1  0' 1098 6172 UB AMSTERDAM     NUTTIGE e n AANGENAAM E TIJDKORTINGEN VOOR DE JEUGD; BESTAANDE IN EKN AANTAL MERKWAARDIGE GESCHIEDENISSEN UIT DE VROEGERE EN LAATERE EEUWEN. TE DORDRECHT. Ey DE LEEUW en KRAP, shdccxciv.   I VOORBERICHT. O ns Vaderland vloeit over van al» lerleije foort van boeken vóör dé Jeugd; onze eeuw inzonderheid is 'er rijk in. Geen vak is'erondertusfchèni dat meer langs den weg des vermaaks* en dus langs het verkiesüjkfte pad, ge* fchikt is ter opfcherping' van het ver* Hand, ter oefening' van het geheugen en ter aanfporing' tot edele daden , dan de Gefchiedkunde, en inzonder. heid dat gedeelte derzeive , het welk uitmuntende daaden van bijzondere perfoonen aan het licht field, en daardoor de deugd om haars zelfs wille leert beminnen, * 2 Ecu  n VOORBERICHT. Een bundel van zulke bijzondere en belangrijke gebeurtenisfen, getrokken uit de beste en geloofwaardigfte aantekeningen , achtte men derhalven een nuttig en tevens vermaaklijk boekje^ voor de Jeugd, zo wel als voor meer bejaarden of meer geoefenden , dien het om de kennis van echte voorbeelden der edelmoedigheid en menfchenüefde te doen is. TIJD-  TIJDKORTINGEN VOOR DE JEUGD. 5 i. "Wat is de Gefchiedenis? — de fpiegel van her menschlijk leven. — Is deze verklaaring waar, hoe meenigwerf is deze fpiegel dan bevlekt en verduisterd géwordén? men flaa de jaarboeken van alle volken op, wat leeren ons die? — dat in alle eeuwen, onder alle volken, eene meenigte gekroonde dwaazen en gelukkige booswigten zijn geweest — wij zien in dezelve eene lange, onoverzienbaare gallerrij van verè'enigde helden, in het purper, met ordens-linten en piet helmen, welken gelijk te zijn, een redelijk A tac  9 TIJDKORTINGEN burger zich fchaamen zoude! kleine dwingelan. den -— nog kleinere flaaven —. opgeblazene despoten, welke; als ze geen Koningen waren geweest, niets zouden geweest zijn, aan den eenen kant. . Aan den anderen kant zien wij een' verachtingswaardigen hoop van een dom gemeen, te laag bezield om vrij, te losbandig om flaaf te zijn vermetele oproer- maakers, welke zich zeiven , als ze gelukkig zijn, tot onftervelijke helden, maar zijn ze ongelukkig, tot misdandigen, welke het zwaard. waardig zijn, maakt; bloedige oorlogen, onrechtvaardige veroveringen, vredes-verbonden, welke zoo dra zij aangegaan waren, weder verbroken wierden; onbezuisde oproeren zonder zijne oogmerken door dezelve te bereiken, ont. menschte volksmoorden , doodflraffen, voor welke de menschheid terug beeft; ftaaten, welke onder hunne eigen grootheid verpletterd wierdeu; altaaren, rookende van menfchenbloed; volken, onder het masker van den vredelievend- fieu godsdienst vermoord, dit zijn de be. koorlijke voorwerpen, met welke de oude en nieuwere gefchiedenisfen ons overvloedig bezighouden — en wat moet de vrucht dezer verhevene weeteufchap zijn? Om ons te leeren, dat de deugd alleen ons gelukkig, dat de ondeugd «ns ongelukkig maakt; uit dien hoofde ver- toont  VOOR. DE JEUGD. 3 eoont zij ons bijna altoos een' rechtfchapen man in zegepraal tegen tien booswigten! — Eene deugdzaame johanna gray , die leerlinge van plato , vergezelde zij tot op het bloedtoneel; eenen weldoener vindt zij van de kroon beroofd, eene maria en een kromwell heerfchen — met hoe veel te meer regt zou men de Gefchiedenis de weetenfchap der menschlijke elende kunnen noemen? Men ziet zeker hier en daar wel een' weldaadigen monarch, een' gelukkigen Haat, eene verhevene daad als eene blikfemftraal door de zwarte wolken van euveldaaden en gruwelen, welke dezelve omgeeven, doorbreeken. Maar hoe fpoedig, hoe vlugtig ftapt de groote hoop der gefchiedfchrijvers , als liepen zij over gloeiende kooien , over dezelve heen? ■ Kan 'er iets natuurlijker zijn? even gelijk het gemeen, houden zij zich liever bij het bloedig toneel van eenen flag, of eener overwinning op, om zich zeiven en anderen eenen onvruchtbaaren fchrik aan te jaagen, of in eene ftomma verbaazing te brengen. daarteboven fchitte. ten de ondeugden met eenen buitengemeenen glans, integendeel verfpreiden de deugden een zagter en flaauwer licht van zich af, welk voor \eele oogen onzigtbaar is, even als de blik van dea nafpoorenden wijsgeer. A » En  4 TIJDKORTINGEN En hoe- duur moet meesttijds een gelukkige ftaat, een goed monarch niet gekocht worden? Het ongelukkige Rome moest eerst door drie vernielende Triümviraaten heen worstelen, vóór dat hetzelve door flegts eenen augustus beheerscht wierd , welke grootmoedig genoeg was om het de bloote fchaduw van deszelfs voorige vrijheid te laaten behouden. Hoe lang moest het naderhand onder eenen agterdochtigen tiberius, ouder eenen ontmenschten kaligula , onder eenen hersfenloozen rlaudius , onder eenen bloeddorstigen nero en dergelijken zuchten, vóór dat 'er weder een vespasiaan, een titus deszelfs ontè'erden troon beklommen! maar naauwlijks vergunt een gunstig noodlot aan dezen drie jaaren de kroon, of eene andere waereld doet op dezen grooten man, welke eiken dag van zijn leven, dien hij niet met eene edele daad bekroonde, voor verloren hield, en welken zijn volk de wellust van het menschlijk geflagt noemde, haar beter recht gelden. Een tiberius een nero integendeel regeeren de waereld zeven en dertig jaaren lang met eenen yzeren fcepter. Frankrijk telde van filips van Valois, tot op lodewijk den XV. zestien Koningen en onder dezelven flegts éénen hendrik den IV. Hoe menfchenhaatend, hoe neêrflagtig moet de beoefening der Gefchiedenis 'smenfchea ziel  VOOR DE JEUGD. ziel maaken, en is eene weetenfchap, welke ons onze broeders leert haaten, of verachten, wel de moeite waardig dat men ze leere? Hoe oneindig verrukkender is het voor een hart dat voor het welzijn van deszelfs medefchepfelen gloeit, niet, om in de werken van beminnenswaardige dichters, in de zoete vruchten der verbeeldingkragt van bodner, gessner, riciiardson en anderen deszelfs eerfte beftemming weder te gevoelen? — uit de yzere eeuw, waarin het door het lot is geworpen geworden, eensklaps in de guldene tijden van saturnus en r h é verplaatst te worden, op eens , om zoo te fpreeken, in een Elyfeüm te leeven; waarin , in den hoogst mogelijken trap, de poëtifche gerechtigheid heerscht; alwaar het waar geluk, dat men te vergeefsch aan de hoven en fteden van Europa zoekt, en welke men zich haast zou verbeelden uit onze waereld gebannen te zijn, in hutten van flroo en onder een grof kleed fchuilt; alwaar geen goud, geene kroonen, geen purper de menschlijke ellende en de folteringen van het geweeten bedekt, alwaar de zegetekenen van den booswigt in ketenen en de kluisters van den wijzen in ligte bloemkransfen veranderd worden ; alwaar het yzer der bergen niet meer tot zwaarden en fpiesfen; maar tot ploegen en fpaden gebruikt word! A 3 Ons  fchiedfchrijvers te fchuiven — en in de daad, hoe zeer onderfcheiden zich niet voornaamlijk in dit Huk onze nieuwe Gefcbiedfchrijvers van A 4 de  V 8 TIJDKORTINGEN- de ouden. Wanneer wij de Gefchiedenis det Grieken en Romeinen leezen, vertoont dezelve ons dan niet op elke bladzijde eene edele en verhevene daad aan welke niet flegts de vuist, of het verftand, maar voornaamlijk het hart heeft deel gehad ? salustius en tacitus * achtten het niet te gering om fointijds ook onbekende ftille burgers op het toneel te doen verfchijnen; uit dien hoofde zijn hunne fchriften niet alleen nuttig voor den onderzoeker en den geleerden, maar ook voor den mensch; — dan eens valt ons in dezelve de groote daad van een' gemeenen foldaat , dan eens de edele geneigdheid van eene geringe burgervrouw — of van een' verachten flaaf in het oog; hoe gering deze trekken ook mogen fchijnen, nogthans zijn ze gewigtig voor de gefchiedenis der menschheid, voor het nafpeurend oog van den Wijsgeer. Als wij de Ouden naar zulke bijzondere daaden wilden beoordeelen. zou het ons niet toefchijnen, als of 'er toen een geheel ander geflagt van menfchen had geleefd, wier geest en hart de onze zoo verre te boven gingen, als de ligchaamen onzer voorvaderen de onzen overtroffen. — Men zou weldra met fontenelle vraagen, of in oude tijden de boomen ook grooter en fchooner waren dan tegenwoordig ? Neen! de hersfens, harten en boomen zijn veelligt tegen. woor-  VOOR DE JEUGD. £ woordig nog zoo groot als toen, nog leevea veelligt in denzelfden hoek. der aarde lieden, welke in hunne redevoeringen en daaöen de grootfte mannen der oudheid zouden kunnen evenaaren. Wiens fchuld is het derhalven — als zij tegenwoordig dezelfde rol niet fpeelen als voorheen? — fomtijds zijn de tijden en omftandigheden daarvan de oorzaak — maar meesttijds de fchuld der Gefchiedfchrijvers, dezen houden zich meesttijds flegts bij de in het oog loopende groote gebeurenisfen — welke op den algemeenen toeftand der landen en volken eenen invloed hebben — op; maar hoe zelden hebben deze eenen bijzonderen invloed op de reden , Want juist deze groote veranderingen zijn eerder gevolgen dan oorzaaken van dezelve; zij verwonen ons altijd den mensch op den troon, in de wapenen, in het ftaatskleed, even als of de deugden, wanneer ze niet in het purper en op het groot toneel der waereld, maar flegts onder een riete dak, of in den winkel van een ambagtsman verfchijnen, ophielden deugden te zijn. Veranderen de hartstochten en gewaarwordingen derzelver aart dan in de grove kletdij van een' boer ? Men flaa de» meeste onzer nieuwe Gefchiedfchrijveren eens op, en wij zullen zien, dat ze even als de wijsgeeren hun vast fijsthema hebben. — Zij fchrijven van eenen monarch, hunne inbecldiugkragt geeft hem A 5 eeii  XO TIJDKORTINGEN een karakter zoo als hun behaagt —— naar welk zij alle hunne redevoeringen en handelingen inrichten — voor het gröotfte gedeelte is dit de eenige perfoon, welke zij tekenen. op eene vermoeiende en wijdloopende wijze befchrijven Zij zijne kleinfte en minstbeduideude daaden en meesttijds fchilderen zij ze nog met valfche kleuren — in, een woord , overal verblinden ons koningen eu helden. - Weldra zou ik in de Gefchiedenis , als een tweede diogenes, op de markt met de lantaarn een' mensch zoeken. Zijn dan de ftille huislijke deugden van een' echtge. noot, een' vriend, een' huisvader in het burgerlijk leven zoo gemeen , dat wij daartoe in het geheel geene voorbeelden, geene aanmoediging meer noodig hebben? of zien deze verhevene fchrijvers ons voor kinderen aan, welkers verbeeldingskragt, om dezelve te kittelen, met het wonderbaare en reusachtige moet opgevuld worden en bij welke 'er niet veel aan gelegen is, al blijft hun hart leedig en onaangekweekt. Maar berooven zij hierdoor de Gefchiedenis van haar wezenlijkst redelijk nut niet? dat een held groote daaden verricht, verrascht mij niet, ik verwagtte dit van hem — zijne geboorte, zijne opvoeding, zijne omftandigheden, zijne eerzucht, zijn eigenbelang misfchien alléén de jioodzaaklijkheid bewogen hem daartoe. Het is de  VOOR DE JEUGD.' 5* «3e rol, die hij in de waereld moet fpeelen, het lot, dat hem te beurt gevallen is — maar, dat uit.eene gemeene ziel, in eenen fterveling, op wien de gröotfte hoop der menfchen met verachting, of onverfchilligheid nederziet, omdat hij door niets anders dan door zijne verdienften uitmunt, verhevene gevoelens,, en groote daaden te voorfchijn komen, daar verheugt zich de natuur, welke dezelve alleen heeft voordgebragt, en de menschheid fchept vermaak en bewonderd zich in voorbeelden, welke haar veradelen. Hoe veel te meer indruk maakt de' ftille grootheid van zulke in het donkere uitgeoefende deugden, welke met de gröotfte eenvouwigheid verhaald worden, op het verftand en het hart dan de pragt en het verhevene in de bedrijven der helden? Waaruit ontftaat het levendig aandeel, welk alle gevoelige zielen aan het lot van eene julia en klarisse neemen? Waaruit anders, dan uit de onwederftaanbaare bekoorlijkheid der deugd, door de vermogende ftem der natuur onzer eerfte beftemming ? JUaar hoe veel te aanlokkender moet de waa> heid zelve niet zijn, als ze met alle de bevalligheden der verdichting is opgefierd ? Heeft zulk eene gefchiedenis in welke de menschheid alle oogenblikken zich in zoo veele onderfcheidene en treffende geftalten vertoond, om te be- haa-  *a TIJDKORTINGEN haagen , het klatergoud van het wonderbaar* wel noodig? zouden de voorbeelden van lieden , welke met ons in een' gelijken graad Haan, onze eigenliefde niet meer belang in dezelve doen (lellen dan de voorbeelden van helden en koningen? zal de billijke loffpraak, welke men aan hunne daaden geeft, niet het doel zijn, naar welk wij met alle onze kragten zouden trag. ten te ftreeven? Zal het denkbeeld, dat deugd en grootmoedigheid in alle, zelfs in de laagfte Handen der maatfchappij, helden kunnen voordbrengen, voor ons niet de fterkfle aanprikkeling zijn, om zoodanigen te worden? Van welk een uitgebreid nut kan het behandelen der Gefchiedenis op deze wijze niet voor de opvoeding der kinderen zijn? Voor kinderen, voor het fchoone geflagt, is de Gefchiedenis eene bloote oefening van het geheugen , een vruchtloos voorwerp eener iedele nieuwsgierigheid ■ men leert ze, en vergeet ze weder met het zelfde gemak, en van welk nut zou ze ook voor hun zijn? Zijn kin. deren, zijn vrouwen met de zorg der regeering van ftaaten, met de wetgeeving met het belang eener natie belaaden? of zullen zij zich ooi: in zoo een' grooten en fchitterenden kring geplaatst zien, waarin de oogen van een geheel volk op hun gevestigd zijn, waarin de algemee-  VOOR DE JEUGD. U meene trekken der oude en nieuwere Gefchiedenis hun tot voorbeelden dienen, waar naar zij zich kunnen richten ? Maar is de Gefchie-, denis zonder het nut eener perfooulijke toeè'i» gening iets anders dan eene voor het hart geheel doode wetenfchap? de Fabelen Hemmen met hunne neigingen beter overeen, zijn hunner opmerkzaamheid waardiger —— want leugens tegen leugens overgefteld zijnde zal ik aan de aangenaamfte, aan de zinrijklte de voorkeur geeven. —— Integendeel is de beoefenende Gefchiedenis, de Gefchiedenis (als ik mij zoo eens mag uit. drukken) in haar nachtgewaad", de Gefchiede. nis van bijzondere perfoonen; welke hun flegts deugden tekent, zonder hun van de ondeugden meer dan een oppervlakkig denkbeeld te geeven, naar mijne gedachte, juist de bezigheid der jeugd, de weetenfchap van het hart; zij alleen verè'enigt bij hen de bevalligheden der verdichting met de voordeden der waarheid; doch ook hierin moet men hen nooit aan hun zeiven en aan hunne eigene verbe2ldingskragt overlaaten. Ik ken het weeklijke en wispeltuurige van het jeugdig hart; ik weet hoe gaarne en hoe vlugtig het van het eene onderwerp tot het andere voordfnelt, hoe ligt het over alles heenloopt, en flegts de oppervlakte der, dingen aan-  :4 TIJDKORTINGEN aanraakt. Nooit behoort men hun dus ook, zelfs de uitgezochtfte verzamelingen van zulke voorbeelden, zonder opzigt van een' vader of leermeester, in handen te geeven; wanneer een kind flegts maar een weinig enthufiasmus (de waare kiem eener grootfche ziel) in zijnen boezem aankweekt , en zulk eene Gefchiedenis van edele daaden in handen krijgt, hoe zeer zal het nieuwe, het bekoorlijke van 't verhaal, den luister der deugd het zelve treffen? Als een hongerige gast zal hij zonder tusfchenpoozen, zoo lang zijn fchrijver hem opdischt, geduurig blijven voord eeten, of liever verzwelgen, tot dat hij tot walgens toe zijn genoegen heeft gegeten, en op het einde of in 't geheel niet meer weeten , welk voedzei hij genoten heeft, of als zijne helden we. zenlij k eenigen indruk op hem gemaakt hebben , zal hij alle hier en daar verfpreide bijzon, dere hoedanigheden blindlings in zich zelveu yerëenigen en te gelijker tijd alexander en taciön, kat o en alcibiades, aristides en epaminondüs willen zijn. Het is derhalven de post van een' leermeester, van een' vader, om deze fpijzèn zoodanig toe te bereiden, dat hunne leerlingen en kinderen dezelve kunnen verduwen — om aan het teder, zagtgeaart hart de trekken van vriendfchap en menschlie- veud-  VOOR DE JEUGD. 15 vendheid, van groote en manlijke daaden, van heldenmoed en overwinninge van zich zeiven, van fierheid en grootmoedigheid , van medelijden enz. op te disfchen. Hoe veele verhevener en treffender handelingen dan die, welke de Gefchiedenis in de jaarboeken der volken vereeuwigd, blijven door eene onvergeeflijke nalaatenheid der Gefchiedfchrijvers onopgemerkt? zou men bijna niet gelooven, dat de ondeugden flegts het recht hadden van onftervelijk te worden, maar dat de deugden beftemd waren, om met hen, welke ze zo geoefend hebben, te fterven ? Hoe veel goeds zou 'er niet uit voord vloeien'1, wanneer de weetenfchappen, de nabootzende kunsten en de wetten zich eens met eikanderen verè'enigden, om de deugd beminnenswaardig en de ondeugd haatlijk te maaken! Het is de pligt van den wijsgeer, om ze daartoe uit te noodigen en den dichter, den fchilder, den gefchiedfchrij» ver met luider ftemme toe te roepen: „ mannen „ van genie, waarom heeft de hemel u daarme- de befchonken? de deugd maakt de eerfte aan„ fpraak op uwe talenten aan haar behoort uwe genie —• breidt derzelver heerfchappij ,j op aarde uit!" -■ Het is derhalven mijn oogmerk om de Gefchiedenis praktikaal te maaken, als ik de edele das»  ïfr TIJDKORTINGEN den uit het ftof, waarin de ondankbaarheid der menfchen dezelve begraaven wil, opdelve. —1 Fraaije redevoeringen en zulke trekken , waaraan het verftand alleen deel heeft, moet men derhalven in deze Proeve niet zoeken; zoo min als men in dezelve eene tijdrekenkundige of wijsgeerige orde zal aantrelfen: ik heb ze, om eene grootere verfcheidenheid 'er in te brengen, zoo als ik ze las, ter neder gefield. Hoe veel opziens heeft in de oude Gefchiedenis de vriendfchap van eenen orestes en pyla» des niet gemaakt? Ik zal bij dit paar nog een nieuwer voorbeeld voegen, welk om 'des te verhevener tefchijuen, misfchien eenige eeuwen vroeger moest voorgevallen , en door eenen nvius en tueucydides verhaald geworden zijn! Mijn held is een Turk, een ongeloovige; maar zoo als men zien zal, een eerlijk man, offchoon in den oorlog als een zeeroover groot geworden. De Ridder forbin verhaald in zijne berigten, dat, toen Algiers door eene Franfche vloot gebombardeerd wierd, het volgende daar gebeurd zij. — De Algerijnen waren, wegens de fchade, die zij door het werpen der boniben on.  voor. de jeugd: i? ondergingen, zoodanig op de Franfchen verbitterd, dat ze alle de gevangene Franfchen, welke in hunne magt waren, voor hun gefchut bonden en ze op deze wijze naa da Franfche vloot fchoten. Onder deze gevangenen was een Franfche zee-kapitein; welke aangebragt, voor het gefchut gebonden wierd en op het punt ftond van weggefchoten te worden, toen een daarbij tegenwoordig zijnde Turk hem herkende; welke voorheen door dien kapitein gevangen genomen zijnde, door hem zeer goed behandeld en weder losgelaten was geworden, de Turk dacht aan het goede, dat hij van hem genoten had en bad om verfchooning voor dezen gevangenen; doch zijn meester was onverbiddelijk. De Turk bood aan, den gevangenen te kopen, voor welken prijs het ook zijn mogt; dan alles was te vergeefsch. Toen men hem wilde weg- fchieten, omhelsde hem de Turk, hield hemftijf vast en riep den kanonnier toe: „ brand los! ik „ wil met mijn' vriend, wiens dood ik niet kan „ beletten, fterven." — Dit gezigt trof de omftanders, welken den gevangenen ook-met geweld losmaakten, $• 3. Een jong fchilder, welke een Duitfcher van geboorte was, kwam in Modena aan; hij had ge. £ brek  i& TIJDKORTINGEN brek aan alles, en verzocht aan een' fchaarenflijper om hem een klein nachtverblijf voor een' zeer geringen prijs, of als het mogelijk was, voor niets te bezorgen. De fchaarenflijper, welke ongehuwd was, bood hem de helft van het zijne aan. Men zocht voor dezen vreemdeling werk; doch hij kreeg niets. Zijn hospes laat den moed niet zakken, betaald voor hem en vertroost hem. De fchilder wierd ziek, de fchaarenflijper flond vroeger op en ging Iaater naa bed toe, om door zijnen handen arbeid wat meer te verdienen en op deze wijze de behoeften van den zieken, welke ondertusfchen aan zijne naastbeftaanden berigt van zijn' toeftand had laaten toekomen, des te beter te kunnen bevredigen. Des nachts waakte de fchaarenflijper bij hem; dit deed hij geduurende zijne geheele ziekte, welke van een* vrij langen duur was, en betaalde alleen alle noodzaaklijke uitgaaven. Eenige dagen na zijne herftelling kreeg de fchilder eene vrij aanzienlijke fomme gelds van zijne ouderen; hij liep aan. fl-onds naa zijn' hospes om hem te betaalen en voor zijne moeite te beloonen. „ Neen," andwoordde hem zijn edelmoedige weldoener, „ ïle „ zal niets van u aannemen; het geene ik voor „ u gedaan hebbe is eene fchuld, die gij ge. „ maakt hebt, om ze aan den eerften eerlijken „ man, die zich in ongelukkige omftandigheden » be-  V O O E. DE JEUGD*. * bevindt, weder te betalen. Ik ben aan een* „ ander ook eene diergelijke weldaad verpligt, „ ik heb weder betaald het geene ik heb ontvan„ gen; vergeet niet het zelfde te doen, zoodra „ de gelegenheid u daartoe word aangeboden." §• 4- Nog maar zeer weinig jaaren geleden was 'er in het militaire fchool te Parijs een jongeling, die zich veele dagen agter een, met foup, droog brood en water vergenoegde. De opper • opziener van dit gebouw kreeg van dit zonderling gedrag berigt, en bekeef hem, omdat hij deze handelwijze aan eene overdreevene en kwalijk verltaane gehoorzaamheid toefchreef. — Desniettegenflaande bleef de jongeling , zonder zijn geheim te ontdekken, op dezelfde wijze voordleeven. De Heer paris du vernet bij wien de opperöpziener zich over die hard. nekkigheid beklaagd hadde , liet den jongeling bij hem komen, en deed hem eenige zagtzinnïge voorftellen over de noodzaaklijkheid , om alles, wat zonderling was, te vermijden, ei| zich in alles aan de ingevoerde gebruiken van het fchool te onderwerpen. Maar ziende dat de jongeling zich over de rede van dit zijn gedrag B z noS  Ui ï IJ D KORTINGEN aög niet verklaarde, was hij genoodzaakt hem te bedreigen, dat, als hij zich niet wilde beteren, men genoodzaakt zou zijn, om hem aan zijne ouderen te rug te zenden; „ Nu, Mijn „ Heer"" andwoordde hem de jongeling, „ als „ gij noodzaaklijk de rede wilt weeten, waarom „ ik zoo en niet anders handele, dan zal ik ze u „ zeggen: in mijns vaders huis moest ik dikwijls „ hard zwart brood, en dat wel met kleine beet„ jeseeten, dikwerf hadden wij 'er niets anders „ dan fchoon water bij. Hiereete ik goede foup, „ goed wittebrood en dat zoo veel als mij aan„ ftaat; ik ondervinde dat ik eene zeer goede „ tafel hebbe, en deindruk, welken het aanden- ken aan den toefland mijner ouderen op mij „ maakt, is de eenige beweegrede, dat ik niet „ befluiten kan, om meer te eeten, dan ik vol,, ftrekt ter voldoening mijner behoeften noodig „ hebbe " Het gevoel en de ftandvastigheid van den jongeling, perstten den opperöpziener en den Heere du verneyde traanen uit de oogen.,, Maar „ mijn-kleine vriend]" vroeg hem Mijn Heer du verney, „ uw vader heeft lang gediend, heeft „ hij geen jaarlijksch inkomen van den Koning?" „ Neen, Mijn Heer!" andwoordde de jongeling: „ Hij heeft een geheel jaar lang daar „ naa geflaan; doch gebrek aan geld heeft hem belet, om zijn voorneemen door te zetten en jjhij  VOOR DE JEUGD".' ft „ hij wilde liever in armoede leeven dan in Ver' „ failles fchulden maaken." „ Als deze. ,, zaak zoo zeker is, als ze mij in uwen mond „ toefchijnt," hernam de Heer du verney, dan „ beloof ik hem een jaargeld van vijf honderd ,, ponden te bezorgen; maar daar ondertusfchen „ uwe ouders niet veel hebben, zal uwe beurs ,, zonder twijfel ook niet te wel voorzien zijn. » 1 Zie daar , zijn drie guinies zakgeld, ,, welke ik u uit naam des Konings aanbiede, en „ wat uw' vader betreft; dien zal ik de helft van „ het jaargeld, waar voor ik hem inftaa, dit bij „ den Koning te zullen bewerken, in voorraad „ zenden." „ Hoe zult gij hem dit geld" viel de jongeling hem in, „ overzenden, Mijn }, Heer?" „ Bekommer u daar niet over, ?, mijn kleine vriend! ik zal daartoe wel midde- ,, len en wegen vinden." „ Zeer wel, „ Mijn Heer!" hervattede de jongeling met veel vuur, „ terwijl gij zoo eene goede gelegenheid „ weet, gelief dan de goedheid te hebben om „ die drie guinies, welke gij mij zoo even hebt „ gegeven, daarbij te doen. Ik heb hier alles in „ overvloed; zij zouden mij derhalven nutloos „ zijn, daar integendeel mijn vader dezelve voor „ zijne andere kinderen zeer goed zal weeten te „ befteden." B 3 $.5.  *S TIJDKORTINGEN §•5- In het jaar mdccix. fcheen de Natuur te willen ophouden, die goedaartige moeder van hec menschlijk geflagt te zijn, welke zij ten allen tijde was geweest , daar zij de hope van den landman, wiens zaad in de aarde geheel wierd bedorven, befchaamde; het geheele land ondervond de onzalige gevolgen van eenen algemee- nen hongersnood. Het Parlementslid sallo, welke altijd maar door éénen lijfknegt wierd vergezeld, wierd eens op eenen morgen, vóór dat het nog dag was, op den hoek van eene afgelegene ftraat te Parijs aangehouden, die hem eene pistool op de borst zettede en al fidderende zijne gelbeurs afèischte. Het fcheen, als of de fchrik, welken hij daardoor zijne partij meende aan te jaagen, tot hem terug was gekeerd. Sallo andwoordde hem zeer bedaard: „ mijne beurs zal tt „ niet zeer verrijken, mijn vriend! want 'er zijn „ maar drie guinies in dezelve" „ Ik ,, heb" hernam de dief „ niet eens zoo veel „ noodig." Hij nam in de daad ook maar ééns guinje uit de beurs, welke hij weder aan Mijn Heer sallo ter hand ftelde, die aan zijn lijfknegt bevel gaf, om hem in ftilte agter op te volgen. De lijfknegt zag den dief aanftonds bij een' bakker gaan, alwaar hij brood kocht, en na dat hij drie  VOOR Dl JEUGD. «s «Me of vier ftraaten doorkruist hadde, in een'gang influipen en van daar in een huis tot op de vierde verdieping opklimmen. Naauwlijks was hij in zijne kamer getreden, of hij zeide tot zijne vrouw en vier kinderen , welke hem fchreiënde te gemoet kwamen loopen , „ hier „ hebt gij brood, gij dwingt mij om een hand„ werk te oefenen, dat mij weldra aan de galg „ zal brengen." De lijfknegt, welke hein op zijne hielen was nagevolgd, en met veel overleg zijne maatregelen had genomen om niet ontdekt te worden, keerde naa zijn' Heer terug en verhaalde hem het geene hij gehoord en gezien hadde. Mijn Heer sallo ging ten eerften zelfs naar deze armoedige wooning, klopte aan, eii wierd, zo haast men de deur had geopendf door het toneel, welk zich aan zijn gezigt opdeed, ten uitterften getroffen. Eene zieke rrouw met verfcheurde kleêren, waarmede zij haare fchaamte naauwlijks kon bedekken; vier kleine kinderen , bedolven in het ftroo, dat hun voorbed en kleêren te gelijk verflrekte, en de huisvader van dit ongelukkig huisgezin, wiens kleêren de armoede zelve aanduidden. Hij herkende aanftonds het Parlements-lid, wierd van fchrik doodlijk bleek, viel voor zijne voeten ter neder en bad hem om genade en medelijden. „ Gij kunt op mi ju voorhoofd kezen" B 4 and-  S4 TIJDKO R T 1 MO E N andwoordde Mijn Heer sallo hem, „dat ik hier „ gekomen ben, veeleer met het oogmerk om u „ te helpen, dan om u te beangftigen en te „ kwellen — ftel u derhal ven gerust, en zeg „ mij wat uw handwerk is? „ Ik ben," hernam de man „ een fchoenmaaker ; en daar „ ik in deze duure tijden niets meer te verdie,, nen had, heb ik alles, wat mij nog overig „ bleef, mijne bedden, kleêren en linnengoed „ fluksgewijze verkocht, om mijne vrouw en „ mijne arme kinderen te onderhouden; en he„ den beging ik den eerften diefftal van mijn „ leven; de hemel zij mijne getuigen , meer „ om de mijnen niet van honger te zien fterven, dan om zelfs niet van honger te fier„ ven: —— Lieve hemel! hoe zuur viel het „ mij; hoe levendig gevoelde ik, dat ik voor „ dat handwerk niet gemaakt was! zeker, ik „ wil liever van honger nerven , dan het nog „ eens waagen." Het getroffen Parle¬ mentslid kon zich op dit verhaal naauwlijks van traanen weerhouden; het medelijden, waarmede hij doordrongen was, verplaatfte hem in de omftandigheden van den armen fchoenmaaker en begogelde zijne verbeeldingkragt. Hij nam hem met zich, huurde voor hem eene werkplaats en wooning in zijne nabuurfchap, kocht voor liern, voor zijne vrouw en kinderen kleêren, ge-  VOOR. DE JEUGD. t$ gereedfchap en leer, op dat hij ten eerrten weder aan het werk zou kunnen komen; hij leen. de hem zoo veel geld als hij noouig had om het brood met zijner handen arbeid te verdie-, nen. Zou sallo niet eene eerzuil ver¬ diend hebben? M De Heer fabre, een eerwaardige grijsaart en een Protestant, waagde het, om in Frankrijk en wel in Languedoc zijnen godsdienst aan zijne geloofsgenooten te verkondigen —-— eene misdaad , welke toen ter tijd in Frankrijk flegts met de galeijen geboet koude worden. Hij wierd verraden, tot de galeijen verwezen, en op het oogenblik, dat hij met de andere flaaven derwaards zou gebragt worden , drong een jongeling door de meenigte der aanfchouwer* heen, valt voor de opziener der galeiflaaven op zijne knieën en zeide tot hem: „ ik ben de „ zoon van dien grijsaard. —— Hij is zwak en „ zieklijk en ftaat op den rand van zijn graf, ik „ ben integendeel jong en fterk en kan zulken „ arbeid verrichten en doorflaan, onder welken „ mijn vader zou moeten bezwijken. —— Ik ,, bezweere u derhalven, om mij in zijne plaats tot een galeiflaaf aan te neemen, gij kunt dit B 5 doen,  s¥ TIJDKORTINGEN „ doen, zonder eenig gevaar, terwijl wij. beiden deuzelfden naam voeren, en ik verze„ kere u van eene onkreukbaare geheimhouding." De opziender weigerde hem dit. Hij hield des te flerker bij hem aan, en bediende zich van alle mogelijke middelen om hem tot zijn verzoek over te haaien. — Eindelijk wierd zijn aanbod aangenomen — hij bevrijdde zijn' vader, nam zijne plaats in, en deze deugdzaame jongeling, bleef agt jaaren onder de galeiflaaven, zonder dat hem ooit, tot op het oogenblik waarin hij ontdekt en bevrijd wierd , eene eenige klagt is ontglipt. §•7. La clede verhaald ons in zijne Gefchiedenis van Portugal een ander, niet min buitengewoon voorbeeld van kinderlijke liefde. — In het jaar mdlxxxiv. leed het Portugeefche leger, dat voor de Indien beftemd was, fchipbreuk; een gedeelte van het zelve landde in het land der Kaffers aan en een ander begaf zich in eene uit de overblijfzelen van het fchip gemaakte bark op zee. De Huurman merkte, dat het fchip te zeer beladen was en waarfchuwde den kapitein eduSiid van mïllo , dat hij gewis zou moeten vergaan, indien men niet eeu twaalftal flagtöfters in zee wierp.  VOOR DE JE O GD. 2? wierp. Men wierp dus het lot over leven en dood; onder anderen viel het lot ook op een* foldaat , welks naam de Gefchiedenis ons niet bewaard heeft, zijn jonger broeder viel voor Mello's voeten neder en verzocht hem ten flerkften, om hem in zijns broeders plaats in zee te werpen. „ Mijn broeder" zeide hij tot hem „ is „ gefchikter voor den arbeid dan ik; hij alleen „ onderhoudt mijn vader, mijne moeder en mij„ ne zusters; als zij hem verliezen moeten zij „ alle van honger fterven; behoud hen derhalve» „ in het leven, terwijl gij het zijne befpaard en „ laat mij voor hem fterven —— mij, die hen „ met niets kan helpen." Mello fraat hem zijn verzoek toe en laat hem in zee werpen. De jongeling volgt rasch geheele uuren lang de bark en haalt ze eindelijk in. Men dreigt hem te dooden, als hij het durft onderneemen, om we- ■ der in de bark te komen. Maar de liefde tot zijn behoud gaat alle bedreigingen te boven ; hij houd de bark vast ———- men wil hem met een' degen afwijzen — doch hij greep denzelven en hield hem vast tot dat hij weder in de bark was geklommen. Zijne ftandvastigheid trof een ieder men vergunde hem eindelijk om bij de anderen te blijven en op deze wijze gelukte het hem, om zijn eigen leven cn dat van zijn broeder te redden. §. 8.  *» TIJDKORTINGEN $. 8. De jaarboeken van Japan maaken ook gewag van een dergelijk verheven voorbeeld van kinderlijke liefde. —— Eene arme weduwe had drie zoonen en leefde maar zeer bekrompen van den arbeid hunner handen. Schoon nu die behoeftig huisgezin flegts een zeer gering onderhoud noodig had, was evenwel de arbeid dezer jonge lieden niet altoos toereikende, om hun dit te verfchaffen. Het treurig gezigt van eene vereerenswaardige moeder, welke zij zo teder beminden, en die gebrek aan alles had, bragt hen eens tot het zeldzaamst belruk. Men had zederd korten tijd openlijk laaten bekend maaken : dat de geene, welke der overheid den dief van zekere waaren wist aan te wijzen, eene vrij aanzienlijke fomme gelds ter belooning zou genieten. De drie broeders fpraken onder eikanderen af, dat één van hen den dief zou verbeelden en dat de twee anderen hem bij den rechter zouden brengen. Zij wierpen het lot, om te weeten, wie het offer der kinderlijke liefde zou wezen, en dit viel op den jongden, welke zich ook aanftonds als een' misdaadiger liet binden en bij den rechter brengen. De rechter ondervroeg hem: hij andwoordde, dat hij geftolen hadde. - Hij wierd in de gevangenis ge-  VOOR DE JEUGD, *t geworpen en de geenen, die hem aan den rechter overgeleverd hadden, ontvingen de beloofde fomme gelds: maar kort daarna lidderde hun hart over het gevaar, welk hunnen broeder over het hoofd zweefde. Zij vonden middel om in de gevangenis te komen en zich verbeeldende* dat ze van niemand beluisterd wierden; omhelsden zij hem hartlijk en befproeiden hem met hunne traanen. —— Dit toneel wierd den rechter aangebragt hij was daarover verwonderd — beval een' zijner beatnpten, om de aanklaagers op het fpoor te volgen en ze niet eer uit het gezigt te verliezen, voor dat hij alles ontdekt hadde, wat ter oplosfing van zoo een zeldzaam raadzel noodig was. De beambte voerde zijn' last naar behooren uit, en verhaalde den rechter, dat hij deze twee jonge lieden in een huis had zien ingaan, waarin hij hen van verre op de hielen was gevolgd, en gehoord had, dat zij hunne moeder alles verhaalden het geen men zoo even heeft gelezen dat de arme weduwe op dit verhaal in eene jammerlijke weeklagt was losgebarsten en haare zoons had bevolen, om het geld dat men haar gegeven had, weder te rug te bren» gen, terwijl zij liever van honger wilde fterven, dan ten kosten van het leven haares zoons ■et haare te behouden. De rechter, welke die wo*«  3* TIJDKORTINGEN wonder van kinderlijke liefde naauwlijks be» grijpen kon liet den gevangenen aanitonds weder voor hem verfchijnen , onderzocht hem op nieuw over zijn' voorgewenden diefdal en bedreigde hem met de wreedfte dooddraffe; doch de jongeling geheel van liefde voor zijne moeder doordrongen , bleef onbeweeglijk. — „ dat „ is te veel" zeide de rechter , hem om den „ hals vallende, „ deugdzaame zoon! uw ge„ drag brengt mij in de zoetde verbaazing." De rechter ging aandond3 naa den Keizer en verhaalde hem dit treffend voorval. Die monarch, door zoo eene heldhaftige daad verrukt, liet die drie zoons in zijne tegenwoordigheid verfchijnen , overlaadde hen met weldaaden en liefkoozingen , en gaf de jongde een aanzienlijk; maar de twee ouditen een eenigzins geringer jaarlijks inkomen. $■ 9- Men verhaald van den Kalif mansoür , welke onder de regeering van abdouli.abas , den rechtvaardigden en deugdzaamden van alle Oosterfche vorsten leefde, eene Gefchiedenis , die zelfs eenen titus en markus aurelius tot eer zou verdrekt hebben. Hij had met een' burger vat Medina een twistgeding, welke het waagde  YOOR DE JEUGD. 41 de, om hem, zonder de magt van den Kalif te ontzien, voor het gerechtshof van den Kadi te roepen. Mansoür , om zijn volk een groot voorbeeld zijner zelfsverloochening en gehoorzaamheid aan de wetten'te geeven, verfcheea voor den Kadi, als ook de burger, welke hem daartoe genoodzaakt hadde; geheel alleeen; door een nog zeldzaamer wonder, liet de Kadi door de tegenwoordigheid des Kalifs zich niet het minst van zijn ftuk helpen, maar hij onderzocht de zaak onpartijdig en velde een vonnis ten na. deele van den Kalif, welkers Hukken in de daad" zeer flegt waren. Mansoür, liet, zonder over dit vonnis het minst ongenoegen te doen blijken, den Kadi aanltonds, ter belooni.ïg zijner liefde tot het recht, een gefchenk van duizend fequinen geeven. Een fom, die voor een' anders zoo gierigen man als de Kalif mansoür was, onmeetelijk is; want de Oosterfche jaarboeken zijn onuitputlijk in voorbeelden zijner onge* woone gierigheid. ——— Deze daad is des te bewonderenswaardiger, daar ze in een' man gevonden wordt, wiens karakter anders hard, op. loopend, wraakzuchtig en onverbiddelijk was en. die een geheel verdorven hart had. S. -O.  5» TIJDKORTINGEN §. 10. Balzac verzocht eens aan voiture, dat hij hem zes honderd guldens zou leenen; voiture zond hem aanftonds de begeerde fom en fchreef op de fchuldbekentenis van balzac , welke hij tevens te rug zond : „ ik ondergetekende be- kenne, dat ik den Heere balzac voor het „ vermaak, dat hij,mij aangedaan en den dienst dien hij mij bewezen heeft om van mij zes honderd guldens te leenen, oprecht en in de „ daad twaalfhonderd guldens fchuldig ben." §. ii. Moêiere ging eens naa Auteuil wandelen. — Hem ontmoette een bedelaar, die hem om eene aalmoes verzocht. De dichter, afgetrokken en verftrooid zijnde , tastte in zijn zak en wierp hem iets toe. — Een oogenblik daarna liep •de bedelaar hem na en zeide tot hem: ,, Mijn „ Heer! gij hebt abuis gehad zonder twij- „ fel hebt gij mij geene guinie willen geeven; „ — hier is ze weer te rug" — „ Gij „ hebt gelijk mijn vriend" — zeide molière ; „ zie daar is 'er nog één." Hij dacht nog een oogenblik over dit zeldzaam voorval en zei. de vervolgens tot zijn' vriend, den vermaarden  VOOR DE JEUGD. muziekmeester charpbntif.r , die met hem wan. delde: „ hemel! waar fchuild fomtijds de. „ deugd ?" s. Een verfchrikkelijke brand verteerde in het jaar mdcclxvi verfcheidene huizen te Nancy. Het gevaar was des te grooter en verfchrikkelijker, om dat de brand de huizen van het gemeene volk aantastte, alwaar de behoefte bijna overal, in plaats van fteeneu , hout gebruikt had. Een hevige wind vermeerderde dit ongeluk nog- — de vlammen floegen in de daken uit — alle balken waren reeds aangeltoken ver- fcheide gevels, welke reeds van boven nedervielen, kondigden eene nabijzijnde en algemeene inftorting aan. —— De brandfpuiten deeden geene vrucht , hoe ook genaamd , fchoon men ze met alle magt deed werken, en niemand durfde zich onder de muuren der in brand flaande huizen, alwaar men niets anders dan zijn graf te verwagten had , meer waa« gen. Te midden onder het gefchrei der vertwijfeling onder het gehuil der gierigheid —- onder de verwarring van het verfchrikte gemeen, C trok  i4 "TIJDKORTINGEN irok eene vrouw door de roerende uitdrukkin. gen haarer fmarte alle oogen tot zich ■ zij was moeder. Deze ongelukkige, in haare traanen verfmeltende, zag den weêrfchijn der vlammen naar eene kamer 'op de vierde verdieping opitijgen, alwaar de fchrik , de beweeging en een ongelukkig toeval , dat haare tederheid bedroog, haar gedwongen had, om twee kinderen, welke offchoon zij geen brood voor hun had, zij ze uit dien hoofde des te meer beminde, agter te laaten. Op haar kniën liggende —— haare handen hemelwaards opgeheven met de doodvrees in haar hart, de oogen op de vlammen, welke geduurig toenamen, en haar, zonder dat ze zich beweeg de, aantastten, gevestigd, — wees zij op de plaats alwaar haare twee kinderen waren —— fchreeuwde op eeue erbarmlijke wijze om hulp; doch zij verwekte flegts een vruchtloos medelijden, welk de fchrik en het gevaar aanftonds weder verflikten. Het infanterie regiment des Konings lag daar in bezetting. Er kwamen twee grenadiers toefchieten, die voor het oog der moeder tot in de kamer, alwaar haare twee ongelukkige kinderen lagen, indrongen, en van alles wel onderricht zijnde, liepen zij over de brandende balken aten,  VOORDE JEUGD. 65 heen, om eene even zoo waare eer misfchiën zoetere eere, dan die zij reeds kenden, in te oogflen. Zij verdweenen aanftonds in de wolken van rook, die uit de vlammen opftegen; naauwlijks waren zij binnen het bereik der muuren gekomen, of de helft van het huis ftortte in, de moeder viel in zwijm en hield alles voor verloren. De zelfde helden kwamen weder te voorfchijn — met half verbrande klederen hunne hairen waren tot de wortel toe gezengd en elk hunner gaf deze moeder haar kind weder, welke nu door het vreugdegefchrei des volks en het gekraak van het huis, dat thans geheel inftortte, weder tot haar zeiven kwam en de redders haarer kinderen voor haare oogen zag liaan. De eene grenadier was hiKcynthe genaamd en geboortig uit het dorp Bain in Frcmche Comté —— de ander heete tranquille en was uit het vlek Bandoeuvre in Champagne. §. IS* Zeker voornaame Hoogduitsch Godgeleerde, welke bij een fcherpzinnig verftand het beste hart des waerelds bezat , had een beminnens. waardig kind, uit welks oogen op eene roerende wijze de onfchuld blonk en dat het vermaak C a va»  *( TIJDKORTINGEN van deszelfs ouderen was. De meid zetteds dit kind eens op eeu ketel, waarop een home dekzel lag, en die vol kookend water was. ■ Misfchiën had ze dit wel meer gedaan, wanneer ze fpoedig iets anders moest verrichten; — doch het dekfel fcheen thans niet goed op den ketel te leggen, misfchiën heeft het kind zich ook beweegd, waardoor het dekzel langs zoo meer van deszelfs plaats geraakte; —— in een woord, het dekzel wipte op, waar door het ongelukkig kind in het kookend water viel, en in één oogenblik dood was. De door fchrik bevangene meid liep weg; op haare vlugt had ze zich eenige woorden laaten ontvallen, die haare vertwijfeling te kennen gaven; zij had gezegd, dat ze de handen aan haar zeiven zou Haan. — Naauwlijks had de diep getroffene vader zulks vernomen , of hij zond overal volk uit om deze ongelukkige meid op te zoeken en haar te verzekeren dat haar ongeluk en onvoorzigtigheid haar vergeven was. Hij bereikte zijn oogmerk —— nam ze met alle liefde aan en hield haar zoo lang zij leefde in zijn huis. ^— Waar kan men grootere voorbeelden van heldenmoed, en overwinning op zich zeiven vinden? $ '4.  VOORDE JEUGD, 42 $• H' De Hertog van berry verrichtte in zijn veertiende jaar eene daad, welke blijken droeg van eene verhevene, zijne gebuorce waardige denkwijze. Een arme afgedankte officier ontmoette hem eens, terwijl hij zich in zijne uitfpannings uuren met eene wandeling vermaakte, en verhaalde hem de ellendige ornftanUigheden en behoeften , in welken hij zien bevond; —de Hertog andwoordde hem, dat het heai ten hooglïen leed was, dat hij hem niet aan.tunds kon helpen; maar, vervolgde hij, morden ontvang ik mijn maandlijks tafelgeld, kom mij dan op de jagt vinden, als wanneer ik in (laat ben, om u eenige hulp te kunnen toebrengen. — De officier verfcheen (tipt op de beftemde plaats. — Zoo dra de Hertog hem zag, gaf hij hem een beurs, waarin dertig guinies waren, zijnde de geheele fom, welke hij gewoonlijk maandlijks tot zijne kleine vermaaken ontving. Des avonds (peelden de Prinfen Lansquenet; doch de Hertog wilde over het algemeen nooit van de partij zijn. . Hij bragt vetfeheidene redenen en beweeggronden voor zijne handelwijze te berde, dan welke niet aangenomen wierden; eindelijk wierd hij genoodzaakt om de ware rede, waar. öm hij niet fpeelde te zeggen. De Hertog van C 3 tso«  TIJDKORTINGEN noIilles vroeg hem, wat hij met het geld, dat hij dien zelfden morgen eerst ontvangen had, gedaan hadde? Hij andwoordde: „ ik heb het „ aan een' armen officier, dien de vrede tot den „ bedelzak gebragt heeft , gegeven, alzoo ik „ mij liever van eenige kleine uitfpanningen ,, heb willen berooven, dan, dat ik een' man, „ die den Koning zulke goede dienflen gedaan „ heeft, van honger zou laaten fterven." §• 15. De beroemde Advokaat patru was eens in de uitterfte armoede geraakt een zelzaam geval bij een' Advokaat en door de hardnekkigheid eens onverbiddelijken fchuldeisfchers genoodzaakt geworden, om zijne boeken, het eenigst goed, dat hem nog was overgebleven, voor een' geringen prijs te verkopen. — boileau despreaux vernam den ellendigen toeftand, waaronder hij gebukt ging en bewust zijnde, dat hij van gedachten was, om zijne boeken bijna voor niets weg te geeven , zoo liet hij hem door eene derde hand de helft der fom, waarvoor hij ze verlaaten had, meer bieden. Patru nam deze aanbieding dankbaar aan; maar zoo. dra hij het geld ontving, vond hij in het verdrag eene voorwaarde, welke hem nog op eené aan-  VOOR DE JEUGD. $9 aangenaamere wijze verraschte, naamlijk: dat „ hij zijne boeken, zoo lang hij leefde, in zijn. „ huis zou houden en dat ze eerst na zijn' dood „ aan den koper zouden komen." Katharina de II. heeft dezelfde édelmoedigheid omtrent den Heere diderot gehad, die zijne kostbaare boekerij wilde verkopen, om zijne eenige dochter eene volkomen opvoeding te geeven. ——— Zij liet hem, zoo dra ze zulks vernam , door haaren gezant, den Prins gallitzin , zestien duizend ponden voor dezelze betaalen en voegde'er nog een jaarlijks inkomen van duizend ponden, om ze te kunnen vermeerderen, bij, onder die voorwaarde, dat hij en de zijnen in het gerust bezit daarvan zouden blijven, tot dat het haare majesteit behaagen zoude , dezelve van hem te eifchen. ——— S- -6". Een braaf burgerman te IVeenen, die een weduwnaar en vader van elf nog leevende kinderen was, had voor zich zeiven en zijn zeer talrijk huisgezin geen ander beftaan dan een jaarlijks inkomen van vier honderd guldens, welke hem eene bediening in een rechts-collegie op. bragt. Hij ftelde Keizer Josef een verzoekC 4 fchrift  AO TIJD KORTINGEN fchrift ter hand , waarin hij hem zeer dringendverzocht, dat hij zijn jaarlijks inkomen geliefde te vermeerderen. — De Keizer vroeg hem, waar hij woonde en verzekerde hem, dat hij voor hem zou zorgen. — Hij ging ook in de daad, na dat hij het noodig onderzoek omtrent het gedrag van dien man, welke de hoogachting van allen, die hem kenden, verworven had, gedaan hadde, des anderen daags in gezelfchap van eenen kamerdienaar, aan welken hij dit verzoekfchrift had laaten zien, in perfoon naa dien braaven ambtenaar toe, welken hij voor zijne deur zittende en zijne omftandighedenoverpeinfende, aantrof. Hij viel voor de voeten van zijnen monarch ter neder, die hem met veel vriendlijkheid opbeurde en beval, om hem zijne kinderen te laaten zien. De Keizer telde dezelve en was verwonderd, dat hij 'er twaalf vond. Hij telde ze nog eens, en het zeifde getal wedervindende,. zeide hij tegen den vader: „ hoe komt het, dat „ gij in uw verzoekfchrift flegts van elf kinderen „ gewag gemaakt hebt?" „ ik moet uwe „ majesteit onderrichten" — andwoordde de rechtfchapcn grijsaart, - „ dat men, agt dagen „ geleden , voor mijne deur een pas geboren „ kind ter vondeling beeft gelegd; mijn hart „ wierd voor het medelijden, dat elk een het „ zelveontzeide, geopend, en zederd deeld het t> de».  VOOR DE JEUGD. «a 9, deszelfs brood met mijne kinderen." De Keizer was, door zoo een edelmoedig beftaan, zoodanig getroffen, dat hij hem van een jaarlijks perïfioen van agttien honderd guldens verzekerde en hem aanftonds verliet, om zich te ontrukken aan de vervoeringen der dankbaarheid van dit huisgezin, welk onophoudelijk deszelfs fmeekgebeden hemelwaards opzendt, voor het welzijn van eenen Vorst, die zich geheel en alleen met het geluk zijner onderdaauen bezig S- 17. Turenne was niet alleen een buitengewoon man als hij zich aan het hoofd van zijn leger bevond. De gefchiedenis van zijn bijzonder le. ven vertoont hem der nakomelingfchapp' ook als. een gefchikt , menschlievend en grootmoedig burger; de navolgende verrichting, welke wij thans zjllen vernaaien , ftrekt daarvan tot een levendig bewijs. Deze veldheer was mee oogmerk om de ftad Condé te dekken, tot Lcni teruggetrokken; hij zond den Graaf van grandPRé, die naderhand de Maarfchalk van joyeuse genaamd wierd, naa Arrai, om eenige proviand-, wagens, van welke het onderhoud van het geheele leger afhing, te dekken; de Graaf was jong, C 5 eve#  44 TIJDKORTINGEN even zoo gevoelig voor de liefde als vooe de eer; en ftelde *er niet veel belang in, om eene zaak van dat gewigt op zich te ireemen. Hij bleef dus nog eenige uuren, na dat het geleide met de proviand - wagens onder het bevel van den Major zijns regiments reeds vertrokken was, gerust bij eene dame van zijne kennis zitten. De Major wierd door eene vijand» Iijke bende aangetast, welke het geleide ter neder velde, en hij zelf kwam lang vóór den Graaf van GRANDPRé in het leger aan. De val van dezen Graaf was onvermijdelijk en de op dit misdrijf geftelde ftraffe, zou dien jongeling voor altoos van zijne hope op een groot geluk en den ftaat van den dienst eens anders in allen deelen wakkeren officier kunnen berooven. — Turenne verborg op de volgende wijze zijnen misflag voor het oog van het geheele leger. „ De s, Graaf van GRANDPRé" — zeide hij — ,, zal wel vertoornd op mij zijn , uit hoofde van „ eenen geheimen last, dien ik hem opgedragen „ had, en welken hem te Arras op een tijd, in welken hij gelegenheid zou gehad hebben, „ om zijne dapperheid aan den dag te leggen, opgehouden heeft ?" ——— Eindelijk kwam de Graaf van GRANDPRé in het leger en vernam , dat zijn Generaal, die hem had kunnen ftraffen, kern veröntfchuldigd had; — hij ijlde aanftonds naar  VOOR DE JEUGD. « naar hem toe wierp zich voor zijne voeten neder — zwoer hem eene eeuwige dankerkentenis en herftelde zijn' misflag door het verrichten van eene mênigte edelmoedige daaden. —• Hij veihaalde in het vervolg zelfs dit voorval — erkende zijn minneuhandel — en vertelde aan geheel Frankrijk, dat turenne hem door eenen leugen, die edeler dan de waarheid zelve was, gered had. §. 18. De Hertog van epernon was met den Maarfchalk van aumunt in een' hevigen twist geraakt, en Hendrik de III. vreesde, dat zijne terugkomst dezelve zou vernieuwen. De Maarfchalk befpeurde deze verlegenheid des Konings en deszelfs vreeze om den eenen of anderen te beledigen. Hij ging naar hem toe en was derhal ven de eerfte, welke hem raadde, om den Hertog te ontvangen. „ Ik vergeete" — zeide de Maarfchalk tot den Koning — „ alle eigen „ wraak, tot dat uwe majesteit over uwe vijan- den zal gezegevierd hebben. Vervolgens zul„ len wij , als het de Hertog goedvindt, als „ dappere officiers door een tweegevegt een ein„ de aan onzen twist maaken." De Koning gaf zelfs den Hertog berigt van] dezen flap des Maar- fcbalkf  44 TIJDKORTINGEN fchalks, de Henog ijlde bij zijne terugkomst aai* ftonds naar den Maarfchalk toe, veröntfchuldig. de zich wegens het voorledene — verzocht hem om zijne vriendfchap en bqod hem de zijne aan. — „ Goed" - zeide de oude Generaal met zijne gewoone vrijmoedigheid tot hem — „ ik begeer vaj u geene andere voldoening, dan ,, die, welke gij mij thans geeft; ik verheuge »> mij , dat ik u zoo bereidwillig zie om »» de bevelen van onzen Vorst te gehoorzaamen. »» -—- Gij biedt mij uwen dienst aan, ■ . „ goed!ik biede u ook den mijnen-aan. — Laaten wij nu mijn vriend!" —- vervolgde hij, terwijlen hij hem omhelsde — „ met dapperheid „ en met geheel oi:s hart voor de eer van den besten aller Koningen en voor het welzijn van „ het vadenand, welkers verderfde booswigteu „ gezworen hebben, ftrijden! Wanneer wij dan „ aan Frankrijk deszelfs rust en vrede eens we„ dergefchonken hebben , zullen wij alleen de „ de een den anderen in het bedrijven vangroot„ moedige _ daaden tragten voorbij te ftree„ ven." —— Eene taal zulk eenen held waardig. §• 19.  ÏOOR DE JEUGD. 45 Mevrouw van geoffroy, een dame , die veel geestvermogens bezat, heeft voor eenige jaaren getoond, dat haare edele denkenswijze niet flegts in haare tnal en brieven, maar in de daad ook in haar grootmoedig hart heerschte. — Zij had eenige jaaren geleden, door den beroemden van loo , twee Hukken laaten fchilderen, waarvan het een een Concert en het ander eett Converfationês partij, beiden in den fpaanfchen fmaak, verbeeldde; de kunftenaar had met vermaak en vergenoegen aan deze twee Hukken gewerkt ; men kon zulks ook wel zien, want het waren zijne- fchoonfte en beste ftukken. ■ ' ■ < Mevrouw van geoffroy was met dezelve ook zoo wel te vrede, dat, toen van loo ze haar t'huis zond en hij zelve zich weldra ook aan' haar huis liet vinden, en voor beide deze fcbilderftukken, drie duizend Hvres eischte , zij tot hem zeide: ,, ge zult ze hebben en tot een blijk „ van mijn genoegen over uw werk, zal ik u „ nog duizend Hvres meer geeven," — welke fom hem ook aanftonds wierd toegcteld. Deze twee ftukken maakten de begeerte van veele liefhebbers der fchilderkunst gaande: de. Heer van loo flierf en men ontdekte, dat zijne na-  tfi TIJDKORTINGEN nalaatenfchap verre beneden zijne roem was. —i Iets, bet geen zelfs bij de gröotfte kunftenaara niets ongewoons is. Toen Mevrouw van geoffroy zulks vernam, liet zij haare twee fchilderftukken naar de zaal der Louvre brengen , op dat ieder een dezelve zou kunnen zien; zij wierden door een ieder grootlijks bewonderd en men maakte alöra bekend, dat ze op zekeren dag zouden verkocht worden, dit gebeurde ook en zij wierden voor de Keizerin van Rusland tot op vier en dertig duizend livres opgejaagd en ook aanftonds betaald. Mevrouw van geoffroy nam de vier duizend livres, welke zij daar voor betaald had^ terug en zond de overige dertig duizend aan de nagelatene weduwe van den beroemden van loo met den volgenden brief: „ mevrouw !" „ Ik fchoot, eenige jaaren geleden , den Heere van loo vier duizend livres op twee „ fchilderftukken; en welke , daar hij zag, „ dat ze mij buitengemeen behaagden, hij de „ verpligtende beleefdheid had, om ze bij „ mij te laaten en ze nooit weder vorderde." ,, Ik heb gisteren deze twee ftukken ver„ kocht tot een' prijs, die mij het vermaak „ ver-  .VOORDEJÏUGD. 47 „ verfchaft, om U, de hier nevensgaand» „ dertig duizend livres, als. een U toebeboorend eigendom te laaten toekomen; het was „ wel billijk geweest, dat ik daartoe vooraf „ uwe toeftemming bad verzocht, maar, mija •„ lieve Mevrouw ! fchrijf deze overhaasting „ niet toe aan een gebrek van achting, maar „ aan dien vriendfchaplijken ijver om U te „ dienen,met welken ikaltoos zijn zal, enz." Blijft het niet altoos eene waarheid, dat de vrouwen, zoo al niet in een fijner gevoel zelve, evenwel in de wijze , om het ter uitvoer te bren» gen, ons mannen overtreffen? ■ §• 20. De Adige — eene rivier in Italië — eens bui* ten derzelver oevers treedende, rukte haare geweldige ftroom de eene boog na de andere van de brug van Verona, weg. 'Er bleef flegts eene boog in het midden van de brug over, op welke een huis ftond, waarin een geheel huisgezin zich bevond. Men zag dit, met de wanhope worftelend huisgezin van den oever hunne handen uitftrekken en jammerlijk om hulpe fmeeken. — Ondertusfchen rukte de woede der golven de tene pijlaar na de andere van den boog, waarop dit  „I TIJDKORTINGEN dit huis flond, weg. — In dit dringend gevaarbood de Graaf Van spolverlni , den geenen, welke moeds genoeg hadden, om zich in een vaartuig derwaards te begeeven, en deze ongelukkigen te redden, eene beurs van honderd guinies aan. — Men ftelde zich, — als men 'dit ondernam — bloot aan het gevr.ar, om, of door het geweld van den ftroom medegedeept te worden, of, als men onder bij het huis was gekomen , den van een gereten boog op zich te zien neêrftorten; de toeloop des volks was ontelbaar; maar niemand durfde het waagen, om zich tot die onderneeming op te doen, •— dan op het oogenblik kwam 'er een boer voorbij; men verhaalde hem, wat'er voorgeflagen was geworden, en wat de belooning voor eene gelukkige uitvoering daarvan zou zijn. Hij begaf zich aanftonds in een vaartuig, roeide uit alle zijne magt tot dat hij te midden in de rivier was en wagtte bij den boog zoo lang, totdat het geheel huisgezin, vader, moeder, kinderen en de oude lieden zich door middel van een touw in het vaartuig hadden neêrgelaaten. — ,, Weest nu -maar ta vrede, mijne vrienden!" — zeide hij toen. — „ gij zijt nu gered." — Hij ftak af, — werkte gelukkig door de woeste golven heen en bereikte eindlijk weder den oever. — De Graaf spolverini wilde hem nu de toegezegde belooning gee.  VOORDE JEUGD, Ai) geeven; doch hij andwoordde: „ ik verkoop „ mijn leven niet, de arbeid mijner handen is „ mij toereikende genoeg , om mij, mijne „ vrouw en mijne kinderen te onderhouden; „ geef dit geld aan dit ongelukkig huisgezin, „ welk het zelve noodiger heeft dan ik," i. 2*. Eene arme vrouw had met veel lof van de grootmoedigheid des bekenden Kardinaals farkese hooren fpreeken , en begaf zich uit dien hoofde eens in zijne gehoorzaal , in gezelfchap haarer dochter, eene fchoóne van omtrent zeventien jaaren oud. De Kardinaal ontdekte die twee vrouwen weldra onder de overige lieden, wegens haare welvoegelijke houding en in het bijzonder wegens de zedige bevalligheid der jonge Schoone. Hij naderde haar en fprak ze aan op eene wijze, die gefchikt was, om haar zoo vrijpostig te maaken, van hem te zeggen, of hij haar ergens in dienen kon. De moeder andwoordde eenigzins befchaamd en wat zagt: „ dat ze zich door herhaalde ongelukki„ ge omftandigheden, die te wijdloopig waren, „ om te verhaalen, op het pu«t gebragt zag om „ nog dien zelfden dag, vóór dat de nacht ge. D ko*  tf TIJDKORTINGEN j, komen was, uit eeue kleine wooning in do „ voorftad, waar ze zich met haare dochter „ ophield, uitgezet te worden, indien ze haare n oogen voor de onbefchofte aanzoeken van „ haaren huisheer bij haare dochter niet wilde „ toefluiten; flegts vijf dukaten en uwe Emi„ nentie kan mij en mijne dochter ons leven „ en onze eer weérgeeven." — De Kardinaal, door de eigenaartige deugd der moeder en de onfchuldvolle zedigheid der dochter getroffen, fchreef aanftonds een briefje, welk hij der moeder beval, om bij den opziener over zijn huis te brengen en vermaande haar tevens, dat ze beiden bij die edele geneigdheden zouden blij. ven, als wanneer ze zich verder van zijne toegenegenheid konden verzekerd houden. De goede vrouw, van vreugde geheel buiten haar zelve gerakende , betuigde, benevens haare dochter den Kardinaal op het levendigfle haare dankerkentenis en begaf zich in aller ijl met het briefje des Kardinaals naar den opziener van zijn huis, die het in zijne brieventas fiak en haar vijftig dukaten toetelde. — „ Neen, „ Mijn Heer! gij hebt abuis, in het briefje ftaat „ maar van vijf dukaten. Ik heb zijne Eminen. „ tie om niet meer verzocht." „ Zie hier, „ mijne goede vrouw!" — terwijl hij haar het briefje liet zien — „ mijne order houdt, dat *> >k  VOOR DE ] ï U C D. $j „ ik u vijftig dukaten moet toetellen." — „Da „ Kardinaal heeft dan zeker abuis gehad." —• „ Neeu, mijne goede vrouw 1 ik ken mijnen „ Heer al te wel; ftel mij niet bloot aan het ge. „ vaar van hem te mishaagenl" Zij namen eindelijk het befluit, om een einde aan dit gefchil te maaken, dat ze het aan de uitfpraak des Kardinaals zouden overlaaten. De Kardinaal nam zijn briefje te rug, fchreef een ander van vijf honderd dukaten en zeide tot hun: „ Gij hebt beiden gelijk, ik heb in de „ daad abuis gehad, uw gedrag mijn goede vrouw! bewijst zulks. Gaa Ipoedig heen, betaal uwe huisheer en laat hem vaaren; ftel „ uwe overige fchuldëifchers te vrede, — want „ die heeft men toch altijd hier of daar — en „ geef het overfchot aan uwe dochter tot eea „ huwlijksgift." §. 23. Katharina de medicis liet francois gouffier, Heere van Crevecaeur en Bonnivet eens bij haar komen, om hem bekend te maaken, dat zijn zoon een infanterie regiment gekregen had, hij wierp zich toen voor haare voeten en zeide tot haar: „ Mevrouw! het is omtrent ééne maand » geleden, dat mijn zoon laat in den avond D 2 door  52 TIJDKORTINGEN „ door eene tamelijk afgelegene ftraat van Parifa „ ging , waar hij door vijf mansperfoonen „ Wierd aangevallen; de krpitein lavergne . die „ bij toeval daar ook heen kwam , trok zonder „ hem te kennen, zijn' degen en tastte de moor- denaars met zoo veel vuur en moed aan, „ dat hij 'er aanftonds twee van ter neder velde „ en de drie overigen de vlugt namen; — ver„ gun mij derhalven , Mevrouw! dat mijn zoon „ zijnen weldoener zijn' rang niet ontneeme; gij „ zult de gunst, die gij ons wildt bewijzen, ons „ nog fchatbaarer maaken , als gij dit regiment „ aan lavergne geeft; zederd dat hij den Pro. „ testantfchen Godsdienst verlaten heeft, heeft „ hij zich bij verfcheidene gelegenheden op een» ., roemwaardige wijze gedragen, gij zult in hem één' der dapperfte mannen van Frankrijk ver„ krijgen, die door deze gunst voor altoos aan „ u verpligt zal blijven; wat mij en mijn' zoon „ aanbelangt, is u onze onkreukbaare verkleefd- „ beid aan uwe Majesteit bekend." „ Zoo „ een erkentelijk hart als het uwe is" andwoordde kathar1na de m dic1s — „ veroor- „ looft mij niet, om u dien dienst ie ontzeggen. ., Ik ftaa u toe het geene gij van mij begeert en „ zal uw zoon ook niet vergeeteu." - En dit was rathari.na de medicis ! misfchiën mis. kend, door gebrek aan kennis in de gefchiede Kis van haar' tijd, ^ 23"  VOOR DE JKUOD. m §• 23. Geduurende de bijeenkomst der Landftenden te Blois in het jaar mdlxxv. verloor hendrik ebrard, de zoon van joannes ebrard, Baron van St. Sulpice, in een tweegevegt in den tuin van het llot van jan van beaune, Grave van Tours het leven. Zoo dra de Hertog van alkncon, de broeder van karei, den IX. en hendrik den III. welkers hofmeester joannes ebrard geweest was, daarvan berigt gekregen had, ging hij naar dien ongelukkigen vader toe, zeide hem, dat hij wist, werwaards de moordenaar heen gevlugt was, en dat hij hem oogenbliklijk zou laaten gevangen neemen. „ Doe „ zulks niet, mijn Prins!" ■—— andwoordde de oude Baron van St. Sulpice in de bitterne fmarten en onder het (tomen van eenen traanen. vloed ——— ,, ik beminde, zoo als gij ziet, „ mijn zoon zeer tederhartig; zoo lang ik lee„ ve, zullen mijne traanen voor hem vloeijen! „ doch hij was de aanvaller en zijn partij, „ moest zich verdeedigen; hoe gevoelig mijn vaderlijk hart ook zijn moge, zal ik even. „ wel zoo onrechtvaardig niet zijn, om zijnen „ dood te wreeken en twee perfoonen in plaats „ van eenen te dooden. Zou hij uit D 3 „ zijn  5* TIJDKORTINGEN „ zijn graf niet weder opftaan, als zijn moor„ denaar ook in het zelve nederdaalde?" S- =5. De Heer quin, een voortreffelijk Engelsch Acteur bezat een karakter, welk zich op zulk eene zonderlinge wijze naar buiten vertoonde, dat hij lang het onderwerp van alle gezelfchappen in Londen geweest is. De Heer thompson , een' Schotsch Edelman, welke door zijn dichtftuk de Jaargetijden, zijne treurfpelen en andere fchriften als een beroemd dichter bekend is, was niets minder dan rijk, toen hij in de hoofdftad van Croot-Brittanje aanlandde en zag zich zeer dikwerf in de noodlaaklijkheid gebragt, om zijn middagmaal aan vreemde huizen te zoeken. Defchulden, welke hij toen gedwongen was te maaken, drukten hem langen tijd zeer zwaar; en naauwlijks begon zijn dichtftuk de Jaargetijden eenigen opgang te maaken, of een oude fchuldè'ifcher, die 'er fpoediger bij was dan de anderen, meende, dat het thans het gunftigfte tijdftip voor hem was, om zijne betaaling te erlangen , ten welken einde hij den dichter liet aanhouden en gevangen zetten. De Heer quin, die even zoo veel fmaak als die-  VOOftDÏJIUO»; Si diepe geleerdheid bezat, kreeg berigt van thomfeow's ongeluk, begaf zich in aller ijl naa den onderrechter, bij wien de dichter , zoo lang tot dat hij betaald had, of genoegzaame borgen {lelde, gevangen zat, en begeerde met hem al. leen te fpreeken. „ Mijn naam," — zeide hij tot thompsoh, toen hij binnen trad —■ „ is u misfchiën meer „ bekend dan mijn perfoon. Quin heeft „ de eer met u te fpreeken en wenscht met u „ dezen avond te eeten; hij verwagt ook van „ uwe goedheid, dat gij het hem niet kwalijk „ zult neemen, dat hij de vrijpostigheid heeft, „ om bij den gefchiktften waard van dit kwartier eene maaltijd te beltellen.". De dichter, verrukt door de beleefdheid, het gunftig voordel en goed hart van dezen acteur, nam het zonder pligtplegingen aan; en na dat hij drie uuren met hem had doorgebragt, waagde hij het eindelijk, om hem te vraagen, op welke wijze een jong Schotsch fchrijver, wiens naam in Lenden naauwlijks nog bekend was, zich het geluk had waardig gemaakt, dat een zoo vermaard en met de goedkeuring van het gemeen bekroond man als de Heer quin was, hem op eene zoo grootmoedige wijze bij eenen onderrechter had opgezocht en zoo edelmoedig wegens zijne ongelukkige omftandigheden vertroo6t? D 4 *» G'4  5 ten besten keeren. Verre vervreemd „ van  VOORDE JIUCB. «S „ van hem ongehoorzaam te zijn, zou ik mee„ nen, dat ik mij aan hoog verraad fchuldig „ maakte, als ik tegen hem zelfs, zijne getrou„ we en gehoorzaame onderdaanen befcherm„ de. — Ik zal geduurig om uwe bekeering „ bidden, mijne kinderen! en u door maatig„ heid, deugd, verdraagzaamheid en zagtmbe„ digheid van de voortreffelijkheid van mijnen „ Godsdienst tragten te overtuigen — doch ik ,, wil, of aan uw hoofd — en in uwe armen „ met u fterven — of 'er zal u niets kwaads „ overkoman." De Kalvinisten omhelsden den grootmoedigen Bisfchop en de Roomschgezinde Priesters en kuschcen hen broederlijk. — Hand aan hand verëenigden zij hunne gebeden tot den Allerhoogften en door dit verftandig uitftel wierd het leven van alle de Protestanten zijner ftad, en gemeente gered. — Deze daad is op zich zeiven befchouwd , eerder menschlievend dan grootmoedig ; maar de perfoon, welke dezelve heefe uitgeoefend en de wijze, waarop hij dit gedaan heeft, maaken dezelve verheven. — Hoe? — Is het niet een groot en merkwaardig voorbeeld , dat een Roomschgezinde Bisfchop, in een* tijd, dat Rome en de geheele roomschgezinde waereld, deze in den naam van God begaane moorden, rechtvaardigt en heiligt, dezelve verfoeit, zich»  6+ TIJDKORTINGEN zich, om zoo te fpreeken, geheel alleen tegen de bevelen van eenen zwakken, maar woedenden Koning en van een laaghartig, maar wraakzuchtig hof aankant, en met eenen onverfchrokken moed deze ongelukkige offers, welke de dweeperij en eene even zoo blinde als barbaarfche ftaatkunde wilden verdelgen, verdeedigde? — Hij was wel de eenigfle man niet, die eene openlijke waardigheid bekleedde, welke zich door deze ftandvastigbeid op zoo eene roemwaardige wijze heef: onderfcheiden; doch hoe klein was niet het getal van hen, welke zich in die tijden den naam — ik wil niet eens zeggen van een' christen maar flegts van een' mensch ■— niet geheel onwaardig gemaakt hebben. — Naauwlijks fcheenen vijf of zes officieren nog eenige vonken van rechtvaardigheid, menschlievenheid en gezond verftand uit den algemeenen fchipbreuk gered te hebben. — Maar deze iever, deze menschlievendheid van een' priester, welke aan het hof leefde en biegtvader eens Konings geweest was, moet ons fterker treffen, en nog heden ten dage met eene aangenaame verrukking vervullen! S- -9-  VOOR DE JEUGD.' 65 $• 29' Een koopman van Smyma had een' zoon, welke, na dat hij zich de middelmaatige opvoeding , die men in dat land flegts genieten kon, ten nutte had gemaakt, tot de eerenpost van een' Naïb, dat is een ftadhouder van den Kadi opgeklommen was, en welkers voornaamfte pligfis, om het opzigt te houden over de gewigten en maaten, waarvan e kooplieden zich in het kopen en verkopen bedienen. Eens , dat deze ambtenaar zijn' gewoonen omgang deed, waarfchuwden eenige buuren, die zederd langen tijd zijn bedrog in zijn' handel en wandel kenden, den ouden koopman, dat hiJ zich tegen dat bezoek zou dekken en zijn gewigt en maaten, of zorgvuldig verbergen, of vernielen. Maar de oude koopman, welke zich daarop verliet, dat de Naïb, zijn zoon hem, aan de fchande eenër openbaare befchimping niet durfde blootftellen; wel verre van zich die waarfchouwing ten nutte te maaken, vergenoegde zich flegts daarmede, dat hij 'er eens hartlijk over lagchte, en wagtte aan de deur van zijn* winkel het bezoek van deze magiftraatsperfoon gerust af. De Naïb, dien federd langen tijd, de haa» E del-  46- TIJDKORTINGEN «telwijze van zijn vader kénde, en hem meer dan eens re vergeefsch gewaarfchouwd hadde, ora dezelve te veranderen, befloot eindelijk, om hem, anderen ten voorbeelde te ftraffen. „ Mijn goede, vriend!" zeide hij op een' ernftigen toon tot hem ■■ „ brengc „ ons uwe maaten en gewigt eens hier , zij „ moeten in het openbaar nagezien worden." De oude koopman begon op nieuw te lag. chen, verzocht zijn' zoon om verder te gaart en bij zijne terugkomst het middagmaal bij hem te houden. „ Neen," zeide de Naïb met een deftige houding tot hem „ ik wit „ eerst zien, of uwe maaten en gewigt in „ eene behoorlijke orde zijn. Soldaaten! „ brengt mij oogenbliklijk zijne maaten en ge,, wigt hier." . De vader hoorde alle zijne maaten en gewigt als valsch en bedriegelijk verklanren, zag ze in ftukken fmijten, verbeeldde zich, dat de geheele zaak nu afgedaan ea uit de waereld was, en fcheen zich deswegens reeds te troosten; doch de Naïb verwees hem niet aanftonds flegts in eene boete van vijftig piasters, maar daarboven ook nog tot zoo veeIe rotting Hagen onder zijne voétzoolén; het geen ook oogenbliklijk , in weerwil van het gefchrei en bidden des vaders, ter uitvoer gébragc wierd. Ver.  VOOR DE JEUGD. tf? Vervolgens klom de zoon van zijn paard af en viel den koopman te voet. „ Mijn vader" . zeide hij tot hem, fchreiënde „ ik „ heb mijn pligt omtrent God, omtrent mijn* Vorst, omtrent mijn Vaderland en uit hoofde ,, der bediening, die ik bekleede, vervuld. Staa „ mij nu toe , dat ik zuchtende verrichtte het „ geen ik de natuur fchuldig ben. De ge- „ rechtigheid" vervolgde hij —— „ is blind, „ zij is Gods dienaaresfe op aarde , zij verlo„ chent ouders en naastbettaanden. Deze ge. „ rechtigheid hebt gij beledigd; een ander heeft „ u daarvoor ook geftraft. Het fmart mij dat „ het mij te beutt moest vallen; doch mijn „ pligt is mijn hoogfte wet, wees voor het „ toekomende rechtvaardiger en wel verre van „ mij te berispen, beklaag een' zoon , dien gij „ gedwongen hebt, om zoo geftreng tegen u te „ zijn." Dit voorval kwam den Sultan ter ooren, die den Naïb tot den post van Kadi verhief; van welken hij trapsgewijze tot de waardigheid van Groot Vizier opklom. Een eerëpost, die, zoo als gezegd word , vóór noch na hem, door niemand op eene waardiger wijze is bekleed ge; worden. E a $. 3».  61 TIJDKORTINGEN §•3©. Zeker Engelschman had twee zoons, welke hij beiden even teder beminde en aan welke hij noch moeite, noch geld, noch zorgen fpaar. de, om hun eene goede opvoeding te geeven. De oudfte geraakte in flegte gezelfchappen gaf zich aan de fchandelijkfte buitenfpoorigheden over en maakte zich hier door bij zijn vader zoo gehaat, dat hij hem onterfde en des» zelfs voorrechten op zijn' jongeren broeder, welkers geneigdheden, zeden en gedrag onbe. rispelijk waren, overdroeg. De vader ftierf, zonder het genoegen gehad te hebben, om nog voor zij uiteinde zijn' oudften zoon, welke door de gevolgen zijner buitenfpoorigheden in de deerniswaardigfte omftandigheden geraakt was, in zijne armen te drukken; dan ter zelfder tijd was deze beklaagenswaardige toeftand van dien zoon van zulk eene heilzaame uitwerking, dal hij over zijne misftappen berouw had en hope gaf, dat hij tot de effen baan der rechtfchapenheid weer te rug zou keeren. Hij kwam naar Londen — zijn jonger broeder vernam zulks en fchreef hem een' brief in de volgende bewoordingen: „ J-IE-  VOOR DE JEUGD» 5» ,, Lieve broeder!" „ Ik zende U hier den uitterften 'wil van „ mijn* vader, welke mij tot een' erfgenaam „ van alle zijne goederen en bezittingen ge„ maakt heeft. Als God hem zijn leven tot „ op dit oogenblik verlengd had, zou hij ze. „ ker deze verordening niet gemaakt hebben ; „ hij floot flegts den man, dien gij toen ter „ tijd" waart, buiten, en ik geef het tegen„ woordig den geenen, die gij thans zijt, „ enz. „ Ik ben, enz. §• 3i. Franqois van casillac, Vrijheer van Cesfac, had eens eene fomme van zestig duizend guldens ontvangen. De Staat-Secretaris van brüla -d liet hem verzoeken, om hem die te leenen. Hij zeide, dat hij hem den volgenden dag befcheid zou laaten toekomen. Hij wist dat van bruland , die zich verbeeldde, zeer zeker te zijn, in ongenade was gevallen, en van zijn ambt ontzet zou worden. Die Minister kreeg nog dien zelfden dag zijn ontflag, en zoodra zulks bekend was geworden, zond casillac E 3 heJ*  fO TIJDKORTINGEN hem de verzochte zestig duizend guldens. — Een ongewoon voorbeeld aan het hof! §• 32. In een rechtsgeding, alwaar het gefchil tot over de vijftig duizend guldens beliep , die joan.n.s de III. Koning van Portugal een zoon van zv.asvsl, bijgenaamd de Gelukkige, van een burger eischte, wierden op zijn bevel vier mannen tot rechters verkozen, bij welke vier mannen hij francisco Dias damaral , welke door niets ter waereld kon omgekocht worden, voegde. De twee eerden hadden zoodra niet ten voordeele des Konings gefproken; of Dias damaral ftond op en zeide tot den Koning: „ Sire! ik zou geen oogenblik draalen om met „ deze twee Heereu van het zelfde gevoelen te „ zijn, indien ik 'er flegts de geringde zweera „ van rechtvaardigheid in vinden kon;" verklaarende tevens de zaak, overéenkomftig de wetten, zoo duidlijk en zoo naauwkeurig, dat de twee rechters, welke nog niet gefproken hadden , zoo als hij, ook ten voordeele des burgers vonnisden. De Koning bedankte Dia's damaral voor zijne uitfpraak en vermaande hem om zijn belang nimmer in de minde overweeging te neemen, zoodra hij iets onrechtvaardigs zou eifchen. $■ 33'  ▼ OOR DE JEUGBr- 7i §• 33- Ten tijde dat don jan va\ oostf.nrtic in de Nederlanden over het Spaanfche leger tegen dat van het Gemeenfbest, het bevel voerde, wilde een zijner officieren, de dochter eens advokaats teRijsfel, bij welken hij woonde, geweld aandoen. De jonge juffer verdeedigde zich als eene heldin maakte zich eindelijk den dolk haares geweldenaars meester ftootte hem dien in de borst en nam de vlugt. De officier voelde , dat zijne wonde doodlijk was, biegtte , en van het levendigfte berouw doordrongen, verzocht hij, dat men tragten zou, om dit deugdzaam meisje weêr bij hem te brengen. — Zij kwam. — „ Ik verlang hartlijk" — zeide hij tot haar — „ dat gij de fchande, die „ ik u heb willen aandoen, wilt vergeeven, en „ om mijn' misbedrijf, zoo veel als nog in „ mijn vermogen is, weêr op eene behoorlijke „ wijze goed te maaken, verklaare ik mij tot „ uw echtgenoot. Daar mijne misdaad en uw „ deugd mij buiten ftaat gefield hebben, om a „ mijn perfoon aan te bieden, zoo neem tea „ minden met den naam en de rechten eener „ echtgenoote, welke ik u geeve, alle mijne „ bezittingen en goederen, die ik voor uwe voe„ «en iegge., tot een gefchenk aan, op dat de E 4 ■» gee-  f2. TIJDKORTINGEN „ geenen , die van de fchande, welke ik u „ meende aan te doen, weeten , ook tevens mo„ gen verneemen, dat een wettig huwelijk de „ belooniug mijner pogingen om u te ontëeren „ en uwer heldhaftigheid om u zeiven te ver„ deedigen, geweest zij." Nadat de edele Spanjaard deze woorden gefproken had, trouwde hij met toeltemming des vaders en in tegenwoordigheid des priesters, die hij bij zich had laaten komen, om hem te biegten, de jonge juffer. Na verloop van weiuige uuren ftierf hij en liet aan het oordeel der omftanders over, welke daad van hun beiden het meest moest bewonderd worden; de heldenmoed, waarmede de jonge juffer haare eer befchermd had, of de edelmoedigheid van den officier, om zijn eens begaan wanbedrijf op de volmaaktfte en uitfteekenfte wijze weêr goed te maaken ? S- 34* In eene zekere ftad van Zwitzetiand zettede zich, eenige jaaren geleden een troep Franfche komedianten , voor eenige maanden, ter neêr. Juist te dier tijd verfcheen het toneelfpel van FALBAIR.E, de deugdzaame misdaadiger, voor de eerftemaal in druk. — De komedianten dezer plaats haastten zich, om dit gevoelvol Huk, zoo fpoe.  VOOR DE JEUGD. 75 fpoedig als mogelijk was, uit te voeren. ■ De meenigte der aanfchouwers was bij de eerfle verzameling zeer talrijk; een ieder fcheen getroffen eu in de meeste oogen zag men eenen medelijdenden traan. De oplettenheid was algemeen; deplegtige ftilte, welke 'er geduurende de geheele vertooning van dit ftuk heerschte, wierd flegts nu en dan door ftille zuchten afgebroken , welke van een vrouwsperfoon, die omtrent dertig jaaren oud was , geflaakt wierden. Zij verborg haar eerst uit bloöheid in haare loge, doch zoo dra ze befpeurde, dat men haar gade floeg, begaf ze zich , vóór dat het ftuk nog voltooid was, naar huis. Dit roerend toneel- fpel maakte op deze tedere ziel, zoo een' levendigen indruk, dat ze zederd dien tijd niet eenen bedelaar, hoe hij 'er ook uitzag, eene aalmoes weigerde; zij zocht de meer befchaamde armoede op en hielp alle behoeftigen, die zij kende , bijna meer dan ze doen kon; — want ze was niet rijk. — Haar voogd deed haar over deze, voor haare omftandigheden te ver gedrevene grootmoedigheid verwijtingen en zeide haar: dat ze door eene zoo onbepaalde milddaadigheid, naar alle waarfchijnlijkheid verre weg aan meer onwaardi* ge dan waardige armen weldaadigheid zou bewijzen. „ Het kan zijn." ■ andwoordde ze nenl> „ dat ik onder honderd armen aan E 5 „ zes.  7* TIJDKORTINGEN zestig onwaardigen mijne aalmoefen uitdeele J „ doch hoe kunnen mijne oogen de waardigen „ van de onwaardigen onderfcheiden ? — Hoe, ,, als 'er onder deze honderd ook flegts maar één eenige ware, die anders beftond, en aan welken ik niets gaf zou ik mij mijne on- „ rechtvaardigheid niet eeuwig moeten verwij. „ ten ? —— maaken zommigen een misbruik van „ mijn medelijden, des te erger is het voor hun." —— Wat kon haar voogd op zulk eene edele taal andwoorden ? —— Hij was getroffen — ging heen en zeide tot haar: „ de hemel zegene u — „ handel overëenkomftig de infpraak van uw gen weeten en als 'gij in armoedige omftandighe„ den geraakt zijt, verwekk' hij eene dergelijke „ edeie ziel, die u uwe grootmoedigheid be„ loont, zoo lang ik leeve, zult gij ten minden „ geen gebrek hebben." — Jammer is het, dat men der waereld deze groote ziel, uit vreeze van haare zedigheid te beledigen, niet mag noemen. S. 35- Zeker koopman in Londen leed eens zoo een groot banquerout, dat het zijnen ondergang en dien van veele braave kooplieden , met welke hij veel uitftaande had, na zich fleepte. Deze waar*'  VOOR. DE JEUGD. f$ waardige burger was bijna wanhopig, toen hij} een' brief ontving, welke wegens de gevoelens» die daarïn geuit wierden, verdiend bewaard te worden. Ziet hier denzelven : „ Mijn heer!" Ik heb de ongelukken, welke U over» „ gekomen zijn, en U thans het levendigst „ hartzeer veroorzaaken, vernomen. Ik ken „ uwe geaartheid , uwe naarftigheid en uwe. „ oprechtheid; uit dien hoofde heb ik het „ befluit genomen , om U met mijn geheel „ vermogen te onderfteunen. Ik bid U, laat „ den moed niet zakken. De brenger van „ dezen brief zal U vijf duizend guinies ter „ hand ftellen, en hij heeft bevel, om voor „ mijne rekening eene dergelijke fom, die gij „ bij hem trekken kunt, op te neemen. Ik „ heb dit met haast gedaan, uit vreeze van „ U te laat ter hulpe te komen. Gij kunt „ voor mijne rekening tot vijftig duizend „ ponden fterliugs toe opneemeu. — Ik waag „ het met vermaak, om deze fomme ten voor„ deele van zoo een' rechtfchï,pen man, als „ gij zijt, en welken ik uit al mijn hart lief„ hebbe , te verliezen." „ Ik ben, enz." §. 36.  ft TIJDKORTINGEN § 36-. Een rijk burgerman in Londen lag op fterven. «— Geduurende zijn' geheelen leeftijd had hij zich aan alle flegts mogelijke foorten van buitenfpoorigheden overgegeven , eindelijk voldeed hij aan let dringend verzoek van éénen zijner vrienden, om bij uiterften wil over zijne goederen en bezittingen te befchikken. Hij had geene vrienden, die hem zoo nabeflaande, of door het geluk zoo kwalijk behandeld waren, om het als zijn' pligt aan te zien , om op hen te denken, — deze vriend, welke hem hsd overgehaald, om voor zijn' dood zijne dingen in orde te brengen, vleidde zich derhalven ook, dat hij niet onder het geringfle getal zijner erfgenaamen zou behooren. . Hij was een man , met wien de testa- mentmaaker altoos verkeerd hadde, en dien men voor zijnen vertrouwdflen vriend hield, om dat hij zijn medgezel in alle zijne vermaaken geweest was. — De uitterfle wil wierd in orde gebragt. — De testamentmaaker verdeelde zijn goed onder verfcheidene perfoonen, van welke men zich nooit verbeeld zou hebben, dat hij de minfte betrekking tot hen had. Zijn vriend verdrietig zijnde, dat hij zich zei ven vergeeten zag, fchaamde zich niet, om hem onder het oog te brengen , dat dit geenzins de belooning was, wel-  VOOR CE JEUGD. 77 welke hij van zijne verkleefdheid aan hem verwagt had. De dervende gaf hem het volgende andwoord: „ waarover beklaagt gij u ? Gij fchijnt „ mij tegenwoordig toe zoo vreemd te zijn, „ dat ik moeite heb, om u weêr te herkennen. „ De beweeggronden van onze kennis en vriend„ fchap lebben geheel opgehouden, naamlijk: „ de hitte van mijn bloed, mijne neiging tot „ buiienfpoorigheden, en mijne dolle gezetheid „ op vermaaken. Van dit alles blijft mij „ niets meer over. Ik heb tot mijne erfgenaa„ men benoemd die geenen, rsn welke ik voor „ de tegenwoordige oogenblikken , en naar de „ toeftand, waarin mijn hart zich thans bevind, n welkers deugden hen voor mij beminneriswaar„ dig maaken , verbonden ben, en ik zie flegts „ die geenen voor mijne vrienden aan , welke „ ik wenfche gelijkvormig te zijn." $• 37. De Hertog van Savoije en het Gemeenebest van Geneve waren met eikanderen in eenen hevigen oorlog geraakt. Picolat, een burger va« dezen vrijen ftaat wierd krijgsgevangen gemaakt. Men ftelde te vergeefsch alle mogelijke listen in het werk , om uit hem eenige omftandige berigten van zijn vaderland, die men noodzaak-  TIJDKORTINGEN zaaklijk moest weeten, te haaien " de wreedfte folteringen waren niet in ftaat om hem tot de rnintte ontdeking te beweegen. Men begon te vermoeden, dat hij de toverkunst verftond; en om deze kragtloos te maaken, kwam men op de gedachte om zijn geheel lighaam te laaten fcheeren. Toen men met die zeldzaame kuur een begin zou maaken , rukte de onverfchrokken Genevois den barbier het fcheermes uit de hand en fneed oogenbliklijk zijne tong af, om zich in de onmoogüjkheid te Hellen van eene zwakheid te begaan. Eene zoo held- haftige daad verbaasde zelfs de geenen, welke daartoe aanleiding hadden gegeven. Zij ontfloegen picolat uit zijne gevangenfchap, en zon: den hem, mrt eerbewijzingen overladen, naar zijn vaderland terug. §• 38. Toen de Heer van chatelet bij den Koning ten fterkften om vergifnis voor den Hertog van HONTMOREtNCY aanhield, zeide de Koning: „ ik „ geloof, dat gij wel één uwer armen zoud w willen geeven, indien gij den Hertog bij het „ leven kond behouden ?" De grootmoedige vriend andwoordde : „ Ja, mijn allergenadigfte „ Koning! ik zou wel beide mijne armen willen • gee.  V O O R DE JEUGD. 79 „ geeven, indien ik flegts daarmede dien eenen „ kon behouden , welke voor uwe majesteit ,, zoo veele overwinningen bevogten heeft Op zoo eene welfpreekende en kunftige wijze wist deze verftandige man eenen vertoornden monarch, de verdienden van een' onderdaan en te gelijk de pligten der erkentenis ouder het oog te. brengen. S- 3* De Maarfchalk van brissac veré'enigde, bij eene zeer gewigtige gelegenheid, twee dingen welke bijna over het algemeen, niet met eikanderen gepaard kunnen gaan ; de rechtvaardigheid en het medelijden, de draf , welke de ongehoorzaamheid en de belooning welke de dapperheid verdiend. Deze veldheer had bij da belegering van Vignal in Montferrat zijn leger in flagörde gefield, om den aanval te waagen; een bastaard uit het huis van rossi verliet hec hoofdleger, zonder het teken tot den florm af te wagten beklom alleen de wallen - doodde met den degen in de vuist alles, wat hen» te gemoet kwam vervulde door zijne on- verfcnrokkenheid de Spaanfchen met verbaazing en beflischte eindelijk de verovering der ftad. Deze heldenmoed belette niet, dat men hem  go TIJDKORTINGEN aan den krijgsraad overgaf en met eenpaarige flemmen ter dood veroordeelde. „ Mijn „ vriend!" — zeide vervolgens de Maarfchalk van brissac tot hem . „ de wet „ heeft alleen over uwe daad gevonnisd ; doch „ ik wil u uit hoofde der beweegrede tot dezel„ ve genade bewijzen. Ik vergeef het u, en „ om de onverfchrokkenheid, welke gij hebt „ doen blijken, mijne achting te betuigen, „ geef ik u dezen gouden keten, welken ik u „ verzoeke , om uit vriendfchap voor mij te „ draagen. Mijn ftalmeester zal u een paard i, en wapenen geeven en in het vervolg zult „ gij altoos aan mijne zijde ftrijden" §. 4°- Katharina van medicus, de moeder van karel den IX. van Frankrijk, liet in de tegenwoordigheid van den Hertog van alencon den uitterften wil van den 'Admiraal coligimy welke in den beruchten St. Bartholomeus nacht des jaars MDLXxn. was vermoord geworden voorlezen. Hij raadde daarin den Koning om zijne broeders noch te zeer te verrijken, noch te zeer te verhoogen; toen men aan deze woor" den gekomen was, zeide de Koningin tot den Hertog van alekcon: „ daar hebt gij nu den goe-  VOORD» ]IüOD, «1 „ goeden dienst, welke de Admiraal, dien gij " zoo zeer beminde, u gedaan heeft." „ Ik weet niet" andwoordde de Hertog s> 0f hij mij beminde, maar door dezen raad heeft hij blijken gegeven, dat hij den ,, Koning beminde en derhalven beklaag ik hem „ nog des te meer." S- 41. In het jaar mdcclxv. woonde Lord willtam campbell , derde zoon van den Hertog van argyl, een zeekapitein, met verfcheidene da. mes aan den oever der Theems eene vischpartij bij- hij hoorde iemand erbarmlijk fchreiën en tot een fchip roepen. Eenige fchepen voeren zeer digt voorbij de plaats, waarvan het gefchrei kwam; doch 'er was niet één, dat fti! hield. Eindelijk vernam men van een' man, die aan den hoek van het eiland te voorfcmjn kwam, dat 'er een mensch moest verdrinken. Lord campbell voer met zijn vaartuig naa die plaats en zag in de daad ook een' man, die onder het water met den dood worstelde. Hij trok aanftonds zijne kleêren uit, wierp zich in den ftroom en zocht ter diepte van zestien voeten den ongelukkigen, welke werklijk van F 8*  fa TIJDKORTINGEN gedachten was, om zich te verdrinken en door een' grooten ftam van een' boom onder het water wierd gehouden. De Lord maakte hem met veele moeite los — haalde hem met zich naar boven en bragt hem, al zwemmende aan den oever van de rivier. Hij liet hem aanftonds eene ader openen en zijne goede zorge redde hem het leven. Het was een bediende van Lord palmerston. ' ■» Deze daad wierd van eenigen als een blijk van groote bekwaamheid in het zwemmen en duiken aangezien; maar die eene gevoelvolle ziel bezitten, zullen dezelve als eenen zeer edelen trek van menscblievenheid aanzien. §• 42. De Spaanfchen zijn heden ten dage aan de wetten der gastvrijheid nog zoo getrouw als het voorheen de Mooren waren. In het jaar mdccxlvi. juist ter tijd, dat de oorlog tusfchen Spanje en Engeland met de gröotfte hevigheid gevoerd wierd, ftond de EHzabetk, een Engelsch fchip, waarover de kapitein william edward het bevel voerde, welk door de zeeboezem van Jnmaika ftevende, en zeer rijk geladen was, zoo een' hevigen ftorm uit, dat om men»  VOOR DE JEUGD. 8; menfchen en laading te redden , kapitein edward geen ander middel zag, dan om in de haven van de Havana in te loopen. Hij landde aan ging naar den Gouverneur en verhaalde hem, door welke ongelukkige omftandigheden hij gedwongen was geworden, om in eene vijandlijke haven binnen te loopen, 'er bijvoe. gende, dat hij nu zijn fchip, zijne matroozen, zijne foldaaten en zich zeiven aan de Spsanfchen overgaf, biddende flegts, dat hij en zijn volk hun leven mogten behouden. „ Neen,- „ Mijn Heer!" — andwoordde hem de Spaan. fche Gouverneur » zulk eene laaghar- „ tige daad zal ik niet begaan. Als wij u in „ de open zee , of op onze kusten genomen „ hadden, zou uw fchip onze rechtmaatige buit „ en gijlieden onze krijgsgevangenen geweest ,, zijn; maar daar gij nu alleen door den ftorm „ overvallen zijt geworden en gij in onze haven „ zijt komen fchuilen, zoo vergeete ik, en moet vergeeten dat mijne natie in eenen oorlog met l de uwe gewikkeld is; wij zien in u niets an„ ders dan menfchen; wij zijn zulks ook; gij „ zijt ongelukkig, de menschlievendheid verpligt ons derhalven om u voor niets hulp te verleenen. Los derhalven uw fchip in verzekerdheid en laat het herftellen; handel in deze „ zeehaven, als gij het goedvindt, om de kosF a »k»  4+ TIJDKORTINGEN „ ten dier herftelling goed te maaken. Daarna, „ als gij weder zult vertrekken, zal ik u.een „ vrijgelei-brief geven, tot voorbij de hoogte „ der Bermuda eilanden; word gij in de „ open zee genomen dan zijt gij onze rechtmaa„ tige buit; doch voor het tegenwoordige zijt „ gij geene Engelfehen , maar vreemdelingen, „ welke onze hulp noodig hebben." •—— Het fchip zeilde na verloop van eenigen tijd weder uit en kwam gelukkig in Londen aan, alwaar de kapitein edwar.d niet kon nalaaten de gastvrijheid der Spaanfchen te verheffen, en dit edel voorbeeld daarvan ten bewijze bij te brengen. §« 43- De Opperrechter hals wilde nooit geheime en bijzondere adresfen en aanbeveelingen, zelfs van de aanzienlijkfte perfoonen niet aanneemen, als het op het recht aankwam. Een der voornaamfte Pairs van Engeland kwam eens aan zijn huis, en zeide tot hem: dat, vermits hij een rechtsgeding had, welk voor hem zou onderzocht worden, hij gekomen was, om hem vooraf deswegen breedvoerig te onderrichten, opdat hij het te beter zou begrijpen, als het hem voor het gerecht zou voorgefteld worden. Maar de Opperrechter viel hem in de rede en zeide: „ dat  VOORDE JÏUCD. «5 ^ hij niet braaf handelde dat hij om zulke zaa„ ken aan zijn huis kwam; want dat hij geene onderrechtingen van zaaken aan zijn huis; maar wel voor het gerecht in het openbaar, alwaar „ beide de partijen ter gelijker tijd moesten ge" hoord worden, aannam" Hij wilde hem derhalven niet laaten beginnen om te fpreeken. Daar de Pair, welke tevens Hertog was, zich vervolgens over deze handelwijze als eeneonverdraaglijke beleedjging bij zijne majesteit beklaagde, zeide de Koning hem., dat hij te vrede moest zijn, dat bij hem niet ruwer bejegend had en vervolgde verder; „ dat hij vast geloof, de, dat hij niet beleefder met hem zou omfpringen, als hij zelve naar hem toeging en „ hem voor zijne eigene zaaken aan zijne zijde „ tragtte over te haaien," S- 44* De Koning van Sardinië, vncTOR amadeüs nam in het jaar mdccxxx. het befluitom zijnekroon neder te leggen. Hij deelde den Kroonprins en zijne raaden deszelfs belluit mede. Zij allen ontraadden hem dit voorneemen. De Kroonprins zeide onder anderen; „ ik betuig© „ voor uwe majesteit, dat de begeerte om te re„ geeren nog geen oogenblik bij mij heeft plaats F 3 y, g«-  %S TIJDKORTINGEN „ gehad; maar dat ik mij gelukkig genoeg acht„te, om als de voornaamfte onderdaan , de „ overige onderdaanen een goed voorbeeld der „ volmaaktfte gehoorzaamheid te geeven." De Koning bleef ondertusfchen bij zijn voorueemen —— leidde zijne kroon neder —— ontfloeg zijne onderdaanen van den eed van ge. trouwheid aan hem gedaan —— vermaande hen, om zijn' zoon tot hunnen Koning aan te neemen en hem zoo getrouw te zijn, als zij den vader geweest waren en vertrok vervolgens met de Marquifinne van st. sebastiaan, met welke hij na den dood zijner eerfte gemalinne in den echt getreden was, naar C'iatnberry. Hij was daar naauwlijks ééne maand geweest, of hij had berouw van zijr.' gedaanen flap en wilde de kroon weder aanneemen. De Marquifin hield deswegens ook onophoudelijk bij hem aan. VfKtor vervoegde zich bij de officieren van het leger, welke hunne bevorderingen aan hem te danken hadden, en fchreef in het bijzonder aan den Veldmaarfchalk van rebinder op zulk eene vleiende wijze, dat hij een' minder rechtfchapen man zeker tot ontrouw zou verleid hebben. Rebinder was onbeweeglijk. Hij andwoordde vol eerbied, maar tevens met de vrijmoedigheid van iemand, die geene andere voordeden kent, dan zulke, welke met zijne pligten befhan kun-  VOORD* JEUGD, tf kunnen. „ Uwe majesteit" fchreef hij ~, „ heeft mij alleen gemaakt het geene ik ben en van dien kant heb ik aan den Koning uw' ,, zoon geene, maar aan uwe majesteit de groot„ He verpligting; doch onder alle deze weldaa„ den fchat ik 'er geen zoo hoog dan het „ goed gevoelen, waarmede gij mij vereerd „ hebt. Uwe majesteit vergunne mij, dat ik „ een kleinood, welk ik met mijn bloed in uwen „ dienst verworven hebbe, ook met mij in het „ graf moge neemen. Maar ik zou deze eer „ verliezen, als ik zoo ongelukkig wierd, dat „ ik mij aan meineed jegens dien Koning, wel„ ken uwe majesteit zelve mij gegeven heeft, fchuldig maakte. Neen, ik zal hem zoo ge„ trouw zijn als ik u geweest ben en hem met mijn bloed op zijnen throon befchermen." Deze nadrukvolle brief was zonder kragt bij den ouden Koning. Hij fchreef voor de tweedemaal aan rebinder, als een Heer, die zijne onderdaanen gebiedt. De veldheer vond zich toen verpligt om deze brieven aan den jongen Ko» ning karel te verwonen. Karel zeide: „ wat „ zal ik doen? Het is mijn vader" en verklaarde in zijnen bijeen geroepen ftaatsraad : „ ik „ verlaate mij op uwe trouw, en onderwerpe „ mij voor het overige aan het bellier van „ God." Alle pogingen welke de jonge Kof 4 ning  83 TIJDKORTINGEN ning bewerkflelligde, om zijn' vader tot andere gedachten te brengen , alle vertoogen bij de Marquifinne, alle aanbiedingen, dat hij hem pen geheel landfehap, dat hij begeerde, zouafftaan, waren vruchtloos. Men raadde hem aan, om zijn' vader te laaten gevangen neemen, doch welken raad hij zoo lang onuitgevoerd liet, tot dat hij het, algemeene veiligheidshalve, verplige was, te doen. S- 45- Molière bezat het voortreffelijkst, liefderijkst en menschlievendst hart des waerelds. Baron kondigde hem te Auteuil eens iemand aan, wiens buitengemeene armoede hem belettede, om voor hem in Parijs te verfchij. nen: hij heet mondorge voegde hij 'er bij. Ik ken hem zeide molière, hij is in Languedoc mijn makker geweest. Het is een braaf man; hoe veel, denkt gij, dat men hem behoorde te geeven? baron bedacht zich eenige oogenblikken, en zeide vervolgens: „ vier Louis d'or" — „ Nu dan" — andwoordde hem molière „ zal ik hem vier huis d'or voor n mij geeven; hier zijn twintig anderen, geef „ hem die uit uwen naam." Mondorge verH fcheen. —, MoLifiR* omhelsde hem — ver.. „ troos-  VOOR DE JEUGD. % troostte hem en voegde bij het gefchenk, dat hij hem reeds gegeven had, nog een pragtig toneelkleed om de treur rollen te fpeelen, §. 4«- Toen men 'er niet meer aan behoefde ta twijfelen, dat cromwell en zijne affchuwelijke medgezellen den dood van den ongelukkigen karel den l. befloten hadden, vervoegden zich de Graven van rjchemond, van harford, vak southampton en lindsly, mannen, wier naam zoo vermaard, als hunne deugd beproefd was, bij het Laagerhuis van het Parlement, en bragten hem onder het oog: „ dat zij de raaden des Konings waren en dat ze hem door zijne raad„ geevingen en gevoelens tot alle die Happen hadden overgehaald, welke men thans hunnen „ Koning als zoo veele misdaaden aanwreef; „ dat in de oogen der wet en naar het oordeel„ der gezonde rede, zij alleen fchuldig waren, „ en alleen, alles, wat in het gedrag des Ko„ nings berispenswaardig was, moesten verand„ woorden; ten dien einde boden zij zich hun- ne rechters aan , om door hunne ftraffe het „ dierbaar leven van den monarch, dat het be„ lang van het Parlement en van alle getrouwe „ onderdaanen des Konings vorderde , te beE 5 „ icher-  9f TIJDKORTINGEN „ fchermen en te redden.'' Zulk eene groot' moedige aanbieding verftrekte deze edele zielen tot eer, fchoon ze ter redding des Konings niets uitdeed; om dat men naa de kroon en niet naa het leven van eenige bijzondere perfoonen ftond. ——. Dan hunne aanbieding wa3 daarom niet minder edelmoedig. §• 47- Bertrand van salignac, Heer vafl Motte Fenelon was in zijn' tijd Franfche afgezant aan het hof van Engeland. De Koninginne elizabeth betoonde hem eene zeer bijzondere hoogachting en toegenegenheid. — K,\tharina van MEDicrs en karel de IX. wilden hem eenige dagen na de bekende Parijfcke bloedbruiloft overhaaleu; om deze Koninginne , de beweegredenen , die zij gehad hadden, om dit bloedbad t« verordenen, onder het oog te brengen en hun, zoo wreed fchijnend gedrag in dat geval te rechtvaardigen. „ Sire! —— andwoordde hij ——- n ik zou uwe medepligtigen in dien af. „ fchuwelijken moord worden, als ik 'er mij mem de bezig hield om zoo eene godlooze daad „ een fchoonfcbijnend vernis te geeven ; uwe „ majesteit kan zich vervoegen bij die geenen, „ die u dien moord hebben aangeraden." —  VOOR. DE JEUGD. - 9» Hij zag dat zijn ftandvnstig antwoord den toorn des Konings gaande inaakte en voegde 'er op denzelfden vrij moedigen toon bij: „ Ik weet» „ dat een Koning door zijne groote magt een' „ edelman kan onderdrukken, maar nooit kan „ hij hem van zijne eer berooven. §. 48, Weinig volken oefenen het recht van gastvrijheid in eenen hoogeren trap van volmaaktheid uit, dan de Mooren in /Ifrika. De Gefchiedenis leverd ons een treffend voorbeeld daarvan op. De Spaanfchen en de Mooren bewoonden in oude tijden een en het zelfde land. Een Spansch. Heer geraakte in een tweegevegt met een jon» gen Moor en bragt hem om het leven. Hij nam aanftonds de vlugt, en om de geenen, die hem nazaten, te ontloopen, klom hij over de muur van een' tuin en verborg zich daarïn; de eigenaar van dien tuin, welke 'er juist toen in wandelde, was ook een Moor; hij ontving den Spanjaard, die hem zijn ongelukkig geval dat hem tot vlugten noodzaakte , verhaalde en om zijn huis tot eene vrijplaats verzocht , op eene minzaame wijze. De Moor nam hem in zijne befcherming en bood hem eene halve perzik aan 'er deze woorden bijvoegende: „ eet deze „ vrucht  ji TIJDKORTINGEN „ vrucht en weet, dat zodra gij die in uwen „ mond hebt, ik u de rechten der gastvrijheid, „ a! wilde ik zulks, niet meer kan weigeren." -— Hij brngt den jongen Spanjaard aanftonds in een tuinhuis alwaar hij hem verbergde, de deur . agter zich toefloot en de fleutel met zich nam; de Moor ging weêr naar huis toe hij was daar naauwlijks, of eene meenigte zijner nabuu. ren drongen 'er ook in, die hem zijnen zoon bragten, welke, — zoo als men hem zeide — zoo even door een' Spanjaard was vermoord geworden, men duidde hem zijn' moordenaar uit en de ongelukkige vader kon 'er nu niet meer aan twijfelen, dat het dezelfde Heer was, die hij kort te vooren in zijn tuinhuis verborgen had. Hij zeide niets — verbergde al zijn verdriet in zijn' eigen boezem, — zoodra het fchemeravond was geworden, ging hij naar zijn' tuin en maakte de deur van het tuinhuis open. „ Kom 'er uit" — zeide hij tot den jongen Spanjaard „ die gij gedood hebt is mijn „ eigen zoon. — Ik beminde hem tederlijk en „ zijn verlies maakt mij bijna wanhopig; mijne „ bedroefde buuren hebben mij het lijk van „ mijnen zoon t'huis gebragt, — zij hebben „ mij u als deszelfs moordenaar zoo naauw„ keurig naar het leven getekend, dat ik u on# mogelijk niet zou kunnen herkennen. — Ik „ zou  VOOR DE JEUGD. 53 „ zou u kunnen ftraffen; en als ik flegts de ftem „ der wraak , of liever van het rechtvaardigst „ hartzeer gehoor wilde geeven, zou ik u wen„ fchen geftraft te zien; doch ik heb u iets te „ eeten aangeboden, ik heb u mijn woord ge„ geven, en zal het ook houden. Kom volg „ mij." Hij geleidde vervolgens den Spanjaard in zijn' ftal, gaf hem zijn beste paard en zeide hem met deze woorden vaarwel: „vlied, ,, onttrek u aan de geenen, die u vervolgen — „ maak u de donkerheid van den nacht ten nut„ te morgen met het aanbreeken van den „ dag zult gij in veiligheid zijn. Gij hebt het „ bloed van mijn' zoon vergoten; dit ontzet„ tend toeval heeft mijn hart verfcheurd; doch „ God is rechtvaardig en goedertieren, ik dank „ Hem, dat Hij mij fterkte van geest genoeg „ gegeven heeft, om mijnen toorn te onder„ drukken, en deugd genoeg om mijne pligten te vervullen." §• 49- Een Duitsch Prins, leerde te Siena in balie een' vrouwsperfoon kennen, welke men voor de grootfle fchoonheid van Italië hield. Hij ftond verbaasd over haare fchoonheid en door middel van een' Ab.t , welke een naastbeftaande van hem  94 TIJDKORTINGEN hem was, vond hij gelegenheid om met haare moeder te fpreeken en haar zijne verkeerde oogmerken te ontdekken. De moeder was zoo laaghartig, dat ze de eer van haare dochter voor duizend buis d'or verkocht en zelfs de onfchuldige fchoone tot zoo een verfoeilijk ftuk aanzette. Haare dochter wierp zich voor haare voeten neêr en fmeekte, om haar daarvan te ontHaan; doch haare barbaarfche moeder bleef onbeweeglijk en dreigde haar, haar leven lang in een klooster te zullen opfluiten. De deugdzaame dochter nam, om haare eer te redden, een kloekmoedig beuuit. Zij hield zich , als of ze den Prins bij haar zou ontvangen» Toen ze met hem alleen was, viel ze met traanen in haare oogen voor zijne voeten neêr en zeide tot hem: „ mijn Prins! ik ben in uwe magt, maar „ ik verlaat mij op uwe grootmoedigheid ■ . „ ik bid u, om Gods wil, maak toch geen „ misbruikvan de beklagenswaardige omftandig„ heden, waarin mijne moeder mij gebragt „ heeft." De Prins door zoo eene groote deugd getroffen, beval haar, om op te ftaan* en beloofde haar alle befcherming, welke haare deugd vorderde. Zij was op deze woorden zoo blijde, als of men haar het leven had wedergegeven, ■„ ■ ■ Zij viel op nieuw voor de voc* ten van den Prins ter neder, maar kon geen woord  VOOR DE JEUGD. 9$ Woord fpreeken. Hij beval haar weder op te ftaan, en verzocht haar, om hem te zeggen , hoe zij tot het befluit had kunnen komen om met hem alleen te zijn? „ Mijn Prins 1" zeide zij ■ „ ik ben aan een jong mansper„ foon verloofd, welke mij lief heeft, zoo als „ ik hem ook bemin, maar met welken mijne „ moeder niet hebben wil, dat ik in den echt „ trede. Zij bedreigde mij, om mij, om „ uwent wil in een klooster op te fluiten. De „ vrees, van mijnen minnaar te zullen verlie„ zen, heeft mij daartoe overgehaald, als ook „ de hope, dat gij met mijnen beklaagenswaar„ digen toeftand medelijden zoud hebben. Als „ deze hope mij nu bedrogen had, zie hier de„ zen dolk, welke mij voor die fchande zou „ beveiligd hebben." De Prins lïond verftomd. Hij bewonderde haare moed en haare deugd. —■ „ Ik zal mijn best doen" —— zeide hij —— „ om u gelukkig te maaken" Hij gaf haare moeder eene fcherpe beflraffing wegens haare wreedheid jegens zulk eene dochter en zeide haar: dat als zij de beloofde duizend huis d'or wilde hebben , zij haare toeftemming tot het huwelijk van haare dochter met haaren minnaar moest geeven. De moeder hierin weigerachtig zijnde, zeide hij haar: dat hij bij den GrootHertog zou bewerken, dat ze in een klooster wierd  $6 T IJ DKÖRTINGEïJ wierd opgefloten. Het klooster verfchrikte de godlooze moeder. Zij gaf haare bewilliging in het huwelijk van haare dochter. De Prins liet den jongen minnaar haaien , maakte zelfs hem zijn geluk bekend en belooofde de dochter een jaarlijks inkomen van duizend daalders. §■ 50' Elk een is de manlijke vrijmoedigheid, me: welke sully tot hendrik den IV. zijnen Koning fprak, bekend. Hij was niet minder ftreng omtrent zijn' meester, als omtrent zich zeiven. Duizend voorbeelden daarvan worden in zijne Gedenkfchriften gevonden; maar niets bewijst die vrijmoedigheid in een hooger trap dan de gefchiedenis der trouwbelofte des Konings met Mademoifelle d'entragues. De Koning liet hem zijn huwelijks - verdrag zien, om hem daarover om raad te vraagen. Sully nam het, las het en fcheurde het, zonder een woord te zeggen, in ftukken. „ Wat d " ■ zeide de Koning —— „ wilt gij doen sully ! ik geloof „ dat gij gek geworden zijt?" — „ Het is „ waar Sire!" — hernam sully ——-— dat ik „ een gek ben, gave God! dat ik de eenigfte „ in geheel Frankrijk ware." Tekent de¬ ze enkele trek ons het karakter van sully niet veel  VOOR DE JEUGD. veel beter dan alle lofredenen des waerelds? Had hij niet eene wezenlijke heldhaftige vrijmoedigheid noodig, om zijnen Koning , in zijne meest geliefkoosde hartstocht met zoo veele Itoutmoe. digheid tegen te fpreeken ?( $• SiDe Staats-minister walpole bezocht eens een*' zeer voornaamen en, wegens zijne uitfteekende verdienden, beroemden Heer, om hem van de zijde der tegenpartij in het Parlement af te trekken. Hij zeide tot hem, dat hij uit naam des Konings bij hem kwam, om hem van zijne gunst en befcherming te verzekeren en hem tevens te verklaaren, welk een leed het zijne majesteit deed, dat hij tot nog toe voor een' man van zulke groote verdienften, als hij was, niets had kunnen doen. Te gelijker tijd bood hij hem een zeer voordeelig ambt aan. „ Mylordl" andwoordde deze Engelfche Heer ■ „ voor dat ik op uwe toegenegene voorftellingen „ andwoordde, zoo vergun, dat ik mijn avond. „ eeten hier in uwe tegenwoordigheid laat bren„ gen." Men bragt oogenbliklijk en hachis van een' fchapenbout, dat van zijn middagmaal was overgebleven. Hij wendde zich toen tot wal» G po-  TIJDKORTINGEN polk en zeide: „ Mylord! gelooft gij, dat een man , die met zulk eene maaltijd vergenoegd ,, is, een man zij, die het hof met weinig moei„ te tot deszelfs zijde zal overhaalen. Maak ,, den Koning bekend wat gij gezien hebt, idit „ is het eenigst andwoord, dat ik hem kan gee„ ven." ■— Een trek eenen fabricius ■ eenen kurius eenen kamillus waardig. — Slegts in de Romeinfche Gefchiedenis zijn dergelijke voorbeelden niet zeldzaam. ■'■ -' » St 52. Na dat de jonge Engelfche Pretendent te Culloden gefiagen en zijn klein leger verftrooid geworden was, dwaalde hij zonder geld en zonder hulp om, dan eens met twee medgezellen, dan eens met éénen, en kort daarna flegts alleen, aan zich zeiven overgelaten, wordende onophoudelijk vervolgd, door hen, welke de belooning, die men op zijn hoofd gezet had, wilden verdienen. Op zekeren dag, dat hij tien uuren gegaan had, en van honger en vermoeidheid geheel afgemat was, trad hij in het huis van iemand , van welken hij zeker wist, dat hij geenzins zijn vriend, noch veel minder van zijn partij was. „ De zoon van uwen Koning" —— zei-  VOOR DE JEUGDi' 93 zeide hij tot hem „ komt tot u en ver„ zoekt u om brood en een hembd, ik weet „ zeer wel, dat gij mijn vijand zijt, maar ik „ zie .u voor eenen al te braaven man aan, om „ te vreezen, dat gij mijn vertrouwen zoudt „ misbruiken en mijn ongeluk u ten nutte maa„ ken. Neem de aan ftukken zijnde lappen, die mij thans bedekken; bewaar ze zorgvul3, dig, ten einde gij ze te eeniger tijd in het Pa„ leis der Koningen van Groot - Brittanje weder „ over kunt geeven." — De Edelman, door deze taal getroffen , verfchafte den Pretendent alle hulpe welke zijne treurige omftandigheden verëischten, en hij in ftaat was om hem toe te brengen , terwijl hij de diepfte ftilzwijgenheid in acht nam. Na verloop van eenigen tijd wierd deze Edelman aangeklaagd, dat hij dien vlug. tenden Prins geherbergd hadde , en voor den rechter gedagvaard. Hij verfcheen voor hem met die edele ftandvastigheid, welke de onfchuld en eene volkomene bewustheid van de rechtvaardigheid zijner zaak alleen vermag te geeven, ,, Vergun mij, Mijne Heeren!" ■ ■ zeide hij tot zijne rechters „ dat ik, vóór dat men in „ een proces verbaal treede, u vraage: wie „ uwer, als de zoon van den Pretendent in zijn „ huis gevlugt was , laaghartig genoeg en in „ ftaat zou geweest zijn om het de regeering beC p » kend  ïoo TIJDKORTINGEN „ kend te maaken en hem over te leveren?" Op deze vraag Honden de rechters op — weezen den aanklaager af — fpraken den be» klaagden vrij en fcheidden van eikenderen. S- 53- Geduurende de fuccesfie - oorlog in Spanje, belegerden de Duitfchers en Engelfchen onder aanvoering van Lord peterboroügh, Barcelor.a. De Onderkoning, een zwak man, zag buiten de ftad een' magtigen vijand en binnen dezelve een oproerig volk, waarom bij het befluit nam, om zich over te geeven. Hij hield aan de ftads poort een mondgefprek met Lord peterboroügh. De voorwaarden van het verdrag waren nog niet ondertekend, of men hoorde plotslings een jammer, lijk gefchrei en een naar gehuil. ,, Gij zijt een „ verrader" — zeide de Onderkoning tot Lord peterboroügh. — ,, Wij kspituleeren oprecht „ en op eene redelijke wijze, ondertusfchen „ zijn uwe Engelfchen over de wallen heen in „ de ftad ingedrongen." — „ Gij bedriegt u" — andwoordde Lord peterboroügh — „ het „ moeten Duitfchers zijn. Slegts een middel „ blijft u over, om uwe ftad te redden; —• „ laat mij met mijne Engelfchen binnen rukken, „ dan  VOOR DE JEUGD. 101 », dan zal alles ftil worden en in rust komen, „ vervolgens zal ik weder aan deze poort ko„ men om ons verdrag ten einde te brengen.'* Hij Iprak met zulk een voorkomen van oprechtheid en grootheid , welk gevoegd bij het te. genwoordig gevaar, den Onderkoning tot alles bewoog wat p^tèrboiuugh wilde. Men liet hem met zijne Engelfchen binnen trekken. -— Hij ging bij zijne officieren, vond Duitfchers en Kataloniërs, welke de huizen der rijkfte burgers plunderden — hij joeg ze weg — ontnam hun den buit, dien zij wegdroegen — vond de Hertoginne van populi in de handen der foldaaten, welke haar wilden ontëeren — redde haar en gaf ze weder aan haaren gemaal over. — Na dat hij eindelijk alles in orde gebragt en geftild hadde, begaf hij zich weder naar de ftads poort en ondertekende de kapitulatie. De Spanjaarden waren verbaasd, dat ze zoo veele grootmoedigheid en verhevenheid in de Engel, fchen ontdekten, welke het gemeen voor onverbiddelijke barbaaren aanzag, omdat ze van eenen anderen Godsdienst waren. G3 , §. 54-  ic2 TIJDKORTINGEN S-54» De volgende brief uit de fchriften van den Marquis van caracciöli ontleend, bevat in Zich een voorbeeld der edelmoedigfte vriendfchap. Het is een brief van den Graaf van *** aan den Ridder van *** „ Het zijn beide" — zegt caracciöli — „ mijne vrienden en beiden „ hebben mij iets toevertrouwd, dat ik niet „ openbaar mag maaken, zonder hunne naamen „ bedekt te houden." De Graaf, welke door den dood van zijn' vader een rijke erfgenaam geworden was, gaf in het jaar mdccxlvi. den Ridder zijn' vriend daarvan berigt op de vol* gende wijze: „ Lieve vriend!" „ Gij deeld uwe traanen met mij; gij zult „ derhalven mijn vermogen ook met mij dee„ len. De vriendfchap heeft ons tot broe„ ders gemaakt; de vriendfchap zal ons ook „ toterfgenaamen %-an eenen vader maken, die „ wij gemeenfchaplijk beweenen. Het geluk is „ blind, maar ik zie zeer klaar, ik weet dat „ mijne rijkdommen flegts in zoo verre eene „ waardij voor mij hebben, als ze u van „ nut  r VOOR DE JEUGD. tïf „ nut kunnen zijn. — Neem derhalven, zon» der u te verontrusten, mijne aanbieding „ aan en befchouw mij niet anders dan een „ pagter, welke u op zijn' tijd zijne pagt„ penningen betaald. Voor alle dingen wagt „ Uj om mij daarvoor te bedanken. Ik ben „ door het eenig vermaak, dat ik u dit heb „ kunnen verfchaffen , genoegzaam beloond. „ Geniet derhalven van nu af aan, de in„ komften van vijftien duizend Hvres, welke „ u geheel alleen zouden toebehooren , als „ gij zoo grootmoedig niet waart Doch ik „ ken u; gij zoud meer dan de helft befte" „ den, om anderen te verpligten en uit dien „ hoofde hebt gij zelfs verdiend, dat men u „ verpligt. — Vaarwel, acht mij alleen uit „ dien hoofde gelukkig, dat ik een' ziel heb„ be, want in dit alles vervul ik enkel de „ pligten van een' mensch." Aan hoe veele kleine zielen zal deze brief romanesk voorkomen — hoeveelen het karakter des Graven overdreven toefchijnen? — dan zulks is des te erger voor deze arme zielen! —— G 4 $• 55.  >«i TIJDKORTINGEN §• 55- In den oorlog van ?.n>ccr.vi. tot mdcclxii. behaalden de Engelfchen in Kr.nada zeer gewig. tige voordeden op de Franfchen. De kapitein youxg , een onder de overwinnaars zeer beroemd officier, liet zich door zijn heldenmoed en dapperheid te ver vervoeren, verwijderde zich te ver van de zijnen drong te diep door de moerasfen heen en wierd vanPde wil. den gevangen. Zij fleepten hem naar eene afgelegene plaats om hem om hals te brengen, toen een Franfche grenadier ter zijner hulp kwam toefchieten. Het gelukte hem eerst na eene zeer hevige en hardnekkige wisfelmg van woorden, dat hij den onverfchrokken Engelschman uit de handen van deze barbaaren rukte De Brit wilde zijnen verlosfer het eenig kenteken zijner dankbaarheid , dat toen in zijne magt fiond, geeven: hij bood hem eene beurs aan, waarin tien guinies waren. De grootmoedige grenadier weigerde ze hardnekkig en geene vertoogen ter waereld waren in ftaat, om hem van zijn befluit af te brengen ' Hoe ■ Miin Heer!" zeide hij tot den En- gelschman „ ik zou mij van u laaten be- » taaien, daar ik een' onfehendbaaren pligt der m mecschlievendheid heb uitgeoefend. Als ik » in  VOORDE JEUGD. 103 „ in uwe plaats geweest was en gij in de mij„ ne, zou Mijn Heer dan niet het zelfde ge„ daan hebben en zoud gij dan van mij ook „ een gefchenk aangenomen hebben ? Alhoewel „ onze natiën vijanden zijn j houden wij daar„ om niet op menfchen te zijn en zijn derhal„ ven niet minder verpligt om zelfs een' vijand, „ zoodra hij ongelukkig word, te helpen." Eindelijk bewoog kapitein you;>g den Ridder van levi, den generaal van dezen grootmoedigen grenadier, om hem te bevelen dat hij het aannam. De grenadier nam het toen aauftonds aan, eenig en alleen om dezen fchooneu trek Van menschlievendheid niet door eene ongehoorzaamheid tegen het bevel van zijnen gene,, raai te ontluisteren. 5- 56*. Een3 fpeelde hendrik de II. Hertog van montmorency en won in een enkel fpel drie duizend huis d'or. Een der aanfchouwers zeide tot den geenen, die naast hem ftond: „ In „ de daad dit is eene fooi welke het geluk van „ een eerlijk man zou kunnen maaken." De Hertog hoorde zulks en bood aanftonds den edelman de geheele fomaan, tot hem zeggende: G 5 „Ik  TIJDKORTINGEN „ Ik wenschte wel, Mijn Heer! dat uw geluk m wat grooter ware." §•31. Na den flag bij Fontenoy, deed men in Londen aanzienlijke wervingen, om de plaats der daar gefueuvelde foldaaten weder te vervullen, en bet leger voltallig te maaken. De meeste nieuw aangeworvene foldaaten wierden uit de landmilitie getrokken. Dit gebeurde des morgens om vijf uuren in het park van St. James. Verfcheidene kompagnien wierden daar in order gefteld, onder het aanfchouwen van eenige duizend perfoonen, waarvan eenige door de bloote nieuwsgierigheid wierden gedreven en anderen door het aandeel, welk zij namen in de geenen, op wien de keus kon vallen. Onder deze laatften bevond zich ook een jong vrouwsperfoon, welke niet boven de zesden jaaren oud fcheen te zijn, en zoo bekoorlijk , dat wanneer ze in een' voordeeliger opfebik was verfcheenen, dan in haar liegt landgewaad, zij zeker de oogen van alle aanfchouwers tot zich alteen getrokken zou hebben Zij fprak met twee of drie mansperfoonen, welke naast haar ftouden en haare landslieden fchenen te zijn. Haare onfchuldige houding en de  VOOR DE JEÜCD. 10/ de ongerustheid, welke haar gelaat en alle haare gebaarden verraadden, maakten mij nieuwsgierig om te weeten of haar hart aan het lot van een* broeder of van een' minnaar zulk een levendig aandeel name. Ik drong derhalven te midden door de meenigte heen en het gehikte mij eindelijk naa veele moeite, dat ik zoo digt naast haar kwam te (laan , dat ik alles, wat tusfchen haar en tusfchen de geenen, die haar vergezelden, gefproken wierd, duidelijk kon verftaan. Ik vernam , dat ze zich niet flegts om een' naastbeftaanden, maar om iemand, die met haar door veele naauwere banden verbonden was, bekommerde. Kort daarna vernam ik uit het geene, dat ik hoorde zeggen , en uit het geene ik weldra nog omflandiger hoorde , dat zij zederd bijna vijf maanden met den zoon van een' pagter van Wiltfhire getrouwd was, welke kort nadat hij haar echtgenoot geworden was , bij ongeluk zich, had laaten aanneemen; dat de officier hem wegens zijne fchoone geftalte en zijne heldhaftigheid, zijn ontflag niet had willen geeven en dat thans zijne vrienden fidderden , dat deze uitfleekende hoedanigheden hem tot dat gedeelte welk men naar het leger wilde zenden, zouden doen verkiezen. Dit arme wijfje drukte zich op de levendigfte wij-  los tijdkortingen wijze uit, welke des te aandoenlijker was, daar iet geheel natuur en van alle verfierfelen der welfpreekendheid geheel ontbloot was. Zij weende en tragtte haare traanen te verbergen; en terwijl zij hem, met al het vuur der hevigfte hartstocht verzekerde, dat ze hem nooit zou verlaaten en in alle zijne gevaaren en ongemakken deelen, bloosde zij, dat ze nog van anderen dan van hem, tot welken zij fprak, geboord wierd. Ik beken, dat ik nooit eene gewenschter gelegenheid gevonden heb , om de natuur in alle haare volkomenheid, dat is, juist zoo als ze uit de hand des fcheppers gekomen is, te bewonderen, dan zoo als ik ze toen in dien edelen flrijd der vrouwlijke zedigheid en echtlijke te. derheid heb kunnen befchouwen. Ik ontdekte, dat één der geenen tot wien ze fprak, een bloedverwant van haar en de andere de vertrouwde vriend en medgezel van harren man was, welke beiden haaren vader tot Lo„* ■ den vergezeld hadden, om den jongen foldaat van den dienst te tragten los te kopen; maar vermits hem dit mislukt was, was de arme vader met een beklemd, kommervol hart naar huis terug gekeerd , terwijlen zij, om te zien, welk ■eenen keer die zaak zou neemen, in Londen waren gebleven. Men  VOOR DE JEUGD. ***» Men trok 'er een aanzienlijk gedeelte uit, en veelen fchenen over de keuze die men ten hunnen opzigte deed , bedroefd te zijn. Het dwaaze medelijden en het morren van het graauvv vermeerderde hun hartzeer. Eenigen , welke het gefchrei van hunne ouderen, hunne vrouwen en kinderen hoorden, fcheenen zelfs te vergeeten» dat ze mannen, dat ze burgers waren. Eindelijk kwamen de officieren in een gelid, in welk een buitengemeen groot, jong en welgemaakt mansperfoon ftond. Zoodra ik mijne oogen op hem liet vallen zag ik hem voor den echtgenoot van mijne bekoorlijke buurvrouw aan; en befpeurde weldra uit de verwarring, welke zich op haar gelaat en op dat van haare leidslieden vermeerderde , dat ik mij in mijne gisfiug niet bedroogen had. Ik fidderde voor haar en wagtte of hij getrokken zou worden, welk ook oogenbliklijk gefchiedde , wordende hij gelast, om zich bij het detachement te vervoegen. Zij gaf een' harden gil, wilde fpreeken ; maar kon niet en viel in zwijm. Door behulp van haare vrienden, en van verfcheidene perfoonen , die naast haar nonden, en haar fchenen te beklaagen, kwam ze eindelijk weder tot zich zeiven. Maar toen ontnam haar de grootheid van haare fmart alle haare befchroomdheid, — Zij ijlde naar den kapitein — viel  IK TIJDKORTINGEN viel voor zijne voeten ■ en bezwoer hem om medelijden met haar lot te hebben en haaren echtgenoot te verfchoonen. Haar neef en de arrdere jonge mensch verëenigden hunne verzoeken en hunne traanen met de haare; maar de officier was te zeer aan verzoeken van dien aart gewoon, om door het geene zij tot hem zeiden , geroerd te worden eu wees dezelve met grooter hardheid af, dan ik naar het mij toefcheen, zou gedaan hebben, als ik in zijne plaats was geweest. Doch ik heb van dien tijd af aan opgemerkt, dat het in zekere omdandigheden noodig is, om zijn hart te verharden, of zich ten minden zoo te houden, als of men het verhard hadde, en dat, als iemand, welke de post van dezen officier bekleede , aan alle verzoeken en voordellen , die men hem over dergelijke onderwerpen deed, gehoor gaf, het hem onmooglijk zou zijn, om de pligten aan zijn beroep verbonden, te vervullen. Daar nu alles te vergaefsch was, trad de ontroostbaare echtgenoot uit zijn gelid, nam affcheid van zijne beminnenswaardige echtgenoote, welke nog geduurig bij het befluit, om hem te vergezellen, bleef volharden; maar hij wilde op geenerlei wijze naar haar voordel luisteren; zijne weigering gaf aanleiding tot een' tederen tweedrijd onder hen beiden; waarover zelfs Jie- den  VOOR DE JEUGD. n« den van den eerften rang zich" niet zouden hebben behoeven te fchaamen. Te gelijker tijd fcheen de andere jonge boer in diepe gedachten verzonken te zijn; hij ont. waakte eindelijk uit zijnen droom, ging regelrecht naar den kapitein toe, en fprak hem iaat eene onverfchrokkenheid, die ik nooit zal vergeeten, op de volgende wijze aan: „ Gij ziet" zeide hij „de droef- „ heid van deze twee jonge lieden ; van de „ wieg af aan hebben zij eikanderen bemind, „ zij zijn onlangs eerst getrouwd en de vrouw „ is thans zwanger. Ze van een te fcheiden, „ zou zoo veel zijn als hun hart te willen „ doorbooren. Ik verzoek u derhalven om haa„ ren echtgenoot te ontdaan en mij in zijne „' plaats aan te neemen; ik heb noch vader, „ noch moeder, noch echtgenoote, welke mij " kunnen beweenen; en gebeurt het al dat ik „ omkome, zal het verlies zoo groot niet zijn. „ Ik verzoeke u op het allerdringendlte , dat „ gij aan mijne begeerte voldoet. Ik ben zoo „ jong, zoo fterk en zoo goed gefchikt om „ mijnen Koning en mijn Vaderland te dienen „ als hij, en ik zal met vergenoegen optrek„ ken, als ik dit waardig "paar daar door ge* „ lukkig kan maaken.' Hij voegde 'er nog andere redenen bij, om zij-  tli TIJDKORTINGEN 2'jne verzoeken te onderdennen, over welke da kapitein en alle, die het hoorden, zoo verbaasd waren, dat niemand het waagde, om hem te fiooren. Na dat hij uitgefproken had, vroeg hem een officier, of hij zin in den dienst had? „ In welk „ geval" zeide hij „ wij u aan- „ donds handgeld zullen geeven en dan kunt 99 gij met'de overigen vertrekken." . „ Neen „ Mijn Heer!" hernam hij op eenen vrijmoedige wijze tot heden toe is het nog „ niet bij mij opgekomen om een foldaat te „ worden, en ik zou ook voor geen geld, hoe. „ veel ook, 'dienst willen neemen, was het niet „ om thomas dienst te doen. Daarboven beu „ ik voor de akte'van het Parlement beveiligd, t, omdat ik jaarlijksch meer dan tien guinies aan „ inkomden van mijn goed heb. Als gij nu „ oordeeld, dat ik een gefchikt voorwerp voor ,, u ben, dan geeft hem zijn ontflag en ik ben „ bereid, om, zonder uw geld, zijne montee„ ring aan te trekken." Zulk eene grootmoedige handelwijze verwek, te een algemeen vreugdegefchrei. Alle de daar tegenwoordig zijnde officieren waren verdomd, terwijl de kapitein hem op zijn woord vatte: hij liet aandonds de regimentslijst bij hem brengen, fchrapte hem uit, om den naam van zij.  voor de jeugd: *«i zijnen dienstvaardigen plaatsvervanger wn> liam in deszelfs plaats op te fchrijven en gaf vervolgens den eerften een behoorlijk ontOag. Maar, nadat men thomas geroepen, en hem van het geene 'er ten zijnen voordeele was gedaan geworden, berigt gegeven had, kon hij naauwlijks tot het befluit komen, om zijne vrijheid onder zulke voorwaarde aan te neemen. Hij bragt voort, dat william's aanbieding het edelfte kenteken zijner vriendfchap voor hem was, maar dat hij zich eener zoo groote goedheid onwaardig hield, als hij dezelve zoo zeer misbruikte, dat hij om zijne eigen zekerheidshalve het Ieven van eenen zoo grootmoedigen vriend in gevaar zou brengen. Eindelijk overwonnen de traanen zijner echtgenoote en de vertoogen van alle de geenen, die dezen edelen tweefhïjd bijwoonden, zijne tedere bedenklijkheden, welke ik met recht dien naam kan geeven, fchoon ik van een gemeen mansperfoon fpreek. Hij kreeg zijn óutllag, trok zijne kleêren uit, lag zijn geweer ter zijde, welke de andere met de gröotfte onverfchrokkenheid opnam en aantrok. De officiers klapten in de handen , het gemeen moedigde hem aan door deszelfs goedkeuring en riep hem toe, dat hij alleen tien Franfchen zou kunH neu  114 T IJ D KORTINGEN nen verdaan. — Anderen fchtidden hunne hoofden en zeiden : dat het wel ongelukkig was, dat zoo een wakker, rechtfchapen jongeling mede moest gaan , om zich voor het hoofd te laaten fchieten. Men zal ongetwijfeld met mij moeten inItemmen, dat 'er iets wezenlijk grootmoedigs in Williams daad ligt, en dat de gevoelens van erkentenis van thomas waarlijk het voorkomen van oprechtheid hadden. Wanneer met zulk een karakter onze twee landlieden door het lot in een' hoogeren rang geplaatst waren geworden, zouden zij zeker hun Vaderland tot fieraad verflrekt hebben ; maar de deugd van gemeene lieden word door de onderdrukkende trotschheid der Grooten en der lievelingen van het geluk verflikt. Zij welke den landlieden nog ter naauwernood eene redelijke ziel willen geeven, kunnen zich niet verbeelden, dat ze voor grootmoedige en verhevene gewaarwordingen vatbaar zijn. S. 58. Montade, een edelman uit Normandye, had eens een tweegevegt met pistoolen met eenen anderen edelman. Deze loste eerst en fchoot mis. Montade fchoot met opzet zijn pistool in de lucht  VOOR DE JEUGDi «5 lucht af en zeide tot zijn partij: „ Mijn Heer! „ ik zie, dat het met u met de pistoolen niet „ wil lukken, laaten wij zien of het u met „ den degen beter zal gaan." — „ Welk eene „ grootmoedigheid!" — andwoordde de andere, . „ dat is te veel, hier hebt gij den mij. '„ nen, met vermaak geef ik dien aan u over, „ zou ik denzelven wel kunnen trekken, zon„ der zoo ondankbaar te zijn als gij edelmoedig zijt? Hierop omhelsden zij eikanderen en leefden van dit oogenblik af aan in de naauwfte vriendfchap. 5- 59- Geduurende de inlandfche oorlogen , welke Frankrijk onder de minderjaarigheid van lodewyk den XIV. verontrustten, vonden de den monarch verfchuldigde trouw, de liefde tot orde en tot het algemeene welzijn, bijna haare eenige fchuilplaats in het hart van den deugdzaa. men matthias mole , eerden voorzitter in het Parlement van Parijs. Wie bewees toen ter tijd een' onverfchrokkeuer heldenmoed, om de gröotfte gevaaren te trotfeeren, dan hij, als zijn' pligt zulks verëischte! „ Als het geen lastertaal was" — zeide de Kardinaal van retz „ om te 11 beweeren, dat iemand den grooten cqndó in Ha dap-  inS TIJDKORTINGEN „ dapperheid hebbe overtroffen; dar) zou jfc „ zeggen, dat het matthias mole ware." ■ In een oploop verzamelde zich een hoop op. roermaakers voor zijn huis, welke duizend vloeken en de verfchrikkelijkfte bedreigingen tegen hem losbraakten. Hij wilde naar hen toe gaan om ze uit een te jaagen en te bevredigen. De Abt chauvalou , welke toen juist bij hem was kantte zich tegen dit onverfchrokken voorneemen aan; doch de Prefldent antwoordde hem met de gröotfte koelbloedigheid: „ leer jonge„ ling! dat 'er van den dolk des' boos'wigrs „ tot het hart van een' eerlijken man een' hemels„ breeden afftand is." Toen hij dit gezegd hadde, ging hij oogenbliklijk de kamer uit en naa de deur. S- 60. Een Chineefche Mandarijn had zijn leven ver. beurd, omdat hij zijne bediening flegt waargenomen had. Zijn zoon, die vijftien jaaren oud was, ging naar het paleis, wierp zich voor de voeten des Keizers ter neder, en bood hem zijn leven aan, om het leven van zijn vader te redden. De Keizer wierd door deze blijk zijner kinderlijke tederheid zoo leevendig geroerd, dat hij  VOOR. DE JEUGD; 117 hij dien zoon vergiftenis voor zijn' vader fchonk, en om de deugd van dezen braaven jongeling te beloonen, wilde hij hem door een openbaar eerteken onderfcheiden; doch hij weigerde den Keizer zulks en zeide: „ dat hij geen ,, ordensteken begeerde, welke hem beftendig „ het aandenken van eenen ftrafbaaren vader „ weêr zou vernieuwen. $. 61. De Kardinaal wolsley, een Staatsdienaar en de lieveling van iitNDtuit den VIII. Koning van, Engeland, had het ongeluk gehad van in de ongenade van zijnen Koning te vallen en aanftonds zag hij zich aan de verachting van alle hovelingen en den haat van het ganfche volk blootgefteld. — Een eenige fitz william, welke van hem eenige weldaaden genoten hadde, durfde het waagen, om zijne zaak te verdeedigen en zijne talenten recht te doen wedervaaren. Hij deed nog meer; hij bood zijn' ouden befchermer zijn landgoed aan , haalde hem over om daar te komen en 'er, al was het dan maar éénen dag, met hem door te brengen. De Kardinaal, door dit bewijs van erkentenis levendig geroerd, begaf zich derwaards en wierd met de .duidelijkfte blijken van een. oprecht hart ontvan. H 3 gen.  SiS TIJDKORTINGEN gen. Hendrik de VIII. kreeg van de vriendfchap, die william voor zijnen in ongenade gevallen befchermer bleef behouden, berigt. —— Hij liet hem bij zich komen en vroeg hem met een vertoornd gelaat, waarom hij had durven onderneemen, om eenen wegens hoog verraad aangeklaagden en daar aan fchuldig bevonden zijnden man, in zijn huis te ontvangen:„ Sire!' andwoordde Williams „ ik beu van de „ eerbiedvolle gehoorzaamheid voor uwe ma„ jesteit doordrongen. Ik ben, noch een flegt „ burger, noch een trouwloos onderdaan. Ik „ heb, noch den in ongenade gevallen minister, „ noch den raisdaadiger van ftaat in mijn huis „ ontvangen; maar mijnen ouden verëerenswaar. „ digen Heer, mijnen patroon en mijnen be. „ fchermer, mijnen vriend, den geenen, die mij „ brood gegeven heeft, aan wien ik mijn geluk „ en de rust, die ik thans geniete , heb dank „ te weeten ; en zou ik dien grootmoedigen „ Heer, dien edelen weldoener in zijn ongeluk „ verlaaten hebben ? —— Oordeel zelfs , Sire ! „ als ik dit gedaan had, zou ik dan niet de „ flegtfte, de ondankbaaarfte van alle menfchen „ geweest zijn." Deze woorden, met al den nadruk van eene waare, ongeveinsde welfpreekendheid voordgebragt, perstten hendrik den VIII. zijne bewondering voor den dankbaaren wil.  VOOR DE JEUGD. 119 „ Williams af. Hij floeg hem op dat zelfde „ oogenblik Ridder en niet lang daarna be„ noemde hij hem tot zijnen geheimen raad. §. 62. Hendrik de III. Koning van Frankrijk had filips van Lenoncourt. Bisfchop van Chalons in Champagne in het jaar mdlxxxix. tot Aardsbisfchop van Rhéims benoemd en begeerde, dat hij naa Rome zm gaan. Weinig dagen, nadat hij aldaar aangekomen was , vernam hij het treurig uiteinde van dien ongelukkigen Vorst, en in het Koiififlorie zijnde, hoorde hij Paus siktus den V. den affchuwelijken koningsmoord der jakob clemens de pragtigfte loftuitingen geven: „ Wat hoore ik!" riep lenoncourt uit „ welk een zegepraal voor de Kalvinis- „ ten, en wat zullen de ongeloovigen wel den„ ken, als zij hooren, dat het hoofd van onze „ kerk een verraderlijke moordenaar en wel „ aan eenen koningsmoorder zijne goedkeuring „ betoont? Ik verlaat u, Mijne Heeren!" — voegde hij 'er bij en Hond op - „ een „ rechtvaardige fchrik overvalt mij! — De ftem der waarheid velt voor eenige oogenblikken zelfs het heerschzuchtigst, het driftigst gemoedsgeftel te neêr. Siktus de V. doeg zijne oogen H 4 ter  12» TIJDKORTINGEN ter aarde, andwoordde hem niets, liet de vergadering fcheidde en toen hij den volgenden morgen vernam, dat de Aards Bisfchop zich gereed maakte, om uit Rome te vertrekken, hield hij zich, als of hij het niet wist. Toen lenoncourt in Frankrijk weêr te rug was gekomen, wees hij met ongenoegen alle aanbie.? dingen, die de Ligue hem deed van de hand: erkende hendrik den IV. voor, zijnen wettigen en rechtmaatigen Koning , woonde alle zijne raadsvergaderingen bij, en offerde met vermaak zijn Aards-Bisdom voor hem op, van welk hij nooit bezit kon neemen , om dat de Hertog van mayenne , onder wiens geweld de ftad Rheims toen ftond, den Kardinaal van PELLEvé tot Aards Bisfchop daarvan benoemd had, deze waardige man ftierf den 13 December pact. §• 63. De door zijne fchriften bekende Lord shaftsbury, bevondt , terwijlen hij de voornaamfte hartstochten die 's menfchen hart in onrust brengen , onderzoekt, dat 'er onder die flegts ééne is, welke men zonder fchaamrood te worden, durft belijden, naamlijk: de Liefde; maar hij verönderfteld tevens, dat ze zoo moet ge-'  V'0 O R. DE JEUGD. tai gefteld zijn, als hij ze in de volgende gefchie» deuis, voor welkers echtheid hij inftaat, ver-» toond. Een onzer ftaf-officieren in de oorlogen, die wij in Vlaanderen gevoerd hebben , reed eens'aan het hoofd van eenige esquadrons uit, om de buitenwerken van zekere ftad te verfpieden. Hij ontdekte een aanzienlijk gedeelte van de bezetting, welke zich van de muuren der ftad verwijderde en fcheen te dienen om eene koets , welke zij in deszelfs midden hadden, te dekken. Hij tastte dit gedeelte zonder zich te bedenken aan, en in weêrwil van den moedigen tegenftand der Franfchen en van hunnen bevelhebber, die zich met de gröotfte dapperheid verdeedigde , maar zeer gevaarlijk gekwetst wierd, maakte hij het gröotfte gedeelte daarvan ter neder en nam de overige gevangen, de koets viel dus ook in zijue handen.' Hij vond in dezelve niemand anders dan eene jonge dame, welke van fchrik buiten haar zeiven lag, maar welke zoo fchoon was, dat dit toeval daaraan niet het minrte nadeel toebragt. Nadat ze weêr bij haar zeiven was gekomen, vernam hij van haar, dat de bevelvoerende officier van haar geleide , welke tevens bevelhebber der naastbij gelegene vesting was, haar echtgenoot ware, en dat de vrees voor eene H 5 be"  las TIJDKORTINGEN belegering, welke men zederd eenige weeken verwagtte, hem het befluit had doen neemen, om ze naar Rysfel te brengen. Zij betoonde te gelijker tijd eene groote ongerustheid, dat ze hem niet zag verfchijnen. Hij was onder de dooden geraakt en zonder de plotsliuge hulp, die de Engelfche Generaal hem liet toebrengen, zou hij zijn ongeluk en zijne wonden niet lang overleefd hebben. De gevangenen wierden in het leger des overwinnaars gebragt, welke geen' anderen be> weeggrond dan zijne aangeborene grootmoedigheid noodig had , om de beide echtgenooten met de uitterfte zorgvuldigheid te laaten behan. delen. Ondertusfchen bewoog hem, zonder dat hij zulks vermoedde, een nog tederer deel, dat hij in hun lot nam, om op deze wijze te handelen. Hij plaatfte hen in een vertrek van het zelfde huis, dat hij bewoonde. - . Hij gaf bevel , dat men hen met dezelfde be. reidwilligheid, met dezelfde achting, als men hem gewoon was te doen, zou oppasfen. ■ Wel twintigmaal des daags liet hij naa hunne gezondheid verneemen, en vermids hij niet genoeg had aan het narigt, dat zijne bedienden hem bragten, vond hij in het dringend gevaar, waarin de echtgenoot zich bevond, altoos een voorwendzel, om in eigen perfoon, naa hunnen  VOOR DE JEUGD. 123 ren toeftand te komen verneemen. Uuren lang vergat hij zich bij hen. ■ Hij zwaaide de dame veele loffpraaken toe, beklaagde haar, en meende aan de langfte gefprekken, bij zijn affcheid neemen te befpeuren, dat dit juist het oogenblik was, waarin hij het gröotfte genoegen zou genoten hebben, om haar nog langer te onderhouden. Hij fcheidde derhalven nooit van haar, als de welvoeglijkheid of de pligten van zijnen post hém van haar afriepen, zonder zich zeiven een weinig geweld aan te doen ; deze gewaarwording, welke eiken dag fterker wierd, was, om zoo te fpreeken, het eerfte kenteken , waaraan hij zijne hartstocht kende. Hij was omtrent vijftig jaaren oud, en bezat een juist verftand met eene edele ziel, zonder het zich tot eene wet gemaakt te hebben , om het fchoone geflagt te haaten, had hij altoos eene groote onverfchil- ligheid voor de vermaaken der liefde gehad. Zijne militaire bedieningen hielden hem geheel en al bezig; zoo dat hij zijne inbeeldingkragt en zijn hart veel warmer en levendiger gevoelde, dan voor zijne rust en het waarneemen van zijne pligten noodig was, hij zich niet kon onthouden, om met zoo een gezet karakter als het zijne was, over het gevaar, wzaraan hij zich meende blootgefteld te zien, te Adderen. Hij  1=4 TIJDKORTINGEN Hij had een vriend, welke eenige jaaren jon« ger was, maar wiens humeur zodanig met het zijne overëenftemde, dat deze geü|kvormigheid tot hiertoe de naauwfte band van hunne vriendfchap was geweest. Hij ijlde aanftonds naa hem toe, om z:'y:e bekommeringen angst in zijnen boezem uit te Hortten. „Ik bevinde mij" zeide hij tot hem ——• „ in eene verlegenheid , die mij be. ,, fchaamd, en welke ik u niet zoude belijden, „ ajs ik minder ftaat op uwe vriendfchap maak,, te. Ik bemin de gemanlin van den Franfchen „ kommandant. ——- Ik zou mij hierover niet ,, kwellen, als ik haar mijne hand kon aanbie„ den, want ik heb geene redenen , die mij van „ het huwelijk kunnen terug houden ; maar haar „ gemaal leeft, en de omftandigheden waarin „ zijne gezondheid zich bevindt, worden van „ dag tot dag beter. Zij is deugdzaam, „ en ik ben het ook. Ik heb geen aan- „ fpraak op haar; nogthans kan ik, ik weet „ niet uit welke eigenzinnigheid van mijn hart, „ die ik niet kan begrijpen, bijna geen oogen- „ blik van haar verwijderd, gerust zijn. - „ Ik heb van duizend onderfcheidene uitwerk- „ zelen der liefde gelezen" voegde hij 'er bij — M maar vermits ik dezelve nooit gevoeld heb, gaf ik mij weinig moeite om der-  VOOR- DE JEUGD. ififi „ derzelver oorzaaken te onderzoeken en dus „ weet ik ook niet van welke middelen ik mij „ daartegen moet bedienen Als gij 'er „ een weet, zoo bezweere ik u bij onze vriend„ fcbap, dat gij het mij niet onthoudt, of help „ mij om 'er een uit te vinden, zoo fpoedig „ als mogelijk is. Zijn vriend, welke ook een officier van een' hoogen rang was en de wapenen tot zijne eenigfte bezigheid maakte, nam deze opening van zijn hart al fpottende aan en andwoordde hem daarop in geenen ernftiger toon „ Gij fpot met mij" zeide hij tot hein ., n dat gij mij zulk eene kleinigheid met „ eene zoo veel betekenende houding ontdekt. „ Gij zult mij nooit doen gelooven, dat men „ tegen zijn eigen zin aan, verliefd kan zijn. , Men ziet een fchoon vrouwsperfoon. J} —— Men bewonderd haar. MeH „ wenscht misfchiën, dit geef ik utoe, om op „ haar hart en op haar perfoon eenig recht te „ hebben; doch men befchouwd haar als een „ fchoon fchilderftuk, of als eene fchoone „ bloem, welke ons eigendom niet is; een ver„ ftandig mail zal het bezit daarvan niet be„ geeren met eene hevigheid , die zijne rust „ kan ftooren. Deze gedachte zal hem niet ., eens invallen, zoodra hij weet, dat de gee- » ne^  litf TIJDKORTINGEN ,, ne, die ze bezit, ze te dierbaar acht, om de„ zelve aan eenen anderen af te Haan. Wie zou niet over deze voorgewende noodzaaklijkheid, ,, waarmede de meeste minnaars zich verönts, fchuldigen, moeten iagchen ? Ik begrijp zeer „ wel, dat eene neiging, waartegen men zich ,, nooit aankant, die men altoos met vergenoe,, gen in zijnen boezem heeft aangekweekt, zoo fterk kan worden, dat derzelver overwinning „ ons zeer hoog te Haan komt; met alle onze „ gewoonten is het even eens gefield — Maar ,, allesvermogende bevalligheden onöver- ,, winlijke bekoorlijkheden zekere veroveringen ,, en hartstochten , welke ijlings zich van alle „ kragten van ons verfland meester maaken; die „ alles heb ik altoos voor grillige hersfenfehimmen, welke flegts in de verbeeldingskragt der „ dichters en in hunne fchriften eenige wezen- „ lijkheid hebben , aangezien. Gij be- „ klaagt u derhalven, mijn beste vriend! over „ eene ziekte, welkers geneezing van u alleen „ afhangt. Zijt gij verliefd? dan zijt gij „ het flegts uit dién hoofde, omdat gij uw hart „ vrijwillig den teugel hebt laaten fchieten en gij „ kunt niemand aanklaagen dan u zeiven. ,, Wild gij ophouden te beminnen? Nu, dan kan n ik waarlijk niet zien, dat gij iets meer te doen n hebt, dan men gewoonlijk doet, als het ons recht  VOOR DE JEUOD. recht ernst is, om eene zaak door te zetten^ ,, — Bemint gij niet meer; wie zal u daartoe -, noodzaaken?" Deze woorden waren niet kragtig genoeg, om den verliefden veldheer te vertroosten, hij zuchtte zeer treurig en was door de ervaaring al te zeer overtuigd, dat de enkele koele rede zoo veel vermogen niet had, als zijn vriend aan dezelve gaf. — Hij nam derhalven het befluit om zich het gezjgt van zijne fchoone gevangene geheel te ontzeggen, in de hope, dat de verwijdering van meer uitwerking dan eenig ander hulpmiddel zou zijn. Hij verzocht zijnen vriend, om de zorg van haar te bezoeken, op zich te neemen en nam bij zich zeiven het befluit om haar en haaren gemaal, zoodra hij van zijne wonden zou genezen zijn, zonder losgeld terug te zenden. Mylord shaftsdury ontdekt in dit gedrag twee trekken, welke blijken wegdraagen, zoo wel van de gröotfte voorzigtigheid als van de gröotfte kloekmoedigheid. De eerfte is de oprechtheid, met welke de generaal zijne liefde, enkel omdat hij ze voor ondeugend houdt, veroordeeld; de tweede: deze heldhaftige overwinning eener willekeurige gewaarwording, welke hem bewoog om het befluit te neemen,"om zijne begeerte alle middelen en wegen, die haar kon.  128 TIJDKORTINGEN konden bevredigen, af'te fnijden, vóór dat hij wist, of het hern gelukken zou dezelve te onderdrukken. „ Elk minnaar" — voegt deze fchrijver er bij — „ welke, als hij zijn hart over het befluit, dat hij in dergelijke omitan„ digheden zal neemen, om raad vraagd, zich „ niet geneigd vindt, om dit voorbeeld op te „ volgen, zie ik voor eenen nietswaardigen „ aan, en twijfele 'er niet aan, of 'er zal zelfs „ in zijne onfchuldigfte liefde iets laags en „ fchandelijks gevonden worden." De andere officier, die wijsgeer, welke over de zwakheid van zijnen vriend lagchte, bezocht de fchoone vrouw van den kommaudant , zoo als zijn vriend hem. verzocht had. —- Maar hij had dit naawljks twee dagen gedaan, of hij zag reeds de zwakheid zijner grondltellingen. Hij wierd nog heviger verliefd dan de generaal zelfs; doch met dit onderfcheid, dat, in weérwil van zijn eerlijk karakter, in welk ftukj zoo als wij reeds opgemerkt hebben, hij zijn' vriend niets toegaf, zijn jeugdig vuur hem geene zoo gemaklijke overwinnig over zich zeiven vergunde. In de daad, de bekoorlijkheid van duizend betoverende gewaarwordingen , welke hij nog nooit zoo levendig gevoeld hadde, deed hem een gedeelte van zijne ftrenge grondbeginzelen vergeeten en alfchoon hij zich juist tot  VOOR DE JEUGD. 1,39 tot geen wanbedrijf liet vervoeren, verwijderde hij zich nogthans verre van die verhevene deugd waarvan zijn vriend hem zoo even een roerend voorbeeld had gegeven. —— De gefchiedfchrijver verhaalt ons wel geene van zijne bijzondere zwakheden; dan, nadat hij hem als een' vermetelen minnaar en een' trouwloozen vriend getekend heeft, voegt hij 'er bij, dat eene heete koorts den kommandant, toen men de besté hope wegens zijne gezondheid koesterde, overviel en hem in weinig dagen in het graf rukte. Dit flerfgeval wierd aanftonds door den generaal als eene bijzondere fchikking des hemels, welke daar door zijne onfchuldige liefde begunftigde, aangezien — de vreugde van zijn' medeminnaar was niet geringer en beiden deeden hun best, om de fchoone weduwe met denzelfden ijver en met dezelfde hope te vertroosten. Ondertusfchen kon de laatfte, welke alle grdndbeginzels van eer nog niet verlochend had, de deugdzaame hartstocht van zijnen vriend niét zien, zonder zich zeiven over de zijne verwij- tingen te doen. Offchoon zijn berouw ea de kloppingen van zijn geweeten te zwak waren , om dezelve geheel te onderdrukken, waren ze evenwel fterk genoeg om hem eene bekentenis daarvan af te persfen. Hij lag een bezoek bij den generaal af en zeide hem het volgende.I „ Een-  130 TIJDKORTINGEN „ Eeuwig moest billijk de fchaamte mijne „ tong geketend houden, maar. de herinnering van uw voorbeeld lpoort mij aan, om dezelve „ te overwinnen, en tot mijn geluk gevoele ik „ in het binnenfle van mijn hart, dat de eer en „ de vriendfchap nog fterker zijn, dan zij. „ Maar desniettegenftaande ben ik een trouw„ looze en een huichelaar, doch zulks verönt„ fchuldigd mij, dat ik dit geworden ben, zon„ der het te willen; want van nu af aan, begin „ ik mijne ijdele wijsbegeerte, waarop ik alle „ mijne fterkte grondde en waarmede ik zoo „ veel op had, toen gij mij uwe hartstocht ont„ dekte, af te zweeren. — Het is valsch, dat „ men niets bemind, zonder zulks te willen. „ Even zoo min is het waar, dat men kan op. „ houden te beminnen , als men wil; te gelij» „ ker tijd ben ik overtuigd geworden, dat een „ man van gezond verftand zich van de dwin„ gelandij der liefde kan bevrijden, als hij der„ zeiver eerfte indrukken heldhaftig tegenftand „ biedt, en vooral als hij het voorwerp, welkers vermogen hij gevoelt, ontvlugt. — Gij hebt „ mij een uwer deugd waardig voorbeeld gege„ ven. Ik blooze over mij zeiven en voor u, „ dat ik niet nagevold hebbe, en belijde u „ zulks met een verflagen hart." „ Hoe! gij bemind de weduwe van den kom. 5, maa-  VOOR DE JEUGD: »« ,, mandant?" — viel de generaal hem met veel hevigheid en ongerustheid in de rede. — „ Ja" andwoordde de officier met befchroomdheid • „ ik bemin haar — ik bid ze aan — en van de„ ze ziekte zal ik nooit genezen worden. — Gij „ hebt mij gezegd, toen gij mij van uwe harts„ tocht berigt gaaft, dat ze u niet vergunde, ,', om een oogenblik van haar verwijderd te zijn; en ik, welke binnen zulke naauwe paaien niet ,', meer befloten ben, belijde u, dat, zonder „ haar, het leven mij geheel ondraaglijk zou „ zijn; dat als zij de mijne niet zijn kan, ik den „ dood voor het eerfte geladen ftuk kanon zal „ zoeken." De generaal, verdomd over het geene hij hoorde, nam een' geruimen tijd een diep ftilzwijgen in acht, geduurende, welken tijd hij geheel en al in zijne eigene gedachten fcheen verloren te zijn. Eindelijk kreeg hij met eenige zuchten zijne fpraak weêr, hij vroeg zijn' vriend naar alle de omftandigheden, welke hem van de hevigheid zijner liefde konden overtuigen, en vroeg hem eindelijk, of hij in de daad van wil was, om haar te trouwen ? — de andere andwoordde hem, dat zulks zijn voorneemen was, indien hij daarin geen' onöverkomelijken hinderpaal in zijn' weg vond. — „ Nu dan" — hernam de grootmoedige generaal — „ trouw met j * „ h«r.  TsS TIJD KORTINGEN ■n haar. Ik heb al eens mijn hart kunnen over. „ winnen, en hoe duur het mij ook zal komert „ te flaan, zal ik het nog eens overwinnen. Gij m zij' jonger en beminnenswaardiger dan ik, ik „ zou mij voor uwen medeminnaar niet kunnert „ verklaaren , zonder mij biootgefteld te zien „ aan het gevaar, dat men u de voorkeur bo» ven mij gaf. Daarboven zouden wij misfchiën t, van vrienden vijanden worden en onze haat „ zou niets anders dan treurige gevolgen naar „ zich kunnen fleepen. — Mijne jaaren, mijne „ ervaaring, mijn rang leggen mij derhalven de „ verpligting op, om dit ongeluk voor te ko„ men." Na dat de generaal deze woorden gefproken had, omhelsde hij den officier, zwoer hem, dat hij eeuwig zijn vriend zou zijn, en de weduwe van den kommandant niet eer bezoeken, vóór dat hij door den huwelijksband voor altoos van haare hand en hart verzekerd ware. f. 64. De Groot-Kancelier dognesseatj begeerde noch wenschte nooit naa een' eerepost; de waar* digheden fchenen hem eerder dan hij haar op te zoeken. Met het begin der regeering van den Hertog Regent, toen hij nog maar Prokureur Ge-  VOOR DB JEUGD. 13S Generaal was, weigerde hij alle zijne vrienden, om den geringften flap tot zijne hevoordering te doen, offchoon hij van deszelfs geluk bijna zeker was: „ God bewaare mij" — zeide hij — „ dat ik ooit den post van eenen nog in „ leven zijnden man zou bekleeden." Eenvouwige woorden, maar welke al het verhevene eener deugdzaame gewaarwording in zich behelzen! Zijne belangloosheid deeg ten hoogden top. Hij deed alleen maar zijn best, om nuttig te zijn en geduurende eene reeks van zestig jaaren, waarin hij de hoogde eereposten van den daat bekleedde, kwam hij nooit op de gedachte, om zich daarmede te willen verrijken. Hij verbeeldde zich, dat zulks heette het vaderland zijne dienden te verk pen. Wel verre, dat de omdandigheden van zijn geluk verbeterd wierden, wierden zij door de verandering, welken hetfysthema van law invoerde, verergerd; doch men hoorde hem daarover nooit hlaagen. Te verre boven alle belangloosheid verheven , vergat hij zich zeiven, om zich flegts inet zijne medeburgeren bezig te houden; en in alles gaf hij de natie een voorbeeld ter navolging; hij liet van zijne inkomden niets anders over dan zijne boekerij; ook bedemde hij daartoe jaarlijsch maar eene zekere fom; zijn diep verftand beminde flegts de nuttige boeken en 13 ver-  134 TIJDKO R TINGEM verachtte alle, welke geene andere verdienfita dan die der zeldzaamheid hadden. §• 65. Aan zeker Hof kwam eens, weinig jaaren geleden, bij de afwezenheid van den Vorst, eene officiers weduwe bij een' minister en fprak hem op de volgende wijze aan: „ mijn man is dood, » zoo lang hij leefde had ik de kost; ik heb „ thans zoo veel niet meer, dat ik hem kan laa„ ten begraaven. Red mij toch en geef mij den ,, honger en vertwijfeling niet ten prooi!" Gij zult geholpen worden, Mevrouw! zeide de minister „ koom morgen weêr!" den volgenden morgen liet hij eenen zan- ger komen. — „ Hoe veel inkomen hebt gij, Mijn Heer?" „ duizend guldens." . ' » 0' zeide de minister „ gij ,, kunt thans eene groote, eene menschlievende „ daad doen en de eer daar van alleen hebben. „ Gij kunt eene arme weduwe helpen. Zou het „ niet mogelijk zijn om van agt honderd gul- „ dens te kunnen leeven? „ Diabolo r riep de zanger uit „ Virtu moet betaald zijn; „ geef mij dan liever mijn ontflag!" - „ Welk een edelmoedig man zijt gij" zej_ de  VOOR DE JEUGD. t»5 ée de minister —— „ nu kan ik vijf noodlij. „ denden daarmede helpen. Gij zult uw ont„ flag hebben." De minister trok aan de fchel, de officiers weduwe kwam binnen. „ Me„ vrouw! — zeide de minister — „ gij zijt geholpen. Hier is een briefje van twee hon„ derd guldens voor de begravenis van uwen ,, echtgenoot en van een jaarlijksch inkomen van twee honderd guldens. Bedank mij daar„ voor niet, maar dien waardigen man, welke „ de goedheid gehad heeft, om dezelve voor „ u af te Haan." De weduwe boog zich en de zanger ging, als of hij door den blikzem getroffen was, heen. Hoe gelukkig zou het voor de volken zijn, als 'er veele zulke medelijdende ministers aan de Hoven der Vorsten wierdeu gevonden! » $.66. In den zevenjaarigen oorlog kwam een Oostenrijksch officier in eene vijandlijke ftad, om aldaar brandfchattingen te ligten ; de burgerij kon zoo veel niet opbrengen als hij eischte. — Hij had ftrikte orders en bediende zich van de hardfte dreigementen. Men verzocht, men bad hem, dat hij wat billijker zou handelen; doch I 4 zulke  «S$ TIJDKORTINGEN zulks was te vergeefsch ; hij fprak van niets anders dan van moorden] en branden. Men hield nog fterker bij hem aan, dan eensklaps Wierd hij Uil; bedacht zich ; veranderde van toon en zeide: „ weest niet bekommerd! ik „ zal u geen kwaad doen. Toen ik van de » mijnen vertrok, viel mijne vrouw mij om den „ hals en weende, terwijl haare laatfte woor,, den bij ons affcheid neemen deze waren: — » i» als gij bij de vijanden komt, denk dan „ „ aan mij. Verfchoon de arme lieden zoo „ „ veel als mogelijk is en doe hun goed om „ „ mijnent wil." " _ „ Deze woordan kan ik „ met vergeeten." Hij maatigde vervolgens zij. ne eifchen en trok met vrede de ftad weêr uit. Zou een engel meer dan deze fchoone vrouwlijke ziel hebben kunnen doen? S-6% In dien zelfden zevenjaarigen oorlog fchoot een Franfche foldaat een' fchoenmaaker te Cöt tangen dood. - De Franfche officiers , die de denkeqswijze der Duitfche vrouwen, alfchoon ze van eene Iaage geboorte zijn , niet kenden kwamen in het begin op den inval, om de we duwe daardoor voldoening te verfchaffen , dat de foldaat met haar zou trouwen; doch zij wierden vroeg genoeg onderricht, dat zulks met  VOOR DE JEÜÖB. xtf met verfoeijing en verachting zou opgenomen worden. De Franfchen zijn zeer toegee- vende in ljet draffen van moorden, die in den oorlog begaan worden , en uit dien hoofde behield de moordenaar zijn leven; dan de officiers wilden de vrouw evenwel eene foort van voldoening geeven; welke bedaan zou in twee honderd guldens, dat in dien tijd, waarin men flegt geld had en het evenwel voor goed kon uitgeeven, wel zoo veel was als anders vier of vijfhonderd guldens en dus een klein kapitaal voor zoo eene vrouw, vooral in Duitschiand. ■ Maar ook hier kenden zij het punt van eene der laagere klasfen van Duitschiand niet; daar zij zich verbeeldden, dat twee honderd guldens voor eene Duitfche fchoenmakersvrouw zoo veel zouden zijn als ze misfchiën in Frankrijk waren. In een woord, men kon de fchoenmaakersvrouw, door niets hoe ook genaamd, beweegen, om dit geld aan te neemen. En hier in toonde zij , dat ze eene edele ziel bezat. De Predikanten deeden ook hun best» om haar tot het aanneemen van dat geld over te haaien; maar te'vergeefsch. Eindelijk liet ze zich op het voordel der Godgeleerde Facul* teit dier dad overreden, om het geld, dat men haar toegedacht hadde, aan het Göttingfche weeshuis te verëeren; aan welk de Franfche ofI 5 ficiers  Ijï TIJDKORTINGEN ficiers het ook lieten betaalen. In dit gedrag dier vrouw had geen gekunsteld punt van eer; noch dat, welk men van de gewoonte ontleend, maar een natuurlijk punt van'eer; eene edele denkenswijze, om het geld te verachten» als het moet veracht worden, en eene waare huwelijksliefde plaats. J. 68. Een Edelman van Fidngo in Japan, had eene echtgenoote van eene zeldzaame fchoonheid, met welke hij misfchiën lang gelukkig had kun. nen leeven, als hij zijn geluk had weeten te verbergen. Doch de Keizer kreeg hiervan berigt en dit kostte hem het leven. Vervolgens wilde de Keizer zijne weduwe dwingen , om bij hem in zijn paleis te woonen; zij betuigde hem daarvoor haare dankbaarheid , en verzocht hem flegts om de gunst om haaren overledenen echtgenoot dertig dagen lang te beweenen en vervolgens aan haare naastbeftaanden een gastmaal te geeven De Keizer vergunde haar zulks en na verloop dier dertig dagen verzocht hij zich zeiven ook op dat gastmaal. Toen men van tafel opftond , liep de weduwe des Edelmans aan een' hoek van de kamer en fproug het vengfter uit, om haare eer te redden,  VOOR DE JEUGD. 13? den, en de eeuwige trouw, welke zij haaren ftervenden gemaal gezworen had, onfchendbaar te bewaaren. $• 6> Door eene overftrooming wierden de inwoo» ners van zeker dorp bij Manheim genoodzaakt, om eenige dagen op de daken van hunne huizen door te brengen, tot dat twee dier ongelukkigen , welke ftouter dan de anderen waren, eenen aak wisten te krijgen; waarmede zij met gevaar van hun leven naar de ftad ijlden, om levensmiddelen te haaien en hunne medeburge» ren voor een allesvernielend gebrek te beveiligen. Zij gaven hunnen nood aan de poort te kennen. Een foldaat, die juist zijne leening had ontvangen, hoorde hen klaagen, gaf hun het brood, welk hij onder zijne armen droeg en zijn geld, waarvan hij verfcheidene dager» tóng moest leeven. „ Ik zit niet in het water „ en zal in Manheim niet van honger fterven.** zeide hij. — De Keurvorst hoorde dit, verzorgde de noodlijdenden en bevorderde den foldaat tot korporaal. §. 79.  ÏIJDKOR.TINCES S- 7°. Niemand heeft ooit in het bekleeden der waardigheid van Kanfelier in Engeland eene grootere belangloosheid getoond dan de vermaar. de thomas mor'? , welke op de klagten van zijne vrouw en kinderen, dat ze niet eens ge. noeg hadden om van te leeven, andwoordde: „ laat mij flegts begaan; uwe eer en mijn wel„ zijn hangen daarvan af; gij zult in den ze« „ gen van God en de menfchen rijkdommen „ genoeg hebben." Alle fchrijvers, welke zijn leven befchreven hebben, vernaaien, dat een voornaam Heer, welke een pleitgeding voorden Kanfelier had , hem eens twee kunftig gemaakte zilvere flesfchen zond. More riep zijn' keldermeester, en zeide tot hem: „ breng dien „ man in mijn kelder, en vul zijne flesfchen „ met mijnen besten wijn. „ Mijn vriend" — zeide hij vervolgens tot den bedienden van dien Heer „ zeg aan uw meester dat ik „ hem verzoeke, om dezen wijn, als hij dien „ goed vindt, aiet te fpaaren." $•71.  VOOR DE JEUGD- Mi §. 71. Een Engelsen fchip, weik in de haven van koppenhagen zeven honderd tonnen garst geladen had, had den 19 November mdcclxxiv. het ongeluk, om op de hoogte van Elzeneur fchip* breuk te lijden. Vijf boeren braveerden den ftorm, om het zinkende fchip, doch waarvan zij den fchipper maar alleen konden redden, ter hulp te ijlen; zij ontvongen hem op de beste wijze en gaven hem alles, wat zij hem meenden te kunnen aanbieden. De fchipper twijfelde 'er geen oogenblik aan, of deze hulpbetooningen en gedienstigheden hadden het eigenbelang ten doel en reikte op eene grootmoedige wijze zijne beurs aan de boeren toe, welke dezelve weigerden en, in weerwil van alle vertoogen niet konden overgehaald worden, om dezelve aan te neemen. Een Deensch burger, welke kort geleden , van eene lange reis was thuis gekomen, op welke hij zonder twijfel aan groote gevaaren zal blootgefteld geweest en misfchiën hulploos gelaaten zijn, vernam dit edelmoedig bedrijf niet zoodra , of hij verordende, maar zonder zich te noemen, dat deze vijf perfoonen een jaarlijksch inkomen van vijf en twintig rijksdaalders zouden genieten; en dat, als 'er één ftierf, dit gild ouder de nog leevenden zou verdeeld wor-  Ml TIJDKORTINGEN worden, zoo dat de Iangstleevende eindelijk, na het overlijden der vier overigen, een inkomen van honderd vijf en twintig rijksdaalders kon hebben. 5- 72- Een rijke boer, in de nabuurfchap van Parijs Woonende, welke in zekeren opliand door de boeren wel voor twaalf honderd guldens aan graanen geplunderd was geworden, ontvong, na dat de Koning eene algemeene vergiffenis, doch onder Voorwaarde, dat men het geftolene of geplun. derde koorn, of moest betaalen, of terug geeven, had afgekondigd, een bezoek van die zelfde boeren, welke zich deze goedheid des Konings wilden ten nutte maken: doch zij hadden de graanen verteerd en bezaten geen geld, om dezelve te betalen. De geplunderde liet hun alle behoorlijke fchuldbekentenisfen voor de fomme die zij hem fchuldig waren, opftellen. Vervolgens zeide hij tot hun: „ Mijne vrienden! gij „ hebt aan de wet voldaan , het is nu billijk, dat „ ik u ook eenig genoegen geeve." Dit gezegd hebbende, fcheurde hij de fchuldbekentenisfen voor hunne oogen in Hukken, en zond ze vergenoegd en zonder fchulden van hem, na huis. S 73-  VOOR DE JEUGD. »43 §■ 73- Vóór meer dan twee honderd jaaren, toen de hervorming in den Godsdienst derzelver licht en befchaafdere -zeden over half Europa veruide; drong deze verlichting, hoewel laater dan ia andere Hiaten van Zwitzerland, ook ia de ftad Gmevt door, en bragt, onder eene fterke gisting, op cens, zeer gewigtige veranderingen in de kerk ca den ftaat te weeg. 'Er ls gecne ftad. welke om de waarheid meer geleden heeft dan deze; ook hadden flegts weinige (leden haar zeldzaam geluk, dat de Godsdienst haar boven alles dierbaar moest maaken, naamlijk VSQ "3n deszelfs eerwaardige hand geleid, tot de onafhanglijkheid van eenen vrijen ftaat te geraaken. Wie moet met geene ijzing en verwondering vervuld worden, als hij hoort, hoe deze eenzaam gelegene ftad, tegen de geweldenarijen en de listen van haaren Bisfchop en Heer, benevens de geheele magt van Savoye, waar door haare ftad omgeeven werd en die deze benijdenswaardige ftad zoo gaarne ingeflokt had; gelijk ook binnen en buiten haare muuren, met heimlijke en openbaare ontrouwe burgeren, dikwerf met die allen te gelijk en altoos met de een of andere moest ftrijden, en zulks bijna zonder menschlijke hu!-  144 TIJDKORTINGEN pe, behalven het geene de ftandvastige trouw van het magtige maar afgelegen Bern deed, welk door den vijand heen, tot haar moest doordringen? en wie gevoeld niet, dat deze getrouwheid omtrent Geneve, di: herhaald weldaadig afdroógen der traanen eener benaauwde ftad, de belanglooze ijver voor waarheid en deugd, welke de nSgelius, W£i,\garten en grafenrh-o bezielden, Bern , weldra in magt, als door een wonderwerk der voorzienigheid deeden toeneemen? Maar wat waren dan de middelen, waardoor Geneve alle deze vijanden overwon, alle deze hinderpaaleh en dien nood, welke jaaren lang duurde, overwon? Standvastigheid in de beledene waarheid en in het lijden, de getrouwheid der braave burgers, en eene verftandige gemaatigdheid, welke alle flappen afmeette en de beste oogmerken flegts van langzaamerhand bereikte. Geneve was al diep in den ftrijd, dien ze tegen het bijgeloof en het misbruikt gezag te gelijk had aangeboden , ingewikkeld ; de Bisfchop haar Heer was reeds gevlugt en had de merktekenen der onderdrukking agter gelaaten. Hij had reeds weder toebereidzelen gemaakt, om met hulp van Savoye, als een vijand in de verradene ftad in té dringen; doch welke de wijsheid en de waakzaam-  'VO OR. DE JEUGD. 14J zaamheid van haare befluurers veriedeld heeft; toen in de nabijheid van Geneve, op een, den Bisfchop toebehoorend flot , Pency, een groot aantal van ontrouwe, uit Geneve uitgewekene of gebannen burgers zich verzameld had , welke vijanden van de ftad en haaren vijandigen Heer waren; deze lieden, door Savoye en den Bis' fchop opgemaakt, en uit eigen haat en wraakzucht aangedreven, vielen langen tijd met eene wreede verwoedheid, de "getrouwe burgers der ftad aan, als ze buiten de ftad zich vertoonden; roofden en verbrandden alles wat rondom de ftad was en ileepten de mishandelde gevangenen naar Pency. Deze ontaarten verneemende, dat eenige van hunne naastbeftaanden wegens ontrouw en verraad te Geneve gevangen zaten, zonden zij eenige afgezanten naar Geneve met last , om de gevangenen uit te wisfelen. Elk een was verbitterd, dat deze vermetelen tegen hun voormaalig Vaderland eenen ftap konden waagen, welke flegts past aan volken, die in eenen regtmaatigen oorlog met eikanderen ingewikkeld zijn, en dat ze onfchuldige burgers met misdaadigers en landverraders in eenen gelijken graad tot eikanderen wilden ftellen, Ondertusfchen wierden de naastbeftaanden , vaders en broeders der te Pency gevangen zittende burgers bewogen, om de vaderen des vaderK lands  H9 TIJDKORTINGEN lands om hun leven te fmeeken; ten dien einde kwamen zij voor den Raad en zeiden t ,, wij weeten wel, dat het geene billijke rui. „ Iing is, om onrechtvaardige verraaders, we!„ ke door de overheid met recht in ketenen „ gekluisterd worden gehouden, los te laaten, „ op dat zij, die onfchuldig gevangen zitten, „ ook ontflagen worden. Wij weeten wel dat „ dit voordel der muitelingen van Pency ftout „ en vermetel is, om aan haar vaderland eenen „ eisch te doen, als of ze een vrije ftaat wa, ,, ren; maar ziet ook met een waar medelijden s, op onze naafte bloedverwanten , op onze „ zoonen, op onze broeders neêr, welkers Ie„ ven in gevaar is, als gij dit vermetele ver„ zoek weigerd; kan het bij den algemeenen „ nood in eenige aanmerking komen, dat wij „ een paar vijanden meer buiten onze muuren „ hebben , als men getrouwe burgers daar door „ kan redden en zij weêr in hun vaderland kun„ nen komen? Dat elk uwer, dierbaarile vaderen! eens bedenke, hoe uw hart uiet klop„ pen zou, om hun leven te redden, als gij „ zoonen, broeders en naastbeftaanden, die bij „ hen gevangen zaten, had. Zoud gij niet „ wenfchen, om ze te redden uit de ellende, „ waarin de meesten reeds zederd langen tijd, „ zonder, hunne fchuld, uit trouw voor het ,, va-  VOOR. DE JEUGD. 147 ,, vaderland gezeten hebben , hebt medelijden ,, met hen, en bewilligt in hunne loslaating!" Na eene lange en naauwkeurige overweeging en een' zwaaren ftrijd tusfchen het medelijden en de grootmoedigheid, behield de laatfte eindelijk de overhand. De Raad nam het befluit, om het onbetaamlijk aanzoek der uitgewekenen van de hand te wijzen en het verzoek der fmee- kende burgers te weigeren; Men riep hen weder in den Raad en kondigde hun het genomen befluit op deze wijze aan: „ de fterkte van „ eene ftad beftaat thans daarin, dat wij in de, zen dringenden nood redelijk, zonder aanzien „ van perfoonen en met ftandvastigheid te werk ,, gaan, en geene verfchooning plaats te gee„ ven, om eenige onfchuldigen wille; wij kunnen de geenen, die wij wegens hunne misbe. „ drijven, tegen de ftad begaan , vastgezet hebben, niet loslaaten, zonder de vreeze omver. „ raad en ontrouw te begaan, te verzwakken, „ onze vijanden te verfterken en vermeteler te „ maaken, als zij onze zwakheid kennen, dat y, zelfs de gevaarlijkfte oproermaakers, om het „ leven van onfchuldige burgers veilig zijn. De „ ftrengheid der wetten kan alleen de booswig,, ten binnen onze muuren affchrikken , om „ hun vaderland te verraden, en wanneer wij „ deze geftrengheid laaten vaaren, kweeken Ka » wij  148 TIJDKORTINGEN „ wij oproermaakers aan, en wij nellen onze „ onfchuldige burgers nog meer bloot aan het „ gevaar, om tegen zulke flegten uitgewisfeld te „ worden. Uwe naastbeftaanden zijn in ge,, vaar, wij ontkennen zulks niet; maar zou„ den zij zeker zijn, als ze hier waren ? Is niet ,, bijna eiken dag de dood voor het vaderland en de vrijheid ons. aller lot ? dit hebben wij „ hier te vreezen van onze misnoegde burgers; „ het wagt op ons,als wij, onze behoefte in aan„ merking neemende, even buiten de ftad treeden; „ dan ftellen wij ons voor eiken , misfchiën reeds „ overlegden, onvoorzienen aanval op de ftad „ bloot. De Eeuwige, welke het leven van onze „ naastbeftaanden en van onze ftad kan redden, zal ook deze onfchuldige verfterken, dat zij den ,, dood, den dood voor de waarheid en het va„ derland , met geduld ondergaan ; wij zullen „ dan hun graf verëeren en hun ook, welke wegens hunne trouw een beter lot verdiend hadden; indien de ftad hun onfchuldig bloed ,, had kunnen redden, zij zou het gedaan heb. ,, ben, maar ze kan het niet; ftelt u deswegens 3, gerust!" Overeenkomftig dit genomen befluit wierd de bode van Pency met een weigerend andwoord weggezonden, en een ftrafbaare misdaadiger die in de gevangenis was, nog dien zelfden dag  VOORDE JEUGD. Uf dag ter dood gebragt, om te toonen, dat 'er niets in ftaat was. welk hun kon beletten, om het recht uit te oefenen. Zulk eene rtandvastigheid had wel ten gevolge, dat de gevangenen ce Pency, uit weerwraak, flegt mishandeld wierden, en in de daad ook één ter dood gebragt wierd, doch welke met de gelatenheid van eenen christen-held ftierf. ■" ■ Moest deze ftad niet zegevieren , welke ia een' algemeenen nood, zoo veele ftandvastigheid, moed en liefde tot het recht bezat , om de misdaaden niet te ontzien en met het leven van haare betere burgers de kwijtfchelding eener rechtvaardige ftraf niet te kopen ? In die dagen, toen alles, of tot eenen gevaarlijken opftand in de ftad, of tot den hevigften aanval van buiten in gereedheid was, zou iemand toen nog hebben kunnen draalen, om voor het vaderland te fterven ? Was het wreedheid , dat men iemand, om het algemeen welzijn , nader aan der» dood liet blootgefteld, dan bijna alle burgers in de ftad daar aan op te offeren ? Kwam het onzeker lot en zeifs het leven der burgers in aanmerking, tegen dien gewigtigen pligt, om door welverdiende ftraffen het oproer te ftillen, en de vijanden ter hunner verbaazing te doen zien, dat elke burger van Geneve, even zoo bereid was, om zelfs den dood voor de vrijheid K 3 «  «5» TIJDKORTINGEN en den godsdiensc te ondergaan, als zij, welke om deze gevvigtige voorrechten te Pency opge» floten waren, aan dit gevaar konden blootftellen. ——— Het fmeeken van hunne naastbeftaanden was zeker natuurlijk en eene fchaduw van bevrijding moest hun dierbaar zijn; uit dien hoofde moesten zij zich ook bij hunne landsvaderen vervoegen; maar de geheiligde pligt van dezen was, om niet de wenfchen van eenige burgers, niet het medelijdenverwekkend fmeeken, zelfs niet de traanen der hunnen en hun aan het gevaar blootgefleld onfchuldig leven, alleen te behartigen; maar om op het geheel, op het toekomende, op den algemeenen nood, op alle hunne medeburgeren te letten, en daar ze aan de eerfte geene gerustftelling en zekerheid konden verfchaffen, zonder de laatften bloot te ftellen, zoo namen zij het grootmoedig befluit om de veiligheid van eenige bijzondere burgers te verkiezen. S- 74* De jonge roeert ftond aan den oever te Marfeille en wagtte, tot dat 'er iemand in zijne boot zou flappen. Een onbekende ging 'er in, maar was van gedachten, om 'er aanftonds weêr uit en in eenen andere te gaan, terwijlen hij,  VOOR DE JEUGD. is» hij tot robert, welke zich vertoonde, doch van hem niet voor den eigenaar der boot wierd gehouden, vroeg, waarom de fchipper niet te voorfchijn kwam. Het is mijn vaartuig: wilt gij de haven uitvaaren , Mijn Heer ? —— Neen, Mijn Heer! het is nog maar een uur dag, ik wilde flegts in de haven eens heen en weêr varen, om den koelen en fchoonen avondftond te genieten. —— Maar gij gelijkt niets naa een' fchipper, ook fpreekt gij niet als deze heden. „ dat is waar, ik ben eigenlijk ook „ geen fchipper; ik verricht zulks maar op zon„ en feestdagen, om des te meer geld te ver- „ dienen." „ Wel foei! op uwe jaaren al „ zoo gierig te zijn, dat onduistert uwe jeugd, „ en verflikt het aandeel , welk uw gelukkig .„ voorkomen aanftonds inboezemt." „ In. dien gij helaas! wist, waarom ik zoo zeer „ wenfche om geld te verdienen; indien gij mij „ kende, gij zoud zeker mijn hartzeer niet ver„ grooten met mij zoo eene laage denkwijze toe „ te fchrijven." — „ Ik heb u misfchiën on. ,, gelijk gedaan; maar gij hebt u kwalijk uitga,, drukt. Wij zullen met ons plaiziertochtje „ een begin maaken en dan kunt gij mij uwe „ gefchiedenis vernaaien. Welaan mijn „ vriend! zeg mij nu, welke zorg gij hebt? gij hebt mij reeds voorbereid om 'er deel in K 4 » te  152 TIJDKORTINGEN „ te neemen." — „ Ik heb maar ééne zorg, ,, naamlijk: dat ik weet, dat mijn vader in kete. „ nen geklonken is, zonder dat ik hem daarvan „ kan bevrijden. Hij was makelaar in deze „ ftad, befteeddedat geene, welk hij zelve had », gefpaard en mijne moeder met het verkopen „ van galanterie - waaren had overgewonnen, in „ het mede bevragten van een fchip, dat naa „ Smyrna beftemd was , en deed, om op het „ verruilen zijner koopwaaren een oog te kun„ nen houden, en zelve te kunnen uitkiezen, „ de reis in perfoon mede. Het fchip is door „ een zeeroover genomen en te Tetuan opge„ bragt geworden , alwaar mijn ongelukkige „ vader ;met alle de geenen, welke toen aan „ boord waren , thans in flaavernij is. Zijn » losgeld is op drie duizend guldens bepaald; „ maar vermids hij, om zijne onderneeming „ des te gewigtiger te maaken, al zijn vermogen 'er aan befteed heeft; zijn wij thans tot „ niets minder in ftaat, dan om deze fomme bij „ een te brengen. Ondertusfchen werken mij„ ne moeder en zusters dag en nacht, ik doe „ desgelijks bij mijn' patroon , die een juwe„ lier is, en tragt daarboven nog, zoo als gij „ ziet, met de zon- en feestdagen mijn voordeel „ te doen. Wij hebben onze behoeften tot die „ der uitrerfte noodzaaklijkheid gebragt. Ons •-ge-  voor de jeugd; «4 „ geheel ongelukkig huisgezin bewoond Heg» „ een enkel klein vertrekje. In het begin „ was ik van gedachten, om mijn vaders toe„ ftand op mij te neemen, om hem te bevrijden „ en mij, in zijne plaats, in kluisters te bege,, ven; ik was van gedachten, om dit voornee, men ter uitvoer te brengen, toen mijne moe„ der, ik weet niet door welk middel, daarvan „ de lucht kreeg, mij verzekerde, dat zulks al „ zoo ondoenlijk als bersfenfchimmig -ware, en „ alle fchippers, welke naa de Leyant seiüen, „ liet verbieden om mij aan boord te nemm," —„ Krijgt gij zomtijds tijding van uw vader? weet, „ gij» wie ziin meester te Tetuan is, en hoe hij „ daar behandeld word?" <——— „ Zijn mees* „ ter is opziener der Keizerlijke tuinen; menbe„ handeld hem zeer menschlievend en de arbeid „ dien hij moet verrichten, gaat zijne krachten „ niet te boven. Maar wij zijn niet bij hem, „ om hem te kunnen vertroosten, om zijn onge„ luk draaglijker te kunnen maaken; hij is vao „ ons, van eene geliefde echtgenoote en drie, „ kinderen, die hij altoos op het tederite be„ minde, verwijderd." — „ En hoe is uws „ vaders naam te Tetuan ?" „ Hij heeft „ zijn' naam niet veranderd, hij heet rgbert. „ zoo als te Marfeille." — „ Ha 1 ha ! robert bij den opziener der tuinen?" „Ja» K 5 » Mii°  tg* TIJDKORTINGEN „ Mijn Heer!'* —- ,, Zijn ongeluk gaat mij ,, ter harten, maar wegens uwe gevoelens, wel- ke het verdienen, ben ik koen genoeg, on» „ hem een beter lot te voorfpellen, en wensch „ zulks uit al mijn hart — Maar ik wilde mij ook, terwijl ik de avondkoelte geniet, aan „ de eenzaamheid dvergeeven : neem het mij „ derhalven niet kwalijk, mijn vriend 1 dat ik „ een oogenbiik ftil ben." Met het genaaken van den avond, kreeg roPert bevel, om aan land te vaaren, en vóór dat hij nog tijd had, om aan land te flappen en zijn vaartuig vast te maaken, was 'er de onbekende reeds uit, en liet robert niet eens toe, om hem voor de beurs, die hij hem liet, te bedanken. In deze beurs waren agt dubbele kuis d'or en tien daalders aan zilvergeld. Eene zoo aanzienlijke milde gift boezemde den jongeling een zeer hoog denkbeeld van het gevoel des onbekenden in; maar te vergeefsch was zijn rijkhal. zend verlangen om hem te mogen ontmoeten en daarvoor te bedanken. Zes weeken naa dit tijdftip, toen dit eerlijk huisgezin, welk om de naodige fomme bij een te krijgen, onophoudelijk werkte, juist bezig was, om hun fober middagmaal, in brood en drooge amandelen beftaande, te gebruiken, verraschte de oude ïiobert in eene nette kleeding hun  voor de jeugd; »59 hun te midden iu hunnen kommer en ellende, — „ Ach, mijne vrouw! ach, mijne lieve kinde» „ ren! hoe hebt gij mij zoo fpoedig kunnen be„ vrijden en op zulk eene wijze als gij gedaan „ hebt? Zie eens, hoe gij mij gekleed hebt en „ dan nog die vijftig kuis d'or, welke men mij „ gaf, toen ik fcheep ging, terwijl mijne vragc „ en kost al in voorraad betaald waren! Hoe „ zal ik u genoeg voor zoo veele liefdeblijk ,, ken, voor zoo veel betoon van iever danken? „ en deze ontzettende berooving van alle ge» rieflijkheden, aan welke gij 'u om mijnent „ wil onttrokken hebt!" De moeder was in het begin zoo verbaasd, dat het haar onmogelijk was, om te andwoorden; zij zwom in traanen, gelijk ook haare dochters en de eene omhelzing volgde op de andere. De jonge robert bleef llijf en onbeweeglijk op zijn ftoel zitten en viel eindelijk in zwijm. De traanen, welke zij Hortten, gaf de moeder eindelijk haare fpraak weêr. Zij omhelsde haaren echtgenoot nogmaals, zag haaren zoon aan, wees hem zijn' vader en zeide zij —> „ dit is uw bevrijder. Drie duizend guldens „ wierden 'er voor uwe loskoping geëischr; „ wij hebben eerst iets over de helft bijeen en >, het meeste daarvan heeft uw zoon door zijnen „ arbeid verdiend; wij zijn het aan mijne liefde m we  rj5 TIJDKORTINGEN tot o verpligt. Dit verêerenswaardig kind „heeft denklijk vrienden gevonden, welke, „ door zijne deugden .geroerd , hem onder„ fteund hebben ; en terwijl hij al in het be„ gin van uwe flaavernij, in het geheim het „ voorneemen had opgevat [, om uwe plaats te ,, vervangen, zoo hebben wij zonder twijfel „ aan hem ons geluk te danken, zoo heeft hij „ ons zeker op deze wijze willen verrasfchen. ;, Zie maar, hoe zeer hij zulks gevoeld! doch „ wij moeten ,hem bijftaan!" Zijne moeder ijlde naar hem toe, zijne zusters deeden desgelijks Met groote moeue bragt men hem weêr tot zich zeiven; hij wierp een' reikhalzenden blik op zijn' vader, maar had nog geen kragten genoeg ora te kunnen fpreeken. De vader wierd van zijnen kant eensklaps flü en peinzende; fcheen kort daarop geheel verftomd, fprak zijn' zoon aan en zeide: „ on* gelukkige! wat hebt gij gedaan ? hoe kan ik „ u voor mijne loskoping danken , zonder mif „ daarover te kwellen ? hoe kon ze voor uwe „ moeder een geheim blijven, als gij ze niet „ ten kosten van uwe deugd gekocht had? Op „■uwe jaaren, de zoon van eenen verongeluk„ten, van eenen Haaf, verkrijgt men langs „ gewoone wegen zoo gemakiijk die middelen « niet, welke gij noodig had. Ik beef op de m Se.  VOOR DE JEUGD. ' 157 ,, gedachte , dat de kinderlijke liefde u niet mis- fchien tot een wanbedrijf heeft verleid! „ Stel mij gerust, wees oprecht; en als gij „ hebt kunnen ophouden, om een eerlijk man „ te zijn, zoo laat ons allen fterven !" ftel u gerust, mijn vader!" andwoordde i, hij, ftond op en deed zijne verbaazing over „ zulk een' argwaan blijken, „ omhels „ uwen zoon ! hij is dien fchoonen titel niet „ onwaardig, hij was ook niet gelukkig genoeg ,, om u te kunnen toonen, hoe dierbaar hem J} die is. ——— Gij hebt uwe vrijheid niet „ aan mij, niet aan ons dank te weeren. Ik' „ ken onzen weldoener, deze onbekende, „ welke mij zijne beurs gaf, vroeg mij veele „ dingen. Ik zal hem, al mijn leven lang op„ zoeken; ik zal hem vinden; hij zal met mij „ komen , om zijne weldaadea te genieten, ,, deel in dezelve te neemen, en traanen van 5, wellust met ons weenen." Kier verhaalde de zoon zijn' vader de anecdote van den onbe* kenden en benam hem zijne vreeze. Robert vond in de rust, welke hij thans weêr genoot, vrienden en onderfteuning. Een veel gelukkiger gevolg dan hij verwagt had, overtrof zijne hope , bekroonde zijne nieuwe ©nderneemingen. Na verloop van twee jaaren was hij rijk. Zijne kinderen, welke verzorgd en  153 TIJDKORTINGEN en gelukkig waren, genoten met hem een geluk, dat niets zou hebben kunnen ftooren, in« dien het zijn' zoon in zijne onophoudelijke nalpooringen gelukt ware, om dezen verborgen weldoener, het voorwerp van hunne dankbaarheid en verlangen te kunnen vinden. Eindelijk ontmoette hij hem op een' zondag ochtend aan de haven, alwaar hij was gaan wandelen. „ Ach, mijn befchermëngel!" —— dit was alles, wat hij kon zeggen, hij wierp Zich voor zijne voeten en viel in zwijm. De onbekende gaf zich alle moeite om hem bij te liaan, het gelukte hem, om hem door middel van eenig gedistilleerd water weêr tot zich zeiven te brengen; en was even nieuwsgierig, om hem naa de rede , welke hem in dien toeftand gebragt had, te vraagen. „ Ach, Mijn „ Heer! kunt gij hem onbekend zijn? Hebt „ gij robert en zijn ongelukkig huisgezin, „ welke gij op bet toppunt van het geluk ge„ bragt hebt, vergeeten?" —— „ Gij hebt „ abuis, mijn vriend! ik ken hem niet en hij „ kan mij ook niet kennen: ik ben een vreem. deling in Marfeilk en eerst zederd weinig da„ gen hier." ■ Dit alles kan mooglijk zijn, j, maar gelieft het u te herinneren, dat gij „ vóór zes en twintig maanden hier ook ge, weest zijt, denkt gij niet meer aan dat plai. „ zier-  VOOR DE JEUGD. 159 m zier-tochtje in de haven, aan het deel, welk » gij in mijn ongeluk naamt, aan de vraagen, „ die gij mij deed, en welke alle flegts zulke „ omftandigheden betroffen , die u de noodige „ onderrichtingen konden geeven , om mijnen „ weldoener te kunnen worden? Bevrijder van „ mijn' vader! kunt gij vergeeten, dat gij den „ redder van ons geheel gedacht zijt, welk „ niets meer dan uwe tegenwoordigheid wenscht. „ Ontzeg ons onze wenfchen niet, koom, deel „ in onze vreugde! Vermeng uwe traanen van „ aandoening met onze traanen van dankbaar* w heid. Koom!" „ Zagt mijn „ vriend! ik heb het u al eens gezegd, gij „ hebt abuis." „ Neen, Mijn Heerl ik „ heb geen abuis uwe trekken zijn te „ diep in mijn hart geprent, dan dat ik ze niet „ zou herkennen. Koom, bid ik u!" — Hier nam hem de jonge robert bij de hand, zocht hem eeniger maate met geweld voort te trekken, terwijl het volk begon zich om hen beiden te verzamelen. De onbekende begon toen op eenen ernftigeu en ftandvastigen toon te fpreeken. w Mijn „ Heer! dit toneel vermoeit mij, zonder u te „ verligten, eene in het oog loopende gelijkheid „ misleidt u; roep uw verfland te rug en zoek. n in den fchoot van uw gedacht d.ie rust weêr, » wei.  nIÉ» T IJ D KORTINGEN1 „ welke gij fchijnt noodig te hebben!" ■ „ Welke wreedheid! waarom wilt gij, de wel' „ doener van ons geflacht ; door uwen tegen„ ftand , door uwen afkeer om met mij te H gaan, het geluk verbitteren, welk het alleen „ aan u moet dank weeten ? Zou ik te ver„ geefsch voor uwe voeten leggen? en zoud „ gij wreed genoeg zijn om de aandoenlijke „ fchatting van de hand te wijzen, welke wij „ zoo lang voor uw gevoelig hart hebben wegH gelegd? En gij, mijne medeburgers! gij alle, „ welke van de verwarring en de ongerustheid, „ waarin ik mij beviude, moet getroffen zijn ; ,, verëenigd u met mij, om de oorzaak van „ mijnen welvaart over te haaien, om met mij n te gaan , en zijn eigen werk te aanfchou-" m wen! —— Hier zweeg de jonge robert; doch de onbekende riep eeusklaps alle zijne kragten, zijoen heldenmoed bijeen, om het verzoek, waarin zoo een kostlijk genot als men hem aanbood, had kunnen brengen, te weêrlïaan, eh verloor zich zei ven onder het volk, tot de overgroote fmart van den jongen robert, welke hem met verwilderde blikken nazag De onbekende gaf op deze wijze het verbaasde volk een voorbeeld van eenen heldenmoed, welken het nog nooit gezien had. Eene ftil- le  VOOR DE JEUGD. !e bovenmaatige droefheid, een fmoorend hartzeer, namen de plaats in van de ongerustheid des gemoeds, waarmeoe ue — — drongen was; men zag zich genoodzaakt om hem na huis te draagen, alwaar eindelijk een heilzaame traanenvloed hem uit zijnen gevaarlijken toeftand rukte. De onbekende, waarvan hier gefproken is ge. worden, zou zulks nog zijn, indien zijne rentmeesters, welke na den dood van hunn' mees. ter onder zijne papieren eene aantekening van zeven duizend vijf honderd livres vonden, den Heere robert may,n te Kadix , aan wien ze gezonden waren, uit enkele nieuwsgierigheid '(want de aantekening was doorgehaald en het papier verfcheurd, zoo als men gewoon is te doen met die geenen, welke men op het vuur wil werpen) daarover niet geraadpleegd hadden. Deze vermaarde Engelfche bankier andwoordde: dat hij deze fomme belteed had, om eenen flaaf te Tetadn, met naame ROBERr uit Marfeille, vrij te kopen op een bijzonder bevel van den Heer karel van secondat, Baron van MONTEsqmu , eerfte Prefident in het Parlement van Bourdeaux. Bij zijne werkzaame, nafpoorende levenswijze, reisde de Heer „ontesquieu zeer gaarne. Hij bezocht zeer dikwerf zijne zuster , Mevrouwe hericourt, L wel*  TIJDKORTINGEN VOOR DE JEUGD. welke te Marfeilk gehuwd was. Deze anecdo. te zou de menschlieveuheid reeds tot eer ver ftrekken, al ware de naam van denzelven held ook minder beroemd Dat men zich bij bet befchouwen dezer daad met flegts bij da verwondering des wegens bepaale; maar dat elk naar zijne vermogens en omftandighedeu dien weldaadigen meiifchenvriend in het verrichten van zulke edele daaden tragtte naar te volgen» —,