No lOif Hafl P van D» 'ptj. 6 C dc\.n t f^fum JjaWLuncltkfüa • )4 éc m TH?cjpujm> rjpccjuo^TlpxTnme- yalyo .  J. J. BJÖRNSTAHLS R E ï .z E; Vierde deeu   J. J- BJORNSTAHLS JEL M X z é DOOR E'U K O P A EN HET OOSTEN. VIER BE DEEL, BEVATTENDE DE OOSTERSCHE BRIEVEN. Te UTRECHT, Bij G. van den BRINK, Jansz, e n Te AMSTERDAM, Bij de WED. van ESVELDT en HOLTRO& MDCCLXXXII.   B E R I G T. GUNSTIGE LEZER! rrp 11 hans ontvangt gij 't overige van het derde, en van het vierde Deel van BjÖRNs-rauLs Reize, en tevens eenig berigt aangaande den Reiziger, en aangaande 't gene gij nog van zijne aanteekenmgen te wagten hebt. Met vierde Deel hadden wij, bij de uitgaaf der vijf eerfte brieven, in 1780., de tweede #fdeeling genoemd, niet wetende, hoe ver het zelve ftond uit te loopen. Thans kunnen we u berigten, dat gij, in den vorm van Brieven, daar van niets njeer te wagten heb;; maar nog wel iets, ah aanteekeningen opgeileld, gelijk daarmede in 't vijfde Deel begonnen is. De Heer matthias norberg (V), Qa) Twee brieven van dezen Heer hebben wij geleverd in die vierde Deel, IV. 70. en 73. D2 lof, door den Heer d'ansse de viexoison aan dcnzclven gegeven, is aldaar, bl. 72 te lezen. Dezelfde Heer d'ansse de villoison iearijfc, in zijne 'Antcdtta Graeci (Venet. 17gr. 4/0. zie de aanu 3  * B e r ï g t. onzen björnstHhl, tot zijne Oosterfche Reis, bijgevoegd, is wel, den i Junij 17-9., te Konftantinopel aangeland,- maar ook reeds weder, den 16. April, 1780., van ciaar vertrokken, en, den 6. Junij, te Veneticn aangekomen. Deze werd, gedurende zijne afwezenefhéid, tot Hoogleeraar der Oosterfche en Griekfche Talen, te Lund, aangeftdd: hield zig, vervolgens, eeni^cn tijd te Göttingen op; werd, aldaar, tot Correspondent der Koninglijke Maatfchappij der Wt tenfehapperi benoemd; en leverde derzelve eene Verhandeling, over den Godsdienst en de taal derSabeërs (*). Uit björnstshls Dagboek, heeft de op ejörkst. HE D. w. 351.) Tom. II. p. iS6., dat de heer norberg te Konftantinopel de Arabifche en Turkfcfac taai be>ft leeren lezen, fchrijven, en fprekea , zelfs naar de egte uitfpraak: dat hij de zeden, gebruiken, en levenswijs der Oosterlingen doorkent- dat hij twee Arabifche meesters gehad heeft; denéenen, eCn' vikaris van den ftiriarch van Antiochië, van' wien hij ook de regte uitfornak van b.n Syrisch geleerd heeft dan anderen, eenen AbJailas. D.ze had, ten behoeve van den berugten Aü-Eei, een leger van 40, zoo man op de been 0» brae;t, en was, door denzei ven, Sh-rif, of Koning, van Mekka gemr.akt; dcch, na deszelfs dood , uit zijn rijk verjaagd, en taalmeester te Konftantinopel geworden. f» Uit deze Verhandeling heeft men ons het zaaklijke medegedeeld in de Jlgem. Fadcrl. Letter*ƒ. UI. D. 12. St. Mengelw. bl. 515. Maar meer merkweerdigs vindt men, van elders, in de NieuvcNederl. Biblioth. I, p. 3. St. Mengelvv. bl.87. en volg!  B E R I G T< va heer karel peter blomberg , konïnglijk Zweedsch gezantfchipspredikant te Konftantinopel, thans ook naar Stokholm weergekeerd , de Aanteekeningen der Reizen opgemaakt, welke in het vijfde Deel, dat reeds onder handen is, en vervolgens, zullen voorkomen : nevens nog etlijke brieven der heeren norberg en blomberg. Die van den eerften handelen over de denkwijze en zeden van het Ooste: die van blomberg , gaan over björnstShls perfoon en verrigtingen, in , en buiten Konftantinopel ,• zijne reis naar Griekenland; en zijnen dood. Eindelijk belooft men ook nog een hiftorisch Gedenkfchrift ter eere des heeren björnstohl: aangaande wiens perfoon, kundigheid, en lotgevallen, inmiddels, het volgende wordt medegedeeld (c). Hij werd geboren den 31 Januarij, 1731., te Rotarbo, in het kerspel Nashulta, in Zudermanland. Zijn vader was magnus gabricl björnst|hl, Onderofficier in liet Regiment van Zudermanland; uit den dienst ontüagen met akte van Vaandrig; en federt in het foldatenhuis te Wadftena woonende. Zijne moeder ( Zijne vrienden hebben eene gedenkmunt te («) In adnor, ad Apollonii Sophifte Lexicon Homer. Paris. 1773- 4'-o. Tom. I. p. 116. Hanc verisfimam wï alpha etymo„ logiam (a vocabulo Phcenicurn s^n, Syaace elfo, Chaldaica „ iifa, naris) debeo prje(tantisfuno viro & numquam mihi fine „ laude & gratiarum nftior.e nominando jacobo Tom; BjÖRNsTa'hl, Sudermanno, cui quantum debeam, vix ac ne vix quidem „ verbis exprimere queam." In Prolegom. ad apollon.'p. 88. „ Ad hanc Apollonii editionem deproperandam unice impulfi ., & adduóH fuimus a doctisfimo Sudermanno, jacobo jom „ björnstShl, ilfo doctrina; & eruditionis omnis roiraculo, & ., omniumlinguarnm oriencaliuin ac occidentalium thefauro locu„ pletisfimo ,quemcbarisfimuin in litteris Hebraïcis preceptorem p. iifj. noftris Edit. allegavimus, cujusque nobiscum, dum ,, Lutetia: degeret, ultimo ufa conjunaisfimi, lanta fant in nos „ merita, ut nihil quidquam pra:ltantisfiino illi viro & incom„ parabili amico denegare potuerimus aut debuerimus." In anirnadver!". ad i.oNGiPastoral. (Paris 1778. 8vo-) L. IV. p. 275 fin. „ D.equo viderit doérisfiinus ille & mihi amieisiimus Novï „ Testamenti Editor cl. ci'.iesgach , qui in hacfacianovi fcede „ ris Cridca non habitat, fedregnat cumcL MicriAë'LE, cura cl. „ semler, &c. & cum erudirisftcais ijlis docb; Upfalia; Profes„ foribus, Atirivillio, Flodero, & björnsi aiii, , meo fuavisfmo „ amico & magilr.ro, tjuem frupenda: in omni fcibili doftfin»! „ virum, a me, proh dohlor} tanto locorurn iotérvallo disjunctum „ f,) niet verbeterd. Nog onlangs hadden we reden , om onvoldaan te zijn over TOZEN , 1,'HONORé (q) , PILATT {fj\ en LE FEBÜRE. Mogelijk , Nederlander, is het, grootendeels, uw eigen fchuld: daar door, dat gij den vreemdeling minder beleefdheid bewijst, en minder onderrfet, dan ï g" (O. Het Bijbelsch fpreukboekje, waar van we gewaagden" ia tic aant. O) basnage, en de LA karue de beauwarchais , Over welken men leze van de watSüs Peirr. voor hit Utr. PlakaatBêek , LDeeli t'oorr. voor het I. D. van den tegttiw. ftaat der rerêen. Nederf., en paulus inleiding tot de Unie van üiregt. {q) Deze is, meen ik, de Schrijver van la Ho/lande au XFllL fiècle, a la Haye, 1779. Srs. (r) Den Schrijver, meen ik, van de Lettres fur la fiilldn4e, a la Hay^, 1780. 2. Voll. 8ve, **  xvin B E R I G T. moest, en dan men in Vrankrijk, en elders, doet. Mogelijk kent gij veelal uw eigen land, en lieden,' en landszaken niet genoeg, om die aan anderen naar waarheid en duidelijk genoeg te doen kennen. Dac u de vrije toegang, dien onze reiziger elders vond, «n het gebruik, dat hij er van maakte , ook in dezen verbetere; en dat gij veel denken moogt, dat wij allen als vreemdelingen op deze weereld behooren te leven, is de opregte wensch van uwen dienstveerdigeri landgenoot M. TlJDEMAN. Utregt, den 3often Augustus, 1782. III. D. bl. i79.aant./. Lamsweerde.— bl. 180. aant. /. undique — Tiete.-bl. 201. aant.(A) Doe bij: Wagenaar Vadert. Hift. VI. D. Voorr. bl. 12. en Te Water Verbond der Ed. I. D. bl. 17. aant. — bl. 346. laacfte reg. lees: propaganda — bl. 364. 1. Pofuerunt,  INHOUD DER BRIEVEN van het VIERDE DEEL. Brief I. Ongelooflijke zwarigheden in het léren der Turkfche taal, in den aart der taaie zelve, en in de Turkfche gebruiken. Gebrek eener goede ge- fchiednis en aardbefchrijving van Turkije — Werk van den heer Muradgea. Van den heer Muraten deszelfs gefchiednis der Turkfche Muziek Ver- dienfle van het Zweedsch gezantfchap te Konftantino- fel' Aangewézen feilen in de nieuwe Turkfche gefchiednis en aardbefchrijving. Van gedrukte Turkfche boeken. Woordenboeken, Vanculi, Ferhenk en Meninski. Van het Turksch al- phabet. bl. i. Brief II. Openbaar e boekerijen te Konftantinopel. —« Nieuwsberigten uit Rome. Van den vorst van Moldavië, KonftantijmWoda Muruli. Karditen in Haskïöi. bl. 22. Brief III. Zwarigheden om de Turkfche natie te léren kennen. Gevolgen uit de Turkfche taal. Onzi- kerheid van de berigten, die in Europa van de Turken verfpreid worden. Traagheid van de gezant- fchapstolken Wetten van den fultan Soliman Iet van den Turkfchen almanak. — Over de oudheid der godsdienstgebruiken. — Eigen gefchiedfchrijvers der Turken. Nog van de pogingen van den heer * 2  xx INHOUD. Muradgca. — Van de nieuwe uitgaaf des Meninski. — Bijgelovigheid der Turken. — Hun mistrouwen omtrent de Christenen. bl. 1sq. Brief IV. Turkije' een vei keerd Europa. — Treffende fcheis tusfchen de Europefche gewoonten en de Turkfche n , inzonderheid in de wijze van zig te kUden. bl. 48. Brief V. Verbétering der ménigvuldige dwalingen in Taubes berigten van de Christen gezantfchapp en te Konftantinopel. — Gebruiken bij het gehoorgéven der gezanten. — Turken in Pera. — Lusthuizen der gezanten. — Gezantfchapstolken. — Verdediging van de eer des gewézen Zweedfchen gezants Carlefon tégen de befchuldigingen van Taube. — Van het gebruik om den Grootfultan en voornaamen Turken konfit uuren en nageregt te zenden. — Van den divan. —. Öf de voornaame Turken bij de Christen gezanten dikwijls te gast gaan. bl. 58, B Ij V O E Z E L S. Brief I. Van den heer maïthias noreegg. bl. 70, Brief II. Van den heer de vjlloison aan den heer gjör m- wei-l, gefchréven te Pithiviers in Gatinois D bl. 72 j Brief III. Van den heer norbeug. bl. 7-- Brief IV. Van den heer björnstühl. bl. 75. Brief. V. Van den heer d'ansse de vjlloison aan den Hoog. Eerw. heer ever. scheidios, hoogleeraar der uitlegk. Godgel. des O. eniN, T. en der O. O. T. T. te Harderwijk. bl. 78,  INHOUD. XXI Brief. VI. Uithoofde van de pest moeten proef'dagen gehou' den worden. — Alle gemeenfchap, en alle gelegenheid, om berigten te bekomen is daar door afgefnéden — De pest is deze reis zeer boosaartig. —• De Turken zoeken de befmetting der ziekte niet te verhinderen , noch de minste voorzorg daartégen te gebruiken. — Pesthuis. — Bezestans of koopmanspakhuizen. — Muhanmed Efendi, Zweesch-Turkfche gezantfchapsfekretaris. — Schriklifke aardbèving te Smirna. — Ismaël Efendi, Turkfche taalmeester. —. Proefbladen van het nieuw Meninskisch woordenboek. bl. 83. BIJVOEGZELS TOT DEZEN VIden BRIEF. Brief van den heer graave daniel joannes van hoCHEPié, koninglijken Zwecdfchen vice - konful te S.nirna, aan den koninglijken buitengewoonen gegezant te Konftantinopel,dan heerulrich celsing, gedagtékendSmirna, deii8y?«van hooimaand, 1778. Nadere omflandigheden en gefleldheid der fchriklijke en dagelijkfche aardbévingen te Smirna , zédert den 16A» Junij. bl, I0Ó< Uittrekzel uit eenen brief van den Heer de peyssonivel, Franfchen konful te Smirna, gedagtékend Smirna, dan 9*» Juüj 1778. Verdere befchrijving van de uitwerkzels dier aardbi**3  XXII INHOUD. vingen en de ménigvuldige daaruit voordfpruitende rampen. b] Ul Uittrekzel uit eenen brief van den heer graave van riocHEPié aan den heer gezant celsinc , gedagtékend Smirna, den 23'^» Juiij I778. Vervolg van den voorgaanden brief, wégens naderhand gevolgde aardbévingen s névens verfcheiden bijzondere omftandigheden. 0,113 Brief VII. Plondering van den postbode Franfch'e gezant de Saint Priest. — Landhuizen der Europefche gezanten. — Luitenant Ankarloo. — Majoor van Walden. -- De Hollandfche gezant, baron van Haaften. — Graaf de Choifeul, generaal Cocceji, graaf de Hauteford, baron Reinecke, de eht Sestini, en de Franfche konful Peysfonnel bezoeken en befchrijven het Oosten. — Iets van de aardbèvingte Smirna enden opftandte Kairo.— Nieuw geopende handel uit Oostïndië over de Roode zee en Suez naar de Levant. — Engelland belet de Engelfchen op deze vaart. — Engellands tégenwoordigeftaat. — Volt air e zonder graf.— Nafchrift van den id*- Augustus 1778. — De pest vermindert te Pera. — Te Konftantinopel word eene aardbèving befpeurd; te Smirna duurt dezelve nog aanhoudend. — BjSrnftahls taalmeester, Ismaël Efendi, fterft aan de pest.— Vordering van den koninglijken fekretaris Heidenftam in het Turksch. — De pest woed nog te Konftantinopel. bl. 115. Brief VIII. Graanoogst en prijs der graanen, névens de  INHOUD. XXIII wijze van dorfchen, in Turkije Muilkorf der osfen gedurende het dorfchen, zwaar juk derzelven en fcherpe prikkel det drijvers. . Zaaitijd. . Tijdrékening. — Dorschtijd. — Brood. — Rosmolen en koornmertier offtamper. — Middel tégen den koornworm. — Op elkander volgend af ft erven vanLinneus, Ha/Ier, Pitt, Voltaire en Rousfeau. bl. 144. Brief IX. Terugkomst naar Konftantinopel en fchriklijk woeden der pest aldaar. — Bouwwijze der huizen. --Koninglijk Zweedsch paleis en kapél te Pera; voortreflijkheid van hetzelve, zo wel ten aanzien van de Hgging ■>als van fct gebouw zeiveen deszelfs fchoonheden. — Zweedfche gemeente, welke aldaar haaren godsdienst verrigt. — Gelijkheid der kapél met eene moské. — Verlichting der minare'ên gedurende denRamazan. Franfche, Hollandfche enFenetiaanfchepaleizen aldaar. — Het Zweedfche paleis betaalt lasten aan den tempel te Mekka. Getal der inwoners te Konftantinopel en in de naast omliggende plaatzen. bl> l6(J< Brief X. V%n den Ramazan of de vaste der Turken; deszelfs begin en verfchuiving telkens op een' anderen tijd van het jaar; deszelfs ftrengheid en waare zin j dwaling der meesten ten aanzien van het eigenlijk begin van denzelven; hulpe, welke de fterrekunde hier bij verleent.— Allerlei gebruiken, die gedurende denzelven in agt genomen worden. — De regtbanken fielten getuigen boven het handfchrift van eenen fchulde«aar. — Lijffterrewichelaar des keizers. — *4  INHOUD. fierrefpicheJaarlf word hooger gefchat dan de ft er rekunde ; fchoon de koran verbied aan dezelve geloof te géven. — Zweedfche kanonnen kondigen in het ferail alle plegtigheden aan. ~~ De beiram, of het vreugdefeest der Turken. — Verwhfeling der hooge ampien op dien tijd naar het goeddunken des keizers. — De kurban-beiram \ of het offerfeest. Relands dwaling ten aanzien van de vaste der Turkcn- bl. 1S8. Bi ief XI. Waakzaamheid der ftadsregéring gedurende den Beiram. — Orereenftemming van het weeder te Konftantinopel met het opgegévene van den Stokholmfchen almanak. — Verzegeling en wederopening der wijnkelders. — Verandering van den Tsjausch bafchi; deszelfs ampt bij de port e. — Muziek der Turken op hunne en der Christenen feesten. — Turksch Wijwater. — Muhammeds baard en vaandel. Taartenfeest in dan Ramazan. ■— Nieuwe verklaring van Numeii XIII. 24. — Hoe de 0vertréding der vaste verzoend word. ~ Bet te huis houden van het vrouwlijk geflagt gedurende de feesten. — Wijnoogst, ■ Lijst der boekerij van Raghib Pascha. — Eene nieuwe en uitvoeriger afbeelding in koper van het ferail. — Ligging en bouwwijze van hetzelve. — Komidas vermeerdert Meninski's woordenboek, en arbeid aan eene plaatsbefchrijving van Konftantinopel. — Betékenis en gebruik der naamen Franken, Grieken en Armeniërs in Turkije. bl 218. Brief XII. Björnflahls vertrek van Konftantinopel ter ? -  ï N H O U D. Volkomen winter op beide de kusten van Europa en Jfit. — Aanmerkingen orer de breedte van dsn Hellespont, over Troje en andere plaatzen op de zijde van Jfië liggende. — Sckriklijke Jorm névens defcherpjle koude, die het Zweedfche [chip uitte ff aan heeft. —■ Viering van den geboortedag des konings van Zweeden en van den naamdag des hertogs van Sïulermanland midden op den Hellespont. — Verlies van een anker. Betragting van eenen Turk daarover. — Wézenlijk gevaar van den zeeman. — De wind Hellespontias. — Aankomst te Negreponte en Volo. — Bef uit tot de reis naar de berugle Griekfche kloosters in Thesfalië. — Bezoek bij den Zweeelfchen konful Barthelemy te Portaria. ■ Reis derwaaid den 7den van fprokkelmaand in den vollen winter , en terugreis naar P'oio den 11 den derzelfde maand in volle lente. — Gebrek aan lévensmiddelen uit ongewoonheid des winters in het vrugtbaarfte gedeelte van Griekenland ontftaan. ■— Strenge winter, welken Björnltahl op aü\ zijne reizen gehad heeft. — Tégenwoordige gefteldheid der Griekfche taal, inzonderheid ten aanzien van de riaamen der plaatzen. Oorfprong van den na-am lstambol of Stamhui,Negrepome,Kandia, Dardanellen, Archipelagus, en der gelijken. — Behouding der oude naamen in de kerktaal. bl a*<2 Brief XIII. Lijst der brieven door den fcht ijver, zédert oBober 1778, afgezonden. — Gevaarlijkheid der reis te land. — Vergelijking derzelve met de onlangs gelèdene ter zee. — Inzonderheid van de ge-  xxvi INHOUD. vaar endoor de zwervende Albaneefen veroorzaakt.— Befchrijving van deze ftroperijen en togten. bl. 291. BIJVOEGZEL. Brief I. Eenige ophelderingen betreffende Italië met betrekkingtot de Hoogduitfche overzetting dezer brieven.— Uitbreiding der pest in en omftreeks Konftantinopel. Gebruik van het koude bad daartégen. — Demetnos, een Griek, en door Forskal aangeworven leerling van Linnéus. — Foor/lag aan den Profesfor Bergius, om de kruidkunde in het Oosten uittebreide»' bl. 302. Brief II, Zwarigheden , om in Turkije de waarheid te fchr ijven. Onvermoeidheid en mémgvuldige naarvorfching, ivaarmède de fchr ij ver dezelve nogthans opgefpcurd en gevonden heeft. bl. 315. Brief III. Aan den eerften Hoogduitfchen vertaler, den Heer justus ernst groskurd. Over de Hoogduitfche vertaling vanB\ömtt'Ms brieven.— Over den eerften brief uit Frankrijk, bl.321,  R E I Z E DOOR EUROPA en het OOSTEN. EERSTE BRIEF. Ongelooflijke zwarigheden in het léren der Turkfche taal, in den aart der taaie zelve, en in de Turkfche gebruiken. —— Gebrek eener goede gefchiednis en aardbefchrijving van Turkije. Werk van den heer Muradgea. Fan den heer Murat en deszelfs gefchiednis der Turkfche muziek. Ferdienfte van het Zweedsch gezantfchap te Konftantinopel. . Aan* gewézen feilen in de niemve Turkfche gefchiednis en aardbefchrijving. Fan gedrukte Turkfche boe* ken. Woordenboeken, Fanculi, Ferhenk en Me- ninski. —— Fan het Turksch alphabet. F era, bij Konftantinopel, den 17 den Jan. 1777, G j denkt, volgens uwen laatften brief, dat ik reeds Turksch fpreek, wijl ik mij zo lang voor mijne aankomt hier in het Oosten , voomaamlijk gedurende mijne reizen door de voornaamfte landen Van Europa, op de oosterfche taaien toegelegd heb. Maar zo fchielijk gaat het niet. De zwarigheid, om de Turkfche taal te léren, is, hier op de plaats zelve, grooter, dan men zig kan verbeelden: want, vooreerst, bevat deze taal drie onder* II. Afdeeung. a  REIZE DOOR EUROPA fcheiden taaien in zig, die geheel van elkanderverfchillen en in woorden en fpraakkundige régelen zeer van elkander onderfcheidcn zijn, namelijk de Turkfche, de Perfifche en de onuitputbaare Arabifche, welken, zonderonderfcheid en de eene om de andere, van de Turkfche natie,-in het (préken en fchrijven, gebruikt worden, en het Turksch tot de rijkfte en moeilijkfie van alle taaien maken ; en dan kan ook geen Christen met de natie omgang hebben, en zig inde taal oefenen, gelijk ia/talië, Frankrijk, Engelland, Holland, Duitschland, e. z. v. gefchied. De gebruiken der Turken veroorloven ons niet, het fchoon geflagt te zien , in hunne eetkwartieren te gaan, in hunne huizen te wonen; zelfs de Armeniërs zijn, in dit (tuk, gelijk te'Turken, zij willen geen vreemdeling in hunne huizen laten verkéren. Zo dat het hier op de plaats fchier niet gemaklijker is , de taal te léren, dan ergens elders in Europa: want het eenigst middel is, eenen geleerden Turk, of khodfeha, te houden, die, voor duure betaling, dagelijks een uur komt, en deze weg is zeer langwijlig, leid ook meer tot het lézen en eindelijk ook wel, met veel moeite, tot het fchrijven, dan tot het fpréken, wijl het alleen eene oefening voor het oog maar niet voor het oor is, éven zo als wij, in Europa, Grieksch léren ; zelfs gaat het met mij zeer dikwijls zo, dat dezelfde zijde inliet handfehrift, op welke ik, onder het lézen, elk woord, zonder uitzondering, verfta, een verzégeld boek voor mij is, als mijn taalmeester mij dezelve fchielijk voorleest , door dien het oor, hier, geen gedurige oefening heeft, om zig aan den klank der taaie te gewennen: het lézen is alleen iet werktuiglijks voor het oog. Verders is zelfs ook het léze»  Ë N HET OOSTEN. 3 moeilijk, wegens de veele verfchillende alphabetteu en karakters, welken men, in het fchrijven, gebruikt: eert geheel ander alphabet word in de kanfelaarij, een ander in brieven, een ander in de geregtshoven, een ander door de geleerden, een ander in rékeningen, e, z. v. gebruikt. Die het eene zeer vaerdig leest, kan daarom nog geen woord in het andere lézen. Daarenboven word deze taal altoos zonder zelfklinkers gefchréven, het welk eenen eerstbeginnenden veele moeilijkheden en dubbelzinnigheid veroorzaakt. Schoon de zelfklinkers dan al eens gezet worden, zijn'er, volgens derzelver gedaante, maar drie, doch, volgens den klank, meer dan wij er in Zmeden hebben, de veifchillende klanken van a en 0 médegerékend. AU' deze klanken moeten door eene langdurige en veeljarige oefening geleerd worden. En , wat nog erger is, men fchrijft dikwijls, in zékere fchriften, zonder onderfclieidingpunten, welken, anders, veele médeklinkers onderfcheiden, die, zonder deze punten, anderen volkomen gelijk zijn; want, zonder dezelven, zijn er niet meer dan zéventien figuuren, daar nogthans het Turksch alphabet 33 médeklinkers heeft, en als deze punten, of flippen, niet geplaatst worden, kan ééne letter voor 5 of 6 verfchillende médeklinkers gelden, zij kan b,p, t, th of/, n, i zijn; dit'allesmoet, bij gebrek van onderfcheidingtékens, geraden worden. Hoe meer nu dergelijke letters in een woord voorkomen, zo veel te grooterword de onzékerheid: één woord kan, volgens de verfcheiden zamenbindingen, naar dat hetzelve lang is, voor 30 of 50 ja aoo veifchillende woorden gelden. Als dan zulk een woord er verfcheiden, éven zo onzékere, zo wel vóór als na zig heeft, laat ik u zelf oordelen, hoe moeilijk, A a  4 REIZE DOOR EUROPA zo niet onmoge'jjk, het is, den zin van zulke fcbriften of cijffers ie vinden. En dit is nogthans de gewoone wijze van fchrijven bij de Turken, als zij vaerdig willen fchrijven. Een vreemdling worstelt door deze zwarigheden ook wel heen, want weinige zaaken zijn het menschlijk vernuft onmogelijk; maar er word tijd en geduld toe vercischt, eer men eenige vaerdigheid verkrijgt, om zulke dubbelzinnige raadzels optelosfen, als de Arabifche niuntfpéciën met kuflfche letters, die altijd zonderonderfcheidingftippen zijn. Al verder hebben de Oosterlingen zulke létters en klanken, aan welker uitfpraak onze fpraakwerktuigen niet gewend zijn, nog minder kunnen wij dezelven , met onze gewoone alphabetten uitdrukken: zékere klanken worden als onder uit den buik opgehaald , anderen in de keel voordgebragt, zommigen bettaan in veifchillende fisfingen, zomwijlen luid het, als of men wilde braken, zomwijlen word het geluid van een kalf, van eene kat, eene Hang, e. z. v. het voortreflijk voorbeeld, dat men moet nabootzen; dit valt niet gemaklijk voor dien, wiens werktuigen van de jeugd af het voordeel niet gehad hebben , zig aan het geluid dezer dieren te gewennen. In plaats dat wij niet meer dan ƒ en z (*) hebben, hebben de Turken 7 of 8 letters, waarvan elke door haaren biizondcren klank en door haare fchcrpheid moet onderfcheiden worden, indien men zig in het fpréken en lézen wil doen verdaan, en veifchillende ftamwoorden en betékenisfen niet wil verwisfelen. Deze zwarigheid komt men te boven door een lang verblijf in het (*) Volgens de Zweedfche uitfpraak eene fcherpe en eene eagte f.  EN HET OOSTEN. 5 land; want, hoe langer men op eene plaats is, hoe béter men de taal leert uitfpréken. Maar in derzelver plaats doet zig eene andere op. Wanneer men namelijk de uitfpraak op eene plaats geleerd heeft, verftaat men volftrckt die niet, welke in een ander land gebruiklijk is : het Turksch word anders hier te Konftantinopel en in Romanië, aniers in Anatolië, anders door de Tartaaren, anders door de Armeniërs, wéderom anders in zékere ftaaten van Afrika uitgelproken. Zo ook het rijk en door ontelbaare landen verüitgebreid Arabisch; het is wel dezelfde taal; maar het word hier en in Perft'è door de geleerden en zelfs als moedertaal in Syrië, in Palestina, in Mefopotamië of Diarbekir, in Arabiè, in Egipte, en zo die ganfche landltreek langs in Afrika tot aan de ftraat van Gibraltar zo verfchillend uitgelproken, dat die van de eene plaats dien van de andere niet verftaat; zelfs kan er, in eenen tamelijk kleinen omtrek, meer onJerfcheid in de uitfpraak zijn, dan tusfchen het Zwcedsch en Deensch. Bij all' deze en meer andere zwarigheden, die ik hier met ftilzwijgen voorbijga, met opzigt tot het verftaander taal, hoe zij gefproken of gefchréven word , hoe zij het oog of het oor of de tong treft, komt nog eene andere, namelijk om eene volkomen en voldoende kennis te krijgen van het karakter, de denkwijze, de zéden, gebruiken , kunsten , vcrraaaken, feesten , fpélen, tijdverdrijven, de lévenswijze en regéringsvorm dezer natie, van de verrigtingen en het werk haarer amptenaaren, vanhaare gefchiednis en aardrijkskunde, zonder welk alles geen taal te deeg en grondig kan verftaan worden. Deze zwarigheid is zo veel te grooter, wijl de zéden der Turken A3  6 R-EIZE DOOR EUROPA zo wel als van alle andere Oosterlingén zeer verre van de onzen verwijderd zijn; zij zijn in alles onze tégenvoetelingen, en wij, ten aanzien van hun, in des te dieper blindheid en onwetendheid, hoe grooter en grover vooroordeel wij tégen hen hebben, waarvan alle Europefche boeken en reisbefchrijyingen, die nog zo weinig de Oosterlingen, betreffen, vol zijn. Het is zéker ook niet gemaklijk, egte berigten daarvan te verzamelen, wanneer men den turban niet wil opzetten : want een Frank, gelijk, hier, alle Europefche natiën, de Grieken nogthans Uitgezonderd, genoemd worden , fchoon de benoeming van lingita\ franco, meer bepaald, en alleen van deltaliaanfche taal gebruiklijk is, zo als die in het Oosten gefproken word, kan naauvvlijks met de ftrengfte en fcherpzinnigftc onderzoekingen tot de waarheid doordringen, zonder zig te laten bedriegen. Het eenigst middel is zéker een langdurig verblijf in het land, wijl, dikwijls, een toeval iet kan léren, dat men naauvvlijks zou hebben durven vermoeden ; wanneer men in tegendeel een land ter loops doorreist, leert men verders niets, dan hoe het er in de herbergen uitziet: dit is van alle landen waar, doch inzonderheid van de Oosterfchen, alwaar de menfehen zo ingetogen léven, en men met het fchoon geflagt, welk het meespreekt, en gaern uit de fchool klapt, in het geheel niet kan vérkéren. Wij hebben nog geen goede gefchiednis van de Turken, De onlangs uitgekomen Hlstolre de PEmpire Ottomenr.s, depuis fon origine jusqua la paix de Belgrade en 1770, pdr Pdbbé mignot a Paris 1771., in verfcheiden duodecimo deelen, is flegt gefchréven, en op veele plaatsen 5 éven zo waar als een roman, hoe zeer de heer  EN HET OOSTEN. 7 mignot ook mag verzékcren, dat hij uit de egte bronnen, te Parijs, gefchept heeft. De abt mignot is een neef van den heer van voltaire , en evenaart in de daad dien grooten dichter, die de verdichting tot zelfs in de gafchiednis ingevlogten heeft, alleenlijk in de fchrijfwijze évenaart hij hem voorzéker niet. De gefchiednis van den prins kantemir deugt ook niet; maar zijne bijgevoegde aantekeningen en aanmerkingen zijn goed, want hij kende de Turken en hun ftaatsbeftuur zeer wél. Leunclavus is zo kwaad niet, maar te oud; dezelve kwam in 1596 uit, dus ontbréken er bijna 200 jaaren aan lot op onzen tijd. Ricaut , de geer en anderen behelzen verfcheiden twijfelagtige en ongegronde berigten. Hetzelfde kan men zeggen van chalkondylas en andere Griekfche gefchiedfehrijvers, en dus word zelfs de waarheid in hunnen mond verdagt. Ik heb met voordagt van deze gebréken gefproken, inzonderheid, wijl ik de eer heb, aan eenen geschiedkundigen te fchrijven, om gelégenheid te hebben, de noodwendigheid eener goede Turkfche gefchiednis, en de verpligting aantetonen, welke gansch Europa aan eenen bekwaamen man heeft, die ook in Zweedfchen dienst, en zédert verfcheiden jaaren bézig is met het opftcllen der gefchiednis van het gansch Ottomansch huis , uit Turkfche en geloofwaardige (lukken en handfehriften, en wel hier op de plaats zelve in Konftantinopel, waar men toegang tot de bronnen heeft, uit nieuws zal u zo veel te aangenaamerzijn, hoe onverwagter hetzelve is. Het is de koninglijke geheimfchrijver muradgea, eerde tolk van zijne majefteit bij de hooge Ottomanfchc Porte, die, omtrent voor 9 jaaren, dit nuttig en tévens zwaar werk ondernomen heeft. Ilijfchrijft A 4  8 REIZE DOOR EUROPA in liet Fransch, dat is zo veel gezegd, als voor gansch Europa, en heeft reeds het moeilijkst deel, namelijk de oudfte en onbekendfte gefchiednis, in het net geichréven. Hij begint met denftamvader van deeze dynastie, othoman, of, béter, osman J. doch rept ook een woord van deszelfs vader erdogrul en grootvader sueleiman, die met een' heer, pit Turkisian en Perfiè, in Anatoïïè kwam. Dit was midden in de dertiende eeuw, of omtrent het jaar 1250 , tot welken tijd zijne gefchiednis opklimt. Thans is hij gekomen tot op muhammed IV., den ipden fultan in orde, en grootvader van den tégenwoordigen Turkfchen keizer abd-ul-hamid, welke, in orde de S7fte is. Muhammeds regering was langdurend en merkwaerdig. Hij kwam zeer jong, in 164.8, in het jaar dat de Westfaalfche vréde gefloten werd, op den troon, en werd in 1637 afgezet. Dus heeft de heer mcradgea tegenwoordig eene gefchiednis van omtrent 400 jaaren in gereedheid ; en ik hoop, dat hij mijnen raad zal volgen en aan mijn verlangen- voldoen, van dit deel eerst uittegéven , en dan het volgende , tot op onzen tijd, afte werken; want, anders, zou een brand, of eenig ander ongelukkig toeval al het afgefchrévene kunnen vernielen , en het algemeen zou de vrugt van zulk een' rijpen en veeljarigen arbeid verliezen. De heer muradgea heeft mij, onder iedere blijken zijner vriendfciiap, ook deze willen bewijzen , dat hij mij verfcheiden ltukken van zijnen voortreftyjken arbeid heeft voorgelézen. De gevvigtiglte gebeurdnisfen en groote omwentelingen, die tot héden onbekend en bij alle gefchiedfehrijvers onbekend zijn geweekt, zijn daarin befchrévcn ; als de zonderlinge onttroning van ibrahim I. en de verheffing van zijnen zoo.11  EN HET OOSTEN. 9 muiiammed IV., die maar een prins van 6 of 7 jaaren was. Dit werk kost hem veel moeite; want de Turkfche gefchiedfchrijvers fchrijven niet in den fin aak en in de juiste orde , waarïn wij de gefchiednis begeren. Het is derhalven, wat anders, dan eene bloote vertaling Eerst moet hij een boek geheel doorlezen, eer hij den draad regt kan vinden, en er eene goede en afgémeene gefchiednis van maken. Gelukkig, dat hij nog jong is, en zo wel moed als veel taalkunde bezit, en zeer wel in het Fransch fchrijft. Hij is één der bekwaamde tolken, die men, hier, heeft, bezit ook daarenboven de édelfte hoedanigheden, die eenen mensch vertieren, deugd en verftand met veele bevalligheden in de verkéring. Ik mag er nog wel bijvoegen, dal hij, in het voorléden jaar, door een huwlijk met eene rijke, fchoone en deugdzaame vrouw, de dogter eens Armeniërs, gelukkig geworden is, en bij haar, onlangs, eene dogter gekregen heeft. Het is hier meer de plaats, u te verhalen, dat hier in de drukkerij , door ibraiiim Efendi , een' renegaat uit Hongarije, opgcrigt, doch zédert verfcheiden jaaren geheel vernield, eenige Turkfche gefchiedfchrijvers , in de Turkfche taal, gedrukt zijn. De zwarigheid , om boeken en hulpmiddelen in de taal zelve hier ter plaatze te bekomen , vermeerdert het getal der reeds gemelde hinderpaalen; want men moet handfehriften kopen, die zeldzaam en, bij gevolg, duur zijn. Nog meer, er zijn geen goede woordenboeken te krijgen, en meninski. kan men tégenwoordig niet meer bekomen, ten zij men hem tégen zo veel zilver opweegt, als een geheel reisgeld bedraagt. De heer gezant celsing, die mij zeer veel goedheid betoont, heeft mij zijnen meninski , tot dagelijks A 5  in REI ZE DOOR. EUROIPA gebruik, geleend, zonder dat zou ik ellendig hebben moeten zukkclcn. Ik vind dagelijks feilen in mbninskis woordenboek, fchoon dit het best, ja zelfs het eenigst is» dat wij in het Turksch enPetfisch hebben ; het had wel nodig , met veranderingen, verbeteringen en vermeerderingen uitgegéven te worden; maar, wie zal, in onze dagen, de kosten tot het drukken van zulk een duur werk doen ? (*). Wijl ik thans van geleerde mannen fpreek, die te Konftantinopel arbeiden, eene zaak, die men meer dan zeldzaam kan noemen, mag ik een' ander' bekwaam' man niet voorbijgaan, die insgelijks in Zweedfchen dienst is, en zig, behalven op andere fraaije we'tenfchnppen , ook grondig op de muziekkunde toegelegd heeft. Ik houde mij verzékerd, dat hij de grootfte muziekkenner is , die ooit in het Oosten is te vinden geweest, en nog te vinden is; ik meen den heer murat, tweeden tolk des konings bij de Porte, insgelijks een Armeniër gelijk de heer muradgea. Hij heeft eene gewigtige en vollddige befchrijving van de Turkfche muziek gemaakt, welken zo veelcn in Litropa , onder anderen , de heer jean jaques rousseau, gewenscht hebben, te kennen; want tothé- (*_) Deze lang begeerde nieuwe verbéterde uitgaaf van meninskis woordenboek heeft men , onlangs , van Weenen aangekondigd. Het is de groote keizerin-koningin zelve, die het Europeesch publiek tiit gefchenk wil doen. Zij heeft reeds duizend dukaacen tot de kosten vam het drukken gegeven. Het werk word door den heer jenisch , die verfcheiden jaaren, als keizerlijke tolk, te Konftantinopel geweest , en een groot kenner dezer taaien is. overgezien en vermeerderd , en bij den Jllirif'chen en Oosterfohen hofdrukker , von kuuzböck , met uieuwgegoten letters gedrukt.  EN HET OOSTE N. ii den beeft men er het minde denkbeeld niet van : ja , het geen nog erger is, chardin geeft, in zijne reize naar Per/ië, die anders de beste is, welke wij hebben , eene proeve van de Perfifche muziek, en tévens eene fterke proeve van zijne kunde in dezelve , want hij haalt juist een Italiaansch menuet aan. De heer murat liet mij eens zijn handfehrifc doorbladen, het is in goed Fransch gefchréven. De titel is : Esfay fur la Mélodie Oriëntale , ou explication du Systeme des Modes & des Mefures de la Mufique Turque, par antoine de murat. Ik heb hem aangefpoord , om dit zeldzaam werk fpoedig uittegéven, en het aan een'zéker'voornaam'heer , in Zweedeu, optedragen, die een befchermer zo wel van de muziek als van andere kunsten en talenten is. De Turken hebben hunne muziek uit Perfië , alwaar iiodscha , de qrpheus der Perfen , de Oosterfche muziek op eenen goeden voet bragt, en derzelve zékere grondrégelsgaf. Deze Pcrfnche muziek kwam, voor het eerst, onder saelim I. naar Konftantinopel, die bij het innemen der ftad Tibris, of Tauris, onder andere kunstenaars ook den beroemden muziekkundigen hussein baykara, van eene voornaame afkomst in Perfië, vond, dien hij naar Konftantinopel zond; het was omtrent het jaar 1514 of 920 der hidfehret , het welk men te onregt hegyra fchrijft. Van dien tijd af rékent men de muziek der Turken, want te voren hadden zij er geen. Saelims gedurige oorlogen beletten ondertusfehen de muziek, bij de natie zig te vestigen ; dit gefchiedde eerst onder muraü IV. , dien men te onregt, gelijk de overigen van zijnen naam, amuratii noemt , maar voornaamlijk kwam zij onder muiiammed IV., te Konfiantinopel, op eenen vasten voet; want toen  ia R E I Z E DOOR EUROPA murad, in het jaar 16.37, den Perzen Bagdad ontnam, vond hij aldaar vijf muziekkundigen , die hij naar Konftantinopel voerde, waar men hen Adfchemler of Perzen noemde. De hédendaagfche Grieken en Arméniërs hebben geen andere muziek, dan de Turkfche , de kerkmuziek uitgezonderd , die hun eigen is. De heer murat verklaart de Turkfche of Perfifche muziek in den grond; hij heeft twee tafels uitgevonden, de eerde vertoont het algemeen fyftema dezer muziek, met de toonen, die gamma e. z. v. uitmaken, de andere de toonen der Italiaanfche gamma daartégen. Deze tafels hebben hem over de zes maanden arbeid gekost ; zij zijn van dit nut , dat men, door hulp derzelven , met eenen opflag niet alleen aan(tonds den regten toon der Turkfche muziek kan vinden, maar ook het onderfcheid tusfehen deze en de ltaliaani'che zien , en Turkfche muziek op Italiaanfche nooten overbrengen. Dus heeft de heer murat de wijze uitgevonden, om Turkfche muziek op nooten te brengen,het welk voor hem niemand heeft kunnen doen. De prins kantemir heeft ook wel aan deze uitvinding gearbeid, maar zijn arbeid is vrugtloos geworden, want zijn exemplaar is, op zee, verloren gegaan, en thans heeft men geen lleutel tot zijne uitvinding. De heer murat heeft ook eene groote verzameling van Turkfche fonaten , liederen en gedichten , Griekfche zo wel als Turkfche, er bijgevoegd, om een regt denkbeeld te géven van nunne hédendaagfche dichtkunde; de melodiën zijn er in nooten bijgevoegd, névens eene Franfche vertaling dezer gedichten. Gij ziet hierüit, hoe de Zweedfche tolken uitmunten; zij zijn de eeniglten, die in de geleerdheid arbeiden, men  EN HET OOSTEN. »3 kan geen dergelijk voorbeeld in gansch Konftantinopel -vinden, alwaar men meer op wellust en vermaaken denkt, dan dat men zig het hoofd met zulke geleerde grillen zou breken. Ik moet rondüit bekennen , dat ik aanftonds b'j mijne komst alhier vond , dat het koninglijk Zwcedsch gezanifchap het verlicbtfte van allen is, en het meest uitmunt. De groote verdienden van den heer gezant celSïng zijn zo wel hier als in Zweeden te algemeen bekend en erkend , dan dat ik, thans, daarvan zou fpréken , zij zijn ook verre boven mijne loffpraaken. Van all' de gezanten, die zig hier bevinden, is hij de eenigfte, die het Turksch zeer vaerdig fpreekt en leest, dienvolgens kan hij met eigen oogen zien, en elke zaak, die bij de Porte of anders mogt voorkomen , als hij het nodig oordeelt, zonder tolk afdoen. Behalven hem is er niemand, die Turksch verhaat, dan alleen de Napelfche gezant, de heer luPolf , een kleinzoon van den geleerden job ludolf , die zo veel fraais over de Etiopifche gefchiednis en geleerdheid gefcbréven heeft. De bekwaamheden en kundigheden des koninglijken geheimfchrijvers von heidenstam en des Zweedfchen gezantfehapsprédikers, magister blomberg, zijn u reeds wél bekend. Zij arbeiden thans beiden flaafsch in de Turkfche taal , vinden er oudertusfeheti veele zwarigheden in: maar wie vond dezelven niet? Na zulk eene lange , doch tévens gevvigtige , uitweiding kom ik weêr tot mijn doel, namelijk, om u de zwarigheden te befchrijven , die men bij het léren van het Turksch ontmoet. Voorzéker zult gij fchrikken voor de lastige verhandeling over de zwarigheden ; maar fchep moed , ik zal er ras een eind van maken, wanneer ik vooraf een woord zal gemeld hebben van de zwarigheid,  14 REIZE DOOR EUROPA die uit het gebrek eener voldoende aardbefchrijving van het Oosten ontdaat. Tévens zal ik ze met eenige gemaklijke aanmerkingen verminderen , die u de moeite zullen verligten, om u bij zulk eene moeilijke en lastige doffe optehouden. De Turken zo wel als de Arabiërs en Perzen hebben fchier alle oude naamen van ftéden , plaatzen en landen veranderd, zo dat iemand , die zig aan de gewoone naamen, welken thans, m Europa, gebruikt worden , of ook eertijds door de Grieken en Romeinen gebruikt werden , gewend heeft , de Turkfche gefchiedfchrijvers lezende, niet weet , waar hij te huis is, maar gedurig ftéden en groote landen aantreft , die door deze veroverende natiën ingenomen, doch op geen kaarten te vinden zijn, en waarvan hij te voren nooit heeft horen fpréken. Even zo min is ergens een geleerde Turk te vinden, die de aardrijkskunde regt verftaat, en eenen weetgierigen Frank op den regten weg kan leiden , wijl de bekwaamden onder hen nooit eene Europefche taal verdaan, dus niet in fiaat zijn , onze aardrijkskunde met de hunne te vergelijken, genomen dat zij de laatlfe verftonden, welk nogthans zeldzaam is. Eene zwarigheid, die ik zelf dagelijks ondervinde, wijl ik tégen woordig een Turksch handfehrift lees, welk de Ottomanfchegefchiednis vervat: want het is altoos mijn grondrégel geweest, dien ik ook op all' mijne reizen heb gevolgd , dat ik in elk land, waar ik geweest ben, de gefchiednis deslands, de aardbefchrijving en oudheden in de taaie des lands zelve heb gelézen ; wijl men altijd vooronderdelt, dat op de plaats zelve de bronnen het zuiverst en klaarst, en de ophelderingen het gemaklijkst te bekomen zijn. Ik heb dan, hier, éveneens willen handelen. Ik kogt bij mijne komst  EN HET' OOSTEN 15 een historisch handfehrift in de Turkfche taal, en heb het bijna geëindigd; maar, hoe veele ffriden, vloeden, zeeën, landfehappen , e. z. v. komen niet dagelijks voor, waarvan niemand weet, waar .zij liggen. De naamen zijn zo wonderlijk en geradbraakt, dat, fchoon de Turken zomwijlen de ouden behouden hebben, men ze éven wel onmogelijk kan herkennen; dikwijls buigen en bréken zij ook de oude naamen met voordagt, op dat zij in het Turksch eene betékenis zouden bekomen. Ik dagt veel opheldering uit de aardrijkskunde van den heer büsching te bekomen, welke de gezant mij, névens alle andere hulpmiddelen, die ik in de Turksche taal heb, wel heeft willen lénen; maar ik vond minder hulp bij den heer büsching, dan ik verwagtte. Dezelve is tamelijk met feilen vervuld, welk men ook van zijne befchrijving van Europeesch Turkije mag zeggen. Overal ontbréken ftéden en plaatzen, ook zulken zomwijlen, die men op de kaarten van den heer d'anville vind. Zeer dikwijls zijn de befclirijvingen valsch. Het meest heeft mij verwonderd , dat zulk een groot verzamelaar, als de heer büsching, leunclavius Annaks Turei'ciniet gekend, ten minden niet gebruikt heeft, dit zou het getal zijner mistasringen merklijk verminderd hebben. Om u met mijnen langen brief niet te vervélen, ga ik alles, wat de aardbefchrijving betreft, voorbij, en geef alleen een' anderen misdag juist in de gefchiednis van onzen leeftijd op, daar hij bladz. 1526 [I. D. II. St. bl. 1110. der Néderd. Overz.] den opvolger van achmedIII. , welke, 1111739, den vréde van Belgrade floot, mehemmed V. noemt; er heeft nog geen meiiemmf.d V, of, gelijk het, hier, regt uitgebroken word, muhammed, (wantmeiiemetof  15 REIZE DOOR EUROPA Mahhmat , gelijk ook mahomet , is eene bedorven uitfpraak van het gemeen) te Konftantinopel geregeerd; maar mahmmud I. vvas een opvolger van ahhmed, werd in de bekende omwenteling van het jaar i7io op den troon verhéven, en is de eerde keizer uit dit huis, die dezen naam gevoerd heeft. De heer büsching heeft dus niet minder ongelijk, wanneer hij hem , bladz. 1531 [1116.], machmud V. noemt, want hij was en blijft mamhmud I. Verder zegt hij, dat deze keizer door zijnen broeder otschman, béter osman III. werd opgevolgd; dit is waar; maar op dezen volgde wéderom, zegt hij, zijn broeder mustafa UI.; dit is valsch, want hij was een neef van beide zijne voorzaaten , die broederszoons waren van mustiiafa II. en ahiimed III; maar musthafa III. was een zoon van dezen ahhmed [II., gelijk ook de thans regérerldè keizer abd-ul-hamid I. , die zijnen broeder musthafa, in 1774, opvolgde. De heer büsching zal zig, waarfchijnlijk , door eenen almanak hebben laten verleiden, welke bronnen men zomtijds niet moet vertrouwen (*). Om die réden zal ik u ook eenen misllag (*) De heer büsciii.mg zal zig door de aanwijzing der misdagen in zijne aardrijkskunde , door den heer björnstïhl genoemd en niet genoemd, éven zo weinig beledigd agten , als hem de bekendmaking van zijne eigen verbéten ngeu,, voor elke uitgaaf van dit voortreflijk en tot héden, in Europa, voorzéker eènigst werk met zeer veel zorgvuldigheid opgezogt, gekost heeft, welken immers éven zo veele vrijwillige bekendnisfen van misdagen' in de vori en uitgaaven waren. Kenners zullen doorgaans van zulk een werk van menschlijke kragten reeds vooraf niets votflrekt volmaakts vorderen, maar de mogelijkde nadering ter volmaaktheid zal alles zijn, wat zij van den grootften algemeenen aardrijksbefchrijver durven verwagten.  EN HET OOSTEN. 1.7 aanwijzen, die in den Zweedfchen hofalmaniik Maat, op dat dezelve in het toekomende jaar verbéterd worde. Dé feil beftaat daarin, dat de Turkfche keizer acHmed IV. word genoemd: verander zulks, voor mijne rékening, in aed-ux-hamid lij want er is nog geen achmkd IV. op den Ottomanfchentroon geweest; voor weinig tijds, den 7den van wintermaand 177Ó, werd een prins geboren, die ahhmed heet, zo hij in het léven blijft, en aan dé regéring komt, word hij eerst ahhmed IV. Uit welken almanak deze verkeerde naam in den Zweedfchen ingeflopen is, weet ik niet, maar dit weet ik, dat in zom* mige Franfche almanakken éven eens Maat. Het zal denklijk daaruit voordkomen, dat de naam des keizers den Europeëren zo vreemd voorkwam , om dat hij, gelijk mahhmud, de eerde van zijnen naam is. Abd-ul-hamid betékent, in het Arabisch, dienaar des Gezégende», dat is, dienaar gods; want Abdis dienaar, en Ei Ha* mid de gezégende of geprézene, een der ménigvuldigè naamen van god in het Arabisch. Dit word hamid of hhamid gefchréven, met zulk eene harde b, dat wij het met onze alphabetten en keelen, Florentijnfche uitgezonderd , niet kunnen uitdrukken. Zo kan ook niemand, ten zij hij in het Oosten geboren of opgevoed zij, de a in abd uilfpréken, want het is een ain: juist in dezert naam komen de beide letters, die voor eenem vreemdling het zwaarst zijn in de uitfpraak. Als men het gellagtwoord bij hhamid zet, word het el hhamid, en met het vorige zaamgekoppeld, heet het Abd-ul-hhamid, welk de regte naam van zijne keizerlijke maedeit is. Dergelijke misdagen in gelijktijdige gefchrifteh en boeken, zelfs ift naamen der keizers, die men évenwei gemaklijk kon wé- II. afdeïling. B  iS REI ZE DOOR EUROPA ten, wijl zij in den mond van een' ieder'zijn, en op alle muntlpéciën, die in zo veele onderhorige rijken en wijduitgeftrekte landen gefiagen worden, gefteld zijn, ftrekken tot een bewijs der onkunde, waarin men, in Europa, met opzigt tot dit volk, zo wel op de eene, als op de andere wijze leeft. Zoud gij wel geloven ? toen ik voor het eerst hier kwam, wilde ik aanftonds wéten, welke en hoe veele Turkfche boeken hier gedrukt waren , om mij dezelven, van tijd tot tijd, aantefchafFen; maar niemand kon mij daarvan onderrigten, niemand heeft eene verzameling daarvan gemaakt , ja niemand heeft daar eene lijst van. Ik droeg zulks dan den geleerdften Christenen, Turken en Jooden op, die ik kende; maar ik heb zédert genoeg te doen gehad, door mij met eene zwaare en kostbaare, tévens dekragten en de beurs uitputtende, krankheid te plagen, en daarna, gode zij gedankt! weêr gezond te worden: met één woord, ik ben nu omtrent 8 maanden hier geweest , en egter tot héden nog niet in ftaat, om iet behoorlijks optedoen; hier en daar heb ik er eenigen gevonden, zommigen gekogt; zij zijn al vrij duur en komen in den prijs de handfchriften nabij , wijl zij zeldzaam zijn geworden. Een Arabisch woordenboek, naar den opfteller vanouli genoemd, waarin de woorden in het Turksch verklaard zijn, is hier, omtrent 50 jaaren geléden, gedrukt, en tegenwoordig zeer moeilijk te bekomen. He'. zijn twee kleine deelen in folio en als men ze vind, worden zij niet minder dan tot 60 of 70 piasters verkogt, welk omtrent 500 dalers kopermunt naar onzen koers maakt. Dit woordenboek is niet, gelijk de onzen, naar de orde, welk» de eerlte letter van het woord in het alphabet heeft %  EN HET OOSTEN.' 19 en niettemin is het naar orde van 'het alphabet geichrêven* Zoud gij kunnen raden, hoe dat aangaat? Ja, het is naar het alphabet, volgens'de laatfte letter van liet woord § gelijk alle Arabifche woordenboeken; zij zijn nauwkeurig naar liet rijm, dat zij in hunne fchrlften engefprekken zeer beminnen, gefchikt. 'Zulk eene verkeerde waereld is hier in alle zaaken, en alles volftrekt tégen onsgeb'ifk., waarvan ik, op een' ander' tijd, meer zal zeggen. Men heeft ook een Perfisch .woordenboek gedrukt. Het heet FERiiiiNii, is een klein foliant, en iet béter koop te bekomen. Beiden deze woordenboeken kosten zaraen omtrent tooo dalers kopermunt; voeg hier nog bij menins* ki, (want ik ken geen ander bruikbaar Turksch woordenboek) dat, hier, voor geen 200 piasters te krijgen is, zo ziet gij , welt eene aanzienlijke fom ffien~ nodig heeft, alleenlijk om woordenboeken in de taal te bekomen. Vervolgens heeft men nog zo veele andere hulp* middelen nodig, boeken en'haiidfchriften, dat de kosten eenen armen geleerden hard genoeg vallen. En wanneer: men dan al zo verre gekomen is, dat men eenen fchrijvee wél verftaat, zo verftaat men daarom nog geen anderen* fchoon hij over dezelfde zaak mogt gefchréven hebben, want ieder heeft zijnen bijzonderen ffijl en onderfcheidert fchrijfwijze; de één gebruikt geheel anderewoorden, dan de ander, inzonderheid daar het Arabisch, dat in zo veele landen en provinciën, en tévens zo veele eeuwen door gefproken en verrijkt is, een onbefchrijflijk getal zoge* noemde gelijk 11 aamige woorden (fynonimen) heeft; de één mengt er meer Perfisch, de ander meer Arabisch in, alles naar goedvinden en lm aak; want zuiver Turksch té fchrijven, word voor tamelijk eenvoudig en ongeleerd ge« B 3  *o REIZE DOOR EUROPA houden. Van hunne dichters zal ik in het geheel niet fpréken. Dezen vliegen gelhtdig in de hoogte, hoe fraai zij ook zijn; weinigen komen zo verre, dat zij de zwaarften dcrzelven verftaan (a). Eindelijk, deze taaien zijn zo moeilijk, dat verfcheiden tolken, die hier geboren zijn, en van hunne kindsheid af het Turksch als hunne moedertaal (préken, naderhand nog taalmeesters gehad, en deze taaien zo ja 30 jaaren lang beoefend hebben, des niettégenftaande nog boeken aantreffen , die zij niet verftaan, maar waartoe zij eenen geleerden Turk te hulp moeten némen, die in zijn ganfche léven niet anders gedaan heeft, dan zig in het Turksch, Arabisch en Perfisch te oefenen; het kan zelfs wel gebeuren , dat deze zelf dikwijls er niet méde kan te regt raken, eene zaak, die mijnen taalmeester meer dans eens gebeurd is, en hij is nogthans de geleerdlte, dien men mij hier kon bezorgen, en heeft nu zédert 40 jaaren in deze taaien onderwijs gegéven. Hoe zal ik het dan maken, daar ik mij zulk een' korten tijd heb voorgefchréven, en eenen oceaan vóór mij zie, dien men billijk la mer a boire [een eindeloos werk] kan noemen? Het is waar, ik heb het Arabisch te voren geoefend , maar dit maakt mij dikwijls eene hindering in het fpréken, wijl ik het van eenen geboren Arabier uit Aleppo geleerd heb, die de taal wel naar O) Een Lentelied, uit het Turksch, door den heer Jones in zijne Comment. Poef. Aftat. p. 267. woordelijk in het Latijn, en, daar uit, in het Nederduitsch overgebragt, is te lezen in het Mengelwerk van den Edelen Heer, die Tendimus ad ccelestam pdtriam ter zinfpreuk voert, III. ftukje (Utr. 1779 8°.}. bl. 17-22.  EN HET OOSTEN, si behoren-uitfprak, doch niet gelijk de Turken alhier, die de harde Arabifche woorden naar de lieflijke Turkfche uitfpraak, die zeer zoet en zagt is, verzagt hebben; het geen ik dus in het lézen win, verlies ik in de uitfpraak. Buitendien veroorzaakt het alphabet zelf eene groote zwarigheid, door dien hetzelve met alle Turkfche klanken niet overeenkomt, en om welke réden dezelfde letter dikwijls verfcheiden klanken moet hebben: dit komt daarvan , wijlde Turken zelve geen alphabet hadden; zij namen het alphabet der Arabiërs aan, welk zig niet altewei voor de Turkfche taal voegde, zonder dat dezelfde letter ménigmaalen eenen veelvoudigen klank moest bekomen, om het aan den Turkfchen taalklank te doen beantwoorden. Met het Perfisch is het éveneens gelégen , men heeft aan hetzelve insgelijks het Arabisch alphabet gegéven. Nog eenen gewigtigen hinderpaal, dien een leergierige hier ontmoet, mag ik niet voorbijgaan, namelijk, dat men geen Turkfchen taalmeester noch geleerden te Konftantinopel , ja niet eens in gansch Oosten kan vinden, die ééne Europefche taal verftaat, niet eens het hédendaagsch Grieksch, dat hier anders overal zeer gemeen is. Dus heeft men, als men hier komt, geen gemeene taal met de kundige lieden, en alles, wat bij de Turken gefchied en gedaan word, is als ftaafsgeheimen voor eenen Frank, die zig dan vergenoegen moet met het geen een ander Frank, mogelijk éven zo, onwéiend, hem belieft wijstemaken, Wat al zwarigheden ontmoet men dan niet reeds bijj het lézen, daar de leerling niet met den leeraar en deze niet met den eerften kan fpréken? Maar genoeg van zwarigheden; mijn brief is langer geworden, dan ik wilde en dagte; ik eindig met den wensch, dat allezwaB 3  REIZE DOOR EUROPA righeden mij Ijgter mogen worden, en dit hoop ik Be» aufpice, favente Rege, Virtute duce, comité fortunal [iYiet Gods hulp, gunst des konings, geleide der deugd, en ge/.elfchap des geluksj {b\ TWEEDE BRIEF. Openbaar e boekerijen te Konftantinopel. —- Nieuwsbe- rigten uit Rome. Van den vorst van Moldavië, Konjlahtijn Woda Muruft. Karaiten in Haskiou Pera, bij Konftantinopel, den i^den Maart 177S. T ■■ J1_n mijnen vongen brief van Konftantinopel mij over all' de zwarigheden uitgelaten hebbende, die men bij het (b~) De voarnaamfte fchrijvers over de Turkfche gefchiedeuis worden opgenoemd in Strovii Biblioth. kist. Cap. xi. §. 11. fqq. Gryphii Disf. de Scriptorib. Hist. fac. XVII. Cap. 14, en de Biblioth. Mencken. p. 319. fqq. jn het Neder- duitsch hebben wij Ricauts verhaal van den tegenwoordige!} Staat van het Turkfche keizerrijk, vertaald door J. II. Glazemaker, Amft. 1670. ifto, en Porters Aanmerkingen ever den Godsdienst, de wetten , regèring en zeden dit Turken , Rqtterd. 1770. 8 0. 2. Stukken. Vooral heeft zig on¬ langs de Heer Christoph Wilhelm Lüdeke verdiend gemaakt, zoo wel door de uitgaaf zijner Befchreibung des Türkifchen Reiches, Leipzig 1771. en 177S. 2 deelen, in 8 0 , als van de Historifehe Nachrichten von der Regierungsart, den Sitten. and Gewohnheiten der Ofmanifcheu Monarchie, van Peter BüSIN£LLO, I778. 8°.  EN HET OOSTEN 23 léren der Turkfche taal, hier in de hoofdftad van het Turksch rijk zelve, ontmoet, zult gij ontwijfelbaar thans iets nieuws van hier verwagten, dat meer de geleerde gefchiednis raakt. Hetzelfde zou ik ook, indien ik te Stokholm was, van mijnen Oosterfchen korrespondent verlangen. Maar nu ben ik eilaas! niet meer in Italië, in hat gelukkig land, alwaar wétenfchappen en kunsten haaren voornaamlten zétel, ten minden de voornaamlte toegangen hebben. Ik wil u egter niet volftrekt alle hoop benémen , om u zomwijlen ook met onverwagt nieuws in uwe taak te vergenoegen. Welk eenen dank zal ik niet bij eenen koninglijken boekbewaarder behalen, wanneer ik verhaal, dat ik onlangs, midden in Konftantinopel, eene openbaare boekerij ontdekt heb ? Een Pacha, die grootvizir geweest is, heeft dezelve opgerigt. Zij is alle dagen open, behalven op de feestdagen der Turken. Zij beftaat uit handfchriften van Turkfche, Arabifche en Perlifche boeken, in allerlei wétenfchappen naar derzelver aart. Dagelijks word dezelve door Mufelmannen bezogt, die daar lézen en affchrijven: ook is het aan Europeërs geöorlofd, zig van dezelve te bedienen; maar bijzonder gemak word hier voor hun niet gevonden; want in de ganfche boekzaal zijn noch tafels noch doelen; maar men moet, volgens 's lands gewoonte, op den grond op matten en tapijten, of ook wel op kusfens en matrasfen, doch altoos met de voeten zo hoog als met het agterde, zitten; het papier houd men in de hand en fchrijft op de knie, of ook zonder het ergens op te laten rusten. Anders zijn er ook langwerpige doch zeer laage banken, op welken men de boeken vóór zig legt, waarin men leest; maar men kau er niet op gaan zitten, want het is, hier B 4  *4 REIZE DOOR EÜROPA te land, eene groote ongemanierdheid , en tégen alle agting en beleefdheid, de beenen en voeten te laten zien, als men zit; men moet of neêrhuikend daarop zitten, of geheel gaan zitten met de beenen kruislings onder zig, gelijk de kleermakers, of ook één been onder zig flaan, den anderen knie om hoog zetten, en het papier of boek daarop leggen, doch zó, dat de voet met de lange kléderen bedekt worde. Oordeel hier uit, hoe zwaar het voor eenen Europeër moet zijn, hoe weetgierig hij ook mag wézen, en hoe zeer hij ook een lief hebber van boekverzamelingen mag zijn, hier lang te zitten ; want daartcfe behoort volftrekt, dat men geen ftijve peezen, maar nog buigzaamer kniën dan de wélgemanierde vrouwsperfoonen heeft, die van kindsheid af gewend zijn te nijgen. Hebt gij ooit zulk eene zonderlinge befchrijving van eene boekerij gelézen, waar men niet minder kennis en ervarenheid in de kunst om te zitten, dan in die om weierlei handfchriften te lézen, moet hebben? Voor het overige is dezelve zeer zindelijk en fraai, 'ook in goede orde. Daar is ook eene naamlijst van de boeken, en een boekbewaarder geeft vaardig aan het geen men begeert. Ik moet nu ook den naam van den vizir niet vergéten, die zig door zulk eene goede, en hier te land zo zeldzaame , inrigting beroemd gemaakt heeft; het was RAGiuii-Pacha, die omtrent zédert 15 jaaren overléden is: hij heeft vóór het gebouw der boekerij eene fraaije grafdéde. Ik heb ook vernomen, dat deze niet de eenigfte openbaare boekerij in Konftantinopel is: daar zijn er hier meer; maar het is voor eenen vreemdliug zo moeilijk, om hier onder de Turken de gelégenheden te léren kennen , dat ik er geen denkbeeld van kan géven. Geen Frank weet,  EN HET OOSTEN. 25 ©f Iaat zig er aan gelegen zijn, te wéten, wat bij de Tur-. ken te vinden en niet te vinden is, zij geloven elkander op enkele berigten; men heeft hier geen (taatsalmanak, gelijk op andere plaatzen, waaruit men de voornaamfte bedieningen en inrigtingen leert kennen; geen Ciceroni; geen boekjes onder den titel Guide des Etrangers [Leidsman der vreemdlingen], waardoor een vreemdling in weinig dagen meer kan léren, dan men, hier, in verfcheiden jaaren leert; geen onderzoeker, geen kenner, die alle zaaken in Konftantinopelgrondig kent; niemand, met wien men daarover kan fpréken; geen berigten en tijdingen , noch geleerde, noch ongeleerde, noch (laat-, noch huishoukundige; geen merkuuren, journaalen e. z. v. Als ik béter agter de overige boekerijen kom, zult gij berigt daarvan krijgen , ondertusfehen zal ik genoeg nafpeuren, gelijk men van eenen overloper pleegt te zeggen , eene uitdrukking van eene boekerij, die de aart der plaats en der natie hier in het geheel niet zonderling maakt; ik wenschte wel, dat ik met dezelfde waarheid kon zeggen, dat ik openlijk naarvraag naar dezelven zou doen, om ze des tg fpoediger uitte vinden, maar men weet hier al zo min van ce-r nige aankondigingen of bekendmakingen, hoe genoemd. Ik fpreeldrier van openbaare boekerijen; want anders vind men in de koningrijke of keizerlijke moskeen, of dsjami, gelijk ook in hunne medrefe, of akadémiën, boekerijen, die men egter niet zo gemaklijk kan te zien krijgen; voornaamlijk is zulks bezwaarlijk voor eenen ongelovigen, gelijk allen, die geen mufelmannen zijn , hier genoemd worden; ik fpreek niet eens van de boekerij in het ferail, welke men fchier onmogelijk te zien kan krijgen ; ik zeg fchier, want ik heb eenen vriend, die ze verfcheidca B 5  26 R EIZE DOOR EUROPA maaien gezien, en mij veele zaaken daarvan berigt heeft s hetwelk ik tot op een andermaal voor u fpaare. Thans zal ik u daartégen een merkwaardig nieuws van Rome melden, dat ik van monfignore korgia heb; dat namelijk in de pragtige drukkerij in het kollégie de pro-, paganda fide een alphabet en eene geloofsonderwijzing in de Malabaarfche taal gedrukt zijn; dat men verder aldaar letters voor het Bomisch alphabet maakt, waarméde men kortelings reeds een alphabet en eene geloofsonderwijzing gedrukt heeft: deze taal word in de rijken Ava en Pegu gefproken. Tot beide die taaien vind men anders nergens letters dan 'mRome, welke plaats ook hetzelfde uitfluitend voorregt bezit, om in andere, in Europa éven zo onbekende, taaien boeken te drukken, waarvan ik u reeds te voren, uit Rome, meen gefchréven te hebben. Van Staatkundige gebeurdnisfen zal ik u berigten, dat de nieuwe vorst van Moldavië, den i7den van flagtmaand des voorléden jaars, zijn' openbaaren uittogt uit Konftantinopel deed: hetgefchiedde met veel pragt en flaatiie , gelijk ook met muziek of fchellende pauken en fchalmeijen, fraai naar 's lands wijze, maar niet voor Europefche ooren. Hij vertrok toen naar zijne hofplaats Jas ft .in Moldavië. Den nden van flagtmaand laatstléden was deze vorst in het ferail, alwaar hij de leenhuldiging ontving; in ii z.-ite hem bij die gelégenheid een wonderlijk hoofdlieiv.el op, welk met goud bezet was, en meteenenbreeden bos van witte opftaande ftruisvéderen pronkte. Ik was bij de geheele plegtigheidin het ferail tégenwoordig. Eenige dagen daarna kreeg hij twee paerdenftaerten en én een vaandel. Hij was te voren tolk der Porte , van tolk is hij nu vorst geworden; ik wensen, hem een be-  E N II E T OOSTEN, 27 ftcudiger geluk, dan zijn voorzaat gehad heeft, die, gelijk u mogelijk bekend zal zijn, op hetzelfde toneel ftaptc, om zijn hoofd te verliezen. Zi jn vader had voor hem hetzelfde ongelak gehad. Den hédendaagfchen Grieken is dit de regte baan tot den eereftaat ; zo dagten zij ook eertijds: Graculus efuriens in ccelum, jmferis, iblt. Het komt u ongetwijfeld zonderling voor , dat een tojk vorst word; maar hier is zulks gewoon: éven zo gewoon is het ook, dat men hem afzet, of zonder hoofd naar de andere waereld zend: Si fortuna rólët, fies de Rhetore Conful; Si volei hac eadem, fies de Confule Rhetor. Hier is men aan dergelijke poppenfpélen van het geluk gewend, de fpreuk des dichters: Qjtoties voluit fortuna jocari, word hier meer dan elders bewaarheid. Denaam van dezen nieuwen vorst is konstantijn murtjsi ; nu heet hij konstantijn woda murusi, met den titel Woda na den doopnaam , die zo veel wil zeggen , als woivvode , heer. Maar, dat ik voor eenigen tijd kennis maakte met Jooden van de klasfe , welken Karditen héten , waarvan verfcheiden huisgezinnen, die in alles omtrent tweehonderd zielen zullen uitmaken, en opzigzelvenineendorp, nabij de Had , Ifaskiöi genoemd, wonen, is een nieuws, dat meer in uw en mijn vak behoort. Dit was de eerde reis van mijn léven , dat ik Karaïten ontmoet heb. Zij némen verders niets aan dan den Hebreeuwfchen bijbel, verwerpen den talmud en alle overléveringen; ook onder-  REIZE DOOR EUROPA fcheiden zij zig van de andere Jooden in veele plegtigheden en in den godsdienst. Men vind Karaïten 'mPolen, op het half eiland de Krim , hier bij Konftantinopel, te Kairo, Damasko en Jerufalem. Zij leggen zig vlijtig toe op de Hebreemvfcbc taal , naar hunne wijze zonder kritiek en zonder de overige Oosterfche tongvallen : nogthans hebben zij goede verklaringen over den bijbel, die den zin der woorden zeer wdl ophelderen , en djj.wjjjS zulke zwarigheden oplosfen, welken aan uitleggers , die in de Oosterfche landen niet opgevoed zijn , moeilijk fchijnen. Indien deze handfehriften zo duur niet waren, zou ik aan de bijbelkommisfie zeer gaern een gefchenk daarvan doen ; want zij verdienen geraadpleegd te worden, voornaamlijk wijl zij van alle Joodfche verdichtzels en grillen vrij zijn. Zij hebben ook eene overzetting van de vijfhoeken van moses in het Tartaarsch, maar met Hebreeuwfche letters. Ik zag bij hen een merkwaardig handfchrift van den pentateuchus in het Hebreeuwsch , met flippen en alle onderfcheidingtékens, zeer groote en zuivere letters; het is juist 538 jaaren oud, een zeer groote en dikke foliant van pergament , en heeft ook nog de Chaldeeuwfche overzetting van onkelos of den targum op den kant. Dit handfehrift is waardig , dat men het met onze gedrukte bijbels vergelijke. Doktor kennicott zou veel hebben willen gdven, indien hij Idzingen uit zulk een'goeden en ouden codex van deze klasfe der jooden had kunnen bekomen: ik weet niet , of hij eenige Idzingen van Karaiten gehad heeft. Indien de bijbelkommisfie eenige ophelderingen mogt begéren , zo gelieft te bevélen.  EN HET OOSTEN. DERDE BRIEF. Zwarigheden om de Turkfche natie te léren kennen. — Gevolgen uit de Turkfche taal. —- Onzékerheid valt de berigten , die in Europa van de Turken verfpreid worden. — Traagheid van de gezantfchapstolken.—, Wetten van den fultan Solman. — Iet van den Turkfchen almanak. — Over de oudheid der godsdienstgebruiken. — Eigen gefchiedfchrijvers der Turken.—• Nog van de pogingen van den heer Muradgea. Van de Turkfche muntfpéciën. — Van de nieuwe uitgaaf des Meninski. — Bijgelovigheid der Turken. — Hun mistrouwen omtrent de Christenen. Pera, bij' Konftantinopel, den 1 Men Maart 1778. ]fVl[jjN voornémen, om u, aanftonds hij mijne komstin deze itad, eene korte befchrijving te géven van de zéden , denk- en lévenswijze der Turken, heb ik door de ménigvuldige en in elkander verwarde zwarigheden , die hier op de plaats zelve eenen Europeer voorkomen , die niet anders wil fchrijven , dan hetgeen hij gezien , of met zékerheid waar bevonden heeft , nog niet kunnen in het werk Hellen. De hinderpaalen , om hunne zéden te léren kennen, liggen in de zéden zeiven. Als men er dan de zwarigheid, om hunne taal te léren, nog bij voegt, behoeft men zig niet te verwonderen , dat wij in Europa meer romans dau geloofwaardige befchrijvingen van de Turken hebben. Die zig roemt, hunne zéden en regé-  go R È I Z E DOOR EUROPA; ringsgefteldheid te hebben léren kennen , en nogthans de «jarigheid, om hunne taal te léren , niet heeft kunnen te boven komen, die verklaart , dat hij zelf misleid is, of dat hij anderen wil misleiden, De taal van een volk is altijd in deszelfs zéden' en gebruiken : en die wil wéten, of dé/.e of géne zaak in een land voor handen is , kan geen korter, geen zékcrer weg némen , dan het beoefenen van de taal des lands • deze is niet anders dan eene Jijst der denkbeelden, denk- en lévenswijze eener natie, der bekende voordhrengzels des lands", der kunsten en dergelijken. Dit bewijst, hoe veele wijsbegeerte in taaien ligt, als zij te deeg beitudeerd worden ; en dat zij geen ijdele kennis van woorden , geen bjoote memoriezaaken zijn, gelijk veelen vrij voorbarig geoordeeld hebben. Hoe veele gevolgen kan men niet uit de taal van een volk trek. ken ? Wanneer men bij voorbeeld in de nog zo krijas~ 'hafte taal der oude Romeinen geen woorden vind voor buspoeder, kanonnen, gefchut, artillerij en al wat daartoe behoort, zo bewijst zulks voldoende, in geval er ook anders geen gefchiednis voor handen was , dat deze waereldbeheeri'cbers dit alles niet gehad hebben, i De Groenlanders, Finnen en Lappen hebben geen woorden, om koning , wetten, rijk en dergelijken uittedrukken; een bewijs, dat zij geen regéring kenden, wijl dergelijke bij hen geen plaats had; zo dat de geenen, die.hetchristendom het eerstin Groenland prédikten, de uitdrukking; m koningrijk kome , in de taal des lands volftrekt niet koiioen overzetten , maar eene lange omfchrijving moesten gebruiken : de gelukkige heerlijkheid, waarvan de priesters prédiken, kome. Even dus kan een Zweed zig, zonder eene wijdlopige befchrijving, gaea denkbeeld ma-  EN HET OOSTEN. £i ken van aquaduilus, cisterna, en dergelijken , wijl zulken in het ganfche Noorden niet gevonden worden , en fchier in het geheel niet nodig zijn. In de Turkfche taal heeft men geen naamen voor hoed , hoedenmaker , paruik, poeder, quarantaine, wapenkunst, tactica, advokaaten, e. z. v. Een genoegzaam bewijs, dat dergelijken bij hen niet te vinden zijn. Zij hebben geen eigen naamen voor papier, brief, boek, en meer anderen, maaralleen de Arabifche; dit toont ons , hoe de Turken misfchien te voren geweest zijn, eer zij de fchrijf kunst, en met dezelve all' hunne befchaafdheid van de A.abiers bekomen hebben. Hoe zal nu iemand , die nooit met de Turken gefproken, nooit ergens een hunner boeken gelézen heeft, iet zékers van hun kunnen zeggen? de taal is immers de eenige leiband, die mij in hunne gezelfchappen en in hunne verkéring inleid, zo verre hunne zéden en de mijnen het gedogen. Desniettégenftaande blijft er altoos nog eene groóte kloove tusfchen hen en eenen Europeer gevestigd; hij vind, 'zelfs wanneer hij de taal al verftaat, nog onoverkomelijke hinderpaalen, om hunne zéden, die in alles lijnregt het tégengeltelde van de zijnen zijn , te onderfcheppen, te kennen, en vervolgens regt te verftaan. Maar, indien hij daarenboven de taal niet verftaat , zijn hem de iterklte beletzelen in den weg gelegd , die hém Voor altijd van de kennis van dit onbegrijpüjk volk uitfluiten. Van daar is het, dat dezulken, die dit volk gezien, en alles, wat in den eerften opflag een' ieder in het oog valt, met alles , wat zij te voren zagen, zo ltrijdig bevonden hebben, tot het uiterfle vervallen zijn , en veele wonderlijke nooit aanwézige dingen verdicht hebben, alleenlijk pour donner dans le mervei/kux [om wonderen te  3* REIZE DOOR EUROPA vertellen]; in plaats van den regten leidraadoptezockei? ïnebben zij bet hunne er in gelascht, en de waarheid in verdichtzelen verkeerd. Tournefort , om van geen anderen te fpréken, is zulk een fchrijver; zo veel roem hij, volgens die tijden, wégens zijne kennis in de kruidkunde verdient, zo weinig agting verdient hij wégens zijne gisJingen over de Turken en Konftantinopel. Nogthans hebben anderen hem afgefchréven, alleenlijk om iet te fchrijven van een volk, dat zij niet kenden, en dwalingen in Europa te vermenigvuldigen en te verbreiden. Ik noera hem voornaamlijk, om dat zijne twee lange brieyen van de Turken ook in het Zvveedsch vertaald zijn, en hij dus ligtlijk van mijne landgenooten als een geloofwaardig leidsman zou kunnen gebruikt worden. Anderen , daartégen , hebben Europa in Turkije gevonden: zij hebben, hier, hetzelfde willen zien, dat zij , daar , gewend waren te zien; zo hebben zij gemeend, de wapenkunde bij de Turken wéder te vinden, en gezegd, dat de maan het wapen van liet Ottomansch huis is , en meer dergelijken. De zwarigheden, om een regt denkbeeld van een land te verkrijgen , moeten zig noodzaaklijk verménigvuldigen, wanneer daar geen drukkerijen in gebruik, geen tijdingen in wézen zijn, geen kaarten , geen plattegrond van de hoofdltad, geen guiele des ètrangers , geen ciceroni en wat dergelijken meer zijn, gelijk in /taliën en andere landen. Van zulke dingen plagt ik mij anders, op mijne reizen, den eerfieti dag,, dat ik op eene plaats kwam, te voorzien; en als ik dan nog een' huurknegt had, kon ik gaan , waar, en vernemen, wat ik wilde, en dat in weinig dagen. De tolken alhier kennen wel eenigzins de taal, maar bijna in het geheel niet de plaats, de ftad en «ie  EN HET OOSTEN» 33 de ze4Jen en gebruikeni zij zijn te ontfchilldigen! zij zég* gen , dat hun tijd , gelijk hunne kundigheden , zeer bepaald zijn. Daarenboven is hunne nieuwsgierigheid nooit gaande gemaakt; zij hebben Europa niet gezien , kun-' nen, derhalven, geen vergelijkingen niet deszelfs fraarS* gellcldheid en gebruiken maken, ignoti nulla cupido ; zij ménen, dat alles hier is, zo als het moet wéze'rt; zij geloven niet , dat hier iet merkwaardigs is , wijl zij alles van hunne kindsheid af gezien hebben. Ook ontbreekt hun het licht, dat hun moest voorlichten : zij wéten niet, wat ons ontbreekt, en wat in Europa nodig te wéten kan zijn. Dus vergenoegen zij zig grootftendeels , met over het water te varen naar de Porte aan de andere zijde, om ftaatshieuws , naar mijn oordeel , van weinigbelang, te halen, en het aan den minister te brengen, en daarméde is hun dagwerk verrigt. Het fterkst bewijs , dat men hiervan kan géven, is, dat fchoon zo veele gezantschappen uit Europa zig hier ophouden , waaronder zomtiiigen reeds voor 200 jaaren hun begin genomen hebben, en hier een getal van bijna veertig tolken is, Europa nogthans héden ten dage nog niet weet, of in Turkije , behalven den koran, nog andere wetten en verordeningen plaats hebben. Het is in de daad te verwonderen , dat, daar de zogenoemde santin naam , onder den naam der kanons van fultan soliman, in Peru , in eene Franfche vertaling , doch flegts in handfehrift, gemeen is , niemand op de gedagte gekomen is, dezelven ergens in het Christendom te laten drukken •; in tijden , waarin men met allerlei goede en kvvaade papieren en vodderijen ter persfe vliegt, en de geheele waereld begérig is, hetftaatsregt, de regéringsvorm, Haat-, regeer-en handvestkuaII. Afdeeunc. C  34 REIZE DOOR EUROPA de der volken te léren kennen. Maar nog meer is het te verwonderen , dat niemand zig er aan heeft laten gelégen zijn, om. zo niet alle, ten minden de voornaamdeTurkfche wetten, verordeningen, keuren, inzittingen, gildewetten, e. z. v. te verzamelen, en daarméde een begin te maken van Turkfche of Ottomanfche pandekten, welken Zeer veel zouden toegebragt hebben, orn de natie en derzelver gelleldheid te léren kennen. En het geen nog erger is, allen hebben zig laten vergenoegen met eene oude Franfche vertaling der gemelde kanons van soliman, zonder dat iemand verder naarvraag gedaan heeft, om zig een affchrift van het Turksch oorfpronglijke te verzorgen. Zelfs heb ik onder all' deeze daatkundige overdragers en aanbrengers geen éénen gevonden, die dezelven in het Turksch gezien, of maar iemand horen fpréken heeft, die ze gezien had: zo weinig vragen zij naar dergelijke kleinigheden. Dus wéten zij zelfs hier op de plaats niet, of de vertaling, die zij lézen, goed of kwaad, ja niet eens , of de kanons eigengeloofwaardig of verdicht zijn. Tot héden heeft nog niemand zig de moeite gegéven, om almanakkeu en tijdrékeningen der Turken te vertalen en te verklaren, ja nauwlijks, om ze te lézen, en nog* thans worden dezvlven jaarlijks gefchréven en uitgegéven. Zij zijn des te merkwaardiger, wijl er naauwlijks een volk kan gevonden worden, dat dagen en uuren naauwkeuriger afmeet en berékent; want de Turken zijn bijgelovig en rekenen de dasrcn volgens de derrenwichelaarij, fchoon hnn eiïen profeet de derrenwichelaars voor leugenaars uitmaakt. Verders hebben zij bijzondere naamen voor de klemde deelen van den dag, deels wégens de hun aanbevolen biduuren, deels om de vasten, in welken tijd  EN HET OOSTEN. s: van het jaar die ook mogen vallen, op den juisten tijd te beginnen, namelijk eiken morgen vroeg, voor dat men het minde téken van licht of fchémering befpeurt. Een groot gedeelte van meninskts feilen in den Thefaurm komt voord uit onkunde van deze tijdverdélingen, waarvan men ménig bewijs zou kunnen bijbrengen. De openbaare godsdienst, de godsdienstige fchikkingen en gebruiken der Turken zijn bijna geheel onbekend; zij zijn ook het moeilijkst onl te léren kennen, wijl geen christen die kan te zien krijgen. Nogthans vind men hier iiturgien, gebédeboeken , gcloofsonderwijzingen, predikatiën en dergelijken, welker inhoud men, in uittrekzels, zou kunnen médedélen, om den geest derzelven te léren kennen. Dit was des te nodiger, om de Turken, Arabiers en Perzen regt te léren kennen, wijl hunne voornaamfteen gewigtigfte keuren, hunne regéring, wetten, gebruiken en levenswijze op den godsdienst deunen, die bij hen de grondllag van alles is. Daarenboven geloof ik , met regt te kunnen zeggen, dat hunne gebruiken bij den godsdienst, ik zeg niet, hun godsdienst, tot. de oudden behoren, die men kan optellen, en mogelijk niets anders , dan eene lévende gefchiednis, eene fchilderij van het gedrag der aartsvaders bij hunnen godsdienst zijn, dus misfchien de eerfte ihdellingen van het menschlijk geflagt in zig bevatten, en een aanmerklijk gedeelte van de oude gefchiednis en gebruiken tot op onze tijden bewaard hebben. Bij alle volken zijn de gebruiken, die bij hunne godsdiensten plaats hadden, altijd de oudden; zo men dit van anderen kan zeggen, dan moet het ook van de Turken waar zijn, die zo wel de gebruiken als derzelver naamen van de Arabiers hebben gekrégen, welken wéC St  S6 R E I Z E DOOR EUROPA derom zo min de taal als de léveiiswijzc zédert hunne ftamvaders jotkan en ismaël veranderd hebben. Even zo min hebben wij tot héden de gefchiednis der Turken gekend , dat is te zeggen , wat de Turken van zig zeiven fchrijven en berigten. Niemand van de heeren tolken heeft zig daaraan laten gelégen zijn, voor dat de heer muradgea zijne gedagte daarop gevestigd heeft. Nogthans diende men altijd te wéten, welk een getuigenis de landaart van zig zei ven geeft; dit blijft altijd het geloofwaardigst, tot dat het tégendeel door de nabuuren bewézen worde. Uit dien grond alleen, fchoon er geen anderen waren , heb ik het derkst vertrouwen op de gefchiednis der Israëliërs: zij is de Item der natie en een gelijktijdig bock door alle eeuwen ; ik zou mij meer over de kleine geesten onzer tijden verwonderen, die zo gaern, ik weet niet waarom, het eigen getuigenis dezer natie van zig zelve wilden verwerpen , en-daartégen, als zij van deChineefenfpréken, meer geloven en aannémen, dan de Chineefen zelve in hunne boeken zeggen, indien het niet zelfs eene gewoone zaak was, hen altoos ftrijdig met zig zclven.te vinden. Zij zijn in alles klein; allen zien het en wéten het, behalven zij niet. Zij kennen noch der Jooden noch der Chineefen taal en fchriften, oordélen dienvolgens over deze volken , als de blinde over de koleuren; niettemin wéten zij te oordélen. Nu moesten zij ten minden in hunne beöordélingen zig zeiven gelijk zijn. Berust derhalven het historisch geloof van een volk niet op dezelfs eigen getuigenisfen? De Zweedfche gefchiednis haalt men niet bij de Arabiers, maar in Zweeden; zo had men ook reeds voorlang de Turkfche in Turkije moeten opzoeken. Zij hebben veele  EN HET OOSTEN. 37 fchrijvers, en altijd eenen rijksgefchiedfehrijver van aanzien, die altoos zjjne gelijktijdige gefchiednis naar oorfprongiijke en geloofwaardige (lukken in hunne archiven, tot dewelken hij vrijen toegang heeft, opdek. Hierdoor zijn hunne gefchiedboeken tot eene aanzienlijke ménigte aangegroeid. Indien de overige tolken zig zo nuttig en vvijslijk hadden kunnen en willen béz-ig houden , als de Zweedfchen, dan zouden de Turken al voorlang zo wél bekend zijn geweest, als ééuige Europefche (laat. Indien zij Oegts zékere deelen voor zig genomen , en elk het zijne bewerkt hadden , de één Qtn de gefchiednis van de. zen keizer, een ander van den volgenden, een anderdeii godsdienst en de godsdienstige gebruiken en gewoonten, een ander de wetten en verordeningen, een ander de natuurlijke gefchiednis, een ander den koophandel, een ander de regéring, een ander de munten, een ander de zéden en gewoonten, een ander de krijgsbenden en den krijgs(laat, een ander de aardrijksbefchrijving, een ander de taal uit den grond te léren kennen, en ons een goed woordenboek te léveren, ten minden het beste, dat wij hebben, te verbéteren, een ander de wétenfchappen, kunsten, fterrenwichelaarij, vooroordeelen der Turken te befchrijven, dan zou er thans niets onbekends in Turkije' meer overig zijn, en alle bronnen zouden reeds uitgeput wézen. De koninglijke Zweedfche tolken, de heeren muradgeaen de MtrtiAD, verdienen des te grooter lof, wijl zij, voor zo veel ik weet, de eenigen zijn, die voorgenomen hebben, zékere Hukken afrewerken, en dat wel zonder zig op eene plaats, waar geen voorbeelden, te vinden zijn, naar eenig voorbeeld te rigten; in tégendec!, zijn zij thans in daat, om anderen voorbedden te géven, die, C 3  $S RE1ZE DOOR EUROPA gelijk wij hopen , te eenigen tijde hunne voetftappen zul* Jen drukken. Zédert dat de heer de murad met zijne zeldzaame verhandeling over de Turkfche en Griekfche muziek klaar geraakt is, heeft hij voorgenomen, den Turkfchen koophandel te léren kennen en te onderzoeken; en hier over hebben wij van hem, piet den tijd, ook eene fraaije, hier op de plaats zelve bearbeide, verhandeling te wagten. Hu is ook voornémens, omoptefpeuren, uit hoe veele en y$WMèml dat is te zeggen, kanzelaarijen, verdélingen en kantooren de regéring alhier beftaat, en dezelven als dan te befchrijven. Wie zou hebben kunnen geloven, dat zo iets op de plaats zelve onbekend zou wézen, daar zo veele Europefche gezantfebappen nu reeds zo lang hier geweest zijn? Oordeel nu, in hoe verre men zig op de hefchrijvingen, die op andere plaatzen, het zij in het Fransch of iq eene andere taal, van de Turken uitgegéveri worden, kan verlaten; wanneer iemand, die in de boofdftad geboren en opgevoed is, all' de taaien, hier Jri gebruik, in den grond verftaat, ja het geen nog meer zegt, een tolk, die dagelijks naar de porte gaat, geftadig met de regéring te verhandelen heeft, met zijne excellentie den reis effendi, of den grootkanzelier, dien men met regt als den eerften ftaatsdienaar kan aanmerken, bijna dagelijks fpreekt , met de geheimfchrijvers in de fekretarijen verkeert e. z. v., niettégenftaande dit alles, zulke groote zwarigheden heeft, om gewaar te worden, hoe. de regéring en de fraatskantooren verdeeld zijn , en te dien einde, hier op de plaats zelve, de fcherpfte en nauwkeurigfte onderzoekingen moet doen. Ondertusfchen, hoe weinig moeite kost dit in Europa,  EN HET OOSTEN. 39 alwaar men maar eenen ftaatsalmanak behoeft intezien, om niet alleen alle verdélingen en bedieningen, maar ook de naamen der perfoonen, die ze bekléden , zelfs de ftraat en het huis, waar zij wonen , te wéten ; gelijk men zulks te Parijs en elders kan hebben. Hier , in tégendeel, moet men zig , in alles , de verkeerde vvaereld voordellen: een fchrijver hierop de kanzclaarij weet alleenlijk, wat hij te fchrijven heeft, als het voorkomt; om de overigen , in dezelfde fekretarij of Kanzclaarij, bekommert hij zig niet, veel minder kreunt hij zig aan hetgeen in anderen omgaat. Gencra/izéren hebben de Turken niet geleerd ; zij houden zig alleenlijk aan dat, welk zo éven voorkomt; zij hebben ook niet de minde nieuwsgierig" heid, om zig te onderrigten van hetgeen hun geen nut kan doen of eenig voordeel aanbrengen. Metéén woord, zij zijn zorgeloos, langzaam en houden niet van zig het hoofd te bréken; en deze agteloosheid deekt bijna allen aan, die onder hen geboren worden : het moet een ge* brek der lugtdreek of der opvoeding zijn-, vervolgens word het eene gewoonte, en de ganfche regéring isdaarméde befmet. Ik wenschte egter wel, tot mijne eigen onderrigting, dat de Christenen minder van de Turken en derzelver zorgeloosheid aangeërfd hadden, en dat de tolken in hunne kennis van de Turken zo wél gegrond waren, dat zij van hunne wétenfehap iet konden médedélen aan hen, wier nieuwsgierigheid drekt, om daarvan onderrigt te wézeu. Maar niemand van hun heeft zig eene boekerij van Turkfche , Arabifche en Periifche handfehriften aangefchaft; évenwe) heb ik hier eenen Jood gezien, die zo veel weetlust heeft, dat hij eene groote menigte van zulC 4  4ö RE 1 ZE DOOR EUROPA ke bandfchriften verzamelt, ook veele Europefche boe-, ken , tot zelfs de encyclopedie van Tverdon. Men moet ondertusfchen ook bekennen , dat de wedden der tolken te gering zijn; zij hebben er niet eens het brood van, ik. Zaat Haan , dat zij er nog hanufchriften van zouden kopen. Een reiziger, die henvaard komt , moet dus hier te Pera en Galata met Europecrs of Franken omgaan, hij kan niet anders geloven, dan dat zij, die daar langer geweest, inzonderheid, als zij daar geboren en opgevoed zijn, meer licht en kennis van het land moeten hebben: zo hij nu daarbij ligtgelovig is, niet de allererustigfte onderzoekingen doet, de taal niet leert, niet overal vraagt, de vraagen niet op alle zijden wend, om alles aan het daglicht te brengen, hunne boeken niet leest, en dan niet verder naarvraag doet, om zig dezelven te laten verklaren, dan zal hij veeltijds léren, het geen hij naderhand wéér anders moet léren. Zo een kan wel zeggen , dat hij eene reis naar Turkije , maar niet bij de Turken gedaan heeft , met welken hij niet geleefd en gefproken heeft, dienvolgens hunne zéden en hun karakter niet heeft léren kennen; want hij heeft midden in Turkije onder Euro» peërs geleefd , met dezen dagelijks omgang gehad , en hunne berigten van eenen landaart, aan wiens kennis zij zig in het geheel niet laten gelégen zijn , ingezogen. Is dit waar van de hoofdftad, alwaar de regéring haaren zétel heeft , wat zal men dan van andere ftéden., als Smirna, en van zulken zeggen , die zig vergenoegen met het licht, dat hun de Franken daar gegéven hebben. ' Niemand heeft, hier te Konftantinopel, de nieuwsgierigheid gehad, om de gangbaare muntfpéciën te verzame-  EN HET OOSTEN. Jen, die nogthans zo zeer tot de gefchiednis behoren: want, behalven den geflïngerdeu naam des keizers enzijne titels, névens de ftad , waar zij gemunt zijn , vertonen zij altijd het jaargetal, wanneer hij den troon beklom , en hoe lang hij ten tijde van het gemunte ftuk geregeerd heeft. Geen van all' de tolkenfamiliën, van welken nogthans veelen zo oud zijn, dat zij den hoogen adel van Pera willen verbeelden, heeft het der moeite waardig geiigt, haar huis met een kabinet van handfehriften of met zulk eene verzameling van muntfpéciën te verfieren. Dus kan men in het gansch Ottomansch rijk , geloof ik, thans geen fpooren meer ontdekken van de oude muntfoorten, die veel béter zijn geweest dan de hédendaagfehen, en zeer veel tot verdand van de fchrijvers en de vroeger gefchiednis der Turken zouden hebben kunnen toebrengen. Elke keizer verandert de munten van zijnen voorganger , niet alleen ten aanzien van den {tempel , maar ook in allo! en waarde ; en, uit eene geheel valfche Maatkunde, heeft men ze hier telkens verergerd, hetwelk het ftijgen der waaren tot een gevolg had , en , tot draf van zulk een' valfchen grondrégel , de fchatkist met flegte muntfpéciën opgevuld , dat volftrekt zo veel wil zeggen, als uitgeput heeft. Nog ten tijde van mahhmud, die van het jaar 1730 tot 1754 regeerde, was de geldfpécie zo goed , dat de piaster , die 40 para doet, 8 dragmen woeg, en wel aan goed zilver; tégenwoordig weegt die niet meer dan 6 dragmen, die daarbij nog weinig zilver , maar veel zamenmengzel van gemeene dof bevatten, die het geld zo broos maakt, dat het in veele kleine dukken breekt, als het hard op eenen deen valt. Zulk een verbazende afilag is in korten tijd gefchied. Van C 5  42 REI ZE DOOR EUROPA de oudfte munten vind men ef in liet geheel geen meer, namrlijks nog van de laatften , want zij zijn allen op nieuw gemunt en verminderd in waarde , ten ware , dat men bij toeval nog eenig fuik te zien kreeg. De regérende keizer abd-ul-hamid heeft ook den naam der ftad op de zilveren muntfpéciëu veranderd, of, liever, den ou* den gcbruiklijken naam Konflantinija weêr genomen, gelijk de Arabiers , Turken en Perzen Konftantinopel, in hunne fchriften , altijd genoemd hebben. In plaats van dien liet zijn broeder en voorganger mustapha op al het zilvergeld Islambul zetten , dat zo veel zegt , als eene ftad, waar islam is , of het geloof, de leer , welke de Mufelmannen belijden; eene zinfpéling op Stambul of Istanbul, gelijk de Grieken, Turken en Jooden de ftad in het gemeen gefprek en in het fchrijven noemen. Doch op het goudgeld ftaat nog Islambul. Zo veel men weet, was het des te'genwoordigen keizers vader achmf.d III., die van 1703 tot 1730. geregeerd heeft, die het eerst Islambul op de gouden ftukken liet zetten , waarin naderhand mahhmud I. , osman III. , mustapha III. dl abdul-hamid hem gevolgd zijn; maar mustapha III. is de ecnigite, die het ook op het zilvergeld liet zetten. Indien men eene verzameling van ali' de Turkfche muntIpéciën had , zou zulks aanleiding tot de aartigfte aanmerkingen géven , en men zou in veele zaaken licht krijgen , die thans in de duisternis liggen. Gij denkt misfchien , dat ik zo veele rédenen heb bijeergezogt, alleenlijk om de agteloosheid van anderen te berispen , en de zaak te veel van de kwaade zijde befchouw. Maar zo is het niet. Mijn hart befpeurt de aangenfiamfte gewaarwordingen, wanneer ik mij alles op  EN HET OOSTEN. 4J Op de goede en bevallige zijde kan verbeelden ; ik houde meer van prijzen dan van berispen: dit zullen mijne brieven uil Europa reeds voor lang hebben doen zien; ik ben gaern, ja bijna altijd , het geen berispenswaardig was, voorbijgegaan, om voor het fraaije en navolgenswaardige plaats te laten. Maar, wanneer de zaak zelve fpreekt, zo zou immers het goed getuigenis , dat men haar gaf, als zij liegt is, ten kosten des verfiands en der waarheid gegéven worden. Hoe kan ik er voor, dat ik de voorwerpen zo vóór mij vond , als ik ze berigt ? het is immers aan het fpiegel niet te wijten , dat het de vlekken toont, die de menfchen hebben. Ik had zekerlijk wel gewenscht, de zaaken anders te vinden, als zij zijn: dan zou ik hier in korten tijd gefchept hebben , het geen ik nu niet kan léren. Nog een voorbeeld zal ik laten fpréken. Toen de keizerin-koningin voorléden jaar te Weenen bevél gaf, dat men eene nieuwe en verbéterde uitgaaf van meninskts Turksch woordenboek zou in gereedheid brengen , liet zij het aan de tolken alhier bekend maken , nodigde hen uit, om tot zulk een noodzaaklijk einde de hand te lénen, en een zo nuttig en onontbeerlijk werk voor onze tijden en voor de nakomelingfchap tot mqer volmaaktheid te brengen; beloofde aan hen, die eenige nieuwe bijvoegzels van woorden en fpreekwijzen léverden , voornaamlijk van zulken, die in laater tijden in de taal ingevoerd, en bij de Porte gebruiklijk en aangenomen waren , een exemplaar om niet, en nog daarenboven eenelollijkemelding in de voorréde. Wie zou nu anders gedagt hebben, of veelen van de tolken, die hier zijn, de taal met alie'fpreekwijzen en uitdrukkingen, welke bij de Porte  4+ REI ZE DOOR EUROPA gebruikt worden, aangezien hunne dagelijkfehe oefening daarin, zo wél verftaan , zouden in eenen arbeid , die voor hun z-o gemaklijk, en met hun eigen handwerk zo nauw verknogt is , om den voorranggeftréden hebben? zouden om ftrjjd al het hunne toebrengen, om eenermonarchinne behulpzaam te zijn, die van haaren troon een oog laat vallen op de verwaarloosde Oosterfche taaien en wétenfchappen, om dezelven eindelijk opterigten, en ze met de ftraalcn des lichts te bezielen, dat van den troon uitgaande, eiker wétenfchap, die het treft, léven en loop geeft, die dan van haare zijde eenen fterken weêrfchijir op den verhéven geest , die den troon bekleed , terugkaatst. Maar de heeren tolken blijven bij dat alles gevcelioos en onaandoenlijk. Het verdient der nakomelingfchap ter waarfchouwing aangetékend te worden , dat zij zig voor hunne eigen eer zo gevoelloos betoond hebben , én, als ware het, door hun eigen voorbeeld hebben willen doen zien, dat hun ampt van geringe waarde is, nademaal zij deszelfs wézendlijke hoofdbézigheid, waarop eene keizerin de regte waarde wist te ftellen , gering agren, daar zij hier toegang dagt te vinden tot lieden , die bekwaamheid en ijver voor hunne eigen* wétenfchap en derzelver aanwas hadden: ik zeg, het verdient der nakomelingfchap ter waarfchouwing aangetékend te worden, dat tot verbétering van dit nieuw Turksch woordenboek, dat nu reeds op de pers zal zijn, van zo**veele vertolkers in de hoofdilad van Turkije zelve niet één Turksch woord toegebragt is. Ik fprak daarover met denheen\nj_ R'AnbÉA ; hoe zeer hij bezet is met zijn werk, was hij egter bereidwillig, om ééne of twee letters van het alphafeet in dit woordenboek voor zijne rékening te némen,  EN HET OOST.E N. 45 zodra de andere tolken de overigen onder zig wilden, déien; maar vergeefs, zij verftonden zig niet op zulke dinr gen. En nogthans heeft meninskis woordenboek eene fterke verbétering nodig , voornaamlijk overal in zulke woorden, die tot de regéring, de daatsgedeldheden, de regtskunde , den openbaaren godsdienst, deampten en bedieningen en dergelijken behoren, welken of geheel overgeflagen, of ten minden onvollédig en dikwijls verkeerd verklaard zijn. Een voorbeeld hiervan onder veelen. Katern , waarvan calamus komt, een zeer gemeen woord bij de Porte, is daar alleen volgens de eigenlijke betékenis verklaard, een riet om te fchrijven, waarvan men zig, hier, in plaats van eene pen bedient, welke de Oosterlingen nooit gebruiken om te fchrijven; daartégen de bétékenisfen kanzelaarij, kantoor e. v. z. zijn in het geheel niet aangeroerd. Hoe vind gij dit? Kan dit behagen aan den geenen, die zugt voor de wétenfchappen en derzelver bloei heeft? Als gij u te binnen brengt, wat ik u in eenen anderen brief gefchréveu heb, dat, toen ik hier kwam, niemand mij hier wist te zeggen, hoe veele en welke Turkfche boeken hier gedrukt waren, zult gij wel toedaan , dat ik gelijk heb , zo wel over onkunde, als over nalatigheid te klagen. Nu weet ik eindelijk , welke boeken hier gedrukt zijn, want de gezant gaf bevél, dezelven alle optekopen en te verzamelen. Doch hier van op een' ander' tijd meer. Maar zoud gij u kunnen verbeelden, dat onder zo veele tolken in Konftantinopel, er nauwlijks meer dan vijf zijn, die een Turksch gefchrift of eene memorie aan de Porte, zonder eenen Turkfchen kanzeljjst te hulp,  46 REIZE DOOR EUROPA te némen, juist en naar behoren, kunnen opftellen ? En éven wel is het zo. Ondertusfchen wil ik ook gaern toegéven, dat hem, die hier wil onderzoeken, veele zwaare hinderpaalen in den weg liggen, die hem ligtlijk den moed kunnen benémen. Dan komt de pest, en gelijk deze alle verkeer met de Turken verbied, moet men alle gezelfchap, alle onderzoekingen bij de inwoners des lands afbréken. Bijna overal ondervind men den bijgelovigen argwaan derTurken. Nauwlijks vraagt men hen iets, of zij geloven reeds, dat men het doet om te verfpieden. Zij ménen , dat een ongelovige, dus noemen zij de Christenen, niets mag wéten van het geen de gelovige Mufelmannen betreft; een Christen is in hunne gedagten te veragteüjk en te onwaardig, om gewigtige zaaken te léren kennen, fchoon zij het niet ronduit zeggen; want zij tonen zig zeer beleefd. Daarbij beelden zij zig in, dat, wanneer men veel naar hunne gebruiken vraagt, zulks gefchied om Mufelman te worden. Wilde men ergens oude gedenktékens onderzoeken, opfchriften alfchrijven, e. z. v., dan geloven zij, dat men naderhand door heimlijkc kunsten en toverij de ganfche ftad kan verwoesten; en tégenwoordig in tijd van oorlog zijn zij dubbel agterdogtig. Als men een opfchrift op eene poort of ergens elders beziet, houden zij zulks volkomen voor hetzelfde, als wanneer mende aftékening eener vesting maakte, en dat men dan naderhand, wanneer men wil, de ftad zonder moeite kon innémen. Veelen geloven ook, dat elk Grieksch en Latijnsch handfchrift van verborgen fchatten handelt, en dat men daardoor kan te wéten bekomen, waar de fchat ligt. Gij kunt u nooit verbeelden, hoe moeilijk het is, bij zulk volk  EN HET OOSTEN. 4? licht te krijgen. Hoe dikwijls is het mij niet gebeurd, dat ik een opfchrift, welk ik had begonnen om aftefahrijven, niet heb kunnen eindigen, maar dat ik het boek moest verbergen! Anders is dit overal het gemaklijkst om in het werk te Hellen ; zij zijn immers voor het alge. meen, en daar geplaatst, dat men ze zou lézen en verftaan. Maar hier denkt men zo verre niet. Alle ophelderingen moet men zig met zeer veel, ja met eene ongelooflijke voorzigtigheid verfchaffen. Om hier op de plaats aanmerkingen te maken, moet men het heimlijk en deelswijze doen. Dit zal voor u genoeg zijn, om te oordélen, hoe veel grond ik had , om te zeggen, dat de zwarigheden, om hunne zéden te léren kennen, in de zéden zeiven liggen. Dit is ook de réden, waarom de tolken bij de Porte zo yreesagtig en befebroomd zijn ; als zij met voornaame Turkfche heeren fpréken, is het niet veel anders, dan zidderend. Zo aü' deze omftandigheden hen kunnen ontfchuldigeu, dan heb ik immers hier ook onpartijdig alles aangehaald, wat tot hunne verdédiging behoort; en bij zulk eene vind gewistijk hun werkloos gemak en hunne lédigheid hunne rékening. Alles moet derhalven op hunne en der Turken zéden en gewoonten gefchoven worden , Van welken men juist de beste opheldering geeft, wanneer men zegt, dat niemand in Turkije in ftaatis, om eenige opheldering te géven: zij worden allen zorgeloos, cn dezen brief gelijk, die zo duidelijk de plaats verraad, waar hij gefchréven is. ■Nafchrift. Wilt gij ten laatften nog lachen, dan zal ik een voorbeeld bijbrengen, dat de onkunde der Turken zeer wél te kennen geeft. Als zij mij met £en potlood op het papier zagen fchrijven, wilden  48 REIZE DOOR EUROPA zij dikwijls zulk een wonderlijk ding zien , namen het in de hand, en fchudden het, of er geen inkt zou uitkomen; als zij dan bevonden, dat hét hart was|, hielden zij alles voor eene toverkunst. Zo weinig behoort er toe , om voor een' dm verkondenaar bij hen doortegaan. Het is reeds genoeg, iemand, die eenen hoed draagt, hunne letters te zien lézen en fchrijven; want onder de Turken zeiven "vind men bij het gemeen naauwlijks iemand, die gefchrift kan lézen. VIERDE BRIEF. Turkije een verkeerd Europa. Treffende fchëts tus* fchen de Europefche gewoonten en de Turkfchen, inzonderheid in de wijze van zig te kleden. Konjlantinopel, den %den Junij, 1779. ^JI^hans wenschte ik wel in Haat te zijn, om u eene goede befchrijving van de zéden en gebruiken der Turken te géven; doch ik vind, dat de goede wil alleen geen bekwaamheid geeft. Ook is mij het lot niet ten deel gevallen, van mij te beroemen over het geen ik niet heb; ik mag ook het reeds te voren overtollig groot getal niet vergroten dergeencn, die, als zij het papier met onvolkomen en verkeerde berigten en onzékerheden gevuld hebben, waarvan zij zelve vol zijn, zig het kittelend genoegen géven, in de voorréde te zetten, dat men alles, wat met hunne berigten rfnjdig is, trouwlijk voor valsch kan ver-  E N H E T OOSTEN. verklaren; waarbij zij zelfs nog wel den {fouten heldenmoed bezitten,- dat zij alles, wat zij gefchréven hebben, met bloed en léven willen verdédigen, De christlijke néderigbeid, de befcbeiden overtuiging, dat men kan feilen, en de bereidvaardigheid, om de verbéteringen van andereu met eenen zagtffioedigen geest, aanteöémen, zul-' len zig waarfchijnlijk niet wél gevoegd hebben, wanneer men Van de Turken fchreef. Het gevoel der zwarigheden en mijner bepaalde kennis, veroorlooft mij niet Verre van wal te (téken, op dat ik niet ergens tégen eene der onbekende klippen doote, en op eens fchipbreuk lijde. f Daarbij is het niet gemaklijk, met fmaak te fchrijven van eene natie, die geen fmaak heeft; ten minden geen fmaak, die den onzen nabijkomt. Wij vinden hunne gewoonten in alles wonderlijk; zij de onzen. Hunne zéden en hunne levenswijze verraden nog hunnen aalouden oorlprong uit dé Oosterfche landen. Zij komen nog héden ten dage den cenvoucligen (buit der natuur rédelijlc nabij; zij hebben eenen grooten af keer voor alle nieuwe modens en nieuwe kundigheden; zij haten al het uitheemfche. Hunne vooroordeelen , ja de hun aangeboren veragtmg derEuropeërs inzonderheid, en van alles, wat uit Europa komt, (luiten zij in hunne eenvoudigheid van alle belchaafdheid.en wélgemanierdlieid uit. Déeze algemeenefchets, hoe klein dezelve is, Vertoont in het tafereel der Turken reeds.eene groote drijdigbeid met onzeEmc>Pefche zéden; zij maken tégen dezen de wonderuklte dnjdigheid, en men kan zig nooit een béter denkbeeld van Turkije vormen, dan wanneer men het m& een verkeerd Europa verbeeld. Ik zal u dit tafereel met eemge rrekkenaffchilderen; doch gelijk ecu landfchapsU. Akdeeling. q  5o REIZE DOOR EUROPA fchilderfchildert, die op het papier tékent, wat hem voor» komt, zonder eene zékere orde te volgen. Wij bedienen ons van korte kléderen: de kléderen der Turken zijn lang en hangen tot op de voeten. De onzen zijn naauw en fluiten wél om het lijf: de hunnen zijn wijd en omflagtig. Onze hoofddragt is zwart: de hunne ■wit of groen. Wij dragen hoeden: zij mutzen; ik vind geen béter woord voor hunne langwerpige en met katoen opgevulde kavuk, om dewelken zij verfcneiden maaien hunne fijne nételdoeken of katoenen doffen winden, waarvan de fraaiften en duurflen uit Perfië en Indïè komen. Dezen worden in gebroken Perfisch dyibend genoemd, waarvan wij naderhand het bedorven turban gemaakt hebben , om de hoofddragt der Oosterfche volken uittedrukken, welk nogthans niet anders betékent dan eene fijne katoenen ftof; hetzelfde dat de Franfchen mousfeiine noemen , welke naam ongetwijfeld van de ftad Mufil, of Moful, aan den Tiger, niet verre van het oud Ninlve , afkomt, want van daar kwam het, toen het nog niet in Europa gemaakt werd, en nog tégenwoordig komt eene ménigte van die plaats. Als zulke ftof eenige maaien om de Turkfche muts gewonden is, heet zij farik, dat eigenlijk wikkelen of winden betékent, en dit is de regte naam, in het Turksch, van het geen wij turban noemen. Zij winden dezen farik op veelerlei wijzen, en in allerhande gedaanten ,• en volgens de veifchillende wijzen , op welken dezelve gewonden, opgezet en geilrikt is, kan men alle ftanden en handtéringen, van de hoogden tot de laagden, onderfcheiden. Bij ons ontbreekt dir gebruik. Wij ontbloten het hoofd, wanneer wij iemand eere willen bewijzen: bij hen zou het de grootfte hoon  EN HET OOSTEN. 5i zijn, gelijk wanneer bij ons iemand in gezelfchappen de paruik afnam, of de kléderen uittrok. Wij némen den hoed af, als wij bij een' aanzienlijk' perfoon willen gaan : de Turken doen de muilen of pantoffels uit. Wij gaan gaarn met het bloote hoofd: de Turken, fchoon in warme landen, kléden hetzelve het warmst. Wij dragen het hair gekruld: zij fnijden het af. Wij fchéren daartégen den baard en de knévels: zijlaten den hunnen, ten minsten de knévels , groeijen; zij ménen, dat men zonder dezen of een kind, of eene vrouw, of nog iet ergers dan eene vrouw, een Italiaanfche mufico, is. Wij gebruiken hairzakken, poeder, paruiken, knoopen, gespen, haaken, lobben, handfchoenen, kanten, franjes, e. z. v.: -zij kennen dit niet veel béter dan den hoed, en kunnen zig niet genoeg verwonderen, als zij voor de eerde maal- eenen Frank, dat is iemand met eenen hoed en korte kléderen zien; de eerde en oogenlchijn'ijkde kentékens, waar aan zij eenen Europeer van anderen onderfcheiden.' Ik herinner mij, onder de zinnebeelden van een' zéker' Zweedsch' heer de gedagten gevonden te hebben, dat ■geen mensch tot het ongeluk geboren is, en dat men alleen dien ongelukkig kon noemen , die tot eenen hoedemaker veroordeeld was bij een volk zonder hoofd; doch. hij behoefde maar naar Turkije verwezen te worden: want hier komt het Latijnsch fpreekwoord: Artem faM terra aiït, [Alle landen voeden den kunftenaar] wanneer de kunst uit Europa komt, niet te pas. Niet alleen hoeden- en paruikemakers , maar ook handfehoenmakers, knoopenmaakers, ik meen knoopen van metaal, en ztilken als wij in Europa aan onze kléderen dragen, en meer anderen, zouden van honger derven; want daarvan eü D 2  5- R E I Z E DOOR. EUROPA Tan alle dergelijke dingen .vind men hier, al was het ook m de rijklte klêerkamer, volftrekt niets. Wij gebruiken dasfen en halsdoeken : de Turken hebben den geheelen hals, gelijk ook de ooren bloot; dit veroorzaakt hun zinkingen, waartoe de dikke en warme muts ook veel doet, waaronder hunne hersfenpan dun en gevoelig,en de uitwaasfeming, ten minsren derzelver gelijkheid met die der naaste deelen, welken zij niet warm houden, belet word. Bij ons is het benéden deel des lichaams met verfcheiden ftukken gekleed, broek, kniebanden, kousfen en fchoenen. De Turken hebben voor dit alles maar één ftuk. Onze broeken zijn kort en naauw: de hunnen zijn zeer wijd, hebben veele plooijen,' en hangen tot op de voeten, daar zij met zokken van geel Turksch lefir, welken mest héten, aan een genaaid zijn. Onze onderbroeken kunnen maar op eenerlei wijze gedragen worden: de hunnen zijn van voren en agter évenééns, dus kunnen zij ze gebruiken, zo als zij willen. Wij plegen de onzen toeteknopen of toetegespen : zij knopen de hunnen met lange en met goud bezette banden toe. Wij dragen fchoenen: zij altijd pantoffels. Onze fchoenen zijn zwart: hunne pantoffels geel. Wij hebben hakken aan de fchoenen: zij niet; maar het gemeen volk zet er gemeenlijk een dun ijzer onder; in plaats dat wij dus geheel zagr gaan, maken zij op deftraat een rattelend gedruis als paerden. Wij gespen onze fchoenen boven op den voet toe: de Turken dragen hunne pantoffels geheel los. Wij hebben aan onze fchoenen hakléder: zij hebben het aan hunne pantoffels niet. Wij maken eene eerbewijziug met den voet: zij met de hand. Wij némen den hoed af, als wij op de ftraat willen groeten : zij leggen de regte hand op de borst boven het hart,  EN HET OOSTEN. 53 en maken eene buiging met bet hoofd. Wij knopen onze ohderkléderen met knoopen toe : zij omgorden de hunnen met eene fmalle , dikwijls met eene zeer kostbaare, fjerp, die twee of driemaal om het lijf gaat, en voor op den buik toegeftrikt word ; over alles heen dragen zij hunnen wijden tot op de voeten af hangenden mantel, die bijna fleept. Zij bedienen zig van pelzen en gebruiken reukwerk bijna alle jaargetijden door, winter en zomer, doch van verfcheiden foort: wij bedienen er 'ons niet van, dan op reis, en nogthans léven wij in koude landen. Wij dragen onze zakuurwerken onder het midden des lichaams: zij de hunnen in den boezem; wij lange dégens: zij eenen korten dolk of mes. Wij dragen den onzen onder aan de heup, daar hij aan de beenen dikwijls hinderlijk is: zij den hunnen bijna bovenaan de borst in den gordel, daar hij te deeg vast zit. Wij den onzen op de linke zijde: zij den hunnen op de regte zijde. Bij ons worden ordenlinten tot eeretékens gedragen: bij' hen paerdenftaerten, die vóór eenen aanzienlijken, die een bevélhebberfchap heeft, heen gedragen worden. Van Herren, ordens en wapenkunst -hebben zij volftrekt geen denkbeeld. Bij ons word eene Her in het knoopgat op de borst gedragen: zij dragen hunne zwaerdóïden op het hoofd, van buiten aan den turban; doch dezelve word alleenlijk in den oorlog, op het flagveld zelf, en aan niemand anders gegéven, dan die eenen dadelijken heldenmoed betoond, en zig als een' dapper' krijgsman gekwéten heeft. Bij ons is het een geëmailleerd kruis: bij hen eene kleine zilveren,plaat, in de gedaante van eene aigrette, men noemt ze dsjelenk en zij word alleen aan gemeene foldaaten gegéven, doch ver eischt altijd waare en beproefde verdienste; welk eene D 3  £4 REIZE DOOR EUROPA aanmoediging moet zulks niet in het léger verwekken ? Bij hen worden pelzen en kaftans als gunstékens uitgedeeld: bij ons ringen, zakuurwerken, fnuifdoozen, en dergelijken. In Europa draagt men galonnen, ziiver en goud op de kléderen: de Turken vinden dit belachlijken yeragtlijk, wij! het bij hen alleen tot verfierzel der paerden dient. Wij gebruiken zijde tot kléderen: den Turden is het niet geoorloofd; hun godsdienst verpligt hen in alles tot de eenvoudigheid, in het éten en drinken zo wel als in kléding, gelijk hun profeet het gewend was; dezelve verbied aan het manlijk geflagt alle gebruik van goud, zilver, zijde, édelgefteenten en dergelijken; maaide vrouwen mogen zulke verfiering dragen. Als regmr.nsperfoonen deze vrijheid némen , worden zij voor geente Mufelmannen, maar bijna als vrijdenkers aangezien, die zig niet veel aan godlijke en menschlijke wetten kreunen: maar halfzijde, kamelot, katoenen dollen en lakens mogen zij drage n; de laatden komen allen uit Europa, meestendeels uit Frankrijk. In de geheele Levant is geen lakenfabriek , zelfs in de beide groote waerelddeeleu, AzVè ?n Afrika, niet.; Wij gebruiken tot hemden, en alles, wat wij linnengoed noemen, eene foort van lijnwaat, dat wit, wél gebleekt en digt is-: het hunne daarrégen is gemeenlijk een dun, grauwagtig met hennip gemengd weefzel, hunne hemden zijn zeer dienstig om het zweet optedrogen. Wij knopen onze hemden aan den hals en aan de handen toe: de hunnen hangen open, en gelijken naar tem-,,, zak met eene opening om den hals gehangen. De vsperfoonen hebben ook hemden van halfzijde en halfkatoen, die dun en doorfchijnende zijn , gelijk floers ; ook van geheel zijde, van de foort die men cocon heet, en  EN HET OOSTEN 55 ▼an mousfefme of fijn nételdoek. Dezen worden van rijke Turkfchen mevrouwen gedragen, die daarin eene pragt Hellen: want behalven de fijnheid en kostbaarheid haarer hemden, zijn zij ook van onder rondom en voor aan de handen kostlijk met goud geflikt, en in plaats dat de vrouwspersonen bij ons eenen Heep aan baarkleed hebben , hebben zij eenen zeer langen aan het hemd, die in den harem, of het vrouwenhuis, door haare flaavinnen nagedragen, •n voor aan den gordel vastgemaakt word. Deze lange fleep aan de hemden der Turkfche mevrouwen word alleen van de zeer aanzienlijken en rijken gedragen. Lieden , die zelve het gezien, en er zig over verwonderd hebben, hebben mij gezegd, dat zulk een lange fleep ter lengte van eenige ellen onder de andere kléderen uithong, en als de mevrouw van haare fofa opHond, door de flavinnen nagedragen werd. Zulke fleepen zijn alleen in den harem gebruiklijk; maar als de mevrouw uitgaat, heeft zij den fleep onder den bovenflen langen mantel aan dén gordel vastgemaakt, of een korter hemd'aan, doch altijd met het kostbaarst borduurzel. In Turkije dragen de vrouwen altijd onderbroeken op het bloote lijf. Dezen zijn zeer wijd, en wél belegd, met allerhande ftoffen, damast, e. z. v., het hemd hebben zij daar overheen: bij ons zal dit alles zeldzaam eu zonderling zijn. Deze onderbroeken der Turkfche mevrouwen zijn zeer kostbaar en ongemeen rijk met goud gellikt: zulk een klédingftuk , dat nogthans niet zigtbaar word, kost a tot 300 rijksdalers, en dikwijls meer, wanneer het uit Indifche Hof, of van. brocard van Lyons is : de rijke en voornaame vrouwen hebben wel 12 of 14 ellen nodig. Doch mün voornémen is niet , u eene vollédige beD 4  5<* REIZE DOOR EUROPA fchrijving van de ganfche Turkfche kleêrkamér te géven; het zal genoeg zijn, dat gij ziet, hoe alles regts en links belchouwd, lijnregt tégen onze gewoontenis, en hoe drijdig wéderom de onzen met de hunnen zijn. Verbeeld u eenen Turk in den heeten zomer met eene dikke en warme muts, daarbij met blooten hals, vervolgens met eenen langen, dikwijls met bont gevoêrden, mantel, die tot op de voeten reikt, met nog andere onderkléderen, allen wél omgord , névens den langen en wijden rooden broek, die hem op de voeten hangt, hoe 'batig en deftig hij met zijne gcele pantoffels daar beenen treed : verbeeld u dan daar tégen eenen Europefchen pronker met gekruld en gepoederd hair, eene hoogopgezette kuif, eenen hairzak of opgedrikten ftaert, in korte taffen kléderen , met lobben en al het et cetera , daarbij' een braadfpit op zijde, en oordeel, welk eene figuur zulk een in de oogen der Turken moet maken ; en zo ook omgekeerd. Toen ik eerst hier kwam , en de witte en veelvenvige mutzen met de lange kléding zag, had ik haast alles, wat ik zag,, voor vrouwsperlbonen gehouden : zo komt het iemand van verre voor , wanneer men verfcheiden Turken bij elkander ziet; want de een heeft een' groenen kavuk, de andere eenen gcelen , de derde eenen blauwen, de vierde eenen violetten, bruinen, rooden , en zo voords ; daar omheen is dan het fraai en wit nételdoek op veelerlei wijzen , en in verfcheiden gedaanten gewonden : en is het iemand, die van mahomets familie afdamt, het zij van vaders of moeders zijde, (zo onderfcheiden zijn zij ook van ons ten aanzien van den familieadel) zo heeft hij het regt, om dit nételdoek groen te dragen. Deze veelverwige mutzendoffen maken van verre eene vertoning afcs  EN HET OOSTEN. 5? een bloembed of parterre ; onzen zwarten hoeden gelijken zij in,het geheel niet, maar wel den witten hoofd tuigen en veelibonigen lintttrikken der vrouwsperfoonen van allerhande kuleuren. Ik heb hier maar in het algemeen van de gebruiklfkfle kléding der Turken gefproken ; anders heeft men hier ook verfcheidenheden, bijvoorbeeld: de jamtzaaren en deoverige krijgslieden hebbenroodepantoffels van Turksch leér, met hakléder , en hunne broeken gaan maar tot onder de kuiten; de broeken der bootslieden komen maar tot onder de kniën (*_). C) Hier heb ik den brief moeten afbréken; het vervolg raakte verloren bij gelegenheid, dat de post, die den lödeti van hooimaand van Konftantinopel vertrok, bij dé fiad Sophia, in Bulgariê, beroofd werd, waarvan de lézer in den brief van Tharapia, den i5den van oogstmaand 1778 , nader onderrigc zal worden. De heer profesfor björnstShl belooft egter dit gebrek bij de eerfte gelegenheid te vervullen. Rampfpoeden, op dewelken wij ons uit de Oosterfche Landen moeten voorbal Kidcn. gjörwell, *>5  5? REIZE DOOR EUROPA VIJFDE BRIEF. Verbéten'ng der ménigvuldige dwalingen in Taubes berigten van de Christen gezantfchappen te Konftantinopel. — Gebruiken bij het gehoor géven der gezanten. —Turken in Përa. — Lusthuizen der gezanten. — Gezantfchapstoiken. — Verdédiging van de eer det gewézen Zweedfchen gezants Carlefon tégen de befchul' digingen van Taube. — Van het gebruik om den Grootfultan en voornaamen Turken konfituuren en nageregt te zenden, — Van den divan. — Of de voortsaame Turken bij de Christen gezanten dikwijls te gast gaan. Konftantinopel, den ijden Junij, 1779. Aan den heer karel lodewijk kümpe (*). begeert mijn oordeel te verftaan over de berigten van den heer van taube van de Europefche gezanten bij de Ottomanfche Porte, in het Duitsch mufèum van maart des tégcnwoordigcn jaars , S. 242 , geplaatst. Ik zou maar in het algemeen met korte woorden kunnen zeggen, dat bijna alles valsch en onwaar is , indien ik mij zeiven den duuren pligt niet oplei , dien ik van anderen verwagt, ik meen, mijne gezegden te bewijzen. In alles, wat de heer taugé in het eerst zegt, heeft hij gelijk, dat namelijk hier vier Europefche gezanten van den eerften rang zijn; maar daarin dwaalt hij, dat zommige Eu- ■{*) Kancellist bij de koninglijke boekerij te Stokholm, thans te Göttingen.  EN HET OOSTEN. 59 ropefche mogendheden hier konfuls houden, of hij moest de republiek Raguza mdnen , welke hier eenen bedendigen konful heeft, den eenigen , die hier is. Wilt gij het getal der Europefche of christen gezantfchappen in Turkije wéten? daar zijn er in alles twaalf: Frankrijk, Engel/and, Holland en Venetië houden hier gezanten ; de Duitfche keizer eenen internuncius; Zweeden, Napels en Rusland hebben bedendige Envoyés ; Deenemarken en Pruisfen houden tégenwoordig Chargés d'affaires, of zaakvoerders; Polen heeft thans, zédert dat de Poolfche minister onlangs van hier vertrokken is, niemand met een openlijk karakter; Raguza houd bedendig eenen konful, alleen om de drie jaaren komen van daar twee gezanten, die aan de Porte de fchatting betalen. Van eenen dezer ministers moeten alle Europeërs of Franken befcherming hebben , dan léven zij hier zeer vrij en zéker, drijven handel , oefenen handwerken e. z. v. , zonder eenigen dwang, 'genieten eene volkomen vrijheid van godsdienst; want geen natie is verdraagzaamer dan de Turkfche. Maar, om wéér tot den heer taube te komen , het is ongegrond, dat men op de fterkte der beide Turken ziet, die een' ieder', welke de eer heeft , bij zijne majefteit den Turkfchen keizer gehoor te krijgen, geleiden : twee gewoone kapidfehibafchl, ofkameriieeren, wordendaartoe genomen, die , eik op eene zijde , den intrédenden beleefd leiden, zonder de minde derkte van den arm te laten voelen. De keizer zit in eenen hoek op eenen troon, die de gedaante van een bed heeft, en rijk met paerleri bezet is. Hij fprcekt wel niet zelf roet den minister, die gehoor heeft, maar geeft, met weinige woorden, zijne bevélen aan den grootviiir. Dit heb ik zelf  éo RE I ZE DOOR EUROPA gehoord. Het geen van de trawanten gezegd word, die in de gehoorzaal zelve met den rug tégen den wand (taan , bewijst, dat de heer taube geen gehoorgéving bij den fultau gezien heeft; niets dergelijks heefc er plaats: twee ofttn hoogden drie blanke gefnédenen daan nabij den troon met de handen voor de borst . om hunnen eerbied re betonen , maar niemand leunt met den rug tégen den wand. Het is geen onkunde, wanneer men vepri aafem door grootvifir vertaalt. Aafem of afem zegt, in het Arabisch, gröot, of, béter, de grootfte , dus zou men zeer nauwkeurig de grootfte vifir zeggen, en niet , gelijk de heer taube heeft willen voorgéven, de opperfte. Da tolk van den gezant ftaat agter dezen, en fpreekt geen één woord bij de gehoorgéving : de tolk der Porte , die b4j den gezant itaat, vertolkt de rédevoering van den gezant in het Turksch ; daarop geeft de fultan aan den grootvifir bevél om te antwoorden ; dit gefchied zijnde, vertolkt wéderom de tolk der Porte, die altijd een Griek is, aan den gezant het antwoord; hierméde is het gehoor geëindigd, ten ware dat de gezant brieven over te géven, of te ontvangen had. Ik weet iudedaad niet, van waar de heer taube het gehaald heeft , dat all' de trawanten met luider ftemme roepen : „ Geloofd zij de Eeuwige, „ dat de ongelovigen moeten komen , en onzen heerlijk „ fchitterenden fcepter hulde doen; " want het heeft niet den minden grond : er zijn in het geheel geen trawanten ih her vertrek. Gewis en zéker is het, dat zulk ofeenig ander geroep bij den fultan in des gezanten tégenwoordigheid voldrekt niet gefchied. Het ik denkiijk, dat de gefnédenen, wanneer de keizer binnen treed, en zig op den troon plaatst, hem begroeten, welke groete, vol-  EN HET OOSTEN. Ci gens 's lands gebruik , daarin beltaat, dat z;j dien , welken zij begroeten, den vréde, den zégen en de barmhartigheid van god toewenfchen; maar dit gefchied lang voor .dat de gezant met zijn gevolg komt. Wanneer de heer taube vervolgens Pera met Parijs of Londen vergelijkt, zo kan men daarüit niets anders be.fluiten , dan dat hij geen van allen gezien heeft. Het geen hij er bij voegt, dat geen Turk, dikwijls in jaar en dag, zig in Pera laat zien , en dat all' de inwoners aldaar Grieken zijn, toont al wéderöm, dat de heer taubi; Pera niet kent; want, behalven, dat elk gezant ten minden vier janitzaaren bij zig heeft , zo zijn er ook nog veele Turken woonagtig. In welk vertrouwen de Europefche gezanten onder elkander léven, wéten zij zeiven het best. De hrerxAUee zal aan het verfchillend belang en aan de verichilletule bevélen hunner hoven niet gedagt hebben, die hen Itrikt verpligten, te zijn, wat zij zijn , ministers. Dat zommigen van hun landhuizen aan de Zwarte zee hebben, • was mij geheel onbekend; thans weet ik zéker , dat dezelven alle aan het kanaal of den Bosporus liggen , afe te Tharapia en Bujukdere. Bij Belgrad, een dorp midcieu in het woud, plagten er ook eenigen te wézen. Dat het zulk eene ligte zaak is , gezant bij de Porte te zijn , is nog niet bewézen; het komt er op aan , hoe de zaaken zijn, hoe men die weet aantetas'ten , als ook met weike grootvifirs , reis-effendis , grootkanzeliers, of, liever, ^ftaatsfekretarisfen voor de bnitenlandfehe zaaken men. te doen heeft. Het is zomtijds nételig genoeg , met lieden te doen te hebben , die hunne eigen belangen niet kennen ; alles berust op de fchranderheid van den ge-  Ga REIZE DOOR EUROPA zant, of hij de zaak met meer vuurs of koelheid aanvat. Het is geheel ongegrond, dat één eenige tolk (drogman , of, béter, terdfchuman -, van het zelfde ltamwoord als targum of tardfchume) van een' gezant beëdigd is; het is niet gebruiklijk, en ook niet nodig; want eerlijke lieden doen hunnen pligt zonder eed , en wie andere banden verfcheurt , zal zig ook door geen eed Iterker verbonden voelen: För den en Ed belüfs, ar' Eder altfór fvaga, (Als eeden nodig zijn, zijn eeden veel te zwak) zingt de graaf creuts in JtlstuCamilJa. De gezant weet iemand, dien hij zijn vertrouwen wil fchenken, wel te toetzen en te polsfen. Dat een gezant tolken uit zijne landgenooten neemt, is al mêe bezijden de waarheid • allen zijn inboorlingen van het land , allen Peratten , of uit Pera en Galata van geboorte, en van den roomfchen godsdienst. Dat zij door hunne hoven rijklijk beloond worden, heb ik niemand van hun horen bekennen; maar wel het tégendeel. Dat een tolk dagelijks, van den morgen tot den avond, bij de Porte moet zijn, en op de bevélen van den grootvifir wagten, is éven zo valsch , als al het overige. Wat kan de grootvifir over de tolken der Europefche mogendheden te zeggen hebben ? Réden en vernuft tonen het ongerijmde hierin. Een tolk vaart over het water, en gaat bij de Porte, zo dikwijls zijn minister het beveelt; maar dan gaat hij niet bij den grootvifir, die niets met hem te doen, en ook geen tijd heeft, om zig met de tolken der gezanten te bemoeijen; maar hij gaat bij den reis - effendi of den tolk der Porte : bij dezen  EN HET OOSTEN. tf3 legt hij de kommisfie af, waarméde de gezant hem gelast heeft, en komt dan met het ontvangen antwoord terug. Dit mag ééns of tweemaal in de week , en zelden nieermaalen, gefchieden , alles naar dat de gezant zaaken met de Porte te verhandelen heeft , en de gedeldbeden en ftaatsbelangen het vorderen; maar dag op dag is hij daar niet. Dat de koning!ijke Zweedfche gezant , de overlédert prefident carleson, in 1754, de Christenheid groot nadeel gedaan heeft bij het Turkfche hof, is eene zeer ongegronde befchuldiging ; en indien ik geleerd had , in zulke omftandige uitdrukkingen te fchrijven, als men in het Duitsck Mufèum gebruikt heeft, zou ik'hier alf die fraaije fpreekwijzen, die in het ltuk van december 1777, S. 56-3, daan, herhalen. Maar, niet zo -- kunnende fchrijven, vergenoeg ik mij , met de plaats optegéven, waar de zuiverde waarheid eene grove en onbefchaamde leugen heet ; het zal dus de fchrijfwijze in zékere zijn; doch hier zal ik alleenlijk zeggen, dat de heer tauce uit 'ortwétendh'eid, en onwillens, gelijk ik hoop, eenen grooten misflag begaan heeft. Deze braave minister vertrok reeds in 1746 van hiernaar Zweeden. Hoe kon hij dan , agt jaaren daarna , bij de Porte iet goeds of kwaads brouwen ? Daarbij was zo wel zijn hart te goed, als zijn verdand te zeer verlicht, om der Christenheid eenig nadeel te veroorzaken. De heer taube zegt, dat het op zijnen raat! en op zijn aandok.n is, dat all' de Christen gezanten thans verpllgt zijn , om al het nieuws, dat zij van hunne hoven vernémen , aan den Turkfchen daatsraaa médetedélen , zonder het geringde te verzwijgen. Welk eene ongerijmdheid ! Niet  % REIZE DOOR EUROPA alleen eene gezonde daatkunde , maar ook de gezonde1 réden en de natuur der zaake zelve doen het -ongerijmde in zulk eene wonderlijke (telling zien ! Indedaad , ik moet mij verwonderen, hoe zulk eene zaak in de bersfcnèn van een' verlb.ndig' mensch heelt kunnen komen. Ik heb wel gezien, dat men, in Europa, de Turken zeer weinig kent; maar een grooter bewijs daarvan zou men gewislijk nergens kunnen vinden, dan dat zulk eene ongerijmde verdichting zo openlijk in het verlicht DuHschland kan gefchréven en gedrukt worden, en dat nog door een' man, die over de (taalkunde en daatsbuishoukunde gefchréven heeft. Kan hij, in allen ernst, zigzelveÜ willen inbeelden, en anderen doen geloven , dat alle Europefche mogendheden te zamen zig zouden hebben laten Swingen, om eener andere mogendheid haare(laatsgeheimen te ontdekken , en dat op aanltokjng van éénen minister ? Hij moet de gezanten der ganfche Christenheid aan het Turkfche hof of voor tlaatsgevangeuen aanzien, die eiken postdag op de folterbank gebragt en gepijnigd moeten worden, tot dat zij alles , tot de geringde depêche, bekennen, die zij ontvangen hebben, en ze getrouw in het Turksch laten overbrengen, of voorkinders, welken men alles kan uithoren, wat men wil. Hoe kan een mensch, die zijn oordeel heeft, zo mislijk denken? Ménige gezant mogt wel wenfchen, gelégenheid te hebben, om de Turken, van amptshalve, waarheden te zeggen, die zij niet gaern horen : want, als het eene wet ,was, dat hun alles moest geopenbaard word-en , kon immers ieder gezant zig zulke en zo veele brieven van daatszaaken doen bezorgen, als hij wilde, en daarvan Turkfche overzettingen aan de Porte toezenden; dit zou den .Turken  en het oosten. 65 ken meer te doen géven, dan het hun zou lusten. Zij hebben éven wel genoeg te zorgen, hoe zij zulk een ongemeen groot rijk zullen beHieren en in Haat houden: wat voor grillen zouden de waare of verzierde depêches van all' de ministers, die zulke veifchillende en flrijdige belangen hebben, hun niet in het hoofd brengen! En hoe voegt het zig, dat één eenige Zweedfche gezant het gansch diplomatiek lichaam in Kbnflantinope! wetten zou voorgefchréven hebben? Nog meer, dat alle Christen mogendheden de grilligheid van éénen minister zouden toegegéven hebben? Heeft zulk eene onbedagte befcJiui* diging wel eene wéderlegging nodig? De prelident careeson was immers de oudfte Chrsten gezant niet bij de Porte; andere Christen mogendheden hadden reeds meer dan twee honderd jaaren hier gezantfchappen gehad, eer Z:\-eeden ooit eenen minister her waard zond y dus vond hij, hier komende, alle gebruiken en fchikkingen reeds gemaakt en ingevoerd, en kon geen nieuwe maken of invoeren, gelteld ook, dat hij het had willen doen. Daar bij was hij niet van den eerften rang, dienvolgens nog minder in Haat om iets nieuws te fméden. Zouden de andere gezanten en ministers zo eenvoudig naar zijne pijpen gedanst hebben? Zouden derzelver hoven allen zo eenvoudig hunne toeHemming daartoe gegéven hebben? Schrijft men tégenwoordig op die wijze in de Haat - en regeerkunst. De heer taure vind verder goed, met dezelfde eenvoudigheid te zeggen, dat de heer carleson het gebruik ingevoerd heeft, dat de gezanten der Christen mogendheden aan de Turkfche heeren konfuuuren zenden, als ü. Afdesunc. e  66 REIZED 00 REU 11 OPA de fultan hen met een bezoek vereert, en bij hen ten êtëh komto Hierbij moet men hetzelfde aanmerken, als bij het voorgaande, doch meteen merklijk onderfcheid: het eerde , nameiijk de médedéling der nieuwsberigten san de Porte, is etne zuivere verziering, en heeft nergens buiten de hersfenen van den fchrijver plaats; maar het laatfte gefchied indedaad. Men zend niet alleen konfituu; ren, maar ook fraaije nageregten met fpiegels, bloemen en figuuren, welken hier, in een land, waar weinigen dezelven kunnen maken, en waar zij, die het kunnen, eenen volkomen alleenhandel daarmeê drijven, zeer kostbaar zijn. Maar, hoe zou zulk een oud gebruik door den heer carleson in het jaar 1754 ingevoerd zijn? Ik moet bekennen ,dat ik mij over zulke ongerijmde befchnldigingen ten uiterften heb moeten verwonderen. Welk eene unkunde , en tévens welk eene ftoutheid , zulk eenen braaven minister zulk eene vlek te willen aanvrijven, en z;jne asfche verontrusten! Ik heb deze gelégenheid Waargenomen, om mijneu eerbied voor zijnen naam en de dankbaarheid, die in mijnen boezem nog blaakt, voorde wJdaaden , door hem in mijn lieve vaderland aan mijbewézen, aan den dag te leggen. Wie zou toen gedag't hebben, dat ik eens te Konftantinopel zelf zijne gedagtenis zou éren, en zijnen goeden naam met de wapenen der waarheid tégen zulke onverwagte en onverdiende aanvallen verdédigen? Eene kleine anekdote van hem bij deze gelégenheid. Een goed eind wegs van hier buiten de ftad is eene lange brug, die hier nog bij een'ieder' carlesoms brug heet; deze zelfde minister heeft ze, op ëigeh kosten, te algemeenen nutte voor de ganfehe plaats laten bouwen; want te voren was er geen, fchoon de  EN HET OOSTEN. 6 7 gemeene we* daarheen liep, en men was altijd in gevaar van in den Hijk te blijven fléken. Zulke nuttige gebruiken kon carleson invoeren, maar voorzéker geen na* déligen. Verder Haat aantcmerken, dat de gemelde konfituuren, der Christenheid zulk groot nadeel biet doen, als de heer taube wil voorgéven. Zij worden door Christen tolken en bedienden aan de Turkfche heeren gebragt, die wel zo veel, en dikwijls meer, aan drinkgeld krijgen, alsdezaaken waard zijn. Het gebeurde voor ruim twintig jaaren , dat fultan maiihmud op één zijner lusthuizen, nabij het dorp Belgrad, kwam; de toenmalige Zweedfche gezant, die des zomers te Belgrad zijn verblijf had, dit vernemende, volgde het gebruik, bij all'de gezanten aangenomen, en zond aan den keizer een nageregt, dat omtrent 50 dukaaten mogt kosten ; zijne keizerlijke majedeit gaf den tolk, die het hem bragt, een gefchenk van roo dukaaten aan goud. De réden, waarom de Zweedfche gezant op dien tijd alleen een nageregt zond, was, om dat hij toen de tweede uitheemfche gezant was, die zig te Belgrad onthield. Dus ziet de heer taube , dat men ook bij andere gelégenheden konfituuren kan zenden , en niet alleenlijk, wanneer de fultan bij zijne hovelingen td gast komt. V-tA Al verder hééft hij ongelijk, wanneer hij zegt, dat de fultan in 10 of 12 jaaren bij geen der voornaame heeren aan de Porte te gast geweest is. Voorléden jaar is hij nog bij den grootvifir ten éren geweest, en toen zonden all* de Europefche gezanten en zaakvoerders eenige dagen rè voren nageregten aan den grootvifir. Het is waar, dat fultan mustapha zijne flaatsdienaaren zelden bezogt. Maaiy E a  63 REI ZE DOOR EUROPA of het waar is, dat de fultan en zijn gevolg bij degee* nen, daar zij te gast zijn, het huis zo fchoon lédigen , en alles némen, wat zij maar kunnen krijgen, dat weet ik niet, want ik heb nooit de eer gehad, genodigd te zijn* Maar, dat die, welke den fultan onthaalt, zig niet durft vertonen, is al wéderom een verdichtzel: hij dient ftaande bij den maaltijd, en neemt de eer van het huis waar. Men zeide mij ook, dat de kapitan-pafcha, of groot-admiraal , insgelijks bij den grootvifir tégenwoordig was geweest, toen de keizer in het voorléden jaar bij hem ten éien was. De ftaatsraad alhier heet niet galebe divan't, maar mu* fchavere. Divan is ook zulk een verdichte naam niet, als de lieer taube meent; alleenlijk neemt men het woord gemeenlijk in eene verkeerde betékenis, voor den geheimen of flaats-raad, daar het ondertusfchen niets anders zegt, dan de vergadering der perfoonen, welken deregéring en de uitvoering van het ftaatsbeftuur zelf aanvertrouwd is. Dat de voornaame heeren aan de Porte zig gaern bij de Europefche gezanten ten éten laten verzoeken, is hier zulk eene onbekende zaak, dat men er niet van hoort fpréken. Even zo onbekend is het hier, op deplaatszelve, dat de voornaamfte Turkfche geestlijken bij hen te gast komen, het zij in of buiten pesttijden. Als een Turkfche geestlijke bij eenen ongelovigen, gelijk zij de Christenen noemen, zou éten, zou zulks ten minnen zeer heimlijk moeten gefchieden. In den divan zeiven heb ik gezien, dat Cadilasken, welken de voornaamfte geestlijke amptenaars naast den muftizijn, altijd alleen éten, terwijl nogthans de gezant met den grootvifir en zijn gevolg  EN HET OOSTEN. 63 met de overige voornaame perfoonen der Porte eet. De gebruiken moeten zeer veranderd zijn, zédert dat de heer taube hier geweest is, bij aldien hij ooit hier is geweest; zijne berigten géven vblkomen aanleiding om vooreerst daaraan te twijfelen- Verfcheiden van de oudfte gezanten alhier, die zijne befchrijving hebben gelézen , hebben eenparig aangemerkt, dat er maar eene kleine omftandigheid in ontbreekt, die men waarheid noemt; men kan nog verder gaan, en er bijvoegen, dat haar ook alle fchijn van waarheid ontbreekt. Nog eens ten befluite. De Christen gezanten vrézen tegenwoordig zeer voor de pest, en behoeden zig te regt op alle mogelijke wijze, voor de befmetting: toen ten tij. de, zegt de heer taube, verzogten zij vreemden, die de pest hadden, ten éten, dat moet dan zéker geweest zijn, om hun al hun nieuws, geen uitgezonderd, bij de volle glazen médetedélen. Maar mijn lange brief zal u welhaast zelf als eene pest, ja als eene dubbele pest voorkomen; want hij is lang en (legt gefchréven, en daarbij van eene plaats, alwaar de pest thans vreeslijk woed; doch, wijl de brief te Semlin gerookt word, hebt gij wégens hef Ijiatfte niet te vrézen, en het eerfte, bid ik u, draag met geduld- Es  B IJ V O E G Z E L. EERSTE BRIEF.. JBrirf van den heer watt was n0rberg («)• Parijs, den $den Augustus, 1778, J^Fa veele moeite, heb ik het geluk gehad , in de koninglijke boekerij, te Parijs, de handfchriften te vinden , die de heer ridder michaelis voor den eigen rijkdom van het'Oosten houd , en die hij aan het Deensch reisgezelfchap naar Arabië opgaf, om er aldaar onderzoek naar te doen.1 Zij bevatten den godsdienst en de wetten der Sabeërs in de nog onbekende Galiléfche taal. Het is bekend, dat deze fekte haaren oorfprong van de leerlingen van joannes oen doper afleid. Van bet geen haaren godsdienst betreft, heb ik 130 bladen afgefchréven, de helft overgezet, en indien mijne ziekte, van dewelke ik thans weêr herfteld ben, niet tusfchen beide was gekomen, geloof ik, dat ik ook het overige voor mijne reis naar Italië, welke ik over drie weeken denk aantenéinen , zou hebben kunnen affchrijven. Behalven deze handfchriften heb ik in dezelfde boekerij nog twee andere zeer merkvvaardigen gevonden en afgefchréven. Het één is eene Syrifche overzetting van het tweede boek der koningen, welk alles behelst, wat de heer profesfor björn- (d) Dezelve is ook uitgegeven in Profesfor schlözers BriefwechfeilV. Th., 21. Heft, n,. 32. f. 174.  7r} stühl aan de Ambrofiaanfche toefchrijft (F), en komt mij voor, een ftuk te zijn van het verloren handl'ehrift van masius , waarvan ik gehoord heb, dat het in de Jablonskyfche boekverzameling gevonden word, of dit zo is, weet ik niet (c). Op mijne reis naar Duitschland zal ik dit onwaardeerbaar handfchrift, dat, naar de méning van den gemelden hoogleeraar, het eerfte deel van het Milaanfche uitmaakte , naarfpeuren. Het tweede is eene overzetting der vier Euangelisten, in dezelfde taal, van piiiloxenius, in het jaar onzes heeren 508 gemaakt, en naderhand naar twee oude Griekfche handfchriften, te Alexandrië, in het jaar 616, door tiiomes iieracleensis , veranderd en verbéterd. Onder all'deParijfche geleerden heb ik de meeste verpligting aan den. heer de villqison. Hij is reeds te zeer bij de geleerde waereld bekend, dan dat hij mijne loffpraaken zou nodig helmen'. . Ik moet affe^nlrfk zeggen, dat zijne genégenheid voor mij onbëfchrijflijk is. Hij en de heer noring worden nnjn reisgezelfchap naar Italië. (_b) II. D. bl. 275. Repertorium fiir B-iblifche und M»rgenliindifche Litteratur, Th. III. f. J60212. (f) Het is zo niet. Zie 't Repertorium 1. c. f. 200 e. v. E4  73 TWEEDE BRIEF. Brief van den heer de villoison aan den heer gjörnwell, gefchréven te Pithivkrs in Gatinois , den 2Qften Augustus , 1778. pF^ai le plaifir de faire ie voyage d''Italië avec Ie fcavant Mr. Norberg , & fen fuis ravi. Cest un des plus habiles hummes de PEurope dans les langues Orientales, &. furtout dans le Syriaque, qu'il posfede au plus haut dégré, c35 qu'il aime pasfonnement. II fera un jour le plus grand honneur a fa patrie , ffil modere fon ardeur, & f'il menage fa fqntè. Je lui avois fait obtenir la permis fon d'einporter chezlui & de copier tous les manuscripts de la Bibüotheque du Roi, qui pourroienf lui convenir. Cette permisjlon a penfé lui étre fatale. . II fest livrè 'avec tant d'avidité cjr1 d'acharnement a P étude, quil en est tombé malade. Heureufement fa fanté fest rétablie. Cest un hamme ■ vraiment rare & prècieux par fa profpnde èrudition, fa faine critique, fa modest ie, fa douceur, fa candeur, fon honnèteté. II a été, génèralement aimé & estimé a Paris. II est facheux quun fi habile homme foit forcé de voyager a fes depens. Son Voyage fera infiniment utile aux Lettres, & il mériteroit des fecours de PAcademie & de votre grand Roi, qui fait fi bien reconnoltre le vrat mérite. II y a peu d'hommes qui foyent plus dignes de fes encouragemens & de fes bontés , vé fon talent fupérieur G? fon peu de fortune.  D E II D E BRIEF. Brief van den heer norberg. "Milaan, den ijlen Maart, 1779. drie weeken hoop ik met het affchrift van all'derégelmatige boeken in den Codex Syriacus Hexaplaris AmIrojienfis klaar te worden. Dit handfchrift word met de grootfte zorgvuldigheid bewaard. Tot dien omvaardeerbaaren en door onzen geleerden heer BjÖRNSTaHL, tot groote vreugd der bijbeluideggers, ontdekten fchat heb ik mij den weg gebaand bij den boekbewaarder, dooreen affchrift van een dergelijk handfchrift in de koninglijke boekerij te Parijs, welk het tweede boek der koningen behelst. Voegt men hier bij, dat de boekerij alhier insgelijks een affchrift van het haare begeerd heeft, zo zou het voor mij wel een halsbrekende arbeid kunnen fchijnen. Doch ik dank god voor mijne gezondheid, en zal het als een nieuw bewijs van de gunst onzes grootenkoningsaantemerken hebben, wanneer het gemeld verblijf, dat tot voleinding van mijnen arbeid hier nogverëischt word, als een bewezen iever voor zijnen diensten de verlichting van het algemeen opgenomen word. Indien de heer björnStüiil de beweegoorzaaken van mijn vertoeven wist, zou hij die te eer goedkeuren, wijl het niet mijn, maar zijn rijkdom is, dien ik tragt aan het daglicht te brengen. Ik zal hem héden ook fchrijven. Midlcrwijl laat ik doormijnen begunstiger, den heer pr villoison , te Venetië gereedheid maken, dat ik, bij mijne aankomst aldaar, aanftouds aan boord kan gaan. Dit zal ik met meer vrees £5  74 voor mijne verzamelingen , dan voor mijn leven doen. Bij het laatfte verliest het algemeen niets., bij het eerfte mogelijk iets. Ik bedoel inzonderheid mijne affchriften van de gemelde Syrifche hexaplarifche en van de Sabéefche handfchrifteni, welken ik door hulp van den heerDF, vilI-oison, na veele zwarigheden, wijl zijden boekbewaarder geheel onbekend waren, in dekoninglijkeboekerij,te Parijs, gelukkig ontdekt heb. Zij behelzen de godenleer en de wetten der Sabeërs in hunne taal. Van het geen het eerfte betreft, heb ik een affchrift van 150 bladen groot. Mijne ziekte beroofde mij van het overige niet minder gewigtige. Eene nieuwe taal, de nog onbekende Galiléfche taalüitfpraak, de moedertaal van Christus en van zijne apostelen. Nieuwe geloofsftelhngen bij eene fekte, die, volgens hetgeen zij zelve beweert, haaren oorfprong van joannes den doper, afleid. Bij mijii vertrek van hier krijg ik misfclnen tijd, om iet van die taal en fekte te fchrijven, névens eenige korte aanmerkingen op mijne Franfche en Italiaanfche reizen. Ondertusfchen zal ik thans zeggen, dat het Sabeesch alphabet, dat éven als het Ethiopisch de zelfklinkers met demédeklinkers verenigt, mijn veel hoofdbrékens heeft gekost. AVeinig hulp, veel verwarring ontftaat uit het alphabet, zo als het in reisbefchrijvingcn gedrukt is. In het eerst r,nf ik het op, ooit het regte te vinden. Des te meer verheug ik mij thans, dat ik van dien kant bij de verklaring geen zwarigheid meer ontmoet. Zonder een dienstig Oostersch woordenboek verfta ik nog niet alles, en zelfs met deze hulp zou ik nogthans, wégens mijne andere bézigheden , wpinig vordering maken. Maar, wijl het Sabeesch het naast bij het Syrisch komt, verfta ik een ge-  deelte, en zo veel, dat ik mijne belofte kan houden. De Ambrofuanfche boekerij Haat twee uuren des vooren des namiddags open, behalven op feestdagen, waaraan hier geen gebrek is. Dit heeft mijnen arbeid vertraagd , maar veelligt mijne gezondheid bewaard. VIERDE BRIEF. Brief van den heer björnstShl. Pera, bij Konftantinopel, den iCden April 1778. jVIF ijne brieven verdienen geenzins uwe ménigvuldige voorfpraaken; uwe vriendfchap vind daarin, het geen anderen filet zien; en deze betoont gij op eene v ijze , dat het mij niet anders dan vreemd kon voorkomen, wanneer gij begeert, dat de geheele winst eecer nieuwe uitgaave aan mij kome. . Gij hebt dan deze uitgaaf als eenen thermometer willen gebruiken, om daarméde te méten, hoe veel iever nog bij het algemeen voor mij overig was: en dezelve voor mij een voorwerp van erkendnis wordende, bid ik u, dat pij mij ten aanzien derzulken, die daardoor tot verbétering mijner ontbloote middelen toebrengen, niet onkundig laat. Ik kan niet anders, dan eiken intékenaar als eenen vriend in mijn lieve vaderland befchouwen, die aan mijne moeilijke en kostbaare reizen in de Oosterfche landen wil deel némen, mij verder ter onderzoeking en  .tot den arbeid aanfporen , en mij den weg bereiden tot de kennisfen, die voor de luisterrijke eeuw van den koning gljstaaf lil. pasfen. Hetbelieve u derbalven, mij' eene gedrukte naamlijst van hun allen te bezorgen , op dat ik hunne naamen in mijne verzamelingen kunne bewaren, gelijk ik hunne gedagtenis in mijn hart beware. Zulk een gedenktéken van Mecenaten en vreemden in het vaderland is en blijft mij dierbaar: en daar gij mij de onverwagte gelégenheid geeft, om degeenen, die mij genégen zijn, te tellen, zult gij ook mijne dankbaarheid ondervinden , die volkomen beantwoord aan de groote waarde, welke ik, gelijk gij ziet, op de proeve van zulk eene vriendfchap zette, waarvan dezelve eene uitwerking is. Deze naamlijst van mijne begunftigers en vrienden, in Zweeden, zal verders mij overtuigen, of iemands anders, dan uvye eigen oplettendheid deel heeft aan hetgeen gij in de gemelde geleerde tijding wégens het tweevoudig verlangen van het Zweedsch publiek ingevoegd hebt, mijne brieven zo fpoedig als mogelijk is, en op eene plaats te zamen gedrukt te zien. Ik ben te wél bewust van all' de omltandigheden, waarin deze mijne brieven, of, liever, fchetfeu en ontwerpen, gefchréven zijn, dan dat jk mij met de goedkeuring vau het publiek zou durven vleijen: zij zijn op de reis, in herbergen, dikwijls des nagts, als ik vermoeid was, gefchréven. Zo als zij zijn, waren zij niet voor het publiek beilemd, zij waren aan eenen vriend, gelijk gij, gefchréven, dien ik over alle zaaken, zo als zij mij voorkomen, vèrtrouwlijk kon fchrijven; het opfrel zond ik altijd zó af, als ik het op het papier^ gefield en in haast overzien had. Mijn voornémen was, om ze naderhand, bij mijne terugkomst, allen van uwé-  ff der te vragen, ze naartezien, te vermeerderen en te verbéteren, wanneer ik meer lédigen tijd tot overdenken zou hebben, wanneer niet dagelijks, ja elk oogenblik, nieuwe voorwerpen tot aanmerkingen, die eenen reiziger aftrekken , zouden voorkomen, en wanneer ik met rust tóegang tot alle mijne eindelijk eens bij malkanderen zijnde boeken en papieren zou hebben, en ze dan in het licht te géven: maar .gij zijt mij voorgekomen en hebt mij bloot gefield aan de berisping van hun', die zo veel genégenheid niet voor mij,hebben', als gij. Jacla est alea ; het is nu niet te veranderen. Eéne gerustfielling heb ik ten minflen, dat ik altijd de waarheid gevolgd heb, zo als ik ze vond, en zo als ik zelf er van overtuigd was: ik heb met grooten ernst alle vooroordeelen getragt te vermijden , waaraan ' reizigers inzonderheid blootgelfeld zijn, en welken de waarheid tot een offer word. Heb ik gefeild, mijn médewétcn en mijn hart hebben er geen deel aan, maar zulke zwarigheden, die de kennis in het algemeen, en in het bijzonder die der reizigers, beper. ken. Kan liefde voor de waarheid, vlijt in het onderzoeken en nafpeuren, névens eene andere vuurige begeerte , om mijne eigen nieuwsgierigheid en dan die van anderen te voldoen , de heeren intékenaars fchadeloos houden, zo hoop ik, dat zij deze cigenfchappen bij mij niet zullen vinden te on:bréken: voornaamlijk nu, daar ik in zulke merkwaardige, zulke zonderlinge en zo weinig bekende landen reis. Gij moet eene regtmatige vergoeding voor uwe toegenégen beid verwagten, enhetguns. tig publiek moet nieuwe bewijzen van mijne dankbaarheid en eerbiedigheid ontvangen.  78 VIJFDE BRIEF. Brief van den lieer d'ansse de vjlloison aan den HoogEerw. heer .ever. scheidius, hoogleeraar der uitlegk. Godgel. des O. en N. T. en der O. O. T.T.te Harderwijk. Monsieur Et scavant Ami! $JFe vous prie de voukir b'ten me fardonner Ie retard ihvolontaire de ma reponfe. Je fiuis fi fiurchargi d'occupa- tioiis, que je ri'ai pas le tems de refpirer. - Je defirs hien ardémmerii, 'que, vous tPabandonniespas le beau projet de publier votre excellent diclionnaire Arabe [deG}euhaif\ & je fouhaite, que vous trouvies Poccafionde le faire imprimer. Cest un travail, qui fera de la plus grande v.tilité pour les lettres. En attendant la publication de eet important lexique, il femble que vous pourries eclaircir infiniment la philologie facrée & le texte Hebreu, fi vous commencies par donder feparement des extraits de ce lexique, oh vous publieries feulement les mots, qui repondent bux mots Hebreux, & qui fervent a les expliquer. , Que penfez vous de cette idéé ? Je fiuis confus de Phonneur , que ma fait votre fgavant ami d'inferer la notice de mon travail fur les Jcolies cPHomere dans Pédition des lettres de Mr. Bjomftahl & je le prie (Ten recevoir mes remercimens. Vous trouveres dans le fecond volume de mon Eudocie dont Pimpresfion avance, un nouvel ouvrage de ma compofit ion, qui est ü propretnent par Ier le rifuitat de mes reeher-  79 ches fur les Mss. de ld Bibliotheque S. Mare, tl est intitulé, Diatriba de quibusdam codd. Graecis Bibl. S. Marei ex quibuS varia opuscula nunc prinium eruta in lucem prodeunt. Vous y verres cPabord, Monfleur, une notice aniple ój? ïaifonnée de la Ttiïmd de Macare Chryfocephale, ouvrage curieux, inconnu a Fabriclus méme, & dont il nexiste quun feut Ms. en fut'te des recherches Historiques cjf Critiques fur la'vie £}? les ouvrages de ce Macare Chryfocephale , les titres & des fragments conjldérables & des fentences choijtes tirées des discours de Libanius qui nont pas vu le jour, le tout avec mes notes, une notice critique dés discours inèdites du cêlebre fophisie Choricius, un recuell des plus belles fentences extraites de fes diclamatiom inédites, & deux discours du méme Choricius, publiées pour la \re fois cTaprès un Ms. du Roi, des recherches Hijloriques rjf critiques fur la vie de Procope de Gaze, célebre fophiste cjf interpréte de PEcriture Sainte & mattre de Choricius, & le panegyrique de ce méme Procope de Gaze en Phonneur de PEmpereur Anastafe ,publié pour la ire fois avec des notes qui éclairciffent plufieurs points de rUistoire Civile & Eccléjiastique, mon fentiment fur le fameux paffage de Jojephe qui concerne jfefus Christ, avec les preuves qui Pappuyent des correftious fur le texte grec de la Bibliotheque de Photius; des détails fur les ouvrages de Nicephore Chremnus , de Germain ,pairiarche de Conflantinople, & fur fes déclamations inconnues a Fabriclus ; la notice <2f des extraits dhin Roman Grec inconnu a Iluet, a Fabriclus rjrY. des détails fur George Pachymere, & un de fes poëmes publiè pöur la \re fois, un excellent traité Grec, jusqtficy anecdote fur'les atticismes  8» dans le gout de Matris Atticista, de Thomas Magister des détails fur les ouvrages d'Hérodien, le fameust grammalrien, fon traité rlfa»* Iw Ai|s»?, publié pour la ire fois , avec un fragment confidërable tV'BXi* /»oj«;^oï y«x«5 -atgi & Si Tfcw «fc Denys le Thrace, avec des notes, on y trouvera beaucoup de détails neufs & inconnus tirés de ces commentaires fur la Grammaire, la crhique des anciens , fes quatre porties, fur la tragédie F Elegie, les ihrenes, ^.<«, fur les kuit fries de poncluation ufitées chez les anciens, au rapport de Nicanor r» Zr^w*, dont je cite un pasfage curieux, jusqu'icy anecdote fur lel Rhapfodes, fur la ire Ed. d'Homere, donnée par Pifistrate, fur les excellentes fckolies d'Homere que je publierai, & dont fai eu fhonneur de vous envoyer la notice, on y verra ausfi des extraits de commentaires inedites fur h ' Nouveau Testament, les variantes de deux traités Grecs fur lefolcecisme & le barbarisme, publiés par le celebre Falckenaer a la fin de fon Ammonius, & que je corrhs dans beaucoup d'endro/ts d ï'aide des Mss, de S. Mare qui nfont appris qu'ils étoient dflérodien: un Specimen d\m poëme en vers Elegiaques d'Aglaias, medecin de Byfance, inconnu a Fabricius, Findication cFune foule de traités que fai découverts a la Bibl. de S. Mare, dont on ignoroit rexifience ou le vrai nom de F auteur, Findicatwn des meilleurs Mss. a collationner, ou a publier en enner, ou par extraits, celle de plufieurs Bibliotheques tl Italië, & de plufieurs excellentesDisfertations quiyont ité imprimées, & qtfon ne cmmh guere ^ addilions confidérables a la Bibl. Grecque de Fabricius & au Catalogue imprimé des Mss. Grecs de S. Mare' d> la note de plufieurs Mss. Grecs qui önt été dppfjrïi dans cette Btbliotheque, depuis la publleation de ce Catalogue la notice raifonnée & des Extraits d'un ouvrage anecdote attribuè a Aristote, & du feul Ms. d'IIet cbius qui exifie en Eurofe, & d'apres lequelce ijcl . 11. Ai'DEDLING. f  graphe a étê publié, quelques reflexions critiques fur ft* leres Edd. des Auteurs Grecs, la notice & des Extraits de P Etymologicon de Suidas que fat découvert aS. Mare , & quon avoit mal d propos confondu avec fon lexique déjfr imprimé, des notes jufquicy inedites que le Cardinal Besfarion avoit mifes a la têU de quelques uns de fes Mss. Grecs. Les Nobles Venetiens, Monjieur, étendent méme hors de leurs Etats les bontés dont ils ne cesfent de me combler a Penvie, & dont je conferverai, comme je le dols, une èteruelle reconnoisfance: je voudrois avoir cent voix pour les publier : dernierement leur ambasfadeur a Rome , Mr. Jerome Zuliani, vient de mofres de lui méme , de lamanier e la plus obllgeante, & fans en ét re prié par qui que ce foit, de faire copler & de menvoyer a Venife, les précieufes notes du fameuxPorphyre fur Pillade, qui fetrbitvent dans un Ms. de la Vaticane, clté par Holftenius, fcf que je jolndrai a PEdifion de mes excellentes fcholies. ff al Fhonneur dFêtreavec leplustendre attachement &d Monsieur, Votre trés Iiumble & trés obéisfan! Serviteur, D'ANSSE BE VlLLOlSONa A Venife, ce 14 Mars 177.8.  R É i Z Ê DOOR EUROPA EN HET OOSTEN. ZESDE BRIEF. Uit hoofde van de pest moeten proefdagen gehouden worden. -— Alle gemeenfchap, en alle gelégenheid, om berigten te bekomen, is daar door afgefnéden. -— De fest is deze reis zeer boosaartig De Turken zoeken de befmetting der ziekte niet te verhinderen, noch de minste voorzorg daartégen te gebruiken Pesthuis. — Bezestans of koopmanspakhuizen. — Muhammed Efendi, Zweedsch - Turkfche gezantfchaps fekretarls. — Schriklijke aardbéving te Smirna. —Isma'êl Efendi, Turkfche taalmeester Proefbladen van het nieuw Menlnskisch woordenboek. Tharapia, den 2dett Augustus, 17784 TT JjOLp-t is onnodig, u vooraf te zeggen, met welk een vergenoegen ik hier, met den laatften post van den 24ften van hooimaand, uwen aangenaamen brief van den 6,Icr> van zomermaand, waarin gij u verlangen te kennen geeft} II. Afdeeling. G  84 REIZE DOOR EUROPA dat ik met mijne berigten van Turkije voordvare, ontvangen heb. Maar zo goed mijn wil-, en zo onbeperkt mijne gehoorzaamheid omtrent all' uwe begeerten is, zo beperkt is, den ganfchen zomer, mijne magt geweest door de vreeslijk woedende pest, die mij en mijnen onderzoekingen zulken fterken hinderpaal in den weg gezet heeft, dat ik tusfehen vier muuren gefloten ben geweest. De plaats zelve, van waar ik dit fchrijf, is een genoegzaam bewijs, hoe weinig ik in Haat ben, mijne innige bereidwilligheid in het médedélen der berigten van de bewoners des lands te volgen. Mijne gevangnis is juist niet verdrietig , want ik heb hier het aangenaamst gezelfchap, en het is reeds veel, flegts gezelfchap te hebben; Sohmen miferis focios habuisfe malorum, [het is een troost voor ellendigen, makkers in het ongeluk te hebben] zo wil het de menschlijke luim. Ik ben hier in het huis van den heer gezant cklsing, heb de eer, dagelijks, in zijn gezelfchap en in dat van de gebeele , zig hier bevindende, Zweedfche natie, te zijn; wij genieten allen eene goede gezondheid, en alle andere voordeden, uitgenomen de vrijheid; want onze vijand fluit ons van alle zijden in. Na dat wij eene langdurige belegering in de ftad verduurd hadden, namen wij, uit vrees, van ons in het léger gevangen te moeten géven, den 21"™ van zomermaand,de vlugt, en vertrokken hals over kop herwaard naar Tharapia, een dorp, dat door Grieken bewoond is, q Italiaanfche mijlen van de ftad, digt aan den Bosporus, aan de zijde van Europa, niet verre van den mond der Zwarte zee, en fchier midden tégenover dezelve, van waar onze landsman , kde frisfche Boreas, ons fchier dagelijks, ja  EN HET OOSTEN, *j alle uuren bezoekt, en maakt, dat wij onze Zweedfche hémelflreekhier in Turkije zelve, onder den 4iften graad breedte, en nauwlijks ééne Italiaanfche, of een zesde eener Zweedfche, mijl van Afië, dat wij geHadig en zo nabij vóór oogen hebben, ménen wédertevinden. Het zou mij dus bijna gemaklijker vallen, van Zweedfche dan vail Turkfche zaaken te fchrijven , voornaamlijk , daar ik in het huis van den Zweedfchen gezant en onder Zweeden ingefloten , en daarënboven van Zweedfche boe* ken omringd ben ; want de gezant , de heer celsing , maakt zig in deze gevangnis met wildes Historici Pragmatica , de koninglijke fekretaris van heidenstam met de gefchiedenis van Zweeden van den heer lagekering, de heer magister beombebg met de tijdingen uit Upfal% e .z. v., en ik van mijn kant bekome , door uwe voorzorg , de Stokholmfche, of uwe eigen geleerde tijding voor dit jaar: op die wijze tragten wij ons, op alle mogelijke wijzen, in het vaderland te verplaatzen, en oogens zinnen en gedagten van dit woest en toomloos rijk Op dat waarde land te wenden, dat onder de regéring des besten en grootHen aller koningen thans zeer gelukkig land. Maar gij begeert van hier dit niet te wéten, gij weet het vooraf, en geniet het geluk, dagelijks ooggetuige daarvan te zijn; want, gelijk het onze vreugde is, in Turkije aan Zweeden te denken, zo is het de uwe, in Zweeden te zijn, en daar van verre aan te zien, hoe het in een land gaat, dat door geen ééne van oustaafs wijze wetten geregeerd word, daar men geen ééne vrugt van zijne ijverige vaderlandsliefde fmaakt. Met één woord , gij wilt te huis, met alle gemak, het onderfcheid zien, dat G a  j<5 REIZE DOOR EUROPA eenen onderdaan des konings gustaaf treft, wanneer hij met opmerkzaamheid en tévens met lévensgevaar in Turkije reist. Ik zal er u dan aanftonds een onder het oog brengen , dat uit onze tégenwoor iige ongelukkige omftandigheden genomen is. Bij ons, en door het geheele befchaafde Europe, moeten alle perfoonen en waaren, die wégens de pest verdagt zijn, quarantaine (proefdagen) houden, om de gezonden en onbefmetten niet aanteftéken; juist omgekeerd moet hier de gezonde zig in quarantaine opfluiten , en zig voor alle lieden en zaaken hoeden, die niet met hem gelijke quarantaine houden. De Turken wéten niet, wat quarantaine is, en hebben in hunne rijke drietakkige taal niet één woord, dat daar méde overeenkomt. Als men uitgaat, moet men voor alles, wat voorkomt, uit den weg wijken, en voor ieder mensch hetzelfde ontzag hebben, als voor eene bombe of kanonkogel ; alles als moorddadig en doodlijk vrézen; gebeurt het, iemand of iets onvoorziens aanteroeren, zo is men op het oogenblik daar door in eene eigenlijk zogenoemde quarantaine, dat is, van alle gemeenfehap en verkéring met Franken uitgefloten, en in den ban, als een heiden en tollenaar, tot dat men, na verloop van twee of drie weeken, ziet, of de ziekte aangeftoken heeft, en zig openbaart ; want bet zijn alleen de Franken, die zig voor de pest hoeden; de Turken, Armeniërs en Jooden ftoren er zig in het geheel niet aan, en de Grieken zeer weinig. Oordeel hier uit, met hoe veel bekommering men hier in deze landen reist. Voeg er de inbeelding dan nog bij, die volgens hetZweedsch[en Hollandsch] fpreekwoord, erger is  EN HET OOSTEN. 6? dan de pest, zo zult gij u den tégeuwoordigen toeftand hier tamelijk wél kunnen verbeelden. Onze voorvaders hebbtn daar door willen uitdrukken, dat zij geen erger natuurlijk kwaadfn de waereld kenden, dan de pest, en daar in hebben zij de waarheid gezegd. Maar raooit kaft men begrijpen, wat voor eene vreeslijke en verwoestende plaag dezelve is, zonder te zien het geen ik in deze verlopen maanden gezien heb. Gij kunt u geen denkbeeld maken, hoe het hier toegaat. Bij ons zet men de zotten in het dolhuis; maar hier moeten de verflandigen opgefloten worden, wijl het land vol zotten is; en, daar dezen den grooten hoop uitmaken, en de regéring en het gezag in handen hebben, moeten de anderen voor hun wijken. Dit is eene juiste affcherzing van onzen tégenwoordigen toeftand. Wij gezonden moeten te huis zitten, en rondom ons zijn wij door een volk ingefloten , dat ons voor zotten houd, om dat wij ons voor de befmetting willen in agt némen, alsof ooo, zeggen zij, onsdesniettégenftaande niet kon treffen1. Wij daartégen houden hen , op onze beurt, voor zotten, juist om dat zij zig niet in agt némen. Zij lachen ons uit, wij hen : nu komt het er op aan, wie het laatst lacht, of weent. Men zegt gemeenlijk, dat de waereld een dolhuis is, maar in Turkije ondervind men het meer, dan ergens elders. Het zou geaiaklijk geweest zijn, de pest in het begin te duiten, als zij zig eerst openbaarde, en «og geheel draaglijk was ; het zou eene ligte zaak zijn geweest, het ziekefchaapenvleesch te verbieden , welks gebruik oorzaak was, dat de .ziekte in de hévigde pest veranderde. Thans derven zo wel menfchen als beesten; zij hebben hetzelfde lot, in ee« G 3  81 REIZE DOOR EUROPA land, daar zij omtrent door de zelfde wetten geregeerd en menfchen niet veel anders dan als llagtfchaapen opgeofferd worden. Maar alles, wat op andere plaatzen gemaklijk is, is hier moeilijk, -zo niet onmogelijk. Doe ligt zou het niet zijn, aanftékende ziekten van het zo wél gelégen Konftantinopel te wéren. Eene quarantaine, bij de Dardanellen, de fleutels van het ganfche kanaal en de ftad, aangelegd, zou fchier alles doen, wijl de pest onfeilbaar vanEgipte komt; indien men hetzelfde deed met de eene of andere plaats te land , en den mond van de Zwarte zee, zo zou men in volkomen zékerheid zijn. Zou dit niet verftandiger zijn, dan nu in eenige maanden dagelijks over de duizend inwoners, névens het grootfte gedeelte der krijgsmagt te wateren te land, te verliezen? De vloot, die tégenwoordig onder bevél van den Capudün pascha in de Zwarte zee is, is, zo men zegt, bijna lédig, en van waar zal men rekruuten bekomen ? En, als men ze al vond, dan zijn zij befmet, ftéken elkander aan, en fterven als muizen. De ftad, die groote ftad, is nu, volgens het zeggen van zommigen, half lédig; want, die niet aan de pest geftorven zijn, hebben de vlugt genomen, en zijn uit vrees ontwéken. De ziekte heeft deze reis zo fchriklijk gewoed, dat zelfs de Turken en Armeniërs, névens de Jooden, met fchrik bevangen zijn; bij alle andere natiën zou dit een begin kunnen wézen, om ze wijzer te maken, maar van de Turken durf ik zulks niet verwagten. Men heeft anders bij menfchen geheugen er niet van gehoord, dat de Turken voor de pest, zo als nu, verfchrokken zijn, de vlugt genomen, en in alle tempels voorbiddingen hebben laten doen. De  EN HET OOSTEN. 8£ oorzaak van deze verbaasdheid en verflagenheid bij een volk, het welk gelooft, dat men niet mag vrézen voor het geen god toezend, is niet enkel deze, dat de pest in den hoogden graad boosaartig is; men wil bewéren, dar bij menfchen geheugen zulk eene vreeslijke pest hier niet geweest is; veelen geloven, dat dezelve die, welke hier in 1751 woedde, ja zelfs die van 1724 overtreft, van dewelke men anders als van de fchriklijkfte hoort fpréken, die in dene eeuw Konftantinopel getroffen heeft; maar de voornaamde réden hunner verflagenheid is, dat men hier nu in zes of zéven jaaren geen pesr gehad heeft; in het jaar 1772. zag men flegts hier of daar een blijk daarvan; dus men tijds genoeg gehad heeft, om zig van zulke fchriklijke vertoningen te ontwennen; veelen meenden, dat het zaad daarvan geheellijk uitgerooid was. en hier niet meer zou kunnen opkomen. De verflagenheid werd derhalven zo veel te grooter, wijl de pest onverhoeds met zulk eene verdubbelde woede wéderkwam: want te voren was men er zo aan gewend, als aan dagelijks brood. Zelden ging er een jaar voorbij, dat dezelve zig niet meer of min draaglijk of hévig openbaarde; maar men telde zulks niet. Thans heeft zij des te fchriklijker geoogst en oogst nog: in twee of drie maanden heeft zij moorddadiger weggemaaid, dan als of zij naar gewoonte alle deze verlopen zes jaaren met gelijke fchreeden aangehouden hadde. Veelen willen, dat dezelve zig reeds in het voorléden jaar, in wijnmaand, geopenbaard heeft, te land van Afië herwaard gekomen, en zéden geftadig in de Itad geweest is, en dat men ze alleenlijk voor de Franken had verborgen gehouden: anderen gaan' O 4  $S R E I Z E DOOR EUROPA pog verder, en zeggen, dat de pest, hoewel zser matig* al deze jaaren in Konftantinopel geweest is , doch dat men het in Pera en Galata niet heeft geweten •, want onder andere bijzonderheden is ook die, dat men de ziekte bedekt houd, zo lang als mogelijk is, deels uit veragting tégen de ongelovigen, gelijk zij zeggen, deels uit eigenbaat , op dat zij hunne waareii desniettégenftaande zouden kunnen verkopen, en als fluikhandelaars de ziekte toebrengen aan degeenen, die hen ter goeder trouw daarvoor betalen. Zelfs van de Franken verdienden veelen het dolhuis, dezulken voornaamlijk, die tot de dansfende klasfe behoren; want men meer dan genoegzaame bewijzen, dat de ziekte, welke ten tijde van hetkarneyal heerschte en toen eene purperkoorts genoemd werd, niets anders dan de pest was, die zij zo zorgvuldig bedekt hielden, op dat zij zig op de bals en maskeraden zouden kunnen vermaken. Ik herinner mij nog zeerwel, dat de heer celsing, die dit land zeer wél kent, meer dan eens gezegd heeft, verzékerd te zijn, dat zo dra vastenavond daar zou wézen, de koortsvlekken in pestbuilen zouden veranderen. En zo was het ook. Den 5, van lentemaand was het karneval geëindigd , en men ftreek asfche op het voorhoofd, om de verwarde hersfenen te genézen, en toen begon de pest zig eerst te vertonen. Dergelijke onmenfehen zullen dan évenwei nog Christenen héten! De zeer zagte winter, dien wij ditjaar hadden, en de fterkheerfchende ziekte, die onder de fchaapen, het gemeenfte yoedzel der inwoners , woedde, heeft veel toegebragt, dat de pestziekte des te befmetlij» ker geworden is, voornaamlijk zédert dat de warmte toe«<  EN HET OOSTEN. gi genomen is: want hier gebeurt gemeenlijk het tégendeel van het geen in Egipte, Palestina en Cyprus, ja zelfs te Smirna plaats heeft, dat de pest ophoud, wanneer de hitte fterkst word , gelijk omtrent St. Jan, om welke réden men daar ook pleegt te zeggen, dat St. Jan de pest verdrijft; maar hier neemt de pest gemeenlijk in den zomer toe, en in den winter af, en houd op, wanneer men eene ftrenge koude met ftorm winden en veel fneeuw krijgt. ¥ het iaar *75i hield de pest eensklaps, op den irof de fchriklijke verwoesting, welke Smirna door aardbévingen, brand en fpringhaanen oudergaan heeft, Waarop ik mij nogmaals, in mijtien laatften brief van den dezer maand, beroepen heb. Deze, hoop ik, zal gelukkiger overkomen, en u wél behandigd worden; ik verwagt derhalven uw antwoord met de grootfte nieuwsgierigheid, en bij die gelégenheid ook een nauwkeurig affchrift van gemelden mijnen brief van den van zomermaand, als den eenigften weg, die mij hu nog overig is, om te verbéteren en het verlies te vergoeden van het geen in de handen der rovers gevallen is. Gij ziet, welke wederwaardigheden zig hier opdoen in een land, daar het Fatum turcicum [Turksch noodlot] ook een geloofsftuk uitmaakt; en gij zult er nog eene vernéraen , welke hier juist in dezen tijd voorgevallen is. Er kwam namelijk een Zweedsch zeeofficier névens verfcheiden Franfche officiers herwaard, met oogmerk om het land re bezien; doch hij moest zig vergenoegen, met van het ("chip de rtid van buiten te befchouwen, zonder te mogen aan land (lappen I 2  iïS RÈIZE DOOR EUROPA in de Had, zonder onder dak te m gen komen , iemand zien , of eene eenige llraat bezigtigen , fchoon zij digt vóór den ftadsmuur , bij de zéven torens, voor anker lagen. Maar ik moet de zaak van het begin tot aan het einde verhalen. Gij weet reeds, dat zijne excellentie, de Franfche gezant, heer de s'aïnt priest, die eerst, in het jaar 1768, aan ons hof te Stokholm beftemd was, en dien ik toen de eer had, in Parijs te léren kennen, naderhand , in plaats daar van , aan de Ottomannifche Porte afgezonden werd , alwaar hij zédert als gezant zijn verblijf heeft. Hij was ridder van Maltha, doch trouwde voor eenige jaaren met de bevalligfte en fchoonfte dame , welke hier te vinden was , namelijk met de eenige dogter van den Napelfchen gezant alhier, den heer de ludolf. Voor iets minder dan twee jaaren kreeg de heer gezant verlof, om naar Frankrijk te reizen. Dit zeer beminl ijk paar moest noodzaaklijk in Pera zeer gemist worden van allen , die op deugd en perfoonlijke hoedanigheden eenen hooi eren prijs wéten te ftellen, dan op hoogen rang. He heer gezant en zijne gemaalin werden dus door duizend hartüjke wenfehen verzeld , van fpoedig wédertekomen , en het verlies te vergoeden aan eene plaats, waar het min11c , dus te meer het grootile, lédig vak aanllonds befpeurd word. Onze wensch werd ook vervuld: den 3*» van oogstmaand dezes jaars, tégen den avond , wanneer wij onze brieven reeds gefloten hadden, kwamen beide de hooge perfooncn , met het Fransch oorlogfchip Kato van 64 Hukken, in eenen gewenschten wéhland, te Konftantinopel aan , en den volgenden dag kwam de gemaalin van den heer gezant hier te Tharapia, om eindelijk het  EN HET OOSTEN. lig liartlijk verlangen en de ongeduldige verwagüng van haare geliefde ouderen te vervullen : den 6,len hadden wij de eer, zijne excellentie zelve , névens zijnen jongsten heer broeder , die ridder van Maltha is, cn rog twëe andere heeren van zijn gevolg, den graave d'antargues enden marquis de sainte - croix , te verwelkomen. Ik geloofde niet , dat ik aan dezen oord immer de vreuffde weêr hebben zou, dezen heer te zien, en zijne beleetdheid en goedheid hier te genieten , toen hij m herfstmaand 1776 van hier vertrok : maar dit geluk was nog zij in den divan zeiven, in tégenwoordigheid van den pascha, handgemeen geworden, en vier van de Beys op de plaats dcod gebléven zijn , zo dat zig daar een volk zonder regéring bevind, en er geen ander regt geld, dan le droit du plus fort, of het vuistregt. Doch aangenaamer te vchalen is het nieuws, dat de nieuwe en voordélige handel, die zédert twee of drie jaaren op de Roode zee, in de ftreek van Suez , hetft begonnen opgang te maken , en voorzéker eene groote verandering in den ganfchen handel , niet alleen met opzigt tot de Turken, maar ook tot gansch Europa voorbereid, dit word eene eigenlijk zo genoemde omwenteling , wijl zij misfchien de oude tijden terugbrengt , die men beleefde, voor dat de Kaap de goede hoop ontdekt werd, toen de ganfche Indifche en Europefche handel over Venetië gedréven werd, ja trogelijk de nog ouder tijden, toen Alexandrië onder de ptolomi ossen zo ongemeen bloeide s en fchépen van de bekende clasfis alexandrina [Alexandrijr.fche vloot] zig in alle haver.s venoonden. Ik hoop op een' ander' tijd meer gtiégenheid ie hebben om met u omftandiglijk van dezen nieuwen handelwtg, die waarfchijnüjk alle Europefche ftaaten in deszelfs belang trekken, en aan Afië en Europa een nieuw évenwigt géven zal, te fpréken. Het onderwerp is groot en gewigtig, en verdient dooreenen abt raynai. bearbeid te worden, op dat het in een licht verfebrjne, dat het mij fchijnt ie  1 EN HET OOSTEN. i$% Verdienen. Voor het tégenwoordige moet gij u met eentge weinige aanmerkingen vergenoegen , die flègts een letterkundige gemaakt heeft: zie hier dezelven. De natuur laat zig niet lang dwingen , en de handel éven zo min : zij beiden eigenen zig eindelijk hun regt weêr toe. IVets was minder natuurlijk, dan uit Oostïndiëri , om gansch Afrika heen, nételdoek naar Engelland te voeren, daar eenen zwaaren tol van dertig ten honderd te betalen , en het daarop naar Konftantinopel en andere plaatzen in de Levant te brengen, alwaar, wégens de ménigte ,di;men daarvan vraagt , het vertier aanzienlijk , geraaklijk en voordélig word: daanégen is de Roode zee en de la d« engte naar de Middenlatidfche zee de korttle eri natuurlijklïe weg. Eenige lingelfche kooplieden uit Bengalè hebben begonnen , den geheelen Arabifctien zeeb 'fzem tot aan Suez optevaren, daar men in régendeel te v«nen, uit hoofde van de gevaarlijke vaart, het niet waag le, verder te gaan dan to: Dsjidda , alwaar de fchépen gelóst, en de waaren naderhand op kameelen en karavaanen naar de groote markt te Mekka en na:>r andere plaatzen gebragt werden; doch deze waaren konden niet voordélig verkogt worden , maar de fchépen waren genoodzaakt, te Dsjidda alles goedkoop te verkopen, en dit was de réden, dat er weinigen derwaard kwamen. Maar nu, daar men middel gevonden heeft , de zonderling groote aluinftukkëh, die zig verzamelen en als klippen tégen de fchépen floten, te vermijden, en dus den weg naar Suez geleerd heeft, kan de winst niet anders , dan zeur groot zijn, WÜ1 de vervoering, die nu zo gemaklijk word , in hunne eigen handen is , en zij hunne waaren in de Le« K *  ïg* REIZE DOOR EUROPA vant zelve kunnen flijten. Thans, zegt men, liggen ti»n Engelfche fchépen , met Indifche waaren , als Indifche ftoffen, néreldoeken, kruiden , fpécerijën, paarlen, artzenijwaaren, en dergelijken, rijk geladen, te Suez. Eén van dezelven inzonderheid is zo rijk, zegt men, dat het 8 millioenen piasters waardig is : van zulk eene rijke lading heeft men in dien oord nooit iets gehoord. DeOostindifche kompagnie te Londen tragt dezen handel, dat zo veel is als haaren eigen ondergang, op allerlei wijze te beletten; de Engelfche gezant alhier heeft insgelijks pogingen gedaan , om dezen nieuwen , of, béter gezegd, ouden en vergéten, doch op nieuw aan den gang gebragten handel, bij de Porte alle hinderpaalen in den weg te leggen. Men moet een Turk zijn, om het nut van dezen omloop des handels en de nieuwe bron van rijkdommen en toiïnkomsten, die daar door geopend word , niet intezien , en zig te kunnen inbeelden, dat deze handel nadélig voor den godsdienst zij, om dat Mekka en Medina daardoor de inkomsten zouden verliezen , welken aan dezelven behoren ; want dezen zou de Porte immers met een gedeelte'van die tollen kunnen vergoeden. Doch het zij daarméde, zo als het wil, de natuur zal zig voorzéker in het bezit van haar regt llclien, en deze handel komt ongetwijfeld tot ftand: dezelve zou niet minder toebrengen , om het verval der Turken voortekomen, fchoon zij eenvoudig genoeg zijn, van zeiven daaraan te arbeiden, dan om den ondergang der Engelfchen te bevorderen en te verhaasten, die nu den handel in de Westïndiën methetland daarbij verloren hebben, en genoegzaam op hetpuntftaan, om den handel in Oosfindiën , en misfchien nog meer,  EN HET OOSTEN, 2 35 te verliezen. Ik betreur het lot dier trotze natie , en wensch, dat zulk een groot en Merk lichaam , zulk een heerlijk en voortreflijk geftel, niet omftorte en geheel en al verbrijzele. Ik ken dit volk , en deszelfs deugden en gebréken zeer wél, en ik geloof, dat de befchermëngel, die geftadig voor Engelland gewaakt heeft, eene natie, die nog zulk eene blakende vaderlandsliefde voed, dat de. zelve geestdrift fchijnt te zijn , wanneer het op eenen pitt en chatam aankomt , niet ten eenemaale kan verlaten. Ik vind Engellands tégenwoordigen toeftand door livius zo eigenaartig befchréven , dat ik niet kan nalaten, zijné eigen woorden, uit het 13* hoofdft.uk van het gfte boek, hier aantehalen : Jam Latio is flatus erat rerum , ut neque helium, neque pacem pati pos/ent: ad helium opes deerant, pacem oh agri ademt i dolorem a/per nabantur. Mediis conjiliis ftandum videhatur , ut oppidis fe tenerent, ne lacesfitus Romanus causfam belli haberet; & Ji cujus oppidi ebfidio nunciata es/et, undique ex omnibus populis auxilium obCesfls ferretur. [,, De Latijnen „ waren nu zoo gefield , dat zij noch oorlog voeren, „ noch vréde maken konden. Om oorlog te voeren, „ hadden zij geen geld. Den vréde veragtten zij, uit „ fmert wégens het verlies van hunne landerijen. Zijdag„ ten best, den middenweg te houden , en in hunne fté„ den te blijven : opdat de Romeinen geen voorwendzel „ tot oorlog krijgen mogten, als zij er buiten kwamen, „ en, als de Romeinen eenige ftad mogten iielégeren, dat „ dan de belégerden door alle omliggende volken hulp „ ontvangen mogten." ] Verwisfel de naamen der bedrijvende perfoocen en der plaatzen met anderen, e £ij zult K 3  1*6 R E I Z E DOOR EUROPA de befcbrijviag zeer treffend vinden. Maar , hoe veele panfchouwers wagten thans niet op de üitkoirist van dit fcnonwip-'l ? In het voorbfg'nn : toen ik boven van den grooten pjtt en van de algemeene geestarift , die Engelland bij de gedagtenis aan deszelfs grootheid bezielt , melding deed, k n ik mij van den inval niet onthouden, dat net met Kngelland en Frankrijk in alle deelen, als met de büde poolen der magneetnaald is. wanneer zij in middeulijnige rigting tégen elkander gefteld worden : terwijl in het eene land elk zijn best doet, om pitts lichaam te bezitten, wil in het andere niemand voltaires lichaam hebben. De een of ander zal het egter eindelijk nog wel ontvangen ; mogelijk zal de d..... ten laatften moeten zegeen, gelijk in één der bHjfpéfeq van tlrentius Haat: Cum nemini obtrudi pot est, Uur ad me. riet is wonderlijk , dat men in dezelfde Had , daar men hem, eenige wecken te voren, met zo veel pragt gekroond heeft,aanftonds daatöp niet eenige fpannen Hof wil gunnen, nu hij dood is. Zo veel vhigtigs vil d men bij zijne natie. Het is waar, veelen verwonderden zig toen over de buiten» fponge drift, van zo veel werks te maken van een' onzédelijk' mensch. Ik herinner mij, meer dan eens gehoord te hebben, dat de heer gezant celsing met veel goeds van den fmaak der régenwoordige eeuw voorfpelde , welke van eeqen vaerzenmaker , zeide hij , die met fchitteytn i verlland het hart verlamd s de zéden bedorven, den godsdienst ondermijnd en de waarheid onderdrukt heeft, zoveel ophefs maakt. Doch mijn papier loopt nu ten ei»de, ik moet derhalven mijnen fchraalen brief ook eindigen , die het kenmerk draagt van mijn tegenwoordig  EN HET OOSTEN. 13? verblijf, en van di n toedand , waarin ik mij nu bevind. Van alle verkéring met geleerde Turken verdoken, en als een monnik in een kluister opgefloten, heb ik, tégen mijne gewoonte . over perfoonlijke umdandigheden en kleinigheden gefchréven . nm 'en minsten de neiging van mijn hart tot vriendfchap en tot tédere gewaarwordingen te voldoen, eii u te tonen, hoe zeer ik lteeris ben, e. z. v. Naschrift : Tharapia, Zondag, den i6Aen August. 1778, Ik moet u doch ook eenige thans lopende gerugten médedélen. Gisteren srégen wij uit de Had de aange* naame tijding, dat de pest begon optehoudcn : in de laatde vier dagen der voorleden week is maar één lijk van eenen aan dezelve overjédenen door de draat van Pera naar het kerkhof gedragen. De Alkrhoogrte zij gedankt, die de zijnen verhoort en tien helpt! Zijne magrige hand is het, en niet de rnensddijkemaatrégels, die de roede zo zigtoaar weggenomen heeft ; en '.lier vind men in dit opzigt eenen , mïsfchien den fterkden „ gr md, om zig van de voorzienigheid van god te overréden, en te zien, dat hij alleen naar zijn vvélbehagen en zijne wijsheid de waereld regeert : kan dit niet eenen nieuwen grond opléveren , om de deïsten te wéderleggen ? Want,hoe zou eene algemeene ziekte anders kunnen ophouden , daar , noch ten aanzien van de menfchen , noch ten aanzien der kleding , geen de minste voorzorg gebruikt word tot derzelver behoeding en veiligheid ? Eene hoogere raagt vertoont zig hier , li 4  13« REI ZE DOOR EUROPA en red de menfchen van den volflagen ondergang. Wie moet niet erkennen, dat dit gods vinger is ? Zijn dit geen voortreflijke overdenkingen op den zondag , in Turkijë ? Ik doe dezelven met des te meer aandoe* ning des harten, wijl wij inden laatstvoorléden nagt, omtrent te één uur, een fterk gevoel van aardbéving hadden, welke egter door gods goedheid enkel fchrik a doch, voor zo veel men tot héden vernomen heeft, geen fchade veroorzaakte. Eerst hoorde men een onderaardsch gedruisch , hetwelk de lieden deed ontwaken ; daarop werd het aardrijk plotslijk en hévig gefchud; en veelen durfden zig niet weêr te bedde begéven. God géve, dat wij hier niet de aandoeningen van fchrik léren kennen , die zig te Smirna opgedaan hebben ! Dit is toch een wonderlijk land ; wanneer de eene plaag afneemt, neemt de andere toe ; nauwlijks had men tijd gehad, om ons te verhalen , dat de pest zig matigde, als wij vernamen, dat de aarde beefde en daverde, dat krijg en ftrijd zig aanhieven ; dat brand, opftand, oproer, moord en doodflag, wreedheid, dat overheerfching en heerschloosheid , met den ganfchen aanhang van den duivel in het land heerfchen en in zwang gaan. God zij met ons! Gisteren ontvong de heer gezant celsing eenen brief van den heer graave hochepied te Smirna , van den 8ft«n dezer maand, waaruit wij zagen, dat de aardbévmg aldaar tot vier dagen voor het afzenden van den brief aanhoudend geduurd had, zo dat men niet kan wéten, of deaelve'zédert geheel opgehouden heeft, of piet. Daar ik u te voren all' de berigten betreffende den  EN HET OOSTEN. JJ? vreeslijken ondergang dezer groote ftad médegedeeld heb, moet ik u ook dezen toezenden, ten einde gij het ganfche vervolg der zaak moogt wéten : de brief luid aldus: Mijn heer! Ik ben zeer gevoelig over het deel, dat gij in onze ellende wel wilt némen: ik neem geen minder deel aan die, welke u trefr. Ik verneem met fmerte , dat de W\ve nog Iteeds aanhoud. En de onze houd nog niet op. Goo kome ons genadiglijk te hulp , en verloste ons van deze twee fchriklijke plaagen, en wil u bewaren ! Zédert mijnen laatften hebben wij nog verfcheiden fchokken gevoeld , als den 25ften Julij twee , den giften éénen, den 26^ twee, den 27ften twee, den a*» dezer maand éénen , en den 4 éénen; zij zijn wel niet zo fterk als de eerften , en dit doet ons hopen , dat zij allengs zullen afnémen. God géve het ! ten einde de neêrgeflagen en verfchrikte gemoederen mogen bedaren : want de onttteldnis is vreeslijk in elks bloed. Gode zij dank, zo wel mijn huisgezin als dat van den heer muradoea (*) en de wéduwe justi , wij zijn er met den fchrik afgekomen ; maar de arme ryriaco , tweede tolk , is bedorven : die ongelukkige mensch heeft alles verloren , huis , huisraad, kléderen, alles is (*) Deze heer KüRArcEA is eerde Zweedfche tolk te Smirna , en oom van den eerften tolk bij de Porte, den heet muraq«sa. Aanm. van dtn Schrijver. K 5  REIZE DOOR EUROPA een prooi der vlammen gewcroen; hij is zeer te bek'aged. Mijne vrouw, getrolTen door uw aandenken, belast mij, mijjB neer! u van haare hongagring te ver» ' zékeren, en ik bid u, re willen geloven , dank de eer heb, met dtn votmaakilten ecrbLd te zijn, Mijn heer! Uw onderdanige en zeer gehoorzaame dienaar, JJAAIEL JEAN DE HOCHEtfiliD, Smirna, den Sfte» August. 1778. Nog een groot verlies, dat mij zeer fmert : mijn geleerde taalmeester, ïs&i.ëL efendi, is voor drie dagen aan de pesr geltorven: zo éven krjg ik de tijding. Hjj was denzelfden dag , toen ik aan u fcbreef, den <$foa van oogstmaand, hier bij mij, en beweuide toen den . dood van twee geheide zoonen. Ihj kwam 's ai.derenda: gs wéder, fprak van den roeftand van Konltan itfopel, en zejcieronder adtderen, dat men zédert den tijd der kinderen Israël*? nooit üulk eenen jammerlijken toeftan 1 in v1e waereld gezi.n had, als thans te Konftantinopel was e./.v. Het was opmerküik, dat de oude man voor hetgeen de Turken anders als dwaaze voomordeelen bij ons Mchnuwen , namelijk van zig voor de pest in agt te ré het, zo ve>d agting had, dat hij mij niet te nabij wilde komen , fciioon hij mij veele-  EN H E T OOSTEN. 141 vraagen bad te beantwoorden : hij antwoordde mij op een 11 verren afitand, én, hetgeen nog meer was , hij plaatste zig tégen den wind, en riep luide ; hoe zwaar hem dit ook, om zijne borst, viel; eu'toehikhemverzogt, op de kaai aan denBoèpdr'us-'hoógerdptelcomén, ten einde ik hem béter zou kunnen horen , en hij met nodig zou hebben, zo hard tégen den noo'dewin i, die ïterk waaide , te fpréken, zeide hij, dat hij zulks om mijnen wil niet wilde doen , doordien hij de pest in zijn huis gehad had, e. z.v. Het was, als of' hij overtuigd was geweest, dat hij zelf de pest reeds onder de léden had. Hij fcheen veel zelfsverlochening te bezitten, en zig den wille van god op het volkomenfte te onderwerpen. Het verwonderde mij des te meer, dat hij eerbied voor onze vooröordeelen had, wijl ik dergelijken niet gewoon was; want de grijsaart was een getrouwe Mufulman , geloofde en leefde naar de wetten en den godsdienst der Mufulmannen, en klaagde dikwijls over het verval van den godsdienst te Konftantinopel , en dat men daar tegenwoordig nauwlijks een' regten Israëliet vond, die god op de beho-rl jke wijze diende, e. z.v. Nog wonderlijker kwam mij dit voor, wijl hij, daar de zon zeer heet fcheen , klaagde, dat hij door de zon gebraden werd, en évenwei niet in defchaduw wilde gaan, opdat de wind niet van hem tot mij zou komen. Het fchijnt , als of hij gelégenheid had gehad, zigzelven léven lig te overtuigen, dat de mensch. zijn verltand moest gebruiken , en zig voor het kwaad hoeden. Hij zeide mij, dat hij naar Afië wi'de overgaan, ééne van zijne beide vrouwen, als ook zijnen  U* R E IZ E DOOR EUROPA kleinen zoon, een kind van één jaar, bezoeken , en dan binnen eenige dagen weêr bij mij komen. Wijl ik hem nu naderhand niet meer zag, begon ik tegeloven, dat hij die reis ondernomen had ; en zo zeide ik ook jégens anderen. Doch thans krijg ik de bovengemelde onaangenaame tijding. Hij is op eenen ézel heengeréden , midlerwijl beroerd in de hersfenen geworden, de turban is hem afgevallen, vervolgens de mantel, e. z. v. , welken men naderhand op den weg weêrgevonden heeft, het eene ftuk hier, het andere daar; eindelijk viel hij zelf ter aarde ; men nam hem op, droeg hem in eenen boot, en bragt hem naarGalata, daar hij kort daarop gcftorven is. Dus heb ik den besten en geleerdfien mijner leermeesters verloren; hij was ook de eerfte, dien ik had, en wij kenden elkander zeer wél; ook was hij mijn onophoudelijk vragen en onvermoeide arik, om alles te onderzoeken, gewoon. Hij was omtrent zéventig jaaren oud , is over de veertig jaaren te Konftantinopel geweest, was te Amafia geboren , zuiver van zéden en taalkundig, ik meen in het Arabisch, Periisch en Turksch, want andere taaien verftond hij niet. Hij was ook dichter , en fchreef veele vaerzen: de rijmen gelukten hem bijzonder wél in die drie taaien. Niet minder arbeidde hij met den heer muradgea, waar door hij aanleiding kreeg, om zig in degefchiedenisdeslandste oefenen. Hij was insgelijks taalmeester van den koninglijken fekretaris , den heer van heidenstam ; deze heeft omtrent een paar maanden laater begonnen dan ik, doch zédert groote vordering gemaakt; ook heeft hij van eenen Turkfchen taalmeester het fchrijven ge-  EN HET OOSTEN. H3 leerd , en hij fchrijft tégenwoordig fraaijcr, dan ik het ooit van eenen liefhebber der Oosterfche taaien , in Europa, den heer le grand te Parijs uitgezonderd, gezien heb. Naderhand kwam de pest en brak onzen arbeid af, toen wij juist op den besten gang waren, en nu heeft de dood van onzen goeden leermeester zei ven een einde gemaakt. Is het te verwonderen, dat wij treuren? Juist op dit oogenblik, dat ik mijnen brief wil fluiten, krijgt men hier berigt, dat de pest, van dewelke ik boven zeide, dat zij te Pera ophield , te Konftantinopel fchriklijk woed , en dat inzonderheid veele bedienden en amptenaaren der Porte daar van aangetast zijn. Dus ziet gij , van welk eenen korten duur onze hoop geweest is. Men voegt er de réden bij, waarom dezelve te Pera had gefchénen optehouden , wijl daar niet zeer veel lieden meer zijn; waut zij zijn of door den dood weggerukt, of ook op het land gegaau, dienvolgens heeft de ziekte daar weinig of niets meer te oogsten. De heer kome ons te hulp , en erbarme zig over deze ellende! Dezen zijn de thans lo¬ pende nieuwstijdingen , en de jongsten , welken op deze genoeglijke plaats , daags voor het vertrek van den post, te bekomen zijn. Zo er morgen nog nadere tijdingen komen, heb ik nog voor een woord twee of drie plaats op dit papier. Ik wensch , dat gij en ik daar méde verfchoond blijven; want andere, dan kwaa- de tijdingen komen uit dit land niet.  244 REI ZE DOOR EUROPA AGTSTE BRIEF. Graanoogst en prijs der graanen , névens de wijze van dorfchen , in Turkije Muilkorf der os/en gedu¬ rende het dorfchen, zwaar juk det zeiven en fcherpe prikkel des drijvers. Zaaitijd. Tijdréke- ning, - Dorschtijd. —— Brood. Rosmolen en koornmortier of fïatnper. Middel tégen den koornworm. _ Op elkander volgend afjlerven van Linnens, lialler, Pitt, P"oltaire en Rousfeau. 'Tharapia, den 3rfen September, 177S. bji/CHOON ik nu bijna drie maanden genadig hier op het land geweest ben , heb ik u egter tot nog toe niet eens iets gefcbrdven van hetgeen, waarmede de landman zig in deze (treek gedurende dien verlopen tijd bézig gehouden heeft. De graanoogst, welke thans geëindigd is, trekt hier ook geen zo algemeene oplettendheid naar zig, als hij ons op het land'; want dezelve gefchied noch alom, noch met zulke algemeene bewëging , noch met zulk eene ménigte , dat men verfcheiden arbeiders agter of naast elkander in rijen ziet gaan , den eens.ii het koorn maaijen, eenen anderen het vergaderen, eenen anderen ga ven binden, eenen anderen wederom op hoopen zet" ten, nog eenen anderen die naar huis voeren en in de fchuur ada 'en . e. z. v. Ook a'-bri \ men hier niet met zulk eenen algemeenen en zigtbaarenijvertegeiijkop wijd-  EN HET OOSTEN. 145 ' uitgeftreVte velden en a'ik^rs, als om ftiijd , gelijk bij ons: ■ zulke fchoone toneelen mist men in deze landflteek volftrekt. De wijnoogst, wel'e eene maagd laarer mva'f; i is hier a'gemeener, geli;k de wijbböuwook in bloeij.-nder ftaat is; de akkerbouw daartégen ligt omfrreefcs Kortftan1 tinopel in het verva'. De gefta i^e en gemaklijke toevoer herwaa-d ter zee, zn we! uit het zuiden a's uit hetnoor: den, heeft de beaïbtiJing der veHen , zo niet onnodig ten minsten weinig voordélig gemaakt ; de wimbouw 1 word wel fterker geoefend , doch is op verre na dar geen niet, wat hij kon en moest zijn. Want de natuurlijke ! ligging des 'anls, dat uit lange hooge ftreeken en heuve, lenbeftaat. Ichijnt tot de fchoonfte wijnbergen bePemd ! te zijn , die onder eene andere regéring zonder tw jfel J éven zo heerlijk om te aanfchouwen , en voor den wijnfi gaardenier éven zo voordélig zouden geworden zijn , als i in Frankrijk en elders, daar de kunst zo aanmerklijk der natuur te hulp gekomen is, om deze oprewekken, om de ! moeite en nijverheii des bearbeiders rijklijk te belonen. Doch , k zal mogelijk op een' ander'tijd gelégenheil hebben , om va>i den wijnbouw te fpréken , en hoe men 1 dien oefentin een land, waar den inwoneren het wijn: driiken ftrenaüjk verboden is: thans zal ik bij het graan, l waar van het '^rood toebereid word, blijven. De akkerbouw fchijnt hier zédert den oorlog ma de Rusfen , die ; in bet jaar 177 \ geëindigd werd, toegenomen te zijn: te j voren zag men enkel hier en daar een ftuk bouwland* in i een dal of aan den voet van eenen heuvel, of ook in den eenenen den anderen tuin. dien misfchien een arme Griek aangelegd heeft, en évenwei nooit zéker daar bij geweest  I4« REIZE DOOR EUROPA ïs, koorn daaruit intezamelen , wijl hij fteeds geweldda* digheden en fchaden zou hebben kunnen ondervinden van de zijde eens magtigen, dien het in den zin gekomen was, zijne paerden en muildieren daar te laten weiden. Want zo gaat het in dit land , en uit deze bron vloeit al het .ander kwaad , inzonderheid dat het land er zo verwoest uitziet , als of het eene woestijn ware. Maar nu heeft men in deze iireek begonnen, zig meer op den akkerbouw toeteleggen , waar toe het fteigeren van den prijs der graanen aanleiding gegéven heeft; dit moedigde den landman aan , om beloning voor zijnen arbeid te verwagten. Gedurende den vorigen oorlog rees het koorn eens zo hoog, dat het vijfmaal duurder was , dan te voren ; want de toevoer van het zuiden werd door de Rusfifche vloot in den Archipel belet; in het noorden daartégen verteerden de ongelooflijk talrijke Turkfche légers alles, wat anders uit de Zwarte zee herwaard plagt gebragt te worden. Want van zulk een groot, fchoon ongeoefend , krijgsJéger kan men ten minsten zeggen , dat het dient om te éten en te vertéren, gelijk de dichter zingt: Nos numerus Jumus, et ft uges confumere natï. Eene maat tarw, kile genoemd, welke 20 oka (*) moet wégen, doch egter gemeenlijk tusfchen de 18en22weegt, ïia dat het koorn meer of minder droog is, kostte ten tijde van fultan mahhmud, van wien men hier als van den gou- (*) Een eka doet net 400 drachmen of 100 lood, bijgevolg •ver de 3 mark of pond. Aant. van dtn Schr.  EN HET OOSTEN. i4r gouden tijd fpreekt, maar 20para, welken eenen halvén piaster , en nog wel minder doen : naderhand fteigerde dezelide kile tarw tot ioo para , of twee en een' halven piaster, hetwelk gansch ongehoord was s ja zelfs betaalde men er 4 piasters voor. Dit duurde egter niet lang, Wijl de Franfche kooplieden ras begonnen, om eigen gewin , Konftantinopel met koorn te onderfteunen ; niet met buirenlandsch , (want men moet aanmerken , dat Turkije zulke aanzienlijke toevoeren heeft, dat men nooit lévensmiddef.n uit andere landen nodig heeft 5 in tégendeel gaat jaarlijks veel koorn uit dit rijk naar Spanje > Frankrijk, Genua en andere gewesten) maar het werd van andere "plaatzen in Turkije en Griekenland herwaard gebragt , voornaamlijk van Salomchi of Thesfalonika, daar zeer veel tarw wast; uit Morea, als méde uit Karamaniën; en rijst uit Egipte. Veele honderden Franfche koopvaardijfchépen, met koorn geladen , kwamen hier te gelijk aan , waarop de voorraad hier zédert beftendig zo groot is geweest, dat zelfs gedurende den oorlog de prijs daalde, en het köorn toén niet veel duurder was, dan het thans na den lang geëindigden oorlog is; want nog tégenwoordig kost een kile middenmatige tarw 50, ja wel 60para, of piaster, het welk omtrent driemaal duurder is, dan eertijds; voor de beste tarw betaalt men tégenwoordig zelfs twee piasters (*> Het zal mogelijk niet ondienstig zijn, wanneer ik hier aanmerk , dat men voor een' perfoon jaarlijks 12 kilen koorn tot brood moet tékenen; met 10 kilen kan hij niet wél toekomen : die [ (*) Een piaster is omtrent 28 ftuivers Hollandsch geld. ] II. Afueelikg, L  i48 RE I 2 E DOOR EUROPA kan dienen, om de kosten van onderhoud hier en in andere gewesten met elkander te vergelijken, en van de prijzen der dingen te oordélen ; want dezen rigten zig ge.meenüjk naar het brood. Wanneer nu jaarlijks omtrent ,18 piasters alleen voor brood voor één' perfoon nodig zijn jj in plaats dat men te voren maar 6 .piasters daartoe nodig had, kan men daaruit opmaken, hoe hoog ook andere waaren gefteigerd zijn. De duurte fpruit uit verfcheiden oorzaaken voord, maar voornaamlijk uit het zeer flegte geld, dat de Porte thans in gang gebragt heeft, gelijk ook uit de gewelddadige onderdrukkingen en knévelaarijën, die het volk van hebzugtige en ftrenge overheden moet lijden. De duurte van het koorn komt daarenboven voord van den verminderden toevoer, en deze wéderom van den ongelukkigen toeftand der Krim ; want te voren kwam zo wel van daar als van Moldavië en Wallachije veel koorn herwaard , en thans geheel geen; want de Turkfche vlooten en légers trekken in den tégenwoordigen oorlog al het koorn omftreeks de Zwarte zee naar zig. De geftadige behoefte van zulk eene noodwendige waar heeft den aftrek daar van hier gemaklijk gemaakt, en door den verminderden toevoer is de prijs gerézen; dit is wéderom natuurlijk van die uitwerking geweest, dat men in deze ftreek me^rldan te voren heeft begonnen herland te bebouwen; en met den tijd kunnen hier de fchoonfte landerijën zijn , waar men nu niets ziet, dan de woestfte bergen en heuvelen, met varenkruid, heide, en ftruiken bedekt. Men heeft reeds hier en daar begonnen , op zulke hellende piaatzen , die de natuur eerder tot wijnbergen beftemd heeft, bouwland aanteleggen. Want men moethiergeen  EN HET OOSTEN, t'4$ verftandige vooruitzigten of berékeningen bij de regéring en de amptenaaren , nog minder bij den landman, verwagten, maar men moet hen alle als kinderen , of als pas aangekomen leerlingen befchouwen , en de ganfche Turkfche regéring als den aanvang van eenen nieuw aangelegden Haat, die tot oogmerk gehad heeft , zijnen natuurlijken Haat te verlaten , doch grootftendeels daar in gebléven is; en het zou, naar mijn oordeel, te veel ge^ zegd zijn, indien men denzelven met eenen middennaam wilde veréren , en zeggen, dat de Turkfche regéring zig midden tusfchen den itaat der natuur en eenen wélgegron* den politiken ftaat bevind. Deze onfchuldige eenvoudigheid treft men in alle deelen aan. De toebereiding van het geen, welk de eerfte en grootfte behoefte des menfchen uitmaakt , fchijnt hier nog volkomen van dezelfde gefteldheid te zijn , als zij bij onze ftamvaders of de omzwervende aartsvaders geweest is. Het onbefchrijflijk vergenoegen , welk het befchouwen van deze aaloude, bijna met de waereld éven oude, gewoonten, mij geeft, heeft mij, die mij anders weinig om den landbouw bekreund heb, ménigmaal hier op het land de eenvoudige wijze van dorfchen in oogenfchijn doen némeni dorfchen? of hoe zal ik anders in onze taal hunne wijze, van het koorn van de airen te fcheiden , uitdrukken ? want hier heeft men noch dorschvlégel , noch dorschvloer, noch fchuuren e.z. v. En kan een Zweed zig, zonder all' deze benodigdheden, wel een denkbeeld vormen van dorfchen ? Hoewel het den lieden in deze landen éven zo moeilijk is, om onze wijze te begrijpen , wanneer ik met hun daar van fpreek, als het ons is, om vandehunL a  j5« REIZE DOOR EUROPA ' ne een begrip ie krijgen. Als ik hun onze groote fchuuren, onze fchoone en'zuivere dorschvloeren befchrijf, kunnen zij zig nauwlijks onthouden van lachen over de moeite en nodelooze zorg , die wij aanwenden , en dat wij timmerhout, planken en balken zo verkwisten , en zulke kostbaare gebouwen oprigten , wijl zij hier te land niet meer dan twee einden van balken tot hun ganfche dorfchen gebruiken. Als ik hun zeg, dat wij met vlégels dorfchen, vcrfchnkken zij voor zulk eenen verbazenden arbeid , en verwonderen zig, hoe menfchen een werk kunnen uithouden , dat hier zo wél paerden als osfen vermoeit; ook vraagden zij mij , hoe de nabuuren zulk een vreeslijk geraas en gedruis konden dulden en uithouden, hetwelk een aantal dorschvlégels , die zomwijlen met ijzer bellagen zijn, bij ons op eenen dreunenden en van onder holen dorschvloer veroorzaakt (*). Want de hédendaagfche Grieken gelijken héden ten dage nog vrij veel naar die van Sijbaris , Tarentum, en anderen , die alle fméden en koperflagers verboden, in hunne ftéden te wonen, op dat hun téder oor bij dag niet verontrust zou worden , en all' de haanen uit het land verbanden , opdat dezen hen in hunnen zoeten flaap des nagts niet zouden ftoren. Het dorfchen gaat hier ook zeer flil in zijn werk ; men hoort nauwlijks het minste gedruis. Het koorn word op (*) In zommige ftreeken van Zweeden heeft men dorschvloeren van zwasre plankeu, die van onder hol zijn , in plaats van de gewoone aarden dorschvloeren bij ons; ook heeft men er Biet ijzer bellagen dorschvlégels. danm.v.d.Heogd.Pert.  EN HET OOSTEN. j5i den blooten grond uitgefpreid, en dat wel onder den vrijen hémel. zo dat de geheele laag omtrent eenenkring van dertig of veertig fchrédenmiddenlijns maakt; hier over tlépen zij vervolgenshunzwaardorsehwerktuig,dat door paerden of osfengetrokken word. Dit werktuig is niet anders, dan een paar einden van balken of dikke planken, die zó gehouwen zijn, dat zij van voren een weinig om hoog ftaan. Van onder zijn deze balken overal met fcherpe en mijdende vuur- of keifteenen bezet, die digt naast elkander, doch in rijen, in de lengte der balken , vast in het hout zijn ingedréven. Men kan zig dezelven verbeelden als den bodem van eene fleê,van omtrent drie Zweedfche ellen (*) lang, en eene elle breed, en met rijën van keifteenen bezet. Met dit werktuig rijd men in de rondte over het bedde koorn, en wel zo lang, tot dat alles, zo wel ftroo als airen , deels door het fnijden der fcherpe fteenen, deels door het geftadig tréden van het vee ganscbhjk klein gewréven en in ftukken gefnéden is, zodat het dan n )éh naar ftroo noch naar airen meer gelijkt, maar er niet anders uitziet, dan als verbrijzeld en vermorzeld kort ftroo. Dit word naderhand op eenen hoop bij elkander geveegd, en dan verfchoten of omgezet, niet gelijk bij ons , dat het koorn met eene fchup van het eene einde der deel naar het andere geworpen word, maar men werpt het met eene gaffel vaeidig in de lugt. Deze gaffel heeft vier tanden , die egter een weinig breed zijn , ten einde het roengzel van gefnéden ftroo en airen daarméde in de hoogte te (*) De Stokholmfebe elle ftaat tot de Biabandfche als loon m n(56, en tot de Pommerfche als ioo totySi  ï$i reize door europa werpen, wanneer de wind hetzelve aanftonds op eenen tamelijk verren afstand wegdrijft, terwijl het koorn, door deszelfs zwaaite , op dezelfde plaats tusfchen de vork doorvalt, weshalycp deze arbeid veel eer opwerpen en in de iagt fpreiden , dan verfchieten of omzetten kan geno md woiden; er word ook wat meer wind toe verëischt» want als de lugt geheel ftil is, kan dit werk niet verligt worden. Maar, als de wind hard waait , ligt men het koorn maar een weinig op , en beweegt het llegts zo hoog van de plaats, dat de wind het ftroo en de airen kan wegvoeren; en wanneer de wind zagt waait, werpt men het hooger in de lugt. Als nu het koorn op die wijze van het grove gedorschte ftroo en de airen afgefcheiden is, gaat men op dezelfde wijze metdefchuptewerk, en werpt het koorn daarméde in de hoogte, ten eindehet kaf en de nog overgebléven korte einden ftroo aftefcheiden. De fchup heeft eenen langen fteel , want de verfchieter ftaat en gaat krom, den koornhoop heeft hij vóór en den wind agter zig; op deze wijze werpt hij het koorn in de hoogte, en gaat daar vaerdig mee voord ; zo moet men ook het werktuig verklaren , dat in den bijbel werp* fchojfel genoemd word. Na dat het koorn dus van ftroo, airen en kaf gezuiverd is , laat men het door eene foort van zeer grove zeef lopen, die van Iéder gemaakt is en groote ronde gaten heeft, om het koorn nu verder van aarde, fteenen, vuiligheid, zand, ledige graankorrels en niet regt gebroken airen te zuiveren; van de laatften vind men er niet veel, en zij worden naderhand op het veld uitgeflagen. Wanneer men het koorn nu door de zeef heeft laten lopen, neemt men eene fijnere zeef, om het  EN HET OOSTEN. 153! volkomen te zuiveren. Het gedorscht ftroo, het kaf en de airen worden in zakken gedaan , en tot voeder van het vee gebruikt, hebbende niet verder nodig tot hakzel gefnéden te worden. Zie daar den geheelen arbeid ; ik heb dien zo nauwkeurig befchréven, ten einde er u een duidelijk denkbeeld van te géven , wijl gij geen gelégenheid hebt gehad om dien te zien. Het heeft mij verwonderd , dat de fteenen zo vast in het hout zitten; doch dit komt daar van , dat zij eerst met eenen houten hamer en eenïg ijzer wél ingeflagen worden, opdat de fcherpe zijden der fteenen niet befchadigd zouden worden ; en als zij wél ingeflagen zijn, word het dorschwerktuig, dat is de beide aan een gevoegde en met keifteenen bezette dikke planken, .in het water geworpen , waardoor het hout zwelt , en de fteenen des te vaster gaan zitten ; egter vallen er onder het dorfchen wel eenigen uit. Dit dorschwerktuig word, in het Turksch, dogen of döjen genoemd ; want zo word dit woord uitgefproken. Het woord betékent eigenlijk verberans [llaande] , en pleegt door flagellum [een vlégel] vertaald te worden. Wanneer men daar méde dorscht, word er een groote fteen opgelegd , ook plaatst de voerman er zig op , ten einde de zwaarte te doen vermeerderen, opdat de fteenen overal op de laage koorn zouden kunnen fnijden. Zomwijlen komen ook vrouwen en kinderen , om , vermaakshalve, daar op te rijden, die dan, naar de wijze , op welke men hier te lande zit, met kruiswijze ondergeflagen beenen op deze dorschfléde gaan zitten. Het werktuig word of door paerden of door osfen getrokken r zomtijds rijd men met twee zulke Héden te gelijk agter elkander over de laage,. L 4-  jjj. REIZE DOOR EUROPA ten einde met dorfchen te meer fpoed te maken en het vee minder te vermoeijen. Men kan zelden meer dan ééne zulke groote laage. op éénen dag , afdorfcheu : veeltijds moet ook een gedeelte van het verfchieten den volgenden dag gedaan worden ; en , fchoon het koorn den nagt over op het open veld blijft , zonder dat er in het minste op gepast word. heeft men geen voorbeeld , dat iemand daar van fteelt ; het fpreekwoord : de gelégern heid maakt den dief, heeft dus hier geen plaats. Want deze ondeugd is der Levantfche natie niet ten deel gevallen: men moet tot haare eere zeggen , dat diefftal, huisbraak, beurzetrekken op de ftraat , of in een gedrang, huisdievcrij, en dergelijken, bij dezelve nauwlijks bekend zijn; maar daartégen is roverij door geweld met gewapende hard, en heimlijke benadéling door listen kunsnreepen, als in rékeningen, handel en wandel, e.z.v. niets zeldzaams. Het eerlte befchouwen zij als dappeiheid en kloekmoedigheid, en het laatfte als fchranderheid en loos. heid; waartégen zij alle dieverij en ontvreemding als eerloos aanmerken, wijl dat alles buiten wéten van den anderen gepleegd word ; om die réden is men in dit land van dien kant volkomen veilig. Een koopman kan bij dag zijnen winkel open laten, als hij uitgaat, zonder te vré. zen, dat er iets zal wegraken, hoe veel geld,kleinodiën , goud en zilver er ook in mogt wézen: hij fpaut fiegts een koordje of eenen draad dwars vóór den ingang , ten téken , dat hij uitgegaan is; doch de deur fluit hij niet toe, maar laat deze met de grootfte gerustheid open. Wan-, neer de Turken hunnen afkeer vóór de Rusfen willen be( fchrijren, tellen zij allerlei f eden op, die zij hun verwij'  EN H F T OOSTEN. i$$ ten , doch ten laatften brengen zij nis het fterkfte bewijs eener affchuwlijke woestheid bij , dat zij zo verre gian, van beurzefnijders te zijn, en de lieden zelfs op de Itraaten, ja zelfs in de kerken , te bedélen. Deze ondeugd vermeerdert ook zeer hunne veragting tégen andere Frankifche of Europefche natiën. In het algemeen is dit een gewigtig bewijs van hunne volksdenkwijze. Doch ik ben zeer ras van de landhuishouJing tot de zédeleer overgegaan- Het zal hier eerder de plaats zijn, om van de muilkorven te fpréken, die den osfen aangedaan worden , als zij het boven befchréven dorschwerktuig trekken , opdat zij van het koorn niet zouden éten. Dit zijn ki ;ine ronde korven van buigzaame teenen , als wilgen en dergelijken, gevlogten: zulk een korf word door den os vóór den muil gedaan , en met een touw over den kop of den hals vastgebonden. Dit geeft eene duidelijke voorltelüng der wet van moses, welke verbied , den dorfchenden os te muilbanden, het welk men ook in Natolië en dieper in Aiië volkomen in agt neemt, alwaar men uit médelijdeu met het vee zulk eenen muilkorf niet gebruikt, maar hetzelve laat éten, zo veel het wil. Hetzelfde doet men hier met de paerden ; want dezen doet men geen korf vóór, als zij dorfchen. Ik heb naar de réden vernomen, waarom men hier zulk een partijdig fchijnmd onderfcheid maakt: men gaf mij tot antwoord, dat het paerd niet zo veel eet, als een os , en dienvolgens de fchade niet zo aanmerklijk was. In Griekenland en op de eilanden van den Archipel bedient men zig van geen fnijdend werktuig ^ maar alleen yan osfen, die, met muilkorven voorzien, agter eikauder over het koorn lopen, en het uittréden. Ik heb oph 5  i56 REIZE DOOR EUROPA gemerkt, dat men hier een-zeer zwaar , groot en ongemaklijk juk voor de osfen gebruikt, waar door de hals van het vee zeer gedrukt word: naar mijn oordeel is dit ook het beste middel, om temlooze (tieren wél te temmen en te bedwingen. Toen ik deze verbazend zwaare jukken zag en optilde, fchénen mij zeer veele fpreekwijzen , bij de oude zo Griekfche als Latijnfche fchrijvers voorkomende, een nieuw licht te krijgen. & heb méhigmaal gewenscht, de fraaije uitgaaf van de Scriptores rei ruift* cce ,die in Duitschland uitgekomen is , hier op het land bij mij te hebben: ik ben verzékerd, dat gij uit alles , wat bij den laudbouw alhier voorkomt , veele ophelderingen kunt bekomen. Ik zal hier niet van het Hebreeuwsch fpréken, ten einde in eenen brief niet te geleerd te fchijnen. Gij zult u voorzéker, buiten mij, herinneren,hoe dikwijls in het oude testament van eene harde en ftrenge regéring onder den naam van een hard en zwaar juk gefproken word, alstnéde de fpreekwijzen: het juk zwaarer of ligter maken , het juk hunner dienstbaarheid verbréken, e.z.v., welk alles van de ligte jukken, zo als zij in Zweeden gebruikt worden , weinig opheldering bekomt, alwaar fub jugum wittere in onze gelukkige tijden eene vreemde fpreekwijs geworden is. Het gebruik, om de osfen, gelijk bij ons, met toornen om de ooren te regéren, heeft noch hier noch in Italië e.z.v. plaats , maar men drijft ze met eenen langen ftok , welks einde gemeenlijk met een fcherpen nagel of fpijker voorzien is , waar méde men den os in de lendenen prikt: deze is de ftok des drijvers, waar vangefproken word , en de prikkel, tégen denwelken het zwaar is, agter uit te liaan. Teugels  EN HET OOSTEN. i& gebruikt men niet, want men behoeft niet te vrézen, dat de os met het fchriklijk zwaar juk te hard zal lopen] maar men behoeft maar voordtedrijven : zelfs bij het ploegen zijn de osfen zo gewend regt uit in de voorere gaan, dat het niet nodig is, dezelven regts of links te ftu »n , alleenlijk bij her omkéren buigt de ploegdrijver mtt den ploegdisfel om, en houd den drijfftok ter zijde den kop van dien os, die het eerst moet omwenden , en daar méde houd hij hem op en zwenkt hem; want de ftok is zo lang, dat hij van den ploeg tot aan den kop van den os reikt. Ik kan bewijzen, dat de Israëilers en Jooden op dezelfde wijze déden: zij hadden niet alleen zulke jukken, ftokken, e.z.v., maar ook eene fléde of voertuig tot het dorfchen ; ik hoop , «dat gij mij op mijn woord zult geloven, daartégen verfchoon ik uwe oogen en ooren met eene ménigte kwalijk luidende en mismaakte woorden en letters, welken de Hebreeuwfche naamen dezer dingen zouden vertonen (V). Het zal u ongetwijfeld aangenaamer zijn, den eigenlijken oogsttijd in deze ftreek é vernémen : deze geeft tévens een begrip van de lugtftreek. Indien ik een kruidkundige was , zoud gij een' Calendarium flom bekomen, hoe moeilijk het ook, ter oorzaake van bet veranderlijk weeder, zijn mogte, om denzelven volledig en voldoende te maken ; want dit is de réden, waarom de jaargetijden in een jaar, vergeléken met het andere , zo ongelijk zijn: zomwijlen komt eene bloem zeer f» Men kan hieromtrend eenige opheldering vinden bij siiaw, I. D. bl. 2i4, Utr. druk, en de fchrijvers, aldaar, in de aant.' en in de Bijvoegf., aangehaald.  ïSS r e i z e door europa vroeg, bijna in den winter, wanneer dezelve zagt en gematigd is , te voorfchijn, die op een ander jaar in de lente verfcbijnt, e. z. v. Vrugten , gewasfen en koorn rigten zig ondertusfciien naar eenen tamelijk gelijkvormigen régel. Garst en haver maait men omtrent in het midden van zomermaand, en ongeveer tien dagen laater, of tégen het einde van deze maand, maait men de tarw. De zaaitijd vak altijd in flagtmaand ; maar ten opzigt van de haver en de garst, rigt men zig naar den grond: zo dezelve droog is, zaait men deze beide foorten ook in flagtmaand op denzelfden tijd, als de tarw; maar zo dezelve vogtig cn laag is, zaait men in fprokkelmaand : want het nat, dat des winters door den ménigvuldigen régen toeneemt, zou de haver en garst , indien dezelven gezaaid waren, bederven: maar in droogen grond ftaat des winters alles zeer wél, en om die réden is flagtmaand de gewoone tijd, waarin men, hier te lande, garst, tarw, haver, als ook erwten en boonen zaait. Rogge heeft men hier in het geheel niet, behalven hier of daar eenige halmen onder de tarw. Haver is hier ook niet zeer overvloedig; men voedert er de osfen en koeijen méde : de garst is voor de paerden, en alleen de tarw word tot brood gebruikt. Ik heb de genoemde tijden naar den nieuwen almanak opgegéven, fchoon hier te lande alle Christenen, welken namelijk onderdaanen des lands zijn , als Grieken en Armeniërs, zig naar den ouden rigten, die elf dagen laater rékent ; zelfs de Turken , die zig anders zo wel ten aanzien hunner jaaren, als feestdagen, in dienst gaan , verhuren, verrigtingen, e.z.v. naar de maan rigten , gebruiken nogthans ook tévens denzelfden Gïiekfchen almanak in alles,  EN HET OOSTEN, jS9 wat van de jaargetijden afhangt, als bij zékere diensten, die jaarlijks afwisfelen , bij het uitzeilen en de terugkomst der vlooien e. z. v. Zo ook bij het heffen der jaarlijkfche hoofdgelden en fchattingen van de christen onderdaanen werd voor dezen altijd naar het zonnejaar gerékend ; nu eerst zédert eenige jaaren heeft men bij de Christenen met maanjaaren begonnen; want de Porte wint daarbij telkens in de drie en dertig jaaren één jaar , en vermeerdert dus haare inkomsten door zulke rékening ten koste der Christenen. Het koorn word hier met eenen fikkei gefnéden, wijl hier zo veele hooge plaatzen zijn ; maar in Natolie , en daar men effen en vlak veld heeft , bedient men zig van eene zeisfe, gelijk bij ons. Het gefnéden koorn word in garven gebonden , en van den akker gebragt op de plaats , daar het gedorscht zal worden. Het word gemeenlijk door paerden gedragen. Op de dorschplaats word liet in groote hoopen op elkander gelegd, gelijk onze hooi- of ftroomijten. De dorschplaats zelve is algemeen : men heeft er gemeenlijk eene buiten elk dorp of elke ftad. Vóór Tharapia is deze plaats op eenen fchoooen heuvel, daar een aangenaam gezigt is , en de beftendige noordewind fterk waait; want de heuvel is vrij hoog en ligt regt midden tégen over den mond der Zwarte zee; en om die réden is dezelve zeer gefchikt tot het verfchieten. De plaats zelve behoort tot de Griekfche kerk hier in het dorp. Al de omwonende boeren en tuinlieden brengen hun kóorn hier heen, daar elk dan zijne mijt aanlegt. Naderhand dorscht de een na den anderen inzéke. re orde , elk op zijne bijzondere dagen : tégenwoordig is het dorfchen in dezen oord reeds geheel geëindigd: de  iSo REIZE DOOR EUROPA laatfte Jaag, die uit haver beftond, werd voorléden maandag, of den laatften van oogstmaand, denzelfden dag, dat de grootvizir afgezet werd, afgedorsclm Ik heb reeds gemeld, dat het dorfchen hier op den blooteb grond en onder den vrijen hémel gefchied; doch de plaats word te voren behoorlijk toebereid; men kiest eene vlakke en gelijke plrats, gemeenlijk op eene hoogte; de aarde word gedampt en met eenen rolboom gelijk gemaakt , om dezelve hard en vast te doen worden. Men omringt de dorschplaats ook wel met eenen kleinen muur, om dus de osfen, die dorfchen , paaien te dellen : zo dóet men op de eilaiiden ; maar hier , daar alles met ag'tloosheid gefchied, gebruikt men noch grooten noch kleinen muur, maar de laag köorn word op den vlakken grond in de rondte uitgefpreid , en zo rijd men er over in de rondte. Men laar er zig, hier, ook weinig aan gelégen zijn, om den grond vast en hard te maken ; ménigmaal wast het gras op dezelfde plaats, daar gedorscht word: zelfs heb ik hier op vogtige en moerasfige plaatzen , in weiden, en dergelijke, zien dorfchen. Als er dan régen bij komt, kan men gefnakMjk begrijpen, hoe ligt het koorn kan bederven. Met dat al is het brood hier nogthans zeer goed en wit , wanneer namelijk de bakkers er behoorlijk meê handelen; fchoon dezen, hier te lande , in het algemeen niet deugen: het beste is, dat nog de een of ander Europefche minister er zorg voor draagt , en eenen eerlijken bakker van elders ontbied. Het brood der Turken bedaat uit ronde koeken, die, fchoon van tarwenmeel, tamelijk zwart zijn; want men zift er de zémelen niet behoorlijk uit. De bakkers zoeken er gemeenlijk hun voor-  EN HET OOSTEN. iftj deel bij, dat zij (legt meel voor laagen prijs kópen, en het brood niettemin éven zo duur verkopen , als of het van gezift meel was. Daarenboven bederft het koorn dikwijls in de magazijnen, maar niet bij het dorfchen. Het is een bijzonder geluk, dat het in deze (treek, ten tijde van den oogst en het dorfchen, zelden régent, maar alsdan gemeenlijk fchoon en droog weeder is ; en , fchoon het al eenige' dagen régent , gelijk dit jaar gebeurde , zijn de koornhoopen nogthans zó gemaakt , dat het water er, langs afloopt en aan het koorn geen nadeel doet, en als zij zien, dat het zal régenen , dorfchen zij op dien dag niet. De akkerlieden alhier zijn of Grieken of Turken. Men vind hier geen Armeniërs1, die zig met den akker-' bouw bemoeijen; de geringe lieden onder dezen zijn ha-, malen , of lastdragers en arbeiders in de ftéden, bij de Franfchen crocheteurs ofporteurs cVefets , en bij de Italiaanen facchini genoemd , gelijk de meer vermogenden onder de Armeniërs bankiers, kooplieden e. z..v. zijn. De akkers zijn hier goed en dragen rijklijk. Het grootfte bewijs daarvan is, dat zij zelden gemest worden, en nogthans fchier alle jaaren dragen : zelden blijven zij braak, liggen, zo als bij ons, maar de grond word hier geftadig bearbeid: het eene jaar draagt dezelve tarw , het andere haver of garst, zomwijlen boonen en erwten, dan wéderom tarw e.z.v. Het ftaat niet aan mij, te beöordélen, welke wijze van behandelen der akkers voor den landman de voordéligfte zij,- éven zo min wil ik de wijze van dorfchen verwerpen , die hier in gebruik is; dit is zéker, dat dezelve zeer eenvoudig is,, en veel minder kost, dan bij ons, wanneer men fchuuren, dorschdecleu, dagloon  IÓ2 REIZE DOOR EUROPA en éren en drinken voor de dorfchers rékent. Het is wei waar, dat men dekltroo voor daken en andere benodiging verliest, want lang ftroo vind men hier niet ; daarenboven is men bij ons verzékerd , dat het koorn niet bed rit, wanneer het eenmaal in de fchuur; is, het welk , althans onder eene hémelttreek , als de onze , de voornaamlte zaak is. JN'a dat ik de eenvoudige en ouderwetfche wijze van OOgStéfl en dorfchen befebréven heb, moet ik nu ook van het malen fpréken. Dit gefchied op eenen rosiiKlen, Wêfkttfi men hier te Konltar.tinnpe'1 bij duizenden beeft. Schoon geen oord zo bekwaam ge'.égen is voor windmolens, als deze landtlrcek , waar zo veele hoogten zijn,en de wind van alle kanten zo tterk waait, voon aamlijk als hij m't het noorden komt; ziet men aan de zeeëngte geen windmolens, behalven bij de Dardanellen en den mond der Zwarte zee. Dit is wéderom een bewijs van de huishouding en wijze van berékening der Turken. Een ros* m'len kost bij den eersten aa'.'eg minder, en de bouwft ITeti zijn eenvoudiger, en tévens is het eene oude gewoonte: ergo. MarrvCelk een inkomen, ik wilnietneggen rijkdom, zou men niet van eenen windmolen trekken, die van zelvcii gaat, zonder dat men daar paerden voor behoeft te onderhouden ? Maar dat rékenen zij niet uit, wijl een windmolen ten eerften meer geld , arbeid en moeite kost, en er ook meer kunst vereischt word om dien te zetten; om die réden vind m n er ook geen aan den ganfehen Heilefpont, Propontis en Bosporus , behalven aan het begin en aan bet einde van het kanaal, en zo verre van Eouftannuopel, dat niemand in deze ftad een be-  è N HET OOSTEN. iè§ begrip heeft van eenen windmolen. Zo is het ook mei de watermolens • men zoekt die hier vergeefsch ; de eenigfte , dien ik gezien heb, omtrent eene halve Zweedfche mijle (*) van de ftad , is thans' geheel vervallen. Een oud gebruik egtér , dat voorzéker fchier zo oud als de waereld is , moet ik niet met ftllzwijgeh voorbijgaan: men vind hier namelijk in alle dofpen en (léden groote iteenert moitieren , die óp de ftraat tót algemeen gebruik ftaan: dezelven zijn meestendeels van wit óf graauw marmer, zeer groot, de minsten kan' meri van de plaats bewégen, en ter piaatze i daar zij eens gezet zijn, blijvèfï zij altijd itaan. Zij houden meer dan eene Zweedfche elle in het vierkant , en in het midden is eene groote diépe holte gemaakt , waarin hét koorn met éenen grooten houten hamer of ftamper géftoten of geflageu word, om de basten van het koorn aftefcheideb. Het koorn word te dien einde den avond te voren een weinig vogtig gemaakt , en vervolgens met alle iriagt in deze ftéenen mortieren geftoteri of geilagen, tót dat de basten ef af gaan. Na dat de korrels op die wijze gezuiverd zijn , knhnen zij of als gort bij zékere Turkfche gefegtén gebruikt worden , of mén breekt ze naderhand op den molen , óm er van te maken hef geen men, in Europa , gebroken gort óf grut noemt. Men verïtaat hief'de kunst niet, van, door middel vaifeenén molen , de basten van het koorn aftezonderen, hetwelk'wij pellen noemen; maar men Bedient zig daar toé vail deze mortieren' en eenen ftamper (f) Tien en eene halve Zweedfche mijlen doen eensn graa«2 «f ?5 Dü'ufclie mij!.:!;, Aanm. van dtn thogê. Vtrt. II. Afdeelt. dat het grootfte gedeelte der geenen, die er van aangetast.woruen, weêr berfteld en gezond word, daar in tegendeel te voeren 1'cl.iier niemand, die met de pest befmet werd, het er afbragt maar allen zeer fpoedig , zomiijds indiic, zomwijlen in twee, ja dikwijls in éénen dag naar, de andere ^vaavli gezonden werden. Men verhaalt , zelfs eenige voorbeelden, dat lieden, die gezond over de üraatwaren geg.tan, aanftonds waren dood neêrgcftorr. Veelei: bewéren, dat de pest deze reis éven zo gruwzaam en verwoestende is geweest, als in het jaar 1751. Doch inhet jaar vtfy,, zegt men , heeft zij nog veel meer menfchen weggerukt: zo men zegt, groeide toen hier in de ftraat en van Pera gras, zo weimg lieden waren er, wijl zij of de Vlugt genomen hadden op het land, of de een na den anderen door de pest weggerukt waren. Tegenwoordig is het getal der lévenden wel veele duizenden verminderd; het getal der overlédenen bedraagt gewtslijk over de honderd duizend, sommigen.zeggen honderd en vijftig duizend, anderen bewéreu twee honderd duizend (want bij de Turken kan men niets met zekerheid bepalen , , en uit de vermindering der levensmiddelen kan men geen voldoend befluit opmaken , wijl veele duizenden van allerlei natiën , het zij dan uit voorzigtigheid of uit vrees , de ftad verlaten hebben), doch niettemin is het op-de fcraa. ten bijna nog éven zo lévendig en vol beweging , als te voren. Dagelijks en elk oogenblik zie ik groo;e wijnvatten door Arménifche hamalen, of dragers, voorbijdragen, die zig voor de pest voorzéker niet in agt genomen hebben; bij elk vat zijn altijd zestien zulke kloeke lieden, die  EN HET OOSTÉ'N. het op vier fterke boom en dragen. Men zou fchier geloven , dat hier thans , gelijk eertijds , Bacchus verblijf was, fchoon de wijn hier verboden is; zo veele verbazend groote vaten met wijn draagt men hier dagelijks met vreugde en vrolijkheid voorbij mijne vensters; ja rondom mij heen in mijne nabuurfchap kenne ik in de winkels verfcheiden gezigten van zulke lieden wéder , die geftadig, en wel zonder de minste vrees, kunnen handeldrijven. Maar vooral is het mij onbegrijplijk , dar verfcheiden, zo wel Turkfche als Arménifche, kleermakers in hunne open werkplaatzen en winkels benéden aan de ftraat in gezondheid en wélftand onafgebroken arbeiden, en daarbij in eene handtéring, die boven alle anderen de befmeiting het allerligtfte moet médedélen : h er zijn er alleen in mijtoe nabuurfchap wel tien, die in hunne open werkplaatzen zitten en zig wél bevinden, en voor elk, hij mag zijn wie hij wil, zonder eenige bedenking , kléderen aannémen om te maken. Dergelijke voorbeelden zijn het, die het volk des lands in hunne denkwijze fterken, dat het vergeefs, ja zondig zij , de ftraffende hand van god te willen ontvlieden, en, als ware het, fteelswijze zig van zijne roede te onttrekken; deze, zeggen zij, treft alleen die, over dewelken zijne voorzienigheid het beüoten heeft, en alle anderen worden, zonder eenig eigen toedoen, verfchoond, zo lang het gode behaagt, e.z.v. Daarom bezit ook geen fterveling zo veel onderwerping aan de godlijkè befchikking, als de Armesiërs, en inzonderheid de Turken: zij zijn altijd te vréden met het geen god wil en doet, morren nooit, wanneer zij met rampen, brand, ziekte, verlies van de hunM $  ff» REIZE DOOR EUROPA tien, en dergelijken, bezogt worden. Van de Franken zijn er niet veelen aan de pest geftqrveo , enkel hier ep daar eer* tolk , monnik , kantoorbediende , dienstbode e.z.v- Een Zweedfche fmidsknegt kwam in het voorléoen voorjaar ook berwaard, om aan de ziekte dqel te némen? zijn eigenzinnigheid en onverzeilijkheid maakten, dat hij den raad van anderen niet wilde yolgen, daarom ftortte pij zig jn het gevaar, en ftierf voor veertien dagen aan de pest. Jk moest niet vergéten, dat de roomschkatholijke aartsbisi'chpp, uitzijn vaderland Ragufa , nauwlijks hier aangekomen was, als hij door de pest het léven verlopr , zo dat het apostplisch of patriarchaal vikariaat bij de roomschkacholijken te Konftantinopel thans wéder open is. Qndertusfchen is het de pest niet alleen» die deze ftad in den afgelopen zomer verwoest heeft ; zij is qok m# brand bezogt geweest; doch ik fpreek nu niet \m de gewoonlijke voorvallen van brand, die zo ménigmaal plaats hebben, (hetwelk daar van komt, dat men hier met vuur, tabakspijpen, vuurpannen in de vertrekken, het ftoken in de ménigvuldige winkels e.z.v. zeer cnyoorzigtig te werk gaat; ook zijn hier alle huizen van hout of timmerwerk, leem en aarde , eenige weinigen uitgezonderd , als het ferail ep alle groote moskeen en pakhuizen , khans , baden en andere openbaare gebouwen, welken van fteen zijn, daarenboven zijn hier „ gelijk jn alle andere opzigten , ellendige maatrégejs tégen tien brand) maar ik fpreek van den fchriklijken brand,die des nsgts van den gto tot den 4*11 van herfstmaand in de Arménifche wijk over de vijfduizend huizen in de asfehe ]fj \ d??eH;?n behoorden alle aan gegoede Armeniërsr  EN HET OOSTEN.1 171 meest kooplieden. Men fchat de fehade op tien millioeuen piasters , tien beurzen, of vijfduizend piasters voor elk huis, alles in alles, huisraad en dergelijken méde begrépen, gerékend : zommigen bepalen deze rékening egter op de helft. Men geeft tot réden , waarom men de huizen hier van hout bouwt, dat men bij aardbévingen z,ékerer zij, dat de huizen niet zullen inftorten; maar de$ te meer lijd men daartégen van brand. Maar ik zie, dat de groote gedenkzuil of obelisk, névens verfcheiden hooge zuilen en pilaaren zédert veele eeuwen nog (taan, zonder door aardbévingen bewogen te zijn geworden , zonder te fpréken van de hooge en fmalle torens of minareën en andere fteenen gebouwen , die nooit omgeftort zijn. Dit is wel gebeurd, dat de eene of andere moskee door zeer fterke fchuddingen befchadjgd is geworden, bij voorbeeld in het jaar 1764 , toen de moskee, door muhamwed II., veroveraar van Konftantinopel , gebouwd, névens eenige minareën omftortte; doch zelden is iets dergelijks gebeurd , en St. Sophia ftaat zelfs nog zédert de» tijd van den keizer j ust inia an. Het komt zeer aan op de wijze van bouwen en op goede grondflagen. Het gebruik, van houten huizen te bouwen, en de mindere kosten, die dezelven vereifchen, moet men denklijk insgelijks tot de oorzaaken tellen: men vergenoegt zig, met de voornaamfte huizen door groote en fterke muuren van gebakken fteen te omgéven , gelijk het koninglijk Zweedsch paleis, hetwelk zo wel ten aanzien van deszelfs grootte en fchoonheid, als van deszelfs ligging en gezigt voor het heerlijkfte in Pera te houden is: de ligging is onvergeiijklijk ; want het ligt op den hoogden M 5  172. REIZE DQOR EUROPA heuvel, dien men hier vind, en men ziet daar de fchoone haven, het voortreflijk kanaal, névens den zogenoem„den Leandertóren, die zig in het water fplegelt, het ferail op de landtong en den tuin, met trotze cypresfen pralende, Konltantinopel'en deszelfs moskeen, de zee van Marmora metidérzelver eilanden;, de ftad Sciitari névens Chalcedoniën, in Afic, de groene heuvels met bosfchen, Koomceidsn en wijnbergen toedekt, van ver-re den hoogen Olympus, met eeuwige frièeuw gekroond, dié den winter'in Zwèeden 'gelijkt, doch inzonderheid voor eenen Zueedin een land, het welk het ganfche jaar door groen is, op hflt heerlijkst afiteekt; men ontdekt daar met eiken wind bij aanhoudendheid aankomende of uitlopende fchépen , met den zuiden wind, uit de zee van Marmora en d8 Middenlandfche zee, mét eenen noorden wind, uit dê Zwarte zee: alle vaartuigen, grooten en kleinen, alle Hfketi of boots , die dagelijks bij duizenden in de haven of het kanaal aankomen, en van daar, of naar Afië, afvaren, en dergelijken; gelijk de van go^d fchitterende Hoepen des fuitans , zo dikwijls zijné majeiteit eene fpeelvaart te water doet; dit alles kan men in het ZWeedsch paleis in oogenfehijn némen; daarënboven is er een zeer fmije tuin, névens een groot kioschk of lusthuis, in den Turkfchen fmaak, aangelegd: hetzelve ftaat in évenrédigbeid met het hoofdgebouw, aan ieder einde van den tuin, die in het midd.n tusfeben beiden eene fchoone vrije plaats heeft. Het lusthuis ftaat aan het water, en boven den aanzienlijken ingang, naar de zijde van de ftraat ziet,men het Zweedfche wapen,drie kroonen in wit marmer , en wel in plat fnijwerk zeer fraai uitgehouwen. Op  E N H E T O. O S T E N. 173 At Wotti* zijde, buit;en dan ringmuur, is het hbis der dansfende derwifchennévens hunne begraafplaats, die met groote altoos groene cypresfen beplant is; aonder an.dei e Turkfche graitékens bevat dezelv-e ook dat van'den bekenden eonneval, met cypresftn omringdy hetwelk men in de eetkamer van het Zwecisch paleis geftadig in het oog heeft. Op die wijze maakt ook de hoogte névuis .de rouiom heen itaande boomen ,-dat de lugt- zuiver en feiwm is, en een voortreilijke régeiïbak onder het paleis heeft beiïenuig koel en fchoon water; eene zaak van groot gewigt in dezen oord. Nagtegaaten, distelvinken, cijses, .en andere'vogels, zingen den ganfehen dag in fa o-cene boomen, en nóg tégenwoordig, fchoon de herfst reeds begonnen is, ziet men nog alleti.altde foorten van bloemen , zelfs jasmijnen, die tévens eenen a'angenaamen reuk géven en het oog verlustigen, zo dat allen zinnen vergenoegen aangeboden wofd. Ook hebben all' de hoofdftoiTen 'en de ganfche natuur zig verenigd, om de plaats, waar het koninglijk Zweedsch paleis ftaat, tot éénen der fchoonfte oorden te maken, die men ergens in de waereld zou kunnen vinden.- dezeLve zou ook de aangenaamite wézen , indien flegts Pera verre van daar lag, of het hnd naar andere wetten geregeerd en van andere lieden bewoond werd, Het hoofdgebouw zelf is drie verdiepingen hoog , behalven kelders , brandvrije magazijnen, en benéden eenen régenbak. AU', de vertrekken zijn met rijk huisraad , Turkfche fofa's en dergelijken voorzien. Tjuiten dit gebouw en het lusthuis ontbreekt het ook niet aan bijgebouwen, als keukens, waschhuis , ftallingen , vertrekken voor de bedienden , den tuinman,  Ï74 REIZE DOOR EUROPA den deurwagter, de janitzaaren , e.z.v. De heer ge. zant, fchoon hij ongetrouwd is s heeft eene huishou ding, die uit meer dan twintig perfoouen beftaat, behall ven de janitzaaren. De onhandigheden alhier veroorloven geen geringer getal. Voor het overige is er ook plaats genoeg in het huis voor eene vrouw; doch deze is het eenigst fieraad , dat er ontbreekt. De koninglijke Zweedfche gezantfchapskapél is In het midden van het hoofdgebouw, heeft de fchoonfte ligging in de waereld, 1$ doorgaans met roode damasten tapijten bekleed , met altaar en prédikftoel behoorlijk voorzien , en door den heer prefident en kommandeur celsino (*) met eene fraaije kan, kelk en ouwelfchaale , alles van verguld zilver, névens andere, tot het kerkfieraad behorende, Hukken begiftigd. Zijne koninglijke majefteit laat er altijd, tea nutte zijner hier zijnde geloofsgenooten , in het Hoog. duusch prédiken , behalven bij eene enkele gelégenheid, wanneer hier namelijk een Zweedsch fchip aankomt: alsdan word de godsdienst , den eenen of anderen zondag als het eerst aangekomen is, en als het tot het vertrek gereed ligt, in het Zweedsch verrigr. AH' de Duitfchers van de Augsburgfche geloofsbelijdenis , die zig hier bevinden, kunnen dus alle voordeden der kerk om niet genieten , GOi>s woord zuiver horen verkondigen, ter biegt gaan, avondmaal houden, laten dopen, trouwen, begraven, e. z. v. zonder, de minste uitgaaven en onkosten. (*) Thans prefident in het koninglijk karaerkollégie, te voren Zweedsch gezant bij de Porte , en broeder van den tégen» wowdigen gezant aldaar. Aanm. des Hgogd. Vertalers^  EN HET OOSTEN. 175 Kan men meer verlangen ? Gedurende dea godsdienst liaan de groote vleugeldeuren der kapél open , zo dat dezelve alsdan met de naaste fraaije en groote zaal, die met zuilen en pilasters van de lönifche orde verfierd is , ééne plaats uitmaakt: hier zit de gemeente op banken en ftoelen , die men er te dien einde plaatst , zo dikwijls als er godsdienst verrigt word. Zelden maakt de geheele vergadering over de dertig perfoonen uit, en de gemelde ruime zaal word nooit vel. De bedienden in het huis behoren niet tot deze kudde; zij zijn, behalven eenige weinige roomschkatholijken , meestendeels Grieken. Geea fchooner ftand, geloof ik , kan eene kapél hebben , dan deze: vooreerst heeft dezelve het onvergelijklijk gezigt naar den zeekant en het drietakkig water, névens Aiië. Hoe voortreflijk dit gezigt is , heb ik boven aangehaald, hoewel zeer onvolkomen en in het kort : het is in den eigenlijken zin des woords onbefchrijflijk , en kan alleenlijk géfchilderd worden , doch niet anders , dan door groote meesters, Verders maakt de kapél met den tuin en het Turksch lusthuis op dezelfde gezigtëinderlijke vlakte één der fraaifte verregezigten, die men zig ooit kan verbeelden. Indien de gemeente zo talrijk was, dat dezelve de zaal, buiten de plaats , vervolgens den tuin, verder het lusthuis, en eindelijk de ftraat konde bezetten ,. zou dit alles een onvergelijklijk amfitheater uitmaken , waar ia allen, hoe veele duizenden er ook mogten wézen, den leeraar kunnen horen, en hem zelfs vlak in het aangezigt zien, als hij vóór het altaar ftaat, en zig naar de gemeente wend, om den zégen te géven. Eéne omftandigheid moet ik éwnwel niet 'ftilzwijgend voorbijgaan , wijl de-  176 REIZE DOOR EUROPA zelve, behalven dat zij liet karakter en tévens de denkwijze der' Turken zo fchilderiigtig afbeeld , u niet anders dan tot vei genoegen kan itrekken. Ken paar geleerde Turken, waar van de één Imam , of zo veel als leeraar, was, bezigtigden voorléden jaar de kapél: zij verwonderden zig, dat dezelve in alle deelen , zowel van binnen als van buiten , naar hunne tempels en bédehuizen geleek: geen beelden of'fchildenjen, niet eens eene altaarfehilderij, de prédikftoel 'névens alle andere fieraaden in behoorlijke orde; En het geen hen. nog wel het mees: ver .von derde, 'was,: te zien , dat het altaar juist naar dezelfde hémelflreek gerigt was', als hunne kible: dus noemen zij, in het Arabisch, het gezigtspunt, naar hetwelk alle waargelovige mufulmannen, als zij bidden, hun aan» gezigt moeten wenden , het zij buiten cp het veld, of in hunne tempels, waaiïn de kible ook altijd met eene nis getékend is, in dewelke niet alleen delmam ftaat, en hun, doBï zijn voorbeeld, toont, wanneer zij , gedurende het gebed, zig moeten bukken en op het aartgezigt vallen, maar ook één-of meer fraai gefchréven korans liggen. Dit gezigtspunt ïé' altijd naar Mekka gerigt , het mag zijn waar het wil, in'de ganfche waereld ; want daar ftaat hét kjaabe, of vierkant huis , dat, zo men voorgeeft, door abraham eü isMAÜf, het eerst gebouwd is , en thans als een groot heiligdom door den pragrigen tempel te Mekkaomringd en ingefloten is; dit kjaabeis het , om hetwelk jaarlijks zulke groote bédevaarten naar Mekka, en , van daar, naar Medina, waar muhammeds graf is, gedaan worden. ;De kible is ook op alle minareën getékend ; want de opening of deur der gaanderij boven op deze to.  EN HET OOSTEN. rens is altijd aan de zijde, die naar Mekka ziet, ten einde de lieden daar buiten hunne behoorlijke plaatzing mogen wéten, ook is het in hunne almanakken op die wijze befchréven, dat het uur en de minuut aangewézenword, waarin op ieder dag de zon in de kible ftaat. Toen nu de Turken gewaar werden, dat het altaar in de Zweedfche kapél regt in de kible ftond , hetwelk te Konftantinopel bijna zuidoost is , wanneer men van het venster der kapél, door het groen cypresfenbosch naast het Hot van myrad IV., in Afië, tusfchen Scutari en Chalcedoniün, eene regte lijn trekt ; wisten zij niet, of zij de Zweeden langer voor giaur, of ongelovigen, zouden houden , inzonderheid daar zij eene bijzondere genégenheid en een blijkbaar vertrouwen tot de Zweedfche natie hebben, hetwelk zo merklijk toegenomen is, zédert dat zij de eer gehad hebben, den grooten koning karel XII. te herbergen , voor denwelken zij eenen ongemeenen eerbied voeden, welke nooit bij hen uitgeblust word. Mier kwam bij, dat zij in het geheel geen beeldnis in onze kerk zagen ; want zij hebben van alle Christenen de verkeerde verbeelding , dat zij niet alleen Christenen , maar ook . Putperest zijn; dus noemen zij , in het Perfisch , afgodendienaars , hetwelk erger is dan giaur, geber of kiafir (*). De godsdienstige fehilderijën en beelden beide bij. (*) Dit is één en hetzelfde Arabisch woord, naar den Turkfchen en Per'fifchen tongval verdraaid : het 'betékent inzonderheid zulk eenen, die eene waa heid lochent , of looslijk verheelt : Bijzonder die, bij hen aangenomen , waarheid , dat muhammed de laatfte profeet is, dien god in de waereld gezonden heeft. Aanm, des Schrijvers,  S7* REIZE DOOR EUROPA de Roomsehkatholijke Christenen, en de fchilderijën af-J leen bij de Griekfche, névens de bijgelovige verering van dezelven, zijn voorzéker oorzaak van de genomen ergernis der Turken, waar door Zij geloven , dat alle Christenen afgodendienaars zijn ,• want zij kenden geen andere Christenen, dan die, welken hen omringden , en dezen gebruikten beeldnisfen, fchilderijën, en beelden bij hunnen Godsdienst. Thans de Zweeden zo verre hier vanverwijderd te zien , en de kible in hunne kerk aantetreffen, kon niet anders, dan bevreemding en verwondering bij hen verwekken.- Eenigen tijd daarna , na dat zij tijd gehad hadden, om van hunne verwondering te bekomen, en de zaak met andere geleerden te overwégen , kwamen dezelfde Turken wéder, en verzogten zeer fterk, om de Zweedfche kapél nog eens te zien , ten einde dezelve nauwkeuriger te onderzoeken , en zig volkomen van de zaak te verzékeren: zij veri.eugden zig, toen zij alles z© juist bevonden, en begonnen te geloven, dat wij waare Mufulmannen en waargelovigen warén , tot dat zij de» koran op het altaar misten. Welken roem zullen dezegeleerde Turken niet onder hunne vrienden te Konftantinopel van de Zweeden verfpreiden? voornaamlijk, wanneer zij zien , dat zij zig gaern op de Turkfche taal toeleggen , hunne gebrwiken, hunnen godsdienst en hunne* kerkgewoonten zoeken te léren kennen , hunne fchriften en gefchiedböeken, ja zelfs den koran lézen, en , hetwelk nog zonderlinger is , zig in hunne muziek oefenen, e.z.v.? Daar ik thans geëindigd heb, van het Zweedsch paleis alhier te fpréken, van hetwelk ik ook, voor zo verre ik mij  EN HET OOSTEN. tM mij herinner, voor de eerfte reis in mijne brieven aan u melding maak , waarin het gewislijk , zelfs om der zeldzaamheid wille, eene plaats verdiende ; want ik geloof, dat de Zweedfche kroon nergens anders , dan hier en te Moskau, een eigen gebouw e. z. v. voor haaren minister heeft; moet ik deze omftandigheïd met onaangeroerd laten, dat men, daar in de geheele tegenwoordige maand ramazan all' de minareën, den ganfeheri Uagt door} zeer fraai verlicht zijn, op geen plaats te Pera zulk een uitgeflrekt gezigt heeft, en aan alle zijden de verlichting zo wél kan zien , als in het koninglijk Zweedfche huis. Men kan er van alle zijden eene grocte ménigte verlichtingen, zo wel in Europa, als in Afië, tellen. Zommige minareën hebben geheel boven aan drie gaanderijën, anderen twee, eenigen maar ééne : all' deze gaanderijën zijn rondom met lampen bezet $ die allen onmiddellijk nt zonneöndergang aangeftoken worden , zo dat elke gaanderij als een' grooten brandenden krans vertoont: verbeeld u nu drie zulke verlichte gaanderijën in eene zékere orde en bepaalde évenrédigheid boven elkander , op andere piaatzen twee e. z. v., gelijk ook den grooten Omtrek, dien Konftantinopel, Galata , Pera en Scutari beflaan , en dat dit de gezigtskring in het Zweedsch paleis is ; zo kunt gij u een denkbeeld maken van de heerlijke werking, die zulks voor het oog doet* Hier en daar ziet men ook gedaanten van fchépen, den geflingerden naam des fultans, eene halve maan, en dergelijken , die door lampen , door middel van een touw , tusfehen de minareën gefpanuen, verbeeld worden, eli, als dezelven branden, ia het duister, een zeer fraai gezigt géven : zomwijlen 1L Afdeeung. N  iSo RÊIZE DOOR EUROPA zwéven deze vertoningen in de lugt, door middel van werktuigen , die het touw aantrekken en loslaten. All' de groote dsjami, te onregt moscheën genoemd, zijnde eene bedorven uitfpraak, door de Franken ingevoerd, van het Arabisch medsjed, hetwelk een klein bédehuis beté* kent, dat zomtijds van Heen, doch gemeenlijk van hout gebouwd , en maar met ééne kleine minare, insgelijks van hout of ffeen , voorzien is ; hebben gemeenlijk vier hooge fteenen minareën , die buiten vóór den tempel ftaan, en een vierkant uitmaken : alleen fultan Achmed, een der grootfte tempels te Konftantinopel, heeft zes minareën ; ook ziet men hier en daar groote fteenen tempels , die er maar twee hebben. Ik fpreek hier van de keizerlijke dsjami of tempels, die men fultanïèn noemt, en welken door den eenen of anderen keizer gebouwd en rijklijk begiftigd zijn,- van dezen zijn er , indien ik mij wél herinner , twaalf te Konftantinopel , en drie te Scutari. Verders te Topkhare ook nog eene dsjami , die maar ééne groote minare heeft , en door eenen grootvizir aangelegd is,- zonder van de veele andere dsjami te fpréken , welken in grooten getale door bijzondere perfoonen, vizirs en paschas gebouwd zijn , en allen met derzelver minareën pronken. AH' deze torens nu zijn gedurende den geheelen ramazandes nagts verlicht, en kunnen fchier allen in het Zweedfche huis gezien worden. Na zulk eenen langen uitftap, betreffende het Zweedsch paleis, zal ik er ook iets van de huizen der andere Europifche gezanten , te Pera , bijvoegen. Het koninglijk Franfche paleis is het nieuwfte; de muuren van hetzelve zijn van fteen, doch zó , dat de fchoor- en dwarsbalken  EN HET OOSTEN. iSx met geen minder moeite dan kosten in den muur zeiven ingevoegd zijn, ten einde het gebouw voor aardbévingen te bewaren ; de binnenwanden zijn van hout. Het is fraai gelégen, en de tuin is groot en zeer gefchikt tot bet wandelen. HetHoIlandsch paleis is van hout en timmerwerk ; het ligt hooger dan het Franfche, en heeft een fraai gezigt ; onlangs heeft de heer gezant baron van ha aften hetzelve met zijne jonge en fchoone gemaalin uit Marfeille betrokken. Het Venetiaansch paleis is insgelijks van hout , doch ligt het laagst van allen , maar heeft évenwei een tamelijk aangenaam gezigt naar den uithoek, het ferail, de zee van Marmora en de eilanden. De bailo, of Venetiaanfche gezant, de heer memmo, opvolger van den heer gradenigo, heeft er voor korten tijd zijnen intrek in genomen. De Venetiaanfche gezanten worden na een driejaarig verblijf altijd afgelost. Geen andere Europifche mogendneden hebben hier tegenwoordig eigen paleizen; all' de anderen, als Engelland , de keizer , Rusland, Napels, Pruisfen en Deenemarken, huuren huizen voor hunne gezanten bij de Porte. Ragufa zend flegts alle drie jaaren twee raadsheeren als gezanten herwaard , om de fchatting aftedoen, en houd hier voor het overige eenen konful. Polen heeft hier geen bellendig blijvenden minister ; Spanje en Portugal hebben hier nooit eenen gezant gehad, wijl zij met de Porte noch verbonden noch verdragen van koophandel onderhouden. Men moet ondertusfchen wéten, dat Rusland hier insgelijks zijn eigen paleis gehad heeft, doch hetwelk voor eenige jaaren afgebrand is; thans huurt de Rusfifche minister het huis? N a  iSï RÊIZE DOOR EUROPA hetwe'k de heer prefident enkommandeur, baron van hopken, en de overléden heer prefident en kommandetir carleson voor zig gebouwd hebben, eer de kroon Zweeden bier een eigen huis gekogt had ; het ftaat bijna regt tégen over het Zweedsch lusthiirs, zodat alleen de ftraat tusfchen beiden is. De naburige mogendheden plegen hier niet gaem eigen huteen te hebben; want in geval van oorlóg zouden dezelven voor de toomlooze Turken op geenerlei wijze zéker' zijn ; maar zo liet gefchied , dan worden zij op eens anders naam gekogt. Aüéh , die paleizen bezitten, betalen jaarlijks eene belasting voor den grond, op welken zij flaau, de fultan niet uitgezonderd, die aan de nabij Haande St Sophia jaarlijks eene aanzienlijke fom voor het uitgeftrekt feratl moet betalen. Het Zweedsch paleis Haat op vrijen grond, en betaalt alle jaaren maar 60 para , of if piaster , aan fultan Bajazit, welke tempel zeer rijk is, en aan denwelken het grootte gedee'te des lands te weêrzijde van den Bosporus , of het kanaal, behoort, gelijk ook het lieve Tharapia ; doch de Belastingen zijn zeer gering, gelijk men kan afnémen uit het aeen ik reeds aangehaald heb, dat men voor zulk een groot ftuk lands, als dat, welk het Zweedsch gebouw, plaats, tuin e. z. v., beflaat, niet meer dan 1* piaster in het jaar betaalt. Als eene bijzondere zaak kan ik hier aanmerken , dat een klein gedeelte van de plaats , die tot de Hallen behoort, op eene andere foort van gtond is, waarvan de inkomsten eertijds aan Mekka en Medina vermaakt zijn, en dat de lasten voor dit klein gedeelte naar évtmédigheid zwaarer zijn, dan voor den geheelen ove-  EN HET OOSTE N. i8j ri*en grond ; want deze alleen kost jaarlijks i piaster. Wégens het regt van eigendom, ten aan den vanditft.uk , ontbond in het eerst een regtsgeding, doch het werd ten voordeele van het Zweedsch huis beflist, en nu is de tijd vervallen, en de erfgenaamen hebben hun regt laten verjaaren; want zédert zestien jaar heeft zig niemand opgedaan , en hier te land ftrekt zig de wettige tijd van het regt van wéderkoping, of koopvernietiging, dat van voorkoop of benadering en het erfregt niet meer dan vijftien jaaren uit. Maar is dit niet eene zeer zonderlinge en belachlijke omftandigheid, dat de Zweedfche gezant op die wijze jaarlijks tot onderhoud der tempels van Mekka en Medina iets geeft ? Hoe nauwkeurig gij anders de Zweedfche gefchiedenis ook moogt verftaan , geloof ik egter, dat deze anekdote u onbekend is geweest. Nu zal ik dezen brief eindigen met eene aanmerking over de volksménigte te Konftantinopel, en in all'de omliggende Héden en dorpen. Ik heb gezien , dat van zo veelen, als daarover gefchréven hebben , zommigen een millioen (tellen , anderen minder. Ik zal niet zeggen, dat veelen van de inwoners des lands wel verfcheiden millioenenHellen; want hunne hersfens zijn in het geheel aan geene évenrédigheid gewend , ook hebben zij geen andere groote ftéden van Europa gezien, in dewelken het getal der inwoners mer zékerheid bekend is. Zo ongelijk men ondertusfchen de bevolking van Konftantmoptl opgeeft, heb ik nogthans niemand gevonden , die eenigen grond bijbrengt , waarop hij zijne uitrékening bouwt: alles is enkel ongeveer berékend en gegist. Het is moeilijk , zo niet ten eenemaale onmogelijk , in een land, N 3  184 REIZE DOOR EUROPA daar men geen Hjsteü (*), geen registers der belastingen, ge n kerkboeken j geen 'lijsten van geborenen of overledenen Ine t, eenige zékerheid daarvan te bekomen: de Turken veritaan zig op zulke dingen niet; doch men moet zig, de zaakai in dien ftaat zijnde, in het duister, zo goed men kan , er door helpen , of ronduit bekennen, dat men hier omtrent niets kan bepalen. In plaats van bloote gistingen, zal ik hier eenige gronden opgéven, op dewelken men naderhand tamelijk zékere berékeningen kan bouwen. Men weet, met eenige zékerheid, dat hier dagelijks ten minsten 12,000 , en , als de ftad fterk bewoond is, tusfehen de 13 en 14 duizend kilen tarw tot brood verteerd worden. Dit is alles, wat dagelijks , niet alleen voor de ftad Konftantinopel, maar ook voor de gezamenlijke voorftéden , névens all' de dorpen aan het kanaal liggende, tot aan den mond der Zwarte zee , gemalen word. Een kile is dagelijks genoegzaam tot brood voor 40 perfoonen, als men op het minste rékent; want een kile houd 20 oka , en een oka 40 drachmen , of 100 lood; dienvolgens moet men eiken perfoon dagelijks op een, halve oka of 50 lood brood rékenen. Ik zal nu 24 000 kilen daags ftellen, dan zijn er, 40 perfoonen op een kile gerékend , ^60,000 broodëters in deze groote ftad en de omliggende plaatzen , in plaats , dat anderen het getal der inwoners in Konitantinopel alleen op een (*) In Zweeden is eene bijzondere koninglijke kommisfie beiast met de lijsten , welken jaarlijks ingezonden moeten worden yan de volksméiügte en van het af- en toenemen der bevolking, Aanm. v. d. Hoogd. Vtrtt  EN HET OOSTEN. 1S5 inillioenfchatten. Stelt men maar 12,000 kilen , zo blijven er niet meer dan 480,000. Rékent men nu als een middengetal 13,000 kilen, zo zijn er in alles 520,000, of iets meer dan een half millioen, die brood éten. Ik weet wel, dat men hier tégen kan inbrengen, dat veelen van rijst léven , dat zij des zomers veel ooft en groente éten, e.z.v.; maar daartégen heb ik ook zo weinig brood voor ieder perfoon gerékend , dat men nauwlijks iemand zal vinden, die ten minsten niet zo veel verteert ; doch veelen gebruiken veel meer , want de inboorlingen éten veel brood, zelfs bij de vrugten en het ooft, en veelen léven bijna alleen van het brood. Ik meldde in mijnen voorgaanden brief, dat de boeren op het land jaarlijks 12, kilen koorn tot brood voor eiken perfoon rékenen, en dat iemand met 10 kilen maar nauwlijks kan toekomen. La nu heb ik niet meer dan 9 kilen,' alles in alles, en inliet algemeen voor een' perfoon jaarlijks gerékend , ten einde het getal der inwoners niet te gering optegéven , maar hetzelve eerder te kunnen vermeerderen dan te verminderen ; want, indien ik den perfoon jaarlijks op 12 kilen wilde rekenen, en niettemin teu hoogden 14,090 dagelijks fiellen , zouden er niet meer dan 420,000 zielen uitkomen. Een tweede grond: er worden dagelijks 2050 tot 2100 oka koffij verteerd , hetwelk men niet alleen uit den tol, maar met nog meer zékerheid uit den takhmis ziet; dit is eene groote fabriek , waar de meeste lieden , mits eene kleinigheid betalende , hunne koffij laten branden en ftampen , nn kan men niet meer dan 200 perfoonen op elke oka koffij rékenen, wanneer zij éven genoeg zullen hebben , het. ^relk niet meer dan twee drachmen, of een half lood,  s86 REIZE DOOR EUROPA bedraagt voor eiken perfoon; en de inwoners flnrpen der} ganfchen dag verfcheiden maaien koffij: dit maakt 420,000 koffijdrinkers. Nu is het zékerlijk waar, dat juist niet allen éven veel koffij drinken , veelen bereiden dezelve ook te huis, hetwelk dus bij den takhmis niet in rékening kan komen; maar zulken zijn er egter weinig , de Franken uitgezonderd , welken geen groot getal uitmaken; veelen drinken ook meer koffij, dan ik boven vooronderlteld heb , zelfs krijgen de kleine kinderen hier te land koffij, Daarenboven blijkt, dat het getal der koffijdrinkers en der broodëters genoegzaam op hetzelfde uitkomt, zodat zulks een vrij voldoend bewijs is van de juistheid dezer berékening. Uit dit alles blijkt, dat het getal der inwoners alhier zo groot niet is , als men ons heeft willen doen geloven. Het is waar, dat de ftad eenen grooten omtrek heeft; maar daartégen zijn de huizen pok flegts kle^n, nooit van meer, dan twee verdiepingen, zommigan zijn maar kleine hutten; in Konftantinopel zijn veele tuinen en begraafplaatzen, veele moskeëu of dsjami met groote plaatzen en voorhoven , veele marktplaatzen , bezestans, openbaare pleinen, magazijnen, e.z.v. Met één woord, men kan uit het opgegévene het getal der inftiwoners ongeveer op een millioeo , maar niet hooger, rékenen : dit is geen kleine fom , wanneer men bedenkt, dat 100,000 menfchen reeds een aanzienlijk getal maken. De. omliggende dorpen zijn nauwlijks bewoond, hehalven des zomers; want des winters trekt fchier elk naar Konftantinopel , Galata, Pera en Scutari. Om nu hierüit ee, ntgzins het getal der overiédenen aan de pest te bepalen, beweert men met zékerheid, dat op het einde vanzomer^  EN HET OOSTEN. 1S7 maand en gedurende de geheele hooimaand , wanneer de pest op het hévigst woedde, dagelijks meer dan 3000 kilen koorn verteerd werden, hetwelk niet meef dan 300,000 broodëters in en om Konftantinopel zou uitmaken ; doch duarüit volgt niet , dat twee derden, of 200,000 menfchen aan de pest geftorven zijn : want veelen , gelijk ik reeds aangemerkt heb, waren weggetrokken, die nu van tijd tot tijd wéderkomen , daarënboven is, eene aanzienlijke ménigte naar het léger en naar de vloot gegaan, Thans onderftelt men , dat dagelijks 9000 kilen koom verteerd worden, hetwelk omtrent 360,000 inwoners uit? maakt; en dit bewijst, dat de menfchen, na dat de grootfte vrees, verdwénen is, terug gekomen zijn. Naschrift. Ik ontving onlangs eenen brief van een' voornaam' heer in Holland, die mij, onder anderen , meld , dat een zéker boekverkoper te Maastricht d'hekeelöts bibliotheque oriëntale, woord voor woord , volgens de oude uitgaaf, laat drukken , en het gemeen onder de hand in het denkbeeld heeft gebragt, dat men geen andere uitgaaf te wagten heeft ,• waardoor hij het grootfte gedeelte zijner exemplaaren aan de ligtgelovigen, die zig hebben laten misleiden, verkogt heeft. Ondertusfchen arbeid men in Holland aan eenen nieuwen en veel vermeerderden druk van dit kostbaar boek, dat in alle opzigten eene verbétering nodig had. N S  i£3.. REIZE DOOR EUROPA TIENDE BRIEF. Van den Ramazan qf de vaste der Turken ; deszelfs ber gin en verfchuiving telkens op een anderen tijd van het jaar; deszelfs firengheid en waare zin ; dwaling der meesten ten aanzien van het eigenlijk hegin van denzel- _ ven; hulpe, welke de fterrekunde hier hij verleent. --.Allerlei gein uiken, die gedurende denzelven in agt gezonun worden. -•- De regthanken ftellen getuigen boven het handfchrift van eenen fchuldenaar. ■- -- Lijffterrewichelaar des keizers. -•- De fterrewichelaarij word hooger gefchat dan de fterrekunde; fchoon de koran verbied aan dezelve geloof te géven, --• Zweed- , fche kanonnen kondigen in het ferail alle plegtigheden aan. — De beiram , of het vreugdefeest der Turken. -■- Verwisfeling der hooge ampten op dien tijd naar het goeddunken des keizers. — De kurban -beiram , of het offerfeest. --- Relands dwaling ten aanzien van de vaste der Turken. Konftantinopel, den iff*» OEtober, 1778, JO^aar de vaste der Turken in de maand ramazan hier, gelijk in de ganfche wijdüitgeftrekte Muhammedaanfche waereld, nog duurt, is het zeer gevoeglijk , dat ik u een kort, doch juist, denkbeeld daarvan geef; voornaamlijk, daar ik in mijnen laatften brief van de verlichtingen ge-  -EN HET OOSTEN- lS§r wag gemaakt heb, die deze ganfche maand, in deze Hadze- wel , als alom , waar muhammeds leer aangenomen is, plaatshebben. Niets is billijker, dan dat een opmerkzaam reiziger, die zig in de Turkfche hoofdttad ophoud, aan zijne vrienden in het uiterst Noorden alles berigt, war hem bij de Turken als iets bijzonders voorkomt. Ik ben onder de Turken, ik fpreek derhal ven van Turkfche gebruiken'en plegtigheden. Uwe weetgierigheid ftrekt mij ten waarborg, dat mijne berigten u niet vervélen. | Ramazan dan , of, gelijk de Arabiers het uitfpréken , ramadhan, is de négende maand in het jaar bij de Arabieren , en , gelijk elke maand bij hun een bijvoeglijk woord heeft, zo heet deze El-mybarek, dat is, de gelukkige : want dat zegt het {hunwoord barak , zo wel in het Arabisch , als in het Hebreeuwsch , maar niet zégenen , gelijk men het gemeenlijk vertaalt; zo als ook het woord , dat tégen hetzelve over ftaat , ongelukkig maken , maar niet vervloeken betékent, als welke overzetting op veele plaatzen zeer ongerijmd is, Deze maand word ook fikerif genoemd , de édele , voornaame , of kostlijke: welk bijvoeglijk woord anders aan eene andere maand, gelijk ook aan alles, wat tot den godsdienst beTrekking heeft , en voor heilig gehouden word , als den koran, pleegt toegevoegd te worden. De Turken géven ook aan de wetten van moses, aan de pfalmen van david, ui aan het euiingelie, het bijvoeglijk woord fcherlf, wijl de Muhammedaanen de godlijkheid dezer drie boeken erkennen , en hunnen koran als het vierde er bijvoegen. De geheele maand Ramazan L is tot .de vaste beftemd,  too RE/ZE DOOR EUROPA welke een voornaam ftuk van den Muhammedaanfchen godsdienst is , en als volftrekt noodzaaklijk tot zaligheid befchouwd word. Deze maand heeft dertig dagen : want, gelijk alle volken, die dezen godsdienst belijden , zig bij de rékenjng hunner jaaren naar de maanden rigten , en eene maanmaand uit 29 dagen, 12 uuren , 44 minuuten en 3 fekunden beftaat, hebben zij, ten einde de rékening van hunne twaalf jaarlijkfche maanden gelijk temaken, aan elke maand, om de andere , 30 , en aan de anderen maar 29 dagen gegéven, zo dat hun gewoon jaar uit 354 dagen en eenige uuren beftaat, en er dienvolgens 11 dagen aan een zonnejaar ontbréken. Van daar komt het, dat hun jaar , doordien het korter is , altijd 11 dagen vroeger, dan het naastvoorgaande begint; en dus valt ook de Ramazan elk jaar zo veel vroeger in, endoorloopE dus alle jaargetijden, wijl dezelve altijd tégen het begin des jaars terugfchuift, en dan in den herfst, gelijk nu, dan in den zomer , dan in den winter, en dan weêr in den herfst invalt: deze omloop door alle jaargetijden gefchied omtrent in den tijd van 33 jaaren , en dan heb™ ben de Muhammedaanen in hunne rékening een jaar meer , dan wij , die ons naar de zon rigten. Zij beginnen hunnen dag, dienvolgens ook hunne maanden en jaaren, met den avond, en wel met zonneöndergang , juist gelijk de Jooden en Italiaanen hunnen tijd rékenen. Hunne maanden beginnen met de nieuwe maan, of eigenlijk, wanneer de nieuwe maan voor het eerst gezien word: want, fchoon zij, hoewel eerst zédert kort, fterrekundjge rékeningen van den loop en de verfcheiden vertchijnzels der-maan hebben, is egter de oude gewoonte uit den  EN HET OOSTEN. 191 tijd der onkunde van de Arabiers , om zig naar het zien der maan zelve te rigten, nog in zwang gebléven* Schoon nu het nieuwe licht der maand Ramazan den aofS REIZE DOOR EUROPA invalt. Dit laatfte valt dus op den tienden dag der laatfte maand in het Turkfche jaar , die dzulkidsje heet, wanneer door eiken huisvader het kurban , of offer, geflagt word ; daarvan voert die feest den naam van kurban-beirami: en het word doorgaans, maar inzonderheid door de bédevaarders te Mekka , met groote plegtigheid gevierd. Op deze feestdagen mag men niet vasten. Kinders kunnen niet vasten , aangezien dezen zulk een rijp verftand nog niet bezitten, als vereischt word, in zo verre de goede wil een noodzaaklijk vereischte bij het vasten is. De tijd van huwbaarheid begint naar de rékening der Turken bij ons geflagt op het vroegfte met het twaalfde, en op het langste met het agttiende jaar ; omtrent het fchoon geflagt ftellen zij het begin der manbaarheid in het négende jaar, of zo dra zij agt jaaren bereikt hebben, en op het allerlaatst, als zij zestien jaaren oud zijn. Tusfchen de gemelde jaaren word dus de tijd der huwbaarheid gefield, vroeger of laater, naar deverfcheidenheid der lichaamsgefteldheden. Zomwijlen beproeven de kinderen ook den eenen of den anderen dag te vasten , om hunne ouders natevolgen en zig aan de onthouding te gewennen : doch dit is geen verpligung , welke bij beide de geflagten eerst met de manbaarheid lïaar begin neemt. Van de geestlijke verrigtingen en gebéden, die (behalven de gewoonlijken, welken dagelijks het geheele jaar door gedaan worden,) in den Ramazan in de tempels en moskeen der Turken gefchieden , zal ik bij eene andere gelégenheid fpréken, wanneer ik u op eens eene befchrijving van hunnen ganfehen godsdienst in deszelfs geheel begrip zal géven. Ik zal vooruit flagts eenen misflag  EN HET OOSTEN. 197 aanmerken , dien alle reisbefchrijvers gemeen hebben , welken elkander affchrijven , zonder de waarheid verder te onderzoeken. Zij zeggen namelijk, dat de vaste met zonneöpgang begint en met zonneondergang eindigt. Ik Hond in bedenking , of ik den heer De tournefort en anderen, die , om mij op het gematigdst uittedrukken, zo veele misflagen als bladzijden in hunne boeken hebben , wilde noemen. Men kritizeerr, toch geen andere , dan goede boeken , en daarom gaat men de anderen gunstig voorbij. Ik héb mij meer verwonderd over den geleerden ueland , die in zijn werk de Religione Mohammedica libri duo, Trajecii ad Rbe«urn, iflf.pi 10.9. denzelfden misflag begaat : „ Jeju„ nium celeberrimum , zegt hij, eft anniverfarium, quod „ per toium menfem Ramadan durat, ab ortu fohis ad occafum quetidie." [„ De voornaamfte vasté is de jaarlijkfche, welke de geheele maand Ramadan duurt s ,, dagelijks van zonsöp- tot zonsondergang."] Doch hij verdient verfchoning , wijl hij nooit te Konftantinopel is geweest, waarnaar hij egter zo hartlijk verlangde , gelijk hij p. 206. met bijzondere uitroepingen te kennen geeft. Ook had hij geen Turkfchen almanak gezien, waarin de vastetijd , het geheele jaar door , op eiken dag aangetékend is; want dergelijke almanakken zijn eerst zédert vijftig jaar in gebruik gekomen. Niet alleen word daarin de opgang der zonne, maar het aanbréken van den dageraad volgens uuren en minuuten aangewézen ; het laatfte juist daarom, om den regten tijd der vaste daar nit te zien; en opdat, voornaamlijk wanneer de lugt betrokken is, geen misflag begaan worde, maar men verzé» O a  )9& REIZE DOOR EUROPA kerd zou mogen zijn . dat men niet te laat begonnen hebbe, ftaat er uitdruklijk bij, dat men de vaste vijftien minuuren of een kwartier uurs, wel te wéten, voor het aanbréken van den dageraad moet beginnen: want, wanneer er de mintte twijfeling ontftaat, of men ook na dezentijd iets geproefd heeft, word deze dag niet gerékend en moet vervolgens na den Ramazan vergoed worden. Dus is voor den Konltantinopelfchen gezigtëinder ten tijde der winterzonnewending de aanbréking des dageraadséén uur en 50 minuuten voor zonneöpgang; ten tijde der dag-ennagt-évenirig één uur en 45 minuuten ,• ten tijde der zomerzonnewending daartégen twee uuren en 25 minuuten gefield, fchoon de zon als dan, naar onze tijdrékening, te 4 uur, 31 minuuten opgaat. Wanneer men nu bedenkt, dat de vasten een kwartieruurs voor den dageraad beginnen, zo ziet men, dat zij, des zomers, te één uur en 51 minuuten na middennagt een begin némen; dus moeten de menfchen fchoon de langde dag, hier, maar van 14 uurenen 58 minuuten is, nogthans in de hitte zig volle 17 uuren en 38 minuuten van alle éten en drinken onthouden, en deze boetpléging is in de daad al vrij moeilijk. Maar,is nu deze godsdienst in de warme landen zwaar, zo is dezelve in de koude landen, voornaamlijk nabij de poolen , alwaar de zon in het geheel niet, nog minder demorgenfchémering, ondergaat, volftrekt onmogelijk; en hieruit trekt men zeer natuurlijk een bewijs,dat deze godsdienst geen algemeene voor het ganfche menfchlijk geflagt is noch kan zijn, bijgevolg, dat hetvalsch is,'.dat god dien als zodanig geopenbaard heeft. Dienvolgens zijn de zulken, die bij de Muhammedaanen voor ongelovigen ge-  EN HET OOSTEN. 399 houden worden, het reet regt, wijl zij zulke goede, zulke bondige en zulke onWéderfpreeklïjke gronden op hunne zijde hebben. Gij ziet hieruit, in hoe verre het waar kan wézen, gelijk zeer veelen verhalen, dat de Mufulmannen in den Ramazan den ganlchen dag flapen, dat is, hen allen en elk in het bijzonder tot zévenflapers maken. Genomen, dat zij het geluk hadden, gedurende eene ganfche maand van de 24 uuren er 18 te kunnen flapen, zouden zij egter geen verlof daartoe hebben, uit hoofde der bidüuren, van dewelken zij in het geheel niet kunnen ontflagen worden; zonder nu nog eens te fpréken van dezulken, wier handtéring en werk hen noodzaakt , den last en de hitte des daags met vasten en waken te dragen. Het is waar, in den Ramazan gaan zij veel laater te bedde, en ftaan veel laater op, dan anders; het is ook zéker, dat de minder nauwgezette Muhammedaanen zig voor den vastetijd zo veel mogelijk zoeken febadeloos te houden; zij zwelgen bij voorbeeld, des nagts, opium , in fijn papier gewonden, in, om dus over dag, wanneer het papier door de wormswijze bewéging der darmen los gaat of verteerd word, en de opium begint te werken, eenige aangenaame uuren en droomen te mogen hebben. Doch,zo met de geboden te fpotten , word voor zonde gehouden, en die, welken het doen, worden als ongelovigen, en niet als opregteMufulmannen befchouwd. De Ramazan eindigt aanftaandenwoensdag,den 21 ten van wijnmaand, met zonneöndergang, de vasten van dertig dagen zijn dan geheel volbragt. DenzelfJen dag, des namiddags, word hun feest, of beiram, door het losfen van het kanon des ferails en op andere plaatzen der O 3  soa R E I Z E DOOR EUROPA haven zo wel, als op all' de kasteelen aan het kanaal, en overal waar kanon is, voor den volgenden dag aangekondigd. Maar het zonderlingfle is, dat deeerlle kanonnen, die gelost worden, Zweedfche zijn: zij liggen in het binnenfte van het ferail, en men zegt, dat het meesterftukken zijn, te Stokhclm van metaal gegoten, met Arabifehe letters getékend, en névens de fraai gefchilderde raampaarden, door zijne koninglijke majefteit aan den Turkfchen keizer gefchonken. Deze Zweedfche kanonnen zijn waardig geagt geworden, op den binnen'den hof des ferails te komen, en hebben de eer, altijd het eerst te fchieten , en op bevél des fultans het téken bij alle plegtigheden te géven; vervolgens word aanftondshetgcfchut gelost, dat aan het ftrand buiten den muur van het ferail Jgt, e.z.v. De-naastvolgende maand der Turken word fchewal genoemd, welke altijd op den Ramazan volgt, en dus névens het Beiramfeest aanfiaanden donderdag, den 2a4  SIS REIZE DOOR EUROPA ELFDE BRIEF. Waakzaamheid der fiadsregéring gedurende den Beiram. — Overeenftemming van het weeder te Kan* flantlnopel met het opgegévene van denStokholmfchen almanak. — Verzègeling en wéderöpeulng der wijnkelders. ••- Verandering van den Tsjausch bafchi; deszelfs ampt bij de Porte. --- Muziek der Turken op hunne en der Christenen feesten. — Turksch Wijwater. — Muhammeds baard en vaandel. — Taarten/eest in den Ramazan. — Nieuwe verklaring van Numeri XIII: 24. — Hoe de overtriding der vaste verzoend word. — Het te huis houden van het vrouwlijk gcfagt gedurende de feesten. — Wijnoogst. --Lijst der boekerij van RaghibPascha. --- Eene nieuwe en uitvoeriger afbeelding in koper van het ferail. — Ligging en bouwwijze van hetzelve. — Komidas vermeerdert Meninskï's woordenboek, en arbeid aan eene plaatsbefchrijvlng van Konftantinopel. — Betékenis en gebruik der naamen Franken , Grieken en Arme, uiers in Turkije. Konftantinopel, den i6,]ca November, 1778. H éDEN krijgt gij eenen korten brief van mij, welke als tot een nafchrift of een aanhangzel dienen kan tot mijnen laatften van den i6^en van wijnmaand, die van den  EN HET OOSTEN. ai<* Ramazan handelde, om u eenige omdandigheden te ver-; halen, hoe het in den laatften Beiram toeging. Deii2iften van wijnmaand, als den laatften dag van den Ramazan, werd het kanon op de boven befchréven wijze gelost,om bekend te maken, dat de Beiram of het feest den volgenden dag inviel. Desniettégendaande werd het overig gedeelte van dezen dag, tot dat de zon onderging, met vasten aangehouden. Nauwlijks was het gefchut gelost, of de Turkfche wagt kwam, fpijkerde alle kroegen toe , en verzégelde de deuren derzelven. Dit gefchied op deze wijze : er worden twee fpijkers , één in de deur zelve, de andere in den post van de deur geflagen, en met bindgaren vastgebonden, hetwelk dan met één of twee zégels in week rood wasch, door den hoogden bevélhebber van die wijk, verzégeld word. Bij voorbeeld in onze draat werden er twee zégels op gezet: één namelijk in den naam van den Topdsji baschi (*), het andere van wégens den Galata waitvodafi, of (tédehouder der voordad Galata. (*) Deze is bevélhebber, géneraal en overste der artilleri), en heeft zijn verblijf hier benéden bij Pera te Topklnna , dac is bij de gefchutgieterij aan den oever der zee: om welke réden hij dan ook het gebied voert over het gedeelte van Pera, dat het naast aan hem grenst, tot in onze ftraat , welke Pera bijna in twee gelijke deelen deelt, en waarin de Europefche gezanten wonen , gelijk de andere helft van Pera onder het tuighuis, of Terfane, (iaat, en in policiezaaken van den Kapudan pascha, of grootvlootvoogd, afhangt, doch inzonderheid on-. der het opzigt van den Terfane kiaiafi, of gouverneur van het tuighuis, flaat, die een ondergefchikte van den Kapudan pascha U. Aanm, des Schrijvers. PS •  2X0 RETZE DOOR EUROPA Dit moet zó niet verftaan worden, als of deze heeren zeiven kwamen en rerzégelden , of ook flegts hunne eigen zégels gebruikt werden: maar hunne bedienden komen en zetten er hunne zégels opP Zulks gefchied niet om eener plegtigheid of om des godsdienst wille , want dc wijn is den Mufulmannen altijd verboden , maar om der policie wille , opdat gedurende een feest, wanneer de Turken op de firaaten en in groote bewéging zijn , niemand fterke dranken zou kunnen bekomen. Want dit zou aanvanglijk door eenigen , die zwak in het geloof zijn, heimlijk kunnen misbruikt worden, en eindelijk in eene openlijke verwarring en wanörde op de ftraaten uitbersten, voornaamlijk, daar alsdan alle lieden gaande zijn, en in alle ftraaten een verbazend gedruisch is. Dit ftrekt tot een bewijs, dat de regéring haare onderdaanen kent; want niemand kan erger zijn dan een Turk, wanneer hij dronken is. Het is derhalven zeer goed , dat de wijn in de warms landen verboden is , fchoon Europeesch Turkije dien naam in het geheel niet met regt verdient; want tégenwoordig, terwijl ik dit fchrijf, beef ik van koude, en voor veertien dagen , op het einde van wijnmaand , viel hier fneeuw , hetwelk met den waarzegger van den Stokholmfchen almanak, of eigenlijk met de waarnémingen over het weeder in Zweeden zédert négentien jaaren, nauwkeurig overeenftemde, dat namelijk de fneeuw zig tégen het einde van wijnmaand begon te vertonen. Als iets zonderlings moet ik hier bijbrengen, dat, zolang ik hier ben , de Stokholmfche weerkundige waarnémingen te Konftantinopel bevestigd zijn, zo dat hier dezelfde régel en dezelfde orde ten aanzien van alle afwisfelingen  EN HET OOSTEN. 22? va>: . et /i'eeder plaats gehad , en onafgebroken voordgeduurd heeft, hoewel met eenig verfchil der graadcn van koude en warmte, en der hoeveelheid van fneeuw ; want flédebaan heeft men hier denklijk nooit. Sed gradus non rnutat rem [de trap , of hoeveelheid, de menigte, verandert de zaak niet] , luid de ovemittiurkundige régel, namelijk ten aanzien van het wézenlijke; dienvolgens kan jk met regt zeggen, dat de Stokholmfche almanak in de hoofdzaak zelve te Konftantinopel doorgaat. Doch veelligt ging dezelve deswégen in de beide laatfte jaaren te Stokholm niet door. Dit zoude ik gaerne, enkel tot mijn vergenoegen, van u vernémen: het zal u gcmaklijk zijn, hier van berigt tc krijgen bij onzen zeer verdienstlijken fterrekundigen, den heer wargentin , wiens roem en verdienste ik wijd en zijds, waar ik flegts gekomen ben, alom vernomen heb , en daardoor dikwijls gelégenheid heb gehad, mij te verblijden over de eer , die hij het vaderland en der geleerdheid aandoet, Ik hoop, de heer ridder, dien ik u verzoek van mijnen hoogften eerbied te verzekeren, zal mij het vermaak gunnen , dit berigt met den eersten van hem te bekomen. Het zoetfte vergenoegen, dat ik hier in Turkije kan genieten, beftaat toch altijd daarin , aan mijn geliefd vaderland, en aan alles, wat hetzelve betreft, maar inzonderheid aan al den zégen te denken , die in de zes laatst verlopen jaaren , doch voornaamlijk in het laatfte , daar de koning op alle zijne getrouwe dienaaren tot beloning eenen gouden régen in gunste afgehort heeft (*), (waar van ik de hoop voede, O) Dit ziet op de verhoging der bezplding van alle de ko-  4** REIZE DOOR EUROPA dat hij u bevogtigd en de wortels uwer financiën verkwikt zal hebben) van den hémel op hetzelve nédergeftroomd is. Doch wéder tot den Benam. De wijnhuizen wareu dus tot den 30^ Van wijnmaand, des morgens, dus eene volle week lang, verzégeld geweest , toen de vorige bedienden wéderkwamen , vonden , dat hunne zégels ongefchonden waren , ep daarop de deuren wéderom openden , hoewel voor een goed drinkgeld , dat de waerden moesten betalen; want dit is ook méde eene goede goudmijn voor degeenen , die daar aan behoren. Ik fpreek r.u van hetgeen in onze ftraat gefchied is, en dat heb ik zelf gezien ; maar hoe het te Konftantinopel en op andere plaatzen toegegaan is, en door wien de deuren daar verzégeld worden , kan ik niet met die zékerheid zeggen. Zo veel weet ik ondertusfchen , dat zij doorgaans, zo wel in de ftad als op het land, daar de wijn het meest te koop is, verzégeld worden , en dat de bevélhebber dezen policiepligt nooit verzuimt , ten einde den ontvangst der fraaije dukaaten niet te verzuimen , die hij van eiken wijnkelder, wanneer dezelve wéér geopend word , te ontvangen heeft. Om u van de policie alhier een denkbeeld te géven, zal ik kortlijk aanmerken, dat in de andere helft van Pera ook twee zégels op de deuren gezet worden; één van den Terfane kiaiafi, van wien ik boven gefproken heb, en het andere insgelijks van den Galata woiwo? 4afi, éven alg in dat gedeelte van Pera , waarvan te vo- ninglijke bedienden in het jaar 1777, bij gelégenheid va:i de jn« vordering der fpéciemunten. Aantn. des Heogd. Vert,  EN MET OOSTEN. 213 rën gefproken is. In Galata laat de gemelde woiwode verzégelen; te Konftantinopel is het alleen de zaak van den Jengitsjhar Jgafi, of generaal der Janitzaaren. Te Scutari, hier tégen over in Afië , is het het werk van den Uskudar Ustaft, of van eenen officier, die onder den Bostandsji-Baschi ftaat. Deze voert het bevél op de zijde des kanaals in Afië tot geheel boven aan het einde, waar tégen de dorpen aan déze zijde, namelijk in Europa , tot aan de Zwarte zee onder den woiwode van Galata ftaan. Offchoon nu in alle wijnhuizen de deur naar de ftraat verzégeld word , zo is er egter altijd op eene andere plaats eene heimiijke deur tot het huis en wijnvat, zo dat de Christenen niet minder dan de Jooden den weg daarheen vinden; alleenlijk Turken worden dan niet binnen gelaten. Ondertusfchen hebben de rijken en vermogenden onder hen zeer goede kelders aan hunne huizen , en béteren wijn, dan die, welken in zulke kroegen verkogt word. Den 22ften van wijnmaand was ik in Konftantinopel, en zag zijne keizerlijke majefteit des morgens , onmiddellijk na zonneöpgang , ten volle met de groote plegtigheid, die ik boven gemeld heb, uit het ferail naar fultan Ahhmed rijden. Geld werd er geftrooid , maar zeer dun. Zommige bedieningen zijn reeds verwisfeld; omtrent anderen , zegt men, ftaat zulks nog te gefchieden. Ik zal u niet vermoeijen , met u de naamen dezer bedieningen verminkt te lézen te géven , maar het er bij laten berusten, dat ik alleenlijk verhaal, dat degeene, die tot nu toe Tsjausch-baschi is geweest, gunstiglijkdoor eenen anderen vervangen is. De Tsjausch-baschi is een perfoon yan  sb* RÉJZË DOOR EUROPA eenen bijzonder hoogen rang , endegeen, die dcor éö Porte gelast is, de uitheemfcbe gezanten bij hunne openbaare intréden te ontvangen en te verzeilen ; hij begeert tévens altijd de regte zijde, als zij naast elkander over ftraat rijden, neemt ze ook in de daad, hoewel met vergeeffche tégenfpraak van den kant der gezanten. Zijn eigenlijk ampt komt het naast overeen met dat van eenen justietiekanfeücr, en llotvoogd bij ons (*), maar hij heeft meer invloed, wijl hij de magt bezit, om elk in alle zaaken te dagvaarden. Hij verrigt juist zelf het werk van rigter niet; maar hij verwijst alle regtzaaken naar derzelver wettige vierfchaaren , is oppei uitvoerder , neemt in hegtnis, zet in de gevangenis e.z.v., menigmaal bekleedhij zelfs de plaats van grootvizir in zékere opzigten , wanneer dezelve verhinderd word. Hij befiist ook ménige zaak door een kort geding, of ook door vergelijking der partijen. Zijn rang is naast den Reis-efendi , of grootkanfelier, welke de plaats van werklijken eerften ftaats- (*) De opperfladhouder in Stokholm, die van den krijgsftand is, heeft eensdeels de voorzitting in het flotgerigt, gelijK ook in de flotkanfelaarij, welke voor de uitvoering in alle zaaken van fchuld eh van zuiken , die op onlochenbaare handrékening en zégels berusten, in de hoofdftad zorgt,- anderdeels heeft hij het bewind in het policiewézen der Had , is ook voorzitter van de (ladsöverheid. De onderftadhouder bekleed in zijne afwézenheid zijne plaats in de flotkanfelaarij. De llotvoogd is hem ondergefchikt in de flotkanfelaarij en het policiewézen. De justkiekanfelier is één der aanzienlijkfte geregeïperfoonen iir Zweeden, en fiskaal generaal in juscitiezaaken in he: ganfche' rijk. Aanm. v. d. Hsogd. Vers»  EN II E T ÖOS'TÉ N". 225 dienaar der buitenlandfche zaaken bekleed. De vorige Tsjausch - baschi heeft van den fultan nu eene goede en voordélige bediening bij de munt bekomen , ten minsten geruster en bijna zonder alle vrees voor de gramfchap des geenen, die op den troon zit, en voor de geftadige veranderingen en grillen van het geluk. Doch mijn oogmerk is thans niet, van de ampten bij de Porte, maar van den laatften beiram te fpréken. Ik moet niet vergéten, melding te maken van de eer, die niet alleen den aanzienlijken lieden onder de Turken, maar ook den Européfchen gezanten aangedaan word , dat hun , volgens eene oude gewoonte, het feest omtrent agt dagen te voren door de regéring door Turkfche muziek vóór de deur en op de' plaats van hunne paleizen aangekondigd word. Dit gefchied in de laatfte week van den Ramazan : er komen dan Turkfche muzikanten verfcheiden dagen agterëen met pauken, trommen, fchalmijen , en hoe hunne fpeeltuigtn anders ook mogen héten, razen en fchreeuwen , dat zij iemand de ooren fchier verdoven : het oogmerk is, dat men aan hunne algemeene vreugde over denaanftaanden uitgang van den Ramazan en het begin van den Beiram deel moge némen. Den i4i,t;n van wijnmaand begonnen deze heerlijke muzikanten ons hier in Pera te verlustigen, of te kwellen , naar dat iemand tédere ooren heeft of niet:- bier méde werd gedurende drie of vier dagen alle morgen aangehouden. Want eerst komt de muziek des fuitans, daags daar aan die van den grootvizir, den volgenden dag die van het tuighuis, dan die van den demir-kapi , eenen vvagttoren te Kanftantinopel, en eindelijk die van den toren te Galata. Deze muzikaal-  2-6 REIZE DOOR EUROPA looze muziek vereert ondertusfchen de paleizen niet om niet: dezelve gefchied éven zo min zonder eigenbelang, als iets anders in het land • want de gezanten moeten niet alleen met de ooren, maar ook met de beurs boeten i men betaalt gewoonlijk ieder reis 4 of 5 piasters , als een' gelielden prijs. Dikwijls hoort de deurwagter alleen her. concert aan, terwijl de gezanten op herland, en blijde zijn, dat zij ten minsten met de ooren er van vrij zijn, want ten aanzien van de beurs heeft er geen verfchoning plaats. Zij worden ook aanftonds na hun eerste openbaar gehoor met éven zulk eene muziek vereerd. Op het feest van Beiram hebben de ministers zo wel, als all' de overige Franken nog eene belasting: dan komen namelijk de janitzaaren der ministers eerst bij den minister zeiven, en vervolgens bij allen van zijnen landaart , maken hunne opwagting en wel geheel nieuw gekleed , en bieden gefchenken aan van vrugten , het zij granaatappelen , of chinaasappelen , welke laatften als aanzienlijker aangemerkt worden: met deze muneribus hamatis trekken zij van eik, dien zij de eer bewijzen, van hem met hunne gefchenken optewagten, een paar piasters naar zig. Zij herhalen dit verfcheiden maaien in het jaar; en, hetgeen hét zonderüngfte is, niet alleen op hunne eigen beirams, maar ook op de feesten der Christenen, als op nieuwjaarsdag en op paaschen, wanneer zij komen, en ons met het nieuwjaars- en paaschfeest geluk wenfchen ; op hunne feesten daartégen komen zij, om zig door ons te laten geluk wenfchen, en wel altijd met een klein gefchenk aan vrugterf-, dat hun een zo fraai bakfchisch, of drinkgeld, aanbrengt. Hiei  ÉN HET OOSTEN! ziy Hier moet ik ook eene verrïgting verhalen , welke te midden van dtn Ramazan in het ferail zelve gedaan word. Als vijftien dagen voorbij zijn , maakt meh in het ferail Wijwater met muhammeds mantel , of rok, die khirkai fcherif genoemd, en aldaar in de fchatkamer als een groot heiligdom bewaard word. De grootvizir , de mufii, névens alle hooge, zo wel geestlijke als waereldlijke, amp» tenaaren, begévén zig alsdan naar het ferail bij den keizer: een ftuk van dtn khirkai fcherif word dan in het Water gedoopt, hetwelk daardoor , naar hurme méning, heilig, en wégens de kragt, die men zegt, dat hetzelve bekomt, tot veelerlei zaaken nuttig word. Vervolgens word van hetzelve in fleschjes aan de aanzienlijke lieden gezonden , welken met veel eerbied daarvan drinken, en hunnen goeden vrienden.eenige droppels aanbieden : zj geloven inzonderheid, dat god hun zulks als eene groote verdienste toerékent. Zommigen zeggen , dat bij dezegelégenheid ook eené tand van muhawmed , éven gelijk de heilige overblijfzels bij de Roomschkatbohjken , om te kusfen aangeboden word ; egter heb ik hiervan nog geen zéker berigt bakomen. Dit weet ik met zékerheid , dat in eene zékere familie te Beliktasch, een keizerlijk lustflot aan den Bosporus, zeer nabij dè flad , in eene doos men katoen een gedeelte van zijnen baard , en op eene andere plaats, aan het kanaal, een ander gedeelte van denzelven bewaard word: ondertu'sfcheu heb ik bij geen Europeesch' fchrijver iets daarvan gelézen. De Turken liaan in de verbeelding, als of deze baardhairen, gedurende het zingen van zékeren lofzang , zig om hoog rigten , en in de rondte draaijen : veele Iigtgelóvigen onder hen hebbes 11. Afdeeung. - >  sas REIZE DOOR EUROPA mij verhaald, dat zij het gezien hadden. Ik antwoordde hun , dat ik geloofde, dat zulks waar was; maar dat het door den wind , of op eenige andere wijze kon veroorzaakt worden, zonder dat men daar een wonderwerk van behoefde te maken. Deze fakali fcherif, of kostlijke baard, word maar eens in het jaar vertoond , en wel in dien merkwaardigen nagt, dien zij kadr-ghetsjafi noemen , en die de zéven en rwintigfte van den Ramazan is, dienvolgens tégen het einde van denzelven invalt. In dezen nagt , zegt men, was de koran naar alle zijnedeelen eindelijk gereed geworden en van den hémel nédergedaald; en alle de gebéden, zegt men , die in dezen nagt gedaan worden, behagen gode inzonderheid en worden van hem verhoord, gelijk alle Mufulmannen eenparig geloven volgens den koran, als waar in geleerd word , dat deze nagt zo veel als , ik herinner mij niet nauwkeurig, heb nu ook geen tijd , om het naartezien, hoe veele, honderd maanden geld. Om die réden word deze nagt bij hen zo heilig gehouden. Misfchien word in het ferail ook een gedeelte van den fakali fcherif bewaard. Dat de fanchjaki fcherif, of het heilig en kostbaas vaandel van Mohammed, gelijk ook de khirkai fcherif in de keizerlijke fchatkamer en het ferail bewaard worden, is algemeen bekend. Maar het zal misfchien zo bekend niet zijn, dat het egte oud vaandel, waarvan muhammed zelf zig in zijne zégerijke veldflagen bediend heeft, nooit uit het ferail komt, dus weinigen hetzelve zullen gezien hebben. Men heeft daarrégen een ander, naar het oude,gemaakt, dat in deszelfs plaats in den oorlog gebruikt, en aan hetwelk dezelfde naam fandsjakilfcherif gegéven word T  EN HET OOSTEN. ^ dit vaandel verbeeld het oude, en word met hetzelfde bijgeloof befchouwd , zo dat geen Christen hetzelve mag zien. De keizerlijke internuncius, de heer brogenard , had névens zijne ganfche familie, in lentemaand des jaars 1769,hier van de ondervinding , die hem duur kwam te ftaan: hij reed naar Konüantinopel, om dit vaandel van wuhammeh te zien , hetwelk toen door den Nakib-ulefchref, of Nakibi- efchref, eenen der hooge wetkundigen en geleerden, als méde opperhoofd van all' de fcherifs, dat is vandegeenen, die van muhammed afdammen , en tot een téken daarvan eenen groenen tulbant dragen, te paerd, alleen in gevolg van fcherifs , welken dit vaandel, dat insgelijks groen is , voeren , ten oorlog uitgebragt werd. Bij zulke gelégenheden ontbrand gemeenlijk dé dwéperfche ijverzugt van het Turksch gemeen tégen de ongelovigen, welken niet waardig geagt moeten worden, zulk een voortreflijk heiligdom met hunne oogen te aanf:houwen. Want hetzelve is eigenlijk niet verboden , en des te minder, daar de Porte voorgemeldeh minister het verlof, om dezen togt te zien, en te dien einde eene fiers her wagt van janitzaaren , dan naar gewoonte , gegéven had; maar de woede van het gemeen is niet ligt te beteugelen , en het minst door janitzaaren zonder geweer $ tugÊ en orde. Op denzelfden dag, dat het gemelde Turksch wijwater klaar gemaakt word , namelijk op den zestienden dag der maand Ramazan, laat de fultan ook eene foort van gebak, of kleine taarten, die men baklava noemt, uit zijne eigen keuken in het ferail onder all' zijne huiscroepen , te water en te laad , uitdélen. Zékere afgevaardigden va£|  a39 RËIZE DOOR EUROPA dezelven komen öp ziilke dagen in het ferail , balen het gebak, en dragen het op ftokken naar hunne kafernen en kwartierendaar zij zig, na dat de zon ondergegaan is, wat te goed doen; Vooiiéden jaar zag ik deze plegtigheid aan. Men verzékerde mij, dat dit gebak den fultan elke reis op vier beurzen , of socd piasters, komt te Haan, en er waren in het geheel omtrent 1500 groote fchotels met zulke kleine taarten. Ik zou u ook eene-befchrijving kunnen géven, hoe dezelven klaar gemaakt worden , indien ik niet wist, dat gij er verre af zijt ^ van op eene nieuwe uitgaaf van apicius of jufvrouw waRgs kookboek (*) te denken. Zij fmaken juist niet kwaad , wijl men ze met fijn gefloten amandelen, of nootenpitten, of ookwelmetpistasfen [of pimpernooten], welken de besten daartoe zijn, opvult. Omtrent te twee uur des namiddags kwamen zij uit het ferail met dit gebak , hetwelk niet in fchotels, maar op ftokken, als draagflokken van watervaten (f) , gedragen word. Ik merk dit voornaamlijk aan, om dat ik geloof, dat de Israëliten , door moses af' gezonden, om het land KanaaU te befpieden , den grooten druiftros , dien zij tot een bewijs van de uitnémende (*) Dit laatfte is het beroemdfte werk van dien aart in Zweeden. Aant. v. d. Heogd. Fert. (f) In Zweeden is men niet gewoon het water in emmers aan de hand of aan eenen Mok te dragen ; maar men draagt het gemeenlijk in eene groote kuip of ton: deze hangt geheel los aan eenen ftok, zo dat dezelve nooit fcheef hangen of iets ftorten kan: de ftokken worden door twee perfoonen op den fchouder gedragen , en de ton met water hangt dus altijd gezigtëinderlijk tusfchen de dragers aan den ftok. Aanm, v. d, H.Vcrt.  EN HET OOSTEN. vrugtbaarheid des lands médebragten, op zulk eene wijze gedragen hebben. Ik weet wel, dat zéker buiten!andscli geleerde dit ongerijmd gevonden heeft, en het woordffwf door baar, [of burrie], heeft willen vertalen. Maar hetis niet nodig, de druiven op eene burrie in zulk een warm land in de zon te laten braden en onfmaaklijk worden , en de vijgen, inzonderheid de granaatappelen, waarvan op dezelfde plaats gefproken word, op eene burrie heen en wéér te laten rollen, eii er afvallen: daarenboven moet de betékenis dezes woords van flingeren en zig heen en weêr bewégen afgeleid worden, hetwelk zig zeer wel fchikttot liet geen op eenen ftok hangt. Het gebak word hier, in blaauwgeftreepte doeken, die aan ieder einde aan eenen middenmatigen ftok vastgeknoopt worden , ingewonden en gebonden, door twee perfoonen op de fehouders gedragen. Dezen gaan allen twee en twee ha elkander , en het gebak hangt in den doek geheel vrij op den ltok,zonder dat hetzelve in het minste befchadigd word. Ivlen is in zulke zaaken , die van de gebruiken onzer tijden en landen zo verre afwijken , dikwijls al te fcherpzinnig. .Het luid immers wonderlijk, gebak en taarten op eenen ftok te dragen, en éyenwel is het waar. Zo draagt men bij ons ook het water op ftokken, hetwelk den menfchen in andere landen zeer vreemd en zelfs ongelooflijk voorkomt , doch bij ons de gewoone wijze is, wcshalveji het dan ook niet aanftootlijk voor onze ooren is. Ik heb ménigmaal, ja meestendeels, bevonden, dat de meeste tégenwerpingen tégen oude boeken en fchriften fchier altijd uit, onkunde van den tijd, de plaats , de taal en de gebruiken voordkomen j daar in tégendeel eene volkomen kennis  S32 REIZE DOOR EUROPA tan all' deze omftandigheden zamengenomen éven zo ge» mal lijk alle knoopen oplost, als het moeilijk is , zig dezelve eigen te maken. Indien het van het oogmerk mijns briefs niet te verre afliep, zoude ik u hier eene nieuwe overzetting der woorden van moses géven, waar van ik mij zo wel uwe goedkeuring durf beloven , als dezelve misfchien ook met behoorlijke bewijzen voorzien is. Ik zal dezelve flegts met weinige woorden aanroeren, ten einde de gedagte, die ik eerst zeer kortlings opgevat heb, niet ganschlijk verloren ga. De woorden Numeri XIII: 23, alwaar de zaak voorkomt, kunnen namelijk dus vertaald worden: en zij droegen dien (namelijk den tros druiven) op eenen ftok in een roodkleed of doek, névens granaatappelen envijgen. Deze zin komt den geenen, dia zonder vooroordeel én zonder vokaalen het wetboek van moses in rollen leest, gelijk de Jooden te allen tijden in hunne fynagogen gedaan hebben en nog doen, als in dewelken pooit eenige flippen bijgevoegd mogen worden , zeer natuurlijk voor. In plaats daarvan flaat in de oude Zweedfche overzetting : en zij lieten twee denzelven op eenen ftok dragen , en daarbij granaatappelen en vijgen. Het geheele onderfcheid komt op een paar flippen of ftreepjes aan : maar wil men dezelven ook, zo als zij tégenwoordig in de gewoone boeken ftaan, niet in de rollen, want daar worden zij nooit gevonden , behouden , dan moet men volgens dezelven dus vertalen : en zij droegen dien op den ftok, die tusfeheu twee was, of die op twee perfoonen lag («). Voor het overige wil ik niet ontkennen, O?) Zo heeft onzeNederd. overz. niet tweeën op eenen drang, {uk. Zie ULië.NTHAL Oordeelk. Bijbelverkh XIH. D.bl.311.  EN HET OOSTEN. 23» dat het woord ook niet eene burrie zou kunnen betékenen, zulk eene namelijk, die uit twee ftokken met eenige dwarsbomen geheel zonder kunst zamengefteld is , en op beide fchonders, of ook met de handen tusfchentwee -perfoonen gedragen word. Mijn oogmerk was eigenlijk alleenlijk, om een voorbeeld aamehalen, hoe men dikmaals dwaalt, wanneer men oude boekeu en overzettingen bedilt, en voor belachlijk wil houden het geen egter algemeen gebruikïjk is , gelijk hier het gebak op eenen ftok te dragen; het belachlijke valt eeniglijkop de onkunde, en op dien, die voor verftandig wil aangezien zijn , terug. Doch vergeef mij gunstiglijk deze uitweiding. Gij kunt dezelve onder het lézen overflaan , bijaldien gij mogt oordélen, uwen tijd daarméde te verfpillen. De gastvrijheid, waarvan ik éven te voren gefproken heb, en die de fultan zelf aan zijne krijgsbenden in den Ramazan bewijst, om dezelven te onthalen, word van alle egte Mufalmannen nagevolgd, wanneer hunne middelen het toelaten. Het is tévens eene grondftelling van den godsdienst , dat men de armen moet onthalen , en wel te allen tijden , maar voornaamlijk in de algemeene vaste en op andere feesttijden. Verfcheiden gegoede en rijke lieden houden alsdan des avonds bijna open tafel voor alle arme Heden , die er zig laten vinden , en de regt godstfenstigen gaan dikwijls buiten op de ftraat, en nodigen dengeenen ,~ dien zij het eerst ontmoeten : want zij befchouwen het ü9 eene vaste zaak , dat zij door eene befchikking der Voorzienigheid dien ontmoeten , die het meest daar om benodigd is, en dien god voor ditmaal heeft willen verzadigen ; en dit alles doen zij om gods Q4  «34 HEI ZE DOOR EUROPA wil, wijl, gelijk salomo zegt, de geen , die den armen en geringen barmhartigheid bewijst, gode den «eer e leent. Zo gefchied hier te lande, gelijk gefchréven haat dat het geen verdienstlijk werk is , diegeenen te nodigen \ welken ons wéder kunnen nodigen , maar dezulken, wel. ken het nooit mer iets anders, dan met hunne voorbiddingen , kunnen vergelden. Op dezelfde wijze krijgt de gelijkenis, waarin gezegd word, dat een huisheer kreupelen en blinden op de ftraaten en wijken der ftad 'tot zijn avondmaal had laten nodigen , e. z. v. hierdoor opheldering (F). Ik moet niet vergéten , u te verhalen , dat, wanneer er iemand gevonden word, die niet in ftaat is, zulk eene ftrenge vaste en den dorst in den Ramazan uittehouden , 'het zij uit hoofde van ziekte en gebreklijkheid, of wégens ouderdom en dergelijken , moet hij , volgens den koran , in plaats daarvan zestig perfoonen verzadigen , of zestig perfoonen, hoewel niet volkomen, kléden : want het is genoeg, wanneer hij hun zo veel geeft , dat zij zig eenigzins flegt en regt daarméde kunneii dekken ; of ook eenen gekogten Haaf in vrijheid (lellen. Doch die in den Ramazan gedurende dgn tijd van, vasten met willen en wéten iets gegeten, en zigdaaf door fchuldig gemaakt heeft, zulks met eene vaste van eep én zestig dagen na den Ramazan te boeten, gelijk ik in mijnen laatften brief zal gemeld hebben, moet zijne draf ondergaan,'en mag dezelve niet verruilen of van de drie bovengemelde foorten, daar men, in plaats van zig zelven te verzorgen, aananderen weldadigheid bewijst , ééne kiezen , fchoon zijne (*) Zie shaw Voorr. bl. 2r. hirschfeld Verh. over ie Gast* vrijh.Uir. 1778. 8vo. kuipers op d'arvieux. bl. 165.01 vofe  EN HET OOSTEN. 235 omllandigheden het ook mogten toelaten. Ondertusfchen worden er hédendaags hier weinigen gevonden , die zulk een téder gewéten hebben , dat zij éénen van deze pligten betragten, fchoon de koran en hun gewéten hun dezelven opleggen. Veele gebrekkige en bejaarde lieden van beiderlei geflagt gebruiken dikwijls gedurende de vaste iets, zonder daarom één van die drie liefdewerken te betragten. Zij verfchonen zig in de eerde plaats met de zwakheid des ouderdoms, en vervolgens met armoede en onvermogen. Bij de maatregelen der policie , daar gedurende den Beiram de wijnkelders verzégeld worden, moet ik die voegen , dat op de drie eerste dagen der hooge feesten geen vrouwsperfoonen (ik fpreek hier van de Turkfchen) over ftraat mogen gaan, dewijl het gedrang en gewoel dan zeer groot is. Deze fchikking word bij verfcheiden dergelijke gelégenhcden in agt genomen. Om dezelfde réden mag het fchoon geflagt den openbaaren godsdienst, voornaamlijk des vrijdags, in den tempel niet bijwonen, wijl men dan eene ménigte mansperfoonen aldaar vind ; nogthans moeten de vrouwsperfoonen te huis, insgelijks vijfmaal daags, haar gebed doen , en dc vasten éven zo geftreng houden, e.z.v. Het gemelde verbod heeft ondertusfehen zijnen oorfprong niet, gelijk veelen zig verbeeld hebben, uit godsdienstige grondlteltingen , maar is door de regéring om der policie en goede orde wille bevolen. De vrouwsperfoonen , inzondetheid de ouden , komen ook bij wijlen in de tempels en moskeen, doch moeten dan, op eenen zékeren afdand , benéden bij de deur op £éne plaats bij elkander blijven , en mogen zig niet onder de mansperfoqnen begéven. Q 5  «3<5 REIZE DOOR EUROPA Nu kan ik eindelijk mijne berigten van den Ramazan en den Beiram eindigen; en ik moet thans insgelijks mijnen brief fluiten. Ondertusfchen moest ik u , volgens mijne belofte in eenen brief uit Tharapia, waarin ik van den akkerbouw cn het dorfchen handelde ,' reeds voor lang een woord van den wijnoogst alhier gezegd hebben: doch ik had het vergéren. Onmiddellijk na mijn vertrek van Tharapia begon de wijnlézing, na dat de Bostandsjibaschi, die bevélhebber over het kanaal is, daar toe verlof gegéven had. Want zo wondeiiijk gaat het hiertoe, dat men niet alleen de natuur moet raadplégen , cf de druiven rijp zijn, maar ook de begunstiging van het hof nodig heeft, om dit voordbrengzel van dezelve intezamelen. Deze bewilliging kost aan elk dorp, dat wijnbergen heeft, jaarlijks eenige honderd piasters. Zo word het vcedzel, inzonderheid dit, dat een, bij de Turken verboden , drank is, in dit land belemmerd. De wijnoogst begint hier nooit voor den 2.5^™, bij de Grieken den i4*n van herfstmaand, op welken dag bij de laatlten een groot feest invalt, dat zij kruisverheffing noemen. Dus tégen St. Michiel, juist wanneer men bij ons de knollen inzamelt, zamelt men hier de druiven in, en maakt een begin met dc bereiding van den wijn. Ondertusfchen komt het op de foort van druiven aan, die zommigenvroeger, anderen laater rijp worden , alsméce op de ligging van den oord, dat een onderfcheid maakt van ééne of twee weeken ten aanzien van den tijd. Hier omftreeks zijn all' de wijngaardeniers Grieken; maar in Afië vind men Turken, die goede wijnbergen hebben, en de druiven aan de Christenen verkopen : dikwijls dwingen zij zelfs den ee-  EN HET OOSTEN. *37 «en en anderen Griekfchen wijntapper, dezelven, en wel tot eenen zékeren prijs , te kopen. In den omtrek van het kanaal vind men hier en daar ook eenen Turk , die wijnbergen heeft, endezen zijn in béter Haat, dan die der Grieken, wijl de Turken meer vrijheid hebben , en hunne onhandigheden hun toelaten , meer kosten aantewenden. Doch wij zullen ten aanzien van den wijnbouw aan het kanaal of den Bosporus eene uitvoerige befchrijving van den heer abt sestini bekomen, gelijk hij mij meld in eenen brief van Tharapia, alwaar hij zig tot héden nog ophoud. Hij is ook voornémens, eene vollédige verhandeling te fchrijven van alle de hier zijnde en tot voedzel dienende gewasfen , dus ook van den akker- en tuinbouw alhier, névens alles , wat daartoe behoort, te handelen. Dit werk zal voorzéker zeer aangenaam wor. den, en veele nuttige en nieuwe zaaken bevatten ; want deze' landftreek is in dit, gelijk in andere opzigten , geheel onbekend, en de man is bekwaam en gewoon om waarnémingen te maken , hebbende zig in Sicilië drie jaaren lang daatfn geoefend. Zo is ook zijn oogmerk, eene befchrijving te maken van het kanaal , van de oudheden , die in dien oord gevonden worden , en van de ménigvuldige visferijën , die in hetzelve plaats hebben, névens eene plaatsbefchrijving van beide de zijden van hetzelve. Dit alles zal voor de geenen, die op de plaats geweest zijn, aangenaam om te lézen , en voor de Europeërs zeer nieuw zijn. Eene zaak heb ik ondertusfchen vergéten, en deze zal eenen boekbewaarder meer vergenoegen géven, dan wanneer ik van den wijnoogst handel. Ik heb namelijk de  233 REIZE DOOR EUROPA geheele lijst der boekverzameling van raghib pascha welke ik u reeds voor lang meen befchréven te hebben voor mij laten aflchrijven. Gtj zult onmogelijk kunnen geloven, hoe veele zwarigheden ik had te overwinnen en met hoe groote moeite ik eindelijk een affchrift daarvan kreeg. In de laatstvoorléden lente droeg ik het emin Efendi op, deze lijst voor mij aftefchrijven. Hij begon er ook méde; doch aanftonds daarop kwam de pest. Desmettégenftaande voer hij nog eenigen tijd daarméde voord, als hij tijd had , om er heen te gaan er, aftefchrijven; want de weg van hier is ver , en men moet daarenboven nog over het water varen. Ten einde hem aantemoedigen, had ik hem eeuig geld voorüit gegéven. Maar de hévige woede der pest had mij en alle Fianken naar het land gedréven. Gedurende de drie maanden, dat ik gefladjg op het land was , hoorde ik niets van emin Efendi; ik dagt, dat hij, éven als mijn eerste taalmeester ismacl Efendi, die om d.en tijd tot mijn groot verlies aan de pest fherf, den weg van alle vleesch was gegaan, «n dat ik dienvolgens moeite en kosten vergeefsch ver' fpild had. Maar toen ik in de ftad terug kwam , vernam ik, dat emin Efendi nog leefde. Ik zond naar hem toe, en fprak met hem op eenen tamelrjken afftand • hij zeide, dat hij zijnen arbeid in mijne afwézendheidgeftaakt had; ikverzogthem, dat hij er méde zoude voordvaren, en denzelven ten einde brengen. Dit gefchiedde ook; maar, toen ik eindelijk deze zo zeer verlangde lijst kreeg, kon ik ze uit vrees voor de befmetting niet aanraken. Ik liet ze derhal ven doorroken, en verfcheiden da, gen in de zon en lugt liggen , doch ik durfde ze niet in,  EN HET OOSTEN. 239 azijn of water (léken , wijl de Inkt der Turken , éven als waterverw, door bet nat geheel van het papier a g at en daarom durf ik het nog niet wagen , om dezelve naai welgevallentebehandelen. Gij hebt in het vervolg, als het coL behaagt, eenen Ubllogrophlfchen [boekbc ebbenden 1 brief van mij te wagten { waarin ik BÜ de handfchriften, die in deze boekverzameling gevonden worden gelijk ook in welke orde de wétenfchappen daar gefield zijn zalbefchrijven, om u een denkbeeld van den ganfchen. kring der kundigheden bij de Turken te géven. Ik geloof, dat dit de eerüe reis is, dat een Christen ooit eene vollédige lijst van eene Turkfche boekverzamehng m handen heeft, en om die réden moet men zig dezelve op alle mogelijke wijzen te nut maken, f hans hebben hier. verTd&n heeren een affchrift van deze lijst van boeken begeerd ,én ik heb emin Efendi geld daarméde laten verdienen. Het zou mij zeer tot blijdlchap verftrekken , m dien mijn voorbeeld ook anderen te Pera tot nieuwsgierigheid en onderzoekingen opwekte \ alsdan zouden andere reizigers minder zwarigheden ontmoeten, dan ik bij un,ne aankomst vond, De toenemend* koude za , hoop * , de oorzaaken der befmetting zo verdrijven , dat de pest eerlang geheel ophoude, en ik niet alleen zonder de mmste vrees de bovengemelde lijst kan onder handen némen, maar ook de andere Turkfche boekerijen te Konftantinopel onderzoeken , om te zien , of dezelven iet anders , dan de gemelde, bevatten. j Voor dat ik dezen brief eindige, zal ik u ook nog melden, dat hier onlangs eene koperen plaat uitgekomen is, verbeeldende het ferail met al deszelfs gebouwen , tuinen  24« R E 1 Z E DOOR EUROPA en lusthuizen aan het kanaal, nevens den tempel St. Sophia, het gezigt van Chalcedoniën in Afië e. z. v., in zo verre men die alles in Galata kan zien. Het iluk'is omtrent vier Zweedfche ellen lang, en anderhalve el breed. Onder ftaat eene korte gefchiedenis van het ferail in het Italiaansch, névens eene verklaring van elk huis of gebouw, met de aanwijzende getallen, die omtrent tachtig uitmaken. De tékening is van den heer cosmo comidas de carbognano , die te Konftantinopel geboren , doch te Napels opgevoed, tégenwoordig Gjovine di lingua (*) vau het Napelsch hof is , en uit dien hoofde dit gezigt -aan den hier zijnden Napelichen gezant, den heer wilhelm de luoolf, opgedragen heeft. Ik moet u hier de aanmerking médedélen , dat me.st all' de Europefche ftaaten en hoven hier eenen of meer jonge ftudenten onderhouden , die zig vlijtig moeten toeleggen om eene nauwkeurige-kennis van de taal , regéring en gebruiken des lands te krijgen , ten einde zig bekwaam te maken, om naderhand of tot tolken of tot konfuls in de Levant gebruikt te worden. Zulk eenen ftudent noemt men in de lingua Franca, of het hiergebruiklijkItaliaansch, Gjovine di lingua, waarüit men vervolgens het Fransch jeune de langue gemaakt heeft, fchoon het in de laatfte taal , daar het een bijvoeglijk woord is, niet zo gepast kan zij'n, als in de eerfte. Doch op deze wijze worden de taaien' bij ons bedorven, de eene uit de andere, wijl hier zulk eene groote ménigte van taaien , en meer , dan op eenige an. f>*> Wat dit betékent, volgt fïraks. Gjovine zegt, ia het Italiaansch, een jongman of vrouw.  £N HET OOSTEN. £4* dere plaats der waereld, geloof ik , gefproken worden: men kan in dit opzigt Konltantinopel te regt eenen toren van Babel noemen. Deze jeunes de langue worden vooraf te huis voorbereid, wanneer er gelégenheid toe is, gelijk te Weenen , alwaar de keizerin voor eenige jaaren een? Oosterfche fchoole of akadémie heeft laten aanleggen , welke zij van Oosterfche taalmeesters- voorzien heeft, gelijk ook te Parijs, daar men ze Enfant de langue heet, waarvan ik u uit Parijs, toen ik daar was, zal gefchréven hebben (*). Het was te wenfchen , dat alle hoven zulke inrigtingen hadden, de nuttigheid daarvan is voor de briefwisfeling met de Porte en op de kusten van Barbarijë, gelijk ook voor den handel op de Levant zeer groot; zonder te fpréken van de uitbreiding der wétenfchappen in elk rijk. Ik zal er mij tégenwoordig niet over uitlaten, hoe veel vlijt de Gjoveni di lingua, welken zig hier bevinden, aanwenden, om zig tot den dienst hunner hoven nuttig te maken. Dit heeft wel mijner oplettendheid niet kunnen noch moeten ontgaan; doch het behoort niet tot mijn oogmerk, hen naar hunne verdienste te beoordélen: genoeg, dat de heer comioas de eerffe is , die ooit uitgemunt heeft , en uit dien hoofde aanmoediging; verdient. Ik gaf hem een vollédig berigt van de nieuwe uitgaaf van meninski's woordenboek , welke te Weenen uitgevoerd word, en verzogthem, bijvoegzels daartoe te léveren; hij vervulde ook mijnen wensch, en verkoosde letter M, die de breedvoerigfte in het ganfche boek is, en meer dan een zesde gedeelte van hetzelve uitmaakt: (*) Zie I. Deel, bl. 33-  *0 REIZE DOOS. EüROf A thans is hij daarméde ten einde, en heeft onlangs èenigé honderd Arabifche en Perfifchè woorden, die er te voren nietm gevonden werden, névens derzelver verklaring in het Latijn én Italiaansch, naar Weenen gezcnden. Hij is de eenige, die van hier eenige bijvoegzels tot verbéterin^ van dit noodzaakiijk werk overgezonden heeft, fchoon hij niet tot de voornaame klasfe der tolken behoort, die haare keizerlijke majefteit daartoe bijzonderlijk heeft laten verzoeken , maar flegts Gjovine di lingua is. Zonder hem zou er niet een eenig woord uit de hoofdstad van Turkije zelve gekomen zijn , om een Turksch woordenboek te vermeerderen en te verbéteren ; hoe groote aanmoedigingen het keizerlijk hof ook daartoe heeft laten doen. Tégenwoordig is de heer cowidas met een anderwerk bézig, dat in eene plaatsbefchrijving van Konltantinopel en de omliggende llreck beltaat, en bij dewelke hij afbeeldingen van kerken, dsjami, moskeen , kasteelen, waterdammen , waterleidingen , verfcheiden fraaije gezigten , eenige klédeidragten e. z. v. zal voegen. Dit werk zal verders gefebiedkundige beiigten van de ftad, en van de onderfcheiden natiën, die zig hier bevinden , gelijk ook van verfcheiden godsdiensten, zéden , gebruiken e.z.v. bevatten. Hij Leeft reeds een groot gedeelte daarvan gefchréven , en mij ook verfcheiden tékeningen getoond, die zeer fraai zijn, fchoon hij de tékenkonst nooit geleerd heeft. Zijne afbeelding van het ferail zou voorzéker veel fraaijer zijn geworden , indien de plaatfnijder te Venetië , die dit fr.uk gegraveerd heeft , een grooter kunstenaar was geweest. Wijl hier namelijk geen plaatfnijder te vinden is , nam een Venetiaansch koopman al- hiej  EN HET OOSTEN. rij hier all' de kosten op zig, en liet het ftuk te Venetië voof goed knopen prijs graveren; ik meen, dat hij er ioo zechinen oi'dukaaten voor betaald heeft, hetwelk, in aanmerking van de grootte der kooperen plaat, niet veel is: nu hee ft hij, als koopman, in het oog, daarmede te winnen en verkoopt dezelven voor 20 piasters het Huk, en , afgezet, voor 33 piasters, het welk zeer duur is. De heer cömidas heeft voor all' zijne groote moeite der tékening, der briefwisfeling, voor het naarzien eri verbéteren der overgezonden proeven', en het weêr terug zenden, flégts eenige exemplaarcn bekomen. Nu is hij voornémens, dc tékeningen tot het plaatsbefchrijf- en gefchiedkuudig werlc behorende, op zulke plaatzen te laten gravéren, daar de plaatfnijkunst in bloei is, ten einde dezelven des te béter en fraaijer mogen worden. Betreffende de befchrijving Van het ferail op de gemelde afbeelding, dé heer comiijas meld daarin kortlijk, dat het op den oostlijkcn hoek der fl ad Konftantinopel, die bijna eehen driehoek verbeeld, juist op dezelfde plaats, waar het oudé Byzantium gedaan heeft, gelégen is. Muhhamed of maiiomi-t de" tweede, die Konftantinopel, in hétjaar 1453 op de Grie-i ken veroverde, door de aangenaame ligging dfer praats, en het fchoon gezigt aan het kanaal, waar het zelve in dé zee van Marmora Hort, bekoord, verliet het oude ferail, dat midden in de flad aangelegd was, en thans tot eene woning der vrouwen van de vorige fhitans gebruikt word, en bouwde hier, in het jaar 1478, een veel grooter ferail, gelijk men ziet uit het Turksch opfchrift, dat boven de eurfte poort bij den ingang van dezelve ftaat. Het zelve kreeg toen den raam van het nieuwe ferail, en is zédert I. Afdeling. R  244; REIZE DOOR EUROPA beftendig de woonplaats van de Turkfche keizers en derzelver talrijk hof geweest: ondertusfchen hebben de navolgende keizers, inzonderheid mahiimuo de eerfte, het zelve met verfcheiden gebouwen vermeerderd. Dit nieuwe ferail houd omtrent vier Italiaanfche mijlen in den omtrek, heeft de gedaante van eenen ongelijkzijdigen driehoek, is met eenen grooten muur, die met torens verfterkt is, ge. heel omringd, eri maakt, tiaar het tusfchen het water van den Bosporus, der haven en van den Propontis, of de zee van Marmora, gelegen is, den fchoonRen hoek der ftad. Aan den waterkant word het door eene zwaare artillerij, voornaamlijk door Ongelooflijk groote metaalen Rukken gefchut, befchernuL Het heeft verfcheiden poorten en ingangen, van dewelken maar agt gebruikt worden. De poort aan de zuidzijde, op dezelfde plaats of markt, als de digt bij dezelve fiaande St. Sophia, is de voornaamfte, en word Babi humaijun of de heerlijke poort genoemd. Alles, wat tot het ferail behoort, ligtop eenen heuvel, uitgezonderd eenige huizen, die men naderhand benéden aan het water tégen over de uitwatering van den Bosporus aangelegd heeft. De gebouwen, waaruit het ferail beflaat, zijn zeer fchoon, hoewel zonder kunst, egter zeer wél zamcngefteld. De daken en koepels zijn met lood gedekt, en dc fchoorltceneu pronken van boven met vergulde piramieden. Het is alóm met hooge en dikke cypresfèn en andere groote en hooge boomen van allerlei foort omgéven, inzonderheid naar den kant van Galata en Pera, gelijk ook raar de zee van Marmora. Zooverregaat de befchrijving van het nieuwe ferail van den heer comidas; ik heb dezelve egter hier cn daar uitgebreid, om ze u duidelijker  EN HET OOSTEN. 243 te maken. Het is waar, de prent zelve is geen mecsterfluk; in tégendecl, men heeft denheer comidas in dit opzigt (legt bedienp; ondertusfchen dient dezelve toch, om eene juiste afbeelding van het ferail te géven, zonder twijfel het fchoonfte en merfcwaardigfte gedeelte van Konftantinopel, zijnde all' de gebouwen, die tot hetzelve behoren, nauwkeurig met talletters getékend, waarvan dc verklaring onder bijgevoegd is, het welk, uit hoofde der zwarigheden, welken daarmédegepaard zijn, op geert der afbeeldingen, gezigten en tékeningen, in vroeger tijd van het ferail uitgekomen, gefchied is, nog heen: kunnen gefchieden. De heer comidas heeft zig van dc hulp eens Turks bediend, die verfcheiden jaaren in het ferail gediend had, en alle hoeken en winkels van het zelve kende. In Europa maakt men zig veele verkeerde en wonderlijke begrippen van liet ferail. In Italië geloven de lieden, dat het ferail eene plaats is, waar men wilde dieren houd, Wijl fcrragllo in het Italiaansch hetzelfde zegt als menagerie in het Fransch, namelijk een huis, waar verfcheiden lborten van dieren gehouden worden 3 eene diergaarde. Op andere plaatzen verbeeld men zig, dat het herzélfde betékent als gynaconlth, of vrouwenvertrek, dxthrer epér Whrem heet. Het woord femll zelf is eene bedorven uitfpraak Van het Perüsch woord ferai, hetwelk een huis betékent: doch de Turkeri gebruiken het van alle paleizen en groote huizen alhier, en géven dezen naam zelfs aan de huizen der gezanten; dus noemen zij het Zweesch paleis Iswedsf ferai, e. z. v. Ik moet zelfs bekennen, dat, fchoon ik het ferail, in het Zweedsch palels, en elders, zeer wél gezien heb, het mij egter tot hiertoe onbekend is geweest, R 2  346 R E IZ E DOOR EUROPA wat all'de wijdüitgeftrekte gebouwen van hetzelve verbeelden, en dat ik dezelven fehier voor groote met lood gedekte fteenhoopen met verhéven piramieden, op welker ipitzen vergulde kogels pronken, aangezien heb. Wanneer men te water digt voorbij hetzelve vaart, is het ook niet eens geoorloofd, met den vinger op hetzelve te wijzen, naauvvlijks de oogen daarheen te wenden, om te vragen, wat dit of dat is. Even zo min vind men onder de roeijers of anderen iemand, die het ferail en de daartoe behorende gebouwen kent, dienvolgens is het ook onmogelijk , dezelven te léren kennen ; uitgezonderd den eerften hof, dien men fehier alle dagen gemaklijk te zien kan krijgen, gelijk ook den tweeden, dien men dan maar met grooten haast mag bezien, wanneer de ambasfadeurs en gezanten bij den fultan zeiven gehoor hebben. De heer comidas is de eerfte, die de moeite genomen heeft, om al het geen van het ferail, dat in het oog valt, wanneer men in Galata en hier boven in Pera is, te léren kennen en te beichrijven,- uit dien hoofde is men hem veel verpligt. Maar, mag ik hier een ander werk noemen, dat de heer comidas voor eenige jaaren als de eerfte proeve van zijne bekwaamheid uitgegéven heeft ? Het is eene verhandeling onder den volgenden titel: Disfertazione fopra i tre (ignificati del termine Nazione, compost» da cosmo comidas de CARBonuANo , Conflantinopolitano, impiegato nel'fervigio di fua Maesta il Re delle dus Sicilië, in quaUta di fuo Gjovine di lingua O), 4 bladz. in (a) Dat is: Verhandeling over de drie beteekenisfen van het woord Natie, opgefteld door C. C. d. C„ Konftantinopoler,  en het ooste;n. m kwarto, zonder naam van drukker, plaats, of jaartal: zij is ondertusfchen te Rome in 1774 gedrukt. De heer comidas tragt daarin te bewijzen, dat het woord natie drie betékenisfen heeft: voor eerst betékent het eene ménigte menfchen in een zelfde land geboren; ten tweede die, welken eenerlei godsdienst belijden ; en eindelijk die , welken onder eene zelfde overheid ftaan, fchoon zij niet in hetzelfde land geboren zijn; dus noemt men hier Franfchen ook die geenen , welken te Konftantinopel en op andere plaatzen in de Levant geboren zijn, uit hoofde dat zij onder Franfche befcherming ftaan e. z. v. De aanleiding tot deze verhandeling was, zegt men, dat verfcheiden Armeniërs, fchoon ook van den Roomschkatholijken godsdienst, den heer comidas met den naam van Armeniër verëerd hebben , om met hem te fpotten. Want hij is van Arménifche afkomst, en een neef van den Arménisch Roomschkatholijken priester, gumidas, hetwelk éven zo veel is, als de waardige comidas, welke zijn léven verloor inde vervolging, die de Arménifche patriarch, omtrent het jaar 1717, tégen de Roomschkatholijke Christenen, of, liever, tégen de Armeniërs,die tot de Roomfche leer overgegaan waren,verwekte: juist eene dergelijke vervolging als die, welke in dit jaar door den Arménifchen patriarch bij de Porte verwekt werd tégen de geenen , die van zijne kerk afgevallen waren; welke afval het getal zijner gemeente, en tévens zijn aanzien, gelijk ook, dat het ergfte is, zijne inkomsten noodzaaklijk moet verminderen. Doch hier van in dienst van zijne Majefteit, den Koning der beide Siciliè'n, jq de hoedanigheid van deszelfs Taalleerling. —  REIZE DOOR EUROPA op een'ander'tijd. Gumidas werd op bevél van den groot» vlzir dsjin ali Pascha met den dood geftraft, en is zédert altijd als een' martelaar, en bijna als een' heilig, befehouwd; om V/elke réden ook dc thans regérende paus te Rome den heer comidas en deszelfs broeder, officier te Napels, tot ridders van den esperono d'oro, of gouden fpoor, heeft verheven, om zijn wélgevallen aan de nakomelingen van dezen gelovigen martelaar te bewijzen: want men moet aanmerken, dat de Arménifche zo wel als dc Griekfche gemeene priesters eens mogen trouwen. Daar nu de Roomsciikaiholijken juist in geen goed geriïgt ftaan, en, hei daarenboven veel meer eer is, voor eenen Frank gehouden te worden, willen veele Roomschkatholijke Armeniërs geen Armeniërs genoemd wézen. De heer comidas oordeelde des te meer réden daartoe te hebben, wijl hij onder de befeherming, en daarbij in dienst van het Napelfche hof ftond en in Europa geboren was. Uit die oorzaak gaf hij deze verhandeling in het licht, welke verfcheiden lézenswaardige aanmerkingen bevat, met den zondvloed en den toren van Babcl begint, en vervolgens onderfcheiden natiën, die in de waereld te voorfchijn gekomen zijn, koldijk doorloopt. Er word als iets bijzonders iti aangehaald , dat in de Turkfche taal, hoe rijk dezelve ook is, aangez'en zij de Arabifche en Perfifche te hulp genomen heeft, geen één woord gevonden word, dat den eigenlijken zin van het woord natie uitdrukt, maar dar de woorden, die in de woordenboeken opgegéven worden, eene ménigte lieden of eene godsdienstfekte te kennen géven. Het is ook waar, dat de geen, die zig aan de Arménifche kerk, ten minften aan derzelver gebruiken houd*  EN HET OOSTEN. waartoe alle Arménischkatholijkenvan den paus verlof bekomen hebben, hier een Armeniër word genoemd; waartégen alleen die, welken tot de Griekfche kerk behoren , Grieken genoemd worden. Want het is mij dikwijls gebeurd, dat ik iemand, die uit Griekenland, of van één der eilanden in den Archipel van geboorte was, en de Griekfche taal als zijne moedertaal fprak, gevraagd heb, of hij niet een Griek was? waar door ik eenen van de Griekfche natie verftond, doch tot antwoord kreeg: „ neen, god beware mij, ik ben een Roomschkatholijke." Ménigmaal heb ik geantwoord, dat ik niet naar den godsdienst vroeg, maar naar de natie en moedertaal; doch dat verftaan zij niet: zo zeer heeft ieder den godsdienst in het hoofd en op de tong, hoe weinig ook daarvan in het hart mag wézen. Evenëens noemt zig de geen, die in Palestina geboren is, een Griek, fchoon hij geen enkel woord Grieksch kan fpréken, als hij zig aan de Griekfche kerk houd. De naam Griek is dienvolgens tégenwoordig in Griekenland zelve een godsdienstnaam , en heeft eene betékenis, die in geen betrekking ftaat met de geboorteplaats en de taal. Een Roomschkatholijke, fchoon hij een geboren Griek is, agt den naam Griek niet veel béter dan een fcheldwoord; nademaal het woord Greco in het Italiaansch en *p»u<«»s, Romios, in het hédendaagsch geb'ruikiijk Grieksch zulk eenen aanduid, die van de afgefcheiden Griekfche kerk is, en niet alleen in de oogen der Roomschkatholijken in zeer groote veragting, maar ook daarenboven zo veel als een Haaf der Turken is. Daartégen zijn de Franken, welken hier zeer aanzienlijke voop* yegren genieten, voor verre het grootfte gedeelte Roomsen,ïv4  250 REI ZE DOOR EUROPA katholijken, ftaan ©Bder Franfche, Vcr.craanfche, Napelfche, of Roomseli-keizerlijkcbelcheroiing, en worden, zelfs ten aanzien der kléderdragt, voor veel vooinaamer en aanzienlijker gc houden. Zij zijn er ook groots op , hier onder geen geest'ijken dwang te ftaan^ wijl zij den paus tot oppcrrlgter in geestlijke zaaken hebben. Maar inzonderheid kunnen zij zig over het voorregt verheugen, van ia handel en wandel aan den wrevel der Turken zo niet bloot gelteldte zijn, wijl zij vorens de verdragen Van vréde eu koophandel onder de, befcherming van christen mogendheden daan , die derzelver nmbasfadeurs b>j de Porte hebben. In de Griekfche taal betékent Frankos lieden ten dage het zelfde, tisKathalikos, ofRoomschkatholijk; bijna als. renck in het Tttrksch, doch in cenigzins uitgebreideren zin: namelijk alle Européfche Christenen, of de geenen, die aan de Porte geen hoofdgeld betalen, voeren hier den naam van Karadsj. Men noemt hen ook Nasfara, of Nazarpners; want thans geeft geen Turk den naam Nasfara aan christen onderdaanen der Poite, Grieken en Armeniërs: maar dezen héten Dzimmi, of fchattingpligti. gen, gelijk ook de Jooden ; hoewel deze laatften , ter onrierfebejding, gemeenlijk jahud en jahudi, -gelijk ook ver, agtlijker wijze met den fchimpnaam Qsjifuttn in het meervoud Dsjifutlers genoemd worden. Maar de Itaïiaanen en Franfchen, die meer kennis en doorzigt bezitten, bepalen de woorden Franco en Franc niet zo zeer, maar verdaan daar door dengeenen, die tot ééne van all' de hierzijnde Européfche natiën behoort, welken befcherming, veiligheid en de behoorlijke vrijheden genieten. De Turken noemen zelfs Europa Firenkistan. waardoor zij ia het bij.  EN HET OOSTEN. 251 zonder de Christenheid verftaan. Deze naam heeft denklijk in deze betékenis zijnen oorfprong in de krubtogten, naardien de Franken of Franfchen het grootfte gedeelte daarbij uitmaakten en daarenboven zo lang in het bezit van het Heilige land waren. Maar het naast aan Konftantinopel liggend ftuk van Europa noemen de Turken Rum, of, met hel lidwoord er vóór, Errum , waarvan Rum-Ui, of het land Rum, in het Turksch, afkomt, waaruit wij dan wéderomRomelien gemaakt hebben. Doch door Rumi, en Romlu, of Rumli, verftaan de Turken eenen Griek, gelijk de Grieken door Romios, zo als de Grieken dan ook eene Griekïn Romesfa noemen. Dit alles komt zonder twijfel voord uit de tijden, toen de Romeinen in het Oosten heerschten en een keizerrijk hadden. Het zonderlingfte is egter, dat zelfs het woord Romios tégenwoortiig niet meer Roomsch of katholijk van Rome betékent; maar men moet zig bij de Grieken daartoe van het woord Francos bedienen; en om die réden heet ook de Italiaanfche taal, als die, welke van de Roomschkatholijken in Italië, en inzonderheid van het opperhoofd der kerk te Rome, gefproken word, lingua Franca. Doch gij zult blijde wézen , dat ik u deze reis met mijn gekrabbel niet verder vermoeije. Ik betuig u nog (leeds de vriendfehap, waarméde ik aanhoudend blijf e. z. v. (b). (i) Tusfchen dezen en deri volgenden brief is een geheele, nietsbeduiden.de, Brief uitgelaten, van 12 bladz., van den 4. Januarij, 1779., befchrijvende: ,,de vreugd der Zweedfche „ Natie te Konftantinopel over de geboorte van den Zweedfchen j, kroonprins. Dankfeest daar over in de daarzijnde Kapél. D3 R 5  852 REIZE DOOR EUROPA TWAALFDE BRIEF. BjöniftaWs vertrek van Konftantinopel ter zee. Volkomen winter op beide de kusten van Europa en Afïê. Aanmerkingen over de breedte van den Hellespont, over Troje en andere plaatzen op de zijdè van Afië liggende. Schriklijke ftorm névens deficherpfis koude, die het Zweedfche fckip uittefiaan heeft. ■ ■ Viering van den geboortedag des kenings van Zweeden en van den naamdag des hertogs van Südermanland midden op den Het- „ aanbraak, door den koning, bij deze gelegenheid, aan da „ Staten gedaan, wordt voorgelezen. en met verrukking aange„ hoord Hoop op eene volks-op voeding. Befluit van Björn„ stShl tot de reis naar Griekenland " — Wat raakt dit alles ons of het Ooste? Alleen op de laatlie bladz. fchrijft Björkstühl: „ Ik geloof,dat ik den tijd, in welken ik op mijn' reis„ genoot wagten moet . nier beter kan belleden, dan iets nieuws „ te zien , menigvuldige kundigheden op te zamelen, en mijne nieuwsgierigheid te vrede te Hellen; bijzonder, daar ik zul„ ke goede gelegenheid heb, omniet een braven landsman, den „ Kapitein Morf.en , te reizen, die in deze week derwaard denkt „ te zeilen , om daar lading in te neemen, en van daar naarLi„ vorno. De Zweedfche vlag is in deze gewesten, gedurende de „ vijandelijkheden tusfchen Vrankrijk en Engelland, in groot aan„ zien: daar door zijn de vragten thans zeer voordeelig. Ik denk, op deze reis, belieft het Gode, de plaats te zien, waar Tro„ je ftond, en de oude Griekfche handfchriften op den berg „ Athos te onderzoeken. Met Gods hulp hoop ik binnen twea „ of drie maanden, of eer, weer te komen?  EN HET OOSTEN. 253 fespont. Verlies van een anker. Betragting van eenen Turk daarover. Wézenlijk gevaar van den zeeman. De wind Hellespontias. \ . Aankomst te Negreponte en Fob. Befluit tot de reis naar de berugte Griekfche kloosters in Thesfalie. — Bezoek bij'den Zweedfchen konful Barthelemy te Portarit. --- Reis dcrwaard den 71"1 van fprokkelmaand in den vollen winter, en terug reis naar Volo den li*» derzelfde maand in volle lente. — Gebrek aan lévensmiddelen uit ongewoonheid des winters in het vrugtbaarfte gedeelte van Griekenland ontflaan. --- Strenge ■A'hner" welken Bjürnflahl op alC zijne reizen gehad heeft. — Tégenwoordige gefleldheld der Griekfche taal, inzonderheid ten aanzien van de naamen der plaatzen. Oorfprong van den naam Istambol of Stamini!, Negraponte, Kandia, Dardanellen, Archipelagus, en dergelijken. — Behouding der oude naamen in de kerktaal. Folo, in Griekenland, den Maart, ïfff, Vj^Jo ben ik dan nu eindelijk na de liévigfte Sorties» den ltrengften winter, defcherpfte koude, en de zigtbaarfte lévensgevaaren in eene goede haven, in Thes!alië, aangeland, en heb dus mijne gevaarlijkheden ter zee voor dit maal al doorgedaan : doch eerlang zal ik mij in geen minderen te land begeven. Van deze laatften zult gij op een' ander' tijd berigt bekomen; voor het tégenwoordige -zal ik u die verhalen, welken ik op mijne reis van Konflantinopel herwaard uirgeltaan heb. Blijde, met den zee-  «54 REIZE DOOR EUROPA man in eene veilige haven van de geléden gevaaren te kunnen fpréken, en hun, die men bemint, te kunnen verhalen , dat men zig wél bevind. Na dat ik door de voorzorg van den heer gezant celsing van de hooge Ottomannifche Porte, of den Turkfchen keizer, met eenen reispas en bevélen aan alle amptenaaren op zulke plaatzen, werwaard ik dit maal voorgenomen had, te reizen, allen ondertekend tégen het einde der maand Dzil hidsjdsje, in het jaar 1192 na de Hidsjre, juist op her einde van het Arabisch jaar — voorzien was, en mij verfcheiden aanbevélingsbrieven méde gegéven waren, ging ik aan boord van het Zweedsch fchip Samuel, kapitein mor een ; liet fchip heeft drie masten en is bemand met vijfden man, allen Zweeden, hehalven eenen Griekfchen loots en eenige Turkfche en Arabifche reizigers. Het was op den u*n van louwmaand. Ik fchreef dienzelfden dag twee brieven aan u, namelijk den laatften, na mijne komst aan boord, door dien ik door verandering van den wind lédigen tijd kreeg; want wij ügtten eerst den volgenden morgen om 10 uur het anker. De winter was toen wel vrij fcherp, het water bevroor des nagts op het verdek, en de fneeuw was in zulk eene ménigte gevallen, dat zelfs het ferail metdc daaraan behorende tuinen volkomen naar eene winterwoning in Zweeden geleek. Doch dit alles was niets in vergelijking van het geen wij op den Hellespont, en naderhand in Griekenland, fchoon twee graaden verder naar het zuiden, en onder eene hémelftreek,- die wégens der» zeiver aangenaamheid beroemd is, moesten ondervinden. De volgende dagen laveerden wij op den Proponlis, eQ  EN HET OOSTEN. agS zeilden voorbij verfcheiden (léden, als Mermera, hetwelk bij de Europeërs Marmora word genoemd, en op een eiland, dat denzelfden naam voert, en wel van de witte marmergroeven, die men daar vind, en ten tijde van mausolus reeds kende, wiens pragtig graf, volgens het berigt van vitruvius , daarvan gebouwd was. Van dit eiland heeft het geheele meir, wiens water zout is, deszelfs naam bekomen. Vervolgens zagen wij Rhodosto, in het Turksch Tekjur Bagi, verder bijna aan het begin van den Hellespont, in Europa, Gallipoli, in bet Turksch Keliboli, en fchier regt daar tégen over, in Afië, Tsjardak en Lampfakus, in het Turksch Lepfeki, welke laatfte ftad eertijds wégens derzelver wijn zo vermaard was, dat xerxes dezelve aan themistokles fchonk, om zig van daar met dezen drank te verzorgen, gelijk hij dezen veldheer deflad Mijus, in Karië, tot visch, vleesch en moeskruiden, en Magnefia, niet verre van daaraan den vloed Meander, tot brood gaf, hetwelk hij zo wél verdiend had, en nogthans in Griekenland van zijne ondankbaare landsgenooten, die hij van dezen zelfden xerxes, die zijnen overwinnaar naderhand op zulk eene édelmoedige wijze zijn onderhoud in Afië gaf, zo heldhaftig verlost had, niet meer verkrijgen kon. Doch weêr tot mijne reis. Den aiften van louwmaand, tégen den avond, wierpen wij het anker bij de Dardanellen , de fleutels van Konftantinopel, zeer digt aan de Afiatifche zijde, en hadden fchuin tégen ons over, in Europa, hoewel een weinig verder noordwaard op, het dorp Maito, hetwelk alleen door Grieken bewoond word. Hier was alles, gelijk overal, daar wij voorbij kwamen, met fneeuw bedekt,  256 R E I Z E DOOR. EUROPA Maar het geen mij het wonderlijkst voorkwam, was. dan, toen ik daags daar aan in Afië aan land ging , ik het ijs in degragt rondom het kasteel of'de vesting zo dik vond, dat verfcheiden lieden tegelijk daarop gléden. Mijn voornemen was, het ganfche Troijcfche land te bezigtigen ; doch het was mij onmogelijk, zulks met nut of genoegen te doen, uit hoofde van de ménigvuldige fneeuw, die de fteëneh en opfchriften bedekte en belette, het geringde van het land te léren kennen. Ik ging buiten rondom de Had of het vlek, en bezigtigde den vloed, dien zékere daarzijnde Franken, uit onkunde, Simois noemden, waardoor ik mij alles, wat homerus en vircimcs bezingen, en Simoentes ad andam[ïim den vloed Simois] gefchied is, herinnerde. Liever houd men, gelijk uit: strabo blijkt, dezen vloed voor den Rhodius. Deze Hortte zig tusfchen Dardanus en Abydos in den Hellespont, waardoor eene merkwaardige omfiaudigheid in de plaatsbefchrijving dezer landdreek, tën aanzien der ligging van de Dardanellen , bepaald word. Dezelve loopt zuidwaard digt bij het vlek, is niet diep, en gelijkt naar den flroom, die door Upfal loopt: hij heeft een zandig bed, dat zomtijds zigtbaar, en doorgaans waadbaar is: maar, wanneer het régent of de fneeuw fmeh, bruischt dezelve tamelijk fterk, vloeit over, en voert niet zelden de armhartige huizen in de ftad, die niet ver van daar ftaan, met zig weg. Buiten de dad ligt eene lange en ilegte houten brug over denzeiven. Hij ontfpringt op het gebergte Ida, en droomt digt onder het Afia&ch kasteel in den Hellespont. Regt tégen over deszelfs uitwatering op de andere zijde, namelijk in Europa, ligt hét  EN HET OOSTEN. 257 Eiiropeesch kasteel, het welk omtrent op de zelfde plaats; zal !>aan, als het voormalig Sesios, in de nabuurfchap van her oud Kynosfima. Ik weet wel, dat de besten van onze aardrijksbefchrijvers ménen, dat Abydos en Sestos een weinig verder op, noordoostwaard naar de gemelde beide kasteelen,die de Europeërs, met één woord,Dardanellen noemen, op een paar landpunten, daar de Hellespont fmalleris, zegt men, dan bij de Dardanellen, gelégen hebben. Op de kaait van den Engelschman thomas kitchin , welke men vind in de reize door Klein Afië van doktor chandler, gedrukt te Oxford, 1775 (c), word Heros toren hooger op aan het kanaal gefield 5 dan Mladytos in Europa; en nog verder op, geheel in het noordoosten, Sestos, omtrent daar thans Galipoli ligt; en regt tégen over hetzelve, in Alië, Abydos. Maar, bij aldien de beste zeekaarten en de oogenfchijn iets kunnen bewijzen , durf ik ten minden er aart twijfelen, of er ergens eene dergelijke fmalle plaats is. De zeeëngte bij de Dardanellen word op de zeekaart van den heer roux eene Franfche mijl breed gedeld, 20 mijlen op één' graad gerékend, hetwelk, naar mijn gedagt, éven wel tamelijk hoog opgegéven is. De heer d'anville bepaalt de breedte op niet meer dan 750 roeden of vademen: een zeer groote afflag; maar, waar de plaats is, daar, volgens hem, de zeeëngte niet breeder dan omtrent 375 roeden is, en, gelijk hij beweert, Abydos en Sestos gelégen hebben, daar (c) In het Ncderduitsch overgezet, door O. R. F. W. winkelman, uitgegeven te Utrecht, bij G. van den brink jansz. J777. in 8vo.  ij8 R E I Z Ë DOOR EUROPA ook xerxes eene brug geOagen heeft, om het grootfte léger , waarvan men ooit in de waereld gehoord heeft, overtezetten, moet ik bekennen, niet te wéten. Wijl ik de breedte van den Hellespont niet geméten heb, maar alleen naar oogenfchijn oordeel, neem ik alleenlijk de vrijheid,mijne twijfeling optegéven; want het is nooit mijne zaak geweest, het gevoelen van anderen, zonder onderzoek, HOg minder zonder overtuiging, op goed geloof uittefchrijven. Indien de breedte tusfchen de Dardanellen niet meer dan 750 vademen bedraagt, komt dezelve met de lengte der brug van xerxes, welke iierodotus (d) op 7 ftadiën ftelt, die omtrent ééne Italiaanfche mijl uitmaken, tamelijk overeen. Bij de zeevarenden is het ook eene afgedaane zaak, dat de ftroom in den Hellespont nergens fterker is, dan tusfchen-de beide Dardanellen; het welk onder anderen fehijnt te bewijzen, dar. het kanaal daar het fmalfte is. Ondertusfchen kan het zijn, dat zédert het verloop van zo veele eeuwen de ligging en gefteldheid van den oord zeiven zeer veranderd zijn, en de bertendige en fnelvlietende ftroom hier misfchien de aarde ondergraven en weggefpoeld heeft, voornaamlijk aan de landhoeken, daar dezelve met meer geweld tégen ftoot, zo dat de zeeengte tegenwoordig breeder zou kunnen zijn, dan zij eertijds geweest is. Op die wijze kunnen de oude fchrijvers évenwei de waarheid zeggen, zonder door de tégenwoordige plaatsbefchrijving tegengefproken te worden. Deze' aanmerking heb ik bij niemand gevonden, hoe noodwendig en gewigtig dezelve ook, het zij hier, of elders, is. Ikt 00 L- VII. C 34.  EN HET OOSTEN. 25^ Het zij daarmede zo als het wil, ik kan er nog niet op roemen, voor deze reis den Simoeis of Skamandros , die veel verder in het zuiden afftromen, noch ook locus ubi Troja fuit [de plaats, daar Troje ftond] , gezien te hebben. Dit zag ik ondertusfchen, dat het waar is, hetgeen iukanus reeds voor 1700 jaaren gezongen heeft (V), dat Tota teguntur Pergama dumetis . ] [Gansch Pergamus is bedekt met kreupelboscb}. Ik kan er bijvoegen: nive multa altaque ruina s [met veel fneeuw en diepen puin ] , om het vaers aantevullen, zonder dichter te wézen , en zonder eenige verdichting, maar enkel de waarheid te hulp te némen. Zo weinig fcheen mij deze ftreek zelfs nog den roem waardig te zijn , dien een ander dichter er aan geeft [ ovid. Epist. Her. t vt. 53.]: lam feges est, ubi Troja fuit — . [Er groeit al koorn, waar Troje ftond ]; want het moet naar haare gefteldheid veeleer dus luiden; lam nix est, ubi Troja fuit. [Nu ligt er fneeuw, waar Troje ftond f»]. O) L. IX. vs. g5p. (b) Dit is ijskoud, II. Afdeelino, S  "£6o R E I Z E DOOR EUROPA Doch ik kom wéder tot mijne veis, en wel tot dat ge. deelte van dezelve, welk het gevaarlijkPe was, waarvan ik u een bijzonder berigt beloofd heb, en her welk dient, om de lugtftreek alhier te léren kennen. Den 23^11 van lo :\vmaand werden wij genoodzaakt aan boord te blijven; want na den fchoonften zonnefchijn en het ftilfte weeder, welken wij den voorgaanden dag gehad hadden , waarop een fchoone nagt gevolgd was , krégen wij des moigens plotslijk ccn ftormweeder met jagtfneeuw, dergelijk ik mij nooit, ten minsten niet ter zee , herinner beleefd te hebben : hierin ftemmen ook alle zeelieden, fchoon Zweeden, overeen , wijl des winrers, wanneer men bij ons dergelijk onweeder heeft, niemand zig in zee begeeft. Wij krégen eenen hévigen noordenwind met digte fneeuw en hagel, die ons derwijze in het gezigt floeg, dat wij elkander op het verdek , veel minder het nabij gelégen land, niet konden zien. In onze noordfche wintertaal vind men niet eens een Zweedsch woord, waarmédé menditftormén fneeuwweeder op zee behoorlijk zou kunnen uitdrukken : op het land zou ik hetzelve het lélijkfte wolfswee. der (*) noemen, dat men ooit in Lapland kan hebben; het zij mij dus geoorloofd , hierméde voor de eerde reis onze zeewoorden te vermeerderen. De fcheepskapitein ïuoreen oordeelde het raadzaam , behalven de beide art* (*) In het Zweedsch Varg-Vader. Wijl namelijk de wolven in Lspland en andere noordelijke ftreeken van Zweeden, wanneer het zulk weeder is , veel fchade aanrigten, heeft dit aanleiding tot die fpreekwijs gegéven, Aant. var, den Hoogd. Vertaler.  EN HET OOSTEN. a6i kers, welken men reeds den eerften dag uitgeworpen had, ook het derde te laten vallen , ten einde wij gedurende den geweldigen en aanhoudenden ftorm , en op den fterk gaanden ftroom ia dit diep kanaal zéker mogten liggen. ■Wij meenden allen, daar in de haven, nabij de vesting, den geboortedag van onzen goeden en waardigen koning gustaaf , die den volgenden dag , den van louwmaand, inviel, op eene plegtige wijze te vieren. Maar, wat gebeurt er ? De ftorm en het onweêr némen des nagts toe , de zee beweegt zig geweldiger, de golven worden fterker , zij rukken ons fchip met het vreeslijkst geweld van zijne plaats, zo dat alle drie onze ankers uit den grond fprongen, en wij tégen vier uuren des morgeus uit de liaven midden in de diepte gedréven werden, waarop wij door den hévigen noordenwind, de golven, enden ftroom, welken, névens meeuw, hagel, koude en duisterheid zig thans allen op eens fchénen verenigd , en onzen ondergang gezworen te hebben, voorbij de Dardanellen, en eenige Italiaanfche mijlen benéden dezelven'midden in het kanaal , daar hetzelve 50 tot 60 vadem diep is, gevoerd werden. Onze waakzaame fcheepsbevélhebber was de eerste, welke merkte , dat het fchip in het duister door de golven omgedréven werd, en wij allen in het gtootfte lévensgevaar waren: hij wendde alle kunst en arbeid aan, waarvan een zeeman in zulke omftandi?heden gebruik weet te maken. Wegens de duisterheid van den nagt wist men nog niet, waar men was, of heen geflingerd werd: men dagt , dat wij naar het land en de ftad gellagen werden, en dat onze ankers eindelijk zouden houden, als zij op eene plaats kwamen, daar het zo diep S a  £6* REI ZE DOOR EUROPA niet was. Maar bij het aanbréken van den dag ontdekten wij tot onze groote verbaasdheid , dat wij niet alleen uit de haven , maar midden in den draaiftroom zeiven, en wel ver benéden de Dardanellen, in het midden tusfchen Europa en Afië , en in het grootfte gevaar waren , om nog verder tot voorbij de buitenfte kasteelen op de ruime zee geflagen te worden. Dochzognxu onze fchrik was , zo groot werd ook onze verwondering , hoe wij, zonder tégen landhoeken en klippen, of tégen de in Europa liggende vesting te floten , in zulk eenen gevaarlijhen oord in eenen ftorm hadden kunnen voordkomen, daar men anders hier, zelfs bij fchoon weeder, veel moei te heeft, om wél doortekomen. Wij eeibiedigdende wé,gen der Voorzienigheid, en dankten god , die ons in zulke hévige aanvallen, die de ganfche natuur op ons deed, zo wonderbaar had bewaard, en ons op de bruifchende haaren droog had laten liggen. De Allerhoogfte gebruikte dezelfde middelen , om ons voorbij all' de gevaarlijke plaatzen te voeren, welken oorzaak waren geweest , dat wij uit de haven werden gedréveri, namelijk den wind en den ftroom , welken zodanige ftrekking namen , dat wij dwars van het land af op de fteile diepte , en van daar in de lengte met den ftroom, de golven en den wind voordgedréven wierden , zonder tégen de Européfche vesting te floten. Het was ook eene godlijke beftiering , dat de duisterheid en de vreeslijke jagtfneeuw beletten , dat iemand van de kasteelen ons kon zien, indien men daar gezien had, dat wij voorbij en er uitkwamen, zou men met fcherp op ons gefchoten hebben , fchoon wij den eerften dag reeds de gewoone doorzoeking aan boord gehad had-  EN HET OOSTEN, 263 den: want bet is volftrekt verboden, des nagts aan géne zijde der vesting uittezeilen: maar intekomenis in tijd van vréde geoorloofd. Eindelijk bragt men het na veel arbeid zo ver, dat de anker> hielden ; daar ondertusfchen de drie kabels , of ankertouwen, gedurende den ftorm en het on wéér onklaar waren geworden, doordien het fchip eenige reizen in de rondte geflingerd was, en men de kabels in zulk eenen fchriklijken ftorm en jagtfneeuw niet kon redden, vreesden wij , dat dezelven elkander zouden doorfchuren en affnijden. Daarbij konden de kabels en touwen door het fcheepsvolk niet geregeerd worden, wijl het dunste touw door het ijs bijna zo dik als een arm was geworden, en nauwlijks kon de een den anderen op het verdek zien, wégens den hagel en de fneeuw, die op dezen dag, door eenen fchriklijken ftormwind verzeld , in groote ménigte viel. Doch alf de gevaaren en moeilijkheden waren egter niet in ftaat, de brandende vlam in onze harten uitteblusfchen : wij vergaten ons zelven , maar vergaten onzen dierbaaren en grooten gustaaf niet. Wij dronken desmiddags met punch, die de kapitein MOREENopeen'tijd, waar in de ftorm zig eenigzins fcheen te leggen, op de beste wijze toebereid had , zijner koninglijke majefteits gezondheid , waarbij twee aanzienlijke Turken ons gezelfchap hielden. Onze uiterlijke betuigingen konden in zulke omftandigheden aan onze innerlijke gevoelens wel niet beantwoorden ; maar ik geloof egter , dat wij de eerste Zweeden zijn, die de eer gehad hebben , het hooge geboortefeest van den koning gustaaf den derden jiüdden op den Hellespont, in het gezigt van Afië  aö*4 REIZE DOOR EUROPA Europa, te vieren; aan wier eerbiedsbetuigingen Turken deel genomen hebben; die aan de kusten van Troje den dierbaaren naam gustaaf uitgeroepen hebben , onder het doen weergalmen van het ménigvuldig vreugdegeroep, dat dezen dag in ons zo verafgelégen geliefd vaderland, hetwelk wij op de plaats , daar wij waren , aan de met fneeuw bedekte bergen en dalen geloofden te herkennen, alom gehoord word. Maar, toen wij in het beste van deze voor eiken Zweed zo onwaardeerbaare vreugde waren , werd onze kapitein gewaar, dat alle drie de ankers andermaal doorgingen, en het fchip midden op den ftroom weggedréven werd. Aanftonds was elk door voorwerpen, die zo aangenaam niet waren, als die, welken éven nu nog de gemoederen van ons allen geheel en al ingenomen hadden, in de weer. Alle poging , om het verder voorddrijven van het fchip te beletten , was vergeefsch : in de grootfte gezwindheid waren' wij halfwége de buitenfte kasteelen, die omtrent si Zweedfche 'mijl van de binnenfte, of de zogenoemde Dardanellen, aan den mond van den Hellespont liggen. Niets was ons derhalven verder overig, dan de hoop , dat is het plegtanker : dit werd in gods naam des namiddags om vier uuren uitgeworpen, en toen gehoorzaamde het fchip. Dit was de eerste reis, dat ik het plegtanker heb zien werpen , fchoon ik veel ter zee gevaren heb , en meer dan eens in zeenood geweest ben. Met dit alles konden wij niet zéker zijn, fchoon wij alle de ankers in het water hadden; want de ankertouwen waren niet.lang genoeg voor zulk eene diepte van zestig vademen, wijl het niet nodig is, dat dezelven fa onze gewoone vaarwaters zo lang zijn, en de fcheeps-  EN HET OOSTEN. 265 réders eene onnodige uitgaaf, die egter bij deze gelégenheid zeer nodig zou geweest zijn , gaerne willen fparen. Maar, wat nu gedaan ? Tégen den avond werden bijlen bij de hand genomen , ten einde gereed te zijn , om den grooten mast te kappen, in geval het fchip desnagts alle vier zijne zwaare ankers mogt doorgaan , om op die wijze menfchen , goederen en fchip te redden , wijl de ftorm minder geweld heeft, om het vaartuig te drijven, wanneer de groote mast weg is. Maar go de zij dank , die nood en gevaaren paaien fielt! Wij hadden deze moordgeweeren aan onzen mast niet nodig; het fchip lag ftil; maar de ftorm en de koude hielden den volgenden dag met meerhévigheid aan, doch zonder fneeuw. Wij hadden geen ander weêrglas, om den graad der koude te bepalen , dan ons gevoel , ik geloof, dat zij in Zweeden zelden fcherper is: zelfs het zout water bevroor aan ons fchip , hoe fterk het ook ftroomde, zo dat het alom met dik ijs bekleed wierd. Maar hoe verheugd waren wij niet, den 25"*™ van louwmaand, tégen den middag, de zon weêr te zien, welke haare ftraalen zo lang voor ons verborgen had. [Dit was regt] Post nubila Phmbus [Na onweer, zonnefchijn] ! Den 26ften begon het goed weeder te worden, en men befloot, de ankertouwen te klaren , en hetgroote of plegtanker optehalen , en ter gedagtenis wilde ik méde daar aan arbeiden, en hielp het fcheepsvolk in het opwinden : dit werk duurde den ganfehen dag , en het groote plegtanker kwam niet voor des avonds te vijf uugen op. Den i7ften , te twee uuren des nagts , begon &4  9.66 REI2E DOOR EUROPA men met het grootfte van de andere ankers; maar dit was zulk een hardnekkigen arbeid, dat dezelve tot des avonds duurde: het had zo vast in den grond gevat, dat men ten laatften aan de mogelijkheid, om het op te krijgen , twijfelde. Doch aanhouden en niet moede worden overwint alles: het anker kwam op, en aanftonds werd bevél gegéven en toeftel gemaakt, om des nagts de beide anderen ook optev/inden, na dat de manfchap zig na zulk eenen fchriklijken (havenarbeid eerst een weinig verhaald had; en men dagt den volgenden morgen zonder uitftel onder zeil te gaan. Maar ons ongelukkig noodlot wilde het anders. In denzelfden nagt ontftond er een hévige ftorm , en het fchip begon voor de beide nog in den grond liggende ankers te rijden. Men vierde bot, om léven, goederen en fchip te redden, en door gods goedheid ftond het weêr ftil. Den 28^11 Vvas de koude zo ftreng, dat het water in de kajuit bevroor, en als men op het verdek fpuwde, bevroor hetzelve oogenblikiijk in de lugt tot ijs: niemand onder ons wist zig eene dergelijke koude te herinneren • daarenboven fneeuwde het nu weêr zo fchriklijk , dat men noch zien noch de oogen opheffen kon, en het volk kon noch zigzelven, noch kabels en touwen in orde houden. Daarenboven begonnen ons de kooien te ontbréken, doordieu de Turken, die zig op, het fchip bevonden, zig van den voorraad , dien wij tot behoefte der kajuit bij ons hadden , als hun eigen bedienden , ten einde in de ons , en nog meer hun, ongewoone koude niet te bevriezen. Het viel ons in , dat het héden de naamdag van zijne koning, ïijke hoogheid, den prins kakel , hertog van Süderman..  EN HET OOSTEN. a67 land, was; en ik, als een Südermanlander , verzuimde niet, in gezelfchap van mijne overige landsgenooten, ons onderdanigst de eer te géven, op de gezondheid van zijne koninglijke hoogheid te drinken, en ons in eene koude, die regt mannelijk en Zweedsch was, te verwarmen. Den 2£ften was de lugt ftil, en het weeder voortreflijk, hoewel zeer koud. Te vijf uuren des morgens begon men de ankers weêr te ligten; het grootfte van de twee kreeg men wel boven; doch met het kleine , hetwelk men het werpanker noemt , had men eene verbazende moeite en veel arbeid, die egter geheel vergeefsch was en daar méde eindigde, dat des namiddags te twee uuren het kabeltouw brak, en het anker zelf in den Hellespont bleef liggen; dus moesten wij Neptuin, die ons tot geen minder prijs wilde laten varen, dit Zweedfche voordbrengzel opofferen. Het moet ongetwijfeld aan een ander groot anker, dat daar op dezelfde wijze , als het onze , verloren gegaan was, vastgehaakt zijn; want klippen, of iets anders, waar aan het zou kunnen gevat hebben, kan men midden in het kanaal op zulk eene diepte niet wel vermoeden. Het verlies van het anker was eene aanmerklijke fchade, doch geenzins te vergelijken met die, welke ons en ons fchip gedreigd had. Toen het anker verloren ging , kwam een Turk naar mij toelopen, en zeide: men moest oon danken voor dit geval, want, voer hij voord, Dsjanlne ghelechjek kafa mallne gheldi, dat is: het nootlot , dat het léven van den fchipper moest treffen, heeft zijnen ei* gendom getroffen. Ik breng dit bij als een bewijs van dC denkwijze der Turken. Ik heb dikwijls gezien, dat zii zig verblijdden, wanneer een koffijfchaaltje of iets andei». . S 5  a6S R E IZ E DOOR EUROPA bij geval aan Hukken geflagen of gefmétenwerd; want zij befchouwen dergelijke gevallen als eenen flag van het noodlot, die noodwendig iemand of iets tüoét treffen . ea merken het als eene godlijke gunst aan, wanneet de llag gematigd is, en iets van hetgeen zij bezitten, In ptatö van eenen perfoon , treft. Men heeft mij verhaald, dat een Tutk eens zeer verftoord werd op eenen kwakzalver, dié zijn paerd van eene ziekte genézen had , hoe vee! werl.;; bij anders ook van het beest maakte : want, zeide hij . nu zal de ziekte van het paerd gewislijk iemand in m:jn huis treffen. All' onze Turkfche reizigeM baden i n i bevdlhebber moreen, wanneer hij gelukkig in dc haven zcu aangeland zijn , voor zig eenen kurban te offeren, tot dankbaarheid, dat hij door zulk eene zagte waarfchouwing gered was. Wij gingen eindelijk na zo veele doorgeftaane gevaaren, zo eenen grooten zeenood , en zo veele ongemakken, zo veel wakens en arbeids, onder zeil. Thans was het de eerlte reis niet, dat ik overtuigd werd, hoe veel de arme zeeman moet ondergaan en uitftaan, en wel om den bloei des koophandels, om zijner médeburgeren gemak en welftand, en om eenen koopman rijk te maken, die dikwijls niet dankbaar genoeg is jégens dengeenen, die hem kisten en kelders vult, die hem het éten aan den mond brengt, die hem het lekkerfle op de tafel bezorgt, dat alle vier de waerelddeelen voordbrengen , welken, door de zeevaart als op ééne plaats verenigd, derzelver voordbrcngzels zonder het minste ongemak , ten minsten zonder gevaar voor dien, die ze geniet, tot gebruik aanbieden. Hoe veel dank, eer en beloning is menhemniet  EN HET OOSTEN. 269 fchuldig, die egter zijn léven en zijne gezondheid in de waagfchaal Helt, en zig aan eene zo gevaarlijke, onbeftendigeen ontembaare hoofdftof, als het water is,betrouwt, en zig daarenboven van alle rust en gemak berooft, om zulke voordbrengzels aan anderen re bezorgen! Zulke overwegingen konden niet misfen, zeer dikwijls in mij optekomen op den Hellespont, wanneer ik zag, hoe veel ongemak mijne arme landsgenooten, van den fcheepsbevélhebber af tot den gcringften bootsgezel, zig lieten wélgevallen ; hoe zeer zij tégen alle hoofdftoffen en de hévigfte en fterkfte werkingen der natuur te worstelen hadden; hoe zij onophoudelijk arbeidden-, hoe dikwijls zij weêr van voren af aan alles vernieuwen moesten; en hoe dikwijls all' hunne moeite dan évenwei nog vrugtloos was. Het jammerde mij in de daad, hunne veele flaaplooze nagten, hunne met fneeuw en ijs bedekte kléderen , en hen zeiven fleeds tusfchen vrees en hoop te zien dobberen. Nu eerst zijn de gevolgen van dat alles gekomen: meer dan de helft van het fcheepsvolk ligt in dezen hulploozen en onkundigen oord ziek; god géve, dat hunne gezondheid weêr herfteld worde! En zulke lieden verrijken anderen, hebben zeiven het kommerlijkfle beftaan , en worden nog door veelen met de grootfte veragting, door anderen met de fnoodffe ondankbaarheid bi diouwd, en dat van menfchen, die niet bedenken, dat hunne ganfche eer dikwijls op de ongemakken en lévensgevaaren van den bootsgezel berust, die uit zulke ver gelégen bloemen éven als eene waterbije honig verzamelt, en die dikwijls zijne moordenaars worden , wanneer wind en water hem verfchonen. Nu leerde ik door eene alleronaangcnaamftc ondervin-  £7° REIZE DOOR EUROPA ding den wind kennen, dien de oude Grieken Helkspt». tias noemden, en die, naar het berigt van herodotus [L. VIL C. 188.], de grooie vloot van xerxes vernielde, en aan de kust van Theslabën, in de ftreek der bergen JPe/ion en Hypnos, regt tégen over den mond van den Hellespont, hoewel ver van daar, doch juist zo ver niet van de plaats, daar ik tégenwoordig ben, tégen de klippen floeg. Kon deze wind ver van daar zulk eene werking doen, en de fchipbreuk van zulk eene groote vloot veroorzaken, aan hoe veel grooter gevaar waren wij, die regt in den togt lagen, niet blootgefteld ? De Hellespontiat is een noordöoste wind, en komt eerst meer noordlijk van de Zwarte zee, in de lengte over den Bosporus naar Konftantinopel ; vervolgens trekt dezelve meer naar het oosten over de zee van Marmora en van daar regt over den Hellespont, die juist als een togtgat is, hier nu, gelijk ook benéden waard op de zee is deze wind het allergevaarlijkst , en veroorzaakt zeer dikwijls fchade ter zee. Als ik boven den flormwind met digte jagtiheeuw verzeld noordewind noemde, heb ik niet ais een zeeman gefproken, en wel, om mij naar de Zweedfche landfpraak te rigten, en mij duidelijk uittedrukken, nademaal noordewind in den winter bij ons fchier alles betékent, wat ik wilde zeggen, en als hij met fneeuw gepaard is, hetgeen wij urvader (*) wolfsweeder en dergelijken noemen, mé^ de in zig fluit. Nu zou ik dezen wind verlaten; want hij verliet ons. 09 Het eigenlijk woord voor flormwind, door de hévigffe hgtfneeuw verzeld. Aant. van den Heogd. Fert.  EN HÊT OOSTEN. 27» zodra wij buiten het kanaal kwamen, juist toen wij hem wenschten te behouden. Maar daar krégen wij tégenwind, en meenden derhalven op het eiland Tenedos in eene haven in te lopen. Maar, toen wij den 30^" van louwmaand, des middags, juist voornémens waren, daar in te lopen, kwam dezelfde wind, die ons te voren zo veel kwaads toegebragt had, wéder, werd voor ons de beste wind, dien wijskonden wenfchen, en bewees ons den dienst, dat hij ons den ganfchen weg gezwind voordvoerde. Ik moet dus ook op het laatst dezen wind prijzen, terwijl ik denzelven verlaat, en wéderom de gunst der Voorzienigheid erkennen, die nu hetzelfde middel tot ons beste gebruikte, dat te voren tot onze plaag geftrekt had. Men mag daarom overal in de waereld wel zeggen: nullum malum fint aucloramento boni [er is geen kwaad , zonder toevoegzei van goed]. Zondags, den3ift™ van louwmaand, des avonds, wierpen wij bij Negrepont, tégenover den ingang der haven van Volo, werwaard onze reis was, het anker, na dat wij in eenen tijd van 30 uuren over de 160 Italiaanfche mijlen gezeild waren. Doch naderhand tobde men weèr drie dagen en nagten, om een klein eind wegs, dat wij met eenen goeden' wind in drie uuren Zouden hebben kunnen afleggen , verder te komem Wij kwamen dus niet voor den 3den van fprokkehnaand hier bij Volo in de haven voor anker,daar wij de geheelelandftreek met diepe fneeuw bedekt vonden , zo dat zelfs Thesfaliën en de aangenaame Teiripe thans Zweeden, zo als het in louw-en fprokkelmaand is, volkomen gelijk was: hetzelfde moet ik van Alle eilanden en kusten zeggen, die wij van Konltantino  272 R E 1 Z E DOOR EUROPA pel tot hier toe voorbij gevaren zijn. Wij hebben juist denzelfden weg gereisd, als de Argonouten, doch in légengcflelde (trekking; want zij voeren van hier af, en bcruSte fchiP ArS° is> ^gt men, gebouwd op eene plaats, die men zeer digt bij die, daar wij ons thans be vinden, toont. Geen wonder derhaltfeu, dat ik zulk een ongelijk geluk met deze .beroemde zeevarers heb, die het gouden vlies zogtcn. Want ik zoek eenige be'fchréven pargamentvellen „ van dewelken ik berigt bekomen heb, dat zij in eenige Griekfche kloosters, drie of vier dagreizen van hier, gevonden worden. Men zegt ondertusfchen, dat men niet gemakl/jker tot dezeiven kan komen, dan eertijds tot het gouden vlies; want, behalven, dat zij van onkundige en agterdogtige monniken bewaard worden , die, gelijk de draak op denfehat, op dezelven liggen,' en nauwlijks deze handfchriften iemand laten zien, is de ingang tot deze kloosters de moeilijkfte, van dewelken ik ooit heb horen fpréken. Dezelven liggen namelijk op zeer hooge fteile klippen, en hebben in het geheel geen deuren, maar die er binnen wil wézen, moet zig in het eene klooster 56 , in een ander 26 vademen hoog e. z.v. in een net laten opwinden. Het is derhalven eene halsbrékende reis, en daar bij nog onzéker, of zij'de moeite betaalt. Het is nauwlijks te begrijpen , hoe men op zulke (teile en hooge klippen heeft kunnen bouwen, en wie er het eerst op gekomen is, of hij naar boven heeft kunnen klauteren, of zulk eene lange ladder gehad heeft: hier gelooft; men, dat het door een wonderwerk is gefchied. Geheel boven op den berg, zegt men, is eene tamelijk groote en ititgellrekte ruimte, névens tuinen en weiden voor het vee.  EN HET OOSTEN. Dit alles zult gij met alleomftandigheden vernémen, wan* neer ik het eens met eigen oogen gezien heb. Het opwinden aldaar is zo bezwaarlijk, zegt men,dat de heer montagu(c), toen hij daar gekomen was, er geheel van afgefchrikt werd, om zig te laten optrekken, en benéden bleef: die zijnen ijver, om alles te onderzoeken, kent, kan nooit hopen, hem te overtreffen, en men kan geen fterker bewijs hebben, hoe ijslijk dit opwinden moet zijn, dan dit. Desniettégenflaande ben ik voornémens, ten minsten gelijk de heer montagu , eerstdaags derwaard te reizen, zo dra de fneeuw maar eerst gefmolten is, en dc wégen, die voor het overige hier zo flegt zijn, dat zij nauwlijks den naam van weg verdienen, een weinig bruikbaar worden. Jk zal over Larisfa reizen, zijnde dehoofdftad van dit land en twaalf uuren of eene dagreis van hier gelégen. Wie zou geloofd hebben, dat in Thesfaliën, op 30 graaden breedte, mijne reis door fneeuw belet en uitgeli.eld zou worden? Evenwel is het zo: de fneeuw lag bij mijne aankomst verfcheiden ellen hoog , en ik had de grootfte moeite van de waereld, om bij den Zweedfchen en Franfchen konful, den heer barthelemy te komen, die in het dorp Portaria hoog op eenen berg, twee mijlen van de haven, woont. De muilëzel ging fchier bij elke O) Van dezen befaimden reiziger, is omftandig verflag gedaan in de Voorrede van den Heer kuipers op d'ar vieux bl. 10. e. v. — Men doe 'er bij 't verhaal van den Heer j. moore view of Society and mannen in Italy, of Efpït des Joint. J^Sl. AOUt, p. 92. fy.  274 REIZE DOOR EUROPA fchréde tot aan de borst in de fneeuw, en met dat alles nog wel midden op den zogenoemden weg, Den ?#n van Iprokkelmaand deed ik deze reis s en op den berg was de koude en de wind onbefchrijflijk: all' de daken hingen vol ijskégels, en de waterleidingen der molens waren overal zodanig met ijs bedekt, als in Zweeden in den hardden winter: all' de hoornen bogen onder de fneeuw, en ik zou gemeend hebben, te huis in mijn vaderland te zijn, indien ik niet, in plaats van pijn-, dennen-en jenéverboomen , overal olijven-, amandel-, moerbeziën -en vijgeboomen gezien had, die men hier in groote ménigte vind, en welke névens tarw, katoen, en wijn, den rijkdom des lands uitmaken; maar all' deze boomen zijn door de koude zo bedorven, als of zij verzengd waren. Hieruit ziei men, hoe zeer men iioratius te onregt berispt heeft, als hij, eenen rtrengen winter in Italië befchrijvende, zegt, dat de tukken der boomen door de zwaarte der fneeuw neêrwaard gebogen werden, éven als of hij grootfpraak gebruikt had, en als of in dit land zo veel fneeuw niet kon vallen. Zo doet men dikwijls, zo niet altijd, de oude , zo wel waereldlijke als gewijde, fchrijvers, uit onkunde verwijtingen. Zolang mende plaatzen en landen, van dewelken de ouden gefchréven hebben, niet béter en nauwkeuriger kent, dan tot nog toe, moet men het geen zij in tégenwoordigheid van zo veele ooggetuigen gefchréven hebben, voor waar aannémen. Ondertusfchen beleeft men hier zulke winters niet veel, fchoon men zig derzelvcn wel kan herinneren; want men heeft mij verhaald, dat voor vijf en dertig jaaren de koude hier nog fcherpén en van langer duur is geweest, dan dit jaar, doch zon»  EN HET OOSTEN. £75" zonder dat er toen zo veel fneeuw gevallen is als nu, wijl niemand zig zulks weet te herinneren. Niettemin zag ik herders met groote kudden fchaapen en geiten, die aan de afhelling der bergen in de zon weidden, alwaar reeds op den dag, dat ik naar Portaria reisde, misfchien eene kleine plek bloot geworden was. Ik vertoefde tot den i i.n naam aan het ftigt, en de aartsbisfchop heeft zijnen titel van deze Had, die zodanig verwoest is , dat men over haare eigenlijke ligging twist. Op die wijze overleeft de oude naam de ftad, en bijna zig zeiven, ten fpijtdestijds en der vergételheid , wijl dezelve door de""kerk geheiligd is; en hij eischt, om zo te fpréken , van de aarde de overblijfzels wéder, die zij bedekt, en gebied den fteenhoopen te blijven het geen zij eertijds geweest zijn , en zig tot huizen en muuren opterigten. Troje is bij home* Rt's nog voorhanden , terwijl het op deszelfs eigen plaats gemist word; op dezelfde wijze zijn ménige ftéden op de tongen der menfchen nog aanwézig, na dat zij reeds voor lang de verganglijkheid ondervonden hebben, en tc vergeefsch op aarde gezogt worden. Ik eindig thans deze vergangüjke befpiegeling met eene kleine aanmerking, dat namelijk Volo , hetwelk tégenwoordig aan deze baai den naam geeft, in het Grieksch b»a- gefchréven word , en naar onze wijze Bolo moest gelézen worden, doch door de Grieken Volo uitgefproken word. De Turken xiotmen het Kolos, gelijk ook Golos. Het is thans niets anders, dan een ellendig Turksch kasteel aan de haven; «en tamelijk eind wegs van daar liggen twee dorpen, een  «o» REIZE DOOR EUROPA Turksch en een Grieksch , die ook den naam van Volo dragen. Hier heeft, zegt men , oudtijds de oude ftad Jolkos gelégen, waarvan de plaats zo wel als de zeeboezem Jolikos , gelijk ook Pelasgikos gehéten heeft, en van Jolkos hebben de Turken denklijk Kolos gemaakt. Doch genoeg van veranderingen der naamen en plaatzen ; ik blijve thans , zo als te allen tijde , zonder de minste verandering, met de zuiverfte, opregtfte en grootfte hoogagting, e. z. v. DER-  EN HET OOSTEN. 291 DERTIENDE BRIEF. Lijst der brieven door den fchrljver, zédert october 17785 afgezonden. Gevaarlijkheid der reis te land. Vergelijking derzelve met de onlang! gelédenen ter zee. Inzonderheid van de gevaaren door de zwer¬ vende Albaneefen verOoi zaakt. —_ Befchrijving vdn deze (Irvperijen en togten. Volo, den 10^ Maart, 1779 (*). heb mijnen laatften brief aan u, die uit vijf halve bladen beftond , den ifen dezer maand van Volo over Salonicbi en Konftantinopel afgezonden. Thans zal ik, voor mijn vertrek van hier, u berigt van den goeden ftaat mijner gezondheid géven , en tévens melden , dat de koude hier in Thesfaliën tégenwoordig andermaal met hévigheid begonnen is, en dat het op de bergen en hoogten nog fneeuwt. Verder geef ik u te kennen, met hoe groote ongerustheid ik uit uwen brief van den 8«*8 brieven van den heer le bret gezegd: Giornak de Letterati in Sïéna, nier in Pi fa, word nog vervolgd, e. z. v. het welk onkunde der Italiaanfche letterkunde verraad. Het geleerd journaal, dat tePifa uitkomt, word doordaarzijnde hoogleeraars uitgegéven, is zeer breedvoerig, en bevat beoordelende en ophelderende onderzoekingen, gelijk ik u op zijn tijd' zal gemeld hebben (*), het word nog vervolgd, en zeer hoog gefchat. Maar het Siënafche Is nog geheel nieuw, en eerst na mijn' tijd, zo mij voorflaat, pas zédert iets meer dan twee jaaren, begonnen; het houd zig bézig met de ceconomie en dergelijke onderwerpen : ik heb het horen prijzen, maar ken het niet. De heer abt sestini meent, dat men, uit gebrek aan médearbeiders , met dit journaal reeds uitgefcheiden is. Indien de heer groskurd zig nu op dit antwoord verlaten, en in zijne Hoogduitfche aanmerkingen gebruik er van gemaakt had, zou hij zig niet alleen bedrogen , maar ook mijne brieven tégengefproken hebben. Het geen ik van dergelijke zaaken gefchréven heb, kan niet anders dan nauwkeurig zijn; want deels ben ik op de plaats zelve geweest, deels heb ik er mij lang genoeg opgehouden; en mij zeiven den tijd gegéven, om de zaaken te léren kennen, deels de perfoonen en fchnjvers zeer wél gekend: dienvolgens kon ik in zulke dingen aan geen dwaling blootgefteld zijn. Over den vader paciau- di (f) (in het Latijn fchrijft hij zig paciaudius) velt de heer le bret het volgend vonnis: „de man heeft onder- (*) Zie II. Deel, brief34. (t) Zie van hem IF. Deel, 41 ten brief.  „ tusfchen wéderwaardigheden uitgedaan, en zaldenklijk „ homerus wel vergeten hebben.,, Even als of de wétenfchappen ons zelfs niet tot vergenoegen in onze ongelukken verftrekten, gelijk cicero in zijne rédevoering tot verdédiging van den dichter archias inzonderheid van de dichtkunst beweert; htec ftudia adverjispetfugium ac folatiutn priebent &c, waar hij juist uitdruklijk van de dichtkunst en van homerus fpreekt. Ik verkeerde immers met vader paciaudi te Panna, toen hem reeds alle rampfpoeden getroffen hadden, en juist toen arbeidde hij op het ijverigst aan zijnen homerus. Kan hij nti denzelfden arbeid in zijne geboorteftadTurin niet voordzetten? K an hij zig daar met homerus niet verlustigen? Indien de heer groskurd eenen goeden korrespondent in Italië wil hebben , zal ik er hem onder mijne goede vrienden en bekenden flegts éénen noemen , namelijk, vader fabricy te Rome (?), die alles vollédig kan beantwoorden, wijl hij om zo te fpréken in de Cafanatifche of Minervaboekerij woont, waar alles nieuws, wat er te vinden is, bezorgd word; daarbij antwoord hij gaerne, is een vriendelijk en beleefd man , bezit zeer veel kundigheid, en fchrijfc bondig. Als de heer groskurd hem alleenlijk de groete van mij doet, in het Fransch aan hem fchrijft, en zegt, dat ik zelf hem het adres van Konftantinopel overgezonden heb, krijgt hij vollédig antwoord, dat hem nuttig zijn en aan mijne brieven gewigtige opheldering géven kan. Zeg hem, dat hij dan ook vader mamachi (f) van mij, zijnen ouden en beftendigen vriend, (*) Zie I. Deel, soft™ brief en II. Deel, ajjfen brief, (t) Zie 11 Diel, ~°Pxn en 33»" brief.  3Cl5 $& groet: hij woont in hetzelfde huis. Het adres is: Ax reveremi, trés reverend Padre Maestro Gabriel Fabricy, Docleur Théohgien de Cafanale, a la Minerve, a Rome. In dezen brief zou de heer groskurd mij ook den dienst kunnen bewijzen , van den heer doktor fabricy te verzoeken, bij alle mijne goede vrienden te Rome, als den beroemden prelaat den heer eorgia, de kardinaals bf.rnis, makefochi, zalada en anderen, den abt giovenazzi, den vader generaal georgi e. z. v. mijne gedagtenis en de verzékering van mijnen eerbied te vernieuwen. Vader fabricy kende zeer nauwkeurig mijne verbindnisfen aldaar., en deze last zal hem zeer aangenaam zijn, gelijk het berigt van mijnen welftand in Turkijë, midden in de woonplaats van de pest, hem tot veel genoegen zal (trekken. Zulk een korrespondent zal niet alleen voor den heer groskurd, maar ook voor u zeiven, en het weetgierig publiek van veel nut wézen. Deze reis moet ik tégen mijnen wil verzuimen, u een vervolg van mijne berigten, zo wel van Turkijë als van Zwitzerland, méde te délen. Wij allen moesten in de voorléden week in den grootften haast herwaard naar Tharapia trekken, om voor de pest te wijken, die op eene fchriklijke wijze is toegenoemen, en zelfs reeds overal te Pera in onze nabuurfchap begon te heerfchen. Ik ben dus hier, en all' mijne papieren zijn daar, zelfs mijn pennemes , om welke réden deze pen zo flegt fchrijft. Den 2aften van zomennaand gefchiedde dit veihaast opbréken, en zédert bevinden wij ons allen hier, een weinig veiliger in hoop, doch in de daad in bet geheel niet veilig, naardien zig hier ook een en ander voorbeeld van de be- fmet-  fmetting vertoond heeft, en zulk eene groote huishouding, als die van den heer gezant,, welke, fchoon deze heer ongehuwd ïs , uit meer dan twintig perfoonen beltaat, onder zulk een opzigt niet kan gehouden worden , dat wij daaromtrent ten volle gerust zouden kunnen zijn; voornaamlijk daar een zo groote hoop bedienden , van de Griekfche natie, en aan deze ftrafroede gewoon, minder, dan wij, het gevaar vrézen, en niet wel te huis, en van alle gemeenfchap met anderen, inzonderheid van het aanraken van hunne kennisfen , af zijn te houden. Ik hoop ondertusfchen, dat dit verblijf, ten minsten ten aanzien van mijne gezondheid, die, als ooo mij het léven fchenkt, de grond van al mijne toekomende bézigheden en onderzoekingen is en zijn zal, niet zonder goede gevolgen voor mij zal zijn. De lugt is hier meer overeenkomstig met de Zweedfche en frifcher dan te Konftantinopel: koud, mogt ik zeggen, wégens de fchier geftadige noordewinden, waaraan deze oord, die tégen over den mond der Zwarte zee gelégen is, welke erflegts een klein eind wegs afligt, blootgelteld is. Zelfs op St. Jans dag was hier, in deze zogenoemde warme landen, zulk eenï koude, névens régen en ftorm, dat niemand van de hierzijnde. Zweeden zig wist te herinneren, op dien dag in Zweeden zulk eene (trenge koude beleefd te hebben. Denzelfden dag bad het te Konftantinopel fchriklijk gehageld, en deze plotze verandering zou, meende men, de pest doen ophouden , maar vergeefsch. Zij is zelfs héviger en wel derwijze toegenomen, dat, zo als men verhaalt, alleen uit de Adrianopelfche poort dagelijks over de duizend lijken uitgedragen worden, en de Turken nu zelfs openbaars II. Afdeeling. X  3o8 gebéden in de moskeen en kollégiën (*) bevolen hebben tot afwending van de pest; het welk iets zeer ongewoons is, en bij een volk, dat aan onbeperkte onderwerping aan de befchikkingen van god zo zeer gewoon is, tot een bewijs ftrekt, dat de befmetting tot eenen zeer hoogen »• en zeldzaamen trap gefiégeu is. Te Smirna is omtrent op den zelfden tijd, namelijk omftreeks Stjan, eene aardbéving geweest. Behalven de verfche lugt, die ik ffeeds inadem, en het aangenaam gezelfchap, dat ik met mijne heeren landsgenooten, en den Napelfchen gezant, den heer de ludolf , en deszelfs gansche bevallige familie onderhoud, welke tégenwoordig alle dagen de dogter des heeren gezants, de beminlijke en fehoone gemaalin des Franfchen ambasfadeurs, névens zijne excellentie, den heer ambasfadeur de saint priest zeiven, te gemoet ziet, als welken zig reeds in het laatst van bloeimaand te Marfeille op het fregat Kato aan boord begéven hebben, behalven het genoegen van zulk een aangenaam gezelfchap, zeg ik, baad ik mij, zeer voordeelig voor mijne gezondheid, alle morgen in het zout en lfromend water van den Bosporus , digt onder mijne vensters , en wel in béter orde en op eene gepaster wijze, dan voor een jaar, wijl ik eenen zeer gefchikten geneesheer aangetroffen heb, met den welken ik dagelijks raad leef. Wijl dezelve uw nabuur is, (welk een onverwagt nieuws, zult gij wel zeggen, dat mijn geneesheer te Tharapia uw nabuur is?) zo verzoek iku, de goedheid te hebben, hem te groeten; want dit is het eenigst bewijs mijner dankbaarheid, dat ik (*) Collegernt,  hem kan géven, ook het eenigfte, dat ik hem fchuldig ben: want hij bedient mij, zonder het te wéten, en alleen door den druk zijn zijne geneeskundige raadgévingen mij. ne régels, en de Bosporus mijne apotheek geworden. Het is de heer profesfor bergius, die dit raadzel oplost, en zijne rédevoering over de koude baden, in het jaar 1763, in de koninglijke akadémie der wétenfchappen gedaan, die ik tégenwoordig als mijn rigtfnoer vóór oogen heb, Hij zal toen zékerlijk zelf niet gedagt hebben, dat dezelve te e«nigen tijde zo verre buiten 's lands voor eenett zijner landsgenooten nuttig zou zijn. Beveel mij derhalven hem aan, en zeg hem, dat de Bosporus mijn Bethesda is geworden, en dat de noordewind de Engel is, die het water alle morgen beweegt, zo dat ik nog alle dagen de ftelling bevestige, dat god zijne Engelen tot winden maakt. Mijne dankbaarheid jégens dezen zeer geleerden landsgenoot gaat verder, dan hij gelooft. Ik weet, dat hij behalven zijne veele andere kundigheden, die men, gelijk de Rusfifche gezant en ridder de heer stachief mij verhaald heeft, reeds in Rusland kent en roemt, ook een bekwaam kruidkenner is, en wenscht, eene: Flora bijzon* tina te bekomen, édoch eene andere, dan de verzameling van léverkruiden des zogenoeinden barons reinecke, die ik hem, in het begin dezes jaars, met den Zweedfchen kapitein wikström overgezonden heb. Ik ben (leeds zwanger gegaan met het voornémeu , om hem re dienen^ zonder daar om verzogt te zijn. Ik had reeds lang te voren van eenen hierzijnden Armeniër horen fpréken, die, zo men zeide, de kruidkunde van den heer LiNNéus zeiven geleerd had: ik had volftrekt voorgenomen, hem te léren X a  3io kennen, fchoon ik üier wist, waar hij woonde. Gilleren kreeg ik volkomen licht in de zaak. Ik ontmoette eenen Griek, dbmetrios genoemd (g (van), Zweedfche gezant bij de Porte, 9, 13. Prefident. 174. Chalcondijlas gefchiedenis van Turkije". 7. Chald.'Eus, bij Cicero. 210. Chardins reisbefchrijving, ir. Choisf.ul (graaf), zijne Levantfche reizen. 126. Clochster^ (de), Kapitein. 121. Corceji (generaal), zijne Oo.nerfche reizen. 126. COMMDAS DE carbognano. 240. zijne verhandeling over het woord natie. 246. Cvp.iessen, te Konftantinopel. 173, 177. DD. * . agen (Turkfche). 190. Dardanellen. 245. Demetrios, een Griekfche kruidkundige. 310. Depêches der Européfche gezanten, of dezelven aan de Porte médegedeeld worden ?£66. Dertoischen (dansfende). 173. Diefstal, bij de Turken onbekend. 154. Divan, te Konftantinopel. 61. Dolk der Turken. 53. , Dorschen der Turken. 149. Dorschvlcgels , in Zweeden. 15c. ,, Dorschplaats der Turken. 159. Dorschwerktüig der Turken. i5r. Dragomans , of tolken, der Européfche gezanten. 61. derzetver geleerde bezigheden. 12. ervarenheid in de taal. 20. gewoone onkunde. 32, 39, 45. werkloosheid. 43. Oadërhandelimjen door hun met de ministers derPorte.63.  VIERDE DEEL. $a? Dragomans der Porte. 59. Druiftros, hoe de joodfche befpiedersdien droegen. 231. Dsjami. 180. Keizerlijke. 180. Duurte te Konftantinopel. 148. Dzhjmi 250. Dzulhidsjschi, maand der Turken. 196, 215. E. .Eenvoudigheid in gebruiken, enz. bij de Turken. 149. Elez-oglu. 113. Elle (Zweedfche). 151. Emin Efendi, taalmeester. 238. Enfans de langues. 240. Engef.lands tégenwoordige ftaar. 135. Engelsche handel op de Roode zee. 132. F F- X atum turcicum. ii7. Feesten (hooge) der Muhamedaanen. 196. Ferhenk, Perfisch woordenboek. 105. Firenckistan. 250. ForskSl. 3to» 3ir. Franken, in Turkijë. 6". Franken, te Konftantinopel, onder befcherming der Europcïche gezanten. 59. derzelver voorregten. 250. houden de pest bedekt. 90. Francos, betékenis van dien naam. 250. GG. alata-woiwodasi. 2ij. Galipoli- 255. Gastvrijheid der Turken. 233. Va  ja 8 BLADWIJZER van het Gebak, word in het ferail op den Beiram uitgedeeld, 829. te Konftantinopel op ftokke-i gedragen. 230 Gebruikein , vergelijking van uitheemfche met de Euiopéfche. 231. Geer (de), hofmtrfckalk. 125. Gbers (de) berigten vau Turkijë. 7. Gixdstrooijlsg , te Konftantinopel, op den Beiram. 213. Gelukwenschen op de feesten , te Konftantinopel. 226. Gemeente (Lutberfche), te Konftantinopel. 174. Grsch edboeken der Turken. 37. Geschiedenis van Turkijë, bearbeiding van dezelve aldaar. 32. Geschiedschrijvers (rijk: ) in Turkijë, 37. Geschutgieterij, te Konftantinopel. 219. Gltu.ge.v vóór het geregt, bij de Turken. 205, Gezantem (Européfche), bTj de Porte. 58. derzelver gehoor bij den tultan. 59. Vertrouwen onder dezelven. 61. derzelver landhuizen. 61. Of de grooten des rijks bij hen ter maaltijd komen? 63. Gezantschap (Turksch) aan den koning van Pruisfen. 209. G.'aur. 177. GjöVI.ne Dt lingua 240. Godsdie.vst der Turken. 35. Hoogdidtfehe en Zweedfche, te Konftantinopel. 174. (Muhamedaanfche) kan geen algemeene zijn. 198. Godsdienstijver der Turken. 229. Godsdienststellingen der Turken. 194, 209, 234. Goud,zilver enjuweelen, gebruik daarvan bij de Turken.54. Gradenigo, Bailo te Konftantinopel. 125. Greco. 249. Grieken, hédendaagfche betékenis dezes naams. 249, 250. Grimaldi, Doge te Genua. 123. GTOTréKENs bij de Turken. 54,  VIERDE DEEL, 3*5 GYN-görmez. 202. H. II aaften (baron van), Hollandfche gezant, te Kcnlantlno» pel. 125. Hamalen, te Konftantinopel. if5S. Handel op de Roode Zee. 132. Handschrift (Hebreeuwsch), bij deKaraïten teKonftantinope', 28, Handschriften, in de Parijfche boekerij. 70. te Milaan. 73. Hautefort (graaf), zijne Oosterfche reize. 127. Heidenstam (van), Zweedfche gezantfchapsfecretaris, te. Konftantinopel. 13. Hellespont, deszelfs breedte. 257. Hemden der Turken. 54. Herbelot's Bibliotheque oriëntale. 187. Hocuepied, Zweedfche Vice-konful, te Smiitu. lo5. en volg. Hodgey, of Turkfche taalmeester. 97. Höpkee (van), prefident. 182. Hoofdsieraad der Turken. 50. Huizen, te Konftantinopel- 171. Hussein-Beykara, Turkfche muzikant. 11. I' I' 1 aar der Turken. 190. Ibrahim Efendi , deszelfs boekdrukkerij. 9. —Pascha, grootvizir. 213. Jengitschar Agafi. 223. Jenisch , arbeid aan Meninskis woordenboek. 10.' Jeunes de langues. 241, Ilam der Turken. 42 , 203. Inkt der Turken. 239. Islambul , naam der ftad Konftantinopel. 43» V 4  3jo BLADWIJZER, van hf,t Icm*el Efe*>d;, Taa:meester,'flerft. 14c, Jooden in'Turkije. 250. Ji'k der ostèn, in de Levant. 156". Jcjsti, Zwêedfehe konful, te Smirna. 129. JusïiriEïANSELiER, in Zweeden. 224. K K- X*.adi, re Sm'rna. 109. KlFTAN. 2T4. Kandu (berigten vau). 129. Kanonnen (Zweedfche), in het Serail. 500. Kantemir (Prins), deszelfs Turkfche gtfehiedenis. 7. Proeve, betreffende de Turkfche muziek. 12, K.lfEL (Zweedfche) , te Konftantinopel. 174. word door Turken bezigtigd. 17Ö.' Kapidsu-Baschi, Turkfche kamerheere». 59. Kapcdan Pascha, groot admiraal. 219. Karaïten omftreeks Konftantinopel, berigten van hun. 27, Karel XH , zijn aanzien onder de Turken. 177, Kharausj. 2jo. ' ■ Khan. 108. Khazinedar des Sultans. 212. Khirkai-scherif. 227. Kjaabe , te Mekka. 176. Kiaia , in Turkije'. 114. Kille 176, 177, 178, Kh.e, eene maat. 184. Kirikia de Costalla, Zweedfche tolk, te Smirna. 115. Kitchins kaart van den Hetlespont. 257. Kr-épiNG der Turken. 50. der Janitzaaren. 57. Klimaat , in Turkiiè". 85. |£nutsdag , in Zweeden. 214.  VIERDE DEEL. g& Koffjj, vertering daarvan te Konflantirrorjcl. 185. Kontsa^tvn, vorst van Moldavië, deszelfs intrede en inhuldiging. 26. KoKiTAMnsoPEL, deszelfs heerlijke ligging enz. 124. Plaatsbefchrijving van hetzelve. 242. Koornhoüpen, in Turkijë. 161. Koran (de), een wonderwerk. 201. deszelfs opftelling en afkomst uit den hémel. 201. Koude vermindert de Pest in Turkijë. 91. Kursan-Beirami. 196, 215. I L- JL/ampsakus. 255. Landhuizen der Européfche gezanten, te Konftantinopel. 119, Leunclavus Annales turcici. 15. Liederen, Turkfche en Griekfche,met nooten. 12. Lingua franca. 240. Lldolf (dej, Napelfcbe gezant bij de Porte. 13, 119. M. xVÏaaltijden der Turken. 193. Maanden der Turken. 190. Magistraat der ftad Stokholm. 224. MaaaMJtT Efendi. 98. Malen van het koorn in Turkijë. 160. Mallabaarsch alphabet en Cathechismus, 26. Mantel der Turken. 227. Medrese. 25 > Mekka en Mediva (de kroon Zweeden betaalt aan de tempels van) fchattingen. 183. Memmo , Bailo te Konftantinopel. 125, 1S1 Meninskis woordenboek. 104. Mermera, of Marmora. 255. *2  S32 BLADWIJZER VAN HET Michaei.is (ridder). 125. Migndts histoire de l'Empire Ottoman. 6, Minareën. 103, 125, 176, 180. verlichting van dezelven, in den Ratnazau. 179, Molens, in Turkije. 162. Morfen, Zweedfche kapitein. 254. Moskeen, te Konftantinopel. 180. MuneiiRis. 98. Mükkorf der dorschösfen. 155, Munten (Turkfche). 40. Oude. 127, 129. Müez2I\e. 193. muhaiimed. 2o0. deszelfs mantel of rok. 227. tanden. 227. Baard. 227. ■■ I. Grootfultan. 16". % .. EFENDi.Zweedsch-Turkfche gezamfchapsfd. Patriotismus kennen de Turken in het geheel niet. 100. Peissoknel, Frauiche konful te Smirna, zijne werken. 130,  334 BLADWIJZER van het Pelzen der Turken. 53, Pist, in Konftantinopel. 84. gevaar der befmetting. 86. de Turken vrézen er niet voor. 87. toenmalige oorfprong derzelve. 87. gemaklij kheid om dezelve te verhoeden. 83. Schriklijkheid der toenmalige. 89. bedekthouding derzelve. 90. die van het jaar 175 r. 91. Vrees en fchrik der Turken bij de laatfte. 94. behoedmiddelen ditmaal daartégen. 95, 103. hindert het léren der Turkfche taal. 97, 98. heeft te alle tijden in die ftreek zeer gewoed. 100» vermindert te Pera. 10:. insgelijks te Konftantinopel. 168. overlédenen aan dezelve. 168. gewoone maatrégeleu wégens dezelve, te Konftantino* pel. 92. bidüuren voor dezelve, te Konftantinopel. 103. Pesthuizen , te Konftantinopel. 91,-9-. PESTziF.KE-bewaarders te Konftantinopel. 92. Piasters (Turkfche). 147. Pilum.nus, af komst dezes naams. 164. Plaat (koperen) van 't ferail. 239. Ploegen, in Turkijë. 157. Policie (ellendige), in Turkijë. 99, 183. Policieampt , te Konftantinopel. 219. Post, in Turkijë beroofd. 57, iif5. Prikkel des drijvers. 156. Processen, in Turkijë. 205. Propaganda , te Rome, laat fchriften in de Mallabaarfche taal drukken. 26.  VIERDE DEEL. 535. PüTPEREST. 177. Q. (Quarantaine kennen de Turken niet. 26. R. JRLaghib Pascha, zijne boekerij. 23, 238. Ramazan. 189. Regenbakken , onder het Zweedfeh paleis, te Konftantinopel. 173. Regïring (zeer flegte), in Turkijë. 99, 183. Regeringsvorm (Turkfche). 214, 215. Reinecke (baron), zijne Oosterfche reize. 127. Reis-Efendi, Turkfche ftaatsfekretaris. 224. Relands Religio Muhammedanica, misdagen daarin. 197, 2i5. Renbaan, te Konftantinopel. 212. Rhodius. 254. Rhodosto. 255. Ricauts berigten van Turkijë. 7. Roseen van Rofenftein. 104. Rousseau. 10. Roux, zeekaart van den Hellespont. 257. RUMEU, RUMEUEN. 25i. s. 1 SabSors, berigt van den godsdienst en de wetten van dezel ven.70. Hunne taal 74. Sainte Croix fmarquis de). 119. Saint Priest, Franfche gezant, te Konftantinopel. 118. Sanct Sophia, moské te Konftantinopel. 212. Sandsjaki-Scherif. 228. Sarik. 50. Schap ts (van). 121. Schewal, Turkfche maand. 20». Schrijvers (Turkfche). 19.  336* BLADWIJZER, van he? Sciiuldbekendnissen der Turken. 235. Schuure'», in Zweeden. 150. ontbréken in Turkijë. 154, Ser 1. 24^. Serail, te Konftaiitinope!. 124. Lkfchriiving van hst-zelve. 240, 243, Afbeelding daarvan. 239. G.fenedenis van hetzelve. 240, 243. (oud.. 243. SesTIW (abt, , deszelfs- Levantfche reixe. 123, Sestos. 257- Sici ië.m, berigten daarvan. ï.28. Simois. 256. i Sofi, ouder de Turken. 256, Solimans kanons. 33. 1 Spp-ola (marquifin). 133. Staatsraad , te Konftantinopel. .08, Stambul Efendisi. 209. Stampmortieren voor het koorn in Turkijë. 163, Stauden (van), overfte luitenant. 121. Sterrekunde in Turkijë. 206. en volg. Sterrew.chelaars der Porte. 207. Sterr.ewicuelaar:j onder de Turken. 206. Stjffe tot kléding der Turken. 151. Stormweder (fchriklijk), op den Hellespont. 26c, Sultan, fpiist bij de giooten te Konftantinopel. 67. deszelfs plegtige optogt op den Beiram. 213, 223* zijn godsdienst. 213. T. Takhmis te Konftantinopel. 186. Taube (van) , oordeel van zijne berigten van de Européfche gezanten bij de Porte. 58 en volg.  VIERDE DEEL. 337 Tersane - KlAIASI. 210, Tharapia , ligging van hetzelve. 84. Thomas Harackenfis. 71. Thügut (baron) 125. Toevoer naar Konftantinopel. 95. Topbsji - Baschi. 219. ToPKHANE. 98. Tourkeforts berigten van Turkijë. 32* Troja. 259. Tsjardak. 255. Tsjausch- Baschi. 223. Tsjelebi-oglu. 109. Turken , de verkéring met hun ie zeer beperkt. 2, hunne gebruiken enz. 49. moeilijkheid om hen te léren kennen. 5, 49. gebreklijkheid hunner gefchiedboeken. 6. hunne onkunde in de aardrijkskunde en de Européfche taaien 25. gebrek van nieuwsgierigheid bij hen. 39. hunne bijgelovige agterdogt. 4-6. onwétenheid. 47. kléding. 50. en volg. TuRK'jë, flegte regé-ing in deze landen, ior. Turksche taal, zwarigheid om die te léren. 1. Alphabet en uitfpraak. 3. Tülbent, turban (Turkfche). 50. groene. 229. TijDRéKENiNG der Turken. 34. Tijdingen, gebrek derzelven bij de Turken. t$. TT u' lug-beighs tafels. 206. UsKUDAR - ustasi. 2.23.  5S8 I3LAD WIJZER Zi V v- V aandel van Muhammed. 228. Vankuu's Arabisch-Turksch woordenboek. ,ïS, 105. VERTéRi.\g te Konftantinopel. 187. VltXENEüVE (de), Franfche vice-konful, bij de Dardanellen. ! 14, Villo'ïon (de). 72, 78. VoLKswéNiGTE, te Konftantinopsl. 183. Voltaires lichaam. 136.. Vrouwspersoonen, in Turkije', mogen op feesttijden niet op ftraat komen. 23 \V7 w. W achtmei.'ter (graaf). 121. Walden (van), Zweedsch Zeeofficier, tat. Waags Kookboek. 230. Waterdragen , hoe zulks gefchied in Zweeden. 230. Weeder, bij de Dardanellen. 255- te Konftantinopel én daarotnftreeks. 157, 254. Weederwaarnc'mingen (Stokholmfche), vergeleken met ie Konftantinopeifche. 220, 221. Witte Zee. 91. Wolfsweeder , in Zweeden. 260. Wormen in het koorn, middel daartégen. 164. Wijn, te koop in Konftantinopel. 193. Wijnkhjw omftreeks Konftantinopel. 236, Wijnhuizen, te Konftantinopel. 219. verzegeling van dezelven, in den Beiram. 219. Wijnoogst bij Konftantinopel. 236. Wijwater der Turken. 227. Xerxes brug over den Hellespont. 258. Z. ^Saaitijd omftreeks Konftantinopel. 15I- Zakuurwerken der Turken. 53. Zimmerman, Geneesheer te Smirna. 129.