NEDERLANDSCHE REIZEN. VIERDE DEEL.   NEDERLANDS C H E R E I Z E N, tot bevordering van den koophandel. na de meest afgelegene gewesten des aard k loot s. Dpormcngd met vreemde Lotgevallen, cn menig, vuldige Gevaaren, die de Nederlandfchc Reizigers hebben doonje/ïaan. MET P L A AT E N. VIERDE DEEL. Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRADI, Te II A R L I N G E N, By V. van der PLAATS. M D C C L X X X I V.  i  INHOUD DES VIERDEN DEELS. Door dc medewerking van 's Lands Staaren , worden de onderfcheidene Genootschappen van Koophandel op de Oostindiè'n tot dén gebrast. . . Bladz. I Wybrand van Waarwyk doet zynen eerden Togt, met een Vloot van veertien fchepen. Loopt in zee., in iöoa , met Sebslt de Weert, als Vice-Admiraal. Koomt op Madera; befchry.-ing van dat Eiland. Vertrekt, na St. Thomas; merkwaardige byzonderheden, dit Eiland betreffende. Bereikt de Kaap Lopo de Gonfaives, en vervolgens de Ree van Annobon. De Hollanders, hier vyandelyk ontvangen , treeden aan land ., en jaagen de landzaaten op de vlugt: De Mooren keeren te rug uit hunne wykplaatzen, doch gedraagèn zich zeer trouwloos; waar voor zy verdiende frraffe lyden. De Vloot koomt aan de Kaap de Goede Hoop. Drie fchepen zeilen na Achem, daar ?.y Sebalt de Weert met zyne fchepen aantallen. Merk* waardig berigt wegens de Reize van deezen Vice-Admiraal m het Hof des Konings van Candy , en vsn zyne ontvangst4 verblyf en verrigtingen aldaar. Plegtig feest te Achem t door de Hollanders bygewoond. De Weert fluit een verbond met den Koning , en laat «Idaar, als Koopman, Jan Dekker. Herige wegens de leevensivyze van den Koning en de ingezeetenen van A;chem, De Weert koomt te Matecalo, daar hy vriendlyk wordt ontvangen ten Koninklyken Hove. Vreemde en wreede bedry. ven van eenen Indiaanfchen Gochelaar. De onzen koomei» Vier in groote ongelegenheid, omdat zy eenige osfen hadden * 3 ge-  I N H, O Ü D. gefchooten. De Vice- Admiraal neemt een Portugeesch' fchlp , en nog een ander , met eene ryke laading. De Weert wordt, met eenigén van'zyne manfchip, op een3 verraaderlyke wyze , jammerlyk vermoord. Jakob Pieterszoon van Enkhnizen wordt hier op tot Vice-Admiraal '■'jfengelteld ; hy; vertrekt van Matecalo , en koomt te a AViiöm ; (luit een Verbond' met den Koning. Zeilt wederom van daar, en neemt twee rykgelaadene Portugeefche fchepen. De Kapitein van een der fchepen wordt, op befl onbekend Eiland , door de Wilden overvallen , en gedood'. De Vloot koomt voor Jolior ten anker. De 'Vice-Admiraal ontvangt berigt wegens eene Portugeefche ''Zeêmagt,'. in deezen oord tegen hem uitgerust. Een • Zeégevëge, waar in de Portugeezen op de vlugt gejaagd worden. De Vice-Admiraal wordt, door de aanzienlykflen des lands , over de behaalde overwinning , begroet. Dé itryd wordt hervat , met gelyke dapperheid en den zelfden nitflag aan onze zyde. Lafhartigheid van den Koning van Johor, die de onzen zyne hulp h'adt toege■ zegd. De Vloot zeilt na Patana. Dé Vice-Admiraal fluit aldaar'eert Verdrag van Koophandel, cn keert eerlang te rug na 'hét Vaderland; hy flx-rft op de reize, naby de Kaap de Goede Hoop, en zyne fchepen, naa een allergevaarlyklten togt, ftoomen in Holland. — Vervolg der Reize van- Wybrant van Waarwyk; hy koomt 'voor Bantam ; gelukkige handel aldaar; twee'fchépèn,rkèeren terflond, niet eene ryke laariing, na het Vaderland, die eer' lang van twee anderen gevolgd worden, in gezelfchap van «ten Admiraal''J. vari Heemskerk , die eenen prys, ruim een miljoen waardig, medevoerde. De Heer van Waarwyk bouwt te Bantam een-lïeenen Pakhuis, mc-t óógmérk om het, in tyd en wy-le , tot een Fort te doen dienen; hy Iaat hier eenige Hollanders', om 'er handel te dryven; naa twee fchepen na China te hebben gezonden, vertrekt hy na Gresfik. Hy richt' hier een Kantoor op, en verziet de Kooplieden van eenen lastbrief, en gereede penningen; koomt,  1 N II OUD; - koomt, naa eene gevaarlyke en zeer langduurige reize4 te Johor. Ontvangt hier de tyding van het veroveren van een rykgelaaden Galjoen door de onzen. Zeilt na Pata■ na; hy zendt Cornelis Specx na China , onder de Gezanten van Siam, om vryen handel te verwerven. Hy zelve ftevent na dat Keizerryk. De gunftige bejegening, Welke hy aldasr ontmoet , doet hem op een goeden uitflag hoopen; 't welk, egter, eerlang in rook verdwynt, en hem doet befluiten, deezen oord te verlaaten •, koomt ten anker aan het Eiland Pulo Timaon , en zendt zyne fchepen ha verfcheiden gewesten, om handel te dryven. Zonderlinge overlevering onder de Chineezen, wegens eene aloude verbintenis tusfchen hen en de Hollanders'. Do onzen beinagtigen een ryk Portugeesch fchip. Komst te Patana , en onderhandeling met de Koningin ; zeilt van daar na Bantam , alwaar hy tyding ontvangt van den ongelukkigen uitflag van Specx's gezantfchap na Chipa. Keert te rug na het Vaderland ; dpet het Eiland Mauritius aan , ia eenen zeer reddeloozen toeftand van zyn fchip; hy herftek het eenigzins, en koomt in Texel, naa eene reize van vyf jaaren. Tweede Togt van Steven van der Hagen , na de Oostindiën, in den jaare 1603. . . Bladz. 07 Hy loopt in Zee , met twaalf fchepen, voor de onderscheidene Kamers der Maatfchappye uitgerust. Kostbaar"•heid deezer uitrustiuge. Nadert het Eiland Mofambique, en doet 'er eenig volk aan land .treeden.; zeilt van daar na de rivier van Goa; berigt wegens deeze flad, en een zeer zonderling Afgodsbeeld. De komst van eene Portugeefche Vloot doet hem befluiten , van daar en na Calicute te zeilen. De Koning van dat gewest verzoekt om zyne hulp tegen de Portugeezen. De Admiraal fluit met den Bevelhebber een Verbond van Koophandel, en * 4 neemt  INHOUD; néémt voor, om na Cochin te ftevenen: Byzonderheden raakende deeze ftad; magt des Konings; zeden, gewoonten en handel der landzaaten. Merkwaardig berigt wegens de ftad Pegn. Zeer groote Krokodillen, en hunne wreedheid. Fraaie Elefanten, en groote zorgvuldigheid voor dezelve ; magt en pragt des Konings ; gewoonten der landzaaten. Merkwaardige Oorlog tusfchen den Koning van Pegu en dien van Auua. Wreede ftrade, aan vierduizend Verraaders geoefTend. Zwaare brand in de ftad Pegu. Elefantsjagt. De groote en pragtige Feesten der Peguaanen. Talapoins , of Peguaanfche Geestlyken. Vereering van den Duivel, hier te lande. Voortbrengsels des lands. De Vloot koomt voor anker, in dé Baai van Amboina ; de Admiraal belegert en bemagdgt het Foft; gewist deezer veroverïngé. De Admiraal, vyf fchepen na Tidor zendende, zeilt na Banda. De vyf fchepen tasten het Fort aan , onder geleide van Kapitein Mol. Dappere aanval, van de bemagtiging der Sterkte gevolgd. De PortugeeZeh , door deeze overwinning, van alle de Molukfche Eilanden verdreeven. Trouwloosheid der Engelfchen, door de onzen, omtrent deezen tyd, in de Indien ontdekt. De Admiraal keert te rug na Bantam. Komst te St. Thomas; befchryving van die ftad; de vertellingen aangaande den H. Thomas. Bejegening eri Koophandel aldaar; verdrag met de landzaaten aangegaan. Gevegt tegen de Portugeezen, waarin deezen de nedërlaag bekomen. De Vloot koomt wederom voor Amboina ; de onzen hebben gehoor by den Koning, die hen Vriendlyk bejegent. Jakok Herem^t, van bedrog in den handel verdagt, wordt, door den Admiraal , tot rekenfchap gedagvaard. Byzonderheden wegens de ftad MaCasfar. Magt en kundigheid des Konings van TalloC; zorge voor zyne onderdaanen. Zonderlinge Slangen , en bygeloovigheid der Indiaanen omtrent dezelve. De Vloot aeilt, langs de Kust van Java, na Bantam. Groot gevaar  INHOUD. vaar van een der fchepen. Verfcheiden Portugeefche Vaartuigen, met ryke laadingen, door de onzen bemagtigd. De Vloot koomt aan het Eiland Mauritius, daar men een Tuin vindt, door den Admiraal Matelief weleer aangeleid. Verfcheiden visfehen , onder andere de Torpedo, in deezen oord. Wederkomst der fchepen in het Vaderland. D E  D E PRENTEN MOETEN GEPLAATST WORDEN: 1. Gezigt op Quang Cheu Fu of Canton, tegen over bladz. . , , f |. 2. De ftad Cananor, .... 104 3. Puinhoopen op 't Eiland St. Thomas. . 148 NE-  NEDERLANDSCHE REIZEN. TOGT VAN VYFTIEN SCHEPEN, NA de OOSTINDlëN; Onder bevel van den Admiraal WYBRAND van WAARWYKi In den jaare 1602, enz. De Hollandfche fchepen hadden reeds verfcheiden togten gedaan na de Oostindiën, in den aanvang der zeventiende Eeuwe , en de Algemeene Staaten, als waare Vaders des Vaderlands, altoos op het heil der ingezeetenen bedagt, dien fcheepvaart , naar vermogen, tragten aan te moedigen. Doch hunne inzigten, zo wel als die der deelgenooten , wierden door een zvvaaren hinderpaal gedwarsboomd. De tegenftrydige belangen van de oude en de nieuwe Maatfchappye belemmerden den voorfpoed van deeze beiden, en, gevolglyk, ook de belangen van den koophandel in 'é algemeen. Ter voorkoominge van deeze ongelegenheid , wierden 's Lands Staaten te raade, om door hunnen inIV. deel» A vloed  • NEDERLANDSCHE vloed en tusfchenfpraak, de beide Maatfchappyen tot de'n te brengen. Niet moeilyk viel het hun, de deelgenootcn te doen begrypen, hoe voordeelig dusdanig eene vereeniging zyn zou ; en hoe kragtdaadig deeze nieuwe Vereenigde Maatfchappy zou in ftaat gefteld worden , om aan de poogingen en ontwerpen haarer vyanden het hoofd te kunnen bieden. Naauwlyks was deeze vereeniging tot fiand gebragt, of aan de Maatfchappy wierdt gereedlyk verleend, een Oktrooi voor een zeker getal van jaaren. 1 hans was zy ook in ftaat om talryker Vlooten in zee te kunnen brengen. De deelgenooten rustten nu veertien fchepen uit, en een Jacht, allen ryklyk voorzien van gefchut, krygs- en mondbehoeften, en gezamentlyk voerende ruim duizend koppen. Als Admiraal wierdt over deeze Vloot gefteld wybrand van waarwyk, en se balt de weert als Vice-Admiraal. Voor rekening van de Kamer van Amfterdam wierden uitgerust , het fchip Mauritius , zynde het Admiraalfchip, groot vierhonderd lasten ; Hollandia , groot driehonderdvyftig lasten ; Nas/au , groot driehonderdveertig lasten; de Zon , groot tweehonderdtachtig lasten; de Maan, groot tweehonderdvyftig lasten ; de Star , groot honderdtachtig lasten; en het Jacht het Papegaayken, groot vyfëntwintig lasten. De Kamer van Delft maakte gereed het fchip de Eendragt , groot honderdtwintig lasten; die van Zeeland, het fchip Zeelandia , groot vierhonderd lasten; het fchip Vlisfingen, groot tweehonderdvyftig lasten; en ie Gans, groot honderdveertig lakten. De Kamer van Rotterdam rustte uit, het fchip Erasmus , groot tweehonderdvyftig lasten , en het fchip Rotterdam , groot tachtig lasten; en eindelyk de Kamer van Enkhui-  REIZEN. 3 ***** het fch'P de Hollandfche Tuin, groot tweehonderdtwintig lasten , en de Enkhuizer Maagd , groot honderdvyfënzeventig lasten. Na de volgende gewesten.en plaatzen waren deezé ichepen beftcmd : de Vice-Admiraal, die, met drié fchepen, drie maanden vroeger dan de overigen , dé reize aannam, was beftemd na Ceilon, en vervolgens na Achem , op het Eiland Sumatra ; Mauritius ert de Maan na de Molukfche Eilanden; Nas/au en Erasmns na China ; Hollandia , de Hollandfche Tuin en de Star na Achem; de Zon , de Enkhuizer Maagd > de Eendragt en Rotterdam na Bantam, op Groot-Java^ Op den zeventienden van Zomermaand des jaars 1602 j (taken de Amfterdamfche en Enkhuizer fchepen, met een Oosten wind, uit Texel in zee , en pasfeerden * twee dagen daar naas de Hoofden, alwaar zy eenigen tyd kruisten op de Zuid-Hollandfche fchepen, welke zy aldaar moesten verwagten. De Verëenigde Vloot beftondt nu uit elf fchepen en het Jacht , die gezamentlyk de reize vervolgden , doch , door tegenwind , eerl-ng genoodzaakt wierden , voor Plymoutli het anker te laaten vallen. Terwyl zy hier lagen , kwam ter zelfde Ree voor anker de Admiraal Ricn.AR.Dj behuwdzoon van den Groot-Admiraal van Engeland, by zich hebbende eene Portugeefche Karak, welke hy, op de rivier van Lisfabon, hadt genomen; het was een ryk gelaaden vaartuig, groot zeshonderd lasten j koomende van Goa. De wind wierdt hun eerlang gunftig, en voerde de Vloot, naa de ankers geligt te hebben , wel dra voorby Kaap Finisterre , en vervolgens tot op de hoögte van 't Eiland Madera, \ welk zy, op den vierëntvvinA 2 tig.  4 NEDERLANDSCHE tigften van Hooimaand , met het aanbreeken vaii den d,ag , ifi ï't oog kreegen. Madera legt op tweeëndertig graaden Noorder-Breedte , en drie Graaden en een halven Lengte. In den omtrek beflaat het honderdveertig, of, gelyk zommigen willen, honderdzestig mylen. Het wierdt door de Europeaanen ontdekt en bevolkt, in den jaare 1420. Tot dien tyd toe hadt het woest gelegen, en was met geboomte bedekt; dit wierdt in brand geftoken, met oogmerk om den grond bekwaam te maaken om vrugten te kunnen draagen. Het eiland is bergagtig, maar nogthans zeer vrugtbaar : want, toen men den grond eerst begon te beplanten , bragt hy zeventigvoudige vrugt voort. Tegenwoordig zyn de oogften niet zo gezegend. 'Er valt eene menigte koorn, voortreflyke wyn, en overvloed van andere fruiten. Men verzamelt 'er veel wasch en honig; doch de fuiker, welke hier vak, is inzonderheid zeer geagt. De velden krielen van vee , en de bergen van wilde zwynen. Wyders vindt men 'er paauwen, duiven, kwakkels en meer ander gevogelte. Het land wordt befproeid van acht rivieren, en verfcheiden voortreftelyke bronnen. De lucht is aldaar zeer gemaatigd , en nimmer heerscht 'er eene felle koude. De Cedcrboomen fchieten 'er zeer hoog op; van derzelver hout kunnen tafels , kasfen en andere dingen gemaakt worden. Funcia is de Hoofdftad van dit Eiland; de Aardsbisfchop van de Indien houdt aldaar zyn verblyf. Op den vyfden van Herfstmaand bereikten onze . vlootelingen het Eiland St. Thomas , dus genaamd , om-  'REIZEN. 5 omdat liet eerst ontdekt wierdt of den feestdag, dien Heilige gewyd. Het legt onmiddelyk onder den Evenaar. De grond is zeer hoog, en de lucht bvkans altoos met wolken bezet. Ten tyde als het "eerst ontdekt wierdt , lag het als begraaven onder hooge boomen, wier takken recht overeinde groeiden. Nimmer heeft 'er de pest gewoed. De lucht is 'er heet, cn ongezond voor de vreemdelingen. De Christenen 5 welke zich hier met der woon nederzetten , bereiken niet hooger dan den ouderdom van vyftig jaaren; het is eene groote vreemdigheid, iemand met een gryzen baard te zien. Dit niettegenftaande, bereiken de por* fpronklyke' landzaaten doorgaans den ouderdom van honderd jaaren. De dagen en de nachten zyn 'er altoos even lang. In Lente- en in Herfstmaand regent het 'er altyd; doch, in alle de overige maanden des jaars,?valt 'er niets anders dan daauvv. De Porwgeezen hebben 'er een klein Fort, en eene ftad, Pavoafon genaamd, gebouwd; behalven het Bisfchoplyk Paleis , en andere geestlyke geftigten , ftaan in de laatfte ongeveer zevenhonderd huizen. Aan den Westkant van het Eiland peilt men geen grond, maar wel aan de Noordzyde , tegenover de ftad , en nog hooger op tot aan het Fort. Voor de ftad , ter plaatze daar de fchepen voor anker leggen, kan men, op vyf vademen water, duidelyk den grond zien, betraande uit fraai wit zand. Het land brengt k'oorn , wyn , noch boomen voort, wier vrugten eenen Heen hebben; doch 'er groeien miljoenen komkommers, bauwoerden , vygen en gember. Voormaals leverde de grond eene zo groote menigte 'fiviker, dat 'er alle jaaren veertig fchepen mede bekaden wierden. In betaaling ontvingen A 3 de  0 NEDERLANDSCHE de opgezeetenen vvyn, koom , kaas, huiden en veele andere leevensnoodwendigheden. Doch, zints eenigen tyd, wierdt het land geplaagd van zekere wormen, die de wortels van het fuikerriet doorknaagden. Zes fchepen kunnen 'er nu ter naauwer nood hunne laading vinden. Wyders ontmoet men 'er overvloed van gierst, ryst, garst, latuuw, raapen, kool, en veele andere moeskruiden; daarenboven een byzonderen wortel, daar te lande lgnaman genaamd , die by de landzaaten zeer geagt, en als eene onontbeerlyke leevensbehoefte wordt aangemerkt. Van buiten is hy zwart, en van binnen wit , langwerpig van gedaante, als een Brabantfche raap, hebbende van onderen veele takken. Zyn fmaak gelykt naar dien van kastanjen , doch is nog aangenaamer. Gemeenlyk wordt hy gegeeten, vooraf onder de asch gebraaden, doch ook zomtyds raauw. De Spanjaards , welke zich op dit Eiland hebben neergezet , hebben aldaar geplant en aangekweekt olyf-, peere-, amandel- en andere vrugtboomen , die welig opfchieten, doch geene vrugten draagen. Men ontmoet 'er eene vreemde foort van Kreeften , die , even als de Mollen, in de aarde wroeten, doorknaagende en bedervende alles, wat hun voorkomt. Het land bevat zeer veele patryzen, fpreeuwen, meeuwen en papegaaien. De zee geeft overvloed van visch ; en aan den oever worden ongemeen groote Walvisfclien gevangen. Midden in het Eiland legt een berg , geheel met bosch bedekt , en geftadig van zo vogtige wolken pmringd , dat het water, 't welk van de boomen druipt, genoeg is om het fuikerriet te befproeien. Het vreemdfte van dit verfchynzej, is , dat naar gelang de  REIZEN. 7 de Zon hooger klimt, de lucht rondom den berg meer met dampen is bezet. Zommigen der opgezeetenen zyn blank, anderen zwart. Men verhaalt dat de laatstgemelden van de uizen , vlooien en platluizen deerlyk geplaagd worden, terwyl de andere geheel vry zyn van dit ongemak. Ten Zuiden van St. Thomas, legt een klein Eiland* Rolles genaamd, zeer vrugtbaar in appelen, limoenen ' banaanen, ananasfen en gember. Ook vindt men 'er overvloed van hoenders en varkens : zoo dat het meer ververfchingen oplevere dan Annobon. Ook is 'er, voor de fchepen, eene zeer veilige legplaats. Naa dat de Vloot, op den zestienden van Herfst maand, de Linie gepasfeerd was , bereikte zy Knap Lopo de Gonfalves, leggende op 40 Minuten ZuiderBreedte. De Schipper van het Schip Erasmus , zynde de eerftc , die op de fchepen ftierf, wierdt hier begraaven. Ook bragt men aldaar twintig zieken van het Admiraalfchip aan land, opdat zy te fpoediger zouden geneezen worden. Lenige manfchap, met de floep, zes of zeven mylen verder gevaaren, vondt aldaar een dorp, Montong genaamd; zy hoopten van daar eenige ververfchingen te bekoomen, en hadden, ten dien einde, yzer mede gebragt , om dezelve daar tegen in te ruilen. Doch dit metaal was 'er niet gèagt. Men geloofde dat de reden hier van was, omdat de Hollanders ,,{welke voormaals deezen oord hadden aangedaan , de landzaaten ryklyk voorzien hadden. Niets anders dan Banaanen leverde dit gehucht op. De onzen traden hier in gefprek met een jongen Moor, die een weinig Fransch fprak, en zich zeiven den Zoon des Konings noemde. Hy verhaalde dat ze A 4 met  B NEDE RLANDSCHË met die van Rio Gabion in oorlog waren, en dezelve, nu etlyke dagen geleeden, geflagen liadden. En, in de daad, men zag nog , in het Koninklyk Paleis, de hoofden der gefneuvelden. — De gemelde Kaap levert overvloed van visch , en ook zeer veel gevogelte. Van 't een en ander bedienden zich onze Zeelieden, Op den elfden van Wynmaand kwam de Vloot voor anker op de Ree van Annobon. Het fchip de Hollandfche Tuin zondt hier eene gewapende floep na land, en kwam aan by een dorp, welks Bevelhebber een Portugees was. Straks lieten de onzen eenen Vredevlag waaien, en verzogten de landzaaten om versch water en andere mondbehoeften. Doch toen zy aan land wilden treeden, vonden zy aan den oever eene Verfchanzing , uit welke de bezettelingen vuur gaven, en eenen Matroos aan den arm kwetften. Hierom waren zy genoodzaakt , na boord weder te keeren, en meerdere magt te verzamelen. En, in de daad , reeds des anderendaags, wierden twintig Sloepen en Booten, met vierhonderd man, na land gezonden; zy verdeelden zich in twee hoopen, van welke elf na den West- en negen na den Oostkant van het dorp roeiden. Op dit gezigt, lieten de landzaaten de Bourgondifche vlag waaien, en begaven zich binnen de Verfchanzing, van waar zy voortgingen met fchieten , zonder iemand te kwetzen. Doch zy bemerkten niet dat zy de onzen het landen niet konden beletten, of zy verlieten hunne Verfchanzing , en vervolgens het dorp, waar uit zy 's daags te vooren de goederen van de meeste waarde hadden geborgen, de vlugt neemende na de bergen. Naa deeze viugt, traden de onzen in het dorp , pion-  REIZEN. $ pionderden het, en verzamelden de veldvrugten. Doch dewyl zommigen zich te veel bloot gaven , wiérden zy overvallen van de landzaaten, die zommigen doodden, en anderen bwetften. Het dorp wierdt, egter, in brand geftoken , en door honderdtwintig man bewaakt. Weinige dagen waren 'er verloopen, of de Mooren kwamen te rug in het dorp, en fpraken met de onzen, hun beloovende, varkens, hoenders en verdere kevensmiddelen te willen brengen, mids zy na boord wederkeeren en aldaar wilden blyven , en niet fterker dan met twee of drie floepen tevens aan land boomen. Deeze voorflag wierdt aangenomen , mids hun Gouverneur eenige gyzelaars zondt; de Mooren beloofden, hem hier over te willen fpreeken. Op den vyftienden der maand , zag men eenige Mooren, met een Vredevlag, van de bergen koomen. De Hollanders , hun te gemoete getreeden zynde, zonden eenen hunner vooruit, welke hun onder't oog bragt, dat zy, deeze kust met hunne Vloot aandoende, geen ander oogmerk hadden gehad, dan in vriendfchap .te hanflelen , en ververfchingen van hun te boopen ; doch dat de landzaaten , van hunne zyde, zich vyandig hadden gcdraagen tegen de geenen , welke gekoomen waren om met hun te fpreeken. De Mooren tragtten zich te verontfchuldigen, met te zeggen, dat dit vyandlyk bedryf tegen hunnen wil was voorgevallen; dat zy daar toe waren genoodzaakt door de Portugeezen , aan welke zy onderworpen waren; en in gevalle zy na hunne fchepen wilden wederkeeren, hun overvloed van ververfchingen aan boord zou gezonden worden. A 5 Maai-  10 NEDERLANDSCHE Maar het leedt niet lang, of de trouwloosheid deezer Mooren vertoonde zich openlyk. Terwyl de Hollanders, op zekeren dag, met hun fpraaken, wierden zy, door eenige anderen hunner landg'nooten, onverhoeds aangetast. Op dit zein wierpen de afgevaardigde Mooren hunne Vredevlag te aarde, en uit alle hunne magt Oorlog! Oorlog! roepende, begonnen zy die geenen uit te lachen, met welke zy fpraken; zy kwetften drie van dezelve , een van welke het, den volgenden nacht, beftierf. Doch de onzen , nu op hunne hoede zynde , hadden weinig werks om deeze verraaders op de vlagt te dryven. Zints dien tyd zag men niet meer de Eilanders zich openlyk vertoonen; hoewel zy nog zomwylen, uit eene hinderlaage , deezen of geenen van de onzen griefden. Thans verlieten de Hollanders dit Eiland , naa alvoorens de huizen in brand geftoken en de velden verwoest te hebben. Zy hadden 'er negen man verlooren ; doch, daarentegen, zo veel versch water, oranjeappelen en audere ververfchingen ingenomen, als zy begeerden. Het Eiland Annobon legt op i Graad 50 Minuten Zuider-Breedte, vyftig mylen van de kust van Afrika. Het beflaat flegts twee mylen in den omtrek. Op hetzelve leggen twee hooge bergen, die geduurig van wolken omringd wordende, aldaar veelvuldige regens veroorzaaken. Men vindt 'er fraaie valeien, vrugtbaar in banaanen , pataaten , oranjeappelen , ananasfen , tamarinden , kokosnooten , en andere vrugten. Ook valt 'er eene menigte katoen , varkens , hoenders en goed water. De Gouverneur is een Portugees,. die flegts drie of vier Blanken by zich heeft. De overige Ei-  REIZEN. n Eilanders zyn Mooren, die, nogtbans, hem onderdaanig , en zeer vsrknogt zyn aan den Roomfchen Godsdienst. Op den eenëntvvintigiten van Wynmaand ging de Vloot onder zeil. Klaas r y k s z o o n , Schipper op het Jacht, omdat hy te weinig order onder zyn volk hadt gehouden , wierdt, op dien zelfden dag, veroordeeld om op het fchip Hollandia als gemeen Matroos te vaaren , en isaris dirkszoon, Opper-Stuurman op het fchip Nas/au, in zyne plaats gefteld. Omtrent het midden van Wintermaand , bevondt zich de Vloot op de hoogte van de Kaap de Goede Hoop. Toen fcheidden de fchepen Hollandia , de Hollandfche Tuin en de Star van hunne togtgenooten, en wendden den (leven na Achem. Thans zullen wy hen op deezen togt volgen, en daarnaa tot onzen Admiraal van waarwyk wederkeeren. Naa veel met onweders gezukkeld te hebben, lieten de drie gemelde fchepen, op den tienden van Lentemaand des jaars 1603 , voor Achem , hunne ankers vallen. Hier ontmoetten zy drie Zeeuwfche fchepen tot hun reisgezelfchap behoorende , onder bevel van den Vice-Admiraal sebalt de weert, die 'er reeds derdehalve maand geleeden, was aangekoomen! Wyders vonden zy 'er nog twee fchepen, moucheron toebehoorende, onder bevel van joris van spilbergen, voor bykans twee jaaren, uit Zeeland vertrokken. Nog lagen 'er drie of vier Turkfche fchepen van Negapatnam , nevens een klein Portugeesch fcheepje. De weert was , met zyne drie ichepen , ten anker gekoomen in de Baai Antongil, om 'er ververfchingen in te neemen, en hadt van daalden fteven gewend na het Eiland Qeüon. Naa zyne aan-  12 NEDERLANBSCHE aankomst aldaar, vertrok hy te land na het Hof des Konings van Candy , daar hy zeer gunftig wierdt ontvangen, 't Zal den Leezer niet onaangenaam zyn , hier een kort verilag van zyne reize derwaarts te vinden. Op den achtëntwintigften van Slagtmaand desjaars 1602, tradt hy op Ceiion aan land, met vyftien man, en wierdt, met zes Elefanten, geleid na de ftad Matecalo. Zes perfoonen medegenomen hebbende , zette hy zyne reize voort na Candy, Hoofdftad des Koninkryks van dien naam, veertig mylen landwaarts geleegen , alwaar de groote Koning zyn verblyf houdt. Veertien dagen was hy onder weg, om het flcgte weêr en de veelvuldige regens. Overal wierdt hy vriendlyk onthaald, en fchadeloos gehouden. Op de helft van zynen weg wierdt hy ontmoet van zeven perfoonen , hem, uit 's Konings naam , vraagende , van waar de fchepen en de manfchap kwamen, die deeze kusten genaderd waren. Twee van deeze lieden keerden te rug met het antwoord na den Koning van Candy ; twee anderen vervolgden hunnen weg om de fchepen te bezigtigen ; de drie overige bleeven by den Vice-Admiraal, om hem gezelfchap te houden. Zo dra de Koning van alles onderricht was, zondt hy andere lieden den Heere »e weert te gemoete , met leevensmiddelen en ververfchingen , en, kort daar naa, zynen eigen Schoonbroeder, met honderd man, medevoerende fluiten, trommels en een Palanguin , zynde eene foort van Draagftoel, ten diende van den Vice - Admiraal. Met groote ftaatelykheid deedt hy zyne intrede in de Hoofdftad. De burgers en krygsiieden waren onder de  REIZEN. t3 de wapens. Het grof gefchut wierdt verfcheiden maaien gelost. De lucht weergalmde van het gcfchal van trompetten en trommels. Men zou gezegd hebben , dat 'er een Koning wierdt ingehaald. Kort naa zyne aankomst in het verblyf, 't welk hem ter huisvestinge was aangeweezen , wierdt hy afgehaald door eenen Hofbediende , om hem by den Koning in te leiden. In de Gehoorzaal zaten, in twee ryen , de Raadsheeren en andere hooge Amptenaars. Hier hing de afbeelding van Prinfe m au rits, door den Admiraal van spilbergen aan den Koning vereerd. De Koning zelve, nevens den Prins zynen zoon , oud drie jaaren, en de Prinsfes zyne oudfte dochter, oud acht jaaren, bevonden zich in een Kabinet, naast de gehoorzaal. De gefchenken van onzen Vice-Admiraal wierden op een tapyt uitgefpreid. Naauwlyks hadt de weert den Vorst in 't oog gekreegen , of hy viel op zyne knieën. Men beval hem op te liaan; en de Tolk, hem uit 's Konings naam begroet hebbende, vraagde hem, wie hy was, en na het oogmerk zyner komfte. Het antwoord was, dat hy kwam uit een land, welk de Portugeezen Vlaanderen noemden, en beftuurd wierdt door de Algemeene'Staaten en zyne Hoogheid Prins maurits; tevens op deszelfs portret wyzende. De Koning en zyne Hovelingen verwonderden zich zeer, dat hy deeze afbeelding kende, en wierdeu daar door meer en meer bevestigd in hun geloof aan de verhaalen van den Heere van spilbergen. De Vice • Admiraal , niet twyfelende of het portret aldaar gehangen ware, met oogmerk om te verneemen of hy het kende, nam deeze gelegenheid waar om een verhaal te doen van de Oorlogen, door Prins maurits  14 NEDERLANDSCHE rits, en deszelfs Vader willem den I, tegen de Portugeezen gevoerd. Voorts verklaarde hy, dat het oogmerk zyner komfte met de fchepen, welke op de kust lagen, geen ander was, dan om handel te dryven. De Koning, die een weinig Portugeesch fprak, ontvouwde de redenen, welke hy zelve hadt, om tegen deezen gemeenen vyand den Oorlog te voeren. Hy verklaarde dat geen Vorst hen met zo veel kragts vervolgde, als daar toe genoopt wordende door wraaklust , over hun oogmerk om hem te ontthroonen. Om deeze reden verzogt hy den Vice-Admiraal, hem ter zee te helpen , opdat de Portugeezen geen hulp van Goa mogten ontvangen : alzo hy een oogmerk fiadc om hunne Sterkte met een Leger van twintigduizend man van de landzyde aan te tasten. De weert gaf hier op tot antwoord, dat hy alleenlyk in de hoedanigheid van Koopman was gekoomen; dat de langduurigheid der reize, de ftaat zyner fchepen, en de zwaare kosten, welke hy genoodzaakt geweest was te maaken, hem niet toelieten, dusdanig eenen togt te onderneemen ; dat hy evenwel, indien zyne Majesteit 'er op ftondt, dezelve zou genoegen geeven , onder voorwaarde van eene redelyke belooninge. De Koning beloofde hem alles, en verzekerde hem van zyne genegenheid. Thans vraagde de Vorst aan den Vice-Admiraal, hoe hy zich hadde durven verftouten, om zonder vry. geleide zich zo diep in zyne Staaten te waagen. De weert antwoordde hierop, wel te weeten dat zyne Majesteit, zo wel als hy , een gezwooren vyand der Portugeezen was , en hierom niet te twyfelen, of hy zou gunftig ontvangen worden. Men lachte hem  REIZEN. ï5 hem uit om dit antwoord, en vraagde hem, of hy «eene andere redenen hadt, welke hem tot deeze reize hadden aangefpoord. Doch hy hervatte, geene andere beweegredenen te hebben, dan het gunftig onthaal, door den Koning, aan den Generaal van spilbergen, en aan hem zeiven, door den Koning van Matecalo en deszelfs onderdaanen, aangedaan. De Vorst voerde hem hier op te gemoete, dat hy en zyne Reisgezellen wel zeer ligtgeloovig zyn moesten , daar zy dus op losfe gcrugten waren afgegaan, dewyl hy den Generaal van spilbergen nooit hadt toegefpro ken. Doch onze Zeeman hernam hierop, dat hem zulks zo menigmaalen en altoos zo eenpaarig was verzekerd, dat hy 'er niet aan hadt kunnen twyfelen; en dat dit hem bewoogen hadt , om insgelyks zyne Majesteit te begroeten, in de verwagting van eveneens de blyken van 's Vorften edelmoedigheid te zullen ondervinden. Naa deeze zamenkomst, wierdt de Admiraal te rug geleid na zyn verblyf; daar hem zo veele ververfchingen, konfituuren en fmaaklyke vrugten wierden toegezonden , dat hy ze naauwlyks wist te plaatzen. Hy wierdt bediend van eenen Hofmeester, met vier flaaven en even zo veele flaavinnen. Hy ontving vyftig Larins zynde eene langwerpig vierkante munt , tot zyn onderhoud. De aanzienlykften des lands kwamen hem dagelyks bezoeken. ^ Tegen den avond wierdt hy ontbooden door den Koning , om een heimelyk mondgefprek met hem te houden. Niet meer dan drie koninklyke Raadsheeren waren daar by tegenwoordig. De Vice-Admiraal wilde de handen van zyne Majefteit kusfen; doch deeze gedoogde zulks niet. Tot een teken van vriendfchap,  16 NEDERLANDSCHE egter, omhelsde hy hem zo hartelyk, dat hem de ribben zeer deeden. De Koning vraagde hem, of hy geene ge* loofsbrieven van Prinfe ui au rits hadt. De Vice-Admiraal hem dezelve vertoond hebbende , deedt ftraks de Koning zich andere Geloofsbrieven brengen , welke hy voormaals van zyne Hoogheid hadt ontvangen , om te verneemen of de Zegels gelyk waren. Niet weinig verheugde hem de volmaakte overeenkomst, en deedt hem, nu van 's vreemdelings eerlykheid overtuigd , zeggen , dat indien de Vlamingen in zyn Koninkryk wilden handel dry ven , hy voor hun zou doen bewaareu, alle de zyde, peper , kaneel en andere goederen , welke het Eiland opleverde, zonder dat 'er iets van aan anderen wierdt verkogt;als mede dat by aan de Koningen, zyne bondgenooten en vrienden , aan de vaste kust, zou verzoeken, om insgelyks der Natie te begunftigen. Thans bragt hy het ontwerp, om de Portugeefche vesting Kolombo te belegeren, andermaal op het tapyt. Ter belooninge van den dienst, welken hy, ten dien einde, van de weert verzogt tn vcwagtte, beloofde hy, zyne eigen Sterkten te zullen ftellen in de handen der Algemeene Staaten, welke daarin Bezettingen konden leggen : dcwyl hy overtuigd was dat hunne Troepen dezelve beter zouden bewaaren dan de zyne. Sterk drong hy den Vice-Admiraal om die voorwaarde aan te neemen, en deedt hem opmerken, dat indien hy ze van de hand wees , en de Portugeezen zyn Koninkryk van alle hoop van onderftand ontbloot 'zagen , zonder dat hy zich bediende van de voorkoomende gelegenheid, zy nieuwe poogingen zouden aanwenden om hem buiten ftaat te ftellen , zich van dezelve te kunnen bedienen, indien zy hem van nieuws mogt voorkoomen. Tot  REIZEN. 1? Tot laat in den avond duurde deeze zamenkomst. By het fcheiden nam de Koning een gouden tandeftooker, welke hem zeiven aan den hals hing, en omhing daar mede den Vice-Admiraal; hem tevens, tegen des anderendaags middag, ter maaltyd nodigende. In gevolge van deeze uitnodiginge , verfcheen hy, op den beftemden tyd, ten Hove. Voordat de fpyze wierdt opgedischt, hervatte de Koning het gefprek van den voorigen dag. Toen nam hy zyne jonge dochter by de hand, en haar tot den Vice-Admiraal geleid hebbende, boodt zy hem een gouden beker aan, vol wyn, welke hem, uit 's Konings naam , ten gefchenke wierdt gegeeven. Vervolgens ftelde hem de jonge Prins eenen ponjaard ter hand; waar tegen de weert, zynen deegen van zyne zyde genomen hebbende , dien wederkeerig ten gefchenke gaf. Zyne Majesteit betuigde, dat indien de jonge Prins verder in jaaren ware gevorderd geweest, hy hem zou gezonden hebben aan Prins maurits, om onder zyn oog opgevoed, en in alle zyne Krygsbekwaamheden te worden onderweezen. De weert, door alle deeze blyken van edelmoedigheid en vriendfcbap, van 's Konings genegenheid nu ten vollen overtuigd, verklaarde-, met meerder magt, dan hy thans bezat, hem te willen te hulpe koomen, en zich, ten dien einde, begeeven na Achem om meer fchepen te haaien. De Koning was hier over ten mterfte voldaan, en hem twintig kwintaaien Kaneel, en zestien kwintaalen Peper gefchonken hebbende , beval hy zynen Hofmeester om hem met zestig man op den weg te geleiden, en van vléesch, wy», konfituuren en andere leevensmiddelen te verzorgen Midlerwyl waren twee van zyne fchepen, naamlyk IV. deel, b rus-  x8 NEDERLANDSCHE yiisfingen en de Gans, na Achem vertrokken, alwaar hy zelve , op den vyfden van Sprokkelmaand des jaars 1603, ten anker kwam. Vyf dagen laater, lieten de drie fchepen, Hollandia , de Hollandfche Tuin en de Star, tot de Vloot van den Admiraal van waarwyk behoorende , op de zelfde Ree hunne ankers vallen, medebrengende den lastbrief voor sebalt de weert, waarby hy in de waardigheid van ViceAdmiraal , welke hy nu reeds eenigen tyd hadt bekleed, volkomen wierdt bevestigd. Thans hadt hy zes fchepen onder de Vlag. De Koning overlaadde hem nu met allerlei betooningen van vriendfchap , en herhaalde zyn verzoek om byftand tegen de Portugeezen : ten einde opdat zy .gezamentlyk deezen gemeenen vyand uit alle de heerfchappyen van zyne Achemfche Majesteit mogten verdryven; met belofte dat alle de Forten , op denzelven veroverd , in de handen van onzen Vice-Admiraal zouden gefield worden. Doch vermids de Peperöogst nu verloopen , en 'er weinig meer van deeze fpecery te koop was , betuigde de Koning, voor het tegenwoordige, de Hollandfche fchepen niet te willen ophouden; maar dat hy den Vice-Admiraal alleenlyk verzogt, binnen weinige maanden , -en wel tegen den volgenden Oogst , te willen wederkeeren ; hy voegde 'er nevens , dat indien hy alsdan met eene nog grooter magt gefterkt ware, de geheele Oogst ten zynen dienfte zou weezen , zonder daar van eenige belastingen te betaalen. De Heer de weert, op den elfden van Sprokkelmaand, met eenigen van zyn volk , aan land getreeden zynde , vondt eenige Elefanten op hem wagtende, om hem ftedewaarts te geleiden. Ten hove wierdt  REIZEN. io wierdt hy minzaam ontvangen , en hem uit zilveren tafelgereedfchap opgedischt. Hy deedt eenige gefchenken aan den Koning , die hem , van zynen kant, eenige klederen vereerde. 's Anderendaags leide hy een bezoek af by den jongen Koning, van welken hy niet min vriendlyk, dan van deszelfs Vader , wierdt bejegend. Deeze jonge Koning hadt voormaals op den Throon van Pedir gezeeten ; doch zyn jongfte broeder bekleedde thans die plaats ; hy zelve was , by zyns Vaders keven, tot Koning van Achem gekroond. Op den vyftienden der maand , wierdt te Achem het groote Paaschfeest gevierd, eefien aanvang neemende met het eindigen van hunne Vasten. Deeze Vasten begint met het afloopen van hunne twaalfde maand , met nieuwe Maane , en duurt tot aan den avond der volgende nieuwe Maane. 's Anderendaags begint het Paaschfeest. 's Was toenmaals nieuwe Maan op den veertienden dag der maand. Op alle hoeken der ftraaten ontmoette men eene menigte menfchen, allen na het Westen ftaroogende, om de nieuwe Maan te ontdekken , welke zy met ongeduldig verlangen te gemoete zagen. Zo dra zy zich vertoonde , nam de Vasten een einde. Met groote naauwkeurigheid worden deeze feesten onderhouden. Niemand boven den ouderdom van tien jaaren mag een mondvol eeten, voor dat de Harren zich aan den hemel vertoonen; doch in den nacht eeten zy zo veel als zy willen. Indien zy flegts over dag vasten, meenen zy zich wel van hunnen pligt te hebben gekweeten. Drie dagen duurt dit Paaschfeest. Vroeg in den morgen begaven zich de Hollanders na het Koninklyk Paleis. Op de ftraaten zagen zy B & vee-  20 NEDERLANDSCIIE veele Elefanten, prachtig uitgedoscht. Op alle hoe« ken van de Bahar, zynde het plein voor 't Hof, zagen j?y vaandels en vlaggen waaien, en eene menigte menfchen en Elefanten optrekken. De Koning, de aankomst der Ilollanderen vernomen hebbende, verleende hun eenen vryen toegang, hoewel alle de deuren van het Paleis bezet waren. Zodra zy in 's Konings tegenwoordigheid gekoomen waren, groetten zy hem , niet door het afneemen van hunne hoeden , maar met hunne handen op hun hoofd te leggen, tevens uitroepende : Daula tuan Con , lang keve de Koning! Tegen over den Koning was eene verhevene plaats voor hu« afgezonderd , met laken bekleed ,. daar zy zich op nederzetteden , met de beenen kruislings onder het lichaam. Thans begon de Vice-Admiraal een gefprek met den Koning, door de tusfehenkomst van eenen Tolk, die goed Portugeesch fprak. Vervolgens wierden den Koning , op deeze zelfde plaats , in zilveren vaatwerk , opgedischt ryst , hoenders en andere fpyzen , allen zeer wel toebereid. Zig wierden met de rechterhand aangeraakt: want, het wierdt voor fchandelyk gehouden, zich van de flinkerhand te bedienen^ Midlerwyl wierdt 'er een groote Elefant aangevoerd , prachtig uitgedoscht , op welken zich de jonge Koning , onder een kostbaar verhemelte , plaatfte. Op zyn hoofd voerde hy een vergulden heimet. Voor hem zat een ander perfoon op den Elefant, insgelyks zeer kostbaar gekleed; deeze beftuurde het dier. Wyders zat nog agter den Vorst een ander perfoon , heerlyk opgefchikt. De Vorst dus gezeeten zynde, namen de Hollanders afleheid van den Koning , om den jongen Vorst te  REIZEN. ai te geleiden, die verzcld wierdt van een aantal Hovelingen , nevens eene groote menigte Elefanten en kleine Paerden; wordende de trein heflooten door eenige duizenden mannen te voet , allen met boogen en fnaphaanen gewapend : terwyl de lucht weergalmde van het (laan op trommels en het blaazen op trompetten. Aldus toog de geheele menigte na de Moskee , ftaande aan de overzyde van het Hofplein; hier namen de Hollanders affcheid van den Vorst , uitgezonderd den Vice-Admiraal, die zyne opwagting by hem maakte, en by het te rug keeren na het Paleis hem verzelde, alwaar hy, van nieuws, onthaald wierdt op de uitgezogtfte lekkernyen, welke het land opleverde. De Heer de weert midlerwyl vernomen hebbende, dat 'er zes of zeven maanden zouden verloopen, eer hy eene laading Peper voor zyne fchepen zou kunnen bekoomen, wierdt te raade om gehoor te verzoeken by den Koning. Dit wierdt hem vergund, en hem ftraks door den Sabandar, of eerften Staatsdienaar, gevraagd, wat hy begeerde? Het antwoord was, dat veria kis de Peperöogst was verloopen , hy beflooten hadt, met zyne zes fchepen na Ceilon te zeilen; en dat hy nu kwam vraagen, op hoe veele Peper hy tegen den volgenden Oogst zou kunnen ftaat maaken , opdat hy diensvolgens zyne maatregels mogt neemen. De Sabandar gaf hem hier op te verftaan, dat 'er, binnen korten tyd, Peper genoeg zyn zou voor twee fchepen , indien hy ze hier wilde laaten. Doch hier op voerde hem de Vice-Admiraal te gemoete, dat hy den Koning van Ceilon beloofd hadt, hem met zyne zes fchepen tegen de Portugeezen te zullen te hulp koomen, en dat hy voorneemens was, zyn woord te B 3 hou-  22 NEDERLANDSCHE houden ; en dat hy hierom verzogt, te mogen weeten , hoe veel Peper, ten naasten by, voor hem zou te bekoomen zyn, om zo veele fchepen, als hy zou noodig oordeelen, te kunnen te rug zenden. Hy voegde 'er nevens, beflooten te hebben, eenigen van zyn volk met koopmanfchappen te Achem te laaten , en dat by diensvolgens verzogt, dat de huizen, naast het Hollandfche Magazyn ftaande, mogten afgebroken worden, ten einde opdat het niet mogt onderhevig zyn aan het gevaar van brand, welke zo dikmaals in de ftad ontftondt. Dit gefprek viel voor in des Konings afweezigheid. Doch de Vorst verfclictn eerlang; en door den Tolk van alles verwittigd zynde, bewilligde hy , met veel minzaamheids, in het verzoek der Hollanderen; deeze vertrokken wel voldaan, en vvierden uitgeleid door den Sabandar, die tot het afbreeken der huizen de noodige bevelen gaf. Op den laatften van Lentemaand begaf de ViceAdmiraal zich voor de laatitemaal na land , om affcheid te neemen van de beide Koningen , en hun te verzoeken , met zyne Vloot eenige Gezanten aan den Koning van Candy te zenden ; 't welk hem wierdt toegedaan. Als Koopman liet hy te Achem jan dekker , Koopman op het fchip Vlisfmgen , met eene go«de fomme gelds en koopmanfchappen, om van het nieuw gewas Peper te koopen. De ftad Achem , opdat wy hier 't een en ander van dezelve aantekenen, is eene halve myl opwaarts aan de rivier, en langs derzelver oever, in de lengte, gebouwd. De huizen zyn van aarde , en rusten op hooge paaien, om reden dat de rivier dikmaals haare oevers overftroomt. Men klimt langs eenen trap na het  R E I Z E N. 23 liet dagelyks woonvertrek. De wanden en daken zyn met riet of ftroo bekleed, Veele menfchen lokt de koophandel na Achem. Men ontmoet aldaar inwooners van Malabar , Guzaratte , Negapatnam , Koromandel, Bengale, Pegu, Arabie , Mekka en van de oevers van de Roode-Zee. De ingezeetenen , die voormaals Heidenen waren, doen thans belydenis van den Mahometaanfchen Godsdienst; de Arabiërs hebben hen tot hun geloof overgehaald. Zy hebben veele Moskeeën , doch allen liegt gebouwd. Op eenigen afftand van dezelve ftaat een vat met water, waarin allen, die binnen de Moskee willen treeden , hunne, voeten moeten wasfchen. Naa het verrigten van deeze plegtigheid, leggen zy groote fteenen, op bekvvaame afftanden van elkander , over welke zy treeden tot aan de gewyde plaats. Geene anderen dan Mahometaanen mogen in de Moskeeën koomen. Voorts zyn de ingezeetenen volflagene llaaven van den Koning. Deeze heeft onder zich vier Sabandars, aan wien hy het bewind der Regeeringe toevertrouwt, en die naast hem het hoogde gezag in den Staat bekleeden. De Staatkunde van dit Hof fchynt niet te dulden dat de onderdaanen ryk zyn: althans de zulken, die veel vermogen bezitten , durvea het niet laaten blyken. Zeer dreng en wreed zyn de drafoeffeningen , welke hier gepleegd worden. Om geringe misdaaden, worden iemand de handen en voeten afgehouwen. De Hollanders zagen 'er verfcheiden lieden, die ilegts één been en ééne hand hadden , rustende de domp van het been in een houten koker. Met de armen rusten zy op krukken , welke aan dezelve zyn vast geB 4 bon-  14 NEDERLANDSCHE bonden. Niet alleen aan lieden uit de heffe des volks , maar ook aan de aanzienlykften des lands, wordt deeze ltraffe geoeffend. De Hollanders zagen ten Hove des Konings Schoonzoon , des jongen Konings Moeders broeder, wien de neus, de opren en bovenlippen waren afgehouwen, Het Paleis Haat aan den zuidkant van de ftad. Men moet door zeven poorten gaan, eer men aan het vertrek des Konings koomt. Het Paleis is een liegt gebouw, even gelyk alle de andere huizen op paaien rustende. Het eenige fieraad, welk men 'er vindt, is, dat de Pilaaren met looi'en beeldwerk zyn verlicrd. Het «ak is van net of llroq. De Koning llyt zynen mcesten tyd met Tabakrooken, en by zyne vrouwen, die hem geftadig liei'koozen en ftreelen , en met waaien de lucht koelen. Veel vermaak fchept hy in het vegten van haanen. Dikmaals gaat hy weddenfchappen aan met zyne Hovelingen, wiens haan de overwinning zal behaalen. De jonge Koning heeft eene afzonderlyke wooning, daar hy alleen door Vrouwen wordt bediend. Dikwyls verfchynt hy in 't openbaar, omringd van eene Lyfwagt van Mannen en Vrouwen , allen gewapend. Zyne uitspanningen zyn, zich te baaden en in de rivier te zwemmen , of in de bosfehen pp de jag; te gaan. Alle de ingezeetenen van Achem gaan eveneens bekleed, zodat de ryken van de afmen naauwlyks kunnen ondericheiden worden. Zy gaan blootsvoet, met een katoenen h,inbd aan 't lyf, met een gordel van de zelfde doffe, ca een dergelyk fluk lywr.at om het hoofd gewonden. Niet eenerlei is de kleur van dit gewaat; dogh de blaamye is meest in gebruik. Even-  REIZEN. ^5 Eveneens als de mannen, gaan de vrouwen gekleed, uitgezonderd dat haar hoofdhair van agter is zamengevlogten. Zy groeten elkander, door de handen tegen elkander te liaan, en ze voorts op het hoofd te leggen. Doch den Koning groeten zy met een neerflagtig gelaat, met gevouwene handen, en het uitroepen van Lang leeve de Koning! Brood wordt te Achem niet gegeeten, maar veel ryst, welke zy zeer lekker weeten te bereiden en waar van zy koekjes in oly bakken , zynde hunne voornaamfie fpyze. Men vindt 'er Duffels, die hier in de plaats van Osfen en Koeijen gebruikt worden: zy zyn groot, vet en fmaaklyk. De geiten, bokken en hoenders , welke het land oplevert , zyn hier in boegen prys. Wyders ontmoet men 'er oranjeappelen, limoenen, banaanen, kokosnooten, tamarinde, pataattn, radys, fpinagie en meer andere moeskruiden Water is de gemeenc drank ; doch ook wel de zo genaamde Arak , zynde een aftrekzei van ryst en kokosnooten, welke zeer fterk is , en waar aan zich de landzaaten dikmaals dronken drinken. Het kaauwen van Betel is hier ook zeer gemeen , als een middel om de maag te verllerken, m den adem lieflyk te maaken. Hoewel het Maleisch hier veel wordt gefproken , hebben, nogthans, de landzaaten hunne eigen byzondere taal, welke zy, even als de Hebreeuwen, van de rechter na de {linkerhand fchryven. Op den derden van Grasmaand, met het aanbreeken van den dag, vertrokken de zes fchepen van den Heere de weert van Achem, nevens een Jachten het fchip van den Admiraal van spilbergen. B 5 Doch  16 NEDERLANDSCHE Doch deeze zette, omtrent den middag, koers na Ban.tam, ,om vervolgens de reize na Holland aan te neemen. De zestiende dier maand , zynde een Woensdag , wierdt over de geheele Vloot gevierd als een Danken Bededag, om den Allcrhoogften te looven voor zyne befcherming, du3 lang verleend, en hem te bidden om zyne hulp en geleide in het toekoomende. Naa tien dagen zeilens, kwamen zy ten anker op de Ree van Matecalo, daar zy, door eenige Kanoes, over hunne behoudene wederkomst begroet, en van ververfchingen voorzien wierden. Kort daar naa tradt de Vice-Admiraal aan land , met honderddertig man, allen wel gewapend. Eerst pam hy zynen weg na een Dorp, niet verre van den oever, en vervolgens na de ftad Matecalo, twee groote mylen landwaarts geleegen, om zyne pligtplee.ging by den Koning af te leggen. Zeer vriendlyk wierdt de Vice-Admiraal ontvangen yan den Koning, wien hy eenige gefchenken aanboodt, en tevens eenen brief ter hand Helde, met verzoek om dien voorts te bezorgen aan den Koning van Candy, om hem kennis te geeven van zyne aankomst. Zeer verheugd waren de ingezeetenen , over de wederkomst der Hollanderen , en nodigden hen , ten bewyze hier van, in hunne huizen, daar zy hen deftig onthaalden. Tegen den avond zondt hun de Koning ryst, hoenderen, oly en visch, naar lands gebruik. Op het Eiland vindt men veele buffels en osfen ; doch zy worden niet tot fpyze gebruikt: ook wil men ze niet verkoopen , om dat de landzaaten , over het dooden van dezelve, zich in hun geweeten zouden bezwaard vinden» Thot  REIZEN. Thomas van tongerlo, Koopman op het Jacht, nieuwsgierig om deezen oord te verl«)adfchappen, voer, met eenige floepen, de rivier hooger op, tot aan een dorp , Polygamme genaamd, langs de rivier gebouwd, en omtrent eene myl in de lengte beflaande. Zyn voorbeeld wierdt gevolgd door eenige manfchap van de fchepen Hollandia en Vlisfingm. Zy waren voorzien van eenige kraameryen, om dezelve voor hoenderen en vrugten te verruilen. Omtrent deezen tyd verfcheen de Koning van Matecalo aan den oever der riyiere , met tien Elefanten en tweehonderd man, allen gewapend. De Vice-Admiraal , hier van verwittigd , deedt den Vorst , door drie fchooten van ieder fchip , begroeten , en tradt voorts aan land , met eenige gewapende manfchap. Door tusfchenkomst van een Tolk , hielden zy een lang en vriendlyk gefprek. De Vorst verhaalde hem , onder andere, dat, nu omtrent tien of twaalf jaaren geleeden, een Waarzegger hem voorfpeld hadt, dat omtrent deezen tyd een nieuw volk op het Eiland zou verfchynen en daar van de Portugeezen verjaagen ; en dat vermids de Hollanders een nieuw volk, en, daarenboven, vyanden van de Portugeezen waren, 'er alle reden was om te gelooven, dat deeze voorfpelling hun betrof. Tegen den avond keerde de Vorst te rug na zyn Paleis. Kort naa 's Konings vertrek , vertoonde zich een Gochelaar, met yzeren ketenen rondom zyn lichaam, en een vierkante koperen plaat om zynen hals hangende, op welke verfcheiden afbeeldingen van Duivelen gegraveerd waren. Hy liep herwaarts en derwaarts, een groot getier en jammerlyk misbaar maakende. Vervolgens de koperen plaat van zynen hals ge» no-  NEDER.LANDSCHE nomen hebbende, greep hy een breed mes, aan zynen keten hangende , en ftak zich daar mede door het dikfte gedeelte van zyne dye. Voorts trok hy den keten door de opening , met het mes gemaakt , en liet dien aldaar hangen. Daar naa zyn getier en misbaar herhaald hebbende, hieldr hy zich, alsof hy het mes door zynen hals wilde fteeken. Doch bemerkende dat de Hollanders in deeze vertooning klein genoegen namen , liet hy het na. Den keten uit de opening gehaald hebbende, nam hy water, en wiesch daar mede de wonden , bedekkende voorts dezelve met een aarden potfcherf. Aan zyne beenen hadt hy verfcheiden lidtekens; ten bewyze dat hy van dit wreed bedryf zyne kostwinning maakte. Thans kwam van tongerlo met zyne Hoepen wederom aan boord. Hy verhaalde dat de Koning of Bevelhebber van Polygamme hem en zyne medgczellen vriendlyk ontvangen, en met eigen handen fpyze hadt voorgediend; dat hy hun verzekerd hadt, dat zyn geheele gebied ten hunnen dienfte was , en wyders. verzogt hadt, een bezoek van den Vice-Admiraal te mogen ontvangen, Een even gunftig berigt bragt de manfchap van de fchepen Hollandia en Vlisfingen , welke in het dorp Patane , tien mylen Zuidwaarts geleegen , geweest waren. De Vorst dier plaatze hadt hen minzaam bejegend, en door zyne onderdaanen van allerlei ververfchingen doen voorzien. Nog een ander dorp, Tirecoy genaamd, hadden zy op hunnen weg aangedaan. Ondertusfchen vonden de onzen niet zo veele ververfchingen, ter plaatze daar zy lagen, als zy noodig hadden; ook zondt de Koning van Matecalo dagelyks niet  REIZEN. *9 niet zo veele Herten, als hy beloofd hadt. Hierom wierden de Matroozen te raade , zich in de bosfchen te begeeven , en aldaar eenige kleine Osfen te fchieten, welke zy vervolgens na hunne fchepen bragten. Zeer misnoegd waren de landzaaten over dit ftout bedryf. Hierom begaf zich de Vice-Admiraal na land , met oogmerk om hen te vrede te ftellen, Hy boodt aan, de gedoode Osfen te willen betaalen; 'er nevens voegende , dat vermids hy deeze leevensbehoefte niet konde ontbeeren , en zy hem dezelve niet wilden verkoopen, hy zich genoodzaakt hadt gevonden, deezen flap te doen. 's Anderendaags traden wederom eenige Matroozen aan land om Osfen te fchieten. De landzaaten fchoolden hierop te zamen, maakten een groot misbaar, en wilden geenerhande betaaling ontvangen. Hierom vervoegden zich de onzen by den Koning, bragten hem hunne behoefte onder 't oog , met verzoek om aan zyne onderdaanen bevel te geeven, dat zy, tegen eene behoorlyke betaaling, hun het fchieten van Osfen zouden veroorlooven. Doch de Vorst gaf hier op, met een verftoord gelaat , tot antwoord, dat zy hem veele onaangenaamheden hadden veroorzaakt; dat het hem zeer hard viel dat zy , als vrienden in zyne heerfchappyen gekoomen zynde, zich niet flegts als vyanden , maar nog erger dan de Portugeezen gedroegen , welke nimmer dusdanige geweldenaaryen gepleegd hadden ; dat hy eerder het leeven wilde verliezen, dan zulk een hoon langer dulden. Eerlang , egter , veranderde hy van toon, en verklaarde, indien zy voortaan zich van dit bedryf wilden onthouden, hetzelve niet alleen nimmer te zullen gedagtig weezen , maar ook dagelyks zo veel  30 NEDERLANDSCHÉ veel ryst en andere vrugteii, als hy zou kunnen byeeri brengen, te zullen bezorgen. Zommigen , welke by dit gefprek tegenwoordig waren , zeiden , dat de zielen der gedoode osfen op ftaanden. voet ter helle waren gevaaren. Op den dertienden van Bloeimaand kwamen 'er vyf man van Candy te Matecalo. Drie van hun traden, den volgenden dag, by den Heer de weert aan boord, hem ter hand Rellende een brief, gedagtekend den negenden der maand , gefchreeven door erasmus martsberg, welken de Admiraal van spilbergen aldaar hadt gelaaten, en die zedeit in dienst der Mautfchappye was getreeden. Martsb e r g berigte hem, dat de Koning van Candy thans voor Manicrawary lag, zyne voorgaande overwinningen voortzettende: 't geen de reden was, waarom hy niet fpoediger antwoord hadt kunnen zenden; dat de Vorst zeer verheugd was geweest over de wederkomst van den Vice-Admiraal; dat hy nog eveneens fcheen gezind te weezen ten opzigte van de Hollanders , als hy by derzelver vertrek geweest was ; dat hy hen verzogt, zo dra mogelyk , zich met hunne fchepen te vervoegen voor het Fort van Punto de Galle , 't welk hy voornecmens was, van de landzyde te belegeren ; dat , ingevalle hy deeze plaats bemagtigde , hy zich verbondt , hun alle jaaren te zullen leveren duizend kwintaalen kaneel , en even zo veel peper. M arts berg voegde 'er nevens, dat zints hy zich ten Hove hadt onthouden , hy geene de minde trouwloosheid of woordbreeking in den Koning hadt befpeurd. Naa het leezen van deezen brief, wierdt het befluit genomen, met den eerden goeden wind , raet de ge- hee-  REIZEN. £ heele Vloot , na Punto de Galle, te ftevenen, niettegenftaande de Koning aan den Vice-Admiraal hadt verzogt , zich alvoorens te begeeven na Fintana , tusfchen Candy en Matecalo gelegen , om aldaar gezamentlyk een mondgefprek te houden. Doch, om tyd te winnen, wierdt men te raade, deezen togt niet te doen , en daar van den Koning berigt te laaten toekoomen, en hem te verzoeken , op ftaanden voet , met twintig of dertigduizend man, van de landzyde, het beleg voor het Fort |te Haan , terwyl de Hollanders allen mogelyken fpoed zouden maaken , om het ter zee te belegeren. Op den zestienden der maand, met het aanbreeken van den dag, ontdekten de onzen een fchip. Straks beval de Vice-Admiraal drie gewapende floepen, om op hetzelve jagt te maaken. De floepen, gevolgd van de fchepen Hollandia , de Hollandfche Tuin en de Star, het vaartuig gepraaid , en vernomen hebbende dat het een Portugeesch fchip was, bragt eene derzelven daar van berigt aan den Vice - Admiraal. De twee andere floepen den Portugees genaderd zynde, gebooden hem te ftryken, en zich over te geeven. Doch, in plaats hier van, maakte hy een geweldig vuur uit het klein gefchut, en doodde een van de onzen. Midlerwyl vaardigde de Vice-Admiraal een Jacht af, zynde een zeer goed zeiler, en wel voorzien van gefchut en manfchap. De Portugeezen , ziende dat den onzen de zaak ernst was , ftrceken de vlag , en gaven zich over, naa alvoorens kwartier verzogt te hebben, 't geen hun gegeeven wierdt. De Kapitein, lopo alvares genaamd, en een Koopman, gingen over op het fchip van den Vice-Admiraal , die eenigen van zyn volk zet-  3* NEDERLANDSCHÉ zette op het prysgemaakte fchip , Nostra Senora di Rofario genaamd , groot omtrent tweehonderd lasten. Op hetzelve bevonden zich twintig Portugeezen, veertig Mooren en eene menigte vrouwen. De onzen vefftonden van de Portugeezen, die van Cochin kwamen, dat aldaar nog drie fchepen van hunnen landaart lagen , gereed om by de eerfte gelegenheid na Nega* jpatnam te ftevencn , werwaarts zy insgelyks den wil hadden* 's Anderendaags zagen de Hollanders wederom een fchip , zuidwaarts koers zettende. De Vice - Admiraal geboodt vyf fchepen en drie floepen op hetzelve jagt te maaken; hy zelve bleef met zyn fchip en het Jacht by den prys. Doch de fchepen, het vreemd vaartuig niet kunnende inhaalen, wierden, tegen den avond, door een opkoomenden ftorm, van elkander verftrooid. Den volgenden morgen waren 'er niet meer dan drie fchepen by elkander, Hollandia , de Hollandfche Tuin en de Star, die tegen den avond wederom op de Ree kwamen , alwaar zy verflonden, dat twee Hollanders, met brieven van den Koning van Candy , aldaar waren aangekoomen. Kort daar naa verfcheen 'er insgelyks de floep van den Vice-Admiraal, aan boord hebbende den Schryver van lopo alvares, Kapitein van den prys, die op een ledig fchip was, Madre de Deos genaamd, groot tweehonderd lasten , door behulp van het fchip Vlisfingen genomen, en insgelyks van Cochin na Negapatnam beflemd. Twee dagen waren 'er flegts verloopen, wanneer de onzen wederom een vreemd fchip ontdekten. De fchepen Hollandia en de Star klampten het aan boord, en maakten 'er zich meester van, zonder eenigen tegenftand te ontmoeten. Dit fchip kwam mede van Co-  REIZEN. 33 Cochin, om na Negapatnam te ftevenen,en vervolgens na Bantam en de Phibppynfche Eilanden. Des Kapiteins «aam was pedro dassovedo , en die van het fchip Sant Antonio. Ten zelfden dage kwam de Modeliar van Candy by den Vice-Admiraal aan boord , hem de tyding brengende van de verovering van het Fort van Manicra•wary door den Koning. In den naamiddag wierden de Hollandfche Tuin en een Jacht afgevaardigd , om te kruizen op een der Portugeefche fchepen, 't welk nog agter was gebleeven. Zy vernamen het eerlang, en er een geheelen dag en nacht jagt op' gemaakt hebbende, veroverden zy hetzelve, zonder moeite- De Kapitein en zyn fchecpsvolk waren met de Hoep gevlugt: zodat de onzen niet meer dan één Portugees en etlyke Mooren op het vaartuig vonden. Het hadt ter kaap gevaaren , en binnen boord, behalven twee fraaie Perfiaanfche paerden , vyftienhondcrdnegentig reaalen van achten. Voorts vonden de onzen in alle deeze genomene fchepen weinig goederen van waarde. De voornaamfte waren eenige zakken zeer fchoon koorn, klokmetaal, kma, eenige flesfen met roozewater, en omtrent drie lasten peper. De voornaamfl-e reden, waarom de onzen deeze fchepen namen, was, om den Koning van Candy te overtuigen, dat de Hollanders vyanden van de Portugeezen waren. En, in de daad, de Koning, hier van de tyding gekreegen hebbende, toonde zich zeer verheugd en befloot, eenige dagen daar naa-, zich na Matecalo te begeeven, om met den Vice-Admiraal te tpreeken. Hy gaf hem hier van vooraf kennis, door eenen bnef, en verzogt hem tevens, de Portugeefche IV. deel. p C ge-  34 NEDER LANDSCHE gevangenen niet te flaaken, maar ze te dooden, of te bewaarcn, om ze aan hem over te leveren. Doch vermids de Heer de weert den Portugeezen lyfsgenade hadt gefchonken, gaf hy hun de fchepen Nostra Senora de Rofario en St Rqfario te rug, en fchonk hun tevens een vrygeleide na Negapatnam; hier over waren zy zeer verblyd , als die zulk eene gunst niet verwagt hadden. Zommigen hunner fiaaven verzogten, by de Hollanders te mogen in dienst blyven; 't welk hun vergund wierdt. Ligt begreepen de onzen , dat deeze handelwyze den Koning niet zeer zou fmaaken ; doch zy oordeelden geene vryheid te hebben om anders te handelen, dewyl zy de gevangenen het leeven beloofd hadden. Zy konden van zich zeiven niet verkrygen, door eene verraaderlyke woordbreeking, des Konings gunst te koopen. Midlerwyl wierdt op de fchepen tegen 's Konings komst alles in gereedheid gebragt. Op'den eerlten van Zomermaand begaven zich de Vice-Admiraal en de overige Scheepsbevelhebbers, met tweehonderd Welgewapende mannen, na land, en vervolgens na Matecalo , in de hoop van den Koning aldaar te zullen aantrelTen. Doch, hem aldaar niet vindende , gingen zy hem eene halve myl buiten de ftad te gemoete, De Vorst hadt by zich verfcheiden Elefanten en driehonderd gewapende mannen. Hy ontving de Hollanders vriendelyk , en trok met hun na Matecalo. Naa hier eenigen tyd met den Vice-Admiraal te hebben gefproken, betuigde hy zyne begeerte dat de Hollanders zich na hunne fchepen zouden begeeven, om den volgenden dag wederom in de zelfde orde aan land te koomen ; doch dat de Vice-Admiraal en de voor-  REIZEN. S5 voornaamfte Scheepsbevelhebbers by hem zouden blyven, om gezamentlyk den nacht te Matecalo door te brengen. De Vice-Admiraal de weert, niets kwaads vermoedende, bleef aan land, met thomas van toncerlo en hendrik lende gies, en beval zyn volk na boord te gaan. Doch naauwlyks hadt hy dit bevel gegeeven, of hy wierdt onverhoeds overvallen, en jammerlyk vermoord. Geen beter lot bejegende zyne manfchap. Eene yslyke flagting wierdt onder hen aangerecht, zonder dat zich daartoe eenige oorzaak vertoonde , of zonder dat men eenig gefchil gehad hadt. De Hollanders, die na de fchepen wederkeerden, wierden voor het meerengedeelte agterhaald, en vermoord. Eenigen ontkwamen den dood, door zich hier of daar te verfchuilen. De manfchap, welke zich aan boord bevondt, van het voorgevallene eenig narigt ontvangen hebbende, wist niet, wat zy daar van moest denken : want dat dit op 's Konings last gefchied was, kon niet in haar opkoomen. Zy geloofde dat zulks een gevolg was van eenig misverftand tusfehen hunne makkers en de landzaaten, en verlangde vuurig na eenig berigt wegens den Vice-Admiraal. Ten dien einde wapenden zy, 's anderendaags, eene Sloep, en zonden daar mede een jongen Indiaan, die by -hen aan boord was , na land , hem eenen brief mede geevende. Kort daar naa vertoonde zich de Gezant des Konings van Achem aan den oever, verzeld van een klein gevolg, voerende eene Vredevlag, en eenen brief vertoonende. Straks roeide de floep na land, en om den brief verzogt hebbende, bevondt men dat dezelve uit 's Konings naam , in het PortuC a geesch^  36 NEDERLANDSCHE geesch , gefcbreeven was. Hy behelsde een berigt van den moord des Vice-Admiraals en zyn gevolg, waar van hem zei ven de fchuld geweeten wierdt: dewyl men onderftelde dat) hy een oogmerk hadt gehad om den Koning by zich aan boord te lokken, en hem vervolgens te vermoorden; welke aanflag men dus hadt willen voorkoomen. Voorts behelsde de brief, dat de Koning het aan de keuze der Hollanders liet , of zy met hem in Vrede , dan in Oorlog wilden leeven; zynde het hem onverfchillig, wat befluit zy namen. In 't flot wierdt gemeld , dat de reden, waarom de brief in 't Portugeesch was gefchreeven, deeze was, dat 'er niemand was overgeblecven , die Hollandsen verftondt. Voorts wist de Gezant des Konings van Achem niets zekers aangaande de Hollanders te berigten; noch te zeggen of zy leefden of dood waren: dcwyl hy zelve gevlugt was, en zich met zyn gevolg in de bosfehen hadt verfchoolen. Dus luidt het verhaal, wegens het treurig uiteinde des Heeren sebalt de weert. Anderen, egter , vernaaien , dat de Vice-Admiraal zich by den Koning bevindende, denzelven nederig en ernftig hadt verzogt, naa het middagmaal, zich na den oever te bcgeeven, om zyne fchepen te bezien; dat de Koning hadt geweigerd , op dien ftond derwaarts te gaan; maar dat hy den volgenden dag niet (legts aan 't ftrand, maar zelf op de fchepen zou koomen; dat hy, om deeze reden, den Vice-Admiraal hadt verzogt , zyne manfchap na boord te zenden ; dat de Vice-Admiraal, gcene reden tot agterdogt hebbende, zyn volk hadt laaten gaan, doch dat dit bevel kwalyk was uitgevoerd , alzo veelen zich na de herbergen hadden be-  REIZEN. bcgeeven om aldaar te drinken; dat de Vice- Admiraal, naa het vertrek van zyn gevolg, by den Koning wedergekeerd zynde, hy hem nogmaals hadt verzogt'om by hem aan boord te koomen : op welk verzoek de Koning dit antwoord zou gegeeven hebben: „ Uit „ genegenheid voor u, ben ik van Candy na Viiitana gereisd, en heb, van Vintana, eenen weg van der„ tig mylen afgeleid, om u te Matecalo te ontmoe„ ten. Nogthans waart gy nog niet voldaan; dit deedt ,, in my hevige vermoedens opkoomen. " De ViceAdmiraal, wil men, zou hem hier op te gemoete gevoerd hebben: „ Indien uwe Majciieit geen genoeg„ zaam vertrouwen in my Helle , om by my aan ■ „ boord te durven koomen, dan kan ik ook niet met „ uwe Majefteit na de Spitze Gale trekken; en zal ik „ wederkeeren na de plaats, van waar ik gekoomen „ ben. " Dit antwoord, zegt men , verbitterde den Koning dermaate , dat hy bevel gaf aan zynen Modehar, zynde van afkomste een Portugees, om den Vice-Admiraal in verzekering te necmeu, en hem met al zyn gevolg te vermoorden. De Portugeefche brief, van welken wy boven gefproken hebben , begon aldus: „ God volvoerde gister „ zyne regtvaardige oordeelen, ter gelegenheid, enz." De Hollanders vervaardigden hier op een antwoord, en zonden het aan den Koning, door eene Portugeefche vrouw, welke voorheen te Candy flaavin geweest, eri door tusfchenkomst van den Vice-Admiraal verlost was. Zo dra zy te iMatecalo was gekoomen, en aldaar vernomen hadt dat alle de Hollanders vermoord waren, als mede , dat de Koning van Candy van daar vertrokken was , ftelde zy den brief in handen van een perfoon, welke dien aan den Koning overhandigde. C 3 De  38 NEDERLANDSCHE De Vorst gaf tot antwoord : „ God doet regt weder„ vaaren, aan de geenen, welke het van hem verzoc- ken, en die waardig zyn het te ontvangen." Thans voer nogmaals de floep van de Holland/die Tuin na land, om te verneemen, of, veelligt, een of ander Hollander den moord ontkoomen ware, dien men konde verlosfen. Men vondt 'er eenen , die zwaar gekwetst , en moedernaakt was uitgefchud. Hy hadt zyne wonden bekoomen in een naby geleegen dorp , daar men hem voor dood hadt laaten leggen. Tot zyn geluk hadden twee Indiaanen hem ontdekt , en met medelydcn aangedaan , voor een groot vuur gekoesterd en verkwikt: waar naa hy, uit vreeze van ontdekt te zullen worden , in alleryl de vlugt genomen hadt. De Hollanders, ondertusfchen, naa den moord van hunnen Vice - Admiraal, geene hoop meer hebbende om op Ceilon eenigen koophandel te zullen dry ven , riepen alle de nog overgeblecvene leden van den Scheepsraad te zamen, en verkoozen, op den vierden van Zomermaand des jaars 1603, tot Vice-Admiraal, ja- k 015 pieterszoon van enk huizen, Welke hier op, van het fchip Enkhuizen, op het fchip Zierikzee overging. Twee dagen daar naa deedt de Koning van Matecalo de Hollanders verzoeken, om iemand van hunnentwege by hem te zenden. Zy behielden tot gyzelaars drie van de perfoonen , welke dit verzoek deeden. Wyders zonden zy twee van de hunnen aan land, om de lyken hunner Reismakkers te begraaven, die nog lagen op de zelfde plaats, daar zy vermoord waren. By hunne wederkomst boodfehapten zy, dat de Koning van Matecalo het bedryf des Konings van Can-  REIZEN. 39 Candy, zo veel hem doenlyk was , zogt te verontfchuldigen, welken hy daar van alle de fchuld gaf; 'er nevens voegende, dat de moord door de Candyaanen alleen gepleegd was , en dat zyne onderdaanen 'er de hand niet in gehad hadden ; dat hy verzogt , men wilde deswegen tegen hem op geene wederwraake bedagt zyn; dat hy , van zynen kant, aanboodt, hen met alle zagtmoedigheid en vriendlykheid te zullen behandelen. Men hoorde deeze pligtpleegingen aan , laatende het over aan de uilkomst, om over derzelver oprechtheid te kunnen oordeelen. Aldus ftonden de zaaken, toen men het befluit nanV om het fchip de Gans te zenden na Bantam , om aldaar eene laading te zoeken, en de Hollanders , die 'er zich mogten bevinden, te verwittigen van het gebeurde. De fchepen de Star en Vlisfingen kreegen last om na Achem te ftevenen , en aldaar de toegezegde laading in te neemen. Zy wierden verzeld van de Hollandfche Tuin, om alzo te beter beftand te weezen tegen de Portugeefche vloot van and re as furtado, welken zy vermoedden tusfchen Malakkaen Achem te zullen ontmoeten. De Vice-Admiraal moest met zyn fchip de Eendragt, nevens Hollandia en een Jacht, na Bengale en Negapatnam zeilen, om het land te verkondfchappen, en kennis van zaaken te geeven. Tot deezen tocht wierden hem , door den Koning van Matecalo, eenige ververfchingen ten gefchenke gezonden. Nog vóór zyn vertrek kwam by hem aan boord een Hollander, van Candy, verzeld van eenen Gezant des Konings ; deeze ftelde den Vice-Admiraal in handen eenen brief , waar in de Koning zich tragte te verontfchuldigen , en den Hollanderen op nieuws om C 4 hun-  4o NEDERLANDSCHE hunne vriendfchap verzogt. Hy riep God tot getuige , en zwoer by zich zeiven, by zyne ziel, en by zyne kinderen, dat, indien men hem iemand wilde toezenden , hy hem geen kwaad zou doen; dat hy hem de peper en kaneel zou vertoonen , welke te Candy lagen; en indien men hem tegen de Portugeezen wilde te hulpe koomen, ter bemagtiginge van de Forten Kolombo en de Spitze Gale , hy alle de gedaane beloften getrouwelyk zou naakoomen. De Scheepsraad, deezen brief overwoogen hebbende, veranderde van voorneemen , en bcfchouwde het als geraaden, het Eiland Ceilon nog niet te moeten verlaaten. Men hadt wel gcene hoop op eenen voordeeligen handel; doch men oordeelde, cgter , dat men niets moest verzuimen, wat daar toe eenige aanleiding kon gecven , en dat men althans den vryen toegang op het Eiland moest behouden. Diens volgens \ wierdt jakob k o r n e l i s z o o n , Onder-Koopman op het fchip de Hollandfche Tuin, na Candy gezonden, met eenen lastbrief, inhoudende: „ Dat het den Koning mogt behaagen, aan het „ Zeeftrand te leveren alle de peperen kancel, welke „ hy hadt, en van zynentwege afgevaardigden te zen„ den, met welke men den prys kon regelen , wien „ de Hollanders zouden betaalen met geld , of met „ koopmanfchappen; dat'zy de aanbiedingen van „ vriendfchap, door den Koning gedaan, aannamen; M dat wat aangaat de Forten Kolombö en de Spitze* „ Gale, zy zich niet meer in ftaat bevonden om het „ beleg van dezelve te begunftigen, dewyl zy een ge„ dcclte hunner fchepen na andere oorden van de ln„ diën hadden gezonden ; dat zulks zou kunnen ge„ fchieden in den volgende Oogst: te meer, dewyl „ hun 3  REIZEN. 41 „ bun, tegen dien tyd, uit de Vereenigde Provinciën , „ zouden toegezonden worden andere verfterkingen , „ welke hun grond gaven om te hoopen , dit onts, werp met meerder gemak te zullen kunnen vol„ voeren. " Met deezen lastbrief vertrok de Onder-Koopman , op den negentienden van Zomermaand , verzeld van den Gezant des Konings van Achem, welke eenigen tyd by onzen Vice-Admiraal hadt vertoefd. Tegen den avond gingen de fchepen de Star en Vlisfingtn onder zeil na Achem, en de Gans na Bantam. De fchepen Zierikzee , of Zeeland, Hollandia, de Hollandfche Tuin en het Jacht bleeven nog voor Matecalo leggen , om tyding van Candy tc verwagten , in de hoop van hunne laading te zullen be» koomen. Op den negenden van Hooimaand wierdt den Hollanderen berigt , dat 'er vyf Champans in de rivier Polygamme lagen; twee van welke gelaaden waren met Elefanten, ééae met Elefantstanden, ééne met Arak, doch dat de vyfde haare laading nog niet aan boord hadt. Zy konden dit niet gelooven, fchoon zy wel hadden hoorcn zeggen, dat de Koning van Candy de gewoonte hadt om jaarlyks Champans met Elefanten en andere goederen aan de-Koningen van de Kust van Koromandel te zenden. Om hier omtrent nadere zekerheid te hebben, beflooten zy, het Jacht de Sphtra Mundi, nevens de de Hollandfche Tuin , derwaarts te zenden, met bevel om de Champans , welke zy aldaar mogten vinden , in de Vloot te brengen, om als gyzelaars te dienen, en, in gevalle van noodzaaklykheid, de Hollanders, welke na Candy waren gezonden, te kunnen losfen. C 5 Met  4i NEDERLANDSCHE Met het vallen van den avond , ontdekte men een Champan, en gaf'er den Vice-Admiraal fpoedig kennis af. Deeze den Kapitein van het vaartuig , 't welk dicht by de Vloot voor anker kwam , by zich aan boord hebbende doen koomen , vertoonde deeze aan onzen Bevelhebber het Paspoort, welk hy van hem hadt ontvangen. De Kapitein verhaalde gekoomen te zyn van MattoreBellingam, leggende ruim vyf mylen ten Noorden van de Spitze Gale ; dat hy aan boord hadt een perfoon van Bellingam, die in zyne Champan hadt gelaaden tachtigduizend ponden kaneel, en gezonden was door den Bevelhebber dier plaatze om ze te verkoopen; doch dat deeze handel niet zo zeer zyn oogmerk was, als om te verneemen, welke fchepen op de Ree van Matecalo lagen; dat de Bevelhebber zeer verlangde om met hun te handelen en een Verbond van vriendfchap te fluiten; dat hy betuigde, geen deel gehad te hebben in den moord, door den Koning van Candy gepleegd: ja, 'er zelf geene kennis van gehad hadt; dat hy het bevel voerde over ten minfte zevenduizend menfehen, die den Koning van Candy niet voor hunnen Opperheer erkenden; dat indien de Hollanders zich wilden vertoonen voor de Spitze Gale , hy zich verhoudt, van de landzyde dit Fort te zullen belegeren, waar in niet boven driehonderd Portugeezen lagen ; dat hy zeer weinig tyds zou behoeven om het te bemagtigen; dat het niet noodig zyn zou , van den Koning van Candy daar toe verlof te vraagen, en dat hy dit verlof ook niet behoefde. De V ice-Admiraal en zyn Raad vonden niet geraaden, het oor te leenen aan deeze voorflagen, die het voorkoomen hadden van een nieuwen ftrik, door den  REIZEN. 4:: den Koning van Candy hun gefpannen. Alleenlyk kogt hy de kaneel ; waar naa de Champan zich na den oever begaf, alzo het volk niet genegen was, de te rug reize ter zee te doen. Mattore - Bellingam, zo als de Hollanders hier vernamen , nevens al het omleggende land , hadt ruim zeven maanden onder de heerfchappy der Portugeezen geftaan; op de tyding van de aankomst der Nederlanderen , hadden zy de ftad en het land geruimd , en zich binnen hunne Forten begeeven. Het Jacht en de Sloep, op den tienden, na de rivier Polygamme onder zeil gegaan zynde, zondt de ViceAdmiraal , 's anderendaags, zyn boot, welke eerlang boodfchapte, dat de gemelde vaartuigen ten anker waren gekoomen aan den mond der riviere , en dezelve zodanig ingeflooten hielden , dat 'er geen fchip kon in- of uitloopen ; dat de landzaaten hun verzekerd hadden, dat hier flegts ééne Champan lag , die een Hollandsch Paspoort hadt; en dat zy van de zelfde lieden verftaan hadden dat voor Jaffanapatnam drie Hollandfche fchepen lagen. Om aangaande dit laatfte verhaal nader onderricht te worden , zondt de ViceAdmiraal bevel aan het Jacht en de Sloep, zich derwaarts te begeeven , en hem te boodfchappen , wat 'er van de zaak ware. Ondertusfchen kwam by de verveelende tydfpilling op de Ree van Matacalo het verdriet , dat men , in den tyd van zeven maanden , van den Admiraal van waauwyk geeue tyding hadt bekoomen. Hierom wierdt beilooten, met allen fpoed, een fchip af te vaardigen na de kust van Koromandel, en na Bengale, om by deszelfs wederkomst, met alle de fchepen, Éezamentlyk den lieven te wenden na Achem, en vervol-  44 NËDERLANDSCHE volgens na Bantam, en andere Indifche havens , om nadere tyding van zaaken op te doen, en diensvolgens maatregels te bcraamen. Op den twintigften der maand zagen de onzen aan land een kleine Vredevlag waaien. Dit baarde onder hen groote blydfchap, en deedt hun hoopen, wegens de afgevaardigden na Candy eenige tyding te zullen bckoomen. Straks wierdt 'er eene Sloep na land gezonden, die te rug kwam met eenen Arache, of Kapitein, nevens eenen der Hollandereu, brengende brieven van jakob kor melis zoon. Deeze brieven behelsden , dat hy , met den Gezant van Achem, te Candy gekoomen zynde, den Koning aldaar niet'gevonden hadt; dat de Vorst aan 't hoofd van zyn leger was , 't welk lag te Sytabague , vyftien mylen van Candy, en zes mylen van Kolombo; dat de Koning, hunne aankomst verftaan hebbende , hen by zich in 't leger ontbooden , en vriendlyk hadt ontvangen ; dat hy betuigd hadt, dat het ongeluk, te Matecalo* gebeurd, hem leed was, en hun verzogt, hetzelve niet te willen toefchryven aan zyne kwalykgezindheid , maar aan een heilloos misverftand; dat hy onder eede' zich hadt verbonden , voortaan een volftrekt vertrouwen in de Hollanders te zullen nellen ; dat hy voorneemens was, twee Champans te belaaden met peper en kaneel , om dezelve hun toe te zenden ; dat hy reeds twee Elefanten hadt doen gereed maaken , met oogmerk om hun te lande toe te fchikken twee' baaien kaneel, en twee baaien peper: deels om tot hunne lyfsbehoefte, deels om tot een monfter te verftrekkenj en dat hy, eindelyk, verzogt, men wilde hem nog iemand toezenden, om den prys van de peper en de kaneel te regelen. De  REIZEN. 45 De Vice-Admiraal en zyn Raad dit fchryven overwoogen hebbende, waren van gevoelen, dat alle deeze beloften des Konings niets anders waren dan zo veele complimenten , om de Vloot op te houden , en de Portugeezen in rust te laaten. Diensvolgens wierdt beflooten, dat zo ras de afgevaardigden na Candy zouden wedergekeerd zyn , men de reize na Achem zou aanneemen. Op den vierëntwintigften, met het vallen van den avond, vertoonde zich jakob korneliszoon aan den oever, en wierdt ftraks by den Vice-Admiraal aan boord gebragt. Aan deezen Helde hy ter hand een brief van den Koning van Candy, welken hy te Sytabague hadt gelaaten, nevens brieven van de gezanten van Candy en Achem, die met hun gevolg in de ftad Matecalo waren gebleeven, voorneemens zynde om des anderendaags aan boord te koomen. Ook hadt hy nog in die ftad gelaaten, acht Elefanten, met kaneel en peper bclaaden. De brief des Konings behelsde niets zaaklyks; men kwam overeen dat alles wat 'er in ftondt, niets anders was dan fchoone woorden en fraaie beloften, om de fchepen op te houden. Dien zelfden avond kwamen' het Jacht en de Sloep te rug van Jalfanapatnam, berigtende, aldaar geene Hollandfche fchepen te hebben gevonden. Volgens affpraak kwamen de Gezanten van Candy en Achem 's anderendaags aan boord. Zeer breed gaven zy op van den Koning van Candy en deszelfs goede inzigten. Zy zeiden dat hy niet in gebreke zou blyven om voor de laading van twee fchepen te zorgen; dat hy, met de Hollanders, Gezanten wilde zenden na de vaste kust, om hun nog twee Scheeps- laa-  4S NEDER LAN DSCHE laadingen te bezorgen; dat hy verzogt, ten dien einde, eenigen van de voornaamfte Bevelhebbers na Candy te zenden, om den koop te fluiten, zullende hy vervolgens de peper en kaneel van wyd en zyd doen zamenvoeren. Nogthans waren alle deeze fchoone woorden niet in ftaat, om den Vice-Admiraal en zynen Raad te beweegen tot het doen van eene zo verre reize : deels uit hoofde van de opgevatte wantrouwens ; deels om den tyd, dien zy nutteloos fpilden , hoewel dezelve hun zeer dierbaar was. Evenwel beloofden de Gezanten, by het fcheiden, den volgenden dag, met de peper en kaneel, door den Koning van Candy gezonden, aan 't ftrand te zullen koomen. Zy hielden hun woord, en drongen wederom fterk aan om eenige afgevaardigden aan den Koning te zenden. Doch de onzen gaven tot antwoord , dat hun befluit genomen was, en zy gereed lagen om te vertrekken na een ander gewest daar zy meer eerlykheids en een beter onthaal'zouden vinden; doch indien het hun behaagde, den volgenden dag weder te koomen, zy hun eenen brief voor den Koning zouden ter hand ftellen om affcheid te neemen. Zy deedcn het met 'er daad , om aan den ViceAdmiraal het jongst vaarwel te zeggen, en de brieven af te haaien voor hunnen Meester; deeze waren twee in getal, de eene in 't Portugeesch , de andere in 't Mollandsch gefehreeven , doch beide van gelyken inhoud. By monde verzogt de Vice-Admiraal, aan den Vorst te zeggen, dat indien hy gezind ware ter goeder trouwe te handelen , en twee fchcepslaadingen peper eft kancel te leveren , hy flegts de noodige bevelen hadt te geeven om ze by een te zamelen : opdat de fchepen, koomende om die goederen in te neemen , ter-  REIZEN. 47 terftond mogten laaden ; doch indien hy niet gezind ware, eerlyker te handelen , dan hy dus lang hadt gedaan, het niet aan middelen zon ontbreeken, om daar over wraake te oeffenen. Met deezen last keerden de Gezanten na land. De Hollandfche Vloot , op den laatften dag van Hooimaand, deezen oord verlaaten hebbende, kreeg, naa negen dagen zeilens, de kust van Sumatra in 't gezigt. Nog dien zelfden avond kwam zy ten anker voor de ftad Achem, daar de fchepen de Star en Vlisfingen reeds lagen. Het Jacht het Papegaaiken hadt insgelyks deeze Ree aangedaan, doch dezelve wederom verlaaten , naa het overleveren van brieven van den Admiraal van waarwyk, gefchreeven te Bantam , waar in hy kennis gaf, aldaar zo veel peper te hebben gevonden, dat hy hoopte, de fchepen Mauritius, de Maagd van Enkhuizen en de Eendragt daar mede te kunnen belaaden, om ze voorts na 't Vaderland te zenden. Voorts hadt hy bellooten , de fchepen Nas/au en Erasmus te zenden na China, en het fchip Rotterdam na Joartam, eene ftad op het Eiland Java, om aldaar eene laading te zoeken. De fchepen de Zon en de Maan , welke hy by zich hadt gehouden , moesten, met de eerde Pasfaatwinden, na de Molukfche Eilanden ftevenen. Op den elfden van Oogstmaand, begaf zich de Vice-Admiraal, verzeld van eenen anderen Bevelhebber der Vloot, na de ftad Achem , medebrengende den brief, welken hy van des Konings Gezant te Ceilon voor den Vorst hadt ontvangen, om dien te ftellen in de handen van den Geheimfchryver ponugolo. Deeze vervoegde zich kort hier op by den Koning, in  4S NEDERLANDSCHE in wiens tegenwoordigheid onze Scheepshoofden ins* gelyks wierden toegelaaten. Hier vernamen zy, dat zyne Majefteit, van het lot, den Vice-Admiraal 6 bba ld de weert wedervaaren, reeds verwittigd was. Hier op traden de onzen in onderhandeling over ■ den prys van de peper, en verklaarden, minder gelds te moeten bcfteeden, dan de Franfchen en Engelfchen , of anderzins te zullen verzeilen na zulke plaat! zen, alwaar zy verzekerd waren, voordeeliger voorwaarden te kunnen bedingen. De Koning, hoewel dit befluit hem leed was, verklaarde, nogthans, niet van den prys te willen laatcn vallen. Waarop de onzen affcheid namen, en na boord keerden. Weinige dagen laater voeren zy nogmaals na land, om van den Koning hun jongde affcheid te neemen. Tegen den middag traden zy in het paleis, wierden vriendlyk ontvangen, en op ververfchingen onthaald. Vervolgens deedcn zy den Vorst, door hunnen Tolk, zeggen, dat zy, voorneemens zynde, met alle hunne fchepen, te vertrekken, hem thans hunne dankbaarheid betuigden, voor de gunst en genegenheid, aan hunne Natie beweezen; met verzoek om in de zelfde gevoelens te willen volharden: terwyl zy, aan hunne zyde, hunner verpligtinge altoos zouden gedngtig blyven. De Vorst gaf hier op tot antwoord, dat hy reeds genoegzaame proeven van hunne oprechtheid hadt -ezien, en zich gelukkig agtte , zich zeiven te moLi aanmerken als een bondgenoot van zulk een Vorst als Prins ma duits, en van zulk eene Natie als de Hollandfche. Hy voegde 'er nevens, dat vermids eenige van hunne fchepen, veelligt, de Straat van Malakka zouden aandoen, hy hun verzogt, dat eene zyner Praau-  RÉIZEN. - 4$ Pradüweh hen mogt verzeilen, of dat zy eenigen zyner Onderdaancn by zich wilden aan boord neemen, om hen over te voeren na de haven van Daru , een Eiland, beneden Sumalra , in de gemelde Straat ge' leegen: opdat deszelfs opgezcctenen, die zyne onderdaancn, doch thans oproerig waren, ooggetuigen mogten weezen , met hoedanig een volk hy een Verbond van vriendfchap hadt geflooten. Doch de Hollanders weezen dit verzoek , zo goed hun doenlyk was, van de hand; zy zeiden, niet te wceten , of de tyd hun zulks zou toelaaten, en de w'ind hun dienen : doch beloofden tevens , in zulk een geval, aan zyn verzoek te zullen voldoen. Hier mede van den Koning gefcheiden zynde, vervoegden zv zich by den jongen Vorst , om insgelyks van hem affcheid te neemen. Zy vonden hem in een aangenaam vertrek van zyn Paleis, omringd van Vrouwen, met fnaphaanen, pieken, fabels en fchilden gewapend, welke hem tot eene lyfwagt dienden. Naa den Vorst hunne gefchenken te hebben aangebooden , wierden zy verzogt, zich neder te zetten op een Tapyt, daar hun ververfchingen wierden aangebooden. Thans deedt de jonge Vorst hun het zelfde verzoek, als zyn Vader hadt gedaan. Doch de Hollanders weezen het van de hand, de zelfde redenen aanvoerende. De Prins, hen verzogt hebbende nog eenige dagen te vertoeven, en zich verontfchuldigd, dat hy hen niet beter hadt onthaald, gaf,by het fcheiden, aan den Vice-Admiraal, en aan eenen zyner Bevelhebberen, cc« kleed ten gefchenke, en wenschte hun hier mede eene behoudene en voorfpoedige reize. Op den zeventienden van Oogstmaand wierdt befloo» ien, de fchepen Hollandia en Vlisfmgm na Bantam, IV. DEEL, D en  r0 NEDERLANDSCHE en de Hollandfche Tuin , nevens het Jacht het Papigaaiken, door de Straaten van Malakka en Sincapura , na Patana te zenden. Zes perfoonen vvierdcn benoemd , om met de koopmanfchappen te Achem in de Logie te blyven. Acht dagen daar naa, gingen de fchepen de Hollandfche Tuin en Zierikzee, nevens het Jacht, onder zeil, met een Zuid-Zuid-Oosten wind. De andere fchepen bleeven nog dien dag op de Ree leggen, wagtende op den Koopman kornelis spex, welken zy na Bantam moesten overvoeren. Op den vierden van Herfstmaand ontdekten de eerstgemelde fchepen een vaartuig, en maakten 'er jagt op. Naa vier uuren zeilens , agterbaalden zy het; en het gebooden hebbende te ftryken, vernamen zy, dat het een Portugeesch fchip was, groot 60 lasten, koomende van Negapatnam , en gelaaden met ryst. Dewyl de Hollanders in deeze oorden niet zeer bekend waren, deeden zy den Portugeefchen Kapitein met zynen Stuurman overgaan op het Jacht, met bevel om vooruit te zeilen, en den weg te wyzen. Onder het geleide van deezen, hunnen tocht voortzettende , ontdekten zy , op den zeventienden van Herfstmaand, een zeil, ruim twee mylen van hun, en maakten 'er jagt op. Het was een Portugeesch vaartuig, bemand met vyfëntwintig koppen , waar onder negen Portugeezen; de overigen waren Negers. Deeze, met een kleiner fchip, welk zy by zich hadden, zoekende te vlugten , wierden door de onzen agterhaald, en by den Vice-Admiraal aan boord gebragt. Hier verhaalden zy, dat hun fchip een Jonk was, koomende van Macasfar, gelaaden met honderdvyftig baaien muskaatnooten, een weinig macis , kruidnagels en  R. 'E I Z È N. 5I eh wasch, en daarenboven aan boord hebbende eeii groot getal flaaven van beide fexen. Met was beftemd na Malacca, vanwaar het, acht maanden geleeden, vertrokken was. Wyders verhaalden de gevangenen, dat 'er nog eene Spaanfche Galei in deeze vaarwaters was, nevens eene Jonk, aan den Koning van Macasfar behoorende ; en dat deeze niet verre moesten af weezen. De Kapitein , die met zyne manfchap niet hadt willen vlugten , was op zyn fchip gebleeven , 't welk 's anderendaags in de Vloot gebragt wierdt. De Stuurman, zynde een Maleifche Moor, en een Maleifche Christen, die beiden goed Portugeesch fpraken , wieri den op een der Hollandfche fchepen overgezet, om de Vloot door de Straat van Sincapura te lootzen. In 't eerst kantten zy zich hier tegen ; doch wierden , eindelyk, door groote beloften , in een ander verItand gebragt. Twee dagen daar naa ontdekten en bemagtigden de onzen de Jonk van den Koning van Macasfar, boven gemeld. Zy was gelaaden met muskaatnooten , en hadt, onder andere, aan boord vier Portugeezen; een van dezelve, martino alphonso genaamd, was reeds hoog bejaard, en wierdt, tegen den avond, by den Vice-Admiraal aan boord gebragt. Deeze , zyn volk uitdrukkelyk verbooden hebbende, de manfchap. van het vaartuig eenigen overlast te doen, of iets uit de laading te neemen, tradt met den Kapitein in onderhandeling om dezelve te koopen. Doch vermids hy de muskaatnooten op prys hieldt, en dezelve van eene flegte foort waren , wierdt deeze handel afgebroken , en hem vryheid gegeeven om zyne reize onverhinderd te vervolgen.  5» NEDERLANDSCI-IË De Afgodery is de heeifchende Godsdienst op Mscasfar , hoewel aldaar veele Christenen en Mooren woonen. De landzaaten fpreeken de Molukfche taal.. Van natuure zyn ze goedaartig; doch zich beleedigd agtende , vervolgen zy hunne vyanden met de deerde woede. Hunne, voornaamde wapens zyn boogen en pylen, aan het einde voorzien van dunne vischgraaten , met een fterk vergif beftrooken; zo dat allen, die 'er mede getroffen worden, 'er aan moeien derven. Aan de Hollanders gaven zy 'er eenigen van ten gefchenke. De onzen verdonden uit hun , dat de voornaamde handel der Macasfaarfche Maleiërs bedondt in muskaatnooten, maïs en kruidnagels, welke zy van de Molukfche Eilanden haalden ; dat zommigen deezer Maleiërs met eenige Hollanders reeds over de laading in onderhandeling geweest, doch het niet eens waren geworden. De bovengemelde Loots verhaalde, dat eenige dag.reizen vanMacasfar, na het Zuiden, een Eiland legt, Ende genaamd , en ©p hetzelve een groote Zwayelberg, die altyd brandt. Niet verre van hier legt het Eiland Solor. Ten deezen tyde hadden de Portugeezen aldaar een klein Fort, van waar zy, in verfeheiden koopmanfchappen, en voornaamlyk in Sandelhout, een derken handel dreeven. De Koning van het Eiland Solor houdt zyn verblyf te Adonare; zyn naam is san o adsipati. Vier jaaren geleeden was hy een Portugeesch Christen geworden ; doch twee j'aaren daar naa , met zyne Mooren, wederom afgvallen. Negenhonderd Portugeezen waren , by deeze gelegenheid, gefneuveld of gevangen genomen. Op den laatden van Herfstmaand was de Vloot gena-  REIZ EN. 53 maderd in 't gezigt van twee kleine Eilandtjes; dit baarde eenige verlegenheid aan den Loots, dewyl hy vreesde, niet in den rechten koers te zyn na de Straat van Sincapnra. Op een deezer Eilanden tradt de Kapitein van het Jacht , verzeld van zeven man , aan land. Doch, ongelukkig, wierdt hy overvallen van eene bende Wilden, die hem doodden, en drie van de zynen doodiyk kwetften. Hunne jammerklagten op de fchepen gehoord wordende, wierdt ftraks eene gewapende Sloep afgevaardigd, om hen te ontzetten. De Negers,dit verneemende, namen de vlugt, met vier kleine fch uitjes, waar mede zy , aaneen anderen kant, op het Eiland gekoomen waren. De Sloep van het fchip de Hollandfche Tuin, op kondfciiap wegens de Straat van Sincapura uitgezonden, kwam thans te rug, zonder iets ontdekt te hebben. Doch nog den zelfden dag wierdt zy wederom afgevaardigd, met twee Lootzen, met uitgedrukt bevel , om niet te rug te keeren , zonder nader berigt wegens den gezogten doortogt. Midlerwyl voeren de andere Sloepen na het Eiland, op 't welk de bovengemelde Kapitein gefneuveld was. Doch het ongeluk, deezen wedervaaren, deedt hen op hunne hoede zyn , en zich van wapenen voorzien. Tegen den avond zagen zy eenige Praauwen verzamelen , aan den Noordkant van het Eiland; hierom ftaken zy eene vredevlag op, om de Negers te beweegen , by hen aan boord te koomen. Doch vermids , in ftede van nader te koomen, de fchrik onder hen ontftondt , wierdt de zoon van den Molukfchen Loots , met een boot én vredevlag, aan hun gezonden. Deeze verzekerde hun, dat de vreemdelingen geene Portugeezen, maar Hollanders waren; doch de Indiaanen wilD 3 den  54. NEDER. LANDSCHE den het niet gelooven, maar beloofden evenwel, '$ aaderendaags, te zullen wcderkoomen. Zy hielden hun woord. Toen zonden de Hollanders eene Sloep hun te gemoete ; doch zy weigerden in dezelve over te gaan, indien niet twee Hollanders onder de hunnen als gyzelaars bleeven. Di: gefchiedde. Twee van de Indiaanen dan by den Vice-Admiraal aan boord zynde , verhaalden , door middel van een Tolk, dat het oorlog was tusfchen de Portugeezen en de opgezeetenen van Johor; dat twee Portugeefche Oorlogfchepen, vier Galeien, nevens vyfëntvyintig Praauwen, van Malacca voor Johor gekoomen, en aldaar eenige Hollanders van het Scheepsvolk van den Admiraal heemskerk gefneuveld waren; doch dat deeze eene Portugeefche Karak, koomende uit China, hadt bemagtigd. Ten aanzien van hunnen koers na de Straat va* Sincapura , berigtten zy dat ze den rechten weg misten , en weder te rug moesten keeren; wyders aanbiedende , hunne fchepen na Johor te willen lootzenMet blydfchap aanvaardde de Vice-Admiraal deeze aanbieding, en beloofde hun daar voor eene goede belooning. Doch hier op gaven zy tot antwoord , dit te zullen doen , niet in de vervvagting van belooningc, maar uit gehoorzaamheid aan hunnen Koning. Onder dit geleide ging de Vloot wederom onder zeil, en kwam, op den vierden van Wynmaand, voor anker, op dc Ree van Johor , anders ook de haven yan Paterna geheeten. Verlcbeidcn Praauwen kwamen hier by de onzen aan boord; eene van dezelve, volgens 't zeggen der Indiaanen, de Admiraal der riviere, voerde den Gouverneur van 't Eiland Bintbam. Ook kwam by de Hollanders aan boord eene Praauw van we.  REIZEN. 55 wegen den Koning van Johor , medebrengende eenen brief van zekere« jakou euysen, Enkbi izèriaar, door den Admiraal jakob van heksiskerk te Johor gelaaten. De brief was getekend te Batoufabar, hof- en verblyfplaats des Konings, zes mylen hooger op aan de rivier geleegen. Deeze brief behelsde , dat op den negentienden der voorgaande maand , aldaar waren aangekoomen twee Portugeefche Oorlogfchcpen, vier Galeien, en twintig Bantyns , of Praauwen , kruizende in deeze vaarwaters op de fchepen van hunne eigen Natie , welke , binnen het tydverloop van twee of drie maanden, van Macasfar of Japan moesten koomen, met oogmerk om dezelve tegen de Hollanders te beveiligen, en na Malacca te geleiden ; dat zy , zints hunne aankomst in dien oord, als Zeefchuhuers, alles wat hun voorkwam,, hadden weggenomen; dat de naam van hunnen Admiraal was teixeria de made. De Vice-Admiraal fchreef op deezen brief, tot antwoord , dat hy zeer gaarne met de Portugeezen eenen kans wilde waagen , en hoope hadt , met hulp der hemelfche Voorzienigheid , den Koning van dezelven te zullen verlosten ; maar dat hy hem verzogt, zyn uiterften vlyt te willen aanwenden om by hem aan boord te koomen , opdat zy te gader de noodige maatregels mogten beraamen. 's Anderendaags vertoonden zich „ aan den mond der riviere , eenige Praauwen en andere kleine vaartuigen, welke men voor Portugeefche fchepen aanzag. Straks wierden op hen eenige Sloepen afgevaardigd ; doch zy wagtten dezelve niet af , maar namen in alleryl de vlugt. Qndenusfchen wierdt by den Vice-Admiraal en P 4 zy-  56 NEDERLANDSCHE zynen Scheepsraad, het befluit genomen, om de P^op, tugeezen vyandlyk aan te tasten, en, ten dien einde, hen te gaan opzoeken. Naauwlyks was dit vastgcfteld, of de onzen ontvingen een antwoord van j aKob buysen, waar in hy hun berigtte, dat hy hunnen brief, uit de handen des Konings zeiven , hadt ontvangen; dat hy, op 's Vorften bevel, den brief aan de landzaaten hadt voorgeleezen ; dat dezelve in de landtaale was overgezet; dat ieder een zyne blydfchap hadt betuigd over de komst der Hollanderen ; cn dat men zich vleide met de hoop op de verdryviiijj der Portugeezen, Wyders behelsde de brief, dat des Konings broeder, uahu bongso genaamd, voorneemens was, by de ecrfte gelegenheid, pp de Vloot te koomen, ca aldaar te blyven , tot dat men den gemeenen vyand zou flag geleverd hebben. By de verovering van dc Portugeefche Karak, koomende van Maccao, door den Admiraal heemskerk beroagtigd, was deeze zelfde Prins tegenwoordig geweest. Een Portugeefche Renegaat, codsaab delf/.b genaamd, die in dienst des Konings van Johor was, bragt nog een anderen brief van buysen, nevens eenen brief van den Koning, in 't Maleisen gefchreeven, en door buysen in. 't Hollandsch vertaald; ernftig verzogt hy door denzelvcn de Hollanders, dat zy hunne uiterfte poogingen wilden aanwendenom hem en zyne onderdaanen te verlosfen , en den gemeenen vyand te vcrjaagen. De Vice-Admiraal en eenige andere fchepen waren «nigcn tyd op de drpogte bezet geweest. Eerlang kwa, men zy dezelve gelukkig te boven, en lieten, op een klei-  REIZEN. kleinen affland, recht tegenover den vyand, het anker vallen. Naa dat dc Vice-Admiraal, over de geheele Vloot, een ootmoedig gebed tot God, om zynen byftand en zegen, hadt doen houden, en alles tot den aanval in gereedheid brengen, deedt hy zein om op den vyand los te gaan. Binnen weinige oogenblikken wierdt het gevegt algemeen. Aan de hevigheid van den aanval der Hollanderen bleeven de Portugeezen geenzins fchuldig; hunne Galeien en Praauwen waren geltadig in bevveeging, om de gekwetften van de Ooiiogfche' pen af te haaien , en verfche manfchap in de plaats te Hellen. Daarenboven, dewyl hunne fchepen fterk bevolkt waren, maakten zy een ophoudelyk vuur. Het geweldig fchieten duurde tot vyf uuren in den avond , wanneer de Portugeezen gereedheid maakten om te vlugten. De Hollanders, geen ander denkbeeld hebbende , of zy zogten hen aan boord te klampen, fielden zich hierop in ftaat om hen moedig te ontvangen. Doch de vyand liep midden door hunne Vloot, onder een hagelbui van kogels , uit het grof en klein gefchut, na-de droogte, daar de Hollanders eerst geleegen hadden. Geduurende het gevegt, lag ka nu eongso, verzeld van den Koopman jakob buysen, met eenige Praauwen, aan den oever, om te verneemen, hoedanig een keer de kans zoude neemen. Zo ras de Portugeezen de vlugt hadden genomen, kwam hy , met een aantal van de aanzienlykften des lands, by den Vice-Admiraal aan boord, om hem te bedanken voor de verlosfing, den lande beweezen. Naa hein een ponjaard ten gefchenke te hebben gegeeven, flapte hy terftond wederom in zyne Praauw. Door de D 5 an-  «8 NEDERLANDSCÏIE andere Praauwen wierden allerlei ververfchingen aaugebragt. De Vice-Admiraal hadt drie dooden, en verfcheiden gekwetften. Op het fchip de Hollandfche Tuin waren insgelyks eenigen gefneuveld of gewond; onder de laatften bevondt zich de Kapitein. Ondertusfchen hadden de Portugeezen gebruik gef maakt van de donkerheid van den nacht, om de ondiepten te verlaaten , en verder de vlugt te neemen. Stilte belette de onzen om den vyand te vervolgen: waarom zy dien dag voor anker bleeven leggen. Tegen den avond wierdt hun berigt , dat de Koning voorneemens was, den volgenden nacht hun te hulpe te koomen,om den gemeenen vyand naa tejaagen. En, in de daad, hy kwam ook met een goed getal kleine Galeien en Praauwen. De wind 's anderendaags gunftig geworden zynde, ligtten alle de fchepen, zo kleinen als grooten, hunne ankers , en naderden eerlang den mond der riviere. Van hier zagen zy de vyandlyke Vloot, twee mylen van hun, voor anker leggen, en beilooten, den volgenden dag, den aanval te vernieuwen. De Hollandfche fchepen bevonden zich nu midden onder de Scheepsmagt des Konings van Johor , beftaande uit veertig Praauwen, en vyf fchoone Galeien; in de groottte van dezelve onthieldt zich de Koning met zyne twee broeders. De Vice-Admiraal ging den Vorst begroeten, die hem een fraaieu ponjaard vereerde , en voor de reeds gedaane dienden zyne dankbaarheid betuigde. De Vice-Admiraal verzuimde deeze gelegenheid niet, om den Koning te onderhouden over de Peper, welke hy zou kunnen leveren. Hy kreeg tot antwoord van,  REIZEN. §9 yan den Vorst , dat hy zich binnen twee maanden daar toe zoa in ftaat bevinden, indien de vaarwaters yry en onbelemmerd bleeven ; doch dat dit, waarfchynlyk , geene plaats zoude hebben , 't en zy de Hollanders eenigen tyd in zyne haven vertoefden : waartoe hy hen thans ernftig verzogt. Naderhand herhaalde hy dit verzoek, door den Gouverneur van Campate , die vry goed Portugeesch fprak, beloovende den Vice-Admiraal, uit's Konings naam, hem delast te zullen bezorgen, indien hy de verdryving der Portugeezen wilde helpen voltooien. Doch de Vlootvoogd gaf hier op tot antwoord , dat de reize veel langer hadt geduurd, dan hy zich hadt voorgedeldj en dat hy, diensvolgens, allen mogelyken fpoed moest maaken om eene laading te bekoomen. Op den tienden van Oogstmaand, met het aanbreeken van den dag, gingen de Hollanders, van nieuws, pp den vyand los, naadat alvoorens ra hu bongso, verzeld van den Koopman buysen, en veelen van den Adel des Lands, by den Vice-Admiraal waren aan boord gekoomen. De Portugeezen, dit vernomen hebbende, verzamelden hunne Galeien en Praauwen, en fielden zich in ftaat van tegendand te kunnen bieden. 's Morgens tusfchen negen en tien uuren gefchiedde de aanval, voornaamlyk tegen de grootfte fchepen. De onzen gaven den vyand de volle laag, eerst aan bakboordzyde, en vervolgens voor hem over wendende, van den anderen kant. Zeven uuren lang duurde dit fchutgevaarte, in hetwelk de Portugeezen zich kloekmoedig verdeedigden, en een geweldig vuur maakten. Doch vermids de Hollanders by hun voorneemen volhardden, om de kloekfte fchepen te befchieten, daagden  60 NEDERLANDSCHE den zy hierin zo gelukkig* dat zy eerlang eene gmü te menigte van den vyand in hunne kleine Vaartulge-if zagen ovcrftappcu , en zich na eene veiliger plaats begeeven. Terwyl dus de Vice-Admiraal inzonderheid te- doen hadt met de fterkfte en grootlte fchepen , vervvagtte hy dat de Koning van johor , met zyne krygsmagt, tegen de kleiner vaartuigen, de Galeien en Praauwen' eenen kans zou vvaagen. Doch, verre van daar, lieten zyne fchepen , zonder eenige beweeging te maaken , de Portugeezen onverhinderd zich na den Zuidwal begeeven. Tegen den avond ging ra hu b o n g s o iu zyne Galei over, laatcnde den Koopman buysen in de Vloot , om den volgenden dag van het voorgevallene aan den Koning berigt te geeven. 's Anderendaags zagen de onzen de Portugezen omtrent eene myl van hun leggen , zeil maakende om te vertrekken. Toen zondt de Vice-Admiraal buysen aan den Koning, om hem te boodfehappen, dat vermids de vyand verdreeven was , hy nu ook verlangde, zyn affcheid te neemen van den Koning , ten welken einde hy zich kort daar naa by den Vorst in zyne Galei vervoegde. Hier bedankte hem zyne Majesteit voor de gedaane dienften, en betuigde zyn leedweezen over zyn onvermogen, dat hy dezelve niet naar waarde kon vergelden. De Hollanders antwoordden hierop, dat de belooning, om welke zy verzogten , hun ligt kon geworden, als beftaande dezelve alleenlyk hier in, dat de Vorst hen verzekerde van Kyne gunst en genegenheid , en hunne Natie , by voegzaame gelegenheid , onder zyne befcherming nam. Dit alles wierdt hun gereedlyk toegezegd; betuigende wyders zyne Majesteit zynen fpyt , dat hy hen zonder.  REIZEN. der peper moest laaten vertrekken , welke hy, egter3 hun zou bezorgen, indien zy, gelyk hy hoopte, naa verloop van vier of vyf maanden, wilden te rug koomen. Doch de Hollanders weezen dit van de hand, zich andermaal beroepende op de langdnurigheid hunner reize, en de noodzaaklykhejd om fpoed te moeten maaken. De Vice-Admiraal na boord wedergekeerd zynde , ontving eerlang aldaar een bezoek van den Koning , deszelfs jongften broeder rahu bongso , en een talryk gevolg van Edellieden. Thans vernieuwde de Vorst zyne dankbetuigingen voor de genootene diensten; en naa alvoorens zyne verzekeringen van gunftc en genegenheid voor de Hollandfche Natie vernieuwd te hebben, en van den Vice-Admiraal met een fraaien Japanfchen Sabel te zyn begiftigd , vertrok hy met zyn gevolg, onder wederzydfche betuigingen van vriendfchap. Op den dertienden van Wynmaand verlieten de Hollandfche fchepen deeze Ree, koers zettende na Patana, terwyl het Jacht na Bantam wierdt gezonden, om aldaar kennis te geeven van het gebeurde. Omtrent het einde der maand ontmoetten zy eene Jonk, welke hun ververfchingen bragt, nevens een brief van daniel van der leck, door den Admiraal jakob van neck, in de hoedanigheid van Koopman , te Patana gelaaten. Deeze brief hieldt aan de Opper-Kooplieden te Bantam , en behelsde niets merkwaardigs. Naadat de Vice-Admiraal dien geleezen, en wederom gezegeld hadt , gaf hy hem te rug aan de Maleiërs van de Jonk , van welke hy verftondt , dat hy niet meer dan twee mylen van Patana was. Op  fe NEDER.LANDSCHE Op den laatflen dag der maand liet hy, eene myl van den oever, het anker vallen, en zondt zyne Sloep na land. Deeze wierdt ontmoet van eene Praauw met eenige Hollanders , welke te Patana gelaaten waren. Deeze, by den Vice-Admiraal aan boord gekoomen zynde , deeden hem. verflag van zaaken in deezen oord. Zy verhaalden , dit de fchepen Haarlem en Leiden, op hunne wederreize van Cocbinchina, deeze haven hadden aangedaan ; dat zy tot nog toe hunne volle laading niet hadden, doch hoopten, wel haast dezelve te zullen bekoomen. Op den vierden van Slngtmaand was de Vice-Admiraal zo dicht aan het ftrand genaderd, dat hy,mefc eenigen van de zynen, na land voer; wordende, by zyn vertrek, door het losfen van al het gefchut begroet. Hy bragt met zich de gefchenken , beftaande in twee (tukken kameloth, eenig fraai Venetiaansch glaswerk, en een half fttik rood fluweel. Deeze gefchenken wierden ontvangen door eenen Amptenaar, orankaja jurabassa genaamd, die ze in drie deelen verdeelde ; het eene deel, beftaande uit het fluweel, was gefchikt voor de Koningin , het ander voor den Sabandar, en het laatfle voor den Sirivara, of Groot-Schatbewaarder. Naa dat de verdeeling gefchied was, gingen zy gezamentlyk ten Hove , wordende de gefchenken hurt vooruit gedraagen. fti het Paleis wierden ze op een bovenvertrek ontvangen door den Sabandar , verzeld van eene menigte Grooten, die hen verzogt, zich op den grond, op matten neder te zetten. Naauwkeurig wierden hier de onzen ondervraagd, omtrent de 0111 Handigheden van den Zeeflag voor Johor tegen de Portugeezen. Gretig luisterden zy na dit ver-  RÉIZEN. mhaal, en fchecnen gecne groote vrienden te zyn met die Natie. De gefchenken wiefden aangenomen door eenigen der Hofbedienden, welke dezelve, naa alvoorens ryklyk Betel en Tabak gekaauwd te hebben, bragten in het vertrek , daar de Koningin lag te flaapcn. Zy keerden eerlang te rug, en betuigden den Vice-Admiraal , dat haare Majefteit zeer verblyd was over de komst der Hollanderen , en hun verhaal, wegens het voorgevallene te Johor, met genoegen hadt aangehoord. Ver. volgens wierdt een groote koperen fchotel met Bananen den Hollanderen voorgezet, die, onder het houden van deezen maaltyd , door hunne Trompetters lustig lieten op blaazen; waar mede het gantfche Hof zeer vermaakt was. Van het Vorstlyk Paleis begaven zich de Hollanders na het huis van den Sabandar, daar zy insgclyks op ververfchingen onthaald wierden , en vervolgens na de Hollandfche Logie, alwaar zy het overige van den dag en den volgenden nacht doorbragten. Vervolgens vervoegden zy zich by den Sirivara , of Schatbewaarder, om te onderftaan, hoe veel peper hy hun zou kunnen bezorgen. Het antwoord was, dat hy deswegen niets met zekerheid kon berigten , maar dat hy gisfing maakte op duizend baaien , of daar omtrent. Hy voegde 'er nevens , dat zy hunne gefchenken eerst moesten overleveren, eer zy over den inkoop van de peper konden in onderhandeling treeden; dat zy vervolgens zo veel peper konden koopen, als zy goedvonden; maar dat hy insgelyks van hun eeuig geld moest op den hand ontvangen , waar voor hy hun peper zou bezorgen. - De onzen hierop geantwoord hebbende, dat deeze voor*  «4 NEDERLANDSCHE voorflagen hun vreemd voorkwamen , en tegen den ftyl van koophandel, alzo men over den prys moest, fpreeken , eer men goederen ontving , beloofde de Indiaan, met de Kooplieden te zullen fpreeken , en hun den uitflag melden. Naa dit alles boodt hy de onzen aan eenige gekookte eyeren , Chineefche vygeu en Arak, met verzoek dat zy deezen vaderlandfchen maaltyd niet wilden van de hand wyzen. Thans liet daniel van der leck deii ViceAdmiraal weeten, dat hy, over de peper , hadt gefprooken met den Schatbewaarder, welke hem verzekerd hadt , achthonderd baaien te kunnen leveren $ mids een derde van den prys in goud betaald wierdt! Doch dewyl de onzen geen ander dan zilvergeld hadden , voeren zy na land , om met dien Staatsdienaar mondeling te fpreeken, zo over deeze zaak, als over den prys van de peper , nevens de tollen en andere ongelden. Naa lang over en weder handelen, wierdt men het eindelyk eens , en de noodige fchikking gemaakt tot het iulaaden dier fpecerye. Midlerwyl praaiden de onzen, op zekeren dag, eene Praauw, koomende van Japan, aan wier boord zich een Portugees bevondt. Deeze verhaalde , dat zy te Pulo Cambir , eene haven in Cambaie , hadden ontmoet twee Hollandfche fchepen , Erasmus en Nas/au genaamd, welke, niet verre van Maccau, hadden genomen een groot Portugeesch fchip , gelaaden met zydeftoffen en andere kostbaare koopmanfchappen, welke het na Japan moest brengen; dat zy het fchip ontlaaden, en vooruit gezonden hadden ; en dat het van Pulo Cambir na Bantam was vertrokken, terwyl de Jonk nog aldaar lag. Op den dertienden van Slagtmaand begaven zich de  R E I Z E N; 65 de Vice-Admiraal en eenige anderen na land, om bevel te geeven tot het laadeu van de peper, en om de gefchenken uit te deelen. Deeze beftonden in een half ftuk gebloemd karmozyn fluweel , dertien fpiegels, waar onder eenige Venetiaanfche , en een ftuk rood karmozyn laken. De Koningin, de jonge Koningin, de Sabandar, de Schatbewaarder en eenige andere Hovelingen, kreegen ieder een deel van dezelve, naar gelange van hunne waardigheid; De Indiaanen, altoos greetig na gefchenken, vergunden thans aan de onzen de vryheid tot het oprichten van eene Logie ; waar mede zy, naa dit verlof, allen mogelyken fpoed maakten, De Vice-Admiraal,ondertusfehen,vernomen hebbende , dat te Patana niet zo veel peper was , als men hadt opgegeeven , kogt van casper gronsbergen, Opper-Koopman op het fchip Haarlem, de peper , welke het aan boord hadt , en vertrok daar mede, op den twintigflen van Wintermaand, na Bantam ; 1 blyvende het fchip de Hollandfche Tuin nog op de Ree leggen, om, ware 't mogelyk, eene volle laading te bekoomeiii Terwyl de Kapitein van dit fchip voor Patana lag, op eene laading wagtende , ontving hy , op zekeren dag, een bezoek van eenige Turken en Portugeezen, van Orieda te lande aldaar gekoomen, om 'er handel te dryven. Van deeze verftondt hy de omftandigheden der veroveringe van een Portugeesch fchip, dooide Hollanders, op de kust van Ceilon. De Turken roemden zeer het gedrag der Hollanders , omdat zy den Turken en Mooren, welke zich op dat fchip bevonden , geen het mihrte leed hadden gedaan , aan hunne perfoonen of goederen. De Hollanders Ronden IV. deel. E bief*  CG NEDERLANDSCHE hierom by hen te boek voor eerlyke en befcheidene lieden. Niet lang vertoefde, egter, de Hollandfche Tuin te Patana, maar verliet eerlang deeze Ree, met oogmerk om den Vice-Admiraal in te haaien, en gezamentlyk de reize voort te zetten. Dit gelukte ook met 'er daad. Zeer lang en verdrietig viel deeze reize: deels door ftilte en tegenwinden; deels ook omdat men, in dien tyd, den rechten koers nog niet ten volle kundig was. Niet vroeger dan op den zesden van Grasmaand des jaars 1604, lieten zy het anker vallen, op de kust van Pulo-Panjan, eene halve myl van Bantam. Hier verltonden zy, dat 'er nog gecne fchepen uit Holland waren aangekoomen , maar dat de fchepen Zierikzee en de Gans op de Ree lagen, hebbende bykans hunne volle laading; dat zy voorneemens waren, indien de verwagte fchepen aft de Veréenigde Gewesten niet binnen vier of vyf dagen aankwamen, van daar te vertrekken, in de hoop om vóór dien tyd den last te zullen hebben; dat de Admiraal wybrand van wAARWYK-te Joartam lag, met vyf fchepen: te weeten, Hollandia, de Zon, Vlisfmgen en het Jacht de Ram, met oogmerk, indien de wind diende, om na Johor, of anderzins na de Molukfche Eilanden, te ftevenen, werwaarts het Jacht het Papegaaiken reeds was gezonden , met geld en koopmanfchappen , om kruidnagels en andere fpeceryen te koopen, opdat de Admiraal, by zyne komst, dezelve in gereedheid mogt vinden; eindelyk, dat de Admiraal voorneemens was, met eenige fchepen na China te vertrekken, en aldaar handel te dryven. De Vice-Admiraal en de Hollandfche Tuin kwamen eerlang voor anker op de Ree van Bantam, en wier*  REIZEN. wierden van de fchepen , welke aldaar lagen , met eere- en welkomfchooten ryklyk begroet. De ViceAdmiraal en eenige andere Scheepsbevelhebbers voeren na land, om de ftad te bezien, en van de inwooners peper te handelen. In de ftad vonden zy twee groote fteencn gebouwen, volgens last en voorfchrift der Hollandfche Kooplieden , door Chineezen getimmerd, om hunne goederen in dezelve op te flaan , en tegen brand te beveiligen. Terwyl de onzen voor Bantam lagen, ontvingen zy tyding van Johor, behelzende dat, vier dagen naa het vertrek van den Vice-Admiraal jan kornelisz* de Portugeezen aldaar waren wedergekeerd, met twee Galeien van Malacca, om den Koning te noodzaaken in hunne belangen en maatregels te treeden, of liever, om zyne haven voor altoos ingeflooten en belegerd te houden; en voorts om hunne fchepen , uit China koomende, te geleiden. Alle deeze ontwerpen rustten op de onderftelling , dat zy hunne andere fchepen nog op hunne posten zouden vinden , de haven en de rivier van Johor ingeflooten houdende ; dat zy zeer verwonderd hadden geftaan, op het berigt dat zy s door de Hollanders, van daar verdreeven waren; dat zy zelve in de haven niet hadden durven binnenloopen, noch de ftad Betufauwer naderen, uit vreeze vatt aldaar door de vyanden te zullen overrompeld worden ; dat zy zich op de ruimte hadden gehouden, om op hunne fchepen, welke zy uit China verwagtten§ te kruizen, welke zy ook, van tyd tot tyd, ontmoet hadden. Op den eenëntwintigften v?n Grasmaand vertrokken de fchepen Zierikzee, de Hollandfche Tuin en de Gans van Bantam, koers zettende na den Zuidkant van Sii* E s jjia.  6R NEDERLANDSCHE matra, om aldaar hout, water en andere noodwendigheden in te neemen ; waar naa zy hunne reize vervolgden. Veel leeden de Hollanders op deezen te rugtogt na het Vaderland, zo van ftormen en onweders, als ook van ziekte onder het Bootvolk, inzonderheid den rooden loop, waar aan veelen elendig ftierven. Dit noodzaakte hen om de eerftc haven , welke zy zouden kunnen vinden, aan te doen. In deezen jammerlyken toelbnd deeden zy land aan, op den vierëntwintigften van Oogstmaand, niet verre van de Kaap de Goede Hoop, op eene zeer geleegene plaats om zich te ververfchen. Zy vonden de landzaaten zeer armoedig, gaande geheel moedernaakt, behalven dat zy eene foort van mantel van fchaaps- of andere vellen over de fchouders droegen, en met den ftaart hunne fchaamdeelen bedekten. Nogthans droegen zommigen koperen of Elpenbeenen ringen om hunne armen. Hunne fpraak geleek naar het klokken van kalkoenfche hennen. Over het geheele lichaamen had den zy zich met vet befmeerd , zodat zy afgryzelyk Honken. v De Hollanders vonden hier eene menigte zeer vette fchaapen, met zulke groote Maarten, dat ze voor een vyfde vierendeel van het beest mogten gehouden worden; zommigen waren vierentwintig duimen dik. Wyders vonden zy 'er veele osfen en ander vee. Welk een wild en woest voorkoomen de landzaaten ook mogten hebben, betoonden zy, nogthans, den Hollanderen veele vriendfchap ; zy kwamen by hen ongewapend, en als lieden, die niets kwaads vreesden. Terwyl de fchepen hier lagen, overleedt, op den n»genëntwintigften van Oogstmaand, de Kapitein j a- kob  REIZEN. 09 koe Pieterszoon, Enkhuizenaar, en wierdt ftaatelyk ter aarde befteld. Deeze was de zesenzeventigiie , welke , zints het vertrek van Bantam , op de fchepen geftorven was. Op den zevenden van Herfstmaand verlieten zy de Baai, Sa?it-Bras genaamd, daar zy dus lang geleegen hadden. In weerwil der ftormen en onweders , zeiden zy voorby de Kaap de Goede Hoop, en bereikten , eene maand daar naa, het Eiland St. Helena, van waar zy, naa 'er zich van het noodige te hebben voorzien , de reize voortzetteden na 't Vaderland, daar zy, zonder iets der optckeninge waardig ontmoet te hebben, behouden aankwamen. Aldus de fchepen van den Vice-Admiraal se balt de weert, en, naa deszelfs overlyden, van zynen Opvolger jakob korneliszoon , in 't Vaderland hebbeyde zien aankoomen, moeten wy wederkeeren tot het Reisverhaal van den Admiraal wybrant van waarwyk. Ten dien einde herinnere zich de Leezer, dat wy hem, op de uitreize , hebben gelaaten, op den vyftienden van Wintermaand des jaars 1602, in de Baai Sant - Bras, aan geene zyde van de Kaap de Goede Hoop , alwaar de fchepen van elkander fcheidden. Uit deeze Baai vertrokken zy, op den gemelden dag , den fteven wendende na Bantam ; doch, vcrmids zy een verkeerden koers hielden , fleeten zy vrugtloos drie maanden tyds : zodat zy piet vroeger dan op den negenëtitwintigilen van Grasmaand des jaars 1603 op de gemelde Ree aankwamen. Straks naa hunne aankomst deeden zy te Bantam naauwkeurig onderzoek omtrent den ftaat van den E 3 Koop-  79 NEDERLANDSCHE Koophandel. Zy verftonden dat 'er zeer veel peperin de ftad was, en kogten die op (taanden voet. Volgens ontvangen bevel van de Bewindhebbers der Maatfchappye, deeden zy ook hun best, om eenig afflag op de tollen en andere ongelden te bewerken. Met het een en ander verliep eene geheele maand. Geduurendedit tydverloop, kogten zy eene volkomene laading voor de twee fchepen, de Maagd van Enkhuizen en de Eendragt. ' Het fchip Mauritius , na de Molukfche Eilanden beftemd, niet bekwaam geoordeeld wordende tot het doen van een zo langen togt, befloot men, het insgelyks met peper te belaaden , en na Holland te rug te zenden. Doch, vermids het een groot fchip was , hielde het lang aan, eer het zynen last hadt: want, van de elfduizend zakken, welke het kon laaden , hadt het nu nog flegts negenduizend aan boord ; kostende ieder zak peper vier reaalen en een half. Thans kwam insgelyks op de Ree van Bantam het fchip Erasmus, 't welk men, om eene laading, hadt gezonden na Gresfy, eene plaats, agter Madura, aan de kust van Java geleegen ; doch hier hadt het flegts zyne halve laading kunnen bekoomen, beftaande uit peper en foely, van welke laatfte fpecery de baal zestig reaalen koste. Een gedeelte van deeze goederen Wierdt overgelaaden in andere fchepen , welke meest hunnen last aan boord hadden ; opdat zy te eerder na 't Vaderland mogten feeeren , en den aftrek bevorderen. Voorts wierdt beflooten, de Maagd van Enkhuizen en de Eendragt ,in gezelfchap van het Jacht van joris van spilbergen, na Holland te zenden, en de twee andere fchepen af te laaden, om ze de terugrei-  REIZEN. 7i reize te doen aanneemen , met den Admiraal van heemskerk , die insgelyks twee gelaadeue fchepen hadt op de Ree van Bantam , behalveu de Portugeefche Karak , door hen veroverd. Op den zesden van Zomermaand zondt de Admiraal van waarwyk de fchepen Erasmus en Nasfau na China, met bevel om Canton aan te doen, en aldaar, ware 't mogclyk, handel te dryven. Doch, vermids deeze bezending was gefchied. vóór de komst vanden Admiraal van heemskerk te Bantam, en deeze, in de Karak, door hem veroverd, geheime onderrichtingen hadt gevonden , raakende den Cbineefchen handel, welke hy den Admiraal van waarwyk mededeelde , vaardigde deeze drie Jonken af, om de fchepen Erasinus en Nas/au in te haaien, ca dezelven een affchrift van deeze onderrichtingen ter hand te Oenen, als die hun van veel diensts konden weezen. In het begin van Oogstmaand, liet het fchip Goes, koomende van Ceilon, voor Bantam het anker vallen, medebrengende de tyding van den moord van den Vice-Admiraal de weert en zyn gevolg, door den Koning van Candy. De fchepen de Maagd van Enkhuizen en de Eendragt , een weinig laater , den last gekreegen hebbende, beftaande uit negenduizendvierhonderdveertien zakken peper, en drieëntachtig baaien macis , of foely , namen de reize aan na het Vaderland, 'ia gezelfehap van joris van spil is er gen. Omtrent het midden van Herfstmaand vertrokken de fchepen de Maan en Goss van Bantam na Jurtam, om te fpoediger hunne laading te bekoomen. Zy bragten derwaarts lywaateu en Koromandelfche kleedtjes , om dezelve aan de landzaaten te verkoopen; als meE 4 de,  72 NEDERLANDSCHE de , om van dezelve eenige Hollanders te voorzien, welke men voorneemens was in deeze ftad te laaten, om dat derzelver ligging zeer gelegen was tot den handel op de Molukfche. Eilanden , en de tollen eu Ongelden aldaar niet zeer hoog waren. Voorts hadden deeze beide fchepen bevel ontvangen , aldaar op hunnen Admiraal te wagtcn, om gezamcntlyk na de Molukfche Eilanden te ftevenen. in Wynmaand daar aan volgende, de fchepen Mauritius en Erasmus insgelyks hunne iaading bekoomen hebbende, namen zy de terngreize aan, in gezelfchap van den Admiraal van ii e e m s k e r k , welke zynen prys medevoerde, wordende waardig gefchat twee miljoenen guldens, alzo deszelfs laading meest beftondt uit ruuwe zyde. De laading der twee gemelde fchepen beftondt, uit veertienduizendvyfhonderd zakken peper, honderdtweeënzeventig baaien macis, of foely, vyf baaien muskaatnooten, en vyftien baaien kruidnagels. Omtrent deezen tyd kwam te Bantam ter markt, zonder dat men zulks hadt verwagt , eene aanzienlyke menigte foèly en kruidnagelen. De Admiraal kogt de meeste foely, op vyftig baaien na, welke hy niet kon bergen, voor tachtig reaalen de baal. Alle de kruidnagels, van welke de baal hem kwam te ftaan op zevenënvyftig tot zestig reaalen, zou hy gekogt hebben, waren dezelve niet gegaan door de handen van Chineezui, die de gewoonte hebben om ze te vervalfchen. Men verwagttc hier nog meer andere dlergelyke goederen, alzo 'er tyding was ingekoomen, dat de Portugeefche Vloot van axdreas furtado, die, op Amimna, groote wreedheden gepleegd, en verfcheiden plaatzen hadt verwoest, verftrooid was, door het overlyden van eenigen haarer Opperhoofden. In  REIZEN. 73 ïn 't laatst van Wynmaand wierdt den Hollanderen te Bantam eene erve van den Koning opgedraagen, pm aldaar een fteenen huis te bouwen , waar in zy hunne goederen konden opflaaan, en tegen brand ber veiligen. Deeze erve lag in een van de beste oorden der ftad , en zeer gelegen om in tyd en wyle aldaar een Fort op te werpen. De Bantammers , dit begrypende, vatteden deswegen eenigen argwaan op, en wilden niet gedoogen, dat de onzen een zo groot gebouw fiigtten, als zy in den beginne voorneemens geweest waren. De Admiraal en zyn Raad lieten hier als OppcrKoopman francois witter, als Onder-Koopman steven doersen , van Utrecht; als Adfiftent jan waelen, van Dordrecht; als Tolk en Adfiftent gerrit reyersen van oldeneorg, lievenS nog zes anderen. Uitdrukkelyk hadt men bedongen, dat zy om geene verhooging van maandgeld mogten vraagen , maar zulks moesten overlaaten aan het believen en goedvinden der Heeren Bewindhebberen , die hen volgens hunne verdiende zouden behandelen. Voorts waren hun in handen gefield , aan gereede penningen , drieduizendzcvenhonderddrieënveertig rofenobels; vyfduizend reaalen van achten; tvveehonderdzevenëntachtig nieuwe gemunte reaalen; en negenhonderdnegenëuzeventig ryksdaalders : in alles beloopende zevenëntwintigduizendvierbondcrdtvveeënzeventig reaalen van achten. Eindelyk hadt de Admiraal en zyn Raad hen voorzien van een uitvoerigen lastbrief, naar welken zy, elk in zynen byzonderen post en beroep , zich hadden te gedraagen. Terwyl dit voorviel, kwamen van Achem op de Ree van Bantam voor anker, de fchepen Hollandia, VlisE 5 fin-  74 NEDERLANDSCHE fingen, de Star, en de Boot Sphera Mundi. De fchepen Zierikzee , de Hollandfche Tuin en het Jacht het Papegaaiken waren na de Straat van Sincapura geftevend, om te Johor, of te Patana , eene laading te zoeken. Be Star kreeg zyne Iaading te Bantam, en Goes wierdt na Gresfy gezonden , om alzo te gader na 'c Vaderland te keeren. In 't voorbygaan moeten wy hier aanmerken , dat geduurende dit jaar, de Engelfchen en Hollanders te Bantam gelaaden, en na Europa gevoerd hebben, ruim achtenveertigduizend zakken peper. Op den elfden van Slagtmaand , vertrok de Admiraal van Bantam na Gresfy, daar hy, naa veertien dagen, aankwam. Hier vernam hy, dat zyne twee fchepen , na China beftemd , Patana hadden aangedaan, en met de Portugeezen flags geweest waren , zonder dat, egter, de omftandigheden van dit gevegt tot nog toe bekend waren. Voorts zondt de Admiraal eenigen van de zynen met gefchenken aan den Koning, die zyn Hof hieldt te Sedeccari, eene ftad, een dag reizens van Gresiick geleegen. Op hun verzoek aan den Vorst, dat hun een plek gronds mogt worden afgeftaan, daar zy een huis konden timmeren , wierdt hun deeze bede ingewilligd. Straks wierdt het ontwerp beraamd om hier een Cantoor op te richten, dewyl Gresfick eene Koopftad was, en de Koning, van tyd tot tyd, meer in 't oogloopende blyken van genegenheid voor de Hollanders vertoonde. Hy beloofde , hen nimmeimet belastingen te zullen bezvvaaren, en eenen vryen Koophandel in zyne heerfchappyen , onder het genot van dezelfde voorregten als de Portugeezen, wien hy niet gedoogde dat eenigen overlast zou worden gedaan ,  REIZEN. 7S daan, op de zeeën en andere vaarwaters , aan hem onderhoorig. Dirk van leeuwen wierdt aangefteld tot Opper-Koopman op het Cantoor te Gresfick. Te gereeder viel op hem de keuze van den Admiraal, dewyl hy eene grondige kennis hadt van diamanten, in welke aldaar veel handel wordt gedreeven; daarenbo? ven wist hy zich wonder wel te voegen naar de zeden der landzaaten. Arnout heyns wierdt hem als Onder - Koopman , nikolaas dirkszoon van hoorn als Adfiftent toegevoegd, nevens nog vier andere perfoonen. Voorts Helde hy hem in handen een kapitaal van achttienduizend reaalen van achtten, zesëntwintighonderd rofenobels , en een bekwaamen voorraad van koopmanfchappen. Daarenboven voorzag hem de Admiraal van eenen lastbrief, genoegzaam van den zelfden inhoud, als aan de bedienden van het Cantoor van Bantam was gegeeven; uitgezonderd dat te Gresfick geene uitlpraak kon gefchieden over een lyfftraffelyk misdryf, maar de misdaadigen geboeid moesten gezonden worden na Bantam , werwaarts de getuigen zich insgelyks moesten begeeven. Naadat de Admiraal te Gresfick alles in eene behoorelyke orde hadt gebragt, vertrok hy van daar , op den zesden van Wintermaand , met vier fchepen en twee Jachten. Het Papegaaiken wierdt na Banda gezonden , aan boord hebbende eenëndertigduizend guldens , om voor deeze fomme goederen te koopen voor het fchip de Maan. De andere fchepen , te weeten, de Zon, Hollandia, Vlufingen, de Maan en de Boot Sphera Mundi , richtten hunnen koers westwaarts, na Johor. Lanj  76 NEDERLANDSCIIE Lang zukkelden de fchepen op deezen togt , inzonderheid omdat de koerzen en ftroomen toen'nog niet zo bekend waren, als in de tegenwoordige meer verlichte tyden, wys geworden door de ervarenis van vroegere dagen. De Stuurlieden erkenden, ten lan-cn laatfte, niet te weeten waar zy waren. Hierom wierdt raadzaam geoordeeld, het fchip de Maan na Baly te zenden , om zich aldaar van ryst en lywaaten te voorzien, en vervolgens na Banda te zeilen. Op den vyftienden van Louwmaand des jaars 1604, fcheidde dit fchip van zyne togtgenooten. Het liep aan tot op den vyfëntwintigften van Sprokkelmaand , eer de fchepen eenen weg van tusfchen de veertig en vyftig mylen hadden afgeleid. Thans ontdekten zy, dat de kust, langs welke zy koers hiclden, niet, zo als zy gemeend hadden, die van Grasfick, maar van Borneo was. Midlerwyl ontftondt 'er gecnc kleine bekommernis onder het bootsvolk, omdat 'er zich gebrek aan leevensmiddelen begon te doen gevoelen, en men niet wist, waar men ryst zou bekoomen. Doch de Ad, miraal hieldt, onder dit alles, goeden moed, tragtende zyne reize na Johor te vervorderen ; het belanoder Maatfchappye en der geheele Natie voerde hem derwaarts. Want, vermids de Koning van Johor een verbond hadt geflooten met de Hollanders, leedt het geenen tvvyfel, 0f de Portugeezen zouden bedagt zyn op middelen om hem nadeel toe te brengen. Hierom meende hy reden te hebben om te mogen vastftellen dat ingevalle hy deezen Vorst ter hujpe toog, hyijiet zou in gebreke blyvcn om deswegen zyne dankbaarheid te betoouen; als mede dat de tegenwoordigheid zyner bondgenootcn hem een hart onder den. riem ftee-  REIZEN. f 7 {tekende, zou medewerken ter bekragtiginge van een verbond, 't welk nog voordeeliger gevolgen zou hebben , dan het verbond met den Koning van Ternate. En, in de daad, Johor legt in den weg na China; deeze koers is veiliger en gemaklyker dan over de Manilles; en indien de Portugeefche fcheepsmagt eenmaal voor altoos van daar verdreeven ware , zou de Koning van Ternate magts genoeg bezitten , om zyne heerfchappyen tegen die van Tidor, zyne vyanden, te befchermen. "Voorts befloot de Admiraal te wagten, tot dat hy te Johor zou geland zy, om over den volgenden togt van de Boot nader te raadpleegen. Doch, vermids deeze togt , door tegenwinden, geduurig wierdt vertraagd , wierdt, op den vyfëntwintigften van Sprokkelmaand, vryheid gegeeven aan het fchip de Zon, om zich van de Vloot af te zonderen ; het nam zynen koers na Ternate, doende , op zynen weg, Bengermarsfin aan, om ryst in te neemen : met bevel om vervolgens na China te ftevenen. De overige fchepen lieten, op den dertienden van Lentemaand, de ankers vallen op de kust van Crimata , in de hoop dat een kort verblyf in deezen oord de herftelling van eenige kranken zou bevorderen. Niets zaaklyks wierdt hier verrigt, dan het dryven van een weinig handels in diamanten, waarvan, in een ander Reisverhaal, breeder zal gefproken worden. Op den zevenden van Grasmaand verlieten zy deeze legplaats, en kwamen, in het begin van Bloeimaand, in de rivier van Johor voor anker. Straks wierden eenige Bevelhebbers na land gezonden, ter begroetinge van den Koning , die hen vriendlyk ontving. By hunne wederkomst wierden zy verzeld van jakob KUÏS«  ?8 NEDERLANDSCHE buyskeNj Opper-Koopman op het Canroor te tó. hor; deeze verhaalde dat de Vice-Admiraal na Ban^ tam was gelievend. Met leedweezen vernam de Admiraal deeze tyding, dewyl hy rekening hadt gemaakt om van hem over te neemen een gedeelte van het gereed geld, welk hy aan boord hadt , en daar mede in China te handelen. Doch bedenkende, dat gedaan* dingen geenen keer neemen, zondt hy, in alleryl, de Boot Sphera Mundi na Bantam , om zo veel gel'ds, als hy koude, over te neemen van den Vice-Admiraal' en voorts na China te zeilen , daar hy zyne tegen! woordige Reisgezellen zou ontmoeten, Voorts hadt de Schipper van de Boot last, van den Vice-Admi. ml over te neemen, zo veele mond- en fcheepsbehoeften als deeze konde misfen; en, indien hy te laat kwam om den togt na China te volvoeren , te Bantam te blyven, en van daar, op de nabunrige kusten, heen en weder te vaaren. Omtrent deezen tyd zondt de Koning van Achem Gezanten aan dien van Johor, om hem onder 't oote brengen, dat vermids zy beiden befheeden waren het beter genoden zyn zou', de wapens neder te' leggen en vrede te maaken , dan langer in onmin te leeven. Voorts booden zy , uit naam van hunnen Meester , den vrede aan , op voorwaarde dat zyne Johorfche Majefteit zou flaaken alle de gevangenen en overloopers, welke hy van den Koning van Adiem in handen hadt , gezamentlyk omtrent drieduizend in getal , en hem insgelyks eenige nukken gefchut wedergeeven. De Koning van Johor gaf, op deezen voorflag, tot antwoord, zeer genegen te zyn om den twist by te leggen , maar niet om de gevangenen en het gefchut te  REIZEN. 7£ te laaten volgen, 't Bleek, ondertusfchen, duidelyk, dat het Hof van Achem deezen voorflag niet recht ernst was, en geene hoop gaf op de Wedergaave van het gevraagde; maar het alleen deedt om zyne eere te bewaaren, dewyl het verzoek om vrede van zynen kant kwam. Te meer neigde de Koning van Johor tot vrede , dewyl de Hollanders hier uit groot voordeel trekken, en den geheelen Chineefchen handel zouden magtig worden. Nogthans vereischte het werk fpoed, opdat de Engelfchen geen voet in 't fpel mogten krygen. Midlerwyl kreeg de Admiraal de tyding, dat de fchepen Erasmus en Nas/au , beiden tot zyne Vloot behoorende, en, in den voorleeden jaare, van Bantam na China vertrokken, op de Ree van Maccau hadden genomen het groote Galjoen, met zyne volle laading, gereed leggende om na Japan te vertrekken ; dat zy de laading 'er uit genomen , en het fchip hadden in brand geftooken; dat het aan boord hadt veertienhonderd Picols ruwe zyde, en een weinig gouds; dat deeze twee fchepen onlangs voor Canton hadden verboren eene Sloep met achttien man, die in de handen der Portugeezen gevallen , en tot één toe vermoord waren; dat de Hollanders, met de verovering van het Galjoen, groote eere hadden ingeleid; dat de Chineezen dit als eene regtvaardige wederwfaake , en als eene ftraffe der Portugeezen befchouwden, voor de wreedheid aan de manfchap van de Sloep gepleegd; dat de Hollanders waren wedergekeerd na Bantam , zonder te Maccau of te Canton eenigen handel te hebben gedreeven , dewyl de Portugeezen allerlei listen en laagen hadden in 't werk gefteld, om hun by de landzaaten den voet dwars te zetten; datzy, onder  «I NEDER LANDSCHÊ der andere, hunne fiaaven hadden opgeftookt tot het roepen van Amak , het zein om alle de inwooners , die zy ontmoetten, dood te liaan; dat de Portugeezen voorts z.ch vervoegd hadden by den Mandarin , en hem verzekerd dat de Hollanders de opflooke» van deeze woede, en in 't land gekomen waren, om zich daar van te verzekeren , en de inwooners te dooden; doch dat het naderhand was gebleeken, dat de Portugeezen zelve deezen moord geftookt , en de Hollanders daar aan geene fchuld hadden; dat, eindelyk, de haat en veragting der landzaaten op den kop der belhamels zelve was nedergedaald. Uit dit verhaal, en voornaamlyk het flot daar van , fchepte de Admiraal geene kleine hoop op eene gunffige bejegening , en voordeehgen koophandel; Terwyl de Admiraal voor Johor ten anker lag, ontving hy, op zekeren dag, van den Koning ten gefchenke, twintig zakjes peper , inhoudende twee en eene halve baal. De Vlootvoogd erkende deeze gunst, door een tegengefchenk van vier vaatjes Buskruid en eenige kogels , welke hy deedt verzeld gaan van een vriendlyken brief. Op den twintigflen van Bloeimaand vertrok de Admiraal van Johor, en ankerde , tien dagen daar naa , voor Patana; dit gefchiedde alleen, om 'er in dienst te neemen eenige Chineezen, welke hy op zynen togt na China niet kon ontbeeren. Hier verfrondt by, dat te Qnieda een Goudfmid woonde , uit China zl komftig, in de taaie van 't Hof en in 't fchryven wel bedreeven , en nu gezind om na dat Ryk weder te keeren. Aan deezen zondt hy eenige perfoonen, om met hem te fpreeken. Wyders verftondt onze Vlootvoogd, uit eenige Siam- mee-»  REIZEN. tSi meezcn, dat hun Koning de gewoonte hadt, jaarlyks eenige Gezanten te zenden aan den grooten Koning van China, om hem hulde te doen; als mede, dat die Vorst een ftuk van het zegel en wapen van zyne Chineefche Majefteit hadt, 't welk tot een vrygeleide dien.de, om in de binnenwaters vry en onbelemmerd te mogen vaaren; 't welk alle andere vreemde Natiën ongeoorlofd is. De Admiraal, dit verftaan hebbende , wierdt te raade, om kornelis specx, met eenige gefchenken, aan den Koning van Siam te zenden, fly hadt last, van dien Koning verlof te verzoeken, om onder het gevolg zyner Gezanten na China te reizen, met oogmerk om kennis van zaaken te neemen, en, ware 't mogelyk, vryen handel te verwerven. Op den negenden van Zomermaand vertrok specx , verzeld van den neeve des Admiraals, eenen Bootsman en jongen; zy voerden mede twee metaalen Hukken gefchut, om te dienen tot een gefchenk voor zyne Siamfche Majefteit , en de waarde van vierduizend 'guldens, ia geld en koopmanfchappen, om, by voorvallende gelegenheid, zich van dezelve te bedienen. Behalven dit alles waren zy voorzien van eenen brief van den Admiraal, in welken het gemelde verzoek ernftig wierdt aangedrongen. Verfcheiden dagen waren 'er nu verloopen, zonder dat men iets vernomen hadt wegens den Goudfmid van Queda. Daarenboven hadt de Admiraal verftaan, tot geryf zyner zaaken in China, ten minfte zeven Chineczen noodig te hebben; en hy zag geenen kans om een eenigen magtig te worden. Dus maakte hy affpraak met eenen Empan uit China, door jak op roussel, in dienst der Zeeuwfche Maatfchappye , IV. deel. F te  02 NE DERL ANDS C HE te Patana gelaaten. De Admiraal beloofde, hem tweeduizend ftukken van achten te zullen betaalen, ingevalle hy, in het bekoomen van vryen handel in China , gelukkig Haagde. Door middel van deezen kreeg hy nog in dienst eenen Loots, Schryver en twee andere Chineezen, aan welke hy zeshonderd reaalen van achten op de hand moest geeven , met belofte van nog drie of vierhonderd reaalen, indien de Hollanders in China aan den handel kwamen. Zwaar waren alle deeze uitgaven. Doch men vleide zich daar mede, dat het flegts voor eene enkele reize zyn zou, en men naderhand dit verfchot ryklyk vergoed vinden. De Admiraal hadt goeden moed, door middel der luiden , welke hy ia dienst hadt genomen, de verlangde vryheid te zullen bekoomen; hoewel zy zelve vreesden, dat de Hollanders zouden worden afgefchrikt, door de menigte der gefchenken, welke zy in China moesten opbrengen. Terwyl de Admiraal te Patana lag , kwam aldaar eene Jonk van Borneo, aan boord hebbende eenen Gezant des Konings van dat Eiland, nevens acht Hollandfche gevangenen , aan welke hy de vryheid hadt gefchonken. Zy waren van het volk van den Admiraal jakob van heemskerk, die, ongewapend, en zich in eene fchuit bevindende, door eenige opgezeetenen van Borneo, waren gevangen genomen. Zeer euvel was dit opgenomen by den Koning, gelyk hy te kennen gaf, in eenen brief aan den Admiraal van waarwyk, wien by den vryen handel in zyne heerfchappyen aanboodt. Volgens het verhaal deezer gevangenen, was de Koning van Borneo , nevens zyne Staatsdienaars , den Hollandereu zeer gezind. Doch zy klaagden geweldig ■  REIZEN. s3 tig over eenige partikulieren , die hen zodanig hadden mishandeld , dat drie van hun het in de gevangenis beftorven waren. De Admiraal nam deeze acht perfoonen over, en verdeelde ze op zyne fchepen. Op den zevenëntwintiglïen van Zomermaand vertrokken de Hollandfche fchepen van Patana, en bevonden zich, in 't midden der volgende maand , op de kust van China, ten westen van Sancheo, omtrent de Anfeado de Ladrones, daar zy, door de onkunde der Stuurlieden, waren vervallen; laveerende voorts langs de kust tusfchen de Eilanden van Canton, een weinig beneden Maccau , daar zy eenen doortogt na deeze ftad meenden te zullen vinden. Doch dit mislukte hun , en moesten zy wederom ruime zee kiezen , in den koers, welken de Portugeezen doorgaans hielden. Deeze, eene Hollandfche Sloep, die de fchepen was vooruit gezeild , vemeemende , kwamen tusfchen de Eilanden door, met oogmerk om dezelve te bemagtigen ; doch zy wierden kloekelyk afgeflagen, zonder eenige fchade aan onze zyde. , Thans wierden de fchepen bejegend, en zwaar gehavend, door eenen ftorm, die hen noodzaakte, zich verder van land te verwyderen, en nog meer de ruimte te zoeken. Door den ftcrken wind wierden zy nog meer van Maccau getroond, en hun de moed benomen om die haven te kunnen bezeilen. Des wendden zy het over een anderen boeg, en bereikten de kust van Peko , zynde een Eiland, behoorende onder de Provincie Sin/eau, geleegen op de Breedte van 23 Graaden 25 Minuten, en dus recht onder den Keerkring, omtrent tweeëntwintig mylen ten Oosten van het Eiland Laman , daar zy op den zevenden van Oogstmaand aankwamen; laatende de ankers vallen in eene' F 2- ha--  NEDERLANDSCHE haven of baai, in welke zy voor alle winden veilig lagen. Twee dagen laater zondt de Admiraal eenen der gehuurde Chineezen met brieven aan den Mandarin, behelzende het verzoek om eenen vryen koophandel. Midlerwyl kwam hier insgelyks voor anker het Jacht Sphera Mundi , 't welk , door den gemelden ftorm, geen klein gevaar hadt geloopen. Zedert ontving de Admiraal dikwyls tyding van land. Zelf kwamen hem verfcheiden Edellieden en bedienden van den Mandarin aan boord een bezoek geeven, brengende zomtyds goed, en op andere tyden twyfelagtig nieuws. Eindelyk verbeeldden zich de Hollanders, dat alle zwaarigbeden waren uit den weg geruimd. Op den twintigften van Wynmaand, zondt de Capado, of Gouverneur der Provincie, zynen Tfiappe, of Gelastigde , om eenige perfoonen van de fchepen te haaien, en by hem te brengen , tot het houden van een mondgefprek, en om over den koophandel te raadpleegen. Smaaklyk waren , in de daad, deeze tydingen, doch met onlydelyke bitterheden gelardeerd. Men vorderde niet alleen een gefchenk voor den Capado, maar oc'c voor den Koning. Deeze gefchenken moesten van geene kleine waarde zyn, en niet minder dan veertig of vyftigduizend reaalen bedraagen. Behalven dat de Conbon, of Stedehouder, en de andere Grooten, ook het hunne moesten hebben. Dit niettegenftaande toonden de Hollanders goed gelaat, en zonden eenigen hunner na land , om met den Capado te fpreeken. Doch, om de veelvuldige ftormen , welke op de kusten van China heerfchen, kon  REIZEN. a* kon de Jonk, welke hen zou overbrengen , niet landen , maar moest telkens de reize ftaaken. Midlerwyl zagen de onzen eene Armade van vyftig Jonken naderen, met gewapende foldaaten, door den Conbon gezonden, onder het geleide van een perfoon van groot aanzien, touzy genaamd. Deeze Heer hadt last, om, door zoete redenen, de Hollanders tot vertrekken te beweegen , dewyl het, volgens de wetten des Lands, niet geoorlofd was, hun vryen koophandel te verkenen , zonder uitdrukkelyk verlof des Konings, Te gader met de Jonken, kwam ook de Chineefche Afgevaardigde te rug, en by den Admiraal aan boord, hem verftendigende dat het gantfche land in opfchudding was , zints de Capado bevel hadt gegeeven om eenige Nederlanders tot hem te brengen. Hy voegde 'er nevens, 't geen nog erger luidde , dat twee Chir neezen , door de Portugeezen van Canton afgevaardigd, aldaar gekoomen waren , met eene aanzienlyke fomme gelds, om alzo te beletten, dat de Hollanders niet toegelaaten wierden. Wyders waren zy gefterkt met de verklaaringen van valfche getuigen; deeze maakten zo veel indruks, dat zy bykans het bedoelde oogmerk bereikt hadden: want, niet alleen wierdt hier door den Hollanderen groot nadeel toegebragt, maar ook verfcheiden burgers en inwooners kwamen in moeite en gevangenis. Behalven het ong iftuimjg weer, was de komst van touzy, met zyne iryftig Jonken, de oorzaak, waarom de reize der '■.ollandfche Afgevaardigden na de vaste kust geenen voortgang hadt; de gclastigden van den Capado wilden hen derwaarts niet geleiden, tegen het uitgedrukt bevel des Landvoogds. Deeze keerden F 3 we-  Sö NEDERLANDSCHE weder na land, om aan den Capado, hunnen Meester, kennis te geeven van het voorgevallene , en van de bevelen, door touzy, van wegen den Conbon, gebragt. By het feheiden raadden zy den Admiraal, een weinig tyds te beiden, en af te wagten, wat de Ca.pado ten voordeele der Hollanderen zou kunnen bewerken ; zy voegden 'er nevens dat deeze Staatsdienaar der Hollandfche Natie niet ongenegen was , en indien zy thans hunnen wensch niet verkreegen , het op eenen andereu tyd beter zou gelukken. Naa dat de Afgevaardigden vertrokken waren , tradt de Admiraal in gefprek met touzy en de andere Bevelhebbers derZeemagt; deeze verzekerden hem, dat hy gemaklyk eene laading voor zyne fchepen zou vinden , en men hem alles, wat hy begeerde , zou bezorgen, indien hy eene haven vondt op een ander nar buurig Eiland, niet onder China behoorende. Kleine genegenheid hadt hiertoe de Admiraal; maar, op den lierken aandrang der" Chineezen, befloot hy eindelyk te vertrekken; doch waarheen, was een ftuk van overleg. Naa rugfpraak te hebben gehouden met eenen der Chineezen , een handelaar in Zyde , befloot hy weder te keeren na Patana, als best geleegen tot zyne oogmerken: te meer, toen de Chineezen hem verzekerden , hem derwaarts drie of vier Jonken met koopmanfchappen te zullen toefchikken. Op den vyftienden van Wintermaand vertrok de Admiraal , niet zonder een heimelyken fpyt, dat hy op deezen togt zo ongelukkig was gcflaagd. Nogthans hadt men nu, hoewel onweetende , den grond geleid, op welken de naakoomelingen zedert gebouwd hebben. Want de Admiraal hadt het goed geluk gehad van zich te dringen in de gunst van den Capado eii  REIZEN. 87 •en verfcheiden andere perfoonen van aanzien , die in *t vervolg blykcn van agtinge en genegenheid voor de Hollandfche Natie toonden. Naa eenigen tyd , door misgisfing, met kvvaaden ftroom en tegenwinden, geworfteld te hebben, zetteden zy eindelyk koers na het Eiland Pulo Condor , daar zy , op den laatften dag des jaars 1604 , voor anker kwamen. Hier beflooten zy, hunne wederkomst gekogt. Terwyl de Admiraal voor Pulo Timaon ten anker lag, ontdekte hy , op den achttien van Sprokkelmaand , een vaartuig , 't welk hy hieldt eene Portugeefche Karak te zyn , koomende van Maccau. Straks deedt hy het anker ligten, om 'er jagt op te maaken. Doch, vermids de ftilte onder den wal, en de koelte, welke in volle zee opftak, kon hy het niet agterhaalen: te min, omdat eerlang de avond viel. Hy wierdt dan te raade, zyne voorgaande legplaats wederom op te zoeken. Maar de droom trok hem na 't Zuiden, en maakte het wederkeeren onmogelyk: zodat hy befloot , het esrdc land het beste, aan te doen. Eens verloor hy hier een anker, en tweemaal brak het kabeltouw. Eindelyk vondt hy eene Ree , daar hy veilig kon leggen , hoewel in openbaare zee , twee mylen van de Maleifche kust, daar niets te bekoomen was , als bewoond wordende van een deel arm volk, onderdaanen van Johor en Patana, uit welke hy verdondt, dat men van daar, tot de heen en wederreize na Johor , of Batufauwer, over land, niet meer dan vier of vyf dagen noodig hadt. Van deeze kundfchap bediende zich de Admiraal, en zondt, met eenen Maleiër, een brief na Johor, op welken hy,tot antwoord, narigt kreeg, dat het fchip Vlisfingen, hebbende, omtrent Pedro Blanco, een Portugeesch fchip, koomende van Cochinclina, ontmoet, hetzelve veroverd hadt ; dat het na genoeg zo groot als de neemer, en gelaaden was met ryst, Agela, Calembach , Eenjoin en andere koopmanfchappen ; dat het voorfchreeven fchip omtrent veertien dagen voor de haven van Johor hadt geleegen, vermids het aldaar F 5 de  N E D E R L A N D S C II E de Portugeefche Zeemagt niet vondt ; dat de Koning van Johor alle moeite hadt gedaan om den Hollandfchen Admiraal dit te berigten, doch dat de afgevaardigden, van wegen de tegenwinden, hem niet hadden kunnen vinden; dat het fchip Flisfingen acht dagen, met zynen prys , voor Johor gelegen hebbende , de Portugeefche Scheepsmagt uit de Straat van Sincapura gekoomen, en de rivier was binnen gezeild, laaiende het fchip Flisfingen, nevens zynen prys, ongemoeid: een klaar bewys van haare kleinhartigheid. Uit den zelfden brief verltondt de Admiraal de tyding van het overlyden des Konings van Bantam; als mede, dat de twee Zoonen diens Vorsts, over de opvolging, in Oorlog waren; dat de beflisiing van deezen twist ten gevolge zou kunnen hebben, den vrede tusfchen de Koningen van Johor en Achem ; dat de Portugeezen, de komst der Hollanderen in deezen oord vernomen hebbende , de rivier niet hooger hadden durven opzeilen; dat, hoewel Batufauwer door de Portugeezen belegerd was , 'er ryst en andere leevcnsmiddelen genoeg binnen de plaats waren , om de belegeraars het hoofd te doen ftooten. In 't einde van Sprokkelmaand kwam het Jacht Sphera Mundi by den Admiraal ten anker, klier mede ontving hy brieven van kornelis specx, waar in hy hem verzogt om meerder penningen tot zynen togt na China. Doch , door misverftand, of anders , handelde deeze zendeling tegen den wil des Admiraals. Plet oogmerk van deezen was niet , dat hy als Hollandfche Afgevaardigde, maar in de hoedanigheid van dienaar des Konings van Siam en zynen Afgezant, de reize zou doen, en onder deszelfs vleugelen toegang vinden ten Chineefchen Hove. Want in-  REIZEN. 9t indien hy regelrecht om eenige gunst verzogt hadde, zou hy niet minder dan voor honderdduizend reaalen aan gefchenken by zich moeten hebben. De Chineezen , welke de Hollandfche Natie een goed hart toedroegen, verhaalden, dat, vóór omtrent tweehonderd jaaren, ten tyde van Koning iiombon, eene zekere Natie, Hollam genaamd, hulde hadt betoond aan den Koning van China , gelyk nog heden de Siammeezen doen ; dat Hollam en Holland ongetwyfeld een en het zelfde woord waren; dat deeze Natie, door verloop van tyd, van de Chineezen dermate was vervreemd , dat zy daar van geene andere gedagtenis hadden behouden dan den naam, welke nog in hunne Archiven geleezen wierdt. Omtrent deezen tyd wierdt den Admiraal berigt, dat eene Portugeefche Karak, koomende uit China, haar roer verlooren hebbende, te Patana was binnen geloopen; dat nikolaas simonsz. meebael en de overige Hollanders aldaar van de Koningin verzogt hadden verlof om dit vaartuig in de haven te mogen aantasten , en dat haare Majesteit hadt geantwoord , zulks oogluikende te zullen gedoogen. Op deeze tyding ging de Admiraal onder zeil na de Ree van Patana. Terftond naa zyne komst zondt hy eene Sloep na de Karak, om haar tot overgaave, of anders tot ftryden, te nodigen. Naa lang beraad, booden de Portugeezen hun fchip, mids behoud van lyf en leeven. Dit wierdt hun ingewilligd, en zy, nog dien zelfden avond, zo als zy gingen en ftonden, iia land gevoerd. Den besten buit hadden de Portugeezen uit het vaartuig geborgen, en, over Queda, na Malacca gezonden. Deeze beftondt uit ruim zevenhonderd Picols ruwe Zyde, tweehonderd kanasfers, of kleil  92 NEDER LANDSCHE kleine baaltjes gemaakte Zyde, zo fluweelcn als Armqgynen , en drie Pataneefchc baaien Cbineesch goud. 't Geen de Hollanders in de Karak vonden, beftondt in omtrent tweeduizend Picols witte poederfuiker ; eenige manden ftokfuiker; vyfënveertighonderd Picols Tintenage; tweebonderdzesëntwintig pakjes Ghineefche Kamfer; negentig pakjes Jquela; achttien looden kasfen met Muskusballen; elf kasten Vermiljoen; tweeëntwintig kasfen Chineefche waaijers; tweehonderdnegen pakken ruwe Zyde ; vyfënzeventig pakken geele gemeene Zyde ; zesduizend pakken gemeen porcelein , en nog tien van de beste foort ; eenige vergulden Ledikanten; een hoop Radix Kina en Benjoin ; honderdvyftig kanasters of korven gemaakte Zyde , als fluwelen, damasten, taffetaatjes en getweernde Zyde; en eindelyk eenige kasfen gouddraad. Voorts was het een meest nieuw en zeer fterk vaartuig : waarom de Admiraal te raade wierdt om het ecnigzins te doen vertimmeren , en tot de reize na Holland in ftaat treilen. De Admiraal kogt nog van de Koninginne van Patana vierhonderdacht Picols ruwe Zyde , tegen honderdyyftien reaalen de Picol, de tojkn en andere ongelden daar onder gerekend; wyders nog van partikulicren tweeëntwintig Picols insgelyks ruwe , en voor drieduizend reaalen aan gewerkte Zyde. Wyders ontving nog de Koningin twaalfduizend reaalen , voor haar aandeel, welk zy beweerde haar van de veroverde Karak te behooren. De lieer van waarwyk , zyne zaaken dus te Patana verrigt hebbende, verliet deeze Ree, en vertrok na Johor, met het fchip Vlisfingen, 't welk, op zynen togt derwaarts, een klein vaartuig bemagtigde , gelaaden  REIZEN. 93 eten met tweeënnegentig baaien Sandelhout , en twee Picols en een half Karet. Op den twaalfden van Slagtmaand kwam de Admiraal van waarwYk op de Ree van Johor, daar, weinige dagen laater , het anker liet vallen de Admiraal k o rn el is sebastiaanszoon , Voerende het fchip Amfterdam, verzeld van het fchip Dordrecht. In den avond van den zelfden dag , wierden de beide Admiraals ontbooden by raya bonson, 's Konings broeder, die niet verre van hun, met zyne Vloot, voor anker lag. In zynen eigen en des Konings naam verzogt hy ernftig om hunne hulp tot eenen aanflag, welken hy, tegen de fchepen, die voor Malacca lagen, in den zin hadt. De Admiraal sebastiaanszoon bewilligde in dit verzoek; doch van waarwyk bleef fteeds weigeren. De Koning , van de ongenegenheid des eenen de lucht gekreegen hebbende, en dat de twee fchepen, welke de andere hem wilde byzetten, van manfchap en krygsbehoeften flegt voorzien waren , deedt hun berigten , dat indien zy hem het noodige, ter verdcediginge der ftad, wilden byzetten, hy de volvoering van zyn ontwerp thans ter zyde , en tot bekwaamer tyd zou uitftellen. Aan deezen voorflag leenden de Vlootvoogden het oor , en beflooten , den Vorst in ftaat te Hellen tot beveiligingc van Batufauwer. En, in de daad, deeze hulpbetooning was niet ontydig. Jaarlyks lag de ftad open voor de aanvallen der Portugeezen. Nog in * jongstvoorgaande jaar hadt furtado daar op eenen aanflag gewaagd, doch de goede Voorzienigheid hem van daar verdreeven , met verlies van ruim tweehonderd man. Op  94 NEDERLANDSCHE Op den twaalfden van Wintermaand vertrok de Admiraal van waarwyk na Bantam , daar hy , haa eene reize van veertien dagen, aankwam, en de Admiraal sef.astiaanszoon hem kort op de hielen volgde , met den prys , onlangs op de Portugeezen bemagtigd. Deezen befloot men daar te laaten tot het volgende jaar , en dan na Holland te zenden , onder het befluur van jan Franszoon, voorheen Schipper op het fchip Flisfingen. Omtrent deezen tyd ontving de Admiraal van waarwyk narigt van kornelis specx. Zyne reize na China hadt tot nog toe geenen voortgang gehad, uit hoofde van den oorlog , met welken de Koning van Siam wierdt belemmerd. Nogthans hadt hy hem brieven van voorfchryvinge toegezegd. Kort daar naa overleedt deeze Vorst, en zyn broeder, hem in de regeering opgevolgd, herhaalde de belofte. Dit gaf hoop op een goeden uitflag. Want in Siam is het gebruikelyk, telkens by de komst vaneenen nieuwen Koning tot den throon , hulde te doen aan den Koning van China, door Gezanten , met ryke fchenkaadjen voorzien. Gewisfelyk zou thans de reize van specx na Chi na voortgang gehad hebben, indien sebastzaanszoon hem in dienst der groote Maatfchappye hadde willen overneemen: want van waarwyk durfde het niet voor zyne rekening neemen , dewyl hem de kosten te hoog liepen. De eerstgenoemde hier toe ongenegen zynde , was deeze genoodzaakt , hem te rug te roepen na Patana, daar hy aankwam, verzeld van verfcheiden Heeren, medebrengende gefchenken , weten™" ^ *** *IAUiUTS beftemd te U Naa-  REIZEN. 9S Naadat van waarwyk te Bantam de noodige orders hadt gefteld , nam hy , op den zesden van Sprokkelmaand des jaars 1606 , de reize' aan na het Vaderland, met vyf fchepen : te weeten, Hollandia, van waar de Admiraalsvlag waaide, Dordrecht, Amflerdam, Zeeland en Flisfingen. Zeer gevaarlyk was deeze wederreize. Door de langduurige togten in de Indien hadden de fchepen veel geleeden, en , door flyting, van de noodige behoeften een goed deel verlooren. Daarenboven wierden zy beloopen van een zwaaren ftorm, die, door het geweldig werken der Zee , de fchepen deedt lek worden, en ïn merkelyk gevaar bragt. Nogthans bereikten zy , op den zesden van Grasmaand , het Eiland Mauritius, daar het fchip Hollandia zo reddeloos wierdt bevonden, dat de meeste Zyde, welke het binnen boord hadt, wierdt overgelaa» den in de fchepen Amfterdam, Zeeland en Flisfingen, welke kort daar op de reize na het Vaderland vervolgden. De fchepen Hollandia en Dordrecht bleeven aan het Eiland, daar zy hunne goedereii aan land en onder tenten opfloegen. De Admiraal van waarwyk, zyn fchip naauw. keurig onderzogt hebbende, bevondt dat de agterfteven bykans geheel moest vernieuwd worden. Niet gering was zyne verlegenheid in deezen ftaat , alzo het Eiland de noodige bouwftolfen bezwaarlyk opleverde. Onverwagt wierdt hy uit de verlegenheid gered, door de komst van liet Jacht van het fchip de Eendragt. Op den twimigften van Zomermaand des jaars 1605, was dit fchip uit Holland vertrokken , voor rekening van de Maatfchappy, met last om de kust van Soffala te bezoeken, en van daar eenig vee op 't Eiland Mau- ri-  96 NEDERLANDSCIIE ritius over te voeren. Doch deezen last hadt het niet kunnen volbrengen: want, op de Breedte van 31 Graaden, van een zwaaren ftorm beloopen zynde, was het Jacht, daar Schipper op was pi eter matthyszoon, van het fchip afgeraakt, en op het Eiland Mauritius geland; tot groot geluk van den Admiraal van waarwyk, welken hy eenige ftaaven yzer byzette, die hem wonder wel van pas kwamen. Het fchip de Eendragt kwam hier insgelyks eerlang ten anker , en gaf den voorheen bykans raadeloozen Admiraal nieuwen onderftand. Door 't een en ander vondt hy, in het begin van Slagtmaand, zich in ftaat gefteld, met zyne twee fchepen, de reize te kunnen vervolgen. Op den achtëntwintigften van Louwmaand des jaars 1607 liet hy het anker vallen voor 't Eiland St. Helena, daar hy brieven vondt van de drie fchepen, die hem waren vooruit gezeild, en welke hy, naa zyn volk ververscht en dc fchepen van 't noodige voorzien te hebben , eerlang volgde, nu met gunltig, dan ongeftadig weer, 't welk hem, op den vierden van Zomermaand, onder 't Zeeuwfche Eiland Schouwen bragt. Hier ontmoette hy een Oorlogfchip , koomende uit de Maas , onder bevel van Kapitein nikolaas Willemszoon van hoorn, die hem van den toclland der zaaken in de Verëenigde Provinciën narigt gaf. Het fchip Dordrecht, moetende na Middelburg, ftevende na die haven, en hy zelve na Texel, daar hy , naa eene reize van vyf jaaren, behouden aankwam. NE-  NÉDERLANDSCHË REIZEN* TWEEDE TOGT van STEVEN van der HAGEN, NA DE OOSTINDlëN. Hoe groote vyandfchappen en wreedheden de Portugeezen , in de Oostindiën , ook mogten gepleegd hebben tegen de Hollanders , matigden deeze, nogthans , zich, ten allen tyde, van het oeftenen van wederwraake, hoewel zy daar toe menigmaalen eene bekwaame gelegenheid vonden. De menigte van manfchap , welke zy vonden op de veroverde fchepen , zou deeze aan hunnen wraaklust hebben bloot gefteld, indien dit vuur in hunnen boezem hadt gebrand. Doch zy wilden liever zich met lydzaamheid wapenen , en hunne vyanden door zagtmoedigheid overwinnen; in de hoop dat deeze eerlang de geregtigheid hunner zaake zouden erkennen, en de ingezeetenen der Verëenigde Gewesten een ongeftoorden handel in de Oosterfche landen laaten dry ven. Eene wolk van getuigen zouden wy , voor deeze waarheid, kunnen aanvoeren, uit de berigten der Portugeezen zelve, of liever der Spanjaarden , thans de JVw deel. G ge-  pS NEDERLANDSCHE geflagsne vyanden van Nederland. De Bisfchop varf Malacca fchreef, onder andere, aan den Koning van Spanje, het volgende: „ De Portugeezen hebben de „ goedigheid der Hollanders geduid als een uitwerk„ zei van bloohartigbeid , en van onvermogen om zich „ te verdeedigen; dit heeft hen, dag aan dag, trot„ fcher en ondraaglyker gemaakt. De nood, derbal„ ven, heeft de Nederlanders geperst om zich te ver„ deedigen, en, langs de zelfde wegen van geweld„ daadigheid , af te wenden , de onheilen en nadee„ len, welke het geweld hun heeft doen lyden: deels , „ om dat zy niet wilden afzien van den vaart op de 9, Indien, by welks voortduuring zy zo groot belang „ hadden; deels, omdat zy op de zyde der onder„ drukte Indiaanen ftonden, en hun de hand booden „ tot het handhaaven van hunne wettige regten , en „ het wederftaan van de dwingelandye der Portugee„ zen , die 'er op uit waren om hun Vaderland on3, der 't juk der flavernye te brengen. En, in de daad , „ hoe zouden zy hebben kunnen dulden, dat hunne „ Vrienden, om der Vrienfchaps wille, welke zy hun „ betoonden, en der Verbonden, welke zy met hun „ hadden aangegaan , uit hunne bezittingen verdree,, ven,hunne landen verwoest,en zy zelve vermoord „ of tot de uiterfte engte geperst wierden ? Wanneer „ zy dan zagen , dat de vyandlykheden tegen hen „ geen einde , maar dag aan dag toenamen , „ hebben zy het hoog tyd geoordeeld, tegenftand te 9, bieden , de Vlooten hunner vyanden te verdelgen, 3, hunne fchepen te neemen en voor goeden prys te „ verklaaren, hunne Sterkten te bemagtigen , en alle „ middelen aan te wenden om hen daar uit te ver5, dryven." Met  REIZEN. 99 Met groot regt mogt de goede Kerkvoogd in deezen zin fchryven. De magtige toerustingen , welke de Bewindhebbers der Nederlandfche Veré'enigde Maatfchappye, jaar op jaar, maakten , dienden ten (preekenden bewyze van hunne onwilligheid om af te zien van den vaart op de Indien, en om de beleedigingen en geweldenaryen der Portugeezen te verdraagen. Eene aanzienlyke plaats onder deeze toerustingen verdient die van den jaare 1603. In Wintermaand diens jaars deeden zy reisvaardig maaken eene Vloot van twaalf fchepen , onder het Opperbevel van den manhaften Admiraal steven van der hagen, dien zy, als Vice-Admiraal, toevoegden kornelis segastiaansz. Voor de volgende Kamers waren deeze fchepen uitgerust: voor de Kamer van Amfterdam , het fchip de Ver'èenigde Provinciën, groot driehonderdvyftig lasten, gevoerd by den Admiraal , hebbende daarenboven tot Schipper simon hoen; het fchip Amfterdam, zynde van de zelfde grootte , daar Schipper op was arent klaaszoon kalkhuts; Gelderland, groot tweehonderdvyftig lasten, gevoerd by Schipper jan janszoon mol; het Hof van Holland, groot honderdtachtig lasten, Schipper WILLEM korneliszoon schout; Delft, groot honderdvyftig lasten, Schipper willem lock; en het Jacht het Duif ken, groot dertig lasten, Schipper willem janszoon. Voor de Kamer van Zeeland: het fchip Dordrechtt groot driehonderdvyftig lasten, gevoerd by den ViceAdmiraal , en Schipper hans rymelandt; en Zeelandia , groot tweehonderdvyftig lasten , gevoerd by Schipper kryn Pieterszoon. © a Voos'  100 NEDERLANDSCHE Voor de Kamer van Hoorn en Enkhuizen: het frhip* Hoorn, groot driehonderdvyftig lasten, daar Schipper Op Was jan korneliszoon avenhorn; Me- denblik, groot honderdvyfcutwintig lasten , Schipper dirk klaaszoon maylieves ; Westfriesland , groot driehonderdvyftig lasten. Schipper jakob jakobszoon clünt; Enkhuizen, groot hondervyftig lasten, Schipper klaas thyszoon cul. Nog vertrok , in Zomermaand des volgenden jaars 1604, voor rekening van de Kamer Amfterdam , het fchip Gouda , groot honderddertig lasten , Schipper kornelis heynszoon pronk. Alle deeze fchepen waren gezamentlyk bemand met twaalfhonderd koppen; de kosten der uitrustinge bedroegen twee miljoenen tweehonderdnegentienduizend driehonderdachtënzestig guldens. Op den achttienden van Wintermaand , liepen de Amjlerdamfche , Hoornfche en Enkhuizenfche fchepen in zee, doch blecven, bykans twee maanden, onder de Engelfche kust, op een goeden wind toeven. Eene Vloot Oorlogfchepen , onder het bevel van den Hollandfchen Admiraal paulus van caerden, kwam by hen op dezelfde Ree voor anker. Op den tienden van Lentemaand naderde de Oostindilche Vloot het Eiland Majo , daar zy de twee Zecuwfche fchepen reeds geankerd vondt. Aan den Gouverneur van St.Jago, 't welk zy vervolgens aandeedt , verzogt de Admiaaal fchriftelyk om leevensmiddelcn; doch kreeg tot antwoord, dat aldaar voor de Hollanders niets anders dan kruid en lood ten beste was. Naa dat de Vloot, in 't begin van Grasmaand, de Linie gepasfeerd, en op een na den laatften dag van Bloeimaand de Kaap de Goede Hoop was rond go  REIZEN. ioï gezeild, liet hy, in 't midden van Zomermaand, voor Mofambique het anker vallen. Hier wierden alle de Sloepen toegerust, om het Eiland en het Fort te verkondfchappen. Zy keerden 's anderendaags te rug, medebrengende de Sloep van eene Portugeefche Karak, met vaten gelaaden , die onder het Kasteel geankerd lag. Al het volk was daar uit gevlugt, uitgezonderd een Jongen, en een Mesties , die zwaar gekwetst waren. Uit deeze verffondt de Admiraal, dat zy aldaar zeven maanden geleegen hadden , wagtende op andere Portugeefche fchepen, om gezamentlyk na Goa te ftevenen. Naa veel twistens, wierdt hier op by den Raad beflooten, de Karak aan te tasten. In weerwil van het geweldig fchieten uit het Kasteel, gefchiedde zulks , met kleine moeite , door middel van eenige gewapende Sloepen. Behalven dit vaartuig, met Elefantstanden gelaaden , wierdt , kort daar naa , een ander, met gelyken last, veroverd, en voorts, door de onzen, tot een Jacht vertimmerd , voerende van nu af den naam van Mofambique. Diergelyk een geluk hadden de onzen met vyf Pangayen, of kleine Indifche fcheepjes, met ryst en millet gelaaden, welke zy over de Vloot verdeelden. In 't begin van Oogstmaand wierden honderdvyftig man aan land gezet, om het Eiland te verkondfehappen. Niets anders voerden zy uit, op deezen togt, dan dat zy, in zeker huis, eenen Portugees toebehoorende , den brand ftaken. De Kaffers , zynde de eigenlyke landzaaten, waren zeer bevreesd voor de Hollandfche Musketten ; daarenboven toonden zy, by alle gelegenheden, eene vreesagtige Natie te weezen. Nogthans bleeken zy den Nederlanderen beter geneG 3 gen.  102 NEDERLANDSCHE gen te zyn dan den Portugeezen, die hen zeer wreed» aartig, en weinig beter dan beesten, behandelden. Op den vyfëntwintigften der gemelde maand ging de Vloot weder onder zeil, uitgezonderd de fchepen Delft , Enkhuizen en het Duifken , die aldaar nog eenigen tyd vertoefden, om te kruizen op de Karakken, welke dien oord mogten aandoen. In haaren koers ontmoette de Vloot een Arabisch vaartuig, en maakte 'er zich meester van ; doch alzo het door Mooren wierdt bemand , en geenen Portugeefchcn eigendom binnen boord hadt, liet men het vry en frank zeilen. Eene maand naa zyn vertrek van Mofambique liet de Admiraal,met zyne ondethoorige fchepen, het anker vallen, in den mond der rivicre van Goa, eene myl van het Kasteel, om aldaar op de komst van Portugeefche fchepen te wagten. Men zag wel, van tyd tot tyd, eenige van hunne Galeien, doch deeze waren op hunne hoede , en zo goede zeilers , dat men eenen kans op dezelve voor ongeraaden hieldt. Vervolgens de rivier hooger opgezeild zynde, tot aan het Fort Bardes , vonden de onzen aldaar eenige Oorlogfchepen; welke zy, cgter , niet durfden befpringen , om reden dat de oever met gewapend volk zo dicht bezet was, alsof de naderende komst der tlollandfche fchepen uit Portugal herwaarts overgebriefd , en de geheele krygsmagt des Koninkryks op die tyding was zamengerukt. Goa is eene zeer fraaie , en , in vergelyking der overige Iudifcbe fteden , zeer groote ftad. Zy legt op 16 Graaden Zuider-Breedte , op een Eiland , 't welk achtendertig Ilolkndfche mylen in den omtrek beflaat. Rondom de ftad leggen eenige dorpen, fraaie tukten en lustige plantaadjen van kokosboomen. Het is  REIZEN. 103 is de voornaamfte Portugeefche Bezitting in de Indien; de Onderkoning houdt 'er zyn verblyf. De ftad is gebouwd op het grondgebied eens Moorfchen Konings, dialcan genaamd, wiens gewoone Hofftad is Bifapor, vyf mylen van Goa. Zo groot is de magt diens Konings, dat hy, ten zekeren tyde, •op eenmaal, tweehonderdduizend man te velde bragt, en veertien maanden de Portugeezen opgellooten hieldt in hunne ftad, welke hy zekerlyk zou bemagtigd hebben , ware zy niet gefpyzigd geworden door middel van de haven , welke de Indiaanen niet konden ingeflooten houden. Aan de haven legt eene hoogte, en op dezelve een zeef fterk Fort. Op een kleinen berg, aan de overzyde geleegen , hebben de Franciskaauen eene Kerk gebouwd, aan Remago, of de drie Koningen, gewyd. Een fterke Koophandel wierdt in deeze ftad gedreeven. Vyf of zes fchepen vaaren 'er jaarlyks, op en ■uit Portugal. Winter, indien harde wind en regen winter mogen genoemd worden, is 't 'er in Bloei-, Zomer- en Hooimaand. De regen is hier eene zonderlinge gunst der Hemelfche Voorzienigheid, om menfchen , vee en vrugtcn te verkwikken, en het verfchroeien derzelven door de Zon'te verhinderen, wier brandende hitte hier door, mitsgaders door de aanhoudende winden, wordt getemperd. De regen is niet aanhoudende , maar by tusfchenpoozen, in welke de Zon haare ftraalen fchiet; niet, egter, met zulk eene hitte, of zy is ligt te dulden en te draagen voor menfchen en beesten. Op dit Eiland woont een volk, Kanarins genaamd , * welk een naakt fteenen beeld aanbidt, dat het weJ G 4. als  ïo4 NEDERL ANDSCHE als eenen Afgod , maar niet als zynen God be* fchouwt. Want de Kanarins hebben eenig denkbeeld van 't aanweezen van eenen God , Regeerder der waereld, en van alles wat 'er in is. De Eerdienst, welken zy aan het beeld betoonen, heeft zyn opzigt op dien Hoogden God: even gelyk de bygeloovigc Christenen hunnen God aanbidden, in de perfoonen van gedorvene en verheerlykte Heiligen. Wanneer zy hunne dochters in 't huwelyk bedeeden , vervoegen deeze zich by het beeld , om eenen gelukkigen Echt van hetzelve te verzoeken. Ook wil men dat zy aan hetzelve haaren Maagdom opofferen. De komst van elf Portugeefche Oorlogfchepen voor Goa deedt den Admiraal befluiten, deeze Ree te verlaaten , en na Calicute te zeilen. In 't laatst van Wynmaand kwam by voor Cananor ten anker. Hier zondt hy eenig volk na land , om met de inwooners in gefprek te treeden. Aan land getreeden zynde , wierden de afgezondenen onverhoeds overvallen van eene bende Portugeezen, die, agter een rots, in eene hinderlaage , verborgen lagen , doch van de onzen wierden afgeflageu. De Mooren maakten geenerhande beweeging; en de Portugeezen duifden insgelyks niet fchieten uit het Fort , dewyl de Koning het verbooden hadt. In den naamiddag kwamen etlyke Mooren, voerende eene Vredevlag, by den Admiraal aan boord , hem, uit 's Konings naam, eenen brief ter hand dellende, behelzende hoofdzaaklyk: „ Dat hy al voor lang hadt „ hooren vernaaien dat de Flollanders gezworene „ vyanden van de Portugeezen waren ; dat het hem „ grond tot vreeze gaf, dat zy zo dicht aan 't Fort geankerd zynde, ecu oogmerk hadden, hetzelve te „ be-    REIZEN. j©5 „ bemagtigen; dat hy hun dien toeleg ontraadde, de„ wyl hy zich in ftaat van tegenweer, en van krygs„ behoeften ryklyk voorzien bevondt ; dat vvyders „ zyne voorzaaten, nu reeds honderd en twee jaaren „ geleeden, de Portugeezen onder hunne befcherming „ hadden genomen, en hy omtrent dezelve eveneens „ gezind was; dat hy zich verpligt hadt gevonden , „ de Hollanders hier van te verwittigen, en hun ver„ zogt, indien zy zyne vriendfchap zogten , zo als „ hy de hunne deedt, zy diergelyk een toeleg niet „ moesten onderneemen , maar veeleer van daar ver„ trekken ; dat zy insgelyks moesten bedagt zyn , ,, niets te beftaan tegen zyne Maldivifclie Eilanden, ,, of tegen de fchepen zyner onderdaanen, indien zy ,, geene oorzaak tot vyandfchap wilden geeven." De Hollanders, hem dit beloofd hebbende, ligtten hunne ankers, en vervolgden hunne reize. Omtrent het midden van Wynmaand kwamen zy voor de ftad Calicute. De Vice-Admiraal kornelis seeastiaansz, de Koopman houtman en eenige anderen, wierden na land gezonden, om den Satnorin te begroeten, zynde de Koning van het gewest, en Keizer van Malabar. Negen Fregatten lagen op deeze Ree voor anker , op welke eenige gewapende Sloepen wierden afgezonden. De dappere tegenweer dier fchepen maakte het noodzaaklyk, dat de onzen meerdere hulp derwaarts fchikten, die, eindelyk, één Fregat veroverden, voerende tachtig man , en onder deeze vyftien Portugeezen. De meesten fprongen in zee , en verdronken ; niet meer dan zes perfoonen vielen de onzen in handen. Niets anders dan vyf* è'ntwintig vaten Buskruid vonden de onzen in het yaartuig. G 5 Niet  io6 NEDERLANDSCHE Niet lang naa dit gevegt, kwamen, by den Admiraal , van 's Konings wege , vier man aan boord , hem verzoekende te verzeilen na de plaats , daar de Koninklyke Vloot , tegen de Portugeezen uitgerust geankerd lag, om gczamentlyk te raadplecgen. Terwyl de Jndiaanfche Afgevaardigden nog by den Admiraal aan boord waren , vertoonden zich twee Jonken, volgens hun zeggen, aan de Portugeezen behoorende. Op dit berigt wierden zy genomen; doch, dewyl ze niets anders dan Kokosnooten binnen boord hadden, ftraks wederom geflaakt. Midlerwyl kwamen by de Vloot de fchepen Delft, Enkhuizen en het Jacht het Duif ken, voorheen te Mofambique gelaaten , die zicli nu gezamentlyk na de legplaats der Vloote vair den Samorin begaven. Deeze herhaalde zyn verzoek om een mondgefprek met den Hollandfchen Admiraal, dewyl hy niet twyfelde , of zyne Natie eene vyandin der Portugeezen ware. Herhaalde proefondervindingen verfterkten hem in dit gevoelen. Diensvolgens wierdt in den Scheepsraad beflooten dat de Admiraal, verzeld van de Kooplieden hout- man, kom postel cu alterman, nevens den Kapitein klaas thyszoon, en eenige andere perfoonen, aan land zou treeden. Zeer gunftig wierden zy hier van den Samorin ontvangen; zy flooten met hem een verbond van vriendfchap, 't welk in gefchrift gefteld , en van weerkanten wierdt bezwooren. De Samorin beloofde hier by , aan de Hollanders , een vryen koophandel. Groot genoegen gaf dit verdrag onder de Malabreezen. By zyne wederkomst aan boord, befloot de Admiraal, met zynen Raad, de fchepen Zeelandia en Enk. hui-  REIZEN. 107 Jmhen 11a Cambaie te zenden, en, met het gros der Vloote, na Cochin te ftevenen. De ftad Cochin legt op 10 Graaden Noorder-Rreedte, hebbende de Zee ten Westen. Aan de landzyde wordt zy omringd van een groot bosch , van zeer zwaar geboomte. De landzaaten maaken van de uitgeholde boomen kleine vaartuigen, uit één ftuk, Almadies genaamd, waar mede zy allerlei koopmanfchappen na Goa overbrengen. Uit hoofde der verborgene klippen, kan deeze haven , zonder behulp van ervarene Lootzen, niet worden aangedaan. In den Winter is zy volftrekt ongenaakbaar , van wegen de geweldige winden, welke , in dat faifoen, waaien , en de zee, met een fchroomlyk geweld , tegen den oever doen botzen. Daarenboven voeren deeze winden mede zwaare wolken , welke aan het gebergte blyvende hangen, en verdikt zynde, vervolgens nedervallen, onder de gedaante van geweldige ftortregens , die geheele klompen aarde en veel zauds van de hoogte mede en na zee fleepen. De zee, hier tegen zwellende, door het geweld der winden , dryft het zand en de aarde te rug, fluit de haven door eene foort van dyk , en maakt haar onbruikbaar, zo wel voor kleine als groote fchepen. Naa het bedaaren der ftormwinden en het ophouden van den regen, verdwynt van zeiven deeze dyk., en wordt de haven wederom bevaarbaar. Naast Goa, is Cochin de voornaamfte ftad, welke de Portugeezen in de Indien bezitten. 'Er wordt een fterke handel gedreeven in fpeceryen en andere goederen. Het omliggende land geeft zeer veel peper, die, aan den Koning van Portugal, tot een gezettcn prys, ge-  ïoS NEDERLANDSCHE geleverd wordt. De Mooren moeten dezelve veel duurder betaalen. In 't Koninkryk Cochin leggen twee Reden van dien naam; de eene behoort aan den Koning des gewest* de andere aan dien van Portugal. De eerstgemelde' legt aan den oever van een groot binnenlandsch water. Een zeer magtig Vorst is deeze Koning ; hy kan een leger van honderdduizend man te velde brengen. Onder deeze zyn zeer veele Edellieden, in de landtaale' Nairi genaamd ; zy trekken te velde op Paerden of Elefanten, en moeten hunnen Koning ten dienfte Haan, zo dikmaals hy het goedvindt. Met het bovenlyf en de beenen gaan zy geheel naakt; zo doen ook de vrouwen. Wanneer deeze Nairi met de vrouwen willen te doen hebben , plaatzen zy hun fchild en verder geweer aan de deur van de kamer. Zo lang deeze hier ftaan, durft niemand in het vertrek koomen. De Koning , zo min als zyn geringfte onderdaan mag den eerftén nacht niet flaapén by eene vrouw welke hy getrouwd heeft. Dit is het voorregt van hunne Geestlyken , Bramins genaamd , die , in het Palcis des Konings , en in de huizen der burgeren , zich groote vryheden aanmatigen. Wanneer zy in 't een of ander huis koomen , geeven de naaste bloedverwanten der vrouwen, en de mannen zelve, aan hun ruime baan, en volle vryheid om met de vrouwen te handelen, zo als zy willen. De reuk van heiligheid, welke van hun uitgaat, als mede , de verbeelding dat de vrouwen en dochters, door de Bramins , in de' Wet worden onderweezen, is de reden, waarom deeze vryheid aan hun wordt veroorlofd. Een  REIZEN. igo Een overleeden Koning wordt niet opgevolgd van zynen eigen , maar van eenen zyner zusters zoonen. Voor reden deezer fchikkinge geeven zy , omdat de Koning niet kan weeten , of de kinderen, welke hem Vader noemen, waarlyk zyn eigen kroost zyn; terwyl het voor eene ontwyfelbaare waarheid wordt gehouden, dat de kinderen van des Konings zusters in de daad van Koninklyken bloede zyn. Doorboorde oorlellen worden hier te lande voor eene groote lichaamsfchoonheid aangezien. Aan de ooren hangen zy een zwaar ftuk Jood, 't welk de opening, van tyd tot tyd , nog wyder maakt , en de ooren dermaate uitrekt, dat zy ten laatfte tot op de fchouders nederhangen. De mannen zo wel als de vrouwen zyn zeer gefteld op dit vreemd tooizel. De Edelen des lands onderfcheiden zich van de gemeene burgers, door het draagen van breede armringen , het vlegten van hun hoofdhair , en het voeren van fchilden en uitgetoogene zwaarden. Zonder deezen toeftel verfchynen zy nooit in het openbaar. Alle Zomers koomen hier verfcheiden fchepen, om eene laading peper, kaneel, gember en andere goederen , welke het gewest uitlevert, in te neemen, en na andere landen te vervoeren. Op dit kort verflag van de ftad Cochin, zullen wy hier laaten volgen een uitvoeriger berigt raakende de ftad Pegu, overgenomen uit de befchryving van den Edelen Venetiaan, gaspar balei, welke,niet lang voor dat deeze tegenwoordige Reistogt der Hollanders voorviel, te weeten in den jaare i 576 , deezen oord bezogt. De merkwaardige byzonderheden , welke de Leezer hier zal ontmoeten, zullen hem deezen uitflap ligt doen vergeeven. Fe-  1IO NEDERLANDSCIIE Pegu is onderfcheiden in Oud- en Nieuw-Pegiu In de oude ftad WOonen de Uitlandfche Kooplieden , welke aldaar een Herken handel dryven. De Koning zelve en zyne Hovelingen hebben deel aan denzelven. Nieuw-Pegu wierdt omtrent het midden der Zestiende Eeuwe gebouwd. De andere ftad is zeer oud. De huizen zyn 'er groot en ruim , meetsal van lang en dik riet gebonwd; doch in veele vindt men groote fteenen gewelven of kelders , in welke de koopmanfchappen worden opgeflagen , om ze voor brand te beveiligen. i Ondertusfchen is de nieuwe ftad de voornaamfte; de Koning houdt aldaar zyn Hof. Zy ligt in een zeer aangenaamen oord, op 16 Graaden Breedte. Zy is van eene vierkante gedaante , en van muuren omringd , met eene breede gragt , die altyd vol water ftaat. De ftad heeft vier poorten. In de gragt onthouden zich veele Krokodillen , met voordagt in dezelve geplant, om het overzwemmen te beletten. Op voegzaame afftanden van elkander op de Stads wallen zyn houten Wagttorens geplaatst , in welke een goed getal foldaaten , nacht en dag, hun verblyf houden. Hoewel zy in de Krygskunde niet zeer bedreeven zyn, houden ze, nogthans, goede wagt. Hun algemeene naam is Brama. Hunne wyven trekken met hun ter wagt. De ftraaten der ftad zyn zo breed , dat vyf of zes man te Paerd elkander kunnen pasfeeren. De huizen zyn van zwaare en dikke frakken hout gemaakt; alleen is de plaats , daar vuur geftookt wordt, met muuren omringd. De inwooners zyn zeer morfig : tot zo verre dat zy met de Varkens in een en het zelfde vertrek woo- nen*  REIZEN. nen. Zy drinken het water uit de ftads gragten, meer uit bygeloovlghcid en gewoonte, dan om eenige andere voldoende reden. Ongemeen groot zyn de Krokodillen, welke men in deeze gragten ziet; zommigen zyn dertig voeten lang. Geen dag verloopt 'er, dat zy niet een mensch verflinden en te lyve flaan. Nogthans zyn deeze luiden dwaas genoeg, om deeze gedrogten, zo wel als aan de Aapen , een buitenfpoorigen eerbied te betoonen. Zy gelooven, dat de zielen der menfchen, welke door de Krokodillen veifcheurd worden, in het eigen oogenblik, regelrecht na het Paradys vaaren. Ongemeen groot is de list en behendigheid der Krokodillen. Wanneer de Indiaanen aan den kant der gragt koomen , om met kruiken water te fcheppen, verbergen zy zich in het riet of onder de groente , welke in het water wast, en daarop dryft; onverwagt neemen zy hunnen flag waar, om den waterfchepper by eene hand of voet te grypen , en fleepen hem voorts na de diepte. De menigte deezer ongelukken , op zekeren tyd , aanleiding hebbende gegeeven, om deswegen een verzoekfchrift in te leveren by den Koning, gaf de Vorst bevel , den grootften Krokodil , dien men wist de meeste verwoestingen te hebben aangericht , te vangen en te dooden. Het was een Monfter, verfchrikkelyk om te aanfchouwen , en van eene vervaarlyke grootte. Zints dien tyd heeft men van foortgelyke toevallen niet zo veel hooren fpreeken. De Krokodillen tasten de Elefanten niet aan', die zich dagelyks in het water koomen baaden. Men houdt het daar voor, dat zy bang zyn voor de grootte deezer dieren, en hen daarom niet aan durven. In  na NE DE RLANDSCHE In de ftad, tusfchen twee poorten, ftaat eene Vafeila; dat wil zeggen, eene Pagode of Tempel , die over en over verguld is. De Koning verrigt aldaar zyne Gods dien (ligheid , zich plaatzende op eene foort van ftellaadje , aan welker voet twee dieren ftaan, van gedaante als Tygers , met open gefpalkte muilen, In 't Koninklyk paleis ftaat een zeer groote Trom , welke, op zekere vast bepaalde uuren, wordt geroerd. Zo veel geluits geeft hy, dat men telkens, als 'er op geflagen wordt, zeggen zoude , dat 'er een Huk gefchut gelost wierdt. Het paleis ftaat midden in de ftad, en is , even als een Kasteel, van graften en bolwerken omringd. Het heeft twee poorten. By de eene ontmoet men twee Gaanderyen of vleugels, ter rechter en ter flinker zyde; hier woonen de Hofgrooten en andere lieden van aanzien, die by den Koning iets te verrigten hebben. Alle dagen, op zekere vastgeftelde uuren, geeft de Koning gehoor aan eenen iegelyk, welke aan hem iets heeft te verzoeken. Voor dat hy, ter gehoorverleeninge , uit zyne kamer treedt, wordt daar van kennis gegeeven , door het blaazen op twaalf zilveren trompetten. De Koning voert een zeer grooten ftaat , en houdt eene talryke menigte hofbedienden. In 't binnenfte van het Paleis onthoudt zich eene Lyfwagt , die 's Vorften perfoon bewaakt. Eer men de plaats is genaderd, daar de Lyfwagt zich onthoudt, ontmoet men een ftal, en op dcnzelven eene menigte fchoone paerden, als mede vier witte Elefanten, en een zwarten, de grootfte en fterkfte, dier men ooit gezien heeft. Doorgaans rydt de Koning op denzelven uit. De wilde Elefanten, welke in den  REIZEN. iii den Oorlog gebruikt worden, fiaan op andere ftallen, hier en daar door de ftad verfpreid. De zaal , of kamer , in welke de Koning gehoor geeft, is zeer fraai verguld, en hemelsblaauw gefchilderd. Hy verfchynt met eenen Waaijer in de hand, met welken hy geftadig zich verkoelt. Vier jongens, zynde kinderen van foldaaten , welke hy tot eerlooze vermaaken misbruikt , ftaan voor hem, en verklaaren zynen wil aan de geenen, die by den Koning iets te verrigten of te verzoeken hebben. Zyn Schatbewaarder zit aan zyne flinker, en de Erfprins, zyn Zoon» aan de rechterhand. Aan den voet des throons zitten de voornaamfte Hovelingen. De Koning voert eene vierdubbele Kroon; ieder afdeeling rust op een byzonder voetftuk : zodat dit hoofdfieraad zeer hoog uitfteekt. De Kroon is deels wit , deels verguld, en met fraai lofwerk vcrfierd. Wanneer de Vorst, gezeeten op zynen throon, en met de Kroon op het hoofd, gehoor verleent, worden de vier witte Elefanten eerst, en vervolgens nog andere , elk in zynen rang, voor hem gebragt. Zy betoonen hem hun eerbewys, door het om hoog hefferi van hunne Slurven, het openen van hunne monden, het voortbrengen van duidelyke klanken , en, eindelyk, door nederknielen. Opgeftaan zynde, worden zy te rug geleid na hunne ftallen , alwaar de witte Elefanten fpyze wordt aangebooden in een gouden vat. De voeten worden hun gewasfchen in een zilveren vat. Meestal gefchiedt dit tweemaal 's daags. Terwyl zy dus gehavend en gefpysd worden, ftaart zy onder een Verhemelte , 't welk door acht llaavert Wordt onderfchraagd , om hen tegen de Zon te befchutten. Onder het voortgaan na de Vaten , uit IV. deel. H wef-  U4 NEDERLANDSCHE Welke liun fpyze aangebooden en zy gewasfchen worden, worden zy vooraf gegaan van drie Trompetters, wier Muzyk zy verftaan, regelende, met veel deftigheids, hunne fchreden naar dezelve. Men mag zeggen dat hun niets dan de fpraak mangelt; zy hebben een goed gehoor , en kunnen alles onderfchciVen en doen, 't geen hun bevolen wordt; hoewel zy zomtyds hardnekkig zyn, en gehoorzaamd id weigeren. Ter rechter zyde van de ftal der Elefanten ftaat eene fraaie Kapél, geheel verguld, tien fchreden boven den gfond verheeven. Van binnen, aan het Oosteinde , ftaat een Altaar , en op hetzelve een gouden beeld , leevensgrootte , hebbende op het hoofd eene gouden kroon, met veele Edelgefteenten verfierd. Op 't voorhoofd heeft dit beeld een Kobyn , zo groot als een pruim , en aan beide zyden zeer fehoone Saphieren. Het lichaam is bedekt met een fierlyk kleed,van goudlaken , met Edelgefteenten bezet. Nog verfcheiden andere beelden ziet men in deeze Kapél , van goud of zilver gemaakt, en ryklyk verfierd met Edelgefteenten. De vader des Konings, welke, ten tyde als balby dit verhaal fchreef, op den throon zat, hadt alle deeze beelden doen vervaardigen , ter gelegenheid cener overwinninge , behaald op het Koninkryk S4on , of Sion , 't welk hy bcmagtigd hadt. Het ontrooven zyner witte Elefanten, door de onderdaanen diens gebieds , hadt aanleiding gegeeven tot deezen oorlog. Indien men mag geloof flaan aan het verbaal der Feguaanen , hadt de Koning rondom de Hoofdftad het beleg geflagen, met vyf honderdduizend man, zonder, nogthans , dezelve te kunnen magtig worden ; maar moest, ten dien einde, zich bedienen van de verraa- de-  REIZEN. ïij dery eeniger ingezeetenen, welke ,by nacht, hem eene der ftads poorten openden. De Koning van Pegu heeft onder zich verfcheiden" raat dein fchattingfchuldig zyn. Wanneer zy CS a, mogen zy niet dan knielen- Ot (tem tprcdten, en moeten hem zo diepen eerbied betoonen , als de geringfte zyner onderdaanen. Niet alleen by zyn perfoon, maar zelf voor zyne witte Elefiulten , itfoèfcfl sy dit bewys van onderdaanigheid afleggen. Kc e menigte :1 -r'-ewaarders onthouden zich aan dit Hof. Elk hunner heeft zynen byzonderen post, en het Opzigt over het goud, zilver, koper, tin, wolle, edelgefteenten, of fpeceryen. Naast den Koning van China , wordt zyne Peguaanfche Majefteit voor den magtigften Vorst van het Heelal gehouden. Hy voert den oorlog niet op zyne eigen kosten. Zyne Hovelingen, Amptenaars en Leenmannen zyn verpligt, hem ten dienst te ftaan, en op hunne kosten manfchap te leveren. Wanneer het goud, zilver of de edelgefteenten eenmaal plaats hebben gevonden in zyne Schatkist, verlaaten zy die nimmer. In dringenden nood kan hy ruim een miljoen foldaaten op de been brengen , van alle noodige mond- en krygsbehoeften voorzien. > De wapens , van welke de Peguaanen zich in den oorlog bedienen , zyn, fnaphaanen, musketten, lanzen, pylen , fabels en fchilden. Hun grof en klein' gefchut behoeft voor dat der Europeaanen niet te wyken. De lanzen en pylen zyn gemaakt van zeer hard riet, aan de einden met yzer beflagen. De kleine fchilden zyn fmal en lang, van dubbeld leder, hard gemaakt door middel van eene zekere ftoffe, of H s gom*  *ié NEDERLANDSCHE gom, welke zy Achiran noemen. Hunne helmetten zyn van de zelfde ftoffe, en na genoeg van gedaante als de Ënropeaanfche. Men vindt hier overvloed van Paerden , doch zy zyn niet zeer fterk, noch fneüoopende. Veel overeenkomst hebben zy met de Chineefche paerden.. Achthonderd Elefanten , op den oorlog afgericht , worden in Pegu , op Lands kosten , onderhouden» Want men kan, bier te lande, zo veel van deeze dieren bekoomen , als men begeert; de bosfchen en woestynen krielen van dezelve. Behalven de Landmagt, zou deeze Vorst een groot getal Galeien, Fusten en andere vaartuigen kunnen in zee brengen , indien bet hem niet mangelde aan bekwaame Zeelieden. Wanneer hy eenen aanflag ter zee doen wil, neemt by in zynen dienst blanke Mooren van Bandala , en wapent hen met fnaphaanen. Doch , vermids deezen uitlanders, zyn, durft hy in hun niet veel vertrouwen ftellen. Thans moeten wy een berigt geeven van een zeer merkwaardigen oorlog, gevoerd tusfchen den Koning van Pegu en den Koning van Auua. Deeze was een broeder en onderdaan des Konings van Pegu, Vader van den tegenwoordig regeerenden Vorst. Naa het overlyden van deezen , zogt hy zich op den tbroon te vestigen, en zynen Neef daar van uit te fluiten , onder voorwendzel dat hy ouder was , en een graad «ader den Koninklyken bloede beftondt. Hierom weigerde hy , tegenwoordig te zyn by de krooning van den nieuwen Koning, zynen Neeve, hem, nevens de andere Koningen en Grooten, hulde te doen , en de gewoone gefchenken op te brengen. Zelf verboodt hy zynen onderdaanen , met de Pe-  REIZEN. ïï? Peguaanen eenigen handel te dryven in Edelgefteenten. Om het hoofd te kunnen bieden aan den nieuwen Koning van Pegu, kogt hy verfcheiden van deszelfs Hovelingen en Amptenaaren om, en] floot mee hun een heimelyk verbond-. Ondertusfchen kwam de Koning van Pegu agter deezen flinkfehen handel ; doch bekreunde zich des luttel , gedagtig zynde aan het verzoek, door zynen Vader, op zyn fterfbedde, hem gedaan , die hem het Koninkryk Auua fterk en ernftig ha.it aanbevolen. Hierom wierdt hy te raade , Gezanten te zenden na Auua, om den Koning te boodfehappen , dat hy in het voorgevallene geen genoegen nam. Straks naa hunne aankomst, wierden de Gezanten in verzekering genomen en gedood. Dit gefchiedde om den Koning van Pegu te noodzaaken, den Oorlog te verklaaren , dewyl die van Auua zich verzekerd hieldt van de overwinning, door middel van het heimelyk verftand, welk hy met de Peguaanfehe Grooten hieldt. Want hy maakte rekening, zo dra de beide Legers handgemeen wierden , dat de Krygsbevelhebbers des Konings van Pegu hunnen Vorst verlaaten, en tot hem zouden overloopen. De oorlog, gelyk men verwagt hadt, wierdt daadelyk verklaard. Doch de Peguaanfehe Vorst , tegen zyne verraadedyke Amptenaars, op zyne hoede zynde, deedt hen allen in verzekering , en vervolgens ter dood brengen, door hen leevende te verbranden. Om dit bedryf van den naam van dwingchndye te zuiveren, en het voorkoomen eener regtvaardige ftraffe te doen aanneemen, geboodt hy den Degagini, niets verder te onderneeoien , tot dat hy nadere bevelen, H 3 met  ïïS NEDERLANDSCHE met 's Konings eigen hand, in gouden letteren, gefchreeven, zou ontvangen hebben. Ondertusfchen deedt de Degagini, 's Konings nadere orders ontvangen hebbende, de vrouwen cn kinderen der gedoemde en gcftrafte Ilecren in verzekering neemen, en vervolgens leevende verbranden , zonder mededoogen of aanzien van zwangere vrouwen of onnozele kinderen, Meer dan vierduizend beliep het getal deezer flagtoffers. Vreemdelingen en landzaaten moesten, op Koïiinklyken last , getuigen zyn van dit deerlyk fchouwfpel. Naa dat alle de hoofden der zamenzweeringe hunne wel verdiende vergelding hadden ontvangen, deedt de Koning alle de overige Heeren en Amptenaars in zyne tegenwoordigheid verfchynen, en fprak hen aldus aan: „ Gy hebt gezien , hoe ik gehandeld hebbe met de 3, verraaders. Blyfc gy daarom getrouw , en brengt ,, zo veel volks op de been, tot het voeren van dee„ zen veldtogt, als gy kunt verzamelen. Ik zelve 3, zal aan 't hoofd der legerbenden optrekken, en niet „ wederkeeren, voordat de oorlog geëindigd, en myn 3, wederfpannige Oom overwonnen is." Weinig tyds verliep 'er, of men zag een Leger van driehonderdduizend man rondom Pegu verzamelen. De Koning, over hetzelve wapenfchouw doende, was gezeeten op een Elefant, gekleed in goudlaken , fchitterende van Edelgefteenten. In zyne hand hieldt hy een fabel , hem ten gefchenke gezonden door don luigi di taïda, Onder-Koning van Goa. Midlerwyl zat de Koning van Auua niet ftilj zyn Leger kwam wel haast te velde, en in de nabuurfchap van zynen Neeve. Thans daagden de beide Koningen elkander uit tot een Tweegevegt, 't welk gehouden wierdt  REIZEN. iij wierdt in 't aanfchouwen der beide Legers, die een geruimen tyd dit bedryf in ftilte aanzagen, doch vervolgens aan elkander kwamen. Lang hadden de twee Koningen gevogten , eerst met het musket , daarnaa met pylen , en eindelyk met het zwaard, zonder dat de een op den anderen eenig voordeel behaalde. Ten laatfte wierdt de Elefant des Konings van Pegu aan den rechter tand gegriefd ; 't welk hem zulk eene fmart veroorzaakte, dat hy verwoed wierdt, en met nieuwen moed op zynen vyand aanviel. De Peguaanfehe Vorst, zich van deeze gelegenheid bedienende, ligtte zynen Oom uit den zadel, en doodde hem; naa dat hy zelve alvoorens, aan zynen arm, eene ligte wonde hadt ontvangen. Zyn Elefant, onder dit alles , aan de bekoomene kwetzuure , dood ter aarde gevallen zynde, was hy , in alleryl , gefprongen op dien des gefneuveldcn Konings. Het Leger van deezen, ziende dat zyn Vorst het ïyf by het Tweegevegt hadt ingefchooten , leide de wapens neder , en gaf zich op befcheidenheid over aan den Koning van Pegu , welke het zeer menschlievend behandelde. By den herfchouw der Troepen bleek het, dat van de zyne geene tweeduizend man , en aan de zyde des vyands nog minder gefneuveld waren. Straks hier op gaf de Koning bevel, de ftad Auua te verwoesten , en alle de inwooners gevanklyk weg te voeren. Onder deeze was ook de Koningin. Doch, alzo zy des overwinnenden Konings zuster was , getroostte zy , op beter hoopende , zich ligtelyk dien ' ramp. Nogthans wierdt zy, geduurende haar geheele feeven, gevangen gehouden. Zy hadt, in de daad, H 4 We  ïso NEDERLANDSCHE tot haare gevangenis een Paleis, en wierdt als eene Koningin bediend ; doch , met dit alles , moest zy haare vryheid derven. De inwooners van Auua, welke de handen des overwinnaars , en de flaaverny ontvlooden, zogten eene fchuilplaats in de wildernisfen, daar zy by de Tygers en andere verflindende dieren moesten woonen. De Koning van Pegu pleegde deeze ftrengheid, omdat hy den grooten ichat van wylen zynen Oom niet hadt kunnen vinden. De tegenwoordige Veldtogt hadt geduurd van het begin van Grasmaand tot omtrent het midden van Hooimaand. By zyne wederkomst in zyne Hoofdftad, zyne lyfwagt niet in dien ftaat vindende , zo als hy dezelve hadt gelaaten , vraagde hy den Prins zynen Zoon na de reden; die hem tot antwoord gaf, dat de Zoon des Konings van Silon, met vyftig Elefanten, achthonderd paerden en een groot getal foldaaten , binnen Oud-Pegu was aangekoomen , om hem in deezen Oorlog by te liaan ; dat hy dien Prins gidzen hadt mede gegeeven , om hem na Auua te geleiden; doch dat de gidzen by hunne wederkomst hadden geboodfehapt , dat hy niet derwaarts was getrokken , maar den weg na Silon hadt ingellagen. Midlerwyl kwam de Elefant des gefneuveklen Konings van Auua te Pegu. Het dier was zeer mistroostig , en weigerde fpyze te gebruiken. Twee bedienden pasten hem geduurig op , verzogten hem , niet meer te wcenen , maar goeds moeds te zyn , dewyl hy getreeden was in den dienst van een magtiger Kót ning, dan hy verlooren hadt. Ten bewyze van zyne droefheid liet hy zynen Slurf hangen; dit duurde veei* tien, dagen, Aan het einde van dezelve fcheen hy te  REIZEN. Ut beter te moede, en begon wederom te eeten, tot geene kleine blydfchap van den Peguaanfchen Koning. Van den tand zyns gefneuvelden Elefants, liet deeze kleine Afgodbeeldtjes maaken. Den kryg zulk een einde genomen hebbende, zondt de Koning van Silon, een tolpligtige van dien van Pegu, aan deezen een Gezantfchap, om hem te boodschappen , zyn misnoegen over de flegte bejegening, zynen Zoone, dien hy met hulptroepen na Pegu hadt gezonden , aldaar ontmoet , en dat hy even als een Haaf was behandeld ; dat deeze hoon hem zo diep griefde , dat hy verklaarde , voortaan niet meer te willen afhangen van den Koning van Pegu, noch hem voor zynen Oppervorst erkennen. Naauwlyks hadt zyne Peguaanfehe Majesteit deeze boodfehap ontvangen, of hy gaf bevel aan eenen zyner Legerhoofden, zich te Hellen aan het hoofd van eenige krygsbenden , en het Kasteel des Konings van Silon aan te tasten. Doch, alzo deeze troepen merkelyk fmolten, deels door de brandende hitte in die dagen, deels in de beftorming der Sterkte , die voor onverwinnelyk wierdt gehouden , kon de Veldheer op dien Vorst niets meer verwerven , dan eene belofte . van zynen eerbied te zullen betoonen aan den Koning van Pegu, wanneer hy te velde trok, zonder, egter, dat dit voor eene erkentenis van onderdaanigheid zou worden opgenomen. Terwyl de Peguaanfehe Veldheer voor Silon lag , ontftondt in de ftad Pegu een zwaare brand, in het kwartier der Portugeezen. De fterke wind deedt de vlamme fpoedig van het eene huis tot het ander overflaan. Meer dan vierduizend huizen , nevens etlyke Pagoden , wierden in de asch geleid. In gevolge der H 5 ge-  122 NEDERLANDSCHE gewoonte, om de zulken te ftraffen , door wier toedoen zulk een ongeluk veroorzaakt is, of in wier huis het zyn begin heeft genomen , deedt de Koning daar na een ftreng onderzoek. By de uitkomst bleek het, dat de brand eerst ontftaan was in het huis van den Kapitein van een Portugeesch fchip , 't welk den Heer riALBY en zyne Reisgenooten na Pegu hadt overgevoerd. Merkelyke bekommering verwekte dit onder de Natie. De Kapitein en zyne vrienden waren beducht, dit tooneel aan de brandltaak te zullen boeien. Doch de Koning was hun genadig, als niet kunnende gelooven, dat zy uit boosaariigheid en met v oorbedagten raade dien brand geftigt hadden. Dikmaals vermaakt zich de Koning van Pegu op de Elefantenjagt , welke een zeer aangenaame uitfpanning is. Binnen Nieuw-Pegu legt een ruim Park , van zwaare paaien omringd , recht overeinde in den grond geplant, op voegzaame afitanden, groot genoeg om aan eenen mensch, maar niet eenen Elefant, doortogt te verkenen. Wanneer men op deeze dieren ter jagt gaat , bedient men zich van Wyfjes , daarop afgericht; men voert dezelve na een dicht bosch, drie mylen van de ftad, alwaar zich veele wilde Elefanten onthouden. Vooraf worden hun de fchaamdeelen befmeerd met eene welriekende oly, welke de Elefanten van verre kunnen ruiken. Sttaks loopen zy op de wyfjes toe, en volgen hen. Deeze , daarop afgeleerd , loopen voort, en na de ftad; de mannetjes flaan den zelfden weg in, tot aan het Park, daar zy binnen treeden, zo zeer verhit, dat zy nu niet meer de menfchen vreezen. Zich  REIZEN. 123 Zich hier vindende opgeflooten, en van hunne vry heid beroofd, vertoonen zy, in de eerfte dagen , de duidelykfte tekens van droefenisfe. Doch deeze verdwynt allengskens; en zy door den tyd tam geworden zynde, dienen vervolgens in den oorlog: waar toe zy zeer gefchikt zyn , als zynde hunnen rug zo breed, dat op denzelven vier menfchen kunnen zitten, en hebbende zy een zo dikken huid , dat hy voor een. Musketkogel ondoordringbaar is. Met zeer veel naauwgezetheids onderhouden de Peguaanen hunne feesten. De voornaatnfte van deeze zyn vyf in getal: Sapan Giaclde , Sapan Catena, Sapan Giaimofegienon, Sapan Daiclié en Sapan Donon. Plet eerfte Feest wordt gevierd op eene plaats , twaalf mylen buiten de ftad. 's Daags te vooren begeeft zich de Koning derwaarts. Op den Feestdag rydt hy in eenen pragtigen ftaatfiewagen , onder een kostbaar verhemelte. De Koningin zit aan zyne rechter hand, op het heerlykst uitgedoscht, en fchitterende van Edelgefteenten, zommige van welke eene ongemeene grootte en ongelooflykc waarde hebben. De Wagen wordt omringd van eenen ftoet Staatjuffers, allen dochters van Koningen, of van de aanzienlykfte Hofgrooten. Zo dikmaals het rytuig ftil houdt, vallen zy op haare knieën, met gevouwen handen, om aan den Koning en de Koninginne haaren eerbied te betoonen. De Wagen is befpannen met acht paerden , allen van ééne kleur en kostbaar getooid. Verfcheiden Heeren loopen naast de paerden, met hunne handen aan de gareelen: zodat zy nevens hun den Wagen fchyn'en voort te trekken. Het tweede Feest wordt in de ftad zelve gevierd. Elk  124 NEDERLANDSCHE Elk Hoveling of Amptenaar doet, hy die gelegenheid, eene piramide oprichten , volgens zyne eigen zinlykheid. Zeer geheim zyn zy met hunne ontwerpen, en vertoonen het werkftuk niet openlyk, voordat het geheel vohooid is. Van hier dat men zelden twee piramiden ziet, elkander in alles gelyk. Zy worden gemaakt van hard Indiaansch riet , en voltooid zynde, op fraaie wagens geplaatst- Zo dra 'de Kuning gekoomen is ter plaatze daar hy gehoor verleent, worden de Wagens, met de piramiden behtaden, aangevoerd, en in orde voor hem gefteld. Hy befchouwt ze metaandagt, en bekroont den uitvinder, van die hem meest behaagt, met zyne lof betuigingen: eene eere , hier te lande meer waardig dan de grootRe fchatten. De nacht , op deezen Feestdag volgende , wordt verlicht, door het branden van eene menigte waschkaarzen, om de zulken voor te lichten , die hunne Godsdienftige eerbetooning by den grooten Afgod willen afleggen. Niemand mag hier verfchynen met ledige handen, maar elk moet een gefchenk toebrengen, evenredig aan zyn vermogen, Het derde Feest is insgelyks eenen zekeren Afgod, en het vierde aan de wateren gewyd. Op het laatfte ryden de Koning en de Koningin na eene vergulden Pagode, verzeld van de Prinsfen hunne zoonen. Zy treeden in de gewyde plaats, en befprengen zich, nevens hunnen ftoet, met roozewater. Zo ryklyk wordt dit vogt geplengd, dat zy daar van druipen, even alsof zy uit het water getoogen waren. Geen mensch ziet men , in de Oude of de Nieuwe ftad, dien niet het roozewater langs de klederen loopt, hem boven uit de venfters der huizen op het lyf geworpen. Op  REIZEN. 125 Op het vyfde en laatfte Feest, laat zich de Koning, gezeeten in een pragtig vaartuig , na de ftad Maccao roeien. De Vorstlyke kinderen en voornaamfte Hovelingen en Amptenaars hebben, hunne afzonderlykc floepen : zodat zy gezamentlyk een getal van meer dan honderd bedraagen. Tot eene zekere plaats genaderd zynde, treeden de Koning en de Prinsfen aan land, en begeeven zich na de poort der ftad , daar zy ontvangen worden in een kostbaar Paleis; van dit gaan zy na een ander, daar de Koningin zich aan het venfter vertoont, en de Hovelingen een fpiegelgevegt op het water ziet houden. Die met zyn vaartuig eerst het Paleis bereikt, wordt met een eereprys in goud, en de tweede met een zilveren bekroond. Die agter aan koomen, worden van de Hofjonkvrouwen wakker uitgelachen. Wanneer de Koning fterft , worden 'er twee pragtige Barken gereed gemaakt, met een vergulden overdekzel. Onder dit verdek wordt een tafel, en op dezelve het Lyk geplaatst. Voorts wordt onder de tafel zamengebragt allerlei welriekend hout , 't welk voorts wordt in brand geftoken. Dan laat men het vaartuig met den ftroom voortdryven. Eenige Talapoins verzeilen de Bark, zingende en een groot getier maakende, tot dat het Lyk geheel verbrand is. De asch wordt zorgvuldig verzameld , met melk tot een deeg gekneed , en na den mond van de haven van Siriam gevoerd, daar men het mengzel in zee werpt , en aan het believen der golven overgeeft. Naa dit alles wordt de oudfte Zoon des overleedenen op den throon zyns Vaders geplaatst, en voor Koning uitgeroepen. De gemelde Talapoins, zynde de Peguaanfehe Geestlykheid, hebben de gewoonte om door de ftad te loo- Pe«j  NEDERLANDSCHE pen, met een kannetje aan hunnen gordel hangendeJ hier in verzamelen zy de aalmoezen, welke zy van de inwooners bedelen. Ondertusfchen is hunne armoede een louter voorwendzel. Want, dewyl zy gehouden worden voor lieden, die een heilig en befpiegelend leeven leiden, overlaadt het bygeloof hen met weldaadigheden. Eiken Maandag prediken zy voor het volk, en verklaaren hunne Wetten en Overleveringen. De voornaamde onderwerpen hunner Leerredenen zyn , geen doodflag te pleegen , niet te deelen, de hoerery en onkuischheid te vermyden , en den naasten geenerlei leed te doen. Een van de Geloofsartikelen der Peguaanen , is , dat zy , welke den naasten geen leed doen , maar veeleer hun alle mogelyke goede dienden betoonen , zullen behouden worden , van welk een Godsdienst ook zy belydenis gedaan hebben. Van hier dat zy het niet euvel opneemen, wanneer zommigen onder hen zich laaten doopen, en den Christlyken Godsdienst aanneemen. Een eigenaartig gevolg is deeze Godsdiendige verdraagzaamheid van den liefderyken en mecgaanden aart der Peguaanen, welke ook, by menige andere gelegenheden, doordraait. De Talapoins, of Geestlyken, boven vermeld, woonen in de bosfehen , in zeer hooge huizen ; dit gefchiedt uit voorzorge, om van de Tygers niet verflonden te worden. Zy eeten niet meer dan eenmaal 's daags. Zy zyn gekleed in donker roode Mantels welke tot op de hielen hangen. Zy gaan blootsvoet en met ongedekten hoofde; dit, zo wel als alle de ovenge lichaamsdeelen , daar hair wast, wordt hun kaal gefchooren. Zy leiden een luy en onbezorgd lee-  REIZEN. 12? leeven. By het overlyden van eenen der Ouden, wordt 'er twee dagen feest gehouden by het Lyk. Dit wordt óp een Haar geleid, en na de plaats gedraagen, daar het zal verbrand worden. De brandftapel beftaat uit allerlei kostbaar en welriekend hout. De asch wordt in het water geworpen, en de beenderen begraaven, naby de plaats, daar hy voormaals heeft gewoond. AVnnneer een Peguaan krank wordt, doet hy eene gelofte aan den Duivel; dit gefchiedt om te verhoeden dat de ziekte niet verërgere. Want zy ftaan in het begrip, dat gelyk God de oorfprong van alles goeds, de Duivel dfe van 't kwaade is. Ter volbrenginge der gelofte, doen zy een huis vervaardigen , waar in zy fakkels en toortzen branden, en eene tafel bereiden , voorzien van veelerhande eetyvaaren , om op dezelve den Duivel te onthaalen. Om hem nog meer te liefkoozen , verzamelen zy eene groöte menigte Zangers en Speelers , die rondom het gebouw hunne ftemme en fpeeltuigen laaten hoören. Voorts wordt 'er iemand verkoozen, uit het midden der ftedelingen , die den naam voert van Vader des Duivels , en over de geheele plegttgheid het bewind voert. Tot eere der Talapoins moeten wy hier aanmerken, dat zy alle hunne poogingen aanwenden om dit verfoeielyk bygeloof te keer te gaan. Uit alle hunne magt vaaren zy daar tegen uit, in hunne Leerredenen. Doch hun roepen en uitvaaren is vrugtloos; te diepe wortels heeft het bygeloof gefchooten, om uitgerooid te kunnen worden. Luiden van geringer (laat, die deeze ftaatelyke plegtigheid niet kunnen bekostigen, loopen in den morgenftond op (haat, draagende een mand , met ryst, of andere eetwaaren, gevuld, en brandende fakkels in de  123 NEDE. RLANDSCHË de handen, luidkeels roepende, dat dit eene offerande aan den Duivel is. Wanneer zy, onder 't loopen, iets van de gewyde fpyze laaten vallen, 't welk van honden wordt opgeraapt , zeggen zy , dat de Duivel deeze dieren op iien heeft afgezonden, om in zynen naame hunne gaaven te ontvangen. Ook vindt men 'er, die telkens, als zy hunnen maaltyd houden, den laatften brok over de fchouders werpen, om voor den Duivel ten gefchenke te dienen. Eindclyk hebben de vermogendften der landzaaten de gewoonte om drie maanden op het land door te brengen. Zy verlaaten hunne huizen in de ftad, opgevuld met allerlei leevensbehoeften, als eene gifte aan den boozen Geest, opdat hy hen in vrede laate woonen en de overige negen maanden niet plaage. Voorts levert het land'overvloed van ryst, nevens zeer veele Hoenderen, Ganzen, Eenden, Duiven en Zwaanen. Men ontmoet hier eene foort van Vledermuizen , van eene ongemeene grootte, die, met de kleine hoorntjes , welke zy op hunne hoofden hebben, den landzaaten zeer veel kwaads doen. Eene zeer gemeene fpyze hier te lande, is, een geregt van kleine visfehen , fyn gehakt en vervolgens tot een deeg gekneed. Dit mengzel ftellen'zy bloot aan de Zon, tot dat het begint te rotten. Hoe meer het (linke, hoe de luiden 'er meer fmaaks in vinden. In het dagelyksch gebruik, bekleedt deeze kost de plaats van Boter. De Koning zelve bedient 'er zich van , nevens de aanzienlykften van den Lande. Die zich in 't huwelyk wil begeeven , koopt van de Ouders eene jonge Dochter, op welke hy het oog heeft laaten vallen. Wanneer een Man zyner Vrouwe moede is geworden, laat hy haar gaan, doch behoudt de  REIZEN. I2p de kinderen, by baar verwekt. Indien zy van haare Ouderen wederom worde aangenomen, moeten zy aan den Man te rug geeven den koopprys, welken hy voor haar betaald heeft. Wanneer iemand zonder kinderen fterft, vervalt zyne nalaatenfchap aan den Koning. Doch indien hy kinderen nalaate, trekt de Vorst twee derde deelen, en de kinderen het overige. Doch 't is, en meer dan tyd, dat wy wederkeeren tot ons Reisverhaal. Op den vierden van Slagtmaand bevonden zich de fchepen op de kust van Cochin , en zo naby de haven , dat zy de vaartuigen , welke in dezelve lagen , onderfcheidenlyk konden bekennen. Doch vermids niemand van het bootsvolk 'er ooit geweest vfois, durfde men deeze haven niet aandoen. Hierom wendden zy den fteven na Ceilon, daarzy, op den tweeëntwintigften der maand, het anker lieten vallen, tegenover het Fort Kolombo, toebehoorende aan de Portugeezen , die eenige fchooten deeden op onze fchepen., welke hun daar voor niet fchuldig bleeven. Op den dertienden van Wintermaand bevonden zich onze fchepen op de kust van Sumatra. Het fchip Delft fcheidde hier van de Vloot, en zette koers na Achem, om aldaar aan land te zetten den Gezant des Konings , die een togt na Holland hadt gedaan, ter overbrenginge van eene boodfehap aan de Algemeene Staaten. Gaarne zouden de onzen eenen togt na Malacca gedaan hebben, om daar op eenen kans te waagen; doch om het verloop der Pasfaatwindcn , moest dit ontwerp ter zyde gefteld worden. Het bemagtigen van eenige Portugeefche fchepen, was al het voordeel, welk men hier behaalde* IV. DEEL. { Op  ï3o NEDERLANDSCHE Op den laatften dag des jaars 1604, kwam de Vlo&t voor anker op de Ree van Bantam. Hier verftondt men dat het fchip Alkmaar, 't welk van de overigen was afgeraakt, de baai Antongil hadt aangedaan, en zo reddeloos was , dat het de reize na Holland niet kon vervolgen; doch dat de andere fchepen van zyn gezelfchap hunne volle laading bekoomen, en de reize hadden voortgezet. Naa weinige dagen liet de Engelfche Admiraal mibdleïon, met vier flegt bemande fchepen, hier insgelyks de ankers vallen. Omtrent het midden van Louwmaand des jaars 1605, gingen de meeste fchepen van de Hollandfche Vloot onder zeil na de Molukfche Eilanden, koers zettende door de Straat Sunda, in welke zy de ftad Jakatra aandeeden, om 'er leevensmiddelen en ververfchingen in te neemen. Het Jacht Mofambique en de Sloepen van den Admiraal en den Vice-Admiraal begaven zich op eenen kruistogt, terwyl eenige andere fchepen den Koopman gom postel na Grisfe overbragten, om aldaar den ftaat van den koophandel te verkondfchappen. In het midden van Sprokkelmaand bemagtigden de gemelde Sloepen een Portugeesch fchip , op hetwelk zich bevondt de Gouverneur der Molukfche Eilanden. Niets vonden de onzen in het vaartuig, dan Buskruid en andere krygsbehoeften. Weinige dagen laater kwam de Vloot ten anker in de baai van Amboina , aan den Noordkant. Straks wierdt eenige manfchap aan land gezet, welke op het Portugeefche Fort regelrecht aantrok. Voordat, egter, deeze hadden post gevat , hadt de Gouverneur van het Fort twee Portugeezen , in een Sloep, afgevaardigd, met eenen brief aan den Admiraal. Hy vraagde in denzelyen, wat hy in deezen oord kwam z;oe-  REIZEN. I3i zoeken, en wat hy in den zin hadt tegen eene Sterkte , wier bewaaring hem, door den Koning van Spanje , was toevertrouwd ? Het antwoord , 't welk onze Admiraal op deeze vraag gaf, behelsde hoofdzaaklyk4 dat hy deeze plaats hadt aangedaan , op bevel van Prinfe maürits , om zich meester te maaken van het Fort van Amboina. Ten uiterfle verbaasde dit antwoord de afgevaardigde Portugeezen , die ftraks hierop hun affcheid namen, met belofte van te zullen wederkeeren , om des Gouverneurs befluit te melden. Midlerwyl naderden de fchepen zo dicht aan het Fort, als hun doenlyk was, en begonnen het te befchieten. De Gouverneur, de magt der Hollanderen, en hunne wyze van aanvallen, vernomen hebbende , durfde den kans niet waagen van den ftorm, om welken te loopen de noodige toebereidzels gemaakt wierden ; hierom boodt hy aan, in 'gefprek te treeden. Naa lang* over en weder handelens, kwam men eindclyk tot het befluit , dat alle de ongehuwde Portugeezen het Fort zouden ruimen, doch de getrouwden de vryheid hebben om te mogen blyven, mids afleggende den Eed van getrouwheid aan de Algemeene Staaten en Prinfe maurits, en voorts dat al het gefchut en krygsbehoeften in het Fort moesten gelaaten worden. Ter volvoeringe van het verdrag, begaf zich de Admiraal , met vyftig man , na het Fort , en deedt aldaar zynen ftandaart plaatzen. De fchepen vierden deeze verovering , door het losfen van het grof en klein gefchut. Het Fort was ryklyk voorzien van krygsbehoeften. De Portugeezen , die het Fort en Eiland verlieten, bedroegen zeshonderd in getal. I 2 De  13* NEDERLANDSCHE De Hollanders gaven aan hun twee fchepen, voorheerj op hen bemagtigd. Op het Eiland bleeven zesënveertig Portugeefche huisgezinnen , die den Eed van getrouwheid afleiden. Van groot gewigt was deeze verovering; niet alleen omdat zy de onzen geen bloed gekost hadt, maar ook omdat deeze Sterkte , als mede het gehecle Eiland , van groote aangelegenheid was. De overwinnaars voorzagen het Fort van alle het noodige voor een geheel jaar, leiden 'er bezetting in , en fielden tot Gouverneur frede rik houtman. Naa deeze zo voorfpoedig gedaagde onderneeming, wierdt het befluit genomen , dat vyf fchepen , naamlyk , de Vice - Admiraal, West - Friesland , Amfterdam, Gelderland en Medenblik, na Tidor zouden vertrekken , de Admiraal na Banda devenen, en het fchip Hoorn te Amboina blyven leggen, om 'er eene laading in te neemen. Op den eerden van Bloeimaand naderden de vyf fchepen het Eiland Poulo Cavely , daar zy, van esn Engelfchen Admiraal, verdonden , dat hy een weinig kruidnagelen te Tidor hadt gelaaden, en voorneemens was, na Maccau te zeilen, om aldaar zynen verderen last in te neemen. Voorts hoorden zy van dien Zeeman, dat de Portugeezen ts Tidor van kruid en lood wel voorzien, en zeer belust waren om tegen de Flollanders eenen kans te waagen: te meer , dewyl de Koning, onder eede , hen van zyne hulp verzekerd hadt. Doch dit berigt wierdt wederfproken , door den Portugeefchen Gouverneur der Molukfche Eilanden, die, gelyk wy verhaald hebben , onlangs in de handen der Hollanders was gevallen. In Bloeimaand lieten de vyf fchepen de ankers vallen  REIZEN. ï33 ïen voor Tidor, naby bet Paleis des Konings , om met dien Vorst te fpreeken. Tusfchen twee verfchansfmgen zagen zy twee Karakken leggen, bekwaam om dezelve te verdeedigen. Drie dagen laater deedt de Vice-Admiraal het Fort opëifchen; doch kreeg tot antwoord van de bezettelingen , dat zy voorneemens waren, zich tot het uiterde te verdeedigen. Eer de onzen den aanval begonnen , oordeelden zy het geraaden, eenen kans te waagen om de gemelde Karakken te bemagtigen. De Vice-Admiraal en de Kapitein jan janszoon mol, een man van verdiende en zeer dapper , voerende het fchip Gelderland, wierden daar toe benoemd. Zy tastten de beide vaartuigen aan, die, door hun eigen gefchut en uit de verfchanzingen, kloekmoedig verdeedigd wierden. Een hagelbui van kogels viel geftadig op de onzen neder. Midlerwyl deeden de Vice-Admiraal en Kapitein mol hunne Sloepen wapenen, die, ondanks het geweldig fchieten , de Karakken aan boord klampten , en , naa een uur vegtens , veroverden. De meeste matroozen waren in zee gefprongen , naa alvoorens brandende lonten in de Kruidkamer geleid te hebben, om alzo het fchip in de lucht te doen fprmgen. By geluk wierden de Hollanders dit in tyds gewaar. Zy bekwamen hier drie dooden en zeventien gekwetften. Zeven dukken gefchut vonden zy in de fchepen , welke zy voorts in brand daken, en aan de genade der golven overlieten. In weerwil van dit verlies, konden de Portugeezen niet belluiten tot de overgaave van het Fort, maar verdeedigden zich met groote dapperheid. De Hollanders, ziende hunne onverzaagdheid, raadpleegden met den Koning van Ternate , en verzogten hem om. byI 3 dand.  134 NEDER LANDSC HE ftand. Hy verzogt eenige dagen uitftels, om zyne Troepen te verzamelen , en riedt hun , midlcnvyl , op hunne hoede te weezen, dewyl men de lucht hadt gekreegen van den verraaderlyken handel der Engelfchen , gepleegd in het verkoopen van kruid, lood , vvyn en leevensmiddclen aan de Portugeezen. Terwyl de Koning van Ternate , met het maaken van toebereidzelen , onledig was, wierdt de Koning van Tidor verzogt, zich met deeze zaak niet te bemoeien, en de Hollanders en Portugeezen te zamen hun gcfchil te laaten beflisfen; in welk geval de Koning van Ternate insgelyks daar aan geen deel zou neemen. Hierin bewilligde zyne Tidorfche Majefleit. Op den veertienden van Bloeimaand , traden hou» derdvyftig Hollanders aan land, onder het bevel van Kapitein mol, en eenen Zeeuwfchen Kapitein , de la per.re genaamd. Zy trokken regelrecht aan op twee dorpen, den Portugeezen bchoorende, en ftaken 'er den brand in. De Koning van Ternate , aldaar gekoomen met veertien Carracores , of fchepen, ieder bemand met honderdveertig koppen , deedt vyfhonderd van dezelve aan land flappen, om aanfchouwers te zyn van het gevegt , en tevens om den Koning van Tidor het toebrengen van hulpe aan de Portugeezen te beletten. De Vloot, midlerwyl, het Fort aan den Noordkant genaderd zynde , hadt een begin gemaakt om het te befchiéten, onder fchut en fcherm van dit vuur, naderde Kapitein mol met zyne honderdvyftig man. Hy deedt eene verfchansfing opwerpen van vaten met aarde gevuld, en daar aan zo vlytig werken, dat zy, binnen korten tyd , voltooid wierdt. Thans wierdt 'er, van weerkanten, een hevig vuur gemaakt. Dc-  REIZEN. i3o Dewyl matroozen niet gefchikt zyn, om langen tyd ,te lande kryg te voeren, vondt Kapitein mol liet geraaden , fpoed te maaken. Verzeld van twee foldaaten, ging hy, by nacht, de plaats heimelyk van alle kanten verkondfchappen , en vernam dat 'er eene tamelyke bres gemaakt was: weshalven hy zyn volk zich deedt gereed maaken om den volgenden dag flor in te loopen. Op den beftemden dag , het was de negentiende van Bloeimaand, voerden de Kapiteine mol en d s i.a per.re, in den vroegen ogtendftond , bun volk tot aan den voet van het Fort ; dit gefchiedde met zo veele ftilte , dat de vyand 'er niets van bemerkte. Van den anderen kant lieten de fchepen niet af van fchieten, tot zo lange als mol gereed was om ftorm te loopen; hier van gaf hy kennis, door middel van een ftandaart, welken hy liet waaien. Op dit zein hieldt het fchieten op. Thans beklom de dappere Kapitein de bres , aan het hoofd van zyne manfchap, en een vaandel in de hand houdende, tradt hy binnen de vesting, met zeven man, naa een langduurig en hardnekkig gevegt. De Portugeezen waren in den Toren gevveeken; van hier maakten zy een zo geweldig vuur , dat het vaandel, welk de Kapitein in zyne hand hieldt, in brand floeg. Niemand van de Hollanders durfde zich hier vertrouwen. De Kapitein met zyne zeven man moesten insgelyks te rug keeren. In het aftrekken door de bres, hadt Kapitein mol het ongeluk van te vallen , en zyn been te breeken. Zommigen van zyn volk , hierop toegefchooten zynde, om hem van daar na eene veilige plaats te voeren , wilde hy het niet gedoogen , maar vermaande I 4 hen  itf NEDERLAN'DSCHE hen, na hunnen post weder te keeren. Tenvyl meö zyne kloekmoedigheid bewonderde , en hem, genoegzaam zyns ondanks , wilde behouden , naderde een man van ongemeene fterkte , leide hem op zyne fchouders, en droeg hem weg. De Kapitein van eene der'verbrande Karakken was de eerfte , met welken Kapitein mol , in deezen aanval , handgemeen wierdt. Gewapend van top' tot teen , viel hy op den Hollander aan , met den deegen in de vuist , en dreigde hem te doorftootenV Doch mol, den ftoot met zyne halvepiek hebbende afgekeerd , kwam een zyner muskettiers toefchicten, brandde los op den Portugees en' fchoot hem door' het hoofd. De Hollanders, door deezen eerften wederfpoed niet afgefchrikt, keerden weder na de bres; van waar zy, egter , met minder moeite dan de eerfte maal, verdreeven wierden. Zo kragtdaadig fchraagde dit den moed der Portugeezen , dat zy hunne vyanden , ter halverwege'van hunne verfchansfmgen, vervolgden. Midlerwyl begon de manfchap op de fchepen , ziende het ongeluk hunner fpitsbroedëren , het fchieten op het Fort te hervatten. Een kogel, uit het fchip Gelderland , op den Toren gemikt, viel in het Buskruid, en deedt het gebouw, met ruim zestig man , in de lucht fpringen : een voorval, verfchrikkelyk om' te aanfchouwen. Thans ftreefden de Hollandfche foldaaten, voor de derdemaal , na de bres , en met den deegen in de vuist in het Fort doorgedrongen zynde , verboren de Portugeezen den moed , en fmeekten om lyfsgenade, die hun gefchonken wierdt. t, Tot nog toe waren de krygsknegten des Konings varr  REIZEN. i$z van Tidor bloote aanfchouwers geweest. Doch naauwIyks hadden zy de nederlaage der Portugeezen vernomen, of zy rukten aan in alleryl, om te pionderen, en alles wat zy ontmoetten, te vernielen. Hunne dolzinnigheid en woede ging zo verre , 'dat zy den brand ftaken in een fteenen Toren , in welken een aanzienlyke voorraad van kruidnagelen wierdt bewaard. De Hollanders, hoewel hunne uiterfte poogingen aanwendende , om den woesten en woedenden hoop te beteugelen, waren , nogthans, onmagtig om dien tót ftaan te brengen. Op niet meer dan twee dooden en zeven gekwetften, behalven den Kapitein mol, kwam deeze nieuwe verovering den overwin naaren te ftaan. De Portugeezen vcrlooren drieënzeventig man , en hadden twaalf gekwetften. De meeste vrouwen en kinderen waren geweeken in een fterk huis , ftaande op een hoogen berg , niet verre van het Fort. De berg kon niet beklommen worden dan langs een fmallen ladder , zodat deeze fterkte bykans onwinbaar was, en niet dan door de affnyding van den toevoer van Ieevensmiddelen kon bemagtigd worden. Doch toeii hun fchepen wierden aangebooden , gaven zy zich over , gingen aan boord met nog andere Eilanders, gezamentlyk ten getale van vyfhondèrd , en zeilden na de Philippynfche Eilanden. Door deeze nieuwe overwinning der Hollanderen, wierden de Portugeezen verdreeven van alle de Molukfche Eilanden , en behielden 'er niets anders , dan een klein Fort, op 't Eiland Solor, naby Timor, welk van klein belang was. Moeilyker viel ondertusfchen den Hollanderen deeze bemagtiging, dan die van Amboina, en ware het niet I 5 ge-  f.93 NEDERLANDSCHE geweest door het ongeluk , den Toren wedervaaren, zy zouden, veelligt, van deeze onderneeming hebben moeten afzien. Zommigen waren van begrip , dat de brand of het haringen van den Toren niet veroorzaakt was door een Kanonkogel , maar een gevolg was van de onagtzaamheid of onvoorzigtigheid der Portugeezen. Hoe 't hier mede zy, zonder dit voorval zouden, waarfchynlyk, de Hollanders geene overwinnaars geworden zyn. Naa dat het Fort, door plondering, geheel geruimd was, wierdt in den Raad beflooten om het te flegten. Vervolgens benoemde de Vice-Admiraal de perfoonen, welke hy op het Eiland wilde laaten, om koophandel te dryven met de landzaaten , en om als middelaars te dienen tusfchen de Koningen van Tidor en Ternate. Daar naa wendde het fchip Gelderland den Reven na Ternate, en laadde aldaar een aanzienlyken voorraad kruidnagelen. Het vertrok omtrent het midden van Bloeimaand, en kwam, in Oogstmaand, ten anker voor Bantam, van waar het, in gezelfchap van het fchip Gouda , kort daar op de wederreize na het Vaderland aannam. In Bloeimaand des jaars 1606 kwamen zy aldaar behouden aau, met eene ryke laading , medebrengende de aangenaame tyding van de verdryving der Portugeezen van de Eilanden Tidor en Amboina, en van het bezitneemen van dezelve door de Hollanders. Thans moeten wy het Reisverhaal der overige fchepen vervolgen. Op den vierden van Slagtmaand des jaars 1605 vertrokken zy van Bantam ; doch moesten, door tegenwind, eerlang de ankers laaten vallen. Terwyl zy hier lagen, zeilden hen voorby twee Engelfche fchepen, koomende van Priaman , alwaar zy ge-  REIZEN. i39 genomen hadden een fchip van Güfaratte , 't welk te Bantam koophandel hadt gedreeven. Het was gelaaden met Chineefche goederen , arendshout, ongeveer vyftig Hukken'karmozyn laken , en meer andere waaren. Deeze verovering was gefchied, niettegenftaande de Kapitein van den Prys een Vrygeleibrief hadde van den Engelfchen Admiraal middleton, en van jan Willemszoon verschuur, dien hy aan den Engelfchen Bevelhebber hadt vertoond. Doch deeze, het gefchrift , met veragting, ter aarde werpende , zeide dat hy even veel Meester was als de Admiraal middleton , en nam voorts de geheele laading uit het vaartuig. Dit verhaal wierdt aan de onzen gedaan , door aart korneliszoon ruyl , die, door den Koopman van Bantam, met een Jacht na Priaman was gezonden. Hy voegde 'er nevens, dat de Engelfchen hem gezegd hadden, aldaar gekoomen te zyn om den Koophandel te ruïneeren. Wyders namen zy etlyke Praauwen van Java en Malacca , waar op zy eenige Indiaanen doodden; doch de vaartuigen lieten zy vaa» ren, omdat zy alle met zout gelaaden waren. Het fcheen dat de Engelfche fchepen op Chineefche vaartuigen kruisten. Geweldig fpeet dit den Hollanderen, om reden dat de Indiaanen en Chineezen geeu onderfcheid maakten tusfchen hen en de Engelfchen, maar ftaande hielden dat zy ééne en de zelfde Natie waren. Daarenboven hadt middleton, vóór zyn vertrek van Bantam , aan den Sabandar verklaard, by gelegenheid van het gerugt, 't geen van de verovering van het Gufaratfche fchip liep, dat de Hollanders het genomen hadden. Het aanhoudend worflelen met tegenwinden, ftilte, ftor-  fcó NEDERLANDSCIIE ftormen en andere tegenfpoeden, deedt, ondertnsfelien, 'den Admiraal van der hagen, met overleg van zynen Raad, befluiten, om den lieven te wenden, en na Bantam weder te keeren. Hier kwamen zy op den eerflen van Wintermaand, en vonden 'er bet fchip Medenblik, koomende van Patana. De Kapitein van hetzelve verhaalde , dat de Admiraal van waarwyk, in Zomermaand, een Portugeesch fchip, koomende van Maccau , hadt genomen ; dat dit eene Ree zynde , toebehoorende aan de Koninginne van Patana, hy verpligt geweest was , met haar den buit te deelen ; dat wyders de Portugeezen , uit wederwraake, eene Bark, toebehoorende aan een onderdaan der Koninginne , verbeurd verklaard, en de bootsgezellen voor flaaven verkogt hebbende, hy die Vorftis fchadeloos hadt moeten Rellen; en, eindelyk, dat hy, door dit middel , het verbond tusfchen de Koningin en de Hollandfche Natie hadt vernieuwd. Hy voegde 'er nevens , dat , zedert dien tyd, de Portugeezen de Japanneezen heimelyk hadden opgeftookt, om eenen aanval te doen op Patana, maar dat deeze, de zwakften zynde, een zwaaien brand in de Voorftad geltigt hadden ; dat de Hollandfche Logie niet befchadigd was geworden ; dat deeze onderneeming den grond geleid hadt, om allen koophandel van de inwooners van Patana met de Portugeezen en Japanneezen af te breeken ; dat het fchip Flisfingen zich insgelyks meester hadt gemaakt van een klein vaartuig, met Sandelhout gelaaden. , koomende van Timor; dat het gemelde fchip nevens zynen prys lag te Johor, werwaarts de Admiraal van waarwyk zich insgelyks moest begeeven , met de Karak , welke by veroverd hadt, als mede de Vice-Admiraal kor-  REIZEN. 141 fiiLi! skt-astiaansz, die aan Peper meest zynen test aan boord hadt : ook moest het fchip AmJlerdam daar heen zeilen , om , ware 't mogelyk , hier, of anders te Bantam, eene laading te zoeken. VVyders luidde nog zyn verhaal , dat de Portugeezen , een gedeelte van hunne Zyde, uit de Karak , voordat zy genomen wierdt, gelost hebbende, dezelve te Patana aangehouden , en verkogt was aan van waarwyk, de Pikol voor honderdtwee tot honderdzes reaalen; dat aldaar als Gezaghebber was gelaaten ferdinand michielsz, voorheen Koopman op het fchip van den Vice-Admiraal; dat 'er een ander Koopman te Johor moest worden aangefteld, en dat deeze niemand anders zyn kon , dan kornelis franken, Onder-Koopman op het fchip Amfierdam. 't Schip Medenblik , 't welk alle deeze nieuwstydingen hadt medegebragt , wagtte te Bantam de aankomst van het fchip Zeelandia van Achem , om van hetzelve over te neemen de veroverde lywaaten, en ze na de Molukfche Eilanden over te voeren. By de Straat van Palemban hadt hy ontmoet de twee bovengemelde Engelfche Zeeroovers ; deeze hadden voorgewend, den wil te hebben na de Manilles , om aldaar de Chineefche Zyde te verkoopen; hoewel, ongetwyfeld , hun oogmerk was om te rooven. De Engelfche Kooplieden , die zich te Bantam bevonden , hadden beloofd , te zullen te rug geeven eenige goederen , welke, deeze Zeeroovers geftolen hadden, omtrent Priaman , uit de Javaanfche Jonken, en die de eigendom Waren van inwooners van Bantam; als mede die waaren , welke zy de Guzaratters ontnomen hadden. Zelfs waren zy borg geworden voor de wedergaave van de koopmanfchappen, welke aan  142 NEDERLANDSCHE aan de zelfde inwooners verder mogten ontflolen zyn. Onze reizigers, ondertusfchen , uit de Hollandfche Logie , evert jansz als Opper - Stuurman , op een Maandgeld van vyfcig guldens, aangenomen , en jan gerritsz, tot nog toe Eerfte Stuurman, tot Kapitein hebbende aangefteld, vervolgden, op den vierden van Wintermaand des jaars 1605 , hunnen togt. Op den zeventienden zagen zy drie fchepen: deeze waren de Amiraal van waarwyk, het fchip Vlisfingen, en de Portugeefche prys van Timor. De Karak en de fchepen Dordrecht en Amfierdam waren te Johor gebleeven , maar moesten , eenige dagen laater, volgen. Weinige dagen daar naa preiden zy ook deeze fchepen. Voorts ontmoetten zy eerlang etlyke Makasfarfche en Javaanfche Jonken. Zy vermaanden haar , zich onder Hollandfche befcherming te begeeven , om alzo gedekt te zyn tegen de Engelfche Zeeroovers , die , waarfchynlyk , omtrent Lafapura, kruisten. Zeer langwylig en verdrietig viel , ondertusfchen , deeze togt, door ftormen en tegenwinden : zodat de fpyze meer en meer begon te dunnen, en men genoodzaakt was, het volk op rantfoen te ftellen. Op den achtëntwintigften van Louwmaand des jaars 1606, ontdekten zy eenige Jonken. Straks maakte de Sloep jagt op dezelve ; waarop de Negers in de Praauw fprongen , om het door kragt van roeien te ontkoomen. Nogthans vielen zy de onzen in handen, naamlyk acht mannen en ée!ne vrouw. In 't eerst hielden zy zich , alsof ze niets anders dan Maleisch konden fpreeken, dewyl zy geloofden in Portugeefche handen te zyn vervallen. Doch naauw- lyks  REIZEN. Ï43 1yks vernamen zy dat ze onder Hollanders waren, of de voornaamde onder hen, een man van jaaren, ver* haalde dat hy van Johor was , en aldaar zyn gezin hadt; meldende voorts eenige byzonderheden wegens het voorgevallene tusfchen den Koning, den Admiraal van waarwyk en den Vice-Admiraal kornelis sebastiaansz. De fcheepjes deezer Zwarten waren gelaaden met gedroogde en gezouten visch, en eyeren, waar mede zy beftemd waren na Jambe, oin deeze goederen tegen peper te verruilen. 't Liep aan tot den achttienden van Lentemaand, eer zy te Achem het anker lieten vallen. Zints drie maanden hadt aldaar een fchip des Konings van Mafulipatan gelegen , 't welk aldaar ryst, lywaaten en een weinig ftaal gebragt hadt. Een Jood, assalan genaamd, door pieter willemsz, Onder-Koopman te Mafulipatan , gezonden , was met dit fchip overgekoomen, en hadt eene menigte yzer gefteld in handen van jan martensz. Het fchip thans tot de terugreize gereed zynde , hadt assalan daar in zyne koopmanfchappen gelaaden , met oogmerk om insgelyks de wederreize aan te neemen. Doch een Hollandsch fchip vernomen hebbende , boodt hy zynen dienst aan op de kust. Dewyl hy in zeer goeden naam ftondt , en kragtig hadt medegewerkt om den Hollanderen een vryen handel te Mafulipatan te bezorgen , wierden zyne aanbiedingen aangenomen. Straks maakte men een begin met het losfen der goederen, voor Achem beftemd. Ook wierdt beflooten, den Koning een gefchenk te laaten toekoomen , be« ftaande in eenige ellen fluweel en laken. Omtrent deezen tyd vertrok het fchip van Mafulipatan der-  NEDERLANDSCHE derwaarts , met brieven van de Hollanders aan pie* ter izaaksz, om hem kennis te geeven van hun aanftaande vertrek, 't welk, in weerwil van de menigvuldige zieken en zwakken, die zy aan boord hadden , wierdt bepaald op het begin van Grasmaand. Hier toe verzogten en verwierven zy verlof van den Koning, door middel van den Koopman van een der fchepen, die in 's Vorften tegenwoordigheid toegelaaten zynde , vriendlyk ontvangen , en onthaald wierdt op een Elefantengevegt : een fchouwfpel , dat hem wel tot eere diende , maar tevens fchrik aanjaagde. By het fcheiden, kuste hy des Konings voeten. Naa acht dagen gezeild te hebben, zagen de onzen twee fchepen. Eene Sloep, daar op afgezonden, bemagtigde een dier fchepen , en beval het , de zeilen nevens de vlag te ftryken. De Kapitein , mar ten de tor re genaamd, wierdt, nevens den ScheepsKoopman en twee foldaaten , by de Hollanders aan boord gebragt. Zy verhaalden, dat zy kwamen van Tanasferi; dat hun fchip , met al wat 'er op en in was , behoorde aan den Koning van Siam ; dat zich in hetzelve bevonden drie Gezanten , na Goa beftemd , om aldaar te eifchen fchaêvergoeding van het nadeel , den Koning en zyne onderdaanen toegebragt , door eenen oproerigen Portugees , die over zyn volk den dwingeland fpeelde. Naa dat men den Kapitein en acht foldaaten in boeien hadt gekluisterd , ging men het fchip bezoeken. By dit onderzoek bleek het, dat , in weerwil van het voorgeeven , dat de laadiug Siamfche eigendom was, het meerengedeeltc van dezelve, cgter, aan Portugeezen behoorde. Te  REIZEN. H$ Te weeten: mar ten de tor re hadt twee jaaren gediend in de Legers des Konings van Siam. Midlerwyl hadt de Portugeefche muiteling, boven vermeld, hem en andere Portugeezen eenige fchepen afgenomen , welke handel dreeven op de plaats , daar de muiteling meester was; deeze oord lag in het Koninkryk Pegu, tegen ': welk bet Koninkryk Siam eenen bykans altoosduurenden oorlog voert. Vermids nu de torre, by den Koning van Siam, in blaaken.de gunst ftondt, hadt hy hem overgehaald ' Gezanten te zenden aan den Onder-Koning van Goa," om door middel van dezelve beter gehoor te winnen, en de wedergave der fchepen te zekerder te bewerken. Het onderwerp van het Gezantfchap raakte , derhalven , den Koning niet, als die niets te eifchen hadt. op den muiteling, om het pleegen van geweldenaaryen tegen de - Peguaanen , de geflagene vyanden zyner onderdaanen. Wat aangaat de gefchenken, welke zy zeiden voor den Onder-Koning aan boord te hebben, deeze warert van klein belang , als beftaande alleenlyk in een vergulden Japanfchen Sabel, en eene kleine gouden Bételdoos , die , misfehien , geene tweehonderd Reaalen waardig was. De Koning van Siam heeft de gewoonte, zodanige gefchenken te vereeren aan de geenen, welke hy in zynen dienst neemt, of met een aanzienJyk ampt bekleedt. Voor dit gefchenk zyn ze verpligt, hem in den oorlog te volgen. Dusdanig een gefchenk hadt de torre van zyne Siamfche Majefteit ontvangen. In vergelding van gedaane dienften, in den oorlog tegen de Peguaanen , hadt de Koning van Siam aan Kapitein de torre zyn fchip gegeeven ; en een IV. deel. K v an-  k4l NEDERLANDSCHE ancier, gelaaden met arak, ryst en fapao, aan zynen reismakker, Kapitein matthe as p e r e i r a , van welken hy gelyke hulp hadt genooten. Om deeze redenen , maakten de Hollanders geene zwasrigheid om een goed getal Baaien uit het veroverde fchip te neemen. De Gezanten waren zo wel onthaald , dat zy , by hun vertrek, hun genoegen openlyk betuigden. De onzen gaven hun een brief mede aan den Hollandfchen Koopman te Siam, om hem kennis te geeven van het gebeurde, én overeenkomftig daar mede zyne maatregels te doen neemen. ' Ondertusfchen vervolgden de onzen hunne reize, telkens in 't oog houdende een vaartuig, 't welk zy, zints eenigen tyd , ontdekt hadden. De Sloep, eindetyk, op hetzelve afgezonden, agterhaalde het , en bevondt dat het insgelyks eene Sloep was , bemand met vier Portugeezen , koomende van Tanasfcri , en gelaaden met arak. Schip en laading wierden voor goeden prys verklaard, en de Portugeezen, nevens de overige manfchap, eerlang aan land gezet. Op den vyfëntwintigften van Grasmaand ontdekten zy het Eiland St. Thomas, en lieten, nog dien zelfdeiJ dag, het anker vallen voor de ftad van dien naam, omtrent een kanonfehoot van de wal. Zy ftaken den brand in verfcheiden vaartuigen, welke zy aldaar von.den leggen. Kort naa dat zy hier geankerd waren , kwam by de onzen aan boord , een Hollander , welke in den dienst en de belangen der Portugeezen was. Hy was genaamd'marten tilemanssen van neck, en gebooren te Enkhuizen. Hy verzogt, men wilde een Galjoen , daar geankerd, niet vernielen, alzo twee derde deelen van hetzelve hem en zynen Schoonbroeder  REIZEN. I4? der antoky de tetde toebehoorden. Hy boodt aan, deezen dienst te willen erkennen met een gefchenk van een gouden keten en een fraaien robyn voor den Koopman, en eene vereering aan het volk. Doch hy kreeg tot antwoord , dat goud noch Edelgefteenten in ftaat waren, den pligt te doen overtreeden, aan het Vaderland verfchuldigd. Op verzoek van de onzen, bleef van neck dien nacht by hen aan boord , en zondt zyne Sloep na land, opdat de landzaaten, uit zyn agterblyven, niet eenigen argwaan mogten opvatten, en om hun tevens te doen weeten , dat 'er voor hun geene hoop was om de fchepen te behouden. Dit niettegenftaande kwam de Sloep 's anderendaags wederom aan boord , met eenige ververfchingen ten gefehenke, beftaande in kokosnooten, fuikerriet, hoenders , fchaapen , varkens, en andere dingen. De brengers verontfchuldigden zich over de geringheid des. gefchenks. Van neck keerde met de Sloep te rug, met een tegengefchenk van eenige ellen laken en eenig Glaswerk voor zynen Schoonbroeder, die de gemelde leevensmiddelen hadt gezonden. Uit van neck verftonden de onzen, dat de nieuwe Onder-Koning Kamerheer was van de Kroon van Portugal, en Zoon van den Graave de cascalis; dat hy, zints zes weeken , met eene Vloot van twintig fchepen , en even zo veele Fusten , was vertrokken na Malakka, om die plaats in veiligheid te ftellen, en van daar na de Molukfche Eilanden , om dezelve te herwinnen. Doch dit verhaal kon onmogelyk waar zyn. Want, bezwaarlyk kon men, ten dien tyde, te Goa narigt hebben van het verlies der Molukfche Eilanden; en 't is K a bs-  I4& NEBERLANDSCHE békend, hoe langzaam de Portugeezen zyn in hunne toerustingen. Even weinig geloof vondt, onder zyne andere fnorkeryen , zyn verhaal wegens de aankomst van negen fchepen uit Portugal, met verfcheiden Fusten en Karaveelen. De ftad St. Thomas legt aan den oever der Zee, op dertien en een halven Graad Noorder-Breedte. In de lengte beflaat zy den afftand van een kleinen kanonfchoot. Men ontmoet 'er veele huizen , van fteen en fement gemetzeld. 'Er ftaat eene zeer hooge Kerk , zonder klok , hoewel zommige burgerhuizen van Torens zyn voorzien. Zy wordt bewoond van ongeveer zeshonderd Portugeezen , die hunne flaaven hebben. Aan het Noordiënde der ftad legt een vry hooge berg, op welken eene Kerk ftaat, welke de Koning des Eilands heeft doen ftigten, ter eere van st. Thomas. Dagelyks gaan de Portugeezen derwaarts, om 'er hunne gebeden te doen; 't welk zy met veel godsdienftigheids fchynen te verrigten. Tusfchen deezen berg en de ftad loopt eene rivier, wier mond verftopt is door het zand , uit de Zee opgeworpen. 't Is deeze rivier, uit welke st. thomas wordt gezegd, een zwaaren boom te hebben opgehaald, van welken de deuren der Kerke zyn gemaakt. Op den afftand van twee musketfchooten van de ftad, loopt nog eene andere kleine rivier; tusfchen deeze beide ftroomen is het regtsgebied, of liever de vrydom, der Portugeezen beflooten. Want alle fchepen , welke aan deeze of geene zyde der rivieren gaan leggen , worden terftond , door de landzaaten, in verzekering genomen. Ten Noorden der kleine riviere, legt de ftad MaHa-  tmiiOOTT^ Ol3 't kiAlT 11 ST thomas.   REIZEN. i4s> liapor, die van Afgodendienaars en Mahometaanen wordt bewoond ; alle de inwooners van St. Thomas zyn Armeniërs, Portugeezen of Mestizen. De laatstgemelden leiden een woest en barbaarsch leeveu. Zy doen zich zeiven regt wedervaaren. Wanneer .zy onderling gefchil krygen, fchieten zy in 't wilde op elkander met fnaphaanen. Wanneer iemand zynen vyand langs de ftraat ziet gaan , lost hy , uit een venfter , een musket op hem. Die de meeste vrienden heeft, is de fterkfte ; en zy draagen roem op het pleegen van trouwloosheden, geweldenaaryen en doodflagen. Van neck beroemde zich, twee menfchen gedood te hebben, welke hy niet kon zetten. Van Grasmaand tot Herfstmaand , waait de Zuide of Zuid-Weste wind langs de kust. Geduurende de andere maanden, is het ankeren hier zeer gcvaarlyk. Op vyf vademen water kan men de ftad zo digt naderen, dat zy gemaklyk kan befchooten worden: te meer, dewyl zy geheel open legt. Van St. Thomas zeilden de onzen na Palecatte. De Naicque , of Gouverneur der ftad , zondt hun een Praauw met twee man, om hun eenige ververfchingen te brengen. Hy liet hun vraagen , van welke Natie zy waren , en wat zy kwamen zoeken ? Het antwoord was, dat zy Hollanders waren; dat zy ecu vryen Koophandel begeerden, en verzogten, dat by hen aan boord mogten eenige Kooplieden , of luiden van aanzien,met welke zy in gefprek konden treeden. In gevolge van dit antwoord , kwam in den naamiddag de Sabandar, verzeld van een Turkfcfi' Koopman, die te Maliapor lang gewoond hadt; zy bragten eenen brief, getekend door den Nak.que, by welken hy aan de Hollanders de vryheid gaf, hunne gocK 3 de-  JSO NEDERLANDSC H E deren aan land op te Maan , en te verkoopen , mids betaalende vier ten honder aan inkoomende en uit* gaande regten: een voorflag, in welken de onzen genoegen namen. Doch, alzo zy beducht waren voor de Portugeezen , verzogten zy hier van fchrifteiyke verzekering te mogen hébben, door den grooten Koning ondertekend. De Indiaanen beloofden bier van kennis te gecven aan den Naicquc, en nog dien zeilden avond eenen Renbode aan den Koning te zullen afvaardigen. Voor 't overige betuigden de Indiaanen bun genoegen over de komst der Hollanderen, omdat zy hoope hadden, den Koophandel der ftad van nieuws te zullen zien herleeven , en verzekerden dat zy binnen twee maanden hun fchip met lywaaten zouden kunnen belaaden. Zy verhaalden dat 'er drie Portugeefche fchepen op de rivier lagen, en vier Portugeezen in de ftad woonden , welke over de aankomst der Hollanderen groot leedweezen hadden laaten blyken. Dewyl de Naicque andermaal eenige ververfchingen hadt gezonden , deeden de onzen hem een tegengefcheök, als mede een ander aan den Sabandar, beiden beftaande in een weinig laken en glaswerk. De Afgevaardigden voeren hier mede na land, met belofte van 's anderendaags te zullen wederkeeren. En, in de daad, tegen den avond van dien dag, kwam een der voornaamfte Bramenes, verzeld van den Geheimfchryver der ftad , en nog ander gevolg. Zy vertoonden eenige ftaalen van lywaaten , doch geheel andere , dan zy beloofd hadden , en nodigden , uit naam van den Naicque, de onzen aan land, om met hem in onderhandeling te treeden. De Hollanders verzogten om Gyzelaars in hunne plaats. En dewyl zy, den  REIZEN. x5t den geheelen voorgaanden nacht, langs den oever, vuuren hadden zien branden, en uit musketten hooien fchieten , vraagden zy na de reden , en kreugen tot befcheid, dat zulks gefchied was ter eere van een huwelyksfeest. Naadat de Bramene met zyn gezelfchap vertrokken was , wierdt den Hollanderen berigt, door eenen Neger, die met hun voer, en aan land geweest was, dat 'er eénig verraad in de ftad broeide. De Oppasfer , of Deurwaarder, van de Moskee der Mahometaanen , hadt hem last gegeeven, de Hollanders te zeggen, dat den zelfden avond, als zy op dc Ree gekoomen waren, de inwooners van Palecatte, in alleryl, brieven na St. Thomas hadden gezonden , om honderdvyftig Portugeezen van daar te ontbieden, en dat zy, diensvolgens, op hunne hoede moesten weezen. Wyders verhaalde deeze Neger , dat, behalvcn de drie Portugeefche fchepen , nog eenige andere vaartuigen in dien oord waren ; dat de flaaven der Portugeezen den inwooncren hunne mondbehoeften met geweld afnamen; dat zy een Kruis op de Markt hadden doen planten ; en dat hy in de ftad den Turkfchen Koopman mustapiia gezien hadt, dien men voorgaf afweezig te zyn. Dit alles (treedt regelrecht met hetgeen de Indiaanen hadden voorgegeeven. Eerlang kwam de Bramene wederom aan boord , verzeld van twee of drie perfoonen, aanbiedende, aan boord te willen blyven , tot op de wederkomst der geenen , welke de Hollanders zouden goedvinden na land te zenden. Eenige Kooplieden, kort daar naa aan boord gekoomen, vertoonden (laaien van Saraslèn , of gebloemde lywaaten van Patane. Zy beloofden, biuK 4 nen  152 NEDER.LANDSCÏIE nen zes weeken of twee maanden , eenen goeden voorraad van deeze (toffe te kunnen bezorgen , alzo zy thans bezig waren om dezelve naa te maaken. Sterk hieldt, midlerwyl, de Bramene aan, dat men eenige perfoonen moest na land zenden, om te fpreeken met den Naicque, die hen aan den oever wagte. Hier op vergaderde de Scheepsraad , in welken beflooten wierdt, niemand te zenden , uitgezonderd alleen, wanneer twee Portugeezen wilden aan boord koomen en gyzelaars blyven. De Bramene betuigde zyne hoogfte verwondering over de fïyfzinnighcid der Hollanders, omdat zy weigerden aan land te gaan, niettegeuftaande hy acht inlandfche Kooplieden hadt mede gebragt, om, geduurende hun verblyf in de ftad , aan boord te blyven. Hy voegde 'er nevens, dat de Koning zulk eene handelwyze zeer kwalyk zou opneemen, en deszelfs ongenade op de Hollandfche Natie doen nederdaalen. Doch de onzen biceven even weigeragtig , voor reden geeveude , te wel onderricht te zyn aangaande 't geen in de ftad omging , om geen wantrouwen op te vatten , en hun verblyf aldaar veilig te oordeelen. Dus geenen kans ziende , om hier ter plaatze hun ■ oogmerk te bereiken , zeilden zy na Pettapuali, en zonden , ftraks naa hunne aankomst , eenen brief na de ftad , om vryheid van koophandel te verzoeken. In antwoord hier op ontvingen zy, des anderendaags, eenen Tolk aan boord, gezonden door den Gouverneur, met eenen brief, in welken hy hun verzekerde, dat zy onbefchroomd aan land konden treeden. Dirk; van leeuwen en pieïe.k. warkym wierden dan na land gezonden, om met den Gouverneur te ipreeken, en te verncemen na de foort van ly,  REIZEN. 155 lywaaten, welke deeze plaats uitleverde; of het dienftig ware, aldaar eenig volk te laaten blyven, en hoe veel de tollen en ongelden bedroegen. Zeer gereed waren de Gouverneur en voornaamde Kooplieden, de begeerde opheldering te geeven aangaande dit alles; zy voegden 'er nevens, dat indien de Koopman van het fchip met hun wilde fpreeken , zy hem nog nadere opening zouden geeven. In gevolge van dit gefprek voer de Koopman na land, daar hy vriendlyk ontvangen , en na het Tolhuis wierdt geleid. Kort daar naa verfcheen hier insgelyks de Gouverneur , verzeld van de Kooplieden , zynde PerfiaaneB , en van een gevolg van tweehonderd man, allen gewapend. Hy verzekerde den Koopman van zyne blydfchap over de komst van zyn fchip, en dat hy hoopte, dat de handel, welken de Hollanders met de landzaaten zouden dryven, hun veel voordeels mogt aanbrengen ; beloovende tevens, van zynen kant, te zullen doen al wat mogelyk en redelyk was. Naa dat men den Koopman de noodige ophelderingen hadt gegeeven, deedt de Gouverneur eenige Worftelaars en Meisjes van pleifier binnen koomen ; de laatstgenoemde , met gouden oor- en armringen zeer pragtig opgefchikt, hielden verfcheiden danzen. Vervolgens wierdt de Koopman , in een zeer fraaien draagftoel, gevoerd door de voornaamde draaten der dad , onder het geluit van Trompetten, en omringd van de zelfde danzeresfen. Dit wordt gehouden voor de grootde eere, welke iemand kan worden aangedaan. Naa deezen daatelyken optogt, wierdt de Koopman geleid na een huis, welk hem tot zyn verblyf was aangeweezcn. ïn 't begin van Bloeimaand leide de Koopman een K 5 be- 4  154 NEDERLANDSCHE bezoek af by den Gouverneur, en ftelde hem in handen een gefchenk, beftaande in eenige ellen laken en fluweel, glaswerk, fpiegels, muskaatnooten, foely en kruidnagelen. Op zyn verzoek, om een bekwaam erf te mogen koopen, tot het bouwen van een Komptoir, ontving hy de verzekering , dat een geleegen ftuk gronds voor hem zou worden uitgezogt. Thans maakte men ook een begin met het ontfcheepen der goederen, welke te Pettapouli aan land zouden worden opgellagen. Dirk van leeuwen en p ie ter warkyn wierden benoemd om aldaar te blyven. Hierop de hoedanigheid en den prys der lywaaten bepaald hebbende , gingen de onzen onder zeil, hunnen koers zettende na Mafulipatan. 's Daags vóór hun vertrek, ftak de wind zeer hevig op, uit het Noorden, en alzo uit het land. Zo ondraaglyk was de hitte, welke deezen wind verzelde, dat geen mensch zich in de opene lucht kon begeeven. Volgens het verhaal der landzaaten , waait deeze wind hier jaarlyks, in Bloeimaand, en duurt veertien dagen. Der opmerkinge waardig is het, dat het water, welk in potten wordt bewaard , yskoud is , en alle andere dingen zeer warm zyn. Drie dagen naa hun vertrek van Pettapouli, kwamen de onzen te Mafulipatan voor anker. Met de zelfde eerbetooningen , als in de eerstgemelde ftad , wierden de Koopman en de Schipper hier ontvangen, door den Gouverneur, met welken zy in onderhandeling traden over de tollen en ongelden. Ducli vermids de Indiaan , die een perfoonlyk belang hadt by de Tollen, dezelve te hoog ftelde, wierdt by den Scheepsraad beflooten, gelastigden te zenden na Bisnagar, aan den Koning, om hem van hunnen eerbied te  REIZEN. 155 te verzekeren, en tevens over dit onderwerp te fpreeken. De Opper-Koopman paulus van soldt» en zyn Adjunkt Pi eter Willemszoon, OnderKoopman in de Logie, wierden hier toe benoemd. Veele en' wel de voornaamfte inwooners van Mafulipatan befchouwdcn nog de Hollanders met een fcheel oog, en wagtten, wat de Koning ten hunnen voor- of nadeele zcu befluiten : want , naar gelange zy ten hove behandeld wierden , zou hunne agting ryzen of daalen. Dit, niettegenftaandc bragten de onzen eenige koopmanfchappen aan land, en gaven het bewind over dezelve aan pieter izaaksz. Op den tienden van Zomermaand vertrokken de Gelastigden na Bisnagar; zy deeden de reize in Draagftoelen , en wierden verzeld van veertig man, zo foldaaten , flaaven, als draagers, die de gefchenken droegen, nevens twee Tolken en vier Matroozen. Alle deeze lieden reeden op Osfen. Terwyl de Koopman van soldt zich te Bisnagar onthieldt , ontving hy de tyding van eenen zwaaren ramp, zynen landgenooten te Mafulipatan wedervaaren, door eene overfirooming, welke de geheele frad onder water hadt gezet. Dit noodzaakte hem, in alleryl, affcheid te neemen van. het Hof; waar toe hy te eerder befloot, omdat hy zynen last volbragt hadt, en 'er niets meer ontbrak, dan het zegel en de handtekening des Konings by het gefchrift , waar by de Vorst aan de Hollandfche Natie vryheid van Koophandel en vermindering van Tollen verzekerde. De voltooijing van dit gewigtig gefchrift wagtte alleen, tot dat het Hof zulks zou geleegen koomen, 't welk thans onledig was met het vieren van een feest. Van soldt  156 NEDERLANDSCHE soldt liet pieter willemsz te Bisnagar, tor dat het papier zou gereed zyn. Op den eerden vau Oogstmaand vertrok de Koopman van soldt van Bisnagar. Op zynen weg vertoefde hy eenigen tyd te Condepili, om met den Gouverneur van het Kasteel te handelen, over het losgeld van drie Hollanders, die, in 't voorgaande jaar, tot de Portugeezen willende overloopen , door de inwooners dier dad, in hegtenis gezet waren. Men wierdt het eens dat men den Gouverneur zou leenen duizend Pagoden , voor den tyd van zes maanden , zonder intrest, en dat hy, naa verloop van dien tyd, deeze fomme zou betaalen met lywaaten. By zyne wederkomst te Mafulipatan, wierdt van soldt zeer vriendlyk ontvangen van den Sabandar, en verfcheiden anderen der aanzienlykde inwooneren, van wegen de gundige bejegening, welke hy ten Hove, hadt Ontmoet. Weinige dagen laater kwam pieter willemsz van Bisnagar te rug, medebrengende de Acte, of Firman , door den Koning getekend en gezegeld. Devolgende voorregten wierden daar by aan de Hollanders verleend. „ Vier ten honderd zouden betaald worden , aan „ inkoomende en uitgaande regten, op alle de plaat„ zen des Koninkryks, welke de Hollanders in 't ver„ volg zouden aandoen , of daar zy zich tegenwoor„ dig bevonden. „ Alle Weevers, Schilders en andere Werklieden, „ welke voor de Hollanders werkten, of geld van hun „ op de hand hadden ontvangen , mogten door den „ Koning, noch door iemand anders, in dienst ge- „ na-  REIZEN. ts7 s, nomen worden, voordat zy het befteede werk had9, den afgedaan. „ Alle Agenten en Makelaars zouden vryheid heb' „ ben, om zich te vervoegen in de Logie der Hollan„ ders, gelyk het deezen insgelyke zou vryftaan, zich „ te bedienen, van eenen Makelaar, dien zy verkoozen, „ zonder verpligt te zyn, om zulk eenen te gebrui„ ken , die hun door den Gouverneur wierdt aange,, preezen. 5, De Koning vernietigde, ten hunne opzigte, het „ regt van Cl/appa Dellalla, zynde het zegel, waar „ mede de lywaaten gemerkt worden, bedraagende „ twaalf ten honderd; van welke belasting hy hen „ ontfloeg, hoewel zyne eigen onderdaanen, en alle „ andere uitlandfche Natiën , verpligt waren die te „ betaalen." Wy moeten hier nog aanmerken , dat deeze reize van Mafulipatan na Bisnagar, asn gefchenken, vragtloonen en andere ongelden, der Maatfchappye hadt gekost negentienhonderd guldens. Thans ontvingen de onzen, van tyd tot tyd, zo veele lywaaten, dat zy, geene hoop hebbende, te deezer plaatze, meer voorraads te zullen opdoen, te raade wierden , hunne reize te vervolgen. Op den vyftienden van Herfstmaand vertrokken zy, in gezelfchap van een Indiaansch vaartuig, 't welk de Gouverneur aan de Hollanders hadt verzogt, onder hun geleide te neemen. Naa veertien dagen zeilens, ontdekten zy een Eiland, Qiiaine Cubar genaamd, daar zy ten anker kwamen. Tien man traden hier aan land, om den oord te verkondfchappen , en te verneemen, of het Eiland van menfchen wierdt bewoond. Doch zy vernamen 'er gee-  f£8 NEDERLA NDSCHE geene fpooren van. Op een anderen dag, egter, wederkecrcnde, wierden zy onverhoeds overvallen van eene bende Negers, die zes van dezelve doodfchootcn , tenvyl de vier andere , door zwemmen, het gevaar ontweeken. De ongezelligheid en onvrugtbaarheid van dit gewest deedt hen dan befluiten, de ankers te ligten en de reize te vervolgen. Eerlang ontdekten zy een fchip, 't welk nader koomende, bleek een Portugees te zyn. Straks haalden zy het gefchut aan boord, en zonden eenige kogels op hem af. Dit gebeurde tegen den avond. Zy vervolgden hem den gantfehen nacht, van tyd tot tyd het fchieten herhaalende. Tegen het aaubreeken van den dag Haakten zy het eenigen tyd. Maar toen nu de Zon boven de kimmen was, en zy zich tot het gevegt volkomen hadden in ftaat gefteld, gaven zy hem de volle laag. Een Engelsman, die op het vyandlyk fchip gevangen zat, verhaalde naderhand aan de Hollanders, dat de Portugeezen, toen de onzen hun de volle laag gaven, zich hadden gereed gemaakt om hun fchip te enteren: dewyl zy het ftaaken van het fchutgevaarte aanmerkten als een bewys, dat zy hun kruit verfchooten hadden. Midlerwyl wierdt het gevegt hevig en bloedig aan weerkanten. Meer dan tweehonderd fchooten hadden de onzen gedaan , zonder dat de vyand eenige blyken vertoonde van zich te willen overgcevcn. Eindelyk ltreck hy de vlag, cn liet een wit vaandel waaien; ten blyke dat hy in onderhandeling wilde treeden. Op den eisch van den Hollandfchen Kapitein, kwam de Portugees, ambrosius skraon pereira , met drie andere perfoonen , by hem aan boord. Hy verhaalde, dat  REIZEN. 159 dat zyn fchip, St. Antonio genaamd, koomende van Negapatnam, en beftemd na Malakka, gelaaden was met ryst, oly en fpek, en tweehonderd negentig baaien lywaaten, en toebehoorde aan andreas furt ad o, Kapitein van Malakka. Ernftig verzogten de Portugeezen, men wilde hun laaten behouden de Koffers, in welke hunne bylen lagen. Dit wierdt hun beloofd, op voorwaarde dat in dezelve geene koopmanfchappen waren, en zy hun fchip door hunne Negers zouden doen ontlaaden. Te noodiger wierdt dit by den Hollandfchen Kapitein geoordeeld, om dat hy niet meer dan zevenendertig man, en onder deeze nog zes zieken, aan boord hadt. Op het Portugeefche fchip, daarentegen, bevonden zich zestig zo Portugeezen als Mestizen , zonder de matroozen en' foldaaten te rekenen, gezamentlyk uitmaakende ruim, zevenhonderd koppen* De Kapitein pereira, en die nevens hem waren overgekoomen ,bleevenals gyzelaars , voor de volbrenging der voorwaarden. Meer volks wilden de onzen niet laaten aan boord koomen, uit vreeze dat de vyand hunne zwakheid zou bemerken. Eerlang maakte men eenen aanvang met het losfen Van het Portugeefche fchip; doch, vermids het veel grooter was dan dat van onzen Kapitein, geboodt deeze het werk te ftaaken, toen zyn fchip zo vol was van koopmanfchappen , dat hy niets meer kon bergen. Eerst waren de onzen voorneemens, het fchip te behouden, en de manfchap op een Eiland aan land te zetten. Doch hun befluit veranderde, uit medelyden met de ongelukkige flaaven : deeze bevonden zich in den deerniswaardigften toeftand , by gebrek aan water. Acht of tien, van dorst geftorven, wierden dagclyks over boord geworpen. Dit bewoog de onzen, fchip  J«o NÊDÊRLANDSCHE fchip en volk te laaten vaaren. Met blydfchap verfbn* den de Portugeezen dit befluit, 't welk zy niet zo gunftig verwagt hadden. Onder eede beloofden zy, hunne dankbaarheid te zullen betoonen, door eene wederkeerige edelmoedige behandeling van de Hollanders, die in hunne handen mogten vallen. Naa elkander eene voorfpoedige reize gewenscht te hebben, wendden de onzen, op den twintigflen van Wynmaand, den fteven na Bantam, daar zy, deels om de zwakheid en ziekte van het bootsvolk, deels door de ongefladighcid van het weder, niet vroeger dan omtrent het midden van Wintermaand aankwamen. Straks losten zy de goederen, welke zy hadden overgenomen uit het Portugeefche fchip St. Antonio. Niet lang, egter, vertoefden zy in deeze haven, maar vervolgden hunne reize, naa eenige baaien lywaaten te hebben ingenomen , najoartam, daar zy deeze goederen aan land opfloegen. De Koning van Surrabaïa gaf bevel , dat eenige Hollandcres ten zynen Hove zouden koomen. De Koopman en de Heer steven doessen wierden hier toe gelastigd, medebrengende een gefchenk in laken. Want om een gefchenk van hun te bekoomen, was de voornaamfte reden, om welke hy hen begeerde te fpreeken. Tegen den middag wierden zy toegclaaten in 's Vorften tegenwoordigheid , zittende in 't midden zyner Hovelingen. De Afgevaardigden booden hem hunne gefchenken aan,welke hy betastte ,alzo hy,van ouderdom , blind was geworden. Naa eenigen tyd gezceten te hebben, begaf zich de Koning in een ander vertrek, zeer vermaaklyk en van fteen zeer fraai gebouwd. Hy geboodt de Hollandfche Afgevaardigden hem te volgen, en by hem neder te zitten. Straks deedt hy zyne  REIZEN. I6l ne Vrouwen en Bytvyveri binnen treeden, alle, met gouden fieraaden , zeer kostbaar getooid; onder 'deeze verdeelde hy de lywaaten, hem ten gefchenke gegeeven. De onzen vraagde hy na de Hollandfche honden, katten en ratten, en verzogt dat eenige van deeze dieren, nevens andere merkwaardigheden des lands, hem zouden toegezonden worden. Kort daar naa leide hy zich neder om te flaapen , en gaf aan den Koopman en doessen verlof om te mogen vertrekken , naa dat zy door den Hofmeester zouden onthaald zyn. Tegen den avond wierden hun zo veele leevcnsmiddelen gebragt , dat honderd menfchen 'er zich mede zouden hebben kunnen ververzadigen. 's Anderendaags keerden zy weder na Joartam. Op den negenden van Sprokkelmaand, kwam hier insgelyks ten anker een Jonk van Malakka. Deeze verhaalde, dat de Admiraal ma te lief zeven fchepen, door den Onder-Koning afgezonden, ontmoet hebbende , tegen dezelve geflagen hadt; dat aan weerkanten veele dooden en gekwetften waren ; dat zy van elkander waren gefcheiden, zonder dat de een op den anderen eenig aanmerkelyk voordeel hadt behaald; dat de zelfde Admiraal het voorheen gemelde Portugeefche fchip St. Antonio genomen en in brand hadt gedoken. In 't begin der volgende maand bereikten de onzen het Eiland Amboina, daar zy het Jacht Enkhuizen , gelaaden met kruidnagels , benevens het Jacht 7*1 Duif ken, vonden leggen. Naa de goederen en leevcnsmiddelen, voor het Fort bedemd, aan land te hebben opgetogen, vervolgden zy hunne reize, koers zettende na Banda, daarzy, omtrent het midden ven Gras- IV. deel. h maand,  1Ö2 NEDERLANDSCHE maand, aankwamen. Om de ftilte wierden zy, door de Sloepen van de fchepen Medenblik en de Provincie, binnen de haven geboegzeerd. Van de manfchap van het laatstgemelde fchip verftonden zy , dat de Admiraal mate lief, wiens reize wy , in het volgende Deel , zullen verbaalen , met zyne Vloot voor het Fort van Amboina lag; dat hy, het onmogelyk oordeelende, op de zeven Portugeefche fchepen , welke in de vaarwaters van PuloButton kruisten, het voordeel te behaalen , welk hy zich hadt voorgefteld, na Achem hadt gezonden den Vice-Admiraal, voerende het fchip Amjierdam , te gader met der witte Leeuw, om aldaar hunne laadingen te zoeken. Wyders ontvingen de onzen brieven van den Admiraal, waar by hy hun geboodt, oogenblikkelyk onder zeil te gaan , en zich te vervoegen voor het Fort , tcrwyl het fchip de Provincie, om eene laading, na Banda zou zeilen , en van daar onmiddelyk na het Vaderland wederkeeren. Het Eiland Banda, of Bandan, legt op 4 Graaden 25 Minuten Zuider-Breedte. Eigenlyk beftaat het uit zes Eilanden: te weeten Gunapi, waar op een brandende berg legt, en 't welk geheel woest is ; Nera en Lontor, tusfchen welke de Ree is, en de fchepen geankerd leggen; Pulo-Way, P ulo-Rum en Bosfingin. Op alle deeze Eilanden, behalven het eerstgenoemde , groeien de Muskaatbootnen in eene ongelooflyke menigte. Doch voor 't overige vindt men 'er geene voortbrengzels , welke tot leevensonderhoud kunnen dienen, bebalven eenige vrugten, onder andere banaanen , kokosnooten en diergelyken. Ryst, uyens, tabak en andere Levensmiddelen worden hier gebragt van Macasfar en  REIZEN. ifa en Java; doch de Sngu, waar van de landzaaten huri brood bereiden, koomt van het groote Eiland Qeramh leggende ten Oosten en in het gezigt van Banda. Meestal om de twee jaaren zyn de Muskaatboomen zo zwaar met vrugten belaaden , dat de takken 'er bykans van breeken. Rype en groene nooten, nevens den bloezcm, ziet men altoos te gelyk aan de boomen 5 deeze zyn zeer fchoon , hebbende eenen recht opgaanden ftam; zy fchieten ryklyk looten, welke zich zylings uitbreiden. Op den zeventienden van Grasmaand des jaars 1607, kwamen onze Reizigers onder het Fort van Amboina voor anker. Zy vonden aldaar den Admiraal ma telief, met vyf fchepen, te weeten: Oranje, Mautits , de Erasmns, de zwarte Leeuw en de kleine Zon; als mede het fchip Enkhuizen met het Jacht het Duifken. Naa lang aanhouden, verwierf de Opper-Koopman paulus van soldt verlof, van den Admiraal en den Raad , om met het fchip Medenblik zich te begeeven na Bantam, en van daar weder te keeren na Holland, nevens den Vice-Admiraal en de witte Leeuw, welke hy in de genoemde haven hoopte aan te treffen. Met hem reisde jakof. ububu vr, om den Koopman jan Willemszoon verschoor te Bantam te vervangen. Omtrent het midden van Bloeimaand ankerde het fchip Medenblik voor .Macf.s:'ar, daar van soldt, met eenige Scheepsbevelhebbers , aan laild (nuk. In het Hollandfche Komptoir ontvingen zy een bezoek van den Koning van Talloc, verzeld van dien van Battergoa , en verfcheiden Amptenaareo. Zeer beklaagde zich de eerstgenoemde Vorst, over de behandeling, door de fchepen van den Admiraal, zommiL 2 ge;,  i64 NEDERLANDSCI1E gen zyner Praauwen aangedaan , op hunne reize na Amboina. Twee deezer fchepen waren in den grond geboord. Doch, door de redenen en verontfchuldigingen van de onzen , liet de Koning zich eenigzins te vrede fteilen. Voorts wierdt aan zyne Majefteit berigt , dat de Admiraal aan hem zou zenden ja rob heremyt, voorzien van Geloofsbrieven, uit kragt van welke hy met den Vorst in onderhandeling zou treeden. Tegen den avond wierden de Hollanders in het Koninklyk Paleis ontbooden. Thans fmeekten zy den Vorst, hy wilde geen ryst na Malacca zenden, noch eenige andere leevensmiddclen aan zyne en onze vyanden laaten toekoomen. Hierop vraagde de Koning , of de Hollanders voorneemens waren, den oorlog tegen de Portugeezen voort te zetten? „ Want, zcide hy, „ indien gylieden met hun den pais maakt, of aflaat „ van het pleegen van vyandlykheden, zullen wy by „ hen gehaat worden , en zy op middelen bedagt „ zyn , om ons te doen berouwen de infchikkelyk„ heid , aan ulieden betoond , door ulieden , 't geen „ gy heden verzoekt, in te willigen. Myn Konink„ ryk ftaat voor alle Natiën open. De voortbreng„ zeis, welke het uitlevert, worden aan ulieden, even „ weinig als aan de Portugeezen, geweigerd. Waar„ om wilt gy my zo magtige vyanden berokkenen?" Uit deeze redenen begrecpen de onzen, dat hy niet ongenegen was, met de beide Natiën in goed verftand te leeven. Doch men bragt hem zo duidelyk onder 't oog, dat hy niet lang onzydig zou kunnen blyven, dat by, eindelyk, zyn woord gaf, dit jaar geen ryst na Malacca te zullen zenden , en tevens den uitvoer uit alle zyne heerl'chappyen te verbieden. Nogthans ver- fton-  REIZEN. j65 (ronden de onzen naderhand , dat hy deeze belofte hadt gedaan , alleen om hun geen misnoegen te veroorzaaken. Zedert wierden de onzen nogmaals ontbooden by zyne Tallocfche Majefteir. Naa dat hy hen vriendlyk hadt ontvangen, en ryklyk doen drinken, gaf hy hun te verftaan, dathy, reeds vóór hunne komst in zyn Koninkryk, in zyne befcherming hadt genomen zekere Spanjaarden , die , op hunnen togt van Ternate na Malacca , fchipbreuk hadden geleeden, op 't Eiland Button , en dat hy hun eene Praauw hadt bygezet. Hierom beval hy hun, den vrydom van zyne Ree niet te fchenden , en niets te onderneemen , 't geen een inbreuk kon maaken op zyne gedaane toezeggingen, Plier toe verbonden zich de onzen. 't Scheen , ondertusfchen , dat de komst der Hollanderen in deezen oord den Portugeezen en Spanjaarden merkelyken fchrik hadt aangejaagd: te meer, dewyl de onzen met hun geene woorden wilden wisfelen, en hun den toegang tot het Komptoir ontzeiden, daar zy voormaals zeer gemeenzaam plagten te verkeeren. Omtrent deezen tyd wierdt de Koopman van het Komptoir, door jakob heremyt, als daar toe gelastigd door den Admiraal, tot rekenfehap gevorderd. In dit onderzoek ontdekte hy zo veele bedriegeryen, dat hy, weetende met wien hy te doen hadt, den Koopman van soldt verzogt, daar by tegenwoordig te willen zyn. De leugens en tegenftrydigheden, welke hun voorkwamen, waren zo grof en menigvuldig, dat zy groote reden hadden om te twyfelen aan zyne opgave, aangaande hetgeen hy , van verfcheiden Koningen, hadt te vorderen. Om in deezen volkomene zekerheid te hebben, beflqpten van soldt, jakob mul- L 3 lee.  %66 NEDERLANDSCI1E ler en jakob jansz de moeite te doen, om de Hoven dier Koningen te bezoeken ; hoewel zy, ten dien einde, diep landwaaats in, en te paerd, moesten reizen. Op den avond van den eerften dag kwamen zy in eene ftad, Sambucco genaamd, daar de Koopman, volgens zyne opgaave, iets hadt te vorderen. En , in de daad, zy ontvingen hier , 's anderendaags, betaaling van de Portugeezen voor het geld, welk hy hun verfchooten, en de ryst en macis , welke hy aan hun verkogt hadt. Doch toen zy vervolgens de Koningen van Cangila, Ruppo en Mangalin om penningen aanipraken , lekte het bedrog uit. Veel onaangenaams ontmoetten hier door de drie Afgevaardigden. Zeer verwonderd en misnoegd waren de gemelde Koningen, omdat zy aangefproken wierden om iets , 't geen zy niet fchuldig waren. En ware het niet geweest om de zagtaartighcid der landzaaten , hun zou gewisfelyk iet ergers zyn overgekoomen. Op hunne te rug» reize vertoefden zy wederom eenigen tyd te Sambucco , daar zy eenige erkende fchulden invorderden; doch van anderen niet de helft ontvingen, van 't geen hun was opgegeeven. Terftond naa hunne wederkomst te Talloc, deedea zy aan heremyt verflag van hun wedervaaren , en fielden een gefchrift op, 't geen zy, door den trouwloozen Koopman, deeden ondertekenen. Deeze wierdt terftond aan boord gebragt , om na Holland gevoerd te worden , en aldaar rekenfchap te geeven van zyn gedrag aan de Bewindhebbers. Door dit bedryf wierdt het Komptoir te Talloc opgebroken, De Koning was daar over nief minder bedroefd , dan de Hollanders fchaamte gevoelden over de ©n*  REIZEN. 167 oneere , welke de Koopman hunner Natie hadt aangedaan. Ondertusfchen zogten zy den Koning te vrede teftellen, met de belofte, dat de eerfte Admiraal, die zyne Staaten bezogt , een anderen Koopman zou medebrengen, om aldaar zyn verblyf te houden. Midlerwyl verzogten zy hem, het oog te willen houden op het huis , welk aldaar voor hun gebouwd wierdt. In weerwil van des Konings verzoek, om nog eenigen tyd op deeze Ree te vertoeven, maakten zy zich reisvaardig , met een gunftigen wind koers zettende na Gresfick, om aldaar eenige goederen te laaden. De ftad Macasfar , om hier eenige byzonderheden aangaande dezelve te melden, legt in het Zuidlyk gedeelte van 't Eiland Celebes, op 5 Graaden 17 Minuten Zuider-Breedte. Het land is zeer vrugtbaar in ryst. Van Lentemaand tot Zomermaand ziet men de velden met dit graan bedekt , en bykans geen voet gronds onbebouwd. Ook ontmoec men 'er veele Kokosboomen , die een fraai aanzien hebben , en op eene rye geplant zyn ; zy geeven een aangenaam lommer, onder 't welk de landzaaten zich , tegen de hitte der Zonne, verfchuilen. Wyders vindt men 'er overvloed vau allerhande vrugten , welke de Indien opleveren ; als mede bokken , buffels, varkens en ander gedierte. De laatstgemelden , egter, zyn 'er niet meer zo menigvuldig, zints de Koning des lands den Mahometaanfchen Godsdienst heeft omhelsd , en van zyne onderdaanen insgelyks doen aanneemc-n. Vóór dien tyd waren deeze Indiaanen Afgodendienaars , gelyk de Siammeezen en Peguaanen , met welke zy, in gelaatstrekken en kleur , veele overeenkomst hebben. Zy hebben een hoog L 4 voor-  i6$ NEDERLANDSCHE voorhoofd, en zyn, over 't algemeen genomen, groot van Hchaamsgeftalte , en lyvig naar evenredigheid. Zints zy Mahometaansch zyn geworden , hebben zy verfcheiden van hunne aloude gewoonten afgeleid. Voormaals plagten de Vrouwen zich het hair af te fnyden; doch tegenwoordig laaten zy het groeien, en vlegten het, even gelyk de Maleifche vrouwen. De fjaavinnen gaan met het bovenlyf geheel naakt. Zo wel vrouwen als mannen, wanneer zy zich gaan wasfchen, in zekere putten, wier weergaê men in gantsch Indre niet aantreft, leggen alle hunne klederen af. Hunne huizen zyn gebouwd op paaien , omtrent negen voeten boven den grond; dit gefchiedt uit voorzorge tegen den aanhoudenden regen, welke , van Slagtmaand tot aan het einde van Sprokkelmaand, of het begin van Lentemaand, valt, en veroorzaakt wordt door den geftadigen Westen, of Noord-Westen wind. Geduurende dien tyd , is het ankeren hier zeer gevaarlyk. Hoewel hier te lande verfcheiden Koningen zyn, is, nogthans, die van Talloc de magtigfte en meest geduchte. De Vorst, welke, ten tyde als onze Reizigers zyne Staaten aandeeden , op den throon zat, bezat veel verftands en vernufts ; dit bleek uit het maakzel der huizen , welke hy deedt bouwen , als mede van zyne groote en kleine vaartuigen. De Hollandfche timmerlieden, die ze gezien hebben, verzekerden dat niemand hunner in ftaat was om dezelve te verbeteren. Daarenboven was deeze Vorst een groot Staatsman. Zyne ouderdaanen hieldt hy in een naauw bedwang, zelf deGrooten, en de zulken, die den naam van Koningen voerden. Dit nicttegenftaande was hy , door zy  REIZEN. itf9 zyne befchaafde cn innecmende zeden , het voorwerp hunner eerbiedige hoogagtinge en liefde. De Koning van Battergoci, hoewel zyn geflagt veel ouder is dan dat des Konings van Talloc ,- verklaarde aan de Hollanders , dat hy hem aanmerkte als zynen Vader, uit hoofde der heilzaame raadgecvingen, welke hy van hem in het ryksbeftuur ontving. Zeer overtuigtlylc bemerkten dë Hollanders deeze zeldzaame hoedanigheden , in de verkeering , welke zy met hem hadden; zy konden niet nalaaten , voor hem eene byzondere hoogagting op te vatten. In alle lieden en dorpen vondt men groote Pakhuizen, die altyd vol ryst leggen , en niet geledigdwórden, vóór den volgenden Oogst, om dus gebrek te voorkoomen. Hy droeg naauvve zorge, om den bloei des Koophandels te bevorderen. Ten dien oogmerke hadt hy een Agent te Banda , aan welken hy jaarlyks overzondt ryst, lywaaten en andere goederen , om in betaaling te rug te ontvangen zo veel macis, als 'er te bekoomen was; opdat de uitlandfche Kooplieden dezeWe uit zyne Staaten mogten haaien. By gebrek aan ruilhandel, deedt hy een grooten voorraad opkoopen. Om te meer invloeds te hebben op dat Eiland, deedt hy aanzienlyke gefchenken aan de Geestlyken, die zich aan hem veel lieten geleegen zyn. Op den eerfien van Zomermaand kwamen de onzen te Gresfick voor anker. Paulus van soldt, hkremït , doessen , Koopman van de Logie, en muller, Koopman van het fchip, begaven zich na Surraba'ia, om heremyt de behulpzaame hand te bieden , in het volbrengen van den last , dien hy van den Admiraal hadt ontvangen , om uaamlyk te L 5 be-  170 NEDERLANDSCHE bewerken , dat 'er geen ryst na Malacca wierdt gezonden. Naauwlyks hadden zy hun voorftel gedaan aan den Koning, die blind was, of hy bewilligde in hun verzoek, en beloofde, zynen onderdaanen, dat jaar, den vaart op Malacca te zullen verbieden. Zelf deedt hy eenen brief fchryven aan den Admiraal, in de Javaanfche taaie , in welken hy hem kennis gaf van zyn befluit. ïerwyl de Matroozen, op zekeren dag, bezig waren om pakken en baaien uit het Magazyn aan boord te brengen , ontdekten zy een verfchrikkelyk grooten Slang , die op hen toefchoot. Straks liepen zy te wapen , en doodden hem. Hy was zestien voeten lang, en zo dik als een mans been. Hy hadt een hoen te lyve gcflagen, die nog in zyn geheel in zyne maag zat. , Zo dra hadden de Indiaanen den dood van den Slang niet vernomen , of zy lieten deswegen groot leedweezen blyken. Ieder een wenschte dat hy nog leefde , en hem in zyn huis te mogen hebben , om hem ryklyk te kunnen voeden : want zulk eenen gast te mogen huisvesten , befehouwen zy als een groot geluk. Zommige Indiaanfche Schippers voeren ze over zee , in hunne Jonken , of andere vaartuigen , en geeven hun het beste dat zy hebben om te eeten , zonder van hun eenig leed te ontvangen , niettegenftaande zy hun over en langs het lichaam kruipen. Eenige Hollanders, op zekeren tyd, met eene Jonk des Gouverneurs van Bantam, van Priaman derwaarts zeilende , was 'er dusdanig een groote Slang aan boord ; zy zagen hem niet alleen , maar tenvyl zy llie-  REIZEN. i?l fliepen , kroop hy hun over 't lichaam, zonder dat hy hun eenig ander letzel toebragt, dan den fchrik, dien hy hun aanjaagde. De Maleiërs, Siammeezen, Chineezen en de inwooners van Achem pleegen , ten deezen opzigte, veele bygeloovigheden , en vertellen allerlei fprookjes. Inzonderheid benaarftigen zich de zwangere vrouwen om de Slangen fterk te voeden ; zelf draagen zy, met eigen handen, ten dien einde, de leevensmiddelen na eene beftemde plaats. Naa dat de onzen tweehonderdvyfënveertig kasfen macis , negenendertig baaien katoenen - garen en drie baaien benjoin hadden ingenomen , gingen zy onder zeil, langs de kust van Java, na Bantam ftevenende. Op de reize vcrftonden zy, dat de Koning van Bangermarsfin verraaderlyk hadt doen aantasten eene Jonk, door jan willems verschoor gezonden , om langs de kust te handelen. Den Koopman gillis michielsz hadt hy by zich doen koomen , onder fchyu van met hem handel te willen dryven, doch, in de daad, om hem van 't leeven te berooven. Wyders vernamen zy, dat de Koopman hans roeff, te Succadana, groot gevaar hadt geloopen om door de inwooners overvallen en gedood te worden, dewyl hun ter ooren was gekoomen , dat hy van Diamanten ryklyk was voorzien. Straks gaf roeff kennis van het gevaar, welk hy en de Hollandfche eigendommen liepen, met verzoek om eene fpoedige uitredding. Doch het fchip Medenblik, 't welk dit verzoek ontving , kon deezen byftand niet bezorgen , dewyl het zyne volle laading aan boord hadt, en de Stuurlieden niet bekend waren op de kusten , werwaarts zy zouden hebben moeten koers  i72 NEDEPvLANDSCHE koers zetten. Tot op de aankomst te Bantam, moest dit dan worden uitgefteld. Op den negentienden der maand lieten de onzen voor die ftad het anker vallen. Volgens het verhaal van verschoor , Agent der Maatfchappye te deezer plaatze,was deAdmiraal olivier van de viver, voerende het fchip de witte Leeuw , met eene volle laading peper, zyde en benjoin , van daar vertrokken , met oogmerk om te overwinteren aan 't Eiland Mauritius , dewyl het jaargety nog niet verre genoeg was gevorderd , om de Kaap de Goede Hoop voorby te zeilen. Te Bantam verftonden de onzen het gevaar , waar in zich het fchip de Eendragt hadt bevonden. De Opper- en Onder-Koopman van deezen bodem , als mede de Schipper, de Timmerlieden, dc Stuurlieden en al het overige fcheepsvolk, waren geftorvcn, op negen man na, die nog zeer krank waren, en bykans geen weer konden bieden. Op Gods genade moesten zy daarom hun fchip laaten dryven , die hen voerde na eene Golf, op de Zuidkust van Sumatra, welke de Javaneezen Samanca noemen. Acht dagen fleeten zy hier, zonder te weeten waar zy waren. Eindelyk kwam by hen een der landzaaten aan boord, en wist, door tekens, hun te beduiden, dat 'er twee fchepen lagen te tampon , daar men doorgaans ververfchingen inneemt. Onder belofte van een gefchenk, verzogten zy den Indiaan, aan die fchepen kennis te geeven van hunne bchoudenisfe en verblyf. De zendeling kweet zich getrouw van zynen last. De Vice-Admiraal, deeze tyding verftaan hebbende, zondt terftond berigt hier van na Bantam aan verschoor.  REIZEN. ï?3 schoor. Straks vaardigde deeze eene Praainv af na Java, met zo veel volks, als het Komptoir kon misfen. Ter goeder uure kwam aldaar dit vaartuig : want reeds maakten de Indiaanen toebereidzels om het in bezit te neemen, dewyl het ankertouw gebroken was. Naa verloop van etlyke dagen , kwam het fchip ie Eendragt voor Bantam ten anker, zodanig gehavend en ontramponeerd, dat het bykans voor een wonderwerk mogt gehouden worden, dat het nog zee hadt kunnen bouwen. Alle handen wierden te werk gefteld, om fchip en volk eenigzins te herftellen en te verkwikken. Op den achttienden van Hooimaand verliet het fchip Medenblik de haven van Bantam, om de reize na het Vaderland aan te neemen, met last om 't Eiland Mauritius aan te doen , en aldaar te wagten , op de komst van den Vice-Admiraal , tot het midden van Wintermaand. Kort naa het vertrek van dit fchip , ankerden op deeze Ree de groote Zon en de zwarte Leeuw, koomende het een van Mafulipatan, het ander van Amboina. Het eerstgemelde, door den Admiraal matelief, van wien nader in 't volgende Deel, afgevaardigd , hadt , op de kust van Ceilon , genomen een fchip, gelaaden met kruidnagels, muskaat en macis, koomende van Malacca. Men hadt in dien prys gevonden vefcheiden brieven van Portugeezen, aan hunne vrienden gefchreeven , in welke zy deerlyk klaagden over den elendigen toeftand hunner zaaken. Daarenboven hadt hy veroverd, op de kust van Koromandel , een vaartuig, koomende van Bengale, en daar uit genomen duizend kasfen fuiker , en zeventig pakken lywaaten, en voorts hetzelve in brand geftoken. Met  174 NEDERLANDSCHE Met het Jacht het Duif ken, koomende van Ternate, vernam men de tyding, dat, op het verzoek der ingezeetenen, de Admiraal ma te lief zich verzekerd hadt van eene plaats , Malaïa genaamd , anderhalve myl van die ftad geleegen, en tot nog toe eene Spaanfche bezitting. De verovering was gefchied, door middel van vyf honderd man , by welke de Temateezen, die na Gelole gevlugt waren, zich naderhand gevoegd hadden. Voorts was geruit gerritsz buys aangefteld tot Bevelhebber van het Fort, of de kleine ftad, en het bewind van den Koophandel opgedraagen aan pieter jansz boenen. Naauwlyks, egter, hadt de Admiraal matelief deezen oord verlaaten , of de Spanjaards , ten getale van tweehonderdvyftig , deeden eenen aanval op het Fort, doch wierden te rug gedreeven, met verlies van dertig man: niet meer dan zeven fneuvelden aan de zyde der Hollanders. Groot was de droefheid en rouwe over het verlies van den Hekkom , of eerftcn Bevelhebber der ftad, een man van jaaren, van een braaven inborst en veele ondervindinge; hy was in de verdeediging der ftad gefnetiveld. Geduurende de minderjaarigheid des tegenwoordigen Konings, voerde hy het hoofdbewind in zaaken van Koophandel en Regeeringe. Hoewel het Fort van Tidore geheel vervallen lag, waren, nogthans, de Spanjaards, ten getale van zevenhonderd, derwaarts wedergekeerd, .naa dat de Hollanders het verlaaten hadden. Het Jacht hadt aan boord twee Spaanfche overloopers, die verzekerden, dat onder hen veele ziekten heerschten; dat 'er groote elende in de ftad was; dat zy de mondbehoeften van de Molukfche Eilanden niet konden verdraagen ; dat 'er  REIZEN. i75 'er, daarenboven, gebrek aan dezelve was; en dat de Spaanfche Kapitein hen dag en nacht liet arbeiden aan de verfterking der ftad, die, voor 't overige, van gefchut en kruid ryklyk was voorzien. Omtrent deezen tyd verftonden de onzen , dat de Javaanen van befluit waren veranderd. Zy hadden het ontwerp beraamd, om eene Zeemagt te verzamelen, ter veroveringe van Palemban, en, ten dien einde, eene menigte Chineefche en andere Jonken aangehouden. Ook hadden zy den Kapitein van de Eendragt verzogt, en deszelfs toeftemming verworven , om hen op dien togt te verzeilen. Zedert, egter , vernamen de Hollanders, uit zommigen hunner vrienden , dat deeze togt geenen voortgang hebben , en men zich alleenlyk zou bepaalen op het verjaagen der Zeeroovers. De Eendragt wierdt hierop gezonden na de kust van Koromandel, om aan de Komptoiren nieuwe orders te brengen. De zaaken te Bantam , zo veel mogelyk was, op eenen geregelden voet gebragt, en de Pasfaatwinden thans op handen zynde, wierdt, omtrent het midden van Wynmaand, beflooten, de te rugreize na Holland aan te neemen, met de fchepen de Vereenigde Provinciën en de zwarte Leeuw, met welke de meermaalen gemelde jan willemsz verschoor en paulus van soldt na 't Vaderland zouden wederkeeren. Jakob heremyt wierdt te Bantam gelaaten, als Hoofdbeftuurder van het Komptoir. Op den vyftienden der gemelde maand gingen zy dan onder zeil, en bereikten , omtrent het einde der volgende maand , het Eiland Mauritius , daar zy het fchip Medenblik vonden , 't welk 'er reeds bykans drie maanden hadt gelegen. Plet bleek, dat de kokos- boo-  176 NEDERLANÜSCHE boomen, door den Heer van waarwyk, als medé de Banaanen en Oranjeboomen, door den Kapitein van de Eendragt , op het Eiland geplant, tamelyk voortkwamen. Ook waren de bokken, geiten en koeijen, derwaarts overgevoerd, merkelyk vermenigvuldigd. Terwyl de onzen hier lagen, leefden zy mce°st van Schelpaddc-n , Doodaarzen , Duiven , Tortelduiven , graauwe Papegaaien en ander wild, welke zy, met de band , in de bosfehen vingen. Behalven het nut, welk deeze vangst aanbragt , diende dezelve hun tot geen klein vermaak. Wanneer zy een Papegaai hadden gevangen, deeden zy hem fcbreeüwen; firaks verzamelden rondom hem eenige honderden , welke zy met Hokken dood floegen. De Duiven en Tortelduiven liepen insgelyks langs den grond , en waren zo tam, dat zy zich gemaklyk lieten vangen. In de Baai, langs welke de Hollanders eenige tenten aan land hadden opgeflagen , ontlast zich eene rivier. In dezelve vingen zy zeer voortreffelyke Oesters , en zo groote Kreeften , dat drie menfchen 'er hunnen maaltyd aan konden doen. Ook vondt men 'er zeer vette Palingen, van dikte als een mans been en zo lang als een arm. Overal ontmoetten zy wilde Palmboomen. De vrugt, welke, gebraaden zynde, als lluitkool fmaakt, was een zeer aangenaam voedzel voor het fcheepsvolk , en van geen gering nut , dewyl dezelve eene buikopenende kragt bezit. De onzen vonden hier een kleinen tuin, door den Admiraal m axel ik f aangeleid, met Ananasfen en Oranjeboomen , en eenige moeskruiden beplant ; dit alles kwam voort, niettegenftaande , zedert eenigen tyd, de hand 'er niet aangehouden was. Men  reizen. m Men liet hier eenen brief, om te dieren tot narigt voor de fchepen , welke vervolgens dit Eiland zouden aandoen. Naadat het fcheepsvolk,'t welk, eenigen tyd, aan land vertoefd hadt , wederom aan boord was gekoomen , befloot men, op den tweeden Kersdag ,