lü   EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE, DOOR DE PROVISIONEELS ^REPRESENTANTEN VAN HET VOLK VAN HOLLAND, DEN 31 JANUARIJ I795. VERKLAARDE RECHTEN van den MENSCHenvan den BURGER, en over den EED op die rechten bij hun decreet den 9. maart 1795. gevorderd. DOOR J. H. L E X I V S9 Roomsch-Pastoor aan het Kalf. Te AMSTERDAM, By THEODORUS CRAJENSCHOT, op Berg Siaaï, i?95:   V O O , R R E D E. In de Verklaring van de Rechten van den Mensch en ran den Burger, gedaan door de Provifioneele Repr Veel-  •VOORREDE. VeeV.igt worden 'er eenige bemerkingen pemanht * verdenking der zuiverheid mijns gfiTofs* £ gfondhetd dezer bemerkingen, zal ik /er'beöordeelnl laten van befcheidene en oordeelkundige LeZrs A zal mij weinig ftoren , aan de ongereimde der Waanwezen, en nog minder aan ,]e / . , , Weetndén,die S^J&f^Xdm.en welken het om het even U ru ï ,.?£Sen: onrechtvaardige to^Zfcl^^^ f Ik word ook niet verlegen* om 'dat J„ c ï •■ der Memorie II. bladz. 6. lerkJaar dat ^IEsSEN in dooling is , zin^Jds en onfeilbaar moet zijn. Maar ik ™i /■ nagaan , hoe. ver die Schrij^le/vt to^Tbl letzeghni 2' ^^OT» Z angen 9 J" t0m aUes ^keurig waarheid-duidelifk voor ieder voor te dragen. Deze waarheid zal toienTL vér gen, en anderen tot fchrijven uit te dagen! Ik zal veellicht in den zin van Defiderinc eltefierk Philofoophsch gezind ziin ZT ' 'W Philofooph, is Li hate%™lTb'eken dTnITI dien naam een verderveliL waanwihl)/ r f T Is de ware Plf^l^Tt^ï ff& «en daarom zo ligt, en zo fpotdig de PhilohJiTcZ Zon-  VHI VOORREDE. Vonder vrees zal ik dan mijne gedagten uheu. trmuUer zelf, echter overeenkomfng met den geest raTde EXp ic\tie van 8. Junij, en alzo "Iflrekthjk \ l j,„< Lt u—en der bedoelde zaak. (bladz io.) zwarigheid blijven. Men zal mij dan niet toevoegen, dat mijne gedagtm aanleiding komen geven, (Buurmans ^-.2 ) f 7e ld, zonder verklaring, en zonder formul.ersvet- 7 ■ /ƒ„ JVfo Ferteeenwoordtgersvan de and.nng, ^sts atevLerd -worde. &lVnnt fchoon KERKSS zwarigheden tegen den ee tsppjies W^^^s^; trlnlrfteUenydat-die gemoederen geen zwangheni .zullen vinden. Dus zullen mijne Gedagten niet medewerken (BuurJJI aa \ om den Eed ten bezware van veeie °"Se,U!te"n!L medewerken om dengenen, die inde k0)T itw&Mft, nogzwJgheiduogten^T,f de weZftijkheid 'der zaak te ontvouwen, en J Znt die d n Eed gedaan hibbtn, mede van ald/ i Tte-uiZ-en. Ik heb den Eed nog met gelA 1 du ïk ^ nij niet fpreek , maar alleen de tZheiÏ kardoel! Ikgae dan beginnen. EEN'  EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE RECHTEN van den MENSCH en van den BURGER, EN OVER DEN EED OP DEZELVEN. Veele twistredenen worden mèt grote hevigheid gevoerd , die ook veel gerugt veroorzaken, welken echter geen anderen oorfprong en beftaan hebben ; als wijl de partijen in het verlhan der woorden niet genoegzaam over een komen. Die hier op zijn aandacht wilt vesten, zal meen ik , zulks wel haast bij ondervinding zien , zelfs in verfchillen tusfchen geleerde en deftige mannen. Nodig is het dan, den waren zin der woorden te* zoeken, en de eige betekenis derzelven na te fporen. Veelen zullen dan ontdekken, dat ze in fchijn en niet in de daad van elkander verfchillen ; Daar nu hun verfchiüend vërftaan maar gelegenheid geeft tot zouteloze vitterijen, ongereimde uitleggingen, hevige en echter niets beduidende redentwisten.' De Rechten van den Mensch en van den Burger en de Eed op dezelven, zijn nu het ontwerp, waarover veel getwist word. In het heele gefeb.il meeri ik ie ontdekken, dat men den wezenlijken zin der woorden niet genoeg navorscht. Terwijl mijn aandacht nu daarop viel, werd ik teffens aangefpoord,met mijne gedagten Over dit ftük wat verder uit te weiden. Ik noem ze eenvoudig, én waarlijk, ik kom met eenvoudige bewijzen voor den dag , als in de daad is de A uit-  * ,A„n,GE GEDAGTEN OVER DS 2 • EENVOÜDIl»e. u r. hunnePublicatie van 3i- J"™^ 1 ^' D vaH Zelven niets «ff»M g dm word. ring der RWJP^^^K^ffig de beteken Alvorens ik oegin, vind ik üiemugi a» Piaenfchap van de woorden . Kecnten , ï e" Pk °ToZrvreemdbaar. 2- de algemeene het^aau van den zin der woorden ^"nagik: wat het woord ^ bet. teS, het kortfte en ^\£ «g Recht is, een wettige macht om iets Zwoord Macht, of iets mogen, duid iets gunftigs of voordeeligs aan voorin gene , d recht u «fi- • iets waarna men haakt : iets cat meii h /of «niet. Nooit zal men een recht geerne of ^ een bezw:far ftrekt, of iets „oemen , het geen tot ^ ^ ongunstigs betelsent. mc f h£ recht den geheelen dag te arbeiden, m neen testen te betalen, &c. Door  RECHTEN VAN DEN BIENSCH. 3 Door Wettige verftaat men, dat die macht door een Wet aan den gerechtigde verleend of toegekend word: dat de wet het veroorlooft: te doen of te genieten. Niemand kan buiten de Wet zich een zulk Recht aanmatigen of geven. En die buiten de wet een zulk Recht gebruikt of aanmatigt, doet onwettig en wederrechtlijk. Het blijkt, dat het voorwerp van Recht niet ican zijn iets, dat in zich zelve kwaad is. Zo dat men niet kan zeggen: iemand heeft recht, om eenig kwaad te doen. Deze woorden bevatten in zich zeiven een tegenfpraak of zinftrijd; (Contradictio in terminis j wijl ze zeggen: de wet veroorlooft en verbied ter zeiver tijd iets te doen of te genieten. Het fpreekt ook van zelf, dat een gerechtigde zijn recht kan gebruiken en niet gebruiken: hij kan 'er ook van afzien of voor bedanken: hij is niet verpligt het geene te doen of te genieten, waartoe hij recht heeft. Men noemt het Recht, eene macht en geen pligt; 'er is een groot onderfcheid tusfchen mogen en tusfchen moeten. Ja veeltijds kan een gerechtigde zijn recht zelfs aan een ander overgeven en afftaau,; In het woord Recht is ook opgefloten, dat een ge» regtigde zijne, hem door de wet verleende macht, ten alle tijde kan handhaven. De gene, die dien gerechtigde in bet gebruik van zijn recht hindert of tegengaat, i&fchuidig aan onrechtvaardigheid of fchendinge des rechts ; en de Wet befchertnt en verdedigt het recht des gerechtigden tegen alle onrechtvaardigheid. Dan word door het woord Recht ook aangeduid de iverpligting van een ander, om den rechthebbende ongehinderd zijn recht te laten genieten; dus ziet het Recht altijd mede op een ander; namelijk, terwijl da wet den eene vergunt, verbied zij den andere om het gehot dier vergunning te hinderen of te ftoren. ' A 2 Ze-  i EENVOUDIGE GÉDAöTEN OVEI DE i Zeker is het, dat de rechten van een mensch niet anders verftaan worden, als tusfcnen mensch ett mensch. échten van een mensch gelden met dan Z en1 jnen evenme,Scl, Alzo God een opperfteheermmU het hoogte recht heeft over den gebeden toch, waar tegen de mensch ?&^£*>.£ voorwenden kan; zo maakt men op eene befchederie wijze met elkander redeneerende nooit deze uitn ming: behoudens het recht van God. ; £)* "mmers van zelfs. De godgeleerde Schrijvers bande«Tover Recht en Regtvaardigheid, maken ook m hnnne bepalingen nooit deze uitneemmg. Het zou ook meer zijn een . ongereimde vittenj, als een beredeneerde nankeurigheid. in de verklaarde Rechten var. den Mensch valt vervolgens te bemerken, dat ze natuurlijken genoemd worden. Laten wij zien, wat de eige betekenis van dit woord ons te kennen geeft. Zo dra deze Rechten natuurlijke geno md worden , dan onderftelt men tellens nog andere kechS die als het andere deel der verdeermg (alterum Ternhum dividens) met de natuurlijke Re, tenten volledige verdeeling (divifio adzquataj ftond volgt de vraag : welken «ja die Rechten in dezelfde verdeeling overgeteld tegen de natuurlijken? Om op dezen vraag te antwoorden,bemerke men, dat het Recht genoemd word, een :macht door de wet «cseven, en dat de wet verdeeld word in natuurlijke en tellige; dan volgt onmiddelijk: de verdeeling der Rechten in natuurlijken en m ftelhgeu. Natuurlijke Rechten zijn dan die ^ weikeu den mensch volgens de Natuurwet eigen zijd. De Na-tuurwet is het godlijke licht ons medegedeeld, waardoor wij erkennen, wat het redelijke fchepzel betaamt dan niet. Dus zijn de natuurlijke rechten,  RECHTEN VAN DEN MENSCH. £ die, welken wij volgens datGodljjke licht erkennen, dat aan den mensch toekomen, en moeten toegekend worden. Natuurlijke rechten zijn allen menfchen eigen, alzo de Natuurwet die rechten 'den mensch als mensch toekent. De mensch heelt ze onafhangelijk van eenig menschlijk gezag: eer 'er eenige Heilige wetten zijn. En hoe de ftellige wetten ook veranderen , ja haare kracht verliezen; de mensch heeft, en behoud zijne natuurlijke rechten. Stellige Rechten zijn die, welken den mensch volgens een Heilige wet toekomen. Een ftellige wet is, die in vervolg, met inzigt tot het algemeen welzijn , door den Wetgever gemaakt werd. De ftellige rechten zijn dan alleen voor de genen , aan welken ze volgens een ftellige wet toegekend worden. De Stellige rechten zijn du* overal niet de zelfden , alzo de ftellige wetten op veele plaatzen verfchillen. Die rechten konnen door de wet bepaald worden; en ze duuren niet langer , dan de wet wilt; ze zijn dus in alle opzichten veranderlijk en afhanglijk van de ftellige wet, De verdeeling van de ftellige wetten kan men nog in aanmerking neemen. Eenige wetten worden vaa God gefteld : aldus hadden de Levieten een ftellig recht tot het Priesterdom volgens een Godlijke wet. Andere wetten worden van menfchen gemaakt : en dezen zijn weder drievoudig, i. Folker-regt ,Dit zijn de gebruiken, die of dadelijk gefield, of door een algemeene gewoonte ingevoerd, overal ongefebonden gehouden worden: Alzo heeft een Afgezant een ftellig recht om vrij en ongemoeid uit vijands land te vertrekken. 2. Burgerlijke wetten , die van de Wereldlijke Overheid voor iedere plaats of land afzonderlijk gemaakt "zijn, waar volgens de gildens &c. A 3 teen*  6- EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER. DE .tpn hehben o Kerkelijke wetten, die van de tgSk^eid geteld worden j Ingevolge hierin heft een Pastoor recht in zijne gemeente , met SuS van anderen, de Pastoreele bedieningen WNVvo!geteteeonterzoeken, wat men door het woord onvervreemdbare Rechten vertean moet. Ik neem dit toSr n denzelfden zin, als de fchrijver der MemoTiet bladz ia. verftaat. Ik zeg maar om kort te Snfde namnrhjke rechten van den Mensch konnen Xt veranderd of vernietigd worden gelden altijd, Si alle omtendigheden, en op alle pb«*en. Ik ben verwonderd over de Redeneering der Memorie bladz. ka. die uit de betekenis van het woord Zlrlreemdbaar en fedfe**^*. «««W™» eenise gevolaen wilt afleiden, even als of h.j daarmede als het ware, de ongerijmdheid van ons gevoelen onte" nfprekelijk zoude aantonen j op welke gevo gMwn men zou voldoen met te antwoorden: ^fSverT1- -0 ««^ W°rd'. hrfph°?re TlnimfiSt te Loven geftudeerd , en in de Philolbnhïe zo wel als Theologie uitgemunt. Hij is dus niet nknndiR wat aldaar geleerd en verhandeld word. n , tLc I, die daar in de Philofophie gefchreven JT- Dens die thans het gemeene handboek der Theoio^anten s; dezen hebben bij den Schrijver een o^laC gezag, om eenige bewijzen uit dezelven . ™„ ii»m te mogen aanvoeren. lïïSht iets zeggen, dat ik den Heer dens , de ethica en geen andere Werken aanhaal. Suh blijkt ten mmten, dat 'er geen grote ftndie nodi- zij, om de gronden mijner gedagten na te gaan. En wijl mijne gedagten maar eenvoudig ajn , ^J-  rechten van den mensch. 7 deelde ik te konnen voldoen met uit die bronnen alleen, mijne bedenkingen te neemen. Geen Philofooph of Theologant zal twijfelen , of de Natuurwet is onveranderlijk. Ethica zegt: 'er is een eeuwige orde of fchikking van zaken, en dezelve is geheel onveranderlijk. (V) Het zelfde zegt in kort, de Heer dens: de Natuurwet kan niet veranderd worden. O) Behalven deze getuigenisfen, bevestigt zulks zelfs deze volgende rede. De Natuurwet is onveranderlijk. God immers fpreekt door de Natuurwet tot ons gemoed , wat volgens zijne eeuwige Wijsheid -den mensch als een redelijk fchepfel betaamt, en niet betaamt; De eeuwige Wijsheid of God zelve is altijd de zelfde. De Natuurwet ingevolge onveranderlijk zijnde, zijn immers de rechten, die volgens die Wet den mensch toekomen, onveranderlijk en onvervreemdbaar. Niettegenfiaande konnen 'er tegen de onveranderlijkheid der wet der natuur eenige bemerkingen vallen; gelijk ook, zo in'Ethica als Theologie, 'er opwerpingen tegen gemaakt worden. De Ethica maakt onder anderen deze opwerping: de beginzelen van de Natuurwet zijn aan uitneemingen in eenige gevallen onderhevig; bij voorbeeld: men moet zijnen beloften geftaud doen , dit gebied de Natuurwet, doch men moet zijne beloften geen geftand doen , ais ze nadeel ig zijn aan hec algemeen welzijn. Dus fchijnt de Natuurwet veranderlijk te zijn, Op deze tegenwerping antwoord de ethic a aldus: ze zijn aan uitneemingen onderworpen, behoudens de onveranderlijkheid van derzeive grondbeginzekn; an- Qa) Exijlit Ordo aternus & pntrfus immutabilii S. 2. i. a. i. Q) Traft. de Leg. n. «5. A 4  g EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE anders niet. De grondbeginzeleii, fchoon aan uitneebingen onderhevig , blijven niette min zeker en onwrikbaar; wijl deze uitneemingen mede van de gezonde rede worden voorgefchreven, en op de Natuurwet zo wel gegrond zijn, als de beginzelen zeiven. Het voorbeeld,(Memorie bladz. 12.) op onze wijze voor°eueld, zal deze zaak ophelderen. De Natuurwet ° die den kinderen gebied hunnen ouderen te gehoorzamen , is onveranderlijk. Evenwel, wanneer een Ouder zijn kind eenig kwaad gebood, zou het kind niet mogen gehoorzamen. Deze uitneeming is op Sè wet der Natuur zo wel gegrond, als het gebod zelf En niet tegenftaande deze uitneeming , blijft de 'natuurlijke plicht van het kind zijnen ouderen te gehoorzamen onveranderlijk en dezelfde. Meer zulke uitneemingen vind men zelfs in de fiellisre wetten , die een fchijnbare tegenftrijd.gheid tegen de Natuurwet vertonen : ja de ftellige wetten ftriiden op verfcheidene plaatzen regtftreeks tegen elkander. Ver vandaan, dat de bijzondere wetten, zo in het Volker-recht, als in het Burgerlijke of Kerkelijke Recht , die met de letter van de Natuurwet «iet overeenkomen , daarom tegen de Natuurwet zoude ftrijden, en derzelve veranderlijkheid zouden bewijzen. , In tegendeel, alle die uitneemingen, die dooi de ftellige wetten aan de beginzelen der Natuurwet gemaakt worden, fteuncn even zo wel op de Natuurwet, als de beginzelen zeiven; alzo ze door dezelfde Natuurwet worden voorgefchreven. De Heer dens ze»t aldus : (c)de Eeuwige Wet door het licht van de rede of van het Geloof beftiett de Wetgevers, om te zien, welke wetten volgens de verfchillendheid van -tijden en plaatzen, dienen gemaakt te worden. (O Traft'. de Leg. 11. 13.  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 9 Ik fpreek van een fchijnbare tegenflrijdigheid dezer yitneemingen tegen de Wet der Natuur-, zo als het zich bij den eerden opflag van het oog vertoont. Wanneer ze dadelijk tegenflrijdig waren tegen de Natuurwet, zouden ze onwettig, en zonder kracht zijn, en geen mensch verbinden. Dezelfde of gelijke uitneemingen hebben zelfs de ftellige Wetten : dezen hebben de bepaalde eigenfchap, dat ze bejiendig (d) zijn : en ondertusfchen, hoe dikwerfmaken, Inkorting, Bevrijding, Voorrecht, Opfchorting, Uitlegging en Verbetering (Y) geen verandering? En evenwel verliezen de wetten daar door baare natuurlijke eigenfchap niet , dat ze beftendig zijn. Op dezelfde wijze, als nu de Natuurwet onveranderlijk is , niet tegenftaande deze menigvuldige uitzonderingen, die tegen dezelve fchijnen aantelopen; even onveranderlijk zijn de rechten, die zij den mensch toekent , niet tegenftaande veele gewoontens of ge? vallen dit fchijnen te betwisten. De Natuurlijke Rechten van den mensch zijn onvervreemdbaar. Ze worden genoemd onvervreemdbaar , alzo geen ftellige Wet de natuurlijke Rechten ooit kan vernietigen , of den mensch ontvreemden. Geen geweld kan door overheerfching ze den mensch ontroven. Eh laten ze op een wederrcchtlijke wijze eenige tijd buiten werking zijn; geen verjaring, hoe lang ook, kan dezelven vervreemden, en iemand dezelven doen verliezen. Veele bedenkingen konnen nu hier tegen vallen , die 00 StabUis. O) Derogatio , Dhpenfatio , Priyiltgium, Susfenfis^ Int er pret at io, Ermndatio. A 5  IO EENVOUDIGE GE DAGTEN OVER DE „„ .„„eifde wijze, als boven kan beantwoord'ie "Zei zall in 'er zijn ftellige Wetten, die d£" ,ch ziire natuurlijke Rechten ontneemen den mensch zijne j verbeUren, waarb.j waarbij iemand «jn.- «c ^^fc g, S'uSSS.^ pruiken. *-f«*#* tftfe, ao. oppervlakkig tegen de na- Deze ^"S^.^orden zelfs door de tuurlijke rechten tajdende, NatUurwet er- **^-'°SSr^2 toekomt en niet toekennen wij, wat aen dezdfde Natuurwet, *°mt' ^ frerXik d r nLurlijke rechten da"C' dï ZK\kt dat dien het niet toekome ze onwaard.g maakt, dat « r£> Even. l-ger te gemeten en £ fc om de na- eens zien wij, dat me voordeel tuurhjke rechten te geb uike^n of 1 16 ^"Seftit van een ander, zijne rechten geniete, opzicht of beltier v- Bedenkingen, bladz. 12,, Het gene de Schrijver ^ bondig ?egt: dat afteer, de £e * g ^ kan b bewijs, en geen u Natuurwet zelve deze uit- fSt n aldus met onze gevoelens te zondering . m A , j d£2elven. beftnjden, bevestigt n j e de meen;ge AWHb^«S Jzon&nS door de burgerlijveranderingen en en m de wezen*. K:Tlf^\ OP ï Natuur Wet gegrond zijn, lykheid der zaak , op ^ bemirUen, W£tten wilt nagaan en befchouwen ^ ^ Tegen de °»verv^r bI is tegenftrijdig dat ze ander deze opwerping: het is te & onvervreemdbaar genoemd worden: Wijl oP «*  RECHTEN VAN DEN MENSCH. II plaatzen de menfchen deze rechten niet genieten. Het antwoord op deze tegenwerping, zullen wij in 't kort afmaken, wijl wij bij het befchouwert der afzonderlijke Artikelen , gelegenheid zullen hebben duidelijker en klaarder hetzelve voor te ftellen en op te helderen. Doch hier herinnere men zich alleen, het geen bij de befchouwing van het woord Recht gezegd is, dat het Recht een macht., is, die een mensch kan gebruiken , of niet gebruiken: hij kan 'er van afzien, of ook aan een ander overgeven. Dus word het woord onvervreemdbaar in dien zin alleen verftaan, dat niemand ze den mensch kan ontvreemden; doch de mensch blijft volkomen meester, om ze niet te gebruiken, 'er van af te zien, of ook af te ftaan. Bij voorbeeld : iemand is mij honderd guldens fchuldig: ik heb recht om deze forn weder af te • vorderen. Geen burgerlijke wet kan mij dit recht betwisten of ontvreemden. Dit mijn recht is natuurlijk en onvervreemdbaar. Ik kan echter deze fom kwijtfchelden of fchenken, zulke ichikkingen ter betalinge maken, als mij goeddunkt; en fchoon ik de geheele fom fchenke, niemand zal mij daaromtrent betwisten, een natuurlijk en onvervreemdbaar recht te hebben om van mijne fchuldenaars te vorderen, het geen zij mij fchuldig zijn. Niemand zal daar door willen beweeren, dat dit natuurlijk recht veranderlijk is. Het geen de Schrijver der Memorie, bladz. i%% zo fterk aandringt , dat het zelfs met de heiligheid, goedheid en rechtvaardigheid van God zoude ftrijden, in de Natuurwet eenige verandering , opfchorfing of vermindering teweegbrengen; dit geeft eenen beginnenden Theologant zelfs geen zwarig. heid te beantwoorden. Het  Ilt EENVOUDIGE CBDAOTBN OVÏR DE DiP Schrijver zegt aldaar , dat het met de heiligh(Z Ldheid en rechtvaardigheid van God zoude SB in de Natuurwet eenige verandering, opSS of vermindering te dulden Dit woord */ S aan, dat men door verandering, opfchorr fint of v mindering een dadelijke tegenftrijdigheid de Wet der Natuur moet verdaan; dit woord T/4 duid ook aan, dat die tegenftrijdigheid niet door «ff maa door den mensch gefchiede; dan vraag ik: ft U?et metde heiligheid, goedheid en rechtvaardigend het met * ^ ^ mensch ,ets mt ftr» 'aan de Natuurwet gepleegd word ? Tantm-ke men nog, dat een mensch jegens ciS Jen recht heeft. Alzo, fchoon de Heer(£*<4 XMTIsraëliten geb.ood om de JEg-jptenaren , p „ft„de en zilvere vaten te beroven ; het ^ Ze rfch het welk ieder heeft tot een vreed- Zaam ï Hik als niet konnende door een burgerlijke ^^^Iv^^ God is d. Opperheer en ei. wet veranderd^or fd d£ Natuurwet , genaar van alles S züvere ^ ^ J^^iE-^ 2» den Isracliten over- geVTen overvloede: Men leert, dat de Natuurwet zelf j Vod niet kan veranderd worden, te weten: d00r' ^de zaak en de omftandigheden de zelfden Wa ALtan door God zelve niet veranderd woi;f)Vtl7f Nauuorwe : Gij zult niet fieelen. Deze w t zich z lC is en blijft onveranderlijk, EvenWfdePveÏnde ng van de zaak en omftandigheden T Jwiilen en verandering maken, als in het kan ^rïeval der Israëliten. God, de Opperheer gen°:r vennd rde de zaak , hij ontnam den^gijpteSen CeÏendoni der gond. en zilvere vate.  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 13 Dus namen de Israëliten niet , het geen nog dadelijk den Egijprenaren toebehoorde. Alzo was dit, roven der Israüliten niet dan een fchijnbare verandering in deze Natuurwet: Gij zult niet fieelen; wel-, ke Wet voor het overige onveranderlijk is en blijft, zo als boven reeds verhandeld is. Dus zal de Schrijver der Memorie wel bemerken, hoe weinig fluit, het geen hij, bladz. 1*2, zo ernftig aandringt: dat al het geen tegenftrijdig San de natuurlijke rechten , ooit is ingevoerd , onwettig is, en nooit kracht heeft gehad om iemand in confcientie te verbinden. Nog een bemerking, die de Schrijver der Memorie, biadz. 40, oppert: de Rechten van den Mensch worden verklaard provifioneel te zijn , alzo ze nader door een Nationaale bijëenroeping van het Volk, zullen bepaald worden; dus kunnen.ze geen natuurlijke, onvervreemdbare en onveranderlijke Rechten genoemd worden. Volgens voorgaande bemerkingen weet men, dat de natuurlijke rechten in zekere gevallen onderhevig zijn aan uitneemingen, die even op de Natuurwet zich gronden, als de Rechten zeiven. Men bemerke, dat die verklaarde Rechten alle natuurlijke rechten van den Mensch niet behelzen: ook drukken ze niet volledig uit, al het geen 'er natuurlijk bi] hoort, ook konnen ze in eenige gevallen een nadere explicatie vorderen; zulks echter kan niet j dan door een nationale bijeenkomst verrigt worden. De nadere bepaling beiiaat dan hier in, dat een Nationale bijeenkomst, alle natuurlijke rechten zo veel mogelijk , zal verklaren, de behoorlijke explicatie aan dezelven geven, dezelven in bijzondere gevallen toepasfen , de natuurlijke uitneemingen bepalen, de behoorlijke bijvoegingen daar aan ge- ven5  14 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE ven, enz. dit alles te zamen zal een effecYive en beftendige Conftitutie daarftellen. Dit alles, ziet men , dat de natuurlijke rechten niet verandert of vermindert: dat ze bij het daarftellen eener effecYive Conftitutie hunne volle kracht behouden : dat Provifioneel alleen betekent, dat de ReprSefentanten de in de 19. Artikels genoemde Rechten uitdruklijk zullen volgen, tot tijd en wijle die nadere bepaling aan de Vertegenwoordigers des Volks, een dadelijken regel zal geven, die ze zulle^i hebben te volgen. . Volgens het geen nu verhandeld is , zal men ligt? lijk konnen oplosfen alle zwarigheden, die men zal vinden tegen de onvervreemdbaarheid der natuurlijke réchten van den mensch. De zwarigheden tegen de bijzondere Artikelen zullen Wij vinden, bij het onderzoeken dezer Artikelen. . , Twedens , eer wij die Artikelen ieder op hun zelve befchouwen, komt mij voor, dat men over het verftaan der woorden, en over het opneemen van derzeiver zin , de behoorlijke regelen nodig diende te overwegen. Bij gebreke hiervan, zie ik in onze zaak het grootfte verfchil plaats hebben. , Woorden zijn niet, dan hulpmiddelen om onze gedagten aan anderen mede te deelen en kenbaar te maken. De woorden hebben ook een bepaald iets, welk ze betekenen en uitdrukken , of een bepaalden zin. Doch dezen zin , of dat ze dit en niet dat betekenen , hebben de woorden alleen van het gebruik en van de gewoonte ; bij gevolg kan het gebruik aan een woord op de eene plaatstenen zin geven, dien het zelfde woord op een andere plaats niet heeft: ook kanhet zelfde woord in deze rede dien zin, en in een andere rede weder een anderen zin hebben. Uit dien hoofde kan men dan twijffelen, welken zin  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 15 zin men aan een woord moet geven. Maar dan neemt men de toevlucht , tot de natuur van de zaak, tot het verband der rede, waarin het woord voortkomt, en tot de omftandigheden, die de zaak verzeilen. Doorgaans komt men aldus tot de ware be» tekenis van het woord. Ook gebeurt het dikwerf, dat iemand, die fpreekt ^, den eigen zin niet bevat van de_woorden, die hij gebruikt ; de woorden zijn dan geen getrouwe tolken onzer gedagten. Niet te min door het verband der rede, door de omftandigheden, of door de zaak zelve kan men verftaan, wat de fpreker bedoelt, en in dien zin verftaat men dan zijne woorden. En zulks verëischt ook de rechtzinnigheid : En in een rechtzinnige verkeering met menfchen word dit ook flipt in acht genomen. Wanneer men derhalven met eikander fpreekt, let men het meest op de zaak en niet op de woorden, zomwijlen wel eens om met elkander te fchertzen, nooit echter in ernstige ge. fprekken. Het is nooit een ontwerp van twijffel, als iemand zich kwalijk uitdrukt, en men echter de zaak begrijpt. Alzo gaat men ook te werk met zulken, die veelligt niet nauwkeurig zijn in zich uit te drukkeiK Als men met iemand \fpreekt, die in de Theologie, in de Logica of in de Matheus niet, ervaren is; dan kan men hem niet verdenken, dat zijn ftijl weinig Mathematisch is, of weinig met de regels der Logica overeenkomt, of dat zijn Theölogifche uitdrukkingen zo nauwkeurig zijn als een Franschman het nederduitsch fpreekt. Men moet derhalven maar letten op de zaak, die 'er bedoeld word , en de woorden neemen , zo als ze verftaan worden, en niet, zo als ze verdaan kunnen worden. Men ftoore zich ook niet aan de 011- .  16 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE onnaukeurigheid der uitdrukkingen, zo men ovrigens de wezentlijkheid der zaak volkomen kan bevatten. Men heeft in dit ftük op te merken, dat men tot twee uiterftens kan overhellen. Eerftens , als men aan de letter van de Wet eenen zin toefcbrijft, die volgens de klank der woorden, in eenen afgetrokken zin wel zou, als 't ware, konnen gegeven worden; doch die aan de Wet niet eigen is , maar enkel gegeven Word, om aan de verbintenis van de wet te ontduiken • dit is een ftrafbare onrechtzinnigheid, len ander-n, als men door een angstvallige nauwgezetheid, een zin tot zijn bezwaar aan de Wet geeft , en zich fterkcr wilt verplichten, als de Wet dadekjk verplicht; dit word als een dwaze fcrupukusueid verfoeid. - - ' ''-j Hoe *aat men te werk met fcrupuleufen i nun tracht hen alleen aan het verfiand te brengen den waren zin der wetten, en de meening van den wetgever- wijl het hen doorgaans hieraan hapert: door dien zij zich maar enkel aan de letter van de wetten hechten, en ze zich daarheen niet konnen laten geleiden , om de wet volgens de meening van den wetgever te verftaan. Hier van daan , dat zij oneige , ongereimde, ja dikwerf belachelijke zinnen aan de wetten geven. . • De Middelweg dan tusfcheil deze twee wterltens is als men veelligt mag twijffelen, met een redelijk oordeel alles na te gaan, en met rechtzinnigheid den eigen zin te zoeken. Men moet geen roem ftellen in aan alles te twijffelen, gelijk vèelen hierin den naam van verftandig en oordeelkundig te zijn, beöogen. Ik beken, het is een grote wijsheid met rede te twijffelen, doch dwaasheid aan alles te twijffelen, en ook dwaasheid alles aan te neemen 3 3 zon-  RECHTEN VAN DEN MENSCH. I? zónder iets te onderzoeken; hier tusfchen beiden is dan een beredeneerde twijifel de middelweg. Na volgt, hoe men de verklaarde Rechten van den Mensch moet verftaan. Ik Item toe, dat, zo men de woorden uit het verband rukt , en dezelven bloot op hun zei ven befchouwt, dat men dan verfcheidene zinnen aan dezelven kan geven. Maar Wijl ze nu in een verband ftaan, en de omftandigheden , ja de zaak zelf, den zin bepalen ; .waarom zal men ze dan in eenen gedwongen vreemden zin verftaan ? De Schrijver der Memorie vind, bladz. 10, zwarigheid , om dat men geen onderfcheid maakt, tusfchen de enkel Burgerlijke en Kerkelijke maatfchap» pij: zo dat deze regels in hunne algemeene uitdrukking ook toepasfelijk zijn aan de Kerkelijke Maatfchappij , aan de Kerkelijke Regeeringsvorm. Ik vind geen rede, om de uitdrukking van dit onderfcheid hier te vorderen : ja het zou mij zelfs overtollig voorkomen foortgelijke bepalingen (Memorie II. bladz. 10.) 'er bij te voegen; alzo de zin, genoegzaam bepaald zijVide-, deze toepasflng uitfluit. Immers, wie zijn 'er die fpreken ? de Vertegenwoordigers van het Volk van Holland. Wij konnen dus van hen niets anders verwagten, dan dat hunne werkzaamheden betrekking hebben tot het enkel burgerlijke. Zijn ze wel bevoegd, of mogen ze wel hun gezag tot het Kerkelijke uitltrekken? ongetwijfeld neen. Geven ze het ook te kennen, dat hun beftier op het Kerkelijke ziet ? Een onbevooroordeelde zal het niet vinden. Alzo nu de wereldlijke macht geen recht heeft, om haare (tellingen op 't kerkelijke toe te pasfen: en alzo zij het in 't miniïe niet aanduid; dan eischt B lm.  ïS EENVOUDIGE GEDACHTEN OVER DE immers de Rechtzinnigheid, dat men het als zeker houd, dat zij hare magt niet verder wilt brengen, dan zij bevoegd is. Het ftrijd mijns oordeels tegen de openbare recbt2innigheid, als men een wereldlijke Overigheid als zodanig hoort fpreeken: dat men die woorden in een anderen zin verftaat, als die betrekking heeft tot de Burgerlijke Maatfcbappij; dat men aan de woorden een zin geeft, dien zij niet bedoelt, en dien men met oordeel aan de zeiven niet kan toefchrijven; ro lang men ten minften van het tegendeel geen gegronde argwaan heeft of overtuigd word. Laat nu iemand de Publicatie van 31 Januarij 1795. als ook de nadere verklaring van 8. Junij over en weer lezen. Kan hij wel iets vinden , dat de Reprsefentanten eenige bepaling omtrent onze Kerkelijke macht in het hoofd hebben? De Schrijver van de Memorie ten minsten niet, wijl hij te kennen geeft, dat een zulke zin niet dadelijk eigen is, maar wel gegeven kan worden; en dus volgens onze ftelregel ftrijd het tegen ihet gezonde oordeel, een claufule, zo als de Memorie voorftelt, te vorderen. Overweegt men nu verder het oogmerk der Reprsfentanten met de Rechten van den Mensch te verklaren; dan vind men duidelijk, dat zij niet beoogen , dan de grondbeginzelen van een nieuwe Conftitutie daar te Hellen. De oude Conftitutie werd 1 vernietigd; een nieuwe volledige Conftitutie was 'er uog niet. Evenwel 'er waren gronden nodig, waar volgens de Repi ssfentarrten hunne daden regelen: en deze gronden konden niet zijn, dan de natuurlijke Rechten. En zie daar de Repriefentanten verklaren die Rechten, voor den grond der nieuwe Conftitutie. ta  rechten van den mensch. I> ïn de geheele Publicatie vind men verder niet, dan eene ontvouwing, waar in de oude Conftitutie gebrekkig en tegenftrijdig was, en in hoe ver zij de vorige Regeeringsvorm vernietigen, en daar tegen de Natuurlijke Rechten inroepen. Geen andere bedoeling der Reprafentanten kan ik 'er in vinden* Dan, in die geheele Publicatie word ook geen woord gefproken, dat zij in het Kerkelijke huishouden van eene of andere Gezintheid, iets vinden, dat zij gebrekkig en tegenftrijdig noemen , en dat zij daar tegen de Rechten van den Mensch inroepen en verklaren. Of zal iemand zich verbeelden, dat de vorige Conftitutie eenige betrekking of invloed had op onze Kerkelijke Regeeringsvorm; of dat onze Kerkelijke Regeeringsvorm van de vorige Conftitutie af bangelijk, of door dezelve eenigen nadeeligen invloed en werking had in het Staatsbeftier, ten nadeele der goede en weldenkende Burgerij. Dan zou ik veelligt bedugt zijn, dat de verklaring der Rechten van den Mensch mede op onze Kerkelijke Regeeringsvorm zag. Maar nu kan ik mij dit nog niet overreden. Hier bij komt nu, dat de Burgers fennekoe en EOmsios uitdruklijk verklaren, dat de Reprasfentanten het voor een principe hebben aaangenomen, dat de Kerk en de Staat van eikanderen zouden worden gefcheiden gehouden: en dat derzelver oogmerk nooit geweest is, zich in het kerkelijke in te laten. Mij dunkt dan, dat degenen, die voorgeven, dat de verklaring der Rechten van den Mensch tegen de Hiërarchie onzer Kerk ingericht is, dat die zulks bewijzen. Buurmans begeert van den Heer dries» sen een bewijs, zeggende, bladz, 26: dit heeft de B 2 Schrij-  ïo eenvoudige gedagten over de Schrijver nog niet aangetoond. Eij, wie moet hier bewijzen? de Heer dkiessen of Buurmans? Bij voorbeeld: als ik Buurmans voor een onberedeneerden dwaas verklaar, wie moet hier bewijzen? of hij, dat hij geen dwaas is, of ik , dat hij een dwnas is ? Ongetwijfeld, het bewijzen zou mijne beurt zijn. Op zulke wijie gebeurt het dikwerf, dat in eene redekaveling,een onoplettende aan het bewijzen gaat,en daar door dikwerf in de engte gebragt word; wijl ondei" tusfchen de partij v.rpligt was, zijne (telling te bewijzen. Die iets ontkent, moet niet bewijzen; maar die iets bevestigt. Die iets ontkent, bewijst niet, voor det hij gehoord heeft de bewijzen, van die iets bevestigt. Wijl ik nu niet alleen ontken, maar ook ftellige rede geef, waarom ik oordeel, en mij verzekere, dat de Reprsefïntanten met hunne verklaring op onze Kerkelijke maatichappij geen doel hebben gefteld ; zo heb ik recht te vorderen, dat de partij niet met veröudeiftellin^en, maar met zakelijke bewijzen aantoont, dat zij aan de Kerkelijke Hiërarchie de Handen hebben willen flaan. ■; Het redeneert niet, het geen Btrur.nans, bladz. 28, zegt: de Keprefentanten fpreken van de godlijke bepalingen noch ja, noch neen. Dit is niet genoeg; ze moesten ja zeggen , of uitdruklijk verklaren, dat zij de godlijke bepüingeri wilden aanranden. Anders blijkt 'er geen rede o;h het te verönderftellen; veel minder om 'er zeker op voo?t te gaan. Even min komt het mij beredeneerd voor, het geen Buurmans, bladz. 2, voorgeeft, nameiijic, in de 19 Artikelen, zo veele duisterheden, twijffelagtigheden, enz. te ontmoeten. Immers welke (tellingen, welke fchriften zijn 'er, in welken een fcepticus geen onzekerheid, twijffelagtigheid, en onnauwkeurige uitdrukking zal vinden? Men  rechten van den mensch. 2t r Men kan hier aanmerken deze woorden van den Hoogleeraar dens: Eenige (tellingen zijn al te algemeen", zo dat in dezelven het natuurlijk recht niet volledig en nauwkeurig word uitgedrukt: deze (lellingen worden doch het natuurlijk recht genoemd, wijl het&Recht der Natuur in dezelven plaats heeft, en het is dikwerf moeilijk het natuurlijk recht met voldingende en nauwkeurige bewoordingen uit te drukken! (ƒ) Ja als men het Gebed des Heeren, Onze Vader, de Tien Geboden des Heeren, enz. zo fijn wilde doorlhuffen, en fceptkè beöordeelen; dan zal men 'er zelfs ketterij, ongereimdheid &c. in willen aantonen. Tot zulke ongereimdheden vervalt de gene, die van het middelpad der rede afwijkt. Een Scepticus zelfs zal de Brieven van den H. ïaulus niet durven aanneemen. Deze Apostel gebied , den Heidenfche Vorsten te gehoorzamen. Moet men hen ook gehoorzamen, als zij afgoderij gebieden? Is deze uitdrukking van den H. paulüs niet onbepaald en dubbelzinnig? Een Scepticus is niet te goed te zeggen, dat die Brieven mede voor het uiterlijke zoetaartig en zeer befcheiden, maar innerlijk vol vergift en zeer verleidend (gj zijn. Ik twijffel niet, of ik 2al wel ras van heiligfchennis befchuldigd worden , wijl ik ongewijde fchriften met de gewijden durf vergelijken; maar ik vraag-: is 't bet gezag alleen , dat verbied ongereimde zinnen aan zulké texten té geven? zo dat, wanneer die Brieven geen heilige fchrift waren, men die texten in zulke zinnen zoude konnen verftaan; of is het (ƒ) Tra ét. de Leg. n. 15. Biiiumans, Bladz. 2- B3  S2 eenvoudigs GEDAGTEN over D,e het de gezonde Rede, of de Natuurwet zelfs, die mede den zin dier texten bepaalt ? Laten wij nog even aanroeren het gebruik der Kerk in het beöordeelen van den zin der woorden van eene ftclling of een boek. Beoordeelt de Kerk de woorden enkel in den natuurlijken en letteilijken zin ? zo als Buurmans wilt ? bladz. 5. Nooit, dat is te zeggen : de Kerk neemt nooit den zin uit zijn verband: oordeelt i;ooit, hoe de woorden in eenen afgetrokken zin luiden; maar beoordeelt ze in hun verband.: Zij bemerkt het voorgaande, en het volgende, Zij neemt, in acht, wat de Schrijver al gefchreven heeft, zij beried het oogmerk des .Schrijvers: met een woord, zij ziet op al, wat tot het bepalen van den zin der woorden kan dienen, en dan oordeelt zij. Men weet hoe veele Hellingen 'er gedoemd zijn in arius, 1'aulus sarjosatejïus , en in anderen, die in den mond van eenen Catholijke, een goeden Catholijken zin hadden, doch in hun mond de duidelijkfte dwaalleer behelschden ; en aldus werden die zinnen door de Kerk gedoemd als dwalingen. Eveneens veroordeelde de Kerk de ftellingen van jan se mi os, niet alleen in den letterlijken en oppervlakkigen zin, maar wel voornamelijk in den, van den Schrijver bedoelden zin. Volgens dit gebruik der Kerk, meen ik dan te konnen voortgaan, om te vorderen, dat men in de verklaring der Repraefentanten niet enkel agt geve op den natuurlijken en letterlijken zin ; maar dat men denzelve in zijn verband bëfchouwe , en \vc\ duidelijk het oogmerk of intentie der Repia^fentanten in 't oog houde. Men zal wel in acht nemen, dat, als men van het pogmerk der Rcprsefentanten fp?eekt, dat men daar  rechten van den mensch. *3 daar door niet begrijpt den zin, welke zij voor zich zeiven in hunne gedagten ! konnen hebben ; hier over kan men niet oordeelen. Maar men bedoelt dien zin , die men uit het voordel der zaken, uit het verband der rede kan afleiden. Dezen zin houd men dan ook voor de meening der Repra?fentanten; en dezen zin moet men alzms in acht neemen. , j Ik verwonder mij zeker, dat de Schrijver der Memorie zulks uit het oog verliest; wijl met enkel de rechtzinnigheid , maar zelfs de natuurlijke regels, om iets wel te verftaan, zulks vooifchrijven. Hij vergist zich derhalven, met de verklaarde Rechten van den Mensch als enkel Metaphyfique en abjlratle Hellingen te befchouwen, gelijk hij, bladz. 8, verklaart. Buurmans wilt de berisping der Vaders van kimini op den Heer driessen toepasten; en wie verdient meer die berisping, als Buurmans? Wat hadden die Vaders gedaan? ze hadden den oppervlakkigen zin der woorden maar in acht genomen, en niet den zin van arius: en dus werden ze misleid. Buurmans wilt ook maar den natuurlijken en letterlijken zin ïn acht neemen, en niet den zin der Rerirsfentanten. Voorts konde men, in den enkelen Titel, eene genoegzame bepaling, van den zin der 19 Artikelen, tot het Burgerlijke vinden. Ze worden genoemd:Rechten van den Mensch en van den Burger. Deze woorden meen ik, in een natuurlijken zin te moeten verftaan : de Rechten van den Mensch befchouwd als Burger. Wanneer 'er enkel ftond: Rechten van den mensch; dan zou men den mensch konnen befchouwen in alle zijne betrekkingen. Dat die Rechten den mensch in alle zijne betrekkingen toegepast , niet konnen B 4 aan-  8J. EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DB ^ aangenomen worden , ben ik volkomen eens. Dus ware bet tegen het Geloof en Godsdienst, dat men die rechten,den mensch, als lid der Roomfcbe Kerk en m die betrekking zoude willen toekennen. De bijvoeging dierhalven , van den Burger, bepaalt de verklaarde Rechten van den mensch enkel tot het Burgerlijke. Iemand zoude veelligt konnen denken, dat het genoeg ware geweest, in de verklaring te zeggen - de Rechten van den Burger. En dat bet overtollig ware'er bij te voegen, van den mensch. Deze merke aan, dat men door enkel, Rechten van den Burger, zoude ver«aan, de bijzondere en ftellige rechten, die de Burgers als ingezetenen genieten, en die op iedere plaats bijna verfchillende zijn. Het blijkt duidelijk, dat de Repraafentanten op deze Rechten hun oog niet hebben., maar op die, welken den Burger al's mensch toekomen. Dus vind men in den Titel de uitdrukking nau, keung, er, de bepaling duidelijk, dat die Rechten den Mensch als Burger of lid der Burgerlijke maatfehap. pij, en den Burger als mensch nevens alle andere meriichen, en niet als een blonderen ingezetene toekomen. Men befchouwe dus die woorden,Mensch en Burger, niet als overtollig, maar als nodig, ieder om den «n te bepalen. Men zeg en verftaa ze dusde. Rechten van den Mensch,, als Burger, en van den burger, als mensch. _ Laten wij nu nog de beginzelen der Logica eens inzien, hier rn heb ik voor mij niet weiniglicht meenen te vinden: en dit meen ik, zal mijnen vrienden ook nog eenige opheldering konnen geven. Men markt in de Logica een onderfcheid tusfehen & ftejungen, die volkomen algemeen (cornjpletè unir ver:  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 2^ yerfales') zijn, en tusfchen die, welken onvolkomen algemeen (incomplete univerfales') zijn. Die ftelling is volkomen algemeen , wanneer het Onderwerp, (fifbif8um) welk iets algemeens betekent, in de geheele uitgeftrcktheid zijner betekenis genomen word, of de zin verftaan word van al het geen bet onderwerp kan betekeneu. In een volkomen algemenen'zin, Item ik toe, dat men aan de 19. Artikelen zinnen zou konnen geven, die tegen het geloof en Godsdienst aanlopen. Die fteliing is onvolkomen algemeen, wanneer de betekenis van het onderwerp ingekort of bepaald word, door het geen men van het ontwerp zegt, (pra* dicdtum) zo dat, al hetgeen van het onderwerp gezegd word, aan alle beduidenisfen van het onderwerp niet kan toegepast worden. In zulke (tellingen word dan, als 't ware, door de natuur der rede bepaald, wat het onderwerp betekent, of in welken zin men het moet verftaan, Nu volgt te onderzoeken: Hoe de 10. Artikelen moeten verftaan worden? in een volkomen algemeepen zin, of ineen onvolkomen algemeenen zin? om duidelijk deze vraag te verhandelen , moet men de geheele Publicatie van den 31. Januari], tot eene Stelling brengen , die dan hoofdzakelijk deze is : de Rechten van den Mensch en den Burger, in de 19. Artikelen uitgedrukt, zijn de grondbeginzelen en rege. len der daden en handelingen der Reprafentanten, Is het nu moeilijk te zeggeu, of deze (tellingen, vol: komen, dan onvolkomen algemeen zijn? Men vrage derhalven: kan, het geen men van het onderwerp zegt, op alle zinnen van het onderwerp toegepast worden? of konnen de 19 Artikels in alle betekenisfen, die men aan dezelven wilt geven, genoemd worden,en zijn,de grondbeginzelen of rtgelen B 5 voor  26 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE voor de Reprajfentanten, om daarna hunne daden te verrigten ? Niemand zal zulks beweeren. Dus is genoemde ftelling alleen een onvolkomen algemeene ftelling. Ik zeg: de betekenis van het fitbjefrum word door het predicatum bepaald, dat is: het onderwerp kan alleen in die zinnen verftaan, en in die betekenisfen genomen worden, in welken het geen men van het onderwerp zegt, aan het onderwerp met waarheid kan toegepast worden. Dus kan men de Rechten van den Mensch en den Burger enkel in die zinnen opneemen, in welken de Reprasfentanten ze neemen tot de Regelen van hunne verrichtingen. Dan ook word de zin der 19. Artikels nog meerder bepaald; door dien ze hier voorgefteld worden als de natuurlijke Rechten van den Mensch. Dan vraag ik: drukken de 19. Artikels, in alle die zinnen, die men aan dezelven wilt geven, eenig natuurlijk recht uit ? in tegendeel de zinnen , waarin onze Vrienden die Artikels verftaan, geven veeleer een misbruik van het natuurlijke recht, of zelfs ongereimdheid te kennen. Dus volgt, dat die zinnen aan de zeiven geheel onëigeu gegeven worden. Neen men kan ze in geen anderen zin verftaan , als in welken ze de natuurlijke rechten van den Mensch en den Burger uitdrukken. Men zal veelligt zeggen : de Repra?fentanten verklaren doch die 19 Artikels voor natuurlijke Rechten ; ik vraag, of zij die theoretkè verklaren, zo dat ze voornamelijk voor hebben, een uitfpraak te doen 5 dat die Artikels de natuurlijke rechten van den mensch zijn ; zo dat hunne 'verklaring enkel ziet op de Copula of verband dezer ftelling , en zij alleen bet pradicatum van het fubjeclum willen bevestigen, of gezegde uitfpraak bekrachtigen. Neen $  RECHTE» VAN DEN MENSCH, 2-7 Neen: dit is het oogmerk der Reprcfentanten; ?e willen de natuurlijke rechten inroepen, en verklaren voor de monden hunner daden en handelingen. Alzo door het "woord, natuurlijke rechten, niet bepaald word, wat zij daar door moeten of konnen verftaan , en welke gronden zij meenen; zo willen de Repelen, tanten in de Publicatie alleenlijk zeggen , welke natuurlijke Plechten zij bedoelen , en houden voor regelen van hun gedrag. Zodat de geheele verklaring van de Reprse.ientan» ten, in gemelde Publicatie, in kort en hoofdzakelijk is deze Propojitia reduplicativa : de 19 Artikelen, als (quatenus) de natuurlijke Rechten van den Mensch en den Burger, zijn de gronden en de regelwetten van de verrichtingen der Reprafentanten. Men ziet dan , wijl ons in die 19. Artikelen Natuurlijke Rechten worden voorgefteld, dat men regtzinnig voortgaande , alleen moet acht geven, welk het natuurlijke recht is, het welk in dezelven word uitgedrukt: en dat men alle die onnatuurlijke en tegennatuurlijke Hellingen , die men door vitting aan de Artikels zoude konnen geven , als oneige zinnen moet verwerpen. Nu zal het eindelijk tijd worden, om het onderzoek, van ieder Artikel in 't bijzonder, in het werk te Hellen: hoe ver die ia de 19. Artikelen verklaarde Rechten van den Mensch , natuurlijke en onvervreemdbare Rechten zijn, en genoemd worden. Mijne bemerking valt dan eeritens op Art. XVIIT. Dat de Souverainiteit bij het geheele Volk berust: Dit befchouw ik, als een van de natuur den mensch aangeboren, onvervreemdbaar, en onveranderlijk Recht: welk niet alleen aan Nederlands Volk, maar aan alle Volkeren altijd toekomt. Dit erken ik, als overeenkom-  28 eenvoudige gedagten over de komflig met de zedeleering mijns Geloofs. De Memorie bladz. 21, 22. fpreekt 'er anders van. De Grond dezer mijne eenvoudige gedagten is dens die (Ji) aldus fpreekt: de Wetgevende macht of de Macht om buigerlijke Wetten te maken, behoort onmiddelijk, uit de natuur der zaak, aan de gemeente of het Volk. Zijn 'er duidelijker woorden van noden , om Artikel XVIII. uit te drukken ? Laat nu de Schrijver der Memorie alle gevolgen , die hij uit dit Artikel afleid , met de woorden van den Heer d e n s vergelijken. Uit de woorden van den Heer de ns blijkt dus, dat het Volk of de gemeente een natuurlijk recht heeft tot de Wetgevende macht; is dit recht natuurlijk; dan is het onveranderlijk, altijd en overal beftendig geldende. De zwarigheden en opwerpingen, die echter tegen deze ftelling vallen, en die aan de partij zo veel ongerijmdheid en tegenftrijdigheid in deze ftelling doen vinden, zoude een oordeelkundige uit mijne gedagten over de onvreemdbaarheid der natuurlijke rech* ten konnen oplosfen; evenwel zullen wij onze beginzelen bier toepasfen, en aldus der partij antwoorden. In de meeste landen beftaatde Regeering, of in eene Monarchie ,of in eene Aristocratie, weinig in eene volmaakte Democratie. Waar dan een Monarch, of Aristocraten Regeeren, daar, zal men zeggen, is de Souverainiteit niet bij het Volk; hoe kan die dan een onvervreemdbaar, natuurlijk recht genoemd worden? De Heer dens moet zich weder laten horen. Deze Hoogleeraar zegt: wijl het zeer moeilijk is, dat de Wetgevende Macht van-het geheele Volk uitgevoerd word; daarom is het volk gewoon de Wetgevende Macht op te dragen, of aan eenigen van 't Volk van allerlei fhat (*) Tratf. de Leg. n. t8.  rechten van den mensch. p.q ftaat en rang, dan is het Democratie; of aan eenige voornaamften, dan is het Aristocratie: of aan eene alleen, en dan is het Monarchie. Hier uit blijkt , dat alle macht, die een Koning of Vorst oeffent, niet anders is, dan een opdragt van het Volk: dat al hun recht geen anderen oorfprong heeft, dan uit den wil des Volks; gelijk dens mede dezelfde woorden uit het Burgerlijk'Regtboek aanhaalt: De Koningen en andere Oppervorlten hebben onrniddelijk hunne Macht van het Gemeenebest of de Gemeente. (/) Alvorens hebben wij gezien, dat iemand, die recht heeft, zijn recht kan niet gebruiken, 'er van afzien, en zelfs afltand doen , behoudens echter de onvervreemdbaarheid en onveranderlijkheid van het zelfde natuurlijke recht. Als iemand volmacht of onbepaalde macht geeft om. zijne, zaken te beftieren , is de volmachtgever, dan zijn natuurlijk recht kwijt ? De magt der Koningen niet anders zijnde als een volmacht van het Volk, is daarom het Volk zijn natuurlijk recht kwijt? Alzo nu de Souverainiteit hij hei geheele Volk berust, en geen gedeelte zich dezelve kan aanmatigen; zo volgt klaar ; dat dit Artikel niet wilt, dat een ieder ingezetene op zich zelve Souverain is , of dat een ieder particulier voor zich zelve de wetgevende macht aan den Vorst moet opdragen. Neen , het geheele Volk is Souverain; doch het is genoeg, dat het grootfte gedeelte aan eenen Koning, of anderen de Souverainiteit opdraagt. Ook word niet vereischt, dat deze opdragt telkens gefchiede, of vernieuwd worde. Het is genoeg, dat de (?) Leg. i. quod principi placuit. Digest. I. t, tit. 4.  §0 eenvoudige gedagten over. de de Lands Wetten en Conftitutie deze opdragt ftelleit en bepalen: en dat die bij de inhuldiging bevestigd word: het is genoeg, dat het Volk dit ftilzwijgende toeftemt. Thans blijkt hef, dat ten tijde der Apostelen wel ware Wetten geweest zijn, welken ook den naam van Wetten verdienden t en welken de gelovigen in confcientie verbonden ; niet tegenftaande het Joodfche Volk toen geen invloed had in de Wetgevende Vergadering : dus is de redeneering der Memorie bladzk 15. in dit. ft.uk niet gevolglijk. Ook ziet men, dat het geen bedenking maakt j als éenige weinigen te onvrede zijn : deze weinigen maken de Soüverainiteit niet uit , wanneer voor het overige het meerder gedeelte te vrede is. Deze weinigen moeten zich aan den wil van de anderen onderwerpen. Even eens, zo eenigen van buiten komen inwonen^ dezen konnen niet voorwenden , dat uit hoofde ze dadelijk geen ftem hebben gehad, daarom het Opperbeftuur de Wetgevende macht niet wettig oefFent. Neen, ze vinden daar gevestigde Lands wetten ; waaraan ze inkomende zich moeten onderwerpen» De zwarigheid, die het, Jus belli, of fecht des Oorlogs hier kan opperen , is deze : Een Koning overwint een land , hij beftiert het als zijne eigé landen , en neemt over het zelve het Hecht eener volkomene heerfchappij. Deze macht heeft hij, in dit land door het Recht des Oorlogs , en niet door de opdragt van de mwooners van het land; bij gevolg is de Souverainiteit van 't Volk geen onvervreemdbaar recht. Men vrage hier: waaruit heeft het Recht des Oorlogs kragt? Immers niet, dan uit het recht der Volkeren,en wat is het Volker-recht? gelijk justinianüs zegt: het geen de Volkeren onder elkander gefield  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 31 fteld hebben, bet gebruik en de nood zulks eifchende. Dus het Recht der Volkeren, en gevolglijk het Recht des oorlogs , is niet, dan de wil en toeftemming aller Volkeren* Bezit een Vorst dan een land door het Recht des oorlogs; dan bezit hij het volgens den wil en toeftemming aller Volkeren , en dus met den wit des Volks van dit land. Gebeurt het nu, dat dit Volk niet te vrede is; of dat het tegen den wil des Volks is ; dan zeg ik als voTen: deze uitzondering maakt geen inbreuk op het Recht des Oorlogs , en fteunt even zo wel op het Recht der Volkeren, als het Recht des Oorlogs zelf. Op eene zelfde wijze kan het gebeuren , dat het meerder gedeelte des Volks dadelijk te onvrede is; doch niets kan uitvoeren, wijl het Opperbeftuur zich in het bezit van de Wetgevende macht weet te hand» haven. Het is volgens het Volker-recht, dat zo lang het Opperbeftuur zich aldus ftaande houd, dat ook de oeffening van die macht wettig is, en het Volk aan het zelve moet onderdanig zijn. Aldus ziet men, dat de gemoedelijke Schrijver te ver gaat, bladz. 4. alwaar hij zegt: ik erkenne ook dat het vorige Gouvernement niet wettig kan genoemd worden. Dit zeggen de Reprasfentanten niet eens; ze zeggen wel, dat het door louter geweld is bevestigd, en dus met tegenzin der Natie. Niet te min, zo lang het beftond, was het wettig, en zulks door het Oorlogs - recht of Volker-recht. De Reprssfentanten zeggen alleen, dat het oude Staatsbeftuur ftrijd met de oorfprongelijke Rechten van. de mensch : en daar ze nu die Rechten reclameeren , en vast ftellen; zo kon het niet langer beftaan : en dus werd het nu vernietigd. Men kan dan alleen zeggen : het Oude Staatsbeftuur is on- wet-  3! eenvoudige gedagten over dë wettig zedert de verklaring der Rechten van deri Mensch en den Burger. De Opwerping, die men trekt uit het geen, Ronii Xi!L I. gefchreven'fiaat : Daar is geen macht, dan van God. maakt geen zwarigheid. Dit woord macht betekent hier het recht , welk een Wetgever heeft om Wetten te geven, om gehoorzaamd te worden, en om de ongehoorzamen te ftraffeuj &c. deze macht komt van God alleen, en van geen menfchen. Maar nu, dat de eene mensch Wetgever is, en de andere niet, dit komt door de keus des Volks, die een zulken Wetgever verkiest, en de Wetgevende Macht, die in zijn boezem is, aan hem opdraagt; dus ziet men , welke macht hij van God heeft, en welke van het Volk. Men kan hier een gelijkenis flellen : iemand fielt bij Testamente een Executeur, met macht van asfumptie. Na het overiijden van den maker, asfumeert de Executeur eenen andere. Deze geiisfumeerde heeft recht om den boedel des overledenen te redden, uit hoofde van de making. Maar dat hij hij gfciisfumeerd is, dit komt door de verkiezing des Executeurs, die daar toe volle recht heeft. Andere oplosllngen dezer tegenwerping vind men bij de Godheidkundige Schrijvers. Wilt men hter nog tegenwerpen: saul en da vin zijn van God verkoren buiten hef Volk; dan heriunere men zich , dat een mensch jegens God geen recht kan voorwenden : dat Rechten alleen gelden tusfehen mensch en mensch. En dus,niet tegenftaande het opperrecht van God, blijft de Souverainiteit een onvervreemdbaar, natuurlijk Recht, welk door geen anderen mensch mag gefchonden of vervreemd Worden. Na  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 33 Na deze opheldering, zal 'er dan nog wel iemand eenig gevolg, tegen Geloof en Godsdienst,uit dit Artikel konnen afleiden? In tegendeel bij alle Godgeleerde Schrijvers en Schrift-uitleggers, vind men wijdlopig en duidelijk, het gene ik hier nederftel, verhandeld en verklaard. Dus ziet men, dat het geen de Schrijver der Memorie bladz. M- tegen de verklaring van de Rechten van den Mensch, wilt aanvoeren, als eene onwaarheid , te weten: dat 'er geen ander wettig gezag, om wetten te Hellen, zoude zijn, als het gezag, door het Volk, of uit naam des Volks geöefFend, en dat uit kracht van 't Recht der Natuur; zulks echter eene wezenlijke waarheid is. Het geen de Schrijver vervolgens zegt: de verklaring erkent geen andere Regeeringsvorm , als de Republikeinfche , enz. is een misverftand. De verklaring zegt, dat de Souverainiteit een natuurlijk onveranderlijk Recht is, van een geheel Volk; die is ongetwijfFeld. Hier mede kan beftaan, dat eert Volk het opperbewind aan eenen Koning of Vorst opdraagt, en aldus hier of elders eene Monarchie of Aristocratie plaats heeft. Het voorgeven des Schrij. vers is dus eene verkeerde gevolgtrekking. Het ArtikelXIX. zal nu,mijns oordeels,geen twijffeï ontmoeten. Het volgt van zelf' uit het voorgaande Artikel. Maar bemerk : daar ftaat , het geheele Volk, en geen gedeelte. Zo een gedeelte dan, in weerwil van het grootfte gedeelte, den baas wilde fpeelen. Dit zou men te recht met den naam van Oproer konnen beftempelen. Neen , het is het geheele Folk, dat ten allen tijde recht heeft, zijnen Regeeringsvorm te veranderen, te verbeteren, of eenen geheel andere te verkiezen. Men zal hier tegen konnen inbrengen, de uitoef-  34 eenvoudige gedagten over de fening van dit recht, is dan in den beginne altijd oproer, wijl het nooit gebeuren kan, dat een geheel Volk ter gelijker tijd in dit begrip, en in die werking gebragt word. Ik begrijp, hier moet men een onderfcheid maken. Wanneer een Vorst goed regeert , en .volgens de gevestigde wetten van 't land, fteeds het welzijn van het Volk betracht; wanneer dan een gedeelte van het Volk opftaat: en door een kwaad inzigt gedreven ,niet zo zeer tot het algemeen welzijn, als wel om eigebelang , verandering begeert; dat dit als onbillijk en onrechtvaardig, ja als ftrijdende tegen het algemeene best, moet tegengegaan worden, en zulken zelfs ftrafbaar zijn, is een klare zaak. Maar, wanneer een Vorst zich bedient van de macht, die hij heeft, geen lands wetten acht, het welzijn van 't volk uit 't oog verliest, en als een tijran het volk behandelt: en het volk dus gegronde rede van klagen heeft; dat dan de kundigden, en verlig'.ften vau 't volk, de algemeene zaak ter harte neemen, en door gefchriften, en gefprekken hunne medeburgers voorlichten , en dan gezamentlijk te werk gaan , om de Regeeringsvorm van de abuizen te zuiveren, of te veranderen; zou dit oproer zijn ? Het is waar, die weinigen , die beginnen, zijn maar een klijn gedeelte van 't volk, doch het geen zij beginnen , die zaak is niet kwaad. iEn fchoon het geheele Volk dadelijk , als geen kennis daar van hebbende, 'er dus niet in bewilligt; dit is alleen nega» tivè, en niet pofitivè; wijl het Volk vervolgens onderregt zijnde , 'er dadelijk in toeftemt. Dus kan men dezen, met die zaak te beginnen, van geen op• roer befchuldigen. Aldus zal men nu ligt bevatten, waarin het recht beftaat van tegen/land aan onderdrukking, waarvan in Ar-  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 35" Artikel II gefproken word. Niemand is 'er, die volgens de Natuurwet zijnen medemenscli mag verdrukken: een ieder heeft recht , dat niemand hem mishandele of verdrukke: ja ieder heeft recht om alle verdrukking tegen te ftaan, en zijne vrijheid met allen ernst te verdedigen; kan zulks geluchend worden? Mag een ieder zich zelve dan tot rechter nellen, die van een ander beledigd, mishandeld, of verdrukt word? Neen ; de Natuurwet verbied zulks zelfs; wijl hieruit grouwzaamheden, ongeregeldheden, ja eene verwarring der geheele Maatfchappij konden voortvloeijen. In iedere Maatfchappij zijn ftellige wetten , die de Middelen bepalen , waarmede men zijn recht kan handhaven , zo als (Artikel VIII.) het oogmerk der Maatfchappij zijn moet. En de Natuurwet , die aan een ieder het recht verleent, om aan onderdrukking tegen te ftaan , bepaalt teffens dit recht tot die middelen. Word de gantfche Maatfchappij onderdrukt ; wijt *er geen hoger gezag van menfchen, het recht det Maatfchappij kan verdedigen: en wijl de Natuurwet ook niet beveelt, om zich te laten trappen , en verdrukken ; dan heeft ae geheele Maatfchappij het recht, die middelen te beramen, die het algemeens welzijn het gtfchiktst bevorderen, op die wijze, als wij zo even befchouwd hebben. Een ieder afzonderlijk kan , bij een algemeene verdrukking, alleen niet te werk gaan, dit verbied het algemeen belang; en dus heeft een ieder hier toe geen natuurlijk recht; maar wel gezamentlijk met het geheele volk, of met het grootfte gedeelte van hetzelve. , In de Explicatie van 8. Junij word bepaald, wanneer het recht van tegenftand kan in het werk gefield worden, om zich tegen de algemeene verdruk. C a kl"S  36 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE king te verzetten ; namelijk , wanneer de meerde?beid van het volk over de onderdrukking kan klagen. Ik twijfel niet, of die Vraagftukken , van die grootHe aangelegenheid, (Memorie bladz. 18.) opgegeven4 zullen nu beantwoord zijn. Deze antwoorden zijn niet Heilig, maar natuurlijk, de Natuurwet antwoord zelf. De Schrijver zegt : (bladz. 19.) dat op die vragen geen woord gezegd word;, maar, is het nodig ? De Schrijver zegt: de onbepaalde uitdrukking van deze Helling, kan van een groot en fomtijds fchriklijk gevolg zijn; het onbehoorlijke dan, welk , door een verkeerde afleiding, rp dit recht zoude fieunen, flrijd dit niet duidelijk tegen de Natuurwet ? Overbodig is dus, eene zulke alzins bepaalde uitdrukking, als de Memorie hier vordert. Ik weet wel, deze redeneeringen zouden in een land, onder het befluur van eenen Vorst, eenige opfchudding maken , en men zou gevaar lopen, als een rustverfloorder, en oproermaker te worden aangezien, en behandeld; doch men weef, hoe naijverig de Vorften op dit punt zijn, en niets dulden, dat hunne macht te na komt : men zou ook veellicht , als fchuldig der gekwetfle Majesteit, gefiraft worden. Dus men desaangaande altijd behoedzaam moet fpreken. Ot-dertusfchen het is doch waar. Men weet ook, dat de uitvoering hier van met veele hinderpalen bezet is, en veele verwarringen kan te weeg brengen, zo dat veel omzigtigheid en oplettendheid , verfland en oordeel vereischt word, om niet, in plaats van te herftellen en te verbeteren , veelligt de zaak te verergeren , of geheel te bederven. Niet te min de zaak is zo, en blijft waar. Thans vallen mijne gedagten op Artikel I. Dat alk menfehen met gelijke Rechten geboren worden, en dat deze natuurlijke Rechten hun niet kunnen ontnomen  RECHTEN VAN DEN MENSCH» £7 worden. Omtrent dit Artikel had ik nooit bedenking, alzo ik nauwlijks Philofooph te Loven zijnde, in de Ethica fchreef: 'er is een eeuwige en geheel onveranderlijke fc'iikking, volgens welke alle menfehen elkander gelijk zijn. (F) Ik twijffel niet, of de Schrijver der Memorie, te Loven ftudeerende, zal wel begrepen hebben , wat deze ftelling uit de Ethica wilde betekenen ; en nu weet hij niet, waarin die gelijkheid beftaat. bladz. 18. Wat zegt het eerfte Artikel anders, als dat de menfehen in de natuurlijke rechten elkaar gelijk geboren worden. Heeft dit zo veel zwarigheid om te begrijpen? Men weet immers nu , wat natuurlijke rechten, en welke rechten natuurlijk zijn. Men zal nu geen moeite hebben, om de rechten te onderfcheideu , welke rechten natuurlijk, en welke rechten ftellig zijn. Dus zal men ligt begrijpen deze gelijkheid in rechten , die bet Artikel I. aan alle menfehen toekent, en hoe deze gelijkheid alleen in de natuurlijke rechten verftaan word. Men zal ook wel bezefren , dat deze, in de verklaring genoemde rechten, niet alle die rechten zijn, welken den mensch eigen zijn. Deze 19 Artikelen drukken alleen uit die rechten, welken betrekking hebben tot die nieuwe conftitutie , die men in dit land wilt invoeren, en welken konnen dienen tot een grondflag der nieuwe Regeeringsvorm. Het geeft dus geen bedenking, dat die bepaling, die voordragt die optelling van de Rechten van den ■ Mensch m ÊAtftit ordo étternus & prorfus immutabilis , fecundüm quem homines inter fe funt ^uales. Ethie, f. 2. c. 1. a. 1. * O 3  38 eenvoudige gedagten over de Mensch en van den Burger, in de Publicatie van 31. Januari)' zo volledig, zo onbetwistbaar, zo wiskundig zeker niet is, dat daar niets op aan te merken, niets bij, noch af te doen is. (Bedenk, bladz. 20.) Bebalven dat het zeer moeilijk is de natuurlijke rechten volledig uit te drukken, zo de Heer dens zegt; zo zullen die rechten vollediger uitgedrukt, en genoemd worden, in de nadere verklaring, door een Nationaale Conventie. De Schrijver der Memorie twijflëlt, doch waaraan , is duister. Hij vordert een onderfcheid tusfciien alle en zotnmige rechten, bladz, 17. Het is onwrikbaar, dat alle menfehen, in alle natuurlijke rechten elkander, gelijk zijn, en dat de natuur geen jnensch boven den andere bevoorrecht, en dat niet zommige , maar alle natuurlijke rechten overal dezelfden zijn. Zal het nu wel moeilijk vallen, te antwoorden op «de vraag, die Buurmans, bladz. 25, voorfrelt, ak «dus: de vraag is maar, of iemand, wegens zijn geboorte , het voorrecht hebben kan om Throon-opvolger te zijn, zo ja, gelijk wij meenen; dan is het onwaar, dat alle menfehen met gelijke rechten geboren worden. Ik vraag daartegen: waar uit fpruit het Recht van eenen Throon - opvolger ? Niet uit zijn geboorte. Dus moet ik Buurmans vraag, met neen beantwoorden. Maar om nauwkeurig te fpreken : Het recht van Eerstgeboorte, van Adel, van Succetfie, enz. zijn ftellige Rechten, die alleen kracht hebben, uit lioofae van de Wetten van het land , van het Recht der Volkeren , van eenigen overéénkomst, of ook van vergunning, of andere bepalingen., enz. Dus begrijpt men, dat het kind van den geringften onderdaan, uit de natuur, geen minder recht heeft, dan een kind van een Koning, om Throon- 0p»  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 39 opvolger te zijn. Hier tegen ftrijd niet, dat een Koningskind, volgens de Conftitutie van het land, het recht tot de Throon • opvolging heeft. Wijl de Conftitutie, gelijk men gezien heeft, hare oorfprong heeft uit den wil des Volks» het welk, of de Conftitutie zelf gemaakt heeft, of zijn recht daar van aan anderen heeft opgedragén. . De gevolgtrekking derhalven van Buurmans, uit geenzins. In den eenen zin fpreekt hij van ftellige rechten, en in den tweeden zin fpreekt hij van natuurlijke rechten. Het is, als of hij dus redeneerde: zijn 'er, die met ftellige voorrechten geboren worden, bij gevolg is het onwaar, dat alle menlchen met gelijke natuurlijke rechten geboren worden, redeneert zulks? < , Op dezelfde wijze verdwijnt de zwarigheid der Memorie, die bladz. 17. en 18, een tegenftrijdig*: beid vind, tusfchen het natuurlijke recht van gelijkheid, en tusfchen de ftellige voorrechten; even als of deze beiden niet konnen ter gelijker tijd beftaan. In tegendeel, in plaats, dat de eene de andere zou vernielen, onderfteunetf en bevestigen ze elkander: de Natuurwet is de grond der ftellige Wetten , en de ftellige Wetten zijn de toepasfing der Natuurwet. Thans konnen wij onze verwondering laten gaan , over de zeldzame verönderftelling der Memorie, bladz. 17. de Schrijver zegt: Ik weet niet,of in deze (tellingen, de menfehen worden aangezien, als geboren wordende in den ftaat der. Wilden , dan geboren wordende in eén Burgerlijke maatfchappij. Hoe kan doch de verbeeldingskracht zo dof zijn , om geen gefchikter verönderftelling te vinden ? - Ik geloove wel , vervolgt de Schrijver , dat m den ftaat der Wilden, en buiten alle maatfchappij, alwaar geen andere rechten , dan die der NaC 4  4® EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE tuur. plaats hebben, (/) alle menfehen met dezelfde en gelijke rechten geboren worden. Ik zeg : niet alleen in den ftaat der Wilden, maar overal worden de menfehen , tammen en wilden, met gelijke en dezelfde natuurlijke rechten geboren. De grond dezer zeldzame verönderftelling kan ik niet vinden, als hierin, wijl 'er overal ftellige Wetten plaats hebben, en men zich bijna nergens bij bet enkel natuurlijke recht bepaalt. Schoon nu bijna overal, uit hoofde der ftellige Wetten, het eigenaartige der natuurlijke rechten niet duidelijk doorftraalt, daar uit volgt niet, dat 'er geen zijn. Men vrage dan: wanneer zal men den mensch befchouwen in den ftaat zijner Natuurlijke Rechten? Het antwoord volgt: zo dra men den mensch befchouwt zonder ftellige Wetten, of zonder ftellige Conftitutie. Is het veelligt moeilijk den mensch aldus te befchouwen ? moet men daarom na de Wilden gaan? Neen, laten wij maar in Nederland blijven; de zaak zal daar blijken. De Schrijver zegt, bladz. 27. Ons land heeft thans geen Conftitutie , namelijk , geen ftellige. Als 'er geen ftellige Conftitutie is, dan moet men ons land befchouwen in den ftaat zijner natuurlijke rechten, ten opzichte namelijk van het Burgerlijke Staatsbeftuur. Het is ook zoo. Toen het Volk, bij den inkomst der Franfchen , ,het landsbeftuur in handen kreeg, werd de oude Conftitutie vernietigd , en een nieuwe was 'er niet. Wanneer een Koning, of aiidere Oppermagt een land in- (/) Zo men den Schrijvers geloven mag, dan zijn 'er bijna geen wilde Natiën, of ze hebben ook hunne bijzondere en Heilige Wetten, waarvolgens ze regeeren en gere- ' geerd worden.  RECHTEN VAN DEN MENSCH. AI inneemt; de Landswetten , die hij 'er vind, of bevestigt hij, of bij capitulatie het land inneemende , neemt hij ze aan te bevestigen, zonder na zijne willekeur 'er verandering in te maken: of in zo ver die da?r gevestigde lands Wetten hem mishagen, verandert hij dezelven, en voert zijne Conftitutie djiar in. En welke verandering van opperheerfchappij aldus voorvalt; ze zijn daar zonder geen ftellige Conftitu. tie, maar van de eene Conftitutie gaan ze over on. rniddelijk tot de andere. Het is hier met de gebeurtenis van ons land geheel anders. Het land veranderde van oppermacht : het jrinsr niet over in de macht van eenen Koning of Vorst,die bier terftond zijne Conftitutie kon invoeren; maar het land kwam in de macht des Volks. De pude Conftitutie mishaagde, en werd vernietigd. Maar het Volk had geen Conftitutie, die zij kon invoeren, en kon zo ligtlijk een Conftitutie niet daar Hellen. Zie daar ons land zonder Conftitutie; zie daar ons land in den ftaat der natuurlijke rechten. Nederlandsen Volk de Souverainiteit, zijn natuurlijk recht , nu zelf in handen hebbende , droeg het Opperbewind op aan Repraefentanren. Het is alom gebruikelijk , wanneer aan iemand het oppergezag word opgedragen , wanneer een Koning of Vorst gehuldigd word. Dat dezen een eed afleggen op de Conftitutie, of op de Landswetten en Privilegiën. Onze Repriefentanten moesten ook hulde doen op de Conftitutie ? Maar een ftellige Conftitutie ontbrak 'er; waar op dan? op de Natuurlijke Rechten, die overal, waar geen ftellige Landswetten zijn, de Conftitutie , of natuurlijke Regeeringsvorm daarftellen. Maar, fchoon de Natuurlijke Rechten door het licht der rede den mensch kenbaar zijn: zo is echter deze inwendige fpraak der rede niet voldoende, om daarop C 5 en"  42 eenvoudige gedagten over de enkel voor te gaan, Ja aan het Volk, als Souverain, behoorde wel uitdrukkelijk , en bepaaldelijk ken. baar te zijn, welken die Rechten waren. Dus was het nodig, dat de Reprafentanten deze Rechten letterlijk noemden en uitdrukten ; die zij als de gronden hunner handelingen zouden volgen. En zie daar den 31, Januari}, verklaarden de Reprafentanten de Rechten van den Mensch en vau den Burger Be merk; de Reprajfentanten lpreken alleen van verklaring : ze zeggen niet, dat zij iets nieuws willen ftellen, of nieuwe Wetten geven. Neen , maar gelijk een Koning bij zijne huldiging plechtig verklaart , 's Lands Conftitutie, als de grondwet zijner Regeering te zullen volgen; alzo deeden de Reprsefentanren een plechtige verklaring , de natuurlijke Conftitutie , of de Rechten van den Mensch , als de Regelen van hun gedrag te zullen volgen, Om de menfehen nog duidelijker, in den ftaat der natuurlijke Rechten, te befchouwen , maak ik deze verönderftelling: Eenige Burgers van denzelfden rang en van verfchillende geloofsbelijdenisfe, trekken uit het land hunner wooning, na een onbewoond land, buiten het gebied van eenig Vorst gelegen, en leggen daar eene nieuwe Republiek aan. Eene Conftitutie vinden ze 'er niet; en geen andere kan 'er plaats hebben , dan de natuurlijke, of de Rechten van den Mensch, die ter zeiver tijd, met die uitgewekenen, daar arriveeren. Hier komt te pas, het gevoelen van den Vicarius joannes neercassel Bisfchop van Castorien, die ons land, na de afzweering van Spanje, als een nieuwe Republiek befchouwde. Aldus fchrijft hij aan alphonsus Aarts - Bisfchop van Mechelen , 20 Junij i6Sx. Een Burgerij of Gemeenebest heeft haar gedaante en eenheid, van de Wetten, waarvol- gens  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 43 gens ze geregeerd worden , en van de Vorften, die 'er over heerfchen. De Wetten zijn veranderd , de Vorften zijn veranderd. Voeg hier bij: dat het Volk ook veranderd is. Of gij dan de gedaante, of de zaak zelve befchouwt; de Republiek is niet dezelfde, die hier was, toen het Concilie van Trenten'werd afgekondigd. Kan men nu niet eveneens onze Republiek , als eene nieuwe Republiek befchouwen ; Alzo de Wet* ten veranderd worden, de Heerfchers veranderd zijn, met een woord het vorig Staats-beftuur geheel veranderd is. Is dan het Volk van Nederland niet te rug getreden in den Staat der natuurlijke Rechten? Alzo ziet men bij het Volk van .Holland, het geen de Schrijver niet, dan bij de Wilden, meende te vinden. Het Artikel VII. Dat ieder ftem moet hebben in d& Wetgevende Vergadering der geheele Maatfchappij* is een natuurlijk gevolg van Artikel XVIII. Dat hier en elders de Vorften alleen Souverain zijn , en de Wetgevende Magt oefenen; dit neemt niet weg, dat het Artikel VII. een natuurlijk recht van den mensch is: en dit natuurlijke recht verbied niet , dat door eene ftellige Conftitutie de gantfche wetgeving aan eenen bijzondere word toevertrouwd. Ook in een dadelijke Volks-regeering, is het niet tegenftrijdig , dat 'er eenigen uitgezonderd worden. Men onderzoeke, of die uitzonderingen niet, het algemeen welzijn bedoelen. Zo ja ; dan kan men die uitzonderingen enkel noemen , een uitneeming , behoudens de onveranderlijkheid van het algemeene natuurlijke recht, welke uitneeming zo wel op de Natuurwet fteunt, als het natuurlijke recht zelf. Ieder befchouwe nu die uitzonderingen. Alzo heb ik ook geen legenftrijdigheid konnen vinden, in de Artikels IX, X. en XI. en ik twhffel ook niet;  44 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER. DE niet: of de zwarigheid , die zich hierin vertoonde, zal verdweenen zijn; wijl deze Artikels dadelijk niet zijn, als gevolgen uit het Artikel XVIII. En gelijk dit Artikel aldus opgehelderd, op onwrikbare gronden fteunt; zo kan men met een goede redeneeringe, de gegrondheid dezer Artikels niet beltrijden. Artikel XII. blijkt vervolgens ook ; kan men wanneer een Vorst eene Wet ftelt, deze wet' noemen een vrije en plechtige uitdrukking van den wil des Vorftes; dan is immers de Wet bij een Volk, het welk in den ftaat zijner natuurlijke rechten herdeld is, niet dan een plechtige, en vrije uitdrukking van den algerneenen wil. Het: blijkt van zelve, dat het Burgerlijk beftier alleen betrekking heeft tot uiterlijke daden, dat dus de Wil der Maatfchappij zich niet kan uitftrekken tot het geen inwendig in mij omgaat, het geen ik gevoel , het geen ik als waar of onwaar erken. (Bedenk, bladz. 26.) Wat rede kan men dan hebben, om den zin van dit Artikel tot zo ver uit te ftrekken ? wat kan men zijne herzenen toch nodeloos vermoeijen! Artikel XVI. volgt mede uit het verklaarde Artikel XVIII. De bemerking, die omtrent het woord iegelijk. zou vallen, word terftond opgehelderd, als men acht geeft, dat 'er niet ftaat, dat een iegelijk recht heeft om rekening af te vorderen; Maar 'er ftaat, om rekening te helpen afvorderen. Dus, niet een ieder in 't bijzonder, maar vergaderd in een ligchaam , welk een bewind opdraagt, en dus recht heeft verantwoording af te vragen. Derhalven word door dit Artikel vastcefteld, dat in een zeker ligchaam, geen lid mag uitgefloten worden , om mede verantwoording af te. vorderen. Artikel III. word de Vrijheid befchreven ; een macht, welke ieder mensch toekomt om te mogen. doen ,  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 45 doen, al het geen anderen in hunne rechten niet ftoort* Mijns oordeels is deze beféhrijving alzins volkomen, en kan aau dezelve, geen kwade uitlegging, of zin met grond gegeven worden. De Schrijver def Memorie meent, bladz. 19. dat dit Recht letterlijk verftaan , alle pligten van den mensch jegens God , en jegens zich zelve zoüde te niet doen. Wij konnen volgens onze beginzelen tegen deze verönderftelling eenige bemerkingen maken. R.echten gelden alken jegens onzen evenmensen, dus door het woord recht verkeerdiijk begrepen word, eene macht om iets te doen , welk niet op onzen evenmensch, maar op God of op ons zeiven ziet. De voornoemde befchrijving der Vrijheid zoude ook eene tegenfpraak bevatten, zo daardoor verftaan kon worden, dat aan den mensch de macht kon toekomen, om God te beledigen, of jegens zich zelve te zondigen. Dit ftrijd tegen natuurlijke en ftellige Wetten; dus kan men geen wettige macht veronderftellen, om de plichten jegens God, en jegens zich zeiven te krenken. Dus word verkeerd gezegd, dat de befchrijving der Vrijheid dit zoude, in een letterlijken zin, konnen beweeren. Ook ftrijd het niet tegen de natuurlijke Vrijheid , dat de Burgerlijke Wetten misdaden beletten, of ftraffen, die de menfehen tegen God, of tegen zich zeiven begaan ; zulke misdaden zijn veeleer een misbruik der Vrijheid; wijl nieuiaiurvrij is, om misdaden te plegen. Zulke misdaden, wanneer ze invloed hebben, of betrekking op 't algemeen, om anderen te verlijden, te verergeren, en te ontftigten: en daardoor het algemeene welzijn ftooren ; in zo ver zeker, hebben de Burgerlijke Wetten macht om de euveldoenders te beteugelen, en te ftraffen. De engereimde zin dan, die de Schrijver der Memorie aan  40 eenvoudige gedagten over de aan de befchrijving der Vrijheid geeft , is geenzins de letterlijke , en kan met geweld kwalijk aan de zelve gegeven worden. De zin,die de Pastoorojtressen geeft, is niet door hem uitgedagt of gezogt, maar de natuurlijke en eigen zin der woorden, die in zich niets ongereimds bevat. De Schrijver vordert , dat 'er in het Artikel een bepaling wierd uitgedrukt. Doch ik meen, dat, zo het Artikel III. in den zin van den Schrijver, verftaan moest worden; dat zulks 'er uitdrukkelijk bij bepaald diende te worden. * 'Er zijn ook geen redenen, die ons dwingen, die woorden anders te verftaan. De Publicatie heeft geen eenen zin, waaruit men kan afneemen, dat de Repncfentanten die woorden,in een ongereimden zin, willen begrijpen. Of word het vorig beffcuur uitdrukkelijk daarom gebrekkig genoemd, en daarom gehaat, om dat de mensch toen niet vrij was, om God te beledigen , en tegen zich zelve te zondigen ? Moesten daarom dan de Rechten van den menscu gereclameerd worden? Neen een ieder weet genoeg, dat in dien opzigte, een mensch nooit vrij kan genoemd worden, dat het' deze Vrijheid niet is , die onder het vorig beftuur geftremd werd, en dat 'er desaangaande toen niet ge* klaagd wierd over de kluisters der flavernij. Dus, de geheele zaak fpreekt, dat de zin der Memorie, aan de befchrijving der Vrijheid, geheel oneigen is, en geen* zins kan gegeven worden. De Vrijheid, zo als die in liet Artikel III befc hreven is, is dan een, den mensch van de natuur onvervreemdbaar aangeboren recht. Men vrage nog: heeft de mensch een diergelijk recht ? zo als wij het befchouwen ? of heeft de mensch zulk recht niet? zo ja, door welke wet F ftellige of natuurlijke ? een ieder erkent, dat, voor 'er' eenige ftellige wet beftond, de mensch  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 47 mensch reeds een zulk recht had. Dan is het een natuurlijk recht, en gevolglijk onvervreemdbaar. Artikel IV. vind, mijns dunkens, geen bedenking, zo dra men opmerkt, dat hier gezegd word: Het is geoorloofd. De zonde , of iets onbehoorlijks kan door geen wet geoorloofd zijn ; zo word door het woord geoorloofd,de zm hier bepaald, en gedwongen, dat men door de gedagten en gevoelens , welken te openbaren, den mensch een natuurlijk recht word toegekend , nooit kan verftaan zulke gevoelens en gedagten, die tegen eenige wet ftrijden. Die derhalven onder voorwendzel van dit Artikel, onder voorgeven van een vrije drukpers, allerlei godloze en ergerlijke gefchriften uit te geven, meent recht te hebben, misbruikt zijne natuurlijke vrijheid. En in plaats, dat de Natuurwet zulks immer kan goedkeuren, verbied de Natuurwet het in tegendeel allerduidelijkst. Dus kan het natuurlijke recht, zijne gevoelens en gedagten te veropenbaren, nooit uitgeftrekt worden tot gedagten en gevoelens , die tegen de wet van de Natuur, van God, of van de Kerkelijke of Burgerlijke wet aanlopen. Alvorens hebben wij gezegd , dat niemand recht kan hebben God te beledigen. Dus kan het niemand geoorloofd zijn , God-onteerende, ongodsdienftige, den evenmensch beledigende, of verergerende redenen te voeren, of zulke fchriften te verbreiden. Volgens het voorgaande Artikel III. word verboden te doen, al het geen anderen in hunne rechten ftoort. Heeft een ieder niet een natuurlijk recht, dat niemand hem mag lasteren, verergeren , zijn goeden naam bekladden &c..? zo worden dan uitdrukkelijk diergelijke redenen en gefchriften door Artikel III. in Artikel IV. uitgefloten. Het woord dus, toont ook het Artikel IV. aan, als een gevolg van het voorgaande. Aan  4^ EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE , \ Aan dit natuurlijk recht is geenzins ftrijdig de Boekkeüring : dezelve waakt alleen, tegen de misbruiken. De Vrijheid der drukpers kan misbruikt worden, met alles te willen fchrijven, goed en kwaad, deugd en ondeugd &c. Een zulke Vrijheid word door geen natuurlijk recht iemand toegekend. De Boekkeurders houden de vrijheid der Drukpers dan binnen de palen van haar iraumilijk recht. De gewoone -keuring behelst hoofdzakelijk deze zinnen: ik ffeb niets gevonden, dat firijdig is met de goede zeden, of met den Godsdienst. b£, ik heb het werk alzins ftigtend,en overeenkomend met het heilig geloof hevonden. Alzo wij nu volgens onze befchouwing van Artikel IV. befluiten , dat de eige en natuurlijke zin der woorden van dit Artikel zuiver is , en niets aanduid of beweert , dat ftrijdig is tegen den Godsdienst, of de goede order der Maatfchappij; zo vrage men: of men ook rede heeft, om van den goeden zin af te wijken, en die woorden in een kwaden zin op te neemen ? Geen rede kan ik zien: de Publicatie van 31. Januari] tekent 'er ook geen aan. In tegendeel vraagt men: wnt het oogmerk der Reprsefentaiitén is? dan zegt men: wijl onder het vorig beduur, men niet mogte reppen van de fouten, en gebrekeii , die in het publiek beftier plaats hadden , wijl men de handelingen der beftierders , hoe willekeurig en wederrechtlijk zij waren, niet mogte bedillen: en zich de willekeur maar moeste laten welgevallen ; zo was het vorig bewind in deze opzigte gebrekkig, en ftrijdig tegen het oorfprongelijke natuurlijk recht , het welk. ieder mensch heeft. De Repraïfentanten dan door Artikel IV. reclameeren alleenlijk het natuurlijke recht, het welk inleen vol- ftrek.  RECHTEN VAN DEN MENSCH. ftrekte Volks regeering een ieder heeft, en wel in bijzonder , bij het formeeren eener Conftitutie, om zijne gedagten en gevoelens vrij te openbaren, de fouten, en de gebreken aan te tonen , de verkeerde en ongerechte handelwijze van zommigen aan te wijzen &c. Kan iemand een ander oogmerk bij de Reprajfentanten ontdekken ? uit de Publicatie ten minften niemand. Alzo nu de letterlijke zin der woorden goed is , alzo de fpreker geen kwaden zin bedoelt; zo volgt, dat men met goed oordeel het Artikel niet kan afkeuren. Of was bet vorig beftier bijzonder werkzaam, om het uitgeven der godloze, en verergerlijke &c. boeken tegen te gaan? of klaagde men daarom over net vorig beftuur, dat het in die zaak, bijzonder werkzaam was, om de Vrijheid der Drukpers , met het uitgeven van zulke gefchriften, te beperken? Neen, waarlijk daaromtrent mogte het Openbaar Lklher wel werkzamer zijn. Derhalven zeg ik weder op mijne beurt: bij aldien men aan die woorden dien zin moeste geven , die de Schrijver der Memorie wilt geven; dan moeste, gelijk hij bladz. 20. vordert , zulks in de Verklaring, zijn uitgedrukt. Dit niet zijnde, houden wij ons aan den natuurlijken zin, en aan den blijkbaren zin der Repraefentanten. Nu ben ik aan Arikel V. aldus luidende: Dat ieder mensch het recht heeft om God zodanig te dienen, als hij wil, of niet wil, zonder daarin op eenigerlei wijze gedwtngen te kunnen worden. De Schrijver der Bedenkingen en bezwaren over den Eed. vind bladz. 22. in die woorden dezen zin : dat de mensch het recht zoude hebben , om God in 't geheel niet te dienen , zo hij zulks niet D wil.  JO EENVOUDIGE GEDACHTEN OVER DE wil. Deze verkeerde zin komt enkel daaruit voort dat de Schrijver het woordje, ah, verkeerd begriipt! Hij verftaat het Latijn, daarom kan ik hem zulks duidelijker aan 't verftand brengen. Mag men, ah, hier vertalen, fil Toen ik even het latijn begon te ftamelen , heugt bet mij nog zeer wel, dat ik wel eenige treden, onder de handen mijns meesters van daan, had mogen blijven ; als ik met eene zulke vertaling bij hem ware gekomen. De Schrijver verftaat het echter zo, en daarvan daan de verkeerde zin, die hij aan die woorden geeft. Neen, het woord als, ziet alleen op het voorgaande woord, zodanig; men vertaalt: zodanig, taliter. dan, ah, gevolglijk, quaüttr, gelijk een ieder Latijnfche leerling, reeds vroeg dit leert bemerken en in acht neemen. j Dus zegt men : Als hij wil of niet wil. Heeft geen betrekking op dienen, zo dat de mensch recht zoude hebben, om God te dienen, of niet te dienen, als hij wilde, of niet wilde. Maar hec heefc alleen betrekking op zodanig, en de zin is : de mensch heeft recht God te dienen, zodanig, of op welke wijze hij wilt, of niet wilt. Niemand , twijffd ik , zal dezen zin thans anders opneemen. De Bemerking, die men maakt over de woerden qf niet wil, heeft nog de meeste grond. Ik beken, dat ze overtollige konnen genoemd worden; doch wijl zij 'er ftaan, kan men zeggen, dat, ze alleenlijk de volkomene Vrijheid aanduiden , die men heeft in het verkiezen der wijze van God te dienen. VVelka Vrijheid daar in beftaat, dat men iets kan will«n of niet willen. Een andere zin kan 'er niet aan gegeven worden. Zo het ^ woord zodanig , *er niet in ware, zoude men den zin van dien Schrijver, 'er op zo eene wijze aan kon-  x i rechten van den mensch. 5» konnen geven: dat de mensch recht had om God te dienen, als hij wilde. Doch , wijl nu het woord zodanig, 'er duidelijk uitgedrukt ftaat; zo is het kla*r , dat het Recht , dat hier beweerd word , alleen op zodanig ziet, of op de wijze, op welke een mensch kau willen God dienen ; zo dat de mensch recht heeft, op eene wijze na eigen goedvinden, God te dienen. De woorden der Explicatie van 8. Junij, zeggen het zelfde: ieder mensch heeft 'recht God te dienen zo als hij wilt. Buurmans meent een fterk bewijs tegen den Heer driessen te hebben , wijl de Reprsefentanten in de Explicatie alleen zeggen , dat ieder mensch het recht heeft God te dienen, zo als hij wil; en hij meent daar door te ontzenuwen alle kracht, welke die Pastoor- ftelt in de woorden , die de Publicatie 'er bij voegt : zonder daarin op eenigerlei wijze gedwongente kunnen worden. Doch om niet lang te warren, zal ik veronderftellen, dat in het vijfde artikel, enkel gezegd word, dat een mensch recht heeft om God te dienen, zodanig hij wilt: en om genoegen te geven , zal ik dit Articul befchouwen, zonder 'er uitdruklijk bij te neetnen de woorden: zonder daar in op eenigerlei wijze gedwongen te kunnen worden. Maar wat betekenen dan die woorden? welk is de letterlijke zin? In die woorden dan word, alleen beweerd eene Vrijheid , om God te kunnen dienen op eene wijze, die men verkiest. Nu vraag ik : op welke wijze kart men God dienen? Men antwoorde: met Lofzangen, Offerhanden , Aanbiddingen , Godvrugtigheid, Dankzeggingen &c. dit antwoord vind men in de Godgeleerdheid. Dat nu de mensch volgens de Natuurwet volkomen vrij, is om God op eene van deze wijzen te dienen, zullen allen geerne toeftemmen. D 2 Zie  52 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE Zie daar; dit zou dan nu eigenlijk de letterlijke zin zijn , die in een Theologisch Examen ook aldus zou verhandeld worden. Konnen mijne Vrienden, dan hierin eenige zwarigheid vinden? Ze zullen mij terftond zeggen: dat van deze wijzen, om God te dienen hier de rede niet is : dat de omftandigheden , en het oogmerk der Reprafentanten zien, op de verfchdlende Geloofsbelijdenisfen; en dat dus een ieder een natuurlijk recht zoude hebben om eene Geloofs-belijdenis te volgen, die hij verkiest. Ik heb geen ogenblik getwijffeld , 0f dit 'de wezentJijke zin der woorden ware. Maar om mijne vrienden tusfchen beiden eens te doen opmerken, dat de omftandigheden zelfs den letterlijken zin moeten bepalen , heb ik deze bemerking willen laten invloeijen. Wij zullen dan tot de wezentlijkheid der zaak overgaan. De eigenlijke zin der woorden zij: dat ieder, een natuurlijk recht heeft, om in die Geloofs-belijdenis God te dienen , in welke hij wih. Niemand , geloof ik, zal tegen deze uitlegging der woorden, iets zeggen. Integendeel het is deze zin, die onze vrienden zo hevig quelt, en ontrust. - Een mijner Vrienden zeide mij onlangs , dat dit een politieke onwaarheid ware. Mij komt voor, dat zo iets een politieke waarheid kan genoemd 'worden, dat het dan deze ftelling zij. Doch laten wij maar beginnen. Wij hebben reeds gezien, dat, wanneer 'er van een Recht gefprcken word, zulks nooit verftaan kan worden tegen God; even als of een mensch tegen God eenig recht kan voorwenden. Ingevolge kan het Recht, het welk de mensch volgens Ar-tikel V. heeft, niet aldus verftaan worden, als of God den mensch niet kan voorfchrijven eene wijze , op welke  RECHTEN VAN DEN MENSCH. ke Hij van hem wilt gediend zijn ; maar dat de mensch na eige willekeur zich deze wijze mag verkiezen. Neen • het Opperwezen heeft eene volftrekte macht om den' mensch voor te fchrijven, niet alleen, dat Hij van hem wilt gediend zijn ; maar ook, op welke wijze, wanneer, en met welke plegtigheden Hij van hem wilt gediend zijn. De Mensch heeft dan de fterkfte verpligting, om aan het voorfchrift, en het bevel van God ftiptlijk te gehoorzamen. Niemand zal in dit ftuk den mensch eenig recht tegen God toekennen: Ja wat dwalingen 'er immer geweest zijn, nog nooit is zulks bij eenen dweper, in de herzenen, gekomen te betwisten. .Volgens vorige bemerkingen zoude het een tegenfpraak zijn, wanneer de mensch een zulk recht jegens God konde hebben. Het ware te zeggen: de Natuurwet gebied den mensch aan de van God voorgefchrevene wijze zich volkomen te onderwerpen , en de Natuurwet veroorlooft teffens , om zich niet te onderwerpen ; maar na welgevallen eene wijze zich te verkiezen. De zin dan, aldus aan de woorden van het Artikel gegeven, bevat eenen zin ftrijd. Het Recht, het welk een mensch dan heeft, ziet voornamelijk op onze medemenfehen. Sprekende van de betekenis van het woord Recht, zagen wij, dat in den zin van Recht aangeduid word, dat men, in het geen men volgens dat recht doet en geniet, van eenen andere niet mag gehinderd worden, en in zo ver ftrekt alleen de betekenis van Recht. Dus zeg ik, dat ieder mensch een natuurlijk recht heeft, om God te dienen, zodanig hij wil, in zo ver geen mensch, als mensch, vermag, hem in de wijze, die hij zich verkiest, te belemmeren of hinderlijk te Zijn. z D 3 Hier  54 eenvoudige gedagten over de Hier word niet uitgefloten het Recht van overtuiging. Neen ; een ieder mensch heeft recht om eenen andere , die dwaalt , met befcheidenheid over zijne dwaling te onderhouden, en zo hij kan, met redenen te overtuigen : gelijk ook de geene, die dwaalt, recht heeft, dat niemand belemmerd worde, om hem zijne dwaling voor te houden en te overtuigen. Het natuurlijk Recht, ziet dan alleen hierop , dat geen mensch, mij wegens de belijdenisfe mijns geloofs,mag hinderlijk zijn, mij deshalven eenige onaangenaamheden aandoen , het genot mijner rechten weigeren , of mij daarin te kort doen , of omtrent mjj , eenige uitzondering, in de Burgerlijke voorrechten maken. Is dit Recht, aldus verklaard , niet overeenkomfrig met het gevoelen en leering der Algemeene Kerk, zo als de Heer criessen breedvoerig verklaart. Ja roemt de Kerk, of neemt zij zelfs geen bewijs hieruit tegen de Mahometanen, dat de Christene Godsdienst, niet door eenig geweld of dwang, maar enkel door een rechtzinnige overtuiging voortgeplant is. Let men zelfs op de gebruiken, die in alle Roomfche plaatzen, zonder bedenking, vrij algemeen zijn; dan ziet men, dat dit natuurlijk Recht daar geëerbiedigd word. Zelfs te Romen, aldaar wonen Joden:'en anders-gezinden verkeeren daar dagelijks, en hebben zelfs toegang, om met Zijne Heiligheid te fpreken. Niemand word daar, over zijne belijdenisfe gemoeid. Veel word 'er gefproken over de Inquifitie; laten de Protestanten fpreken, die geweest zijn , alwaar een Rechtbank van Inquifitie gevestigd is. Dezen getuigen , dat ze aldaar hunnen Godsdienst veilig en ge-  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 55 gerust oeffenen , en zelfs openbare Leeraars hebben ; en , zo zij zich behoorlijk gedragen, dat zij van wegens de Inquifitie niets te vrezen hebben. Tegen dit natuurlijk Recht is niet ftrijdig, dat de Burgerlijke Macht recht heeft te bedwingen, en te beflraffen de misdadige bijgelovigheid, die door onmenschlijke, bloedfchandige, en ontuchtige plegtigheden openlijk tegen de zeden, en tegen het algemeen welzijn aanlopen: en andere gruweldaden, die men weet, dat cnder den den dekmantel van Godsdieristoeffeningen -meermaals gepleegd zijn ; (Memorie , bladz. 21.) de wereldlijke macht heeft immers recht, te ftraffen en te bedwingen , het gene tegen de zeden en het algemeen welzijn openbaar aanloopt. Niemand Ibchent insgelijken , dat de Burgerlijke oppermacht recht heeft, den waren Godsdienst, waar. die algemeen door de ingezetenen geoeffend word, te handhaven; en de opentlijke uitoeffeninge van bijgelovige of buitenfporige, en fomtijds rust verftorende gndsdienften te beteugelen , en te beletten. De wereldlijke Macht heeft recht, om alle rustverftoring tegen te gaan, en te ftraffen. Wilt men derhalven uit de gefchiedenisfen voorbeelden aanhalen , dat de wereldfche macht zommigen openbaar geftraft heeft om hunne gevoelens ; dan zegge men , dat ze niet enkel om hunne gevoelens gefiraft zijn. Maar, wijl zulke nieuwigheden veele beroering veroorzaken, waar door geheele Rijken ontrust , en gantfche landen verwoest zijn , gelijk uit de gefchiedenisfen blijkt; zo heeft de Wereldfche Macht, met recht, de verleidende en rust • ftoorende nieuwigheden beteugeld en geftraft. Ver van daar, dat ik aldus alle voorbeelden wil goed noemen, die niet dan vervolging, haat en verbittering aantonen. In tegendeel , ik ftem vokoD 4 men  j5 EENVOUDIGE GE D A GT E N OVER DE menrnetdenPa.toorDUiÉ.ssEN. En men maak een °JvZ f m^ vervo,^> en tusfchen bete ", gehn? der verleidende nieuwigheden Dus moet men ook een onderfcheid maken, tusfchen opkomende rustverftorende nieuwigheden „ tusfchen gevestigde ligchamen, die verfchÜendgods! Aenftjge gevoelens volgen, en die in eene SfdeMaatfchappij met elkander vredig leven i„ ZZ «g ik dat een ieder een JLS*^ ^tcaea-zodaais hii wii- Door de Natuurwet erkennen wij, wat een rede Jk fchepzel betaamt of niet: en het geen wi a' dus erkennen, hem toe te komen, is een natu dit Recht. Door de Natuurwet erkennen wif ït feTbram^r e"" -W*" len betaamt, dat een ieder zijne belijdenis mag hou- den. Dus volgt, dat het een natuurlijk recht var, de„wmensch is, om God te konnen dienentdanï *Ge,oofsb^ Burgerlijke, ondergefchikt is dat deetde*a desaangaande de wet kan voorichr^j ei en2 ? S rede hiervan zal zijn, niet eenige ftellige WeJL dt Natuurwet, de gezonde rede," waarmede men u,J zal b,togen. Is het dus niet duidelijk een J lijk recht? "«'"eiijic een natuur- De Schrijver der Memorie beweert blad- ,„ a v van allen 'p ' DooP2el, een God en Vader van allen. £r Js maar een God. ^ ^ ^ «£r GO Ephef, IV: 5. ee»  rechten van den mensch. 5? een Ooenbaaring zijn; dus maar een waar Geloof, en eene ware Kerk: en een ieder is verpligt, dit eene ware Geloof, in die eene ware Kerk te belijden, dit leert zelfs de Wet der Natuur. Met deze verpligting kan zamen ftaan het natuur* lijkeReent, Artikel V. Het fpreekt immers van zelve, en het on lerfcheid vertoont zich duidelijk. Het voorgaande gezegde herhaal ik weer: dat deze verpligting op God ziet; en het natuurlijke Recht van Artikel V. op onzen evenmensen. Hier kan déze gelijkenis te pas komen: ieder Huisvader heeft recht, zijne huishouding te bellieren. Wanneer hij die niet wel beftiert, heeft dan een ander recht, zich met zijn huishouden te bemoeijeu? ja het recht, om met een ftok begroet te worden. Een ieder , fchoon hij geen recht heeft, zijn ■ huishouden kwalijk te bellieren; hij heeft doch recht, om zijn huishouden te beltieren. En fchoon hij het niet wel beftiert , zijn recht, om zijn huishouden te bellieren, is doch natuurlijk, en onvervreemdbaar. Alzo ook, ieder is verpligt God in het ware Geloof te dienen, fchoon hij nu God in een ander Geloof dient; zo heeft doch niemand recht; hem daarover aan te randen. En dus fchoon hij tegen God geen recht heeft, om hem in dwalingen te dienen;hij heeft doch jegens zijnen medemensch recht, om ongehinderd God te dienen, zo als hij wilt. Dat dit de eigenlijke zin der woorden van het Artikel is, oordeel ik niet, dat duidelijker kan getoond worden. Een regtzinnige Lezer dan, zal toeftemmen, dat dit woord van Recht anders niet kan opgenomen worden, als in zo ver het daarop ziet, dat niemand op eenigerlei wijze, daarin kan gedwongen worden. Schoon nu buurmans zo veel wind maakt , om dat deze woorden in de Explicatie 'er niet bijftian; zo ziet men doch, dat ze 'er in opgeD 5 flo-  5« EENVOUDIGEGEDAGTEN OVER DE floten zijn. Ja, al waren" ze in Artikel V. 'er niet u.tdrukhjk bijgevoegd; dit zoude geen zwarigheid maken; wijl ze uit de natuur der zaak 'er onder verltaan worden. ; Men. ziet dus, dat het natuurlijk Recht, in Artikel \ . niet wilt, dat ieder vrij zoude zijn om God te dieiien , op wat wijze het hem behaagde, zonder voor het Opperwezen daaromtrent verantwoordlijk te zijn m tegendeel deze zin is ook alzins ongereimd. Ja iaat* men de gantfche natie rond gaan , en ieder vragen wat die woorden betekenen; ik geloof, van duizenl den zal er nauwjijks een , dezen zin geven, ten min. lten geen rechtzinnige en onvooroordeelde Lezer Zullen ze zeggen, dat de letterlijke zin dus luid; dan Vraag*, of men door God dienen, volgens dé letter verftaan moet, in eene of andere Kerkgemeen. fehap , de gevoelens dezer Gemeente aan te kleven en hunne uiterlijkeGodsdienstpleging te volden? Dringen ze op den eigen letterlijken zin aan; dan moeten ze men neemen, zo als ik die bkdz. 5i. gefteld heb Dat men dierhalven door God dienen hier verftaan" moet eene uiterlijke Geloofsbelijdenis, in eene of andere Kerkgenootfchap; deze zin word bepaald door het verband der rede, waarin deze woorden voorkomen. Geeft men nu acht op het verband in het eenewaarom dan ook niet in 't andere? Dit is immers met rechtzinnig: dit is veeleer eene gezogte vitterij. De woorden , zonder daarin op eenigerlei wijze gedwongen te kunnen worden, wat zouden die bLkenen op zich zeiven , zo ze geen betrekking had. den op de voorgaande woorden? dus wijl de natuur van zaken ze daar bijvoegt, al waren ze niet uitgedrukt; wat grond en wat rede dan ze daarvan af worden?"' ' * duiddijk % uitSedrukt Zon-  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 59 Zonder van mijn gevoelen af te wijken, wil ik voor een oogenbUk in het iijsterna mijner Vrienden treden, en den zin van het Artikel V. dat een teder recht heeft God te dienen zodanig hij wil', in hun gevoelen, onderzoeken. Is de zin, die zij aan die woorden geven, zo volftrekt kwaad , dat die niet ten goeden 'kan uitgelegd worden ? Door het woord , zodanig hij wilt, kan men met veronderftellen eene willekeur, welke uit wispeliuutieheid voorkomt, zo dat iemand , maar, of om de broden , of om aan zijne bedorvenheid den vrijen teugel te kunnen vieren, of om onëenigheid, of andere redenen, na goedvinden van Kerk cn Godsdienst kan veranderen, zonder gemoedelijke redenen in zijn geweten te hebben; zulks ftrijd niet alleen tegen de veropenbaring, en Eenheid des Geloofs; maar ook tegen de gezonde reden, en tegen de Wet der Natuur. De uitdrukking van het vijfde Artikel, zegt de Memorie,bladz. 20. komt zo nauwkeurig oveiëen met de oaeodsdienftige gevoelens der hedendaagfche onverfchilhgen in zaken van Godsdienst. Volgens onze zo even genomene bemerking, ziet men, dat eene onverfchilligheid in Godsdienst, zonder gemoedhjke redenen, zelfs tegen de Natuurwet, aanloopt en dus geen natuurlijk recht kan zijn. Wijl men nu in acht moet neemen , wat het natuurlijk reent is, het welk het Artikel uitdrukt; zo kan men niet beweeren dat in Artikel V. de onverfchilligheid der ongodsdienftige Philofophen word voorgeftaan. Maar door den Wil moet men verftaan dat redelijke vermogen des menfehen , het welk door het Vetftand,rede,en overtuiging beftierd en geleid word. En als men dan door, zodanig hij wilt verhaat, zodanig hij volgens zijn verhand te werk gaande de rede! en de veropenbaring raadplegende, en dan in zijn  60 eenvoudige gedagten over de zijn gemoed overtuigd zijnde, op die wijze God wilt d enen , als hij aldus meent den waren Godsdl te zjjn, is dit een ongereimde zin? Men befchouwe de meenige gezintheden, die allen in de gevoelens omtrent de bovennatuutljke waa" he en yerfcbilleri. ; 'Er is een God, e„ een'waar £ loof; dus de overigen dwalen. Die dwaling is d e oP,etl,,k of w,speltuurigheid? ik meen bij het L0 fte gedeelte, te ontdekken een zucht tot het wafe 1. loof, en eene overreding, dat zij het ware geloof be. lyden, 2eifs deze gemoedsgertehenis, dat, f0 zy ^ dwahngen overtuigd wierden, zij terend 'd dwalin gen zouden verlaten, en het ware geloof omhelz n Dus ,s het eene dwaling des verftands. * Ue Godheidkunde leert ».1nnM, t, . dwadt.a! is de dwaling 2 weten moet'volgen. Het Js w" , ' ^ g6' ^dw^ing dan af ^ billuart, wanneer icmanH yüno a ■ wil niet onderzoeken nf k;: ^ vuieen. itc len toenemmen. * ' ta"a" mMr <* Hef^f;/:Mv^fbotdmiing >f" «h* .inge des mftads, 2ufen ™^ die""? 8' ze wel fchuldig aan de dwalin^V?? ^«e.zyn de moeten ze^doch 5£^'^ («) Aïr/ voluktartii in caufd. De  RECHTEN VAN DEN MENSCH» De genen clan , die zich als overtuigd houden , dat hunne belijdenis het wsar geloof is , en 'er zelfs niet aan twijffelen, zijn verpligt hun geweten te volgen , fchoon zij de middelen verzuimen om ter kennis 'der waarheid te komen. Zij zijn dan ftrafbaar, niet om dat zij hun geweten volgen; maar om dat zij verzuimen hun geweten te verbeteren. Hier werd mij tegengeworpen, dat wij aldus de dwalingen goedkeuren. Doch hier tegen zeg ik; wanneer een onoverwinnelijk-dwalend geweten gebied -eenige zonde te plegen, is men verpligt zijn geweten te volgen , en die zonde te doen. Dit is zelf de Natuurwet. Ver van daan , dat de Natuurwet eenige zonde kan gebieden, of goedkeuren. Want deze verpligting ziet niet op de zondige daad, maar enkel op de volging zijns gewetens. Alzo ftrijd deze ftelling ook niet tegen de Eenheid van 't Geloof; want dit recht ziet niet hierop, dat men zich van de Kerk vrijwillig mag afzonderen, en willekeurig allerlei gevoelens volgen; maar alleen hier op, dat men zijn gemoed mag volgen: en hier toe heeft een ieder een natuurlijk onvervreemdbaar recht. Bijaldien nu volgens de Godlijke en de natuurlijke wet iemand verpligt is, zijn geweten te volgen; welk mensch kan dan eenen ander betwisten een recht, om eene Geloofsbelijdenis te volgen , die zijn geweten hem zegt, het ware Geloof te zijn. Dus zien wij, dat de zin, die onze Vrienden aan het Artikel V. geven, zo ongereimd niet is, als ze wel uitroepen; dat die integendeel , aldus een goede zin is, fteunendebp gronden eener zuivere Theologie. Deze bemerking heb ik maar tusfchen beiden laten invloeien; wijl ik, gelijk ik gezegd heb, voor mij niet gevoele, dat die zin de eigen zin der woorden van het  62 ÉÉNVOUDIGE GEDAGTEN OVER. DE het.Artikel is. Ik gaa dan voort, en vraag: welke het oogmerk der Reprefentanten is. Men weet, in vroegere tijden was de. Gereformeerde Religie de heertellende : niet dan Gereformeerden konnen tot een publiek Ampt bevorderd worden , fchoon 'er onder de Roomfchen , Mennoniten , Lutherfchen , 'enz. gevonden wierden , die die niet minder bekwaam, zo niet bekwamer, to't die Ampten waren. Eij deze omwending van zaken kon men deze uitzondering niet langer dulden: Mea zag, dat in een Gemeenebest, waarin zo veele verfchülende gezindheden met elkander rustig leefden die elk zeer talrijk, een aanzienlijk gedeelte der Maatfchappij uitmaakte, dat het niet betaamde, dat eene Gezintheid alleen: het recht had tot alle openbare bedieningen. Hier tegen dan de Rechten van den Mensch in het Artikel XV. inroepende, wilden ze tellens verklaren, dat in een zulke Gemeenébest , de verfchillenheid' van Godsdienftige gevoelens, geen uitzondering be. hoorde te maken: en dit is, het geen ze in Artikel V. willen te kennen geven: dat een ieder vrij zij, 0m' eene gezindheid, volgens zijn geweten en gemoed te volgen. Een ieder Mensch heeft recht God zodanig te dienen, als hij wil. Is de zin van Artikel V dus niet duidelijk bepaald? kan men rechtzinnig wel eenige zwarigheid daarin vinden? kan men uit de omftandigheden wl een anderen zin afleiden ? Lees de Publicatie over en weer, of'er wel een woord is, daar uit eenige twijffel kan opgevat worden ? dus zeg en befluit ik, dat in de natuurlijken zin van Artikel V. niets is , dat men zeggen kan met het Geloof of Godsdienst te ftrijden. Nu volgen nog de Artikels VI. VIII, XIII. XIV. XVII.  RECHTEN VAN DEN MENSCH. C3 XVÏÏ. De Schrijver der Memorie ftemt toe , dat deze Artikds een goeden zin kunnen hebben Bladz. 21. dus veronderfttlt hij, dat ze dadelijk een kwaden ziu hebben, wijl hij zegt: kunnen. Ik wil wel betuigen, dat mij nog nieublijkt , welk die kwade of onge-, reimde zin zoude zijn , doch wijl die Schrijver nu ziet, wat natuurlijke Rechten en natuurlijke Vrijheid zijn , zal, veronderftel ik, hem geen zwarigheid over deze Artikels overblijven. Omtrent Artikel VI. dat niemand geftoord mag worden in het uitöeffenen van zijne rechten , bemerke men nog , dat door de rechten hier verftaan worden, niet alleen de natuurlijken, maar ook de ftdiigen. Het is dan een eigen zin: dat wij volgens dit Artikel prastendeeren konnen , in de fteüige rechten onzer kerk niet gehinderd, of geftoord te worden, en dat wij dus onze kerk-wetten in onze gemeentens in hare volle kracht konnen handhaven en uitvoeren. Des noods zelfs , zouden wij veel eer volgens Artikel VIII. van de Burgerlijke Overheid hulp konnen verzoeken, om zelfs in het vreedzaam genot onzer Kerkelijke rechten verzekerd, en beveiligd te worden. De veiligheid is immers een natuurlijk recht , ongeftoord mede zijne Heilige rechten te genieten. Na dat wij de Rechten van den Mensch, nu aldus in hunnen natuurlijken zin, befcbouwd hebben, en duidelijk zien, dat de eige en de wezentlijke zin niets tegenftrijdigs tegen geloof en Godsdienst bevat; zal denklijk nu ook alle zwarigheid ver. d wijnen , of de Eed door de Provifioneele Repraïfentanten, den 9. Maart, op die Rechten gearresteerd , en gevorderd, met een gerust gemoed mag en kan afgelegd worden. Doch de bedenkingen, die door verfcheidenen en op  04 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER fcE op den Eed en op het Formulier zelf gemaakt worden, zijn daar door nog niet beantwoord. Dus is* het nodig, onze gedagten daar over ook no* te zeggen. Ik ben met allen volkomen eens, dat men niet ligtvaardig mag te werk gaan met een Eed 'te vragen, en nog minder ligtvaardig een Eed msg doen ; dat de vermeenigvuldiging van Eden maar gelegenheid geeft tot valfche Eden , en om Gods aanbiddelijke naam zonder ("chroom te lasteren. Nochtans is het zeker, dat zulke redenen nooit ge" noegzaam zijn, om wanneer 'er de voorwaarden van Oordeel , Rechtvaardigheid en Waarheid daar zijn, den Eed niet te mogen vorderen, of afleggen. Worden zelfs die redenen tegen den Eed niet afgekeurd door de Kerk ? Worden zelfs die redenen niet voorgegeven door Vijanden van den Godsdienst ? De Schrijver der Memorie, bladz. 5. om de min noodzakelijkheid van den Eed aan te tonen, vraagt: wat nut kan men uit dien Eed verwagten ? Is het mis* fchien dat de Conftitutie des te liever zou aangenomen worden? Hoe kan men zulks vragen? Nimmer word een Eed, met dit inzicht toch, op de Confthutie gevorderd. Even min kan een diergelijke Eed dienen , om een land voor een tegenomwenteling te behoeden. De Eed kan wel gevraagd worden om de Ingezetenen te verbinden, om niets tegen de tegenwoordige Conftitutie te onderneemen, als ook, om met de bewerkers der tegenomwenteling in geenen deele zamen te fpannen. Maar om een tegenomwenteling volkomen te weeren, zijn alle Oosr-Indie's vaarders met alle hunne Eden niet in fiaat. Jus jurandum is tegen Jus belli niet opgewasfehen. Een zulke Eed word dan ook maar gevraagd, om  rechten van den mensch. 65 om aan de Conftitutie gehouw en getrouw te zijn, en die Eed verbind niet langer, dan de Conftitutie plaats heeft, en duurt. Dit is een natuurlijke wet. Wanneer ik een Eed doe aan eenen Vorst, van getrouwheid, moet hij mij in dien ftaat verdedigen, om den Eed geftand te konnen doen. Verliest de ' Vorst dit vermogen, en kan hij mij deze hulp niet meer verkenen, dan heeft de Eed ook geen verpligting meer. Hec hangt niet af van het oordeel van een ieder, zo als de Memorie, bladz. 5, beweert, wan-neer de order van zaken dus veranderd is, dat men zich van den Eed kan ontflagen achten. Immers zo dra een Vorst het land ruimt, en een andere het land inneemt, dan houd de Eed op : en de nieuwe Vorst, die, fchoon op eene onregtvaardige wijze, door oorlog en overwinning , zich in het bezit van het land ftelt, heeft door het Volker-recht, macht, om van de Ingezetenen getrouwheid , zelfs onder eede, te vorderen, waartoe de Ingezetenen dan ook dadelijk verbonden zijn. Hierin oordeelt een ieder, gelijk hij gezind is „ zegt de Memorie bladz. 7. Ieder kan wel oordeelen» of een Vorst rechtmatig, of onrechtmatig in het bezit van een luid komt, en daarover na zijn gevoelen denken. Doch wanneer eene Oppermacht een land verovert, en inneemt, dan is het een belliste zaak. De oude Eed vervalt, en houd op ie verbinden. Hier kan in geenen deele te pas komen , hoe een ieder na zijn goeddunken hierover wilt oordeelen. Hier komt in aanmerking het antwoord, welk de Hoogkeraar j. janson ius , aan aüb. mir/eus, op de vragen door hugo de groot voorgefteld, geeft, de 20 Aug. 1609. en welk aldus luid: volgens de uitfpraak des Keizers, mag een ieder het GemeeE ne-  66 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE nebrst, waarin hij woont, genieten. Niemand zal teellenen. , dat een ieder , onder het gebied van een overweldiger, deszelfs openbaar gezag , tot bevestiging zijner Verdragen: zijnen rechtoank, om de twistgedingen te beflisiln : zijne vestingen om veilig tegen dieven en moordenaars te zijn , vetmag te gebruiken. Dit niet alleen, maar hij mag zelfs hem in het Burgerlijke gehoorzamen, en fchattingeii betalen. Dit niet willen doen, zoude zijn , het gemeenebest, in welk hij woont, en welks gezag hij geniet , en welk hij niet verpligt is te verlaten, door bijzondere oneenigheden en oproeren te ontrusten. Doch iti zo ver fchijut de Schrijver ook niet huiverig te zijn, om den Eed te doen; wijl hij bladz. 6. rondborftig verklaart, indiende Eed bepaald wierd bij de belofte van houw en trouw te zijn aan het Volk van Holland , ais Souverain: hij bereid zoude zijn, en zich verplicht achten, dezelve in alle rechtzinnigheid volgens de wet afteleggen. Maar zijn meeste zwarigheid is omtrent het eerfte deel van het Formulier , welk aldus luid : ik verklare te erkennen, en te eerbiedigen de onvervreemdbare Rechten van den Mensch en van den Burger zodanig als dezelven door de Provifioneele Reprsferitanten van het Volk van Holland plechtig verklaard zijn, bij derzelver Publicatie van den 31 Januarij 1795. Schoon ik getuige, voor mij zelve te gevoelen, dat de Rechten van den Mensch, en van den Burger, zo als ze in de 19 Artikelen verklaard zijn, natuurlijke en onvervreemdbare Rechten van den Mensch en van den Burger zijn, en hierin niets vinde, dat mijn gemoed kan bezwaren; om echter tot de wezentlijkheid der zaak te komen , zeg ik, dat mijne Vrienden aan de woorden van het Formulier een ver-  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 67 verkeerden zin geven, en daar door zo veel zwarigheid tegen den Eed hebben. Zij beweeren niet kragte , dat volgens het, Formulier gevorderd word, een gevoelen aan te neemen, en voor waaragtig te erkennen, Memorie bladz. 6, en dit alleen , om dat het woord, erkennen, in dien zin voorkomt. Ik moet hier weder tot mijne eerfte beginzelen te rug treden , en den natuurlijken zin ■van het woord , erkennen, na vorfchen. Dan vraag ik: wat is, erkennen, te zeggen? De Schrijver der Bedenkingen bladz. 16. laat zich dus uit: Men geve aan het woord, erkennen, zozanige uitlegging, als men wil ; het is altijd eené werking, eene daad van ons oordeel; en het oordeel kan aan geene menschlijke befüsfing onderworpen worden. Bourmans bladz. 8. fchrijft het zelfde uit. Doch laat men dit eens onderzoeken. Het woord, erkem?en, betekent, zo ver ik kan nagaan, té iets begrijpen, eene zaak bevatten, 2. belijden, een gevoelen aanneemen, 3. dankbaar zijn, de bewezene weldaden erkennen, 4. belonen, iemands deugden en verdienden erkennen, 5. houden, iemand als zijn wettigen Vorsr erkennen, 6. aanneemen, de gefielde Wetten , erkennen, enz. welke betekenis heeft nu het woord erkennen in het Formulier? De eerfte betekenis zeker niet, dit ftemmen de Schrijvers geerne toe, dit erkennen beftaat hierin, dat men het verband tusfchen het fubjeclum en prczdicatum, bevat. Dit hangt af van ons verlland, ea van eene klare voorftelling der zaak, met duidelijk het voornoemde verband voor ons begrip daar te ftellen. Het is ontwijffeibaar, dat in het Formulier ons niet gevraagd word , of wij de verklaarde rechten, begrijpen , en bevatten ? De twede betekenis van erkennen is belijden, zeE 2 ke-  6S EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE kere gevoelens aanneemen: dit hangt van onzen wil af; doch het is zeker, dat onze wil door gten Burgerlijke macht kan gedwongen worden, om een gevoelen aan te neemen; wijl de wil hierin alleen kan befiierd worden door overtuiging , klare bewijzen. Dus verklare ik , dat fchoon , ik geen zwarigheid make, om den Eed in dien zin te mogen doen; dat ik echter door geen wereldlijke macht kan gtconftringeerd worden, om den Eed in dien zin te moeten doen. Echter de Schrijvers willen , dat het woord erken* ven zulks hier betekent: even, als men in de Kerk verplicht is, de Leefing en gevoelens der Kerk te belijden, en te erkennen, en deze belijdenis dikwerf met Eede te bevestigen. Wij behoeven niet te betogen , dat het woord erkennen in dezen zin in het Formulier niet voorkomt ; De Explicatie van den 8 Junij , befiist duidelijk, dat de Reprsfentanten geen Confesfio ficlei, of belijdenis van gevoelens vergen. De derde en vierde betekenis kan geenzins in aanmerking komen , gelijk algemeen blijkt ; dus blijft over, dat de vijfde en zesde betekenis maar konnen te pas komen. Diensvolgens is de zin : ik verklare aan te neemen, of te houden de onvervreemdbare Rechten van den mensch enz. zodanig als ze verklaard zijn, den 31 Januarij, of als de regelen, waarna de Provifioneele Reprjefemanten hunne daden zullen fchikken. Het zoude iets anders zijn, zo het Formulier dus luidde: ik verklare te erkennen en te eerbiedigen de onvervreemdbare rechten van den mensch en van den Burger, welken door de Provifioneele Repraefentanten enz. verklaard zijn , dan ware het zeker onbepaald , welke betekenis het woord erkennen had: en men  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 69 men kon het ongedwongen , als belijden, verftaan. Maar het woord zodanig, met den volgenden zin, bepaalt nu ontwistbaar het woord erkennen , om daardoor te verftaan, aanneemen of houden. Om volkomen hiervan overtuigd te zijn, herinnere men zich, dat het oogmerk der Reprjefentanten niet was, die 19 Artikels, als de natuurlijke rechten van den mensch theoretici voor te ftellen, zo rds ik bladz. 27. getoond heb ; maar alleenlijk te verklaren, dat ze, de in de 19 Artikels uitgedrukte rechten van den mensch , als de regelen hunner daden en handelingen zouden volgen; zo dat hunne verklaring in een eigen zin niet was , dan deze propoptio reduplicativa : de ïp Artikels , als de Rechten van den Mensch, zijn de regels, waarna de Reprefeutanten zich zullen gedragen. Deze ftelling is dan duidelijk eene Propoptio practica en geenszins theoretica. Kan hier eene erkentenis des verltands te pas komen ? is hier de rede van een gevoelen aan te nemen? Men ziet duidelijk dat de Reprasfentanten zulks geenzins bedoelen en gevolglijk in het formulier niet gevraagd word te zweeren, eens anders verklaring en gevoelen voor waarheid te erkennen , zo als Buurmans, bladz. 7, verönderftelr. Wat dan? De grondbeginzelen, ;en de regelen, volgens welken de Oppermacht hare daden en handelingen moet inrichten, maken uit de Conftitutie of Regeeringsvorm. Zo volgt, dat in de Publicatie van 31 Januarij, de Rechten van den Mensch , voor de Conftitutie verklaard worden. Dus word in den Eed volgens het eerfte lid van het formulier, gevor» derd, de onvervreemdbare Rechten van den Mensch voor de Conftitutie te erkennen. Kan erkennen nu een belijdenis van gevoelen hetekenea? E 3 Wij  70 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE Wij konnen hier niet voorbij, de woorden van de Burgers fennekol en kumsius aan te merken, die de Publicatie van 31 Januanj noemen, eene uitbreiding der rechten van den Mensch en Burger, en eene verklaring der gronden, op weiken de daden en handelingen der Reprajfeiitanten rusten, volgens hen blijkt hier uit, dat de Eed niet op de bewoordingen , maar ook op de zaak zelve gevestigd word. En waarlijk, wat heeft de wereldlijke macht 'er b-lang in, wat wij gevoelen? Onze gedagten en gevoelens , konnen geen nadeel doen , zo ovrigens onze werken maar goed zijn. Onze uiterlijke woorden , en daden konnen maar invloed en be« trekking hebben, tot het wel of kwalijk varen van het Geineenebest, en tot bevordering van het doel der Maatfchaplijke verbindtenis behoren. Dus is hen maar nodig, verzekering van onze woorden en werken, en niet van onze gedagten te hebben. De Schrijver der Memorie (bladz. 7; verklaart, dat zo de Reprarfentanten op deze Rechten de Conftitutie bouwen van ons Gemeenebest, het zijn pligt zal zijn als lidmaat van de Burgerlijke maatfchappij deze Conftitutie te eerbiedigen. Wat word 'er anders, of meer, door den Eed gevorderd? Niets anders word 'er vereischt, dan het geen de Schrijver der Memorie bladz. 37. verftaat door, zich na die rechten te gedragen, dat men namelijk in de Conftitutie , die op de .grond der natuurlijke rechten door het Volk van Holland aanvaard is , zonder tegenfhnd zal berusten: dat men de Wetten zal eerbiedigen, die door de Burgerlijke Macht, op deze Conftitutie fteunende , zullen gegeven worden , en niet ftrijden met verhevenere plichten. Zulks bekent de Memorie, dat door de Catholijken niet moet verworpen worden. , De  rechten van den mensch. 71 De ware zin van erkennen nu daar zijnde ; kan 'er nog eene tweed uidigbeid over zijn? kan men het Decreet van 9. Maart, nog het ongelukkige Decreet noemen? Memorie II. blaMz. 28. Kan men nog voorgeven, met rede te twijffelen, of de Eed-afeifchers zelve in hunne meening bedrogen worden? buurmans bladz. 5. Mag men vermoeden dat onze Rep:s?rentanten misleid zijn (buurman bladz. 24.) of wat al te ver gaan in het afvorderen van den bewusten Eed? Men begrijpt nu ook, hoe de Burgers fennekol en KUMSius eene restrictie of alteratie van het Formulier, behoudens het wezen van de zaak voorftellen; immers het Formulier, dat deze Burgers voordragen, behelscht niets anders in de natuur, als het Formulier van 9. Maart; dus komt het rapport dier Burgers hier op uit, dat men, ten gevalle van de twijfFelenden , wel de woorden kan veranderen, echter de zaak behouden, gelijk ook waarlijk gefchied; wijl volgens mijne nu gezegde gedagten, in het eerfte Formulier niet meer gevraagd word, als in het twede , zijn ze nu met het twede te vrede , dan kan men ligt die woorden veranderen. Een ander bezwaar tegen den Eed heeft de Schrijver van de Memorie bladz. 40, Dit bezwaar is het gebrek van oordeel, dat volgens hem bij den Eed ontbreekt. De Schrijver fpreekt niet van Regtvaardigheid, of Waarheid; maar van Oordeel; (0) om dat, zo als ik uit de Memorie moet opneemen, de Rechten van den Mensch provifioneel zouden zijn, Dus zouden (0) Vergist zich de Schrijver hier veelligc niet in den zin van Oordeel. Immers zijne laatfte uitlegging, bladz. 40. Schijnt veel eer het gebrek van Waarheid, dan vaa Oordeel aan te duiden. E 4  72 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE den volgers den Schrijver, de-Reprsefêmanren den Eed nier konnen vragen:en wij denzelve moeten weigeren. De Schrijver verklaart echter bladz. 5. dat het Oppergezag zekerlijk recht heeft, getrouwheid en gehoorzaamheid aan de wetten te vereifchen van aiie ingezetenen. Hij lochent niet, dat deze getrouwheid in fommige omftandigheden, onder belofte bi|* eede kan worden afgeëischt. Hij erkent ook, dat het aan het opperbeftuur, en geenzins aan ieder in 't bijzonder, toeftaat te oordeelen , wanneer die omftandigheden plaats hebben. Met deze woorden kan ik niet overeenbrengen , het geen die Schrijver bi. 40 zegt. Hij zegt, dat aan het opperbeftuur toekomt te oordeeJen, in welke omftandigheden de Eed kan gevraagd worden. Thans vraagt het Opperbeftuur een Eed ; en de Schrijver verklaart het gebrek van oordeel, of dat 'er geen wettige rede is, om een eed te vragen: of dat de Repra?. fentanten in deze omftandigheden geen Eed mogen eifchen. Ik kan geen onderfcheid zien , waarom men meer eene effeftive, dan eene provifioneele Conftitutie zoude konnen beëdigen. Voor dien tijd, voor welke een Provifioneele Conftitutie beftemd is , heeft zij dezelfde kracht, als eene eflicïive: de beiangens van het Vaderland zijn onder beiden even dierbaar, en vorderen van de ingezetenen dezelfde toegedaanheid, en getrouwheid. Dus hebben de Provifioneele Repralentanten het zeilde recht, als de effectiven, om zich hiervan, door den Eed, van fommigen te verzekeren, zo zij het nodig vinden. Ik wil hier geen uitfpraak doen tegen Amfterdam en Lenden. Dit alleen wil ik zeggen, dat bij een particulier ingezeten het gelijkelijk gelde ; of het bewind, welk den Eed vraagt, provifioneel dan effectief  RECHTEN VAN DEN MENSCH. 73 tïef is. Een particulier heeft geen rede, den Eed te weigeren uit hoofde, d.it de Conftitutie proviftoneel is. Zo op dezelve door de oppermacht een eed gevraagd word, dan heeft een particulier de voorwaarde van, goed oordeel; tot dat finaal befloren, en afgedaan word, dat de Reprafentanten den Eed niet meer mogen vra£eD> • 1 V A Voorts wilt men eene opwerping tegen den lied neemen,uit den overeenkomst der Fraufe.be Conftitutie met de onze. Maar welk verfchü: De Franfchen in hunne Confiitvtioh civile du Ckrgé. verklaarden uitdruklijk , dat ze de Hiërarchie der Kerk , en de Canones &c. aanrandden : en de Artikels dier Conftitution ftrijden duidelijk tegen de algemeene Tucht, en aan dezelven kan hoegenaamd geen goede zin gegeven worden. Ze verklaarden de Conftitutie der Geestelijkheid voor Burgerlijk, die nooit Burgerlijk kan zijn.. Geen wonder dus, dat men op die Conftitution den eed weigerde. Geheel anders is het,met de verklaring der Rechten van den mensch en van den burger, in ons geval: de Publicatie verklaart alleen een provifioneele burgerlijke Conftitutie, waarvan de Artikelen ook alleen Burgerlijk zijn. Wij hebben gezien, dat de Hiërarchie der Kerk 'er niet in betrokken word, noch de Canones, of de algemeene Tucht daarin gemoeid worden. Welk duidelijk onderfcheid dus, tusfchen ons en de Franr fche Geestelijkheid ? De Memorie merkt aan bladz. 39. dat de Burgerlijke Rechten dikwils vrij verre uitgeftrekt worden , na het begrip van die dezelve aanwenden. Ik Item toe , dat het gebeuren kan , dat men uit eene beëdigde wet, ten nadeele van den burger, of ten bezware van zijn geweten, hem iets zoude konnen opdringen. Wat volgt daaruit ? niet dan , dat de overE 5 macht  74 EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE macht haar gezag misbruikt. Zou men dan niet mogen beloven getrouwheid aan de oppermacht, om dat het gebeuren kan , dat die belofte ten bezware of nadeele van den belover misbruikt word? Men merke aan, dat ik, met de verklaring der rechten van den mensch, tot het burgelijke te bepalen, met voor hebbe te beweeren , dat de Burgerlijke Macht nooit de Kerkelijke is te na gekomen, of niet re r,a kan komen. Maar a posfe ad esfe non valei ik latio. Het is niet genoeg, dat iets kan gebeuren, maar het diende volkomen waarfchijnlijk zijn, als men met gezond oordeel zich daarna zal regelen- De voorbeelden dan, welken de Memorie li. bladz. 9. aanvoer: van Jofeph tl. van zijnen Broeder &c. wat bewijzen die doch? Moet ik den Schrijver toevoegen, dat hij de zevende regel: Nil fequitur geminh. vergeten is? Dus zeg ik: al konde hij nog zo veele voorbeelden aanhalen, dat die hier niets bewijzen. Maar hij moest bewijzen, dat onze Repnefentanteti duidelijk bedoelden , de rechten onzer Kerk aan te randen , en te na te komen. Wanneer de H, Paulus met zo veel ernst, de gehoorzaamheid predikt aan de waereldlijke Overheid vond hij geen bedenking of zwarigheid hierin, dat dê Hei ienfche Keizers den gelovigen konden beveelen voor de afgoden wierook te ftroijen. Ik geloof ook niet dat de H- Paulus zou geaarzeld hebben , de belofte* van getrouwheid aan den Keizer met eede te bevestigen. Waarom? het geen hij beloofde, was alzins rechtvaardig, en plichtig; en hie.öp heeft de Eeddoender ook maar te zien. , Wilt derhalven de Eedvrager, op de gedaane belofte, iets ongeoorloofds vergen, dan misbruikt hij de belofte, en deze belofte, verbind daartoe den belover geenzin*. 7 Vetönderfteld nu} dat de Reprafcntaoten allen De¬ ïsten  RECHTEN VAN DEN MENSCH. ?J isten en Atheïsten waren. Zouden ze, dan even zulke gezworene vijanden van het Christendom zijnde, als de Hddenfene Keizers, van ons niet konnen vergen de enkel - Burgerlijke Conftitutie aan te neemen? Zouden wij hen geen gehoorzaamheid fchuldig zijn? zouden wij daaromtrent bedenking konnen maken, om dat ze veellicht onze rechten zouden benadeelen konnen? wat nu, dewijl onze veröjderftelling onwaar en valsch is? Ja, laat het ook gebeuren, dat ons iets gevergd word, dat tegen ons geweten ftrijd, dat onder voorwendzel van burgerlijke verrichtingen, de rechten onzer Kerk, of de waarheden van ons geloof gefchonden worden, (Memorie bladz. 39.) laat men uit hoofde van den gedanen Eed, ons willen verpligt achten. Moeten wij dan meer zwijgen als nu? Hebben wij dan volgens Artikel XVII. zelfs geen recht onze belangens in te brengen? Konnen wij daarom minder ons geweten getrouw blijven, of minder kloekmoedig ons Geloof en Godsdienst verdedigen ? Dus komt het mij voor, als een ontijdige voorbarigheid, zo bekommerd te zijn, en zo angstvallig voor uit te zien. Utt zou nog iets anders zijn, zo men eene zedelijke zekerheid had, dat iets diergelijks zoude gebeuren. Doch, daar het in tegendeel blijkt, dat men in de Rechten van den Mensch niets bedoelt tegen ons Geloof en Godsdienst; ja veel eer ons tracht te begunstigen, zo kan ik in gezegde bekommering weinig rede vinden. Vermits ik dan overtuigd ben, dat de verklaarde Rechten, en vervolgens de daarop flaande verklaaring, en Eed, in hunne eige uitdrukking, en dus in hunne natuur geenzins.ftrijdig zijn tegen de zedeleering van ons H. Geloof; zo heb ik geoordeeld ,  7« EENVOUDIGE GEDAGTEN OVER DE deeld, en beweerd, dat ik dezelve aanvaarding of Eed «onder eenige voorwaarden, behoudineen of reftric * tegended' ^ ^ MetS Dus komt" het mij voor, dat de Schrijver de Bootte onvoorzigtigheid begaat, om niet het zwaar. ItS te zeggen , daar hij aan zijne gevoelens zoda ,lge zekerheid toefchrijft, dat hfde g!nen, dïa s' als b,j gevoelen , befchuldigt van onvoorzichtigheid ,(om niet het zwaarte te zeggen) met den Eed af> leggen. Memor. II. bladz. 5. De Schrijver ichijnt terk gezind te zifn, Memo. rncne II. badz. a8.'om de Christlj.e liifde, en de zo gewenschte en zoo noodzaaklijke eensgezindheid e bevorderen ; doch zijne wijze van doen is daar- ■ tete, dat een ieder van zijn eigen gevoelen, in weeral zijner eigene overtuiging af wijke, en zich bereid tone d,e van hem zonder tegenfpraak aan te neemen. Beftaat hierin de eensgezindheid? Neen ik meen, dat men in zulke (lukken, in welken men zich aan geen verhevener gezag moet onderwerpen, ieder zijn gevoelen zeggen mag. Schoon Ik mij tegen dien Schrijver verklaar, zo wil ik «h ter zijn recht om zijn gevoelen te zeegen en e volgen, daar door in s, de genen, die met hem verfchillen , door indirecte fchimpingen te laken. Ook fchroom ik niet mijne naam te noemen; Het geval heeft in mij ook geen plaats, om door gezag mijne gezegdens te konnen onderfteunen. (Me. morie II. bladz. 25O Neen, bondige redeneering en duidelijk bewijs behooren maaralleen, onzen gezeg* dens kracht bij te zetten. Mijne naam dient, om dat ik tegen naamloze en lasterende gefchriftjes nooit de pen wil, of zal opvatten : en op dat de genen, die maar lasteren, en niet befcheiden fchrijven willen, door hunnen naam te noemen, binnen de palen van befcheidenheid blijven. Ovrigens zal ik het beöordeelen der Lasterprullen en der Naamloze Gefchriftjes overlaten aan den befcheiden Lezer. CATALOGUS van BOEKEN, die by den Uitgever dezes te bekomen- zyn: Christophiltjs of verdediging van de voornaamfte Leerltukken van het Christendom tegen deszelfs vyanden,door •***R. P. enz.gr. Svo. ingen. /i-8-: Beweegreden voor en tegen de vernietiging der Refolatie van 1765. raakende de geordend Geestelyken in de Provincie Utrecht, gr. 8vo. ingen. . /:-.6^5 De wezendlykheid van het ontwerp van Bourg-Fon* taine, door de uitvoering betoond, 8vo. 2 deelen, Nieuwe en vermeerderde druk, ingen. ƒ2-4-j Allereerfte Godsdienftige onderwyzingen voor de Catholyke Jeugd. 12V0. . . /:-:-8 Klyne"Catechismus of eerfte Godsdienftige onderwyzingen voor de Catholyke Jeugd, iavo. . ƒ■: i-: Catholyke Catechismus of Godsdienftige onderwyzingen voor de Catholyke Jeugd, 8vo. . ƒ: - 2 - 8 No-  catalogus van boeken. Nodige onderwyzingen voor de Catholyke Jeugd, otfi aangenomen te worden tot de eerde II. Communie , 8vo. . . .. ., f'-'2-'- 'Hetzelve met eenige veranderingen , iavo. ƒ :'-1 ■ 8 Deze Catechismusfen en Communieboekjes zijn alle opgefteid door den Eerw. Heer H. e. r. p. en Pastoor te Amfterdam: F. seedohf, Brieven over de verfchilpunten die zyn Dood. Hoogheid freo'Rik Prins van Tweebrug* ge#bewoogen hebben om zich met de H. R.C.Kcrk te vereenigen , uit het Fiansch vertaald , 8vo. 4 deelen, ingen. . . . ƒ 310-: Kort begrip der Kerk - Historie van fleuky, Svo. 16 deelen, ingen. . . ƒ 17-12-: Vervolg op de Kerk-Historie van fleuuy, 8vü; 2 deelen. . . . ƒ.2- jöV: Zeiander vaste Gronden van het Catholyk Geloof, 8vo. 7 deelen, ingen. . . ƒ7-:-: De Levens der H. Vaders, der Martelaaren en andere voornaame Heiligen, Svo. 5 deelen,ingen./ó-xo-: Historie van het O. en N. Tes.ament, gr. 8vo. Fr. band. claus, Verklaring van de Mechelie Catechismus, 8vo. Fr. band. . . . /i-io«: F. van staden, Hand- en Huisboek der Caiholy» ken met pi. Svo. 2 deelen, ingen. . ƒ 2 : : j. van HEDMENj de llervelykeAdam, kerende de konst om wel te derven , 4to. ingen. ƒ3-:-: graduale rom. 4to. in Jugt met lloo'.en. Eigen Mofen der nieuwe dubbelde feesten, die ^11 de voorige Graduaalen ontbreeken, 4to. ingen. ft • 2-: ritual 1: r0m. 12v0. nieuwe- verm. eu verbeterde druk, Spaans leer. . . ƒ i-S-: billuart,CompendiumTheologïas, gr. Svo. 6Tom. voor de verminderde prys van . ƒ 5-10-: En meer andere voornaame Theológilche , Historifehe eu andere Weiken. De prijs van dit werkje Eenvoudige Gedagten &c. is ingen. 11 Stuivers. ■