene zweer eindigen, vindt, ontdekken in de meeste gevallen de oorzaak der zweer. De derde foort van venerifche Zweeren zyn gevolgen van een verkeerd behandelden druiper, en deze kan men enkel en alleen door de kennis der voorgegaane ziekte, en de daar op gevolgde ongemakken, onderfcheiden. Omtrent de twee laatfte foorten moet men wel in acht nemen, dat het uitwerkfel niet altoos terftond na haare oorzaak waargenomen wordt, dat is, dat de zweer dikwils lang na den druiper of chanker , waarvan ze een gevolg is, ontftaat , maar altoos evenwel door eene reeks van verfchillende, dikwils afwisfelende, zomwy-» lengroote, doch zomwylen ook geringe,ongemakken , met dezelve vereenigd is. Voorts kan men de venerifche Zweeren van alle andere daarin onderfcheiden, dat ze eene fpekkleurigè oppervlakte hebben, eenen witachtigen en naar 't geele hel-  364 XXVI. HOOFDSTUK hellenden etter van zich geven, die de dikte van room heeft , en aan linnen gedroogd zynde als half gefmolten ongel glimt. Gemeenlyk hebben zy ook platte, bleeke, glimmende, randen, en zyn zelden zeer pynlyk. Evenwel zyn deze tekenen niet zo ftandvastig, dat men ze altoos by venerifche Zweeren , en nooit by andere waarneemt. De venerifche Zweeren konnen in alle deelen ontftaan, zomwylen zelfs in de ingewanden, 't meest echter vindt men ze aan de teeldeelen, in den mond, en in den neus. J. 693. De fcheurbuikige Zweeren zyn twederlei, of toevallen van eene openlyke fcheurbuik, of gevolgen van eene verborgen fcheurbuikige gefteltheid der vochten. In het eerfte geval is het niet moeilyk de oorzaak te vinden. Het genezen dezer Zweeren hangt van de genezing der hoofdziekte af, en daarom zullen wy hiervan niet breeder handelen. De oorzaak en waare gefteltheid der laatften kan men uit de volgende tekenen ontdekken. De lyder gevoelt vliegende pynen op verfchei > deneplaatfen, heeft hier en daar op de huid, vooral aan de beenen, donkerroode,blauwe, onpynlyke vlakken, eenen Hinkenden adem, zwarte bedorven tanden, week, fponsachtig, donkerrood, blauwachtig tandvleesch en dat ligt bloedt, altoos veel en taai fpeekfel in de mond, en is vermoeid en droefgeestig. De zweer is Hinkende, ilap, fponsachtig, donkerblauw, bruin , bloedt ligt, en dit bloed is zwart en ftolt langfaam of in 't geheel niet. Ook is de huid naby het gezwel donkerrood en blauw. Voorts worden deze Zweeren 't meest in bedompte en vochtige plaatfen gezien. g. 604. De kropzeerige Zweeren worden door eene algemeene kropzeerige kwaadzappigheid veroorzaakt, welkers voornaamfte tekenen de vol-  van de ZWEEREN. 365 volgende zyn. De lyder is meestal zwak , bleek van aangezicht, heeft gezwollen klieren aan den hals, dikwils eene dikke boven lip, eenen korten hals, breede onderkin, zwakke traanende oogen, eenen puistigen vochtigen neus, gemeenlyk den mond vol water, verdopte darmfcheil-klieren en eenen dikken buik. De zweer is gewoonlyk week, bleek, heeft opgezette randen , en bevat een dun fcherp, waterig, vocht. Alle verflappende en verzwakkende in- en uitwendige middelen maken ze erger. Zomwylen zyn 'er veele, maar zomwylen ook zeer weinige dezer tekenen aanwezig. In het laatfte geval is het dikwils zeer moeilyk de waare oorzaak der zweer te ontdekken. §. 695. De jichtige Zweeren zyn van drieërleien aart. Zy zyn zomtyds een toeval van eene aanwezig zynde jicht, en ontdaan en verdwynen, verbeteren en verergeren, te gelyk met deze. In dit geval is het niet moeilyk deze Zweeren te onderfcheiden. Niet zelden komen zy in plaats der jicht; als dan is de lyder , die te vooren aan jichtpynen onderhevig was , daarvan grootendeels of geheel bevryd, nadat de zweer ontdaan is. Zomwylen wisfelen in dit geval de jicht en de zweer elkander af; alsdan krygt de zieke zyne oude jichtpynen weder , zodra de zweer genezen is, en deze verdwynen ook wederom , zodra de Zweer opbreekt. Ook in dit geval is het niet moeilyk de oorzaak van de Zweer te ontdekken. Maar in het derde geval is het zo veel te moeilyker. JDe zieke heeft dan nooit jichtpynen gehad, dejichtdof, die zich in zyn lichaam verzamelt , gaat terdond naar de huid en maakt eene Zweer. De lyder is waarlyk jichtig, zonder dat hy de jicht heeft. Dat zulk eene Zweer jichtig  36<5 XXVI. HOOFDSTUK is, vermoedt men het eerst, als zy zonder eene plaatslyke oorzaak zeer hardnekkig is \ in den herfst en den winter, of by vochtig weder, of met een woord in dié tyden, waar op-de jicht-ongemakken voornaamlyk ontftaan, erger, en by droog en warm weder beter wordt , of zelfs geheel digt gaat. Dikwerf is ook de lyder met allerhande ongemakken , die van eene zwakke fpys-vertering voortkomen, gekweld, dikwils heeft hy ook kortduurende, vliegende pynen in het een of ander deel, die waarlyk jichtig zyn, fchoon de lyder ze 'er niet voor houde , dewyl ze flegts nu en dan ontftaan en zeer fchielyk voorby gaan. Niet zelden ook ontdekt men eerst den waaren aart van de Zweer naderhand , d. i. de lyder krygt, na het genezen van de Zweer, de jicht. Votlrts vindt men in deze Zweeren veelal een fcherp en waterig vocht, dat zelfs zomwylen 't linnen zwart verwt. Zy kunnen aan alle deelen ontftaan , echter ziet men ze het meest aan de beenen. §. dg6. De Zweeren, welke van belette maandjiondtn ontftaan, zyn insgelyks drieërlei. Zy vertonen zich naamlyk of op den tyd van het natuurlyk ophouden der ftonden, of op den tyd, dat zy moesten beginnen te vloeien, maar nu wegblyven, of niet dan langfaam en onder veele moeilykheden voortkomen ; of zy zyn gevolgen van het tegennatuurlyk ophouden der ftonden. In 't laatfte geval bemerkt men dikwils op dien tyd , dat de ftonden vloeien moesten, d. i. alle maanden, eene duidelyke verflimmering van de zweer, welke dan ontftoken en pynlyk wordt, of veel vocht ja zelfs bloed uitftort; zomwylen ontftaat 'er zelfs eene fterke bloedvliet uit de Zweer, die de plaats der ftonden vervangt. Deze toevallen m wyzen duidelyk de corzaak van 't on«  van de ZWEEREN. 307 ongemak aan. Intusfchen ziet men ze flegts , f' wanneer het ongemak nog niec verouderd is. Ook moet men wel opmerken, dat het ophouden der ftonden , 't welk men by Zweeren waarneemt, zomwylen niet derzelver oorzaak, maar ook eene uitwerking van de waare oorzaak, of ook wei een gevolg van de Zweer is. Zo kan b. v. het Venus-fmet te gelyk eene Zweer en eene ophouding der ftonden voortbrengen, om van andere gevallen niet te fpreken. Zo kan ook de verzwakking en het bederf der vochten, dat door de Zweeren veroorzaakt wordt, de ftonden doen ophouden. In 't laatfte geval gaat de Zweer voor het ophouden der ftonden, en in 't eerfte geval kan men dikwils zeer moeilyk de v/aare oorzaak ontdekken. §. 697. De aanbeten kunnen ook zomwylen hardnekkige Zweeren voortbrengen; en dit gefchiedt wel op tweederleie wyze. Of de lyder heeft reeds eene bloedontlasting door de aanbeien gehad, welke plotslyk opgehouden, of allengskens verminderd en op 't laatst geheel verdwenen is, en van dien tyd af is 'er eene Zweer ontftaan : 't is niet moeilyk deze foort te onderkennen. Of de lyder heeft wel nog geene bloedontlasting, maar echter nu en dan allerhande toevallen van aanbeien gehad , onder welke zich de Zweer vertoond heeft. Gemeenlyk wordt in dit geval de zweer erger, zo dikwils deze toevallen heviger worden , welke niet zelden verdwynen, zodra de Zweer zich vertoont. De Zweeren der laatfte foort worden wel op alle plaatfen, maar't meest aan de fchaamdeelen gezien, waar men ze dikwils verkeerd voor venerisch houdt. §. 698. Alle ingejlagen huidgebreken, vooral het fchurft, (  368 XXVI. HOOFDSTUK fchurft, dezeerhoofdigheid,en de dauwworm,zyn de gewoonfte oorzaaken der Zweeren. Zweeren van dien aart hebben geene byzondere tekenen, en men moet haare oorzaak alieen uit het verhaal des lyders zien te ontdekken. Schurftzweeren erkent men uit een fchurftachtigen uitflag, dat hier en daar nu en dan te voorfchyn komt, zeer fchielyk weder verdwynt, maar zich , zodra de Zweer een weinig opdroogt, in groote menigte weder vertoont. Ook moet men aanmerken, dat deze Zweeren niet altoos terftond op haare oorzaak volgen , want de Zweer onftaat niet altyd op eens, maar dikwils eerst eenen geruimen tyd na 't inflaan der huidziekten. §. 699. By oude lieden en kinderen ontftaan dikwils hardnekkige Zweeren uit eene oorzaak , daar men zelden acht op geeft, naamlyk eene verminderde pisontlasting. Gemeenlyk vloeit 'er een waterig en fcherp vocht uit deze Zweeren, By bejaarde lieden ziet men ze 't meest aan de beenen , die dan veelal te gelyk zuchtig gezwollen zyn. §. 700. De Zweeren, die van eene verminderde of opgehoude doorwaasfeming onliaan , hebben geene byzondere tekenen. De uitwaasfeming van 't ganfche lichaam wordt door alles, wat verflapt, als 't gebruik van taaie , vette , flymige fpyfen, gebrek aan beweging, 't verblyf in eene vochtige koude plaats, droevige gemoedsaandoeningen, zorg, kommer, toorn , enz. verminderd. Dikwiis is de oorzaak alleen eene verminderde uitwaasfeming van een enkel deel, als 't hoofd, de beenen , enz. ; en 'er wordt veel oplettenheid vereischt, om deze oorzaaken te ontdekken. §.701. De buiks-ingewanden zyn de gewoonfte zitplaatfen derhardnekkigfteenkwaadaartigfte Zweeren.  van de ZWEERE N. tin. Scherpe ftoffen , welke daar gevonden worden, werken op afgelegen deelen , hinderen den omloop der vochten in dezelve , en veroorzaaken , behalven veele andere plaatslyke ongemakken, dikwils ook Zweeren. Zomwylen zyn deze ftoffen in de eerfte wegen, en dan worden 'er braak- en purgeermiddelen vereischt. Maar niet zelden liggen ze dieper en vaster in de buiksingewanden, als de lever,milt, enz. en zyn even zo moeilyk te ontdekken als te genezen. Gemeenlyk zyn ze van eenen galligen of zwartgallig gen aart. Dat de Kanker zelf niet zelden door deze oorzaak voortgebragt wordt, hebben wy reeds te vooren niet onduidlyk aangetoond. §. 702; Na de kinderpokken ontftaan 'er dikwils zeer hardnekkige Zweeren , die men voornaamlyk aan 't verzuim van ontlastingen door zweet i pis , en afgang in 't laatfte tydperk der ziekte toefchryven moet, en waarfchynlyk door de nederzetting van eene in 't lichaam overgebleven ziekte-ftoffe veroorzaakt worden. Zomwylen is de prikkelende ftof, waardoor deze Zweeren ontftaan , vooral in de eerfte wegen gelegen. Altoos komen zy eenigen tyd na 't aflopen der ziekte te voorfchyn en gewoonlyk alleen by zulke lyders , die veele en kwaadaartige pokjes gehad hebben. In de mazelen en andere koortzige uitflagen ontftaan 'er ook zomwylen uit dezelfde oorzaaken dergelyke Zweeren. §. 703. In zwakke en kwaadfappige lichaamen gaan dikwils zuivere wonden en ettergezwellen in Zweeren over. Ja zomwylen ontftaan'er in zulke lichaamen van zelfs Zweeren, zonder eenige uitwendige oorzaak. Hiervan is de oorzaak alleen eene kwaadfappigheid , in welke te verbeteren de genezing der Zweer beftaat. Intusfchen Aa moe?  37© XXVf. HOOFDSTUK moet men wel aanmerken, dat die kwaadfappigheid . wdke men by Zweeren vindt, niet altoos de oorzaak, maar zomwylen een gevolg derzelve is. Ja zomwylen is zy 'er noch eene oorzaak, noch een gevolg van ; want de Zweer ontftaat door eene andere oorzaak , en de kwaadfappigluid doet niets aan de Zweer. Zomwyien ziet men by zeer kwaadfappige menfchen, dat wonden, ettergezwellen en zweeren ligt en fchielyk genezen. §. 704. Dikwils moet de oorzaak van de Zweer in eenen tegenovergeftelden ftaat des lichaams gezocht worden De lyder is jong, fterk, volbloedig , van een levendig geitel , houdt eene zeer gefchikte levenswyze,doch is een liefhebber van vernittende dranken , en voedzaame fterke fpyfen, enz. De Zwe;r blyft beftendig ontdoken, en k:nnt niet tot eene volkomen ettering of zuivering §. 705. Onder de uitwendige plaatslyke oGrzaaken der Zweeren is 't fterk misbruik van weekmakende zalven by etterende wonden en gezwellen eene der gewoonlten. Het ontydig en onmaarig g;ebruik van die zalven zet de ettering al te fterk aan , maakt 't gezwel week en doet het in eene Zweer overgaan. Dit zelfde gebeurt, als de wond of het ettergezwel niet dikwils genoeg verbonden wordt ; want dan verzamelt 'er zich etter in,die fcherp wordt,en de oppervlakte des ettergezwels verflapc en bederft. g. 700. Vreemde lichaamen, die in de Zweer of derzelver omtrek gevonden worden zyn treen van de minst gewoone oorzaaken der Zweeren. Hierom gaan gefchoten wonden,waarin gemeenlyk Vreemde lichaamen gevonden worden zeer dikwils in Zweeren en fistels over. De wieken, waarvan de  van de Z WEE R E N. de Heelmeester zo dikwils een verkeerd gebruik maakt, en 't plukfel, waarmede hy de wond opvult , werken even eens als vreemde lichaamen, doen de wond ook in eene konftige Zweer veranderen, en beletten, zolang ze gebruikt wordenj haare genezing. Dikwiis is de onbekende oorzaak van zeer hardnekkige boosaartige Zweeren in 'c onderliggende been, dat aangeftoken, bedorven, of verftorven is, gelegen. Dus ontftaan b. v. de zo gewoone . ongeneeslyke, of telkens wederomkomende Zweeren aan de onderkaak gemeenlyk % doordat 'er bederf in den wortel van een tand plaats heeft. Verfcheidene Zweeren, die zich in eene vocht bevattende holligheid openen, worden alleen door 't geftadig uitvloeien van een vocht uit dezelve open gehouden. Hiertoe moet men de pypzweeren door de pis, kwyl of p ■.! veroorzaakt, brengen. Menigmaal is de etter zeil' het vreemde lichaam, dat het genezen der Zweer belet ,die, wanneer hy geenen vryen uitgang heeft, de Zweer beftendig vult en haare holte verwydt. Dit heeft plaats by lange diepe pypzweeren, die eene zeer nauwe opening hebben. Wanneer her, vetvlies onder de huid zodanig door den ecter verteerd is , dat de huid daarvan geheel beroofd is, vereenigt zy zich niet met de onderliggende deelen , maar van alle voedfel ontbloot zynde wordt ze wankleurig, week, valt byna verftorven af, en moet als een vreemd lichaam aangezien en weggenomen worden , of 't ettergezwel zou iri eene Zweer overgaan. Even zo gaat zomtyds de bodem der Zweer tot aan het bekleedfel va;i eene vocht be vattende holligheid, berooft hetzelve van al het vetvlies , en bederft het zodanig dat hierdoor even eens als door een vreemd lichaam, het genezen der Zweer belet wordt. Dit geval heeft Aa 2 plaats  372 XXVI. HOOFDSTUK plaats by de onvolkomen uitwendige aarsfistels, waarby de endddarm ontbloot is §. 707. Alles wat eene etterende wond of een ettergezwel op nieuw doet ontfteeken of beftendig in dien ftaat houdt, belet haare zuivering en doet ze in eene Zweer overgaan. Hiertoe behoort het aanhoudend gebruik van fcherpe, prikkelende _ middelen , die , in plaats van de Zweer te zuiveren, zoals men gemeenlyk van dezelve ver-vacht, haar veeleer onzuiver maken; het opftoppen van het ettergezwel met plukfel ; het onvoorzichtig afvegen des etters by 't verbinden; 't fcherpe vocht; de dagelykfche beweging van 't Jydendedeel;de nederhmgende plaatzing;het gebr uk van verhittende fpyfin en dranken , enz. g. 708. Wanneer eene Zweer ? die uit eene inof uitwendige oorzaak ontftaan is lang geduurd heeft, gewent de Natuur zomwylen zich zodanig aam eene ontlasting door dezelve, dat zy, zelfs na 't wegnemen haarer eerfte oorzaak, niet genezen wil, maar door den vermeerderden en gewoonen toevloed der vochten , die de Fatuur derwaarts als naar eene ontlasting-plaats voert, altoos blyft vooriduuren. Wanneer de Zveer in zulk een geval door uitwendige middelen opgedroogd, en misfchien ook zomwylen genezen wordt, ontftaan 'er niet zelden dezelfde toevallen, als aa't ophouden eener nattiurlyke ontlasting. §. -09. De tweede vèrdeeling der Zweeren is gegrond op de verfchillende gefteltheid der vaste deelen in de Zweer en derzelver omtrek Hiertoe be.ioren voornaa-nlyk de volgende foorten. De eenvoudige -uil- Zweer welkers oppervlaktemet de gewoone onreinigheden , die uit verflapte, doorknaagde, levenlooze einden der vezels en vaten beftaan, bedekt, en bleek,,flap en byna niet  van de ZWEEREN. 373 gevoelig is. Zomwylen worden deze einden droog, en maken eene harde, drooge, bleeke en geheel gevoellooze korst, die of de ganfche oppervlakte der Zveer, of alleen haare randen bedekt , en eelt (c Uus) genaamd wordt. In dit geval wordt de Z veer -/tachtig of caiteus genaamd. §. 710. De fponsachtige Zweer ('i'cus funvofum) krygt haaren naam van 't fponsachtig vleesch, waarmede haare oppervlakte bedekt wordt , en hetwelk drieërlei is. Het is naamlyk of week , donker rood, ja blauw, gevoelloos , en bloedt by 't minfte aanraken ; of het is hard, pynlyk en ten uiterften gevoelig; of het is flap, bleek, flymig en gevoelloos. In 't laatfte gevaf noemt men hec mk vleescii; in het eerfte wordt het voor kankerachtig gehouden. Niet altoos bedekt dit vleesch de geheele oppervlakte der Zveer, zomwylen vindt men het alleen op de randen, en menigmaal komt het uit eene enkele plaats op den grond der Zweer als eene fpons voort, en verheft zich boven de huid. 711. De verdorven Zweer onderf heidt zich • van de andere door de rottige gefteltheid der vaste deelen op haare oppervlakte en omtrek. Zy is ■ zwartachtig, ongevoelig en ftinkend. De nynlyke Zweeren zyn drieërlei; zy zyn naamlyk Z veeren van gevoelige deelen , of zy zyn ontftoke!) , of bevaiten een zeer fcherp knagend vocht. De gé» doelloosheid der Zweer ontftaat of van haare verftorven gefteltheid , of van haare fponsachtige verflapping , of van de eeltachtige verharding haarer oppervlakte. Eindelyk vindt men op den omtrek van de Zweer, zomwylen vee« le knobbelige uitgezette aderen , zomwylen een waterig vocht, zomwylen is ze zeer hard, Aa 3 en  g?4 XXVI. HOOFDSTUK r.n dan wordt de Zweer aikrfpattig, waterzuchtig ■ verhard genaamd. g. 712. Ten opzigt van de derde verdeeling, welke van de verfchillende gefteltheid der vochten, die uit de Zweer voortkomen , genomen is, moet men vooral de volgende foorten onderfcheiden. De voort knagende Zweer (idcus phaaadaenicum) onderfcheidt zich door het dun, waterig, Zeer fcherp en bytend vocht, dat dagelyks meer vaste deelen in den omtrek der Zweer aangrypt en T^erteert, zodat de Zweer altoos pynlyk is en dagelyks toeneemt. De *ette Zweer bevat een ftinkend , bloedig , groenachtig . bruin en zeer rottig vocht. In deze Zweeren vindt men zomtyds wormen. Zomwylen is de ftof garstig , zomwylen is ze flymig. Zommige Zweeren ontlasten zeer veel ftof, andere maar zeer weinig en zelfs in 't geheel ■niet. De eerfte worden vloeiende, de andere drooge Zweeren genaamd., g. 713. Met betrekking tot de langduurigheid verdeelt men de Zweeren in ver/ehe en verouderde. Hue ouder de Zweer is, des te hardnekkiger is zy, deels, omdat haare oorzaak gemeenlyk oud en ingeworteld, en by gevolg moeilyk te genezen is, deels, oiüdat door 't groot verlies van vochten en de opflurping der rotte ftof, de foppen des lyders gemeenlyk zeer bedorven , en zyn geheel geitel verzwakt is , deels ook, omdat de Natuur zich aan de ontlasting door de Zweer gewend heeft. § 714. Ten opzigt van de gedaante der Zweeren verdeelt men ze in opene en pypzweeren. De eerfte benaming geeft men aan die, welker opening zo groot en wyd is,dat 'tvochtvry uitvloeien en de Heelmeester haare binnenfte uitgeftrektheid onbelemmerd ontdekken kan. De tweede . be-  van de ZWEEREN. 375 benaming komt alleen die Zweeren toe, welke de gedaante van een nauw kanaal, en eene kleine opening hebben. In 't volgende Hoofdftuk zullen wy over de P pzweeren in 't byzonder handelen. 715. Zomwylen voegen 'er zich by de Zweeren'byzondere toevallen, b. v. hevige pynen, bloedingen , enz. waarop men by de genezing byzonder acht moet geven. Men noemt dezulke farfWngefttUt Zweeren. § 7 6, Eindelyk hangt ook zomwylen de verfchillende geitekheid der Zweer van de verfciillenheid des deels af, waarin ze gevonden wordt. Daar zyn zeer oppervlakkige huid-zweeren die nooit diep in de huid dringen , byna alleen naar eene ontvelling gelyken, zeer groot worden , en een waterig , fcherp , ziltig vocht ontlasten. Zweeren in vleefchige deelen geven gemeenlyk eenen kwaaden reuk van zich. In 'vette deelen hebben ze gewoonlyk eenen fcherpen , garstigen etter, en knagen.fchielyk voort , terwyl die der peezige deelen gewoonlyk zeer veel en een waterig vocht bevatten , en die der klierachtige deelen meestal zeer hardnekkig zyn. Van d- Beenzweeren zal in een byzonder Hoofdftuk gehandeld worden. De geftelth-id en geneeswyze der Zweeren verfchilt ook zeer naar het onderfeneiden maakfel en verrichting van'twerktuiglyke deel, waarin zy gevonden worden. Zo zyn b. v de Zweeren der hoornhuid der oogleden des traanzaks der beenen, enz. wezcnlyk in verfcheidene omftandigheden van elkander onderfchdden. g. 7,7 D voorzegging by Zveeren hangt van verfchilh nde omdandigned'. n k genezen. Hoe meer de Z^eer ten opzigt van haare Aa 4 in"  376* XXVI. HOOFDSTUK inwendige oppervlakte, en uitvloeiend vocht, van eene zuivere etterende wond afwykt, des te flegter is het. Hoe jonger en gezonder de lyder, en hoe verlcher de Zweer is, des te meer hoop heeft men tot eene fpoedige genezing. Hoe wichtiger het deel is, waar in de Zweer is, des te gevaariyker is zy. Pypzweeren zyn in 't algemeen moeilyker te genezen, dan opene Zweeren. g. 718. De voornaamfte genezings-aanwyzing is Üe oorzaak der Zweer weg te nemen , als dit gefchied is, wordt het uitvloeiend vocht verbeterd, de Zweer zuiver en geneest van zelfs. Wanneer echter de Zweer na het wegnemen der oorzaak niet geneest , of wanneer, men de oorzaak niet pntdekken kan , moet men de geneeswyze naar de gefteltheid der vaste deelen en de daarin bevatte vochten inrichten. Dan alleen , wanneer déze drie geneeswyzen vruchtloos zyn, of geen plaats kunnen hebben , mag de Heelmeester zyne toevlucht tot empyrilche middelen nemen. Voor 't overige begrypt men ligt, dat men by de geneeswyze altoos op de gefteltheid van 't deel, waarin de Zweer gevonden wordt, op haare gedaante, op de verfchillende toevallen , die zich by dezelve voegen, behoorlyk acht moet geven, §. 7 9. Daar zyn gevallen , waarin men de genezing der Zweer in 't geheel niet, of. met de grootfte voorzichtigheid ondernemen moet. Als de lyder, nadat hy de Zweer gekregen heeft, gezonder geworden, en van verfchillende ongemak; ken „ ciie hy te vooren had, bevryd is, dan loopt men gevaar, deze ongemakken en nog meer andere Voort te brengen , door de Zweer onvoor-r zichtigop tedroogen en te genezen. By vrouwen, die haare ftonden niet hebben , nemen de Zweeren zomwyljn ten deele derzelver plaats in , en mee-  van de ZWEERE N. 37? moeten daarom ook niet onvoorzichtig gefloten worden. In 't gemeen , als men Zweeren , die van inwendige oorzaaken ontftaan, door uitwendige middelen, zonder op de inwendige oorzaak te letten, toefluit, loopt men altoos gevaar, om in plaats, van de Zweer eene andere ziekte, die mooglyk gevaariyker is, of eene Zweer in een ander deel te veroorzaken, met een woord, om de werking van de inwendige oorzaak naar een ander mooglyk wichtiger deel te verdryven. Altoos en in alle gevallen-heeft die geneeswyze, welke de Zweer geneest door haare oorzaak weg te nemen, nooit eenige kwaade gevolgen. Altoos is de geneeswyze door uitwendige middelen eenigzins gevaarlyk, als men niet zeker weet, dat de Zweer alleen van uitwendige plaatslyke oorzaaken, en niet van inwendige ontftaan is. §. 720. Voora! wordt 'er by het genezen van verouderde Zweeren groote voorzichtigheid aanbevolen. De Natuur, zegt men, is zodanig aan die ontlasting gewoon , dat men dikwils op de genezing vreeslyke toevallen, teering, beroerte, ftik-zinkingen en veelerleie andere ziekten, die gewoonlyk na 't opftoppen van natuurlyke ontlastingen ontftaan, ziet volgen. En dit kan zomwylen ook waarlyk gebeuren; intusfehen is 't zeer waarfchynlyk, dat deze Zweeren, wanneer ze alleen uit plaatslyke oorzaaken ontftaan, hoe oud ze ook zyn mogen , veilig kunnen genezen worden , en dat 'er na de genezing door uitwendige middelen dan alleen kwaade toevallen volgen, wanneer zy door inwendige oorzaaken, waarop men geen acht gegeven heeft , en die by gevolg nu op andere deelen werken, zyn voortgebra^t. Daar nu deze inwendige oorzaaken dikwils zeer verborgen zyn, moet men altoos, alvorens deze Zweeren te geneAa 5 z.en%  378 XXVI. HOOFDSTUK zen , eene konftige Zweer op eene gefchikte plaats maken, om de werking der inwendige ooraak" als er eene zyn mogt, na 't genezen der Zweer daarheen af re leiden. Indien de inwendige oorzaak der Zweer duidlyk en bekend is, kan men de genezing derzeive op eene wyze, die deze oorzaak wegneemt, veilig ondernemen. indien zulk eene Zweer door uitwendige middeJen reeds onvoorzichtig is geheeld geworden , en 'er zich kwaade gevolgen vertoner! , dan moet men on nieuw eene Zveer maken. Niet altoos is 't hetzelfde , op welk een deel dezelve gemaakt wordt ; ja zomtyds moet dit op dezelfde plaats , daar ze voorheen was gefchieden. g. 721. Zonder een beboorlyk dieet in acht te nemen, kan geen Zweer van eenig aanbelang genezen worden. Dikwils zyn de hardnekkigfte Zweeren hierdoor alleen geheeld geworden. Doch het dieet moet overeenkomftig de oorzaak en de gefteltheid der Zweer ingericht zyn. Indien de Zweer zeer vochtig is , dan moet 't diëet droog zyn; indien ze rottig is, dan moet het zuurachtig zyn en uit het plantenryk genomen worden; is ze bleek en flap, dan moet liet voedfaam en verfterkend zyn; is ze ontftoken, dan moet het verkoelend zyn. Jn 't gemeen moet de lyder alle fcherpe, verhittende, en zwaar te verteren fpyfen en dranken zorgvuldig myden; dewyl de eerfte ligt 't vocht fcherp maken , de tweede de Zweer doen ontfteeken, en de laatfte een bederf in de maag verwekken, dat altoos zeer flegte uitwerkingen op de zweer heeft. Een melk-diè'et is in alle gevallen zeer diènftig , en dikwils alleen genoegfaam , om de hardnekkigfte en boosaartigfte Zweeren te genezen.  van de Z W E E R E N. 37? g. 722. Voorts moet men by de genezing der Zweeren in 't gemeen wel acht geven , dat alie natuurlyke ontlastingen vry en ongehinderd voortgaan , en het opflurpen der ftof zo veel , als moogiyk is , belet worde. Alles , wat ontlast moest worden, en in 't lichaam blyft, is fcherp en bedorven , gaat ligt naar de Zweer toe , en verergert dezelve j om niet te zeggen , dat een gedeelte van de opgenomen ftof uit de Zweer door 'die ontlastingen buiten 't lichaam gaat, die, wanneer dezelve ophouden, in't lichaam blyft, en de reeds genoemde kwaade uitwerkingen voortbrengt. Onder de middelen, die de ontlastingen gaande houden , is het Spiesglas 't voornaamfte; ook leert de ondervinding, dat dit in 't algemeen een zeer heilfaam middel in de Zweeren is. Kleine giften van den Eraakwynfteen en Tartarus tartarifatus in een aftrekfel van Vlierbloemen gefmolten, bevorderen maatig de uitwaasfeming, den afgang en pisontlasting, en zyn in 't gemeen by de Zweeren zeer nuttig. ■ Ten dien einde moet de lyder ook alle vette, taaije, aardachtige fpyfen, die de vochten verdikken, en de ontlasting-wegen verftoppen, zorgvuldig vermyden. Om de opflurping des etters zo veel, als mooglyk is, te beletten, moet de Heelmeester, gelyk reeds §. 115. gezegd is, den etter een vryen uitgang verfchaffen , en 't verband dikwils genoeg vernieuwen. Doch vooral kan men ten dien einde niet genoeg de fpons aanbevelen. Deze trekt, als ze in de Zweer gelegd wordt , al het fcherp vocht naar zich, en belet das niet alleen alle haare kwaade uitwerkingen op de Zweer , maar ook de opflurping. Men geeft haar de gedaante van de holligheid der Zweer, om dezelve nauwkeurig op te vullen .  $8o XXVI". HOOFDSTUK vullen en verandert ze , zo dikwils zy door 't vocnt doortrokken is. §■ 723- Hetisnauwlykstegelooven, hoe veel de rust van t deel, waarin de Zweer gevonden •wordt, tot eene fchieiyke genezing toebrenge en hoe zeer de beweging dezelve hindere Om deze reden zyn de Zweeren aan deelen die veel m beweging zyn , b. v. aan de beenen , gemeenJyk moeiiyker te genezen, dan aan andere deelen Men ziet met zeiden, dat de ha-dnekkigfte Z veeren, als t lydende deel ftil gehouden wordt, van zelfs genezen. Even dus bevordert de vlakke plaatzing van 't Jydende deel zeer fterk de gene zing der Zweer, daar eene neerhangende richting zeer nadeelig is. ö g. 724- De voornaamste geneeswyze, die de Heelmeester altoos 't eerst en voor alle anderen moet beproeven , is die geene , die de oorzaak der Zweer wegneemt ; want zo lang deze nog voortduurt, zyn alle andere middelen vruchtloos en de Zweer wordt niet genezen, of, als dit gel fchiedt, breekt ze fchielyk weder op; ja zomwylen zyn ze fchadelyk, dewyl ze door de Zweer te genezen, maken, dat de overblyvende inwendige oorzaak op andere deelen, die mooglyk van meer aanbelang zyn , werkt. Zodra de oorzaak der Zweer weggenomen is, geneest zv van zelfs, en alle uitwendige middelen , om de Zweer te reinigen en de ftof te verbeteren, zyn onnoodig. Zomwylen echter , fchoon de oorzaak weggenomen is geneest deZweer niet, endan is lief geval drieërlei Of er is behalven de bekende , nog eene andere verborgen oorzaak der Zweer die dan nagefpeurd en weggenomen moet worden - of daaris eenplaatslyk gebrek ontftaan, dat de gene-  van de ZWEERE N> s8r nezing der Zweer belet, en op eene byzondere wyze behandeld moet worden, b. v als de Zweer fistelach ig, eeltachtig, fpattig, enz. geworden is ; of de Zweer is verouderd, en de Natuur heeft zich aan eene ontlasting door dezelve gewend Wanneer de Zweer door eene inwendige algemeene oorzaak verwekt is, is derzelver heling 't Werk van den Geneesheer, waarvan wy daarom flegts het voornaamfte zullen opnoemen. § 725. De e erijcne Zweeren , die van eene duidiyke of bedekte venus- kwaal ontftaan ^orderen het gebruik van de Kwik. De Sublimaat fchynt hier voor de andere Kwikbereidingen den voorrang te verdienen. Men ontbindt drie greinen in fes oneen overgehaald water , en geeft hiervan den lyder,s'morgens en s'avonds ook wel des namiddags eentn lepel. Men kan 't vermogen van dit middel zeer vermeerderen , door den lyder teffens een fterk afkookfel van farfaparilla aanhoudend te laten gebruiken. Jntusfchen gebeurt het zomwylen, dat de S'iblimaat niet 't minfte voordeel doet : ook kunnen z >mmige menfehen deze bereiding op geene wyze hoe genaamd ook verdragen. In beide gevallen moet men een ander Kwikmiddel beproeven, en wel in't eerfte geval hierdoor eene ligte kwyling voortbrengen , en eenige weeken lang onderhouden. Men moet de Kwik maar alleen inwendig, en niet uitwendig op de Zweer gebruiken laten . tenzv byzondere plaatslyke oorzaaken dit vereisfehen. Wanneer de Zweer door het inwendig gebruik van de Kwik genezen wordt , kan men zeker zyn , dat het gift geheel weggenomen is ; terwyl de Kwik uitwendig gebruikt, zomwylen de Zweer zeer fchielyk geneest,' eer al het gift uit 't lichaam ontlast is ; omdat haare werking dan alleen plaatslyk is, en 't kwaad wel  38a XXVI. 'HOOFDSTUK wel verminderd maar niet uitgeroeid worde, en dus de Zweer zeer fchielyk wede: komt. Wanneer de Zweer door 't ophouden van een druiper veroorzaakt is , moet men dezelve weder trachten te herftellen. Dit gefchiedt het best door waskaarsjes (bougies),en 't fchynt niet nodig te zyn dezelve met het druipergift te bevochtigen; want 'er wordt waarfchynlyk flegts vereischt eene ftofiozing voort te brengen, en ait gefchiedt door de drukking en prikkeling der waskaarsjes. Zommigen pryzen in dit geval te gelyk het poeier van farfaparilia, dagelyks eenige reifen tot eene halve drachma, te geven. 726. By het genezen der venerifche Zweeren is de uitkomst tweederlei Zomtyds naamlyk geneest de Zweer door het inwendig gebruik der Kwik aileen, zonder eenige uitwendige middelen, en dan kan de Heelmeester zeker zyn, dat hy de oorzaak van de Zweer volkomen heeft weggenomen. Maar ook niet zelden blyft de Zweer in denzelfden ftaat, de Kwik neemt flegts haaren venerifchen aart weg, maar voor 't overi ■ ge wordt ze niet genezen. In dit geval is 'er veelal nog eene andere plaatslyke of algemeene oorzaak der Z\veer, die, nadat de Kwikmiddeien genoegfaam gebruikt zyn, eene byzondere behandeling vorderen. Zomtyds ziet men ook, dat de Zweer, fchoon waarlyk venerisch zynde, geduurende het gebruik der Kwik merklyk verflimmert. De oorzaak hiervan is verfchillende. Wanneer de ly. er groote en veele venerifche Zweeren heeft , worden zyne vochten door het opnemen van de rotte ftof zodanig bedorven en ontbonden. dat 'er eene teering-koorts met alle haare toevallen ontftaat. In dit geval kan de Kwik,Welke 't rottig bederf en de ontbinding van 't bloed f  van de ZWEEREN. 3gj bloed, en by gevolg de koorts met alle haare toevallen vermeerdert, onmooglyk nutiig zyn. Alsdan moet eerst 't opnemen der ftof verminderd en dat gedeelte, dat reeds in 't bloed is, door middelen, welke de ontlastingen zacht vermeerderen weggenomen, en haare reeds voortgebragtc uitwerkfels op 't bloed, d. i. 't bederf'en de ontbinding , door Kina en Mineraale Zuuren tegengegaan en de natuurlyke ftaat van 't bloed zo veel mooglyk herfteld worden , eer men de Kwik middelen met een zeker en gelukkig gevolg kan toedienen. § 7 7- Daar is nog eeii ander geval, waarin 't gebruik der Kwikmiddelen de venerifche zweeren verflimmert; wanneer'er naamlyk nog eene andere oorzaak der zweer is, die door de Kwik vermeerderd of verergerd wordt: dit geval heeft 't meest plaats by lyders, die te gelyk fcheurbuïdig zyn; want in deze ziekte zyn alle Kwikberej* kingen ftvadelyk, en men moet'altoos de fcheurbuik wegnemen, voordat men toe de Kwik overgaat. §. 72g. Eindelvk kan 't gebruik der Kwik fchadelyk worden by de eenvoudige venerifche Zweeren , wanneer men 'er te lang mede aanhoudt. De Heelmeester, geloovende dat de Zweer, die* duidlyk venerifch is door het inwendig gebruik van de Kwik altoos genezen moet, en Ziende dat dit niet gebeurt, denkt dat hy'de Kwik in geene genoegfaame hoeveelheid noch op de vermogendfte wyze gebruikt, verdubbelt de gift, of geeft eene andere Kwikbereiding, en dus blyft de Zweer niet alleen in denzdfden ftaat, maar wordt ten luatfteni ook dagelyks grooter. Wy hebben reeds te voorert gezegd, dat de venerifche Zweer met altoos door het gebruik der Kwik geneest, maar ophoudt ve- ne-  gS4 XXVL HOÖFDSTU K* nerifch te zyn en in eene eenvoudige Zweer overgaat, die nu door'de gewoone uitwendige middelen moet weggenomen worden. Wanneer dit plaats heeft, is de Kwik niet meer noodzaaklyk, en als ze nog langer gebruikt wordt, begint ze fchadelyk te zyn; dewyl ze 't bloed bederft, oplost, rot en fcherp maakt, en dus de Zweer verergert. Alsdan is het niet meer eene venerifche Zweer, maar ontftaat uit kwaadfappigheid , die door 't rottig bederf des bloeds blyft voortduuren en 't gebruik der Kina vordert, dewelke in alle gevallen, waar de krachten door een te Jangduurig of buiten noodzaak herhaald gebruik der Kwikmiddelen uitgeput en de vochten bedorven zyn, van eene uitnemende nuttigheid is. Wanneer eene Zweer, Welke onder het gebruik der Kwikmiddelen eenige weeken lang fcheen te verbeteren , begint erger te worden , dan moet men met de Kwik ophouden. §. 729. De fcheurbuikige Z'weeren vefeisfehen het gebruik van die middelen, welke deze fcherpte tegengaan. Onder dezelve zyn de voornuamite , een aftrckfel van Mout, het uitgeperste fap uit de zo genaamde antifcorbutifche Planten, Aluin-Wei (Serum lactis aluminofum), De!f- en Plantzuuren, de Kina met zuurachtige groenten en eene zuivere drooge lucht. Onder de uitwendige middelen, die voornaamlyk dienst doen, zyn de werkfaamfte; rauwe of gebrande Aluin in water gefmolten, of in poeier op de Zweeren geftrooid ; Kamfer met Arabifche Gom gewreven en in water opgelost, of in poeier op de Zweer geftrooid; een afkookfel of het poeier van Kina; eene pap van geele wortels, die tweemaal des daags ververscht wordt; geest van Zee-Zout met Roofen-honig gemengd, enz, i 730-  van de ZWEEREN, §. 730. By de Kropzeerke Zweeren moet mert vooral door oplosfende en verfterkende middelen de llymige verftoppingen verdeelen , de vochten verbeteren en 't lichaam verfterken. Onder de middelen van die foort zyn de beproefdfte, Kiflaj Spiesglas, voornaamlyk de Braak-Wynfteen in zo kleine giften, dat 'er noch walging noch braking door verwekt wordt , 't extrakt of nog beter 't poeier van dulle Kervel, met voedfaamej fpeceryachtige , verfterkende fpyfen en eene geftadige en maatige lichaams-beweging. Indien 'er verftoppingen inde ingewanden plaats hebben, is zelfs de Kwik , en voornaamlyk de zoete Kwik $ van groot nut. Zommigen roemen het inwendig gebruik van 't Zee-water Op het einde der genezing is ook een koud bad zeer diènftig. Uitwendig is alles wat verflapt, fchadelyk, doch ailes , wat verfterkt , nuttig. Voornaamlyk doen hier 't zwachtelen, waarvan in 't vervolg meef zal gezegd worden, grooten dienst, te meer daar de Zweer gemeenlyk flap en haar omtrek zuchtig is. Onder de uitwei dige middelen is de Kina 't beste , waarvan men het poeier op de Zweer ftrooien en het verband met 't afkookfel kan nat maken. Vooral is dit afkookfel met Kalkwater bereid allernuttigst. Ook is de dolle Kervel uitwendig zeer diènftig. Van zommigen wordt eene ontbinding van Heulfap uitwendig aangelegd fterk aanbevolen. LoodwaterAluin, en andere dergelyke middelen kunnen ook zeer nuttig zyn,. Alle deze middelen moeten koud aangelegd worden. 1, §. 731. Tot genezing der jirht-Zweeren wordt 'er vereischt , dat de jicht-ftoffe naar die plaats gelokt worde, daar de Natuur gewoon was haar te vooren £c brengen, of, men moet ze hjt> - - ~- - flb 'vfi  386 XXVI. HOOFDSTUK 't lichaam ontlasten , en eindelyk beletten , dat zy zich niet weder op nieuw verzamele. Her. eerfte gefchiedt door- warme baden , door Mostert-baden, of door Mostert-pappen , of Spaanfche Vlieg-pleisters, die op het deel gelegd worden , daar men de jicht-ftoffe wil heen lokken; het tweede gefchiedt door eene geduurige beweging in eene opene drooge lucht, herhaalde zachte buikzuiveringen, kunftige Zweeren, en het uitwendig gebruik van gewascht doek , dat op het deel , waar het gelegd wordt, gemeenlyk eene fterke zweeting veroorzaakt ; door het inwendig gebruik van de t aleiiana, de Zwavel, Spiesglasmiddelen , en 't Extr. Aconïti. Dus is eene oplosfing van Braak-wynfteen en Extr. Aconhi in een trekfel van Vlierbloemen een zeer vermogend middel, 't Laatfte gefchiedt door eene geftadige lichaams-beweging, een maatig dieet,'t inwendig gebruik van 't Vitriool-zuur, enz. Daar deze geneeswyze den Geneesheer alleen betreft, zullen wy dit niet verder uitbreiden. Uitwendig vereisfchen deze Zweeren met betrekking tot haare oorzaak geene byzondere middelen, en deze moeten naar de gefteltheid der vaste deelen en de ftof der Zweer gefchikt zyn. §. 73:2. Ook die Zweeren, welke van 't ophouden der maandftonden, of aanbeien, of eene verminderde pis-ontlasting , of belette doorwaasfeming , of ingeflagen huidziekten ontftaan, vereisfchen voornaamlyk de hulp eens Geneesheers, welke die belette ontlastingen en ingeflagen huidziekten moet trachten te herftellen. In de Zweeren , die op kwaadaartige pokken volgen , zyn vooral herhaalde buikzuiveringen , braakmiddelen , warme baden, Spiesglas- en Kwikmiddelen diènftig. S. 733. Als men geene uit- of inwendige oor- zaak  van de ZWEEREN. 33f ' laai ontdekken kan , bereikt men dikwils oogmerk door eene geneeswyze te beproeven, ' die alleen naar de algemeene gefteltheid des lyders ingericht is : b. v. als hy zwak en niet bloedryk is, moet men voedfaame fpyfen en verfterkende geneesmiddelen , en zo hy fterk , volbloedig eri van eene ontfteekingaartige gefteltheid is , dikwils verkoelende buikzuiveringen , verkoelende groenten, Salpetenniddelen en zelfs aderlatingen Voorfchryven. §. 734. Zo oplettend eri nauwkeurig men omtrend het behandelen der inwendige oorzaaketi zyn moet , even zo moet men ook omtrend de plaatslyke oorzaaken te werk gaan. Als een ettergezwel door het misbruik van verflappende zalven in eene Zweer veranderd is, moet alles , wat dé Zweer verflapt, zorgvuldig vermyd , en alles daarentegen , wat verfterkt , nauwkeurig aangelegd worden. Wanneer eene plaatslyke prikkeling de Zweer veroorzaakt, moet men deze trachten te ontdekken en weg te nemen. Wanneer ze door een vreemd lichaam wordt voortgebragt j moet men dit ook uit den weg ruimen. Als 'er een bedorven been in de nabyheid is , moet dit behoorlyk behandeld worden. Wanneer een gei deelte der boven gelegen 'huid dun , week, wankleurig is, moet men het wegfnyden. Is de Zweer fistelachtig , dan moet men 'er eene opene Zweer van maken., enz. §• 735- Wanneer men geene in- of uitwendige oorzaak ontdekken kan, of, dezelve weggenomen Zynde, de Zweer echter niet geunezen wil, moet de Heelmeester zyne geneeswyze naar dé byzondere plaatslyke gefteltheid der Zweer inrichten. Alle Zweeren zyn onzuiver, d. i. haare oppervlakte beftaat uit verflapte* levenlöd-  388 XXVI. HOOFDSTUK fe, bedorven vaste deelen, die onzuiverheden genaamd worden. Deze nu moet men wegnemen, d. i. de Zweer zuiveren, en in een zuiver ettergezwel , of in eene verfche etterende wond, veranderen Dit verricht men gemeenlyk door de bedorven vaste deelen van de oppervlakte der wond af te fcheiden. Dit echter is niet altoos „ maar alleen^ dan noodig, wanneer de vaste deelen zodanig bedorven zyn , dat ze niet verbeterd kunnen worden. Maar zomwylen zyn ze alleen verflapt, en dan moet men hen de voorige veerkracht zien weder te geven. Dit gefchiedt door verfterkende middelen, die in dit geval de Zweer zuiveren, zonder eene affcheiding voort te brengen. § 736. Het zuiveren der Zweeren door de affcheiding gefchiedt gewoonlyk dcor uitwendige middelen , welke meer of min, dikwils zeer fterk, prikkelen, den toevloed der vochten , en de beweging der vaste deelen vermeerderen , en hierdoor het doode en bedorven van 't levende doen affcheiden. Schoon deze middelen byna algemeen in gebruik zyn, doen ze echter dikwils hettegendeel en zyn klaarblyklyk nadeelig. Om derzelver gebruik te bepaalen, moet men voornaamlyk letten op twee omftandigheden, welke in alle Zweeren plaats kunnen hebben. Zomwylen naamlyk is de Zweer pynlyk en ontftoken en het vocht fcherp , zomwylen is ze gevoelloos en flap. In het eerfte geval heeft eene fteeds \-oortduurende prikkeling plaats, en dan moet men de Zweer tot ettering zien te brengen, waardoor alle de onzuiverheden afgezonderd worden. Alsdan is alles , wat prik' elt, nadeelig; dewyl het de ontfteeking gaande houdt, de ettering ; en by gevolg ook het affcheiden der onzuiverheden, belet. De beste  van de ZWEEREN. 389 beste zuiverende middelen zyn dan een warm verband, verzachtende pappen, vooral als men den lyder te gelyk rust en een ontfteeking-werend dieet doet houden. In deze gevallen alleen kan de Salpeter, welke van zommige nieuwe Heelmeesters als een zeer krachtig middel tegen hardnekkige Zweeren aanbevolen wordt, van dienst zyn. Alleen in 't tweede geval, alwaar eene verflapping en werkloosheid plaats hebben, worden 'er middelen vereischt. welke eene maatige prikkeling in de vaste deelen verwekken, en daardoor dezelve in ftaat ftellen om het bedorven af tefcheiden. Dat voor 't overige de beste zuiverende middelen die geene zyn, welke de oorzaak der Zweer wegnemen , en dat dan alleen , wanneer deze niet helpen, uitwendig zuiverende middelen diènftig zyn kunnen, is reeds te vooren aangemerkt geworden. §• 737- Onder de maatig prikkelende zuiverende middelen zyn de beste, een afkookfel van de Rad. Arijloloch. Ari, lreos flor ent. Fff!. J tgland. Scurdit. Agrimon., waarmede de Zweer dikwils gewasfchen en 't verband nat gemaakt wordt; roode Praecipitaat, Lap. Calaminar. enMyrrhe; gebrande Aluin , Lapis divinus in water gefmolten; de gewoone Aqua phagadaenica, of nog beter de Sublimaat in gedestilleerd water gefmolten; eene fterke ontbinding van Kwik in Sterkwater, waarvan twaalf droppels by eene once Kalkwater gedaan worden, de Aegyptifche Zalf, enz §. 738. Zomwylen zyn deze middelen niet toereikende , en hiervan is gemeenlyk 't volgende oorzaak. De vaste deelen op de oppervlakte der Zweer zyn wel zo zeer bedorven, dat ze niet weder tot hunnen voorigen ftaat kunnen gebragt worden, echter zyn ze nog niet geheel levenloos Bb 3 of  90 XXVI. HOOFDSTUK pf volkomen verftorven , en hierom fcheiden zy zich niet af; zodat men ze, om deze aflcheiaing te bevorderen, geheel moet doen verfterven. Als dit gefchied is, zonderen ze zich terftond af, want tusfchen doode en levende deelen heeft geene vereeniging plaats. Dit verricht men door middel van Byt-middelen, waaronder de Helfche fteen k gebruiklykfte is. Men belrykt hier mede de ganfche oppervlakte der Zweer, of wanneer deseive zeer onzuiver is , ftrooit men 'er het poeier cp„ Indien men zich dagelyks van dit middel bedient, kan men zyn oogmerk niet bereiken; want dus worden 'er telkens meer vaste deelen op de oppervlakte der Zweer vernietigd , dezelve blyft beftendig omftoken, men belet de ettering pn by gevolg de affcheiding der onzuiverheden en de genezing der Zweer. Men moet den Helfchen fteen maar eens en wel op dusdanig eene. wyze gebruiken , 'dat al 't onzuivere weggeno-' men wordt; altoos moet men, nadat dit gefchied is, de Zweer met eene ettermakende zalf verbinden , om de korst te doen afvallen. Vindt men, nadat die zich afgefcheiden heeft, dat al het onzuivere nog niet 'vernietigd is, dan kan men het gebruik des Hehchen fteens, als 't noodig is, weder hert.alen. §.7.9- De eeltachtige Zweeren worden dikwils, nadat, men haare oorzaak door inwendige middelen weggenomen heeft, zonder 't gebruik van plaatslyke middelen, genezen. Het eelt wordt ten deele week, zondert zich ten deele af, en dus wordt de Zweer zuiver. Als dit niet gefchiedt, of het eelt door plaatslyke oorzaaken ontftaan is, TOpe» men uitwendige middelen gebruiken. ' Het oogmerk van den Heelmeester is , door het gebruik 7cn die middelen het eelt week te maken, of te doen  van de ZWEEREN. 391 affcheiden. Het eerfte doen weekmakende middelen, b. v. eene pap of pleister van Zeep, van Gummi Ammoniacum, de Kwikpleister , eene fterke ontbinding van Ammoniak-zout, enz echter dan maar alleen, als 't eelt dun en niet te hard is. Indien deze middelen niet toereikende zyn, tracht de Heelmeester de geheele holte der Zweer tot oncfteeking en ettering te brengen, waardoor 't eelt ten deele week gemaakt en ten deele afgefcheiden wordt. Ten dien einde worden 'er van verfchillende Heelmeesters verfchillende middelen aanbevolen ; zommigen beftryken 't eelt met Spiesglas-boter, anderen met Tinktuur van Spaanfche Vliegen, anderen met geest van AmmoniakZout, anderen met eene ontbinding van den Phosphorus, met 't Vitriool-Zuur, of Kamfer in Sterkwater ontbonden , totdat 'er eene genoegfaame ontfteeking in verwekt is. Zodra deze ontftaan is, worden 'er ettermakende middelen op gelegd. Door deze middelen nu bereikrmen ook zeer dikwils zyn oogmerk. Intusfchen, als de hoedanigheid der Zweer \ toelaat, en geene aadere omHandigheid, b. v. de nabyheid van een wichtig deel, dit belet, kan men-in de meeste gevallen aanftonds op de geheele eeltachtige oppervlakte der Zweer infnydingen maken, en ze dan met verzachtende en prikkelende ettermakende middelen verbinden. Hoe dikker het eek is, hoe meer infnydingen men maken moet, en deze moeten door 't eek en zo diep indringen, dat ze eene geringe bloeding en eenige pyn verwekken. Als de gedaante der Zweer en de gefteltheid der nabyliggende deelen het toelaten, en 't eelt zeer dik is, zou men hetzelve aanftonds met een fnydend werktuig geheel kunnen wegnemen. §. 740. By de fponsachtige Zweeren is een Bb 4 droog  , XXVI. HOOFDSTUK droog verband en een vast aangelegde zwachtel, pm het fponsachtig vleesch voor te komen en weg te nemen, dikwils alleen toereikend. Doch als het reeds fterk is uitgegroeid , dan moet men opdroogende en famentrekkende middelen gebruiken. De beste z\n een afkookfel van de Kina met K ilkwater, waarmede men het verband en de Zweer dikwils nat maakt ; roode Praecipitaat en gebrande Aluin onder een gemengd , die men telkens by het verbinden op de Zweer ftrooit; Kamfer met Arabifche Gom gewreven en in water gefmolten, of in poeier op de Zweer geftrooid; eene halve drachma Helfchen fteen in agt oneen Water gefmolten , waarmede de Zweer dikwils bevochtigd wordt. Jnciien 'er zeer veel fponsachtig vleesch is, neemt de Heifche fteen of een ander Byt-middel, zo lang gebruikt, totdat al het fponsachtige verteerd is, dit het fchieiykst weg Als 'er maar een enkel ftuk fponsachtig vleesch uit de Zweer groeit, kan men dikwils hetzelve wegfnyden of afbinden Voor h overige doen alle deze middelen geen dienst, zo lang de algemeene of plaatslyke oorzaak van die Zweeren niet is weggenomen. Onder de pJaatsiyke oorzaaken is een gebrek in het onderliggend been de gewoonste § 74r. De pynlyke Zweeren zyn zeer verfchillende. Zomwylen zyn ze rood , droog en ontftoken, en dan vereisfehen ze uitwendig warme weekmakende pappen of ftoovingen , rust, een ontfteeking-werend dieet, menigmaal ook het inwendig gebruik des Salpeters. Intusfchen moet men altoos te gel) k de oorzaak der ontfteeking zien te ontdekken en weg te nemen. Zomwylen is die alleen in een verhittend voediaam diè'et , in te veel beweging , in de nederhan^ gende richting van het Jydende deel, in de vol-  van de ZWEEREN. 393 bloedigheid, of in de eerfte wegen gelegen, en dan moet men den lyder eenen flappen verkoelenden eetregel, rust, eene vlakke plaatzing, eene aderlating, of zachte buikzuiverende middelen voorfchryven. Zomwylen is het verband , waardoor de Zweer te fterk gedrukt of uitgezet wordt, zomwylen de fcherpte van het vocht, oorzaak van de pynlyke gefteltheid der Zweer, in het laatfte geval doet de fpons zeer veel dienst. Zomwylen is de huid in den omtrek der Zweer ontveld , en dan verfchaft gemeenlyk het Loodwater of eene Lood-Zalf fchielyk verzachting. Zomwylen maakt een vreemd lichaam de Zweer zeer gevoelig en pynlyk; menigmaal ook is 'er een zeer gevoelig deel in de Zweer zelve ontbloot, dat door 't'aanraken van het verband of de fcherpte van 't vocht pynlyk wordt. In 't eerfte geval moet 't vreemde lichaam weggenomen , en in 't tweede het ontbloote gevoelige deel met eene verzachtende zalf beftreken worden. Voorts wordt by alle pynlyke Zweeren uitwendig eene ontbinding van het Opium zeer geroemd. Ook zyn warme ftoovingen uit een afkookfel van flaapbollen, dolle Kervel en Hyufciamas gemeenlyk zeer voordeeiig. §. 742. Zweeren met bleeke, flappe of zelfs zuchtige randen vereisfch n vooral de omzwachteling, het uitwendig gebruik van de iqua Phagadaemca een afkookfel van Kina met Kalkwater en Heulfap, eene flappe ontbinding van den Helfchen fteen , een poeier van rooden Praecipitaat en Myrrhe , de Li pis diümis, enz. Te gelyk kan men het ganfche deel dikwils zacht wryven, en en omtrek met Spirit Matrical. SpaanfcheVlieg - Tinkt uur , enz. nu en dan wasfchen. Inwendig zyn gemeenlyk verfterkende en verwarBb 5 mende-  394 XXVI. HOOFDSTUK mende geneesmiddelen en fpyfen voordeelig. -fe By Zweeren, die met fpattige aderen omringd zyn, doet de omzwachteling en'de vlakke plaatzing uufteekend veel dienst. Indien de huid in den omtrek der Zweer gefpannen en niet pynlyk is, moet men de Zweer niet te ftyf verbinden, maar ze warm houden, op de verharding het vluchtig fmeerfel wryven, en den omtrek der Zweer met de Zeep- of dolle Kervel-pleistef bedekken. '§• 743- De r°tte Zweer ontftaat zomwylen van eene fcheurbuikige gefteltheid der vochten, en in dit geval moet men de reeds aangehaalde middelen uit- en inwendig gebruiken. Zomwylen is de oorzaak in de eer!Ie wegen gelegen, die dan door braak- en buikzuiverende middelen moeten gereinigd worden. By warm weder en in eene rotte onzuivere lucht worden alle Zweeren ligt rottig, men moet, derhalven dergelyke lyders eene zo veel mooglyk zuivere en koele lucht verfchaffen. Zomwylen kan de eetregel des lyders en een tezeldfaam vernieuwd verband oorzaak dezer Zweeren zyn. Zomwylen komt 'er waarlyk koud vuur by , en dan moet men ze behandelen, gelyk wy te vooren in het Hoofdftuk van de Verfterving geleerd hebben. De beproefdfte uitwendige middelen tegen deze Zweeren zyn , Kamfer , Myrrhe , Kina, eene pap van geele Wortelen, gistende Pappen, de damp van een mengfel uit Kryt en Vitrioololie , enz. Zomwylen worden 'er in deze Zweeren wormen voortgebragt, die echter door zuiverheid , een dikwiis vernieuwd verband, en 't uitwendig gebruik van Aloë - Tinktuur , de Kamfer , of de Kwik, meestal zeer fchielyk weggenomen worden. §• 744- l egen de voortknagende Zweeren wordt vooral het inwendig gebruik van de Subli-, maat  vam de ZWEEREN. 395 maat en Sarfaparilla-aangeprezen. De dolle Kervel kan hier ook van nut zyn. Voorts komen 'hier alle middelen te (lade, die de waterige uitloozingen zacht vermeerderen , als de Houtdranken , de Zwavel , de Spiesglas-Wyn van Huxham, eene niet fterke oplosfing van den Braakwynfteen, de pillen van Peummer , herhaalde zachte buikzuiveringen met zoete Kwik. Uitwendig wordt de dolle Kervel , 't Kalkwater, de Lapis Calaminaris, Aqaa Phagadaenica, eene fterke ontbinding van Kwik in Sterkwater, waarvan men twaalf droppels by eene once Kalkwater doet , aangeprezen. Vooral is hier 't gebruik van de Spons zeer noodzaaklyk. §. 745 ln de vloeyende Zweeren zyn de Spons, de omzwachteling, eene hooge plaatzing van het deel en een droog diè'et gemeenlyk van 't grootlte nut. 1 er zeiven tyd kan men het verband mee zacht verfterkende middelen, Kalk-water, Tinktuur van Myrrhe, afkookfel van Kina, enz. bevochtigen. Ook moet. men zomwylen de natuurlyke ontlastinhen een weinig vermeerderen. Voorts moet men in elk geval de byzondere oorzaak van de vermeerderde uitvloeying der vochten door gepaste middelen wegnemen. g. 746. In die oppervlakkige Zweeren, waaruit veel ziltig vocht vloeit, zyn uitwendig veelal zachte opdrogende middelen, b. v. Kalkwater,'t Loodwater van Goulahd , 01. Tart. per deliquium eenige reifen daags met een penfeel opgeftreken , een poeier uit Kryt, Lap. Caiamin. en Loodwit, en inwendig zulke middelen, die de ontlastingen dooide huid, pis en afgang zacht vermeerderen, vooral een weinig Tart. Emet. en Tart. Tartar. in een afkookfel van Geneverbesfen , Zwavel, een afkookfel van Lapathum acutum , zachte buikzui- ve-  39(5 XXVI. HOOFDSTUK veringen met Merc. dukis, van uitnemenden dienst. §. 747. De Zweeren aan de beenen zyn meestal zeer hardnekkig , hetwelk waarfchynlyk ten deele van haare neêrhangende plaatzing en ge-> duurige beweging afhangt. Behalven die middelen , welke met betrekking tot de oorzaaken en gefteltheid der Zweer in elk byzonder geval ver-? eiocht worden, kan de Heelmeester nog van eenige andere gebruik maken, die men zeer vermogend gevonden heeft. Het eerfte en voornaamfte is de onzwachteling van het ganfche been, hetwelk byna nooit mist, hoe oud en hardnekkig de Zweer ook wezen moge. De vlakke plaatzing en rust der beenen is ook dikwils alleen genoegfaam. Onlangs heeft men het fterk en aanhoudend gebruik van de Salpeter aangeprezen, en dit heeft waarlyk in eenige gevallen voortreflyken dienst gedaan. Intusfchen kan dit, middel onmooglyk van een algemeen nut in deze Zweeren zyn, omdat veele geitellen zo een fterk gebruik van de Salpeter niet zonder nadeel verdragen kunnen, en het ook in verfchillende foorten van Zweeren, b. v. die flap, week, fponsachtig zyn , ligt bloeden, enz. onmooglyk diènftig zyn kan. Waarfchynlyk bepaalt zich deszelfs nut alleen tot de pynlyke, onftoken Zweeren , tot die, waarby eene volbloedigheid en ontfteekingaartige gefteltheid der vochten plaats hebben. §. 748. Van de overige foorten der Zweeren, die van de verfchillende gefteltheid en verrichting van het deel, waarin zy gevonden worden, en van de verfchillende toevallen, die daar uit ontftaan, afh angen, zal in 't vervolg onder de ziekten der byzondere deelen gehandeld worden. Wy zullen hier  van de ZWEERÈN. 397' hier alleen nog van twee toevallen fpreken, die zich by alle Zweeren voegen kunnen, en eene byzondere oplettenheid verdienen. Het eerfte is de fleepende teeringkoorts, welke hier, even al» by de ettergezwellen, deels Van hetgeduurig verlies der vochten , deels van het opnemen der fcherpe ftoffe in het bloed voortkomt, en veel ligter by Zweeren, dan by ettergezwellen, of etterende wonden, ontftaat, omdat de opgenomen fcherpe rotte ftof het bloed veel fchielyker bederft , dan de opgenomen etter. Men moet deze koorts op dezelfde wyze, als by een ettergezwel, behandelen. Voornaamlyk moet men het opnemen der ftof op de best mooglyke wyze zien te verminderen , de reeds opgenomen weder ontlasten en het ontftaane bederf van 't bloed verbeteren. Het eerfte gefchiedt vooral door 't uitwendig gebruik der Spons ; het tweede door middelen , die de ontlastingen zacht gaande houden en bevorderen; het derde door een melk-diëet, en, als 't bederf in 't bloed rotachtig is, door Kina en Delf-zuuren. §. 749. Wanneer 'er na het genezen van eene Zweer kwaade toevallen volgen, dan is de oorzaak veelal tweederlei. Of de Zweer kwam van inwendige oorzaaken voort, en werd zonder hierop acht te geven alleen door plaatslyke middelen genezen ; zo ontftaat b. v. de Venus-ziekte, wanneer eene venerifche Zweer; de jicht, wanneer eene jicht-Zweer; 't fchurft, wanneer eene fchurft-Zweer alleen door plaatslyke middelen ger heeld en opgedroogd is. In dit geval kan de Heelmeester op twee wyzen te werk gaan , of hy neemt deze kwaade gevolgen door gepaste middelen weg, b. v. 't fchurft door de Zwavel, enz. de Venus-ziekte door de Kwik; of hy maakt weder op  ?0 XXVL HOOFDSTUK op nieuw eene Zweer: dus verdwynen dikwils de jichtige ongemakken, zodra 'er wederom eene Zweer verwekt is. Dikwils ontftaan ook de kwaade gevolgen , omdat de ontlastingen door de Zweer , waaraan de Natuur zich gewend had, ophouden. In dit geval moet men de nadeelige gevolgen niet zo zeer aan de terug gehouden fcherpe ftoffe, als wel aan het wegnemen van 't evenwigt in den omloop der vochten, toefchry ven; want zelfs goede vochten kunnen , als zy belet wordenzich te ontlasten, kwaade toevallen veroorzaaken. Het is derhalven zelden genoegfaam op andere plaatfen ontlastingen te maken , of de gewoone te vermeerderen, dewyl 'er gemeenlyk niets fchadelyks voor handen is . en men alleen het evenwigt in den omloop der vochten wederom moet herftellen, en dit gefchiedt, als men op de voorige plaats op nieuw eene ontlasting maakt. §. 750. Wanneer alles, dat de genezing der Zweer beiettede, naar de tot hiertoe opgegeven regels weggenomen, en de Zweer gezuiverd is,; moet men dezelve als eene zuivere etterende wond behandelen, waarop ook dan gemeenlyk de genezing in korten tyd volgt. De Zweer is zui-, ver, wanneer haare oppervlakte op alle plaatferi behoorlyk gefteld , gevoelig en rood van kleur is. §• 75l- Wanneer de Heelmeester eene Zweef naar alle de aanwyzingen en regels , die wy befchreven hebben , behandeld heeft , en dezelve echter niet geneest, of wanneer 'er geen der opgenoemde aanwyzingen gevonden wordt, dan mag hy zyne toevlucht tot empyrifche middelen nemen. Dit nu zyn middelen , waarvan men de heilfaame uitwerkingen in hardnekkige Zweeren door de ondervinding wel bevestigd heeft gezien, doch voor 't overige geenzins km verklaren. In-  tan de ZWEEREN. ïntusfchen heeft men by het gebruik dezer middelen zomwylen ook op aanwyzingen en tegenaanwyzingen acht te geven. De beproefdfte zyn, de volgende. §. 7J2. De konfiige Warmte. In zommige gévallen doet niets meer tot verbetering des etters, als de door konst gemaakte warmte. Dikwils kan men oude hardnekkige Zweeren alleen door ze warin te houden genezen. Men kan die Warmte op driederleie wyze aanbrengen; of door middel van een warm verband, voornaamlyk uit flanel, waarmede 't deel omwonden wordt; of door eene gloeiende kool, of door't brandglas. Men houdt de gloeiende kool dikmaals des daags geduurende een kwartier uurs, terwyl ze beftendig aangeblazen wordt, zo digt byde Zweer, dat de lyder hierdoor eene merklyke Warmte, doch geenzins eene pynlyke hitte, gewaar wordt. Door 't brandglas verzamelt men de fonftraalen , en brengt ze dusdanig op de Zweer, dat de lyder geen pyn maar eene aangenaame warmte gevoelt. De twee laatfte geneeswyzen heeft men by de hardnekkigfte Zweeren , behalven in de kropzeerige, daar ze gemeenlyk fchaden, met een uitnemend goed gevolg aangewend. Vooral hebben ze by die Zweeren , welke zeer hard in den omtrek: zyn , een voortrefiyk nut. Het warm verband fchynt voornaamlyk in drooge, pynlyke, en ontftoken Zweeren heilfaam te zyn. 5- 753» De Kwik in verfchillende gedaanten in- en uitwendig gebruikt, is een der vermogendfte middelen in allerhande foorten van hardnekkige enkwaadaartige Zweeren, die niet rottig of door de fcheurbuik veroorzaakt zyn, in welke laatfte dit middel altoos nadeelig is. Gewoonlyk geeft: men inwendig de Sublimaat met de Sarfaparilla. Doch  4oo XXVI HOOFDSTUK Doch dikwils is het beter eene geringe kwyling te verwekken en die eenige weeken te onderhouden . en ten dien einde kan men zich van twee grein's pillen uit drie drachma' zoete Kwik, eene drachma Kamfer, eri eene halve once Theriaak gemaakt, bedienen. Hiervan moet dë lyder irt het begin 's morgens eh 'savonds twee gebruiken, en langfaam opklimmen , totdat 'er eene geringe kwyling ontftaat. Niet zelden wordt door de kwyhng eene Zweer genezen, waartegen de Sublimaat vruchtloos te vooren gebruikt was. Onder de uitwendige Kwik-middelen is de /-qua l'ha^adatnica het gebruiklykfte en ook het Werkfaamfte. Intusfchen is ook de roode Praecipitaat in poeier op de Zweer geftrooid , ais ze vochtig is, doch met eene ettermakende zalf vermengd , als ze droog is . een van de voortreft)kfte middelen, om den etter te verbeteren en de Zweer te zuiveren. Zommigen gebruiken de zoete Kwik in plaats van de Praecipitaat. Alle die Kwik - middelen komen vooral te pas , als de Zweer flap en week is; doch by ontftoken en pynlyke Zweeren zyn dezelve minder nuttig. §. 754. Ook doen de Spiesglas -middelen iri hardnekkige Zweeren voortreflyke diensten. Mooglyk kan men haare goede uitwerkingen hiervan afleiden, dat ze de ontlastingen zacht vermeerderen en dus 't bloed reinigen Vooral doen ze in kropzeerige. jichtige, voortknagende Zweeren uitnemend veel dienst. Onder de gewoonfte middelen van dien aart is de Spiesglaswyn van Huxhim, waarvan men driemaal daags 15 tot ico droppels geeft; de drooge of vochtige Spiesglas-Zwavel ; doch voornaamlyk de BraakWynfteen in water gefmolten, en p zulk eene wy?e gegeven, dat 'er noch eene braking, noch eene  VAN DE ZWEER E N. 40 i ëerie fterke walging óp volgt.. Uitwendig wordebok eene oplosfing van den Braak-Wynfteen , als een vöortreflyk zuiverend middel van zommigen aangeprezen. Niet minder ook moet het middel van Peummer , dat uit gelyke deelen Calom.el en Sulphur aurat. Antiman, tert. praecipitat. beftaat, en met het extrakt van dolle Kervel tot pillen gemaakt wordt, aanbevolen worden. §• 755- 0°k verdient de Helfche fieen (Lapis fernalis), als een algemeen zeer vermogend middel in hardnekkige Zweeren, aangeprezen te worden. Deze zuivert de Zweer, door haare onzuiverheden op de oppervlakte geheel te doen verftervea en uit te droogen, en daardoor derzelver affcheiding te verhaasten. Eene zwakke oplosfing hiervan^ waarmede men het plukfel, dat op de Zweer gelegd wordt, nat maakt, doet als een verfterkend en zacht prikkelend middel in zuchtige, vochtige, flappe en bleeke Zweeren de voortreflykfte diensten. Eene fterkere oplosfing is in fponsachtige Zweeren, op dezelfde wyze gebruikt, zeer voordeelig. Wanneer de randen der huid rondom de Zweer bleek, week, droogen levenloos zyn, moet men ze dagelyks zeer voorzichtig met die middel beftryken, waardoor ze gewoonlyk in korten tyd weder levende gemaakt en geprikkeld worden, om uit te groeien en de Zweer te be«\ dekken. §. 755. Onder de middelen , welke in hardnek*? kige en kwaadaartige Zweeren nuttig zyn, ver« dienen ook vooral de dolle Kervel en Belladonna gerekend te worden. Wy hebben van deze middelen reeds in 't Hoofdftuk van den Kanker gefproken. Men kan ze beide in- en uitwendig ge-^ bruiken ; inwendig in poeier, en wel de dolle Kervelj driemaal daags tot een fcrupel of, eend Ge halva  402 XXVI. HOOFDSTUK halve drachma , en de Belladonna 's morgens ert 's avonds van vier tot tien greinen , uitwendig bedient men zich van het poeier of aftrekfel. Deze middelen worden vooral in kwaadaartige, voortknagende , met veele verhardingen omzette Zweeren en die van klierachtige deekn gebruikt; echter doen ze ook in andere foorten van Zweeren uitnemend veel voordeel. g. 757. Mooglyk is 'er geen middel in hardnekkige Zweeren zo vermogend, als de omzwachteling van het deel, waarin de Zweer is. 't Is waar, dat deze eigenlyk alléén in de Zweeren der beenen aangeprezen wordt, maar echter doet ze ook in die van andere deelen , als ze aangelegd kan worden, vooral inbleeke, flappe, verharde, zuchtige , fpattige, zeer vochtige , fponsachtige Zweeren, buiten gewoon veel voordeel. In ontftoken Zweeren echter mag men ze niet in 't werk ftellen. Men moet altoos het ganfche deel omzwachtelen , doch nooit zo vast, dat het den lyder pyn veroorzaakt. Wanneer de hoedanigheid van heï lydende deel de omzwachteling niet toelaat, doet niet zelden eene aanhoudende drukking alleen op de Zweer en derzelver omtrek, door middel van een lood plaatje , en een ftyf windfel, hetzelfde voordeel. Wanneer echter de Zweer zeer onzuiver, d. i. met eelt of fponsachtig vleesch gevuld is, moet men ze voor het aanleggen des zwachtels zuiveren. Zweeren, die niet zeer onzuiver zyn, worden geduurende de omzwachteling zuiver. §. 758. In Zweeren, die ontftoken randen en eene donkerblauwe oppervlakte hebben, en eenen dunnen Hinkenden etter opgeven ; in flappe, rotte, verftorven ligt bloedende, fcheurbuikige en kropzeerige Zweeren; in lyders van eene zwakke, Waterige , flappe gefteltheid , doet de Kina dikwils  van de Z W EERE N. 403 Wils wonderen. Men geeft 'er in- en uitwendig een afkookfel van met Kaikwater. —— Ook is het Heulfap van eenige Hedendaagfchert, vooral in pynlyke, flappe en weeke Zweeren in- en uitwendig aangeprezen; uitwendig wordt het verband mee eene oplosfing van hetzelve in water nat gemaakt; en inwendig geèft men het in zulke kleine gitten 5 dat het geen flaap veroorzaakt. §. 759. Het zaad van Water - Fenkel (Pkeüandnwn aqaaticum) is in verfchillende foorten vari Zweeren, onder anderen in die, weike na kwaadaartigepokken ontftaan, met een gelukkig gevolg gebruikt geworden. Men geeft het driemaal daags tot eene halve drachma , en meer. Ook wordt het uitwendig gebruikt. In beide gevallen kan men het by de Kina doen. De bladen van de Chenopodium, bonus Henrtc. Vers gekneusd en op vlakke huid-Zweeren gelegd, veroorzaaken eerst eene fterke ontlasting van een fcherp, waterig vocht, zomwylen ook voor een korten tyd pyn en eenige ontfteeking, maar bewerken door een aanhoudend en herhaald gebruik veelal in een korten tyd eene volkomen genezing. De verfehe bladen van 't Kliskruid (Bardand) doen hetzelfde ën op dezelfde wyze. De Zink-bloemen (flor es 7-inci) heeft men ook uitwendig in onzuivere Zweeren met vrucht gebruikt. Men ftrook ze hï de Zweer. Zou ook niet de Duivelsdrek (Afa fec tida), die in de Zweeren der beenderen zo voortreflyk ën nuttig is, in deze Zweeren even sö vermogend zyn? §. 760. Wanneer de Zweer door geen der opgenoemde middelen tot genezing kan gebrsgt worden, moet de Heelmeester alleen de ongemakken, die ze veroorzaakt, trachten te verminderen , en haaren verderen aanwas voorkomen. Door een Cc 2 tMt*  404 XXVII. HOOFDSTUK aanhoudend gebruik van de Spons en de omzwachteling kan hy dit beiden gemeenlyk verrichten. Men moet vooral ook den lyder gebieden, het deel zo weinig mooglyk te bewegen, in eene vlakke ligging te plaatzen, en de eerfte wegen door een goed diè'et en herhaalde zachte buikzuiveringen altoos zuiver houden. Wanneer de Zweer ontftoken wordt, dan is eene zachte ontlasting , een ontfteekingwerend diè'et , rust, een warm verband, met ettermakende zalf diènftig; wanneer de Zweer nu en dan zeer onzuiver wordt, moet men ze eenen tyd • lang met vqua Phagadaenica of met tinktuur van Myrrhe, zodra ze begint te ftinken, wasfchen, enz. XXVII. HOOFDSTUK. Van de Pypzweeren. % 761. De Pypzweer verfchilt van de andere zweeren aileen door haare gedaante. Derhalven kan alles, wat wy tot hiertoe van de zweeren gezegd hebben, ook op deze toegepast worden. Zo veele foorten van zweeren 'er zyn , zo veele zyn 'er ook van de Pypzweeren. Alles heeft de Pypzweer met de andere zweeren gemeen, de oorzagen, geneeswyze en geneesmiddelen, doch niet de gedaante. Derhalven zullen wy dit alleen behandelen, hetgeen ten dien opzicht moet aangemerkt worden. De gedaante der Pypzweeren is verfchillende; zy zyn naamlyk lang, kort, regt, bogtig , eenvoudig of getakt. Haar bodem loopt midden in de fpieren, digt onder de huid , op eene pees, een been, de vliefen van eene holligheid , of zy opent zich in eene holte of vochtbevattend ingewand. g, 762.  van de PYPZWEEREN. 405 §. 762. Alles, wat den etter verhindert of belet zich te ontlasten, kan maken, dat een ettergezwel of zweer in eene Pypzweer overgaat ; hiertoe behoort b. v. het te laat openen van een ettergezwel, het gebruik van wieken en pleisters, eene verkeerde plaatzing van 't deel, een niet dikwils genoeg veranderd verband , te vast aangelegde zwachtels, enz. Hierdoor dringt de etter, die niet uitvloeien kan , naar binnen, maakt holligheden en verandert het ettergezwel in eene Pypzweer. Dit gefchiedt des te eerder en fchielyker, als 'er veel verflapt vetvlies in den omtrek van 't ettergezwel is. Voorts gaan ettergezwellen in Pypzweeren over, als de Heelmeester de uitwendige opening laat toegaan , terwyl 'er van binnen nog iets is , dat de genezing belet. Ook door ontydige infpuitingen maakt de Heelmeester zomwylen verborgen wegen »in wonden en ettergezwellen. Wanneer de plaatslyke oorzaak van een ettergezwel diep ligt, ontftaat 'er of in het begin aanftonds eene Pypzweer, of het is eerst een ettergezwel en wordt in het vervolg ligt fistelachtig. De gedaante van nauwe gefchoten en geftoken wonden is oorzaak, dat ze door eene verkeerde behandeling ligt in Pypzweeren overgaan. §. 763. Daar niet alleen de lange fmalle holligheid, maar ook de nauwe opening der Pypzweer , de vrye ontlasting des etters belet, verzamelt dezelve zich altoos meer of min in de zweer, zet ze uit, verwydert haare wanden van elkander ,en belet dus, even als een vreerad lichaam, derzelver vereeniging. De fcherpte van den etter maakt eene aanhoudende prikkeling op de ganfche oppervlakte van de Pypzweer, en daardoor eene geduurige ontfteeking ; doch belet , dat ze tot ettering overgaan en de zweer zuiveren kan. EinCc 3 delyk  4od XXVIf. HOOFDSTUK delyk' neemt de etter, als hy lang opgehouden wordt , geduurig meer en meer in fcherpte toe, en maakt dus de oppervlakte van de zweer hoe langer hoe meer onzuiver. Uit dit alles dan bh'kt , dat de ongeneeslykheid der Pypzweeren van haare gedaante alleen afhangt. g. 704. De naam van Fistel of Pypzweer wordt aan deze zweeren alleen uit hoofde haarer gedaante , welke wy zo even befchreven hebben, gegeven; anders kunnen deze zweeren, even als alle andere , eene verfchillende gefteltheid hebben, en onzuiver, verftorven, rottig, droog, vochtig, fponsachtig, voortknagend, eeltachtig, enz. zyn Aiie deze gebreken vorderen wel eene byzondere geneeswyze, maar maken voor 't overige geene verandering in het behandelen der zweer, als Pypzweer befchouwd , welke alleen daarin beftaat, dat de Heelmeester haare gedaante moet veranderen. Hierom doet men verkeerd , met die lange en nauwe zweeren aiieen Fistels te heeten , welker inwendige oppervlakte eeltachtig is; en men vergist zich met te denken, dat de Pypzweeren dikwils eeltachtig zyn. Dat geen , 't welk men eelt noemt, is veekyds niets anders, als eene ontftoken verharding in den omtrek der Pypzweer, welke door den etter eene vryere ontlasting te bezorgen en weekmakende verzachtende middelen aan te leggen, moet weggenomen worden , en die door prikkelende middelen , welke men veelal in de verkeerde gedachte, dat de ver