No COb Har» j ,van Dalen C Cucv.nl f^füm ImWbunclikjw . Cjü^captLl^i ^ —~—M^    j. J. BJÖRNSTAHLS R £ I Z E9- ZESDE DEEL,   J. J. BjüPvNSTAlILS M M X Z M DOOR EUROPA EN HET OOSTEN* ZESDE DEEL. BEVATTENDE Het dagboek der reize in Turkije en Griekenland, nevens NoRHERGS brieven uit IïALI- en en Konstantinopel. Te UTRECHT, Bij G. van den BRINK, Jansz. en Te AMSTERDAM, Cij de WED. van ESVELDT en IIOLTROP, MDCCLXXXIV.   B E R I G T. C3p de Reisbrieven van Bj5&Nstjid£ volgen na« tuurlijk die van de Heeren Norbeeg en Blomberg, beiden reeds uit de vorige Declen van BjörnstShls Reizen bekend. De Brieven des eerden vullen dit, die des laatiten het.volgend zevende,of laatlte , Deel. Des eeiften Verhandeling over den Godsdienst en de Taal der Sabëërs O), in het Göttingsch koninglijk Genootfchap voorgelezen, is reeds bekend,en komt, grootendeels, overeen met de merkweerdige berigten , welke men hier mededeelt. Dezelve heeft den Heer Kerkenraad Walch gelegenheid gegeven, nog nader over de Sabéërs, of, zogenaamde , Leerlingen van Johannes den Doper, te handelen (£). De Ridder MicHAëLis prijst onzen Norberg , en deze verde- O) De Rcligione et lingua Sabtforum, in de Commentationes Societ. Scient. Reg. Götting. 1780. Vol. III. Clas/ïs Bis- tor. et Philof. p. 139. fqq. Vergel. met de Göttingi- fehe Anzngen von Gelehrten Sachen, 50 Jliick, Zugabezum Jahrgange von 1780. O) Cêtnmentaïi. Soe. Scient. Reg. Götting. 1781. Vol. IV. Claifis Hifi. et Phi.of. Vergel. met de Götting. dnzeig. 1781. cjö.fiück, u  yi B E R I G T\ digt zig zelvcn, op onderfeheidcne plaatfen van de Oosterfehc Bibliotheek (c). Meer hebben wij tulmaal niet te berigteri, — Utrcgt , den 21 Oclober> 1784. (O XFs Band, f. 116. utidfelg,, f. i^.u. f., XP'I. E. f. Ï&2. XVII. B. f. 42. Xhll. B.f. 52. XX. B.f. 1. 150 und ftlg. tegen de twijfelingen van den Heer NiüBupa, ia het Beutfche M.-feum, 1784. 12. ftiick.  INHOUD VAN DIT DEEL. Reis van Londen naar Konstantino- p e l. W- * Vertrek van Londen. Van den Scheepsbouwer aldaar Acrell. Gravefand: werktuig aldaar, om guineas te toetzen. Margate: genezende baden van zeewater aldaar. Deal. Dover: krijtduinen aldaar. Reije en Hastings. Van Cava!eska en deszelfs reisbefchrijving. Darthmond: van Kennicot; Engelfche ftokvishandel. Lands-end. Lisfabon. Algarvien. De kust van Afrika. Gibraltar. Grenada. Van den fcheepsbouw der Algerijnen. Sardinië. Maretamo. Sicilië', landftreek rondom Girgenti; fchoonheid en voortreflijkheid des lands Tripoli. Van den berg Etna. Nog van de fchoonheden van Sicilië. Gefteldheid des wegs van daar naar Venetië, en naar Konftantinopel. Griekenland: aanmerkingen op het zelve. Cabo n,Iatapan; zeerovers in dieftreeken. Cerigo enOvo. Falconeria. Archipel. Cijcladifihe eilanden; Delos; Tim; Mykone. Chios. Mitylene. Baai van Smirna. Verblijf te Smirna: bezoek bij den konful Peysfom'e.: van den graave Hautefort; berigten van de ftad; van L>. Zinv incrman en den konful Justi; van den heer Dimostiko; nog van Peysfonael en zijne geleerde werken; van den heer Otter; van den Predikant Weinrichj opvoeding *4  fflpf INHOUD. en onderwijs der kinderen van de Smirnafche kooplieden; fchool op Andros; trotsheid der Turken, hoe de Europe'érs die voeden, en de Rus/en dezelve vernéderd hebben ; Lütherfche gemeente ; berigten van Ludeke; boekerij der kerk; van den heer Rosz ,■ van de Handfchriften van Hasfelquist; van zijne reisbefchrijving en derzelver nodige verbétering; Smirnafche waterleiding ; moord van Kjerman; dorp Budgia; nog van den neer Justi en zijne vrouw; oudheden bij Smirna ; van het oude Smirna; landweg en brug buiten de ftad; nog van Peysfonnels fchriften; van den graave Hochepied; vertrek van Smirna. Karaburon. Mitylene. Scio. Oude en nieuwe naamen der Griekfche eilanden en plaatzen. Tenedos; fcheepsgroet der Turken en klokluiden op defchépen. Sigeum. Dardanellen en zeeëngte bij dezelven. Maita, Troja e. z. v. Zee van Marmora - Gallipoli; eiland Marmora; ft. Stephanus. Aankomst te Konftantinopel. Verblijf te Konstantinopel. BI.30. ligging van Konftantinopel; tnuitren; gezigt van den kant. Bouwkunst der Turken. Pera. Bezoek bij den gezant Celüng. Tuighuis en gefchutgieterij 3 en den opzrgter daar van, Campbell. Van eenen bekwaamen landfchapfchiider; fchilderij van den kurban beiram ep den voorhof van het ferail. Baden der Turken én wijze van baden. Van D. Gobis. Anekdoten van fultan Musrafa. Iets van mevrouw Montague. Boekerij en heilige overblijfzeh der Christenen in hei  I N H O U D. ferail. Geboorte van eenen prins, en plegtigheden bij die gelegenheid. Zweedfche kanonnen in het ferail. Van den fultan Mahmud. Omftandige befchrijving van den plegtigen optogt der karavaan naar de heilige plaatzen; fommen gelds, die zij mideneemt; togt van dezelve ; haar overtogt naar Skutari; haare verdere reis en terugweg; karavaan uit Perftë. Verlichtingen der ftad wégent de geboorte van den prins; feesten bij' de Europefche gezanten, insgelijks bij den grootvizir en kiaja beij ; Turkfche dansfen. Godsdienst der der* wifchen. Graf van den graave Donneval, en gedenkwaardigheden uit zijne gefchiedenis. Hoe de Turken bijnaamengéven. Afzetting van den mufti, en plegtigheid daar bij; de mufti is de Christenen niet gunstig. Uitvoerige befchrijving van het gehoor des Engelfchen gezants Ainsiie bij den grootvizir ; brief van den koning van Engelland aan den grootvizir; waarom de gezanten in kleinigheden omtrent het ceremonieel zo nauwlettend moeten zijn ; flatieturban des grootvizirs ; hos de gezant en zijn gevolg bediend werden. Omftandige befchrijving van het gehoor van gemelden gezant bij den fultan. Van den divan ; hoogfte geregt in den divan ; betaling der foldij van de janitzaa^en; plegtige ■maaltijd bij die geiégenheid, en wijze van éten en bediening ; troon en ftatiekléding des fultansf Van de jchatting der Ragufaanen aan uitheemfche mogendheden. Plegiigheden van den kwban beiram; de beirams ram of ktirban. Van Ar.tonio de Venga. van het tuighuis ; van de Turkfche fchëpen en vlaggen; plegtigheden bij het van ftapel lopen. Intt éde van den  % INHOUD. Poolfchen internuntius Boscamp. ArmMfcht bijbel in handfchrift bij den heer Kiullali. Van den Deenfchen tolk den heer Paal, en deszelfs geleerde werken en aandeel aan Ibrahim Effendis werken; lotgeval der boekdrukkerij te Kenjlantinspel. Bezoek bij den vi ijheer Reineke; anekdote van de Jooden tc Joschen■ Verlichtingen der minareen in Mahomeds geboortedagt. Van de patriarchaals kerk in Phanar , en de plegtightden van het voetwasfehen aldaar. Van vader Pulijknrpo, en deszelfs geleerdheid en fchriften: van Eugenio Bulgaris; M.-ktios Griekfche aardrijkskunde. Hoe de Turkfche fmèden den-blaasbalg bewégen. Begraafnisplegtigheden en rouwklagt der Grieken op goeden vrijdag in St.Demetri; godsdienst en proces f en daar bij; berigt van de kerk. Oorzaaken van de onkunde der Grieken. Schooien te Smirna en Athenen. Hêdendaagfc.he en voormaalige uitfpraak van het Grieksch. Plegtigheid bij gelègenheid dat de paerden des fultans in de weide gedaan worden; begin van den zomer bij de Turken ; van den heiligen Gregorius. Elia en andere profeeten der Turken ; gebruik van het zonne en maanejaar bij hen. Kerk van het heilige graf en boekerij van dezelve. Plegtig uitlopen der Turkfche vloot. Fonteinen hij het tuighuis. Overvoering der bufelosfen naar Afie; dorp Ejub ; rijksfabel des fultans; omtrek der ftad; van den muur om dezelve; befchrijving derftads poorten, en opfchriften bij dezelve; fn aar en fabriek; flagthuis des fultans; wonderdadig water in de Griek fche kerk te Balikli; van het paleis van Konttamijn. Van Gyllius en zijneplaatsbefchrijving. PolykarpO word naar  INHOUD. Pcteisburg beroepen. Cefprck met den generaal Cocceji. Fan de koperen plaaten in Bruce. Kennis met fleti geleerden Griek Karazia; herigten van hem. Befchrijving der blacheme. Van den Tekirferai. Van den monnik Greogrios Zenos. Gedagten der Griekfche geestlijken van de vrijmetzelaars. Reis naar het eiland Chalkit van de omheen liggen de eilanden; Klokluiden in de kloosterkerk; bezoek bij den afgezettenpatriarch Karazia ; bezoek bij den Legotheti Mako; fchoonheid der eilanden;anekdoten rawPanagiotes;pinksteren der Grieken; van de kerk der heilige drievuldigheid, en derzelver verzameling van handfchriften. Van Dr. Kafim en den geleerden Demetrius Phalereus. Gefprek met Karazia. Bezoek bij den tolk Karazia; van zijne ■werken. Kennis met den bisfchop Joacbim van Anchi' al. Van den heer Sergios. Staat der hèdendaagfchs Griek fche letterkunde. Van de kerklijke gefchiedenis van Meletios. Bezoek in den boekwinkel; van verfcheiden zeldzaame boeken in denzelven. Van Dofitheus en ziine gefchiedenis. Griekfche kerk te Plas - Kioi; merkwaardige fteen aldaar. Van vader Michele. Cannes Arabifche fpraakkunst. Zegening der verfche druiven voor de Grieken. Van de heilige fontein metamorphofis; Griekfche opfchriften in dien oord. Berigt van den tuin van het ferail; van een merkwaardig kanon. Van de openbaare boekerij van Raghibpafcha. Van de gebruiken der Turken in den ramazan; het bréken van de vasten na zonncöndergang; befchtijving der St. Sophia moské; van de Sophiafchool en bézigheid der jeugd in dezelve. Van den derwisch Mahiiwd Efendi; van de  xii I N II O U D. zuil Dikeli tasch; verlichting der minarecn; befchrijving der moské Soleimam ; kófpjwinkeh der Theriaki; ftagboomen in de firaaten der ftad', van de ketels der ffanitzaartn. ' Van den beiratn. Griekfche Godsdienst op het feest van Dernetrius; kerkbédelaarij der Grieken. Turkfche predikatie van den Jefuit Albi; Armênifche ■ woorden in dezelve. Befchrijving der pragtige aanflelliag van den vorst van Moldavië; van de inrigting van hét ferail; plegtig onthaal der aanwézenden; uskufia of jlantfismuts van den vorst. Van de zuilen in de St. a moské. Wiskunde van eer.cn derwisch. Bezoek hij den aartsbisfehop Gennadio ; verklaring der dpocalypjis van An ircas. Bezoek bij vader Zerowonisky; van de Asdft aan den Kaukafus, en de Kurden; van de pogingen en geleerde werken der zendelingen te MoJul; gebruik van het Chaldeeuwsch in zommige dorpen van Biarbekr. Verdere omftandige berigten van de Sophia moské, en de boekerij. Befchrijving der Griekfche kerken in Chalcedonien. Befnijding van den zoon van den Topsji basji. Griekfche boerebruiloft. Reis in Giuekenland. , Bladz.117. Vertrek van Voh. Verblijf te VelestUie. Grondftellingen der Turken van het noodlot. Oudheden bi] Maimular. Verblijf'te Larisja; onlusten aldaar; van den Peneus; van Dr. Rotii ; van den handel te Volo. Reis van Larisfa uaar Tirr.ava; berigten van Tirnava; bezoek bij den metropolitaan ISieletius. Kerken en moskeen in  INHOUD. de ftad; ververijen te Tirnava. Reis naar Znrko; geval met eenige Albaneezen. Berigt van Zarko. Reis naar Trikkala, van de Wallachijfche voerlieden: oijsvaars in die ftreek; befchrijving der ftad Trikkala; van de geneesheeren Mazon en Barotti; bezoek bij den aartsbisfchop. Aankomst der Arnauten; gevoelen van den aartsbisfchop van de fpringhaanen van Joannes. Reis naar Stagi; van den bisfchop aldaar ; van den fcheolleeraar Demetri. Bezoek van het klooster Hagios Stephanos; berigt van hetzelve, en van Hagia-Triada; geen vrouwspersonen mogen in die kloosters komen ; handfchriften des kloosters; verdere berigten en befchrijving van Hagios-Stephanos; nog van de boekerij; over de plaats van de drie getuigen. Opwinding naar Hagia-Triada; van den prioor aldaar; van de kerk en haare verzameling van handfchriften; aankomst der Albaneezen te Stagi; van Kurd pafcha; Turkfche Derwenten ; Hagion Deipnon op witten donderdag. Opwinding naar Meteoren; befchrijving der kerk- bezoek van Dr. Euftathms, en berigt van hem {gefchiedenis van het klooster; van het léven van Anaftaüus; verzameling van handfchriften en gedrukte boeken ■ ttjdrékenkundige aanmerking uit Jofepfaüs j phgtighl den op paafchen bij de Grieken; handfchrift der Euangehen; dorp Kastraki; Anabaten of vaardige klimrners; brand op Meteoren; zeer tref end berigt, dat Jefus Chnstus^W te Jeruzalem is geweest, en befluit daaruit; van de zusters van den prins foafaph; van ^n berg Arafa; gefprek met vader Damaskenos; van ** h»g Rindus. Fan Barlaam; van den t>rioor Am-  i N H O U D. tölios; gefchiedenis van het klooster; gefchiedenis vdtt den bisTchop Gerafimos van de boekerij; Euftathius over Homeros; van den ouden boekbewaarder; beoordiling der kerklijke gefchiedenis van Dofitbeus; opfchriften op Barlaam ; paraklif bij de kerken. Vergecffche reis naar het klooster Ru fan , en na dat van Sint Nikolaasi boekerijen in die beiden. Reis naar Stagi; Turkfche hermitagien; Griekfche opfchriften in de kathedraal- en jfoannes-kerk; merkwaardige befchrèven /leen in de laaifte; oude gefchiedenis van Stagi, en oudheden aldaar. Reis naar Witoma ; nuttige verklaring van veele woorden en fpreekwijzen in het nieuwe testament voorkomende , door hulp van het hèdendaagsch Grieksch. Zaaijing der Turkfche tarw en katoen planten. Van den berg Kosfaka. Aankomst in het kloos4er Duftko; van het geest lijk regtsgebied over deze kloosters; handfchriften te Duftko; ftigting en gefchiedenis van het klooster; van den heiligen Basfarion; inkomsten van het kloosterflrenge waarnéming der ordensrégelen ; merkwaardig handfehrift der Euangelisten met verklaringen ; bidiiuren der monniken; parakliji bij de kerk ; wonderlijke fchilderij van den heiligen Chfütoffel; Kontaris gefchiedenis van Athenen. Terugreis naar Trikkala ; befchrijving der ftreek ; van het klooster Agrapha; fabriek van katoenen ftoffen te Porta; wijze van katoen zaai jen; van den vloed Peneus. Tweede verblijf te Trikkala ; kennis met Hadsji Ali en Konftantijn üukas; gefprek met Ibrahim Bey; van de Arnautifche taal; Commodes werk tégen Newton. Reis naar Misdan; verwoesting der Griekfche kerken  INHOUD. XV Op bevél der portee, merkwaardige ft een in de kerk te Misdan. Reis naar Larisfa; weg door Kokluto; Kutzokhiro; opfchriften in de kerk aldaar; wegnaar Palaokastri; van de dorpen Teufchon en Hadfchilar; van oud Larisfa; van de verhuizing der Oijevaars ; verklaring van het vertelzel van den pelikaan; opfchriften uit oud Larisfa ; fteenhoopen van hetzelve; overblijfze/s van oudheden; nog van de oijevaars. Verblijf te Larisfa; van Montague ; van eenen merkwaardigen codex des ouden testaments; van den heer Aleki; van den Olympus; Griekfche dorpen en kerken rondom heen; berigten van de ftad; regéring te Larisfa; feilen in Buschings aardrijkskunde, betreffende Thesfaliën ; van den Musfelim te Trikkala; opfchriften op een kerkhof buiten de ftad, als méde op de begraafplaats der Jooden. Reize naar en door deTempe; verblijf te Baba; verwerijen aldaar; merkwaardige khan aldaar. Verblijf te Ambellaki; verwerijen, handel, duurte, wijnher gen aldaar; van Dr. Perini; van den hoogleeraar ïriandafilo en deszelfs boekverzameling; van den bisfchop te Ambellaki; 'van deszelfs broeder , den heer Michele; verlof aan de Grieken om de Amauten te doden; begin van het verval der Griekfche taal ten tijde der beeldftorming; van de jludenten te Ambellaki. Van den berg Os fa; gezigt op dcnzehen; van het hol te Derep; landhuis van Ali pafcha te Busgutsch; begin van Björnftahls ziekte; verblijf in het dorp Kasfabal; merkwaardigheden van het verwoest Kaftri; terugweg van den Osfa; van het dorp Jenitfcha; van het klooster Pandaleon, reis den berg Kisfavo op; nagtverblijf  svï INHOUD. tri het klooster Panagea; verblijf te Seilitfchane', iefchrijving van den koogflen top van den berg Kisfavo; van het dorp Spelea; terugkomst te Ambellaki. Pluis» vesting hij den bisfchop te Ambellaki; aankomst der Arnauten aldaar. Reis naar Baba; overblijfzels van het oude Lykostomium; Jleenen met opfchriften en verhéven beeldwerk op de begraafplaats der Turken; gebrek aan brood te Dereli; terugkomst te Baba; fpringhaanen en fefambouw in dezen oord. Verdere reis in de Tempé en befchrijving van dezelven; merkwaardigheden op den Kisfavo; gisfing wégens de voormalige vereeniging van de bergen Olympus en Osfa, en derzeiver fcheuring door eene aardbéving; zeer merkwaardig Romeinsch opfchrift in eene engte bij Baba. Terugreis uit de Tempé. Aankomst te Lapfochore. I N«  INHOUD DER BRIEVEN Van den heer hoogleeraar matthias norberg. Brief I. Vertrek van Parijs. Vaart de Seine op. Landflreeken in Bourgogne. Chalons. Van de Saone. Berigten van Lyons. Van de Alpen: gefchiedenis van dezelven; landftreeken daar om heen; reis over dezelven; berg Cenis. Piemont: Novalefa; Sufa. Tutin: univerfiteit aldaar; reis van vader Beccaria door Lombardije: Vercelli. Van den Codex Syriacus Hexaplaris. Piacenza. Via /Emilia. Landftreek rondom Piacenza. Panna: univerfiteit aldaar; hertog van Panna. Reggio ; Modena. Berigten van Bologne en de univofiteit akl.ar. Van de Apennijns. Landftreeken in Teskane. Florence. Siena. Aqua. Pendente. Weg naar Rome. Vergelijking van den tègenwoordigen toeftand van R.ome met den voormaligen. Van den T'^ber. Gedenktékens der oudheid te Rome; merkwaardige gebouwen en kerken aldaar, Engelenburg; van de Sapienza en Propoganda; Chigifche Codex der Pr oplieten; Vatikaanfche boekerij;  Kór INHOUD van den tègenwoordigen paus; gebruiken en policie te Rome. Fan Ostia en Tusculano : landhuis van Cicero. Reis naar Fano: berg la Somna; Narni; Ter ei; Spoleto. Fano ; Pefaro; Riminij Csfena; Bolegna. Befchrijving van de jlad Milaan ; lugtJJreek aldaar; inwoners ; oudheden. Van de Ambrofiaanfche boekerij, den Codex Hexaplaris; van den Heer Brauca ; verrigtingen van Norberg te Milaan, bl. 200. Èruf 11. Van Êrescifi. Reizen in dit land. Verona; Vieenza; Padua. Iets van de merkwaardigheden en inwoners te Venetië. inleiding tot de berigten van'den godsdienst en de taal der Sabeërs: zwarigheden om daartoe te geraken. Sabeïfche letters. Eenige ft ukken uit het Sabeisch handfchrift- Eer ft e ftuk,waaruit men begrippen krigt van de godgeleerdheid der Sabeërs, ah van den verhéven koning des lichts, de Engelen des lichts, Hazin, de fchepping der IVaereld, en der menfchen; godlijke voorfchriften van gedrag aan de eerfte menfchen , en waarfchouwing voor Sa.an. Tweede ftuk: een boetgebed. Derde ftuk: van Joannes den Doper, en den doop van den bode des lévens. Aanmerkingen op deze mé' degedeelde ftukken. Norbergspogingen om het Arabisch en Turksch te léren. Nog venetiaanfche merkwaardigheden. Van dén heer de Villoifon. bl. 236 Brief III. Van den Maronitifchen onderpatriarch Conti* Deszelfs berigten van de Sabeërs. Hunne afkomst  INHOUD fcr en verbhjf. Zij zijn geen Christenen. Hunne godsdienstig? kléding; heilig éten van honig enfpringhaanen : kerken; viering van den godsdienst; doop; prédikatien en zedenleer ; voor/lellingen van Christus ; geestelijken; doopfo'muiier; heilige dagen;toverkunsten —— Norbergs verrigtingen. Nog van Conti, en zi'ne bekwaamheid. Fan de godsdienstfekte der Kalbin. W- 3-3. Brief IV. Fervolg der berigten van Conti van de Sabeërs. Hun heilig maal; liefde onder elkander; lijk-en begraafnitplegtigheden'% bruilofstplegtigheden en dans- fen daai bij. Onontbeerlijkheid der kennis van de Turkfche en Arabifche taal votr reizigers in het Oosten. W- 285. Brief F. Reis van Konftantinopel naar Fenetië. Norbergs. reisgenooten. Hellespont. Troja, Negropont. Mandria; gefladige vrees der inwoners dezer ftreek voor de Albaneezen en zeerovers. Fan Ccrigo. Paaschvieiing der Grieken en !■ lavoniers. Schattingen der Grieken aan de geestelijken, van deze iaatften aan de bisfchoppen e. z. v. Proeve van den ijver derGrieken in het bekéren. Moeilijke vaart naar kaap Matapan. Fan de eilanden Zante, Cephahnië, Antipazo. Fan Corfu en de proef Jagen aldaar; berigt van de Albaneezen op Corfu, Butrinto en de kusten van Albanië. Proefdagen te Castel Nuoio. Berigten van de Slavoniers. Reis naar Fenetië ; bezwaarlijk binnenlopen aldaar. Aankomst in de haven Po** ft  Svi INHOUD vegia; proef dagen aldaar. Over de winden en zeereizen op den Archipel en de Adriatifche zee. Van den heer de Villoifoii. bl. 293. Brief VI. Herhaling van de berigten der reize van Venetië naar Konfta ntinopel. Over de verandering en den zonderlingen loop des waters in de Middenlandfche zee, als méde over den ftroom des waters uit de Zwarte zee. Verbétering eener plaats in Busching. Dolfijnen , vogels, noerdweste winden « flormen op de Middenlandfche zee. Merkwaardigheden van Thesfaionika en de omliggende ftreek; pest aldaar; van de aanhangers van den valfchen Mcsftas, Sabbata Levi. Berigten van de monniken op den berg Athos. Anekdoten van den aartsbisfehop te Thesfalonika. Avekdoten van een"1 Arabisch koopman onder de reisgevootm van Norberg. Oudheden in Istrië. Van Rovigno en Zio. bl. 311. Brief"''71. Vervolg van het verhaal van Conti van de Sa* beërs. Hunne vorige woonplaats, en vlugt naderhand naar Markab. Van die in Galiléa. Van de heilige boeken der Sabeërs en verlies derzelven. Grondftelllngen van hunnen godsdienst, en deszelfs betrekking tot den j'oodfchen en Christelijken. Hunne feesten ter eere van Joannes, en viering van dezelven. jaarlijkfche herhaling van den doop. Hunne kerken in Galiléa , en bédevaart derwaard: genézing der krankzinnigen aldaar. Andere feesten der Sabeërs en viering van dezelven. Bezorging der ar-  INHOUD. Xvil men. Van den honig en de fpringhaanen in deze land- ftreek. Gefchiedenis, inrigting en tégenwoordige toeftand der boekdrukkerij op den Libanon. Dergelijke beproeving der Maroniten Verdere berigten van Conti van de Sabeërs. Hunne kerken en godsdienst. Hunne lesrrédencn. Hunne overeenkomst met de. Jooden en Christenen. Kundigheid der geestlijken; gefprekken in de kerken. Viering der feestdagen. Dansfen. Verkéring der beide geflagten met elkander. Van hunne hoeken; derzelver gefchiedenis; heilighouding van dezehen. Van hunne priesters. Regtsplèging onder hen. Hunne kerkwetten; gevoelens van anders Godsdiensten; huwlijken; behandeling der zieken, en geneesmiddelen. Leeröefening hunner priesters. IVifze van ten huwlijk verzoeken. Van hunne vrouwsperfeonen en derzelver tooizel. Kléding der mannen. Huizen; wijze van éten en vreemdelingen te onthaalen; inkomften en foorten van fpijzen der Sabeërs. Berigten van Conti van de lévenswijze en beftaanmiddelen der Oosterlingen in het algemeen. Akkerbouw der Oosterlingen, ploegen en zaaijen, behandeling van het zaad; oogst; nalézing der armen. Wijze van dorfchen. Zaad; en oogstijd. Grensfcheiding der velden. Onkruid (zivan) onder het zaad, en kwaaddartig zaaijen van het zelve. Oorzaaken van misgewas. Voordéligheid van den akkerhouw. Wijnbouw: verfcheiden foorten van wijnhergen enderzelver behandeling. Wijze van wijnperfen en wijn te maken, gelijk ook de druiven te drogen. ** 3  XVIII I ,N H O U D. Bereiding van de most en dibs. Het cbogen en gebruik der vijgen. Bereiding van de boomolie. Herders- léven en veeteelt. Woningen, lévensw'tjze, huishouding, zéden der herders. Onthaal hunner gasten. Kunst om fchaapen en geiten van zékere verwen te bekomen. bI' 322^ Brief VJU. Vervolg van het verhaal van Conti, van de lévenswiizc der Oosterlingen. Geloofwaardigheid dezer berigten. -—■ Nog van de veeteelt. Gebruik van het rundvee en der huffelosfen , en derzelver vleesch en melk. Gebruik der geiten en derzelver vleesch en vellen. Van de fchaapen in het Oosten, derzelver foorten en verfchillend gebruik. Behandeling der fchaapen en geiten. Antwoord van Conti op ce- nige vraagen van den heer Michaelis^B het Deenfch gezelfchap van geleerde reizigers t van E,arisch in Egpte en den vloed Ennakura; van den vogel Smarmar, die de fpringhaanen verflind; van de onderfcheiden foorten van vliegen in het Oosten ; van de donderweer en aldaar; van de tenten der Arabiers; van het verbod des bljlaaps ten tijde der maandelijkfchê reiniging, en de gevolgen van zulk eenen bi f aap; omftandige berigten van de melaatsheiden derzelver oorzaak en en van het gasthuis te Damaskus; van het gebruik der gerfte , tarwe en zizani; van het gebruik der boomolie bij het zalven., en in het algemeen van het baden en zalven der Oosterlingen; van de menigvuldige oogziekten en blinden onder hen, en het wegnè-  INHOUD jix men van al het hair aan het lichaam ; van het zoet en hitter water in het Oosten, van de verkoelende dranken'der Oosterlingen; van den wind Semum; der Oosterlingen wjze van vuur te ontftéken; yan het manna in Egipte en Arabïè i van de verfchillende foorten van wierook; van de menigerlei foorten van fpringhaanen. bl. 366. EERSTE AANHANGZEL. Brief I. Van de hoeken in de Turkfche boekerijen te Konftantinopel. bl. 38b'. Brief II. Van Abdallah , eenen fjerif uit Mekka, leermeester van den heer Norberg in het Arabisch. Heb' zugt en nors voorkomen van denzelven. Ontdekking van zijnen voornaamen ftaat. Zijne gefchiedenis. Eerbied der Turken voor hem. Van den heer Boudewijn, koopman te Kairo. bl. 389. Brief III. Nadere berigten van Abdallah en zijne gefchiedenis. Bevestiging van dezelve door den Zweedfchen tolk. Anekdoten van hem. bl. 393. TWEEDE AANHANGZEL. Van de Oosterfche handfchriften in de koninglifke boekerij te Parijs; ab-ul mu8ahems gefchiedenis van Egipte; eene Arabifche Kosmographie; El tajjaiu's  XX I N H OUD. algemeene gefchiedenis. Omgang met den Chaldeeuwfchen bisfehop behenam , en berigten van hem; van de heeren le grand cardonne, de guignes, des hauterayes en anquetil. Fan den heer gebelin. Fan den heer bfjot. Berigt van de koninglijke boe. ken, derzelver inrigting, opzienders en bedienden. REIZE  R E I Z E DOOR EUROPA EN HET OOSTEN. REIS VAN LONDEN NAAR KONSTANTINOPEL. J0)en 4den van lentemaand des jaars 1776. verliet ik Londen, en mijne daarzijnde vrienden, en landgenooten, Mijn laatfte bezoek in deze ftad was bij den heer acrell (*), en wij namen een zeer iéder afïcheid van elkander. Ik begaf mij daarop aan boord van het fchip de Tartaar , hetwelk mij naar Turkije zou overbrengen, en (*) Deze bekwaame man, een Zweed, reisde, om de fcheepibouwkunde in den grond te léren. Hij lag toen ziek, en zijn dood, die kijrt na het vertrek van björnstSml volgde, was een groot verlks voor zijn vaderland. Zijn ijver voor zijne wétenfebap was zelfs op zijn ziekbed nog éven zo vuurig en fterk als te voren. Hij verzogt zijnen reisvaerdigen vriend, in Turkijë al het geen tot de fcheepsbouwkunde betrekking kan hebben, bij voorbeeld , welk hout de Turken tot hunne fchépen gebruiken, en dergdijkeu, te onderzoeken en aan:etékenen. Aanm. van den Uitgivtr» VI. D&el A  1 REIZE DOOR EUROPA door den kapitein smith gevoerd werd. Men ligtte des namiddags de ankers, en den volgenden avond kwamen wij te Gravefand, het welk 22 Engelfche mijlen te land, en 28 te water van Londen gerékend word. Ik flapte te Gravefand aan land, en bezigtigde de ftad, die niet groot is, en llegts twee of drie ftraaten, maar eene fchoone ligging aan de Theems heeft. Ik zag hier, onder anderen, een klein ftaalen werktuig, waarvan men zig bedient, om van heele en halve guine'as e. z.v. de proef te némen, of dezelven goed of valsch zijn. Hetzelve was eerst voor eenige maanden uitgevonden; en de beloning des uitvinders beftaat in het uitfluitend regt, om gedurende eenige jaaren deze werktuigen te maken. Den 8*» van lentemaand ankerden wij bij Margate., eene kleine ftad in Kent, welke 72 mijlen van Londen ligt. Hier zijn br.den in zoutiigtig of zeewater aangelegd, welken de geneesheeren zédert omtrent twintig jaaren als een zeer heilzaam geneesmiddel aanprijzen, en die door de aanzienlijke lieden thans veel gebruikt worden. Te Bucbinton op het eiland Thanet, en aan de meeste Engelfche kusten zijn dergelijke baden. Den 10*» Wierpen wij het anker te Deal, 80 mijlen van Lenden. Men kan, goeden wind hebbende, deze reis in twee dagen afleggen, maar in minder tijd niet, wégens re ebbe. — Het zout water in de Theems begint bij Gravefand. Den volgenden dag vroeg waren wij bij Dover. Hier zagen wij de krijtbergen; doch de kalk aldaar word voor llegcer gehouden dan die van Margate, Deal, en andere plaatzen. Daarop zeilden wij voorbij de ftéden Rije en  EN HET OOSTEN, g Hastings ; deze (léden hebben geen havens, zijn egter een verblijf der Autohandelaars, die hier met hunne kleine vaartuigen , weiken zij des winters op het land trekken, aanleggen. Naderhand bragt ik bij ftormagtig weeder mijnen tijd door met het lézen van eene reisbefchrijving, briefswijze, in het Italiaansch, uitgegeven door eenen Italiaanfchen bedienden, cavalesca geheten, die in dienst is bij eenen Engelschman, den heer solley, welke geftadig reist. De titel van dit boek is: Descrizime itineraria di vari paefi di Europa e di qualchi Luogi _di Africa , fatta dalCAnno 1765 jino a tutte il 1770; Ncopoli 1771, 8 0 . 244 bladzijden. Deze reisbefchrijving is béter uitgevallen , dan men van eenen kuegt zou verwagten. Hij verhaalt doorgaans gebeurde zaaken , en het geen hij zelf gezien heelt: zomwijlen ypegl hij er ook eigen aanmerkingen en beoordelingen bij. Hij heeft de reis van Napels tot Konftantinopel met hetzelfde fcbip gedaan, dat mij thans derwaard brairt. Hij houd zig tégenwoordig te Londen op, en is voornémens, der weetgierige waereld het vervolg der berigten van zijne reizen, welken de reis naar Konftantinopel, Smirna, Egipte e.z.v. bevatten, en insgelijks te Napels, en wel op zijne eigen kosten , gedrukt za! worden, te fchenken. Deze reisbefchrijver is aan het meir Como geboren , en dus een landgenoot van pumüs en van den heer fontana. Den 16*" ankerden wij bij Dartmouth in Devonshire. Het geheele land langs deze kust heet Westcountry. Deszelfs inwoners worden te Londen als vrij onbefchaafd befchouwd. De geleerde kenkicott is niet verre van A 2  4 REÏZE DOOR EUROPA Dartmouth, in een dorp, daar zijn vader koster Was, geboren. Deze ftad ligt aan de uitwatering van den vloed Dart, welke wegens de bekoorlijke gezigten en omliggende ftreeken voor den fchoonlien vloed in het ganfche rijk gehouden word. Het land aan denzelven wijkt voor het best bebouwde in gansch Engelland niet. Inzonder. heid is het wegens deri voortreflijken room bekend , dien men van daar bekomt, en Devonshire - Cream noemt: insgelijks roemt men het keurlijk ooft , dat men daar heeft, ett den appeldrank. De rterkfte handel egter, welke in dit gewest gedréven word, beftaat in gezouten visch, cod of ftokvisch, die op Newfoundland, het bekend groot eiland nabij Amerika,b:reid word, werwaard de inwoners van Dartmouth varen,om de visch van daar te halen, dien zij dan in Italië , Spanje , Portugal en Frankrijk verkopen. Zédert den vréde van 1763, toen aan de Franfchen eenige bezittingen tot de visferij afgeftaan werden, hebben de Engelfcben geen visch meer in Frankrijk kunnen flijten. Men fchrijft dien vréde aan lord jbute toe, en doet hem deswégen verwijtingen, wijl hij daar door dezen tak van koophandel zozeer benadeeld heeft. De ftad Dartmouth, zegt men, bevat twee tot drieduizend inwoners. Den 19*" van lentemaand kwamen wij te Lands-end, hetwelk de uitetfte hoek van Engelland naar het zuidwesten is. Den 29ften zeilden wij voorbij Lisfabon. Deze ftad, gelijk bekend is, ligt op 38 0 , 45' noorder breedte, en 850 mijlen zuidwestwaard van Londen. Den volgenden dag, des avonds, zagen wij de kust  EN HET OOSTEN. 5 van Algarbiën, eigenlijk A/garve, welke uit hooge bergen beftaat, op dewelken wel wijn wast, doch die niet zeer gea'gt word. De naam A/garve is Arabisch , en de Mooren gaven dien aan deze ftreek lands, wijl dezelve de westlijkfte was , die zij bezaten. Den 5dcn van grasmaand zag ik op eenen verderen afftand en llegts zeer onduidelijk een gedeelte der kust van Afrika. Den 5*» ontdekte ik Afrika zeer van nabij, en wel voor de eerlte maal, namelijk Kaap Spartel, of den uiterlten landhoek van Barbarijë. Deze ganfche ftreek is bergagtig en onvrugtbaar; doch dieper landwaard zijn vrugtbaare dalen. Des namiddags konden wij het land nog béter zien. De fcheepskapitein verhaalde, dat hij weleer van Tanger te voet naar deze kusten was gegaan, en verzékerde, dat men daar veel koorn, goede, maar kleine, koebeesten,en fchoone druiven vind. De druiven van Afrika overtreffen die van Napels, zijn groot en zeer zoet. Den 5.ed eene  EN HET OOSTEN. 15 reis naar Griekenland, geraakte, op Kandia, in kennis met den heer peyssonnel, en ging met hem naar Smirna, alwaar hij nu negen jaaren gewoond heeft, en voor vijf' jaaren met de dogter van den overléden Zweedfchen konful justi getrouwd is. Hij heeft het algemeen vertrouwen der ftad, want hij is een geleerd en bekwaam geneesheer. De konful justi had zijn vaderland vijf en dertig jaaren lang met roem gediend, eerst in de Krim bij de Tartaaren , en naderhand als konful te Smirna, daar hij voor twee jaaren overléden is, en eene talrijke familie in beklagenswaardige omftandigheden, namelijk in fchulden, nagelaten heeft. Ik ging met den heer zimmeuman aan land, en wij bezogten den heer anastasi diaiosTico , eenen Griek uit Adrianopel van geboorte, doch die onzen Noordfchen held karel den XII. als lijf— wagt gediend heeft. Hij fpreekt het Zweedsch zo voortreflijk wél, dat men er zig over moet verwonderen, voornaamlijk daar hij zédert 1727 niet in Zweeden is geweest. Hij is een grijsaart van vijf en négentig jaaren, doch is nog zeer lévendig en heeft nog goeden eetlust, en ziet er uit, als of hij niet boven de zestig jaaren oud was. Zijn zoon apostoli dimostico fpreekt ook Zweedsch. Hierop hielden wij het middagmaal bij den heer peyssonnel. Deze man ontvong mij met alle de bevalligheid, die zijner natie eigen is. Men kan niet anders dan met vergenoegen in zijn gezelfchap verkéren; want men kan van hem zeggen, quil a beaucoup hi, beaucoup vu & beaucoup retenu [dat hij veel gelézen, veel gezien en veel onthouden heeft], en hij weet zijne kundigheden en ondervindingen anderen behoorlijk médetcdé-  16 RE I ZE DOOR EUROPA len. Hij had de goedheid, rr.ij zijn eigen handfehrift (het eenigfte exemplaar, dat hij er van had,) van de geleerde verhandeling , die hij over de onde had Smirna gefchréven heeft, te lénen. Hij deed mij verfcheiden vraageni betreffende het koninglijk flot te Stokholm, liet welk hij in alle öpzigten als het pragttgfte in gansch Europa had horen roemen. Hij fprak van den koning gustaaf wasa met de vuurigfte verrukking : hij noemde hem den grootften man, dien de waereld gezien heeft; die, zonder honing van eenen droppel bloeds, niet alleen zijn vadcland van den ondergang gered, maar ook de ftaatkundige gefteldheid en den godsdienst van hetzelve veranderd heeft; die van een' bloot' édel man koning geworden , en de koninglijke waardigheid in zijn huis erfHjk gemaakt heeft; die uit de gevangnis op den troon geklommen is e.z.v. Van hem viel het gefpiek zeer natuurlijk op onzen thans regérenden gustaaf en deszelfs Gustaaffche hoedanigheden. De eerfte middagmaaltijd in Ahë wns mij dus regt aangenaam. De heer peyssonnel zeide mij, d;it hij den heer otter te Parijs gekend had; hij roemde hem als un hommeprodigieux [bewonderenswaardig man] ten aanzien zijner kundigheden, inzonderheid in taaien, hij arbeidde onvermoeid en Hiep weinig, en was daarbij nogthans in de ftad en bij aanzienlijke lieden dikwijls in gezelfchap. -— Tégen den avond geleidde de heer zimmerman mij naar huis naar de familie van den heer justi. — Hier word Hoogduitsch Italiaansch, Grieksch en Turksch, maar geen Zweedsch gefproken. Ik bezogt ook den heer magister wein- iuch, Deenfchen prédiker, die in hetzelfde huis woont, waar  EN HET OOSTEN. 3? waar tévens de Lutherfche kerk is. Het getal van onze hierzijnde geloof genooten bedraagt niet boven de zéven- encwintig of dertig perfoonen Ik ging dien avond ook nog bij verfcheiden Franfche kooplieden. Dezulken, , ^#es de middelen hebben , tragten hunnen kinderen eene goede opvoeding te géven , door hen eenige jaaren naar Europa te zenden; want hier is in het geheel geen gelégenheid, om zijne kinderen behoorlijk te doen onderwijzen en opvoeden. Zo zeer is alles in deze waereld der veranderinge onderwofpen! De voormalige inwoners van Joniën en Smirna waren het, die fcnïer alle mogelijke kundigheden bezaten , en wel in eenen tijd, dat het grootfte gedeelte van Europa in de diepfte woestheid en onkunde begraven lag: en nu zijn wij in itaat hen te verlichten; ja zij moeten naar ons komen, om de kennisfen te halen, die wij bet allereerst van hun bekomen hebben. En ik beken, dat ik niet zonder médelijden in de reisbefehrijvingen lees, hoe eenige kapucijner monniken op het eiland Andrgs fchool houden , werwaard de Atheners hunne kinderen zenden, om hen te laten onderwijzen. In zulk een verval is het luisterrijk Athenen, de aaloude zétel der ïanggodinnen, en Smirna, de geboorteftad vatp homerus, tégenwoordig geraakt. Deze verandering geeft ondertusfchen overvloedige frof tot ernftige befchouwin. gen. Wie weet, of wij ook niet te eenigen tijde er toe komen, onze jeugd naar Amerika te zenden, om hen de geleerdheid en de zéden te' doen verwerven, die zij thans Van ons bekomen. Onkunde en trotsheid, die ge- meenlijk elkander verzeilen, maken hoofdtrekken in het volkskarakter der Turken uit. Eene natie, die niet d? 1 VI. Deel. B  REIZE DOOR EUROPA minfre kennis van andere volken heeft, en van dewelke nooit iemand buiten zijne vier muuren reist, om iets te zien en te léren, kan ook niet anders gefield zijn. Het doet ook veel tot vermeerdering van hunnen trots, dat zij zien , hoe wij Europeürs van alle oorden naar Turkije komen, daar zij het, in ménige gelégenheid, voor lief moeten némen, door dit woeste volk vernéderd te worden. Jk zou voorbeelden hiervan kunnen bijbrengen , zonder dat ik nodig had, dezelven in verre voorléden tijden optezoeken. Maar, wie lust heeft, dergelijken te léren kennen , léze de ieize van den Engelsman porter Q>) , fchoon elk onpartijdige moet bekennen , dat deze man veele dingen zeer vergroot heeft. De Turken zijn egter héden ten dage door de overwinningen der Rusfen een weinig buigzaamer geworden. Zij roepen thans zelden giaur (e), wanneer een Frank voorbij gaat; zo het zomwijlen gebeurt, gefchied het gemeenlijk door geen anderen, dan misfchien door eene oude ijverige matroon, of (*) BjöRNSTanL meent, waarfchijnlijk, het boek, getiteld : Aanmerkingen over den Godsdienst, de Wetten, Regeringen zeden der Turken, Rotterdam, 177 0. 3. (tukken, in 8vo. Men leze daar, vooral, het Xide hoofdftuk, Hde ftuk, bl. 15. en volg., Pan de afgezanten, en hunne verhoorverkrijgingen. Dit werkje word, bij misgisfing, aan den lord Montaigu (lees Montasue) toegefohreven, in de Gazette Lifter. Tom. XXVIII. (r;68. November) p. 4., doch het is zeker van Jakob Porteb. 'Zie Lüdeke Befchreib. des Turkifchen Reichs l. Th., f. 4:3. (O Ke«er. Zie het IV. D. bl. 177.  EN HET OOSTEN. 39 eenen neuswijzen jongeling. Die van Smirna bewé- zen mij gedurende mijn verblijf bij hen alle beleefdheid. Ik heb hier voor reeds gezegd, met. hoe veel gedienstig, heid de familie van den overléden konful justi, inzon. derheid de heer zimmsrman, bij wien ik ook gehuisvest was, mij bejégende. De Lutherfebe kerk, waarvan ik insgelijks reeds gewag gemaakt heb, is hier juist niet groot, maar tamelijk fraai. De léden der gemeente maken een klein getal uit: in alles maar zes huisgezinnen. De heer doktor ludekb deelt in zijn bekend werk (dj een omflandiger berigt méde van bet geen deze gemeente, derzelver inrigting en lotgevallen betreft. Ik moet er ondertusfchen eene omftandigheid bijvoegen, die in dit werk van ludeke , zelfs in de laatfte uitgaaf of in de bijvoegzeis, ontbreekt, namelijk dat de Zweedfche konful, de heer rijdelius f», zijnen fchoonen voorraad van boekeu aan de kerk vereerd heeft. Dezelve beftaat juist in geen groot getal van boekdeelen, maar is zeer wél uitgezogt. Onder anderen vind men daaronder de meeste klasfifche fchrijvers,en eenigetider Griekfehen, de woordenboeken van eayle en moreri , k Journal de Trevoux e. z. v. De heer uosz, kapellaan bij de domkerk te Abo, dien men door zijne bedevaartreis naar Jerufalem, daar hij ook voor eenige jaaren geftorven is , kent, heeft deze boe- ' Of) Befchrijving dei Turk/eken Rijks, in het Hoogduitsch; te Leipzig , uifgfgeven ,jn 1770. en i773. Zie, boven, het IV D. bl. 22. aanc. O;, en,federd, ook in het Nederduitsch té Amfterdam. ! O) Dezen prijst ook Ha en Flora JEgyptiacoArabica, zijn, in 1775., door den Heer Carsten Niebuhr* te Koppenhagen, in 410., uitgegéven.] is,was in ftaat, de ouregte naamen te verbeteren; en zijne verbeteringen kunnen zo wel voor de heeren Philologen als Natnurgefcbisdkundigen, van nut zijn. Verfcheiden uitlanders, inzonderheid in Italië, alwaar de Natuurlijke gefchiedenis tegenwoordig de msescgeliefde, wétenfchap fchijnt te zijn, en volgens het ftelzel van usNéui gcöefend word, hebben zeer verlangd, eene vertaling van hasselquists reize in eene voor hen verftaanbaare taal te zien. Indien iemand dezelve wilde ondernémen, zou zij rioodzaaklijk naar de oorfpronglijke Zweedfchemoeten vervaerdigd, en tévens, daar het nodig is , met het eigenhandig handlchrift van den fchrijver zeiven vergeléken worden. Ten min/ten moet de Hoogduitfche vertaling van den heer gadebusch , gedrukt te Rostock 176a., er niet ten grondfljg van genomen worden, uit dewelke ik hier flegts eenen misflag zal aanhalen, namelijk dien, daj de vertaler bladz. 233 het Zweedsch woord Apinior, hetwelk aapen betékent, behouden heefr. Blomberg, B3  aa REIZE DOOR EUROPA veelen boven. Zij is een werk van laater tijden, en denklijk van de Genueefen, of ook door de Grieken onder de regéring der keizers aangelegd. Zij is wél gebouwd, en kan dus niet van de Turken afkoinftig eijo. Het water word van daar in de ftad geleid, doch komt niet, gelijk zommige reizigers, onder anderen hasselquist in tenen brief aan den heer fekretaris elwius, \oorgéven, uit den vloed Meles, maar uit eene welle,die nog verder gelégen is. Ik bezigtigde ook de overblijfzels der oude wa¬ terleidingen, aan dewelken de metzelkalk dc or langheid van tijd zo hard geworden is, dat men dien niet zonder veel moeite kan losbréken. Het is ondertusfchen deze plaats, die Kara Kapi heet, waar de treurige gebeurdnis voorviel, welke hasselquist in zijne reize 1. D. bl. 34, aanhaalt, waar namelijk een mijner landsgenooten, dc Zweedfche koopman kjerman, dood gefchoten werd, als hij eene wandeling te paerd deed. Hij las juist in PHistoire du peuple de Dieu par bérruyi r, toen eenige Turken, die heimiijk op hem loerden, naar hem, gelijk ook naar den Zwéedfchen tolk alhier, den heer muradgea , die gewond werd, fchoten. Men meent, dat zij den heer kjerman voor een' ander', op wien het gemunt was, gehouden hebben. Vijf Turken werden om dezen moord opgehangen, en een janitzaar onthoofd; doch al de hoofden der moordenaars werden met een opfchrift, bevattende hunne misdaad, naar Konftantinopel gezonden. Men zegt, dat het Turksch gemeen te Smirna openlijk gemord heeft, dat men om eenen Giaur zo veelen waaren gelovia ge het léven heeft laten benémen. Anderhalf uur yan de ftad %t htt dorp Budgia, digt bij den berg Tach-  EN HET OOSTEN. 23 tely. Het word door eenen Turkfchen Aga geregeerd. De wéduwe van den heer justi heeft daar een klein buitengoed, waarop zij zig des zomers met de haaren onthoud. Haar man heeft, na dat hij Zweeden vijf en dertig jaaren gediend heeft, egter niet meer dan dit landhuis en eenen kleinen moestuin nagelaten. Hier is eene voortreflijke laan van Cypresfen, zo als men zelfs te Romen , dat anders zulke fchoone laanen heeft, geene aantreft» Mevrouw justi is een bekwaam en arbeidzaam mensch , zij leeft van haaren kleinen tuin , en heeft haaren dogteren eene goede opvoeding gegéven. Verder bezogt ik diana's bad, hetwelk een meir aan de oogt van Smirna is, hoewel van de zee afgefebsiden, waarin egter veel lies wast. Men ziet hier overblijfzels van een oud gebouw , waarvan de heer peyssonnel gelooft, dat het een gymnafium, maar hasselquist , dat het een tempel van zesculapius is geweest: men vind de puinhoopen in het water; denklijk zijn de muüren omgeftort. Aan de overzijde aan den weg is eene groote, naar den Turkfchen finaak ingerigte, fpringbron. . Men kon hier den berg Sipylus, aan welks voet het oude Smirna geftaan heeft, zeer wél zien, gelijk ook den vloed Meles, aan welks oever de vader der Griekfche dichters, homerus, geboren is. Het voormalig Smirna lag ao ftadiën , of 3 mijlen, van het tégenwoordige, hetwelk alexandek de groote aangelegd heeft. (Zie strabo , het XIV. boek) De groote weg, welke van hier naar de fiad gaat, is voorzéker geen via antiqua [oude weg]; want hij is niet zo wél gemaakt, als de oude wégen, heeft ook zulken vasten grond niet. Hij is liegt, hoewel voor dit B4  I* REIZE DOOR EUROPA land nog al vrij wél, geplaveid. Maar het k?n wel wezen , dat men de fteenen van een' ouden weg gébruikt heelt , om den voetweg of den zogeuoemdeu breeden fteen voor de voetgangers te maken ; want de fteenen, die men hiertoe genomen heeft, zijn zeer groot. Üeze geplaveide weg is ondertusfchen tamelijk lang: hij begint, voor dat men over de brug komt, en loopt vervolgens ook naar de ftad. De brug heeft maar eenen boog, doch is vrij wél gewelfd, heeft egter geen leuningen, zo dat men hgtlijk in den vloed, welke de nieuwe Meles is, vallen kan. Deze brug is ook, éven als de weg, niet minder dan antiek. De meermaals genoemde geleerde heer peyssonnel heeft eene uitvoerige en meesterlijke verhandeling over de oudheden van Smirna gefchréven , welke nu, waarfchijnlijk, reeds in druk verfchénén is. (*) Ook heeft hij eene befchrijving van het eiland Kandia opgeheld, waarvan hij mij het eerfte deel liet zien, hetwelk afgefohréven en tot den druk gereed was, en , zo als.hij zeide, vcde geleerde en nieuwe onderzoekingen bevat: het maakt een groot foliodeel uit. Het af- fcheid van dezen voortreflijken man, gelijk ook van den zeer veidieustlijken graave hochepied , Zweedfchen vicekonful, was voor mij zeer aandoenlijk. Bij den laatften, wiens beleefdheid en gedienfügheid ik nooit zal vergeten, (*) Qnïer björnstühls papieren word een ftuk van zulk eene befchrijving gevonden, onder den titel: Sur Panciemu 'ville ée Smirne, hetwelk waarfchijnlijk een uiurek/el is, dat hij bu het iandfetirift' van den heer peyssonnel gemaakt heeft. Blomberg.  EN HET OOSTEN. 25 moet ik mij egter nog wat ophouden. Bij bezit veele kundigheden en een diep doorzigt in den toehand en de gefleldheid van den handel, die hier gedréven word, en het geen nog prijswaardiger dan alle kundigheid is, een beminlijk karakter. Al de Zweeden, die herwaard komen, genieten van hem dezelfde deelnérnende bejégeniug, als zij van eenen landsgenoot konden verwagten. Zijn vader werd, bij gelegenheid van den Karlowitfchen vréde, door den keizer tot Hongaarfchen graave verhéven, en zijn vaders broeder was Hollandfche gezant te Konliaiiti. nopel. Ueze waardigheid had dé neef na den dood van bovengemelden ook kunnen bekomen; ma:tr hij weigerde dezelve , en nam liever het Mollandsch koni'ull'ciiap te Smirna aan , waarbij hij tévens de belangen van den koophandel voor Zweeden en den keizer w.ianieemt. Zijn huis is een van de aanzienlijkhen en vermogendlten alhier. Zijne kinderen hebben eene goede opvoeding genoten. . Den ï2^n Yan bloeimaand vertrok ik van Smirna. Een jatótzaar verzelde mij naar het tolhuis, daar mijn goed zou doorzogt worden, maar niet aangeraakt werd , toen d.-ze zeide,;dat alles aan den Zweedlchen konful toebehoorde. Hij ging daarop met mij aan boord, en ik onthaalde hem op punch, doch kon hem niet bewégen, om wijn of branaewiin te proeven. Ik floeg hem voor, op de gezondheid vsii gustaaf den III. te drinken, hetwelk hij ook eenige reizen na maikander deed: waarfchynlijk is dit de eerlle maal, dat een Turk , een janitzaar, deze hooggefchatte gezondheid aan boord van een Engelsen fchjp met punch gedronken heeft i naderhand dronken B 5  £<5 REIZE DOOR EUROPA wij ook op liet wélzijn van den fultan. Den volgenden dag ligrten wij het anker; doch wégens den flappen wind kwamen wij den dag daar aan niet verder dan tot Capo Kara Burnti of Karaburon, dat bij de ouden Promontoti* um Coryci heette,en bij hetwelk de golf van Smirna haar begin neemt. Deze zeeboezem is tusfchen de vijftien en agttien Italiaanfche mijlen lang , en ftrekt zig van het oosten naar het westen uit. Den ai^n van bloeimaand waren wij digt bij Mitylene, het Lesbos der ouden. Het ganfche eiland heeft zijnen naam van de hoofdftad. Wij zagen hier ook het eiland Scio , hetweik de laater Grieken nog héden ten dage, éven als de ouden, s^io noemen; en het zijn alleen Européfche zeevarenden , die het den naam Scio géven: want dezen wéten niet, hoe zij het zaaklijke van den kurban beiram , welke gemeenlijk drie dagen duurt. De Turken , welken in alle zaaken het tégendeel der Europeërs zijn , bewijzen dit ook , door dat all' hunne plegtigheden zeer vroeg, bij zonneöpgang, gefchieden. Mijn kodsja zeide mij, dat men den kurban met vier foorten van dieren, eenen ram,eenen geitenhok, eenen os, en eenen kameel kon vieren; de beide eerhen voor elk' pftfoon alleen ; maar aan de beide laatiten  EN HET OOSTEN. 59 konden er zéven, hoewel ook geen meer, de:l némen. De koleur dezer dieren is onverfchillig. Bij den Napelfchen gezant ontmoette ik ook eenen man, antonfo de vega genoemd, die verfcheiden jaaren fiaaf was geweest in dienst des keizers van Marokko. Wijl hij met deszelfs oom van moederszijde eene verre reis in het binnenfte van Afrika gedaan had, deed ik hem verfcheiden vraagen, met de pen in de hand, naar de kaart van d'anville : hij fcheen alles nauwkeurig opgemerkt te hebben, en ik vermoeide hem door mijne naarvorfchingen. Den 3 4> §-75- P«237» — LvdïheBefc/irijv. des Turkfchen Rijks» I. D. bl. 508.  EN HET OOSTEN, 6$ Bij den reizenden vrijheer beineke zag ik La Description des Plantes de Conftantinople par buxbaum , 5 vol., 4 0. , met groote koperen plaaten, Petersburg, 1728, opgedragen aan den prins dolgoruki. Hij verhaalde, dat hij eenen brief had ontvangen van eenen Jood te Berlijn, een' vriend van mendelszoon, waarin hij hem verzoekt, naar de Jooden ïn de oude ftad Jofchen , in Egipte, welke thans Misfir Serir heet, te vernémen: deze Jooden, zegt men, hebben oude boeken en aantékeningen van abraham, uit welken moses zijne gefchiedenis van de fchepping, den zundvloed e.z. v. gehaald heeft, in bewaring. Den i9dcn van grasmaand waren des avonds all' de minareen op de Turkfche dsjiami of moskeen verlicht. Als men de Franken, of de Armeniërs, of anderen, welken geen kennis van de Turkfche feesten en gebruiken hebben, naar de réden hiervan vraagt, zeggen zij, dat op dezen dag het feest Alti ailer, of der zes maanden is, wijl het nog zes maanden zijn tot den ramazan. Maaide eigenlijke grond is, dat het héden de twaalfde dag der maand rebiul dwal was, welks nagt La'tla Mewlüd, of de geboortenagt, heet; want de Mahomedaanen geloven , dat hun profeet in dezen nagt geboren is. Deze nagt is een van hunne jaarlijkfche vijf feestnagten. Den 24fteo van grasmaand ging ik, door eenen janitzaar, die tot het Zweedfche paleis behoorde, verzdd, naar Phanar in de daar zijnde patriarchaale kerk , om het voetwasfehen te zien, wijl het héden, volgens den juliaanfehen almanak, de witte donderdag der Grieken was. De godsdienst was reeds begonnen.. Maar aan de deur  04 REIZE DOOR EUROPA Werd mij] door een' priester gezegd, dat het voetwasfcben dit jaar geen plaats zou hebben, wijl de patriarch, een zeer oud man, onpaslijk was, en zulk eene lange plegtigheid niet kon uithouden. Zijne heiligheid was egter in de kerk, zat op den troon, en deelde den zégen in rijke maat uit. Men geeft voor, dat deze ftoel van den patriarch nog zédert den tijd van den heiligen chrysostoüus voorhanden is : maar hij is gewis verbéterd en vernieuwd, gelijk men zeer ligt kan zien ; hij is fterk met ijvoor ingelegd. De kerk is groot. Zij heeft voor de geenen, die heilige overblijfzels zoeken, geen andere oudheden, dan de zuil, waaraan de Zaligmaker, zo men voorgeeft, gebonden werd, toen men hein geesfelde: zij ïs rond en van zwart marmer. Té Rome heb ik er de andere helft van gezien; maar mij dunkt, zij was van eene andere verwe. Hier zijn ook de lichaamen van drie heiligen voorhanden. De priester, met welken ik aan de deur kennis gemaakt had, bragt mij rond , en toonde mij alles. Ik ging naderhand *met hem naar zijn huis. Hij was hoogleeraar der Griekfche taal, en monnik der orden van St. basilius, een leerling van den geleerden eugenio bulgaeis, die van hier naar Leipzig was gereisd en daar verfcheiden van zijne boeken had laten drukken. De naam van dezen geleerden ordenbroeder is polykarpus. Hij is op Paros geboren; is ongemeen fterk in de oude Griekfche taal en in de wiskunde; bezit veel fmaak ; heeft te Pifa geftudeerd; fpreekt goed Italiiiansch; heeft rousseau's verhandeling: Si le Retablisfement des Sciences &c. in het gewoone Grieksch vertaald, en met aanmerkingen en bijvoegzels voorzien, om hem teweêrleggen, welk  EN HET OOSTEN, $$ welk werk hij vollédig , hoewel flegts in handfchrift j heeft , e. z. v. Ik zag bij hem verfcheiden Griekfchéboeken, die te Venetië gedrukt waren. Onder dezen zal ik alleenlijk het aardrijkskundig werk noemen, waarvan meletios, bisfehop te Athenen, de fchrijver, en dat te Venetië 1728, in folio, óp 620 bladzijden, behalven de tafels, gedrukt is. Dit in oud of geleerd Griekscli befchréven boek beviel mij zeer-wijl men zo wel de oude als nieuwe, zelfs de Turkfche, naamen der plaatzen daar in vind (/). Op bladz. 477 word verhaald, dat in het jaar 4S0 een fchriklijke brand te Konftantinopel eene voortreflijke boekerij van 12000 handfchriften , névens) eene draakenhuid van 120 voet lang, waarop all' de werken van homerus met gouden letters gefchréven waren , verteerd had (7>). Onder anderen kwam ik eens te Konftantinopel door eene ftraat, daar geen anderen dan fpijkerfméden woon* O') Van dezen Meletius, leze men Bemstriu» Pkocop de Eruditus Gracht, in Fabricii Bihlioth. Gr sec. Vol, XI. p. 784. — De Heer d'Ansfe de Villci-a:c. L. II. C. d. §. 17. p. 351. Vol.I. en Lomeier de Bihlioth, p, 133. VI. Deel. E  66 REIZE DOOR EUROPA den. De wijze, op welke zij den blaasbalg traden, kwam mij gemaklijk voor: de blaasbalgtréder zat op den grond en hield eenen dubbelen blaasbalg aan den gang, den «enen door middel van eenen ftrik,dieaan zijn' voet vast gemaakt was , en den anderen te zelfden tijde met de harden; op de andere zijde lag een heen, om den blaasbalg in het évenwigt te houden. Den 25ftetl van grasmaand begaf ik mij omtrent middennagt naar Sanct, Demetri, om de begraafnisplegtigheden te zien , welken de Grieken jaarlijks op goeden vrijdag, of veeleer op den volgenden zaturdag, verrigten. Toen ik te Sane°c Demetri in de kerk kwam , vond ik ze gelloten; men maakte ze ons egter open, en ik zag met verwondering, hoe dezelve vol vrouwen was, welken lagen te llapen: zij lagen overal op den grond, en wel zo digt bij elkander, dat men niet kon gaan, zonder op de eene of andere te tréden; insgelijks was er eene ménigte kinderen. Een uur na middennagt kwam een papas of Griekfche geestlijke, cn gaf haar te kennen, dat zij zouden opftaan en haare plaatzen op de bidbanken némen. Zij honden op, déden haar gebed met veeie buigingen, eq kusten met veel ijver het kruis. Verfcheiden van haaf gingen naar buiten op het kerkhof, en plaathen zig op de graven, waarin haare mannen of nabeftaanden begraven waren. Op het graf werd een kleed uitgefpreid, op hetwelk men een of twee waschlichten en een rookvat zette, waaü'a libanos of wierook was: die eenen aangenaameh reuk gaf; daar naast hond een korf met brood, vrugten en gebak gevuld. De armen, welken geen grafzerk hebben, f preiden op den grond s terplaatze, wraar haar doo-  EN HET OOSTEN, 57 de vriend ru-t, een kleed uit' inen zet ook wel een licht zonder kleed te fprelden. In dezen (laat wénen zij over den overlédenen. Zomuigen gaven zig aan de geweldigfte droefheid over, en huilden erbaimlijk. Dus drukte eene vrouw haar voorhoofd op de aarde, daar haar zoon begraven was, riep en noemde hem met luider ftemmebij naame, zeggende,in het Grieksch: „ Beminde zoon! «, mijn waarde kind! gij zijt niet meer, en uwe vrouw denkt aan u niet meer, want zij is met eenen and ren „ man getrouwd e. z. v." Als zij zig te zeer tot droefheid overgéven, komen haare nabeftaandeu, en tragten haar te troosten, doch vergeefs: zij varen des niet te min haaren beftemden tijd daarméde voord. Het brood en de vrugten worden naderhand aan de armen gegéven. Dit gebruik is nog van de oude Grieken af komftig. Ja nog héden ten dage worden klaagwijven of praficee dj|ebnufd, die het lijk volgen, als de overlédene geen nubciiaanden heeft. — Te twee uuren des morgens begon de godsdienst in de kerk, die zeer lang duurde. Men deed niet anders dan zingen,en wel Griekfche gezangen. Dikwijls kwam men met een bord, om geld te bédelen. Een papas fchreef ook mijnen naam op, om voor mijne overlédene nabeftaanden de mis te lézen: ik zeide hem naderhand, dat ik geen Griek was. Men verkogt ook wasclilichten. Eindelijk begon de omgang (procesfie). Vooruit werd het zogenoemd epitaphio gedragen: dit is als eene groote gewelfde kns, die boven met veele waschlichten bezet is; het is van hout, en binnenin is het heilige graf. De geheele gemeente,mannen en vrouwen, volgden agter aan, eik met zijn licht in de hand. Men L E a  6& REIZE DOOR EUROPA trok het ganfche dorp Sanér. Demetri rond, keerde toen \ve5r naar de kerk, en hier méde werd de godsdienstplegtigheid gefloten. Deze nagtlijké godsdiens: is denklijk van de vervolgingen afkomftig , welken de eerfte Christenen van de keizers hadden te lijden. Den volgenden dag word de opftanding gevierd, en insgelijks ook des nagts. Om de goede orde in het dorp te bewaren, gaat er eene Turkfche patrouille van tien of twaalf man onder aanvoering van eenen Su-basji. Men zeidfc mij, dat de Grieken jaarlijks tien of twaalf duizend piasters voor deze kerk met het kerkhof betalen. De kerk is tamelijk rijk , en bezit veele zilveren lichtkroonen , doch die men uit hoofde van de hebzugt der Turken niet durft te laten zien. De Griekfche monnik polykarpus verzékerde mij, dat de oorzaak van de onkunde der Grieken is, dat de amptett voor geld gekogt worden, wijl men de Turken daar voor betaalt, en niemand op geleerdheid ziet, maar in tégendeel, dat bekwaamheid het onderwerp der vervolgingen van den nijd is: Van hier dit onheil ! Eer kweekt kunst. Te Smirna is het voornaamfte fchool in gansch Griekenland. De bisfehop te Athenen is verpligt eene fchool te houden; doch de Atheners reizen naar de eilanden, om te ftudéren. Hij bragt uit thucydides (/) (0 De plaats is L. it. C. 54. Dan uit dezelfde plaats bevveeren anderen het tegendeel, namelijk de geleerde Staatsman van zijnen tijd, Ad .hf van Meetkerke (zie eerfte Proeve van Oudheid-Taal-en Dichtk. van het Genootfchap Dulces ante tmnia MvJ*, bl. 164. e. v. aant.) of Mekercuus de Ung.  EN HET OOSTEN. 63 eene plaats bij tot bewijs , dat de hédendaagfche laater w'tfpraak van het Grieksch de regte is : het orakel te Delphos had limos gezegd; en daar uit was de twijfeling ontltaan,of [pest],dan A(,«.; [honger] gemeend zij. Den 5^» van bloeimaand nam ik eenen janitzaar uit het Zweedsch paleis, en begaf mij naar Balata, aan het einde van Konftantinopel, alwaar ik de paerden van den fultan zag, die op dezen dag bij Ketchane in de weide gebragt werden. Deze plegtigheid gefchied jaarlijks op St. Georgesdag, die naar ouden hijl altijd op den 23^» van grasmaand invalt; nogthans kan dezelve ook eenen of twee dagen vroeger of laater gefchieden. Van dezen tijd af rékenen de Turken het begin van den zomer, en voor denzelven worden de paerden des fultans niet in de weide gebragt, éven zo min als de vloot voor dien tijd uitloopt. De Turken géven den heiligen gregorius den naam van khu?r, het welk een profeet is, die nog op eene onzigtbaare wijze op aarde, of, béter, op de zee leeft; want van elias bewéren zij eigenlijk, dat hij op aarde leeft: en deze beide heiligen komen alle jaar op zékeren dag, namelijk op den kurban beiram, op den berg bij Mekka bij elkander, daar zij zamen éten, daarop van elkander weêr affcheid némen, en den geheelen overigen tijd vasten. Zij geloven ook, dat in den hémel twee profeeten zijn, die nooit fterven, pais en isa, of henoch en jesus. Doqh, om wéér tot khidr te komsn: Gr*c. vet. prouunt. c. 44. p. 151, fq. en Henr. Stephanus Apolog. pro vet. L. Gr. pron. p. 398., in Havercampi Sjl/tga Scriptor, Lugd. Bat. 173e. 8 0. ES  7o REIZE DOOR EUROPA de groote mémgte noemt hem khydrellez, hetwelk eene zamenmtnging van kuidr en elias is , a's of deze be:den een en dezelfde perfoon waren. De paerden werden met uitnémenden praal naar buiten gebragt. Vooruit réd-n vc'elé dsjaüsjs ; daarop kwam een dsjausj-basji névens andere officieren en bostandsji te voet; toen volgden de paerden , welken door wojnuken of bulgaaren , die -uit hoofde van dezen dienst van de fchatting of baradsj vrij zijn, geleid werden; bij elk groot paerd waren twee wojnuken, die het bij den halfter hielden. Het ge'al der paerden beliep in het geheel 230, de kleinen, metelli genoemd , méde gerékend: deze Isfarften komen van het eiland Miiylene of Lesbos ; zij zijn kleiner dan onze Oelandfchen; zommigen van dezelven waren niet grooter dan kalveren of groote houden: de jonge prinfen rijden op deze paerden. Verders waren ali' de paerden met véderbosfen verfierd , welken men dsjeleak noernt: dit is een uitfluitend voorregt des fultans; geen ander mag zig van zulke véderen aan de paerden bedienen. Men verzékerde ondertusfehen , dat dezen op verre na all' de paerden des fultans niet zijn, maar dat hij er wel 350 heeft, en dat de besten bij nagt naar buiten waren gebrast, wijl men ze uit bijgeloof nier wilde laten zien. De Turken rékenen dus den zomer van Sr. Georgesdag, den 23ftch van grasmaand (3dci» van bloeimaand, nieuwen ftijl) af, tot op St. Demetriusdag, den 2.6^n van wijnmaand (6den van flagtmaaud), wanneer de winter begint* het welk eenen tijd van zes en twintig weeken, of een halfjaar uitmaakt. De heilige demetrius word door hen KASiii genoemd, welke ook één hunner profeeten is.. Uit  EN HET OOSTEN, dit alles ziet men. dat de Tutken hunne jaargetijden ook naar den loop der zonne rékenen, en zig van den Griekfchen almanak bedienen, zo als zij dien vonden, toen zij het land der Grieken innamen. De woiwoden en andere geregtsperfoonen verwisfelen zij jaarlijks den iflea van lentemaand ouden ftijl. Alleenlijk ten aanzien van den godsdienst en in het geen daarop betrekking heeft, rigten zij zig naar de maan, welke hun kerklijk jaar bepaalt. Na dat ik den togt der paerden gezien had, begaf ik mij naar vader polykarpus, die met mij naar het fanlisfimo fepulchro [heiligde graf] ging, daar de patriarch van Jerufalem woont. De daar zijnde kerk is den heiligen george toegewijd. Hier zag ik eene boekverzameling, die voor dit land tamelijk talrijk is: men vind er onder anderen eenige Griekfche handfchriften in , doch de meesten zijn van godgeleerden inhoud; ook zijn zij niet eens in orde, men kan volgens de naamlijst niets vinden; ik wilde de handfchriften van hom :.rus , die in dezelven genoemd worden , inzien , maar vond ze niet. Deze boekerij is in het begin der tégen woordige eeuw aangelegd, gelijk blijkt uit een opfchrift, hetwelk men boven de deur in marmer gehouwen ziet, welk opfchrift tévens eene swaare vervloeking bevat over den geenen, die een boek wegneemt , er word bij voorbeeld daarin gezegd : zijn deel zal met judas zijn ; jammer is het, dat deze handfchriften in de handen van zulke onkundige lieden zijn. Den ioden van bloeimaand gefchiedde het plegtig uitiopen der vloot. Men deed veele kanonfchooten. De fultan kwam naar zijnen kiosk aan het ftrand digt bij den landhoek, op welken het ferail ligt: deze kiosk heet aliE4  7i REIZE DOOR EUROPA' kiosk. De kapudan pascha begaf ziz met efme floep van het admiraalfch'p aan land naar des fultans kiosk, alwaar hij door den fultan met den pels begiftigd werd. Hierop yoer hij naar Dolma Basji, alwaar verfcheiden ten en epgeOagen waren, en gaf eenen maaltijd aan dm grootvizir en den mufti, die te 4 uur des namiddags eindigde. . Hij had deze reis de fchépen niet met de vlaggen er andi-re mogendheden laten verderen, gelijk voorheen gebruiklijk was, daar men ook de Zweedfcbe, Franfche , Ëngeljche en anderen liet waijen: men zag alleen Turkfche van verfcheiden verwe, groenen, geltreepten , roeden e. z. v„ Hier kwam nog eene nieuwe inrigting bij, namelijk dat elk van de vier voornaamfte fchépen een bijzonder téken aan de vlag had: het eerfte van bo ftukken had eenen fabel of alis zwaerd, dat de gedaante van een kruis had; het tweede eene maan; het derde een anker; het vierde eenen dubas of ftrijdknods, dienaar eene fchaar geleek. —- Digt bij het tuighuis h eene fpringbron , uit dewelke men water voor de fchépen kan bekomen, zonder aan land te gaan, en wel zó, dat men van de fontein, die hoog ligt, door middel van eene pomp de vaten op het fchip gemakhjk kan vullen. Den 29fien van bloeimaand deed ik eenen grooten toer te paerd buiten de ftad. Eerst ontmoette ik eenen tro;p buffelösfen van omtrent 300 ftuk.i. Zij zouden naar Ahë overgezet en aldaar verkogt worden. Het ftuk kost omtrent 50 piasters. Men haalt ze uit Hongarije en verkoopt ze in Afië, daar men zig van dezelven bedient tot het ploegen, of tot het trekken der aldaar gebruiklijke araba. Bij het kanaal ftaat een bijzonder tolhuis, dat enkel tot  EN HET OOSTEN. 73 het ontvangen van den tol der uitgaande osfen aangelegd is. Ik reed door het ganfche dorp Ejub, en voorbij de moske, waarin de fultan bij het aanvaarden der regéring den fabel ontvangt, hetwelk omtrent hetzelfde wil zeggen, als bij ons de kroning. Hierop kwam ik tot aan de zee van Marmora en bij de zéven torens: hier is de grondlijn of bafis van den driehoek, welken Konftantinopel béfchrijft; de beide andere zijden zijn door het water ingefloten. Maar deze zijde ligt naar het vaste land, en is, volgens tournefort, langer dan de ande« r,en, fchoon ik derzelve met dezen fchrijver (*) geen 9 mijlen zou willen géven, gelijk hij elke der beide anderen op eene lengte van 7 mijlen ftelt: want op die wijze zou de ftad 23 mijlen in den omtrek hebben ; doch zo groot is zij niet , ten minften is de grondlijn geen 9 mijlen. Guelot ftelt deze laatfte ruim eene mijl lang te zijn, en dit komt mij juist voor; dezelfde fchat den omtrek van Konftantinopel op 4 mijlen lk reed overal digt langs den muur heen. Dezelve is tamelijk goed en hoog, en word door eene breede gragt omgéven, die fchier overal bebouwd en bezaaid is. Hier en daar ftaan ook torens , die tamelijk vlak zijn: tournefort telt er 250. Artillerij ts hier niet..—. Volgens eene oude befchrijving heeft men van de zee tot aan het zoete water in eene regte lijn 14075 voet , het welk geen mijl uitmaakt (**). Aan de andere zijde van de ftad zijn overal kerkhoven. De wi g is daar tamelijk goed. Naar de landzijde zijn in het geheel 00 Zie zijne fojage du Levant, Tom. ït. p. «75. (**) Zie cyllius, p. %xi, ES  f4 REIZE DOOR EUROPA zéven poortei: Toi b> e^ce*" dwaalt , wanneer hij beweert , dat er maar vijf zijn (*;. Ik heb er zelf wel maar 2es gezien en ondtrzogt; de zévende is digt bij de haven niet verre van het zoete water: deze reis was ik bij deze poort niet: zij word Aivan farai kapufi genoemd. De and,ren héten naar orde, ais volgt: e.) Egri kapi, 3O Edirne kapufi, 4.) Top kapufi, 5.) Jenghi hapt, 6.) 'Silivri hapt, 7). Jedikula kapufi, of de poort der zéven 'torens , welke den hoek naar den zeekant maakt. • Aan de muuren ziet men hier en daar Giiekfche opfchriften met ktuisfen op marmerfchijven , die in den muur gezet zijn. Twee daarvan vind men in het midden tusfchen de Adrianopelfche poort en de Top kapufi. Hier ftapte ik af, en ging te voet over de gragt. Geheel boven in den muur is vooreerst een fteen met een kruis, van deze gedaante getékend: verder op eene langwerpige fchijf van marmer, met een tweerégelig opfchrift, waarvan de eene régel leesbaar,doch de andere met grass hctvveik denzeiven geheel onzigtbaar maakt,bewasfen is; Üe inhoud is deze: „ deze ge heek muur is door joannes •,, fAL^EOLOGus verbéterd." Verder naar benéden is eene uveede marmeren plaat met éénen régel, welke de volgende woorden bevat: emanuel, jagans zom: ik geloof, dat het joannes de eerde is, wiens opvolger in het jaar 1391 zjn broeder emanuel was. Tusfchen de 'Jeng'/i kapi en de Silivri kapufi, digt bij de laatfte, is insgelijks eene marmeren fchijf met een opfchrift, waarin men ook den naam joannes Autekrator, en het jaartal  EN HET OOSTEN, tf95(5 ziet";, hetwelk met het jaar 1448 eer Christenen tijd rékcning, of het laatfte der regéring van joannes den derden pal/eolocus , overeenkomt. Maar het aartigst opfchrift vind men bij de Jenghi kapi regt boven den boog der poort: hetzelve is in het Grieksch, en maakt gewag van den keizer theodosius; ter linkerzijde haat een Latijnsch vers, hetwelk dus begint: Theodosii jusfis gemino nee etc.; maar de Turken veroorloofden mij niet, het aftefchrijven, waarvan zij mij wel geen réden gaven, doch tégen elkander mompelden, dat ik mogelijk wel een befpicder kon wézen. Rij de Jedikula kapufi zijn verfcheiden Arabifcbe en Turkfche opfchriften; en ter regterhand ziet men het kasteel of de zéven torens in half verhéven werk afgebeeld, met het jaartal 1168, hetwelk met het jaar 1754 van onze tijdrékening overeenftemt ; een flegt ftuk. Aan den toren bij de zee van Marmora, die den hoek van de ftad maakt, zijn lange ftreepen of fchijven van marmer met een Grieksch opfchrift, hetwelk men bij tournefort (*) kan lézen. Daarna reed ik digt bij de zee van Marmora, en bezigtigde het huis, daar men fnaaren bereid, die van darmen gemaakt worden. Niet ver van daar is het flag'huis des fultans , vanwaar fchaapen voor de had en den fultan uitgedeeld worden. Hierop keerde ik terug , reed langs den muur, en door de poort der zéven torens ter ftad in, om de ligging van deze ftreek nader in oogenfehijn te némen. Ik bevond, dat, men ook binnen de ftad langs den muur kaa rijden; want hier loopt eene itraat langs denzelven, <») Zie p. 177.  gf REIZE DOOR EUROPA doch die zomwijien bogten maakt. Van daar reed ik dezelfde poort weêr uit, en begaf mij een klein eind wegs van de ftad af op het veld, om hetzelve te bezigtigen: het is het fchoonfte, dat ik gezien heb. Verder bezigtigde ik Baiikii, eene Griekfche kerk, dacr men een Hagiasma , of heilig en wonderdaadig watey vind. Deze kerk is ook beroemd wégens een wonderwerk, het welk men voorgeeft, gebeurd te zijn, toen de Turken in 1453 de ftad innamen. Een monnik nam namelijk eenige gebraden visfehen, en zeide: „ als de Turken de had innémen , zullen deze gebraden visfehen „ lévend worden." -— Nauwlijks had hij deze woorden uitgefproken, of de visfehen begonnen zig opterigten. Men toont ze nog tégenwoordig in eenen warerbal; onder de onderaardfche kerk. Ik dronk van het water, dar, tamelijk frisch is,, en zag ook verfcheiden kleine visfehen heen en weêr zwemmen , hetwelk in zulk eene groote kom geheel natuurlijk toegaat; men wil egter de ligtgelovigen wijs maken , dat zij op de eene zijde gebra-, den zijn. Gedurende'den godsdienst branden veel fakkels: in zulk eene fterke duisternis is indedaad ook licht nodig; en met dat alles gaan egter de oogen des verftands van deze lieden niet open. — Van hier nam ik mijnen weg door de fchoone velden naar de ftad, en reed door all" de bovengemelde poorten , doch ten laatften de Egt t' kapi in , om het zogenoemde paleis van konstantijn te bezien, het welk in het Turksch Tekir Sarai heet, en een weinig de had in tusfehen de Egri kapi en Edirne kapufi haat. Toen ik eenen Turk op de flraat naar den weg vroeg , antwoordde mij een vrouwsperfoon door de  EN HET OOSTEN. 7? >ensterricr3en in eo~ xykarpus , de zogenoemde Blacherne. Wij voeren met ëenen boot derwaard , en ftapten bij de poort, welke Aivan Sar ai heet, aan land. Digt bij dé haven, daar de boots liggen, is een fteen met drie of vier tréden, Op welken de fultan, doch anders niemand, want het is algemeen verboden, te paerd klimt: hier zijn verfcheiden dergelijke trappen ; men noemt ze bikek tatji. Men zegt, dat de laatfte Griekfche keizer konstantijn de elfde Païtcologus bij deze poort om het léven is gebragt, toert hij zig bij het innémen van Konfiantinopël dapper verdédigd had : Leunklavius beweert ondertusfchen (*), dat zulks bij de Adrianopelfche poort is gebeurd. Wij befchouwden de plaats, welke voor dezen Blacherne gehéten heeft. Hier is insgelijks eene kerk geweest, die der hei- (•) Pag. 208.  en het oosten, «i heilige Maria gewijd was, doch nu geheel verwoest is ï men ziet er nu niets hieer van, dan een ftuk van den ouden muur, en eene fontein in den agtergrond van een gewelf. De Grieken houden deze fontein voor wonderdadig. Het water heeft eenen zqutagtigeö fmaak. Hét gewelf is lang en duister, en word door kleine kaerzen verlicht, welken zij, die herwaard komen, den opzigtér dezer plaats fchenken: deze betaalt daarvoor, en voor eenen daarbij liggenden tuin aan de Turken, van welken: hij beiden in huur. heeft, jaarlijks tweehonderd piasters aan huur. Van hier gingen wij wéder naar het paleis van konstantijn, oïTekir Serai, het welk wij névens all' deszelfs zaaien, gewelven, kelders, gevangeuisfen e. z. v„ ditmaal nauwkeurig oiiderzogten. Wij vonden hier tien Korinthifche zuilen, doch in Gothifchen fmaak. Aan dé buitenzijde ziet men vier of vijf hukken in mofaisc'n werk; men ontdekt er egter éven zo weinig fmaak als kragt in. De vensters zijn met heraadjen van groen platheiwerk voorzien, hetwelk de Turken Strtsjee noemen. Des winters bereid men hier zwavel , ook galon. De muuren van dit gebouw zijn zeer dik en fterk. Het is .wonder, dat niettégenftaande all' de geweldige akrdbévirigen, waaraan dit land' onderhévig is, zulk een hoog gébouw heeft kunnen blijven ftaan zonder befchadigd te worden. Het fraaifte, dat men hier thans ontdekt, is het fchoon gezigt, dat men hier heeft: men ziet het kanaal, het tuighuis, het ferail, de ftad, Galata, Pera, Skutari, Chalcedoniën e. z. v. in de nabuurfchap wonetï VI. Deel- §  REIZE DOOR EUROPA veel Jooden. Ook is er eene glasblazerij, daar fieschen en dergelijken gemaakt worden. Daarna bragt vader polykarpus mij bij eenen anderen monnik, van Paros, gregorios zenos genoemd, die een bekwaam man is, ook het Italiaansch verhaat, en in Italië geweest is. Als een handtastlijk bewijs van de onkunde en woestheid der geleerde Grieken, zal ik het eenvoudig gevoelen en het bijgelovig vooroordeel aanhalen, dat de Griekfche godgeleerden alhier van de vrijmetzelaars hebben. Zij zien ze aan voor eene godsdienstfekte, en houden ze allen voor zogenoemde fterke geesten of deïsten. Zij noemen hen ook Voltairiaanen, en willen ze uit davids Pfalmen weerleggen. De patriarch en de bisfchoppen hebben eenen herderlijken brief in dezen toon uitgevaeriigd , om hunne geloofsgenooten in Moldaviën en Wallachijen voor deze gevaarlijke fekte te waarfchouwen. Den ia#» van zomermaand deed ik eene reis naar het eiland Chaiki. Ik kwam voorbij den landhoek , daar het ferail haat, en voorbij Chalcedoniën, thans Kadikoi. De wind was gunstig, en wij waren na verloop van twee uuren te Chaiki. Dit is het aangenaamfte der vörstértëilanden, welken vier in getal zijn. Het eerde, welk het dlgtst bij Konfiantinopel ligt, heet Proti; het tweede Antigonia, hetwelk een dorp van denzelfden naam heeft; het derde is Chaiki; het vierde Prinkipos, of het vörstenciland. Behalven dezen zijn hier nog drie of vier andere kleine eilanden , welken uit enkel klippen beftaan , en tusfchen Antigonia en Chaiki liggen. Dit laathe hjjéft  EN HET OOSTEN. S3 zijnen naam van het koper: het heet namelijk of «i«eA«fr»t: het is fraai, en heeft aan de zuidzijde eene ha ven, dsjamllzien: genoemd, of deimenhaven , dewijl in de omliggende üreek eene me'ni; te dennenboomen ftaan. Hier ziy\ drie kloosters , namelijk SanEt George , San& Maria of Panagia, en der heilige Drievuldigheid, waar Griekfche handschriften gevonden worden. . Den volgenden dag des morgens hoorden wij in een klooster de klokken luiden. Dit is iets zeldzaams in de Levant; maar op alle Griekfche eilanden heeft de vrijheid daar toe plaats. Op denzelfden dag bezogt ik den ouden Griekfchen patriarch joanïeias karazias, die in het jaar s~6i patriarch te Konftantinopel geweest, doch voor eenige jaaren afgezet is, en zijne oude dagen nn op dit eiland flljt. Men geeft hem thans nog den titel van zijne heiligheid. Veel kundigheid bezit hij nier. Hij prees de= verdraagzaamheid der Turken : gedurende zijne regéring heeft hij zeven christen kerken weèr opgerigt. Het is zijn broeder, die met den Turkfchen gezant in Zweeden geweest is ü zijn tweede broeder is benoemde vorst van Wall'achijën. Toen ik affcheid van hem nam , omhelsde hij mij en kuste mij voor het voorhoofd. Hij had zijns: broeders dogters bij zig : zij waren naar gewoonte der Griekrhnen nieuwsgierig en neuswijs. — Daarop maakte ik kennis met den heer emanucl mako, welke Logotheti of beftierder der goederen en inkomsten van de patviarchaale kerk' is, en met zijne vrouw, eene dogter van den benoemden vorst van VVallachijën , weleer eerden tolk der Porte, en broeder van den patriarch karazias. Deze mevrouw rockte tabak, < n v\ as vrij onbefchasmd..---. t' 2  g4 REIZE DOOR EUROPA De gezigten op dit eiland zijn bekoorlijk. Inzonderheid heeft het Mariakluoster eene verruklijke ligging. De weg derwaard loopt door een dennenbosch , hetwelk deze ftreek veel naar Zweedfche gewesten doet gelijken : en nergens heb ik mijn vaderland volmaakter wédergevonden , dan hier en in Zwitzerland. Men ziet van hier Korfrantinopel. Digt bij het klooster is het graf van eenen Engelfcben gezant, eduaro barton : op den grafzerk haat het jaartal mdxcvii; ik fchreefhet graffchrift af.-— Des avonds vereerde de heer mako mij het léven van panagiotes. Deze man was eerfte tolk der Porte , en de eetrte Christen, die dit ampt bek'eed heeft. Hij was een wéldenkend en wéldadig man. In zijne jeugd gaf hij eens eene fomme gelds aan een' onbekenden armen : deze was een vascha, die in ongenade gevallen tn in ballingfchap vervvézen was, en in eenen tuin te Pera onbekend en in ftilte leefde; hij zond zijnen bedienden uit, om zijne neusdoeken te verkopen, en voor hel geld brood te bekomen. Panagtotes, welke toen een Duitfche jeune deLangue(*) was, gaf den bedienden eene handvol zechinen. De pascha werd eenige weeken daarna grootvizir, en liet panagiotes door zijnen bedienden opzoeken, welke aanftonds tolk der Porte werd. Zédert dien tijd neemt men ahijd Christenen tot dien post. Hij ligt in het Mariaklooster begraven: ik heb zijn graffchrift afgefchréven Den volgenden dag vierden de Grieken hun pinksterfeest en dat der heilige Drieëenheid te gelijk. Des namid¬ dags ging ik in het klooster der heilige Drievuldigheid, (*) Zie I. Deel, bl. 33- .IV. Deel, bl. 241.  EN HET OOSTEN. &5 hetwelk een fchoon gezigt heeft, en tégen over het dorp Antigonia ligt: men ziet hier ook Konhantinopel en Afië. Ik woonde in de kerk den nademiddagsgodsdienst bij. Op het kerkhof hangen twee klokken , en wel in eenen cypresfenboom: de monniken hebben het ampt om te luiden. Jk bezag ook de daarzijnde handfchriften. Zij liggen in eene fleste kamer, zijn met hof bedekt, door wormen , motten en muizen geknaagd, en door de vogtigheid ook zeer bedorven ; bet fcheen mij, als of niemand in honderd jaaren ze aangeroerd had, zo vol hof waren zij. Deze handfchriften zijn al'en Grieksch , omtrent tweehonderd in getal, daar onder gerékend de boeken, die te Venetië gedrukt zijn , zijnde de kerkboeken en die der kerkplegrigheden. Zij zijn in het geheel in geen orde: het eene ligt op het andere, en men kan zeniet, dan zeer ongemaklijk doorzoeken; ook is er in het geheel geen lijst van voorhanden. Onder anderen zag ik groote folianten, die de leerrédenen van chrysostomus en andere kerkvaders bevatten. Ook zijn hier de euangeliën en do brieven van rXviuê. In "een boekdeel, waarin het nieuwe testament haat, vond ik ook de openbaring van joannes, fraai gefchréven; doch de brieven van joannes vond ik er niet; zo min a^s de overige algemeer.e brieven. Verder vond ik een handfchrift inoktavo van homerus : voor en agter was het gefcheurd ; hier en daar waren er fcholiën met rooden inkt bij gefchréven. Er is geen twijfel of men zou hier eenen goeden oogst kunnen beginnen, indien men tijd had , om in dien woesten hoop te fchommeien, en iemand, die het hof opfchepte. Na mijne terugkomst te Pera deed ik andernual-een be« E 3  8ö REIZE DOOR EUROPA zoek in Pheqar, en maakte kennis metvcrfehciden Griekfche g-.ieerden, als een heer doktor kasim , die in Italië geirutkerd heit, cn den heer demï:.trius phalep.hjs, die het Arab^eh cn Turksch verhaat, Latijn fpreekt, en een ooideelki-ndig kenner van het gekerd of oud Grieksch is; hij is te Pa.iua doktor geworden. De heer nikolao karazia, wa»ryaa ik hier voor gefproken heb, kwam ook dcrwaard, en had de vaerz.cn bij zig, die in Zweeden op den Turkfchen afgezant gemaakt waren: ericii eukii5on tunelius is er de maker van ; zij zijn te Stokholin in 17^3 gedrukt; de naam des gezants is ejann. sciieüif ; het geheel geuicht beilaat llegrs uit agtemwii.tig zesvoetige Griekfche vaerzen, en denklijk zou er home* jus weinig genoegen in vinden, indien hij weêr opftond cn ze las; doch genoeg , dat zij op den heer karazia zo veel uitwerking hadden; hij vereerde mij er een exemplaar van. Hij had ook prideaux uitgaaf van dc Marsnora Arupdeliana mé'degebragt. Het is vrij zonderling f dat een geleerd man zo veele Latijnfche boeken bezit, zonder daarin te kunnen lézen ; hij is de eerhe geleerde onder allen- die ik gtkend heb, die het Latijn niet verhaat. Ik gaf hem een denkbeeld van des heeren de vilioisons Apoïonuis en Eudoxia , met al den verdienden loem van cezen Parijfchen geleerden. Ik leende hem ook den Griekfciien brief aan den koning gustaaf adolf, dien ik hem liet affchrijven , fchoon dezelve een bedenklijk ftuk is , en kwaade gevolgen voor de i>rieken naar jttja zou kunnen fiépcn , indien hij algemeen bekend wierd. Vtn 23r'C!1 van zomermaand bezogt ik te Tbarapia met  EN HET OOSTEN. ft vader poi ykarpus den lieer mcolao kar<\zia , tolk der Porie- , neef van den patriarch. Deze heer is met een Turksch gezamfchap, als tolk des gezants , in Rusland geweest. Hij heeft zéven deelen van FHistoire générale de voltaike , twee deelen van de keaj. Traité politiqtiè", en de geheele Ottomannifche gefchiedenis van sacredo, welke zéven oktavodeelen uitmaakt, in het gemeen Grieksch vertaald. Hij heeft dezen arbeid ondernomen, om zijner natie van nut te zijn. Doch alles ligt nog iii handfchrift, wijl hier geen boekdrukkerij is, en niemand boeken wil koper. De bisfehop van Anchial , joa- chim genoemd, kwam ook herwaard, om mij te léren kenn.n. Deze prelaat is het geleerd Grieksch zeer kundig; hij is eertijds hoogleeraar geweest; en fchoon hij maar één oog heeft, ziet hij béter dan veelen, dicertwee hebben. Hij heeft de eerfte négen boeken van ovidius herfchepping in het oud Grieksch vertaald : deze vertaling ligt ook nog flegts in handfchrift. De geleerde maar arme sekgios kwam er ook. \Vi( maakten dus een aartig geleerd gezelfchap uit. Bijna allen konden Italiaansctt fpréken; doch de heer karazia fprak daarenboven zeer wél Fransch. Wij fpraken over verfcheiden onderwerpen, inzonderheid over den tègenwoordigen tr.efland der Griekfche lederkunde alhier. * De Griekfche natie ligt onder het juk der Turken, zonder vrijheid , zonder drukpers, arm, onder den voet getréden : en desniettégenftaande vind men verlichte lieden onder haar , die onder fcheiden taaien fpréken. Wat de oordeelkundige beoefening der Griekfche taal betreft, men heeft zédert de verovering van Konftantinopel dezelve zo verniet gebragt;, F4  tl REIZE DOOR EUROPA en de tnal zo wél niet verftaan, als tégenwoordig. Te Kurnsjiesrne bezogt ik den beer jakowaki. Ik vernam van hem, dat meletios, bisfchop van Atbenen .dezelfde, die de aardrijkskunde gefchréven heeft (») , ook eene zeer omliandige kerklijke gefchiedenis opgeheld heeft, welke (évens veele zaaken behelst, die tot de burgerlijke gefchiedenis behoren , doch nog niet gedrukt ÏSi Maar de geleerde eüoenio , vriend van jakowaki , heeh het handfchrift médegenomen , om het naartezien , en fs voornémens, om het te Leipzig te laten drukken; doch, daar hij ondertusfchen met andere werken bézig is geweest, heeft hij geen tijd gehad , om de hand aan het werk te liaan: hij is naderhand bibfehop te Puhawa bij de Rusfen geworden. Toen ik op een andermaal wéér met vader polykarpus te Phenar was , kogt ik bij eenen boekhandelaar eenige in andere landen zeer zeldzaame boeken: één daarvan is te Konftantinopei 17Ö4, in oktavo gedrukt, en bevat gebéden in de Turkfche taal, doch met Griekfche letters : het andere, gedrukt te Eucharest 1768 , in 4 0 ., is een kort begrip der Christlijke leer in de gemeene Griekfche en Turkfche taal, doch ook met Griekfche letters. Hier zag ik ook voor de eerfte maal de gefchiedenis van den patriarch te Jerufalem dosithelts, Eucharest 1715, in folio , 3 deelen : hier komen veele merkwaardige zaaken in voor , die den geleerden in Europa weinig bekend zijn. Van hier gingen wij naar Has-Kjoi, en bezigtigden de Griekfche kerk , welke ter heilige Voorbereiding (Paras- (p) ^ie boven, bl. 05,  EN HET OOSTEN. 8g ceve) heet. Hier is de voorheen gemelde dositheus beg-aven; hij ftisrf den 7*n van fprokkclmaand 1707, en was 38 jaaren patriarch geweest. Ook zag ik het graf van gregobios, die\orst ofwoiwode van Moldavië geweest is , en in 1769 door de Turken onthoofd werd. Maar het merkwaard'glte alhier is een oude fieen van Pa» risch marmer buiten vóór de kerkdeur digt bij de fontein. Men vond dien voor agt of tien jaaren bij de poortjenghi Kapi, toen 111:11 in den grond groef, om den grondilag voor een nieuw huis te leggen. Dezelve verbeeld eénman met eene toga gekleed en een kind naast hem , in vlak lhijwerk , en met Grekfche opfchriften voorzien, waaruit men kan zien, dat de grafzerk van eenen fpraakkundigenis, tHEO.DOR.us genoemd. Ik nameen afl'chrift van dit opfchrift, dat tot hierroe in het geheel niet is bekend geweest, ja niet eens gelézen is ; want de Grieken némen geen moeite van naar dergelijkeu te zien. M ju leidsman polykarpus werd ongeduldig , dat ik zo lang daarbij vertoefde, zeide, dat het niet leesbaar was , cn klaagde over de biandende hitte der zonne: fecl labor im■prohus omnia vïncit [maar een onvermoeide arbeid verwint alles]. Den siien van hooimaand bezogt ik de Spaanfche vaders De Terra Sancla, welken hier in Pera een klooster tot herberging van vreemdelingen hebben. Ik fpnik met vader juichele , die te Damaskus en te Jerufalem was geweest: hij fpreekt en prédikt Arabisch. Hij liet mij eene Arabifche fpraakkunst zien, die in het voorléden jaar te Madrid gedrukt is. De opsteller is vader francisco cannes; zij is «72 bladzijden groot , beüaïven de voor.  90 REIZE DOOR EUROPA réde en liet kort begrip der Chr'ft'jke leer in.het Arabisch. Z i is merkwaard?:; wégei s hei gemce i Arabisch, dat men efl ut kan leren ; maar , wat de gel erde Arabifchc taal ber:fr, daartoe is deze fpraaYüur.st nietvollédig, vooreaamiijk ten aanzien der tijdvoe^ing-'n (cokju£at>én\ Den J7dcn van oogstmaand kreeg ik een bezoek van tn ee geleerden. Zij zeiden mij, dat het béden, namelijk den 6:<'" van < ogstrr.ar.nd naar dcnCjrieklchcn tijdwij er, de cerhe dag in het jaar is, waarop het tien Grieken gecorïofii is, verlche druiven te éten. Dit is ten oud gebruik, en de d/uiven zijn omtrent dezen tijd ook te deeg rijp. De priester moet er te voren in de kerk den zégen over fpréken. Op dezen dag was eene groote ménigte Grieken aan het einde van het ferail bij eene fontein vergaderd , die Metamorphofis heet , en wel na^r de verheerlijking van chkistus , welke héden door de Grieken gevierd word. ]k begaf mij dcrwaard , zag de ménigte van lieden , die daar wandelden, van dit gewijd water dronken , cn naar een zeer onaangenaam luidend fpeeltuig dansten. Ik zag ook Lazen uitTrebifonde , die insgelijks hunne dansfen ■ naar zakpijpen dansten. Doch mijn eigenlij'; oogmerk was, de Griekfche opfchriften, welken in den muur van het ferail gevonden worden, en die ik den eerden dag na mijne aankomst ontwaar geworden was, aftefchr jven* Van veelen zijn alleenlijk brokken voorhanden: dochzpra- ■ migen zi n vollédig. Zij haan op langwerpige marmerpiaaten, die in den muur gezet zijn : ééne van dezelven was verkeerd, het onderhc boven geplaatst. Zij behelzen  EN HET OOSTEN. oi allen niets anders, d.n dat de keizer theopiijlus dc muuren van Jut fer il weer heeft laten opbouwen. Bij de poort Haslcr-K pi. of die naar den tuin van het ferail gaat, vond men een lang opfchrift, dat tamelijk wél bewaard is gebléven, en in eenen régel langs den muur voordgaat. .her kruis en de twee eerfte woorden zijn een wein:g onkenbaar gemaakt, doordien men ze met kalk behréken heelt. De keizer theophilus regeerde van 829 toï 842, dus 13 jaaren, en Konhantinopel heefthem veel goeds dank te wéten. Op drie of vier plaatzen ontdekte ik den naam xPiCtoc aechothc [ Christus de opperheer] : het is aangenaam , den naam onzes zaligmakers jesus Christus in rie muuren van de hoofdftad der Turken en Mufulmannen te vinden. Daaröp ging ik heen, en door de poort Hasler Kapufi. De Bostandsji lieten anij in den tuin van het ferail zien , die er als een klein woest woud uitziet. De gebouwen van het ferail haan op eene hooge klip. Bij het uitgaan fchreef ik het aangehaald lang opfchrift af. Eenige Grieken, welken dit zagen, plaatsten zig rondom mij heen? en gingen vóór mij haan, ten einde de Turken mijn boek 5 en dat ik opfchriften affchreef, niet zouden zien. Ik zag ook de kanonnen, onder anderen dat , met het welk men de ftad Bagdad ingenomen heeft: bovenop hetzelve leest men. in de Turkfche taal, dat het 300 kantais weegt: (een kantai- is A£. okka). Den iö&" van wijnmaand bezigtigde ik de boekerij van raghib pa?cha. Deze m.ui is grootvizir geweest, en in het jaar 1176 der hedsjihra, dat is voor 15 jaaren , geIforven. Eerst komt men op eene plaats, daar imn ter  f% REIZE DOOR EUROPA linkerhand het grafteken van dezen vizir ziet, het welk van fraai marmer gemaakt , en in den Turkfchen fmaak met traliewerk en verfcheiden boomen omgeven is. De boekerij is tot openbaar gebruik. Zij haat in een bijzonder gebouw , dat met eenen koepel overdekt is. Het voorvertrek is eene foort van kleine moske met de kibla , daar ik verfcheiden Turken hun gebed zag verrigten. In de boekzaal zelve zijn all' de wanden en de koepel vol Arahifche opfchriften , en van boven hangen verfcheiden lieraadjen, als hclnkroonen en dergelijken , die insgelijks met opfchriften voorzien zijn. De boeken haan in kasfen met glazen en traliedeuren, midden in de zaal: de kasfen 'zijn daarenboven met een vierkant fraai gewerkt verguld ijzeren hek omgéven: in dit hek is eene deur , waardoor de boekbewaarder ingaat , en de boeken haalt, die men Wil hebben. Tusfchen het hek en de kasfen is een bekwaame gang, óm rondom te kunnen gaan. De boeken zijn fraai gefchréven en ingebonden. Ook ligt elk boek in eene lade of in eenen koker, naar het formaat van het boek gemaakt, op dien koker haat de titel van het boek en de naam des fchrijvers. De zaal is ook vierkant, en met eenen koepel gedekt, die op vier zeer fraaije zuilen van groen granit rust, ook met matten, tapijten, kusfens en banken voorzien tot gemak voor de geenen, die daar willen hudéren; en alles is op eene fraai geherde wijze gelchikt. Ik vond daar veele lieden, die naar de wijze des lands op den vloer zaten, en lazen, affchriften, of uittrekzels maakten, gelijk in eene Européfche boekerij: maar daar ih ondsrfcheiden , dat zij het papier op de knie of in de hand houden. In het ganfche vertrek is  EN HET OOSTEN P3 geen tafel: ik had veel moeite, om zo als de anderen eene kleine wijle te zitten; mijne kniën waren er niet aan gewend; ik moest eindelijk de beenen en voeten op de kusfens uitftrekken, fchoon dit tégen de welvoeglijkheid ftrijd. De boekbewaarder zeide, dat het getal der hicrzijnde handfchriften over de 2000 bedroeg. De boeken, die te Konftantinopel gedrukt zijn , worden hier insgelijks gevonden. Ik liep de naamlijst door: deze is eene bloote lijst der boekeu, op langwerpig papier gefchréven , en naar de wétenfchappen verdeeld. Het groot Ie gedeelte der boeken betreft den korah en bevat verklaringen over denzelven; zommigen handelen over de regtsgeleerdhetd; veelen over de gefchiedkunde; verfcheiden zelfs betreffen ' de wiskunde. Met één woord, deze boekerij is zeer fraai, en men word er wél bediend. Zij is des vrijdags open , en de eerfte Turkfche en Mufulmanfche boekverzameling, die ik gezien heb; en zij verwekte in mij voordeeliger denkbeelden van de geleerdheid der Turken, dan ik tot hiertoe had. Men zeide mij, dat zij niet de eenige openbaare zij, maar dat er nog verfcheiden anderen waren', onder anderen ééne bij muhammeos moske. De heer muradscha, die mij derwaard verzelde, was over deze boekerij, die hij te voren niet gekend had, zeer in zijn' fchik. Het was vermaaklijk te zien, als de Turken aankwamen, en lazen en fchréven. Thans gedurende dén ramazan houden zij allen de vasten, hetwelk hen treurig en onlustig maakt. Eén van hun was bézig met her afschrijven van eene uitlegging of taffir over den koran: een zeer dik en zwaar boek; hij wist ongetwijfeld dat het hem de moeite zou belonen; wat mij betreft, ik be-  94 REIZE DOOR EUROPA klaagde hem zeer. In het vertrek was ook een füngeruurwerk, hetwelk op de Turkfche wijse de uuren aanwees en floeg. Den £3r:ei1 van wijnmaand ging ik met mijnen Turkfchen leermeester emin efendi des avonds Weêr naar Konftantinopel j om de gebruiken der Turken in den ramazan re zien. Zodra de zon ondergegaan was , brak mijn Turk de vasten af, door eerst uit zijne eigen, en daaiöp uit mijne doos fnuifiabak te némen. Daarna kogt hij een warm brood, en wij gingen daar méde naar eene Turkfche, of,liever,Tartaarfche gaarkeuken.' Hier vonden wij nauwlijks iets te éten; Want alles was reeds weg, fchoon de zon eerst éven ondergegaan was. Wij waren reeds te voren t: vergeefs in twee gaarkeukens geweeft. Eindelijk krégen wij Irer éven wel nog eene portie dolma en eene rijstfoep, die niet kwaad was: op beide geregtcii deed hij fitroenfap. Emin efendi at hét dolma met de hand, en de fuep met eenen houten lépel; ten deele dronk hj ze ook. Tafelkleed of lavetten waren er in het geheel niet. Dc beide koperen fchaalen of bakken wei den i 'p eene ronde tinnen plaat gezet, welke voor eene tafel diende, en. op eene fofa lag, waar het kleed was, daar men op zat. Toin emin efendi gedaan had met éten,kwam een bediende,en gaf hein water en zeep, dat Hij hem vóór hield: hij goot hem van het water ook een weinig op de handen; deze wiesch zijne handen, srangezlgt, en baard over een bei.ken. De geheelc maaltijd kostte niet meer dan twee para; voor het brood had hij één para betaald : dus at mijn Turk voor drie para zijn genoegen, na dat hij eenen ganTcaèa dag gevast had,  EN HET OOSTEN. 95 en liet zelfs nog iets over, dat hij niet kon bpëten. Daarop gingen wij zamen naar een kcïïjhuis, digt bij SanA Sophia, daar ik hem op kofiij en eene pijp taba^ unthaalde. Van daar begaven wij ons in de évensemekie moske St. Sophia. Wijl ik dit fchoon gebouw nog nödit van binnen gezien had, waagde ik het nu, met emin efendi er in te gaan. Het was met lampen pragtig verlicht. Ik trok gelijk de anderen mijne babufehen of pantofEds uit, en droeg ze in de hand. Ik zag de agt poorten en de beide voorhoven of voorhuizen, en ging door den ganfchen tempel. De Turken baden en lazen elk in zijnen hoek; omtrent zo als'de menfchen in onze kerken doen, voor dat de godsdienst begint. Daarenboven ziet men hier eene foort van tenten, die van linnen gemaakt en langs de wanden en pilaaren geplaatst zijn , daar men in jftflte zijnen godsdienst kan verrigten , zonder door iemand gezien te worden. Men noemt deze tenten ltikiaf\ doch zij ftaan alleenlijk gedurende de tien laaide dagen van den ramazan. Verder zag ik de deur, door welke de fuhan in de moske gaat, en de vergulde bidbank, on welke hij zit. INiet ver van daar toonde hij mij het tnihrab, hetwelk de kibla aanwijst, en ter regter zijde van de bidbank des fultans is. Ook zag ik de groote porphyren zuilen. Na dat ik alles wél in oogenfehijn had genomen, mat ik de lengte des tempels'tusfehen de orta kopu en de hürk'uir knpu ; dezelve bedroeg 194 fchréden: maar toen ik wéder terug ging, had ik maar 122 fchréden. door dien ik in den haast grooter fchréden gemaakt had. Daarè'p mat ik ook de breedte: d-ze maak* te 94 fchréden uit. Dit gebouw is dus op verre na zo  os Reize door europa groot niet als de Pieterskerk te.Rome, De geheele vloer is van marmer, doch ziet er uit als of het enkel matten en tapijten waren , en is zeer zindelijk. Ik zag geen vrouwsperfoonen in de moske; want dezen is het niet geoorloofd, er in te gaan: daar zijn er wel, die er in* gasn, maar men ziet dezulken aan ais lïegte vrotiwsperfooneu: in het voorhuis zag ik er ééne haar gebed doen en knielen. In het uitgaan zag ik In het voorhof de mekteb of Sophiarchool, daar de kinderen den koran léren lézen: doch zij lézen hem en zeggen hem op, zonder hem te verhaan; want, als zij vier jaaren oud zijn, komen zij daar, en gaan er niet langer dan vier of zes jaaren: dit is hetzelfde met de meisjes als met de jongens. In deze fchoolen'word men een ka/es? of leert den koran van buiten, zonder dat men hem verhaat. Emin efendi was op deze wijze met hulp van zijn goed geheugen een hafes geworden: hij had den koran in vier en een half uur van buiten kunnen opzeggen; doch hij bekende, dat hij er geen enkel woord van verdaan had. Naderhand heeft hij in hunne meddrefee de taaien ge'eerd, daar hij mtt den sjuhidi, dien hij ook van woord tot woord in het geheugen heeft geprent, begonnen heeft: in het tiende jaar zijns ouderdoms kwam hij in de meddrefee. Dit Is omtrent de wijze van léren (methode van ftudéVenj bij dc Turken; en daar de eerde opvoeding op de zéden eener natie zulk een' grooten invloed heeft, kan men uit het geen ik hier van de eerde gezegd heb, over de anderen oordélen. Wij gingen weêr naar de moske Soleima- nie, daar de Theriaki zig ophouden. Onder weg ontmoetten wij eenen anderen Turk, derwischmaiimud efendi-  EN HET OOSTEN. 97 di, een' vriend en gewézen leerling van emtn efendi: bij fpreekt Arabisch , beminrde wétenfcliappen, wil ook de Latijn fche'taal léren, en was verheugd, dat hij gevallig gelégenheid had gekrégen om kennis met mij te msken; ik vond hem zeer vrij en ongedwongen in zijne wijze van handeling; hij ging met mij als met eene .oude kennis om, en was tamelijk vrij van vooroordélen. De weg was lang, en wij kwamen voorbij verfcheiden moskeen, als ook voorbij de zuil, welke in het Turksch dikeli tasj, en bij de Franken la Colonne hrulèe [de verbrande zuil}; heet: zij heeft van binnen eenen trap éven als de zuilen te Rome. Emin efendi zeide, dat hij niet ver van deze plaats geboren was. Mijn geleider bragt mij naar eene plaats niet verre van de Soleimanie, daar ik de verlichtingen der torens of minareën nauwkeurig kon zien. Men had aan latten, welken gemaakt waren in de gedaante van de boots des fultans , lampen gehangen. Deze; verlichtingen worden tnanüe, dat is maanswijze gedaanten , genoemd : (deze betékenis van het woord zoekt men bij meninsiu vergeefs). Hierop gingen wij in de moske Soleimanie, daar elk bézig was,zijn gebed te doen. Zij was bijna vol volk. Het was een pragtig gezigt, in dezen ruimen en zo fraai verlichten tempel zo veele turbants te zien, die zo wit als fneeuw waren, digt bij elkander in de hoogte ftonden, en nu zig bewogen, dan néderzonken , dan zig wéér oprigtten. Wij gingen de eene deuf in, en de andere weêr uit, met onze pantoffels in de hani. Ik werd door niemand ontdekt: men zou er zeer over g-ërgerd zijn geweest, indien men eenen onreinen of ongelovigen in den tempel onuer de waare VI. Deel. G  98 REIZE DOOR EUROPA gelovigen gewaar geworden was; inzonderheid, daar het zédtrt eenigcn tijd aan alle Franken verboden is, in de Soleimanie te gaan, zelfs, wanneer er geen Mufulmannen in zijn. Te voren kon men er ingaan, gelijk men nog tégenwoordig in de andere keizerlijke tempels mag gaan , als men den oppasfer der moske baksji of een drinkgeld geefr. Maar in de Sancl Sophia, namelijk onlerin de moske, kan men met komen zonder eenen firman van de Porte, en men zegt, dit niemand anders dan de Venetiaanfche gezant zulks, als een oud regt, kan begéren. Daartégen vergunt men, voor geld,elk die wil,->p de bidplaats onder den koepel te gaan: van daar kan men benéden 'net geheele gtbouw overzien. Men zegt ook, dat geen Europeer van buiten op het looden dak mag gaan , zédert dat voor omtrent tachentig jaaren een Venetiaan, die in het gevolg des gezants was, zig daar onbetaamlijk gedragen had: van dien tijd is bet den Venetiaanen verboden geweest, er op te klimmen, en men laat her ook niet gaem anderen Franken toe: doch geld voert hier, éven als op andere plaatzen , alles uit. Nogthans heb ik dezen nagt veel merkwaardigs gezien , zonder éénen duiver te betalen; en wel ziaken, die men anders fchier onmogelijk kan zien. Daarop gingen wij weêr naar de winkels der Theriaki, en plaatsten ons in eenen derzelven, daar ik mijne geleiders op koffij, tabak en forbet onthaalde. Wijn en fterke dranken vind men in Kondantin pel niet te koop, ten minden niet openlijk, voornaamiijk gedurende den ramazarï: men heeft mij gez< gd , dat de ftraf Van eenen Mufulman , als hij in den rama/.an wijn drinkt, is, dat men hem gefraolren lood in den mond  EN HET OOSTEN. 99 giet. Ik hield mij hier op tot na 10 uur des avonds.——. Toen wij ons terug begaven, vonden wij de poorten gefloten; men opende ze ons voor een para: de poorten beftaan eigenlijk maar uit eene foort van flagboomen, waar door de onderfeheiden wijken der Had van elkander afgezonderd worden; in het Turksch héten zij parmak kapi: men maakt ze des nagts toe, om de burgerlijke or» de béter te kunnen onderhouden, en daar is eene wagt bij. - Nu nam onze Turk derwisch mahmud efendi affcheid van ons, en wij kwamen voorbij het oude ferail, daar ik veele kérels bij den muur op hoopen zag liggen; zij behoren aan de Janitzaaren, en die ze aanraakt, moet, zo men zegt, volftrekt aanftonds een Janitzaar worden. —— Daarna gingen wij eene der groote ftadspoorten, namelijk baktsje kapi, uit, en namen eenen boot naar Topchane: wij moesten voor den boot veel betalen, wijl het nagt was; de roeijers zeiden, dat het een gebruik was , des nagts eenen piaster te betalen , fchoon men bij dag niet meer dan twee of drie para voor de overvaart geeft. Den aden van flagtmaand was de beiram der Turken. Op den avond van dezen dag waren de moskeen niet verlicht, gelijk nogthans veelen , zelfs in gedrukte befchrijvingen , bewéren. De réden , waarom zulks niet gefchied, is , zeggen de Turken , wijl men den beiram daar door van den ramazan wil onderfeheiden. Den f/ten van flagtmaand begaf ik mij naar Sanct Demetri , wijl de Grieken héden het feest van den heilig dezes naams vierden. Daar was eene groote ménigte volks verzameld. Men las ccne plegrge mis en bad openlijk voos: G 2  leo REIZE DOOR EUROPA den patriarch soi?hronius. Daarop werd aan de r.rme \ een kurban, of brood en vleesch, om niet, uitgedeeld. Het was wonderlijk te zien, hoe die menfchen liepen en malkander om de ftukken floegen; het was een léven, als om eenen kroningsös. Bij den godsdienst der Grieken word veel gebédeld, wijl de Griekfche kerken onder de heerfchappij der Turken geen andere inkomften hebben, eri évenwei voor de vrijheid van godsdienst aan de Turken , hunne meesters, veel moeten betalen , als méde hunne geestlijken , de kerken en hunne gebouwen onderhouden e. z. v. De meesten van de geenen , die iets betalen , zijn Griekfche handwerkslieden. Met dat alles zijn egter de Griekfche kerken hier nog tamelijk rijk, fchoon zij derzelver rijkdommen niet durven laten blijken. Nogthans had men héden veele zilveren lichtkroonen in de St. Deinetriuskerk opgehangen; ook fchaalen van het zelfde metaal, zo wel binnen als buiten de kerk geplaatst, in dewelken men aalmoesfen verzamelde. Men word overal door deze kerkbédelaars aangefproken: zij bedienen zig van allerlei middelen, om eenige para te krijgen f men vertoont overblijfzels van heilig, n , verkoopt kacrzerJ , befprengt de lieden met roozenwatcr, bnilt, bid c. z. v. Het zijn gemeenlijk de priesters, die dit handwerk drijven. Daarenboven is de Turkfche wagt er tegenwoordig, welke de arme Griekfche onderdaanen dwingt, haar te betalen : deze heden bezetten hun den weg met hokken; dit is eene afperfing, die niet op wetten, maar alleen op een oud gebruik gegrond is. Mee één woord, de arme Grieken worden op allerlei wijzen aitgeinergdd. Maar zij zijn ook zo neuswijs, dat zij onverdraaglijk zouden zijn,iii-  EN HET OOSTEN. iel dien de Turkfche ftok hen niet eenigzins in oHe hield. De Grieken maken ook al te veel gebruik van den kerklii» ken ban, of «p^r/uat, zomwijlen om geringe misdrijven. Want, den vvaereldlijken arm niet kunnende gebruiken, moeten zij op deze wijze de ongehoorzaamen beteugelen. De kerken worden door de priesters gepagt (*) , welken jaarlijks eene zékere fom betalen. Den oden van flagtmaand begaf ik mij naar Galata, en hoorde, bij de Jefuiten, vader albi in de Turkfche taal prédiken; hij handelde over de vraag: hoe een Christen naar het voorbeeld van jesus zijne vijanden moet beminnen. Men mengt veele Arménifche uitdrukkingen in bet Turksch, namelijk zo dikwijls als het op leerftellige ftoffen en de verborgenheden van den godsdienst aankomt, welken niet in het Turksch, maar wel in het Arménisch, kunnen uitgedrukt worden. De christlijke leer is in Arméniën zeer oud, om die réden drukt men de woorden driëcnigheid, geloofsbelijdenis, fakrament, misfe, transfubftantiatie e. z. v. in het Arménisch uit. Den i iden van flagtmaand ging ik naar Konftantinopel, om de plegtige aanftelling van den vorst van Moldavië bijtewonen. Ik begaf mij naar het paleis van den grootvizir, en vond er den vorst met zijn ganfche gevolg te paerd onder de beide ahornboomen, daar hij névens ah' de Européfche gezanten moest wagten, tot dat de vizir uit zijn paleis kwam , en met zijnen ganfchen hofftoet voorütt trok. De vorst reed op een paerd , dat op de Turkfche wijze wél afgeregt was ; "hij had eenen pelsrok (*) Kyrkerne artendtras, G3  162 REIZE DOOR EUROPA met gouden frarjen aan, en daaronder eene kléding van witte zijden ftoffe, en op het hoofd eene muts van fabelbont. In zijn gezelfchap waren zijne drie zooris te paerd; ik had eenige aandoening hen te zien: héden verheft het geluk hen, en morgen doet het hen veelligt weêr neérftorten ; zijn voorganger, de vorst jika , die het hoofd verloor, had dit lot gehad; quoties voluit fortuna jocari [zo dikwerf als de fortuin jokken wil]. De vorst kende jnij wéder; want in den tijd, dat hij tolk der Porte was, hadden wij elkander dikmaals gezien en gefproken. Hij fprak eenen geruimen tijd met mij: het is een groot geJuk, zeide .hij,te.kunnen reizen en de waereld bezien. Ik vraagde hem , of hij héden de beide paerdenftaerten zou ontvangen: hij antwoordde, dat hij héden het hoofdJierzel zou bekomen, dat den vorsten van Moldavië en Wallachijë gemeenlijk gegéven word; maar dat hij de leide paerdenftaerten den naastvolgenden donderdag zou ontvangen; doch dat hij niet voornémens was, dezelven in perfoon te gaan aannémen, maar dat hij zijnen zoon ■wilde zenden. Dit veroorzaakt ook eenig onderfcheid in het ceremonieele, hetwelk te 4 uur nnar Turkfche rékeaiing begint. Daarop fprak de vorst met de Turken, met den Kiatib van den tsjausj basji en den Emini; hij verhaalde "hun, dat ik een Zweedsch reiziger was, die voorgenomen had, naar Arabistan te reizen , e. z. v. Toen kwam de tolk der Porte, de heer karadsjia, en vereenigde zig met het gevolg van den vorst. Men moest naar gewoonte lang naar de bevélen uit het ferail wagten. Eindelijk kwam een tsjausj in vollen galop aan, en zeide den vizir aan, zig naar den diyan te vervoegen. Deze kwam met  EN HET OOSTEN. ioj zijnen ftatieturbant met gouden galon, klom te paerd, en werd door een aanzienlijk gevolg verzeld. Toen de grootvizir met zijnen ganfchen ftoet voorbij was, reed de vorst insgelijks met zijn gevolg naar het ferail. Op het huitenfte voorhof, of de voorplaats, flapten all' de Chris'enen af; maar de vizir en zijn gevolg réden tot in de poort van de binnenplaats, of het binnenfte voorhof, doch ook niet verder. De vorst van Moldavië bleef in de tweede poort te voet ftaan, tot dat bevél kwam, dat hij mogt binnen tréden: midlerwijl werd hij met koffij bediend. De Janitzaaren kwamen met trappenlopen,om hunne rijst en hun brood te némen, dat als naar gewoonte op het gras aan ben uitged eld werd. Tot dus verre was het ceremonieel „volkomen hetzelfde , dat bij het gehoorgéven van eenen Européfchen minister plaats heeft. Maar toen de vorst zig over de andere plaats in het ferail begaf, ging hij tot aan de deur van den divan , en, maakte eene deipe buiging voor den grootvizir, welke daar zat; doch trad niet binnen , gelijk de gezanten doen , maar begaf zig verder voorwaard in de zaal of kiosk, welke tusfchen den divan en de deur is, door welke men naar den fultan gaat: in deze zaal ging hij met zijn ganfche gevolg zitten. Ik ging overal méde , ten einde alle omftandigheden nauwkeurig optemerken ; en nu bezag ik deze tweede plaats van het ferail, die zo heilig is, met alle gemak. De zaal, in dewelke wij waren, heeft eene fchuin opgaande hoogte, die naar eenen prédikftoeJ gelijkt; men zeide mij , dat de mufti op het feest van beiram daar komt. Men leest er den naam van god en dien van mahomed met groote kufifche letters. Op het gemelde bia» G4  104 REIZE DOOR EUROPA ïienhof ftaan veele cypresfen in rijen geplant, als méde ahornboomen en dergeiijken. In het ferail is een aanmerklijk getal van gebouwen en veele lieden. Op de eene zijde zijn de keukens, welken veele en onophoudelijk rokende fchoorfteenen hebben. Langs den muur naar voren waren Janitzaaren in orde gefchaard: ik geloof, dat derzelver getal wel duizend bedroeg. Men droeg eene ménigte fchotels uit de keukens naar binnen voor allen , die in het ferail waren • voor den grootvizir névens de beide kadis-askier in den divan, de tsjausj's basji nabij de poort des fultans, de kapidsji's agafi 'digt bij de zaal, daarin wij waren , en alle de tsjausj's en kapidsji's: deze laatften aten op den grond, maar aan de anderen gaf men de fchotels op houten tafels zonder tafelgoe 1, en aan de tsjausj's op lange planken; op deze planken of tafels worden de houten lépels gelegd; en men eet hier met minder zindelij heid en orde, dan in Zweeden op de maaltijden , die men aan de maaijers geef'. Ook bragt men éten in de zaal aan den vorst van Moldavië, aan zijne beide zoonen, en den tolk der Porte, en wel op eene tamelijk fehnone tafel. Daarop kwam een rsjausjbasji met den haiti sjerrf of het bevél des fultans: hij droeg het pipier uit eerbiedigheid hoog in de regterhand digt aan het regter oor; in de linkerhand had hij den bevélhebbers fta'f, waarméde hij op den grond (tiet; hij ging over de plaats, naar den grootvizir in den divan. De vorst van Moldavië ging uit de zaal, en plaatste zig op de bank. Toen kwam een tsjausj • basji en een dsjar-basji met het hoofdfierzel, dat voor hem bettemd was, hetwelk zij hem opzetten, na dat hij zijne pelsmuts afgeno-  EN HET OOSTEN. 105 jnen had. Dit hoofdfierzel befbat in eene muts in de gedaante van eenen op-en omgekeerd fraanden kelk, die fterk met goud, van boven met rood fluweel, en daarboven met eenen grooren wicten véderbos, zo als de dsjar'sbasji draden, bezet is; boven op en ter zijden van het rood fluweel waren a'.gretten, die als diamanten glinsterden, d>ch, mar het mij toefcheen, van gepolijst zilver gemaakt waren. De naam van dit hoofdfierzel is kuka: men houd het voor een Walachijsch woord; de Turkfche fchrijvers bedienen zig van de uitdrukking uskufia. Dit gebruik, van den vorst van Walachijë en Moldavië zulk eene uskufia te géven, heeft zijnen oorfprong van den tijd, dat de laatfte de verraderij beging, zig van de heerfchappij des konings van Hongarijë te onttrekken, en in het jaar 1497, of 902 der hedsjira, zig aan de Turken te onderwerpen. De geheele beloning voor deze trouwloosheid bèftond in het verkrijgen van de vrijheid, om bij zijne plegtige aanftelling eene uskufia te dragen. De kuka , welke de tégenwöordige nieuwe vorst ontving, was net naar zijn hoofd gemaakt: hij was genoodzaakt, dezelve dikwijls met de hand nédertedrukken. Daarop gaf men hem een' kaftan, gelijk ook aan zijne zooneu, en aan het overige gevolg, als méde aan den tolk der Porte. Hij kreeg geen pelsrok , zo als de Européfche ministers dien plégen te bekomen. Zijn vader, een eerwaardige grijsaart, was méde onder de geenen, die hem verzelden. Daarna gingen eerst de beide kadis askier, vervolgens de grootvizir, bij den fultan in. Toen deze heeren voorbij gingen, boog de vorst van Moldavië zig eenige maaien zeer diep, zo dat hij met het voorhoofd ^5  lof) REIZE DOOR EUROPA bijna de aarde raakte. De tsjausj basji maakte ook eene diepe buiging voor hem, en leide de hand bijna op den grond, daarop bragt hij die aan den mond en eindelijk aan het voorhoofd; de overige Turken, als de Janitzaaren, kapidsji's, en anderen, maakten alleenlijk eene groote buiging met het lichaam. Eindelijk werd de vorst bij den fultan ingeleid. Niet meer dan vijf perfoonen kregen verlof om méde binnen te tréden , namelijk zijn vader, zijne drie zoons, en nog een vijfde perfoon; de tolk der Porte ging ook binnen: de vreemde ministers daartégen kunnen négen, ja elf tot twaalf perfoonen méde binnen némen. Men zeide mij, dat de vorst zig geheel vó6r zijnen opperheer op de aarde néderwerpt, als hij binnen treed. Onderwijlen wandelde ik buiten op de plaats rond: ik vond dezelve fraai en buitenagtig, zij fcheen eerder gefchikt voor een landhuis, dan voor een fiot in eene hofplaats. Ik bemerkte, dat te weêrzijden van de poort, waardoor men bij den fultan gaat, de gevlogten naam of iugra van denzelven, aiidul hamIo , op dezelfde wijze als op de muntiTukken, ftaat; maar benéden aan den weg naar de poort ziet men aan beide zijden den gevlogten zijns naam voorzaads mustafa , dien men daar nog met gouden letters leest. Hierop zag ik den grootvizir met zijn gevolg, en daarna den vorst, wéér aftrekken. Van hier begaf ik mij naar de moske van St. Sophia, en ging er ook in, na dat ik mijne pantoffels in de hand genomen had. Ik bezigtigde nauwkeurig de verbazende porphyren zuilen : zij gaan alle befchrijving te boven. Verder zag ik eene zuil van die foort van heen , dien de ItzMïamn verdo anti ko noemen, of, béter, vanferpentiju  EN HET OOSTEN. 107 of flang;n{"een: het is derhalvrn eene dwaling, wanneer guelot zegt, dat al de zuilen van graniet zijn. Ik befchouwde den garfchen koepel, die zonderling en ftout is, met de grootüe oplettendheid: dezelve is plat en van eenen wijden omtrek; ik heb nooit eenen dergelijken gezien : de boog moet zeer moeilijk te maken zijn geweest, wijl hij zo ongemeen vlak is; boven in den koepel vind men nog verguld mofaïsch werk. Ik bemerkte nu, hoe zeer nauwkeurig het ontwerp en de aftékening is, welke grelot daaivan gegéven heeft: deze fchrijver zegt, dat de koepel 18 halve roeden (toifes), of 108 voet, in den middenlijn , en niet meer dan drie halve roeden in de diepte heeft. Hij word door 24 kleine laage vensters verlicht. Daar zijn 8 groote zuilen van porphyr, en ft van graniet; dienvolgens zijn benéden in den tempel overal 40 zuilen, 20 aan elke zijde. Deze benédenfte zuilen onderfteunen 60 anderen, die in het gynaikion [vrouwenplaats] of boven in de gallerij zijn. Dus bedragen all' de zuilen in de moske zelve niet meer dan 100; behalven nog vier van middenmatige grootte, en drie kleinen boven de deuren. Zij zijn zonder uitzondering tamelijk wél gedraaid, maar de knoppen beantwoorden er niet aanDe orden, tot dewelke zij behoren, is eene GriekschGothifche. Verfcheiden Turkfche vrouwsperfoonen bezigtigden bij deze gelégenheid, in gezelfchap van eenen Turk, insgelijks den tempel, en déden haar gebed. Toen ik van Konftantinopel terug keerde, ontmoette Ik bij eenen mijner kennisfen in Galata eenen derwisch uit Adrianopel , welke de wiskunst verftond , en een werktuig gemaakt had, door middel van hetwelk hij de  io8 REIZE DOOR EUROPA lengte ter zee meende te kunnen vinden ; bij wist van logarithmifche getallen , finus, tangent e. v. z. te ipréken: een merkwaardig verfchijnzel in dit land. IDen 2'len va" wintermaand bezogt ik in Fenar den aartsbisfchop van Kastoria , cennadio , een' zeer geleerd' prelaat. Hij liet mij eene verklaring zien der openbaring van joannes in het Griekscli , die hij onlangs gekugt had. De fchrijver is andrea, aartsbisfchop te Celarea, in Kappadocië (n). Theooorus peltau heeft ze in het Latijn vertaald, uitgegéven , en met aanmerkingen van .frederik sijLBURG voorzien: deze overzetting is in 1596 in folio gedrukt, en i4r bladzijden groot. Dit boek is zeldzaam. Ik ontdekte, dat peltau zijn oorfpronglijke niet wél overgezet heeft, daar hij van den Roomfcben ftoel fpreekt, bij voorbeeld, als hij zegt, dat er verfcheiden uitleggingen van het getal des beests 666, zijn, en dat onder anderen het woord a*r,„05 f Latmusj" dit getal uitmaakt. De gemelde prelaat fprak goed Latijn, eene zaak, die hier te lande vrij zeldzaam is. Den 8ft™ van louwmaand 1778 ging ik naar het Dominikaaneu klooster in Galata , alwaar ik vader rapiiacl zerowonisky bezogt. Deze man is te Praag geboren, en is van een Poolsch gellagt afkomhig: hij is lang te Ninive geweest, en kent die landftreek zeer wél. Wij fpraken van de Asfidi of Jefidi, welken aanbidders van den duivel zijn, dien zij in hunne taal, welke de Kurdifche is, Gut ter noemen, hetwelk eenen kleinen God beté- (ti) Hij leefde omtrend het jaar 500. Zie Sa». On»m. P. II, p. 11. en 530.  EN HET OOSTEN, 109 kent; want god heet bij hen god, gelijk in het Duitsch, en khüda in het Perfisch: hunne taal, welke anders eene geheel bijzondere is, heeft veel Perfisch en-Arabisch. Deze Asfidi zijn Manicheën, en geloven aan twee oorfpronglijke wézens. Zij wonen aan den voet van den berg Kaukafus, in het dorp Kaderi, het welk agt uuren gaans ten noorden van Moful ligt. Hun opperde priester heet Dsjolibek. Maar, betreffende de Kurden in Kurdistan of oud Medië, welken de Kurdifche taal fpréken , dezen zijn Mufulmannm. De drie Dominikaanen , die zig toenmaals te Moful hebben opgehouden , hebben eene gefchiedenis van Kurdistan met aardrijkskundige kaarten in het ltaüaanscb gcfc! réven, die zij voor eenige maanden naar Rome gezonden hebben, om ze daar te laten drukken. Hunne berigten hebben zij voornaamlijk van den pafclia in Amedië bekomen, welke baram heet, en de ftad Zaku aan den vloed Zab, vier dagreizen van Ninive naar het westen, aangelegd heeft, van de kalifs te Bagdad afdamt, en veele oude handfchriften op pergament bezit, die zéven of agt honderd jaaren oud zijn, en uit rollen bedaan , die in het Perfisch gefchréven zijn. Deze zendelingen hebben ook, tot hun eigen gebruik, een Kurdisch-ltaliaansch woordenboek opgefteld, doch dat nog in handfchrift ligt. Om het Kurdisch te fchrijven,hebben zij de Arabifebe letters genomen, gelijk de Turken ook gedaan hebben. Vader RAPHAëL zeide, dat de zendelingen in die gewesten voor geneesheeren gaan: hij heeft deze wétenfchap ook een weinig in Italië geoefend. Hij verhaalde, dat men het Chaldeeuwsch nog in drie groote dorpen ia Diarbekir fpreekt , namelijk Tokoibi, Tiari  lio REIZE DOOR EUROPA en Heniamfi, die eene foort van gemeenebest in het dal van het gebergte Kaukafus uitmaken, en in tijd van oorlog den pascha zesduizend man léveren; dat de taaUiitfpraah dezer lieden van hunne godsdienstige taal en liturgiën zo zeer verfchilt, dat zij deze niet kunnen verftaan; dat dezelve ook zeer van het Syrisch afwijkt, fchoon deze beide taaien in den grond dezelfden zijn, en de kennis van de eene het léren van de andere zeer verligt; en dat zij in dezelfde betrekking ftaat als het gemeene Grieksch tot het geleerde. Den 2of«n van grasmaand liet de Poolfche internuncius, de heer boskamp , mij zeggen, dat ik hem verzeilen «ou, om de Sanér. Sophie te bezigtigen, waar toe hij verlof of eenen firman van de Porte had bekomen. Bij deze fchoone gelégenheid kon ik bij het geen ik van dit merkwaardig gebouw te voren aangemerkt had, nog eenige bijvoegzels maken, die ik hier dan ook zal médedélen. Wij gingen eenen trap op, welken de voormalige Griekfche keizers, zo als men verhaalt, opréden. Voor het overige is deze trap eigenlijk voor de vrouwsperfoonen beflemd geweest, welken daar eertijds naar het gynaikien [vrouwenplaats] of de gallerij opklommen. Dezelve gelijkt eenigzins naar den trap in de Pieterskerk te Rome; maar de laatfte is egter grooter en in alle opzigten konstiger gemaakt. Van deze gallerij bezigtigden wij den tempel van alle mogelijke handplaatzen en van alle zijden. Boven in den koepel ziet men nog veel mofaïsch werk, en de oppasfer der moske verkoopt daarvan aan de liefhebbers. Men kan bij de befchrijving van grelot van de Sancf, Sophie, welke anders de nauwkeurighe is, die  EN HET OOSTEN. ut wij hebben, nog verfcheiden zaaken bijvoegen; ook is er hier en daar iets aan te verbéteren, bij voorbeeld, dat in de groote zuilen breede lijsten ingevoegd zijn, in dewelken de naamen van mahomed en de eerlïe Kahfs, namelijk muhammed, abubekr, omar, osman, au hassam cn huseip , met Arabifche letters, met eene bijgevoegde fpreuk of een fchietgebed voor elk , gefchréven zijn. Dezelfde naamen ftaan ook in andere lijsten digt bij de mihrab of kib/e, doch met kleine letters. De mihrab is benéden in de moske op den grond, en niet ver daar van is het memher, daar alleen de kiatib des vrijdags te middennagt opklimt. Daar digt bij is de groote en hooge prédikdoel, van denwelken de muezzin het gebed uitroepen, na dat zij het te voren van de minareën of torens afgeroepen hebben. Ver van daar, midden in het gebouw, ftaat de kleine prédikdoel voor den priester, welke een fcheik is, en tweemaal daags prédikt. Het member, hetwelk men ook eenen prédikdoel zou kunnen noemen, is niet voor den mufti; waHt de mufti heeft in deze moske niets te doen; maar het is een kiatib, die dezen prédikdoel beklimt, om het hhutbe, of de openbaare voorbéde voor den fultan alle vrijdagen des middags en op hooge feesttijden te verrigten. Toen wij van de gallerij alles nauwkeurig befchoüwd hadden , klommen wij in den tempel zeiven af: doch wij hadden veel moeite om daartoe verlof te krijgen; ook verminderde men liet getal van ons gezelfchap aamnerklijk: men vergunde alleen aan zes in denzelven te gaan, en gevailig was ik onder die gelukkigen. Wij moesten de fchoenen uitdoen en op onze kouzen gaan; de voeten weiden voor de koude der fteenen  na REIZE DOOR EUROPA befchut door de kostbaare vloerkléden, waarméde de geheele vloer belegd was. Wij gingen onder het geftoelte des fultans, en kwamen daarop digt voorbij den mihrab, alwaar twee dikke korans liggen en daar naast twee groote waschlichten ftaan : daar digt bij is in de tijden der Christenen het altaar geweest. Wij zagen de zuilen vun porphyr, verdo annko, graniet en gewoon marmer: dit zijn all'de foorten van fteen,die men in dezen beroemden tempel vind; wat ferpert'n betreft, waarvan gkelot p. 19, gewag maakt, ik hib dien niet gezien; denklijk heeft hij verdo arniko voor ferpentin genomen, te meer, daar hij die foort niet eens noemt, fc'ioon hier zo vee'e kleine en groote zuilen daarvan, zo wel in ('e gallerij, als benéden in den tempel, gevonden worden. Wij gingen verder voorbij de deur der kitabchane of boekerij, welke de fultan mahwud in deze moske aangelegd heeft, en waarin onder andere zeldzaame boeken een koran gevonden word, zegt men, door den khalif osman met kufifche letters gefchréven ; doch het was onmogelijk verlof te bekomen om er in te gaan: ja de mihmandar , of de Turkfche officier, die den Poolfchen gezant tot op de grenzen moest verzeilen, ging in zijnen bijgelovigen ijver zo verre, dat hij niet wilde dulden, dat ik ftilftond en de deur bezigügde, fchoon dezelve met een hangfiot gefloten was. Wij gingen den ganfehen tempel rond , en vervolgens naar buiten in het voorhof of portaal, oudtijds (tn) narthex, en thans door de Turken tealimchane genoemd. Hier ziet (*) N*'f Zie Mel»5ii Ghsfar. Gruco. ■ Barbarum. p. 364.  EN HET OOSTEN. nS ziet men boven eene deur eenen zerk van geel marmer 9 waarvan de Turken zeggen, dat eene prinfes of dogter I eens Griekfchen keizers daar in ligt, en wel om die réden hier, ten einde veilig te zijn voor eene flang, van dewelke zij altijd gevreesd had, lévende of dood gegéten te worden. Ten laatfte deelde de heer boscamp baksji of drinkgeld uit onder hen, die ons de moske hadden laten zien, en wij begaven ons wéér naar Pera. Den van grasmaand voer ik over naar Chalcedo- nië, en bezigtigde er de Griekfche kerk, van dewelke men beweert, dat de vierde algemeene kerkvergadering daaitn gehouden is. Men vind er geen overblijfzels uic de oudheid, behalven eene marmeren zuil. Voor dezen zijn hier nog drie andere zuilen geweest, welken de Turken weggenomen, en in de moskeen te Konftantinopel geplaatst hebben. Maar de vierde waren de Turken, naar het voorgéven der monniken, onaangezien de gedaane proeven , niet in ftaat geweest, om van de plaats te brengen, want de heilige euphf.mie , welker deze kerk gewijd is, had hen hier in verhinderd; de werklieden, ' welken de zuil wilden wegnémen, waren omgevallen e. z. v. De monniken bewéren ook, dat er een hagiasma , of eene heilige fontein, binnen in de zuil verborgen is, welke op den feestdag van deze heilige doorzweet, en dat dit zweet eene gezondmakende kragt bezit, wanneer men het op katoen doet, en zo op iemand, die lamme léden heeft, legt. De kerk heeft eenen koepel, die door agt venfters licht bekomt. Men vertoont ook een ijzer of eene (pies, waar door de heiiige euphemie den marteldood ondergaan heeft; men ziet de gefchiedenis van haar lijdes» VI. Deel. H  ïi+ REIZE DOOR EUROPA op eene groote fchilderij. De monniken waren hier voor het overige zo onkundig, dat zij geloofden, dat het eerst Vier honderd jaaren zijn, dat deze heilige geleefd heeft, en dat de kerkvergadering gehouden is. De kerk is op zig zelve niet oud, en het fchijnt, dat de vergadering hier niet gehouden is: niet zo zeer uit hoofde van den kleinen omtrek der kerk, naardien nauwlijks drie of vierhonderd perfoonen plaats daarin kunnen hebben ; maar deswégen, wijl het gebouw, zelfs niet eens de grond, gansch niet antiek is. Eén dezer geestlijken moest ook in het eind bekennen, dat de kerkvergadering eene kleine mijl van hier bij Heider-pascha gehouden is, alwaar op de plaats, daar de oude hoofdkerk van Chalcedonië geftaan heeft, een hagiasma is. Den 5(len van zomermaand verhaalde mijn Turkfche leermeester mij het nieuws, dat hij gisteren zijne beide zoons had laten befnijden, namelijk bij gelégenheid, dat de topsji basji deze plegtigheid aan zijne zoons had laten verrigten. Deze hooge amptenaar had op dien dag aan vierhonderd jongens en mansperfoonen vrije befnijding en nieuwe kléding gegéven; onder dit getal waren veertig Rusfifche matroozen geweest, die muftfTmannen waren geworden. Ook had hij vijf dagen agterëen groote gast- maalen gegéven. De befnijdenis word, gelijk ook de bruiloften , op eenen maandag of op eenen donderdag verrigt; niet om dat dit eene wet, maar flegts een gebruik is. Deni8den van zomermaand zag ik eene zondelinge ftaatfie, die voorbij mijn venlter kwam. Men droeg eenen Arménifchen geestlijken in zégepraal op eenen leuning-  EN HET OOSTEN. «5 ftoel, met eenen fakkel in de hand, en met een fraai zijden misgewaad aan: voorüit gingen twaalf Arménifche geestlijken, welken zongen. Men verhaalde mij, dat de« ze] priester voor eenigen tijd den Roomfchen godsdienst had aangenomen, doch nu tot de Arménifche kerk was | wéér gekeerd; en om die réden droeg men hem in zégepraal en plegtige ftaatfie door de ftraaten, alwaar Roomschkatholijken wonen, om hen van hunne dwaling te overtuigen. Hij fcheen een man van vijftig of zestig jaareri f te zijn. Wijl de Roomfchen héden het heilige fakramentsfeest vierden, moet het hun ongetwijfeld zeer geërgerd hebben, dit fchouwfpel te zien. Den ïiden van wijnmaand deed ik ee»e reis naar het | dorp Belgrad, daar ik gelégenheid had, eene Griekfche I boerenbruiloft bijtewonen. Dit dorp word voornaamlijk • door Grieken bewoond. De bruid was nog in haar ouders huis. Zij had eene kroon of ftephani op het hoofd s welke van klatergoud en gouddraad, in het Turksch telt en in het Grieksch tira genoemd, gemaakt was; het aangezigt was met een' fluijer bedekt. Zij was omringd door vrouwsperfoonen. Het geheele vertrek was vol ge. fchenken, die zij van haaren toekomenden man bekomen had, namelijk eene.groote ménigte geborduurde neusdoeken, beurzen, klédingftukken voor vrouwen, matrasfen, koperen kétels, andere keukengereedfchappen e. z. v. Op den bruiloftsdag mag de bruid niet fpréken. Toen ik binnen trad, hond zij op, kuste mij de hand en wreef dezelve tégen haar voorhoofd. Van mijn' kant verzuimde ik dan ook niet, mijne beleefdheid te betuigen, dat het klapte. De man was er nog niet; want zij zouden nÜM H 2  ai6 REIZE DOOR EUROPA de kerk gaan, om z:g te laten trouwen. De trouw zou te 2 uur des namiddags gefchieden. Midlerwijl werd eene roode laers rond gedragen, waarin men geld voor den bruidegom lei, die naderhand deze laers met het geld daarin aantrekken, en op deze wijze dansfen moest. Des namiddags gingen wij naar het ander dorp, daar de trouw gefchieide. Bij onze aankomst kwam het nieuwgebouwde paar juist uit de kerk, daar het getrouwd was. Wij zagen den bruidegom op de ltraat met zijne roode laerzen dansfen; al de mansperfoonen dansten met hem verfcheiden Griekfche dansfen. Doch de bruid volgde met zagte fchréden, en werd door twee van haare broeders , welker •plaats ook andere nabeftaanden kunnen vervullen, onder de armen geleid, en door veele vrouwsperfoonen , haare nabeftaanden en vriendinnen, verzeld. Op deze wijze duurde de togt tot aan het huis van den bruidegom, daar men in ging. Vóór den togt worden, onder muziek en dans, roode vaandels en twee kransfen, nevens den dainakchane in eenen korf gedragen : damakchane is de naam van een kleed van pragtige dof, dat de bruid naderhand aantrekt (*). (") Hier eindigt het uittrekzel uit het Turksch reisdagboek. Het heeft niet breedvoeriger kunnen worden, detls om dtt de overléden BjöaNSTÜHL deze reis reeds in de omftandiger brieven, welken aan het publiek in het IVde deel zijn médegedeeld, befchréven heeft; deels ook, wijl hij gedurende zijn verblijf te Konftantinopel uit deze hoofdftad ran het Oosten niet verder, dan alleen tot de geheel nabij dezelve gelégen plaatzen gekom*n is. Nu volgt naar rang de Griekfche reis. Aanmerk. V. d. Uitgèver,  EN HET OOSTEN. REIS IN GRIEKENLAND, _||_J)sn "7den van lentemaand 1779 vertrok ik van Volo, en fcheidde mij tévens, na een téder affcheid van mijne terugblijvende lands enooten, van het Zweedfche fchip, op hetwelk ik derwaard gevaren was. Ik begaf mij ,door mijnen janitzaar ahmed bxscha verzeld , op weg. Ik had gelukkig in dezen janitzaar eenen vaerdigen cn getrouwen medgezel aangetroffen. Hij heeft mij in de daad ménigmaal uit groote gevaaren gered. Hij is een Turk van verfcheiden goede hoedanigheden, fchoon hij voor het overige zijnen Jandsgenooten daarin gelijkt, dat hij juist geen gefchiedkundige is , op wien men haat kan maken. Tégen den avond kwamen wij te Velestine, een Turksch dorp, drie uuren van Volo gelégen. Ik nam mijnen intrek in eene Turkfche herberg of khan, en kwam er met verfcheiden Turken in gezetfchap. De zonderlinge grondhellingen dezer lieden, die mij tamelijk nieuw waren, maakten, dat ik mijnen avond met veel genoegen, doorbragr. Zij mengen het noodlot in all' hunne verrigtingen en bedrijven; ten bewijze dient de vraag, die de sjaudsji of herbergier mij deed: indien het noodlot het zo wilde, denkt gij dan naar Jeni-SJeher of Larisfa te reizen? —— de lieden in dit dorp zeiden, dat de Venetiaanen hier voor dezen eene lakenbereiderij gehad , en d^zen oord KufsjukFtnttïè, of'klein Venetië genoemd hadden, wijl «fo, H I  li$ REIZE DOOR EUROPA Venetiaanen, toen zij Volo bezaten, zig hier meestendeels hadden opgehouden. Den volgenden dag zetten wij de reis bijna altijd noordwaard voord. De ftreek bij Velestine is zeer berga'gtigj doch verder werd liet oog door bebouwde akkers en fcboone weiden verlustigd. Als wij in een dorp kwamen , verborgen de lieden zig in de huizen, uit vrees, dat wij Albaneezen mogten wézen, welken in de toenmalige onrustige tijdsomfiaidigheden overiil in het land rondzwor- ven, verwoestten en plonderden. Niet ver van het Grieksch dorp Maimular zag ik aan ftukken gellagen brokken van antieke zuilen met groeven. Ik geloof zéker, dat hier ook oude Griekfche opfchriften zouden gevonden worden, indien men zig tijd en moeite wiide géven om er onderzoek naar te doen. Het was bijna avond, toen wij te Larisfa aankwamen, De Turken noemen deze ftad Sjeher of Jent - Sjeher. Zij ligt tien of twaaif uuren van Volo. Ik vertoefde daar tot den 2iften van lentemaand. De vloed Peneus , welke van den Pindus zijnen oorfprong heeft, ftroomt aan de' aioordwestzijde digt voorbij de ftad: hij gelijkt doorzijn geelagtig water zeer naar den Tiber; de Turken hebben hem Kïóstem , doch de Grieken Salambria genoemd. In de ftad Larisfa is geen Griekfche kerk, zédert dat de laatfte, welke daar was, voor omtrent agt jaaren verwoest is. De Grieken moeten hunnen godsdienst verrigten in een dorp, een eind weegs van de ftad gelégen, alwaar sij eene kerk hebben. De Turken hebben hier een aanzienlijk getal tempels; want hier zijn vierentwintig groote dsjami. Desriettégenftaande worden de Turken in de-  EN HET OOSTEN. ' ii« ze ftad voor eeer ondeugend gehouden. Hier is ook eene Joodfche fynagoge, welke tamelijk groot is. Ik woonde hunne ganfche godsdienstoefening bij: mij dagt, dat dezelve hier langer duurde, dan het elders gebruiklijk is; zij lazen en baden veel. Hunne boeken zijn te Venetië, te Amfterdam en te Salonichi gedrukt. De rabbijn toonde mij zijne boekerij: zij beftond uit eene geheele kas vol boeken, die in goede orde gefchikt waren. De Jooden waren thans bezig met het maken van toebereidzelen tot bun paaschfeest. Larisfa word liegt geregeerd: daar is maar één mollah, welke de voornaamfte regént der ftad is: dienvolgens heeft zij eene geestlijke regéring. Tusfchen de aanzienliiken in de ftad heerscht onëenigheid en afgunst, uit dien hoofde worden geen misdaaden geftraft, maar de Arnauten pionderen hier ongehinderd, wijl hier geen pascha zijn verblijf heeft, die hen in teugel zou kunnen houden. Thans was het zeer onrustig in de ftad: het groene vaandel of de beirak was op de ftraat naar den oord, daar de oda of hoofdwagt derJanitzaaren was, geplaatst, en de trom werd geltadig geroerd; dit is een téken, dat hier te land oorlog verklaard is, of dat de troepen op bevél des fultans moeten verzamelen. Voor omtrent tien dagen had men te Volo op dezelfde wijze den beirak begonnen oprehangen. Dit gefchied overal; en het is voor eenen Christen zeer gevaarlijk , over de ftraat te gaan, daar het vaandel ftaat. Het is ook niet minder gevaarlijk , in zulke onrustige tijden in deze landen te reizen; want men word voor een' fpion gehouden: dit is zo wel aan mij als aan eenen Italiaanfchen geneesheer doktor aossr, met wien ik in gezelfchap kwam, gebeurd. Ik begaf mij H4  1BO REIZE DOOR EUROPA ook met hem te gelijk van dezen fchroomlijken en onrustigen oord naar de ftad Tirnava, welke drie uuren weegs van Larisfa ligt. Ik moet nog iers van den handel te Volo zeggen: ik vestigde op denzelven ook mijne aandagt, en bekwam het volgende berigt daarvan. Men voert uit Volo en de omliggende ftreek 30 of 25oco okka zijde uit, waarvan de okka tégen 10 of 11 piasters ,en zomtijds nog meer,kost. Deze zijde gaat naar Holland, Engelland, Genua en Livorno, en word alleenlijk tot grove ftoffen gebruikt. Slegts zeer weinig daarvan word naar Frankrijk gevoerd; want deze zijde deugt niet tot fijne ftoffen. D-- koper moet den tol betalen: de Franken géven 3, de Turken 4, en de Grieken, Armeniërs en Jooden of Raja 5 van het honderd. Daaiënboven word er nog een last betaald, welke mizanharir heet, en hier 6 para voor de okka bedraagf. Te Smirna worden 10 para tol betaald, waaronder all* de overige lasten begrépen zijn, en het welk een vastgeftelde tarif is. Van Volo gaat ook veel katoenen garen naar Rusland, Venetië e. z.v. Het vertrek van Larisfa naar Tirnava gefchiedde in gezeifehap van den bovengemelden heer Rosst den stift"1 van lentemaand. Wij kwamen over den Peneus. Het land 5s effen en wél bebouwd; ook ontdekte men af'in groote kudden vee. Ter regter hand zagen wij den berg Kisfavo, of den beroemden Osfa der ouden, en een weinig verder naar het noorden den Elimbos, of voormaligen OHjmpus. Beiden waren met fneeuw bedekt. Tusfchen deze beide bergen ftroomt de Peneus in de zee. Van verre zagen wij Baba, (ten minden beweerden de Janitzaa-  EN HET OOSTEN. 181 ren, dat liet die plaats is) hetwelk ligt, waar eertijds het merkwaardig dal Tempé in Thesfaliën geweest is. __ In de poort te Tirnava hadden wij eenige kleine moeilijkheden, welken de Albaneezen of Arnauten, die hier de poortfchrijvers en doorzoekers zijn, ons veroorzaakten: doch wij overwonnen alle hinderpaalendoor drinkgeld.— De had is tamelijk groot. Ik bezogt den metropolitaan van Larisfa, welke hier woont. Zijn naam is meletius: hij is een jong, vriendelijk en tamelijk geleerd man; zijne geboorteplaats is Fenar, de wijk der Grieken te Konftantinopel. Hij beloofde mij eenen brief van aanbevéling naar Trikkala, of de Griekfche kloosters, naardien alle de plaatzen in geestiijke zaaken van hem afhangen. . In de had zijn zestien kerken, behalven nog twee anderen buiten bij de kloosters. De kathedraal-of domkerk is de grootfte: voor dezen is de domkerk névens den zétel van den metropolitaan te Larisfa geweest; maar de Turken hebben de kerk aldaar verwoest. De Turken hebben hier tot het oefenen van hunnen godsdienst zes dsjami of groote moskeen, van dewelken elke eenen minare of toren heeft, en daarenboven nog eenige kleine moskeen. —— Hier zijn veele verwcrijcn; maar de verwen zijn niet egt enihouden niet: het zijn Grieken, die daarin werken. In het algemeen zijn de meeste inwpners Grieken, en men kan veilig vier Grieken tégen éénen Turk rékenen. , Ik moet évenwei eene verdrietige gebeurdnis melden , welke ons hier bejégende en onaangenaame gevolgen voor ons had kunnen hebben. De Italiaanfche doktor vermaakte zig eens met het affchieten van eene piftool op de plaats van het huls, daar wij ons verblijf hadden. AanH.5  ia* REIZE DOOR EUROPA Honds riep een Griekfche jongen, die op de plaats kwam, dat de aangekomen vreemdelingen hem hadden willen doodft-bieten , ' en dat hij gewond was. Door mijnen vaerdigen en getrouwen Janitzaar werd ondertusfchen de rust ten eerften weêr herfield. Dit geval verhaastte insgelijks ons vertrek. Wij verlieten dus Tirnava den 24.10» van lentemaand des namiddags, en reisden naar Zarko, na dat ik van den prelaat te Tirnava de bovengemelde brieven aan de geestiijkheid van dit fligt ontvangen had. Op deze reis waren wij aan een nieuw en veel grooter gevaar bloot gefteld, hetwelk wij egter door den bijftand der Voorzienigheid gelukkig ontkwamen. Een eind weegs van Tirnava ontmoetten wij omtrent twaalf Albaneezen, die te weerzijden van den weg zaten, en ons onfeilbaar zouden aangerand hebben, indien de Janitzaar nier een nieuw bewijs van zijne bekwaamheid en zijnen ijver gegéven had. Hij groette hen vriendelijk met de woorden: Selam aleikum; waarop zij antwoordden: vealeikum fe/am; zelfs één van hun ftond uit agriug op, toen hij den Janitzaar groette, ik groette hen insgelijks met de hand op de borst re leggen. In diervoege had deze omftandigheid verder niets onaangenaams voor ons. Deze Albaneezen waren Tsforba, of van de partij der oproerigen. Dij onze aankomst te Zarko bezogt ik den bisfehop ananias aldaar, een' geleerd' man, doch die reeds hoog bejaard, en aan de linkerhand beroerd is. Hij woont wel hier te Zarko, doch voert den naam dezer plaats niet; want al de kerklijke titels zijn ouder, dan deze dorpen. Zarko is een groot dorp, en ligt in een dal tusfehen hoo-  EN HET OOSTEN. I2.3 ge en deile bergen, De omliggende ftreek is voortreflijk. In het dorp zijn zes Griekfche kerken, maar geen dsjami. Het word door eenen Subasji geregeerd, welke een Arnaut is, en zeer beleefd jégens ons was, en zeide, dat hij ons volgens bevél des fultans alle foort van hulp fchuldig' was. Den 26ften van lentemaand vertrokken wij van Zarko, Onze voerlieden waren Wlacbi of boeren uit Walachijë. Zij fpréken de Walachijfche taal, doch met Itaiiïiansch vermengd. Men noemt hen hier witte VValachijërs, om hen te onderfeheiden van de zogenoemde zwarte Walachijërs , of de geenen , die in Walachijë wonen ; ten minden gaven zij zclven dit als de réden dier benoeming op. Zij wonen alleen des winters in het dorp Zarko, en onthouden zig des zomers in de gebergten : waarfchijnlijk zijn zij fchaapherders, die daar hunne kudden hebben. Men zegt, dat deze lieden nog een overblijfzel eener Roomfche volkplanting zijn; dit verdiende in de daad een nader onderzoek. De viped Peneus droomde altijd ter linker band. Op verfcheiden plaatzen zagen wij cijevaars, in het Turksch kilekj in groote ménigte, die op het gras liepen en in het geheel niet fchuvv waren. Deze vogels worden door de Turken als heilig befchouwd, en zij behoren tot de vier foorten, welken zij het eene zonde rékenen te doden. Doch dit gefchied niet, om dat zij de hangen, die in de gebergten in ménigte gevonden worden,.verflinden en verdelgen. Hubnek beweert dit wel in zijne aardrijkskunde van Griekenland ; maar zulka Wijze en vernuftige gronden moet men aan de Turken niet toekennen, Het komt veei meer daarvan, dat zy  124 REIZE DOOR EUROPA zékeren dieren eene bijzondere liefde toedragen en altijd verfcheiden van dezelven fparen, Van de oijèvaars beWéren zommigen, dat zij gedurende den tijd, dat zij des winters afwézend zijn, naar Mekka trekken, en dus hadsji of heilige bédevaarders zijn, die verdienstlijke werken geoefend hebben. Doch, dat deze bédevaart der oijevasrs ongegrond is,vernam ik naderhand van eenen mufulman, die onlangs van eene dergelijke reize naar Mekka teruggekomen was, en verzékerde, aldaar geen eenen van deze vogels gezien te hebben. De beste verklaring van de verhuizing der vogels is zonder tégenfpraak die, welke de heer LiNNéus in zijne verhandeling de Migrationibus jivium geeft. Waarfchijnlijk is deze foort van vogels de Pelicanus der ouden: de hédendaagfche Grieken noemen dezelven in hunne taal Pelargos. Ik zal in het vervolg nog het een en ander tot opheldering dezer ftoiTe kunnen zeggen. . Tusfchen Zarko en Trikkala , werwaard wij thans reisden, ontmoette ons verders niets merkwaardigs, dan dat wij eene oude verwoeste Griekfche kerk zagen, bij dewelke een heen was, waarop eenige oude Griekfche letters honden, doch die onleesbaar waren. Wij kwamen eindelijk te Trikkala aan. Digt bij de ftad vonden wij lieden, die ons het onaangenaam berigt gaven, dat op denzelfden dag des morgens vijfhonderd oproerige Arnauten in de had getrokken, en vijfhonderd anderen thans in aantogt waren en elk oogenblik vfrwagt werden. Dit maakte den Italiaan zo verfchrikt, dat hij wilde terugkéren; maar ik fprak hem moed in, en wij réden zamen de had in. Hier kwamen ons overal op de ftraat Grieken tégen , die de vlugt in Turkfche huizen na-  EN HET OOSTEN. 135 men, om voor het dreigend gevaar in meer veiligheid te wézen. Want de Arnauten waren nog niet aangekomen, maar hielden zig nog vier uuren van daar op, voornaamlijk in het dorp Karlabakka, dat benéden het klooster Meteore ligt: juist de plaats, waar heen mijne reis was gerigt. De inwoners te Trikkala verwonderden zig over onze ftoutheid en aankomst, en zeiden jégens elkander: ziet, dezen komen, daar alle anderen vlugten. In de had was ook alles in de grootfte verwarring. Geen khan of herberg was open ; all' de winkels waren toegetloten. Zelfs in het gedeelte der ftad, het welk door de Turken bewoond word, daar men nogthans meer veiligheid kon vervvagten, waren all' de deuren toe. Eindelijk gaf een eerlijke Turk, mehemet aüa , ons nog eene kamer in zijn huis. De had Trikkala is groot. Zij heeft zes dsjami met minareën, en tien moskeen; en dan nog zéven Griekfche kerken. Hier zijn meer Turken dan Grieken. In het ftift Trikkala, de ftad méde gerékend, zijn ioooo perfoonen, welken dsn karadsj of de gewoone fchamng betalen. Maar, fchoon de Grieken hier zo talrijk niet zijn als de Turken, regéren zij nogthans het land door hun geld: zij zetten zelfs daar door de Turkfche aga's of hoofdlieden des lands aan en af. De listige Griek weet altijd partijen te ftigten en aanhang te maken , voornaamlijk wanneer hij geld heeft. De Grieken mogen egter geen wapens dragen, een klein mes is het eenige geweer, waarméde zij verlof hebben, op de ftraat te verfchijnen. Hier waren ook Jooden; maar daar zijn er zo weinig, en deze weinigm zijn zo arm, dat zij niet eens eenen rabbijn hebben. Doch hier wonen lchier in het  126 REIZE DOOR EUROPA geheel geen Franken. Ik vond er maar éénen, namelijk eenen Franfchen geneesheer of apotheker, die in Provence geboren was, en macom was genoemd. Deze man heeft zig hier omtrent drie jaaren opgehouden, en neêrgezet, fchoon de plaats hem in het geheel niet bevalt; hij bezit fchoone kundigheden, en bewees mij ménigvuldige beleefdheden. Verders was hier een Griekfche geneesheer uit Morea, barozzi genoemd, dien men m zéker opzigt als een' halven Frank kan befchouwen, wijl hij te Venetië heeft geftudeerd. Trikkala is voor het overige eene ongezonde p'aats, zo wel ten aanzien van de lugt, als van het water en de lévensmiddelen. De meeste inwoners zijn derhal ven genoodzaakt, des zömers naar buiten te gaan, als zij ziekten willen ontwijken. Mijn eerfte bezoek was bij den aartsbisfchop van Trikkala. Deze prelaat had zig wégens den algemeenen fchrik ook wel opgefloten; doch ontvong mij en wel met alle beleefdheid. Ons gefprekkwam natuurlijk ten eerften op geleerde zaaken. Het kwam zijner Hoogwaarde vrij wonderlijk voor, dat men zo ver in het noorden Grieksch verhaat. Hij bezat niet alleen eene boekverzameling , maar ook kundigheden. Zo zeer het hem verwonderde, mij Grieksch te horen fpréken , éven zo onverwagt was het mij, eenen geestlijken in Griekenland van isaak nefton (dus noemde hij newton), van wolf, van boeriiave en anderen te horen fpréken. Ik leerde hem bij deze groote naamen ook LiNNéus bijvoegen. Daarop deelde ik hem den Griekfchen brief méde, die aan den koning gustaaf adolf gefchréven was, en dien ik in de boekerij te Manheim afgefchréven had: de Griekfche prelaat las denzelyen met een bij.  EN HET OOSTEN. Ï27 zonder vergenoegen, en verlangde ook een affclirift er van te hebben. De naam van dezen geleerden man is ambrosios trikko, gelijk hij zig zeiven fchrijft; want Vrikki of TfiKx» is de oude naainvan Trikkala. Van letterkun„ dige onderwerpen kwamen wij op den tègenwoordigen ongelukkigen toeftand des lands. De Arnauten laten zig thans van deze ftad twintig beurzen , of tienduizend piasters betalen. Daar bij is men gedwongen, aan de derwenden, dat is de geenen, die geheld zijn, om voor de veiligheid der gemeene wégen te zorgen, tien beurzen te betalen ; zonder van andere geftadige knévelarijën te fpréken. De Arnauten zijn deze reis door den onlangs door den Sultan afgezetten pascha te Negropont, of hadsji ALi pascha, in het land getrokken: hij zeifis naar Ferfale gevlugt, werwaard zij nu ook hunnen weg némen, ten einde zig met hem te verenigen. Het hoofd der oproerlingen is ali bey, een vriend van den afgezetten pascha. De mufelim of ftadhouder te Trikkala heeft névens de voornaamfte Grieken de vlugt genomen, en, zo men gelooft, zig in de Griekfche kloosters op de bergen verdoken. Daags na mijne aankomst te Trikkala trokken ook des namiddags te één uur, of, naar de Turkfche rékening, te zéven uuren, de Arnauten binnen. Zij waren omtrent 300 man fterk, allen te paerd. Doch alles ging in goede orde toe, en deze gasten begaven zig in de hun aangewézen kwartieren. Deze gerégelde intogt fcheen te kennen te géven, dat de bevélhebbers niets kwaads tégen de ftad in den zin hadden. Ondertusfchen hield zig évenwel elke inwoner zeer ftil in zijn huis: en ik ook twee  ia8 REIZE DOOR EUROPA dagen lang. Eindelijk trokken de Arnauten den jita» van lentemaand weg. Deze uittogt gelchiedde met vliegende vaandels, die wit en groen, en met het zwaerd van ali of den dsja'fikar befchilderd waren. Zij trokken in verfcheiden verdélingen, zo wel ruirerij als voetvolk. Allen waren naar de wijze huns lands gekleed; het gevest van hunne fabels was van ziiver; aan de andere geweeren was ook veel zilver néveus andere fieraadjen. Ten laatften kwam ali bey, hun opperhoofd, een jong, doch vermogend man, die bij de Arnauten zeer ontzien is, en groote rijkdommen bezit. Na het vertrek van deze gasten werd de rust en de verkéring in de ftad allengs weêr herfteld. Het getal der Arnauten, welken deze reis hier waren geweest, fchatte men in alles op 5_o man; doch in de naburige dorpen hadden er zig nog meer opgehouden, zo dat zij te zamen een léger van twee of drie duizend man uitmaakten. Daarbij werd beweerd, dat zij nu zes juk aan geld van de Itad afgeperst hadden: elk juk word op twaalf beurzen gerékend; dus bedroeg de gehee- le fom 72 beurzen of 32, 000 piasters. Naderhand gaf ik nog verfcheiden bezoeken aan den aartsbisfchop. Ik fprak dikwijls met hem van den Griekfchen godsdienst, en vergold de berigten, welken hij mij daarvan gaf, met befchrijvingen der gebruiken onzer kerken, welken de'.e prelaat weinig of in het geheel niet kende. Ook fprakeu wij over den waaren zin van verfcheiden plaatzen in bet nieuwe testament. Door 'aks'J^ , die joannes in de woestijn gegéten heeft, worden, naar zijn gevoelen, geen fpringhaanen, maar knojspen van lpring- haa-  ë n het oosten jïj haarieh (o) gemeend : eene verklaring , die reeds door verfcheiden Griekfche kerkvaders, inzonderheid isidorus van Pelufium, die als een geboren Egiptenaar Oosterfche Zaaken het best heeft moeten kennen, gegéven is. Deze laatfte grond laat zig in de daad horen, en geeft aan die uitlegging een zéker gewigt. De geenen , die et fpringhaanen door verftaan, hebbett ook fterke gronden voor zig; want het is thans buiten allen twijfel, dat de Arabiers fpringhaanen éten; onze h a s s e l q u i s t en verfcheiden andere reizigers vefzékeren het. Te Konftanti. nopel vind men ook verfcheiden lieden, die het met eigen oogen gezien hebben, en geloof verdienen. Doch eene breedvoerige opheldering van dit zo bekend onderwerp zou hier zeer overtollig zijm Ik vertrok den s dat is toen hij opperveldheer j, van het krijgsléger aldaar was, op den agtften dag der „ maand gorpiakos (*) , ingenomen. Deze ftad was të voren reeds tweemaal veroverd ; doch nu was het de „ tweede maal, dat Zij verwoest werd; want soch^lus, '}, koning van Egipte, en na hem antiochus, naderhand ,, pompcus, en onder hem sossius névens hep.odes , na,, men ze in, maar verwoestten ze niet. Doch voor hem was zij door den koning van Babel in het i468fle jaar „ eh de zesde maand na derzelver bouwing veroverd. De eerfte, welke de had aanlei, was één van de Dy9, misten der Kananeers, die in de taal des lands param 5) &Kstu>( [regtveerdige koning] werd genoemd : want hij „ was zulks. Te voren werd zij Solyma genoemd; doch hij noemde ze Hierofolyma , doordien zij gode geheij, ligd werd , en hij daar een Uaftt [tempel] liet aanleg* gen (f). De koning david dreef de Kananeërs uit de;, zelve; en 475 jaaren en 6 maanden na hem werd de had door den koning van Babel verwoest. Doch van 3, üAvin, welke de eerfte Jood geweest is, die geregeerd heeft , tot op derzelver verwoesting onder titus „ zijn (*) Dit werd op dea kant door feptember verklaard. Aanm. v. d. Schrijver. (f) Deze etymologifche afleiding tcont, dat josephus in het Hebreeuwse» niet leer ervaren is geweest. Aanm. V, d. Schrijver. '  EN HET OOSTEN. Hs 3, zijn 1179 jaaren; wanneer men nu rékent van haare eerfte grondlegging tot op haare laatfte verwoesting, „ heeft men 2177 jaaren." Uit dit aangehaalde kan men het overige der tijdrékening van josephus berékenen. — Den nden van grasmaand was de paaschdag der Grieken. De monniken gingen tégen middennagc in de kerk, en bléven er volgens hunne gewoonte verfcheiden uuren. Toen zij uit dezelve terug kwamen, braken zij de veertigdaagfche vasten, dat is, zij aten vleesch e. z. v. In deze kloosters hebben de monniken verlof vleesch te éten ; maar op den berg Athos is het hrenger: daar krijgen zij het nooit te proeven. Tégen den avond ging ik met de ordenbroeders in de kerk, om hunne wijze van paafchen te vieren bijtewonen : dezelve was vrij pragtig, doch duurde lang, uit hoofde van het herhaald zingen. Het euangelie werd gelézen, en door twaalf perfoonen, de een na den anderen, herhaald, en onder het lézen werd tot vreugdeblijk met eene kleine klok geluid. Eindelijk namen zij het euangelieboek, of een kruis, of overblijfzels van heiligen in de hand, kusten dezelven,én herhaalden onder elkander de woorden: x*«rr0i i>irrv [chri^. tus is opgedaan]. Gedurende de veertig dagen van paafchen tot de hémelvaart van chRis tus, groeten de Grieken elkander niet anders dan met de woorden: x°-,é* tüs *iff,[cHi!isius is opgedaan]; waarop de ander antwoord: utifras *rSfrri> [hij is waarlijk opgedaan]. In het uitgaan uit de kerk verzogt ik, de handfchriften der euangeliën te mogen doorzien. Ik vond egter geen verfcheidenheid der lézingen van belang. Maar vóór elk euangelie haat eene bijzondere voorréde: van joajmVI. Deel. k  HÓ REIZE DOOR EUROPA nes word gezegd: „ hij kreeg zijn euangelie op eenen „ berg op Patraos van god zeiven onder donder en blik„ zem, gelijk moses de wet ontving: het volk hoorde „ ook eene vreeslijke ftem de woorden uitroepen: in het „ begin was het woord, en het woord was bij g o d , en „ god was het woord; na dat joannes dit euangelie aan de lieden op Patmos overgegéven had, keerde hij „. wéder naar Ephefen." Ook word er gewag gemaakt van den brief, dien d i o n y s i u s uit Athenen aan j o a nnes op Patmos gefchréven heeft, en een uittrekzel uit denzelven médegedeeld. — Den volgenden dag kwamen veele lieden naar boven, om de paafchen te vieren en zig te vervrolijken. De fultan heeft den Grieken vrijheid gegéven, zig op de drie eerfte dagen van het paaschfeest vrolijk te maken: zij gebruiken dan geweer, fchieten, dansfen, zingen, e. z. v. — De prioor begaf zig dezen dag naar benéden naar het dorp Stagi, om den bisfchop een gefchenk van een fchaap te doen. Dit is een oud gebruik, dat alle kloosters in agt némen. Den i3den Van grasmaand verzelde de vader Skeuophylax of boekbewaarder mij in de boekerij, daar ik eene lijst der handfchriften maakte, en twaalf handfchrifteh der Euangelisteu méde in mijn vertrek nam, uit dewelken ik eenii ge verfchillende lézingen aanmerkte, en waarméde ik mij ook nog den geheelen volgenden dag bézig hield. Tégen den avond ging ik op de rots wandelen, om verfcfie lugt te fcheppen, waarvan men hier op deze ongewoone hoogte eenen goeden voorraad vind. Het fchoone dal met de wijnbergen benéden gaf een ongemeen bekoorlijk gezigt, fchoon men niet anders dan ijzingen fchrik  EN HET OOSTEN. 34? kan voelen, wanneer men van deze fteilte op de aarde néderziet. Het gezigt hier boven is een der fchoonften , gelijk het ook een der zeldzaamften is. Men ziet den Peneus Of Salambria op eenen verren afftand van den top deS bergs Pindus tusfchen de groene velden en bergen ftromen: hij deelt het fchoone dal óp de zuidzijde in twee deelen, en vliet langzaam voord; dit maakt het verruk» lijke dezer ftreek volkomen. Daarënboven ziet men hier nog eenen anderen kleinen vloed, die door het dorp Ruxon loopt en zig met den Peneus verenigt: dit dorp vertoont zig benéden aan de afhelling met deszelfs omliggende tuinen en bouwlanden. Niet ver van daar is nog een ander dorp, Kastraki genoemd, doch hetwelk men niet kan zien, wijl het tusfchen de rotzen van Stagi en Meteora ligt; de inwoners van dit dorp zijn beroemd wégens hunne behendigheid en raddigheid in het opklouteren der fteilfte rotzen; men noemt hen m>«£<*t«i \Timmer s~\ en zij hebben hier in de daad gelégenheid genoeg, om hunne kunst te tonen. Oostwaard van Meteoron ziet men op eene andere rots het klooster Barlaam: het ligt er niet meer dan eenen fuaphaanfchoot van af, en men kan van beide kloosters met elkander fpréken. —< In één van de handfchriften der Euangelisten vond ik bij geval een bepaald berigt van den waafen tijd, toen dit klooster afgebrand-is. Ik las namelijk het volgende: „dein ze brand viel voor op den s>.6r,en van wijnmaand in den „ jaare 7141 der fchepping of 1633 na de geboorte van s, Christus. Het vuur verfchoondè volftrekt niets. Reeds ,j te voren in het jaar der fchepping 7124 of der Christe9) nen tijdrékening 161Ó was het klooster, zelfs op goe- JÉ 2  i4S REIZE DOOR EUROPA den vrijdag, door den Turkfchen pascha van Janika, ,, aeslan bey, geplonderd. Hij!, had de monniken bedro- gen, onder voorwendzel, dat hij met zijn gezelfchap „ bovêH wilde gaan wandelen en het klooster bezien; maar nauwlijks was hij boven gewonden, of hij en „ zijne foldaatên begonnen op de vaders te fchieten, doodden er vier van, en pionderden toen alles uit, „ Men zegt, dat deze arslan bey zijn graf te Janika heeft, en dat hetzelve zeer pragtig is en hem agttien beurzen gekost heeft. " De volgende dagen hield ik mij bézig met het doorfnulTelen der handfchriften. Doktor eustathius bragt mij handfchriften der Euangelisten in 12., die in eene kist, waar in de overblijfzels der heiligen bewaard worden, verborgen lagen, wijl het ééne daarvan gefchréven is door denzelfden heiligen, die het klooster geftigt heeft: de letters zijn zeer fijn , doch fraai en gelijkvormig , als of zij gedrukt waren. Ik fchreef uit deze beide, handfchriften verfcheiden varianten af. Naderhand vertelde ik dezen Griekfchen orden geestlijken van de groote arbeidzaamheid en het diep doorzigt in de Griekfche letterkunde van mijnen vriend, den geleerden heer de villoison. —— Op eenigen der volgende dagen fchreef ik eenen merkwaardigen codex af;, welke een verhaal bevat van eenen Jood te Konftantinopel ten tijde van den keizer justiniaan , dat jesus Christus tot priester bij den tempel te Jerufalem gemaakt, en zijn naam op de lijst der priesters gebragt was, welke inen, toen de tempel verbrand werd, uit denzelven gered, en naar Tiberias gebragt had, alwaar dezelve zeer lang bewaard, en nog tégenwoordig (ten tijde van jus-  EN HET OOSTEN. tiniaan) voorhanden was. Dit verhaal is zeer zonderling, en maakt onder mijne verzamelingen een gewigtig ftuk uit. Doktor eustathius hielp mij bij het vergelijken van dit merkwaardig handfchrift. Hij vond het éven zo treffend als ik, en wij verwonderden ons beiden, dat men bij niemand van dit geheim, dat de Jooden zo zorgvuldig verborgen gehouden hebben , één woord vind. De prioor zag deze anekdote insgelijks voor nieuw en gewigtig aan. Hij noch iemand van de vaders hadden van dit fchrift ooit iets gehoord, fchoon het in hunne eigen boekverzameling hun voor de hand gelégen heeft; doch zij zijn lui, willen niet lézen, en verftaan het oud Grieksch niet. Men zal nooit een fterker bewijs tégen de Jooden kunnen vinden, dan dit, dat uit den mond van eenen Jood zeiven gevloeid is, van eenen Jood, die daarenboven één der opperhoofden zijner natië in Konftantinopel ten tijde van justiniaan was. De heer doktor was mij ook behulpzaam in het vergelijken van eene andere Griekfche verhandeling, welke de naamen van all' de deelen des rnenschlijkenlichaams bevat; dezelve is ontleedkundig , en fchijnt uit de fchriften van hippokrates genomen te zijn. Den 25ftei» van grasmaand vertrok de ge¬ leerde en beminnenswaardige doktor eustathius van deze hoogte weer naar de aarde. Het affcheid van dezen vriend viel mij hard. Den volgenden dag daarop fchreef ik de zonderlinge voorréde vóór het euangelie van joannes af, welke in eenen fraaijen codex der vier Ëiiangelisten haat, en waar van ik hier voor reeds gewag heb gemaakt. — Toen deze arbeid geëindigd was, ging ik eene wandeling doen op de groene vlakte der rots, cjta  $50 REIZE DOOR EUROPA befchomvde door eenen verrekijker het benéden dezen berg liggend bekoorlijk da'. Vervolgens ging ik in den tuin, en zette mij néder, om het tegenoverliggend klooster Barlaam, werwaard ik den volgenden dag voornémens was de reis aantenémen, te bezigtigen. Tusfchen deze beide kloosters is eene groote kloove gevestigd: een der diepfte dalen fcheid deze rotzen, waarop zij ftaan, fchoon zij anders digt bij elkander zijn. Digt bij Barlaam ziet jnen nog eene andere Iteile klip, en op dezelve een verwoest klooster: men noemt het -tyoitTig*, het welk eene bedorven uitfpraak van v-^ixmg«, ( het bovenfte) is. Op deze rots woonden de zusters van den prins joasaph, na dat zij nonnen of flijliten waren geworden, Het gemelde klooster is na den dood dezer ordenzusters verwoest; want de Turken hadden de goederen en wijnbergen aan het zelve behorende, daar aan ontnomen. Hoe men deze lugtkasteelen heeft kunnen bouwen, is febier onbegrijplijk. Den 25flen van grasmaand deed ik de laat¬ fte wandeling op deze klip, en wel des morgens zeer vroeg. Het was een heerlijk gezigt, de zon te zien opgaan. Doch voor dat ik ze ontdekte, befcheen zij met haare ftraalen reeds de hooge bergen Klomovo en Kosfaka , die zuidöostwaard van Meteoron liggen: zij had deze bergen reeds tien minuuten lang beftraald, eer ik ze van den top der klip, daar ik hond, zien kon. Hier uit kan men befluiten , hoe hoog het gebergte Arafa is: het is ook geftadig met fneeuw bedekt; deszelfs afftand van hier bedraagt zéven of agt uuren. Ik verrigtte, en wel boven op deze rots , mijnen gevveouen godsdienst, en ■jbad voor den koning, het vaderland, de kerk en mijne  EN HET OOSTEN. 351 vrienden. — Naderhand fprak ik met den ouden vader damaskenos, die oud-(fuperieur) kloostervoogd is. Hij betuigde mij zijn hartlijk médelijden , dat ik zo in de waereld moest omdwalen, en nu gedurende eene twaalfjaarige onafgebroken reis en vreemdelingfchap van de eene plaats naar de andere zo veel ongemak uitgedaan had: hij herhaalde verfcheidenmaalen het woord k«(/as»«s, dat is: arme man ! 1— Om der plaatsbefchrijving wille fchreef ik de naamen der bergen rondom Meteoron op. De berg Pindus, die omtrent twaalf uuren ver van hier ligt, is te Meteoron niet te zien. Maar westwaard van dezen oord ziet men van verre eenen anderen berg, die Krevenna heet 5 en met fneeuw bedekt is. Vier uuren weegs van daar is de Pindus , welke thans Mefovo genoemd word, en alwaar de bekoorlijke Peneus ontfpringt. Deze vloed loopt van daar met een zagt geruisch door het dal, dat benéden Meteoron ligt: in dit jaargetij maakt dezelve ftegts eene kleine beek; maar in den herfst, als het aanhoudend régent, is hij zeer breed, doch juist niet diep; maar verder naar benéden, bij voorbeeld bij Larisfa, word hij breeder. Het bed bedaat uit zand. De kleine beek, welke van hel noorden komt, en voorbij het dorp Ruxon ftroomt, heet Avranisfa. Mefovo is de verkeerde uitfpraak van Mefowuno, dat is een in het midden liggende berg; want de Pindus is aan alle zijden met bergen omgéven. Hierop nam ik affcheid van dezen oord, en liet mij op de gewoone wijze naar benéden winden. Ik was nu reeds zo gewend naar benéden te zien , dat ik mij de oogen niet liet toebinden, en geen ijzing gewaar werd. Mijne neêrreis ging vaerdig en gelukkig in het K4  ï5s REIZE DOOR EUROPA werk, doch niet zonder vrees: want deze bevan|r .zelfs den onvertzaagften , als hij zonder ergens eenen Iteijn te vinden, waarop men zou kunnen rusten, zo hoog j0 de lugt hangt. De kloosterbedienden zag ik naast mij den ladder afklimmen: deze ladder is niet volkomen zo loodregt, en tévens gemaklijker, dan die te Hagia Triada en Barlaam. Daaröp ging ik te voet naar Barlaam, welk digt bij Meteoron ligt , fchoon men om den berg heen gaan moet. ïk kwam in minder dan een half uur daar. Toen wij digt bij den berg waren, trok men, volgens het gebruik alhier, den ladder op ; doch toen de japitzaar met de bovcnftaande monniken fprak, hing men denzei ven weêr aan, liet het net voor mij néder en wond mijn reisgoed in vier minuuten naar boven. De hoogte bedraagt hier 33 vademen, de doorvaart door de lugt is hier derhaiven hooger, dan bij all' de andere kloosters: Meteoron heeft op zig zei ven wel eene hooger ligging dan Barlaam, maar de weg door de. lugt is hier verder; wam de rots, waaröp Meteoron ftaat, rust op eenen anderen berg, van denwJken men opgetrokken word, waartégen de grond, op welken de rots van het klooster Barlaam haat, een zeer laage heuvel is, die als een dal maakt. Ik plaatste mij in het net, en men was omtrent vijf minuuten bézig met mij opteWinden, Terwijl ik in de lugt zweefde, zag ik den bedienden, die mij van Meteoronvtrzeld had, den loodregt hangenden ladder naast het net, in hetwelk ik zat, op klimmen: hij.fprak met mij, en ik antwoordde hem, het yvas ijslijk te zien, hoe deze mensen aan den ladder hing , jlk werd door denprioordes kloosters, vader akatolios,  EN HET OOSTEN. *5S die tevens Skeuophylax of boekbewaarder is, met alle be* leefdheid ontvangen. — Hier zijn twee kerken. Het getal der monniken is niet meer dan négen of tien; en het ganfche getal der lévende zielen op deze rots b.draagt niet meer dan vier en twintig perfoonen, al de kloosterbedienden daar onder gerekend. Vrouwsperfoonen zijn hier in het geheel niet gekomen, zédert dat het klooster aangelegd is. De prioor ging met mij naar de eene kerk: deze is zo groot niet, 'als die op Meteoron, maar veel fraaijcr; zij heeft twee kleine koepels, en is zeer licht; van binnen ziet men overal fchilderijen, die naar den fmaak van dit land zijn, zonder perfpektief en zonder verdeeling van fchaduw en licht. Het klooster is in het jaar der fchepping 7044, hetwelk met het jaar 1536 na de geboorte van chuistus overeenkomt , aangelegd. Dit :blijkt uit het opfchrift van eenen heen, welke naast het werktuig is, waarméde men opgewonden word. De naam Word gefchréven b«£A«*«., en uitgefproken Warlaam. — Daarop bezogt ik eenen metropolitaan of aartsbisfchop, die hier als een balling leeft. Hij werd voor drie jaaren door de Porte herwaard in ballingfchap gezonden ; en hiervan waren de flreeken van verfcheiden vermogende Grieken oorzaak. Zijn naam is geeasimos. Hij verhaat de Griekfche, Turkfche en Rushfche taal. Zijne bézigheid beftaat in het affchrijven, inbinden e. z. v. van boeken, en dat alleen om den tijd te verdrijven , die hem op eene kaale klip , daar geen ander gezelfchap te vinden is, dan van onkundige monniken , noodzaaklijk lang moet vallen. Inzonderheid is zulk een léven verdrietig voor een' man, die metropolitaan is geweest, de waereld geK5  154 REIZE DOOR EUROPA zien, en in eenen ruimen ftaat geleefd heeft. Hij is aartsbisfehbp van Rhaska in Möfiën of Serviën geweest: de Turken noemen deze ftad Jeni Bazar; hij heeft daar zestien jaaren als metropolitaan zijn verblijf, en een jaarlijks inkomen van 10 of 12 beurzen gehad. Zijne geboorteplaats is Pera bij Konftantinopel. Hij liet mij zijnen menopoliiaans-firman, ofberat, zien, dat is zijnen aanftellingsbrief tot aartsbisfchop : deze was fraai gefchréven en zwaar verguld, doch heeft ook eene aanzienlijke fom gekost, namelijk 64 beurzen, waarvan er 60 in de kerke* kas gekomen, en 4 aan de Porte voor den berat betaald waren. Ik zag ook den firman, in denwelken hij tot de ballingfchap veroordeeld was: deze Lettre de Cachet had hij béter koop gekrégen; zij had hem geen ftuiver gekost. i Naderhand ging ik wandelen, om dezen oord nader te bezigtigen. Op deze kleine en bekrompen rots zijn meer groene plaatzen, dan op het groote en ruime Meteoron. De arbeidzaamheid heeft zig hier werkzaamer betoond, en deze kleine plaats is béter te nutte gemaakt, dan de plaatzen bij de overige kloosters. Men zaait en plant zo veele tuingewasfen, als men tot gebruik nodig heeft. Ook heeft men verfcheiden foorten van boomen, inzonderheid laurierboomen, geplant, welke laatften men hier niet kan misfen uit hoofde van den palmzondag; zelfs ziet men hier, doch bij geen één der andere kloosters, eenen fchoonen kweepeerenboom, die nu juist in den fchoonften bloei ftond; insgelijks eenen moerbéziën'ooom. Indien de monniken , die Meteoron bewonen, ook zo naerftig waren, zouden zij zig meer gemak kunnen bezorgen ; want het ontbreekt hun aan geen plaats, als zij*  EN HET O O S T E N. 155 zig dezelve flegts te nutte wilden maken. — Het klooster Meteoron ligt zeer digt bij Barlaam op de westzijde, cn het klooster Rofau ligt benédenwaard , en er ook digt bij naar hut zuiden, maar Hagia Triada ziet men flegts van verte. Van Meteoron en Barlaam kan men, gelijk ik in het voorgaande aangemerkt heb, met elkander fpréken. De rots Pfylotera is nog digter; want zij ligt regt in het midden der évengemelde plaatzen : deze is de boogde klip van allen; zij is een weinig hooger dan Meteoron; l&sn ziet eenige onbewoonde huizen op dezelve. De drie rotzen Meteoron, Pfylotera en Barlaam maken éven zo veele bergzuiien uit: doch elke ligt op zig zelve, van de anderen afgezonderd. Men heeft hier een zeer zonderling perfpektief. Pfylotera ligt een weinig zuidwestwaard van Barlaam. — Het water hier boven is voortreflijk; want men verzuimd niet, de régenbakken fchoon te houden. — Den 26!^a van grasmaand bezogt ik den waardigen prelaat uit Serviën, en deed hem allerlei vraagen, betreffende dit land en de naburige gewesten. — Daarop ging ik naar het vertrek, daar de boekverzameling bewaard word. Een monnik, die tagtig jaaren oud is, heeft het opzigt over dezelve. Deze man lachte overluid, toen ik zeide, dat ik dit bedoven goed nader wilde onderzoeken. Het gaat hier onder de monniken évenëens toe als in het dolhuis, daar de verftandige over den zot lacht, deze hem met dezelfde munt betaalt, en zomwijlen beiden gelijk hebben. De boeken zijn hier évenwei béter in orde, dan op Meteoron, fchoon het getal kleiner is. Onder anderen zijn hier de Griekfche kerkvaders , ïn folio. gedrukt. Ik zag ook de fraaije uitgaaf  REIZE DOOR EUROPA van eustathius over homerus, die te Venetië in drie folio deelen uitgekomen is; doch dit werk behoort niet aan de boekerij van het klooster, maar aan den bisfchop van Stagi, die uit hoofde der tégenwoordige Albaneefche onlusten zijne boeken herwaard heeft laten brengen. Deze bisfchop is her opperhoofd van all' deze kloosters, Wijl zij in zijn' ftigt liggen. Ik bezag all' de handfchriften. De meesteu zijn rituaalen of kerkgewoontenboeken, maandboeken ( Menologia ), martelaarsgefchiedenisfen, lévens der heiligen, koraalen, en dergelijken. Ook vind men er eene ménigte euangelicn op pergament onder, néVens andere merkwaardige zaaken. Ik liet eene geheeie mande vol van dezen geleerden voorraad naar mijne kamer brengen, om de waarde daar van met meer gemak te onderzoeken, en tévens door een al te lang aanhoudend algemeen doorfnuffélen den ouden boekbewaarder , die éven te voren gegéten had, en nu te bed wilde gaan, ■ niet ongeduldig te maken. Het fpeet mij, dat het opzigt over de geleerde zaaken niet aan een' ander' man ten deele was gevallen. De goede grijsaart was zo traag, dat hij niet eens lust had, een hoek aantezien, veel minder daarin te lézen. De boeken liggen daarenboven in een donker gat, en zijn met hof bedekt. Ik was ondertusfchen gedurende de volgende dagen geftadig tusfchen de handfchriften begraven. Ook zond de bisfchop van Stagi mij de kerklijke gefchiedenis van dositheus, in het groothe folio formaat, om daar uit te bewijzen, wat er ten aanzien der handfchriften van al de kloosters eertijds gebeurd is , dat namelijk de meesten en kostbaaiften van dezelven door zékeren athanasius uit Cyprus,  EN HET OOSTEN. 157 | dien de Roomsch-katholijken tot dat einde afgezonden I hadden, en die zig als een Griekfche monnik verkleed j had , geftolen werden. Doch dositheus bepaalt den tijd niet: eene agtloosheid, die hem gewoon is. Hij is ' over het algemeen een verward en geen oordeelkundig fchrijver ; haalt duizend onwaarheden van luther en kalvijn aan, die hij uit gefchriften van Roomfchen, tégen dewelken hij egter eigenlijk fchrijft, en die hij moest ,1 weêrleggen, ontleend heeft; fpreekt kwalijk van de heiltI ge brigitta en haare openbaringe, die hij voor valsch houd, (hier in zal hij mogelijk geen ongelijk hebben) e. z. v. Zijn berigt van de dieverij der handfchriften komt voor , in het tweede deel, tweede boek, tiende hoofddeel, vijf1 de §. Hij bewijst, dat de Roomschkatholijken om veelerlei oorzaaken den Grieken alle mogelijk kwaad toegevoegd hebben. Maar, daar onze goede dositheus in i' diervoege er zijn werk van maakt, de ftreeken der Roomschkatholijken aan den dag te leggen, waarom ijvert hij cian tégen luther, die den heldenmoed bezat, zig tégen de pauslijke dwinglandij te wapenen en in de duis- Iternis der kerk licht te brengen ? Het zou hem béter gevoegd hebben, hem te danken, dat hij met de Grieken eene geineene zaak tégen de Roomfchen gemaakt heeft. Op dezelfde bladzijde zegt hij, dat het nieiiwe testament hi de gemeene Griekfche taal te Konftantinopel verboden ] is, en veele duizend exemplaaren, welken de Kalvinisten f hadden laten drukken en in de had brengen, vernield waren: deze overzetting had maximos kallipolites (uit Gallipoli), een leerling van cyrillus lukaris, gemaakt, i De ganfche gefchiedenis van dositheus is eene rudis in-  153 REIZE DOOR EUROPA digestaque «o/ir [ruwe en onbewerkte klomp], een mengelmoes van gefchiedenis, godgeleerdheid, wonderwerken , onwaarheden., té enftrijdighedeta e. z. v.: doch desniettégenftaande zeer nuttig , om de lotgevallen der Oosterfche kerk te léren kernen; en er zou een goed boek uit te maken zijn , indien men eene behoorlijke keuze deed. Jk was inzonderheid eenige dagen bézig met het doorzien van een handfchrift eener Griekfche overzetting des nieuwen testaments: dezelve bevat all' de régelmatige boeken, uitgezonderd de openbaring van joannes. —i Den 3tol van bloeimaand fchreef ik de opfchriften af, die hier gevonden worden, en den tijd aanwijzen , wanneer, gelijk ook door wien, het klooster aangelegd is. Bij de poort, gelijk men het hier noemt, dat is bij den windhaspel , daar men opgetrokken word , ziet men eenen fteen met een opfchrift van dezen inhoud: ,, Nektarius „ en theophanes zijn de ftigters in het jaar 7044 het welk in her jaar 1536 der Christenen tijdrékening invalt. Zommige fteenen in den muur der groote kerk op de buitenzijde hebben ook opfchriften. De eene is boven het/3ofA«, of den prédikdoel, tégenover het altaar, of srs£*, het welk bij de Grieken , gelijk bij de overige Christenen, altijd tégen het oosten daat. De eene bevat dit opfchrift: ,, nektarius en theophanes, monni,, ken en bezitters, van Joannina, Apfarates, in het „ jaar 7050, négen 15", dat is, naar mijn gedagt, in bet 15* jaar der indiétie; Apfarates is zékerlijk derzelver bijnaam, of, gelijk het hier genoemd word, iOTJtAi;, geweest, en betékent in het gemeen Grieksch eenen vischkoper. — Digt bij de kamer, welke men mij gegéven  EN II E T OOSTEN. »59 : had, is eene fraaije kapél, of r» jrugiKx?wvnr, hetwelk gei meenlijk jr«ff.«*Aij<"« uitgefproken word. Zij is met het jaartal 7135, dat is 1627, getékend, dus veel jonger dan de kerk. Men ziet hier ook de beide broeders nekta;i rius en ti-ieophanes als heiligeD gefchilderd. — Den 6del' van bloeimaand nam ik affcheid van het klooster Barlaam, en liet mij met het touw eene hoogte van 33 vade: men néder. Met dit dik touw kan men eenen last van ! 200 okka, of 600 pond Zweedsch gewigt, opwinden; •j maar dan moeten 12 of 15 perfoonen aan den haspel arI beiden. Het touw alleen is zo lang en zwaar, dat er ten minsten vijf man verëischt word, om het naar boven te winden. Met een ander dunner touw en eenen kleiner windhaspel worden kleiner lasten, tot 20 pond, opgehaald. Van hier begaf ik mij verder naar het klooster Rufan. i De weg derwaard gaat tusfchen boomen en klippen, is zeer fmal en tévens zeer lang; want dit klooster ligt wel digt benéden Barlaam, maar men moet groote omwégefl tusfchen de rotzen maken. Toen ik bij Rufan aankwam, bevond ik mij als onder eene geheel andere lugtftreek; 1 want het was hier ongemeen heet, waartégen daar boven 1 geftadig een koele wind waait. Toen ik naar boven wilde, vernam ik, dat boven in het klooster niet meer dan i één monnik te vinden was : de overigen waren in de wijnbergen , bij de kudden, en op de boerderijen. Zulks behoort onder de toevallige ontmoetingen, die eenen reiziger zeer onaangenaam zijn, en zijne onderzoekingen verhinderen. Men doet kosten, verdraagt ongemak, reist verre wégen; eindelijk komt men nabij zijn doel, men is  160 REIZE DOOR EUROPA reeds vóór de deur, en kanten laatften zijn oogmerk éven« wel niet bereiken. Ik zette mijne reis voord naar het klooster St. Nikolas. Hier had ik een dergelijk lot. Want boven in het klooster waren alleen twee jonge lieden; en dus kon ik niet boven komen. Ik bemerkte ondertusfchen de hoogte van dit klooster, hetwelk, als men het van Meteoron ziet, digt bij de aarde fchijnt te ftaan; doch het welk van de verbazende hoogte komt, die Meteoron naar den kant van St. Nikolas heeft. Niettemin moet men zig naar St. Nikolas met een touw van 15, zo als naar Rufan met een van 11 vademen , laten opwinden. Het was een geluk voor mij, dat, gelijk men mij verzékerd heeft, in deze kloosters niets anders dan misboeken en gedrukte fchrihen te vinden zijn. Ik hield mij derhalven te vréden; want anders zou ik deze plaatzen zéker nog eens bezogt hebben. Fata ferenda fetam [Ik zal mijn noodlot dragen]. Ik ging dus van hier verder naar Stagi of Kalabak. Onderweg zag ik ter linkerhand verfcheiden hermitagiën, kirewet in het Turksch, en askitiria of kr'mati in hét Grieksch, dergelijken men overal in de kiöoven der bergen, waar men gaten en openingen heeft gevonden, uitgehoold heeft. Hier heeft men huizen gehouwd, trappen uitgehouwen, trapswijze vlakten aangelegd e. z. v.— Verder kwam ik door het dorp Kastraki, hetwelk tusfchen bergen ligt. De inwoners van hetzelve zijn beroemd wégens hunne bijzondere raddigheid om de klippen op te kleuteren: men vind er altijd eenigen onder hen, die «»«/3ar«t [klouteraars] zijn. — In mijne herberg te Stagi  ËNf-I et OOSTEN. loT Stagi had ik een heerlijk gezigt. Van verré zag ik Trikkala , het welk zuidoostwaard van Stagi ligt; zunkvaard is het gebergte Kosfaka; benéden hetzelve het dorp Paraskeve en de vloed Peneus , dien de Turken Salambria, doch de Grieken alleenlijk ncraué frivier] noemen. —i Eerst begaf ik mij naar de hoofdkerk en de woning van den bisfchop , daar ik -mijne oude bekenden vond. Ik fchreef een opfchrift af, hetwelk men op eenen heen van den kerkmuur vind, doch waar van veele woorden onleesbaar waren. Van binnen in de kerk zijn ook breedvoerige opfchriften , weiken de Cbryfobulle van den keizer andronikus pal^otocus (/>) bevatten: deze keizer heeft zig hier opgehouden; het jaargetal is 6901, toen antomiüs aartsbisfchop te Konhantinopel was; de patriarch te Konftan«opel word hier namelijk niet anders dan aartsbisfchop genoemd — Van hier ging ik naar de kerk van den heiligen joannes prodromos. Men vind hier drie oude opfchriften. Een daar van is zeer leesbaar, fchoon elk zeide, dat niemand deze opfchriften kon lézen: maar het is jammer, dat men den f» Er is eene gouden bulle, dat is een brief met een gouden zegel , van Andiwnikus den II. IVil/eoiogus , in het |Sar 1330, den 6 januari], gegeven aan Hénrifc, Hertog van Brunswijk, behelzende eene aa'nprijzïhg en vrij geleide, te Brunsivijk bewaard , in het Collegie van den H, Blafius. ea jitgeg-even, eerst, door Henhui Meisoom, den grootvader, naderhand door den kleinzoon van denzelfden naam, in het jaar 1660., en, eindelijk, door Henr. Gün^rr'TriousffiuuirtagEer zijne Verhandeling de Bulla aurea, ar gent ea , plumbean tt cerea, te Ileidelberg, 16S2. in 4.0, vi. Duel, j.  i6z REIZE DOOR EUROPA fieen zo in den muur gezet heeft, dat het begin der régels in het geheel niet gezien kan worden; het géén zigtbaar was, fchreef ik af. Maar de hoekfteen der kerk heeft op beide zijden opfchriften van den hoogden ouderdom: de letters zijn bijna uitgefléten, en tévens zeer klein, maar fraai; zij gelijken die in de arundelfche opfchriften te Oxford; ik geloof, indien men tijd en moeite wilde aartwenden, zou men ze kunnen ontcijferen; wanneer deze deen in Italiëu , Engelland of Duitschland was, zou men ze zonder twijfel uitleggen; maar hier is niemand, die zo nieuwsgierig is: ik zag onder anderen hippokrates, dionysius en verfcheiden andere naamen; ik hoop eindelijk nog zelf geheel daar méde klaar te raken. In oude tijden is deze plaats zeer merkwaardig geweest, indien zij ten minden de door homerus bezongene iSupi xAe^rf»r-j, dingsdag; «-^w^, zeel, touw, cn meer anderen. Misfchien ben ik de eerfte, die op deze gedagte gevallen is; ten minsten heb ik ze bij geen ander' gevonden. En waarom wil men het oud f-Jebreeuwsch uit het nieuw Arabisch, het Mcefogothisch uit de nieuwe fpraakvormen der Gotisch - duitfche taal, het oud Gallisch uit het Transen e. z. v.; en niet éven zo wel het oud Grieksch uit het nieuwe verklaren? te meer, daar het eerfte zo zorgvuldig bewaard is, voornaamlijk in de kerk, die het nieuwe testament altijd gelézen en verftaan, en er den godsdienst uit genomen heeft? — Men vind hier in het geheel geen handfchriften. De monniken, wier getal zes is, léven in diepe onkunde, en kunnen niet eens lézen. Den io<3en van bloeimaand verliet ik Witoma. Op mijnen volgenden weg zag ik, dat men kalembak, of turkfche tarw zaaide. Op zommige plaatzeu was men ïnet de katoenplanten bézig; doch de langdurige droogte, waarover men in het algemeen klaagde, belette den  EN HET OOSTEN, 165 wasdom derzelveti zeer; want dit gewas wil veel water hebben. — Ik kwam door verfcheiden weilanden en velden, (weiden heeten in het hédendaagsch Grieksch WkS:, en daar van leid men Livadhn af,) waar alles groen ftond ; want van den berg Kosfaka komt eene ménigte waters. Dit gebergte rijst in de hoogte, gelijk de Alpen, doch heeft eenen fcherpentop; het ftrekt zig van het noorden naar het zuiden, en op deszelfs top groeijen pïjnboornen. Ik nam mijnen weg noordwaard benéden den berg, dien ik altijd ter linkerhand liet. Ik kwam eerst in het dorp Duftko; maar om aan het klooster te komen, moest ik nog eens den berg Kosfaka op. Men word door middel vaii een touw in dit klooster opgewonden , of men klimt ook eenen hangenden ladder op: de hoogte is egter niet meer dan vijf vademen, welke nogthans voor iemand, die zulke lugtreizen niet gewend is, aanmerklijk genoeg is. -— Ik gaf den kloostervoogd mijnen aanbevélingsbrief van den bisfchop van Trikkala over, en werd wél ontvangen. Het klooster Dufiko ligt in het kerfpel van den bisfchop van Trikkala, of, béter, onder den metiopolitaan van Larisfa. Maar all'de kloofters op en rondom Meteoron, en zelfs Witoma , fnan onder den bisfchop V3n Stagi. De bisfehoppen beftïeren alle kerklijke zaaken, ftellen de opperften der kloofters aan, wijden de geestlijken in, e. z. v. Men liet mij ten eerhen eenen grooten codex zien, die de vier Eüangelisten bevatte, en op den' kant overiil met aantékehingen voorzien was: ik was er zo verblijd méde, dat ik aanftonds al mijne vermoeidheid vergat. — Daarna bezigtigde ik de kerk, die tamelijk groot en fraai is. Men E 3  166 REIZE DOOR EUROPA zeide mij, dat zig hier in het kloofter omtrent 80 perfoonen ophouden, onder dewelken 30 of 40 monniken zijn. Geen yrquwsperfoon mag deze heilige woning betréden; in dit opzigt is zij Meteoron en Barlaam "gelijk. Voor. omtrent agt jaaren werd het kloofter door de Arnauten geplonderd. — Deze oproerlingen waren wel 5000 in getal. Zij (lieten den toren en den muur met houten werktuigen om , en drongen zo in het kloofter, daar zij twintig dagen vertoefden, alles, zelfs de heilige verfierzelen en de gereedfchap der kerk, wegnamen, en zelfs de huizen verwoestten , om verborgen fchatten te vinden: met één woord, zij wierpen alles, behalven de kerk , ter néder. Zij roofden ook eene ménigte handfchriften, om die aan de andere kloofters te verkoopen; eenige gebruikten zij ook tot proppen op de geweeren, e. z. v. De monniken hadden allen de vlugt genomen, en zig in de wijnbergen verfcholen. — Uit een opfchrift, dat inde kerk gevonden word, wil men bewijzen, dat de bouw van dezelve in het jaar der fchepping 7066, of 1558 na de geboorte van christus, voltooid is. Het kloofter is het eerst geftigt door den heiligen bes sar ion, die oinftreeks Thermopylae geboren, en naderhand metropolitaan te Salonichi geweest, ook herwaard gekomen is, en van zijn verblijf alhier zo wel als overal, waar hij kwam, door lofüjke daaden blijken gegéven heeft: ik heb zijnléven in gemeen Grieksch, gedrukt te Eucharest 1759, gelézen. — In eene woesdiggende kamer benéden in het kloofter vond ik onder het puin eene ménigte Griekfche handfchriften , die éven als andere vuiligheid daar neergeworpen waren. Ik liet de fteenen wegnémen , en de hand-  EN HET OOSTEN. lö? fchriften bij elkander leggen. — Het {peet mij, dezelven zo raisliandeld, en deels door den régen en de vogtigheid bedorven, deels door'ftof en vuiligheid verteerd te zien. Ik heb wel op meer plaatzen gezien, dat handfchriften (legt behandeld waren, maar nergens, dat men ze zó aan het bederf had overgelaten, als hier. Men bragt in , dat men geen plaats wist om ze te bergen, en dat men ze niet nodig had, wijl men genoeg gedrukte boeken had. Ik liet ze in mijne kamer brengen , ten einde ze naderhand te bezigtigen. Ik wierd misüjk toen ik ze nader be- fchouwde, en ik moest azijn drinken, om de walging en kwalijkheid te verdrijven, welken deze handfchriften bij mij verwekten. De boekerij van dit kloofter is anders béter voorzien dan die op Meteoron, zo wel van gedrukte boekenbals van handfchriften. Men heeft weleer eene lijst van all'deze fchriften gehad; maar door de onagtzaamheid der monniken is dezelve verloren geraakt. Het klooster heeft goede inkomften, doch is door de togtcn der Arnauten zodanig beroofd , dat het in fchulden geraakt is: eens namen zij alleen aan koperen gereedfchap meer dan 1500 okka méde. Dejaarlijkfche fchatting, welke het klooster moet opbrengen, bedraagt elf beurzen. Ik bemerkte, dat de monniken in dit kloofter de régelen der orden met veel meer ftrengheid in agt némen , dan de monniken in al de overige kloofters, die ik gezien heb. Hunne kerk is de grootfte en fraaifte, die mij in dit land is voorgekomen: zij is geheel van heen, heeft onderfeheiden zuilen, is wél gefchiiderd en met fraaije heraadjen voorzien, heeft ook de drie verdélingen, bema of wima, katholikon, en narthtx: zij is zeer hoog, doch ontvang? L4  16$ REIZE DOOR EUROPA door de kleine yenfters. de boven in dezelve zijn, zo • •weinig licht, dat zij geheel donker is. Den aafw vaH bloeimaand eindigde ik den arbeid, welke mij all' deze dagen bézig gehouden had, namelijk uittreksels uit de handfchriften te maken, en eene lijst van de voornaamfien derzelven opteftellen. Mijn Janitzaar, welke zag, wat moeite mydeze oude vodden veroorzaakten, zeide, dat ik door deze boeken in orden te brengen, cn van ftof cn Vuiligheid te zuivcen, vttlZewab, ofverdienfte bij god zou verwerven. Ik vestigde mijne meeste oplettendheid op het boveng.meldehandfchrift, hetwelk eene verklaring der vier Euaugelisten bevat; men had dit kostbaar ftuk Pp geenerJei wijze van de overigen onderfeheiden. Na dat ik uitvoerige uittrekzels daaruit gemaakt had, fchreef * voor io °P bet pergament de woorden: „ Anno im, Mrnfe Majo'\ om het van andere dergelijke handfchriften te kunnen onderfeheiden en aanhalen. Want men verzékei de mij, dat behalven dezen codex hier nog een ander van de vier Euaugelisten met verklaringen op den kant gevonden word, dat insgelijks aan het klooster Pufiko behoort, doch thans naar het kloofter Barlaam gebragt was, om het voor de plondering der Arnauten te beveiligen-, alwaar het ook néyens verfcheiden andere bo»ken nog in bewaring ligt. Ik had het gedurende mijn verblijf aldaar niet gezien, want het lag in eene gefloten kas. Men zegt, dat dit handfchrift veel grooter * zingen zij de mis, zomtijds verenigen zij ook de tpith Uth met elkander. Dus gaan zij maar viermaal des daags in de kerk, hetwelk in de daad ook meer dan genoeg fchijnt te zijn, wanneer men alleen in gods huis komt, om te geeuwen en grimasfen te maken. —■ Na afgelegden arbeid in de kloosterboekerij , waarbij ik mij het verdriet ook moest laten wélgevallen, domme en onkundige monniken over mijne moeite te zien lachen, bezigtigde ik de kleine paraküjï of kapéllen, die boven de kerk gebouwd zijn. Daar zijn er drie,en zij zijn opgevuld met afbeeldzels van heiligen. De heiligec-HRJSTOFPELis met een fchaapehoofd verbeeld, en de monniken géven voor, dat zijn ganfche gefiagt er zo uitgezien heeft. — Ik zag hier wéderom eene ménig, te Griekfche handfchriften, die zonder orde verfpreid lagen , en in hof en vuiligheid begraven waren. Zij beftonden meestendeels uit euiingelieboeken en lévensbefcht ijvingen van martelaaren of heiligen. De laatften waren op pergament in groot folio formaat zeer zuiver en net gefchréven, men ziet hierüit ten minden, dat de monniken voor dezen gearbeid hebben. Het klooster is reeds voor de» tijd van den heiligen bessauion aanwézig geL 5  ï?o REIZE DOOR EUROPA weest, cn toen was men n^ffttg, en gebruikte eene ménigte pergament. Naderhand werd het verwoest, doch door eessarion weêr herfleld. De oude handfchriften zijn van zijnen tijd of zelfs nog ouder. ■—, Toen ik weêr in mijne kamer ging.befpeurde ik eene fterke aardbéving, waardoor het ganfche huis gefchud werd. — Daarop Jas ik de gefchiedenis van Athenen door geokge kontaRis, uit Servië, te Venetiën, 1675, 4°. Dit boek is in het gemeen Grieksch gefchréven , en zeer aangenaam om te lézen. Doch het moet elk belachlijk voorkomen, wanneer men de voortreflijke zaaken der Atheners in het nieuw Grieksch leest, barbaarfche woorden in den mond van oemosthenes vind, van xesxes leest (een woord, dat voorzéker niemand van de oude Griekfche geleerden zou verdaan) e. z. v. Met één woord, het is , als of men cicero in de Italiaanfche taal las. Den 2**ta* van bloeimaand verliet ik Dufiko, en liet mij in het net weêr naar benéden winden. Van Dufiko ging ik den berg Kosfaka af naar het dorp Porta , dat ook aan het klooster behoort, en een vierde eener mijle van daar in een diep dal aan eenen vloed ligt. Deze vloed heet Aspro Potama, verenigt zig naderhand met den Salambria of Peneus, en droomt voorbij Trikkala; maar men moet hem van eenen anderen van denzelfden naam, die zig in de Adriatifche zee ontlast, onderfeheiden.: zij komen beiden van het gebergte Agrapha, doch van tégengehelde zijden. Op dit gebergte is ook een klein klooster, hetwelk insgelijks Agrapha heet, waar :egter geen boekeu zijn. Het ligt eene dagreis ver van Porta westwaard- en men kan het hier zien. Zommi-  EN HET OOSTEN. tyt gen zeiden mij, dat het reeds bij Porta zijn begin neemt, en dat de gemelde vloed en het dal den berg Kosfaka van het gebergte Agrapha fcheiden: maar het is waarfchijnlijker, dat mm het als een vervolg van den Kosfaka moet aanmerken, fchoon dezelve door den vloed doorfnéden word. In het dorp Porta worden katoenen ftoffen van onderfeheiden verwen "vervaerdigd. Van Trikkala ligt het vier uuren , doch Trikkala zelf ligt in eene fchoone vlakte. — Hier groeijen verfcheiden foorten van graanen. Men zaaide thans het zaad, waarvan de katoenplant wast: een arbeid, dien ik nu voor de eerfte maal zag. Voor dat men het zaad zaait, word het in natte en geweekte aarde gelegd, ten einde het des te fpoediger opkome. De grond, waarin dit gewas gezaaid zal worden , word op dezelfde wijze bearbeid, als het land , dat men met koorn wil bezaaijen. Op andere plaatzen zag ik katoenplanten, die reeds begonnen hadden optefchieten. Men had dit zaad eigenlijk reeds veertien dagen te voren moeten zaaijen; doch men had zo lang mogelijk daarméde vertraagd, om dat men op régen had gewagt. De katoenplant word op denzelfden akker geteeld, waar het jaar te voren Turkfche tarw gedaan heeft. ■— Een vierde mijl ver van Trikkala reed ik door den Peneus. Hij ftroomt niet door de ftad zelve; maar het is een andere kleine vloed, die er door loopt, en hier doorgaans Kaiaak, dat is welwater, genoemd word. De Peneus was merklijk gewasfen, zédert dat ik er de vorige reis doorgeréden was, want nu kwam het water tot aan den buik van het paerd. Ik kwaia eindelijk légenden avond wéér te Trikkala,  J?a REIZE DOOR EUROPA na dat ik zé !ert den af* van grasmaand, dus zéven wéken lang, niet daar geweest was. Ik nam mijne herberg in den khan, die in de wijk der Grieken is. Uier maakte ik kennis met imdsji ali} die zig in denzelfden khan op. hield. Hij was kortlings van zijne bédevaart naar de heilige plaatzen Mekka en Medina terug gekomen. Hij gaf mij eenig berigt van deze plaatzen, die de Christenen Biet mogen bezoeken. In dezen khan vond ik ook eenen ouden fpahi," wiens vader den koning karei, den twaalfden gekend had. — Daarna bezogt ik den heer konstantijn dukas , eenen Albaniër, die in Frankrijk, Engelland en Italiën geweest is,en het Fransch vaerdig fpreekt. Hij is geheimfchrijver bij ibrahim bey, overften of be. vélhebber over de derwenti of de wagt der gemeene wégen. Hij (lelde mij aan den beij voor. Deze is een jonAlbaneesch heer uit Avlan, daar zijn vader pascha ge! weest is. Ik werd beleefd ontvangen , en volgens de zéden des lands onthaald. De bey had eenige kundigheid van de gefchiedenis van karel den XII. Hij fprak van allerlei zaaken met mij, en zeide, dat ik wélkom zou zijn, zo dikwijls als ik hem wilde bezoeken. Het wa3 nu de eerfte maal, dat ik de Arnautfche taal van béter heden hoorde fpréken; want de bey en de geheimfchrijver fpraken lang te zamen in deze taal over karel den Xlf. en mijne reizen. De Arnautfche taal luid aangenaam: de geheimfchrijver zeide mij, dat zij eenige gehjkheid had met de Latijnfche en Italiaanfche; god heet perendi, hetwelk hij van per dio wilde afleiden. De bev fprak met mij Turksch. — Bij den vriendelijken Griekfchen arts, den heer ncsuiachus, van wien in hét voor-  EN HET OOSTEN. J73 gaande reeds gefproken is, zag ilc een werk, hetwelk den titel Anti - Newtonianismus voert, en rloor den heer commode te Napels 1754 en 1756 in de Latijnfche taal, met koperen plaaten , uitgegéven is. Het is wonder, dat men dit boek zo weinig kent. De fchrijver tragt newtons befehouwing der verwen zo wel door natuur- als wiskunstige gronden te weerleggen. Den 29fietl van bloeimaand begaf ik mij over den vloed Salambria naar het zuidvvaard van Trikkala liggend dorp Misdan. Bij mijne aankomst namen alle lieden de viugt: zij waren bevreesd voor Turken en Arnauten. Men ziet hier-overblijfzels van eene Griekfche kerk, welke voor omtrent twaalf jaaren verwoest is, op bevél van den molla te Larisfa, die eenige Janitzaaien derwaard zond, welken de kerk in den brand haken en de muuren ter néder wierpen. De réden daarvan was , dat de Grieken, die in dit dorp wonen, begonnen hadden, de oude kerk te verbéteren , hetwelk de Turken niet dulden; want zij willen niet, dat de Christen kerken, welken vervallen, wéér in hand gebragt worden: ten minsten begéren zij, dat de Grieken het verlof daartoe duur betalen. De heen, waarvan meletius in zijne aardrijkskunde gewag maakt, en welke een' man te paerd verbeeld, en een opfchrift gehad heeft, is bij deze dwinglandfche kerkverwoesting in hukken geflagen en onder de puinhoopen geworpen. Ik verzogt de lieden, er naar te zoeken , en eindelijk vond men drie ftukken wéder, welken, bijeengevoegd , een' man te paerd, doch zonder hoofd, vertoonden. Doch niettégenllaande alle naarzoek was het niet mogelijk, het opfchrift weêr te vinden, dat er op  17* REIZE DOOR EUROPA gedaan heeft. Dit werk fchijnt egter geen meesterduk geweest te zijn, wijl de évenrédigheid der deelen niet in agt genomen is. Men vind het opfchrift bij meletius ; het fpeet mij, dat ik hem niet kon vergelijken. Het geheele beeld was omtrent anderhalf voet hoog; en de deen fcheen een vierkant geweest te zijn. Ondertusfchen vond ik een ander opfchrift, en wel op eenen deen, in den muur bij de deur, doch die zo geplaatst is, dat de régels regt over eind ftaan. Ik fchreef het af: daar komc een kaaaios in voor; maar het is onvolkomen. Deze fteenen fchijnen egter van andere plaatzen herwaard gebragt te zijn, want zij zijn klein; en men kan ér dus niet met zékerheid uit opmaken, dat Misdan oudtijds eene merkwaardige plaats geweest is. — De Grieken vieren hier nogthans de mis nog tusfchen de puinhoopen der kerk onder den blooten hémel ; want de muuren daan nog. De kerk is reeds voor vijfentwintig jaaren eens om dezelfde réden als nu de tweedemaal verwoest. Den 3ifien van bloeimaand vertrok ik in gezelfchap van den bovengemelden hadsji ali en eenen anderen Turkfchen koopman van Trikkala naar Larisfa. Onze hadsji was volkomen als een Arabier gekleed: onder weg ging hij dikwijls te voet, en zeide, dat het eene groote verdienste bij god was, de dieren te fparen en derzelver last te verligten. Hij befchouwde het reizen in het algemeen uit hoofde der moeilijkheden, die er méde gepaard gaan, als een verdienstlijk werk, en vraagde mij , of mijne lange reizen in Zweeden niet op dezelfde wijze befchouwd wierden? Hij geloofde, dat ik ze voor hetzelfde hield, waar voor de Turken hunne bédevaartreizen naar Mekka  EN HET OOSTEN. 175 houden. Dergelijke voorPcelïïngen kunnen zéker geen Europeer, of het moest een Roomschkatholijke zijn, ïn het hoofd komen-— Wij rustten eenige uuten uit in het dorp Klotoko, hetwelk vier of vijf uuren van Trikkala ligt, en door de Turken ook Baklali word genoemd. Men ziet hier eene verwoeste kerk, van dewelke ik boven bij gelégenheid van mijne reis van Zarko naar Trikkala gewag gemaakt heb. ■— Hieröp kwam ik langs den Salambria denzelfden weg, dien ik te voren gereisd had, toen ik van Tirnova kwam; maar deze reis liet ik Zarko aan de linkerhand. — Ik bragt den nagt in het dorp Kutzokhiro door bij eenen Turkfchen fubasji. Toen ik hier de Griekfche kerk bezigtigde, verwonderde het mij, verfcheiden fteenen te vinden, die vol met oude Griekfche opfchriften waren, en van dewelken tot hier toe niemand melding gemaakt heeft: onder anderen eenen grooten (teen met breedvoerige opfchriften, waarvan egter de letters bijna uitgeftéten waren. Deze onverwagte vond deed mij befluiten, hier eenen dag tè vertoeven, te mser,wijl men mij zeide, dat hier nog meer zulke fteenen te vinden waren. De priester, een waardige grijsaart, bood mij zijn huis aan; doch ik bleef in mijne eerste verblijfplaats. Ik nam dus den volgenden dng voor, alles aftefchrijven, wat van deze opfchriften leesbaar was. Ik verheugde mij, hier den naamptolomeus te vinden: het opfchrift,waarin ik dien vond, bevat eene naamlijst van flaaven, van beiderlei geflagten, welken vrij gelaten waren; het beftaat uit vijf en veertig régels: de plaats van den fteen, op welken hij fiaat, is eene vadem lang en eene halve vadem breed; de fteen zelfheeft de gedaante van eenen teerling;  176 REIZE DOOR EUROPA het opfchrift is op alle drie de zijden, welken zigtbaar zijn, en misfchien ook op de vierde, die in de aarde ligt, gefchréven. Ik fcheef bij deze gelégenheid ook verfcheiden andere kleine opfchriften af. — Den 2.^ Van zomermaand vervolgde ik mijnen weg verder naar het dorp Alifaka, een vierde eener mijle van Kutzokhiro. Mijn goede papas, ik meen den Griekfchen geestlijken, ging met mij naar de kerk en naar andere plaatzen, alwaar opfchriften voorhadden waren. Kén derzelven verwekte mij een bijzonder vergenoegen; want het bevatte een graffchrift op cle vrouw van thsmistorxes. Het is éven zo eenvoudig, als dat op ce gemaalin van crassus te Rome: wetella crassi. AU' deze fteenen zijn vaneen oud hot hervvaard gebragt, dat op eenen berg geftaan heeft, en waar, zo men zegt, voor dezen een kerkhof is geweest. — Tégen den avond ging ik naar Palaocastri, het welk een half uur van het dorp op eenen berg ligt. Benéden denzelven heeft eene kerk geftaan, waarvan de puinhoopen nog gezien worden, en boven op den berg is een lange muur. Men zegt, dat dit hot door eenen keizer van Konftantinopel gebouwd is ; en dit is gelooflijk, wijl de arbeid niet fterk is. Boven zag men ook merktékenen van eene voormalige kerk, en men beweerde, dat er een klooster was geweest. Daar waren hier vee! fteenen, maar geen met opfchriften. Men heeft veele fteenen van hier gehaald. Mijn leidsman, de Griekfche priester, zag Palsocastri thans voor de eerhe maal: zo onkundig zijn hier de lieden. — Den volgenden dag verliet ik Alifaka, hetwelk de Turken Kutsjuk Kunduklar noemen, en kwam door het dorp Tev/chen, dat bij de  EN HET OOSTEN. 17? Türken Akbonar heet, aan een ander dorp, Hadfchilar, hetwelk anderhalve mijl van Alifaka , een vierde eenêr mijle van de plaats, waar het voormalig Larisfa geftaanhééft , en anderhalve mijl van het nieuw Larisfa ligt. Hier zag ik eene öntelbaare ménigte oijevaars, in het Turksch kilek en bij de Grieken pdikaanen genoemd. Deze va. gels maken veel gemgts , en de Turkfche raam leilek is hun om die réden gegéven. Ik zag, hoe zij hunne jongen met fpriHghaanen voederden. Men vind ze overMi op den ganfchen weg van de bergen bij Duftko of het Kosfaka gebergte. Men zeide mij, dat zij in oogstmaand wegtrekken , in lentemaand , ouden ftijl, wéderkomen , en alsdan met hunne jongen weêr in hetzelfde nest, waarin zij te voren gewoond hebben, hun verblijf némen. Da pelikaan flokt de fpringhaanen of de Hangen op, en ftopt 2e naderhand den jongen in den bék. Dit heeft denklijk aanleiding gegéven tot het verdichtzel: en wijl de bek van dezen vogel nog daarenboven zeer rood is, heeft mert des te eer geloofd, d3t hij zijne jongen met zijn eigeri bloed voed. Wij ontdekten in de Griekfche kerk alhier verfcheiden opfchriften: onder anderen een zeer breedvoerig op eenen witten marmerfteen op den vloer. Ik liet den fteen opnémen, naar buiten bij het licht brengen, en met warm water en zeep afwasfchen, waarna ik het geheele opfchrift affchreef. Ali' deze fteenen zijn uit het oud Larisfa. Hier worden ook eenige ftandbeelden gevonden, die ongemeen fraai zijn: het eene is zonder hoofd, maar de kléding is voortreflijk gemaakt; het andere verbeeld een vrouwsperfoon in het bad, en is van eene foort van marmer gemaakt, dat zo wit is als albast. VI. Deel. M  173 REIZE DOOR EUROPA De inwoners van het dorp honden verbaasd, dat ik alles zo naauwkeurig affchreef en natekende, en geloofden, dat de fultan mij gezonden had, om hun gedrag te onderzoeken , en verborgen fchatten optefpeuren. Tégen den avond, begaf ik mij naar de plaats, waar het voormalig Larisfa gehaan heeft: deze plaats heet thans Palat)- Lat-fa, en ligt een half uur van het dorp naar het zuiden. Men ziet van daar Jeni- Scheher, of het nieuw Larisfa, hetwelk drie uuren van daar ligt. Men ontdekt hier thans niets anders dan puin en fteenhoopen: opfchriften worden er in het geheel niet gevonden; men heeft alles weggehaald. Ondertusfchen gaf een heen mij veel werks: ik wilde hem laten omkéren, doch had niemand bij mij, om mij te helpen, dan mijn huiswaerd. Dit was een marmerfteen van eene teerlingfche gedaante, doch die in eene fpitze eindigde, en boven op eenen pronkkégel (obelisk) fchijnt gehaan te hebben. Onze arbeid bij dit overblijfzei der oudheid duurde een geheel uur; doch wij vonden geen oplch-i.t. Dier zijn ook verfcheiden grafhdden van de tijden der Heidenen: onder anderen vond ik eene zeer gioote doodkist, die in eene foort van graf gezet wa*, doch waarvan men het dekzel had weggenomen. Ik was voornémms, mij van hier naar Pharfale of Pherfale te begéven, hetwelk Uegts twee mijlen van hier ligt, en welks gebergte ver uitgeftrekt is, en zig verfcheiden maaien voor mijne oogen vertoond had: doch ik liet deze gedagte weêr varen. Betreffende de pe.likaannes.ten; ik was begérig, dezelven nader te léren kennen; ik klom derhalven naar één van dezelven, ftH het nauwkeurig te bezigtigen. Het wijfje v^oog ten  EN HET OOSTEN, 179 eerften weg: maar de jongen. welken nog niet konden vliegen , ble'ven er in; zij waren grijs van verwe. Het nest was van doornen en distelen gebouwd, en zeer ruim. Mijn huiswaerd zeide mij, dat, als de tijd hunner vei* huizing, in oogstmaand, nadert, zij benéden op eene weide bij eene fontein verzamelen, den ganfchcn dag daan blijven, en des avonds naar hun nest kéren, hetzelfde een dag of tien agter een voor hunnen aftogt doen, als of zij met elkander affpraken, en eindelijk all' te zamen in groote troppen wegvliegen. Men weet niet zéker, waac zij zig des winters ophouden. Men gelooft, dat zij naar Mekka trekken; doch de bedevaartreiziger hadschi ali verzékerde , dat dit niet waar is, en dat hij er geen oijevaars had gezien, maar wel eene groote ménigte,zwaluwen: tévens beweerde hij, dat de zwaluwen er overal omheen viiegen, doch nooit over de kiabe, en dat uit eerbied voor zulk eene heilige plaats. De Pelikaanen trekken allen naar Abysfinië, of Habesch, en de naburige landen, waar het zomer is, als wij in Europa winter hebben: zij vliegen over de Middenlandfche zee; want zij némen zulk eene hooge vlugt, dat zij door den wind niet vermoeid worden; vervolgens laten zij zig in Afrika néder. Veelen, zomwijlen in ongelooflijke ménigte, rusten op de fchépen uit. Ik begaf mij nog denzelfden dag naar Jeni-fcheherof het nieuw Larisfa, alwaar ik na eenen weg van vierdehalf uur aankwam. De kapudan-pascha was héden met 6000 man van Salonichi hier aangeko nen. — In den khan der Griekfche kooplieden, alwaar ik mijnen intrek nam, werd ik den 5'fcn Van zomermaand door verfcheiden van dezelM z  i8o REIZE DOOR EUROPA ven bezogt, welken mij verhaalden, dat zij den heer montaigu, dien zij mylord noemden, gekend hadden, en 'dat hij voor tien jaaren in dezen zelfden khan had gewoond. Een dezer kooplieden, aleki genoemd, zeide mij, dat hij in zijne jeugd te Janika een groot handfchrift op pergament had gezien, bevattende het oude en nieuwe testament; de Duitfche refident te Venetië, de heer maruzzi, zeide hij, had het naderhand door erfnis aan zijne familie gebragt, en voor omtrent vijfden jaaren aan de republiek ten gefchenk gegéven , waarop het in de St. Markuskerk was gelegd. Maar deze codex bevat alleen het oude testament, met aanmerkingen van de kerkvaders. De dad Janika, de geboorteplaats van maruzzi, heeft hem voor dit handfchrift 25 beurzen geboden , op dat het niet in vreemde landen mogte komen. — Het water, zo wel als de lugt, te Larisfa is zeer ongezond. Men laat het eene ganfche week in huis dil daan, tot dat het bezonken is; alsdan word het goed?» en krijgt eenen aahgenaamen fmaak. — Van het plat des khans , waaiïn S ik mijne herberg had, bezigtigde ik de ligging van Larisfa in eene groote vlakte, die uit bouwland, weiden en velden bedaat. De ftad ligt laag, gelijk Trikkala, is om die réden ongemeen ongezond, inzonderheid in het heete jaargetij. De hooge berg Olympus , op denwelken men nog eenige met fneeuw bedekte toppen zag , ligt regt noordwaard van Larisfa, en de Kisfavo of Osfa , die de gedaante van eene piramied heeft, ligt raar het noordoosten. Op deze noordlijke zijde ziet men, tusfchen de bergen, bosfchen en wijnbergen, die op eenigen afftand van de ftad op den vlakken grond zijn, en op deze  EN HET OOSTEN. x8i zijde een bekoorlijk gezigt léveren. Men ziet er ook verfcheiden dorpen, waar de Grieken hunne kerken hebben: zij hebben drie kerken buiten de had, maar geen binnen dezelve, zédert dat de kathedraal - of domkerk voor tien of twaalf jaaren door de Turken verwoest, en de metropohtaan genoodzaakt werd, de wijk te némen. Men heeft thans eenen onderhand van omtrent veertig beurzen bij een vergaderd, en door dit klinkend fmeekfchrift hoopt men van de Porte verlof te bekomen , om eene kerk te bouwen. Te Larisfa zijn vier en twintig dsjami; want men telt zo veele minareën of torens. Ook is hier een aanzienlijke bezestan met zes koepels, die met lood gedekt zijn. De vloed Peneus ftroomt aan de westzijde digt voorbij de had, en wel van het zuiden naar het noorden, zo dat dezelve de vlakte midden doorfnijd. De ftad heeft geen muuren; ock vind men in gansch Larisfa geen lévende fonteinen, fchoon de godsdienst der Turken het water tot zulk eene noodzaaklijke behoefte maakt. Al het water, dat zij tot hun abdest of godsdienstig wasfchen gebruiken, word door hun uit Saka of Soden gehaald, en zij bewaren het in bakken naast hunne dsjami, welke bakken in het Turksch tnasluk worden genoemd. Daar zijn wel eenige bronnen; doch de eigenaars van dezelven houden ze altijd gefloten; en daarenboven is het water in dezelven niet zeer goed. De inwoners van Larisfa zijn gelijk het water en de lugt aldaar: voor het grootfte gedeelte zijn zij ondeugend, argwanig, hoogmoedig e. z. v. Het omliggend land is een Mollalik; dienvolgens is de molla, die alleen regter in regtszaaken moest zijn> tévens ftadhouder in de ftad. Ma  {§$ REIZE DOOR EUROPA Maar, aangezien de molla jaarlijks veranderd word, regéren de aanzienlijkften naar goeddunken; zij hebben allen hunne partijen en huunen aanhang; thans zijn hier vier partijen. Hier houden zig over de dertig voornaame heeren op, die magt en aanzien hebben, en door hunne twisten ftad en land alle mogelijk onheil toevoegen: guicquid delirant Reges &c. [ als de groote heeren twisten, lijden de burgers]. Voor dezen werd het land door eenen pascha geregeerd; maar, wijl deze den grooten heeren zeer in den weg was, hebben zij het daar heen wéten te brengen, dat de zétel van den pascha naar Trikkala verplaatst is. De molla doet alles, wat de grooten willen, en trekt van beide partijen geld. De heer doktor büsching heeft in zijne aardrijksbefchrijving Thesfalië niet zeer nauwkeurig verdeeld; want zijne berigten van de paschalik of gouvernementen zijn niet zéker genoeg geweest. Zo plaatst hij, bij voorbeeld, in Thesfalië de ftad Janna of Jannina, en beweert , dat gansch Thesfalië door de Turken Janna word genoemd. Doch Janna ligt drie dagreizen van Larisfa in het oud Epirus, en hangt van eenen anderen pascha af, die zijn verblijf te Khatuni heeft. Voor dezen heeft Jannina een bijzonder paschalik uitgemaakt, en de pascha zijnen zétel te Jannina zelve gehad: maar om de uitgaaven der ftad te verminderen, is dezelve met het paschalik Khatuni vereenigd, en de pascha te Khatuni zend zijnen musfelini derwaard. Maar het land Jannina heeft met Thesfalië niets gemeens. Deze beide gewesten worden door het gebergte Pindus of Mczzova gefcheiden. Tégenwoordig ïser egter een miisfeliai te Trikkala, die ook van den  EN HET OOSTEN. i*3 pascha te Khatuni afhangt; doch men zegt, dat de fultan op nieuw eenen pascha heeft aangefteld , die te Trikkala zal wonen en ganfch Thesfalië regéren. Thans is de kapudan pascha cum imperïo [met regtsgebied] hier, die alles beftiert: en er gaat geen dag voor bij, dat hij niet ververfcheiden Arnauten of hunnen médepligtigen het hoofd laat afilaan. — Den van zomermaand ging ik, in gezelfchap van mijnen janitzaar, een eind weegs buiten de ftad, daar ik op een kerkhof der Grieken verfcheiden oude opfchriften vond en affchreef. De fteenen zijn van het oud Larisfa derwaard gebragt. De Grieken, welken hunne huizen daar digt bij hadden, waren zeer bevreesd Voor mij; want zij geloofden, dat ik met den kapudan pascha herwaard was gekomen. Den volgenden dag trok de kapudan pascha met zijn volk uit de ftad, om de Arnauten optezoeken, welken zig eenige mijlen van hier verzameld hadden. —■ lk begaf mij daar op naar de begraafplaats der Turken op de oostzijde der ftad, bij Salambria, en vond er verfcheiden fteenen met oudeGriekfche opfchriften. Ik was verwonderd, eene ménigte beelden in half verhéven werk, waaronder zelfs mannen te paerd waren, op de fteenen aantetrelfrn , welken de Turken onbefchadigd gelaten hadden, fchoon de fteenen tot hunne graven gebruikt waren. —• Den négenden van zomermaand bezogt ik de markt, die hier alle woensdagen en zondagen gehouden word. — Hierop ging ik naar de begraafplaats der jooden, die een vierde eener mijle van de had digt. Ik vond hier maar één Grieksch opfchrift, het welk uit éénen régel beftond, welke nog daarenboven befchadigd was. Verder zag ik eenige oude M 4  184 REIZE DOOR EUROPA fteenen, van dewellcen de Jooden, die nauwer van geweten zijn, dan de Turken, de beelden en lecters uit bijgeloof afgefchrabt hadden. — Bij mijne terugkomst was in mijne herberg een fchriklijk léven. De kapudan pascha had eenigen van zijn volk, onder aanvoering van eenen tsjausj derwaard gezonden, om eenen Griekfchen koopman, arkuda genoemd, optezoeken: maar vond. hem egter niet; doch zijn bediende en drie andere per» foonen werden in verzékering genomen. Den io*» van zomermaand vertrok ik van Larisfa, ten einde mij naar de Tempé der ouden te begéven , welken insgelijks in Thesfalië moeten gezogt worden. Ik had den vloed Peneus aan de linkerhand. Mijn weg ging m eerst noordöostwaard, en ik had den bergOsfa of Kisfavo vóór mij. Dit gedeelte van den Osfa heet Karawuno, of de zwarte berg. Daaröp ging ik noordwaard naar Bogafi of de engte tusfchen den Olympus en Osfa. Op cn ter zijde den weg lagen overal doode lijken van onthoofde Arnauten; eene akelige vertoning! De lichaamen waren opgezwollen, een gedeelte der ingewanden door de honden verfcheurd e. z. v.; de hoofden waren weggenomen en naar Konftantinopel gezonden. Ik kwam te weérzijden van den weg voorbij veele dorpen, die door Turken bewoonden zeer volkrijk zijn; zommigen beftaan uit bij de duizend huizen, en uit deze benéden de bergen liggende dorpen komen over de vijftigduizend janitzaaren. Tégen den avond kwam ik te Baba. Hier is het, dat de Tempé beginnen, en dus was ik nu in de Tempé. De plaats ligt aan den vloed Salambria, bij de vijf mijlen |an Larisfa, en word door Turken, gelijk ook door e*  EN HET OOSTEN. 185 nige Grieken bewoond. Deze laatften zijn verwers, en behoren tot het verwersgenootfchap te Ambellaki. Ik nam bij deze verwers mijne herberg, en vertoefde eenigentijd te Baba, om de merkwaardigheden van hetzelve te bezigtïgen. Ik nam de verwerij in oogenfchijn: het katoenen garen zelve, dat hier geverwd word, komt van Smirna en Volo. Ik bezigtigde het ganfche dorp, zelfs den Khan of het **ih%tm [de herberg], waar van meletiusui zijne aardrijkskunde gewag maakt. Hij is zeer groot; de muuren zijn van fteen; en het ganfche gebouw gelijkt naar een kasteel: daar zijn geen kamers in, maar de lieden houden hun verblijf bij de paerden, op hooge marmeren fofa's; het dak word door tien houten pijlaaren, welker voetftukken van marmer zijn onderfteund; buiten bij den ingang ziet men een ftuk van eene marmeren zuil met een onleesbaar Grieksch opfchrift; deze Khan is door eenen bouwmeester uit Konftantinopel aangelegd, en twaalf dorpen in de nabuurfchap liggende , hebben den bouw van denzelven helpen bekostigen. Hierop ging ik in den Turkfchen dsjami, alwaar ik naast de Kible verfcheiden fchilderijen op papier zag, die van Mekka herwaard zijn gebragt: ik zag er de naamen der eerde Kali'fen. Ik reed tégen den middag heen. De hitte was zeer zwaar» Ik nam mijnen weg den berg Osfa op, en had onder weg nog béter gelégenheid, om de fchoonheden der Tempé te befchouwen. De velden, te weérzijden van den vloed, waren, benéden in het dal, hetwelk fmal en lang is, bezaaid; en hier vormen zij de bekoorlijkfte vlakten in afdélingea. Voegt men hier bij de lommerrijke boomen, de wijnbergen en den vloed, die het dal in twe§  186* REIZE DOOR EUROPA deelen doorfnijd, dan kan men nauwlijks een heerlijker gezigt voor het oog wenfchen; doch verder naar benéden, zegt men, is het dal nog fchooner. — Na een uur geréden te hebben , kwam ik te Ambellaki , een Grieksch dorp op den Kisfavo, hetwelk uit 310 huizen en vijf kerken behaat. Het groothe gedeelte der inwoners zijn verwers , die rood katoenen garen verwen, waarméde zij op Duitschland, namelijk Weenen enLeipzig, in welke héden zij hunne komtooren hebben , eenen herken handel drijven. Ik vond hier verfcheiden lieden,, die zig gedurende eenige jaaren in de gemelde héden opgehouden hebben , en het Hoogduitsch volmaakt wél fpraken en fchréven. Hier zijn verfcheiden wélbemiddelde kooplieden, en dezen bezitten meer befchaafdheid, dan men bij de Grieken gemeenlijk ontmoet. Het is hier zeer duur, inzonderheid moet men voor het brood veel betalen; een okka van hetzelve kost zéven para. Deze duurte is deels veroorzaakt door den vorigen ftrengen winter, deels doordien alles op pakpaerden herwaard gebragt word, deels ook door de Arnauten, die alle lévensmiddelen opgeteerd hebben; maar de wijn is niet duur." Van den wijn, die hier te lande wast, en welke goed is, kost de okka niet meer dan één, ten hoogden twee para. Op de hoogten alhier zijn veele wijnbergen; zij zijn allen naar het noorden, noordwesten en westen, naar dat de ligging van den berg het médebrengt, aangelegd. De naam Ambellaki betékent in het nieuwe Grieksch eenen [kleinen wijnberg : u^cxc, [wijnftok] fpréken zij Ambellos, met een b en als met twee / uit. — Tégen den avond bezogt ik den heer nikou pekini, eenen ge-  EN HET OOSTEN. 187 neesheer uit Cephalonia, dus een' Venetiaanfchen onderdaan, doch die te Volo getrouwd, en als geneesheer van het dorp voor dit jaar herwaard beroepen Isi hij krijgt voor zijne moeite in dien tijd eene wedde van 500 piasters. Hij is te Venetië geweest, en fpreekt goed Ita- liiiansch. De heer pf.rini ging met mij bij den di- daskalos of hoogleeraar der Griekfche taal alhier, georgio triandafilo genoemd. Deze man heeft op den berg Athos onder den beroemden eogenius geftudeerd: hij verftaat ook het Latijn. Ik zag bij hem de fraaije uitgaaven der Griekfche fchrijvers, welken in Europa uitgekomen zijn. Hij leende mij ook strabo met de aanmerkingen van kasaubon , Amfterdam, bij wolters, 1707, folio. Hierop gingen wij naar het huis van den bisfchop , doch vonden hem niet te huis. Hij word ongemeen geroemd wégens zijne kundigheden, en was grootftendeels oorzaak , waarom ik dezen omweg genomen had. Ik zag zijne boeken, die egter om de Arnauten in eene kas gefloten waren. — Den i2den van hooimaand maakte ik kennis met den broeder des bisfchops, den heer nikolas michail, een' zeer vriendelijk' koopman, die het Hoogduitsch wél fpreekt, en zig vijftien jaaren te Leipzig opgehouden heeft. De Grieken hadden in den voorléden nagt, in een dorp nabij den Olympus, négen Arnauten dood geflagen , en hunne hoofden aan den Kapudan «pascha gezonden. Deze heeft namelijk den Grieken verlof gegéven, zig tégen de Arnauten te wapenen, en allen, die zij magtig worden, te dooden; en daarenboven eene beloning van vier piasters beloofd voor elk Arnautenhoofd, dat hem gebragt wórd. Dit is de  iSf REIZE DOOR. EUROPA eerfte reis, dat de Grieken hier te land de wapenen hebben mogen opvatten en mufeluiannen om het léven brengen: zij hebben zig ook gehaast, zig deze vergunring te nutte te maken. Men heeft in alle dorpen Griekfche lbldaaten op de been gebragt, en in de ftreek alhier vind men reeds 700 wélgewapende krijgslieden. Het dorp Ambellaki heeft een corps van 50 man opgerigt. Voor vijf jaaren had men te Volo een dergelijk verlof gegéven. Den volgenden dag kreeg ik een bezoek van den heer michail en verfcheiden andere Griekfche kooplieden , welken allen Hoogduitsch fpraken. Ik fpoorde hen aan, eene briefwisfeling op Zweeden te ondernémen, en maakte hen bekend met de brieven van den heer oöranson. De heer michail fchreef den naam van denzeiven op , en zeide , dat hij eene reis naar Zweeden wilde doen. Ik fprak met den geleerden Griekfchen hoogleeraar georgio , met veel genoegen, van niets anders dan geleerde zaaken. Ik vraagde hem naar den tijd, waarin het verval der Griekfche taal bebegonnen heeft. Hij zeide, dat men het begin daarvan in de tijden der beeldenftormers , dus in de agtfte eeuw moet hellen; doch dat men ondertusfchen tot op de verovering van Konhantinopel door de Turken het Grieksch nog tamelijk zuiver gefproken heeft. Dit laatfte bewees hij uit eene leerréde van gennadius , in dien tijd patriarch ; wijl dezelve namelijk voor vrouwen en geringe lieden openlijk in de kerk gevoerd, en niettemin in goed Grieksch opgeheld is , oordeelde hij hier uit van de toenmaals nog voorhanden zijnde zuiverheid der taal. Ik floeg den Griekfchen geléérden alhier voor, op een goed  EN HET OOSTEN* 289 kruidboek, met de naamen der kruiden , volgens dioskorides en theopiirastus, daar bijgevoegd, te denken $ en op de eilanden , gelijk in gansch Griekenland, naar de gewoonlijke thans gebruiklijke benamingen derzelven te vernémen, als welken met de hellenistifche naamen bij deze beide natuurkundigen het naast overeenkomen. Ik verzékerde hen, dat zulk eene verzameling de moeite zou belonen, en zo wel in Zweeden als elders in Europa wélkom wézen. Inzonderheid beval ik dezen arbeid eenen jongen leerling van den gemelden hoogleeraar aan, die zeer veel bekwaamheden en vaerdigheden bezit, en thans aristophanes leest. Daar zijn er thans drie in deze fchool, die dezen fchrijver beoefenen ; vervolgens zullen zij met homebus beginnen: dit is de leerwijze, die hier in agt genomen word. Ik voegde er bij, dat hij verders ook bioskorides moest lézen, en de kruidkunde van linneus beoefenen, waardoor hij dan een' onfterliijken naam zoa verkrijgen : hij luisterde met aandagt, en maakte eene buiging. Ik moedigde de hier lérende jeugd ook aan, om aan eene goede aardrijksbeschrijving van Griekenland te arbeiden, die béter moest worden, dan die van meletius, welke alle anderen wel overtreft, doch waarin verfcheiden misdagen ingeflopen zijn, wijl hij alles niet heeft kunnen zien. Ik gaf hun eene ruwe fchets, hoe dezelve moest ingerigt worden: elke bisfchop namelijk moest in zijn higt deels zelf, deels door de onder hem ftaande , geestlijken daaraan arbeiden; men moest alle opfchriften , die leesbaar zijn, affchrijven, en van de uitgeflétenen een gefchiedkundig berigt géven; alles met strabo en andere oude aardrijkskundigen , gelijk ook met de oude en laater  190 REIZE DOOR EUROPA gefchiedfchrijvers, vergelijken; de tégenwoordige, zo we! Turkfche als Griekfche naamen der gewasfen, de volksménigte, de gewoonte e. z. v. opgéven ; de patriarch zelf moest in de fynode er op aandringen, en men moest met ernst de hand aan het werk liaan. Het is in de daad eene fchande voor de Grieken, dat men in Europa zulk eene onvoldoende kennis van hunne aardrijkskunde heeft. Men billijkte mijnen voorllag; maar men vreesde, dat de Turken het niet zouden dulden: ik antwoordde, dat zij dit immers nier konden wéten, en dat daarenboven de Turken zeiven voor dertig of veertig jaaren te Konftantinopel eene aardrijksbefchrijving hadden laten drukken. Den van zomermaand begaf ik mij met mijnen Janitzaar op weg naar den berg Osfa tot aan deszelfs top, en wel te paerd. Ik had hier een zeer fchoon gezigt over de Tempé en naar den Olympus. Wij kwamen door Verfcheiden dorpen, en na eene reis van vijf uuren, in de fterkfte hitte, in het Turksch dorp Deirmen Dereh. Hier vraagden wij naar het merkwaardig hol, en den heen met een opfchrift, welken men zeide, dat hier gevonden worden. Maar de Turken hadden er niet de minste kennis van: jnisfchlen vreesden zij zelfs, dat mijn oogmerk was, verborgen fchatten optezoeken. Ten einde hun deze verdenking te benémen, beloofde ik hun al het geld, dat ik zou vinden, wanneer ik flegts verlof kreeg, de opfchriften aftefchrijven; doch het was vergeefs. Wij vervolgden daarop onzen weg naar Busgutsch. Dit is een Christen dorp, doch zonder kerk. Men vind er een fchoon landhuis,dat den vorigen pascha te Trikkala,ali pascha, toebehoord heeft, en thans door deszelfs zoon bezéten  EN HET OOSTEN. 191 word; daar is een groote tuin bij, met fonteinen en waterkommen voorzien. Ik baadde mij in het koude water, wantik was door de groote hitte zeer ziek geworden. Den volgenden dag had ik eene koorts ,en fliep fchier geffadig. *— Wégens gebrek aan paerden was ik genoodzaakt, te voet naar het naaste dorp Orroan Schiftlik te gaan. Onaangezien mijne zwakheid begaf ik mij naar het verwoeste dorp Kasfabal, hetwelk niet ver van daar ligt, en waar men verfcheiden muuren, maar geen opfchriften vind. Het gebrek aan water is oorzaak, dat deze plaats woest is geworden. Mijne ziekte hield den volgenden dag nog aan. De Griekfche boeren fpraken van nieuwe geweldenaarijen , welken de Arnauten gepleegd hadden. ■—< Den i7dt» van zomermaand reisde ik verder naar een oud verwoest kasteel, Kastri of Pale-Kastri genoemd, en een halfuur van Orman Schiftlik, en vier uuren van Jeni Scheher gelégen: de Turken noemen het Kastridsji of Kesferidsji. Het haat op eenen hoogen berg, en uit het muurwerk kan men opmaken , dat het ontwijfelbaar van de tijden der oude Grieken is. Het heeft ook twee régenbakken, maar geen opfchriften. Men heeft er eene kerk gebouwd, die den naam Agios-Georgios voert. — Daarop gingen wij groothendeels denzelfden weg te rug. Doch naderhand kwamen wij aan het Grieksch dorp Defchen, in het Turksch Bujuk K'öi, hetwelk uit honderd huizen en vier kerken beftaat. —« Na dat wij dit dorp verlaten hadden, kwamen wij door eene aangenaame vlakte, die zelfs de Tempé overtreft. Ka eenen weg van een uur kwamen wij in het Grieksch dorp Jenitftha, hetwelk zeer groot is, vierhonderd huizen en agt kerken bevat,  St»5 REIZE DOOR EUROPA en aan den voet van den Kisfavo ligt. Het getal der inwoners word door elkander gerékend op vijf perfoonen in elk huis: dienvolgens telt men er in het geheel omtrent tweeduizend. Zij drijven handel in zijde, katoen, koorn e. z. v. Ik bragt hier den nagt door; en den volgenden dag ging ik naar het klooster Pandaleon, hetwelk een vierde van eene mijl van hier ligt, om hetzelve te bezig, tigen. De kerk is tamelijk groot en fraai, heeft eenen koepel, die met lood is gedekt geweest, doch hetwelk door de Turken weggenomen is. De keizer andronikus heeft ze gehigt. Thans zijn hier niet meer dan omtrent Vijf monniken. -3— Den ioden van zomermaand ging ik van Jenitfcha den Kisfavo hooger op. Het gezigt werd fteeds uitgebreider en verder uitgeftrekt, en wij kwamen voorbij verfcheiden dorpen. Wij namen ons nagtverblijf in een klooster, dat in een dal op dezen berg ligt, Panagia tis [Vjjs] Genefeos heet, en ook maar vier of vijf monniken bevat. De kerk glinstert van binnen van vergulding. Ik vond geen handfchriften. Hierop zetten wij de reis voord naar het dorp Seilitfchant: wij waren derdehalf uur onder weg. Het dorp ligt op den berg, en heeft driehonderd huizen en vier kerken; doch daar zijn nog vier andere kerken buiten het dorp in de nabuurfchap, die er ook toe behoren. De inwoners zijn handwerkslieden. Het gezigt is rondom ver uitgeftrekt: men ziet de zee en den berg Athos; ook het meir Karla Su, névens de vlakte bij Larisfa; de lugt is zeer dun. De lieden vermoeiden mij hier, gelijk overal, met nieuwsgierige vraagen. Den volgenden dag begaf ik mij nog hooger den berg op. Wij kwamen over den hoogften top*  EN HET OOSTEN. 195 top, welke eetie kégelvormige gedaante heeft. Dit is het voornaamfte gedeelte des bergs, en dat, welk eigenlijk Osfa, en door de hédendaagfche Grieken Kisfavo, genoemd word, doch bij de Turken Sivri Dag heet: maar ménigmaal némen ook all' de overige deelen van denzelven aan alle zijden dezen naam aan. Er was thans geen fneeuw op den top van den Kisfavo; maar op den Olympus , dien ik vóór mij zag, lag veel fneeuw, want hij is hooger. Hier boven ftaat een dennenbosch, in het Grieksch Elatt, in het Turksch Tsjam. Mijn weg , welke de moeilijkfte en gevaarlijkfte , dien ik ooit gezien heb, fmal en ijslijk was, liep nu op-dan néderwaard: want op dezen berg zijn diepe dalen en kleine vloeden; en dan heeft men vlakten en fchuinten. —— Na verloop van twee uuren kwamen wij aan het dorp Sptlea, alwaar verfcheiden grotten zijn, eene ménigte fonteinen en voorraad van versch water is. Daarop begaven wij ons wéér geheel naar benéden , en hadden den eenen fteilen afweg na den anderen, tot dat wij na zes uuren weêr te Ambellaki kwamen. Men reist den ganfchen zoom van den Kisfavo van Jenitfcha tot Ambellaki in agt of négen uuren langs. Te Ambellaki nam ik mijn' intrek nu bij den bisfchop. ik werd door de goede lieden in dit huis zeer wél ontvangen, en bevond mij nu ren aanzien mijner gezondheid weêr herfteld. Ik had een fraai gezigt uit mijne kamer: naar den kant van het noorden de kruinen van den Olympus, welken hier en daar met fneeuw bedekt waren. Deze berg heeft drie toppen in de gedaante van kégels, doch die niet zeer verhéven , en éven verre van elkander gelégen zijn. —— Den van zomermaaand was ik voos-. VI. Deel, N  194 REIZE DOOR EUROPA némens van hier te vertrekken, maar vernam, dat de Ar« namen op den weg waren, dien ik dagt te némen. Zij waren van den Olympus afgekomen, daar zij zig verholen gehouden hadden: zij zijn talrijk en voornémens, hier een bezoek afteleggen. Mijne vrienden alhier rieden mij, hier nog te vertoeven. De Arnauten kwamen ook in de daad tégen den avond aan, eischten, als dervent of wagters der groote wégen, betaling van het dorp, en namen in alle Hitte kwartier. Zij waren voornémens, zig van hier naar Jenitfcha te begéven. De aga's te Larisfa hadden hun aanbevéiingsbrieven aan de Griekfche dorpen médegegéven: en te voren had de kapudan pascha hun bevolen , hen te doden: zo is hier regnum rcgno oppojttum fjïrijdig bevél]. Zij waren vijftig man fterk. Het dorp moest hen om niet van lévensmiddelen voorzien, en daarenboven tweeduizend piasters betalen. Den 27^ van zomermaand vertrok ik , niet zonder droefheid, van Ambellaki, daar men mij op allerlei wijzen zo wél bejégend, en daar ik zulk fchoon water en zulk eene aangenaame lugt genoten had. Ik kwam eerst te Baba, hetwelk laager ligt. Hier ziet men eene ménigte oijevaars of leilek ; daartégen ontdekt men er geen éénen te Ambellaki en elders op den Kisfavo. Men zou ménen, dat dit wégens de koude lugt is, die men daar boven heeft, doch er is eene andere oorzaak, namelijk , dat de Hangen hunne jonge verflinden. — Ik liet mij van hier met eene zeer gebrekkige fchouw naar de andere zijde van den vloed overzetten , ten einde een aldaar gelégen oud flot te bezigtigen, Te regterhand ligt een Turksch dorp , Balamut genoemd: tusfchen dit dorp en een ander, dat  EN HET OOSTEN. 195 Dereli heet, ligt dit dorp , of eigenlijk deszelfs overblijfzei. Het is zeer groot geweest: de muuren ftrekken zig geheel langs den berg heen. Men zegt, dat dit het oude Lykostomium is, waarvan ook de bisfchop over het dal Tempé nog tegenwoordig den naam voert; want hij heeft den titel: Ez-is-xtzres n^jsfjons xm AvKorrtwe* [bisfchop van Platamone en Ljjkoftomum]. Men kan zien, dat deze muuren antiek en uit de tijden van den goeden fmaak zijn. —■ Op de begraafplaats der Turken alhier vond ik verfcheiden fteenen, die vol Griekfche opfchriften waren ■ welken de Turken ongetwijfeld van Lijkostomium gehaald hebben, om dezelven voor hunne graven te gebruiken: ik nam er een affchrift van. Ik vond ook veele beelden in verheven werk , doch welken door de Turken allen in de aarde gelegd waren, na dat zij te voren van allen de hoofden weggehouwen hadden : ik liet eenigen van dezelven opnémen: daar was er een onder, welke een'man te paerd verbeeldde , doch den man was het hoofd afgeflagen, en ik denk, dat het opfchrift aan het hoofd geftaan heeft, wijl ik er in het geheel geen vond. Ik vond onder de opfchriften den waardigen naam sokrates. Eenige voorbijgaande Turken verwonderden zig over mijnen arbeid : maar, toen mijn janitzaar hun zeide, dat ik eenen firman of pas van den fultan had, hielpen zij mij de fteenen fchoon maken en van mos zuiveren. — Van hier ging ik naar het dorp Dereli, hetwelk een half uur van hier ligt, en daar ik 'voor geld geen brood kon krijgen: een voorbeeld van het gebruik en de policie der Turken : een dorp van vierhonderd huizen, en geen bakker in hetzelve ! —. Ik ging denzelfden weg naar Daba terug. OnN *  iqü" REIZE DOOR EUROPA der weg zag ik eene verbazende ménigte van fpringhaanen, welken eene roode koleur hadden, en de tédere planten der katoenftruiken afaten. Men had op verfcheiden plaatzen névens de katoenplanten fefam gezaaid , waarüit olie geperst word, die men in de lampen gebruikt. Men mengt ook van dit zaad onder het fijn brood, hetwelk in het Turksch fimit heet. . Na eenig verblijf te Baba reed ik verder, om all' de ftreeken der Tempé te bezien. Ik had nu ter linkerhand den Peneus en Olympus : de weg liep langs den voet van den Osfa. Hier begonnen, tot mijn genoegen, te Tempé: ik trof alom bekoorlijke boschjes aan, zingende vogeltjes, voornaamlijk nagtegaalen , en zeer koele fonteinen. Hier is eene fontein , die Hunkiafu of het koninglijk water heet: men vind dezelve digt aan den oever van den Peneus: ik flapte af, om mij te verfrisfchen. Het water was als ijs. Boven op den Kisfavo waren muuren van een oud Hot, die ik door den verrekijker bezigtigde. Ik bemerkte ook een Turksch graf: mijne voerlieden zeiden, dat daar de gemaalin van eenen keizer begraven is. Doch de gewigtigfte aanmerkingen, welken ik over de Tempé maakte , en die niemand voor mij gemaakt heeft, beftonden daarin , dat de Olympus en Osfa voor dezen een zamenhangende berg moeten geweest zijn, die door eenige geweldige werking der natuur gefcheiden zijn, en waar door de Peneus dus zijne uitwatering in de zee gevonden heeft. Het bewijs daarvan is klaar: de verfcheiden zo wel uitals inlopende hoeken, welken deze bergen maken, vatten als een ziegzaag in elkander; men behoeft zig flegts eene groote met geweld doorgebroken kaas, of een groot  EN HET OOSTEN. 19? in twee hukken gebroken brood te verbeelden. Men ziet ook uit de ftrekking der fcheuren, dat het geweld, hetwelk deze bergen gefcheurd heeft, de werking van.eene onderiiardfche kragt geweest is. Die er zig nader van wil overtuigen , behoeft maar derwaard te komen en te zien. Ik belluit hierttit ook, dat strabo niet op de plaats is geweest ; want anders zou deze zorgvuldige waarnémer van deze doorbraak zo twijfelagtig niet gefproken hebben. De Tempé hebben van deze fcheuring ook zonder tégenfpraak derzelver naam bekomen: want deze moet ontwijfelbaar van rii*a [fnijden] afgeleid worden, doch op eene wijze, die zijn' hoogen ouderdom aanduid. Mijn boven gegéven bewijs is uit de natuur zelve genomen; en de ganfche zaak is een gewigtig bijvoegzel tot de leer van de geogonie, of vorming der aarde. Ik kan er nog eene andere aanmerking bijvoegen, die ik gemaakt heb, namelijk, dac op den Osfa fcheuren of wijde bersten, dalen, beeken c. z. 'v, en wel in eene andere ftrekking, gevonden worden; hetwelk nog een laater bersten fchijnt te bewijzen, dan dat, waardoor de Osfa en Olympus gefcheiden zijn. Dit alles zijn natuurkundige waarheden , die tot oevoluen kunnen leiden, welken ten aanzien der oude gefchiedenis gewigtig worden, doch die ik tot eene andere gelégenlieid fpaar. Daar, waarde Tempé het finalst zijn , (de Turken noemen deze plaats vrij gepast Baba Bogafi, dat is, den doortogt, of nauwen pas, bij Baba; want Bogas betékent eenen engen pas, gelijk Thermopy! den dezelven harder behandeld, dan hier. Nu iets van de Alpen. Die een goed gezigt heeft, kan van de bergen rondom Lyon liggende de fneeuw op dezelven zien blinken. Zij beliaan niet uit lange reekfcn van aanëengevoegde bergen, maar fra^n alleen, en zijn meestendeels kégelvormig. Zij zijn in gerégelde laanen of rijen opëengehapeld, die van natuure gezigiëinderlijk, doch thans nu meer dan minder loodregt zijn, en uit kalkfieen, marmer, hier en daar ook uit lava, beftaan; men zou derhal ven fchier geloven , dat zij door aardbévingen en volkaanen deels voordgebragt, deels veranderd zijn. Ook hebben denklijk de vloeden met derzelver fneeuw-en régenwa'.er van de bergen komende en de Alpen onophoudelijk diep doorfnijdende tot verandering van derzelver gedaante toegebragt. In Savoye, hetwelk tusfchen de Alpen ligt, kan men op eens al'e vier de jaargetijden zien, den zomer in de diepe daalen, in dewelken de natuur niets voordbrengt,maar die met vlas, hennip en koorn bezanid zijn, en door deugdzaame, arme en arbeidzaame lieden bewoond worden, welken ten deele een groot uitwas aan den hals hebben, hetwelk men aan bet water of aan de lugt febijflt te moeten tóelchrijven; de lente omtrent in het midden der bergen, waar men tévens bekoorlijke watervallen ziet, dewelken in debeeken en vloeden neêrltorten; den herfst een eind weegs hooger op, alwaar het meer fneeuwt, dan régent; den winar op de toppen, die verre boven de wolken en de fixeekn des donders uitftéken , zo dat het ménigmaal  EN HET OOSTEN. 205 boven helder en fchoon weeder is, wanneer het benéden fchriküjk régent, dondert en blikzemt. De Alpen zeiven zijn ten deele naakt, ten decle met kleine ftruiken bekleed, en doen zomtijds door geweldige ftormen vrézen voor de huizen en zaadakkers der inwoners. Ik kwam voorbij een klein dorp, dat névens de omliggende bezaaide akkervelden door het afitorten van eene geweldige rots, veroorzaakt door eenen fchriklijken (lorm, die van eenen nabij liggenden berg kwam, geheel en al verwoest was. Di Alpen zijn tégenwoordig voor de reizigers zo gevaarlijk niet meer, als toen hannibal over dezelven trok. Verenigde vijanden, verraderlijke wegwijzers en onbekende wégen maakten ze voor hem, en voor zijn volk, zijne paerden en olijfanten halsbrékend. Maar thans is men voor omzwervende rovers veilig, word door wéldenkende inwoners wél ontvangen, en bereist rédelijk goede wégen. Egter zijn zij op verfcheiden tijden van het jaar ook niet éven gemaklijk: des winters is er de koude ondraaglijk, en in de lente maakt de fneeuw, die van de rotzen néderrolt, den overtogt dikwijls gevaarlijk. Doch. onder allen is de berg Cenis de ongemakbjkfte voor hem, die er over wil: deze is op de zijde naar Italië Heiier, dan op de andere, en de lieden, welken in eenige llegte hutren wonen, zien er zwartbleek en zieklijk uit. Boven op den top is een klein meir, waarin eene ménigte forel-, len is. Reizigers kunnen hier tamelijk naar wensch ververfchingen bekomen; en men heeft die hier ook nodig. De koude was hier reeds in het begin van herfstmaand zeer ftreng. Op dezen berg, den laatften der Alpes Cottiantt tusfchen Dauplhné en Piëmont, heeft men dat ge-  ao6 REIZE DOOR EUROPA noegen niet, hetwelk hannibal op de Alpes Pennims tusfchen Zwitzerland en Milaan genoot: hij en zijn Iéger konden daar hunne doorgeuaane gevaaren des te ligter vergéten, wijl zij het heerlijk en vrugtbaar Lombardije vóór zig zagen; maar hier is het gezigt bepaald, en gaat tusfchen hooge bergen heen, die een eng dal iniluiten, bijna geheel tot Turin, alwaar de bergen eerst verdwijnen, en tégen een fchoon veld met de bekoorlijkfte laanen verwisfeid worden. Piëmont is wél bebouwd en vrugtbaar ; maar deszelfs inwoners léven onder den druk en in armoede, en zijn bedrieglijk, wreed en wraakzugtig. Veelen van de dorpen zijn als roofnesten, en de lieden zien er uit als guiten en deugnieten. Te Novalefa, een groot dorp aan den voet van den berg Cenis, alwaar de goederen der reizigers doorzogt en vertold worden, werden mijne Oosterfche handfchriften évenwei eindelijk, toen mijn voerman verzékerde , dat ik een goed Roomschkatholijke was , als niet ftrijdende tégen den Roomschkatholijken godsdienst aangezien. In Sufa, eene voormaals wél verfterkte ftad, en de fleutel van Piëmont van den kant der Alpen, ziet men eenen zégeboog ter eere van den keizer augustus opgerigt. Ik kwam den 13*11 van herfstmaand te Turin, eene groote en fraaije ftad op eene wijde vlakte aan den vloed de Po: zij is op eenen kleinen afftand door bergen en heuvelen omringd, die met kloosters, lustfloten en andere gebouwen betimmerd zijn. Zij word in de oude en nieuwe ftad verdeeld. In de laatfte zijn all' de ftraaten lijnregt en de huizen allen éven hoog: maar te veel gelijk.  EN HET OOSTEN. ao? vormigheid in eene ftad is eene foort van onvolmaaktheid; I dergelijke ftéden als Turin ziet men ras; want, als men een gedeelte gezien heeft, heeft men een denkbeeld van het geheel; men zoekt iet nieuws, en vind flegts iets ouds. Uit dien hooide kwam Turin mij eenigzins treurig voor. De inwoners zijn itemmig e" léven zeer ingetogen: zij worden uit dien hoofde door andere Italiiianen Gasco»'genoemd;waarfchijnlijk is het éénvormig gezigt in de ftad, I névens de ongezonde lugt en hec flegt water, de oorzaak van dien inborst dezer lieden. Men moet het Hot ten , aanzien van deszelfs inwendige kostbaarheden en verfteringen , die onvergelijklijk zijn , ■ niet naar de uiterlijke gedaante beöordélen. De univerftteit heeft, een fraai ; gebouw, en in hetzelve eene groote verzameling van oud- , heden, boeken, handfchriften en natuurlijke zeldzaamheden. De regéring heeft ook een fcheikundig werk- ; of ftookhuis laten aanleggen, en wel in het tuighuis, « waarin men daarenboven eene voortreflijke gefchutgieterij en eene groote ménigte oude en nieuwe wapenen, als mé- I de eene aanzienlijke verzameling van delfltolfen, heeft. j —— Toen ik het geluk had, vader beccaria, die zeer • veele en gewigtige ontdekkingen in de natuurkunde gedaan heeft,te bezoeken, bevond hij zig gansch niet wél, I doch was zeer lévendig en beleefd. Hij hoorde mij met veel genoegen van Zweeden fpréken. De Italiaanen kennen dit land zeer weinig. Na dat ik mij eenige dagen te Turin had opgehouden, ; zette ik de reis voord naar Milaan. Het gedeelte van Lombardijë, dat tusfcheu deze beide ftéden ligt, beftaat meest uit vlakten, is in zommige ftreeken moerashg, en.  ao8 REIZE DOOR EUROPA word met rijst bezaaid, bij voorbeeld omftreeks Vercelli, alwaar in de domkerk een Latijnsch handfchrift van mattheus en markus bewaard word, hetwelk, zo als voorgegeven word, van de vierde eeuw is; maar op andere plaatzen is bet zo vrugtbaar niet, zijnde vol zandige heilanden, voornaamlijk tusfchen Milaan en Novaia. -— De ftéden Chivasfo en Livorno mogen eerder fraai dan groot genoemd worden. Over de vloeden Doria en Stura liggen fchipbruggen. Bij mijne aankomst te Milaan vleide ik mij met de hoop, van toegang te bekomen tot den gewigtigen Codex Syriacus Hexaplaris, waarméde de hoogleer- • aar björnstShl de geleerde waereld het eerst bekend gemaakt heeft. Deze Codex word in de Ambruliaanfche boekerij bewaard, bij dewelke doktor branca tweede boekbewaarder is. Toen ik hem verlof verzogt, om mij van dit handfchrift te bedienen, antwoordde hij, dat zulks niet vcor den van flagtmaand kon gefchieden, wanneer de vierdagen der boekerijën in Italië eindigen. Ik had geen lust, om te Milaan tijd en geld nutteloos te beftéden; maar befloot, ondertusfchen, in gezelfchap van den heer noring, het benédendeel van Italië te bezoeken. Onze vriend, de heer d'ansse de villoison , fcheidde zig nu van ons af, en vervolgde zijne reis naar Venetië, wij beiden daartégen namen den weg naar Rome. Tusfchen Milaan en Piacenza is het land vlak en moe- > rasfig, en met ontelbaare watergreppels doorfnéden, wel- ken voor de rijstvelden gegraven zijn. Deze velden zijn daarenboven met veelerlei vrugtboomen beplant, en dus in tweederlei opzigt vrugtbaar. Doch tusfchen deze bos- i fchen, die ook de wégen te weerzijden bezetten, vinden de  EN HËT OOSTEN, se? de rovers zomwijien hunne fchuilhoekett. — Piacenza, of Piacenza, heeft, geloof ik, zijnen naam van zijne bekoorlijke ligging bekomen. Het ligt een weinig hoog, aan de Po, over dewelke men zig hier met eene pont j iaat zetten. De ftad is groot en tamelijk fraai, beeft : eene citadel en vestingwerken, doch welken thans verval» i len. Het hertogiijk flot is nog niet voltooid: de bouW« wijze van hetzelve is niet zo zeer konstig, als eenvoudige De handel, welke zeer moest bloeijen, gemerkt de plaats i aan den grootften vloed van Italië ligt, is egter niet veel ; van belang. De adel heeft kleine landhuizen tot zijn ge« noegen en vermaak: buiten 's huis leeft dezelve pragtig, I doch te huis armlijk. Paerden en rijtuigen te houden 2 kost hier niet veel. Men ziet nog overblijfzels van de voormalige Via JE.* milia, die van Piacenza tot Rimini ging. Te Konchaglia,hetwelk nabij Piacenza ligt,plagten eertijds de Duitfche keizers te vertoeven , als zij naar Rome gingen j zomtijds hielden zij hier ook wel eenen rijksdag. —Tusfchen Piacenza en Parma is het land volkomen zo effen, i als tusfchen de eerfte ftad en Milaan; maar men ziet er i zo veel geboomte niet, en ook minder moerasgronden, weshalven het niet zo bekwaam is tot den rijstbouw eri ' de daartoe verëischte watergreppels. De vloeden in de! zen oord waren in het tégenwoordig jaargetij uitgfdroogdi —_ Bij Piacenza beginnen de Apennijnl'che gebergten zig ter regterhand van verre te vertonen. Zij (trekken zig Van het noordwesten naar het zuidoosten , en men komc dezelven allengs nader tot Bologna, alwaar men er bij komt. yi. Dmu O  »i<» REIZE DOOR EUROPA Parma is eene groote en fraaije plaats, met gragten en eenen hier en daaf vervallen muur omringd. Zij fchijnt voor dezen eenen grooter omtrek gehad te hebben; ten minsten doen de wallen rondom dezelve mij zulks vermoeden. Er ftroomt een vloed midden door dezelve, doch die nu zonder water was: deze deelt de had in twee deelen, welken egter door drie fteenen bruggen verenigd zijn. Het paleis van den hertog is een oud groot gebouw zonder évenrédigheid. Indien de ichilderakadémie alhier den naam der beste niet verdient, is nogthans de fchouwburg, welke voor twaalfduizend aanfchouwers gefchikt is, de grootfte in gansch Italië, hl het Jefuitenkollégie, hetwelk nu eene univeriiteit is, beloopt het getal der ftu« denten omtrent vierhonderd, onder dewelken alleen vijftig van den oudften adel zijn: zij gaan in het zwart gekleed , en de voornaamfte van hun word Principe genoemd , en draagt eenen gedenkpenning op de borst; gedurende de vierdagen van den herfst vermaken zij zig gemeenlijk op het land met de jagt. — De hertog fchept meer vermaak in het jagen, dan in het regéren. Hij bemint de wétenfchappen niet, en heeft eenen af keer van waereldlijke gezelfchappen. Ten bewijze van het eerfte heeft hij de werken van den abt condillac verboden, fchoon hij een leerling van dezen grooten man is. Tot een téken van het laatfte houd hij zig den meesten tijd te Colorno onder de priesters en monniken op, en duit geen andere muziek , dan in de mis. — De inwoners van Panna worden oud , en de lugt is er gezond. Zij zijn wel zo doortrapt niet, als andere kalmanen, maar men kan ook béter fiaat op hen maken. Zij zijn lijdzaam, meegaande,  EN HET OOSTEN. 21.» edelmoedig; en men hoort zelden van moorden onder hen: de druk der Spaanfche heerfchappij heeft er denklijk ook veel toe gedaan , om hun karakter dus te vormen. De vrouwsperfoonenhebben hier,gelijk op veele andereplaatzen in Italië, ook wel haare beminnaars of cicisbeen; doch zij gaan er voorzigtiger en minder vertrouwiijk méde om: het mannelijk gefiagt ziet dit met Franfche koelzinnigheid aan. —'■ Ik vond den beroemden Oosterling, den hoogleeraar rossi , niet: hij was naar Rome vertrokken. Van hier tot Reggio gelijkt de landftreek alom eenen tuin. De gemeene weg was thans vol boeren en feoeiïnnen, die vaten met wijn voeren. De vrouwsperfoonen hadden, éven als de mansperfoonen, hoeden op, en gin* gen agter den wagen en fponnen op haaren fpil: een bewijs, dat zommige Italiaanen juist zo lui niet zijn, als er van geroepen word. —- Reggio ligt aan de voormalige Via JEmilia» Het is eene kleine, tamelijk fraaije, volkrijke en wél verfterkte ftad. Men is hier zeer ftrikt ten aanzien der reizigers: zodra er een aankomt, word hij door een' foldaat van de poort eerst naar het kasteel, en van daar naar den ftads majoor gebragt, aan vvien hij zijne pas moet tonen. Bij het kasteel ziet men in eenen muur oude borstftukken van kuma pompilius , horatius, fabius , decius en anderen. De vrouwsperfoonen gaan hierover de ftraat met zwarte zijden of wollen fluijers om het hoofd. — De ftreeken en da gefteldheid des lands van hier tot Modena is als de hier boven gemelde. De ftad Modena is merklijk grooter, doch niet béter verfterkt, dan Reggio: maar in beiden is men éven oplettend op reizigers. Modena is wél gebouwd, en heeft eenen der O 2  .au REIZE DOOR EUROPA zéven hoogffe torens in Italië. Het ligt in eene vlakte, die eenen bijzonderen grond heeft : dezelve is namelijk moerasfig en vol puin en fcbelpen tot eene diepte van vijftig vademen. Even zo diep moet men hier ook graven, wanneer men putten wil maken , eer men goed water krijgt. De lugtftreek kan dus te Modena de gezondfte ook niet zijn. — Het thans regérend huis este heeft door ménigvuldige nuttige inrigtingen niet minder roem voor zig verworven, dan den inwoneren des lands nut verfchaft. De hertog heeft zijn verblijf veel te Milaan. De lévenswijze te Modena heeft veel overeenkomst met de Franfche. Van hier tot Bologna is het land insgelijks elfen en het aardrijk vrugtbaar. Bologna is vrij groot, verfterkt, doch zonder bezetting. De muuren zijn op veele plaatzen vervallen, de ftraaten onrégelmatig,maar de huizen meestendeels fraai, en met overdekte gangen op pilaaren voorzien, die zo wel voor den régen als voor de hitte der zon befchutten. De kerken zijn zo wel hier, als in de bovengemelde ftéden , pragtig. De hooge toren te Bologna, welke fcheef ftaat, is, volgens zommigen, met Voordagt zo gebouwd, om dat hij anders zou omvallen. — De ftad Bologna isde eenige in de pauslijke ftaaten , welke het regt heeft, om eenen legaat naar Rome te zenden, die bij zijne wéderkomst gemeenlijk nieuwe wetten en fchikkingen médebrengt. De ménigvuldige verwisfelingen van dezen minister veroorzaken veele en groote misbruiken, wijl elke nuntius, uii eigen belang, zaaken, die eenen langen tijd verëisfchen, in korten tijd afdoet. De raad beftaat uit vijftig édellieden, die de paus verkiest. De opperde raagt  EN HET OOSTEN. 213 is in handen van den kardinaal legaat,die eenen bisfchop tot vicelegaat. onder zig heeft. — De univerftteit alhier , welke wégens haare boekerij en haare verzamelingen tot de natuurlijke gefchiedenis behorende, beroemd is , is ! door deu keizer theodosius geftigt, en naderhand door karel den grooten verbéterd. Zou deze laatfte om- : Handigheid niet de réden zijn, waarom de Duitfchers cr zulke groote voorregten hebben? — De lugt is te [ Bologna gezond. De inwoners zijn openhartige vrienden ! en op welken men kan vertrouwen, maar ook onverzoen- I lijke vijanden. De kléding van het vrouwlijk gefiagt is niet fraai: zij dragen eenen zwarten doek om het hoofd, en eenen zwarten rokj die boven over een wambes van andere verwe getrokken en vastgemaakt is; de vermogen- f den dragen beide ftukken van zijden ftof, doch de gerin- geren flegts van katoen. In deze ftad zijn veele met gevangenen opgevulde gevangenisfen. Deze ellendelingen : zijn door hun bédelen en roepen den voorbijgaanden zeer tot last. Eene der voornaamfte oorzaaken dier groote ménigte fchijnt in de ménigvuldige wetten van den paus :' te liggen , welken aanleiding géven tot veele misdaaden en ftraffen. De landftreek rondom Bologna heeft niets bekoorlijks. Aan de zuidzijde is de ftad door de zeer nabijliggende Apennijnfche bergen hefloten, en op de drie anderen, door bebouwde velden, daar men kleine boschaad- ^ jen» en hier en daar eenen llegten tuin ziet. Bij Bologna verlaat men Lombardijé , en neemt den weg aan over de Apennijns: eene onaangenaamsverwisfeling. Lomdardijë is ongemeen vrugtbaar en effen, en zou uit hoofde van deszelfs laage ligging door de fneeuw 0S •  «i* REIZE DOOR EUROPA en den régen, die van de Alpen en Apennijns komen, fcbielijk onder water gezet worden, indien dit zig in geen vloeden vergaderde, die des zomers meestendeels droog , doch des winters nu door te veel, dan door te weinig water voor den reiziger zeer moeilijk zijn. De Apennijns daartégen zijn naakte bergen, als aschhoopen, en beftaan uit kalkheen, die hier en daar met lava vermengd is. Zij zijn wel laager,doch fclner moeilijker om te bereizen, dar* de Alpen: ten minsten waren zij het voor hannibal fchoon het verlies van zijn een oog en eene ménigte van* zijn volk meer aan zijne eigen opvoorzigtigheid toetefchrijven is; door dien hij er in een onbekwaam jaargetij over wilde, wanneer de natuur met poelen en moeraden zig tégen hem verzette. Als de weg zig bij eenen kleinen vloed tusfchen de laatften het meeste kromt, gaat hij over de hoogten der eerhen opwaard. Van Bologna tot aan de bergen Monte-Traverfo en Pietra-Mala gaan zij om hoog, maar van daar naar Florence néderwaard. De MonteTraverfo bellaar uit lava, en uit den Pietra-Mala gaan uit de aarde vlammen op, welken dag en nagt zigtbaar, en na eenen régen fterker dan na hitte zijn. Dit vuur fchijnt dus met het elektrieke eenige overeenkomst te hebben; men zegt ook dat in yeele bergen van dezen oord vuurvattc-nde aarde gevonden word. Op eene groote hoogte bij Lojano, een klein dorp, ontdekt men oost-en noordvvaard Lombardijs hetwelk, uit dit handpunt Lefchouwd, er uit ziet als eene. groote zee. Na dat men de aschgtauwe verwe der Apennijns geheel moede geworden is, begint men op den Monte-Carehi en bij Mafchere zig met de bergen en dalen in To§-  EN HET OOSTEN, kane te verlustigen. De eerften zijn met eikenboomens nootenboomen , wijnftokken en olijfboomen bewasfen ; de anderen tot akkers en weilanden gemaakt, en door zeer goede menfchen in kleine dorpen of alleenftaande huizen bewoond. Liefde voor de wétenfchappen, fmaak in fchoo* ne kunsten, zorg voor den akkerbouw, eene zorgvuldige en zagte regéring, eene uitgebreide wél vaart, eene vrolijke lévenswijze en eene zuivere taal verënigen zig, om Toskane den voorrang boven alle de andere Italiaanfcheftaaten te géven. Ik moet egter bekennen, dat, fchoon Slier de inwoners tot de besten moeten gerékend worden, de herbergen misfchien de flegtften in gansch Italië zijn, Florence word door de Italiaanen la bella,het fchoone, genoemd , en wel om deszelfs aangenaame ligging ent pragtige gebouwen. Deze ftad is groot en verfterkt, en ligt op eene laage en breede vlakte tusfchen hooge bergen aan den vloed Arno, welke haar in twee bijzondere deelen fcheid. De ftraaten zijn fchier doorgaans regt, voortreflijk geplaveid en zindelijk. De huizen zijn grootftendeels fraai, en de muuren derzelven met crucifixen verfierd, die door veele voorbijgangers gekust worden: een bewijs, dat ten minsten de gemeene man hier ook bijgelovig is. Het getal der pragtige kerken en paleizen is zeer groot. De gatlerijën, die men hier heeft;, hebben, naar ik geloof, weinig baars gelijken. De Medicéifche boekerij bevat een gtoot getal gedrukte boeken en handt fchriften. —— De lévenswijze is ongedwongen en heeft veel overeenkomst met de Engelfche: om die réden géven, de Engelfchen aan Toskane den voorrang boven alle Italiaanfche ftaasen. Da fc-hoone fexe kleed zig gelijk de E%. O4  tïó REIZE DOOR EUROPA gelfche, is in gezelfchappen vrij, jegens vreemdelingen beleefd, en word in kloosters opgevoed; maar al zijn zoinmigen van het fchoone geilagt vrij van dezen dwang, zo mogen zij egter met niemand anders fpréken, dan met den geenen, met wien zij verloofd zijn; doch zo dra zij gehuwd zijn , kunnen zij het met alle welvoeglijkheid doen. Niettégenfiaande alle de hier aangelegde akadémiën begint de neiging tot vermaaklijkheden grooter te worden , dan tot de wétenfchappen. De wélvaart is juist niet algemeen: de uitgaaven zijn groot, en een groot gedeelte van het geld gaat naar Weenen. Van Florence tot Siena is de weg ongelijk en grootftendeels geplaveid, en men ziet nog fpooren der oude Ha Casfia. De grond in deze ftreek beftaat uit zeezand en zandfteen : op verfcheiden plaatzen vind men ook fchel- pen. Siena is eene ftad van middenmatige grootte; zij ligt op drie heuvelen en is verfterkt. De ftraaten zijn fmal, en met tégelfteenen geplaveid, die op hunn' kant gezet zijn. De huizen zijn van dezelfde foort van fteenen gebouwd: want omtrent Siena zijn in het geheel geen fteengroeven. Hier en te Florence is men éven zo oplettend op de vreemdelingen , als te Modena en Reggio. —. Zédeit dat de ftad Siena onder Toskane ftaat, heeft zij zo wel van haare vrijheid als van haar aanzien en haare Inwoners veel verloren. De raad moet zig, in zaaken van belang, aan de uitfpraak van den groothertog onderwerpen. — De inwoners zijn lévendig, beleefd en leergierig. Men zegt, dat beide de geflagten elkander des winters met fnceuwballen, waarin minnebriefjes zijn, begroeten. Het Italiaansch word te Florence het zu>  EN HET OOSTEN. £17 verst, doch in Siena het aangenaamst uitgefproken. Te Toskane fpreekt men fterk door de keel: dit komt, naar men gelooft, van de ligging des lands tusfchen bergen en heuvelen. Van Siena tot Acjua- Pendente is de weg ongemaklijk en vol kézelfkenen, die van de omliggende akkers daar op geworpen worden. De laatstgemelce oord is eene kleine ftad, alwaar reizigers wégens de onbeleefdheid en fchelmerij der inwoners op hunne hoede moeten wézen. Tusfchen beide ftéden ligt Radicofani, eene Toskaanfche grensvesting, naar den kant van den kerklijken ftaat, op eenen hoogen berg, die zowel opwaard als naar benéden verfcheiden Italiaanfche mijlen lang , en zeer moeilijk om te bereizen is, inzonderheid met rijtuig, en ongetwijfeld voor dezen vuur uitgeworpen heeft, doordien hij aan alle zijden met lava of asch bedekt is,. Op den weg van AquaPendente naar Monte Fiascone, een fteedje, dat op eenen berg ligt en beroemd is wégens deszelfs balzemagtigen rouskadellenwijn, komt men voorbij de Lago di Bolfena , een aanzienlijk meir, dat waarfchijnlijk de opening van eenen volkaan is geweest, wijl overiil op de omliggende hoogten lava gevonden word. In de nabuurfchap zijn heete en koude zwavelagtige wellen. Tusfchen Viterbo en Rome reist men voorbij veele bergen en twee kleine meiren, waarvan het eene Bulicame, en het andere Bracciano heet: uit het laatfte gaan voortreflijke waterleidingen naar Rome. Deze meiren en bergen fehijnen insgelijks van volkaanen derzelver oorfprong te hebben, want men ziet hier alom asch en lava. Op dezen weg ontdekt men ook overblijfzels der oude Via Flaminie, O S  223, REIZE DOOR EUROPA Nu kom ik tot Rome. Zo lar>g de wijduitgeftrekte velden rondom deze ftad Laiium werden genoemd, waren zij zeer iterk bebouwd en vrugtbaar; maar zédertdat zij den naam Campagna di Roma voeren, zijn zij bijna in eenewoestijne veranderd: men ziet noch huizen noch lieden. Indien Rome naar mate van deszelfs grootte bewoond was, want deels tuinen, deels woeste plaatzen beflaan bijna de helft van deszelfs omtrek binnen den muur, en was er zo veel verkéring, als het overvloed aan pragtige gebouwen heeft, zou het aan volkrijkheid en rijkdom voor Londen niet behoeven te wijken. Doch er heerscht armoede aan alles, wat geest en lijf moet voeden. Indien ooit eene ftad het voorwerp der wisfelvalligheden van het geluk is geweest, zo is het voorzéker Rome. In plaats der voormalige zéven heuvelen telt men er thans, grooten en kleinen gcrékend, fchier nog eenmaal zo veelen. Dat de zégeboog van severus tot op de helft, en de zuil van trajaan verfcheiden vademen diep in de aarde gezonken zijn , bewijst, hoe veel de dalen dezer had hooger, en haare bergen laager geworden zijn. Het kapitool zelfwas waarfchijnlijk aan de zijde, die naar den Tijber gaat, fchoon deszelfs plaats als onzéker word opgegéven, wijl livius verhaalt, dat de Roomfche raad aan deze zijde, als het naast bij den vloed, de geheime boodfchap van het Roomsen, léger te Veji, betreffende de verkiezing van camillus tot dictator, had aangenomen. Ik weet niet, hoe verre het verhaal van denzelfden gefchiedfchrijver gegrond zij, dat de overwinning van deze te voren onoverwinlijke had den Romeinen onder aanvoering van den gemelden dictator juist daaróm ten deel gevallen is, wijl zij, ingevolge het  EN HET OOSTEN. 819 antwoord van het orakel te Delphos op de vraag naar de oorzaak van hunne rampfpoeden, gereed waren geweest, om het meir op den Albanifchcn berg, welke omtrent twee Zweedfche mijlen van Rome ligt, afteleiden. Ik vraag , hoe dit mogelijk geweest zij? De oevers zijn zeer hoog, en het was mij onmogelijk, ergens een lpoor van het afgraven te vinden. De diepte ftaat met zijne hoogte in?venrédigheid. Het is een belachlijk voorgéven van de inwoners van een nabijliggend dorp, dat dit meir geen grond heeft. Het heeft egter eene diepte van 360 voet, en fchijnt de opening van eenen volkaan te zijn, wijl de ganfche berg met asch en lava bedekt is. Hier bij valt mij de plaats bij livius in: nuntiatum est, in mente Albano fop'uies pluisfe [men kreeg tijding, dat het op den Albaaufchen berg fteenen geregend had.] Ik was nieuwsgierig, om de ftad Albano te zien, wijl hier eertijds de ftad geftaan heeft, welk? ouder dan Rome, door ascanius aangelegd, en zo beroejnd was wégens het gevegt tusfchen de drie horacen en de drie kukiacen. Op het veld en de bergen rondom Rome vind men overal duidelijke merktékenen van vuurbrakende bergen. — Schoon de diepte en de oevers van den Tijber niet aanmerklijk zijn, overtuigen zij mij egter van de onwaarheid van het verhaal, dat het klein eiland, benéden den Monte-Janiculo, in den vloed liggende, ontftaan is van het ftroo, dat van het Tarquinisch veld dreef, zig hier met zand vermengde, en zo bleef hangen. Zommigen géven voor, dat de Tijber eertijds tot aan het Sachettisch paleis ging, het welk wel honderd fchréden daarvan verwijderd is; ik weet niet,, welke gronden zij daarvoor hebben; ondertusfchen  fteo REIZE BOOR EUROPA ïs het waarfchijnlijk, dat de puinhoopen van Rome het bed van den Tijber meer beperkt hebben, dan voormalige overftromingen van denzelven het verwijderd hadden: ook kwam deze vloed mij boven en benéden de ftad breeder voor. Oudtijds waren koude en overftromingen van den Tijber te Rome éven zo gewoon, als zij in laater tijden zeldzaam zijn. Natuurkundigen mogen de vraag beantwoorden , of de bosfchen op de bergen, die de vlakte en Rome omringden, toen de koude veroorzaakten, en of het fneeuwwater van deze bergen de overftromingen aanbragt. Uit gebrek aan klaar water hebben de Latijnfche dichters met de godinnen in de troebele en dikke golven van den Tijber gefpeeld: het water van dezen vloed is ïiiet eens voor de paerden gebruikbaar. Men heeft het ook niet nodig; want Rome heeft insgelijks eenen onuitputbaaren voorraad van het helderde en beste water in de voortreflijkfte fonteinen. Nu iets van de merkwaardigheden dezerfrad. Het amfitheater van vespasiaan verwekt door deszelfs grootte enkunftige bouwwijze nog héden ten dage verwondering, niettégenfiaande het, eerst door wreede Barbaaren, vervolgens door wetlooze paufen, en eindelijk door baatzugtjge kardinaalen, geplonderd is. Een nog harder lot heeft den fchouwburg van POMPéjus en van marcellus getroffen. De Palatijnfche berg was voor romulus groot genoeg tot eene geheele ftad, en naderhand was hij voor de Roomfche keizers te klein tot hun paleis; thans ligt dezelve bedolven onder woeste fteenhoopen. Bij de Pauluspoort, door dewelke, volgens het voorgéven der Roomschkatholijken, paulus en pêtkus ter dood geleid  EN HET OOSTEN. «m zijn (*), zietmeh eene groote piratnied van vierkanten géhouwen fteenen: doch deze moest grooterwézen, indien, gelijk het opfchrift meld, derzelver bouwing eenen tijd van honderd en dertig dagen verëischt had: zij bewaart de asch van cajus cesttus , één' der Roomfche Epulonen. — In de Roomschkatholijke landen heeft men te allen tijde inet eenen blinden ijver er zig op toegelegd, om.de eer van den Christlijken godsdienst te bevorderen. Men vind voornaamlijk te Rome overtuigende bewijzen daarvan: de paufen zeiven hebben zig zeer beijverd, om Heidehfche gedenktékens te veranderen , en denzelven eene christ» lijke betékenis en beftemming te géven. Boven alle anderen is sixtus de V. 'daar op gezet geweest: men ziet dit aan de crucifixen op de Egiptifche obelisken , en dé afbeeldzels der apostelen op de eerzuilen der Heidenfché keizers. De aanwijzing, welke verfchillende op de voetftukken ingehouwen is, wasderhalvenzondertégenfpraak nodig, dat namelijk de opfchriften en beeldfprakige zinnebeerden op de obelisken, en de daaden der Roomfchê keizers op de zuilen in het toekomende wel konden gelézen, doch anders moesten verftaan worden. In de St. Pieterskerk, die als het grootfte en fchoonfte godsdienstig gebouw in de waereld befchréven word, trok het beeld van den apostel petrüs , hetwelk daar ter algemeene aanbidding geplaatst is , mijne op'ettendheid naar zig: men zegt, dat hetzelve het beeld van jupiter capitolinus geweest is. Bij de groote deur, ter regterhand, ziét (*) Hunne gevangenis word aan den voet van het kapitool als een groot heiligdom vertoond. de (Chrijver*  SS2 REIZE DÖOR EÜRÖPA men het graf van de koningin christina: het is zeerprag. tig. Een eind weegs van het Vatikaan ftaat haar paleis, dat juist niet groot is. — Terwijl christina te Rome vergéven word, weet elk van de heilige bkksitta uit Zweden te fpréken: haare kerk doet altijd aan haardenken.— In eene kapél aan den Appifchen weg bid men de in eenen marmerdeen gedrukte voetftappen onzes Heilands aan, die men zegt, dat hier aan petrus verfcheen: doch ik moet hierbij aanmerken, dat de Appifche weg niet met marmer, maar met andere fteenen geplaveid is. — La Rotonda is het Pantheon der Romeinen, en een groot bewijs van de pragt dezes volks. Deze tempel is rond, en beftaat uit een enkel hoog gewelf zonder pilaaren. Hij heeft geen vensters, maar alléén eene groote opening in het dak, het welk egter door middel van gooten zo gebouwd is, dat er geen water in kan komen. — Bij dé kerk Antonio-Abbate worden paerden, muilezels, osfen', kalveren, fchaapen en honden jaarlijks den ifden va» louwmaand met wijwater befprengd. De Engelenburg is het eenigst kasteel, dat men in Rome ziet. Dit Hot is door eenen onderaardfchen gang met het Vatikaanverenigd , en een prelaat voert er het opperbevélhebberfchap. Wijl de lugt te Rome des zomers zeer ongezond is, voornaamlijk nabij den Tijber, in welks nabijheid het Vatikaansch paleis ftaat, neemt de paus, in dit jaargetij, zijn verblijf in een ander pragtig paleis op den Monte- Cavallo, of Quirijnfchen heuvel: deze ligt op eenen tamelijken afftand van den Tijber, en men heeft er het fchoonfte gezigt. -— Omtrent de bijzondere paleizen overtreft het uiterlijk aanzien het inwendig gemak zeer verre. Vee-  EN HET OOSTEN. 42j lén zijn nogthans rijk aan merkwaardige oudheden en voortredijke Ichilderijën. Het is voor het overige te Rome geen kunst te bouwen: dertien voet onder den grond graaft men marmer en porphijr uit; zelfs zijn op verfcheiden plaatzen de ftraaten met deze fteenen belegd. Op het kapitool zijn castor en pollux, als ook markus aurelius te paerd, bewonderenswaardige werken der kunst. Thans beraadflaagt de ftaatsraad te Rome over aijne zaaken irt eene zaal van het kapitool, alwaar de Roomfche raad voor vorsten en rijken wetten maakte. —De univerftteit te Rome beftaat uit verfcheiden kollégieh, waarvan de voornaamften zijn dclla Sapienza en <ƒ« propaganda fide. Het eerde heeft verfcheiden hoogleeraars en eene groöte boekerij, die tot openbaar gebruik is. Ik maakte hier kennis met vader fabricy, die zig door zijne fchriften tégen kennicott beroemd gemaakt heeft: hij is een geboren Franschman, en een zeer beleefd man. In het laatstgemelde kollégie is eene voortreflijke Oosterfche boekdrukkerij, en de Oosterfche taaien worden er meestendeels geleerd. Men vind er verfcheiden ftudenten in uit het Oosten, inzonderheid Maronieten uit Syrië. Assemani, welke er thans het ampt van hoogleeraar der Arabifche taal bekleed, is van den Libanon geboortig; gedurende mijn kort verblijf te Rome kon ik het vermaak der verkéring met dezen geleerden man zo dikwijls niet genieten, als ik wel gewenscht zou hebben. — Het voornaam oogmerk mijner reize naar Ro« me was, gelégenheid te hebben, om het chigifche handfchrift te vergelijken, hetwelk de groote profeeten in de Griekfche overzetting der zéventtg vertolkers met de té:  as* REIZE DOOR EUROPA kens van origenes bevat.. Daniël, gelijk men weet, is naderhand uitgegeven. Maar niemand krijgt toegang tot dezen onfehatbaaren Codex zonder een bijzonder en onmiddellijk verlof van den prins chigI, die zig des tijds te Venetië onthield. Ik fchreef aanftonds aan den heer de villoison, en verzogt hem, dat hij voor zig er om vragen zon: hij antwoordde, dat hij'het verlof van den prins te Venetië bekomen had, om zig van dit handfchrift te bedienen, zo dra hij te Rome zou komen. Dit verblijd mij des te meer, daar hetzelve veel licht belooft aan bet geen ik hier afgefchréven heb. — In de Vatikaanfche boekerij, waar alle, zowel gedrukte boeken als handfchriften, in kasfen gefloten zijn, is een Syrïsch handfchrift voorhanden, hetwelk LeBiones Evangelicce dialecti Syriaco - Palestina per anni circulum juxta ritum Syriacum Gracc-rum Melchitarum in zig bevat. In geen boekerij in gansch Europa word een dergelijk handfchrift gevonden. Geen Syrifche, Griekfche of Latijnfchekerkvader maakt van deze overzettiug gewag. Men vind daar* in de gefchiedenis der overfpeelfter, die bij joannes, in het 8de hoofdftuk, voorkomt, doch welke men in de oudfte Syrifche overzettingen van het nieuwe testament niet vind. — De tégenwoordige paus ziet er zeer wël uit, en word ongemeen bemind. Als hij voorbij rijd, valt elk op de knieën. Hij zit, door zijne lijfwagt omringd en door zijne kardinaalen verzeld, in de koets, en deelt met de hand zijnen zégen uit. Het is zeer vermaaklijk, ' de ^trawanten van den paus beurtlings kaarten en avema■ ria's te zien mengen. — Het karakter der hédendaag. fche Romeinen heeft veel overeenkomst met de denkwijze der  EN HET OOSTEN. 2*5 der voormal ig'ei. Z'j zijn in het algemeen bevallig,loos, fchimpiigtig, hoogmoedig, wreed en wraakzugtig. Zij matigen zig het regt aan, om alle andere ltaliaanen, inzonderheid die in Lombardijë , te veragtetti Dat de adel veel van pragt houd, blijkt uit deszelfs vorstlijke gebouwen. De vrouwen zijn niet zeer fraai, en vertonen zig in gezelfchappen met hnare cicisbeen. Het is geen wonder, wanneer zij eenigzins neêrflagtig zijn, wijl de geestlijken, welken hier de voornaamften zijn, niet mogen trouwen. Daar in de fchouwburgen a'hter geen vrouws' perfoon mag verfchijnen, ziet men in plaats van dezelven kastraaten invrouwlijke kléding. De advokaaten, kanfelaarijbedicnden en anderen gaan als abten gekleed,en wrl I om réden,dat de geestlijken het meest geagt worden.— J In de gevangenisfen zitten fchier éven zo veel gevangek nen, als men bédehars op de ftraaten en in de koffijhui\ zen aantreft: de bédelaars lopen met geheele troepen; ! ondertusfchen zijn bejden een bewijs van lediggang en eene i flegte regéring. De ménigvuldige feestdagen géven den i lieden geen tijd om te werken, maar wel gelégenheid oin ; kwaad te doen. Maar, voor dat ik Rome verlaat, moet ik er nog eenige aanmerkingen bijvoegen over twee niet ver van daar liggende plaatzen: ik meen Ostia en Tusiulano. De mij I onbekende bewijzen van hun, welken bewéren, dat het i water inde Middenlandfche zee toeneemt, moeten op zéj kerer waarnémingen (leunen, dan de mijnen voor het tégengefteld gevoelen, hetwelk alleen op de zandftreeken bij Ostia gegrond is, welken aan dezulken gelijk zijn, die men onder anderen tot bevestiging der vermindering VI. Deel, J»  226" REIZE DOOR EUROPA yan hét water in de Oostzee gebruikt. Ostia ligt wel twee Zweedfche mijlen van Rome, en omtrent een vierde eener mijle van de zee, en ten tijde der Romeinen lag het misfchien nog nader bij het water. Het was toen eene goede haven en eene voortrellijke itad, gelijk men nog uit de puinhoopen kan zien: maar nu is het eene verga» derplaats van guiten en misdaders, die men uit Rome gejaagd heeft. Dezen arbeiden hier in zoutwerken. Het zoutwater komt uit de omliggende moerasfen, welken de lugt vergiftigen, en inzonderheid hévige koude koortzen veroorzaken. Deze lieden kunnen zeiven elkander niet Verdragen, en dikwijls bedélen en vermoorden zij elkander. Indien de heer noring en ik dit gewéten hadden, zouden wij voorzéker bij hun den nagt niet overgebléven zijn. Ik twijfel, of men bij dag wel veilig bij hun is. In het huis, daar wij onzen intrek namen, vonden wij deze gevaarlijke liedén aan eene ronde tafel zitten en wijn drinken* De godlijke Voorzienigheid, doch niet onze voorzigtigheid, maakte, dat wij hun ontkwamen, j;a dat wij eenen zeer geringen maaltijd, en een ellendig bed, waarin niets dan ftxoo en eene grove déken lag, cn hetwelk in eene morsfige kamer hond, welke geen ander venster had, dan een luik, dat bij dag open, en des üagts toegemaakt werd, duur betaald hadden. Toen ik bij mijne terugkomst te Rome den lieden in mijne herberg verhaalde, waar ik geweest was, wilden zij mij nauw lijks geloven. Nu leerde ik ondertusfchen, dat een reiziger de plaatzen, die hij wil bezien, eerst nauwkeurig Stoet léren kennen. Men ziet thans nog de puinhoopen van Tmultita,  EN HET OOSTEN. 027 hetwelk nu Tusculano word genoemd. Cicero kon tot ij zijne wijsgeerige waarnémingen nooit een' aangenaamer j oord verkiezen, dan dezen. .Dezelve ligt omtrent twee ! Zweedfche mijlen westwaard van Rome, op eenen grool ten heuvel, daar men een geheel vrij gezigt naar Rome, over de uitgeftrekte viakte, naar lut Toskaansch gebergte en de Middenlandfche zee heeft. Maar, die te Tuscui lano cicero's muféum meent te zien, moet, denk ik, I onzen rédenaar in éénen zijner kelders de plaats aanwij: zen. Hier zijn veelen van deze kelders; maar ik kou geen andere overblijfzels van zijn huis ontdekken. En al waren er nog meer, zo zou men tog eenen monnik moeten hebben , om te bepalen het geen men wel wil zién, maar 1 niet kan zien. Het geen men voor cicero's bad uitgeeft, 1 komt mij veeleer als een overblijfzel van een amfitheater voor. Den rrten van flagtmaand vertrok ik met mijn' vriend noring van Rome dwars door Italië naar Fano, eene tamelijk groote én fraaije flad aan de Adriatifche zee, met eene haven voor kleine iehépen. Het gedeelte van Italië, dat tusfchen deze déden ligt, is zeer ongelijk, en vol naakte rotzen , fchoone wijnbergen, en vrugtbaare dalen. Hoe verder men zig van Rome verwijdert, des te grooter is de wéivaari der inwoners, en des te befcheidener zijn de lieden. De weg is hier en daar zeer moeilijk , en loopt tusfëheii fieile klippen door: op ééne plaats zelfs is hij döbr tenen berg gehouwen. — De berg la Somma is gevaarlijk, voornaamüjk bij régeuwecder: men iiijct denzelven met osfcn oprijden. In deze ftreek worHen veel osfcn in plaats van paerden gebruikt; als het Fa  REIZE DOOR EUROPA duister is, draagt men fakkels vóór dezelven. De volgende merkwaardige ftéden liggen tusfchen Rome en Fado. Narni, eene kleine ellendige ftad, de geboorteplaats van den keizer nerva: de keizer augustus liet Iiier eene pragtige lteenen brug aanleggen, waarvan men nog een klein overblijfzel ziet. Term, een wélgebouwd fteedje, de geboorteplaats van tacitus. De berg Aeoïpth die bij de Latijnl'che dichters zo dikwijls voorkomt, heet nog ilMonte Eolo, en ligt aan géne zijde van Terni. Spo/eto is juist geen fraaije ftad: zij heeft veele veranderingen door de aardbévingen geléden; op eenen nabij gelégen hoogen heuvel ligt een kasteel, van het welk eene lange brug naar de ftad gaat; de Porta - Fuga alhier heeft, zegt men, haaren naam daarvan bekomen, dat de Karthaagfehe held hier. het eerst op de vlugt gedréven werd, en de magt der Romeinen moest léren kennen : de liggingder frad tusfchen rotzen fchijnt veel gedaan te hebben tot deze overwinning. Tusfchen Spoieto en Foligno, eene kleine lélijke ftad, komt de vloed Clhumnus, dien men uit virgihus kent, onder uit eenen berg te voorfchijn. Van Fano tot Bologna is het land effen, en de zee heeft hier waarfchijnlijk, op zommige piaatzen meer, op anderen minder, inbreuken gedaan: men ziet dit aan de Apennijns , die van»Bologna af met de kust eenen driehoek mafcui, welks punt bij Fano is. Deze laatfte plaats en Pe1'aro liggen digt aan het ftrnnd, Catolica en Rimini een eind weegs van daar, doch Savignanoen Cefèna nog verder: deze allen fchijnen in oude tijden zeeiléden geweest te zijn. De Adriatifche zee is langs deze kust zeer ondiep en voor de zeevarenden gevaarlijk. Van Fano reist men  EN HET OOSTEN. 22> langs het ftrand naar Pefaro, eene fraaije ftad, die door wijnbergen en tuinen, als méde vrugtbaare, doch een weinig moeraslige, velden, die de lugt hier ongezond maken, omringd word. Hier groeijen de beste vijgen in gansch Italië. Rimini is eene aanzienlijke, groote en fchoone Itad aan den vloed Marecchia, die met eene voortreflijke marmeren brug pronkt, welke augustus en tibeeius gebouwd hebben. Van hier verwijdert de weg zig, over eene vrugtbaare vlakte, hoe langer hoe meer van de zee naar Bologna, eerst door Savignano, vervolgens door Cefena. Deze laatfte is de geboorteftad van den tègenwoordigen paus, tamelijk groot en fraai, ligt aan den vloed Savio , en heeft een oud vast hot op eene groote hoogte; terwijl ik hier eene pragtige verlichting, in de gedaante van eene eerepoort, befchouwde, werd in het gedrang een perfoon doodgehoken: de Italiaanen bedienen zig van zulke gelégenheden , om zig aan die geenen te wréken, op welken zij eenen wrok hebben. De pauslijke héden aan de Adriatifche zee hangen niet zo zeer af-van de magt der regéring, als de anderen; om die réden ziet men het omliggende land ook veel béter be» bouwd. — Te bologna fcheidde ik mij van mijnen reisgenoot den heer noring : hij vervolgde zijne reis naar Venetië, en ik keerde weer naar Milaan. Tusfchen deze had en Bologna waren de vloeden , door dewelken ik in mijne heenreis droogsvoers kon gaan, mij zeer hinderlijk , deels wégens te veel, deels wégens te weinig water, zo dat men er zig niet kou laten overzetten, of er niet door kon rijden. Om deze réden werd ik op zom*. itiige plaatzen wel vier en twintig uuren lang opgehouden^ Pa  zy* REIZE DOOR EUROPA Zomtijds droegen mijne reisgenooten mij op den 'rug , ten einde het rijtuig béter door het water zou kunnen komen. Den i4^b van flagtmaand kwam ik wéér gelukkiglijk te Milaan aan. Ik zal nu kortlijk iets van deze (rad en mij. re verrigtingen aldaar melden. ,—. Milaan is bijna zo groot, als Stokholm, is niet zo wél verfterkt als Modena en Reggio, heert zulke fraaije ligging niet als Piacenza, zulke voorrreflijke gaUerijën niet als Bologna, zulke wél geplaveide (traaten niet als Florence, en de huizen zijn er zo gelijkvormig niet ais te Turin; maar het isdaartégen veel volkrijker dan één van dezen. Het getal der inwoners bedraagt omtrent 130, oco. Zij zijn in het algemeen befcheidener dan eenige andere Italiaanen; men zegt daartégen, dat zij meer éten. Het eerde is misfchien aan eene verltsndiger regéring, het tweede aan de gezonder lugt en het vrugtbaarer land toetefchrijven. : Toen ik Lombardijë voor het eerst zag, deed deszelfs ligging mij vrézen, dat eene ziekte hier voor mij onvermijdelijk zou wezen.. Want het ligt tusfchen twee zulke hooge kétens van fe gén, als de Alpen en Apennijns; en deszelfs talrijke vloeden en kanaalen zijn alle tusfchen boschaadjen, als in een digt woud, ingefloten. Doch door eigen ondervinding en die van anderen weet ik thans, dat ten minsten Milaan eene gezonde plaats is. De winden van Genua en Venetië komende, maken, dat de koude hier des winters veel heviger is, dan op veele plaatzen in Frankrijk en Engelland: in lentemaand waait hier de wind fchier geftadig en tévens zeer hévig, het welk het voorjaar gezond maakt. De tegenwoordige win-  EN HET OOSTEN, %%% ter is te Milaan ongemeen fchoon geweest, gedurende drie maanden fchier altijd eene klaare en heldere lugt zonder fneeuw, die , gelijk men mij verzékerde, in het voorléden ja ar hier op de ftraaten tot in bloeimaandin groote mé? nigtehadgelégen. Te Rome en te Napels daartégen zijn, volgens gerugten, dit jaar veele menfchen door fneeuw en koude weggerukt. In winter-en louwmaand was het hier ook zo koud , dat arme lieden op de gemeene wégen bevroren. Voegt men hierbij, dat de brand hier te lande zeer duur is, en men flegts open fchoorfteenen .heeft, zal het mij niemand betwisten, wanneer ik zeg, dat ik in Zweeden in geen winter zo veel koude geléden heb, als in Italië. —■ Die van de Milaneezen niet getuigt, dat zij grootmoedig, opregt, openhartig, mild, arbeidzaam, doch tévens wéllustig zijn, doet hun ongelijk. Hun grootfte vermaak is Andare al Corfo; zij vergaderen op alle feestdagen in eene zékere groote ftraat, en vermaken er zig deels met wandelen, deels met ftilzitten in hunne rijtuigen. Niemand van vooinaamen ftand uitgezonderd het hof, heeft vrijheid, om in de ftad meu meer dan twee paerden te rijden, maar wel, om lopers7 die zij Valanti noemen, vóór de koets te laten lopen. De week van vastenavond word hier met alle foorten van vermaaken doorgebragt: men ziet dan eene ménigte vermomdelieden langs de ftraaten rijdenofgaan; zijwerpen met fuikerërweten, hetwelk ook uit de venfteren gefchied ^omwijlen gebeurt het, dat ménige fchrokkige op deze wijze, het léven er bij infehiet. Gedurende de vasten ziet men dagelijks omdragten met kaerzen en fakkelen. Gedurende dezen tijd word alle dagen, uitgezonderd desfaturdags, ia di  *3* REIZE DOOR EUROPA domkerk geprédikt: het zijn meest Jefuiten, die om het brood prédiken; zoinmigen van hun prédiken meesterlijk. De bédelaars zijn te Milaan ontelbaar; men kan nauwlijks een' voet verzetten , zonder er eenen te ontmoeten; op de ftraaten zijn zij lastig, en in de kerken neuswijs. Onder de gedenktekens der oudheid te Milaan zijn het merkwaardigfte zestien püaaren uit den tempel van herkules, welken naar de zes gelijken, die ik te Rome op het Campo Vaccino (Forum Romanunï) benéden het kapitool zag, en, zo men zegt, in den tempel van juiuter den donderaar geftaan hebben. Indien de kerk van den heiligen ambrosivs alhier door dezen aartsbisfchop, gelijk men beweert, in de vierde eeuw gegrond is, heeft zij meer aanfpraak cp de oplettendheid des reizigers, dan de domkerk, die met alle andere groote gebouwen en Uoten dit gemeen heeft, dat zij nooit voltooid word. Eindelijk kom ik tot de Ambrofiaanfehe boekerij, om dewelke ik zoveel lijd verkwist heb, dat ik mijne bézigheden alhier niet kan befchrijven, zo als ik wilde en moest. De kardinaal freEerik borromïeus, aartsbisfchop te Milaan, heeft ze, gelijk bekend is, in het jaar 1609 geftigt: hij zond geleerden, niet alleen door Europa, maar ook door het Oosten, die eene onfchatbuare verzameling van handfchrifen, over de 15, 000 in getal, médebragtenen dezen maken hoofdzaaklijk den rijkdom van deze boekverzameling uit. De gemaakte fchikkingen bij deze boekerij zijn van dien aart, dat ik vrees, dat zij bij het geleerd publiek niet zo ras zal bekend worden. Onder de handfchriften worden gis groote zeldaamhedeij voon^amlijk getoond.  EN HET OOSTEN. £33 een ftuk van de gefchiedenis van josephus op papier van ligiptisch papyrus, en een oude Samaritaanfchc Cidex van den pentateuchus, waarvan tot héden nog maar een gedeelte vergeléken is, het was te wenfehen, dat het doorgaans gefchiedde, wanneer men namelijk bij nauwkeuriger onderzoek zou bevi::den, dat hetgeen, waarvan men gelooft, dat liet door eene laater hand gefchréven is, met het overige van dezelfde oudheid is. —■ Doch het geen het merkwaardigfte is, maar het minst vertoond word, is de Codex Syriacus Hexapiaris, waarvan de heer BjöxiNSTaHL het eerst der geleerde waereld bertgt gegéven heeft; de boekbewaarder jjkanca weet dit ook, en heeft er zig zeer over geërgerd. Uit de brieven van den heer noking aan mij uit Göttingen zie ik, dat bjornstühls befchrijving van dit handfchrift reeds in Duitschland gedrukt is. Mij blijft dus verder niets over, dan te zeggen , hoe veel ik gelégenheid gehad heb van dezen codex aftefchrijven. Hij beftaat uit all' de régelmatige boeken, die daar gevonden worden, namelijk de groote en kleine profeeten., deklaagliederen van jeremia, de pfalmeri, jou, de foreuken en den prédiker van salomo , als méde het hoogelied; en van de apokryphen bevat hij liet boek baeugh. Van dit boek zegt onze björnstüul: per fe pat et, ilbros apocryphos c ar ere kis- fignis tOr/genianis): voces habent interdum Gnecas in margine fe? Synonyma Syriaca; quandoque Schoiia queedam longiuscula occurrunt; in üarucho autem,quod mirum, adfunt, quamvis raro, Jïgua., & excitatur verfio tiieodotionis. ik kan er bijvoegen, dat van verfcheiden obeiisken op den kant gezegd word; w dit vind men niet in het HeP 5  234 REIZE DOOR EUROPA „ breemvsch." Op het einde van bet boek bahuch leest men deze woorden: ,, all' de obelisken zijn naar de zé„ ventig vertolkers ingerigr." Ik heb den lofzang der drie mannen ook afgefchréven: deze is éven eens gefield, als bet boek baruch, en volkomen zo als onze björnSTaHL dien befchréven heeft. In syrach komen ook plaatzen met obelisken voor, die ik insgelijks groofftc-ndeels afgefchréven heb. In de gefchiedenis van den Bel te Babel heb ik maar éénen lemniscus gevonden. Wijl het mij thans aan tijd ontbreekt, om dit alles behoorlijk te onderzoeken, moet ik mijn oordeel daar over zo lang ppfeborten. Met opzigt tot de mij aanbevolen reis naar het Oosten verblijd ik mij thans zeer over het befluit, dat ik bij het begin van het afichrijven van dezen codex nam, namelijk de voorréden, belluitréden en aanmerkingen, welken van de kerkvaders afkomstig zijn, en waarVan björnstShl fpreekt, die ook van éven weinig gewigt zijn , voorbijtegaan: zij zouden , het geen van veel grooter waarde is, te veel tijd ontnomen hebben. Ik heb er eenigen van afgefchréven, en tot beloning daarvoor heb ik niets anders, dan mijne moeite. Het is mij egter zeer onaangenaam, dat mijne te zeer verhaaste reis naar Konftantinopel mij de gelegenheid beneemt, mijn affchrift met het oorfprongliike te vergelijken. Midlerwijl vlei ik mij met de hoop, dat ik de meeste fcbrijffeilen kan ontdekken en ook verbéteren. Ik weet niet, of ik te voren verhaald heb, dat de toegang tot dit handfchrift mij, behalven een affchrift voor de boekerij, en een gedeelte van mijn Sabe&ch handfchrift, nog een ander van eenen dergelijken codex kost, die het tweede boek der koningen  EN HET OOSTEN. 235 bevat, hetwelk ik in de koningrijke boekerij te Parijs afgefchréven heb. De boekbewaarder branca heeft mij zo gekweld, dat ménig een voor minder bedreven kwaad door den paus in den ban gedaan is. Maar de vrees, dat hij mij eenen buit zcu ontrukken, dien hij mogelijk nooit tot eenig ander gebruik denkt aantewenden, was inij fchier meer, dan al het and?re, tot last. Schoor» hij wilde, twijfel ik egter, dat hij de varianten van dezen codex zo kan uitgéven, dat het algemeen er méde voldaan zal zijn. De kleine proef, welke de hoogleeraar rossi te Panna van dit handfchrift heeft laten drukken, is vol feilen. Doch dit is den boekbewaarder branca te wijten , die het affchrift gemaakt, en aan rossi, op zijn verzoek, gezonden heeft. Zou nu hij, die in diervoegen in het klein geen vertrouwen verworven heeft, zulks in het veel grootere verdienen? Ik hoop te Venetië tijd te vinden, om mijne belofte ten aanzien van de taal en den godsdienst der Sabeërs te volbrengen. Er gaat geen fchip van daar naar Konftantinopel, gelijk ik te voren de eer heb gehad u te melden, dan in de week na paafchen. Deze hinderpaal, névens de omftandigheid, dat de hoogleeraar BjöaNsrant mij wagt, verdubbelt mijn verlangen derwaard. Dat ik héden mijnen , arbeid in de Ambroliaanfche boekerij, overëenkomstig mijn wenfclien, geëindigd heb, maakt ondertusfchen, dat ik mor,;en met onbefchrijflijke vreugde naar Venetië vertrek, om mijne reis naar het Oosten te vervolgen.  fi3$ REIZE DOOR EUROPA TWEEDE C R I E F. Van Brescia. Reizen in dit land. Verona; -Vicenza; Padua. Iets van de merkwaardigheden en inwoners te Venetië. Inleiding tot de berigten van den godsdienst en de taal der Sabeërs: zwarigheden om daartoe te geraken. Sahe'ifche letters. Eenige ftukken uit het Sabeïsch handfchrift. Eerfte ftuk, waaruit men begrippen krijgt van de godgeleerdheid der Sabeërs, als van den verhéven koning des lichts , de Engelen des lichts, Hazin 3 de fchepping der Waereld, en der menfchen; godlij ke voor fchriften van gedrag aan de eetfte menfchen, en waarfchouwing voor Satan. Tweede ftuk: een boetgebed. Derde ftuk: van Joannes den Doper, en den doop van den bode des lévens. Aanmerkingen op dezemedegedeelde ftukken. Norbergs pogingen om het Arabisch en Turksch te léren. Nog venetiaanfche merkwaardigheden. Van den heer de Yilloiibn. Venetië, den 3<3en Mat, 1779- ^yV^VNNEER ik zeg, dat ik den 24.^ van lentemaand van Milaan vertrokken , en den 30^» gelukkig en gezond hier aangekomen ben, geef ik u het regt, om volgensmijne belofte thans eene proeve van den godsdienst der Sabeërs, névens aanmerkingen over hunne taal, te verwagten. Maar, wanneer ik er bijvoeg , dat mijne gezelfchapp^n alhier, die ik der oabefehrijflijke genegenheid van den  EN HET OOSTEN. »37 heer de villoison te mij waard, en die uit den bijgaanden blief nog meer blijkt, te danken heb, nevens mijnen ijver, om de Turkfche taal te leren, mij belet hebben, dezen pligt te volbrengen, zo geef ik u gelégenheid om te zien, hoe weinig ftipt gij in uwe eifchen moet zijn. Voor dat ik ondertusfchen overga tot het geen,.hetwelk de voornaamfte inhoud van dezen brief zal wézen, neem ik net uw verlof dc vrijheid, om u eenige aanmerkingen médetedélen, waartoe mijne reis van Milaan naar Venetië mij gelégenheid heeft gegéven. De Venetiaanfche ftaaten zijn zo vrugtbaar niet, als het hertogdom Milaan. De réden daarvan is de flegte hoedanigheid van den grond, en niet gebrek aan bebouwing. De groote zandvlakten in dit land léveren een onverwagt gezigt. Te Brescia wilde men mij diets ma¬ ken , dat men daar voor eenigen tijd in eene gragt aan den vloed Gazza, die door de ftad ftroomt, eenen krokodil had gevangen. Maar men behoeft te Brescia geen krokodillen onder de dooden te zoeken: men vind ze genoeg onder de lévenden. De inwoners kwamen mij grootftendeels voor als bloeddorstige en verflindende dieren. Er gaat fciiier geen nagt voorbij, in welken geen • moord gepleegd word. De weg van hier naar Venetië is de onveiligfte in gansch Italië., Langs den grooten weg zijn galgen als mijhvijzers gezet. Ik durf niet zeggen, het geen ik denk. Mijn reisgenoot, eenBresciër, minder held dan Ik, toonde mij met zijnen nntblooten dégen onophoudelijk, het geen ik ook te vrézen heb. Ondertusfchen maakten de perziken en amandelboomen, weiken dit land in ménigte verheten, en, gelijk de Italiaan-  è3« REIZE DOOR EUROPA fche doornftruik, in dit jaargetij derzelver bloemen eerder, dan de bladen, vertonen, eenen aangenaameren indruk op mij. Te Verona, eene groote en zeer aangenaa- me ftad, is het merkwaardiglte onder de overblijfzels der oudheid een amfitheater, hetwelk, zo men zegt, door augustus, en wel in denzelfden fmaak, als het Vespafiaanfche te Rome , gebouwd is : het is wel iets kleiner, dan het laatfte, doch béter bewaard gebléven. Ik kan mij egter niet verbeelden , dat Verona vroeger dan Rome op zulk een beraad zou hebben kunnen roemen. — lk had te Vicenza gelégenheid, in het bekend Olympisch theater (*), een' meesterftuk van den beroemden pallaDio, de fymmetrie der oude Romeinen te léren kennen.—— Van Padua, dat in denzelfden fmaak ais Bologna, namelijk met overdekte gallcrijen op piluaren, gebouwd is, kan men zeggen , dat het eene groote duistere ftad zonder menfchen is. Men ziet hier eenen onderaardfehen gang (**), die onder den vloed Brtnta door gaat, en zig eene tamelijke wijdte naar eene klip uitttrekt; als méde eene poort, die den naam Porta Lïviana voert. ___ Venetië ligt wel vijf Italiaanfche mijlen van het vaste land, doch het water is er zo ondiep, dat m_n ten tijde der ebbe de flib rondom heen duidelijk kan zien, en er geen groute fchépen kunnen aanlanden. Deze ftad befiuit tri {*) Dit theater is eigenlijk in het huis, alwaar de zogenoera» de Acudemiti Olyi/ipiceriim vergadert: van daar die benaming. (**) Dit zijn overblijfzels eeoer brug uit de tijacn der Romeinen, en bewijzen, hoe zeer bet bed van den gemelden vloed zé Jeu verhoogd is.  È N HET O O S T E N. »39 ïföaféa omtrek 138 eilanden, die door 145 kanaalen, over dewelken 4^0 fteenen bruggen liggen, van elkander afgefcheiden zijn; terwijl men in kleine met zwart overtrokken vaartuigen gemakliik overal kan komen, waar men wil: rijtuigen zijn hier niet. Het water rijst ménigmaal zo hoog, dat men tot in de koliijhuizen op de plaats St. Markus kan varen. Dit plein van St. Markus is de fchoonfte markt, die ik ooit gezien heb. De ftraaten zijn naauw, t maar zeer wél geplaveid. De huizen zijn matig hoog; ij de kerken en paleizen pragtig. In de kerk St. Markus, !' welke van marmer opgebouwd en met marmeren pilaaren van Athenen en andere plaatzen in de Levant verfierd is, ivord, behalveu eene onwaardeerbaare verzameling van '. édelgefteente , insgelijks van Athénen en andere Levantj fche plaatzen, eeii Hesje mét bloed van Christus, een ■ ftuk van het heiiig kruis, een der nagelen, waarméde ! christus aan het kruis was gehegt, en een doorn uit de , kroon van christus bewaard. Aan eene der buiten zijij den van de kerk ziet men vier Saraceenen van porphyr, ) die, zo men verhaalt, eens getragt hebben, dezen fchat I te roven. Eenige fchréden van daar verbeelden drie hoo- Ige houten fcepters de drie koningrijken, die eertijds onder Venetië verenigd waren. Venetië ligt in de zee, en heeft egter geen water, maar dit word in groote vaten van het vaste land gehaald; het gebrek aan régen voor de j bakken heeft het waterhalen dit jaar meer dan naar gewoonte I uoodzaaklijk gemaakt. De handel is te Venetië zo fterk, i dat dezelve nauwlijks zijns geiijke heeft, wanneer men 11. voomaamlijk daar onder rékent het geen niet gebruikt i yvord. De lugt is hier niet zeer ongezond, het welk,  i4o REIZE DOOR EUROPA naar mijn gedagt, meest aan het zoute zeewater moet toegefchréven worden: indien de poelen bij Mantua, en het groot en vischr:jk meir Larga tusfchen Brescia en Verona ook zulk water hadden, zouden de inwoners dezer ftéden zig misfchieu ook béter bevinden. De adel fchijnt hier uit hoofde van deszelfs bézigheid in den raad (welks luister en heerlijkheid ik verlof gehad heb, te zien) minder de vrijheid te fmaken, dan de burgerfland. De dragt des adels beltaat in eene zeer groote witte paruik , en in eenen langen zwarten mantel met eenen gordel om het lijf. De overige inwoners gaan op zijn Fransch gekleed, met dit onderfcheid alleen, dat weinigen eenen dégen dragen, en fchier elk zig van eenen langen mantel bedient, des winters van rood fcharlaken, en des zomers van zijde. Voor het overige leeft men te Venetië, dunkt mij, in één jaar meer, dan elders in twee jaaren: men flaapt weinig, en de gezelfchappen, welken meestenéeels in bijzondere huizen bijeenkomen, fche'den laat na middennagt. Eindelijk zal het ook tijd worden, dat ik mijne belofte volbreng ten aanzien van het geen ik u van de taal enden godsdienst der Sabeërs wilde verhalen. Ik diende zékerlijk u thans met het beste daarvan te bedienen, dewijl ik uwe nieuwsgierigheid zo lang heb opgehouden : mnar ik vrees, dat gij van het ilegtfte zult krijgen, en wel om réden, wijl gebrek aan tijd en de onontbeerlijke hulpmiddelen mij tot hiertoe belet hebben , de nodige kennis van deze onbekende taal te bekomen. Ik ken wel eenige boeken, die mij in het overzetten van mijn affchrift licht zouden géven, bij voorbeeldkvempferi Ammnitates exo- ti-  EN HET OOSTEN. *4> tic<£, en het bijvoegzel tot de reize van thevénot, gé>. drukt te Amfterdam. Doch in Italië zoek ik deze en andere boeken, die ik in het Oosten nodig heb, vergeefs. Indien die beide werken in Zweeden mogten te bekomen zijn, zou mij een groote dienst gefchieden, zo gij de goedheid wilde hebben, uit dezelven een uittrekzel te laten maken van het geen voor mij van nut is, én naar Konftantinopel aan mij over te zenden. De heer noring heeft de vriendelijkheid gehad, mij uit. Göttingen een uittrekzel uit niebuhes reize, néveris het Sabeïsch alphabet, méde te délen, zijnde van dezen inhoud: „ Te Baslöra zijn flegts weinige Sabeërs: ik liet een' van hun hun alphabet „ voor mij affchrijven; men verzékerde mij, dat deze „ hun beste fchrijver was." In.de aantékening hierop zegt de fchrijver: „ in een werk, Relations curieufes j welk te Parijs gedrukt is, vind men een alphabet der ,, Chaldeën, der Sabeërs, of. zogenoemde Sr. Joannes Christenen, dat van mijn affchrift alleen in kleinighe„ den verfchilt; k/empfers affchrift is van beiden zeer „ verschillende., dus niet getrouw." Zo werd mijne hoop ter nédergeflagen, juist toen ik dezelve meende vervuld te zijn. Het alphabec, dat ik ontvangen heb, is niet vollédig. Indien al het overige zo gemaklijk voor mij te beflisfen was, als het veffchil. over het regte alphabet, zou ik all' de hinderpaalen, die mij voorkomen, ras uit den weg kunnen ruimen. Ik zal mijn ontwerp van eene. Sabeïfche fpraakkunst néyens al mijne overige papieren bij mijn vertrek van Konftantinopel overzenden. De fpraakkundige régelen komen nader met het Syrisch, dan met het Chaldeeuwsch overeen. Ik kan niet geloven è VI. Deel. Q>R  242 REIZE DOOR EUROPA dat Aleph en Ain maar één médcklinker is: ik heb te veel voorbeelden van het tégendeel; He en Cheth worden beiden éven eens gefchréven; de zelfklinkers, waarvan er drie zijn, worden met Aleph, Vau en Jod getékend. Op deze wijze word het juist zo gemaklijk niet, in eenen duisteren tekst te onderfeheiden, wanneer deze letters als zelfklinkers of als médeklinkers moeten aangemerkt worden: zonder van veele andere zwarigheden te fpréken, die uit nieuwe woorden, die in geen Oostersch woordenboek gevonden worden; uit de uitlating der rus» tende (quiefcenres*) letters, daar zij niet gehoord worden, en uit zo veele andere omftandigheden ontdaan, die te wijdlopig om te verhalen, en te verdrietig om te lézen zouden zijn. De godsdienst der Sabeërs is een zamenmengzel uit den ouden Chaldeeuwfchen en den Christlijken. Ik moet mijne beöordélende aanmerkingen hierop zo lang fparen, als mijne eigen ondervinding en die van andere reizigers de grenzen van mijn oordeel nog niet bepaald heeft. Gij zult thans, wégens de bijgebragte rédenen, met eene korte en beknopte overzetting van eenige ftukken van mijn handfchrift wel genoegen willen némen. Zie hier het eerfte: „ In den naam des grooten Lévens, het welk voor het licht der waereld all' onze daaden en bedrijven wist. De vergéving der zonden is voor alle leerlingen en Mandaiten, die naar deze leer léven, en de fteen des Lévens horen. Gelooft zij mijn heer met een rein hart, de heer der ganfche waereld. Gezégend zij de verhéven koning ■dés lichts, de god der waarheid, bij welken een onyer-  EN HET OOSTEN. 243 ganglijke glans is, de genadige, barmhartige. Die zijne hoop op hem ftelt, en zijnen naam in waarheid eert, zal niet vallen. Zijn fchijnzel licht over alle fchepzels en koningen, die vóór hem haan, blinkende in derzelver glans en het licht des allerhooghen, die in de wolke des lichts haan, hunne kniën buigende vóór den Heer der heeren, den verhéven koning des lichts, wiens fchijnzel zonder duisterheid, en wiens heerlijkheid léven, waarheid en genade is. Geloofd zij de verhéven koning des lichts, de fchepper van alle dingen, die het morgenlicht der wolke in wijsheid uitgebreid heeft. Zijn glans verandert nooit, zijn licht gaat niet uit, zijne majefteit en heerlijkheid vergaat niet. Hij is léven boven léven, glans boven glans, licht boven licht. Bij hem is geen onvolmaaktheid, Hij is licht zonder duisternis, léven zonder dood, goed zonder kwaad- Hij zit regérende in zijne verhéven raagt-,«0 brengt alle licht aan. Hij is de vader Van allen rijkdom, en woont bij alle vreedzaamen en gelovigen, die zijnen naam in hunnen mond hebben. Hij is koning over de ftad des lévens, zijn rijk blijft fteeds. Zijn licht gaat op, en fchijnt zonder vlekken en wolken. Hij is de waarheid, die in de hoogte woont; de Heer der heeren , die de troonen der ganfche waereld bevestigt, de aarde uitfpant, en den hémel boven haar verhoogt, en de zon, welke (ineer dan alle licht verlicht, en de maan, welke de fterren in fchijnzel overtreft, en de fterren, bij welken geen onvolmaaktheid is, ook de waterzakken zonder getal. De vogelen in de lugt, als zij heen en weêr zwéven , kloven met derzelver vleugelen de waterzakken des lichts en der heerlijkheid. In het begin gingen van dm R 2  S46" REIZE DOOR EUROPA] Verdorren niet; het loof op de boomen valt niet af; de bloem verdwijnt niet. In hunne woning is geen verganglijkheid. Hun licht gaat onder hen op. Zij zijn Jordaaijien, wit water, vol melk. De vorsten en koningen van den wellust, welken daarvan drinken, fmaken den dood niet. Zij verheugen zig in vrolijkheid, en gaan in ftilte zagtjes heen en wéder, blinkende en wit van licht, dat over hen opgaat, en zig met geen duisterheid vermengt. Dezen zijn de fchepzels des lichts, aan het uitfpanzel des hémels verdeeld, de woningen der Jordaan , fchatten, koningen ; fchijnzel en licht woont boven hen. Hunne beeldcisfen zijn licht, hunne aangezigten ftraalen. Zij horten onophoudelijk hunne ftem uit voor den verhéven koning des lichts, ffaande in den zétel zijner heerlijkheid. Tusfchen hen ging een genadige adem uit, welke alle verborgenheden, régenwolken, zaaden, kruiden en boomen op de aarde fchiep; en zij zijn zeiven het doel des dageraats, en de maat der tijdrekening. Gezégend zij de verhéven koning des lichts in eeuwigheid, zijn naam zij geprézen. Koningen, apostels, Jordaanen, dieren, boomen en het licht, dat boven hen woont: dit alles komt van den verhéven koning des lichts. De koning verheugt de kinderen des lichts. Hun licht wijkt voor het licht derzonne endermaane: zij hebben hunne fchoonheid van hazins fchoonheid, het licht der waereld, het fchijnzel der genade. Hazin werd tot een beeld der genade gefchapen. Zij zeggen jégenshem: o morgenfter, wij zullen u loven; onze mond zij als een dag, onze tonge als een vogel, en onze lippen als twee vleugels, en zij snoeten fpréken van uwe raagt; zalig is hij, die u kent,  EN HET OOSTEN. 247 en in waarheid op u hoopt: hij word van de dwaling verlost; gezégend zijt gij verhéven koning des lichts: door uw woord werd alles in het begin, en alle rijkdommen, die van ouds af uitgezonden zijn. De verhéven koning des lichts is heer der heeren; géver des lichts is zijn naam, en gabriel heet zijn apostel. Hij riep mij van zijne genadewoning, ter regterhand van dewelke hij woont, en fprak: „ Ga tot de waereld, welke vol is van duis„ ternis en boosheid, in dewelke geen licht is, welke „ vol is van-den dood, en in dewelke geen léven is ; ga, verwoest de duisternis, fchep de aarde, breid het uit„ fpanzel des hémels uit, en plaats er de fterren in; geef „ der zonne licht, der maane fchijnzel, den fterren glans, „ het water zoetigheid, het vuur vlammen ; fchep vrug„ ten en alle boomen, wilde en tamme dieren, vogelen, van het vrouwlijk en manlijk gefiagt, tot nut van den „ mensch en zijne nakomelingen. Dat ook man en wijf 3, worden, en hunne naamen adam en eva zijn. Voor „ den mensch werden de engelen des vuurs gefchapen, wel„ ken van menelat afwéken, en deswégen in een bran„ dend vuur geworpen werden. Dat ook drie engelen des lichts voor den mensch worden. Dat voor hun ook lévend water, en vier winden, die over hen waaijeiijals ook een „ ontftoken vuur in de waereld worden." De verhéven koning des lichts fprak, en door zijn woord werd alles van begin. De apostel gabriel ging, verhief den hémel,, en fpande de aarde met all' derzelver fchepzelen uita door de kragt van den verhéven koning des lichts. Adam en zijn wijf eva werden ook gefchapen, en d^ R 4  448 REIZE DOOR. EUROPA adem (*) viel néder over hun lichaam. Hij waarfchouwde hen voor dë engelen dés vuurs, die voor de menfchen gefchapen waren-, en van menelat afgevallen, en de' ftigters Van all* het kwaad, én fprak: „ fk ben een zui„ vere bode; mijn heer heeft mij geroepen, en gezegds „ ga en vermaan adarï en eva , en hunne riakomélingen, j, dat zïj zig houden aan den verhéven koning des lichts en de fchepzelen des lichts; gij en twee andere enge^ len vermaant hen, dat zij zig door den bozen (**) en ,3 door den fatan niet laten Verleiden; leer hen den heer si der ganfche Waereld driemaal 'des daags en driemaal 9, des nagts prijzen; zeg aldus tot hen: de waereld ,s„ worde door u voordgeplant; voert de'huwlijken in; „:„ pleegt geen hoererij; begaat geen diefftal; bemint geen' goud noch zilver, welken ijdel zijn; Bid sa«/,„ tan, de afgoden en de beelden niet aan; die satan >,„ eert, valt in eèn brandend Vuur'ten dage desgerigts, wanneer de verhévën koning des lichts alle fchepze„„ len en zielen der menfchen naar hunne daadenzal rig,',5; ten. Spreekt geen valsch getuignis; zo als gij oordeelt, ,y] zult gij geoordeeld worden.' Eert vader en moeder, 3,„ en die oud van jaaren zijn; Wie vader en moeder 3,„ veragt, word voor eenen misdader in den dag des 2„, oordeéls verklaard. Begeert niét het geen u niet toebehóórt. Als uw heer u kwaad toezend, zijt gediil,„, dig, en verdraagt het in het geloof. Buigt uwe ?,„ kniën én hoofden' niet voor satan ; wijkt van hem, (*) Of geest. Ande in het Zweedsch. T**) Dit woord flaat hier in het manlijk.  EN HET OOSTEN. a4j> ,,„ die den bozen en de afgoden aanbid. Hoort de fchrif„„ ten, de woorden en de heerlijkheid, die uw heer u „„ gegéven heeft. Als gij eenen gevangenen ziet, die 3,, een gelovige is, verlost hem niet alleen met zilver ,,„ en goud, maar ook met een zuiver woord, van de duisternis tot het licht, vande dwaling tot de waarai,, heid, en tot de geregtigheid en tot het geloof aan uwen heer. Tot u zeg ik,mijne uitverkorenen: geeft „„ den armen aalmoesfen; ais gij met de linker hand „„ geeft, zegt het niet aan de regter, en als gij met do ,„, regter geeft, zegt het niet aan de linker. Als gij eenen hongerigën ziet, verzadigt hem; eenen dorstic „„ gen, geeft hem té drinken; eenen naakten, kleed „„ hem: wie geeft, die ontvangt. Weêrhoud uwe oogen „„ van onbetaamlijke lonken, uwen mond van onwaar,;,„ heid, uw hart van booze gedagten, uwe handen van „„ diefftal, en uwe lichaamen van vreemde wijven. Die gezondigd heeft, en zig bekeert, verkrijgt de genade „,, des heeren: de verhéven koning des lichts is gena,,„ dig, en vergeeft de overtrédingen. Bij uw éten, 3,„ drinken, ftaan, gaan, arbeiden en rusten, looft den j,„ naam van den verhéven koning des lichts. Doopt u ,,„ in de Jordaan met eenen lévenden doop, dan hebt ,„, gij de vergéving der zonden. Een ieder, die in het ,5„ boek des lévens gefchréven is, roept den naam van „3, den verhéven koning des lichts aan, en blijft vast in ,,„ zijnen doop, en word uit het boek des lévens niet „„ uitgedaan. Gij zult geen dieren in hun bloed éten, ook niet, het geen van zelf geftorven is, maar het Cl . ;iA .bhd >R5 ■  s5o REIZE DOOR EUROPA „„ geen door het zvvaerd gevallen is. Drinkt niet uit de twaalf fonteinen; zij zijn allen onrein. Als gij doet, „„ het geen ik u bevolen heb, zal ik u van mijn onbe3,3, vlekt licht géven. Maar, als gij niet doet, het geen „„ ik uvoorgefleld heb, zult gij in de duisternis vallen , waarin de bozen geftort zijn, en van daar niet weêr 3,„ kunnen opkomen. Neemt geen onbehoorlijke renten „j, van uw goud en zilver: die zulks doet, diens naam 3,33 word uit de woning des lévens uitgedaan. Weent 3,3, niet, noch bedroeft u niet over dien , die zig van zijn ,,„ lichaam fcheid; en eet om zijnen wille het brood der 3,., bedruktheid niet. Alle zielen, welken des heeren ,„3 woord horen en doen, worden met genade vervuld; 3,„ zijn fchijnzel gaat vóór hen heen, en zijn licht volgt 333, hen; de bode des lévens gaat aan hunne regter, en 9,„ de engel des lichts aan hunne linker hand. Leid de 3,„ verleiden op den weg der waarheid. De loon der ar3,„ beiders vernagte niet bij u. Berooft uwen naasten 3,33 niet, het zij met list of geweld; wie zulks doet, diens 3,„ oogen zien het licht niet. Reikt eikanderen de handen toe, en liegt niet: de engelen des lichts moeten „3, u waarheid jégens elkander géven. Neemt geen be„„ taling van de leeraars der waare wijsheid. Gaat niet „3, tot de waarzeggers en Chaldeën, die in de duisternis ,„, wonen. Zweert geen valfchen eed. Speelt en danst „„ niet j op 'dat uw hart niet tot satans fpel gevangen ge3,„ vperd worde. Leid met geduld de vervolgingen der wae3„, reld, en vernédert uw hart onder menelat, uwen ,„, heer. Als gij eenen goeden wijzen man ziet, nadert „„ tot hem, en leert van hem wijsheid. Als gij eenen  EN HET OOSTEN. 251 „„ boozen wijzen man ziet, vlied zijne wijsheid, en doet niet naar zijne werken. Zietmet uwe oogen, hoort met uwe ooren, gelooft met uw hart, en doet met uwe „„ handen den wil des heeren. Aanbid den vethéven „„ koning des lichts: hij vergeeft ook uwe zonden. Al„„ les, wat geboren en met handen gemaakt word,herft „„ en vergaat: uw troost zij derhalven niet op de wae« „„ reld gebouwd, welke u niet toebehoort, maar op uwe goede werken , op dewelken gij kunt deunen, „„ wanneer gij uwe lichaamen verlaat, Onderfteunt den s„, geenen,die zig vast aan het woord des heeren houd, 5„, maar die zulks niet doet, dien rooit hij uit als eene» (legten wijnhok, en plant eenen goeden in deszelfs 5,„ plaats. Lacht niet over den gebrekkigen en kreupelen; de vlekken des lïchaams vergaan, maar de vlek3„, ken der ziele vergaan niet. Bid de zéven en de 3,,, twaalf ("iKD'n»1?} 'n:3|s>i) Riet aan> welken den dag 35„ en den nagt beheerfchen , en veragting van de gereg3,5, tigheid der ziele te weeg brengen, die u van de wo3,„ ning des lévens gegéven is,- ook niet de zon en de 2335 maan, welken met hazins (pWi), niet met hun 3,53 eigen, licht verlichten. De naam der zonne is adu3533 nai, kaüusch en el: de hémel is voor haar ver3,5, borgen, en word nooit geopenbaard. Deze adunai 33„ verkoos zig een volk. Jerufalem werd gebouwd, de 333, had der zondaaren, die elkander door het zwaerd 3,33 vermoorden, en adunai aanbidden ; de mannen ali,55, daar verlaten hunne wijven en plégen ontugt de een 33,3 met den anderen; ik zeg u: haat hunne werken, en hebt geen deel aan hunne zonden. Uit de ontugt  REIZE DOOR EUROPA s,„ eens mans met den anderen, werden de engelen des füi verderfs geboren, de ftigters van alle oorlogen in de waereld, welken zig goden en boden gods noemen, „„ zij namen vleesch. en b.loed aan, en wierpen, in men,,,, fchen gedaante , ftorm en razernij op de aarde, en „„ noemden zig proféeten. Maar ik, de oudde apos„„ tel, vermaan u ,' mijne Nazareners, allen die geboren 5,„ zijn en in het toekomende geboren worden , hoort „„ niet naar hunne Item, en wijkt niet van het léven. 3553 Zij houden zig niet aan één woord, maar voegen ee- nen koning bij den anderen; zij verleiden de men,5„ fchen met hunne leer; zommïgen verlokken zij tot s„5 fpel en dans ; zommigen verleiden zij om zilveren en 3,33 gouden beelden aantebidden ; zommigen veroorzaken „„ bij hen moord, oorlog en verwoesting; zommigen „3, bedriegen zij dpor vleijende néderigheid en valfche ,,„ wijsheid, leggen den naam gods in hunnen mond, „„ en zeggen: dezen zijn de fchriften en woorden, wel„3, ken de heer ons gegéven heeft. Maer ik, een zui„33 vere bode, zeg u: hoort niet naar de ftem dezer ,,„ valfche profeeten, die zig voor profeeten der waar- heid voordoen, en den drie fterren (^'iniN) gelij,,,, ken, welken over de waereld opgaan, doch welker „„ fchijnzel geen fchijnzel is, maar zij zijn met vuur „„ gekleed. Gij, mijne gelovigen, kleed u met den „„ witten mantel des lichts, kroont u met eene blinken,,,, de kroon, en hangt in uwe ooren de édele gefreenten ,,„ der geregtigheid, welken blinken, gelijk de paerlen ,,,, des lévenden waters in de woningen des lichts. Zegt ,33, nooit, het geen gij niet weet: geheimen zijn geen  E N H E T O O S T E N. 253 „„ menfchéh geopenbaard; de opperfte heer alleèn fpoort „„ ze na. Doet, hét geen ik 11 bevolen heb. Zijt niet ,„, gelijk de gewasfen,' die water drinken, zonder hun,,„ nen heere vrugten te géven. Ik heb tot u gefpro„„ ken van het heldere licht, van het brandende vuur, „„ en den waarheidloozen fatan, die geen kragt heeft,' ,,„ om zig daarvan te bevrijden. ""—• (Hierop volgt de befchrijving der geflagten van adam tot op salomo , welke opgevuld is met wonderlijke verdichtzelen , welker za* menhang ik nog niet verfta, en om die réden moet voorbijgaan;. Een ander fiuh ,, Heer, wij hebben gezondigd ;, vergeef ons onze overtrédingen. Gij zijt genadig , erbarm u over ons. Wij Hellen onze hope op u, zie ons in genade aan. Gij verhéven koning des lichts, hoor onze ftem, en toorn niet tégen ons. Gij , die de geheimen openbaart, gij cod der heerlijkheid, heilland van alle gelovigen, erbarm u over ons. Gé ver van alles goeds, geef ons kragt: verlosfer der zielen, verlos ons van alle zonden. Heer der waarheid, geef ons waarheid, op dat wij niet vallen; geef ons licht en kragt der ziele, opdat wij niet tot fchandê worden. Heer der heerlijkheid, uwe heerlijkheid woone over ons. Geneesheer der zielen, genees ons van onze zonden. Gij, die den vreedzaamen de hand toereikt, geef ons uwe hand, op dat wij niet vallen. Gij, die op den weg der waarheid leid, geef ons genade, op dat wij van uwe wégen niet wijken. Gij, die groot zijt in barmhartigheid; uit den dood léven, uit de duisternis  254 REIZE DOOR EUROPA licht, uit het kwaade goed, uit de dwaling waarheid laat komen; gij, die de aarde uitgebreid, en lévend water gezonden hebt; gij, die allen vrugten voedzel geeft, de apostelen der waarheid zend, en wijsheid geeft: erbarm U over ons. Gij, die rein zijt, en zonder vlekken, reinig ons. Wij zijn knegten der zonde; ons oog heeft met vermaak zonden gezien, ons oor boosheid gehoord, onze mond onwaarheidgefproken, onze handdiefftalgepleegd, ons hart kwaad gedagt, ons lichaam hoererij bedréven, en onze kniën hebben zig vóór den bozen gebogen. Maar wij hebben u licht gezien, en uwe heerlijkheid gehoord', en wij geloven in ü in onze harten: neem ons op tot uwe heerlijkheid; laat ons het woord uwer heerlijkheid horen, het welk gij ons gezonden hebt; zijt niet toornig tégen Ons, maar vergeef ons onze zonden. Uw naam worde geheiligd in de woning des lichts." Nog een ander ftuk, het welk van jföanneÈ den doper handelt. „ Toen joannes zig aan de Jordaan, het lévende water, onthield, en met eenen lévenden doop doopte, en den naam des lévens aanriep, kwam de bode des lévens (NnaNöN'Wt) tot hem, en fprak: fta op, doop mij met uwen doop, in den naam, welken gij aanroept. Joannes antwoordde: kom morgen, als dan zal ik u dopen. Toen de bode des lévens van hem ging, hief hij zijne oogen op tot den zétel der heerlijkheid en der woning van alle licht, en fprak: ik bid u, het eerde léven, het tweede léven, en het derde léven, en gij allen, die met den  EN HET OOSTEN. a^g doop des lichts gedoopt sijt^bij de twaalf uuren des daags en bij de twaalf uuren des nagts: als de llaap over de oogen van joannes komt, moet hij flapen en rusten als een goed mensch. De bode des lévens ging naar de woning des lichts en de plaats der twaalf uuren des daagé en der twaalf uuren des nagts. Joannes viel in flaap. Toen hij ontwaakte, wreef hij met de regtehand den llaap uit de oogen. De bode des lévens zeide, tot hem: vréde zij met u, meestér joannes aeü zaba. Hij antwoordde: kom in vréde , gij olijftak, die héden tot de jordaan kwam; ik zal mijn woord niet bréken. De bode des lévens zeide: klim af in de Jordaau, ftrek uwen arm. uit, omvat mij, en doop mij met uwen lévenden doop in den naam, dien gij aanroept. Joannes antwoorddei twee en veertig jaaren heb ik mij aan de Jordaan opgehouden, en zielen met water gedoopt. De bode des lé* vens antwoordde: hoe doopt gij ? Joannes antwoordde i ik dompel ze in de Jordaan in den naam des lévens. Zijne leerlingen zeiden tot hem uit éénen mond: twee ett veertig jaaren hebt gij in de Jordaan gedoopt: niemaud heeft u geroepen bchalven hasin, de olijftak; veragt de woorden niet, welken hij gefproken heeft. De leerlingen hielden bij hein aan, zo dat hij midden in de Jordaan ging, zijnen arm uitftrekte, en den bode des lévens omvatte , en fprak: kom, kom, olijftak, die drie jaaren en eenen dag oud zijt, en inde dagen uws ouderdoms groent. De bode des lévens ging dus tot joannes in dc Jordaan*. Toen de Jordaan hem zag, fprong zij van vreugde ovef haaren oever, het water overftroomde joannes, en hij bad geen kragt om te ftaan. Maar de bode des lévens  *$6 REIZE DOOR EUROPA breidde zijn magtig licht over de Jordaan uit, dat het w<\ter viel, en joannes den bode bereikte. Hij naderde joannes , en fprak: doop mij met uwen zuiveren doop in den naam, welken gij aanroept. Joannes antwoordde : duizend lévens heb ik in de Jordaan gedompeld, en tien duizend zielen heb ik in het water gedoopt; doch uws gelijken weet ik niet: thans zij het verre van mij; als het water terug getrédèn is, zal ik u dopen. De bode des lévens fprak: als het water afgelopen is, ga ook, en ik zal bij u komen; doop mij dan met uwen zuiveren doop, in den naam, welken gij aanroept. Toen nu de Jordaan gevallen was, ging de bode des lévens tot joannes. Zijn fchijnzel bleef boven de Jordaan, en aan haare oevers déden visfehen en vogels hunnen mond open, loof* den hem, en fpraken: gezégend zijt gij, en de plaats, waarheen gij uitgegaan en vanwaar gij gekomen zijt. Toen hunne ftem in de ooren van joannes kwam, zeide hij tot den bode des lévens: gij zijt het, in wiens naam ik eenen lévenden doop dope; leg mij de hand uwer waarheid en de regte uwer artzenij op; de rijsjes, welken gij in uwen naam geplant hebt, die de eerfte en de laatfte zijt, blijven beftaan. De bode des lévens antwoordde: als ik u mijne hand opleg, derft gij. Joannes zeide : ik heb u hiér gezien, ik begeer niet te léven; verftoot mij niet van de plaats, vanwaar gij gekomen zijt, en waarheen gij gaat; verlicht mij; geef mij uwe bevélen;'openbaar mij het geheim des lichts en de artzenij des lévenden waters, de woning des lévens, en wie de eerfte en de laatfte zij. Hasin hoorde het gebed van joannes , naderde tot hém, nam de kléderen van zijn vleesch en bloed ,  EN HET OOSTEN. 257 bloed, wierp ze midden in de Jordaan, kleedde hem met den mantel der heerlijkheid, bedekte hem met het reine purper des lichts, en ging met hem naar de woning des lichts. Visfehen en Vogels vlogen op het lijf van joannes, en bedekten hem .Joannes zag zulks en vlood. De bode des lévens zeide tot hem: waarom vlied gij tot het vleesch en bloed, dat ik u ontkleed heb? wilt gij, dat ik het u weêr aantrekke? Joannes fprak: gezégend zij hij, welke mij de kléding van vleesch en bloed afgedaan, en mij daarvan verlost en ontdaan heeft; geloofd zij hij, die mij met den mantel der klaarheid bekleed, en met het reine purper des lichts omwonden heeft; indien ik wilde vlieden, gefchiedde het om mijner kinderen wille, die nu niemand hebben, die hun prédikt. De bode des lévens zeide: ik weet, beide wat gij en zij in het hart hebben ; hij, die uwe geheimen en uw hart doorgrond , doorgrond ook hunne harten en geheimen; maar ik weet, waarom gij wilde vlieden. Joannes zeide i gij kent het hart, en doorgrond de geheimen; de nieren lichten voor, u als zonnen, gij onderfcheid de gedagten; gij ziet, wat in het licht en in de duisternis is. De bode des lévens en joannes gingen hierop naar de woning der heerlijkheid en des lichts. Zij gingen naar de woning des heiligen petuhal. Toen petuhal den bode des lévens zag, gaf hij hem zijnen ftoel over, loofde en verhief hem, en fprak: gezégend zijt gij, en de plaats, vanwaar gij uitgegaan en werwaard gij weêrgekomen zijt. De bode des lévens zeide tot joannes: gij zijt een mensch: ik zal u gelijk maken met eenen van de engelen in de woning der heerlijkheid. Joannes fprak tot petuhal: de goedheid des léVI. Deel. 3  S58 REIZE DOOR EUROPA vens is bij u en uwen vader, die u verlicht en henvaard gezonden heefr. De bode des lévens ging naar de woning der heerlijkheid. Toen hij bij abatur den grooten kwam, hieven duizend maal duizend hunne oogen op, en duizend maal tien duizend honden voor hem op, en zetten hem op den ftoel des Allerhooghen, opwelken abatuk zat, welke van zijnen ftoel opftond, toen hij den bode des lévens zag. De bode des lévens zeide tot abatur : zit ftil op uwen ftoel, dien u de allerhoogfte, het grootfte léven, in de hoogte gegéven heeft. Hij antwoordde: als gij weggaat, gedenk mijns voor het léven. De bode «des lévens zeide tot hem: als ik wegga en bevéle, zullen de kinderen des vrédes komen en uwen ftoel brengen, en twee engelen zullen komen uit de hoogte, en de kroon des Allerhoogften en des lévens op uw hoofd zetten. De bode des lévens ging met joannes naar de woning van alle licht en fchijnzel. Vier kinderen des vrédes, ain 3tAj, schum haj, zen haj, en NuiiN haj , deze vier uitverkoren regtvaerdige mannen, inwoners van de w« 3iing der heerlijkheid, namen joannes bij de hand, en geleidden hem in de woning der waarheid. De hémelfche inwoners van alle handen zeiden: laten wij gaan, en den man zien, die van de aarde gekomen is, uitverkoren, regtvaerdig, waaragtig, gelovig. Zij bekleedden hem met het licht van den ouden abatur, en trokken hem eenen zak des eeuwigen fchijnzels aan, die geen vlek heeft. Joannes hond in de woning des lichts, met geloof aan het eeuwige léven, en fprak: ik bid u, het eerfte léven, en het tweede léven, en het derde léven, den vvijnhok van alle léven, enden boom van alle gezond-  EN II E T OOSTEN. 259 heid, gelijk ook u allen, die met den doop" des lichts gedoopt zijt, en inwoners van het verblijf des eeuwigen lévens: tot dc geestlijke woning, tot dewelke ik opgeklommen ben, moeten ook opklimmen alle regtvaerdige en gelovige menfchen, die in het boek des lévens opge^ fchréven zijn, en welken ik met eenen reinen doop in den naam des grooten en eeuwigen lévens gedoopt heb.'1 # * 4t Zo ver gaat mijne overzetting. Misfchien is zij te woordlijk , en te weinig gefchikt naar de tégenwoordige fchrijfwijze, maar meer overeenkomstig met het oorfpronglijke; ongetwijfeld hier en daar ook gebrekkig,. Meer lédige tijd en uitgebreider kundigheden zijn het alleen, waar door dezelve verbéterd kan worden: aan beiden ontbreekt het mij thans. Verfcheiden verhaalen zijn verward en door elkander geworpen voorgedragen: het voorafgaande en het navolgende zomwijlen zo onkenbaar, dat ik in zulk eenen duisteren, genoegzaam voor alleoverzettingen vatbaaren, oosterfchen tekst niet altijd, met zékerheid, het geen het voorlédene betreft van het geen het toekomende aangaat, kon onderfeheiden. De valfche messias, dunkt mij, word nu als gekomen, dart als komende voorgefteld. De fchrijftrant is meestendeels hoogdravend, en heeft mij dikwijls buiten ftaat gefteld denzelven te volgen. De vreemde woorden en gemaakte naamen hebben mij ook dikwijls hinderpaalen in den weg' gelegd: behalven de weinigen, boven met Hebreeuwfchs letters ingevoegden, zijn er zeer veele anderen in mijn. 3 a  zóó REIZE DOOR EUROPA handfchrift, die ik nog niet ken. Midlerwijl befchomv ik de volkomen kennis van dezelven niet als onmogelijk, zo lang als ik mij met de hoop kan vleijen , dat ik met den tijd het meeste van het geen mij daartoe dienstig kan zijn, magtig zal worden. Ik wensch niets meer voor mij, dan volkomen licht over het geen, dat ik, volgens de fchaduw te oordelen, voor eene bijzondere fchilderij boude. Indien het geen ik thans méde-gedeeld heb, wél ontvangen word, krijg ik eenen nieuwen beweeggrond, om in het vervolg nieuwe veranderingen en bijvoegzels er bij te voegen, bij aldien mijne bekwaamheid daartoe kan toenémen. Behalven de oogmerken der mij opgelegde pligten in het Oosten, heb ik mij nog een bijzonder tweevoudig doel voorgefteld. Het eene heeft betrekking op de bijbelfche boeken van de Hexapla van oïugenes in de Syrifche taal, die in het Ambrclisch handfchrift te Milaan gemist worden. Het andere is een volkomener doorzigt in de taal der Sabeërs, om bij mijne terugkomst, als het gode behaagt, hunnen godsdienst en hunne wetten uit zes of zéven daarover handelende groote werken te kunnen léren, die in de koninglijke boekerij te Parijs, werwaard ik nog eens verlang te komen, gevonden worden. Doch, bijaldien zig de gelégenheid hiertoe voor mij al opdeed, weet ik egter niet, in hoe verre ik mij die zou kunnen te nutte maken, wijl ik verpligt ben, in den tijd van twee jaaren te tragten, eene zékere vaerdigheid in het Arabisch en Turksch te bekomen. Met deze laatfte tas! heb- ik mij niet eerder, dan na mijne aankomst te Vonefe, bézig gehouden. Mijn leermesster, een Jood, fareekt dezelve wel, doch zonder mij in de fpraakkonst  EN HET OOSTEN. 261 ie kunnen onderrigten; daarenboven zoek ik hier vergeefs naar eene Turkfche fpraakkonst. Zijne wijze van mij in het Turksch te antwoorden, als ik hem in bet Italiaansch in den derden perfoon vraag, als ik den tweeden perfoon meene, geeft niet zelden eene foort van komédiën, die geen ander gebrek hebben , dan dat het denzelven aan toehoorders en aanfchouwers ontbreekt, — Onlangs las ik in eene befchrijving der ftad Venetië, dat aan den ftoel van den heiligen petrus, die te Antiochie geftaan heeft, naderhand door MiciiAëL den derden aan justiniaan gefchonken is, en thans in de patriarchale kerk alhier Itaat, oude Samaritaanfche letters te zien zijn. Mijne hoop, daar iets nieuws aantetrefi'en, verdween met het ongenoegen, te vinden, dat een Arabisch opfchrift met Kufifche letters, uit eenige verzen uit den tweeden pfalm beftaande, eenen bedrieglijken naam bekomen heeft. De begeerte, om op hemelvaartsdag hier de gewoone plegtigheid van het trouwen van den doge met de Adriatifche zee te zien, word door mijn verlangen naar Konltantinopel verijdeld. De tijding, dat ik morgen aan boord van hec zelfde fchip, dat in de week na paaschen zeilvaerdigzou zijn, om derwaard te vertrekken, zal gaan, heeft mij héden veel blijdfchap veroorzaakt. Onder de gee- nen, die mij met hunne goede wenfchen derwaard, en verder, verzeilen , is de zo uitfiékend geleerde heer d'ansse de villoison, een der voornaamften. Wanneer ik flegts zeg, dat hij de Zweeden als zijne landgenooten bemint, zeg ik te weinig. Ik moet zijne genégenheid voor mij veelëer nationaal, dan perlbonüjk noemen; ik weet geen andere oorzaak s waarom ik d.zelve zou waardijr S 3  ao> REIZE DOOR EUROPA zijn. Misfehien dwaal ik niet, wanneer ik geloof, dat de heer hoogleeraar björnstüiil gedurende zijn verblijf te Parijs, deze zeer gewigtige kennis voor ons verworven lieefi. -—- Tot belluit zeg ik alle mijne begunstigers en vrienden een teder vaarwel, en wensch hun zo veel goeds , als zij zig zeiven zouden kunnen wenfchen. De Allerhoogfte geleide mij en mijne reisgenooten te water en te land! Bijlaag tot dcezen Brief. Tromemorie voor den heer Norberg van den heer Canciani, betreffende de uitgaaf van zijne Collectio legum antiquorum populorum Europee, qui Barbari dicunter. Memoriale exhibitum Periilustri es5 Perdocïo Viro Domino Matthi^e Norberg. Inter tot ColleStioncs antiquorum Scriptcrum qu j niets vuuriger, dan eene briefwisfeling met den heeriHRE i en u( Hij heeft mij verzekerd , dat hij deels zelf, deels door zijne vrienden, bij de gemelde nabuuren van Verona en Vicenza alles, wat tot eer en tot opheldering der Zweedfche gefchiedenis kan dienen, zal opzoeken, en u beiden overzenden. Bij de gewoonten en gedenktékens , die onder zijne landgenooten nog van de tijden der Longobarden af gevonden worden, en door hem aangehaald zijn, kan ik er nog eenigen, die hij mij verhaald heeft, bijvoegen. Anderhalve Italiaanfche mijl van Udine vlier een hroom, Thor genoemd, cn tusfchen denzelven en de had ligt een dorp, hetwelk Godia heet. Aan deszelfs oorfprong vind men veele oudheden, die geen ander opfchrift en af beeldzeis hebben, dan Thor met eenen kalfskop eronder, denklijk van deszelfs offerdier. De weide word verdeeld, maar in den winter is dezelve eene gemeente. De nabellaandeu van iemand, die etn huklands verkogt heeft, hebben het regt, gedurende dertig jaaren, om het weêr vrij te kopen. Bij liet trouwen gaat het dus. Op den bruiloftsdag gaan all' de mansperfoonen naar het huis der bruid, eenigen haarer vrienden tréden nader, als het donker word, kloppen aan de deur, en zeggen: hier behoort ons iets toe; daarop worden hun all' de lieden in het huis naar de rij af voorgefteld, de bruid het laatst, welke zij dan als hunnen eigendom aanvatten, en naar de kerk geleiden, alwaar de bruidegom haar aan de deur ontvangt. De bruiloft word in het huis der bruid gehouden, alwaar zij, die haar uit het huis gehaald hebben, zig ook laten vinden, na dat zij egter te voren bij " den bruidegom het middagmaal gehouden hebben. Elk  2;o REIZE DOOR EUROPA der gasten brengt iet méde in het huis der bruid , de mansperfoonen vleesch en toefpijze, en de vrouwen brood. Hunne dansfen gelijken niét kwalijk naar de Poolfche dansfen van ons landvolk, die met gezang en fnaarenfpel verzeld zijn. Als de bruid vertrekt, plaatst zij zig op eenen wagen op haar goed , neemt bij haare aankomst op haare nieuwe hoeve den voerman de zweep af, breekt ze aan ftukken, werpt de ftukken in de lugt, en geeft hem tot beloning eenen neusdoek. De naaste der bloedvrienden van moeders zijde van de bruid geeft haar aan de deur eenen bézem over, hetwelk een téken fchijnt te kennen te géven van het regt van eigendom in het huis. Nu volgt de bovengemelde ptoeve uit het Kim* Irisch woordenboek. Ghnugh , abbastanza , Ezagh , aceto, Saor. Bem, a chi ? Bacer , acqua. Ebest, adesfo. Lamp. Nadel. Fügn, ala. Lustigh. Hoacb. Ander. Heven. Siechen. Kranck. Toaten. Xel, amico. Noch. Ringh. Enghel. Seel. Jahr. Paughen. Reghenboghen. Horen. Paiten, di* pettare. Haspel. Herbst. Zuvor, avanti. Harben. Kisfen. Netzen. Dantzen. Dantz. Stap, ftecken, prughel. Slaghen. Garbol, benisjimo. Baiff, blanco. Bagh, bilani* fa. Lederfach. Mocen, bifognare. Maul, bocca. Krugh, boccale. Balt, bosco- Sieder. Arm. Kurtz. Pritel, bri* glia. Raziff, brina. Brode, brodo. Lepis, bruto. Loch. Ochs, Lueg'm. Lueghner. Gut, goat. Biitter, fmaltz, buttiro. Toatz, cadavere. Darm, ealdo. Kelck. Ka!. Kam-  EN HET OOSTEN.' 271 mer. Klïö, campana. Torr. Acker. Hunt. Keiler. Itohr. Haare. Hut. Goaz, capre. Koll. Fiaifc. Haus. Hel, catena. Rosz, cavailo. Graven. Esc. Hirn, cervelh. Zoan, cesia. Himel. Aughbranen. Firn. Ber, ch.il Baz, che cofa. Slucel, chiave. Naghel, fcitvolcipolle. Sbantz, coda. Hughel. Zorn. Hals. Warm. Mit, con. Bider, contra. Decke. Strick. Horn. Laib, corpo. Dingh. Alfo. Roah. Nefe, ctigino. Koek. Leder. Herz. "Seden, danno. Sciuld. Laichte, debole. Des, der, deg. Zahn., dente. Trienen, dentro. Flut. Fast. Schelt, dinaro. Fingher. Berden, diventare. Shelve. Siz, dolce. Eo her, dondil Baib, donna. Bo, dove? Monet, dubbio. Monen, dubitare. Z.haï, due. Darump, dunque. Hart. Ghenin. Grasz. Sain, es/ere. Sommer. Hungher. Dierla, fanciulia. Koat, Fango. Mebtl,farina. Arbait. Saite. Fliasch. Evv, fieno. Tochter. Son. Garn. Fehster. Ent. Pach, fiume. Lob, foglia. Gunt, fondo. Prunn. Amaz , fortui» ca. Barbay , forfe. Gluck. Starcke. Proader. Kalt. Stirn, frontc. Roach. Sool, fune. Fevcr, fuoco. Falfe. Grim. Spindel, fufo. Starck. Scinck. Kate. Xo, gilt. Belt, gigante. Knie. Fungh. Spiel. Ait. Krantz. Groatz, grande. Speek, grasfo. Rost. Gnade. Chavvin, guadagno. Sparb , fputo. Stern. Krigher. Spieghel. Beegh, ftrada. Staiz, fudore. Saort, tempesta. Nabel. Kalk. Kech. Fughel. Bint, vento. Barat, verita. Stan, ftoan, ■flair* Staffel, fcalino. Jsechs. Netz. Baife, pupillo. Brust. Klain. Laus. Voll. Stroh. Prodt. Toach. Hirt, pastore. Haut. Feder. Barum. perche? Ohar. Gert, orto. Bain. Faater. Haz, odio. Hent, oggi.  a?2 REIZE DOOR EUROPA Na de befchrijving eer geflagtea, op bladz. 253 r^gei 7 volgt. " s» — I^alomo werd geboren, davids zoon, koning over Juda en Jeruf*1eim Bedriegers en duivels kwamen in zijn' tijd in de waaeld, welken hem tot den afval van de genade des heeren verleidden, waaróp het rijk van hem genomen werd. Dï messias werd geboren, welke met kwaade en goede woorden al liet volk naar zig trok., en zéven verleidende duivels over herzelve liet komen. De naam des eerden is Zon,des tweeden heilige Geest , des derden valfche Mesjias, des vierden Sin, des vijfden Chivan, des zesden Bel, des zévenden Nereg. De duivel der zonne gaf den geenen, die hem aanbidden, goud,zilver en rijkdommen, en zond boden in de waereld, welken de menfchen verleidden, om de zon en de maan te aanbidden. De duivel des heiligen geests bragt de menfchen tot hoererij, razernij, fpel en toverij. De duivel des valfchen Meslias viel met list de menfchen aan, man ze uit hunne huizen, voerde hen yan de verkéring met elkander naar gebergten, floot hun. ne gevangnisfen met kétenen af, openbaarde zig aan hun in vuur, en fprak: ziet mijn licht, hetwelk over de waereld opgaat, en zij wisten niet, dat hij zonder licht was en de waereld bedroog. Chivans duivel vervulde de harten der menfchen met geklag en geween, en roofde hun alle goed. iVeregs duivel kwam over de menfchen, fcheurde hun vleesch aan ftukken, en vergoot hun bloed op de aarde. De messias werd in een brandend beeld ge-  EN HET OOSTEN geboren, zijne klederen waren vuur, en hij openbaart zijne kragt in vuur. Amunil is zijn naam, en jesu de lévende. Zijne woning is in het vuur, en hij vertoont zig aan u op zijnen wagen, en zegt: plaatst u bij mij, gij zult u niet verbranden. Maar gij zult hem niet gelo« ven. Hij verfrrikt u met waarzeggingen. Als hij u dwingt, zo zegt ja; maar geloof niet aan hem in uwe harten, en wijkt niet van meneLat, uwen heer, den verhéven konrng des lichts. De valfche christus zegt: ik ben god , gods zoon , de vader heeft mij gezonden , ik beu de oudfte apostel, ik ben de géver des lichts, die hit de hoogte gekomen is. Gij zult zijne bekendnis niet omvatten: hij is niet in licht gekleed. Het is anusch ut ra O^mw w'ijn), die in de waereld kwam, eu ie Jerufalem wandelde in gehalte des lichaams onder de regéring des konings paltus. In de kragt van den verhéven koning des lichts genas hij de kranken, gaf den blinden het gezigt wéder, reinigde de melaatfchen, maakte öooven en hommen horende en fprékende, wekte de doden op, leerde gelovige zondaars, dat er dood, léven, duisternis, dwaling en waarheid is, en bragt hen van de overtrédingen tot den naam van den verhéven koning des lichts. Driehonderd en zestig profeeten gingen uit van Jerufalem, en getuigden van den naam des Heeren der heirfchaaren. Anusch utka hond op, en zit op den blinkenden zétel der waarheid. Hierop werden all' de fterren (nmain) voor de oogen der menfchen bedekt, Jerufalem verwoest, de zondaars in de gevangenis gefleept eh van ftad tot had verllrooid. Ik, de bode des lévens zeg u , mijne uitverkoren Maadaiten, ftaat op in VI. Deel, T  S74 REIZE DOOR EUROPA reinheid , en ziet de blinkende woning des lichts." Tot meer duidelijkheid zal ik hier aanftonds eeti ander ftuk van mijn affchrift, en wel van gelijken inhoud als het voorgaande, laten volgen. 55 De menfchen zullen om hunner boosheid wille door ëenen watervloed vergaan, bebalven noach, zijn wijf nukaita5 en zijne zoonen sghum, jamin én japhet, welken van het water des doods zullen gered worden, en ëén van hun zal het menschlijk geflagt voordplanten. Mijne gelovigen, de Valfche profeeten verleiden de menfchen ën verwekken oneeniglïeid onder hen. Maar, wanneer Ge menfchen zig verdélen, valt ftad op ftad, huis ophuis. Van de bedrieglijke engelen heet de een zon,- de andere heilige Geest, de derdè valfche Mesftas, de vierde Sins welke de maan is, de vijfde Chivan, de zesde Bel-Schutte Nerig Daive. De,duivels der. zonne wierpen onwaarbeid op de aarde, verleidden de menfchen, en zouden lót htm valfche apostels, op dat Zij de Zon, dc maan en 'iet vuur zouden aanbidden. De duivels des Geests voerden onktiischheid, hoererij en dans in. Doove en ftomme duivels woonden in bergen, en lokten ook de menfchen derwaard. Chivans duivels vervulden de harten der menfchen met geween en droefheid. Nerigs duivels overvielen de menfchen en verfcheurden ze. Mijne leerlingen, ik waarfchouw u voor den valfchen Mesfia?. Als hij komt, tooiit hij u zijne magt in vuur; hij is ih vuur gekleed. Hij noemt zijnen naam jesu. Hij woont ih Vuur en zit op eenen vuurigen wagen. Hij komt bij vi  EN HËT Ö O S T Ë N. ±75 in fpreekt: plaatst ü bij mij in het vuut, gij zult u niet verbranden. Maar gelooft hem niet. Als hij u dwingt, gaat bij hem; maar neemt zijne belijdenis niet aan. Wijkt niet van uw geloof, maar roept «len naam van den verhéven koning des lichts aan, welke in onze harten en monden zij. Hij ftelt zig vóór u als het fchijnzel eens vuurs, verblind met zijne vlammen uwe oogen, en zegt: ik ben van god. En de bedrieger beweert: ik ben gods zoon s de vader heeft mij herwaard gezonden, ik ben de eerheapostel, de gévèr des lichts, ik ben uit de hoogte uitgegaan. Gelooft hem niet, hij is in vuur gekleed. Anusch utra openbaarde zig aan de menfchen, en kwam voor den vloed tot noah en zijne nabeftaanden. Toen d£ vloed alle menfchen uitgeroeid had, behalven noah , zijre huisvrouw en de zijnen, door welken het menschlljk gefiagt voordgeplant is, en de kinderen Israëis zig verménigvuldigd en Jerufalem gebouwd hadden, kwam anusch utka in dé kragt van den verhéven koning des lichts, met licht bedekt in dè waereld. Hij hield zig te Jerufalem op, en in de kragt van den verhéven koning des lichts genas hij ten tijde van paltus dë krahken, herfteldé het gezigt der blinden, maakte de melaatfchen rein, de hommén fprékende, wekte de doden op, en leerde hen léven, dood, licht, duisternis, waarheid en dwaling vinden. Ik zeg u, mijne gelovigen, die zig niet aan mënelat houd, en zig, niet in het lévende water der Jordaan inden naam des eeuwigen lévens laat dopen, die maakt zig des eeuwigen lévens onwaardig, en zijn wortel zal afgehouwen worden. Van de engelen des verderfs komt eert profeet, welke de heilige Geest zijne moeder noemt, en T 2  a76 REIZE DOOR EUROPA zig met vuur bekleed. De verleidende messias komt ih de gelijkheid eens fchijnzels, en helt gig voor u: gelooft niet in hem. Als hij u dwingt, en uv/e lichaamen en zielen plaagt^ zo vreest niet voor den valfchen messias. Hij heeft eenen ladder gemaakt, en dien van de aarde tot aan den hémel opgerigt, langs welken hij op en néder gaat, en zegt: ik kom uit de hoogte. Maar gelooft hem niet. De ladder van den messias is van vuur gemaakt, en daar hij ftaat, bedekt hij het licht der zonne en fpreekt tot'haar: bedek uw fchijnzel; en de zon bedekt het niet. Maar met zijne geheime kunsten bedekt hij haar in haare' reinheid, en fpreekt tot u: ziét, dat de zon, op mijn bevél, haar licht verborgen heeft; waarlijk ik ben god , uw verlosfer en die van alie menfchen. Gelooft niet in hem. Prijst den verhéven koning des lichts, en niet den valfchen messias , die de waereld bedriegt. Ik zeg u, mijne leerlingen, de profeet messias werd in het lichaam eener maagd ontvangen, en met vleesch en bloed geboren. Hij werd in het huis zijner moeder opgevoed, werd volmaakt in alle wijsheid, en toonde den zondaaren wonderwerken. Die in hem geloofde, dien bekleedde hij met eenen blinkenden mantel; en kroonde zijn hoofd met eene kroon, en fprak: ik ben de waaragdge god ; de vader heeft mij hervraard gezonden; ik beii de eerfte en laatfte apostel; ik ben de heilige Geest; ik ben uit de ftid Nazareth uitgegaan. Hij wandelde te Jeïufalem in néderigheid, toonde er aan doovenen ftommeri zijne magt, verdreef de duivels, en zeide tot de zondaars: gij ziet, dat ik de doden lévend maak, en de ver"os'ér ben; ik ben een Nazareër. De Geest getuigde va»  EN HET OOSTEN. hem te Jerufaiem onder de menfchen. Hij hield de menfchen door zijne kunsten gevangen, doopte hen in een onrein water in den naam des Vaders, des Zoons en des heiligen Geests, en maakte hen af kérig van den lévenden doop, welke het lévende water der Jordaan is. Uit een regtvaardig gefiagt werd een kind geboren, hetwelk jo, annes, zachaiuas aba zabu's zoon, genoemd werd. Zijne moeder besibuta baarde hem in haaren ouderdom. Onder zijn gelovig gefiagt te Jerufalem opgevoed ging hij naar de Jordaan, en doopte er vier jaaren, eerde profeet met een lichaam bekleed werd. Toen hij aldaar doopte , kwam Jesus messias in néderigheid, om zig met zijnen doop te laten dopen. Maar hij verdraaide joannes wbord', joannes doop en de réden der waarheid, en veroorzaakte godloosheid in de waereld gedurende den gau* fchen leeftijd van joannes. Na de dagen van joannes verwekte de valfche messias oneenigheid in de denkwijze des volks, en twaalf bedriegers omwandelden twaalf jaaren lang de waereld. Een ieder, die gelooft, hoore dezen messias niet, en zijne twaalven, en wijke niet van hasin, het eerde woord. Utua (ttiniw) openbaarde zig over den valfchen jesus, welke zig met de engelen des lichts gelijk maakte, veroordeelde tot den dood den valfchen messias, den zoon eener vrouwe, welke niet van het licht is, en kruizigde hem. Maar, gelijk de zon na haare hitte rook nalaat, zo heeft hij insgelijks in de waereld bedriegerij en bedriegers nagelaten".  278 REIZE DOOR EUROPA DERDE BRIEF. Van den Maronitlfchen onderpatriarch Conti. Deszelfs berigten van de Sabeërs. Hunne afkomst en verblijf, Zij zijn geen Christenen. Hunne godsdienstige kléding; heilig éten van honig en fpringhaanen; kerken; viering van den godsdienst; doop; predikatiën en zedenleer; voorflellingen van Christus; geestelijken; doopformulier; heilige dagen ; toverkunsten. —- Norbergs verrigtingen. Nog van Conti en zijne bekwaamheid^ Van de godsdienstfekte der Kalbin. Konftantinopel, den \%den Qctober, 1779. TRT ■ JLJLet is geen gering vergenoegen voor mij, ti thaas. wéder eenige berigten van de Sabeërs te kunnen médedéien, waardoor gij dezelven nader zult léren kennen. Ik kreeg kortlings kennis aan eenen Maronitifchen geestlijken van Aleppo, den heer abt germano conti. Deze man, heeft op den Libanon gedurende vijfentwintig jaaren, behalven zijne eigen moedertaal, de Arabifche, als méde de Syriiche en Chaldeeuwfche taaien beoefend. Hij is óok langen lijd in Italië en Frankrijk geweest, en fpreekt het Italiaansch tamelijk vaerdig, doch voornaamlijk het; Fransch. Hij is voor drie maanden herwaard gekomen a en wel in de hoedanigheid van afgevaardigden van den patriarch van Antiochiën, om deszelfs belangen bij de Porte waartenémen. Deze geleerde en waardige geestlij-  £ N HET OOSTEN, Ke gaf mij gisteren op mijne vraag, of hij in het Oosten i eene fekte kende, die den naam van Sabeërs voert, het volgende tot antwoord. „ Op eene plaats, Elm'drkab, in Latikia of Laodieea (') , eene dagreize oostwaard van den Libanon, vind men een volk, dat zig Galileërs noemt. Zij maken een getal van dertien of veertien duizend uit, wonen hier en daar verfpreid in dorpen, en betalen fchattiug aan de Porte, waarvan zij de eene helft aan den gouverneur te A« leppo, en de andere aan dien te Tripoli - di - Syria opbrengen. Het zijn zéér goede lieden; zij zijn vriendelijk jégens elk, zagtzinnig, niet wraakzugtig, beroemd wégens hunne gastvrijheid jégens vreemdelingen , kuisch, vréedzaam onder elkander, en nooit oproerig tégen de regéring. Zij zijn voor omtrent honderd en vijftig jaaren 'uit Galiléa gekomen, en hebben zig ter plaatze , daar zij thans wonen 5 neergezet. Zij worden Galils'êrs genoemd, wijl hunne fekte uit Galiléa' ooifpronglijk is; zij worden ook wel N-azare'èrs genoemd. Doch zij verdienen geen naam minder, dan dien van Christenen. Zij bewéren, dat hun godsdienst dezelfde is, welken joannes de doper gehad heeft. Op hunne feesten , welken dezelfde als die der Chiistenen zijn, kléden zij zig met kameelvellen, flapen op kameeivellen , éten kameelenvleesch, als ook honig en fpringhaanen. Deze laatften worden aan eenen draad gerégen, en in den oven gebraden, waaróp (*) Denklijk zal liet moeten wézen: omtrent Eiinarkab, eea vast ÜU, niét ver va» £.adi'Kia of LaodiCia e, lt v.  c8o REIZE DOOR EUROPA gij névens den honig op eenen fchotel gelegd worden, te yvét«n de honig in het midden, en de fpringhaanen er rondom. Op hunne feestdagen géven zij hunnen vrienden ook zulke fchotels tot een gefchenk , en délen ze ook wel als een aalmoes uit onder de armen, of zulken , die niet in ftaat zijn, zulk een heilig geregt .te doen geïeed maken. — Hunne kerken zijn wél gebouwd, van iteen, en fraai ; doch zonder beelden en fchilderijen. Van binnen ziet men een klein verhéven altaar onder eenen boog tégen over de kerkdeur. Hier zit de priester gedurende den geheelen godsdienst vóór eene kleine tafel , op dewelken een fteenen fchotel ftaat met honig en ipringhaanen. -— De godsdienst word op de volgende wijze gehouden: de priester zit op zijuen ftoel, leunt raet het hoofd op den regter arm, zó, dat hij de hand onder de kin legt, en leest In een boek, hetwelk in de Galilefche of Oudfyrifche taal gefchréven is. Zijne toehoorders doen dit insgelijks, en wel zó , dat zij er bij op den grond liggen; want men heeft in het geheel geen ftoelen of banken in de kerk. De priester leest, en de gemeenteantwoord, elk naar de rij bf op zijne beurt uit zijn boek» Tot befluit gaat elk in behoorlijke orde bij den priester , valt op de kniën, ontvangt den zégen, waarbij de priester hem de regtehand op het hoofd legt, ftaat op, eer yan den honig met eenen der tien lépels, die ook op de gemelde tafel liggen, neemt ook eenen fpringhaan, en gaat daarop heen. Die niet in de kerk kan komen , verzoekt eenen van zijne vrienden, hem een weinig honig tn eenen fpringhaan médetebrengen. Dit gefchied ook , doch moet te voren onder het néderknielen den priester  EN HET OOSTEN. £Si bekend gemaakt worden, welke dan met den zégen verïof daartoe geeft. De Sabeërs hebben eene heilige wet, dat elk huis, wanneer het de beurt valt, zo veel honig en fpringhaanen, als bij den godsdienst telkens gebruikt word, als eene offerande aan de kerk moet léveren. —■ Hun doop. word in dc kerk , in tegenwoordigheid van verl'cheiden perfoonen, verrigt.; Zij hebben maar twee ; doopgetuigen , een mansperfoon en een vrouwsperfoon; een derde draagt het kind tot den priester: deze dompelt het driemaal in het water, bukt zig telkens daarbij, en : fpreekt in het Oudfyrisch of Sabeïsch deze woorden uit: 3, Ik doop u met den doop, met weiken joannes de do3, per doopte.'* De doop word op .den veertigften dag . na de geboorte van het kind verrigt. Na dat de priester het kind, zo als gezegd is, ingedompeld beeft, word het i weêr in de doeken gewonden, en den man* die als doop- , getuige gedaan heeft , op de fchouders vastgebonden. Deze begint néveus zijne médegetuige en alle andere aanwézenden,al dansfende en zingende , de eene na den anderen, rondom den priester te lopen, die nu midden in de kerk op zijnen ftoel zit, die tot dat einde van het altaar daarheen gebragt is; tévens maken zij er muziek bij met twee ftukken van een zéker metaal, die zij tégen elkander Haan, hetwelk een geluid maakt, als of men met kleine klokken luid. Gedurende dit alles zijn zij zeer vrolijk. — Men ziet in de kerken der Sabeërs ook eenen psédikftoel. Hier worden zomtijds predikatiën, en wel in het Arabisch gedaan: mijn abt zeide, dat hij er verfcheiden gehoord had. God noemen zij in dezelven den heer des lichts, den koning des lichts: de naamen dec T5  a8a REIZE DOOR EUROPA vaders en profeeten komen dikwijls voor. De zédenleer, welke zij prédiken , ïs ongemeen vernuftig en gepast» Elk word vermaand, den doop van joannes den doper te veréren, en naar zijne leer te léven: deze word als de oudfte en beste voorgetteld. De abt verzékerde, dat zij alie godsdienstverfchil'en vermijden. Op de vraag, waarvoor zij christus houden , antwoorden zij: wij geloven niet in hem, en doen ook niet het tégendeel; en die in hem gelooft, dien veroordélen wij niet, en doen ook niet het tégendeel; maar dit geloven wij, dat, wie ïn den heer des lichts eh aan den doop van joannes gelooft, de ziel van dezen na den dood zijns lichts deelagtig word, maar, dat de ziel van hem, die het niet doet, na den dood dadelijk geftraft word; wat het lichaam be-? treft, hetzelve is flegts voor deze waereld gefchapen, welke eeuwig zal zijn. Elke kerk heeft niet meer dan eenen geestlijken; maar allen hebben te zamen eenen op» pergeestlijken. ■— De heer conti heeft hun gevraagd: waarom zij het kind in den doop driemaal indompelden? dat dit fcheen, als of zij in de Driëenheid geloofden. Zij antwoordden hem: neen, dit is een gebruik, dat van de leerlingen van joannes den doper tot ons gekomen is; wij dopen niet in den naam des vaders en des zoons en des heiligen geest; weike woorden joannes bij zijnen' doop gebruikt heeft, wéten wij niet; dus doen wij best, als wij bij het verrigten van zijnen doop alleenlijk zeggen : ik doop u met denzelfden doop, waarméde joannes de doper zijne leerlingen doopte; de christiijke leer ts zo oud niet als de onze; joannes kende ze niet, en deze is onze leeraar. —■ De Sabeërs vieren den vrijdag  EN HET OOSTEN. sg3 cn den zondag: op den eerden mogen zij arbeiden, maar op den anderen niet. Onder hunne priesters zijn veele tovenaars, welken hunne kunst in de Oudfyrifche taal oefenen. Wanneer iemand met een meisje in het een of ander huis verkéring wenscht 'te hebben, gaat hij bij zulk eenen priester, en krijgt van hem eenen brief in de gemelde taal gefchréven, begeeft zig daarop naar huis, fehéürt liet papier, werpt de eene helft in het vuur, gaat over den rook ftaan, en bevind zig dan oogenbliklijk op de gewenschte plaats; als hij weêr van daar wil wézen, handelt hij op dezelfde wijze met de andere helft van het papier, en komt ook met denzelfden fpoed weêr te huis. In het Oosten zijn de priesters der Sabeërs wégens deze hunne toverkunst inzonderheid beroemd. -iï. ft 1f ~f lk hoop tégen den tijd van mijnen naastvolgenden brief iet meer van deze godsdienstgezindheid te wéten. Het weinige, dat ik reeds gehoord heb, belooft mij licht over mijn Sabeëscfr handfchrift, dat ik hier niet eens tijd heb aantezien. Daarënboven bezit ik ook geen Syrisch of; Chaldeeuwsch woordenboek. De dood van den heer hoogieeraar björnstShl is voor tl een bijzonder verlies. Mijne traanen vlieten, als ik er aan denk. Indien gij oordeelt, dat eene verkorte vertaling van het meergemelde handfchrift in uwe geleerde verzamelingen de plaats, door den overlédenen nu lédig gelaten, eenigermaate kan vervullen, zal het na mijne te  2§4 REIZE DOOR EUROPA huiskomst mijn eerfte werk zijn, daaraan tè arbeiden. Midlerwijl zal mij gedurende mijn verblijf in het Oosten all wat u op de eene of andere wijze nuttig en aangenaam, kan zijn, niet onverfchillig wézen. Zo veel mijn tijd het mij toegelaten heeft, heb ik begonnen, mijne Syrifche handfchriften van origenes Hexapla aantezien, en reeds eenige gewigtige varianten aangetroffen : dit handfchrift belooft veel, en gij zult van alles berigt bekomen. Mijn ijver voor het Turksch en Arabisch, welke laatfte taal ik van den abt conti heb léren fpréken , maakt,' dat ik niet zo fpoedig, als ik wel wilde, mijne belofte kan vervullen; conti wil met mij léven en fterven. Ik wensch ook niets meer, dan na mijne terugkomst uit het Oosten in mijn vaderland zulk een ampt te bekléden, dat mij in ftaat ftelt, hem médeteuémen en al mijn léven bij mij te behouden: hij voor zijn' perfoon heeft insgelijks grooten lust daartoe. Hij zou meer nut ftigten, dan alle Oosterfche reizigers te zamen. Van zulk éen' man zou men in Zweeden dat alles kunnen léren, wat men met zo veel lévensgevaar en zulke groote kosten in het Oosten zoekt. Hij heeft na zijne aankomst begonnen de Turkfche taal te léren, welke hij zig in eenige maanden volkomen eigen kan maken, wijl deze taal op zig zelve zeer arm, en alleen door het Arabisch, zijne moedertaal, zo ongemeen verrijkt is. Gisteren ftond ik geheel verbaasd, als hij in een' der moeilijkhe Turkfche fchrijvers met veel vaerclig. heid las. In Zweeden zou hij gewislijk eene fchool voor de Oosterfche taaien zoeken aanteleggen. Voor dat ik dezen brief eindig, moet ik u van een?  EN HET OOSTEN. '285 andere, zo veel ik weet onbekende, godsdieiistfekte in het Oosten, die mij deze zelfde man bekend gemaakt heeft, berigt médedélen. Zij noemt zig zelve Kalbin, dat is gezegd, lieden, die één hart en éénen zin hebben: dc eene namelijk bemint den anderen als zig zeiven, en offert hem léven en bloed op; zij verdienen dus dezen naam met regt. Doch anderen noemen hen Kalbin, of lieden, die als honden léven: dezen naam hebben zijvart hunnen godsdienst. Zij wonen, ten getale van agt of négen duizend, in eenige groote dorpen in de nabuurfchap der Galileërs , ten oosten van dezelven. De plegtigheden van hunnen godsdienst zijn allerönbetamelijkst, en van dien aart, dat de fchaamte verbied, dezelven te befchrijven. Anders zijn deze lieden niet kwaad, en zeer liefderijk jégens vreemdelingen. Ik ben e. z. v. VIERDE BRIEF. Vervolg der berigten van Cortti van de Sabeërs. Hun heilig maal; liefde onder elkander; lijk- en begraafnisplegtigheden; bruiloftsplegtigheden en dansfen daarbij. •— Onontbeerlijkheid der kennis van de Turkfche en Arabifche taal voor reizigers in het Oosten. Konftantinopel, den %den November, 1779. , jijt, hans k".n ik het genoegen hebben , u het vervolg  £86 REIZE DOOR EUROPA médetedéien van de berigten, die ik Van mijnen Arabier Van den godsdienst en de zéden der Sabeërs bekomen heb. De behoorlijke orde ontbreekt er in, en zij zijn zékerlijk met ménige verdrietige herhaling opgevuld: doch derzelver onderwerp is zo merkwaardig, dat ik de eerfte niet verbéteren, en de anderen niet weglaten wil; ik weet ook, dat gij opmerkzaamer op zijne, dan op mij"öb woorden zult zijn; Ik kom dus ter zaake, „ De priesters der Sabeërs dragen in de bidüuren kléderen van kameelenvellen. Na dat zij den honig 'en de fpringhaanen gezégend hebben, délen zij beiden uit aan de aanwézenden, en zenden er ook van aan deafwézenden. Allen éten met grooten eerbied van deze heilige fpijze, en op den dag, dat zij er van éten, zijn zij Zeerftil, néderig, fpréken weinig, en roepen het woord gods aan. Als zij vergaderd zijn, fpréken zij met elkander van het geestlijke woord naar hunne godgeleerdheid. Zij beminnen elkander meer, dan eenige andere lieden doen; bewijzen den vreemdeling ongemeen veel genégenheid; doen hem zo veel goeds, als zij met mogelijkheid kurfnen; en als een vreemdeling twee of drie maanden bij hen vertoeft, is hun zulks niet onaangenaam, maar zij tragten hem hoe langer hoe meer op alle mogelijke wijze ge. noegen te verfchaffen. — Zij begraven hunne doden des nagts. Zij leggen den overlédenen op eene tafel ^ trekken hem de kléderen uit en brengen heet water, névens zeer wélriekende zeep aan. Als dan wasfchen zij hem van het hoofd tot de voeten met het water, waarop hij zorgvuldig afgedroogd, en met de zeep berookt word:  EN HET OOSTEN. 187 daarna trékken zij hem zijne klétteren weêr aan, en leg» gen hem in eene langwerpige planken kist. wanneer hij door vier perfoonen ten grave gedragen word. De priesters , welken zij Maalemin ei meshaje, dat is leeraars en hoofden des volks noemen, gaan vóór het lijk uit, met eenen rok van kameelenvel , die tot op de voeten hangt, en eene hooge muts, insgelijks van kameelenvel, op het hoofd. Allen, die het lijk volgen, hebben bloemen in de hand, welken zij op het lijk werpen, als het in het graf gelaten is. De graven der Sabeërs zijn wél gebouwd, boven de aarde van fteen, en van binnen wit gepleisterd. Zij leggen den overlédenenop eene matras, een hoofdkusfen en een wit laken néder, zo dat hij daar ligt éven als iemand, die ilaapt. Naast hem leggen zij twee broodkoeken, eenen witten en eenen zwarten, den eerhen aan zijne regter, den anderen aan zijne linkerhand. Op dezelfde wijze zetten zij ook twee kruiken naast hem, eene glazen met rein Water aan de regter, en eene aarden met onrein water aan de linker hand. Daarop zegt de priester tot den doden: zie, hier hebt gij alles, wat gij nodig hebt, als de goede engel bij u komt, moet gij hem van dit versch wit brood én dit ,rein water géven, maar als de kwaade engel bij u komt, moet gij hem van dit hard zwart brood en dit onrein water géven. Verder leggen zij in het graf geld in een doekje gewonden, meer of minder, naar dat de nabehaanden van den overlédenen meer of minder bemiddeld zijn. De Sabeërs geloven, dat hun lichaam in ftof veranderd, maar de ziel vroeger of laater met een ander lichaam geboren word, en verblijden zig meer op den fterfdag dan op den bruiloftsdag, wijl zij ménen ,dat  m REIZE DOOR EUROPA zij ih het andere léven gelukkiger, dan in dit worden. Zij geloven ook vastlijk, dat de ziel in den dood het geheugen van alles verliest, uitgezonderd het graf, waarin het lichaam névens het geld gelegd is. Als zij derhalvert voor de tweede reis in de waereld komen, gaan zij naar het graf, om het geld te krijgen, hetwelk zij in de andere waereld tot haare benodiging gebruiken. Van liet uur des doods tot op den négenden dag leggen zij de kléderen én den turbant des overlédenen op een paerd, en trekken zo door het ganfche dorp. AU' zijne nabeflaanden eri vrienden volgen dit paerd na, werpen witte neusdoeken, in dewelken men genaaide bloemen ziet, in de lugt, en zeggen: görgös, of ibrahim, of zo als hij anders mag héten, is niet dood, maar komt, als het gode behaagt, andermaal zégepraleud wéér bij ons in de waereld; gij zee van goedheid zijt van ons gevonden; gij heer van genade laat hem nog gevonden worden, mijnen nabeftaanden,; Op den derden dag na zijn overlijden rigten zij een groot gastmaal aan voor allen, die hem ten grave geleid hebben , welken zomwijlen een getal van twee of driehonderd uitmaken. Zij zetten eene zeer groote tafel zonder voet of fchraagen op den grond, ook zonder tafelkleed, fchotels, borden, lépels en mesfen.] Borden en fchotels worden daartégen ook op den blooten grond gezet. Hurt éten beftaat dan in gekookte fchaapen, doch die geheel gelaten worden, zo dat er niets van afgefnéden is, gelijk ook in een geregt van vleeschfoep en rijst toebereid, névens gekookt of gebraden mengzel van rijst en vleesch. Dit zijn hunne geregten; en verder niets dan brood. Zij éten met de handen zonder lépels en mesfen. Als gij  EN HET OOSTEN. «8? rij vari de tafel opftaan, zeggen zij allen uit éénen monds god geeve hem ons in vréde wéder. Daarop végen zij na den maaltijd ter eere van den overlédenen met hunne handen, zonder dezelven gewasfchen te hebben, het aangezigt enden baard af: dit doen zij inhetfterfhuis. Daarna gaan de priesters, door all' de overigen verzeld, naar het graf: de priesters dragen dan groote fchotels vol honig en fpringhaanen op het hoofd. Gedurende dezen omgang en bij het graf deelt elk naar zijne omftandigheden aalmoesfen uit aan de armen. Maar binnen in het graf géven de priesters elk der aanwézenden honig en fpringhaanen, als eene heilige offerhande; waarop zij eenen lofzang in de Ondfyrifche taal ter eere van de ziel des overlédenen beginnen te zingen. — Het trouwen gefchied bij de Sabeërs op de volgende wijze. Zij geleiden bruid en bruidegom naar de kerk; de nabeftaanden en vrienden verzeilen hen. Na dat de geestlijke hen onder gebed en zégen in de Sabeïfche taal aangefproken heeft, neemt de naaste bloedverwant des bruidegoms van vaders zijde hem op de fchouders, en wel zo als of hij op hem reed; het zelfde dcet de naaste bloedverwante der bruid van moeders zijde met haar. Die, welke in het toekomende priester denkt te worden, neemt op gelijke wijze den priester op den rug. Op deze wijze dragen zij ze driemaal rondom de kerk onder gezang, dans en muziek met koperen bekkens, die zij tégen elkander flaan; allen, die in de kerk aanwézend zijn, ftemmen met dit heilig fpel in. Daaröp geleiden zij bruid en bruidegom naar huis. Beiden hebben hunne beste kléderen aan, en dragen groote kroonen van bloemen op het hoofd. Zij ver« VI. DSEL, y  S$o REIZE DOOR EUROPA oorloven drie dagen en drie nagten agter een den bruidegom in het geheel niet, zijne bruid of een ander vrouwsperfoon te bezoeken. Hun voornaamfte bruiloftsvermaak beftaat in het dansfen. Hun dans is zeer eenvoudig, doch zonderling. De mansperfoonen hebben in elke hand eenen langen fabel, met welken zij in de rondte lopen, dezelven dan hoog in de lugt zwaaijende, dan kruiswijze op elkander latende vallen, dat zij hard klinken. Dit gefchied onder dans, gezang en trompettengefchal. De bruidegom opent den dans, en de aanwézenden volgen hem, telkens twee en twee. De dans der vrouwsperfoonen , die in een bijzonder vertrek gefchied, is van den eerften alleen daarïn onderfeheiden, dat zij kieine houten ftokken in de hand dragen, twee in elke hand, die zij op dezelfde wijze, als de anderen met de fabels doen , tégen eikander haan, en de bruid begint den dans. In denzelfden nagt, dat zij de bruid in het huis van den bruidegom brengen, wasfehen zij haar eerst te huis te deeg met warm water en zeep. Daarna némen zij eene foort van kruid, hetwelk Turksch rood verwt, en leggen het in water; als het regt nat is, leggen zij de bladen van hetzelve op het aangezigt, de wangen, lippen, hals, beide borsten , armen en beenen der bruid. Daarop drukken zij met eenen grooten vorm van hard hout, waarïn bloemen gèfnédep zijn, de biaden digt op de huid; en dezen laten een afdrukzel na, dat nooit verdwijnt, maar Kijft, zo lang men leeft. Men moet egter aanmerken, dat alle bruids zig niet op all' de gemelde deelen des iiébaams laten ftempelen; maar zommigen verkiezen het alleenlijk op de ésaé of andere plaats te hebben. Alsdan  EN HET OOSTEN, S05 kleden zij de bruid zeer deftig, en bedekken haar van het hoofd tot de voeten, en zo is zij in baar huis dag en nagt bedekt. Niemand krijgt haar in dien tijd te zien, behalven haare votdfter, welke haar in een bed legt, en haar in alles bedient, wat zij nodig heeft. Na verloop van dien tijd komen de nabeftaanden des bruidegoms, en verzeilen haar uit haars vaders huis naar het zijne: onder weg gaat niemand méde, behalven haare badvrouw. In het huis des bruidegoms is zij insgelijks drie dagen en drie nagten bedekt, zo dat zij gedurende zes dagen bedekt is, en drie dagen in dat van den bruidegom. Verder word op de bruiloft éven zo aangeregt, als op den begraafmsmaaltijd.'' * # * Ik verwagt tusfchen héden en den naastkomenden postdag van mijnen Maroniet nog meer berigten van deze zonderlinge en nog onbekende godsdienstgezindheid. Hunre oude zéden en gebruiken beloven ons veel opheldering over onzen bijbel: hetzelfde doen ook de gewoonten en zéden der Arabiers. Ik zal mij, zo veel ik eenigztns kan, mijnen Arabier in dit opzigt te nut maken. Befchrijvingen van oude kasteden, kerken, muuren en dergelijken moet gij van mij niet wagten: men heeft er reeds zo veelen van, en als men er ééne gelézen heeft, heeft men ze allen gelézen. Het is de lévenswijze der Ooster* lingen, inzonderheid der Arabieren , waarop ik mijne oplettendheid zal rigten. Dit hebben de meeste reizigers niet willen, en ook niet kunnen doen. Wij hebben onze gieeste befchrijvingen van het Oosten van Engelfchen en V t  ft^fl REIZE DOOR EUROPA Franfthen bekomen: dezen willen nooit eene vreemde taal léren. Maar die in het Oosten reist, en. het Turksch en Arabisch niet verHaat, ontmoet veele hinderpaalen om zijner nieuwsgierigheid te voldoen. Wanneer nu zulk een man iets van de gebruiken des lands, die grootftendeels voor onze oogen verborgen zijn, wil fcbrijven, moet hij uit boeken afichrijven, of zig op de verfraaien der Franken verlaten, wijl hij van het geen een Frank nooit te zien krijgt, met de inboorlingen niet kan fpréken. Indien ik gelégenheid haa, zou ik gaern met mijnen Maroniet naar Syrië reizen, en mij een' tijd lang op den Libanon ophouden: hij zegt, dat daar groote boekerijen en veele oude Syrifche handfchriften zijn. Gave god, dat ik eene zo voordeelige bediening had, dat ik mijnen Arabifcben taalmeester met mij naar Zweeden kon némen ! Zou zulk een man niet eene fchool der Oosterfche taaien kunnen aanleggen? En zou men van zuik eenen, die de Oosterfche zéden en gebruiken zo grondig kent, niet veel opheldering tot gebruik van onze nieuwe overzetting des bijbels kunnen verwagten? Doch genoeg voor het tégenwoordige. VIJFDE BRIEF; Reis van Konftantinopel naar Venetië. Norbergs reisgtnoot en. Hellespont. Troja. Negropont. Manchias, gejladige vrees der inwoners dezer ftreek voor de Albaneezen en zeerovers. Van Cerigo. Paaschviering der . Grieken en Slavoniers. Schattingen der Grieken aap  EN HET OOSTEN. 293 de geestlijken, van deze laatften aan de bisfchoppen e. z. v. Proeve van den ijver der Grieken in het bekéren. Moeilijke vaart naar kaap Matapan. Van de eilanden Zante, Cephaloniê, Antipazo. Van Corfu en de proefdagen aldaar; berigt van de Albaneezen op Corfu, Butrinto en de kusten van Albanië. Proefdagen te Castel Nuovo. Berigten van de Slavoniers. Reis naar Venetië; bezwaarlijk binnenlopen aldaar. Aankomst in de haven Povegia; proefdagen ^aldaar. Over de winden en zeereizen op den Archipel en de Adriatifche zee. Van den heer de Villoifon. Fenetië, den 12-en Juni], 178°- "ff k moet voor eerst mijne berigten van de Oosterfche levenswijze afbréken. Wijl de post morgen vertrekt, kan ik u thans alleen in het kort iets van mijne terugreis van Konftantinopel verbalen. Den i6 'en van grasmaand ging ik in gezelfchap van verfcheiden reizigers aan boord van een Venetiaansch fchip. Onder mijne reisgenooten was een Abt van het eiland Thine, opzigter over vier Dtiitfche zogenoemde taaljongelingen (Gioveni di Lingua), die hij bij zig had, en welken op kosten van den Duïtfchen keizer naar Weencn moesten gaan, ten einde met den tijd bekwaame tolken bij de Porte te worden. Ook reisde een Armeniër met zijne vrouw, eene dogter, en een' bedienden met ons: ■deze had den haat en de vervolging der Turken ^ om, dat v4  *9+ REIZE DOOR EUROPA hij rijk was, op geen andere wijze kunnen ontwijken, dan met het veriaten van zijn vaderland. Verder waren er nog twee en twintig Slavoniers , Venetiaanfche onder, daanen uit Cataro, aan boord, die wégens hunne moedwilligheid door den gezant der republiek uit Konftantinopel weggezonden waren, om op Corfu aan land gezet en van daar verder naar Venetië overgebragt te worden. Den iS<^ kwamen wij aan de Darnanellen. Hier vond ik eenen Jefuit uit Oran, die op gelégenheid wagtte, om naar Smirna te gaan, met oogmerk, om er denFranfcheu fcheepekapitein te vinden, welke met al zijne goederen onverhoeds van Konftantinopel onder zeil was gegaan. Deze abt was in den voorléden winter naar deze ftad gekomen , in hoop, van den kapudan-pafcha een blijk van zijne erkeudnis te ontvangen voor de wéldaaden en diensten door zijnen vader aan hem bewézen gedurende zijne vervolgingen in Afrika, doch welke erkendnis niet hooger, dan tot vijf en twintig piasters drinkgeld geftégen was. Den soft" verlieten wij de Dardanellen, en kwamen dóór het nauwe en gevaarlijke kanaal tusfchen Tenedos, (alwaar kortlings, digt bij het ftrand, niet ver van de ftad van dien naam, een Fransch fchip verongelukt was,) en Troja, het welk thans eene groote vlakte is, die met ftruiken bedekt en door eene hooge en lange reeks van bergen, welke zig van het noorden naar het zuiden uitftrekt, ingefloten is. pen a^ü» kwamen wij in de zeeëngte tusfchen Andros  EN HET OOSTEN. 295 en den hoogen uithoek Capo d'Or op Negropont. Dit eiland word door een uitfchot van liegt volk, Turken en Grieken, bewoond. Het is door eene ophaalbrug, die verfcheiden afdélingen heeft, met bet vaste land vereenigd. Voor eenige jaaren werd een oproerige pafcha uit het kasteel over deze ophaalbrug gelokt, en aanftonds onthoofd. Mijn fcheepskapitein verhaalde mij, dat bij de aankomst der Rusfen in den laatften oorlog hier verfcheiden Turken van fchrik geftorven waren. Den atf*f> moesten wij, wégens tégenwind, te Man* dria inlopen. Dit is eene 'goede haven op de oostzijde van Capo - Colonne, waarvan ik te voren gewag heb gemaakt, en ligt tusfchen het vaste land en een klein onvrugtbaar eiland, hetwelk alleenlijk door eenige herders bewoond is. Het omliggende land draagt ook geen merktéketis van arbeid en kunst der menfchen. De Turkfche en Maltéfche matroozen leggen hier niet zelden onaangenaame bezoeken af. De omliggende dorpen worden dan door hen uitgeplunderd; en de kerken hebben geen béter lot. In ééne van dezelven zag ik Turkfche fpotnaamen op de aangezigten van de beelden der heiligen gefchréven. Uit hoofde van deze onveiligheid woont hier, gelijk gezegd is, fchier niemand behalven eenige herders. Dezen zijn bijna altijd gewapend , weiden over dag hunne kudden, en fluiten ze des nagts op eene plaats onder den blooten hémel, zijnde alleenlijk met eenen muur omgéven ; zij flapen er zeiven bij onder boomen bij groote vuuren. Wij hadden gelégenheid, een bewijs van hunne vrees voor vreemdelingen te zien. Toen wij hun eens V 4  li El ZE DOOR EpROPA naderden, om iets tot onze benodiging van hun te kopen, zagen zij ons voor Turken aan, en zogten ons met hunne kudden te ontvlugten. Wijl wij gebrek aan vleesch hadden, oordeelde een der bootslieden zig geregtigd, een van de giootfte ftukken vee te fchieten, terwijl een andere in vollen loop den herder aanpakte, en hein liet geld voor het ftuk vee wilde géven. Men leidde hem met geweld tot den icheepskapitein: hij fidderde en beefde van vrees voor de flavernij; doch vatte ras weêr goeden moed >, toen hij gewaar wierd, dat wij Franken waren. — Den Volgenden dag wilde onze geesilnke met twee anderen eene reis naar het dorp Mandria zelve doen. Eerst vreesden zij zo wel voor de wreedheid der omzwervende Albaneezen, als voor de wraak van den belédigden herder; maar toen zij agt uuren lang, zonder iemand te ontmoeten , die hun den weg kon wijzen, over bergen en dalen hadden gelopen, wenschten zij, dat zij maar iemand, of Albanees of herder, mogten ontmoeten. Eindelijk kwamen zij, geheel vermoeid en hongerig, aan een klein ellendig dorp, daar men wégens gebrek deels aan toevoer, deels aan geld , gedurende drie geheele maanden geen brood ■ gezien had. Nadat zij hier een uur gerust, en een weinig melk en vleesch gegéten hadden, begaven zij zig, na bekomen berigt, op weg naar Mandria. Van hier kwamen zij, eerst laat in den avond, toen wij hen reeds voor verloren agtten, met fchaapen en hoenderen op ézels weêr naar het fchip. Zij verhaalden ons, dat de herders begérig waren geweest 5 om ons eetwaaren te verkopen, doch zij hadden het niet durven wagen, wijl de kapudanjpafgha, aan all', de inwoners in gansch Griekenland had  EN HET OOSTEN. 297 bevolen, al het geen zij konden verkopen, voor rékening van het léger, dat bij Moréa ftond, naar Athénen te brengen, hetwelk agt uuren weegs van Mandria ligt. Zij hadden egter beloofd, ons des nagts eenigen toevoer aan het ftrand rc brengen, en ons door middel van een vuur kennis van hunne aankomst te géven, doch het welk zij egter niet déden, én wel meer uit vrees, geloof ik, dan uit ongenégenheid voor óns. Den aS^11 vertrokken wij weêr van Mandria, en kwamen den 3cfte!1 te Cerigo of Cythere, de geboorteplaats Van Venus, doch thans noch wégens de vrugtbaarheid, noch wégens de fchoonheid en aangenaamheid den lof der dichters waardig. Dit eiland heeft twee vaste floten, waarvan het eene, het welk zeer hoog ligt, volgens de gewoone wijze van kasteelen te roemen, voor onverwinlijk gehouden word. Het grootfte gedeelte der invvonery beflaat uit ballingen en deugnieten. Héden vierden de Grieken, die aan boord waren, hun paaschfeest, en wel na een langen bezwaarlijk vasten, wijl zij van zonneöpgang tot zonneöndergang niets gegéten hadden. Des morgens kreeg ik van hun geverwde paaschëijeren: zo wel de SJavoniers als de Grieken betuigden hunne paaschvreugde dooreen gezang, dat volmaakt naar het gezang van onze Laplanders geleek. De abt verhaalde mij, dat de Griekfche geestlijken hunnen bisfchop op paafchen elk een fchaap en twintig of dertig eijeren géven, zonder dat zij er een gefchenk tégen kunnen versvagten. De bisfehoppen géven daartégen hun aandeej  £98 REIZE DOOR EUROPA aan den aartsbisfchop te Negropont, welke elk gefchenk met een dukaat betaalt. Zo veele bisfehoppen er op de eilanden in den Archipel zijn, zo veele dwingelanden zijn er ook , en dezen zijn zelfs wreeder, dan de Turken zeiven, welken jaarlijks elke huishouding voor de mansperfoonen alleen, de vrouwsperfoonen uitgezonderd, vier of vijf piasters, en tien van het honderd van alles, wat zij inoogsten, het welk naar geld gefchat word, laten betalen. De eerden hebben daartégen meer middelen en wégen om de hun ondergefchikte geestlijken te plunderen , welken dan weêr van hunnen kant die van hun kerfpel het hunne afnémen. Onder andere middelen is het heilig water geen van de geringften. Als dit zal gemaakt worden, vergaderen all' de geestlijken van het ftift op eene vlakke plaats aan den oever, alwaar de bisfchop zig op eenen ftoel plaatst, en eenig vat met water vóór zig neemt. Het water word met het crucifix gezégend. Daarop moet elk der geestlijken het crucifix kusfen, en den kus met eenen dukaat betalen. Als dan word het in zee geworpen, om aan dezelve den zégen ook médetedélen. Die dan zo gelukkig is, het eerst daarheen te komen, en het weêr te halen, krijgt van den bisfchop eenen dukaat, dus juist de vergoeding van zijne uitgaaf. Met dit heilig water word jaarlijks eenmaal elk huis van de ondergeestlijken gezégend. Zij verkopen het ook aan hunne toe» hoorders en laten het zig duur betalen, die dan naar hunne geestlijke behoeften daar van drinken. Schoon mijn uitflap tamelijk groot word, kan ik egter Uiet nalaten, het geen de abt van het eiland Thine ver-  EN HET OOSTEN. 299 haalde, u médetcdélen. De bewoners van dit eiland zijn voor weinig tijds nog allen Roomschkatholijken geweest. Maar voor twintig jaaren is een Griek derwaard gekomen, en heeft begonnen op het dak van een huis, midden op een wijd veld, aan het gemeene volk den Griekfchen godsdienst, als den eenigen en waaren, te prédiken. Hij kreeg ras eenen grooten aanhang. Onze abt was er eens tégenwoordig, om zijne réde te horen; doch men zou hem geftënigd hebben, indien niet eenigen van zijne vrienden hem te hulp waren gekomen. Niet lang daarna kwam een andere Griek uit Cephalonië, die te Padna geftudeerd had» en in oogstmaand profeteerde, dat een zondvloed den 2^u van wintermaand de ftad zou verwoesten. Eene donkere wolk, die den 2gf«b van wintermaand den hémel bedekte, vermeerderde de ligtgelovigheid en den fchrik der inwoners. Maar toen dezelve zig den volgenden dag niet verder vertoonde, werd de profeet voor eenen jonas, en zijne toehoorders voor Niniviten aangezien. Tusfchen de Grieken en Roomschkatholijken heeft veel meer haat plaats, dan tusfchen deze laatften en de proteffanten. Doch hier van op een' ander' tijd meer, Ik kom thans weêr tot mijne reis. De afftand tusfchen Cerigo en Cap-Matapan is wel niet groot; egter werden wij op deze vaart drie dagen opgehouden. Onze fcheepskapitein verhaalde, dat hij eens veertig dagen op dezelve had moeten doorbrengen. De fterke ftroom van het water van het Westen naar het Oosten, welke, als het tégen den zomer gaat, gemeenlijk fterker is, dan de flappe Ooste-en Zuidewinden, is er  Soa REIZE DOOR EUROPA de oorzaak van. — Eens werden wij ook door verfcheiden fchonten, die ver van over de zee weergalmden , aan den tègenwoordigen oorlog herinnerd. Cap • Ma- tapan is eene zeer hooge kust, en was thans, tegen het einde van grasmaand, nog met fneeuw bedekt. Den 6^n van bloeimaand bevonden wij ons bij het aanbréken van den dag, niet zonder veele verbaasdheid, geheel digt bij een klein eiland, Stephanto genoemd, hetwelk, vocrnaamlijk in het midden , fchier niet hooger is dan de oppervlakte des waters. — Tégen den middag bereikten wij Zante, een zeer vlak eiland, en zagen digt bij ons Cepbalonië, hetwelk daartégen zeer hoog is. Voor dezen waren beiden ongemeen vrugtbaar, voornanmlijk in koorn; tégenwoordig zijn zij vermaard wégens den fchoonen wijn, de olie en de korenten. Beiden zijn aan ménigvuldige en zwaare aardbévingen onderhévig, welken ook dikwijls op Corfu befpeurd worden, en gemeenlijk door donder, blikzem en hévige ftormen verzeld zijn. Beiden worden door Grieken bewoond, welken ontrouwe onderdaanen van de republiek Venetië zijn, en haar door iiuikbandel veel nadeel doen; doch jégens elkander zeer liefdeloos denken, en roverij, gewelddadigheden en moorden zonder ophouden plégen: dikwijls voert het eene dorp oorlog met het andere , en niet zelden verwoest een boer dc akkers en wijnbergen van den anderen. De hooge bergen op Cephalonië, eene vrijplaats voor booswigten, doen veel tot het onhandig léven en de toomloos heid der inwoners. Zij zijn indedaad erger, dan alle andere Grieken in den Archipel. — Bij Cephalonië had?  EN HET OOSTEN. 30* den wij verfcheiden dagen agterëen eene aanhoudende ftüV te, eindelijk gebrek aan water, en eene brandende hitte. Bij deze gelégenheid kwam eene ménigte van vogels aan boord, onder anderen een arend, die zo moede was, dat hij op het fchip néderviel. Eindelijk begon de wind allengs optewakkeren, en wij kwamen den 14^» voorbij Antipazo, een klein eiland, het welk niet alleen in het geheel geen vergiftige kruiden en Hangen voordbrengt, maar ook, volgens het geen de bijglovigeménigte beweert, van die hoedanigheid is, dat, wanneer iemand op het, niet verre van daar liggende, eiland Pazo door eene Hang gebéten word, hij door naar Antipazo te zien de werking van het vergift kan beletten. Den volgenden dag gingen wij vóór de ftad Corfu zelve voor anker liggen. Dit is eene zeer fraaije ftad, die met eenen muur omringd is. De vesting heeft Venetiaanfche bezetting. Ook heeft de vlootvoogd der hierzijnde zeemagt hier zijn verblijf. In den laatften oorlog der republiek tégen de Turken, was zij onoverwinlijk. Schier al de inwoners, zowel in de ftad, als. op het land, zijn Grieken, en wel bedriegers zonder .weerga. Dit laatfte ondervonden wij in hunne handelwijze met ons op de plaats , waar de geenen, die uit het Oosten en Turkije komen, ontvangen worden. Dit is namelijk eene kleine plaats, die door-hooge muuren omgéven is, alwaar wij verlof hadden, om-op de eene zijde van twee andere laageren, met de inwoners des lands, op de andere zijde ftaande, te fpréken en te handelen. Doch men ging nog verder, wijl namelijk bier ook eenige perfoonen proefda: $en (quarantaine) hielden ? werden wij doyr de orde.be-  302 REIZE DOOR EUROPA dienden, mer lange rottingen in de hand, als wilde dieren'heen en weêr gejaagd, op dat wij geen van dezelven zouden aanraken. Toen de fcheepskapirein om onze Slavoniers bij den vlootvoogd ontboden werd, werd hij met eene wagt naar het kasteel gebragt, welke onder weg op eene vervaarlijke wijze onophoudelijk riep: allarga, dat is: verwijder u. Op het kasteel kreeg hij van dezen patriciër bevél, tégen zijnen wil, zijné Slavoniers naar Castel-Nuovote brengen: de befchrijving van zulk een onverwagt bével verëischt, indien ik dezelve in haaren ganfchen omtrek zal ter néder dellen , eene andere plaats. De proeftijd duurt te Corfu veerJg dagen, doch word niet te min te Venetië vernieuwd, alwaar dezelve nog agtentwintig dagen moet in agt genomen worden, wijl Corfu zo nabij Turkije ligt en er dagelijks Turken verkéfen, als méde wijl de proefdagen ef niet ftiptlijk worden gehouden. Dit gefchied gemeenlijk in het lazaret op een klein eiland digt bij het ftrand, het welk den naam Sanctdemetrius voert. Wanneer de dichters bewéren, dat dit eilandje zijnen oorfprong verfchuldïgd is aan de aldaar ' verongelukte fchépen van ulijsses, kan men de aanmerking maken, dat eene fchipbreuk zo diep in het kanaal niet waarfchijnlijk is, en het minst op deze plaats, welke daarënboven door een ander, buiten tégenover de had liggend, klein eiland ingefloten word; indien zij hetvan dit laathe hadden voorgegéven, zou hunne verdichting eenigzins geloofiijker geweest zijn. De zeeëngte is bij Corfu hnal, en fchijnt, zo als het eiland zelf, eertijds met het vaste land vereenigd geweest te zijn. Zo bekoorlijk de wijnflokken en olijfboomeii het gezigt van  EN HET OOSTEN. 3«S het eiland maken, zulk eenen oniiangenaamen indruk maakt het tégenover liggende vaste land, daar men niets dan hooge en fteile bergen ziet, op dewelken men hier en daar op klippen dorpen ontdekt, die door de woestfte en wreedfte lieden bewoond worden. Deze tégen de Turkfche regéring oproerige Albaneezen beftaan uit Turken , Grieken en Roomschkatholijken, van dewelken de laatfien erger dan de beide eerden zijn. Hunne geestlijken gaan hunne toehoorders met goede voorbeelden voor, en zijn, éven als dézen, zo wel in de kerk als in het veld gewapend, en alle te zamen rovers. Op de vlakte zijn zij flegte ruiters in vergelijking van de Arabifche ruiterij der Porte uit Syrië ; maar in de moerasfen en klooven der bergen in Albanië zijn zij onöverwinbaare krijgslieden. Den iq^11 van bloeimaand gingen wij van Corfu onder zeil, doch moesten wégens tégenwindte Butrinto binnen lopen. Dit is eene goede haven bij den mond van het kanaal, met een klein Venetiiiansch kasteel ter befcherming tégen de Albaneezen, tégen dewelken de zeer voordeeltge en aanzienlijke visferij zo wel in de haven als in de firoomen, die uit Epirus komen en zig daar ontlasten 3 beveiligd moet worden. De Albaneezen in de omliggende dorpen hadden onlangs twintig Grieken van Corfu tot flaaven gemaakt, dewijl zij zig eenige fchréden te verre van het hrand gewaagd (hadden. -— Den dag na onze aankomst te Butrinto kwamen wij uit de zeeëngte; ftiïte en tégenwind beletten ons egter , eerder dan den e4fie» de fchriklijke kusten van Albanië te verlaten. In den nagt voorfpelden hévige blikzems in het noordweste eenen van dien oord te verwagten geweldigen ftorm. Wij kré*  gb4 REIZE D Ö Ö K EUROPA gen denzelven ook den volgenden morgen, toen wij reeds meenden te Castel-Nüovo binnen te lopen; wij konden derhalven niet binnen vallen; want een dikke nével bedekte oogenbliklijk de haven voor onze oogen. Wij werden derhalven genoodzaakt, tegenover naar de Italiaanfche kust te zeilen, die wij tégen zonneöndergang, toen dé Itorm begon te bedaren, ontdekten. Den 28^ kwamen wij te Castel -Nuovo terug. Men ziet hier niets dan eene Venetiaanfche , en eene verwoeste Spaanfche, vesting, die door eenige llegte huizen omgéven zijn. Niet verre van de vesting is het lazaret; en hier was het eerst, daar onze fcheepskapitein zijne Slavoniers aan land kon zetten: zij werden door den opzigter van het lazaret ontvangen, en naar hunne quarantainevertrekken geleid. Bij deze gelégenheid waren tusfchen het huis en het hrand te weerzijde van den weg drie gewapende foldaaten op eenen kleinen afftand van elkander geplaatst, op dat deze barons, gelijk zij door de Venetiaanen genoemd worden, niet mogten ontlopen en den proeftijd ontgaan. Wij overigen werden bij den opzigter genodigd, en.op houten ftoelen, welken de pest niet befmét, met koffij onthaald; ook krégen wij naderhand verlof, om met eenen onderbedienden rond te wandelen. Eenige nietsbeduidende wijnbergen op eenen fteenigen grond veifieren hier, zo goed zij kunnen, den voet van den verbazenden berg aan beide zijden des fmallen zeeboezems , welke zig agttien Italiaanfche mijlen van Ga* tel-ivuovo tot Cataro, eene kleine lelijke ftad meteen kasteel, uitftrekt. Dit kanaal heeft overvloed van allerlei visch, welken de Slavoniers des nagts met vuur in hunne  EN HET OOSTEN, 305 netten lokken ; de talrijke fakkels van dezelven des avonds waren het fraaifte, dat ik hier zag. -— Als men in de nabuurfchap van Cataro niets van de pest hoort, is de quarantaine te Castel-Nuovo .ook niet ftreng. Aan de eene zijde van ons fchip was de onderbediende van het quarantainehuis, die ook bij ons het ontbijt hield, en aan de andere zijde ontvongen v/ij aan boord bezoek vart de inwoners des lands. — De Slavoniers zijn allen, zelfs hunne geestlijken, fteeds gewapend- Wij zageri verfcheiden boots, die van de kerk kwamen, vol met fnaphaauen. Zij zijn moedig en dapper, en uit dien hoofde goede foldaaten: dit is ook het eenig voordeel, dat de republiek van hun heeft. Het land kost haar meestendeels , wégens het onderhoud der vesting , jaarlijks veertig duizend zechinen, behalven, dat zij aan deze Slavoniers het zout een derde minder in prijs moet verkopen, dan aan haare eigen onderdaanen. Zij zijn ook valsch en ontrouw, gelijk ook wraakgierig in den hoogden graad. Om eene geringe belédiging vermoorden zij, \ fcb curen het lichaam in hukken, werpen het hart den honden voor, en bewaren en vertonen het bebloede hemd hunnen kinderen en kindskinderen, om de wraak verfcheiden geflagten door voordteplanten. Hunne baatzugtigheid is groot. Schoon zij met de visferij en zeevaart zo veel geld verdienen, als zij nodig hebben, éten zij egter flegt, en kléden zig armoedig. De mannen dragen korte wijde broeken, een kort wambes, en eene zwarte muts; de vrouwsperfoonen kléden zig met eenlang grof hemd, eenen witten wolien rok zonder mouwen, en eenen korten voorschoot. Wij hadden op ons fchip ménigvuldige proeven 9 VL Deel, X  So6 REIZE DOOR EUROPA hoe geoefend de Slavoniers zijn in de kunst van Réien. Hunne ftrnatroverij maakt ook alle de wégen in dit land zo onveilig, dat niemand uit de naburige gewesten zig met zijne goederen onder hen waagt; en dit is de oorzaak der behoeftigheid te Cataro. Voor het overige zien zij er wél uit en zijn fterke lieden. In het arbeiden eh gaan over bergen en dalen hebben zij nauwlijks huns gelijken; die, welken postboden van Cataro naar Konftantinopel zijn, géven daar een bijzonder bewijs van. Den 3ifc»van bloeimaand voeren wij door het nauwe én gevaarlijke kanaal bij Castel - Nuovo; en des namiddags , toen wij tégenover de bergagtige kusten van Ragufa waren, braken beide de bovenfte masten, doch voor dat het morgen werd, waren beiden weêr door nieuwen herfteld. — Den 6den van zomermaand moesten wij, hoe voordélig de wind was, nogthans uit vrees voor de gevaarlijke Venetiaanfche kusten en bij donker weeder te Rovigno binnen lopen, en gingen tégen zonneöndergang weêr van daar onder zeil. Aanftonds daarna werden wij naar het noorden de voorboden van eenen geweldigen ftorm gewaar, die ons ook tégen middennagt overviel, doch maar twee uuren duurde. Den volgenden dag kwam tégen den middag, toen wij van verre den toren der St. Markuskerk in het oog krégen, een boot met twaalf lootzen; niet verre van de haven bij Malamocco een tweede met éven zo veelen; en toen wij binnenliepen, de daarzijnde vlootvoogd zelf bij ons. Deze draagt, éven als een andere patriciër, roode kousfen, en word door den fenaat verkozen en aangefteld. Als door zijne fchuld een fchip verongelukt, ko3t het hem het léven of de vrijheid,  ÉN HET OOSTEN ^7 riitar dat de fchipbreuk van meer of minder belang is. hét is gevaarlijk te Venetië binnen te lopen, voornaamlijk', wijl het water daar altijd geen gelijke diépte heeft: de grond der zèe verloopt er gefiadig; waar de eene weck genoeg water is , vind meh in de andere eene zandbank, die tot aan de oppervlakte des Waters komt. Dit maakt juist de onoverwinlijke verfchansfingen van Venetië uit, en de zeevoogd is derhalven verpligt, de diepte zeer dikwijls te peilen. De gedagte aan het gevaar, waaraan men hier blootgefteld is, en het gefiadig overwerpen der zeilen, om hetzelve te ontwijken, jaagt elk fchrik arm. Toen wij nu gelukkig in de haven binnen gekomen waren, file-, ten wij regt tégenover den ingang op eene droogte, dia gevaarlijk genoeg zou geweest zijn, indien de wind fterIter gewaaid had. Dit ongeval was ondertusfchen aari dén vlootvoogd toetefchrijven, die ons niet veroorloofde , met weinige zeilen binnen te lopen, als dewelkeri inen gemaklijker zou hebben kunnen regéren en naar de bogten van het kanaal rigten. Dit kanaal is fmal, en aaü de zijden met duinen omgéven, welken men ten tijde der ebbe duidelijk kan zien. Hoe veele vaartuigen ons ook te hulp kwamen, was nogthans al derzelver moeite, om ons vveér vlot te maken , langen tijd vergeefs. — Eindelijk kwamen wij te Povegia, eene kleine haven digt bij Malatóocco. Hier losfen de fchépen, die uit de Levant ko« men, hunne waarén, welken névens de pasfagiers in tijden van pest in het nieuwe, maar anders in het oude lazaret gebragt worden; dit laatfte ligt digt bij, maar het andere verre van de ftad. Den dag 11a onze aankomst aftöfct werden wij door eenen hévigen ftorm op het land *r' X 3  3o§ REIZE DOOR EUROPA dréven, doch geraakten met den vloed weer vlot. Dit gebeurt dikwijls ; ondertusfchen lijden de fchépen' er geen fchade door, wijl de grond uit flib beftaat. Een Jiévige ftorm en régen beletten ons den volgenden dag tot aan het oude lazaret te komen: wij kwamen er dus eerst den dag daaraan binnen. Onze intréde gefchiedde op de volgende wijze. Des morgens kwam onze geleider (zulk een heet Fante) in eenen boot, meteen groen vaandel, waarop men het Venetiliansch wapen ziei, bij ons. Wij en onze goederen werden in eenen anderen door eenen derden getrokken, en wel onder het geftadig roepen : alarga. Toen wij aan de deur van het lazaret gekomen waren, werden wij door den opzigter en onderbedienden beleefd ontvangen, welken ons aanftonds bevolen, onze koffers en kisten te openen, ten einde zij flegts de handen tot op den bodem zouden kunnen daar in ftéken, en dus aan hunnen eed voldoen. Daarop werden wij in onze kamers gebragt, vier of vijf van ons in elke: men vind in dezèlvsn lédige wanden, en geen ftoel, noch bed, noch tafel, Elk, die hier komt, is genoodzaakt, alles, zelfs keukengereedfehap, zelf te kopen : dit gefchied niet zonder kosten, In deze gevangnis ben ik nu névens mijne reisgenooten twee en veertig dagen opgelloten, en zonder de minste vrijheid;, onze misdaad beftaat daarin, dat wij te Konftantinopel geweest zijn. Dit word hier als 20 gewigtig befchouwd, dat, als iemand zig voor den tijd uit het lazaret begeeft, het voor eenen pligt eens Christen gehouden word, zulk eenen dood te fchieten» Ondertusfchen ontbrak het niemand onder ons aan ge. duld: eene hoedanigheid, die wij ons inzonderheid te  EN HE'TOOSTEN. Soj Konftantinopel eigen gemaakt hadden; elk land heeft zijne voordelen, en dit is het eenïghe, dat Turkije eenen reiziger kan verfchaffen. Tot flot zal ik er nog eenige korte aanmerkingen over de winden op den Archipel en de Adriatifche zee bijvoegen. De geftadige winden op deze zeeën zijn des winters die uit het zuiden, en des zomers die uit het noorden, welken , zomwijlen, verfcheiden maanden duren. De eerften zijn in den Archipel, wégens de hooge eilanden en veele haven, zo gevaarlijk niet, als op den Venetiaanfchen zeeboezem, welks vlakke kusten aan de zijde van Italië bij dezen wind moeilijk waartenémen zijn: gemeenlijk is het maar een geluk, wanneer men de zandbanken bij Augusta en Petogufa, tusfchen dewelken een fmal vaarwater is, zonder fcbade voorbijkomt. De laatften zijn, wégens het jaargetij, en wijl derzelver geweld van geen langen duur is, minder gevaarlijk. De ongefladige winden hangen af van de ligging des lands aan deltusten, en zijn in den winter fterker en aanhoudender, dan in den zomer. Ik heb verfcheiden maaien op mijne vaart naar Konftantinopel zowel als op mijne terugreis gezien , dat zij ons als orkaanen overvielen. AU' de zeilen moeten dan oogenbliklijk ingegijpt worden. De Grieken, welken uit ijverzugt altijd eerder dan anderen in de haven willen, verkiezen oogenfchijnlijk doodsgevaar boven deze voorzig. tigheid. Het gebeurt ook dikwijls, dat zij fnellijk van de haven geheel en al weggerukt worden. De vreeslijkfte wind op de Adriatifche zee is de noordöoste wind. Deze komt ménigmaal zo verfchriklijk uit den zeeboezem Carnero tusfchen Kroatië ea Istrië, dat hij de lieden van het X3  5io REIZE DOOR EUROPA veld wegvoert, en de fchépen op de kust van Italië werpt, Des zomers waait op d?ze zee gemeenlijk des voormiddags een noordweste, en des nademiddags een ooste wind; dit was ook bij ons het geval. Ervaren zeelieden wéten zig dit te nut te maken: een Ragufaasch fchipper, die in ons gezelfchap zeilde, wist zig zo wél naar deze verandering van den wind te rigten, dat hij binnen verloop van ceneu dag uit ons gezigt geraakte. Oij ziet uit dit alles, dat de reis van Konflantinopel herwaard lang en moeiiijk geweest is. Tégenwind, ftilte op zee, groote hitte, en zomwijlen zeer ongezonde dikke nével van het yaste land, hebben ons geduld éven zo zeer als onze gezondheid op de proef gefield. Mijne reisgenooten waren zeer ongeduldig, ep hunne houding was zonderling: voornaamlek heb ik mij ménigmaal bij mij zeiven vermaakt met de Armeniërs; hunne denkwijze, hunne réden, en hunne zéden verdienen befchréven te worden: doch hier» yan op een ander maal. Mijn goede vriend en begunstiger, de heer de villoi-, gON, heeft de goedheid gehad, mij reeds verfcheiden maaien in mijne boeijen te bezoeken. Hij vereert mij heeds met zijne vriendfehap; en ik ben u zeer verpligt, dat gij aan het geen ik hem daarvoor verfchuldigd ben, deel neemt. Hij offert al zijn' tijd en zijne kragten aan de wétenfehappen op: en het geen zijne verdiensten nog meer verheft, is, dat bij het zonder de minfte afgunst jégens zijne médedingers doet, en ook voor de hunne niet vreest; hij weet, da; fchaduw licht voorönderhelt»  EN HET OOSTEN. ZESDE BRIEF. Herhaling van de berigten der reize van Venetië naar Konftantinopel. Over de verandering en den zonderlingen loop des waters in de Middenlandfche zee, als méde over den ftroom des waters uit de Zwarte zee. Verbetering eener plaats in Busching. Dolfijnen, vogels, noordweste winden, ftormen op de Middenlandfche z"e. Merkwaardigheden van Thesfalonika en de omliggende ftreek; pest aldaar; van de aanhangers van den valfchen Mesftas, Sabbata Levi. Berigten van, de monniken op den berg Athos. Anekdoten van den aarisbisfehop te Thesfalonika. Anekdoten van een'' Arabisch'' koopman onder de reisgenooten van Norberg, Oudheden in Istri'é. Van Rovigno en Zio, Venetië, den Junij', i?8cv jf^AAR ik gedurende mijne proefdagen alhier genoeg;? zaamen ledigen tijd heb, om veele dingen in orde te brengen , die ik bij mijne aanwézendheid te Konftantinopel opgetekend heb , doch u tot héden, niet heb kunnen médedélen: zal ik mij thans de eer géven, het u toetezenden, of gij er mogelijk eenig gebruik van mogt kun-? nen maken. Vergun mij dan, dat ik mijn verhaal wéér. van mijn eerfte vertrek van Venetië naar Turkije ophaal^ waaromtrent ik nog het volgende heb bijtevoegenj Vooraf iets van de wateren, welken ik bevaren heb* X 4 J  312 REIZE DOOR EUROPA Mijne vorige gistingen van de vermindering des waters in de Middenlandfche zee worden geferkt door de haven der Romeinen bij Branduiium, welke thans nauwlijks èene halve elle diep; en door eene droogte van drie Italiaanfche mijlen lang tusfchen de ftad en de zee ingeiloten, als méde door een van daar komend klein kanaal doorfnéden is. — Het water in de Middenlandfche zee heeft eenen zonderlingen loop. Dat, hetwelk uit den Oceaan er in komt, en van Afrika af langs de kust van dit land vliet, ftroomt voorbij Palestina en Syrië, word in den Archipel zwak, (hetwelk mogelijk veroorzaak»; word, doordien het tégen de daarzijnde eilanden floot, als méde door de waterkolommen, die er uit de Zwarte zee in vallen) gaat dan voorbij Morea in den Adrïafifchen zeeboezem langs de kusten van Albanië en Dalmatië en daarop langs die van Italië. Om die réden houden ook de fchépen, die naar Venetië varen, de eerfte, doch die van daar afvaren, de laatfte kusten. Zou deze ftroom ook mogelijk, die bij zijn invallen fterk er dan bij zijnen uitloop is, de hooge oevers aan de oostzijde en de laage aan de westzijde van de Adriatifche zee, met de telkens daarméde overeenkomende diepte, veroorzaakt hebben ? Misfchien ligt hierin ook gedeeltelijk de oorzaak van de éven zo oogenfchijnlijke als ongerégelde ebbe en vloed bij Venetië en Negropont, hetwelk den natuurkundigen zo veel werks gegéven heeft. Ik wil ondertusfchen voor mijn3 perfoon gaern mijne onkunde in dit ftuk bekennen» — Er ftroomt des zomers veel meer water uit de Zwarte zee in'de Middenlandfche, dan des winters. Deréden hiervan ligt misfchien daarin, dat de groote en talrij-  EN HET OOSTEN. 3i3 ke vloeden, die zig in de eerfte ontlasten, des winters toegevroren zijn, en alsdan tévens de weste winden vreeslijk fterk waaijen, welken het water van den Archipel haar de zeeëngte drijven, zo dat de hoogte van het water in beide zeeën gelijk word. De ftroom is natuurlijker wijze in het kanaal het fterkfte ter plaatze, daar hetzelve het fmalfte is, bij voorbeeld in den Hellcfpont bij de vestingen, welken, behalven de onlangs door den baron tott aangelegden, niet fterker zijn, dan toen de Venetiaanen, in het jaar 1655, er door drongen en de Turkfche vloot vernielden. Wij werden met een' flappen wind verfcheiden maaien door dezen ftroom in zee gedréven. In de zee van Marmora heeft dezelve niet veelkragt; maar bij Konftantinopel worden de opzeilende fchépen er mét geweld door tégengehouden. Als de heer eüsching zegt, dat all' de fchépen, die uit den Archipel komen , bij de Dardanellen doorzogt worden, kan ik er in eene aantékcning bijvoegen, dat het fchip, waarop ik mij bevond, doorzeilde, zonder doorzogt te worden. —■ In de Middenlandfche zee krijgt men zomwijlen veele honderd dolfijnen te zien, die op het water fpélen; doch men ziet er weinig zeevogels. Eens kwam er eene groote ménigte vogels bij ons aan boord, toen wij tégenover de eilanden Ceplialonia en Zante waren, werwaard zij zig in het begin van den zomer in groot getal van het vaste land begéven, doch aldaar fchier allen gedood worden. —■ Wijl eene bepaalde kolom lugt in vergelijking van eene andere meer of minder kragt bézit, naar dat de lugtftreek kouder of warmer is, zo volgt, dat de noordweste winden in de Middenlandfche zee des winters zeer hé vig zijn, X5  314 REIZE DOOR EUROPA en lang waaijen, daar zij in tégendeel des zomers maar één of twee uuren aanhouden en matiger zijn , egter vereifchen, dat de zeevarenden oplettend op dezelven zijn, en bij tijds de zeilen inhalen. Niet verre van Konftantinopel overviel ons bij goeden wind onverhoeds een fiorm uit de Zwarte zee, welke allen in groote verwarring bragt, en ons met lc hipbreuk dreigde. Dat de ftormen op de Zwarte zee geweldiger zijn, dan in de Middenlandfche , is niet zo. De oorzaak van de ménigvuldige ongelukken in de eerde moet zonder tégenfpraak in de onkunde der Turkfche en Griekfche zeelieden gezogt worden. Nu ook iets van Thesfalonika. Deze ftad gelijkt van den zeekant een antiek theater, en is meer wégens den handel in wijn, koorn en katoen, dan wégens eigen aanzien en fraaiheid merkwaardig- Zij is met eenen flegten ouden muur omringd, en fchijnt voor honderd duizend inwoners geen huizen genoeg te bevatten. Onder de daar zijnde moskeen verdienen inzonderheid drie opmerking, Welken ik verlof kreeg, in gezelfchap van eenen Janitzaar, te bezigtigen. In de Sophiakerk vertoont men den prédikdoel van den heiligen paulus van oud ijzer, hetwelk men egter eerder voor eene foort van donker marmer zou houden. In de Antika-metropoli, welke eenige gelijkheid met het pantheon [aller goden tempel] te Rome heeft, ziet men op den vloer verfcheiden verkorte Griekfche opfchriften met eenige mij onbekende letters, van dewelken mea mij er flegts twee vergunde aftefchrijven. Tot een bewijs der oveiwinning van amurath II. over de Venetiiianen ia het jaar 1321 word van derzelver tijd af hier.  EN HET OOSTEN. een zeer groote hoop broed bewaard, het welk thans in zwarte aarde, welke eenen herken broodreuk van zig geeft, veranderd is, en waarvan mijn Janitzaar mij iets als eene groote zeldzaamheid vereerde; De poging der Turken, om alle mofaikwerk in het gewelf dezes tempels te vernielen, is vergeefs geweest. Zij dulden geen andere beeldpn, dan hun eigen in het fpiegel, en zij ftellen op hetzelve groote waarde. Onder de Deuietriuskerk , welke een ingevallen gewelf, doch zeer veele marmeren, pprphyren en andere pilaaren heeft, is, zegt men, eene katakombe, of onderaardfche begraafplaats, van dezelfde grootte als het gebouw zelve: buiten vóór de deur ligt een marmeren pilaar met een geheel met aarde bedekt Grieksch opfchrift; ik wilde het affchrijven, maar het Werd mij verboden, de aarde wegtedoen. Ik had daartégen gelégenheid van twee anderen in bijzondere huizen een affchrift te némen; het eene vind men op eenen 'marmeren pilaar, en het andere op eenen vierkanten marmeren heen; dit laatfte beftaat alleen uit médeklinkers en weinige zelfluiders, en was dus voor mij onverftaaubaar. -— Onder andere heerlijke overblijfzels der oudheid zijn hier verfcheiden eerepoorten. De eene daarvan, welke nog wél in hand is gebléven, is ter eere yan den keizer ANTONijtf opgeregt. ■—■ Het land rondom Thesfalonika is over het grheel wél bebouwd en vrugtbaar: er liggen rondom heen hooge bergen. Het koorn word op het veld met eenen wagen gedorscht, welke van planken zamengefteld is, die van onder met kézelfteenen bezet zijn , en door osfen op het koorn herom getrokken worden. —Ja eenige vloeden niet verre van Thesfalonika vind men  3iö REIZE DOOR EUROPA zand, hetwelk ijzer bevat, en de eigenfchap heeft, dat het ijzer, hetwelk daar uit gemaakt word, zig Iaat buigen, maar niet breekt. Des zomers is het in deze ftreek zeer warm, en de lugt ongemeen ongezond. Gedurende de veertien dagen, dat ik op het vertrek des fchips moest wagten, openbaarde de pest zig hier voor de tweede maal zédert een jaar, en men zegt, dat zij nog niet opgehouden heeft: deze reis werd zij door eenen Griekfchen geestlijken, die dezelve in het huis, waarin zij zig het laatst vertoond had, met zijn wijwater wilde doden, weêr in haar vorig léven teruggeroepen, twee perfoonen, die bij hem waren, werden het eerst weêr aangeltoken, en ftierven. — De Zweedfche konful te Tnesfalonika, de heer dolon, zeide mij, dat hij met eenen ouden Griek had gefproken, die kok in dienst van den koning karel XII., te Bender, was geweest, en dezen monarch ongemeen bemind had. — De man, welken ik gedurende mijn verblijf in Thesfalonika tot mijnen leermeester in het Turksch gebruikte, behoort tot de lieden, welken voor eenige jaaren eenen bijzonderen aanhang uitgemaakt, en saebata levi (V) voor hunnen Mesfias gehouden hebben, doch wiens bedriegerijen ontdekt werden, door dat hij, toen de fultan hem opontbood, om de proef van een wonderwerk aan zig zeiven te doen, 00 Zoo ftsat er in het Hoogduitsch. Zekeilijk moet het Sahlathai Levi zijn: welke Joodfche valfche Mesfias zig in het jaar 1666. vertoond heeft, en, eindelijk, Muzelman geworden 5s. Zie Rocoles Impefteurs infignes (Arufterd. 1683. 12 °} Liv, VII, p. 592 - 536.  EN HET OOSTEN. 3i7 zijn léven liever had dan zijne leer. Zijne aanhangers worden Drummi, het welk afvalligen betékent, genoemd. Zij vereren god te gelijk als Turken en Jooden. Zij trouwen alleen onder eikanderen , cn als zij ten tijde van eenen baatzugtigen pafcha tot een huwlijk buiten hunnen aanhang genoodzaakt worden, kopen zij dit liever door geld af, dan dat zij eene egtverbindnis met vreemden aangaan. — Het gaat den armen monniken op den berg Athos niet béter. Zij moeten de bedreigingen der Turken om bij hen een bezoek afteleggen, wégens den fchat, van denwelken dezen voorgéven, dat hij door de Griekfche keizers aldaar begraven is, niet zelden met groote fommen gelds van zig afwenden. Deze monniken, die névens een groot getal kluizenaars in twee en twintig kloosters en holen wonen, léven zeer lang, ménigert hunner over de honderd jaaren, hetwelk aan de gezonde lugt, en hunne ongemeen matige lévenswijze toetefchrijven is. Niemand van het vrouwlijke gefiagt, zelfs niet eens een vrouwlijk dier, mag binnen de grenzen van hun gebied komen. Zij léven meestendeels van brood, kruiden, vijgen, gedroogde olijven en dergelijken; en op zékere dagen mogen zij ook visch éten, uitgezonderd ten tijde van hunne vasten. Zij moeten allen voor den kost arbeiden, behalven die, welken in het klooster ftudéren, van dewelken de tégenwoordige aartsbisfchop te Thesfalonika er ook een geweest is. Deze verhaalde mij, dat in het klooster veele en groote boekerijen waren, uit handfchriften betraande, doch welker rijkdom grootftendeels in de werken der kerkvaders beftaat. El» • ken zondag word op den berg Athos markt gehouden t  Si8 REIZE DOOR EUROPA de monniken verkopen heiligen, en kopen brood. De berg zelf is kégelvormig, en veel hooger dan de Olympus: indien men öp de berigten van plinius en plutarchus aan kan, dat namelijk deszelfs fchaduw zig bijzonneöpgang tot Lemnos ftrekt, een zeer laag en fchoon eiland, hetwelk er vijf Italiaanfche mijlen van afligt, dari is het geen men verhaalt ook geloóflijk, dat hij bij helder weeder zelfs bij de Dardanellen kan gezien worden. ■—• Maar ik moet wéér tot den gemelden bisfchop komen. Toen ik hem te Thesfalonika wilde bezoeken, kreeg ik tot antwoord, dat hij zig niet wdl bevond, en geen bezoek kon ontvangen. Doch, toen de geestlijke, die mij aangemeld had, hem te kennen gaf, wie ik was, kreeg ik aanftonds toegang. De aartsbisfchop, die op eene fofa zat, en door eenige geestlijken omringd was, ftond op, groette mij op de Turkfche wijze, en verzogt mij, dat ik bij hem zou gaan zitten. Ik werd ten eerften op koflij en konfituuren onthaald. Dewijl het Turksch, dat ik gedurende mijn kort verblijf te Venetië geleerd had, niet genoegzaam was voor mijne vraagen en antwoorden, vraagde een der aanwézende geestlijken, of ik Italifiansch kon fpréken. Toen ik daar op ja antwoordde, zeide hij mij, dat de bisfchop deze taal ook verflond, fchoon hij ze (legt fprak: en wij fpraken toen in het Italiüansch met malkander. Den volgenden dag ging mijn fchipper vari Thesfalonika onder zeil, en toen wij aan den voet van den Olympus kwamen, en hij op eenen kleinen affland eenen boot ontdekte, beval hij, de zeilen te ftrijken, fchoon wij goeden wind hadden. Dit kwam mij vreemd voor. De boot kwam eindelijk bij ons, en ik werd er  EN HET OOSTEN, den aartsbisfchop in gewaar, met denwelken ik den vorigen dag gefproken had, en eenige andere geestlijken* ïïij wilde niet aan boord komen, doch werd door de geestlijken daartoe bewogen. Zodra hij mij zag, was hij zeer verblijd, doch begon aanftonds zijn lot te beklagen. Hij verhaalde, dat hij de Turken, in den droom, zijn léven en zijne goederen had zien aanvallen , en door den fchrik meer daar van had geléden , dan all' de martelaars te zamen genomen. Hij voegde er bij, dat de geestlijken hem listiglijk overreed hadden, aan boord te gaan, daar zij hem nogthans verzékerd hadden, hem niet verder te brengen dan aan een klooster, het welk onder aan den Olympus ligt. De geestlijken verhaalden mij daartégen, dat zij, na veele vergeeffche proeven, om zijne gezondheid te herftellen, op de gedagteh w'aren gevallen, dat eene zeereis hem heilzaam zou zijn, en dat zij derhalven befloten hadden, met hem naar Konftantinopel te gaan. Als hij hun zomwijlen verwijtingen des wégen deed, vleiden zij hem met de hoop, dat hij bij zijne aankomst te Konftantinopel patriarch zou worden, hetwelk hem dan bij zijne groote ecrzugt eene zeer aangenaame verbeelding was. Met één woord: gedurende de geheele reis was hij fteeds bedroefd, gaf zijnen bedienden, die hem nooit iets naar den zin kon doen , zonder ophouden oorvijgen, en fchold zijne geestlijken, die, als hij at, rondom hem moesten ftaan.. Zo veel eerbied bewijzen de Grieken hunnen prelaaten. Toen wij bij de Darnellen kwamen, ■werden wij buiten aan de invaart in de zeeëngte, deels door den geweldigen ftroom, deels door ftilte, verfcheiden dagen in den Archipel.opgehouden. Onze aartsbis-  3ao REIZE DOOR EUROPA fchop werd hoe langer hoe ongeruster: ik poogde vergeefs, hem te troosten. Eindelijk kwam een Turk, die hem en zijne geestlijken voor vijftig piasters in zijnen boot nam, en naar Konftantinopel bragc. Onder mijne andere reisgenooten van Thesfalonika naar deze hoofdftad was ook een Arabier uit Algiers. Deze had twee zwarte flaavinnen bij zig, met dewelken hij naar Konftantinopel ging, om ze daar op de markt te verkopen. Hij handelde ze met veel befcheidenheid, kookte altijd zelf, en bragt, als hij gegétenhad, aan haar ook te éten. Zij hadden niets anders voor hem te doen, dan dat zij het koflijgoed omwaschten. Doch zij vogten dag en nagt met elkander: eens werd hij daar zo boos over, dat hij de ééne in zee wilde werpen. Op een' ander' tijd dreigde hij eenen Jood, die van de mufelmnnnen kwalijk fprak, hem deswégen bij den keizer te beklagen: doch eindelijk bevrédigden zij zig zamen. Onze Arabier had egter nog een geval: een matroos liet door onvoorzigtigheid in het duister eenen ladder vallen, die eene van zijne tlaavinnen, welke zwanger was, trol', waardoor zij voor haaren tijd beviel. Nu zag hij, dat hij bij het verkopen veel minder voor haar zou krijgen dan anders; hij dreigde deswégen den bootsgezél, hem voor het geregt te dagen. Deze zogt bij onze aankomst te Konftantinopel te ontvlugten; maar de Arabier merkte dit, en dwong hem terug te komen. Den volgenden morgen verliet ik het fchip, en heb dus den uitflag van deze zaak niet vernomen; ik denk egter, dat de Arabier zig in zijn lot zal hebben moeten troosten. Bij Pola, in Istrië, zag ik aan het ftrand van verre aan« zier.-  |F, N HET OOSTEN. 3&i füenlijke overblijfzels van een amfitheater, hetwelk naar dat van vespasiaan te Rome geleek. Bij Capo Colonne, in Griekenland, zag ik eenen regthoek van veele pragtige. marmeren, pilaaren. Mijn fcheipskapitein verbaalde mij, dat hij er eene befchrijving van gelézen, en daarin gevonden had, dat pythacoras met zijne leerlingen in dit gebouw had gewoond. , Als dit waar is, kon hij tot zijne ikrrekundige waarnemingen geen bé. er plaats wenfchen. — Te Rovigno, hetwelk eer naar een visfersdorp, dan naar eene volkrijke Venetiaanfche ftad ge-» lijkt, had ik gelégenheid, drie plegtigheden te zien. Pries.ters namelijk en andere lieden, mannen en vrouwen, droegen onder feestlijk gezang den eenen dag k.oornfchovcn, den tweeden wijngaardranken, en den derden olijftakken in ftaatlijken optogt: dit was de viering van hun dankfeest wégens eenen gezégenden koorn-, wijn-en oJij venoogst. !—- Op Zio zag ik eene kleine ftad van denzelfden naam als het eiland. Zij gelijkt naar een amfitheater en de effen en platte daken der huizen zijn in de plaatf van ftraaten, die men daar in het geheel'niet heefr. ■ Doch gij ziet thans, dat ik niets betékenende berigten uit mijne pen begin te laten vloeijcn. Jk moet dus mij. nen brief eindigen, en kan dit op geen aangenaam er wij?e do;n, dan wanneer ik u van mijne aanhoudende en bijzondere hoogagting verzéker. VI. DeeL. Y  52a REIZE DOOR EUROPA ZEVENDE BRIÉF. Vervolg van het verhaal van Conti van de Saheêrs. Hunne vorige woonplaats, en vlugt naderhand naar Markab. Fan die in Galiléa. Van de heilige boeken der Sabeërs en verlies derzelven. Grondflellingen van hun' nen godsdienst, en deszelfs betrekking tot den Joodfchen en Christlijken. Hunne feesten ter eere van Joannes , en viering van dezelven. Jaarlijkfche herhaling van den doop. Hunne kerken in Galiléa, en bédevaart der'waard: genézimg der krankzinnigen aldaar. Andere feesten der Sabeërs en viering van dezelven. Bezorging der armen. Van den honig en de fpringhaanen in deze landftreek. Gefchiedenis, inrigting en té' genwoordige toe/land der boekdrukkerij op den Libanon. Dergelijke beproeving der M^aroniten. Verdere berigten van Conti van de Sabeërs. Hunne kerken en godsdienst. Hunne leerrédenen. Hunne overeenkomst met de Jooden en Christenen. Kundigheid der geestlijken; gefprekken in de kerken. Viering der feestdagen. Dansfen. Verkéring der beide geüagten met elkander. Van hunne boeken; derzelver gefchiedenis ; heilighouding van dezelven. Van hunne priesters. Regtspléging onder hen. Hunne kerkwetten; gevoelens van andere godsdiensten; huwlijken; behandeling der zieken, en geneesmiddelen. Leeröefening hunner priesters. Wijze van ten huwlijk verzoeken. Vih hunne vrouwsperfoonen en derzelver tooizel. Kléding der mannen. Huizen; wijze van éten en vreemdeling  EN HET OOSTEN, 323 'gen te onthalen; inkomflen en foorten van fpijzen der Sabeërs. ■—■ Berigten van Conti van de levenswijze en heftaanmiddelen der Oosterlingen in het algemeen. Akkerbouw der Oosterlingen; ploegen en zaaijen, behandeling van het zaad; oogst, nalézing der armen. Wi,ze van dor fchen. Zaad: en oogsttijd. Gtensfcheiding der velden. Onkruid (zivanj onder het zaad. en kwaadaartig zaaijen van hetzelve. Oorzaaken van misgewas. Voordèligheid van den akkerbouw. Wijn- bouw: verfcheiden foorten van wijnbergen eh derzelver behandeling. Wijze van wijnpersfen en wijn te maken, gelijk ook de druiven te drogen. Bereiding van de most en dibs. Het drogen en gebruik der vi gen. Bereiding van de boomolie. Herdersléven en veeteelt. Wo¬ ningen, lévenswi_,ze, huishouding, zéden der herders. Onthaal hunner gasten. Kunst, om fchaapen en geiten van zékere verwen te bekomen. Venetië, den zo^Jünij, 1780, Jk ga voord op dezelfde wijze, als in mijnen vorïgen brief, de lédige uuren, weiken mijn tegenwoordige toeftand mij verfebaft, te beftéden, om u te onderhouden over zaaken, die Turkije en het Oosten betreffen, en die ik u tot hiertoe niet heb kunnen médedélen. Voor ditmaal is mijne keus bij het vervolg van het verhaal mijns Maroniets van de Sabeërs gebléven. Ik zal mij meestendeels van de eigen woorden mijns leermeesters bedienen, is In het begin der vorige eeuw léden de Galiléërs eene y 2  324 REIZE DOOR EUROPA groote vervolging van di Turken , névens de Bëthlehemiten, dat is de Grieken, die te Bethlehem wonen. De Galiléërs beüoten de vlugt te némen. Hunne vijanden gingen in hunne dorpen, roofden hunnen eigendom, en verbrandden hunne huizen. De oorzaak van den oorlog tusfchen hen was de volgende. De godsdienst der Sabeërs was' merklijk toegenomen, en had zig zeèr verre in het land uitgebreid. Hunne dorpen of ftéden, omtrent elf in getal, waren groot en volkrijk. Hunne grenzen ftrekten zig uit van de zee van Tiberias tot aan het gebied yan Jerufalem, veertig uuren in de lengte en breedte. Geen vreemde volken, noch Turken, noch Arabiers, noch Christenen, woonden onder hen. Inzonderheid waren de Christenen hun afgunstig. Zij vreesden, dat zij met den tijd allen tot hun geloof zouden overgaan en zig van het heilige land meester maken, wesdialven zij met de Mufelmannen een verbond floten, om hen alle uittevoeijen. De Galiléërs waren fterk genoeg, om tégen beiden te oorlogen: zij waren beiden in manfchap en geld magtig. Doch zij wilden niet fchijnen tégen de Ottomannifche porte op te ftaan, en befloten derhalven, Heter de vlugt te némen, dan de wapenen optevatten, gévehde dus hunnen vervolgeren gelégenheid om hunne onregtvaerdigheid en wreedheid, niet alleen aan hun waereldlijk, maar ook aan hun geestlijk vermogen te oefenen: dezen wilden zelfs hunne boeken, die over de regte wijze van god te vrézen , handelden, in den rook zien opgaan. De Galiléërs werden nu rondom verftrooid: zommigen verzamelden zig wéder voor eenen kleinen tijd in Galiléa; en anderen vlocku naar Elmarkab, daar zij zig  EN HET OOSTEN. 325 thans ophouden. De centen werden door de Mufelmaanen en Christenen in Bethlehem en Jerufalem op nieuw vervolgd. Naardien zij dit over de vijftig jaaren moesten lijden, kwamen de laatften, met hunne hoofdlieden, en voerden hen alle uit hunne oude woonplaatzen naar hunne nieuwen. De Galiléërs beminnen elkander te zeer, dan dat zij hunne geloofsgenooten in nood zouden kunnen zien, wanneer zij in (iaat zijn hen te helpen. Toen de Galiléërs te Markab kwamen, hadden zij all' hunne boeken verloren. Maar eenige ouden van hunne leeraars, die ten tijde des oorlpgs met de Mufelmaimen en Bethlemiten geleefd hadden, vernieuwden dezelven uit hun geheugen: op die wijze zijn hunne nieuwe boeken uit de asch der ouden te voorfchijn gekomen; en dezen zijn thans hunne geloofsleer. Hunne oude verbrande boeken waren met door joannes den doper zclven opgefteld, maar, volgen? de verzékering der Galiléërs, door zijne leerlingen, en zulken, die hem gezien en gekend hadden. Dezen fcbré.ven zijne lévensgefchiedenis. De inhoud van dezelve handelt van zijne geboorte, doop, regtvaerdigheid, gebéden, prédikatiën, éten en kléderen. En deze lévensbefchrijving is naderhand tot op den gemelden oorlog met nieuwe ophelderingen gn bijvoegzels aanzienlijk vermeerderd, en altijd als de eenige regte weg tot een gelukkig léven voor en na den dood gevolgd. De geloofsgrond der Galiléërs is, dat joannes de doper door god in de waereld gezonden is, onj mei den lévenden doop der Jordaan tot vergéving der zonden te dopen, en van de regtvaetdigheid in den naam des lichts en des woords te prédiken. Zij lochenen niet, dat de Mesfias er £eY 3  32ö REIZE DOOR EUROPA weest is, maar bekennen, dat de Mesfias de zoon van Maria is: doch zij geloven niet, dat hij de zoon van god, maar alleen van één' der profeeten, en maria zijne moeder , op dezelfde wijze als alle andere vrouwen, is. Zij geloven dus, dat de Mesfias gekomen is, en verwasten hem niet gelijk de Jooden. Dienvolgens zijn de Galliërs eene middenfekte tusfchen de Jooden en Christenen. Gelijk zij hun geloof tot de leer van joannes den doper bepalen, vieren zij tévens , éven als de Oosterfche of Griekfche kerk, hem ter eere drie bijzondere feestdagen in het jaar, namelijk eenen ter gedagtenis van zijne geboorte, den tweeden ter gedagtenis van zijnen doop, en den derden ter gedagtenis van zijnen dood. Op den eerden koken zij koorn, mengen het met fpringhaanen, honig, rozijnen, jonge dennerippelen, wortelen en dergelijken, vullen daar fchotels méde, en zenden ze elkander ten gefchenke. Op dezen dag éten zij niets anders. Elk huisgezin neemt eenen fchotel van dit éten, zet er eene kaers in, neemt hem op het hoofd , draagt hem naar de kerk, en plaatst hem midden in de kerk op eene tafel. Zij gaan allen plegtig rondom dezelven, en wel onder dans, trompettengefchal, en vreugdeliederen. Eindelijk neemt de priester deze fchotels op, én geeft elk van de aanwézenden eene hand vol van dit gekookt vermengd koorn. Het geen overblijft, fchud hij in eenen zak, en draagt het naar huis. Dit is een dag van groote vreugde, welke in dansfen , fpélen en andere vrolijkheden word doorgebragt. Zo wel te huis als in de kerk roepen allen, mannen en vrouwen, ouden en jongen: laten wij ons verblijden en vrolijk zijn; héden is onze vader en heilland  EN HET OOSTEN. 327 joannes geboren en in de waereld gekomen, de bode des lichts en der waarheid. Op het tweede feest, of op den doopdag van joannes, vernieuwen zij aan zig zeiven zijnen doop. Dit doen zij alle jaaren, eu wel °P de volgende wijze: allen, zo wel mannen als vrouwen, kleinen en grooten gaan op dit hun groot feest ter plaatze , waar water is. Zij ontkléden zig allen te gelijk, werpen zig in het water, en baden zig onder gebéden en lofzangen. Daarop komt de priester, die eene hooge muts op heeft van kameelevel, en een' wimpel in de hand. Hij gaat aan den kant van het water ftaan, neemt eenig -at, vult het met water, befprengt er elk méde, die uit het bad komt, en zegt: ik vernieuw uwen doop in den naam van onzen vader en heilland joannes den doper, en gelijk hij den Meshas met eenen lévenden doop in de Jordaan, névens het volk Isracls, de Jooden , doopte en hen verloste, zal hij u ook op dezelfde wijze verlosfen, amen. Dit alles verrigt hebbende, gaat hij ook zeifin het water, en wascht zig op dezelfde wijze, ais all' de anderen. Daarop begéven zij zig allen onder dans, trompettengefchal en vreugdegezang naar de kerk, daar zij in ommegang rondom eene tafel, waarop honig en fpringhaanen geplaatst zijn, met de handen klappen, zig buigen, en éven dezelfde vreugde bedrijven. Eindelijk geeft de priester elk hunner eenen fpringhaan te éten, en een klein ftuk honig in deszelfs bonigraat. Op dezen dag zend elk huisgezin, des avonds, éten aan den priester, namelijk eenen broodkoek, eenen fchotel met gekookt vleesch e. z. v. Op den derden dag, of den fterfdagvan joannes , zijn alle ftraaten en huizen met treurigheid eu Y 4  •328 REIZE DOOR EUROPA droefheid vervuld. Hun jammeren en klagen op den weg Haat'de kerk 'ftorten zij in dezelve nog in grootef maare uit met deze woorden: de dwingelandfche herodes heeft 0p dezen dag onzen vader en verlof-fer joannes'den doper onthoofd; laat oi:s zijnen dood bitterlijk bewenen; dat ons brood héden traanen, en ons gefprek klaagliederen Zij. Daarop beginnen allen met luide ftém re roepen: god vermeerdere de ftrafftn en plaagen van uerodus, en alle aanwézenden antwoorden daarop: amen. Op dezen dag maken zij een fchriklijk léven te huis, op de flraaten en ih de kerken. De Galiléërs Vieren nog een feest ter eere van joannes. Dit is der gedagtenisfe van een wonderwerk geheiligd, dat hij, zo men zegt, in Galiléa gedaan beeft. In zijn' tijd kwam er dikwijls een krokodil uit de see van Tiberias aan land , die aan de menfchen Veele fchade deed™ deze werd door joannes den doper gedood. De Galiléërs befchouwen deze daad als- een groot wonderwerk , en hebben zédert dezen tijd eenen dag ter gedagtenis daarvan gevierd. Deze feestdag valt jaarlijks öp den ifiSen van fprokkelmaand en word voornaamlijk in Galiléa gevierd. Zij hebben eene oude groote verwoeste kerk, die uit vier muuren zonder dak beftaat, en in eene woestijn omtrent tien uuren van den berg Tabor naar den kant van Jerufalem ligt. Dit is de plaats, waar joannes de doper zijn wonderwerk aan den krokodil betoonde. De Galiléërs doen alle jaaren eene bédevaart derwaard in'den grooten vastentijd der Christenen. Deze bédevaart gefchied op de volgende wijze. Vijftig of zestig mansperfoonen verzamelen zig op ééne plaats, voor dat zij zig op 4-eis begéven; zomtijds némen zij ook hunnevroiü  EN HET OOSTEN. 323 Wen en kinderen méde. De meesten gaan blootsvoets, elk draagt óp den rug eenen zak met eetwaaren en wa. ter. Hunne reiskost is meel, rozijnen, nooten, kaas, fpringhaanen en honig. Elke twaalfde draagt aan zijnen ftaf eenen rooden wimpel; en dit is hun vaandel. Als zij in Galiléa aan de plaats komen, daar hun tempel itaat, ftéken zij licht aan, hetwelk zij méde gebragt hebben; en die, welken de wimpels dragen, plaatzen dezelven boven de kerkdeur, en allen gaan er onder door. Zij zijn in de kerk zeer eerbiedig, kusfen de muuren, en verrigten hun gebed, onder hetwelk zij zig bukken en op'de borst flaan. Elk hunner fpreekt deze woorden : vréde zij met u, joannes ; ik breng 11 ook de groete van mijne moeder abbut, mijne vrouw hadla, mijnen broeder aiiebli , mijne zuster hösme en zo verder. Zo ftaan zij allen,' en noemen de naamen van all' hunne bloedverwanten en nabeftaanden , die niet tégenwoordig zijn; en als zij zig, in het naar huis gaan, herinneren, dat zij vergétcn hebben, van wégen iemand de groete te doen, kéren zij te rug, ten einde zig daar ook van te kwijten. Hun geheele eerbied beftaat alleenlijk in het groeten , ontftéken van het licht en kusfen der muuren. Eindelijk gaan zij in optogt in de kerk op hunne gewoone wijze, en éten daar hun bondzégel, hetwelk in honig en fpringhaanen behaat. Zomwijlen némen zij ook |uit hunne landslieden méde derwaard, die niet wél bij zinnen zijn. Zij plaatzen dezen in de kerk van joannes, en zeggen tot hem: vréde zij met u, gij heilige joannfs ! wij hebben 'een verzoek aan u: wij zijn herwaard gekomen, om u onse ellende te verhalen; deze uwe kindaY5  33o REIZE DOOR EUROPA jen, vader joannes, zijn in hun verhand beroerd; wij zijn verpligt geweest, hen tot u te brengen; wij bidden u, ons hoofd, d;~t gij hen in genade wilt aanzien, en hun verhand herftellen; wij wéten, dat gij heilig en wonderdaadig zijt, wanneer gij wilt, kunt gij hen genézen. Dan blijven zij daar den nagt over, en wanneer de krankzinnige alsdan zijn verhand niet wéder krijgt, blijven zij nog twee of drie dagen aan deze plaats. Maar, wanneer hij in dezen tijd niet weêr bij zijne zinnen komt, beginnen zij met joannes te kijven, en zeggen: gij valfche profeet, uit uwe hand komt niets; gij zijt niet waard, dat men om uwen wil herwaard reist. Daarna némen zij fteenen op, werpen die tégen de muuren, en behandelen hunnen heilig met fmaad. Op deze wijze word dit feest in Galiléa gevierd. Op hunne bédevaart némen zij op hunne ézels tabak méde, dien zij daar verkopen, en daartégen wéuïekende zeep en andere-zaaken inkopen, die zij méde naar huis némen, en te Markab verhandelen. Maar door de geenen, die geen gelégenheid hebben, om deze reis.te doen, word dit feest aldus gevierd. Zij drijven paerden, ézels, muilézels, osfen, koeijen, fchaapen en geiten naar de kerk, en laten ze in ommegang onder dans, gezang en trompettengefchal rondom dezelve gaan. Die fchaapen of geiten heeft, geeft er één van aan de kerk; maar die groot vee bezit, fchenkt aan dezelve één ten honderd van derzelver waarde. Dit is bij de Galiléërs een groot vreugdefeest. De Galiléërs hebben nog vier andere feestdagen, op dewelken zij bédeuuren houden en dankzeggingen doen. De eene word in de lente gevierd, wanneer zij bloemen, takken van  EN HET O O S T E N„ 33i bopmen, koornairen, en het geen de aarde in dit jaargetij verder voordbrengt, in de handen dragen. Zij brengen er ook iets van in de kerken, en danken god, die hun koorn, hunne boomen e. z. v. voor de koude en fchade bewaard heeft. De tweede word des zomers gevierd, wanneer zij, elk naar zijnen ftaat en zijn vermogen,, koern en het geen de aarde verder voor hen voordgebragt heeft, in de hand naar de kerk dragen. Zij géven dit aan de priesters tot een téken van dankbaarheid, dat god hunne akkers en tuinen gezégend heeft; en de priesters délen het aan de armen uit, naar dat dezen meer of minderbehoeftig zijn. De derde word in den herfst gevierd, welke de regte tijd is, om honig en fpringhaanen te zamelen; hier van brengen zij ook offerbande in de kerk. De vierde word in den winrer gevierd; zij bidden god als dan, dat hij hunne akkers, boomen en tuinen voor fchadelijk weeder en ongedierte wil bewaren. Het is opmerklijk, dat zij niet minder op dezen, dan op alle andere feestdagen hunnen gewoonen optogt met lichten, gezang, en fpélen op een hakborddoen. Zowel op hunne feesten als op de gewoone zondagen zijn hunne kerken met lampen en kaerzen, die zij aan den muur vast maken, nu meer, dan minder, verlicht. . Wijl de Galiléërs bijzonder liefderijk voor de armen zorg dragen, en gaern aalmoezen géven, zijn dezen doorgaans in goede omftandigheden; zij laten niemand, die hulp nodig heeft, zonder hulp. De aalmoezen worden meestendeels in de kerk verzameld, en de opzienders over dezelven wégen ze in gehjklijk gedeelde deelen aan wéduwen, weezen, blinden, lammen, kranken, met één woord, aan alle noodlijdenden, toe. In dit ftuk over-  S32 REIZE DOOR EUROPA trefen zij alle andere natiën. — Daar de Galiléërs zo veel honig en fpringhaanen gebruiken , heeft hun land er ook geen gebrek aan- Zij vinden den honig zeer menigvuldig in de gebergten in cie woestijnen. Ik zelf heb er zomwijlen op ééne plaats eene groote ménigte van gevonden. Maar hij is dikwijls zo diep in de klooven verborgen , dat men met groot verdriet over vergeeffchen arbeid Weêr heen moet gaan. De holen of kuilen , die in de woesnjn omftrceks Markab zeer talrijk zijn, vermeerderen den voorraad dezer waare bij de Galiléërs ook zeer. Zij zoeken en vinden den honig gemeenlijk in oogstmaand, en géven er, het groot.fte gedeelte van aan de priesters, die denzelven vervolgens tot heilig gebruik in de kerken op alle bid-en feestdagen aanwenden. De woestijnen, die het land der Galiléërs omringen, hebben ook geen gebrek aan fpringhaanen. Daar is er» die twee vingerlang, en meer dan een' duim dik zijn. Zij zoeken dezen op denzelfden tijd, als zij den honig zoeken; en vinden er alujd zo veel, als zij begéren , en zomtijds krijgen zij er meer, dan zij willen. In ménig jaar komen zij in zulk eene groote ménigte, dat zij het licht der zonne bedekken , en den dag in eenen donkeren avond veranderen. Als zij komen aanvliegen, veroorzaken zij zulk eene bewëging in de lugt, dat het gedruisch naar het bruischen eener onftuimige zee gelijkt. Als zij zig op de aarde neerlaten, vormen zij op dezelve eene nieuwe oppervlakte, die op zommige plaatzen over de twee handbreed hoog is. en. op eenigen afftand de gedaante van epne beroerde en golvende zee heeft. Zij vertéren fchier in een oogengenblik al het groen, dat op het veld is, als ooft, gras,  EN HET OOSTEN. 333 jkruiden, koorn, loof, en zelfs dé basten der boomen» Als zij niets meer te éten vinden, vliegen zij naar een ander land, doch laten ondertusfchen hunne eijeren in de aarde, welken na verloop van vijftig dagen uitbroeden, en dan komt er eene nieuwe landplaag te voorfchijn, ik meen eene andere kleiner foort van fpringhaanen, die niet kunnen vliegen, maar gaan en zig éveneens bewégen , als eene zee, die zagtlijk door den wind bewogen word. Als hunne ouden nog iets onafgegéten hebben overgelaten, word dit eene nieuwe téring voor deze fchriklijk verllindende nakomelingfchap. Maar dit is de eenige fchade niet, welke de fpringhaanen aanregten, dat zij velden, weiden en bosfchen verwoesten 5 zij hromen ook als een fterke vloed in de huizen, dringen in alle hoeken in als water, en niemand kan hen terug houden, daar zij ergens eene opening vinden, waar zij door kunnen. Zij komen met een geruisen inftorten, als het brui» fchen der zee, en vertéren alles, wat zij zien, als meel> koorn , brood, ooft ,'gtoente , uitgezonderd alleen vleesch , boter, olie en dergelijken, ais hetwelk niet naar hunnen fmaak is. De fpringhaanen in groote ménigte komende , is er geen middel tégen hen te beproeven; maar als zij in geringe hoeveelheid komen, handelen de inwoners als volgt. Zij fhijden lange flappe garden, zo als men die in de tuinen van het Oosten vind, en flaan daarinéde tusfchen de fpringhaanen [op den grond. De fpringhaanen, die niet zo zeer voor de flagen, als wel voer het geklap of geluid, dat de garden veroorzaken, vrézen, vliegen dan weg, en als één zwerm wegvliegt, voljjen de anderen ook. Maar, op dat zij ze niet van eene Heg-  S34 REIZE DOOR ÈUROPA te naar eene bétere plaats, van eene weide op eenen akker, mogten verdrijven, gebruiken zij de voorzigtigheid^ dat zij ze naar die zijde drijven, daar zij geen nadeel kunnen doen, bij voorbeeld naar de woestijn of naar het water. Als de fpringhaanen zo lang blijven, dat zij hunne eijeren in de aarde kunnen leggen, plégen de lieden ze te verbranden , ten einde het zaad van eene nieuwe landplaag te verdelgen. In Syrië, het Heilige land,, Diarbekr en Egipte vind men eene ménigte van eene foort van zwarte vogels, die iets kleiner zijn dan eene duif, en zig zó wel op het water als op het land onthouden: inzonderheid wörden zij in groot getd omftreeks; den Tigris gevonden. Zij bedienen zig van dezelven insgelijks als een middel tégen de fpringhaanen. - Dezen den vogel ziende, vlieden, en ik geloof, dat god heiri tot dat einde gefchapen heeft. Hij is niet gevormd, gelijk andere vogels, maar het geen hij eet, gaat aanftonds weêr van hem, zo dat hij op éénen dag eene verbazende ménigte fpringhaanen kan vertéren. Maar het is jammer , dat hij niet overal, waar fpringhaanen komen, gevonden word. Voor dit ongedierte is namelijk geen land, van Egipte af tot aan Bagdad, zéker. Zij komen meest uit het Westen, voor het overige weet juist niemand, van waar zij komen ; maar gods toorn laat hen als eene bruifchende zëe de aarde overflromen. Van daar, dat men in het Oosten, als men van fpringhaanen fpreekt, hen altijd bij eene zee vergelijkt. Zij maken eene verto» ning en een geluid, als de baaren der zee: niemand kan dit geloven, die het niet gezien heeft.- Toen ik in het yoorléden jaar in Galiléa was, werd alles door de fpring-  EN HET OOSTEN. 335 haahen aangetast, en aan den oever der zee van Tiberias trad mijn ézel tusfchen dezelven door, als in diep zand. Dezen zijn de godlijke ftrafgerigteh voor liet Oosten; en waar zij komen, brengen zij hongersnood méde, doch waarvan zij door hunnen eigen dood een einde maken, wijl de menfchen hen éten: maar juist door hunnen dood befmetten zij ook de lugt en veroorzaken pest, zo dat de dood der fpringhaanen volftrekt onder de oorzaaken der pest moet gerékend worden." Hier moet ik voor dezè reis het verhaal mijns Maroniets van de Sabeërs af bréken, en in deszelfs plaats een ander gewigtig nieuws médedélen, hetwelk ik insgelijks van hem heb. Is het tot hier toe reeds bekend, dat in Syrië eene boekdrukkerij is? In clit land is eene lange reeks van bergen, die gemeenlijk, doch te onregt, doorgaans Libanon genoemd worden. Dit gebergte word in drie deelen gedeeld, en elk deel maakt een bijzonder landfchap uit, zo dat de zogenoemde berg Libanon uit drie bijzondere gebergten beftaat, namelijk Gabel Èdderus, Kesrewan en Libanon. Het eerfte ftrekt zig van Sidott tot Bejrut; het tweede van Bejrut tot Batrun; het derde van Batrun tot Tripoli: en dit is de eigenlijke Libanon, die in de heilige fchrift wégens deszelfs céderen' zo dikwijls geroemd word. De gemelde boekdrukkerij is op het middenfte dezer gebergten, namelijk Kesrewan , aangelegd, ën een Griek aldaar, zaciiarias genoemd, heeft tot dezelve aanleiding gegéven. Deze man had het Arabisch en Grieksch in den grond geleerd, en wel met inzigt, om tot priester aangenomen te worden. Maar toen hij daaromtrent bij de monniken onoverkomelijke  336 RElZE DOOR EUROPA hinderpaalen ontmoette, liet hij de gedagte, om een gees?lïjke te worden, varen, en leide zig toe op het makerl van uurwerken, waarin hij insgelijks groote vorderingen deed. Daaröp viel hij ook op de boekdrukkunst, en was er ook zö gelukkig in, dat hij, op welke wijze, weet ik niet, Zegt mijn Maroniet, eenen Arabifchen druk uitvond, en zo veele létters maakte, dat hij kleine gebédefoi'e' en kon drukken. Toen dit bekend werd, wilde elk zijne uitvinding bevorderen, en dezelve nog nuttiger miKen, door zijne gedrukte werken zeer wél te betalen. Inzonderheid muntten de monniken der orden van basiliuS hieun boven al'e anderen uit. Zij zonden er vier uit hun midden naar Rome, om de Arabifche boekdrukkerijen aldaar nauwkeurig in oogenfchiin te némen ,en zig van alles te voorzie \wat tot eene dergelijke op den Kesrewan zou nodig zijn. Dezen bragten er drie jaaren zeer overeenkomstig het oogmerk door; en toen zij terugkwamen, vonden zijeen huis voor hunne verzameling gedurende hunne afwézendheid door hunnen overlten gebouwd en gereed gemaakt. Zij kwamen daarop met den bovengemelden zacharias overeen, dat hij de hand aan dit werk zou lénen, en tot beloning iaarlijks vier honderd piasfers névens vrije tafel en inwoning in het klooster zou hebben. In het jaar 1760 w rd hierméde een begin gemaakt, en de drukkerij geraakte in korten tij! aan den gang, doch zonder dat zij in de eertte tien jaaren veel te beduiden had. Na dezen tiid kwam een Grieksch koopman, ibrahim chair genoemd, met zjne vrouw uit Egipte, daar hij in vijftig jaaren duizend beurzen verzameld had, derwaard. Dezè Wilde zijnen overigen leeftijd hier in rust en ftilte door- bieh-  EN HET OOSTEN. 33? Bréngen. Doch reeds bejaard zijnde, en geert erfgenaarhen lubbende, maakte hij, bij uiterffen wil, her grootfie gedeelte van zijn geid aan deze drukkerij, ten einde dezelve te helpen ftaande houden en in opgang brengen, en wel onder de volgende voorwaarden: i) boven alle anderen moesten geestlijke boeken gedrukt worden; 2) wanneer iemand een waereldhjk boek wilde laren druk. ken, 2óude hij zo veel voor drukkerslobn betalen als men billijk zou oordélen; 3) de boeken zouden voor rékening van den patriarch, de bisfeboppen en priesters gedrukt, en derzelver prijs door een zéker getal misten bepaald worden: wanneer bij voorbeeld een boek drie piasters waardig zou zijn, zou het voor niet minder dan tien misten verkrijgbaar zijn, zo dat elke mis tien para zou kosten , volgens hetwelk iemand zo veele misten zou doen als hij boeken begeerde, tot dat de waarde der laatften aan de waarde der eerden zou gelijk wézen ,• 4) de geestlijken zouden de boeken voor gereed geld aan de keken verkopen, en het geld zou aan de drukkerij komen. Dóch deze ontvangst is niet groot genoeg, wijl het papier hier te lande te duur is, en er te veel werklieden zijn, namelijk tien, behalven den naziehdër der proeven, en zonder het onderhoud van het werk zelve nog re rékenen. Zo lang ibrahim chair en zacharias leefden, was deze drukkerij in vollen gang; doch zédert den dood derzei ven gaat het er zeer traag méde. De monniken, ootzaaken van al het kWaade, dat zédert de geboorte van Ghhistus plaats heeft gehad, (dit zijn de eigen woorden van mijnen Maroniet) hebben zédert dien tijd het opziet, inaar geen zégen gehad. Wijl zij onder elkander oneem'g VI. Duel. Z  33$ REIZE DOOR EUROPA zijn, ftigten zij meer kwaad dan goed. Al hun doen en pogen ftrekt alleenlijk daarheen, om dit werk, elk zo verre het hem aangaat, te verderven. — De Arabifche druk in deze drukkerij is middenmatig groot, en fraaijer, dan allen, die ik in Europa gezien heb: mijn Maroniet heeft hem mij laten zien. Er zijn reeds-bij de veertig Arabifche boeken op den Kesrewan gedrukt. Het zijn allen vertalingen uit het Italiiiansch, en wel niet anders dan geestlijke boeken. Ik zal er eenigen van opnoemen, als de Pfalmen van david met eene vcrkLtring, de vier Euangedsten en de zendbrieven; Wegwijzer eens Cbristens; Tdelheid der waereld ; Volmaaktheid eens Cbristens ; P ligt en van eenen geestlijken; Geestlijke overdenkingen, t. z. v. Ik weet niet, hoe derzelver titels in het Italiiiansch luiden* en derhalven kan ik niet oordélen, of ik ze hier juist overgezet heb. Verders arbeiden eenige Johanniter monniken, die de Arabifche en Griekfche taaien magtig zijn , op den berg Edderus aan eene nieuwe kerklijke gefchiedenisin het Arabisch : dit is geen overzetting uit het Italiaansch, maar een in het Arabisch opgefteld uittrek zei, voornaamlijk uit de fchriften der Griekfche en Syrifche kerkvaders ; dezelve zal verfcheiden deelen in kwarto uitmaken, en binnen korf gereed zijn tot den druk op den Kesrewan. .— De Maronieten befloten, uit ijverzugt tégen deze boekdrukkerij der Grieken, in het jaar 1755 eene dergelijke Syrifche op den Libanon aanteleggen; doch zij zijn daarin niets minder dan gelukkig geweest. Er zijn flegts eenige weinige gebédeboeken gedrukt, waarvan egter de druk lélijk en onleesbaar, de letters groot, en de régels ongelijk zijn: juist het gebrek, dat ons Syrisch alphabet  EN HET OOSTEN. 339 te Upfal heeft; als de letters grooter worden, worden de régels ook regter. De Maronieten hebben om die réden hunne oude letters weggedaan, en nieuwen van Rome ontboden. De verdere uitflag dezer ondernéming is nog onbekend: de Maronieten zijn zo vernuftig, noch zo vaerdig niet, als de Grieken. Nu kom ik weêr tot de berigten der Sabeërs, die ik op de vorige wijze za! vervolgen. „ De Galiléërs hebben kerken, en, gelijk ik reeds te voren gemeld heb, men vind er niets anders in, dan ftroomatten op den vloer, vlakke fteenen, om in de biduuren er op te leunen, een vat met water gevuld tot gebruik bij den doop; en het boven befchréven altaar onder eenen boog, alwaar een ftoel voor den priester, en eene laage tafel met honig eh fpringhaanen ftaat. De Galiléërs ftéken op hunne feestdagen in elk huis eene dunne kaers aan, dragen dezelve in de hand, of op hec hoofd naar de kerk, gaan névens den priester driemaal danzende en zingende rondom eene tafel midden in de kerk, die met honig en fpringhaanen voorzien is, en voor dewelke zij zig ten laatfte verfcheiden maaien buigen, eft met luide ftem roepen: ,, Liefde door onzen vader joan„ nes den doper, heer hoor ons, verlos ons van all* ,, onze vijanden, en verdelg allen, die tégen ons op„ ftaan; gij regtvaerdige regter, vergeef ons onze zon,', den, en verlicht ons verftand, op dat het licht de» ,, geloofs en der waarheid over ons lichte, amen." Tot belluit word dan zo wel, als bij alle andere godsdienstige gelégenheden honig en fpringhaanen aan alle aanwézenden en afwézecden uitgedeeld. Na het eindigen van Z a  342 REIZE DOOR EUROPA wézen, dat uw boek met de onzen overeenkomt, maar dat gij verkeerd ziet: gij hebt maar twee oogen, doch wij hebben er veelen. De priester komt dan van zijnen prédikdoel af, ziet hunne boeken, en zij zien het zijne, naar. Zomwijlen ontflaan er zelfs drie partijen. Het geleurt dikwijls, dat de prédiker op deze wijze genoodzaakt word, gedurende zijne prédikatie, meer dan eens van zijnen prédikdoel te klimmen, ménigmaal duurt het verfchil ook langer, dan de predikatie zelve; egter gefchied dit altijd zonder geweldige driften, maar met eene wélvoeglijkheid, die de plaats en het onderwerp verëifchen. De Galiléërs arbeiden niet op hunne feestdagen, maar beftéden dezelven deestehuis, deels buiten 's huis, tusfchen de bidüuren, tot het dausfen en allerlei fpéien. Zij vermaken zig zeer met een zéker fpel, hetwelk zij mankah noemen: de Turken hebben dit fpel ook, en noemen het mangal (*). Hun gewoone dans C) Dit fpel bedaar ia een fpeetbord van twee planken, elke met zes gaten of holligheden. Elk der beide fpélenden legt in elk van zijne zes huisjes zes Iiliine fteenen of fchelpen. Eéa •van hun neemt dan uit een huisje nsar goedvinden all* de fteeJien, en legt, naar de regte hand om, in elk huisje eenen fteen, lot dat hem niets meer overblijft. Komen er nu in het huisje, waarin bij zijnen iaatften fteen gele-d heeft, de getallen a, 4 of 6, zo heeft hij nietalleen dezen gewonnen, maar ook die in de naaste huisjes terugwaard gerekend, indien het genoemde getal fteenen zig er in bevind. Als a!i' de 'fteenen er uit genomen zijn, telt elk de zijnen, en dia de meesten heeft, wint iet fpel. Zie KiüBUHa, Reize naar drabié^ I, D. bl. 165.  EN HET OOSTEN. 343 ï$ deze: zij binden kleine ronde fcbijven van hout ofmetaal aan de vingers, welken twee en twee perfoonen, die elk bijzonder na elkander gaan, onder bet zingen en fpringen, en muziek van trommen en hakkeborden, tégen elkander haan. — Ten aanzien der verkéring var» beide de gehagten handelen zij niet gelijk de Turken, dat de mansperfoonen met elkander, en de vrouwsperfoonen ook inet elkander verkéren; maar de eerhen kunnen vrij en zonder het minste gevaar met de anderen verkéring hebben. Doch, wijl zij onder de Turkfche regéring haan, en door ijverzugtige Arabiers omringd zijn» vinden zij zig genoodzaakt, deze wijze.van verkéring voor het oog derzelven te beperken. — Betreffende dei boeken der Galiléërs , en de waarde, welke zij er op> hellen; zij némen dezelven met de groothe zorgvuldigheid in agt. Zij lénen ze nooit aan iemand van eener* anderen godsdienst, veel minder laten zij zigbewégen» om ze aan zulk eenen te verkopen: dit is bij hen op het ftrenghe verboden. Zij geloven, dat lieden van eenen anderen godsdienst op zulk eene wijze den hunnen zeer zouden ontheiligen. Om die réden is het allermoeilijkst, zo niet bijna onmogelijk, uit hunne boeken kennis van derzelver inhoud te bekomen. Als iemand hun door list of geweld een boek ontneemt, en zij het gewaar worden , benémen zij hem daarvoor, zo zij kunnen, het léven. Niet lang geléden viel een hunner boeken in de handen van eenen Christen: toen zij daar berigt van krégen, vervolgden zij hem, en hem in hunne magt bekomen heb« Th. kyde, Syntagma Dis/ert. Vol. II. p. 165, De bruins Rsiziy e. z. Vf De Néderd. Vertaler\ % 4  S44 REIZE DOOR EUROPA bende, verbrandden zij hem. In het jaar 1750 werden zij door den pafcha van Tripoli geplonderd: onder zijnen roof waren ook omtrent tien van hunne boeken, welken hij eenen Maronietifchen priester dwong voor eenen hoWgefi* prijs te kopen; de priester (telde ze den patriarch ter rnndïde patriarch befloot, dezelven uit het Galileesch in het Arabisch te vertalen. Het was te wenfchen, dat dit gefcbied was; maar toen hij in het eerfte, hetwelk hij opende, iets las, dat de toverij betrof, dagt hij, dat zij allen over deze (lof handelden, en wierpze derhalven in het vuur. De Galiléërs vernamen naderhand, dat de boeken, welken de gemelde pafcha hun ontroofd had, in handen der Maronieten waren geraakt. Zij gingen derhalven bij den patriarch van dezelven, en eischten hunne boeken terug. Wijl hij dezelven verbrand had, begeerden zij duizend piasters tot vergoeding. De patriarch geraakte in groote verlégenheid, en had veel berouw, dat hij hunne boeken aan eenen blinden godsdienstijver opgeofferd had. De Galiléërs waren hem fterk aan, en zeiden: onze boeken, die gij vernietigd hebt, waren van zo veel tegrooterwaarde , wijl zij in het kort alle onze voornaamfte gebéden en predikatiën bevatten. De Galiléërs vatten nu eenen vijandelijken haat op, niet zo zeer tégen de Maronieten in het algemeen, als wel inzonderheid tégen hunnen patriarch. In het jaar 1755 reisde een bisfchop der Maronieten van den Libanon, naar zijn ftigt teMarkab, alwaar veel Maronieten onder de Galiléërs wonen. Deze laatften krégen berigt, dat een prelaat der Maronieten op weg naar hunne woonplaats was. Zij meenden,dat het de patriarch zelfwas, die hunne boeken in asch veranderd had. Na fcheen er zig eene goede gelégenheid opgedaan te hebben  EN HET OOSTEN. 345 pm hunne wraak te oefenen. Zij befloten, hem met list te vermoorden; te dien einde rigtten zij eenen grooten maaltijd aan, gingen hem onder weg te gemoet, en nodigden hem te gast. Na geëindigden maaltijd gaven zij hem vergift in de koiïij te drinken, waarop hij binnen een uur overleed. Uit dien hoofde waagt het thans niemand meer, over hunnen godsdienst met hun te fpréken, en n3g minder, naar hunne boeken te vragen. Hunne -boeken zijn op dik papier gefchréven —- In elke ftad of dorp vind men gemeenlijk drie priesters. Het is dezen geoorloofd, te hertrouwen, als zij willen; zij mogen zelfs bijwijven houden. Zij léven zeer ftil, en onthouden zig altijd van alle (legte gpzelfchappen. Zij némen nooit geld van iemand aan: voor dopen, prédiken, begraafnisfen en alle andere godsdienstige verrigtingen laten zij zig niets betalen. Zij léven zeer matig; éten honig, fpringhaanen, rozijnen, vijgen, alle foorten van groente, en ook gebraden vleesch, maar gekookt vleesch is hun, zo wel als wijn en alle fterke dranken, verboden. Zij drinken nooit water. Zij fchéren het hoofd in het geheel niet, maar fnijden de hairen met eene fchaar kort en rond af. Zij laten den baard ook wasfen, en strxjfcfhiav «ss «sataèflt in nu' urn ^mfi , f i ij/ngiw,' rli CO Die, welken in de kot-inglijke boekerij te Parijs gevon.. den worden , eu door den hoogleeraar der Arabifche taal aldaar, den heer otter, een' geboren Zweed, gelijk bekend is, aan dezelve zijn gefchonken, zijn insgelijks op dik papier gefchréven. Het zou mij verwonderen, indien de boekerij dezen kostbaaren fchat niet aan eenen Turkfchen rover of aartsdief te danken had. " Aanm, v, d. Schrijver. Z.5  34f> REIZE DOOR EUROPA nooit een fcheermes aan hun aangezigt komen. — Zij ftaan als onderdaanen der Porte onder derzelver regtsgebied. Egter kiezen zij van hunne priesters, en wel zulken, dje de oudflen zijn, de zodanigen, welken zij voor verftandige, geleerde en geregtigheid beminnende mannen kennen, tot fteeds blijvende fcheidsregters in zaaken van gering belang en inzonderheid in godsdienst verfchillen. Wanneer eene zaak zal afgedaan worden, laten de regters en de twistende partijen zig op eene beftemde plaats vinden. De regter hoort de partijen, en onderzoekt de zaak. Die, welke verliest, valt ter aarde, en kust eerst de aarde, en dan de hand des priesters. Maar de winnende doet niets anders, dan dat hij zig door den regter de uitfpraak laat géven. Hunne wetten zijn, volgens hun eigen voorgéven, geen anderen dan de wetten van juosES. Als zij eene nieuwe wet maken, moet dezelve op de oude gegrond zijn. Hunne kerkwetten vernieuwen zij zomwijlen met eene fterke verpügting, de wetten van ïmoses en de leer van joannes den doper natekomen, en met een niet minder ftreng verbod, iets hoe genaamd van eenen vreemden godsdienst ooit ergens te laten invloeijeiio Zij befchouvven den Mohammedaanfchen godsdienst als zo ongerijmd, dat, naar hunne méning, een verftandig mensch niet ligt een Mohammedaan kan worden, ten ware hij als een Mohammedaan geboren en opgevoed was. Zij kunnen de Turken, Arabiers, en Jooden niet zo wél verdragen als de [Christenen. Onder de laatften houden zij het meest van de Maronieten, met dewelken zij zamen wonen. Huwlijken tusfchen broeders 'en zusters zijn alleenlijk bij hen verboden: in ah' de andere  EN HET POSTEN. S4? trappen of graaden zijn huwlijken onder nabeftaanden geoorloofd. Zij némen geen vrouwen uit de Turken , Arabiers, Jooden of Christenen, maar alleen uit hun eigen volk en van hunnen aanhang: een man mag niet bij eene vrouw van een' anderen godsdienst gaan, maar wel omgekeerd. Het is bij hen geen gebruik, flaaven en flaayinnen te hebben: hunne dienstboden en bedienden zijn vrije lieden. Als iemand van hun zeer ziek is, zend hij naar den priester, welke, als hij komt, den zieken de hand op het hoofd legt, hem in de ooren en in het aaugezigt blaast, daarop de armen uitftrekt, water met krijt vermengd vóór den zieken zet, er driemaal in fpuwt en blaast, verfcheiden droppels van eene brandende waschkaers er in laat vallen, het eindelijk den lijder te drinken geeft, en hem tévens een ftuk honig en eenen fpringhaan aanbied. Zomwijlen geeft de priester den zieken kameeJemelk in; en het gebeurt dikwijls, dat de lijder weêr herfteld word, en dat zowel van dezen als van den voorgaanden drank, welke beiden groote bewijzen van den eerbied voor god en hunne profeeten zijn. Eindelijk arbeid de priester met zijne handen op den rug van den zieken, als of hij deeg kneed. Als hij heen gaat, komen all' de nabeftaanden van den lijder in bukkende geftalte binnen , en de priester doet op hunne hoofden en ruggen het zelfde, dat hij aan den zieken gedaan heeft, terwijl hij hun tévens allen, in eene taal, die niemand dan de Galiléërs verftaat, zijnen zégen médedeelt. Bij deze, éven als bij alle andere heilige verrigtingen heeft de priester eenen langen rok van kameelevel aan, om denzelven eenen gordel, eene hooge muts van dergelijk vel op, en eenen  343 REIZE DOOR EUROPA ïietfvok in de hand. Als hij zijne eigenlijke amptskléderen aan heeft, draagt hij aan zijn ganfche lichaam niets anders, dan kameejeyel-, de ruuwe zijde naar buiten- De Galiléërs hebben geen geneesheeren. ünder hunne geneesmiddelen is geen van de geringften, dat een ftuk ijzer, ter zwaarte van een pond, gloeijend gemaakt, en den lijder op de handen * armen, voeten, of andere deelen des lichaams word gelegd. In heete koortsen géven zij den zieken most van gekookten wijn, die met water gemengd is, Hun heelmiddel is een kruid, dat zij in hun land Mahmude noemen: als zij het zelve afbréken, vloeit er een wit fap uit, waar van zij eenige droppels in water laten vallen: dit doet alle gewenschte werking. Zij plégen ook de aders te openen; maar zij doen dit met een fpits geilépen glas ; zom.ti.jds tappen zij het bloed ook af door met een mes veele kerven in de ooren van den lijder te fnijden. — De Galiléërs zijn wégens hunne behendigheid in de toverkunst beroemd. Inzonderheid oefenen zij dezelve meesteragtig in liefdezaaken. Zij kunnen alsdan iemand het verftand ligtlijk verbijsteren.— De Galiléërs,verdaan hunne oude taal in het algemeeninzo verre, Is de Roomschkatolijken de Latijnfche magtig zijn. Doch hunne priesters moeten iets meer wéten. Dezulken, welken tot dien ftaat beftemd zijn, gaan omtrent hun vijftiende jaar in de fchool, en léren daar tot dat zij den ouderdom van twintg jaaren bereikt hebben. Hunne leeroefening beftaat alleen in de oude Syrifche taal. In deze vijf jaaren krijgen zij geen verlof, om .uit de fchool te gaan , en zij mogen met niemand anders dan met hunne leeraars en makkers verkéren. Egter word  IN HET OOSTEN, 34' bun op zommige tijden vergund, met hunnen fchoolmees» ter uit te gaan , en honig en fpringhaanen te zoeken. — Als een mansperfoon bij een meisje wil gaan, blijft hij eerst buiten voor een voorhangzel, dat vóór de deur hangt, ftaan en begint met haar, die binnen ftaat, te fpréken. Daarop opent hij de deur een weinig,en als hij haar behaagt, trekt zij het voorhangzel weg, en ziet hem aan met bedekt aangezigt, onthaalt hem daarop met koffij en eene pijp tabak, geeft hem de band, en geleid hem in haare kamer. Hij geeft haar een gefchenk: het Galileesch vrouwlijk gefiagt vergenoegt zig met weinig, eenen neusdoek, een hemd, eene muts, eenen ring, of eenige ftuivers geld. Doch als hij haar niet behaagt; maakt zij het voorhangzel niet open, maar zoekt zig op eene wélvoeglijke wijze van hem te ontdaan. — De Galiléfche vrouwsperfoonen zijn zeer fraai, en zij wéten ook door ee. ne bevallige houding meer en meer de liefde hunner mannen te winnen. Zij hellen doorgaans meer naar het bruine dan naar het blanke, hebben fraai hair en fraaije wenkbrauwen , en tévens bruine oogen. Ook zijn zij groot van geftalte en wél gevormd, zeer lévendig en ving van geest. De matige lévenswijze, die zij leiden, doet veel tot haare fchoonheid. Men houdzevoor fterker, dandemansperfoonen, en haare fterkte ziet men voornaamlijk, als zij water halen. Zij gaan te dien einde in een gezelfchap van dertig tot veertig, endragen kruiken op het hoofd, die fchier grooter zijn, dan zij zeiven. Als zij die kruiken in eenen ftroom, beek , of fpringbron gevuld hebben, némen zij ze wéder op het hoofd, en dragen ze, zonder ze met de hand vast te houden. Onderweg zingen zij, zowel in  35o REIZE DOOR EUROPA het heen als terug gaan, vrolijke liederen. Het is zeer aangenaam haar op dezen weg te zien en te horen. De Galiléfche vrouwen hebben het aangezigt niet anders omfluijerd,dan wanneer zij naar een ander dorp gaan; als dan doen zij eenen doek vóór het aangezigt: tehuis zijn zij ongedekt, en verkéren met haarê mannen op den Européfchen voet. De aanzienlijken onder haar dragen op het hoofd eene kleine dunne zilveren plaat, en vlegren haar hair in éene lok, die op den rug afhangt. In de ooren en het regte neusgat doen zij zilveren ringen. Om den hals dragen zij zilveren kétens; aan de vingers verfcheiden gouden of zilveren ringen; als ook om de beenen groote zilveren ringen, die los' zitten, zo dat men een geluid als van kleine klokken hoort, als zij, gaan. Zij dragen ook roode of geele pantoffels. Haare verdere kléding is op de Oofterfche wijze, van zijde of katoen, wijd en tot op dé voeten afhangende, zomwijlen vier of vijf rokken over elkander. Haare hemden zijn van zijde, en zo lang, dat zij agter haar op de aarde flépen. De kléding en het tooizel der minder vermogenden is van die der Arabifche vrouwsperfoonen weinig onderfeheiden. Het Gaiileesclr Ichoon gefiagt is arbeidzaam, maakt fraaije zijden en katoenen ftoffen, en borduurt zeer wél; zelfs doet het névens de mansperfoonen het akkerwerk. — De laatfien' gaan meestendeels gelijk de Arabiers gekleed. Zij hebben' eene laage muts op het hoofd,die verfcheiden maaien met een rood of blauw windzel omwonden is, en dragen, éven als de vrouwsperfoonen, een lang hemd en verfcheiden zijden of katoenen wijde rokken, die tot op de voeten hangen. Zij omgorden z\% met twee gordels, dié  EN HET ÖOSTER 351 over elkander liggen: de onderfte is van Iéder, en de boventte van zijde ; in denzelven dragen zij een lang mes. Zelden gaan zij uit zonder zwaard en fchietbus of pistool, én in de band hebben zij altijd eenen ftok. Hier in komen zij overeen met de Turken, dat zij het hoofd fchéren [en knévels dragen. Maar de Galiléfche geestlijken fchéren noch het hair noch den baard, en laten nooit een fcheernies aan hun hoofd komen. De Galiléërs hebben, gelijk de Turken, geen bijzondere baardfcheerders, maar de een fcheert den anderen: elk draagt zijn fcheermes in den zak, en is bereid, den geenen, die er hem om aanfpreekt, midden op de ftraat den baard aftenémen. —■ De huizen der Galiléërs zijn op de Oosterfche wijze gebouwd van fteenen, doch dié flegts met leem gemetzeld zijn, maar niet met kalk beftréken. Om de koude des winters maken zij de vensteropeningen klein; zij zijn maar eene elle lang, en éven zo breed; hebben ook geen glasruiten, maar alleenlijk houten traliën. De daken zijn plat, met aarde bedekt, en het régenwater dringt er dikwijls door. Zij gebruiken daarom eene foort van houten rol, waarmé. de zij bij herhaalde reizen het dak gelijk maken , om de laagten, die er in komen, weêr te vullen, en het dak zelve digt te houden. Des zomers flaapt niemand in het huis, maar allen flapen boven op het dak in de vrije lugt. Zommigen flapen er zonder eenig dak boven zig; doch anderen maken er een van loof of van geitenvellen. In hunne huizen vind men noch bedden, nochftoelen, noch tafel; maar zij flapen, zitten en éten op den grond. —• De Galiléërs vasten nooit: zij éten driemaal daags. Hun meeste kost is zoete en zuure melk, kaas, boter, ro>  35a REIZE DOOR EUROPA Zijnen, honig, brood en vleesch. Als een vreemdeling bij hen komt, zetten zij hem op eene plank een groot getal witte rónde platte koeken of vladen voor, névens kaas, boter, olijven, rozijnen, in boter of olie gebraden eijefen, en het geert zij hem verder kunnen aanbieden. Als de huiswaard of waardin zo veel vermogen hebben, dat zij het künnefl dóen, word voör den gast een kalf 'i eefi fch'aap of eene geit gefiagt. De voornaamfte inkomsten der Galiléërs beftaan in hunne tabaksplanterijen; en Hun tabak is zeer goed. Zij verdienen ook geld door in de omliggende bösfchen boomen te hakken , welken zij grootftendeels in Laodicea verkopen. Voor het overige bebouwen de Galiléërs hunne akkers, arbeiden in hunne tuinen, en hoeden hun vee, op dezelfde wijze, als alle andere Oosterfche volken". — En hier méde eindigt hunne gefchiedenis. Nu zal ik er nog iets bijvoegen van de gemelde drie takken van beftaan der Oosterlingen in het algemeen, hetwelk de befchrijving zal bevatten van het onderfcheid in de behandeling derzei ven in het Oosten van de gewoonlijke bij ons Europeërs, en het geen niet alleen den Galileëren, maar den gezamenlijken Oosterlingen eigen, en dus in de Oosterfche landen algemeen is, en hetwelk ik insgelijks den meergemelden Maroniet te danken heb. — Eerst van den akkerbouw. Dè Oosterlingen ploegen het veld inet eene foort van ploegschaar, enlateh eene tusfchenrtiimte van eene halve el, of iets meer, tusfchen twee vooren: dit doen zij,ten einde het water, alshetrégent, in deaarde zou kunnen trekken. Als het régent, ploegen zij hunnen akker met twee osfen, die met eenen ijzeren prikkel, aan het eiri-  É N H fe T ÓÓSTEN. 353 ëïnde van eenen ftok, voordgedréven worden. Als de akkerman ploegt, gaan er twee of drie agter hem, en flaau met eenen knods of eene houweel de kluiten aan Hukken. Agter dezen gaat de zaaijer met eenen zak völ koorn op den fchouder, en zaait in de vooren. Na hem komen anderen, die het zaad onderherken of eggen; zij gebruiken daar nooit osfen, maar menfchen toe. De akker, die bij voorbeeld van dit jaar bezaaid word, word het volgende jaar niet bezaaid, maar blijft één of twee jaar braak liggen, en word in dién tusfchentijd verfcheiden maaien omgeploegd. Men vind in hetGosten akkers, die nooit behoeven gemest te worden; daartégen zijn er ook, die het telkens nodig hebben. Nergens word het onkruid uit de zaadakkers gewied, maar men laat het altijd tot in den oogsttijd ftaan. Op plaatzen, waar fneeuw valt, als inzonderheid op den Libanon, pleegt men in den herfst fchaapen en geiten op de zaadvelden te drijven, of anders'dezelven aftemaaijen , op dat de wortel des winters onder de fneeuW géén nadeel lijde. Maar in de landén, daar het niet fneeuwt, laat men het zaad ftaan, zonder iets er aan te doen. Als zij willen oogsten , gaan er altijd twee op een ftuk akkers: de een fnijd met den fikkei, (met de zeisfe maait men hier te lande nooit) , én fpreid het koorn op den akker uit; de andere gaat agter hem aan, neemt het op, en bind het in busfels, welken vervolgens bij den dorschvloer in groote hoopen gelegd worden, alwaar het koorn gedroogd word. Niet Verre van de maaijers en binders gaan arme lieden, en lézen de gevallen aifen op; men mag hun dit niet weigeren, wijl het een oud jngevoerd gebruik is. Als ieraan4 A a /  354 REIZE DOOR EUROPA naar het veld gaat, om te fnijden, geeft hij er den armen lieden kennis van, op dat zij zig van de gelegenheid zouden kunnen bedienen, om een gedeelte van het geen zij tot hun voedze! nodig hebben , en hetwelk zij lakat noemen , te zamelen. Het zelfde heeft ook in de wijnbergen plaats. Hetgeen df eigenaar na de inzameling der druiven 5 olijven, vijgen en dergelijken overgelaten heeft, behoort aan de armen: in het tégengeftelde geval hebben dezen het rsgt om het te eifchen, en de andere is verpligt, de waarde daarvan door andere aalmoesfen te vergoeden. Als het koorn op bovengemelde wijze gedroogd is, word het op den dorschvloer gelegd, welke niets anders is, dan eene gelijk gemaakte en vastgeftampte open plaats op den akker onder den blooten hémel. Hier dorfchen zij met eene foort van wagen, of eigenlijk eene fléde s die van planken van binnen zamengevoegd, en van onder met kézelfteenen voorzien is, welken men digt bij elknnderen ingeflagen heeft. Op deze fléde zit een perfoon , (bij heet wéder onder een dak of tent) , die eeiien hok in de hand heeft, welke aan het einde met eene ijzeren pen behagen is , waarméde hij de os&n drijft. Van het juk der csfen gaat een touw tot aan eenen paal, die in het midden van den dorschvloer iugellagcn is, en om demvelken het touw zig, zo als de osfen in de rondte gaan, ook omwind, en maakt, dat de fléde van zelve, zonder, dat men de osfen behoeft te behieren,over;i! komt en op alie plaatzen gelijk uitdorscht. Men begrijpt van zelf,dat men telkens omkeert, als het touw ten einde is, en dat zo dikwijls, tot dat het koorn uit het ftroo is. Op deze wijze word de eene laag na de andere gedorsclitj  EN HET OOSTEN. S55 en gemeenlijk gefchied dit bij heet weeder. Maar door deze wijze van dorfchen moet het frroo, hetwelk naderhand naast den dorschvloer op hoopen gelegd word, noodwendig zeer gebroken worden. Den dor'chenden os word een zak ofLorf aan den muil gedaan , die tot aan de oogen gaat. Al* zij afgedorscht hebben, fchofléien zij het koorn op eenen hoop bij elkander, en bedekken het met geitenvellen of der, elijken, tot dat er een fterke wind komt, wanneer zij het met eenen werpfcholTel, in de gedaante van eenen lépel gemaakt,niet tégen den wind in,maar met den wind af, werpen. Het koorn valt dan midden op den dorschvloer neer, maar het kaf vliegt ter zijde. Als dan word het koorn gezift, ten einde het van aarde en kleine fteenen te zuiveren; vervolgens geméten, en in de fchuur of bewaarplaats gebragt. Deze wijze van dorfchen heb ik ook in Turkije gezien. Mijn Maroniet verhaalde mij, dat hij in Babijlonie eene andere manier had gezien, namelijk met eene foort van wagen, die, volgens de befchrijving, eenige overeenkomst met onze Noorlandfche dorschwa^ens heeft. Deze wagen heeft verfcheiden paaren kleine ijzeren raderen, die bijna zo fchëfp als een mes zijn, en word door osfen getrokken: dit dorschtuig dorscht fpoedig en zeer wé!, doch fnijd het ftroo nog meer aan ftukken, dan het eerfte; op dezen wagen zie insgelijks een perfoon, die ook ten fcherm of eene tent over zig heeft, als het zeer heet is. De vraag, of men in het Oosten met paerden dorscht, door dezelven op den dorschvloer rond te drijven, ten einde zij het koorn uittréden, zonder dat men wagens of fléden gebruikt, werd mij met neen beantwoord. Erweten, boonen', ke* As 8  »$6 REIZE DOOR EUROPA ini'n c n dergeüjken worden met geen wagen of fléde grdorscht, maar met ftokken uitgeflagen. Men heeft in het Oosten geen het minste denkbeeld van dorschvlégels* De zaaitijd valt in dit waerelddeel wat vroeg in den herfst, de léden, waarom men zo vroegtijdig zaait, is, op dat het zaad voor het invallen van den winter behoorlijk wortels zou kunnen fchieten. In hooimaand begint de oogsttijd, cn wel vroeger^ of laater, na dat de ligging of geftfcldheid des lands is. Iri de kouder ftreeken, als op den Libanon en in andere bergagtige landen, word het koorn laater rijp; maar in de warmer gewesten, als aan de Middenlandfche zee en in Galiléa, word het vroeg rijp. Men ziet op het veld grensh.een.rn, doch dikwijls flegts houten paaien, welken de fcheiding bepalen van het geen elk toebehoort; maar zonder dat elk het zijne met eenéii tuin of andere heining influit. Om die réden moet er wagt gehouden worden, om te beletten, dat groot en klein vee geen fchade doe. Zp zijn ook de geeöen, welken vermoeden, dat iemand hun vijand is, genoodzaakt, na den oogst eene wagt bij hunne koornhoopen te (tellen, op dat niemand kotne en dezelven in brand ftéke. Egter gebeurt dit zelden, en nooit bij de Galiléërs , wijl dezen met elk in vriendfchap léven. Daar is er ook, die, het zij uit vijandfchap en haat of uit afgunst, om een' ander' nadeel toetebrengen, in zijne afwézendheid naar het veld gaan, en een zéker onkruid, hetwelk »| het Arabisch zivan heef, onder zijn koorn zaaijen. Dit onkruid Haagt, bijzonder in goede aarde, ongemeen, wel, groeit fchjelijk, en verdikt het zaad. Als het zaad van dit onkruid, hetwelk van eene donkere verwe is, int  EN HET OOSTEN. 35? ménigte onder het koorn word gevonden, en men er van eet, word men als dronken ; het geheugen en het gezigt verzwakt, en de gezondheid word er door gekrenkt; orn die réden wil ook niemand zulk koorn kopen. Uit dien hoofde draagt elk landman zo veel mogelijk zorg, dat hij zijnen akker van dit onkruid zuiver houde; en als het in zulk eene groote ménigte groeit, dat hij het niet kan uitroehen, is hij genoodzaakt, het eene met het andere i:i den brand te (téken : er is geen ander middel om liet lütteroeijen. Wanneer derhalven ontdekt word, dat een Kwaadwillige oorzaak van zulk eene fchade is, word zo een met den dood gehrafr. — I)e weste wind, die op den Libanon en in de omliggende fireeken des zomers het meest waait, is dikwijls nadélig. Dezelve voert nu eenen dikken rook, dan veele vogtigheid radde, welken beiden met den noorden wind verdwijnen. De eui.de maakt zomwijlen, dat het zaad wit word, en in den oogst het koorn in de airen bevonden word verbrand te zijn, waariiit hongersnood onthaat. Zo ook als de grond vet is, en het koorn fterk en hoog groeit, en de airen zwaar worden, komt er zomtijds zulk een hévige weste \vind> dat hij de halmen ter néder (laat, en de airen verbrande:/. In ménig jaar doen de wormen ook veel fchade; dezen laten niets over; maar daartégen is de akkerbouw op den Libanon en in Galiléa zomwijlen ook zo voordélig, dat het koorn zéventigvoud opléyert; ja men zegt, dat men dikwijls honderdvoud, inoogst. Ik kan dit juist niet geloven; doch mijn Maroniet beweert, dat het waar is, en voegt er bij, dat veelen geloven, dat dit van de lugt komt; jWijk in tégendeel de grond op veele plaatzen béter A a 3  3$8 REIZE DOOR EUROPA doch niec half zo veel oplevert Eer de tarw te deeg rijp is, pleegt men dikwijls de airen afteplukken, in bosjes te binden, dezelven bij het vutir te roosten, vervolgens met de handen te wrijven en te éten. Nu iets van den wijnbouw. In den winter , gelijk ook in den herfst en de lente, ploegen zij hunne wijnbergen verfcheiden maaien om, en zoeken op alle wijze het onkruid uitteroeiien. In dezulken, die op bergen aangelegd zijn, Haan zij paaien van eens mans lengte en langer in den grond, en maken er de wijnranken aan vast, op dat dezelven in de hoogte groeijen, en niet op den grond liggen zouden, wijl de flerke hitte ze zou verbranden. Maar In wijngaarden, die in dalen en op het vlakke veld liggen, gebruiken zij korte paaien, op dat de druiven door de terugkaatztng der zonneftraalen des te eerder rijp zouden worden. De laag liggende wijnbergen worden omheind, maar de hoogliggende niet, wijl anders in de eerIten, doch niet in delaatften, het vee zou komen. Zij planten de wijnranken omtrent twee ellen ver van elkander. Als er veel loof aan groeit, plukt men het af, op dat de zon des te béter op de druiven haare werking zou tcunnen doen. Als de druiven beginnen rijp te worden, laten zij er altijd lieden bij waken, die in hutten liggen, welken van loof, het zij op den grond , of op boomen gemaakt zijn. Wanneer iemand van de vrugt des wijngaards verlangt te éten, geeft de wijngaardenier er hem aanftonds verlof toe. Als deze hem het verlof nier geeft, kan hij, zonder eenige ftraf te vrézen te hebben, met geweld er indringen, en zo veel éten, als het hem behaagt, hij waagt daartégen zijn léven, wanneer hij,  EN HET OOSTEN. 350 na dat bij zo veel, als hij kan éten, uit den wijnberg bekomen heeft, évenwei met geweld er in wil komen. Als de druiven rijp zijn, worden zij afgeplukt, in de zon op loof gelegd, daar zij eenige dagen liggen, om week te worden, en naderhand in den persbak gebragt. Deze persbak is yan fteen, in de gedaante van eenen regthoek, in den wijnberg onder den blooten hémel gemaakt, en deszelfs grootte is évetirédig met die van den wijnberg. Een of meer perfoonen gaan er blootsvoets in, en trédcn de druiven. Het fap, welk de kléderen ligtiijk befpat, loopt door eene opening aan het einde van den persbak in een vat, dat daar onder ftaat. Als dit vol word, fchept men het uitgeperste fap weêr in wijnvaten, doch die flegts op twee handbreed na gevuld worden. Als zij de druiven zo veel mogelijk getréden hebben , pakken zij ze op eenen hoop te zamen, dien zij met wijntanken ómwinden, waarna zij er eenen zwaaren (leen op leggen, en denzeben met eenen langen hefboom neerdrukken. Al het fap op die wijze er uitgeperst hebbende, gieten zij een weinig water op de uitgeperste druiven, en beginnen dezelven dan op nieuw te persfeu. Dit met druivenfap vermengd warer gieten zij ih andere vaten, en dit word een flappe wijn, die na verloop van eenige dagen gedronken kan worden, en als oude wijn fmaakt, doch niet lang goed blijft, maar binnen korten tijd zo zuur als azijn word. Als zij nu het druivenfap in wijnvaten gedaan hebben, laten zij het gisten, fchuimen het ^weemaal daags, des morgens en des avonds, en houden den rand van het vat ook met eene fpons zeer fchoon. Als het uitgegist is, maken zij de vaten vol, en kuipen A a 4  M§ REIZE DOOR EUROPA ze toe. Voor dat zij de vaten toeflaan, doen zij er ook, twee of drie appelen of oranjeappelen in. Ais zij van Witten wijn rcoden willen maken , persfen zij zulke druiven, en leggen ze in het vat. Als zij rozijnen willen maken , zoeken zij daartoe de grootlten uit, en wel geen rooden, maar witten. Dezen leggen zij in de zon uit elkander. Daarop koken zij asch in water, laten er een ftuk zeep in fmelten, gieten er olie onder, mengen het Wél zamen, en befprengen daarméde de druiven me: eenen kwast gedurende vier of vijf dagen des morgens en des ïtvonds; de druiven liggen dan omtrent tien dagen in de zon, om ten volle te drogen. Daarop wasfehen zij ze met fchoon water, en leggen ze andermaal eenige dagen ^n de zon, tot dat zij geheel droog worden. Als dan pakken zij ze in vaten, en éren er het geheele jaar door van. Met den most handelen zij op de volgende wijze. Zij koken het druivenfap, het zij met water of ongemengd , met eene foort van witte aarde, die zij chavara noemen: in de 150 okka doen zij omtrent 3. okka van deze aarde. Zij koken dit zo lang, tot dat het dik word en beftalt; daarna doen zij het in vaten, en noemen het djfy. Dit word met water gemengd en des zomers gedronken. Zij plégen deze dibs ook wel twee uuren lang met takken van vijgenboomen te ftaan , waar door dezelve den fmaak van honig krijgt. De Turken gebruiken ze tot veelerlei foort van gebak. — De vijgen worden op de volgende wijze gedroogd. Als zij ze afgeplukt hebben , leggen zij ze eenige dagen qp flroo. Dan koken zij, ze een weinig in wa er met anijs en laurierbladen, en legpp, ze dan weêr in de zon, tot dat zij geheel droog wor<.  EN HET OOSTEN. 361 den ; en zij finaken als dan zeer goed. Wanneer zij niet op deze wijze behandeld worden , zijn zij onfmaaklijk en ongezond. Doch zij maken de vijgen ook wel open en drogen ze in dc zon, waarna zij de most zo lang laten koken, tot dat zij fiijf word, doen er dan de vijgen in , en kokeq dit zamen met kaneelanijs en andere kruiden. Dit is ook een zeer goed éten, voornaamhjk des winters. — De boomolie word op de volgende wijze geperst. Zij plukken de olijven af, leggen ze in groote hoopen, laten ze van binnen heet worden en broeijen; en brengen ze dan in de oliepers, welke eene foort van molen is. Als zij aan hukken gemalen zijn, doen zij ze in eenen grooten zak, leggen er eenen grooten heen op, drukken dien met eenen grooten hefboom neèr, en persfen er al de olie uit. Deze is als dan dik en troebel, doch word klaar, als zij in water gegoten word, als wanneer zij om hoog rijst en er boven op blijft haan. Het geen na bet persfen van de olijven overblijft, word tot brand'gebruikt, voomaamlijk om ovens heet te maken. Syrië heeft geen overvloed van olijven; doch zij zijn er zo groot als duiveneijeren, maar léveren weinig olie uit, en worden om die réden in d:zc landen mee?: urn te éten gebruikt. Maar in Palestina vind men veele olijven, die tévens veel olie géven. Nu nog een kort berig; van bet herdersleven dot- Oosterlingen. De herders laten hunne kudden des winters in dalen, alwaar weinig 0! in liet geheel geen fneeuw valt, maar des zomers op de bergen weiden: dit moet inzonderheid van den Libanon dus verdaan worden. Dea nagts hebben zij zowel hun groot als hun klein vee onder dak,, A a 5  562 REIZE DOOR EUROPA het zij in haten, of in fteenen huizen met kleine openingen voorzien. In de woestijn hebben de herders geen bijzondere woningen voor zig, roasr zij liggen bij hunne kudden. Als zij van het eene veehuis naar het andere trekken, laten zij er zijwormen, wijl dezelven bij den reuk van fchaapen, geiten en dergehjken wél flagen. In het voorjaar brengen zi j de mest van het vee nit de ftallen en holen, van welke Iaatften ih de woestijn veelen en aanzienlijk grooten gevonden worden, in zakken op ézels of kameelen op het veld, om er de akkers méde te mesten. De kost der herders beftaat in brood, meel, zout, vijgen, olijven, rozijnen, look of ajuin, melk, kaas, boter en vleesch. Her brood bakken zij op de volgende wijze. Zij graven een gat in den grond , fioken er een vuur in, en als het hout verlrnnf is, bakken zij van meel en water ongezuurde ronde gioote vladen, zo veelen, als zij op eenen maaltijd nodig hebben. Zij bakken telkens, als zij willen éten, en éten bet brood altijd warm. Daarop maken zij een gat in de gloeijende asch, leggen er den koek in, en bedekken hem wél met asch en kooien. Als dezelve gaar is, némen zij er hem uit, en éten hem teneerften op. Hij fmaakt zeer goed, voornaamlijk als hij met melk en boter gebakken word. Hun vleesch word op deze wijze gebraden. Potten, tégels en braadpannen en dergelijken zijn bij hen in geen gebruik; maar als zij een kalf, een fchaap, of eene geit gefiagt, de huid afgeftroopt, en het vleesch behoorlijk fchoon gemaakt en aan hukken ge> hakt hebben, wikkelen zijdiet ftukswijze in de huid, graven daarop een gat in den grond zo als dat, waar in zij brood bakken ,;ttoken er een vuur in, en als het hout ver-  EN HET OOSTEN. 363 brand is, fchrabben zij de gloeijende asch en kooien aan eene zijde, leggen de huid met het daarïn gewonden vleesch daarin, en bedekken het wél met kooien en asch. Als zij denken, dat het vleesch gebraden is, némen zij het er uit, llrooijen péper en zout op het vleesch. en éten het met de vingers zonder mesfen of vorken. De haazen bra:'en zij op dezelfde wijze, en wel zonder ze op te fnijden, met huid en met hair, zo als zij den haas gekrégen hebben. De herders nodigen eikander gemeenlijk eens in de week ten éten, beflaaude het onthaal alsdan in het befchréven brood en vleesch, kaas, melk, boter en vrugten, wanneer deze laatften er zijn. Als een vreemdeling bij hen komt, ontvangen zij hem op de volgende wijze. Des winters nodigen zij hem in hun veehuis, maar des zomers, om de hitte der zon, onder eenen boom. Zij fpreiden een grof vloerkleed op den grond, flagten aanftonds een kalf, fchaap of geit, naar dat hun vermogen het hun toelaat, en ais zij het vleesch gebraden en brood gebakken hebben, zetteu zij het hem voor, névens boter, melk, olijven, rozijnen en kaas, ook gebraden eikels, als zij ze bekomen kunnen. Als hij weêr wil vertrekken gaan zij in het bosch, fnijden eene tabakspijp, vereren hem dezelve, névens een ftuk zwam, en verzeilen hem onder muziek, die zij hem ter eere met eenige kwalijkluidende fluiten maken; zij blazen namelijk op een fpeeluig, dat zij fchubabet noemen, en het welk verfcheiden gaten heeft, en van boombast gemaakt is. — Zij trekken, éven als eertijds de aartsvaders , met hunne kudden door de woestijnen. Als zij elkander zien, fchreeuwen zij afgrijslijk hard. Als zij eenen vreemdeling van aanzien ontmoeten,  3t?4 REIZE DOOR EUROPA is dit hun groet: vréde zij met u: lieer! gij zijt een groot dier, maar wij zijn vliegen onder uwen ftaert; en als gij uwen fiaert op ons drukt, vergruist gij ons; maar als gij hem opligt, fcheppen wij frisfche lugt. Zij zijn in het algemeen zeer eenvoudig, en men heeft veel zotte vertelzels van hun. Ten einde de fchaapen en geinn van den eenen niet met de fchaapen en geiten van den anderen verruild zouden worden, verwen zij dezelven. Wanneer namelijk de fchaapen en geiten hunnen paartijd hebben, déken zij ftokken in den grond op de plaats, daar zij ze drenken, en hangen erwitte, zwarte, blauwe, roode en bonte kléderen van allerlei verwe op; dit doen zij eenige dagen agterèW Als nu de kudde gaat drinken, en de fchaduw dezer kléderen in het water ziet, brengt zij naderhand jongen voord, die op dezelfde wijze getékend of geverwd zijn. De fchaapen werpen tweemaal, doch de geiten maar eens in het jaar. Zij hebben tweeërlei foort van fchaapen: de eene foort heeft langer ftaerten dan de Engelfchen; de andere heeft ze nog grooter, zo dat de herders dezelven moeten opbinden, op dat zij niet zouden naflépen. In Syrië en Palestina is eene foort van geiten met zeer lange ooren, die tévens veele en goede melk géven. De herders maken kaas van koeije-, fehaape en geitemelk onder elkander gemengd. Doch van de wijze, hoe dezelve bereid word, en hoe men de boter maakt, zal ik een ander maal fpréken. In Galiléa en het Joodfche land vind men holen en diepe groeven zonder water, die zeer oud, en nog van de tijden der profeeten zijn. De herders moeten zig zomwijlen in dezelven verbergen , en hun vee met de honden in diepe dalen tgf:  EN HET OOSTEN. 3<5$ Fchen de bergen laten, wanneer tusfchen hunne vorsten , welken elkander alle bedenklijk nadeel tragten te doen, oorlog ontftaat. Niet zelden ontfiaat ook onder de herders zeiven vijandfchap; zij vervolgen elkander alsdan niet hunne herdersftaven, die zij altijd in de hand hebben, als ook met fteenen, die zij met hunneflingerswerpen , welken zij met veel gewisheid wéten te gebruiken. Zij bedienen zig insgelijks van flingers tégen wilde dieren, welken men hier in ménigte vind, die zeer wreed zijn, en menigmaal groote flagtingen onder hunne kudden maken. Daar zijn ook herders, die altijd pistoolen en ander fchietgeweer bij zig hebben. Het gebeurt al dikwijls, dat één van hun uit haat of nijd den anderen vermoord; en de moordenaar geeft dan voor, dat een wild dier of eenig ander ongeluk oorzaak van zijnen dood is; hij begraaft namelijk den vermoorden aanftonds, en maakt het daar door onmogelijk, op het fpoor van de daad te komen. AGTSTE BRIEF. • Vervolg van het verhaal van Conti, van de levenswijze der Oosterlingen. Geloofwaardigheid dezer berigten. ■—- -Nog van de veeteelt. Gebruik van het rundvee en der buffelösfen, en derzelver vleesch en melk. Gebruik der geiten en derzelver vleesch en vellen. Van de jchaapen in het Oosten, derzelver foorten en verfchil- lend gebruik. Behandeling der fchaapen en geiten. Antwoord van Conti op eenige vraagen van den heer  %66 REIZE DOOR EUROPA Michaëlis aan het Deensch gezelfchap van geleerde rei' zigers: van Elarisch in Egipte en den vloed Ennaku' ra; van den vogel Smarmer, die de fpringhaanen verflind; van de onderfeheiden foor ten van vliegen in het Oosten; van de dondtrweeren aldaar; van de tenten der Arabier s; van het verbod des bijflaaps ten tijde der maandeliikfche reiniging, en de gevolgen van zulk eenen bijflaap; omflandige berigten van de melaatschheid en derzelver oorzaakeu, en van het gasthuis te Damaskus; van het gebruik der gerste, tarwe en zizani; van het gebruik der boomolie bij het zalven, en in het algemeen van het baden en zalven der Oosterlingen; van de ménigvuldige oogziekten en blinden onder hen, en het wegnémen van al het hair aan het lichaam; van het zoet en bitter water in het Oosten; van de verkoelende dranken der Oisterlingen; van den wind Semum; der Oosterlingen wijze van vuur te ontfléken; van het manna in Egipte en Arabic; van de verfchillende foort'en. van wierook; van de ménigerlei foorten van fpringhaanen. JTk. ga gedurende mijnen rusttijd in de quarantaine voord, u de verhaalen van mijnen Maroniet van de Ié» venswijze der Oosterlingen médetedélen. Doch vooraf moet ik aanmerken, dat noch ik, noch de koninklijke geheimfchrijver, de heer heidenstam, die denzelfden man tot zijnen fpraakmeester in liet Arabisch gebruikt Fenetië, den %o^junij, 1780»  EN HET OOSTEN. 36? heeft, hem op geen onwaarheid hoe genaamd betrapt hebben. Ik kan er ook nog bijvoegen, dat ik nooit bevonden heb, dat hij zig tégenfprak, maar hij heeft mij ménigmaal ééne zaak op dezelfde wijze verhaald. Ik heb er dikmaals de proef van genomen, niet zo zeer om meer licht in de zaak te bekomen, als wel, om zijne geloofwaardigheid te ondervinden. Ik fchreef zo gezwind, als hij fprak; en dat ik fchier alies, wat hij zeide, verftond, als ook, dat ik mij door hem kon doen verdaan, was niet mijne, maar zijne verdienste. Dit oefende mij zeer in het Arabisch; en ik houde dit voor den gemaklijkften en naasten weg, om vreemde taaien te léren, inzonderheid de Oosterfchen. welken men moet kunnen verftaan, eer men ze met zékerheid kan lézen. Ik heb mij van dezelfde leerwijze bediend om het Turksch magtig te worden, het welk mij veel moeilijker zou zijn gevallen, indien ik met eene fpraakkunde en boeken begonnen had, waaruit men eene geheel andere taal leert, dan die in de dagelijkfche verkéring gefproken word. Op een' ander* tijd meer hier van. Thans zal ik weêr opvatten, waarbij ik in mijnen vorigen brief gebléven ben. De osfen en koeijen zijn in het Oosten niet groot, maar vet en wél gevormd. De eerhen worden vóór den ploeg gefpannen, doch de koeijen zelden, ten ware dan hier of daar in de Arabifche woestijnen, daar zij egter alleen met elkander, doch nooit met osfen te gelijk, voorge» fpannen worden; en men gebruikt er dan ook alleen zulken toe, die weinig melk géven. In deze landen is een groote overvloed vau melk. De Arabiers hebben eene groote ménigte van hoornvee, door dien zij het zo lang  •3Ó8 REIZE DOOR EUROPA laten léven, alsmaar eehigzins mogelijk is. Zij zeggen5 dat zij het aardrijk voor hun ploegen, en hun levensonderhoud verfchaffen om der opftanding wille. Als zij zé flagten, verkopen zij het grootfte gedeelte van het vleesch aan de Christenen. Om die réden vind men ook meer kaas en boter bij de eerftèn, dan bij de laatfien. Hunne kaas is egter niet zeer goed, wijl zij gemeenlijk den room affcheppën, eer zij de melk laten ftremmen; doch als zij dit niet doen, word de kaas béter, dan in eenig ander land, doordien de melk hier zeer vet is. De Arabiers voeren des zomers het water in groote léderen zakken op ézels , of in kruiken op wagens, die door osfen getrokken worden, naar hunne tuinen en wijnbergen. Als zij met osfen rijden, géven zij aan dezelven ftroo; doch, wanneer dezen bij dag in de weide gaan, krijgen zij van de herders alleen des nagts ftroo. De Arabiers hebben ook eene groote ménigte buffelösfen en koeijen met fterke hoorns, welken zijgjamui noemen. De laatften gebruiken zij om de rijltlijke melk, waarvan zij eene groote ménigte kaas en boter maken ; maar de eerften gebruiken zij zelden tot den akkerbouw, wijl zij zeer lomp zijn, vóór den ploeg ongelijk gaan, en den man, die ze beftiert, zeer vermoenen, maar zij verkopen zé gemeenlijk in de ftéden, daar men ze tot trekösfen gebruikr. Derzelver vleesch is vet, grof, niet fmaaklijk, en zwaar om te vertéren, word ook alleen van Weinigen s' en wanneer men niets béters heeft, gegéten; ten hoogften éten het arme lieden. — Als de Arabiers hunne koeijen melken, brengen zij de kalveren vóór haar, wanneer zij van zelve, zonder toedoen van degeenen, die  ènhetoöstên; nelken, al de melk, die zij hebben, géven, waartégera zij anders een groot gedeelte ophouden: en met geweld kan men ze niet uitmelken. ' De geiten der Arabiers vermenigvuldigen fterk, en wel om twee rédenen. Vooreerst werpen zij gemeenlijk tweelingen, fchoon maar eens in het jaar; ten tweeden flagten zij er zeer zelden van, wijl derzelver vleesch niet gezond is: die er van éten, halen zig onderfeheiden ziekten op den hals. Zommige Arabiers] zijn zo bedrieglijk, dat zij de bokken blijden , mesten, flagten, en in de Hé" den voor fchaapenvleesch verkopen, wijl het onderfcheid in het vleesch van beiden alleen in de nadélige werkingen en gevolgen beftaat, zonder dat men het op het oog, zo min als door den fmaak, kan kennen. Egter word het geitenvleesch, inzonderheid dat der jonge geiten , op het land veel gegéten; en een matig gebruik daarvan doet iemand, die er zig aan gewend heeft, geen nadeel. De Arabiers flagten de geiten zelden voor dat zij oud zijn geworden, of eenig ongemak krijgen; en behalven de herders en hunne honden eet er dan fchier niemand van, wijl het vleesch zeer mager en taai is. Zij houden ze alleen om de vellen en de melk. Van de vellen maken zij onder anderen tenten, en van de melk laia» , eene foort van zuure melk. De Arabiers hebben veel meer fchaapen, dan geiten. Dé fchaapen werpen hier,te lande tweemaal in het jaar, en wel twee lammeren. Men heeft onder dezelven eene zeer vette foort, met eenen grooten ronden ftaett, dien zij, gelijk ik in mijnen vorigen brief reeds gemeld heb, opbin-, den, om dat zij hem niet zouden nafleepen, of als hij te B b  3?o REIZE DOOR EUROPA zwaar word, zo dat het fchaap hem niet kan dragen, op eene kleine kar met twee raden binden , welke het fchaap overal natrekt. Doch in de woestijn ziet men zulke fchaapen niet, maar alleen in de ftéden bij rijke lieden, die het vermogen bezitten, om zulke fchaapen te houden en te mesten. Daar is ook nog eene andere foort van fclmpen, die den évengemelden wel gelijken, maar zo vet niet worden , en ook zulk eenen grooten ftaert niet krijgen. In Perfie, Diarbekren Arméniën heeft men zwarte fchaapen, 1 dié men Meraez noemt. Zij hebben eenen ftaert als dien der geiten; maar derzelver wol is zo fijn als zijde of haazenhair, en word ieftik genoemd; zij wovd in ménigte naar Aleppo gevoerd, en men maakt er fijne hoeden van. In het Oosten vind men nog eene andere dergelijke foort, welker verwe wit is of in het donkere valt; van de vellen dezer fchaapen maakt men de kalpakken of hooge ronde mutzen, die de Christenen in Konftantinopel en op de eilanden in den Archipel dragen. De fchaapen komen in de vlakke en effene gewesten béter vourd en vermeerderen fterk er, dan in de bergagtige ftreeken; doch ten aanzien der geiten heeft juist het tégendeel plaats. Als een fchaap eene wond krijgt,-word het door de herders ten eerden gefiagt, wijl de wond zel'den genézen word, maar er wormen in groeijen, waarna het fchaap fterft. In het Oosten vind men fchaapen van allerlei foorten van verwe: zwarten, witten, rooden, bruinen, gevlakten, bonten, gcfpikkelden. — Van alle foorten van melk ut de fctcta'peihelk de vetfte, en word door aanzienlijken en gtófigïn tot fpijze gebruikt. Men maakt er ook ze:r vette en lekkere greote kaazen van. Die . deze kaas koopt ^  EN HET OOSTEN. 371 giet er kokend ''eet water op, en als dezelve te deeg week geworden is, maakt hij er groote of kleine klompen van, die hij vervolgens in pékelwater legt; daarop droogt bi] ze te deeg, en dan blijft zij het geheele jaar door goed , zonder te bederven. Des morgens némen de herders lammeren en jonge geiten van de moeders, en laten ze over dag bijzonder in de weide lopen ; maar des avonds laten zij ze weêr bij elkander komen. Als dan roepen zij elkander op hunne wijze toe, en zij kennen eikander aan hunne ftem. De moeder geeft dan aan het jong hetuijer; maar, wanneer een jong geen moeder heeft, zoekt de herder, a's hij een lam of een jonge geit wil laten zuigen, er eene uit, die hij alleen kan dwingen, de fpeen te géven ; maar, als het eene koe is, moet hij iemand tehuip némen , en hij zou dan évenwei nog genoeg te doen hebben, indien hij haar niet tévens blindde. De fchaapen kennen hunne herders zo wel aan het gezigt als aaft de ftem , en als zij eenen arderen herder krijgen willen zij in het eerst 'niet tieren , ook niet volgen en gehoorzamen, tot dat zij aan hem gewend zijn. Zij horen na:r deftem van hunnen herder, en gaan, waar hij h&ifgg. leid, het zij ter regeer of ter linkerhand» Ais hij zig néder legt, gaan zij ook liggen , en als hij opfraat, Itaan zij ook op; als hem een onjeluk overkomt, verhrooijen zij zig,en lopen bij andere kudden, doch waar zij in het eerst den herder niet gehoorzamen, en den fchaapen vreemd zijn , tot dat zij des herders hem en het gezelfchap der fchaapen gewend zijn. Doch zo gehoorzaam en mak de fchaapen zijn, zo ontemlijk zijn de geiten. Dezen beminnen haare herders niet, en gehoorzamen hun ook niét. Zi] Bb s  372 REIZE DOOR EUROPA bederven alles, waar zij met troppen lopen, en doen op het veld, aan de boomen en in de wijnbergen veele fchade. Zij fcheiden zigzelden van elkander; maar, wanneer eene van den trop loopt, volgen de anderen allen. Wanneer een roofdier de fchaapen aanvalt, verdédigen zij zig alle te zamen, zo goed zij kunnen; het zelfde doen de koeijen en runderen, als zij van een wild dier aangevallen worden; • maar wanneer eene geit door een verfcheurend dier word aangetast, laten al de anderen dezelve in zijne klauwen, en gaan op de loop. Als de fchaapen of geiten in dewoeiiijn werpen, némen de herders het lam op den rug, en brengen het naar huis., terwijl de moeders den geheelen weg over volgen. De fchaapen liggen zo wel des win* ters als des zomers in de open lugt. Derzelver ftal is niet anders dan eene bemuurde plaats, zonder dak. Zij weiden gemeenlijk des nagts, wijl zij over dag wégens de hitte onder de boomen fchaduw zoeken. Zij zijn altijd in de woestijn met haare herders, welken zig des winters in fchaapenpelsfen kléden , en zomwijlen] ook vuur ftoken, en er zig bij warmen. De herders léven meest van de melk hunner fchaapen; doch de geitenherders voornaamlijk van het vleesch der geiten. De geiten lopen över dag in de weide, en des winters liggen zij, gelijk ook het hoornvee, des nagts névens haare herders onder dak. Ik verzogt mijnen Maroniet ook, de vraagen te beantwoorden, welken de heer hofraad michaelis aan het Arabisch reisgezelfchap opgegéven heeft. Op eenigen van dezelven gaf hij mij ook antwoord, en dezen zal ik u rtfcns médedélen: hebt de goedheid, dezelven met df>  EN HET OOSTEN. 373 antwoorden van den heer niebuhr te vergelijken. —• Antwoord op de derde vraag, Elarisch. is een groot kmdfchap in Egipre. Het ligt in de woestijn, en beftaat uit veele dorpen. De naam zelf duid aan, dat het zeer vrugtbaar is; het heeft overvloed aan rijst, boonen, vlas, boter, kaas e. z. v. Digt bij een dorp, dat denzelfden naam voert als het landfchap, ftroomt een kleine vloed, zijnde een arm van den Nijl, welke Enna Kura beer, wijl hij op de meeste plaatzen ondiep en vol zandbanken en fteenen is, zo dat hij zelfs voor kleine boots niet vaarbaar is, maar dezelven gedurig aan den grond ftoten; deze vloed is te weerzijden met eene aanzienlijke ménigte groote en kleine dorpen bezoomd. — Op de vijfde vraag. De vogel, die de fpringhaanen verflind, zonder verzadigd te worden, en gelijk boven reeds gezegd is, zig in Syrië en andere gewesten van het Oosten onthoud, heet Smarmer9 en is kleiner dan eene duif, geheel zwart, niet tam, maar wild, en word van niemand gegétcn. Als de fpringhaanen hem zien, vliegen zij weg. Op de zévende vraag. De vliegen worden door de / rabiers in het algemeen dubban genoemd. Men heeft er verfcheiden foorten van. Eene van dezelven is zeer erg: dezen zijn groen van verwe, en juist niet groot. Op derzelver fteek volgt een gezwel, en men gevoelt eene groote pijn; alsdan worden zij mefymin of vergiftigen genoemd. Er is nog eene andere foort, kleiner dan dezen, welken men ferfurat bastaira noemt. Zij zetten zig om de wijnvaten en andere zaaken, daar zij haare eijeren laten, uit dewelken wormen voordkomen. De; derde foort heet bergdsch: dezen zijn zo groot niet, als zij erg zijn; ouj Bb 3  5?+ REIZE DOOR EUROPA ze te verdrijven, fteekt men vuur aan: ais zij den reuk van tien rook krijgen, viiegen zij weg; derzelver (leek is zeer gevoelig, cn veroorzaakt roode vlakken, die geweldig jeuken: men ziet er dan uit, alsof men melaatsen was. In het Oosten zijn ook veele namü, Jat is mieren', grooten en kleinen. De eerden hebben den bijnaam darr of fchadelijken bekomen; de laatften héten ahmcr of 100clen: waar dezen zijn, vind men geen vlooijen of luizen, wijl zij dit ongedierte opëten. In de bergen vind men zomwijlen ook eene foort mieren, die bijna zo groot zijn, als eene fcorpioen, doch geen kwaad doen. Ook verïoont zig daar dikwijls een klein dier, dat naar eene jonge kat gelijkt, en arus-felfar heet, wijl geen krekels kunnen blijven op de plaats, daar het zig ophoud; als men ze eenig leed doet, doorgraven zij de muuren, en arbeiden aan het omftorten van het huis. De vogel Sinjuni eet niet anders dan vliegen. Op de agtfle vraag. Dc onvveeders zijn voornaamlijk des winters op de gebergten zeer bévig, en doen dikwijls fchade, doch niet waar lauïierbooaien ftaan: men weet in het Oosten geen een voorbeeld, dat de blikzem op zulk eene plaats gevallen is. De Arabiers hebben een verdichtzel, dat daar, waar de blikzem neêrgevalJen is, men ménigmaal een ftuk ijzer vind, waaruit een zwaerd gemaakt word, dat nooit kan bederven of be-fchadigd worden: zulk een zwaerd is van groote waarde. — Op de negende vraag. De tenten der Arabiers zijn van de gedaante als de bulten op den rug der kamelen, of als de foldaaten tenten in Europa. Zij zijn gemeenlijk anderhalve manslengte hoog ; de breedte is nu grooter, dan kleiner. De Arabiers ftoken  EN HÉT OOSTEN. 3?5 midden in dezelven het vuur, en fchoon de rook door eene opening in het dak of den top der tent uitgaat, blijft nogthans een groot gedeelte daarvan in de tent. In de tenten kiuipen de vlooijen en luizen overal als de mieren; zij gebruiken tégen dit ongedierte eene zalf van kwikzilver en fmait of vet, doch met eenige voorzigtigheid, wijl te veel van dezelve nadélig is. De tenten zijn meestendeels van geitenvellen gemaakt; zij zijn zwart en zien er lélijk uit j men mogt ze wel de tenten van Kedar noemen. De Arabiers flapen op gras of ftroo, en dekken zig met eene grove wollen of hairen mat. Als zij hunne tenten onder de boomen opllaan, gefchied zulks flegts toevallig. Veelen flapen des zomers onder boomen in de open lugt. — Op de tiende vraag. Het is den Christenen zo wel als den Jooden en Mufelmannen in het Oosten ftrenglijk verboden, eene vrouwe voor deu «giften dag na haare reiniging te naderen. Als het binnen dezen tijd gefchied , word zijn lichaam vergiftigd : hij krijgt gezwellen, zweeren, wonden, uitflag en pijn in de léden, en word ais melaatsen. Het vrouwsperfoon word als dan niet zwanger, wijl haar bloed onrein is; doch in geval het egter gebeurt, krijgt het kind ook eenen zeer kwaaden uitflag en word als de ouders. Uitflag of fchurft is niets minder dan gevaarlijk, en in het Oosten meer gemeen, dan in de Christenheid. Doch het geen Voor den eenen een geneesmiddel tégen dit kwaad is, word voor een' ander' een middel van befmetting; zwavel in het bad neemt dezen uitflag weg, en fteekt dien ook aan; en daar elk zig daarvan bedient, zijn er weinigen , die niet te eenigen tijde met uitflag bezet zijn. B b 4  ft* REIZE DOOR EUROPA Pp de elfde vraag. De melaatschheid is in de tégenwooydige tijden zeer zeiden in het Oosten. Als men gewaar word, dat iemand daarvan aangetast is, word eraanftonds toeflei gemaakt, dat hij zig naar Damaskus moet begéven, wijl dezelve hier minder befmettende is, dan op andere plaatzen: de réden hiervan ligt misfchien in de Jugt eu in het water. Men heeftin deze ftad een gasthuis voor melaatfchen aangelegd, werwaard men ook zulken brengt, die eene ongeneeslijke venuskwaal hebben. De melaatfche krijgt een bewijs van zijne ziekte, waartégen bij niets kan inbrengen, névens eenen aanbevelingsbrief ■aan de beftierders te Damaskus, betreffende het ontvangen in gemelde ziekenhuis. Men geeft hem eenen ézel, bind op de eene zijde van denzelven eenen ftoel, in denwelken de melaatfche gaat zitten, en voorziet hem van alles, wat hij op de reis nodig heeft. Een perfoon> dien men voor goede betaling, welke men bijeen gezameld heeft, daartoe bewogen heeft, gaat met dezen ongelukkigen, doch geheel ver agter hem, en roept al de geenen, die hem ontmoeten, toe: nadert niet tor hem, die daar rijd, hij is melaatsch; elk gaat dan voor hem uit den weg. Als zij vóór de poort te Damaskus komen, word in de ftad behoorlijk berigt daarvan gegéven. Niemand Haat. zig dan zien op de ftraaten, die naar het gasthuis gaan. Daaröp word hij er in ontvangen, krijgt zijne;kamer, en moet meettendeels voor zijne eigen oppasling zorgen. De ézel word naderhand in de woestijn gejaagd, daar men hem doodflaat, en alles, wat op en aan hem was, verbxand. De melaatfche leeft van dat oogenblik %ï in gezelfchap met hun, welken dezelfde of eene der-  EN HET OOST F N. 37? gelijke ziekte hebben. Niemand waagt liet, bij deze ongelukkigen te komen, maar de een van hun moet den anderen heipen, zo goed hij kan. De aaimoefen worden vóór [eene tralie gelegd , agter welke zij als wilde dieren ppgefloten zijn; tévens word er fiiptlijk wagt gehouden, op dat zij geen gelégenheid zouden hebben, om er uit te komen. Deze ziekte is de veifchriklijktte eu ongeneeslijkfte van allen. In het jaar 1750 werden twee melaatfclien van den berg Kesrewan erf één uit een dorp niet verre van Aleppo, naar Damaskus gebragt. Mijn Maroniet verhaalde, dat hij deze drie, névens vier audere ouden, die, zo hij meende, uit Perfië derwaard gekomen waren, in het ziekenhuis aldaar gezien had; twee van dezelven waren Christenen, de anderen Mufelmannen geweest; alleenlijk de gedagte aan hen maakte, dat hij misüjk werd , zo dikwijls als ik hem verzogt, mij er eene befchrijving van te géven. Ik zal er zo veel van verhalen, als hij mij er van verteld heeft. „ Den melaatfchen vallen eerst al de hairen uit; daarna word zijne koleur van dag tot dag bleekgeel, omtrent zo bleek als de maan is, doch nog veel bleeker, en bijna ook éven zo afwisfelende, a!s de vlakken in de maan. Agn zijn lichaam zijn geen wonden; maar uit de zweetgaten, éven als uit eene. etterbuil, dringt eene witagtige ftoffe, of hij zweet bij aanhoudendheid etter. Hij teert hoe langer hoe meer uit, de beenderen worden ontbonden, het vleesch verrot onder de huid, en vloeit door dezelve in de gedaante van eene affchuwlijke zéperende etterftoffe weg. Nagels, tanden, ooren en alle andere léden vallen het eene na het andere af. Hij (tinkt afgrijslijk, en word aiö ,Bb5  3?S REIZE DOOR EUROPA een lijk, dat tien dagen in het graf gelégen heeft. Godlaate geen fterveling deze ellende zien/' Iher brak mijn Maroniet zijn verhaal voor de eerfte reis af, begon overtegéven, en wilde naderhand nooit weêr van dit onderwerp horen fpréken. De melaatfchen léven zomtijdslang, doch zomwijlen ook niet, naar dat zij fterker of zwakker van lichaamsgefteldheid zijn: die, welken een fijn lichaam hebben, fterven binnen korten tijd; maar die grof van lichaam zijtf, kunnen verfcheiden jaaren léven. Voor het overige is hun léven een dagelijks fterven. Zij roepen elk oogenblik, dat zij toch mogten fterven, en zugten onophoudelijk ag ! ag! Gedurige wanhoop knaagt' ben; en hierin beftaat voornaamlijk hunne ziekte, terwijl zij éten en drinken, en wéinig of in het geheel geen pijn gevoelen. Als hun vleesch verteerd is, gaan zij uit als eene lamp, die geen olie heeft. Hunne begraafplaats is ook in het ziekenhuis, daar zij van hunne lotgenooten begraven worden. Dè melaatschheid is eene erfzickte, en word van gefiagt tot gefiagt voordgeplaut. De oorzaaken zijn tweederlei, zeide mijn Maroniet: de eene is de toorn van cod over de zonde ,• de andere de wettige bijflaap van een' man met eene vrouw aanftonds na haare kraam of bevalling, gelijk ook zomwijlen gedurende den tijd haarer reiniging, wanneer zo wel de vader als het kind melaatsen worden. Om die réden is het op ftraf verboden, op deze wijze met een vrouwsperfoon voorden twintigften dag voor en ha haare bevalling, zéven dagen na haare maandelijke reiniging, en aanftonds na dat zij zwanger geworden is, verkéring te hebben. Als iemand het doet, en *ulks bekend word, word hij bij den  EN HET OOSTEN. 3?9 regter aangeklasgd, en uit het land gebannen, zo we] de man als de vrouw; en deze word voor ftraflchuldigergehouden dan de man, doordien zij hem haaren toeftand niet heeft te kennen gegeven. Gelijk de liefde de oorzaak van de melaatschheid is, zo word zij ook onophoudelijk eene uitwerking van dezelve. Als de melaatfchen ergens een vrouwsperfoon te zien krijgen, branden zij aanitonds van de hévigfte begeerte naar haar; en deze begeerte word, door gebrek aan gelégenheid om cr aan te voldoen, gedurig fierker. Het kind word met de melaatschheid geboren, en krijgt in rijpe jaaren eene éven zo jfterke neiging voor de liefde. Mijn Maroniet zeide, dat hij nooit een melaatsch vrouwsperfoon gezien had, ook niet eens er van had horen fpréken. De koninglijke geheimfchrijver, de heer heidestam, heeft mij egter verhaald, dat hij eens te Scutari een_ vrouwsperfoon gezien had, die zo zwart als eene kool was; na dat hij haar eene aalmoes gegéven had, had men hem tot zijne groote verbaasdheid gezegd , dat zij melaatsch was. Maar misfchien is het eene ziekte van eenen anderen aart geweest. Mijn Maroniet verzékerde mij, nooit eenen melaatfchen, nog minder van het vrouwüjk gefiagt, van deze verwe gezien te hebben. Op de veertiende vraag. Gerst en tarvv worden niet onder elkander gezaaid. Wijl de paerden meest met koorn gevoederd worden, zou deze vermenging aan dezelven nadéiig zijn, doordien zulk mengkoorn te zeer zwelt en uitdijgt. De Arabiers géven aan hunne paerden gerst, en als zij ze niet hebben, een vierde zo veel tarw. De menfchen éten, behalven in tijd van nood, geen gerstenbrood; doch als het gebeurt, éten  380 REIZE DOOR EUROPA zij het zo warm, als het uit den oven komt, en het ig niet ongezond , maar ook niet aangenaam van 'fmaak. De arme lieden en het landvolk éten gemeenlijk brood van durra of IndTche tarw, en ook zo heel versch; want als bet droog word , is het als aarde» In Hawran, een klein gebied in de nabuurfchap van Diarbekr, word eene foort van zizam gcgéten, welke naar dezizam gelijkt, die, gelijk boven verhaald is, in Syrië verbrand word, wijl dezelve fchadelijk is, en dronken maakt, als men er wat veel van eet. Zij zaaijen dezelve, malen de vrugt tot meel, en bakken er brood van, het welk éven eens fmaakt, als of het met fuiker gemengd was, dus'béter dan het eruit ziet, wijl het zwart, en een weinig blauwagtig is. Op de zéventiende vraag. De Arabiers gebruiken de boomolie tot het zalven op de volgende wijze. Zo dra een kind geboren is, gieten zij boomolie in eene pan, en zetten die op het vuur. Als de olie kookt, dopen zij er een ftuk doek in, en zalven er het kind méde; vervolgens ftoten zij zout tot poeder, beftrooijen er het kind méde, en wrijven het daarna met het gemelde ftuk in olie gedoopt doek. Dit doen zij verfcheiden dagen agterëen, en leggen daarop telkens het kind in de zon. De huid der Arabiers Word hier door als koper, en zij voelen geen koude noch hitte. De Arabiers zijn uit dien hoofde ook nietaan zo veele ziekten onderworpen , als andere volken. Als iemand ziek word, weethij, dat hij eraan fterren zal. Het fchijnt ook, dat men aan dit gebruik het fterk gezigt der' Arabieren moet toefchrij ven, het welk men voor zwak zou houden, wijl hunne tenten altijd vol rook zijn: zij zien egter geer wel, en houden hun gezigt lang, hebben z&  EN HET OOSTEN. 38* den kwaade oogen, en men vind weinig blinden onder hen. Zij belachen de lieden, in de déden, die gemeenlijk zeer met ongemakken aan de oogen gekweld zijn, en bet gezigt voor den tijd verliezen. Zij bewéren, dat de oorzaak daarvan gedeeltelijk is, dat de inwoners der lieden het geen de behoeftigheden der natuur vorderen, in hunne huizen verrigten, waar tégen zij hei altijd in de woedijn doen; gedeeltelijk ook, dat elk des winters in huis, maar des zomers op het dak meest onder den blooten hémel flaapt, daar men dan fchier altijd in de open lugt, ten minden op zulke plaatzen, daar derzei ve de toegang niet belet is, ligt, weshalven het gezigt in dendaap door den maanefchijn en den helderen hémel niet verzwakt kan worden. In de déden vind men zékere vrouwsperfoonen, die met eene foort van poeder, köhöl genoemd, de ongemakken der oogen genézen, en v.oornaamlijkdes zomers veel geld daar méde verdienen. Men ziet veele blinden in het Oosten; dezen gaan in groote troppen als eene karavaan bédelen, waar bij zij elkander vast houden, of ook wel in eene rij van twintig tot veertigaan elkander gebonden zijn. Men vind ze in déden en dorpen, als méde op de groote wégen. Zij hebben eenen leidsman, dien zij fcheich el ömjan noemen, en welke ook blind is, vooriiit gaat en Zingt: ,, ik dort mijn gebed uit voor god cn zijnen uit„ verkoren profeet; ik trek u, blinden, na mij; congé„ ve u den loon der blinden". Het geen zij gedurende den dag verzameld hebben, délen zij des avonds onder elkander, als zij van een fclieiden, en elk zig tot den volgenden morgen naar huis begeeft, wanneer zij op nieuw vergaderen. —— Maar om' weêr toe onze boom-  3S2 REIZE DOOR EUROPA olie te komen. In gansch Oosten bedient men zig daar van voor de kinderen, doch zonder zout, het welk zij er alleen onder mengen, als de huid der kinderen tusfchen de heenen of in de liezen doorgegaan of gefmert is. Zij leggen deTtinderen ook in de zon, gelijk de Arabiers. Zo wel de mans a's do vrouwsperfoonen in deze landen némen dehairenvan hun lichaam weg, deels met eenfcheermes; deels met eene foort van poeder, dat dawafjaat genoemd, en onder de armen en op andere plaatzen , waar hm'r groeit, geftroöid word ;deels ook met eene foort van leem van dibs gekookt, waar méde zijde haften heilrijken, en als zij er aan vast gedroogd zijn, dezelven uittrekken: dit laatfte middel word alleen door de vrouwsperfoonen gebruikt. Een groot gedeelte heeft ook de gewoonte van zig te baden, en tévens met olie, welke met zout gemengd is, te reinigen. Het baden is voor de mans zo wel als voor de vrouwsperfoo^en onontbeerlijk: het belet zeer de verfpreiding der venusziekte in het Oosten. — Op de agtiende vraag. Als er gezegd word, dat het water in het Oosten zomwijlen bitter, zomwijlen zoet is, moet dit zó verdaan word:-n, dat, wanneer het in de vloeden en poelen door de droogte vermindert, het eerde, maar als het in dezelven door den régen vermeerdert, hetlaatde, plaats heeft. Als men in deze landen eenen put graaft, komt op de meeste plaatzen zoutagtig water naar boven; om die réden moet men, als men zoet water wil hebben, het des winters, voor het gebruik in den zomer in bakken vergaderen. Wanneer men in de Oosterfche taaien het woord bitter noemt, word het niet alleen van het zouagtige verdaan, maar ook van alles, wat eenen bijtenden en onaangenaamen fmaak heef:,  EN HET OOSTEN. 383 Op de drie entwintigfte vraag. In het Oosten gebruikt men des zomers eenen verkoelenden drank van rozijnen en perziken in water van dibs ontbonden, welke in glazen verkogt, en chosjaffjerik genoemd word, het Welk niet anders betékent, dan eenen verkoelenden drank, tégen de hitte der zonne. Dezedrankis zeer verhisfchend en verfterkend. Op de vier en twintigfte vraag. Des winters komt in Syrië zomwijlen uit het noorden een wind, dien men fcmum noemt, en die de huid van menfchen en dieren zo droogmaakt, dat dezelve reeten en berften krijgt. De dieren zoeken dan water; als zij het vinden, blijven zij er in, tot dat de wind over is ; doch als zij geen water vinden, gebeurt het wel, dat zij fterven. De menfchen blijven op zulken tijd in huis, en hebben eigenlijk geen ander gevaar, dan dat hunne huid het aanzien krijgt, als 'of zij met roeden gegeesfeid was; zelden fterft er iemand van. Deze wind is wel niet fterk, maar drukkend en koud; en hij duurt ook niet lang. Het is ook dezelfde niet als de'dodende wind femum in de woestijnen van Arabië, die de lugt, daar hij waait, als rood verwt. Kort voor dat deze wind komt, graven de kameelen hunne koppen zo diep in den grond als zij kunnen : eene waarfchoüwing voorde menfchen, dat zij dan insgelijks bijtijds hun léven moeten zoeken te bergen. —■ Op de vijf en twintigfte vraag. In het Oosten flaat men vuur op dezelfde wijze als in Europa, namelijk met eenen vuurfteen, een haal en tonder. Maar men heeft er ook eenen boom , fnowbar genoemd, van denwelken zij den bastaffchellen, en van liet binncnfte hout of merg teer branden: dit houd brand ais olie, en word in plaats van zwavelhok-  3^4 R Ë I 2 E D O O II EUROPA ken gebruikt, om vuur aantêmaken; men noemt het mehr; of oefar , ook cherack. Op de zes en twintigfte Vraag. In Egipte is eene foort van manna, dat naar ho. hig gelijkt, en bij zonneöpgang van de bladen eens zékeren booms gezameld word, doch fmelt en verdwijnt.' als hét lang op de bladen blijft. Men Vind het voornaamlijk ménigvuldig! in grasmaand; in de- andere maanden vind men er flegts weinig van. Het is zagtafdrijvend , goed tégen den hoest en eene benauwde borst, en ook ongemeen verzadigend. Men geeft er elkander gefchenken van. Ih de woestijnen van Arabie word hetzelve ootè gevonden. De Arabiers verzamelen hét in kruiken, eu gebruiken het tén deele zelve met water gemengd tot eenen drank; tén deele verkopen zij het aan de monniken op den berg Sinaï, welken het in doozen aan hunne wéldoenders vereren. Als het oud word, verandert het irt poeder of meel, en dan groeijen er wormen in. Wanneer in den bijbel gezegd word, dat dé wouden van honig vloeijen , zou dit niet van dit manna moeten verftaan wordén, het welk, volgens de verzékering van mijnen Maroniet, op zommige plaatzen in zulk eene ménigte van de boomen vloeit, dat het de aarde als vloeijende honig bedekt? — Op de négen en twintigfte vraag. Men vind in het Oosten veele foorten van wierook, die uit Egipte komen , en de volgenden zijn: i. Kynak, die rood is. 2. H'ófa elban , welke eene witte koleur heeft, 3. Gjawri, die ook rood is: deze is de beste en kostlijkfte van allen. 4. Majaat, welke bruin van koleur is,, eh door de Mufehnannen in hunne moskeën, en door de Christenen, voornaamlijk Grieken, in hunne kerken gebruikt  EN HET OOSTEN. 385 foraikt word (*> G. Aud kakulli, of aloë), de Mufulmannen gebruiken deze in hunne tabakspijpen. 7. Dëfer, van eene witte koleur. 8, Nedd: deze.word van al de andere foorten gemaakt. Men floot dezelven namelijk tot poeder, doet dit in fteenen kruiken of potten, giet er roozenwater op en, kookt het langzaam op het vuur. Vervolgens brand men doove koelen van dorre wijnranken, welken.men insgelijks klein floot, en, als de wierook twee of drie uuren gekookt heeft, neemt men hem van het vuur, doet er de fijn, gedampte kooien in, mengt het alles wél ondereen, dat het als een deeg word, en maakt er kleine ronde ftaaven van, die men in de lugt droogt. Als men dan naderhand daarméde wil roken, fteekt men ze aan het einde aan, doch doet ze aandonds weêr uit,, waaröp zij eenigen tijd blijven roken en het vertrek met eenen aangenaamen reuk vervullen. Zulk daafje kost twee piasters. De aanzienlijke lieden gebruiken dezeu wierook in hunne vertrekken, en het fchoon geflagt maakt er de kléderen wélriekende méde. De Arabiers in de Woestijnen gebruiken geen wierook van de bovengemelde foorten, maar van anderen, bij voorbeeld van Mak (muskus), Oete>- (afgetrokken furoenwater), Arabifche gom en dergelijken. De wierook word in Egipte onder de boomen gezameld, en als zij dien zuiver wüleu zamelen, en béter betaald krijgen, moéten zij eene foort vati fteenen muur om de boomen leggen. De gom druipt van de boomen als honig, en als zij een' tijd lang op den grond gelégen heeft, word zij hard als een deen, en men za- {£*)ln hetootfpronglijke isdenklijkééne foort overgeflagen.1 VI. Deel, C c  38c5 REIZE DOOR EUROPA melt ze in korven of zakken. — Op de dertigfte vraagDc fpringhaanen hebben onderfeheiden naamen. i. Bejad9 die eerst éven uit de eijeren zijn gekomen. Dezen doen vooreerst nog geen fchade, maar liggen omtrent tien da* gen in de aarde; zommigen fterven, doch het grootfte gedeelte blijft in het léven. i. Sahaf, kruipenden: dezen naam krijgen de eerstgennemden, als zij beginnen heen en weêr te kruipen, en alles, waf op de aarde is, vertéren : als zij niets vinden, fterven zij. Dezen zijn fchadeHjkerij dan de grooten, wijl zij niet kunnen vliegen, en zig dus niet laten verjagen met de rietdokken. Als zij vleugels krijgen, eu een weinig beginnen te fpringen, worden zij 3. Tajah, huppelenden of fpringenden, genoemd. Dezen klimmen op de boomen en vertéren loof en basten der takken. Zij krijgen ten 4. den naam van Kabut) omvattenden, om dat zij zig aan menfchen en beesten zetten, in de oogen, ooren, monde, z. v. komen, en zeer lastig zijn. Als zij volwasfen zijn, héten zij 5. Tajar, vliegenden. Dezen overftromeh de aarde als een vloed, vertéren alles, wat er op groeit, graven gaten in den grond, en leggen er hunne eijeren in, die na verloop van veertig dagen uitgebroeid worden. Zij hebben, zo. wel als zij komen, als wanrteer zij vertrekken , hunne aanvoerders, die grooter zijn dan de anderen: werwaard dezen vliegen, volgen de anderen. De fpringhaanen hebben zes beenen; de voorde korten hé» ten Jeddejn, de agterde langen Rig lejn: zij ipringen niet op de eerden, maar op de laatden. De aangehaalde uitdrukkingen gebruiken de Arabiers van alle viervoetig* dieren, zo wel infekten als eigenlijke dieren, en veran-  ÉN HET OOSTEN. 387 deren derzelver betékenis niet. De beenen der fpringhaanen beftaan uit drie deelen, den mijfafel, van den voet tot aan de knie; den keraa, of de knie zelve; en de kets, of fchouder, dat is het bovenfte deel des beens. welke met het overige lichaam verenigd is» Cca*  SSS REIZE DOOR EUROPA EERSTE BRIEF. Van de boeken in de Turkfche boekerijen ie Konftantinopel. Konftantinopel, den 17 December, 1779» Jf^en Turk alhier heeft mij, voor goede betaling, beloofd , naamlijsten te bezorgen van de voomaamhe Turkfche boekerijen alhier, zelfs van de boekerij des fultans, welke anders als een verzégeld boek is, en tot dewelke niemand toegang heeft. Veelligt worden in eenigen van dezelven Arabifche overzettingen gevonden van zulke boeSten , die wij in de Griekfche en Latijufche taal verloren (*) Men vind deze uittrekzels in de voorréde tot het V. deel van björnstShls brieven, in het Zweedsch uitgegéven door den heer cjörwell , a's méde in de Larda Tidnr'agar (geleer» <3e nietiwsujdirjgen) 1780, 6q ftuk. EERSTE AANHANGZEL, Bevattende uittrekzels uit drie brieven van den heer Norberg aan den heer Rijksraad Vrijheer Sparre (*).  EN HET OOSTEN. hebben. Bij aldien zodanigen ontdekt worden , zal er niets gemaklijker zijn, dan affchriften daarvan te bekomen. Dit is het grootfte voorregt van het Oosten: de Turken doen alles voor geld. Het is wonder, dat nog niemand zig deze gelégenheid heeft willen te nutte maken : het gebruik daarvan zal doen zien , of wij uit deze Turkfche fchatkamers' iets te wagten hebben. Mijn Turkfche taalmeester heeft mij verhaald, dat hij eens een boek heeft gezien, genoemd Lawjus; doch hij wist zig niet te herinneren waar. Als men iivius met Arabifche fchrijftékens fchrijft,. zijn het bijna dezelfde letters: ik wil niet geloven, dat het gemtfde boek livius is; egter heb ik hem eene groote beloning beloofd, bijaldien hij mij es na:der berigt van kon géven. TWEEDE BRIEF. Van Abdallah, eenen fjerif uit Mekka, leermeester van den heer Norberg in het-Arabisch. Hebzugt en nors voorkomen van denzelven. Ontdekking van zijnen Voornaamen /laat. Zijne gefchiedenis. Eerbied der Turken voor hem. Van den heer Boudewijn, koopman uit Kairo. Konftantinopel, den 3 Februarij, 1780» J^ehalven mijnen Maroniet, heb ik mij voor het Arabisch eeii' tijd. lang van eenen fjerif uit Mekka, ak- cc 5  S9o REIZE DOOR EUROP.A Dallah genoemd, bediend, en wel met oogmerk, om door hem kennis van de taal en den regéringsftaat in Ara= bië te bekomen. Deze taal is van de Arabifche, zo als zij in Syrië gefproken word, alleen cioor eene aangenaainer en voor de Europeërs gemaklijker uitfpraak onder=> fcheiden. De regéringsvorm wijkt in veele ftukken van dien in de Othomannifche landen af, en is alleen aan weinigen bekend, wijl geen Christen naar Mekka of Medina mag ko«ien. Deze abdallah is niet geheimhoudend en' met blinden' godsdienstijver ingenomen, gelijk de Turken: bij heeft met mij over alles openhartig gefproken, zelfs van de geheimen van den harem en de gewoonten der vrouwen. Ik kon uit het'gelaat van dezen fjerif opma= ken, dat hij een voornaam man is, gelijk zijne hebzugt te kennen gaf, dat hij een Arabier moest zijn. Den tweeden1 dag, dat hij bij mij kwam, eischte hij een zakuurwerk : toen ik hem zeide, dat ik er hem gaern een zou géven, maar dat mijn vermogen bet niet toeliet, vernieuwde hij den volgenden dag zijne begeerte bij den heer van «eidenstam; indien aan zijn begéren was voldaan geworden , ben ik verzékerd, dat hij den derden dag om een paerd, vervolgens om eenen pels, e. z. v. gevraagd zou hebben. Onder anderen was hij over mijne tabaks-» pijpen' nooit voldaan: als ik hem voorhield, dat ik ze 2elf niet gebruikte, en er derhalven mijn werk niet varj maakte, om derzelver deugdzaamheid te kunnen beoordélen, verwonderde hij zig, dat een mensch kon léven, zonder tabak te roken. Het zou te breedvoerig zijn, at de omftandigheden van onzen geheelen omgang te be|èhiijven; ik hoop eens de eer te hebben, het mondeling  EN HET OOSTEN. 59? ïe doen. Het volgende moet ik évenwei nog aanhalen: ik was voor 30 para voor elke reis, dat hij bij mij zou komen, met hem overeengekomen; maar toen wij op het einde zouden rékenen, eischte hij eenen piaster, en wel uithoofde, dat hij nooit met een gefchenk vereerd was; ik gaf hem ook gaern 10 parameer, wijl ik vreesde, dat hij in plaats van zulk eenen geringen opflag eenen nog veel grooteren zou vragen; doch , indien^ik toen gewéten had,het geen ik nu weet, zou ik niet zonder groote fchaamte met hem hebben kunnen dingexiiVoor eenigen tijd kwam namelijk een Engelsch koopman, doudewijn genoemd, van Kairo herwaard. Hij verhaalde ons in devaorléden week, dat in het afgelopen jaar de karavaan door de Arabiers in hunne woestijn geplonderdwasjde bey van Egipte nadienen fjerif uit Mekka, abdallah genoemd, naar hen gezonden, om hen tot vréde te bewégen; deze fjerif was naar Kairo gekomen , enkort daarna naar Konftantinopel;vertrokken.Toen ik den heer boudewijn mijnen abdallah befchreef, zeide hij; dat is dezelfde, van welken ik fpreek, en ik wenschte hem wel te fpréken, wijl hij mij van de gemelde plondering, waarbij ik en anderen zeer veel verloren hebben, misfchien eenig berigt zou kunnen géven; hij voegde er bij, dat deze abdallah , gedurende den oorlog van ali bey, fultan te Mekka geworden, doch na deszelfs dood van den troon gefloten was. Ik kan dit egter niet geloven, fchoon het waar is, dat hij in den tijd van dit oproer eenen gewigtigen post heeft bekleed. Hij heeft mij zelf gezegd, dat de fultan te Mekka hem met 40, oco Arabieren naar Egipte had gezonden, ten einde er den vréde en de eensgezindheid wéér te herfiellen, en dat, indien ali bey Cc*.  392 REIZE DOOR EUROPA niet zo onverwagt geftorven was, hij tot tien troon te Mekka zou zijn verhéven. Deze heide vernaaien met el* kander vergelijkende, meen ik tot het volgend vermoeden eenigen grond te hebben. Ik verbeelde mij namehjk de zaak aldus: de fultan te Mekka heeft aisdallah met omtrent 40,000 riian tégen alï bey gezonden; toen hij in Egipte kwam, beeft hij zig met hem in onderhandeling ingelaten $ waarbij men hem den troon te Mekka beloofde; de dood van ali bey heeft zijn oogmerk verijdeld; na zijne terugkomst te Mekka ïs hij door den ful tan en zijne landgenooten, die, waarfchijnlijk, van zijne heimUjke ontwerpen beiigt gekrégen hadden, niet wél ontvangen, en heeft ijig derhalven in de nocdzsaklijkheid bevonden, om het land te verlaten. Zédert dien tijd is hij Uislchen Mekka, Kairo en Konftantinopel in genadige bewéging geweest; in zijnen geluktiaat heeft hij zig op di beide laatfte■ plaatzen veele vrienden, die thans zijne begunstigers zijn, verworven. Wijl hij fjerif is, durft niemand hem eenig leed te doen: hem de hand te kusifH, is eene groote gunst. Wij hebben naar hem te Kon» itantiiinpel gezogt, doch hem nog niet gevonden; onriefiusfcnen heb ik geen reden, om de hoop daartoe optegévfen/. I ■v .iok'ovi.V.'";- 5!voï;:k»3, haXi aüL ■ '  EN HET OOSTEN 393 DERDE BRIEF. Nadere berigten van Abdallah en zijne gefchiedenis. Be. vestiging van dezelve door den Zweedfchen tolk. Anekdoten van hem. Konftantinopel, den 17*»» Maart, 178e. rjp jJL hans kan ik van mijnen tweeden Arabifchen taai» meester abdallah, wiens bijzondere lotgevallen ik voor eenigen tijd de vrijheid nam te befchrijven , nader berigt médedélen. Hij heeft mij zédert verfcheiden maaien bezogt, en ik ben met hem bij den heer boudewijn geweest, die mij op het eerfte gezigt verzékerde, dat hij dezelfde was, dien hij in Egipte gekend had, en die door ali bey op den troon te Mekka geplaatst, doch,na deszelfs dcod weer daarvan verftoten was. Niemand wilde aan het verhaat van den heer boudewijn geloof flaan, voor dat onze eerfte tolk alhier, na gedaan onderzoek deswégen bij de Porte, met de bevestiging terug kwam. De inhoud van het berigt des tolks is deze: aboailaii is van afkomst een fjerif; altijd een man geweest, die met listen en ftreeken heeft omgegaan; door ali bey op den troon te Mekka geplaatst, en tot bewijs van zijne dankbaarheid ten tijde des oproers in Egipte hem met 60000 man te hulp gekomen is; na dat deze oorlog ongelukkig was uitgevallen, is abdallah van de heerfchappij te Mekka ontzet, en dezelve aan serur, thans fultan te Mekka ? C c 5  «94 REIZE DOOR EUROPA gegéven ; naaröp is de eerfte herwaard gekomen, om teges serub bijffand te zoeken, weiken men hem egter afgeflagen heeft. Abdallah heeft naderhand ook zelf bekend , dat zijne vijanden zig zijne afwézendheid uit Egipte, gedurende den oorlog van ali bey, als een middel om hem te doen vallen, en de magt, vvaaröp hij eene regtmatige aanfpraak neeft, en die hij nog hoopte wéder te krijgen, te ontnémen, te nutte hadden gemaakt. Hij is héden weêr bij mij geweest, en heeft mij verhaald , dat hij binnenkort met den kapudan pascha van hier naar Egipte za\ vertrekken; doch ik heb gehoord, dat zulks niet waar is. De heer van heidenstam deed hem héden een gefchenk van een ftuk chokolaad. Wij verzékerden hem, dat dit de kostbaarfte en nuttigfte artzenij is , welke de natuur ooit voordbrengt, inzonderheid, dat dezelve van eene onvergelijklijke uitwerkifig is in de pijn in den rug. Hij was hicrméde ongemeen verheugd, en zeide, dat hij ze geen mensch wilde laten zien , maar voor zig zeiven gebruiken : behalven , dat bij den Arabifchen vorsten er nu en dan een ftukje van wilde géven. Een paerd of een zakuurwerk zou hem zo aangenaam niet geweest zijn. Als ik tijd vind, om zijne berigten van den regéringsvonn en de gebruiken te Mekka re vertalen en in orde te brengen, zal ik ze, névens zijne eigen gefchiedenis, in het Jicht géven.  EN HET OOSTEN, $95 TWEEDE AANHANGZEL. Vitrekzel van eenige berigten uit eenen brief van den heer norberg aan den heer gjörwell, gedurende zijn tweede verblufte Parijs van daar gefchréven , den zafi"' van herfstmaand, 1781 (*). Van de Oosterfche handfchriften in de koninglijke boekerij te Parijs; ab-ul -musahems gefchiedenis van Egipte; eene Arabifche Kosmographie; El tabari's algemeene gefchiedenis. Omgang met den Chaldeeuwfchen bisfchop behenam, en berigten van hem; van de heeren le grand, cardonne, de guignes, des halt" terayes en anql'etil. Van den heer gebelin. Van den heer bejot. Berigt van de koninglijke boekens derzelver snrigting, opzienders en bedienden. Parijs, den 2.2P™ feptember, 17S1. 'JLJ^e heer hoogleeraar norberg heeft zig den toegang tot de koninglijke boekerij met veel voordeel voor de Oosterfche letterkunde te nutte gemaakt. De voornaamfte handfchriften, door hem inzonderheid onderzogt en afgefchréven 9 zijn de volgenden. 1. Ab - ul • musahems g«- f (*) Zie Upfofirin$$-$2>f*<*p(ts Tidniugar , i;8i , 81 ea^  30Ó REIZE DOOR EUROPA fchiedenis van ^Egipte, in het Arabisch. Dit hindfchrift bellaar uit drie kwartodeel-en: uit de beide laar.ft.en heeft hij een uittrekzel gemaakt, want liet eerfle deel word in de Upfalfche 'boekverzameling gevonden. De heer de guignes ftelt eene groote waarde op dit werk en het verdient dezelve ook; want de gefchiedenis is uitvoerig, ftrekt zig ook buiten Egipte uit, en befchrijft tévens de natuurlijke gefchiedenisfen. Men vind cr de hoogte des Nijls in elk jaar in aangetékend; en dit geeft aanleiding tot verfcheiden nuttige proeven en berékeningen. De heer norberg heeft een ander handfchrift in kwarto geheel afgefchréven. Het bevat eene waereldbefchrijving in négen hoofddeelen. De fchrijver is niet bekend; doch de inhoud is zo verfcheiden. als merkwaardig: de natuurkunde wint er tévens veel bij. 2. Uittrekzel uit el tabari's algemeene gefchiedenis, welke met het jaar der hedsjira 155 begint, en tot 694 vervolgt. Dezelve maakt agt deelen in kwarto uit. De fchrijver zegt, dat hij zijn werk llit vierhonderd onderfeheiden fchrijvers heeft zamengefteld. Het' verdient in zijn. geheel in het licht te komen. Van de Sabeifche handfchriften heeft de heer norberg tweehonderd geheele vellen afgefchréven. * Gedurende zijn kort verblijf te Parijs; heeft hij ook eene ntmige kennis gemaakt met eenen Chaldeeuwfchen bisfchop uit Ninive , behenam gehéten. Deze bisfchop "heeft vèrfcheiden jaaren te Rome gettudeerd. Na-zijne terugkomst in het vaderland werd hij door den Chal-deeuwfehen patriarch joseph den derden tot bisfchop van Diarbekr aangebeld; doch toen hij bekeerlingen begon te  È N HET OOSTEN, 39? Smaken, werd hij door de Turken in de gevangenis geworpen , en na dat hij zig door geld van de boeijen bevrijd had, vlugtte hij naar Frankrijk. Hij is omtrent vijftig jaaren oud, en verftaat het Chaldeeuwsch, Turksch en Arabisch, doch inzonderheid het laatfte, zeer wél. Want de khalifs hadden eertijds hunnen zétel te Bagdad, alwaar en in de omliggende ftreek het beste Arabisch gefproken werd, welke taal ook zédert in dit gebied in het geheel geen verandering ondergaan heeft: de uitfpraak is er aangenaamer, dan in Syrië en Palestina, en komt zo niet uit de keel; men hoort er ook een fijn onderfcheid in de uitfpraak van zékere letters, die door de Arabiers dikwijls toet anderen plégen verwisfeld te worden. De gemelde bisfchop fpreekt ook Italiaansch en Fransch, insgelijks een weinig Latijn. Hij bezit in handfchrift een Syrisch woordenboek meteeneArabifche verklaringen eene Syrifche overzetting van den pentateuchus uit de AlexandrijnschGriekfche uitgaaf: het woordenboek is veel vollédiger, dan dat van castelli ; maar de overzetting heeft haars gelijke niet, is zeer oud en van eene fchier onfchatbaara waarde. De heer noreerg heeft van hem ook niet alleen eene bétere uitfpraak van het Arabisch, maar ook de regte uitfpraak van het Chaldeeuwsch geleerd: deze laatfte taal,als in veele ftreeken van Diarbekr gefproken wordende, kan voor geendoode taal aangemerkt worden, gelijk nogthans eenigen bewéren. —- De heer norberg heeft ook niet verzuimd, met de beide in het Oosterfche zeer ervaren Franfche heeren, legrand eu cabdonne , te verkéren. De eerde is ve«rtig, de andere dertig jaaren in  3Q§ REIZE DOOR EUROPA het Oosten geweest. Beiden fpréken het Arabisch e2 Turksch ongemeen vaerdig. De eerfte heeft in Egipte en Syrië verfcheiden goede Arabifche handfchriften verzameld; doch, wijl de koning van Frankrijk dezelven niet wilde betalen , verkogt hij ze voor zijn vertrek van Konftantinopel aan den keizerlijken internuncius aldaar, en thans vind men ze in de keizerlijke boekerij te Weenen. Eveneens heeft hij ook kennis gemaakt met de heeren de guignes , des hauterayes Cn anquëtil, welken allen gewigtige werken onderhanden hebben, en veel voordeel daaruit getrokken. Tot de Parijfche oudheidkenners behoort zonder tégenfpraak de heer gebe>. lin , die thans aan het 9* deel van zijne Monde primitif arbeid. Hij is een Zwitzer,en een hervormde geestlijke Hij heeft een geleerd gezelfchap onder den naam van Mufée opgerigt, hetwelk uit vijftig léden en éven zo veele correspondenten beftaat, zig over alle wétenfehappen uttflrekt, en voornémens is, deszelfs fchriften in het licht te géven. De heer hoogleeraar tempelman en de gezantfehapsprédiker blomberg zijn onlangs van Parijs naar hun vaderland gekeerd; daartégen is de koninglijke hofprédiker, de heer norberg , uit Zweeden aldaar aangekomen. — De heer norberg heeft den toegang tot de koninglijke boekerij vooruaamlijk den heere bejot ,opziender der handfchriften in dezelve , te danken. Deze boekverzameling is door den koning karel den V. aan* gelegd, en door fkancois den I. op nieuw ingerigt: nogthans was zij van geen belang, toen lodewijk de XIV. den troon beklom, onder wien en zijnen opvolger zij dis  EN HET OOSTEN. 399 gfootfte en kostbaarfte in Europa geworden is. Zij beftaat uit 5 verzamelingen, of depóts: de eerfte bevat de gedrukte boeken, die een getal van 240, 000 tot 250,000 nitma'.eri; de tweede bevat de handfchriften, waarvan er 40, oco zijn; dé derde de gedenkpenningen, munten en oudheden; de vierde alleen koperen plaaten; en in de vijfde vind men deftamtafels van de voornaamfte Européfche en van alle Franfche geflagten» Deze ganfche fchat ftaat onder eenen koninglijken boekbewaarder, die tévens altijd een der aanzienlijke koninglijke amptenaaren is: Dit boekbewaarderfchap is zédert langen tijd in de familie van big« kon als erflijk geweest, welke zig door ampten en verdienste , zo wel wat.de regtsgeleerdheid als de letterkunde betreft, doet uitmunten. De tégenwccrdige koninglijke boekbewaarder, de heer bignon, is ftaatsraad en opvolger van zijnen vader, die dezelfde bediening bekleedde, en daarbij Prévot des Marchands (hoofdofficier) te Parijs was. De jaarwedde des boekbewaarders bedraagt bij de ic, coo livres. Elke verzameling heeft haaren bijzonderen opzigter, welke garde genoemd word: dus is de beroemde abt barihelemy, garde des Medailles & Antiques; de heer bejot, garde des Manufcrits;At heer abt desaunay, garde des livres imprimés; de heer abt de gunvigney , garde des Titres & gènèalogies, en de heer joly , garde des planches gravèes & Eftampes. Elke garde, of onderboekbewaarder, heeft eene wedde van 3000 livres. De overige bedienden der boekerij beftaan uit eenen fekrera* ris; eenen fchatmeesrer, eenen infpeétor, die alleen het opzigt heeft op het afléveren en weêrgéven der boeken tot  4oo REIZE DOOR EUROPA enz, cle boekerij behorende;.zes Ir.terprétes, of vertolkers d«st Oosterfche taaien, welken thans de heeren cakdoijne , ANQUETIL, DES HAUTERAYES, de GUIGNES , RÜFIN ell Venture zijn; en twee Interprétes der laatere Européfche taaien. Verders is er bij de boekerij een plaatfnijdes en een boekdrukker, die beiden hunne wedde hebben. fjLAD»  BLADWIJZER VAN HET ZESDE DEEL; A. A batur der Sabeërs. 25S. Abdallah, feherif, Norbergs leermeester. 390. zijne gefchiedenis. 393, Abul Mvhasems gefchiedenis van Egipte. 395, en volg, A ca demi a Olympiorum, 238. Aqua-Pendente. ai7. Acrell, fcheepsbouwkundige, te Londen, i. Adam en Eva, leer der Sabeërs van dezelven. 047.; Admiraal der Venetiaanen. 306, 307. Adriatischê zee. 228. Winden en Scheei vaart op dezelve, 309,' Aecxus , berg. 228. Aetna. 7. deszelfs naam Gibello. 7. Afrikaanscue kust. 5. Agrapha, berg. 170. Agrigentum. 6. Ahmed bey. 59. Ainslte. gezant. 44. Akkerbouw in Thesfalië. 17T. Da  AOé BLADWIJZER van he* Akkerbolw der Oosterfehen. 352. en volg. albaneesen. Itl, «22, 303. Stroperijen, plonderingen en oproerigheid vafl dezelven. 119, u$t 127, 1*8, 139» 183, 184. Hunne geestlijken. 303. Albaneesche kusten. 303. Albanees cn gebergte en meir. 319. Albano. 219. Aleki , Koopman. 180. Algarvien en deszelfs naam. 5. Algerijnen, hun zeewezen. 5. Ali beij in Egipte. 393. Ali beij , hoofd der oproerige Albaneefen. 128, Ali kiosk. 71. 72. Ali pascha in Bosnië. 42". Alpen , befchrijving van dezelven. 204. Reis over dezelven. 205. A.lpes Cottiana. 205. Alti ailer , een Turksch feest. 63. Ambellaki, een dorp. 186. 193. Axbrosios, aartsbisfehop te Trikkala. 126. 127. Amphitheater te Verona. 238. ^wjSurw (klimmers). 147. 160. Akanias, Bisfchop. 122. Anastahus. 142. Andrea, aartsbisfehop,* zijn exegetisch werk. i©8; Androsikus Palséologus. ï4t- Anti-nkwtonianismus. i73. Antipazo, eiland. 301. Anusch uthra der Sabeërs. 273. 27?. Apennijnsch gebergte. 209. 213. 228,  ZESDE DEEL. 403 /IPÉNNIJNSCH gebergte, Reis over hetzelve en vergelijking niet de Alpen, 228. Aipofirtons graf te Konftantinopel. 84. Beau.uarcuais (de). 14. Beccaria te Turin. 207. Bejot. 399. 400. Beirak, groen vaandel. 119. Beiram. 99. Beirams-ram, en flagten.en éten van dien. g8< Belgrad, een dorp. 115. Beuenam, bisfchop. 593. Berrlyer, Mftoire &c. 22. Bbssarion. 166. Besnijding bij de Turken. ir4. Bethlehemiten. 324. BlGNON. 400. BjörnstViHL, zijne papieren. 24. ziekte. 191. Blaasbalgen in de 1'niéderijen te Konftantinopel. 66, Blacherken. 80. Blinden, veele, in Afië. 318. Bode des lévens der Sabeërs. 355. deszelfs doop. 256. Boekdrukkerij te Konftantinopel. 62. op den Libanon. 335. Boeken, heilige, der Sabeërs. 324. . Verlies, 325. heiïighouding. 343. _ ,,. anekdoten daar van. 344. .—— gefteldheid derzelven. 345. , 0p tien Libanon gedrukt. 336. 337. Boekerij, koniglijkc te Parijs. 399. berigten van dezelve. 399. 405»-  ZESDE DEED. 405 jDoEKERij. Ambrofiasnfche. ac8. 352. der kerk te Smirna. 19. in het Serail te Konftantinopel. 35. eenige anderen te Konftantinopel. 65. der St. Georges kerk te Konftantinopel. 71 van Raghib Pafcha. 91, 92, in de St. Sophiamoske. 112. in de Griekfche Thesfalifehe kloosters. 133. en volg-, Plondering van dezelven. 133. der Sepienza. 223. Vatikaanfche. 224Boekwinkels te Konftantinopel. 8t. Boetgebed der Sabeërs. 253. Bologna. 212. inwoners aldaar, 213. BONNEVAL. 4I. zijn graf, en anekdoten van hem. 41. 42. 43. Boomolie, bereiding van dezelve in het Oosten. 361. gebruik \an dezelve bij de Arabiers. 3 go en volg. Borrom.eus, aartsbisfehop. 232. Boscamp , gezant, óo. Eostandsji basj. 6o Bourgogne, befchrijving van het land. 902. Branca, boekbewaarder. ao8. 232. 335. Brescia. 237. Brigiti'a, haare kerk te Rome. 222. Brood, en wijze van het te bakken bij de herders in het Oosten. 3f>2. Bruce , misdagen in zijne reisbefchrijving. 78. Bruids bij de Sabeërs. 290. Bruiloft der griekfche boeren. 115. Eruiloftslectigheden der Sabeërs. 289» Dd 3  4oö BLADWIJZER vun het "BfCiiiToN in Engelland. 2 Eufi'Elümen, handel daarméde naar Azië. 72. in Arabic cn gebruik van dezelven. 368. Eüschings aardrijksbefchrijving, verbétering van dezelve. 183 Budgia bij Smirna. 22. Budguech, dorp. 190. Bute , lord. 4. BuTRiriTO. 303. C. ^^Ai;o Matapan en zeerovers aldaar. 9. Campell, thans mjstaea. 32. Canciani coileEiio legum &c. 262. Promemorie voor Norberg. 262. cn vplg. C/.nnes Arabifche fpraakkunst. "9. Capitool te Rome. 21O. Capo Colonno. 321. Kara Bttrhu: 26. Pasfaro. 8. Carazia, een geleerde Griek, f9, Zijne boekerij. 87. Zijn vader. 80. Cardonne. 398. 4co. Castel nuovo. 304. Cataro, eene ftad. 304. Cavalesca , en creszilis reisbefchrijving. 3, Celsing, gezant. 31. Cenh, berg. 205. Cephalonia. 301. Cerigo. 10. 297. Cssena, eene Stad.'228. Out*  ZESDE DEEL. 40? Chalcedonien. 113. Kerkvergadering aldaar. 114. Chaldeeuwsch (het) word nog in Diarbekr gefproken, en hoe. 109. Cbalkl 82. Chalons fur Saone. 201, Chigi , prins. 224. Chios. 13. 35. Christus. 259. =73- 274. 276. 326. Cicero's lustflot. 227. Cimbren ten tijde van Maxinuts. 267. hunne gewaande overblijfzels enz. 267. Cimbrisch woordenboek, proefft.uk daaruit. 270. Clitumnus, vloed. 228. Cocceji, generaal. 78. Coletti, oudheidkundige. 268. Collectio, GjSrwelliatia. 266. Colonne (/«) brulée. 97. Conti, Maronitifche geestlijke uit Aleppo. 278. Zijne berigten van de Sabeërs. 279. 285. 3^3- 33?. Van de levenswijze der Oosterlingen in het alge* meen. 352. » Geloofwaardigheid zijner vernaaien. 36S. Cijcladisciie eilanden. 12. Cuthera. 10. 297. D. amakchane. IIö". Damaskenos, opperde van een Grieksch klooster, igt, Damaskus , gasthuis voor melaatfchen aldaar. 376. Dd 4  BLADWIJZER van h«t Dardanellbn. 27. Dartmouth. 4. Deal in Engelland. 2. Delon, konful. 316. Delos. 12. Demetri , Grieksch geneesheer. 2c*. Demeirjus de heilige, bij de Turken, fo. Zijn feest bij de Grieken. 99. Phaleréus, een geleerde Griek. 86>. Derely, een dorp. 195. Der went. 139. Derwisciien, hun godsdienst en klooster te Konftaniiuo* pel. 41. Piana's bad. 23. Didaskalos in de Griekfche taal. 187. Eumostiko (an/vstasi) een Griek in dienst van karelxII. 15, Anostoli. 15. Divan te Konftantinopel, befclu-ijving van denzelven. 51, Dolfijnen. 313. jDCNANMA. 36. J)orssciien in het Oosten. 354. DoRSCH'.loer. 354. Dorschwacen o. fléde. 354. 355. Dositheus kcrklijke gefchiedenis. 88. Drank, verkoelende, der Arabiers. 383. Psjami. 63. te Larisfa. 118. te Trikkala. 125. Turra , koorn. 380. EüiiKo, klooster. 165.  ; 2 E S D E DEEL, 403 E. 13jami fcherifi 8, Hautefort (graal). 14.  ZESDE DEEL. Hazin der Sabeërs. a<\6. 351. JIeidenstam. 366. Hellespont. 29. IIeknin te Geneve. t4. Herders (omzwervende) in het Oosten. 361. hunne woning, levenswijze, zéden, fpijzen. 361^ 365. en volg. wijze van vleesch te braden. 363. eenvoudigheid. 364. voeren water met zig. 367. HefDERSLéVEN der Oosterlingen. 361. Herderlijke brief der Griekfche bisfehoppen. 8a. Hermitagien (Turkfche). 160. HoeHEPiED (graaf). 24. Homerus, 71. zijne geboorteplaats. 14. Honig en fpringhaanen bij de Sabeërs. 279. 298.3a6*en volg, in het land der Sabeërs, en inzameling van den» zeiven. 332. Hijnkar Tsjeekderefi, 59. L "|"akowaki , een geleerde te Konftantinopel. 88. Jani sjeher. 27. Janitzaaren, onthaling aan dezelven op het ferail bij pleg-i tigheden. 51. betaling hunner foldij, 53. Ibrahim Bey. 179. Chair, koopman. 336". Efendi. 62. geleerde werken des laatftent 6>»  414 BLAD WIJZER van oet Ibrahim bey zijn zoon. 62. jEnitscha, dorp. 191. ]erlSalem en Jooden, gevoelen der Sabeërs daarvan, agttj en volg. Jesus , berigt> dat hij priester te Jerufalem is geweest. 149. Icumeos in de Griekfche kloosters. 138. en volg. Ihrk. 263. 268. Internuntius, Poolfche, zijne intrédein Konftantinopel. 60. ÏNTERPReTES te Parijs. 400. Joachjm , bsfehop van Anchial, zijne geleerde werken. 87, Joasaph, koning te Trikkala. 142. Jöannes de doper, zijne agting bij de Turken. 36. gevoelen der Sabeërs van zijne gefchiedenis, amptj doop, leer enz. 254. en volg. 277. .281. 325. 3Z8. zijn wonderwerk bij de zee van Tiberias. 328, Joannes paleologus. 74. JoanneschriS!-£N£N. zie Sabeërs, Joannitermonniken. 338. Jordaan. 254. Joseph , patriarch. 395. JcS2Phus merkwaardige plaats van Jescs. 143. Joden te Joschen. 63. hunne fynagoge te Larisfa. 119. Italiaansciie taal, derzelver verfchillende tongval cn uitfpraak. 916. 217. Justi, konful, 15. 19. Kt K aas in het Oosten. 364. 370» Kadi. 62. Kadileskier. 2.  ZESDE DEEL. 413 Kaik. 30* Kalisin , fekte. 285; Kalembak, of Turkfclié tanv. 164. Kalender en jaarrekening der Turken. 70; Kalpakken. 370. Kampferi Amoenitates £?c 2404 Kanonnen, Zwecdfehe, te Konftantinopel. 3& in het ferail. 91. Kapi aca 54. KapjDSji basji. 55. Kapudan pascha. 55; Kara kapi. 22. Karazias, patriarch te Konftantinopel. 83* zijn fchriften. 87. Karavaan naar Mekka. 36. Karel XII. 172. zijn Griekfche kok. 316% Katoen. 371. Kazim. 70. Kastraki, dorp. 160. Kesrewan, gebergte. 335. Khans in Turkije. 172. Khidr. 69» Khutbe. III. khydrellez. 69, KlAJA bey. 4I. KlATlBEN. 52. Kerkban der Grieken. 100. Kerken, pajriarchaale te Konftantinopel. 6$. der Grieken te Balikli. 76' (Maria) te Konftantinopel. 8l. ïaraskevc te Konftantinopel. 88,  4iö B L A D \V IJ Z E R van heï Kerken inrigting, gcfteklhcid enz. ioo. te Chalcedonien. H3. in Thesfaloriica. 191. 192. 315, tc Larisfa. 121. te Zarko. 123. te Trikkala. 125; te Stagi. 129. bij de klocsKrs in Thesfaüen. 138. 141. 153. 165^ andere in Tbcsfalien. 173. 175. mogen niet verbéterd worden. 173. der Sabeërs. 280. 281 . Kerkwetten der Sabeërs. 346 Kerklijki gefchiedenis,nieuwe, van Syrifche monniken. 33?i Kerklijk jaar der Turken. 70. Kerklijke staat, reis in denzelven. 227. Kjerrman, Zweedsch koopman. 224 Kiosk. 71. Kissavo, berg. 120.191. Kleinvenetiie. 117. Klokken in Turkije. 27. in de Griekfche kloosters. 83; Kloosters, Griekfche, op Chaiki. 83. Griekfche, in Thesfalië. 130.152. 159. uitfluiting der vrouwsperfoonen. 131. 16$. ftaan onder bisfehoppen. lóf. der Dominikaanen te Konftantinopek ioP. Klotoko, dorp. 175. Konstantijn Lukas, een geleerde Albaniër. 172. Konstantijns XI. dood. Jo. Konstantijns paleis. 81. Konstantjnopel , deszelfs ligging. 30. Ï3jöïnftahjs reize dcrwaardi i«' KON)  É E s D fc Ö 8 L, £| Konstantinopex , Bj öfriftahls verblijf alÖÉÏait. 31, befchrijving der ftad. 31. gebouwen. 31. tuighuis en gefehutgieterij. 32. grootte. 73- ■ ibidsmuur. 73'. poorten. 74. Kontari's gefchiedenis vp'ü Athenen. 1700' Koran, hoe de Turken dien léren. $6. Koeijen, wijze van die te melken in hét Oosten, 36"$. Kullali, een Armeniër. 61. Kurban of offer der Turken. 60. Beiram, fchilderij daarvan. 33. viering daarvan. 57. offerdieren op denzelven. 5S, Kurd Pascha. 139, L. Eammpren , hoe men' -die behandelt in het Oosten, sfï. Lago di bolsena. 217. Laila mewlhd. 63. Larissa. 118. 179. en volg: verwerijen aldaar, ial. het oude. 177. 179, Latikia, Laodicea. 279. Bazen uit Trebifonde. 90. Beilek , zie Ooijevaars. Llï'bos. il. 26. Le^aza. 6. Leuncxavius. 83j Lissabon» 4. Ie  418 BLADWIJZER van HET LivADiè'n, afleiding des naams. 165. Livius. 130. Lcgotheti der Grieken. 83. Lombardije, befchrijving des lands. 207 en volg. Londen, Björnflahk vertrek van, I. Ludolf uit Napels. 45. Ludekes Turkfche berigten. 19» Lijkplegtigheden der Sabeërs. 286 en volg# Lijon. 203. LlJSOSTOMIUM. I95. JlVXacon, geneesheer. xz6. Mahmud, fultan. 35. Efendi , een geleerde Turk. 96. JMAHuë. 97. jyiainotten. 9. Maita , eene ftad. 29. Mako , een Griekfche Geestlijke. 83* JIalamocco omftreeks Venetië. 306.Mandria, eene haven. 295. Manna in Egipte en Arabië. 3S4. Maretamo. 6. Margate. 2. ' Marras. 279. Marmora (eiland). 29» Marmora (zee). 29. Maronieten, hunne boekdrukkerij op den Libanón. 33$, Maruzzi, refident. 180. Meddresee. 96, MEüTEB, 96. i  ZESDE DEEL. 4*3 MeLaatschiieid in het Oosten. 376. breedvoerig berigt daarvan. 376. en volg. oorzaaken van dezelve. 378. Meles , vloed. 22. 23. Meletios aardrijkskundig werk. 65. MeletiUj, Metropol, te Larisfa. rils Melk in het Oosten. 367. Member in de moské. 111. Mendelszoons brief aan den baron Reineke. 6$. Menelat der SabeèVs. 247. 250. Meninskij's Woordenboek. 97. Mesovo, berg. 151. Messias , leer der Sabeërs van hem. 359- 272- ^74' waarfehouwing voor hem. 274. JIeTamorphosis , eene heilige fontein. 90. Meteoron, klooster. 140. MicHAëLis, antwoord op zijne vraagen. 372MichaSl, Grieksch koopman. 187. Michele, geleerde te Konftantinopel. 89. Milaan, ftad. 208. inwoners, ligging e. z. v. 230. Ambroüuskerk aldaar. 232. MlHAREëll. 63. 97. verlichting van dezelven. 66". JWisgewas in het Oosten, oorzaaken daarvan. 357. M.iddenlandsche zee, gedagte van het afhémeu van het vri- ter. 225. bijzondere loop des waters. 312. ongerégelde ebbe en vloed, 31a» ftormen aldaar. 313. Mitylene. 13. Moöena , ftad. 213.  420 BLADWIJZER van het Modena, tegenwoordige hertog. 212. Monniken, Griekfche. 130. 134. 141. 145. 153. 159-. 164, 16Ó. 167. op den berg Athos. 145. 317. Mold.wic, vorst van, zijn paleis te Konftantinopel. 40. plegtige aanftelling. lor. zijn hoofdiierfel en oorfprong daarvan. 105. Mollah in Turkije. 119. 173. 183. Monta'-gu, mevrouw. 35. MoNTE EolO. 228. Fiascone. 217. Gibello. 7. Morea. 9. 10, Mosaïscu werk te Konftantinopel. 8r. te Thesfalonica. 315. MoSreën'. 63. St. Sophia, omftandige befchrijving van dezelve. 95. io5.107. 110. Soleimanie'. 97. heiligheid derzelven bij de Turken, na, inwendige gefteldheid derzelven. 110. Most in het Oosten. 359. 'IVIuFTi, plegtigheden bij deszelfs afzetten. 44. Mühammeös geboortenagt. 63. Mohammed., tegenwoordige fultan. 36. Mcradgea. 22. MrsEE, geleerd genootfehap te ParijSi Mustafa cf Campell. 32. . fultan. 35. Mykom. 13.  % E S D E DEEL. N. Ï^Atézws der armen in den oogsttijd in het Oosten. 353. Narni , eene' ftad; 228. NAZARrëRs. 279. Napels. 30. NiEBUfjRs reisbefchrijving. 241. 273. Nidsjansji. 52. 54. Norberg, zijn vertrek van Parijs. I. Zijne bezigheden te Milaan. 2o8. Zijne bezigheden in het Oosten'; 259. Zijne aankomst te Venetië. 211. Zijne wijze om het Arabisch enTurksch te léren. 260. Zijne bézigheden te Parijs. 395. NooR-Dweste winden in de Middenlandfche zee. 313Noring, een geleerde JfWeed. 208. 226.229. 233. NOVALESA. 206. O. Offer en Offerdieren der Turken. 6c. der Sabeërs. 33°* 3»l. Olijven in het Oosten. 361. ; Olijmpüs. 120. 180. 193. ON.muiD onder het zaad te zaaijen in het Oosten. 356. Onweeders in Arabië. 374. Oogen, zwakheid derzelven in het Oosten. 381, Oogst in het Oosten. 352. Ooijevaar.3 , heiligheid, verhuizing, nesten, van dezelven. 124. 178. Oosterlingen in het algemeen, hunne lévenswijze enz. 351. OosTERiCHE taal , noodzaaklijkhcid derzelve voor reizi-. jjers. 292. E e 3  £H BLADWIJZER van heï Opschriften, oude Griekfche te Konftantinopel. 74. 75. 8g» 90. pt. 134-139- in de ThcMaliiche kloosters. 141. 148. 166. in de Thesfalifche kerken. 161.175.175. te Thesfalonika. 315. Latijnfche, te Rome. 221. merkwaardige Latijnfche, in den berg Osfa. 197.19$. Origems Hcxapla. 260. Ossa , berg. 184. Ostia. 225. Otter te Parijs. 16. 345. Ovo. 10. Ocdheden, Griekfche, op Delo$. is. te Smirna. 20. en volg. te Konftantinopel. 31. 81.90. in de moské St. Sophia. 107. in Griekenland. 118. in Thesfal ën. 173. 177. en volg. te Thesftlonica, 315. Roomfehe, te Sufa. ioS, te Reggio. 211. te Rome. 218. en volg. te Tnfculano. 227. te Narni. 228. te Riminl. 229. te Milaan. 232. te Verona. 238. te Vicenza. 23Ö. te Padua. 238. in Iftriën. 321. Gotlüfche, Longobardifcbe en Noordfchc. sóa.eu volg.  ZESDE DEEL. 4*3 1'. J?aa5Cheijeren der Grieken. 146. j-aaschviering der Grieken. 145. 146.297, der Slavoniers. 297, Padua. 238. Paerden des Sultans. 70. voeder voor dezelven in het Oosten. 379Palaeokasiri. 176. 19X. Panagia tis Genefeos, klooster. 192. Panagiotei , tolk der Porte. 84. TlcliiïafciiOt. 185. Papas. 66. 67. Para, niuntir.uk. 34ITajtxK^irio». 159. Parma, ftad. 210. univerfiteit. 210. inwoners. 210. hertog van, anekdote van hem. 210. Paus, tegenwoordige. 224- . Pelikaaken. 177. 179. Peltau, zijne geleerde werken. 108. Pelssen , eeregefehenken in Turkije. 49.' Peneus , vloed. U8. Pera. 31: Peringer. 8. Perim, geneesheer. 186. 187. Pesaro, ftad. 229. Pest te Thesl'alonica. 316. Petuhal der Sabeërs. 237. Peijssonnec, konful. 14. en volg. Zijne fchriften. 34. & e 4  424'. BLAD \V IJ Z E li van pi Pezzo's Werken van de Kimbren. 268. P1li.au', een Turkfche ipijs. 51. Vu e;fn in het Oosten. 353. Bwderwg der Turken,en Makéfche inar.rooz.en op de Griek» fche kusten. 295. ; • Pola in Iöriën. 320. Polijkarpo , een Griekfche geleerde te Konftantinopel. 64. Zijne fchrij'ten en boekerij. 64.65. Porsslkinservies des fuluns. 54, tol .1 Por-; ers reisbefchrijving,--18. • Postboot s op de Seine. 2. Saone. 3. Poveg.A; haven- 307. pRE!)'KATir:i' der Sabeërs. 280. 282. 340. 341. ï'aiïS.ERS, Griekfche. 64. 06. / der Sabeërs. 280. hunne kléding. 34r. lévenswijze en egt. 345-350. ltudie en kundigheid. 348. Prins, Turkfche; viering zijner geboorte. 36. 3r Venetië. 308.  ZESDE DEED, 425 R adic0fan1. 217. Raghib pafcha. 91. Zijne boekerij. 91. 92. Reggio. au. Reineke, baron. 63. Reiniging, maandelijkfche, der vrouwen, verbod des bij» flaaps alsdan, en gevolgen daarvan in het Oosten» 375- 373. REiSBEscHRijViiSGKN betreffende het Oosten. 291. 292, Reis Et endi. 49. REL.quiEN, heilige, te Rome. 222. te Venetië. 239. Christlijke, in het Serail. 35. 36'. i» de Patriarchaalkerk te Konftantino* pel. 64. rhemea. 12, RlMlNI. 229. Ros in Griekenland. 163. Ror (le) over Griekenland. 78. RtiiuE, llegte toeftand der ftad en des omliggenden lands, 218. merkwaardigheden aldaar. 220. St. Pieterskerk. 221. la Rotonda. 222. Engelenburg. 222, paleizeK. 222. Sapienza en Propaganda. 223. inwoners j, vrouwen, en policie. 325. RONCHAGLIA. 209. Ross, Finniseh prediker en bédevaarter naar Jerxifaleni. lj£ " ' E è 5  4iö BLADWIJZER van het Rousseau over het nut der wétenfchappen. 64. Roux (de) , zijne landkaarten. 7. 13. Rovigixo. 321. Rundvee in het Oosten. 367. Rusan, klooster. 159. Rijdeuus, konful. 19. Rije in Engelland. 3. S. §aef.ëas, Parijfche'handfchriften, bevattende hunnen gods* dienst en wetten, vertaling van. eenige ftukken daar uit. 242. en volg. 272. Oordeel daar over. 259. hun alphabet. 240. berigten van hunnen godsdienst en van hunne taak 239. 286. 323. 339. hunne fpraakkonst. 239. hun godsdienst. 239. 279. 323. hun verblijf oniftreeks Markab. 279. hunne heilige fpijze. 279. 280. 329. vreedzaamheid in zaaken van den godsdienst. 28a. heilige dagen. 32Ó. gevoelen van het toekomende léven. 287. voormalige woonplaats, vervolging en vlugt naar Markab. 324. liefdewerken. 331. gevoelen van de Jooden, Christenen en Mohair medaanen. 346. verkéring van beide geflagten. 343, regtsöefening. 345. zéden en gebruiken. 345. 346,  ■ft E S D E D E E L. 4a? Sabecrs5 klébng. 35°- inkomften enz. 352. Sabbathai levi, valfche Mesfias. 31$. sanct DEME1RI. 66. DEMETRiüs, eiland. 302. DEMErRius dag bij dc Turken. 70. EUPHEMJE. 113. Georgsdag bij de Turken. 69. 79. Siephanus, voorgebergte. 30. Nikolaas, klooster. 160. Sawtissimo sepdlcro. 71. Santo Angelo. ii. Nicolo. 11. Satan der Sabeërs, 248. godüjke waarfchouwiug voor hem aan de eerfte menfchen. 248. 2;s, deszelfs uitfpraak. 26. Schaapeïj , derzelver foorten in het Oosten. 364. 369. lange en dikke ftr.erten. 369. vrugtbaarheid. 369; verblijf des zomers en des winters. 3?2. middel om ze van onderfeheiden verwen te hebben. 364. SciiAAPEgfTEELT in het Oosten. 364- en volg. Scheepvaart en afftand der plaatzen op de Middenlandfche zee en in den Archipel. 8. Scheepen op des Sultans werven. 59. 60. Schepping der waereld enz. 246. ■ïchoclen der Grieken op Andros. 17. te Athcnen. 68. voor Grieken te Moskau. 78. der Turke^. 96.  1*9 BLADWIJZER VAN heï Scio. 26. Seilitschane, dorp. 192. SEine, vloed. 302. Selitus. 6". SemuM, wind. 383. Sera l te Konftantinöpet' deszelfs voorhoven. 50. ïo . tuinen, pr. oud. 99. Seroiqs . een geleerde Griek. 8j\ Sesam. 192. Siciliën. 6. 7. Siena. 216. SlGEUM. 27. SlLLA KCRE. 2 7. Simum, vogel-in Arabië. 374. vSceuopiiYLAx in de Griekfche kloosters. 146. Slaa\innen van Algiers, auecdote daarvan. 323. StAvowiERs, hun karakter. 305., SS1ARMER, VOgel. 373. Solley, een Engelschman. 3. Somma , een berg. 227. Sophronius, patriarch. 100. Spoleto. 227. Spraakkunst, Turkfche. 61. fiVRiNGiiAANEN, verfcheiden foorten. 386. die Joannes gegéten heeft, verklaring daaromtrent. 128. in het land der Sabeërs enz. 332. Staciiief. 78. Stagi, groot dorp, 129. bisfchop aldaar. 129, Steihanto, eiland. 300.  ZESDE DEEL. STOKViscHiiANDEt, der E-ngelfehen. 4. Strabo. 197. 198. ! Sultan te Konftantinopel, deszelfs troon. 55* turbant en ftaatfieklee.d; 55. Boot en roeijers. 59^ trap aan de kaai. 80. bidbank in de Sophiamoské. 9S» St SA, 206. 1 anara. 9. Tarw Ttirkfcbe> 164. Indifehe. 380. Tekir Sarai. 76. 8r. Tempé. 184. 190. 196. 197» Tenedos. 27. Tenten der Arabiers. 374. Terni, eene ftad. 228. Theodosius, keizer, in een opfebrift vermeM. 75TriEOPHijLAitTus uit Bülgariën. 135- "3Tiieriaki tc Konftantinopel. 96. 98. Thessalomka, merkwaardigheden der ftad. 314. befchrijving der omliggende ftreek. 315. 316. aartsbisfehop, en anekdoten van hem. 318. TötNE, eiland. 398. Thott, baron. 32. Thucydides, 68. Tijber. 218. Tine. 12. Tirnava. 120. Tolk der Porte, zédert wanneer Christenen. 84, Toskane, berigten van het land. -215-. en volt». Triandafilo. Girekfche geleerde. 187,  43» B L'*A D W IJ Z E R van heï TRÏKKaLA. 124. Tr >ja. 27. Turken, hunne woestheid» 17. 18. hun gedrag jégens de Franken. 18. hunne bouwkunst. 51. —— wijze van het gefchut te boren." ge. —— plegtigheden. 73. en volg, — dansfen. 41. —— komédiën. 4,1. —• wijze van rijden. 47. zéden. 48. 49. wijze van éten. 53. 54. 94. 104'. begin van hunne feestviering. 57. 58. hunne wijze van fchrijven. 93'. grondftellingen ten aanzien der bepaling vr.a het noodlot. 117. .— _— van ^e vci-diengt-' lijke werken. 174. poücie. 195. boeken. 88. 92. TiiNELiu;, een gedicht van hem» 86"0 tur'n. 206. Tusctjlum, Tuseulano. 226. "Ülijsses. 302. Universiteit te Turin. 207. .Panna. 210. Bologne. 2I3, Rome. 223. V asten der Turken. 94. Vsoa (Antonio de). 59.  ZESDE DEEL. 4gi Velestine. 117. VSNETië, van deszelfs ftaaten. 237. merkwaardigheden der ftad en inwoners. 2381 plaats en kerk St. Markus. 239. VèrCïlli. 208. Verona. 138» , Via Aemilia. 2IK Casfia. 216. — FLwiinia. 217- Antiqua bij Smirna. 23. Veeteelt der Oosterlingen. 361. Villoison (de). 79- I48- 224. 3*°Vijgen. 360. Vlaggen der Turken. 7*> Vliegen in Arabië, naamen en foorten. 373Vloot, Turkfche, plegtig uitlopen derzelve. 72. Vogels op de Middenlandfche zee. 3^3Vogel, vijand der fpringhaanen. 334- 373' Volo, handel aldaar. 120. VORSTENëlLAND. 82. VoETWAsseHEN, plegtig, der Grieken. 6$, Vrija*dJe bij de Sabeërs. 349- Vrijmetzelaars, verbeelding der Grieken van hun. ft Vrouwspersoonen der Sabeërs. 349. Vuur , wijze van bet te ftaan bij de Arabiers, 383- W. "Water, wonderdadig der Grieken. 76. 8r. , wijing van het heilig, der Grieken. 298» „_ „ f bitter en zoet in Arabië. 382. Westewinden , zijn nadélig voor. het koorn. 357Walachijschs boeren. 123.  4*2 BLADWIfZE tl van het e.z.v. Wierook in het Oosten. 384. Wind, fehadelijke in Arabië. 383. doodelijke in de Woestijn. 383. Witoma, klooster, 163. WOJMJCKEN. 70. Woning des lichts der Sabeërs. 2580 Woordenboek , Sijrisch. 397. Wijn moren de Turken niet drinken. g>9, hoe dezelve gemaakt word in het Oosten. 358* Wijnbfrgen in het Oosten. 358; WïJNBOÜW. 358. rz Ü-^aadSkkers, behandeling derzelven in het.Oosten. 352. Zaaitijd in het Oosten, 356. Zaaijen der Oosterlingen. 352. Zacharias , een geleerde Sijrier. 335. Zalven bij de Arabiers. 380. Zante. 300. Zarko. 122. ZénsNLEER der Sabeërs. 248. Zenos, een Griekfchegeleerde. 82. Zeronowoni^rij, een geleerde monnik. ïcS. . Zieken (behandeling der,) bij de Sabeërs. 347. Riekten onder de Arabiers. 381. Z merman', geneesheer te Smirna. 19. Z nny , graai. 78. Zio, eiland. 331. j 7 Zi:'a.y), koorn en brood daarvan. 380. Zu'lek , antieke in de moské St. Sophia, 107. Zivan, onkruid. 356,