01 1925 3441 UB AMSTERDAM  NEDERLANDSCHE REIZEN. VYFDE DEEL.   NEDERLANDSCHE REIZEN, tot bevordering van den koophandel, na de meest afgelegene gewesten des aard k loot s. Doormengd met vreemde Lotgevallen, en menigvuldige Gevaaren, die de Nedcrlandfche Reizigers hebben doorgedaan. MET P L A A T E N. VYFDE DEEL. Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRADI. Tc II A R L I N G E N, By V. van der PLAAT S.; MDCCLXXXIV.   INHOUD DES VTFDEN DEELS. TTogt van Kornelis Matelief den Jongen, na de Oostindié'n , in de jaaren 1605—1608. . . Bladz. 1 Heeft elf fchepen onder de vlag, zeven van Amfterdam, twee van Zeeland , en twee van de Maas. Kosten der uitrustinge. Koomt op 't Eiland Maio ; zet 150 man aan land; menigte van Bokken aldaar; aart der opgezeetenen. Vertrekt na 't Eiland Annobon ; de inwooners vlugten ; zy keeren te rug ; hunne vreemde begrippen over de Godsdienftige gevoelens der Hollanders; 2(50,000 Oranjeappelen, en andere ververfchingen hier ingenomen. De Admiraal krygt berigt, met den Admiraal van der Hagen , aan 't Eiland Mauritius , wegens den (laat der Indifche zaaken. De Admiraal koomt aan de Kust van Sumatra; opent hier zynen Lastbrief, welke hem gebiedt, een kans op Malacca te waagen : de voorwaarden, op welke net Bootsvolk tot deezen togt wordt aangemoedigd. Nadert Malacca , en fteekt vier vyandlyke fchepen in brand. Zendt een' Gezant, om den Koning van Johor zyne komst te berigten. Verkondfchapt de Had : doet eene Battery aan land opwerpen. Verlegenheid in de ftad. De Heer Matelief ontvangt een brief van den Koning van Johor; Karakter der Johorfche Prinsfen. De Koning zelve koomt in de Vloot; geringe baate van deeze hulp. Onderhandeling tusfchen den Vorst en den Admiraal ; inhoud des Verdrags, tusfchen hen geflooten. Nog een ander Verbond. Het beleg van Malacca worde met ernst voortgezet; bloohartighejd der Maleiè'rs. De * 3 Ad-  INHOUD. Admiraal zelve koomt voor de ftad; de aankomst eener Portugeefche Vloot doet hem het beleg opbfeekeu. Zeeflag by Kaap Rochado;; merke'yk verlies aan onze zyde; het gevegt wordt hervat, doch is minder bloedig. Berigt .wegens de ftad Malacca; de fchraapzucht der Landvoogden,ten hinderpaal tegen den- bloei der ftad; weelde der in^ezoetenen. De Admiraal -koomt te Jober;' gaat by den Koning te Batufauer; gelegenheid deezer ftad. Bekommering des Admiraals, van wegen de overmagt der Portugeezen , en zyne eigen zwakheid ; hy vertrekt , nogthans, en koomt andermaal voor Malacca ; wordt handgemeen met de Portugeezcn. Een Portugcesch fchip, door de ongelooflyke dapperheid der Hollanders, veroverd, en 200 Portugeezen gevangen: deeze worden tegen eenige Hollanders uitgewisfeld. De Vloot koomt voor Queda; de Koning toont zich genegen tot een Verbond . doch het wordt niet voltrokken , om het dubbelzinnig gedrag zyner Majefteit en der Hovelingen. Matelief zeilt na Laukevy; ontmoet ten derdemaale de Portugeezen, doch hy onuvykt thans den ftryd. Eefluit om na deMolukfebe Eilanden te ftevenen, en eenige fchepen na Achem te zenden: koomt op de Pv.ee van Bantam, en krygt, van de bedienden van het Komptoir, berigt wegens den ftaat der zaaken in de Indien. Losbandigheid der Hollandfche matroozen, die, om eenige uitfpanning te hebben, met 's Admiraals verlof,.waren aan land gegaan. De Heer Matelief gaat tenllove; de geveinsdheid des Konings doet hem fpoedig vertrekken^ en koers zetten na Jacatra; betere geaartheid van den Koning diens Eilands ; berigt wegens de ftad van dien naam. De Vloot koomt voor Amboina ; de Admiraal voorziet in de ongeregelde leevenswyze der foldaaten, welke hier bezetting houden: aan de Hollanders, op Amboina woonagtig, wordt verlof gegeeven, aldaar te mogen trouwen. Overgroote nuttigheid, van dèn Sagu-boom op Amboina; nog -verfcheiden andere zeer heilzaame gewasfen hier te lande. Hartlyk af-  inhoud: afTcheid, by des Admiraals vertrek, tusfchen hem en de Amboineezen. Byzonderhcden tankende, Amboina , en nuttigheid deezer BezTttinge voor «ie Nederlandfche Maatfchappy. De Admiraal trekt, met acht fchepen, tot hulp van Ternate; hy koomt voor dat Eiland; zeik na Tidor. De Koning van Ternate kooait in de Vloot , met hulptroepen. Matelief ontfcheept vyfhonderd man, en aan land willende gaan , vindt by zulks ondoenlyk , om de menigte zandbanken. Doet elders eene landing; traagheid der Ternateezen ; het gelukt hem , een Fort op te werpen, waarin een Gouverneur en eenige Raaden worden gelasten; als mede, een Verbond met de landzaaten aan te gaan. Hy nadert de kust van China ; by hem koomen eenige Mandarins aan boord; doch heeft weinig baate van de onderhandeling met hun. Byzonderhedeti van eene Chineefche Pagode en zonderling Afgodsbeeld; bygeloovigheden en bedriegeryen der Priesters. De Admiraal koomt op de rivier van Canton, nnby Macao; zendt een brief aan ecnen Mandavin, met verzoek om eene veilige legplaats, die hem wordt aangeweezen te Lamihair, heeft gehoor by den Mandarin. Ongerustheid in 't land, over de komst der Hollanders; deeze verdwynt, naa het bezoek, door eenen Indiaan op de Vloot afgeleid. Verfchyning van zes Portugeefche fchepen; ernltige aanfpraak des Admiraals, om zyn volk moed aan te fpreeken; die beantwoord wordt , met eene belofte om met hem te willen vegten, leeven en fterven: men wordt, egter, niet handgemeen. Uitvoerig' berigt wegens de gelegenheid van het Keizerryk China , aart en voortbrengzels des gewests, Godsdienst, zeden, gewoonten, kunlten en koophandel der landzaaten, van bl. 73—130. Befchryving en Afbeelding van een verbaazend werkftuk in China, den Grooten Muur, dienende tot eene grensfeheiding tusfchen China en Tartarye. De Admiraal verlaat China, en zeilt na Champa; hy ontvangt een bezoek van den Koning, doch verlaat eerlang deezen oord, koers zet* 4 ten-  INHOUD. tende na Johor; (laatelyk gehoor by den Koning, die zich genegen toonc, om met de nabuurige Vorften tegen de Portugeezen zamen te fpannen. Zonderling verzoek des Konings aan den Koopman van den Broeck, om voor hem op de Hollandfche wyze te bidden en te zingen,- en verflandig antwoord hierop. Matelief koomt onder Bantam, daar hy eenige Hollandfche fchepen vindt; uit derzelver Kooplieden formeert hy eenen Raad, om de zaaken der Maatfchappy aldaar waar te neemen : hy ontmoet hier een Engelsch fchip, welks Kapitein hem zoekt te dwarsboomen , doch door hem op eene listige wyze om den tuin geleid wordt. Hy zendt een Jacht na Banda, om lywaaten en fpecerycn te koopen; en doet den Engelfchen Kapitein bekennen, dat hy aan de Portugeezen Buskruid hadt verkogt. Ontvangt twee Gezanten van den Koning van Siam, om met hem de reize te doen na Holland. De Admiraal ontvangt eenen brief van de Bewindhebbers, behelzende hun befluit, om de zaaken van Koophandel eenigen tyd ter zyde te (lellen, om zich op den Oorlog toe te leggen ; maatregels, te deezer gelegenheid genomen. Byeenkoinst der Admrraalen Matelief en van Caerden , en hun befluit aangaande de middelen, thans in 't werk te (lellen. Opftand op een der fchepen onder het volk, zoekende te dwingen om weder te keeren na het VaderI land , door de beloften en dreigementen des Admiraals gedempt. De Koning van Bantam verzoekt aan den Admiraal om byftand tegen Palimban , die hem beloofd wordt; voor decze toezegging tragt de eerde Staatsdienaar aan de Hollanders den uitfluitenden handel te bezorgen , zelf ten nadecle van de Engelfchen. De Heer Matelief verlaat Bantam, en koomt eerlang, by de Kaap de Goede Hoop, in de Tafelbaai voor anker; hy treedt hier aan land , en heeft eenige zeldzaame ontmoetingen met de Hottentotten ; hunne vervaardheid, by het affchiet'en van een pistool; gedaante, aart cn zeden deezes volks. Groote vogels, Pmgmns genaand. De Admiraal Iaat hier eenige fchaa-  INHOUD. fchaapen om voort te teelen; de nuttigheid van deezen inval, naderhand gebleeken : groote en zwaare ftaart deezer dieren. Jammerlyke toeftand op het Admiraalfehip, door het groot aantal zieken; hy koomt, eindelyk , behouden, voor Rammekens, in Zeeland, ten anker. Tweede Togt van Paulus van Caerden, na de Oostindiën. • • . Bladz. 104 Vertrekt in Grasmaand i6"o6, met acht fchepen; verftaat uit een Hollandfchen Kaaper , dat eene Portugeefche Vloot op hem kruist; hy raakt dezelve voorby; ziet by de Kaap Lopo Gonfalves veele Walvisfchen. De Vloot koomt voor het Eiland Mofambique ; zy houdt fchutgevaarte met eenige fchepen, die aldaar leggen. De Admiraal befluit tot eene landing , met oogmerk om het Fort aan te tasten; hy doet de Negers ontwapenen; doch is genoodzaakt, door gebrek aan versch water en de menigte zieken, het beleg op te breeken. In het afzeilen van daar, ftoot en verongelukt het fchip Zierikzee. Eenige byzonderheden raakende Mofambique, en den aart, zeden en gewoonten der landzaaten ; Gaudrivieren aldaar : de Keizer heeft eene Lyfwagt van 200 Honden. De Vloot vertrekt van daar, en neemt midlerwyl eenige Portugeefche Karakken; zy koomt aan den mond der riviere van Goa voor anker. Befchryving van het Eiland , en de ftad Goa ; verfcheidenheid van luchtgefteltenïsfe. Algemeenheid der Venus - ziekte. Verfcheiden rangen van Edelen ; pragt der Portugeezen ; huwelyks- en doopplegtigheden. Ontucht der Vrouwen. Bygeloof der landzaaten ; groote Kunftenaars ; groot getal Jooden. Verfcheiden takken van Koophandel. Magt en aanzien des Portugeef&en Oncfer - Konings: Gerichtshoven. De Vloot zeilt van hier, en koomt voor Calicute ; vermogen van dit Koninkryk, en van de ftad; voortbrengzels des lands; berigt wegens den Peperboom. Verfcheiden dieren. Ka* 5 " toen-  INHOUD. toenboom ; zeer groote Slangen. Zonderlinge gewoonte by de Echtverbintenis des Konings ; da landzaaten ruilen dikmaals met Vrouwen. Groote Koophandel. Krygsmagt des lands; hunne wyze van oorloogen. De landzaaten gelooven in God, doch aanbiddeu den Duivel. Bramins. Offeranden. Aüaaten, welke hier worden uitgedeeld. Verfchillende rangen van Priesters. De Vloot verlaat deezen oord; nadert eerlang de kust van Sumatra; doet. verfchei-den plaatzen aan, en koomt voor Ambojna; hier. worden verfcheiden fchikkingen beraamd , betreffende den Koophandel. De Admiraal zeilt na Ternate ; aanflag op dit Eiland, mislukt. Porfeleinen Toren in China. Groote menigte fpeceryen gekogt. Een Fort op de kust van Machian door de onzen bemagtigd. De Vloot neemt eerlang de thuisreize aan, en koomt behouden in het Vaderland , naa eene afweezigheid vau ruim drie jaaren. D E PRENTEN MOETEN GEPLAATST WORDEN: . De groote Muur in China, tegenover bladz. f6 . Chineefche Begraafplaats. . . 92 . Porfeleinen Toren. * * i 228 NE-  NEDERLANDSCHE REIZEN. T O G T van KORNELIS MATELIEF den jonger NA DE OOSTINDlëN; In de jaar en 1605, 160Ö, 1607 en 160B. TT) JL^oor de uitbreiding van den Koophandel in de ItP diën, en de Verbonden , met verfcheiden Vorften, in dien waereldoord, geflooten, wierdt de vaart fterker* en het getal der fchepen, in het begin der voorgaande eeuwe , derwaarts gezonden , grooter. Een merkwaardig voorbeeld hier van ontmoeten wy in den Reis* togt van den Admiraal kornf.lis matelief den jongen, waar van wy de merkwaardigfte ontmoetingen hier zullen mededeelen. Op den twaalfden van Bloeimaand des jaars 1605 i ftak hy uit Texel in zee, onder de vlag hebbende de volgende zeven fchepen , voor de Kamer van Amflerdam : het fchip Oranje , groot driehonderdvyftig lasten, bemand met honderdachtünveertig koppen, behalven vyftien Zwarten; Middelburg, groot driehonderd lasten\ voerende honderdvierëntwintig man en zeven Zwarten 3 Maurits, groot driehonderdvyftig lasten , en bemand V. deel. A met  NEDERLANDSCHE met honderdvierënveertig koppen ; de Zwarte Leeuw, landende driehonderd lasten , en voerende honderdzevenentwintig zielen; de Witte Leeuw, groot tweehtiiBetdzeventig lasten, en ophebbende honderdveertig man; de Groote Zon, insgelyks laadende tweehonderdzevent.g lasten , doch bemand met hontlerdzevenënvyftig koppen; JSasfau , groot honderdzestig lasten, en voeiende vyfëntachtig man : bedraagende gezamentLyk ncnthonderdzesënzestig zielen, de tweeëntwintig Zwarten daar onder begreepen. By deeze Vloot voegden zich twee 'fchepen uit Zeeland : het fcliip Amjlerdam , groot driehonderdvyftig lasten, bemand met honderdnegenënzeventig koppen; en het fchip de Kleine Zon, laadende honderdticn lasten, en voerende zevenënzestig man. Nog kwamen 'er van de Maas by insgelyks twee fchepen: de Erasinus , groot tweehonderdvyftig lasten, en bemand met hondcrdachtënveenig zielen ; en de Vereenigde Provinciën , laadende tweehonderd lasten, en aan boord hebbende honderd man. De verëenigde Vloot beftondt dus uit elf fchepen, voerende , gezamentlyk , dertienhonderdzevenënvyftig koppen. De uitrusting hadt gekost negenhonderdzesënzeventigduizend honderdeenënveertig Guldens. De Amfterdamfche en Zeeuwfche fchepen liepen eerst in zee; die van de Maas volgden een weinig laater. Op den vierden van Hooimaand kwamen zy ten anker voor het Eiland Maio ; 's anderendaags zondt de Admiraal hondervyftig man aan land, om het te verkondfehappen. Zy bragten inet zich te rug aan boord een ouden Portugees, derwaarts gebannen, omdat hy, althans zo als hy voorgaf , in Portugal een manflag hadt  R È I Z È Ni 3 hadt begaan. Van wegen den Gouverneur boodt hy den Admiraal' den vrede aan; deeze gaf hem tot antwoord, geen oogmerk te hebben om iemand leed te doen, maar alleen om zich op het Eiland van eenige noodwendigheden te voorzien; doch indien aan iemand van zyn volk eenige overlast gefchiedde, hy dart het Eiland zou verwoesten, en al wat hy 'er op vondt, over den kling jaagèn. Wyders verhaalde de Portugees , dat , voor acht dagen , aldaar eene Bark was aangekoomen , op de Franfchen bemagtigd, welke twintig man van St. Jago op dit Eiland hadt gebragt. Door dit berigt wierdt de Admiraal te raade, geen volk, dan gewapend , aan land te laaten gaan , en in. genoegzaamen getale om tegenweer te kunnen bieden: vooral wanneer zy water: bf hout gingen haaien. Veertien dagen moest de Heer matelief, volgens zynen lastbrief, aan dit Eiland vertoeven, om 'er de fchepen van de Maas te verwagten. In den eerften nacht deedt hy acht, en den volgenden zestien vuurcn op het Eiland branden. Dit deedt hy, opdat men, op het nabuurig Eiland St. Jago, onkundig zou gehouden worden van het geul der fchepen, welke op de Ree lagen. Want men heeft de gewoonte op dit Eiland, zo veele vuufen te ontfteeken, als 'er fchepen op de Ree koomen, opdat die van St. Jago overeenkomftig daar mede hunne maatregels mogen nee* men: 't zy om na het Eiland Maio over te fteeken s of om zich zelve in ftaat van tegenweer te Hellen. De onzen vingen hier eene groote menigte bokken, wel ten getale van duizend , die zy over de Vloot verdeelden. Doch zy waren thans mager. Volgens het verhaal van den Portugees , begonnen zy vet W A a wor-  4 NEDERLANDSCHE worden, omtrent het einde van O igstmaand. In Wintermaand worden zy geflagt, en vervolgens ingezouten of gedroogd ; het vleesch wordt na Madera en de huiden na Portugal gezonden. Het eene jaar door het ander worden 'er twaalfduizend van deeze dieren gedood. De jaagers ontmoetten hier een dorpje , beftaande uit twintig huizen , doch in 't geheel geene inwooners. Uit twee Negerinnen , welke zy een weinig verder aantroffen, verftonden zy, dat de ingezeetenen de vlugt hadden genomen op de bergen. Het Eiland Maio, een der Kaap-V er difcbe of ZouteEilanden , legt op 15 Graaden iH Minuten NoorderBreedte; het beflaat tusfchen de zes en zeven mylen in den omtrek. De meeste opgezeetenen zyn Banditen van St. Jago, naar gisfing dertig in getal. Het land is zeer bergagtig. Behalven de bokken , vindt men 'er ook koeijen , en eenige wilde ftieren, als mede paerden , en zeer veele hoenders , onder den naam van Barbaryfche hoenders bekend. De waterplaats was in eene valei, daar eenige boomen ftonden. Dicht aan den oever legt hier een ftilftaand water, een foort van Meir, daar de zee zomwylen binnen loopt. Hier wordt eene verbaazende menigte visch gevangen , onder andere eene foort, ongeveer twee fpannen lang , niet ongelyk aan den karper; deeze is zo vet, dat men zomtyds een gantfchen handvol uit zyn lichaam haalt. Wyders is de zee rondom zeer vischryk. Naa dat de Admiraal , op den achttienden van Hooimaand, zyne lastbrieven hadt geopend, wier inhoud hy, onder eede van geheimhoudinge en gehoorzaam-  REIZEN. 5 zaamheid, aan de leden van den Scheepsraad mededeelde, ging de Vloot, 's anderendaags, onder zeil. Op den vyfëntwintigften van Oogstmaand pasfeerden zy de Linie, en bevonden zich, twee dagen laater , op de hoogte van 't Eiland Annobon ; hoewel tegen hun beftek, beflooten zy dit Eilaud aan te doen, omdat de Scorbut zich begon te openbaaren onder 't volk,'t welk daarenboven ververfchingen noodig hadt. Op den zevenden van Herfstmaand kwamen zy op de Ree van het gemelde Eiland voor anker. Wille m verhagen, des Admiraals Opper-Koopman, wieidt met een Jol, verzeld van twee Sloepen , ieder met twintig Muskettiers gewapend, na land gezonden, om dien oord te verkondfchappen. By zyne terugkomst verhaalde hy , dat de Eilanders van fchrik bevangen , en uit het dorp gevlugt waren, hebbende alles , zelf de Kerkfieraaden, medegenomen; dat zy evenwel gezien hadden ruim veertig Negers, en twee Blanken , die zich hunne Overften noemden , en hun minzaam hadden toegefproken, beloovende alles te zullen geeven, wat het Eiland opleverde , en zy noodig hadden ; met verzoek, egter , dat de Hollanders hun geen leed mogten doen, noch eenige fchade aan hunne banaanen , en aan hunne katoenboomen. En, in de daad, op verzoek van den Admiraal, kwamen 'er Negerinnen aan ftrand , zo veele leevensmiddelen brengende, als zy in ftaat waren te bezorgen. Terwyl de onzen hier lagen , woonden , op een Zondag , etlyke Eilanders de Godsdienstoeftening by. Met groote verwondering hoorden zy den Prediker fpreeken van 't geloof in jezus Christus, en van dcszelfs dood onder pontius pilatus; zy A 3 ver-  6 'NEDERLAND SC HE verbeeldden zich, gelyk zy naderhand aan den Admiraal betuigden , dat al zyn Volk Lutherjchen waren ; dat zy in den Duivel geloofden en hem aanbaden , en dat zy van God en jezus Christus nooit hadden hooren fprecken. De Heer matelief , op dien zelfden dag, drie der voornaamfte Negers by zich ter maaltyd genodigd hebbende, betuigde de Gouverneur, 's anderendaags , daar over zyn misnoegen aan eenen Hollander , met byvoeging, dat dit bedryf hem naderhand gi'oot nadeel zou kunnen toebrengen. Hier uit bleek, hoe trotsch de Portugeezen de Negers behandelden, niettegenftaande zy een getal van ruim tweehonderd bedroegen, en'er flegts twee Portugeezen op het Eiland waren.. Geringe moeite zou 't, deraalven, kosten, de landzaaten tegen hen op te zetten. Naa zeven dagen vertoevens , ging de Vloot wederom onder zeil. Behalven eene aanzienlyke menigte oranjeappelen , ten getale van bykans tweehonderdduizend , hadden de onzen aan boord genomen zesenzeventig varkens : voor 't (hik hadden zy betaald ecu hembd, of een hoed; dat is, de waarde van dertig Huivers. Aan den Gouverneur gaf de Admiraal ten gefchenke een nuk fluweel; hier door wierdt hy veel handelbaarder; hy beloofde , in 't tcekoomende, de Hollandfche fchepen geen leed te zullen doen , en verklaarde dat de bedreigingen van zynen Koning by hem minder in aanmerking zouden koornen. Op den eertk-n dag van Louwmaand des jaars 1606, kwam de Vloot ten anker onder het Eiland Mauritius. Uier lagen twee Hollandfche fchepen, wordende het eene gevoerd by den Admiraal van der. hagen, en nu eene maand gekeden van Bantam vertrokken. Hy deedt  REIZEN. 7 deedt aan de onzen verllag van den ftaat der Indifche zaaken. Onder andere verhaalde hy, dat het hem niet mogelyk geweest was, eene landing te doen op Malacca, maar dat hy de Forten van Amboina en ïidore bemagtigd, het laatfte geflegt , en het eerfte in Haat hadt gelaaten; dat hy een verbond hadt aangegaan met de opgezeetenen van Banda; als mede, met den Samorin van Calicute, wien men onderftand ter zee verfchuldigd was , ter bemagtiginge van Cochin, op voorwaarde dat het in de handen der Hollandcren zou gefteld worden. Wegens Malacca bragt hy geen zeer aangenaam' nieuws. Hy verhaalde, dat andreas furtado de juendoza, zints zes jaaren , in de hoedanigheid van Kapitein, aldaar zyn verblyf hadt gehouden; dat hy , nu twee jaaren geleeden , een begin hadt gemaakt met het verfterken van de ftad en het opwerpen van bolwerken; dat, by den jongften wapeufchouw , het getal zyner Troepen achtduizend man hadt bedraagcn. Van. het Eiland Mauritius , hebben wy , in het voorgaande Reisverhaal, eenige byzonderheden gemeld , welke wy hier niet zullen herhaalen. In 't laatst van Louwmaand verliet de Vloot dit Eiland , regelrecht koers zettende na Malacca , met oogmerk om eene fpoedige hulp toe te brengen aan den Koning %'an Johor, die, volgens het verhaal van van dhr hagen, door de Portugeezen van Malacca, wierdt belegerd. Tot het midden van Lentemaand hadden de onzen gezeild, toen zy de kust van Sumatra ontdekten, en het anker lieten vallen onder het Eiland Nicobar. Op een nabuurig Eilaudrje vonden zy versch water, welk A 4 zy  8 N E D E R L A N D S C II Ë zy zeer noodig hadden; ook kwamen de Negers, met kokosnooten, hoenders en andere vcrverfchingen, da? gelyks aan boord. Dewyl men nu allengskens den vyand naderde, dus naderde ook de tyd ter volvoeringe van de geheime Inlïructien , door de Bewindhebbers den Admiraal ter hand gefteld , behelzende dat men een aanflag moest onderneemen op Malacca, en, ware 't mogelyk, zich daar van verzekeren. Doch deeze toeleg kon niet gefchicden , zonder de bewilliging van het bootsvolk, 't welk zich alleen verbonden hadt om ter zee te dienen. Ook was onder hetzelve , naa dat het 'er cenigzins de lucht van gekreegen hadt , reeds eenige murmureering ontltaan ; eu het ware te vree.zen, dat dit verdere gevolgen zoude hebben, indien men eenen zo gewigtigen toeleg, als het beleg van Malacca, ondernam. Ter voorkoominge van deez.c ongelegenheid, en om zyne bootsgezellen in zyne maatregels te doen treeden , deedt de Admiraal aan hun de twee volgende voordagen. Vooreerst , dat de bepaaling van vier ten honderd van den buit, by den Artikel - brief beraamd , alleen haar opzigt zou hebben op den buit , welke op zee behaald wierdt, en niet in gevolge getrokken worden ten aanzien van de voordeelen, welke, in byzonderc onderneemingen, uit kragt der geheime Inltructien, te lande wierden'behaald; dat men, uit aanmerking hier van , zich niet zou houden aan de gemaakte bepaalingen op het Huk der plonderinge , waar onder, zou begreepen zyn, al wat met reden daar toe zqu kunnen gebragt worden. Ten andere , dat in gevalle men de ftad Malacca Hor-  REIZEN. ftormenderhand innam, dezelve, volgens de Krygswetten , hun ter plonderinge zou overgelaaten worden; doch indien zy zich op voorwaarde overgaf, zou aan het fcheepsvolk zulk een aandeel worden toegeweezen, dat het reden zou hebben vergenoegd te zyn. — Op deeze voorwaarden zou het volk gehouden zyn tot gehoorzaamheid aan de Krygstucbt, zo als de Admiraal , ter volvoeringe van zyn ontwerp, zou geraaden oordeelen dezelve te regelen. Naa dat de Admiraal, op ieder fchip , het bootsvolk zamengeroepen, en de bovenüaande voorwaarden hadt voorgehouden, toonden allen zich daar over voldaan, en beloofden, hunnen pligt te zullen betragten. Op verzoek der Kapiteiuen , kondigde hy vervolgens af, eene algemeene kwytfchelding van alle misdaaden; die in de boeien zaten, wierden gellaakt. Door deeze toegeeflykheid, wierdt al het bootsvolk gewonnen. Dus met hoope gefterkt, en zich op zyn Volk verlaatende , ging de Admiraal onder zeil , en bevondt zich, op den laatften van Grasmaand, op den afftand van eene halve myl van Malacca ; om de ftilte en ftroomen kon hy niet verder koomen. Thans deedt hy alle de Sloepen en Jollen naderen , om vier fchepen aan te tasten, die beneden de ftad waren vervallen. Devvyl zy geheel ledig waren van manfchap, wierden zy in brand gcuokcn. Op een der fchepen hadt men eene .foort van Springbus gelaaten , welke drie man van het fchip Maurits doodde, en negentien kwetftc. Dan, dit was hunne eigen fchuld , dewyl ze geen geloof wilden (laan aan hunnen Kapitein, die hen gewaarfchuwd hadt. Doch zy hadden 'er arak gevonden, en hier van waren zy niet af te brengen. Die niet gekwetst waren, bragten A 5 eeni-  NEDE11LANDSCHE eenige potten arak by den Admiraal , welke ze terftond deedt over boord werpen; zeggende, dat ze zeer onvoorzigtig hadden gedaan, met te drinken van eenen drank, waar onder vergif konde gemengd geweest zyn» Tegen den avond zondt de iAdmiraal den Gezant camar met eene Sloep na Johor , om den Koning kennis te geeven van zyne aankomst, en te boodfchappen, dat hy voorneemens was , zich eerlang by hem in zyn Paleis te vervoegen, 's Daags te vooren, hadden de Sloepen twee Praauwen van Queda bemagtigd, en uit dezelve een aanzienlyken voorraad van lywaaten genomen. Doch de Admiraal deedt alles te rug geeven , en liet den Koning weeten , niet te zullen gedoogen, dat zynen onderdaanen eenige overlast gefchiedde; dat zy, overal daar zy wilden, vry en onbelemmerd konden vaaren, behalven na Malacca,'t welk hy voorneemens was te belegeren. Nog dien zelfden dag maakten de Sloepen jagt op drie andere Praauwen ; twee ontkwamen het door kragt van roeien : in de derde vonden zy niets dan ryst, 't welke over de fchepen wierdt verdeeld. Tegen den avond riep de Admiraal den Krygsraad byeen. Hier wierdt beflooten, tot op vyf vademen water, Malacca te naderen, en van daar de ftad te befchieten; men hoopte , op die diepte , niet verder dan een musketfchoot van land te zullen weezen. Doch men peilde niet meer dan vyftien voeten, wanneer het 'gefchut eenige uitwerking begon te doen, en zouimige huizen befchadigde. Uit de ftad wierdt dit beantwoord , zonder dat het aan de fchepen eenige fchade deedt. Midlerwyl vaardigde de Admiraal vier Sloepen af, om den Noordkant der ftad te verkondfchappen , en te  REIZEN. ii te vernecmen na eene bekwaame plaats om te landen. Doch de grond was overal zo week, dat eene landing voor onmogelyk wierdt gehouden. Daarenboven ver> toonden zich aan den oever tweehonderd man, allen wel gewapend ; en de huizen in de Voorflad , met fchanspaalen bezet, waren niet gemaklyk te naderen. Op den eerften van Bloeimaand des jaars 1606, wierpen de onzen eene Battery op, van twee Hukken gefchut, vierëntwintigponders, op 't Eiland Pulo • Malacca, anders ook llha das Naos genaamd, nog nader aan de Had dan thans de fchepen lagen. Men hadt ten oogmerke , onder dekking van deeze Battery, twee Sloepen te zenden, om de westzyde der Stad te verkondfehappen, en tevens door dit middel den vyand in onzekerheid te brengen , waar men het op gemunt hadt. 't Gemelde Eiland bellaat nog geen driehonderd roeden in den omtrek, en legt naauwlyks een kanonfchoot van land. Dertig man wierden hierop geplaatst, om de Battery te bewaaren, terwyl men , ondertusfchen, aan den Noordkant eene landing zou doen. Deeze landing hadt , egter, zo fpoedig geenen voortgang , dewyl veelen daar in merkclyke zwaarigbeid vonden, en van oordeel waren, men moest nadere berigten van den Koning van Johor afwagten. Midlerwyl ging men van weerkanten voort met het houden van fchutgevaarte. Op zekeren dag haalden de onzen op uit het water een gekwctHen Neger , i'edro furtado genaamd. By den Admiraal aan boord gebragt zynde , verhaalde hy, hoewel het fpreeken hem zeer bezvvaarlyk viel, dat 'er in de Had groote verlegenheid was ; dat 'er tien menfehen gedood , en nog meer gekwetst waren ; dat de Vloot van  ta NEDERLANDSCHE van Goa dagelyks wierdt te gemoet gezien, met den Onder-Koning en den Aardsbisfchop, om de Molukfche Eilanden te heroveren , en den Koning van Johor te beoorlogen ; dat de (tad niet zo wel van leevensmiddelen als van krygsbehoeften was voorzien ; dat 'er tachtig Blanken , en drieduizend, zo Slaaven als Maleiërs, binnen lagen; eindelyk, dat alle de inwooners der voorftad Campoelin binnen de ftad geweeken waren. Nog dien zelfden dag kwamen twee Praauwen, door den Koning van Johor gezonden , in de Vloot. De voornaamfte onder de afgevaardigden was de Sabandar van Sincapura, seri naïa nu ga ra genaamd. Deeze verhaalde , dat de Koning zyn Meester, gehoord hebbende , dat voor Malacca eenige fchepen lagen , welke men voor Hollanders aanzag , hem hadt afgevaardigd , om de waarheid hier van nader te onderftaan. Hy voegde 'er nevens, dat de Koning, zo dra hy de waarheid hier van zou vernomen hebben, zich by de Vloot zou voegen , met niet minder dan twintig Fusten en dertig Galeien; dat hy, diensvolgens, zou wederkeeren , om zynen Meester de komst der Hollandfche Vloot te boodfehappen. Hoe naauwe wagt, ondertusfehen , de Admiraal ook deedt houden, kon hy, egter, niet beletten, dat 'er eenige kleine vaartuigen in de ftad binnen floopen, met tachtig Portugeezen en honderd Negers, koomende van Pahan. Dit verwekte eene algemecne blydfchap onder de ftedelingen , die zich nu voor onwinbaar hielden. Acht dagen daar naa, kwam de Sloep , die nevens de Praauwen na Johor was vertrokken, te rug, tyding brengende , dat men den Koning binnen vier dagen hadt te  REIZEN. *3 te vervvagten , met zo veel volks als hy zou kunnen byeen brengen ; als mede eenen brief van zyne Majefteit aan den Admiraal , door de Hollanders, welke in zyne ftad woonden, vertaald, en van deezen inhoud. „De Koning van Johor, radia sabrang, ,, groet den Admiraal en wenscbr hem een goe,, den uitflag in zyne onderneemingen. Gy Heer „ Admiraal, gezonden door den Koning van Holland, om uwe en onze vyanden te beoorlogen, mogt gy, „ gelyk onfeilbaar zal gebeuren , uwen naam doen „ vliegen door 't gantfehe Heelal, zo als gy verdiend. ,, hebt, omelat gy niet gefcbroomd hebt , eene zo verre reize te doen met uwe landgenooten, om het „ hoofd te bieden aan, de dwingelandye , welke de „ Portugeezen, in lieeze landen, pleegen, even gelyk ,, yy , in uw eigen land, u daar tegen verzet hebt. „ Ik rekene my gelukkig, lodewyk xzaaksz en ,, kans van hagen gezien te hebben, welke gy ,, my hebt gezonden , om my kennis te geeven van „ uwe aankomst voor Malacca ; hen gezien te heb„ ben , welke gekoomen zyn , om ons te verlosfen „ van de flaavemy , in welke de Portugeezen ons „ willen brengen. Ik zal my bevlytigen om den dienst „ te vergelden, dien uw Koning my wel heeft willen „ betoonen , zonder dien verdiend te hebben, in de „ perfoonen van hun, welke hy aan my zendt; hier „ toe zal ik myne uiterfte vermogens aanwenden. 'Er „ is geen Koning op de aarde , die my de dienften „ kan bewyzeu , welke de uwe my reeds heeft ge,, daan. Ik zende u yntse amar en yntse ca„ mar, om u te berigten , dat ik my by u zal voe,, gen, indien het Gode behaage. Ik zal myne roeiers „ verzamelen : zo ras zy zyn byeen gekoomert, zal „ ik  14 NEDERLANDSCHE „ ik myn vertrek niet uitftellen ; indien ik flcgts twee „ Galeien gereed hadde , zon ik op dit oogenblik op „ reize gaan. Wyders verwagte ik verfcheiden Ban„ tins , en zal ze terftond u toezenden. Ik houde „ hier by my uwe twee Gezanten, om ze met myne „ Galei te doen wederkeeren. Gezamentlyk zullen 3, wy ons by u vervoegen, en ons allen benaarftigen „ om uwe ontwerpen ten uitvoer te brengen. Zo „ groote cere heeft zyne Excellentie wy beweezen, dat ik myne dankbaarheid nooit naar waarde kan „ erkennen. Eindelyk ben ik u, en allen, welke ge„ koomen zyn, om ons te verlocfen , zo zeer ver55 pl'gt , dat ik vreeze , eenen zo gewigtigen dienst „ nooit te zullen kunnen vergelden, als zynde flegts „ de Koning van een arm volk." Weinige dagen laater wierdt den Admiraal berigt, dat de Koning met zyne Vloot naderde , met zyne Galeien en Fusten, bemand met driehonderd koppen , voor 't mecrendeel flaaven. Hy was de zelfde raia b ons u, of raïa sabrang, die Gezanten na Holland hadt gezonden, met gefchenken voor Prins maurits. Om den ftaat der zaaken van Johor, ten deezen tyde, te beter te verftaan, dient men te weeten, dat wylen de Koning, een Krygsheld, tegen de Portugeezen dikmaals geoorlogd , en vier zooncn hadt nagelaaten. De oudfte Zoon, jan de patuan genaamds was Koning der Malei'êrs. De tweede zoon, by eene andere vrouw, is genaamd raïa siacai; dat wil zeggen, Koning van Siaca , zynde een leengoed , af hanklyk van de Kroon van Johor; hy is gehuwd met eene dochter der Koninginne van Patane : hy bezit geringe bekwaamheden , eu geene Koninklyke deugden. Ge*  REIZEN. 15 Geene grooter bekwaamheden bezit Koning Jan dï patuan. Hy flyt zynen leeftyd met tot aan den middag te flaapen, vervolgens te eeten, daar naa zich te baaden , en 't overige van den dag zich dronken te drinken. Hy bemoeit zich met geene zaaken, maar laat dezelve over aan zyne Amptenaars, en den raïa sabrang. Van niets, dat hem onrust kan baaren , wil hy hooren; wanneer hy onderhouden wordt over 't werven van troepen , of diergelyke zaaken, antwoordt hy niets, maar fpeelt den ltomme. Om kort te gaan , hy is tot niets bekwaam, dan ligtmisfen, zuipen en met de vrouwen te verkeeren. By zyne tweede vrouw, heeft wylen de Koning van Johor nog een anderen zoon nagelaaten, zynde raïa bonsu, tegenwoordig genaamd raïa sabrang. dat wil zeggen, Koning aan de andere zyde , omdat hy zyn verblyf houdt en regeert aan geene zyde der riviere, tegenover de ftad Batufabar , alwaar hy eene Sterkte heeft, en onderdaanen, welke hem gehoorzaamen. Hy bezit zeer voortreflyke en waarlyk Koninklyke hoedanigheden , en is der Hollandfche Natie zeer genegen. Het tegengeftelde van deezen is des Konings vierde zoon, by eene derde vrouwe, raïa laud, of Kaving der Zee , genaamd ; met Tabakrooken , Arakdrinken en Betel kaauwen verfpilt hy al zynen tyd : daarenboven is hy wreed en bloeddorftig , en overgegeeven aan de vrouwen. Naar de onderfcheidene karakters deezer Vorften , fchikken zich ook hunne Hovelingen. Met eene reeks Sloepen roeide de Admiraal den Koning raïa sabrang te gemoete , en deedt hem, door het losfen van het klein gefchut, begroeten. De Vorst  i6 NEDERLANDSCHE Vorst gaf hem ten gefchenke een ponjaard, wiens gevest met Edelgefteenten, hoewel van geringe waatde, was omzet. Naadat zy te gader den maaltyd hadden gehouden, fprak hem de Admiraal aan over het beleg, en welke hulp hy van hem hadt te wagten. Doch in ftede van een voldoend antwoord , kreeg hy alleen tot befcheid , dat hy een arm Koning was, die weinig kon toebrengen; dat hy evenwel zou doen al wat in zyn vermogen was , en niet naaitvvkeurig wist, wat zyn broeder kon uitwerken. Welk een keer de Heer mat klief het gefprek ook deedt neemen, het antwoord was fteeds, dat hy arm was; dat hy, om deeze reden, aan den Koning van Holland , om byftand tegen de Portugeezen hadt verzogt; eri indien hy zelve magts genoeg bezeeten hadde, tot anderen de toevlugt niet zou genomen hebben. De Admiraal, nogthans, eenige zekerheid willende hebben , indien zy in het beleg gelukkig Daagden , eischte dat de ftad in zyne handen zou gefield worden, om 'er den Koophandel te vestigen, dezelve tot eene flapelplaats der Indifche waaren te maaken , en 'er bezetting te houden ; biedende voorts den Koning aan, het omliggende land, tot welks bewaaring, als mede van de ftad, men elkander verweerenden byftand zou bieden tegen de vyanden in 't algemeen, en aanvallende hulp tegen de Portugeezen en Spanjaards in 't byzonder. De Koning antwoordde hierop , dat indien hy geen meester van de ftad was, het hem weinig aanging om dezelve aan de Portugeezen te ontweldigen; dat hy in 't omliggende land niet veel belang ftelde , dewyl zyne onderdaanen twintigmaal meer gronds bezaten, dan zy konden bewerken ; dat de voorllag hem gedaan ,  REIZEN. ff gèene Heden betaamde , welke gekoomen waren om hem byftand toe te brengen, en dat al het voordeel» welk hy 'er uit zou trekken , misleiden hier in zou gelegen zyn , dat hy goede voor kwaade nabtuuren kreeg: iets, 't welk hem alleen door den tyd konde blyken, devvyl de Hollanders, veelligt, in den grond niet die geenen waren, welke zy zich uitwendig vertoonden, en naar de Portugeezen konden gelyken, op wier woord men geen fhat kon maaken; dat hy zich dus met eene ydele hoop op onderftand gevleid hadt, daar men van hem zeiven hulpe verzogt ten behoeve van vreemdelingen, om hun zyn land te leveren; dat wil zeggen, om hem te nellen onder meesters, minder bekend dan die hy reeds hadt; zonder ander uitzigt op een gelukkiger lot voor hem zeiven, dan de kans van betere nabuuren; dat hy den Admiraal zeiven en zynen Raad over de redelykheid en regtvaardigheid hier van liet oordeelen, daar de Hollanders voorgaven, geen oogmerk te hebben om eens anderen bezittingen te willen Overweldigen ; dat zy onophoudelyk klaagden ©ver 't ongelyk, hun door de Portugeezen toegebragt, en dat zy hierom" tegen hen den oorlog voerden. He Admiraal, hierop gevraagd hebbende, wat voordeel de Hollanders dan zouden trekken uit deezen oorlog, en uit den toegebragten onderftand, welke hun Zo duur te ftaan kwam , ontving tot antwoord vari den Vorst, dat hy hun eert Erf zou geeven, waar op zy een huis konden bouwen, en dat hunne goederen en koopmanfehappen zouden vry zyn van alle belastingen. Waarop de Heer matelief hervatte, dat deeze tolvryheid luttel hadt te beduiden , dewyl zy weinig goederen in zyne Staaten bragteu ; dat hy den grond tot een huis zelf aan zyne vyanden zoude kun^ V. DEEL. 15 UtU  t& NEDERLANDSCHE ncn fchenken, die in zyne landen zouden willen handel dryven , omdat hy zelve daar door bevoordeeld wierdt; dat de Koningen van Bantam, Achem en Ternate, in wier heerfchappyen veel meer handels omging dan in de zyne, Erven hadden gcfehonken aan de Hollandfche Kooplieden, zonder dat deeze hem eenigen dienst gedaan hadden; dat hy, voor 't overige, niets begeerde 't geen den Koningen van Johor toebehoorde , dewyl noch zyne tegenwoordige Majefteit, noch lutare voorzaaten de ftad in den tcgenwoordigen ftaat gebragt hadden; dat dezelve het werk der Portugeezen was: zodat van hem niets anders wierdf verzogt, dan zo veel gronds als de ftad Malacca belloeg; dat, eindclyk, 't geen op deezen grond was gebouwd , geen eigendom der Koningen van Johor was, en hun niets gekost hadt. De Koning, uit alle deeze redenen, bemerkende, dat voor hem geene hoop was om meester van de üad te worden, bewilligde ten laatfte, om dezelve in de magt der Hollanders te laaten, onder deeze voorwaarde, welke hy fchoorvoetende den Admiraal voorftelde, om naamelyk gezamentlyk na Achem te trekken , en deszelfs Koning uit zyn Ryk te verjaagen. Doch ma te li ii F gaf hier op tot antwoord, dat deeze voorflag bezyden alle reden en billykheid was, dewyl de Koning van Achem en de Hollanders in vrede leefden; maar indien die van Achem hem den Oorlog verklaarden, hy zich verbondt dat de Hollanders, met alle hunne magt, hem zouden te hulpe koomen , naa alvoorens hunne poogingen te hebben aangewend, om hen met elkander te bevredigen. Eindelyk wierdt 'er een Verbond geflooten , in de Maleifche en Hollandfche taal gefchreeyen, en vervolgens  REIZEN. 19 gens, door de beide Koningen, voor Malacca, getekend. Het was van den volgenden inhoud. Verdrag, tusfchen den Admiraal kornelis matelief den jongen, uit naam van Hunne Hoogmogende de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Provinciën, van den eenen; en den Doorluchtigen en Magtigen Koning van Johor , van den anderen kant: gejlooten en getekend, op den zeventienden van Bloeimaand des jaars 1606 , aan boord van het fchip Oranje, voor anker leggende op de Ree «ara Malacca. 1. ,, Belooft de Heer Admiraal, in boven gemelden „ naame, op verzoek des Konings, hem te zullen hel„ pen in de verovering van de ftad Malacca, op de ,, Portugeezen, hunne gemeene vyanden, zullende ie„ der zyne poogingen aanwenden om hen daar uit te ,, verjaagen: en wanneer de ftad veroverd is , zal zy „ zyn en blyven de eigendom der Heeren Staaten Get, neraal, voor altoos , in den ftaat, in wejken zy ,, zich bevindt , met muuren en bolwerken , vry en „ frank van alle belastingen, zonder ecnigen anderen „ Souverein te erkennen; ftaande de gezegde Koning ,, dezelve door deezen af , als eene belooning voor „ gedaane dienften en vergoeding van krygskosten. Al „ het omleggende land, en 't geen veroverd zal wor„ den , zal zyn en blyven onder de heerfchappy des „ gezegden Konings , onder voorwaarde dat gemelde „ Heeren Staaten, of de Kapitein, van hunnent wege „ in de ftad aangefteld, haar nog verder willende ver„ fterken, zullen mogen neemen zo veel gronds, als ,, zy noodig hebben, ter volvoeringe van hun ontwerp. 2. „ De gezegde Heeren Staaten zullen, uit- de Ba j, lan-  ao NEDERLAND SC HE „ landen , behoorende onder de gehoorzaamheid des „ Konings, zo veel hout mogen haaien, als zy noo„ dig hebben tot onderhoud van de ftad, en tot den „ aanbouw van fchepen. 3. ,, Alle de fchepen der gezegde Heeren Staaten „ zullen hunne goederen in de Had mogen losfen , en „ aldaar hunne fchepen doen aankoomen, van waar „ het ook zyn moge , zelf de fchepen , welke zy „ bevragt hebben , Jonken , Praauwen en andere , ,, zonder dat de Koning over dezelve iets te zeggen ,, of te eifchen heeft , 't zy van inkoomende of uit„ gaande regten, of anderzins. 4. „ De Koning zal niet mogen gedoogen, dat eenige ,, Hollanders , of Europeaanen , tegenwoordig lee„ vende, of derzelver naakoomelingen, handel dryven „ in zyne Staaten, 't en zy met verlof des Gouver,, neurs van Malacca ; en indien zy, zonder dit ver„ lof, zich daar indringen, zullen zy vervolgd en be« „ handeld worden als vyanden. 5. „ De Koning zal de vryheid hebben om te her,, bouwen en van nieuws te bevolken de Voorftad ,, Campo-clin, welke verbrand is , daar van meester „ blyvende , en de inwooners regeerende naar zyn ,, goedvinden , zonder dat gemelde Heeren Staaten „ iets te zeggen hebben ; hy zal aldaar zyn verblyf „ mogen houden, en dezelve doen verfterken; en de ,, gezegde Heeren Staaten zullen gehouden zyn, hem , 9, ten dien einde, van hunnen raad te dienen. 6. „ Naa de bemagtiging van de ftad , zal al het „ gefchut, welk daar binnen wordt gevonden, gefteld ,, worden in de handen des Konings, die, op het ,, oogenblik, de helft daar van zal mogen wegvoeren; ti de andere helft zal binnen de plaats blyven , ter haa-  REIZEN. 21 haarer befcherminge , tot dat daar in zal voorzien „ zyn door de gemelde Heeren Staaten. 7. „ Al wat in de ftad zal gevonden worden, koop,, manfchappen, geld, leevensmiddden, enz. zal voor de eene helft gegeeven worden aan de onderdaanen der gezegde Heeren Staaten, ten dienfte der tegen- „ woordige Vloot, en voor de anderen helft aan „ den Koning. 8. „ De koopmanfchappen, welke niet toebehooren ,, aan de onderdaanen der gezegde Heeren Staaten, „ zullen opgetlagen worden in de Voorftad, of elders „ in het gebied des Konings, en de fchepen der ge„ zegde Heeren Staaten, even gelyk de andere, zul,, len de vryheid hebben , om ze aldaar te koopen, ,, en na de ftad te voeren. 9. „ Men zal elkander over en weder byftaan , in „ alle onderneemingen , welke een van beiden doen ,, zal op de Portugeezen en Spanjaarden. Indien een ,, van beiden aan anderen, behalven deeze, den oor» ,, log zal verklaaren , zal de andere alleen gehouden ,, zyn om hem een verweerenden byftand te verkenen. 10. ,, Geen van beiden zal vrede maaken met den „ Koning van Spanje , dan met wederzydfche toe,, (temming. 11. „ Indien iemand eenigen overlast doe ter zaake ,, van Godsdienst , zal hy daar over worden aange,, klaagd by zynen Souverein, die hem deswegen zal „ doen ftrafFen, zo wel van de eene als van de an„ dere zyde. 12. ,, Indien iemand van de eene zyde iets te cifchen „ hebbe, op lieden van de andere zyde, 't zy fchul„ den, of anderzins , zal de eifcher gehouden zyn, B 3 5» den  as NEDERLANDSCIIE den fchuldennar voor zynen bevoegden Regter tfi „ dagvaarden. 13. „ Indien een Hollander , die eenige misdaad „ bedreeven , of anderzins misdaan heeft , de toe,, vlugt neeme tot den Koning van Johor, of des„ zelfs onderdaanen , of indien iemand van des Ko,, nings onderdaanen tot de Hollanders overloope, zal „ men, van weerkanten , gehouden zyn , de vlugte- Jingen uit te leveren." Alle deeze Artikelen wierden , van beide zyden , bezwooren, op de volgende wyze. 5» Wy JUAN DE PATUAN en RAÏA SABRANG, „ Koningen van Johor , belooven, door deezen, te zul„ len onderhouden en naakoomen het bovengaande „ Verdrag, in alle deszelfs voorwaarden en artikelen, „ zonder, in eenigen opzigte , daar tegen te misdoen-. „Zo WAARLYK IIELPE ONS GOD!" „Ut KORNELIS MATELIEF DE JONGE, in „ naame der Hoogmogende Heeren Staaten Generaal ,, der Verëenigde Provinciën , beloove, door deezen, te zullen onderhouden, enz." Op den drieëntwintigften van Herfstmaand des zelfden jaars i6c6 , wierdt, van weeikanten, een tweede Verdrag geflooten, in de ftad Bathufauer. Vooreerst wierden in hetzelve bekragtigd alle de Artikelen van het ftraks gemelde Verdrag, en vervolgens het volgende vastgefteld. „ Dewyl het tot heden Gode niet behaagd heeft, ,, ons in het bezit van de ftad en het Kasteel van „ Malacca te ftcllen, en, diensvolgens, eenige Arti« „ kehn , van weerkanten , niet ten uitvoer kunnen „ gebragt worden: als daar zyn , die geene , welke hun  REIZEN. 33 hun opzigt hebben op de bezitting van de ftad „ door de Heeren Staaten , en die van de Voorftad ,, door den Koning van Johor , zullen zy opgefchort „ blyven, tot dat zich eene gunltige gelegenheid zal „ aanbieden om dezelve ten uitvoer te brengen. „ En gelyk het noodig is voor den koophan„ del der onderdaanen der Heeren Staaten Gene„ raai , in de Indien , eene veilige wykplaats te „ hebben , alwaar zy kunnen zatnenvoeren en op„ Haan hunne koopmanfchappen, bezittingen, krygs„ en mondbehoeften , en alles wat de fchepen noodig „ hebben, en , des noods , uit hun land derwaarts ,, te kunnen overvoeren werklieden en huisgezinnen, „ zal de gezegde Heer Koning van Johor aan de Hee„ ren Staaten , of aan hunne Kapiteinen, fchenken „ zulk eene plaats, als zy zullen begeeren, 't zy in dit Koninkryk , 't zy op een der Eilanden van de „ heerfchappy des Konings, groot of klein, zo als de ,, gezegde Heeren Staaten , of hun Kapitein, zullen „ begeeren , om aldaar huizen te bouwen , en hun verblyf te houden , gelyk zy te Malacca zouden „ gedaan hebben. „ Dit doende , zullen de Heeren Staaten en der« „ zeiver onderdaanen gehouden zyn, naa te koomen „ de Artikelen , voor Malacca vastgefteld. Gedaan ,, te Bathufauer, ten dage en jaare als boven." Naa dat deeze Artikelen waren vastgefteld, verzogt de Koning, vermids , rondom de ftad Malacca, alles verwoest en verbrand was, in gevalle dezelve wierdt bemagtigd , dat men hem, binnen de muuren, eene plaats ter huisvestinge wilde inruimen; als mede, bezitter van het Fort te mogen worden. De Admiraal gaf hierop tot antwoord , hem nimmer een redelyk B 4 ver-  M NEDERLANDSCHE verzoek te zullen weigeren; maar dat hy hem verzogt in bedenking te neemen, dat deeze voorflag kon aanleiding geeven tot oneenigheid, en voor de Hollanders van nadeelige gevolgen weezen; dat de Gouverneur, die, van wegen de Staaten Generaal, aldaar zou worden aangebreid, noodwendig het Fort zou moeten bezetten , doch , zo dikmaals het den Koning zou behaagen , aldaar zyn verblyF te houden, zou moeten Vertrekken; iets , 't welk een ondraaglyken omflag zon veroorzaaken , en nadeelige gevolgen kunnen hebben. Eindelyk wierdt men het eens , dat de Admiraal een huis zou doen in gereedheid brengen , voor den Koning, om, met zeventien perfoonen van zyn gevolg, in hetzelve zynen intrek te kunnen neemen, tot dat de Voorftad Campo clin zou herbouwd zyn. Wyders. beloofde de Admiraal, in gevalle de ftad ftormenderhand wierdt ingenomen, al het gefchut , en de helft van den buit, aan den Koning te zullen afftaan. Naa. dit alles wierden deeze voorwaarden getekend en gezegeld, en vervolgens de gefchenken van Prinfe mauriïs en de Bewindhebberen der Maatfchappye den, Koning ter hand gefteld. Midlerwyl was de Heer matelief bedagt, om het beleg der ftad met ernst door te zetten. Op den achttienden van Bloeimaand deedt hy aan land treedeu zevenhonderd man, welke aan den oever vonden vierhonderd Portugeezen en Negers, met fnaphaanen en pieken gewapend; op de nadering der Hollanders weeken zy na de Voorftad , agter een muur. Tegen deezen plantten de onzen eene Battery van twee Veldftukken. In dien nacht kreegen zy zes dooden , en drieëndertig gekwetften. Omtrent middernacht ftaken de Portugeezen de Voor-  REIZEN. 25 Voorftad in brand, en weeken in de ftad. Hadden de onzen den weg geweeten, zy zouden, met kleine moeite, allen, die in de Voorftad lagen, hebben kunnen gevangen neemen. Weinig hulpe hadden de Hollanders van de Maleiërs , welke hun in den nacht wierden toegezonden; zy waren bekwaam om te graaven noch te vegten. Zo dikmaals zy een fnaphaan hoorden afgaan, wierden zy van eenen doodfchrik bevangen. Al dreigde men hen dood te liaan, wilden zy geenen voet verzetten. 's Anderendaags ging de Admiraal in eigen perfoon de ftad verkondfchappen. Hy vondt dezelve , door eene rivier en vaste bolwerken, zo wel verfterkt, dat men , om haar te verdeedigen , niet anders hadt te doen , dan de poorten te fluiten , en van de wallen uit musketten te fchieten. Dit deedt hem de hoop op de bemagtiging verboren geeven: te meer, dewyi hy, van zyne zevenhonderd man, reeds honderdvyftig gekwetften moest na boord zenden. Nogthans wierdt de arbeid voortgezet , en de Maleiërs begonnen een weinig meer diensts te doen. Midlerwyl kwam jan de patuan van Johor voor de ftad ; hy bekragtigde het verbond , tusfchen zynen broeder raïa sabrang en den Admiraal geflooten. Het beleg der ftad wierdt ondertusfchen met ongelooflyken arbeid voortgezet, zonder dat zich evenwel eenige waarfchynlyke hoop vertoonde, in de bemagtiging gelukkig te zullen flaagen. Onder de Hollandfche matroozen ontftonden verfcheiden ziekten, voornaamlyk de roode loop , deels door hunne onmaatige leevenswyze, deels door de hitte van het klimaat, Van den Koning van Johor hadt de Admiraal geringe hul. B 5 pe,  26 NEDERLANDSCHE pe, van wegens de onervarenheid , luiheid en bloohartigheid zyner onderdaanen. Nier beter Haagde het ontwerp om de ftad uit te hongeren, dewyl de toevoer van de landzyde bezwaarlyk kon worden afgeCneeden. By dit alles kwam nog, dat den Admiraal, door den Kapitein van het Jacht de kleine Zon, die onder Kaap Rochado kruiste , geboodfchapt wierdt, dat de Portugeefche Vloot van Goa in aantogt was. Dit deedt den Heer matelief befluiten , om thans van het beleg af te zien, en zyn volk te doen aan boord gaan. Dit gefchiedde op den vyftienden van Oogstmaand. En, in de daad, 's anderendaags kon men , van de toppen der masten , de Vloot duidelyk onderkennen. By den herfchouw van zyn volk, hadt de Admiraal, eenige dagen geleeden , geteld twaalfhonderd man ; onder deeze waren tweeëndertig gekwetften , en honderdtweeënzestig zieken. De vyandlyke magt beftondt tut zestien groote Galjoenen, vier Galeien, een Karaveel, en veertien Fusten ; en, aan manfchap, uit zevenëndertighonderdvierënvyftig Blanken , en eens zo veel Negers en Indifche matroozen. De vlooten raakten eerlang aan elkander , op den achttienden van Bloeimaand. Dapper wierdt 'er aan weerkanten gevogten. Benevens het verlies van twee fchepen, hadden de onzen, op dien dag, vierëntwintig dooden , en veele gekwetften. Aan de zyde des vyands bleeven insgelyks twee fchepen; doch het getal der gefneuvelden wierdt op ruim vyfhondcrd gefchat; onder deeze bevonden zich verfcheiden Bevelhebbers en Edellieden. Men noemde dit gevegt den flag van Kaap Rochado. Den negentienden en eenige volgende dagen befteedden de Hollanders om hunne fchepen, zo veel moge- lyk  REIZEN. zr lyk was, te herftellen, met oogmerk om van nieuws op den vyand los te gaan. En, in de daad, zy hielden wederom fchutgevaarte; doch de Portugeezen, geenen kans ziende om cenig aanmerkelyk voordeel te behaalen, bedienden zich van eenen gunftigen wind, en begaven zich onder het gefchut van Malacca. Dus ongelukkig liep, derhaiven, deeze onderneeming af, in welke de onzen zich gevleid hadden met de hoop op eene bemagtiging van zeer veel aangelegenheid. De ftad Malacca legt aan eene kust, welke dien zelfden naam draagt, in de Straat, welke het Eiland Sumatra met deeze zelfde kust formeert, op 2 Graaden 30 Minuten Noorder-Breedte, op een vlakken grond, zonder eenige andere hoogte, dan midden in de ftad, wier voet bykans de geheele ftad beflaat. De kust loopt Zuid-Oost en Noord-West. Ten Noord-Westen ftroomt eene rivier langs de ftad, welke zich in de zee ontlast. Geduurende de Eb is het water zoet , doch , by hoog water, zoutagtig. Zy is honderd voeten wyd. Over dezelve legt een houten brug. 'Er loopt een zeer fterke ftroom. Aan geene zyde is het land zeer hoog. In 't Zuid-Oosten is de grond moeraafig, en zeer vogtig ; op veele plaatzen ftaat zy geheel onder water , vooral by aanhoudenden regen. Buiten de ftad legt eene foort van vyver, waar in men het binnenwater ontlast, en over welken een fteenen brug legt. Rondom de ftad leggen veele tuinen , met kokosboomen beplant; 't geen een zeer aangenaam gezigt uitlevert. Bykans 't geheele jaar door regent het 'er twee- of driemaal ter weeke , uitgezonderd in Louw-, Sprokkel-  s8 NEDERLANDSCHE kei- en Lentemaand. De ftad bevat in haaren omtrek achttienhonderd fchreden. Aan den zeekant is zy gedekt door een fterken muur , zeshonderd fchreden lang. Langs de rivier loopt insgelyks een muur. In het hoogfte gedeelte , zynde bykans midden in de ftad, legt een Jezuiten-Klooster, aan den H. paulus gewyd. Van hier heeft het oog een verrukkelyk gezigt over de gantfche ftad , op de rivier , de zee en het omleggende land. Op den naastgeleegen berg ftaat het Minderbroeders Klooster, Madre de Deos genaamd. Nog andere Godsdienftige geftigten leggen verder af. Binnen het bereik van het gefchut der ftad , legt een klein Eiland, Illia das Naos genaamd , en nog een weinig verder het Eiland Iiha de Pedra , of het Steen-Eiland , omdat de fteenen , ten dienfte van de ftad, van daar gehaald worden. Tusfchen deeze twee Eilanden leggen de grootfte fchepen voor anker. Toen de Heer matelief voor Malacca , bevonden zich binnen haare muuren twaalfduizend menfchen, en, onder deeze, drieduizend, bekwaam om de wapens te kunnen voeren; behalven de vreemdelingen , die 'er dagelyks aankwamen. Het omleggende land is uit den aart vrugtbaar en bekwaam om allerlei voortbrengzels te draagen. Daarenboven is de ftad zeer geleegen tot den handel op China , de Molukfche Eilanden en andere nabuurige gewesten. Indien de koophandel vry en open ge. fteld wierdt, zou zy tot eene magtige en volkryke plaats kunnen aangroeien. Doch hier toe is geringe waarfchynlykheid , zo lang de Kapiteinen , die om de drie jaaren worden afgelost , al hunne hoofdbedoeling ftellen , in dien tyd, hunne beurs te maa-  REIZEN. z9 maaken , en tweehonderdduizend kroonen byeen te fchraapen. By deeze hinderpaal koomt nog een andere, ontgaande uit de verkwistende leevenswyze der ingezeetenen. Zo wel in hunne verteeringen, als in de pragt en tooi hunner huizen, (laan zy over tot de verregaandfte buitenfpoorigheid. En met dit alles hebben de meesten geene vaste inkomften, maar beftaan van de voordeelen, welke zy van den eenen dag tot den anderen opleggen. Deeze voordeden konden, in de daad, als een beftendig inkoomen worden aangemerkt , in de tyden, toen de Hollanders tot deeze Zuidlyke gewesten der Indien nog niet waren doorgedrongen. Doch, zints dien tyd, zyn ze zodanig verminderd, dat Malacca ichynt te moeten ten gronde gaan, indien de vaart der Hollanders voortduur'e, zonder dat zy , door middel van een beleg, het zullen behoeven te dwingen. Van hier dat de Portugeezen hunne rekening niet vonden by het bewaaren van dezelve: want indien de Koophandel in verval blyve, en nog meer afneeme, zullen zy niet kunnen beftaan, op eene plaats, daar de leevensmiddelen in zo hoogen prys zyn. Eindelyk moeten wy nog aanmetken, dat, volgens de Kerkelyke Registers, geduurende het beleg, in de ftad waren omgekoomen zesduizend menfchen. Daarenboven was aan de jonge Palmboomen zo veele fchade toegebragt , dat, zy niet minder dan zestien jaaren noodig hadden om op hun verhaal te koomen. Naa het opbreeken van het beleg, befloot de Admiraal, met overleg van zynen Raad, deezen oord te verlaaten en koers te zetten na Johor, daar de Vloot, op den dertienden van Herfstmaand, aankwam. Straks ver-  3o NEDERLANDSCHE vervoegde zich de Heer matelief te Batufauer by den Koning , om van hem te verzoeken de noodige krygs- en mondbehoeften , en andere noodwendigheden, voor de Vloot. Wyders verzogt hy den Vorst, twee Praauwen te zenden na Malacca , en ééne na Achem , met oogmerk om te verneemen, of aldaar, zo als het gerugt liep , vier fchepen uit Holland waren aangekoomen. Zeer gebrekkig wierdt aan dit verzoek voldaan. Na Malacca wierdt flegts ééne Praauw gezonden ; doch ten opzigte van die van Achem , wierdt zyn verzoek afgeweezen. Niet gelukkiger Haagde de Admiraal ten aanzien van de leevensmiddelen; deeze waren 'er weinig of in 't geheel niet te bekoomen. In geene kleine belemmering bevondt zich thans onze Admiraal. Indien hy deezen oord verliet t en na Bantam of Amboina ftevende, vreesde hy, dat de Portugeezen , in zyn afzyn, de ftad zouden aantasten en bemagtigen. Met zo weinig kruid en lood, als hy nog hadt, den ftryd te hervatten, ware reukeloos en gevaarlyk. Ook kon hy deezen oord niet verhaten , dewyl dus de nabuurige Koningen aan het Portugeefche geweld zouden bloot gefield zyn, en de Hollanders zelve gevaar loopen om uit hunne vastigheden verjaagd te worden, 't Befluit van alles, was , nog eenigen tyd te Batufauer te vertoeven , en te verbeiden , hoedanig een keer de zaaken zouden neemen. Batufauer , of Batufabar , legt aan de rivier van Johor, ruim vyf mylen van de zee. Op deeze rivier, die zeer fchoon en diep is, gaat eb en vloed tot voor de ftad; doch hier is het water zoet. Het land, doorgaans laag, wordt alleenlyk bewoond langs de rivier. Ds  REIZEN. 31 De huizen zyn gebouwd op hooge paaien. 'Er zyn twee Forten , indien zy dien naam kunnen voeren ; het eene draagt den zelfden nam als de ftad; de naam van het andere, aan geene zyde der riviere geleegen, is Cotta-Sabrang. Het Fort Betufauer beflaat ongeveer dertienhonderd fchreden in den omtrek, en is vierkant van gedaante. Het is omringd van palisfaden, dertig voeten hoogj en wordt, aan de eehe zyde, befpoeld van de rivier, welke men, met kleine moeite, rondom het Fort zou kunnen leiden. De naaste bergen leggen 'er een vierendeel myls van af. De huizen zyn van ftroo gemaakt, en zeer klein. De Koning, egter, en eenige der voornaamfte Heeren, bewoonen houten huizen. In beide Forten telt men ongeveer vierduizend menfchen, bekwaam om de wapenen te voeren; de meeste lieden woonen buiten deeze Steden, of Forten. In tyd van nood , verbranden zy hunne huizen, en wyken binnen de vestingen. Alle de overige landen behooren aan den Koning; doch zy zyn van geringe waarde. Die ze begeeren, kunnen 'er zo veel van bekoomen, als zy wenfchen. Des niettegenftaande zyn ze tamelyk vrugtbaar: want men ziet 'er veele fchoone boomen, en men loopt 'er tot over den middel door het Gras. Indien zy behoorlyk bebouwd wierden, zou men 'er overvloed hebben aan allerlei leevensmiddelen, die 'er nu veelal ontbreeken. De Koning, welke aan den Admiraal, van tyd tot tyd, eenige ververfchingen ten gefchenke gaf, zo goed en kwaad als hy ze hadt, zondt hem, op zekeren dag, een fuikerriet, achttien voeten lang en zeven duimen dik. Met verwondering befchouwden de onzen deeze ge-  3* NEDERLANDSCHE gewasfen , dewyl zy nimmer iet diergelyks gezien hadden. Het ander Fort, Cotta-Sabrang, is insgelyks vierkant van gedaante , doch veel kleiner. De Admiraal gaf den raad, om, nevens de palisfaden, eene Battery op te welpen. Veel genoegen vonden de ingezeetenen in deezen voorflag; doch waren te luy om de handen aan 't werk te liaan. Raïa schaag, nevens zyne echte vrouw, zynde eene dochter van jan de patuan, eenige zyner Bywyven, zyne Moeder en zyn jonge zoon, leiden , op zekeren dag, een bezoek af by den Admiraal, in zyn eigen fchip. Dit is de grootfte eere, welke aan vreemdelingen kan betoond worden; de Portugeezen hadden dezelve nooit genooten. De Admiraal beantwoordde dit gunstbewys met pligtfchuldige dankerkentenisfe. Eenige dagen laater kwam de raïa, verzeld van den Benhara, zynde de Gouverneur der Stad, wederom by den Heer matelief aan boord. Het oogmerk van dit bezoek, was, met den Admiraal in onderhandeling te treeden over eenige nieuwe voorfiagen. Want, dewyl het verdrag, voor Malacca gellooten , door de mislukte onderneeming , ten grooten deele , van geene kragt was , hadt de Admiraal van den Koning verzogt , zo veel gronds, als de Hollanders zouden noodig hebben , om huizen , magazynen, tenten , timmerwerven , enz. te bouwen, 't zy op het Eiland Linga, of langs de rivier van Johor, of op de Eilanden Bintam en Caryman. Indien dit verzoek wierdt ingewilligd , zou men uit Holland doen overkoomen werklieden en geheele huisgezinnen, die in het laud koophandel dryven en handwerken zouden oeffe- nenj  REIZEN; 33 nen, en alzo den landzaaten groote voordeelett aanbrengen. Van bunnen kant deeden de Raia en Benhaia insgelyks eenige voorwagen; zy verzogten, vooreerst, dat de Admiraal den Koning zou opfchieten duizend Reaalen van achten, wanneer hy dezelve zou noodig hebben, welke hem in koopmanfehappen zouden te rug gegceven worden. Ten tweede, dat de Algemeene Staaten hem zouden te hulpe koomen , met alle hunne magt, tegen alle zyne vyanden, zo wel aanvallender als verweerender wyze. — Ten derde, dat de Staaten hem hunne fchepen, gefchut en verdere krygsbehoeften zouden byzetten, zo dikmaals het vereischt wierdt; en dat hy zelf zich zou mogen bedienen van de Hollandfche fchepen, die te Johor lagen ; eindelyk, dat de Admiraal met zyne Vloot zo lang voor Johor zou blyven, tot dat hy door andere fchepen van zyne Natie zou worden afgelost. Op alle deeze voorwagen gaf de Admiraal een voldoend befcheid ; hy bewilligde, geheel of gedeeltelyk, in zommige^ en toonde de onredelykhcid en onuitvoerlykheid van andere. Omtrent den grond, welken de Admiraal verzogt, kreeg men in 't eerst eenig gefchil, dewyl zommige Indiaanen den eisch der Hóllandereri als buitenfpoorig befchoüwden j en op den zeiven bouwden een vermoeden, alsof zy, ten koste der landzaaten, zich aldaar zogten te vestigen. Allengskens, egter, verdween dit vermoeden ^ en een verder verbond van vriendfehap wierdt eerlang bekragtigd. Op den zevenden van Wynmaand vervoegde zich de Admiraal ten Hove, om affcheid te neemen van den Koning; die hem, egter, niet wilde laaten vertrekken, zonder alvoqreiE hem een .tegenbezoek te heb- V. deel. C ben  34 NEDERLANDSCHE ben gegeeven, op zynen eigen bodem. Thans verhaalde hy onzen Admiraal, verdaan te hebben dat twee Portugeefehe fchepen , drie Galeien en eenige Fusten by P'ulo ■ Carimaon kruisten, om de Jonken, die, met koopmanfchappen en leevensmiddelen gelaaden, van Macasfar en Java verwagt wierden, na Malacca te geleiden; dat zeven andere fchepen van de zelfde Natie koers gezet hadden na het Noorden, 't zy dan na Achin, of om een fchip, welk van Koromandel , of St. Thomas wierdt verwagt, te dekken. Op deeze tyding beiloot de Admiraal, terftond te vertrekken, en een Galei, die op de rivier gereed lag, te zenden na Amboina, met vyfentwintig foldaatcn, twintig matroozen, en veertig Negers, die voor Malacca waren gevangen genomen. De vloot moest zich , door de Straat van Sincapura, na Malacca begeeven. Alleenlyk ontmoette men eenige zwaarigheid in dit befluit, van de zydè van het fcheepsvolk, 't welk tot dien togt zich node liet beweegen , doch eindelyk, op eenige voorflagen, zyne toeftemming gaf. Op den achttienden van Wynmaand bevondt onze Vloot zich op de hoogte van Malacca; zo dat men de Portugeefehe fchepen, welke voor de haven lagen, duidelyk kon onderkennen; zy waren zeven in getal, zo kleine als groote. In 't eerfte nam men het befluit, om ftraks naa middernacht, met het opkoomen derMaane, den vyand onverhoeds aan te tasten. Doch, dewyl het gety niet hoog genoeg liep, zag men hier van af. 't Leedt, egter, niet lang, of de Vlooten raakten aan elkander. Dewyl de onzen van kruid en lood fchaars voorzien waren, leiden zy zich toe, om het een of ander Portugeesch fchip aan boord te klampen. Dit  REIZEN. 35 Dit gekikte de fchepen de Verïenigde Provinciën, Oranje en de groote Zon, ten opzigte van het fchip St. Nikolaas. De Hollandfche matroozen, niet te vvederhoüderi door het zeggen van hunnen Admiraal, dat het nog geen tyd was om te enteren, fprongen over, en richtten eene verfchrikkelyke flagting aan. Verfcheiden hunner wierden gekwetst, doch niemand gedood. De Portugeezen, die in zee wilden fpringen, wierden dood geflagen, op eenige weinigen na, welke de Admiraal op zyn fchip deedt brengen. De Fiscaal mar tin us appius bergde insgelyks eenigen op het fchip de Vereenigde Provinciën. De Admiraal betuigde naderhand, dat, hoe gunftige gedagten hy ook van zyne Matroozen hadde, zy, nogthans, in dit gevegt, dezelve verre overtroffen hadden. Niet minder dapper kweet zich het volk van de andere fchepen. Nogthans viel 'er niets bellisfends voor. De Portugeezen leeden de meeste fchade aan volk en fchepen. De onzen hadden wel verfcheiden gekwetften, doch weinige of geene dooden. Naa het eindigen van den ftryd, was de Admiraal bedagt op middelen, om zich te ontdoen van de Portugeezen , welke hy gevangen hadt genomen. Aan den Portugeefchen Onder-Koning liet hy den voorflag doen, om dezelve uit te wisfelen tegen de Hollanders, welke hy zelve, het zy aan land, of op de Vloot, in zyne magt hadt; mids betaalende voor de Portugeefehe Kapiteinen en andere lieden van aanzien een losgeld van vier tot zeshonderd kroonen. In den eerften voorflag bewilligde de Onder-Koning; doch aan den laatften betuigde hy, zyne toeftemming niet te kunnen geeven. Zeer euvel nam de Admiraal deeze weigering op, als het vreemd vindende, dat men, zonder eenig losC 2 gcldj  3<$ NEDERLANDSCHE geld, voor tweehonderd Portugeezen, niet meer dan vier of vyf Hollanders boodt. Hierom liet hy den Onder-Koning weeten , dat indien, in deezen zelfden nacht, hem zyn volk niet wierdt toegezonden, hy alle de Portugeezen zou doen in zee werpen, en aldus toonen , dat de Hollanders zich niet als onnozele menfehen lieten behandelen; dat gelyk zy de kunst verftonden van te overwinnen , zy ook van de zege zich wisten'te bedienen. De Admiraal, op zyn voordel, geen antwoord bckoomende, nam het befluit om zyne bedreiging met 'er daad ten uitvoer te brengen. Ten dien einde beleide hy den Scheepsraad , om aan denzelven zyn voornemen bekend te maaken. Terwyl men raadpleegde , kwamen 'er twee Praauwen aan boord, medebrengende drie Hollanders, met byvoeging, dat zich nog vier of vyf op de Vloot by Nicobar bevonden. Tegen dezelve wierden eenige Portugeezen uitgewisl'cld. Thans deedt de Pleer matelief het fchip St. Jago, welk hy op de Portugeezen hadt veroverd, ontlaaden, een gedeelte der koopmanfehappen, welke hy in het zelve vondt, verdeelde hy onder zyne Vlootelingen, als eene erkentenis van hunne dapperheid, en ter verdere aanmoediginge: het overige zondt hy met den Prys na Amboina. Midlerwyl vernam hy, dat de Koning van Queda niet ongenegen was, om met de Hollanders eenige verbintenis aan te gaan. Hoewel de Mahometaanfche Vorlten, uit den aart, in hun hart vyandig zyn tegen alle Christenen, neemt, egter, deeze vyandfehap toe, naar gelange van ons vermogen. Vanhier, dat zyne Quedafche Majefteit den Portugeezen inzonderheid een kwaad hart toedroeg. De  REIZEN. s? De Heer matelief, zich deeze gelegenheid willende ten nutte maaken , om dien afkeer nog meer te ftyven, zondt aan hem den Opper - Koopman van het fchip Amfterdam , ja sper jansz genaamd, nevens zynen Asfiftent, om den Koning te begroeten, en hem zynen dienst aan te bieden. Op den negentienden van Slagtmaand kwam de Vloot voor Queda ten anker. Nevens de twee bovengemelde afgevaardigden, vervoegden zich ftraks by den Admiraal eenigen van 's Konings Ampienaaren. De Heer matelief verklaarde hun, dat ingevalle de Koning van hem eenigen dienst verwagtte, hy, op Kaanden voet", den Portugeezen den oorlog moest verkjaaren, zekerheid ftellen voor het geld, welk hy hem zou verlehieten , en , cindelyk, indien aldaar voor hem eenige goederen waren, hem dezelve op het oogenblik bezorgen , dewyl hy geen tyd hadt te verliezen , en zich moest fpoeden om de Portugeezen, welke zich in dien oord bevonden , naa te zetten, uit vreezc dat ze hem zouden ontfnappen. Des Konings zendelingen gaven hierop tot antwoord, dat ten tyde als hun Meester aan den Admiraal eene boodlchap zo.ndt, veele Portugeezen te Queda waren, die zich nu van daar begeeven hadden; dat 'er, dicnsvolgens, van eene oorlogsverklaaringe weinig heils voor hem te wagten was, .dewyl hy dus zou gevaar loopen, om zyn land door de Portugeezen te zien verwoesten , als die zulks met kleine moeite zouden kunnen uitwerken; dat. evenwel, indien de Admiraal, in deezen oord, met zyne Vloot wilde vertoeven, de Koning niet ongenegen zyn zou te voldoen aan zyn verzoek; wat de leevensmiddclen aanbclangC 3 de,-  3^ NEDERLANDSCIIE de , men zou hem dezelve bezorgen , zo veel hy behoefde. Uit dit alles kon de Admiraal duidelyk genoeg zien, voor welk flag van lieden hy de Maleiërs hadt te houden. Nogthans vondt hy het noodig te veinzen; en zondt, diensvolgens, twee afgevaardigden aan den Koning , om verder met hem te handelen. By hunne terugkomst bragten zy een gefchenk mede van eenen der vier voornaamfie Raadsheeren, die hem tevens deedt vvaarfchuwen om niet aan land te koomen, voor dat hy zyn Verbond hadt gellooten met den Koning, wiens inwendige gezindheid hem onbekend v as , hoewel hy zich uitwendig als een yyand der Fortugeezen aanbreide. Deeze boodfehap bragt den Admiraal in geene kleine verlegenheid; hy wist niet, wien hy minst moest vertrouwen, den Koning, of zynen Staatsdienaar, die, veelligt, door de vyanden der Hollandfche Natie kon gewonnen zyn , om op deeze wyze tusfchen haar en zyne Quedafche Majcfteit twist te ftooken. En, in de daad, dat de Koning ter goeder trouwe handelde, fcheen men te moeten befluiten, uit eene boodfehap, welke hy , kort daar naa, aan den Heer wa te lief zondt, behelzende, dat aan den mond der riviere twee Portugeefehe Praauwen lagen, bemand met acht Portugeezen en tweeëndertig Negers, welke voorneemens waren te vertrekken; verzoekende wyders den Admiraal, dat hy hun zulks wilde beletten. Omtrent deezen tyd ontving de Admiraal insgelyks een antwoord op zyne gedaane voorflagen; doch het was in den fmaak der Maleiërs. De Koning verklaarde , den Portugeezen geene voorftellen te durven doen, wel-  REIZEN. 39 welke zy zouden kunnen oordeelen, met hunne belangen te ftrydcn; maar indien de Admiraal begeerde , dat lry ze allen van kant maakte, hy hier toe zeer genegen was. Doch tot zulk een wreeden eisch kon onze Admiraal niet befluiten. Nog dien zelfden avond ontdekte men vier kleine vaartuigen op de kust; de Heer matelief liet op dezelve fchieten , doch zonder vrugt. Deeze vier fchepen behoorden tot de Portugeefehe Vloot; en vermids de Admiraal vastftelde, dat de Vloot niet verre afwas, geboodt hy den Kapitein van diet Jacht dezelve op te zoeken. De Heer matelief zou nog eenigen tyd voor Queda hebben kunnen blyven leggen: te meer, dewyl hem dien dag berigt wierdt , dat de Koning alle de Portugeezen in verzekering hadt doen neemen; doch te zeer brandde hy van verlangen, om met den vyand handgemeen te worden. Want indien het hem gelukte, zyne Vloot te vernielen, verbeeldde hy zich, in alle zyne ontwerpen gelukkig te zullen flaagen. Op den zevenentwintigften van Slagtmaand zette de Hollandfche Vloot koers na Lankevy, daar zy, des anderendaags , het anker liet vallen. De manfehap, genomen op het Portugeefehe fchip van Negapatnam, wierdt hier aan land gezet, en door den Admiral van een Vrygeleide voorzien. Van hier zeilde de Vloot na Pulo-Boton, daar zyde vyandlyke magt, ten Noorden van het Eiland, ontdekte, zonder, egter, te kunnen onderfcheiden, uit hoe veele fchepen zy beftondr. Dit niettegenftaandewierdt het belluit genomen om den vyand aan te tasten. Eenige dagen daar naa telden zy zeven groote fchepen en drie Galeien, in eene linie leggende, met het gefchut aan boord gehaald. C 4 's Au-  40 NEDERLANDSCHE '« Anderendaags wierdt in den Raad beflooten, een Galjoot tot een Brander gereed te mankeu, en op den? zelven zes man te plaatzen, aan ieder van welke eene belooning wierdt toegefeid , indien zy een vyandlyk fchip aan boord klampten. In den nacht volvoerden zy dit ontwerp , doch met geen nut: dewyl de Brander, door de Portugeezen, met haaken en bomnen, wierdt afgeweerd, en daarenboven te fehielyk was in brand geraakt. Op den negenden van Wintermaand voer abraham van der beets, met eene Praauw, na de Portugeefehe Vloot, om aan den Admiraal eenen brief te behandigen , in welken, volgens het verdrag, voor Malacca geflooten , de loslaating der Hollandfche gevangenen wierdt geëeiebt. Doch het voornaame oogmerk deezcr boodfehap, wns , den toelïand der Vloot te befpieden, en de denkwyze der Portugeezen te polzen. Zo ras van der beets de Vloot op eenen kleinen afftand was genaderd , liet hy een Vredevlag waaien; waarop hem een Sloep wierdt te gemoet gezon? den, welks Bevelhebber, egter, weigerde, de Geloofsbrieven van den Hollander aan te neemen, zonder vooraf daar toe verlof verzogt en verkreegen te hebben van zynen Generaal. Deeze liet eerlang weeten, met de Hollanders niets te doen te hebben; doelt indien de Admiraal iets op hem begeerde, hy het konde koomen haaien met de wapens in de vuist, en dat hy welkoom zyn zou. Gewisfelyk zou de Admiraal, op het ontvangen van deeze boodfehap, de Portugeezen hebben aangetast; doch verfcheiden bedenkingen hielden hem thans te rug, inzonderheid de voordeelige legging van den vyand, die agter het land als verl'chanst lag, en in al-  REIZEN. 41 allen gevalle eene veilige wykplaats hadt ; terwyl de Hollanders hunne geheele magt zouden hebben moeten bloot geeven, en aan den uitflag van deezen Zeeflag . waagen. Hierom wierdt in den Scheepsraad bcflooten, de ruime zee te kiezen , even alsof men de vlugt nam, en na Achem wilde zeilen; maar dat men tevens, met het vallen van den avond , wederom koers zou zetten naLankevy, om alzo den vyand buiten zynen voordeeligen post te lokken. Doch de Portugeezen bleevcn onbeweegelyk leggen. De onzen deeden naderhand wel eenige poogingen, door fchieten en het zenden van Branders, om hem tot een gevegt te nodigen ; docli vermids het nadeel fteeds aan de zyde van de onzen was , nam dit wel haast een einde. Thans wierdt het befluit genomen, dat de Admiraal, voerende het fchip Oranje, nevens het fchip de Witte Leeuw, na Queda zou zeilen, om aldaar een gedeelte der laadinge , en vervolgens na Achem, om aldaar het overige van den last in te neemen, en vervolgens na het Vaderland weder te keeren, alwaar men zeer verlangende was na tyding van de Vloot. De zeven andere fchepen zouden in deezen oord blyven, om den vyand gade te flaan. Men hadt vernomen, dat te Queda vierhonderd baaien peper en dertig baaien kruidnagels lagen. Daarenboven was de nieuwe peperöogst , invallende in het laatst van Louwmaand , aanftaande. Nogthans liep deeze togt vrugtloos af, dewyl twee Gufaratteufche fchepen, aan boord hebbende tweehonderd baaien peper, op hun vertrek lagen. Den vyaftd buiten zynen voordeeligen post te lokken, wierdt nu voor onmogelyk gehouden; 'er was geen peper te Queda, en de oogst zou eerlang eenen aanvang ■ neemen. Qm alle deeze redenen wierdt beC 5 floo-  4a NEDERLANDSCHE flooten, dat de Admiraal met vyf fchepen na de Molukfche Eilanden zou ftevenen, en de Vice-Admiraal na Achem met zyn fchip Amfterdam, nevens de Witte Leeuw en de Groote Zon, met oogmerk om aan het eerfte deezer twee fchepen eene laading te bezorgen, en het voorts na Holland te zenden. Naa deszelfs vertrek, moesten de fchepen Amfterdam en de Groote Zon na de kust van Koromandel koers zetten , en indien zy aldaar eene laading vonden , insgelyks na Holland de reize aanneemen. Indien dit niet gelukte, moesten zy oogenbliklyk den lieven na Bantam wenden. Midlerwyl zouden zy tragten een Verbond te fluiten met den Koning van Achem , gelyk aan dat van den Koning van Johor , en op hem te verwerven, dat geene andere Natie, aan geene zyde van de Kaap, in zyne landen zou mogen handel dryven. Om den vyand te misleiden, en op dat hy onkundig zou gehouden worden, wat 'er van de Hollandfche Vloot was geworden, wierdt men te raade, na de Kust van Pulo-Pinaon koers te zetten, en van daar by nacht gelykerhand te vertrekken : zes fchepen na de Molukfche Eilanden, en de drie overige na Achem. Op den eerften dag des jaars 1607, kwam de Vloot op de Kust van] Pulo-Pinaon voor anker. By eene naauwkeunge monftering bleek het, dat de manfehap van alle de negen fchepen beftondt uit achthonderdzeveuenvyftig koppen van allerleien ouderdom , zo gezonden , als zieken en zwakken. Vyfhonderdnegenentachtig van dezdve wierden geplaatst op de fchepen „a de Molukfche Eilanden beflemd; deeze, waren de welvaarendfte: de overige bleeven op de fche- pen,  REIZEN. 43 pen , welke na 't Vaderland moesten weder* keeren. Vyf dagen daar naa ging de Vloot onder zeil, Dewyl eenige matroozen de beftemming der Vloot aan zommige Maleiërs van Queda verteld hadden, en men vreesde dat dit zou koomen ter ooren der Portugeezen, deedt de Admiraal het gerugt loopen, dat de geheele Vloot na Malacca zou te rug keeren. De Admiraal aan de drie fchepen , na Achem beftemd, bevolen hebbende zich te fpoeden , waren zy den volgenden morgen reeds buiten het gezigt. De zes fchepen, den wil hebbende na de Molukfche Eilanden, bevonden zich, op den achttienden der maand, naby Kaap Rachado. De Admiraal hadt nu nog by zich aan boord Don louis lubo, die een losgeld van zesduizend Dukaaten hadt beloofd, nevens eenige andere Portugeefehe gevangenen , die wel gewenscht zouden hebben, te Malacca aan land gezet te worden. Doch men vondt hier in zwaarigheid. Men vreesde, dat Don lubo den Onder- Koning zou overhaalen, om de Vloot, die op de kust van Pulo-Boton lag, na Achem te zenden, alwaar zy, zo niet de drie fchepen aantasten , althans den handel zou kunnen belemmeren. Gaarne zou men hier den gemelden Edelman hebben aan land gezet, dewyl men hem niet verder konde medevoeren, zonder hem veel fchade en ongemak te veroorzaak.cn. Hy was vermaagfehapt aan een geAagt in Portugal, 't welk de zyde van Don antonio gevolgd, en veel gelceden hadt. Op bevel van den Kardinaal, was zyn Vader te Lisfabon onthoofd; en, op last van den wreeden Hertog van al va, hadt zyn Grootvaders broeder het zelfde lot ondergaan. Nog-  44 NEDERLANDSCIIE Nogthans kon men niet befluitcn, zich om zynentwilk in gevaar te begeeven; hy was dan genoodzaakt geduld te oelfenen. Op den laatfteu dag van Louwmaand , lieten de zes fchepen het anker vallen op de Ree van Bantam. DeOpper-Koopman en andere bedienden van het Komptoir kwamen terftond by den Admiraal aan boord. Zy verhaalden, dat het fchip Delft, voor drie dagen, na Amboina was vertrokken, met Gezanten des Konings' van Ternate, aldaar gekoomen om hulp te verzoeken tegen de Spanjaards, die zich met de herovering van liet Eiland gevleid hadden. Wyders verftondt de Admiraal, dat aan de Molukfche Eilanden twee Jachten lagen, Medenbhk en het Duif ken ; als mede dat de opgezeetenen van Banda den Hollanderen en hunnen Koophandel ongezind waren. Gunftiger was de tyding, welke hy, van den andereu kant, vernam, inhoudende, dat de Koningen van Macasfar en Tuban, die het oog op de gemelde Eilanden gehad hadden, zedert hadden verklaard, ten' voordeele der Hollanderen daar van wel te willen afzien. De Admiraal, naa zo langen togt, zyn volk eenige uitfpanning willende doen genieten, gaf aan hun verlof, by beurten aan land te mogen gaan, mids tegen den avond aan boord wederkeerende. Doch zy maakten van dit verlof een fchioomlyk misbruik: zy liepen in kitten en kroegen, en zoopen zich fmoor dronken. Het gezag van den Admiraal zo min ais der mindere Bevelhebberen was niet in Haat om hen in bedwang te houden. Hy moest hen dan laaien uithollen, tot dat zy van zelve tot bedaaren kwamen. Midlerwyl ging de Admiraal zyne opwagting maa« ken  REIZEN. 45 ken by den Koning, die nog geene twaalf jaaren oud was, en (telde zyner Majeftek ter hand eenen brief van Prinfe m au rits, nevens eenige gefchenken. Tevens boodt hy zynen dienst aan, en deedt een verhaal van zyne verrigtingen tegen de Portugeezen. Dit laatfte wierdt met vermaak gehoord, dewyl men voorgaf, niets vuuriger te wenfehen, dan met de Hollanders in vrede en vriendfehap te leeven , en niet gezind te zyn om met de Portugeezen vrede te maaken. Doch alle deeze betuigingen waren loutere geveinsdheid. Voor weinige dagen hadden zy nog eene Hollandfche Fust genomen, welke zich door fraaie woorden hadt laaten paaien; doch, de komst der Hollanderen vernomen hebbende , hadden zy die geflaakt. Deeze geveinsdheid, onder anderen, bewoog den Admiraal , den (teven te wenden na Jacatra , daar hy , den elfden van Sprokkelmaand, ten anker kwam. Straks ging de Heer matelief zyne opwagting maaken by den Koning , die zyne verwondering betuigde , dat hy geenen brief ontving van Prinfe m a urits , aan wien hy zeide, met den Admiraal wol* fert i-iermanszoon, gefchenken te hebben gezonden. De Admiraal wel weetende wat hem naast aan 't hart lag, deedt hem etlyke gefchenken. Deeze Koning fcheen een eerlyk en verftandig man te weezen. Naauwkeurig vernam hy na den toeftand van Holland , en veele andere byzonderheden. Hy verftondt de kunst om fnaphaanen te maaken en gefchut te gieten. De Vloot wierdt hier voorzien ;van zeventien ftukvaten arak. De ftad Jacatra is gebouwd in den finaak van alle de andere Javaanfche fteden; dat wil zeggen, de huizen zyn van (troo gemaakt, en van ftaketzels omringd. zy  46" NEDERLANDSCHE Zy is zeer flegt gebouwd, zeer morzig, en heeft het voorkoomen van een dorp. Eene fchoone rivier, van zeer goed water, fïroomt 'er midden door. De lucht is 'er frisch en aangenaam. Het omleggende land is laag, doch fchoon en vermaaklyk. Uit de ftedelingen kan de Koning vierduizend man op de been brengen. Zyn paleis is middelmaatig , en heeft verfcheiden deuren. Jaarlyks kan hy niet meer dan driehonderd zakken peper leveren ; doch van dag tot dag laat hy meer peperboomen planten. Niet langer dan tot aan den dertienden van Sprokkelmaand vertoefde de Vloot voorjacatra; vervolgende toen haaren togt na Amboina , daar zy , in 't laatst van Lentemaand, aankwam. Straks kwam frederik houtman, Gouverneur van het Eiland , by den Admiraal aan boord , hem berigtende dat op het Eiland alles in vrede was. Hy vondt hier leggen het fchip Enkhuizen, behoorende tot de Vloot van s t ephen verhagen, aan boord hebbende omtrent tweehonderd baaien kruidnagels. 't Schip Delft was 's daags te vooren na Banda vertrokken. Wyders ontmoette hy hier de Gezanten van Ternate die te Bantam hulp gezogt hadden tegen de Castiliaafien, welke zich van hun Eiland verzekerd hadden , en nu by den Admiraal ten zelfden einde aanzoek deeden. Doch zyn antwoord was, dat hy zich hier omtrent niet kon verklaaren , voor dat de flerkte des vyands hem bekend was, en hoe veele hulp de Koning van Ternate zelve konde toebrengen. Van de Gezanten verftaan hebbende, dat de Spanjaards driehonderd man in het Fort hadden , wierdt in den Raad beflooten , den Koning van Ternate alle mogelyke hulp toe te brengen, mids hy zelve lever-  REIZEN. 47 verde tweeduizend man, en zo hy een enkel man minder bezorgde , men hem aan zyn noodlot zou overlaaten. Hierop zondt de Admiraal het fchip de Verè'enigde Provinciën na Banda , om het fchip Delft te vervangen , 't welk na Amboina wederkeeren, en in deszelfs plaats by de Vloot moest blyven. De zwarte Leeuw wierdt voorts na Holland aangeleid, en het fchip Enkhuizen tot den togt na Ternate beftemd. Midlerwyl kwam de Gouverneur houtman te rug van de nabuurige Eilanden , na welke hy eenen keer gedaan hadt, ter oorzaake der onlusten , welke op dezelve heerschten. De opgezeetenen der Eilanden, onder Ternate behoorende, weigerden den nieuwen Koning erkennen ; zy wilden in een Republyk leeven, even gelyk die van Banda, welke doen al wat zy willen , en de Hollanders gedood hadden, zonder dat men hen daar over hadt kunnen ftraffen. Geduurende zyn verblyf te Amboina , vernam de Admiraal, dat de Hollandfche foldaaten, welke aldaar bezetting hielden, een zeer ongeregeld leeven leidden, zich in wyn en met vrouwen te buiten gingen, en daar door groote ergernis gaven aan de landzaaten, by wien de Hollanders hier door alle hunne agting verboren. Zy zeiden, dat de Portugeezen, door huwelyken , zich aan hun vermaagfchapten , en alzo de beide Natiën tot één bragten , doch dat zulks geene plaats hebbende onder de Hollanders , de wederzydfche genegenheid eigenaartig moest agterblyven ; dat de Eilanders den tyd niet hadden om vriendfchap te maaken met de Hollanders , die 'er weinig tyds vertoefden , en wel haast vervangen wierden van nieuwe aan-  48 NEDERLANDSCHE aangezigten, die insgelyks wel haast deezen oord verlieten. Deeze redenen , gepaard met het voorneemen der Heeren Bewindhebberen, om Hollandfche huisgezinnen na deeze Eilanden te zenden, bewoogcn den Admiraal en den Raad om de zulken, die te Amboina bleeven, verlof te geeven, aldaar te mogen trouwen. Men begreep wel, dat het geraaden ware, eer men dit befluit nam , zich van het volkomen bezit te verzekeren; doch de nood brak wetten, en men moest van twee kwaaden het klcinfte kiezen. Hier by kwam nog , dat men niet meer dan een jaar noodig hadt om het Fort van Amboina in ftaat te flellcn een beleg te kunnen doorftaan; en geduurende dien tusfchentyd was liet dienftig , Blanken derwaarts te zenden , om aldaar te woonen : opdat zy eenige gemeenzaamheid met de Zwarten maaken , op de nabuurige Eilanden vry en onverhinderd vaaren, en koophandel zouden dryven. Want hoewel de handel hier te lande niet zeer uitgebreid was, hy was, nogthans, zeer voordeelig, en gaf een winst van honderd ten honderd. 't Verdient onze opmerking , dat het Eiland Amboina na andere landen om geene leevensmiddclen behoeft te zenden. Men vindt 'er geheele bosfchen van Sagu-boomen, van wier merg brood wordt gemaakt. Deeze boom is zo dik, dat een man hem naauwlyks kan omvatten; de hoogte is daar aan evenredig. Zyne bladeren gelyken naar die van kokosboomen, doch zyn een weinig grooter. De buitenftc bast van den boom is een duim dik; het hout, daar binnen beflooten, is geheel merg, gelykcnde naar vermolmd hout, en  REIZEN. 49 en «ytide wit van kleur. Des noods kan dit merg raauw gegeeten worden ; odertusfchen loopen door het zelve aderen, welke eenigzins lioiitagtig zyn. De Amboineezen gaan in een bosch , met een byl in de hand; zy houwen de hoornen om verre , die niet hard zyn; zy klieven ze door midden; zy maaken eene foort van Disfel van een Bambou , een weinig omgekromd , met welke zy de Sagu uit den boom haaien. Vervolgens neemen zy een blad van den zelfden boom, zich daar van bedienende, in plaats van een Tobbetje , waar van zy den rand aan den fchors van den boom vastnaaien; dit diént hun tot een Teems. Zy werpen daar in, een zekeren voorraad Sagu, telkens dezelve met water befprengende;- dit water eene foort van melk wordende, loopt door de Teems, waar in niets anders overblyft, dan de houtagtige aders, welke weggeworpen worden, naadat men, door herhaald wasfchen, al het zap 'er uit getrokken heeft. Het vogt, welk uit de Sagu wordt getrokken, valt ih een tobbetje , gemaakt van twee bladeren van den boom, aan elkander gehegt. De witte ftoffe, welke na den grond van het tobbetje zakt, is dé eigenlyke Sagu; het water loopt weg, dooreen kleine buis. De Sagu gedroogd zynde, is een foorc van meel. Dit meel wordt gebakken in een Vierkanten fteenen vorm , met vyf of zes gaten, ieder drie duimen hol, een fpan lang, en een duim breed. Deeze neen wordt op hét vuur gezet, en door en door warm zynde , werpt men het meel in de gaten, daar het fpoedig gebonden en gaar wordt. In één dag kan een mensch zo veel brood bakken, als honderd menfchen noodig hebben. V. deel. D Hun'  5o NEDERLANDSCHE Hunnen drank ontkenen de Amboincezen uit de toppen der Palmboomen; zy noemen dien Tuack. Ieder boom levert dagelyks twee flesfen. Ligt kan men zich daar aan dronken drinken. Zomwige Europeaanen verkiezen deezen drank boven Spaanfchen wyn. Van de nieuwe Sagu-bladeren maakt men eene foort van vlas, of katoen, 't welk vervolgens wordt verwerkt tot ftofFen van verlchillende kleuren ; doch zy zyn fterk , noch van langen duur. Met de oude bladeren worden de huizen gedekt. Het midrienlle gedeelte deezer oude bladeren, hebbende ongeveer de dikte van een mans arm, wordt gebruikt om 'er huizen van te bouwen ; zy bckkeden de plaats van latten, en zyn tien of twaalf voeten lang. Van de draaden der jonger bladeren worden ook zeilen voor de fchepen gemaakt. Nog eene andere foort van boom is 'er, welken de Spanjaards Sagueiro noemen ; zyn merg is insgelyks eene foort van Sagu: doch deeze is niet zo goed, noch kan zo lang duuren. De Amboineezen noemen de vrugt Nava, en den boom Lepia. De bladeren zyn niet gefchikt iot daken van huizen, noch het binnenfte gedeelte der bladeren tot timmerhout. Doch hy bezit eenige andere goede cigenfchappen ; hy levert hennip, of eene ftoffe, daar na gelykende, waar van touwen gemaakt worden. Dezelve groeit tusfchen de bladeren en de boomen , en ziet 'er uit als paardehair. Men noemt ze Gomuti. Wanneer deeze boom oud is, wordt 'er een drank uit getrokken, na genoeg van fmaak als het bitterfte bier. Hy draagt dan eene vrugt, van grootte als een vuist, hebbende van binnen drie of vier pitten , die niet goed zyn om te eeten. De vrugt wordt geopend, en  REIZEN. si en aan haaren ftaart een riet vast gemaakt, die verfcheiden maaien wordt gevuld. Even eens gaat metl te werk met de Kokosboomen; doch de Sagueiro geeft wel driemaal zo veel vogts. Men noemt deezeri boom de Mannetjes - Sagu; de eerfte voert den naam van Wyfjes - Sagu. Van het vogt , daar uit voortkoomende, wordt ook Azyn bereid, alsmede Arak, of brandewyn. De Sagu van den Sagueiro kan niet raauw gegceteri worden, zo als die van de Wyfjes-Sagu. Doch meri heeft niet veel werks met de bereiding. Want men voorziet zich terftond in het bosch van potten en vuur. Men neemt en Bambou, of Riet, 't welk in tweeën wordt gefneeden; het buitenfte gedeelte wordt afgcfchild; dit is eene foort van vlas, of hennip, welke in het uitgeholde gat van het Riet geleid wordt. Vervolgens wryft men de ftukken Riet zo fterk tegen elkander , dat zy vuur vatten en het vlas in brand raakt. Van een ander Bambou, of Riet, bedient men zich by wyze van een pot; men zet dien op het vuur, en roert het geen 'er in is zo lang, tot dat het gaar is. De Admiraal matelief zag in zulk en pot verfcheri visch kooken. Eer deeze Vlootvoogd Amboina verliet, riep hy de voornaamfte Amboineezen te zamen, en deedt tot hen eene nadruklyke aanfpraak, waar in hy, onder zegenwenfehen, van hun affcheid nam, en hen ernftig vermaande , den arbeid, welken zy aan de verfterking van het Fort te koste leiden, geduldig te verdraagen, als moetende dezelve tot hunne eigen behoudenisfe en voordeel dienen. Hy verzekerde hun , dat het regt gehandhaafd , en zy tegen de moedwilligheid der foldaaten en de aanvallen der Mooren zouden beveiligd D & wor.  52 NEDERLANDSCHE worden. Hy voegde 'er nevens, gekoomen te zyn om op alles orde te (tellen, en te voorzien in 't geen j waar in iet gebrekkigs was; en indien iemand eenige klagte hadde tegen den Gouverneur, of de foldaaten, hy dezelve onbefchroomd mogt inbrengen. Allen antwoordden eenpaarig, geene reden tot klaagen te hebben over den Gouverneur, zelf niet over de foldaaten, hoewel deeze, in den beginne, eenige ongeregeldheden gepleegd hadden. Over de Hollandfche Regeering betuigden zy zeer voldaan te zyn , veel beter dan over die der Portugeezen: dewyl elk thans meester van het zyne was. Slegts over ééne zaak beklaagden zy zich; men gaf hun geenerlei onderwys* en liet hen als beesten leeven. De Admiraal antwoordde hierop, de noodige fchikkingen te zullen beraamen t op dat de Jeugd onderweezen, en voor hun gepredikt wierdt. De Amboineezen zyn goedaartig en geleidelyk ; zy zeiden : indien de Portugeezen ons verkeerd onderweezen hebben, maakt het dan beter; wy zyn bereid om te hooren. Met genoegen hoorden zy, dat de Admiraal aan de Hollanders vryheid hadt gegeeven, op het Eiland te mogen trouwen ; en dat de fchade, door de matroozen in dronkenfehap gedaan , hun zou vergoed worden. Niet minder behaagde het hun , dat Doktor jan wogma, door den Admiraal verhagen in het Fort gelaaten, by voorraad en in afwagting van verdere fchikkingen, last kreeg om fchool te houden, en de kindeten in het leezen, fchryven en de beginzels van den Godsdienst te onderwyzen. De Admiraal nam aan boord drie jongetjes , oud tusfchen de tien en twaalf jaaren; een van dezelve was de jongfte zoon des Indiaanfchen Kapiteins hit-  REIZEN. 53 hitto, die nog niet befneeden was. Voor de vragt betaalde de Vader ruim duizend ponden kruidnagelen. Niemand was den Hollanderen zo wel gezind als deeze Kapitein. De twee andere kinderen waren de zoonen van twee hunner geflagenfte vyanden, en tevens yverige vrienden der Portugeezen. De eene, laurens genaamd, was de zoon van Don marcos, hoofd van 't geflagt Alteyves; de andere, wiens naam was martinus, was de zoon van antonio, hoofd van het geflagt Tavires, beide Christen geflagten, die de belangen der Portugeezen beftendig hadden aangekleefd , en met de Mooren nimmer gemeenfchap wilden hebben. Nogthans begon de verwydering toen eenigzins te verdwynen. De Admiraal hadt ten oogmerke, den eerftgemelden jongeling na Holland te voeren, om hem in de Nederlandfche zeden en gewoonten te doen onderwyzen: op dat hy, in zyn Vaderland wedergekeerd zynde, in de waardigheden van dat Eiland , en ter voortplantinge van den ChristlykenGodsdienst, zou gebruikt worden. De twee andere nam hy, om te dienen als gyzelaars voor de getrouwheid hunner Ouderen, en om hun te doen zien, dat Holland geenzins een zo barbaarsch land was , als de Portugeezen het vertoond hadden. Voor 't overige waren deeze geflagten, hoevyel aanzienlyk, nogthans, zeer armoedig. Het Eiland Amboina legt op vier graaden ZuiderBreedte , ongeveer twee myleti ten Zuiden van het groote Eiland Ceram, waar van het grootfte gedeelte behoort aan den Koning van Ternate, en welks bewooners nog wilden , afgodendienaars en menfchenë'cD 3 ters  54 NEDERLANDSCHE ters zyn: nogthans zyn de naastgrenzenden aan Am*boina een weinig befchaafder. Amboina beilaat in den omtrek ruim twintig mylen, en is in bykans twee Eilanden verdeeld: want aan den Westkant is eene groote haven of baai, welke ruim zes mylen landwaarts ftrekt. Zy is zo diep , dat men 'er geen grond kan peilen , dan kort aan het Fort. Aan de Oostzyde van het Eiland, tegenover deeze haven, legt eene andere Baai, welke van de voorgaande flegts door eene fmalle Kreek lands van tachtig Roeden is afgefcheiden. Door middel van een kanaal, vaart of graft, zouden de twee Baaien ligt kunnen vereenigd worden. Het Fort legt ten Zuiden van de haven; allen, welke hier omtrent woonen, zyn Christenen; doch de opgezeetenen van het Noordlyke gedeelte des Eilands doen nog belydenis van den Mahometaanfchen Godsdienst. Op het Eiland zyn verfcheiden Geflagten; ieder van dezelve bewoont een afzonderlyk dorp. De lucht is 'er gezond. Het land wordt van voortreffelyk water belproeid, is vrugtbaar en de zee vischryk; 'er groeit zeer goede Ryst. Met zyne onderhoorige Eilanden, levert het ruim zeshonderd baaien kruidnagels. Men begint 'er insgelyks Muskaatnooten te teelen ; maar gelyk die van Banda weigerden zich op de bereiding van de kruidnagels toe te leggen, dus hebben ook de landzaaten gecnen lust om aan de gemelde vrugt het noodige te doen. 7-y zeggen dat God hen zou ftraflen, indien zy zich bemoeiden met eene zaak, tot welke hy andere Natiën heeft geroepen, en hen uitgeflooten; eri dat ieder Natie genoeg te doen heeft met  REIZEN. 55 met ha&ren eigen vrugtteelt. Ierier baal kruidnagels gerekend zynde op zeshonderd ponden , zou men, onder het aanwenden der vereischte poogingen, aan een fchip van driehonderd lasten, eene geheele laading kunnen bezorgen. Op het klein Eiland, waar op het Hollandfche Fort legt, telt men twintig kleine fteden, of vlekken, welke tweeduizend man kunnen leveren, bekwaam om de wapens te voeren; alle deezen doen, althans in naam, belydenis van den Christlyken Godsdienst. Op het groote Eiland leggen vier Hoofdlieden ; ieder van dezelve heeft onder haar regtsgebied zeven kleinere fteden. Zy kunnen vyftienhonderd man tot den kryg leveren ; de meeste zyn Mooren of Mahometaanen, bekend onder den algemeenen naam van Hitto ; zy liaan onder het gebied van het Fort. Van zeer groot nut is dit Fort voor de belangen der Maatfchappye; het houdt in bedwang het geheele omliggende land , en de nabuurige Eilanden, tot aan Banda toe, en de andere, daar van afhankiyk. Zonder het bedwang deezer plaatze, zou men op alle deeze Eilanden geenen handel kunnen dryven , en na0minder aldaar Komptoiren houden voor den Speceryhandel. Want, gelyk andreas fuutado, met zyne Portugeezen, het Eiland Amboina reeds te vooren gebragt hadt onder de heerfchappy des Konings van Spanje , dus hieldt hy ook onder een fterk bedwang de opgezeetenen van Banda , welke groote fehurken zyn, gelyk de Hollanders reeds ondervonden hadden, en, zonder de vreeze voor de bezetting van Amboina, nog meer zouden ondervinden. Daarenboven zyn de Hollanders hier door bevryd van het betaalen van de-tollen en belastingen, welD 4 ke  55 NEDERLANDSCIIE ke zy voorheen, op verfcheiden phatzen, moesten opbrengen. Onder het Fort behooren nog vier Eilanden, Uliarfer genaamd, welke veel Sagu leveren , die aldaar van Banda en elders gebragt, en tegen katoenen lywaaten-verruild wordt. De opgezeetenen oeezer Eilanden draagen den naam' van Christenen , en eeten, nogthans, het vleesch hunner vyanden, wanneer zy het kunnen bekoomen. Op het eerfte ontbod van den Gouverneur, zyn ze verpligt, in den dienst der Maatichappye te treeden. Even gelyk wel eer in Holland de Hoekfchen en Kabeljaauixfchen, en in Italië de Guelpben en Gilellynen, dus zyn ook de Amboineezen in Aanhangen verdeeld , bekend onder de naamen van Olifivas en Olilimas. De laatfte Aanhang is de talrykfte. Wanneer zy geenen buitenlandfchen Oorlogvoeren, leggen zy met elkander overhoop. De Aanhang der Olifivas hadt de Portugeezen in het land geroepen. Op den derden van Bloeimaand des jaars 1607 vertrok de Admiraal van de llee van Amboina , koers zettende na Ternate, om dat Eiland te hulpe te koomen, en tevens eenen aanflag te waagen op een Fort op Tidore, Hy hadt onder de vlag acht fchepen : Oranje, by hem zeiven gevoerd, Maurits, Erasmus, Enkbuizen , Delft, de kleine Zon, het Duif ken eu een Jacht: voerende gezamentlyk vyfhonderdecnëndertig koppen , onder welke zich bevonden vyftijj Negers. Op de kust van Bacbian deedt de Admiraal onder het bootsvolk wapens uitdeelen, benoemde de hoogere en laagere Bevelhebbers, nevens tweehonderdvyftig man, om, in gevalle van nood, eene landing te doena Zyne  REIZEN. 5? Zyne eigen foldaaten waren daar toe niet zeer gezind; doch die van de andere fchepen toonden zich bereidvaardig. Op den veertienden was de Vloot genaderd op de hoogte van Ternate; thans zondt de Admiraal eenen Ternatees, met hem van Amboina gekoomen, na Gilolo, om den Koning kennis te geeven van zyne aankomst. Hy bragt een antwoord te rug van den Koning, die hem liet boodfehappen, fpoedig by hem te zullen koomen. Zonder, egter, 's Konings komst af te wagten , wierdt men te raade, na Tidor te zeilen , in de hoop van aldaar de Ternateezen te zullen ontvangen, zonder wier hulp het bezwaarlyk zoude vallen, eene landing te onderneemen. Twee dagen daar naa kwam de Vloot ten anker voor de ftad Tidor , op de westkust van het Eiland geleegen; zy legt zo diep in de bosfehen, dat men op den afftand van een musketfehoot niet meer dan vier of vyf huizen kan onderfcheiden. Aan den zeekant wordt zy verdeedigd door eene verfchanzing van zeefchelpen, tot eene manshoogte op elkander geftapeld. Aan den zuidkant legt een ronde berg, die tamelyk hoog, en moeilyk is te beklimmen. Men verbeeldde zich, op deezen berg te zien leggen, drie Hukken gefchut, en eenige Spanjaards, die aldaar de wagt hielden. De Admiraal meende, onder dekking van het gefchut, zyn volk te kunnen aan land zetten; doch hy vernam zedert, dat, om de dichtheid van het geboomte, het gefchut van weinig dienst kon weezen. Daarenboven waren de Negers beter gefchikt, op zulke onvoegzaame plaatzen, hunne krygsverrigtingen te doen, dan de Hollanders. Hierom wilde de D 5 Heer  NEDERLANDSCHE Heer matelief niet gedoogen, dat zyne manfchap, vóór de aankomst der Ternateezen, voet aan land zette. 's Anderendaags kwam de Koning van Ternate in de Vloot , verzeld van zynen broeder en den Koning van Cilolo, alle drie nog jong; de oudfte telde niet meer dan veertien jaaren. Zy voerden mede flegts honderdvyftig man, waar by den volgenden dag nog vyftig kwamen. De Admiraal, in aanmerking neemende^ deeze zwakke hulp, wist niet, welk befluit by zou neemen. En, in de daad, genomen dat hy Tidor hadt bemagtigd, 't geen hy nog als twyfelagtig aanmerkte, was 'er geene waarfchynlykheid, dat de Ternateezen deeze verovering konden bewaaren. Hierom deedt hy des Konings Raad vergaderen, en vraagde aan denzelven, of de Vorst, in gevalle de ftad bemagtigd wierdt, dezelve zou kunnen bewaaren, met behulp van twee fchepen van de Vloot, welke hy daar zou laaten. Men antwoordde dat des Konings magt merkelyk gedund was; dat de foldaaten verloopen of geftorven waren, en dat men vreesde, indien de Koning voor Tidor bleef, dat zyne onderdaanen niet ligt zich derwaarts zouden begeeven; maar indien de Admiraal te Ternate een Fort aanleggen , en 'er twee fchepen wilde laaten, men zich vleide , hetzelve te zullen kunnen befchermen tegen de magt, welke zich thans te Ternate en Tidor bevondt. Twee plaatzen waren 'er, volgens hun zeggen, op Ternate , welke verlierkt konden worden, de eene omtrent eene myl, de andere drie mylen van de ftad geleegen. Zy gaven voor , dat indien zy zich op deeze plaatzen konden verfterken, alle de verftrooide Ternateezen zich aldaar by den Koning zouden ver- voe-  REIZEN. 59 joegen , zo dra zy zich tegen den vyand zouden yeilig oordeelen, en dat de overige Ternateezen hun byftand zouden toebrengen: want te duidelyk waren zy overtuigd, hoe nadeelig eene vaneen fcheiding yoor hun geweest was. Nog dien zelfden dag kwam 'er eene Praauw met eenige lieden van Machian, een Eiland voormaals aan Ternate onderhoorig, 't welk, uit vreeze, zich begeeven hadt onder de befcherming van Tidor. Deer ze luiden waren gezonden door den Sangiac, of Gouverneur, van het Eiland, om kennis te neemen van den ftaat der zaaken. Zy berigtten aan den Admiraal, van wegen den Sangiac, dat zo dra hy wist dat de Hollanders voet op Ternate hadden, hy zich voor hun zou verklaaren. Wyders verhaalden zy, dat de Koning van Tidor onlangs veertig man van Machian hadt ontbooden , om eenen berg te verfterken, op welken de Spanjaards zich wilden nestelen; dat op de weigering van deeze lieden te laaten volgen, hy hun gedreigd hadt met eene volkomene verdelging door de Spanjaards, Door overmagt hadt hy dit verzoek moeten inwilligen, In weerwil van dit berigt, wierdt het befluit genomen, 's anderendaags eene landing te doen, de huizen te verbranden, en vervolgens na Ternate te zeilen. Diensvolgens wierden vyfhonderdëntwee man van het fcheepsvolk, en honderdvyftig Ternateezen, in floepen gezet. Aan 't hoofd van alle de andere vaartuigen , liet de Admiraal zich na land roeien in eene Sloep, by zich hebbende zynen Wondheeler, twee knegts en vier roeiers; hy was 'er op gefteld, om 't eerst voet aan land te zetten. Toen nu de vaartuigen gezamentlyk den oever nader-  6c NEDERLANDSCHE derden, wierden zy, op een korten afftand van den» zeiven, gehinderd door eenen zandbank , die het verder roeien belette. Nogthans namen de Spanjaards de vlugt, die, evenwel, de floepen aan den grond ziende zitten , wederom ten voorfchyn kwamen, en op de onzen fchietende, twee man doodden. Dewyl men nu eene landing als onmogelyk befchouwde, en, om eenige rieten huizen te verbranden, zich aan geene verdere gevaaren wilde bloot geeven, befloot de Admiraal, met het vallen van d;n avond, de ankers te ligten , en na Ternate weder te keeren. Zo ras hy aldaar was aangekoomcn, deedt hy eene landing, met twaalf Muskettiers, en eenige Ternateezen. Tegen den avond keerde hy te rug, medevoerende drie gevangene Chineezen , uit welke hy verftondt, dat 'er driehonderd Spanjaards op de beide Eilanden waren, te weeten, tweehonderd op Ternate, en honderd op Tidor, nevens twintig Portugeezen, vyftig Chineezen en etlyke flaaven. De fchepen vervolgens onder Telingama ten anker gekoomen zynde, trok de Admiraal, verzeld van zynen geheelen Raad en honderd vyftig man, na Maukonora3 eene halve myl van de Spaanfche fterkte geleegen ; Joch, om verfcheiden redenen, wierdt het ongeraaden geoordeeld, zich aldaar te verfterken. Nog dien zelfden dag begaven zy zich na Malde, in het NoordOosten van het Eiland, eene zeer gefchikte plaats om zich te verfterken , waar toe ook de Ternateezen zeer genegen waren j deeze waren 'er thans ten getale van driehonderd , onder welke de Admiraal bylen en andere gereedfehappen deedt uitdeclen, om reeds den volgenden dag met de verfterking een begin te maaken. Doch het werk hadt traageu voort-  REIZEN. 6a voortgang, dewyl de Ternateezen in geenen genoegzaamen getale aan de hand kwamen. De Admiraal nam dit zeer euvel op, en verklaarde dat zy zich gedroegen als lieden, die niet wilden geholpen worden. Met veele moeite verwierf hy van hun de belofte, dat zy zich vlytiger van hunnen pligt zouden kwyten. Zy floegen nu, in de daad, de hand aan 't werk; doch alles gefchiedde met zo grooten tegenzin en verwarring, dat' men kleine vorderingen maakte. De Heer matelief viel hier over klagtig by hunne Overften, en betuigde hun, dat indien men voorhadde met hem te fpotten, hy deezen oord zott verlaaten; niet, egter, zonder alvoorens de hoofden van twee der voornaamften te hebben doen vallen. Doch dit alles deedt kleine uitwerking. Eindelyk wierdt , naa lang zammelen en draalen, het Fort voltooid. Doch de Admiraal, den wil hebbende na China, kon niet langer in deezen oord vertoeven. Tot Gouverneur van hetzelve wierdt aangefteld gerrit gerritszoon, en tot Kapitein ter zee jan rossegeyn; hun wierdt eeil Raad van acht perfoonen toegevoegd, zonder wier overleg zy niets mogten onderneemen. Vervolgens nam de Admiraal affcheid van de Ternateezen, naa alvoorens een Verbond met hun te hebben aangegaan. Op den twaalfden van Zomermaand gingen de fche* pen Oranje, Maurits, Erasmus en het Jacht onder zeil. De Admiraal hadt ten oogmerke, regelrecht na Macao te (tevenen , en alle de Chineefche fchepen, welke hy zou ontmoeten, te neemen, indien de landzaaten hem geene vryheid wilden geeven om in hun gewest te mogen handel dryven. Op den negenèntwintigften Zomermnand waren de vier  154 NEDERLANDSCHE vier boven genoemde fchepen Mindamo genaderd. Eenige visfchers, by hen aan boord koomende, bootlen hun te koop visch , wild kaneel en wasch. De Admiraal deedt hier aan land treeden, de twee Gezanten van Ternate, aan den Koning van Mindanao gezonden, en gaf hun eenige ftukken lywaaten mede. i Van hier zette hy koers na de Straat van Tagima; Zo dicht is dezelve met Eilanden bezet, dat de onzen, op ëénen dag, niet minder dan vyfenveertig telden. Zy ontmoetten hier verfcheiden Jonken. De fchipper van eene van dezelve wierdt door den Admiraal aangenomen, om hem na Macao te lootzen. Naa drie weeken zeilens bevonden zy zich niet verre van het Eiland Lamao, eene myl van de kust geleegen; door eene kloof of fpleet wordt het genoegzaam in tweeën verdeeld. De ftad legt aan den Oostkant, aan eene fchoone Baai, daar men tegen alle winden veilig is. Het land is hoog , fteen - en bergagtig; men ziet 'er bykans geene boomen. De Japanfche , en zelf de Chineefche Zeeroovers, plagten zich hier te verfchuilen ; doch de Keizer van China, eene landen zeemagt derwaarts gezonden hebbende, heeft dit roofnest uitgeroeid. 'Er gaat geen handel om , niettegenftaande deszelfs voordeelige legging, tusfchen de groote fteden Canton, Tieuchieu, Chincheo, Lamkïn en verfcheiden andere plaatzen, van minder aangelegenheid. Naauwlyks hadden onze fchepen de ankers laaten vallen, of 'er kwamen by hen aan boord zes Onder. Mandarins, berigtende dat de Opper-Mandarin, met zyne vloot, na de vaste kust was gelievend. Voorts vraagden zy den Admiraal, uit wat land zyne fchepen kwa-  RÉIZEN» g$ kwamen J van welke Natie zy waren; wat zy begeerden ; of zy vrede of oorlog bragten ? Zy waren gekleed in zwart katoen, 't welk hun op de hielen hing4 en zagen 'er uit als deftige lieden.' De Admiraal gaf tot antwoord , dat hy iemand na Chincheo, aan den Mandarin, hadt afgevaardigd, welke hem van alles zou onderrigten; doch vermids zy zeiven afgevaardigden van den Madarin waren, hy hierom niet ongenegen was, hun de verHOgte onderrigting te geeven. Hierop verhaalde hy hun, dat zy Hollanders waren; dat hun Koning hem gezonden hadt om in China te handelen; datzy, ten dien einde, voorzien waren van koopmanfchappen en gereede penningen; datzy, eindelyk, niets minder dan oorlog bedoelden. Dit antwoord out vangen hebbende, wilden zy na land wederkeeren, doch vraagden eerst om een drinkpenning. De Admiraal het aan elk hunner een reaal geeven, welke hy, in een papier omwonden, hun op een fchotel liet aanbieden. Voor drie hunner makkers verzogten zy diergelyk een gefchenk. De Chinees, door den Admiraal na land gezonden , om aan den Mandarin verlof te vraagen voor eenige Hollanders om aan land te mogen koomen, kwam eerlang te rug, met het antwoord van den Mandarin, inhoudende, dat hy 'er zich op zou bedenken. Om leevensmiddelen mogt hy zenden aan geene zyde van de Kaap, zonder, nogthans, te zeggen, dat hy door den Mandarin derwaarts was gezonden, uit vreeze voor de Mandarins van Cantou en Chincheo. Zeer nadeelig was het voor onzen Admiraal, dat hy te doen hadt met eenen Mandarin van de laagfte klasfc , die niets op zyn eigen gezag durfde ondernee-  6a NEDERLANDSCHE neemen. Aan elk der Chineezen, welke hy op Ternate hadt bemagtigd, liet hy honderd reaalen geeven, en ze voorts aan land zetten, op tien na, welke hy na Canton wilde voeren, alwaar hun alles zou betaald worden, 't geen hun was ontnomen , mids hy zelve vryheid van koophandel verwierf. De Heer ma te lief, midlerwyl, verneemende, dat zyne zaaken hier eerder agteruit dan voorwaarts liepen, befloot deezen oord te verlaaten, doch vooraf zich van versch water te voorzien. Dit vondt hy in de nabuurfchap van eene kleine Pagode, of Indiaanfchen Tempel. In dezelve waren drie Afgodsbeelden; voor het grootfte beeld ftondt een tafel, en op dezelve eenige porceleinen potten, met water en ryst gevuld. Ook ftondt aldaar eene lamp , nevens een klein Altaar , op 't welk reukwerk wierdt geofferd. Meer byzonderheden kon men wegens deezen Tempel, of den God, die daar in woonde, niet verneemen , dewyl de Indiaanfche tolk zeer gebrekkig Porttigeesch fprak. Twintig perfoonen , naby de Pagode wooncnde* namen, op de eerfte aannadering der Hollanderen, de vlugt; doch zy hielden ftand, naadat zy, ,door de Chineezen , die de onzen verzelden, waren gerust gefteld. Behalven 't gemelde , lagen nog op de tafel voor het Afgodsbeeld, eenige midden doorgefneedene houten bollen, zynde hol van binnen. Gevraagd zynde na het gebruik van dezelve, gaven de Chineezen tot antwoord, dat zy telkens, wanneer deeze oord door vreemdelingen wierdt bezogt, dezelven raadpleegden, hoedanig eene foort van menl'chen zy waren. De Admiraal hun verder gevraagd hebbende, welk berigt zy  REIZEN,' es f.y aangaande de Hollanders van deeze Godfpraaken hadden bekooruen , kreeg tot befcheid , dat zy befchreeven wierdén als eerlyke en fatzoenlyke lieden. Om nog eene andere proeve te neemen van de ervarenheid of het bygeloof deezcr luiden , vraagde hun de Admiraal j of zy hem wisten te berigten, hoedanig een lot den Hollanderen zou wedervaaren? en of zy te Canton gundig zouden ontvangen worden? Thans nam een der oppasfers van den Tempel de halve houten bollen , en ze op den grond hebbende geworpen , vielen ze beiden met de holle zyde boven; de volgende reize vielen ze even eens;,doch by eene derde proefneeming, vielen ze béiden bol. By eiken worp fprak hy den Afgod aan. Eindelyk een zeker gefchrift , welk aan den muur der Pagode hing , geraadpleegd hebbendé, gaf hy den Admiraal te kennen , dat hy gunfiig zou ontvangen worden. ,Het bygeloof ging zo verre, dat de Indiaanen den Admiraal voorfpelden, dat hy een tamelyken wind zotï hebben, en acht dagen op de reize beftceden. Naa alle deeze handgebaaren, gaf de Heer matelief te verdaan, dat dit alles niets anders was dan aaperyen, tydkortingen en bygeloovigheden; dat de Hollanders geloofden in eenen God, die den hemel en de aarde regeert, en Heer der geheele waereld is; dat zy een vroom en eerlyk leeven leidende, zich van zyne gunst kunnen verzekerd houden, maar het kwaad der ftraffö ongetvvyfeld op hunne euveldaaden zou volgen; 'doch dat de Afgoden, beweeging- en leevenlooze weezens zynde, niets konden doen , goed noch kwaad. De Chineezen antwoordden hier op, dat dit alles zich zeer V. deel. E wej  66 NEDERLANDS CHE wel liet hooren, doch dat zy , in hunnen Tempeldienst, het landsgebruik volgden.' Omtrent deezen tyd kwam by den Admiraal aan boord, een bediende van den Mandarin, hem uit naam zyns Meesters berigtende , dat men wegens de Hollanders niets dan alles goeds vernomen hebbende, die niets anders zogten dan het dryven van eenen vreedzaamen koophandel, men, 's daags te vooren, zulks hadt overgebriefd naCaton, van waar men binnen tien dagen antwoord verwagtte; dat indien de Admiraal na Lamao wilde weclerkeeren , hem vryheid van handel zou worden toegedaan, en dat de inwooners van Canton, Chincheo, Stokkian en Tieucheou koopmanfchappen derwaarts zouden kunnen brengen. Van de zelfde gundige denkwyze der landzaaten , ten opzigte der Hollanderen, wierdt de Admiraal, 's anderendaags, verzekerd, door vyf Chineefehe foldaaten, ongewapend door den Mandarin van Lamao aan hem gezonden. Op den derden van Oogstmaand , ligtte de Admiraal de ankers , koers zettende na Lamao. Zo dra hy het land was genaderd , deedt hy eene Sloep wapenen , en begaf zich in dezelve, om eene waterplaats te zoeken. Gelukkig Haagde hy in zyn oogmerk, en deedt, draks daar naa, nog verfcheiden andere Sloepen na land roeien. Naauwlyks hadden de landzaaten deeze kleine fchcepsmagt vernomen , of zy toogen op de vlugt, de wyk neemende na de dad. Doch de Chinees, die den Admiral verzelde, delde hen gerust, en deed!: hun dand houden. Doch wanneer hy, kort daar naa, zich een weinig nader aan de dad liet roeien, om dezelve te bezigtigen, ontdondt in dezelve geene kleine opfchudding; zodat de Chineezen, die  REIZEN. 6? die by hem waren, hem verzogten, niet nader te willen koomen. Omtrent veertien dagen hadt de Admiraal in deezcü oord vertoefd, wanneer hy befloot, dien te verhaten : deels omdat de Mandarin hem niets wilde verkoopen; deels omdat 'er aan den oever geduurig wagt wierdt gehouden door foldaaten, om te beletten dat de landlieden hem leevensmiddelen bezorgden. Naa twaalf dagen zeilens, liep by de rivier van Canton binnen , en liet het anker vallen op eene plaats , van waar men het Eiland Macao zien kon. Kort daar naa, de rivier een weinig hooger opgezeild zynde, zondt hy, aan den Mandarin conbon, met eenen Chineefchen loots, lipku genaamd, welken hy van Ternate hadt medegenomen, eenen brief, in de Chineefche taal gefchreeven, en van den volgenden inhoud: „ Wy zyn door onzen Vorst uit Holland ge„ zonden, om in deeze landen koophandel te dryveu. 5, Ten dien einde zyn wy voorzien van geld en „ koopmanfchappen, om de goederen, welke wy koopen, te betaalen, en de koninklyke regten te vol,, doen. Hierom verzoeken wy den Conbon, 01:9 „ eenigen van zyn volk te willen zenden , om hem „ breeder verflag van zaaken te doen, en ons te „ veroorlooven, insgelyks eenigen van de onzen aan „ land te mogen zenden. Wy hadden wel gewenscht, „ te kunnen opzeilen tot aan Canton, of eenige an„ dere plaats, alwaar onze fchepen veilig kunnen leg„ gen. Doch vermids de brenger van deezen brief ons „ heeft geraaden, dit niet te doen, zonder uwetoeftem„ ming, hebben wy niet verder willen voortzeilen, „ maar zyn voor anker blyven leggen, in uwe rivier, „ op de kust van 't Eiland Lontongivan. Wy bidE 3 t, den  6Ï5 NEDERLANDSCHE „ den u , derhalven, ons eene plaats te willen aan,, wyzen, daar wy veilig kunnen leggen. De bren„ ger van deezen brief is genaamd lipcu, en ge„ booren te Chincheo; wy hebben hem mede gebragt „ van de Molukfche Eilanden, en kunnen, by gele„ genhcid, u nader onderhouden over 't geen aldaar is ,, voorgevallen." Kort naa dat deeze brief verzonden was, kwamen by onzen Admiraal vier Oorlogs -Jonken aan boord. De Kapiteinen, die hunne verwondering betuigden dat de Hollandfche fchepen de zelfde gedaante hadden als de Portugeefehe, vraagden, uit wat land hy kwam? hoe fterk zyne fchepen bemand waren? en welke goederen hy medebragt, of begeerde te koopen ? De Admiraal alle hunne vraagen beantwoord hebbende, booden zy hem aan , om hem na Lamtbau te lootzen ; 't welk hy gereedelyk aannam. Eerlang kwamen zy voor anker, in eene kleine Baai. Hier kwamen by den Admiraal aan boord, twee bedienden van den Mandarin van Lamthau , medebrengende eenen grooten brief, op eene plank geplakt, en gefchreeven met letteren , zo lang als eene hand. Door eenige kleine gefchenken lieten deeze Gezanten zich gereedelyk overhaakn in de belangen der Hollanderen. Den volgenden dag zondt de Heer matelief zynen Geheimfchryver abraham van den broek na Lamthau, met een gefchenk van driehonderd reaalen, aan den Mandarin, mét belofte van eene nog nanzienlyker gifte, indien men de vryheid van koophandel wilde verkenen. De zwaarigheid was , een middel te vinden om hem dit geld ter hand te (tellen , om reden dat de Mandarin niemand in zyne tegen-  REIZEN. 69 genwoordigheid toelaat, dan in 't byzyn van een talryken ftoet. By den Mandarin ter gehoor ingeleid zynde, berigte hy den Geheimfcbryver, dat het geheeleland in ppfchudding was, om het loopende gerugt, dat zich, op ieder fchip, bevonden vierhonderd blanken, en tweehonderd Japanneezen , vyanden der Chineezen. Op de verklaaring van van den broek, dat dit gerugt eene loutere valschheid was, hernam de Mandarin , wel te willen gelooven , dat de Hollanders goede menfchen waren, maar dat hy, om de loopende gerugtcn, 's anderendaags, iemand zou zenden om de fchepen te bezigtigen, en een echt berigt na Canton te kunnen overbrieven ; dat hy vervolgens den landzaaten zou kunnen veroorlooven , ververfchingen te kunnen leveren, en den fchepen, om de rivier hooger op te zeilen, tot op eenen dag reizens van Canton, om aldaar in veiligheid te kunnen leggen. Den anderen dag kwam de Indiaan om de fchepen te bezigtigen ,' en vondt niets dat hem mishaagde. Gaarne hadt de Admiraal hem ter maaltyd willen onthaalen; doch vermids het nog te vroeg was, wierden hem boter, kaas, eyeren , uycn en eenige lekkernyen voorgezet. Hy at 'er zo hartig van, dat hy, by zyn vertrek, zyne klederen opligcende, zynen buik toonde , aanduidende dat dezelve van al het eeten gefpannen ftondt. Vervolgens zondt de Admiraal zynen Geheimfchryver na Lamthau, om ververfchingen te koopeu, en tevens den Mandarin de driehonderd reaaten te bezorgen , welke hy onlangs hem niet hadt kunnen ter hand Hellen; met belofte , dat de vrye koophandel E 3 -voor  NEDERLANDSCHE voor de Hollanders van nog grooter dankerkentenisfc zou gevolgd worden. Omtrent deezen tyd zagen de onzen zes Portugeefehe fchepen, met een gunftigen wind recht op hen afkoomende. Straks deedt de Admiraal alles in gereedheid brengen, om hen kloekmoedig te ontvangen; en hoewel hy geenzins twyfelde aan de gocdwiliigbeid van zyn volk, vondt hy, nogthans, geraaden, hunnen moed te fterkcn, door de volgende aanfpraak, welke hy deedt aan zyne bevelhebbers en matroozen, naa dat hy hen allen hadt doen byeen koomen. ,, Waarde en edelmoedige reisgezellen. Indien ik „ voormaals geene proeven hadde ondervonden van uwe „ edelmoedigheid en dapperheid , zou Ik reden heb„ ben om van angst te zidderen, in het gevaar, welk ,, ons thans omringt. Doch twee zaaken doen myneu ,, moed herleeven: vooreerst, myne perfoonlyke ken,, nis aan u allen; ten andere, de kennis van onze ,, vyanden, aan wier poogingen wy reeds tweemaal ,, het hoofd gebooden hebben. Eene derde reden, „ welke hier nog by koomt, Helt my verder gerust: te \veeten, dat wy onze behoudenis alleen van on„ ze eigen handen moeten verwagten, en ons in de 5, volftrekte noodzaaklykbeid bevinden, om te over* „winnen, of te derven. Want, niettegenllaande wy „ deeze onwaardige Natie, wanneer zommigen van „ dezelve in onze handen zyn gevallen , menschlie„ vend hebben behandeld, is zy, nogthans, zo wreed, „ bloeddorftig en verwoed tegen ons, dat indien wy „ het ongeluk hebben van overwonnen te worden, „ niemand onzer zich met eenige hoop op lyfbehou„ deins kan voeden. Gelyk deeze lafhartigen niet ge- „ woon  REIZEN. 7i „ woon zyn , tegen blanken te ftryden en ben te ,; overwinnen, dus moeten wy vervvagten, dat zy „ van de overwinninge zich niet met gemaatigdheid „ zullen weeten te bedienen. ,, Gy moet, derhalven, uwe behoudenis bouwen op „ Gods byftand en genade, die u eene in 't oogloo„ pende befcherming heeft betoond, op uwe geheele „ zo langduurige reize; als mede op den tegenftandj „ welken gy zult bieden, en die de eenige toevlugt ,, is om u eenen weg na het Vaderland te baancn. „ Voor 't overige , zyn de lieden, met welke wv „ thans te doen hebben, op den kryg niet zeer afgc„ richt. Van hun eigen volk hebben zy eenigen ziek „ aan land moeten agterlaaten, en deezer plaats aan„ vullen met eenige burgers van Macao, en etlyke „ Chineezen. Zodanig zyn de meesten uwer vyar„ den. Al hun vertrouwen Hellen zy op hunne ,, zes groote fchepen, en op het nutteloos en belem„ merend getal hunner manfehap. Ik durve zeggen, „ en ben, door eigen ervarenis, verzekerd, dat wau„ orde en verwarring onder hen heerfchen. „ Indien de kans gelyk ware; indien onze fchepen „ door hunne laadingen niet belemmerd wierden, „ ik houde my verzekerd, dat gy my zult gelooven, „ wanneer ik zegge, dat ik geen oogenblik zou draa„ len om hen op 't lyf te vallen, hoewel wy flegts „ drie tegen zes zyn. Zo lang ik het gevègt zal ,, kunnen ontwyken, zal ik het doen, om uw leeven „ en de eigendommen der Heeren Bewindhebberen „ niet zonder dringende noodzaaklykheid te waagen. „ Indien, egter, een kans moet gewaagd worden, „ welaan, myne waarde reisgenooten, laaten wy deeE 4 ze  73 NEDERLANDSCHE „ ze lafhartigen doen zien, dat zy te doen hebben „ met Hollanders." Naauwlyks hadt de Heer matelief de laatftfl woorden gefproken , of alle de matroozen riepen , als uit éénen mond: „ Ja, braave Admiraal, wy wil„ len met u vegten, leeven en derven." Midlerwyl hadt de vyand de loef gewonnen van de Hollanders: weshalven de Heer ma te lie f het niet geraaden vondt, thans den ftryd te beginnen. De Wind wierdt, kort daar naa, wel gundig; doch dc Scheepsraad , om de overmagt der vyandlyke fchepen en andere redenen, een gevegt ongeraaden vindende, was de Admiraal genoodzaakt, zyn gevoelen aan de meerderheid op te offeren. Thans gingen de Hollandfche fchepen onder zeil , om eene goede Ree te zoeken. By eene naauwkeurige mopfteqng bleek het den Admiraal , dat zyne manfehap in alles bedondt uit driehonderdzestien koppen, waar onder zich bevonden vyfendertig Negers. Op den veertienden van Herfstmaand bevonden zy zich aan den uithoek van een Eiland , 't welk zy voor Sanchoam aanzagen. Hier vonden zy drie Japanfche zeeroovers, in eene Golf, voor anker leggen. Straks zondt de Admiraal eene Sloep na land, om hout en water te haaien. Eer deeze nog was te rug gekoomen, kwam by den Admiraal aan boord de Kapitein, brengende een fraai gevveikten fabel, nevens een harnas, met verzoek om hem geen kwaad te doen. De Admiraal gaf hier op tot antwoord , dat de Hollanders geene vyanden derJapanneczen waren; dat by van hunnen kant niets hadt te vreezen ; dat zy hoopten, binnen het tydverloop van drie jaaren, iu  REIZEN. 73 Japan te zullen handel dryven; dat hy zulks wel mogt boodfchappen te Firando, zyne geboorteplaats. Dewyl wy reeds verfcheiden maaien van het KeizerrykChina melding gemaakt hebben, en vervolgens, van dit waereldvermaarde landfchap, dikmaals zullen fpreeken, zal 't, denken wy, den Leezer niet onaangenaam zyn, hier te vinden eenige byzondcrheden, zo wegens het Keizerryk in 't algemeen, als deszelfs voortbrengzels, den aart en de gewoonten der ingezeetenen. China, in de nabuurige gewesten Sangley, zomtyds ook Taybinco genaamd, is het Oostlykife landfchap van geheel Afie. Het grenst ten Oosten aan den Oceaan, het Eiland Cinea en de Japanfche Eilanden; ten Zuiden insgelyks aan den Oceaan, en aan het Ko' ninkryk Cochinchina; ten Westen aan de Brachmaiinen en een gedeelte van Tartarye; ten Noorden insgelyks aan Tartarye en de hooge bergen, welke deeze Ryken vaneen fcheiden: daar geene bergen lasr°en (}1nt de beroemde muur, van welken wy naderhand zullen fpreeken. Het ftrekt van den Keerkring van den Kreeft tot op 53 graaden Noordei-Breedte , en bevat in de lengte alle de Zuidlyke gewesten, gelegen tusfchen 130 en 60 Graaden Lengte. Volgens de opgaave der Chineezen zelve, bevat hun Keizerryk negenenzestigduizendvyf honderdzestien Diez • maakende drieduizend mylen in den omtrek, en achttienhonderd in de lengte. - Volgens zommigen is de uitgeftrektheid nog grooter; doch de gemelde opgaave rust op het getuigenis der naauwkeuriglte aardrvkakundigen. Het Keizerryk is verdeeld in vyftien Provinciën; ieder van welke meer uitgcftrektheids heeft van zommige E 5 K0-  74 NEDER.LANDSCHE Koninkrykcn in Europa. Eenige deezer Provinciën draagen den zelfden naam, als haare hoofdlieden, in welke de Gouverneurs, of Landvoogden, hun gewoon verblyf houden. Twee Provinciën, Paggia en Tolancbia, ftaan onder het onmiddelyk beltuur des Keizers en van zynen Raad, zy zyn de grootlte en volkrykfte van het Keizerryk. In eene van dezelve houdt de Vorst zyn gewoon verblyf, omdat zy naast grenst aan Tartarye, waar mede de Chineezen in geduurigen oorlog zyn. De naamen der vyfticn Provinciën zyn de volgende: Paggia , Canton , Focchi, Olam , Sin/ai , Sifuam, Tolanchia , Canfai , Ocbiam , Aucbco, Uonam, Xanton, Chiechieu, Chiecheam, Sufuam. Door fraaie, breede en diepe rivieren , zyn ze vaneen gefcheiden ; aan haare oevers liggen eene menigte lieden en dorpen. Over de volkrykheid van China kan de Leezer eenigzins oordeelen, uit de volgende opgaave van ftede en dorpen , in ieder Provincie geleegen. De Provincie Paggia , alwaar de Keizer zyn gewoon verblyf houdt , telt veertig fteden en honderdvyftig dorpen; Canton , zesëndertig fteden en honderdnegentig dorpen; Olam, negentig fteden en honderddertig dorpen; Sinfai, achtendertig fteden en honderdvierëntwintig dorpen; Sifuam vierenveertig fteden en honderdvyftig dorpen; Tolanchia, eenënvyfiig fteden en honderddrieëntwintig dorpen; Canfai, vierëntwintig fteden en honderdtwaalf dorpen; Ochiam , negentien Heden en vierënvyftig dorpen; Auchco, vyfëntwlntig fteden en negenentwintig dorpen ; Honam , twintig ftfcden en honderdtwee dorpen; Xanton, zevenendertig fteden en achtënzeventig dorpen ; Chiechieu , vyfënveertig fteden en honderddertien dorpen ; Chiecheam, negenën- der-  REIZEN. 75 dertig fteden en vyfënnegentig dorpen; Sufuam, tweeënveertig fteden en honderdvyf dorpen: gezamentlyk uitmaakende, buiten die van de Provincc Focchi, welke ons niet zyn gebleeken , vyfhonderdvyftig fteden en vyftienhonderdvyfënvyftig dorpen. De naamcn der meeste Chineefehe fteden eindigen met Fu, betekenende eene ftad, ,gelyk die der dorpen uitgaan op Cheu. Onder dit groot getal fteden en dorpen telt men ruim tweehonderd marktplaatzen ,• zy leggen aan bevaarbaare rivieren, zyn omringd v;;n breede en diepe graften, en verfterkt met hooge muuren. De kanteelingen deezer muuren zyn gemetzeld van de zelfde aarde, van welke het porcelein gemaakt wordt. Door den tyd worden zy zo hard, dat zy, zelf niet met hamers, kunnen gebroken worden. Zo dik zyn deeze muuren, dat negen menfchen op dezelve naast elkander kunnen loopcn. De bolwerken zyn breed naar evenredigheid. De Torens ftaan zeer dicht aan elkander. Men wil, dat zommige deezer muuren reeds meer dan tweeduizend jaaren geftaan hebben, zonder dat men aan dezelve eenige reeten of fcheuren heeft kunnen ontdekken. Ieder groote ftad heeft twee groote ftraaten, die elkander in het midden doorfnyden; zy loopen uit op vier poorten, op gelyke afftanden van elkander. De twee groote worden wederom doorfneeden van een gröot getal kleine ftraaten. Op de fraaifte en meest bezogte plaatzen der fteden ftaan zeer fchoone huizen, nevens de'paleizen der Landvoogden, voorzien van pleinen, tuinen, fonteinen , beekjes , boschjes, en wat verder tot fie-  f6 NEDERLANDSCHE fieraad of vermaak kan dienen. Ieder paleis heeft eenigermaate het voorkoomen van eene kleine ftad. De huizen der gemeenc lieden aan den zeekant zyn zeer laag; doch die dieper landwaarts ftaan, hebben verfcheiden verdiepingen; aiien zyn van buiten gefchilderd, of met kalk bepleifterd. Doorgaans heeft ieder huis drie deuren ; de middenfte is de groolte. Door het geheele Keizerryk ontmoet me nzeer bekwaame Bouwkunltenaars; de bouwltoffen zyn 'er in grooten overvloed. Veelal, egter, worden de huizen van witte aarde gemaakt. Alle de groote wegen zyn vlak en effen, en overtreffen die van alle andere landen. Zy zyn 'er wel aangeleid, en worden zo zorgvuldig onderhouden, dat ze zelf tot aan de bergen loopen, en geheel gevloerd zyn met kei- of andere fteenen. Volgens het getuigenis van oplettende reizigers, zyn deeze groote wegen een der aanzienlyklte werkftukken in de geheele waereld. In de ftad Fucheo , ftaat, voor het huis of paleis van des Keizers Groot-Schatbewaarder , een Toren, welke, volgens het verhaal van lieden, die denzelven gezien hebben, alle foortgelyke geftigten in de Christen landen te boven gaat. Het gebouw rust op veertig kolommen, ieder van welke [tot voetltuk heeft een zo vervaarlyk grooten fteen, dat hy niet zonder verwondering kan bel'chouwd worden. De beroemde Chineefche muur , van welken wy boven, met een woord, gefproken hebben , beflaat in de lengte vyfhonderd mylen. Uy neemt zyn begin by de ftad Ochioi,' gelegen tusfchen twee hooge bergen, en loopt Oost- en Westwaarts. Dezelve wierdt on=  REIZEN. 77 ondernomen en voltrokkendoor eenen Keizer, tzintzün genaamd, om te dienen tot eene grensfcheiding tusfchen China en Tartarye. Ondertusfchen moeten wy hier aanmerken , dat van de gemelde uitgeftrektheid van vyf honderd mylen, niet meer dan honderd met een muur bemetzeld zyn; al het overige is met bergen bedekt: zodat de muur eeniglyk dient om dezelve aan elkander te verbinden, in de opene tusfchenruimten. De muur neemt zyn begin aan den oever der zee, in de Provincie Canton , doorloopt wyders de Provinciën Paggia en Canfai, en eindigt in de Provincie Sufuam. Plet derde gedeelte der ingezeetenen van het Keizerryk, wierdt, door t.zintz'on, tot het voltrekken van dit werk, gebezigd. Verre de meesten bezweeken onder den arbeid, zo door vermoeidheid, als door de verandering van lucht. Zo zeer wïerden de onderdaanen hier door vervuld met afkeerigheid van hunnen Vorst, dat zy, ten langen laatfte, aan 't muiten boegen, en hem, nevens zynen zoon agutzi, vermoordden. Veertig jaaren hadt hy op den keizerlyken throon gezeeten. De Keizer van China houdt zyne gewoone hofhouding in de ftad Tbaybin, of Syntien , in de Provincie Paggia. Zo groot is deeze ftad in haaren omtrek, dat een man te'paerd een geheelen dag noodig heeft, om dezelve rond te ryden. In deezen omtrek zyn mede begreepen de voordeden, welke te zamen genomen bykans zo veele uitgedrektheid als de dad bellaan. Zo volkryk is deeze dad, dat, volgens het verhaal der Chineezen , in gevalle van nood, tweehonderdduizend man uit dezelve onder de wapens kunnen gebragt worden: de eene helft voetknegten, de andere ruiters. In  % NEDERLANDSCHE In het Oostlykc gedeelte der ftad, ftaat het pragtig paleis des Keizers , waar in hy zyn gewoon verblyf houdt: want, behalven dit, heeft hy 'er nog twee andere; 't eene in 't midden der ftad, het ander in het westlykfte gedeelte. Het eerfte is zo groot , en zo vol zeldzaamheden en fraaiheden, dat men ten minfte vier dagen noodig heeft, om het met eenige naauwkeurighcid te bezigtigen. Het wordt omringd van zeven muuren, allen op zo groote afftanden van elkander gebouwd, dat ieder tusfchenruimte tienduizend foldaaten kan bevatten, zynde des Keizers gewoone lyfwagt. In het gebouw zyn negenenzeventig kamers , of zaaien, de eene grooter en pragtiger dan de andere. In plaats van Edellieden, wordt de Keizer in dezelve bediend van eene groote menigte vrouwen. Boven alle andere munten inzonderheid uit de vier zaaien , in welke de Keizer gehoor geeft aan de Gezanten van buitenlandfche Mogendheden, of aan de voornaamfte Grooten uit zyne eigen heerfehappyen ; doch dit gebeurt niet dikmaals, dewyl de Monarch zich zelden in 't openbaar vertoont. Ue eerfte van deeze vier zaaien is geheel bekleed met koper, zeer kunftig gewrogt, en met veelerhande afbeeldingen veriierd. De zolder van de tweede is geheel van zilver, en niet minder kunftig gewerkt; die van de derde is van fyn geëmailjeerd goud. De vierde zaal is opgevuld met zo veele rykdommen en kostbaarheden, dat hy de drie voorgaande zeer verre overtreft. Deeze zaal wordt befehouwd als een fpreekend bewys van de magt, grootheid en pragt des Monarchs, aan wien zy behoort; van hier dat de Chineezen haar den naam geeven van de kamer van des Kei-  REIZEN. 79- Keizers fchat; zy houden zich verzekerd dat zy met regt dien naam kan voeren, dewyl zy, in de daad, meer rykdommen bevat, dan zommige Koningen bezitten. Behalven deezen fchat, vindt men 'er nog ëene oneindige menigte Edelgefteenten van onbefchryflyke waarde, nevens eenen kostbaaren zetel of throon. Hy is gemaakt van zeer fraai marmer, bezet met zo veele karbonkels en andere zeldzaame en fraai gewerkte Edelgefteenten, dat het, geduurende den donkernen nacht, in de zaal even licht is , als of 'er eene groote menigte kaarzen brandde. Om deeze en andere redenen , mag deeze zaal voor het fchoonfte en kostbaarfte werkftuk in het Keizerryk, en, misfehien, in de geheele waereld, befchouwd worden. Merkelyk onderfcheid is 'er, in de gemaatigdheid. der lucht , tusfchen de onderfcheidene gewesten der heerfchappyen van deezen grooten Monarch: te meer, dewyl zy, door hunne ligging, bykans allen Zuid- en Noordwaarts ftrekken , en de uitgebreidheid deezer landen zo groot is, dat zy van het Eiland Aynan , leggende op 19 graaden, tot op 50 graaden NoorderBreedte , voor bekend mogen gehouden worden. Om de groote uitgebreidheid , befpeurt men een merkelyk onderfcheid in de kleur der inwooners van de onderfcheidene Provinciën. De ingezeetenen van de Provincie Canton zyn even taankleurig van verf als de inwooners van Fez in Afrika, omdat deeze Provincie op de zelfde breedte als Barbarye legt. De opgezeetenen van de binnenlandfche Provinciën zyn meestal blank, meer of minder, nogthans, naar gelange van hunnen afftand van de koude gewesten. Zommigen zyn van kleur als de Spanjaards , anderen als de Duitfchers. In  8o NEDERLANDSCHE In 't algemeen genomen, kan China zo min onder de warme, als onder de koude landen gerekend worden: want het legt binnen de Gemaatigde Luchtftreek, bykans op de zelfde hoogte als Italië. Uit deeze legging is gemiklyk af te leiden, dat het zeer vrugtbaar zyn moet. En, in de daad, het mag onder de vrugtbaarfte landen des aardbodems gerekend worden: want, het is eene bekende zaak, dat de aarde 'er drieof zelf viervoudige vrugten draagt. Het verbaazend aantal kinderen , die 'er gebooren worden, dient insge-* lyks ten voldingenden bewyze van de heilzaame gemaatigdheid der luchtftreeke. Deeze kinderen zyn leevendig en vlug, en vertoonen al vroeg de bewyzcn van goed verftand. De aarde brengt 'er voort verfcheiden foorten van moeskruiden en vrugten, welke veele overeenkomst hebben met de Spaanfche. Nog andere foorten zyri 'er, by de uitlanders niet zo algemeen bekend , om dat zy geene overeenkomst hebben met de hunnen. Alle deeze vrugten zyn in haaren aart zeer voortreffelyk. Men telt 'er drie foorten van Oranjeappelen : de eerfte zyn zo zoet, dat zy zelf de fuiker te boven gaan; die van de tweede foort zyn een weinig minder zoet; de derde hebben een eenigzins zuuragtigen fmaak , doch die zeer aangenaam is. Bebalven zeer uitfteckende pruimen en meloenen, vindt men 'er eene groote menigte fraaie fuiker. Van de fynfte en witfte, en, gevolglyk, de duurfte, kosten de honderd ponden flegts zes reaalen. Niet minder overvloedig is 'er de honig en wasch; geheele fcheepsvlooten worden daar mede belaaden. Wyders valt 'er zeer goede zyde, vlas tot kleederen, en  REIZEN, gl en behhip tot fcheepstouwwerk. Men verzamelt 'etzeer veel katoen, hoewel het gezaaid worde in dorre en drooge landen, zelf op de klippen; als mede tarwe, garst, rogge en haver. Maar tri de vogtige en wateragtige landen, die, om het groot getal rivieren, van welke het Keizerryk doorfneeden wordt, zeer menigvuldig zyn, zaait men ryst, de gewoone kost der landzaaten. Op de hooge gronden, welke met deeze en foortge'yke vrugten niet kunnen bezaaid worden, ziet men Kastanje- en Pynboomen, aan welke zeer groote Nooten groeien , wier kern een zeer aangenaamen fmaak heeft. Om geen plek gronds ledig en onbebouwd te laaten leggen , zaait men aldaar maïs en zwart koorn. Alle deeze velden zyn by uitfteekendheid fraai, draagende bloemen van de welriekendfte reuk , en langs de rivieren en beeken met fchoone boomen beplant. De bosfeheo krielen van herten, dasfei, konynen, haazen en ander wild ; de vellen dienen hun tot voeringen van hunne klederen; doch voornaamlyk gebruiken zy daar toe hertevellen , die 'er zeer overvloedig zyn. Ook valt 'er veel Muskus, die verzameld wordt uit een klein diertje, 't welk tot fpyze gebruikt eenen welriekenden wortel , Camarue genaamd. Nog vindt men 'er eene menigte osfen , koeijen , buffels, geten en varkens, wj# vleesch zo aangenaam van fmaak is, als het beste fchaapvleesch in Frankryk en Spanje; om nu niet te fpreeken van de ontclbaare menigte van allerlei vogelen en visfehen. Indien wy, by al het voorgemelde, nog voegen verfcheiden goud- en zilvermynen, nevens de Edelge-  82 NEDERLANDSCHE fiecnten , welke het land bevat, mag men zeggen , dat de landzaaten alles bezitten , 't geen tot onderhoud en gerief kan dienen, en dat het Keizerryk niets dan alles aangenaams oplevert; indien men hier van uitzondere de Aardbeevingen, die 'er zeer menigvuldig zyn, en dikmaals geheele fteden verwoesten. 't Verdient zekerlyk onze opmerking, dat hoewel de Chineezen, met het geen de aarde van zelf voortbrengt, een ledig wellustig leeven zouden kunnen leiden , nogthans zeer naarftig, werkzaam, overleggende en fpaarzaam zyn. Hoe voortreffelyk de grond ook zyn moge, zy maaken dien nog beter, en bevorderen , door hunne werkzaamheid , de verbaazende vrugtbaarheid, die aldaar befpeurd wordt- Zy bebouwen de bergen, de dalen, zelf hier en daar den oever der zee, zaaiende en plantende onophoudelyk 't geen zy denken dat de grond kan voortbrengen. Te gereedtr getroosten zy zich deeze moeite, omdat zy meester zyn van hun eigen goed , niemand hun daar van berooft , en 'er geene landloopers of ander diergelyk volk gedoogd, maar ftreng geftraft worden. Nog eene andere reden noopt hen tot den arbeid; het is hun volftrekt ongeoorlofd , iets uit andere landen te haaien of te ontbieden; hierom zyn ze genoodzaakt, hun eigen land te beplanten, ter bekoominge van leevensonderhoud. Daarenboven zyn ze gewoon, veel te eeten en te drinken, goed zier te maaken, en zich fraai te kleeden. Dit alles kost veel, en vordert eene genadige bezigheid. De Muskus, waar van wy boven gefproken hebben , wordt aldus bereid. De kleine diertjes worden gedood, met Hokken geflagen en vervolgens nedergeleid op zulk eene plaats, daar men zich verbeeldt dat zy fpoedigst zul-  REIZEN. 83 zullen verrotten. De wonden worden geflooten , en de plaatzen gebonden, door welke het bloed zou kunnen wegloopen, opdat de beenderen, welke verbryzeld zyn, daar door bevogtigd worden. Wanneer de geheeele vleeschklomp bedorven is, wordt dezelve, nevens den huid , in fhikken gefneden , en gepakt in kleine zakken, welke de Portugeezen Papos noemen. Deeze Muskus is de fynfie en beste, welke uit Indjë koomt; doch 'er is geene Waare, met welke meer bedrog gepleegd wordt, omdat 'er kleine ftukjes lood, en andere zwaarte, onder gemengd worden. Over 't algemeen genomen zyn de Chineezen fchoon van lichaamsgeftalte , tamelyk gezet en lyvig, eerder groot dan klein; zy hebben eene breede tronie, kleine oogen, den neus kamuisagtig, bykans geen baard, maar flegts een weinig haar aan beide zyden van den kin. Men ontmoet 'er, in de daad, zommigen , met groote oogen, een dikken baard en fraaie weezenstrekken; doch in vergelyking van de overigen, zyn deezen weinig in getal ; en men gelooft dat zy afkomt zyn van een ander volk, waar mede de Chineezen zich voormaals vermengd hebben, ten tyde als het bezoeken van vreemde landen hun nog geoorlofd was. De nagels aan de flinkerhand laaten zy groeien, doch die van de rechterhand korten zy, van tyd tot tyd; zy draagen het hair zeer lang, en maaken 'er veel werks van. Deeze lengte van het hoofdhair en der nagelen is op het bygeloof gegrond; zy gelooven, door middel van dezelve, in den hemel te zullen worden op. genomen. Zy vlegten hun hair, en houden het ts zamen op het hoofd, door middel van een klein vergulden kalotje, zeer fraai gewrogt, of 00k wel met gouden fpelden. F* De  S4 NEDERLANDSCHE De Edellieden en de voornaamfte burgers gaan in 7/-GX frraic zyde gekleed; lieden van minder rang gebruiken eene flegter foort van zyde of katoen, of lywaat: meer of minder ligt zyn deeze ftoffen , naar gelangc van de onderfcheidene gemaatigdheid der luchtfbvcken; wollen ftoffen worden in China niet gemaakt. De onderklederen maaken zy volgens het aloud gebruik, wyd en dicht geplooid, meteen zak, die aan de Otnkerzyde toeflaaf; de mouwen zyn zeer lang en wyd. Over dit ondergewaat draagen zy zeer lange tabberten, insgelyks met zeer wyde mouwen. Van die der Ridderen zyn de klederen der Prinsfen van den bloede en der aanzienlyke 'Staatsamptenaaren onderfcheiden. De laatsgenoemde draagen rokken , over en over met goud geborduurd ; terwyl die der eers' nxnoemden alleen aan de randen met die metaalen omboord zyn. Hunne kouzen zyn zeer aartig gewerkt, en hunne laarsjes en fehoenen van fluweel gemaakt. In den winter draagen zy tabberten , met Martenvellen gevoerd, die zy altyd om den hals vast frikken. Van de gehuwden'kunnen de ongehuwden aan hunne klederdragt onderkend worden; doch het voornaamfte onderfcheid is hier in gelcegen , dat de laatften meer hair op het voorhoofd , en hooge kalotten draagen. Zeer zindelyk is de klederdragt der Vrouwen, en bykans in den Spaanfehen fmaak. Veel werks maaken zy van Edelgetleenten , paerlen en gouden kleinodiën. Zy draagen halve rokken, met wyde mouwen, van den boezem nederwaarts hangende. Over 't lichaam gaan zy gekleed in geborduurde en gebloemde zyde, on»  REIZEN. 85 ongevoerd 5 doch de armen bedekken zy met fluweel of dicrgelyke zwaare ftoffe. Zy hebben zeer fchoon hair, 't welk zy aartig weeten te krullen 5 doch een gedeelte binden zy op het hoofd te zamen met een gouden lint, met paerlêu rondom het hoofd verfierd. Zy gebruiken veel blauketzel. Kleine voeten worden voor een blyk van groote fchoonheid gehouden. Om deeze te. bekoomen, worden zy, van de kindsheid af, tusfchen twee zwagtels zeer dicht beflooten gehouden. Met geduld getroosten zy zich dit bedwang, om dus, in meer gevorderden leefryd, volgens den fmaak des lands, voor fehoonheden te worden aangezien. Niet uit een denkbeeld van fchoonheid, egter, aan kleine voeten verknogt, heeft deeze gewoonte haaren oorfprong,genomen; zy fchynt ontdaan te zyn uit de jaloersheid der mannen, begeerende dat de vrouwen bezwaarlyk kunnen gaan , opdat zy niet dikmaals in 't openbaar op de ftraaten zich zouden vertoorien. Daarenboven is deeze gewoonte van zeer vroege herkom fte , en , als 't ware , in eene wet veranderd : eene vrouw, welke in gebreke bleef, deeze gewoonte, ten opzigte van haare dochters, in agt te neemen , zou zich zelve den blaam der openbaare fchandvlekkinge op den halze laadén, en , misfehien, daar over geftraft worden. In den aart zyn zy kuisch en ingetogen: zelden ziet men haar aan de venflers. Wanneer de mannen iemand by zich ter maaltyd nodigen , verfchynen zy niet aan tafel,"tenzy de genodigde een naastbeltaande bloedverwant, of een byzonder vriend van den man zy. Wanneer zy een bezoek afleggen by haare ouders, of bloedverwanten, worden zy, door vier uia.nP 3 neu,  86 NEDERLAND'SC HE nen , gedraagen in een Draagftoel , die geflooten is met traaliewerk en gordynen , door middel van welke zy , zonder gezien te worden , de voorbygangers zien kunnen. VVyders worden zy verzeld van dienstboden, meer of min in getal, naar gelange van haaren rang of rykdom. Van bier dat men zomtyds in eene geheele dad geene vrouw ontmoet. Zeer bedreeven zyn de Cliineezen in het graveeren, en het fchilderen van landfehappen, bladeren, vogelen en dieren: gelyk de tafels en bedden, uit China koomende, genoeg uitwyzen. Zeer listig en bedriegelyk zyn ze in den koophandel. De kooplieden, welke, in alle deden, zeer menigvuldig zyn , dellen , voor hunne huizen , ten toon, een tafeltje of plankje, waar op gefchreeven daan de naamen van alle de goederen, welke zy te koop hebben. De meest gewoone goederen zyn gebloemde en gouden lakens, en veelerhande zyden doffen van allerlei kleuren. De kleinere kooplieden handelen in fufen, katoenen, iywaaten, linnens , en diergelyke dolfen. Ook vindt men 'er een aanzienlyk getal Porceleinwinkels, 't welk zeer goed koop is. Het Porcelein wordt gemaakt van zekere harde aarde, die, gewasfclien en als een deeg gekneed zynde, geleid wordt in bakken met water; naadat zy hier naar behooren bereid is, wordt het fynde en vetagtigde gedeelte , welk op het water dryft, daar af genomen, en vervolgens hier van het fynde Porcelein gemaakt. Plet geen na den grond zakt, dient tot de flegtde foort. Doch , hoe grof deeze gezakte aarddeelen ook zyn mogen, wordt, nogthans, van dezelve altoos het een of ander gemaakt. Zommigen meeuen, dat het Porcelein gemaakt wordt van  REIZEN. * %7 van gebrokene Eyerfchalen, die honderd jaaren in den gornd bewaard worden; of ook wel van Zeeflakken, die, nat gemaakt zynde, even zo veel tyds in den grond leggen. Doch dit gevoelen is ten eenemaale van alle waarheid ontbloot: onder andere, omdat, in zulk een geval, niet zo veel Porcelein buitenslands zoude kunnen verzonden worden. Het beste en fraaifte wordt gemaakt in de Provincie Sufuam; het is zo doorfchynend als Kristal; doch het wordt niet buiten het Keizerryk verzonden, maar alleen ten dienfte des Keizers of der Landvoogden bewaard. De kunftenaars en werklieden woonen in ftraaten , in welke geene anderen , dan die de zelfde hand teering doen, hun verblyf mogen houden. Uit den eerften winkel, dien men ontmoet, kan men dus weeten, van welke foort van handwerkslieden de ftraat bewoond wordt. Zeer zorgvuldig zyn de Chineezen, om hunne kinderen tot het een of ander handwerk of bedryf op te leiden, eer zy verwilderen, of zich aan een luy en ledig leeven gewennen. Van hier dat men hier te lande minder geboefte ontmoet, dan ergens elders. Zo verre gaat deeze zorgvuldigheid, dat de Ouders, eer nog de kinderen gebooren zyn, dikmaals voor hun eene echtverbintenis aangaan. Volgens lands gebruik ontvangt wel de Bruidegom, maar niet de Bruid, een huwelyksgoed. Op den dag, ter voltrekkinge van het huwelyk beftemd , richt de vader der Bruid , in zyn eigen huis , een pragtigen maaltyd aan, op welken de vader, moeder en naaste bloedverwanten zyns aanftaanden fchoonzoons genoodigd worden; het zelfde doet, 's anderendaags, de vader des Bruidegoms, of iemand zyner bloedvrienden. F 4 Naa  8S NEDERLANDS CIIE Naa den maaltyd, fielt de Bruidegom, in tegenwoordigheid van het geheele gezelfcbap, in handen van de Bruid, het buwelyksgoed, 't welk zy , terftoüd daarop, ter hand Helt aan haare Ouders, indien zy nog in leeven zyn, als een belooning' der kosten, aan haare opvoeding bedeed. Van hier dat de zulken voor de rykflen gehouden worden, die de meeste dochters hebben. Met dit gefchenk kunnen zy doen wat zy willen; 't geen by hunne allyvigheid overbfyft, koomt aan de dochter. De mannen mogen zo veele vrouwen trouwen, als zy kunnen onderhouden , mids het hunne zusters , noch hunne nichten zyn: want op de huwelyken in deeze trappen van bloedvcnvamfchnp daat een ftrènge draffe. De eerstgetrouwde wordt voor de echte vrouw gehouden; de volgende worden flegts als bywyven aangezien. Met de eerde wooncn zy onder één dak; de andere zyn hier en daar in onderfcheidene wooningen verfprcid. Indien de mannen kooplieden zyn , laaten zy de vrouwen woonen in onderfcheidene oorden of wyken der ftad, om aldaar neering te doen. In vergelyking van de eerde vrouwen , zyn ze niet meer dan dienstboden. Wanneer een vader derft, volgt hem de zoon deieerde of wettige vrouwe op in het grootde gedeelte zyner nalaatenfchap; de andere broeders verdeelen onder elkander een even groot gedeelte der goederen, \ zy ze by de eerde , of by de andere vrouwen zyn verwekt. By ontlientenis van mannelyk oir der eerde vrouwe, volgt-de ouddc zoon der andere vrouwen op in den vetllen buit der nalaatenfchap. Eene zonderlinge gewoonte heeft 'er plaats, in de provinciën , naast aan Tartarye grenzende: de Gouver. ncurs,  REIZEN. 8p neurs, of Onder-Koningen, bepaalen een zekeren tyd, binnen welken de mannen en vrouwen moeten trouwen; mdien zy deezen tyd haten verloopen, worden zy in Kloosters geftooken. Op den beftemden dag, verzamelen alle de gecnen, die gezind zyn zich in den echt te doen verbinden , in eene ftad van elke Provincie ten d,en einde aangeweezen. Hier vertoonen zy zich voor de Gelastigden des Keizer, die twaalf in ge. tal zyn; deeze houden aantekening van de naamen der mannen en vrouwen , als mede van hun beroep • tevens onderzoek doende naar de goederen, welke de mannen ten huwelyk zullen kunnen brengen. Vervolgens gaan zy naa, de Jyst der mannen en vrouwen, welke zich ten huwelyk hebben aangebooaen; naar gehnge het getal der mannen of dat deivrouwen grooter wordt bevonden, werpen zy het lot over den grootften hoop; die het by de looting verliezen, worden uitgefteld tot het volgende jaar, om zich dan wederom aan te bieden, in de hoop van een gunftiger lot te zullen treffen. _ ZeS der Gelastigden fchaaren vervolgens de mannen in drie klasfenj in de eerfle deryMen; in de tweede de minvermogenden ; en in de derde de behoeftigften. Eveneens handelen de zes andere Gelastigden ten opzige van de vrouwen: de fchoonfte worden in de eerfte, de minder fchoone in de tweede, en de lelyke of mismaakte in de derde klasfe geplaatst. Voor eene fomme gelds , op welke zy , door de Regters, gefchat worden, worden de fchoonfte Maagden ten huwelyk gegeeven aan de rykfte jongelingen, de minder fchoone aan de mmdervermogenden, en de lelykfte aan de behoeftigften. Met geld,'door de Gelastigden, als een h.welyksF 5 ge.  qo NEDERLAND'SC TI E gefchenk, bepaald, aan hun ter hand gefield zynde , deelen zy het uit onder de geenen , wien het toebehoort. Naa dat de huwelyken voltrokken zyn, worden voor hun allen pragtige maaltyden bereid, in de huizen, welke de Keizer in elke itad heeft, voorzien van bedden en andere noodwendige huisgeraaden, ten dienfte der jong getrouwden. Vyftig dagen duurt dit feest; naa verloop van dezelve keert ieder na zyne eigen ftad en wooning. Ondertusfchen dient hier te worden aangemerkt, dat deeze gewoonte alleen het gemeene volk betreft, en geenzins den Adel of andere lieden van goeden huize; deeze mogen in 't huwelyk treeden volgens hunne eigen zinlykheid. Wanneer de Keizer van China een huwelyk heeft aangegaan, kiest hy dertig Bywyven, uit de voornaamfte geflagten des Keizerryks; geduurende zyn leeven, laat hy ze in zyn Paleis woonen. Naa zyn overlyden, en zodra hy ter aarde is befteld, zendt haar de Throonsopvolger pragtige klederen, en doet ze overgaan in eene dier hofzaalen , welke wy boven befchreeven hebben; hier zitten zy, met gedekten aangezigte. Thans worden zy bezogt van de aanzienlykfte Ridders des Keizerryks, door wylen den Keizer, by uiterften wille, benoemd. Elk hunner neemt eene vrouw by de hand, en geleidt haar, zo als zy is, met overdekten aangezigte, na zyn huis. Hier erkent hy haar voor zyne Echtgenoote, en ontvangt, om deeze believing, aanzienlyke jaargelden. Wanneer iemand in China geftorven is, wordt hy, over 't geheele lichaam, gewasfehen , en het kost» lykfte kleed, welk hy heeft, naadat het alvoorens bereukwerkt is, hem aangetrokken. Voorts zet men den t welk tot op den grond hangt, en waarop de overleedene naar 't leeven is afgebeeld. In het vertrek, naast aan de kamer, in welke de geftorvene legt, ftaat een tafel, en op dezelve brandende kaarzen, nevens brood en andere fpyzen. Dit duurt veertien dagen ; geduurende dezelve zingen de Priesters dagelyks eene menigte gebeden: zy doen offeranden , en verrigten nog andere heidenfche pletigheden. Zy brengen gefchilderde papieren , welke zy naast den geftorvene verbranden ; andere foortgelyke papieren hangen zy rondom hem aan dunne touwetjes den voorgaanden dag vervaardigd, welke zy, onder het aanheffen van een groot gefchreeuw, ver! fcheiden maaien heen en weder fchudden; dit dient volgens hun begrip , om de ziel des overleedenen té ipoediger ten hemel te doen vaaren. Naa dat de veertien dagen verloopen zyn, wordt de last met het ]yk opgenomen , en na het open veld gedraagen, onder het geleide zyner bloedverwanten, vrienden, en eene groote menigte Priesters, met branden»  9? NEDERLANDS C*HE dende waschkaarzen in de handen. Doorgaans begraa» ven zy de doodcn op een kleinen berg, of hoogte, in welke ieder een graf heeft uitgehouwen. Zo naby aan het graf als mogelyk is , en de grond toelaat, plant men eenen Pynboom, die nooit wordt uitgerooid» Indien de boom van zelve omvalle, laat men hem leggen en op de plaats zelve vergaan. Dit is onder de Chineezen een ft uk, 't welk het gevveeten raakt. Voor en aan den voet van zommige Chineefche Begraafplaatzen , ligt een open langwerpig plein, vooraan breed, en allengs fmaller toeloopende, in drie vakken verdeeld, alle van een rondagtige gedaante, en allen van een gemetzelden muur omringd. Aan de deuren of ingangen van het eene vak tot het ander, leggen leeuwen, of andere dieren, zeer fraai gebeeldhouwen. Het eerfte vak , 't welk aan weerkanten met eenen Grafnaald pronkt, dient, nevens het tweede, tot eene verblyfplaats voor het gros der lykgangers, het derde is meer byzonder gefchikt tot de ftaatclyke verrigtingen van de bloedvrienden des geftorvenen. Tervvyl de overleedene wordt bygezet , worden 'er vreugdebetooningen aangericht , zy gelooven, dat de Engelen, in den hemel, het zelfde doen, ter hunner eere. Alle de bloedverwanten zyn met zwart laken behangen ; het hoofd hebben zy bedekt met groote mutzen met breede zoomen , die hun over de oogen hangen. Over hunne vaders draagen de Chineezen dit rouwgewaat , dén , en zomtyds twee jaaren. Indien de rouwdraager een Landvoogd zy, wordt hem, door den Keizer, geduurende al dien tyd, ontflag verleend van zyne amptsverrigtingen. Afgelegener bloedverwanten draagen, eenige maanden, een ligter rouw, gemaakt van grof gefchildcrd lywaat. Nog verdere bloed-    REIZEN. 9É bloedvrienden gaan alleenlyk in den rouw , zo lang het lyk boven de aarde (bat. Hoewel de bergen in China met wyngaarten bedekt zyn, gebruikt men, egter, hier te lande de druiven niet om 'er wyn uit te perzen; zy worden ingeleid, en tot den winter bewaard. In de plaats van druivenwyn , wordt uit eene plant, C.'iia genaamd, een vogt gedrukt, en warm gedronken. Onder de Japanneezen is dit insgelyks in gebruik. Deeze drank wordt voor zeer heilzaam gehouden tegen hoofdpyn, en verfterkt het gezigt. 't Zy om deeze reden, of om de frisfche lucht, welke de Chineezen ademen, zy. leeven lang en gezond. Om in de zomerhitte de lucht in hunne huizen te verkoelen , graaven zy gaten in den grond; door middel van welke zy zo veele verfche lucht in hunne huizen brengen, als zy begeeren. Tot hunne Jaartelling bedienen zy zich van Maanmaanden, om de drie jaaren eene maand daar nevens voegende. Het jaar neemt by hen eenen aanvang met de Nieuwe-Maan, invallende in Lentemaand. Zo wel als hunne geboorteverjaaringen , brengen zy deezendag door met vreugdebedryven, in hunne eigen huizen , in welke zy elkander over en weder gefchenken aanbieden. In den nacht daar aan volgende , voeren zy Bly- en Treurfpelen ten tooneele ; zy. ontzien, by deeze gelegenheden, geene kosten. De onderwerpen der Tooneelltukken zyn uit de aloude Gefchiedenisfen des Keizerryks ontleend , of ook wel bloote verzieringen in dichtmaat. Ook bedienen zy zich, op deeze Vasten-avond-feesten, van danzers, fpringers, worftelaars, en diergelyk flag van menfehen, gefchikt om vermaak aan tc brengen. Wy-  94 NEDERLANDSCHE Wyders ziet men thans de deuren van hunne huizen behangen en verficrd met groene takken, bloemen en tapyten; de ftraaten worden met welriekende takken beftrooid. Geduurende den nacht worden de huizen verlicht met eene onnoemelyke menigte fakkels en toortzen. Zulk een fterk licht wordt 'er gemaakt, dat alles fchynt in lichter laaye vlamme te ftaan. De ftraaten weergalmen van het geluid van zang- en fnaarenfpel. Aan ieder tafel op het feestmaal zit niet meer dan éen gast. Deeze tafels, welke dus vry menigvuldig zyn, zyn gemaakt van glad hout, befchilderd met de afbeeldingen van wild gedierte, door middel van gouden zilverdraaden kunftig zamengevoegd. De Chineezen munten uit in het maaken van foortgelyke werkftukken. Over de tafel is gefpreid een kleed van zyden ftoffe, 't welk tot op den grond hangt. De gasten zitten op kleine beenen ftoelen, met kusfens bekleed. De fpyzen worden opgedischt in kleine mandjes, met bloemen gekroond , en op den rand met vrugten beleid. Hoe ryklyk ook de Chineezen van gevogelte, wild en allerlei visch voorzien zyn, maaken zy, egter, van geene fpyze zo veel werks als van varkensvleesch. Zo kiesch en zindelyk zyn ze, dat ze het als eene' groote lompheid en onbefchaafdheid aanzien, de fpyze met de vingers na den mond te brengen; zy bedienen zich, ten dien einde, van kleine gouden of zilveren forkjes. Om den dorst te verdryven, oordeelen zy, verfcheiden bekers , en wel met kleine teugen , te moeten uitdrinken. Zeer fterk nodigden zy hunne'gasten , om met drinken hun befcheid te doen, en van al-  REIZEN. 95 alles, wat op de tafel ftaat, ryklyk te lyve te flaan. Met veel bescheidenheids worden zy door de dienstboden bediend. De vrouwen eeten ieder in een afzonderlyk vertrek. De gemeene lieden onder de Chineezen groeten elkander op de volgende wyze : zy fluiten de {linkerhand , en dezelve met de rechterhand dekkende, leggen zy die verfcheiden maaien op de borst, midlerwyl te zamen fpreekende. Uit de wvze en den toon met welke zy elkander aanfpreeken, kan men afleiden de vriendfchap en de agting, welke de eene den anderen toedraagt. De aanzienlykfte lieden betoonen elkander groote beleefdheden, ten dien einde hunne armen uitftrekkende, boogswyze krommende en de vingers van hunne eigen hand door die des anderen fteekende. Deeze pligtpleegingen gaan gepaard met bewoordingen, daar mede overeenftemmende. Zeer vernuftig en vondryk zyn de Chineezen. Onder andere hebben zy, in hunne fmeederyen, zekere blaasbalken uitgevonden, met welke zy wind geeven, zonder dat iemand dezelve op en neder behoeve te trekken. Ten dien einde bedienen zy zich van pypen, of buizen, uitloopende in holligheden, uit welke zy, door middel van tegenwigten, zo veel wind feheppen, als zy begeeren of noodig hebben. Ook hebben zy eene foort van gefchut, 't welk, hoewel gegooten, in verfcheiden ftukken uit elkander genomen, en op lastbeesten kan vervoerd worden. Hun papier is zeer fyn en dun , en de vellen zyn van eene aanmerkelyke lengte. Zy fchryven, niet gelyk de Europeaanfche volken, van de flinker na de rechterzyde, noch ook, gelyk de Hebreeuwen, van de rech-  96 NEDERLAND'SC HE rechter na de (linkerhand, maar' van boven na beneden. Hunne letters gelykcn naar de beeldfpraakige tekens der Egyptcnaaren. Ieder letter bevat een volkomen woord; zomtyds eenen geheelen volzin, of eene korte rede. Van hier, dat de Chineezen, die zo wyd van een gelegene gewesten bewoonen, en, uit dien hoofde, zo onderfcheidene fpraaken hebben, nogthans allen de gedrukte boeken verllaan. Bebalven de gemeene volksfpraak, hebben de Geleerden eene taal hun byzonder eigen , welke zy Mandarint noemen. Dit is insgelyks de taal der Hovelingen, Geheimfchryvers, Regtsgeleerden en Wethouders. Op de reizen bedienen zy zich van verfchillende foorten van rytuigen ; onder andere van draagftoelen en karosfen, die door twee paerden worden getrokken. Zeer veel vermaak fcheppen zy in het opkwecken van vogelen, en hun te leeren praaten en allerlei fprongen doen. Zy trekken hun kleine rokjes aan, enverfieren hen met veelerhande kleuren, die hun niet natuurlyk zyn, en een vreemd aanzien doen hebben. Verbaazend, ja bykans ongeloollyk groot is het getal der fchepen, welke de Chineezen hebben. Hunne groote fchepen , die niets anders dan zeilen voeren, noemen zy Jonken. Zommige van deeze zyn ten oorloge uitgerust, en voeren eene foort van kleine kasteeltjes op den voor- en agterileven. De overige, welke ter koopvaardy gebruikt worden, zyn een weinig laager. Nog andere fchepen hebben zy , bekend by de naamen van Lantes, Bahcons en Longs. Ieder Lante is voorzien van zes paaran riemen 5 op eiken bank zitten vier of zes roeiers. De Bancons hebben de helft minder. De Longs hebben veele overeenkomst met on-  REIZEN. 97 cnze Galeien; doch zy worden alleenlyk op de rivieren gebruikt. Nog andere vaartuigen hebben ze; doch deeze diehen alleen tot vermaak of geryf der landzaaten. De voorfleven, de kleine kamertjes en de ven fiers zyn allen van traliewerk voorzien. De gaanderyen zyn met verguldwerk verfierd; op het dek ziet men kleine tuintjes, als ware het om de aarde te tarten. Tot behoudenisfe van hunne fchepen, gebruiken zy eene zekere floffe, die het hout tegen het bederf bewaart, en de wormen doet fterven, welke zich daar in mogten bevinden, eer nog het hout met deeze floffe befmeerd wierdt. Groot is het getal der Chineezen, die zich op de letteroeffeningen toeleggen; doch van de Geneeskunde, Wysbegeerte en Starrekunde maaken zy weinig werks. Zy houden hun woord, in zo verre de noodzaaklykheid van den koophandel hen daartoe dwingt, of het voorneemen, welk zy hebben opgevat, om ten koste van anderen zich te verryken, toelaat. De uitlanders worden by hen verdagt gehouden, en met veragting befchouwd. Zy willen hun huisvesting geeven, noch met hun verkeeren. Die met fchulden belaaden zyn , verkoopen hunné kmdefen, om van dien last ontflagen te zyn, en hunne fchuldvordèraars te kunnen voldoen. Ook gebeurt het, dat zy met dezelven een fchandelyken en eerloozen handel dryven. Zy zyn trotsch en laatdunkende; zy roemen hunne eigen werken , en veragten die van anderen. Wanneer een perfoon van taager rang eeren Loytia aanfpreekt, werpt hy zich op de knieën, zo ras hy in deszelfs kamer is getreeden; hy buigt voorts het hoofd V. ceel. G ter  93 NEDERLANDSCHE ter aarde, en kruipt voort, tot in 't midden van de zaal, daar hy blyft leggen. Thans fti.lt hy zyn verzoek voor, met eene ootmoedige ftemme , of in gefchrift. Zo dra hy een antwoord heeft bekoomen y kruipt hy op zyne knieën agteruit, nooit den Loytia den rug toekeerende. Wanneer een gemeen mensch een Heer van groot aanzien, een Edelman of ainzienlyk Amptenaar, ontmoet , blyft hy op de plaats ftil ftaan , in eene eerbiedige houding, tot dat hy is voorby gegaan. Die in deeze betooning van eerbied in gebreke bleeven, zouden gevaar loopen om op de ftraat met ftoküagen deerlyk te worden afgerost. Zo zeer zyn ze gefield op fraaie klederen, dat wanneer zy iemand hunner vrienden of bloedverwanten ontmoeten, hoe na hy hun ook in den bloede beftaa, 't zy hy van het land koome, of van eene verre reize, hem niet willen aanzien, veel minder met hem fpreeken, indien hy niet in een zindelyk gcwaat is uitgedoscht. Zy zenden hem eerst een beter kleed, en gaan hem voorts bezoeken. Veel werks maaken zy van; de vrouwen , zo wel vreemde als binnenlandfche, inzonderheid van de getrouwde vrouwen. Haar met woorden of met daaden onbefcheiden te behandelen, befchouwen zy als een fchandelyk bedryf. 't Lydt geen twyfel, dat China een van de rykfte landen der waereld is: deelsomdat alles hier in overvloed wordt gevonden; deels omdat het, behalven 't geen binnenlands vertierd wordt , aan zyne nabuuren en de afgelegenfte gewesten, een gedeelte zyner voortbrengzelen toezendt. De zeekusten zyn zeer uitgebreid, en men vindt 'er eene groote menigte zeer voortrellyke ha-  REIZEN. pp havens voor de fchepen, om aldaar hunne koopmanfchappen te ïaadén en te losfen. Uit de Mynen wordt zeer veel goud, zilver en andere metaalen gehaald. Een ftcrke handel wordt 'er in China gedreeven in porcelein, paerlen, kostbaare pelteryen , linnen in katoenen, lywaaten, wolle, zyde en allerlei ftofièri; als mede in fuiker, honig, wasch, rhnbarber, kamfer, vermiljoen, pastelen muskus, die 'ef zeer overvloedig is. Des Keizers inkomften worden begroot op honderdtwintig miljoenen gouds. By veelcn wordt deeze opgaave in rwyfel getrokken; dit, nogthans, is zeker, dat de Keizer, alleen van de haven van Canton, die de rykfte , noch de best gelegene is , jaarlyks honderdtaehtigduizend krooncn van de zoutpagt trekt, en meer dan honderdduizend kroonen alleen Van de tienden van eene andere naastgelegene kleine provincie. Hier uit, zo wel als uit de verbaazende uitgeftrektheid des Keizerryks, en uit de onnoemelyke menigte der onderdaanen, kan men gereedlyk afleiden, dat deeze Vorst onrneetelyke inkomften moet hebben. Om hier over een weinig breeder uit te weiden, dient men aan te merken, dat van eene groote menigte zaaken, in ieder provincie, cynzen , regten en belastingen moeten betaald worden; om dezelve zo veel te gemaklyker en zekerder te gaaren , houden de keizerlyke Amptenaars daar van riaaüwkeurige aantekening. Van den anderen kant moet in aanmerking genomen worden, dat 'er het getal van menfeheu, welke vry zyn van belastingen , bykans zo groot is als van hun , die ze moeten opbrengen. Want de Loytias, de Amptenaars, de Regters, de foldaaten, zo G a t«r  loc NEDERLANDSCHE ter zee als te lande , zyn vry van alle regten en belastingen. Volgens de naauwkeurfgfle en geloofwaardigfte berigtën, zyn in de provincie Paggian twee miljoenen zevcnV^.lcrJduizend menfchen, welke fchatting opbrengen; fn de provincie Canton, drie miljoenen zeshonderdduizend; in de provincie Fochin, twee miljoenen vierhonderdzevenduizend; in de provincie Olam, twee miljoenen tweehonderdveercigduizend; in de provincie Sanfai, drie miljoenen driehonderdzestigduizend; inde provincie Sufuam, twee miljoenen vyftigduizend; in de provincie Tolanchia, alwaar de Keizer zyn verblyf houdt, zes miljoenen negentigduizend; in de provincie Canfay, twee miljoenen driehonderdvyftigdiuzend ; in de provincie Ochiam , drie miljoenen achthonderdduizend; in de provincie Aucheo, twee miljoenen achthonderdwerduizend ; in de provincie Honam , een miljoen tweehonderdduizend; in de provincie Xanton, een miljoen negenhonderdvierenveertigduizend; in de provincie Chiechieu , twee miljoenen vierendertigduizend; in de provincie Chiecheam, twee miljoenen tweehonderdvierënveertigduizend; en, eindelyk, in de province Sufuam , de kleinfte van allen , een miljoen zeshonderdtweeè'nzeventigduizend menfchen. De doorgaande belasting, welke ieder perfoon, die vuur en licht houdt , jaarlyks aan den Keizer betaalt, is twee Mafes, of reaalen. Hoewel dit eene geringe belasting is, voor de geenen, welke ze opbrengen, is zy, nogthans, zeer aanmerkelyk, ten aanzien van den Keizer, uit hoofde van het verbaazend getal van onderdaanen , van welke zy geheft wordt. Ten  REIZEN. IOI Ten behoeve van deezen Monarch, worden, in fyn goud van zeventien tot tweeëntwintig karaaten, gevorderd , vier miljoenen tvveehonderdzesënvyftigduizendnegenhonderd Takos, iederTako gerekend op iets meer dan tien reaalen; en in fyn zilver, drie miljoenen honderddrieënvyftigduizendtweehonderdnegentien Takos. Hoewel China geene ronde paerlen oplevert, bedraagt, egter, de gewoone belasting, welke van dezelve gegaard wordt, twee miljoenen zeshonderddertigduizend Takos. De muskus en amber brengen in 's Keizers fchatkist een miljoen vyfënriertigduizend Takos. Boven dit alles bezit de Keizer , door alle zyne heerfchappyen, eene groote menigte landeryen welke hem in byzonderen eigendom behooren , en bewerkt worden door zyne onderdaanen , die hem een gedeelte der voortbrengzelen moeten leveren, beiïaande in de volgende artikelen: zestig miljoenen honderdeenënzeventigduizendachthonderdtweeëndertig maaten ryst, het gewoone voedzel der vermogende lieden en nabuurige natiën ; negenëntwintig miljoenen driehonderdeenënnegentigduizendnegenhonderdtweeëntachtig maaten gerst; vyfëntwintig miljoenen driehonderd. veertigduizendvierhonderd maaten zout, het voortbrengzel alleen van de Keizerlyke zoutkeeten; twintig miljoenen tweehondvyftigduizend maaten maïs; vierëntwintig miljoenen haver; veertien miljoenen tweehonderdduizend maaten farafin; veertig miljoenen tweehonderdduizend maaten ander koorn, erwtenen peulvrugten. Wyders tweehonderdvyftigduizemi ftukken zyden ftoffen, ieder jang veertien ellen; vyf honderd veertigduizend ponden zyde; driehonderdduizend ponden katoen ; tachtigduizendvierhonderd gebloemde katoenen dekens of fpreien ; driehonderdtachtig chimanten G 3 ru-  iel NEDERLAND SC HE ruwe zyde, weegende ieder twaalf ponden en ecu half; driehonderd vierduizendzeshonderdachtënveertig chimantcn katoen ; en, eindelyk, zeshonderdacbtSnzeventigduizendacbthonderdzeyentig katoene (preien, van veertien ellen lang. Gedceltlyk worden deeze belastingen gebruikt tot onderhoud van 's Keizers tafel en van zyne hofhoudinge; 't geen 'er overfchiet, wordt weggeleid1 in eene fehatkist, clie onnoesielyke lommen moet bevatten. Naa de opgaave van het getal van 's Keizers onderdaanen, is Let niet noodig, van zyne krygsmagt te ipreeken: ten naasten hy kan dezelve uit het reeds gemelde worden opgemaakt. Van hier dat de ftaatkunde van dit Hof niet medebrengt, om dezelve te vermeerderen , of nieuwe veroveringen te maaken: zy beeft alleenlyk ten oogmerke, 't geen hy bezit, te bewaaren. Duidelyk blykt dit uit den Muur, opgericht om te dienen tot eene grensleheiding tusfchen het Keizerryk en de Tartaaren, om daar door hunne invallen te beteugelen: want hier door hebben de Chineezen zelve zich den weg afgefneeden, om hen aan te vallen. Aan de uitgebreidheid van den Staat zyn evenredig de behoedmiddelen, die in vrede en oorlog worden aangewend. Ieder provincie heeft haaren Krygsraad, eenen Kapitein-Generaal en een aanzienlyk getal troepen: in korten tyd kan dus deeze Kapitein eene aanzieiiKke krygsmagt op de been brengen. In tyd van nood neemt hy daarenboven in dienst eenige kompagmën Waardgelders, in elke Had, om dezelve te befelicrmen. Over dag mag niemand, zonder verlof des Bevelhebbers, in eene ftatd köotttén; zonder zyne toeftemming mo-  REIZEN. 103 mogen de poorten geopend noch geflooten worden, 's Avonds worden zy met het zegel des Stadhouders verzegeld, en 's morgens niet geopend, voordat men het zegel naauwkeurig onderzogt heeft. Die vroeg in den ogtentftond willen op reize gaan, moeten buiten de ftad gaan flaapen, dewyl de poorten nooit vóór Zonnenopgang geopend worden. Behatven de ktizerlyke foldaaten, mag niemand in de fteden aanvallende of verweerende wapens draagen; zelf niet in zyn huis hebben. In de ftad, alwaar de Keizer zyn gewoon verblyf houdt, en in de naastgelegene fteden, onderhoudt hy altoos een leger van voet volk en ruiters , om in tyd van nood zich daar van te bedienen, als mede om zyn perfoon te beveiligen, en de Majefteit van den throon te verbeelden. Cum is de algemeene benaaming der foldaaten , welke de Keizer onderhoudt in de Heden, in welke zy gebooren zyn, en die zy moeten bewaaren. De zoon volgt den vader op in deeze bediening; doch de plaats der zulken , die zonder kinderen fterven, wordt door den Keizer aangevuld. Elks naam is gefchreeven op den muur, alwaar hy moet post vatten, in tyden van opfchuddinge. De overigen worden pon genaamd. Ieder regiment van duizend man heeft eenen Kapitein en Vaandrig ; als mede de kompagniën van honderd man; doch deeze zyn aan de eerstgcmelden ondergcfchikt. Maandelyks worden de foldaaten in den wapenhandel geoeffend. Hunne wapens zyn musketten, fnaphaanen , pieken, fondasfen, hellebaarden , ponjaarden en harnasten. De Ridders hebben vier deegens; van twee tevens wceten zy zich zeer vaardig te bedienen. Wanneer G 4 zy  104 NEDERLANDS CHE zy ten fFry.de trekken, worden zy verzeld van fchildknaanen en bedienden, zo veel zy kunnen byeen brengen, allen te voet, doch wel gewapend. De ruitery zo wel als het voetvolk, is zeer geoeffend in den wapenhandel: beiden zyn zeer afgericht op krygslisten, en blyven niet in gebreke , om, by voorvallende gelegenheden , zich van dezelve te bedienen. Met het fchietgeweer weetcn zy ook zeer vlug en vaardig om te gaan ; als mede met pyl en boog , en met de lans. Niet minder is men in dit Keizerryk bedagt op her onderhouden van eene fcheepsmagt. De zeekusten worden zeer zorgvuldig bewaard. De zulken, welke blyken van moed en ervarenheid betoonen, worden altoos op hunne beurt bevorderd. De Chineezen dooden hunne krygsgevangenen niet; zy zenden ze na de bezettingen in de afgeleegenfte grensfteden; hier trekken zy, van den Keizer, eene foldy, even gelyk de landskinderen, van welke zy, egter, onderfcheiden zyn, door het draagen van roode mutzen: want, voor 't overige, draagen zy het zelfde gewaat. Na de zelfde plaatzen worden insgelyks die geenen gezonden , welke, om het pleegen van eenige misdaad, ftraffe, doch niet den dood, verdiend hebben; even ais de krygsgevangenen, draagen zy roode mutzen. In de hoofdftad van ieder provincie zit een Krygsraad; hy beflaat uit een Voorzitter en vier Raaden. Hun ampt brengt mede, te voorzien in alles, wat ter bcveiliginge der provincie noodig is. Zy voeren geen hooger tytel dan die van Kapiteinen, hoewel zy alle de openvallende bedieningen vervullen. De Schatbewaarders , of Financiers , hebben last om zonder uit-  REIZEN. 105 uitftel aan hun ter hand te Hellen de penningen, welke zy eifchen, op dat zy derzclver nalaatigheid niet als een voorwendzel mogen gebruiken, indien zy gebrekkig zyn in de betaaling. Het getal der troepen, welke de Keizer van China, in tyd van vrede, in dienst houdt, wordt aldus opgegeeven: in de provincie Paggia, alwaar de Keizer zyn gewoon verblyf houdt, twee miljoenen bonderdvyftigman voetvolk en vierhonderdduizend ruiters; in de provincie Canton , twintigduizend knegten en veertigduizend ruiters; in de provincie Fochin, achtënvyftigduizendnegenhonderd knegten en viejteutwintigdui-. zend ruiters ; in de provincie Olam , zesënzevcntigduizend knegten en vyfëntwintigduizendvyfhonderd ruiters ; in de provincie Sinfai , drieëntachtigduizend knegten, doch weinige of geene ruiters, uit hoofde van de bergagtige geftelJheid des lands; in de provincie Ochiam , honderdtwintigduizendzeshonderd knegten en duizend ruiters; in de provincie Sifuam, zesëntachtigduizend knegten en vierëndertigduizendvyfhonderd ruiters; in de provincie Tolanchia, welke naast aan Tartarye grenst, twee miljoenen achthonderdduizend knegten en tweehonderdtachtigduizend ruiters : deeze worden voor de besten en voornaamften van het Keizerryk gehouden; in de provincie Canfai, vyftigduizend knegten en twintigduizendtvveehonderdvyftig ruiters; in de provincie Honam, vierënveertigduizend knegten en achttienduizendnegenhonderd ruiters; in de provincie Chiechieu, achtënvyftigduizendzevenhonderd knegten en vyftienduizenddriehonderd ruiters; in de provincie Chiechiam, vierëndertigduizend knegten en dertienduizend ruiters; en, eindelyk, in de provincie Sufuam , veertigduizend knegten en zesG 5 'dui-  io6 NEDERLANDSCIIE duizend ruiters. Het getal der krygsbenden, in de twee overige provinciën , is ons niet naauvvkeurig gebleeken. Volgens deeze opgaave beeft het Keizerryk eene ftaande krygsmagt van vyf miljoenen achthonderdzes. ënveertigduizend knegten en negenhonderdaehtënveertigauizcnddriehonderdvyfrig ruiters, zonder dat 'er nieuwe troepen behoeven geworven te worden. De paerden kunnen groote vermoeijenisfen verdraagen, en veel wegs afleggen ; doch de meeste zyn klein, althans op de grenzen : want binnen in 't Keizerryk vindr men die grooter zyn. De groote muur aan den kant van Tartarye, dient aldaar tot eene grensscheiding; doch, behalven deezen , zyn de grenzen, aan andere oorden, door kleinere muuren gedekt. Aan alle kanten fchynt dus dit Keizerryk beveiligd te zyn, en, menschlyker wyze gefproken, tegen hetzelve niets te kunnen ondernomen worden. De Cham van Tartarye is de meest geduchte vyand van dit Keizerryk. Alle de groote provinciën, welke wy boven hebben opgenoemd, ftaan onder de heerfcbappy van een cenig opperhoofd. Men kent 'er de waardigheden van Hertogen, Graaven noch Baronnen. De Keizer begeeft alle de bedieningen, en verheft de zulken, welke hy wil, tot den Adelftand. Hy alleen wordt als Heer geëerbiedigd , of liever als een God ontzien. Ieder provincie bewaart van hem een gouden ftandbeeld, 't welk altoos met een kleed of gordyn overdekt is , uitgezonderd ten tyde der Nieuwe Maane; thans betoonen de Wethouders aan hetzelve hunne hulde, en vallen op de knieën, even gelyk zy voor den Keizer zeiven doen zouden. Men  REIZEN. 107 Men wil dat de wetten van China al voor tweeduizend jaaren wierden opgefteld , en zedert dien tyd onderhouden zyn , zonder eenige verandering ondergaan te hebben. Dewyl de Regtsgeleerdheid de deur is tot ampten en waardigheden , zyn 'er zeer veelen, die zich op dezelve toeleggen, en gelukkig flaagen. Bykans in alle fteden worden , door den Keizer, Hoogleeraars onderhouden. Men kiest, in de laagere fchoolen, de naarftigfte jongelingen, en zendt hen na de hooge fchoolen, de onleerzaamen en luijen worden zeer flreng geftraft. In 't eerst worden verniaaningen te werk gefield; vervolgens koomt men tot flagen: en, dit alles niets baatende, worden zy weggejaagd. Die hunnen pligt vlytig waarneemen, en groote vorderingen maaken, worden met loflpraaken overlaaden. 'Er zyn algemeene Schoolvoogden, die om de drie jaaren de -hooge fchoolen bezoeken, en de ftudeerende jongelingen tot hooger waardigheden bevorderen. Wanneer een Schoolvoogd de geheele provincie heeft bezogt, laat hy openlyk afkondigen, dat indien een ftudeerende jongeling na de waardigheid van Loytia, zo veel als Leeraar , dinge , hy zich in de hoofdftad heeft te vervoegen. Alle deezen vertoonen zich voor den Schoolvoogd, die hunne naamen opfchryft, cn den dag tot hun onderzoek aanwyst. Op den vastgeftelden dag, nodigt de Schoolvoogd alle de Leeraars op eenen maaltyd; naa dat dezelve geëindigd is, gefchiedt het onderzoek. De jongeling wordt naauwkeurig ondervraagd over allerlei onderwerpen, byzonderlyk over de Wetten en Inftellingen van het Keizerryk, volgens welke hy zal verpligt zyn, regt te oeflënen en de geregtigheid te handhaaven. 'Er wordt  io8 NEDERLANDSC H E wordt aantekening gebonden van de zulken, die bekwaam zyn bevonden , en hun een dag gefield tot , hunne bevorderinge, die met grooten omflag en fiaatelykheid gefchiedt. In den naam des Keizers geeft hun de Schoolvoogd een gordel, met goud geborduurd, en eene muts met twee flippen, van agteren nederhangende. 'Er zyn insgelyks Loytias , die hunne waardigheid door de wapens verkrygen. Doch uit het midden der overige Leeraaren worden de Raadshecren, de Regters en de Wethouders verkoozen. De eersrgemelden worden meest geagt; doch beiden onder de Edellieden geteld. Naadat iemand tot Loytia is bevorderd , doet hy den eed, leggende op zyne knieën, in tegenwoordigheid van den Schoolvoogd en de oudften onder de Loytias; by belooft, zich te zullen gedraagen als een man van eere, in de waarneeming van de ampten en bedieningen , welke hy reeds bekleedt of vervolgens zal bekleeden; de geregtigheid te handhaaven, zonder daar voor eenig gefehenk aan te neemen; getrouw te zyn aan den Keizer, zonder nimmer de hand te leenen aan eenig verraad of aanflag tegen hem; nevens eenige andere ftukken, welke hy bezweert. Naa het afleggen van deezen Eed, fchenkt hem de Schoolvoogd de tekens zyner waardigheid; waar naa hy alle de bevorderden kust; dit doen ook de oudften van de Loytias. Vervolgens worden zy na hunne huizen geleid, door die zelfde perfoonen, en door een groot getal foldaaten, onder het flaan op trommels, en het blaazen op trompetten en het geluit van andere fpeeltuigen. Van dien dien dag af worden deeze nieuwen Loytias bekwaam geoordeeld tot het bekleeden van allerlei ampts- en ftaatsbedieningen. Om  REIZEN. 109 Om deeze te bekoomen, vervoegen zy zich terftond ten hove, daar zy vriendlyk ontvangen, en met eere behandeld worden. Zy worden gehuisvest in keizerlyke huizen, in elke provincie, met voordagt daar toe gefchikt. Hier maaken zy hunne opwagting by den Voorzitter en den Auditeur van den Raad , die belooven, by de eerfte gelegenheid, voor hun te zullen zorgen. Ten dien einde worden hunne naamen aangefchreeven; om niet vergeeten te worden, vernieuwen zy, van tyd tot tyd, hun verzoek. In de Had Taybin, heeft de Keizer eenen Raad, befiaande uit eenen Voorzitter en twaalf Raadsheeren, allen lieden van groote verdiende. Zy zyn wel bedreeven in de Natuurkunde, de Zedekunde, de Regtsgeleerdheid, als mede in de Starrewichelaary: de laatfte kunde wordt vereischt, omdat het, tot het algemeen belang, dienftig wordt geoordeeld, dat de leden van deezen Hoogen Raad, door welken de vyftien provinciën beftuurd worden , de toekoomende dingen kunnen voorzien en voórfpellen, om, naar vereisch van zaaken, daarin te kunnen voorzien. Deeze Raadsheeren houden hunne zamenkomflen in eene zaal van het Keizerlyk Paleis, met tapyten behangen en beleid. In deeze zaai ftaan twaalf troelen, van goud en zilver gemaakt. Behalven deeze ftaat 'er nog een ftoel, kostbaarder dan de voorgaande, met paerlen en edelgefteenten verflerd, en geplaatst 'onder een verhemelte van goudlaken, waarop de keizerlyke wapens geborduurd zyn. Hier zit de Voorzitter, wanneer de Keizer niet in den Raad tegenwoordigs' wanneer hy 'er verfchynt, 't geen zelden gebeurt' f" de Vetter naast hem , aan zyne rechterhand, op  no NEDERLANDSCHE op een gouden ftoel. Dc overigen zitten in de orde des tyds, dat zy zitting in den Raad genomen hebben, en klimmen, van tyd tot tyd, hooger. By het overlyden van eenen deezer Raadsheeren , wordt door den Raad een andere, om zyne plaats te vervangen , benoemd , en den Keizer voorgedraagen. De Keizer mag hem goedkeuren of afwyzen, zo als hem goeddunkt. De verkoorene moet den Eed afleggen in de handen van den Keizer zeiven; vervolgens wordt hy aangebreid,en neemt,met groote plegtigheid, zitting in den Raad. Niemand deezer Raadsheeren mag met den Keizer fpreeken , behalven den Voorzitter , of, in gevalle deeze ziek of afweezig zy, de Deken. Alle maanden wordt de Raad , door de Landvoogden der provinciën, onderricht aangaande alles wat aldaar voorvalt j zo ten aanzien van den oorlog, als van het burgcrlyk beduur en de geldmiddelen. Hoewel zommige provinciën vyfhonderd mylen van de Hoofdftad geleegen zyn , koomen 'er, nogthans, de Postboden op gezette tyden aan, tyding brengende van den toeftand der zaaken. Naa dat de nieuwstydingen in den Raad geleezen en overwoogen zyn, doet de Voorzitter daar van verllag aan den Keizer; indien de ingekoomene bcrigten een antwoord vorderen, moet de Raad op fraanden voet daar in voorzien. Hoe groot ook het gezag van deezen Raad, hoe uitgebreid het Keizerryk, en met welk eene magt de Landvoogden, en de andere voornaame Amptenaars, bekleed zyn, kunnen zy, egter, gsen doodvonnis ten uitvoer brengen , of liet moet vooraf door den Keizer en zynen Raad bekragtigd worden; de tyden van Oorlog uitgezonderd: in dit geval mag de Veldheer, of  REIZEN. „, of zyn Stedehouder, eenen foldaat met den dood flraffcn, die zulks verdiend heeft, zonder vooraf daar van kennis te geeven aan den Keizer, of zynen Raad, mids het gefchiede met kennis van den Thefaurier. Generaal en zynen Provoost-Generaal , beide lieden van hoogen rang en groot gezag. Om het vonnis kragt te doen hebben, moeten beiden van één gevoelen zyn. De provinciën Paggia en Tolanchia worden beftuurd door den hoogen Raad, welke, ten dien einde, Amptenaars derwaarts zendt. Elk der dertien overige Provinciën ftaat onder eenen Gouverneur, of Onder-Koning, Infuanto genaamd, die in de floofdftad der provincie zyn verblyf houdt. Hoewel alle de Amptenaars en Regters van het Keizerryk bekend zyn onder den algemeenen naam van Loytias, voert, nogthans, ieder een byzonderen naam, ontleend van de waardigheid, met welke hy bekleed is. Comon is de naam des Onder-Konings, die overal den perfoon des Keizers verbeeldt. De Gouverneur, of Landvoogd van ieder provincie, die insgelyks den tytel van Onder-Koning voert, en aan den' voorgaanden de naaste in rang is, wordt Infuanto genaamd. Onder den naam van Tutan is de Stedehouder bekend, in elke ftad, die geenen Onder-Koning heeft. Ny voert het bewind over alle de aangelegenheden der Pad, te gader met den Infuanto, die daarover met den Comon raadpleegt ; a!le maanden geeft deeze 'er berigt van aan den Keizer, en zynen Raad. De vierde Amptenaar is de Pongafi , of Ponchafi, dat wil zeggen, de Voorzitter der geldmiddelen; deeze heeft onder zich eenige Raadsheeren, en een groot ge-  112 NEDERLANDSCHE getal mindere bedienden, die des Keizers regten en inkomften gaaren. De Pongafi bezorgt dezelve aan den Tutan , naadat den Amptenaaren der provincie voraf hunne befoldingen betaald zyn. De vyfde Amptenaar is de Anchafi ; deeze voert het bewind over burgerlyke en lyfllraffelyke zaaken ; op hem kan men zich van de overige Regters beroepen. De zesde Amptenaar is d&Aytao, of de Algemeene Opziener en Voorzitter van den Krygsraad; op hem berust het werven van Troepen, in tyden van nood, het verzamelen van fchepen, als mede het byeenbrengen der vereischte krygsbehoeften. Wyders doet hy onderzoek omtrent de vreemdelingen, die in het Kei' zerryk koomen, ondervraagt hen, van waar zy koomen, en wat hun oogmerk zy, om daar van verflag te doen aan den Onder-Koning. Elk van deeze zes voornaame Amptenaaren heeft onder zich eenen Raad, beftaande uit tien Raadsheeren, allen uitgezogte lieden, en bekwaam om in alle voorvallende zaaken hun de hand te bieden en van goeden raad te dienen. In eene zaal in het paleis des Onder-Konings, voordagtelyk daartoe gefchikt, houden alle deeze Raadsvergaderingen haare zittingen. Wanneer zy vergaderd zyn, neemen vyf Raaden hunne plaats ter recher-, en even zo veelen ter flinkerzyde van den Prefident. De vyf eerftgenoemde, zynde de oudfte, draagen gouden -gordels en hoeden van eene lichte kleur; de vyf andere zyn flegts verfierd met zilveren gordels, en draagen blaauwe hoeden; zo wel de Raadsheeren als de Voorzitters draagen de wapens des Keizers , op hunne klederen , voor den borst.  REIZEN. II3 borst, in goud geborduurd; zonder dit tooizel, mogen zy over geene regtzaak uitfpraak doen. Behalven de zes gemelde hooge, zyn 'er nog andere mindere Amptenaars: te weeten, de Cantou, of Groot - Schildknaap ; de Pochin , öf Onder-Schatbewaarder; de Pochinfi , of des Keizers Zegelbewaarder ; de Autzazi, zo veel als de Majoor of Schout der ftad. Nog zyn 'er drie Hofmeesters , Huïtai, Tzia en Toutai genaamd. Deeze verleenen gehoor in hunne eigen huizen; wanneer hunne deuren, ten dien einde, moeten geopend worden, geeven zy daar van kennis, door het losfen van drie kanonfchooten , om te dienen tot een zein, dat zy op hunne Regterftoelen zyn gezeetcn 4 opdat de gcenen, welke gehoor verzoeken, zich by hen mogen vervoegen. Wanneer zy bevinden, dat iemand eenige misdaad heeft gepleegd, zenden zy hem aan de gewoone Re-gters der ftad , Zonpau genaamd ; deeze ontmoet men in ieder wyk der plaatze. De fcbuldigen worden voor den Zonpau geleid, door Geregtsdienaars; van deeze zyn 'er altoos tien of twaalf tegenwoordig by deeze gehoorgeevingen, ter volvoeringe van de bevelen , die hun gegeeven worden. Hun wordt ter hand gefteld, een gefchrift, behelzende de ftraffe , welke de misdaadige heeft verdiend. Ieder deezer gewoone Regters heeft duizend inwooners onder zyn regtsgebied , 't welk zich uitftrekt buiten de wyk , over welke hy gefield is. Niemand mag Regter zyii over de wyk , in welke hy zyne wooning heeft. By nacht doen zy de ronde in hun regtsgebied , en geeven agt op vuur en kaarslicht , dewyl hier zeer dikmaals brand ontfiaat, waardoor fchroomlyke wanorden worden aangericht ; de voor. V. deel. II naa.  H4 NEDERLANDSCHE naame reden hier van, is, omdat de huizen zeer dicht op een gepakt ftaan , en het bovenfte gedeelte van hout gemaakt is. Die, naa een beftemden tyd, vuur cn licht branden , worden zeer ftreng geftraft. Van den Regter der wyk kan men zich beroepen op den Provoost of de Raaden , maar niet van de andere Regters; dit beroep wordt wyders getrokken voor den Algemeenen Opziener ; deeze herftelt 't geen door de anderen verkeerd gehandeld is. Van hier dat hy den naam draagt van Houdin ; dat wil zeggen , iemand die de bezwaaren herftelt en wegneemt. Behalven alle de voornoemde , zyn 'er nog andere byzondere Amptenaars : de Tompo , die bet opzigt heeft over de leevensmiddelcn , en dezelve waardeert; de Tribuc, die de landloopers in verzekering neemt; de Ckiinche , zo veel als Procureur-Fiskaal; de Cliomcan , of de Opziener van de gevangenisfen: deeze is in groot aanzien, dewyl hy, naa zyne intrede in de zaal, op de knieën gevallen zynde, opltaat, en {taande tot de Regters fpreekt, teiwyl alle de overige Amptenaars geduurig op de knieën blyven leggen. Boven en over deeze Amptenaars, ftaat nog een andere, Quinchai genaamd, zo veel betekenende als Gulden Zegel; nimmer verlaat deeze het Hof, dan om de allergewigtigfte aangelegenheden, den vrede en de rust des Keizerryks betreffende. Zorgvuldig vermydt men, in dit Keizerryk, iemand te zenden na zyne geboorteplaats, ter bekleedinge van de waardigheid van Onder-Koning , Landvoogd of Raadsheer , om dus alle ongelegenheden te voorkoomen, en te verhoeden dat de bediening van het regt niet door gunstbetooning geboogen worde. De Keiler  REIZEN. 11S zcr zelve befoldigt alle zyne Amptenaars; zy leggen onder een ftreng verbod, om van anderen geene gefchenken aan te neemen. By hunne aanftelling door den Hoogen Raad, wordt hun wel uitdrukkclyk verbooden,in hunne huizen geene bezoeken te ontvangen van eenen Pleitbezorger of Solliciteur, noch eenigerhandc re gr fp raak te doen,'dan in de volle Vergadering , en in de tegenwoordigheid van alle haare leden. Dit gefchiedt op de volgende wyze. Zo dra de Regter in zynen ftoel is gezeeten, verfchynen de Geregtsdienrars aan de deur der zaale , en roepen, met luider ftetnme, den perfoon, die gekoomen is om regtfpraak te verzoeken. Thans treedt de Eifcher binnen , en , op eenigen aflfand van de Regters, op de knieën gevallen zynde , doet hy zyn verzoek met luider ftemme; of fielt het voor in een gefehrift, 't welk een der Geheimfchryvers den Regter voorleest: naa het gehoord en overWoogen te hebben , doet hy uitfpraak , zo als hy oordeelt met de reden en billykheid overeen te fternmen. Met roode inkt ondertekent hy het Verzoekfchrift, met zyne eigen hand. Volgens een uitdrukkelyk bevel des Keizers, moeten de Regters gehoor verkenen , voor dat zy zich. -wntnugterd hebben. Zorgvuldig wordt dit gebod onderhouden, dewyl de overtreeders van hetzelve ftreng geftraft worden. Indien een Regter zich aan eenige onregtvaardigheid Ichuldig maake , wordt hem op ftaandeh voet een rol in de hand gegeeven ; hy werpt zich voorts op de knieën, en blyft in die lichaamshouding leggen ,' tot' dat de Vergadering gefcheiden is. Straks gebiedt de II a Reg-  n6 NEDERLANDSCHE Regter aan eenen der Scherpregters , daar tegenwoordig , hem toe te tellen een getal ftokflagen, aan de natuur en zwaarte zyner misdaad evenredig. Aan deeze ftrafjfe is niet verknogt de blaam van eerloosheid, naardien de zaak dikmaals voorvalt. In alle burgerlyke en lyfrtraffelykc pleitgedingen, gefehieden de gerigtsbandelingen by gefchrifte. In 't ■ openbaar dellen de Regters de handelingen op , en verhooren de getuigen , in tegenwoordigheid der Amptenaaren, opdat 'er geen bedrog of onregtvaardigheid gepleegd, geene andere dan de gepaste en noodige vraagen gedaan, of iets in gefchrift gefield worde , bchalven en firydig met betgeen de getuigen verklaard hebben. Alle mogelyke behoedmiddelen worden 'er, dcrhalven, in China, aangewend, opdat het regt ongefchonden gehandhaafd worde. De Regters houden eene lyst van de huizen binnen hun regtsgebied; zy fchryven dezelve, by tienen, op kleine plankjes of tafeltjes , welke zy telkens aan het tiende huis ophangen. De naamen der tien huisvaders zyn insgelyks op dezelve aangefehreeven ; onder aan den voet leest men een Bevelfehrift, gebiedende aan eenen iegelyk , dat ingcvalle hy bevindt, dat iemand hunner iets onderneeme, of gedaan hebbe, ten nadeele van den Staat, of van zyne nabuuren , hy , op ftaanden voet, daar van kennis moet geeven aan de Wethouders ; onder bedreiging, dat de zulken, die van dusdanig een bedryf kennis gehad, en het niet hebben aangebragt, in de plaats des misdaadigen zullen geftraft worden. Wanneer iemand van deeze tien huisvaders wil verhuizen , of in eene andere wyk , of eene andere ftad gaat woonen, of eene lange reize onderneemt, moet  REIZEN. m moet hy een klokje lulden, of op een bekken flaan door zyne geheele buurt , veertien dagen vóór zyne verhtuzing of vertrek , om alzo kennis te geeven van zyn voorneemen aan zyne buuren, en van & plaats werwaarts hy verhuist of vertrekt : opdat , indien iemand iets op hem te cifehen hebbe , hy, vóór zyn vertrek, de betaaling kan vorderen. Indien iemand in gebreke blyve in deeze waarfchuwing, zyn de overige huisvaders, die nevens hem het tiental huizen bewoonen, verpligt voor hem te betaalen , omdat zy OP zyn gedrag geen waakend oog gehouden , en aan de Regters van zyn vertrek geene kennis gegeeven nebben. De fchuldenaars, die onwillig of onvermogende zyn om te betaalen , worden, 20 ras hunne onwilligheid of onvermogen is gebleeken, in de gevangenis geworpen ; hier blyven zy , tot op een zekeren tyd , hun gefield, om binnen denzelven betaaling te doen. Indien zy , geduurende dit tydverloop , hunne fchuldvorderaars niet te vrede gefield hebben , worden zy kgt gegeesfeld, voor de eerfte maal, en hun een tweede tydperk gefield. Indien zy ook deezen tyd laaten voorbygaan, zonder het doen van betaalinge , wordt hun een grooter getal fiokllagen toegeteld , en een derde termyn voorgefehreeven. Wordt ook dit uitfiel vrugdoos bevonden, dan worden zy ftreng behandeld. Wanneer een fehuldenaar bevindt , dat zyne zaaken m een reddeloozen (laat zyn, en hy ohmagtig is, zyne fchuldeifchers te voldoen, neemt hy al vroe- het befluit , zich voor (laaf te verkoopen , om dus de fchande en de finart der ftokflagen te ontgaan. < Zeer ftreng , ja onmenschlyk , zyn de gevangenrsfen. Aan handen en voeten worden de misdaad». " 3 gen  ng NEDERLANDSCHË gen gepynigd. Df opperde Regter is altoos by de pyniging tegenwoordig. Hoewel alle de uneh.irige Regters verpligt zyn , telkens rékölifthap .e doen van hun gedrag aan de Gelastigden , ten dien einde benoemd, blyft, nogthans, de Keizer niet in gebreke , alle jaaren , na ieder provincie , nog andere Opzieners te zenden ; zy reizen incognito , en doen , ouder de hand , naauwkeurig onderzoek, om te ontdekken, of de Regters, in het bekleeden van hun auipt, zich aan ongeregtigheid hebben fchuldig gemaakt. Indien zy blyken van onregtvaardigheid of kwaade trouwe verneemen , leggen zy de overtreeders ftraffe op , door hen , voor eenig.n tyd, in hunne amptsbediening te fchorzen , of ook wel geheel van dezelve te verlaaten. Niemand , egter, mogen zy met den dood ftraffen, zonder vooraf den Keizer verwittigd , en van hem verlof te hebben beUoomen. Deeze zelfde Opzieners zyn met de magt bekleed, om aan de geencii , die het verdienen , belooningcn uit te dcelen, of hen tot hooger bedieningen en ampten te bevorderen. Belooningcn en drali'en fpannen dus ie zamen, om de Chineezen ter getrouwe waarueeminge van hunne bedieningen te noopen: van hier uat dit Keizerryk een der best beduurden van de geheele waereld is. De gewoone ftrafocffeningen zyn, de galg, de wurgpaal en de brandttapef ; de laatstgemelde ftraffe wordt alleen gepefftiid aan de zulken , die zich hebben fchuldig gemaakt aan de misdaad van gekwetfte Majefteij. tegen het hoofd van 't Keizerryk. De overfpelers worden ter dood veroordeeld; zy, die hun de hand geleend hebben, of deeze misdaad gedoogen of toe-  REIZEN. U9 toelaaten worden insgelyks , naar vereisch van znaken, openlyk geftrafr. Op leevensftraffe is het verbooden, kryg te voeren of den oorlog te verklaaren, zonder uitdïfekclyk ver.' lof van den Keizer en zynen Raad; a]s med^ om buiten bekoomene toeftemming ter zee te vaaren No* een ander Bevelfehrift verbiedt , ter zee handel te dryven, zonder dat de perfoon , welke daar toe vryheid verzoekt, borg ftelle , binnen een zekeren bepaalden tyd te zullen wederkeeren ; onder bedreiging van verftoken te zullen worden van zyn geboorteregt, en daarenboven van ballingfchap. Daarenboven is hét (heng verbooden, aan alle vreemdelingen , hunnen voet in het Keizerryk te zetten t zy ter zee of te lande, zonder uitdrukkelyk verlof des Keizers , of der Opzieners van de havens nf plaatzen alwaar zy aankoomen. Zelden geeven de Land- of Stadvoogden dit verlof, dan om zeer gewiguge redenen en bykans nimmer, zonder alvooreit den Keizer daar van te hebben verwittigd : iets t welk, om de groote uitgeltrektheid van 't Keizer' tyk, aan groote langwyligheid aanleiding moet geeven Zomm.gen , egter , bekreunen zieh dit verbod niet ' mar weeten door flinkfche wegen, daar op een inbreuk te maaken. Om eenen fchyn te vertoonen, moeten, egter, de Kooplieden, die buiten het Keizerryk gaan borg (lellen voor hunne wederkomst, en de gander, dat zy in geene ftad zullen overnachte Aan de buitenlanders wordt dit verlof gegeeven Z fchreeven op een wit plankje , welk zy hangen aan den voortleven hunner fchepen, om va» de Oppasfers te kunnen gezien , en by hunne komst in de havens Pl« gehinderd te worden. »4 m  NEDERLANDSCIIE Het bedelen langs de ftraaten , of elders , zo wel als iets aan de bedelaars te geeven, is ftreng verbooden. Elk Chinees, daarentegen, is verpligt, hem aan te brengen by den Regter over de bedelaars; deeze is een der voornaam Re inwooners van ieder ftad of plaatze; hy heeft niets anders te doen, dan te zorgen voor de behoeften der armen , zonder onderworpen te zyu aan de ltrailvu, ctónt de Wet voorgefchrcevcn. Op den dag, als de Regters over de armen in hunne bediening worden aangefteld , laaten zy overal afkondigen , dat indien een man of vrouw een kind hebbe, niet gezond van lyf en leden, zodat het niet kan werken, men het by hen moet aanbrengen, om voor hetzelve te kunnen zorgen. Men plaatst deeze kinderen in de Keizerlyke Hospitaalen , alwaar zich insgelyks bevinden veele verminkte foldaaten, die 'er zorgvuldig worden opgepast. Naauwkeurig worden deeze Hospitaalen bezogt,door Opzieners, die in al het noodige voorzien. De blinden worden hier niet ontvangen; zy worden gebruikt tot eenigen' arbeid, waar toe het gezigt niet vereischt wordt, als om koorn en ryst te bneederi , de fmeederyen te blaazcn, enz. De blinde dochters, den volgroeiden ouderdom bereikt lubbende , Worden overgebragt in huizen in de voorlieden , om aldaar voor openbaare ligtekooien te dienen. Zy worden gekleed en getooid door vrouwen, Moeders der blinden genaamd; wanneer zy in deeze kostwinning zyn oud geworden, en geene neering meer hebben, mogen zy, evenwel, het huis niet verhaten. De arme weduwen mogen haare kinderen , zo wel jongetjes als meisjes , verkoopen. De meeste dus verkogte jongetjes worden op een handwerk befteed, op-  REIZEN. ia! opdat zy dus eenig geld verdienen, en den kooper zyne verfchootene penningen mogen vergoeden. Doch de meisjes, tot jaaren van rypheid gekoomen zynde, zyn verpligt, haar lichaam ten beste te geeven , in huizen , daar toe gefchikt, en , door dït fchandelyk middel, eenig geld te winnen, om haare meesters of eigenaars fchadeloos te (tellen. In den handel bedienen de Chineezen zich van goud noch zilvergeld ; zy gebruiken kleine (tukjes zilver , welke, tegen de goederen , die men koopt , by het gewigt worden uitgeteld. Tot gerief van den dagelykfchen handel, egter, hebben zy (tukjes kopere munt, die een oortje waardig zyn. De gewigten zyn met des Keizers afbeelding beftempeld. De woekeraars worden ftreng geltraft. Ter bekoominge van leevensonderhoud, mogen alleen de kreupelen en verminkten geld op intrest geeven. Alle de Chineezen zyn Afgodendienaars , uitgezonderd eenige weinigen , door de Jefuiten , op hunne manier, tot den Christlyken Godsdienst bekeerd. Onder anderen hebben zy eenen Afgod van eene zeer zonderlinge gedaante, dien zy den diepgaandften eerbied toedraagen. Zy vertoonen hem onder de gedaante van een menschlyk lichaam , uit welks fchouders drie hoofden voortkoomen, die elkander aanzien; een zinnebeeld, zeggen ze , dat ze alle drie gezamentlyk niet meer dan dénen wil hebben. Veelligt zou iemand hier uit kunnen befiuiten , dat zy vooimaals eenig denkbeeld gehad hebben van het leerftuk der Drieeenheid. Wyders ontmoet men onder hen eenige fpooren van de Apostelen. Doch wanneer zy gevraagd worden , hoedanig* lieden zy geweest zyn, geeven ze tot antH 5 woord,  iü2 NEDER.LANDSCIII woord , dat zy groote Wysgeeren waren , die , om hunne voortreffelyke hoedanigheden, Engelen des hemels zyn géworden. Daarenboven bewaaren en vertoonen zy eene afbeelding van eene fchoone Vrouw, houdende in haare armen een kind, 't welk zy, volgens hunne overlevering, nog maagd zynde, ter waereld heeft gebragt. Zy beweeren, dat zy de dochter eens grooten en magtigen Konings was. Zy gelooven, dat de hemel de Schepper is van alle zigtbaare en onzigtbaare dingen. Zy wyzen hem aan, met de eerfte letters van hun Alphabet. Volgens hen, heeft hy onder zich eenen beftuurder van de dingen, die boven zyn: zyn naam is laocon tzautey; dat wil zeggen •, Beftuurder of Stedehouder van den grooten God. Nevens de zon , is hy een der voornaamfte voorwerpen van hunne godsdienftige aanbid* dinge. Zy zyn van begrip , dat hy niet gefchapen is, maar van alle eeuwigheid beftaan heeft; onlichaainelyk , en nogthans zigtbaar. Nog eenen anderen Afgod hebben zy, van de zelfde natuure , c ons ai genaamd; hy oeffent het beftuur over de dingen hier beneden , en voert het hoofd bewind over het leeven en den dood der ftervelingen. Onder hem ftaan drie andere weezens , of Geesten , die hem in zyn beftuur en heerfchappy de hand kenen : hunne naamen zyn , tanquam, teiq.uam en tzuiquam. Elk hunner is met een byzonderen post bekleed : t a n q u a m voert het bewind over den regen , en voorziet de aarde van water; t e iqoam is gefield over de voortplanting en de geboorte der menfchen, over het voeren van oorlog , over de vrugten der aarde en alle haare voortbrengztls; aan tzu i-  REIZEN. I3. tzuiquam is het gebied over de zee , en het bewind van den fcheepvaart opgedraagen. Aan deeze onderlëheidene Afgoden offeren de Chineezen offeranden, en zenden tot hen hunne gebeden op, naar gelange van de heerfchappye, met welke zy bekleed zyn. Daarenboven doen zy aan hun geloften onder andere van ter hunner eere , en in tegenwoordigheid van hunne afbeeldingen, feesten te zullen vieren ; nimmer blyven zy gebrekkig in het betaalen van deeze geloften. Als heiligen en vergoodden befchouwen zy de zodanigen, welke een deugdzaam leeven geleid, en niemand leed gedaan hebben; zy noemen hen pausaös zo veel als Gelukzaligen. Insgelyks aanbidden de Chineezen den Duivel ho° wel zy weeten, dat hy een boos en verdoemd'weezen is. Het oogmerk deezer aanbiddinge, zeggen ze is , om te verhoeden, dat hy aan hunne goederen of perfoonen geen leed of nadeel toebrenge. Zo verbaazend groot is het getal hunner Afgoden dat eene optelling van dezelve den Leezer zou verveelen. Hierom zullen wy alleen fpreeken van drie der voornaamften , aan welke zy hunnen byzonderften Eerdienst betoonen , en die zy boven alle anderen verëeren. De eerfte hunner heiligen van den hoogften rang g sichia, afkomftig uit het Koninkryk Thranteycol Hy was de infteller van het Kloosterleeven , zo ais. het onder de Chineezen in gebruik is. Naar het voorbeeld van hunnen infleller, gaan de leden deezer Orde met kaalgefchooren hoofden, en leeven alle hunne dag«n in de Kloosters , zonder ooit in 't huwelyk te mogen treeden. Ha*  iH NEDEllLANDSCHE Het tweede voorwerp in rang, is de Godin quanima; zy was de dochter van Keizer t zon Ton. Van de drie dochters, welk deeze Vorst hadt, deedt hy twee in 't huwelyk treeden; doch quanima wees het aangaan van eene echtverhintenisfe van de hand, onder voorwendzel van eene gelofte aan den hemel gedaan te hebben, van nooit zich in den echt te zullen begeeven. De vader, hier over op haar verbitterd, deedt haar opfluiten in eene plaats , in de gedaante van een Klooster gemaakt; hier noodzaakte hy haar, hout en water aan te brengen, en een groot paleis , welk hy aldaar hadt, te reinigen. De Chineezen gelooven , dat de zwaanen haar hier in behulpzaam waren; dat 'er Heiligen van den hemel nederdaalden om water voor haar te fcheppen; dat de vogels, met hunne bekken en vlerken, den vloer veegden; en dat 'er groote dieren van de bergen kwamen , het hout aanbrengende. De Koning van dit alles narigt ontvangen hebbende, was in het begrip dat 'er tovery onder ipeelde , en deedt het geheele gebouw in brand fteeken. De Prinsfes , overtuigd dat dit alles om haarent wille gefchiedde, wilde zich zelve den keel doorfteeken met een groote zilveren lpeld. Doch in 't oogenblik als zy dit te werk ftelde, daalde 'er eene zwaare ftortregen neder, en bluschtc den brand. Op dit verfcbynzel toog zy op de vlugt, en verfchool zich op eenen berg, daar zy een zeer geftreng en heilig leeven leidde. Midlerwyl wierdt de Keizer van melaatsheid aangetast ; 'er groeiden wormen in zyn vleesch , die hetzelve doorknaagden : niets vermogt de kunst der Geneeshecren, om hem eenige verligting toe te brengen. Men geloofde dat deeze kwaal hem , als eene * ftraf-  REIZEN. ia5 ftr^ffi; over zyne misdaad , van den hemel was toegezoMen. De Prinsfes , door eene godlyke openbaaring , onderricht van den toeftand , in welken haar Vader zich bevondt, vervoegde zich ten Move, en genas hem. Zo zeer was de Vorst over dit wonderwerk verblyd en opgetoogen, dat hy haar wilde aanbidden ; doch vermids zy zich hier tegenkantte, en , nogthans , het hem niet kon beletten , deedt zy eenen Heilige van den hemel nederdaalen , die zich voor haar ftelde; hier mede aanwyzcnde, dat niet aan haar, maar aan dee. zen hemelbewoonder , de eere der geneezinge moest gegeeven worden. Thans keerde zy te rug na haar eenzaam verblyf, en eindigde aldaar haare dagen. Zedert heeft dit voorval aanleiding gegeeven om deeze Prinsfes te doen befchouwen als eene der grootfte Santinnen, en haar te aanbidden , opdat zy , in den hemel, zondvergiffenis verwerve voor de geenen , die . haar godsdie nftiglyk veereren. Het derde hoofdvoorwerp der godsdienftige eerbetooninge der Chineezen, is eene Santin, neoma genaamd , afkomffig van Cochi, in de provincie Ochiam. Volgens hen was zy de dochter van eenen der aanzienlykften des lands; dewyl zy ongenegen was tot den gehuwden ftaat, ftak zy over na een Eiland, tegenover Ingoa geleegen, daar zy een zeer ftreng en ingetoogen leeven leidde, en veele wonderwerken verrigtte. De zeelieden ftellen haare beeltenis aan den voorffeven hunner fchepen , en zenden dagelyks hunne, gebeden tot haar op. Wanneer de Chineezen eenig ontwerp in den zin hebben, bedienen zy zich vooraf van eene foort van Lot. Zy neemen twee kleine ftukjes hout, hebbende de  ra'tf N E D E NDSCHE de gedaante van twee bolve Nooten, aan de eenejyde rond , aan de andere plat ; door middel v*k ;en draad binden zy ze aan elkander. Deeze ftukjes hout in de hand houdende, treeden zy na den Afgod; naa aldaar, met veel plegtigheid en betooninge van eerbied , eenige woorden te hebben gepreveld , fmeeken zy hem, hunne ondernecming met een goeden uitflag te willen bekroonen , onder belofte van hem 't een of ander beeld, of eenige leevensmiddelen, te zullen ten gefchenke brengen. Naa dit alles werpen zy de ftukjes hout ter aarde. Indien zy met de platte zyde boven, of de eene hol en de .andere bol, vallen, befchouwen zy het als een kwaad teken, en geeven hunnen Goden allerlei fcheldnaamen, van honden, krengen, enz. Naa hen genoeg te hebben gefcholden , beginnen zy hen te vleien en te flikflooien ; zy verzoeken vergiffenis voor hunne oploopendheid , en belooven , van nieuws, gefchen» ken, indien het lot hun medeloope. Wanneer het gedaane verzoek eene zaak van aangelegenheid betreft, en het lot , by aanhoudenheid , hun ongunftig blyft, neemen zy de beeltenislën hunner Goden , werpen ze ter aarde , treeden ze met voeten ; zomtyds ook werpen zy ze in de zee , of leggen hun vuur aan de voeten , en doen ze dus blakeren , tot dat het lot hun gunftig worde. Niet zelden gebeurt het, dat zy hun ftokflagen toededen, tot dat zy, door aanhoudend werpen van het lot, de begeerde voorfpelling erlangen. Thans richten zy feestmaalen aan voor de Afgoden; zy zingen lofzangen ter hunner eere, en bieden hun een Varkenshoofd aan, 't welk zy als het aangenaamfle geregt befchouwen. Wanneer zy vogelen offeren, nee-  V REIZEN. ƒ i=? neenvig^ en jn de belooningen'en ftrairajp klaauwenj als mN^nendc leeven, aan demeddru't 5 dit alles, met eein^P-S^^j ld_ y^Pffiaar leggende, en met cttelyke dftf^W %ytfs befproeiende. Voorts eeten zy het geofferde , in tegenwoordigheid der Afgodsbeelden. Nog eene andere foort van Lot is onder de Chineezen in gebruik. In een vat werpen zy verfcheiden kleine bondelkens, op ieder van welke een letter gefchreeven ftaat. Lang mengen zy deeze bondelkens onder elkander; waar naa een kind, een van dezelve neemende , onderzoekt , welk een letter daar op gefchreeven Haat. Vervolgens zoeken zy in een boek eene bladzyde , welke met deezen letter "begint; van 't geen op deeze bladzyde gefchreeven Haat, maaken zy de toepasfing op de zaak , omtrent welke het onderzoek gefchiedt. Zy getooven, dat de hemel, de aarde en de zee, van alle eeuwigheid , te zamen vereenigd waren; doch dat een der hemelbewooners, tayn genaamd , het geheim ontdekte, door zyn groot verHand , om den hemel van de aarde af te fcheiden ; blyvende den hemel boven in de hoogfie plaatzen , en zinkende deaarde nederwaarts. Deeze zelfde tayn fchiep eenen man, dien hy panson, en eene vrouw , welke hy pansonne noemde. Panson , van tayn daar toe de magt ontvangen hebbende , fchiep eenen andere man, tan hom genaamd, en deeze fchiep dertien broeders. • Tanhom bezat veel verHand en was zeer geleerd. Hy gaf naamen aan alle dieren ; door behulp en het onderwys van. tayn, verkreeg hy de kennis van de eigenfehappen en kragten van alle gefchapene dingen, en  jDERiANDSCHE J en van de'v*» mA van het lichalftVweé Mve Nootefi> aa» de Z verfcheiden kin ne.  i3o NEDE RLANDSCHE ne misdaad, van dezelve verlaaten worde. Hy wordt verkoozen door den Keizer, of zynen Raad. Hy gaat gekleed in een zyden gewaat, hebbende de kleur van zyne Orde, zynde zwart, bleek, bruin of wit. Wanneer hy in 't openbaar verfchynt, wordt hy, in een gouden of marmeren draagftoel, gedraagen van vier of zes menfchen, in het ordensgcwaat gekleed. De Monniken bedelen langs de ftraaten, zingende eii groot gedruis maakende met kleine fchelletjes, of andere vverktuigen. Zy draagen het hoofd kaal gefchooren , en een gladden kin ; zy eeten gezamentlyk. Doorgaans draagen zy een fersjen kleed. Hune gebeden worden opgezonden tot den hemel, welken zy als eenen God verëeren. Ook doen zy gebeden aan den Heilige, welken zy sinquian noemen, en die voor de Infteller van het kloosterleeven wordt gehouden. Volgens de wetten des Keizerryks, mag geen oudfte zoon van een gezin het Monniksgewaat uanneemen, omdat hy verpligt is, zyne ouders, wanneer zy oud en behoeftig zyn geworden, te onderhouden. 's Morgens en 's avonds offeren zy, aan hunne Afgoden, wierook, aloë, benjoin, kapolack en andere welriekende dingen. Wanneer een fchip een togt zal onderneemen, wordt het gewyd doof offerancien, aan den voortleven, alwaar de Chineezen hunne Bidvertrekken hebben. Onder het klinken van kleine fchelletjes, bieden zy hier hunnen Afgoden gefchilderde papieren aan; hier betoonen zyook hun eerbewys aan den Duivel , opdat hy hun geen kwaad doe. Naa deeze plegtigheid, houden zy eenen maaltyd ; waar naa de zeelieden zich verbeelden, op zee geen kwaad te vreezen te hebben. 't Wordt tyd, dat wy, van deeze, gelyk wy ver- trou-  REIZEN. I3I trouwen, den Lcczer niet onaangenaame uitweiding, tot ons reisverhaal wederkeeren. Op den vyftienden van Herfstmaand des jaars i6o7, zondt de Japanfche zeeroover zyne Chineefche gevangenen aan den Admiraal. Teri zelfden dage wierdt in den fcheepsraad BefldöVêh , de ankers te ligten, en, om eene laadmg, na Patana, Johor en Bantam te zeilen, dewyl men .het niet geraaden vondt, zich thans met den Chineefchen handel langer op te houden, alzo men geen grond hadt, zich met een goeden uitflag te vleien.- De Portugeezen zogten, uit alle hunne magt, hufi den voet dwars te zetten , als die wel wisten , indien de Hollanders eenmaal voet in China hadden gekreegen dat hunne eigen zaaken daar door merkelyk nadeel zouden lyden. Daarenboven was 'er zo veele moeite aan vast, om den vryen koophandel in het Keizerryk te verkrygen, dat de Admiraal het niet geraaden vondt, daar mede thans den tyd te {pillen, Naa dat het bovengemelde befluit genomen was, zondt de Heer matelief zyne tien Chineefche Gevangenen, met eenen brief van den volgende inhoud aan den Mandarin van Canton. „Ik ben hier voor Lamthau gekoomen , op de rivier „ van Canton, bp last des Konings van Holland, om „ koophandel te dryven,- ten welken einde ik gel'd en „ koopmanfchappcn heb medegebragt. ' De Portugee„ zen hebben myn oogmerk gedwarsboomd, cn^de „ nadering tot het land verhinderd, 't Is my onbe„ kend, of dit op uw bevel gefchied zy. Wat hier „ van zy, ik heb het niet geraaden geoordeeld, te ftry„ den tegen deeze vyanden, die zes fchepen hadden, „ terwyl ik llegts drie heb, met geld en koopman„ lehappen gelaaden , terwyl de hunne ledig 2yn. 1 2 „ Hier-  i3a NEDERLANDS CI1E „ Hierom heb ik het befluit genomen, deezen oord te „ verlaaten. Indien gy begeert, dat de Hollanders te „ Canton koomeu handel dryven, zo gelieve daarvan „ berigt te zenden na Patana, Johor of Bantam, en „ wy zullen wederkeeren, met zulk eene magt, dat de „ Portugeezen ons niet zullen durven aantasten. Ik „ zende u te rug tien Chineezen, welke ik verlost heb „ uit de handen der Japanneezen, als zynde de eenige „ dienst, welken ik u kan betoonen. Wees onder„ tusfchen verzekerd, dat de Hollanders altoos vrien„ den van de Chineezen zyn zullen." Naauwlyks waren de Chineezen op vrye voeten gefield , of de Vloot ging onder zeil; haare reize vervolgende tot omtrent het midden van Wynmaand, kwam zy een weinig boven Kaap Pulo Cécir voor anker. Straks zondt de Admiraal na land drie gewapende floepen, medevoerende geld en gefchilderde lywaaten, om voor dezelve leevcnsmiddelen te koopen. Want 'er begonnen zich op de Vloot verfcheiden ziekten te openbaaren; zommigen van het volk waren zo zwak, dat zy het fchcepswerk naauwlyks doen konden. De floepen, eene kleine rivier genaderd zynde, aan den oever van welke eenige huizen ftónden, vonden aldaar honderd gewapenden, die hun vraagden, of zy Portugeezen waren? Op het berigt dat zy Hollanders waren, en, voor geld en goederen, ververfchingen begeerden, gaven de landzaaten tot antwoord, dat zy varkens , osfen, en wat zy begeerden, zouden bezorgen , en dat men 't een en ander tegen den avond konde koomen haaien. Voorts berigtten de Indiaanen aan de onzen, dat zy de Hollanders wel kenden; dat wat hen zeiven aanging, zy geene vrienden waren van de Portugeezen, als  REIZEN. " 133 als die, nu zeven jaaren geleeden, re gelyk met de Casuliaanen van de Manilles, eenen aanflag hadden ondernomen tegen de Hollanders; doch dat de landzaaten hen afgeflagen en zy niets meer van hun vernomen hadden. Met een -gunfiigen wind kwamen de fchepen, binnen weinige dagen, voor anker, op de Ree van het land van Champa. De Orankaie, doende belydenis van den Mahometaanfchen Godsdienst, kwam by den Admiraal! aan boord. De Koning was een Afgodendienaar , en hieldt zyn verblyf ten Noorden van de Kaap, niet verre van de groote ftad, alwaar de Chineezen alle jaaren koomen, als mede twee Ponugeefche fchepen, die aldaar Aguilia, Calambac, Wasch, Elefantstanden en Ebbenhout laaden, welke zy met lywaaten, goud, zilver en peper betaalen. Daarenboven levert dit land eene'groote menigte rysc. De Vorst was een vriend en bondgenoot des Konings van Johor; geduurendc twee of drie jaaren, hadt men in zyn.gebied geenen Portugees vernomen. Ook hieldt zich de Orankaie verzekerd, dat de Koning hun wenen toegang in zyne ttaatcn zou verkenen, dewyl"zy met den Koning van Johor in oorlog waren. De Koning, zeide hy, was twee dagreizen van daar; doch de jonge Koning , zyn broeder, zou de Vloot wel kunnen koomen bezoeken. Voordat hier toe verlof wierdt gegeeven, wilden zy buffels noch varkens verkoopen. Drie dagen daar naa kwam de Oom des Konings by den Heer MAfELlEf aan boord, verzeld van den eerlten Orankaie ; hy deedt den Admiraal een gefchenk van twee varkens, drieëndertig hoenders en twee potten Arak, van wegen den jongen Koning, I 3 • die  134 NEDER LAN DSC HE die hem 's anderendaags zou koomen bezoeken ; bet geheele gefchenk bedroeg zes reaalen. De Prins hieldt aan boord het middagmaal. Op den voorilag van den Admiraal , of de Koning hem een brief zou willen ter hand Pellen voor den Koning van Holland, opdat men jaarlyks uit Holland een fchip mogt zenden om hier te lande handel te dry ven, gaf de Indiaan tot antwoord , geenzins te twyfelen , of zyn broeder dc Koning zou hier toe zeer genegen zyn. Thans berigte de Champafche Prins onzen Admiraal, dat op de groote rivier drie Japanfche Jonken waren, welke veel kwaads deeden , en verzogt voorts om eenigen bylland om dezelve te verjaagen. Doch de Admiraal, betuigende, alleen in oorlog te zyn met de Portugeezen, wees dit aanzoek van de hand, en vervolgde zyne reize. In het begin van Slagtmaand bereikte hy, op zynen togt na Bantam , den mond der riviere van Pabam% van waar het fchip ds Erasmus, 's daags te vooren, was vertrokken. Dewyl de wind hem tegen liep, zondt hy eenen brief aan den Koning van Johor en aan den Raïa Sabrang, behelzende een verzoek om ten fpoedlgfle zich by hem te vervoegen, om gezamentlyk een mondgefprek te houden. Nogdien zelfden dag kwam by den Heer matelief aan boord, de Orankaie srri maiiara iahelt.a, .ie zeilde, die by het heleg van Malacca tegenwoordig was geweest; hy bragt hem een gefchenk van hoenderen, banaanen en kokosnooten, en verzogt hem, zich te vervoegen by den Koning, die hem verlangde te zien en te fpreeken. De Admiraal wees dit van de hand , om reden dat hy nog te verre van den oever was, en zyn fchip, op dien afftacd, niet durf-  REIZEN. i35 durfde verlaaten; doch, zo dra zyn fchip eene veiliger legplaats zou bereikt hebben, beloofde hy, zich van zynen pligt te zullen kwyten. En, in de daad, de Admiraal was met zyn fchip den oever op een bekwaamen alftand niet genaderd , of hy tradt aan land, met den Orankaie jahell a , verzeld van achttien Musketticrs, vier Trompetters en verder gevolg. Tegen den middag kwamen zy in de ftad, eene myl van den oever gelegen,- zy wordt alr leen van den Adel bewoond; de gemeene lieden houden hun verblyf in de voordeden. De dad was van palisfaden en andere vestingwerken omringd. De draaten zyn wyd, en met kokos- en andere boomen beplant ; zy heeft dus meer het voorkoomen van een buitenverblyf, dan van eene dad. De huizen zyn van riet en droo gebouwd , uitgezonderd het korinklyk paleis- 't welk van hout is. Zo dra de Koning van de komst des Admiraals ver-. wittigd was , begaf hy zich na het huis van den Orankaie; hier deedt hy alle zyhe hovelingen vergaderen; tmecstal waren het bejaarde lieden, van een goed voorkoomen. De Koning was veertig jaaren oud; zyn zoon hadt in huwelyk de dochter des Konings van Queda. Grootlyks verwonderde zich de Admiraal, dat alle deeze lieden, tegen het gewoon gebruik van het Oosten , elk niet meer dan i;éne vrouw hadden. De lieer matelief, by den Koning ter gehoor binnen geleid zynde, fprak hem in deezer voege aan: „ Ik heb, Heer Koning, deeze haven niet aangedaan, „ omdat ik 'er iets heb te verrigten; te weinig tyds „ heb ik , om my hier te kunnen ophouden: mvne zaaken roepen my na Holland, en ik moet, "ten I 4 „ dien  I3ö NEDERLANDS C II E „ dien einde, om eene laading, na Bantam rtevenen. „ Doch vermids gy, na het beleg van Malacca, vier,, honderd man hulptroepen hebt gezonden, befluit ik „ daar uit, dat gy een vriend des Konings van Johor, „ en gevolglyk ook van ons zyt. Dewyl wy, door „ de Portugeefehe Vloot, in de bemagtiging van Ma„ lacca , verhinderd wiercien, had ik den Raïa Sabrang „ verzogt, herwaarts te koomen, om gezamentlyk te ,, raadpleegen over de middelen, om de Portugeezen „ te verjaagen. Doch vermids deeze Vorst hier niet „ kan koomen, zal ik in eigen perfbon na Sedelli -, trekken, om met hem te fpreeken. Indien uwe „ Majefteit het onderwerp onzer raadpleegingen be„ geere te weeten, wil ik dezelve openbaaren, mids „ zy geheim gehouden worden. Doch indien uwe „ Majefteit zulks thans ongeraaden oordeele, zal ik „ tegen den avond te rug koomen, in de verwagting „ van by uwe Majefteit zodanige perfoonen re zullen „ vinden, op wier eerlykheid en trouwe wy ons kuu„ nen verlaaten." De Koning, deeze aanfpraak gehoord hebbende, verklaarde, dat 'er geene reden was, waarom zy niet in onderhandeling zouden treeden, dewyl hy zich van geheimhouding mogt verzekerd houden. Hierop deedt de Heer matelief den voorflag, dat de Koning van Johor met alle de nabuurige Koningen moest zamenfpannen , en zy alle hunne troepen byeenbrengen • waar by zyne Pahanfche Majefteit moest voegen tweeduizend man. De Koning vondt genoegen in deezen voorflag, en beloofde hem eene Praauw te zullen bezorgen, om hem na Sedelli over te brengen, en aldaar met den Koning van Johor te raadpleegen. Dit alles wierdt met zo veel fpoeds en zo weinig over-  REIZEN. 127 overlegs ingewilligd, dat de Admiraal bykans twyfelde aan de oprechtheid der lieden, met welke hy te doen hadt. By zyn vertrek boodt hy den Koning zynen Deegen ten gèfchenke , dewyl hy niets anders hadt, waar mede hy zyne erkentenis kon betoonen. In vergelding van dit gefchenk, 'zondt de Koning, 's anderendaags, twee buffels, zes potten Arak, kokosnoonooten en banaanen , alle*; ter waarde van vyftien reaalen. Op den zestienden van Slagtmaand befloot de Admiraal onder zeil te gaan. Terwyl hy hier toe de noodige toebereidzels deedt maaken, zondt hy na land den Koopman van den bkoeck, om eenen brief te haaien, welken de Koning van Pahan aan de Algemeène Staaten en Prinfe macrits wilde doen toekoomen. Terwyl van den broecic ten hove was, verzogt hem de Koning, een gebed te willen doen op de wyze der Plollanders ; doch hy weigerde aan dit verzoek te voldoen, zeggende dat men dus niet met God den fpot dryft, en wanneer hy badt, zulks op eene afgezonderde plaats deedt. Vervolgens verzogt hem de Koning, ten minfte eens te willen zingen, dewyl hy wel gehoord hadt , dat de Hollanders , in hunne godsidienstöcffening op de fchepen, zich insgelyks van gezangen bedienden. Maar ook dit verzoek wees van den roeck van de hand, voor reden geevende, dat wanneer het den Godlyken Eerdienst betrof, zingen ai bidden overeen uitkwamen. Hoe Perk de lieden van den Raad ook by hen aanhielden, om den Koning dit vermaak aan te doen, hy bleef by zyne weigering, bybrengende, dat de gunst des Konings, welke hy hier door verwierf, hem zou te Paan koomen op de ongunst van een veel I 5 groo-  i3« NEDERLANDSCHE grooter Koning , den God en Heere van hemel en aarde. Van den broeck wierdt te Pahan gelaaten, om na Johor te trekken, en aldaar te handelen, volgens een Berigtfehrift, 't welk hem wierdt ter hand gefield, indien de Admiraal, door deeze of geene hinderpaalen, wierdt belet zich derwaarts te begeeven. By het fcheiden bragt van den broeck in rekening driehonderdnegenënnegentig reaalen, bedeed aan den inkoop van eenendertig buffels, en vier leggers Arak. Deeze rekening befchouwde de Admiraal als buitenfpoorig, en deedt hem denken aan het zeggen, 't gèen veele fchraapzieke en trouwlooze dienaars, reeds in die vroegde tyden, in den mond hadden: Be Maatfcbappy is ryk genoeg; ik moet 'er myn deel van hebben. Op den vierëntwintigllen der maand kwam de Admiraal, onder Bantam, by het Varkens-Eiland, ten anker. Om fpoed te maaken, roeide hy, met eene floep, na land. Hy vondt hier het fchip de Groote Zon , naa het overlyden van geruit hendriksz roobol, thans gevoerd by a b r a h a m m a t t h y s z o o n. Wyders ontmoette hy hier heertge n o lfer tsz, Opper- Koopman, en w i l l e m j a n s z o o n , Schipper op het fchip Weufriesland , 't welk aan het Eiland Mauritius was vergaan; als mede klaas sim onszoon mee bal, Opper-Koopman, en jan Franszoon, Schipper op deKarak, door den Admiraal van wa ar wyk genomen, en op Madagaskar ontlaaelen, omdat het nkt langer zee kon houden. Met een Jacht, groot dertig lasten, welk zy hadden genomen, waren zy te Bantam gekoomen, om aldaar te wagten op eeu fchip, welk de goederen van deKarak, op 't Eiland Mau-  REIZEN. 139 Mauritius, onder bewaaring van veertig man gelaaten, konde inneemen, en na Holland overbrengen. • Uit de gemelde vier perfoonen formeerde de Admiraal eenen Raad, welken hy toevoegde ja rob heeemyt, Opper-Koopman te Bantam, en simon lammertszoon malt, Schipper op het fchip Oranje. Hy nam hen allen onder den Eed, by welken zy beloofden, de waare belangen der Maatfchappye, tèn allen tyde, te zullen ter harte neemen, en uit alle hunne magt bevorderen. Vervolgens gaf hy hun twee zaaken in bedenking: Vooreerst, de handhaaving van Ternate : want den Admiraal was onlangs berigt, dat de vyanden, op het Fort, door hem aldaar aangeleid, ftorm hadden geloopen, doch, met verlies van eenige manfchap, waren te rug gedreeven: ten andere, wat men doen moest met de goederen, uit de Karak gelost, en op Madagaskar opgeflagen. Omtrent het eerfte wierdt beflooten , dat abraham matthyszoon, met het fchip de Groote Zon, in alleryl.zou vertrekken na Ternate, en, op zynen togt, te Gresfik, 0f op Makasfar, vyftig of zestig lasten ryst inneemen. Zyne komst zou die van Ternate een hart onder den riem fteeken; en voor de ryst zou hy kruidnagels kunnen koopen. Omtrent het tweede punt wierdt vastgefteld, dat simonlammertszoom mau de goederen van Madagaskar zou af haaien, indien hem geen voordeeh'ger kans te beurte viel. Te Bantam ontmoette de Admiraal een Engelsch Jacht, op de hoogte van de Kaap de Goede Hoop, gefcbeid'en van twee fchepen zyner natie, insgelyks den wil hebbende na Bantam, en die eerlang aldaar verwagt wierden. De Heer matelief giste, niet zonder reden, dat deeze twee fchepen Banda zouden aandoen, al-  Ho NEDERLANDSCHE alwaar zy hun merkelyk nadeel zouden kunnen doen. Want hier lagen, ten deezen tyde, veele koopminfchappen.en de bedienden van bet Hollandfche komptoir hadden geld noch goederen om ze te koopen. Om deeze reden wierdt het noodig geoordeeld, het Jacht, na Madagaskar beftemd, na Banda te zenden, en deiwaarts te brengen twintig baaien lywaaten, en veertigduizend reaalen, om alle de goederen des lands pp te koopen, en den Engelfchen in de voorbaat te weezen. Dewyl deeze onderneeming eene volftrekte geheimhouding vorderde, durfde de Admiraal, uit vreeze voor yerfpreiding , daar van geene melding doen in den Scheepsraad/ Hierom verklaarde hy, van oordcel te zyn, dat men het Jacht met lywaaten moest zenden ha Johor, om aan den Koning en den Fiscaal martinus appius bekend te maaken, dat, in het jongstverloopene jaar, uit Holland waren vertrokken vyftien fchepen , om den Koning tegen de Portugeezen te onderfteunen; opdat hy, in tyds, zyne Troepen op de been brengen, en zyne ftad mogt verfterken. De Raad vondt in deezen voorflag genoegen, en het Jacht wierdt, ten gemelden einde,afgevaardigd. Willem janszoon, voorheen Schipper op het fchip Westfriesland, ging thans, in deeze hoedanigheid, op hetzelve over. By zyn vertrek ftelde hem de Admiraal in handen, een verzegelden brief, welken hy vier of vyf mylen van Bantam moest openen, en voorts den inhoud, zo veel doenlyk was, geheim houden. Deeze lastbrief was van den volgenden inhoud: „ Wanneer gy van Bantam zult vertrokken zyn, zult „ gy regelrecht koers zetten na Amboina, zonder „ eenige plaats aan te doen, en allen mogelyken lpoed „ ma»-  REIZEN. I4Ï maakèn. Hier zult gy myne brieven overhandigen „ aart Kapitein houtman; en hem leveren zo veel geld en koopmanfchappen, als hy zal begeeren, vol„ gens den inhoud myner brieven. Gy zult 'er flegts „ éérten dag vertoeven, en terftond na Banda zeilen, „ alwaar gy, in allen fpoed, uw fchip zult belaaden, om weder te keeren na Bantam. Boven alles beveele „ ik u volftrektelyk, u niet op te houden te Amboina, „ genomen zelf dat gy geene gelegenheid hadt om 'er „ iets te losfen ; gy zult 'er niet langer blyven dan „ éénen dag: want het belang der Maatfchappye vor,, dert, dat gy fpoedig te Banda zyt. „ Zo dra gy aldaar voet aan land gezet hebt, zult „ gy Hellen , in handen van dert Opper - Koopman, het ,, geld en de lywaaten, wélke gy hebt, en verder doen „ 't geen hy u zal beveelen. Myn oogmerk is, dat gy „ van Banda, alwaar gy eenige Macis zult laaden, fpoedig „ wederkeert na Amboina, om van daar, andermaal, „ te zeilen na Banda, alwaar gy uwe volle laading „ zult inneemen, om dezelve herwaarts te brengen; „ midlerwyl, egter, Amboina aandoende, om aldaar „ tyding te brengen van den Gouverneur, en van ,, den toeftand der zaaken daar te lande. ,, Maar indien de wind u ongunftig, en het daar „ dopr niet mogelyk zy, van Banda na Amboina te „ zeilen, en van daar na Banda weder te keeren, zult „ gy met de kooplieden raadpleegen, en van hun ver,, ftaan hebbende, wat zy dienftigst zullen oordeelen, „ hunnen raad volgen. Doch vermids uw Jacht een „ goed zeiler is, hoope ik dat gy myne bevelen zult „ kunnen volbrengen. „ Op alle plaatzen, welke gy aandoet, zult gy versa pligt zyn, de bevelen des Opper-Koopmans en van n zynen  14* NEDERLANDSCHE „ zynen Raad te volvoeren, zonder u in eenigen op,, zigte daar tegen te kanten: wel verdaan, dat gy „ insgelyks eene ftem in den Raad zult hebben j alleenW b'k, egter, betrefFende de laading, en het vertrek ,, van uw Jacht, waar omtrent gy u zult voegen naar „ de meerderheid van (temmen : waar toe ik u, door „ deezen, last en magt geeve, opdat, indien de Koop„ lieden zwaarigheid mogten maaken, u in den Raad „ toe te laaten, gy uwen Lastbrief kunt vertoonen. Gy „ en uw volk zult verpligt zyn, met uw Jacht, een „ geheel jaar te vaaren, na alle plaatzen, welke u „ zullen worden aangeweezen; doch niet langer dan „ e"cn jaar." Met deezen last vertrok het Jacht, aan boord hebbende drieentwintigduizend reaaleri van achten , duizend Roozenobcls en negenenzestig baaien lywaaten, om voor dezelve muskaatnooten , macis en ryst te koopen. Het fchip de Groote Zon ontving last van den Admiraal om na Ternate te zeilen, en op zynen togt Jakatra en Gresfik aan te doen , om aldaar ryst te laaden. Ten zelfden dage deedt de Heer matelief de Engelfchen aanzeggen, dat hy, verliaan hebbende, dat zy den wil hadden na Ternate , beducht was da't zy zyne vyanden zouden voorzien van krygsbehoeften, gelyk zommigen hunner landgenooten voorheen gedaan hadden; hebbende hun, daarenboven, geleerd de wyze om de loopgraaven te openen tegen het Fort 't welk de Hollanders bezet hielden: waarom hy hun verzogt, deezen togt niet te willen onderneemen, dewyl hy zich in de noodzaaklykheid zou bevinden om zich daar tegen te kanten. De Kapitein van het Engelfche Jacht gaf hier op tot antwoord, dat hy in de dald aan de  REIZEN. i43 de Portugeezen buspoeder hadt vcrkogt, maar flegts in eene kleine hoeveelheid, en van eene flegte foort. Ten opzigte der vestingwerken, en de manier om dezelve aan te tasten, ontkende hy, immer hun deswegen eenige onderrichtingen te hebben gegeeven, en beloofde, in 't toekoomende, geene krygsbehoeften aan hun te zullen verkoopen. Door deeze verzekering bleef de zaak hier by. Wy moeten hier aanmerken, dat deeze verklaaring aan de Engelfchen wierdt gedaan, niet zo zeer om hun te beletten, krygsbehoeften aan de Portugeezen te verkoopen: want men wist dat dit niet zou gelukken; als om te verdaan te geeven, dat de Hollanders in den waan waren, dat zy voorneemens waren'na Ternate te zeilen, hoewel zy van het tegendeel verzekerd waren. Want zy hadden geene reden om te twyfelen, dat de Engelfchen den wil hadden na Banda, in weerwil van het gerugt, welk zy lieten loopen, dat hun eene fchip na de Roode Zee , en het ander na Ternate was beftemd. Op den negentienden van Wintermaand ankerde het fchip Maurits op de Ree van Bantam; zyne geheele laading beltondt uit zestig lasten ryst, een weinig benjoin en fuiker; alles van de flegtfte foort. De'Admiraal was hierover verwonderd en misnoegd, en het deedt hem ongunftige vermoedens opvatten,aangaande dé bedienden van het koroptoir te Patana, alwaar het deeze^goederen gelaaden hadt. Van hier dat de Heer ma tel ik f het niet geraaden vondt, het komptoir, daar ter plaatze, langer aan te houden. Daarenboven hadt dit fchip aan boord Gezanten van Siam, door kornelis specx medegebragt, zonder dat de Admiraal wist, tot wat oogmerk zy moesten  144 NEDERL ANDSCHE ten dienen, dewyl de Bewindhebbers bevolen hadden, om de kosten te vermyden, zich niet met Gezanten te belasten. Specx, naar de reden gevraagd zynde, gaf tot antwoord, dat hy zich van dezelve niet hadt kunnen ontdaan; en dat de Koning van Siam hem hadt doen vraagen, waarom de Hollanders niet zo wel zyne Gezanten wilden ontvangen, als die van de Koningen van Johor en Achem, die , in vegelyking van hem , flegts Koninkjes waren. De Gezanten, twee dagen naa hunne aankomst, aan land getreeden zynde, riep de Admiraal den Raad te zamen, om te overleggen , of men hen na Holland zou medevoeren, 't Befluit was, dat het te rug zenden den fchyn zou vertoonen van veragtingc van een groot' Koning; en dat de Koningen van Bantam en der nabuuiïge gewesten, in dat geval, grond zouden hebben om te gelooven, dat de Hollanders geene gemeenfehap wilden onderhouden met zyne Siamfche Majefteit, hoewel eenen der magtigfte Vorften der Indien. In gevolge van dit befluit, ontving de Admiraal de Gezanten , die hem ten gefchenke aanboocleu eenen kleinen fabel f met een vergulden gevest en fchede. Zy wierden aan land gehuisvest , tot dat de fchepen zouden gereed zyn. Ten opzigte van de beftemminge der fchepen, wierdt hier insgelyks beflooten, dat de Oranje, 't welk thans zeilvaardig lag, te Bantam den last zou inneemen; dat de Maurits, 't welk eerlang zou gereed zyn, na Madagaskar zou vertrekken; en dat de Erasmus, zo dra het van Johor te Bantam was te rug gekoomen, na Banda zou gezonden worden. De twee eerfte fchepen, naa hunne laading te hebben bekoomen, moesten de reize na 't Vaderland aannecmen. Om-  REIZEN. ï45 Omtrent deezen tyd viel jakob heremyt, Op per-Koopman te Bantam, klagtig over de zwaare belastingen , welke de Sabandar van hem eischte ; in plaats van acht, moest hy nu zestien ten honderd van de Peper betaalen. Wat ook de Admiraal hier tegen inbragt, de fchraapzieke Indiaanen blecven op hunnen eisch Paan, en wilden niets laaten vallen. Terwyl het fchip Maurits zeilvaardig wierdt gemaakt, zag men uit zee koomen het fchip Gelderland. De Kapitein van hetzelve Pelde den Admiraal ter hand, een geheimen lastbrief der Heeren Bewindhebberen, behelzende hun befluit, om de zaaken van koophandel , voor eenigen tyd , ter zyde te Hellen, en zich thans inzonderheid met den oorlog onledig te houden. Den Raad hierop byeen gekoomen zynde, wierdt beflooten, het fchip Gelderland, op ftaanden voet, te zenden na Macasfar, om aldaar honderdvyftig of tweehonderd Coyangs ryst te koopen , een gedeelte van hetzelve na Amboina te brengen, en het overige na Ternate. Wyders wierdt vastgefteld, de fchepen De/ft en Enkhuizen, over Amboina, na Banda te zenden ; en de floep van het fchip Gelderland den geheimen lastbrief na Johor te doen overbrengen ; als mede, dat uit het laatstgenoemde fchip zouden genomen worden twintigduizend reaalen van achten; dat veertienduizend van dezelve te Amboina gelaaten , vyfëntwintighonderd te Macasfar aan koopmanfchappen hefteed , en de overige na Ternate zouden gebragc worden. Omtrent deezen tyd deedt de Admiraal matelief by zich koomen een Javaan van Jacatra , voor acht dagen van Malacca vertrokken, om van hem te verneemen, eenig berigt wegens de gefleldheid van zaaken V. deel. K Ja  I4<5 NEDERLANDSCHE in die ftad. Hy verhaalde dat de Onder-Koning en de Gouverneur dier ftad overleeden waren ; dat dezelve , voornaamlyk aan de zyde van het Eiland das Naos, merkelyk verfterkt wierdt; dat de Portugeezen, vyf wecken geleeden , met vier Galeien en twintig Fusten , na Achem waren vertrokken ; dat zy Johor verbrand hadden; dat de Raïa Sabrang de wyk hadt genomen na Liuga , 't welk hy verfterkte; dat voor Malacca vyf groote fchepen lagen , en dat zich by dezelve gevoegd hadden drie kleiner vaartuigen , gckoomen van de kust van Negapatnam, en met lywaaten gelastten ; dat de ryst en verdere leevensmiddelen 'er in een laagen prys waren; en, eindelyk, dat aldaar verwagt wierden Chineefche Kooplieden , van wier aandaaude komst men met zekerheid onderricht was. Wegens het fchip Erasmus, waar omtrent men wel gewenscht hadt iets te verneemen, wist hy niets te melden. Nog dien zelfden dag verklaarde de Admiraal aan den Tomongon en Sabandar, dat de Koning van Holland het fchip Gelderland alleen tot dat oogmerk herwaarts hadt gezonden, om alle de Indiaanfche Koningen te berigten , dat de Portugeezen onder Hollandfchen Vlag in hunne havejis zouden koomen, en met fchepen, op de Hollandfche wyze gebouwd: om dus zo wel de Indiaanen als de Hollanders te misleiden; dat , diensvolgens , een iegelyk op zyne hoede zyn moest; dat de vyanden nogmaals eene magtige Vloot zouden verzamelen , met oogmerk om niemand, zelf niet de Koningen, te ontzien of te fpaaren; dat hunne voornaamfte bedoeling was , de Koningen van Johor en Lantam te verdelgen ; dat het dienftig zyn zou, hier van berigt te zenden na Johor, en de landzaaten ge-  REIZEN. I4? ger^t te ftellen met de hoop op öriderftatid , indien zy dien niet reeds hadden ontvangen, dewyl de Heer van carrden aldaar, binnen kort, verfchynen zou, met acht fchepen , indien hy 'er niet reeds was aangekoomen; dat, in het volgende jaar, nog eene groote \ loot int Holland derwaarts zot, vertrekken, aan boord hebbende eenige Krygstroepen, die 'er eene geduurige bezetting zouden houden; De Indiaanfchc Staatsdienaars , dit alles verftann hebbende, vervoegden zich by hunnen Koning, om hem hier van te verwittigen. . Eerlang keerden zy te rug by den Admiraal ; en naa hem , uit naam van zyne Majefteit', bedankt te hebben, verzekerden zy, ïn alles te zullen voorzien, en be*flooten te hebben, geen fchip , van welke Natie het ook ware , in de havert te zullen .toelaaten, zonder alvoorens daar van berkte hebben gegeeven aan den Hollandfchen Koopman"; en in gevalle zy eenige kvvaade vermoedens hadden geeneu vryen koophandel te zullen toellaan, maar hen als vyandeu behandelen , al waren het zelf Hollanders indien ze door den^Köoprnan niet erkend ert belciiermd. wierden. Op den vyfden van Louwmaand des jaars iöog kwam de Admiraal pau&u^an caerden, wiens ogt wy naderhand breedvoeriger zullen verhalen, op de Ree van Bantam voor anker, met zeven fchepen; het achtfte, met hem uit het Vaderland vertrokken was op het Eiland Mofambique, verongelukt, doch de laading geborgen. Tegen den avond hielden de beide Adnnraals een mondgefprek ; de Heer matelief deedt aan den anderen verflag van het voorgevallene, en raadde hem, zich te fpoeden , indien hy de Chineefche fchepen wilde ontmoeten. K - Oo  i48 NEDER LANDSCHE Op dit berigt, riep van caerden, 's anderendaags, zynen Raad te zameu , en nam , met overleg cn goedvinden van denzelven , het befluit, ten fpoedigfle te vertrekken , om te Johor de fchepen , uit China koomende, af te wagten; en indien zy , door tegenwind , verhinderd wierden , by tyds aldaar aan te koomen , een fchip na Banda te zenden , en van de driehonderddertigduizend reaalen, welke hy in alle zyne fchepen hadt, veertigduizend te Bantam te laaten. Den volgenden dag gaf van caerden van dit befluit kennis aan den Heere matelief , die, egter, over den fpoed van hetzelve, niet weinig verwonderd was; hy verzogt een affchrift van het genoroene befluit, om het met bedaardheid te kunnen overweegen: dit wierdt hem beloofd, doch niet volbragt. Kort daar naa hielden de Admiraals andermaal eene byeenkomst. Ernflig beval matelief zynen amptgenoot , vooral bedagt te zyn op de onderfteuning van Johor ; doch van caerden leende hier aan zo weinig gehoor, dat de Heer matelief zich deswegen grootlyks verwonderde. Als 'er over beuzelingen , of onverfchillige zaaken , wierdt gefproken , was hy zeer fpraakzaam ; doch wanneer de Indifche zaaken op het tapyt gebragt wierden, hadt hy weinig te zeggen, en wendde het gefprek over een anderen boeg. Gaarne hadde onze Admiraal hem zynen Stuurman bygezet, die overal bekend was; doch hy hadt hier geene ooren na. 't Ontbrak hem niet aan moed ; alleen fcheen hy te los en onbedagt te zyn: reden genoeg, voor den Heere matelief, om zich van zynen togt niet veel goeds te belooven. Weinige dagen daar naa kwam de Admiraal van caerden wederom aan land , verzeld van eenige le-  REIZEN. ri49 leden van zynen Raad, om met den Heer matelief te raadpleegen over de zwaarigheid , om met eenen tegenwind na Johor te ftevenen, welke hy voorheen niet zo duidelyk hadt begreepen ; hem tevens voorflaande om na Ternate te zeilen. Matelief gaf hier op tot antwoord, zyn gevoelen hier omtrent wel te willen mededeelen; doch dat hy het liefst fchriftlyk wilde doen, alzo de woorden ligt vergeeten wierden. Van caerden hierin genoegen neemende , ftelde de Heer matelief, kort daar naa, hem een gefchrift in handen, van den volgenden inhoud : „ Ik ben van gevoelen , dat de Koning van Johor „ moet geholpen worden, of dar hy, by gebrek hier „ van, zal verlooren gaan. Maar, indien men hem „ op flaanden voet te hnlpe koome, moeten de zaa„ ken der Molukfche Ei'anden een geheel jaar ter „ zyde gefhld worden; en God weet, welke nadce„ len, geduurende dat tydverloop, daar uit ontdaan „ zullen. Daarenboven moet in aanmerking geno„ men worden , dat , van alle deeze Eilanden , op ,, Ternate inzonderheid moet gelet worden : want, „ genomen dat de vyand van de Straat van „ Malacca meester wierdt, zou dit verlies nog kun„ nen vergoed worden; maar indien hy Ternate ver„ overe, is het nadeel onherftelbaar. „ Hierom oordeele ik het dienftig , dat gy , met ., uwe geheele Vloot, u derwaarts begeeft. Want, „ gelyk zy fterk genoeg is om de Spanjaards van dat „ Eiland te verjaagen , boude ik my Verzekerd', dat „ gy hier in niet in gebreke zult blyven , dewyl gy „ achthonderdzestig man hebt, allen kloek en gezond. „ Veel bezwaarlyker zou, ondertusfehen, deeze togt ,, zyn , indien het gebeurde, dat, by uwe landing K 3 „ op  15° NEDERLAND S C fl E „ op Ternate, ons volle van dat Eiland was venirecven; 't geen God verhoede. „ In Wintermaand jongstleedcn heb ik het fchip „, de Groote Zon van Bantam na Ternate gezonden, „ met last om, op deezen togt, Grcslik en Makaslar ,, aan te doen, en aldaar veertig of vyftig lasten ryst „ te koopen ; als mede Jacatra, om aldaar Arak te „ laaden. Daarenboven heb ik het fchip Gelderland „ gezonden na Macasliir, om aldaar in te neemen „ hpnderdyyftig lasten ryst, en, naa Amboina te heb,, ben aangedaan, na Ternate te ftevenen. „ Hierom raade ik u , regelrecht koers te zetten „ na Ternate, en uwen Vice-Admiraal op Mak*sfar „ te doen aanzeilen , alwaar hy het fchip Gelderland „ zal vinden, waar over gy, naar goedvinden, kunt „ befchikken: dewyl de Vice-Admiraal na Banda bè» fte^d is, zal hy daar toe tyds genoeg hebben. Doel: „ wat aangaat de geheele Vloot, ik kan u niet raa,, den, dat Eiland aan te doen, uit yreeze voor tvd- verlies. Want, indien gy water noodig hebt, ku „ gy het bekcomeu te calazzir , op de kust van s, Makasfar. ,, Wanneer gy te Ternate zyn zult. moet gy j iet ,, in gebreke blyven, om met ons volk aldaar te'raadpleegen over \ geen u te doen ftaat, en welk dei drie Eilanden, Ternate, Tidore, of Machian, het „ dienffigst zy , eexsg aan te tasten. Jfc kan ! ter ., onjtU-ent niets anders raaden , dan dat gy nanr be - viqdS^g van zaaken moet handelen. De' opger.ect.-.■■■•> 5:*-n va:: Machian zyn ons meest genegen. Terwyl ü; on Ternate was , deeden hunne Bevelhebbers my de aanbieding , aan 't muiten te willen ftaan * :t££n d« Spanjaards en den Koning van Tidorr-, „ mids  REIZEN. j£j „ mids wy hun de hand wilden bieden, en de Ter„ hateezén in 't bezit van hun Eiland herftdlen. Ik „ antwoordde , te Ternateezen te zullen herltdlen • „ doch dat die van Machian te hulpe te koomen, en „ een Fort op hun Eiland te bouwen, my thans niet ,, gelegen kwam. „ Hierom raadde ik hun , zich voor 't tegenwoor„ dige ftü te houden, in verwagtmg dat 'er eene an„ dere vloot uit Holland kwam, die hun de gelegen„ hefd zou verfchalfen om te kunnen doen 't -een „ zy begeerden, gelyk ten tyde van and re as fur„ tado gebeurd was; en dat ik, midlerwyl, de Ter„ natcezen in hun Vaderland zou doen wederkeeren. „ Zy beloofden , mynen raad te zullen volgen , en „ hunne oogmerken geheim te houden: zodat, indien „ zy zich bevonden onder het regtsgebied van Tido„ re , men zich mag verzekerd houden , dat zulks „ alleen uit angst gefchied is. In de ecrfte plaats „ zou men zich dan van Machian kunnen verzeke„ ren, om alzo de verfterking van Negers en Karra„ koren te genieten. „ Wat aangaat het Fort, welk de Spanjaarden op „ Ternate hebben, ik ben van gevoelen , dat zy be„ zwaarlyk daar uit zullen kunnen vcrdreeven wor„ den, uit hoofde van de Vestingwerken , van welke „ het omringd is. Gemaklyk , nogthans , kan het „ uitgehongerd worden : want, indien uit Tidore „ geene leevensmiddelen derwaarts gevoerd worden , „ kan de Bezetting niet beftaan. Hierom zoudt gy' „ met bdmlp der Ternateezen en der opgezeetenen van „ Machian, Tidore kunnen aantasten, om de Karakon„ nen nevens de ftad te verbranden : want , dit ge„ fchied zynde, zou al het overige gemaklyk volgen. K 4 „ Al-  15» NEDERLANDSCHE „ Alleenlyk diende men vooraf te weeten , of 'er hulp „ van de Manilles zy aangekoomen. „ 't Zuu veel gewonnen zyn, indien gy iets op Ti„ dore konde uitvoeren: want, in dat geval, zouden „ alle de opgezeetenen der nabuurige landen, zelf die „ van Tidore, uwe zyde kiezen. Ik durve nog meer „ zeggen , en my met de hoop voeden , dat indien „ ten tyde als gy aldaar voet aan land zet, de or> „ derftand van de Manilles aldaar nog niet is aange„ koomen, de Koning van Tidore u' aanzoeken , en „ een verbond met u. zal aangaan. In dat geval zult „ gy u bedienen van zyne aanbiedingen ; nogthans „ geen onbepaald vertrouwen op hem Hellende , en "„ op uwe hoede zynde. Myns oordeels zult gy meest „ belemmerd worden door de twee vyandlyke Galeien, „ die groot voordeel hebben, dewyl ze , naar goed„ vinden, kunnen aanrukken en wyken. „ Zo als ik dit gefchrift voleindigd had, kwam hier „ voor anker de Eramus, koomende van Johor, ty,, ding brengende van den Fiskaal martin us ap,, pius, dat in gevalle 'er geene Hollandfche fche„ pen den Koning te hulpe kwamen, hy genoodzaakt „ zyn zou, den vrede te fluiten met de Portugeezen. „ Deeze tyding, die my niet onverwagt is overgekoomen, heeft my niet van gevoelen doen veran,, deren. " Zodanig was het ontwerp van den Heere matelief, omtrent de verrigtingen van van caerdun's Moot. Want, hoewel de Fiskaal gezegd hadt , dat indien men geene fchepen na Johor zondt, de Koning den vrede zou fluiten, en zelf hadt medegebragt een afTchrift der voorwaarden, behelzende, onder andere, dat de Koning de Hollander? zou overleveren, hadt' nog-  REIZEN. 153 nogthans, zyne Majefteit, door de aankomst des Fiskaals, wederom moed gefchept. Doch gefield dat hy den vrede aannam , oordeelde, evenwel, de Admiraal het dienftiger , de Molukfche Eilanden dan Johor te behouden. Want, hoedanig eenen vrede de opgezeetenen van Johor ook hadden aangegaan, 'er was nog hoop om hun dien te doen breekcn, door het aanbieden van hulpe; terwyl het verlies van Ternate onherfielbaar zyn zou. In geene kleine ongerustheid was hy, met dit alles, omtrent het gewigt der onderneeminge tegen de Molukfche Eilanden , uit vreeze dat de Hollanders, door gebrek aan leevensmiddelen, zouden genoodzaakt worden, Ternate te verlaaten. Daarenboven hadden de Gezanten van Malacca, te Johor gekoomen om over den vrede te handelen, aldaar het gerugt doen loopen, dat de zeven fchepen, welke in China geweest waren, na de Manilles, en vervolgens na Ternate , zouden fievenen , om de Hollanders van daar te verjaagen. Hoewel dit gerugt van alle waarfchynlykheid niet ontbloot was , floeg, egter, de Heer matelief 'er geen geloof aan. Wyders was 'er grond om te vreezen, dat de Koning van Johor, ter verkryginge van den vrede , de Hollanders aan hunne vyanden zou overleveren : een voorbeeld, 't geen zeer gevaarlyk zyn zou, en te Patana ligt konde gevolgd worden. Aan dit onheil zou verknogt geweest zyn , het verlies van de penningen , welke men daar te lande hadt , bedraagende drieënzestigduizend reaalen te Patana , en tienduizend te Johor. Ter voorkoominge van deeze ongelegenheid , deedt de Admiraal matelief het fchip Gouda aanleggen na Patana , daar het nog vóór Bloeimaand kon aanK 5 koo-  154 NEDERLANDSCHE koomen, en het belaaden met verfcheiden foorten van lywaaten, die aldaar zeer begeerd worden; tevens gaf hy last, om het grootftc gedeelte der penningen, welke aldaar lagen , van land aan boord te haaien, indien men eenig gevaar vermoedde. Weinige dagen laater wilde de Admiraal aan land opflaan de drieduizend zakken peper, door het fchip Erasmus van Johor aangebragt, en het vervolgens na Banda zenden.; doch het fcheepsvolk , dit verftaan hebbende, floeg aan 't muiten, en begeerde weder te keeren na het Vaderland. Vergeefs bragt de Admiraal hier tegen in, dat zulks niet konde gefchieden, dewyl te Bantam geene goederen waren , en niet vóór het midden van Bloeimaand zouden te bekoomen zyn. De Schipper roeide hier onder , en ftookte heimelyk het volk op. Om dit oproer te llillen, begaf zich de Heer matelief aan boord van 't fchip Erasmus, en bragt, door beloften en dreigementen, zo veel te wege , dat de matroozen in den togt na Banda bewilligden , mids hun de verzekering wierdt gedaan , by hunne wederkomst te Bantam, na 't Vaderland te' zullen wederkeeren , zonder tot eenigen anderen togt gebruikt te worden. Op deeze voorwaarde wierdt thans te peis gemaakt, en de rust op het fchip herfreld. Omtrent deezen tyd kwamen de Sabandar en de Fiskaal van Bantam by den Admiraal aan boord, medebrengende eenen brief van hunnen Koning, aan de Hollanders gerigt; behelzende een verzoek, om lier, by te ftaan met twee van hunne fchepen, op eenen aanflag tegen Palitnban. De Admiraal beloofde hutt deeze hulp, mids hy onderricht wierdt, hoe veel tyds daar toe zou vereischt worden. Het antwoord was? dat zy niet meer dan. veertien dngen, of ten langde vier  R E I Z E N. I55 vier wecken, zouden noodig hebben; en indien , in deezen tusfchentyd, de Bantammers niet gereed waren, de Hollanders hen verhaten , en trekken mogten , waarheen zy wilden; dat, voor 't overige, de Koning niets meer van hun verlangde , dan de Schanspaalen met hun gefchut te verdelgen, dewyl die van Palimban daar door buiten ftaat zouden gefield worden om het langer te kunnen uithouden , en de ftad ligt in kooien zou kunnen geleid worden. Het zelfde verzoek wierdt aan den Admiraal gedaan door den Tomongon, die hen tevens eenen Lapis-Bezoar ten gefebenke aanboodt. De Heer matelief, hem van zyne hulp verzekerd hebbende, beval de bedienden van het Komptoir in zyne gunst en befcherming ; hy voegde 'er nevens , wel te weeten , dat de Hollanders, behalven hem, geen oprecht vriend te Bantam hadden, en, by zyne wederkomst in Holland , niet te zullen in gebreke blyven om deswegen getuigenis te geeven. Van zynen kant verzekerde de Tomongon, in den Raad te hebben voorgedraagen , dat men te Bantam geene anderen moest toclaaten dan de Hollanders» met uitfluiting van alle andere Natiën , zelf de Engelfchen , mids zy zich verbonden om de Peper voor een redelyken prys te zullen inkoopen, opdat de landzaaten daar by hunne rekening mogten vinden; doch dat hy de overige Staatsdienaars in zyn gevoelen niet hadt kunnen overhaalen. Nogthans beloofde hy , dit ontwerp niet te zullen ter zyde Pellen , maar zyne uiterfte poogingen aanwenden by den jongen Koning, wanneer hy een weinig meer kennisfe van zaaken zou gekreegen hebben, om het hem fmaaklyk te maaken. In één woord, hy beloofde gouden bergen aan de Hol-  156" NEDERLANDSCHE Hollanders , zo dra de Koning in jaaren meer zou gevorderd zyn. En, in de daad, hy fcheen hun beter gezind dan den Engelfchen, met welke hy geene verkeermg hieldt , terwyl hy , met drie van de aanzienlykften dcslands, de onzen dikmaals een bezoek gaf. Op den achtëhtwintigften van Louwmaand vertrok de Heer matelief van Bantam, met het fchip de Oranje, aan welks boord zich bevonden honderdnegentig man, en onder dezelve vyf Siammers, acht Portugeezen en vier Negers. Van leevensmiddelen was hy middelmaatig voorzien. Vyf dagen daar naa ontmoette hy , in de Straat , het Jacht Gouda; dit, het Eiland Mauritius niet hebbende kunnen aandoen, was na Achem gezeild, alwaar hy geene tyding van den Admiraal van caerden hadt kunnen hooren; hierom was hy genoodzaakt geweest, na Bantam weder te keeren. De Kapitein hadt brieven van het fchip de Eendragt , gereed leggende op de Ree van Achem, om na Mafulipatam te vertrekken. De Admiraal, affchriften van deeze brieven genomen hebbende , deedt zynen Raad en dien van het Jacht vergaderen; hier wierdt beflooten, dat het Jacht in alleryl zou vertrekken na Johor , en vervolgens na Patana , om , met alle mogelyke geheimhou« ding , de penningen uit deeze beide Komptoiren te hgten. Inzonderheid wierdt den Scheepsbevelhebberen ingeprent, den Koning van Johor moed in 't hart te fpreeken , en hem ter vcrfterkinge van de ftad aan te fpooren. De Kapitein van het meergemelde Jacht verhaalde, dat hy , het Eiland Mauritius niet hebbende kunnen aandoen, zich na de Baai Antongü begeeven, en aldaar  REIZEN. 157 daar'eenige ververfchingen hadt opgedaan; dat de landzaaten , voor twee koperen Armringen, hem hadden gegeeven een Haaf, en een os voor vyf ilaaven; dat de lywaaten aldaar niet begeerd'wierden ; dat de Negers dapper onder elkander oorlog voerden; dat de opgezeetenen, ter rechter zyde van den ingang der Baai , onze vrienden , doch die aan de andere zyde woonden, ons ongezind waren; dat het land veel ryst opleverde , doch dat het gebruik van goud en zilver aldaar onbekend was. Op den eerften van Lentemaand zag het volk van de Oranje eenigen van die groote vogels , welke de Portugeezen Mangas de Veludo noemen ; een zeker bewys dat zy de Kaap naderden : het zyn groote vogels, met zwarte randen aan de vlerken. De kleine vogels, die dus lang het fchip verzeld hadden, verlieten thans hetzelve: een ander bewys dat men land naderde. Twaalf dagen daar naa , liet de Oranje het anker vallen in de Tafel-baai, op zeven vademen water. Straks zondt de Admiraal eene floep na land, met vier Muskettiers en eenige Piekeniers , medebrengende lywaaten , glaswerk, fchelletjes, yzer en koperen ringen. De Hollanders, verneemende dat de Negers de vlugt namen, hun vee medevoerende, zogten hen tot Paan te brengen ; doch hier in konden zy hun oogmerk niet bereiken, tot dat een Neger , die by de Hollanders was, hun zeide , dat zy zich moesten vervoegen by hunnen Koning, die niet verre van daar woonde, en aan hun vee zou verkoopen. Eindelyk lieten twee Negers zich overhaalen om aan boord te gaan, daar zy verhaalden, dat de komst der Hollanderen de geheele Natie met fchrik vervuld hadt,  158 NEDERLANDSCHE hadt. De Admiraal gaf .huri ten gefchenke Biskuit, Arak en eenig glaswerk, met byvoeging , dat indien zy hem vee wisten te bezorgen , hy.aan elk hunner een (luk gefchilderd lywaat zou geeven. De Negers zeer voldaan over dit gefchenk, verzogten den Admiraal , dat zyn volk hunnen landgenooten geen verderen fchrik mogt aanjaagen. Kort daar naa tradt de Heer matelief zelve aan land , verzeld van tien Muskettiers , acht Piekeniers en zes houthakkers. Om het hout te betaalen, bragt hy mede koperen armbanden , blaauwe «lazen kraaien en Indifche lywaaten. Een Neger in het véld ziende , zondt de Admiraal zynen 'Polk, teiwyl hy zelve met de zynen in een kreupelboschie zich verborgen hieldt. Straks zag men nog anderen , met hun vee, van de bergen koomen; die, egter, geduurig op eenigen afPand van de Hollanders bleeven. In deeze eerPe zamenkomst vertoonde zich reeds de bedrieg, lykheid deezer Negers. Want een yzeren hoepel en eenige kraaien , die hun vertoond wierden , in handen gekreegen hebbende , toogen zy met dezelve op de vlugt, en verfchuilden zich in de bosfehen. Eerlang, nogthans, kwamen zy wederom ten voorfebyn; de Admiraal kogt thans van hun achtendertig fchaapen en twee koeien; voor ieder koe betaalde by een ouden yzeren hoepel van een vleeschton, en voor een fchaap een hoepel van een fpan lang. In alles kwam hun dus dit vee te Paan op de waarde van een gulden. Met dit alles verbeeldden zich de Negers de Hollanders bedroogen te hebben , terwyl de&eze! van hunne zyde., over den gedaanen koop zeer in hunnen fchik waren. Een der Negers, den Admiraal een pistool ziende m  REIZEN. ,50 in de hand hebben , vraagde hem , wat het ware ? Op zyn antwoord , dat liet een ding was , 't welk een groot geraas kon maaken en Dou! Dou! riep, verzogten zy hem, hier van eene proeve te mogen'hooren. Straks loste de Admiraal zyn pistool ; waar op zy allen ter aarde vielen, onder het maaken van een groot getier. Doch de Hollanders, hun eenige biskuiten hebbende aangcbooden , fielden hen wederom gerust. Zelf hielpen zy de onzen het vee in de Hoepen draagen. Deeze Negers zyn welgemaakt van lyf en leden, ryzig van gehalte, en draagen gekruld hair. Zo vaardig zyn ze ter been, dat ze een Stier kunnen agterhaalen, en hem hy de hoornen of de agterfte pooten grypende, doen ftil ftaan. Doch zy zyn zo morzig, dat men, om den ftank, welken zy van zich geeven," hen op een verren afftand kan ruiken. Om het lichaam draagen zy een lederen gordel of riem , met een gevilden vosfen- of kattenftaart , daar aan vast, waar mede zy de fchamelheid bedekken • over de fchouders flingeren zy een mantel van een herten- of bokkenvel, 't welk afgryzelyk ftinkt. Van vooren zyn deeze mantels onder den kin vastgemaakt, en hangen, van agteren , tot op de billen. Zom! migen droegen twee osfendarmen, dubbeld om den hals gellingerd, de eene nog versch, de andere reeds eeni»zins verdroogd. Elk hadt een kleinen ftok in de hand, ter dikte van een vinger, en drie voeten lans; in de andere hand hieldt hy insgelyks een Hokje , met een kattenvel overtrokken ; dit diende om de vliegen te verjaagen, waar van het hier te, lande krielt. Aan hunne voeten draagen zy een foort van fchoeizels, gelyk aan die der Franciskaaner Monniken, doch een  lbo NEDERLANDSCHE een weinig brceder. Onder 't fpreeken, klappen zy, oai het andere woord, met hunnen mond, even gelyk men met de vingers klapt; hun mond gelykt dus eenigzins naar een ratel. Van Scheepvaart wierdt onder hen geen de minfte blyk vernomen. De Onder-Koopman kogt van eenen hunner eenen Armring, daar te lande gemaakt , van eene ftoffe , deels naar goud , deels naar koper ge lykende , welke deeze oord opleverde. Omtrent deezen tyd deedt zich de Admiraal roeien na een klein Eiland , aan den mond van de Baai gelegen , en anderhalve myl in den omtrek beflaande. Eene halve myl van het Eiland legt een rots , tegen welken eene zvvaare branding gaat. Op het Eiland zag men eene menigte Zeehonden , die zich in de zon bakerden. Zy zyn groot en hebben een fchoonen huid, men doode 'er wel honderd van. Ook vonden de onzen hier eene menigte vogelen, Pinguins genaamd , van grootte als een kleine gans. Over 't lichaam zyn ze gedekt met kleine veeren. De vlerken gelyken naar die van geplukte Eendvogels. Zy kunnen niet vliegen, maar wel zwemmen, en nog beter duiken. Ieder wyfje legt twee eyeren, van grootte als ganzen - eyeren. Zy maaken hunne nesten onder de ruigten, en bedekken dezelve met zand : zodat zy, van de voorbygaandeu, niet kunnen gezien worden. Het geheele Eiland is zandagtig; men vindt 'er geen water; het is bedekt met eene zekere ruigte of mosch, waarin geele bloempjes groeien. De Admiraal deedt 'er zes fchaapen, te weetcn, twee rammen en vier ooijen , aan land zetten, om voort te teelen : opdat de fchepen , die het vaste land niet konden aandoen, bier eenige ververfchingen mogten vinden. De nuttigheid  REIZEN. l6l heid van deezen inval bleek uit hetgeen spilbergen wedervaren was } deeze van de Wilden niets hebbende kunnen bekoomen , vondt, op dit zelfde Eiland, zeven fchaapen, welke hy zeer noodig hadt. Zy waren aldaar aan land gezet, door de Engelfchen, met nog een achrlle fchaap , 't welk onze Admiraal thans in handen kreeg , en het hebbende doen Aagten, bykans ongelooflyk vet bevondt. De ftaart, louter vet, was vyfüntwimig duimen dik , en woog negentien ponden; het vet van de darmen en 't nicrebed woog vierendertig ponden : behalven nog twaalf ponden, welke men van 't vleesch nam, 't welk, om de vetheid , anders niet zou hebben kunnen gegeeten worden. De Heer matelief, hier uit ziende, dat de fchaa* pen, zonder water, beftaan konden, en dus vet wierden , deedt, behalven de gemelde zes , nog veertien fchaapen aan land brengen; doende voorts, op een tmnen plaat, aan een Walvischbeen gefpykerd, deeze woorden fchryven: Op den negentienden van Grasmaand des jaars 1608, heeft matelief hier twintig fchaapen aan land gezet. Op den tweeëntwintigfren van Grasmaand ging de Admiraal onde1, «il, met een gunftigen wind. Het aanhoudend gebruik van gezouten vleesch was oorzaak dat onder het volk de fcorbut zich eerlang openbaarde; de Heer ma te lie f zelve wierdt van deeze kwaaie aangetast, en kor nel is specx overleedt aan dezelve , op den elfden van Hooimaand. Dit (terfgeval gaf aanleiding tot eenig gefchil met de b.amlche Gezanten , welke de Admiraal aan boord uadt en die met specx uit dat Koninkryk waren aangekoomen. V. deel. t L Dg  ife NEDEIILANDSCIIE De Admiraal naamlyk verwonderde zich , dat hy onder de pakkaadje des overleedcnen geene robynen vondt. Aan zekeren jan volkerts zoon van Monnikendam , die met hem in Siam geweest was , hadt hy ter hand gefield brieven voor zyne Moeder, en hem wyders befproken honderd guldens. Dit deedt den Admiraal vermoeden, dat hy hem insgelyks zyne Edelgeft eenten hadt toevertrouwd; welt vermoeden hy aan zynen Schipper simon lammert szoon mau openbaarde. Doch vermids gemelde volkertsz thans ziek lag, maakte hy van deeze zaak geen verder gerugt , denkende dat ingevalle hy ftierf, de zaak zich van zelf zou ontwikkelen. Volkertsz overleedt in de daad ; doch men vondt, tot zyne groote verwondering, by hem geene fleenen. Uit deeze onzekerheid wierdt hy gered , door eene boodfehap van rein korneliszoon, die op de fchepen van moucheron voor Stuurman hadt gevaaren, en onder spilbergen met specx in de Indien was gekoomen. Deeze berigtte hem , dat volkertsz op hem begeerd hadt, ingevalle hy overleedt, van de Siamfche Gezanten te rug té vraagen zekere ftecnen, welke hy dezelven in bewaaring hadt gegeeven, en ze voorts aan zyne Moeder te bezorgen, 's Daags vóór zyn overlyden hadt hy dit verzoek herhaald, in 't byzyn der Siammeezen; die, ener, 's Mans dood vernomen hebbende, en omdat by dit verzoek geene getuigen tegenwoordig geweest waren, lochenden, eenige Edelgefteenten in handen te hebben. De Admiraal , hier van . onderricht , ontboodt terftond den eerften Gezant, conchi genaamd , en eischte van hem de bewuste fteenen; doch deeze weiger-  REIZEN. ,63 gerde onbefchaamd.-ooit iets in bewaaring te hebben ontvangen van den overleedenen: waarop de Admiraal hem de onbetaamelykheid van zyn gedrag onder 't oog gebragt hebbende, dreigde , hem de ooren te zullen affiiyden, indien hy niet op ftalndeil voet de fteenen overleverde. Deeze bedreiging hadt de bedoelde uitwerking.: de tweede Gezant bragt. terftond een damasten zak , waar in de ftecnen , in papiertjes bewonden,en met de noodige.opfcliriften, bewaard wierden. Jammerlyk ftondt het eerlang op het fchip van den Admiraal gefchapen ; al het volk was ziek , en niet meer dan veertig man, die het met moeite op de been hielden. Met vallen en opftaan bragtea zy het fchip te Portland binnen ; bier nam de Vchipper veertig Engelfchen in dienst, met wier behulp zy , op den tweeden' van Herfstmaand, voor Rammekens, het anker lieten vallen, naa eene afwéezigheid van drie jaaren, drie ma?nden en drie wecken. De'Admiraal wierdt hier verwelkoomd, door eenige afgevaardigden uit de Bewindhebbers 'van Zeeland- en Amfterdam , en'deedt eerlang veiffag van zynen togt , in 's Haage ,' aan de Hooge_ Overheid deezer landen als mede aan Prinfe maurits, die 'hem vnendlyk ter maaltyd onthaalde. Tevens boodt hy zyner Prinslyke Excellentie 'de Siamfche Gezanten aan, die haar tér' hand Pelden eenige fraaie gefchenken, gewrogten der Oosterfche' landen. <.:••::*«»&.;::••;•\welk zy moeten overtrekken, zien, aan de eene zyde, welbebouwde Landen en alle de bekoorlykheden van den Zomer; en, aan den anderen kant, een Jand, door den regen verwoest , daar de lucht, door dikke nevels, geheel verduisterd is; daar de blixems kraaken en de donderdagen loeien. Deeze fpoedige overgang van het eene jaargcty in het ander, heeft niet alleen plaats in de gewesten, daar wy thans van fpreeken; het zelfde wordt opgemerkt omtrend Ormus, by Kaap Rofalgate : dikmaals gebeurt liet dat de fchepen hier het aangenaam fte en fchoonfte weder hebben, welk zy kunnen verlangen; dochzy zyn de Kaap niet voorby gezeild , of zy hebben niets anders dan harde winden, regen, onweder en hagelbuien. Deeze fpoedige overgang is de oorzaak van veele ziekten, van welke inzonderheid de zeelieden, op hunnen togt  REIZEN. iSi togt na Goa, worden aangetast. Eéne ziekte is 'er, onder andere, hier te lande Mordexin genaamd, welke de lieden zo hevig aantast, dat zy 'er oogenbliklvk aan fchynen te zullen fterven; en , in de daad, voor Veelen is zy doodelyk. Aanhoudende koortzcn ilcepen 'er zomtyds , binnen twee of drie dagen, de menfchen ten grave. Door de ondervinding hebben de Portugeezen geleerd, tegen deeze ongemakken geene geneesmiddelen te gebruiken. Jaarlyks vermindert het getal dier vreemdelingen door deeze ziekten ; die nog meer vernielende worden , doordien zy gebrek lydcn aan de leevensmiddelen , dienende om hen tegen dezelve te behoeden , of te geneezen ; en omdat zy , van den anderen kant, geenen tegenPand bieden aan de vrouwen, die hen Perk aanzoeken om haaren lust te boeten. Men kan hier van een bewys vinden in het Koninklyk Hospitaal, alwaar geene anderen dan Portugeezen worden aangenomen, en jaarlyks ruim vyfhonderd Perven. De Venus-ziekte gaat 'er insgelyks zeer Perk in zwang, en het wordt niet tot fchande gerekend, daar van te zyn aangetast. Zekere wortel uit China is het gewoone geneesmiddel tegen deeze kwaaie. Zommigen rekenen het zich meer tot eere, dan tot fchande, dit ongemak gehad te hebben. De Pest is in de lndiën eene onbekende ziekte. Het verfchil tusfchen de lengte der dagen, in den Winter en Zomer, is flegts één uur. De Zon gaat 's morgens te zes uuren op , en 's avonds te zes uuren onder. Op den middag Paat hun de Zon Jvnrecht boven het hoofd: zodat zy weinige of geene fchaduw hebben. Te Goa kan men de beide Aspunten of M 3 Pool-  i?2 NEDER LANDSCIIE PoolParren zien; door de Praalbuiging vertooijen deeze zich een weinig boven den Gezigteinder. ' De inwooners van het laudfchap Cardes zyn harA en traag; zy worden Canarins genaamd, zo veel 'betekenende als boeren. Uitgezonderd het'dekzel, welk zy voor de fchaamdeelen hebben, loopen zy moedernaakt. Zy leggen zich voornaamiyk toe op het planten van Palmboomen, die best neren in een bJen zandagtigen grond,en aan de dorre oevers van rivieren.' Een groot getal Portugeezen, die zich in de Indien «et der woon hebben neergezet , zyn in h huwelyk getreeden met de dochters der landzaaten. De kinderen , welke uit deeze Echtverbintenis*,! worden gebooren, worden Messen, of halfllagtigen genaamd. In t algemeen zyn ze taanverwig van kleur, en van een gefclnkten leevenswandel. De vrouwen zyn ' met onbevallig. De kinderen , welke hier te lande van Portugeefehe ouders worden voortgeteeld, dmgen den naam van Catifs ; zy zyn een weinig geelcr van kleur, dan het gros der Portugeezen. De Portugeezen en Mestizen lekïen hier te lande een bykans voliirekt werkeloos leeven ; zy hebben veele flaaven in hunnen dienst, welke zy voor zich laaten werken. De Meesters zyn uitermaate trotsch en bezwaarlyk zou men een laatdunkender volk kunnen vinden. In hunnen gang vertonnen zy eene fiér heid, dat men hen voor Prinsfen zou aanzien, indien men ze niet kende ; dit heeft niet alken plaats onder den Adel maar zelf by het gemeene volk : voor alle andere volken worden zy hierom ondraagelyk. De Portugeezen , welke zich, uit hun Vaderland, na de Indien begeeveu hebben , worden aldaar door ver-  REIZEN. i$3 verfchillende eertytels otlderfcheiden. Zomin ïge voeren den naam van Fidalgos da cafa del Rey nosfo Senhor, of Edellieden van 's Konings huis; anderen dien van Mas/os Fidalgos, zynde de kinderen van Edellieden, of welke de Koning tot die waardigheid heeft verheven. Anderen worden genaamd Cavalleros Fidalgos-, deeze zyn Ridders, die door eenig dapper krygsbedryf, of eenigen andere gewigtigen dienst, den Koning beweezen, dien eernaam verdiend hebben. Men vindt 'er zelf ,' welke deezen tytel voor geld koopen ■, wanneer zy te velde trekken, indien zy in Portugal, hoewel van geringen huize, gebooren zyn. Men heeft 'er, daarenboven, Mos/os da camera, en do Servico; deeze zyn de Edellieden en bedienden van 's Konings kamer. Zo hoog wordt deeze eertytel onder hen geagt, dat hy boven alle rykdommen gewaardeerd wordt. Wyders vindt men 'er Escuderos Fidalgos , zo veel als des Konings Schildknaapen; met de voorgaanden bekleeden deeze éénen rang. Alle de overigen voeren den naam van Hommes Honrodos , dat wil zeggen,fatfoenlyke lieden,uitgezonderd de zulken, die bloctelyk foldaaten genaamd worden : deeze zyn lieden van de laagfte klasfe. De Portugeezen, Mestizen en Christenen zyn zeer pragiig in hunne huizen ; naar gekinge van hunnen rang of vermogen , hebben zy van tien tot twintig Slaaven. Hunne Weerkamers zyn zo wel voorzien, dat zy tiagelyks van onder- en oppergewaat veranderen ; om de groote hitte, is dit, zo wel by de vrouwen als by de mannen, in gebruik. Wanneer zy over de (traat gaan, wordt hun, door eenen flaaf j een Zonnefcherm boven het hoofd , cri door een anderen, een Mantel naagedraagen ; dit geM 4 fchiedt,  184 NEDERLANDSCHE fchicdt, om zo wel tegen den regen als tegen de zon gedekt te zyn ; een derde Haaf draagt hun Zwaard, om reden, dat indien zy het op de zyde droegen, dé deftigheid van hunnen gang hier door 20u belemmerd worden. Wanneer zy ter Kerke gaan , draagt een vierde flanf een zyden kusfen, om, onder cie openbaare Godsdienstoellening, op hetzelve te knielen. Wanneer de lieden van aanzien ter Kerke zullen gaan, zenden zy eenige bedienden vooruit, om plaats voor hun te maaken. Die reeds in de Kerk zyn, hen ziende binnen koomen, ftaan op, en maaken voor hun eene beleefde buiging. Indien iemand hier in nalaatig zy, wordt hem zulks zeer kwaiyk genomen; de zogenaamde beleedjgde doet hem deezen hoon zomtyds met den dood bekoopen, zonder dat de Overheid hier van kennis neeme. Wanneer een perfoon van aanzien in 't huwelyk treedt, verfchynen alle zyne bloedverwanten en vrienden te paerd, zomtyds ten getale van honderd, allen kostbaar qitgedoscht. De optogt géfchipdt in eene geregelde orde,wordende alles gevolgd van bedienden, die hun Zonnefehcrmen boven het hoofd draagen. De bloedverwanten ryden voor aan ; daarnaa volgt de Bruidegom, en vervolgens de Bruid, ieder van'twee fpeelgenooten verzeld. Zo dra de huwelyksplegtigheid, welke in de Kerk gefehiedt. volbragt is, worden de nieuwgetrouwden m de zelfde orde, na huis geleid. Hunne buuren ' bloedverwanten en vrienden, die in de fïraaten woo-' «en, door welke zy moeten ryden, behangen hunne fl.uuen met iapyien , van de bovenfte verdieping tor cp den grond, en befprengen het jonge paar met een  REIZEN. een zeker water, .gemengd met roozewater, fuiker en andere inmcngzelen. ünroiddelyk naa dat zy ten hunnen huize zyn aangekoomen, bedanken zy, met groote beleefdheid, den ftoet , die hen te paerd verzeld heeft; vervolgens treeden zy, met hunne fpeelgenooten, na binnen, ca vertoonen zich aan de venflers, voor welke de paerdryders verfcheiden kunften met hunne paerden doen. De overigen bctoonen hunnen eerbied, door op* de fluit te fpeejen; een fpeeltuig, in de Indien in algemeen gebruik. Vervolgens vertrekt het gezclfchap , uitgezonderd de fpeelgenooten, die in eene andere kamer gaan, om de jonggetrouwden geluk te wenfehen , terwyl'hun water om te drinken wordt aangebooden; 't welk onder hen yoor de groptfte blyk van vriendfehap wordt gehouden. Naa dat zy den aangebooden drank gebruikt hebben, vertrekken zy insgelyks, en 'er blyven geene andere , dan drie of vier van de naaste bloedverwanten : deeze zich eenigen tyd vrolyk gemaakt hebbende, neemen insgelyks hun affcheid, om hunne vryheid te Jaaten aan de jonggehuwden, die ziqh hierop ter ruste begeeven. Wanneer een kind zal gedoopt worden, wordt het met foortgelyk een üoet na de Kerk geleid. De Doopheffer rydt agter aan en alleen, gevolgd van twee bedienden te-voet; een van dezelve drasgt een zilveren of zilver vergulden fchoteJ; midden in denzelven legt een vergulde en ryklyk verfierde Waschkaars , om te dienen tot een gefchenk voor den Geestlyke, welke den Doop zal bedienen. Het overige van den fchotel is met roozen, of met andere bloemen, bedekt. De andere bediende draagt, in de eene hand, een M 5 zil-  ï3« MED ER LA N D o C H E zilver vergulden zoutvat, en, in de andere hand een fchotel van de zelfde ftpffe , met kostbaare fervetten bedekt. Naa dit alles volgen twee Draagftoclen ; in den eenen zit de Vroedvrouw, in den anderen bevindt zich het kind, kostbaar uitgedoscht. De dooppWtigheid verrigt zynde, keert de ftaatfie , in dezelfde orde, te rug. Deeze zyn de gewoone plegtigheden, by lieden van den hoogden rang in gebruik, en hier by den naam van Gehuwden bekend. De andere, van laagcre klasIe, voeren den naam van Ongehuwden , of ook wel dien van Soldaaten. Hoewel zy het grootfte gedeelte van den zomer op de zee doorbrengen , om dezelve vry en open te houden, zyn ze, nogthans, zo pragtig en zindelyk in hunne huizen, als hunne omftanüigheden en vermogens eenigzins toelaaten. Inzonderheid zyn ze 'er zeer opgefteld, om in hunnen dienst een flaaf te hebben, die hun een Zonnefcherm boven het hoofd draagt. Tien of twaalf hunner zyn zomtyds in- ééne wooning gehuisvest, die gezamentlyk één of twee flaaveu hebben, om hunne klederen rein en zuiver te houden. Hunne gewoone kost is ryst in water gekookt , gezouten vleesch en andere leevensmiddelen, die weinig gelds kosten; zy eeten geen brood : hunne drank is zuiver bronwater. Dit gezelfchap van tien of twaalf, dus zamenwoonencie foldaaten , bezit dikmaals niet meer dan twee of drie ftellen klederen , ten dienftè van de zulken die in 't openbaar verfchynen; want die thuis blyven,' hebben ze, om de groote hitte, niet noodig ; zy bedekken hun lichaam met een Bok linnen. Vermogende  REIZEN. ito de lieden doen hun zomtyds zeer aanzienlyke gefchenken , om voor dezelve klederen en andere noodwendigheden te koopen; dit gefchiedt om hen daar door aan zich te verbinden, en zich van hun, op de Krygstogten tegen hunne yyandcn, ter zee te bedienen. Hoewel voor de meesten dit de yoornaamfte bron van beftaan is , trekken anderen merkelyk voordeel Uit hunne minnaaryen met de Portugeefehe , Mestizifche en Indifche Christen vrouwen ; deeze zyn van een geilen en wellustigen aart, en weeten haare mannen veel gelds afhandig te maaken , om het voorts, aan haare minnaars te geeven. Nog vindt men 'er onder deezen rang van landzaaten , die zich op den koophandel toeleggen; zy worden Cathins genaamd. De vreedzaame gefteldheid der Indien, en omdat, hier te lande , in geruimen tyd , weinige of geene Oorlogen gevoerd waren, is oorzaak , dat het getal der Cathins merkelyk is toegenomen. Zelden ziet men de vrouwen der Portugeezen, Mestizen of Indiaanfche Christenen in het openbaar verfchynen, dan wanneer zy ter Kerke gaan , of een bezoek by haare bloedverwanten afleggen; en in dat geval zyn ze in haare Draagftoelen zo dicht en zorgvuldig opgeflooten, datze van niemand kunnen gezien worden. Met paerlen , edelgefteenten , en andere kostbaare kleinoodiën , zyn ze, by die gelegenheden, zeer pragtig opgefchikt. Haare klederen zyn van fluweel, damast, of gebloemd fatyn. Binnenshuis gaan zy blootshoofd; het bovenSyf bedekken zy met een wyd en loshangend hembd ; om het onderlyf draagen zy twee of drie katoenen rokken : hier uit beftaat haar geheele huisgewaat. Nevens haare flaavinnen bemoeien zy zich met het huiswerk. De  188 NEDERLANDSCHE- De Indiaanen vatten alle hunne fpyzen aan met de vingers ; zy dryven den fpot met het gebruik van lepels als iet ongemanierds. Hunne drinkfchaalen *yn met kleine gaatjes doorboord, omdat zy het water of anderen drank, welke door dezelve loopt, met hunnen mond ontvangen , en denzelven niet onmiddelyk san de drmkfchaalen taengenj deeze zyn niet altoos zeerzurdelyk: en dit heeft, waarfchynlyk, aanleiding gegeeven tot het gewoone gebruik. Die eerst uit Por me kunnende omgaan, dikmaals den drank over hunne klederen plengen, worden hierom van de landzaaten dapper uitgelachen. Zeer jaloersch zyn de Oosterlingen op hunne vrouwen; geene anderen dan derzelyer vaders of moeders mogen haar zien. Wanneer aan de deur geklopt Wordt moeten de vrouwen zich verfchuilen; de man alleen ftaat de bezoekers te woord. Zelf de naast beftaande bloedverwanten, en zoonen, die boven de vyftien jaaren oud zyn, mogen niet in de vertrekken der vrouwen koomen : want men wil , dat de neef Juer dikmaals met zyne moei, de broeder met zyne fchoonzuster, ja zelf met zyne eigen zuster te doen heeft In de daad, zo buitenfpoorig gr0ot is hlCI .tÊ ^ dÊ gdlhdd der vrouwen, dat men £ weinige kuifche getrouwde vrouwen vindt Men vindt 'er onder haar, die foldaaten tot haare Minnaars hebben; om hen te zien , is het Bad h gewoone voorwendzel, waar van zy zich bedienen Dit een kruid, Dative genaamd, perzen zy een X zap en mengen het onder den drank hunner mannen; d,t doet henzo onmaatig lachen, alsof 2y uitzinnig waren; zy blyven eenigen tyd geheel weezen- loos,  REIZEN. 180 loos > of fiaapen zo vast, alsof zy dood waren. Datr neemcu de vrouwen haar plcizier met haare Minnaars, zelf in de tegenwoordigheid haarer mannen , die allen bezef hebben verboren. Zomtyds duurt deeze flaap vierentwintig uuren agtereen ; om hen daaruit op te wekken , moeten hun de voeten met koud water gewasfchen worden; wakker geworden zynde , hebben zy geen geheugen van iets, 't geen 'er is voorgevallen. Ook heeft men 'er voorbeelden van mannen , die door hunne vrouwen vergeeven zyn; zy weeten het vergif zodanig te bereiden, dat het niet vroeger, dan op dien tyd, welken zy begeeren, zyne uitwerking doet; van hier, dat zommige mannen nog vyf of zes jaaren leeven , naadat het vergif hun is toegediend. Van den anderen kant doen de mannen hunne vrouwen de doodftraffe ondergaan, op het getuigenis van drie of vier perfoonen, welke verklaaren, dat zy zich aan overfpel hebben fchuldig gemaakt: want, volgens de wetten van Portugal, is een man, welke zyne vrouw, om deeze reden, van 't leeven berooft, niet aanfpraaklyk voor 't Gericht; en hy mag, in dat geval, eene andere trouwen. Een groot getal van de' vrouwelyke fexe fterft in de Indien deezen dood; en 'er is niets gemeener , dan van het ombrengen van overfpelfchuldige vrouwen te hooren fpreeken ; doch andere worden hier door niet afgefchrikt. Wyders zyn ze zeer zindelyk m haare huishouding, en 'er op gefteld om alles in eene geregelde orde te houden; hoewel ze, tevens, van zwaar werken eenen afkeer hebben. Het hoofd en de wangen wasfchen zy met een afkookzel van Sandelhout, om te aangenaatoer te rieken. Van tyd tot tyd kaauwen zy bladeren van  roo NEDERLANDSCHE van betel, met kalk gemengd, en een zeker kmid . A ca genaamd , k welk eene dronkenmaakendeT^ hem. Nogthans Worden haare lippen van dit fe££ bauweti zo zwart, dat bet voor de JL f a aan niet gewoon zvn Pm ? ' die daar Hier teÖ,a„d be oo'ren ^7^^ ^ f^' vinnen ter waereld ^ 5^^ mids dat her fciii ' derze^er Meesters; gees t "letxt0t Vader hebbe eenen Portu* Zelden gebeurt het, dat eene vrouw'haar brengt, „aa dat zy daar van verlost k- , ^ voor eene eer rekenen hv 1 , 5 °mdat zy I]et Van hier dat Tieft""** te worden. Willen overgeeven; deeze meten « r Êê*^ neemen. " ze ter fluik weg- De Hcidenfche Afgodendienaar, te Goa hefrh wen het als een kwaad voorteken 1 , °U" Raven ontmoet, hoewel Z2iï^'ï«J* zeer menigvuldig- zvn 7„ i lande «« zy, L, e/n „T 'nfa L,ar'LT —! bende een m„ ^ V V Iiand g^men heb- gen kunnen l^ï^'-^ï; danzen omhelzen , behandelen en kusf , hen Cn fpreekea er ™de> *rf I-t menfchen vvatn! dit  REIZEN. 191 dit alles gefchiedt om een ftuTvertje te winnen met deeze kunftenaaryën. Daarenboven zyn ze zeer afgericht op het vergifmengen, en om het aan dezulken* wien zy een kwaad hart toedraagen, toe te dienen. De huizen der landzaaten zyn klein en laag , met ftroo gedekt, zonder venfters ; de deur is zo klein, dat men, om uit of in het huis te gaan, zich moet buigen. Zy eeten en flaapen op matten; hunne tafels, fchotels , fervetten en andere huisgeraaden zyn gemaakt van bladeren van Vygeboomen. De ryst bewaaren zy in putten, of holligheden, welke zy in den grond gegraaven hebben. Zommigen hebben by en agter hunne huizen Zaailanden , daar zy zo veel ryst planten , als zy tot onderhoud van hun gezin noodig hebben. Zeer bygeloovig zyn ze in de onderhouding vaji hunne Godsdienftige plegtigheden. Nimmer gaan zy buiten hunne huizen, zonder alvoorens een gebed gedaan te hebben. Op hunne reizen ontmoeten zy, aan de wegen, op de bergen , rotzen en in de fpelonken, fchrikwekkende afbeeldingen van hunne Goden, en zelf hier en daar van den Duivel, welken zy aanbidden. Wanneer zy eene groote reize, 't zy te water, of te lande, zullen onderneemen, doen zy, veertien dagen vóór hun vertrek, niets anders dan op trompetten blaazen. Indien zy eene reize ter zee doen zullen,behangen zy hunne fchepen, van boven tot beneden, met vlaggen en wimpels, ter eere van hunne Afgoden. By hunne thuiskomst blaazen zy wederom op trompetten ; dit duurt acht dagen. Dit wordt ook in agt genomen by hunne overige plegtigheden, als by hunne huwelyken, de geboorte van kinderen, in den; zaai-  tpt NEDERLANDSCHfi De Heidénfthe of Afgodifche Geneesheeren zVn fa E£ agnng/e G°a' AUe de P^ngee,en 3 Bisfehop en de overige Gcesdyken , ftellen mee • nouwenmhun dnninde Artzen vm, 2^ «5 Natje, dit doet hun veel roems behaaleu e„ m2 rykdomrnen verzamelen. ö ro^'c3''' * kl"1"enMrS " ''-««Meden, ft rondom Goa woonen, z„, Christenen; ,!,*!, iv heV * Goa, wooneo vo^' , , : * f rkt ■tr k""M" °f i*«s^^ .< Is «JtflWJe jWooHtó onder de 4fe0to rt>J opvolgt, en m , ce docIJ5™ ha0«* tal: ztrrt,: anfchappcn doch bynonderlyt in Eddge cl . J." m'"mhe"1 *•■» "** m*» 2y ^"2; keu  REIZEN. 193 ken niet op den geheelen aardbodem. Grondig zyn ze in de rekenkunde bedreeven; ten deezen opzigte overtreffen zy niet alleen de overige Indiaanen, maar zelf de Portugeezen. Nimmer eeten zy .mefliedeh van eene andere Natie , al moesten zy van honger Perven. Wanneer zy na Cochin zullen reizen, voorzien zy zich ryklyk van leevensmiddelen voor den togt; doch indien het gebeurde, dat zy daar aan gebrek leeden, zouden zy, zelf ten koste van hun leeven , geen onderpand van anderen ontvangen. Verfcheiden pcrfoonen, van de Canarifche Eilandenen van Decan afkomftig, wooften thans te Goa, en houden 'er opene winkels. Van de Portugeezen koopen zy zyde, damast, fluweel,katoene lywaaten, pocceleinen en andere Chineefche, Cambaaifche en Bengaalfche goederen, in 't groot, om ze vervolgens wederom in 't klein te verkoopen. Ten deezen oogrnerke bedienen zy zich van Makelaars , die hunne zaaken waarneemen ; deeze zyn het , welke te Goa allerlei goederen en leevensmiddelen van het vaste land aanbrengen. Daarenboven hebben zy Indiaanfche vaartuigen , die op de kusten van Cambaie, Sudnan en de Roode Zee handel dryven. Men ontmoet onder hen veele voortreffelyke Goudfmeden, Plaatfnyders en andere kunPenaars; alsmede eene menigte Geneesheeren en Wondheelers, alle welken te Goa woonen:zodat men 'er, ten huidigen dage, bykans zo veele van de Indifche als van de Portugeefehe Natie vindt. Zy neemen in pagt de fchattingen en regten des Konings van het Eiland Goa , van Salfete, van Bardes en de omliggende landen. Hierom is men genoodzaakt, hun regt en geregtigheid te doen wedervaaren, aangezien zy zo kundig zyn in de Wet• V. t) e e l. N ten  IJH NEDERLANDSCHE ten en Inzettingen van Portugal, dat de geboorene Portugeezen zelve 'er dikmaals over verbaasd Paan. De Indiaanfche Canarins en Corumbins winnen den kost met het beplanten van de landeryen , de visfchery en het kweeken van Indiaanfche palmboomen , aan welke de kokosnooten groeien. Anderen hebben hun bePaan van. het wasfchen van katoene lywaaten en linnen. Wederom andere winnen hun onderhoud met het doen van boodfchappen te lande ; deeze zyn de geringPe foort van inwooners van het gantfche land, en hebben het bekrompenPe bePaan. Alle de laatst opgenoemde rangen van menfchen onthouden zich van het eeten van koeijen- , osfen- , buffels- en varkenvleesch; hunne leevenswyze is gelyk aan die der inwooneren van Decan ; zy gaan moedernaakt, uitgezonderd dat zy de fchaamdeelen met eert kleinen linnen doek bedekken. De vrouwen, evenwel, zyn omhangen met een linnen kleed,- welk haar tot op de knieën hangt; het is alleen op den eenen fchouder vastgemaakt, zo dat de andere fchouder en de eene borst bloot is. Langs de oevers der rivieren ontmoet men veele Palmboomen, en eene menigte ryst, het voornaamPe voedzel der Canarins. Wyders haaien zy van het vaste land, en brengen in de Pad, gevogelte, melk, vrugten en eyeren. Hunne huizen zyn in den Indiaanfchen fmaak gebouwd, laag en met riet gedekt. De vrouwen zyn vrugtbaar. Tot op den ouderdom van acht jaaren, loopen de kinderen geheel naakt; thans begint men hun de fchaamdeelen te dekken. De meeste vrouwen worden verlost, zonder de hulp van Vroedvrouwen; zy zelve wasfchen haare kinderen, zo dra ze ter waereld zyn gekoomen; vervolgens leggen zy  REIZE N. ;io5 zy hen neder in bladeren^ van den vygeboorn , welke hun tot hnjeren dienen ; terftond daar naa gaan zy wederom aan haare gewoone huislyke bezigheden , even alsof 'cr niets gebeurd ware , en zy geen kind ter waereld gebragt hadden. De kinderen zyn kloek en fterk , en worden met niet anders dan zuiver water gewastenen : veele kleinigheden , onder ons in gebruik, zyn hier te lande volftrekt onbekend. Dit niettegenstaande is het hier niet ongewoon, dat de mannen den ouderdom van honderd jaaren bereiken, in een bloeienden ftaat van gezondheid, in het volkomene bezit van alle hunne tanden; zy dryyen den fpot met ons, en met hetverwyfd leeven , welk wy leiden , 't geen onze dagen verkort. Op hun hoofd laaten zy flegts een enkelen hairlok wasfen; al het overige fnyden zy af. Zy zyn goede zwemmersr Zy begeeven zich op het .water reet fchuitjes , Almadies genaamd ; zy zyn zo klein , dat zy naauwlyks een mensch kunnen bevatten : van hier dat zy dikmaals het onderst boven liaan. Doch deeze lieden zyn zo vaardig, dat zy ze terftond wederom recht zetten; naa het water 'er- te hebben uitgefchept, vervolgen zy hunnen togt. Hunne huwelyksplegtigheden zyn de zelfde als. die der Decanins. Wanneer een man tferft , wordt 'er een houtftapel opgerecht, om zyn lyk te verbranden; de vrouwen rukken het hair uit het hoofd, en verfcheuren haar gewaat, tot een teken van droefheid : doch dit verlies is niet zeer groot, dewyl de klederen van geringe waarde zyn, Te Goa, zo wel als te Cochin en op andere plaatzen , woonen zeer veele Jooden en Mooren. De N % mees-  ip*1 'NEDERLAND SC HE 'rneesten zyn uitlanders, en hebben met der"woon zich Idaar neergezet , hoewel zommigen' van dezelve 1boorene Indiaanen zyn, en den Joodfchen of Malfo -etaanfehen Godsdienst met de melk hebben Lgllt gen. Hunne gezinnen volgen de .gewoonten des ïands waar rh zy woonen. Alle deeze luiden hebben, in de' bunnen Godsdienst dnverhinderd «effenen. I„ de Portugeefehe deden heerschtj eene volkomene vryheid van de offeianden aldaar ongeoorlofd zyn , en het doen Van dezelve op lyfllrafie is verbooden. Veelal hebbben de Jooden fchoone vrouwen, veele vat. weke uit Palestina koomen, en die zeer gt Spaansch fpreeken. De Mooren onderhouden de wet van m a ito m e t. De meesten woonen langs de bever» van de Roode Zee , werwaarts zy eene menigte fpeceryen voeren. Niettegenftaande zy onder de Portugeezen vermengd zyn; dat wil zeggen, met hun de zeilde plaatzen zonder onderfcheid bewoonen , draagen zy, evenwel, deezer Natie een doodlyken haat toe; uit alle hunne magt verzetten zy zich tegen de voortplanting van den Christlyken Godsdienst, tegen welken zy de Indiaanen, in alle plaatzen , opPooken. De Portugeezen en Mestizen , te Goa woonagtig, dryven veelal handel op Bengale , Peg*, Malacca , Cambaie, China en andere gewesten. De burgers van Goa, en de uitlanclfche Indiaanen, aldaar woonagtig, vergaderen alle dagen op eene plaats, welke hun tot eene Beurs dient. Nogthans is 'er eenig onderfcheid tusfchen deeze vergaderplaatzen en de gewoone Beurzen: want te Goa vergaderen de Edellieden en andere menfchen met de kooplieden; de koopmanfehappen wor-  REIZEN. r;9? worden hier, even als op eene Markt of Kermis, te koop geveild. Deeze vergadering wordt gehouden alle voormiddagen, het geheele jaar door, uitgezonderd op de feestdagen. Zy begint 's morgens ten zeven, en eindigt ten negen uuren, ter oorzaake van de overgroote hitte het overige gedeelte van den dag. In de voornaamfte hoeken deezer Vergaderingen ontmoet men openbaare uitroepers. Zy zyn belaaden met gouden ketens, ringen , Edelgelteenten, en andere fieraaden, en worden verzeld van een groot getal flaaven, mannen en vrouwen, die by paaren geveild en verkogt worden. Indien 'er iemand zich openbaare , genegen om deeze rampzaligen te koopen, leidt hy de zulken, die hem meest behaagen , buiten den hoop: hy beziet, bevoelt en behandelt ze , even eens gelyk by ons de beesten op de Markten. Te Goa ontmoet men veele Arabifche paerden, fpeceryen en andere drooge geneesmiddelen ; welriekende gommen, fraaie tapyten en andere zeldzaamheden uit Cambaie, Sunda, Bengale, China, en elders. Men ziet 'er zulk een grooten toevloed van menfchen, dat men zich 'er over moet verwonderen. Zommjge Portugeezen verryken zich door de menigte hunner flaaven ; het getal van dezelve beloopt van derrig tot veertig ; zy worden zeer flegt gevoed en onderhouden. Zy verhuuren ze aan de inwooners der ftad , die ze noodig hebben , tot allerlei dienstverrigtingen, zelf om water te haaien: want het water wordt hier verkogt. De flaavinnen verdaan de kunst, om de Indiaanfche fruiten op verfcheidenerlei wyzen te bereiden. Ook zyn ze afgericht op het bereiden van veelerhande ftoffen; deeze worden na de Markten N 3 ge-  ipS' NE DER L AND-SC II E gebragt en te koop geveild ,door de jongfte en fchoonfte ftaavmnen, opdat de Kooplieden, door haare bevabV. héèefl gelokt, te vlydger ter markt mogen gaan en hoop hebben om met haar hunnen lust te boe', ten; dit katte is niet bezwaarlyk , indien zy (Wrs een zdveren of gouden regen in haaren fchoot willen lu ti torten. 5 Langs deezen weg hebben de Portugeezen gelegenheid om lpoedig ryk. te worden, en hunne gezinnen te onderhouden. Andere behaalen groote voordeden met het zilver, en wel op de volgende wyze. Wanneer 'er fchepen uit Spanje hier te lande aankoomen, koopen zy eene groote menigte Spaanfche reaalen, tegen een winst van twaalf ten honderd \ zy bewaaren dezelve tot aan de eerstkoomende Grasmaand, wanneer de kooplieden na China vertrekken : want, in dat faifoen, worden de groote reaalen zeer Perk getrokken, en zy geeven een voordeel van twintig of dertig ten honderd. Met nog andere,en onder deeze eenige Perfiaanfche geldfpecien , wordt foortgelyk een handel gedreeven. Anderen bePaan van de inkomften, welke de Palmboomen geeven, die de Kokosnooten dragen; in de Indiën wordt hier in fterk en veel gehandeld. Zo voordeelig zyn zomtyds deeze boomen , dat vier of vyf San een enkel mensch een fatfoenlyk beftaan geeven. Eene menigte Afgodifche inwooners-ontmoet men te Goa , die zeer vermogende Kooplieden zyn. 'Er is eene ftraat in de ftad, in welke deeze lieden hunne zyde- en porcelein-winkels hebben; nog eene andere ftraat is 'er voor de kooplieden in lywaaten, en eene derdg, in welke allerlei vrouwelyke klederen én kleiRgodiiin geveild worden» Wy-  REIZEN. 199 Wyders vindt men 'er een groot getal Apothekers, die allerlei droogeryen en zalven in *t klein verkoopen. De meesten zyn inboorlingen van Branun , of Priesters der Afgoden. Hunne winkels zyn aan 't einde van ieder ftraat, en men vindt in dezelve allerlei koopmanfehappen om de inwooners te gerieven. De voornaamfte en meest gebruiklyke geldmunten , zyn de zilvere Pardans Xerafins. Zy worden te Goa geflagen;aan de eene zyde ziet men eenen st. sebastiaan, en aan de tegenzyde drie of vier zamen gebondene pijlen. De bewooners van het Vasteland pleegen veele valschheden met hunne geldmunten, welke zy zelve (laan , en vervalfchen; dit is de oorzaak, dat bijkans niemand zilver drurft ontvangen, zonder het alvoorens aan de wisfelaars vertoond te hebben. Deeze wisfelaars houden in gereedheid allerlei geUfpecicn, tot geryf der inwooneren en kooplieden. De maaten en gewigten te Goa zyn de zelfde als die van Portugal. Op 't Eiland is niet, meer dan één muur, aan de Oostzyde, tegenover het land van Salfete , en loopende tot aau den anderen kant van het land Bardes. Geen anderen dienst kan dit bolwerk doen, dan de invallen af te weeren van de bewooners van het vasteland , welke aan de Portugeezen niet onderworpen zyn. Op 't Eiland Bardes legt, dicht aan het water, een Fort, onder 't welk de Karakken ten anker koomen, en nog een ander aan de overzyde , en dieper binnenwaarts in het Eiland, ter plaatze daar de Rivier fmaller begint te worden. Behalven deeze, legt 'er nog eene derde fterkte aan den Noordkant; zodat de fchepen 'er genoegzaam beveiligd zijn tegen de aanvallen der vyanden. In het gezigt van Goa vertoonen zich in zee eenige N 4 hoo-  200 N E D E.ll L A N D S C II E booge rotzeil aan den waterkant; doch de oever van Bardes aan den zeekant, is een fraaie zandgrond en wel vyrhonderd fchreden breed. Aan de Ooiyde eg gen drie of «er havens aan den oever der zee aan del uithoek des Ehands, tegenovür Salfete e„ ^™ d 1 ieder haven houdt zyn verblyf een KapS^ £ ^^ fniandz-: **~ en de ^i^tt Goa woonen, derwaarts willen trekken om * dryven of om leevensmiddelen te haaien, w£ t hun een zeker merkteken in de huid van den ar i by hunne wederkomst moeten zy deeze merktïe,! v r' pngt, altoos eenen kneo-r nn U'u Kiiegc op ichildvvacc te limirl,.,, Weinig heeft de kunst eednn l •,• • » Eiland F «aamlfe fterkte beftaat in 0,^^^^ de memgte der opgezeetenen. Veele" moeSI Jegenheid zou den Portugeezen Ï^T^Tn bet groot getal Mahomeiaanen , Indiaanen 7 t Afgodenaieoaar», aldaar woonagtig. Doch zy zyn zo wel voorzien van allerlei krygSnoodwendighetiS\ Z bonden zo naauwkeurige wagt,datzy, geduumid'e è tegenwoordige gefteldheid van zaaken n et v e m hebben. Hunne vlooten, welke onopl ouddyk nngs e kusten kruizen, .houden eenen ieder bi t«aej en de groote menigte foldaaten, welke op het Ei-  REIZEN. &0l Eiland bezetting houdt, is in ftaat om het tegen alle vyandlykheden te befchermen. De Onder-Koning der Indien, die te Goa zyn verblyf houdt, wordt om de drie jaaren afgelost; met volle magt bekleed , wordt hy uit Spanje derwaarts gezonden. Zomtyds wordt zyn bewind boven de drie jaaren verlengd; doch dit gebeurt niet dikwyls. Hy bezoekt alle plaatzen, aan den Koning van Spanje behoorende,tot op den afftand van zestig tot tachtig mylen van Goa, zo ten Zuiden als ten Noorden geleegen; dit brengt hem groote voordeden aan. Dewyl hy voile magt van den Koning heeft , befchikt hy naar goedvinden over alles , waar in de Vorst iets te zeggen heeft; hy fchikt de zaaken dermaate tot zyn eigen, voordeel, dat zy hem groote rykdommen aanbrengen. Behalven en boven de gewoone inkomften en voordeden, ontvangt hy eene oneindige menigte gefchenken : van wyd en zyd verfchynen de opgezeetenen ten zynen hove, om zich zyner gunfte aan te beveelen ; zy mogen met geene ledige handen koomen. Deeze gefchenken alleen zouden genoegzaam toereikende zyn om iemand fchatryk te maaken, hoe groot een ftaat hy ook voerde. Geduurende zyn verblyf te Goa, leeft hy, gelyk ook de overige Amptenaars, op 's Konings kosten ; de inkomften van Salfete en Bardes worden hier toe gebruikt. Te Goa heeft hy zynen Raad, zyn Hof van Juftitie, zyne Kanzelary en Regters, alles in den fmaak van Portugal. In alle gefchilleT) en regtsgedingen wordt uitfpraak gedaan,in den naam des Konings van Spanje ; in burgerlijke zaaken , van de hoogde aangelegenheid, kan men zich, van den Onder-Koning, op hem beroepen; doch in lyfftraffelyke zaaken ftaat te N 5 Goa  202 NEDERLAND SCHE Goa geene verdere beroeping open van iemand, of by moet een Edelman zyn : Wïïnt de Q^ der-komngkan niemand, die van Adel is, ter dood yeroordeelen ; zyne magt gaat niet verder , dan hem m verzekering te neemen, en onder eene fterke wa-t na Spanje te zenden, 't en zy de Koning hier omtrent nadere bevelen geeve. ■ Het Paleis des Ondcr-Konings wordt bewaakt en bewaard door een goed getal foldaaten, die alleenlyk ten deezen oogmerke dienen. Wanneer nit Spanje een nieuwe Onder-Koning wordt gezonden , om zynen voorzaat af te losfen, landt hy te Bardes, of in eenige andere haven van Indien; van hier zendt hy zyne Gevolmagugden, om in zynen naam bezit te neemen Straks doet de uitgediende Onder-Koning het Paleis onrmeubelen, en laat 'er niets anders dan de blootc muuren ; deeze worden wel haast met Tapyten van nieuws behangen, en de Vertrekken van huisgeraaden voorzien ; voorts gaat hy te fcbeep, in het zelfde vaartuig, welk zynen opvolger heeft overgevoerd. Geene anderen, dan die aan de kroon gewigtige dienden gedaan , en daar mede groote belooningen verdiend hebben , worden met di: aanzienlyk en voordeelig ampr begiftigd. Eene lyst van de naamen der zulken, die uit Portugal na de Indien vertrekken, wordt ter hand gefield aan eenen Amptenaar, aangefteld om dezelve te bewaaren; zyn ampt duurt drie jaaren, gelyk alle de overige Amptenaars in de Indien niet langer in 't bewind zyn. Wanneer de zomer aanftaande is, en eene vloot in zee moet gebragt worden, om de fcheepvaart te beveiligen tegen de opgezeetenen van Malabar, die geflagene vyanden van de Portugeezen zyn, en hunne zeekus-  REIZEN. 203 kusten onveilig houden, wordt de Trommel geroerd, omtrent het begin van Herfstmaand , om te dienen tot narigt voor alle de geenen, welke in 's Konings dienst willen treeden , om hunne befolding te ontvangen. De Onder-Koning benoemt den Generaal deezer vloot; deeze heeft onder zich een aantal Kapiteinen; ieder van dezelve voert het bevel over een fchip : zommige deezer fchepen zyn bemand met honderd, andere met honderddertig koppen. De foldy der foldaaten Wordt om de drie maanden betaald; zy trekken eenentwintig Portugeefehe testons in de maand; die boven den rang van gemeen foldaat zyn verheven, worden naar evenredigheid befoldigd. De fchepen zyn ryklyk voorzien Vtin allerlei noodwendigheden tot hunnen togt. De Kapiteins eeten met de foldaaten, en geeven naauwe agt op alles , wat 'er omgaat: want hunne onoplettendheid heeft altoos de ongehoorzaamheid ten gevolge. De vloot blyft in zee tot in Grasmaand, om de Zeefchuimeryen te beletten, en de kusten tegen de aanvallen der Malabareezen te dekken; naa den togt volbragt te hebben , keert de vloot te rug na Goa, daar de fchepen op het drooge gehaald, en de foldaaten worden afgedankt; thans hebben zy vryheid om iet anders by de hand te neemen. Die, geduurende den togt, zich getrouw en naarPig van hunnen pligt hebben gekweetcn, worden tot hooger bedieningen bevorderd ; doch dit gefchiedt niet, dan door tusfehenkomst van getuigfehriften van den Onder-Koning en den Generaal. De wetten en gewoonten van Portugal worden hier, in alle opzigten, geëerbiedigd en opgevolgd. Op den twintigpen van Wynmaand des jaars 1607, ver-  204 NEDERLANDrSCHE vertrok de vloot van Bardes en r om de Karakken, welke zv |p m r 1™" 00gC,erk laaten, teontmoeten. OpZ>J^*T *»* de onzen twee fregatten a n h7 h 0mddcten Gezant van Goa; eenen derhandeling te treeden over ,K ? °m m 0I1' miraal, welken de onzen Z g V3n 6enen Ad" mids ïÖ'eSSS^ D°Ch Wierdt gehouden, weiken Tr W Verzekeri"S fen, en* de Gezant^a^ f *** * ^ geleverd worden, zonder de ^fle "Li y "V* Uh' van Malakka, wierdt hy TrT. T'T ^ ^ zyn vertrek met eenige eerefcl ", T° C" by De fcheepstaad ^^S^ bende, dat de tyd, 0p weken f r' n"01"™ ^ opdaagen, verloopen was nlm u ^f™ moeste» nvter, het anker vallen; men maakt, r ' W de iienrge dagen daar naa koozen Hf ™ zee, en bevonden zich eerlano"D , ? * rU1'mC Breedte. De lucht L hf P Sraadcn Noorder anders dan £^ ***** konden onderfche de g r£f "f ? * ls"d « "ad zelve 'g^.»**** den 5 minuten Noorder Breedte ï! 7 karnen zy voor de ftad t ^er- ^gvandnrykis magtig en geducht ^uziS en  'REIZEN. 105 en waardigheid overtreft hy alle de Vorften diens ge"wests. Hy voert den tytel van Samorin , zo veel betekenende als Keizer ; hy heeft deezen tytel verkreegén,in gevolge van de fchikkingen, gemaakt door pereïmal, Oppervorst van geheel Malabar, toen hy eene verdeeling van zyne landen en ftaaten maakte , by gelegenheid dat hy het voorneemen hadt opgevat, om na Mekka zich te begeeven, en aldaar het overfchot zyner dagen door te brengen. Toen beval hy, dat de Koning van Calicute den tytel van Samorin zou voeren. De hoofdftad, van welke het geheele Koninkryk zynen naam ontleent, legt aan den oever der zee: zy befïaat drie tnylen in de lengte , en is niet bemuurd. Zy bevat zevenduizend huizen ; allen ftaan op zich zelve, en de meefte op een wyden afftand van elkander. De haven legt eene myl van de ftad, en wordt 'Capocate genaamd. De huizen zyn laag en hebben weinig aanziens. Voor twintig kroonen , kan men een zeer goed koopmans huis, en voor twee kroonen eene wooning voor een gemeen mensen koopen. De huizen zyn niet hooger dan een man te paerd. Volgen het verhaal van jan huigen van linsc hot en, zyn de ftad en de Samorin genoegzaam bedorven , door de kunftenaaryen en boosaartigheid derPortugeezen:zodat 'er geen koophandel meer wordt gedreeven , en Calicute tegenwoordig een der minst aanzienlyke Koninkryken van Malabar is , hiertegen* fiaande de Koning den zwellenden tytel van Samorin, of Keizer, voere. Ondertusfchen moet dit Koninkryk, zeden van linschoten's reize,eenigzins op zyn verhaal gekoomen, of deeze reiziger zeer kwalyk onderricht zyn. Het  ioS NEDERLANDSCHE Het platte land brengt peper voort; zelf wordt dezelve binnen de. ftad gekweekt. De top van dit hees tergewas is zeer flap en zwak; even gelyk de 2J partrariken ,. moet hy onderfteund; worden. De IZZ. heeft iets van den aart van het klimop, 0f kleef kruid • zodra zyeen boom kan bereiken, maakt zy zieh daar" *an vast : Voorts fehiet zy verfcheiden takken, die wee of dne fpannen lang zyn. Haare bladeren gelyken "aar die van de Asfyrifche Appelboomen ; met dit onderfcheid, dat zy een weinig breeder en dikker zyn, en van een grooter getal draaden of veesfels doorfneeden worden. Aairelke plant hangen zes trosfen , ieder een voet lang; de kleur is gelyk aan die van druiven , die noniet volkomen ryp zyn. Zy worden ingezameld ia Wyn- en Slagtmaand, terwyl ze nog groen zyn; zy worden op matten in de zon gedroogd; fe drie'dagen worden de peperkorrels zo zwart, gelyk zy i„ Europa gebragt worden. De planten behoeven gefnoeid noch gemest te worden; de grond alleen geeft haar het noodige voedzel. Plinius verhaalt, dat de ftammen deezer heesterplanten gelyk zyn aan die van onze Jenever-besfeboomen. Lenige andere Schryvers, die een weinig naa hem geleefd hebben , verzekeren , dat zy alleenlyk groeien op den berg Caucafus, ter plaatze, op welke de Zon regelrecht haare Praaien fehiet; doch de Zeetogten der Portugeezen en Hollanders hebben de valschheid hier van duidelyk aangetoond. In het Koninkryk Calicute groeit ook veel gember: dit is een wortel, welke twee of drie fpannen diep in de aarde fehiet, even gelyk die der Roozeboomen. Wanneer dit gewas wordt ingezameld, laat men, van twee  11 E I Z E N. ^07 twee wortelen , altoos éénen in den grond zitten, welken men voorts met aarde bedekt: om het tweede jaar , kunnen deeze wortels verzameld worden. Wyders valt hier ook Aloë, zynde eene Gom, welke verzameld wordt van een heesterplant , die flegts éénen wortel heeft, in de gedaante van eenen (fok , in den grond geplant. De ftam is teder en rood, van "een Herken reuk en zeer bitter. Men ontmoet 'er verfcheiden foorten van dieren: leeuwen, (langen, geiten, wolven, bokken -, elefanten , en andere ; zommigen willen dat deeze dieren van elders herwaarts zyn overgevoerd. Het land bevat groene en roode papegaaien , en van nog andere kleuren; zy zyn 'er zo menigvuldig , dat 'er oppasfers by de rystlanden moeten getleld worden, om zorge te draagen dat zy den Oogst niet vernielen. Zy kunnen zeer aartig fnappen , en zyn 'er goedkoop. Nog heeft men 'er eene foort van vogelen, Saraio genaamd ; zy zyn een weinig kleiner dan de papegaaien, en zingen zeer fraai. Men ziet 'er altoos bloemen bloeien, en de boomen behouden 'er hunne groene bladeren, geduurende het geheele jaar; dit ontflaat uit de zagtheid en gemaatigdheid der luchtftreeke j zodat hier eene bykans altydduurende Lente is. De aapen en meerkatten doen 'er zeer veel kwaads aan de opgezeetenen ; zy klimmen op de boomen, en vernielen de vrugten, welke een vogt bevatten, waar van de Indiaanen hunnen drank bereiden; zy openen en werpen om verre de vaten , in' welke het nat verzameld wordt. De boomen, die deeze vrugten draagen , overtreffen alle de overige in kragt en deugd. Aan dezelve groeien groote dadels , even als  so8 NEDBRLANDSCIIE als aan de palmboomen. Het hout dient tot branddoffe. De vrugten zyn aangenaam van fmaak; van den fchors ontbloot zynde, worden zy uitgeperst en uit dezelve Wyn , fuiker en olie getrokken ; doch. de eerfte vrugt, welke zy draagen , is gelyk aan de dadels ; men neemt 'er den bast.af, en verbrandt dien. Nog een andere boom is 'er,-van den voorgemelden niet veel verfchillende; hy draagt katoen of eene foort van zyde. Van zyne bladeren wordt eene doffe gemaakt , 'gelykende naar fatyn, of taffe. De grofde deelen worden 'er af gepeld, en van dezelve touwen gemaakt. Daarenboven draagt hy nooten, welke, ryp geworden zynde, vol water zyn, waar van eene'zeer vette olie wordt gemaakt. Behalven dit maakt men des morgens en des avonds een gat in den dam; hier uit loopt een vogt , 't welk verzameld wordt , en fmaakt als zeer zoete wyn. De Hangen zyn hier zeer dik , en bykans zo groot als varkens. De kop is zeer lang en zwaar. Zy zyn meer dan zestien voeten lang. Zy onthouden zich in moerasfige plaatzen, en de landzaaten beweeren , dat ze niet vergiftig zyn. Zommigen, egter, bevatten zo veel vergif, dat indien flegts een klein gedeelte daar van in 's menfchen lichaam koome, hy op daanden voet derft. Men heeft, 'er ook kleinere dangen, doch die niet minder vergiftig zyn. Wanneer de Koning in 't huwelyk wil treeden , wordt zyne aandaande Gemaalhi vooraf, door eenen der aanzienlykden uit den Priesterdand, beilaapen; voor zyne gedaane moeite, ontvangt deeze van den Konineen gefchenk van vyf honderd kroonen. • Zo dikmaals hy eet , zet hy zich neder op den blooten grond zonder iets onder 't lichaam te hebben. Rondom ben  REIZEN. «op hem, op eenen afftand van vier fchreden, ftaan eltyke Priesters, welke hem, geduurende den maaltyd,gezelfchap houden, en met veele betooningen van eerbied naar zyne gefprekken luisteren. Naast den Koning , zyn deeze Geestlyken in het meeste aanzien; op hen volgen de Naires, of Nairos, zynde de Edellieden: deeze mogen een deegen, fchild, hellebaard of piek draagen , wanneer zy in 't openbaar verfchynen. De derde klasfe van inwooners bevat de kunftenaars; de vierde de visfchers, en de vijfde de landlieden, die hun werk maaken van het planten en inzamelen van peper, wyn, nooten, en ryst; by de Geestlyken en Edellieden zyn, egter, de lieden van deeze klasfe niet zeer gezien. ■ De Koning en de Koningin gaan niet zeer pragtig gekleed. De landzaaten gaan moedernaakt, uitgezonderd dat zy een lap katoenen lywaat draagen voor de deelen , welke de eerbaarheid gebiedt te bedekken. Wanneer de Koning op de jagt gaat, of op eenen krygstogt is, bewaaren de Priesters de Koningin in haare vertrekken. Zo wel onder den Adelftand, als onder de Kooplieden , ruilen de zulken, welke gehuwd zyn , zomtyds met vrouwen; zy zyn van oordeel, dat dit een middel is om de vriendfchap te handhaaven en te kweeken. Eene vrouw mag zeven mannen trouwen, en by den eenen naa den anderen flaapen. Wanneer zy een kind ter waereld brengt, geeft zy het aan hem, welke haar meest behaagt; deeze mag het niet van de hand wyzen. Onder het eeten zetten zy zich neder op den plat* ten grond; zy bedienen zich van bladeren in plaats van lepels. Die den Koning verzeilen, en by hetrt V. deel. O hun-  aio NEDERLANDSCHE hunne opwagting maaken, draagen fcharlakenfche banden om hunne hoofden. Zy laaten het hair zeer lang groeien; by het overlyden van hunnen Koning, fnyden zy het, op verfchillende wyzen, zowel als den baard; dit is een zinnebeeld hunner droefheid. De vrouwen doen niets anders, dan zich optooien: zodat, hoewel zy naakt langs de ftraaten gaan, zy, nogthans, pragtig zyn opgefchikt, met goud en Edelgefteenten, aan h'aare ooren, hals, armen en beenen; zelf hangen haar diergelyke tooizels aan de borften. Men fchryft hier te lande op bladeren van een palmboom, met een pen of yzeren ftift, zonder inkt. Om den fterken handel, die in het Koninkryk Calicute wordt gedreeven , vindt men 'er veele vermogende lieden. 'Er wordt niet alleen koophandel gedaan in peper en gember, die aldaar groeien, maar ook in verfcheiden foorten van fpeceryen , die van de Eilanden herwaarts gevoerd worden: inzonderheid wordt 'er veel gehandeld in kaneel, 't welk van Cei« Ion koomt, vyftig Duitfche mylen ten Oosten van daar geleegen. Men brengt 'er peper van Comnucol, twaalf mylen aan geene zyde van Calicute gelegen ; kruidnagels van Meleufe ; muskaatnooten en macis van de Molukfche Eilanden; muskus van Pegupaerlen van het Eiland Ormus; allerlei fpeceryen van Cambaie, Sumatra, Tanasfer en elders. Ook worden hier zamengebragt, van allerlei gewesten , reukwerken, welriekend hout en kruideryen: zodat het eene ftapelplaats mag genaamd worden van allerlei koopmanfchappen , die door kooplieden van verfchillende natiën hier gezogt worden; dit brengt den landzaaten groote voordeden , en den Koning aanzienlyke fchatten aan: men vindt hier kooplieden, welke onvérge-  REIZEN. 2n lykelyk ryker zyn dan eenige Europifche Prinsfen en Afrikaanfche Koningen. Hier uit kan men oordeelert over de grootheid en menigte van 's Konings fchatten en inkomPen, die belastingen heft van alle deeze koopmanfchappen. Weinig gebruiks maakt men, in de provincie Malabar, in den oorlog van de ruitery ; niet zo zeer omdat het land geene paerden uitlevert: want zy worden 'er in menigte uit Arabie en Perfie ontbooden; als omdat de gePeldheid des lands het niet toelaat, Uit hoofde van de groote menigte bosfchen, rivieren en moerasfen, van welke het doorfneeden wordt. Men bedient zich daarom alleen van voetvolk, 't welk zeer goed is: ook voert men 'er oorlog ter zee. Alle de foldaaten zyn Edellieden; hun naam is Naires. Zo dra zy den ouderdom van zeven jaaren be* reikt hebben, worden zy na de krygsfchool gezonden , alwaar zy door des kundige lieden onderweezen worgden. De ledemaaten en de zenuwen worden uitgerekt, en met olie van het kruid Sefama befmeerd: hier door worden zy zo beweegbaar en los, dat zy zich kunnen buigen, even alsof zy geene beenderen hadden. Vervolgens oeffenen zy zich gePadig in' het behandelen van wapenen. Doch vermids hy overtuigd zyn, dat het niet mogelyk is, voor een eenig mensch, om. in veele dingen uit te munten, wordt ieder jongeling onderweezeu in het bedryf, waar toe hy, by de ondervinding , gebleeken is, de meeste gefchiktheid te bezitten. Voormaals hadden zy geen andere wapens dart een piek, boog, rapier en fchild; doch zints den tyd, dat de Portugeezen in hun land zyn gekoomen, hebben zy de kunst geleerd om gefchut te gieten, het O 2 mus-  «wa NEDERLANDSCHE musket te behandelen, als mede deeze wapenen te vervaar 'gen, met *«« wat daar toe behoort; zelf is hun buskruid beter dan het onze. Moedernaakt trekken zy ten ftryde , hebbende alkenlyk hunne fchaamdeelen bedekt ; Zy gebraike„ flormhoeden noch harnasfen: hier door zyn ze zeer vaardig en onbelemmerd in hunne beweegingen en wapenoefeningen; die voor hun vlugten, kunnen, derhalven, zeer bezwaarlyk hen ontkoomen; en wanneer zy zeiven vlugten, zyn ze moeilvk om te agterhaaIfin. De greepen of handvatzeis hunner zwaarden zyn verfierd met zilveren of koperen plaaten; tevens dienen hun deeze tot trommels of trompetten, om de krygsbenden tot den ftryd te noopen Onder de Naires vindt men eene foort van foldaaten hier te lande by den naam van Amoquen bekend; deeze maaken hun werk om de wanorders e„ ongeregeldheden tusfchen hunne fpitsbroeders te weeren en te voorkoomen dat ze elkander geen leed of ongelyk toebrengen. Wyders willen zy daar voor gehouden worden dat zy voor geenerlei gevaar beducht zyn, ja, zelfden dood niet vreezen. Indien het eebeure, dat hun Koning door verraad gedood wordt rusten zy niet, voor en aleer zy daar van eene ftren! ge wraak genomen hebben. Deeze vertooning van moed en dapperheid dient tot en fpoorflagvoor alle de Naires, om hun voorbeeld te volgen; en hoewel de laatstgenoemden hunne eigen vrouwen hebben , en de Amoquen in den ongehuwden ftaat leeven, poogen zy , nogthans , de anderen in onverzaagdheid te evenaaren. Eene zo diepe hoo-agting wordt alle de Naires toegedraagen , dat de landzaaten, hen op de ftraaten ontmoetende, moeten ftaau  REIZEN. ai3 ftaan blyven, of uit den weg gaan, tot dat zy zyn voorby getrokken. Ten dien einde worden zy vooraf gegaan van flaaven of dienaars, die van de aannaderinge hunner meesteren kennis geeven. Over de magt des Konings van Calicute kan men oordeelen, uit de legermagten, welke hy, in den jaare I5°3> tegen de Portugeezen , te velde bragt. Hy hadt zestigduizend man , toen hy optrok tegen eduard pachette, Bevelhebber der krygstroepen van emmantjel, Koning van Portugal, welke toenmaals de zyde des Konings en des Koninkryks van Cochin hadt gekoozen; zyne vloot beftondt uit tweehonderd Oorlogfchepen; alle deeze legermagten bleeven vyf maanden in dienst en te velde. In den jaarè 1529, floeg hy het beleg voor de Sterkte , welke de Portugeezen te Calicute hadden opgeworpen; hy voerde derwaarts honderdduizend man, die 'er den geheelen winter doorbragten ; en niettegenftaande de Portugeezen het Kasteel met groote dapperheid verdeedigden, wierdt het, egter, ingenomen en verwoest. Insgelyks belegerde hy, in den jaare ïjöo, het Fort van Chaul, 't welk hy bemagtigde, of liever, 't geen de Portugeefehe Bevelhebber hem by verdrag overgaf. Niet minder geducht is zyn vermogen ter zee ; van geen kleinen dienst is, ten dien einde, de menigte zyner zeehavens; deeze bevorderen de toerusting zyner vlooien, en voor zyne vyanden zyn ze zeer bezwaartyk te genaaken. ' Wanneer de Koning fterft, wordt hy, niet van zyne eigen kinderen , maar van de kinderen zyner Zuster, op den throon en in de regeering opgevolgd; de reden hier van is deeze , omdat de Priesters, en wel voor de eerfte maal van haar leeven, met de Ko0 3 nin-  *i4 NEDERLA NDSCHE tiingin te doen gehad hebbende, en een van dezelven haar altoos gezelfchap houdende, om dus te voorkoomen dat haar de tyd niet verveele, men hierom vermoedt, dat de kinders, welke zy ter waereld brengt, eerder aan de Priesters dan aan den Koning behooren Daarentegen wordt het geloofd, dat de kinders van des Konings zuster waarlyk en met 'er daad van Koninklyken bloede zyn.j Dezulken, die een mandag gedaan hebben, worden veroordeeld, eerst om geworgd, en vervolgens gehangen te worden; doch indien men flegts eene kwetzuur heeft toegebragt, wordt de misdaad afgekort, met het betaalen van eene geldboete aan den Koning Wanneer een fchuldenaar onvermogende of onwillig L° n'T- ?1Uldeifcher te ^«aalen, neemt deej den chu dbnef u,t zyn huis, vervoegt zich ter plaatze, daar hv den groenen fehors van deezen of geenen boom kan vinden , vervolgt zynen fchuldenaar,en hem agterhaald en gegreepen hebbende, bindt hy hem vast der P ieders en des Konings, om deeze plaats niet te verhaten voor en aleer hy zynen fchuldvorderaar Voldaan hebbe. De fchuldenaar blyft hier onbeweegelyk daan of zitten: want, indien hy eenige beweeging maakte om van daar te willen gaan , voor dat hy betaald hadt, zou hy zonder medelyden gedood worden. b De inwooners van Calicute gelooven i„ eenen God, Schepper van Hemel en van Aarde , en de eerde oor! zaak van alles wat bedaat. Ondertusfchen maaken zy van hem een ledigen of nietsdoenden God: zy zegen, dat hy, om zyne rust en gemak te houden, de Whappyover de. Waereld fetf overgedragen op den  REIZEN. «5 den Duivel, welken zy insgelyks voor eene hemelfche Godheid houden , om Regter te kunnen zyn op de Aarde, en de menfchen, overeenkomdig met hunne verdienden, te beloonen of te draffen. Den Opperden God noemen zy tamerain; de Duivel wordt van hun deume geheeten. In het paleis des Konings van Calicute ziet men eene Kapel of Bedehuis , geheel en al behangen met de afbeeldingen van Duivelen, even zo fchrikwekkende als zy onder de Christenen vertoond worden : zy zyn niet grooter dan eene gewoone Medailje. In 't midden deezer Kapelle ftaat een koperen throon; op denzelven zit een Duivel, van het zelfde metaal gemaakt; op zyn hoofd heeft hy een Miter, van gedaante als die der Pausfen; op dezelve vertoonen zich drie groote fcherpe tanden , een fperversneus, fcheelziende oogen, een gloeiend en fchrikwekkend aangezigt, klaauwen gelyk aan die van een Griffioen, voeten gelyk die van de fpooren van een Haan. De Priesters, welke dit fchrikbaarend beeld ten diende ftaan, en die bekend zyn by den naam van Bramins, of Braminen, zyn verpligt, alle morgens, hetzelve te wasfchen met Roozewater , en andere welriekende vogten, als mede om het met reukwerken te bewierooken. Onder deeze plegtige verrigtingen werpen zy zich ter aarde; ook offeren zy,zomtyds, geheele weeken agtereen, offeranden aan hetzelve. Ten dien einde hebben zy eene Tafel, in de gedaante van een Altaar gemaakt, één en een halven voet hoog, twee voeten breed, en drie voeten lang; op dit Altaar ftrooien zy de welriekendfte bloemen, reukwerken en fpeceryen. Vervolgens neemen zy een zilveren vat, vol haa0 4 nen-  216 NEDERLANDSCHE nenbloed; dit plaatzcn zy op gloeiende kooien nevens veelerlei fpeceryen, om de plaats van 'wierook te vervullen; daarnaa doen zy 'er een gedeelte van ui een wierookvat, loopen rondom het Altaar, en bevvierooken het. Geduurende deeze plegtigheidl wordt 'er onophoudelyk met een zilveren fchellctje of Hokje geluid. Den haan, tot dit oogmerk dienende wordt, met een zilveren mes, de keel afgefheeden ' _ Terwyl de Priester met deeze plegtigheid bezig is, heeft hy zyne armen en beenen verfierd met zilver; dit geeft het zelfde geluid als het klokje - op zynen buik heeft hy eenen ring, zynde het gewoone teken , aan *t welk de Bramins van de overige land. zaaten onderfcheiden zyn. Naadat de offerande geëindigd is, neemt hy in zyne hand een weinig koorns, en gaat uit de Pagode rag. lings houdende de oogen onwrikbaar op het Afgodsbeeld gevestigd, en fteeds op de zelfde wyze voortgaande, tot dat hy gekoomen is by eenen boom, ftaan-. de buiten den omtrek van het Heiligdom; hier ftrooit by het koorn, 't welk hy in zyne handen heeft- vervolgens legt hy ze op zyn hoofd, en wedergekeerd zynde ter plaatze, alwaar de offerande is gefchfed, neemt hy de fieraaden van het altaar. Nimmer doet de Koning een maaltyd, of een Bramin neemt een gedeelte van de opgedischte fpyzen, om dezelve aan den Duivel te offeren. Zo ras hy den maaltyd heeit geeeindiVd. omv^,,™, T3„„„.: „_ er van denzelven overfchiet, en leggen het in manden. Zonder uitdrukkelyk verlof der Bramins, zou de Ko- -..8, mm a(s ae aanzienlykfte inwooners der ftad geen vleesch durven eeten; de overige landzaaten eeten m zonder onderfcheid, uitgezonderd 't geen vais  REIZEN. ai7 van de Koe koomt; niemand durft deeze aanraaken. Ik kan hier niet met ftilzwygen voorbygaan, de volkomene aflaaten, of de algemeene vergiffenis, welke den landzaaten, alle jaaren, in Wintermaand, wordt verleend. Eene zo noodzaaklyke gunstbetooning, om hen te ontheffen van de verdiende ffraffen, lokt eenen grooten toeloop volks , uit alle de naastgelegene landen, om een bezoek te geeven aan de Pagode, alwaar dit gunstbewys wordt uitgedeeld. Dit heiligdom is gebouwd midden in een vyver; in hetzelve zyn twee ryen fraaije kolommen, en eene groote lamp, in de gedaante van een fchip, vol olie; zy brandt onophoudelyk, en verfpreidt een fterk licht. Zeer groot en ruim is deeze Pagode; van alle kanten wordt zy van boomen omringd. Niemand mag binnen dezelve koomen, zonder alvoorens zich te hebben gewasfchen in -den vyver, in welken het gebouw ftaat. De zulken, die na binnen gaan, worden, dooide Bramins, met olie van de lamp befprengd; vervolgens offeren zy hunne offeranden; en naa hunnen eerbied aan den Duivel betoond, en hem te hebben aangebeeden, keeren zy te rug. Thans belooven hun de Bramins eene volkomene kwytfchelding van alle hunne gepleegde misdaaden, als eene belooning voor de godsdienstigheid, welke zy betoond hebben. Geduurende de drie dagen, op welke deeze zondvergiffenisfen worden uitgedeeld, ziet men daar ter plaatze eene ongelooffyke menigte volks; ieder een bevindt zich hier in eene volkomene vryheid, als in eene wykplaats, wat zy ook bedreeven hebben. Men durft 'er niemand aantasten, of in verzekering neemen, geene wraak oeffenen op zyne vyandcn, noch eenen misdaadige voor den waereldlyken regter voeren. O 5 Ia  si8 NEDERLANDSCHE In de meeste gewesten van Indiën, ontmoet men twee foorten van Priesters, of lieden, welke aan den eerdienst -der Afgoden gewyd zyn: de naam van de eene foort is Baneaanen, die der andere Bra mms. De Baneaanen zyn verdeeld in verfcheiden aan hangen alle welke het, nogthans, hier omtrent eens" zyn, dat ze niets eeten van 't geen leeven heeft ontvangen, en niets dooden, wat het ook zyn moge. Naauwe zorge draagen zy om de vogelen vry te koopen, die gevangen worden met oogmerk om ze te dooden; zy hertellen dezelve in vryheid Zy eeten raapen, radyzen noch uijens; even weinidrinken zy wyn, azyn, noch eenige andere dranken* die in de Indiën bereid worden. Zy pynigen en kwellen hun lichaam, door een ftreng vasten; eetende in den avond, niets anders dan een weinig melk en lui ker; de bygeloovigftcn houden deeze fpysonthouding zomtyds twintig dagen uit. Krank wordende , doen zy afltsnd van alle hunne bezittingen. Niet meer dan ééns treeden zy in het huwelyk ; wanneer een man fterft, laat zyne huisvrouw zich nevens hem begraaven. Hunne klederdragt is gelyk aan die der aloude Brachi mannen; zy gelooven in de Zielsverhuizing. De meest geëerbiedigd onder de landzaaten, zynde Bramins; zy zyn verdeeld in twee aanhangen. Zommigen hunner treeden in het huwelyk, en woonen in de fteden; de anderen leiden een ongehuwd leeven; zy worden Jcques genaamd : deeze hebben geene vaste' inkomsten; zy houden eene zeer ftrenge leevensvvyze; even als de behoeftige bedevaartgangers, doorreizen zy, bedelende, alle de Indiën. Zy onthouden zich van alle vleeschlyke vermaaken, tot op eenen zekeren tyd, onder hen bepaald: daar naa worden zy geoordeeld hun-  REIZEN. £19 hunnen proeftyd te hebben doorgedaan, en gelyken naar die van de vierde orde der Jefuiten. Thans zyn zy niet meer onderworpen aan eenige wetten; zy zyn boven de wet , en onvatbaar voor zonde, in alles wat zy goedvinden te doen. Zy vieren zich den teugel in het pleegen van ontuchtigheid en wellust, en het neemen van allerlei vermaaken, welke zy kunnen uitdenken. Zy daan onder een Opperhoofd; deeze bezit aanzicnlyke goederen, van welke hy groote inkomsten trekt, welke zy nevens hem deelen. Van hem ontvangen zy hunne Zending, om hunne bygeloovigheden te prediken, in de plaatzen, welke hun door hem worden aangeweezen. Zy aanbidden eenen para» bramma en zyne drie zoonen; ter hunner eere draagen zy drie koorden om den hals. Zy vergoeden niet alleen menfchen van een buitengemeen karakter, maar ook beesten, en digten, ter hunner eere, pragtige Pagoden. Zy aanbidden de Aapen, Elefanten, en inzonderheid de Osfen en Koeijen, dewyl zy gelooven dat de zielen der menfchen liever in deeze foort van dieren , dan in eenige andere, overgaan. De Bramins, die langs de zeekusten woonen, en Cuncames genoemd worden, eeten het vleesch van allerlei dieren, uitgezonderd dat van osfen en varkens. Zy bezitten profeetifche fchriften en andere gewyde boeken, op welke zy hunne bygeloovigheden bouwen. Zy gelooven, dat God zwart van kleur is, om reden dat zy deeze kleur boven alle andere waardeeren. Om deeze zelfde reden zyn alle hunne Afgoden zwart gefchilderd, en daarenboven met olie befmeerd; hier door hebben zy een dies te fchrikwekkender aanzien. Zy maaken den landzaaten diets, dat hunne Goden groote  220 NEDERLANDSCHE groote eeters zyn, op dat, ten hunnen dienfte twemaal s daags een maaltyd bereiH „ i , fehenken worden to^hrl Lfl \ T ge" wd hunne rekening vinden ' ^ * Z^ -ripitsvindi^ geeven in'de S^*^^» - Jeugd af aan laaen Va" b°* ^ouwenhet I1C" levensmiddelen aan te neemen Uoch om weder te ke-rm fnf Pinannt ten anker »>-« nf Voor *S de „„zen, hier mé ',,,„! rT toel,eh°°™wordende, b^S ~« velde gebragt. 8 S' resnl * tangeezen te aan boord u«e SS^* andere verbintenis tusfchen der\ • ^ °f dn dagen aldaar te vertoeven, om met den Vorst in on. Ver-  REIZEN. 221 . Vermids, egter, de onzen gebrek hadden aan ryst en water, verklaarden zy aan den Tolk, in deezen oord niet lang te kunnen vertoeven ; hierom beloofde hy, hen van al het noodige te zullen voorzien. De Admiraal zondt een fchip en een Jacht, om te kruizen op een vaartuig, 't welk, volgens ingekoomen berigt, na Qeira bePemd was. Ze's dagen hadden de onzen hier geleegen, na ryst en water wagtende , wanneer zy eenige Portugeefehe Fusten dicht voorby hunne fchepen zagen zeilen. Dit voorval noodzaakte den Admiraal, zich te verontfchuldigen om aan land te gaan, dewyl hy vermoedde dat ''er eeneheimelykeverPandhouding tusfchen den Samorin en de Portugeezen moest plaats hebben. Zyne vermoedens wierden gePerkt, zints de Samorin hem verzogt, in zyne handen te willen Pellen den Kapitein van de Karak, welke hy genomen hadt, en die nog op de Vloot gevangen wierdt gehouden. Hy wees dit verzoek van de hand, zonder, nogthans, eenigen fchyn van argwaan te vertoonen: want hy bleef niet in gebre•ke, om de gefchenken aan land te zenden. OndertusPchen was 'er water noch ryst te bekoomen; dit toonde, hoe weinig Paat men kon maaken op de Mooren. De Admiraal verliet eerlang deeze kust, koers zettende langs Malabar, en op een kleinen afpand voorby Cochin, en Kaap Comorin. De eigenlyke Kaap Comorin is een kleine uithoek lands, die aan den zeekant niet zeer hoog, en dieper landwaarts zeer bergagtig is. Aan de einden leggen vier hoogten, welke , aan de Noordzyde, van elkander afgefcheiden fchynen te zyn, en die men voor even zoo veele Eilanden zou houden, om dat men de laage gronden aan den voet niet kan onderfcheiden. atftL ■» * De  S22 NEDERLANDSCHE De Kaap is zeer gevaariyk: want, op den affi-n ln t begin van Lentemaand z^Pn ^ zen twee zei.e,,, „p bm te eene de Patana ,e zyn, onIangs P ^eiderlan^ t geen men meende in '* vyands han-  REIZEN. 2=3 handen te zyn gevallen. Het hadt koers gezet na Ternate, met leevensmiddelen, by zich hebbende een Spaansch Fregat, op de kust van Celebes veroverd, en insgelyks gelaaden met leevensmiddelen, ten behoeve van de Spanjaarden te Ternate, welke, door de Hollanders , aldaar zeer naauw waren ingefloten. Zy hadden dit vaartuig gezonden na Malacca, om byftand te verzoeken. De bootsgezellen van dit fchip hadden te Celebes ontmoet een Nederlander, welke aldaar tien jaaren geweest was, en zyne moedertaal dermaate hadt vergeeten, dat hy dezelve niet dan met moeite fprak, en op de vraagen, welke hem gedaan wierden, bezwaarlyk kon antwoorden. Hy was zeer gezien by den Koning, die hem niet wilde laaten vertrekken. - Op den tienden van Lentemaand, liet de Vloot het anker vallen voor het Fort van Amboina; kort daar naa tradt de Admiraal met zynen Raad aan land; zy wierden zeer gunstig en met eerbetooningen verwelkoomd. •Hier wierdt beflooten, de fcheepen Ceilon en Terveer, om eene laading, na Banda te zenden; de andere moesten na* Ternate ftevenen, om, ware het mogelyk, eenige voordeden te behaalen op de vyanden, die aldaar nog zeer fterk waren. Het Jacht Delft kwam op de Reede, gelaaden met kruidnagels; deeze wierden overgelaaden in het fchip Bantam. De Indiaanfche Kapitein hitto, die inde belangen der Hollanders was, en de Portugeezen haatte , kwam, met drie Karakoren, de Vloot bezigtigen; hy betoonde de onzen veele beleefdheden. Met het begin van Bloeimaand zeilde de Vloot van Amboina na Ternate, daar zy, naa eene week zeilens, aankwam, en de fchepen Gelderland en de Kleine Zon,  424 NEDERLANDSCHE Zon nevens het Jacht het Duif ken, vondt, als mede het Fregat op de kust van Celebes genten. üort naa hunne aankomst r